Kapernaüm en omgeving

 

[via Jakob Lorber ontvangen in 1840 van de Heer]: Vroeger een heidens en belangrijk handelsstadje, gelegen op de grens van de provincie Zebulon en Naftali aan het meer van Galilea, niet ver van de plaats, waar Johannes de Doper aan de overzijde van de Jordaan doopte in de omgeving van Bethabara (GJE 1-12-1)

 

Meer van Galilea

Een vroege ochtend bij Kapernaum

 

De Heer: ‘Toen Ik van Kapérnaum terug naar Nazareth ging, en de overste met zijn vrouwen al zijn kinderen en veel van Zijn vrienden Mij begeleidden, kwamen wij heel rustig wandelend langs een plaats, waar een aantal wegen elkaar kruisten. Op deze plaats zaten de beide blinden gewoonlijk te bedelen. GJE1-129

 

Toen Ik na een paar uur thuis aangekomen was, wat die twee al vlug merkten, smeekten ze de dicht bijzijnde zienden of ze hen bij Mij wilden brengen. En Mijn leerlingen brachten hen toen dadelijk bij Mij in huis. GJE1-130 [3]

 

Nadat Ik het uitbeelden van het hemelrijk beëindigd had (Matth. 13,53) en de Sicharieten weer weg liet gaan, en ook van Kisjonah, die ditmaal op Mijn aanraden thuis bleef en Faustus niet vergezelde, afscheid genomen had, met de belofte hem binnenkort weer op te zoeken, gingen we dan om twee uur voor de middag op een groot schip. Wij voeren met Faustus, die met zijn jonge vrouw op Mijn schip meeging, naar de omgeving van Kapérnaum. Daar bevond zich de normale landingsplaats voor deze stad en voor Nazareth, dat zoals bekend, niet zo ver van Kapérnaum verwijderd lag. GJE2-11 [5]

 

De wachter, die zelf een snelle ezel heeft, toomt en zadelt het dier zo vlug mogelijk, haast zich daarmee naar Kapérnaum en brengt daar aan de vrouw van Jaïrus de boodschap over. De bedroefde vrouw staat vlug op en volgt de bode. De ezels lopen snel en in een klein uur zijn beiden in Nazareth in het huis van Maria, mijn lichamelijke moeder, die nu weer opgeruimd en blij is, omdat zij het oude huisje van Jozef teruggekregen heeft. Als de vrouw van Jaïrus de kamer binnenkomt, waar wij juist bezig zijn met een goed avondmaal, dat ditmaal door vriend Borus verzorgd werd, ziet zij dadelijk haar Sarah, die naast Mij heel vrolijk en monter en blakend van gezondheid, met veel eetlust een heerlijke vis zonder graat, toebereid met zout, olie en wat wijnazijn, zit op te peuzelen. GJE2-13 [6]

Bijna iedereen aan Mijn tafel is met stomheid geslagen, en CYRENIUS zegt: "Hoe is dat nu mogelijk? Die twee kunnen toch maar nauwelijks vijfhonderd passen afgelegd hebben - naar Kapérnaum is hiervandaan bijna twee uur lopen -, en ze zijn nu al weer terug! Ach, dat overtreft toch wel alles wat een arm mens op deze aarde ooit kan beleven!"

 

Toen Lydia, liefdevol door de verbaasde Faustus ontvangen, naar onze tafel gebracht werd, vroeg Cyrenius haar meteen: "Maar liefste Lydia, hoe kwam je nu toch zo vlug van Kapérnaum hierheen?! Was je soms al onderweg?" GJE2-37 [16,17]

Zelf heb ik gisteren en ook al vandaag op een afstand in 't geheim geobserveerd wat er allemaal in en buiten het huis van de oude Jozef is gebeurd. Ik zeg je: alleen maar wonderen en nog eens wonderen! Twee zichtbare volmaakt levende engelen dienen hem! De vrouw van Faustus was in Kapérnaum en de timmerman wilde haar bij de ochtendmaaltijd hebben, maar het zou wel bijna vier uur gekost hebben om haar van Kapérnaum naar Nazareth te brengen. Maar wat gebeurt er? De tim­merman wenkt de twee engelen. Die verdwijnen slechts enige ogenblikken en verplaatsen heel blijmoedig de mooie Lydia, de vrouw van Faustus, naar Nazareth! - Wat zeggen jullie daarvan? Dat gaat toch duidelijk boven ons verstand?!" GJE2-53 [2]

Lydia, vrouw van opperrechter Faustus

Lydia was de jonge vrouw van de opperrechter Faustus - zij werd voor het oog van Faustus en Cyrenius door twee beeldschone engelen uit Kapernaüm naar Nazareth opgehaald - een afstand waar je normaliter twee uur te voet over doet. bron: GJE2-37

 

Het lager gelegen Kapérnaum was toentertijd een tamelijk belangrijke handelsstad, die gelegen was op de grens van de provincies Zebulon en Naftali aan de Galilese zee. Het lag ook niet ver van de plaats waar Johannes aan de overzijde van de Jordaan in de omgeving van Bethabara doopte, zolang deze vaak geheel droogstaande rivier voldoende water had.

 

'Het land Zebulon en het land Naftali, aan de weg langs de zee aan de overzijde van de Jordaan, en het heidense Galiléa, dit volk, dat in duisternis was, heeft een groot licht gezien en voor allen, die daar in de schaduw van de dood zaten, is een geweldig licht verschenen.' - Als men dat in Jesaja gevonden heeft, en weet dat Ik datgene, wat in de Schrift staat, van A tot Z waar moet maken, dan begrijpt men ook waarom Ik van Nazareth naar Kapérnaum gegaan ben. In Kapérnaum bleef Ik maar kort, omdat daar vrijwel geen geloof en nog minder liefde te vinden was, want het was een plaats waar veel handel gedreven werd. Waar men bezeten wordt door de handelsgeest daar hebben geloof en liefde afgedaan en waar zijn, daar kan Ik weinig of niets doen. (bron: GJE1-12:1,5)

 

Vroeger een heidens en belangrijk handelsstadje, gelegen op de grens van de provincie Zebulon en Naftali aan het meer van Galilea, niet ver van de plaats, waar Johannes de Doper aan de overzijde van de Jordaan doopte in de omgeving van Bethabara (GJE 1-12-1) - Kapernaum was een goddeloze stad volgens Matth.11:23 en Micha 1:5,6 - De normale landingsplaats voor Kapernaum en voor Nazareth - niet zo ver van Kapernaum verwijderd.

We zijn nu inmiddels voor de muren van Kapernaüm gekomen en Ik zie door de stadspoort een Romeinse hoofdman ons tegemoet snellen, vergezeld van de overste Cornelius en zijn koninklijk familielid.  GJE1-96

 

Zeven dagen na de bruiloft verliet Ik Nazareth en trok met Maria, Mijn vijf broers, waarvan er twee tot Mijn leerlingen behoorden, en met de tot dat tijdstip opgenomen leerlingen naar het lager gelegen Kapérnaum. Dat was toentertijd een tamelijk belangrijke handelsstad, die gelegen was op de grens van de provincies Zebulon en Naftali aan de Galilese zee. Het lag ook niet ver van de plaats waar Johannes aan de overzijde van de Jordaan in de omgeving van Bethabara doopte, zolang deze vaak geheel droogstaande rivier voldoende water had.

 

Men kan zich hierbij afvragen, wat Ik in deze bijna geheel heidens geworden stad te zoeken had. - Daarvoor moet men dan de profeet Jesaja 9 vers 1 en verder lezen; daar vindt men dan het volgende: 'Het land Zebulon en het land Naftali, aan de weg langs de zee aan de overzijde van de Jordaan, en het heidense Galiléa, dit volk, dat in duisternis was, heeft een groot licht gezien en voor allen, die daar in de schaduw van de dood zaten, is een geweldig licht verschenen.'

 

Als men dat in Jesaja gevonden heeft, en weet dat Ik datgene, wat in de Schrift staat, van A tot Z waar moet maken, dan begrijpt men ook waarom Ik van Nazareth naar Kapérnaum gegaan ben. Tevens moest Ik in deze streek nog twee leerlingen, met name Jacobus en Johannes, zonen van Zebedéus, opnemen. Zij waren ook vissers en visten in de Galilese zee, niet ver van de monding van de Jordaan en ook niet ver van de visplaats van Petrus en Andréas, die beiden ook in de zee mochten vissen. Velen geloofden, maar nog meer ergerden zich en wilden Mij grijpen en van een berg in zee gooien.

 

In Kapérnaum bleef Ik maar kort, omdat daar vrijwel geen geloof en nog minder liefde te vinden was, want het was een plaats waar veel handel gedreven werd. Waar men bezeten wordt door de handelsgeest daar hebben geloof en liefde afgedaan en waar zijn, daar kan Ik weinig of niets doen. (En het Joodse Paasfeest was nabij en Jezus ging op naar Jeruzalem. Joh. 2: 13) - GJE1-12 [1 en volgende]

 

We zijn nu inmiddels voor de muren van Kapérnaum gekomen, en Ik zie door de stadspoort een Romeins hoofdman ons tegemoet snellen, vergezeld van overste Cornelius en zijn koninklijk familielid, er moet weer een zieke genezen worden. GJE1-96 [9]

 

GJE1-101 [14] Petrus zegt nu verder niets meer en maakt toebereidselen om de vis te bergen. Omdat de avond echter valt, gaan wij naar huis, waar door de ijver van de gezond gemaakte schoondochter van Petrus een goed en rijkelijk avondmaal op ons wacht. Iedereen is nu opgewekt en blij; en Petrus zet de lofzang in en allen antwoorden eenstemmig in een wisselzang. Opm. Blijkbaar toch nog een afstand van een kwartier lopen? Vanaf het meer naar het huis van Petrus in Bethabara of Kapernaum? GJE1-96 [9]

 

Ik zeg: 'Maak het grote schip maar klaar, dan varen we helemaal naar de andere kant van het meer, anders beleven we hier een spektakel! (Matth. 8,18) Het volk heeft weliswaar de beste bedoelingen, maar het priesterdom zal ook achter het volk aangeslopen komen, en met hen willen wij voorlopig niets te doen hebben!'

Petrus maakte meteen het grootste schip klaar, al gauw gingen wij aan boord en roeiden het met de wind mee snel het meer op. GJE1-102 [16,17]

 

Maar Ik zeg: 'Waarom noemt u Mij goed?! Weet u dan niet, dat er buiten God niemand goed is?!' De Farizeeër zegt: 'Ik smeek u, wees toch niet zo streng tegen mij; want ik heb uw beproefde hulp nodig!” Ik zeg: 'Ga weg en houd Mij niet op; want Ik wil vanmiddag naar beneden aan het meer en daar op de visvangst gaan. Daar kunt u Mij vinden!' GJE1-110 [14]

 

Bij onze terugkomst aan de wal was daar zo'n menigte mensen, dat we nauwelijks verder konden komen, en het kostte ons wel drie uur om het huis van Jaïrus te bereiken, terwijl de doorsnee wandelaar dat anders toch zonder moeite in een uur kon lopen. (van het meer naar Kapernaum) - GJE1-111 [7]

 

Na deze woorden toonde iedereen zich uitermate verbaasd. En toen Ik weer verder ging met de leerlingen, kwam die hele massa volk, zo'n drieduizend mensen, Mij na en begeleidde Mij naar Nazareth. (opm. zo’n trektocht zou best wel langer geduurd kunnen hebben, waar je normaliter twee uur over deed, nu zeker toch wel meer dan drie uur…)

 

Hoewel het al tamelijk laat in de nacht was toen wij thuis kwamen, waren Maria en de broers en zusters nog op. Er wachtte ons een goed toebereid avondmaal, wat velen van ons goed van pas kwam; want omdat wij sinds die ochtend niets gegeten hadden, was het wel begrijpelijk dat ze een behoorlijke honger hadden. (opm. want vooraf vroeg Maria of zij het eten kon klaarmaken voor de middag en avond) [GJE1-114-7,8]

Ka-per'-na-um (Kapernaoum (Textus Receptus), Kapharnaoum (Codex Vaticanus, Codex Sinaiticus, Codex Bezae, enz.):( Mattheüs

 11:23, Lukas 10:15 ). ( Mattheüs 04:13) De Heer maakte het belangrijkste centrum van Zijn activiteit tijdens een groot deel van Zijn openbare bediening. Dichtbij riep Hij de vissers om Hem te volgen (Marcus 1:16 ), en ook de tollenaar uit het tolhuis. (Mattheüs 09:09)

UpToDate 2024-2025