Afscheid nemen en de
overgang naar een nieuw leven
[ingezonden door Klaus
Opitz [Dld]
Het afscheid van een mens uit dit leven is voor de
achtergeblevenen vanzelfsprekend altijd iets pijnlijks, want er ontstaat een
kloof, een nieuwe situatie.
Tijdens de jeugdperiode en gedurende
het verdere leven willen we niets afweten van de dood, hoewel veel dingen ons
daaraan herinneren, dat al het zichtbare blijkbaar vergaat of nog juister
gezegd, dat het onderworpen is aan
transformaties en hogere ontwikkelingen: een ontwikkeling via het rijk der mineralen, de plantenwereld, de dierenwereld tot aan de mens toe als afsluiting en hoogst mogelijke
vorm van de ontwikkelingsfasen.
In
een tekst van de Nieuwe Openbaringen werd aan Jezus gevraagd: waarom wij mensen eigenlijk toch
leven, en hoe het bij ons na de dood zal zijn en hoe wij het beste in alle
wijsheid van het leven kunnen worden ingewijd… En Jezus antwoordde:
'Mijn beste Mucius,
juist deze drie vragen, die jij stelt, omvatten in zich de gehele wijsheid van alle hemelen en de redenen voor Mijn leraarschap op deze Aarde…
De
mens leeft vanuit tweeërlei werelden, die hij in zichzelf dient te verenigen.
Enerzijds is hij de sluitsteen van de
uiterlijke, materiële schepping, waarin hij de kroon van de
schepping wordt genoemd en als zodanig wordt geprezen, anderzijds is hij
het beginpunt van de zuiver geestelijke
wereld, die met hem de eerste fase van het volledig vrije zelfbewustzijn
heeft bereikt. Hij is dus aan de ene kant het begin, aan de andere kant het einde
van een keten en dient in zichzelf, door zijn daartoe geëigende leven en de vrije ontwikkeling, de juiste schakel te
vinden waarmee hij die twee ketenen tot één kan maken. (GJE.11_009,07 e.v.)
Er wordt in de volgorde de bovengenoemde
vragen dan door Jezus uitvoerig beantwoord.
De complete tekst is te vinden onder GJE.11_009,01e.v. De gehele tekst
met dezelfde vraagkwestie is daar te lezen waarbij nu een kort
citaat:
‘Zie, ieder sterfgeval is
een overgang van het ene extreme naar het
andere, van het leven naar de dood, een verandering van het vaste lichaam in eenvoudige elementen, een afscheiding van het geestelijke van het
materiële of, wanneer u het nog beter wilt uitdrukken, het begin van het geestelijke en het einde van het materiële leven.’ (Predikingen01_041,08)
Waarom vragen zich velen toch af,
hoe het met de zo vaak erge en
pijnlijke overgang is van de Aarde naar het geestelijke gebied?
‚Kijk, wat is de dood
van een mens eigenlijk?! Niets anders dan dat de rijpe vrucht
van de boom valt, en dat vallen gebeurt ook vanzelf, zonder veel toedoen van de
vrucht…Als een mens volkomen gelovig is
geworden, en als Ik hem in het hart heb gelegd dat het zijn tijd is om de banden met zijn
vlees los te maken, omdat zijn aardse
dagtaak volbracht is, zal Ik hem zelfs
de kracht geven om zelf die banden te verbreken, en dan ontslaapt hij zacht en
in vrede voor de ogen van de zijnen.
Dat
is de dood zoals hij moet zijn, maar zoals hij slechts
in de meest zeldzame gevallen kan intreden, omdat de mensen het ogenblik dat ze weggeroepen worden meer vrezen dan al
het andere en hun overgang niet veroorzaken door normale slijtage, maar door de lichamelijke machinerie met geweld te verwoesten. Het verkeerde
leven heeft daarom ook de vele ziekten teweeggebracht,
die met de eigenlijke dood niets te maken zouden moeten hebben, omdat niet deze
ziekten, maar de volledige rijpheid van
de ziel [de dood] de overgang moet bepalen.’ (GJE.11_030,14e.v.)
‘Als
de mensen maar zouden leven volgens de orde die hun reeds sinds het oerbegin heel duidelijk geopenbaard is,
dan zou er niet één mens zijn die zich over het bittere van de dood kon beklagen…Ik weet wel dat de mensen als
gevolg van hun grote blindheid nu en al sinds lange tijd met name bij het sterven heel veel lijden, en wel ten eerste omdat ze voor het grootste
deel geen enkele zekerheid hebben over het voortleven van de ziel na de dood
van het lichaam en zeer velen reeds het geloof van de Sadduceeën [onderdanen
van een oud-joodse partij, redactie] aanhangen, en in
de tweede plaats omdat de mensen
door hun uiterst ongeregelde leefwijze hun
lichaam met allerlei onreine geesten hebben gevuld, waaruit mettertijd
onvermijdelijk ook allerlei verschrikkelijke en pijnlijke ziekten moeten ontstaan, die een vroege dood tot gevolg hebben.
En
daarom ben Ik ook Zelf in het vlees op
deze Aarde gekomen, om de mens de wegen te laten zien die hij moet
bewandelen om zich er ten eerste
weer echt bewust van te worden dat en hoe zijn ziel, zijn eigenlijke ik, na de
dood van het lichaam verder leeft, en ten tweede om te laten zien hoe hij,
zolang hij op deze aarde moet leven, tot op hoge leeftijd gezond en krachtig blijft en zijn heengaan. En zo kan Ik jullie als Heer
van het leven de volledige verzekering geven, dat degene die - volgens de
werkelijke betekenis van het woord! -Mijn brood zal eten en Mijn wijn zal
drinken, de dood niet zal zien, voelen en smaken. Met
andere woorden: wie volgens Mijn leer zal leven, zal haar alles zalig makende
werking ook ondergaan…’ (GJE.08_082,01/08_082,07ff)
Velen zullen zich nu afvragen,
hoe ze er van verzekerd zijn, dat er daadwerkelijk een leven na de dood
bestaat?
(De Heer:) 'Maar
dat de zielen van alle mensen, goed of slecht, na de dood van het lichaam
voortleven, daarvan hebben bepaalde meer in zichzelf gekeerde mensen bij alle
volkeren op Aarde meer dan vele duizendmaal duizenden van de meest sprekende en
overtuigende voorbeelden meegemaakt, doordat ze vaak jarenlang contact en
leerzame omgang hadden met de zielen van lichamelijk gestorven mensen.
Maar
als pure en geheel materiële wereldse
mensen daar niet in willen geloven, omdat zij
nog nooit iets dergelijks gezien hebben, kan dan soms aan God de schuld
gegeven worden? Deze wereldse mensen
zoeken het immers nooit en dus vinden ze het ook niet; maar zij die het zoeken,
vinden het ook onder alle volkeren op Aarde. (GJE.08_129,01 e.v.)
Er bestaat in de Nieuwe Openbaringen een hele rij van
berichten over het sterfproces, over het opnieuw ontwaken en eveneens het
verdere leven in de geestelijke wereld. Hier moet vooral gewezen worden op het
bericht van Mathael, die helderziend was en zelfs
omgang kon hebben met engelen en die een sterfteproces beschilderd tot en met
de ontvangst in de engelenwereld. Een kort uittreksel:
‚Een
grote geest die een lichtgrijs, plooiend gewaad droeg [een engel], zei tegen
mij, toen Ik hem op wens van mijn vader naar een geneesmiddel vroeg: 'Kijk eens
naar de stervende! Haar ziel stijgt
reeds op uit haar borstkuil, de plaats waar de ziel het lichaam gewoonlijk
verlaat!" Ik keek nu beter naar de stervende. Uit de borstkuil verhief
zich een soort witte nevel, deze
breidde zich steeds meer over de borstkuil uit en werd ook steeds dichter; maar
van een of andere menselijke vorm merkte ik lange tijd niets.
Toen
Ik dat zo wat zorgelijk bekeek, zei de lichtgrijze, grote geest tegen mij: 'Let maar eens op hoe een ziel haar
aardse woning voor altijd en eeuwig verlaat!. Maar ik zei: Waarom heeft
deze scheidende ziel dan geen gestalte, terwijl jullie, die ook pure zielen
zijn, toch heel gewone mensengestalten hebben?' De geest antwoordde: 'Wacht nog
maar even; pas als de ziel helemaal uit het lichaam is, zal zij alles wel
netjes bij elkaar rapen en er dan ook mooi en vriendelijk uitzien!
Terwijl
ik die nevel zich steeds meer zag uitbreiden
en verdichten boven de borstkuil van de zieke, leefde het lichaam nog steeds en steunde zo nu en dan als van iemand die door een nare droom wordt geplaagd. Na ongeveer
het vierde deel van een Romeins uur zweefde
de nevel ter grootte van een twaalfjarig meisje ongeveer twee handbreedten hoog
boven het lichaam van de stervende vrouw, en was met haar borstkuil alleen nog
door een vingerdikke nevelkolom verbonden. De kolom had een roodachtige kleur,
werd nu eens langer en dan weer korter; maar na iedere keer langer en weer
korter worden, werd de nevelkolom dunner en het lichaam vertrok zichtbaar van
pijn tijdens het langer worden.
Na ongeveer twee uur
volgens de Romeinse tijd raakte de nevelkolom helemaal vrij van
de borstkuil en het onderste deel zag er
uit als een gewas met zeer veel wortelvezels. Maar op het ogenblik dat de
nevelkolom loskwam van de borstkuil zag ik twee
verschijnselen.
Het
eerste bestond uit het volledig dood
gaan van het lichaam, en het andere was dat de gehele, witte, nevelachtige
massa in een oogwenk veranderde in de mij maar al te bekende vrouw van de buurman. Meteen omhulde
zij zich met een wit, geplooid hemd, groette de rondom aanwezige, vriendelijke
geesten, vroeg echter ook meteen duidelijk waar zij nu was en wat er met haar
gebeurd was; ook toonde zij zich direkt erg verbaasd
over de mooie omgeving waarin zij zich nu bevond. [de volledige tekst is na te lezen in
het GJE4_128.05 e.v.]
Nog verder een korte tekst betreffende
het thema sterfteproces:
‘Als
wij echter door God geroepen worden de
wereld te verlaten, dan zal een engel van God vooraf….in één ogenblik al het geestelijke uit de materie vrij
maken. De materie geeft hij over aan de volledige
ontbinding, maar de ziel en haar levensgeest en ook alles wat zich in de materie bevindt en bij de ziel
behoort, zal hij, terwijl hij het
samenvoegt tot een volmaakte mensenvorm,
volgens de eeuwige onveranderlijke wil van God, naar de geestelijke wereld overbrengen!...’ [GJE2-195-2]
De vraag blijft nog over, hoe de betroffene
dit sterfteproces zelf ervaart?
De
bekende Lazarus uit het Nieuwe Testament zegt hierover na zijn opwekking door
Jezus:
'O, ik zie nu in de geest opnieuw helder
en duidelijk wat ik in dat uur van de
dood voelde en dacht!
In
het begin had ik een onnoemelijke angst, toen ik merkte dat het leven in mij
wilde uitdoven. Daarna trad er echter een kalmte
in, en ik voelde de behoefte om diep te slapen. Het huilen van mijn zusters, die bij mijn bed stonden, kwam mij zinloos
voor; want ik wist immers dat ik weer wakker zou worden. Toen sliep ik in. (GJE.11_064,06 e.v.)
Er bestaat rijkelijke informatie, welke ons nu met
betrekking tot de geestelijke zielstoestanden over de hemel en hel verder
kunnen leiden. Enkele tekstvoorbeelden:
"Als de mens sterft, wordt de ziel uit
het lichaam genomen. De ziel komt dan
als een zelfstandig geestelijk mens op
een plaats, die geheel overeenkomt
met haar innerlijke gesteldheid. Op die plaats kunnen slechts de vrije wil en
de liefde haar helpen. Zijn de wil en de liefde goed, dan zal de plaats ook
goed zijn, die de ziel voor zichzelf gereedmaakt met de kracht en macht, die God
haar heeft gegeven. Zijn de wil en de liefde echter slecht, dan zal hun werk
ook slecht zijn…’’ (GJE.02_018,01)
‘Pas aan gene zijde treedt
hij een nieuwe wereld binnen, die hem de wonderen
Gods en het heelal steeds meer
onthult, waar hij met zijn geestelijk
oog ziet en niet met zijn zwakke lichamelijke ogen, die hem de materiële
wereld tonen. Bij het aanschouwen van de grote
wonderwerken
ziet hij nu echter in, dat de echte zaligheid alleen gelegen is in werkzaamheid, en dat God Zelf het meest
werkzame Wezen is. Al naargelang zijn vooruitgang kan hem dan ook een passend werkterrein worden gegeven, dat hij met
grote ijver behartigt; en in die bezigheden en bij het zien van zijn nuttige
werk zal hij de ware vreugde en hoogste zaligheid genieten.’ (GJE.11_011,07f)
De evangelist Johannes: „schouw naar de natuurwetmatige sferen van jullie
Aarde of het
geestelijke Middenrijk, die ook wel
de naam ‚Hades‘
heeft, en ongeveer datgene is,
wat jullie als
Romeinse gelovigen, evenwel
behoorlijk onjuist, onder
het ‚vagevuur‘ verstaan. Het beste kan dit Rijk vergeleken worden met
een grote toegangskamer, waar allen
zonder verschil van rang of stand binnentreden en zich daar tot de verdere
toetreding in de eigenlijke gastvertrekken zich min of meer voorbereiden.’
Dus dit Hades is daar ook de eerste natuurwetmatig en geestelijke
toestand van de mens, waarin hij direct
na de dood terechtkomt. Want niemand komt of meteen in de hemel noch in de hel [trapsgewijs
in de drie sferen], tenzij hij in het eerste geval iemand is op de Aarde, die
of volkomen is wedergeboren uit pure liefde tot de Heer, of hij moet in het
tweede geval een kwaadwillige boosdoener zijn tegen de heilige Geest.
‘In het eerste geval zou het dus de
hemel zijn zonder intrede in het middenrijk, in het tweede geval zou echter
onmiddellijk de onderste hel te verwachten zijn. De
hemel in het eerste geval daarom, omdat zulk een mens de hoogste volmaking in
zich draagt, en in het tweede geval daarom de hel, omdat in zo iemand al het
hemelse is verdwenen…’ (De Geestelijke Zon.02_120,02 e.v.)
‘Wees daarom voor niemand in de wereld
aan gene zijde al te zeer bezorgd; want Gods liefde, wijsheid en grote
ontferming heersen overal, ook in de grote wereld aan gene zijde. Zij
die ze grijpen en zich ernaar zullen voegen en richten, zullen niet verloren
gaan; maar voor degenen die dat hier en ook aan gene zijde niet zullen doen
geldt de stelregel dat hem, die het
kwade dat hem schaadt zelf wil, geen onrecht geschiedt’ (GEJ.10_002,06)
„Wanneer
jullie de wereld eens de rug zullen
toekeren, dan zullen jullie haar eerst herkennen, met welk lachwekkende belangrijkheid haar vaak dingen of betrekkingen zijn
opgelegd, die het niet waard waren, en jullie om deze reden zomaar een minuut
laten bezighouden of ongerust te maken.‘ (Levensgeheimen.01_029,90)
UpToDate 2023-2024