Geestelijke liefde[1]

 

(ontvangen van de Heer door J.L.B.,

18 juni 1882)

 

Beste kinderen! ‘Ik zeg jullie: Er zal blijdschap zijn over één zondaar die boete doet...’, en verder: ‘Je broeder is thuisgekomen...’

Deze verzen geven de graad van de goddelijke liefde aan, met name bij de engelen Gods, die zich verheugen als een ziel de juiste weg naar Mij vindt; die vreugde is het instemmen met Mij, omdat Mijn vreugde met name groot is als een ziel weer naar Mij omkeert; want dat is winst voor Mijn Vaderhart.

Daarom laat Ik zulke verloren zonen Mijn liefde dubbel voelen, zoals in de gelijkenis staat: ‘De Vader slachtte een gemest kalf en gaf een feest, omdat zijn zoon weer naar huis was teruggekeerd en gezond was’.

Hoe ver die liefde echter verwijderd is van degenen, die zich ‘Mijn kinderen’ noemen, dat kunnen jullie aan de andere zoon zien, die nijdig was over het feit dat Mijn vreugdebetuiging over het omkeren van zijn broeder zo groot was, dat hij dacht dat zijn broeder voorgetrokken werd. In zijn blindheid wilde hij - in plaats van de zuivere blijdschap over het herwinnen van zijn broeder met Mij te delen - eerst weer samen met hem van de middelen genieten, die Ik gebruik om een ziel aan te trekken, wanneer ze wil omkeren; want Ik moet hen immers lokken met allerlei beloften die de overgang van de wereld naar Mij vormen, omdat ze te zwak en vaak te ver aan lager wal geraakt zijn om Mij nog puur geestelijk op te kunnen vatten.

Dikwijls moet Ik bij zulke zielen hun gebed om uiterlijke dingen direct verhoren, en  dikwijls kunnen die zich beroemen op bijzondere aanvoelingen, die vervolgens tot hun vreugde werkelijkheid worden, zodat ze zich bevoorrecht voelen en dankbaar naar Mij opzien. Deze zielen zijn zogezegd geen ‘kinderen’ als zodanig, maar ‘kindjes’, die met omzichtigheid en liefde grootgebracht moeten worden; terwijl anderen, die zich al lange tijd daardoor in Mijn dienst hebben begeven en het kinderrecht door harde strijd hebben verworven, zulke liefkozingen niet zo kennen, maar meer het zware werk voelen, als ze Mij trouw willen blijven. Dat komt omdat Ik hen, aangezien ze rijpere zielen en grotere kinderen zijn, waardig acht om een deel van Mijn grote huishouden op zich te nemen, en daarom moet hun genot ook meer geestelijk zijn en vrij van afgunst en zelfverheffing tegenover hun broeders.

Hoe nauwer contact een ziel met Mij krijgt, des te meer zelfverloochening moet ze nastreven, en wel op een geestelijke manier; ze moet zich kunnen verheugen over de genadegaven aan haar medemensen, en in plaats van daarover te mopperen - al is het ook in stilte - moet ze dankend naar Mij toe komen en zich helemaal inzetten om hem te ondersteunen, in plaats van berekenend af te wegen of deze of gene broeder eigenlijk wel beter verdiende dan hijzelf. Die afgunstige zelfverheffing is bij geen van Mijn kinderen nog aanwezig, en daarom zeg Ik jullie: onderzoek jezelf nauwkeurig, opdat jullie Mijn liefde niet vertroebelen, die vastbesloten is diegenen achterna te lopen die in jullie ogen vaak het meest onwaardig zijn, zodat wij eenmaal allemaal samen een echt vreugdemaal kunnen houden. Jullie Vader.

 

 

 



[1] N.a.v. Luk.15: 7 en 27, verzen uit de gelijkenis van de verloren zoon.