De
alles omvattende band van de liefde
(door
A.T.G.,
15
november 1899)
Opnieuw
gloeit nu in mijn hart dat zachte vuur, dat straalt en toch niet verbrandt,
zoals vroeger dat vuur in het bosje bij Mozes; en ik vraag mijzelf af: ‘Waar
komt mijn sympathie heel in het bijzonder voor die ‘grote man’ vandaan? En
vanwaar mijn aanmatiging mijzelf een geestverwant van hem te voelen en in menig
opzicht zelfs ‘gelijk’? ‘Hij hield zich aan Degene, die hij niet zag, alsof hij
Hem zag’ en: ‘Hij sloeg met zijn staf op de rots, en het water stroomde eruit’
- net als het ‘levenswater’ door mijn staf, de pen; en ook hem heeft God geroepen,
zoals Hij mij ‘geroepen’ heeft om in Zijn naam en tot Zijn eer te werken. Maar
als volgt: Mozes deed grote dingen in het groot, ik echter slechts kleine
dingen in het klein. Maar - ach, daar komt het antwoord op mijn ‘waarom’: hij
had God lief, en ik ook, en daarom heb ik hem ook lief, mijn ‘broeder’ Mozes!
O schone,
heilige band van liefde, die alle mensen verbindt die zich ‘aan God wijden’,
vanaf de eerste, oude ‘joden’ tot de ware gelovigen van de huidige tijd, en die
zich om alle harten heen slingert, zodat ze zich als door uitstekende levende
mortel met elkaar verbonden bouwstenen stevig ingevoegd voelen in het bouwwerk
ter ere van God, de geestelijke, kosmische tempel, de ‘onzichtbare kerk van
God’, die eeuwig het geestelijke lichaam van Christus is, was en zal zijn, tot
leven gebracht door het bloed van Zijn geest van liefde! Amen!