Over geesten en bewoners van de Maan
De Maan
en zijn geesten & bewoners
Dwergachtige
gestaltes met donderde stemmen
Swedenborg, hoofdstuk 7
111. Er verschenen enige
geesten boven mijn hoofd en daar vandaan werden stemmen gehoord als
donderslagen, want hun stemmen klonken als de donder uit de wolken na de
bliksem. Ik meende dat er een grote menigte geesten was, die de kunst verstond
om hun stemmen met zoveel geluid te maken.
Zeer eenvoudige geesten
die bij mij waren, lachten om hen, wat mij zeer verwonderde. De reden van hun
gelach werd mij spoedig duidelijk, die lag namelijk daarin, dat de geesten die
het geluid van de donder maakten, niet met velen waren, maar zelfs met
weinigen. Bovendien waren ze klein als kinderen en hadden hen vroeger door zulk
een geluid bang gemaakt, terwijl ze toch in het geheel geen kwaad konden doen.
Opdat ik zou weten wat
voor geesten het waren, kwamen er enigen naar beneden, van de hoogte af waar ze
het donderende geluid maakten. Tot mijn verwondering droeg de een de ander op
zijn rug en zo kwamen ze naar mij toe, met hun tweeën. Hun gezichten waren niet
onschoon, maar langer dan de aangezichten van andere geesten. Hun gestalte was
die zoals van kinderen van zeven jaar, maar forser, dus ze waren dwergen.
Door de engelen werd mij
gezegd dat ze geesten van de maan waren. Een, die door een ander gedragen werd,
kwam naar mij toe en keerde zich naar mijn linkerzijde, onder de arm, en
vandaar sprak hij tegen mij en zei, dat als ze hun stem laten horen, dat die
dan zo dondert dat ze op die wijze de geesten verschrikken, die hen kwaad
willen doen. Sommigen jagen ze er zelfs mee op de vlucht, zodat ze veilig
kunnen gaan waar ze willen.
Opdat ik zeker zou weten
wat hun geluid was, trok hij zich van mij terug naar enige anderen, maar niet
helemaal uit mijn gezicht, en donderde daar op dezelfde wijze. Ze toonden mij
bovendien dat ze hun stem uit de buik als een gerommel doen voortkomen, en op
die wijze ontstaat dit gedonder. Er werd waargenomen dat dit daardoor ontstond,
dat de bewoners van de maan niet, zoals de bewoners van andere werelden, uit de
longen spreken, maar uit de buik, en dus door een verzameling van lucht die
zich daar bevindt. De maan is immers niet omringd door een atmosfeer, zoals
andere werelden hebben.
Ik werd onderricht dat
de geesten van de maan in de Grootste Mens betrekking hebben op het borstbeen
of xiphoide, waaraan van voren de ribben zijn
verbonden en waarvan het witte peesvlies afdaalt, dat het aanhechtingspunt is
voor de buikspieren.
[Opmerking: Jakob Lorber beschrijft over de MAAN een identieke realiteit!]
[bron: Over de aardbollen in ons zonnestelsel
– hfdst. 7 – Swedenborg]
„
Ook op de Maan leven, evenals op de Aarde mensen en
talrijke andere wezens, alleen met dat onderscheid, dat geen Maan
aan de voortdurend naar de planeet toegekeerde zijde bewoond is, maar altijd
aan de tegenovergestelde kant, omdat hij aan de kant waarmee hij naar de
planeet is toegekeerd niet voorzien is van lucht, noch van water, van vuur of
van alles wat maar voor het organische leven nodig is. (Aarde
en Maan .01_001,04)
UpToDate 2023-2024