Komen
Jakob Lorber en Bertha Dudde met elkaar overeen?
enkele opmerkingen over de vraag:
door Marianne Gies-Ruffing
„Ja“,
zegt G. Kujoth [GK] in 3 bijdragen van het BI 2017. [nr. 18, 19, 20]
Zijn
these: Bertha Dudde [BD] is een echte
openbaring, want ze komt met de Lorber-Openbaring
overeen.
GK in BI nr.18, blz.19: “Als men het precies leest, dan wordt in
de Lorber-openbaring hetzelfde gezegd als bij L.
Engel en B. Dudde.’ Klopt dat?
De vermeende overeenkomst tussen Lorber
en Dudde moet aan de hand van teksten worden herzien,
die de auteur als bewijzen voor zijn opstelling noemt. Ik herhaal: alleen hier
kan de vertolking van Dudde uit het oogpunt van Kujoth bekeken worden, er wordt niet gecontroleerd of GK Dudde op de juiste wijze heeft weergegeven.
Stelling 1: Jezus is een lichtwezen, een geschapen engel
Argument:
„Er wordt in de Lorber-openbaring gezegd, dat de
hemelse Vader Zich vóór Jezus heeft getoond via een engel van de mensen’. [BI,
nr.18, april 17, blz.18] De auteur ziet hier het
beslissende woord: ‚vóór‘ over
het hoofd.
Het is toch een fundamenteel verschil, of God vóór Zijn
belichaming in en als Jezus Zich van een engel bediende, of dat Jezus
zelf een geschapen engel was, zoals door Dudde
werd beweerd.
Ja, vóór de incarnatie in en als Jezus moest God Zich van
een schepsel [engel] bedienen, om Zich voor Zijn aan de materie gebonden
schepsels zichtbaar te maken. Sinds
Zijn belichaming in en als Jezus is de bemiddeling via een engel
niet meer nodig, omdat Hij Zelf materie heeft aangenomen en op deze wijze voor
de mensen nu zichtbaar werd.
Nooit
en op geen enkele plaats van het Lorberwerk wordt
gezegd, dat Jezus een geschapen engel was, maar veelmeer wordt steeds
benadrukt, dat Hij van oereeuwigheid God was. Een voorbeeld van meerdere
gelijkwaardige verklaringen: „Ik ben als Mens Jezus en toch echter God
van eeuwigheid“. [GEJ11-16,3] De uitkomst:
geen overeenstemming van Lorber en Dudde.
Stelling
2: Hoofdstelling: Er bestaat geen menselijk gevormd Godcentrum.
Argument 1: God kan niet gepersonificeerd
worden, Hij is onpersoonlijk. [BI, nr.18, april 17, blz.19] De motivering:
bij L. Engel [GEJ11-75:9] staat: ‘God was, vóórdat de
inkleding in het vlees als Jezus plaatsvond, onpersoonlijk’. Ik citeer
verder: “Daarom kon ook niemand tot Zijn aanschouwing komen, maar alleen tot
de gewaarwording van Zijn Wezen, dat overeenkomstig de natuur zich slechts als
licht waarneembaar kon maken, omdat God Zelf puur Licht is’. [BI nr.18,
blz.18]
[red.:
Vóór Zijn Menswording in Jezus woonde God in een ontoegankelijk licht en was
voor geen enkel geschapen wezen zichtbaar. Zelfs de meest reine engelgeesten
konden de Godheid nooit anders zien dan als een Zon. (De geestelijke
Zon, deel 12/13:7).
Deze plaats gaf al vaker aanleiding om te twijfelen over de ware
natuur van Jezus. Betekent dat nu ongeveer: ‘Jezus was alleen maar een mens,
die zich omhoog gewerkt heeft en nu God werd?’ GK citeert BD 8250: ‘Dat [onpersoonlijke,
vormloze] Oerwezen van God nam verblijf in de Mens Jezus en werd dus
God-‘Mens’’. [BI nr.19, blz.14] Heeft Leopold Engel dit beeld ook van God,
en staat hij dan in contrast met de resterende Lorberwerken?
In geval van twijfel over de betekenis van een tekst bestaat de
mogelijkheid een betere te vinden: dan moet men elk apart woord serieus nemen,
er niets mag eruit worden weggelaten, wat zeker het nut ervan kan beïnvloeden,
en men moet vooral de overige tekst van de auteur checken, en ook zijn eigen
interpretatie.
De uitkomst van dit onderzoek:
L. Engel zegt bij 1: voordat de vorm in
het lichaam […] geschiedde, was God onpersoonlijk. Dat geeft
alleen zin, indien hij zeggen wil: ‚God was sinds de belichaming als
Mens persoonlijk.’ [GEJ11-75:9]
Engel zegt bij 2.: „alvorens
de indaling in het lichaam als Jezus
geschiedde’. Als is een gelijkstellend voegwoord, die verklaart: dat God
hetzelfde is als Jezus.
Betekent ‚onpersoonlijk’ nu bij Engel hetzelfde als bij Dudde: vormloos?
Engel bedoeld in 3. onder „onpersoonlijk‘: „niet in die
materie gevormd’. De samenhang van dit nuttige tekstcitaat is, zoals L. Engel uitlegd, dat verklaart waarom de oude religies in Indië en Egypte God niet volledig konden onderscheiden
worden. Daar de schepsels door de val waren gebonden aan de materie, konden zij
daarom slechts Zijn uiterlijk Wezen, Zijn uitstraling als licht waarnemen. Zijn
innerlijk Wezen, Zijn persoonlijk centrum was eerst zichtbaar sinds Zijn
incarnatie als Mens.
Als aanvulling tot 1. en 2.: Is Jezus ongetwijfeld bij L.
Engel God Zelf, en bekleed met materie? Om hiervan helemaal zeker te
zijn, moet de grotere tekstsamenhang bij L. Engel geraadpleegd worden.
4. L. Engel citeert al in
het begin van het elfde deel. [Jezus]: ‘Maar
Ik als de Mens en toch God van eeuwigheid, stond daar alleen en riep Lucifer
bij Mij, de gevallen aartsengel, ter wille van wie dit allemaal was geschapen’.
[GEJ11-16: [3]
‘Toen sloeg Ik je [Lucifer] in de boeien,
en zie, diezelfde kracht staat hier in persoon voor je en zegt tegen je: Ik
ben de God die tot nu toe niet zichtbaar was! Herken je Mij nu?’ [GEJ11-16: [10]
En in vers 15: ‘Uit liefde voor de schepselen van Mijn
[!] hemelen en aarden ben Ik teruggekomen, en uit liefde voor hen zal Ik
het werk voltooien, ondanks jouw [Lucifer] hardnekkigheid!’
Deze weinige voorbeelden tonen aan, wat L. Engel werkelijk
bedoelde, toen hij zei: ‘God was, alvorens de belichaming van Jezus geschiedde,
onpersoonlijk.’ De stelling van Engel: ‘Jezus is God van eeuwigheid, nu
zichtbaar, omkleed in de materie’.
Daarom kon L. Engel ook, zonder zich tegen te spreken, verdergaan:
„Als de Mens Jezus nu de personificatie van God wordt“ [en nog
steeds volgens GEJ11-75:9].
De aandachtige lezer weet, wat hij hiermee zeggen wilde: ‚Ik
echter, tot nu toe voor de materiële mensen, ben slechts daar als Licht
waarneembaar, en niet met materie omkleed [onpersoonlijk!] daarom ben Ik nu een
zichtbare Mens [Jezus] en toch van eeuwigheid God.’
De uitkomst hiervan is: er is geen overeenstemming van L. Engel en
Dudde. God kan niet gepersonificeerd
worden en heeft zich in en als Jezus gepersonificeerd.
Argument 2 van de auteur
over de onpersoonlijkheid van God [BI nr.18, blz.18 e.v.]. Hij citeert
Engel [GEJ11-75:10]: “Na de val van Lucifer, toen de materiële wereld zich
manifesteerde, was weliswaar de geestelijke Zon geschapen als zetel van de
Godheid; […] en
voor de lichamelijke mens is, zolang zijn ziel aan dat lichaam gebonden was,
was vóór Mijn aardse leven [als Jezus] deze geestelijke Zon niet
zichtbaar geworden. […] nu echter ook voor allen, die aan Mij geloven.’
Waarom moet deze tekst de onpersoonlijkheid, de vormloze God
bewijzen? De geestelijke Zon wordt hier als zetel van de Godheid aangeduid,
niet als God Zelf. Bovendien zegt Jezus, dat sinds Zijn belichaming in
de materie voor de gelovige mensen de Zon zichtbaar, schouwbaar werd – omdat
God in Jezus was gepersonificeerd
Conclusie: geen overeenstemming van L. Engel en B. Dudde.
Argument 3: De schrijver rechtvaardigt hier, waarom God onpersoonlijk
moest zijn. Omdat God de liefde is, kon Hij geen vorm hebben. ‘God de
Vader of de Liefde was wel een Wezen, maar zonder de menselijke vorm, want
onder ‘Liefde’ kan men zich geen enkele vorm voorstellen.’ [BI nr. 18, 201,
blz. 19]
Zou dit een steekhoudend argument voor de vormloosheid van God
zijn, dan mocht ook Jezus geen vorm hebben, omdat Hij o.a. zegt: ‚Ik ben de
Waarheid, Ik ben het Leven‘. En dat Jezus vormloos is, dat wil GK zeker niet
beweren. Dat zijn toch slechts eigenschappen van God, die Zijn menselijke
gedaante niet uitsluiten.
Kujoths conclusie: „Als men het gewoon leest, dan wordt in de Lorber-Openbaring hetzelfde meegedeeld als bij L. Engel en
B. Dudde.’ BI nr. 18, 2017, blz. 19]
Mijn conclusie: Als men de tot nu toe gebrachte argumenten van de
auteur met zijn ‚bewijsteksten’ vergelijkt, is er geen overeenkomst tussen Lorber, Engel en aan de andere kant Dudde.
Argument 4: Het Godscentrum is
vorm- en naamloos
Als antwoord op zijn eigen gestelde vragen, of er een ‚menselijk
gevormd centrum van God‘ [zie onder in BI. Nr. 18, 2017, blz. 19] bestaat, citeert de auteur in BI 19 van mei
17, blz. 12 uit de Huishouding van God, deel 1-5:2: ‚De Godheid was vanaf
de eeuwigheid de doordringende kracht en
is en zal eeuwig zijn de oneindigheid Zelf. In het midden van Haar diepte
was Ik van eeuwigheid de Liefde.’
Daaruit concludeert hij: ‚Het Goddelijk Centrum is een vlammenzee,
een krachtveld, die de Liefde of de Vader is, die geen vorm bezit en zonder
naam is’. [BI 2017, nr. 19, blz. 13]
Commentaar: Ik kan het toch hebben over slechts één persoon
en het midden is identiek met het Centrum. God spreekt hier over Zijn oneindige,
grenzeloze Buitenwezen, dat echter een Centrum [Binnenwezen] heeft. In het
centrum van de oneindige Godheid staat een Ik. Bovendien heeft een vormloos [=
onbegrensd] centrum een tegenspraak in zich. Iets onbeperkt eindeloos
kan niet gelijktijdig een centrum zijn! Waarvan?
Als verder bewijs voor zijn stelling, dat het Godscentrum
vormloos zei en zonder naam [nr. 19, blz. 13], geeft GK een tekst aan uit het
Grote Johannes Evangelie. [GJE3-226:11 e.v.] Maar wat staat er nu precies in
deze tekst?
Jezus: „Niemand echter zal ooit tot Mij in Mijn Rijk
komen, als hij niet door de Geest uit Mij getrokken wordt; Wie is echter deze
Geest? Deze is de Vader van eeuwigheid, die ook in Mij zal wonen. [11]
Dezer Geest is zonder naam, maar Zijn Wezen is de Liefde. Hebben jullie
deze, dan hebben jullie ook de Geest, dan hebben jullie ook Mij; want
Ik, de Vader en de Geest zijn één!“ [12]
Hier wordt Lorber ten onrechte tot
getuige opgeroepen! Het centrum is hier toch duidelijk Jezus in Zijn
Goddelijkheid. De ‘Geest uit Mij’ [Jezus] = de Vader = de Liefde: „want
Ik [Jezus], de Vader en de Geest zijn één“ – namelijk, dat
het Centrum van God in Mensengestalte en is daarmee noch vorm, noch
zonder naam.
Een verder bewijs, dat het Godscentrum
geen menselijke vorm bezit, zei verduidelijkt in een dialoog met Jezus en
Robert Blum: [Hemel en Hel2-283,13] Jezus: „Ik
Zelf ben in principe de Zon, maar dan nog is er een verschil tussen Mij en
haar. Ik ben de basis [centrum] en deze Zon is tegelijk een
uitstraling [oneindig Buitenwezen] van Mijn Geest.“ [BI, nr. 19,
blz.13 e.v.] Jezus situeert Zichzelf als centrum van de Zon. Het begrip
‚grondbasis‘ betekent hetzelfde als Centrum, en dit Centrum heeft een
mensengestalte en is Jezus.
Uitkomst: In dat, wat Jezus tot Robert Blum
zegt, wordt rechtstreeks bevestigt, dat het Godscentrum
wel een menselijke vorm bezit – en weliswaar in Jezus.
Hetzelfde in deel 1 van de Geestelijke Zon-60:1-20. Volgens Kujoth kon de „eeuwige Liefde en Wijsheid‘ [het
vormloze Godscentrum, de Vader] „alleen in de
stralen uit de genadezon aan haar kinderen persoonlijk verschijnen’. [nr.19,
blz.14] Klopt dat?
In vergelijking met de: Geestelijke Zon, deel 1-60:16, zegt Jezus:
„Hoe onvolkomen gelukkig waren jij en Ik, toen het Mij niet mogelijk was, Mijzelf
als Vader overal heen in Mijn gehele volheid vanuit Mijn Wezen te
verplaatsen?’
Ook hier is het Centrum van God allesbehalve vormloos. Jezus is de
Vader, Hij is het Centrum, Hij heeft Mensengestalte! De apostel Johannes tot
zijn metgezellen:
„Maar in de naam van Jezus benoemen jullie het volkomen, machtige
centrum van God – Jezus is de waarachtige, de meest eigenlijke, wezenlijke God
als Mens. Zo komt uit Hem de hele Godheid voort, die als Geest van oneindige
macht, kracht en gezag de oneindigheid geheel en al vult, zoals de stralen
voortkomen uit de Zon – Jezus is bijgevolg het alomvattende Wezen van de totale
Godheid.‘ [Geestelijke Zon, deel
2-13:3+2]
Hier wordt juist het tegendeel van datgene beweerd, wat Dudde zegt. Bij Dudde is een
vormloos gestalteloos Wezen van God [als ‘centrum van God’] in de Mens
Jezus ingevloeid, die dan tot God is opgeklommen. Johannes daarentegen belijdt
Jezus als de ‚meest eigenlijke Wezen van God‘, waaruit eerst alle
Godheid [oneindige macht en kracht uitstraalt!
In het aprilnummer van het BI [nr. 18, blz. 18] had de auteur nog
de vraag gesteld: ‚bestaat er werkelijk een menselijk gevormd Godscentrum? En
ze met Neen beantwoord, zoals boven weergegeven.
In het juninummer van de BI [nr. 20, blz. 20 e.v.] gaat hij
nogmaals in op het thema ‘Godscentrum’, ziet een
tegenspraak bij W. Schlätz en stelt vast: ‘dat het Godscentrum in de Openbaring van Dudde
existeert, en dat hierboven al door citaten is bewezen‘. [blz. 21]
Wat is hier gebeurd? Komen Lorber en Dudde toch met elkaar overeen, heeft G. Kujoth
zijn beoordeling herzien of moet W. Schlätz zich hier corrigeren, omdat er nieuwe feiten aan
het licht gekomen zijn? Niets van dit. W. Schlätz
heeft alleen in deze een artikel [mei 17, blz. 15-18] voorgedragen en bijna in
mantravorm, bij wat hij (WS) onder het centrum van God bedoelt: een citaat met
bijna 20 citaten en met dezelfde betekenis: „Maar de echte Jezus alleen
is de ongeschapen, eindige, mens-vormige, dat aan
Zijn Wezen voldoet, het persoonlijke CENTRUM VAN GOD, van waaruit eerst alle
oneindige Godheid uitstraalt.’
Dit is de definitie van het Godscentrum
bij Schlätz. Voor de auteur blijkt deze definitie
helemaal niet te bestaan, of ze heeft helemaal geen betekenis voor hem. Eén
enkele keer zegt Schlätz in dit artikel en enigszins
wat ingekort: „De BD-Godheid wordt weliswaar
uitgezonden, maar het ‘Centrum van God’ ontbreekt. [nr. 19, blz. 16]
Precies bij dit enig verkorte citaat grijpt G. Kujoth
nu in, om zijn stelling Lorber = Dudde
te ‘versterken’.
Hij citeert zelfs nogmaals Schlätz: „In
haar [de nooit gevallen engelziel van de BD-Jezus]
leefde en woont niet het persoonlijk ongeschapen centrum van de Godheid,
omdat dit bij BD helemaal niet existeert!’ [WS], en gaat, zonder
dat dit indruk op hem heeft gemaakt, dan verder:
G. Kujoth: commentaar: ‘Dat het
centrum van de Godheid in de openbaring via Dudde
existeert, is boven al door citaten bewezen.’
Ter herinnering: definitie Kujoth:
„Het centrum van de Godheid is een vlammenzee, een krachtveld, die de liefde
of de Vader is, die geen vorm bezit en zonder naam is.’ [nr. 19, blz.
13]
Conclusie:
Het enige, wat hier is bewezen, is: een grotere contrast van het
Godsbegrip tussen Lorber en Dudde
[Lorber: persoonlijk ongeschapen Centrum van God, gepersonificeerd in en als Jezus] Dudde:
God is vormloos, zonder naam, niet personifieerbaar, Jezus als engel-mens] dat is eigenlijk bijna niet denkbeeldig.
Uitkomst: er is geen overeenkomst tussen Lorber
en Dudde.
Het is echt onbegrijpelijk, hoe een uitgesproken Lorberkenner deze en al de andere vele tekstplaatsen in het
Lorberwerk [deze kunnen hier vanwege plaatsgebrek
niet nadrukkelijk worden opgesomd] die over God als Oermens getuigen, eenvoudig
kan negeren.
Als de Dudde-stelling hier zou kloppen: „Er
bestaat geen menselijk gevormd Godscentrum‘, dan
moesten vele delen van het Lorberwerk als vervalsing
gekenmerkt en afgezonderd worden, en weliswaar uitgerekend de centrale plaatsen
over het Wezen van God. Ook alle plaatsen, waar God in de IK-vorm spreekt, en minstens voor Jezus tijd. „IK“
was, is, blijft een persoonlijk voornaamwoord.
Er staat voor (pro) een persoon (Nomen=naam), en niet voor een vormloos
Wezen!!!
De vermeende vorm – en de naamloze Vader kan niet ‚IK‘ zeggen. Hij
doet dat in het Lorberwerk voortdurend, en wel vanaf
het begin. Waarom? Omdat Hij niet vormloos is en een Mensenvorm heeft. W. Schlätz heeft hier het hulprijke beeld geschetst van een oneindig Buitenwezen Gods,
dat vormloos, oneindig, almachtig is, en het ‚begrensde‘ Binnenwezen van God,
het Centrum van God, dat van oereeuwigheid een Mens is en door de incarnatie
van God in en als Mens bij de mensen zichtbaar en beleefbaar wordt, volgens de
getrouwe getuigenis bij Lorber: ‘in Zichzelf en op Zichzelf is God van
eeuwigheid echter een mens zoals Ik en ook jij, tot wiens evenbeeld de mens
door Hem geschapen werd’.
[GJE6-88:3]
Stelling 3: God was in Jezus en Jezus werd voor altijd God.
Kujoth: „In de B.Dudde-Openbaringen wordt
heel duidelijk gezegd, dat God in Jezus was en dat de Mens [red. Jezus] voor
altijd God werd’. Dudde: „Mijn [vormloze en gestalteloze] Oerwezen
heeft zich in Hem [de engel-Mens Jezus]
gemanifesteerd’. [nr. 19, mei 17, blz. 14]
Maar er wordt nergens bij Dudde
geciteerd, dat Jezus God was vanaf de
oereeuwigheid. Dit is het
elementaire verschil tot het Godsbeeld in het Lorberwerk.
Daar is God van oereeuwigheid in Zijn centrum ook Mens, Oermens en in en als
Jezus zichtbaar geworden. De Bijbel laat
ook geen twijfel meer over, dat in Jezus God Zelf naar beneden is
gedaald, Mens werd en in oneindige deemoed het verlossingswerk aan het kruis
heeft volbracht. En niet één van Zijn schepselen heeft gestuurd!
Bovendien wordt door Dudde deze precies
gepostuleerde verbinding tussen een vormloos oneindig Wezen [God] en een eindig
Mens [Jezus] in het Lorberwerk van Jezus zelf als onmogelijk
bestempeld. De Heer in de herberg aan de Olijfberg: ‘Hoe kan er echter een volledige,
goddelijke verwantschap of een wezenlijke eenheid bestaan tussen een geest zónder lichaam en vorm, en een geest mét lichaam en vorm? Kan van de Zoon, die een lijflijke persoon is en, zoals jullie zien, een lichaam
heeft, daarvan gezegd worden dat Hij in de Vader is, wanneer de Vader geen
lichaam, geen gestalte en geen vorm heeft? Of kan de lichaams
-, gestalte en vormloze oneindige Vader in de Zoon zijn?’ [GJE8-26:13]
Wanneer men Dudde zou volgen en zeggen: Dudde is de echte openbaring en Lorber
een valse profeet. Dat zou eerlijk zijn!
Of de „zielsbegrippen‘ bij Dudde en Lorber, zoals deze hierboven geciteerd waren, „identiek“
zijn, zoals G. Kujoth bedoeld (in de uitgave van
juni), kan wegens tijdgebrek hier niet onderzocht worden.
Samenvattend:
Er werd hier niet onderzocht, of Dudde
een echte openbaring is, dit mag de lezer echter zelf beoordelen.
Op grond van de hier aangehaalde teksten kan niet gezegd worden,
dat B. Dudde hetzelfde zegt zoals bij Lorber en Engel. Er kon bij nauwkeurig onderzoek bij de
voorgelegde Lorberteksten geen overeenstemming
gevonden worden in de wezenlijke punten. Uiteindelijk gaat het om vragen van
alle vragen überhaupt: ‘Wie is Jezus Christus?’ Bij Dudde
is het Centrum van God vormloos, onpersoonlijk en werd er een Schepsel naar de
Aarde gezonden, die de mensheid heeft verlost en tot God werd. Bij Lorber is Jezus geen engel, maar God van oereeuwigheid. Hij
had al vanaf oereeuwigheid een Mensenvorm, werd in en als Jezus zichtbaar en
heeft als God en Mens de wereld verlost. Dit zijn twee verschillende afbeelden
van God, en daarom kan in de wezenlijke punten er ook geen overeenstemming
bestaan.
Belangrijke opmerking: Elke schrijver, ongeacht de naam, verdient
respect, opdat men mogelijkerwijze zijn getuigenverklaring, eerst nauwkeurig
probeert te onderzoeken. Om dit te doen,
mag men zich niet met geïsoleerde woorden of zinnen tevreden stellen, waarin
men dan zijn eigen ideeën toevoegt. De betekenis ontstaat pas eerst dan in
verbinding met de overige tekst, zoals hierboven werd weergegeven. Eerst dan,
wanneer de geuite bedoeling door de grotere samenhang twijfelloos opgehelderd
is, kan de eigen invoeging plaatshebben. Dan pas, en eerst ook dan, is een
discussie mogelijk. Eerst dan is een vooruitgang van meer inzicht mogelijk.
UpToDate 2023-2024