Bedrogen liefde[1]
(ontvangen
van de Heer door Jakob Lorber,
7
mei 1842)
Hoor en zie
hoe er toeval bestaat; maar beschouw toeval niet als een nietszeggend, blind
lot, maar enkel als datgene, wat jullie als een goede gift van Mij ‘toevalt’.
Wat heeft
het toeval ons dus gebracht? Het bracht als voorbereiding een huichelachtige,
verstokte zuster van Juda; daarna een trouwe dienaar door Mijn genade, een
buitengewoon deemoedige bekeerder van de heidenen en trouwe verkondiger, die
zijn boodschap van het grote geheim Gods in de gekruisigde Jezus, door wie alle
dingen geschapen zijn, richtte tot dit volk van de nacht. Dat is dus alles, wat
het toeval hier opleverde. Maar hoe valt deze versnipperde gift van het toeval
onder één noemer te brengen? Dat is een heel andere kwestie!
Maar opdat
het goede toeval niet tevergeefs ‘gevallen’ is, zullen we onze toevlucht nemen
tot een gemakkelijk te begrijpen gelijkenis en jullie als het ware bij toeval
het volgende vertellen:
Er was eens
een man, die vol liefde en wijsheid was; zijn leeftijd was die van een man van
veertig jaar. Deze man verachtte uit de grond van zijn hart alle rijkdommen ter
wereld, omdat hij in het volle bezit van de hoogste geestelijke goederen was.
Maar omdat hij dus een buitengewoon liefdevol hart had, dacht hij bij zichzelf:
‘Waar dient al deze liefde van mij toe, die zo machtig is, dat ze voldoende zou
zijn voor heel veel vrouwen? Maar toch wil ik mijn liefde niet delen, maar ik
zal naar de aarde kijken en dan een goede vrouw kiezen, een vrouw die de
mooiste, de krachtigste en volmaaktste van alle vrouwen op aarde moet zijn!
Haar hoofd
moet lijken op de opgaande zon, haar ogen moeten stralen als twee heldere morgensterren, haar mond moet zijn als het prachtigste
morgenrood; haar voorhoofd als een vurige regenboog, haar wangen als de wolkjes
die als eersten in de opgaande ochtendzon spelen, en haar kin als een tere
nevel, die vol prachtige damp ‘s morgens over de bloemrijke velden zweeft; haar
haren moeten als het zuiverste goud zijn, en op haar sneeuwwitte lichaam wil ik
geen vlekje zien! Met die volmaakte vrouw wil ik mijn liefde delen’, dacht deze
man, die rijk was aan liefde en wijsheid bij zichzelf; en zo gedacht, zo
gedaan.
De man ging
op zoek en vond ook werkelijk al gauw wat hij zocht! De vrouw heette Juda, en
de man beviel haar wel, want ze wist wel dat zulke liefde en wijsheid meer
waard is dan alle schatten ter wereld; daarom besloot de man ernstig om haar
het hof te maken, maar niettemin geen dwang op haar uit te oefenen. Maar deze
vrouw had toch een schalks hart, want ze beloofde de man plechtig haar liefde,
iedere keer als hij haar bezocht; maar als hij vertrok, om haar de gelegenheid
te geven haar hart te onderzoeken en te zien of het de grote liefde van deze
man wel waardeerde, werd ze hem altijd ontrouw en gaf ze zich als een veile
deerne prijs aan elke laagheid, en op die manier minachtte ze de man geweldig
in haar hart.
Desondanks
deed de man alle denkbare moeite voor haar; hij zond boden naar haar toe, de
ene na de andere. Tegenover enkelen huichelde ze, weer anderen liet ze door de
afgoden van haar wereldse poel grijpen en doden! Nog altijd verstootte de goede
man haar niet en dacht weer bij zichzelf: ‘Ik moet mijzelf weer eens aan haar
voorstellen en heel serieus naar haar hand dingen; dan zal ze haar
onbillijkheid tegenover mij inzien en die zeker diep betreuren. Ik zal haar
alles vergeven, en dan zal zij voortaan voor eeuwig mijn vrouw zijn!’
Zie, de man
kwam. Maar ze wilde hem niet herkennen, en liet hem eveneens grijpen en doden!
Wat vinden jullie van zo’n vrouw? Maar omdat zulke liefde niet te doden en zulke
wijsheid niet te vernietigen is, liet de man zich uit grote liefde voor haar
martelen en zich schijnbaar doden, alleen als een teken van zijn grote liefde,
om daardoor de liefde van de vrouw weer te winnen! Maar tevergeefs! De hoer
bleef een hoer, en de man bleef tot op dit moment zonder vrouw! Luister, deze
rechtvaardige man keerde zich toen van de vrouw af en koos een andere
boodschapper uit, trouw en deemoedig, die over zichzelf en de man verklaart,
dat ‘ik Zijn dienaar ben geworden volgens de genade Gods, die mij geschonken is
naar de werking van Zijn macht. Aan mij, de minste onder alle heiligen, is deze
genade gegeven om onder de heidenen de onnaspeurbare rijkdom van Christus te
verkondigen en allen te onderrichten over de nieuwe realisering van het geheim
van datgene, wat sinds eeuwigheid verborgen is in God, door wie alles geschapen
is!’
Wie zijn nu
die heidenen? Kijk, dat is een tweede vrouw, aan wie deze man zijn liefde liet
en nog voortdurend laat verkondigen; steeds meer schenkt hij haar van zijn
onmetelijke rijkdommen, hij overstelpt haar met liefde en alle mogelijke innige
liefdesbetuigingen, omdat zijn eerdere uitverkorene hem ontrouw en geheel en al
afvallig werd.
Maar hoe
gedraagt ook deze tweede vrouw zich? Als ze iets over Mij hoort, ontbrandt ze
in grimmigheid, wraaklust en woede! Wat betekent voor haar die onmetelijke, ja
onnaspeurbare en oneindige rijkdom waar die deemoedige boodschapper over
spreekt, omdat die niet uit aards goud en zilver bestaat! Wat zegt haar die
nieuwe realisering van het geheim van de eeuwige liefde in God, als geen hart
die meer wil opnemen! Kijk, zodoende is de man iemand die voortdurend bedrogen,
miskend en verafschuwd wordt. Maar wat zal die man doen, als ook een derde
vrouw tegen hem zal doen zoals de eerste en tweede vrouw hebben gedaan? Dat is
weer een andere vraag! Maar op deze vraag geeft de man, die nu voor de derde
keer hoopt, alleen maar ten antwoord dat dit zijn laatste aanzoek is; begrijp
dat. Amen.
[1] N.a.v. Jes. 3: 10 en Ef.
3: 7-9. Het valt aan te nemen dat dit soort teksten in de kring rond Lorber door ‘toeval’ verkregen werden (willekeurig opslaan
van een bijbelpagina, spontaan opkomende
tekstgedeelten, opvallende opmerkingen in een gesprek, en dergelijke). De Heer
geeft daar vervolgens een verbindend en verklarend commentaar op. De lezer
wordt aangeraden om voor een beter begrip van de tekst de desbetreffende bijbelpassages erbij te nemen.