Word kind!

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

7 februari 1875)

 

Mijn geliefd kind! Al lange tijd zie Ik dat er één enkele wens in je leeft, namelijk: jouw vrouw te brengen tot het geloof dat jij voor het enig juiste houdt; en omdat het je tot nu toe nog niet gelukt is je doel te bereiken, wil Ik als bemiddelaar optreden en de eigenlijke reden waarom het je niet lukt nader voor je belichten.

Kijk, Mijn zoon, de wijze waarop jij Mijn wezen en Mijn schepping opvat staat te ver af van de manier waarop je vrouw denkt; want omdat zij geboren is in een land waar de rooms-katholieke vorm van religie een belangrijk element in haar opvoeding was, heeft zij nog veel overblijfselen uit die tijd tot op haar rijpere leeftijd met zich meegedragen, en die kunnen niet regelrecht omver geworpen worden, maar wel met voorzichtigheid door middel van deugdelijke argumenten verzacht worden. En zo kan er een compromis tussen jullie bewerkstelligd worden, vooral omdat jij Mij nog met je verstand zou willen begrijpen, terwijl Ik de dingen met Mijn hart wil beoordelen.

Jouw denkbeeld van Mij is dat van een mens, die als eindig schepsel een oneindige God zou willen begrijpen. Maar dat, Mijn zoon, is vergeefse moeite; want voor jullie mensen en alle geschapen wezens is het wel mogelijk een licht vermoeden van Mijn wezen te hebben, maar om het in zijn gehele volheid te bevatten is onmogelijk.

Jij stelt je jouw God voor als een universum, als ‘overal en toch nergens’ concreet bestaand. Maar nu wil Ik je vragen: ‘Hoe stel je jezelf eigenlijk voor? Waar is jouw ziel eigenlijk, en waar jouw geest? Zitten die in je hart, in je hoofd, in je bloed of ergens anders? Kijk, Mijn kind, op die vraag kun jij Mij evenmin antwoord geven als op de vraag: Waar ben Ik, God? Want je ziel - dat voel je als iets wat zeker is - is in jou, maar waar? Dat te ontraadselen is wat moeilijker, omdat je hele organisme zo geschapen is dat overal, zelfs in de kleinste haarvaatjes, het bestaan van een werkzame, opbouwende en in stand houdende ziel opgemerkt kan worden; met name bij ziekten, waarbij iedereen aan zichzelf kan waarnemen met wat voor haast de ziel dikwijls de gaten weer wil repareren, waardoor de functies van de organen verstoord raken of waar bij verwondingen de buitenwereld het menselijke lichaam zou willen beïnvloeden, en wel langs wegen die niet de gewone zijn. Die ijver om te repareren noemen jullie ‘koorts’, en jullie proberen die blindelings en helaas maar al te vaak te onderdrukken, terwijl de natuur juist sneller zou willen genezen dan jullie doktoren dat kunnen.

Nu heb Ik je aangetoond dat jouw ziel in je lichaam is, overal en toch nergens, en dat ze door de goddelijke vonk steeds wordt aangedreven tot iets hogers dan alleen het aanhangen van de materie of de zinnelijke hartstochten. Ook dit heb je dikwijls gevoeld en heeft derhalve geen enkel bewijs nodig.

Om nu over te gaan naar jouw mening over Mij, zeg Ik je het volgende.  Aangezien de zenuwen alles in jouw lichaam tot leven wekken en alles in stand houden, en een complex van zenuwen in de buurt van het hart, de longen en de maag het voornaamste centrale punt van het algemene leven is, van waaruit alles gevoed en geleid wordt, kan dat centrum ook - wat het vegetatieve leven betreft - beschouwd worden als de werkelijke zetel van de ziel. Jullie noemen dat centrum ‘zonnevlecht’ ofwel de zetel van de onwillekeurige beweging. Hier in deze zetel bevindt zich het eerste leven dat zich manifesteert en de laatste vonk van het uitdovende leven. Alle andere functies van de organen zijn van die plek afhankelijk, en zelfs kunnen de functies van het hoofd door die van de zonnevlecht vervangen worden, wat jullie kunnen waarnemen bij een trance, waarbij de hersenen inactief zijn en door de zonnevlecht vertegenwoordigd en vervangen worden.

Welnu, Mijn beste zoon, wat jij bij je eigen lichaam kunt zien en begrijpen voorzover je dat binnen je vermogen ligt, is hetzelfde met betrekking tot Mij. Het universum ofwel de oneindigheid is Mijn omhulsel, Mijn verblijfplaats, Mijn invloedssfeer; daarbinnen schiep Ik de afzonderlijke organen, die overeenkomen met die van jullie lichaam; die geschapen wezens hebben, net als ieder ding, zelf weer hun organische structuren, die op analoge wijze lijken op die van jullie of van ieder dierlijk lichaam, waar zelfs het inwendige van alle materiële werelden geen uitzondering op maakt. Want kijk, Mijn zoon, als God schiep Ik heel weinig wat als ‘nieuw’ beschouwd kan worden; Ik plaatste maar weinig vormen, weinig wetten voor de ontwikkeling daarvan en weinig morele wetten in de wereld. De grote verscheidenheid die je ziet wordt alleen maar gevormd door modificaties, als het ware varianten van een en dezelfde gedachte of idee.

Om die reden zie je de geesten in de andere wereld nog altijd met dezelfde menselijke organisatie als hoe ze als mensen waren, hoewel ze volgens jullie opvattingen verschillende van die organen niet nodig hebben, wat als conclusie echter niet juist is.

Toen Ik de wereld schiep - zowel de geestelijke als de materiële - waren de eerste geesten bekleed met grote volmachten, omdat ze voor het leiden van een grote geestenwereld ook macht nodig hadden.

Die macht nu werd - geloof het of niet - door één grote geest misbruikt; hij deed een greep naar de hoogste macht, en er restte geen ander middel dan hem, die Mij niet in zijn geheel wilde volgen, verdeeld in afzonderlijke deeltjes tot terugkeer te dwingen. Voor dat doel werd de gehele materiële wereld geschapen, waarin de in de materie gebonden geesten ieder hun eigen loopbaan doorlopen, van niveau tot niveau zichzelf reinigen en geleidelijk hoger stijgen, om uiteindelijk daar aan te komen vanwaar ze zijn uitgegaan. De gevallen lichtbrenger werd weinig van zijn eigen individualiteit voor zijn eigen bestaan overgelaten.

Ik heb je eerder gezegd dat ieder geschapen wezen zijn organen heeft, die op hun beurt weer overeen komen met Mijn zeven eigenschappen; op dezelfde manier werd de grote verscheidenheid aan kosmische stelsels gegrondvest, waarbij het geheel - zowel het geestenrijk als dat van de materie - een menselijke figuur voorstelt en in een zichzelf besloten geheel is, terwijl in het inwendige van deze macrokosmische mens de kosmische stelsels op analoge wijze lijken op de verschillende organen van het menselijke lichaam.

Ik zal je Mijn zeven eigenschappen opnoemen, die jij niet kent, zodat je Mij leert begrijpen voorzover dat binnen je vermogen ligt.

Kijk, Mijn kind, als iemand iets tot stand wil brengen, moet er aan die daad toch een gedachte of een oorzaak ten grondslag liggen, d.w.z. er moet een ‘waarom’ bestaan. Welnu, toen Ik de wereld schiep - en dat geldt voor zowel de geestelijke als de materiële wereld - was Mijn voornaamste reden de hoofdeigenschap van Mijn Ik - de liefde.

Maar wat is liefde? Kijk, liefde is die eigenschap, waardoor alles voor anderen en niets of heel weinig voor zichzelf wordt gedaan.

Als oneindige God wilde Ik, in overeenstemming met Mijn eigenschappen, een uitwisseling hebben, een meevoelend rijk, dat samen met Mij Mijn grootheid voelt en door dat gevoel Mijn liefde weer compenseert. Dat is de voornaamste hoofdeigenschap van al Mijn scheppingen, al Mijn daden en handelingen.

Maar om te zorgen dat de liefde, in haar onbegrensde verlangen om steeds goed te doen, niet het tegenovergestelde zou bewerkstelligen, moest daar als tweede eigenschap toch ook nog de wijsheid bij geplaatst worden, die de liefde binnen geregelde grenzen houdt en op die manier de liefde helpt datgene in stand te houden, wat ze juist uit liefde tot leven heeft geroepen.

De derde eigenschap van Mijn Ik was het vermogen om datgene, wat Ik als liefde en wijsheid wilde, ook uit te voeren, ofwel de almachtige wil. Want ook jullie hebben liefde en wijsheid naar menselijke maatstaven, maar het ontbreekt jullie aan de kracht om uit te voeren wat jullie willen.

De vierde eigenschap is de ‘orde’, die met name de bedoeling heeft dat alles op zijn juiste plaats is gezet, slechts eenmaal geschapen is, zoals een God waardig is, en - doordat het het beginsel van de voortplanting in zich draagt - voortdurend kan bestaan.

Zodra dus die wil aanwezig is, moet als gevolg van die vaste gedachte ook de wil ontstaan om - overeenkomstig de goddelijke orde - met volharding datgene door te voeren wat de liefde bedacht, de wijsheid geregeld, de wil besloten en de orde vastgesteld heeft. Bij de genoemde eigenschappen kwam dus als vijfde eigenschap de onwrikbare ernst om datgene, wat gedacht en besloten was, uit te voeren.

De zesde eigenschap is het geduld. Aangezien Ik namelijk de wil vrij gaf, d.w.z. vrije wezens schiep die door en vanuit zichzelf konden bepalen of ze Mij willen naderen of zich van Mij verwijderen, moest Ik noodzakelijkerwijs geduld hebben bij eventuele dwalingen; want zonder dat zou Ik de hele geschapen materiële wereld allang vernietigd hebben.

Het geduld is echter de basis voor de zevende geest, namelijk die van de barmhartigheid, waarbij vergeving in plaats van straf de voornaamste reden van al het handelen is.

Want wat helpen liefde, wijsheid, wil, ernst, orde en geduld zónder barmhartigheid, die - in plaats van alles met het strenge ambt van rechter terug te brengen tot de vastgestelde wegen - iedere onvoorziene invloed als verzachtende omstandigheid beschouwt en niet de strenge eisen van de orde, maar het zachte, troostende woord van de liefde als grondslag van alle handelingen toepast.

Deze zeven eigenschappen komen in geestelijk opzicht overeen met jullie inwendige organen. Toen Ik deze wetten als fundamentele wetten in Mijn kosmische en geestelijke rijk vaststelde, wilde Ik ook nog uit liefde en uit barmhartigheid het grootste bewijs leveren dat datgene, wat Ik had bevolen, ook uitvoerbaar was. En zo nam Ik de missie op Me om, terwijl Ik Mijn wezen deelde, als mens naar jullie aarde af te dalen, alle menselijke deugden en hartstochten aan te nemen, zelf in de meest armelijke omstandigheden te leven, toch de geestelijke waardigheid van de menselijke geest hoog te houden en zelfs een smadelijke menselijke dood te ondergaan, opdat mensen en geesten de zevende geest van barmhartigheid in zijn gehele grootheid zouden herkennen en zien wat daardoor mogelijk is en hoe hij alle andere eigenschappen in zichzelf omvat.

Want waar geen liefde heerst, is geen barmhartigheid mogelijk; waar de handelingen, al dan niet weloverwogen, niet door de wijsheid worden beoordeeld en in het juiste licht worden geplaatst, is noch orde, noch ernst, noch geduld met degenen die falen mogelijk.

En zo heb Ik uit liefde voor Mijn geschapen, op Mijn goddelijke evenbeeld lijkende wezens gedaan wat alleen een God kon doen en wat er als een eeuwig ideaal voor alle mensen zal staan, namelijk hoe zij hun eigen geestelijke waardigheid kunnen bereiken en handhaven, om eenmaal ‘Mijn kinderen’ genoemd te worden.

Kijk, Mijn zoon, met je verstand redt je het niet om dit allemaal te begrijpen; daar is het hart ofwel een kinderlijk gemoed voor nodig, dat kan en mag aanvoelen wat het verstand niet in staat is te ontraadselen.

Hou er dus mee op te willen begrijpen wat voor jullie mensen niet te begrijpen is. Daal af van je troon als rationele man, en word kind, zoals Ik eens tegen Mijn leerlingen zei: ‘Als jullie niet worden als dezen hier, kunnen jullie Mijn rijk niet binnengaan!’. En dat wil zeggen: als jullie mensen niet kinderlijk, met een kinderlijk vertrouwend hart datgene willen opvatten wat alleen maar aangevoeld, maar niet begrepen kan worden, zullen jullie alleen maar steeds menselijk oordelen en om die reden de dingen verkeerd moeten opvatten.

Kijk, Mijn zoon, het is jouw abstracte religieuze visie die jou van je levensgezellin verwijderd houdt. Geef de stelsels die je alleen voor jezelf hebt opgebouwd op, kom dichter bij haar geloof, reinig dat tevens van cultus[1] en verkondig haar een zuivere moraal en goddelijke waarheid, waarvan er immers maar één is, dan zul je tot je tevredenheid uit haar mond horen: ‘L., nu begrijp ik je, want je spreekt een voor mij begrijpelijke taal; nu ontwikkel je voor mij begrijpelijke, maar ook voelbare ideeën, die niet zo haaks staan op die welke ik geleerd heb maar die mijn opvattingen verhelderen, mijn vermoedens bevestigen en mij op die manier in de late herfst van mijn leven de hoop geven dat, als de Heer mij roept, mijn heengaan gemakkelijk en mijn bestaan in de andere wereld draaglijk zal zijn!’

Je spreekt ook over soortgelijke verhalen als die van Mijn rondgang op aarde als Christus, die vroeger al bestaan hebben; ja, Mijn vriend, zes keer ben Ik al op aarde geweest en heb Ik geprobeerd het mensenvolk van het verval te redden; ook voor de zevende keer zal Ik verschijnen, en wel op korte termijn, en dan voor de laatste keer proberen te redden wat mogelijk is, voordat Ik de hele aardbol overgeef aan zijn materiële en geestelijke verval.

Liefde was Mijn voornaamste reden voor de hele wijde schepping; liefde heb Ik jullie mensen in het hart geplant, want ze begeleidt jullie van de wieg tot het graf - en uit liefde houd Ik niet op om steeds door mensen en zelfs door het geestenrijk te bewijzen dat jullie zorgvuldig gekoesterde stelsels, hoe logisch ze ook mogen zijn, toch slechts menselijk maakwerk zijn en dat er een andere wereld bestaat, die echter anders gevormd is dan jullie je voorstellen.

Vertrouw dus op Mijn woorden! Geef niet enkel gehoor aan de invloeden van jullie verstand, want dat is bedoeld voor het praktische aardse leven; daarin kunnen jullie uitvinden en construeren waar en hoe jullie maar willen. Maar op het geestelijke vlak houdt het waarnemen op en waar men niets ziet moet men voelen, moet men geloven, aangezien het menselijke bevattingsvermogen niet meer toereikend is.

Sla die weg in! Je bidt toch elke dag tot Mij? Ik wil je gebed verhoren, maar je tevens de manier tonen hoe je jezelf en je levensgezellin dichter bij Mij kunt brengen.

Dat is het doel van deze boodschap; neem het goed in acht en handel ernaar, dan zul je weldra zien dat Ik gelijk had, toen Ik je aanraadde: ‘Hou op een geleerde te zijn, en trek kinderschoenen aan!’ Amen!

 

 

 



[1] Nl. de cultische verering en verafgoding van het geloof uit haar jeugd.