Liefde
voor God en liefde voor de wereld[1]
(ontvangen
van de Heer door J.L.B.,
8
mei 1881)
Beste kinderen!
David - de herdersknaap en koning van Israël - noemen jullie ‘een man naar Gods
hart’ ofwel naar Mijn hart.
Lees dus
wat hij in zijn overvloeien van liefde voor Mij uitsprak; want hij kende heel
goed de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om Mij zodanig in het hart te
bezitten, dat dit bezitten vreugde en gelukzaligheid verschaft. Als iemand het
enkel als zijn plicht beschouwt Mij op te nemen, is niet de goddelijke liefde
in hem, maar de zucht naar beloning, die niets tot stand kan brengen volgens
Mijn wil.
Om eenmaal
die liefde en dat vertrouwen te bereiken, zoals David die vroeger onder woorden
bracht, is het nodig Mijn goddelijkheid in haar volle betekenis te kennen,
zowel wat Mijn macht als wat de liefde en heiligheid betreft.
En waar
leerde hij dat? Ik zeg jullie: meer in zijn armoede als herdersknaap, toen het
boek van de natuur voor hem opengeslagen lag en beïnvloeding van boven veel
meer mogelijk was, dan toen die invloed - d.w.z. het stromen daarvan - door
glanzend metaal gehinderd werd, of het nu goud, zilver of edelstenen waren.
Dat is
alleen al zo, omdat de natuur haar weelderige groei door de zon krijgt, en wel
door het licht en de warmte ervan, waarbij Ik de groei van de planten en de
hele ontwikkeling van de schepping aan Mijzelf heb voorbehouden; daarom legt de
natuur ook alleen maar liefde en nut aan de dag, en wel op zo’n manier, dat
veel dingen zonder menselijk ingrijpen direct eetbaar zijn. Met dat alles is
een weldadig doel verbonden, omdat het van Mij uitgaat, terwijl de metalen die
de verblinde mensheid zo gelukkig maken in de donkere aarde gezocht moeten
worden, en pas na veel moeite zover gebracht worden dat men er enkel naar kan
kijken; ze hebben echter niet eens iets heilzaams voor het lichaam in zich,
maar meestal vergif. Maar hoeveel meer schade richten ze aan ten opzichte van
de geest! Ze trekken de mens die ze als waardevol beschouwt naar beneden, tot
in de groeve waar ze opgegraven worden, waar hij zich verbergt voor degenen die
hun hoofd blij opheffen als vrolijke vogeltjes, die hun Schepper dankbaar
loven, daartoe aangezet door de weldadige invloed van de natuur.
Kijk, zoals
er een groot verschil is tussen vreugde over de natuur en vreugde over metalen,
zo bestaat dit ook tussen het geestelijke en het materiële leven. Het
geestelijke leven kan door Mijn liefde bevredigd worden; het materiële echter
alleen door zorgen en inspanning - en zoals David zijn lofpsalmen schreef toen
hij herdersknaap was en zijn klaagliederen als koning, zo is het nu nog. Op het
veld en in de hutten worden Mij meer dankliederen gebracht dan in glimmende
gouden en industriële paleizen. Daarom zeg Ik jullie: als Ik wederkom, zal Ik
eerst diegenen bezoeken die hun dankliederen in de armoede leren zingen en goud
noch zilver van Mij verwachten om hen gelukkig te maken; pas daarna, als de
grote materialisten met Mij tot een ruil willen komen[2], kan
Mijn hele liefde ook aan hen geschonken worden.
Daarom
vindt het grote voorwerk ook altijd op aarde plaats, nu eens in het grote
geheel, dan weer bij individuen door bijzondere gebeurtenissen en verliezen,
die de waardeloosheid van bezit duidelijk moeten maken, opdat ook zij die op
zo’n manier bezocht worden na veel strijd en zelfverloochening leren zeggen:
‘Het lot heeft mij het licht van de liefde opgeleverd; ik heb een mooi erfdeel
ontvangen!’.
Hiermee,
beste kinderen, hebben jullie nu een beeld van de ware rijkdom. Streef
daarnaar; hij is voor jullie weggelegd. Het komt allemaal enkel en alleen op
jullie zelf aan, of jullie die op waarde weten te schatten; en onderzoek
jezelf, hoeveel jullie nog in te wisselen hebben tussen de liefde voor Mij en
de liefde voor werelds bezit, opdat jullie met Paulus kunnen uitroepen[3]:
‘Want ik acht alles schade en vuilnis vergeleken bij de overvloedige genade van
Jezus Christus!’
David,
Paulus en nog veel meer kinderen van Mij zullen jullie eenmaal daar ontvangen,
waar jullie je niet meer met je menselijke zwakheid tegenover hen kunnen
verontschuldigen; ook zij zijn mensen geweest, maar zij hebben acht geslagen op
de vermaning die Mijn liefde hun gaf en ernaar geleefd; ook jullie is veel
toevertrouwd, en eens zal er ook veel van jullie geëist worden! Jullie Vader.