Liefde,
de grondwet van al het leven
door
Jakob Lorber,
Gottfried Mayerhofer e.a.
Vertaling: Auke van Gemert
Deventer 1997
Oorspronkelijke uitgave:
Liebe, das Grundgesetz
alles Lebens
3e druk 1930
Uitgegeven door Neu-Salems-Verlag,
Bietigheim, Württemberg
1. De liefde
2.
Over het grootste gebod
3. Naastenliefde
4. Over de barmhartige Samaritaan
5. Broederliefde, naastenliefde, mensenliefde
6. Over de twee liefdesgeboden
7. Over het geven van aalmoezen I
8. Over het geven van aalmoezen II
9. Geef de juiste liefde!
10. Wenken voor het praktisch beoefenen van de
naastenliefde
11. Hoe moet men liefhebben?
12. Liefde met wijsheid
13. Meer over de liefde
14. Als jullie niet worden als kinderen, komen
jullie niet in het hemelrijk!
15. Thermometer van de liefde
16. Hemelprinsessen
17. Nog een woord over de liefde-meter
18. God is liefde!
19. Verzamel daden van liefde
20. Over liefde en zorg in het gezin
21. Nog enige wenken voor de liefdevolle zorg voor
het eigen gezin
22. Heb lief met vertrouwen!
23. Liefde is het grote magnetisme
24. Daadwerkelijke liefde
25. Geduld doet de vruchten van de eeuwige liefde
rijpen
26. De kus
27. Ga maar door lief te hebben, Mijn kind!
28. Waarom het streven van twee mensen naar
vereniging een fundamentele wet
van
de liefde is
29. Grammatica van de taal der liefde
30. De juiste liefde, in de hemel en op aarde
31. Natuurlijke en goddelijke liefde
32. Wenken bij de hoofdzaak
33. Leer lief te hebben, als je waarachtig wilt
leven!
34. Liefde voor God en naastenliefde
35. Liefde moet met wijsheid geregeld worden
36. Afscheid
37. Onze missie op aarde
38. Over de zegen der barmhartigheid
39. De ochtend- en de avondbloem
40. De drie mensen
41. Word kind!
42. Liefde en deemoed
43. Liefde voor God en liefde voor de wereld
44. Geestelijke liefde
45. Deemoed
46. Het hart, de zetel der liefde
47. Verzorg de goddelijke liefde!
48. Liefde, deemoed en geduld
49. Ware liefde en barmhartigheid
50. Liefde, de kracht des levens
51. Houdt je aan de liefde!
52. Liefde, de geest der waarheid
53. Liefde, de belangrijkste sleutel
54. Bedrogen liefde
55. Liefde kent geen sekten
56. Ware liefde verdrijft de vrees
Aanhangsel
57. Mijn hele wezen is liefde
58. Over Mijn liefde
59. De God van liefde
60. Liefde en erbarmen
61. God is liefde
62. Harmonie in verscheidenheid
63. Het wezen van de goddelijke liefde
64. De deemoed van de ware liefde
65. Deemoedigen ontvangen
goddelijke liefde
66. Ware liefde is de echte geest van waarheid
67. Ware liefde bezit trouw
68. De geest van liefde
69. De grote liefde van Christus
70. Zoek de liefde!
71. Sommigen worden door liefde, anderen via harde
wegen naar God geleid
72. De liefde van God in het evangelie
73. God is liefde
74. Over de liefde van God kan niemand genoeg
spreken
Nieuwe teksten
75. Groei in de liefde!
76. De aantrekkingskracht van de heilige liefde
77. Alles op Zijn tijd!
78. Wenken voor de missie van liefde en licht
79. Verjaardagsgroet van de eeuwige liefde
80. Waakt en wacht
81. De alles omvattende band van de liefde
82. Groet van de liefde
83. Probeer steeds opnieuw
84. Een verjaardagsbede
85. Volhard trouw in de eeuwige liefde
86. Over het gevaar van louter wijsheid en over de
zegen van de liefde
87. Wenken voor de reis naar vrede en geluk in de
haven van de eeuwige liefde
88. Liefde
89. Wonderen van liefde
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
28
maart 1875)
Over de betekenis
en de diepte van dit woord heb Ik je al verscheidene dingen gezegd. In bijna
ieder woord dat Ik jullie heb gegeven wordt de liefde genoemd, en toch heeft
niemand van jullie - om maar niet te spreken van de anderen - in zijn gehele
volheid begrepen wat liefde betekent, wat ze is, hoe ze opgevat en praktisch
toegepast moet worden; en zo wil Ik jullie dus nu weer een lichtstraal van Mijn
liefde zenden, die jullie meer opheldering zal verschaffen over het wezen van
de liefde en het nader zal toelichten.
Kijk, Mijn
kinderen, het woord ‘liefde’ is snel uitgesproken, en gewoonlijk wordt daarbij
aan niets anders gedacht dan aan een onduidelijke voorstelling ervan of aan de
zinnelijke of geslachtelijke liefde, zoals jullie die op jullie aarde kennen,
bedrijven en helaas maar al te zeer misverstaan en misbruiken.
Niet deze
liefde, zoals die bij jullie algemeen gangbaar is, moet de inhoud van deze
boodschap zijn, maar die liefde die
Ikzelf vertegenwoordig, die Mijn Ik uitmaakt, die de grondtoon van de hele schepping
is, waar alle wetten van het universum op berusten, en die vaak wel in
sporadische gevallen als een zwakke lichtstraal door het dikke weefsel van
jullie zinnelijke natuur heen schijnt en jullie laat voelen dat er nog een heel
ander niveau van gevoelens bestaat, die hier op aarde alleen maar vermoed,
deels begrepen, maar nooit helemaal vastgehouden kunnen worden.
Deze
liefde, die de hoofdeigenschap van Mijn Ik en als het ware de drager van al het
geschapene is - deze liefde heeft geen grenzen en geen einde, is in zichzelf
steeds dezelfde, bestendig en volhardend, en alleen door het ware begrip ervan
kunnen de twee grondwetten van Mijn geestelijke rijk begrepen en toegepast
worden. Want ‘Heb God lief boven alles’ valt alleen te begrijpen als eerst het begrip
‘God’ en vervolgens het begrip ‘liefde’ is vastgesteld, zoals ook de tweede
wet: ‘Heb je naaste lief als jezelf’ alleen maar begrepen en in de juiste
betekenis toegepast kan worden, als het begrip ‘naaste’ en de ‘liefde voor hem’
in een kader gevat zijn.
Het begrip
‘God’ is bij jullie allemaal zo verschillend, dat het de moeite waard is om in
de eerste plaats dit idee op de juiste manier op te vatten, opdat er geen
verkeerde voorstellingen tot onjuiste conclusies leiden.
Kijk eens,
Mijn kinderen, om het woord ‘God’ en wat dat inhoudt te begrijpen, moeten
jullie geheel en al afstand doen van jullie wereldse ideeën; want de gedachte
van een God zonder begin en zonder einde is voor een eindig wezen niet te
bevatten.
Uit datgene
wat er bestaat moeten jullie alleen maar de conclusie trekken dat er boven de
materie een groot geestenrijk bestaat, waar wetten van kracht zijn die in de
materie hun zichtbare uitdrukking krijgen, maar dat er naast of boven dit
onloochenbare feit ook een wetgever moet zijn, die alles zo heeft geregeld, dat
menselijk gepieker daarover nooit tot begrijpelijke resultaten kan leiden,
omdat de wetten van goddelijke aard zijn en het oordelen daarover van
menselijke oorsprong is.
Verder
kunnen jullie aan de materie waarnemen dat er, ook al wordt ze opgelost in haar
oorspronkelijke elementen, toch niets in ‘niets’ veranderd kan worden; daarom
is de materie schijnbaar even onverwoestbaar als het geestelijke, dat daarin
aanwezig is en bij iedere stap zijn onsterfelijkheid bewijst.
Door hieruit
te concluderen dat het geestelijke oneindig voortduurt en ook dat het nooit een
begin heeft gehad, wordt duidelijk het Godsidee enkel vermoed, maar nooit
helemaal begrepen kan worden, omdat daar door niet te overschrijden grenzen van
het voorstellings- en bevattingsvermogen grenzen aan
gesteld worden.
Wanneer het
denkbeeld van een God nu bepaald is, dan is natuurlijk de tweede vraag: welke
eigenschappen heeft Hij of zal Hij wellicht hebben, voorzover
die voor geschapen wezens te begrijpen en te bevatten zijn, en voorzover ze in de zichtbare materie zelf overal uitgedrukt
zijn?
Welnu, hier
stoten de oplettende waarnemers bij onderzoek overal op een zekere vaderlijke
zorgzaamheid, die alles zodanig heeft bedacht en geordend, dat er naast de
behoefte van de honger de middelen om die te verzadigen, naast de vrees voor
gevaar de reddingsmiddelen aanwezig zijn. Dat leidt natuurlijkerwijze tot de
eigenschappen, zoals zelfs de mens die bij de vaderlijke zorgzaamheid in zijn
samenleving in engere zin alsook in het dierenleven aantreft; de grondslag
daarvan kan natuurlijk geen andere zijn dan ‘liefde’, d.w.z. liefde voor zijn
kinderen, die zich bij een Schepper van het universum ook uitdrukt als liefde
voor al het geschapene en zelfs al moest bestaan, voordat er werelden werden
geschapen, omdat de gedachte immers vooraf moest gaan aan de daad zelf. Nu zijn
we weer aangekomen bij het eigenlijke woord ‘liefde’, dat het doel van dit
onderricht moet zijn.
De vraag is
dus: ‘Van wat voor aard is die liefde, die het hele zichtbare en onzichtbare
rijk van het bestaande kon scheppen, en wel op de manier zoals wij de materiële
schepping zien en de geestelijke voor een deel vermoeden?’
Om jullie
die liefde uit te leggen moet Ik het geestelijke verklaren uit voorbeelden van
de zichtbare natuur ofwel het materiële, opdat jullie het beter kunnen bevatten
en je gemakkelijker kunnen verheffen tot dat standpunt, van waaruit het
mogelijk wordt voldoende overzicht over al het geschapene te krijgen.
Als jullie
naar de natuur kijken zal jullie de orde opvallen, waarbij er nergens een
sprong, maar overal een geleidelijke overgang van niveau naar niveau, van het
ene naar het andere ding bestaat, en dit alleen al toont jullie het eerste
belangrijke punt van de liefde, daar waar ze verschijnt, en dat is: de
zachtmoedigheid!
De liefde,
die in verbinding met de wijsheid een eeuwig voortgaan, een eeuwig stijgen van
gevoel naar gevoel teweegbrengt - die liefde wil, juist omdat ze algemeen,
alomvattend is, dat iedere overgang geleidelijk is; want liefde geeft de weg
tot vooruitgang alleen maar liefhebbend aan, terwijl alleen een
strengrechterlijke ernst grote tegenstellingen bijeen zou brengen om zijn doel
te bereiken.
Zo hebben
de werelden zich geleidelijk aan ontwikkeld van een dampvorm tot stevige lichamen
en tot verblijfplaats voor levende wezens. En al kunnen jullie op jullie aarde
zelf ook de sporen vinden van grote, massale omwentelingen, toch zijn die
omwentelingen langzamerhand voorbereid, en wel op zo’n manier dat zelfs het
laatste grote tijdperk van omwenteling niet zo verschrikkelijk was als het
jullie toeschijnt.
Zelfs bij
de wreed lijkende dood van veel dieren, die voor andere tot voeding moeten
dienen, is de dood niet zo wreed als jullie denken, ten eerste omdat het dier
de dood zelf niet kent maar alleen wil vluchten voor de pijn, en ten tweede
omdat het al bewusteloos is geraakt voordat het opgegeten wordt. Ja, veel
dieren hebben zelfs in hun vernietigingswapens een soort vergif, alleen ten
behoeve van hun prooi, dat die prooi reeds bij de eerste aanraking bewusteloos
maakt, waarna het proces van het opgaan in andere organismen willoos en
pijnloos plaatsvindt.
Zachtmoedigheid
is een groot beginsel van de liefde, omdat de liefde niets slechts, niets hards
wil. Daarom kunnen jullie zelfs bij andere voorwerpen opmerken hoe bijvoorbeeld
de kleuren van de regenboog geleidelijk in elkaar overgaan, of hoe de tonen van
harmonie geleidelijk in elkaar overvloeien, het hart en het gevoel langzaam van
niveau naar niveau hoger trekkend - en hoe het inslapen, zelfs de dood een
zelfbewust mens langzaam naar het geestenrijk voert, waar hij zijn levensloop
als geest zal aanvangen zoals hij die als mens heeft beëindigd.
Bij de
zachtmoedigheid voegt zich nog de zorg voor het geestelijke en lichamelijke
welzijn, waardoor ervoor gezorgd is dat het dier instinctief zijn voedsel
vindt, dat tegelijkertijd dient als voorbereiding op zijn overgang naar hogere
niveaus; bij de mens zijn het zijn hogere inzicht en zijn verstand die hem
helpen om te bedenken en te ontdekken wat voor zijn tijdelijke leven
noodzakelijk is, met de bedoeling dat hij zich vervolgens meer aan het
geestelijke kan wijden.
Behalve
deze eigenschappen heeft de liefde ook nog de eigenschap van bestendigheid.
Alles wat de liefde schiep, schiep ze zodanig, dat de daad van het scheppen
slechts eenmaal nodig was en het latere in stand houden ervan reeds in de kiem
was vastgelegd, waardoor het karakter van ieder ding of wezen, namelijk wat het
moest zijn of ooit moest worden, was aangegeven!
Zo zien jullie
in de hele schepping, waar jullie je blik ook maar op richten of jullie
onderzoekende geest binnendringt, dat liefde de belangrijkste grondgedachte
was, en wel liefde voor alles in gelijke mate, die de grote kosmische zonnen
evengoed hun baan wees als de kleinste worm de weg, die hij moet doorlopen om
zijn missie als worm te vervullen en als voedsel te dienen voor een ander dier,
als basis voor diens bestaan.
Mijn liefde
is dus algemeen, alomvattend, ze kent geen onderscheid, geen omstandigheid van
rang of geboorte, precies tegenovergesteld aan jullie opvattingen. Mijn liefde
schiep werelden en wezens, maar niet om over hen te heersen - de gedachte om te
heersen was verre van Mij - maar Mijn liefde schiep wezens om van die wezens
hun eigen liefde, al naargelang de mate van hun inzicht, weer terug te
ontvangen.
Mijn liefde
heeft alles geschapen om vanuit het geschapene, door hen kennis daarvan te
laten nemen, de liefde van de met geest begiftigde mensen terug te winnen,
opdat ze op alle werelden door het geschapene hun Schepper eerst zullen leren
kennen en Hem daarna leren liefhebben; want de liefde wil alleen wederliefde,
maar geen slaafs buigen voor macht.
Mijn liefde
heeft alle geesten en mensen vrij geschapen, met een vrije wil, omdat ze zonder
dwang naar Mij terug moesten keren, van wie ze waren uitgegaan. Ook daarom
voert Mijn liefde de banier van zachtmoedigheid en verdraagzaamheid, namelijk
omdat datgene, wat vrij geschapen is, ook kan dwalen; alleen door zich te
vergissen kan en moet het zijn eigen waardigheid zelfstandig terugwinnen. De
liefde, die een geest uit God is, wil namelijk alleen zelfstandige,
vergeestelijkte wezens om zich heen hebben, die hun overwinning hebben
bevochten en aan wie niet tijdens de slaap alle zaligheden ten deel zouden
vallen, zonder inspanning en zonder strijd.
Mijn liefde
was en is dus de liefde van een Vader, die Zijn kinderen liefheeft en hun ook
vergeeft, als ze buiten hun wil dikwijls tegen de wetten van hun liefhebbende
Vader gezondigd hebben.
Dit heb Ik
jullie allemaal laten schrijven met de bedoeling dat jullie van je kastementaliteit zullen afstappen, en dat niet iedereen
denkt dat hij beter is dan iemand anders, voor wie door geboorte en
omstandigheden een ondergeschikte positie is ingeruimd.
Men kan Mij
als God alleen maar van ganser harte liefhebben wanneer men Mijn eigenschappen
heeft begrepen en in Mijn zichtbare natuur die eigenschappen uitgedrukt ziet,
die een God waardig zijn.
De mens kan
God alleen maar boven alles liefhebben, wanneer hij heeft begrepen hoe God,
hoog verheven boven al het geschapene, die eigenschappen vertegenwoordigt, die
de hoogste geestesadel uitmaken en waarbij wel een voortdurend naderen, maar
het bereiken nooit mogelijk is.
Wat de
naastenliefde betreft: die ontspringt in eerste instantie uit de goddelijke
liefde, en voert daar ook weer naar terug; want alleen degene die ten eerste
het begrip ‘wie zijn naaste is’ en ten tweede in hoeverre de eigenliefde als
maatstaf voor de naastenliefde moet dienen helemaal heeft begrepen, kan daarna
zijn naaste als zichzelf liefhebben en door die liefde zijn God indirect
bewijzen dat hij de wetten van de liefde heeft begrepen en uit liefde voor God
de naastenliefde in de meest ruime zin vrij wil beoefenen.
Hierboven
heb Ik jullie al aangetoond dat heerszuchtige gedachten steeds verre van Mij
waren en zijn, en dit bewijs leidt tot de naastenliefde. Want alleen wanneer
jullie erkennen dat alle mensen zusters en broeders zijn, zoals Ik hen als Mijn
kinderen beschouw, komen in jullie hart de zachtmoedigheid en verdraagzaamheid
naar voren, doordat jullie ten eerste de gebreken van anderen lichter
beoordelen en ten tweede doordat jullie je naaste alleen maar goed willen doen;
want liefde, zowel in het groot als individueel, wil alleen maar gelukkig maken
en nooit te schande maken, ook al zou ze het recht daartoe hebben.
De
naastenliefde moet dus de ladder zijn waarlangs de mens omhoog klimt en zo de
liefde voor God bereikt; en God als Heer van het universum verdient dat en mag
dat ook verlangen, temeer omdat er zelfs op jullie kleine aarde historische
bewijzen voorhanden zijn van wat Hij persoonlijk voor jullie mensen alsook voor
Zijn hele geestenrijk heeft gedaan.
Dit is de
liefde waartoe jullie je allemaal moeten kunnen verheffen - de liefde waarvan
Ik jullie tijdens Mijn leven op aarde bewijzen genoeg heb geleverd dat ze
algemeen is en de hele mensheid omvat, en niemand boven Mij en niemand beneden
Mij kende, maar alles voor allen wilde zijn: Vader, Broeder, Zoon!
Zo moeten
jullie Mijn woorden van destijds verstaan: ‘Heb ook jullie vijanden lief’ of:
‘Als iemand jullie rok wil hebben, geef hem dan ook je mantel’ of, zoals Ik nog
aan het kruis uitriep: ‘Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze
doen!’
Als jullie
Mijn kinderen willen worden moet deze algemene liefde voor al het geschapene
jullie doorgloeien, en jullie eigenliefde, die Ik tot maatstaf voor de
naastenliefde heb gesteld, moet zodanig ingericht zijn dat jullie alleen dingen
voor jezelf willen die rechtvaardig zijn en jullie menselijke waardigheid niet
kwetsen; het is namelijk zo dat jullie je naaste alleen het goede moeten geven,
maar niet bijvoorbeeld een apenliefde voor het lichaam ook op anderen willen
overdragen - wat de fout van veel moeders is, waardoor ze hun kinderen
verwennen en misleiden en daar alleen maar iets slechts in plaats van iets
goeds mee aanrichten.
Verheven
boven alle kleine verschillen in rang en geboorte, verheven boven alle
menselijke zwakheden - zo moet jullie liefde, gelijk aan die van Mij, er steeds
op bedacht zijn om goed te doen, lijden te verzachten, te troosten en te
helpen, zoals ook Ik - naast Mijn grote geestenrijk en kosmische stelsels - het
kleinste dier niet vergeet, maar voor de kleinste worm en de grootste
engelengeest dezelfde Schepper en liefhebbende Vader ben.
Zo,
verheven boven de menselijke vooroordelen, moet jullie liefde graad na graad
naar Mij omhoog stijgen, jullie eigen geest en ziel veredelend, en de
naastenliefde in puur geestelijke zin beoefenen; want als ze op die manier
beoefend wordt is ze de ware liefde voor God, zoals die door iedereen gevoeld
en ook opgevat zou moeten worden.
Er zijn
weliswaar momenten in jullie beproevingsleven dat jullie een straal van die
kosmopolitische liefde voelen, hoewel maar voor een korte tijd, wanneer een grote
gedachte van algemeen welzijn van de mensheid door jullie heen trekt: en wat
brengen jullie niet veel aangename uren door, wanneer jullie iemand hebben
gevonden om lief te hebben en daar alles, bloed en leven, aan willen geven en
jullie hele bezit aan de voeten ervan zouden willen neerleggen, alleen om daar
met een blik van liefde voor beloond te worden!
Kijk, aan
zulke gelukzalige momenten ligt de grote liefde ten grondslag, die Mij ertoe
bracht het grote universum te scheppen en het te bevolken met wezens die liefde
en leven voelen, maar die - geschapen uit liefde als ze zijn - elkaar alleen
door de band van de liefde moeten tegemoetkomen en aan elkaar geketend moeten
zijn.
Zulke
momenten zijn stralen van die naastenliefde, zoals Ik die voor alles voel, die
nooit wankelt en steeds dezelfde is, namelijk omdat degene die waarachtig en
geestelijk liefheeft, zoals Ik dat doe, voor Mij ook een broeder, Mijn naaste
is!
Het is
alleen de innigheid van die liefde die jullie moeite kost om vast te houden,
omdat steeds aardse, sociale omstandigheden jullie geestelijke blik
vertroebelen, en daarom lukt het jullie alleen maar voor enkele ogenblikken om
gevoelens vast te houden, die ooit diep in jullie hart zijn gelegd om daar
blijvend hun intrek te nemen.
De mens, zoals
Ik hem schiep, was heel anders dan zoals jullie nu zijn; de hele natuur
gehoorzaamde hem, hij kende enkel de heerschappij van de liefde, en haat moest
ver van hem blijven. Slechts één gebod gaf Ik hem om zijn gehoorzaamheid te
beproeven, en aan dit ene gebod hield hij zich niet; hij verjoeg zichzelf uit
het paradijs van de algemene liefde en moest zich toen hoofdzakelijk tevreden
stellen met de geslachtelijke, zinnelijk liefde, die hem geleidelijk aan zozeer
naar beneden trok, dat hij afzakte naar het standpunt, waar jullie nu staan,
waar hij zich reeds van al het heilige, al het geestelijke heeft ontdaan en
alleen maar meer zijn dierlijke behoeften dan de geestelijke behoeften van zijn
ik najaagt.
En wat zal
hij zijn in de andere wereld, wanneer hij deze heeft verlaten? Het antwoord is
heel eenvoudig, en luidt: ‘Datgene, wat hij hier van zichzelf heeft gemaakt!’
Daarom:
‘Verhef je!’ Velen van jullie staan al aan de rand van hun leven - kort is de
tijd die nog rest om te verbeteren wat jaren hebben verspild. De tijd staat
niet stil, ze vliegt; met iedere hartslag gaat er een seconde over in de
eeuwigheid, waar ze nooit meer uit terugkeert en jullie ook nooit meer
terugbrengt wat jullie in die minuut of seconde hebben gedaan of verzuimd!
Bedenk wel: het zijn belangrijke woorden die Ik tot jullie spreek; verhef je
uit jullie aangeboren dwalingen van ongelijkheid, strijd om de voorrang en het
willen heersen. Verhef je naar het standpunt waar Ik als Meester sta, omgeven
door zalige engelengeesten die Mij allemaal prijzen, liefhebben en Hosanna
toezingen, omdat Ik Degene ben die Ik moet zijn, d.w.z. de liefhebbende Vader,
die enkel uit liefde de kosmos en het geestenrijk heeft geschapen, om liefde
terug te ontvangen. Echter geen eenzijdige liefde, ook niet enkel in momenten
van geestvervoering, maar duurzame, constante liefde, die steeds Mijn eigen
liefde als ideaal voor ogen heeft en op die manier Mijn troon kan naderen, waar
- zoals Ik eens gezegd heb - zaligheden voor haar bewaard worden, die geen oog
van een mens ooit heeft gezien noch een menselijk oor ooit heeft gehoord.
De
bedoeling van deze boodschap is jullie uit je dromerige slaap te wekken, opdat
jullie niet denken, wanneer jullie een arme iets van je overvloed hebben
gegeven, dat jullie dan al een God-weet-hoe-groot
offer hebben gebracht; dat is nog lang geen naastenliefde of liefde voor God.
Mijn
naastenliefde staat nog veel hoger, want ze strekt zich ook uit tot de niet met
verstand begiftigde wezens die onder Mij staan.
Wees tegenover
dieren even zachtmoedig en geduldig als tegenover jullie naasten. Want weet:
daar, waar jullie niet achtervolgd worden door politiewetten en waar jullie
vrij en zonder dwang kunnen handelen, dáár laten
jullie zien wat voor mentaliteit jullie hebben.
Tegen de
wetten van de regering zondigen jullie niet, omdat jullie bang zijn voor haar
zeer snelle straffen; maar tegen Mijn liefdeswetten durven jullie honderd en
duizend maal te zondigen, omdat jullie Mij niet zien, aangezien Ik niet direct
als een straffende rechter optreedt en jullie tuchtig, omdat Ik de God van
liefde en niet die van toorn ben. Maar het meest straffen jullie jezelf door
een dergelijke handelwijze, doordat jullie je ziel en geest naar beneden
trekken in de modder van de hartstochten en jezelf dikwijls gelijkstellen aan
dieren zonder verstand - terwijl jullie toch met heel andere eigenschappen zijn
toegerust en je anders zouden moeten gedragen, namelijk als heer van de
zichtbare wereld, om waardige burgers van Mijn geestelijke wereld en bovendien
Mijn kinderen te worden.
Dat laatste
wordt niet zo gemakkelijk verkregen als jullie denken. Zoals Ik Zelf heb laten
zien zijn daar opofferingsgezindheid en een groot menselijkheidsgevoel
voor nodig, en een blik die constant gericht is op Degene, die jullie deze
boodschap en nog veel meer heeft gegeven om jullie te bestempelen tot datgene
wat jullie allemaal toch graag willen zijn en worden, namelijk Mijn kinderen!
Voordat Ik
echter iemand die titel verleen, moet hij toch op zijn minst voor een deel Mijn
eigenschappen nastreven en zich die eigen maken, zoveel hem tijdens zijn korte
levensreis maar mogelijk is, opdat Ik hem daarna, als hij in het geestenrijk
aangekomen is, Mijn helpende hand kan reiken en zijn verdere vooruitgang
mogelijk kan maken.
In de hele
kosmos heb Ik wetten van de liefde ingesteld, volgens welke alles geschapen
werd, alles bestaat, zichzelf in stand houdt en vervolmaakt; het zijn wetten
van de liefde, die de basis van alle geestelijke wezens vormen en het zijn
wetten van de liefde die jullie mensen edeler maken, vergeestelijken en dichter
bij Mij kunnen brengen. Deze wetten zijn onveranderlijk, evenals Ikzelf; wie
daartegenover in gebreke blijft, straft alleen zichzelf, doordat hij het
voortgaan voor zichzelf zwaarder maakt en in omstandigheden terechtkomt die
niet altijd de prettigste zijn. En Ik, als liefhebbende Vader, wil jullie van
tevoren de weg tonen en jullie op die manier veel moeite en werk besparen, met
de bedoeling dat deze wetten geen dwingende wetten voor jullie zullen worden,
maar opdat jullie spelend en genietend het pad zullen gaan dat Ik voor iedereen
heb bepaald, die Mij, Mijn schepping en Mijn liefdeswetten hebben leren
begrijpen en in zich op hebben leren nemen! Amen!
Over het grootste gebod[1]
(ontvangen van de Heer door G.M., Triëst,
24
april 1872)
Over dit in
alle opzichten belangrijkste woord, dat Ik in de genoemde bijbeltekst
de Farizeeër ten antwoord gaf op zijn vraag: ‘Wat is het grootste gebod?’, is
jullie al veel gezegd, en het zou eigenlijk niet nodig zijn hier nog meer te
zeggen over de twee liefdesgeboden: ‘Heb God lief boven alles, en je naaste als
jezelf’. Maar in het evangelie van deze zondag is speciaal aangehaald hoe de Farizeeën
en schriftgeleerden Mij herhaaldelijk verzochten, met de bedoeling een
aanklacht tegen Mij te krijgen, omdat Mijn activiteiten en Mijn waarheden
hinderlijk waren. Daarom zullen wij deze twee grondwetten van het geestelijke
leven toch aan een nadere beschouwing onderwerpen om deels de toenmalige
toestand van de dingen, deels de overeenkomstige in de huidige tijd wat nader
uiteen te zetten, opdat jullie de samenhang van Mijn woorden en daden in die
tijd gemakkelijker in overeenstemming kunnen brengen met de huidige
gebeurtenissen.
Kijk eens,
in de tijd van Mijn aardse leven was de kaste der priesters even eerzuchtig en
hebzuchtig als ze in alle latere tijden is geweest, en wie hun macht wilde
verkleinen of zelfs vernietigen was een ‘vijand van het geloof en de kerk’,
omdat hij een vijand van de priesters was, die bang waren dat hij hun intriges
en listen zou onthullen en op die manier het volk van hen afkeren, wat ze dan
met name in hun geldbuidel gevoelig gemerkt zouden hebben.
Zodra er
dus een leraar optrad op de manier zoals Ik dat deed, die ze vanwege zijn
duidelijke woorden maar weinig tegenspraak konden bieden, waren ze er alleen
maar op uit om hem op de een of andere manier als een algemeen gevaarlijke
oplichter ter bestraffing aan de overheid over te leveren, wat hun, doordat Ik
het toeliet, ook bij Mij is gelukt, toen de tijd van Mijn missie op aarde ten
einde liep; maar hoe vaak ze het al eerder ook probeerden, als persoon ontweek
Ik op een adequate manier de vallen die ze voor Mij hadden gezet, en hun
verraderlijke vragen door goed passende antwoorden.
In dit
hoofdstuk treffen jullie zulke pogingen aan om Mij door verschillende vragen op
de een of andere manier problemen met de overheid te bezorgen, zodat zij hun
doel konden bereiken zonder dat het er de schijn van had dat zij de
aanstichters van Mijn gevangenneming waren, omdat zij bang waren voor het volk,
dat Mij aanhing en Mij volgde.
Zulke
vragen, zoals die over de belastingpenning en meer van dat soort, alsook die
van een schriftgeleerde: ’Wat is het belangrijkste
gebod?’, werden gesteld met de bedoeling Mij te vangen, want men verwachtte van
Mij als jood een antwoord, waaruit opgemaakt had kunnen worden dat Ik de
bestaande wereldse wetten van de vreemde overheersers minachtte, in welk geval
de dienaren en knechten van de stadhouder gegronde redenen zouden hebben gehad
om Mij aan het gerecht over te leveren.
Maar omdat
Ik al hun gedachten en bedoelingen van tevoren kende, liep Ik niet in de val en
gaf Ik hun geen reden voor leugenachtige beschuldigingen. Bovendien gaf Ik Mijn
antwoorden gewoonlijk in de vorm zoals ze in hun wetten al aanwezig waren,
alleen Mijn interpretatie van die wetten verschilde van de manier waarop zij ze
uitlegden, evenals de manier waarop Ik de wetten opgevolgd wilde zien.
De twee
belangrijkste geboden, de liefdesgeboden, stonden ook in de Mozaïsche wetten,
ja, ze bepaalden die eigenlijk helemaal; alleen de interpretaties en
uitleggingen van de priesters en schriftgeleerden lieten ze het volk enkel
begrijpen van de kant die bij hun doeleinden paste. Zodoende werd het voor een
geestelijk mens moeilijk om daarin te ontdekken wat eigenlijk zijn juiste
positie ten opzichte van Mij en zijn medemensen alsook ten opzichte van de
materiële schepping moest zijn, en ook om er een juiste opvatting over te
verkrijgen - een wijze van opvatten die ook heden ten dage nog maar bij
weinigen is zoals die volgens de geest zou moeten zijn.
Destijds
hield het volk zich aan de letter, zoals het daar ook nu, bijna tweeduizend jaar
later, nog altijd aan blijft hangen als een vlieg aan een lijmstok, die
weliswaar graag vrij zou willen zijn, maar de nodige kracht mist om zich vrij
te kunnen maken.
Hoewel Ik
de Farizeeër deze twee geboden noemde als de grootste, begreep hij ze toch
evenmin als het antwoord op Mijn vraag: ‘Wat dunkt u van de Christus?’; dat
antwoord was ontleend aan een psalm van David en laat zien dat uiteindelijk
toch alles aan Mij als Heer van de schepping onderworpen zal worden en zal
dienen tot een voetbank voor Mijn voeten, die daarop zullen rusten, d.w.z. dat
Mijn leer daarop als gebouw opgericht zal worden.
Wat het wil
zeggen om ‘God boven alles lief te hebben’ begrepen velen destijds en ook
tegenwoordig nog niet; en wat het wil zeggen ‘zijn naaste lief te hebben’, als
aanvullend gebod bij het eerste, is evenmin nog veel mensen duidelijk.
Kijk, ‘God
boven alles liefhebben’ is een woord dat gemakkelijk uitgesproken maar niet zo
gemakkelijk begrepen wordt, en nog moeilijker uit te voeren is. Als we dit
nader willen toelichten, komt vooral de vraag naar voren: ‘Waarom moeten de
mensen God eigenlijk boven alles liefhebben?’ Kijk, die vraag moet eerst
beantwoord worden, voordat er over liefde en de mate daarvan gesproken kan
worden.
Iemand die
met zijn koele verstand oordeelt zou kunnen zeggen: ‘Als ik er goed over
nadenk, zie ik geen reden om een God lief te hebben; ten eerste omdat ik iets
wat onzichtbaar is niet lief kan hebben, en ten tweede omdat ik mij niet
verplicht voel om degene, die mij geschapen heeft, te bedanken voor het feit
dat hij mij heeft geschapen. Hij heeft mij namelijk van tevoren niet gevraagd
of mij dat bevalt of niet, en ook nu vraagt hij er niet naar of ik als schepsel
werkelijk tevreden ben en of ik mij gelukkig voel in mijn toestand en positie,
die hij mij temidden van andere wezens heeft
toebedeeld; waarschijnlijk heeft hij daarbij alleen maar zijn plezier in het
scheppen voor ogen gehad.’
Uit een
dergelijke opvatting zou blijken dat er van de kant van de mens helemaal geen
verplichting zou bestaan om zijn Schepper lief te hebben, zelfs al zou Hij hem
in de gelukkigste omstandigheden hebben gebracht; en nog veel minder wanneer
men bedenkt met wat voor wantoestanden, noodlottige gebeurtenissen en lijden de
mens vanaf zijn geboorte tot aan zijn dood moet strijden. Zou de mens God
daarvoor soms lief moeten hebben, en nog wel boven alles? Wel, dat zou echt
teveel verlangd zijn. Ja, menig mens zou tegen zijn Schepper willen zeggen: ‘U
zou nog eerder op mijn liefde aanspraak kunnen maken, als U mij níet als mens had geschapen; maar op deze manier is er een
grote simpelheid van geest voor nodig om Degene lief te hebben die mij wat mijn
lichaam betreft in velerlei opzicht onvolmaakter heeft geschapen dan een dier,
maar mij de psychische eigenschappen heeft gegeven om mijn toestand beter te
kunnen inzien, te beoordelen en er wellicht beter om te kunnen huilen.’
Kijk, Mijn
kinderen! Zo oordeelt, en niet helemaal ten onrechte, een verstandsmens, voor
wie de kille werkelijkheid - dat is datgene wat hij voor zich ziet, wat hij met
zijn handen kan vastpakken en met zijn zintuigen kan waarnemen - in feite zijn
hele wereld uitmaakt. Een dergelijke manier van denken was sinds het ontstaan
van de mens bij enkelingen altijd al de oorzaak van hun liefdeloze handelen tegenover
God en hun medemensen; in de huidige tijd onderwijzen jullie geleerde
materialisten die dingen zonder enige schroom en ze treffen een groot aantal
gelovigen aan, die het met hun opvattingen volkomen eens zijn en hun bijval
betuigen.
Als Ik nu
dit gebod: ‘Je moet God boven alles liefhebben’ in deze prediking weer aanhaal,
is dat juist met de bedoeling om ten eerste een groot deel van de mensen hun
onjuiste opvatting over Mij en de wereld voor ogen te houden, en ten tweede ter
wille van de anderen, die nog gevoel hebben voor iets hogers dan enkel
vereerders van de vergankelijke materie te zijn, en die voelen dat er diep van
binnen in hun hart zich nog iets beters beweegt, dat hen naar een geestelijk
leven drijft.
Het is toch
te voorzien dat er, als Ik een gebod heb gegeven, ook een gegronde reden moet
zijn waarom Ik het heb gegeven en waarom het opgevolgd moet worden; daarom moet
er ook een reden bestaan waarom Ik deze wet de voornaamste en grootste in Mijn
schepping heb genoemd en hem ten behoeve van de samenhang, het voortbestaan en
de vervolmaking ervan heb ingesteld.
Kijk eens,
bij iedere wet kan gemakkelijk beoordeeld worden wat de beweegreden is geweest
waarom hij eigenlijk werd gegeven, en waarom hij in het bijzonder zo en niet
anders werd uitgevaardigd; en verder kan beoordeeld worden of die wet uit
liefde, dus voor het bestwil van anderen, of alleen uit eigenbelang, ten
behoeve deze of gene wetgever is uitgevaardigd.
Wanneer Ik
nu als Schepper de wezens, die Ik heb geschapen en die op Mij lijken, als
voornaamste wet voorschrijf dat zij liefde voor hun Schepper moeten hebben, dan
moet men de reden voor die wet ook heel goed in Mijn voorschriften kunnen
herkennen; en dan valt ook gemakkelijk te ontdekken dat aan al het geschapene
en alles wat er gebeurt Mijn liefde ten grondslag ligt.
Welnu, wat
is liefde in feite? Kijk, ook dit begrip moeten we eerst verhelderen, om de
betekenis en omvang ervan juister te kunnen beoordelen.
Kijk eens,
liefde is een genegenheid voor een levend of niet-levend voorwerp; die
genegenheid heeft natuurlijk tot gevolg dat we het in stand willen houden in de
toestand, waarin het onze liefde opwekte.
Tussen
levende wezens is liefde een genegenheid of een aangetrokken-worden
tot andere wezens, die vanwege hun eigenschappen en gevoelens met hen
overeenstemmen. Bij mensen is er nog een reden, namelijk de ervaring dat wie
liefde geeft, die ook ontvangt of mag verwachten. In die wederkerige liefde
treedt dan de nagestreefde geestelijke vereniging op. Verder is liefde de
eigenschap die ons in staat stelt onze geliefde alles te geven en niets voor
onszelf te houden, behalve het bewustzijn dat wij degene, die wij zo
liefhebben, zo gelukkig hebben gemaakt als onze krachten ons toestaan, om dan
weer door hem bemind te worden.
Liefde roept
wederliefde op; en als degene die liefheeft bij het uitwisselen van zijn
overtuigingen en gevoelens liefde terugontvangt van het geliefde wezen,
verenigt hij zich daar als het ware mee, waarna ze één geestelijk geheel
vormen.
Als een
mens nu de liefde van zijn God, Schepper en Heer op die manier heeft begrepen
en in zich heeft opgenomen, zal ook de wet van de liefde gemakkelijk te
begrijpen zijn; die wet verlangt namelijk dat hij de God, die alles heeft
gegeven om Zijn schepselen gelukkig en eeuwig zalig te maken, ook van ganser
harte, met heel zijn ziel en met al zijn krachten lief te hebben.
Hoe bewijst
God de mens echter Zijn liefde, om zijn menselijke liefde zodanig op te wekken
dat die, boven al het aardse, zichtbare en onzichtbare uit, de Schepper van de
grote kosmos kan liefhebben?
Kijk,
hierbij zijn er twee wegen, die aan de mens de liefde van zijn Vader kunnen
bewijzen en duidelijk maken: ten eerste door de geestelijke, onzichtbaar in hem
wonende wereld, en ten tweede door de materiële wereld die hem zichtbaar
omringt. Beide wegen leiden naar hetzelfde doel, namelijk de goede God en
Schepper als Liefhebbende Heer en Vader te erkennen.
Daar komt
het bijbelwoord nog bij, dat een diepgaand en
duidelijk getuigenis geeft van Zijn openbaring.
In vroeger tijden
wist men minder over de uiterlijke natuur dan jullie, en jullie geleerden
hebben zowel in het groot als in het klein nu al menig eerste begin van het
oneindige blootgelegd; destijds openbaarde God Zich meer aan de innerlijke
mens, zoals bijvoorbeeld aan Mozes, de profeten en zieners. Mozes heeft toen
datgene als geboden opgesteld, wat eigenlijk uit vrije aandrang, op grond van
inzicht in de liefde van God moest gebeuren. Daarom vroeg de Farizeeër ook naar
het voornaamste gebod, namelijk omdat hij het als niet zo belangrijk beschouwde
en van Mij een antwoord dacht te krijgen dat misschien naar een burgerlijke wet
verwees; want liefde, zoals Ik die versta, was hem en vele anderen toen en nu
nog vreemd, ondanks alle zogenaamde verlichting. En zo hebben miljoenen nog
geen juist begrip van deze wet, die het eeuwige zalige leven tot gevolg heeft,
en nog minder brengen ze hem in praktijk, behalve voorzover
het liefde voor henzelf betekent.
Om deze
belangrijkste wet van Mijn schepping toch tot zijn recht te doen komen, daalde
Ikzelf af naar deze duistere aarde, en heb jullie in woord en daad laten zien
wat de liefde van God voor mensen is en wat de liefde voor God en voor de
naaste is; zo verhief Ik de mens vanuit het materiële naar het geestelijke. Ik
heb laten zien wat een God doet voor de mensen om hen tot liefde voor God te
bewegen, en Ik heb ook laten zien dat de liefde voor God alleen maar echt en
zuiver is, wanneer ze tot uitdrukking komt in de naastenliefde als broederlijke
liefde en in de liefde voor alles wat God heeft geschapen; en dat omgekeerd de
naastenliefde alleen maar waarachtig beoefend kan worden, wanneer men die
helemaal in geestelijke zin opvat, dus op God betrekt.
En nu Mijn
tweede komst nabij is, doe Ik Mij weer kennen door Mijn dienstknechten en
dienstmaagden, door Mijn schrijvers en sprekers, om hun opnieuw Mijn liefde
voor de mensen te openbaren, hen te sturen en te leiden, opdat ze de weg, het
doel en hun geestelijke opgave als mens niet verzuimen.
De tweede weg om de liefde van God voor de
mensen te bewijzen is het getuigenis van de natuur. Lange tijd bleef deze stem,
hoe luid ze ook sprak, door de mensen onopgemerkt; en zelfs nu zijn er maar
enkelingen, die deze stem tijdens hun onderzoekingen horen. De meesten die het
terrein van de natuurwetenschappen onderzoeken zien helaas alleen maar de
materie en haar wetten, die Ik aan haar heb gegeven, in plaats van dat ze de
zachte roep van de liefde horen, die hun tegemoet waait uit het kleinste
stofje; in ieder atoom ligt namelijk een liefdesademtocht van Mijn goddelijke
Ik verborgen, die ook wacht op zijn verdere ontwikkeling volgens de wetten der
liefde.
De
telescoop geeft jullie toegang tot de wijde ruimten boven jullie en de
microscoop tot de wonderen van het kleinste om jullie heen, en in allebei
kunnen jullie de oneindigheid en de Oneindige Zelf vermoeden - echter niet
begrijpen. Beide wetenschappen zijn aan de mens gegeven om zijn hoogmoed te
temperen, zijn eigendunk uit de wereld te helpen en hem als geest toch boven
alle ruimten te verheffen, aangezien ze de mens het vermogen hebben gegeven om
als geschapen wezen het oneindige te vermoeden.
Beide
wetenschappen moeten leiden tot liefde voor God, deze tot het herkennen van de
menselijke waardigheid en de menselijke waardigheid weer tot de naastenliefde,
die vervolgens weer terugleidt naar Mij - naar Mij, die alles zo geregeld heb
dat iedere vonk liefde zijn kringloop kan voltooien, doordat hij van Mij
uitgaat en rijker, steviger en zelfstandig geworden weer naar Mij moet
terugkeren.
Zo moet de
echte liefde voor God - d.w.z. God boven alles lief te hebben - zich vrij ontwikkelen in de harten van de
mensen en moet uitdrukking krijgen in de juiste naastenliefde, aangezien die
berust op de liefde voor God. Deze twee
wetten (of eigenlijk deze dubbele wet) zijn de belangrijkste, omdat ze op de
liefde, op de genegenheid van het gelijke voor het gelijke zijn gebouwd en op
die manier alleen maar harmonie, genieten en gelukzaligheid teweeg kunnen
brengen.
Ook al
heeft de mens op zijn levensweg bitter leed en veel strijd te verduren, dan mag
hij die niet puur als gevolgen van zijn aardse, sociale omstandigheden
opvatten, maar hij moet ze beschouwen als noodzakelijke dingen ten behoeve van
zijn scholing voor een hoger leven, waarbij eerst de verzoekingen van een
materiële wereld overwonnen moeten zijn, voordat het geestelijke in zijn gehele
belang bevat en begrepen kan worden.
Derhalve
moeten leed en strijd de mens alleen maar aansporen om voorwaarts te gaan, maar
geen oorzaak van teleurstelling zijn; het strijden met de materiële, zinnelijke
wereld moet hem verheffen tot een geestelijk kind van zijn Vader, die hem
eeuwig liefheeft, waarvan Ik als Jezus een levend voorbeeld heb gegeven om dat
nog meer te bekrachtigen.
Met dit in gedachten
kan de mens pas begrijpen waarom hij God boven alles moet liefhebben - d.w.z.
de liefde voor zijn God koesteren als het hoogste, ver boven iedere andere
neiging uit, en in alles aan die liefde voldoen - en waarom hij zijn naaste als
zichzelf zijn liefde moet betonen, namelijk omdat iedereen een uit Gods hand
voortgekomen geestelijk wezen en evenbeeld van God is dat, juist omdat het een
evenbeeld van God is, in jullie zelf gezien en geacht wil zijn.
Jullie
moeten dus Mij als God liefhebben en die liefde aan jullie naasten bewijzen, om
Mijn goddelijke afkomst waardig te worden; dan zal jullie duidelijk worden dat
een wereld alleen maar kan bestaan als liefde het fundamentele wezen ervan, als
liefde haar drijfveer tot bestaan en vervolmaking is.
Wat Mijn
twee geboden jullie van de wieg tot het graf in duizend vormen en
omstandigheden steeds weer zeggen, is: Zonder liefde kan er geen Vader - maar
zonder liefde kunnen er ook geen kinderen bestaan. Amen!
Naastenliefde
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
12
januari 1872)
Mijn beste
zoon, in de laatste brief die je aan Mijn schrijver hebt gestuurd ligt je hele
hart met al zijn twijfels en niet steekhoudende opvattingen voor Mij open. Ik
leid jouw hart en ook anderen, en wel zodanig, dat onder aansporing van Mijn
woord uiteindelijk alles naar de oppervlakte komt, wat op de bodem slaapt en
het menselijke hart niet tot de juiste zuivering laat komen; zo heb ook jij in
deze laatste brief weer alles naar bovengehaald wat er nog als het ware
onverteerbaar op je geestelijke maag lag.
Kijk, Mijn
kind, dat is nu net het verschil tussen een woord van Mij en dat van een mens,
namelijk dat het eerste het oneindige in zich draagt, terwijl het woord van een
mens, al is het vaak niet direct, meestal toch na enig nadenken begrepen wordt.
Mijn
liefdeswet met betrekking tot de naaste luidt: ‘Heb je naaste lief als jezelf!’
Dit lijkt zo eenvoudig en zelfs voor onmondigen zo
gemakkelijk te begrijpen, en toch - zoals de ervaring leert - hebben jullie
meest wijze mannen en godgeleerden en ook jullie, die door Mijzelf in opleiding
zijn genomen, die wet nog altijd niet helemaal in de juiste geestelijk
praktische betekenis begrepen.
Ook jij
behoort tot die twijfelaars en piekeraars, die weliswaar het ware zoeken, maar
nog altijd op dwaalwegen wandelen en deze eenvoudige liefdeswet niet in
overeenstemming kunnen brengen met hun levensomstandigheden - omdat jij,
evenals vele anderen, niet weet waar en hoe de naastenliefde beoefend moet
worden en die twee[2] met elkaar te verbinden,
om de volledige gewetensrust te verkrijgen van recht gedaan te hebben zonder je
medemens geschaad te hebben.
Het is dit
conflict dat ook jou ertoe brengt je twijfels te uiten, en Mij aan de andere
kant de gelegenheid geeft om jou en zodoende ook anderen een weg te tonen
waarlangs men alletwee, namelijk zichzelf en zijn
plichten tegenover de naaste, recht kan doen wedervaren, als aanvulling op de
eerste liefdeswet: ‘Heb God lief boven alles!’
Luister
dus, want Ik zal je twijfels nu in het groot en in het klein nader belichten:
Kijk, Mijn
zoon, in het gehele grote gebied van de schepping, dat Ik jullie elders al
uiteen heb gezet, zie je de gestalte van de mens als grondvorm van al het
geschapene; je weet ook dat zelfs de materiële alsook de geestelijke wereld,
als complex in z’n geheel beschouwd, een bekleding heeft die overeenkomt met de
menselijke ofwel Mijn gestalte.
Welnu, als
je het lichaam van een mens bekijkt, zul je opmerken dat het uit verschillende
delen of organen bestaat, die allemaal bij elkaar de mens uitmaken, hem zijn
leven geven en zijn lichaam in stand houden en, nadat ze versleten zijn, door
de dood en ontbinding weer terug op weg gaan om zich in eenvoudige verbindingen
op te lossen, die vervolgens als basis dienen voor nieuwe verbindingen, nieuwe
scheppingen.
Uit de
inwendige structuur van het lichaam zul je ook geleerd hebben dat het leven
voortkomt uit het in beweging brengen van afzonderlijke vaten, vezels en
cellen; met de eerste hartslag, of nog eerder met de eerste ontwikkeling van
leven in het embryo begint alles te vibreren, in beweging te komen, zich te
ontwikkelen, doordat het proces van nemen en geven in de stofwisseling het
leven teweegbrengt, het in stand houdt en het dan uiteindelijk weer vernietigt
of oplost.
Welnu, wat
je in het menselijke organisme kunt waarnemen, tref je ook op jouw aarde aan,
alleen bij ieder levend schepsel steeds weer in andere omstandigheden, en zelfs
de op zichzelf dood lijkende natuur volgt deze wetten; alleen is het ‘nemen en
geven’, het opbouwen en vernietigen daarin niet zo zichtbaar als bij levende
voortbrengselen van jullie aardbol.
Datgene wat
je nu bij de mens, bij het dier en bij het minerale en plantenrijk kunt
opmerken, als je daar je geestelijk gezichtsvermogen bij gebruikt, is ook op
alle werelden, zonnen en planeten, dus in de gehele materiële wereld, maar ook
in de grote geestenwereld het geval.
Zoals er in
een mens celweefsel, haarvaten en zenuwvlechten, ader- en slagaderstelsels
bestaan en bovendien miljoenen en miljoenen nog fijnere substanties en
bestanddelen de afzonderlijke organen vormen en die organen tenslotte de mens
zelf uitmaken, zo bestaat er in het complex van de gehele zichtbare en
onzichtbare schepping dezelfde verhouding, dezelfde rangorde tot welzijn van
het geheel, hetzelfde beginsel van scheppen, in stand houden en ontbinden van
de afzonderlijke delen, ter wille van het voortbestaan van het geheel.
Zoals in
het lichaam van dieren en mensen het leven door belangrijke, belangrijker en
zeer belangrijke organen beïnvloed wordt, en het ene ondergeschikt aan het
andere en die allemaal met elkaar bestaan voor het bestaan van het totale
materiële leven, zo bestaat er in het geestenrijk en het grote kosmische rijk
dezelfde rangschikking en is dezelfde vraag: ‘waarom zo en niet anders’
gesteld, vorm gegeven en ontwikkeld.
In
materieel opzicht ontwikkelt de wereld zich altijd door, steeds vernieuwend,
steeds scheppend, steeds vernietigend, en in geestelijk opzicht gebeurt
hetzelfde; het materiële streeft naar het geestelijke, en het geestelijke naar
het goddelijke. En zo zit de hiërarchische ladder in elkaar: ieder geschapen
ding richt op het niveau van ontwikkeling waar het staat, tevreden met zijn
toestand als het is, de blik niet achterwaarts, maar voorwaarts; nergens in
zichzelf voelt het een verlangen naar ‘wat was ik’ maar een vurig verlangen
naar ‘wat word ik’ - en dat drijft het, spoort het aan en bepaalt zo zijn leven
en het doel ervan.
Welnu, wat
in de gehele materiële en geestelijke schepping de grondwet van al het leven
is, wat daar in het groot bestaan, voortduren en ontbinden teweegbrengt, is ook
in de sociale samenleving van de mensen eveneens weer een grondwet; ook hier,
analoog aan de organen van het menselijke lichaam, bestaan er verschillende
geestelijke en wereldse niveaus, die, al zijn ze ook veroorzaakt door het feit
dat velen samenleven in grotere plaatsen als steden en landen, uiteindelijk
toch in hun gemeenschappelijke werkzaamheid een groot einddoel zouden moeten
hebben!
Zo zijn er
werkende lieden die dingen vervaardigen en weer anderen die die
vervaardigde dingen weer nodig hebben om hun leven te veraangenamen of voor
weer ander werk; zo zijn er gehoorzamende en bevelende mensen, armen en rijken
- overal is, in overeenstemming met de genoten opvoeding, de wereldbeschouwing
anders en, terwijl iedereen meent dat hij de juiste bezit, werken ze allemaal
aan het bestaan van één enkele wereld, namelijk Mijn geestelijke wereld.
Zoals de
mensen geestelijk verschillend zijn, ja, er zelfs lichamelijk geen twee helemaal
aan elkaar gelijk zijn, zo is ook de toepassing van het willen helpen ofwel de
naastenliefde voor iedereen weer anders, en wel zo, dat wat voor de één goed
is, voor een ander slecht kan zijn.
Kijk eens,
Mijn zoon, nu zijn we op het punt gekomen dat je een diepere blik kunt werpen
in de ogenschijnlijk zo eenvoudige wet van de naastenliefde. Kijk, uit de
toestand van de cultuur van de nu levende mensheid zijn de verschillende
standen en de behoefte, die de een aan de ander bindt, voortgekomen; dat zijn
de organen van een groot staatslichaam, zoals de bij elkaar gevoegde organen
het menselijk lichaam uitmaken.
Welnu, om
dus de naastenliefde in geestelijke zin volgens Mijn wil te beoefenen verwijs
Ik je weer naar je eigen handelwijze, wanneer jij iemand vertrouwd maakt met
Mijn leer, zoals jullie die al geruime tijd ontvangen.
Wat doe je
eigenlijk, als je iemand voor Mij wilt winnen? Kijk, je valt niet direct met de
deur in huis, zoals jullie zeggen, je keert het oog van de blinde niet
plotseling naar de genadezon, maar je kijkt of hij een kleine straal licht kan
verdragen en hoe hij die opneemt! Al naargelang het resultaat bereken je je volgende stappen, want een te fel licht verblindt immers
ook en schaadt een ziende, en een blinde heeft er evenmin iets aan.
Wat jij nu
in deze kwestie doet, pas dat ook toe met betrekking tot je naaste: doe hem
alleen goed voorzover dat naar jouw mening niet
schadelijk voor hem is. Geef een dorstig mens een glas, maar niet een hele maat[3]
versterkende drank; met het eerste versterkt hij zich, met het tweede wordt hij
misschien van zijn zinnen beroofd, en dan heb je niet geholpen, maar schade
toegebracht - in het eerste geval heb je de directe nood verholpen, in het
tweede geval echter een zonde gesteund.
Ook bij het
geven geldt het als de voornaamste wet om wijs het gulden midden aan te houden,
en ook hierbij geldt het gezegde: ‘Wees eenvoudig als duiven, maar voorzichtig
als slangen!’
De grootste
vergissing, die tot nu toe steeds tot verkeerde resultaten heeft geleid, is dat
zelfs goede mensen, om aan Mijn wetten gevolg te geven, die in letterlijke zin
willen uitvoeren, waarbij ze zich meestal vergissen en meer schade aanrichten
dan goed doen.
Ik zal je
een paar voorbeelden geven - luister dus. Laten we aannemen dat je in je
enthousiasme over Mijn leer het besluit hebt genomen om je van al je bezit te
ontdoen; je geeft - overeenkomstig het woord in het evangelie - alles wat je
hebt aan de armen, of tenminste aan degenen die zich als zodanig aan je
voordoen. Denk je dat je met die daad gevolg hebt gegeven aan Mijn wil en Mijn
wet? Absoluut niet. In de eerste plaats heb je je van
alles ontdaan; vandaag deed je, naar je meent, heel veel goeds, en morgen ben
je zelf armer dan degenen aan wie je gisteren hebt gegeven; je hebt je niet
alleen van je bezit ontdaan, maar je hebt voor jezelf ook de mogelijkheid
afgesneden om nog meer goed te doen en in vele gevallen een traan te drogen,
die uit een dankbaar oog gestroomd zou zijn.
Het is dus
niet zo gemakkelijk, om op de juiste manier helpen, als men denkt. Maar jij
bracht daar tegenin: ‘Ik heb als christen gedaan wat ik verschuldigd was, en
alleen dat zal de Heer mij aanrekenen; of mijn gave van nut is geweest of
geschaad heeft, is verder mijn zaak niet meer.’ Zo oordeel jij misschien, en Ik
zeg je: als een blinde letterknecht heb je geloofd dat je iets goeds had
gedaan, maar door je voorbarige en wellicht teveel geven heb je misschien een
ziel van Mij verwijderd, die Ik langs de weg van gebrek naar Mij toe wilde
leiden. Als je met mate had gegeven, zou je voor dat moment hebben geholpen en
voor de toekomst geen schade hebben gedaan, maar het is gevaarlijk om
bijvoorbeeld een arme in één keer van al zijn zorgen af te helpen; want hij
vergeet onmiddellijk zijn vroegere toestand en in de nieuwe kan hij niet zo
gemakkelijk zijn evenwicht hervinden.
De beste
manier om aan behoeftige mensen te geven is dat men hun - indien mogelijk -
werk geeft, zodat ze hun brood verdienen door te werken, wat beter is dan
luierend van deur tot deur te zwerven; als dat niet mogelijk is, doe dan zoals
Ik eens zei: ‘Voedt de hongerigen en kleedt de
naakten’ enz. - dat doet niemand schade, en het keert hun harten naar jullie en
naar Mij; al het andere ontaardt gemakkelijk in misbruik!
Zoals Ik al
eerder heb gezegd: er zijn verschillende situaties in de menselijke
maatschappij. Jij hebt een groot aantal mensen onder je, die door geboorte en
omstandigheden - door eigen schuld of buiten hun schuld - in behoeftige
omstandigheden moeten leven; maar even zovelen zie je
er boven je die altijd geluk hebben, zoals jullie zeggen, en die echt niet
weten wat ze moeten doen met al dat geld of bezit dat ze hebben - om maar niet
te denken aan de eer en de hoge posities die ze misschien innemen, vanaf hun
geboorte, of omdat ze heel berekenend de omstandigheden wisten te benutten om
hogerop te komen.
Welnu, ten
opzichte van hen moet je naastenliefde alleen in zoverre tot uitdrukking komen
- als ze je hun vertrouwen hebben geschonken, omdat ze je als een rechtschapen
mens beschouwen - dat je je geweten zuiver houdt en
plichtsgetrouw vervult wat je hun bij het aannemen in je functie hebt beloofd.
Jouw macht
is aangewezen op deze werkkring, en op geen andere; hoogstens kun je door
middel van voorspraak goed doen op plaatsen waar je eigen middelen niet
toereikend zijn.
Wat het
geestelijke welzijn betreft van degenen die boven je geplaatst zijn: laat Mij
Mijn gang maar gaan; Ik vind de juiste middelen wel om hen op de juiste moment
murw te maken, om zodoende door hun eigen ongeluk hun oor meer te openen voor
het ongeluk van een ander.
Werk jij
maar binnen jouw invloedssfeer; geef steeds met liefde, maar geef alleen zoveel
als jij gezien de omstandigheden goed acht, en laat het andere vervolgens aan
Mij over.
De wereld,
zoals die nu is - het najagen van geluksgoederen, tegen iedere prijs en met elk
middel - is hetzelfde als wat in je lichaam het natuurlijke verloop ofwel het
verslijten van de organen zelf is. De rijken, de machtigen op jullie wereld,
die deze aarde tot een paradijs van vrede zouden kunnen maken - het vergaat hun
als het door buitensporig genot bedorven organisme van een mens. Zoals de
organen in het menselijke lichaam hun wijze doel hadden, en dat ook zeker
zouden vervullen zolang het hun toegemeten bereik niet overschreden wordt - zo
is dat ook het geval bij de hoger geplaatsten, zolang zij het doel niet
vergeten waarvoor ze bestaan, als deel van een groter organisme. Maar nu, nu ze
meestal helemaal geen acht slaan op degenen die lager staan dan zij en alleen
maar hun eigen invloeds- en machtssfeer tot in het
oneindige willen uitbreiden, vergaat het hun evenals de afzonderlijke organen
in het menselijke lichaam, wanneer het ene orgaan ten koste van het andere zijn
bestaan wil verlengen: het gaat zijn ontbinding tegemoet. En nu er in jullie
maatschappelijke leven ook geen goed evenwicht meer bestaat tussen rijk,
bemiddeld en arm, zien de hooggeplaatsten met schrik
dat hun voeten niet op stevige bodem staan en dat het kunstmatig opgeschroefde
bouwwerk weldra van zijn grondvesten ontdaan zal zijn en tot stof in elkaar zal
zakken, waarna er dan uit dezelfde elementen, die bovenaan niet meer te
gebruiken zijn, onderaan een des te sterker bouwwerk opgericht wordt, dat op
relatief geringe arbeid maar ook op relatief geringe winst gefundeerd zal zijn
en zodoende die kloof tussen rijk en arm zal dichten.
Zoals die
fatale omstandigheden door misbruik veroorzaakt worden en de vernietiging van
het geheel bespoedigen, zo gaat het ook in het klein, bij het beoefenen van de
naastenliefde, wanneer Mijn woord verkeerd begrepen wordt en tot
buitensporigheden leidt, die jullie overal kunnen zien!
Wat voor
resultaat hebben en hadden de anachoreten[4], die
alleen maar een beschouwend leven wilden leiden; hoe dikwijls werden zij niet
door hun eigen natuur gestraft, en in welk opzicht zijn ze hun medemensen van
nut geweest? Wat is het resultaat van een kloosterlijk leven? Waar werden er
meer schanddaden gepleegd dan juist binnen die muren, die aan Mij gewijd zouden
moeten zijn?!
Wat hebben
de christelijke cultus, het hele priesterdom en het grootste deel van de
rooms-katholieke volkeren opgeleverd, die allemaal aan uiterlijke dingen de
meeste waarde gingen hechten en daarmee denken dat ze - door Mij in een cultus
en in ceremoniën te vereren - alles gedaan hebben wat een christen hoort te
doen.
Overal zul
je buitensporigheden in woede, zonde en wraak aantreffen, maar geen verzoenende
liefde, geen verdraagzaamheid met de zwakheden van zijn naaste. Nergens
duidelijker dan in de cultuurgeschiedenis van jullie volk kunnen jullie lezen,
hoe dikwijls die eenvoudige wet van broederlijke en zusterlijke liefde verkeerd
begrepen werd.
Daarom,
Mijn beste zoon: beoefen de naastenliefde in de geest van je Heiland, schrijf
de hardheid en de zwakheden van anderen in het zand, en de daden die ze voor
jou doen op de bodem van je hart; verhef je hoger en hoger aan Mijn zijde en
kijk van daaruit met een heldere blik naar de wirwar en het drukke gedoe van
die bedrijvige geestenwereld, dan zul je al snel begrijpen waar broederlijke ofwel
naastenliefde beoefend moet worden en hoe dat moet.
Verhef je
uit de beerput van menselijke opvattingen en vooroordelen; wordt geest, en kijk
met een geestelijke blik rond in Mijn hele schepping, dan zul je overal kunnen
zien dat dezelfde oorzaken dezelfde gevolgen hebben.
Ken aan
niets een hogere waarde toe dan het in geestelijk opzicht in feite heeft, dan
zul je gemakkelijker inzien waar en hoe je je broeder
materieel kunt ondersteunen en hem geestelijk kunt helpen; dan wordt je
duidelijk hoe Mijn woord, dat eens alleen aan arme vissers werd verkondigd, in
al zijn eenvoud een bron van licht en vreugde van het menselijke hart kan
worden, namelijk wanneer een vrijgevige hand, gepaard aan wijze omzichtigheid,
alleen helpt op die plaats en op een zodanige manier, dat het voortgaan op weg
naar de geestelijke wijding daardoor niet opgeheven, maar eerder bevorderd
wordt.
Verhef je
naar Mij, Mijn zoon, naar de enige timmermanszoon die eenvoudig, zoals Hij werd
geboren, eenvoudig, zoals Hij leefde, in Zijn kleine invloedssfeer als mens het
grootste heeft gepresteerd, doordat Hij de mens weer in zijn geestelijke
waardigheid terug plaatste, hem teruggaf wat hij verloren had en zo als God -
wat Hem waardig was - de keten van eigenbelang en materiële heerschappij getransformeerd
heeft in die van liefde, verdraagzaamheid en verzoening.
Verhef je
naar Degene die alles verdroeg aan het kruis, en als je Mijn woorden en wetten
duidelijk hebt begrepen, richt je blik dan naar Mij en roep dan uit zoals Ik
eens deed, in het duidelijke besef van je missie als mens: ‘Dank U, o Heer, nu
weet ik hoe ik U en ook de mensen moet liefhebben! Het is volbracht!’ Amen!
Over de barmhartige Samaritaan[5]
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
10
april 1872)
In deze bijbeltekst wordt ook de gelijkenis van de barmhartige
Samaritaan verteld, toen Ik de Farizeeër op zijn vraag: ‘Wie is mijn naaste?’
aan de hand van een concreet voorbeeld wilde laten zien wie dat was en hoe het
tweede liefdesgebod: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’ in geestelijke
zin begrepen moest worden!
De mensen
maakten en maken onderscheid tussen mensenliefde, broederliefde en
naastenliefde, waarover Ik jullie al geruime tijd geleden een uitvoerige
boodschap heb gegeven, die hier heel goed op zijn plaats zou zijn[6]; in
die tijd stond men door het onderscheid tussen de verschillende standen en
kasten alsook door de opvattingen van de mensen ver af van wat Ik onder ‘Heb je
naaste lief als jezelf’ verstaan wilde hebben. Dit blijkt ook uit het antwoord
van de Farizeeër, die eerst moest vragen: ‘Wie is mijn naaste eigenlijk?’ Het
was dus heel natuurlijk dat Ik heel helder een overtuigend voorbeeld moest
geven om duidelijk te maken wie eigenlijk van ieder mens de naaste is, om te
zorgen dat er in die tijd alsook in alle toekomstige tijden geen twijfel over
het begrip ‘naaste’ meer de kop op kan steken, evenals over het beoefenen van
de liefde voor de naaste; want met goede wil alleen of met vrome wensen is de
naaste, maar zijn ook de mensheid en Ik weinig geholpen.
Hoeveel er
ook al geschreven en gesproken is over dit tweede liefdesgebod, toch hebben
maar heel weinig mensen in feite begrepen wat ‘naastenliefde’ en wie ‘de
naaste’ is.
De algemene
conclusie is gemakkelijk te trekken: de hele mensheid is mijn naaste; en door
de wet dat ik mijn naaste moet liefhebben als mijzelf, is ook de hele mensheid
als maatstaf voor die liefde gegeven. Heel juist, zeg Ik, maar nu komt het toch
pas op het volgende aan:
In hoeverre
is de mensheid of ieder mens mijn naaste? En wat wil het zeggen om, wel te
verstaan, zichzelf in de juiste mate lief te hebben? Want in deze twee
begrippen ligt eigenlijk de sleutel tot Mijn rijk, en derhalve tot het inzicht
waarom Ik onder alle denkbare geboden juist dit gebod van de naastenliefde tot
het tweede hoofdgebod heb gemaakt, en niet alleen voor jullie aarde, maar voor
alle werelden en zelfs voor het grote geestenrijk.
Kijk!
Liefde is de eerste drijvende kracht tot activiteit; maar activiteit brengt
warmte voort, warmte brengt beweging of vibreren van de kleinste atomen teweeg
en manifesteert zich op die manier als leven; en leven, dat gekenmerkt wordt
door ontstaan, bestaan en vergaan, vormt de totale schepping in haar gehele
uitgestrektheid.
De liefde
adelt alle wezens die haar voelen en ten opzichte van elkaar beoefenen; zonder
liefde zou er geen geestelijke maatstaf zijn voor het handelen, en zonder
liefde zou noch Ik, noch enig geschapen ding buiten Mij bestaan, dat een
eeuwige bestaansduur zou kunnen hebben.
Zoals de
liefde in Mij Mijn geesten, de overige levende wezens en zelfs de materie
schiep en die allemaal met dezelfde gloed omgeeft, ze voedt, in stand houdt en
leidt, en wel naar het hoogste geestelijke doel, namelijk het alomvattende
begrip van de hoogste liefde - zo moet ook de mens zijn omgeving en de wereld
waarin hij moet leven en werkzaam moet zijn met dezelfde liefde omvatten. Want
al het geschapene is uit liefde en door Mijn goddelijke liefde voortgebracht en
zou een voortdurend bewijs moeten zijn van hoe Ik als Vader pas als liefhebbende
Vader herkend word, wanneer Mijn geschapen wezens, Mijn naasten, hun
levensopgave zo vervullen als Ik die vervuld zou willen zien, namelijk vanuit
de vrije aandrift van de liefde en niet door dwang; want alleen de vrije wil
adelt het schepsel. Daarentegen is het door instinct of een onbewuste
innerlijke aandrang geleide wezen, dat zo en niet anders kan - of veeleer: moet
- handelen, nog verwijderd van het hem gestelde doel en in Mij alleen zijn
Schepper en Instandhouder ziet.
Deze
algemene, zich over alles uitstrekkende liefde zou de maatstaf voor de
mensenliefde moeten zijn, die zich in ieders borst moet vestigen als een
blijvend gedenkteken van zijn hogere afkomst; en daar moeten alle gedachten,
woorden en daden van de mens uit voortkomen.
Die liefde
moet, evenals die van Mij, geen ander doel kennen dan alles tot heil van zijn
medemensen en alle daarnaast levende wezens te doen; waarbij men zijn naaste
echter juist niet altijd mag geven wat hij verlangt, maar hem ook veel moet
onthouden, wanneer het inwilligen hem wellicht schade aan zijn ziel in plaats
van nut zou kunnen bezorgen.
Kijk naar
Mij! Ik heb jullie mensen zeker allemaal lief, met een liefde die jullie niet
kunnen vatten en nog minder kunnen beantwoorden; en toch geef Ik jullie niet
alles wat jullie Mij vragen, maar Ik vervul jullie smeekbeden meestal niet - en
waarom? Omdat jullie dikwijls iets vragen wat geestelijk gezien schadelijk voor
jullie zou zijn; en als Ik jullie smeekbeden zelfs in geval van ongeluk en
droefheid, in leed en strijd niet verhoor, gebeurt dat altijd alleen maar
vanuit Vaderlijke liefde voor jullie - een liefde die ter wille van jullie
alles heeft geschapen, ter wille van jullie veel verdragen heeft en toch nog
steeds ondank, hoon en verloochening altijd met liefde vergeldt.
Hier zien
jullie hoe de liefde opgevat moet worden, wanneer ze niet iets slechts maar
iets goeds tot stand moet brengen. Zoals een verstandige aardse vader zijn
onmondige kind niet alles geeft wat het in zijn onverstand van hem vraagt, maar
bij het inwilligen alsook bij het weigeren altijd het hogere doel van de
opvoeding in het oog houdt - zo moeten ook jullie je naaste goed doen, wanneer
jullie ervan overtuigd zijn dat er voorzover jullie
kunnen zien geen zonde gevoed wordt of iemand in plaats van tot werken juist
tot luiheid wordt gebracht.
Dit is de
liefde waarmee Ik vanuit Mijn wijsheid Mijn werelden regeer; en zo moeten ook
jullie met de krachten van jullie verstand de aandrang om goed te doen in
zoverre beteugelen en regelen, dat het gevolg van jullie goede wil, hoe edel
ook, geen nadeel voor de ziel van jullie naaste is.
Het tweede
punt van overweging is: ‘Jullie moeten je naaste liefhebben als jezelf’.
Welnu, ook
hierbij zijn er evenveel denkbeelden mogelijk als er geestelijke niveaus van de
menselijke natuur zijn, die van de grootste zelfverloochening kunnen toenemen
tot de opperste zelfzucht, en zo ontstaat weer de vraag: ‘Wanneer is
eigenliefde de juiste, ware, die voor mij en anderen nuttig is?’ Want alleen na
beantwoording van deze vraag kan men de maatstaf aanleggen van welke liefde men
anderen moet schenken, en in welke mate.
Jullie
zien, wanneer men de woorden ‘liefde’ en ‘zichzelf’ nauwkeurig bekijkt, dat men
daar heel andere denkbeelden over krijgt dan wanneer men slechts oppervlakkig genoegen
neemt met de eerste indruk.
Jullie
moeten de eigenliefde eerst helder voor ogen hebben, namelijk hoe en wat jullie
bij jezelf moeten liefhebben, om daarna overeenkomstig hiermee jullie liefde op
anderen te kunnen overdragen of de liefde, waarmee jullie anderen moeten
behandelen, precies te kunnen beoordelen.
In ieder
mens is de drijfveer gelegd om zijn lichamelijke leven in stand te houden, het
te verlengen en zo aangenaam mogelijk vorm te geven.
Deze drang
om het uiterlijke omhulsel of de bekleding van de geestelijk-psychische
mens in stand te houden moest heel diep in hem gelegd worden, om te zorgen dat
hij niet al te gemakkelijk in de verleiding zou komen om zich bij grote
wantoestanden en ernstige tegenspoed in het aardse leven uit vrije wil van zijn
lichaam te ontdoen, ofwel zelfmoord te plegen, nog vóórdat
zijn innerlijke mens rijp is geworden.
Deze drang
tot instandhouding in het lichaam is zo sterk, dat alleen mensen die van al het
geestelijke afzien en geen geloof of religie in de ware betekenis hebben - of
beschadigd zijn door verkeerde wereldse opvattingen of geestelijke stoornissen
in hun levensorganisme - zover kunnen komen dat ze de diep gewortelde liefde
voor het leven overwinnen en op een eerder moment dan in het plan van Mijn
goddelijke orde was bepaald vrijwillig een einde aan hun leven maken.
Zulke
zielen zullen echter ook aan gene zijde een langere en moeizamere weg naar hun
rijping moeten afleggen, omdat ze onrijp uit deze wereld zijn weggegaan en ook
onrijp een andere zijn binnengegaan.
Nu hebben
we de eerste soort eigenliefde leren kennen, die ernaar streeft het materiële
lichaam in stand te houden. Er is echter nog een tweede, geestelijke, hogere
soort eigenliefde, die ernaar streeft het geestelijke in de mens in stand te houden
en te vervolmaken en zoveel mogelijk gelijk te maken aan Degene, die die vonk van goddelijk bewustzijn in de mens heeft gelegd
en hem daarmee op de grens van twee werelden heeft geplaatst, waarbij hij wat
zijn lichamelijke omhulsel betreft tot de materie en wat zijn geestelijke deel
betreft tot de geestelijke wereld behoort. Zowel in het materiële als in het
geestelijke wezen van de mens kan een gebrek of een teveel aan eigenliefde
aanwezig zijn.
Het gebrek
aan materiële eigenliefde komt tot uiting in een afkeer van het leven, waarbij
de aandrang om zich lichamelijk in stand te houden zo gering wordt, dat de mens
vaak vanwege onbetekenende narigheden in het aardse leven zijn lichamelijke
leven vernietigt. Deze toestand wordt dikwijls opgeroepen door een verkeerde
opvoeding, door het niet geloven in een God of in een voortleven van de ziel,
of door geestelijke stoornissen.
Het gebrek
aan geestelijke eigenliefde, dat tot geestelijke zelfmoord leidt, komt tot
uiting wanneer de mens zijn geestelijke, hogere doel verloochent en geen acht
slaat op alle wetten die Ik ten behoeve van de ontwikkeling en vervolmaking van
het geestelijke heb gegeven, ze zelfs met voeten treedt en op die manier lager
afdaalt dan een dier. Een dier beantwoordt namelijk altijd nog aan zijn
levensdoel omdat het, gebonden aan de leiband van de natuur als het is, alleen
volgens de hem ingeplante driften leeft - terwijl de mens, die met zijn
wilsvrijheid van die leiding ontheven is, zelfs als diermens zijn leven nog
misbruikt, dus zondigt, terwijl een dier nooit de grenzen van de natuurwet
overschrijdt.
Tegenover
deze extreme situaties van gebrek aan materiële of geestelijke eigenliefde
staat weer een teveel van beide soorten. Bij een overmatige materiële
eigenliefde beschouwt de mens zijn lichamelijke welzijn als het hoogste goed
en, doordat hij dit als enige voor ogen heeft, grijpt hij alle middelen aan die
naar dat doel leiden; voor hem bestaat er niets anders dan zijn eigen ik en,
terwijl hij iedere band van naastenliefde verloochent, is hij als enige altijd
en immer zelf zijn eigen naaste. Die mensen staan op het laagste geestelijke
niveau, op dat van smerige zelfzucht; ze proberen zich te onttrekken aan ieder
zelfverloochening en de daardoor teweeggebrachte strijd en willen voor zichzelf
alleen maar genot, met behulp van geoorloofde of ongeoorloofde, wettige of
onwettige, goddelijke of duivelse middelen, dat is hun om het even, als ze het
doel dat ze nastreven maar bereiken. Een dergelijke eigenliefde sluit iedere
naastenliefde geheel en al uit.
Er kan ook
een teveel aan geestelijke eigenliefde bestaan, en wel wanneer de mens zijn
geestelijke kant alleen ter wille van zichzelf wil ontwikkelen en vervolmaken,
waarbij zelfs zijn lichaam hem tot een last wordt en hij zich daar zo snel
mogelijk van bevrijd zou willen voelen, omdat hij liever reeds in een
geestelijke toestand zou willen verkeren.
Wanneer
hierin een middenweg aangehouden moet worden, waarbij noch het een noch het
ander teveel genaderd mag worden, is het nu dus de vraag hoe het dan vooral met
de eigenliefde gesteld moet zijn en derhalve met de naastenliefde, die zich
immers naar de eigenliefde moet richten?
Ook hier
geldt wat Ik jullie reeds in het begin heb uitgelegd, namelijk de gematigde,
door de wijsheid geleide liefde, die steeds het geestelijke doel van de mens in
het algemeen en het doel van zijn aardse leven in het bijzonder voor ogen
heeft; en dat is: de gulden middenweg.
Deze door
de wijsheid geleide liefde moet de eigenliefde in zulke banen leiden, dat het
lichaam niet lijdt onder de invloed van de geest en de geest niet onder die van
het lichaam, of zelfs verkommert.
De mens
moet steeds bedenken dat ook zijn lichaam hem toevertrouwd is als een goed,
waarover hij eenmaal evenzeer rekenschap moet afleggen als over zijn ziel. Hij
zal geconfronteerd worden met de vraag: ‘Heb je je
lichaam gebruikt voor datgene waar het voor bedoeld was, zoals het hoort, of
heb je het misbruikt?’
De mens
moet allebei, zijn ziel en zijn lichaam, zo gebruiken en opvoeden dat al zijn
handelingen enkel plaatsvinden met de blik gericht op Mij, de Gever, en zo het
stempel van het goddelijke dragen; deze manier van denken en handelen moet ook
jullie als richtsnoer dienen voor de manier waarop jullie je naaste jullie
liefde moeten betonen.
Die liefde moet
de naaste al het goede verschaffen, voorzover het
beantwoordt aan Mijn zedelijke wetten. De mens moet eerst bij zichzelf leren
kennen wat nuttig dan wel schadelijk is voor zijn geest of zijn lichaam, om het
nuttige ook aan zijn naaste te kunnen geven maar datgene, wat hem tot een
geestelijke ruïne zou kunnen maken, te kunnen vermijden.
Breng dus
in de eerste plaats jullie eigenliefde in orde! Houdt in dat opzicht de juiste
maat, dan zal die juiste eigenliefde jullie het beste naar de ware
naastenliefde leiden; want waar duidelijke opvattingen heersen, kunnen ook
juiste daden volgen. In het andere geval tasten jullie rond in het duister en
miskennen en misbruiken jullie je liefde, tot geestelijke schade van jullie
zelf en anderen.
Extremen,
d.w.z. tekorten en overdrijvingen, zijn overal in het leven schadelijk en
leiden niet naar het doel - zowel in liefhebben als in haten, in geven en
weigeren, in spreken en zwijgen. Houdt dus bij iedere handeling jullie hogere
bestemming in gedachten; en vergeet daarbij niet dat jullie mensen en geen
goden zijn, en dat te hoge of te lage opvattingen over de naastenliefde je
medemens evenzeer schade doen als een te grote of te kleine eigenliefde dat
jullie zelf doet.
Leer eerst
je eigen zwakheden kennen, om begrijpend te zijn tegenover anderen; onderzoek
of het inwilligen van een verzoek bij jullie iets goeds of iets slechts voort
zou brengen, en regel aan de hand daarvan jullie liefdegaven en opofferingen
ten aanzien van jullie naasten. Nergens kan zoveel schade aangericht worden als
in een letterlijk opgevat begrip van naastenliefde.
Kijk, Ik
ben jullie naaste en doe alles om te zorgen dat jullie Mijn naasten, Mijn
broeders en zusters, ja Mijn kinderen worden; en toch geef Ik met al Mijn
liefde en macht de mensen niet alles wat ze dikwijls in hun onverstand van Mij
vragen, omdat Ik in Mijn wijsheid als hoogste geest het beste weet wat Mijn
kinderen, Mijn geestelijke broeders en zusters het beste kunnen verdragen, en
omdat Ik hen wil opvoeden en niet verwennen!
Neem dus
aan Mij een voorbeeld van hoe Ik handel in Mijn schepping, dan zullen jullie
beslist de juiste weg vinden tussen geven en nemen, tussen inwilligen en
weigeren; pas dan zal het tweede grote liefdesgebod zijn eigenlijke geestelijke
uitdrukking krijgen, niet alleen in het woord, maar vooral in de daad - als
jullie voor je naasten datgene doen wat jullie voor jezelf als geestelijke
wezens als het beste zouden beschouwen, wanneer jullie in de positie en
omstandigheden van jullie medemens zouden verkeren.
Steeds het
geestelijke hoog houdend, ja hoger dan al het andere, moeten jullie daarin het
beginpunt en uitgangspunt van al jullie handelingen zoeken, waarbij ze dan,
door hun overeenstemming met Mijn grote scheppingsgedachte, jullie zullen
veredelen en adelen; en zo zullen jullie Mij steeds meer leren kennen als
datgene wat Ik voor allen zou willen zijn: jullie geestelijke gids en naaste
leider, en liefdevolle Vader. Amen!
Broederliefde, naastenliefde,
mensenliefde
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
23
juli 1870)
Hier staan
drie woorden, die op het eerste gezicht als geestelijk begrip eigenlijk
allemaal hetzelfde zeggen; want jullie moeten degene die jullie broer is door
lichamelijke verwantschap niet meer liefhebben dan je naaste, en jullie moeten
de mensen in het algemeen liefhebben als jullie broeders!
Dat is
zoals Ik in Mijn evangeliën bij verschillende gelegenheden over de Samaritaan
en over de naasten- en broederliefde heb gesproken.
Dat Ik deze
drie woorden heb gekozen is niet om die liefde met dezelfde betekenis in alle
drie de woorden voor jullie te herhalen, maar om jullie er nog eens aan te
herinneren dat jullie, hoewel er tussen al deze drie woorden geen verschil zou
moeten zijn in de manier waarop ze worden uitgelegd en het daadwerkelijk
realiseren ervan, helaas wel onderscheid maken - en dikwijls een heel groot
onderscheid, tot Mijn misnoegen; want jullie overstelpen jullie kinderen,
broers en zusters en overige verwanten met weldaden en geschenken, terwijl
jullie je arme menselijke broeder, die aan jullie deur klopt, met een paar
mooie woorden of een paar centen afschepen.
Dat is de
reden waarom Ik deze woorden heb gekozen, en daarnaast wil Ik jullie bovendien
nog aantonen dat je, als jullie bij je handelingen op dankbaarheid rekenen, bij
je verwanten over het algemeen veel minder erkenning voor jullie
vriendendiensten zullen krijgen dan bij geheel vreemde mensen.
Bloedverwantschap
draagt natuurlijk een gemakkelijke band tussen zielen in zich, een band die de
verschillende nakomelingen van een en hetzelfde gezinshoofd met elkaar
verbindt, en in de oudste tijden de innigste, waarachtigste en meest oprechte
band was; maar de tijden en de mensen zijn veranderd, en de mensen van nu zijn
ver weggeraakt van de oerbron van iedere belangeloze liefde, waarmee nog ten
tijde van Adam de leden van een gezin elkaar liefhadden, terwijl het eigendom
van de één tegelijkertijd het gemeenschappelijk bezit voor allemaal was.
Tegenwoordig
zijn in de plaats van hartsbetrekkingen, betrekkingen van wereldse belangen
gekomen, die de leden van een gezin aan elkaar ketenen of hen scheiden.
Kijk maar
eens naar de dochters: zij, voor wie haar ouders sinds haar eerste ademtocht
hun rust en geluk hebben opgeofferd om haar eenmaal gelukkig te maken - hoe
beloont zo’n dochter nu dikwijls de vele, lange, doorwaakte nachten van een
moeder? Nauwelijks gerijpt, trouwt ze en stapt met haar metgezel nieuwe
levensomstandigheden binnen, waarbij ze het vaderlijke huis bijna helemaal vergeet;
de liefde voor haar man en later voor haar kinderen verdringt alle mooie
gevoelens van dochterlijke liefde bijna helemaal; en
als er misschien geen belangen ten aanzien van de erfenis zouden spelen, zou in
veel gevallen menige dochter haar moeder en vader geheel en al ontkennen, en
zich gedragen alsof ze hen nooit gekend had.
Bij de zoon
is het precies zo, alleen met dit verschil, dat het bij hem niet de liefde voor
zijn vrouw maar meer zijn bewustzijn van zijn zelfstandigheid is dat hem de
gedachte influistert: nu heb ik mijn ouders niet meer nodig! Als toekomstige
erfenissen of dergelijke dingen hem niet tot andere handelwijze dwingen, is dat
meestal de manier waarop de zoon denkt, evenals Ik hiervoor die van de dochter
heb geschetst.
Maar nu
vraag Ik: wie is nu eigenlijk de schuld van dit alles? Kijk, dat zijn de ouders
zelf, die hun kinderen met slechte voorbeelden van liefdeloosheid en ondank
zijn voorgegaan, of hun kinderen in plaats van een opvoeding van het hart
alleen een oppervlakkige wereldse opvoeding hebben gegeven; ze hebben hen een
groot aantal dingen laten leren die weliswaar het hoofd bezighouden, maar het
hart kil en leeg hebben gelaten of, als ze niet praktisch waren en nuttig voor
het zieleleven, later weer werden vergeten.
Kijk eens,
zulke kinderen, die op die manier door hun ouders werden opgevoed, zullen ook
hun kinderen zo opvoeden, en dan zullen zij van hun kinderen weer de ondank
terugbetaald krijgen waarmee ze zelf hun ouders de doorwaakte, zorgelijke
nachten en zorgen hebben vergolden.
Uit hetgeen
hier gezegd is volgt dat die kinderen en verwanten - die samengebracht zijn
door belangen van geld of stand en niet door banden van liefde met elkaar
verbonden zijn, zoals de herfstwind de bladeren van verschillende bomen
bijeenjaagt - vanwege hun sociale positie in de wereld denken dat zij meer
recht hebben weldaden met ondank te belonen dan een vriend of een vreemdeling
in nood, voor wie jullie als een helpende hemelbode zijn.
De
laatstgenoemde zal zich jullie daad voortdurend blijven herinneren en zegenend
aan jullie denken; terwijl de eersten van mening zijn dat zij vanwege dezelfde
naam en gelijke afkomst verplicht en door hun verwantschap verschuldigd zijn om
hen in geval van nood te ondersteunen, aangezien hun verwanten met hun ondersteuning
niet alleen de leden van hun gezin, maar ook hun eigen naam en eer in de ogen
van de wereld hebben gered.
Zo is het
gesteld met jullie broeder - en zusterliefde, en er zullen weinig voorbeelden
van een uitzondering hierop te vinden zijn, maar daarentegen veel voorbeelden
waarbij niet de liefde, maar - wat tussen verwanten nooit zou moeten gebeuren -
alleen afgunst en wraaklust de voornaamste reden voor hun handelen vormen. Nu
hebben jullie een beeld van jullie sociale broederliefde zoals die is, maar
zoals die niet zou moeten zijn.
Laten we nu
overgaan naar de naastenliefde. Ook in dit opzicht schieten de mensen in
belangrijke mate tekort, omdat ze een groot onderscheid maken tussen naasten en
naasten, terwijl ze Mijn in de bijbel aangehaalde gelijkenis van de Samaritaan
als grondslag zouden moeten aannemen. Een rijke heeft over het algemeen alleen
maar medelijden met een rijke, een adellijk of hooggeplaatst mens alleen voor
degenen die op hetzelfde niveau staan als hij.
Als een
rijke uit overmatige hebzucht totaal verarmt door slecht te speculeren of zijn
bezit door een spilzuchtig leven opgemaakt heeft, wordt dat betreurd door alle
anderen die net zo rijk zijn als hij; ze ondersteunen dan die verarmde rijke
zoveel mogelijk en pakken hem onder de armen, met de bedoeling dat hij weer
welgesteld wordt en zijn verkeerde leefwijze weer kan voortzetten ofwel - zoals
zij het uitdrukken - weer volgens zijn stand kan leven zoals hij dat voorheen
deed. Bij die manier van leven verdiende hij zijn brood niet in het zweet van
zijn aangezicht, maar alles wat duizend anderen met veel moeite verdienden
buitte hij uit tot zijn eigen voordeel, en dikwijls beschouwde hij degenen, die
niet zo rijk waren als hij, als ‘canaille[7]’ dat
de moeite van het bekijken niet waard is.
Zo is het
ook met veel adellijke personen, die denken dat ze hoger geplaatst zijn, omdat
ze zonder hun toedoen en zonder hun eigen verdienste in betere omstandigheden
werden geboren. De ene graaf of baron ondersteunt de andere met alle middelen,
wanneer die misschien door het toeval bij het spel of op een andere manier zijn
bezit - dat hem dikwijls ook door anderen is toevertrouwd - verbrast heeft.
Gewoonlijk
heeft de hele adellijke wereld sympathie en medelijden voor zo’n adellijke
avonturier en ondersteunt zijn zonde met vreugde, terwijl diezelfde mensen de
deur dichtgooien voor de neus van een arbeider, die misschien buiten zijn
schuld arm is geworden, en hem niet eens maar Mij, maar naar Mijn tegenstander
sturen[8].
Dat is de
naastenliefde die in de hogere standen dikwijls genoeg wordt beoefend - in de
standen van mensen, die zich laten voorstaan op hun opvoeding en denken dat in
hun aderen ander bloed vloeit dan in die van een proletariër.
Waar nog
naastenliefde te vinden is, omdat de ellende steeds op de loer ligt en het hart
niet laat verharden, maar het warm houdt: dat is in de laagste standen; daar
zijn nog voorbeelden te vinden van - wat Ik zou willen noemen - ‘christelijke
naastenliefde’, hoewel ook maar zelden. Maar toch vaker dan bij de hogere
standen, waarbij de scheidingswand van geboorte en geld voor de verarmde burger
of landman een niet te overwinnen hindernis is.
Nu kom Ik
bij de mensenliefde. Natuurlijk zullen velen vragen: ‘Wat is dat voor iets?
Hebben wij de mensen soms niet lief in onze verwanten en in de aan ons
gelijkgestelde naasten? Wat moeten we eigenlijk met die liefde beginnen? Ten
eerste is het een fantasievoorstelling van het kosmopolitisme[9], dat
alleen maar in dweperige verwarde hoofden rondspookt, en ten tweede: als ik
alle mensen zou willen helpen, zou ik al bij de eerste poging daartoe aan de
bedelstaf raken en toch de andere mensen niet blijvend hebben geholpen.’
Zo oordeelt
het grootste deel van de mensen, omdat er in hen nog nooit een hoger denkbeeld
naar boven is gekomen dan datgene, waartoe hun eigenbelang en het bewaken van
hun eigen belangen hen heeft gebracht. De overgrote meerderheid van de mensen,
die geen religie hebben en geen hogere denkbeelden kunnen bevatten om te voelen
dat alle mensen naar Gods evenbeeld zijn geschapen en dus gelijke rechten, maar
ook gelijke plichten op deze aarde hebben, kan, gehuld in zijn smerige zonden
als hij is, niet begrijpen hoe er een mensenliefde zou kunnen bestaan, die
verheven is boven religieuze sekten, nationaliteiten, sociale positie en
huidkleur en in ieder mens - omdat die begiftigd is met een vonk uit Mij - zijn
broeder ziet.
Zulke
verheven gevoelens groeien niet in een minderwaardige, lichamelijk geworden
mensenziel, ze groeien niet in het moerasland van de zonde en egoïstische
hartstochten - nee, ze groeien op geestelijke hoogten, waar zuiverder winden
waaien die verhevener opvattingen verschaffen over de wereld, en wel het
geestelijke daarin; daar, in het aangezicht van een al-goede
en al-genadige Schepper, die alle mensen Zijn
kinderen noemt, kunnen ook zij zeggen: ‘Wij mogen ons niet schamen om datgene,
wat onze Vader als Zijn kind heeft aangenomen, met broeder- en naastenliefde te
omarmen.’
O, daar
hoog boven in die ruimte van vrede, waar wereldse hartstochten niet wagen te
komen, waar steeds rust en vergeving naast het verdragen van de gebreken van
anderen hun woning hebben - daar dringen maar weinige van de bewoners van deze
aarde in door. Pas daar boven treedt de mens zijn eigenlijke waardigheid
binnen; daar zijn geen onvergeeflijke fouten, daar is alles enkel vergeving, en
ook de grootste booswicht treft daar geen toornige, maar een erbarmende blik
aan; geen wrekend zwaard, maar de broederlijke hand van iemand die aan hem
gelijk is, die hem niet wil laten vallen, maar hem naar zich toe aan zijn hart
wil drukken.
Daar boven
is alles met elkaar versmolten: de broeder-, de
naasten- en de mensenliefde; en als belangrijkste en lichtend voorbeeld van dat
het realiseerbaar is sta Ik daar als enige, als Schepper en Vader, in het
prachtige beeld van de vroegere timmermanszoon.
Klim
daarheen omhoog, Mijn kinderen! Daar zal jullie hart, gezuiverd van alle
hartstochten, pas de ware vrede en de ware rust vinden. Daar vinden jullie in
en door de mensen de Vader, Broeder en Naaste - in Mij en in jullie medemens;
daar bestaat ook vergeven en vergeten.
De heuvel
waar dit hemelse uitzicht zich bevindt ligt hoog boven alle drukte; daar wijst
geen enkele broeder de ander af met mooie woorden, maar met mooie daden als
troost voor zijn lijden. Honing stroomt daar in heldere beken uit de mond van
vergeestelijkte zielen, en de gal, het vreemdsoortige element in het menselijk
lichaam, dat dient om in het gegeten voedsel het goede uit het slechte af te
scheiden, ontbreekt daar geheel; want daar bestaat geen kwaad meer dat
uitgescheiden moet worden, omdat al het troebele en slechte achtergebleven is
in de moerasvlakte van menselijke activiteiten.
Ja, Mijn
kinderen, daar boven op de door engelenwinden omwaaide hoogte staat ook jullie Vader,
die jullie toeroept: ‘Kom hier naartoe, Mijn lieve kinderen! Hier is Mijn
woning, hier krijgt alles een andere aanblik! Vanaf deze hoogte kunnen jullie
geen onderscheid meer maken tussen het heuvelland en de vlakte - en alles, wat
jullie daar beneden in het gewoel van al die hartstochten hobbelig en oneffen
toescheen, lijkt hier recht en vlak!
Spreidt
hier jullie armen uit en wordt, net als Ik, vaders van de verdrukten en
troosters van de ongelukkigen, dan zullen jullie daar
door deze drie woorden - door die op het werkelijke leven over te dragen - de
hoogste van Mijn hemelen in je borst dragen en al het overige, het aardse, niet
meer met materiële ogen, niet met afgunst en nijd, maar met liefde en
barmhartigheid aanschouwen, zoals Ikzelf jullie wereld en alle andere werelden
beoordeel, leid en richt. Dan zullen jullie geen mensen meer, maar halfgoden
zijn, naar het beeld van Degene, die jullie hier weer één van die grootste en
hoogste genietingen in het vooruitzicht heeft gesteld - als jullie in plaats
van de wereld en haar verleidingen alleen Zijn zachte leer en Zijn voorbeeld
willen volgen. Amen.
Over de twee liefdesgeboden
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
7
maart 1873)
Maar, Mijn
dierbare zoon, wat ben je toch verdwaald in een doodlopende steeg, doordat je
zulke twijfels koestert ten aanzien van Mijn woorden en dergelijk gepieker door
je hart laat snijden, dat al zolang aan Mij is gegeven. Wat wil je eigenlijk?
Kijk, Ik zeg je: je weet het zelf niet. Maar opdat je weer helder leert zien en
jouw vrede kunt verkrijgen, zal Ik je Mijn twee geboden eerst nog duidelijker
uitleggen dan tot nu toe gebeurd is; daarbij zal Ik je duidelijk laten zien wat
de letter, wat het geestelijke en wat de hemelse betekenis ervan zijn die
daarin besloten liggen, welke jij nog niet helemaal ontdekt hebt en daarom ook
niet helemaal kunt beoordelen.
Je bekent
zelf toch eerlijk dat de letter ofwel het woord door iedereen individueel
verschillend opgevat kan worden, al naargelang zijn geestelijk niveau; en nu
zeg je met grote stelligheid dat er toch maar één waarheid kan bestaan. In dit
opzicht heb je ook gelijk, maar de manier waarop je die stelling toepast is
verkeerd; en daar komt die onvrede vandaan ofwel het feit dat je uit je
vermeende rust-hemel bent geraakt, zoals je nu
overkomt, aangezien jij je een aangenaam beschouwend leven had voorgesteld en
de wereld en haar omstandigheden die je omringen helemaal buiten beschouwing
had willen laten. In Mijn schepping is alles zo geregeld, dat iedere
overtreding van de wetten, hetzij morele, hetzij fysieke, vanzelf gestraft
wordt; jij wilt je eigen ideale wereld maken, afgezonderd van de feitelijk
werkelijke wereld, en zelfs uit Mijn woorden moet je concluderen dat dat niet gaat. Je kunt een zielewereld
of een geestenwereld in je innerlijk meedragen en toch midden in de wilde
drukte van de verkeerde mensheid alleen aan jezelf trouw blijven en je eigen
rust en vrede bewaren, en die in dat zalige bewustzijn ook aan andere zoekers
en twijfelaars verschaffen. Het toepassen van de middelen en het in ogenschouw
nemen van de verhoudingen en omstandigheden moeten echter van dien aard zijn,
dat ze alleen naar hun feitelijke waarde beoordeeld worden. Je helemaal van de
wereld losmaken is evenmin mogelijk als tijdens je leven ‘uit je vel te
springen’, zoals jullie zeggen - en waarheen eigenlijk?
Kijk naar
Mijn eigen levensloop op aarde - heb Ik Mij teruggetrokken? Heb Ik alleen de
goeden en degenen die Mij aanhingen willen leiden en gelukkig maken? Heb Ik
niet veeleer net als iedere arts de zieken in plaats van de gezonden
opgezocht? Heb Ik niet ook gezegd: ‘Ik
breng jullie geen vrede, maar het zwaard’? En dat wil zoveel zeggen als: Ik ben
niet gekomen om jullie in je aangename religieuze sluimer helemaal in slaap te
sussen en jullie valse, onjuiste ideeën te bevestigen, maar Ik stoot het zwaard
van de twijfel in jullie hart, opdat het wakker wordt uit zijn gezapige
sluimertoestand en de mens eens gaat begrijpen, dat het niet zo gemakkelijk is
om mens te zijn op de manier zoals Ik het wilde en voor het doel waartoe Ik hem
schiep - en dat het nog veel moeilijker is om Mijn kind, het kind van een groot
geestelijk, ja het grootste geestelijke Wezen genoemd te worden en eenmaal een
rechtmatige aanspraak te hebben op al die zaligheden, die Ik bewaard heb voor
degenen die Mij en Mijn leer niet alleen helemaal begrijpen, maar door ernaar
te handelen die tot hun tweede ik hebben gemaakt.
Twee
geboden heb Ik ingesteld, geboden van liefde, als de twee pijlers waarop Mijn
hele schepping rust; en er waren en moesten ook maar twee liefdesgeboden zijn,
omdat liefde de fundamentele factor van al het bestaan en de enige eigenschap
van Mijn wezen zelf is; want als Ik niet de Liefde Zelf zou zijn, zou Ik ook
geen schepping nodig hebben, geen andere wezens, die Mij dat gevoel van liefde
weer terug zouden moeten geven, uit dankbaarheid voor hun eigen bestaan en als
waardering voor alles wat Ik heb geschapen om alle wezens Mijn liefde te laten
begrijpen. Maar hoe meer een wezen Mijn geboden begrijpt, des te meer zal het
zelf ook liefde aan anderen geven en zo, terwijl het voor zichzelf vrede
verwerft, voor anderen hun lot verlichten.
Wat jou nog
ontbreekt is de juiste manier om deze twee geboden op te vatten, en daardoor
schommel je tussen de letterlijke en geestelijke betekenis heen en weer. Om jou
nu te helpen - zoals Ik je eerder heb beloofd - je verloren vrede weer te
verwerven, zal Ik je deze twee liefdesgeboden nader uitleggen en je door die
uitleg laten zien, dat je die geboden weliswaar al herhaalde malen hebt gelezen
en erover nagedacht, maar toch nog nooit zo hebt opgevat als Ik wil en op de
manier die je gedurende je hele aardse leven rust en een goed houvast zou
kunnen geven. Welnu, luister:
Het eerste
gebod luidt: Heb God lief boven alles. Wat wil dat eigenlijk zeggen? Wat
betekent dit ‘alles’ bij de mens eigenlijk? Kijk, je hebt dit gebod al vaak
gelezen, overdacht en uitgesproken, en toch heb je je
er nooit rekenschap van gegeven wat dit ‘alles’ eigenlijk wil zeggen? Want
wanneer je iets wilt, moet je toch een maatstaf, een zekere grens hebben,
waarbinnen je handelingen zich bewegen, die je vrede kunnen geven of je haar
kunnen ontnemen. Kijk eens, voor jou betekent dit ‘alles’ die grens.
Maar wat is
dat ‘alles’ volgens het menselijke denkvermogen? Dit woord is zo klein en zo
groot, al naargelang de menselijke geest eisen aan zichzelf stelt; want voor de
één beperkt zijn wereld zich tot een kleine kring, de ander heeft een grote
invloedssfeer om zich heen. Voor de één - arm van geboorte en arm aan geestelijke
vermogens - is zijn ‘alles’ in een paar woorden gezegd, voor de ander -
overstelpt met rijkdommen en met verstrekkende eerzuchtige plannen, die vaak
een heel werelddeel en miljoenen mensen omvatten - is zijn ‘alles’ een eeuwig
nooit eindigend smeden van plannen en het streven die uit te voeren. Voor weer
een ander, die enkel leeft voor de ontwikkeling van zijn verstand door
geleerdheid, is het onderzoek naar nieuwe natuurgeheimen, nieuwe natuurwetten
zijn hele geestelijke wereld, enzovoort. Zo kan dit enkele woord ‘alles’ op
miljoenen verschillende manier uitgelegd worden!
Zie je nu,
als je je alleen maar in dit ene woord wilt
verdiepen, wat voor reusachtige geestelijke wereld zich voor je opent, wat een
verscheidenheid, wat een veelsoortigheid - en toch ligt daar alleen deze ene
waarheid als fundament in verborgen, die in een paar woorden samengevat kan
worden: ‘Offer alles wat je dierbaar en waardevol kan zijn op voor de liefde
voor God!’
Dit is het
punt waar al die verschillende en veelsoortige manieren om uit te drukken wat
een mens het meest liefheeft bij elkaar komen, namelijk dat hij dat allemaal
gering moet achten en de liefde voor zijn Schepper, zijn Heer en Vader veel
groter zou moeten zijn dan zijn gehechtheid aan andere dingen, die hem in zijn
leven het belangrijkste en meest verheven toeschijnen.
Als je dus
ook op een bij jouw omstandigheden passende manier God lief wilt hebben zoals
Hij verdient, dan moet je in voorkomende gevallen bereid zijn alles eerder op
te offeren dan dat je die liefde voor God kwijt zou willen raken.
Zo luidt
het eerste gebod. Het verlangt een onbegrensde, zeer hoge, geestelijke liefde,
die alleen de Schepper waardig is en de mens in staat kan stellen om die
waardigheid eenmaal met zijn God te delen, in de verhouding van kind en Vader.
Dit gebod: ‘Heb God lief boven alles!’ wil echter ook zeggen dat de mens in
alle omstandigheden, waar hij in terecht kan komen, steeds volgens de wil van
de Vader wil handelen en zichzelf ook steeds aan Zijn wil ondergeschikt wil
maken. Wie zichzelf die Godsgedachte zo heeft
ingeprent dat hij alles, wat hij doet, alleen maar doet met de blik gericht op
de beschikkingen van een hogere, liefhebbende Vaderhand, heeft zijn rust en
vrede gemakkelijk verworven, want hij is tevreden met ieder resultaat, of en
hoe zijn eigen wensen nu vervuld worden of niet; hij maakt namelijk alles
ondergeschikt aan de hogere liefde voor zijn God, zijn Vader. Zo beschouwd is
het gebod dan in een voortdurende toepassing vervuld, het geeft Mij vreugde en
geeft degene die het uitvoert zijn rust, zijn vrede.
Het tweede
gebod, dat in feite alleen maar weer het eerste is, maar praktisch
geïnterpreteerd, luidt: ‘Heb je naaste lief als jezelf!’, omdat de liefde voor
God door daden bewezen wordt en aan de naaste getoetst en bewezen kan worden;
de geestelijke mens kan alleen maar tegenover levende wezens een verstandige
liefde beoefenen - van een steen, de lucht of het water kan hij weliswaar, al
naargelang de indruk die ze op hem maken, weten dat ze voortdurend bij hem en om
hem heen zijn, maar liefhebben, geestelijk liefhebben kan hij die alleen maar
als ze ook van hun materiële kleed bevrijd zijn en als deeltjes van Mijn eigen
Ik verschijnen. Voor die eigenlijke, dus daadwerkelijke liefde, namelijk hoe
men zijn naaste zou moeten liefhebben, is de maatstaf: ‘als zichzelf’. Hier
zijn we nu weer op hetzelfde punt aangeland als hierboven met het ‘alles’ in
het eerste gebod.
Wat
betekent ‘als zichzelf’ eigenlijk?
Dit woord
‘zelf’ is even elastisch en leent zich voor evenveel interpretaties, aangezien
het bij de mens namelijk begint met het grootste vermogen tot egoïsme en
ophoudt bij de algehele vernietiging van die eigenliefde bij een
zelfmoordenaar. Tussen deze twee uitersten ligt een hele wereld van ideeën,
opvattingen en meningen, die evenals de individuen zelf bij iedereen juist en
in het algemeen toch onjuist kunnen zijn.
Zijn naaste
lief te hebben als zichzelf omvat vanuit menselijk standpunt bezien veel
betekenissen, terwijl het als tweede door Mij gegeven liefdeswet toch slechts
één waarheid bevat, die als volgt, in andere woorden luidt: ‘Wat jij niet wilt
dat jou geschiedt, doe dat ook een ander niet!’
Hiermee
ligt deze wet in zijn eenvoudige waarheid voor je, en als je die in deze
betekenis onder alle omstandigheden in acht neemt en die in gedachten houden,
zul je beslist steeds de juiste maatstaf vinden voor de mate waarin de
naastenliefde op een Mij welgevallige manier beoefend moet worden.
Je zegt: de
wil zonder de daad is iets dwaas. Hierin heb je helemaal ongelijk, want Mijn
wereld is geestelijk. Daar worden de beweegredenen, de gedachten afgewogen en
de daden - als resultaten van die gedachten en beweegredenen - in zoverre
geregeld als het voor het al dan niet uitvoeren daarvan binnen het grote
geestelijke netwerk van alle geschapen wezens past of niet. Als doeners zijn
jullie allemaal slechts blinde handwerkers, want wanneer jullie kunnen doen wat
je wilt, zien jullie toch de gevolgen van iedere daad niet, maar Ik wel; en dus
moet Ik aan de ene kant vaak jullie ijver door middel van belemmeringen
temperen, en aan de andere kant een langzaam mens door gebeurtenissen wekken of
tot handelen dwingen.
Niets in
Mijn hele schepping staat op zichzelf, alles is met elkaar verbonden. Van het
kleinste etherdeeltje tot de grootste centraalzon is
het één keten van oorzaken, gevolgen en effecten; en zoals het in materieel
opzicht is, zo is dat in geestelijk opzicht hetzelfde.
Geen mens -
als hij zijn missie wil vervullen - kan zich uit de keten verwijderen, zijn
eigen leven losmaken van het totale leven. Waar dat evenwel toch gebeurt,
straft het zichzelf. Het tweede gebod van de naastenliefde nu is die band, die
de een aan de ander ketent, en de laatste zinsnede van dit gebod geeft de grens
aan, namelijk hoe ver die broeder - en zusterliefde moet gaan.
Hou jij je
dus niet aan de letter, want daaruit verkrijg je geen vrede. Een grote massa
twijfel heeft je geest opgewonden - probeer nu je rust weer terug te winnen, en
Ik kan je de weg daarheen in een paar woorden tonen, en die woorden luiden:
Handel ten opzichte van je naaste onder alle omstandigheden zo, dat de liefde
voor God de basis is en de naastenliefde de uitdrukking daarvan.
Maak je
niet druk om de omstandigheden waarin je moet leven. Die omstandigheden zijn
voor een deel Mijn werk; door jouw eigen handelen kun jij er het stempel van
goddelijkheid opdrukken. In jouw en alle omstandigheden kun jij voor iemand die
in nood zit een troostende engel worden, door je bewust te zijn van de edelste
wil kun jij ook de kleinste, minste daad tot een hoogstaand voorbeeld van
opoffering, van liefde voor God en je broeder stellen.
Het is niet
de daad zelf die je gemoed adelt en het verheft - het is de wil, waarmee je die
daad verricht hebt. Laat de rest aan Mij over; als je misschien bedrogen wordt,
d.w.z. dat je je gaven soms gebruikt voor iemand die
ze niet waardig is, dat gaat dat niet meer jou, maar de ontvanger en in de
eerste plaats Mij aan. Het bedrogen-worden, al beleef
je het later zo, is een les en geen verdrietige ervaring voor jou; het moet je
herinneren aan Mijn woord: wees voorzichtig als slangen en daarbij zo eenvoudig
als duiven!
Word in de
toekomst voorzichtiger met geven, en laat niet alleen je liefde maar ook je
verstand mede heersen, voorzover je inzicht toelaat
het ware van het valse te onderscheiden.
Zolang je
onder de mensen leeft moet je de mensen nemen zoals ze zijn en niet verlangen
dat ze zijn zoals ze zouden moeten zijn; bovendien zal Ik geleidelijk aan wel
de middelen vinden om hen allemaal bij elkaar onder één dak te brengen.
Kijk naar
Mij, hoe Ik eens temidden van jullie mensen leefde en
wat voor leer Ik jullie heb nagelaten om jullie geestelijke waardigheid weer te
herstellen; volg die leer van deemoed, verdraagzaamheid en bereidwillige opoffering,
dan zullen je vrede en rust weer terugkeren, waarvan je nu denkt dat je ze
kwijt bent.
Bedenk
steeds: jij bent een mens en moet onder de mensen leven, en alleen in het
verdragen van hun zwakheden groeit jouw geestelijke kracht. Door je van hen af
te zonderen win je niets, want dan gaat je geest niet vooruit, omdat hij zijn
voeding, het verzet tegen zijn eigen principiële leven mist, dat de stimulans
is tot geestelijke vooruitgang, tot geestelijke vervolmaking.
Op die
manier, Mijn zoon, zul je Mijn twee liefdesgeboden in hun ware betekenis
opvolgen en voor Mij een waardig kind worden, zowel hier als aan gene zijde!
Amen!
Over het geven van aalmoezen I
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
13
februari 1872)
Mijn beste
zoon, aangezien Ik zie dat je de boodschappen, die Ik je van tijd tot tijd
stuur, toch niet helemaal in hun juiste betekenis op kunt vatten en steeds
enkele twijfels uit - en er nog meer niet zegt - zal Ik je ook uit dit gepieker
helpen, opdat je zult inzien dat er in Mijn boodschappen geen tegenspraak, maar
de grootste overeenstemming bestaat. Maar bij jouw opvattingen ziet het er niet
zo uit; daarin verwissel je af en toe de geestelijke betekenis voor de
letterlijke. Uit de ene zin of uitdrukking,
die opheldert wat je al geruime tijd als een onverklaarbare drang hebt gevoeld,
begrijp je de geestelijke betekenis - maar bij andere, die je sinds je jeugd
alleen maar letterlijk hebt opgevat, zoals bijvoorbeeld tekstgedeelten uit de
bijbel, blijf je stilstaan bij de oppervlakkige begrippen. Als je nu het ene of
het andere wilt toepassen, dan stuit je op bezwaren, want je bent vergeten dat
je iets materieels met iets geestelijks wilde vermengen, wat niet mogelijk is.
Kijk, Mijn
laatste advies met betrekking tot het geven aalmoezen en het ondersteunen van
mensen die nood lijden, met betrekking tot de weduwe in het evangelie en het
advies dat Ik Mijn leerlingen gaf, met betrekking tot Johannes de Doper, en
Lazarus en Kisjonah[10] - al
deze verschillende voorbeelden brengen in jou een voortdurend heen en weer
golven teweeg; je zou graag helemaal naar Mijn tevredenheid willen handelen
maar niet je aangewende opvattingen aan een rijpere beschouwing onderwerpen -
en op die manier raak je met je innerlijk in tweestrijd.
Ik zal nu
in een paar woorden al je gewetensbezwaren van een andere kant belichten, en
misschien lukt het Mij om jou in zoverre gerust te stellen, dat je in je doen
en laten niet meer zo in twijfel verkeert over wat juist en niet juist is.
In Mijn
laatste boodschap aan jou heb Ik gezegd dat je niet alles moest weggeven, opdat
je nog altijd middelen overhoudt om verder goed te doen. Ik heb je dit laten
zeggen met de bedoeling dat je jezelf zou temperen, aangezien je vol ijver voor
Mij was geraakt; zowel in Mij als ook in Mijn gehele schepping wordt de liefde
namelijk door de wijsheid geregeerd en begrensd, en dus moet ook jij een wijs
gebruik maken van de middelen die je ten dienste staan. Als de liefde op
zichzelf zou zijn en zij zou kunnen werken zoals ze wilde, zou er allang geen wereld
meer bestaan; dan zou ze vernietigd zijn, en wel uit liefde! Het is de wijsheid
die die onbegrensde goddelijke eigenschap regelt en
zodoende de harmonie van de dingen teweegbrengt, zoals die in de wereld moet
bestaan om in stand gehouden te kunnen worden.
Ik zal je
dit door voorbeelden preciezer uitleggen.
Kijk naar
Mijn gehele natuur, voorzover je die op aarde kent -
kijk hoe het ene dier door het andere opgegeten wordt; zie, hoe pijnlijk de
dood van het ene dier lijkt te zijn, dat door een ander dier tot zijn voedsel
is uitverkoren. Kijk naar de spinnen, de reuzenslangen, de leeuwen, tijgers,
hyena’s, wolven, de adelaars, gieren en overige roofvogels, de vissen in de
zee, waar een eeuwig moorden bestaat - zie de aardbevingen en andere
vernietigende natuurrampen, die hun sporen van ongeluk en verwoesting
achterlaten.
Al die
verschijnselen zijn beslist geen tekenen van een overal heersende liefde, want
liefde wil alleen maar geluk en zaligheid verspreiden, en kan geen vreugde
beleven aan zo’n bloedbad, zoals dat in de hele organische natuur en ook in de
verwoestingen in de anorganische natuur voorkomt; de liefde kan een dergelijke
handelwijze niet billijken, niet sanctioneren, en toch gebeurt het en is het
voor eeuwig als absoluut noodzakelijk in de natuurwetten van de voortplanting
van wezens vastgelegd.
Wat vind je
nu van die feiten, die Ik, de Liefde, Ik, de alles in stand houdende Vader,
niet alleen toelaat, maar ter wille van hun instandhouding zelfs als een
verplichting aan zoveel levende wezens heb voorgeschreven!
Dit is, in
andere woorden, een gelijkenis van je eigen handelwijze. In jou leeft de
liefde, en die zou overal alleen maar willen troosten, alleen maar helpen,
alleen maar gelukkig maken - maar dat gevoel moet begrensd worden, net als bij Mij
Mijn oneindige liefde voor alle geschapen schepselen. Mijn liefde wordt
begrensd door de eraan toegevoegde wijsheid, en die van jou moet door je
verstand geregeld worden, opdat ook bij jou het noodzakelijke het gelukzalige
bestuurt!
In Mijn
natuurrijk is het bij alle gruwelen die je ziet de wijsheid die de grens
bepaalt hoe ver de liefde kan gaan zonder schade te doen, en bij jou is het je
verstand, dat de omstandigheden kan
overwegen waar werkelijk goed gedaan kan worden of waaronder alleen de zonde ondersteund
wordt.
Als vele mensen door eigen fouten in armoede zijn
weggezakt, en Ik dat toelaat, omdat ze juist onder die omstandigheden het
gemakkelijkst naar Mij terug te brengen zijn, kan Ik het niet prettig vinden
als jij probeert straffen te verzachten die Ik hun heb opgelegd, opdat ze
weliswaar materieel armer, maar geestelijk rijker kunnen worden.
Bij die
slachting in de dierenwereld ligt er achter die schijnbare wreedheden een heel
andere, diepere reden verborgen, die aanleiding is tot het fysieke opklimmen
van de ene soort naar de andere, maar die reden kunnen jullie mensen niet
begrijpen; en toch kan Ik je verzekeren dat het alleen liefde is die, geleid
door de wijsheid, die dingen beschikt. Zo moet ook bij het goede dat jij je
naaste doet de liefde als meest innerlijke beweegreden de maatstaf voor je
handelingen zijn.
Een vader
of een moeder laat toch vaak meer liefde blijken uit het weigeren van iets, wat
het kortzichtige kind wil, dan in het inwilligen ervan; alleen door apenliefde
verblinde ouders staan alles toe en leggen daarmee de grondslag voor het
algehele geestelijke verval van hun kinderen.
Begrijp dus
uit alles wat Ik gezegd heb dat Ik heel goed weet hoe jij denkt, en dat Ik
alleen maar jouw handelingen in harmonie met Mijn woorden zou willen zien! Doe
steeds wat je innerlijk je zegt; geef, waar jou dat nodig lijkt, en bederf
niet, maar verbeter alleen!
De
bedoeling van het voorbeeld van de weduwe, dat enkel tegen de joden in die tijd
werd gezegd, was hun opofferingsgezindheid te stimuleren en hun te tonen dat
het soms nodig is zichzelf iets te ontzeggen om anderen te helpen - omdat het
geven pas op die manier zijn echte waarde krijgt; want geven uit liefde is
goed, geven uit liefde voor de naaste is beter, en geven uit liefde voor Mij, terwijl
men zijn eigen belangen opzij zet, is het beste! Deze drie manieren van geven
moeten in afwisseling toegepast worden; maar de ene manier moet niet tot het
uiterste opgedreven worden, waardoor alle drie de manieren het verkeerde
resultaat zouden opleveren.
Laat ook
bij jou de liefde door de wijsheid geleid worden; wat Ik tegen Mijn leerlingen
zei, is immers hetzelfde als waar staat: ‘Wees eenvoudig als duiven, maar slim
als slangen!’, en dat wil zoveel zeggen als: ‘Heb lief! Maar laat jullie liefde
door je wijsheid gereguleerd en beteugeld worden!’
Het
voorbeeld van Johannes de Doper en het advies aan Mijn leerlingen is enkel voor
hen bedoeld en voor degene, die Mijn woord aan de wereld moet verkondigen. Ten
eerste moet hij, net als Johannes, het voorbeeld van matigheid geven en ten
tweede, net als Mijn leerlingen, geen thuis en geen eigendom hebben, net als
Ikzelf - zoals Ik tegen de jongeman te Naïn en een
andere keer tegen de Farizeeër zei: ‘Kijk, de vogels hebben hun nesten en de
vossen hun holen, maar de mensenzoon heeft geen steen
om Zijn hoofd op te kunnen leggen!’
Die
voorbeelden zijn dus bestemd voor andere invloedssferen, voor grotere missies,
waarbij al het wereldse verloochend en alleen het komende goddelijke in het oog
gehouden moet worden.
Mijn zoon,
probeer Mijn leer dus met wijsheid aan jouw omstandigheden aan te passen.
Bedenk dat je mens bent, met andere mensen leeft en zelfs van anderen
afhankelijk bent! Laat Mijn eigen voorbeeld en het voorbeeld in Mijn natuur je
als richtsnoer dienen voor de met wijsheid verbonden ijver van je liefde. Hou
steeds in gedachten dat een daad bij Mij niet eens iets waard is, als de
grondgedachte die ertoe leidde niet edel en moreel zuiver was. Ik kijk alleen
naar de wil en niet naar het werk; daarom zie je zoveel mensen, die iets zouden
kunnen doen en niet willen, en anderen, die het zouden willen en niet kunnen!
Mijn ziele-afrekeningen zijn heel erg verschillend
van die jullie mensen met jezelf opmaken; Ik schrijf vaak iets op als een
flinke schuld wat in jullie boekhouding als gering aangegeven staat, en veeg
vaak iets helemaal weg wat bij jullie hoog aangeschreven staat! Want jullie
merken de kleine beginpunten niet op, van waaruit veel dingen zich ontwikkelen,
terwijl bij Mij alles in aanmerking wordt genomen wat de waarde van een
handeling verdubbelt of helemaal teniet doet!
Wees dus
gerust, Mijn kind! Verbind alleen steeds liefde met wijsheid en luister af en
toe ook naar Mijn stem in je innerlijk; die zal in kritieke gevallen je beste
wegwijzer zijn! Houd je aan Mijn woord: Beoordeel en behandel je naaste met
mildheid; alleen op die manier kun je Mijn woorden uit de hemelen verenigen met
het werkzaam zijn op aarde! Amen!
Over het geven van aalmoezen II
(ontvangen
van de Heer door C.M.M.,
24
mei 1871)
Op de
vraag, hoe je zuster zich moet gedragen met betrekking tot het geven van haar
aalmoezen, zeg Ik alleen maar: ze moet het aan haar hart vragen, dan zal ze
daarin het voor haar passende antwoord vinden.
Trage en
luie mensen vetmesten door aalmoezen te geven is echt niet als een verdienste
bij Mij te beschouwen; verdeel het dus op de manier die je hart je zegt en
goede vrienden je aanraden.
Iedereen
moet werken! Dat heb Ik tijdens Mijn rondwandeling op aarde immers ook gedaan,
en dan moet ook elk van Mijn kinderen dat doen, dat zeg Ik tegen jullie
allemaal; want zonder werk wordt iedereen gemakkelijk traag, lui en in staat
tot iedere zonde. Probeer jij dus, Mijn kind, je familieleden te blijven vragen
om goed werk te doen, wat een nog grotere aalmoes is dan geld. Dat zegt je
heilige Vader tegen je, die erg blij is wanneer broeders en zusters zich om
elkaar bekommeren en de een de ander helpt het leed te dragen! De zegen zij met
je; ga door met steeds maar meer Mijn leer in je hart op te nemen, want alleen
daaraan en aan niets anders kan Ik vreugde beleven.
Mijn leer
is Mijn vlees en Mijn bloed: alleen door die leer te volgen kunnen jullie ‘Mijn
gezalfden’ genoemd worden, en op die manier komt het rijk Gods in en bij
jullie! Amen.
Mijn zegen
aan allen, die zich hier iets aan gelegen laten liggen; en vergeet toch niet
dat men die alleen kan ontvangen door Mijn leer op te volgen! Amen.
Geef de juiste liefde!
(ontvangen
van de Heer door C.M.M.,
25
februari 1872)
Zo zij het dan
- om Mijn belofte na te komen, wil Ik je ook vandaag enkele woorden geven voor
je zuster, die jou daar met innige aandrang om vraagt vanwege haar geliefde
zoon, die zij meer liefheeft dan Mij en al het andere; daarmee levert ze het
duidelijke bewijs dat zij alleen haar eigen ik en niets anders zoekt - en ook
haar zoon voelt alleen maar liefde voor zichzelf en zijn moeder.
Ja, er
staat weliswaar geschreven: ‘Wie zijn vader en moeder eert, zal lang leven’ -
maar er staat niet dat men hen moet verafgoden. Het ene en het andere
overwegend, moet Ik zeggen: ‘Teveel is ongezond, ja, meer dan ongezond, het is
zelfs verderfelijk!’ Daarom kan Ik je zuster geen ander advies geven dan dat ze
geduld moet hebben en datgene helpen verbeteren, waar zij zelf schuld aan hebben.
Haar
maatregelen zijn niet in overeenstemming met Mijn leer. Ik, die de toekomst
beter ken dan zij en alle anderen, weet ook waarom Ik alle driften en
hartstochten in de mensen leg. Het ene soort lijden reikt het andere de hand om
de ziel te reinigen, maar daar bovenop probeert de mens nog altijd door
allerhande speculaties in Mijn wet in te grijpen, en het resultaat daarvan
moeten de mensen toch weer zelf delen en dragen. Waar is het Mij-laten-zorgen? Waar is een echt vertrouwen? Waar is er
een werkelijk kennen van Mijn leer?!
Er wordt
heel weinig geloofd, door velen zelfs niets! Maar Ik zou altijd maar goede,
wijze lessen moeten geven - waarvoor? Om ze in boeken, maar niet in hun hart te
schrijven! Daar zal Ik niet lang meer kostbare tijd aan verspillen; dat kun je
haar als troost zeggen.
Aangezien
ze zich niet wil voegen naar Mijn wil, staat het haar toch vrij aan die van
haar vast te houden? Ik doe toch wat Ik wil en Mijn wetten worden geenszins
veranderd; want voor iedereen staat er geschreven:
‘Gij zult
God liefhebben boven alles en je medemens als jezelf!’
Laat
iedereen deze drie inhoudrijke woorden in acht nemen, dan zal ieder voldoende
troost in zijn hart gelegd worden! Met de zegen! Amen!
Wenken voor het praktisch beoefenen van
de naastenliefde
(ontvangen
van de Heer door C.M.M.,
21
april 1872)
‘Wie Ik
liefheb, pluk en wied Ik’ - zo zei Hij immers Zelf als klein kind in
mensengedaante[11].
- uit een brief aan zuster J.P.,
waarop het volgende antwoord kwam:
O kinderen,
als jullie deze voor jullie zo eenvoudig lijkende woorden zouden kunnen vatten,
zouden jullie van louter liefde voor jullie Vader moeten smelten, en toch
blijft het bij zeer velen enkel bij woorden zonder daden!
Schrijf dus
maar weer een paar woorden van Mij aan je geliefde zuster Johanna - die Ik zeer
lief gekregen heb - met betrekking tot de brief die je van haar hebt ontvangen:
Lief kind!
IJver is weliswaar heel mooi en goed; hij mag echter niet alleen uit woorden en
een wederzijdse briefwisseling bestaan, maar moet metterdaad toegepast worden.
Zo moeten Mijn kinderen bewijzen dat zij degenen zijn, die Ik heb uitverkoren
om Mijn leer niet enkel op papier, maar in hun hart te bewaren en van daaruit
de woorden met daden op te sieren.
‘Waar zou
ik moeten beginnen?’, vroeg ze Mij in haar hart. Als antwoord daarop kan en wil
Ik haar direct een kleine wenk geven, namelijk: ze zou nauwkeurig moeten nagaan
of ze de school van deemoed al voldoende heeft doorlopen; of ze zichzelf in
staat acht om die medemens, die haar beledigt, uit liefde voor Mij en vanuit
Mij als een kleine God lief te hebben (omdat hij ook een goddelijke vonk in
zich draagt), en indien nodig het kwade met goed te vergelden, zelfs wanneer
het opoffering en verloochening van haarzelf kost! Enkel en alleen uit liefde
voor Hem, die onder alle verachting van de wereld uit pure liefde Zijn aardse
leven voor jullie aan het kruis offerde!
Kijk, Mijn
geliefde kinderen moeten eerst de school der deemoed nauwkeurig beproeven; dat
verlang Ik allemaal. Ja, het is niet zo gemakkelijk ‘Mijn kind’ te worden -
alle geneesmiddelen zijn bitter - maar met Mijn hulp overwint de mens alles; en
als de vaste wil daarbij aanwezig is, is Mijn zegen niet afwezig! Dat is de
gift, die Ik haar stuur.
Als jullie
zo gezellig bij elkaar zijn en over jullie liefhebbende Vader zitten te praten,
o, wat is Mijn Vaderhart dan blij! Maar hoe verdrietig moet Ik dan weer
terugkeren, als Mijn kinderen niet voldoende geduld kunnen opbrengen; dan moet
Ik hen verlaten en uit een ander vaatje tappen om hen weer geduldig aan het
oefenen te krijgen.
Dat zijn de
wegen, Mijn kinderen, die Ik jullie toon, om jullie sterk te maken voor de
strijd, om de wedergeboorte van de geest niet mis te lopen.
Span je
allemaal in om in de strijd niet te verliezen, zodat het terugkeren naar Mijn
rijk voor jullie niet verzwaard wordt en jullie met blijdschap aan Mijn
spoedige wederkomst kunnen denken. Onthoudt dat allemaal goed! Met de zegen aan
Mijn kinderen! Amen!
Hoe moet men liefhebben?
(ontvangen
van de Heer door C.M.M.,
4
juni 1871)
Ja, schrijf
jij ook maar, Mijn lief kind.
De liefde
is de helder stralende ster, die de wijzen uit het ochtendland naar Mijn kribbe
leidde, toen Ik destijds naar deze aarde afdaalde.
Om jullie
tot Mijn kinderen te maken onderging Ik de smadelijke kruisdood, op een manier
zoals nog geen sterfelijk mens die ondergaan en gevoeld heeft. Ook nu lijd Ik
nog steeds, zoals alleen een goddelijke Vader, wiens hart vol liefdesvlammen
is, kan lijden.
Met Mijn
liefde verlicht Ik voor Mijn kinderen de weg naar het heilige Vaderhart; maar
terwijl het maar nauwelijks in jullie harten is ontstoken, is dat lichtje al
uitgedoofd en kan het niet uitgroeien tot een fonkelende ster, die ook voor
anderen de weg naar Mijn liefhebbende Vaderhart zou kunnen verlichten.
Heb Mij
steeds meer lief! - opdat je kunt voelen hoe aangenaam het is om te leven in de
liefde van je liefhebbende Vader, en opdat je dan samen met Johannes aan Mijn
borst kunt rusten, waar geen enkele gelukzaligheid dat geluk overtreft.
Laat Mij
niet los! - want Ik ben het wereldse leed waard; ga dus moedig voorwaarts! Laat
niet samen met anderen het hoofd hangen; treur niet in je hart; laat al je
zorgen, ja, alles aan Mij over! Ik ben de overwinnaar van de hel en haar macht,
en doordat Ik als overwinnaar ben opgestaan, heeft Mijn liefdesleer
getriomfeerd; opnieuw zal die liefde tevoorschijn komen in al dat gewoel van de
wereld. Geen enkele macht zal haar meer kunnen onderdrukken, evenmin als
degenen die die weg volgen.
Laat niet
los! - en zeg met Mij de woorden aan het kruis, onder lijden en vervolging:
‘Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen!’ En lees dan in je
hart de betekenisvolle woorden: ‘De liefde overwint alles!’ Graveer met grote, vurig-gouden letters in je hart: ‘Mij boven alles en alle
anderen als broeders en zusters lief te hebben, is jullie plicht!’
Jullie
zonen en dochters, die Ik op deze aarde ter bewaring aan jullie heb
toevertrouwd tot Ik hen weer wegroep, moeten niet het voorwerp van jullie
apenliefde zijn; want zo’n liefde verdwijnt direct zodra er een onweerswolk
boven hangt, en dan kan het moederhart geen rustig moment vinden, en nog minder
krijgt ze de tijd, om zich aan Mij vast te klampen en zo met een rustig gemoed
naar alle bruisende golven van de zee te kunnen kijken. Dat blijkt toch wel bij
velen in jullie grote maatschappij en ook bij enkelen in jullie onooglijk
kleine gezelschap, als er gezegd wordt: ‘Ja, ze horen toch bij mij; God heeft
ze me immers gegeven!’ O ja, God heeft ze jullie gegeven tot vreugde van de
wereld, maar niet om jullie hart als een gevangenis om hen heen te zetten; want
het hart zou alleen de troon van Mijn blijdschap moeten zijn, en vanuit die
liefde zou de zegen in de liefde voor jullie kinderen moeten overvloeien!
Dat zegt
jullie liefdevolle Vader, die jullie dwaasheid met een verdrietig hart moet
aanzien en Zich niet als een vader van een gezin met welopgevoede kinderen kan
verheugen! Amen.
Liefde met wijsheid
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
1
juli 1871)
Mijn lief
kind! Je hebt alweer woorden van liefde en vast geloof aan Mijn schrijver
gericht, die jouw geestelijk leidsman is, en zoals jij zegt dat Mijn woorden
door zijn hart en pen naar jou toestromen, zo stroomt ook jouw gebed door hem
weer naar Mij terug.
Ga maar
door met lief te hebben! Geloof! En vertrouw op Mijn hulp, dan zal die jou
nooit ontbreken.
Als je niet
zo kunt liefhebben als je zou willen, dan is dat juist de eigenschap van de
onbegrensde liefde. Kijk, als Ik aan de liefde geen grenzen gesteld zou hebben
door de wijsheid, zou er geen schepping en geen ander levend wezen bestaan.
Want de liefde zou degenen die elkaar liefhebben zozeer naar elkaar toetrekken
of duwen, dat een geleidelijke aantrekking en een zachte, verwarmende gloed van
een gelukzalig bestaan helemaal niet mogelijk zou zijn; het zou een naar elkaar
toe dringen, een naar zich toetrekken zijn, dat niet een eeuwig leven, maar een
eeuwige vernietiging tot resultaat zou hebben.
Ik heb aan
de liefde dus wijze grenzen gesteld en haar door lichamelijke omhulsels
gescheiden; daarbij kan er weliswaar een voortdurende vereniging nagestreefd
worden, maar die is nooit geheel mogelijk, en wel om reden dat het resultaat
daarvan juist het tegenovergestelde zou zijn van wat haar bedoeling was.
Kijk, Ik
zal in menselijk termen met je praten; wat denk je eigenlijk dat zaliger is:
een omarming van twee liefhebbende harten vaker te kunnen herhalen, waarbij het
ene vol liefde brandende hart diep gelukkig de hartslagen van het andere voelt,
de verenigde zielen elkaar in hun blikken geestelijk ontmoeten en zij dit
zalige genot net zo vaak kunnen herhalen als ze willen - of een Omarming zonder
grenzen, die, hoe lang die ook zou duren, de liefhebbende ziel nooit zou
verzadigen van wat ze eigenlijk wil, namelijk liefhebben en nog eens
liefhebben; terwijl juist die onbegrensde drang haar alleen maar zou verteren,
in plaats van haar in stand te houden.
Kijk, Mijn
lieve dochter, daarom heb Ik de materie of, geestelijk gesproken, de vorm
ertussen geschoven, zodat die de middelaar en kalmerende kracht zou zijn, die
weliswaar beperkingen oplegt aan de aandrang van de liefde, maar haar daardoor
in stand houdt en bevordert.
Alleen zo
kan het bestaan van een wereld en een voortbestaan van het geschapene bereikt
worden; want in alles ligt de eeuwige drang tot vereniging ofwel het constante
aantrekken van datgene wat gelijkgezind is. Dat is de grote impuls die werelden
aan werelden, wezens aan wezens en harten aan harten ketent - ja, zelfs de schijnbaar
levenloze materie heeft haar wetten van assimilatie.
Het
geworstel van de laagste atomen van de materiële substantie tot aan het in
liefde opdringen van de hoogste engel in Mijn nabijheid is slechts één en
hetzelfde; het is niets anders dan de liefde, die door wijsheid binnen de
passende grenzen wordt gehouden.
Als die
drang er niet zou zijn of als hij gemakkelijk bevredigd zou kunnen worden, wat
en waar zou dan een wereld zijn, waar zou een schepping bestaan, en wat zou het
doel zijn, zelfs van een Schepper, om dingen en wezens te scheppen die zichzelf
uit liefde zouden vernietigen, in plaats van zichzelf in stand te houden!
Uit wat Ik
je tot nu toe gezegd heb zie je dus, Mijn kind, dat de dam die jij in jezelf
voelt niet door je lichaam of je nog niet gezuiverde ziel wordt gevormd, of
door het feit dat je ziel nog niet helemaal met haar geest is verenigd, maar
dat je hemelse Vader jou juist door die materiële grenzen een oneindig grote
ladder toont; langs die ladder kun je weliswaar steeds verder omhoog klimmen en
zul je de gelukzaligheid van de liefde steeds meer leren voelen en verdragen,
maar het zal nooit tot een algehele verzadiging komen, want dat zou je dood en
niet je leven betekenen!
Heb dus
lief, en heb zo intens lief als je kunt! Heb Mij lief, ja, heb Mij lief in je
naasten, die je geestelijke broeders en zusters zijn, en heb Mij lief in de
natuur: want ook de voor jullie ogen schijnbaar levenloze voorwerpen zijn toch
ook slechts voortbrengselen van de liefde, van een goddelijke liefde. Als die
liefde niet zou zijn wat ze is, zou ze niet zulke gevoelens in je hart kunnen
leggen, die je vaak bekruipen als een vermoeden van een hogere wereld, wanneer
je bijvoorbeeld de schoonheid van een bloempje ziet of het zachte geluid van
een zingende nachtegaal hoort; overal is het dezelfde stem, die aan de vogel
zijn zucht van liefde en jou je woorden van liefde geeft.
Blijf jij
maar op de weg die je nu bent opgegaan; die leidt je naar Mij en zal je de
liefde, die jou nu nog als een zoet vermoeden omgeeft, in grotere, duidelijker
vormen tonen. Hoe meer je liefhebt - d.w.z.
geestelijk liefhebt - des te mooier zal de wereld
voor je worden en des te meer zul je ervaren, dat er alleen maar een
liefhebbend hart voor nodig is om - zoals Ik dat Zelf doe - ook de gebreken,
hartstochten, ja, zelfs de misdaden van de mensen met de mantel der liefde te
bedekken en, terwijl je in plaats van woede, ergernis en minachting alleen maar
medelijden voelt, de eerste berouwvolle zondaar of zondares met tranen in je
ogen je zusterhand te reiken om te helpen.
Je bent al
op weg om een waar geestelijk kind van Mijn liefde te worden. Reeds bloeit de
bloem van tolerantie in je veelbeproefde hart, reeds straalt het licht van
christelijke verdraagzaamheid uit je handelingen; nog steeds heb je weliswaar
te kampen met het lijden van je lichaam, maar heb geduld - dan zal ook dit
verdwijnen. Ook voor jou zal de dag aanbreken dat je aan Mijn voeten van geluk
zou willen vergaan, uit dank en vanwege de genade die Ik je heb geschonken. Dan
zal zich een nieuwe levensweg voor je openen, want je zult steeds meer inzien
dat de eigenlijke weg naar Mijn hart gelegen is in het beoefenen van de
naastenliefde.
Hoe meer je
anderen helpt, des te meer zul je zelf geholpen worden. Dan vindt de liefde
haar eigenlijke bezigheid, haar eigenlijke werkterrein; dan werk jij in het
klein, zoals Ik in het groot en zal zich - verheven boven de kleingeestigheden
van het menselijke leven en verheven boven de gebreken van je verdwaalde
medemensen - een hemel vol geluk en zaligheid voor je openen, die jou dan pas
zal tonen hoe wijs en verstandig het van Mij is om grenzen te stellen aan de
liefde, omdat ze alleen op die manier een verspreidster van leven en warmte in
plaats van een vernietigende kracht is geworden.
Nu hebben
jullie weer een boodschap van Mij gekregen, die jullie moet sterken, troosten
en leiden; volg slechts Mijn Vaderlijke vermaningen en de aandrang van jullie
hart, dan zullen jullie ontdekken dat de Vader en Zijn liefde meedoen bij alles
wat jullie willen ondernemen.
Zoals Mijn
hand, almachtig als die is, overal ingrijpt en dat ook moet doen, zo bestuurt
die hand ook het lot van de werelden, geesten en mensen en leidt ze allen naar
het gemeenschappelijke doel - het doel van een toekomstige vereniging in de
liefde, als de band die zich om alles heen slingert en ook jullie harten heeft
toegetrokken naar Mij, jullie hemelse Vader, die jullie hier ook Zijn zegen
geeft. Amen.
Meer over de liefde
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
3
juni 1871)
Lieve dochter!
Omdat Ik immers wel weet dat jij enkel Mijn woorden wilt horen, zal Ik nu
antwoord geven op jouw brief in plaats van aan Mijn schrijver, en met Mijn
antwoord wil Ik je dichter tot Mij brengen.
Luister
dus: Lief kind, je hebt helemaal gelijk als je in de hele natuur, ja, in alles
alleen Mij wilt zoeken en Mijn liefde wilt zien, waaruit alles is voortgekomen.
Hoe meer je
liefhebt, des te hoger stijg je, en des te meer
openen zich de geheimen van Mijn schepping en Mijn wezen zelf voor je.
Wanneer je
zegt dat je het gezegde: ‘Niemand is goed dan God alleen!’ nu pas hebt
begrepen, dan bewijst dat voldoende dat je ook hebt begrepen in hoeverre al het
geschapene iets goeds bevat, omdat het van Mij komt, een uitvloeisel van Mij is
en derhalve niet anders kan zijn dan Ikzelf, namelijk: goed!
Het is
immers alleen het misbruik, dat alle dingen tot vijanden van de mens kan maken,
ook al zijn ze alleen maar voor zijn welzijn geschapen.
Ga door,
Mijn kind, met in alles alleen maar Mij en Mijn liefde te herkennen, uitgedrukt
in de zichtbare en onzichtbare wereld, dan zullen Mijn leiding en al Mijn
verordeningen steeds helderder en duidelijker voor je worden - dan zul je de
grote verbinding van al het geschapene zien en steeds meer inzien, dat er
zonder liefde geen leven en zonder leven geen vooruitgang bestaat!
Rustig en
zacht heb Ik in alles die vonk van Mijn liefde gelegd, en alleen een
liefhebbend, zacht, goedig hart kan de werking ervan waarnemen en in zichzelf
opmerken; als jij niet op dit niveau van geestelijk leven gebracht zou zijn,
zou de natuur met al haar wonderen een stom, onbegrijpelijk boek zijn gebleven.
Maar je
hebt je door Mij laten wekken, sturen en leiden, en nu begrijp je, ook al waren
Mijn middelen nu niet bepaald prettig voor jou, dat het toch een liefhebbende
hand was die jou door leed en pijn, door verdragen en zelfverloochening heen
leidde en je toch alleen maar naar een zalig, ver boven al het wereldse
verheven doel wilde leiden!
En nu ben
je dan aangekomen op het punt waar wij elkaar eindelijk begrijpen, waar Mijn
woorden van liefde geen raadsels en geen hiëroglyfen meer voor je zijn en waar
in je hart nu de vlam brandt die van de grootste centraalzon
tot het kleinste glimwormpje in de hele natuur schijnt - namelijk: de vlam van
liefde!
Ja, Mijn
kind, heb maar heel veel en heel intens lief, en omvat Mij, je Vader, met al je
innigheid - het is een Vaderhart dat je tegemoet klopt, waarvan het kloppen
niets anders is en kan zijn dan liefde en nog eens liefde!
Vertrouw op
Mij, die werelden in hun vastgestelde omloop voortstuw naar hun voltooiing en
die miljoenen en miljoenen wezens allemaal langs de weg van de liefde naar Mij,
naar Mijn hemelen leid. Kijk, Ik heb jullie en alle geesten en engelen vrij in
Mijn schepping geplaatst, in plaats van hen door wetten te leiden, en Ik heb
jullie geen ander gebod gegeven dan dat van de liefde - want Ik wil wezens met
een vrije wil en geen gedwongen wezens om Mij heen hebben. Om die reden is de
liefde die machtige band, die in alle vormen en alle levensomstandigheden
ingevlochten is en door zijn zachte aandrang en dwang de verwante - materiële
dan wel geestelijke - elementen samenbrengt, ze met elkaar verbindt en daarna
weer datgene, wat Ik afzonderlijk in de wereld heb geplaatst, als één geheel
naar Mij terugbrengt.
De
individuele vonk van het verlangende vermoeden van een hogere geestelijke
afstamming, dat ook in het kleinste geschapen ding actief is, is dus verenigd
met zijn verwante elementen - het eeuwige lof- en liefdeslied, dat naar Mij
opstijgt. Weliswaar is hij zich daar helemaal niet of slechts weinig van
bewust, totdat hij - te beginnen bij de mens en verdergaand door alle niveaus
tot aan de hoogste engel in Mijn hemelen - van zichzelf bewust wordt en opvlamt
als de eigenlijke liefdesvonk, en dan pas zaligheid begint te voelen bij het
beoefenen van de liefde in de werken der liefde.
En zo, Mijn
kind, ben ook jij nu aangekomen op het punt, waar het voorhangsel voor het
grote scheppingsgeheim voor jou is opgetild; het punt waar de zachte straal van
de goddelijke liefde jouw van smart doorgroefde hart met balsemachtige warmte
tot geestelijk leven heeft gebracht; het punt waar de grote lofhymne, die
dagelijks uit de hele schepping naar Mij opklinkt, begrijpelijk voor je wordt.
Stem nu maar in, als bewust wezen, als Mijn kind, met deze jubelzang van alle
schepselen - ook jouw lofzang is balsem voor Mijn Vaderhart, dat in jou een
ziel voor Zichzelf heeft gewonnen, voor Zichzelf heeft opgevoed.
Ga er dus
mee door in iedere bloem, in ieder diertje een aan jou verwant schepsel te zien
- het zijn allemaal telgen van jouw Vader - en als je dan tijdens eenzame
wandelingen de zachte stem van Mijn natuur hebt leren verstaan, als je de
schepselen die Mij onbewust liefhebben op waarde hebt leren schatten - dan pas
zal de liefde tegenover de aan jou gelijke naaste je in haar gehele omvang
waarachtig en duidelijk worden. Dan pas zul je de Vader in Zijn vrij gegeven
geesten herkennen en Hem echt leren liefhebben; dan pas zul je begrijpen waarom
Ik, als God, de Liefde, voor jullie en voor Mijn gehele geestenwereld aan het
kruis als mens de doodsstrijd van jullie natuur met standvastigheid heb
verdragen, en waarom Ik juist op dat moment van opperste verlatenheid voor Mijn
vijanden kon bidden en - nadat Ik dat had gedaan - met de woorden ‘Het is
volbracht’ Mijn grote daad van genade kon besluiten.
Heb dus
lief, Mijn kind! Heb Mij lief met alle gloed, met alle innigheid! Heb je naaste
lief met al je krachten!
Bedenk: ook
hij is Mijn evenbeeld; vergeef hem zijn dwalingen, zijn verkeerde opvattingen
over de wereld en zijn eigen wegen.
Heb je
naaste lief, omdat Ik hem liefheb! Dan vergaar je geluk en zaligheid voor je
eigen hart en strooi je soortgelijke gevoelens in het hart van de ander; en ook
al begint daar niet direct een vlam op te laaien, dan gloeit het toch, en die
vonk, verborgen onder de as van wereldse hartstochten, zal door Mij dan
beschermd en te zijner tijd wel aangeblazen worden.
Kijk, Mijn
kind, ik heb je een begeleider tijdens je leven gegeven - jouw man was vroeger
net als jij onderweg naar Mij; begeleid hem en wees samen met hem één vlam,
hetzelfde in dezelfde liefde, die Mij tegemoet straalt. Gaan jullie alle twee,
Mijn lieve kinderen, rustig de weg waar Ik jullie op zal leiden; tot nu toe heb
Ik jullie niet de verkeerde kant op geleid - heb dus vertrouwen! Hoe meer
jullie leren liefhebben, des te meer zullen jullie Mijn zegen gaan begrijpen -
de zegen die, in jullie harten binnenstromend, jullie naar het geestelijke,
eeuwige, grote doel zal leiden, namelijk: Mijn kinderen te worden!
Ik denk dat
jullie de liefde nu weer iets dieper, geestelijker en hoger hebben opgevat, en
toch bestaat er een nog veel hogere betekenis van die vonk uit Mijn hart. Maar
evenmin als jullie Mij in Mijn heerlijkheid als Schepper van een universum
kunnen verdragen en daarbij voortbestaan, kunnen jullie vatten wat het gezegde
‘de liefde van een God’ en de geestelijke betekenis daarvan wil zeggen. Jullie
moeten genoegen nemen met de liefde van een Vader; die liefde is jullie hart
nabij, maar de liefde van een God kan niemand begrijpen en kan zelfs door
engelen alsook door jullie alleen maar vermoed worden! Amen.
Als jullie niet worden als kinderen,
komen jullie niet in het hemelrijk!
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
4
december 1870)
Je hebt in
je kleine kring gevraagd of er niet iemand een vraag te stellen had - en kijk!
Het is niemand gelukt iets te vinden dat Mij en henzelf waardig was; slechts
één broeder heeft een paar woorden uit het evangelie van Johannes aangehaald.
Laten we die dan tenminste nemen en aan de hand daarvan enkele woorden tot jouw
kleine gezelschap richten. De aangehaalde woorden luidden:
‘Komt,
allen, die beladen zijn, opdat Ik jullie last verlicht en jullie verkwik!’ Meer
dan duizend jaar geleden zei Ik dit tegen Mijn leerlingen, en vandaag zeg Ik
het weer tegen jullie: ‘Komt, jullie, die beladen zijn, opdat Ik jullie
verkwik!’ Want ook jullie zijn belast, zij het met dit verschil, dat jullie de
last niet zo voelen drukken; maar als jullie in je hart wat meer wilden
rondkijken, zouden jullie heel veel vinden wat eigenlijk een last is voor
jullie geest - en als jullie je toestand werkelijk zouden kennen, zou het
jullie plicht zijn jullie geest van die last te bevrijden.
Waarom Ik
jullie deze woorden heb gegeven!? Kijk, dat heb Ik gedaan omdat jullie niet
weten wat jullie moeten vragen; dat is het duidelijke bewijs dat jullie denken
dat jullie in je hart zo rein zijn, dat er over een reiniging helemaal niet
gedacht hoeft te worden.
Ik roep
jullie deze woorden toe, omdat Ik je daarmee wil wekken uit de aangename
geestelijke slaap, waarin jullie dreigen weg te zinken. Kijk maar eens in je
innerlijk, dan zullen jullie nog veel dingen ontdekken die verbeterd en
verwijderd moeten worden.
Om Mijn
kinderen te worden moeten jullie veel strenger te werk gaan bij het onderzoeken
van je geestelijke huishouding; dan zullen jullie wel ontdekken dat Ik gelijk
heb met jullie toe te roepen dat jullie je lasten op Mij moeten leggen.
Ik zou geen
Vader zijn, als Ik niet zo zou handelen; zie dus in de eerste plaats Mijn
liefde voor jullie, om daarmee die van jullie te wekken, zodat jullie een
Vader, die tegelijkertijd Schepper en Heer van het hele heelal is, liefhebben
zoals hem toekomt. Om Hem waardig te zijn moeten jullie veel nauwgezetter en
gewetensvoller met jullie hart omgaan; daar liggen nog vele begindraden van
menige zwakheid in, die, hoe zwak ze nu ook zijn, tot strikken kunnen
uitgroeien. Tracht Mijn kinderen te worden; want - zoals Ik eens zei - wie niet
wordt als die kinderen, komt niet in het hemelrijk!
Kennen
jullie de betekenis van deze woorden? Begrijpen jullie wat Ik met ‘kinderen’
bedoelde? Jullie hebben daar wel een duister vermoeden, maar geen heldere
voorstelling van; want de voorstelling van een kinderlijk hart, zoals Ik toen
bedoelde, is veel hoger dan zoals jullie over het algemeen de kinderen
beschouwen.
Ik wilde
ermee zeggen: ‘Jullie moeten in hemelse zin kinderen worden! Alles uit jullie
hart wegdoen, wat een kinderlijke, hemelse instelling niet verdraagt. Een kinderlijke
instelling wil echter ook zeggen: Al je vertrouwen op de Vader stellen! En waar
volledig vertrouwen is, is onbegrensde liefde; waar liefde is, daar is
gewillige gehoorzaamheid of het overgeven van al je wensen en zorgen aan Mij,
de Vader!’
Daarom roep
Ik jullie toe: Kom, jullie, die beladen zijn, opdat Ik jullie verkwik! Wordt
weer kinderen! Vertrouw Mij en heb Mij alleen lief! Dan zullen jullie met een
in liefde ontbrand hart ontdekken dat jullie duizend vragen hebben en van de
Vader steeds meer willen horen wat eenmaal het loon zal zijn voor degene, die
de naam ‘Mijn kind’ helemaal heeft verdiend! Zo heb Ik Mijn oproep aan jullie
bedoeld - neem hem goed ter harte! En een volgende keer, wanneer Ik jullie
oproep iets te vragen, zullen jullie niet meer zo verlegen zijn als vandaag!
Amen!
Thermometer van de liefde
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
16
september 1870)
Aangezien
jullie je afvragen wat het getal 666 betekent, deels uit nieuwsgierigheid, maar
voor een deel ook omdat jullie de juiste betekenis ervan niet kunnen vatten,
zal Ik voor jullie allemaal een kleine lichtje ontsteken, opdat jullie op je
levensweg het juiste pad mogen vinden.
Jullie
weten wel, of vermoeden op zijn minst, wat het getal 666 feitelijk te betekenen
heeft; maar hoe men dit getal kan bereiken in de vervolmaking van zijn ziel,
dat is jullie nog niet helemaal duidelijk. Luister dus:
In al Mijn
evangeliën heb Ik steeds over de twee geboden gesproken, die alle andere
omvatten, namelijk: ‘Heb God lief boven alles, en je naaste als jezelf!’ Deze
geboden zijn gemakkelijk gezegd, maar niet zo gemakkelijk in hun ware betekenis
te begrijpen, en nog minder werkelijk toegepast.
Als Ik zeg
‘Heb God lief boven alles!’ en die liefde met het getal 600 aanduid, dan wil
dat zoveel zeggen als: als eigenliefde het getal 6 is, dan is daarvan 100 maal
zoveel verloochening nodig om in de mens het volledige getal van de liefde voor
God te bereiken.
Wat de
naastenliefde betreft, is er weliswaar gezegd: ‘Heb je naaste lief als
jezelf!’; maar hier is niet mee bedoeld, wanneer 6 als maatgevend getal
overblijft van 660, dat jullie je naaste slechts zoveel moeten liefhebben als
dit getal 6 voor jullie uitdrukt - nee, dit moet anders begrepen worden. Het
getal 6 wil alleen maar zeggen dat jullie voor je eigen lichamelijke welzijn
een tiende deel moeten houden van wat jullie voor je naaste kunnen offeren - en
dat komt overeen met tien keer de offervaardigheid vanuit de liefde voor God.
Laat nu iedereen
zijn hand op zijn hart leggen en zichzelf afvragen, hoe groot jullie
opofferingsgezindheid eigenlijk is, in getallen uitgedrukt? Aangezien Ik niet
naar mooie woorden maar naar mooie daden reken, verzeker Ik jullie dat er bij
jullie een heel klein getal voor Mij en een nog kleiner voor jullie naaste uit
zal komen; want wat liefde voor God en naastenliefde eigenlijk zijn, heb Ik
jullie al uitgelegd en uitvoerig meegedeeld.
Maar Ik
weet dat jullie zelfs in getallen uitgedrukt willen zien wat jullie hartemeter aanwijst; welnu, dan zal Ik jullie dat ook
vertellen - luister dus:
broeder
M. heeft de getallen 335 - 27 -
18,
zijn
vrouw heeft de getallen 135
- 3 - 35,
de andere
zuster heeft de getallen 214 - 16 - 74.
Wat die
getallen betekenen, weten jullie nu - hoe jullie die wanverhouding in orde
kunnen brengen, weten jullie ook. Daarom raad Ik jullie aan: ga op weg om die
getalsverhoudingen zodanig in harmonie te brengen dat het getal, dat Mijn
kinderen moeten hebben, zijn volle gewicht krijgt, namelijk: 600 - 60 - 6,
ofwel 600 voor Mij, 60 voor je naaste en het kleine bedragje 6 voor jullie
zelf.
Hierboven
staat duidelijk in cijfers uitgedrukt hoe het nu in feite met jullie gesteld is
- en om dat ten gunste van jullie zelf te veranderen, zal het jullie niet aan
Mijn zegen ontbreken. Maar nu genoeg voor vandaag! Amen.
PS. Je
zojuist gearriveerde zuster M.I. wil haar levenswaarde tegenover Mij en haar
zusters eveneens in getallen uitgedrukt te zien; zeg haar maar dat haar
liefdesgetallen 420 - 48 - 12 zijn. De rest moet ze zelf ontdekken. Amen.
Hemelprinsessen
(door
dezelfde,
18
september 1870)
Je
vrouwelijke metgezellen op de gemeenschappelijke weg naar Mij zijn verstrikt geraakt
in allerlei twijfels door Mijn vorige boodschap, waarin - zoals ze zelf
verlangden - zij hun geestelijke waarde in cijfers voor zich wilden zien, omdat
er resultaten tevoorschijn kwamen die niet overeenstemden met hun wensen en
omdat ze zich vleiden met de gedachte dat Ik - omdat ze tot het vrouwelijk
geslacht behoren - met hen wat meer consideratie zou hebben of, zoals jullie
plegen te zeggen, iets hoffelijker te werk zou dienen te gaan.
Dat je
zusters in hun hoop teleurgesteld zijn, omdat de bovenstaande getallen niet
overeenkomen met hun verwachtingen, en zij nu twijfelen wat ze moeten doen om
ooit een beter nummer op de ranglijst te krijgen, bewijst voldoende dat zij
absoluut geen notie hebben van de eigenlijke betekenis, namelijk hoe Mijn woorden
opgevat moeten worden, van alles wat er tot nu toe geschreven en hun
voorgelezen is. Want alles wat ze horen, betrekken ze alleen op wereldse
omstandigheden, wereldse verhoudingen, en ook die zouden ze graag zo aangenaam
mogelijk voor zichzelf inrichten, in de hoop dat er geen groot offer van hen
verlangd wordt en geen grote verloochening van hun ijdelheid verlangd wordt;
dat is de reden waarom ze nooit hebben begrepen wat het eigenlijk wil zeggen
Mijn kind te zijn!
In een
andere boodschap heb Ik jullie allemaal al op het hart gedrukt om er goed over
na te denken wat het wil zeggen om Mijn kind te willen worden; om het jullie nu
nogmaals voor de geest te brengen, zal Ik het jullie in een beeld proberen
duidelijk te maken.
Stel dat
bijvoorbeeld een koning of een keizer de ene of de andere van jouw zusters als
zijn kind zou willen aannemen, haar naar zijn hof zou halen en daar zou bevelen
dat haar evenals zijn lichamelijke kinderen alle eer bewezen moest worden!
Wat zouden
je zusters dan doen? Het eerste zou natuurlijk hun kleding zijn. In alle
modebladen, ja bij alle hoven zouden ze zich op de hoogte stellen van hoe ze
zich ‘s ochtends, ‘s middags en ‘s avonds dienen te kleden, alsook in het
theater, tijdens een pleziervaart en feestelijke bals.
En verder:
hoe moet ik mij gedragen bij openbare gelegenheden? Wat moet ik zeggen? Hoe
lopen? Hoe moet ik gaan zitten? Hoe moet ik mijn handen houden? - En nog meer
van die onzin, enkel en alleen om hun positie even perfect te vertegenwoordigen
alsof ze door hun geboorte aan die ceremoniële hoffelijke gedragingen gewend en
daarin opgevoed waren.
Dag en
nacht zouden ze zich het hoofd blijven breken, en steeds zou de ene zuster of
de andere iedere avond in haar eenzame slaapkamer bij zichzelf zeggen: Heb ik
vandaag niets ongepasts gezegd of gedaan? En als dat zo zou zijn, hoe kan ik
dat morgen of bij soortgelijke gelegenheden vermijden? - om er maar voor te
zorgen dat niemand enige kritiek zou kunnen hebben en het helemaal zou lijken
alsof zij een geboren konings- of keizersdochter was!
Nu wil Ik
dit beeld voor Mijn thema gebruiken, namelijk doordat Ik jullie toeroep en
aanbied dat jullie Mijn kinderen, de kinderen van de Schepper van het oneindige
kunnen worden, vergeleken waarbij konings- of
keizersdochters natuurlijk tot niets ineenschrompelen. En wat doen jullie bij
die uitnodiging eigenlijk?
Spannen
jullie je soms met evenveel haast in om het feestkleed van jullie ziel aan te
trekken, d.w.z. een smetteloos en onbevlekt lichaam? Of bestuderen jullie de
woorden van de geest en de eeuwige zaligheid, die Ik jullie al bij duizenden
heb gegeven, om de taal van Mijn hemelen te leren? Of hebben jullie nu al je
ijver erop gericht om de manieren en gedragingen te leren zoals het in Mijn
rijk betamelijk is en bij Mijn kinderen past?
‘Manieren’
wil hier zeggen: de liefde, vriendelijke en troostende woorden, die jullie een
ongelukkige broeder of zuster geven, die smekend bij jullie komt.
Onder
‘gedragingen’ versta Ik hier goede daden en woorden, waarmee jullie je
zielenadel kenbaar moeten maken en anderen door jullie voorbeeld opmonteren.
Of hebben
jullie er soms de hele dag aan gedacht om enkel en alleen Mij meer waardig te
worden, hetzij door slechte gedachten en woorden te vermijden, hetzij door mooie
daden van zelfverloochening en kleine opofferingen? Of denken jullie er dag aan
dag ‘s avonds over na: hoe heb ik de hele dag doorgebracht, geleefd en
gehandeld om de naam ‘kind van God’ te verdienen?
Kijk, Mijn
beste zusters, als jullie bij al Mijn vermanen, spreken en leiden dit beeld van
de koningsdochters en van het kind van God echt ter harte nemen, dan zullen
jullie ontdekken hoe ver jullie nog verwijderd zijn van wat Ik van jullie wil
maken.
Ja, jullie
zullen ontdekken - als jullie eerlijk tegenover jezelf willen zijn - dat het in
de vorige boodschap in cijfers uitdrukken van geestelijke waarde van jullie
hart nog behoorlijk genadig is, en jullie zullen inzien dat ook bij het
aangeven van die getallen meer Mijn liefde en genade dan Mijn strenge oordeel
overheerste.
In het
voorgaande dictaat heb Ik jullie gezegd dat de waarde van geestelijke
vooruitgang gelegen is in de offervaardigheid! Leer dus in de eerste plaats
ontzeggen, ontberen, en maak jullie wensen en begeerten ondergeschikt aan
hogere doeleinden; dan zal jullie bewustzijn - namelijk dat jullie door
zelfverloochening iets goeds hebben gedaan en door jezelf iets te ontzeggen
menige ongelukkige hebben geholpen - jullie weldra duidelijk maken welke
getallen jullie verdienen en hoe de verhouding daarvan - hetzij t.o.v. Mij,
hetzij t.o.v. je naaste of t.o.v. jezelf - het gemakkelijkst verbeterd kan
worden.
Laat je op
geen enkele manier misleiden: wees streng tegenover jezelf en toegeeflijk
tegenover anderen! Onderzoek jezelf iedere avond in eenzaam gebed, en kijk
hoeveel jullie gedurende de dag hebben gedaan en wat er door jullie nog gedaan
moet worden!
Vat het
niet zo licht op, dat Ik jullie als Mijn kind wil aannemen; Ik maak geen
grapjes. Het is waar dat er onnoembare zaligheden bereid zijn voor degenen die
het door Mij voor hen vastgestelde doel bereiken; maar zo heel gemakkelijk,
over een vlakke weg en zonder strijd gaat het niet.
Als jullie
de rol zouden moeten spelen van een koningsdochter op jullie kleine aarde,
hoeveel moeite zouden jullie je dan getroosten om geen slecht figuur te slaan?
En denken jullie soms dat het misschien een mindere opgave is om Mijn kind te
zijn? Denk er goed over na! Ja, Ik heb onmetelijke vreugden, maar zo goedkoop
kom je er niet aan!
Begrijp
toch eens wat het wil zeggen dat Ik, de Schepper van al het zichtbare en
onzichtbare, jullie heb uitgekozen om jullie tot Mijn kinderen te maken! En
dan, als jullie daar een duidelijke, maar dan ook heel duidelijke voorstelling
van hebben gekregen, kijk dan eens naar jullie cijfers, dan zullen jullie
ontdekken dat ze nog veel slechter hadden moeten uitvallen.
Maar die
wetenschap moet jullie dan nog meer aansporen om nu tenminste serieus te
beginnen alles te doen wat in jullie vermogen ligt om die hoge genade, die
jullie voorhebben op miljoenen van jullie medemensen, ook helemaal waardig te
worden!
Handel dus,
zolang er nog aardse lucht in jullie longen stroomt en warm aards bloed jullie
hart beweegt; want als de dag van de afrekening komt, hoop Ik dat jullie niet
met lege nieten maar met zwaarwegende getallen Mijn rijk zullen binnenkomen, om
daar vervolgens met weinig moeite te voltooien wat jullie hier onder veel
strijd en leed zijn begonnen.
Dit roept
jullie liefhebbende Vader jullie toe, die graag jullie twijfels wegneemt, maar
ook een stevige ernst om te handelen van jullie verlangt, opdat jullie niet
enkel in naam Zijn kinderen worden genoemd, maar het inderdaad ook werkelijk
zijn! Amen!
Nog een woord over de liefde-meter
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
1
november 1870)
Aangezien
je zojuist enkele eerdere boodschappen over de geestelijke getalswaarde van het
menselijke hart hebt voorgelezen, zouden ook twee andere zusters willen weten -
deels uit nieuwsgierigheid, deels uit echte weetgierigheid - hoe laat het op
hun geestelijke klok is.
Maar nu
vraag Ik: als zij een blik in hun eigen hart zouden willen werpen, zouden ze
daar dan zelf niet de eigenlijke waarde ervan kunnen ontdekken? Moet Ik soms
degene zijn die hun moet zeggen wat zij in Mijn ogen waard zijn?
En als de
verhouding niet de gewenste is, wat dan? Maar omdat ze toch geloven dat het
beter is om hun oordeel uit Mijn mond te horen dan het zelf te ontdekken, zeg
Ik hun hierbij:
mevrouw von T. heeft de getallen 327 - 52 - 16 en
de andere
zuster de getallen 285 - 48 - 19,
met andere
woorden: bij beiden ontbreekt nog bijna het dubbele aan overgave aan Mij,
minder aan opofferingsgezindheid voor hun naasten, en ze hebben iets meer dan
het dubbele van de norm voor de eigenliefde.
Als deze
getalsverhouding in evenwicht gebracht wil worden, moeten ze beginnen met bij
zichzelf het teveel weg te werken en op het register van hun naaste te boeken,
dan zal het getal voor Mij vanzelf wel groter worden.
Ik laat je dit
allemaal zo schrijven, maar of ze het ook zullen uitvoeren, is een andere
kwestie! Zeg hun dat Ik hen erbij zal helpen, wanneer het hun daar ernst mee
is; maar wanneer ze alleen maar de gesteldheid van hun hart wilden weten,
zonder het echte voornemen te hebben om die te verbeteren, dan helpt het noemen
van de nummers niets, evenmin als het bij een ijdele vrouw helpt om haar eigen
gestalte in de spiegel te tonen, wanneer ze niet tevreden is met wat ze daar in
de spiegel ziet en bovendien nog gelooft dat de spiegel liegt en zij mooier is
dan zij zichzelf in de spiegel heeft gezien.
Mijn beste
kinderen, drijf dus niet de spot met Mijn boodschappen, zoals vaak gebeurt op
bepaalde avonden, waarop mystieke spelletjes gedaan worden die jullie de
toekomst moeten onthullen en waarbij er ook dikwijls resultaten naar voren
komen die - als ze waar zouden zijn - de een of de ander niet zouden bevallen.
Het is een
grote missie die jullie te volbrengen hebben, en het zal in alle ernst moeilijk
voor jullie worden om daar voldoende recht aan te doen, temeer omdat jullie
door lichtzinnig vragen te stellen je zwakheden onthullen, terwijl jullie toch
niet reeds van tevoren het voornemen hebben gehad om - als die getallen niet
naar jullie tevredenheid uitvallen - die beslist te willen verbeteren.
Nu heb Ik
jullie de getallen gegeven - bedenk Wie ze aan jullie gaf, en handel ernaar om
ze te verbeteren; alleen zo kunnen jullie je Mijn liefde en genade waardig
maken. Bedenk dat, dan zal Mijn zegen jullie bij je streven begeleiden. Amen!
Toevoeging, als antwoord op de vraag van
een derde zuster:
Mijn
kinderen, spot niet met dingen die jullie serieus moeten nemen, ja, veel
serieuzer dan jullie denken. Ook je andere zuster wil haar hart getaxeerd zien.
Weet ze soms niet dat daar nog veel werelds in zit en dat ze nu met iedere
stap, die ze binnenkort hoopt te gaan doen, het gevaar loopt nog meer het
wereldse ingetrokken te worden?
Ze wil de
getallen weten, om te zien hoe het met haar liefde voor Mij, voor haar naaste
en voor zichzelf staat? Welnu, als we in omgekeerde volgorde bij haarzelf
beginnen, is haar getal van haar eigenliefde 24,
dat van
haar naastenliefde 36 en
dat van
haar liefde voor God 218,
dus over
het geheel genomen niet al te slecht en niet zo goed. Ze zou alleen, net als de
twee bovengenoemde zusters, het eerste getal moeten proberen te verminderen en
het tweede te verbeteren, dan zal ze Mijn hart misschien nader komen - wat haar
in de toekomst echter meer strijd zal kosten dan vroeger. Maar wanneer ze
alleen maar vaker aan Mij denkt, zal zij het getalsverhouding met een vaste wil
wel kunnen verbeteren! Amen!
God is liefde!
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
19
september 1870)
Zeg tegen
je broeder dat Ik waardering heb voor zijn wens om Mij voor zijn geestelijke
zuster te vragen om haar uit het dilemma van twijfels, zorgen en dwalingen te
bevrijden.
Maar ook al
vragen jullie Mij daar allebei om - waar moet Ik eigenlijk bij helpen?
Moet Ik
misschien - omdat jullie dat willen - het geneesmiddel (in de gedaante van een
kruis) van de mond van de zieke wegnemen om
haar, in plaats van dat ze binnenkort geneest, alleen maar nog zieker te
laten worden?
Of moet Ik
jullie wensen inwilligen, die weliswaar menselijk gezien heel prijzenswaardig
zijn, maar niet altijd met Mijn bedoelingen overeenstemmen?
Jullie
moeten toch toegeven dat Ik de beste en kortste wegen ken, waarlangs een ziel
in het juiste spoor te brengen is, en dat Ik bovendien ook weet wanneer het
tijd is om haar zulke geneesmiddelen te geven.
Kijk,
jullie zuster moet door een bad van tranen, zuchten en slapeloze nachten haar
ziel schoon leren wassen. Iets anders helpt haar niet. Nog steeds klampt ze
zich, als iemand die in het water drijft aan een plank, vast aan haar wereldse
ideeën en aangewende verkeerde manier van denken.
Maar hoe
stevig ze daar ook aan vasthoudt, ook die plank moet Ik uit haar handen
trekken, en pas wanneer ze denkt dat op het punt staat te verdrinken, strek Ik
als Redder Mijn hand uit; want dan pas zal die ook helemaal op zijn juiste waarde
geschat worden.
Laat Mij
Mijn gang maar gaan; Ik ken de kwalen, maar Ik ken ook de middelen om ze te
genezen. Grijp Mij dus niet bij de arm, maar laat Mij begaan zoals Ik wil, dan zullen
je broeder en zijn zuster pas aan het eind duidelijk zien dat er alleen zo en
langs geen andere weg redding mogelijk was, om zich daarna volkomen vrij van
wereldse vooroordelen helemaal aan Mij en Mijn leer te kunnen overgeven en op
die manier helemaal Mijn kind te worden, juist zoals Ik het wilde. Amen!
Verzamel daden van liefde
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
17
oktober 1870)
Zeg tegen
je geestelijke zuster dat ze bij Mij moet blijven, want bij Mij is vrede en
vreugde; ze moet Mij in haar naaste niet veronachtzamen, want wat ze in liefde
voor de armsten doet, doet ze voor Mij!
Nu ze zich
in een toenemende gezondheid weer over haar leven begint te verheugen, moet ze
ook denken aan al die behoeftigen, die zij enkele
vreugdevolle momenten in hun treurige leven kan bezorgen.
Tranen van
dank en blijdschap zijn de mooiste parels aan gene zijde - laat zij die
verzamelen, dan zal zij zichzelf eenmaal, omhangen met koninklijke
sieraden, omringd zien door jubelende geesten, die haar dan zullen toeroepen:
‘Herinner
je je niet meer dat ik ook noodlijdend en arm was op
aarde? Maar jij hebt mij verkwikt, gekleed, gevoed! Gezegend jij en Degene die
jou die liefdadigheid geleerd heeft!’
Dan, Mijn
kind, zul je er verwonderd bij staan en je zult niet weten waar je naar moet
kijken, naar de jubelende geesten of naar Mij, die op enige afstand met een
glimlach en een Vaderlijke blik vol liefde Mijn armen naar jou zal uitstrekken
en je zal toeroepen:
‘Ken je nu
de waarde van goede daden, de waarde van het gelukkige bewustzijn zoiets te
hebben gedaan? Kom hier, Mijn kind,
ontvang je beloning aan Mijn borst, ga de zaligheid binnen, die je hebt
verdiend!’
En zo’n
moment - is dat niet het verdragen en het lijden waard?! Denk na over Mijn
woorden! Het is je hemelse Vader, die ze jou zendt tot jouw heil en jouw vrede!
Amen!
Over liefde en zorg in het gezin
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
18
december 1870)
Vraag: Men
moet toch zorg hebben voor het verbeteren van zijn materiële toestand, in het
bijzonder wanneer men een gezin heeft - of moet men bij het vervullen van zijn
plicht al het andere aan de Vader overlaten?
Antwoord:
Je broeder vraagt je, of en in hoeverre iemand voor zijn gezin moet zorgen, of
dat hij het helemaal aan Mij moet overlaten? Op deze vraag antwoord Ik met een
andere vraag: Wie heeft die kinderen eigenlijk op de wereld gezet, jij of Ik?
Het antwoord is: jij! - of liever: ze zijn door Mijn toelating aan jou gegeven.
Goed dan, dan ben je ook verplicht om voor hun materiële en geestelijke
onderhoud en voeding te zorgen, d.w.z. je moet je kinderen in zoverre
lichamelijk verzorgen, dat ze geestelijk niet in hun ontwikkeling belemmerd
worden. En aan de andere kant ben je in geestelijk opzicht verplicht om hun
deze weg te tonen, die hen slechts daarheen leidt waar ze eenmaal, hun hemelse
Vader waardig, Zijn kinderen genoemd kunnen worden.
Dat bij de
mensen de vaderlijke en moederlijke zorg en liefde vaak te ver gaat, en dat ze hun
blik steeds op de toekomst gericht houden om hun kinderen een gelukkig bestaan
te bezorgen, terwijl ze het heden vergeten, dat is een andere kwestie en
meestal ook een misrekening. Want wat Ik van die kinderen zal maken, langs
welke wegen en door welke omstandigheden Ik van plan ben hen te leiden om hen
tot mensen naar Mijn zin te maken - dat gaat de ouders niets aan, en ze doen er
verkeerd als ze zich teveel met het toekomstige lot van hun kinderen
bezighouden.
Ze moeten
hen, evenals ieder ander goed dat hun toevertrouwd is, alleen maar gewetensvol
beheren, wat de geestelijke en lichamelijke vorming betreft het hunne doen en
dan de rest aan Mij overlaten.
Dat is dan
een opvoeding die een goede groei belooft; al het andere heet geen opvoeden,
maar verwennen!
Tot zover
over deze kwestie - Ik denk dat het jouw broeder nu wel duidelijker zal zijn
dan voordat hij het vroeg. Amen!
Nog enige wenken voor de liefdevolle
zorg voor het eigen gezin
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
9
januari 1871)
Mens, blijf
binnen de grenzen van je inzicht die Ik, de eeuwige liefde, aan je heb gesteld.
Ik weet het beste dat die grenzen toereikend voor je zijn en, door ze heilzaam
te benutten, jou naar de ochtend van het geestelijke licht, naar de ochtend van
de opgang van Mijn genadezon leiden.
Wees als de
vlieg: ga net als zij onopgemerkt door de wereld, vervul net als zij je heilige
missie met het doel Mijn kind te worden - en zoals de vlieg onder haar
onaanzienlijke gewaad zonder opschik of glans toch een groot aantal licht- en
levenselementen verbergt, zo zul jij dan ook, al is het ook in een bescheiden
sociale positie, onder het eenvoudige omhulsel van je menselijk lichaam een
geestelijke overvloed aan liefdes- en levenswaarheden verbergen, die pas in het
andere, eigenlijke, leven in het licht hun echte waarde zullen krijgen.
Blijf bij
je voornemens, geef Mij je wil, je wereldse zorgen, je gezin en alles wat je
dierbaar is in handen; dat zijn de beste verzekeringsinstellingen voor alles
wat er kan komen.
Werk voorzover je beroep dat van je vraagt, om voor jezelf en je
gezin een onbezorgd werelds bestaan te vestigen - dat ben je hun verschuldigd.
Maar wat je overige belangrijke hoop en wensen betreft, leg ook die in Mijn
handen, als in een stevige brandkast; daar bewaar Ik ze voor je, en te zijner
tijd zal Ik ze je weer met flinke rente teruggeven - maar misschien niet
wanneer jij, maar Ik dat het beste zal vinden!
Vertrouw op
Mij, je hemelse Vader! Hij heeft je tot nu toe langs verschillende voor jou
passende wegen naar het punt gebracht, waar je allang had moeten zijn. Tot nu
toe heb je geloofd zelf een wil te hebben, maar nu zie je in - als je
geestelijk vooruit wilt gaan en onder alle omstandigheden rustig wilt blijven -
dat jouw wil moet opgaan in die van Mij.
Dit, Mijn
kind, is de enige weg naar rust, troost en naar Mijn hart. Volg die steeds, dan
zal die je een helder oordeel geven over de komende omstandigheden, die
duidelijk zullen maken wat de wereld eigenlijk is, en een onmetelijk groot
geestelijk gebied voor je openen dat zich uitstrekt in de oneindigheid, terwijl
de wereldse strevingen tot een minimum gereduceerd worden.
Het oude
jaar is bij jou met een goed voornemen geëindigd; begin het nieuwe met daden
die overeenkomen met dat voornemen, dan zul je de stem en de hand van de Vader,
die jou steeds liefheeft, ook dit jaar niet missen, maar zelfs dikwijls
duidelijk bespeuren. Amen!
Heb lief met vertrouwen!
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
26
januari 1871)
Mijn beste
kinderen! Volhardt in jullie liefde voor Mij! Vertrouw Mij, jullie hemelse
Vader!
Al vergaat
alles en valt de wereld in stukken, Mijn geestelijke rijk staat sterk, evenals
Mijn liefde! Mijn huis is niet op zand gebouwd, zoals de vergankelijke wereld
en haar vreugden.
Wanneer jullie
eenmaal de hemel in jullie innerlijk hebben gevonden, laat dan de elementen
buiten stormen en de winden gieren - blijven jullie lekker thuis in je stille
hartskamertje; daar bloeien jullie vrede en jullie rust.
Mijn lieve
dochter, die nu duidelijke bewijzen van Mijn liefde en de macht van Mijn woord
hebt gekregen, laat de hand, die je tot nu toe geleid heeft, niet los en
verwarm je aan Mijn borst, dan zul je zaligheden genieten waar duizenden van je
medemensen geen idee van hebben.
Blijf Mij,
je geestelijke Bruidegom, trouw; Hij zal je liefde belonen met hemelse
vreugden, waarbij vergeleken alle aardse vreugden slechts een ijdel gefonkel zijn.
Je zult
weldra helemaal genezen, en dan - wanneer je met diepe teugen van vreugde de
zachte luchten van de ontwakende lente inademt - moge dan ook in jou het
geestelijke voorjaar ontwaken met al zijn glans en pracht, en zoals de aarde
zich dan geleidelijk siert met de teerste bloemen moge ook jouw hart gesierd
worden door louter daden van liefde tegenover je naasten en door een gevoel van
dankbaarheid tegenover Mij.
Zoals je
dan misschien temidden van de groenende pracht van
die nieuw aangekomen gast zou willen uitroepen: ‘O, wat is de wereld toch
mooi!’, zo zou ook Ik dan willen uitroepen: ‘O, wat is een liefhebbend hart
toch mooi!’
In het
voorjaar stroomt nieuwe warmte door de hele aarde - laat ook jij nieuwe liefde
verwarmend door je hart trekken, en geef door je daden het bewijs dat Mijn
woorden niet op onvruchtbare aarde zijn gevallen, maar laat ze, door in het
nieuw ontwaakte levensvoorjaar van jouw hart vruchtbaar zaad te zijn dat je
geestelijke lichaam doet rijpen en in de herfst te verzamelen wat er gedaan is
- jou dan de kroon der overwinning opzetten!
Dit is voor
jou, Mijn kind, en Mijn volle zegen voor je man!
Verenig en
verbindt je steeds meer met elkaar, dan zullen jullie de Vader in alle hoeken
van jullie hart en bestaan kunnen vinden! Amen.
Liefde is het grote magnetisme
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
4
februari 1871)
Je zuster
vraagt jou in haar diepe angst om haar door een paar magnetische strijkingen zover te brengen, dat ze meer vertrouwen in
haar eigen krachten krijgt.
Nu vraag je
Mij, wat er in dit geval moet gebeuren?
Om voor
iedereen zijn twijfels en zijn hoop op de juiste manier op te lossen, zal Ik
dus Zelf de Bemiddelaar, de Heiland en de Verlosser zijn; want zonder Mijn
hand, zonder Mijn hulp is het uitstrekken van jouw hand immers slechts een
animale[12]
beïnvloeding, en geen psychisch-geestelijke, die pas
wanneer die door Mij hoger gepotentieerd is het
gewenste effect bij je zuster teweeg kan brengen. Ter zake dus:
Ik vraag je
zuster alleen maar: heeft ze soms nooit gevoeld wat het bidden tot Mij voor
troost, sterkte, zaligheid en geluksgevoel geeft, wanneer het helemaal uit het diepst
van haar hart aan Mij gericht is? En Wie geeft haar dat gevoel eigenlijk? Kijk,
dat doe Ik, doordat Ik sterkend in die gewonde ziel stroom, wanneer die zich
helemaal voor Mij opent en aan Mij overgeeft. Waar bestaat er een magnetische
kracht, die in haar effect met die gevoelens van zaligheid vergeleken zou
kunnen worden!
Je zuster
moet proberen haar hart in diepe deemoed tot Mij, haar hemelse Vader, te
verheffen; ze moet Mij haar leed en zorgen vertellen, ze moet voor Mijn troon
in elkaar zakken in het stof van haar nietigheid. En wanneer ze daar dan ligt,
machteloos, overweldigd, alles aan Mij overlatend, wanneer ze zich zo tot in
het kleinste detail heeft verdeemoedigd, dan zal Ik haar verheffen; want in
haar diepste deemoed is ze Mij het meest nabij, en dan zal Ik troost, liefde en
geestkracht in haar laten binnenstromen, zodat ze ten eerste haar vermeende
tegenslagen niet zo zwart inziet, en die ten tweede ook gemakkelijker kan
verdragen.
Mijn liefde
is het grote magnetisme, dat alles aantrekt en niets van zich wegduwt. O, wie
zich in de invloedssfeer daarvan begeeft, kan alleen maar winnen, maar niets
verliezen.
Laat zij
dus moed vatten om haar blik naar Mij, haar Vader, op te heffen. Als Vader duw
Ik geen enkel kind weg dat Mij smekend nadert, en des te minder wanneer het
hart van dat kind een altaar van liefde is geworden, waar het vuur van deze
goddelijke eigenschap van Mij brandt en de hele mens doorstraalt, en zelfs ook
het lichaam nog met gelukzaligheid verwarmt.
Laat je
zuster dus dit magnetisme zoeken, dan zal het haar meer en betere vruchten
opleveren dan wanneer jij je hand uitstrekt, waarbij er al naargelang jouw
persoonlijke geestelijke verheffing ook wel effect zou zijn. Maar dat effect is
niet te vergelijken met wanneer Ik haar Mijn Vaderhart schenk als beloning voor
een kinderlijke overgave aan Mijn wil! Amen.
Daadwerkelijke liefde
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
11
februari 1871, voor H. en P.)
Met
welgevallen en grote tevredenheid heb Ik gezien hoe jullie langzamerhand
vooruitgaan en aan Mijn wensen beantwoorden. Maar aangezien Ik een God, een
geest ben en ook jullie Vader zou willen zijn, spreekt het vanzelf dat jullie -
ook al zijn jullie bezield van de beste wil om alleen maar te doen wat Ik
prettig vind - het daarbij toch duizend keer verkeerd doen en door de wereld,
de invloeden daarvan en de door Mij gezonden beproevingen weer geschokt raken
in jullie voornemen en tijdelijk afraken van de weg waarop jullie zo krachtig
willen voortgaan.
Jij, Mijn
lieve dochter, hebt Mij van ganser harte vastgegrepen en zou alleen Mij willen
liefhebben en je met Mij verenigen; maar die liefde die je voor Mij hebt is
niet voldoende, wanneer je die niet ook in het leven praktisch beoefent.
Weet, dat
in feite alleen daden bij Mij waarde hebben; edele daden brengen je dichter bij
Mij. Daden zijn blijvende gedenkstenen, terwijl gevoelens van liefde en
verheffing, hoe zuiver en verheven die ook mogen zijn, niet blijvend in een
menselijke borst vastgelegd kunnen worden, maar slechts als voorbijgaande
momenten van een pas aan gene zijde duurzame zaligheid, slechts als vluchtige
voorboden in jullie ziel tevoorschijn treden.
Jouw innige
gebed zal je vooruit helpen, maar het resultaat voor je ziel zou steeds moeten
zijn dat je door daden bewijst wat je Mij in mooie woorden hebt verteld. Nu zal
Ik je een beetje helpen bij hoe je de juiste weg kunt vinden, opdat je hart
voortdurend een woning voor Mij zal en kan worden! Luister dus:
Bij vele
gelegenheden tijdens Mijn aardse leven en ook in de twee grootste geboden der
liefde heb Ik de naastenliefde gelijkgesteld aan de liefde die Mijzelf aangaat.
Want wanneer er staat ‘Heb God lief boven alles!’ wil dat zeggen dat de liefde
voor Mij onbegrensd moet zijn. Toen Ik nu een tweede gebod uitsprak, namelijk ‘Heb
je naaste lief als jezelf!’, wilde Ik daar in feite hetzelfde mee aanduiden;
want de liefde van de mens voor zichzelf is zowel in materieel als in
geestelijk opzicht zo groot, dat daar geen grenzen aan gesteld kunnen worden.
Dat is bijzonder duidelijk wanneer die liefde iedere andere aandrang in het
menselijke hart onderdrukt, waarbij ze dan als de slechtste menselijke
eigenschap van extreme eigenliefde niet meer hemels, maar hels is geworden en
geen naastenliefde meer toestaat.
Over die
laatste zullen we hier niet spreken, maar bij die gerechtvaardigde ‘liefde voor
zichzelf’ blijven die men ook zijn naaste moet schenken, en hoe men - weliswaar
met opoffering van zichzelf - de liefde voor zijn medemensen kan doen toenemen.
Welnu, Mijn
kind, hier begint in plaats van een louter gevoelsleven het daadwerkelijke
leven, dat ophopen van edele handelingen, die uiteindelijk pas aan een
geestelijk levend mens zijn eigenlijke waarde voor Mij en hemzelf verlenen.
Welnu, Mijn
kind, leg nu je hand op je borst en vraag jezelf af: ‘Heb ik steeds gehandeld
volgens de geboden van die wetten van Mijn Vader, Mijn lieve Jezus?’ Heb ook ik
- net als Hij - zo vele hardheden en krenkingen, die mijn medemensen mij hebben
aangedaan, in het zand geschreven? Heb ook ik net als Hij al uitgeroepen:
‘Vergeef hun, Heer, want ze weten niet wat ze doen!’? Heb ook ik voor mijn
vijanden gebeden, en kwaad met goed vergolden? Heb ook ik gedacht aan de
woorden van mijn Verlosser, toen Hij zei: ‘Wat jullie voor een arme doen, dat
hebben jullie voor Mij gedaan!’?’ Enzovoort.
Kijk, Mijn
lieve dochter, als je zo eens rondkijkt in je hart, zal er menige tere plek
tevoorschijn komen, waarbij jij zelf zult moeten toegeven dat je Mijn voorbeeld
niet altijd hebt gevolgd.
Kijk eens,
jij beweert toch dat je Mij liefhebt. Maar hoe
bewijst die liefde zich het beste: enkel door woorden of door heilige
voornemens, die echter ook uitgevoerd moeten worden om degene die jij liefhebt door volwaardige daden duidelijk te maken dat de
woorden van liefde, die je tot Hem richt, heel diep gevoeld worden en geen
leugens, maar als daden glanzende waarheden moeten worden!
Het is
waar, dat Ik jouw hart tot nu toe door bittere ervaringen geleidelijk zover heb
gelouterd, dat Mijn woord daar ingang heeft gevonden en jij kunt begrijpen hoe
men Mij moet liefhebben en wat voor grote effecten die liefde in een ziel, ja
zelfs in een lichaam teweeg zou kunnen brengen!
Nu staat je
hart open voor Mijn leer van liefde en ben jij op die manier een trede dichter
bij Mijn hart gebracht. Nu komt echter de tweede trede, en die moet beklommen
worden, als je in de volle betekenis van het woord Mijn kind wilt worden - als
je wilt dat jouw liefde, die Mij in heerlijk zalige en diepgevoelde woorden
vanuit je hart tegemoet stroomt, ook beantwoord moet worden met de liefde,
waartoe Ik als Vader en jouw Jezus in staat ben. Nu, als voltooiing van de
leer, komt de vervulling ervan: de praktijk ofwel het beoefenen ervan.
Begin dus,
Mijn dochter, met edele daden, met verdraagzaamheid ten opzichte van de zwakten
van anderen en allen, die om je heen zijn of die de omstandigheden op jouw weg
brengen, met liefde en deemoed te behandelen. Begin streng tegenover jezelf en
toegeeflijk tegenover anderen te zijn, dan zul je voor jezelf een hemel
scheppen in het bewustzijn dat je op die manier hebt gehandeld - een hemel die
in staat is de vluchtige uren, die je genoten hebt in je zalige gebed, blijvend
vast te houden.
Je zult
jouw Jezus pas in Zijn gehele grootheid en mildheid herkennen, wanneer je zult
ervaren wat voor zaligheden de liefde voor je naaste, beoefend met de blik op
Hem gericht, kan schenken.
Dan pas zul
je ook de stem van je Vader en Jezus vaker in jezelf horen, die je liefdevol en
vriendelijk zal toeroepen: ‘Zo is het goed, Mijn kind! Ga verder op de weg van
het leven in liefde, die je nu bent opgegaan, dan zul je steeds meer met Mij in
gemeenschap treden, dan zul je op die manier een hemel om je heen verspreiden
en de grootste hemel in jezelf bezitten.’
Dan zal je
hart rustig kloppen bij alles wat Mijn hand aan je geeft of je ontneemt. Wat
voor gebeurtenissen er ook mogen komen, in verbinding met Mij kan de wereld je
absoluut niet meer deren, geen lasterende tong heeft voor jou nog een angel;
want gladde en zoete woorden glijden allemaal van de liefde af, alsook de
slagen die de wereld jou zou willen geven - je bent bij Mij en Ik bij jou! Wat
wil je nog meer? Als nietige aardwormpjes jou misschien willen belasteren: het
is een machtige God, die jou als Zijn kind in Zijn armen houdt! Begrijp wat Ik
tegen je zeg en streef ernaar; het is de strijd en de moeite waard!
Heb jouw
Jezus lief zoveel je kunt, en wees ervan verzekerd dat Hij jou steeds liefheeft
en heeft liefgehad, veel meer dan een menselijk hart ooit kan vatten en
verdragen.
Tot nu toe
heb je Mijn macht en Mijn liefde gevoeld, maar dat waren slechts ogenblikken
van verrukking; hier geef Ik je echter de wenk om ze blijvend te genieten.
Vertrouw op Mij, en word in de volle betekenis wat Ik van je wil maken!
Dit wenst
jouw Vader in Jezus je tot jouw heil! Amen!
Geduld doet de vruchten van de eeuwige
liefde rijpen
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
6
september 1871)
Zó, Mijn
lief kind, bereik Ik Mijn doel niet. Het geestelijke, edelere in de menselijke natuur
moet langs andere wegen tot rijping gebracht worden dan jij je voorstelt.
Kijk eens
naar die geestelijke bloem, hoe schoon die zich ontvouwt in de zachte schaduw
van pijn en leed, terwijl ze, als Ik zou doen zoals jij wilt - d.w.z. als Ik
haar in het felle zonlicht van een lichamelijk gezond leven zou plaatsen - snel
zou verdorren, in plaats van zich zacht en langzaam te ontwikkelen.
Zoetjes aan
dus, Mijn zoon, als je je geestelijke pleegkind liefhebt; wees ervan verzekerd dat - hoewel jouw liefde voor
haar ook groot is - Mijn liefde nog veel groter is, aangezien Ik jullie heb
samengebracht, terwijl jullie gebonden zijn door andere banden, die jullie nu
niet kunnen kennen.
Zij zou
graag in jouw armen willen wegzinken, omdat de liefde alles wat ze liefheeft
naar zich toe wil trekken; maar bij jou moet er weer een loslaten volgen omdat
jullie - zoals iedere ziel - voor andere missies bedoeld zijn.
Alleen
wanneer eenmaal het moment komt dat jouw kind in Mijn armen kan wegzinken, dan
pas is er die ware en blijvende gelukzaligheid, die bij jou slechts zwak en van
voorbijgaande aard, maar bij Mij dan sterk en eeuwig is.
Wat jullie
schepselen op aarde van de liefde voelen, al zijn het ook de sterkste
aandoeningen die jullie hart sneller doen kloppen, zijn toch slechts zwakke
beginpunten, vage vermoedens vergeleken bij die liefde, die Ik voor jullie voel
en die Mij ertoe brengt om jullie langs zo velerlei verschillende wegen tot
Mijn Vaderhart te trekken.
Jou, Mijn
dierbare schrijver van Mijn goddelijke woord, jou ken Ik: jij zou graag de hele
wereld gelukkig willen maken, alle mensen tevreden zien en allen leiden langs
dezelfde weg, die alleen naar Mij leidt. Je zou vrede en eendracht,
broederliefde en liefde voor God op deze aardbol in de hoogste graad ontwikkeld
willen zien; jij zou, evenals jouw lijdende pleegkind, de hele mensheid in één
klap willen genezen.
Ook Ik zou
datzelfde willen doen - en toch, en toch kan en mag Ik dat niet doen; ook Ik
moet leed en ellende, al dan niet door eigen schuld, toelaten en mag het niet
onderdrukken, omdat een hoger, groter en geestelijker doel Mij dwingt het
wereldse leven ondergeschikt te maken aan het geestelijke. En als jouw ziel
bewogen is, wanneer je dit kind ziet lijden en niet kunt helpen, dan ben Ik dat
ook, en dikwijls nog veel meer.
Troost je
dus met Mij, jij kleine vader van een kleine kudde; wat jij in het klein voelt,
voel Ik in het groot, alleen met dit verschil, dat jij - als je Mijn macht zou
bezitten - waarschijnlijk domme dingen zou doen, wat bij Mij niet het geval kan
zijn.
Ga voort op
je weg, zoals nu; heb je geestelijke kinderen lief als jezelf en spoor hen
allemaal aan Mij boven alles lief te hebben, dan zul je te zijner tijd wel
duidelijk zien dat Ik toch een betere gids ben dan jij.
Kijk eens
naar deze dochter van Mij: wat was ze; en wat is ze nu? Jij zou haar beslist
niet zover gebracht hebben als Ik; erken dus Mijn macht en Mijn liefde, en
beteugel je ongeduld. Alles heeft zijn tijd. En als jullie eenmaal vrede en
rust willen krijgen, vergeet dan nooit dat boven alle schijnbare wantoestanden
van het leven - net als de zon boven alle menselijke ellende - alleen de liefde
van jullie Vader de machtige kracht is, die jullie allemaal leidt! Amen!
De kus
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
22
oktober 1871)
Kijk, Mijn
beste kinderen, jullie gebruiken dit teken van liefde in verschillende
betrekkingen en omstandigheden van het leven, en toch weet niemand van jullie
waarom hij juist dit teken heeft gekozen om zijn gevoelens uit te drukken, en nog
minder wat het in feite is of geestelijk betekent!
Aangezien
dit teken van liefde van de wieg tot het graf met jullie leven vervlochten is,
zal Ik jullie daar enige opheldering over geven, waaruit jullie mogen opmaken
hoeveel geestelijke hoge verrichtingen er dikwijls in één enkele daad liggen,
waarvan jullie je geen denkbeeld kunnen vormen en met al jullie nadenken niet
de minste rekenschap kunnen afleggen!
Om nu tot
de geestelijke betekenis van de kus te komen moet Ik bij het materiële
beginnen, om jullie te tonen hoe jullie langs de materiële weg van aanraking
iets geestelijks tot stand willen brengen, wat natuurlijk niet blijvend kan
zijn, en dat om die reden het kussen in verschillende omstandigheden ook
dikwijls herhaald wordt.
Maar nu ter
zake:
Jullie
zullen al verschillende keren een zeepoliep hebben gezien, die zich met zijn
armen om zijn prooi heen kan vlechten en zich vervolgens met zijn zuigaders op
die prooi vastzet, zoals hij die zuigaders ook gebruikt om zich op voorwerpen
vast te zetten en zich vast te houden. Op die manier trotseert hij het geweld
van de golven of de stroming van de zee, of, als er gevaar dreigt, kan hij zich
met verscheidene armen aan een stevig voorwerp vastklemmen en zich met de
overige vrij verdedigen.
Welnu, wat
doet die poliep met zijn zuigarmen, en hoe zijn ze gebouwd, om geschikt te zijn
voor zijn doel?
Kijk, we
zullen eerst beginnen bij de bouw van die zuiginstrumenten. Ze bestaan uit een
groot aantal kleine luchtpompen, waarmee het dier de lucht onder de holle ruimte
van zijn zuigorganen wegzuigt en zichzelf dan kan vasthouden door de druk van
de lucht van buiten of van het water, en wel met groot gemak en zonder enige
krachtsinspanning.
De taak van
die zuigorganen is dus om de tussen het dier en het andere voorwerp ingesloten
lucht weg te halen. Maar aangezien de lucht ook voor het andere voorwerp
noodzakelijk is om voort te bestaan, onttrekt de poliep door dit proces behalve
de eigen bestanddelen van lucht ook iets van het eigen levensbeginsel van het
aanklevende lichaam en eigent hij zich dat toe.
Welnu, wat
de poliep door de bouw van zijn zuigorganen mechanisch doet, dat doen jullie
mensen allemaal bij het kussen. Want bij jullie wordt de mond eveneens
samengetrokken als een zuigorgaan en neemt daarbij door het naar binnen zuigen
van de lucht nog een andere, ja twee andere substanties op in zijn lichaam en
zijn ziel - dat is ten eerste een klein deeltje van het levensmagnetisme van de
ander, en verder een deeltje van het psychische fluïdum, dat op zulke momenten
vrijer wordt en zich aan anderen kan meedelen.
Zoals een
poliep zich prettiger voelt als hij het gewenste voorwerp met zijn zuigorganen
steviger aan zich kan binden, zo vergaat het de mens ook, wanneer hij bij het
kussen meent dat hij het andere levende of levenloze lichaam dichter naar zich
toe heeft gehaald. Daar komt dan behalve het aangename gevoel van de uiterlijke
aanraking nog het psychische contact bij, dat aan degene die kust een gevoel
geeft van een blijvende vereniging. Zo’n vereniging kan op deze aarde en met
dit zware lichaam helaas niet tot stand gebracht worden, maar pas wanneer
jullie omhulsel uit fijnere elementen zal bestaan, waarbij het ineenvloeien van
twee zielen bij een kus langer en duidelijker gevoeld kan worden!
Dat een kus
zich ook uitstrekt tot zinnelijke wellust is natuurlijk, omdat ook achter die
daad nog iets hogers, geestelijkers verborgen ligt,
dat door slechts enkelen gekend en begrepen wordt.
De liefde,
die alomvattende band, die heel Mijn schepping bijeenhoudt en doorstroomt, die
liefde is in haar meest verheven momenten woordeloos - klanken, woorden, ja
zelfs blikken, uit wat voor van liefde stralende ogen ook, zijn te weinig om
datgene uit te drukken, wat de liefde de beminde ander wil zeggen; het stuwt
naar een aanraking, om daardoor een ineenvloeien van twee zielen te
bewerkstelligen.
Hier is het
de kus, die door de lippen stevig aan elkaar te hechten de geliefde ander
eeuwig aan zichzelf zou willen vasthechten, waarbij de ziel in deze aanraking
haar hele ik aan de geliefde ander zou willen geven, om in ruil daarvoor het
eigen ik van die ander ook weer helemaal terug te ontvangen.
Een kus is
één van die momenten dat twee zielen zich als het ware één voelen, al is maar
voor enkele momenten, en waarbij geen taal uitdrukkingen kent om te zeggen wat
men bij die kus voelde.
Het is één
van die momenten dat de ziel zich boven haar gebrekkige wereldse natuur zou
willen verheffen, maar, omdat dat helaas slechts voor eventjes uitvoerbaar is,
die aanraking weer moet loslaten om die later weer opnieuw te bewerkstelligen.
Het is dus
de geestelijke band van zielsverwantschappen, die het
gelijke met het gelijke verbindt en Mijn hele schepping doortrekt, en die de
wezens al naargelang hun individuele geestelijke posities dikwijls een licht vermoeden
geeft van een hogere wereld, om te zorgen dat ze zich niet teveel verliezen in
de modder van de materie.
De kus, een
eenvoudige aanraking van twee lippen, loopt als een getuigenis van liefde door
alle omstandigheden van jullie leven - een moeder, staande bij de wieg van haar
pasgeborene, weet het kind niets te zeggen, niets duidelijk te maken, maar een
kus drukt alles uit wat ze wil zeggen.
De kus bij
het weerzien, het afscheid, zelfs op het punt van scheiden naar een andere
wereld, is de uiterste woordeloze uitdrukking van een ziel die de ander niets
meer kan zeggen, niets meer duidelijk kan maken. In de kus verenigt de ziel
alles, in de kus wil ze alles geven en alles nemen wat de omstandigheden en de
tijd haar toestaan; en dan: de kus van liefde, het inzicht van twee zielen dat
ze voor elkaar zijn geschapen, wie zal die eerste kus beschrijven? Van jullie
mensen: niemand, maar ga maar eens naar het geestenrijk; Mijn engelen zullen
jullie kunnen zeggen dat die kus uit hun thuisland stamt, maar dat hij bij hen
nooit door zinnelijkheid ontheiligd of misbruikt wordt.
Jullie
zullen die kus ook eenmaal ontvangen van degenen die vóór jullie zijn
overgegaan en daar, gelouterd en gereinigd, met ongeduld op jullie wachten, en
daar zullen jullie ook pas het tot één samensmelten van twee zielen leren
begrijpen en voelen. De kus is daar slechts een zwakke afspiegeling van, en zal
op aarde voortbestaan als het enige symbool van Mijn grote liefde voor jullie
en al het geschapene, zolang er geesten in materie gekleed zullen zijn.
Mijn grote
goddelijke liefde, die niet lichamelijk, maar alleen geestelijk met jullie in
aanraking kan komen, heeft jullie het kussen gegeven om instinctief te
gebruiken; want bij een kus hechten jullie op de meest verheven momenten lippen
aan elkaar. Kijk, Mijn kinderen, de lippen vormen een van de belangrijkste
instrumenten van de taal, van het woord, van geestelijke uitwisseling door
middel van lichamelijke instrumenten.
Wanneer nu
de lippen als instrument om te spreken verstommen, schenkt de liefde hun nog
een laatste, hoogste uitdrukkingsmogelijkheid om het andere wezen aan te raken,
aan wie de één zijn hele ik, zijn hele ziel zou willen geven of in die ziel zou
willen overgieten. Het op elkaar drukken van de lippen op die van een ander is
dus de daad waarbij lichamelijke uitwisseling eindigt en de geestelijke
uitwisseling begint!
De kus is
de vereniging van twee zielen tot één geheel, en dit teken van liefde zal net
zo lang bestaan als Ik de Liefde Zelf in persoon ben!
Als jullie
zouden weten wat ‘liefhebben’ wil zeggen, zou ook de kus nog te weinig voor
jullie zijn; maar jullie begrijpen Mijn liefde niet, waarbij het aanraken van
welk voorwerp dan ook een ontheiliging van de ‘waardigheid van de liefde’ is.
De
goddelijke liefde, die geestelijke, alles verzoenende, alles omvattende band,
heeft jullie de kus gegeven, als teken dat jullie in al jullie vurigste
momenten de grens zullen zien, waar twee werelden zich scheiden en toch weer
samenvloeien!
De liefde,
die onbegrensde liefde die Mijn Ik uitmaakt en naar wier evenbeeld jullie en
alle wezens zijn geschapen, die liefde moeten jullie niet alleen bedrijven op
de sporadische ogenblikken van een kus, jullie moeten niet alleen een
‘verzoeningskus’ of een ‘broederlijke kus’ geven - nee! - jullie moeten
permanent datgene worden wat deze kus uitdrukt: jullie moeten metterdaad
voortdurend door daden van liefde jullie medemensen aan je vasthouden, op
dezelfde manier als een poliep een vast voorwerp als steun gebruikt, en hen
steeds dichterbij trekken, dan zullen jullie ook voortdurend het kussen met al
zijn wereldse en geestelijke gevoelens genieten; want je verenigen met jullie
broeders is je verenigen met Mij!
Toenadering
tot je medemensen, verzoening, het vergeven van hun fouten is het opzuigen van lucht
door de poliepachtige lippen, het is het vergeestelijken van het materiële, het
is de voorsmaak van jullie toekomstige bestaan, het is het binnengaan in Mijn
hemelen, het is de eerste geestelijke kus van Mijn eigen Ik, dat jullie - als
het nu mogelijk zou zijn - niet zouden kunnen verdragen en voortleven.
Misbruik de
kus dus niet, Mijn kinderen, voor zinnelijke effecten of zelfs voor verraad -
daarmee schaden jullie je eigen en Mijn geestelijke natuur; gebruik die daad
alleen in de meest verheven ogenblikken waarin de taal te arm is om tegenover
jullie medemensen uitdrukking te geven aan de liefde die jullie voor hen
voelen.
De kus moet
bij jullie alleen het teken van vrede, verzoening en liefde zijn.
En zo zullen
ook jullie eenmaal door de geesten ontvangen worden in Mijn rijk, waar dan de
sluier zal vallen die jullie van hen en Mij scheidt, en waar jullie niet meer
genoodzaakt zullen zijn om door je lippen op de zijne te drukken tegen een
ander te zeggen: ‘Broeder, wij zijn geestelijke voortbrengselen, produkten van één Vader die alleen maar liefde is, alleen
maar liefde verspreidt en alleen maar liefde beantwoord wil zien. Geloofd en
geprezen zij Hij, die in zo’n kleine daad als een kus zo’n groot geestelijk
genot heeft gelegd dat het de mens - al is het ook maar voor enkele ogenblikken
- ontrukt aan het wereldse en hem in de nabijheid brengt van diegenen, die
kinderen van de Ene zijn; Hij, die ook nooit zal ophouden of ooit heeft
opgehouden ons te maken tot datgene, wat jullie allang zijn geworden!’ Amen!
Ga maar door met lief te hebben,
Mijn kind!
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
22
december 1871)
Heb Mij van
ganser harte lief; zie Mijn liefde in alle schepselen en in alle wezens, zie
hoe ze overal met vlijtige bedrijvigheid het gelijke naar het gelijke leidt,
losse banden nauwer aantrekt, nieuwe banden aanlegt en daar, waar haat en
tweedracht wellicht onenigheid teweeggebracht hebben, door de balsem van de
deemoed weer verenigt wat door hoogmoed en inbeelding gescheiden was.
Heb Mij, je
Vader, van ganser harte lief! Bewijs door je daden en gedachten dat je Mijn
kind wilt zijn, een God, een liefhebbende Vader waardig!
Heb Mij
lief op de manier die Ik Mijn apostelen en leerlingen herhaaldelijk toonde door
hen op de kinderen te wijzen en te zeggen: ‘Zolang jullie niet worden als
dezen, zullen jullie Mijn rijk niet binnengaan.’
Ja, de
kinderlijke liefde, zonder geveinsdheid, zonder bijgedachten, zonder speciale
belangen; die liefde die zich helemaal overgeeft in de handen van een
liefhebbende Vader, dat onwrikbare vertrouwen - ‘van daar kan niet kwaads, maar
alleen goeds komen’ - dat vergeten van al het andere, alleen de tevreden blik
zoekend van Degene die kinderlijke liefde begrijpt en ook weer kan beantwoorden
op de manier die ze verdient - alleen die liefde kan blijvend gelukkig maken,
je voor alles schadeloos stellen en temidden van
verdrietige omstandigheden de ware rust in je hart bewaren, wat niemand anders
kan dan alleen Hij, die de Liefde Zelf is!
Zie, op
jullie aarde klemt een kind zich in benarde toestanden vast aan zijn vader,
terwijl de moeder dikwijls zelf haar evenwicht kwijt is en geen troost heeft
voor het smekende kind; en zo is het ook op geestelijke gebied, in de grote
strijd van de wereld.
Jouw moeder
was de wereld met al haar indrukken, vanaf het eerste ogenblik dat je je van jezelf bewust werd.
De wereld
heeft je omvangen met armen van liefde, maar van blijvende aard; je groeide er
bovenuit en streefde naar hogere, geestelijker dingen, naar vaderliefde.
Natuurlijk moest je die duur betalen met verdriet en leed. Op het ziekbed heb
Ik je gelouterd, zoals een edelmetaal alleen door een hevig vuur tot smelten
gebracht kan worden, en zo heb Ik ook het goud dat in je hart verborgen lag,
van het bestaan waarvan jijzelf onbewust was, aan het licht gebracht.
Nu
schittert het stralende beeld van de liefde in je ogen, je hebt die moederlijke
tederheid overwonnen en haast je met gevleugelde passen je Vader tegemoet.
Haast je maar verder! Pas als je bij Hem bent aangekomen, zul je het verleden
in zijn juiste waarde zien en de toekomst juist kunnen inschatten. In Zijn
armen en aan Zijn borst zul je pas op waarde weten te schatten wat lijden
betekent, wanneer zo’n liefde en rust, die nooit kunnen opdrogen, het
eindresultaat zijn.
Dit zegt je
Vader tegen je, Mijn kind, de Vader die je leidde, stuurde en in steeds hogere
geestelijke genietingen zal inwijden. En al zouden die ook duur gekocht zijn,
dan zouden ze toch hun prijs waard zijn; want het eindresultaat zal je de
onbeduidendheid van al het wereldse en de verhevenheid en het belang van al het
geestelijke tonen.
Er zijn
twee levenswegen: één de materie uit, en één de materie in; volg jij de eerste
en schud elke dag het materiële weer meer af. Hoe meer je je
daar los van maakt, des te meer zul je geestelijke dingen ontvangen, die
onvergankelijk zijn; hoe meer je de wereld de rug toekeert, des te meer zal de
geestelijke liefdeszon je gelaat verlichten en daar een engelachtige glans over
kunnen verspreiden - en wel zodanig, dat het niet alleen een getrouwe
weerspiegeling van je eigen innerlijk zal worden, maar ook als een magnetische
invloed op anderen zal inwerken en hen tot navolging zal aansporen.
‘Vader’ is
het grote woord, waarmee Ik de wereld door Mijn vroegere afdalen naar jullie
aarde gelukkig maakte. ‘Vader’ was het grote woord, dat zich daar ontwikkelde
uit de voor alle wezens belangrijke uitdrukking ‘God’, ‘Heer van al het
zichtbare’.
‘Vader’ was
het woord dat alle vrees uit de geschapen zielen wegvaagde en in plaats van
trillende vrees, het leven vol liefde in haar tevoorschijn riep!
‘Vader’ is
vandaag de dag nog het levende, doeltreffende woord, als uitdrukking van
oneindige liefde; en dit drukt niet alleen uit dat Vaderliefde eeuwig duurt,
maar dat Vaderliefde alleen diegenen ten deel kan vallen, bij wie de Vader Zijn
liefde, Zijn deemoed en Zijn mildheid als unieke geestelijke gave heeft
ingeprent, en dat Hij alleen hen als Zijn ware kinderen erkent, die de
eigenschappen, die Hij in het groot bezit, in hun hele leven bewijzen door het
vervullen van de tweede wet van de naastenliefde.
Zó zit de
band vastgeknoopt, die de Vader aan het kind en het kind aan de Vader bindt, zó
slingert een band, de band van de liefde, zich om de gelijkgestemde harten van
de schepselen, die zich eens allemaal jubelend voor Hem, de Vader van al het
geschapene zullen verdringen.
En zoals
Jezus eenmaal de kinderkens aan Zijn hart drukte, zó
zullen ook Zijn ware kinderen, die hier gerijpt zijn en dan daar boven aan komen
en met alle liefde en deemoed naar Hem toe streven, zich met liefde naar Hem
toe haasten en de Vader der vaderen, de Heer der heren, de Heerser der heersers
ertoe brengen uit te roepen: ‘Laat de kinderkens tot
Mij komen, want voor hen is het hemelrijk!’ Amen!
Waarom het streven van twee mensen
naar vereniging
een fundamentele wet van de liefde is
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
24
december 1871)
Ja, je hebt
gelijk, Mijn schrijver: wat een menselijk zwakke voorstelling van een God, die bovendien
nog jullie Vader moet zijn!
Wie staat
er eigenlijk dichter bij Mij; de minste worm die bij jullie voeten kruipt, of
de grootste engelengeest, die over werelden regeert en bij de treden van Mijn
troon Mijn grootheid maar ook Mijn liefde bewondert?
Kijk, de
dochter van je vriend is zenuwziek, maar ze is ook zielsziek, doordat ze haar
ziel het voedsel onthoudt dat die eigenlijk nodig heeft om te groeien.
Wanneer ze
daar dikwijls dromend zit en er tranen over haar wangen rollen, dan is dat het
klagen van haar ziel, die dat gevoel aan de lichamelijke zenuwen meedeelt.
Haar tranen
zijn geen tranen van verdriet, maar het zijn tranen van verlangen naar iets wat
ze aanvoelt, maar nog niet kent.
Geen
menselijk woord kan die tranen drogen; alleen Ik kan dat verdriet stillen. Maar
men moet zich ook helemaal aan Mij geven, dan laat Ik de balsem van de troost
in het vermoeide hart druppelen. Waar die overgave ontbreekt, is ook de troost
tevergeefs.
Kijk, jouw
vriend en broeder zou graag een verklaring willen hebben, namelijk over de
vraag waarom twee lichamen of twee zielen ernaar streven zich te verenigen, en
waarom die vereniging één van de belangrijkste wetten van de schepping is. En
waarom Ik Mij als God, als Christus, naar de aarde heb begeven en ook daar - maar
met andere middelen - hetzelfde nagestreefd heb?
Kijk, Mijn
zoon, om dit allemaal uit te leggen en daarna vanwege de dochter weer terug te
komen op bovenstaande vraag, moet Ik ver met je teruggaan, namelijk naar het
eerste begin van Mijn schepping, opdat je kunt inzien hoe daar al, als eerste
grondbeginsel van de liefde, de vereniging van twee dingen of wezens tot één
geheel noodzakelijk was. Luister dus:
Om het je
te doen begrijpen, moet Ik de hoogste geestelijke dingen met wereldse
voorbeelden verklaren, om je gemakkelijker te laten inzien dat datgene, wat een
mens doet, nooit uit hemzelf voortkomt, maar genadige geschenken zijn die hij
van Mij geërfd heeft en hem door Mij, zijn Schepper, gegeven zijn.
Kijk, bij
jullie hele geestelijke werkzaamheid hebben jullie steeds een bijgedachte,
waarom jullie het een of het ander doen. Die bijgedachte is over het algemeen
het oordeel van jullie medemensen, door wie jullie geëerd, gewaardeerd, ja,
vaak benijd willen zijn.
Welnu, wat
wil dit allemaal zeggen? Dit alles wil met andere woorden zeggen: ‘mijn
handelen en activiteit moeten een doel hebben, meer voor anderen dan voor
mijzelf’. En om het nog eens in andere woorden te zeggen: de liefde is de
aanspoorder tot daden die, geregeld door de wijsheid, vervolgens bij anderen
weer liefde moeten opwekken en op die manier aan degene die uit liefde handelt
zijn liefde weer terug moeten geven, door zijn streven te erkennen.
Op die
manier komen twee wezens of geesten dichter bij elkaar en vinden door een derde
element - datgene wat beiden evenzeer bezielt - de band die hen tot één
verbindt.
Welnu, wat
Ik je hier heb uitgelegd heb Ik ook gedaan, toen Ik de materiële wereld schiep.
Ik heb haar
niet voor Mijzelf geschapen; Ik schiep haar en haar geesten met de bedoeling
dat alles, materie en geest, van niveau naar niveau zou opstijgen en Mij alles,
wat Ik in afzonderlijke individuen verdeeld had, weer verenigd terug zou geven.
Zo ontstond
in het begin de materiële wereld, en daarvóór de
geestelijke wereld, waar Satana als eerste en
grootste geest Mijn - zoals jullie zeggen - ‘mathematische complement’ moest
zijn.
Satana matigde zich echter
teveel aan, keerde zijn door Mij aan hem gegeven macht tegen Mij, en toen was
Ik gedwongen die grote geest naar de materie te verbannen, waar hij nu,
aangezien hij niet als geheel wil terugkeren, in kleine deeltjes de weg naar
Mij moet volgen, totdat dat wat er van hem over is niet meer in staat is verzet
te bieden en hij ofwel voor eeuwig moet vallen ofwel zich eeuwig weer moet
verheffen.
Ik heb de
hele materiële en geestelijke wereld geschapen met de bedoeling dat Ik in de
genietingen van de geschapen wezens, in hun eigen, naar Mij gekeerde liefde de
Mijne beantwoord zie en op die manier de geesten vrij in Mijn schoot zie
terugkeren!
De liefde
schiep, de wijsheid regelt het geschapene, en het herkennen van die zuivere
beweegredenen door de geesten verenigt hen dan met Mij, zodat wij één in
gedachte en één van zin zullen worden.
Toen Ik de
wereld had ingericht en aan de afzonderlijke individuen naast alle verleidingen
hun vrijheid liet, moest Ik de geschapen geesten toch ook in de hoogste
geestelijke zin duidelijk maken wat Ik onder éénwording
versta. Voor dat doel liep Ikzelf als voorbeeld voorop: Ik werd mens, kleedde
Mijzelf in materie en begon het leven dat jullie kennen, zowel het begin alsook
het einde ervan.
Ik ontdeed
Mij van Mijn kleed van Zoon der Liefde en behield enkel de wijsheid, d.w.z. het
bewustzijn waarmee Ik Mijn afkomst begreep, en het inzicht in het grote
maakwerk van Mijn schepping.
Zo heb Ik
aan de hele geestenwereld de mogelijkheid laten zien hoe ze aan Mijn eisen
konden beantwoorden en heb voor jullie mensen de grenssteen geplaatst van het
hoogste ideale voorbeeld van wat een mens - als hij wil - kan presteren; toen
Ik Mijn missie had volbracht, keerde Ik - zoals Ik Mij toen uitdrukte - weer
terug naar Mijn Vader, d.w.z. naar Mijn Liefde.
Welnu, wat
de vereniging of het één worden van de gezindheid van twee wezens tot één is,
dat is op jullie aardse wereld de drang tot vereniging van twee geslachtelijk
verschillende wezens tot één geheel.
Daarom is
er die geestelijke aandrang, om datgene te bereiken wat reeds bestond lang
voordat er ook maar enige schepping was en zich ook in alle oneindigheid der
tijden uitstrekt.
En wat is nu
bij geestelijke wezens, d.w.z. moreel goede, liefhebbende wezens het bindmiddel
of het verenigende derde element? Kijk, Mijn zoon, dat ben Ik, als uitdrukking
van de hoogste liefde - Ik, als alomvattend begrip van alle mogelijke
geledingen van manieren waarop de liefde zich zou kunnen uiten, en als
‘Vaderliefde’, die in één woord uitdrukt wat alle aftakkingen slechts voor een
deel volledig kunnen maken.
Ik als de
hoogste liefde ben dus de gemeenschappelijke band die alles bijeenhoudt en die
degene die zichzelf herkent dichter bij Mij en zijn voltooiende geest brengt,
en op die manier steeds twee tot één verenigt.
De
echtelijke liefde zou dus een samengaan van twee moeten zijn naar één en
hetzelfde doel, namelijk de weg te banen voor hun vereniging met Mij - en
daaruit zal de gemeenschap der geesten ontstaan, die pas daar begrepen wordt,
ver boven dit korte aardse zwerversleven uit, waar de trilling van de ziel niet
meer door een vast materieel lichaam wordt belemmerd, maar waar zij -
overeenkomstig Mijn wetten - verenigd met haar geliefde voltooiende geest Mij
in oneindige liefde weer teruggeeft wat Ik in hen heb gelegd.
Kijk eens,
Mijn zoon, als jouw dochter tranen vergiet van een verlangen naar iets
onbewusts dat zij nog niet kent, dan is dat de duistere aandrang naar Mij,
waarbij ze echter de weg niet weet om daar te komen.
Heb nog
maar een beetje geduld, dan zul je wel merken hoeveel middelen Mij ten dienste
staan om een zoekend hart tevreden te stellen en haar de balsem te geven die
haar op de juiste weg, d.w.z. naar Mij zal leiden.
Laat haar
de blinddoek maar omdoen, met al het geloof en vertrouwen waar een kinderlijk
hart toe in staat is, dan zal ze de verandering in haar hart vanzelf merken.
Het geloof dat Ik kan helpen moet voorop gaan, daarna moet de liefde volgen die
kracht geeft aan dat geloof, en tenslotte het vaste vertrouwen dat alleen Ik
het beste weet wat zij nodig heeft en wanneer.
Laat haar
zó tot Mij bidden, dan zal de Vaderliefde de kinderlijke liefde niet in de
steek laten. Amen.
Grammatica van de taal der liefde
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
26
december 1871)
Mijn beste
kinderen! Voordat volgens jullie tijdrekening dit jaar afloopt wil Ik jullie
nog een boodschap, een boodschap van liefde en genade geven, opdat jullie tenminste
door het afgelopen jaar het komende beter kunnen beoordelen. Jij, Mijn lieve
dochter, bent aanmerkelijk vooruitgegaan in zelfkennis, je hebt je heilige
Vader veel beter leren kennen en meer leren liefhebben; het zaad is niet in
losse grond maar in goede aarde gevallen en het zal, al was het dit jaar al een
beetje, in het volgende jaar nog betere vruchten opleveren.
Verdiep je
maar vaak in Mijn woorden, lees en overdenk die en de betekenis ervan nog meer,
dan zul je daar nog schatten genoeg in ontdekken die je meer opheldering zullen
geven over Mijn Ik en dat van jou.
Op menig
moment van heilige wijding heb je de waarde van Mijn liefde beleefd; je hebt
gevoeld wat voor hemels genoegen erin gelegen is als je Mij je ‘Vader’ mag
noemen. En toch, Mijn kind, zijn er nog hogere, zaliger niveaus van zaligheid
dan die welke je al genoten hebt; er is een nog hogere geestelijke school voor
een vooruitgaande mens, wanneer hij aangekomen is op het punt van
vergeestelijking, waarbij hij de wereld en zijn lichaam niet meer als
hinderlijk ervaart en niets meer een last voor hem is, maar voor hem zelfs het
tegendeel wordt, omdat hij de wereld en zijn lichaam beschouwt als de
instrumenten, door middel waarvan hij meer activiteit tot uiting kan brengen.
Kijk, Mijn
kind, als Ik voor Mijzelf niet de hele materiële en geestelijke wereld had
geschapen zou Mij, de almachtige Heer, een voorwerp, ja het voornaamste
voorwerp ontbreken ten opzichte waarvan Ik Mijn macht zou kunnen uitdrukken en
waaraan Ik Mijn liefde zou kunnen bewijzen.
Zo vergaat
het jullie mensen ook: zonder medemensen zouden jullie hoogstens geestelijke
dromers, maar geen daadkrachtige beoefenaars van Mijn goddelijke leer zijn.
Daarom moet
de wereld er zijn. Daarom moeten jullie met een lichaam beklede zielen hebben,
waarbij het eerste steeds in tegenspraak is met de laatste, opdat er
voortdurend strijd en aansporing aanwezig is om uiteindelijk het geestelijke,
edeler beginsel te doen zegevieren.
Wat heeft een
reus aan zijn kracht, wanneer hij die niet kan gebruiken, waarvoor heeft hij
die dan? Nergens voor, want het zou hetzelfde zijn als hij in plaats van
reuzenkracht slechts de kracht van een kind zou hebben.
Wees dus
niet ongerust, wanneer je altijd twee strijdende elementen om je heen ziet, die
je van de juiste weg zouden willen aftrekken; ze moeten er juist zijn om je op
de goede weg te brengen. Je moet alleen de waarde van die twee elementen juist
beoordelen, dan keren rust en vrede weer terug in je hart; je herkent de
verleider reeds van verre, en bij een vaste wil is het gemakkelijk voor om
verzet te bieden.
Hoe meer je
dan de wereld en je eigen ik meester wordt, des te meer zul je ook de
geestelijke verbinding begrijpen die er allang tussen de mensen en de
dierenwereld bestaat; ja, voor een geestelijk ontwikkeld oog zijn zelfs planten
en mineralen niet zonder taal. Alles getuigt van Mijn macht, Mijn liefde en
Mijn goedheid. Alleen een geestelijk mens, en niet een werelds mens kan die
hiëroglyfen lezen.
Tracht zo
te worden, dan zul je het ene wonder na het andere vernemen; je zult een taal
gewaarworden - van overgave, van opoffering en zelfverloochening - die toch een
loflied voor Mij is en - als alle mensen die zouden verstaan - hen beschaamd
zou moeten doen staan.
Nu wil je
Mij vragen: hoe begin ik daarmee, zodat ik zo’n geestelijk gezicht en gehoor
verkrijg, om te horen wat voor miljoenen verborgen is?
Kijk, Mijn
dochter, dat wil Ik je als een presentje voor het nieuwe jaar geven; vandaag is
het immers de dag van wensen en geschenken, en als jullie aardse verwanten en
bekenden allemaal zo vrijgevig zijn, zou Ik, de hemelse Vader, Mij dan door
mensen laten beschamen? O nee, ook Ik wil Mijn steentje bijdragen, alleen is
Mijn gift - volgens Mijn opvattingen - verschillend van de andere,
gebruikelijke nieuwjaarsgeschenken. Luister dus:
Om dat
geestelijk gezicht en geestelijke gehoor te verkrijgen moet men, in plaats van
de oorzaak in de uiterlijke wereld te zoeken, die in zichzelf vinden. Als je
die hebt gevonden en jezelf dagelijks oefent om daar meester te worden, dan
opent de innerlijke wereld van Mijn natuur zich voor je blikken en je
gehoorzenuwen.
Welnu, wat
moet je dan eigenlijk doen?
Kijk, Mijn
kind, je moet eerst beginnen met het verdragen van de fouten van anderen; geen
woord van woede, ontstemming of jaloezie moet er over je lippen komen. Je moet
alle mensen mild beoordelen en nog milder behandelen, hen als verdwaalde
kinderen beklagen en niet richten.
Als je in
dit opzicht je oude geaardheid meester bent geworden, wees er dan zeker van dat
de wereld er weldra anders voor je gaat uitzien. Waar je nu strijd, wanorde en
onrecht enzovoort ziet, zul je dan alleen de noodzakelijke gevolgen van
dwalingen en misverstanden zien.
De natuur,
die eeuwig dezelfde is, zal je lieflijker, verstandiger voorkomen; in haar
stille werkzaamheid zul je een vervanging vinden voor de warrige drukte van de
wereld - een vervanging die je nergens anders dan alleen bij haar zult vinden.
Daar zul je aanvankelijk Mijn stem vermoeden, later voelen en uiteindelijk
duidelijk horen; door de eeuwig zelfde taal ervan zul je je verzoenen met
de Babylonische taal van de wereld en je zult leren begrijpen, dat juist door
het lawaai van de wereld de taal van de natuur pas op waarde geschat kan
worden. En zo zal zich een bron van genoegens voor je openen, die je vroeger
nooit gekend en niet begrepen hebt. Elk getjilp van een vogel, die zich in de
zonneschijn over zijn leven verheugt, zal voor jou een lofzang worden voor
Degene, die door de vogeltjes onbewust en door jou in het volle bewustzijn van
je liefde omvat kan worden; want Ik laat Mij als Vader liefhebben door
iedereen, volgens ieders zienswijze. Ik versta de taal van de liefde overal, of
het nu is in het gesjirp van een krekel of in het
fluitende gezang van een nachtegaal, of in een menselijk hart dat Mij innig
hartstochtelijk toejubelt.
Span je het
komende jaar daarvoor in, dan zal ook je man niet meer met zichzelf in twijfel
verkeren, doordat hij denkt dat men, door zijn naaste te ondersteunen, alleen
de materie ondersteunt!
Nee, Mijn
zoon, daar heb je ongelijk in, als je dat denkt. Je moet je naaste wel
geestelijk ondersteunen, maar help hem eerst materieel en win hem dan
geestelijk voor je - dan heb je aan hem gedaan wat de wereld en je eigen ik aan
jou zelf doen.
De wereld
en het lichaam verlangen evenzeer materiële hulp van je, maar toch ook hulp met
verstand; de geestelijke inwerking moet daaraan vastgeknoopt worden.
Jij zou de
wereld en haar invloeden alsook je eigen ik graag kwijt raken. Beste zoon, wat
hou je dan over om Mij te bewijzen dat je werkelijk van Mijn leer doordrongen
bent en metterdaad wilt uitvoeren waar je in woorden zo enthousiast over bent!
Belemmerende
middelen zijn de beste stimulansen voor vooruitgang, evenals bittere medicijnen
de beste geneesmiddelen zijn; zonder die twee verslapt de ziel en verzwakt het
lichaam. Probeer ook jij dus, Mijn zoon, je twijfels de juiste plek te geven,
opdat je kalmer de resultaten van het komende jaar tegemoet kunt zien.
Blijf bij
Mij, en laat de wereld voor wat ze is; als je een opmerkzame waarnemer van
politieke en maatschappelijke gebeurtenissen wilt zijn, zul je Mijn woorden
alleen maar bevestigd zien, en terwijl anderen beven en klagen, zul je met een
kalme blik naar boven wijzen en zeggen: ‘Hij daar boven bedriegt niet! Hem
alleen te volgen is onze plicht!’ Dit als geschenk voor het komende jaar, met
Mijn zegen! Amen!
De juiste soort liefde,
in de hemel en op aarde
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
28
januari 1872)
‘In de
hemel[13]
bekommert men zich om niets anders dan alleen om de liefde en het kennen van
God; voor al het andere zorgt de Heer’
Dit
gedeelte uit ‘Die geistige Sonne’
heb je aangehaald om vanwege je twijfel een houvast te hebben, waar je op
steunt om je liefde voor God en je naastenliefde te regelen en te bewijzen. Ook
in de evangeliën vind je soortgelijke woorden, die slechts in andere woorden
dezelfde betekenis uitdrukken - bijvoorbeeld waar Ik tegen Mijn leerlingen zei:
‘Maak je geen zorgen voor de komende dag, want iedere dag heeft zijn eigen
zorgen!’ of toen Ik tegen hen zei: ‘Kijk naar de leliën des velds,
ze arbeiden niet, ze spinnen niet, en toch is het kleed van Salomo niets
vergeleken bij hun pracht’, of toen Ik Mijn leerlingen het gebod gaf om geen
twee kledingstukken, geen reistas of een stok bij zich te dragen, enzovoort. Al
die aangehaalde plaatsen dragen waarheid in zich, en die moet nagevolgd worden;
maar het is vals, verkeerd, om ze letterlijk te interpreteren.
De eerste
zin die je aanhaalt, wordt in de eerste woorden al weerlegd, aangezien er
staat: ‘in de hemel’. Waar ben je nu dan? Ben je al in de hemel of nog op
aarde? Kijk, iedere omstandigheid waar een mens of geest in terechtkomt heeft
ook zijn eigen wetten, volgens welke gehandeld moet worden. Terwijl je op aarde
leeft kun je dus niet helemaal zo handelen als in het geestenrijk, zoals in de
hemel heel gewoon is. Je moet die begrippen aanpassen; je kunt bij je handelen
hier op aarde door je eigen bewustzijn hemelse zaligheden verwerven, maar je
kunt die gevoelens niet blijvend vasthouden, of, door al het aardse opzij te
zetten, kun je niet handelen; want je bent mens een geen geest - je moet van
andere grondbeginselen en begrippen uitgaan. Kijk, Ik wil jullie daar naartoe leiden,
en wel met één enkele vraag, die je bij iedere handeling aan jezelf zou moeten
stellen - en die vraag is: ‘Hoe en onder welke omstandigheden kan ik het meeste
goed doen?’ Hier zal je eigen hart op antwoorden: ‘Wanneer je de goederen van
de aarde, die je hemelse Vader je heeft toevertrouwd, zodanig gebruikt dat je
met je gaven geen schade doet en er steeds genoeg middelen voor nog meer
weldaden voor je overblijven.’
Hoe kun je
meer tot stand brengen: wanneer je jezelf tot de bedelstaf verdoemt, of wanneer
je naar redelijkheid een arme helpt, hoe en waar je kunt?
Kijk, in
Mijn tijd waren er ook rijke en welgestelde mensen, van wie sommigen Mijn
vrienden waren; en Ik heb hun niets afgenomen, maar zelfs nog meer gegeven. Dat
deed Ik om dat Ik wist hoe zij de geluksgoederen van de aarde wisten te
benutten, en Ik gaf het hun met de bedoeling dat ze de deugd van de
naastenliefde in de ruimste mate konden beoefenen.
De
tekstgedeelten die Ik hierboven uit het evangelie aanhaalde, waren meer
toegesneden op de omstandigheden waarin Mijn leerlingen leefden en waar ze nog
in terecht zouden komen; er was hun een grote taak toebedeeld, en daarom
moesten ze - om Mij te kunnen volgen - vrouw en kind, huis en hof verlaten,
omdat als hun beloning de wereld hun huis en de mensheid hun gezin was
geworden.
Je moet dus
alles aan de omstandigheden weten aan te passen, want anders vergaat het je als
sommige mensen, die van alle middelen en stoffen die hun door Mij voor hun
tijdelijke levensonderhoud gegeven zijn, een maar al te groot misbruik maken.
Neem
bijvoorbeeld de meest eenvoudige dingen die, als ze misbruikt worden, ziekte en
dood veroorzaken, terwijl ze, wanneer ze met mate worden toegepast, tot
gezondheid en het heil van de mens zijn. Kijk eens naar vuur en water enzovoort:
wat een dodelijk effect wanneer ze misbruikt worden en wat een zegen bij een
geregelde toepassing.
Jullie pas
ontdekte kuren en oergeneesmiddelen - hoe werken ze wanneer het verstand ze
leidt? En wat is het resultaat, wanneer een overdreven ijver tot extremen
leidt?
Laat het
dringen naar vereniging met de ziel dus over aan je geest; volg zijn wensen,
maar verbindt ze met jouw levensomstandigheden waarin Ik je heb geplaatst, en
wees er zeker van dat Ik heel goed wist dat onder die omstandigheden de vrucht
van jouw geest het gemakkelijkst tot rijpheid kan komen. Kijk, wat jij graag
zou willen nastreven is te vergelijken met die mensen, die in oude tijden als
martelaars voor Mijn leer gestorven zijn. Ik verlangde dat offer niet van hen;
ze waren van veel meer nut voor Mij geweest als ze in leven waren gebleven.
Voor zichzelf staan ze daar weliswaar als voorbeelden van de hoogste
opoffering; maar ze waren Mij meer, ja veel meer van nut geweest als ze in de
ijver van hun ambt niet te ver waren gegaan en in de loop van een langere tijd
geleidelijk aan datgene hadden bewezen, wat ze met hun heroïsche dood in één
keer en in één klap wilden voltooien.
Ook de
twijfels van je man met betrekking tot de naastenliefde - ‘in de geest van
Jezus’, zoals hij zegt - horen daartoe; ook hem wil het niet helemaal duidelijk
worden dat het er eigenlijk niet op aankomt wát men geeft, maar hóe men het geeft.
In het
‘hoe’ is de hemelse geest van Jezus gelegen; de materiële offers moeten met
geestelijke naastenliefde gegeven worden, dan zal de goddelijke ‘geest van
Jezus’ overal zegen verspreiden - het uitgestrooide zaad zal vrucht dragen, al
is het niet altijd voor de ontvanger, dan toch voor de gever.
Zo moet de
naastenliefde beoefend worden; zo heb Ik die gedurende Mijn aardse leven
beoefend, en zo moeten ook jullie die beschouwen; dan pas komt de ware, echte
vrede in jullie hart.
De
goddelijke vonk, Mijn geest die in jullie is gelegd, vindt dan voedsel en kan
zijn vereniging met de ziel nastreven, en daarna - alhoewel bekleed met aardse
materie - handelt de ziel goddelijk.
Dan zul ook
jij, Mijn lief kind, de woorden van het kruis, die Ik je heb gegeven, pas echt
zien oplichten in de stralende glans van het lijdenslicht; dan zul je de
omstandigheden, die haaks staan op je geestelijke leven, als noodzakelijk
beschouwen en ze gebruiken als treden voor je geestelijk heil, en dan zul je
met berusting en overgave aan Mijn wil ook je wereldse levenskruis gemakkelijk
dragen.
Natuurlijke en goddelijke liefde
(ontvangen
van de Heer door C.M.M.,
21
juli 1874)
Ik heb
allen lief met dezelfde gloed van Mijn hart; derhalve kan iedereen die zijn
hoop op Mijn hart stelt gelouterde liefde ontvangen, en Ik zal niemand van de
troon van het liefhebbende hart wegsturen.
Zeg dus tegen
je zuster: Het is natuurlijk niet erg lieflijk en goed dat zij aan een vreemd,
aards wezen de voorkeur geeft boven Mijn liefde; toch kan Ik haar zeggen dat
die liefde ‘om uit te proberen’ niettemin alleen door Mij in haar hart is
gelegd, om zodoende de drang van haar hart de vrije loop te geven en aan de
andere kant haar vergissing en overhaaste liefde te begrijpen.
Zeg eens,
Mijn lief kind, wat kun je eigenlijk op het oog hebben met zo’n onnozele
liefde, die tot niets leidt! Als je daar ook maar enigszins over nagedacht zou
hebben en Mij, de beste Raadgever, naar de reden hebben gevraagd, dan zou Ik je
vast en zeker niet onbevredigd hebben gelaten. Maar aangezien de liefde de mens
altijd zo heel sluipend kan vangen en er daarbij niet verder wordt gedacht, zal
ze de mens even langzaam verlaten, maar niet zonder pijn; de pijn is de
eigenlijke straf voor de ondoordachte stap en handelwijze.
Als de mens
toch eens zijn heilige Vader niet bij iedere handeling buiten beschouwing zou
laten, hoeveel ‘ach en wee’ zou hij zich dan kunnen besparen. Ik zeg je dus:
heb voor jezelf of die blinde liefde niet zoveel gewetensbezwaren - de boete
heb je jezelf al opgelegd. Blijf in de toekomst voorzichtiger, richt alle
liefde op Degene van wie jij bent uitgegaan en luister naar de geheiligde stem
van de Vader, die jou vast niet onbevredigd zal laten, evenmin als ieder van
Zijn kinderen die zich aan Hem toevertrouwen.
Maar hoe
kan de edele goede herder Zijn schapen bij elkaar houden, als de schapen aan de
stem van een vreemde herder de voorkeur geven? Zo’n herder komt als een wolf in
schaapskleren, met allerlei begoochelingen en schetst ook met oprecht aandoende
liefde een flatterend beeld van de wereld, d.w.z. met allerlei schijnbaar
gelukkige genoegens en met zelfstandigheid, wat ieder meisje wenst - maar
daarna, ook al heeft ze de door haar gewenste staat bereikt, vindt ze geen
genoegen; en dat is vandaag de dag bijna altijd het geval. Zo zou het jou ook
vergaan, omdat jullie liefde op een verkeerde basis stoelt, d.w.z. omdat Mijn
stem in je hart helemaal buiten beschouwing wordt gelaten en jullie niet
terugschrikken voor die stap, die jullie ook in eeuwigheid moet berouwen!
Mijn kind,
Ik heb je nu de wereldse liefde enigszins voor ogen gebracht, zodat je je daar niet zo ongelukkig over hoeft te voelen; Ik, die
toch alle harten ken en weet wat goed is voor de een en voor de ander om bij de
oogst voor Mijn rijk te horen, heb ook jou die impuls gegeven. Laat je genezen!
Want al die liefde leidt niet naar Mij, maar eerder weg van Mij! Neem goed ter
harte, wat Mijn Vaderliefde je schenkt; met een waarachtig vertrouwen zul je
deze, evenals vele andere onaangenaamheden verjagen.
Laat de
goede Herder binnenkomen, die alle verdwaalde schapen opzoekt en hen liefdevol
in Zijn armen sluit.
Laat ook
jij je in Mijn armen nemen, dan zul je voelen hoe gemakkelijk ieder mens
-begeleid door Mijn liefde - toch alles, o ja, echt alles kan overwinnen. En
dan kun je met diepe zuchten van gelukkige liefde aan Mijn Vaderborst
uitroepen: ‘O ja, hier is het goed wonen; nooit zal ik het goddelijke meer met
het wereldse verwisselen!’
Dat zegt je
liefhebbende Vader tegen je - Hij, die jou op deze manier toch onzichtbaar van alle aanslibsels heeft
bevrijd; en daarom - met de zegen. Amen.
Wenken bij de hoofdzaak
(ontvangen
van de Heer door J. Lorber,
20
november 1841)
Maak je
echt niet bezorgd omdat je hebt gedaan wat allang terecht geweest zou zijn.
Kijk naar
het Oude en het Nieuwe Testament, waar het gaat over: ‘één vlees zijn’[14].
Kan het
passend zijn om, zoals Ik vanuit de eeuwige orde twee uit één vormde, uit drie
hetzelfde te willen maken?
Naastenliefde
zit niet in de ogen of in de gestalte, of in de klank van de woorden, of in wat
voor aangenaam aansprekend iets ook, of in wederzijdse buitengeestelijke dan
wel natuurgeestelijke genoeglijkheid, maar de ware naastenliefde berust op en
bestaat enkel en alleen uit goed doen, met name tegenover diegenen, van wie er
absoluut geen wederdienst te verwachten valt.
Waar de
liefde ook maar enige andere bijkomende reden heeft, daar houdt ze op ware
naastenliefde te zijn en is ze gelijk aan een met water verdunde wijn, waar
geen kracht meer in zit, geen ether van het leven meer; het is een vervalsing,
die duidelijk maakt dat het om een slechte waard gaat. Begrijp het!
Wie kan
twee heren dienen? Want zie, Ik en de wereld zijn twee uiterst scherp van
elkaar gescheiden ‘heren’; heb Mij, de Ene, dus helemaal lief, aangezien Ik
absoluut geen medeminnaar duld!
Als je dus
recht hebt gedaan, maak je er dan geen zorgen over dat iemand daar onder lijdt.
Weldoen is wel goed, maar alleen binnen Mijn orde, wel te verstaan! Amen!
Leer lief te hebben,
als je waarachtig wilt leven!
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
15
juni 1875)
Kijk, Mijn lief
kind, je bent hier met andere redenen en in andere gemoedstoestanden heen
gekomen, en nu ga je hier weer weg, in je innerlijk reeds gedeeltelijk
veranderd. Een zacht licht van een geestelijke schemering heeft zijn plaats
ingenomen in je hart, alleen kun je de macht en de draagwijdte daarvan,
namelijk in hoeverre het gevolgen zal hebben voor je levensweg, niet
inschatten.
Ook van
jouw meest nabije verwanten, zoals je moeder en je broer, heb Ik toegelaten dat
ze dichter naar jou toe worden getrokken opdat datgene, wat uit de mond van hen
die met je samenleven naar je toekomt, deels aangevuld en deels bevestigd
wordt; en zo ben je nu toegerust met alle instrumenten die nodig zijn om het
ontvangen bouwmateriaal te gebruiken voor het opbouwen van je geestelijke ik.
Slechts één
ding, en wel de hoofdzaak ken je nog niet, namelijk de liefde, die al Mijn
kinderen moet bezielen en ook praktisch beoefend moet worden, en die de mens
rust en troost geeft - die liefde, zoals Ik die door jullie allemaal gekend zou
willen zien en die nodig is om Mijn woord op te nemen en praktisch in het leven
uit te voeren.
Kijk, Mijn
kind! Als je er nut van wilt hebben, moet Ik je de waarheid zeggen: kijk, jouw
hele leven draagt nog heel weinig sporen van die liefde zoals die zou moeten
zijn - wanneer ze wil lijken op die liefde, vanuit welke Ik de hele kosmos in
het leven heb geroepen, hem in stand wil houden en ook wil laten voortbestaan.
Die liefde
heet de opofferende liefde. Dat is de liefde die - omdat ze liefde, goddelijke
liefde is - alleen haar hoogste genot vindt, wanneer ze anderen vreugde en
aangename uren kan schenken, en haar hoogste bevrediging vindt, wanneer ze door
opoffering, mildheid en goedheid datgene bereikt, wat langs een andere weg niet
mogelijk geweest zou zijn.
Van die
liefde kun jij weinig bewijzen geven; want leg je hand maar eens op je hart,
dan zul je ontdekken dat je in je hele leven meer je eigen ideeën hebt willen
voorstaan, dan dat je je eigen wensen voor anderen
had willen opofferen of anderen door mildheid, goedheid en zachtaardig gedrag
zou hebben laten zien, hoe ze tegenover jou moesten zijn en jij overeenkomstig
jouw grondbeginselen steeds tegenover hen zou handelen.
Die liefde
en verdraagzaamheid, met het voorbeeld waarvan Ikzelf voorop heb gelopen - die
liefde is de hoofdpijler van Mijn leer, het is de voornaamste factor om vooruit
te gaan en de meest noodzakelijke voorwaarde, als je Mijn woorden wilt
begrijpen en ten volle wilt benutten, zoals het mensen - geschapen naar Mijn
evenbeeld als ze zijn - betaamt.
Zolang voor
jou niet alles om je heen enkel liefde ademt, zolang je Mijn liefde niet kunt
lezen in het leven van het kleinste insect, dat voor je in het stof kruipt, of
in het kleinste bloempje, dat je oog of je reukzenuwen genietend streelt, zolang
je medelijden met alle verdwaalden en vergeven en vergeten uit liefde voor Mij
niet als het voornaamste beginsel van al je denken en handelen beschouwt -
zolang zul je niet binnengaan in de ware vrede van de geest, die je uit al Mijn
woorden tegemoet komt.
Zolang je
Mijn goddelijke, alomvattende liefde niet begrijpt, die alleen maar goed wil
doen en niet wil straffen, alleen wil belonen en nooit kwaad wil vergelden,
zolang je niet voelt en begrijpt dat jij als Mijn schepsel moet voldoen aan de
aan Mij gelijke, ja Mijn eigenschappen - zolang is al je lezen, denken en
handelen nutteloos. Want alleen die algemene, grote liefde drukt ook op jou het
stempel van zielenadel; alleen door die liefde kun je jezelf en anderen een
rustiger leven verschaffen, en door die liefde kun je Mijn liefdesgeboden
begrijpen en uit liefde ook gemakkelijk uitvoeren.
Dat moet
het resultaat van je verblijf hier op aarde zijn en de basis van al je
toekomstig handelen, en dan zul je met je omgeving op deze aarde en met je
begeleiders uit een andere wereld in vrede kunnen leven; de aardse mensen
zullen je zegenen en de bovenaardse zullen zich over jouw vooruitgang zelf
verheugen. Zo werk je dan voor twee werelden, waarvan je immers al een burgeres
was, toen je het licht van de wereld zag.
Houd dit in
gedachten, Mijn kind! Het is je hemelse Vader die je dit geeft, en wel met de
bedoeling dat je Zijn hand zult herkennen, die Hij nog nooit van je heeft
afgetrokken omdat Hij immers alleen de liefde in persoon is; en niet alleen
roept Hij jullie steeds toe dat jullie naar Hem toe moeten komen, maar
bovendien biedt Hij Zichzelf aan om samen met jullie de lasten van een kort
beproevingsleven te dragen, opdat jullie aan gene zijde des te vrijer en
sneller jullie doel kunnen bereiken.
Kom thuis,
Mijn kind, in je Vaderhuis; word een dochter voor je Vader - een dochter die
alleen maar in staat is uren te veraangenamen, maar nog geen minuut, laat staan
een uur, een man kan verbitteren aan wie je zoveel dank verschuldigd bent.
Begin thuis
de morele liefdeswetten op het werkelijke leven over te dragen; maak iedere
avond voor jezelf de balans op in hoeverre je voor anderen iets goeds hebt
gedaan en in hoeverre je iets slechts uit jezelf hebt verwijderd. Want zoals
men een huis niet in één dag kan bouwen, zo kan men zijn leven evenmin in één
dag beteren, maar alleen geleidelijk aan dat doel bereiken.
Leer in de
eerste plaats je gebreken te zien en probeer ze dan te verbeteren en
gelegenheid voor verzoekingen te vermijden; probeer zo Mijn kind te worden, dat
geen andere wet kent dan die van de liefde, zoals Ik die maar al te vaak in
woorden en daden aan allen heb laten zien, en waardoor als enige Mijn leer
begrepen kan worden. Amen!
Liefde voor God en naastenliefde[15]
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
12
februari 1872)
Kijk eens,
Mijn lief kind, je hebt deze tekst gekozen, en nu zou je daar graag een
toelichting op willen hebben, die je wat licht over Mijn aardse leven in die
tijd zou moeten geven. Welnu, luister:
Wat in die tijd
een soldaat deed om zich te overtuigen van Mijn lichamelijke dood - die ook
bevestigd werd doordat er, zoals de Schrift zegt, bloed en water uit Mijn
geopende zijde stroomde - dat gebeurt ook nu door iedereen die Mij wil volgen,
en het is op overeenkomstige wijze te lezen in de loop der
wereldgebeurtenissen, waar deze daad de voorloper en voorbereider voor de
komende opstanding, zowel van de individuele mens als van de hele mensheid!
Om je dit
alles duidelijk te laten begrijpen moet Ik je het fysieke proces van het maken
van die wond en het resultaat ervan uitleggen, en daarna in overeenkomsten
overgaan naar het geestelijke.
De wond,
die die soldaat in Mijn linker zijde maakte, was een
steek met de lans door een longkwab. Nu moet je weten dat de long er in het
menselijk lichaam is om het afgeleefde veneuze bloed, dat uit alle
lichaamsdelen van zijn kringloop terugkeert, weer opnieuw tot leven te wekken.
Aan de ene kant is het de functie van de long om door middel van uitademen
datgene wat afgestorven is uit alle lichaamsdelen te verwijderen, en aan de
andere kant door in te ademen het veneuze bloed weer in arterieel bloed[16] te
veranderen; in die vorm kan het pas weer in het hart en van daaruit in het hele
lichaam nieuw leven brengen.
De longen
zijn dus de belangrijkste organen, zonder welke er nog geen minuut verder leven
mogelijk kan zijn.
In de long
vindt dus een scheidend proces en een verenigend proces plaats; het laatste
gebeurt vier keer, voordat één enkel scheidend proces - door uit te ademen -
het verkoolde materiaal van het menselijke organisme in een uitademing
teruggeeft aan de atmosfeer die jullie omringt[17].
Waar dit
proces dus niet meer plaatsvindt, is het leven opgehouden, en het bloed begint
eerder dan al het andere te ontbinden, d.w.z. de lymfe-vloeistof
scheidt zich van de bloedbolletjes; terwijl ze voorheen één lichaam, namelijk
het bloed, uitmaakten, zijn ze nu gescheiden als afzonderlijke stoffen en gaat
elk daarvan zijn eigen weg tot transformatie. Vandaar dat er na die steek in
Mijn linker zijde bloed en water of - zoals jullie het noemen - bloed en serum
van elkaar gescheiden uitliep.
Die
scheiding is het eerste en zekerste teken van het ophouden van de
levensfuncties. Wat je nu hier fysiologisch beschreven ziet, gebeurt ook
geestelijk in ieder mens en in de mensheid.
Wat de long
in het menselijk lichaam is, als enige en belangrijkste factor voor het bewegen
van het hart en daardoor voor het tot leven brengen van het hele organisme van
de mens, dat is in de geestelijke psychische mens de grote wet van de liefde,
verdeeld in twee geboden.
Waar Mijn
wet van liefde niet actief is, daar is de geestelijke vooruitgang opgehouden,
daar heeft het ene gebod zich van het andere gescheiden. Net als bij lymfe en
geronnen bloed volgt elk daarvan zijn eigen weg, d.w.z. de liefde voor God
wordt dan zo ingericht dat ze de mensen niet moeilijk valt, en de liefde voor
de naaste slechts in zoverre beoefend als die de eigen belangen niet raakt.
Terwijl de
lymfe of het bloedwater de drager van de bloedbolletjes moet zijn of, in
geestelijke analogie: terwijl de naastenliefde het bewijs van een liefde voor
God zou moeten zijn, is ze alleen maar op zichzelf bedacht; en evenals het in
gescheiden toestand geen levensdrager is, ontstaat er uit dit verdeelde
handelen geen echt geestelijk leven, maar materiële ontbinding, onder het
loochenen van al het geestelijke en alleen levend voor de wereld.
Mijn hele
geschapen universum bestaat echter alleen maar door die twee wetten van liefde.
Zij zijn het, die het ene wezen naar het andere en zelfs de ene de grove
materie naar de andere trekken, ze vasthouden en tot verandering van hun
geestelijke en materiële toestand brengen, met het doel steeds iets nieuws te
scheppen dat op een hoger niveau staat. Zoals het bloed, opgestuwd door de druk
van het hart, tot in de kleinste haarvaatjes doordringt, daar leven verspreidt
en de stofwisseling stimuleert en zodoende het eigenlijke levensproces
uitmaakt, zo gaat ook de geestelijke loop van een menselijke ziel, al
naargelang haar missie, voorwaarts op zijn weg in de trapsgewijze
ontwikkeling van geestelijke wezens.
Wat in de
long de stimulerende zuurstof van de atmosfeer is, dat is Mijn leer, die Mijn
liefdeswetten bevat; waar die lucht van geestelijke aard niet binnendringt,
heerst achteruitgang ofwel dood. Die leer bewerkstelligt het
uitscheidingsproces tussen goed en slecht, en zoals in jouw lichaam bij iedere
hartklop of bij iedere ademtocht het verbruikte, afgeleefde materiaal wordt
uitgescheiden en er weer nieuw levenbrengend materiaal wordt ingeademd en aan
de grote kringloop van het bloed deelneemt - zo stimuleren in het geestelijke
leven van de mens de opgenomen lessen en begrepen woorden tot nieuwe
handelingen, ze sporen aan tot een hernieuwd uitscheiden van het slechte,
opdat, net als bij het lichamelijke leven, het gehele geestelijke leven steeds
het oude verruilt voor het nieuwe.
Zo is het
drukke bewegen van het bloed het beste beeld van jouw streven om het slechte op
het fysieke vlak te verruilen voor het goede, en uit dat proces kan pas het
geestelijke, eeuwig vooruitgaande leven ontstaan!
Zoals je
dus niet kunt leven zonder dat je bloed voortdurend zijn actieve leven in je
aderen ontplooit, zo kun je evenmin geestelijk leven zonder dat voortdurende
scheidende proces.
Toen die knecht
vroeger in Mijn linker zijde stak en er bloed en water uitliep, was dat het
feitelijke bewijs van Mijn laatste woorden aan het kruis: ‘Het is volbracht!’
Ik had als mens Mijn missie beëindigd, en die van jullie begon.
Het bloed
van Mijn aardse lichaam verdeelde zich en de liefde voor God scheidde zich van
de naastenliefde, om het woord te vervullen dat Ik eens sprak: ‘Ik ben niet
gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard!’ Dat wil zeggen: Toen Ik
terugkeerde naar Mijn hemelen liet Ik als teken van Mijn dood die twee wetten
gescheiden en zonder leven over aan de mensheid. Ik gaf hun echter bovendien de
zuurstof van Mijn leer om - en wel door eigen verdienste - die twee wetten weer
te verenigen, de ene met de andere aan te vullen, om zo de geestelijke psychische
mens, die Ik bij hen achterliet, weer opnieuw tot leven te wekken en vanuit
eigen verdienste datgene te worden wat Ik aan het kruis ben geweest, d.w.z.: de
vergeestelijkte Mens, die door de grootste opoffering aan de schandpaal van het
kruis de menselijk-geestelijke waardigheid weer in
haar rechten herstelde.
Zoals dus
het proces van ademhaling en bloedsomloop bij ieder mens zijn leven is en
teweegbrengt, zo is het ook bij volkeren en bij de hele mensheid.
Waar die
twee liefdeswetten niet het geestelijk leven van volkeren en naties bepalen, is
alleen bloed en water in plaats van een krachtig, leven brengend bloed; daar is
afgoderij ofwel verloochening van God, daar is egoïsme, zelfzucht, eigenliefde
in plaats van naastenliefde, daar is dood in het maatschappelijke, dood in het
geestelijke leven - en daar moet dus het proces van ontbinding in andere
elementen leven voortbrengen - maar langs andere, vaak hardere wegen!
Daarom zijn
de lotgevallen van volkeren en ook van individuele mensen vermengd met
tegenspoed, ongeluk en ziekten.
Het hele
lichaam lijdt immers mee, wanneer een afzonderlijk deel zijn functie niet
vervult; de algemene levenskracht tracht die gebreken te verhelpen - vandaar de
koortsende toestanden bij ziekten en de geestelijke
opwinding bij naties.
De
gescheiden liefdeswetten kunnen niet bestaan; de zuurstof - Mijn leer van
liefde - drijft ze tot het herwinnen van het verlorene, tot het opnieuw
bereiken van geestelijke waardigheid; en zo volbrengen de volkeren datgene, wat
in de individuele mens zijn geweten en wat in het menselijke lichaam de long
als doel van zijn aanwezigheid te volbrengen heeft.
‘Voorwaarts!’
klinkt het van alle kanten; het lichaam wil zich vergeestelijken, het wil zijn
organen verfijnen, opdat een geestelijker ziel haar kleed aangepast ziet aan
haar geestelijke toestand.
De ziel zou
haar geestelijk terrein van gedachten en handelingen graag willen zuiveren van
het slechte; ze zou graag steeds hoger willen opklimmen en de in haar wonende
geestvonk willen evenaren.
De naties
en volkeren - die zich dikwijls niet bewust zijn van de drang die hen doortrilt
- streven naar hogere niveaus en proberen zich te ontdoen van het grovere,
materiële. Er staan mannen op, aangespoord door de aandrang om het volk en ook
de individuele mens zijn waardigheid weer terug te geven en alle
buitensporigheden van macht en willekeur binnen de juiste grenzen terug te
dringen, opdat het licht wordt, opdat het geestelijke levende bloed van Mijn
liefdesleer alle harten vol vreugde doet kloppen voor Hem, die eens op Golgota door Zijn voorbeeld van menselijke waardigheid de
uiterste grens heeft laten zien, namelijk hoe ver een mens - zonder zijn
geestelijke waardigheid te schaden - de maat van zijn opoffering en deemoed kan
vergroten. Opdat de liefde voor God en die voor de mensen verenigd wordt - niet
als bloed en water, zoals bij de gekruisigde, lichamelijke Godsmens,
maar als volwaardig levenselement voor al Zijn kinderen, zoals bij de
vergeestelijkte Jezus als Vader van de schepping - en even noodzakelijk wordt
voor de verdere ontwikkeling van de geestelijke zielemens
als het circulerende bloed in het levende organisme!
Verwijder
jij dus maar steeds meer datgene wat jouw geestelijke instinct tegenwerkt; adem
Mijn leer in als de warme, met geestelijke elementen bezwangerde lucht in het
voorjaar. Laat het uitscheidingsproces maar voortgaan en versnel je
stofwisseling. Zo leef je geestelijk, en van trede tot trede zullen Mijn
woorden en hun betekenis en de taal van Mijn natuur je duidelijker worden, waarin
steeds de liefde voor God en de naaste verenigd als enige levensfactor
circuleren.
Laat ook
bij jou je geestelijke bloed nooit tot ‘water en bloed’ worden; zorg dat ze
alle twee steeds verenigd blijven, want daardoor houd je Mij en Mijn hele
natuur aan je gebonden, en alleen in dat verbond zul je vrede en rust oogsten!
Niet in het
bereiken van het doel ligt de grootste zaligheid, maar in het streven om het te
bereiken - geef het dus niet op!
Mijn rijk
is groot, en de treden zijn ontelbaar. Probeer voor jezelf de hogere te winnen,
want hoe hoger je opklimt, des te ruimer is de horizon, des te wijder het
vergezicht en je begrip van Mijn rijk van liefde, waar geen ‘bloed en water’,
zoals in een dood lichaam, maar licht en leven, gepaard aan liefde, alles tot
leven brengt, zalig maakt en verwarmt.
Nu heb je
weer een boodschap van je heilige Vader, die nooit zal ophouden met het
verlichten van ook de kleinste schuilhoeken van je hart, totdat je eenmaal rein
en stralend als een engel van liefde voor Hem zult staan, en dan pas volledig
kunt begrijpen dat het leven enkel door strijd zijn eigenlijke bekoring krijgt!
Amen.
Liefde dient door wijsheid
geregeld te worden,
zoals stoomkracht door de machine
(ontvangen
de Heer door G. Mayerhofer,
25
februari 1872)
Mijn beste
kinderen, jullie brieven aan Mijn schrijver zijn steeds vol van twijfels over
verschillende boodschappen die Ik jullie van tijd tot tijd stuur, omdat jullie
de begrippen ‘liefde voor God’ en ‘naastenliefde’, en hoe aan die twee recht
kan worden gedaan, niet helemaal in harmonie kunnen brengen met het praktische
leven, zoals zich dat aan jullie voordoet.
Met name
jou, Mijn zoon, lijkt het alsof je nu eens hier en dan weer daar op
tegenstrijdigheden stuit; Ik zeg je dat die er in Mijn woord niet zijn, maar de
manier waarop jij je eigen situatie en positie beschouwt bemoeilijkt voor jou
het heldere inzicht in die boodschappen, die Ik aan jou en via jou aan vele
anderen stuur; mettertijd zal iedereen, al naargelang zijn eigen
persoonlijkheid en omstandigheden, daarin ook wel passages vinden die hij kan
samensmelten met de omstandigheden, die hem alleen eigen zijn, en ze praktisch
kan realiseren.
Jij zou de
naastenliefde graag willen uitoefenen in de mate, waarin Ik en Mijn leerlingen
dat deden, in de hoogste betekenis van het woord - je zou je graag van al het
materiële willen ontdoen en de zorg voor je lichamelijk welzijn en dergelijke
helemaal aan Mij alleen over willen laten.
Dat is de
aandrang van de liefde, en als je die zou volgen, zou er een resultaat uit
voortkomen dat jou allerminst zou bevredigen; want evenmin als Ik, die de
hoogste liefde ben, zonder de leidende wijsheid kan bestaan, kan de
naastenliefde bestaan zonder het regelende verstand.
Bij je
handelen tijdens je leven moet de enige drijfveer of beweegreden weliswaar
overal de liefde zijn, maar de raadgever je verstand, dat ook door Mij in jou
is gelegd.
Ik zal daar
een heel praktisch voorbeeld van geven: de kracht van luchtvormig
water ofwel stoom; wat zou die stoomkracht tot stand brengen of uitvoeren, als
het berekenende verstand niet de grenzen ervan bepaald had, waarbinnen ze kan
werken en nuttig kan zijn!
Hoeveel
materieel en indirect geestelijk nut brengt die kracht, wanneer ze wijs
gebruikt wordt - en wat een verschrikkelijk vernietigend karakter kan ze
krijgen, als ze niet nauwkeurig wordt bewaakt en behoed, haar grenzen
overschrijdt en meer doet dan de mens wilde of nastreefde.
Stoom is
als de liefde, die geen grenzen kent en zich over alles zou willen uitbreiden. De
machines met hun onderdelen zoals ketels, buizen, schroeven en dergelijke, die
uit verschillende metalen zijn gemaakt, komen overeen met de wijsheid ofwel de
in vormen uitgedrukte kracht van het verstand, die al naargelang de
omstandigheden de stoom op de ene of de andere manier gebruiken.
In het
leven komen die schroeven, ventielen, buizen en gewichten overeen met de
omstandigheden, die aan de van God bezielde naastenliefde, wanneer die zou
willen ontaarden, de juiste wegen wijst, opdat er niet door een al te grote
ijver schade in plaats van nut wordt bereikt.
Zo, Mijn
zoon, moet ook jij je eigen omstandigheden beschouwen; ook bij jou zitten er
schroeven, ventielen en gewichten in de weg, die je niet toestaan te handelen
op de manier die je zou willen. Je moppert daar af en toe wel over, zoals ook
de stoom zich tegen die boeien verzet; en toch is het geestelijke leven alleen
door middel van die belemmeringen met het materiële te verenigen en is er
vooruitgang en een bevredigend doel mogelijk.
Blijf ook
jij dus rustig in de situatie waarin Ik je heb geplaatst, omdat Ik je zo het
beste kan gebruiken. Snij voor jezelf niet alle middelen af om de naastenliefde
te beoefenen, als daadwerkelijk bewijs van je liefde voor God; dan zul je na
iedere daad altijd in jezelf de Regulator horen, die je ervan zal overtuigen
dat je alleen zo en niet anders overeenkomstig Mijn wensen hebt gehandeld.
Zoals bij
iedere stoommachine de stoom natuurlijk de hoofdzaak is, zo moet ook bij jou de
liefde de hoofdfactor en de belangrijkste beweegreden van al je handelen zijn.
Alleen die kan je rust en troost geven. En Ik heb je toch ook al vaker gezegd:
bij Mij geldt de wil en de beweegreden, en niet de daad zelf; want af en toe
moet Ik afremmend ingrijpen, waar een te grote ijver tot verkeerde resultaten
zou leiden.
Sla acht op
deze boodschap, dan zal die je licht geven, zoals het ook Mijn kind - jouw
vrouw - verging met de laatste boodschap over ‘bloed en water’.
In het
menselijk lichaam is het ook niet het bloed of het lymfatische water alleen dat
tot leven brengt, maar alleen de twee samen; bloedstof verenigd met bloedwater
is de levensdrager van het hele organisme, als bevorderaar en instandhouder daarvan.
Zoals in de
hele schepping Mijn liefde in verbinding met wijsheid alles tot stand brengt,
zo moet ook in jullie leven liefde ofwel het hart met het verstand verenigd
zijn, op soortgelijke wijze als de stoom pas samen met het machinale apparaat
resultaten afwerpt die op andere wijze niet bereikt kunnen worden.
Tegen jou,
Mijn dochter, zeg Ik: vertrouw op Mij! Al zou je nog meer leed overkomen, dat
weliswaar voor een deel schade aan zou kunnen richten, dan zou dat in het
algemeen toch noodzakelijk en uiteindelijk alleen maar voordelig zijn.
Hoed je
alleen voor de fouten die je zelf maakt; want die moet je ook zelf weer
goedmaken, omdat jíj die begaan hebt; Ik laat ze
alleen toe om je voorzichtiger te maken, opdat je nog ergere dingen leert
vermijden!
In de hele
natuur bestaan wetten, en Ik kan die niet omverwerpen; hoogstens kan Ik het proces
ervan bespoedigen, waardoor dan veel dingen korter duren, en wel tot zegen voor
jou en alle mensen! Amen.
Afscheid
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
6
maart 1872)
Mijn lief
kind, jij verlangt een boodschap over de geestelijke betekenis van het
afscheid, en terwijl je dat van Mij vraagt, volbreng jijzelf die betekenis op
haar hoogste en meest geestelijke wijze, namelijk doordat je afscheid neemt van
alle opvattingen die je tot nu toe van de wereld en haar activiteiten had, en
doordat je het materiële een ‘vaarwel’ toeroept en jezelf geheel en al in de
armen van het geestelijke werpt.
Juist nu je
de zichtbare uiterlijke wereld slechts als Mijn uiterlijke kleed beschouwt,
door middel waarvan Ik door de mens het best begrepen kan worden en waar hij -
als hij Mij wil zoeken - Mij het eerst en gemakkelijkst kan vinden; juist nu je
schijnbaar afscheid neemt van je vroegere zienswijze, waarbij de uiterlijke
wereld alleen maar een lieflijke, aangename indruk van liefde in jou
achterliet, en nu je overal geen materie, maar alleen het geestelijke begint te
zien - nu zul je ook inzien dat er geen afscheid, geen scheiding bestaat, maar
dat alles, in wat voor omstandigheden, veranderingen en verwikkelingen het ook
moge komen, geestelijk gezien toch niet gescheiden maar eeuwig verbonden is.
Als je
terugdenkt aan die uren, waarin je je pas op bepaalde
momenten van scheiding of afscheid bewust werd hoeveel liefde en
aanhankelijkheid je hart in zich borg voor de scheidende vriend of vriendin,
dan zul je je nu, gewapend met je geestelijke blik en
hogere inzicht in Mijn wereld van liefde, ervan bewust worden dat geesten niet
door afstand gescheiden kunnen worden, en dat de zielen net zo verenigd blijven
als ze waren en door de geestelijke band van Mijn liefde steeds zullen zijn.
Je vergist
je als je denkt dat dit gevoel van scheiding of het afscheidstafereel pijnlijk
voor je zal zijn - dat is het absoluut niet. Met je blik naar Mij gericht zul
je inzien dat wezens, die elkaar liefhebben, weliswaar lichamelijk gescheiden
kunnen worden, met name zolang in deze beproevingsschool van het aardse leven
ieder zijn missie op een individuele, eigen manier moet vervullen. Maar in je
hart zul je ook duidelijk de verzekering hebben dat er nog een andere toestand
moet bestaan, waar harten, die gelijkgezind en in harmonische verbondenheid de
weg naar Mij gaan, geestelijk niet meer gescheiden kunnen worden - en die
toestand bestaat in die wereld, waar lichamelijke scheiding niet mogelijk is,
maar waar geestelijke eenwording het hoofddoel en de voornaamste vorm van leven
is.
Wat zou er
voor jullie mensen overblijven voor de andere, grotere en geestelijke wereld,
als Ik jullie hier alles al zou hebben gegeven! Er moeten nog hogere genoegens,
voortdurende zaligheden en blijvende vreugden bestaan, die Mijn kinderen, die
alles verdragen en strijden voor Mijn leer, schadeloos stellen voor alles wat
ze hier voor Mij en Mijn liefde hebben doorstaan.
Er moeten
nog hogere genoegens bestaan, die als slechts vage vermoedens op sporadische
momenten door het menselijke hart
flitsen en waarbij - zoals jijzelf dikwijls ervaren zult hebben - de menselijke
taal geen woorden heeft, maar hoogstens een met tranen gevulde en zielsverrukte
blik, een met alle innigheid in hoogzalig geluk gegeven kus, een met alle
kracht aan het heftig kloppende hart gedrukte vriend, vriendin of verwant op
zijn minst kan voelen hoeveel liefde er onuitgesproken door het bewogen hart
kan trekken. Pas als niet de grove materie, maar geestelijke, etherachtige
voertuigen als bekleding van een geestelijk verheven ziel dienen, kan een hart
al die dingen helemaal tonen en laten lezen, die de menselijke borst verbergt -
dingen waartoe haar hoogste vlucht aan de arm van Mijn liefde in staat is,
waarbij zulke gevoelens ook verdragen en blijvend genoten kunnen worden!
De wereld
is juist zo ingericht, opdat ze de mens bij iedere stap zal toeroepen:
‘Reiziger
tussen materie en geest, leg jezelf niet vast aan iets aards! Niets is blijvend,
alles is vergankelijk, zelfs ook jij! Geniet de vreugden van de wereld in
geestelijke zin, zoals jouw Heer en Schepper die met liefhebbende Vaderhand in
de materie heeft gebonden en daarin heeft gelegd.
Verlang van
de materie geen blijvende toestand, geen rust - verlang van jouw aardse
gevoelens geen duurzaamheid!
Hier op
deze aarde en het hele materiële universum bestaat geen stilstand, geen rust,
maar het is een eeuwig komen, een eeuwig afscheid nemen.
Klem je dus
niet vast aan vergankelijke dingen, want de wetten van het voortbestaan kun je
niet tegenhouden; maar verhef je boven de materie, laat de vonk die door God in
jou is gelegd spreken en luister naar wat hij je te zeggen heeft, dan zal hij
je zeggen:
‘Jij, in
stof geklede telg van een eeuwige God, van een eeuwige Schepper, van een eeuwig
liefhebbende Vader! Verhef je blik boven alles wat leeft; pelgrim in het stof,
heb geen vrees voor scheiding! De materie valt slechts schijnbaar uiteen, en
wel enkel om zich op hogere niveaus en in andere vormen in andere verbindingen
te verenigen! Datgene wat de materie doet is ook jouw lot, alleen langs een
kortere weg en op een geestelijke tocht; ook voor jou bestaat er geen afscheid,
zodra je je bewust bent van het eeuwige, geestelijke
verband! Voor jou, die midden tussen aarde en hemel staat, kan zelfs de dood
geen angel meer hebben, zodra je je verheft boven de
materie en alleen de geestelijke stofwisseling in het oog houdt!
Voor jou
bestaat er geen scheiding, geen afscheid, en ook al legt een lichamelijke
scheiding de gewoontegetrouwe gevoelens aan banden, dan zullen er des te
grotere vreugden volgen - vreugden van weerzien, een weerzien in die werelden
en ruimten, die eeuwigdurend in één minuut kunnen goedmaken, wat jaren van
aardse scheiding hebben veroorzaakt!’
Ga er dus
mee door, Mijn kind, om in Mijn natuur Mijn geest van liefde op te zoeken; leer
het boek van liefde lezen en begrijpen, leer alleen Mijn stem te verstaan in
het zachte suizen van de voorjaarslucht, in de aangename geur van bloemen, in
het blije gezang van de bewoners van de lucht alsook in het zoemen van een
vlijtige bij of het murmelen van een beek. Leer uit iedere schijnbare
vernietiging, ieder afsterven, scheiden en afscheid nemen de lering te trekken,
dat dit alles zich voor jouw ogen afspeelt, maar dat boven de brokstukken van
ontbinding uit, boven de vernietiging door natuurrampen uit, waarbij zo vele
schepselen bitter afscheid moeten nemen van hun meest dierbare, van het leven,
- dat het toch de alles omvattende liefde van de Vader is, die op die manier
haar kinderen en schepselen oefent om zich door het scherpste en bitterste het
hoogste waardig te betonen!
Waardoor
ben je eigenlijk jezelf geworden, zoals je nu werkelijk bent? Kijk eens terug:
het waren het lijden en allerlei soort afscheidstaferelen, waarbij je datgene,
waar je zolang aan gewend was en wat je zo dierbaar was, moest afleggen, tot je
je geestelijke blik voor Mijn wereld opende. Zoals je
uit de ervaring in je eigen leven die trapsgewijze
gang van geestelijke ontwikkeling kunt aflezen, zo gaat het in de hele
schepping; en heil degene die - eindelijk zover gekomen als jij - overal de
hand van de Vader en de Vaderlijke liefde ziet; hij heeft tenslotte zijn missie
begrepen, voor hem is er geen materie, geen afscheid meer, maar een eeuwig
voortdurend gevoel van gelukzaligheid, omdat hij Mijn liefde leert verstaan,
zoals die uitgedrukt wordt in miljoenen vormen van de lichamelijke wereld, die
hem allemaal toeroepen:
‘God is een
geest! En men moet Hem in de geest en in waarheid aanbidden!’
Daarom,
Mijn kind, moet je doorgaan Mij lief te hebben! Ga door met in onbegrensd
vertrouwen en geloof de Vaderhand die Ik je toesteek vast te houden! Stap voor
stap zul je nieuwe wonderen, nieuwe zaligheden genieten, en nu zul je pas de diepste
betekenis begrijpen van wat er geschreven staat:
‘De reinen is alles rein!’ Een kalm, aan Mij overgegeven
gemoed, dat geleerd heeft Mijn taal van liefde in de natuur en in zijn eigen
hart te beluisteren en te verstaan - zo’n gemoed laat zich niet door kleine
beproevingen uit zijn tempel van vrede verjagen.
Wie
innerlijk rustig is, is dat ook temidden van wereldse
gebeurtenissen; hij verkeert in een constante tweespraak met Mij. Mijn geesten
nemen hun intrek bij hem, wonen bij hem, troosten hem en onderrichten hem; voor
hem bestaat er geen raadsel, geen onoplosbare vraag. Overal treft hij harmonie
aan en herkent hij in schijnbare tegenstrijdigheden Mijn liefde, Mijn bedoeling
om alles naar hogere niveaus te voeren.
Zo heb Ik
ook jou van de schaduw naar het licht gevoerd - koester je dus in de zon van
Mijn liefde en genade; en zoals de materiële zon overal warmte en leven
verspreidt, zo moet ook jij jezelf kenbaar maken als verspreidster van levens-
en liefdeswarmte bij al diegenen, die door Mijn beschikking op jouw weg
gebracht zullen worden.
Zo zal geen
enkel afscheid, geen scheiding jou nog verdriet kunnen doen, maar overal zul je
niet sporadische gevallen, maar een keten van omstandigheden aantreffen, die
achter het schijnbaar onaangename in geestelijk opzicht de hoogste
gelukzaligheid kunnen bereiden. Amen.
Onze missie op aarde
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
9
december 1872)
Mijn beste
zoon! Aangezien je niet ophoudt met vragen, dwing je Mij weer je terecht te
wijzen, en je weer opmerkzaam te maken op wat Ik al vaak heb gezegd, namelijk:
dat je niet grondig nadenkt over Mijn woorden zoals de bedoeling is, en niet
geleerd hebt om - zoals jullie zeggen - ‘tussen de regels door te lezen’.
Jouw vorige
vraag ‘over de oertoestand van Adam en Eva voor de zondeval en ook daarna’ en
het argument dat jij aanvoert, namelijk ‘dat jullie allemaal moeten terugkeren
naar waar jullie vandaan zijn gekomen’ - dat alles bewijst hoe weinig je
verstaan hebt wat Ik je kort geleden nog heb gegeven, en hoe weinig je nog hebt
begrepen wáár jullie allemaal vandaan zijn gekomen en
wáár jullie allemaal heen moeten gaan!
Wat voor
oertoestand van Adam en Eva wil je eigenlijk weten? En als Ik je hun gestalte
beschrijf, hoe ze er geestelijk en lichamelijk uitzagen, word je daar dan
wijzer van? Brengt die kennis jou op je levensweg soms dichter bij het doel?
Als je dat
jezelf wilt afvragen, zal het antwoord zijn: ‘Absoluut niet! Maar ik ben nu
iets te weten gekomen wat ik weliswaar nog niet in geschreven vorm had gelezen,
maar wat ik uit alles wat mij eerder is gegeven wel had kunnen ontdekken, als
ik mijn eigen verstand maar enigszins had ingespannen!’ Dit antwoord moet Ik je
geven, terwijl je het eigenlijk jezelf had moeten geven; maar om je toch met
iets tevreden te stellen, wil Ik je het volgende zeggen:
In de
eerste plaats was het zo dat Adam en Eva direct uit Mijn hand voortkwamen, en
dat was voldoende voor de aanspraak dat ze zowel wat hun innerlijk als hun
uiterlijk betreft een scheppingswerk van Mij waren. Weliswaar lagen de kiemen
van hun oorsprong, d.w.z. de slechte hartstochten, in hen, maar nog niet
gewekt, zoals bij onmondige kinderen; Ik wist wel dat die te zijner tijd zouden
ontwaken en veel zouden moeten bijdragen aan de strijd van het materiële en het
geestelijke in de mens. Ik kende de gevolgen van het vrijgeven van hun wil wel;
maar alleen op die manier konden en kunnen de mensen kinderen van een
goddelijke Vader worden.
De
zondeval, waarvan jij in een andere boodschap de verklaring van een andere kant
zult vinden, zal je de rest wel duidelijk maken; dat wil Ik hier niet herhalen,
omdat ook die daad - zoals zovele - misverstaan of
verkeerd begrepen werd.
De toestand
van het eerste mensenpaar na de zondeval ofwel na het inzicht in datgene, wat
ze vroeger niet wisten, dient dus geestelijker opgevat te worden, en wel alleen
op de manier, die Ik tevoorschijn roep bij iedereen die Mijn woorden en Mijn
leer wil volgen, en die Ik tijdens Mijn rondgang op aarde aanduidde met de
woorden: ‘Ik ben niet gekomen om jullie vrede te brengen, maar het zwaard!’
Deze toestand betekent ten eerste dat men zich er bewust van wordt hoe vele en
verschillende invloeden van de lichamelijke natuur en wereld er zijn, die de
mens er steeds van weerhouden om zich geestelijk te vervolmaken, en tweede het
steeds gevoeliger worden van het geweten ofwel het luisteren naar een
innerlijke stem; deze twee dingen betekenen symbolisch de vernietiging van het
hele universum, zoals de twee eerste mensen dat na hun eerste zonde voelden.
Voor hen waren de storm en verwoesting buiten hen, omdat ze die innerlijk
voelden; pas toen bittere noodzakelijkheid hen aantoonde dat ‘gedane zaken geen
keer nemen’, pas toen in plaats van troostende woorden van hun eigen geweten in
henzelf het voornemen ontwaakte om niets meer te doen wat in strijd was met
Mijn bevelen - toen pas werd het rustiger in hun innerlijk en trok de wereld
weer hun aandacht. Maar die blik van onschuld, waarmee ze vroeger naar de
wereld keken, dat bewustzijn van de alvermogende macht van hun eigen wil die,
omdat die nog volledig verenigd was met de Mijne, de aarde en de daarop levende
wezens kon gebieden - dat bewustzijn was weg; de bloemen, de vruchten lachten
de gevallen mensen nog wel toe, maar hun schuldbewuste gemoed vergiftigde het genieten
ervan. Alles was wel mooi, maar toch niet zoals voorheen, en dit kenmerkte de
toestand van Adam en Eva voor en na de zondeval.
Voorheen
konden ze trots hun hoofd opheffen, want ze wisten dat ze uit Mijn hand waren
voortgekomen en dat ze die waardig waren - later hoopten ze op de genade, ja
smeekten erom vanwege Mijn oneindige liefde. Het was niet meer die vrije,
onschuldige maar een schuldbewuste blik die ze naar de hemel richtten, zonder
dat ze nog maar in het minst vermoedden welke gevolgen hun eerste misstap voor
de hele na hen komende mensheid zou hebben!
Jij zegt
dat je die toestand zou willen kennen omdat jij, evenals alle mensen, naar Mij
moet terugkeren.
Welnu, uit
het voorafgaande zul je gemakkelijk begrijpen, dat jullie mensen allemaal,
iedereen, die periode van de eerste zondeval tot aan het inzicht moeten
doormaken.
Zoals Adam
eens rein uit Mijn handen voortkwam, zo komt ieder kind rein uit de
moederschoot voort.
Onschuld en
onwetendheid is de eerste periode, schuld en inzicht de tweede.
Voor een
kind is alles rein, wat die glans later verliest - niet omdat het dat besef
niet meer bezit, maar omdat het schuldbewuste hart zijn schuld op de uiterlijke
wereld overdraagt.
Zelfs de
uiterlijke vormen van het menselijke lichaam verliezen hun ronding en
zachtheid, het verloren paradijs van de geestelijke rust drukt zich daarin uit.
En zoals eens Adam twijfelde aan zijn macht over de natuur, zo twijfelen ook
jullie, omdat jullie weten dat jullie die niet waardig zijn, ook al zouden
jullie haar bezitten!
Om jullie,
en met name in deze tijd Mijn weinige aanhangers, dit zekere vertrouwen in de
macht van de eigen wil en in Mijn nooit aflatende genade terug te geven, in hen
te versterken en zodoende de weg naar Mij gemakkelijker voor hen te maken, zend
Ik deze en vele andere boodschappen, met de bedoeling dat ze niet wanhopen aan
enerzijds de vergeving van de gemaakte fouten, zoals Adam vroeger deed, en
anderzijds aan de mogelijkheid om hetgeen voorbij is door iets nieuws en beters
goed te maken.
Want wat Ik
eens Adam toeriep: ‘Adam, waar ben je?’ en hij antwoordde: ‘Heer! Ik ben naakt
en schaam mij om U onder ogen te komen!’, dat roep Ik ook nu iedereen weer toe,
ook al moet hij antwoorden: ‘Ik ben van alles ontbloot, en schaam mij om mijn
naakte schuld tegenover U te bekennen!’. Maar toch strek Ik Mijn Vaderhand uit,
en zoals Ik eens Adam vergaf, zo vergeef Ik tot op de dag van vandaag nog zijn
nakomelingen, als zij Mij berouwvol naderen.
De
oertoestand van Adam is voor jullie mensen nu neergelegd in een leeftijd,
waarop jullie niet weten wat jullie doen, namelijk in de eerste tijd van jullie
kinderjaren; en daar komen tot op hoge leeftijd die zachte herinneringen
vandaan aan die uren, dat de reine alles rein was!
Dat waren
jullie paradijselijke uren, die nooit meer terugkeerden, maar voor jullie ook
geen andere waarde hebben dan hoogstens om jullie aan te sporen om bewust
datgene te verwerven, wat jullie vroeger onbewust hebben genoten!
Ook Adam
verlangde terug naar die tijd, waarin hij aan Mijn hand de wereld aan zijn
voeten en Mij van boven in zijn nabijheid had; maar de gemaakte fout moest
goedgemaakt worden en in geestelijk opzicht moest door bittere strijd datgene
heroverd worden, wat psychisch en lichamelijk verloren was gegaan.
Het vergaat
jullie net als hem, en hoe meer de wereld jullie vijandig temoet
treedt, des te meer begrijpen jullie Mijn liefde en Mijn leer, des te meer
verlangen jullie naar die paradijselijke toestand en willen die, al is dat
uiterlijk ook niet mogelijk, toch op zijn minst innerlijk bereiken - een
toestand waarin jullie weer in harmonie met de natuur leven, zoals vroeger in
jullie kinderjaren, en uit haar levendige activiteiten Mijn stem kunnen horen!
Dat is de
weg van iedereen: van kind tot rijpe man, en van de man terug naar het kind!
Niet voor
niets heb Ik eens gezegd: ‘Als jullie niet worden als dezen hier, zullen jullie
het rijk der hemelen niet binnengaan!’.
Die
paradijselijke toestand van het vertrouwen van Adam en zijn liefde voor Mij
moet weer terugkeren - en eerst moeten jullie in deze zin ‘kinderen’ worden, om
later ‘Mijn kinderen’ te worden! Dat is de weg en de missie van iedereen.
Leer dit
eerst, Mijn zoon, dan zullen je nog veel dingen gemakkelijk verklaard kunnen
worden die nu nog duister voor je zijn; je twijfels, die nog een overblijfsel
zijn van je verstandelijke leven, zullen verdwijnen, en dan zul je als kind
gemakkelijker de weg naar Mij vinden, die jou als man met louter gepieker aan
alle kanten versperd is.
Neem daarom
Mijn woorden in acht en onderken Mijn bedoeling, die sinds Adam niet veranderd
is en er alleen maar op gericht is jullie tot kinderen te maken, kinderen van
een rijk, waar het verloren paradijs weer bereikt wordt - als de mens dat eerst
in zichzelf heeft gevonden!
Zoek het
paradijs dus in jezelf, dan zal het rijk niet uitblijven! Maak je weer meester
van wat je vroeger onbewust geschonken werd, en treedt binnen in de oertoestand
van Adam, waarbij het resultaat je zal leren dat een bevochten paradijs zaliger
is dan een paradijs dat je onbewust geschonken is.
Dit krijg
je van je hemelse Vader, als troost en vrede voor jouw steeds door twijfels
gekwelde hart! Amen.
Over de zegen der barmhartigheid
(ontvangen
van de Heer door J. Lorber,
3
februari 1841)
Schrijf dan
maar een advies van Mij aan B.W., omdat hij graag wil weten wat hij moet doen
met een zwak en ziek, engelachtig jongetje op aarde. Kijk, hier is goede raad
echt niet zo duur als jullie denken.
Kijk, er
was eens een vader die twaalf kinderen had en slechts een heel klein inkomen,
zodat hij volgens jullie berekening jaarlijks nauwelijks driehonderd gulden[18] bij
elkaar kreeg, en daar niet eens zeker van was; want slechts 150 gulden daarvan
was een genadepensioen[19] van
de landheer, de rest moest hij met het werk van zijn handen schamel verdienen.
Kijk, toen
werden verscheidene van zijn kinderen ziek, en bovendien raakte zijn trouwe
vrouw bedlegerig als gevolg van het verzorgen van de zieke kinderen. Daardoor
werd de man gedwongen zijn bijverdienste op te geven en in plaats daarvan thuis
de verzorging van de zieken op zich te nemen. Maar omdat hij zodoende zijn
bijverdienste kwijtraakte en wel zag dat hij met de helft niet zou rondkomen,
en ook wel zag dat hij niet zo gemakkelijk meer een nieuwe bijverdienste zou vinden,
aangezien hijzelf ook al ziekelijk was, besloot hij bij zichzelf: ‘Ik zal naar
de goede landheer gaan en hem mijn beroerde toestand geheel naar waarheid
uiteenzetten, dan zal hij zich over mij ontfermen.’ En kijk, hij deed
onmiddellijk zoals hij besloten had; hij ging naar de landheer en legde hem
alles voor. Toen de landheer het echter had gehoord, kijk, toen haalde hij zijn
schouders op, terwijl hij innerlijk toch diep geroerd was, en zei tenslotte,
uiterlijk enigszins ernstig:
‘Luister,
oud vadertje, ik twijfel niet aan je oprechtheid. Maar voordat ik jullie help,
wil ik jullie eerst in jullie woning een bezoek brengen om te zien of het
inderdaad zo is als jullie mij verteld hebben; maar wee jullie, als jullie mij
hebben voorgelogen; en ga nu, met mijn genade!’
En zie,
toen ging de oude vader naar huis, heen en weer geslingerd tussen hoop en
vrees; want hij had wel goede hoop op de genade van de landheer, maar was
alleen bang dat hij nog wel eens lang kon wachten. En zo kwam hij thuis,
vertelde alles wat de landheer tegen hem had gezegd aan de zijnen en vatte het
plan op om het huis zoveel mogelijk schoon te maken, en wel direct na hun
karige maal. En dus namen ze ook direct het middagmaal tot zich.
De edele
landheer kwam echter op andere gedachten, verliet onmiddellijk zijn burcht en
volgde ongemerkt de arme vader, want hij dacht bij zichzelf: ‘Die nood moet
direct verholpen worden!’ Het arme gezin verrichtte juist met tranen in hun
ogen het dankgebed, toen de landheer de kamer binnenkwam en zei: ‘Luister,
vader, waarom heb je mij voorgelogen? Want ik zie dertien kinderen, en jullie
hebben mij alleen over twaalf verteld!’ Toen viel de oude vader voor de
landheer op zijn knieën en zei huilend: ‘O edele, goede landvader! Dit
dertiende kind is niet van ons, ik heb het uit medelijden aangenomen!’
Schijnbaar
geërgerd, maar in zijn hart brandend van begeerte om goed te doen antwoordde
landheer: ‘Luister, als jullie nog vreemde mensen willen ondersteunen, moet het
er bij jullie nog niet zo slecht uitzien en zullen jullie het wel zonder mijn
hulp kunnen stellen!’
Toen vatte
de oude vader huilend moed en zei, terwijl hij de hand van de landheer greep en
aan zijn hart drukte: ‘O edele, goede landvader! Kijk, dit dertiende kind heb
ik tien jaar geleden in een bos gevonden, terwijl het aan de dood prijsgegeven
was; het was nauwelijks omwonden met enkele slechte lompen, en het reutelde al
in de modder van een moeras. Ik heb het in mijn armen genomen en onmiddellijk
hierheen gebracht, en tegen mijn vrouw gezegd: ‘Kijk, de Heer heeft mij in het
moerassige bos een schat laten vinden - een lief jongetje. Het heeft beslist
geen vader of moeder meer, dus laten wij zijn ouders zijn; want waar er twaalf
eten zal ook de dertiende niet te gronde gaan, en al zou ik voor jou en onze
twaalf kinderen moeten bedelen, het dertiende kind zal geen verschil maken in
ons gebrek! En mijn trouwe vrouw nam direct het kind van mijn arm, kuste het en
verzorgde het tot nu toe als haar eigen kind. - O edele, goede landheer, wees
dus niet boos omdat ik dit voor u verzwegen heb!’
En kijk:
toen de landheer dit had gehoord ging zijn hart open, tranen van vreugde en
medelijden rolden uit zijn ogen en hij prees de oude zeer, met de woorden:
‘Het maakt
mij heel blij dit te horen, en omdat jullie in stilte zo edel hebben gehandeld
en bij al jullie armoede een vader voor het vreemde kind zijn geweest en het
voordien ook al hebben gered, zal ik van nu af aan een zeer bezorgde vader voor
jullie allemaal zijn. Aangezien het vreemde kind een wees is moeten jullie het
naar mij brengen, dan zal het voortaan geen wees meer zijn, want ik ben zijn
vader en mijn echtgenote zijn moeder. En verlaat nu deze woning en kom met mij
mee; mijn grote burcht zal ook wel ruimte voor jullie hebben. Maar waar deze
woning staat moet een eeuwig gedenkteken worden opgericht, dat jullie namen
draagt.’
Mijn beste
A.W., kijk naar dit verhaal en leer er datgene uit wat je zou willen weten;
want Ik ben de landheer, jij de arme man en jouw kind in nood de in het bos
gevonden vreemdeling.
Doe zoveel
als je kunt, en denk niet: hoe, wanneer, waar, waarvoor, waartoe, waarom en
waardoor? Wat voor plannen heb je eigenlijk met dat kind, dat al sinds zijn
geboorte ziek en zwak is? Kijk, het zal zich nergens helemaal goed voelen. Leid
hem alleen maar heel ijverig naar Mij toe, die engel in zijn lichte beproeving,
en wees daarbij heel opgewekt en houd een oplettend oog op hem, dan zul je veel
dingen met hem meemaken die jou innerlijk ten goede zullen komen. Kijk, Mijn
kinderen zijn een grote zegen voor het huis waar ze mogen wonen; want Ik ben
hun eigenlijke Vader en zal ook nooit ophouden dat te zijn! Meer hoef Ik je
voorlopig niet te zeggen, want dat zou je niet verdragen; maar wees voorbereid:
Ik zal jouw huis bezoeken. Daarom zeg Ik, jouw goede Landheer en Vader: amen!
Amen, amen, amen!
De ochtend- en de avondbloem[20]
(ontvangen
van de Heer door Jakob Lorber)
Na allerlei
beproevingen zegt de Heer tegen Chamchah: ‘O, lief
kindje! Ik zie wel dat jouw ‘Lama’ jou het meest na aan het hart ligt, en dat is
buitengewoon prijzenswaardig van je; maar je zei ook tegen Mij - en Ik zie het
aan je ogen en merk het aan je woorden - dat Mij ook buitengewoon liefhebt. Nu zou Ik graag van je willen horen of je Mij
meer liefhebt dan jouw Lama; vraag het aan je hart, en
zeg het Mij dan.’
Chamchah wordt nu heel
verlegen en slaat de ogen neer; haar hart ontbrandt echter steeds meer in
liefde voor Mij, wat zij ook maar al te hevig voelt - en daarom weet zij, die
anders zo welbespraakt is, nu geen antwoord te geven!
Na een
poosje vraag Ik haar nogmaals of ze Mij dat niet zou kunnen vertellen?! Dan
zegt zij, als het ware heel bedrukt: ‘ O mijn oogappel! O altaar van vuur in
mijn hart! Kijk, toen ik op aarde nog thuis woonde aan de zijde van mijn moeder
en een meisje van ongeveer 13 aardse jaren oud was, vroeg ik aan mijn moeder
hoe men het eigenlijk moest aanpakken om de heilige Lama boven alles lief te
hebben.
Toen zei
mijn zeer wijze moeder: ‘Luister, mijn geliefde dochter, plant in de tuin twee
dezelfde bloemen: de ene aan de kant van de ochtend, de oostkant, die je aan de
Lama wijdt, en de andere aan de kant van de avond, de westkant, en die wijd je
aan de mensen. Verzorg ze allebei hetzelfde, en kijk hoe ze groeien en zich
ontplooien. Als de avondbloem beter gedijt dan de ochtendbloem, zal dat een
teken zijn dat je de wereld meer liefhebt dan de
heilige Lama; als je bij de twee bloemen echter het tegenovergestelde merkt, is
jouw liefde voor de Lama sterker dan die voor de mensen!’
Ik deed onmiddellijk
wat mijn moeder me aanraadde; maar omdat ik bang was dat de bloem van de Lama
misschien achter zou blijven bij die van de mensen, verzorgde ik die in het
geheim twee keer zo goed als die van de mensen. Maar ach, ondanks mijn grote
ijver bij het verzorgen van de bloem van de Lama bleef die toch achter in
ontwikkeling. Dat vertelde ik allemaal aan mijn moeder, en zij stelde mij
gerust met een wijze les, doordat ze zei: ‘Kijk, mijn liefste dochtertje, de
Lama heeft je daarmee willen laten zien dat je Hem, die in het eeuwig
ontoegankelijke Licht woont, alleen maar boven alles kunt liefhebben, als je de
mensen liefhebt als jezelf; want als iemand niet
degenen liefheeft die hij ziet, hoe kan hij dan de Lama liefhebben, die hij
niet ziet?’
Daarna
begoot ik de avondbloem vaker dan de ochtendbloem, en kijk: toen groeide de
ochtendbloem geweldig boven de avondbloem uit! En kijk, nu doe ik het op
precies dezelfde manier: jij bent nu mijn avondbloem en mijn hart voor de Lama
is de ochtendbloem. Jou begiet ik met al mijn kracht, omdat ik in jou een zeer
volmaakte mensengeest waarneem; en nu groeit mijn hart enorm uit, echter niet
voor de Lama, maar voor jou, voor jou! Jij bent een echte ‘Lama’ van mijn hart
geworden! Wat de ‘grote Lama’ daar te zijner tijd van zal zeggen, zal Hij wel
het beste weten. En ik moet je bovendien nog bekennen dat mijn buitengewoon
fijngevoelige geweten mij daar helemaal geen verwijten over maakt. Wat vind
jij, prachtig mens, daar nu van?!’
Ik zeg:
‘Mijn geliefde Chamchah! Kijk, Ik heb een poosje
moeten wachten op dit antwoord, dat Mijn hart buitengewoon verheugt; nu moet
jij dus ook eventjes wachten op een heel mooi en goed antwoord. Maar verheug je
over wat Ik jou als een heel mooi antwoord zal geven; je zult het weldra
krijgen.’
De drie mensen[21]
(ontvangen
van de Heer door Jakob Lorber)
‘Mijn
lieve, hartelijke Chamchah! Je hebt Mij zojuist een
paar heerlijke woorden gezegd, die des te heerlijker waren omdat ze uit de
grond van je hart kwamen.
Ik heb
beloofd je nog iets heerlijkers te geven, en kijk, voor dat doel ben nu Ik hier
en Ik zal Mijn belofte aan jou inlossen; luister nu dus heel geduldig naar Mij!
Verwacht echter geen lange toespraak; want Ik spreek altijd maar kort en ben
gewoon om met weinig woorden veel te zeggen.
Je hebt Mij
een beeld gegeven van jouw ochtend- en avondbloem, en dat was heel lieflijk.
Maar in plaats daarvan geef Ik jou een ander ochtend- en avondbeeld, en dat is
het volgende. Kijk, zoals jij jouw bloemen plantte, zo plantte ook de grote
goede Lama in de eindeloze tuin van Zijn liefde twee mensen; de ene aan de
oostkant voor Zijn hart, en naderhand de andere aan de westkant voor Zijn
wijsheid. De eerste voedde Hij met al Zijn goddelijkheid, met de bedoeling dat
die net zo prachtig zou worden als de Lama Zelf, opdat de Lama een buitengewoon
groot welbehagen in hem zou hebben. Maar kijk, daardoor werd de eerste
overmoedig en wilde niet gedijen, maar keerde zich tegen de Lama en verachtte
Hem buitengewoon, tot nu toe, hoewel de Lama hem nog steeds met open armen en
hart zou willen opnemen.
Omdat die
eerste mens niet wilde lukken, plaatste de grote Lama spoedig daarna de tweede
mens ‘aan de avondkant, in het westen’, d.w.z. in de wereld, en verzorgde die
niet minder goed. Maar ook deze kwijnde weg door eigenzinnigheid. En kijk, toen
betreurde de Lama het dat Hij de mens had geschapen, en daarom wilde Hij dat
werk ook weer vernietigen, zoals een pottenbakker doet met een stuk aardewerk
dat hem niet wil lukken. Maar de Lama vroeg het aan Zijn liefde, en die koos de
kant van de mislukten: Hij werd Zelf mens, om een goed voorbeeld voor de mens
te zijn! Maar de mensen, de mislukten, grepen Hem en doodden de Godsmens, hoewel ze de God in Hem niet konden doden;
slechts weinigen herkenden Hem en name Zijn leer in hun hart op. Tallozen
echter geloven toch niet, hoewel ze wel over Hem gehoord hebben, en namen en
nemen Zijn leer niet aan - namelijk de
leer dat ze Zijn kinderen kunnen worden en zoals hun eeuwige Vader kunnen zijn!
Wat vind je
nu dat de Lama met zulke mensen moet doen? Moet Hij hen nog langer dulden en
verdragen?
Kijk, Zijn
liefde voor deze mensen is zo groot, dat Hij nog duizend keer voor hen zou
sterven, als dat mogelijk of vruchtbaar zou zijn! En toch willen ze Hem niet
meer liefhebben dan de onbeduidende wereld, maar vergeten ze Hem liever
helemaal, alleen maar om des te gewetenlozer de wereld te kunnen aanhangen.
O Chamchah! Zeg Mij, wat verdienen zulke mensen? Moet de Lama
Zich hun hardnekkige trots nog langer laten welgevallen? Of moet Hij hen
vernietigen?’
Chamchah zegt: O vriend! O
mijn liefde! Dat zijn wel heel slechte planten van de Lama, die een meer dan
zware straf zouden verdienen. Maar als de Lama zo buitengewoon goed is, zou Hij
die planten dan wel kunnen afmaaien en aan het vuur prijsgeven, zoals Hij de
oervaderen gedreigd heeft te doen? Ik geloof dat de oneindigheid, zoals ik die
nu begin te leren kennen, toch groot genoeg is om zulk onkruid in zijn soort af
te zonderen; maar als ik in de plaats van de Lama stond, zou ik niets
vernietigen wat eenmaal leven heeft! Denk jij dat ook niet, mijn allerliefste
vriend?’
Ik zeg: Ja,
ja, allerlieflijkste! Die mening ben Ik ook
toegedaan, en zo doe Ik het ook. Maar wacht nu een poosje; straks zullen de
twee broeders heel wonderlijke gasten binnenbrengen, en Ik zal eens zien wat
jij tegen hen zult zeggen. Bereid je dus voor, want je zult iets heel ongewoons
zien en horen.’
De Heer
laat nu toe dat enkele van Zijn boodschappers satan ontmoeten en hem als een
monster in de afschuwwekkende gedaante van een draak aan kettingen naar binnen
slepen; daar wordt hij ter verantwoording geroepen, waarbij hij zich laat zien
in zijn grote listigheid, maar ook in zijn onbegrensde hoogmoed en blinde
woede, en daarom slingert de Heer hem met de kracht van Zijn wil naar buiten, maar
geneest vele van zijn aanhangers.
Dit merken Chamchah en haar vriendin en nu vermoeden ze werkelijk God
in de Heer; ze schrikken in zichzelf, maar Hij zegt: ‘Bedenk dat God, die jouw
en aller Heer is, geen ongenaakbare, maar een eeuwig minzame, liefdevolle Vader
van al Zijn kinderen is, en dat Hij temidden van hen
is als een broeder, die allerminst wil schitteren!’
Word kind!
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
7
februari 1875)
Mijn geliefd
kind! Al lange tijd zie Ik dat er één enkele wens in je leeft, namelijk: jouw
vrouw te brengen tot het geloof dat jij voor het enig juiste houdt; en omdat
het je tot nu toe nog niet gelukt is je doel te bereiken, wil Ik als
bemiddelaar optreden en de eigenlijke reden waarom het je niet lukt nader voor
je belichten.
Kijk, Mijn
zoon, de wijze waarop jij Mijn wezen en Mijn schepping opvat staat te ver af
van de manier waarop je vrouw denkt; want omdat zij geboren is in een land waar
de rooms-katholieke vorm van religie een belangrijk element in haar opvoeding
was, heeft zij nog veel overblijfselen uit die tijd tot op haar rijpere
leeftijd met zich meegedragen, en die kunnen niet regelrecht omver geworpen
worden, maar wel met voorzichtigheid door middel van deugdelijke argumenten
verzacht worden. En zo kan er een compromis tussen jullie bewerkstelligd
worden, vooral omdat jij Mij nog met je verstand zou willen begrijpen, terwijl
Ik de dingen met Mijn hart wil beoordelen.
Jouw
denkbeeld van Mij is dat van een mens, die als eindig schepsel een oneindige
God zou willen begrijpen. Maar dat, Mijn zoon, is vergeefse moeite; want voor
jullie mensen en alle geschapen wezens is het wel mogelijk een licht vermoeden
van Mijn wezen te hebben, maar om het in zijn gehele volheid te bevatten is
onmogelijk.
Jij stelt
je jouw God voor als een universum, als ‘overal en toch nergens’ concreet
bestaand. Maar nu wil Ik je vragen: ‘Hoe stel je jezelf eigenlijk voor? Waar is
jouw ziel eigenlijk, en waar jouw geest? Zitten die in je hart, in je hoofd, in
je bloed of ergens anders? Kijk, Mijn kind, op die vraag kun jij Mij evenmin
antwoord geven als op de vraag: Waar ben Ik, God? Want je ziel - dat voel je
als iets wat zeker is - is in jou, maar waar? Dat te ontraadselen is wat moeilijker,
omdat je hele organisme zo geschapen is dat overal, zelfs in de kleinste
haarvaatjes, het bestaan van een werkzame, opbouwende en in stand houdende ziel
opgemerkt kan worden; met name bij ziekten, waarbij iedereen aan zichzelf kan
waarnemen met wat voor haast de ziel dikwijls de gaten weer wil repareren,
waardoor de functies van de organen verstoord raken of waar bij verwondingen de
buitenwereld het menselijke lichaam zou willen beïnvloeden, en wel langs wegen
die niet de gewone zijn. Die ijver om te repareren noemen jullie ‘koorts’, en
jullie proberen die blindelings en helaas maar al te vaak te onderdrukken,
terwijl de natuur juist sneller zou willen genezen dan jullie doktoren dat
kunnen.
Nu heb Ik
je aangetoond dat jouw ziel in je lichaam is, overal en toch nergens, en dat ze
door de goddelijke vonk steeds wordt aangedreven tot iets hogers dan alleen het
aanhangen van de materie of de zinnelijke hartstochten. Ook dit heb je dikwijls
gevoeld en heeft derhalve geen enkel bewijs nodig.
Om nu over
te gaan naar jouw mening over Mij, zeg Ik je het volgende. Aangezien de zenuwen alles in jouw lichaam
tot leven wekken en alles in stand houden, en een complex van zenuwen in de
buurt van het hart, de longen en de maag het voornaamste centrale punt van het
algemene leven is, van waaruit alles gevoed en geleid wordt, kan dat centrum
ook - wat het vegetatieve leven betreft - beschouwd worden als de werkelijke
zetel van de ziel. Jullie noemen dat centrum ‘zonnevlecht’ ofwel de zetel van
de onwillekeurige beweging. Hier in deze zetel bevindt zich het eerste leven
dat zich manifesteert en de laatste vonk van het uitdovende leven. Alle andere
functies van de organen zijn van die plek afhankelijk, en zelfs kunnen de
functies van het hoofd door die van de zonnevlecht vervangen worden, wat jullie
kunnen waarnemen bij een trance, waarbij de hersenen inactief zijn en door de
zonnevlecht vertegenwoordigd en vervangen worden.
Welnu, Mijn
beste zoon, wat jij bij je eigen lichaam kunt zien en begrijpen voorzover je dat binnen je vermogen ligt, is hetzelfde met
betrekking tot Mij. Het universum ofwel de oneindigheid is Mijn omhulsel, Mijn
verblijfplaats, Mijn invloedssfeer; daarbinnen schiep Ik de afzonderlijke
organen, die overeenkomen met die van jullie lichaam; die geschapen wezens
hebben, net als ieder ding, zelf weer hun organische structuren, die op analoge
wijze lijken op die van jullie of van ieder dierlijk lichaam, waar zelfs het
inwendige van alle materiële werelden geen uitzondering op maakt. Want kijk,
Mijn zoon, als God schiep Ik heel weinig wat als ‘nieuw’ beschouwd kan worden;
Ik plaatste maar weinig vormen, weinig wetten voor de ontwikkeling daarvan en
weinig morele wetten in de wereld. De grote verscheidenheid die je ziet wordt
alleen maar gevormd door modificaties, als het ware varianten van een en
dezelfde gedachte of idee.
Om die
reden zie je de geesten in de andere wereld nog altijd met dezelfde menselijke
organisatie als hoe ze als mensen waren, hoewel ze volgens jullie opvattingen
verschillende van die organen niet nodig hebben, wat als conclusie echter niet
juist is.
Toen Ik de
wereld schiep - zowel de geestelijke als de materiële - waren de eerste geesten
bekleed met grote volmachten, omdat ze voor het leiden van een grote
geestenwereld ook macht nodig hadden.
Die macht
nu werd - geloof het of niet - door één grote geest misbruikt; hij deed een
greep naar de hoogste macht, en er restte geen ander middel dan hem, die Mij
niet in zijn geheel wilde volgen, verdeeld in afzonderlijke deeltjes tot
terugkeer te dwingen. Voor dat doel werd de gehele materiële wereld geschapen,
waarin de in de materie gebonden geesten ieder hun eigen loopbaan doorlopen,
van niveau tot niveau zichzelf reinigen en geleidelijk hoger stijgen, om
uiteindelijk daar aan te komen vanwaar ze zijn uitgegaan. De gevallen
lichtbrenger werd weinig van zijn eigen individualiteit voor zijn eigen bestaan
overgelaten.
Ik heb je
eerder gezegd dat ieder geschapen wezen zijn organen heeft, die op hun beurt
weer overeen komen met Mijn zeven eigenschappen; op dezelfde manier werd de
grote verscheidenheid aan kosmische stelsels gegrondvest, waarbij het geheel -
zowel het geestenrijk als dat van de materie - een menselijke figuur voorstelt
en in een zichzelf besloten geheel is, terwijl in het inwendige van deze
macrokosmische mens de kosmische stelsels op analoge wijze lijken op de
verschillende organen van het menselijke lichaam.
Ik zal je
Mijn zeven eigenschappen opnoemen, die jij niet kent, zodat je Mij leert
begrijpen voorzover dat binnen je vermogen ligt.
Kijk, Mijn
kind, als iemand iets tot stand wil brengen, moet er aan die daad toch een
gedachte of een oorzaak ten grondslag liggen, d.w.z. er moet een ‘waarom’
bestaan. Welnu, toen Ik de wereld schiep - en dat geldt voor zowel de
geestelijke als de materiële wereld - was Mijn voornaamste reden de
hoofdeigenschap van Mijn Ik - de liefde.
Maar wat is
liefde? Kijk, liefde is die eigenschap, waardoor alles voor anderen en niets of
heel weinig voor zichzelf wordt gedaan.
Als
oneindige God wilde Ik, in overeenstemming met Mijn eigenschappen, een
uitwisseling hebben, een meevoelend rijk, dat samen met Mij Mijn grootheid
voelt en door dat gevoel Mijn liefde weer compenseert. Dat is de voornaamste
hoofdeigenschap van al Mijn scheppingen, al Mijn daden en handelingen.
Maar om te
zorgen dat de liefde, in haar onbegrensde verlangen om steeds goed te doen,
niet het tegenovergestelde zou bewerkstelligen, moest daar als tweede
eigenschap toch ook nog de wijsheid bij geplaatst worden, die de liefde binnen
geregelde grenzen houdt en op die manier de liefde helpt datgene in stand te
houden, wat ze juist uit liefde tot leven heeft geroepen.
De derde
eigenschap van Mijn Ik was het vermogen om datgene, wat Ik als liefde en
wijsheid wilde, ook uit te voeren, ofwel de almachtige wil. Want ook jullie
hebben liefde en wijsheid naar menselijke maatstaven, maar het ontbreekt jullie
aan de kracht om uit te voeren wat jullie willen.
De vierde
eigenschap is de ‘orde’, die met name de bedoeling heeft dat alles op zijn
juiste plaats is gezet, slechts eenmaal geschapen is, zoals een God waardig is,
en - doordat het het beginsel van de voortplanting in
zich draagt - voortdurend kan bestaan.
Zodra dus
die wil aanwezig is, moet als gevolg van die vaste gedachte ook de wil ontstaan
om - overeenkomstig de goddelijke orde - met volharding datgene door te voeren
wat de liefde bedacht, de wijsheid geregeld, de wil besloten en de orde
vastgesteld heeft. Bij de genoemde eigenschappen kwam dus als vijfde eigenschap
de onwrikbare ernst om datgene, wat gedacht en besloten was, uit te voeren.
De zesde
eigenschap is het geduld. Aangezien Ik namelijk de wil vrij gaf, d.w.z. vrije
wezens schiep die door en vanuit zichzelf konden bepalen of ze Mij willen
naderen of zich van Mij verwijderen, moest Ik noodzakelijkerwijs geduld hebben
bij eventuele dwalingen; want zonder dat zou Ik de hele geschapen materiële
wereld allang vernietigd hebben.
Het geduld
is echter de basis voor de zevende geest, namelijk die van de barmhartigheid,
waarbij vergeving in plaats van straf de voornaamste reden van al het handelen
is.
Want wat
helpen liefde, wijsheid, wil, ernst, orde en geduld zónder
barmhartigheid, die - in plaats van alles met het strenge ambt van rechter
terug te brengen tot de vastgestelde wegen - iedere onvoorziene invloed als
verzachtende omstandigheid beschouwt en niet de strenge eisen van de orde, maar
het zachte, troostende woord van de liefde als grondslag van alle handelingen
toepast.
Deze zeven
eigenschappen komen in geestelijk opzicht overeen met jullie inwendige organen.
Toen Ik deze wetten als fundamentele wetten in Mijn kosmische en geestelijke
rijk vaststelde, wilde Ik ook nog uit liefde en uit barmhartigheid het grootste
bewijs leveren dat datgene, wat Ik had bevolen, ook uitvoerbaar was. En zo nam
Ik de missie op Me om, terwijl Ik Mijn wezen deelde, als mens naar jullie aarde
af te dalen, alle menselijke deugden en hartstochten aan te nemen, zelf in de
meest armelijke omstandigheden te leven, toch de geestelijke waardigheid van de
menselijke geest hoog te houden en zelfs een smadelijke menselijke dood te
ondergaan, opdat mensen en geesten de zevende geest van barmhartigheid in zijn
gehele grootheid zouden herkennen en zien wat daardoor mogelijk is en hoe hij
alle andere eigenschappen in zichzelf omvat.
Want waar
geen liefde heerst, is geen barmhartigheid mogelijk; waar de handelingen, al
dan niet weloverwogen, niet door de wijsheid worden beoordeeld en in het juiste
licht worden geplaatst, is noch orde, noch ernst, noch geduld met degenen die
falen mogelijk.
En zo heb
Ik uit liefde voor Mijn geschapen, op Mijn goddelijke evenbeeld lijkende wezens
gedaan wat alleen een God kon doen en wat er als een eeuwig ideaal voor alle
mensen zal staan, namelijk hoe zij hun eigen geestelijke waardigheid kunnen
bereiken en handhaven, om eenmaal ‘Mijn kinderen’ genoemd te worden.
Kijk, Mijn
zoon, met je verstand redt je het niet om dit allemaal te begrijpen; daar is
het hart ofwel een kinderlijk gemoed voor nodig, dat kan en mag aanvoelen wat
het verstand niet in staat is te ontraadselen.
Hou er dus
mee op te willen begrijpen wat voor jullie mensen niet te begrijpen is. Daal af
van je troon als rationele man, en word kind, zoals Ik eens tegen Mijn
leerlingen zei: ‘Als jullie niet worden als dezen hier, kunnen jullie Mijn rijk
niet binnengaan!’. En dat wil zeggen: als jullie mensen niet kinderlijk, met
een kinderlijk vertrouwend hart datgene willen opvatten wat alleen maar
aangevoeld, maar niet begrepen kan worden, zullen jullie alleen maar steeds
menselijk oordelen en om die reden de dingen verkeerd moeten opvatten.
Kijk, Mijn
zoon, het is jouw abstracte religieuze visie die jou van je levensgezellin
verwijderd houdt. Geef de stelsels die je alleen voor jezelf hebt opgebouwd op,
kom dichter bij haar geloof, reinig dat tevens van cultus[22] en
verkondig haar een zuivere moraal en goddelijke waarheid, waarvan er immers
maar één is, dan zul je tot je tevredenheid uit haar mond horen: ‘L., nu
begrijp ik je, want je spreekt een voor mij begrijpelijke taal; nu ontwikkel je
voor mij begrijpelijke, maar ook voelbare ideeën, die niet zo haaks staan op
die welke ik geleerd heb maar die mijn opvattingen verhelderen, mijn vermoedens
bevestigen en mij op die manier in de late herfst van mijn leven de hoop geven
dat, als de Heer mij roept, mijn heengaan gemakkelijk en mijn bestaan in de
andere wereld draaglijk zal zijn!’
Je spreekt
ook over soortgelijke verhalen als die van Mijn rondgang op aarde als Christus,
die vroeger al bestaan hebben; ja, Mijn vriend, zes keer ben Ik al op aarde
geweest en heb Ik geprobeerd het mensenvolk van het verval te redden; ook voor
de zevende keer zal Ik verschijnen, en wel op korte termijn, en dan voor de
laatste keer proberen te redden wat mogelijk is, voordat Ik de hele aardbol
overgeef aan zijn materiële en geestelijke verval.
Liefde was
Mijn voornaamste reden voor de hele wijde schepping; liefde heb Ik jullie
mensen in het hart geplant, want ze begeleidt jullie van de wieg tot het graf -
en uit liefde houd Ik niet op om steeds door mensen en zelfs door het geestenrijk
te bewijzen dat jullie zorgvuldig gekoesterde stelsels, hoe logisch ze ook
mogen zijn, toch slechts menselijk maakwerk zijn en dat er een andere wereld
bestaat, die echter anders gevormd is dan jullie je voorstellen.
Vertrouw
dus op Mijn woorden! Geef niet enkel gehoor aan de invloeden van jullie
verstand, want dat is bedoeld voor het praktische aardse leven; daarin kunnen
jullie uitvinden en construeren waar en hoe jullie maar willen. Maar op het
geestelijke vlak houdt het waarnemen op en waar men niets ziet moet men voelen,
moet men geloven, aangezien het menselijke bevattingsvermogen niet meer
toereikend is.
Sla die weg
in! Je bidt toch elke dag tot Mij? Ik wil je gebed verhoren, maar je tevens de
manier tonen hoe je jezelf en je levensgezellin dichter bij Mij kunt brengen.
Dat is het
doel van deze boodschap; neem het goed in acht en handel ernaar, dan zul je
weldra zien dat Ik gelijk had, toen Ik je aanraadde: ‘Hou op een geleerde te
zijn, en trek kinderschoenen aan!’ Amen!
Liefde en deemoed
(ontvangen
van de Heer door J.L.B.,
12
februari 1881)
Beste
kinderen! In het verhaal van de hoofdman in Kafarnaüm
is jullie een beeld gegeven van deemoed, van echt geloof en van liefde, die
wijs weten te regeren.
In de
eerste plaats deed de hoofdman moeite om naar Mij toe te komen, omdat hij in
zichzelf het vertrouwen had dat Ik kon helpen, en het was een knecht, om wiens
genezing hij Mij vroeg.
Hij vond
het niet te min om in een dienaar zijn medemens te zien, maar de liefde was de
voorspreekster van zijn knecht, en hij prees hem; want de liefde ziet immers
alleen het goede, en grote liefde is het beste te herkennen in tijden van nood.
Die hoofdman zei dus niet: ‘Het is mijn knecht maar, doe in mijn huis maar geen
moeite’, maar: ‘Heer, ik ben niet waard dat U bij mij in huis komt!’
Daarbij
hield hij Mij zijn eigen onwaardigheid voor. Wat een deemoed is er bij hem,
verbonden met geloof; wat een vast vertrouwen in Mijn hulp en liefde, dat Ik
ook een onwaardig mens hulp zou verlenen!
Hier in het
wezen van die hoofdman ligt een verborgen macht om tot het ware geloof te
komen, omdat hij liefde tegenover zijn medemensen beoefende en hen hun
zwakheden niet zo zwaar aanrekende; daarom kwam hij zo gemakkelijk tot de
veronderstelling dat hij ook als mens vol gebreken zijn verlangen aan Mij mocht
voorleggen.
Kijk, wie
vanuit zichzelf tot de conclusie kan komen dat Ik de macht en liefde bezit om
te helpen, en dat ook doe, zelfs wanneer de mensen die niet waardig zijn, is
een echte gelovige.
Daarom zei
Ik tegen degenen die bij Mij waren: ‘Waarlijk, Ik zeg jullie: zo’n geloof heb
Ik in Israël niet gevonden!’
En ook
tegenwoordig roep Ik nog velen toe: ‘Vergelijk jullie geloof met dat van die
hoofdman, die zowel op Mijn macht als op Mijn liefde vertrouwde, maar zich
tevens bewust was van zijn eigen zwakheid’. Met die deemoed vroeg hij Mij om
het welzijn van zijn naaste; hij kwam niet voor Mij staan en vroeg vergiffenis
voor hem, maar hij prees zijn goede eigenschappen tegenover Mij, nadat hij Mij
zijn eigen onwaardigheid duidelijk had gemaakt.
Wie op die
manier liefde en deemoed met zijn geloof verbindt, zoals bij deze ziel het
geval was, zal geholpen worden, en ook hij zal de woorden over zich horen
uitspreken: ‘Ga heen; jou geschiede naar je geloof!’
Zo, Mijn beste
kinderen, moeten jullie die handeling tijdens Mijn leven bekijken en tevens om
de ware zegen vragen, opdat die jullie opwekt tot vooruitgang in geloof, in
liefde en in deemoed! Jullie Jezus. Amen.
Liefde voor God en liefde voor de wereld[23]
(ontvangen
van de Heer door J.L.B.,
8
mei 1881)
Beste
kinderen! David - de herdersknaap en koning van Israël - noemen jullie ‘een man
naar Gods hart’ ofwel naar Mijn hart.
Lees dus
wat hij in zijn overvloeien van liefde voor Mij uitsprak; want hij kende heel
goed de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om Mij zodanig in het hart te
bezitten, dat dit bezitten vreugde en gelukzaligheid verschaft. Als iemand het
enkel als zijn plicht beschouwt Mij op te nemen, is niet de goddelijke liefde
in hem, maar de zucht naar beloning, die niets tot stand kan brengen volgens
Mijn wil.
Om eenmaal
die liefde en dat vertrouwen te bereiken, zoals David die vroeger onder woorden
bracht, is het nodig Mijn goddelijkheid in haar volle betekenis te kennen,
zowel wat Mijn macht als wat de liefde en heiligheid betreft.
En waar
leerde hij dat? Ik zeg jullie: meer in zijn armoede als herdersknaap, toen het
boek van de natuur voor hem opengeslagen lag en beïnvloeding van boven veel
meer mogelijk was, dan toen die invloed - d.w.z. het stromen daarvan - door
glanzend metaal gehinderd werd, of het nu goud, zilver of edelstenen waren.
Dat is
alleen al zo, omdat de natuur haar weelderige groei door de zon krijgt, en wel
door het licht en de warmte ervan, waarbij Ik de groei van de planten en de hele
ontwikkeling van de schepping aan Mijzelf heb voorbehouden; daarom legt de
natuur ook alleen maar liefde en nut aan de dag, en wel op zo’n manier, dat
veel dingen zonder menselijk ingrijpen direct eetbaar zijn. Met dat alles is
een weldadig doel verbonden, omdat het van Mij uitgaat, terwijl de metalen die
de verblinde mensheid zo gelukkig maken in de donkere aarde gezocht moeten
worden, en pas na veel moeite zover gebracht worden dat men er enkel naar kan
kijken; ze hebben echter niet eens iets heilzaams voor het lichaam in zich,
maar meestal vergif. Maar hoeveel meer schade richten ze aan ten opzichte van
de geest! Ze trekken de mens die ze als waardevol beschouwt naar beneden, tot
in de groeve waar ze opgegraven worden, waar hij zich verbergt voor degenen die
hun hoofd blij opheffen als vrolijke vogeltjes, die hun Schepper dankbaar
loven, daartoe aangezet door de weldadige invloed van de natuur.
Kijk, zoals
er een groot verschil is tussen vreugde over de natuur en vreugde over metalen,
zo bestaat dit ook tussen het geestelijke en het materiële leven. Het
geestelijke leven kan door Mijn liefde bevredigd worden; het materiële echter
alleen door zorgen en inspanning - en zoals David zijn lofpsalmen schreef toen
hij herdersknaap was en zijn klaagliederen als koning, zo is het nu nog. Op het
veld en in de hutten worden Mij meer dankliederen gebracht dan in glimmende
gouden en industriële paleizen. Daarom zeg Ik jullie: als Ik wederkom, zal Ik
eerst diegenen bezoeken die hun dankliederen in de armoede leren zingen en goud
noch zilver van Mij verwachten om hen gelukkig te maken; pas daarna, als de
grote materialisten met Mij tot een ruil willen komen[24], kan
Mijn hele liefde ook aan hen geschonken worden.
Daarom
vindt het grote voorwerk ook altijd op aarde plaats, nu eens in het grote
geheel, dan weer bij individuen door bijzondere gebeurtenissen en verliezen,
die de waardeloosheid van bezit duidelijk moeten maken, opdat ook zij die op
zo’n manier bezocht worden na veel strijd en zelfverloochening leren zeggen: ‘Het
lot heeft mij het licht van de liefde opgeleverd; ik heb een mooi erfdeel
ontvangen!’.
Hiermee,
beste kinderen, hebben jullie nu een beeld van de ware rijkdom. Streef
daarnaar; hij is voor jullie weggelegd. Het komt allemaal enkel en alleen op
jullie zelf aan, of jullie die op waarde weten te schatten; en onderzoek
jezelf, hoeveel jullie nog in te wisselen hebben tussen de liefde voor Mij en
de liefde voor werelds bezit, opdat jullie met Paulus kunnen uitroepen[25]: ‘Want
ik acht alles schade en vuilnis vergeleken bij de overvloedige genade van Jezus
Christus!’
David,
Paulus en nog veel meer kinderen van Mij zullen jullie eenmaal daar ontvangen,
waar jullie je niet meer met je menselijke zwakheid tegenover hen kunnen verontschuldigen;
ook zij zijn mensen geweest, maar zij hebben acht geslagen op de vermaning die
Mijn liefde hun gaf en ernaar geleefd; ook jullie is veel toevertrouwd, en eens
zal er ook veel van jullie geëist worden! Jullie Vader.
Geestelijke liefde[26]
(ontvangen
van de Heer door J.L.B.,
18
juni 1882)
Beste
kinderen! ‘Ik zeg jullie: Er zal blijdschap zijn over één zondaar die boete
doet...’, en verder: ‘Je broeder is thuisgekomen...’
Deze verzen
geven de graad van de goddelijke liefde aan, met name bij de engelen Gods, die
zich verheugen als een ziel de juiste weg naar Mij vindt; die vreugde is het
instemmen met Mij, omdat Mijn vreugde met name groot is als een ziel weer naar
Mij omkeert; want dat is winst voor Mijn Vaderhart.
Daarom laat
Ik zulke verloren zonen Mijn liefde dubbel voelen, zoals in de gelijkenis
staat: ‘De Vader slachtte een gemest kalf en gaf een feest, omdat zijn zoon
weer naar huis was teruggekeerd en gezond was’.
Hoe ver die
liefde echter verwijderd is van degenen, die zich ‘Mijn kinderen’ noemen, dat
kunnen jullie aan de andere zoon zien, die nijdig was over het feit dat Mijn
vreugdebetuiging over het omkeren van zijn broeder zo groot was, dat hij dacht
dat zijn broeder voorgetrokken werd. In zijn blindheid wilde hij - in plaats
van de zuivere blijdschap over het herwinnen van zijn broeder met Mij te delen
- eerst weer samen met hem van de middelen genieten, die Ik gebruik om een ziel
aan te trekken, wanneer ze wil omkeren; want Ik moet hen immers lokken met
allerlei beloften die de overgang van de wereld naar Mij vormen, omdat ze te
zwak en vaak te ver aan lager wal geraakt zijn om Mij nog puur geestelijk op te
kunnen vatten.
Dikwijls
moet Ik bij zulke zielen hun gebed om uiterlijke dingen direct verhoren,
en dikwijls kunnen die zich beroemen op
bijzondere aanvoelingen, die vervolgens tot hun
vreugde werkelijkheid worden, zodat ze zich bevoorrecht voelen en dankbaar naar
Mij opzien. Deze zielen zijn zogezegd geen ‘kinderen’ als zodanig, maar
‘kindjes’, die met omzichtigheid en liefde grootgebracht moeten worden; terwijl
anderen, die zich al lange tijd daardoor in Mijn dienst hebben begeven en het
kinderrecht door harde strijd hebben verworven, zulke liefkozingen niet zo
kennen, maar meer het zware werk voelen, als ze Mij trouw willen blijven. Dat
komt omdat Ik hen, aangezien ze rijpere zielen en grotere kinderen zijn,
waardig acht om een deel van Mijn grote huishouden op zich te nemen, en daarom
moet hun genot ook meer geestelijk zijn en vrij van afgunst en zelfverheffing
tegenover hun broeders.
Hoe nauwer
contact een ziel met Mij krijgt, des te meer zelfverloochening moet ze
nastreven, en wel op een geestelijke manier; ze moet zich kunnen verheugen over
de genadegaven aan haar medemensen, en in plaats van daarover te mopperen - al
is het ook in stilte - moet ze dankend naar Mij toe komen en zich helemaal
inzetten om hem te ondersteunen, in plaats van berekenend af te wegen of deze
of gene broeder eigenlijk wel beter verdiende dan hijzelf. Die afgunstige
zelfverheffing is bij geen van Mijn kinderen nog aanwezig, en daarom zeg Ik
jullie: onderzoek jezelf nauwkeurig, opdat jullie Mijn liefde niet
vertroebelen, die vastbesloten is diegenen achterna te lopen die in jullie ogen
vaak het meest onwaardig zijn, zodat wij eenmaal allemaal samen een echt
vreugdemaal kunnen houden. Jullie Vader.
Deemoed
(ontvangen
van de Heer door J.L.B.,
27
mei 1881)
Ik heb
jullie veel lessen over de ware deemoed gegeven, en desondanks kunnen jullie
dit woord niet echt vatten, begrijpen en nog minder ernaar handelen, omdat
jullie meestal de meest scherpe tegenstelling van deemoed zijn.
De vraag rijst dus: wat is deemoed? En hoe kan
een mens deemoedig worden? Kijk, om jullie dat goed te laten vatten en begrijpen,
moeten we eerst iets vooraf laten gaan.
Jullie
hebben in je leven wel vaak mensen gezien, die in de menselijke maatschappij
hoge posities innemen of hebben ingenomen, hetzij in het burgerlijke leven door
rijkdom, hetzij in dienst van de staat door aangeboren stand, die zich lieten
voorstaan op hun positie en de daarmee verbonden invloed en andere mensen, die
niet hun gelijken zijn en waren, met een zekere hoogmoedige minachting of in
het gunstigste geval met medelijdende blikken en woorden behandelden.
Zulke
mensen kennen geen deemoed, of liever: ze willen die niet kennen, omdat zij de
scherpste tegenstelling daarvan zijn, omdat ze zichzelf beschouwen als hogere
en meer verheven mensen, die er zijn voor de betere dingen op aarde.
Als wezens
die zo in elkaar zitten nu in een toestand komen waarin er nog hogere boven hen
zijn geplaatst, met wie ze moeten omgaan en van wie ze afhankelijk zijn, dan
zijn ze tegenover hen niet deemoedig; nee, dat zijn zeer zeldzame gevallen. In
plaats daarvan lijkt hun vleierig gedrag op een grote sluwheid of huichelarij,
die absoluut niets gemeen heeft met echte deemoed.
Hun gedrag
is geforceerd en is onderworpen aan de wereldse wet die ‘moeten’ heet; anders
zou er direct een straf volgen, als ze zich tegen die dwang zouden verzetten.
Als er echter zo’n straf zou volgen, zou daar weliswaar een verdeemoediging het
gevolg van zijn, die evenwel nog een lange weg te gaan heeft tot de ware,
juiste deemoed.
Ik wilde
jullie slechts het juiste tegendeel van deemoed laten zien, om het wezen van
dit woord beter uiteen te kunnen zetten, want ook jullie gaan daar in eerste
instantie niet op de juiste manier mee om.
Luister dus
verder: Deemoed is het hoogste, meest belangeloze, warmste en liefhebbende
gevoel dat aan de geest in jullie kan ontstijgen, als de ziel dat niet met haar
heerszucht tegemoet treedt.
Omdat de
ziel zich meestal met haar heerszuchtige en grove kracht, die niet beperkt wil
zijn, wil verzetten tegen de wil van de geest - die op zichzelf enorm krachtig
is - en hem ertoe wil verleiden om te schitteren met de grootheid van de geest,
zodat hij op die manier de betweterige ziel moet dienen, is het zijn plicht en
taak om die wil van de ziel gevangen te nemen; de geest moet die kracht van de
ziel dan verdeemoedigen, door ervoor te zorgen dat haar wil niet door het vlees
wordt uitgevoerd, maar enkel en alleen die van de goddelijke geest.
Deemoed is
derhalve de grootste zelfverloochening, gepaard aan veel liefde en het erkennen
van Mijn woord in Jezus. De ziel wil echter heersen, wordt aangetrokken door en
vindt voedsel in de bekoring van de uiterlijke wereld, het materiële dat meer
met haar verwant is. Als de geest toe zou geven aan de wil van de ziel, die
hoogmoed, heerszucht en eigenliefde is, zou de geest zwak zijn en als menselijke
geest zijn doel op aarde nooit bereiken.
Maar opdat
de geest krachtig en sterk wordt moet de ziel verdeemoedigd worden, en dan kan
ze zich met haar geest verenigen. Het wordt toegelaten dat er verleidingen op
de mensen afkomen om te leren zichzelf te verloochenen, wat bereikt wordt door
het bekennen van een zwakheid, door het niet uitvoeren van de verkeerde wil en
door het buigen en verdrukt worden van de natuurlijke mens.
Als iemand
zich ervan bewust is dat een medebroeder in materieel opzicht lager staat dan
hij, maar hieraan voorbij ziet en hem, de arme, naar de geest als zijn
onsterfelijke broeder beschouwt en hem hier op aarde dient in een kwestie, die
zich niet goed verdraagt met de wereldse, verkeerde opvattingen - omdat hij, de
hooggeplaatste, die uit liefde voor Mij en zijn broeder opzij zet en hem toch
in alle broederlijke liefde dient - dan is dat een blijk van ‘zich tegenover de
wereld verdeemoedigd hebben’.
Al
diegenen, die gezegend zijn met aardse goederen of die hoge posities bekleden,
valt het echter buitengewoon zwaar om zich op een belangeloze wijze deemoedig
te tonen, omdat de hoogmoed in hen gewoonlijk tamelijk diep geworteld is -
terwijl zulke mensen gelegenheid genoeg hebben om hun hoogmoed te buigen en
zich deemoedig te tonen. Meestal betekenen hun geld, aanzien en de positie die
ze bekleden alles, hun god en hun hele erkenning voor hen, want ze denken dat
ze alles in alles zijn door datgene, wat ze tijdelijk bezitten. Maar dan zeg Ik
tegen hen: ‘Een rijke zal het hemelrijk nauwelijks binnen kunnen gaan’.
Als jullie
Mij boven alles liefhebben, zal het jullie niet moeilijk vallen om je steeds te
vernederen in alles wat jullie zijn en bezitten, wat het ook moge zijn, en aldus
verdeemoedigd je met jullie goede wil naar die van Mij te voegen, opdat Mijn
wil die van jullie wordt en jullie daarnaast geen andere kennen dan alleen die
van Mij. Als jullie net als Mijn engelen uitvloeisels van Mijn wil worden,
zullen jullie je net als Ik bij al jullie handelingen heel deemoedig betonen.
Deemoed
betekent zelfverloochening; deemoed betekent: alles weggeven wat groot heet, en
wel uit liefde voor Mij, omdat Ikzelf de grootste deemoed ben.
Uit deemoed
en liefde kon Ik naar jullie aarde afdalen om jullie de weg te tonen die naar
Mij leidt, aangezien Ik de onoverbrugbare kloof tussen Mij en jullie opgeheven
heb.
Zo, Mijn
beste kinderen, moeten jullie de deemoed opvatten en moeten jullie Mij steeds
voor ogen houden, opdat jullie nooit kunnen vergeten wat Ik uit liefde en
deemoed voor jullie heb gedaan.
Begrijpen
jullie dus wat deemoed betekent? Weten jullie, hoe jullie de hoogmoed moeten
verdeemoedigen, opdat die uit jullie verdwijnt?
Kinderen,
lieve kinderen! Deemoed is een groot woord, en het betekent evenals Mijn liefde
de grootste daad; want uit liefde ben Ik naar jullie toegekomen, en in deemoed
heb Ik de last van het aardse leven voor jullie gedragen!
Kijk eens
naar iemand, zomaar in het algemeen, die veel van zijn vrouw en kinderen houdt:
doet zo iemand niet alles wat maar binnen zijn mogelijkheden ligt - en vaak
meer dan zijn krachten toelaten - voor zijn gezin, alles alleen maar uit liefde
voor hen! Hij verdeemoedigt zich heel
vaak om zijn kinderen een goed stuk brood te geven, opdat ze geen honger
lijden, en alleen omdat hij van ze houdt.
Kinderen,
geloof dat jullie hemelse Vader ook zo doet om Zijn kinderen gelukkig te maken.
En als jullie reeds hier op aarde de opofferende liefde van een aards mens zien
- bedenk dan hoeveel meer en hoe oneindig veel groter Mijn liefde moet zijn
voor Mijn kinderen, ter wille van wie Ik Mij zo diep liet verdeemoedigen.
Kunnen
jullie ook die liefde in jezelf opvatten, die zichzelf uit liefde voor Mij
verdeemoedigt, zich klein maakt uit liefde voor Mij, zoals een liefhebbende
huisvader dat voor zijn gezin doet?
In deemoed
heb Ik het grootste welbehagen, als ze uit liefde voor Mij bij jullie aanwezig
is; kinderen, die veel deemoed bezitten, zijn Mij buitengewoon lief, en hun
zaligheid in deze deemoed van hen zal zonder einde zijn.
Deemoed is
de grootste zelfverloochening, waaruit de liefde spreekt en handelt.
Als jullie
je dus de deemoed volkomen eigen willen maken, verloochen dan al jullie
hartstochten die jullie als gebreken aankleven, opdat het vlees en de ziel
zachter worden en zich dan volkomen met haar geest verenigen ofwel geestelijk
wedergeboren worden, door de nauwe poort van de deemoed. Door die poort moeten
lichaam en ziel zich heen worstelen om Mijn rijk, dat liefde heet, binnen te
kunnen gaan en waar niemand zal binnengaan die zichzelf niet eerst heel
deemoedig heeft gereinigd.
Zo is de
deemoed op de gemakkelijkst te begrijpen manier voor jullie verhelderd en
uiteengezet; streef ernaar om die te bereiken, opdat jullie in Mijn ogen rein
kunnen worden en Mijn huis binnen kunnen gaan.
Dit geef Ik
met Mijn zegen ter overweging aan degenen, die ernaar handelen en ernaar
streven om in alle liefde deemoedig te worden! Amen!
Het hart, de zetel der liefde
(ontvangen
van de Heer door F.H.K.,
9
april 1881)
Alleen het
hart is in staat om rechtvaardig in een mens te regeren en bij iedere handeling
op de juiste wijze leiding te geven; want daar is de zetel, vanwaar Mijn wil
kan uitgaan maar waar ook - door andere influisteringen - kwaad uit voortkomt.
Daar komen de goede en de slechte ingevingen vandaan; daar ligt de hoogste
hemel, in het tevreden zijn met jezelf door jullie gehoorzaamheid aan Mij, de
Heer!
Daar ligt
ook de zwaarste druk die een mens pijn kan doen, wanneer hij aan andere
influisteringen gehoor heeft gegeven en wat hij hoorde ook opgevolgd heeft.
Daar in de diepte liggen de hemelen, maar ook de hel - door beide vindt er
beïnvloeding van het menselijke hart plaats.
Als de
hemel gewekt wordt, wordt de hel begraven of als het ware gedood; wordt er
echter geen gehoor gegeven aan de hemelse invloed, dan groeit het satanische in
het hart en breidt het zich daar uit; de geest die daar vermoedelijk sluimert
wordt onderdrukt, wat de mens pijn bezorgt en hem geen rust en tevredenheid
laat vinden, voordat hij het helse uit zichzelf verwijderd heeft en er zodoende
rust in zijn huis wordt gebracht.
Het hart is
het eigenlijke huis van de mens; daar gaat alles bij hem in en uit. Daar ligt
het hoogste hemelse verborgen, in zekere zin sluimerend, wachtend op het gewekt
worden door activiteit; en die activiteit moet uitgaan van de leer van
Christus, die vervolgens de geest voedt en hem tot vrije, zelfstandige
werkzaamheid en kennis brengt. En aan die kennis kleeft geen zonde, wanneer die
groot geworden is in activiteit en liefde voor de Schepper, die in eeuwigheid
de enige Heer en Vader zal blijven en de liefde verkondigt als de hoogste
hemel, evenals de weg om die als aards mens met Zijn genade en erbarmen
gemakkelijk te bereiken.
God heeft als
Vader een vonk van liefde uit Hemzelf in jullie hart gelegd, zodat jullie door
die vonk het aartsboze in jezelf kunnen overwinnen, opdat het geheel en al
wijkt voor de liefde en er zodoende een vereniging met Hem mogelijk is. De mens
of geest moet die eenwording met de ziel en het lichaam bereiken, dan zal hij
daarna volmaakt zijn in Mij, in Mijn geest, die uit Mij komt en jullie als
goddelijke vonk bekend is.
Luister,
laat hem actief zijn, die vonk uit Mij, opdat jullie één met jezelf en zodoende
een volmaakt mens worden. God de Vader maakt zich alleen in dat kleine hart van
jullie bekend aan jullie mensen. In eerste instantie verlangt Hij gehoor en
daarna het opvolgen ervan, opdat het zaad dat Ik jullie zend niet op zanderige
grond valt, maar in goede grond terecht komt, daar opschiet en rijke vruchten
draagt, die zich verder moeten voortplanten en de hele aarde moeten bedekken.
Sla dus
heel goed acht op jullie hart! Speel er geen spelletje mee, want er ligt een
onuitblusbaar vuur in verborgen, dat weldadig verwarmend naar buiten kan komen
maar ook genadeloos en niets ontziend kan verwoesten en vernietigen - behoedt
dus dit kleine grote ding, dat met name het hart in zich draagt, opdat het op
de juiste manier en waarachtig behandeld, verzorgd en gebruikt wordt. Alles is
alleen afhankelijk van jullie mensen, hoe jullie die behandeling uitvoeren.
Hierbij
moeten we weer terugkomen op de vrije wil, die jullie is gegeven: zoals jullie
je hart opvoeden, sturen en leiden, die vorm krijgt het en zal het voortaan ook
hebben.
Het hart is
het rad dat de hele mens aandrijft en de impuls geeft om te werken; omdat in
dit kleine hart de grootste kracht ligt, die als het leven van de geest opgevat
moet worden - want welke vorm jullie aardse leven in bijzonderheden ook aangenomen
mag hebben, het zal het leven van de geest toch niet in het minst storen.
De mens zou
er in zijn aardse leven dus heel goed op moeten letten hoe hij het leidt, en
hoe hij zichzelf naar de liefde Gods in zijn hart trekt; want daar ziet het er
echt niet klein uit - met geestelijke ogen bekeken. Het bergt zonnen en
werelden zonder tal in zich, en de heerlijkheden kunnen daar eeuwig geen einde
nemen.
Dit draagt
jullie hart allemaal in zich - en als het tot het leven in God wordt gewekt,
kunnen jullie dat alles door God in jezelf aanschouwen. Wie het probeert te
wekken, waarlijk, zijn pogingen zullen niet tevergeefs zijn, maar hij zal
vinden waar hij naar zoekt. Tracht dus eerst en vooral het rijk Gods in jezelf
te vinden, en als jullie dat bereikt hebben, zal jullie hart groot zijn en
vervuld van het rijk Gods, dat wil zeggen: vervuld van goddelijke liefde. Zoek
daar dus vlijtig en ijverig naar, dan zullen jullie ontvangen wat jullie in je
hart verlangen.
Dit zeg Ik,
die Mijn intrek wil nemen in jullie kleine hart, dat grote dingen in zich
draagt! Amen.
Verzorg de goddelijke liefde!
(ontvangen
van de Heer door F.R.R.,
12
januari 1881)
Mijn lief
kind! Als je het heilige gevoel van de goddelijke liefde in je hebt, dan kun je
vast en zeker geloven dat Ik geestelijk heel dichtbij je ben. Waar liefde
opwelt in het hart, daar ben Ik ook; want de liefde is de oorsprong van Mijn
goddelijke bestaan. En de waarheid volgt de liefde op de voet. Neem ook die in
alle opzichten op in je hart, dan zul je eeuwig gelukkig zijn, en bij het
einddoel van je levensweg in volle mate gerechtigheid ontvangen.
Een zacht
bloempje is jou in het hart geplant; houd het vast, opdat het je niet ontrukt
wordt. Het is de goddelijke tevredenheid; wie tevreden is met wat hem door Mij
geschonken wordt, en niet vraagt waarom deze of gene persoon meer goederen van
deze wereld bezit - waarlijk, die zal rijk zijn en steeds verder wandelen op
het pad van liefde. Zijn geestelijke vermogens zullen steeds meer toenemen,
zodat hij alles in het helderste licht kan zien. Iedere weg zal gemakkelijk
voor hem zijn, alle hindernissen zal hij overwinnen; want Ik geef hem kracht en
macht om het hemelse doel te bereiken. Mijn naam opent alle deuren van inzicht
en alle harten, en voor wie de naam Jezus heel diep in zijn hart schrijft, zal
die eeuwig heil brengen.
Laat de
wereld met haar doen en laten dus maar, en blijf op de weg waar je geluk en
heil hebt gevonden, dan zul je eeuwig verzekerd zijn van de geestelijke,
goddelijke liefde - de grootste zegen; en bij jullie allemaal, die werkelijk
deel hebben aan Mij en Mijn heilige leer, is deze toetssteen toch zeker in
jullie hart gelegd.
Mijn woord
blijft eeuwig nieuw en waar, het zal nooit verouderen. Houdt dus altijd de
liefde voor ogen en in het hart; dat is de heilige band, die jullie nauw
verbindt met Mij en Mijn hemelrijk. Waar de heilige wetten van Mijn liefde
ontbreken, daar moeten jullie geen aandeel in hebben; want alleen door de
liefde worden jullie gereinigd van al het aardse slijk.
Als jullie
Mij echt vanuit het diepst van je hart liefhebben, dan verdragen jullie ook
alle aanvechtingen met geduld en deemoed; want als jullie Mij erom vragen, help
Ik jullie alles dragen en zorg Ik op een Vaderlijke wijze voor jullie.
Pas dus bij
alle dingen de goddelijke toetssteen toe, dan zal jullie innerlijke gevoel je
ten antwoord geven wat jullie moeten doen of laten; want wie In Mij leeft, in
wie Ik woon en werkzaam ben, zal door Mijn heilige geest geleid worden op de
weg naar het eeuwige leven, waar de eeuwige liefde en de heilige waarheid hun
troon hebben geplaatst en de rechtvaardige Rechter Zijn wijze uitspraak over
jullie doet; laat dus jullie weg en al jullie plannen en streven gericht zijn
op jullie Heiland, Verlosser en Vader in Jezus Christus. Amen.
Liefde, deemoed en geduld
(ontvangen
van de Heer door F.R.R.,
25
februari 1882)
Mijn lief
kind! Het is Mijn macht, die alles leidt en regeert. Waar Ik in een hart Mijn
intrek heb genomen en bezit genomen heb van het geestelijke deel, zullen ook steeds
liefde, deemoed en geduld overheersen.
Liefde was
het geestelijke uitgangspunt waardoor Ik uit de hemel afdaalde om de mensheid
te verlossen. Liefde moet ook jullie richtsnoer zijn gedurende het hele aardse
leven; als jullie al jullie werken in liefde volbrengen, zijn jullie Mijn ware
volgelingen en worden jullie Mijn kinderen. Mijn woord zal zich aan jullie
vervullen; want het stroomt voort uit de bron van de goddelijke waarheid, en
daarom is en blijft het eeuwig waar en heilig.
Werelden en
zeeën zullen ontstaan en vergaan, maar Mijn woord zal eeuwig blijven en in
jullie harten, waar het diep wortel heeft geschoten, de bloesems voor de
hemelse vrucht laten rijpen, opdat jullie voor eeuwig verzadigd worden.
O Mijn
lieve kinderen! Mijn bron van genade is onuitputtelijk, en wie daaruit drinkt
zal nooit dorst hebben, d.w.z. hij zal vervuld zijn van Mijn geest, die de wil
en de kracht van Mijn goddelijkheid is. Jullie worden dagelijks opnieuw
gesterkt door de balsem van Mijn liefde; waar jullie ook zijn, Mijn hand van
liefde is jullie nabij. Laat je slechts geduldig leiden en sturen, dan zullen
jullie nooit verdwalen en zal jullie geest zich tot Mij omhoog heffen om de
bloesempracht, die jullie op aarde vergaard hebben, in een geestelijk licht te
zien.
Ga verder
met constante heilige ernst, dan zullen jullie inspanningen bekroond worden met
de kroon van Mijn eeuwige gerechtigheid. Al het materiële zal in jullie
verdwijnen, en geleidelijk aan zullen jullie vergeestelijkt en omgevormd worden
naar Mijn evenbeeld.
Streef dus
alleen naar Mijn rijk en Mijn gerechtigheid, dan is het allerhoogste jullie
deel en zullen jullie gelukkig zijn, hier zowel als daar, in gelukzaligheid met
Mij verenigd.
Wat zijn
aardse pijnen, als Ik jullie met de rijkdom des hemels overdek en jullie
verkwik? Het zijn Mijn genadestralen die de geest tot rijping brengen, opdat
hij Mij met de engelen gemeenschappelijk kan dienen. Een eeuwig, verheven
genieten in het land van vreugde is de beloning voor het doorstane aardse
lijden.
Volharden
in liefde, geduld en deemoed maakt jullie tot reine en vrije geesten en leidt
jullie naar Mij toe ter bevrijding, opdat jullie in het eeuwige zonlicht van
Mijn liefde en genade verder kunnen stralen en schitteren; want Ik ben de
heldere ster die Zijn licht aan jullie meedeelt, die jullie leidt en zegent
door Zijn woord van genade dat de diepten van jullie hart opvult, zodat
daarbinnen niets anders meer ruimte heeft dan Ik, jullie Heiland, Verlosser en
Vader in Jezus Christus. Amen.
Ware liefde en barmhartigheid
(ontvangen
van de Heer door Jakob Lorber,
25
april 1841)
Welnu,
schrijf dan[27]: Waarlijk, deze vraag is
heel dom en buitengewoon onnozel; hoe kun je zoiets vragen? Heb je soms nog
nooit een evangelie gelezen? Vertel Mij eens: bij welke gelegenheid heb Ik ooit
een orde gesticht? En een vrouwenorde al helemaal niet! - Of behoren dromen,
die door vele zwartkijkerige en slechtziende
ordestichters gedroomd worden, ook tot de evangeliën?
Wat heb Ik
tegen de apostelen gezegd? Dat ze in alle liefde broeders onder elkaar moesten
zijn, dat heb Ik hun gezegd! En hoe hebben zij overeenkomstig Mijn geboden alle
mensen genoemd? Niet anders dan: ‘Beste broeder’ etc. Wat moet dat dan met dat kaste-gedoe?
Jullie
moeten onder elkaar één orde van zuivere liefde voor Mij zijn, enkel kinderen
van één en dezelfde Vader en op eendere wijze verlost door Mijn menswording;
jullie moeten één en dezelfde kaste van liefdevolle, barmhartige broeders en
zusters zijn in de levende kracht van Mijn woord en naam, aangezien jullie
allemaal door één en dezelfde Jezus Christus tot kinderen van Mijn liefde,
erbarmen en genade zijn gemaakt.
Wanneer
mensen zich van anderen afzonderen - al is het ook voor een deel met redelijke
bedoelingen - om zodoende een bepaalde, zus of zo geaarde kaste van helden in
deugdzaamheid te vormen, waar slechts zeer weinigen in toegelaten kunnen worden
- wat kan daar voor zegen voor het volk uit voortkomen, wanneer allen niet zijn
als één, en één als allen?! Iemand kan natuurlijk niet tegelijkertijd wever,
kleermaker, schoenmaker, smid en dergelijke zijn; er moet verschil in arbeiders
zijn, zoals de standen naar buiten toe ook laten zien. Maar zo is het niet wat
het innerlijk betreft; dan moeten allen over en weer enkel van liefde vervulde,
barmhartige broeders en zusters voor elkaar zijn. Wat is betaalde
barmhartigheid eigenlijk voor barmhartigheid? Of bestaat barmhartigheid alleen
uit het verplegen van zieken?
Ik zeg: Wie
geen barmhartigheid beoefent als vrije belijder van Mijn woord en Mijn liefde,
en wel met al zijn krachten zonder vergoeding, diens werk zal Ik beschouwen als
dat van een dier, dat in zijn gerichte orde altijd één en hetzelfde werk moet
doen, omdat het krachtens zijn gerichte orde niet anders kan en mag; en die
werken zijn zo goed als helemaal geen werken.
Een vrij
mens moet ook vrij en ongebonden handelen in de oneindig vrije orde van Mijn
eeuwig vrije liefde, als hij wil dat Ik zijn werk als iets beschouw. Maar wie
onder een bepaalde druk van een orde handelt, dikwijls onder de druk van een
nog veel armzaliger kluizenaarsbestaan, die is niets - en uiterst zelden meer
dan een leegloper, die voor een bepaald werk in dienst genomen is en die nooit
naar het werk, maar alleen naar zijn uurloon kijkt.
Dat is
voldoende voor jou als antwoord op je vraag, die Mij echt niet waardig is. Val
Me in het vervolg niet meer met dergelijke dingen lastig, want instellingen met
wereldse praal zijn Mij een gruwel. Wie echter barmhartigheid beoefent, laat
hij die in het verborgene beoefenen, en niet voor de ogen van de hele wereld.
Amen.
Dat zeg Ik,
die alleen naar de werken in het verborgene kijkt. Amen! Amen! Amen!
Liefde, de kracht des levens
(ontvangen
van de Heer door Jakob Lorber,
18
november 1841)
‘Waakt en bidt,
opdat jullie niet in verzoeking vallen; jullie geest is wel gewillig, maar
jullie vlees is zwak.’
Wie deze
eeuwige waarheid niet voortdurend in zijn hart en mond voert, is nooit veilig
voor vallen; en hoe moeilijk het voor een gevallen mens is om zich weer op te
richten en daarna helemaal op te staan, laten de hele wereld en je eigen leven
jullie zien, als jullie daar slechts een beetje dieper aandacht aan willen
schenken - het is een buitengewoon begrijpelijk voorbeeld, dat altijd kan
dienen om deze eeuwige waarheid te bevestigen.
Het vlees
is dus zwak; maar daar zouden jullie niet het vlees van je lichaam onder moeten
verstaan, dat dood vlees is, maar het vlees van de geest, ofwel zijn liefde.
Dit moeten jullie als volgt opvatten: het is het nog zeer zwakke vlees, dat nog
aan elke verleiding blootgesteld is; dit vlees is bij jullie nog als een
rietstengel in het water, als een windvaan, die zich allebei naar de wind
richten.
Ik zeg
jullie dat degene, wiens vlees nog zwak is, ervoor terugschrikt de bergen te
beklimmen en daar geen stevige rots kan uitzoeken, waar hij zijn huis op zou
kunnen bouwen; maar hij blijft liever gezapig in de laagte van het dal en bouwt
daar zijn huis op zand.
Zolang er
geen wateren en stormen tegen de zwakke muren van zijn huis slaan en stoten,
staat het huis weliswaar precies zoals dat op de hoge, stevige rots, en jullie
verwonderen je over de rotsbewoner, hoe hij toch op het idee heeft kunnen komen
om zijn huis op zo’n hoge, kale rots te bouwen; maar als het onweer komt en de
wateren en de winden, zal die bewoner van de rots dan niet aan jullie vragen:
‘O gezapige dwazen! Hoe hebben jullie ooit op het idee kunnen komen om jullie
huis op het zand van het dal te bouwen?!’
Kijk, zo
zwak is jullie vlees nog, en jullie kunnen nog geen afscheid nemen van het huis
op het zand. Daarom zeg Ik jullie dat jullie moeten waken en bidden, opdat -
als het onweer komt - jullie niet blootgesteld zijn aan de verleiding. Wat baat
jullie alle kennis en bereidwilligheid, als de wil niet ondersteund wordt door
de liefde, die het vlees van de geest is - zal er dan ooit een daad uit
voortvloeien?
De liefde
is de eeuwige drijfveer van de wil, zoals de wil zelf het werk aanstuurt;
oordeel echter zelf: wat hebben jullie aan een uurwerk, als het niet tevens een
drijfveer heeft die sterk en machtig genoeg is om dat sterke werk doelmatig in
beweging te brengen? Wie weet niet hoeveel dingen er door de wil aangeraakt
worden, waarbij er echter toch niets gebeurt, omdat enkel de wil, maar niet
tevens de liefde die dingen heeft aangeraakt. Hoeveel meisjes worden er niet
door de wil van een trouwlustige minnaar gegrepen; en toch wordt niet zelden
geen van al degenen die zo zijn gegrepen zijn vrouw, maar een geheel vreemde
vrouw, om reden dat hij haar niet enkel met zijn wil, maar met zijn voldoende
sterke liefde samen met zijn wil heeft gegrepen.
Maar wat
was de oorzaak van die daad? De wil zeker niet - omdat die lijkt op een uurwerk
dat helemaal geen of op zijn minst een veel te zwakke, slaperige drijfveer
heeft - maar de voldoende sterke liefde, die de enige kracht is die de wil
aandrijft.
Maak jullie
liefde dus sterker! Dat is het ware ‘waken en bidden’ met Mij, die de eeuwige
liefde Zelf ben. Of, nog rechtstreekser gezegd:
‘Heb lief
en handel in die liefde met Mij; wees niet alleen bereidwillig, maar wees
liefdevol actief, en wees actief vanuit Mijn liefde voor jullie, en vervolgens
weer vanuit jullie liefde voor Mij. Bouw jullie huis op de rotsen, dan zullen
jullie veilig zijn voor de wateren en stormen en er de spot mee kunnen drijven,
wanneer ze komen. Want dan staat jullie huis op de rotsen en heeft het uurwerk
van jullie leven een goede drijfveer; dan hebben jullie een bereidwillige geest
en tevens sterk vlees. Ja, dan hebben jullie de ware opstanding van het vlees
beleefd, en in dat vlees zullen jullie eeuwig God, de eeuwige liefde, van
aangezicht tot aangezicht aanschouwen, in dat vlees zullen jullie een nieuwe
liefde voor God leven en genieten zonder einde!’
Kijk, dat
is het ware avondmaal, dat is het ware lichaam van eeuwige liefde, dat voor
jullie gegeven wordt, en het ware bloed, dat voor jullie vergoten is; neem dit
lichaam en dat bloed en eet en drink allen daarvan, opdat jullie geestelijke
vlees daardoor sterk wordt en opstaat tot het ware, eeuwige leven.
Mijn liefde
is het ware, grote avondmaal. Wie Mijn geboden houdt, die enkel liefde zijn,
houdt ook Mijn liefde, en dat wil zeggen dat hij Mij waarlijk liefheeft. Wie
Mij metterdaad liefheeft, eet waarlijk Mijn vlees en drinkt Mijn bloed, en dat
alles is het ware brood en de ware wijn van de hemel, van de engelen en van al
het leven! Waarlijk, wie van dat brood eet en van dat bloed drinkt, zal nooit
meer honger of dorst lijden in eeuwigheid!
En nu nog
een boodschap voor die ene zuster.
Kijk,
zuster, dit lichaam en bloed van Mij moet ook voor jou de hoogste verbindende
band zijn tussen het leven van jouw lichaam en het Mijne; eet en drink ervan
zoveel je lust. Ik zeg je dat je er nooit teveel van zult eten of drinken; want
dit brood verzadigt blijvend en wekt toch een steeds grotere eetlust op,
evenals deze wijn een steeds grotere lust tot drinken! Als je dat doet, zul je,
als de ‘Bruidegom’ komt, een grote hoeveelheid olie hebben en met blijdschap
door de Bruidegom opgenomen worden; want Mijn liefde is de ware lampolie des
levens, die ook een ware zalving is van het nog zwakke vlees tot zijn levende
opstanding!
Wat heeft
alleen een pit - dat wil zeggen een bereidwillige geest - voor nut voor een
lamp, als de olie der liefde ontbreekt?
Voorzie
jezelf dus alleen van die olie; de pit wordt je bij de lamp gegeven; de olie
moet je echter bijtijds zelf bij Mij halen, voordat het te laat zou kunnen
zijn.
Dat is het
‘waken en bidden’ met Mij, en dat is ook het ware avondmaal, dat Ik je vandaag
zoals altijd in vrijheid aanreik om te eten; eet en drink daarvan, maar meng
geen wereldse rozijnen en geen werelds zuurdesem door het brood en leng de wijn
niet aan met water, dan zul je waarlijk opstaan in het vlees der liefde van de
geest tot het ware eeuwige leven. Amen!
Hiermee
geef Ik je een eeuwig verbindende band. Amen!
Houdt je aan de liefde![28]
(ontvangen
van de Heer door J. Lorber,
4
december 1841)
Dat jullie
allerlei dingen nog altijd niet vatten, hoewel ze gemakkelijk zijn, ligt enkel
en alleen aan het feit dat jullie nog altijd meer vasthouden aan de wijsheid
van jullie verstand dan alleen aan de liefde, waarin alles verenigd en daardoor
heel gemakkelijk te vinden is - terwijl in de dwaze verstandelijke wijsheid
alles net zo versnipperd en uiteengerafeld is als de sterren in de
oneindigheid, waarvan niemand met zijn verstand kan zien hoe en wat die zijn en
wat daarbinnen is. Neem dus jullie toevlucht tot de liefde, enkel tot de
liefde, en houdt je daaraan; zij is als enige het volmaakte brandpunt van de
hele oneindigheid, en ook de eeuwigheid en de gehele diepte en oneindige
volmaaktheid van God. Als jullie de liefde op de juiste wijze hebben gegrepen
en zij jullie heeft gegrepen - dan kunnen jullie alles te weten komen en dingen
begrijpen, waar nog geen enkele wijsheid zelfs maar van gedroomd heeft!
En dat is
ook wat Hij tegen hen zei: ‘Met verlangen heb Ik verlangd’[29]
ofwel: de liefde, Mijn liefde voor jullie, dwong Mij om die liefde eerst nog
met jullie te delen, voordat deze liefde van Mij de rekening met de wereld zal
vereffenen; daarbij zal aan de wereld het hare worden teruggegeven om dat wat
van jullie is te behouden, en dat is het ware eeuwige leven - uit en door de
liefde. Het volgende is dus ook precies hetzelfde: ‘Van nu af aan zal Ik daar
niet meer van eten, totdat het voleindigd wordt in het rijk Gods!’ Ofwel, tegen
jullie hardhorenden luid en duidelijk gezegd: ‘Van nu
af aan zal Ik niet eerder weer eten dan na het gericht van de wereld ofwel van
de vorst van de wereld, in het Godsrijk, dat het rijk van de liefde ofwel de
wedergeboorte van de geest is.
Het ware
paaslam is de zuivere liefde van het hart voor Mij, waardoor het een woning
voor de heilige geest wordt’.
Kijk, zulke
gemakkelijke en gemakkelijk te begrijpen, ja volstrekt gemakkelijk te begrijpen
dingen worden door deze twee verzen aangeduid. Probeer voortaan dergelijke
teksten dus niet meer met het verstand en de daarin vervatte metalen wereldse
geest te begrijpen, maar met de liefde in de liefde, met de deemoedige geest
der waarheid, zodat alle dingen gemakkelijk voor jullie worden - anders zal Ik
het nieuwe paaslam nog heel lang niet samen met jullie in het rijk des levens
kunnen eten! Begrijp het goed! Amen!
Liefde, de geest de waarheid[30]
(ontvangen
van de Heer door J. Lorber,
9
april 1842)
Als iemand
een uitverkoren jonge vrouw heeft en liefde van haar verlangt, maar haar recht
in het gezicht zegt: ‘Je hebt geen hart!’, en als hij haar dat bewijst en nooit
meer wil toegeven dat ze een hart heeft - hoe kan zo’n dwaas dan ooit van haar
verlangen dat zij hem liefheeft? Begrijpen jullie dat? Of kan iemand langs een
andere weg de liefde bereiken dan alleen door het hart, dat als enige de woning
van de liefde is?
Of als
iemand in een bepaalde stad wil komen, maar de weg erheen ontkent, hoe zal hij
zonder weg dan reizen? En als jullie tegen hem zeggen: ‘Kijk eens, als je dan
niet toegeeft dat er een gebaande weg is, dan ga je toch over de steppen en
velden, door de bossen, weiden, bouwlanden en akkers!’, maar de andere partij
antwoordt: ‘Ook die zijn er niet, maar alleen een ondoorgrondelijke zee!’, zeg
eens, hoe zal hij die stad bereiken? En als de leider dan tegen hem zegt: ‘Als
je dan niets anders dan alleen zee ziet, stap dan in een schip en laat je er
door de wind heen dragen en duwen’, maar de ander ontkent ook het schip, zeg
eens, hoe zal hij die stad dan bereiken? Of hoe wil iemand naar iemand anders
toekomen en iets aan hem vragen, als hij ontkent dat die ander werkelijk
bestaat? Maar nu genoeg gelijkenissen!
Maar hoe
kan iemand tot de Vader komen en tegelijkertijd, doordat hij de Zoon niet
aanneemt, het wezen van de Vader Zelf ontkennen, terwijl de Zoon en de Vader
toch even volmaakt één zijn als het hart en de liefde in het hart of als een
mens en zijn leven of als licht en warmte of als warmte en licht, of als een
stad en een mogelijke weg daarheen, omdat er zonder een mogelijke toegang
eeuwig nooit een stad gebouwd had kunnen worden!
Als
derhalve de Zoon het eigenlijke, werkelijke wezen van de Vader is, het
belangrijke vat waarin de Vader ofwel de eeuwige liefde en wijsheid woont,
waaronder de allerhoogste volheid van de godheid verstaan wordt - hoe kan
iemand dan tot de Vader komen als de Zoon voor hem van nagenoeg nul en generlei
waarde is? Ik geloof dat dit voldoende voor jullie is om het aangehaalde vers
tot op de bodem te verstaan. Als iemand het echter ondanks al deze
overduidelijke en onthullende uiteenzettingen nog niet zou begrijpen, dan raad
Ik hem aan eens de volgende poging te doen als hij echt honger heeft: laat hij
zich verzadigen met een brood dat hij zich alleen maar inbeeldt, omdat hij niet
kan geloven dat in de in zekere zin grove, zichtbare materie van het brood zich
een etherisch brood bevindt, dat de geesten van het natuurlijke lichaam zou
voeden en tot leven brengen!
Meer hoef
Ik jullie niet te zeggen, want wie dat niet vat heeft eerst nog twee artsen
nodig, namelijk een oog- en een oorarts. Begrijp dat goed en houdt je aan de
‘Zoon’, dan zal de ‘Vader’ jullie niet ontgaan, aangezien de Zoon en de Vader
‘als twee druppels water’ - zoals jullie plegen te zeggen - op elkaar lijken.
Maar zonder
de Zoon is er geen Vader, evenals er zonder Vader geen Zoon is! Begrijp ook dat
goed in jezelf. Amen!
Liefde, de belangrijkste sleutel[31]
(ontvangen
van de Heer door Jakob Lorber,
14
april 1842)
Zeg nu
zelf, of het jullie niet buitengewoon zou moeten verbazen dat jullie bij zoveel
licht van Mij uit toch nog zo blind zijn, dat jullie een zo gemakkelijke tekst
niet op het eerste gezicht geheel en al vatten! Wat is het ‘water’? Dat is jullie
toch al bij verschillende gelegenheden duidelijk getoond. Wat is het bloed? Ook
dat is al getoond. Wat is de geest? Ook dat is jullie al heel vaak getoond.
Maar stel
nu eens dat jullie enkel het water of het bloed of de geest getoond was; dan
zouden jullie, aangezien die drie dingen één zijn, toch het geheel moeten
begrijpen, als jullie in staat zouden zijn om op de juiste plaats, namelijk in
het hart te denken. Maar jullie zijn allemaal nog verstandsridders, en dan lukt
het natuurlijk niet met dergelijke teksten, die alleen als volledig waar en
geldig in het hart blijvend en levend verklaard kunnen worden. Kennen jullie de
belangrijkste sleutel soms nog niet, de enige waarmee alle geheimen van de
hemel altijd als volledig geldig helemaal tot op de bodem verklaard kunnen
worden?
Als jullie
die nog niet zouden kennen, moet Ik hem jullie toch eens noemen. Luister dus:
die belangrijkste sleutel is en heet de liefde, d.w.z. de ware, zuivere liefde
van jullie hart voor Mij, evenals - en bij uitstek - Mijn oneindige liefde voor
jullie.
Kijk, dat
zijn de eigenlijke sleutels van Petrus, om welke
reden hem op het laatst nog drie keer door Mij gevraagd werd of hij Mij
liefhad.
O jullie
blinden, zien en merken jullie dan nog niets? Waarom groeit er op en in een
geheel droge aarde niets? Als de aarde natgemaakt wordt, zullen dan niet weldra
talloze soorten planten, ieder op zijn manier, hun volmaakte voedsel vinden?
Wat is het water dus? Is het niet de liefde, die vanuit Mij bij jullie op aarde
is en de enige voeding voor alle wezens en dingen, evenals alleen het leven
zelf? Welnu, wat voor ander, geestelijk water komt er overeen met dit
natuurlijke water? Hebben jullie dan nog nooit iets gehoord over het levende
water, waaronder Mijn evangelie wordt verstaan en heel in het bijzonder Mijn
levende woord aan jullie, als het zich meedeelt aan een hart dat Mij liefheeft?
Ik geloof
dat het echt niet nodig is nog meer over het ‘water’ te zeggen, want een
volmaakter beeld voor Mijn liefde bij jullie dan het water, waarvan iedere
druppel in natuurlijke zin en derhalve zeker ook in geestelijk opzicht reeds
voor talloze wezens voeding en leven in zich draagt, is echt niet te vinden!
Over het water hebben we het dus gehad; maar nu komt het ‘bloed’ - en wat dat
bloed nu toch is? Merken jullie nog niets op? O blinden en doven! O dat bloed,
dat bloed, dat zit het verstand natuurlijk erg in de weg; want hoe minder bloed
in het hoofd, des te helderder is het verstand; daarom zien echte geleerden er
ook niet zelden uit als ongelukkige geesten. Maar het hart moet bloed hebben,
het kan het hart niet onverschillig laten of er wel of geen bloed is, want
bloed is het leven van het hart! Wat is het bloed dus eigenlijk? Spits nu
jullie oren en luister: Het bloed is hier geheel en al hetzelfde als het water,
dus alweer de liefde, maar nu met dit verschil dat er die liefde onder wordt
verstaan die door jullie in het leven in jullie harten wordt opgenomen voor
jullie opwekking tot eeuwig leven - dus net zoals het lichaam het voedsel
opneemt, dat in zijn geheel uit het water afkomstig is en in het lichaam
omgezet wordt in bloed, dat alle lichaamsdelen voedt en tot leven brengt.
Nu hebben
we dus ook het bloed gehad, maar nu komt de ‘geest’ nog. En wat is die geest
hier dan wel? We zullen ons niet te lang op een pijnbank laten leggen, voordat
we die nieuwe dingen horen. Spits nu dus weer de oren en hoor wat voor absoluut
heel nieuws de geest is: Die is alweer niets anders dan wat het water en het
bloed waren, namelijk liefde! Maar deze keer de levende, wezenlijke liefde in
jullie, die Mijn geest is, ofwel het eeuwig helder van zichzelf bewuste,
onvergankelijke leven in jullie, dat het meest wezenlijke wezen van jullie zelf
is!
Maar wat is
dan de ‘aarde’ ofwel de drager van het water, het bloed en de geest? Pak je
eigen neus maar eens beet, dan hebben jullie de aarde al tussen je vingers!
Welk verschil is er nu tussen water, bloed en geest, aangezien ze alle drie één
en dezelfde liefde zijn? Aangezien ze één en dezelfde liefde zijn, zullen ze
toch ook wel volkomen één zijn?
Dat is nu
dus ook voor elkaar; maar nu komen ‘de drie grote getuigen des hemels, namelijk
de Vader, het Woord en de heilige Geest’, ofwel de eeuwige liefde in God, ofwel
het grote levende getuigenis dat vlees is geworden en onder jullie heeft
gewoond, en nu nog steeds in de geest - en dat is nummer drie - als de ‘heilige
geest van alle liefde en alle waarheid’ bij jullie, temidden
van jullie en - als jullie willen - ook volkomen levend in jullie woont!
Kijk, nu
hebben we alles, alleen missen de hemel nog; maar voor zo dom wil Ik jullie
niet houden, dat jullie niet zouden weten dat onder ‘hemel’ het eeuwige
liefdeleven in Mij, de heilige Vader, wordt verstaan! Kijk, nu hebben jullie
alles: water, bloed, geest; Vader, Woord en heilige Geest, en de aarde en de
hemel. En dit alles, zo zeg Ik jullie, is één en dezelfde liefde.
Houdt je
dus aan de liefde, dan hebben jullie alles! Begrijp dit allemaal goed. Amen.
Bedrogen liefde[32]
(ontvangen
van de Heer door Jakob Lorber,
7
mei 1842)
Hoor en zie
hoe er toeval bestaat; maar beschouw toeval niet als een nietszeggend, blind
lot, maar enkel als datgene, wat jullie als een goede gift van Mij ‘toevalt’.
Wat heeft
het toeval ons dus gebracht? Het bracht als voorbereiding een huichelachtige, verstokte
zuster van Juda; daarna een trouwe dienaar door Mijn genade, een buitengewoon
deemoedige bekeerder van de heidenen en trouwe verkondiger, die zijn boodschap
van het grote geheim Gods in de gekruisigde Jezus, door wie alle dingen
geschapen zijn, richtte tot dit volk van de nacht. Dat is dus alles, wat het
toeval hier opleverde. Maar hoe valt deze versnipperde gift van het toeval
onder één noemer te brengen? Dat is een heel andere kwestie!
Maar opdat
het goede toeval niet tevergeefs ‘gevallen’ is, zullen we onze toevlucht nemen
tot een gemakkelijk te begrijpen gelijkenis en jullie als het ware bij toeval
het volgende vertellen:
Er was eens
een man, die vol liefde en wijsheid was; zijn leeftijd was die van een man van
veertig jaar. Deze man verachtte uit de grond van zijn hart alle rijkdommen ter
wereld, omdat hij in het volle bezit van de hoogste geestelijke goederen was.
Maar omdat hij dus een buitengewoon liefdevol hart had, dacht hij bij zichzelf:
‘Waar dient al deze liefde van mij toe, die zo machtig is, dat ze voldoende zou
zijn voor heel veel vrouwen? Maar toch wil ik mijn liefde niet delen, maar ik
zal naar de aarde kijken en dan een goede vrouw kiezen, een vrouw die de
mooiste, de krachtigste en volmaaktste van alle vrouwen op aarde moet zijn!
Haar hoofd
moet lijken op de opgaande zon, haar ogen moeten stralen als twee heldere morgensterren, haar mond moet zijn als het prachtigste
morgenrood; haar voorhoofd als een vurige regenboog, haar wangen als de wolkjes
die als eersten in de opgaande ochtendzon spelen, en haar kin als een tere
nevel, die vol prachtige damp ‘s morgens over de bloemrijke velden zweeft; haar
haren moeten als het zuiverste goud zijn, en op haar sneeuwwitte lichaam wil ik
geen vlekje zien! Met die volmaakte vrouw wil ik mijn liefde delen’, dacht deze
man, die rijk was aan liefde en wijsheid bij zichzelf; en zo gedacht, zo
gedaan.
De man ging
op zoek en vond ook werkelijk al gauw wat hij zocht! De vrouw heette Juda, en
de man beviel haar wel, want ze wist wel dat zulke liefde en wijsheid meer
waard is dan alle schatten ter wereld; daarom besloot de man ernstig om haar
het hof te maken, maar niettemin geen dwang op haar uit te oefenen. Maar deze
vrouw had toch een schalks hart, want ze beloofde de man plechtig haar liefde,
iedere keer als hij haar bezocht; maar als hij vertrok, om haar de gelegenheid
te geven haar hart te onderzoeken en te zien of het de grote liefde van deze
man wel waardeerde, werd ze hem altijd ontrouw en gaf ze zich als een veile
deerne prijs aan elke laagheid, en op die manier minachtte ze de man geweldig
in haar hart.
Desondanks
deed de man alle denkbare moeite voor haar; hij zond boden naar haar toe, de
ene na de andere. Tegenover enkelen huichelde ze, weer anderen liet ze door de
afgoden van haar wereldse poel grijpen en doden! Nog altijd verstootte de goede
man haar niet en dacht weer bij zichzelf: ‘Ik moet mijzelf weer eens aan haar
voorstellen en heel serieus naar haar hand dingen; dan zal ze haar
onbillijkheid tegenover mij inzien en die zeker diep betreuren. Ik zal haar
alles vergeven, en dan zal zij voortaan voor eeuwig mijn vrouw zijn!’
Zie, de man
kwam. Maar ze wilde hem niet herkennen, en liet hem eveneens grijpen en doden!
Wat vinden jullie van zo’n vrouw? Maar omdat zulke liefde niet te doden en
zulke wijsheid niet te vernietigen is, liet de man zich uit grote liefde voor
haar martelen en zich schijnbaar doden, alleen als een teken van zijn grote
liefde, om daardoor de liefde van de vrouw weer te winnen! Maar tevergeefs! De
hoer bleef een hoer, en de man bleef tot op dit moment zonder vrouw! Luister,
deze rechtvaardige man keerde zich toen van de vrouw af en koos een andere
boodschapper uit, trouw en deemoedig, die over zichzelf en de man verklaart,
dat ‘ik Zijn dienaar ben geworden volgens de genade Gods, die mij geschonken is
naar de werking van Zijn macht. Aan mij, de minste onder alle heiligen, is deze
genade gegeven om onder de heidenen de onnaspeurbare rijkdom van Christus te
verkondigen en allen te onderrichten over de nieuwe realisering van het geheim
van datgene, wat sinds eeuwigheid verborgen is in God, door wie alles geschapen
is!’
Wie zijn nu
die heidenen? Kijk, dat is een tweede vrouw, aan wie deze man zijn liefde liet
en nog voortdurend laat verkondigen; steeds meer schenkt hij haar van zijn
onmetelijke rijkdommen, hij overstelpt haar met liefde en alle mogelijke innige
liefdesbetuigingen, omdat zijn eerdere uitverkorene hem ontrouw en geheel en al
afvallig werd.
Maar hoe
gedraagt ook deze tweede vrouw zich? Als ze iets over Mij hoort, ontbrandt ze
in grimmigheid, wraaklust en woede! Wat betekent voor haar die onmetelijke, ja
onnaspeurbare en oneindige rijkdom waar die deemoedige boodschapper over
spreekt, omdat die niet uit aards goud en zilver bestaat! Wat zegt haar die
nieuwe realisering van het geheim van de eeuwige liefde in God, als geen hart
die meer wil opnemen! Kijk, zodoende is de man iemand die voortdurend bedrogen,
miskend en verafschuwd wordt. Maar wat zal die man doen, als ook een derde
vrouw tegen hem zal doen zoals de eerste en tweede vrouw hebben gedaan? Dat is
weer een andere vraag! Maar op deze vraag geeft de man, die nu voor de derde
keer hoopt, alleen maar ten antwoord dat dit zijn laatste aanzoek is; begrijp
dat. Amen.
Liefde kent geen sekten
(ontvangen
van de Heer door Jakob Lorber,
23
mei 1842)
Alle
zogenaamde sekten en orden zijn in de ogen van Mij, de Heer, een gruwel; want
Ik heb alle mensen tot de liefde geroepen en daarmee tot het eeuwige leven. De
liefde kent echter alleen broeders, maar geen sekten en orden!
Wie heeft
die grenzen eigenlijk tussen jullie getrokken, waardoor broeders en zusters
dikwijls op zeer scherpe en hatelijke wijze van elkaar gescheiden worden?
De liefde
heeft geen grenzen; maar het zijn de zucht naar de wereld en iedere soort
eigenliefde, die die grenzen hebben vastgesteld. Dat
zijn de enige stichters van alle sekten en orden, die van elkaar verschillen in
allerlei dwaze getuigen en allerlei onnozele gebruiken, die allemaal naar het
uiterlijk worden uitgevoerd. Innerlijk zijn ze echter vol modder en stank,
omdat er geen liefde in is, maar alleen nijd, afgunst, haat, vervolging,
eerzucht en dikwijls overmatige strijd om de voorrang, hier en daar ook grote
hovaardigheid, trots, pracht, verachting van de mindere, en derhalve:
heerszucht in al haar vormen.
Kijk, zo
zijn de sekten en orden in deze tijd,
die niet veel beter zijn dan die van vroeger, waar ze uit zijn ontstaan.
Daarom
moeten jullie niet bij een sekte of een orde horen - als jullie willen leven.
Maar jullie moeten alleen Mijn liefde leven, waarbinnen eeuwig geen grenzen
zijn. Amen!
Ware liefde verdrijft de vrees[33]
(ontvangen
van de Heer door Jakob Lorber,
26
mei 1842)
‘Ze waren
echter bang om Hem eerlijk te belijden, omdat hun gemoed vol angst voor de
joden was’. Kijk, dat zijn de laatsten, ook al zijn
ze de eersten bij wie het evangelie komt, aangezien ze de mensen meer vrezen
dan Mij. Diegenen, die evenwel geen getuigen zijn en pas in later tijden en op
afgelegen plaatsen het woord ontvangen, maar die het, als ze het ontvangen, onmiddellijk
aannemen en bereid zijn het direct met hun leven te verdedigen, als het van een
of andere kant wordt aangevochten - dat zijn in de tijd gezien en naar de
plaats gerekend weliswaar de laatsten, maar wat hun
daden betreft zijn ze de eersten. Want ze hebben geen vrees voor de joden,
ofwel voor de wereld, het jodendom en de duisternis
van alle priesters.
Alleen een
Farizeeër vreest het jodendom en wil daarmee niet in
onmin raken, zolang het nog rijk aan goud en machtig, wreed en tiranniek is,
zolang het nog hoge eervolle ambten en lucratieve posities weg te geven heeft.
Maar als het jodendom uiteenvalt, wat zal zo’n
opportunistische Farizeeër dan doen? Ik zeg: hij zal weliswaar zijn huik naar
de wind hangen[34], waarmee hij echter nooit
de eerste, maar absoluut de laatste wordt. Waarom eigenlijk? O, dat antwoord is
gemakkelijk te vinden.
Een
onbevangen meisje geeft immers reeds hetzelfde antwoord aan haar minnaar, die
tegen haar zegt: ‘Zeg tegen niemand iets over onze relatie!’ ‘Waarom niet?’,
vraagt ze, en zegt dan: ‘Dat vind ik vreemd. Als je echt van mij houdt, zou je
helemaal niet bang zijn dat iemand hoort dat je van mij houdt; maar jij hebt
meer vriendinnen en wilt het voor jezelf niet bij hen bederven, en daarom ben
je bang! Je was weliswaar de eerste tegen wie mijn hart zich aanvlijde, maar op
deze manier ben je laatste die van mijn kant liefde zal ontvangen!’
Kijk, is
dat niet een heel goed antwoord op bovenstaande vraag? Maar Ik zeg jullie: Ik
zal feitelijk hetzelfde antwoord geven aan degenen, die zich ten opzichte van
Mij zulke Farizeeën zullen betonen en dus bang zijn voor de joden, omdat hun
tijdelijke voordelen daarmee verbonden zijn, zoals: eer, wereldse goede naam en
nog een groot aantal andere dingen, die in Mijn ogen een gruwel zijn. Ik zeg:
zulke eersten zullen eenmaal heel erg de laatsten
zijn! Maar diegenen, die zich in alles naar Mij richten en uit liefde voor Mij
de wereld helemaal niet vrezen, zullen dan verreweg de eersten zijn. Daarom
zullen de volgelingen ook hoger staan dan de getuigen van Mijn genade, omdat
zij het jodendom niet zo zullen vrezen als de
Farizeeën.
Dat moet
goed in de gaten gehouden worden, ook in deze tijd! Amen.
Aanhangsel
uit oudere theosofische geschriften
Mijn hele wezen is liefde
(ontvangen
van de Heer door J.W. Petersen,
7
augustus 1696)
Mijn hele
wezen is liefde en vriendelijkheid; hoewel Ik tegenover Mijn schepselen
oneigenlijke dingen moet doen, blijft heimelijk toch Mijn liefde, die niet
aflaat, voordat ze het verlorene weer heeft gevonden en het afvallige
teruggebracht.
Hoe graag
zou Ik zien dat de mensen Mij zonder straf zouden liefhebben en de zoete vrucht
van Mijn liefde onderweg naar het licht zouden eten! Ik probeer hen dikwijls en
op verschillende manieren te winnen, en op hetzelfde moment, dat ze tegen Mij
zondigen en waarop Ik hen plotseling zou kunnen bezoeken, kom Ik naar hen toe.
Dan laat Ik hun een weldaad ondervinden, opdat zij aan Mij denken, zich door
Mijn vriendelijkheid laten overweldigen en zich kunnen schamen voor hun
handelwijze. Wanneer Ik echter op die manier Mijn doel niet kan bereiken, moet
Ik Mijn weerspannige en eigenzinnige kinderen aan hardhandig personeel
overgeven of zelfs een vuur over hen aansteken, opdat het goede in hen gewekt
wordt en zij van slakken en vuiligheid gereinigd worden.
O, als de
mensen Mijn liefde en de diepte en de lengte ervan eens kenden! Als ze wisten
hoe goed het wandelen zou zijn onder de hoede van Mijn herdersstaf, die zachte
staf, wat zouden ze zich dan snel naar Mij toe haasten en graag bij Mij blijven!
Komt toch naar Mij, afvalligen, en heilig jezelf in Mijn bloed! Geloof - dan is
het al gebeurd; luister naar Mijn stem - dan zijn jullie geholpen! Ik scheld
jullie al je schuld kwijt, schenk jullie al Mijn genade en neem jullie weer
opnieuw aan, alsof jullie nooit ook maar enigszins gezondigd hadden.
Mijn
wateren van liefde lopen over, en de zee van Mijn oneindige barmhartigheid is
niet te peilen. Ik heb stromen van leven in overvloed. Ik ben niet zoals de
mensen, die zich van jullie terugtrekken als er smaad over jullie komt - maar
Ik was bedroefd omdat jullie de wereld dienden, en Ik heb jullie hoogmoed en
jullie val gezien; maar nu jullie gevallen en verlaten zijn verlaat Ik jullie
toch niet, maar begin Ik jullie heviger lief te hebben en jullie verdeemoedigde
geest te verkwikken.
Ik heb geen
afkeer van jullie, maar Ik kom naar jullie toe in de gevangenissen en bezoek
zowel de afvalligen, opdat ze terugkomen, als de heiligen, die bij Mij blijven.
Ik neem de zondaren aan en breng blijdschap in de hemel en een gejuich op aarde
onder Mijn kinderen, die jullie broeders zijn en zich verheugen over het feit
dat door jullie hun aantal nu groter is geworden. Vergeet dus alles wat achter
je ligt, zoals Ik het achter Mij heb geworpen; alles is vergeven en vergeten,
geheiligd en afgewassen, verzoet en verzoend!
Dat zeg Ik,
de God en Heiland van jullie, arme mensen. Amen.
Over Mijn liefde
(11
oktober 1696)
Genade,
licht en vreugde zij over alle kinderen van vrede, die naar Mij toekomen en in Mijn
liefde en gerechtigheid willen binnengaan. Ik neem hen aan en sluit absoluut
niemand buiten, omdat Ik veeleer allen achterna zet, het verlorene zoek en
alles weer in orde breng.
Gezegend
zijn jullie allemaal, kinderen des geloofs, jullie,
die uit de hemelse moeder zijn geboren en door Mij op handen gedragen worden,
en in wie Ik al Mijn welbehagen heb; onder jullie bloeit louter vrede, genade
en nog eens genade, heil en zegen. De vloek is weg, de staf van Mozes stopt,
want zijn drijvende ambt is bij jullie afgelopen en Mijn ambt, het zachte ambt
van de geest, blijft eeuwig; Ik ben niet boos op jullie, maar liefkoos jullie
zoals de bruidegom de bruid doet, en stel jullie als eeuwige erfgenamen aan
over al Mijn goederen.
Nu heb Ik
jullie gemaakt zoals Ik jullie wilde hebben, nu zijn jullie geworden wat Ik
lange tijd gewenst heb en waartoe Ik jullie heb bewerkt.
Ik heb voor
allen de dood geproefd en alle zonden gedragen, en overvloedig veel meer terug
gebracht dan verloren was. Hoe komt het dan, dat de mensen zo zonder Mij
ronddwalen en lopen, op zoek naar hun heil? O, als ze hun ellende toch eens
inzagen! Maar Ik moet hen hun gang laten gaan, totdat ze in de gaten krijgen
wat het wil zeggen zo eigenzinnig en eigenwillig te zwerven of overeenkomstig
hun eigen keuze rond te lopen.
Zie nu in,
dat de vurige wet geopenbaard is en Mijn heiligheid openbaar is geworden,
waarbij jullie zonden echt walgelijk zijn en jullie van jezelf schrikken; kom
en roep tot Mij, hier ben Ik, de Heer en jullie Arts; Ik en niemand anders ben
degene die jullie helpt. Hier is Mijn hand, grijp hem door het geloof; hier is
Mijn open zijde, leg jullie vingers erin en rust bij Mij. Ik doe jullie
overtreding teniet door Mijn bloed en schenk jullie Mijn gerechtigheid, en Ik
richt de wet in jullie op die niet tegen Mijn kinderen gericht is, maar in hun
hart geschreven staat en aldus helder in hen schijnt. Ik heb dat allemaal
gedaan en Mijn geest heeft het volbracht in allen, die geloven. Hier is Mijn
heldere aangezicht, hier is blijdschap, hier is vrede, altijd en eeuwig. Amen!
De God van liefde
(20
november 1696)
Eeuwig
gezegend bij de Heer moeten diegenen zijn, die verwekt zijn uit de eeuwige Bron
van liefde boven alles en daarbij velen hebben gewonnen en hen vervuld hebben
van een vurig verlangen om Mij, het hoogste Goed, lief te hebben - Ik, die de
liefde ben en Mij tenslotte over al Mijn schepselen ontferm, en hen weer terug
laat brengen en weer nieuw laat maken door Mijn Zoon, degene die Mijn werken
ten uitvoer brengt en alle dingen weer terugbrengt.
Dat is de
smaak van de vriendelijkheid van Mijn wezen, dat is de bron des levens, die van
Mijn stoel en die van Mijn Zoon uitstroomt en zich uitstort in de harten van de
gelovigen en overal, waar hij stroomt, alles vruchtbaar en gezond maakt.
Verheug je,
kinderen der liefde, over deze openbaring die met zulk zuiver water stroomt;
die uit Mij, de zee van liefde, ontsprongen is, in Mij binnenstroomt en alles
meevoert, waaruit de allerhoogste lof ontstaat en waardoor alle schepselen Mij
tenslotte moeten loven.
Jubelt,
hemelen, juicht, bergen, roept, diepten; dat de zee en alles wat erin is bruise, dat de aarde en alles wat erop is huppele. Want Mijn liefde heeft zich opnieuw in beweging
gezet om te getuigen van wat eenmaal werkelijk zal gebeuren bij het nieuw maken
van al Mijn schepselen. ‘O ja, Mijn God, Vader van de eeuwige liefde! Wij
voelen Uw eeuwige liefde en getuigen van de eeuwige liefde, die in Uw Zoon is!
De vrees is
weg, de verdoemenis is weg, wij zien U met andere ogen dan toen wij nog onder
de wet stonden en niets anders dan donder en bliksem hoorden. Nu zijn wij, door
het geschal van Uw evangelie, bedacht op al het goede voor zo’n God van liefde;
wij hebben U des te meer lief, omdat U zo goed bent, en zullen velen voor U
winnen door U, die de liefde bent en als zodanig erkend wordt! Ja! Amen!’
Liefde en erbarmen
(12
februari 1697)
Mijn toorn
bestaat niet sinds eeuwigheid. Want op wie had Ik boos kunnen worden, aangezien
er niemand was die Mij weerstond? Maar toen Ik de schepselen schiep, had Ik het
geschapene lief, en toen het zondigde, nam Ik het weer op en draag het nog
steeds in Mijn liefde. Ik ben de liefde en blijf de liefde, en Ik zal pas als
zodanig herkend worden, wanneer Mijn gewekte toorn over de zonde ophoudt in de
verzoening door Mijzelf, en de weerspannigheid van al Mijn schepselen opgebrand
is en zij Mij bereidwillig dienen.
Al is de
zonde groot en meer dan groot, Mijn barmhartigheid is nog groter; Ik heb Mijn
zoon gezonden om de zonde weg te nemen, en Hij heeft die op zich genomen en
weggenomen en alles weer verzoend. Daarom moet alles, maar binnen zijn eigen
orde, eenmaal weer teruggebracht worden.
Waarom ben
je dan bedroefd, Jona, omdat Ik Mij ontferm over de
grote stad Nineve en alle heidenen daarin? Als ze
berouw hebben gehad omdat ze tegen Mij gezondigd hebben, dan heeft Mij de straf
berouwd; het geschreeuw, dat in de gevangenissen wordt gehoord, zal Mij
bewegen, en Achab zal genade vinden, als hij voor Mij
buigt. Want zoals Ik jou waarlijk verhoorde in de buik van de walvis, wil Ik
ook de diepten verhoren en de verslinder verslinden.
De dood moet zijn doden teruggeven; Ik wil Mijn gevangenen uit de hel verlossen
en uit de zee halen en uiteindelijk de dood en alle vijanden helemaal
afschaffen, opdat alleen Ik er ben en Mijn leven regeert, en het licht heerst
door het leven.
Kijk Mij
toch eens goed aan, mensenkinderen, en versta ten diepste Mijn erbarmen, dan
zullen jullie rust en zoetheid vinden en heel erg op Mij gaan lijken. Zolang
Mijn vuur toornig is door de gerechtigheid, moeten jullie niet bidden voor de
verlossing van hen, die ten dode toe tegen Mij hebben gezondigd; echt, ze
moeten hun eigen gruwelen opvreten en uitspuwen wat ze hebben gevreten. Maar
daarentegen kunnen jullie Mijn straf wel bezien in het licht van de oneindige
ontferming van Mijn geest, en je verlustigen en verkwikken in het terugbrengen
van alle dingen.
Ga binnen,
helemaal binnen in Mijn erbarmen, en overwin datgene wat nog in jullie is, wat
de toorn even groot wil maken als Mijn liefde en de zonde even groot als Mijn
genade, terwijl die toch veel overvloediger is en de zonde als een wolk
vernietigt.
Zoon van Amittai[35], ga
de geesten in de gevangenis genade verkondigen; want Ik denk ook aan het vee,
en het geschreeuw van Mijn ellendigen, van hen die
zich voor Mij verdeemoedigden, zou Mij niet moeten raken? Jij raakt niet graag
datgene kwijt wat Ik je heb gegeven, maar wat jij toch niet hebt geschapen -
zou Ik dan Mijn schepselen voor eeuwig kwijt moeten raken?
Haal niet
naar beneden wat Ik voor Mijzelf heb geheiligd, en denk niet dat jij voor gek
staat wanneer je ziet dat de mensen zich na jouw preek bekeren en Ik hun
genadig ben geworden. Ik ben een God van veel vergeven en van veel erbarmen; Ik
heb aan de tijd van onwetendheid voorbijgezien en hen, die in die onwetendheid
zijn gestorven, niet voor eeuwig weggegooid. Ja, Ik zal eenmaal in genade aan
al Mijn schepselen denken en hen van elke last verlossen, en na een langdurig
vuur zal Ik hen redden, wanneer Ik al Mijn werken voltooid zal hebben en Mij
over allen zal ontfermen! Ja! Amen!
God is liefde
(25
april 1700)
Liefde en
heiligheid is Mijn wezen, dat vanaf het begin was en eeuwig blijft, krachtens
welk Ik ben die Ik ben en eeuwig en altijd Dezelfde blijf; want Ik ben heilig
en blijf heilig, ook al zouden er geen zonden en straf voor de zonden geweest
zijn, en Ik ben en blijf de liefde, wanneer de zonden en de straffen der zonden
overeenkomstig Mijn gerechtigheid ophouden.
Het komt
door Mijn heiligheid dat zondaren en huichelaars niet bij Mij kunnen wonen,
aangezien Ik een verterend vuur ben en iemand, die niet heilig is, niet kan
verdragen; maar Ik haat de zonde en allen, zolang ze de zonde liefhebben. De
zonde ontspringt in het schepsel en aan de afkeer van het schepsel van Mij; het
lokt Mijn toorn in Mijn heiligheid tegen zichzelf uit, en bij die eeuwige,
zuivere gloed kan een zondaar niet wonen. Maar het komt door Mijn heilige
liefde dat Ik de zonden wegneem en Mijn schepselen ervan reinig, hun eigen wil
verbrand en Mijn wil, de enige en heilige, weer invoer tot Mijn heiligheid; dat
doe Ik door de enige Middelaar, de heilige Messias, door wie ze allemaal
gereinigd en geheiligd moeten worden, in de gehoorzaamheid van het geloof en in
de heiliging van de geest.
Zo iemand
is door de Zoon der liefde, de Heilige in Israël, weer een kind van de liefde
geworden, zoals hij was vóór de zonde bestond; en dan is hij met Mij verenigd
in eeuwige liefde en heiligheid, die Ik ben en waarmee Ik aanduid wat Ik ben.
Wie zich echter door zijn eigen wil van Mij afkeert, keert zich van zijn eigen
zaligheid af en vindt pijn. Ik heb een afkeer van zijn onheiligheid en zit
achter hem aan met Mijn straffen, waaraan echter toch Mijn liefde en heiligheid
ten grondslag liggen en die ertoe leiden dat Ik Mijn schepselen van de zonde
bevrijd en naar Mijn Zoon drijf, opdat Mijn Zoon hen weer naar Mij voert en zij
in Hem en door Hem met Mij verenigd worden. Mijn haat tegen de zonde is
weliswaar geen liefde, maar Ik bedrijf die haat uit liefde, opdat de zonde
ophoudt. Na de zonde wordt de rechtvaardigheid van Mijn straf geopenbaard, en
na de straf openbaart zich Mijn barmhartigheid, die uit Mijn eeuwige liefde
komt en de toorn verslindt door de enige Middelaar, die de zonde en de straf
van de zondaren draagt en wegneemt. Amen.
Harmonie in verscheidenheid
(6
augustus 1700)
Bezie alles
met reine ogen, dan zullen jullie je aan niets storen wat van Mij is gekomen, maar
Mijn wijsheid vinden in al Mijn getuigen, die niets hebben gezegd zonder dat ze
het van Mij hadden gehoord. Houdt hun getuigenis hoog, die Ik zó hoog houd, dat
Ik de twaalf apostelen aan Mijn stad ten grondslag heb gelegd en zij samen met
jullie in Mij de hoeksteen hebben, waarop het hele bouwwerk is samengevoegd.
Groei uit tot een heilige tempel die overal gezien moet worden, dan zal Mijn
berg der heerlijkheid boven alle bergen verheven worden; wie mettertijd hoger
op die berg komt, moet in gedachten houden dat de vorige tijden en de getuigen
in die tijden bepaalde treden zijn naar de top ervan en erop toezien dat hij
zijn eigen positie vervult en eer aandoet.
Wie het
innerlijke getuigenis des levens en der waarheid van Mij bezit, moet het
uiterlijke getuigenis, dat uit het innerlijke voortkomt, niet verachten; want
jullie willen immers ook dat men jullie gelooft, wanneer Mijn geest de waarheid
door jullie spreekt. Ik, de Heer, de Geest, ben degene die in alle profeten en
apostelen de geest is geweest en Mij op het vorige getuigenis in het oude
Verbond heb beroepen, waarin Ik reeds datgene heb uitgesproken wat in het
Nieuwe Testament onthuld is en nog verder onthuld zal worden. Volgens dat
getuigenis, dat ooit door Mij in de Schrift is opgeschreven, moeten jullie alle
getuigenissen beoordelen; want die kunnen daar niet mee in strijd zijn, evenmin
als Ik met Mijzelf in strijd ben of Mijn geest tegen Mijn geest getuigt.
Verwerp dus niet het een met het ander, maar verenig het een met het ander; wat
echter noch van Mij noch van Mijn geest is, probeer dat niet met Mij te
verenigen, maar te verwerpen.
Sommigen
hebben hun eigen woord en het woord dat door de oudsten is opgesteld - dat ze
als waarachtig beschouwd hebben, maar waarvan ze naderhand ontdekten dat het
onjuist was - met recht verworpen; maar daarmee zijn ze in een andere dwaling
terechtgekomen en hebben ze toch gemeend dat ze het goed gezien hebben. Ik zal
hen uit hun val helpen en datgene, wat waarachtig in hen is opengegaan en het
valse schijnwezen in hen heeft onthuld, begeleiden met nog grotere waarheden,
opdat ze een zuivere blik krijgen en een waarachtig oordeel over Mij en Mijn
woord van waarheid kunnen vellen. Dan zullen ze gaan beseffen hoe groot het
‘woord’ is dat blijft, wanneer hemel en aarde vergaan, en dat in alle
eeuwigheid der eeuwigheden steeds meer vervuld wordt en daar met zijn
getuigenis naar verwijst! Ja! Amen!
Het wezen van de goddelijke liefde
(8
augustus 1700)
Het zoete,
zachte wezen van de liefde is zo teder en tevens toch zo machtig, dat het
datgene kan bewerkstelligen, wat de sterke, geweldige geest van de kinderen van
de donder niet teweeg kan brengen; want het beroert het allerdiepste
in de mens, waarbinnen het stille wezen van de zachtmoedige liefde woont, en
leidt naar het eindpunt, waar al Mijn schepselen eenmaal zullen komen.
Broederliefde
is een machtig iets; wie kan diegenen scheiden, die zelfs hun leven voor elkaar
geven? Maar de algemene liefde, waarmee ook vijanden bemind worden, is nog veel
machtiger. Zo’n verruimde liefde betekent de hoogste adel; ze doorziet alles
wat niet beminnenswaardig is, ziet daarna in de geest
zo’n schepsel ook reeds als teruggebracht en werkt eraan totdat het schepsel
gewonnen wordt en zo de edelste overwinning behaalt.
Wie zijn
broeder niet liefheeft, is geen broeder, en nog veel minder bezit hij de
algemene liefde; wie de algemene liefde echter werkelijk bezit, heeft ze alletwee lief - namelijk zijn broeders en hen, die nog geen
broeders zijn; hij tracht hen als zijn broeders te winnen en wordt alles voor
allen, opdat hij hen overal wint en hen allemaal tot de Ene brengt.
Als jullie
nu sterk zijn geworden in deze zoete, almachtige geest van liefde, zijn jullie
in staat met alle mensen om te gaan, met Farizeeën en tollenaars; en kijk, dan zullen
jullie niet aan hen ten prooi vallen, maar zij aan jullie, en jullie zullen hun
bevallen, zodat zij zichzelf willen verbeteren.
Ga,
boodschappers van de liefde, en verkondig het evangelie aan alle schepselen;
onthul hun Mijn algemene liefde, Mijn liefde zelfs in iedere straf van Mij en
Mijn erbarmen in al Mijn gevangenissen.
Ik heb de
hardheid en ruwheid van jullie afgenomen en jullie binnengeleid in het wezen
van de zachte liefde, dat heel zacht waait en heel doordringend is, opdat
jullie het verschil kennen tussen de twee en mogen ervaren dat liefde, tranen
van liefde en vriendelijk vragen meer tot stand kunnen brengen dat een
opzwepende geest en de staf van Mozes. Amen!
De deemoed van de ware liefde
(20
augustus 1700)
Wees
deemoedig van hart, en raak niet verontrust, wanneer anderen jullie zo gering
schatten, terwijl ze dat niet zouden moeten doen; maar als jullie dat nog niet
kunnen verdragen, hebben jullie nog niet echt de bodem van de deemoed bereikt.
Daarom komen zulke gelegenheden voor, zodat jullie aan jezelf openbaar worden
en des te dieper in de ware nederigheid van hart kunnen binnendringen.
Wat heb Ik
niet moeten verdragen - Ik, die de hoogste was en Mij tegenover allen
verdeemoedigd heb; Ik heb de lasteringen van de zondaren tegen Mij geduld en
gebeden voor degenen die Mij beledigden, en zo moet Mijn geest jullie ook
maken, als jullie je helemaal aan hem overgeven.
Velen
spreken wel over deemoed, en zeggen ook wel van zichzelf wat hun nog ontbreekt;
maar als anderen hetzelfde over hen zeggen en hen eraan herinneren, doet het
hun pijn. Daarmee verraden ze van zichzelf dat ze nog niet tot de ware adel van
de deemoed zijn gekomen.
Als jullie
echter alles, wat jullie onaangenaam raakt, met een nederig hart aannemen als
uit Mijn hand, dan hebben jullie de vrede in jezelf, die niemand in jullie kan
vernietigen. Bij zulke zielen kom Ik met Mijn gehele zaligheid, woon daar
blijvend en gebruik hen voor Mijn grootste werken, omdat ze niets uit zichzelf
doen en tevreden zijn met datgene, wat ze uit Mijn hand ontvangen. Die kleinen,
die zichzelf vernederd hebben, zal Ik verhogen; maar degenen, die zichzelf
verhogen, moet Ik naar beneden duwen, opdat ze vanuit het stof leren spreken en
tenslotte ook naar Mij toe komen.
Deemoedigen ontvangen de
goddelijke liefde
(31
augustus 1700)
Waarom
beroemen jullie je in gedachten, stijgen in hovaardigheid boven jezelf uit en
zijn jullie zo ijdel opgeblazen? Zijn jullie vergeten wat Lucifer is overkomen,
en wat allen overkomt, die Ik heb uitgestoten in gevangenissen en de
duisternis? Dat zijn degenen, die volgens hun eigen gedachten en wil zijn
heengegaan en zich niet door Mijn geest hebben willen laten bestraffen of
leiden.
De deemoedigen zijn Mij steeds aangenaam geweest, en Ik heb de
niet gevallen engelen nog steeds om Mij heen, omdat zij ieder voor zich
deemoedig ten opzichte van Mij bleven en hun aangezichten met hun vleugels
bedekten; ze ontvangen nog steeds van Mij, en danken voor wat ze ontvangen
hebben. O, wat zou Ik Mijn deemoedigen graag nog een
keer verhogen, die zichzelf verdeemoedigd hebben en vrijwillig het werk van
geduld en het kruis hebben aangenomen en volgehouden! Ik zal hen eenmaal
overvloedig verkwikken in Mijn rijk en hen met zo’n rijkdom en overvloed aan
genaden overstelpen, dat ze werkelijk inzien dat het lijden van deze tijd niet
opweegt tegen de heerlijkheid, die in hen openbaar wordt, en zodoende zullen ze
in alle eeuwigheden deemoedig blijven, terwijl ze zich niet genoeg kunnen
verwonderen over de overdaad van Mijn liefde en genade die Ik hun schenk. Ze
hebben een klein beetje geleden, maar worden met eeuwige goedheid overstelpt;
ze zijn een beetje gegeseld, en worden rijkelijk getroost; ze zijn over weinig
trouw geweest, en worden over veel aangesteld; één ogenblik slechts zijn ze
verlaten geweest, en ze zullen de grote eeuwigheid ontvangen, overladen met
heerlijkheid.
Dat maakt
hen steeds nederig tegenover Mij, en ze hebben Mij voortdurend lief en loven
Mijn naam en goedheid, die onuitsprekelijk is.
Graaf diep
in jezelf, opdat jullie de ware grond van deemoed vinden, stel je hoop op Mij
en versterk jezelf met Mijn beloften; Ik zal die vervullen, en nog meer
vervullen dan jullie verstaan of begrijpen. Amen.
Ware liefde is de echte geest van
waarheid
(24
mei 1700)
De geest
die Christus verheerlijkt is de echte geest, die Zijn woorden en werken
verheerlijkt, Hem groot maakt in de harten van de mensen en van Hem getuigt dat
Hij de Zoon van de levende God is, die er vanaf het begin was en eeuwig God
was, dat Hij vlees werd, de wereld verzoende en de zonden van de wereld heeft
gedragen, en dat Hij die eenmaal helemaal weg zal nemen en opheffen.
De geest
die Christus echter niet verheerlijkt, maar Hem kleineert, Zijn goddelijkheid
in twijfel trekt en voorgeeft dat Hij Zijn wezen alleen van Maria had gekregen,
Zijn eeuwige offer ontkent en Zijn liefde kleineert - die geest is niet van
God, is spitsvondig en hoogmoedig. Hij begrijpt het geheim van God en de Zoon
niet, noch wat het wil zeggen dat ‘God in het vlees geopenbaard is’ of dat ‘het
woord vlees is geworden en onder ons heeft gewoond’, noch wat Zijn
heerlijkheid, die in Hem woonde en die Hij voor de grondlegging van de wereld
bij de Vader eeuwig had, ons openbaart en ons van Zijn overvloed meedeelt.
Hoedt je
dus voor jullie eigen geest, mensenkinderen, en loop niet met jullie verstand
vooruit op de heilige geest, maar ga eerst door de mystieke dood in Christus
tot de Vader, opdat jullie de geest der waarheid ontvangen en daarin echte
getuigen worden, die door Christus zijn gezonden om Zijn woord te onderrichten
en de geheimen in Zijn woord te kennen.
De heilige
geest spreekt niet over zichzelf, maar wat hij hoort van de Zoon, dat zegt hij,
evenals de Zoon niets anders zegt of doet dan wat Hij de Vader ziet doen en wat
Hij van Hem heeft gehoord; ook jullie moeten niets zeggen in de gemeente,
behalve wat Jezus in jullie heeft gezegd, wat Zijn geest jullie heeft geleerd
en wat jullie van de Vader hebben gehoord en geleerd. Dan zullen jullie machtig
zijn en de waarheid onderwijzen, aangezien jullie door de geest der waarheid
uit de waarheid verwekt zijn; dan zullen jullie de wereld kunnen bestraffen en
kunnen overtuigen, zodat zij Hem voelen die door jullie spreekt, en zullen
jullie getuigen van wat jullie hebben gezien en gehoord en wat jullie zelf
bezitten en beleven. Uit Christus moeten jullie putten, zoals de heilige geest
uit Christus heeft geput en verkondigd; hij zal jullie steeds verder leiden,
datgene wat in de toekomst ligt openbaren en de diepten van God onthullen!
Amen.
Ware liefde bezit trouw
(27
april 1701)
Laat je
niet heen en weer blazen door zoveel verkeerde winden van leringen. Eén is er
jullie leraar en Eén is er jullie Meester; naar Hem moeten jullie luisteren. Wie
Mijn stem hoort en Mij in eenvoud volgt, wandelt niet in duisternis en laat
zich niet nu eens hierheen en dan weer daarheen, noch naar rechts noch naar
links leiden, maar hij gaat de koninklijke weg en
houdt zich aan de zalving, die zo rein en heilig is, en is door die genade
zeker van wat hij heeft en wat hij aanneemt; want hij kent Mijn geest,
aangezien hij Mijn geest bezit, en onderzoekt alle geesten of ze uit Mij zijn
of niet.
Sinds lange
tijd zijn er vele dwalingen de wereld ingegaan en er komen er nog meer voort
uit de boze grondslag van vleselijke wijsheid en inzicht; ze ontstaan door de
geest van deze wereld en door de duivel, die de eerste ouders met zijn
listigheid heeft verleid en nog steeds de hele wereld verleidt. Het waarachtige
dat er nog is maakt hij verdacht en stelt, zonder Mijn woord en in strijd met
Mijn leer, de mensen grote dingen voor ogen, die tijdens hun lichamelijke leven
niet te bereiken zijn. Hij wil hiermee twee dingen bereiken, namelijk: hij
leert de mensen grijpen naar de schaduw en rukt hun het ware uit de handen, en
tenslotte brengt hij hen in de grootste verwarring en zelfs tot vertwijfeling,
wanneer ze merken dat ze niet datgene bereiken, wat hier niet bereikt kan
worden, terwijl ze het toch als mogelijk en noodzakelijk beschouwen.
Stop je
oren dicht voor de geest van die bezwering, raak niet begerig door je eigen
inzicht en ga met de slang geen gesprek aan; maar wandel in Jezus, zoals jullie
Hem hebben aangenomen, in pure eenvoud, wees kinderlijk door alle hoge jaren
van jullie christendom heen en blijf daarin.
De geest van liefde
(25
mei 1701)
‘U hebt in
mij Uw Zoon geopenbaard, eeuwige Vader - o, hoe groot is Uw Zoon en hoe groot
is Uw liefde! Wie kan iets doen zonder U en Hem? Alles wat men begint is immers
vergeefs, al het eigen rennen en lopen wordt moe, en al het eigen willen komt
nooit tot voltooiing. Maar wanneer U en Uw geest in ons het echter wil, willen
wij ook en voltooien wij onze loop en vliegen wij snel als adelaars de hoogte
in en aanschouwen U met standvastige ogen, die van U het licht hebben ontvangen
om het Licht te zien. Hier is geest en leven, gerechtigheid en sterkte,
waarheid en vrede en een onvergankelijk wezen.
Alle dingen
zijn mogelijk voor het geloof, dat U beroert en Uw Zoon aantrekt tot een onoverwinnelijke
kracht. Hier is de volmaakte wet van de vrijheid, die enkel kinderen
voortbrengt die bij hun Abba[36] zijn
en niet bang zijn verdoemd te worden, en zich om geen enkel werk van de wet
bekommeren; want zij zijn verheven boven alles wat nog zwak is en boven alle
armzalige instellingen, en ze zijn ingevoerd in de geest van liefde, die alles
gemakkelijk maakt.
Uw liefde,
o God, is in onze harten uitgestort, daar leven wij van; wij geloven door Uw
overweldigende kracht, daarom overwinnen wij en gaan wij met het anker van onze
hoop binnen in het diepste inwendige achter het voorhangsel; wij zien Uw Zoon,
onze Hogepriester, en in Hem Uw heerlijkheid die de onze is geworden, omdat Uw
Zoon onze zoon is en wij in Hem gevonden zijn en in Hem de gerechtigheid zijn
geworden, die voor U telt’
Ja, Mijn
zoon, ga door zo te geloven en hou je steeds aan Mij vast; Ik heb Mij aan jou
geopenbaard en zal Mij nog verder openbaren en jou in Mij voleindigen, zodat
jij in Mijn Zoon datgene wordt wat je in Hem hebt herkend. Ik zegen jou en jouw
voortgang, en geef je een open deur; jij zult ingang vinden in die harten, die
naar jou luisteren, en je zult voor Mij in- en uitgaan, kracht vergaren en na
het behalen van de overwinning terugkomen. Ga heen en openbaar Mijn genade aan
de volkeren, en stort de rijkdom van Mijn liefde uit onder de armen. Ze wachten
erop; ga, en treuzel niet! Amen.
De grote liefde van Christus
(22
september 1701)
Ach, als de
mensenkinderen Mijn wegen, die Ik met hen ga, toch eens op de juiste manier mochten
inzien, en mochten ze toch zien hoeveel Ik ter wille van hen doe: wat zouden ze
Mij liefhebben, en hoezeer zouden ze inzien dat alleen Ik degene ben die Mijn
werken in hen begin en voltooi. Ze zouden stil en lijdzaam zijn, maar dan zou
Ik in hen beginnen - Ik, de aanvang van alle schepselen Gods, Ik, de laatste en
het einde van alle dingen.
Op Mijn
zachte manier spreek Ik luid en roep Ik op straat, en wie oren heeft om te
horen, hoort het; Ik ben overal, en wie ogen heeft om te zien, ziet Mij, de eeuwige
wijsheid, in alle dingen, zichtbare en onzichtbare; Ik ontmoet Mijn mensen op
straat en omarm hen; Ik vind hen ook wanneer Ik uitga om hen te zoeken, en
breng hen met vreugde thuis. Ik doe nog meer en grijp een snoevende Saulus met geweld, opdat er niets over blijft van eigen
roem en Ik alleen degene ben, die het begin en het einde van hun zaligheid, die
alles in alles teweeg brengt.
Zalig zijn
de jonge vrouwen, die Ik als eerst vind, wier gehoor Ik open en die hun oren
diep naar Mij neigen en Mij helemaal naar zich toetrekken. Zij zullen ook als
eersten de heerlijkheid zien die Ik bezit, en ze zullen Mij schitterend mooi
gemaakt tegemoet komen, want ze hebben Mij aangenomen en hebben datgene van
zichzelf laten maken wat Ik heb gewild; ze hebben Mij alleen de eer gegeven, de
liefde zuiver bewaard, de grootste wonderen die Ik bij hen openbaarde in
deemoed bewezen en alleen Mij bij alle mensen verheerlijkt.
Zoek de liefde!
(10 juni 1702)
Hoe voortreffelijk
is toch de liefde, en wat is haar weg niet juist en vrij van ergernis, waarop
de eerstgeborene gaat en ieder kruis gering acht, dat zij ter wille van haar
geliefde en het goede verduurt. Ze is vol vriendelijkheid en kan niet anders
dan in de lieflijkheid van haar Immanuël wandelen.
Het is voor haar onmogelijk haar geliefde ook maar enigszins verdriet te doen;
maar dat zou nog te weinig zijn, als zij niet tevens altijd goed deed en in
haar liefde ook haar vijanden zou opnemen, die zij met machtige halen naar zich
toetrekt en velen van hen in overwinning en triomf met zich meebrengt naar Mij
toe, als buit en toegift van het leven, die haar eeuwig geschonken blijft.
Kom dus
naar Mij, mensenkinderen, leer de liefde van Mij en zie in Mij Mijn Vader, die
jullie zo liefheeft en Mij aan jullie heeft geschonken. Zijn liefde maakt
jullie tot kinderen in Mij, schenkt jullie alles met Mij, zodat jullie alles
beërven wat Ikzelf heb.
Ik heb
graag dat jullie door het geloof tot Mij komen en door de hoop sterk worden
tijdens de levensloop, die voor jullie uitgestippeld is; maar de liefde is de
grootste van hen en blijft in Mijn aanwezigheid bestaan, wanneer hoop en geloof
ophouden.
Jullie gaan
het meest op Mijn Vader lijken, wanneer jullie geboren worden als een plant
voor de eeuwigheid, die vrucht draagt voor het eeuwige leven; want Mijn Vader
is louter liefde en Ik ben de Zoon van de liefde. Mijn geest is een geest van
liefde, die over jullie is uitgegoten, die grote daden heeft gedaan en er nog
steeds meer zal doen in alle tijden van de eeuwigheid, hoewel het geloof
ophoudt en opgegaan is in datgene, wat het heeft geloofd.
Dat het er
in Mijn kerk tegenwoordig nog zo zwak uitziet komt door het gebrek aan liefde,
die op deze manier slechts klein begint; maar Ik zal het heilige vuur van Mijn
altaar nemen en liefde en gebed over de aarde uitstorten. Dan zal het goed op
gang komen en zal de eerste tijd weerkomen, zoals toen Ik Mijn apostelen
uitzond en velen christenen werden; en nog veel meer zullen er christen worden,
wanneer Mijn geest van liefde over alle vlees uitgegoten wordt en het rijk van
de liefde bloeit met de schone vrucht van vrede en gerechtigheid. Ja! Amen! Ik
zal het doen! Het grimmige rijk van de verstandige dieren[37]
vergaat; maar Mijn rijk van liefde, waarin enkel ‘mensen Gods’ zijn, blijft
voortdurend. Halleluja!
Sommigen worden door liefde,
anderen via harde wegen naar God geleid
(18
juni 1702)
Het zijn
goedmoedige kinderen, die zich al gauw door Mij, de moeder van de wijsheid, laten
trekken en door Mijn liefkozingen, of ook wel door kleine tuchtigingen tot Mij
komen en bij Mij blijven; maar sommigen hebben een stramme, eigenzinnige geest,
die Ik uit liefde harder moet aanpakken, en met wie Ik meer moeite heb dan met
de anderen. Want al het eigene in de mens moet gebroken worden, als hij het
paleis van de vrijheid wil bereiken, waar allen binnenkomen als engelen van God
en door een wenk geregeerd worden.
Maar Ik heb
nog andere types onder Mijn tucht, die een harde natuur hebben, terwijl ze daar
zelf toch geen vrienden van zijn; hen laat Ik proeven van Mijn geest van
liefde, en Ik kom hen te hulp door hun een blik in het zuivere, onbevlekte
wezen van het hoogste Jeruzalem te schenken, waar ze de mooie godsdienst in de
geest zien, daar vurig naar verlangen en ziek van liefde worden, zodanig dat
ook hun uiterlijke lichaam daardoor aangegrepen wordt en zij buiten hun lichaam
wensen te zijn bij datgene, wat ze zien. In die strijd verdwijnt het oneffene en wordt alles wat krom is, recht; de hoge
gedachten aan hun zelfbehagen met alle beelden vallen weg in deemoed en
gelatenheid onder Mijn hand, en ze erkennen naar waarheid dat de genade van
Degene die hen roept alles in alles is, en dat al het rennen en lopen
tevergeefs is, als niet de heilige geest de wind wordt die het voortstuwt en de
Zoon der liefde Zichzelf verheerlijkt in hun harten.
Dan
ontstaat het heilige lijden, stilhouden en aannemen, en dan wordt het woord
gehoord: ‘Heer, wat wilt U dat ik doen zal? Laat gebeuren wat U wilt, en geef
wat U wilt!’ Zulke zielen trek Ik dan door Mij tot Mij, en doordat Ik hen trek
gaan ze naar Mij toe; dan zijn ze constant ingekeerd naar de edele grondslag
van deemoed en liefde en zouden alle mensen wel in zichzelf willen omvatten en
hen naar God trekken, omdat ze weten dat zijzelf enkel door het erbarmen van
God naar God zijn getrokken.
Deze
kinderen van Mij blijven bij Mij, en gaan niet weer weg; want ze hebben het
doel gevonden en betere dingen dan al het zinnelijke geproefd. Hun smaakt niets
anders meer dan datgene, wat Ik ben; daarom houdt ook alles bij hen op, wat Ik
niet ben. Amen!
De liefde van God in het evangelie
(18
juni 1702)
Ik ben de
liefde; daaruit komt het leven, uit het leven het licht en uit het licht
inzicht en waarheid. De wet spreekt weliswaar over de liefde en heeft zijn
eigen inzicht; maar de wet heeft en geeft de liefde niet, en doodt degenen die
niet liefhebben en derhalve de wet niet vervullen. Wie echter uit de liefde -
dat wil zeggen uit Mij - is geboren, bezit de geest des levens en heeft een
overvloedig inzicht dat de waarheid voortbrengt; hij is uit de dood tot het
licht des levens gekomen en heeft de wet niet vervuld door de wet, maar door de
geest van de liefde, die alles gemakkelijk maakt.
‘Wie zou er
dan onder de wet en derhalve in de dood willen blijven, en niet onder de
levensbanier van U zijn, die de God van leven en liefde bent? Schiet veel
pijlen van liefde in ons, opdat wij leven, en wek ons op tot geloof en tot de
liefde, die door U en Uw geest van liefde uitgegoten is en die hoger is dan
enkel het geloof, dat eenmaal ophoudt als het eenmaal aanschouwt wat het
gelooft. De liefde daarentegen blijft en heeft datgene, wat ze liefheeft, bij
zich.’ De liefde waar de wet over spreekt is weliswaar voortreffelijk en een
prachtige deugd; maar de liefde, die in alle eeuwigheid blijft en door Mij
geschonken wordt, is boven ieder geloof verheven en is het hoogste, dat jullie
je kunnen voorstellen en kunnen ontvangen.
‘Dauwt,
hemelen, uit den hoge![38] Laat
de vurige zee van liefde zich uitstorten! Laat die hete, heilige gloed om zich
heen grijpen, al het onzuivere in ons verbranden en alle vuiligheid wegspoelen,
opdat het zuivere bij het zuivere en de liefde bij de eigenlijke bron van het
wezen van de liefde komt en daar eeuwig mee verenigd blijft! Zover moet het
werkelijk komen, want de liefde is sterker dan de dood en machtiger dan alles,
wat tegen de liefde is!’
Ik ben de
liefde, en Ik wil alles in alles zijn - dan moet alles dus eerst ook liefde
zijn geworden om in Mij te blijven en zich eeuwig in Mijn liefde te verkwikken!
Amen.
God is liefde
(20
juli 1702)
Ik ben
alleen. Voor Mij is er niemand en na Mij ook niet; Ik ben die Ik ben. De liefde
is evenzo: Ik ben de liefde; voor haar is er niets geweest, aangezien zij de
oorsprong van alle dingen is, en na haar zal er niets komen, want alle dingen
eindigen in haar.
Mijn
barmhartigheid komt voort uit de liefde, die pas een naam krijgt wanneer er
iets ellendigs is waar Ik Mij over ontferm; de oorzaak daarvan is de liefde,
die in haar erbarmen tot uitdrukking brengt hoe groot ze is, aangezien Ik niet
alleen datgene liefheb wat beminnenswaardig is, maar
ook datgene wat niet beminnenswaardig is in Mijn
erbarmen insluit en weer goed maak, zodat Ik het weer lief zal kunnen hebben.
De benaming barmhartigheid houdt weer op te bestaan, evenals die er vanaf het
begin niet was, toen er nog niets gevallen was; maar Mijn liefde, waarmee Ik
alles wat Ik heb geschapen liefheb, houdt niet op. Want zoals ze er vóór alle
tijden was en door alle tijden heen gaat, zo blijft ze ook voorbij alle tijden
en kan niet ophouden, evenals ook Ik, die de liefde ben, niet kan ophouden.
Mijn
wezenlijke gerechtigheid is niets anders dan rechtvaardige liefde, die ook
rechtvaardig was voordat er zonde bestond en voordat de straffende
gerechtigheid over de zonde kwam, die ook niet eeuwig kan blijven; want de
zonde is er niet door Mijn wil, noch hoort hij thuis onder Mijn schepselen, die
Ik alleen in stand houd en waarover alleen Ik Mij ontferm als ze gevallen zijn.
Maar over de zonde ontferm Ik Mij nooit, maar Ik neem hem uit hun midden weg en
verdelg hem door Mijn gerechtigheid, waartegenover hij zich niet kan handhaven.
Zo red Ik Mijn schepselen door Mijn barmhartigheid, die als een dochter uitgaat
van de liefde en Mij en de grootsheid van Mijn liefde roemt, omdat Ik ook dat
wat vervallen is niet weggooi, maar het weer opricht en opbouw.
Wanneer nu
door Mijn verterende vuur het eigenzinnige van Mijn schepselen is weggesmolten
en het trotse door Mijn hand en Mijn genade in degene die Ik liefheb
verdeemoedigd is, en alles zodoende verzoend, teruggevonden en teruggebracht
is, is alles weer goed geworden en is er niets meer overgebleven waarover Ik
Mij zou moeten ontfermen, en daarmee houdt dan tevens de naam barmhartigheid op
te bestaan. Maar Ik, de liefde, blijf wie Ik ben en was en zal zijn: alles in
alles! Amen! Ja, amen!
Over de liefde van God kan niemand
genoeg spreken
(22
juni 1702)
Kan iemand
genoeg spreken over de goddelijke liefde? Wie heeft haar macht onder woorden
gebracht? Wie kent de aard van haar versmelting? En haar hitte, die niets
verbrandt, behalve wat niet zuiver is?
De kolen
van de liefde zijn vurige kolen, die op het altaar van het geloof aangestoken
worden. Ja, die aangestoken worden door de hemel en door de hemel en de
krachten daarvan brandend worden gehouden.
De liefde
verenigt de geliefden en smelt hen aaneen; ze verandert het zwakke in de
sterkte van de sterke en is tot alles in staat.
O,
doorgloei mij dan, U, die niets anders dan louter liefde bent! Brandt alles weg
wat U niet bevalt; maak mij zwanger van Uw deemoedige geest van liefde die mij
vruchtbaar maakt. Want U hebt mij meer lief, wanneer ik geestelijk in U geboren
ben en Uw gestalte in mij tevoorschijn gebracht is. Ik wil geen andere minnaar
bij mij toelaten dan alleen U, en Uw geest van bezieling verdraagt dat ook
niet; en ik kan ook niets liefhebben buiten U, omdat Uw schoonheid en de pracht
van Uw verhevenheid mij openbaar zijn geworden en alle andere liefdes verzwelgen.
Aan Uw
schepselen zie ik - temidden van het verval - hoe het
paradijselijke en het goede vanuit U er uitziet; het zijn Uw reine geesten,
grote krachten, die rond Uw troon zijn, en Uw gaven zijn edele gaven, die U aan
Uw uitverkorenen geeft. Maar toch zijn ze voor mij niet datgene, wat U voor mij
bent, en ze kunnen mijn einddoel niet zijn, waarin ik eeuwig kan rusten.
Het allerwonderlijkste aan Uw goddelijke liefde, o mijn God, is
dat U Uzelf en Uw heerlijkheid zo groot maakt ten opzichte van mij, en dat U
mij toch dapper genoeg maakt om naar U toe te gaan en U te omarmen. Geloofd zij
U, mijn Gemaal, en Uw liefde zij eeuwig hoog geprezen! Amen.
Nieuwe
teksten
Groei in de liefde!
(ontvangen
van de Heer door J.K.F.,
zondag
13 augustus 1893)
Mijn lieve
kind, kijk, jouw hart verlangt naar Mij en Mijn liefde; daarom haastte je je naar Mij met de volgende woorden:
‘O, lieve
Vader, hoe kan ik U dienen? Deel mij Uw allerheiligste wil mee en zeg mij hoe
ik de dag, die Uw dag is, kan doorbrengen op de manier die U het meest
welgevallig is! O Heer en liefdevolle heilige Vader, laat mij voor U leven;
laat mij U dienen, als het Uw heilige wil is en U mij de grote genade waardig
acht Uw kind en Uw dienstmaagd te zijn. Hoewel ik Uw genade nooit heb verdiend,
laat mij ter wille van Uw kinderen toch ook vandaag Uw stem en Uw heilig woord
horen; maar altijd geschiede alleen Uw heilige wil. Amen!’
Zo heb jij,
die nu in Mijn ogen Mijn kind bent, op een goede manier gesproken; Ik wil je
bede graag verhoren en je geven waar je hart naar verlangt - jouw hart, dat
hongert en dorst naar Mijn liefde en daardoor in staat is Mijn woord en Mijn
stem te horen, die ook tegenwoordig op vaderlijke wijze spreekt tot ieder kind,
dat Mij ernstig zoekt en vol verlangen op Mijn verschijnen wacht. Mogen jullie
voelen en erkennen dat Jezus Christus de Heer is, door wie alleen jullie tot de
Vader kunnen komen, die Eén is in Mij, de heilige geest, door wie Ik tot jullie
spreek - als Vader en als Zoon, al naargelang jullie één zijn met Mij en Mij in
de Vader of de Zoon liefhebben. Want Ik geef Mijzelf aan iedereen
overeenkomstig zijn liefde en zijn geloof, en deel de gaven van Mijn liefde zo
uit, dat iedereen daarin kan vinden wat hij zocht. Maar als Ik een hart
bijzonder nabij wil komen, dan neem Ik daarin Mijn intrek, als het voor Mij
geopend wordt, en spreek Ik tot dat hart op een wijze die het kan verstaan -
door het innerlijke levende woord zelf of door het wekken van de geest voor het
begrijpen van het woord, wat hetzelfde is; want iemand die het woord in
zichzelf hoort en overeenkomstig Mijn wil opschrijft, staat niet dichter bij
Mij dan degene, die het geschreven woord in zich opneemt en Mij daarin herkent
- wat ook alleen diegene kan, die zijn hart voor Mij opent. En alle twee kunnen
ze hun liefde en geloof alleen bewijzen door Mijn leer op te volgen.
Streef er
dus bovenal alleen naar dat jullie de wil van de Vader uitvoeren, die Ik wil
openbaren aan iedereen, die zich ernstig moeite geeft die te onderzoeken om
zijn leven daarnaar in te richten. Weliswaar heb Ik nog een weg en een andere
middel om het hart van een kind heel nabij te komen, en dat is het directe
woord, waar jullie Mij meestal om vragen, zonder te bedenken wat het wil zeggen
een woord van Mij te ontvangen. Ik wil jullie niet van Mij verwijderen, als Ik
jullie herinner aan de grootsheid en heiligheid van jullie Vader, o nee, Ik wil
jullie steeds dichter bij Mij brengen. Maar om dat te doen, moet Ik jullie
leren Mij meer geestelijk dan materieel op te vatten en steeds in gedachten te
houden dat Ik niet alleen ‘Vader’ heet, maar ‘God de Vader’, wiens macht en
kracht oneindig zijn. Jullie moeten met ontzag en liefde aan Mij denken en
jullie hart en liefde laten heiligen door Mijn heilige geest, waarom jullie
steeds meer moeten bidden; want zolang Mijn geest jullie niet volkomen
doordringt, zijn jullie niet in staat de juiste betekenis van Mijn woorden op
te vatten, die immers steeds alleen voor de geest van de mens gelden, en niet
slechts van één mens, maar van allen.
Als jullie
dus bidden, bidt dan voor de hele mensheid, niet alleen voor individuen; want
Ik wil dat alle mensen geholpen worden, en zo moeten ook jullie willen en
wensen dat Mijn licht zonder onderscheid voor allen schijnt.
Alleen zo
worden jullie sterk in het liefhebben, sterk in het hopen en vertrouwen; en
aldus toegerust kan Ik jullie dan als schapen onder de wolven zenden, als dat
nodig is. Want dan zijn jullie sterk om voor Mijn rijk te strijden en kan Ik
jullie plaatsen waar Ik wil en geven wat Ik wil, maar ook ontnemen wat Ik wil.
Want jullie zijn van Mij, en jullie hele rijkdom bestaat uit geestelijke
goederen, die geen macht van deze wereld jullie kan ontroven en die jullie van
dag tot dag moeten vermeerderen, opdat jullie kunnen geven aan de behoeftigen. Jullie moeten niet alleen voor jezelf
vergaren, maar ook voor degenen die naar jullie toe geleid worden door Mijn
liefde, die jullie zodoende waardig acht om de hongerigen
te spijzigen met het aan jullie verleende bezit, opdat het daardoor vermeerderd
wordt en rijkelijk zegen brengt. Daaruit mogen jullie concluderen dat jullie
Mij met steeds grotere liefde moeten benaderen, als jullie kinderen willen zijn
en worden, die Mijn liefde waardig zijn. Amen!
De aantrekkingskracht van de heilige
liefde
(ontvangen
van de Heer door J.K.F.,
24
augustus 1893)
Je moet
verder schrijven, Mijn kind, want Ik zie nog één van Mijn kinderen op een
afstand staan, dat niet aan Mijn Vaderhart durft te komen en toch in haar hart
vol liefde voor Mij is.
O Mijn
kind, waarom wil je jezelf als zo onwaardig beschouwen om door Mij bemind, door
Mij gespijzigd te worden met het brood des levens?
O zie, Ik
verlang naar jouw liefde, wees dus niet angstig meer, Mijn kind; want kijk, Ik
heb jou zo onuitsprekelijk lief, en Ik wil dat jij Mij ook zo zult liefhebben
met je hele hart, dat al lange tijd aan Mij toebehoort - want je hebt Mij al
van kindsbeen af liefgehad. Daarom heb je ook direct de stem herkend van jouw
God, die jij in de Vader boven alles liefhebt en die
nu naar jou toekomt in het woord van Zijn mond, in de geest van Zijn liefde, om
je te tonen hoe groot en machtig Zijn liefde is, hoe onuitsprekelijk groot en
heilig, zo groot, dat geen mond haar ooit onder woorden kan brengen. Dat wil
Hij je tonen, en jou in Zijn liefde van de ene trede naar de andere verder
leiden.
Kom dan
kind, en houd de hand vast, die jou nooit verlaat.
Heb verder
lief, en maak je geen zorgen dat je Mijn licht eens zou kunnen ontberen.
Bewaar Mij
maar in je hart, dan zal Ik altijd bij je zijn
en je trouw
en goed verder onderrichten, zoals een goede Vader doet!
Laat het
lieve kind een teken voor je zijn van Mijn liefde, van jouw Vader Jezus. Amen!
Alles op Zijn tijd!
(ontvangen
van de Heer door J.K.F.,
24
augustus 1893)
En wat de
vraag betreft, of het hart van je zuster nu in staat is Mijn liefde op te
nemen, zeg Ik dat iedereen in staat is Mijn liefde op te nemen. Maar het staat
iedereen vrij, of het zich door Mij wil laten spijzigen; want Mijn brood smaakt
alleen degene die honger heeft, en Mijn liefde alleen degene die naar liefde
verlangt. Daarom: wacht nog maar rustig tot Ik de honger laat komen en geef dan
aan degene die het aan jullie vraagt, dan zal Mijn zegen bij jullie zijn. Amen!
Wenken voor de missie van liefde en
licht
Het
bovenstaande geldt ook voor Mijn kind L.F. Want ook daar is nog niet het echte
verlangen naar Mij ontwaakt, en zonder dat brengt Mijn woord weinig zegen. Je
vraagt wel, Mijn kind, en denkt in jezelf: ‘Er zijn er niet veel die ons om het
woord van de Heer vragen, als we alleen moeten geven aan degenen die ons erom
vragen; de meesten moeten we er toch eerst naartoe leiden en hun Uw liefdegaven
tonen, voordat ze een verlangen daarnaar kunnen hebben? Hoe moeten wij dat
vragen om brood nu verstaan, lieve Vader?’ Kijk, lief kind, dat is heel
eenvoudig en gemakkelijk te begrijpen. Onder dat vragen hoeft geen
nadrukkelijke wens verstaan te worden, maar er moet alleen een vurig verlangen
naar Mij zijn in het hart van iedereen, aan wie Ik Mij door het nieuwe woord
wil openbaren. Hoewel dit verlangen in het diepste innerlijk van het hart is,
zal het toch weldra van buiten zichtbaar zijn voor de echte kenner, in wiens
hart Ikzelf zal aangeven waar deze of gene ziel naar zoekt. Dan is er van de
kant van de zoekende ziel verder geen verzoek meer nodig, want Mijn liefde
heeft het reeds zo geregeld, dat het hart zonder meer uitspreekt wat het voelt,
en dat is dan ook het juiste moment om Mijn liefde uit te delen. Iedereen, die
voor Mij wil werven, moet in zichzelf voelen of het nu het juiste moment is of
niet. Daarom zeg Ik: Handel altijd in overeenstemming met jullie diepste
innerlijke gevoel, dan zullen jullie het leven van jullie hart wekken en
overeenkomstig Mijn wil handelen. Maar nu genoeg voor vandaag; Mijn zegen voor
jullie allen! Amen!
Verjaardagsgroet van de eeuwige liefde
(ontvangen
van de Heer door J.K.F.,
19
december 1893)
Je komt
naar Mij, Mijn kind, vragend om liefde, en je zult liefde ontvangen; er is
immers noch in de hemel noch op aarde een groter geschenk dan de liefde van de
Vader. Je staat voor een nieuwe levensfase en kijkt met vol vertrouwen in Mijn
Vaderliefde naar Mij op, Mij lovend en prijzend voor al het goede dat Ik je het
afgelopen jaar heb geschonken, maar ook dankend voor menig leed, en vragend of
Ik je wil vergeven waar je verkeerd hebt gedaan, gezondigd en nagelaten goed te
doen. Dat alles, Mijn kind, heb Ik je vergeven voordat je het Mij vroeg, omdat
je Mij liefgehad hebt en nog steeds liefhebt, en tot
in alle eeuwigheid zult liefhebben. Wees dus onbevreesd!
En
ga door te geloven, hopen, beminnen,
Ik
ben en blijf jouw Begeleider.
Wees
jij maar trouw, Ik blijf het jou eeuwig,
blijf
jij maar kind, dan ben Ik jouw Vader,
verlaat
de wereld, dan is de hemel van jou.
Geef
Mij je hart, dan ben je helemaal van Mij!
Kijk
kind, dit is Mijn wens, ook vandaag:
geef
Mij je hart met vreugde;
nog
is het niet vrij van de wereld,
nog
is de strijd niet voorbij!
Tot
je volkomen hebt overwonnen
komen
er nog vele donkere uren.
Maar
vrees niets, Ik ben immers Degene
die
er steeds is met Zijn hulp,
wees
dus niet teveel en angstig bezorgd,
of
je met Mij het doel wel bereikt.
Wie
met Mij strijdt, overwint met Mij.
Voor
wie deze belofte niet genoeg is,
is
er geen ander teken
of
hij Mij eens zal bereiken, dan alleen dit ene,
dat
de zuivere liefde in Jezus Christus is!
Aan
wie zich in liefde verbonden voelt
met
de doodswonden van de Verlosser,
zal
de liefde naar waarheid verkondigen
dat
hij Mij eenmaal terug zal vinden.
Wees
vandaag dus tevreden, Mijn kind, met wat Mijn liefde je schenkt, en wees
gezegend vanuit de volheid van Mijn liefde, die nooit eindigt. Dat zegt de
eeuwige liefde van de Vader jou. Amen.
Waakt en wacht
(vervolg,
20
december 1893)
Schrijf verder,
nu je in Mijn liefde rust en vrede hebt gevonden, want nog altijd bergt Mijn
Vaderhart onmetelijk grote schatten in zich, die het allemaal wil delen met
jullie, Mijn lieve kinderen; daarom kom Ik ook vandaag in jullie midden, met de
groet: Vrede zij met jullie! Want Ik zou niet bij jullie kunnen verblijven,
tenzij er vrede en liefde onder jullie heersen - dat wil Mijn begroeting
zeggen. Hij moet jullie laten zien wie Ik ben; en als jullie Mij herkend
hebben, zijn jullie harten ook geopend en Mij in liefde toegenegen, zodat Ik
bij jullie en in jullie midden kan blijven om jullie de grote geheimen van God
te onthullen en te vertellen over de wonderen van Zijn liefde. Dat en niets
anders is het doel van Mijn komst. Schenk dus goed aandacht aan wat de Vader
jullie vandaag schenkt; al is jullie al veel geopenbaard, zodat jullie dikwijls
de vraag zouden willen opwerpen:
‘Waarvoor
eigenlijk steeds maar meer? We weten zoveel, en leven er zo weinig naar; wat
voor nut moet nog meer voor ons hebben, zolang we het oude nog niet hebben
opgevolgd en tot op de bodem van ons hart hebben begrepen, ingezien en beleefd
als de enige waarheid uit God? Laden we niet met ieder nieuw woord een grotere
verantwoording op ons? En wat moet er dan tenslotte van ons worden, als wij
ondanks alle inzicht en liefde, die we ontvangen, toch niet van de grond van
ons gemoed af getransformeerd zijn en nieuwe mensen zijn geworden? Want dat is
toch het fundamentele doel van de oude en de nieuwe leer; maar wij voelen nog
zo weinig van een volledige transformatie. Daarom worden we bang en vragen we
ons met grote bezorgdheid af wat er van ons moet worden, als we ondanks al ons
worstelen en strijden het doel niet bereiken?’
Wie anders
dan Ik, jullie Vader, kan die vragen voor jullie oplossen, en wie anders kan
jullie bevrijden van die beangstigende zorgen. Ik zal ze in de kortst mogelijke
tijd voor jullie oplossen.
Kijk, al
die zorgen zijn zinloos; het zijn influisteringen van de boze, die jullie de
weg naar Mij zo steil mogelijk wil voorstellen en jullie er tenslotte van zou
willen overtuigen dat het absoluut onmogelijk is om ooit de top van de berg te
beklimmen - opdat jullie moe worden van de vergeefse strijd en je helemaal aan
hem overlaten, en hij jullie heel geleidelijk naar het eeuwige verderf zou
kunnen leiden. Als jullie nu de bedoelingen van de vijand inzien, dan zullen
jullie ook heel gemakkelijk begrijpen wie degene is, die aan Mijn liefde een
halt zou willen toeroepen en Mij zou willen bevelen Mij terug te trekken van de
Mijnen, zodat hij vrij spel met hen zou hebben. Maar zover zal de vijand het
nooit ofte nimmer brengen; Ik heb Mij over jullie ontfermd, maar niet om jullie
in zijn handen over te leveren. Jullie zijn Mijn duur gekochte kinderen, en
niemand zal jullie uit Mijn hand rukken; laat je dus niet door de boze
verleiden door onbetekenende bangmakerij! Vertrouw je geheel en al toe aan Mijn
liefde, die jullie naar het eeuwige leven, maar nooit naar het verderf voert.
Dat zeg Ik jullie, opdat jullie vreugde volkomen zij en alle treurigheid van
jullie moge wijken; want waar Ik ben, is vrede en blijdschap in overvloed.
Wees dus
allen gezegend door jullie altijd liefhebbende Vader in Jezus. Amen.
De alles omvattende band van de liefde
(door
A.T.G.,
15
november 1899)
Opnieuw
gloeit nu in mijn hart dat zachte vuur, dat straalt en toch niet verbrandt,
zoals vroeger dat vuur in het bosje bij Mozes; en ik vraag mijzelf af: ‘Waar
komt mijn sympathie heel in het bijzonder voor die ‘grote man’ vandaan? En
vanwaar mijn aanmatiging mijzelf een geestverwant van hem te voelen en in menig
opzicht zelfs ‘gelijk’? ‘Hij hield zich aan Degene, die hij niet zag, alsof hij
Hem zag’ en: ‘Hij sloeg met zijn staf op de rots, en het water stroomde eruit’
- net als het ‘levenswater’ door mijn staf, de pen; en ook hem heeft God
geroepen, zoals Hij mij ‘geroepen’ heeft om in Zijn naam en tot Zijn eer te
werken. Maar als volgt: Mozes deed grote dingen in het groot, ik echter slechts
kleine dingen in het klein. Maar - ach, daar komt het antwoord op mijn ‘waarom’:
hij had God lief, en ik ook, en daarom heb ik hem ook lief, mijn ‘broeder’
Mozes!
O schone,
heilige band van liefde, die alle mensen verbindt die zich ‘aan God wijden’,
vanaf de eerste, oude ‘joden’ tot de ware gelovigen van de huidige tijd, en die
zich om alle harten heen slingert, zodat ze zich als door uitstekende levende
mortel met elkaar verbonden bouwstenen stevig ingevoegd voelen in het bouwwerk
ter ere van God, de geestelijke, kosmische tempel, de ‘onzichtbare kerk van
God’, die eeuwig het geestelijke lichaam van Christus is, was en zal zijn, tot
leven gebracht door het bloed van Zijn geest van liefde! Amen!
Groet van de liefde
(ontvangen
van de Heer door W.K.B.,
4
februari 1897)
Ik wil de zon
van Mijn liefde niet verbergen voor de ogen van hem, die Mij met zijn liefde
zoekt. En degenen, die Mij zullen vinden met hun liefde, wil Ik ‘Mijn lieve,
lieve kinderen’ noemen. En ze zullen in alles aan Mij gelijk zijn en deel
hebben aan Mijn oneindige zaligheid, die zich in eeuwige stromen uit de rijke
bron van Mijn liefde uitstort.
Dit, Mijn
lief kind, als groet en ter sterking, van je trouwe Vader Jezus.
Probeer het steeds opnieuw
(ontvangen
door R.L.M.,
5
oktober 1898)
Schrijf
weer een boodschap van Mijn liefde en hoor wat zich in je innerlijk doet
gevoelen, als een teken dat Ik bij je ben; wil dus met al je aandacht naar
binnen keren en naar Mijn zachte Vaderstem luisteren, die jouw hart steeds weer
opnieuw wil doordringen. Je hebt Mijn nabijheid al heel vaak gevoeld, en in je
hart worden al veel dingen duidelijk - wat een gevolg is van jouw steeds meer
ontwakende geest. Maar je bent nog niet in staat om jezelf blijvend op die
geestelijke hoogte te houden, altijd laat de zwakheid die je aankleeft zich nog
gelden. En zo komt het dat je enerzijds, doordrongen van Mijn liefde, jouw
ontwikkelingsgang voor een deel al voorziet, voorzover
je inzicht reikt, maar anderzijds ook zo nu en dan erg uit je rol valt - wat
jijzelf als een gebrek van je beschouwt, waarover je niet zelden erg verstoord
en in een sterke tweestrijd met jezelf raakt.
Je verlangt
er wel vurig naar om in dit opzicht een zekere volmaaktheid te bereiken; maar
hoe meer je nu naar innerlijke rust streeft, des te minder ben je in staat die te
bereiken, en niet zelden is het tegenovergestelde het resultaat van je
inspanningen - wat echter een zeer gegronde reden heeft, en wel de volgende:
‘Jouw
streven naar innerlijke rust heeft nog een zekere hang naar geestelijke
traagheid.
Als je nu
zou vinden wat je in dit opzicht zoekt, zou je heel gauw inslapen en, in het
goede geloof een zekere zielerust te bereiken,
geestelijk langzamerhand steeds inactiever worden en
zo verloren gaan voor het eeuwige leven uit Mij, en dat zou toch helemaal
strijdig zijn met Mijn en jouw eigen bedoelingen.’
Om die
situatie echter voor altijd uit te sluiten, ontbreekt het niet aan uiterlijke
gebeurtenissen, waardoor je steeds in een zekere beweging wordt gehouden - waar
ook de opvoeding van je kinderen een groot deel aan bijdraagt. Ik zeg je: ‘Heb
meer geduld met jezelf!’ Laat je ergernis over je eigen onvermogen in jezelf
niet zo groot worden, dan zul je weldra een beter doel bereiken!
Streef
ernaar om je steeds meer met jezelf te verenigen, dan zal het in die beheerste toestand
eerder mogelijk voor je worden jezelf op dit heikele punt te overwinnen en tot
volledige, zelfstandige heerschappij over jezelf te komen.
Laat de
moed niet zakken, maar probeer de opgave steeds weer opnieuw op te lossen, en
ook al lijkt je moeite vaak tevergeefs, dan wordt toch je kracht gestaald en
zul je dus ook langzamerhand over je moeilijke punt heenkomen, zonder dat je
dat speciaal in de gaten hebt, en daarna Mijn liefde prijzen, waar je nu liever
mee zou twisten!
Nu weet je
waar je aan toe bent; richt je daarnaar, dan zal het met wat meer geduld heel
gauw beter worden.
Dat zeg Ik
je, jouw liefdevolle en heilige Vader, die jou graag over het moeilijke punt
van volkomen zelfverloochening heen zou willen helpen en je bij het doel van de
ware opstanding en volledige vrijheid van geest zou willen brengen! Dat is Mijn
innige wens voor jou, waarin Mijn gehele Vaderliefde besloten ligt; maak die
steeds meer tot de jouwe, opdat wij één worden in de liefde! Amen! Amen! Amen!
Een verjaardagsbede
(O.Z.W.,
29
juli 1898)
Vader
geef ons Uw geest,
als
wij voor Uw aangezicht treden;
geef
ons, die U ‘kinderen’ noemt,
dat
wij waardig mogen bidden:
Laat
ons het grootste sieraad vinden
door
de deur van deemoed!
Geef
ons Uw levende woord,
houd
ons voortdurend actief.
Vergroot
in ons de vlam van liefde,
opdat
wij als bekeerde zondaren
waardig
voor het Lam staan,
Vader,
Uw trouwe kinderen;
laat
onze Heiland
Jezus
Christus in ons opstaan!
Dat
Uw woord het licht zij voor onze voet,
opdat
wij stevig staan,
wanneer
de toorn van het duister losbreekt;
alleen
Uw genade smeken wij af.
Uw
heilig Verbond tot leven brengen
en
ons kracht en rust en vrede geven,
ieder
uur!
Amen.
Volhard trouw in de eeuwige liefde
(2
september 1899)
Mijn kind,
jij zult in Mijn liefde behouden blijven, want Ikzelf ben degene die je leidt;
Ik, de eeuwige liefde, ben degene die je tegen ieder gevaar beschermt; Ik, de
heilige Vader, ben degene die je Mijn rijk wil binnenleiden, waar je allen weer
zult ontmoeten, met wie je door de band van de liefde in eeuwigheid verbonden
bent. Je moet weten dat het niet alleen jou, maar iedereen gegeven is Mijn rijk
van de liefde binnengeleid te worden, waar het verlangen naar Mij, de Vader,
het enige verlangen blijkt te zijn. Voor ieder van hen komt het uur, waarop hem
de gelegenheid is gegeven om Mij, de Vader, in de liefde te herkennen.
Kijk, Ik
zeg je: zoals het voor jou mogelijk was Mij in jezelf te voelen, zo is dat ook
bij ieder ander het geval; want Ik weet het beste waar Ik moet zijn om te
spreken. Ik ken het diepste innerlijke verlangen van iedereen, nog voordat het
tot uitdrukking wordt gebracht. Daarom kom Ik bij de meeste mensen in Mijn
liefde zo onverwacht, en effen de wegen die degene die naar Mij verlangt moet
gaan, opdat zijn hunkering gestild wordt.
Ik, de
liefde, ben degene die alles zo wijs ordent, opdat ondanks alle moeilijkheden
en strijd de hunkering van degene die naar Mij verlangt gestild wordt. Kijk,
jou vergaat het net zo; jij hebt één enkele hunkering in je, namelijk: Mij
trouw te blijven, je verlangt niets anders dan Mij alleen - en in eerste
instantie wil je al diegenen gered, d.w.z. geestelijk gered zien, die Ik, de
Vader, naar jou toe heb gebracht. Deze diepste hartenwens van jou nu is het
enige echte verlangen, en dat daaraan voldaan wordt, daar zal Ik, die de
eeuwige liefde ben, de eeuwige liefde behulpzaam bij zijn.
Dan is er
ook eeuwig bestaand leven aanwezig, en als gevolg daarvan zul je er zeker van
zijn dat jouw verlangen naar Mij ook het beste resultaat met zich meebrengt.
Kijk, Mijn
kind, jij hoeft zelf niets anders te doen dan alleen maar standvastig te zijn
in je handelwijze! Laat je door niets van de wijs brengen, want Ik, de Vader,
help je over alles heen; de mensen kunnen je niets doen, als je trouw blijft in
je hunkering naar Mij.
De mensen
kunnen je echter ook niet helpen, om het voor jou mogelijk te maken je zuiver
geestelijk te ontwikkelen. Want ondanks Mijn liefde die Ik, de Vader, de mensen
voortdurend in volle mate laat toestromen, zijn er toch maar enkelen die Mij,
de Vader, hebben herkend.
Kijk eens,
zo was het in alle tijden en zo zal het ook blijven, tot de tijd dat Ik zal
komen om van iedereen rekenschap te vragen over het talent[39] dat
hem toevertrouwd is. Wat denk je, zul jij het aan jou toevertrouwde werk er
goed vanaf brengen? Of zal blijken dat Ik ook in jou een twijfelaar
grootgebracht heb? Ik zeg je: blijf trouw aan jouw hunkering! Want het ligt aan
jou, of Ik bij Mijn wederkomst al diegenen in Mijn liefde opneem, die Ik bij
jou heb gebracht en die Ik nog bij je zal brengen.
De keten
die door Mijn liefde tot stand gebracht wordt heeft geen einde.
Door iedere
in de liefde opgenomen schakel komen er steeds weer nieuwe levensgeesten bij,
die behoefte hebben aan verlossing, en zo vormt zich een aantal dat tot in het
oneindige loopt.
Het is
echter Mijn liefde, die als genezende kracht gegeven wordt aan iedereen, die
enkel en alleen het verlangen naar Mij, de Vader, in zich heeft. Let er dus op
dat dit kleinood niet voor jou verloren gaat of je afgenomen wordt! Bewaar die
kostbare parel goed, die jij zo gelukkig was te vinden, en vergroot de
geestelijke waarde die voortkomt uit dit talent, dat jou heilig is
toevertrouwd, opdat je in tijden van nood voor iedere zoeker brood hebt.
Ik zeg je
dat de tijd zal komen, dat er met angstgeschreeuw naar Mij, de Vader, de
Verlosser, geroepen en gezocht wordt. Dat is dan echter ook de tijd dat jullie,
die de liefde voor Mij in zo’n rijke overvloed in je hebben, allemaal tot actie
overgaan.
Nu moet je
bezig zijn met dit werk, opdat je voor eeuwig en altijd Mijn liefde in je hebt,
om rijkelijk datgene aan een zoekend mens te geven wat hem naar Mij, de Vader,
brengt.
Ga nu in
vrede; Ik, jouw Jezus de Vader, blijf ook vandaag met Mijn volle liefde bij je.
Niet alleen jij zult gezegend zijn, maar allen die Ik, de Vader, naar je toe
breng. Dit zeg Ik je om je geloof te versterken in Mij, de Vader, die als enige
jou op de goede weg leidt. Amen.
Over het gevaar van de weg
van louter wijsheid
en over de zegen van de liefde
(ontvangen
van de Heer door J. Lorber)
Jullie
moeten alleen maar in de liefde van de Vader bidden tot God, die heilig,
heilig, heilig is; want voor God zijn alle mensen een gruwel, alleen voor de ‘Vader’
zijn ze ‘kinderen’.
Gods
heiligheid is onaantastbaar; maar de liefde van de Vader daalt af naar Zijn
kinderen. Gods toorn bereidt alle dingen eeuwige vernietiging; maar het
erbarmen van de Vader laat zelfs iedere droom nooit meer te gronde gaan.
Wat God
aangaat moet alles sterven; maar daarna komt het leven van de Vader over de
doden. Wie God zoekt, zal Hem, zichzelf en zijn leven verliezen, want God laat
Zich niet aanraken. De menselijke wijsheid die Hem zoekt is Hem een dwaasheid
die Hij gruwelijk verafschuwt en die de zoekende mens onvermijdelijk doodt,
want met de wijsheid raakt Hij aan God, en geen geschapen wezen kan Hem met
welke intentie ook aanraken en zijn leven behouden. Want God is een eeuwig,
volkomen zuiver maar ook oneindig hevig vuur, dat nooit meer uitdooft; en als
de Vader het niet wilde temperen, zou het onmiddellijk alles voor eeuwig
vernietigen. Daarom moet iedereen God boven alles vrezen, maar de Vader boven
alles liefhebben; want de Vader is het volkomen blanke tegendeel van God! En
toch zou God God niet zijn zonder de Vader, die de
eeuwige liefde in God is, en de Vader zou zonder God geen Vader zijn.
Zoals de
Vader al het leven in God is, zo is God ook alle kracht en macht in de Vader.
Zonder de Vader zou God voor Zichzelf onuitsprekelijk zijn, want ieder woord in
Hem is de Vader; maar de Vader zou nooit Vader zijn zonder God - en dus zijn
God en de Vader één!
Wie dus met
de liefde aan de Vader raakt, raakt ook aan God; wie echter de Vader vergeet en
met zijn wijsheid alleen aan de Godheid wil raken, zal door de Vader niet
aangezien worden. Het vuur van de Godheid zal hem echter grijpen, hem
uiteenscheuren en tot in het oneindige vernietigen, zodat hij zichzelf eeuwig
nooit meer terug zal vinden; en dan zal het ook niet gemakkelijk meer gebeuren
dat de Vader hem weer uit de hele oneindigheid bij elkaar zal zoeken en daarna
opnieuw vorm zal geven.
Waar de
Vader is, is God ook; maar alleen de Vader openbaart Zich aan Zijn kinderen.
God kan Zich echter aan niemand openbaren, behalve door de Vader; en dan
openbaart de Vader de Godheid, zoals nu.
Wie Mij dus
hoort, ziet en liefheeft - hoort, ziet en bemint ook God; wie door de Vader
wordt opgenomen, zal ook door God opgenomen worden.
Als de
Vader iemand, die niet waardig is, niet aanneemt, zal hij in de handen vallen
van de richtende en vernietigende Godheid alleen, en dan zal er geen erbarmen
zijn, noch liefde of genade!
Vrees dus
de Godheid! Want het is verschrikkelijk om in Zijn handen te vallen! Maar heb
de Vader lief! Houdt vast aan Zijn liefde, en laat jullie altijd raken en
leiden door de liefde van de Vader, dan zullen jullie de dood eeuwig nooit meer
smaken, behalve de scheiding van je lichaam, dat een vloek van de Godheid is en
waarin het leven vanuit de Vader beschermd wordt tegen de toorn van de Godheid
door de beschuttende liefde van de Vader. Uit de hand van God ontvang je de
vloek; uit de hand van de Vader echter de zegen van de liefde en al het leven
dat daaruit voortvloeit. Houd je dus eeuwig aan de liefde, dan zul je je staande houden in de liefde; als je je
echter aan de wijsheid houdt, zul je vergaan en zul je door de geest van de
Godheid voor eeuwig tot nietig stof verwaaid worden!
Wenken voor de reis naar vrede en geluk
in de haven van de eeuwige liefde
(ontvangen
van de Heer door J. Lorber)
Heel vaak
komt de Heer naar Zijn kinderen op aarde, slechts gekleed in het kleed van de
armoede; maar ze herkennen Hem niet, omdat hun denkbeelden over God op zichzelf
al hoogmoedig zijn.
Vele
zielen, die overigens zeer aan God toegewijd zijn, zouden zich eerder laten
martelen dan dat ze zouden durven aannemen, dat God hen bezocht had in de
gedaante van een in de wereld volkomen onbetekenend mens.
Ja, Ik zeg
jullie: sinds 1800 jaar is het de Heer op de wereld al heel vaak overkomen, dat
Hij zelfs door overigens heel gemoedelijke en aan God toegewijde mensen naar
buiten geranseld is; en toch was het werkelijk de Heer van hemel en aarde Zelf,
die ze naar buiten geranseld hebben!
Houdt je
dus alleen aan de liefde, die alles, wat ze eenmaal aangetrokken heeft, in
nauwe kringen om zich heen verzameld wil hebben.
De liefde
is een echt vuur, dat verzamelt en niet vernietigt of verstrooit. Het licht,
dat van de heldere vlam van de liefde uitgaat, golft weliswaar in rechte
stralen eindeloos en eeuwig voort en keert niet terug; maar de liefde van God
heeft er grenzen aan gesteld, waar het tegenaan stoot en daarna weer terugkeert
naar zijn oorsprong. Als jullie de Godheid beoordelen volgens Zijn uitstroming
van licht, die natuurlijk eindeloos is, en zodoende ‘lichtruiters’ zijn, die op
de eindeloze vleugels van de geest uit de goddelijke liefde door de eindeloze
ruimten vliegen en daar het bestaan van de grote Godheid zoeken, blijven jullie
natuurlijk eeuwig ver verwijderd van de ware bekendheid met het eigenlijke
wezen van God. Dan moeten jullie je tenslotte gewonnen geven aan de eindeloze
grootheid van God en kunnen jullie je nooit oprichten in je hart om het
werkelijke wezen van God, jullie Vader, te aanschouwen en te begrijpen!
Maar als er
dan een wezen voor jullie staat zoals Ik, die tegen jullie zeg: ‘Ik ben degene,
die jullie zolang tevergeefs in het oneindige hebben gezocht’, dan schrikken
jullie en krimpen jullie als het ware machteloos ineen.
Waarom
eigenlijk? De oorzaak ligt voor de hand: omdat jullie het wezen, dat Zich aan
jullie voorstelt als de ware Godheid in Zijn oerbestaan, nog altijd met de ogen
van de oneindigheid aanstaren, en jullie gemoed bij dit wezen opnieuw als een
elastische ballon tot in het eindeloze begint uit te zetten door de lucht van
jullie ijdele inbeelding.
Het klopt
wel dat een geest of een mens het wezen van God aanschouwt in Zijn werken; maar
hij zou zich daardoor niet helemaal in beslag moeten laten nemen.
Waarom zou de
Godheid in Zijn oerwezen even groot moeten zijn als jullie gebouwen? Er staat
toch geschreven: ‘En God schiep de mens naar Zijn evenbeeld’. Waarom zou God
dan een reus moeten zijn en de naar Zijn maatstaf geschapen mensen vergeleken
bij Zijn afmeting puur atomistische wezens, die met triljoenen tegelijk met
gemak op een dauwdruppel kunnen wonen? Was Christus, die in al Zijn volheid
toch God en mens tegelijk was, soms een reus, toen Hij op aarde het werk van
verlossing volvoerde? O, wat Zijn gestalte betreft was Hij absoluut geen reus,
hoewel Zijn werken van een voor jullie nooit te schatten grootheid waren!
Kijk,
diezelfde absoluut niet reusachtige Jezus staat ook nu voor jullie, zelfs met
echt vlees en bloed. Alleen Zijn geest, die uit Hem stroomt zoals het licht uit
de zon, is in de hele oneindigheid met onverzwakte kracht eeuwig werkzaam; maar
met die geest hebben jullie niets te maken, en hij kan voor jullie ook niet van
belang zijn.
Als jullie
je nu bij de oerbron bevinden ofwel bij de Heer van alle geest zijn, vat Hem
dan op overeenkomstig Zijn liefde en niet overeenkomstig het van Hem
uitstromende licht. Dan zijn jullie werkelijk Zijn kinderen, zoals Hij de Vader
van jullie allemaal is; maar daarbuiten in de oneindigheid hebben jullie echt
niets te zoeken.
Zou het
niet erg dom zijn van de astronomen, als ze de diameter van de zon wilden meten
aan de hand van de afstand die haar lichtstralen afleggen? Die stralen dringen
steeds maar verder door in de eindeloze diepten van de eeuwige ruimte, en hun
afmeting wordt van seconde tot seconde steeds maar groter. Met wat voor
maatstaf zou zo’n dwaze meting gedaan kunnen worden? Kijk, de sterrenkundigen
meten de zon zelf, aangezien haar afmeting constant en blijvend is. Dat moeten
jullie ook doen!
Jullie
moeten Mij, zoals Ik nu voor jullie sta, meten met de juiste maat van de liefde
in jullie harten, en geen onzinnig overdreven en kinderachtige vrees voor Mij
hebben, aangezien Ik immers precies dezelfde afmeting heb als jullie en jullie
met de hele kracht van Mijn hart liefheb. Dan zijn jullie Mij aangenaam en
kunnen jullie zodoende buitengewoon zalig zijn binnen de nauwe kring van de
liefde, terwijl er daarbuiten voor jullie nergens ware zaligheid bestaat en kan
bestaan.
Ja, ja, zo
is het! Alleen over het smalle pad en op dat nauwe plekje is het ware geluk en
de ware zaligheid van ieder mens te bereiken. Wie het langs de brede weg zoekt
en van mening is dat zaligheid alleen maar op een grote plek vol glans te
vinden is, vindt nooit wat hij zoekt.
Wie de
zaligheid in het oneindige zoekt, kan die onmogelijk vinden, want hoe verder
hij doordringt, des te groter is de afgrond en de kloof die hij voor zich ziet,
waar hij eeuwig nooit overheen zal komen.
Mijn rijk
is dus in het kleine hart van ieder mens gelegd; wie daar binnen wil komen,
moet zijn eigen hart binnengaan en daar voor zichzelf een plekje van rust
vestigen, dat deemoed, liefde en tevredenheid heet; als hij dat plekje in orde
heeft, is ook zijn geluk voor eeuwig in orde. Dan zal hij op dat plekje heel
gauw heel veel meer vinden dan hij ooit verwachtte; want een klein huisje is
beslist gemakkelijker in te richten met alles wat voor het huishouden nodig is
dan een groot paleis, dat er zelfs nog leeg uitziet als het reeds met voor vele
duizenden guldens meubilair is ingericht. Jullie moeten je dus ook van Mijn
hemelen geen al te uitgebreide en eindeloze gedachten hebben, maar jullie
moeten je voorstellingen daarvan heel nauw en klein maken, ongeveer zoals bij
gewone volksmensen op aarde; dan zullen jullie daarbinnen de ware
gelukzaligheid vinden.
Het hart
moet vol liefde voor Mij en voor jullie broeders en zusters zijn, en steeds
vervuld van de zin om blijmoedig en volop actief te zijn. Geloof Me, dat zal
voor ieder van jullie de ware, eeuwige gelukzaligheid grondvesten.
Evenzo
moeten jullie je Mijn hemelen niet voorstellen als heel ver van jullie
verwijderd, maar juist heel dichtbij; de totale afstand bedraagt hoogstens drie
span[40] -
dat is de afstand van het hoofd tot het centrum van het hart! Als jullie die
kleine afstand hebben afgelegd, dan zijn jullie er ook, zoals men zegt, ‘met
huid en haar’ binnen!
Stel je
maar niet voor dat we zoiets als een hemelvaart voorbij alle sterren zullen
maken; maar stel je voor dat we slechts een afdaling naar ons hart zullen maken,
en daar zullen we onze hemelen en het ware eeuwige leven vinden!
Kijk, in
het hoofd zit het koel berekenende verstand van de ziel en zijn handlanger, het
inzicht, dat lijkt op een wijd om zich heen grijpende arm vol ogen en oren aan
het verstandslichaam van de ziel. Het verstand maakt die arm steeds langer en
wil daar tenslotte de hele oneindigheid mee naar zich toetrekken. Dit zinloze,
dwaze streven van het verstand is als zodanig echter die gevaarlijke, dood en
gericht brengende eigenschap van de ziel, die met het woord ‘hoogmoed’ wordt
aangeduid.
In het hart
rust echter de liefde, als geest, ontleend aan de geest van Mijn hart. Evenals
Mijn hoogst eigen geest heeft die geest echter toch alles, wat de oneindigheid
van het grootste tot het kleinste bevat, in ontelbare verscheidenheid in zich.
Als het hoogdravende verstand nu het zinloze van zijn dwaze inspanningen inziet
en zijn eerdergenoemde arm - zijn inzicht of, nog duidelijker gezegd: zijn
begripsvermogen - in plaats van hem naar de oneindigheid uit te strekken en het
onbereikbare te willen bereiken deemoedig en bescheiden terugtrekt - zoals een
slak vaak zijn van ogen voorziene voelhorens naar de zon uitstrekt, maar omdat
ze de zon vanwege de te grote natuurlijke afstand niet kan bereiken die inzichts-armen weer in zichzelf terugtrekt - en die arm
niet meer zinloos naar de oneindigheid uitstrekt, maar hem naar het hart richt
en leidt, waar de woning van Mijn geest in de mens is, dan maakt men de door
Mij aangeduide drie span lange reis en bereikt men langs die weg het ware,
eeuwige leven en de ware zalige rust ervan, en vindt men daar alles bij elkaar.
Amen!
Liefde
(W.K.B.,
9
november 1896)
Tracht de
vlam van liefde in jullie harten te ontsteken, zodat die jullie doorgloeit en
verlicht. Denk er steeds aan dat Ik jullie allerbeste vriend ben, die jullie
zouden mogen liefhebben, zo vurig en innig als je maar wilt. En hoe
natuurlijker en menselijker jullie in staat zijn de verhouding tussen Mij en
jullie te beschouwen, des te liever is het Mij. Want er moet geen barrière zijn
tussen onze harten en jullie moeten jezelf aan Mij geven precies zoals een
bruid zich aan haar geliefde bruidegom geeft. Dit te vatten is maar weinigen
gegeven, en voor de wereld is het sinds jaar en dag een dwaasheid geweest. En toch
zijn hier de bronnen van het enige leven, en is al het andere leven, dat niet
doordrenkt wordt vanuit de onuitputtelijke bron van Mijn liefde, geen echt
leven, maar slechts een schijnleven. En zo leeft de wereld sinds het eerste
begin in een dergelijk droom- en schijnleven, en daarom is ze in zichzelf de
meest klinkklare leugen.
Wonderen van liefde
(W.K.B.,
10
december 1896)
Laat nu
alle treurigheid verdwijnen! Want Ik, jouw zon, zal alle wegen van je leven verlichten.
Je bent van Mij en zult dat eeuwig blijven. Ons verbond van liefde zal nooit
meer opgeheven worden. Ik heb immers Mijn hartenbloed voor jou weggegeven.
Alles wat je vraagt zal Ik je geven, ter wille van onze liefde. Wees helemaal
van Mij, dan ben Ik helemaal van jou, en de grootste wonderen zullen
verwezenlijkt worden. Er is nog nooit een groter wonder gebeurd dan wanneer het
hart van de Godheid zich onlosmakelijk verbindt met het hart van een mens, die
als zodanig toch slechts een armzalig schepsel van de grote wijsheid Gods is.
Maar de liefde verheft hem uit zijn armzaligheid en maakt hem tot kind van de
Vader.
Een leven van liefde
De dagelijkse omgang met God
van de vrome dienstmaagd Armelle
Niklas,
genaamd: ‘De goede Armelle’[41]
‘God heeft
mij enkel en alleen in deze wereld gezonden opdat ik Hem lief zou hebben; en
door Zijn barmhartigheid heb ik Hem erg liefgehad, zodat ik Hem nu niet meer op
de manier van de stervelingen lief kan hebben. Het is tijd dat ik naar Hem toe
ga, opdat ik Hem kan liefhebben zoals de zaligen in de hemel doen.’
1. Toen op
een dag één van haar meest vertrouwde vriendinnen aan de goede Armelle vroeg, door welke middelen en oefeningen zij tot
die voortreffelijke staat was gekomen, waarin zij zich wat haar ziel betreft op
dat moment nog altijd bevond, en waarmee ze dan met name haar hart en gedachten
de hele dag bezig had gehouden, en hoe,
2. gaf ze
ten antwoord, dat ze door de grote barmhartigheid van God nooit een andere
kunst had gekend dan liefhebben. Al haar oefeningen, beweegredenen, bedoelingen
en verlangens bestonden er enkel uit dat ze wilde liefhebben en elke dag steeds
meer van liefde wilde branden; daardoor had ze al haar taken geleerd en ook
verricht.
3. ‘Zodra
ik ‘s morgens ontwaakte’, zei ze, ‘wierp ik mij in de armen van mijn goddelijke
Liefde, zoals een kind in de armen van zijn Vader. Ik stond op om Hem te dienen
en mijn werk te doen, enkel om Hem te behagen. Als ik tijd had om te bidden,
lag ik op mijn knieën in Zijn goddelijke tegenwoordigheid, en sprak tegen Hem
alsof ik Hem met mijn lichamelijke ogen voor mij zag. Dan gaf ik mij aan Hem
over en vroeg Hem of Hij Zijn heilige wil volkomen in en aan mij wilde
vervullen, en niet wilde toelaten dat ik Hem gedurende de dag ook maar in het
minst zou beledigen.
4. Kortom,
ik hield mij met Hem en met Zijn goddelijke lof bezig, zoveel en zolang mijn
bezigheden toelieten. Alleen had ik voor het merendeel de hele dag geen tijd om
een Onze Vader te zeggen. Maar daar maakte ik mij absoluut geen zorgen om. Het
was mij even dierbaar en het lag mij even na aan het hart om ter wille van Hem
te werken als mijn gebed te verrichten; zoals Hij mij eigenlijk zelf geleerd
heeft dat alles, wat ik uit liefde voor Hem doe, een waarachtig gebed is.
5. Ik
kleedde mij aan in Zijn aanwezigheid, en Hij toonde mij dat Zijn liefde mij
mijn kleding verschafte. Als ik vervolgens aan mijn werk ging, o, dan verliet
Hij mij daarom niet en ik verliet Hem niet; Hij werkte samen met mij en ik met
Hem, ja, ik voelde mij evenzeer met Hem verenigd als wanneer ik in gebed was
geweest. O, wat was het zoet en gemakkelijk voor mij om al mijn moeite en
bezwaren in zo’n goed gezelschap te verdragen! Ja, dat gaf mij vaak zoveel
kracht en zo’n moed, dat niets mij meer moeilijk viel en ik dacht, dat ik het
hele huishouden wel alleen aan zou kunnen. Ik had niets meer dan mijn lichaam
in en tijdens het werk; maar mijn hart en ikzelf branden geheel en al van
liefde bij de zoete en vertrouwelijke omgang, die ik met Hem had.
6. Ik sprak
dus voortdurend met Hem tijdens mijn werk. Ik had Hem lief en verlustigde mij
in Hem. Ik ging steeds met Hem om als met mijn vertrouwde vriend. En als het
werk van dien aard was dat het al mijn gedachten opeiste, hield ik toch altijd
mijn hart naar Hem toegekeerd; en zodra het klaar was, liep ik haastig weer
naar Hem toe, zoals iemand doet die een ander persoon hevig liefheeft en
tijdens zijn bezigheden maar voor korte tijd verlaat. Zo verging het mij met
mijn God. Het was bij wijze van spreken onmogelijk voor mij om van Hem te
scheiden, vooral omdat ik niet buiten Zijn tegenwoordigheid kon leven.
7. Want ik
wist heel goed - en Hijzelf had mij dat geleerd - dat ik Hem niet zou kunnen
beledigen noch zou kunnen ophouden Hem lief te hebben, zolang ik maar naar Hem
zou kijken. Hoe meer ik naar Hem keek, des te meer herkende ik zowel Zijn
goddelijke volmaaktheid als mijn eigen onbeduidendheid en armzaligheid, zodat
ik mijzelf vergat en verliet, als iets dat het niet waard was om mij mee bezig
te houden, om mij boven mijzelf en boven alle geschapen dingen te kunnen
verheffen en mij op die manier met Hem te kunnen verenigen en Hem onophoudelijk
aan te hangen.
8. Mijn
enige en constante oogmerk was, dat ik Hem in al mijn handelen zou bevallen en
mij ervoor zou hoeden Hem te beledigen. Bij al mijn bezigheden dacht ik aan
niets anders; en dat deed ik niet ter wille van het nut dat ik daarvan zou
kunnen hebben, of om het kwaad te ontlopen, dat erop gevolgd zou zijn als ik
anders gehandeld zou hebben, nee, al die bedoelingen en mijn eigen winst of
nadeel waren zo ver van mijn gemoed verwijderd, dat ik er niet in het minst aan
dacht. Alleen wilde de Liefde alles voor zichzelf hebben; en als die maar
vergenoegd was, was ik ook tevreden. Behalve dat liet alles mij onverschillig.
9. Als ik
nu ‘s morgens met een klein vonkje vuur een grote gloed ontstak, dacht ik: Ach,
mijn Liefde! Als men Jou toch eens naar believen in de zielen zou laten werken,
hoe snel zou Je daarin dan hetzelfde tot stand gebracht hebben.
10. Als ik
het vlees van de geslachte dieren in stukken sneed en voor het eten
klaarmaakte, had ik het idee dat ik de stem van mijn Geliefde hoorde, die tegen
mij zei dat Hij de dood heeft willen ondergaan en op die manier voedsel voor
mijn ziel worden, om mij te voeden en in stand te houden.
11. Als ik
spijs en drank tot me nam, deed ik dat in Zijn goddelijke tegenwoordigheid,
evenals al het andere. En dan had ik het idee alsof alle happen in Zijn
kostbare bloed waren gedoopt en dat Hijzelf mij die als voedsel voor mij aanreikte,
om mij steeds meer in Zijn liefde te doen ontbranden. Men kan zich voorstellen
wat dit voor effecten dit teweegbracht voor mijn arme ziel. Maar ach, die zijn
totaal onbegrijpelijk en er is niemand, behalve God Zelf, die ze zou kunnen
vertellen! Want al zou ik mijn hele leven daarvoor gebruiken, dan zou ik er
toch nooit mee aan een einde komen.’
12. ‘Geen schepsel’, zei de goede Armelle, ‘was zo klein dat het mij niet naar God leidde en
op zijn manier leerde Hem lief te hebben - zodat ik dikwijls hardop uitriep en
tegen Hem zei: O mijn Liefde en mijn alles! Al zou er niet één mens op de
wereld zijn, die tegen mij zou zeggen dat men Jou moet liefhebben, dan leren de
dieren en andere schepselen mij dat meer dan voldoende. En al zou Jij Jezelf
voor mij verbergen, dan zouden zij mij laten zien hoe ik Jou moest dienen en
vinden.
13. Als ik
een arme hond zag, die zijn baas nooit verlaat, die zo trouw is dat hij hem
steeds volgt, die hem voor een hap brood duizend keer liefkoost - goede God! -
wat was dat een geweldige les voor mij, om net zo te doen tegenover mijn God,
die mij door zoveel weldaden tot Zijn dienst had verbonden en verplicht.
14. Als ik
op het veld de kleine lammetjes zag, die zo zachtmoedig en verdraagzaam zijn,
die zich laten scheren en slachten zonder één keer te schreeuwen of zich te
verzetten, dan stelde ik mij Mijn Heiland voor, die Zich op dezelfde manier
naar de slachtbank en de dood heeft laten leiden zonder Zijn mond open te doen,
en die mij daardoor leerde Hem te volgen en mijzelf onder alle akelige en in
natuurlijk opzicht hard aankomende dingen aan Hem gelijk te maken.
15. Als ik
de kleine kuikentjes onder de vleugels van hun moeder zag wegvluchten, viel mij
onmiddellijk in dat mijn Jezus Zichzelf met dat diertje heeft vergeleken, om
bij mij een goed vertrouwen in Hem te wekken en mij te leren mij onder de
vleugels van Zijn goddelijke voorzienigheid verborgen en bedekt te houden om
aan de klauwen van de duivel te ontkomen.
16. Als ik
soms de mooie landouwen en weiden bezag, als ze heel groen zijn en vol bloemen
staan, zei ik bij mijzelf: mijn Geliefde is een bloem in Saron
en een lelie in het dal[42]. Hij
is een roos zonder doornen, terwijl Hij Zich met die laatste toch heeft willen
laten bedekken en kronen. Ik bad Hem smekend of Hij mijn ziel tot Zijn lusthof
wilde maken, maar hem ook zo goed afgesloten en verzegeld wilde houden, dat
niemand anders dan Hij er ooit binnen zou kunnen komen.
17. Als ik
zag hoe de bomen zich laten buigen en leiden met alle bewegingen van de wind en
hoe de zee zijn grenzen nooit overschrijdt, zei ik: O mijn God! Waarom ben ik
niet even gewillig en bereid om mij door de beweging van Jouw goddelijke geest
te laten sturen en leiden? En ach! Geef toch dat ik nooit buiten de grenzen van
Jouw aanbiddelijke wil ga.
18. De
vissen, die in de zee zwemmen en zich daarin verlustigen, leerden mij dat ik op
soortgelijke wijze steeds zou moeten wegzinken in mijn goddelijke liefde en mij
daarin verlustigen.
19. Als ik
het land zag bewerken en bezaaien, had ik het idee dat ik mijn Heiland zag, die
de gehele duur van Zijn leven zoveel zweet, moeite en werk heeft opgebracht om
onze zielen te bewerken en het zaad van Zijn hemelse leer en goddelijke liefde
daarin te zaaien; hoewel er ondanks dat alles nog maar zo weinig aarde te vinden
is die goede vruchten draagt, wat bij mij een onzegbaar verdriet veroorzaakte.
20. Als ik
in de tijd van de oogst het koren van het kaf zag scheiden, leerde ik daarvan
dat dit op de dag van het gericht met de vromen en de goddelozen zou gebeuren.
21. Kortom,
er was geen schepsel op de wereld dat ik kende, dat niet diende om mij te
onderwijzen en waarvan ik niet steeds iets nieuws leerde. Daarom zei ik
dikwijls tegen God: O mijn Liefde! Hoe fijnzinnig heb Je mijn onwetendheid goed
weten te maken! Want aangezien ik lezen noch schrijven kan, heb Je bij mijn
onderricht zulke grote letters voor mij neergelegd, dat ik er maar naar hoef te
kijken om te leren hoe beminnenswaardig Jij bent; ja,
vaak zou ik willen dat ik ze niet zag, want ze doen mij zozeer ontbranden in
liefde voor Jou, dat ik vaak niet weet waar ik blijven moet.’
22. ‘De
schepselen’, zei ze verder, ‘dienden echter niet alleen om mij te onderrichten.
Maar bovendien zag ik dat God ze door Zijn oneindige goedheid had geschapen om
mij van dienst te zijn, en dat Hij met hen en door hen werkte om mij goed te
doen; op zodanige wijze, dat ik bij alle hulp die ik van hen ontving duidelijk
zag dat Hij die mij door hen liet ontvangen.
23. Daarom
schreef ik alleen Hem alles toe, en zei bij mijzelf: Als mijn mevrouw mij naar
iemand toe zou sturen om hem namens haar een geschenk te brengen, zou hij mij
niets verplicht zijn of mij daarvoor moeten bedanken, maar haar, die hem het
geschenk gestuurd had. Evenzo komt ook al het goede, dat de mensen voor mij
doen, niet alleen van hen, maar van mijn Liefde, die dat door hen voor mij
doet.
24. Op die
wijze ging er gedurende de dag geen ogenblik voorbij dat ik niet een nieuwe
reden vond om Hem nog meer lief te hebben en mij nog meer te verenigen met Hem,
die steeds innig in mijn ziel aanwezig was en mij, zonder dat ik ernaar zocht,
al die inzichten en kennis meedeelde. En dat gebeurde zo overvloedig, dat men
materiaal genoeg gehad zou hebben om er hele boeken over te schrijven, als men
alles op papier had kunnen zetten. Dit alles keerde mij dus absoluut niet af
van de gebruikelijke tegenwoordigheid van mijn God, maar bevestigde mij daar
veeleer elke dag steeds meer in.
25. Als
gedurende de dag met zijn allerhande drukte en steeds voortdurende bezigheden
mijn lichaam enig ongemak voelde en geneigd was zich te beklagen en te morren
en dus gemak en rust te zoeken, of zich tot woede en ergernis of andere
ongeregelde bewegingen wilde laten overhalen, dan verlichtte mijn goddelijke
Liefde mij direct en toonde mij, dat ik die opwellingen van mijn natuur moest
verstikken en niet moest koesteren en in stand houden, noch in woorden, noch in
daden. Ze plaatste zich als het ware als een wachter voor de deur van mijn mond
en stelde zich als een wacht bij mijn hart, opdat er niets aan bijgedragen zou
worden om die ongeregelde bewegingen in stand te houden. En op die manier
moesten ze noodzakelijkerwijs direct bij hun geboorte sterven.
26. Af en
toe gebeurde het wel eens dat ik mij liet meeslepen door een beweging van
heftigheid, tegenzin of een andere enigszins ongeregelde hartstocht; maar dan
werd ik ogenblikkelijk teruggetrokken en gedwongen mij in te houden, zodat het
woord dat ik in mijn mond had half uitgesproken bleef steken, alsof men mijn
tong had vastgebonden, en dan moest het werk net zolang blijven liggen totdat
ik die bewegingen tot stilte had gebracht. Ook al ging het om niet meer dan het
straffen of tuchtigen van een kind of het te herinneren aan een fout die het
begaan had, dan moest ik mij absoluut inhouden en niet verder gaan. En waarom?
Enkel omdat ik altijd in tegenwoordigheid van mijn God was, die al mijn
handelen zag en beoordeelde, en dan zei ik tegen mijzelf: Hoe kun je zoiets
doen voor de ogen en in tegenwoordigheid van je Liefde, die jou onophoudelijk
ziet en aankijkt! O, daar moet ik toch echt voor oppassen!’
27. De
goede Armelle, die op deze manier heel verstandig en
waakzaam was om alle listen en aanvallen van het vlees te ontdekken en te
vernietigen, sprak hier verder als volgt over. ’Omdat de duivel’, zei ze, ‘ons
probeert te vangen en ons duizenden voorwendsels van behoeftigheid, zwakheid,
vermoeidheid en nog meer andere schijnredenen opdringt en aan de hand doet en
probeert ons daarmee in zijn valstrikken te krijgen en op listige wijze te
pakken wil krijgen, kan het heel gemakkelijk gebeuren dat men daarin verwikkeld
raakt, als men niet met uiterste zorgvuldigheid op zijn hoede is. Die
gelegenheden zijn veel gevaarlijker dan andere, waarbij het gevaar zelf als
zodanig meer aan het licht treedt, omdat men dan meer voorzichtigheid toepast
om die te vermijden. Maar als ze met het instandhouden
van de gezondheid en het leven verbonden zijn, o, dan is er zonder enige
twijfel grote wijsheid vereist om ze zelfs maar te ontdekken, en grote
stoutmoedigheid om ze niet te laten overwinnen, aangezien ze heel behendig en
subtiel zijn. Ik zou daarachter ook nooit enig gevaar vermoed hebben, als mijn
Geliefde het niet voor mij onthuld had; maar Hij heeft het mij zo duidelijk
laten zien, dat ik er niet in het minst aan kon twijfelen. Ja, bij vrijwel alle
gebeurtenissen leerde Hij mij onderscheiden wat van de genade of van de natuur
afkomstig was, en Hij gaf mij ook de kracht om die eerste te volgen, maar de
laatste te overwinnen.
28. Als ik
soms echter niet voldoende op mijn hoede was geweest en mij door een fout had
laten overrompelen, o, dan kon ik niet leven, tot ik vergeving had gekregen en
de vrede tussen mij en mijn God weer hersteld was. Ik huilde aan Zijn heilige
voeten; ik vertelde Hem mijn fout, alsof hij die niet gezien had; ik bekende
Hem mijn zwakheid, en kon niet eerder weggaan voordat Hij mij vergeven had en
onze vriendschap weer opnieuw bekrachtigd was, en wel veel sterker dan ooit -
wat iedere keer gebeurde door Zijn grote goedheid en barmhartigheid, zo vaak ik
een misstap had begaan, zodat ook dit ertoe moest bijdragen dat ik naderhand
des te meer in goddelijke liefde voor Hem ontbrandde.’
29. De
vrome Armelle nam vaak de volgende uitspraken in de
mond:
‘Niets ter
wereld is geringer en armzaliger dan een hart, dat zichzelf tot slaaf van zijn
begeerten maakt en de lusten van zijn vlees volgt.’
‘Er valt
niet te hopen op echte vrede en ware rust, voordat alles onderdanig en
gehoorzaam aan God is.’
‘Het is
hetzelfde, een slaaf van de duivel of van zichzelf te zijn.’
‘Allen, die
over hun ellende spreken en erover klagen, zijn alleen maar ellendig omdat ze
het willen zijn, vermits ze de moeite om zichzelf te overwinnen schuwen - wat
echter toch veel gemakkelijker is dan zichzelf te amuseren.’
‘Hoe langer
men afwacht en de kwestie uitstelt, des te moeilijker en vervelender schijnt
die ons toe, omdat de natuur steeds sterker, maar de geest zwakker wordt en
zijn kracht verliest.’
‘Wie die
overwinning wil behalen, moet de natuur niets toegeven, haar niets ten goede
houden noch haar het allerkleinste voordeel over zichzelf toestaan.’
‘Zodra men
ook maar in het minst toestaat wat ze verlangt, wordt ze trots en ontembaar,
zodat men naderhand veel meer moeite heeft om zich weer aan haar te onttrekken
dan men gehad zou hebben om haar niets toe te staan.’
En
tenslotte: ‘Wie het ware leven wil genieten, moet zijn eigen natuur
onophoudelijk doden zonder haar te ontzien of medelijden met haar te hebben.
Daarentegen heeft degene, die haar volkomen overwint, voor zichzelf werkelijk
een koninkrijk van vrede en een onbegrijpelijke zaligheid tot stand gebracht.’
30. Verder
placht ze gewoonlijk te zeggen: ‘God liefhebben, en ter wille van Hem alles
willen lijden zonder de bedoeling te kennen, zijn twee niet te scheiden dingen.
Het ware lijden is een kenmerk van de rechtschapen liefde; het kruis
ontvluchten is hetzelfde als zich van de oorsprong van al het goede
verwijderen, omdat God aan het kruis genageld werd en alleen daar te vinden
is.’
31. Die genade
van Hem te verlangen, namelijk om samen met haar Heiland te lijden, sprak zij
in de eerste jaren uit met het volgende gebed, dat zij van haar gekruisigde
Liefde Zelf geleerd had, en dat ze langdurig placht uit te spreken met zo’n
vurig verlangen, dat ze meende dat haar hart in haar lichaam zou barsten en de
woorden, die uit haar mond kwamen, louter vurige vlammen waren. Ze bad als
volgt: ‘O mijn gekruisigde Liefde! Wie heeft Jou ertoe gebracht om voor mij
zo’n wrede dood aan het kruis te ondergaan en op te staan? O mijn Jezus! Schenk
mij toch de genade mijn ziel van mijzelf los te scheuren en tegelijk met Jou
aan dat kruis te nagelen. O mijn Jezus! Ach, mochten mijn handen tegelijk met
de Jouwe vastgespijkerd worden, mocht mijn hart evenals dat van Jou met de
speer verwond worden, en mochten mijn voeten evenals de Jouwe met spijkers
doorboord worden! Wees in mij en laat mij in Jou zijn, en samen met Jou aan dat
heilige kruis sterven! O mijn Jezus! Verleen mij de genade om uit louter liefde
voor Jou en uit diepgevoeld berouw, omdat ik Je heb beledigd, ziek te zijn, ja
zelfs te sterven!’
32. Die
toevlucht tot haar gekruisigde Liefde hielp haar dan om alle ongemakken die zij
meemaakte te verdragen en te overwinnen. ‘Want’, zo zei Armelle,
die het kruis zo liefhad, ‘als de mensen mij met hun kwaadsprekerij en andere
kwalijke bejegeningen achtervolgen, of als de boze geesten dat deden door hun
verzoekingen en lichtzinnige listen, wendde ik mij ogenblikkelijk tot mijn
goddelijke Liefde, die Zijn heilige armen naar mij uitstrekte en mij Zijn hart
en open wonden toonde, opdat ik mij daarin zou verbergen en mij veilig zou
weten. En dan begaf ik mij daar direct naar binnen, als in mijn ware burcht en
vesting, en daar was ik dan alleen veel sterker dan de hele hel bij elkaar; ja,
als alle schepselen zich tegelijkertijd tegenover mij zouden hebben opgesteld,
zou ik voor hen toch niet banger zijn geweest dan voor een vlieg, omdat ik
onder de bescherming en beschutting van de eeuwige Liefde stond.’
33. Alle
beledigingen, die haar werden aangedaan, beschouwde zij als een grote genade,
en hoewel ze haar al het mogelijke brandend harteleed
aandeden, kon ze zichzelf niet weerhouden om haar beledigers, vijanden en
tegenstanders van ganser harte lief te hebben en al het mogelijke goede voor
hen te doen, zoveel ze maar kon. Daarom placht ze vaak te zeggen dat geen
vijand kende en er nooit een had gehad; dat ze degenen, die de wereld
‘vijanden’ placht te noemen, als haar grootste vrienden beschouwde; dat het
kenmerk, waardoor ze hen van andere mensen onderscheidde, de grote liefde was,
die zij in haar hart voor hen voelde; dat, zodra iemand haar iets kwaads had
gedaan, dat voor hem een deur was, waardoor hij in haar hart kon doordringen en
een plaats kon krijgen in haar gebed, terwijl ze tevoren waarschijnlijk
helemaal niet aan hem had gedacht - en dat degene, die haar een boze streek had
geleverd, het meest deel had aan haar liefde.
34. Als God
Zichzelf soms voor haar verborg en bij wijze van spreken deed alsof Hij van
haar wilde weggaan, zei ze tegen Hem: ‘O, dat is niet belangrijk, mijn Liefde!
Jij mag je best verbergen; ik zal Jou toch niets minder dienen. Want ik weet
toch, dat Jij mijn God bent. En dan span ik mij meer dan ooit in om op mijzelf
te letten en mijn verschuldigde trouw des te nauwgezetter te behartigen, om
mijn enige Liefde niet te mishagen - wat het enige was waar ik bang voor was.
Op zulke momenten leerde ik mijn eigen armzaligheid en mijn zeer grote armoede
des te beter kennen en mijn Heiland steeds meer te vertrouwen, en was ik er ook
graag tevreden mee om de rest van mijn leven steeds in die toestand te blijven,
als Hem dat behaagde. Maar o! Hij liet mij daar niet lang in; en - als ik het
zo mag zeggen - Hij kon het niet laten mij te liefkozen, evenals ook ik niet
zonder Hem kon leven. Want tegenover het korte ogenblik dat Hij mij Zijn
aanwezigheid had ontzegd, overstelpte Hij mij bij Zijn terugkomst met zoveel
hemelse betuigingen van genade en goddelijke liefde, dat ik die niet kon
verdragen.’
35. Deze
heilige ziel was buitengewoon trouw in al haar oefeningen en bezigheden. Ze
roemde ook bij iedere gelegenheid de deugd van de trouw, en raadde die iedereen
aan; ja, ze nam bijna zes of zeven jaar lang de volgende woorden in de mond:
‘Laten wij trouw zijn, laten we God toch trouw zijn! Want de trouw verenigt ons
met God; de ontrouw scheidt ons van Hem.’ En als iemand haar vroeg hoe men God
moest dienen, dan antwoordde ze altijd: ‘Daar is geen andere weg voor dan de
trouw, die zich uit moet strekken over alle dingen, grote en kleine, het
geringste niet uitgezonderd. Trouw zijn wil echter zeggen - zoals God mij
leerde - dat men alle dingen, zowel de grote als de kleine, volmaakt goed doet.
Want die trouw verenigt de ziel met God, de ontrouw daarentegen scheidt ons van
God.’
36. Vaak
herhaalde zij in één gesprek meer dan honderd keer de volgende woorden: ‘Laten
we trouw zijn aan God! Ach ja! Laten we Hem trouw zijn! Want het gebeurt vaak
dat de genade, die aanvankelijk werd aangeboden om een zaak te helpen
volbrengen, naderhand helemaal niet verleend wordt. Daar is men absoluut niet
zeker van. En gesteld dat men er zeker van zou zijn, dan zou men om die reden
toch niet tot een andere dag moeten uitstellen wat men vandaag kan doen, omdat
dat een teken van een slechte liefde is. Want als de liefde rechtschapen is en
groot kan ze helemaal niet rusten, zolang ze weet dat haar Geliefde iets gedaan
wil hebben, dat ze nog niet uitgevoerd heeft. En ik geloof dat dit de oorzaak
is waarom velen zo langzaam de volmaaktheid bereiken, namelijk: ze weten heel
goed wat God van hen verlangt; maar omdat ze ervoor terugschrikken zichzelf
enig geweld aan te doen, verschuiven ze de kwestie steeds naar een ander
moment, en zeggen: Morgen, morgen zullen we het doen. En die morgen komt nooit.
Want hoe langer ze in hun gewoonten blijven en die koesteren, des te minder
kracht hebben zij om ze te weerstaan. En God, die hun ontrouw ziet, verlaat hen
tenslotte en wijkt helemaal van hen.’
37. ‘Zo
zien jullie nu’, zei ze, ‘hoe ik mijn dagen, zowel de werkdagen als de
feestdagen, heb doorgebracht; op die feestdagen had ik dikwijls niet minder
werk dan anders. Maar dat hinderde mij niet; want alles liet mij onverschillig,
werken en rust, gemakkelijke en moeilijke dingen, alles was mij om het even,
omdat ik niet keek naar wat ik moest doen, maar naar Degene ter wille van wie
ik het deed.
38. Als de
avond aangebroken was en iedereen zich ter ruste begaf, o, dan was mijn rust
nergens anders dan in de armen van de goddelijke Liefde; dan sliep ik in aan
Zijn heilige borst, als een kind aan de borst van zijn moeder. Ik sliep in, zeg
ik, maar zo, dat ik bezig was met het liefhebben en loven van God, tot de slaap
mij overmande. Ja, meermalen hield de macht van de liefde al mijn zintuigen zo
wakker, dat ik de meeste nachten zonder slaap bleef en ze geheel en al
doorbracht met liefhebben. Hoe kon ik anders doen tegen zo’n liefdevolle
Goedheid, die mij nooit verliet of in de steek liet, maar steeds over mij
waakte en een zo nietswaardig schepsel nooit zonder Zijn bescherming liet? Als
‘s nachts de boze geesten mij soms aanvielen en wilden verschalken (wat mij een
tijdlang heel vaak overkomen is), beschermde mijn goddelijke Liefde mij en
streed Hij voor mij. Ja, Hij schonk mij ook de genade dat ik hen in mijn slaap
(want in wakkere toestand vielen ze mij zelden aan) even dapper weerstond als
wanneer ik helemaal niet geslapen had.
39. Kijk,
dat is dus het leven van een arme boerin, een eenvoudige dienstmaagd, sinds het
de goddelijke Liefde behaagd heeft haar te leiden. Zie hoe Hij mij uit mijn
ellende heeft getrokken, namelijk uit mijn zonden en mijn onwetendheid, en hoe
Hij van mij heeft gemaakt wat ik nu door Zijn grote barmhartigheid ben. Kijk,
dat is het soort leven dat ik twintig jaar lang heb geleid, zonder dat ik ooit ook
maar de minste vermindering van de liefde heb bespeurd, die direct bij het
begin van mijn algehele bekering in mijn hart is uitgegoten. Die liefde is
integendeel nog van dag tot dag hoe langer hoe meer geworden, hoewel het mij op
die dag toescheen dat ik de Liefde, waarvan ik toen zag dat die zich al
werkelijk bij mij bevond, niet eens zou kunnen verdragen. Nu voel ik mijzelf in
Zijn oneindige liefde verzadigd en tevreden; maar vroeger, voordat ik zover
was, hongerde mijn ziel daar dagelijks naar, hoewel ik tevens het gevoel had
dat ik er niet meer van zou kunnen hebben of bereiken dan ik ieder ogenblik in
feite had.’
40. ‘Ik ben
echter nog niet eerder zo ver gekomen, dat het Hem in Zijn grote goedheid
behaagd heeft Mij in Zijn huis op te nemen. Twintig jaar lang’, zei ze, ‘ben ik
in mijn eigen huis geweest en heb al die tijd geleefd zoals ik nu heb
beschreven. Maar nu die tijd voorbij is, heeft Hij mij in Zijn huis, d.w.z. in
Zichzelf opgenomen.
Wat er
sindsdien in mij gebeurt is zo verheven en overtreft zozeer alles, wat er
voordien in mij is geweest, dat het onmogelijk is om dat duidelijk te maken.
Het schepsel schijnt hier helemaal verloren gegaan te zijn. De geest is zo hoog
verheven boven de aarde, dat hij daar niet meer schijnt te zijn. De vrede is zo
ondoorgrondelijk en de vreugde zo volmaakt, dat de ziel denkt dat ze al
werkelijk in de vrede en de vreugde Gods is ingegaan en als het ware in God
veranderd is.’
41. ‘Vóór
deze genade’, zei ze verder, ‘verloor ik God door Zijn grote barmhartigheid
weliswaar nooit uit het oog, en door de liefde was mijn hart onophoudelijk met
Hem verenigd; maar toch bleven er nog altijd twee dingen bestaan, die weliswaar
heel precies aan elkaar waren samengevoegd en die vrijwel niet, maar toch nog,
van elkaar gescheiden konden worden. Nu heeft God het schepsel echter
verborgen, zodat alleen Hij in mij wordt gezien. Nu heeft Hij mij met Zijn
goddelijke volmaaktheden getooid en mij in het bezit van Zijn goederen gesteld.
Hij is mijn leven en mijn alles. Laat het jullie toch niet verbazen dat jullie
mij nu zien als datgene, wat ik ben, en dat ik niets anders doe dan dat ik ziek
ben en sterf van Zijn liefde. Ik zou slechter dan de duivel zelf moeten zijn
als ik na zoveel genade en barmhartigheid, die ik van Zijne goddelijke Majesteit
heb ontvangen, anders zou doen. En stel dat ik het achterwege zou laten, dan
zou de hel nog te weinig zijn om mij te straffen. Maar nee, Hij zal nooit meer
toelaten dat zo’n ongeluk mij overkomt.’
42. ‘Als
men mij nu vraagt: Wat doe je zo alleen, ieder moment van de dag, en waar houd
je je steeds mee bezig?, dan kan ik niets anders
antwoorden dan: Ik heb lief, ik heb vurig lief. Dat is alles wat ik kan doen.
Met deze woorden vertel ik mijn hele leven. Want dat is niets anders geweest
dan een voortdurende liefde en constante dankbaarheid voor alle goedheid en
barmhartigheid van God tegenover mij. Kijk, dat is mijn gebed, mijn bezigheid
en mijn leven. Meer heb ik daar niet over te zeggen.
Maar mijn
goddelijke Liefde zou voor alle aan mij bewezen genade en barmhartigheid
ootmoedig geprezen, door alle schepselen van harte geroemd en altijd en eeuwig
gezegend moeten worden. Amen!
Getuigenis
van de heer, bij wie de goede Armelle 35 jaar gediend
heeft en bij wie ze ook gestorven is.
God heeft door
Zijn wonderbaarlijke Voorzienigheid direct vanaf het begin van ons huwelijk
deze vrouwspersoon naar ons toe geleid om onze huishouding te voeren, aangezien
mijn vrouw er niet toe opgevoed was om die zorg zelf te dragen, terwijl ze
bovendien ook steeds ziekelijk was. Deze vrome persoon bediende haar, troostte
haar en hielp haar als de vriendelijkste en liefdevolste persoon ter wereld;
zolang ze geleefd heeft, heeft ze nooit anders tegenover haar gedaan. Ze
betoonde zich ook niet anders tegenover alle huisgenoten, terwijl er altijd
enkelen ziek waren, met name mijn oudste zoon; zo deed ze vele jaren, om niet
te spreken van de liefde die ze hem heeft bewezen. Ze nam het huishouden
onvermoeid op zich, zowel in de stad als op het platteland, en wist daarbij,
als ze naar de stad ging, op beide plaatsen haar aandacht en zorg voor wat het
huishouden vereiste met zo’n vlijt te verrichten, dat men haast niet merkte dat
ze het huis uit was gegaan. Ze bezat een wonderbaarlijke zachtmoedigheid en
geduld; en hoewel de andere dienstboden haar menige onaangenaamheid bezorgden
en haar bij tijd en wijle hevig uitscholden, hoewel wij haar in alle opzichten
bleven steunen, heb ik haar gedurende de 35 jaar dat ze bij mij is geweest daar
toch absoluut niet geraakt of verontrust over gezien; daar verwonderde ik mij
soms over en moest mij bij mijzelf schamen, omdat ik zo gemakkelijk boos werd,
waarop zij nooit enig misnoegen liet blijken en zich ook nooit
verontschuldigde, en geen andere vrees had dan dat zij aanleiding zou kunnen
geven om God te beledigen.
Ze zorgde
voor alle behoeften van het huishouden met goed en rijp overleg; ze voedde mijn
kinderen op met grote zorgvuldigheid en liefde en leerde hun, zodra ze konden
praten, hun hart aan God over te geven en enkele korte gebeden; ze had ze van
harte lief, waardoor onze kinderen dan ook niet buiten haar konden.
Ze had vaak
kwalen die wij niet kenden, en die overvielen haar vaak plotseling, gewoonlijk
tegen de feesten van heiligen en martelaren. Vaak was ze 4 of 5 dagen zo en voelde
ze zich in haast al haar ledematen als het ware vermorzeld en verpletterd,
zodat ze helemaal niet kon denken aan wat er in het huishouden nodig was. Men
deed dikwijls aderlatingen bij haar om haar verlichting te geven; en eenmaal
gebeurde het door Gods toelating dat een barbier dacht dat ze dood zou gaan,
waarover zij zich zeer verheugde.
Ze
beklaagde zich nooit over haar pijnen of ziekten, maar leed alles met
engelachtig geduld en zachtmoedigheid en kende geen medelijden, behalve alleen
met anderen.
Ze had
grote eerbied voor de priesters, en als die in huis kwamen, wachtte ze hen op
alsof het engelen waren.
Ze nam de
moeite om al mijn zaken in haar gebed bij God aan te bevelen; en als ik een
lang en belangrijk proces had, placht zij mij met haar goede gesprekken te
troosten en op te richten; en ik heb de goede uitslag behalve aan God tevens
aan haar gebed toegeschreven. Ze bezat zo’n diepe deemoed, dat ze zich nooit
durfde aanmatigen iemand vanwege een fout enige terechtwijzing of een
waarschuwing te geven. En als ze soms genoodzaakt was de andere dienstboden te
straffen, dan gebeurde dat met grote zachtmoedigheid en gebruikte ze daarbij
geen overbodige woorden.
Haar
deugdzaamheid was ongewoon groot en wekte eerbied, ook bij de personen van
stand, die bij mij kwamen. Als hun bij tijd en wijle in haar aanwezigheid
enkele al te vrije woorden ontvielen, verontschuldigden ze zich tegenover haar
en eerden ze haar zo hoog, dat het mij vaak verbaasde; en dan antwoordde ze hen
met zo’n deemoed en wijsheid, dat ze hen voor God won. Die deemoed zorgde
ervoor dat ze bang was anderen lastig te vallen. Zo had ze eens haar been
gebroken en was ze gedwongen enkele jaren het bed te houden; uit angst dat ze
mij tot last zou zijn maakte ze toen zoveel verontschuldigingen tegenover mij,
dat ik gedwongen werd haar te verbieden er nog verder met mij over te spreken.
Toen ze zo te bed lag, spande ze zich toch nog in om de andere dienstboden
behulpzaam te zijn waar ze maar kon, en ging ze ook door met voor het
huishouden zorg te dragen en deed altijd iets ten nutte van het huis.
Kortom, het
was een vroom en deugdzaam vrouwspersoon, bij wie ik geen enkele fout heb
gezien, en wier vroomheid binnen de stand waarin ze leefde voor niemand een bezwaar
was. Want ze richtte het geestelijke en het tijdelijke zo goed in en ordende
het zo verstandig, dat niemand daar met recht over kon klagen. Dit alles is het
getuigenis dat haar huisheer over haar heeft gegeven, waaraan men, zijn deugd,
wijsheid en vroomheid in aanmerking nemend, geloof mag hechten. Amen.
[1] Dit is de tekst van prediking 43 (n.a.v. Matt.
22) in ‘Predikingen van de Heer’ van Mayerhofer.
[2] Nl. de levensomstandigheden en de wet van de
naastenliefde.
[3] Oorspronkelijk: ‘Maas’ (ook wel: ‘Maß’); een oude
inhoudsmaat, die in verschillende landstreken een verschillende inhoud
aanduidde. De Oostenrijkse Maß was 1, 419 liter.
[4] Heremieten of kluizenaars. Mensen die zich in de
eerste eeuwen van het christendom afzonderden van de wereld, in eerste
instantie verder levend in eigen kring, later ook persoonlijk de eenzaamheid
zoekend (meestal in een woestijn o.i.d.).
[5] Dit is de tekst van prediking 38 (n.a.v. Luk.10)
in ‘Predikingen van de Heer’ van Mayerhofer.
[6] Zie het hierna volgende hoofdstuk: ‘Broederliefde,
naastenliefde, mensenliefde’.
[7] Bij adellijke en andere aanzienlijke personen
gebruikelijke term voor ‘hondenvolk’, ‘gepeupel’.
[8] ‘Loop naar de hel!’
[9] Wereldburgerschap; de instelling van mensen die
hun betrokkenheid en aandacht niet alleen op hun vaderland, maar op de hele
wereld richten.
[10] Een aantal situaties, die genoemd worden in het
Groot Johannes Evangelie van Jakob Lorber.
[11] Openbaring 3, 19. Zie ook ‘De jeugd van Jezus’
van Jakob Lorber.
[12] Een levend mens kan onderscheiden worden naar
drie niveaus: het animale (= lichamelijk-dierlijke), dat van de ziel (de
‘psyche’, waarin de mens zich van zichzelf en anderen bewust is), en dat van de
geest. Het genezen (maar ook een van buiten komende negatieve aandoening) van
het lichaam op zichzelf beïnvloedt de ziel dan wel de geest op geen enkele
manier.
[13] Oorspronkelijk ‘Nach himmlischer Art’, wat zoveel
wil zeggen als: ‘volgens de hemelse manier van leven’, ‘zoals men in de hemel
doet’.
[14] Oorspronkelijk staat hier: ‘Sein Ein Fleisch’.
Het is niet duidelijk op welke bijbelpassages dit slaat; overigens lijkt het
alsof hier gedoeld wordt op een situatie, waarin persoonlijke aantrekking een
rol speelde en Lorber haar de deur heeft gewezen.
[15] N.a.v. Joh. 19: 34.
[16] Veneus bloed = aderlijk bloed, dat weinig
zuurstof meer bevat en donkerder is; arterieel bloed = slagaderlijk bloed,
helder rood door het hoge gehalte aan zuurstof.
[17] D.w.z. dat er vier ademhalingen plaatsvinden in
de tijd dat bloed dat uit de long vertrekt en na zijn rondgang door het lichaam
weer in de long terugkeert.
[18] Een oude geldeenheid, die in vele eeuwen en
landen gevoerd is. Oorspronkelijk van goud, was deze munt inmiddels van zilver
geworden. In de tijd van Lorber hadden 45 guldens de waarde van een pond zilver
(een Oostenrijkse pond was 561 gram).
[19] Tegenwoordig zouden we dit een soort
(particuliere) bijstandsuitkering noemen
[20] Uit: ‘Bisschop Martinus’, hoofdstuk 109, waar de
Chinese vrouw Chamchah in gesprek is met de Heer.
[21] Uit: ‘Bisschop Martinus’, hoofdstuk 111. De
laatste twee alinea’s van deze boodschap schetsen het vervolg van het verhaal
in ‘Bisschop Martinus’ tot en met hfdst. 121.
[22] Nl. de cultische verering en verafgoding van het
geloof uit haar jeugd.
[23] N.a.v. psalm 16.
[24] Oorspr. ‘einen Austausch machen’, wat hier onmiskenbaar
de betekenis heeft van: hun pasmunt (werelds bezit) inwisselen tegen
geestelijke schatten.
[25] Fil. 3: 7,8.
[26] N.a.v. Luk.15: 7 en 27, verzen uit de gelijkenis
van de verloren zoon.
[27] Als antwoord op de vraag van Jakob Lorber, wat
hij moest denken van de pas opgerichte orde van de ‘zusters der
barmhartigheid’.
[28] N.a.v. Luk. 22: 15, 16.
[29] Dit is de letterlijke vertaling van de in de
Duitse tekst aangehaalde bijbelpassage: ‘Mit Verlangen hat Mich verlanget’; op
deze manier sluit de passage beter aan bij de navolgende tekst. De NBG geeft:
‘Ik heb vurig verlangd’.
[30] N.a.v. I Joh. 2: 23.
[31] N.a.v. I Joh. 5: 6-8.
[32] N.a.v. Jes. 3: 10 en Ef. 3: 7-9. Het valt aan te
nemen dat dit soort teksten in de kring rond Lorber door ‘toeval’ verkregen
werden (willekeurig opslaan van een bijbelpagina, spontaan opkomende
tekstgedeelten, opvallende opmerkingen in een gesprek, en dergelijke). De Heer
geeft daar vervolgens een verbindend en verklarend commentaar op. De lezer
wordt aangeraden om voor een beter begrip van de tekst de desbetreffende
bijbelpassages erbij te nemen.
[33] N.a.v. Joh. 7: 13 en Luk. 13: 30.
[34] Huik: lange kapmantel zonder mouwen. ‘Zijn huik
naar de wind hangen’ betekent: zo gaan zitten of staan, dat men tegen de wind
beschermd is, ofwel, in figuurlijke zin: van partij veranderen naar de
omstandigheden dat raadzaam maken.
[35] Jona, de zoon van Amittai. Zie Jona 1: 1.
[36] ‘Abba’ = ‘vader’.
[37] De huidige mensheid.
[38] Een oud kerkgezang: ‘Rorate coeli de super...’.
[39] Oorspr. ‘Pfund’. Zie Matt. 25: 14 e.v. en Luk. 19:
12 e.v.
[40] Oude lengtemaat, ongeveer 20 centimeter. De
maximale afstand tussen de gespreide duim en wijsvinger.
[41] Uit het tweede deel van haar ‘wonderleven’, dat
in het jaar 1708 in het Duits werd uitgegeven; zevende druk uitgegeven door
C.H. Fuchs, Leipzig 1748.
[42] Hooglied 2: 1.