Eigen levensbeschrijving van Jezus
Wij zullen vandaag weer met een
nieuw werk beginnen en zo wil IK daarin Mijn levenswandel, in zover nodig is,
tot aan Mijn dood aan het kruis in korte woorden schilderen, zodat Mijn
kinderen weten, welk lijden Ik als Heer en God als Mens Jezus heb geduld en
verdragen.
Al na de zondeval van Adam was de
mens een Redder van schuld en straf beloofd door Jehova Zelf. Het was al
voorbestemd, dat een puur rein mens de schuld en de straf voor de
ongehoorzaamheid van Adam en Eva eerst de zegen van de Heer en Schepper had af
te wachten. Nu was Kajin de eerste zoon een voortijdige verwekking en dit was
niet in overeenstemming met de wil van de Schepper, zoals dit was afgesproken
met Adam en Eva. Maar de mens had de moed om eigenmachtig zelf wat te
ondernemen, wat hij voorheen niet wist. Het gevolg van deze voortijdige
verwekking werd uiteindelijk hun lotsbestemming.
Lieve kinderen, zoals het met Adam
is gegaan, omdat hij de gevolgen van zijn onwijze handeling niet kende en
daarom ook niet kon beoordelen, wat voor een euvel hem als stamvader en daaruit
alle door hem afstammende kinderen en kleinkinderen zou gaan worden, door tot
op de huidige tijd daaraan te lijden en ook te dragen hebben. Neem als
voorbeeld hoe vaak een kleine onvoorzichtigheid, een kleine zelfverheffing al
een groot onheil kan aanrichten. Het onheil was intussen geschied en Jahweh
riep Adam en Eva uit hun verschuilplaats.
Ze erkenden wel, dat ze ten diepste
hadden gefaald en ze weenden en treurden. Ze herkenden ook, dat ze hun heilige
en beste hemelse Vader Jahweh hadden vertoornd en beledigd, omdat ze precies
het tegendeel hadden gedaan van wat ze anders hadden kunnen bereiken, indien ze
naar de wil van Jahweh deze naam nu in plaats van Vader, hadden gehandeld.
Toen echter ze zagen en hoorden, hoe
de gehele aarde was verstoten en ook geslagen werd door de boosheid van Jahweh,
toonden zij diep berouw en vroegen om vergiffenis.
Jahweh erbarmde zich over hen en
beloofde hun een Redder te sturen, want er was door de woede boosheid van
Jahweh het oordeel geveld, dat iedere afstammeling van Adam en Eva, zoals ook
zijzelf, de pijnlijke dood aan het kruis moeten dulden voor hun
ongehoorzaamheid, die zij als nakomelingen van Adam net als zij hadden
gezondigd
De liefde echter erbarmde zich over
hen en zei tot de wijsheid: ’dat doe Jij Zelf, want ik heb medelijden met Mijn
kinderen.’ Om echter de vertoornde Godheid weer te sussen, zal voor de toekomst
het onwrikbare besluit genomen worden, dat de wijsheid als bemiddelaar tussen
de liefde en de beledigde Godheid zal gaan. Als de tijd daarvoor gekomen is,
zal de Wijsheid daartoe naar de aarde gaan.
En toen Ik ten tijde van Julius
Augustus Quirincus CÄSARS op deze Aarde kwam in de persoon Jezus, was het de
Goddelijke Wijsheid, die zich in Mijn persoon belichaamde. En IK groeide op en
ontwikkelde Mij geestelijk en lichamelijk erg snel, omdat ook de balans tussen
geest en lichaam steeds normaal was. Dat is bij gewone mensenkinderen niet
altijd het geval, omdat de meeste kinderen in meer of mindere gedegenereerde
toestand het levenslicht zien van de wereld, dat is namelijk als gevolg van de
erfzonde, dat zich steeds verder uitbreidt.
Tijdens Mijn jeugd speelde IK zoals
andere mensenkinderen, maar ook hier was IK bewust, Wie in Mijn zielenhart
woonde en Mij geboden gaf, zodat IK als kindje Jezus al instinctmatig acht
geven moest op Mijn gevoelens en Mij als kind al veel zelfverloochening moest
opleggen, speciaal op het gebied van heerschappij, dat steeds duidelijk naar
voren kwam in Mijn gloriemomenten, waar IK Mij totaal als Heer en Schepper
voelde. Dienovereenkomstig trad Ik ook op en sprak tot Mijn directe omgeving,
zoals dit duidelijk is te lezen in Mijn jeugdhistorie: ’Jeugd van Jezus.’
Zo ging het steeds verder en met het
toenemen van de jongelingsjaren vermeerderden zich voor Mij ook al de aardse
tegenspoed en onbehaaglijkheden, zoals jullie weten uit Mijn jeugdgeschiedenis.
IK moest Mij vaak met geweld een
halt toeroepen en in geduld en deemoed uitdrukken, om niet in plaats van heil,
de mensheid onheil te brengen, veroorzaakt door haast.
Want Mijn Woord en Wil werd
toentertijd ook al ogenblikkelijk tot daad, zoals Ik het ook vaker toonde. Dus,
lieve kinderen, kunnen jullie wel indenken, hoe ver IK jullie als kind al
vooruit was in de zelfverloochening. Waar zijn in de huidige kindertijd en kinderopvoeding
die mensen in de zelfverloochening achter Mij? En toch zal en moet het weer
anders worden op dit punt met de mensheid.
Denk aan jullie eigen kindertijd
terug, waarin jullie nu al tamelijk zijn ingewijd in Mijn leer. Of het goed
geweest was wanneer jullie als kinderen volgens jullie wens en wil hadden
kunnen handelen.
Jullie moesten vaak in gedwongen
mate ook zelfverloochening oefenen door het gebod en verbod der ouders. En het
is goed zo, anders waren zonder deze regels alleen echt onwillige dierachtige
mensen op de wereld.
Tot in Mijn twaalfde levensjaar was
IK Mijn aardse moeder Maria en Mijn aardse vader Jozef als knaap onderdanig en
moest Ik dienovereenkomstig ook tegen hun verbod weer oefenen in
zelfverloochening. Ook in die gevallen dat het Mij als Zoon van God vaak iets
was toegestaan, maar vanwege het gebod van Mijn ouders, Mij dit ontzegd werd.
Want ook mijn aardse vader Jozef als echte en rechtvaardige jood, was een
strenge leraar in de zelfverloochening en daarom koos IK hem als aardse vader.
Met het twaalfde levensjaar ving ook
het uiterlijke leven en het werken aan, zoals dit ook vandaag de dag
gebruikelijk is, dat de kinderen op deze leeftijd al zich aangetrokken voelen
tot werken, vooral jonge knapen in die tijd, gaf het veel te oefenen, veel te
leren voor de ziel.
Het lichamelijke verstand werd
wakker en protesteerde vaak hiertegen.
De zelfverloochening moest steeds
meer en meer geoefend worden, naarmate het verstand van de hersenen zich
daartegen weerde.
Echter ook de innerlijke geest liet
zich niets betwisten.
Zo traden dagelijks bij het ouder
worden meer verzoekingen, meer zelfverloocheningen aan Mijn jonge gemoed, aan
Mijn jonge wijsheidsziel, die Mij door Mijn Godvader als liefde werd ingelegd,
toen Ik beroepen was, het verlossingswerk te volbrengen.
Lieve kinderen, denk zelf na, wat
alles een jonge mensenziel bestormt in jullie persoon en denk dan eerst, wat
IK, het IK van alle hartstochten, die er bestaan en existeren op de aarde, het
tienvoudige in Mijn lichaam borg, omdat Ik ook de sterkste Wijsheidsgeest als
ziel in Mijn lichaam droeg en hoe deze zich met elkaar streden, de wijsheid als
verstand en de liefde als regerende geest van God met al deze materiële
opwellingen. Ik moest voortdurend dit overwinnen, om niet in ongenade en zonde
te vallen in de ogen van Mijn Heer en God, die in Mijn zielenhart woonde en als
een rechter op al Mijn hartimpulsen blikte. O kinderen, dat waren moeilijke
zware strijden, die ik streed tot Mijn dood aan het kruis.
Denk er aan lieve kinderen, als IK
de mensen in het vooruit liet weten, wanneer en welke dood hij sterven moest,
hoe doodstreurig zou hij met zijn hele leven in al die tijd zich rondslepen.
Hij kon nooit meer in zijn leven zich verheugen, als hem bij ieder gelegenheid
zijn pijnlijke manier van sterven voor ogen werd gehouden.
Denk dan alzo, hoe liefdevol en wijs
IK tegen jullie handel, maar toch kunnen jullie niet bij elkaar grissen jullie
Heer en Heiland slechts een klein offer te brengen en jullie hartstochten af te
leggen, welke jullie noch ver houden van Mij en jullie ziel geen opleving
toestaan.
O kinderen, bedenk toch zulke
onachtzaamheid tegen Mij, jullie Heer en Schepper en bedenk, wanneer het
plotseling betekenen zal, de Vader heeft geroepen. Welk een schrik zal jullie
aangrijpen, als jullie niet voorbereid zijn.
Hoe ouder Ik, de Jezusmens werd, des
te sterker traden ook de invloeden van menselijke hartstochten bij Mij op. Want
IK was als Jezus helemaal mens zoals alle andere mensen, alleen had IK het duidelijke
besef van goed en slecht, wat echter ook sommige mensen zo hebben en toch
handelen zij dienovereenkomstig er niet naar.
Om die reden zullen jullie inzien,
dat IK blootgesteld was tegen alle mogelijke invloeden, tegen alle mogelijke
hartstochten, die in Mijn hart opdoken en daartegen had te strijden. Want IK
had het des te zwaarder, omdat IK wist, Wie in Mij woonde en zo moest IK
blootgesteld strijden tegen alle onreine zinnelijke gedachtes en begeertes, die
zich steeds van alle kanten aan Mij opdrongen. Omdat IK Mij echter van deze
gevolgen en Mijn opdracht bewust was, mocht IK Mij geen ogenblik laten
verhinderen in Mijn strijd en IK moest me voortdurend bedwingen, om niet in
een, ook niet een kleinste, zonde te vallen. Daarom sprak IK ook naar de buitenwereld
erg weinig, ook niet bij het werk met mijn aardse vader of mijn broeders, noch
minder met vreemde mensen, zodat het in de familiesfeer van mijn aardse vader
heette, dat zijn jongste zoon niet helemaal toerekeningsvatbaar is, waarmee IK
gemeend was, omdat IK in de eerste plaats zeer weinig sprak en slechts indien
nodig met een paar lettergrepen Mijn antwoorden deed toekomen, indien IK werd
ondervraagd.
Ook Mijn moeder en Mijn vader wisten
niet, waarom IK zo veranderd was tegen Mijn levendigheid en opgewektheid in, in
de periode van Mijn kinderjaren.
De wondermooie Cireniusische
dochters, die Mijn aardse vader geadopteerd had als zijn dochters en die allen
in de huid van Jozef woonden, waren tot bijna sterven toe in Mij verliefd. Ik
moest steeds en overal uitwijken en vaak toeroepen, raak Mij niet aan. En zo
moest IK, blootgesteld aan tamelijk veel aandringende invloeden en
hartstochten, worstelen en strijden om op de weg van de deugd en reinheid te
blijven.
Vierde hoofdstuk
Ook IK moest me blootstellen aan
alle opstijgende gedachten en had er tegen te strijden alles uit te schakelen,
wat Mij met de tijd schade had kunnen brengen. Zo werkte en bad IK als de mens
Jezus met mijn vader Jozef en met Mijn broers en zonen van Jozef uit zijn
eerste huwelijk, tot Mijn aardse vader stierf.
Niet lang daarna was de tijd voor
Mij gekomen, dat IK met Mijn Leraarschap moest beginnen. Zo begaf IK Mij in een
eenzaam minder begaanbare plaats, genaamd een woestenij, in de buurt aan de
stromende rivier Jordaan, waar Johannes predikte en de gelovigen met het water
doopte
Ook ging IK op een dag ernaar toe,
nadat de veertig dagen van voorbereiding om waren, als juist meerdere mannen
uit de vissersstand en ook anderen aanwezig waren. IK liet MIJ in de stromende
Jordaan dopen, waarbij het ook gebeurde, dat zij de stem hoorden … dit is Mijn
geliefde Zoon waaraan IK welgevallen heb, naar DIEGENE moet u luisteren.
Van toen af gingen ook dadelijk
enkelen met MIJ mee en IK leidde hen voor het eerst in Mijn hut, die IK Mij
slechts voor korte tijd had ingericht. Omdat echter de tijd van Mijn
voorbereiding voor Mijn leerambt al voorbij was, zo ging IK met hen in het huis
van moeder Maria terug naar Mijn broers. En omdat Mijn moeder en IK juist een
uitnodiging gekregen hadden voor een bruiloft van een waard uit Cana in
Galilea, zo begaven wij ons daarheen.
Van toen af, waar IK als leraar en
wonderdader optrad, gingen wij over de grens tot naar de Samariers, die zeer
gehaat werden door de joden uit Jeruzalem, waar wij onze eerste pauze hielden
aan de Jakobsbronnen. Hier maakten wij dan de eerste kennismaking, in het hele
dorp berucht, met de vrouw Irhael en een arts en zo ging het dan steeds verder.
Ik leerde de mensen, genas de zieken
en kreupelen en bracht hen veelal betere gezindheden bij, legde hen de tien
geboden, door Mozes gegeven en geschreven, glashelder uit en leerde ze hun Heer
en God Jahweh kennen en tot Hem in de geest en in de waarheid te bidden.
Wel had Ik Mijn eigen IK tot zover,
als IK begon met Mijn leerambt, in het geheel datgene bevochten en bedwongen,
want IK stond al in de tweede wedergeboorte. Maar er was nog een derde
wedergeboorte, om helemaal een te zijn met Mijn God de Vader, die wel in Mijn
hart woonde. Om dit te bereiken moest IK ook Mijn opdracht, die Mij als mens
Jezus was gesteld, heel precies volgens de wil van de Vader uitvoeren en IK
moest steeds daarop bedacht zijn en horen, wat de Vader in Mijn borst sprak en
mocht niet naar menselijke wil handelen.
Dus lieve kinderen, ook jullie
moeten steeds naar mijn stem luisteren en niet de stem van een vleselijke mens,
die jullie misleid en in de war maakt.
Vijfde hoofdstuk
Luister steeds naar je diepste
innerlijk en jullie zullen steeds weten, hoe jullie hebben te handelen. IK als
Representant van de Godheid en Vaderliefde tot de mensheid, moest Mij op Mijn
reizen als leraar vaak veel welgevallen laten. Ze maakten mij vaak de grootste
verwijten over heel wat dingen, die zij alleen met materiële opvattingen in zich
opnamen en met verstandelijk kritiek behandelden en naar hun inzichten wilden
opdringen.
Wanneer IK niet altijd het
goddelijke geduld en de lankmoedigheid en de zachtmoedigheid had te besturen en
zo menselijk vlug volgens jullie inzichten, zoals jullie mensen dat meestal
doen, zou IK veel mensen gestraft en voor hun brutale mond een afstraffing
gegeven hebben.
Maar IK liet iedereen eerst van zich
wegpraten over zijn verminkt verstandelijk geprakkiseerd en wanneer hij niets
meer te zeggen had, dan wist IK al precies, op welke plek hij het zwakste was
en IK verklaarde hem Mijn leer zodanig op een begrijpelijke manier, dat hij met
zijn gezonde mensenverstand ook onmiddellijk inzag en leerde en Mij vaak niet
op één of tien antwoorden verder kon bekritiseren.
En zo lieve kinderen moeten ook
jullie doen en je niet beledigt voelen, als een broeder bij jullie niet snel
het een en ander vat. En zo vergingen Mijn leerjaren sneller dan Ik het wenste,
want ook IK, Jezus, hield van Mijn leven op aarde. IK hield ook van Mijn
omgeving, die grotendeels uit Mijn apostelen en jongeren bestond. IK hield ook
van Mijn moeder Maria en van al Mijn broers, evenals ook van de tijdelijke
huisgenoten. IK hield van alle mensen, ter wille van hen heb Ik eigenlijk de
hemel verlaten en was op aarde gekomen, om allen te verlossen en te redden van
de verbanning van hun God de Vader.
En zo kwam de laatste winter aan en
spoedig daarop het voorjaar en de tijd, in welke IK de daad wilde laten zien,
wat IK de mensen en geesten had geleerd, hoe men leven en handelen moest. Om
dat te bereiken, wat IK had toegezegd, aan al degenen die Mij liefhebben en
Mijn woorden wilden houden in al hun levensomstandigheden en vol geloof en
vertrouwen op Mij richten, ook in de dagen van tegenspoed en vervolgingen.
In de laatste winter had IK Mij
bijna helemaal teruggetrokken, samen met Mijn apostelen en jongeren, om ons in
het innerlijk schouwen sterk te maken en te vormen, want ook IK had behoefte
aan de grote rust, om Mijn grote zware opgave, die nu aan Mij, Jezus, als taak
was gesteld, om niets te vergeten, niets te overhaasten en in alles
rechtspreken aan de wil van de heilige wil van God de Vader. Slechts eenmaal
wilde IK nog in Mijn aardse leven Mijn trouwste vrienden bezoeken en terugzien,
ze te sterken en te troosten over datgene, wat onvermijdelijk vaststond en
geschieden moest, om de beledigde Godheid met de zondige mensheid weer te
verzoenen. IK bezocht nog eenmaal Mijn vriend Lazarus en zijn zusters, gaf hem
noch allerlei adviezen, voor het geval de priesterschap hem te zeer opdringerig
zou worden.
Zo kwam het paasfeest naderbij en
met dit ook de tijd, waar IK Mijn Jezus-lichaam als offer voor de zondeschuld
van de gehele mensheid moest offeren. Mijn apostelen vroegen Mij of IK ook
ditmaal, zoals gebruikelijk, met hen het paaslamfeest wilde houden, zoals het
bij de Israëliërs gebruikelijk was bij dit grote paasfeest.
IK hield nog met hen het
paaslamfeest en beleerde en herhaalde de hoofdzaken en hoofdkenmerken, omdat
enkelen onder hen al oudere mannen waren en al iets meer of minder zwak waren
in het opnemen, daarom moest IK hen de hoofdzaken vaker herhalen.
6e hoofdstuk
IK wil hier niet herhalen, wat IK
bij het laatste avondmaal sprak, maar slechts aanvoeren, dat IK diep bedroefd
in Mijn ziel Mij gereedmaakte en in de tuin van Gethsemené ging, waar IK met
enkelen van Mijn jongeren, die wat vreesachtig waren, terzijde achterliet.
Mijn drie leerlingen, die steeds
meer dan de anderen in Mijn directe nabijheid waren, nam IK ook nu met Mij en
beval hen te bidden, terwijl IK nog enkele stappen voorwaarts ging, om daar te
bidden en tot Mijn heilige geestelijke Vader te bidden: “Vader, indien het
mogelijk is, zo laat deze bittere kelk aan Mij voorbijgaan, doch niet Mijn,
maar Jou wil geschiede.” De Vader antwoordde Mij echter: “het is beter dat
slechts één lijdt, dan dat alle lijden moeten.”
En zo moest IK Mijn opdracht naar de
wil van Mijn Vader de mensheid betalen en verlossen in het hele universum,
omdat ook deze mensen op de andere zonnen, astrale zonnen en sterrenwerelden
behoorden tot de globemensen en een deel zijn uit de eerst geschapene grote
geesten.
En zo moest IK Mij voorbereiden voor
het lijden en sterven, want de schare van de Romeinse beulknechten waren al
onderweg, aangevoerd door de twaalfde apostel, die zich door de satangeest had
laten misleiden en tot verrader werd aan zijn Heer en God, aan zijn Vriend en
Verlosser.
Er overkwam nu in Mijn Jezuslichaam
zulk een grote angst voor al het lijden en folteren, die zich Mijn ziel
Jezusziel zo levendig voor ogen hield door de vooruitziende blik, dat IK van
angst voor deze mishandeling bloed begon te zweten. Toen echter troostte Mij
Mijn Goddelijke wijsheid als troostengel, die zich voorheen totaal van God de
Vader helemaal had teruggetrokken.
IK stond op en ging de schare van de
dichterbijkomende beulsknechten tegemoet en vroeg ze, wie ze zochten, nadat IK
Judas Iskariot zegde, als hij Mij omarmen en kussen wilde: “Judas, met een kus
verraad je Mij”. En de beulsknechten zeiden, we zoeken Jezus van Nazareth en IK
zei hen, IK ben het, Die jullie zoeken en toen verschrikt enkele stappen
terugtraden, zo vroeg IK ze nog een keer. Eindelijk vermaanden ze zich om in
hun ambt te heersen en namen Mij in hun midden. Omdat ze met touwen en stangen
waren uitgerust, om Mij, zoals het destijds in gebruik was om roof, - en
straatmoordenaars pakken te krijgen en tussen stangen te geleiden, dat zich de
touwen diep in het vlees van Mijn handen inkerfden en Mij de grootste pijnen
veroorzaakten. Ook trokken ze Mij heen en weer aan de touwen, zodat het er de
schijn van had, als hadden ze te doen met een enorme dronkaard.
En zo kwamen wij op een plek, waar
een kleine brug over de bijna lege beek Cidron leidde, alvorens we door de
poort van de stad gingen. Bij deze brug stootten ze Mij omlaag in de beek, om,
zoals ze zeiden, een bad te nemen.
Omdat echter in deze tijd juist zo
weinig water in de beekbedding was en de grond rotsachtig, zo had IK Mij bij de
val in de diepte sterk aan Mijn knieën beschadigd, dat ik bloedde. Doch IK
klaagde niet en nam alles geduldig op, zoals het ook de voorwaarde vereist, die
Mij Mijn tegenpool oplegde, want hij had Mij de voorwaarde gesteld, Mij Mijn
eigen kinderen alleen onder deze voorwaarde toe te vertrouwen, als IK ze om
elke prijs, welk lijden en folteren Mij ook altijd aangedaan zal worden in
smaad en verachting, pijn en kwelling, wat maar te verzinnen was, slechts dan
wilde hij het recht laten gelden.
7e hoofdstuk
Lieve kinderen, dus was besloten,
dat IK niet klagen en geen medelijden mocht opwekken of Mij helemaal niet mocht
verweren. IK moest alles, ook het moeilijkste, pijnvolste en smadelijkste over
Mij laten heen gaan en moest alles in grootst geduld en overgave zich laten
welgevallen.
En zo voerden de beulsknechten Mij
nog diezelfde nacht weg, opdat het onder het volk meer verzwegen bleef. Want
het volk kende Mij als hun Weldader en zou het niet toegelaten hebben. Er waren
ook veel uit het volk die IK van de een of andere ziekte genezen had, of aan
wie Ik de krommen weer rechte ledematen had geschonken.
Nu brachten ze Mij in het
gerechtshof van de tempel, wiens overste Caiphas heette en Schriftgeleerde was.
Ook de zwager van Annanas was aanwezig. En ze verhoorden Mij en hadden ook Mij
graag veroordeeld. Dit echter durfden ze niet aan, vanwege de hogere
heerschappij van de Romeinen.
Zo voerden ze Mij, nadat ze Mij in
de nacht alle beschuldigingen en bespottingen hadden aangedaan, je zelfs Mij
geslagen en gespuwd als een schurftige hond en toch was Ik helemaal onschuldig.
Ook de overeenkomsten van valse getuigen waren in onenigheid en konden Mij
niets bewijzen, waarom IK aangeklaagd en kwaadsprekerij over Mij uitgesproken
waren.
Nu voerden ze Mij naar de landvoogd
Pontius Pilatus in zijn gerechtshof. Daar werd IK weer over heel wat dingen
gevraagd en als hij vernam, dat IK een Galileer was, verheugde hij zich en
wilde deze hele aangelegenheid overdragen aan de viervoudige heerser Herodus,
die over heel Galilea het bevel had. Omdat echter deze twee bevelhebbende
destijds in vijandschap met elkaar waren, zo verheugde de leenkoning Herodus
zich des te meer, dat Piltatus Mij tot hem zond en ook zijn heerschap over dit
land erkende. Hij verheugde zich en dacht Mij als machtige wonderdader zo voor
zich te winnen en voor zijn heerszuchtige voornemens te gebruiken. Daarom liet
hij Mij helemaal alleen tot zich roepen, zonder getuigen en beulsknechten en
legde Mij ook dienovereenkomstig vragen voor, die IK echter niet beantwoorde.
En als hij inzag, dat hij toch niets bereikte, liep hij naar Mij toe en
bespotte Mij. IK echter keek hem alleen met een doordringende blik aan en hij
beefde tot in zijn innerlijkst aangedaan en riep zijn mensen weer tot zich en
stuurde als teken van zijn onderdanigheid Mij weer terug naar Pontius Pilatus.
8e hoofdstuk
Intussen had echter de gemalin van
Pilatus haar gemaal laten zeggen, dat ze Mij in de droom glanzen wit en met
stralend aangezicht gezien heeft en hij mocht met de Heilige niets van doen
hebben. Ze heeft Zijn gezicht zo stralend licht gezien als een zon. Pilatus was
echter helemaal niet verbaasd over Mijn terugkomst van Herodus en hij sprak tot
het volk, dat hij geen schuld aan Mij vond.
Omdat het gebruik was bij de joden,
dat tot het grote paasfeest altijd een zware misdadiger zijn vrijheid behield,
zo geloofde ook Pilatus zeker erop te kunnen rekenen, als hij Mij liet geselen
en dan het volk voorstelde, dat ze zeker Mij vrij verlangen zouden, want hij
wist immers, dat IK het hele volk de ene weldaad na de andere weldaad had
bewezen. En zo liet hij Mij geselen. IK werd naar buiten gevoerd, waar in het
hof al een sterke zuil was geplaatst, waar de delinquenten werden aangebonden.
Ook scheurde men Mij de kleding van
het lichaam en bond Mij aan de zuil met sterke touwen vast en sloegen zo lang
met scherpe twijgen op Mij los, tot Mijn lichaam van onder tot boven vol met
wonden was, de huid op sommige plaatsen van het lichaam naar beneden hing en
het bloed in stromen op de aarde vloeide. En dat was deze onbarmhartige
beulknechten nog niet genoeg.
Daar ze gehoord hadden, dat IK tot
de koning der Joden was worden uitgeroepen, zo namen ze, van haat vervult tegen
de Joden, acaciagras, vlochten een doornenkroon bij elkaar en drukte dit zo Mij
op het hoofd, zodat van twee en zeventig doornenstekels Mij dertig in Mijn
hoofd zijn binnengedrongen, waarvan drie dodelijk waren. IK wilde deze
uitwerking echter niet, maar Mijn wil was, dat alle profetieën over Mij in
vervulling gingen. Dan hingen ze Mij nog een oud purperen mantel om. Voor de
spot, dat Ik een koning ben, legden Mijn kleding voor de voeten, knielden zich
daarop en begroetten Mij spottenderwijs als Jodenkoning en scholden Mij op de
gemeenste tot alle aangedaan lijden en pijnen.
Lieve kinderen, al dit leed en pijn
moest IK heel onschuldig dulden en verdragen, omdat IK daarvoor verkozen was,
het totale mensengeslacht weer met zijn God Jahweh Zebaoth te verzoenen en het
kindschap van God, die door de erfzonde verloren was gegaan, weer te bereiken.
Lieve kinderen, denk vaker en aandachtiger over Mijn bitter lijden en sterven
na. Wat IK voor jullie en alle mensen heb verworven, het zal jullie kracht en
moed geven in het eigen lijden. Er zal jullie innerlijk vaker iets getoond
worden, opdat jullie anders wel niet waardig gekeurd zouden worden, dat jullie
in het geestelijke leven je hoger verheffen en voorthelpen zal op de
kruisigingweg, die de mens opgelegd wordt, vanwege zijn eigen zelfbegane zonden.
9e hoofdstuk
Lieve kinderen, jullie kunnen je
indenken, wat IK door de geseling en daarop volgende kroning van doornen voor
vreselijke, onuitspreekbare pijnen moest ondergaan en daar bovenop nog op de
gemeenste manier werd bespot en uitgescholden en daarom lichamelijke en
zielslijden had verdragen.
O lieve kinderen, jullie kunnen je
Mijn lijden en folteringen helemaal niet zo voorstellen, hoe IK ze ervaren en
geduld had, en nu voerden ze Mij voor de landvoogd Pilatus. Pilatus schrok zeer
en uitte een geweldige schrikkreet, want IK had geen menselijk uiterlijk meer,
het bloed stroomde uit Mij, veroorzaakt door de stekelige doornenkroon, uit
alle verwonde plekken van het hoofd en over Mijn gezicht naar beneden en de
koorts wilde Mijn lichaam als vuur verteren. Ik slurpte het bloed op zoveel het
Mij tot de mond kwam, om daarmee de pijnkoorts te stillen. IK echter kon door
leed en pijn geen antwoord geven, want het grote bloedverlies en de pijnen
hadden Mij zodanig verzwakt, dat IK elk moment dreigde in te storten, wanneer
Mij niet Mijn Goddelijke natuur overeind had gehouden.
Nu sprak Pilatus tot het volk en
verklaarde hen, dat hij geen schuld in Mij vond en nu genoeg gestraft was. En
hij wilde Mij vrijstellen, ze moesten antwoorden, welke van ons beiden hij hun
in vrijlating moest geven, want er was nog een roofmoordenaar met de naam
Barabas, samen met Mij voor het volk geleid en ze schreeuwden luid, wij zijn
voor Barabas, laat hem vrij. Pilatus vroeg: wat moet ik met Jezus van Nazareth
doen. En ze schreeuwden: kruisig hem. Pilatus sprak, wat dan, als echter
onschuldig bloed vergoten wordt. Zij schreeuwden: zijn bloed kome over ons en
onze kinderen en dit geschiedde daarom, omdat vooraan, dicht bij de
rechterstoel luid tempelvolk stond en deze het overige volk helemaal niet zo
dichterbij lieten.
Het tempelvolk echter was van het
toenmalige gebruik door de Farizeeërs en Schriftgeleerden bestoken en
aangevoerd en deze verlangden alleen om de roofmoordenaar Barabas vrij te
laten.
Deze laatste had in het geheim
steeds met de Farizeeërs en Schriftgeleerden onder één hoedje gespeeld en van
al het geroofde goed een aangemeten deel in de tempel gebracht.
Om die reden trok het tempelvolk hem
voor en verlangde hem vrij te laten. Nu kon Pilatus Mij niet meer helpen en als
hij dit inzag, besteeg hij nogmaals zijn rechtelijke troon, nadat hij zich voor
heel het volk zijn handen had gewassen, ten teken, dat hij Mij niet veroordelen
kon en verklaarde voor het volk: zo neem dan jullie misdadiger mee, die echter
rechtvaardiger is dan jullie, en berecht Hem naar jullie wet, want naar onze
wetten is Hij onschuldig.
En ze voerden Mij, nadat ze Mij Mijn
kleding weer hadden aangetrokken, voor de tempelwet. Caiphas maakte niet veel
omhaal, maar vroeg Mij: Jezus van Nazareth, ben Jij Gods Zoon? En IK zei: ja,
jij zegt het, IK ben het.
Hij echter schreeuwde met luide
stem: waarvoor hebben we nog getuigen nodig. Hij heeft God gelasterd, Hij is de
dood schuldig en brak de staf over Mij, over Mijn leven en veroordeelde Mij, in
overeenstemming met het toenmalige gebruik.
Dat Ikzelf de kruispaal naar buiten
te dragen had op de heuvel Golgatha, waar IK Zelf de kruisdood had te
ondergaan. En zo bleef dit ook Mij niet bespaard. Ze voerden Mij met touwen
heen en weer, vervloekten Mij heel verschrikkelijk om zich van hun heer juist
te onderscheiden.
IK moest met de blote voeten recht
op de meest stenige plekken lopen om Mij mogelijk Mijn lot nog meer te
verbitteren, Mijn lijden te vermeerderen. IK viel van pijn en zwakte op de
straat, op de grond, doch de onbarmhartige beulknechten hadden geen medelijden
met Mij, ze stoten Mij heen en weer, tot IK al de tweede keer op de grond viel.
Ze trokken Mij weer aan de touwen
omhoog en dreven Mij met stompen en stoten, met voetstappen voorwaarts, tot IK
weer in elkaar zakte en weliswaar al voor de derde keer. Nu zagen ze in, dat
het met Mij naar het einde liep en ze Mij nauwelijks levend op de plaats en de
plek heenbrengen zouden.
Ze lieten Mij een beetje op de grond
liggen en rusten. In diezelfde tijd kwam juist een vriend met de naam Simon
Cireni langs de weg. Deze scholden ze uit en zeiden op Mij wijzend: daar, zie
uw Meester. Hij echter zei: jullie zullen het uur nog vloeken, in welke jullie
dit hebt gedaan. Ik echter wens Hem te dienen. En ze zeiden: dat moet je!
En hij ging naar Mij toe, nam het
zware kruis op zijn sterke schouders, gaf mij de arm en zo kwam IK na
onbeschrijfelijk lijden en pijnen eindelijk doodmoe op de heuvel Golgatha aan.
Daar aangekomen scheurden Mij de beulsknechten Mijn kleding, die door het
dragen van het kruid in de wonden waren ingedrongen, zo geweldzaam van het
lichaam af, dat alle wonden opnieuw geweldig begonnen te bloeden en Mij het
laatste bloed uit de aders trokken.
IK zonk door de onuitsprekelijke
pijnen half tot de grond en de beulsknechten haastten zich, Mij snel nog levend
aan het kruis te brengen. Ze grepen Mij en wierpen Mij haast al op het houten
kruis en haastten zich zo snel mogelijk, Mij tegelijk aan beide handen en
voeten de scherpe nagels in te slaan.
O kinderen, bedenk, wat IK door het
afscheuren van Mijn kleding, die in de wonden was ingedrongen en ingedroogd,
eerst bij het inslaan van de nagels door Mijn hand, - en voetgewrichten, voor
pijnen uitstond.
Nu richten ze het kruis op en lieten
het in het daarvoor voorbereide gat omlaag stoten, zodat Mijn hele lichaam door
dusdanige sterke ruk verschoof en IK in het grootste gevaar kwam, op Mijn hoofd
langs het kruis neer te storten, zodra Mijn handwonden uitscheurden.
Onwillekeurig riep IK toen op grond daarvan met luide stem: Elli, Elli,
Sabathani. Wat betekent: Mijn God, waarom heb Jij Mij verlaten, als Mijn
lichaam aan zijn lot overgelaten moest sterven.
10e hoofdstuk
Als de Farizeeërs en de
Schriftgeleerden deze uitroep uit Mijn mond vernamen, geloofden ze, Ik heb
Elias, de grote profeet geroepen en omdat ze niemand zagen komen, vingen ze aan
te spotten en te lasteren en zeiden: nu roept Hij Elias hierheen om Hem te
helpen. Nu moet Hij zijn Jehova roepen, als Hij een zulk welgevallen aan Hem
heeft. Anderen heeft Hij geholpen, Zichzelf kan hij niet helpen.
Lieve kinderen, al deze lasteringen
moest IK hangend aan het kruis nog aanhoren in de grootste pijnen en kwellingen
en ze schreeuwden naar boven tot Mij: als Jij Gods Zoon bent, zo daal af naar
benden en wij willen aan je geloven. Lieve kinderen, IK echter bad tot Mijn God
de Vader: Vader, vergeef hen, want ze weten niet wat ze doen. Want was IK
afgeklommen, alsof Mij niets was overkomen, zo had IK de hele wereld in haar
fundament gegrepen en in één ogenblik was de hele aarde, ja de hele schepping
in atomen opgelost en opgelost geworden.
Doch IK nam Mijn totale liefde,
deemoed en barmhartigheid in aanspraak en hield het uit in de grootste pijnen.
IK sprak: Mij dorst.
En men wilde Mij een spons in wat
azijn en gal gedrenkt aanreiken.
Doch IK nam het niet, maar Mij
dorstte alleen naar liefde, naar liefdevolle mensenharten. Daar bespotte Mij
ook een mededelinquent, die aan Mijn linker kant aan zijn kruis vastgebonden
hing, doch die aan Mijn rechter kant hing, berispte hem, indien hij zei: we
lijden terecht door onze zonden, maar Hij is onschuldig.
IK schonk Hem een barmhartige milde
blik en hij vroeg Mij: Heer, gedenk Mij, als Jij in Je Rijk aankomt! En Ik zei
hem, vandaag nog zul je bij Mij in het paradijs zijn. Nu voelde IK, dat de
laatste minuten van Mijn leven waren gekomen.
IK zag opeens Mijn moeder Maria en
Mijn lievelingsjongeling Johannes onder Mijn kruis staan en sprak tot moeder
Maria: vrouw, zie je zoon en tot Johannes: zie je moeder. En vanaf dit uur
zorgde Mijn lievelingsjongeling voor Mijn moeder, want IK kende zijn trouw,
liefde en gerechtigheid. Mijn moeder bezorgde hem de huiselijke taken.
Zo bleven ze samen bij elkaar, tot
IK mijn moeder tot Mij riep. Nu was alles in orde. Ik sprak nog luid en
duidelijk: het is volbracht. En met de laatste zucht sprak IK nog tot Mijn
hemelse geestelijke Vader: Vader, in Jouw handen beveel IK Mijn geest. Nu zonk
zich Mijn hoofd en IK was dood, gestorven als de pijnman op Golgotha voor de
zonden van de gehele mensheid en werd van het kruis afgenomen door Mijn
vrienden en in een nieuw uitgehouwd graf gelegd, in de buurt van de berg
Kalvaria.
11e hoofdstuk
Lieve kinderen, zo was het verloop
van Mijn leven en lijden op aarde voor het heil van de gehele mensheid. Mijn
vrienden kregen op verzoek bij Pilatus de toestemming, dat ze Mijn lichaam
vanwege de naderende sabbat iets vroeger van het kruis mochten afnemen, nadat
een meelevende lansendrager zich overtuigd had van Mijn overlijden, door in
Mijn hart te steken of IK al werkelijk dood was, terwijl bij de
medegekruisigden volgens de toenmalige gebruikelijke wijze eerst de botten
kapot geslagen moesten, omdat ze vaak slechts in een sterke bewusteloosheid
verkeerden.
Mijn vrienden Jozef van Ariamathia
en Nikodemus, die een overste van de burgers van Jeruzalem was, namen Mijn
lichaam van het kruis af, reinigde hem van bloed en stof en wikkelde hem in
puur linnen.
En Jozef van Ariamathia had een
villa met eigen grondbezit aangrenzende aan de berg Kalvaria, die weliswaar
gedeeltelijk stenig en rotsig was. Daar had hij zich al voor jaren een graf
voor zijn persoon in een rotsnis laten inbouwen. Daarheen legden ze dan Mijn
lichaam en daar de Farizeeërs en Schriftgeleerden gehoord hadden, dat IK op de
derde dag weer zou opstaan, zo verzochten ze hun oorlogsdienaren, die Mijn graf
tot de vijfde dag bewaken moesten, daarmee niet Mijn jongeren in de nacht
kwamen en Mijn lijk konden stelen.
Het werd ook tot de daartoe behorende
zware afdeksteen verzegeld, daarmee niemand een baldadigheid kon uitoefenen.
Want ook Pilatus was nieuwsgierig, wat daar uit de hele geschiedenis zou
worden, omdat het bericht van de vele gebeurtenissen in de tijd van Mijn dood
ook hem ter ore was gekomen. Want ook hij had gehoord, dat de nieuwe voorhang
in de tempel van boven naar beneden was gescheurd en dat de aarde beefde en de
zon geen schijn meer gaf. Ook al lang geleden overledenen kwamen in de geest
tot hun familie en de mensen spraken veel door elkaar, wat alles bij Mijn dood
was gebeurd.
Ook konden de Farizeeërs en
Schriftgeleerden niet verklaren, waarom ze zich nu helemaal niet konden
verheugen, hoe ze zich voordien vooraf verheugden, als ze Mij in hun macht
hadden gekregen.
Lieve kinderen, dus kan ook een mens
geen vreugde aan zijn leven meer vinden, wanneer de Goddelijke geestvonk in de
borst van een zondaar eenmaal zo ver is teruggedrongen. En de mens, die alleen
nog de ingevingen van de lagere elementen van zijn eigen vlees volgt, en zich
door deze laat leiden, zodat de Goddelijke Geest in de mens niet meer helemaal
tot woorden kan komen. Dit lieve kinderen, neem jullie dit echt diep tot je
hart.
12 hoofdstuk
Lieve kinderen, jullie hebben
vernomen van al Mijn lijden en folteringen, die IK als mens Jezus van Nazareth,
hoe men Mij overal noemde, wat IK alles had geduld en geleden, als IK op aarde
als Leraar en verlosser der wereld wandelde. Het was geen aangenaam lot voor
Mijn menselijke natuur, doch zo was Mijn opdrachtdoor Mijn God de vader voor
Mij bepaald en IK moest het volbrengen, omdat al toentertijd Mijn wijsheidsziel
ermee enig was, als het oordeel over Adam en Eva en hun nakomelingen werd
uitgesproken en geveld.
En wat zou er gebeurd zijn, lieve
kinderen, als IK Mij niet als Redder der mensheid had verwaardigd. Jullie
hebben geen besef, ieder mens, die geboren werd, had tenslotte een gewelddadige
dood aan het kruis moeten sterven. Wat geloven jullie wel, hoeveel mensen
hadden daar het geluk bereikt net hun God de Vader weer verzoend te worden.
Denk alleen daarover eens rijkelijk
na, wanneer ieder apart gekruisigd was geworden, hoevelen zouden zich hebben
laten kruisigen en zonder deze boete was geen ziel schuldloos geworden, wanneer
ze ook anders niet slecht waren geweest, omdat altijd nog de smet in de
erfzonde was achtergebleven. En wie van jullie kan zich herinneren aan de
erfzonde deelgenomen te hebben.
Jullie allen zegt: wij weten niets
daarvan en IK geef het jullie toe, omdat jullie de erfzonde alleen als
medegeest in de geest van Adam en Eva begaan hebt en jullie deze schuld eerst
zult inzien, als jullie in je ziel wedergeboren bent en met jullie geest één
bent geworden.
Dat betekent, wanneer jullie
menselijke geest, die door jullie aardse verwekker of vader afkomstig is en van
de moedergeest en uiteindelijk die zielenpartikelen uit welke de menselijke
ziel over het algemeen wordt genomen, tot duidelijk inzicht komen.
Lieve kinderen, noch voordat jullie
een zodanige duidelijke geest zou worden, was jullie korte levenstijd om en
jullie zouden vervallen in de kruisdood. Hoe zou het jullie daar te moede
worden. Er zou slechts zeer weinigen zich geven die deze verzoening zouden
nastreven.
Een reden zou een snellere
doodsmanier naar zijn goeddunken de voorkeur geven. Wat was het eindslot van
het totale. Pure zelfmoordenaars zouden in het geestelijke Rijk aankomen,
dubbel zwaar beladen en geen reïncarnatie zou de zielen beter maken.
Daarom lieve kinderen, denk daarover
veel na, wat IK als Jezus van Nazareth voor jullie en alle mensen heb gedaan en
geschapen.
Misschien zal jullie dan meer liefde
voor Mij ervaren en kunnen opbrengen. Dit hier tot afsluiting over Mijn lijden
en sterven, over Mijn verlossingswerk, dat binnenkort met Mijn terugkomst op
deze aarde zijn afsluiting moet vinden. Amen. (Eigen levensbeschrijving van Jezus)
– vertaald vanuit het Duits.
UpToDate 2024-2025