De
ochtend- en de avondbloem[1]
(ontvangen
van de Heer door Jakob Lorber)
Na allerlei
beproevingen zegt de Heer tegen Chamchah: ‘O, lief
kindje! Ik zie wel dat jouw ‘Lama’ jou het meest na aan het hart ligt, en dat
is buitengewoon prijzenswaardig van je; maar je zei ook tegen Mij - en Ik zie
het aan je ogen en merk het aan je woorden - dat Mij ook buitengewoon liefhebt. Nu zou Ik graag van je willen horen of je Mij
meer liefhebt dan jouw Lama; vraag het aan je hart,
en zeg het Mij dan.’
Chamchah wordt nu heel
verlegen en slaat de ogen neer; haar hart ontbrandt echter steeds meer in
liefde voor Mij, wat zij ook maar al te hevig voelt - en daarom weet zij, die
anders zo welbespraakt is, nu geen antwoord te geven!
Na een poosje
vraag Ik haar nogmaals of ze Mij dat niet zou kunnen vertellen?! Dan zegt zij,
als het ware heel bedrukt: ‘ O mijn oogappel! O altaar van vuur in mijn hart!
Kijk, toen ik op aarde nog thuis woonde aan de zijde van mijn moeder en een
meisje van ongeveer 13 aardse jaren oud was, vroeg ik aan mijn moeder hoe men
het eigenlijk moest aanpakken om de heilige Lama boven alles lief te hebben.
Toen zei
mijn zeer wijze moeder: ‘Luister, mijn geliefde dochter, plant in de tuin twee
dezelfde bloemen: de ene aan de kant van de ochtend, de oostkant, die je aan de
Lama wijdt, en de andere aan de kant van de avond, de westkant, en die wijd je
aan de mensen. Verzorg ze allebei hetzelfde, en kijk hoe ze groeien en zich
ontplooien. Als de avondbloem beter gedijt dan de ochtendbloem, zal dat een
teken zijn dat je de wereld meer liefhebt dan de
heilige Lama; als je bij de twee bloemen echter het tegenovergestelde merkt, is
jouw liefde voor de Lama sterker dan die voor de mensen!’
Ik deed
onmiddellijk wat mijn moeder me aanraadde; maar omdat ik bang was dat de bloem
van de Lama misschien achter zou blijven bij die van de mensen, verzorgde ik
die in het geheim twee keer zo goed als die van de mensen. Maar ach, ondanks
mijn grote ijver bij het verzorgen van de bloem van de Lama bleef die toch
achter in ontwikkeling. Dat vertelde ik allemaal aan mijn moeder, en zij stelde
mij gerust met een wijze les, doordat ze zei: ‘Kijk, mijn liefste dochtertje,
de Lama heeft je daarmee willen laten zien dat je Hem, die in het eeuwig
ontoegankelijke Licht woont, alleen maar boven alles kunt liefhebben, als je de
mensen liefhebt als jezelf; want als iemand niet
degenen liefheeft die hij ziet, hoe kan hij dan de Lama liefhebben, die hij
niet ziet?’
Daarna
begoot ik de avondbloem vaker dan de ochtendbloem, en kijk: toen groeide de
ochtendbloem geweldig boven de avondbloem uit! En kijk, nu doe ik het op
precies dezelfde manier: jij bent nu mijn avondbloem en mijn hart voor de Lama
is de ochtendbloem. Jou begiet ik met al mijn kracht, omdat ik in jou een zeer
volmaakte mensengeest waarneem; en nu groeit mijn hart enorm uit, echter niet
voor de Lama, maar voor jou, voor jou! Jij bent een echte ‘Lama’ van mijn hart
geworden! Wat de ‘grote Lama’ daar te zijner tijd van zal zeggen, zal Hij wel
het beste weten. En ik moet je bovendien nog bekennen dat mijn buitengewoon
fijngevoelige geweten mij daar helemaal geen verwijten over maakt. Wat vind
jij, prachtig mens, daar nu van?!’
Ik zeg:
‘Mijn geliefde Chamchah! Kijk, Ik heb een poosje
moeten wachten op dit antwoord, dat Mijn hart buitengewoon verheugt; nu moet
jij dus ook eventjes wachten op een heel mooi en goed antwoord. Maar verheug je
over wat Ik jou als een heel mooi antwoord zal geven; je zult het weldra
krijgen.’
[1] Uit: ‘Bisschop Martinus’, hoofdstuk 109, waar de
Chinese vrouw Chamchah in gesprek is met de Heer.