De menselijke ziel bestaat uit de kleinste
beginsels, die groeiend
en tot steeds hogere
bewustzijnssferen zich ontwikkelt, tenslotte in de mens weer die vorm aanneemt,
die juist als aardse vorm niet meer in staat is zich verder te ontwikkelen,
maar wel in haar psyche. De ziel van de
mens leeft oftewel met een verkeerde richting in haar lichaam of door een
juiste richting in haar geest. [GJE2-132-8]
De innerlijke mensenvorm ontvangen
betekent het aantrekken van de liefde en de wijsheid. Swedenborg bericht
hierover, dat engelen daarom alleen al ‘mensen in schoonheid zijn’, omdat zij
de liefde en de wijsheid van de Heer zijn. Maar omgekeerd verschijnen de
bewoners van de hel – in het licht gezien van de hemel – nauwelijks als mensen,
maar als reusachtige monsters, omdat zij omgeven zijn van het boze en het valse
. [Aarde en Maan- 53-5]
God is de eigenlijke Mens. Hij is de
hoogste en allervolkomenste, de eeuwigste Oermens uit Zichzelf [GJE4-56-1].
Want alvorens alle engelen en mensen er waren, was Ik [de Heer] van eeuwigheid
af wel de eerste Mens. [GJE2-39-3]
Maar ik toonde je dan ook, hoe God
Zelf een mens is, en hoe uit deze enige grondreden ook jij en alle jouw
gelijkende wezens mensen zijn [GJE1-155-5]. De gehele hemel is voor God een
mens [Homo Maximus]. De hemel correspondeert met het Goddelijke Menselijke van
de Heer en is daarom in zijn totaalheid als een mens, waarom Hij de grootste
mens genoemd wordt. De oorzaak hiervoor ligt daarin, dat de hemel in zijn
totaliteit zoals ook in zijn aparte delen, één mens voorstelt.
Hildegard van Bingen en Jakob
Boehme, zowel Emanuel Swedenborg als Jakob Lorber beschrijven allen hetzelfde,
dat alle universa gezien worden als één grote mensengestalte. En geen van
elkaar hebben elkaar ooit tijdens hun leven gekend [omnia universi creati]. De
totale engelenhemel is voor de Heer als één mens, en evenzo ook elk hemels
gezelschap, resp. ook elke individuele engel. [GJE6-246-1 en GJE8-57-1]
De mens is niet
het leven, maar het opname-orgaan van het leven door God. Hij is een ontvanger
van het leven, maar niet het leven zelf. Het hebreeuwse woord voor ziel is
Nephesh [50-80-300]. In het Grieks zeggen we ‘psyche’ en in het Latijn ‘anima’.
Oorspronkelijk ‘adem’ of ‘huig’. Het
lichaam van ieder mens is een waar mengsel van miljoenen van alle mogelijke
hartstochten van de hel, die in een [gerichte] vorm gevangen en samengevat
zijn.
Het geërfde euvel stamt af van de
ouders, die op hun kinderen de neiging hebben het boze van zichzelf in hun
voort te planten. Het is de traagheid of de steeds stijgende zin naar
leeglopers. [GJE5-204-89] en [GJE2-224-11]. De hemel vloeit ook in de duivel
zoals in de engel van God, maar beiden gebruiken ze anders [GJE2-9-12]. Zolang
de mens op Aarde leeft, wordt hij in het midden tussen de hemel en de hel
gehouden en hierdoor in geestelijk evenwicht. Dit is de vrije wil. Feitelijk is
de materie een gericht waaruit de vrije mensenzielen een testleven ontvangen en
zich op den duur uit deze ‘kerker’ bevrijden om tijdens zijn leven één te
worden met zijn geest, waardoor hij zich met de hemel verbindt.
In het oude Testament bestaat er
geen woord voor ‘wedergeboorte’ en in het nieuwe Testament komt dit op twee
plaatsen voor, met name in Titus 3:5, 1 Petr. 1:3, 23, Matth. 19:28 en Joh.
1:2-29 en Joh. 5:18. De mens is eerst dan wedergeboren, wanneer hij uit de
neiging naar het goede handelt.
De zonde verlaat de ziel in die
mate, in welke de ziel de zonde als zonde herkend, deze berouwt, verafschuwt en
ze ook niet meer begaat. [GJE7-163-19]
Wie het boze bij zich in zijn
concrete gestalte niet herkend, heeft het zelfs helemaal niet herkend. Deze
blik in de eigen hel doet natuurlijk pijn, waarom men, zoals het in de
psychologie heet: ‘weerstanden overwinnen’ want het boze is een kracht in de
ziel, die niet ontdekt wil worden,
ook in het andere leven willen de ‘criminelen’ niet ontdekt blijven. Wie zich
trouwens op deze schaduwkant [Hebr. TseLeM = 90-30-40] (niet te verwarren met kruis
= TseLeB) op zijn eigen motief, doen en laten ingaat, zal steeds onbewust leeg
handelen op al zijn zelfreflexie en tenslotte een gevangene van zichzelf
worden. Men moet onderzoeken, om zijn eigen fouten en zonden in te zien, bidden
tot de Heer en met een nieuw leven beginnen. Boete doen zonder zelfonderzoek is
niet mogelijk.
Het gaat niet alleen om de daden,
maar ook om zijn gedachten en vooral wat men zou doen, als men geen vrees heeft
voor de wetten en de schande en vooral, welke boosheid men in zijn geest
veroorlooft en deze niet voor slecht houdt, want dat doet men toch ook vandaag
of morgen als men slechts het uiterlijke onderzoekt. Dan ziet men alleen, wat
men met zijn daad heeft begaan. Men
onderzoekt hiermee alleen het boze van zijn lichaam en niet het boze van zijn
geest. En dan nog is dit juist te onderzoeken, om omgevormd te kunnen worden.
Want de mens leeft na de dood als geest verder en het daar aanwezige boze
blijft bestaan. De geest wordt echter alleen daardoor onderzocht, dat men op
zijn gedachten let.
UpToDate 2024-2025