Wenken
voor de reis naar vrede en geluk
in de haven van de eeuwige liefde
(ontvangen
van de Heer door J. Lorber)
Heel vaak komt
de Heer naar Zijn kinderen op aarde, slechts gekleed in het kleed van de
armoede; maar ze herkennen Hem niet, omdat hun denkbeelden over God op zichzelf
al hoogmoedig zijn.
Vele
zielen, die overigens zeer aan God toegewijd zijn, zouden zich eerder laten
martelen dan dat ze zouden durven aannemen, dat God hen bezocht had in de
gedaante van een in de wereld volkomen onbetekenend mens.
Ja, Ik zeg
jullie: sinds 1800 jaar is het de Heer op de wereld al heel vaak overkomen, dat
Hij zelfs door overigens heel gemoedelijke en aan God toegewijde mensen naar
buiten geranseld is; en toch was het werkelijk de Heer van hemel en aarde Zelf,
die ze naar buiten geranseld hebben!
Houdt je
dus alleen aan de liefde, die alles, wat ze eenmaal aangetrokken heeft, in
nauwe kringen om zich heen verzameld wil hebben.
De liefde
is een echt vuur, dat verzamelt en niet vernietigt of verstrooit. Het licht,
dat van de heldere vlam van de liefde uitgaat, golft weliswaar in rechte
stralen eindeloos en eeuwig voort en keert niet terug; maar de liefde van God
heeft er grenzen aan gesteld, waar het tegenaan stoot en daarna weer terugkeert
naar zijn oorsprong. Als jullie de Godheid beoordelen volgens Zijn uitstroming
van licht, die natuurlijk eindeloos is, en zodoende ‘lichtruiters’ zijn, die op
de eindeloze vleugels van de geest uit de goddelijke liefde door de eindeloze
ruimten vliegen en daar het bestaan van de grote Godheid zoeken, blijven jullie
natuurlijk eeuwig ver verwijderd van de ware bekendheid met het eigenlijke
wezen van God. Dan moeten jullie je tenslotte gewonnen geven aan de eindeloze
grootheid van God en kunnen jullie je nooit oprichten in je hart om het
werkelijke wezen van God, jullie Vader, te aanschouwen en te begrijpen!
Maar als er
dan een wezen voor jullie staat zoals Ik, die tegen jullie zeg: ‘Ik ben degene,
die jullie zolang tevergeefs in het oneindige hebben gezocht’, dan schrikken
jullie en krimpen jullie als het ware machteloos ineen.
Waarom
eigenlijk? De oorzaak ligt voor de hand: omdat jullie het wezen, dat Zich aan
jullie voorstelt als de ware Godheid in Zijn oerbestaan, nog altijd met de ogen
van de oneindigheid aanstaren, en jullie gemoed bij dit wezen opnieuw als een
elastische ballon tot in het eindeloze begint uit te zetten door de lucht van
jullie ijdele inbeelding.
Het klopt
wel dat een geest of een mens het wezen van God aanschouwt in Zijn werken; maar
hij zou zich daardoor niet helemaal in beslag moeten laten nemen.
Waarom zou
de Godheid in Zijn oerwezen even groot moeten zijn als jullie gebouwen? Er
staat toch geschreven: ‘En God schiep de mens naar Zijn evenbeeld’. Waarom zou
God dan een reus moeten zijn en de naar Zijn maatstaf geschapen mensen
vergeleken bij Zijn afmeting puur atomistische wezens, die met triljoenen
tegelijk met gemak op een dauwdruppel kunnen wonen? Was Christus, die in al
Zijn volheid toch God en mens tegelijk was, soms een reus, toen Hij op aarde
het werk van verlossing volvoerde? O, wat Zijn gestalte betreft was Hij
absoluut geen reus, hoewel Zijn werken van een voor jullie nooit te schatten
grootheid waren!
Kijk,
diezelfde absoluut niet reusachtige Jezus staat ook nu voor jullie, zelfs met
echt vlees en bloed. Alleen Zijn geest, die uit Hem stroomt zoals het licht uit
de zon, is in de hele oneindigheid met onverzwakte kracht eeuwig werkzaam; maar
met die geest hebben jullie niets te maken, en hij kan voor jullie ook niet van
belang zijn.
Als jullie
je nu bij de oerbron bevinden ofwel bij de Heer van alle geest zijn, vat Hem
dan op overeenkomstig Zijn liefde en niet overeenkomstig het van Hem
uitstromende licht. Dan zijn jullie werkelijk Zijn kinderen, zoals Hij de Vader
van jullie allemaal is; maar daarbuiten in de oneindigheid hebben jullie echt
niets te zoeken.
Zou het
niet erg dom zijn van de astronomen, als ze de diameter van de zon wilden meten
aan de hand van de afstand die haar lichtstralen afleggen? Die stralen dringen
steeds maar verder door in de eindeloze diepten van de eeuwige ruimte, en hun
afmeting wordt van seconde tot seconde steeds maar groter. Met wat voor
maatstaf zou zo’n dwaze meting gedaan kunnen worden? Kijk, de sterrenkundigen
meten de zon zelf, aangezien haar afmeting constant en blijvend is. Dat moeten
jullie ook doen!
Jullie
moeten Mij, zoals Ik nu voor jullie sta, meten met de juiste maat van de liefde
in jullie harten, en geen onzinnig overdreven en kinderachtige vrees voor Mij
hebben, aangezien Ik immers precies dezelfde afmeting heb als jullie en jullie
met de hele kracht van Mijn hart liefheb. Dan zijn jullie Mij aangenaam en
kunnen jullie zodoende buitengewoon zalig zijn binnen de nauwe kring van de
liefde, terwijl er daarbuiten voor jullie nergens ware zaligheid bestaat en kan
bestaan.
Ja, ja, zo
is het! Alleen over het smalle pad en op dat nauwe plekje is het ware geluk en
de ware zaligheid van ieder mens te bereiken. Wie het langs de brede weg zoekt
en van mening is dat zaligheid alleen maar op een grote plek vol glans te
vinden is, vindt nooit wat hij zoekt.
Wie de
zaligheid in het oneindige zoekt, kan die onmogelijk vinden, want hoe verder
hij doordringt, des te groter is de afgrond en de kloof die hij voor zich ziet,
waar hij eeuwig nooit overheen zal komen.
Mijn rijk
is dus in het kleine hart van ieder mens gelegd; wie daar binnen wil komen,
moet zijn eigen hart binnengaan en daar voor zichzelf een plekje van rust
vestigen, dat deemoed, liefde en tevredenheid heet; als hij dat plekje in orde
heeft, is ook zijn geluk voor eeuwig in orde. Dan zal hij op dat plekje heel
gauw heel veel meer vinden dan hij ooit verwachtte; want een klein huisje is beslist
gemakkelijker in te richten met alles wat voor het huishouden nodig is dan een
groot paleis, dat er zelfs nog leeg uitziet als het reeds met voor vele
duizenden guldens meubilair is ingericht. Jullie moeten je dus ook van Mijn
hemelen geen al te uitgebreide en eindeloze gedachten hebben, maar jullie
moeten je voorstellingen daarvan heel nauw en klein maken, ongeveer zoals bij
gewone volksmensen op aarde; dan zullen jullie daarbinnen de ware
gelukzaligheid vinden.
Het hart
moet vol liefde voor Mij en voor jullie broeders en zusters zijn, en steeds
vervuld van de zin om blijmoedig en volop actief te zijn. Geloof Me, dat zal
voor ieder van jullie de ware, eeuwige gelukzaligheid grondvesten.
Evenzo
moeten jullie je Mijn hemelen niet voorstellen als heel ver van jullie
verwijderd, maar juist heel dichtbij; de totale afstand bedraagt hoogstens drie
span[1] - dat
is de afstand van het hoofd tot het centrum van het hart! Als jullie die kleine
afstand hebben afgelegd, dan zijn jullie er ook, zoals men zegt, ‘met huid en
haar’ binnen!
Stel je
maar niet voor dat we zoiets als een hemelvaart voorbij alle sterren zullen
maken; maar stel je voor dat we slechts een afdaling naar ons hart zullen
maken, en daar zullen we onze hemelen en het ware eeuwige leven vinden!
Kijk, in
het hoofd zit het koel berekenende verstand van de ziel en zijn handlanger, het
inzicht, dat lijkt op een wijd om zich heen grijpende arm vol ogen en oren aan
het verstandslichaam van de ziel. Het verstand maakt die arm steeds langer en
wil daar tenslotte de hele oneindigheid mee naar zich toetrekken. Dit zinloze,
dwaze streven van het verstand is als zodanig echter die gevaarlijke, dood en
gericht brengende eigenschap van de ziel, die met het woord ‘hoogmoed’ wordt
aangeduid.
In het hart rust echter de liefde, als geest, ontleend
aan de geest van Mijn hart. Evenals Mijn hoogst eigen geest heeft die geest
echter toch alles, wat de oneindigheid van het grootste tot het kleinste bevat,
in ontelbare verscheidenheid in zich. Als het hoogdravende verstand nu het
zinloze van zijn dwaze inspanningen inziet en zijn eerdergenoemde arm - zijn
inzicht of, nog duidelijker gezegd: zijn begripsvermogen - in plaats van hem
naar de oneindigheid uit te strekken en het onbereikbare te willen bereiken
deemoedig en bescheiden terugtrekt - zoals een slak vaak zijn van ogen
voorziene voelhorens naar de zon uitstrekt, maar omdat ze de zon vanwege de te
grote natuurlijke afstand niet kan bereiken die inzichts-armen
weer in zichzelf terugtrekt - en die arm niet meer zinloos naar de oneindigheid
uitstrekt, maar hem naar het hart richt en leidt, waar de woning van Mijn geest
in de mens is, dan maakt men de door Mij aangeduide drie span lange reis en
bereikt men langs die weg het ware, eeuwige leven en de ware zalige rust ervan,
en vindt men daar alles bij elkaar. Amen!
[1] Oude lengtemaat, ongeveer 20 centimeter. De
maximale afstand tussen de gespreide duim en wijsvinger.