Onze
missie op aarde
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
9
december 1872)
Mijn beste
zoon! Aangezien je niet ophoudt met vragen, dwing je Mij weer je terecht te
wijzen, en je weer opmerkzaam te maken op wat Ik al vaak heb gezegd, namelijk:
dat je niet grondig nadenkt over Mijn woorden zoals de bedoeling is, en niet
geleerd hebt om - zoals jullie zeggen - ‘tussen de regels door te lezen’.
Jouw vorige
vraag ‘over de oertoestand van Adam en Eva voor de zondeval en ook daarna’ en
het argument dat jij aanvoert, namelijk ‘dat jullie allemaal moeten terugkeren
naar waar jullie vandaan zijn gekomen’ - dat alles bewijst hoe weinig je
verstaan hebt wat Ik je kort geleden nog heb gegeven, en hoe weinig je nog hebt
begrepen wáár jullie allemaal vandaan zijn gekomen en
wáár jullie allemaal heen moeten gaan!
Wat voor
oertoestand van Adam en Eva wil je eigenlijk weten? En als Ik je hun gestalte
beschrijf, hoe ze er geestelijk en lichamelijk uitzagen, word je daar dan
wijzer van? Brengt die kennis jou op je levensweg soms dichter bij het doel?
Als je dat
jezelf wilt afvragen, zal het antwoord zijn: ‘Absoluut niet! Maar ik ben nu
iets te weten gekomen wat ik weliswaar nog niet in geschreven vorm had gelezen,
maar wat ik uit alles wat mij eerder is gegeven wel had kunnen ontdekken, als
ik mijn eigen verstand maar enigszins had ingespannen!’ Dit antwoord moet Ik je
geven, terwijl je het eigenlijk jezelf had moeten geven; maar om je toch met
iets tevreden te stellen, wil Ik je het volgende zeggen:
In de
eerste plaats was het zo dat Adam en Eva direct uit Mijn hand voortkwamen, en
dat was voldoende voor de aanspraak dat ze zowel wat hun innerlijk als hun
uiterlijk betreft een scheppingswerk van Mij waren. Weliswaar lagen de kiemen
van hun oorsprong, d.w.z. de slechte hartstochten, in hen, maar nog niet
gewekt, zoals bij onmondige kinderen; Ik wist wel dat die te zijner tijd zouden
ontwaken en veel zouden moeten bijdragen aan de strijd van het materiële en het
geestelijke in de mens. Ik kende de gevolgen van het vrijgeven van hun wil wel;
maar alleen op die manier konden en kunnen de mensen kinderen van een
goddelijke Vader worden.
De
zondeval, waarvan jij in een andere boodschap de verklaring van een andere kant
zult vinden, zal je de rest wel duidelijk maken; dat wil Ik hier niet herhalen,
omdat ook die daad - zoals zovele - misverstaan of
verkeerd begrepen werd.
De toestand
van het eerste mensenpaar na de zondeval ofwel na het inzicht in datgene, wat
ze vroeger niet wisten, dient dus geestelijker opgevat te worden, en wel alleen
op de manier, die Ik tevoorschijn roep bij iedereen die Mijn woorden en Mijn
leer wil volgen, en die Ik tijdens Mijn rondgang op aarde aanduidde met de
woorden: ‘Ik ben niet gekomen om jullie vrede te brengen, maar het zwaard!’
Deze toestand betekent ten eerste dat men zich er bewust van wordt hoe vele en
verschillende invloeden van de lichamelijke natuur en wereld er zijn, die de
mens er steeds van weerhouden om zich geestelijk te vervolmaken, en tweede het
steeds gevoeliger worden van het geweten ofwel het luisteren naar een
innerlijke stem; deze twee dingen betekenen symbolisch de vernietiging van het
hele universum, zoals de twee eerste mensen dat na hun eerste zonde voelden.
Voor hen waren de storm en verwoesting buiten hen, omdat ze die innerlijk
voelden; pas toen bittere noodzakelijkheid hen aantoonde dat ‘gedane zaken geen
keer nemen’, pas toen in plaats van troostende woorden van hun eigen geweten in
henzelf het voornemen ontwaakte om niets meer te doen wat in strijd was met
Mijn bevelen - toen pas werd het rustiger in hun innerlijk en trok de wereld
weer hun aandacht. Maar die blik van onschuld, waarmee ze vroeger naar de
wereld keken, dat bewustzijn van de alvermogende macht van hun eigen wil die,
omdat die nog volledig verenigd was met de Mijne, de aarde en de daarop levende
wezens kon gebieden - dat bewustzijn was weg; de bloemen, de vruchten lachten
de gevallen mensen nog wel toe, maar hun schuldbewuste gemoed vergiftigde het
genieten ervan. Alles was wel mooi, maar toch niet zoals voorheen, en dit
kenmerkte de toestand van Adam en Eva voor en na de zondeval.
Voorheen
konden ze trots hun hoofd opheffen, want ze wisten dat ze uit Mijn hand waren
voortgekomen en dat ze die waardig waren - later hoopten ze op de genade, ja
smeekten erom vanwege Mijn oneindige liefde. Het was niet meer die vrije,
onschuldige maar een schuldbewuste blik die ze naar de hemel richtten, zonder
dat ze nog maar in het minst vermoedden welke gevolgen hun eerste misstap voor
de hele na hen komende mensheid zou hebben!
Jij zegt
dat je die toestand zou willen kennen omdat jij, evenals alle mensen, naar Mij
moet terugkeren.
Welnu, uit
het voorafgaande zul je gemakkelijk begrijpen, dat jullie mensen allemaal,
iedereen, die periode van de eerste zondeval tot aan het inzicht moeten
doormaken.
Zoals Adam
eens rein uit Mijn handen voortkwam, zo komt ieder kind rein uit de
moederschoot voort.
Onschuld en
onwetendheid is de eerste periode, schuld en inzicht de tweede.
Voor een kind
is alles rein, wat die glans later verliest - niet omdat het dat besef niet
meer bezit, maar omdat het schuldbewuste hart zijn schuld op de uiterlijke
wereld overdraagt.
Zelfs de
uiterlijke vormen van het menselijke lichaam verliezen hun ronding en zachtheid,
het verloren paradijs van de geestelijke rust drukt zich daarin uit. En zoals
eens Adam twijfelde aan zijn macht over de natuur, zo twijfelen ook jullie,
omdat jullie weten dat jullie die niet waardig zijn, ook al zouden jullie haar
bezitten!
Om jullie,
en met name in deze tijd Mijn weinige aanhangers, dit zekere vertrouwen in de
macht van de eigen wil en in Mijn nooit aflatende genade terug te geven, in hen
te versterken en zodoende de weg naar Mij gemakkelijker voor hen te maken, zend
Ik deze en vele andere boodschappen, met de bedoeling dat ze niet wanhopen aan
enerzijds de vergeving van de gemaakte fouten, zoals Adam vroeger deed, en
anderzijds aan de mogelijkheid om hetgeen voorbij is door iets nieuws en beters
goed te maken.
Want wat Ik
eens Adam toeriep: ‘Adam, waar ben je?’ en hij antwoordde: ‘Heer! Ik ben naakt
en schaam mij om U onder ogen te komen!’, dat roep Ik ook nu iedereen weer toe,
ook al moet hij antwoorden: ‘Ik ben van alles ontbloot, en schaam mij om mijn
naakte schuld tegenover U te bekennen!’. Maar toch strek Ik Mijn Vaderhand uit,
en zoals Ik eens Adam vergaf, zo vergeef Ik tot op de dag van vandaag nog zijn
nakomelingen, als zij Mij berouwvol naderen.
De
oertoestand van Adam is voor jullie mensen nu neergelegd in een leeftijd, waarop
jullie niet weten wat jullie doen, namelijk in de eerste tijd van jullie
kinderjaren; en daar komen tot op hoge leeftijd die zachte herinneringen
vandaan aan die uren, dat de reine alles rein was!
Dat waren
jullie paradijselijke uren, die nooit meer terugkeerden, maar voor jullie ook
geen andere waarde hebben dan hoogstens om jullie aan te sporen om bewust
datgene te verwerven, wat jullie vroeger onbewust hebben genoten!
Ook Adam
verlangde terug naar die tijd, waarin hij aan Mijn hand de wereld aan zijn
voeten en Mij van boven in zijn nabijheid had; maar de gemaakte fout moest
goedgemaakt worden en in geestelijk opzicht moest door bittere strijd datgene
heroverd worden, wat psychisch en lichamelijk verloren was gegaan.
Het vergaat
jullie net als hem, en hoe meer de wereld jullie vijandig temoet
treedt, des te meer begrijpen jullie Mijn liefde en Mijn leer, des te meer
verlangen jullie naar die paradijselijke toestand en willen die, al is dat
uiterlijk ook niet mogelijk, toch op zijn minst innerlijk bereiken - een
toestand waarin jullie weer in harmonie met de natuur leven, zoals vroeger in
jullie kinderjaren, en uit haar levendige activiteiten Mijn stem kunnen horen!
Dat is de
weg van iedereen: van kind tot rijpe man, en van de man terug naar het kind!
Niet voor
niets heb Ik eens gezegd: ‘Als jullie niet worden als dezen hier, zullen jullie
het rijk der hemelen niet binnengaan!’.
Die
paradijselijke toestand van het vertrouwen van Adam en zijn liefde voor Mij
moet weer terugkeren - en eerst moeten jullie in deze zin ‘kinderen’ worden, om
later ‘Mijn kinderen’ te worden! Dat is de weg en de missie van iedereen.
Leer dit
eerst, Mijn zoon, dan zullen je nog veel dingen gemakkelijk verklaard kunnen
worden die nu nog duister voor je zijn; je twijfels, die nog een overblijfsel
zijn van je verstandelijke leven, zullen verdwijnen, en dan zul je als kind
gemakkelijker de weg naar Mij vinden, die jou als man met louter gepieker aan
alle kanten versperd is.
Neem daarom
Mijn woorden in acht en onderken Mijn bedoeling, die sinds Adam niet veranderd
is en er alleen maar op gericht is jullie tot kinderen te maken, kinderen van
een rijk, waar het verloren paradijs weer bereikt wordt - als de mens dat eerst
in zichzelf heeft gevonden!
Zoek het
paradijs dus in jezelf, dan zal het rijk niet uitblijven! Maak je weer meester
van wat je vroeger onbewust geschonken werd, en treedt binnen in de oertoestand
van Adam, waarbij het resultaat je zal leren dat een bevochten paradijs zaliger
is dan een paradijs dat je onbewust geschonken is.
Dit krijg
je van je hemelse Vader, als troost en vrede voor jouw steeds door twijfels
gekwelde hart! Amen.