Lichaam & Ziel

[via Jakob Lorber ontvangen in 1840 van de Heer] Wat uit het lichaam komt is ook lichaam, dus dode materie of buitenste omhulling van het leven. Wat echter uit de geest komt, is ook geest ofwel het eeuwige leven en de waarheid zelf. Met lichaam wordt niet altijd zozeer het eigenlijke lichaam of vlees bedoeld, maar meer de vleselijke lusten van de ziel. Om dat te bereiken moet in het vlees de materiële hoogmoed vernietigd worden door het geloof in de Mensenzoon. (Zie ook Johannes 3:7-9) - (GJE 1-19, GJE 1-21-4)

 

Het lichaam is materie en is samengesteld uit de ergste zelfstandige delen van de oerziel, die door de macht en de wijsheid van de goddelijke, eeuwige Geest in die organische vorm gehouden worden. De vrijere ziel, die zo'n lichamelijke vorm bewoont, wordt daardoor geheel van al het nodige voorzien. De in een lichaam wonende ziel is natuurlijk in het begin niet veel reiner dan het lichaam, omdat ook zij afstamt van de onreine oerziel van de gevallen satan. Het lichaam is voor de nog onzuivere ziel eigenlijk niets anders dan een heel wijs en heel goed en doelmatig ingerichte zuiveringsmachine.

 

Maar in de ziel woont al de zuivere vonk van de Geest van God, waaruit de ware zelfkennis en de goddelijke orde zich kenbaar maken door de stem van het geweten. Tevens is het lichaam naar buiten toe van allerlei zintui­gen voorzien en kan horen, zien, voelen, ruiken en proeven. Daarmee krijgt de ziel allerlei informatie over de buitenwereld, goede en juiste, slechte en onjuiste. Want iedere ziel die wil voortbestaan, moet zich door de haar gegeven middelen zelf voor dat voortbestaan vormen en ontplooien, omdat zij anders uiteindelijk het lot van het lichaam zal delen. Of slechts voor driekwart gevormd het lichaam moet verlaten, wanneer het vergaan is en niet meer deugt voor de verdere, complete ontwikkeling van de ziel. Dan moet zij haar voltooiing op een meestal zeer treurige en pijnlijke wijze in een veel ongemakkelijker machine trachten te bereiken.

 

Het lichaam is, omdat het uit delen bestaat die nog geheel in het diepe gericht staan en daarom dood kunnen gaan, bij en voor iedere mens de hel in zijn kleinste vorm. De materie van alle werelden tezamen is echter de hel in de meest uitgebreide vorm, waarin de mens door zijn lichaam gesteld is. Wie nu veel voor zijn lichaam zorgt, zorgt duidelijk ook voor zijn persoonlijke hel. Hij voedt, onderhoudt en mest zijn gericht en zijn dood, voor zijn persoonlijke ondergang. Het lichaam moet weliswaar een zekere voeding krijgen, om steeds in staat te zijn de ziel voor het grote levensdoel de juiste diensten te verlenen, maar wie te angstvallig voor zijn lichaam zorgt en bijna dag en nacht mort en werkt en bezig is, zorgt in wezen voor zijn hel en zijn dood.        

 

Als het lichaam de ziel prikkelt om alles te doen voor zijn zinnelijke bevrediging, is dat steeds afkomstig van de vele onzuivere natuur of onder het gericht vallende materie­geesten, die in de aard der zaak het wezen van het lichaam vormen. bron: GJE2-210

 

Maar om deze heel belangrijke zaak nog aanschouwelijker te maken, wijs Ik je op de delen van het menselijk lichaam, waarvan ook ieder lid een andere vorm, en dus een andere behandeling en, in geval van ziekte, natuurlijk ook een ander geneesmiddel nodig heeft. Als iemand oogpijn heeft, moet hij daarvoor zeker een ander geneesmiddel gebruiken dan bij pijn in een voet. Wie pijn in zijn buik heeft, moet die anders behandelen dan een pijn in een hand. Ook moet er bij lichamelijke ziekten naar gekeken worden of het nieuwe, of oude en hardnekkige kwalen zijn. Een nieuwe kwaal kan meestal door een eenvoudig middel genezen, terwijl een oude kwaal vaak met een krachtig medicijn op leven en dood bestreden moet worden om haar uit het lichaam te verdrijven. De zielen van de mensen lijken ook altijd op de aparte ledematen van hun lichaam. Naar gelang een ziel meer op een edel of op een onedel deel van haar lichaam lijkt, des te meer moet zij net als dat enkele deel waar zij op lijkt, behandeld worden.

 

Volgens dit beeld moeten ook de verschillende verhoudingen van de mensen met betrekking tot de sfeer van hun zielenmoraal, net zo behandeld worden als de aparte delen die in hun sfeer van de zielenmoraal daarmee overeenkomen. Een slechte tand in de mond moet, als alle andere middelen niet helpen, uitgetrokken en weggedaan worden, opdat hij de gezonde tanden niet zal aansteken. Zo moet ook een onverbeterlijk slecht mens weg uit een gemeente, opdat hij niet de gehele gemeente zal bederven. Op dezelfde wijze moet vaak een geheel volk, zo al niet fysiek, dan toch moreel vernietigd worden, opdat uiteindelijk niet alle volken der Aarde daardoor bedorven worden.

 

Kijk maar in de kronieken, dan zul je vinden wat een grote volken eens de Babyloniërs, de Ninevieten, de Meden, de Perzen, de Egyptenaren, de oude Grieken en voor hen de Phoeniciërs en de Trojanen waren! Waar zijn al deze volken nu? Waar zijn de mensen uit Gomorra en Sodom en waar de volken uit de tien steden? Ja, fysiek bestaan ze nog wel in hun verwaarloosde nakomelingen, maar hun naam bestaat niet meer en onder de oude naam zullen zij ook nooit meer een volk van deze aarde worden, want er is nauwelijks iets slechters dan een oude naam, waaraan veel ijdele, nietszeggende roem kleeft. Dat soort mensen of volken houdt zich op het laatst vanwege zo'n oeroude beroemde naam voor veel beter en waardiger dan een jong volk, dat door zachtmoedigheid, deemoed en broederliefde zich in de voor God rechtvaardigste, en daardoor voor de ziel gezondste, toestand bevindt. bron: GJE20-205

 

Op zichzelf is het lichaam een dood iets, maar omdat in het lichaam een innerlijk leven bestaat, leeft het, want het schenkt de uiterlijke mens, dat zijn lichaam is, het leven. De Heer: "Het lichaam is materie en is samengesteld uit de ergste zelfstandige delen van de oerziel, die door de macht en de wijsheid van de goddelijke, eeuwige Geest in die organische vorm gehouden worden. De vrijere ziel, die zo'n lichamelijke vorm bewoont, wordt daardoor geheel van al het nodige voorzien. De in een lichaam wonende ziel is natuurlijk in het begin niet veel reiner dan het lichaam, omdat ook zij afstamt van de onreine oerziel van de gevallen satan. Het lichaam is voor de nog onzuivere ziel eigenlijk niets anders dan een heel wijs en heel goed en doelmatig ingerichte zuiveringsmachine.

 

Maar in de ziel woont al de zuivere vonk van de Geest van God, waaruit de ware zelfkennis en de goddelijke orde zich kenbaar maken door de stem van het geweten. Tevens is het lichaam naar buiten toe van allerlei zintuigen voorzien en kan horen, zien, voelen, ruiken en proeven. Daarmee krijgt de ziel allerlei informatie over de buitenwereld, goede en juiste, slechte en onjuiste. Door het oordeel van de in haar wonende geest voelt zij weldra wat goed en wat slecht is. Daarnaast doet zij door de uitwendige zintuigen ervaring op, door goede en slechte, prettige en pijnlijke, en andere indrukken. Bovendien toont God de ziel, innerlijk door buitengewone openbaringen en uiterlijk door het woord, de weg van Zijn orde.

 

Zo toegerust kan de ziel dan ongetwijfeld, geheel volgens de gemakkelijk te ontdekken goddelijke orde, in staat zijn om vrij te kiezen. Een andere mogelijkheid is er niet, omdat de ziel dan onmogelijk tot een eeuwig durend, op zichzelf gesloten, maar vrij bestaan zou kunnen komen. Want iedere ziel die wil voortbestaan, moet zich door de haar gegeven middelen zelf voor dat voortbestaan vormen en ontplooien, omdat zij anders uiteindelijk het lot van het lichaam zal delen. Of slechts voor driekwart gevormd het lichaam moet verlaten, wanneer het vergaan is en niet meer deugt voor de verdere, complete ontwikkeling van de ziel. Dan moet zij haar voltooiing op een meestal zeer treurige en pijnlijke wijze in een veelongemakkelijker machine trachten te bereiken.

 

Het lichaam is, omdat het uit delen bestaat die nog geheel in het diepe gericht staan en daarom dood kunnen gaan, bij en voor iedere mens de hel in zijn kleinste vorm. De materie van alle werelden tezamen is echter de hel in de meest uitgebreide vorm, waarin de mens door zijn lichaam gesteld is. Wie nu veel voor zijn lichaam zorgt, zorgt duidelijk ook voor zijn persoonlijke hel. Hij voedt, onderhoudt en mest zijn gericht en zijn dood, voor zijn persoonlijke ondergang. Het lichaam moet weliswaar een zekere voeding krijgen, om steeds in staat te zijn de ziel voor het grote levensdoel de juiste diensten te verlenen, maar wie te angstvallig voor zijn lichaam zorgt en bijna dag en nacht mort en werkt en bezig is, zorgt in wezen voor zijn hel en zijn dood.        

 

Als het lichaam de ziel prikkelt om alles te doen voor zijn zinnelijke bevrediging, is dat steeds afkomstig van de vele onzuivere natuur­ of onder het gericht vallende materiegeesten, die in de aard der zaak het wezen van het lichaam vormen. Als de ziel teveel luistert naar de eisen van het lichaam en daaraan gehoor geeft, stelt zij zich daarmee in verbinding en daalt zo af in haar persoonlijke hel en in haar persoonlijke dood. En als de ziel dat doet, zondigt zij tegen Gods orde in haar. Hecht de ziel eraan en schept zij er behagen in om daar te blijven, dan is zij net zo onrein als de onreine, en onder het gericht vallende, geesten van haar lichaam.

 

Zij bevindt zich dus in de hel en in de dood. Ook al leeft zij, net als haar lichaam, op de wereld verder, zij is toch zo goed als dood en voelt de dood ook in zich en is daar erg bang voor. Want de ziel kan in die zonde en hel van haar doen wat zij wil, het leven kan zij toch niet vinden, hoewel zij dat boven alles liefheeft. Kijk, dat is de reden waarom nu vele duizend maal duizenden mensen over een leven van de ziel na de dood van hun lichaam net zo veel weten als een langs de weg liggende steen. Maar als men hen er iets over verteld, lachen zij hoogstens of worden zelfs boos, jagen de wijze de deur uit en raden hem aan om zulke dwaasheden, die alleen maar leugens zijn, aan de wilde zwijnen te vertellen!

 

Toch moet de mens, op z'n laatst wanneer hij dertig is, zó ver in zichzelf met de vorming van zijn ik klaar zijn, dat het komende vrije zalige leven na de dood van zijn lichaam voor hem zo bewust en vaststaand is als het vliegen in de hoge vrije lucht voor een adelaar! Maar hoe ver zijn mensen er nog van verwijderd, die pas daarnaar beginnen te vragen! En hoe ver dan wel diegenen, die er niets over willen horen en dat geloof zelfs te dwaas vinden om er over te kunnen lachen! -Zulke mensen bevinden zich zo hun gehele aardse leven in de complete hel, en al in de algehele dood.

 

Maar ook kan een ziel zich reeds geheel gereinigd hebben, waarna haar dan toch nog vaak geruime tijd gegeven wordt om haar ijdele op zichzelf onzuivere lichaam en diens geesten ook te reinigen. Het edelste deel van het lichaam neemt dan uit de ziel uiteindelijk ook de onster­felijkheid in zich op, en wordt op de jongste dag, na de dood van het grofste deel van zijn wezen, ter meerdere versterk mg van de ziel, mee opgewekt. Bij zulke reeds reine zielen gebeurt het dan ook, dat zij toch zo nu en dan als hun hel, dat wil zeggen hun lichaam, vaak nog zeer verlokkend' werkt, korte tijd in zo'n persoonlijke hel binnengaan, met andere woorden, toegeven aan de begeerte van hun lichaam en diens geesten.

 

Die zielen kunnen dan echter niet meer volledig onrein gemaakt worden, maar zijn slechts voor zolang onrein als zij zich in de poel van hun lichaamsgeesten ophouden. Zij kunnen het daarin nooit lang uit­houden en keren daarom heel snel in hun reine toestand terug, waarin zij dan weer net zo rein zijn alsof zij nooit onrein geweest waren. Daarbij hebben zij in hun hel voor een tijd rust en orde hersteld en kunnen zij zich vervolgens weer ongestoorder in het licht van hun geest bewegen en versterken. GJE2-210 [1-17]

 

UpToDate 2024-2025