MARIA MAGDALENA
‘Deze jonge vrouw heeft veel gezondigd, -maar zij houdt
ook meer van Mij dan jullie allemaal bij elkaar; daarom zal haar ook veel
vergeven worden’. [GEJ.06_185,14]
De echte Maria Magdalena
korte samenvatting
door Klaus Opitz Dld
1. korte
inleiding
2. Maria
Magdalena in de Nieuwe Openbaring van Jezus
1. korte inleiding
„Een oeroude Papyrus suggereert, dat het
Christendom er vandaag anders uit kan
zien. Want Maria Magdalena was toen [Red.: na Jezus’ hemelvaart] belangrijker dan de apostelen – maar de
[infornatie]tekst werd door de kerk eruit genomen en werd lange tijd geheim gehouden’. (Dietmar Pieper in een
gedetailleerd verslag in [het Duitstalig blad] DER SPIEGEL nr. 52 / 22.12.2018)
"De
speculaties over Maria Magdalena, vooral in de context van niet-canonieke
teksten, zijn gedeeltelijk absurd. In het bovengenoemde artikel in het
tijdschrift ‚de SPIEGEL‘ wordt aan de wetenschapper Judith Hartenstein
geciteerd: „In het Maria-evangelie *) wordt zij (Maria Magdalena) als de belangrijkste
volgeling van Jezus beschreven, als zijn plaatsvervanger. Haar rol doet dit interpreteren als één van de eerste [vrl.] pausen’.
*) Papyrus uit de tijd voor 1500 met
de naam: „‘Evangelie naar Maria“
Nogmaals het citaat uit ‚der SPIEGEL’: „Maria Magdalena komt in de Papyri van Nag
Hammadi ook vaak voor als een belangrijke persoon. Het evangelie van Philippus *) beschrijft een nauwe band tussen haar en
Jezus. Er wordt gezegd dat zij haar ‚metgezellin‘ was, en ‚de Verlosser hield meer van Maria Magdalena dan alle discipelen, en hij
kuste haar vaak op de mond’. *)
waarschijnlijk geschreven aan het einde van de tweede eeuw of later….
Reden genoeg om te vragen, wat vertelde Jezus ons in Zijn
nieuwe Openbaring over deze Maria Magdalena?
En zo verder. Hier doen talloze ongeloofwaardige verhalen
de ronde over deze Maria Magdalena met
de bewering, dat zij ‚de vrouw van Jezus‘
was.
Zelfs het Vaticaan heeft Maria Magdalena blijkbaar opnieuw
gepositioneerd en haar op ‘liturgisch niveau gelijkgesteld met de mannelijke
apostelen’.
Reden genoeg om te vragen, wat heeft Jezus in Zijn Nieuwe
Openbaring ons over deze Maria Magdalena
meegedeeld.
2. Maria Magdalena in de Nieuwe Openbaring van Jezus
UIT: JOHANNES,
HET GROTE EVANGELIE
2.1.
Waarvoor zou hij trouwens geld nodig hebben? Eten en drinken krijgt hij
voor niets, zoveel hij maar wil, - en meer heeft hij niet nodig! In de tweede
plaats is hij ook nog een gulzigaard en dronkenlap en iemand die met zondaren
omgaat, en wenst zich geen ander leventje. En ten derde heeft hij God en Zijn
wetten niet nodig; want hij vindt dat hij zelf een God is of minstens Zijn zoon,
die onze God van Abraham, Izaäk en Jacob bij de ons maar al te bekende Maria
van Nazareth verwekt moet hebben. Wie van ons is er zo dom dat hij zo'n
pasgebakken, echt heidense tovenaarsklucht niet direct door zou hebben?!
GJE1-146:11
In
één woord, wij weten nu genoeg, en het is hoog tijd dat we bij hem weggaan;
anders behekst hij ons nog en zijn we reddeloos aan de duivel overgeleverd! -
Kijk nu toch eens, hoe hij de vijf dochters van die gehate tollenaar vleit, en
hoe ze hem letterlijk aanbidden! Ik zet duizend pond tegen een stater, dat deze
profeet en heiland, als hij nu naar Jeruzalem komt, maar al te gauw met de koningin van alle hoeren, de
wereldberoemde Maria van Magdalon, zeer intiem kennis zal maken en met
haar een hele hartelijke vriendschap onderhouden zal, - en misschien ook
nog wel met Maria en Martha van Bethanië, waarvan men zegt dat die na Maria van Magdalon de meeste
bezoekers krijgen!' [GJE.01_146,11 e.v.]
2.2.
Ik [Jezus] zei: 'U heeft zich tot
Mij gewend, zonder te weten wie Ik ben; maar uw halve vertrouwen dat er aan
onze tafel iemand de bezetene zou kunnen helpen, heeft u naar Mij toegebracht.
En Ik zeg u dat uw geest u al de juiste man heeft aangewezen, die haar ook
helpen zal tot haar lichamelijk welzijn en tot welzijn van haar ziel. Let dan
goed op met welke middelen Ik deze jonge
vrouw [Maria Magdalena] voor altijd zal helpen!’ [GJE-6-185:6]
Toen stond Ik op van Mijn stoel,
ging naar het al helemaal verstijfd op de grond liggende jonge vrouw [meid], strekte Mijn handen over haar uit en bedreigde de zeven kwade geesten in haar.
Maar De GEESTEN schreeuwden luid
uit haar buik: ‚O Jezus, Zoon van David, laat ons nog korte tijd in dit huis
van ons !’ Maar Ik dreigde hen nog
eens, en zij verlieten de jonge vrouw [meid] op datzelfde ogenblik.
En DE
JONGE VROUW [meid] stond op
en was vrolijk, fris en gezond alsof haar nooit iets gemankeerd had. Maar toen
zij Mij naast zich zag en men haar verteld had dat Ik haar geholpen had, keek
zij Mij strak aan en zei: 'Ach, dat is
toch die geweldige man voor wie mijn hart al sinds een jaar steeds sneller
klopte! En juist hij, die ik oneindig liefhad en nog liefheb sinds ik hem
slechts eenmaal in het voorbijgaan gezien heb, kwam me nu te hulp! O vriend, u
had mij maar beter kunnen laten sterven in plaats van u nu tot groot verdriet
van mijn hart te moeten weerzien, zonder ooit hoop te hebben ook door u bemind
te worden! Want u bent een zuiver mens en ik ben een verdorven hoer!’
Daarop viel zij aan Mijn voeten neer, omklemde deze
knielend en maakte ze nat met tranen van liefde en berouw.
Toen kwamen een paar leerlingen naar voren, wilden haar
van Mijn voeten wegtrekken, en zeiden tegen haar dat zoiets hier niet te pas
kwam. Maar IK zei tegen de
leerlingen: 'Wat gaat jullie dat aan?! Ben Ik dan niet Heer over Mijzelf en nu
ook over haar? Als het Mij teveel wordt, zal Ik wel tegen haar zeggen wat wel
of niet te pas komt! Ik zeg jullie: Deze
jonge vrouw [meid] heeft veel gezondigd, -maar zij houdt ook meer van
Mij dan jullie allemaal bij elkaar; daarom zal haar ook veel vergeven worden.
En verder zeg Ik jullie nog, dat overal waar Mijn evangelie gepredikt wordt ook
over dit voorval en deze jonge vrouw [meid]
gesproken zal worden.’ Toen
trokken de leerlingen zich terug en zeiden niets meer.
Maar IK
zei daarop tegen de jonge vrouw [meid]:
'Sta op want je bent geholpen, en al je
zonden zijn je vergeven! Maar ga nu heen en zondig niet meer, opdat je nog niet
iets ergers zal overkomen! Want als een boze geest een mens verlaat, trekt
hij door dorre steppen en woestijnen en zoekt naar een woning, en als hij niets
vindt, komt hij weer terug. Dan vindt hij zijn oude woning schoongeveegd en
gereinigd, zodat hij grote lust krijgt er weer in te trekken. Als hij echter
ziet dat hij alleen te zwak is, haalt hij zeven andere geesten die nog erger
zijn dan hij en gezamenlijk trekken zij dan met geweld in de gereinigde woning,
en deze tweede toestand van die mens is dan nog veel erger dan de eerste. Let
dus goed op dat jou niet hetzelfde overkomt! Sta daarom op, ga heen en zondig
dus niet meer!'
Toen stond de jonge vrouw [meid] op en wist van louter liefde en dank voor Mij haast
niet wat zij moest doen. Na een poosje vroeg zij Mij of zij toch deze nacht nog
hier in de herberg mocht blijven, omdat het al laat in de nacht was geworden.
En IK zei tegen haar: 'Ik sprak niet tegen je lichaam,
maar tegen je ziel en haar vele wereldse begeerten; met je lichaam kun je gaan
waar je wilt!'
Dat
was voldoende voor de jonge vrouw [meid] en zij ging weer aan tafel zitten, - maar haar ogen
wendde zij geen moment van Mij af. [GJE.06_185,07 e.v.]
2.3.
Ik zei: 'Die meid
wist niet dat Ik Mij hier nog ophoud; maar ze heeft het gisteren in Bethanië
gehoord uit de mond van de zusters van onze vriend Lazarus en is nu onderweg
hierheen. Tegen de tijd dat de zon opgaat zal ze hier ook aankomen, en dan kun
jij met haar alles wat goed en juist is regelen.
Wat evenwel haar levenswandel tot nu toe betreft, daarin
heb je juist geoordeeld; maar daarbij
heeft ze steeds aandacht gehad voor de armen, omdat ze als aardse
schoonheid door haar manier van leven grote schatten verworven heeft en reeds
door haar ouders rijkelijk van alles voorzien was. [GJE8-45:4,5]
Daar, ver naar het zuiden, zie je op een heuvel een slot;
het draagt de naam Magdala. Daar is
het meisje [de meid] geboren, en het slot, vele tuinen, akkers, weiden,
wijngaarden en bossen zijn nu haar eigendom, aangezien haar ouders al een paar
jaar geleden gestorven zijn. Ze had al verscheidene keren kunnen trouwen, maar
de tempeldienaren hielden haar daar vanaf, omdat ze bij haar steeds een goede
herberg vonden en zich ook anderszins goed met haar vermaakten. Maar sinds ze Mij zag, leerde kennen en
Mijn woorden hoorde, is het anders geworden in haar huis, haar verstand en haar
hart; en omdat ze de armen veel heeft liefgehad, werden haar ook veel van haar
zonden vergeven. [GJE8-45:6]
Haar naam is Maria
van Magdala. Vanwege haar armoede heeft ze dus geen ondersteuning van
jullie kant nodig; maar als ze iets van jullie zal willen aannemen ten behoeve
van haar vele armen, dan kunnen jullie haar dat zeker wel aanbieden. En zo
weten jullie nu ook, wie dat meisje [die
meid] is en waar ze vandaan komt, en hoe ze heet; maar ook haar schuld zij in het zand geschreven! [GJE8-45:7]
En nu genoeg over deze kwestie. Laten we nu liever de
mooie morgen bekijken; uit de aanblik daarvan kunnen jullie in alle opzichten
heel veel opmaken, in het bijzonder voor de laatste tijd van de nieuwe
heidenen!' [GEJ.08_045,08]
2.4.
Terwijl wij ons daar op die heuvel nog een tijd lang
vermaakten, zagen wij allemaal Maria
van Magdala naar de herberg van Lazarus komen, en ze begon ook
onmiddellijk bij zijn dienaren naar Mij te informeren. Deze zeiden haar evenwel
dat ze moest wachten tot Ik zou terugkeren; toen ze ons echter al gauw
duidelijk opmerkte op de heuvel, liet zij zich niet tegenhouden en liep haastig
naar ons toe. [GJE8-50:1]
Toen ze dichtbij de plaats was gekomen waar wij waren,
ging Agricola haar tegemoet, groette haar vriendelijk en nam haar vervolgens
mee naar ons, waar ze ook door de andere Romeinen zeer vriendelijk begroet
werd. [GJE8-50:2]
Zij (Maria van
Magdala) zei echter: 'Ik weet werkelijk niet op grond waarvan mij hier zo
'n eer te beurt valt! Ik ben maar een zondares en verdien het om door alle
mensen diep veracht te worden; maar dat ik ook enige eer waardig zou zijn, en
speciaal die van hoge heren als u, dat gaat mijn verstand te boven. Ik ben
enkel maar hierheen gekomen om alleen de Heer van mijn leven te danken, omdat Hij mij van de kwade geesten van het
vlees verlost heeft; maar ik ben hier niet heen gekomen om mij zo te laten
eren!' [GJE8-50:3]
2.5.
[Agrikola]
Kijk, onze nu zeer lieflijke en onvergetelijke
vriendin, daar heb ik gelijk in en ik laat mij dat door niemand betwisten; en
nu wel het minst door jou, die de Heer uitverkoren heeft tot onze leidende
geluksster en die wij daarom eer en ware liefde verschuldigd zijn! Gun mij dus
wat mijn goed recht is!' [GJE8-50:10]
Maria van Magdala zei: 'Ja, ja, in
dat opzicht hebt u, hoge heer, helemaal gelijk, maar zelf zal ik de Heer, mijn enige liefde, voor altijd loven, roemen
en prijzen, omdat Hij mij, een grote zondares, tot een blind en stom instrument
heeft gemaakt! Want als ik geweten had dat Hij hier boven was, had ik u
niet hierheen gebracht; want ik, een te grote zondares, zou zelf niet gewaagd
hebben om dichtbij de Heer te komen, aangezien
Ik van de waarheid van Zijn leer en van Zijn heilige goddelijke Wezen maar al
te diep overtuigd ben en ook inzie dat een zondares, zoals ik was, het nooit
waard kan zijn of worden om Zijn zeer heilige persoon te naderen. [GJE8-50:11]
Maar ten
eerste wist ik niet dat de Heer zich hier ophield met zijn trouwe leerlingen;
ik wist echter wel dat deze herberg een van de beste van heel Jeruzalem is. En
omdat deze gewoonlijk door vreemdelingen wordt bezocht heb ik u hierheen
gebracht, toen u mij in een straat van de stad aanhield en naar een goede
herberg vroeg; daarom dien ik menselijkerwijze alleen aanspraak te maken op uw
dank, die mij als gids naar een goede herberg toekomt. Maar voor het feit dat u
hier de hoogste genade van de, Heer hebt ontvangen komt mij werkelijk geen
enkele dank toe, aangezien het onmogelijk mijn bedoeling kon zijn om u die hier
te bezorgen; ik kon er immers zelf geen vermoeden van hebben, dat u hier een
dergelijke genade zou ontvangen. Geef daarom alle dank en alle eer alleen aan
de Heer, en denk dus niet aan mij, wat ik u zelfs dringend verzoek!’
[GJE8-50:12]
Hierop zei Ik: 'Luister, Mijn Maria! Je hebt nu heel goed en waar gesproken en hebt
volkomen gelijk waar het jou betreft; maar ook de Romeinen hebben gelijk waar
het hun betreft. Doordat je Mij alleen alle eer en alle dank geeft toon jij, dat je volkomen vervuld bent van de ware
geest van deemoed, om welke reden jou ook alle zonden vergeven zijn; maar
ook de Romeinen laten zien dat ze doordrongen zijn van de juiste geest van
naastenliefde, en begaan derhalve geen zonde tegenover Mij als ze jou in
dankbare herinnering bewaren, ook al was
jij slechts een blind instrument van Mijn liefde en Mijn wil. [GJE8-50:13]
Maar Ik zeg nu bij deze gelegenheid tegen jullie allen:
jullie moeten weliswaar geen dank en eer zoeken bij de mensen aan wie jullie in
Mijn naam iets goeds gedaan zullen hebben, zoals Ikzelf dat ook niet zoek bij
de mensen, omdat Hij, die in Mij woont, Mijn allerhoogste eer is; maar als de
mensen jullie voor de in Mijn naam bewezen hoogste levensweldaden te schande
zullen maken en met ondank zullen bejegenen, dan zal Ik hun dat zo aanrekenen
alsof ze het Mijzelf hadden aangedaan! Want wie de echte leerling, die Ik
opgewekt heb, niet eert en hem in Mijn naam niet dankbaar is, die eert ook Mij,
de Heer en Meester niet en is Mij ook niet dankbaar voor de aan hem bewezen
genade. [GJE8-50:14]
Want als Ik leerlingen en profeten opwek, dan gebeurt dat
niet alleen ter wille van die leerlingen en profeten, maar ter wille van alle
mensen; en daarom moeten de leerlingen en profeten ook gewaardeerd
worden als datgene waartoe ze door Mij geroepen zijn. Wie dus een leerling of
een profeet in Mijn naam met liefde en echte dankbaarheid zal opnemen, die zal
Ik het ook aanrekenen alsof hij Mijzelf had opgenomen, en hij zal dan ook
eenmaal het loon van een leerling of profeet ontvangen. En hun loon zal beslist
niet gering zijn! [GJE8-50:15]
Maar wee de valse leerlingen en profeten die zich net als
de Farizeeën en hogepriesters door de mensen zullen laten eren en dat zelfs
wettelijk van de mensen zullen verlangen! Waarlijk, die zullen als dieven en
rovers beschouwd worden en eenmaal voor de ogen van alle engelen te schande
gemaakt worden! Hoe meer eer ze voor zichzelf in deze wereld zullen opeisen,
des te meer van de ergste schande zullen ze eenmaal te verwachten hebben. [GJE8-50:16]
Dit moeten jullie allemaal ook goed onthouden, en dat
kunnen jullie ook gemakkelijk; want als je Mijn
gebod van de ware en zuivere naastenliefde in het juiste licht bekijkt,
zul je heel gemakkelijk begrijpen dat ieder echt en waarachtig mens het meeste
gekwetst wordt door de stinkende hoogmoed van zijn medemens!' [GEJ.08_050,17]
2.6.
Nu kwam Maria van Magdala naar Mij toe
en zei: 'O Heer en Meester, kan ook ik
nog zalig worden en ooit het eeuwige leven ontvangen? Want ik ben een grote
zondares, en in Uw zeer heilige nabijheid komt het mij steeds meer voor dat ik
ook voor Uw allerminste genade te onwaardig ben!' [GEJ.08_052,01]
Ik zei: 'Blijf jij
maar steeds in de zuivere liefde, en zondig niet meer! Dat moet jouw zorg zijn;
voor al het andere zal Ik in jouw plaats wel zorgen. Ik heb je bevrijd van
je onreine geesten en heb ook tegen je gezegd: jouw zonden zijn je vergeven, omdat je de armen veel liefde bewezen
hebt en nu ook Mij boven alles lief hebt. Tegen wie Ik echter zeg: 'Je
zonden zijn je vergeven!', hem zijn ze ook werkelijk vergeven. Maar hij moet in
het vervolg geen zonden meer begaan; want als hij weer opnieuw zondigt, begeeft
hij zich in een nog ergere toestand dan de eerste. Maar Ik zie bij jou de
ernstige wil om niet meer te zondigen, en dan zul je ook in Mijn liefde en
genade blijven. Wie evenwel in Mijn liefde en genade blijft, heeft reeds het
eeuwige leven in zich en daarmee de eeuwige zaligheid. [GEJ.08_052,02]
Wie uit liefde tot Mij alles doet wat de naastenliefde
vereist, voor diegene zal ook Ik alles doen wat in Mijn macht ligt. En in
Mijn macht ligt niet alleen veel, maar alles. Als jij, beste Maria, dat nu weet, wees dan
opgewekt en doe voortaan het goede, dan zal Ik jou niet verlaten!' [GJE8-52:3]
Hierop viel Maria
van Magdala aan Mijn voeten, dankte Mij diep ontroerd en maakte Mijn voeten nat met haar tranen en
droogde ze met haar haren. Mijn oude leerlingen vonden dit tafereel echter
iets te lang duren en naar hun mening ook enigszins ongepast en ze mopperden
heimelijk onder elkaar. [GJE8-52:4]
2.7.
Wij hadden nu ongeveer een half uur gerust, toen er een
dienaar van Lazarus in de zaal naar ons toe kwam en zei, dat er buiten een
mooie jonge vrouw met een paar dienaren aangekomen was, die de vurige wens had
de Heer te zien en te spreken. Hij vroeg of ze binnengelaten moest worden, of
dat men haar een andere woning moest wijzen.
Ik zei: 'De vrouw die gekomen is ken Ik; laat haar dus
binnenkomen!’ Daarop ging de dienaar
weg, en Lazarus en de leerlingen vroegen Mij wat dat voor vrouw was. En Ik zei: 'Jullie kennen die jonge
vrouw [meid] Maria van Magdala,
die vanmorgen vroeg ook al bij ons op de Olijfberg was. Zij heeft thuis snel
haar huishouden op orde gebracht en zich gehaast om hierheen te komen; laat dus
niemand van jullie zich erover ergeren vanwege het feit dat ze hierheen gekomen
is !
Toen Ik deze woorden nog maar nauwelijks gesproken had,
kwam de jonge vrouw [meid],
mooi gekleed en getooid, de zaal binnen, viel onmiddellijk aan Mijn voeten,
opende direct een gouden potje dat met zeer kostbare narduszalf gevuld was en zalfde daarmee Mijn voeten; want van
oudsher was het bij de voorname joden als een van de hoogste eerbetuigingen
gebruikelijk om, wanneer iemand van een koninklijk huis afstamde, zijn voeten
met narduszalf te zalven.
Toen Mijn leerlingen dat merkten, zeiden ze onder elkaar:
'Is die vrouw soms waanzinnig geworden? Die zalf had voor minstens tweehonderd
zilverstukken verkocht kunnen worden en dat geld had men dan onder de armen
kunnen verdelen - de Heer heeft immers zulke wereldse eerbetuigingen toch niet
nodig!’
Maar Ik zag de mopperende leerlingen aan en zei: 'Wat
raakt en ergert jullie dat nu weer?! Armen zullen jullie steeds bij jullie
hebben, maar Mij niet zoals Ik nu in jullie midden ben. Deze vrouw heeft nu een
goed werk aan Mij verricht en waar dit evangelie van Mij verkondigd wordt, moet
ook deze vrouw en dit voorval duidelijk genoemd worden! Ik ben toch al lang in
jullie midden en jullie hebben Mij nog nooit een kruik helder water gegeven om
Mijn voeten te wassen; deze vrouw heeft
echter vanmorgen Mijn voeten al gewassen met haar tranen en is nu teruggekomen
om Mijn voeten te zalven. Hoe kan jullie dat dan ergeren? Als er nu
geschreven staat dat Ik een Zoon van David ben, dan komt het Mij toch ook toe
dat iemand Mij deze koninklijke eer bewijst!' Na deze woorden van Mij zei niemand er meer iets van en allen
prezen de vrouwen haar daad. Daarop
stond de vrouw op en wilde gaan. Maar
Ik zei: 'Blijf jij nu bij Mij; want van
nu af aan moet ook jij een getuige van Mijn daden en erbarming worden en
blijven!' [GEJ.08_080,05 e.v.]
2.8.
Daarop zei Ik
tegen de overige aanwezigen: 'Wie Mij graag wil volgen naar waar Ik nu heen ga,
die volge Mij!’ Op deze uitnodiging
van Mij stonden allen op en maakten zich klaar voor de reis. Ook Maria van Magdala vroeg of ze Mij mocht begeleiden. Ik zei: 'Dat staat je vrij; maar Ik zie
liever dat je hier blijft bij de zusters van Lazarus en hen helpt bij het
bedienen van de gasten, die deels al hier zijn en deels vandaag nog zullen
komen. Maar als er hier gasten uit Jeruzalem.en ook uit andere plaatsen
arriveren en naar Mij zullen vragen, zeg dan met waar Ik ben, dan zullen ze
weer net zo verder reizen als ze gekomen zijn!'
Magdalena bedankte Mij voor deze woorden en
bleef bij de beide zusters; zo bleef ook Helias met de haren en het arme gezin
uit Emmaüs. [GEJ.08_109,07 e.v]
2.9.
Nu vroeg echter ook Maria
van Magdala (Magdalena) of ze Mij mocht begeleiden. Maar Ik zei tegen haar: 'Maria, daar ben je vrij in,
zoals Ik je ook toegezegd heb; maar om
te voorkomen dat de blinde wereld aanstoot aan ons neemt zou je er beter aan
doen om hier in het huis van broeder Lazarus te blijven en Mij, in plaats van
te voet, in je hart te volgen. De zusters van deze broeder hebben je lief
en je zult de gelegenheid krijgen om hun menige goede dienst te bewijzen, wat
Ik zo zal beschouwen alsof je zo'n dienst aan Mij had bewezen. Maar daarmee
geef Ik je toch geen gebod, maar laat je helemaal vrij in wat je nu het liefst
wilt doen.'
Hierop zei Magdalena:
'Heer! Ik zal van nu af aan steeds alleen maar doen wat U het liefst en het
meest aangenaam is en daarom zal ik tot Uw spoedige wederkomst bij Lazarus
blijven en U in mijn hart volgen! Maar wij vragen U allemaal, o Heer en
Meester, of U toch gauw weer hier naar ons toe, wilt komen! Want zonder U zal
ons bestaan en leven er treurig uitzien’.
Ik zei: 'Maria,
ook al zal Ik Mij lichamelijk niet bij en onder jullie bevinden, Ik zal toch in
de geest bij jullie aanwezig en werkzaam zijn; want in de geest ben Ik. immers voortdurend alomtegenwoordig, omdat Ik
alle dingen in de eeuwige oneindigheid in stand moet houden en moet leiden.
Als Ik niet in de geest alomtegenwoordig zou zijn, dan zou ieder bestaan te
gronde gaan en zou er geen enkel schepsel bestaan in de hele oneindigheid, -
wat je nu wel zult begrijpen. Want door de macht van Mijn uiterst levende en
werkzame wil ben Ik Zelf immers van eeuwigheid alles in alles, en alles is in
Mij! De Vader, die Mij als een Mensenzoon in deze wereld gezonden heeft, is in
Mij, en Ik en Hij zijn niet twee, maar volkomen één; de wil van de Vader is
derhalve ook Mijn wil, en die is overal werkzaam. [GEJ.08_158,13 e.v]
2.10.
Toen. wij daar nu allemaal nog zwijgend zaten na het
betoog van Judas, waarbij ieder met zijn eigen gedachten bezig was, ging de
deur open en Maria, de zuster van
Lazarus, kwam binnen. Met haar ogen op Mij gericht kwam ze naar Mij toe,
zonder zich om de aanwezigen te bekommeren. Ze zonk neer aan Mijn voeten en
bedekte die met kussen. Daarna nam ze
een fles kostbare nardusolie, brak die open en zalfde met de olie Mijn voeten,
die ze toen met haar lange haren weer droogde. Daarbij huilde ze luid en vroeg
Mij met ontroerende stem deze zalving toch toe te laten. [GJE.11_062,01]
…Deze
daad, die lijkt op die van Maria Magdalena, heeft aanleiding gegeven tot
verwisseling. Maar het was Maria, de zuster van Lazarus, die Mij als haar Heer
en Meester in zuiverste liefde was toegedaan, niet met enigerlei aardse liefde;
daarom is haar daad ook van heel andere betekenis dan die van Maria van
Magdala.
‘Nu wendde Ik Mij tot de leerlingen en vervolgde: 'Wie
waarachtig rijk is in zijn hart, kan ook van zijn rijkdom geven zonder zelfarm
te worden -ja, hoe meer hij geeft, des te rijker zal hij nog worden; maar van
wie arm is in zichzelf, zal het weinige nog afgenomen worden, omdat hij het
door zichzelf moet verliezen. Lichamelijk en geestelijk armen hebben jullie nu
altijd om je heen, en geef hun ook steeds van jullie overvloed! Maar Mij hebben
jullie niet altijd, en daarom zullen jullie Mij weldra wat Mijn lichaam betreft
ook niets meer kunnen schenken’
Dat zei Ik om Mijn leerlingen steeds weer op Mijn heengaan
voor te bereiden, omdat hun ziel niet besefte dat dit zo spoedig zou zijn. [GEJ.11_062,09 e.v.]
2.11.
Op de derde Paasdag keerde de
Godheid terug en riep het lichaam van de Mensenzoon aan, dat onmiddellijk
geheel en al opgelost werd en nu als gewaad nog aan de ziel werd toegevoegd.
Die gebeurtenis zagen de Romeinse wachters als een schitterend licht, dat de
grafholte geheel verlichtte; daar schrokken ze zo van, dat ze onmiddellijk
wegrenden om te gaan vertellen dat Ik was opgestaan. De steen werd van de
opening weg gewenteld, zodat nu iedereen in het grafgewelf kon kijken.
De soldaten gingen meteen naar Pilatus, die hoogst
verbaasd was en het met een zeker leedvermaak aan de Hoge Raad meedeelde.
Enkele leden van de Hoge Raad gingen er dadelijk heen en troffen de plek leeg
aan, waarop ze vanwege het volk, waarvan ze de ontevredenheid kenden naarstig
de zaak probeerden te verdoezelen, de soldaten geld gaven en hen opdroegen om
te zeggen dat de leerlingen het lijk hadden gestolen, terwijl zij sliepen.
Tegelijkertijd garandeerden ze hun dat ze niet gestraft zouden worden door
Pilatus, die een dergelijk vergrijp, namelijk slapen terwijl ze op hun post
stonden, met de dood had moeten bestraffen.
‘Pilatus wilde die vrijstelling van straf echter niet
toekennen, maar zei, toen een hogere priester met hem probeerde te
onderhandelen: 'Ofwel de soldaten hebben geslapen, en dan zijn ze dubbel
schuldig, doordat ze sliepen en mij voorgelogen hebben, ofwel ze hebben niet
geslapen; en in dat geval wil ik me niet door een leugen blootstellen aan de
toorn van degene die is opgestaan !’
Er viel bij hem niets te bereiken, en daarom gaven de
priesters de soldaten veel geld, zodat ze naar verre streken zouden vluchten,
wat ze ook deden; toen deed het verhaal over de diefstal van het lijk de ronde,
wat tot op de dag van vandaag nog steeds geloofd wordt.
Uit de evangeliën is bekend, dat Ik na de opstanding aan
velen ben verschenen, en dat is niet alleen op de aangegeven plaatsen gebeurd,
maar overal waar Ik als leraar was opgetreden, om Mijn aanhangers te bewijzen
dat de leer die Ik hun had gegeven,juist was.
Niet alleen Mijn persoon is zichtbaar geworden, maar ook
velen van degenen die al eerder gestorven waren, verschenen aan hun
familieleden in heldere dromen en in een enkel geval zelfs ook overdag, om hun
te vertellen van het nieuwe Jeruzalem.
Deze feiten zijn later met het moment van Mijn dood in verband gebracht, en
daarin moet de verklaring gezocht worden dat er vele doden opstonden, die aan
hun familieleden in hun huizen zijn verschenen. Wat er nu nog belangrijk is uit de tijd, tot Ik op de Olijfberg
werd weggenomen, zal nu heel in het kort vermeld worden.
De eerste die Mij had gezien was Maria Magdalena. Dat gebeurde precies zoals Johannes het
beschrijft (Joh.20:1-18).
Maria was met nog zes andere vrouwen al
heel vroeg naar het graf gegaan - nog voordat de Hoge Raad op de hoogte was -
om daar te bidden en de welriekende zalven, die het lichaam voor ontbinding
moesten behoeden, er nogmaals over uit te gieten. Ze troffen het graf echter
leeg aan en gingen onmiddellijk terug om het aan de leerlingen te vertellen.
Toen hun opwinding bedaard was en allen teruggingen om de
anderen in kennis te stellen, die nog niet wisten dat er iets was gebeurd,
bleef Maria Magdalena alleen
achter.
Er is al gezegd waarom Ik haar terugwees met de woorden: 'Raak Mij met aan!’- Haar nog onzuivere liefde voor Mij had haar
kunnen vernietigen, als ze Mijn nu zuiver geestelijke wezen aangeraakt zou
hebben. [GEJ.11_076,01 e.v.]
UIT: DE GEESTELIJKE ZON
2.12.
Wanneer ik
terugdenk aan al die lievelingen van de Heer tijdens Zijn aardse leven, dan had
Hij toch diegenen die Hem met de heel gewone kinderlijke liefde van hun hart
tegemoet traden, het meest lief. Zo was Johannes, die de Heer zeker vaak links
en rechts gekust heeft en zich zelfs bij het laatste avondmaal uit liefde
letterlijk tegen Zijn borst heeft aangevleid, Zijn lieveling. Hetzelfde was ook
het geval met Maria, een zuster van
Martha en niet minder met Magdalena,
die toch werkelijk verliefd op Hem was. Juist ten gevolge van deze grote liefde
was zij het, die Hem het eerst zag na Zijn verrijzenis. [Geestelijke Zon, deel 1-058:10]
UIT: BIJBELTEKST-VERKLARINGEN
2.13.
Wat is nu beter; het lichaam in het graf te leggen of de
Levende buiten het graf te vinden? - Ik denk dat het tweede duidelijk beter is
dan het eerste.
Waarom dan vond Magdalena
wat Jozef van Arimathea niet heeft gevonden? Omdat ze weinig heeft gelezen, maar veel heeft liefgehad. Jozef van
Arimathea had echter veel gelezen net zoals Nikodemus - maar daardoor minder
liefgehad. Daarom bekommerde hij zich ook om het dode lichaam, - maar Maria [Magdalena] om de Levende! [Bijbelteksten
en verborgen betekenis, hfst. 7: 21 e.v.]
Wie ziet hier niet welk een
geringe tegenprestatie de Heer van deze zondares verlangt voor het verkrijgen
van het hemelrijk; slechts een slok water ! Zo kent ook iedere christen die maar
enigszins in de Schrift thuis is het voorval met de echtbreekster en het leven
van Maria Magdalena. De
schuld van de eerste schrijft de Heer tweemaal in het zand en Magdalena mocht Zijn voeten zalven
en was degene tot wie de Heer het eerst kwam na Zijn opstanding ! Eveneens
laat de Heer ook bij de verloren zoon en bij het zoeken van het honderdste
verloren schaap zien, hoe weinig Hij van een zondaar voor het verkrijgen van
genade en ontferming verlangt ! [Geestelijke Zon,deel 2, hfdst. 117:8\
UIT: HEMELSE GESCHENKEN
2.14.
Zie, Magdalena
was ook zinnelijk tot aan jaloersheid
toe verliefd op Mij en hield Mij gewoonweg voor haar enige uitverkoren minnaar.
Ze dacht alleen over Mij, dat Ik een groot profeet was, maar Mijn
goddelijkheid was haar nog onbekend. Met het oog op haar verliefde hart had dus
door Mijn lijden en sterven ook niemand zoveel verloren als juist zij, omdat ze niet alleen haar Redder, Heer en
Meester, maar in de ernst van haar hart ook haar enige Geliefde verloren had;
daarom was ze ook ontroostbaar.
Zie, daarom gebeurde het dan ook dat zij de eerste was
die naar Mij informeerde in het bijzijn van de overigen, die hetzelfde meer uit
devoot verdriet dan uit zo’n ontembare liefde deden.
Toen ze Mij, haar
verloren Geliefde, dan opeens voor zich zag staan, was ze niet meer te
houden. Ze schreeuwde het uit en wilde meteen als uitdrukking van haar
hartstochtelijke liefde op Mij afstormen. Bedenk nu echter wat Ik ben, - dan
wordt het ‘Noli me tangere !’ je duidelijk. Maar je moet ook denken aan Magdalena’s sterke liefde, dan
wordt de omvatting van Mijn voeten je
duidelijk.
Bedenk bovendien nog, dat Mijn lieveling Johannes
vanuit Mijn ziel, maar Mattheus vanuit Mijn ‘voeten’ schreef, dan zal dit alles
je nog duidelijker worden – en ook de
grote boete van Magdalena, nadat Ik vol was opgevaren, omdat ze pas
daardoor te weten kwam wie eigenlijk in haar vermeende Geliefde aanwezig was,
waarop ze Mij toen pas door haar grote boete in de geest van deemoed en
daardoor in alle waarheid is gaan liefhebben.
Ik zeg je, als iemand Mij niet
lief zal hebben zoals Magdalena, die zal Mij voortaan niet vinden en
ingaan naar het leven op ‘Mijn voeten’ en nooit een oplossing vinden in de
voortdurende tegenspraak van zijn werelds leven. Zie, Mijn rijk is van de
grootste, heiligste helderheid en er kan nooit iets onreins binnenkomen. Denk
daarom maar aan de vijgenboom zonder vrucht in de tuin en aan de dienaar van de
twee vijanden – en los de tegenspraak in jezelf op ! – Vergeet in de toekomst
nooit meer vanwege de wereld wie Ik, je God, je Vader, je voortdurende
Raadgever ben !
Zie, vandaag spreek Ik, morgen
handel Ik en overmorgen wil Ik komen ! – Wie niet thuis zal zijn, aan diens
woning zal Ik voorbijgaan ! – Amen. – Dat zegt Hij die altijd Zijn voeten laat
omklemmen ! [Hemelse Gaven, boekdeel 1, blz. 163]
Ik merkte dat echter en zei tegen hen: 'Waarom ergeren
jullie je daar eigenlijk over? Ik ben al lange tijd bij jullie; jullie hebben
Mij een dergelijke liefde nog nooit betoond en Ik heb die ook niet van jullie
verlangd. Maar Ik zeg jullie nu ook: waar Mijn evangelie ook aan de mensen
verkondigd wordt, moet deze Maria ook
duidelijk vermeld worden; want zij heeft Mij een grote liefdesdienst bewezen.
Onthouden jullie dat ook! Jij, Maria,
sta nu weer op en wees verzekerd van Mijn volle liefde en genade!’ Daarop stond Maria op en dankte Mij nogmaals, haar hart geheel vervuld
van liefde.
De leerlingen vroegen Mij en haar nu om vergeving voor hun
kleine ongeduld. Ik zei: 'Leer de
zwakken verdragen, dan zullen jullie daardoor in Mijn ogen meer kracht van
jullie zielen aan de dag leggen, dan wanneer jullie alleen met helden strijden
en hen overwinnen!
De zon is nu echter al tamelijk hoog boven de horizon
gestegen, en het ochtendmaal staat gereed; wij zullen het tot ons nemen en ons
daarna van hier naar Bethanië begeven!'
Daarop gingen wij vlug het huis binnen en gebruikten het
ochtendmaal, waar ook onze Maria aan
deelnam.
Na het ochtendmaal maakte Lazarus met zijn waard de
rekening op en nam de winst, evenals de andere schatten en kostbaarheden, met
zich mee. Er waren zeven muildieren voor nodig om dat te dragen, aangezien ook
de schatten van de diverse bekeerde priesters erbij waren, die Lazarus in
bewaring nam.
Nikodemus,
Jozef van Arimatea en de oude rabbi bevalen zich in Mijn genade en liefde aan,
bedankten voor alles en gingen samen met de magiërs de stad in, waar ze het een
en ander te doen hadden. De magiërs begaven zich echter naar hun metgezellen,
die reeds met groot verlangen op hen wachtten. De beide Romeinen, die in Emmaüs
woonden, trokken met de zeven Egyptenaren naar Emmaüs, van waaruit vervolgens
de laatstgenoemden na enkele dagen weer naar hun land trokken. Alle andere aanwezigen
trokken nu met ons mee naar Bethanië.
Hier hoeft niet verder in bijzonderheden aangegeven te
worden welke mensen er nog waren, aangezien die in de loop van de verhaalde
gebeurtenissen op de Olijfberg immers al verscheidene keren genoemd werden.
Maria van Magdala vroeg Mij ook om
ons naar Bethanië te mogen volgen, en ze vroeg Mij hoe lang Ik in Bethanië zou
blijven.
Ik zei: 'Ik zal daar drie dagen uitrusten; want Ik heb nu
veel gewerkt, en na veel werk mag men zich wat rust gunnen. Wanneer jij thuis
alles geregeld zult hebben, kom dan naar ons toe in Bethanië!'
Daarop begaf ook Maria
zich direct naar huis om daar snel alles in orde te brengen, en wel voor een
paar dagen, omdat ze zich voornam die tijd bij Mij door te brengen. [GEJ.08_052,01 e.v.]
2.15.
Ik verschoonde beslist elke zondaar – de schuld van de
echtbreekster schreef Ik in het zand; door
een hoer liet Ik Mijn voeten zalven; bij een tollenaar en openlijke zondaar
at Ik aan tafel; zij die vol melaatsheid waren door hun wellustige leven,
reinigde Ik; Mijn verrader begroette Ik als een vriend; de moordenaar aan het
kruis nam Ik op in het in het eeuwige paradijs, en voor allen die Mij
kruisigden en lieten kruisigen bad Ik stervend Mijn heilige Vader om vergeving.
Alleen de industrieboeven werden zonder consideratie en mededogen met
geselroeden de tempel uitgedreven, en de rijke brasser moest naar de hel ! –
Daarmee kunnen jullie de maatstaf wel vinden hoe dit geslacht bij Mij in genade
staat en eeuwig zal staan. Amen, amen, amen. --- [Hemelse Gaven, deel 3, blz.
192:15]
De volledige versie kun je
downloaden in www.JESUS2030.de, de linker margekolom onder de naam "Zum Alten und Neuen
Testament " - Klaus Opitz
[Red. Commentaar]: Ter gelegenheid van het artikel over
Maria Magdalena in het Bulletin 2019 [januari], kon Klaus Opitz op een
verrassende manier verdere informatie verzamelen [28 pagina's !]. Alles is
volledig terug te vinden op zijn homepage onder www.jesus2030.de.
UpToDate 2024-2025