13
Zondag Invocavit
De verzoeking in de woestijn
Matth. 4, 1-11: Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om
verzocht te worden door de duivel. En nadat Hij veertig dagen en veertig
nachten gevast had, kreeg Hij ten laatste honger. En de verzoeker kwam en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt,
zeg dan, dat deze stenen broden worden. Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de
mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat. Toen nam de
duivel Hem mede naar de heilige stad en hij stelde Hem op de rand van het dak
des tempels, en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden; er staat immers
geschreven: Aan Zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u, en op handen
zullen zij u dragen, opdat Gij uw voet niet aan een steen stoot. Jezus zeide tot Hem: Er staat ook geschreven: Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken. Wederom nam de duivel Hem
mede naar een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en
hun heerlijkheid, en zeide tot Hem: Dit alles zal ik
u geven, indien Gij u onderwerpt en mij aanbidt. Toen zeide
Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. Toen
liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem.
(21 jan. 1872)
Dit hoofdstuk gaat over Mijn verzoeking door satan tijdens Mijn
levenswandel op aarde. Zoals deze verzoeking door satan in de evangeliën van
Mijn apostelen staat opgetekend, moet deze niet letterlijk opgevat worden; want
het is vanzelfsprekend dat satan Mij wel kende en in Jezus zijn Heer zag.
Derhalve zou het ook geen verzoeking van zijn kant zijn geweest Mij aan te
sporen, dat Ik uit stenen brood zou
maken - daar hij wel wist dat Ik bij machte was nog heel
andere dingen te doen -, of Mij aan te raden dat Ik Mij van de kantelen van de
tempel naar beneden zou werpen en er zou Mij, indien Ik Gods Zoon was, geen
kwaad kunnen overkomen. Hij wist, toen hij Mij door de lucht vanuit de woestijn
tot op de kantelen voerde, dat Ik noch de aarde geheel toebehoor, noch dat de
aantrekkingskracht van deze planeet enige uitwerking op Mij zou kunnen hebben,
wanneer Ik dat niet zou willen.
Of toen hij Mij op een berg leidde en Mij daar alles aanbood wat Mijn
menselijk oog van daaruit zag, wist de satan goed dat hij zijn Heer en Schepper
niet de nietige rijken van uw duistere aarde of de hele aarde zelf zou kunnen
aanbieden; want hij kon Mijn onmetelijke scheppingsrijk
als geen andere geest met zijn geestelijke ogen overzien.
U ziet, dat de woordelijke verklaring van deze passages - zoals zij in het
evangelie opgetekend staan - niet de verklaring kan zijn die uit deze woorden
moet worden opgemaakt. De zin van deze verzoeking en haar betekenis ligt dieper
en heel ergens anders! Want deze verzoekingen, zoals ze in het evangelie
beschreven staan, zijn misschien wel zo voor de mensen, maar voor de God en
Schepper van al het eindige - al is Hij ook in mensengestalte - kunnen zij
nooit en te nimmer iets dergelijks zijn en worden.
Zie, wanneer bij u een student zich op een examen voorbereidt, dan trekt
hij zich gewoonlijk meer dan anders terug in zijn kamertje en studeert daar
dagen en nachten lang. Hij ontzegt zich daarvoor veel werelds genot, hetzij in
eten en drinken of in andere ontspanningen, opdat in het eerste geval de maag
niet teveel invloed op zijn geest uitoefent en in het tweede geval de
ontspanning zijn geest niet afleidt, terwijl hij zich voor zijn studie moet
concentreren.
Wat ieder mens doet, die zich op een belangrijke stap in het leven
voorbereidt, dat deed ook Ik!. Nadat de tijd was aangebroken waarop Ik Mijn
taak als leraar zou beginnen - namelijk als mens, in een lichaam als omhulsel
van Mijn Goddelijkheid -, moest ook Ik Mij concentreren en Mijn lichamelijk
voedsel tot het meest noodzakelijke terugbrengen, omdat Mijn Geest met het
geestelijke en het eeuwige bezig wilde zijn en niet beïnvloed mocht worden door
de materie.
Mijn aardse mens vastte, terwijl Mijn geestelijke alle zaligheden in
overvloed genoot, waartoe slechts een geestelijk wezen in staat is, dat met
voorbijgaan aan al het grote en machtige, zich uit liefde voor de door Hem
geschapen wezens en geesten wil opofferen.
Op die momenten kwamen alle invloeden van de menselijke hartstochten op
Mij af. Alleen daardoor, dat Ik geheel mens werd en het Goddelijke zich in Mijn
binnenste terugtrok, kon Ik Mijn geesten het voorbeeld geven, hoe men kan
zegevieren en hoe men alle aanvechtingen kan weerstaan. Ik wilde door deze
proef allen als eeuwig voorbeeld voorgaan en hen laten begrijpen, dat diegene,
die Mijn kind wil worden, dit alleen kan bereiken door de overwinning op de
sterke kwade invloeden.
De honger was het eerste, wat Mij als aardse mens hinderde. De overwinning
daarover staat in de woorden waarmee Ik de duivel geantwoord heb, toen hij zijn
eerste aanbod deed, welke luiden: "De mens leeft niet van brood alleen,
maar van ieder woord, dat komt uit de mond van God." Met andere woorden
wil dat zeggen: Wanneer lijfelijke lusten de mensenziel bestormen, dan zal hij
aan deze spreuk denken, omdat namelijk het geestelijke, innerlijke ik van de
mens in de eerste plaats gevoed, verzorgd en opgevoed moet worden, ook al gaat
dat zelfs ten koste van het lichaam. De uitspraak die Ik tot de duivel richtte
luidt voor u aldus: "Bedenk steeds dat u geschapen bent ter vervolmaking
van uw ziel en niet om uw lichaam te verzorgen!"
De tweede figuurlijk voorgestelde poging van de duivel bestond daarin, de
goddelijke macht die in Mij woonde, te verleiden. Dat wil met andere woorden
zeggen: De begeerte kwam over Mij om met Mijn goddelijke eigenschappen te gaan
pochen.
Deze verzoeking is te vergelijken met die van een mens, die uitgerust met
grote bekwaamheden en kennis, ja begiftigd met goddelijke macht in staat is om
dingen tot stand te brengen, die andere mensen niet kunnen en die hun daarom
wel wonderen moeten lijken. Als hij dergelijke eigenschappen dan niet gebruikt,
om zijn medemensen te helpen of om de heerlijkheid van de Gever te vergroten,
maar deze misbruikt om ermee te pronken.
Hierbij hoort Mijn tweede antwoord aan de satan:
"Gij zult uw Heer en God niet beproeven!" Dat wil zeggen: "Gij
zult u niet aan de waan overgeven dat de Heer, ofschoon Hij u macht verleent,
niet ook in staat zou zijn om u deze te ontnemen, zodra u deze tot uw eigen en
niet tot Zijn doel wilt gebruiken!" Een dergelijke wens is een zich
verheffen boven de eigen menselijke bekwaamheden, is misbruik maken van een
goddelijk geschenk, dat bij succes niet de deemoed, maar slechts de hoogmoed
zou voeden. Satan probeerde Mijn menselijke ijdelheid op te wekken en geloofde
dat Ik misschien deze nederige plaats, waarin naar Mijn mening alleen het
slagen van Mijn grote plan besloten lag, zou verlaten.
Het derde verzoek was Mijn heerszucht op te wekken; want in het menselijk
hart liggen als basis voor alle anderen deze drie meest sterke hartstochten:
ten eerste de hang naar een lichamelijk luxueus leven, ten tweede de wens om méér te zijn dan een ander - dat wil zeggen: door een
sociaal schitterende plaats in te nemen waarin de middelen liggen ter
bevrediging van de eerste hartstocht -, en eindelijk ten derde de zucht om in
plaats van te gehoorzamen te kunnen heersen, om in plaats van de laatste de eerste
te willen zijn, die anderen wetten voorschrijft, terwijl hij zichzelf boven
iedere wet heeft verheven en zich aan het nakomen van ook maar de geringste wet
heeft onttrokken.
Op deze derde poging van de satan luidde het antwoord: "Ga weg, satan;
er staat immers geschreven: De Here uw God zult gij
aanbidden en Hem alleen dienen!" Dat betekent met andere woorden: Weg met
deze lage hartstocht van heerszucht, die alle andere hartstochten tot gevolg
heeft, zoals hoogmoed, wraakzucht, toorn en vergelding! Het geestelijke in de
mens gebied deemoed, liefde, vergeving en broederliefde. Het geestelijke, dat
God de mens in het hart heeft gelegd, verlangt van u dat u zult afdalen, de
kleinste zult worden en alle anderen zult willen dienen, - wanneer u eens over
grote dingen gesteld wilt worden. U zult de wens om de anderen aan u te
onderwerpen volledig moeten opgeven. U zult leren gehoorzamen, om eens te
kunnen bevelen, maar dan niet bevelen met rechterlijke woorden, maar bevelen
met liefde, met geduld en met de overtuiging, dat alleen langs deze weg het
bevel nooit hard overkomt en nauwkeurig wordt opgevolgd, omdat de gehoorzame
eveneens inziet, dat dit alles alleen voor zijn bestwil is. Op die manier dient
dan de mens zijn God en Heer, waarbij hij, Mijn voorbeeld navolgend, in het
kleinste en in het nederigste de grootste resultaten zal bereiken.
Zoals Ik als mens dus zelf eens alle menselijke hartstochten moest
bevechten, die Ik als Schepper opzettelijk in uw natuur heb gelegd, evenzo moet
ook u, wanneer u Mij wilt navolgen, hetzelfde doen. De machtige drang van het
lichamelijk goede luxueuze leven moet u bestrijden, u moet al deze genietingen
aan een hoger doel ondergeschikt maken, u bevrijden van bindingen die uw ziel
vleugellam maken. U moet de ijdelheid - als eerste leugenaar - uit u verbannen,
omdat zij uw eigen beeld mooier voorstelt dan het is en driften van de
slechtste soort met spitsvondige wijsheid verontschuldigt, waardoor u dan vaak
gelooft, meer en beter te zijn dan u in werkelijkheid bent, - hetgeen u
natuurlijk in uw vooruitgang moet hinderen.
Overschat uw eigen krachten niet! Dunk u zwak en onwaardig om in geloof en
vertrouwen op Mij sterk te worden, dan zal de derde slechte eigenschap, de
heerszucht, u niet overmannen en u niet tot slaaf van uzelf maken! Er is niets slechters in de wereld, dan steeds de eigendunk te hebben
iets beter te zijn dan anderen en om steeds te proberen iedere druk van
gehoorzaamheid te ontwijken en altijd over de schouders van anderen omhoog te
klimmen, waarbij dan de één enkel heer, en de anderen slaven zijn. Om te
heersen over anderen zijn heel andere eigenschappen nodig dan die, welke nu op
uw aarde naar heerschappij over hun medemensen streven. Kijk maar naar Mijzelf,
om een goede maatstaf te hebben! Hoe heers Ik? Heers Ik met geweld? Heers Ik
door onmiddellijke bestraffing of door onverbiddelijk rechterschap over
gevallenen en verdwaalden? Zeker niet! Zoals u Mij kent, kunt u zien dat Ik
alleen door en met Mijn alles omvattende liefde heers, dat vergeving Mijn eerste
principe is en dat Ik niet diegene vervolg die misschien buiten zijn schuld
dwaalt, maar hem geduldig alle middelen op zijn weg zal zetten, opdat hij zich
zal beteren.
Al het kwaad dat zich in de wereld ogenschijnlijk als zodanig laat aanzien
is niet door Mij geschapen, maar een produkt van het
misbruik van de vrije wil van de kant van de mensen. Zij kunnen als vrije
schepselen doen wat zij willen, maar moeten de gevolgen daarvan ook alleen aan
zichzelf toeschrijven, - zoals Ik in het Woord over de waarheid zei: Er is
slechts één waarheid en wie daartegen zondigt moet de gevolgen van de leugen
voelen!
Zo is dit evangelie een voorbeeld, hoe Ik als mens ondanks Mijn hoge
machtspositie de hartstochten met kracht bestreed, om u en alle geesten te
laten zien dat het kwaad, ook al heb Ik het in de wereld toegelaten, toch
slechts ten goede, tot vooruitgang dient.
God alleen zult u dienen; u dient Hem echter alleen wanneer u de grote
liefdegeboden onderhoudt, die u ertoe zullen aansporen om uw lichaam te
beheersen en om de slechte ziele eigenschappen van ijdelheid en heerszucht te
bestrijden. Alleen door verloochening en bestrijding van deze sterke drang van
uw menselijke natuur zult u eens in Mijn rijk begrijpen wat het betekent om
over veel geplaatst te worden, of wat de spreuk betekent: "Wie zich zelf
vernedert, zal verhoogd worden!"
Ook daar zult u deze gelijksoortige eigenschappen weer aantreffen, - de
eerste weliswaar niet in materieel, maar in geestelijk opzicht, dat wil zeggen:
als begeerte alles te willen weten en begrijpen. De andere twee eigenschappen
zullen in het hiernamaals machtiger dan hier in u naar voren treden; want daar
is het bewustzijn van een kracht nog groter dan hier. Dat kunt u duidelijk zien
aan Lucifer en zijn scharen, die eveneens in het bewustzijn van hun kracht -
het evenwicht verloren, van deemoed omsloegen naar overmoed en daarna als satan
zelf zelfs over Mij wilden heersen.
Om daar de juiste maat te weten hoe en wanneer men zijn krachten gebruiken
mag, om te begrijpen hoeveel kennis bij iedere opdracht noodzakelijk zal zijn,
om te weten dat men in het hiernamaals, ofschoon men over veel geplaatst wordt,
toch het geringste wezen waarmee men in aanraking komt tot dienaar moet zijn, -
daartoe moeten deze hartstochten reeds hier in dit beproevingsleven bestreden
en bedwongen worden, opdat men ook in die omstandigheden, van grotere macht
voorzien, hun heer kan zijn.
Neemt u daarom Mijn woorden ter harte! U kent niet de helft van uw missie,
u kent nog voor geen derde deel uw eigen natuur en u weet al helemaal niet
waarom u zo en niet anders geschapen bent. U hebt nog heel veel last van staar
aan uw ogen. Het licht van Mijn wijsheid kan nog niet tot uw binnenste
doordringen, hoogstens roert af en toe een vonkje liefde uw hart en laat u voelen
dat er nog iets hogers, iets groters bestaat. Maar
nauwelijks verlicht deze lichtstraal het binnenkamertje van uw hart, of deze
drie hartstochten - egoïsme, ijdelheid en heerszucht -, verduisteren dit weer.
Zij fluisteren u duizend uitvluchten in het oor: "Ja, men kan zich toch
niet helemaal van de wereld losmaken!?", "Ja, zo kan men niet
leven!", "Ja, zo is de wereld nu eenmaal gemaakt!" enz., - enkel
uitvluchten van traagheid, omdat u allen weliswaar toehoorders van Mijn woorden
bent, maar geen daders wilt worden!
Juist nu, waar u van zondag tot zondag Mijn evangelie wordt uitgelegd zoals
u het nog nooit hebt gehoord, juist nu zou Ik u tot nadenken over Mijn
menswording willen dwingen, opdat u haar omvang en belang enigszins zou mogen
erkennen en inzien wat het betekenen wil: God, de Schepper van de hele
oneindigheid, daalde naar uw aarde af en nog wel in de nederigste
omstandigheden. Hij liet zich door u, verdwaalde en blinde schepselen vervolgen
en zelfs lichamelijk kruisigen! Hij maakte alle fasen van uw leven door,
bestreed de menselijke hartstochten om juist aan u en alle geesten als
lichtend voorbeeld voor alle tijden voorop te gaan. Hij liet zien dat, wil men
geestelijk op Hem gelijken, men ook het geestelijke als het hoogste moet achten
en daaraan al het andere onderwerpen, om zo de meest machtige hartstochten te
bestrijden en eens waardig te worden ook andere geesten als voorganger en
leider te dienen en door de daad te bewijzen, dat de mens niet alleen van het
materiële, maar bovenal van geestelijk voedsel leeft. Hij liet zien dat men God
in Zijn genade niet moet beproeven, maar dat men, Zijn twee liefdegeboden
onderhoudend, zichzelf en anderen daarheen leidt, waar Hij, de Vader van allen,
u reeds lang wilde hebben, namelijk: in Zijn rijk als Zijn waardige kinderen.
Amen.