door Wilfried Schlätz [Dld]
1. Veronderstelling: (de structuur van
de mens)
2.1.
vraag: Ik heb
sinds lange tijd een vraag aan mijn ziel. Voor de "val der geesten"
was ik ook een trichotomie [driedeling], bestaande uit mijn ziel (als
buitenlichaam), uit mijn nog niet gevallen mensengeest en uit een reine geest!?
2.2. Antwoord:
2.2.1. Wij
hadden oorspronkelijk een zuivere geest (licht uit de 3e ontwikkelingsgraad of
trap) uit Lucifer, toen deze nog puur was. Toen deze viel, ging zijn reine
geest uit het licht van de 3e graad naar het licht van de tweede graad, maar
ook zijn zuivere geestelijke vonk in een ieder van ons ging mee vanuit het
licht van de 3e graad naar de tweede graad van het licht en toen braken wij uiteen naar beneden. De Heer
verwijderde nu al deze gevallen geestelijke lichtvonkjes uit ons [thans
bestaand uit het licht van de tweede ontwikkelingstrap] en schonk met Adam aan
ieder mens een geheel nieuw puur geestelijke vonk uit het licht van de derde
ontwikkelingstrap als een nieuw hoger ik, zoals bij Zorel en nu ook bij ons,
dat omhoog moet groeien en overheersen en de wedergeboorte van de ZIEL
(mensengeest + natuurgeest) bewerkt en zomede de hoogste voltooiing van het
Oude Testament.
2.2.2. Jezus via Jakob Lorber (JL):
2.2.2.–1. [GEJ.04_035,02] Hoe onvolmaakter een planeet is, des te
zwakker zijn ook zijn emigranten. Deze hebben weliswaar een minder zware
levensproef af te leggen, maar kunnen toch aan hun ziel meer schade lijden. Zij
hebben evenwel een sterke oerlevenskern in
zich, en als die op de juiste wijze gewekt wordt, zijn de zielen daarna toch
ook weer snel helemaal levenskrachtig.
[GEJ.04_035,03] Tenslotte, en dat
komt het meest voor, zijn er zielen
die vanaf hun oerbegin uit deze Aarde stammen. Zij zijn oorspronkelijk geroepen tot het kindschap van God. Zij zijn de zwaksten en lopen de meeste kans
geheel te gronde gericht te worden. Dat zal
echter niet zo gemakkelijk gebeuren, omdat er zich
altijd op iedere honderd wel één of twee sterken van boven bevinden, waardoor
de zwakke zielen beschermd en ervoor bewaard worden om
totaal onder te gaan. Ook al zijn
daarbij zeer afgedwaalde schapen, dan worden zij te gelegener tijd toch weer
teruggevonden.
[GEJ.04_035,04] Maar iedere ziel hoe zwak, onmachtig,
geschonden en bedorven ook - heeft de oerlevenskern in zich die nooit
verloren kan gaan. Als de ziel binnen de juiste tijdsduur maar zover is
gebracht dat haar innerlijke oerlevenskern
in haar kan worden gewekt, dan is zij vanaf
dat moment ook zalig en in alle
dingen sterk in de liefde en de wijsheid. Dan is zij net zo goed een kind van de Allerhoogste, als
een mens geworden engelgeest, of een ziel uit
een centrale Zon, of uit een geringere planetaire Zon, of uit het één of andere, buitenaardse, elders gelegen,
donkere en op zichzelf lichtloze aardbol, waarvan er in de wijde schepping meer
zijn dan het zand in de zee en al het gras op de Aarde.
2.2.2.–2. [GEJ.04_052,12] Kijk, Zinka, zo heeft de vriend gesproken
en in mij wordt het nu merkwaardig licht, en het lijkt mij toe alsof er zich in
mijn hart iets beweegt. Dat wat zich beweegt, is een licht en dat licht heeft
binnen in zich een vorm als die van een embryo in het moederlichaam. Het is
heel zuiver, -ik zie het. Het wordt nu echter steeds groter en machtiger! Ah,
wat is dat toch een heerlijk en volkomen zuiver licht! Dat is beslist de eigenlijke levensvlam uit God in het
ware hart van de mens! Ja, ja, dat is het! Het groeit nu steeds maar door
en ach, hoe goed doet mij dat!
2.2.2.–3. [GEJ.04_053,01] (Zorel:) ‘Ah, mijn innerlijke levenslicht wordt nu toch wel ontzettend sterk, het
doordringt nu reeds mijn hele binnenste! O, wat doet dit licht mijn hele wezen
goed! Maar het licht vertoont zich nu aan mij als een vierjarig kind met een
buitengewoon vriendelijk uiterlijk! Het moet zeer
wijs zijn, want het ziet er
uit als een kleine god, zoals je je die zo zuiver
mogelijk voorstelt. Niet als een fantasiegod van de Egyptenaren, Grieken of Romeinen, maar als
een wonderbaarlijk spiegelbeeld van de ware God der Joden! Het is een spiegelbeeld van de ware God!
2.2.2.–4. [GEJ.04_053,10] Maar nu is mijn
innerlijke lichtmens reeds zo groot
als Ikzelf, en vreemd, ik word nu
slaperig en de vriend zegt, dat Ik op de groene en geurende weide moet
uitrusten! Dat zal ik ook
doen!"
2.2.2.–5. [GEJ.04_054,08] Je hebt nu door het verhaal van Zorel
beslist gezien of veeleer levendig waargenomen, dat er in zijn ziel nog een innerlijke lichtmens uit het hart van
zijn ziel is gaan ontkiemen, die zich ten opzichte van het wezen van de ziel
bijna zo verhoudt als het materiële lichaam ten opzichte van de ziel. Wel, deze
lichtmens had voordien in zijn ziel, als zijn van ledematen voorziene gewaad,
nog nooit wat voor impuls dan ook gekregen. Hij lag in het hart van de ziel als
het ei in de vrouw, zonder een manlijke stimulans, prikkel of opwekking. Door
deze speciale behandeling is de eigenlijke
oerlevenskern door het woord van Mij en van Zinka tijdelijk gestimuleerd,
geprikkeld en opgewekt, en daardoor begon hij te groeien totdat hij zijn gehele
ziel, dat is zijn mantel, gevuld had met zijn zuiver geestelijke wezen.
2.2.2.–6. En overigens vergist u zich ook nog lelijk als u denkt
dat geest+3 [=de gehele pure geest uit het licht van de 3e ontwikkelingstrap als
van ons hogere ik] en ziel (+2+1) mensengeest+2 [onze
aldaagse ik uit het licht van de tweede ontwikkelingsgraad] plus natuurziel+1 (ons lagere ik uit
het licht der eerste ontwikkelingstrap) een
en hetzelfde zijn!
[DTT.01_021,19] De menselijke ziel (+2+1) [mensengeest+2 plus natuurziel+1]
is namelijk een geestelijk product uit
de materie0 en wel omdat in de materie alleen
veroordeelde geesten aanwezig zijn die op hun verlossing wachten. De pure geest+3 [= het hogere ik uit het licht van de derde
ontwikkelingsgraad] daarentegen is nooit
veroordeeld. leder mens heeft zijn eigen, hem door God rechtstreeks
toebedeelde geest+3, die in de mens in wording voor alles zorgt, alles doet en
begeleidt, maar die verbindt zich pas dan met de ziel(+2+1) tot een geheel, wanneer
die uit volkomen vrije wil volledig is overgegaan in de door haar erkende en
aanvaarde goddelijke orde, waardoor de ziel
dan ook weer zuiver geest geworden is.
2.2.2.–7. [Aarde en Maan.01_053,12] Elk mens die hier wordt
geboren, krijgt een [totaal zuivere] geest+3 uit Mij en
kan ontegenzeggelijk volgens de voorgeschreven ordening het volkomen kindschap
van God verkrijgen.
[Aarde en Maan.01_053,14] Het is aan
de ene kant voor de mensen van deze Aarde wel een nadeel dat ze zo vlak
in de nabijheid van de meest boze geesten wonen, die hun veel last bezorgen,
maar aan de andere kant hebben ze ook
het oneindige voordeel, dat ze in de
eerste plaats een krachtige geest+3 uit God
hebben, waarmee ze gemakkelijk, als ze maar willen, het kwaad van het meest
kwaadaardige kunnen bestrijden, en ten tweede kunnen ze daarmee volkomen
kinderen van God worden.
3.1.
Vraag: Na de val
werd mijn menselijke geest "gevangen genomen" en mijn ziel in haar
oersubstanties ‘uit elkaar gehaald’. Mijn ziel had dan later de kans om via de
loutering door de materie zichzelf weer te verzamelen. Nu tot mijn vraag: Is
mijn ziel in haar totaliteit (na de loutering dor de materie) in dezelfde samenstelling
als voor mijn val?
3.2. Antwoord:
3.2.1. Onze
menselijke geest (= ons dagelijkse ik-gesteldheid), nu weer uit het licht van
de 2e ontwikkelingsgraad, zonk destijds van dat licht naar het licht va de 1e
ontwikkelingstrap, maar behield zijn samenstelling en zijn oerindividualiteit =
unieke samenstelling van talloze intelligentiedeeltjes (uit het licht van de 2e
ontwikkelingsgraad en na de val uit het licht van de 1e ontwikkelingstrap!).
3.2.2. Onze
natuurziel (= ons lagere ik, oorspronkelijk uit het licht van de eerste graad
[ontwikkelingstrap], zonk naar het licht van nultrap = de materie, en dit
versplinterde zich in talloze aparte intelligentiedeeltjes vanuit het
nul-licht, d.w.z. uit de materie van de gevallen menselijke geest, dat nu uit
het licht van de eerste ontwikkelingstrap [1e graad] kwam en dit moest zich nu
in eindeloze tijden bezighouden naar het zoeken en bijeenrapen van zijn aparte,
verstrooide deeltjes [de materiële specifica van zijn voormalige complete
natuurziel] vanuit het oorspronkelijke licht van de eerste graad. Hij werd
daardoor gelouterd en steeg langzaam weer op naar het licht van de eerste
ontwikkelingstrap en ging zo naar het oorspronkelijke licht van de tweede graad.
3.2.3. De
materiële, verstrooide [versplinterde] specifica van onze tot de materie
verdichte natuurzielen werden in de talloze trappen [ontwikkelingsgraden] van
mineraal, plant en dier weer tot het licht van de eerste graad [trap] gelouterd
en tot de oorspronkelijke natuurziel voor de val uit het licht weer
samengevoegd tot de eerste ontwikkelingstrap.
Omdat deze nu
weer bestond uit exact dezelfde specifica als voor de val. Ze bezit vandaar dan
ook weer precies dezelfde oerindividualiteit met ons gezicht [gelaat] en
kan nu met onze weliswaar gelouterde
mensengeest (= ons dagelijkse ik), verenigd worden door het licht van de eerste
graad tot het licht van de tweede graad [trap]. Dan zal ons door de Heer, zoals
hierboven reeds
genoemd, een geheel nieuwe pure geest+3
ingeplant worden
als ons geweten (hogere ik) en uit het licht van de derde trap [graad] in onze mensengeest+2, met welke wij
één dienen te worden en dit dan daardoor overheerst (zoals bij Zorel op het
hoogtepunt van zijn verrukkende slaap, toen hij voor korte tijd - als bij een
volmaakte engel van het Oude Testament sprak) - zodat daardoor de wedergeboorte
van de ziel, d.w.z. de hoogste volmaaktheid van het OT werd bereikt.
UpToDate 2024-2025