Ware liefde verdrijft de vrees[1]

 

(ontvangen van de Heer door Jakob Lorber,

26 mei 1842)

 

‘Ze waren echter bang om Hem eerlijk te belijden, omdat hun gemoed vol angst voor de joden was’. Kijk, dat zijn de laatsten, ook al zijn ze de eersten bij wie het evangelie komt, aangezien ze de mensen meer vrezen dan Mij. Diegenen, die evenwel geen getuigen zijn en pas in later tijden en op afgelegen plaatsen het woord ontvangen, maar die het, als ze het ontvangen, onmiddellijk aannemen en bereid zijn het direct met hun leven te verdedigen, als het van een of andere kant wordt aangevochten - dat zijn in de tijd gezien en naar de plaats gerekend weliswaar de laatsten, maar wat hun daden betreft zijn ze de eersten. Want ze hebben geen vrees voor de joden, ofwel voor de wereld, het jodendom en de duisternis van alle priesters.

Alleen een Farizeeër vreest het jodendom en wil daarmee niet in onmin raken, zolang het nog rijk aan goud en machtig, wreed en tiranniek is, zolang het nog hoge eervolle ambten en lucratieve posities weg te geven heeft. Maar als het jodendom uiteenvalt, wat zal zo’n opportunistische Farizeeër dan doen? Ik zeg: hij zal weliswaar zijn huik naar de wind hangen[2], waarmee hij echter nooit de eerste, maar absoluut de laatste wordt. Waarom eigenlijk? O, dat antwoord is gemakkelijk te vinden.

Een onbevangen meisje geeft immers reeds hetzelfde antwoord aan haar minnaar, die tegen haar zegt: ‘Zeg tegen niemand iets over onze relatie!’ ‘Waarom niet?’, vraagt ze, en zegt dan: ‘Dat vind ik vreemd. Als je echt van mij houdt, zou je helemaal niet bang zijn dat iemand hoort dat je van mij houdt; maar jij hebt meer vriendinnen en wilt het voor jezelf niet bij hen bederven, en daarom ben je bang! Je was weliswaar de eerste tegen wie mijn hart zich aanvlijde, maar op deze manier ben je laatste die van mijn kant liefde zal ontvangen!’

Kijk, is dat niet een heel goed antwoord op bovenstaande vraag? Maar Ik zeg jullie: Ik zal feitelijk hetzelfde antwoord geven aan degenen, die zich ten opzichte van Mij zulke Farizeeën zullen betonen en dus bang zijn voor de joden, omdat hun tijdelijke voordelen daarmee verbonden zijn, zoals: eer, wereldse goede naam en nog een groot aantal andere dingen, die in Mijn ogen een gruwel zijn. Ik zeg: zulke eersten zullen eenmaal heel erg de laatsten zijn! Maar diegenen, die zich in alles naar Mij richten en uit liefde voor Mij de wereld helemaal niet vrezen, zullen dan verreweg de eersten zijn. Daarom zullen de volgelingen ook hoger staan dan de getuigen van Mijn genade, omdat zij het jodendom niet zo zullen vrezen als de Farizeeën.

Dat moet goed in de gaten gehouden worden, ook in deze tijd! Amen.

 

 



[1] N.a.v. Joh. 7: 13 en Luk. 13: 30.

[2] Huik: lange kapmantel zonder mouwen. ‘Zijn huik naar de wind hangen’ betekent: zo gaan zitten of staan, dat men tegen de wind beschermd is, ofwel, in figuurlijke zin: van partij veranderen naar de omstandigheden dat raadzaam maken.