Naastenliefde

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

12 januari 1872)

 

Mijn beste zoon, in de laatste brief die je aan Mijn schrijver hebt gestuurd ligt je hele hart met al zijn twijfels en niet steekhoudende opvattingen voor Mij open. Ik leid jouw hart en ook anderen, en wel zodanig, dat onder aansporing van Mijn woord uiteindelijk alles naar de oppervlakte komt, wat op de bodem slaapt en het menselijke hart niet tot de juiste zuivering laat komen; zo heb ook jij in deze laatste brief weer alles naar bovengehaald wat er nog als het ware onverteerbaar op je geestelijke maag lag.

Kijk, Mijn kind, dat is nu net het verschil tussen een woord van Mij en dat van een mens, namelijk dat het eerste het oneindige in zich draagt, terwijl het woord van een mens, al is het vaak niet direct, meestal toch na enig nadenken begrepen wordt.

Mijn liefdeswet met betrekking tot de naaste luidt: ‘Heb je naaste lief als jezelf!’ Dit lijkt zo eenvoudig en zelfs voor onmondigen zo gemakkelijk te begrijpen, en toch - zoals de ervaring leert - hebben jullie meest wijze mannen en godgeleerden en ook jullie, die door Mijzelf in opleiding zijn genomen, die wet nog altijd niet helemaal in de juiste geestelijk praktische betekenis begrepen.

Ook jij behoort tot die twijfelaars en piekeraars, die weliswaar het ware zoeken, maar nog altijd op dwaalwegen wandelen en deze eenvoudige liefdeswet niet in overeenstemming kunnen brengen met hun levensomstandigheden - omdat jij, evenals vele anderen, niet weet waar en hoe de naastenliefde beoefend moet worden en die twee[1] met elkaar te verbinden, om de volledige gewetensrust te verkrijgen van recht gedaan te hebben zonder je medemens geschaad te hebben.

Het is dit conflict dat ook jou ertoe brengt je twijfels te uiten, en Mij aan de andere kant de gelegenheid geeft om jou en zodoende ook anderen een weg te tonen waarlangs men alletwee, namelijk zichzelf en zijn plichten tegenover de naaste, recht kan doen wedervaren, als aanvulling op de eerste liefdeswet: ‘Heb God lief boven alles!’

Luister dus, want Ik zal je twijfels nu in het groot en in het klein nader belichten:

Kijk, Mijn zoon, in het gehele grote gebied van de schepping, dat Ik jullie elders al uiteen heb gezet, zie je de gestalte van de mens als grondvorm van al het geschapene; je weet ook dat zelfs de materiële alsook de geestelijke wereld, als complex in z’n geheel beschouwd, een bekleding heeft die overeenkomt met de menselijke ofwel Mijn gestalte.

Welnu, als je het lichaam van een mens bekijkt, zul je opmerken dat het uit verschillende delen of organen bestaat, die allemaal bij elkaar de mens uitmaken, hem zijn leven geven en zijn lichaam in stand houden en, nadat ze versleten zijn, door de dood en ontbinding weer terug op weg gaan om zich in eenvoudige verbindingen op te lossen, die vervolgens als basis dienen voor nieuwe verbindingen, nieuwe scheppingen.

Uit de inwendige structuur van het lichaam zul je ook geleerd hebben dat het leven voortkomt uit het in beweging brengen van afzonderlijke vaten, vezels en cellen; met de eerste hartslag, of nog eerder met de eerste ontwikkeling van leven in het embryo begint alles te vibreren, in beweging te komen, zich te ontwikkelen, doordat het proces van nemen en geven in de stofwisseling het leven teweegbrengt, het in stand houdt en het dan uiteindelijk weer vernietigt of oplost.

Welnu, wat je in het menselijke organisme kunt waarnemen, tref je ook op jouw aarde aan, alleen bij ieder levend schepsel steeds weer in andere omstandigheden, en zelfs de op zichzelf dood lijkende natuur volgt deze wetten; alleen is het ‘nemen en geven’, het opbouwen en vernietigen daarin niet zo zichtbaar als bij levende voortbrengselen van jullie aardbol.

Datgene wat je nu bij de mens, bij het dier en bij het minerale en plantenrijk kunt opmerken, als je daar je geestelijk gezichtsvermogen bij gebruikt, is ook op alle werelden, zonnen en planeten, dus in de gehele materiële wereld, maar ook in de grote geestenwereld het geval.

Zoals er in een mens celweefsel, haarvaten en zenuwvlechten, ader- en slagaderstelsels bestaan en bovendien miljoenen en miljoenen nog fijnere substanties en bestanddelen de afzonderlijke organen vormen en die organen tenslotte de mens zelf uitmaken, zo bestaat er in het complex van de gehele zichtbare en onzichtbare schepping dezelfde verhouding, dezelfde rangorde tot welzijn van het geheel, hetzelfde beginsel van scheppen, in stand houden en ontbinden van de afzonderlijke delen, ter wille van het voortbestaan van het geheel.

Zoals in het lichaam van dieren en mensen het leven door belangrijke, belangrijker en zeer belangrijke organen beïnvloed wordt, en het ene ondergeschikt aan het andere en die allemaal met elkaar bestaan voor het bestaan van het totale materiële leven, zo bestaat er in het geestenrijk en het grote kosmische rijk dezelfde rangschikking en is dezelfde vraag: ‘waarom zo en niet anders’ gesteld, vorm gegeven en ontwikkeld.

In materieel opzicht ontwikkelt de wereld zich altijd door, steeds vernieuwend, steeds scheppend, steeds vernietigend, en in geestelijk opzicht gebeurt hetzelfde; het materiële streeft naar het geestelijke, en het geestelijke naar het goddelijke. En zo zit de hiërarchische ladder in elkaar: ieder geschapen ding richt op het niveau van ontwikkeling waar het staat, tevreden met zijn toestand als het is, de blik niet achterwaarts, maar voorwaarts; nergens in zichzelf voelt het een verlangen naar ‘wat was ik’ maar een vurig verlangen naar ‘wat word ik’ - en dat drijft het, spoort het aan en bepaalt zo zijn leven en het doel ervan.

Welnu, wat in de gehele materiële en geestelijke schepping de grondwet van al het leven is, wat daar in het groot bestaan, voortduren en ontbinden teweegbrengt, is ook in de sociale samenleving van de mensen eveneens weer een grondwet; ook hier, analoog aan de organen van het menselijke lichaam, bestaan er verschillende geestelijke en wereldse niveaus, die, al zijn ze ook veroorzaakt door het feit dat velen samenleven in grotere plaatsen als steden en landen, uiteindelijk toch in hun gemeenschappelijke werkzaamheid een groot einddoel zouden moeten hebben!

Zo zijn er werkende lieden die dingen vervaardigen en weer anderen die die vervaardigde dingen weer nodig hebben om hun leven te veraangenamen of voor weer ander werk; zo zijn er gehoorzamende en bevelende mensen, armen en rijken - overal is, in overeenstemming met de genoten opvoeding, de wereldbeschouwing anders en, terwijl iedereen meent dat hij de juiste bezit, werken ze allemaal aan het bestaan van één enkele wereld, namelijk Mijn geestelijke wereld.

Zoals de mensen geestelijk verschillend zijn, ja, er zelfs lichamelijk geen twee helemaal aan elkaar gelijk zijn, zo is ook de toepassing van het willen helpen ofwel de naastenliefde voor iedereen weer anders, en wel zo, dat wat voor de één goed is, voor een ander slecht kan zijn.

Kijk eens, Mijn zoon, nu zijn we op het punt gekomen dat je een diepere blik kunt werpen in de ogenschijnlijk zo eenvoudige wet van de naastenliefde. Kijk, uit de toestand van de cultuur van de nu levende mensheid zijn de verschillende standen en de behoefte, die de een aan de ander bindt, voortgekomen; dat zijn de organen van een groot staatslichaam, zoals de bij elkaar gevoegde organen het menselijk lichaam uitmaken.

Welnu, om dus de naastenliefde in geestelijke zin volgens Mijn wil te beoefenen verwijs Ik je weer naar je eigen handelwijze, wanneer jij iemand vertrouwd maakt met Mijn leer, zoals jullie die al geruime tijd ontvangen.

Wat doe je eigenlijk, als je iemand voor Mij wilt winnen? Kijk, je valt niet direct met de deur in huis, zoals jullie zeggen, je keert het oog van de blinde niet plotseling naar de genadezon, maar je kijkt of hij een kleine straal licht kan verdragen en hoe hij die opneemt! Al naargelang het resultaat bereken je je volgende stappen, want een te fel licht verblindt immers ook en schaadt een ziende, en een blinde heeft er evenmin iets aan.

Wat jij nu in deze kwestie doet, pas dat ook toe met betrekking tot je naaste: doe hem alleen goed voorzover dat naar jouw mening niet schadelijk voor hem is. Geef een dorstig mens een glas, maar niet een hele maat[2] versterkende drank; met het eerste versterkt hij zich, met het tweede wordt hij misschien van zijn zinnen beroofd, en dan heb je niet geholpen, maar schade toegebracht - in het eerste geval heb je de directe nood verholpen, in het tweede geval echter een zonde gesteund.

Ook bij het geven geldt het als de voornaamste wet om wijs het gulden midden aan te houden, en ook hierbij geldt het gezegde: ‘Wees eenvoudig als duiven, maar voorzichtig als slangen!’

De grootste vergissing, die tot nu toe steeds tot verkeerde resultaten heeft geleid, is dat zelfs goede mensen, om aan Mijn wetten gevolg te geven, die in letterlijke zin willen uitvoeren, waarbij ze zich meestal vergissen en meer schade aanrichten dan goed doen.

Ik zal je een paar voorbeelden geven - luister dus. Laten we aannemen dat je in je enthousiasme over Mijn leer het besluit hebt genomen om je van al je bezit te ontdoen; je geeft - overeenkomstig het woord in het evangelie - alles wat je hebt aan de armen, of tenminste aan degenen die zich als zodanig aan je voordoen. Denk je dat je met die daad gevolg hebt gegeven aan Mijn wil en Mijn wet? Absoluut niet. In de eerste plaats heb je je van alles ontdaan; vandaag deed je, naar je meent, heel veel goeds, en morgen ben je zelf armer dan degenen aan wie je gisteren hebt gegeven; je hebt je niet alleen van je bezit ontdaan, maar je hebt voor jezelf ook de mogelijkheid afgesneden om nog meer goed te doen en in vele gevallen een traan te drogen, die uit een dankbaar oog gestroomd zou zijn.

Het is dus niet zo gemakkelijk, om op de juiste manier helpen, als men denkt. Maar jij bracht daar tegenin: ‘Ik heb als christen gedaan wat ik verschuldigd was, en alleen dat zal de Heer mij aanrekenen; of mijn gave van nut is geweest of geschaad heeft, is verder mijn zaak niet meer.’ Zo oordeel jij misschien, en Ik zeg je: als een blinde letterknecht heb je geloofd dat je iets goeds had gedaan, maar door je voorbarige en wellicht teveel geven heb je misschien een ziel van Mij verwijderd, die Ik langs de weg van gebrek naar Mij toe wilde leiden. Als je met mate had gegeven, zou je voor dat moment hebben geholpen en voor de toekomst geen schade hebben gedaan, maar het is gevaarlijk om bijvoorbeeld een arme in één keer van al zijn zorgen af te helpen; want hij vergeet onmiddellijk zijn vroegere toestand en in de nieuwe kan hij niet zo gemakkelijk zijn evenwicht hervinden.

De beste manier om aan behoeftige mensen te geven is dat men hun - indien mogelijk - werk geeft, zodat ze hun brood verdienen door te werken, wat beter is dan luierend van deur tot deur te zwerven; als dat niet mogelijk is, doe dan zoals Ik eens zei: ‘Voedt de hongerigen en kleedt de naakten’ enz. - dat doet niemand schade, en het keert hun harten naar jullie en naar Mij; al het andere ontaardt gemakkelijk in misbruik!

Zoals Ik al eerder heb gezegd: er zijn verschillende situaties in de menselijke maatschappij. Jij hebt een groot aantal mensen onder je, die door geboorte en omstandigheden - door eigen schuld of buiten hun schuld - in behoeftige omstandigheden moeten leven; maar even zovelen zie je er boven je die altijd geluk hebben, zoals jullie zeggen, en die echt niet weten wat ze moeten doen met al dat geld of bezit dat ze hebben - om maar niet te denken aan de eer en de hoge posities die ze misschien innemen, vanaf hun geboorte, of omdat ze heel berekenend de omstandigheden wisten te benutten om hogerop te komen.

Welnu, ten opzichte van hen moet je naastenliefde alleen in zoverre tot uitdrukking komen - als ze je hun vertrouwen hebben geschonken, omdat ze je als een rechtschapen mens beschouwen - dat je je geweten zuiver houdt en plichtsgetrouw vervult wat je hun bij het aannemen in je functie hebt beloofd.

Jouw macht is aangewezen op deze werkkring, en op geen andere; hoogstens kun je door middel van voorspraak goed doen op plaatsen waar je eigen middelen niet toereikend zijn.

Wat het geestelijke welzijn betreft van degenen die boven je geplaatst zijn: laat Mij Mijn gang maar gaan; Ik vind de juiste middelen wel om hen op de juiste moment murw te maken, om zodoende door hun eigen ongeluk hun oor meer te openen voor het ongeluk van een ander.

Werk jij maar binnen jouw invloedssfeer; geef steeds met liefde, maar geef alleen zoveel als jij gezien de omstandigheden goed acht, en laat het andere vervolgens aan Mij over.

De wereld, zoals die nu is - het najagen van geluksgoederen, tegen iedere prijs en met elk middel - is hetzelfde als wat in je lichaam het natuurlijke verloop ofwel het verslijten van de organen zelf is. De rijken, de machtigen op jullie wereld, die deze aarde tot een paradijs van vrede zouden kunnen maken - het vergaat hun als het door buitensporig genot bedorven organisme van een mens. Zoals de organen in het menselijke lichaam hun wijze doel hadden, en dat ook zeker zouden vervullen zolang het hun toegemeten bereik niet overschreden wordt - zo is dat ook het geval bij de hoger geplaatsten, zolang zij het doel niet vergeten waarvoor ze bestaan, als deel van een groter organisme. Maar nu, nu ze meestal helemaal geen acht slaan op degenen die lager staan dan zij en alleen maar hun eigen invloeds- en machtssfeer tot in het oneindige willen uitbreiden, vergaat het hun evenals de afzonderlijke organen in het menselijke lichaam, wanneer het ene orgaan ten koste van het andere zijn bestaan wil verlengen: het gaat zijn ontbinding tegemoet. En nu er in jullie maatschappelijke leven ook geen goed evenwicht meer bestaat tussen rijk, bemiddeld en arm, zien de hooggeplaatsten met schrik dat hun voeten niet op stevige bodem staan en dat het kunstmatig opgeschroefde bouwwerk weldra van zijn grondvesten ontdaan zal zijn en tot stof in elkaar zal zakken, waarna er dan uit dezelfde elementen, die bovenaan niet meer te gebruiken zijn, onderaan een des te sterker bouwwerk opgericht wordt, dat op relatief geringe arbeid maar ook op relatief geringe winst gefundeerd zal zijn en zodoende die kloof tussen rijk en arm zal dichten.

Zoals die fatale omstandigheden door misbruik veroorzaakt worden en de vernietiging van het geheel bespoedigen, zo gaat het ook in het klein, bij het beoefenen van de naastenliefde, wanneer Mijn woord verkeerd begrepen wordt en tot buitensporigheden leidt, die jullie overal kunnen zien!

Wat voor resultaat hebben en hadden de anachoreten[3], die alleen maar een beschouwend leven wilden leiden; hoe dikwijls werden zij niet door hun eigen natuur gestraft, en in welk opzicht zijn ze hun medemensen van nut geweest? Wat is het resultaat van een kloosterlijk leven? Waar werden er meer schanddaden gepleegd dan juist binnen die muren, die aan Mij gewijd zouden moeten zijn?!

Wat hebben de christelijke cultus, het hele priesterdom en het grootste deel van de rooms-katholieke volkeren opgeleverd, die allemaal aan uiterlijke dingen de meeste waarde gingen hechten en daarmee denken dat ze - door Mij in een cultus en in ceremoniën te vereren - alles gedaan hebben wat een christen hoort te doen.

Overal zul je buitensporigheden in woede, zonde en wraak aantreffen, maar geen verzoenende liefde, geen verdraagzaamheid met de zwakheden van zijn naaste. Nergens duidelijker dan in de cultuurgeschiedenis van jullie volk kunnen jullie lezen, hoe dikwijls die eenvoudige wet van broederlijke en zusterlijke liefde verkeerd begrepen werd.

Daarom, Mijn beste zoon: beoefen de naastenliefde in de geest van je Heiland, schrijf de hardheid en de zwakheden van anderen in het zand, en de daden die ze voor jou doen op de bodem van je hart; verhef je hoger en hoger aan Mijn zijde en kijk van daaruit met een heldere blik naar de wirwar en het drukke gedoe van die bedrijvige geestenwereld, dan zul je al snel begrijpen waar broederlijke ofwel naastenliefde beoefend moet worden en hoe dat moet.

Verhef je uit de beerput van menselijke opvattingen en vooroordelen; wordt geest, en kijk met een geestelijke blik rond in Mijn hele schepping, dan zul je overal kunnen zien dat dezelfde oorzaken dezelfde gevolgen hebben.

Ken aan niets een hogere waarde toe dan het in geestelijk opzicht in feite heeft, dan zul je gemakkelijker inzien waar en hoe je je broeder materieel kunt ondersteunen en hem geestelijk kunt helpen; dan wordt je duidelijk hoe Mijn woord, dat eens alleen aan arme vissers werd verkondigd, in al zijn eenvoud een bron van licht en vreugde van het menselijke hart kan worden, namelijk wanneer een vrijgevige hand, gepaard aan wijze omzichtigheid, alleen helpt op die plaats en op een zodanige manier, dat het voortgaan op weg naar de geestelijke wijding daardoor niet opgeheven, maar eerder bevorderd wordt.

Verhef je naar Mij, Mijn zoon, naar de enige timmermanszoon die eenvoudig, zoals Hij werd geboren, eenvoudig, zoals Hij leefde, in Zijn kleine invloedssfeer als mens het grootste heeft gepresteerd, doordat Hij de mens weer in zijn geestelijke waardigheid terug plaatste, hem teruggaf wat hij verloren had en zo als God - wat Hem waardig was - de keten van eigenbelang en materiële heerschappij getransformeerd heeft in die van liefde, verdraagzaamheid en verzoening.

Verhef je naar Degene die alles verdroeg aan het kruis, en als je Mijn woorden en wetten duidelijk hebt begrepen, richt je blik dan naar Mij en roep dan uit zoals Ik eens deed, in het duidelijke besef van je missie als mens: ‘Dank U, o Heer, nu weet ik hoe ik U en ook de mensen moet liefhebben! Het is volbracht!’ Amen!

 



[1] Nl. de levensomstandigheden en de wet van de naastenliefde.

[2] Oorspronkelijk: ‘Maas’ (ook wel: ‘Maß’); een oude inhoudsmaat, die in verschillende landstreken een verschillende inhoud aanduidde. De Oostenrijkse Maß was 1, 419 liter.

[3] Heremieten of kluizenaars. Mensen die zich in de eerste eeuwen van het christendom afzonderden van de wereld, in eerste instantie verder levend in eigen kring, later ook persoonlijk de eenzaamheid zoekend (meestal in een woestijn o.i.d.).