Materie en geest, pijn en lijden,
zich ‘zalig’voelen
De aartsvader Seth werd vergund zijn ‘weggenomen’ zoon SEHEL (naar de
hemel) weer terug te mogen zien. Seth stelde hem de brandende vraag: ‘Zoon, wat
overkwam je, toen de Heer je van deze wereld had weggenomen? En Seth antwoordde: ‘Een beven doorhuiverde de ether, de zonnegordel
scheurde, en vrij stond ik daar, een leven in het oneindige!’
Eveneens vertelde de engel Zuriël (de
vader van Ghemela) zijn aardse dochter het een en ander over het
hiernamaals, want ook hij werd eertijds door de Heer geroepen en mocht haar
daarover iets meedelen: ‘Het leven van de geest lijkt helemaal op het leven van een nog op aarde in
het lichaam levende mens!’ [blijkbaar wordt met geest en ziel hetzelfde bedoeld!]
En Zuriel antwoordde haar: ‘Luister, dochter
van de Heer, dit is een ijdele vraag! Het leven is overal één en dezelfde, en
er kan geen verschil zijn tussen leven en leven, als het laatste leven uit de
Heer is; maar als het leven niet uit de Heer is, dan is het geen leven meer,
maar een kale dood, die zich weliswaar van zichzelf bewust is, maar het
bewustzijn is slechts een zelfbedrog, in die zin dat alles waarvan een dode
zich bewust is, zo gevormd is als een slechte, ijdele droom, aangezien zijn
wereld geen fundament heeft en al zijn bezittingen ijdeler zijn dan het meest
onbeduidende schuim!’
‘Maar je moet de materie der dingen niet
beschouwen alsof zij dood is, omdat zij voor jou geen bewustzijn uitdrukt; want
zij is niet dood, omdat er machtige krachten in werkzaam zijn en zij in
zichzelf niets anders is dan een uitdrukking van de goddelijke wil en macht,
die zich overal uitdrukt, maar je moet zich alleen datgene als dood
voorstellen, wat zich, krachtens de van de Heer ontvangen wilsvrijheid, van de
Heer kan hebben afgescheiden en dan op eigen kracht zonder God wil
voortbestaan.’ (Hui:3-10:1,2 – 3-9:6)
‘Die in de volle liefde tot de Heer staat!’ Liefde is steeds weer het hoofditem in het
leven zelf, zo blijkt. De Heer zei persoonlijk tegen Ghemela: ‘Wie de liefde heeft, die heeft alles. Wie
echter de liefde alleen heeft ter wille van de wijsheid, de wetenschap en de
macht, die zal ook krijgen wat hij hebben wil; maar hij zal Mij niet in zijn
hart hebben!’ (Hui3-11:5)
De Heer zei tegen
Adam en zijn toebehorend gezelschap: ‘Ieder mens heeft zijn eeuwige bestemming en niemand kan deze bestemming
eerder ontvangen dan wanneer hij daartoe vanuit Mijn liefde volledig rijp is
geworden.’ (Hui3-8:9,11)
De materie (zoals
hout, steen en aarde) is eigenlijk niet dood, omdat er volgens Lorber machtige
krachten in voorhanden zijn. Swedenborg heeft ‘het leven’ aan gene zijde
herhaaldelijk beschreven. Bijvoorbeeld worden ‘Levende Ondervindingen’ in
talrijke boeken uit zijn hand uitvoerig uit de doeken gedaan. Het sluit
helemaal aan bij wat Jakob Lorber (via de Heer) beschreven heeft, hoewel beide
auteurs elkaar nooit gekend hebben.
Het geestelijke
wordt volgens Jakob Lorber in de wereld door de materie gedragen en zij is er
om de gevangen materie te verlossen. Dat kan naast een
steen, berg, rots, hout, maar ook een plant, dier of mens zijn. En Henoch
voorzegde o.a.: ‘De diepte of de wereld, door haar snelle industriële vooruitgang, sleept
het geestelijke mee naar het des te snellere verval; want het geestelijke wordt
in de wereld gedragen door de materie en is daar om de gevangen materie te
verlossen, dus zoals de geestelijke Henoch nu in de diepte was, om de materiële
Lamech te verlossen en hem opnieuw te verbinden met zijn eigen zelf. Nog beter
gezegd: ‘met zijn eigen verheven en gezuiverde verlangens.’ (Hui3-36:5)
Een GAST in het
gezelschap van Henoch en Lamech sprak het volgende: ‘Het lichaam is zeker niet de hoofdzaak van een mens (of dier), maar slechts een werktuig om
het eeuwige, heilige doel te bereiken, dat gelegen is in de eeuwige goddelijke
orde…(Hui3-43:12) De GAST
sprak verder: ‘Zie de, de Heer heeft alles zo geordend, dat de
materie zich voedt uit de materie, de ziel uit de ziel, de liefde uit de liefde,
en de geest uit de geest.’ (Hui3-43:17) (Opmerking: de werkzame wet van het gelijke met gelijke!)
Een REDENAAR uit
het gezelschap van de oervaderen sprak het volgende: ‘De liefde die zich voedt uit de liefde is niet een liefde
die er op lijkt, maar het is!’ ‘De verzadiging
van het lichaam doet altijd honger in de ziel ontstaan, die men altijd als
bitter ervaart als wanhopige verveling!’ ‘Vuur is de
begerige liefde. Licht is de gedachte die zich in het hart duidelijk
uitspreekt. De waarheid is het uitgesproken woord dat uit het vuur en het licht
voortkomt.’ (Hui3-44:11,17)
De hoofdredenaar
sprak verder: ‘De geest van de mens is het meest
innerlijke. Als de mens met zijn buitenkant gelooft en bid – dat is het
zintuiglijk materiële deel, dan lokt hij zijn geest eveneens naar zijn
buitenkant en zijn stoffelijke deel, en dat is zijn gerichte deel en daarom dood.’ (Hui3-47:10,11)
In een geheel
andere samenhang kan de dood ook anders opgevat worden, want het is niet zodat
de dood ook werkelijk de dood is. Er bestaat een lichamelijke en een
geestelijke dood. Dat laatste moet verschrikkelijk zijn. Als de dood (Hebr.
Meth = 40-400) verbonden staat met DE ENE (dat is GOD), dan wordt de dood in de
waarheid tot leven gewekt. (A-MeTh =
1-40-400 = waarheid)
Een paar citaten
van de Soefist Inayat Khan, die het verlies van het leven als volgt beschreef:
‘Treur niet over
de dood van je geliefde, roep de reiziger niet terug, want die is op reis naar
zijn bestemming. Je weet niet, wat hij zoekt. Jij bent nog van de aarde, maar
de overledene is nu van de hemel. Door over de dood te wenen bedroef je de ziel
van degene, die niet tot de aarde kan terugkeren en deze belemmert. Waarlijk,
achter de sluier van de dood is een leven verborgen, dat het begrip van de mens
op aarde te boven gaat.’
Hier zei gezegd
dat het toch een normale gang van zaken is te rouwen over het verlies van een
dierbaar mens of dier. Ook dieren zijn wezens – door God geschapen en hun
ontwikkeling is de weg om ‘mens’ te worden. In ‘dierbaar’ zit immers het woord DIER.
Toen Adam stierf
hebben zijn nakomelingen minstens een jaar gerouwd over hem. Rouwen hoort bij
het menselijke levensproces. Ook dieren rouwen zelfs over het verlies van hun
dierbaren. Ik heb dat wel eens gezien en ook uit de vrienden- en
kennissenkring.
De mens heeft
alles in zich: mineralen [de gehardheid}, planten (het buigzame], dieren (wat
DIERBAAR is] en mensen (het MENENS worden, de ernst om kind te mogen worden van
de echte VADER!] Het Duits kent het
woord ‘dierbaar’ (=kostbaar) niet of op die wijze, maar het laat zich
anders vertalen, maar in het Germaans zou je dan kunnen zeggen, dat de mens,
die op deze aarde geplaatst is, zijn
leven ERNSTig moet nemen! Dat wat hij tot nu toe in de evolutie heeft geoogst
is het ‘geďnd’ hebben, zijn oogst, de ‘ ERNTE’.
Inayat Khan
probeerde in zijn verhaal de mensen wat duidelijk te maken. Want, zo schreef
hij, ‘als we wisten hoe
‘bevrijdt’ bijna elke ziel zich gevoeld in de geestelijke wereld, dan zouden we
niet meer treuren over degenen, die zijn heengegaan!’
Maar dan nog is
het een gewone zaak, dat we bedroefd worden over het gemis van een gestorvene.
Ook al zouden we het weten hoe prachtig het bij de overledene voorstaat, rouwen
is een bijna niet te onderdrukken proces. De geestelijke wereld kent ook
verdriet, berouw en zelfs pijn. Dat bewees de engel Zuriël aan Lamech uit het
hooggebergte.
Maar rouw is een
bijna vergankelijk proces. De wereld van de geesten kent ook verdriet, spijt en
zelfs pijn. De engel Zuriël bewees dit aan Lamech vanuit het hooggebergte.
Lamech (niet te verwarren met koning Lamech uit het dal!] vraagt de engel
Zuriël., of een geest ook pijn kent. Door Lamech uit zijn lichaam te laten
treden zoals bij het sterven, stond Lamech in zijn geestelijk lichaam nu ineens
als blinkende stralende geest voor
Zuriël en werd de proef op de som
gedaan. Zuriël gaf Lamech in zijn etherisch of geestelijk lichaam zo’n sterke
handdruk, dat hij het uitschreeuwde van pijn.
In de originele
tekst staat: ‘Zuriel nam
onmiddellijk zijn hand vast en kneep er stevig in. Maar Lamech riep luid in
zijn geest en zei met een krachtige kreet: "Maar omwille van de Heer, wat
doe je mij aan? Je plet mijn hand en dit doet me verschrikkelijk veel pijn!’
[Hui3-73:8,9)
Verdriet is
echter een bijna onstuitbaar proces. De geestenwereld kent ook verdriet, spijt
en zelfs pijn.
De oorzaak van
het voelen van pijn en geluk bespreekt de engel Zuriël met de oervaderen op de
berghoogte in de Kaukasus.
Hij zei: ‘Maar waarom is dat? In de volkomen absolute toestand komt de geest in
overeenkomstige interactie met de basiskrachten en moet hij hun kracht op grote
afstand waarnemen, zowel in tijd als in ruimte, zonder welke waarneming hij
gemakkelijk in een onherstelbare gevangenschap zou kunnen geraken, waarin hij
nog slechter af zou zijn dan jij onder de druk van mijn hand!’
‘Als de geest
onvolmaakt is, d.w.z. niet volledig getraind en geoefend in zijn zintuigen van
waarneming, als hij nog blind en doof is voor de vorm en de stem van de
waarheid, zal zijn absolute staat geenszins een wenselijke zijn, omdat hij in
zo'n staat niet in staat zal zijn om alle indrukken te vermijden die op het
juiste moment op hem afkomen of om ze krachtig tegemoet te treden.’
‘Als je nu in je lichaam de een of andere pijn
voelt, dan is het niet je lichaam dat pijn voelt, maar enkel je geest. Alleen
die heeft het vermogen om te voelen. Dat je echter de pijn ervaart alsof je die
in je lichaam voelt, komt doordat je geest in al je lichaamsdelen woont op
geheel overeenkomstige wijze. Deze bereidt de krachten van de geest steeds zo
voor dat zij altijd goed berekend zijn op alle indrukken en prikkels, waardoor
dan alleen maar een gevoel van eeuwig gelukkig welbevinden, maar nooit een
gevoel van pijn kan ontstaan.’ (Hui3-74:6:12)
‘De ‘pijnlijke
zaken’ van het leven kan ook in het lichaam worden gevoeld, een afspiegeling
van de feitelijke zielenpijn. Maar toch, zegt de Heer: ‘De pijn is de grootste weldoener van het
leven en de meest trouwe behoeder zonder welke het leven op geen enkele andere
manier als bestendig kan worden gedacht. Het is ook de trouwste bewaker van je
leven. Als de mens zich aan Zijn orde houdt en oplet bij het liggen, zitten,
staan, gaan en lopen, dan zul je leven, zei de Heer tegen Lamech – zonder enige
pijn doorbrengen. Als je matig bent met eten en drinken, dan zul je ook
verschoond blijven van inwendige pijn; en als je je niet te zeer bezighoudt met
de werken van het vlees, dan zul je nooit ondervinden wat pijn in de ledematen
is!’ (Hui3-72:10,11)
De geest [Hebr.: Ruach = ook wind] waait in de materie, door de materie, op (langs) de materie (aarde) en wil deze met zich meeslepen… Maar het aldoor
toenemende voelen van de pijn dwingt hem (elk levend wezen of schepsel) zich voortdurend te weren en tegen de materie te vechten. Daardoor wordt
zijn kracht geoefend en steeds meer gesterkt. (Hui3-75:2)
Lamech stelde
verder de vraag aan Henoch hoe dan een geest door de materie gevangen kan
worden gehouden, waarop Henoch antwoordde: ‘Zie, je bent
slechts materie naar je lichaam, gelijk de gehele aarde is! Vertel me, is dit
niets voor je geest? Kan het zich er op een ordelijke manier van ontdoen
wanneer het dat wil? ‘De geest kan wel door de liefde tot God geleidelijk aan
de materie steeds meer meester worden en haar doordringen en dan in al haar
delen volkomen actief zijn; maar hij kan haar toch niet eerder verlaten dan dat
de Heer het wil!’
‘En ook als de
geest volgens de wil van de Heer de stof (materie) verlaat, dan verlaat hij
haar toch nooit als een volkomen zuivere, vrije geest, maar hij verlaat haar
steeds in een nieuw etherisch lichaam, dat hij dan eeuwig nooit kan verlaten.
En dit etherisch lichaam kan, omdat het ook een zekere ruimte moet innemen, als
de Heer het wil nog heel goed dor de grovere materie worden vastgehouden, en
kan zich daar niet eerder van losmaken, dan dat de Heer het wil.’ (Hui3-88:6-9)
En Henoch
antwoordde Adam: "Vader,
het hangt ervan af hoe wij de zaak willen aanpakken! Er zijn twee realiteiten,
een materiële en een spirituele. Het materiële is een misleiding voor de geest,
en het geestelijke voor het materiële. Maar daarvoor is de geestelijke
verschijning de werkelijkheid voor de geest en dus ook de materie voor de
materie. Zo gedragen de dingen zich onweerlegbaar.’
‘Het geestelijke
verschijnsel is voor de geest werkelijkheid en zo is ook het materiële de
werkelijkheid voor de materie.’ (Hui3-107:3,4)
Het doel van onze menselijke zwakheden is een besproken thema. De zwakheid in ons is een
door de Heer met opzet gegeven onvoltooid deel van ons wezen dat wijzelf moeten
voltooien!…
UpToDate 2024-2025