Mattheüs, de Evangelist
Mattheus komt uit de apostellijst, waar
hij ook Levi wordt genoemd; hij zou dan misschien al 80 jaar zijn, toen hij
zijn tekst op papier zette!
[via Jakob Lorber
ontvangen in 1840 van de Heer]: Rabbas Mattheus
en Lukas waren geen ooggetuigen in Jezus tijd. De pseudo
Mattheus Rabbas – hij was een Griek van geboorte en een schrijver in
Sidon – hij trad op in het jaar 50 – toen hij 42 jaar
oud was en hij ging over tot het christendom – hij had meerdere vertellingen
samengevat die echter van elkaar afweken en die hij zo goed als hij dat kon
verbeterde – hij schreef 15 hoofdstukken en maakte daarover een samenvatting
als het Evangelie van Mattheus. Hij schreef het in de
Hebreeuwse taal – niet in het Grieks – hij stierf in 69 n. Chr. zowel hij als
Lukas hebben Jezus nooit gekend en hun Evangeliën berusten op latere
verzamelingen van de reeds voorhanden aantekeningen en vertellingen – de
geboorte van Jezus ontving hij als bericht pas in het jaar 63 in Nazareth.
Mattheus was de 2e schrijver van Jezus; hij was
voordien tollenaar in een Romeinse tolstation tussen Kapernaum
en Kis – hij schreef de meeste feiten uitgebreid op – hij werd geboren in het
jaar 5 n. Chr. in Arimathea bij joodse ouders – tot
zijn vijftigste ging hij – net als de andere apostelen – rond en verkondigde
het evangelie – in het jaar 50 hield hij zich in de nazomer op in het nieuwe Babylon – later Bagdad genoemd, – een grote stad in Irak – zo werd het
vroeger genoemd – hij bekeerde de koning en het hof en ging in 51 n. Chr. naar Indië en nam zijn aantekening over 30-33 n. Chr. mee. In 56
viel hij in handen van de Brahmanen die hem neerstaken en het originele
Evangelie van hem wegnamen. Het wordt nog als een grote relikwie in een pagode
bewaard en het is geschreven in het Aramees-Hebreeuws.
Jezus zal op de berg Garazim het heil verkondigen
aan de mensen, de Samaritanen uit Sichar en
omstreken. Jezus zei: ze moeten ook schrijvers meenemen, opdat die opschrijven
wat Ik daar vanaf de berg zal leren. Johannes, jij hoeft het niet op te
schrijven, omdat Mijn leer toch al door meer mensen opgeschreven zal worden. Er
is hier een schrijver, ook een Galileeër, Mattheüs genoemd, die heeft al veel uit Mijn jeugd
opgeschreven en omdat hij snel schrijft, zal hij zeker alles opschrijven wat
hij zal horen en zien. Breng die man hierheen; roep zijn naam en hij zal jullie
meteen volgen! Waarschuw ook de belangrijkste priesters en vraag of ze willen
komen, en doe dat ook met een paar van de belangrijksten, die je gisteren aan
de bron gezien zult hebben. Maar roep eerst Mattheüs
voor Mij, want Ik wil dat ook hij ons volgt.
(GJE 1-37-5) – [opmerking: De pseudo Mattheus was de latere L’Rabbas]
Het eerste huis van de stad Sichar, daar nam
Jezus Zijn intrek in. Mattheus komt binnen en buigt
diep en zegt: 'Heer, ik sta helemaal klaar om U alleen te dienen! Ik heb hier
wel een baan als schrijver en kan daarvan leven en mijn kleine familie
onderhouden; maar als U, o Heer, mij nodig heeft, dan laat ik ogenblikkelijk
mijn werk liggen; en U, o Heer, zult mijn kleine familie niet laten
verkommeren!' Ik zeg: 'Wie Mij volgt, die hoeft zich alleen maar zorgen te
maken over dat hij tijdelijk en eeuwig bij Mij blijft. Zie dit huis eens; deze
beide eigenaren zullen je familie in Mijn naam opnemen en prima verzorgen, en
ook jou, als je overdag of 's nachts hierheen zou komen.'
Heb je wel voldoende schrijfmateriaal?' Mattheus
zegt: 'Ik heb voor twee dagen voldoende; moet ik meer hebben dan zal ik het
direct gaan halen. Ik zeg: 'Er is genoeg voor tien dagen, daarna zullen we wel
ander materiaal krijgen. Blijf maar hier en ontbijt met ons; na zes uur zullen
we de berg op gaan. Daar zal Ik deze menigte het heil verkondigen; jij schrijft
al het gesprokene voor Mij woordelijk in drie hoofdstukken op en je maakt daarbij
een indeling in kleine verzen, zoals bij David gebruikelijk was. Zoek er nog
een paar andere schrijvers bij, die het van je kunnen overschrijven, zodat er
in dit plaatsje ook een geschreven getuigenis blijft!' Mattheus
antwoordt: 'Heer, Uw wil zal zeer nauwkeurig worden uitgevoerd!' bron: GJE1‑38
Mattheus was tollenaar of douanier – De Heer: ‘Matthéus, ga je schrijfgereedschap halen! Kom gauw terug,
want je ziet dat Ik al klaar sta om weg te gaan!' Matthéus
zegt: 'Heer, U weet hoe graag ik nu klaar sta om U te volgen! Als ik echter nu
naar huis ga, en wel daarheen, waar ik mijn door de Romeinen betaalde werk doe
als tollenaar en schrijver bij de hoofdtolboom voor de stad, dan is daar net
als altijd, zeker veel werk voor mij, en de Romeinse wachten zullen mij niet
laten gaan voordat ik het werk gedaan heb. Daarom zou ik liever zien, dat ik
voor vandaag hier genoeg schrijfmateriaal zou krijgen, en dat ik dan vanavond
het mijne haal, waarmee ik daarna, zoals ik reeds eerder zei, twee volle dagen
genoeg voorraad heb; want ik krijg van de Romeinen slechts voor drie dagen
materiaal vooruit, en dat verbruik ik haast altijd.' Ik zeg: 'Mijn vriend doe
nu maar altijd wat Ik je zeg, en het zal je steeds goed gaan! Ga nu maar, zoals
Ik zei en je zult vandaag geen werk vinden en er zal niemand aan de tolboom
staan te wachten! Neem nog wel je andere schrijvers mee, zodat in dit geval
Mijn toespraak door meer personen opgeschreven zal worden!' -Matthéus zegt: 'Ja, als het zo gelegen is, dan wil ik wel
gaan!' Daarna vertrekt Matthéus, de tollenaar, en
vindt thuis alles zoals Ik hem voorspeld heb. Heel snel komt hij met nog drie
schrijvers terug, en we gaan, met allen die in huis zijn, op weg naar de berg Garizim. (GJE 1-39-12-14)
Ik neem echter Mattheus, een man, die hier
schrijver bij de tol was, met Mij mee vanwege zijn snelle en leesbare
handschrift om Mijn lessen en daden op te schrijven; geeft hem daarom voor
wereldse doeleinden een reispas. bron:
GJE1-82
Het is voldoende dat jij alleen
dit meemaakt (ZONSVERDUISTERING); want een schrijver moet meer weten dan
degenen, die voorlopig niet bestemd zijn om te schrijven! GJE1-84 [14]
Na deze woorden komt [de andere] Mattheus en
vraagt Mij, of hij gedurende die twee dagen hier
soms het een en ander zal optekenen, wat hij in Sichar
gezien en gehoord heeft. Ik zeg echter: 'Als je al beslist iets wilt doen,
schrijf dan de Bergrede nog een paar keer over; daarvan moet dan hier in Kana bij onze gastheer een exemplaar blijven en we willen
in Kapernaüm er één achterlaten; want ook daar zullen
we verder niet veel te doen krijgen!' bron: GJE1-89
De volgende dag in Kana zei Ik tegen Johannes, die het eerste teken tijdens de
bruiloft in Kana opschreef, dat hij dit tweede teken
in deze zelfde plaats eveneens moest vastleggen; en Johannes deed dit ook in
weinig woorden verdeeld over acht verzen, zoals het in de Schrift staat. Nu
vroeg Matthéus aan Mij, of hij deze gebeurtenis ook
op zou schrijven. -Maar Ik zeg tegen hem: 'Dat hoeft niet! Als we morgen naar Kapérnaum gaan en als Ik daar weer Mijn leer verkondigen en
tekenen doen zal, - dan moet jij die opschrijven! Zet de genezing van de
melaatse in Sichar, die Ik daar genas toen Ik van de
berg afkwam, ook nog bij Mijn bergrede!'
Matthéus zegt: 'Heer, volgens mij heeft U in Sichar
twee melaatsen genezen; welke moet ik opschrijven'?' Ik zeg: 'Er zijn er wel
meer dan twee genezen; maar die ene is voldoende, die Ik aan de voet van de
berg genas en waartegen Ik zei, dat hij zich aan priester Jonaël,
wiens naam je niet op behoeft te schrijven, moest tonen en de gave moest
offeren, die Mozes als een bewijs voor God voorgeschreven heeft! Want wie Mi.i niet vanwege dit ene teken gelooft, die zal Mij ook
niet geloven, als Ik honderd tekenen voor hem deed! Schrijf daarom van al die
tekenen alleen datgene op, wat Ik je zojuist beschreef!’
Matthéus zegt: 'Och ja, Heer, nu weet ik al welk teken U bedoelt!
Ik heb er wel nota van genomen, maar het nog niet helemaal op schrift gezet, en
dat zal ik nu direct doen, en ik begin daarmee tevens een nieuw hoofdstuk. Want
de bergrede heb ik in drie hoofdstukken verdeeld, en
dit wordt nu het vierde hoofdstuk' Ik zeg: 'Voorlopig is je indeling wel goed;
maar je zult, nadat Ik van deze aarde opgevaren zal zijn naar Mijn hemelse
rijk, nog vier hoofdstukken er vóór moeten schrijven; daarom kun je nu al de
drie bergrede hoofdstukken in plaats van met één tot
en met drie, met vijf tot en met zeven nummeren, en het nieuwe wordt dan nummer
acht!' Matthéus paste zijn aantekeningen meteen op
deze manier aan, en nu staat de bergrede, hoewel deze
het eerst door Matthéus opgeschreven werd, niet in
het eerste maar pas in het vijfde, zesde en zevende hoofdstuk. GJ1-91 [1-7]
Matthéus kwam op de dag, volgende op die waarop Ik de zoon van de
vorstelijke persoon uit Kapérnaum in Kana genezen had, gereed met het schrijven van zijn verzen.
Toen hij het Mij liet lezen, prees Ik hem, want het was beknopt en beschreef
alles heel goed. Nadat hij echter zijn schrijfmateriaal ingepakt had, kwam hij
weer bij Mij terug om te vragen hoeveel schrijfmateriaal hij in Kapérnaum nodig zou hebben; want voorlopig had hij maar
vier vellen niet mee ingepakt ten behoeve van het gebruik in Kapérnaum. Maar als Ik dacht dat hij misschien meer vellen
nodig zou hebben, dan kon hij die hier beter uit het pak halen, dan in Kapérnaum!
Ik zeg: 'Die vier zijn genoeg,
maar Ik moet je nu toch op een foutje in het ordenen van je eigendommen wijzen.
Het is eigenlijk niet zo belangrijk, maar omdat Ik meen dat alles nu eenmaal in
een zekere orde moet gebeuren, vind Ik het niet zo slim van je dat je eerst je
pak met schrijfmateriaal dicht bindt en dan aan Mij komt vragen hoeveel vellen
Ik denk dat je nodig zult hebben. Als Ik nu eens gezegd had: ' Je hebt in Kapérnaum vijf vellen nodig!', dan zou je nu vanwege dat
ene vel je hele pak weer los moeten maken, en dat zou je onnodig veel moeite
bezorgd hebben. Maar, aangespoord door Mijn geheime beïnvloeding, heb je
precies het juiste aantal buiten het pak gehouden, en je daardoor de moeite
bespaard het pak weer open te moeten maken. Zoals Ik je echter al zei, het is
niet zo belangrijk, maar overal vind je terug dat ordelijkheid veel nut heeft,
ook al schijnt het nog zo onbelangrijk. GJE1-92 [1,2]
Matth. hoofdstuk 8. Hier begint Matthéus bij het vijfde vers in het achtste hoofdstuk de
geschiedenis beknopt op te schrijven tot Ik weer naar een feest in Jeruzalem
ga. GJE1-97 Ev.
De Heer
over Mattheüs: ‚We kwamen ongeveer twee uur gaan van
het vorige huis weer aan land en moesten toen nog een behoorlijk stuk terug
lopen naar een klein dorp, waar we middagpauze wilden houden. Maar voor het
dorp bevond zich een regionaal tolhuis. En zie, daar bij de slagboom aan de
toltafel zat de jonge man (hij was pas vijf en dertig, wat bij de joden nog
jong was), die in het vorige huis als één van de acht broers die jichtlijder
bij ons hadden gebracht, zulke wijze woorden sprak. Een Romeins tollenaar.
Matth.9:9. Deze Mattheus,
die tollenaar was, moet niet verward
worden met de schrijver Mattheus. bron:
GJE1-120
Mattheus de tollenaar en de Romein
[Opm.
vermoedelijk een uur lopend ten zuiden van Kapernaum
aan de oostzijde van het meer?] Hij was ook degene die aanwezig was bij het
laten zakken van het bed in het huis van de overste Cornelius vlakbij Bethabara bij Kapernaum en de
Farizeeën zeer wijs te woord stond (Matth. 9] )
Maar voor
het dorp bevond zich een regionaal tolhuis. En wie zagen we daar bij de
slagboom aan de toltafel zitten: de jonge man (hij was pas vijf en dertig, wat
bij de Joden nog jong was), die in het vorige: huis als één van de acht broers,
die de jichtlijder hadden weggebracht, zo'n wijze toespraak hield. Toen de
Farizeeën en schriftgeleerden hem zagen, zeiden ze: 'Dat is niet zo best! Hij is zowaar een Romeins
tollenaar! Die zal nu wel een schrikbarende tol van ons eisen! Wat moeten we nu
doen?' Ik zeg: 'Maak je maar geen zorgen, want dat is niet nodig! Ik regel dat
wel.’
Met deze
woorden loop Ik op de tollenaar af en zeg tegen hem: 'Matthéus
(zo heette hij), laat iemand anders aan deze tafel gaan zitten. en volg jij
Mij!' En meteen stond hij op, gaf de tafel aan een ander en volgde Mij zonder
enig commentaar. (Matth. 9:9) En toen de voor de slagboom staande
leerlingen en Farizeeën en schriftgeleerden vroegen. wat ze betalen moesten.
Zei Matthéus: 'Ditmaal heeft de Heer voor jullie
allen de tol voldaan, want Hij heeft mijn oom gezond gemaakt. Hoe zou ik nu van
Hem. de goddelijke meester, tol kunnen verlangen?!' De slagboom ging omhoog, en
ze gingen allemaal kosteloos erdoor. GJE1-120 [2-7]
En de jonge huisheer Mattheus, de tollenaar (die
niet verward moet worden met Mattheus, die slechts
schrijver was, - daarom staat in de Schrift het bijvoegsel 'tollenaar', als het
over hem gaat), riep Mijn leerlingen, de Farizeeën en de schriftgeleerden
binnen en ze kwamen en gingen aan tafel zitten. Mattheus
wordt regelmatig gevraagd om zijn schrijfgereedschap te halen. Ook moest hij
andere schrijvers meenemen, zodat de leer van Jezus door meer mensen wordt
bereikt en blijft bewaard. bron: GJE1-122, 39
De jonge Mattheus, de apostel, was voordien tollenaar in Sibarah. Mattheus was een listige spion. Mattheus
vraagt Jezus of hij deze gebeurtenis (van Kis en Philopold)
zal opschrijven. Dan zegt Jezus: Neen! want jullie als Mijn naaste getuigen
zijn hier wel tegen bestand en kunnen het ook begrijpen; maar als alles, wat Ik
voor jullie doe en zeg in veel boeken beschreven zou worden, dan zou de wereld
die boeken niet alleen begrijpen, maar er zich ook nog bovenmatig aan ergeren
en dan zou men jullie nog erger dan alle kadavers der aarde verguizen!
Daarom moet jij, Mattheus,
niets opschrijven behalve dat wat Ik uitdrukkelijk tegen je zeg!
Johannes zegt: Het is natuurlijk allemaal wel goed op deze manier; maar als
de wereld op een gegeven moment onvolledige oorspronkelijke documenten over Uw
aanwezigheid hier en uw daden op deze wereld krijgt, dan zal ze uiteindelijk
niets anders kunnen dan aan U, Uw bestaan en uw werken te gaan twijfelen en
deze brokstukken aan te zien voor werken, die in het eigen belang van het
priesterdom zijn geschreven!
De Heer: dat is nu juist wat Ik bereiken wil voor de eigenlijke wereld, die
een woning van de satan is; want of je een zwijn nu maïskorrels of de edelste
parels geeft, het zal met de parels precies hetzelfde doen als met de
manskerels. Daarom is het beter, dat dit niet alles heel verhuld aan de wereld
gegeven wordt, dan kan ze zich druk maken met het omhulsel, terwijl de
levenskern toch niet beschadigd wordt.
Als het echter ooit nodig is, dan zal Ik opnieuw mensen doen opstaan, die
Ik alles zal doen weten wat hier gebeurd is en (Jakob
Lorber. o.a.) wat de wereld te wachten staat vanwege
haar onverbeterlijke slechtheid. Maar hoe dat allemaal zal gebeuren, dat zal Ik
jou broeder Johannes, nadat Ik weer in Mijn hemelen zal wonen, nog in deze
wereld in versluierde beelden openbaren.
GJE1-216
IK zei tegen Sarah: "Liefste
Sarah, erger je niet over de dommen en de blinden! Ik
ken hen en hun ongeloof, en zoals jij wenst zal Ik vanwege het ongeloof weinig
of helemaal geen tekenen meer doen (Matth. 13:58). En jij, schrijver Matthéus, noteer dat Ik vanwege het ongeloof hier in Mijn
eigen geboorteplaats nog maar weinig tekenen deed. Zelfs in de laatste tijden
zal de gehele wereld daardoor weten wat voor harde en ongelovige klanten deze
burgers van Nazareth in Mijn tijd waren! Maar wij zullen ons toch een paar
dagen hier ophouden en ons als door de burgers gedoodverfde leeglopers goed
laten verzorgen! Want omdat ze zich ergeren, moeten ze zich zodanig ergeren dat
ze des te sneller rijp zijn voor de satan en zijn vervloekte rijk!"
GJE2-25
Over Mattheus, de schrijver: Jezus: Schrijf jij maar altijd
zoals Ik je de woorden in het hart zal leggen, dan zal alles juist en goed
zijn. Dit is Mathheus, de jonge tollenaar uit Sibarah. bron: GJE2-176
Petrus en Johannes
halen Mattheüs. Deze buigt diep voor Jezus en zegt:
“Heer, ik sta helemaal klaar om U alleen te dienen! Ik ben hier wel aangesteld
als schrijver en kan daarvan leven en mijn kleine gezin onderhouden; maar als
U, o Heer, mij nodig heeft, dan verlaat ik ogenblikkelijk mijn werk; en U, o
Heer zult mijn kleine gezin niet laten verkommeren!’ Ik zeg: “Wie Mij volgt,
die hoeft voor niets anders te zorgen dan dat hij tijdelijk en eeuwig bij Mij
blijft. Zie dit huis eens; deze beide eigenaren zullen je familie in Mijn naam
opnemen en prima verzorgen en ook jou, als je overdag of ’s nachts hierheen zou
komen’
Mattheüs, die dit
huis al van vroeger kende toen het meer een ruïne was dan een huis, was
uitermate verbaasd en zei: “Heer, hier moet een groot wonder gebeurd zijn! Want
het huis was een ruïne en nu is het een paleis, zoals er in Jeruzalem maar
enkele zijn! En wat een koninklijke inrichting! Dat moet ontzettend veel hebben gekost! Ik
zeg: 'Houd jij nu alleen maar vast voor ogen', 'dat bij God zeer veel dingen
mogelijk zijn, die bij de mensen onmogelijk schijnen, en dan zul je zonder
moeite begrijpen, hoe deze vroegere ruïne nu in een paleis kon veranderen!
-
Mattheus werd ook gecorrigeerd door de Engel van Jonaël en Jaïruth. Mattheus begon zijn schrijfvellen namelijk te ordenen en
genoemde twee wezen hem op een aantal onvolkomenheden. Mattheus
werd vaker geholpen door de engel zijn vellen op de juiste manier te ordenen.
Een kwartier varen buiten de inham gaat het richting Sibarah.
Mattheus, de Evangelist
Zijn boek is geschreven in het Aramees-Hebreeuws.
Voordien was hij tollenaar in Sibarah. Hij werd
geholpen met het ordenen van zijn teksten op vellen, dus gecorrigeerd door een
engel. Zijn geschrift wordt nog als een grote relikwie in een pagode bewaard.
Hij was tevens een listige spion. Er bestaan twee Mattheussen,
die niet met elkaar verward mogen worden. Mattheus
13:58: ‘’En jij schrijver Mattheus, noteer, dat Ik
vanwege het ongeloof hier in Mijn eigen geboorteplaats [van Bethlehem naar
Nazareth wel te verstaan] – nog maar weinig tekenen deed. Zelfs in de laatste
tijden zal de gehele wereld daardoor weten, wat voor harde en ongelovige
klanten deze burgers van Nazareth in Mijn tijd waren.
Bij het 5e vers in het 8e hoofdstuk van Mattheus, begint hij de geschiedenis beknopt op te
schrijven, totdat de Heer weer naar een feest in Jeruzalem gaat. Hij schreef de
Bergrede op in drie hoofdstukken met een indeling in kleine verzen, zoals bij
David gebruikelijk.
Mattheus, de
Romeinse jonge tollenaar uit Sibarah was pas 35 jaar.
Deze was snel in het schrijven. [Matth.9:9]. Er was ook een Mattheus
uit Galilea. Deze heeft echter al veel uit de jeugd
van Jezus opgeschreven en ook hij schrijft snel. Jezus: “Hij zal zeker alles
opschrijven wat hij horen en zien zal. Hij leefde van de opbrengst als
schrijver, betaald door de Romeinen. Hij was schrijver bij de hoofdtolboom. De andere
Mattheus was tollenaar en douanier. En was dus de 2e
schrijver van Jezus en hij was voordien tollenaar in een Romeinse tolstation
tussen Kapernaum en Kis. Hij schreef de meeste feiten
uitgebreid op. Hij werd geboren in 5 n. Chr. In Arimathea
bij joodse ouders.
Tot zijn vijftigste ging hij rond en verkondigde het Evangelie. Daarna
hield hij zich op in de nazomer in het nieuwe Babylon
[tegenwoordig Bagdad]. Hij bekeerde de koning en het hof en ging in 51 n. Chr.
naar Indië en nam zijn aantekeningen over de drie
jaren, dat hij bij Jezus was, echter mee. In 56 n. Chr. viel hij in handen van
de Brahmanen, die hem neerstaken en het originele Evangelie van Mattheus van hem wegnamen.
Dit zuivere Evangelie staat niet in de Bijbel naar het Evangelie van Mattheus. Het Bijbelse Evangelie van Mattheus
is dus niet door hem geschreven, maar door een andere, een pseudo-Mattheus,
die echter naar eer en geweten nog het meest bewaarde van dit Evangelie heeft
overgeschreven en alle gegevens verzameld, die hij kon bemachtigen.
De pseudo Mattheus Rabbas was een Griek van geboorte en schrijver in Sidon. Deze was 42 jaar en hij ging over tot het
christendom. Hij begon pas te schrijven 17-18 jaar na Jezus’ Hemelvaart. [50 n.
Chr.] Hij had meerdere vertellingen samengevat die echter van elkaar afweken en
die hij zo goed als hij dat kon verbeterde. Hij schreef 15 hoofdstukken en
maakte daarover een samenvatting als het Evangelie van Mattheus.
Hij schreef in het Hebreeuws, niet in het Grieks. Hij stierf met 61 jaar op
jonge leeftijd in 69 n. Chr. Zowel hij als Lukas hebben Jezus nooit gekend. Hun
Evangeliën berusten op latere verzamelingen van de reeds voorhanden
aantekeningen en vertellingen. Zo ontving hij het bericht over de geboorte van
Jezus eerst in het jaar 63 n. Chr.
Petrus en Johannes
halen Mattheüs. Deze buigt diep voor Jezus en zegt:
“Heer, ik sta helemaal klaar om U alleen te dienen! Ik ben hier wel aangesteld
als schrijver en kan daarvan leven en mijn kleine gezin onderhouden; maar als
U, o Heer, mij nodig heeft, dan verlaat ik ogenblikkelijk mijn werk; en U, o
Heer zult mijn kleine gezin niet laten verkommeren!’ Ik zeg: “Wie Mij volgt,
die hoeft voor niets anders te zorgen dan dat hij tijdelijk en eeuwig bij Mij
blijft. Zie dit huis eens; deze beide eigenaren zullen je familie in Mijn naam
opnemen en prima verzorgen en ook jou, als je overdag of ’s nachts hierheen zou
komen’
Mattheüs, die dit
huis al van vroeger kende toen het meer een ruïne was dan een huis, was
uitermate verbaasd en zei: “Heer, hier moet een groot wonder gebeurd zijn! Want
het huis was een ruïne en nu is het een paleis, zoals er in Jeruzalem maar
enkele zijn! En wat een koninklijke inrichting! Dat moet ontzettend veel hebben gekost! Ik
zeg: 'Houd jij nu alleen maar vast voor ogen', 'dat bij God zeer veel dingen
mogelijk zijn, die bij de mensen onmogelijk schijnen, en dan zul je zonder
moeite begrijpen, hoe deze vroegere ruïne nu in een paleis kon veranderen! -
Heb je wel voldoende schrijfmateriaal?' Na dit noodzakelijke onderhoud met Matthéus komen de andere leerlingen binnen, en daarop
volgen de priesters en de andere notabelen van deze stad en zij begroeten Mij
zeer berouwvol.
Matthéus en Johannes lezen nu nogmaals wat ze deze nacht allemaal
hebben opgeschreven van Mijn woorden, waarbij ze echter tot de vervelende
conclusie komen dat zij ondanks hun vlijtig opschrijven toch nog grote stukken
missen. Ook het redden van de dertig is uitgebreid vermeld en dat doet de
leerlingen veel genoegen. GJE3-18 3-5]
UpToDate 2024-2025