God is
liefde!
(ontvangen
van de Heer door G. Mayerhofer,
19
september 1870)
Zeg tegen
je broeder dat Ik waardering heb voor zijn wens om Mij voor zijn geestelijke
zuster te vragen om haar uit het dilemma van twijfels, zorgen en dwalingen te
bevrijden.
Maar ook al
vragen jullie Mij daar allebei om - waar moet Ik eigenlijk bij helpen?
Moet Ik
misschien - omdat jullie dat willen - het geneesmiddel (in de gedaante van een
kruis) van de mond van de zieke wegnemen om
haar, in plaats van dat ze binnenkort geneest, alleen maar nog zieker te
laten worden?
Of moet Ik
jullie wensen inwilligen, die weliswaar menselijk gezien heel prijzenswaardig
zijn, maar niet altijd met Mijn bedoelingen overeenstemmen?
Jullie
moeten toch toegeven dat Ik de beste en kortste wegen ken, waarlangs een ziel
in het juiste spoor te brengen is, en dat Ik bovendien ook weet wanneer het
tijd is om haar zulke geneesmiddelen te geven.
Kijk,
jullie zuster moet door een bad van tranen, zuchten en slapeloze nachten haar
ziel schoon leren wassen. Iets anders helpt haar niet. Nog steeds klampt ze
zich, als iemand die in het water drijft aan een plank, vast aan haar wereldse
ideeën en aangewende verkeerde manier van denken.
Maar hoe
stevig ze daar ook aan vasthoudt, ook die plank moet Ik uit haar handen
trekken, en pas wanneer ze denkt dat op het punt staat te verdrinken, strek Ik
als Redder Mijn hand uit; want dan pas zal die ook helemaal op zijn juiste
waarde geschat worden.
Laat Mij
Mijn gang maar gaan; Ik ken de kwalen, maar Ik ken ook de middelen om ze te
genezen. Grijp Mij dus niet bij de arm, maar laat Mij begaan zoals Ik wil, dan
zullen je broeder en zijn zuster pas aan het eind duidelijk zien dat er alleen
zo en langs geen andere weg redding mogelijk was, om zich daarna volkomen vrij
van wereldse vooroordelen helemaal aan Mij en Mijn leer te kunnen overgeven en
op die manier helemaal Mijn kind te worden, juist zoals Ik het wilde. Amen!