De kus
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
22
oktober 1871)
Kijk, Mijn
beste kinderen, jullie gebruiken dit teken van liefde in verschillende
betrekkingen en omstandigheden van het leven, en toch weet niemand van jullie
waarom hij juist dit teken heeft gekozen om zijn gevoelens uit te drukken, en
nog minder wat het in feite is of geestelijk betekent!
Aangezien
dit teken van liefde van de wieg tot het graf met jullie leven vervlochten is,
zal Ik jullie daar enige opheldering over geven, waaruit jullie mogen opmaken
hoeveel geestelijke hoge verrichtingen er dikwijls in één enkele daad liggen,
waarvan jullie je geen denkbeeld kunnen vormen en met al jullie nadenken niet
de minste rekenschap kunnen afleggen!
Om nu tot
de geestelijke betekenis van de kus te komen moet Ik bij het materiële
beginnen, om jullie te tonen hoe jullie langs de materiële weg van aanraking
iets geestelijks tot stand willen brengen, wat natuurlijk niet blijvend kan
zijn, en dat om die reden het kussen in verschillende omstandigheden ook
dikwijls herhaald wordt.
Maar nu ter
zake:
Jullie
zullen al verschillende keren een zeepoliep hebben gezien, die zich met zijn armen
om zijn prooi heen kan vlechten en zich vervolgens met zijn zuigaders op die
prooi vastzet, zoals hij die zuigaders ook gebruikt om zich op voorwerpen vast
te zetten en zich vast te houden. Op die manier trotseert hij het geweld van de
golven of de stroming van de zee, of, als er gevaar dreigt, kan hij zich met
verscheidene armen aan een stevig voorwerp vastklemmen en zich met de overige
vrij verdedigen.
Welnu, wat
doet die poliep met zijn zuigarmen, en hoe zijn ze gebouwd, om geschikt te zijn
voor zijn doel?
Kijk, we
zullen eerst beginnen bij de bouw van die zuiginstrumenten. Ze bestaan uit een
groot aantal kleine luchtpompen, waarmee het dier de lucht onder de holle
ruimte van zijn zuigorganen wegzuigt en zichzelf dan kan vasthouden door de
druk van de lucht van buiten of van het water, en wel met groot gemak en zonder
enige krachtsinspanning.
De taak van
die zuigorganen is dus om de tussen het dier en het andere voorwerp ingesloten
lucht weg te halen. Maar aangezien de lucht ook voor het andere voorwerp
noodzakelijk is om voort te bestaan, onttrekt de poliep door dit proces behalve
de eigen bestanddelen van lucht ook iets van het eigen levensbeginsel van het
aanklevende lichaam en eigent hij zich dat toe.
Welnu, wat
de poliep door de bouw van zijn zuigorganen mechanisch doet, dat doen jullie
mensen allemaal bij het kussen. Want bij jullie wordt de mond eveneens
samengetrokken als een zuigorgaan en neemt daarbij door het naar binnen zuigen
van de lucht nog een andere, ja twee andere substanties op in zijn lichaam en
zijn ziel - dat is ten eerste een klein deeltje van het levensmagnetisme van de
ander, en verder een deeltje van het psychische fluïdum, dat op zulke momenten
vrijer wordt en zich aan anderen kan meedelen.
Zoals een
poliep zich prettiger voelt als hij het gewenste voorwerp met zijn zuigorganen
steviger aan zich kan binden, zo vergaat het de mens ook, wanneer hij bij het
kussen meent dat hij het andere levende of levenloze lichaam dichter naar zich
toe heeft gehaald. Daar komt dan behalve het aangename gevoel van de uiterlijke
aanraking nog het psychische contact bij, dat aan degene die kust een gevoel
geeft van een blijvende vereniging. Zo’n vereniging kan op deze aarde en met
dit zware lichaam helaas niet tot stand gebracht worden, maar pas wanneer
jullie omhulsel uit fijnere elementen zal bestaan, waarbij het ineenvloeien van
twee zielen bij een kus langer en duidelijker gevoeld kan worden!
Dat een kus
zich ook uitstrekt tot zinnelijke wellust is natuurlijk, omdat ook achter die
daad nog iets hogers, geestelijkers verborgen ligt,
dat door slechts enkelen gekend en begrepen wordt.
De liefde,
die alomvattende band, die heel Mijn schepping bijeenhoudt en doorstroomt, die
liefde is in haar meest verheven momenten woordeloos - klanken, woorden, ja zelfs
blikken, uit wat voor van liefde stralende ogen ook, zijn te weinig om datgene
uit te drukken, wat de liefde de beminde ander wil zeggen; het stuwt naar een
aanraking, om daardoor een ineenvloeien van twee zielen te bewerkstelligen.
Hier is het
de kus, die door de lippen stevig aan elkaar te hechten de geliefde ander
eeuwig aan zichzelf zou willen vasthechten, waarbij de ziel in deze aanraking
haar hele ik aan de geliefde ander zou willen geven, om in ruil daarvoor het
eigen ik van die ander ook weer helemaal terug te ontvangen.
Een kus is
één van die momenten dat twee zielen zich als het ware één voelen, al is maar
voor enkele momenten, en waarbij geen taal uitdrukkingen kent om te zeggen wat
men bij die kus voelde.
Het is één
van die momenten dat de ziel zich boven haar gebrekkige wereldse natuur zou
willen verheffen, maar, omdat dat helaas slechts voor eventjes uitvoerbaar is,
die aanraking weer moet loslaten om die later weer opnieuw te bewerkstelligen.
Het is dus
de geestelijke band van zielsverwantschappen, die het
gelijke met het gelijke verbindt en Mijn hele schepping doortrekt, en die de
wezens al naargelang hun individuele geestelijke posities dikwijls een licht
vermoeden geeft van een hogere wereld, om te zorgen dat ze zich niet teveel
verliezen in de modder van de materie.
De kus, een
eenvoudige aanraking van twee lippen, loopt als een getuigenis van liefde door
alle omstandigheden van jullie leven - een moeder, staande bij de wieg van haar
pasgeborene, weet het kind niets te zeggen, niets duidelijk te maken, maar een
kus drukt alles uit wat ze wil zeggen.
De kus bij
het weerzien, het afscheid, zelfs op het punt van scheiden naar een andere
wereld, is de uiterste woordeloze uitdrukking van een ziel die de ander niets
meer kan zeggen, niets meer duidelijk kan maken. In de kus verenigt de ziel
alles, in de kus wil ze alles geven en alles nemen wat de omstandigheden en de
tijd haar toestaan; en dan: de kus van liefde, het inzicht van twee zielen dat
ze voor elkaar zijn geschapen, wie zal die eerste kus beschrijven? Van jullie
mensen: niemand, maar ga maar eens naar het geestenrijk; Mijn engelen zullen
jullie kunnen zeggen dat die kus uit hun thuisland stamt, maar dat hij bij hen
nooit door zinnelijkheid ontheiligd of misbruikt wordt.
Jullie
zullen die kus ook eenmaal ontvangen van degenen die vóór jullie zijn
overgegaan en daar, gelouterd en gereinigd, met ongeduld op jullie wachten, en
daar zullen jullie ook pas het tot één samensmelten van twee zielen leren
begrijpen en voelen. De kus is daar slechts een zwakke afspiegeling van, en zal
op aarde voortbestaan als het enige symbool van Mijn grote liefde voor jullie
en al het geschapene, zolang er geesten in materie gekleed zullen zijn.
Mijn grote
goddelijke liefde, die niet lichamelijk, maar alleen geestelijk met jullie in
aanraking kan komen, heeft jullie het kussen gegeven om instinctief te
gebruiken; want bij een kus hechten jullie op de meest verheven momenten lippen
aan elkaar. Kijk, Mijn kinderen, de lippen vormen een van de belangrijkste
instrumenten van de taal, van het woord, van geestelijke uitwisseling door
middel van lichamelijke instrumenten.
Wanneer nu
de lippen als instrument om te spreken verstommen, schenkt de liefde hun nog
een laatste, hoogste uitdrukkingsmogelijkheid om het andere wezen aan te raken,
aan wie de één zijn hele ik, zijn hele ziel zou willen geven of in die ziel zou
willen overgieten. Het op elkaar drukken van de lippen op die van een ander is
dus de daad waarbij lichamelijke uitwisseling eindigt en de geestelijke uitwisseling
begint!
De kus is
de vereniging van twee zielen tot één geheel, en dit teken van liefde zal net
zo lang bestaan als Ik de Liefde Zelf in persoon ben!
Als jullie
zouden weten wat ‘liefhebben’ wil zeggen, zou ook de kus nog te weinig voor
jullie zijn; maar jullie begrijpen Mijn liefde niet, waarbij het aanraken van
welk voorwerp dan ook een ontheiliging van de ‘waardigheid van de liefde’ is.
De
goddelijke liefde, die geestelijke, alles verzoenende, alles omvattende band,
heeft jullie de kus gegeven, als teken dat jullie in al jullie vurigste
momenten de grens zullen zien, waar twee werelden zich scheiden en toch weer
samenvloeien!
De liefde,
die onbegrensde liefde die Mijn Ik uitmaakt en naar wier evenbeeld jullie en
alle wezens zijn geschapen, die liefde moeten jullie niet alleen bedrijven op
de sporadische ogenblikken van een kus, jullie moeten niet alleen een
‘verzoeningskus’ of een ‘broederlijke kus’ geven - nee! - jullie moeten
permanent datgene worden wat deze kus uitdrukt: jullie moeten metterdaad voortdurend
door daden van liefde jullie medemensen aan je vasthouden, op dezelfde manier
als een poliep een vast voorwerp als steun gebruikt, en hen steeds dichterbij
trekken, dan zullen jullie ook voortdurend het kussen met al zijn wereldse en
geestelijke gevoelens genieten; want je verenigen met jullie broeders is je
verenigen met Mij!
Toenadering
tot je medemensen, verzoening, het vergeven van hun fouten is het opzuigen van
lucht door de poliepachtige lippen, het is het vergeestelijken van het
materiële, het is de voorsmaak van jullie toekomstige bestaan, het is het
binnengaan in Mijn hemelen, het is de eerste geestelijke kus van Mijn eigen Ik,
dat jullie - als het nu mogelijk zou zijn - niet zouden kunnen verdragen en
voortleven.
Misbruik de
kus dus niet, Mijn kinderen, voor zinnelijke effecten of zelfs voor verraad -
daarmee schaden jullie je eigen en Mijn geestelijke natuur; gebruik die daad
alleen in de meest verheven ogenblikken waarin de taal te arm is om tegenover
jullie medemensen uitdrukking te geven aan de liefde die jullie voor hen
voelen.
De kus moet
bij jullie alleen het teken van vrede, verzoening en liefde zijn.
En zo
zullen ook jullie eenmaal door de geesten ontvangen worden in Mijn rijk, waar
dan de sluier zal vallen die jullie van hen en Mij scheidt, en waar jullie niet
meer genoodzaakt zullen zijn om door je lippen op de zijne te drukken tegen een
ander te zeggen: ‘Broeder, wij zijn geestelijke voortbrengselen, produkten van één Vader die alleen maar liefde is, alleen
maar liefde verspreidt en alleen maar liefde beantwoord wil zien. Geloofd en
geprezen zij Hij, die in zo’n kleine daad als een kus zo’n groot geestelijk
genot heeft gelegd dat het de mens - al is het ook maar voor enkele ogenblikken
- ontrukt aan het wereldse en hem in de nabijheid brengt van diegenen, die
kinderen van de Ene zijn; Hij, die ook nooit zal ophouden of ooit heeft
opgehouden ons te maken tot datgene, wat jullie allang zijn geworden!’ Amen!