God is liefde

 

(20 juli 1702)

 

Ik ben alleen. Voor Mij is er niemand en na Mij ook niet; Ik ben die Ik ben. De liefde is evenzo: Ik ben de liefde; voor haar is er niets geweest, aangezien zij de oorsprong van alle dingen is, en na haar zal er niets komen, want alle dingen eindigen in haar.

Mijn barmhartigheid komt voort uit de liefde, die pas een naam krijgt wanneer er iets ellendigs is waar Ik Mij over ontferm; de oorzaak daarvan is de liefde, die in haar erbarmen tot uitdrukking brengt hoe groot ze is, aangezien Ik niet alleen datgene liefheb wat beminnenswaardig is, maar ook datgene wat niet beminnenswaardig is in Mijn erbarmen insluit en weer goed maak, zodat Ik het weer lief zal kunnen hebben. De benaming barmhartigheid houdt weer op te bestaan, evenals die er vanaf het begin niet was, toen er nog niets gevallen was; maar Mijn liefde, waarmee Ik alles wat Ik heb geschapen liefheb, houdt niet op. Want zoals ze er vóór alle tijden was en door alle tijden heen gaat, zo blijft ze ook voorbij alle tijden en kan niet ophouden, evenals ook Ik, die de liefde ben, niet kan ophouden.

Mijn wezenlijke gerechtigheid is niets anders dan rechtvaardige liefde, die ook rechtvaardig was voordat er zonde bestond en voordat de straffende gerechtigheid over de zonde kwam, die ook niet eeuwig kan blijven; want de zonde is er niet door Mijn wil, noch hoort hij thuis onder Mijn schepselen, die Ik alleen in stand houd en waarover alleen Ik Mij ontferm als ze gevallen zijn. Maar over de zonde ontferm Ik Mij nooit, maar Ik neem hem uit hun midden weg en verdelg hem door Mijn gerechtigheid, waartegenover hij zich niet kan handhaven. Zo red Ik Mijn schepselen door Mijn barmhartigheid, die als een dochter uitgaat van de liefde en Mij en de grootsheid van Mijn liefde roemt, omdat Ik ook dat wat vervallen is niet weggooi, maar het weer opricht en opbouw.

Wanneer nu door Mijn verterende vuur het eigenzinnige van Mijn schepselen is weggesmolten en het trotse door Mijn hand en Mijn genade in degene die Ik liefheb verdeemoedigd is, en alles zodoende verzoend, teruggevonden en teruggebracht is, is alles weer goed geworden en is er niets meer overgebleven waarover Ik Mij zou moeten ontfermen, en daarmee houdt dan tevens de naam barmhartigheid op te bestaan. Maar Ik, de liefde, blijf wie Ik ben en was en zal zijn: alles in alles! Amen! Ja, amen!