Over de twee liefdesgeboden

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

7 maart 1873)

 

Maar, Mijn dierbare zoon, wat ben je toch verdwaald in een doodlopende steeg, doordat je zulke twijfels koestert ten aanzien van Mijn woorden en dergelijk gepieker door je hart laat snijden, dat al zolang aan Mij is gegeven. Wat wil je eigenlijk? Kijk, Ik zeg je: je weet het zelf niet. Maar opdat je weer helder leert zien en jouw vrede kunt verkrijgen, zal Ik je Mijn twee geboden eerst nog duidelijker uitleggen dan tot nu toe gebeurd is; daarbij zal Ik je duidelijk laten zien wat de letter, wat het geestelijke en wat de hemelse betekenis ervan zijn die daarin besloten liggen, welke jij nog niet helemaal ontdekt hebt en daarom ook niet helemaal kunt beoordelen.

Je bekent zelf toch eerlijk dat de letter ofwel het woord door iedereen individueel verschillend opgevat kan worden, al naargelang zijn geestelijk niveau; en nu zeg je met grote stelligheid dat er toch maar één waarheid kan bestaan. In dit opzicht heb je ook gelijk, maar de manier waarop je die stelling toepast is verkeerd; en daar komt die onvrede vandaan ofwel het feit dat je uit je vermeende rust-hemel bent geraakt, zoals je nu overkomt, aangezien jij je een aangenaam beschouwend leven had voorgesteld en de wereld en haar omstandigheden die je omringen helemaal buiten beschouwing had willen laten. In Mijn schepping is alles zo geregeld, dat iedere overtreding van de wetten, hetzij morele, hetzij fysieke, vanzelf gestraft wordt; jij wilt je eigen ideale wereld maken, afgezonderd van de feitelijk werkelijke wereld, en zelfs uit Mijn woorden moet je concluderen dat dat niet gaat. Je kunt een zielewereld of een geestenwereld in je innerlijk meedragen en toch midden in de wilde drukte van de verkeerde mensheid alleen aan jezelf trouw blijven en je eigen rust en vrede bewaren, en die in dat zalige bewustzijn ook aan andere zoekers en twijfelaars verschaffen. Het toepassen van de middelen en het in ogenschouw nemen van de verhoudingen en omstandigheden moeten echter van dien aard zijn, dat ze alleen naar hun feitelijke waarde beoordeeld worden. Je helemaal van de wereld losmaken is evenmin mogelijk als tijdens je leven ‘uit je vel te springen’, zoals jullie zeggen - en waarheen eigenlijk?

Kijk naar Mijn eigen levensloop op aarde - heb Ik Mij teruggetrokken? Heb Ik alleen de goeden en degenen die Mij aanhingen willen leiden en gelukkig maken? Heb Ik niet veeleer net als iedere arts de zieken in plaats van de gezonden opgezocht?  Heb Ik niet ook gezegd: ‘Ik breng jullie geen vrede, maar het zwaard’? En dat wil zoveel zeggen als: Ik ben niet gekomen om jullie in je aangename religieuze sluimer helemaal in slaap te sussen en jullie valse, onjuiste ideeën te bevestigen, maar Ik stoot het zwaard van de twijfel in jullie hart, opdat het wakker wordt uit zijn gezapige sluimertoestand en de mens eens gaat begrijpen, dat het niet zo gemakkelijk is om mens te zijn op de manier zoals Ik het wilde en voor het doel waartoe Ik hem schiep - en dat het nog veel moeilijker is om Mijn kind, het kind van een groot geestelijk, ja het grootste geestelijke Wezen genoemd te worden en eenmaal een rechtmatige aanspraak te hebben op al die zaligheden, die Ik bewaard heb voor degenen die Mij en Mijn leer niet alleen helemaal begrijpen, maar door ernaar te handelen die tot hun tweede ik hebben gemaakt.

Twee geboden heb Ik ingesteld, geboden van liefde, als de twee pijlers waarop Mijn hele schepping rust; en er waren en moesten ook maar twee liefdesgeboden zijn, omdat liefde de fundamentele factor van al het bestaan en de enige eigenschap van Mijn wezen zelf is; want als Ik niet de Liefde Zelf zou zijn, zou Ik ook geen schepping nodig hebben, geen andere wezens, die Mij dat gevoel van liefde weer terug zouden moeten geven, uit dankbaarheid voor hun eigen bestaan en als waardering voor alles wat Ik heb geschapen om alle wezens Mijn liefde te laten begrijpen. Maar hoe meer een wezen Mijn geboden begrijpt, des te meer zal het zelf ook liefde aan anderen geven en zo, terwijl het voor zichzelf vrede verwerft, voor anderen hun lot verlichten.

Wat jou nog ontbreekt is de juiste manier om deze twee geboden op te vatten, en daardoor schommel je tussen de letterlijke en geestelijke betekenis heen en weer. Om jou nu te helpen - zoals Ik je eerder heb beloofd - je verloren vrede weer te verwerven, zal Ik je deze twee liefdesgeboden nader uitleggen en je door die uitleg laten zien, dat je die geboden weliswaar al herhaalde malen hebt gelezen en erover nagedacht, maar toch nog nooit zo hebt opgevat als Ik wil en op de manier die je gedurende je hele aardse leven rust en een goed houvast zou kunnen geven. Welnu, luister:

Het eerste gebod luidt: Heb God lief boven alles. Wat wil dat eigenlijk zeggen? Wat betekent dit ‘alles’ bij de mens eigenlijk? Kijk, je hebt dit gebod al vaak gelezen, overdacht en uitgesproken, en toch heb je je er nooit rekenschap van gegeven wat dit ‘alles’ eigenlijk wil zeggen? Want wanneer je iets wilt, moet je toch een maatstaf, een zekere grens hebben, waarbinnen je handelingen zich bewegen, die je vrede kunnen geven of je haar kunnen ontnemen. Kijk eens, voor jou betekent dit ‘alles’ die grens.

Maar wat is dat ‘alles’ volgens het menselijke denkvermogen? Dit woord is zo klein en zo groot, al naargelang de menselijke geest eisen aan zichzelf stelt; want voor de één beperkt zijn wereld zich tot een kleine kring, de ander heeft een grote invloedssfeer om zich heen. Voor de één - arm van geboorte en arm aan geestelijke vermogens - is zijn ‘alles’ in een paar woorden gezegd, voor de ander - overstelpt met rijkdommen en met verstrekkende eerzuchtige plannen, die vaak een heel werelddeel en miljoenen mensen omvatten - is zijn ‘alles’ een eeuwig nooit eindigend smeden van plannen en het streven die uit te voeren. Voor weer een ander, die enkel leeft voor de ontwikkeling van zijn verstand door geleerdheid, is het onderzoek naar nieuwe natuurgeheimen, nieuwe natuurwetten zijn hele geestelijke wereld, enzovoort. Zo kan dit enkele woord ‘alles’ op miljoenen verschillende manier uitgelegd worden!

Zie je nu, als je je alleen maar in dit ene woord wilt verdiepen, wat voor reusachtige geestelijke wereld zich voor je opent, wat een verscheidenheid, wat een veelsoortigheid - en toch ligt daar alleen deze ene waarheid als fundament in verborgen, die in een paar woorden samengevat kan worden: ‘Offer alles wat je dierbaar en waardevol kan zijn op voor de liefde voor God!’

Dit is het punt waar al die verschillende en veelsoortige manieren om uit te drukken wat een mens het meest liefheeft bij elkaar komen, namelijk dat hij dat allemaal gering moet achten en de liefde voor zijn Schepper, zijn Heer en Vader veel groter zou moeten zijn dan zijn gehechtheid aan andere dingen, die hem in zijn leven het belangrijkste en meest verheven toeschijnen.

Als je dus ook op een bij jouw omstandigheden passende manier God lief wilt hebben zoals Hij verdient, dan moet je in voorkomende gevallen bereid zijn alles eerder op te offeren dan dat je die liefde voor God kwijt zou willen raken.

Zo luidt het eerste gebod. Het verlangt een onbegrensde, zeer hoge, geestelijke liefde, die alleen de Schepper waardig is en de mens in staat kan stellen om die waardigheid eenmaal met zijn God te delen, in de verhouding van kind en Vader. Dit gebod: ‘Heb God lief boven alles!’ wil echter ook zeggen dat de mens in alle omstandigheden, waar hij in terecht kan komen, steeds volgens de wil van de Vader wil handelen en zichzelf ook steeds aan Zijn wil ondergeschikt wil maken. Wie zichzelf die Godsgedachte zo heeft ingeprent dat hij alles, wat hij doet, alleen maar doet met de blik gericht op de beschikkingen van een hogere, liefhebbende Vaderhand, heeft zijn rust en vrede gemakkelijk verworven, want hij is tevreden met ieder resultaat, of en hoe zijn eigen wensen nu vervuld worden of niet; hij maakt namelijk alles ondergeschikt aan de hogere liefde voor zijn God, zijn Vader. Zo beschouwd is het gebod dan in een voortdurende toepassing vervuld, het geeft Mij vreugde en geeft degene die het uitvoert zijn rust, zijn vrede.

Het tweede gebod, dat in feite alleen maar weer het eerste is, maar praktisch geïnterpreteerd, luidt: ‘Heb je naaste lief als jezelf!’, omdat de liefde voor God door daden bewezen wordt en aan de naaste getoetst en bewezen kan worden; de geestelijke mens kan alleen maar tegenover levende wezens een verstandige liefde beoefenen - van een steen, de lucht of het water kan hij weliswaar, al naargelang de indruk die ze op hem maken, weten dat ze voortdurend bij hem en om hem heen zijn, maar liefhebben, geestelijk liefhebben kan hij die alleen maar als ze ook van hun materiële kleed bevrijd zijn en als deeltjes van Mijn eigen Ik verschijnen. Voor die eigenlijke, dus daadwerkelijke liefde, namelijk hoe men zijn naaste zou moeten liefhebben, is de maatstaf: ‘als zichzelf’. Hier zijn we nu weer op hetzelfde punt aangeland als hierboven met het ‘alles’ in het eerste gebod.

Wat betekent ‘als zichzelf’ eigenlijk?

Dit woord ‘zelf’ is even elastisch en leent zich voor evenveel interpretaties, aangezien het bij de mens namelijk begint met het grootste vermogen tot egoïsme en ophoudt bij de algehele vernietiging van die eigenliefde bij een zelfmoordenaar. Tussen deze twee uitersten ligt een hele wereld van ideeën, opvattingen en meningen, die evenals de individuen zelf bij iedereen juist en in het algemeen toch onjuist kunnen zijn.

Zijn naaste lief te hebben als zichzelf omvat vanuit menselijk standpunt bezien veel betekenissen, terwijl het als tweede door Mij gegeven liefdeswet toch slechts één waarheid bevat, die als volgt, in andere woorden luidt: ‘Wat jij niet wilt dat jou geschiedt, doe dat ook een ander niet!’

Hiermee ligt deze wet in zijn eenvoudige waarheid voor je, en als je die in deze betekenis onder alle omstandigheden in acht neemt en die in gedachten houden, zul je beslist steeds de juiste maatstaf vinden voor de mate waarin de naastenliefde op een Mij welgevallige manier beoefend moet worden.

Je zegt: de wil zonder de daad is iets dwaas. Hierin heb je helemaal ongelijk, want Mijn wereld is geestelijk. Daar worden de beweegredenen, de gedachten afgewogen en de daden - als resultaten van die gedachten en beweegredenen - in zoverre geregeld als het voor het al dan niet uitvoeren daarvan binnen het grote geestelijke netwerk van alle geschapen wezens past of niet. Als doeners zijn jullie allemaal slechts blinde handwerkers, want wanneer jullie kunnen doen wat je wilt, zien jullie toch de gevolgen van iedere daad niet, maar Ik wel; en dus moet Ik aan de ene kant vaak jullie ijver door middel van belemmeringen temperen, en aan de andere kant een langzaam mens door gebeurtenissen wekken of tot handelen dwingen.

Niets in Mijn hele schepping staat op zichzelf, alles is met elkaar verbonden. Van het kleinste etherdeeltje tot de grootste centraalzon is het één keten van oorzaken, gevolgen en effecten; en zoals het in materieel opzicht is, zo is dat in geestelijk opzicht hetzelfde.

Geen mens - als hij zijn missie wil vervullen - kan zich uit de keten verwijderen, zijn eigen leven losmaken van het totale leven. Waar dat evenwel toch gebeurt, straft het zichzelf. Het tweede gebod van de naastenliefde nu is die band, die de een aan de ander ketent, en de laatste zinsnede van dit gebod geeft de grens aan, namelijk hoe ver die broeder - en zusterliefde moet gaan.

Hou jij je dus niet aan de letter, want daaruit verkrijg je geen vrede. Een grote massa twijfel heeft je geest opgewonden - probeer nu je rust weer terug te winnen, en Ik kan je de weg daarheen in een paar woorden tonen, en die woorden luiden: Handel ten opzichte van je naaste onder alle omstandigheden zo, dat de liefde voor God de basis is en de naastenliefde de uitdrukking daarvan.

Maak je niet druk om de omstandigheden waarin je moet leven. Die omstandigheden zijn voor een deel Mijn werk; door jouw eigen handelen kun jij er het stempel van goddelijkheid opdrukken. In jouw en alle omstandigheden kun jij voor iemand die in nood zit een troostende engel worden, door je bewust te zijn van de edelste wil kun jij ook de kleinste, minste daad tot een hoogstaand voorbeeld van opoffering, van liefde voor God en je broeder stellen.

Het is niet de daad zelf die je gemoed adelt en het verheft - het is de wil, waarmee je die daad verricht hebt. Laat de rest aan Mij over; als je misschien bedrogen wordt, d.w.z. dat je je gaven soms gebruikt voor iemand die ze niet waardig is, dat gaat dat niet meer jou, maar de ontvanger en in de eerste plaats Mij aan. Het bedrogen-worden, al beleef je het later zo, is een les en geen verdrietige ervaring voor jou; het moet je herinneren aan Mijn woord: wees voorzichtig als slangen en daarbij zo eenvoudig als duiven!

Word in de toekomst voorzichtiger met geven, en laat niet alleen je liefde maar ook je verstand mede heersen, voorzover je inzicht toelaat het ware van het valse te onderscheiden.

Zolang je onder de mensen leeft moet je de mensen nemen zoals ze zijn en niet verlangen dat ze zijn zoals ze zouden moeten zijn; bovendien zal Ik geleidelijk aan wel de middelen vinden om hen allemaal bij elkaar onder één dak te brengen.

Kijk naar Mij, hoe Ik eens temidden van jullie mensen leefde en wat voor leer Ik jullie heb nagelaten om jullie geestelijke waardigheid weer te herstellen; volg die leer van deemoed, verdraagzaamheid en bereidwillige opoffering, dan zullen je vrede en rust weer terugkeren, waarvan je nu denkt dat je ze kwijt bent.

Bedenk steeds: jij bent een mens en moet onder de mensen leven, en alleen in het verdragen van hun zwakheden groeit jouw geestelijke kracht. Door je van hen af te zonderen win je niets, want dan gaat je geest niet vooruit, omdat hij zijn voeding, het verzet tegen zijn eigen principiële leven mist, dat de stimulans is tot geestelijke vooruitgang, tot geestelijke vervolmaking.

Op die manier, Mijn zoon, zul je Mijn twee liefdesgeboden in hun ware betekenis opvolgen en voor Mij een waardig kind worden, zowel hier als aan gene zijde! Amen!