De Persoon Jezus
‘God,
of het allesomvattende kracht- en machtsprincipe, zou zichzelf op
Zijn centrum hebben gericht, daarin een culminatiepunt van heel Zijn
oneindige kracht en macht hebben gevormd en juist als culminatiepunt
van heel het goddelijke Wezen in menselijke gedaante, en wel in de persoon van
Jezus Christus, op de planeet Aarde zijn opgetreden. Hij zou daar
Zelf hebben onderwezen, zou de mens als Zijn schepselen, als een broeder zijn
tegemoet getreden om tenslotte uit allergrootste liefde voor Zijn
schepselen, Zijn door Hem aangenomen lichaam door hen te laten doden!’
[Geestelijke Zon, 01_027,04]
De bootsman zei: '…want met die Heiland is God de Heer als het ware in één
persoon zichtbaar verenigd, zoals ik heb gehoord van mensen die met
Hem te maken hebben gehad en ook Zijn leerlingen zijn geworden.' [GEJ.09_136,07]
GEJ.11_050,01] Petrus vraagt hier de Heer over Zijn persoon
en zegt: ‘maar toch is ons tot nu toe nog
steeds niet zo duidelijk hoe het komt waarom Uw lichaam soms in een
soort tijdelijke onafhankelijkheid van Uw innerlijke geest verkeert, zodat het
ook in Uw woorden klinkt alsof U nu eens de eeuwige geest Gods in persoon Zelf
bent, maar dan weer alsof Uw lichamelijke mens geheel en al onafhankelijk en
slechts bij tijd en wijle van Hem doordrongen is!’...
‘Ja,
tot nu toe was dat trouwens nog niet mogelijk, omdat behalve in Mij de Godheid
nog niet persoonlijk zichtbaar aanwezig was!* (* Zie ook 'Die geistige
Sonne' II/13:7; 'De huishouding van God'
II/139:20 en 138:26; 'Het Grote Johannes Evangelie' VI/83:11 - alle ontvangen
door Jakob Lorber.) Alle rechtvaardigen die vóór Mijn lichamelijke leven de
wedergeboorte van de ziel bereikten, konden desondanks nog lang niet de Godheid
aanschouwen zoals jullie dat doen. Daarom geven hun leringen ook aan dat het
binnendringen in de hoogste voleinding hun een opgaan in de oneindigheid
toescheen, omdat God Zelf, als onpersoonlijk Wezen,
nu juist de oneindigheid betekent,
waarin het waaien van Zijn kracht wel geestelijk gevoeld kan worden, maar destijds niet voor de ziel
aanschouwelijk in een persoon getoond kon worden.’ [GEJ.11_052,03]
Pas
na Mijn dood, wanneer dit lichaam opgenomen zal zijn als een kleed van de almachtige, oneindige Godheid Zelf,
zullen ook al degenen die vóór Mijn tijd het lichamelijke leven hebben
verlaten, in staat zijn door het aanschouwen van de nu persoonlijke Godheid in
eeuwige gemeenschap met Hem te leven, en wel in een stad die Ik jullie reeds
heb getoond toen die twaalf lichtende zuilen de Jeruzalemmers 's nachts
opschrikten, en die het ware hemelse Jeruzalem, de eeuwige stad Gods voorstelt.
Dit gemeenschappelijke eeuwige samenwonen van God met
Zijn kinderen is de wedergeboorte van de geest. [GEJ.11_052,04]
bron: Jakob-Lorber-Bulletin-International,
07-2019, nr. 43: www.zelfbeschouwing.info
UpToDate 2022