Het
nieuwe tempelgordijn
[via Jakob Lorber ontvangen in 1840 van de Heer]:
[Maria in de
tempel – ca. 2000 jaar geleden]:
In dien tijd
moest het Tempelgordijn vernieuwd worden. Het oude moest vervangen worden
omdat dat hier en daar al slijtplekken vertoonde. De priesters hadden met elkaar
overlegd en besloten: Laat ons in de Tempel des Heren een nieuw gordijn
aanbrengen om het oude beschadigde te vervangen. Zoals er immers geschreven
stond, zou de Heer vandaag of morgen wel eens kunnen komen! Hoe zouden we het
dan tegenover Hem kunnen verantwoorden, als Hij de Tempel zo door ons verwaarloosd
zou vinden?! De hogepriester vond dat maar een kortzichtig argument: alsof de
Heer Zélf niet weten zou, hoe het met de Tempelaangelegenheden gesteld is!
Zijn Eigen Heiligdom is immers in de Tempel gevestigd! Hij verordonneerde: toch
moeten er van de stam David zeven maagdelijke meisjes worden opgeroepen; wij
zullen dan door het lot laten bepalen hoe het werk onder hen verdeeld moet
worden. Zijn dienaren gingen dus op zoek om uit de stam David die zeven maagden
te selecteren, maar de hogepriester vond daaruit ternauwernood zes meisjes acceptabel.
Hij herinnerde
zich echter dat Maria, die pas enkele weken tevoren aan Jozef in bewaring was
gegeven, óók uit de stam van David was, hetgeen hij dus aanstonds aan zijn
dienaren deed weten. Onmiddellijk gingen er een paar dienaren op uit en zij
lichtten Jozef in. Deze, begeleid door de tempeldienaren, bracht toen Maria
naar de Tempel terug. Toen de zeven maagden dan eindelijk in de voorhof
verzameld waren, liet de hogepriester ook niet lang meer op zich wachten. Hij
kwam haar halen en bracht ze de Tempel des Heren binnen, allen tegelijk. Toen
zij dan in de Tempel des Heren bijeen waren, nam de hogepriester dadelijk het
woord en sprak: Luistert, jonge dochters uit de stam van David, die overeenkomstig
Gods Wil heeft bepaald, dat het voorname werk aan de gordijnen, die het
Allerheiligste scheiden van de rest van de Tempel altijd voorbehouden moet
blijven aan maagden uit zijn stam. Hij heeft testamentair laten vastleggen dat
de diverse werkzaamheden eraan door het lot moeten worden toegewezen, en
tenslotte ook nog dit: dat elk meisje een aan haar toegevallen taak zo goed
als ze maar enigszins kan dient te vervullen!
Kijkt, daar voor
jullie hangt het oude versleten gordijn, en hier, op deze gouden tafel liggen
de diverse materialen al klaar voor de bewerking. Jullie zien zeker wel dat het
werk echt nodig is; laten we dus maar dadelijk gaan loten, dan zal wel blijken,
wie van jullie het gouddraad moet gaan spinnen, wie het amiant, (Een soort asbest.) en wie de katoenen
draden. Voorts zijn er nog zijden draden, hyacinth kleurige, scharlaken en echt
purperen.
Schuchter en
onder de indruk als zij waren, trokken de meisjes haar lootjes, terwijl de
hogepriester voor haar bad. Er werd volgens de voorschriften geloot en op die
manier werden de diverse taken verdeeld. Aan Maria, de dochter van Joachim en
Anna, was door het lot het scharlaken toegevallen en het zuivere purper. De
maagd des Heren dankte God voor deze genadevolle taaktoedeling en voor de
inschakeling bij een zo eervolle opdracht te Zijner Ere. Zij nam de materialen
op en, door Jozef begeleid, ging zij ermee naar huis. Daar aangekomen, begon
Maria terstond en welgemoed te werken. Jozef zei haar nog ijverig door te
werken, zegende haar vervolgens en spoedde zich snel weer terug naar zijn
huizenbouw.
Jeugd Jezus-2:
20,21 Dit alles heeft zich terzelfder tijd afgespeeld als waarin Zacharias, die toen in de Tempel het
rookoffer verzorgen moest, vanwege een kleine zonde van ongeloof met stomheid
werd geslagen. Daarom was er in zijn plaats een vervanger aangesteld, onder
wiens supervisie die toenmalige loting is gehouden. Maria, die zowel met Zacharias als met diens plaatsvervanger
in familierelatie stond, werd daardoor tot dubbel ijverig werken aangespoord:
ze wilde heel vlug, zo mogelijk als eerste met haar taak klaar zijn.
Maar zij verdubbelde
haar vlijt geenszins uit eerzucht; bij haar ging het er uitsluitend om God een
vreugde te bereiden door haar taak zo goed en zo vlug mogelijk af te maken.
Zij begon eerst aan het scharlaken; dat moest met grote oplettendheid worden
gesponnen, om de draad zo gelijk mogelijk op dikte te krijgen.
Maria nu spon het
scharlaken met grote vaardigheid; zelfs zo bekwaam deed zij dat, dat iedereen,
die bij Jozef over de vloer kwam hogelijk verbaasd was over die werkelijk
uitzonderlijke aanleg van Maria. In slechts drie dagen was Maria al met
het scharlaken klaar, waarna ze direct aan het purper begon. Maar, omdat ze dat
telkens moest bevochtigen, moest ze tijdens het werk vaak met de kruik naar
buiten om water te gaan halen. [Jeugd Jezus 2:1-25]
Aankondiging geboorte van Jezus
Lukas 1:26-38 In de
zesde maand zond God de engel Gabriël naar de stad Nazaret in Galilea, 27 naar een meisje dat was uitgehuwelijkt
aan een man die Jozef heette, een afstammeling van David. Het meisje heette
Maria.
28 Gabriël ging haar huis binnen en zei: ‘Gegroet Maria,
je bent begenadigd, de Heer is met je.’ 29 Ze schrok hevig bij het horen van
zijn woorden en vroeg zich af wat die begroeting te betekenen had. 30 Maar de
engel zei tegen haar: ‘Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst
geschonken. 31 Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet
hem Jezus noemen. 32 Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste
worden genoemd, en God, de Heer, zal hem de troon van
zijn vader David geven. 33 Tot in eeuwigheid zal hij koning zijn over het volk
van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen.’ 34 Maria vroeg aan de
engel: ‘Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers nog nooit gemeenschap met een man
gehad.’ 35 De engel antwoordde: ‘De heilige Geest zal over je komen en de
kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind
dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God. 36 Luister, ook je
familielid Elisabet is zwanger van een zoon, ondanks haar hoge leeftijd. Ze is
nu, ook al hield men haar voor onvruchtbaar, in de zesde maand van haar
zwangerschap, 37 want voor God is niets onmogelijk.’ 38 Maria zei: ‘De Heer wil
ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.’ Daarna liet de engel
haar weer alleen.
Pseudo-Mattheus Evangelie (over
Maria)
De volgende dag nu, toen Maria dicht
bij de bron stond, om haar kruik te vullen, verscheen haar een engel des Heren,
zeggend: ‘welgelukzalig zijt gij, Maria, omdat gij in uw moederschoot voor de
Heer een woonstede bereid hebt. Zie, er zal komen een licht van de hemel; en
het zal in u wonen, en door middel van u voor de gehele wereld schitteren’.
Vervolgens is drie dagen later, terwijl zij bezig was het purper met haar
vingers te bereiden, een jongeling bij haar binnengetreden, wiens schoonheid
niet ten volle uit kan verteld worden. Toen Maria hem zag, verschrikte zij erg
en kromp zij bevend ineen. Hij zei tot haar: ‘wees gegroet Maria, vol van
genade; de Heer zij met u; gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de
vrucht van uw buik’. Toen zij dat hoorde, beefde zij en was zeer bevreesd. Toen
voegde de engel des Heren daarbij:’wil niet vrezen, Maria! Want gij hebt
gevonden genade bij God. Zie, gij zult in uw schoot een conceptie ondergaan, en
baren een Koning, die niet alleen de Aarde, maar ook de Hemel vervult, en die
zal regeren tot in eeuwigheid.
Apocrief Evangelie (over Maria)
En zij nam de kruik en ging buiten
water putten. En zie, er klonk een stem die zei: “Wees gegroet, begenadigde, de
Heer is met u, gezegend zijt gij onder de vrouwen.” En zij keek om zich heen,
naar rechts en naar links, om te zien waar deze stem vandaan kwam. En een
huivering voer door haar heen. Ze ging naar binnen en zette de kruik neer.
Daarna nam zij het purper, ging op haar stoel zitten en begon te spinnen. En
zie, plotseling stond er een engel van de Heer voor haar, die sprak: “Vrees
niet, Maria, want gij hebt genade gevonden voor de Almachtige en gij zult uit
zijn woord zwanger worden.” Toen Maria deze woorden hoorde begon zij bij zichzelf
te twijfelen, denkend: “Zal ik dan zwanger worden van de Heer, de levende God,
en zal ik dan baren zoals alle vrouwen baren?” Maar de engel van de Heer zei:
“Zo niet, Maria, want kracht van de Heer zal u overschaduwen; daarom zal ook
het heilige dat uit u geboren wordt Zoon van de Allerhoogste genoemd worden. En
gij zult Hem de naam Jezus geven, want Hij zal zijn volk redden van hun
zonden.” En Maria zei: “Zie, de dienares van de Heer staat voor Hem; mij
geschiede naar Uw woord.”
Pseudo-Mattheus Evangelie (over
Jozef)
Terwijl deze dingen voorvielen was
Jozef in aan de zee gelegen gewesten bezig geweest met het bouwen van een huis;
want hij was timmerman. Evenwel keerde hij na negen maanden weer naar zijn huis
terug en vond Maria zwanger. Daardoor geheel in verlegenheid gebracht, kromp
hij van schrik in elkaar en riep, zeggend: ‘Heer God, ontvang mijn geest; omdat
het voor mij beter is te sterven dan langer te leven’. Tot hem zeiden de
maagden die met Maria waren: ‘Wat zegt gij , heer Jozef? Wij, wij weten dat
geen man haar heeft aangeraakt; wij zijn getuigen dat de maagdelijkheid en de
ongeschondenheid in haar gebleven is. Wij hebben over haar de wacht gehouden.
Altijd bleef zij met ons voortdurend in het gebed; dagelijks spreken de engelen
van God met haar; dagelijks heeft zij uit de hand van de Heer voedsel
ontvangen. Wij weten niet op welke wijze het mogelijk is dat er enige zonde in
haar is. Want indien gij wilt dat wij u ons vermoeden openbaren, haar tot
zwangerschap heeft niemand gebracht dan de engel van de Heer’.
Jozef zei: Hoe wilt gij mij
verleiden dat ik u geloof dat een engel van de Heer haar bevrucht heeft? Want
het is mogelijk dat iemand zich voor een engel van God heeft uitgegeven en haar
heeft bedrogen. En terwijl hij dit zei weende hij en sprak: ‘Met welk een
gelaatsuitdrukking zal ik tot de tempel van de Heer opzien, of met welke
gelaatsuitdrukking zal ik de priesters van God aanschouwen? Wat zal ik doen? En
deze dingen zeggende, dacht hij er aan haar door de vlucht te verlaten.
En toen hij er aan dacht om op te
staan en zich te verbergen en op een verborgen plaats te gaan wonen, zie daar
verscheen hem in diezelfde nacht in de droom een engel des Heren, zeggend:
‘Jozef, zoon van David, heb niet te vrezen; ontvang Maria als uw echtgenote;
want wat in haar moederschoot is, dat is van de heilige Geest. Zij toch zal
baren een zoon, en zijn naam zal JEZUS genaamd worden; want deze is het die
zijn volk zal redden van zijn zonden’. Toen stond Jozef op uit zijn slaap en
bracht dank aan God. En hij sprak met Maria en met de maagden die met haar
waren en verhaalde haar zijn gezicht. En hij troostte zich bij Maria zeggende:
‘Ik heb gezondigd, omdat ik enige verdenking jegens u gekoesterd heb’.
Toen Maria nu op
een vrijdagmorgen weer eens met de kruik naar buiten ging om water te halen,
hoorde zij plotseling een stem, die haar als volgt aansprak: 'Wees gegroet,
'Gij vol van genade des Heren. De Heer is met U. Gij zijt de Gezegende onder
alle vrouwen. Maria schrok hevig van die stem; zij begreep niet waar die
vandaan kwam. Snel keek ze naar links en naar rechts, maar ze kon niemand
ontdekken, die gesproken kon hebben. Hierdoor werd ze nog angstiger, pakte
ijlings de reeds gevulde kruik en rende terug, naar huis en naar binnen. Bevend van schrik kwam zij daar aan, zette
eerst de waterkruik op z'n plaats, nam vervolgens het purper weer ter hand,
ging op het spinstoeltje zitten en begon toen ijverig verder te spinnen. Ze
was echter maar nauwelijks weer op dreef, of zie, daar stond de Engel des
Heren voor het nijvere meisje en zei:
'Wees maar niet bang, Maria, want je hebt voor het aanschijn des Heren
grenzeloos grote genade gevonden. Je moet namelijk weten dat je zwanger zult
worden van het Woord Gods!' Toen Maria dit gehoord had, trachtte zij zich op de
betekenis van deze woorden te bezinnen, maar ze kon de zin ervan niet begrijpen.
Ze zei dus tegen de Engel: 'Hoe zou dat
dan wel moeten gebeuren, ik ben immers niet eens getrouwd? Hoe zou ik dan
zwanger kunnen worden zoals andere vrouwen, die wel getrouwd zijn en die
kinderen baren? Ik heb niet eens kennis gemaakt met een man, die met mij zou
willen trouwen!
Nu sprak de Engel opnieuw tot Maria: 'Luister
uitverkorene maagd van God! Zó zal het niet gebeuren, maar de Kracht des Heren
zal je overschaduwen! Daarom zal het
Heilige dat uit je geboren zal worden dan ook de "Zoon des
Allerhoogsten" worden genoemd! Bij Zijn geboorte moet je Hem de naam Jezus
geven, want Hij zal zijn Volk verlossen van al zijn zonden, van het vonnis en
van de eeuwige dood.' Maria viel echter voor de Engel op haar knieën en ze zei:
'Omdat ik des Heren dienstmaagd ben, geschiede mij naar Zijn Wil,
overeenkomstig hetgeen U gezegd hebt!' Toen verdween de engel en Maria ging
weer aan het werk. [Jeugd Jezus 3:1-13]
Maria denkt na over de woorden van
de engel
Toen de Engel nu
verdwenen was, loofde en prees Maria God de Heer, terwijl ze bij zichzelf
sprak: O, maar wat ben ik dan toch wel voor U, o Heer, dat U mij een dergelijke
grote genade wilt bewijzen?! Ik zal dus zwanger worden zonder ooit een man bij
mij te hebben gehad; ik weet trouwens niet eens in hoeverre een man anders is
dan ikzelf ben! En, weet ik dan eigenlijk wel precies wat het betekent: zwanger
te zijn? Heer, U weet dat ik het niet weet, zelfs dat niet. En zou ik dan wel
weten wat het betekent als men zegt 'dat een vrouw baart'? Heer, genade
alstublieft, ik ben pas een meisje van veertien, en ik weet over die dingen
alleen maar wat van horen zeggen; feitelijk weet ik immers niets!
Ach, hoe zal het
mij arme stumper dan vergaan, als ik zwanger zal zijn, terwijl ik niet eens
weet wat zo'n toestand allemaal inhoudt? Wat zal vader Jozef wel zeggen, als
ik hem vertel, of als hij zelf bemerkt, dat ik zwanger zou kunnen zijn? Iets
ergs kan trouwens zwanger ook niet zijn, en zeker niet als een maagd door de
Heer Zelf daartoe wordt uitverkoren, zoals indertijd ook Sara. Ik heb immers
vaak genoeg in de Tempel gehoord hoe blij vrouwen zijn om hun zwangerschap. Het zwanger-zijn moet dus wel iets heel goeds
zijn, iets dat gelukkig maakt, ik zal dus vast en zeker ook wel blij zijn, als
het mij door God vergund wordt zwanger te zijn. Maar wanneer zal het gebeuren,
o wanneer, en hoe? Of zou het al gebeurd zijn? Ben ik nu al zwanger, of moet ik
het nog worden?. O Heer, Gij eeuwig Heilige van Israël, geef mij, Uw arme
maagd, toch alstublieft een teken als het gebeuren gaat, dan zal ik U tenminste
kunnen loven en prijzen.
Toen zij deze
woorden vormde, voelde Maria zich zachtjes gestreeld door een lichte ademtocht,
terwijl een uiterst tedere Stem zachtjes tot haar sprak: Maria, maak je geen
onnodige zorgen; je hebt ontvangen, en de Heer is met je. Ga maar weer rustig
aan je werk en maak het af, want zoiets zal er in de toekomst voor de Tempel
nooit meer gemaakt worden. Nu viel Maria op haar knieën, bad tot God en loofde
en prees Hem voor deze zo bijzondere Genade. En na aldus haar Heer te hebben
geprezen, stond zij op en nam ze haar werk opnieuw ter hand. [Jeugd Jezus
4:1-15]
Jeugd Jezus 5:1-14
Maria voltooit het
tempelwerkstuk
Binnen enkele
dagen kwam Maria nu ook met het purperdraad klaar, schikte het (in strengen),
en legde vervolgens het scharlaken bij het purper. Toen dankte zij God voor de
genade, dat Hij haar in staat had gesteld om haar taak zo goed te voltooien,
wikkelde vervolgens het spinsel in zuiver linnen, en ging ermee op weg naar
Jeruzalem. Tot aan de bouwplaats, waar Jozef aan het werk was liep ze alleen,
maar van daar af begeleidde Jozef haar weer naar Jeruzalem en naar de Tempel.
Daar aangekomen, leverde zij haar werk zo vlug mogelijk aan de hogepriester af.
Deze monsterde het scharlaken en het purperdraad nauwkeurig en bevond het
werkelijk uitmuntend, zodat hij Maria vol lof verwelkomde met de volgende
woorden: 'Maria, een dergelijke aanleg kan je niet zonder meer van nature
eigen zijn; het is de Heer, Die hier de Hand in heeft gehad! Daarom heeft God je verheven; je bent de
Gezegende onder alle vrouwen van deze Aarde door God de Heer, want jij bent de
eerste, die haar taak voor de Heer in de Tempel hebt afgeleverd!'
Maria, het hart
vervuld van deemoed en vreugde, sprak tot de hogepriester: 'Eerwaarde dienaar
des Heren in Diens Heiligdom, U moet mij niet zozeer loven en boven de anderen
verheffen; want deze prestatie is niet zozeer de mijne als uitsluitend die van
de Heer, Die mijn hand geleid heeft!
Daarom zij Hem alléén alle roem, lof en eer; Hem zij mijn liefde en mijn
aanbidding zonder onderbreking, Hem alleen!' Nu zei de hogepriester: Amen, Maria,
zuivere dienstmaagd des Heren, dat heb je voor de Heer prachtig gezegd! Je
kunt nu weer tevreden naar huis gaan; de Heer zij met je!' Dus stond Maria nu
op en ze vertrok met Jozef, terug naar diens bouwplaats. Daar nam zij een
kleine maaltijd tot zich, bestaande uit brood, melk en water.
Nu woonde er,
zowat een halve dagreis van die bouwplaats vandaan, aan de overzijde van een
klein gebergte, een nicht van Maria, Elizabeth genaamd, die zij graag wilde
bezoeken, en ze vroeg Jozef dus toestemming daarvoor. Jozef stond haar dat maar
al te graag toe, en hij gaf haar te dien einde zijn oudste zoon als gids mee,
die zóver met haar moest meegaan, totdat zij het huis van Elizabeth kon zien.
Geboorteaanzegging
van Johannes de Doper
Toen Herodes koning van Judea was, leefde er een priester die Zacharias heette en tot de
priesterafdeling Abia behoorde. Zijn vrouw, Elisabet, stamde af van Aäron.
6 Beiden waren vrome en gelovige mensen, die zich strikt aan alle geboden en
wetten van de Heer hielden. 7 Ze hadden geen kinderen, want Elisabet was
onvruchtbaar, en beiden waren al op leeftijd. 8 Toen de afdeling van Zacharias
eens aan de beurt was om de priesterdienst te vervullen, 9 werd er volgens het
gebruik van de priesters geloot en werd Zacharias door het lot aangewezen om
het reukoffer op te dragen in het heiligdom van de Heer. 10 De samengestroomde
menigte bleef buiten staan bidden terwijl het offer werd gebracht. 11 Opeens
verscheen hem een engel van de Heer, die aan de rechterkant van het
reukofferaltaar stond. 12 Zacharias schrok hevig bij het zien van de engel en
hij werd door angst overvallen. 13 Maar de engel zei tegen hem: ‘Wees niet
bang, Zacharias, je gebed is verhoord: je vrouw Elisabet zal je een zoon baren,
en je moet hem Johannes noemen. 14 Vreugde en blijdschap zullen je ten deel
vallen, en velen zullen zich over zijn geboorte verheugen. 15 Hij zal groot
zijn in de ogen van de Heer, en wijn en andere gegiste drank zal hij niet
drinken. Hij zal vervuld worden met de heilige Geest terwijl hij nog in de
schoot van zijn moeder is, 16 en hij zal velen uit het volk van Israël tot de
Heer, hun God, brengen. 17 Als bode zal hij voor God uit gaan met de geest en
de kracht van Elia om ouders met hun kinderen te verzoenen en om zondaars tot
rechtvaardigheid te brengen, en zo zal hij het volk gereedmaken voor de Heer.’
18 Zacharias vroeg aan de engel: ‘Hoe kan ik weten of dat waar is? Ik ben
immers een oude man en ook mijn vrouw is al op leeftijd.’ 19 De engel antwoordde: ‘Ik ben Gabriël, die altijd in Gods nabijheid
is, en ik ben uitgezonden om je dit goede nieuws te brengen. 20 Maar omdat
je geen geloof hebt gehecht aan mijn woorden, die op de voorbestemde tijd in
vervulling zullen gaan, zul je stom zijn en niet kunnen spreken tot de dag
waarop dit alles gaat gebeuren.’ 21 De menigte stond buiten op Zacharias te
wachten, en de mensen vroegen zich af waarom hij zo lang in het heiligdom
bleef. 22 Maar toen hij naar buiten kwam, kon hij niets tegen hen zeggen. Ze
begrepen dat hij in het heiligdom een visioen had gezien; hij maakte gebaren
tegen hen, maar spreken kon hij niet. 23 Toen zijn tempeldienst voorbij was,
ging hij terug naar huis. 24 Korte tijd later werd zijn vrouw Elisabet zwanger.
Ze leefde vijf maanden lang in
afzondering en zei bij zichzelf: 25 De Heer heeft zich mijn lot
aangetrokken. Hij heeft dit voor mij gedaan opdat de mensen me niet langer
verachten. [Lukas 1: 5-25]
Maria op bezoek bij Elisabeth
Lukas 1:39-56 Kort
daarop reisde Maria in grote haast naar het bergland, naar een stad in Juda, 40
waar ze het huis van Zacharias binnenging en Elisabet begroette. 41 Toen
Elisabet de groet van Maria hoorde, sprong het kind op in haar schoot; ze werd
vervuld met de heilige Geest 42 en riep luid: ‘De meest gezegende ben je van
alle vrouwen, en gezegend is de vrucht van je schoot! 43 Wie ben ik dat de
moeder van mijn Heer naar mij toe komt? 44 Toen ik je groet hoorde, sprong het
kind van vreugde op in mijn schoot. 45 Gelukkig is zij die geloofd heeft dat de
woorden van de Heer in vervulling zullen gaan.’ 46 Maria zei: ‘Mijn ziel prijst
en looft de Heer, 47 mijn hart juicht om God, mijn redder: 48 hij heeft oog
gehad voor mij, zijn minste dienares. Alle geslachten zullen mij voortaan
gelukkig prijzen, 49 ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan, heilig
is zijn naam. 50 Barmhartig is hij, van geslacht op geslacht, voor al wie hem
vereert. 51 Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm en drijft uiteen wie
zich verheven wanen, 52 heersers stoot hij van hun troon en wie gering is geeft
hij aanzien. 53 Wie honger heeft overlaadt hij met gaven, maar rijken stuurt
hij weg met lege handen. 54- Hij trekt zich het lot aan van Israël, zijn
dienaar, 55 zoals hij aan onze voorouders heeft beloofd: hij herinnert zich
zijn barmhartigheid jegens Abraham en zijn nageslacht, tot in eeuwigheid.’ 56
Maria bleef ongeveer drie maanden
bij haar, en ging toen terug naar huis.
Maria bij Elisabeth
Toen zij was
aangekomen bij het huis van Elizabeth, klopte Maria vlug maar ook schuchter op
de deur, zoals bij de joden gebruikelijk was. Maar toen Elizabeth dat zachte
geklop hoorde, dacht ze: wie kan daar nu zo ongewoon zachtjes kloppen? 't Zal
wel weer een kind van de buren zijn. Want mijn man kan het niet zijn; die zit
in de Tempel nog de verlossing af te wachten van de stomheid, die hem als straf
is opgelegd.
Dit werk hier is
te belangrijk dan dat ik dat terwille van een ondeugend kind zou moeten onderbreken!
Nee hoor, dát doe ik niet! Het is tenslotte werk voor de Tempel, dat vóór alles
gaat! Dat kind wil mij vast alleen maar een beetje plagen, zoals gewoonlijk!
Laat ik maar liever flink blijven doorwerken, en dat kind maar mooi laten
kloppen. Maar nu klopte Maria nóg een keer, en nu begon het kindje in Elizabeth
's schoot te trappelen van vreugde, en zijn moeder hoorde een fijn stemmetje,
vanuit de streek wáár het kindje trappelde, en dat stemmetje zei.: 'Ga moeder, ga vlug, want de moeder van mijn
en uw Héér, van mijn en uw God, staat aan de deur te kloppen! Zij komt op familiebezoek!'
Toen Elizabeth
dat hoorde gooide ze haar werk neer en rende naar de deur om Maria open te
doen. Zij zegende haar eerst -zoals gebruikelijk was -en sloot haar dan in
haar armen met de woorden: 'O Maria, jij bevoorrechte onder alle vrouwen, jij
bent de Gezegende onder alle vrouwen en gezegend is de Vrucht van je schoot. O
Maria, jij reine maagd van God, waaraan verdien ik deze grote genade, dat de
moeder van mijn Heer en mijn God mij bezoekt?!' Maria begreep echter niets van
al die ongewone taal; ze zei tegen Elizabeth: 'Lieve nicht, ik kom je maar
gewoon een bezoek brengen..; heb je het over mij? Daar begrijp ik helemaal
niets van! Ben ik dan werkelijk al zwanger, nu jij mij moeder noemt?'
Elizabeth
antwoordde Maria met: 'Weet je, toen jij voor de tweede maal klopte, trappelde
terstond het kindje dat ik onder mijn hart draag, van vreugde; het groette jou
al bij voorbaat in mijn binnenste!'
Nu bezon Maria
zich en bedacht wat de Engel Gabriël haar had gezegd, overigens zonder het ook
nu nog te begrijpen. Ze zei: 'O grote God van Abraham, Izaak en Jacob, wat
hebt U toch aan mij gedaan? Wat kan ik dan wel zijn, dat alle geslachten der
Aarde mij zalig moeten prijzen?' Maar nu zei Elizabeth: 'O Maria, uitverkorene
van God, kom nu toch eindelijk eens binnen, en kom eerst wat op je verhaal,
dan kunnen we daarna verder praten en samen God loven en prijzen, zo goed we
maar kunnen!'
Nu volgde Maria
Elizabeth naar binnen, at en dronk wat om zich te sterken en kwam tenslotte in
een opgewekte stemming. Nu vroeg Elizabeth Maria honderduit over alles wat ze
in de Tempel had meegemaakt als pleegkind des Heren, en hoe dat alles bij haar
was overgekomen. Maar Maria sprak: 'Lieve nicht, jij bent toch immers ook een
door de Heer bijzonder gezegende! Je zult me vast wel begrijpen als ik je zeg
van mening te zijn dat wij vrouwen er niet verstandig aan zouden doen als we
zaken zouden willen doorpraten, die door God zijn vóórbehouden aan de zonen van
Aäron; naar mijn overtuiging zijn wij daartoe niet eens in stáát! Het lijkt
mij, dat wij de goddelijke dingen moeten overlaten aan God Zelf, en aan degenen,
die Hij daartoe heeft aangesteld; wij moeten daar niet over inzitten! Als wij
God maar boven alles beminnen en ons aan Zijn geboden houden, dan leven wij
geheelovereenkomstig onze staat; wat daarbuiten valt behoort tot de
verantwoordelijkheid van die mannen, die de Heer daartoe roept en uitverkiest!
Ik wil maar zeggen, lieve nicht, zo hoort het!
Laat mij dus nu maar niet uit de Tempel klappen, daar wordt het immers niets
beter of slechter door! Zodra de Heer Zelf de tijd rijp acht, zal Hij de Tempel
zeker straffen en zuiveren!' In deze woorden erkende Elizabeth de diepe deemoed
en nederigheid van Maria, en ze zei nu spontaan tegen haar: ' Ja, jij bent
inderdaad vervuld van Gods genade! Met zo 'n buitengewone schroomvalligheid
moet je bij God wel Diens hoogste genade ten deel vallen ! Want zoals jij
spreekt, kan alleen de zuivere onschuld zelf spreken! En wie zo leeft als jij,
die leeft heel zeker in gerechtigheid voor God en voor de wereld!'
Maar Maria
antwoordde: 'Rechtvaardig leven we niet uit onszelf; het komt van de Heer, en
het is genade ! Wie meent rechtvaardig te leven uit zichzelf, die leeft zeker
allerminst gerecht voor God; maar wie zijn te kort schieten steeds tegenover
God bekent, hij is het, die voor God gerechtvaardigd leeft !
Maar hoe ikzelf
leef. .., ik weet het niet! ...: mijn leven is een en al genade! Daardoor kan
ik ook niet anders dan de Heer voortdurend liefhebben, loven en prijzen met al
mijn krachten! En, als jouw leven dus net is als het mijne, dan doe je net zo;
de Heer zal daarin dan meer behagen scheppen, dan wanneer wij alsmaar met
elkaar over het tempelgebeuren zouden babbelen!' Elizabeth bemerkte zeer goed, dat er een
goddelijke Geest van Maria uitstraalde, haar nieuwsgierigheid naar het tempelgebeuren
gaf ze op, en zij gaf zich verder helemaal over aan Gods Wil, terwijl zij Hem
loofde en verheerlijkte 32. In deze onderlinge verstandhouding bleef Maria nog
drie volle maanden bij Elizabeth, en zij hielp haar gedienstig bij alle
huishoudelijke werkzaamheden.
Inmiddels had
Jozef ook zijn bouw voltooid en was hij met zijn zoons naar huis teruggekeerd,
waar hij nu het door hem gehuurde stukje grond bewerkte. Maar op een avond zei
hij tegen zijn oudste zoon: ' Joël, ik zou graag willen, dat je voor morgenochtend
mijn lastdier rijklaar maakt, want ik moet Maria gaan halen. Dat kind is nu al
drie maanden van huis, en ik weet niet hoe het daar met haar gaat! Want al is
zij dan bij de vrouw van die met stomheid geslagen priester, toch weet je maar
nooit of zelfs dat huis is gevrijwaard tegen alle bekoringen van hem, die
zelfs Eva wist te verleiden! Ik wil daar dus morgen heengaan en het meisje
terughalen, opdat Israëls zonen niet te eniger tijd kwaad van mij zullen spreken,
en opdat de Heer mij niet zal behoeven te straffen omdat ik voor haar niet
zorgvuldig ben geweest.’
Joël ging dus
doen wat Jozef hem had opgedragen, maar hij was daar nauwelijks mee klaar, of
Maria stond al op het erf, groette Jozef, en vroeg hem om weer in zijn gezin
te mogen worden opgenomen. Jozef, door dit zo plotselinge verschijnen van
Maria volledig verrast, vroeg meteen: 'Ben jij het wel, ontrouwe huisgenote?!'
Maria sprak: ' Ja, ik ben het; maar ontrouw ben ik niet, want ik was allang, en
graag, weer teruggeweest, als ik maar alleen over dat beboste gebergte zou
hebben gedurfd, maar dat durfde ik niet! En U. ..zond ook niemand om mij te
halen! Ik moest dus wel zo lang wegblijven!
Gelukkig kwamen
er vandaag drie Levieten bij de vrouw van Zacharias op bezoek; die hebben mij
toen zij naar Jeruzalem teruggingen meegenomen. Zij brachten me tot aan de
grens van Uw grond, zegenden mij en Uw gezin, en trokken verder, waarna ik naar
U ben teruggerend, lieve vader Jozef.’ En, hoewel Jozef Maria nog graag wat zou
hebben willen uitfoeteren vanwege dat lange uitblijven, kon hij dat toch niet
over zijn hart verkrijgen. Ten eerste had Maria's stem zijn gevoelige hart
daartoe te zeer ontroerd, en op de tweede plaats moest hij eigenlijk zelf
schuld bekennen, omdat hij Maria niet eerder door een bode had laten halen!
Hij liet haar dus bij hem komen om haar te zegenen, en nu vloog het meisje op
hem af om hem te liefkozen, zoals alle onschuldige kinderen dat bij hun ouders
en bij andere weldoeners plegen te doen.
Dit nu ontroerde
Jozef hevig, en, van edele vreugde vervuld, zei hij: 'Weet je, ik ben arm en
al bejaard, maar jouw kinderlijke liefde doet mij mijn armoede en leeftijd
vergeten! De Heer heeft mij jou gegeven om mij daarmee een groot plezier te
doen! En ik ben blij dat ik nog kan werken om jou, mijn kind, een goed stuk
brood te kunnen geven!' [Jeugd
Jezus 6:1-44]
UpToDate 2024-2025