-33
Zowel in de ‘Hemelse Gaven’, de
‘Schriftverklaringen’, de ‘Predikingen van de Heer’, de ‘Jeugd van Jezus’ en
vooral in het ‘Grote Johannes Evangelie’, wordt onweerlegbaar uitgebeeld, hoe Jezus ongeveer twee duizend jaar
geleden slechts
drie volle jaren op deze Aarde Zijn volk en leerlingen heeft beleerd.
Jezus’ getuigenis aan Wilhelmine Hüttenbrenner
over Zijn werk als timmerman, dat Hij Zijn handwerk tot in Zijn
drieëndertigste jaar uitgeoefend heeft om dat dagelijkse
armzalige brood te verdienen. Zijn handen waren grof geworden en met veel
werklittekens voorzien. Over het algemeen was Jezus spaarzaam met woorden [geen
kletspraat] en Hij was wel zo nu en dan voor het gewone volk tamelijk
hartelijk, maar nooit elegant. [HiG.02_44.07.06,01] .
En volgens het Evangelie van Lukas 3:23 staat
beschreven: ‘En Hij, Jezus, was, als Hij begon, ongeveer dertig
jaren oud, en men hield Hem voor de zoon van Jozef!’ [Opmerking:
het is toch mogelijk, dat Jezus al een maand eerder was begonnen].
Diverse keren wordt er in de
‘Schriftverklaringen’ beschreven, dat Jezus ongeveer dertig jaar oud was, toen Hij met Zijn ambt begon. ‘Hoe was Hij echter ongeveer dertig jaar
oud, Hij, die eeuwig was?....
‘Hij was ongeveer dertig jaar. Toen begon Hij met Zijn leerambt. Hoe dan? Als God of als mens? Door de
bijzin: "En men meende dat Hij de zoon van Jozef, de timmerman, was"
wordt duidelijk bewezen, dat de nauwelijks
dertigjarige 'Hij' niet
als God, maar slechts als mens met Zijn leerambt begon; want de God in Hem
verhield zich tot de nauwelijks dertigjarige timmermanszoon
zoals zich de innerlijke geest verhoudt tot elk mens.
Deze 'Hij' is de Heer zelf, die van alle eeuwigheid dezelfde Heer was en
zal zijn! Maar hoe kan het dat hij ongeveer
dertig jaar oud was, Hij, die eeuwig was? De Eeuwige schiep Zichzelf hier voor de eerste en laatste keer tot mens
en als mens moest Hij ook rekening houden met de tijd, die Hij vanuit de
eeuwigheid had geschapen. [Schriftverklaringen 1-8: 6-9 en 15]
Deze nauwelijks dertigjarige zoon van de timmerman Jozef naar men
meende, begon dus Zijn predikambt geheel
als mens en geenszins als God. De Godheid trad in Hem slechts bij bepaalde
gelegenheden daadwerkelijk naar voren als Hij als mens doorzijn daden deze
Godheid in zich vrijmaakte, maar als er
geen daden nodig waren kwam de Godheid
niet naar voren. [Schriftverklaringen, hoofdstuk 8 vers 9]
Uit deze getuigenis blijkt
duidelijk, dat zo van buitenaf niet zoveel van de Godheid was te zien aan deze
nauwelijks dertigjarige timmerman; want anders had men toch wel een
ander getuigenis over Hem gegeven. [[Schriftverklaringen,
hoofdstuk 8 vers 12]
De
in alle volheid in Hem sluimerende Godheid wekte Hij zo steeds meer in Zich op en maakte die, al naar de wijze waarop
en de mate waarin Hij handelde, aan zich schatplichtig. En toen Hij, zoals
gezegd, amper
zijn dertigste jaar bereikt had, was de Godheid in Hem tot in die mate
ontwaakt, dat Hij door haar geest van wijsheid een zodanig verheven vermogen
had verkregen, dat hij het bekende 'predikambt' waartoe Hij was geroepen, kon
beginnen. [[Schriftverklaringen, hoofdstuk 8 vers 15]
In Predikingen van de Heer
staat: ‘Ook dient u te beseffen dat Ik niet, zoals andere mensen, een heel
mensenleven voor Mij had, maar slechts
drieëndertig vluchtige jaren waarbinnen ten eerste Mijn aardse mens gedurende
dertig jaar moest rijpen voor het grote werk en ten tweede nog maar drie
jaren overbleven, waarin de grondsteen tot de hoogste, onvergankelijk grote
geestesleer gelegd moest worden, zonder welke de geestelijke wereld en indirect
ook de materiële wereld niet had kunnen voortbestaan’. [Predikingen van de
Heer: hoofdstuk 7:5]
‘Dit vurig verlangen, dat thans vele gemoederen
bezig houdt en dat een godsdienstcultus tot doel heeft, die meer overeenstemt
met de tijdgeest en de vorming van de thans levende christenheid, is echter de
overgang naar de laatste geestelijke en hoogste cultus, die op gang wordt
gebracht door Mijn directe mededelingen, die Ik u reeds meer dan dertig jaar doe toekomen’
[Predikingen van de Heer, hoofdstuk 17:8]
In de Jeugd van Jezus staan in sommige tekstdelen:
‘Zoals bekend is, leefde Ik in de tijd tot mijn
dertigste jaar zoals iedere andere welopgevoede jongen, jongeman en
man leeft; ook Ik moest, door mijn leven in te richten volgens de Wet van Mozes, eerst het goddelijke in Mij
opwekken, net als iedere mens Mij in zichzelve tot leven moet wekken’. [Jeugd
van Jezus 1:1]
Sedertdien trok Jezus Zich
volledig terug, en Hij deed voor de mensen geen wonderen meer tot aan Zijn
dertigste jaar. Hij leefde en werkte net als ieder ander mens. Hoe heeft de Heer Jezus dan geleefd van Zijn twaalfde tot Zijn dertigste jaar? [Jeugd
van Jezus-1:1 en 298:26 en 300:1]
In het boekwerkje: Drie dagen in de tempel’ – hoofdstuk 32:16 staat: ‘Dat
ik sindsdien tot
in mijn dertigste jaar weinig meer heb laten merken van Mijn
Goddelijkheid, is bekend.
En zo moet dit het einde zijn van de enige ware en juiste
mededelingen over de drie dagen in de tempel...
[Opmerking: als iemand
al 30 jaar geworden is, dan is hij feitelijk al begonnen aan zijn 31ste jaar!]
Het
Grote Johannes Evangelie benadrukt meerdere keren op diverse plaatsen, dat
Jezus begonnen is met ongeveer 30 jaar. Hierover kan dus geen
misverstand zijn. ‘Maar Christus kwam heel arm en klein en, zo op het oog, zwak
op de aarde, deed bijna dertig jaar lang
geen teken voor de ogen van de machtigen, maar werkte hard, was net als Jozef
een timmerman en ging daarna ook nog met het hele gewone volk om. [GJE-1-15] En
op een andere plaats: ‘Nu, Ik ben al dertig
jaar in deze wereld en heb nog nooit een vrouw aangeraakt; waarom
zou Ik dan nu opeens jou begeren?!’[GJE-1-26-6]
[Opmerking: dit zei Jezus tegen een vrouw aan de waterput van de oervader
Jakob! – Zie ook Joh. 4 in betrekking op het Johannes Evangelie via Jakob
Lorber] wordt vervolgd.
UpToDate 2024-2025