Hoe moet men liefhebben?

 

(ontvangen van de Heer door C.M.M.,

4 juni 1871)

 

Ja, schrijf jij ook maar, Mijn lief kind.

De liefde is de helder stralende ster, die de wijzen uit het ochtendland naar Mijn kribbe leidde, toen Ik destijds naar deze aarde afdaalde.

Om jullie tot Mijn kinderen te maken onderging Ik de smadelijke kruisdood, op een manier zoals nog geen sterfelijk mens die ondergaan en gevoeld heeft. Ook nu lijd Ik nog steeds, zoals alleen een goddelijke Vader, wiens hart vol liefdesvlammen is, kan lijden.

Met Mijn liefde verlicht Ik voor Mijn kinderen de weg naar het heilige Vaderhart; maar terwijl het maar nauwelijks in jullie harten is ontstoken, is dat lichtje al uitgedoofd en kan het niet uitgroeien tot een fonkelende ster, die ook voor anderen de weg naar Mijn liefhebbende Vaderhart zou kunnen verlichten.

Heb Mij steeds meer lief! - opdat je kunt voelen hoe aangenaam het is om te leven in de liefde van je liefhebbende Vader, en opdat je dan samen met Johannes aan Mijn borst kunt rusten, waar geen enkele gelukzaligheid dat geluk overtreft.

Laat Mij niet los! - want Ik ben het wereldse leed waard; ga dus moedig voorwaarts! Laat niet samen met anderen het hoofd hangen; treur niet in je hart; laat al je zorgen, ja, alles aan Mij over! Ik ben de overwinnaar van de hel en haar macht, en doordat Ik als overwinnaar ben opgestaan, heeft Mijn liefdesleer getriomfeerd; opnieuw zal die liefde tevoorschijn komen in al dat gewoel van de wereld. Geen enkele macht zal haar meer kunnen onderdrukken, evenmin als degenen die die weg volgen.

Laat niet los! - en zeg met Mij de woorden aan het kruis, onder lijden en vervolging: ‘Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen!’ En lees dan in je hart de betekenisvolle woorden: ‘De liefde overwint alles!’ Graveer met grote, vurig-gouden letters in je hart: ‘Mij boven alles en alle anderen als broeders en zusters lief te hebben, is jullie plicht!’

Jullie zonen en dochters, die Ik op deze aarde ter bewaring aan jullie heb toevertrouwd tot Ik hen weer wegroep, moeten niet het voorwerp van jullie apenliefde zijn; want zo’n liefde verdwijnt direct zodra er een onweerswolk boven hangt, en dan kan het moederhart geen rustig moment vinden, en nog minder krijgt ze de tijd, om zich aan Mij vast te klampen en zo met een rustig gemoed naar alle bruisende golven van de zee te kunnen kijken. Dat blijkt toch wel bij velen in jullie grote maatschappij en ook bij enkelen in jullie onooglijk kleine gezelschap, als er gezegd wordt: ‘Ja, ze horen toch bij mij; God heeft ze me immers gegeven!’ O ja, God heeft ze jullie gegeven tot vreugde van de wereld, maar niet om jullie hart als een gevangenis om hen heen te zetten; want het hart zou alleen de troon van Mijn blijdschap moeten zijn, en vanuit die liefde zou de zegen in de liefde voor jullie kinderen moeten overvloeien!

Dat zegt jullie liefdevolle Vader, die jullie dwaasheid met een verdrietig hart moet aanzien en Zich niet als een vader van een gezin met welopgevoede kinderen kan verheugen! Amen.