[via
Jakob Lorber ontvangen in 1840 van de Heer]:
(DE HEER:) 'Daarom zeg Ik tegen
jullie: Wie Mij reeds hier of toch in ieder geval aan gene zijde uit alle macht
zal zoeken, vinden en herkennen en dan boven alles zal liefhebben en zijn
naaste met alle geduld zoals zichzelf, die zal Mijn kind, dus Mijn zoon of Mijn
dochter zijn! Maar degene die Mij niet zal zoeken, niet zal vinden en niet zal
herkennen, en dus ook niet lief zal hebben, en die dan ook vol liefdeloosheid
zal zijn tegenover zijn medemens, die zal het ook eeuwig nooit tot Mijn
kindschap brengen! Want Mijn kinderen moeten even volmaakt zijn als Ik, hun
ware Vader, Zelf volmaakt ben!
De later zeer wel mogelijk gezuiverde
wereldse kinderen zullen echter geestelijke bewoners van die werelden zijn, en
in de met hen overeenstemmende gezelschappen verblijven waarin ze gezuiverd
werden; maar in het huis van de eeuwige Vader, in het centrum van de
allerhoogste hemel, zullen ze nooit in en uit gaan, zoals Mijn ware kinderen,
die met Mij steeds de gehele oneindigheid zullen richten, eeuwig en eeuwig.
Deze Aarde zal na de voorspelde
laatste grote zuivering, evenals nu - mensen en mensen dragen; maar deze
toekomstige mensen zullen zeer veel beter zijn dan de huidige, en ze zullen
aldoor Mijn levend woord hebben. En als ooit de Aarde en voor jullie ondenkbaar
vele jaren al haar gevangenen uitgeleverd zal hebben, zal zij zelf in de
lichtzee van de Zon in een geestelijke Aarde veranderen. Want de aller-onderste
huls of schil, waarin vroeger de levende geesten en zielen woonden, lijkt op
puinsteen, dat, ofschoon het geen eigenlijk levenselement meer is, toch altijd
nog een grove en verscheurde organische materie is en gerichte geesten van de
allerlaagste soort in zich draagt.
Wat moet er met dit substraat, als al
het intelligente leven zich hieruit heeft vrij gemaakt? Moet het als een min of
meer uitgebrande klomp puinsteen, dat geen enkele verdere bestemming meer
heeft, als volledig dood in de eindeloze ruimte ronddrijven? Of zou het toch
nog iets moeten of kunnen zijn in de sferen van de levende en op de meest
verschillende manieren voleindigde geesten? Ja, het moet iets zijn; want niets
kan in de eindeloze ruimte, die ook Mijn rijk is en Mijn eeuwig woonhuis, als
geheel dood en zonder enige bestemming ergens bestaan! Maar als er van een
bestemming sprake is, dan is dit zeer zeker een geestelijke bestemming, die
eeuwig duurt, omdat er nooit ergens een materieel eeuwige bestemming kan zijn.
Iedere materie, als een wat ruimte en
tijd betreft op zichzelf besloten geheel, kan immers alleen maar een tijdelijke
bestemming hebben. Heeft zij hier echter gedurende een bepaalde periode geheel
aan beantwoord, en is hiermee een hoger levensdoel bereikt, en is de materie,
die vroeger een bruikbaar en gezond vat was voor een bepaald doel, half vergaan
en verbrokkeld en vol gaten en zodoende voor een soortgelijk ander doel
volledig onbruikbaar, - wat zou er dan verder nog van die puinsteen moeten
worden? Kijk eens naar een emmer bij een waterput!
Wat gebeurt daarmee nadat deze vele
jaren lang dienst heeft gedaan bij het water putten? Kan deze volledig vergaan
en vol gaten nog verder gebruikt worden bij het water putten? Neen; daarom zal
hij weggehaald en verbrand worden; daardoor lost hij volledig op in rook, lucht
en een beetje as, dat na verloop van tijd door de vochtigheid van de lucht
eveneens in een eenvoudige luchtsoort wordt opgelost en in die opgeloste
luchttoestand pas weer dienst kan doen als een goede basis van het reële
geestelijke zijn. En ook al ontstaat hieruit niet meer een en dezelfde
wateremmer, er kan toch weer een hoogst teer en subtiel omhulsel van gemaakt
worden, dat drager van het levende water uit Mij kan worden". bron: GJE 111,
(Matth. hfdst.16) –
UpToDate 2022