De jeugd van Jezus
door het
innerlijke Woord ontvangen door Jakob Lorber
Oorspronkelijke titel: Die Jugend Jesu, Das
Jakobus-Evangelium, uitgegeven door Lorber- Verlag, BietigheimlWürttemberg.
Vertaling: F.H. Pas
cg Nederlandse vertaling 1983
Uitgeverij Ankh-Hermes bv. Deventer
CIP-GEGEVENS
Lorber, Jakob
De
jeugd van Jezus, het Jacobusevangelie door het innerlijke woord ontvangen door
Jakob Lorber ; (vert. uit het Duits door F.H. Pas]. - Deventer: Ankh-Hermes. (Biografieën)
-Vert. van: Die Jugend Jesu : das Jakobus,-Evangelium. Bietigheim (etc.] :
Lorber.
ISBN 90-202-4635-6 geb.
SISO 251.32 UDC 232.9 UGI 530
Trefw.
, christologie; apocriefen.
Voorwoord
van de vertaler
Inleiding
door de Heer Zelf
Aanhef.
1-10 Maria wordt in de Tempel verloot; Jozef
pleegvader
11-13 Maria wordt Jozefs vrouw
14-27 Geboorte van Jezus; in de grot te Bethlehem
28-32 De wijzen uit het Oosten
33-41 Vlucht naar Egypte
42-51
De H.Familie te Ostracine
52-64 Cyrenius bij Jozef
65-79 Vernietiging van afgodstempel bij Ostracine
80-98 Wijze lessen in Jozefs huis
99-111
Cyrenius en Tullia
112-122 Aartsengelen in het huis van de H. Familie.
123-133 Op de berg der afgoden
134-156 Feestmaaltijd bij Cyrenius
157-165
Jozef en de zijnen weer thuis te Ostracine
166-180
Jonatha bezoekt de H. Familie.
181-183
Cyrenius als schipbreukeling; Jozef bij Jonatha
184-191
Terug naar Jozefs huis
192-225
Profetische onthullingen door het Jezuskind.
226-233
Einde van de wonderen van Jezus in Egypte.
234-243
Deputatie uit de stad in Jozefs huis.
244-249
Vertrek van Cyrenius; bezoek aan Jonatha
250-256
De H. Familie terug in haar leeggeplunderde huis
257-268
Terugkeer en thuiskomst te Nazareth
269-298
Wonderen van Jezus te Nazareth en omgeving
299-300
Wenken voor ons levensdoel; de wedergeboorte in Xo
Noten
van Robert F,.van Eupen
Verantwoording
van de vertaler
Register
Een echt evangelie?
Dit Jacobusevangelie is in de eerste
eeuwen na Christus bijzonder populair geweest, en heeft in de toenmalige
gekerstende wereld van Oost en West een zeer intensieve, maar tevens een
uiterst extensieve verspreiding gehad. Het behandelt dan ook fascinerende
onderwerpen, t.w. de maagdelijke ontvangenis, de wondere geboorte, de vlucht
naar Egypte, dus de baby-, peuter en kleuterjaren van onze Heer Jezus Christus
in het heilig huisgezin. Voorts Diens kindsheid en jeugdjaren tot aan Zijn
twaalfde levensjaar, het jaar, waarin Zijn messiaanse zending en Zijn goddelijk
leraarschap een eerste openbare bevestiging vonden in de tempel te Jeruzalem. *
(*Drie dagen in de Tempel) Bovendien was het van de hand van niemand minder dan
Jacobus, de 'broeder des Heren', een directe ooggetuige dus! (zie noot 1 op
blz. 419).
De meest verheven goddelijke
manifestaties en diep ontroerende menselijke scènes wisselen elkaar in dit
heerlijke jeugdevangelie van de Heer op de meest verrassende wijze talloze
malen af. Zij doen Jezus' godheid voor ons oplichten door alle fasen van Diens
jeugdjaren, zowel te Bethlehem als te Jeruzalem, te Nazareth en in Egypte.
Doordat elke christen-gelovige die
lezen en schrijven kon dit werk indertijd wilde bezitten, werd het praktisch
ongelimiteerd (altijd met de hand!) gekopieerd, en in alle toen bekende talen
vertaald, vaak ook door minder competente krachten. Een evulgetur en uiteraard
een imprimatur waren er nog niet, en het bestand van verklarende woordenboeken
in vreemde talen was nog uiterst beperkt. Deze popularisering was er
waarschijnlijk mede de oorzaak van dat het Jacobusevangelie reeds in het begin
van de vierde eeuw maximaal gedifferentieerd, respectievelijk verminkt en
ontsteld was. In het oecumenisch concilie van Nicea, gehouden in het jaar 325
na Christus, moest het derhalve 'apocrief worden verklaard. D.w.z. dat de
authentieke, origineel geïnspireerde tekst niet meer met voldoende zekerheid
kon worden achterhaald.
Apocrief verklaard
Dat foutief wordt vertaald, kunnen de
meeste mensen zich gemakkelijker voorstellen dan dat foutief wordt gekopieerd.
Men moet echter bedenken, dat vaak kopieën van kopieën van kopieën werden
gemaakt! Daarbij kwam het niet zelden voor, dat een kopiist aantekeningen in
de marges van vorige lezers/commentatoren mede in de tekst opnam, aanvankelijk
wellicht 'tussen haakjes', daarna integraal, terwijl bij een latere
zuiveringspoging die ingevoegde teksten dan weer op onvolmaakte wijze werden
geëlimineerd. Als door de tand des tijds het originele manuscript óók nog is
verloren gegaan, wordt het uiteraard zeer moeilijk -zo niet praktisch
onmogelijk -de zuivere tekst te reconstrueren.
Eenmaal apocrief verklaard was het
Jacobusevangelie spoedig uit de circulatie verdwenen, het eerst in de Kerk van
het Westen, enkele eeuwen later echter ook in de Kerk van het Oosten.
Dat het evangelie als zodanig echter
heeft bestaan, staat onomstotelijk vast uit de commentaren en vermeldingen van
de martelaar Justinus (165); van de grote geleerde Origenes ( 254); en van de
'Vader van de kerkgeschiedschrijving' Eusebius ( 340). Voor nadere details
moeten wij verwijzen naar de Canon-geschiedenissen van bijvoorbeeld Lagrange,
van Grosheide e.a.
Thans zijn er van het uit de Canon van
de H. Schrift verwijderde werk nog slechts enkele fragmenten terug te vinden in
bijbelmusea; alsook in sommige oude kloosterbibliotheken een aantal complete
teksten, maar dát zijn dan kopieën uit de zesde en zevende eeuw, dus absoluut
onbetrouwbaar .
Niet canoniek, tóch authentiek?
Inderdaad, geachte lezer, daar mogen
wij het op houden! In de jaren 1843/1844 werd de originele tekst namelijk door
het innerlijk Woord woordelijk teruggedicteerd aan Jakob Lorber, te Graz
(Oostenrijk), na een desbetreffende aankondiging. (Zie blz. 17). In het kader
van de 'Nieuwe Openbaring' heeft God het wenselijk geacht dit heerlijke
evangelie aan de mensheid terug te geven via zijn profeet, die zich de
'schrijfknecht Gods' wist.
De Nieuwe Openbaring noemen we het
geheel van Godsdictaten hetwelk via Jakob Lorber tot stand kwam. Dat die
Nieuwe Openbaring, en dus ook dit zeer bijzondere evangelie niet eerder tot u,
geïnteresseerde lezer heeft kunnen doordringen, moeten we een kwalijk gevolg
noemen van kerkelijk gebrek aan interesse. Immers daardoor alleen heeft aan dit
immense Gods-oeuvre van de zijde der christenheid niet die belangstelling ten
deel kunnen vallen, die een goddelijke openbaring toch van 'Zijn eigen
Godsvolk' had mogen verwachten
Dat de Nieuwe Openbaring derhalve een
eeuw lang in de kerkelijke doofpot terecht kwam, is beslist niet alleen en
uitsluitend te wijten aan het feit, dat het officiële kerkelijke standpunt
inzake publieke goddelijke openbaringen de mening vertolkt, dat er 'na
Christus' H. Lijden, Zijn Kruisdood en Verrijzenis géén publieke goddelijke openbaring
meer te verwáchten zou zijn vóór de a.s. Verschijning van onzen Heer Jezus
Christus in Heerlijkheid'.* Een bijkomende -en o.i. de hoofdreden -is
ongetwijfeld het feit dat er in de Nieuwe Openbaring nogal wat kritiek wordt
geleverd op diverse al te menselijke misstanden in Zijn Kerk(en)!
Het lijkt ons echter niet wenselijk
hier nu verder op déze min of meer onverkwikkelijke terzijdestelling in te
gaan: het zou een objectieve instelling bij het lezen van dit evangelie kunnen
bemoeilijken. Wij stellen ons derhalve voor in een nawoord op deze polemische
kwestie terug te komen.
De schrijfknecht Gods, Jakob Lorber
Jakob Lorber werd als eerste zoon in
een degelijk katholiek gezin te Kanischa bij Jahring in de Steiermark geboren.
Vader was wijnbouwer, tevens begaafd muziekamateur, dirigent van een
plaatselijke harmonie. Moeder was een eenvoudige, godsdienstige huisvrouw.
Jakob had nog twee broers.
Vanwege zijn méér dan doorsnee
intelligentie, mocht Jakob doorleren, en omdat een parochie kapelaan in Jakob
een potentiële kandidaat zag voor het priesterschap, ging Jakob dus naar het
gymnasium te Marburg, dat het meest nabij gelegen was. Hij leerde gemakkelijk.
Jakob onderbrak deze studies echter
enkele malen voor andere ambities. Hierdoor rondde hij zijn gymnasiale
opleiding niet af, maar volgde na de vijfde klas een speciale leraarscursus en
verwierf daarmee de bevoegdheid les te geven op zgn. 'Hauptschulen'.
Nadat hij in deze kwaliteit enkele
malen had gefungeerd als privé-leraar voor kinderen 'van betere kringen' ,
zocht en vond Jakob zijn ware levensvervulling tenslotte tóch in wat tevens
zijn liefhebberij was, namelijk in de muziek. Reeds in zijn schooltijd had hij
regelmatig het kerkorgel bespeeld. Ook andere instrumenten bespeelde hij met
goed resultaat, maar zijn favoriete instrument werd de viool. Op dit instrument
wist hij zelfs -na enkele speciale technieklessen van Paganini te hebben
gekregen -in één streek meer dan 150 noten te voorschijn te toveren!
Als muziekleraar van de jeugd van Graz
verdiende hij zijn brood, gaf een enkele maal een concert, maar toen hij reeds
40 jaren telde had hij zich ondanks zijn virtuositeit nog niet onder de
coryfeeën van zijn tijd kunnen plaatsen. Waarschijnlijk heeft hij het te danken
aan zijn vriendschap met Franz Schubert, dat hij op deze leeftijd dan toch
eindelijk erkenning vindt en in de toenmalige wereldstad Triëst wordt benoemd
tot concertmeester van het plaatselijke symfonieorkest. Enthousiast bereidt hij
zich voor op zijn verhuizing, als hij echter van Hogerhand een geheel andere
beroeping ontvangt, waardoor hij op min of meer schokkende wijze op de proef
wordt gesteld.
Andere roeping
Hoe
zijn muziek carrière dus toch nog misliep, vertelt Lorber zelf als volgt:
'Op 15 maart 1840 te zes uur in de
morgen -ik had juist mijn ochtendgebed beëindigd hoorde ik plotseling in mijn
borst ter hoogte van de hartstreek zeer duidelijk een Stem spreken, Die mij
toevoegde: "Neem je pen en schrijf op." Ik kon niet anders dan
onmiddellijk gehoorzamen aan deze mystieke opdracht, ...nam mijn pen en schreef
woord na woord op, hetgeen mij woordelijk werd gedicteerd.Nu herkende ik ook
van Wie die Stem-in-mij feitelijk was; de zeer merkwaardige openingszinnen
-van wat later bleek een enorm dictaat te zijn geworden luidden namelijk als
volgt:
"Wie
met Mij wil omgaan, die moet zelf toenadering tot Mij zoeken dan zal Ik hem de
antwoorden in zijn hart leggen. -Maar alleen de zuiveren, wier harten nederig
zijn, zullen de klank van Mijn Stem kunnen verstaan! -Met hem, die aan Mij de
voorkeur geeft boven alles ter wereld, ...met hem zal Ik in innige vriendschap
omgaan. -Hij zal Mij dan ook steeds kunnen beschouwen als zijn Broeder zoals de
ene broer het de andere doet; en zoals Ik hem al kende vóór alle eeuwigheden,
ja, reeds van voor hij bestónd!" ,
Diep
ontroerd door dit intrigante mystieke gebeuren in zijn binnenste, gaf Lorber nu
spontaan zijn veelbelovende baan te Triëst op en bleef zijn verdere leven
getrouw aan het 'Innerlijk Woord'. Toen hij in 1864 arm en pretentieloos
stierf, had hij een geweldig Godsoeuvre op papier gezet, namelijk verscheidene
grote werken plus een aantal kleinere, in totaal ruim 10.000 vellen druks! (Zie
de specificatie aan het slot van dit voorwoord. )
Het Innerlijk Woord, de Stem Gods
In het
jaar 1858 lichtte Jakob Lorber eens in een brief aan een van zijn vrienden toe
hóe de goddelijke dictaten feitelijk via hem tot stand kwamen:
'Over
het goddelijke Woord, respectievelijk hoe men dat verneemt, kan ik slechts voor
wat mijzelf betreft dit zeggen, dat ik het Allerheiligste Woord verneem in de
streek van mijn hart, en wel zo, als ware Het een allerhelderst uitgesproken
Gedachte,even duidelijk als waren het uitgesproken woorden. Weliswaar kan
niemand ander iets wat op een stem lijkt horen, maar voor mij klinkt die Stem
niettemin duidelijker dan de luidste en krachtigste materiële toon!'
Jakob Lorber was ook herhaaldelijk
begenadigd met geestelijk zienerschap en wel zodanig, dat hij dan zag gebeuren
wat in hem werd gesproken.
Vorm en stijl van Lorbers schrijftrant
De
schrijftrant van Lorbers dictaten valt allereerst op door zijn eenvoud en
doordat zij gespeend zijn van elke persoonlijke schrijvers-pretentie, hetgeen
uw vertaler getracht heeft zoveel mogelijk te benaderen. Vervolgens ook door
een in onze dagen van zakelijk woordgebruik en van computervertalingen wellicht
wat antiekerig aandoende sfeer van breedsprakige waardigheid, die vanwege de
aanwending van een overvloed van pleonasmen en hyperbolen soms toch wat
bombastisch kan lijken. ..(met name wellicht speciaal voor diegenen onder ons,
op wier lippen het woordje 'gewoon' in velerlei vormen en samenstellingen
vandaag de dag als bestorven schijnt te liggen: hetgeen niet meer 'gewoon' mag
heten!)
Vóórdat wij nu echter de abundantie in
Lorbers schrijftrant op grond daarvan zouden willen be- of zelfs veroordelen,
zouden wij eerst behoren te bedenken, dat deze zelfde, soms wat groteske stijl
en spreek-, resp. schrijftrant weliswaar niet meer van onze tijd zijn, maar dat
die wel degelijk volledig eigen waren zowel aan de leefmilieus en de hoofse
cultuurpatronen van de romantische 'Konigliche-Kaiserliche' tijd, waarin Lorber
in Oostenrijk leefde, als aan de antieke oosterse, resp. Grieks-Romeinse
sferen, waarin de gewijde jeugdgeschiedenis van Jezus zich afspeelt. Toen waren
fijnzinnigheid en hoofsheid 'gewoon'! Ook in dit opzicht moet Jakob Lorber
voor de Heer van alle tongen en talen derhalve een bijzonder geschikt taal en
schrijfmedium zijn geweest. Wij hebben het dan ook minder oirbaar geacht onze
koud-zakelijke eigentijdse vorm en stijl te doen prevaleren, waar zulks niet
per se noodzakelijk was teneinde een juist begrip van de tekst te verwoorden.
Onze excuses dus, voor zover dat ongetwijfeld hier en daar toch gebeurd zal
zijn!
Ostracine
Ostracine was de naam van het
toevluchtsoord in Egypte, waar de H. Familie na haar vlucht voor de kindermoord
te Bethlehem een drietal jaren op wondere wijze huisvesting vond. (Zie
Gaza-strook. ) De naam Ostracine zal de meeste van onze lezers niet bekend zijn;
de stad bestaat namelijk al niet meer sinds de zesde eeuw van onze jaartelling.
Het hoogtepunt van haar wereldlijke cultuur lag in de vijfde eeuw, maar daarna
is de stad blijkbaar herhaaldelijk verwoest en tenslotte geheel verlaten. Grote
branden hebben er plaatsgehad, zowel tengevolge van oorlogsgeweld als van
aardbevingen. De laatste waren er bovendien oorzaak van, dat zich tektonische
aardverschuivingen voordeden, waardoor het grondwaterpeil zodanig steeg, dat
in de zesde eeuw nagenoeg de gehele stad onder water kwam te staan.
In de eeuwen daarna is de grond
weliswaar weer gestegen, maar toen kenmerkte deze locatie zich nog slechts
doordat daar een 'teIl', resp. oude puinheuvel boven het landschap uitstak, met
erin en ertussen wat brokstukken van muren en pilaren.
Zoals dat bij de talrijke tells in het
oude oosterse cultuurland blijkbaar gebruikelijk was, werden ook daar ter
plekke herhaaldelijk 'roofopgravingen' door rondtrekkende Bedoeïenen gedaan,
waaraan pas een einde kw.am toen Israël het gebied had veroverd en het
ministerie van oudheidkundige aangelegenheden het terrein had doen afzetten en
bewaken. In de jaren 1976 en 1977 hebben er vervolgens opgravingen plaatsgehad
door genoemd ministerie met behulp van het leger, waardoor Ostracine opnieuw
aan het daglicht werd gebracht als zijnde een belangrijke strategisch gelegen
burcht, die nadat de Romeinen de plaats hadden veroverd, werd uitgebouwd en
versterkt. Op de drukke karavaanroute tussen Mesopotamië en Egypte moet de
plaats in een sleutelpositie hebben gelegen. Er was een natuurlijke haven en er
lag een Romeinse bezetting.
Op de beroemde mozaïek landkaart van
Madaba (ook genoemd Medeba) in de streek van de Decapolis (Jordanië) staat
Ostracine vermeld. Deze mozaïek kaart is de oudst bekende kaart van het oude
Palestina en bestrijkt een gebied van Sidon en Byblos in het noorden tot
Alexandrië en Memphis in het zuiden. In de breedte is de kaart minder weids,
nl. slechts van de kust in het westen tot de lijn Amman/Petra in het oosten.
De eigenlijke situatie van Ostracine
is enkele kilometers uit de kust ter hoogte van het Bardawil meer. De
Israëlische opgravingen hebben plaatsgevonden met steun van Amerika en van de
universiteit van Ber Sjeba en brachten interessante details aan het licht.
Behalve de eerder genoemde Romeinse burcht, bleken er ook een tweetal
Byzantijnse kerken te hebben gestaan, alsook enkele industrieën gevestigd te
zijn geweest. Het in het kader van dit evangelie méést interessante -namelijk
de oudste historische gegevens bleken in de jaren 1966/1967 niet direct
achterhaalbaar, omdat de diepste lagen van de tell tengevolge van het
grondwaterpeil niet konden worden bereikt. Daarvoor zouden zeer kostbare
technische pompinstallaties nodig zijn geweest, die echter vanwege de onbestendige
toestand van het (bezette) gebied niet ter beschikking werden gesteld.
Momenteel is de situatie ter plaatse
wél politiek voldoende stabiel, maar is het gebied aan Egypte teruggegeven; het
is thans nog niet zeker dat Egypte de opgravingen op korte termijn zal
voortzetten.
Niettemin bevestigen de huidige
resultaten van het gedane onderzoek alreeds wel vele geografische gegevens van
dit evangelie, en o.i. is dit bijbel-historisch nieuws van grote importantie!
Immers tijdens de jaren 1843-1844, toen dit evangelie werd teruggegeven aan
(resp. via) Jakob Lorber, was van de tell van Ostracine niets bekend, ook al
niet doordat de mozaïek kaart van Madaba eerst in 1884 herontdekt werd door
patriarch Gerasimos van Jeruzalem, resp. namens deze patriarch door een Griekse
monnik. Niettemin blijken thans vele 'onmogelijke' details ervan op geografisch
gebied tóch te kloppen met de historische werkelijkheid! Voor ons betekenen
deze bevestigingen impliciet een bevestiging van talrijke 'onmogelijkheden' op
religieus gebied, waartegen nog menige christenen, veelal om 'gevoelsredenen'
opponeren. Zo heeft een bekende Belgische uitgever (Hovine) na een
aanvankelijke overeenkomst achteraf toch geweigerd dit evangelie uit te geven
omdat hij niet kon geloven dat Jozef eerder getrouwd was geweest en als weduwnaar
reeds vijf zonen had! Wellicht geloofde hij een aantal traditionalistische
vaste klanten te verliezen! De 'maagdelijkheid' van Jozef moet dan ook
uitsluitend geestelijk worden verstaan, zoals héél de christelijke leer een
puur geestelijke leer is, en zoals de Kerk van Christus eigenlijk een puur
geestelijke Kerk zou moeten zijn!
Door de Heer Zelf medegedeeld als
voorwoord op de geschiedenis van Zijn jeugd, en wel door dezelfde spreekbuis,
die Hij voor de weergave van dit werk uitkoos in de periode van 22 juli 1843
tot 9 mei 1851
1.
Zoals bekend is, leefde Ik in de tijd
tot mijn dertigste jaar zoals iedere andere welopgevoede jongen, jongeman en
man leeft; ook Ik moest, door mijn leven in te richten volgens de Wet van
Mozes, eerst het goddelijke in Mij opwekken, net als iedere mens Mij in
zichzelve tot leven moet wekken.
Zo goed als ieder ander ordentelijk
mensenkind, moest ook Ikzelf beginnen met aan een God te geloven, waarna Ik Hem
in alle denkbare zelfverloochening steeds meer en meer heb moeten omhelzen, en
met steeds sterker wordende liefde Mij aldus geleidelijk aan volkomen aan de
Godheid heb moeten onderwerpen.
Op die wijze was Ik, als de Heer Zelf,
een levend voorbeeld voor iedere mens, en daarom kan iedere mens Mij nu dus ook
op precies dezelfde wijze aantrekken als Ikzelf in Mij de Godheid heb
aangetrokken, en kan hij door de liefde en het geloof zelfstandig evenzo
volledig één worden met Mij, als ikzelf als Godmens in alle grenzeloze
volmaaktheid één ben met de Godheid.
2.
Op de
vraag hoe de door het Kindje Jezus gedane wonderen, alsmede Diens overige
goddelijk-geestelijke werkzaamheden zijn te rijmen met Zijn als het ware
daarvan geïsoleerde mens-zijn tijdens Zijn jaren als jongeling en als man,
...en, hoe daarmee dan weer samenhangen de in die jaren verrichte wonderen
-gesteld, dat men Hem ook in die jaren nog uitsluitend als mens zou willen
denken: op die vragen moge als
antwoord dienen een vergelijking met
de aanblik die een boom biedt in de periode van de lente tot in de herfst:
In het voorjaar bloeit een boom
wonderbaarlijk; hij wordt dan door een geweldige activiteit beheerst. Na het
afvallen van de bloesem echter wordt hij weer schijnbaar inactief. Tegen de
herfst toont de boom weer een enorme activiteit: de op zichzelf reeds
wonderbaarlijke vruchten verkrijgen hun kleur en aroma, en zijn dan nog mooier
dan de bloesem was. En zijn de vruchten aldus tot rijpheid gekomen, dan wordt
de in hen geschonken zegen van de binding aan de boom vrij gemaakt, en die valt
dan in de schoot van de ernaar hongerende kindertjes
Dit vergelijkingsbeeld zal men slechts
kunnen begrijpen met de ogen van het hart, maar nooit met de ogen van wereldse
wijsheid! Immers de bovengenoemde vragen zijn heel gemakkelijk op te lossen,
mits je maar van binnen uit zuiver denken wilt, zonder daarbij de Godheid van
Jezus te willen abstraheren, maar die juist vasthoudend in innerlijk geloven,
omdat dat juist het licht is, dat voert tot de liefde voor God.
Immers, de volledige eenwording van de
Goddelijke Volmaaktheid met Jezus' mensheid is niet ineens, niet plotsklaps tot
stand gekomen, maar geleidelijk aan, zoals zulks onder Gods leiding steeds het
geval is; juist zoals bij het geleidelijk ontwaken van de Goddelijke Geest in
het mensenhart (alhoewel het Goddelijk Wezen ook reeds in al Zijn Volheid in
het Jezuskind aanwezig was, maar Zich van daaruit slechts in noodgevallen door
het doen van wonderen manifesteerde).
3.
De lichamelijke dood van Jezus is
feitelijk de diepste afdaling van de Godheid tot in de staat, waartoe alle
materie veroordeeld is, waardoor de totaal nieuwe verhoudingsmogelijkheid
tussen Schepper en schepping pas volledig tot stand kwam.
Eerst door de dood van Jezus wordt
God-Zelf volledig mens, en door en vanuit die hoogste goddelijke genade-ingreep
wordt de geschapen mens tot nieuw verwekt Kind Gods tot god dus! Daardoor kan
die mens een schepsel! -als volkomen evenbeeld tegenover zijn Schepper staan!
Daarin kan hij nu zijn God zien, zijn Schepper en Vader schouwen, Hem spreken,
Hem erkennen en boven alles liefhebben! En daardoor alleen ook is hij in staat
het volmaakte onvergankelijke leven in God, uit God en met God te beërven
Daardoor is echter ook Satans
heerschappij ( of beter: diens drijven) in zoverre doorbroken, dat hij niet
langer bij machte is deze meest intensieve toenadering van de Godheid naar de
mensen toe, en omgekeerd die van hen naar de Godheid, te verhinderen.
Nog
korter gezegd: Door de dood van Jezus kan de mens zich nu volop ,met God
verbroederen, terwijl het voor Satan onmogelijk is geworden dat nog te
beletten, en dat is dan ook de reden, waarom tot de vrouwen, die het heilig
graf kwamen bezoeken, wordt gezegd: 'Gaat heen en zegt het Mijn broeders'
...Satans wroeten in de uiterlijke dingen moge dan nog steeds merkbaar zijn,
...nooit meer zal hij in staat zijn het eenmaal verscheurde voorhangsel tussen
God en de mensen opnieuw aan te brengen; noch ooit opnieuw een onoverbrugbare
kloof te doen ontstaan tussen enerzijds de Godheid en anderzijds de mensheid.
Door deze
korte uiteenzetting van deze stof nu, kan voortaan iedereen, die bereid is
innerlijk, geestelijk te denken en te mediteren, heel gemakkelijk en duidelijk
het grenzeloze nut inzien, dat de lichamelijke dood van Jezus voor hem of haar
betekent. Amen!
(Vanaf de
tijd, dat Jozef Maria tot zich nam)
Jacobus, een zoon van Jozef (zie noot
1), had dit alles reeds opgetekend, maar met het verloop der tijden is diens
schriftuur zózeer verminkt geraakt, dat zij niet als authentiek kon gelden (zie
noot 2), (en daarom uit de canon van de H. Schrift werd geschrapt).
Ik
wil het echte Jacobus-evangelie nu aan jou teruggeven, maar alleen dat vanaf
bovengenoemde periode (zie noot 3); want Jacobus had er tevens in opgenomen een
levensbeschrijving van Maria vanaf haar geboorte, alsook een van Jozef. ..(zie
noot 4).
Schrijf dus nu op als hoofdstuk één:
N.B.Zie de
noten aan het slot van dit boek.
1
Het
beroep van Jozef. Maria wordt in de Tempel verloot. Gods getuigenis over Jozef.
Jozefs gebed. Maria in Jozefs gezin opgenomen
In die tijd was Jozef bezig een huis
te bouwen in een streek tussen Nazareth en Jeruzalem.
2. Een vooraanstaand burger van
Jeruzalem liet dat huis daar bouwen als herberg, omdat de Nazareners tussen
Nazareth en Jeruzalem nog geen onderkomen hadden.
3. Terzelfder tijd was Maria, die in
de Tempel was opgevoed, volwassen geworden, zodat volgens de Wet van Mozes het
tijdstip was aangebroken, waarop zij de Tempel moest verlaten en elders goed
moest worden ondergebracht.
4. Daarom werden er naar alle plaatsen
in Judea boden uitgezonden, die een en ander moesten bekend maken, opdat
eventueel in haar geïnteresseerde huisvaders zich zouden melden, zodat een van
hen het meisje in zijn gezin zou opnemen, mits hij daartoe waardig bevonden
zou worden.
5. Toen dit bericht nu ook Jozef ter
ore kwam, legde die zijn gereedschap dadelijk ter zijde en haastte zich met
spoed naar Jeruzalem, waar hij zich naar de plaats van bijeenkomst in de
Tempel begaf, die hem was opgegeven.
6. En toen degenen, die zich als
gegadigden hadden opgegeven, drie dagen later opnieuw op de daartoe bestemde
plaats waren bijeengekomen, ...en nadat ieder van hen, die naar Maria dongen
-overeenkomstig het desbetreffende voorschrift -aan de priester aldaar een
verse tak lelies had overhandigd ten teken dat hij in Maria was geïnteresseerd,
...ging de priester het binnenste van de Tempel binnen om daar te bidden.
7. Toen hij zijn gebed beëindigd had,
kwam hij weer met de takken naar buiten, en hij gaf aan ieder van hen diens
eigen tak terug.
8. AI die takken waren nu echter
verlept geraakt; alleen de -als laatste -aan Jozef teruggegeven tak was nog
fris en gaaf gebleven. ..!
9. Enkelen van hen lieten zich
daardoor echter opwinden; zij noemden deze uitslag partijdig en dus ongeldig!
Ze eisten dan ook een andere proef, waarbij onregelmatigheden feitelijk zouden
zijn uitgesloten. .
10. De priester,
hierdoor min of meer geïrriteerd, liet nu onmiddellijk Maria halen. Hij gaf
haar een duif in de hand en verzocht haar in het midden van de kring van
mededingers te gaan staan en daar de duif dan los te laten. 11. Maar, voordat
zij de duif zou mogen loslaten, sprak hij eerst de mededingers nog als volgt
toe: 'Pas op jullie, verkrachters van Jehova Gods aanwijzingen! ...: Deze duif
is een argeloos en volkomen onschuldig diertje, ongevoelig voor eventuele
suggesties van onzen kant. ..;
12.
maar leeft helemaal in overeenstemming met de Wil des Heren en verstaat niets
anders dan de almachtige Taal van God!...
13. Steekt allemaal jullie takken nu
omhoog! Op wiens tak, en op wiens hoofd vervolgens deze duif zal plaatsnemen,
nadat het meisje hem zal hebben losgelaten, hij zal Maria mogen nemen.
14. Alle vergaderden stemden nu
hiermee in en vonden dit een onbedrieglijk teken.
15. Toen dus Maria -op aanwijzing van
de priester -de duif losliet, vloog deze onmiddellijk naar Jozef toe en liet
zich neer op diens tak, om vervolgens aanstonds op het hoofd van Jozef
plaatste nemen!. ..
16. Nu
zei de priester: 'Zo heeft de Heer het dus inderdaad gewild! Aan jou, rechtschapen
ambachtsman, is het dus door het onfeilbaar Lot beschoren deze maagd des Heren
te mogen ontvangen! Neem jij haar dus in de N aam van de Heer in je deugdzame
gezin op, ter verdere bescherming en begeleiding ! Amen.'
17. Maar Jozef, dit alles horende,
gaf nu de priester ten antwoord: ' Ach, gezalfde dienaar van de Heer. ..,
volgens de Wet van Mozes. .., die trouwe dienaar van God, de Heer der Heerscharen.
.., ach weet U: ik ben al een grijsaard met thuis volwassen zonen! Ik ben
alreeds geruime tijd weduwnaar (zie noot 5), zodat ik moet vrezen een mikpunt
te zullen worden voor de spot van de zonen van Israël, ...als ik dit meisje
opneem in mijn huis!
18. Ik stel dus voor dat U de
verkiezing nogmaals overdoet, en dan zonder mij als mededinger; ik zal dan wel
naar buiten gaan.'
19. Maar nu hief de priester bezwerend
zijn handen tegen Jozef op en zei: 'Maar Jozef toch! Zou je niet wat meer
respect tonen voor God de Heer? ...Of weet je soms niet meer wat God heeft gedaan
met Dathan, met Korach en met Abiram? 20. De Aarde spleet open en slokte hen
allen op om hun weerspannigheid! Dacht je nu echt dat Hij jou niet iets
dergelijks zou kunnen aandoen?
21. Laat mij je dan dit zeggen: nu je
het teken des Heren onfeilbaar hebt zien bevestigd worden, ...nu moet je de
Heer beslist gehoorzamen! Hij is Almachtig en Rechtvaardig en weerspannigen en
afvalligen zal Hij steeds weten te straffen!
22. Je hebt alle reden om thuis heel
bang te zijn, als je het er niet mee eens zou willen zijn. Steeds zou je jezelf
moeten afvragen of de Heer met jou en de jouwen niet wellicht hetzelfde zou
kunnen gaan doen als Hij met Dathan, met Korach en met Abiram heeft gedaan.'
23. N u sloeg Jozef de schrik om het
hart, zodat hij dus tot de priester zei: 'Wilt U dan alstublieft voor mij tot
de Heer bidden dat Hij mij weer in Zijn genade aanneemt, en dat Hij zich
mijner ontfermt. ..En, geeft U mij de Maagd des Heren dan in Godsnaam toch
maar mee, zoals Hij kennelijk wil (zie noot 6).
24. Nu ging de priester dus opnieuw
de Tempel binnen, waar hij voor het Allerheiligste voor Jozef bad. Maar de
biddende priester kreeg van de Heer ten antwoord:
25: 'Maak jij die man, dien Ik Mij heb
uitverkoren, toch niet zo báng! Want er is in héél Israël geen rechtvaardiger
man te vinden dan hij. ..zelfs op de hele wéreld niet!. ..en óók niet voor
Mijn Troon in de Hemel der Hemelen!
(zie noot 7).
26. Ga jij nu maar naar buiten en geef
dan de maagd, die Ikzelf heb opgevoed aan deze rechtvaardigste van alle mannen
op Aarde! ...,
27. De
priester klopte zich nu op de borst en bad: '0 Heer, Almachtige God van
Abraham, Izaak en Jacob, wees mij genadig als ik tegen U gezondigd heb, want nu
moet ik wel degelijk erkennen dat Gij Uw volk wilt bezoeken!'
28. En opgestaan, ging hij naar buiten en gaf
hij het meisje in de N aam des Heren en met zijn zegen aan de angstige Jozef
over. ..
29. waarbij hij tot hem zei: , Jozef,
in de ogen des Heren ben jij een rechtvaardig man; daarom heeft Hij jou uit
duizenden uitverkoren!, ga dus in vrede, Amen.'
30. Nu nam Jozef Maria tot zich en
zei: 'De enig-heilige Wil van mijn God en mijn Heer moet dus altijd geschieden!
Heer, wat Gij geeft is immers altijd goed; ik neem deze gave dan ook graag en
gewillig aan uit Uw Hand! Maar Heer, zegen haar nu voor mij, en mi j voor haar,
opdat ik haar voor altijd waardig moge zijn in Uw Ogen! Heer, Uw wil geschiede!
Amen.'
31. Toen Jozef zo tot de Heer
gesproken had, voelde hij zich innerlijk gesterkt worden. Hij verliet met
Maria nu de Tempel en hij begeleidde haar naar Nazareths grondgebied, waar hij
haar zijn schamele woning binnenleidde.
32. Maar, omdat hem nog veel werk te
doen stond, bleef hij niet langer thuis dan strikt nodig was en hij zei dus
tegen Maria:
33. 'Maria, ik heb jou nu wel, in
overeenstemming met Gods Wil uit de Tempel van mijn Heer en God bij mij in huis
genomen, maar ik kan nu onmogelijk zelf bij je blijven om je te behoeden; ik
moet je dus hier wel achterlaten, omdat ik weg moet om een mij gegund bouwwerk
gereed te maken. ..: dat huis op die plek, die ik je onderweg heb aangewezen!
34. Maar dat wil nog niet zeggen, dat
je nu helemaal alléén thuis moet blijven! Ik heb namelijk een familielid, een
huisbewaarster, die vroom en eerlijk is. Zij zal jou wel in het oog houden,
evenals mijn jongste zoon. Gods genade en Zijn Zegen zullen je dus niet alleen
aan je lot overlaten!
35. Ik zal zo vlug als maar enigszins
mogelijk is met mijn vier andere zoons naar huis terugkomen, ...en dan zal ik
je leidsman zijn op de weg des Heren. Intussen zal God de Heer dus Zelf over
jou en mijn huis waken! Amen.'
2
Het
nieuwe Tempelgordijn. Maria aan het gordijn tewerkgesteld
In dien tijd moest het Tempelgordijn
vernieuwd worden. Het oude moest vervangen worden omdat dat hier en daar al
slijtplekken vertoonde.
2. De priesters hadden met elkaar
overlegd en besloten: Laat ons in de Tempel des Heren een nieuw gordijn
aanbrengen om het oude beschadigde te vervangen.
3. Zoals er immers geschreven stond,
zou de Heer vandaag of morgen wel eens kunnen komen! Hoe zouden we het dan
tegenover Hem kunnen verantwoorden, als Hij de Tempel zo door ons verwaarloosd
zou vinden?!
4. De hogepriester vond dat maar een
kortzichtig argument: alsof de Heer Zélf niet weten zou, hoe het met de
Tempelaangelegenheden gesteld is! Zijn Eigen Heiligdom is immers in de Tempel
gevestigd!
5. Hij verordonneerde: toch moeten er
van de stam David zeven maagdelijke meisjes worden opgeroepen; wij zullen dan
door het lot laten bepalen hoe het werk onder hen verdeeld moet worden.
6. Zijn dienaren gingen dus op zoek om
uit de stam David die zeven maagden te selecteren, maar de hogepriester vond
daaruit ternauwernood zes meisjes acceptabel.
7. Hi j herinnerde zich echter dat
Maria, die pas enkele weken tevoren aan Jozef in bewaring was gegeven, óók uit
de stam van David was, hetgeen hij dus aanstonds aan zijn dienaren deed weten.
8. Onmiddellijk gingen er een paar
dienaren op uit en zij lichtten Jozef in. Deze, begeleid door de tempeldienaren,
bracht toen Maria naar de Tempel terug.
9. Toen de zeven maagden dan eindelijk
in de voorhof verzameld waren, liet de hogepriester ook niet lang meer op zich
wachten. Hij kwam haar halen en bracht ze de Tempel des Heren binnen, allen
tegelijk.
10. Toen zij dan in de Tempel des
Heren bijeen waren, nam de hogepriester dadelijk het woord en sprak:
11. Luistert, jonge
dochters uit de stam van David, die overeenkomstig Gods Wil heeft bepaald, dat
het voorname werk aan de gordijnen, die het Allerheiligste scheiden van de rest
van de Tempel altijd voorbehouden moet blijven aan maagden uit zijn stam.
12. Hij heeft testamentair laten
vastleggen dat de diverse werkzaamheden eraan door het lot moeten worden
toegewezen, en tenslotte ook nog dit: dat elk meisje een aan haar toegevallen
taak zo goed als ze maar enigszins kan dient te vervullen!
13. Kijkt, daar voor jullie hangt het
oude versleten gordijn, en hier, op deze gouden tafel liggen de diverse
materialen al klaar voor de bewerking.
14. Jullie zien zeker wel dat het werk
echt nodig is; laten we dus maar dadelijk gaan loten, dan zal wel blijken, wie
van jullie het gouddraad moet gaan spinnen, wie het amiant*, (* Een soort
asbest.) en wie de katoenen draden.
15. Voorts zijn er nog zijden draden,
hyacinth kleurige, scharlaken en echt purperen. ,
16. Schuchter en onder de indruk als
zij waren, trokken de meisjes haar lootjes, terwijl de hogepriester voor haar
bad. Er werd volgens de voorschriften geloot en op die manier werden de
diverse taken verdeeld.
17. Aan Maria, de dochter van Joachim
en Anna, was door het lot het scharlaken toegevallen en het zuivere purper.
18. De maagd des Heren dankte God
voor deze genadevolle taaktoedeling en voor de inschakeling bij een zo
eervolle opdracht te Zijner Ere. Zij nam de materialen op en, door Jozef
begeleid, ging zij ermee naar huis.
19. Daar aangekomen, begon Maria
terstond en welgemoed te werken. Jozef zei haar nog ijverig door te werken,
zegende haar vervolgens en spoedde zich snel weer terug naar zijn huizenbouw.
20. Dit alles heeft zich terzelfder
tijd afgespeeld als waarin Zacharias, die toen in de Tempel het rookoffer
verzorgen moest, vanwege een kleine zonde van ongeloof met stomheid werd
geslagen. Daarom was er in zijn plaats een vervanger aangesteld, onder wiens
supervisie die toenmalige loting is gehouden.
21. Maria, die zowel met Zacharias
als met diens plaatsvervanger in familierelatie stond, werd daardoor tot
dubbel ijverig werken aangespoord: ze wilde heel vlug, zo mogelijk als eerste met
haar taak klaar zijn.
22. Maar zij verdubbelde haar vlijt
geenszins uit eerzucht; bij haar ging het er uitsluitend om God een vreugde te
bereiden door haar taak zo goed en zo vlug mogelijk af te maken.
23. Zij begon eerst aan het
scharlaken; dat moest met grote oplettendheid worden gesponnen, om de draad zo
gelijk mogelijk op dikte te krijgen.
24. Maria nu spon het scharlaken met
grote vaardigheid; zelfs zo bekwaam deed zij dat, dat iedereen, die bij Jozef
over de vloer kwam hogelijk verbaasd was over die werkelijk uitzonderlijke aanleg
van Maria.
25. In slechts drie dagen was
Maria al met het scharlaken klaar, waarna ze direct aan het purper begon. Maar,
omdat ze dat telkens moest bevochtigen, moest ze tijdens het werk vaak met de
kruik naar buiten om water te gaan halen.
3
Aankondiging
van de geboorte des Heren door een engel.
Maria's
nederige overgave
Toen Maria nu op een vrijdagmorgen
weer eens met de kruik naar buiten ging om water te halen, hoorde zij
plotseling een stem, die haar als volgt aansprak:
2. 'Wees gegroet, 'Gij vol van genade
des Heren. De Heer is met U. Gij zijt de Gezegende onder alle vrouwen. ,
3. Maria schrok hevig van die stem;
zij begreep niet waar die vandaan kwam. Snel keek ze naar links en naar rechts,
maar ze kon niemand ontdekken, die gesproken kon hebben. ..(zie noot 8).
4. Hierdoor werd ze
nog angstiger, pakte ijlings de reeds gevulde kruik en rende terug, naar huis
en naar binnen. 5. Bevend van schrik kwam zij daar aan, zette eerst de waterkruik
op z'n plaats, nam vervolgens het purper weer ter hand, ging op het
spinstoeltje zitten en begon toen ijverig verder te spinnen.
6. Ze was
echter maar nauwelijks weer op dreef, of zie, daar stond de Engel des Heren
voor het nijvere meisje en zei:
7. 'Wees maar niet bang, Maria, want
je hebt voor het aanschijn des Heren grenzeloos grote genade gevonden. Je moet
namelijk weten dat je zwanger zult worden van het Woord Gods!'
8. Toen Maria dit gehoord had,
trachtte zij zich op de betekenis van deze \Voorden te bezinnen, maar ze kon de
zin ervan niet begrijpen. Ze zei dus tegen de Engel:
9. 'Hoe zou dat dan wel moeten
gebeuren, ik ben immers niet eens getrouwd? Hoe zou ik dan zwanger kunnen
worden zoals andere vrouwen, die wel getrouwd zijn en die kinderen baren? Ik
heb niet eens kennis gemaakt met een man, die met mij zou willen trouwen! ...,
(zie noot 9).
10. Nu sprak de Engel opnieuw tot
Maria: 'Luister uitverkorene maagd van God! Zó zal het niet gebeuren, maar de
Kracht des Heren zal je overschaduwen!
11. Daarom zal het Heilige dat uit je
geboren zal worden dan ook de "Zoon des Allerhoogsten" worden
genoemd!
12. Bij Zijn geboorte moet je Hem de
naam Jezus geven, want Hij zal zijn Volk verlossen van al zijn zonden, van het
vonnis en van de eeuwige dood.' (zie noot 10).
13. Maria viel echter voor de Engel op
haar knieën en ze zei: 'Omdat ik des Heren dienstmaagd ben, geschiede mij naar
Zijn Wil, overeenkomstig hetgeen U gezegd hebt!' Toen verdween de engel en
Maria ging weer aan het werk.
4
Maria
's kinderlijk-onschuldig gesprek met God, en het antwoord van boven
Toen de Engel nu verdwenen was, loofde
en prees Maria God de Heer, terwijl ze bij zichzelve sprak:
2. O, maar wat ben ik dan toch wel
voor U, o Heer, dat U mij een dergelijke grote genade wilt bewijzen?!
3. Ik zal dus zwanger worden zonder
ooit een man bij mij te hebben gehad; ik weet trouwens niet eens in hoeverre
een man anders is dan ikzelf ben!
4. En, weet ik dan eigenlijk wel
precies wat het betekent: zwanger te zijn? ° Heer, U weet dat ik het niet weet,
zelfs dat niet.
5. En zou ik dan wel weten wat het
betekent als men zegt 'dat een vrouw baart'? ° Heer, genade alstublieft, ik ben
pas een meisje van veertien, en ik weet over die dingen alleen maar wat van
horen zeggen; feitelijk weet ik immers niets!
6. Ach, hoe zal het mij arme stumper
dan vergaan, als ik zwanger zal zijn, terwijl ik niet eens weet wat zo'n
toestand allemaal inhoudt?
7. Wat zal vader Jozef wel zeggen,
als ik hem vertel, of als hij zelf bemerkt, dat ik zwanger zou kunnen zijn?
8. Iets ergs kan trouwens zwanger ook
niet zijn, en zeker niet als een maagd door de Heer Zelf daartoe wordt
uitverkoren, zoals indertijd ook Sara.
9. Ik heb immers vaak genoeg in de
Tempel gehoord hoe blij vrouwen zijn om hun zwangerschap.
10. Het zwanger-zijn moet dus wel iets
heel goeds zijn, iets dat gelukkig maakt, ik zal dus vast en zeker ook wel blij
zijn, als het mij door God vergund wordt zwanger te zijn.
11. Maar wanneer zal het gebeuren, o
wanneer, en hoe? Of zou het al gebeurd zijn? Ben ik nu al zwanger, of moet ik
het nog worden?
12. O Heer, Gij eeuwig Heilige van
Israël, geef mij, Uw arme maagd, toch alstublieft een teken als het gebeuren
gaat, dan zal ik U tenminste kunnen loven en prijzen.
13. Toen zij deze woorden vormde,
voelde Maria zich zachtjes gestreeld door een lichte ademtocht, terwijl een
uiterst tedere Stem zachtjes tot haar sprak: (zie noot 11)
14. Maria, maak je geen onnodige
zorgen; je hebt ontvangen, en de Heer is met je. Ga maar weer rustig aan je
werk en maak het af, want zoiets zal er in de toekomst voor de Tempel nooit
meer gemaakt worden.
15. Nu viel Maria op haar knieën, bad
tot God en loofde en prees Hem voor deze zo bijzondere Genade. En na aldus
haar Heer te hebben geprezen, stond zij op en nam ze haar werk opnieuw ter
hand.
5
Afdracht
door Maria van haar voltooide Tempelwerkstuk.
Maria
's reis naar haar nicht Elizabeth
Binnen enkele dagen kwam Maria nu ook
met het purperdraad klaar, schikte het (in strengen), en legde vervolgens het
scharlaken bij het purper.
2. Toen dankte zij God voor de genade,
dat Hij haar in staat had gesteld om haar taak zo goed te voltooien, wikkelde
vervolgens het spinsel in zuiver linnen, en ging ermee op weg naar Jeruzalem.
3. Tot aan de bouwplaats, waar Jozef
aan het werk was liep ze alleen, maar van daar af begeleidde Jozef haar weer
naar Jeruzalem en naar de Tempel.
4. Daar aangekomen, leverde zij haar
werk zo vlug mogelijk aan de hogepriester af.
5. Deze monsterde het scharlaken en
het purperdraad nauwkeurig en bevond het werkelijk uitmuntend, zodat hij Maria
vol lof verwelkomde met de volgende woorden:
6. 'Maria, een dergelijke aanleg kan
je niet zonder meer van nature eigen zijn; het is de Heer, Die hier de Hand in
heeft gehad!
7. Daarom heeft God je verheven; je
bent de Gezegende onder alle vrouwen van deze Aarde door God de Heer, want jij
bent de eerste, die haar taak voor de Heer in de Tempel hebt afgeleverd!' (zie
noot 12).
8. Maria, het hart vervuld van deemoed
en vreugde, sprak tot de hogepriester:
9. 'Eerwaarde dienaar des Heren in
Diens Heiligdom, U moet mij niet zozeer loven en boven de anderen verheffen;
want deze prestatie is niet zozeer de mijne als uitsluitend die van de Heer ,
Die mijn hand geleid heeft!
10. Daarom zij Hem alléén alle roem,
lof en eer; Hem zij mijn liefde en mijn aanbidding zonder onderbreking, Hem
alleen!'
11. Nu zei de hogepriester: Amen,
Maria, zuivere dienstmaagd des Heren, dat heb je voor de Heer prachtig gezegd!
Je kunt nu weer tevreden naar huis gaan; de Heer zij met je!'
12. Dus stond Maria nu op en ze
vertrok met Jozef, terug naar diens bouwplaats. Daar nam zij een kleine
maaltijd tot zich, bestaande uit brood, melk en water. ..(zie noot 13).
13. Nu woonde er, zowat een halve
dagreis van die bouwplaats vandaan, aan de overzijde van een klein gebergte,
een nicht van Maria, Elizabeth genaamd, die zij graag wilde bezoeken, en ze
vroeg Jozef dus toestemming daarvoor (zie noot 14).
14. Jozef stond haar dat maar al te
graag toe, en hij gaf haar te dien einde zijn oudste zoon als gids mee, die
zóver met haar moest meegaan, totdat zij het huis van Elizabeth kon zien.
6
Wonderlijke
ontvangst van Maria bij Elizabeth. Deemoed en
wijsheid van Maria. Een evangelie voor vrouwen..
Maria 's terugkeer naar Jozef
Toen zij was aangekomen bij het huis
van Elizabeth, klopte Maria vlug maar ook schuchter op de deur, zoals bij de
joden gebruikelijk was.
2.
Maar toen Elizabeth dat zachte geklop hoorde, dacht ze: wie kan daar nu zo
ongewoon zachtjes kloppen?
3. 't Zal wel weer een kind van de
buren zijn. Want mijn man kan het niet zijn; die zit in de Tempel nog de
verlossing af te wachten van de stomheid, die hem als straf is opgelegd.
4. Dit werk hier is te belangrijk dan
dat ik dat terwille van een ondeugend kind zou moeten onderbreken!
5. Nee hoor, dát doe ik niet! Het is
tenslotte werk voor de Tempel, dat vóór alles gaat! Dat kind wil mij vast
alleen maar een beetje plagen, zoals gewoonlijk!
6. Laat ik maar liever flink blijven
doorwerken, en dat kind maar mooi laten kloppen. ..
7. Maar nu klopte Maria nóg een keer,
en nu begon het kindje in Elizabeth 's schoot te trappelen van vreugde, en zijn
moeder hoorde een fijn stemmetje, vanuit de streek wáár het kindje trappelde,
en dat stemmetje zei.: (zie noot 15).
8. 'Ga moeder, ga vlug, want de moeder
van mijn en uw Héér, van mijn en uw God, staat aan de deur te kloppen! Zij komt
op familiebezoek!'
9. Toen Elizabeth dat hoorde gooide ze
haar werk neer en rende naar de deur om Maria open te doen.
10. Zij zegende haar eerst -zoals
gebruikelijk was -en sloot haar dan in haar armen met de woorden:
11. 'O Maria, jij bevoorrechte onder
alle vrouwen, jij bent de Gezegende onder alle vrouwen en gezegend is de Vrucht
van je schoot. .~.
12. O Maria, jij reine maagd van God,
waaraan verdien ik deze grote genade, dat de moeder van mijn Heer en mijn God
mij bezoekt?!'
13. Maria begreep echter niets van al
die ongewone taal; ze zei tegen Elizabeth:
14. 'Lieve nicht, ik kom je maar
gewoon een bezoek brengen..; heb je het over mij? Daar begrijp ik helemaal
niets van! Ben ik dan werkelijk al zwanger, nu jij mij moeder noemt?'
15. Elizabeth antwoordde Maria met:
'Weet je, toen jij voor de tweede maal klopte, trappelde terstond het kindje
dat ik onder mijn hart draag, van vreugde; het groette jou al bij voorbaat in
mijn binnenste!'
16. Nu bezon Maria zich en bedacht
wat de Engel Gabriël haar had gezegd, overigens zonder het ook nu nog te
begrijpen. Ze zei:
17. 'O grote God van Abraham, Izaak
en Jacob, wat hebt U toch aan mij gedaan? Wat kan ik dan wel zijn, dat alle
geslachten der Aarde mij zalig moeten prijzen?' (zie noot 16).
18. Maar nu zei Elizabeth: 'O Maria,
uitverkorene van God, kom nu toch eindelijk eens binnen, en kom eerst wat op
je verhaal, dan kunnen we daarna verder praten en samen God loven en prijzen,
zo goed we maar kunnen!'
19. Nu volgde Maria Elizabeth naar
binnen, at en dronk wat om zich te sterken en kwam tenslotte in een opgewekte
stemming.
20. Nu vroeg Elizabeth Maria
honderduit over alles wat ze in de Tempel had meegemaakt als pleegkind des
Heren, en hoe dat alles bij haar was overgekomen...
21. Maar M aria sprak: 'Lieve nicht,
jij bent toch immers ook een door de Heer bijzonder gezegende! Je zult me vast
wel begrijpen als ik je zeg van mening te zijn dat wij vrouwen er niet
verstandig aan zouden doen als we zaken zouden willen doorpraten, die door God
zijn vóórbehouden aan de zonen van Aäron; naar mijn overtuiging zijn wij
daartoe niet eens in stáát!
22. Het lijkt mij, dat wij de
goddelijke dingen moeten overlaten aan God Zelf, en aan degenen, die Hij
daartoe heeft aangesteld; wij moeten daar niet over inzitten! ,
23. Als wij God maar boven alles beminnen en
ons aan Zijn geboden houden, dan leven wij geheelovereenkomstig onze staat;
wat daarbuiten valt behoort tot de verantwoordelijkheid van die mannen, die de
Heer daartoe roept en uitverkiest!
24. Ik wil maar zeggen, lieve nicht,
zo hoort het! Laat mij dus nu maar niet uit de Tempel klappen, daar wordt het
immers niets beter of slechter door! (zie noot 17). Zodra de Heer Zelf de tijd
rijp acht, zal Hij de Tempel zeker straffen en zuiveren!'
25. In deze woorden erkende Elizabeth
de diepe deemoed en nederigheid van Maria, en ze zei nu spontaan tegen haar:
26. ' Ja, jij bent inderdaad vervuld
van Gods genade! Met zo 'n buitengewone schroomvalligheid moet je bij God wel
Diens hoogste genade ten deel vallen !
27. Want zoals jij spreekt, kan alleen
de zuivere onschuld zelf spreken! En wie zo leeft als jij, die leeft heel zeker
in gerechtigheid voor God en voor de wereld!'
28. Maar Maria antwoordde:
'Rechtvaardig leven we niet uit onszelf; het komt van de Heer, en het is genade
!
29. Wie meent rechtvaardig te leven
uit zichzelf, die leeft zeker allerminst gerecht voor God; maar wie zijn te
kort schieten steeds tegenover God bekent, hij is het, die voor God gerechtvaardigd
leeft !
30. Maar hoe ikzelf leef. .., ik weet
het niet! ...: mijn leven is een en al genade! Daardoor kan ik ook niet anders
dan de Heer voortdurend liefhebben, loven en prijzen met al mijn krachten! En,
als jouw leven dus net is als het mijne, dan doe je net zo; de Heer zal daarin
dan meer behagen scheppen, dan wanneer wij alsmaar met elkaar over het tempelgebeuren
zouden babbelen!'
31. Elizabeth bemerkte zeer goed, dat
er een goddelijke Geest van Maria uitstraalde, haar nieuwsgierigheid naar het
tempelgebeuren gaf ze op, en zij gaf zich verder helemaal over aan Gods Wil,
terwijl zij Hem loofde en verheerlijkte 32. In deze onderlinge verstandhouding
bleef Maria nog drie volle maanden bij Elizabeth, en zij hielp haar gedienstig
bij alle huishoudelijke werkzaamheden.
33. Inmiddels had Jozef ook zijn bouw
voltooid en was hij met zijn zoons naar huis teruggekeerd, waar hij nu het door
hem gehuurde stukje grond bewerkte.
34. Maar op een avond zei hij tegen
zijn oudste zoon: ' Joël, ik zou graag willen, dat je voor morgenochtend mijn
lastdier rijklaar maakt, want ik moet Maria gaan halen.
35. Dat kind is nu al drie maanden
van huis, en ik weet niet hoe het daar met haar gaat!
36. Want al is zij dan bij de vrouw
van die met stomheid geslagen priester, toch weet je maar nooit of zelfs dat
huis is gevrijwaard tegen alle bekoringen van hem, die zelfs Eva wist te
verleiden!
37. Ik wil daar dus morgen heengaan en
het meisje terughalen, opdat Israëls zonen niet te eniger tijd kwaad van mij
zullen spreken, en opdat de Heer mij niet zal behoeven te straffen omdat ik
voor haar niet zorgvuldig ben geweest.’
38. Joël ging dus doen wat Jozef hem
had opgedragen, maar hij was daar nauwelijks mee klaar, of Maria stond al op
het erf, groette Jozef, en vroeg hem om weer in zijn gezin te mogen worden
opgenomen.
39. Jozef, door dit zo plotselinge
verschijnen van Maria volledig verrast, vroeg meteen: 'Ben jij het wel,
ontrouwe huisgenote?!'
40. Maria sprak: ' Ja, ik ben het;
maar ontrouw ben ik niet, want ik was allang, en graag, weer teruggeweest, als
ik maar alleen over dat beboste gebergte zou hebben gedurfd, maar dat durfde ik
niet! En U. ..zond ook niemand om mij te halen! Ik moest dus wel zo lang
wegblijven!
41. Gelukkig kwamen er vandaag drie
Levieten bij de vrouw van Zacharias op bezoek; die hebben mij toen zij naar
Jeruzalem teruggingen meegenomen. Zij brachten me tot aan de grens van Uw
grond, zegenden mij en Uw gezin, en trokken verder, waarna ik naar U ben
teruggerend, lieve vader Jozef. ' (zie noot 18).
42. En, hoewel Jozef Maria nog graag
wat zou hebben willen uitfoeteren vanwege dat lange uitblijven, kon hij dat
toch niet over zijn hart verkrijgen. Ten eerste had Maria's stem zijn gevoelige
hart daartoe te zeer ontroerd, en op de tweede plaats moest hij eigenlijk zelf
schuld bekennen, omdat hij Maria niet eerder door een bode had laten halen!
43. Hij liet haar dus bij hem komen om
haar te zegenen, en nu vloog het meisje op hem af om hem te liefkozen, zoals
alle onschuldige kinderen dat bij hun ouders en bij andere weldoeners plegen
te doen.
44. Dit nu ontroerde Jozef hevig, en,
van edele vreugde vervuld, zei hij: 'Weet je, ik ben arm en al bejaard, maar
jouw kinderlijke liefde doet mij mijn armoede en leeftijd vergeten! De Heer
heeft mij jou gegeven om mij daarmee een groot plezier te doen! En ik ben blij
dat ik nog kan werken om jou, mijn kind, een goed stuk brood te kunnen geven!'
45. Terwijl hij dit zei, liepen de
oude man de tranen over de wangen. Maar Maria droogde die handig af, en zij
dankte God, dat Hij haar zo'n goede pleegvader had gegeven...
46. Het was Jozef op dat moment als
hoorde hij psalmen zingen voor zijn huis.
7
Jozefs
vermoedens en zijn profetie. Maria's troost. Gezegend avondbrood.
Maria's
zwangerschap wordt duidelijk
Vervuld van verheven vermoedens, zei
Jozef tot Maria: 'Kind van den Heer, in jou is aan mijn huis veel vreugde
geschonken; mijn ziel is vervuld van hóge verwachtingen!
2. Maar ook weet ik, dat de Heer
degenen die Hij liefheeft pijnlijk pleegt te treffen; laten wij Hem daarom
steeds vragen, dat Hij voor ons steeds genadig moge zijn en barmhartig!
3. Het is zelfs mogelijk dat de Heer
door jou en mij de oude vermolmde Ark van het Verbond vernieuwd zou willen
zien!
4. Maar, als zoiets inderdaad op
handen zou zijn. ..: wee dan jou en mij! Dan zullen wij nog bijzonder zwáár
werk te verzetten krijgen! Maar laten we het hier voorlopig maar bij laten!
5. Kome wat komen moet; tegenhouden
kunnen wij het toch niet. Maar als het komt, dan zullen we erdoor, als door
een machtige Hand, gegrepen worden, en sidderen zullen we voor de Wil van Hem,
Die de grondvesten der Aarde bevestigd heeft!'
6. Maria, die van dit alles helemaal
niets begreep, trachtte de er zeer bezorgd uitziende Jozef te troosten en zei:
7. 'Lieve vader Jozef, nu moet U niet
treurig worden om wat de Heer met ons wil; we weten toch immers dat Hij met
Zijn kinderen steeds het beste voorheeft! Als Hij altijd al was met degenen die
Hem liefhebben. ..zoals Hij het was met Abraham, met Izaak en Jacob, en met ons
tot nu toe, wat zou ons dan helemaal aan leed en aan naars kunnen overkomen?!'
8.
Door deze troostwoorden gerustgesteld, dankte Jozef de Heer in zijn hart zo
goed hij maar kon, omdat Hij hem in Maria zo'n lieve troostengel had gegeven,
waarna hij besloot met te zeggen:
9. 'Kinderen, de avond is al ver
gevorderd; laten we dus de lofzang zingen, en dan een gezegende avondboterham
eten en naar bed gaan.'
10. Dit deden ze. Maria ging vlug
brood halen en Jozef deelde het uit; wel was het hoogst verwonderlijk dat dit
brood ditmaal zo bijzonder fijn smaakte!
11. Het commentaar van Jozef was: '
Alle lof aan de Heer; wat Hij zegent, dat smaakt steeds opperbest!'
12. En op uiterst lieflijke en wijze
toon voegde Maria daar aan toe: 'Ziet U nu wel, lieve vader, dat U voor de
bezoekingen des Heren geen vrees hoeft te koesteren: ze zijn tevens Zijn
bijzonder kostelijke zegeningen!'
13. En nu Jozef weer: ' Ja, ja, brave
dochter des Heren, je hebt gelijk! AI wat de Heer mij zal willen opleggen zal
ik geduldig verdragen, want al te zwaar zal Hij Zijn last voor mij niet maken
en Zijn juk zal ook niet te hard voor mij zijn; ...Hij is immers een Vader vol
van Goedheid en Erbarmen, zelfs in Zijn IJverzucht! Laat Zijn Heilige Wil dus
maar altijd geschieden!'
14. Hierna ging de vrome familie ter
ruste en de volgende dagen werden besteed aan huiselijke werkjes.
15. Dag na dag werd Maria zwaarder.
Zelf merkte zij dat maar al te goed, en zij probeerde dan ook haar zwangerschap
voor Jozef en diens zonen zo goed mogelijk te verbergen.
16. Maar na verloop van twee maanden
hielp haar dat verbergen niet meer. Jozef kreeg argwaan en in het geheim
overlegde hij met een van zijn vrienden te Nazareth over wat er met Maria toch
wel voor bijzonders aan de hand zou kunnen zijn.
8
De
mening van de dokter. Jozef ondervraagt Maria.
Maria's
verklaring
Die vriend van Jozef nu was een
deskundige, want hij was arts, bekend met de krachten van de kruiden, en bij
moeilijke bevallingen stond hij niet zelden de kraamvrouwen terzijde.
2. Hij ging met Jozef mee naar huis en
observeerde Maria heimelijk. Daarna zei hij tegen Jozef:
3. 'Luister broeder van Abraham,
Izaak en Jacob; een vreselijk onheil heeft je huis getroffen! Je moet namelijk
weten dat dit meisje zwanger is en in vergevorderde staat!
4. Maar, je hebt er zelf mede schuld
aan! Zes maanden aan één stuk was je voor je bouwopdracht van huis! En wie
heeft er dan intussen op dat meisje moeten passen?'
5. Jozef
antwoordde hem: 'Beste man, van al die tijd was Maria nauwelijks drie weken aan
één stuk thuis, en dat dan nog in het begin van de tijd dat ze bij mij is komen
inwonen. Daarna was ze drie volle maanden bij haar nicht Elizabeth.
6. Sedertdien zijn er nu weer twee
maanden voorbijgegaan, waarin ze onafgebroken onder mijn hoede was, en ik heb
nooit gemerkt dat er iemand bij haar was, noch openlijk, noch ook in het
geheim!
7. Trouwens ook tijdens mijn
afwezigheid is ze in goede handen geweest; en mijn zoon, die haar naar
Elizabeth heeft gebracht, heeft mij tevoren de meest dure eed gezworen, dat hij
tenzij in geval van nood -heel de weg lang, zelfs haar kleed niet ook maar zou
aanraken!
8. Wat mijn huishouden betreft weet
ik dus met grote zekerheid dat Maria beslist rein gebleven is, maar, of dat
ook het geval is geweest in het huis van Zacharias, dat is een heel andere
vraag!
9. Of zou haar in de Tempel iets
kunnen zijn overkomen, door de een of andere tempeldienaar misschien! De Heer
beware mij ervoor dat ik dat serieus mogelijk zou achten! Zoiets zou de Heer
allang aan het licht hebben gebracht, door middel van de niet te misleiden
wijsheid van de hogepriester!
10. Maar ik weet al wat ik zal doen om
op het spoor van de waarheid te komen! Bedankt beste vriend en ga in vrede!
Dan zal ik mijn gezin eens duchtig aan de tand voelen!'
11. Jozefs vriend liet zich nu niet
langer ophouden en vertrok. Jozef wendde zich dus dadelijk tot Maria en zei:
12.
'Kind, hoe zal ik mijn hoofd nog ooit tot God kunnen opheffen? Wat moet ik nu
toch wel van je denken?
13. Heb ik je dan niet als een reine
maagd uit de Tempel tot mij genomen? Heb ik je dan niet trouw met mijn
dagelijks gebed willen behoeden met de hulp van de trouwe leden van mijn
gezin?!
14. Ik bezweer je me te zeggen wie het
is, die het gewaagd heeft mij te bedriegen; die zich zo schandelijk heeft
vergrepen aan mij, die een zoon van David ben; en aan jou ook, die toch ook uit
het Huis van David stamt!
15. Wie heeft jou, een aan de Heer
gewijde maagd, verleid en te schande gemaakt? Wie heeft het bestaan om jouw zo
bijzonder zuivere inborst zó te vertroebelen, dat hij een tweede Eva van jou
heeft gemaakt? !
16. Want ja, nu herhaalt zich de oude
geschiedenis van Adam aan mij persoonlijk; het lijkt wel of je, net als Eva,
door een slang betoverd bent!
17. Geef dus antwoord op mijn vraag!
Maar pas goed op je woorden want het zal je niet gelukken mij te bedriegen!'
En, overmand door verdriet en ergernis, wierp Jozef zich op een zak met as en
huilde !
18. Maar Maria kon van schrik en
verdriet geen woord uitbrengen; ze begon hevig te huilen en te snikken en ze
beefde van angst.
19. Nu kwam Jozef weer overeind en
met een wat kalmere stem zei hij tegen Maria:
20. 'Kind van God, dat Hij nota bene
Zelf onder Zijn hoede heeft genomen, waarom heb je mij dit aangedaan? Waarom
heb je je zo vergooid en je God zo vergeten?!
21. Hoe heb jij, die in het Allerheiligste
bent opgevoed, zoiets kunnen doen?! Jij, die als uit de handen van engelen bent
gevoed, en die die stralende heilige dienaren van God als het ware steeds tot
speelmakkers had?! Spreek toch en houd je tegenover mij niet langer van de
domme!'
22. Nu vermande Maria zich en zei:
'Vader Jozef, Uw strenge rechtvaardigheid moge terecht zijn, toch zeg ik u:
Zowaar er een God bestaat, zo waar ook ben ik rein en onschuldig, en tot op dit
ogenblik heb ik mij aan geen man ooit gegeven!'
23. Nu vroeg Jozef dus: 'Vanwaar kan
dan datgene zijn, dat je onder je hart draagt?'
24. Maria nu weer: ' Ach, ik ben nog
maar een kind en ik ken Gods Geheimen niet! Maar als U luisteren wilt, zal ik U
zeggen wat mij is overkomen! Maar, dat is dan ook even wáár, als het feit dat
er een rechtvaardige God over ons heerst!'
9
Maria ’s verhaal over
de heilige en geheimzinnige gebeurtenissen. Jozefs angst en zijn zorg; zijn
besluit om Maria weg te sturen. Wenk van de Heer aan Jozef in een droom. Maria
blijft in Jozefs huis
Nu vertelde Maria aan Jozef wat haar
was overkomen toen zij nog aan het purperspinsel werkte. Zij besloot haar
verhaal met deze plechtige verzekering.
2. 'Daarom Vader zeg ik het nogmaals:
Zowaar de Heer van Hemel en Aarde leeft, zo waarlijk ben ik rein en weet ik van
geen man iets af! Maar evenmin weet ik iets af van het geheim Gods, dat ik nu,
tot mijn eigen groot verdriet onder het hart moet dragen!'
3. Vreselijk geschrokken, en als met
stomheid geslagen stond Jozef daar nu voor Maria: Maria 's woorden drongen diep
door in zijn van kommer vervulde ziel; zijn heimelijke vermoedens bleken dus
inderdaad bevestigd!
4. Piekerend over wat hem nu te doen
stond, dacht hij bij zichzelf:
5. Als ik haar -voor het oog van de
wereld onweerlegbare zonde zou negeren, alsof ik daarin geen kwaad meer zou
zien, zal ik ongetwijfeld voor een schender van de Wet worden gehouden, en de
daarop staande straf zou ik beslist niet kunnen ontgaan. ..
6. Maar als ik - tegen mijn rotsvaste
overtuiging in - haar als een ordinaire zondares bij Israëls zonen zou gaan
aangeven, terwijl wat zij onder het hart draagt -en daarin was zij niet mis te
verstaan! -nota bene van een engel is. ..,
7. dan zal ik door God de Heer worden
beoordeeld als iemand, die onschuldig bloed uitlevert aan de doodstraf!
8. Wat kan ik dus met haar beginnen?
Moet ik haar stilletjes verlaten, dat wil zeggen kan ik haar heimelijk
verwijderen uit mijn huis (zie noot 19), en haar ergens in de buurt van de
Griekse enclave/grens (zie noot 20) in het gebergte verstoppen? Of zou ik het
moeten zien uit te houden tot de dag des Heren, waarop Hij mij zelf dan wel zal
zeggen, wat ik moet doen.
9. Maar stel dat er morgen of
overmorgen iemand uit Jeruzalem bij mij komt die Maria zou herkennen, wat dan?
Ja, het zal wel het beste zijn dat ik haar in het geheim doe verdwijnen, zonder
dat -buiten mijn kinderen uiteraard iemand anders er iets van te weten komt!
10. Mettertijd zal de Heer haar
onschuld zeker doen blijken, dan zal alles weer veilig in orde zijn ; ja, zo
moet het dan maar, in de Naam des Heren!
11. Jozef deelde dit nu heimelijk aan
Maria mee, en zij beloofde zich te zullen schikken in dit goed bedoelde
besluit van Jozef, waarna zij, het was inmiddels laat geworden, naar bed ging.
12. Jozef, moe van het vele gepieker,
viel eveneens in een sluimer. ..en zie, nu verscheen hem een Engel des Heren
in een droom, die tot hem sprak:
13. ' Jozef, voor Maria, die des Heren
zuiverste maagd is, hoef je niet in angst te zitten! Want wat zij onder het
hart draagt, is verwekt door de Heilige Geest Gods; en bij Zijn geboorte moet
je Hem de naam Jezus geven!'
14. Op ditzelfde moment werd Jozef uit
zijn slaap gewekt en hij prees de Heer, Die hem zozeer had begenadigd.
15. Inmiddels was het morgen geworden
en kwam Maria reisklaar naar Jozef toe in de veronderstelling dat het tijd
was om te vertrekken.
16. Maar Jozef omhelsde het kind nu
innig en zei tegen haar: 'Maria, jij bent zo zuiver! Je mag toch bij mij
blijven; de Heer heeft mij namelijk zojuist over jou een machtig getuigenis
gegeven, want wat uit jou geboren gaat worden moet " Jezus" worden
genoemd!'
17. Aanstonds begreep Maria nu dat de
Heer met Jozef had gesproken, omdat zij dezelfde naam hoorde noemen, die de
Engel haar had opgegeven, terwijl zij daarvan nog niets aan Jozef had verteld !
18. Van nu af behoedde Jozef het
meisje met grote zorgvuldigheid; hij liet het haar aan niets ontbreken dat zij
in haar toestand nodig had!
10
De
Romeinse volkstelling. Jozef is verhinderd aanwezig te zijn bij het volksberaad
te Jeruzalem.
Annas de
verrader
Twee weken na deze gebeurtenis werd
er te Jeruzalem een breed overleg gehouden. Men had namelijk van enkele te
Jeruzalem woonachtige Romeinen vernomen, dat de keizer van plan zou zijn het
gehele joodse volk te laten tellen en registreren.
2. Dit bericht had bij de joden veel
onrust veroorzaakt, omdat het hun verboden was mensen als nummers te tellen
(zie noot 21).
3. Om een en ander te bespreken
belegde de hogepriester een grote vergadering, waar alle oudsten en alle
beoefenaren van kunsten en wetenschappen, waartoe Jozef ook gerekend werd,
moesten verschijnen (zie noot 22).
4. Maar Jozef, die bouwhout nodig had,
had toen juist een zoektocht ondernomen in de bergbossen en was daartoe een
aantal dagen van huis.
5. De bode uit Jeruzalem, die Jozef
had willen bezoeken om hem voor die grote vergadering uit te nodigen, trof
Jozef niet thuis. Hij gaf daarom aan een van de oudere zonen van Jozef te verstaan
dat deze, zo gauw Jozef thuis zou komen, hem een en ander zonder verwijl en
als zijnde zeer dringend moest mededelen.
6. Jozef kwam de volgende ochtend al
thuis en zijn zoon Joses stelde hem direct op de hoogte van het bericht uit
Jeruzalem.
7. Maar Jozef zei tegen hem: 'Vijf
dagen heb ik nu in het gebergte rondgesjouwd en ik ben verschrikkelijk moe.
Als ik mijn voeten niet eerst een paar dagen rust gun dan zullen ze mij beslist
niet veellanger meer kunnen dragen. En dat noopt mij om ditmaal geen gehoor te
geven aan die oproep uit Jeruzalem.
8. Overigens helpt die hele vergadering
toch geen zier, want de machtige Romeinse keizer, die nu ook al in het land der
Scythen zijn scepter zwaait, zal nauwelijks notitie nemen van ons beraad; wij
zullen toch moeten doen wat hij wil! ...Dus blijf ik nu maar fijn thuis.'
9. Maar drie dagen later kwam er uit
Jeruzalem een zekere Annas, een van de vooraanstaande schriftgeleerden, om
Jozef aan de tand te voelen (zie noot 23) ...:
10. 'Jozef, je bent toch kunstbeoefenaar
en kenner van de Schrift en uit de stam van David. ..Ik moet je vragen: waarom
ben je niet naar de vergadering gekomen?
11. Jozef gaf hem ten antwoord: 'Weet
U, ik was vijf dagen achtereen op bergtocht en wist van die oproep niets af. ..
12. Toen ik thuiskwam was ik te moe en
te zwak om onverwijld naar Jeruzalem te kunnen komen. Bovendien had ik - nog
afgezien daarvan -al direct begrepen dat heel die grote vergadering weinig of
geen nut zou kunnen hebben.’
13. Terwijl Jozef aan het woord was
keek Annas rond en ontdekte ongelukkigerwijs het hoogzwangere meisje.
14. Stomverbaasd verliet hij het huis
en haastte zich met de grootste spoed naaf Jeruzalem.
15. Toen hij daar buiten adem aankwam
ijlde hi j naar de hogepriester, en sprak tot hem
16. 'Luister Eerwaarde; dan hoeft u
mij niet andermaal te vragen, waarom de zoon van David niet ter vergadering is
verschenen: ik heb in zijn huis onwaarschijnlijke gruwelen ontdekt! ...
17. Die Jozef namelijk, die van God en
van U een vertrouwensvotum ontving doordat U hem de
.maagd des Heren toevertrouwde, heeft
zich verschrikkelijk misdragen tegen God en tegen U. ,
18. Deze mededeling had de
hogepriester hevig doen schrikken; afgebeten en bits vroeg hij Annas: 'Hoe zit
dat dan? Spreek de waarheid, en volledig, of anders ben jijzelf vandaag nog
een man des doods! ...,"
19. Annas nu weer: 'Hij heeft zich op
schandalige wijze vergrepen aan de maagd Maria die hij, volgens Gods Wil uit
deze Tempel onder zijn hoede heeft gekregen! ...Haar vergevorderde staat van
zwangerschap lijkt mij daarvan een levend getuigenis!'
20. Maar de hogepriester verbeterde
hem: 'Neen. .., het is volledig uitgesloten dat Jozef dat gedaan zou
hebben...: Of geeft God-zelf soms ook al valse getuigenissen? ! ,
21. Maar Annas sprak: 'Zendt U er dan
Uw meest vertrouwde dienaren maar heen, dan zullen die U er wel van overtuigen
dat de maagd onmiskenbaar hoogzwanger is! En, als dat niet waar zou zijn, dan
mag U mij hier ter plaatse laten stenigen!'
11
De
hogepriester denkt over Maria 's toestand na. Aanhouding en verhoor van Jozef
en Maria. Jozefs klacht en zijn strijd met God.
Doodsoordeel
over Jozef en Maria.
Rechtsherstel
door een Godsoordeel. Maria wordt Jozefs vrouw
Nu beraadde de hogepriester zich een
poosje; hij overlegde bij zichzelf: wat moet ik doen? Annas is verschrikkelijk
jaloers vanwege die verloting van Maria, en. ..het advies van een jaloers man
moet je nooit opvolgen!
2. Maar. ..stel dat het nu toch eens
zo zou zijn als hij van Maria beweert, ...terwijl ik die zaak hier nonchalant
zou afdoen; ... de zonen Israëls zullen dan hevig tegen mij te keer gaan en
ongenadig rekenschap van mij eisen! ...
3. Ik zal dus maar heimelijk een paar
beambten naar Jozef toesturen. Als die dan inderdaad de situatie zo
aantreffen, dan moeten ze het meisje en Jozef maar dadelijk hierheen
meebrengen. ..
4.
Dienovereenkomstig werd besloten. In het geheim riep hij nu een paar
betrouwbare bedienden en stelde hen op de hoogte van wat mogelijk in het huis
van Jozef kon zijn gebeurd. Met de nodige instructies zond hij hen vervolgens
onverwijld naar Jozefs huis, opdat zij zouden weten te handelen ingeval een en
ander zou blijken waar te zijn.
5. Met de grootste spoed begaven die
dienaren zich nu naar Jozefs huis, waar zij alles inderdaad zo aantroffen, als
de hogepriester het hun had uitgeduid.
6. De oudste van hen zei derhalve
tegen Jozef: 'Wij zijn door de Tempel hierheen gestuurd om ons ervan te overtuigen
hoe het met het me is je is gesteld, omdat er over haar kwade geruchten tot de
hogepriester zijn doorgedrongen.
7. En, nu wij die treurige suggestie
helaas bevestigd vinden, raad ik je aan om goedschiks met ons mee te gaan naar
de Tempel opdat wij tegen je geen geweld behoeven te gebruiken; daar zul je dan
wel uit de mond van de hogepriester diens oordeel vernemen!'...
8.
Zonder tegenspraak zijn Jozef en Maria direct met die tempeldienaren meegegaan
naar het gerechtshof van de Tempel.
9. Toen zij daar voor de hogepriester
verschenen, vroeg die aanstonds uiterst verbaasd en op zeer ernstige toon aan
Maria:
10. 'Maria, waarom heb jij ons dit
aangedaan? ...Hoe heb je je ziel zo afschuwelijk durven belasten? ...
11. Je hebt de Heer, je God vergeten,
jij, die nota bene in het Allerheiligste bent opgevoed en die dagelijks voedsel
uit engelenhanden ontving. ..
12. Jij, die onafgebroken de lofzang
van de engelen kon horen,. ..en die je vermaakte, speelde en danste voor Gods
Aangezicht!. ..Geef antwoord! Waarom heb je ons dit aangedaan?' (zie noot 24).
13. Toen begon Maria hevig te snikken
en onder geweldig zuchten en huilen bracht zij eruit: 'Zo zeker als God, de
Heer van Israël leeft, zo zeker ook ben ik rein! Nooit heb ik mij aan een man
gegeven! Vraagt U maar aan Jozef, die door God Zelf werd uitverkoren!'
14. Nu wendde de hogepriester zich dan
tot Jozef en vroeg hem: , Jozef, ik bezweer je mij in de Naam van de Eeuwig
levende God onverbloemd te zeggen hoe dit is gebeurd! Heb jij dit gedaan?'
15. Nu sprak Jozef: 'Ik zeg U bij
alles wat U en mij heilig is, ... zo waarlijk de Heer, mijn God leeft, ...zo
waarlijk ook ben ik rein, ...zowel ten overstaan van dit meisje, als ten
overstaan van U en tegenover God!'
16. Maar de hogepriester ging
daartegen in en zei: 'Verzin geen leugens, maar spreek de waarheid tegenover
God! Dit zeg ik je: Jij hebt het huwelijksrecht gestolen, want je hebt niet
tevoren je hoofd gebogen onder de Hand van de Eeuwig geweldige, opdat Hij jouw
zaak zoude zegenen! Spreek toch de waarheid man! ...,
17. Verstomd onder het geweld van
deze beschuldigingen van de hogepriester, kon Jozef met geen enkel woord
antwoorden, ...daartoe waren de aantijgingen van de hogepriester te bitter
onrechtvaardig.
18. En omdat Jozef zich tegenover de
hogepriester maar in het diepste stilzwijgen bleef hullen, en ook beslist niet
wilde spreken, nam de hogepriester opnieuw het woord en zei:
19. 'Geef ons de maagd terug zoals je
haar uit de Tempel des Heren ontvangen hebt: ze was zo zuiver als de opkomende
zon op een heldere morgen!'
20. En Jozef stond daar maar , door
tranen overmand, totdat hij eindelijk, na een zeer diepe zucht, klaagde:
21. 'Heer God van Abraham,
Izaak en Jacob, wat heb ik, arme
grijsaard dan toch wel voor afschuwelijks voor U bedreven, dat U mij nu zo'n
zware slag moet toebrengen?!
22. Neemt U mij maar weg uit deze
wereld, want voor iemand, die tegenover U en tegenover heel de wereld steeds
leefde in gerechtigheid, is het ondragelijk om zulke smaad te moeten
ondergaan !
23. Mijn Vader David hebt U getuchtigd
omdat hij tegen Urias gezondigd had. ..
24. Maar ik heb mij nog nooit aan een
mens bezondigd, noch ook heb ik mij vergrepen aan enig menselijk goed, of ook
maar aan een dier! Tot in de kleinste details heb ik mij steeds aan de Wet gehouden;
O Heer, waarom slaat U, mij dan?
25. Laat U mij toch zien waarin ik
tegen U gezondigd heb, dan zal ik graag de vuurdood ondergaan! Maar, als ik
werkelijk gezondigd zou hebben tegenover U, ...dan zij vervloekt de dag, waarop
ik geboren ben!'
26. Door dit verweer van Jozef werd de
hogepriester verbitterd en hevig geïrriteerd sprak hij:
27. 'Nu goed dan, als jij je duidelijke
schuld tegenover God blijft ontkennen, zal ik jullie moeten verplichten het
vloekwater van God de Heer te drinken, zodat jullie zonden en voor jullie
zeIven en voor heel het volk duidelijk uitkomen!' (zie noot 25).
28.
N u nam de hogepriester vloekwater en deed Jozef daarvan drinken, waarna hij
hem volgens de wet naar een daartoe bestemd gebergte zond dat nabij Jeruzalem
gelegen was.
29.
En op dezelfde wijze liet hij ook de maagd van dit water drinken, waarna hij
ook haar naar het gebergte zond.
30. Drie dagen later kwamen zij beiden
ongedeerd terug, zodat heel het aanwezige volk zich er over verbaasde, dat van
hen geen zonde aan het daglicht was gekomen.
31. En de hogepriester, die zelf ook
mateloos verbaasd was, zei nu tot hen: 'Nu God de Heer jullie zonden niet
openbaar heeft willen maken, wil ook ik jullie niet veroordelen; ik spreek
jullie dus vrij van schuld en van straf!
32. Maar, omdat het meisje nu toch
zwanger is, moet zij -als boete -jouw vrouw zijn, omdat zij zwanger is
geworden, zonder dat ik daarvan tevoren op de hoogte was gesteld (zie noot 26).
Nooit zal zij meer een andere man mogen huwen, al zou zij nog zo jong weduwe
worden! Zo zij het! ...vertrekken jullie nu dus maar in vrede! 33. Nu nam Jozef
Maria mee naar zijn land en zijn huis; vervuld van vreugde loofde en verheerlijkte
hij zijn God, en zijn vreugde was daarom nu nog groter, omdat Maria nu zijn
wettige vrouw geworden was!
12
Gebod
van Augustus om alle inwoners van het land te schatten en te tellen.
Nieuwe
zorgen, nieuwe troost
Welgemoed bracht Jozef met Maria, die
nu zijn vrouw was, de resterende twee maanden thuis door en werkte extra hard
voor het onderhoud van Maria.
2. Maar toen vervolgens voor Maria de
tijd aanbrak, dat zij zou gaan baren, gebeurde er weer iets ergs, waardoor
Jozef in de grootste moeilijkheden geraakte!
3. De Romeinse keizer Augustus liet
namelijk in alle landen waarover hij regeerde een gebod uitgaan dat alle
volkeren van zijn rijk moesten worden geregistreerd en geteld, en dat zij
terwille van een juiste belastingheffing en ook voor de rekrutering moesten
worden beschreven (zie noot 27).
4. Voor de Nazareners was er uiteraard
geen uitzondering gemaakt, en dus was Jozef genoodzaakt om naar Bethlehem te
gaan, de stad van David, alwaar de Romeinse registratie-commissie gevestigd
was.
5. Toen hij op de hoogte kwam van dit
gebod -waarvoor hij trouwens al eens op een vergadering te Jeruzalem had
moeten verschijnen, zei hij bij zichzelf:
6. 'Heer God, dat is opnieuw een zware
slag voor mi j , nu juist in deze ti;::, nu Maria vlak voor haar bevalling
staat!
7. Maar wat kan ik anders doen? Ik
moet mijn zoons wel laten inschrijven, want die zijn dienstplichtig. Maar wat
moet ik in 's Heren naam met Maria beginnen?
8. Thuis laten kan ik haar niet. ..Wat
zou ze moeten beginnen, als inmiddels haar tijd zou zijn aangebroken?
9. Maar, neem ik haar mee, wie geeft
me dan de zekerheid dat zij niet onderweg al bevalt; dan zou ik immers ook niet
weten wat ik met haar zou moeten beginnen!?
10. Maar gesteld dat ik haar nog op
het nippertje voor de Romeinse ambtenaren zou weten te brengen, hoe zal ik
haar dan laten inschrijven? ...
11. Als mijn vrouw soms, ... maar
behalve de hogepriester en ikzelf weet niemand daar nog iets van!
12. Werkelijk, ik zou mij bijna
schamen tegenover de zonen van Israël; zij weten immers best dat ik al over de 70
ben! Wat zullen die wel zeggen als ik dit nauwelijks 15 jarige kind dat nota
bene ook nog hoogzwanger is -Iaat inschrijven als mijn wettige vrouw!?
13. Of zal ik haar misschien laten
inschrijven als mijn dochter? Maar dat kan immers ook niet, want de zonen van
Israël weten heel goed waar Maria vandaan komt, en dat zij niet mijn dochter
is!
14. En Iaat ik haar inschrijven als
een maagd des Heren, die mij ter bescherming is toevertrouwd, wat zal ik dan te
horen krijgen van degenen, die niet weten, dat ik mij alreeds in de Tempel
verantwoord heb, ingeval zij Maria in hoogzwangere positie te zien zouden
krijgen?!
15. Maar ik weet al wat ik doen zal.
Ik zal de dag des Heren afwachten (zie noot 28). Op die dag zal God de Heer
doen wat Hij van plan is, en dat zal niets anders dan het allerbeste kunnen
zijn! Ja zo moet het dan maar!'
13
Een oude
vriend komt Jozef troosten.
Jozef
geeft zijn vijf zonen opdracht om voorbereidingen te treffen voor de reis.
Een
vreugdevol vertrek
Maar nog op diezelfde dag kwam er een
oude wijze vriend van Jozef uit Nazareth op bezoek, die de volgende troostvolle
woorden sprak:
2. 'Broeder, op deze wijze voert de
Heer Zijn volk door allerlei woestenijen en steppen! Maar degenen, die Hem op
Zijn wenken gewillig volgen, die komen met zekerheid op hun eindbestemming!
3. In Egypte hebben we gesnakt naar
vrijheid, in Babylon hebben we van verdriet moeten huilen, niettemin heeft de
Heer ons opnieuw bevrijd!
4. Thans zijn we onderworpen aan het
adelaarsembleem van de Romeinen; ook dat is de wil des Heren! Laten we dus maar
doen wat Hij van ons wil; Hij zal zeker wel weten, waarom Hij het zo heeft
ingekleed.’
5. Jozef begreep heel wel, wat zijn
vriend daarmee had bedoeld te zeggen, en, toen die vriend hem, na de zegen te
hebben uitgesproken, verliet, zei hij dan ook tegen zijn jongens:
6. 'Luisteren jullie eens goed! Het is
de wil van de Heer, dat wij allemaal samen naar Bethlehem gaan; dus moeten wij
ons naar Zijn wil voegen en doen wat Hij wil!
7. Joël, zadel jij de ezelin voor Maria;
neem het zadel met de ruggesteun! Joses, doe jij de os een toom aan en span hem
voor de wagen, want daarin moeten we onze leeftocht vervoeren.
8. Jullie, Samuël, Simeon en Jacob,
jullie laden genoeg houdbare vruchten, brood, honing en kaas in de wagen voor
een dag of veertien, want we weten niet hoe vlug we aan de beurt komen en weer
weg zullen kunnen gaan. En we weten ook niet wat er met Maria zal gaan
gebeuren wellicht ook schoon linnengoed dus en luiers inladen!'
9.
De zonen deden alles precies zoals Jozef het had opgedragen.
10. Toen ze
ermee klaar waren, kwamen ze alles laten zien.
11. Nu knielde Jozéf met heel zijn
gezin neer om te bidden en zichzelf en al de zijnen in de Hand des Heren aan te
bevelen.
12. Toen hij deze gebeden plus de
lofzang beëindigd had, hoorde hij een Stem die klonk als kwam die van
buitenshuis, en die hem zei:
13. ' Jozef, jij bent een trouwe zoon
van David, de man naar Gods hart! ...
14. Toen David tegen de reus ten
strijde trok, toen was met hem de hand van de Engel, dien de Heer hem terzijde
stelde, en daardoor weet je, werd je voorvader tot een machtig overwinnaar!
...
15. Jij
echter wordt begeleid door Hemzelf, Die was in eeuwigheid, Die hemel en aarde
geschapen heeft! Door Hem, Die het in de tijd van Noach veertig dagen lang dag
en nacht liet regenen, om alle schepselen, die Hem vijandig gezind waren te
verdrinken.
16. Hij, Die Izaak aan Abraham
schonk; Hij, Die Zijn volk uit Egypte leidde; Hij, Die de verschrikkelijke
Spreker was tot Mozes op de berg Sinaï! ...
17. Weet, dat Hij nu lijfelijk deel
uitmaakt van jouw huisgezin, en dat Hij met jou naar Bethlehem vertrekken zal!
Wees dus maar gerust, Hij zal niet gedogen dat jou ook maar een haar gekrenkt
wordt!'
18. Toen Jozef dit alles had gehoord,
werd hij werkelijk vrolijk. Hij dankte de Heer voor deze genade en hij zegde
een ieder aan, zich gereed te maken voor vertrek.
19. Hij tilde Maria zo voorzichtig
als maar mogelijk was op het lastdier in een gemakkelijke zit, nam de teugels
en mende zelf de ezelin.
20. Zijn zoons voerden de zwaar
beladen wagen en hielden gelijke tred met de ezelin.
21. Na een poosje gaf hij de teugels
over aan zijn oudste zoon en ging zelf naast Maria lopen, omdat die soms onwel
werd en eigenlijk niet in staat bleek om zich in het zadel overeind te houden.
14
Maria
is schijnbaar humeurig.
Begin
van de weeën.
Maria
in de grot
Zo naderde ons vrome gezelschap
Bethlehem tot op nog geen zes uren gaans, waar in de open lucht een rustpauze werd
gehouden.
2. Jozef, die Maria in het oog hield,
stelde vast, dat ze wel veel pijn moest hebben. In grote verlegenheid vroeg
hij zich af:
3. Wat zal dat betekenen? Maria 's
gezicht is vertrokken van pijn en haar ogen staan vol tranen! Misschien is haar
tijd al inderdaad gekomen?!
4. Nog nauwkeuriger toeziend, zag hij
tot zijn verbazing dat ze nu zat te lachen!
5. Hij vroeg haar dus terstond:
'Vertel mij eens Maria, waar denk je wel aan? ...Ik zie je gezicht het ene ogenblik
vertrokken van pijn, een volgend ogenblik echter zie ik je lachen en stralen
van vreugde!'
6. Maria gaf Jozef ten antwoord:
'Weet U, voor mij zie ik twee volkeren: Als het ene huilen moet, kan ik niet
anders dan meehuilen. ..
7. Maar zie
ik het andere lachend voor mij uittrekken, dan word ik ook blij en opgewekt;
ik moest dus wel lachen en in hun vreugde delen... Vandaar dat .mijn gezicht
zowel pijn uitdrukte als vreugde!'
8. Dit stelde Jozef weer gerust, want
hij wist al dat Maria vaker visioenen had. Hij liet dus weer opbreken en trok
verder naar Bethlehem.
9. Maar, toen ze in de nabijheid van
Bethlehem waren gekomen, riep Maria op ’n gegeven moment plotseling naar
Jozef:
10. 'O Jozef, kunnen we hier niet
stoppen. .., Degene, Die in mij is begint mij nu toch wel vreselijk te
benauwen; laat daarom stilhouden!'
11. Door deze plotselinge
noodkreet van Maria werd Jozef volkomen verrast; hij begreep dat nu te gebeuren
stond, wat hij het meest van alles vreesde!
12. Hij liet dus onmiddellijk halt
houden en Maria zei vlug:
13. 'Til mij alsjeblieft van die ezel
af, want Wat in mij is wil eruit, en ik kan de druk niet langer weerstaan!'
14. Jozef was echter ten einde raad en
zei: 'Om Godswil Maria, je ziet toch dat hier nergens een herberg is, waar moet
ik dan met je heen?'
15. Maria antwoordde: 'Kijk, daar in
die berg is een grot! 't Is nog geen honderd passen van hier. Breng me daar
maar heen; ik kan onmogelijk verder!'
16.
Vlug stuurde Jozef zijn groepje nu in die richting en tot zijn grote opluchting
bemerkte hij dat deze grot de herders uit die omgeving tot een soort noodstal
diende. Er lag wat stro en hooi, waarvan hij onmiddellijk een noodbed voor
Maria liet maken (zie noot 29).
15
Maria in
de grot. Jozef zoekt te Bethlehem een vroedvrouw.
Wondere
ervaring van Jozef.
Getuigenis
van de natuur.
Jozef
ontmoet een vroedvrouw
Toen
dat noodbed klaar was, bracht Jozef vlug Maria in de grot; zij nam op het
noodbed plaats, en bij de houding, die zij zich daarop kon veroorloven, vond zij
onmiddellijk wat verlichting.
2. Nu Maria dus op dat bed wat
gerieflijker liggen kon, zei Jozef tot zijn zoons:
3. 'De twee oudsten moeten nu bij
Maria gaan waken, en in geval van nood moeten jullie haar zo goed mogelijk
helpen, ...vooral jij Joël! Jij hebt immers door de relatie die je met mijn
vriend te Nazareth onderhoudt, al wat kijk op dit soort dingen gekregen. ..!'
4. De andere drie moesten de os en de
ezel verzorgen en de kar in de grot onderbrengen; die was daar namelijk ruim
genoeg voor .
5. Na alles zo redelijk mogelijk te
hebben geregeld, zei Jozef tegen Maria: 'Nu ga ik de berg op om in deze stad,
die mijn vaderstad is, een vroedvrouw te zoeken. Die breng ik dan mee, zodat
zi j jou de nodige hulp kan verlenen!'
6. Hierna ging Jozef vlug de grot uit.
Inmiddels was het al vrij Iaat geworden, zodat de eerste sterren al aan de
hemel te zien waren...
7. Maar, welke wondere dingen Jozef
allemaal beleefde toen hij de grot verliet, dat kunnen we Jozef beter met diens
eigen woorden laten vertellen, zoals hij dat deed aan zi jn zonen toen hi j
met de vroedvrouw die hij vond, in de grot terugkeerde, waar Maria inmiddels
reeds gebaard had! (zie noot 30).
8. Dat verslag van Jozef dan luidde
als volgt: 'Kinderen, wij staan aan de vooravond van grote gebeurtenissen! Nu
begin ik iets te begrijpen van die Stem, die ik op de vooravond van ons vertrek
heb beluisterd! Werkelijk, ware de Heer niet echt met ons, zij het ook
onzichtbaar, dan zouden er onmogelijk dingen gebeurd kunnen zijn, zo
wonderlijk als ik ze zojuist heb zien gebeuren! ...
9. Luistert! Toen ik daarjuist naar
buiten stapte om weg te gaan, leek het net alsof ik niet liep! Ik zag de
opkomende volle maan en de sterren, zowel de opkomende als de ondergaande, allemaal
stilstaan! De maan kwam niet los van de horizon en de sterren wilden er niet
achter verdwijnen! ...
10. Ook zag ik meerdere zwermen
vogels op de boomtakken zitten, die allemaal in deze richting keken, terwi jl
ze -zoals ze dat ook doen bij opkomende aardbevingen -hun vleugels lieten
trillen. Ze bleken niet te verjagen te zijn, noch door te schreeuwen, noch ook
door met stenen te gooien!
11. Verder over de vlakte rondkijkend
zag ik vlakbij een groepje werklui rondom een schaal met voedsel gezeten. Enkelen
van hen hielden hun hand onbeweeglijk in die schaal, maar konden er niets
uitnemen.
12. En zij, die al eerder iets uit de
schaal hadden genomen, konden dat niet naar hun mond brengen om het te
verorberen; zij konden hun mond niet eens openen! Zij hielden hun gezicht en
hun blikken zonder uitzondering omhoog gericht. .., als zagen zij aan de hemel
boven hen grootse dingen gebeuren!
13. En
ik zag ook schapen, door herders geweid. Maar die schapen stonden onbeweeglijk
stil, terwijl ook een hand, die een herder geheven had om achterblijvers op te
jagen, als versteend omhoog geheven bleef; kennelijk kon de herder hem niet
bewegen!
14. En ook zag ik nog een grote kudde
bokken, die hun snuiten boven de waterrand hielden, maar drinken konden ze
niet; ze leken wel helemaal verstard te zijn!
15. En er was ook nog
een beekje, met een sterk verval van de berg neerkomend. Maar zijn water
stroomde niet omlaag het dal in, maar het stond of hing stil in zijn bedding!
Het leek wel of op de aardbodem alles plotseling levenloos was geworden. ..; je
zag geen enkele beweging!
16. Maar toen ik daar nu stond of liep
- terwijl ik zelf niet eens wist of ik liep dan wel stilstond! zag ik
eindelijk toch iets levends:
17. Er kwam namelijk een vrouw
bergafwaarts, die precies op mij aankoerste, en ze vroeg: "Man, waar wil
jij zo Iaat nog naar toe?"
18. Ik zei haar dat ik een vroedvrouw
zocht omdat er in de grot een vrouw moest baren.
19. De vrouw vroeg nu weer of zij van
het Volk Israël was, en ik zei: "Ja mevrouw, ik en zij, we zijn beiden uit
Israël: David was onze vader!"
20. Nu vroeg de vrouw verder:
"Wie is zij, die in de grot wil bevallen? Is zij Uw vrouw of een
familielid, ...of is 't een meisje. ....? "
21. Ik gaf haar ten antwoord:
"Sinds kort - alleen voor God en de hogepriester -is zij mijn vrouw. Maar
toen ze zwanger werd, was zij nog niet mijn vrouw. Ze werd mij namelijk door
een goddelijk getuigenis vanuit de Tempel in bescherming gegeven. Ze was in de
Tempel, ja in het Allerheiligste, opgevoed.
22. Maar U moet U over haar zwangerschap
niet verwonderen, want Wat in haar leeft is op wonderbare wijze verwekt door
Gods Heilige Geest!" De vrouw hoorde daar verbaasd van op en zei:
"Man, zeg liever de waarheid!" maar ik heb geantwoord: "Kom.
zie, en overtuig U met uw eigen ogen!" ,
16
Verschijningen
bij de grot. Visioen van de vroedvrouwen haar profetische uitspraak.
De
vroedvrouw bij Maria en het Kindje.
Salome
twijfelt aan de maagdelijkheid van Maria
25
augustus 1843
Nu stemde
de vrouw toe en ging met Jozef mee naar de grot. Maar, toen zij vlak bij de
grot kwamen, verdween deze plotseling in een dichte witte wolk, zodat zij de ingang
niet konden vinden! De vroedvrouw verbaasde zich hogelijk over dit
verschijnsel (zie noot 31).
2. Ze zei
dan ook tegen Jozef: 3. 'Mijn ziel maakt vandaag grootse gebeurtenissen mee!
Vanmorgen heb ik namelijk ook al een zeer wonderlijk visioen gehad, waarin
alles juist zo voorviel als ik het nu in werkelijkheid zie gebeuren... reeds
zag gebeuren... en zal zien gebeuren! ...
4. U bent dezelfde man, die ik in dat
visioen zag komen! Tevoren zag ik al dat iedereen op heel de wereld midden in
zijn bezigheden stilhield. Ook de grot heb ik gezien waarover zich een wolk
spreidde. En met U sprak ik, zoals ik nu deed! 5. En in de grot zag ik nog veel
meer wonderbare dingen, en toen kwam mijn zuster Salome mij achterna. Alleen
aan haar heb ik mijn visioen vanmorgen toevertrouwd.
6. Daarom durf ik nu dan ook voor U en
voor God te getuigen: Er is aan Israël een groot geluk ten deel gevallen! Er is
een Redder gekomen, van boven gezonden. .., juist nu, in deze tijd van grote
nood!'
7. Nadat de vroedvrouw dit getuigenis
had gezegd, week de wolk van de grot terug, en vanuit de grot 'sprong' als het
ware een geweldig sterk licht de vroedvrouw en Jozef tegemoet,... zo sterk,
dat hun ogen het niet konden verdragen! De vroedvrouw zei dan ook nu: ' Alles
wat ik in het visioen heb gezien is dus waar! Gelukkige mens: Hier is meer dan
Abraham, Izaak, Jacob, Mozes en Elia tezamen! (zie noot 32).
8. Het geweldig sterke licht begon nu
wat dragelijker te worden, en -juist op het moment dat het voor het eerst de
borst van de Moeder nam -werd het Kindje zichtbaar .
9. N u ging
de vroedvrouw met Jozef mee de grot binnen; zij bekeek het Kindje en Diens
Moeder en bevond dat heel de bevalling volmaakt verlopen was. Daarom zei ze:
10. 'Inderdaad, dit is werkelijk de
door alle profeten bezongen Verlosser , Die reeds in de moederschoot vrij zal
zijn van alle boeien en banden, om daardoor aan te tonen dat Hij alle harde
wettelijke boeien verbreken zal!
11.
Of heeft soms iemand ooit eerder gezien dat een pasgeboren kind al direct naar
de borst van de moeder grijpt?!
12. Dit heeft hoogstwaarschijnlijk te betekenen, dat dit
Kind eens, als man, de wereld berechten zal naar maatstaven van Liefde, niet
naar die van de Wet!
13. Gelooft U mij maar gerust,
gelukkige man van deze jonkvrouwe: alles is prima in orde! En Iaat mij nu maar
vlug uit deze grot verdwijnen, want het begint mijn gemoed te benauwen en ik
besef, dat ik niet rein genoeg ben om deze al te heilige nabijheid van mijn en
Uw God en Heer te kunnen verdragen!'
14. Van deze kennelijk profetische
woorden van de vroedvrouw schrok Jozef heel erg. Maar zij liep snel weg en
verdween uit de grot.
15. Toen ze de grot uitkwam trof ze
echter buiten haar zuster Salome aan, die haar - vanwege dat visioen -gevolgd
was.
16. De vroedvrouw zei dus tegen haar
zuster: 'Salome, kom en zie! Mijn visioen van vanmorgen is door de feiten
volledig bevestigd! De Maagd heeft gebaard! Nooit zal dit door menselijke wijsheid
of door een natuurlijke wet verklaard kunnen worden!'
17. Maar Salome antwoordde: , Zowaar
God leeft zal ik niet eerder kunnen geloven dat een maagd gebaard heeft, dan wanneer
ik dat zelf met eigen hand onderzocht heb en bevestigd vind.'
17
Salome's
verzoek aan Maria. Maria stemt toe.
Salome's
bevindingen. Haar straf en haar berouw.
De raad
van de Engel aan Salome. Haar genezing.
Waarschuwing van Boven
Na dit gezegd te hebben, ging Salome
vlug de grot binnen en zei:
2. 'Maria, ik verkeer in grote
tweestrijd; ik smeek U mij toe te staan om met mijn ervaren vroedvrouwenhand
zelf te onderzoeken en vast te stellen hoe het nu met Uw maagdelijkheid is
gesteld!'
3. Maria voegde zich welwillend naar
deze smeekbede van de ongelovige Salome, en zij liet zich onderzoeken...
4. Maar toen Salome Maria's lichaam op
deskundige wijze aanraakte., brulde zij het plotseling uit van pijn:...
5. 'Wee mij om mijn ongeloof, waardoor
ik de Eeuwig levende God heb willen tarten! Zie mijn hand toch eens! Die
verbrandt in het vuur van Gods Toorn over mij ellendige! ...,
6. En, voor het Kindje op de knieën
vallend, zei ze:
7. 'O God van mijn Vaderen, Gij
Almachtige Heer van alle Heerlijkheid, wees toch gedachtig dat ook ik ben
voortgesproten uit het zaad van Abraham, Izaak en Jacob!
8. Maak mij niet tot mikpunt van spot
voor de zonen Israëls! Maak mijn ledematen toch weer gezond!'
9. En zie, plotseling stond er een
Engel des Heren naast Salome, die haar zei: 'God de Heer heeft je smekingen al
gehoord; ga maar naar het Kindje toe en neem Het op, dan zal je een groot geluk
ten deel vallen!'
10. Toen ze dit vernomen had, ging ze
op haar knieën naar Maria toe en smeekte haar om het Kindje.
11. Gewillig gaf Maria haar het Kindje
in handen en zei: 'Overeenkomstig de uitspraak van de Engel des Heren moge Het
je tot Heil strekken; de Heer moge Zich over je ontfermen!'
12. Nu nam Salome het Kindje op haar
arm, en Het vasthoudend, terwijl ze op haar knieën rond ging, zei ze:
13. 'O God, Almachtige Heer van
Israël, Gij die regeert en heerst van Eeuwigheid, ...er is hier voor Israël
waarachtig een Koning geboren, Die machtiger zal zijn dan eens David geweest
is, alhoewel die de man was naar Gods Hart! Ik loof U en prijs U in
eeuwigheid!'
14. En ziet, weer volkomen genezen
gaf Salome met een van dankbaarheid vermorzeld hart het Kindje terug aan Maria,
en ze verliet gerechtvaardigd de grot!
15. Buiten gekomen had ze het wel
willen uitschreeuwen om het wonder der wonderen dat ze zojuist ervaren had. en
terwijl ze op het punt stond om aan haar zuster te vertellen wat ze had
meegemaakt.. .,
16. klonk daar plotseling weer een
Stem van Boven: 'Salome, Salome, vertel aan niemand iets over je uitzonderlijke
ervaringen! Eerst moet de tijd komen, waarop de Heer door woorden en daden van
Zichzelf zal getuigen!'
17. Nu deed Salome er plotseling het
zwijgen toe, waarna Jozef naar buiten kwam met een verzoek aan beide zusters
om, overeenkomstig Maria's wens, weer in de grot te willen terugkomen, opdat
toch maar niemand bemerken zou wat er in deze grot voor wonderbaarlijks had
plaats gevonden. Bescheiden gevolg gevend aan dit verzoek, gingen zij nu beiden
de grot binnen.
18
De H.
Familie slaapt in de grot.
Lofzang
van de Engelen in de morgen. De
aanbidding der herders.
Toelichting
door de Engel aan Jozef
Toen nu iedereen in de grot was
teruggekeerd, vroegen de zonen van Jozef aan hun vader:
2. 'Vader, wat moeten we nu doen?
Alles is nu op orde. We zijn vermoeid van de reis; mogen we niet gaan slapen?'
3. Maar Jozef antwoordde hen:
'Kinderen, jullie zien toch wel wat grenzeloos grote genade ons allen van Boven
is ten deel gevallen; blijven jullie dus liever nog wakker om samen met mij
God te loven.
4. Jullie hebt gezien wat Salome is
overkomen omdat ze niet wilde geloven! Laat ons dus niet toegeven aan de slaap
op het moment waarop de Heer ons gelieft te bezoeken!
5. Gaat liever naar Maria om het
Kindje te strelen. Wie weet of jullie oogleden dan niet zo gesterkt zullen
worden, alsof jullie uren lang vast geslapen hadden!'
6. Dit deden Jozefs zonen dus en het
Kindje glimlachte tegen hen en Het strekte Zijn Handjes naar hen uit, als had
Het hen als Zijn broers aangenomen.
7. Ze waren allemaal verwonderd en
zeiden: 'Nou, dat is vast geen gewoon natuurlijk kind, want wie heeft er ooit
meegemaakt dat iemand door een pasgeboren kind zo verrukkelijk werd begroet?
!
8. En bovendien gevoelen wij ons nu
plotseling zozeer gesterkt in al onze ledematen, alsof we helemaal geen reis
hadden gemaakt. .., alsof we gewoon thuis op een morgen volkomen verkwikt uit
onze bedden stapten!'
9. Jozef nu: 'Mijn advies is dus wel
goed geweest! Maar nu merk ik toch wel dat het flink koud begint te worden!
Brengen jullie de ezel en de os maar eens hierheen, dan kunnen die bij ons
liggen en met hun adem en lichaamswarmte wat warmte aan ons afgeven; en Iaat
ons Maria omringen en trachten hetzelfde te doen!'
10. De jongens gingen aldus te werk.
Ze brachten de dieren, die zich beide eigener beweging aan Maria's hoofdeinde
legerden en ijverig over het Kindje en Maria heen ademden, waardoor ze hen
behoorlijk verwarmden.
11. Nu zei de vroedvrouw: 'Duidelijk
blijkt hier dat er niet zomaar iets heeft plaatsgevonden, want zelfs de dieren
dienen God hier op een wijze alsof ze begrip en verstand hadden!'
12. En Salome voegde daaraan toe: ' Ja
zuster, de dieren schijnen hier nog beter te kunnen zien dan wij! Terwijl wij
ons dit alles nog nauwelijks kunnen voorstellen, aanbidden reeds de dieren Hem,
Die hen heeft geschapen !
13. Geloof me zuster, zo waarlijk God
leeft, zo waarlijk ook is Dit hier voor ons de beloofde Messias; want dit weet
ik wel, dat zich nooit eerder zelfs niet bij de geboorte van de grootste
profeten -dergelijke wonderen hebben voorgedaan! ,
14. Maria sprak nu tot Salome: 'God de
Heer heeft je wel een zeer grote genade bewezen, dat je moogt inzien, waarvoor
mijn ziel zelfs nog beeft!
15. Maar, zoals de engel je al eerder
heeft opgedragen: je moet er wel over zwijgen; anders zou je ons wel eens een
vreselijk harde ervaring kunnen bezorgen!'
16. Nu beloofde Salome Maria haar
leven lang te zullen zwijgen, en de vroedvrouw volgde haar voorbeeld.
17. Alles werd nu rustig in de grot.
Maar tegen een uur voor zonsopgang hoorden zij allen dat er buiten voor de grot
prachtige lofzangen werden gezongen. ..
18. Jozef zond dadelijk zijn oudste
zoon om te gaan zien wat er daarbuiten aan de hand was en wie daar zo
overweldigend Gods lof zongen...
19. Joël ging kijken en hij zag dat
alle regionen van heel het firmament vervuld waren, zowel hoog boven hem als
in de verre verten voor hem en achter hem, door myriaden lichtende Engelen!
Verbijsterd rende hij terug de grot in en vertelde allen wat hij gezien had.
20. Iedereen was zo verbaasd over wat
Joël vertelde, dat ze naar buiten gingen om zich van de juistheid van diens
mededelingen te overtuigen.
21. En toen ze volop van dit
schouwspel van Gods Heerlijkheid hadden genoten, keerden ze in de grot terug
om ook Maria erin te doen delen door hun getuigenis. Jozef zei:
22. 'Luister, jij zuiverste van de
maagden des Heren, wat jij hebt gebaard, Dat is waarlijk door Gods Heilige
Geest verwekt, immers heel de hemel getuigt daarvan!
23. Maar, hoe zal het met ons aflopen,
nu de hele wereld wel moet aannemen wat hier is gebeurd!? Want, dat niet
alleen wij, maar ook alle andere mensen kunnen waarnemen, welk een machtig
getuigenis voor ons van de hele hemel uitstraalt, dat heb ik zojuist afgelezen
van de verwonderde gezichten van vele herders, die hun blikken omhoog gericht
hielden.
24. Als eenstemmig zongen ze mee met
de machtige koren van engelen, die -en dat is nu duidelijk te zien: van hoog
tot laag, tot de aarde toe het hele hemelruim vullen!
25. Hun gezang, evenals dat van de
Engelen, luidde: "Dauwt hemelen van Boven de Gerechtigde! Vrede op aarde
aan de mensen, die van goeden wille zijn! Eer aan God in den Hoge, aan Hem,
Die komt in de Naam des Heren!"
26. Maria, de hele wereld kan dit nu
horen en zien! Men zal dus nu wel hier heen komen om ons te vervolgen, zodat we
moeten vluchten door dalen en over bergen!
27. Zo
vlug we maar enigszins kunnen, vind ik, zullen we van hier moeten vertrekken,
dat wil dus zeggen, zodra ik ben geregistreerd; en dat moet dan maar dadelijk,
deze morgen, gebeuren! Terug naar Nazareth moeten we, en van daaruit moeten
we naar Grieks gebied uitwijken. Gelukkig ken ik heel wat Grieken! ...Vind jij
ook niet. ... .?
28. Maria zei echter: ' Je kunt toch
wel zien, dat ik vandaag nog niet op kan staan! We moeten alles maar aan de
Heer overlaten! Hij heeft ons tot hier geleid en beschermd; dat zal Hij dus
zeker ook verder wel trouw blijven doen!
29. Als Hij ons werkelijk aan de hele
wereld wil openbaren, dan moet jij mij maar eens vertellen, waarheen wij dan
zouden kunnen vluchten, om niet door Zijn Hemelen te worden ontdekt!
30. Zijn Wil moet dus maar gebeuren!
Wat Hij wil is goed voor ons! Kijk, hier aan mijn borst rust Hi j , om wie dit
alles draait !
31. Hij blijft bij ons, dus zal de
grote Heerlijkheid Gods ook zeker niet van ons wijken; we zullen dus best
daarheen kunnen gaan, waarheen wij maar willen!'
32. Nauwelijks had Maria dit gezegd,
of daar stonden reeds twee Engelen voor de grot. Zij waren de leiders van een
troep herders, en ze toonden de herders, dat daar Degene geboren was, tot Wie
hun lofzangen waren gericht.
33. Vervolgens gingen de herders de
grot binnen. Ze knielden voor het Kindje neer en aanbaden Het! En ook de
Engelen kwamen met hele scharen tegelijk, om het Kindje te aanbidden!
34. Vol verbazing keken Jozef en zijn
zoons op naar Maria en het Kindje, en Jozef sprak: 'O mijn God, wat gebeurt er
nu weer?! Hebt U dan echt Zelf in dit Kind je een vleselijk lichaam aanvaard?!
35. Immers, hoe zou het anders kunnen,
dat Het aanbeden wordt. .., zelfs door Uw heilige Engelen?! Maar Heer, als U nu
hier bent, hoe zit het dan met de Tempel, en met het allerheiligste!?'
36. N u kwam er een Engel naar voren;
die zei tot Jozef: 'Stel maar geen vragen, en wees maar niet bezorgd, want de
Heer heeft de Aarde uitgekozen tot het toneel, waarop Zijn Erbarmen zal worden
getoond! Hij heeft nu Zijn Volk bezocht, zoals Hij had voorspeld door Zijn
Kinderen, Zijn Knechten en Zijn Profeten!
37. Wat hier voor je ogen plaatsheeft,
gebeurt volgens Zijn Wil, en Hij is Heilig, ja meer dan Heilig!'
38. De Engel ging vervolgens van Jozef
weg om opnieuw het Kindje te aanbidden, Dat nu allen, die Hem aanbaden met
gespreide handjes toelachte!
39. Toen de zon ten slotte opkwam,
verdwenen de Engelen, maar de herders bleven nog en trachtten van Jozef te
weten te komen, hoe zoiets kon zijn gebeurd! ...
40. Jozef zei hun: 'Lieve mensen, zo
wonderlijk, als het gras groeit uit deze aarde, zo is ook dit wonder gebeurd!
Wie immers weet, hoe gras groeit?! Evenmin weet ik over dit wonder iets te vertellen!
God heeft het zo gewild, dat is alles, wat ik ervan zeggen kan!'
19
Jozefs
bezorgdheid over de registratie.
Bericht van de vroedvrouw voor Cornelius. De hoofdman
bezoekt de grot. Jozef en Cornelius.
Cornelius
gelukkig in de nabijheid van het Kindje Jezus
30
augustus 1843
Met deze uitleg waren de herders
tevreden, zodat ze Jozef verder niets vroegen. Ze gingen nu weg en later
brachten ze voor Maria allerlei versterkende middelen.
2. Toen de zon al ruim een uur aan de
hemel stond, vroeg Jozef de vroedvrouw:
3. 'Luister, vriendin en zuster uit
Abraham, Izaak en Jacob, ... over die registratie zit ik heel erg in! Ik wilde
maar dat ik die achter de rug had !
4. Maar waar in de stad zitting
gehouden wordt, dat weet ik niet. Het lijkt mij daarom het beste, dat Salome
hier bij Maria blijft, en dat jij met mijn zoons en met mij meegaat naar de
Romeinse hoofdman, die daar de leiding heeft.
5. Als we er het eerste zijn, komen
we wellicht direct aan de beurt.'
6.
En de vroedvrouw zeide: 'Man vol van genade, dat treft! Die hoofdman Cornelius
uit Rome woont namelijk bij mij in huis, een van de eerste huizen van de stad!
7. Hi j houdt daar ook kantoor . Hij
is weliswaar een heiden, maar overigens is hij een goed en rechtschapen man.
Ik zal wel naar hem toegaan en hem alles vertellen, behalve dan het wonder, dan
zal die zaak wel gauw voor elkaar zijn.
8. Dit voorstel beviel Jozefuitstekend,
te meer, omdat hij voor de Romeinen nogal wat vrees koesterde, en dan in het
bijzonder voor die registratie! Hij vroeg dus aan de vroedvrouw om haar voorstel
dadelijk uit te voeren.
9. De vroedvrouw ging op pad en ze
vond Cornelius -een nog zeer jonge man, die graag uitsliep -nog te bed. Ze
vertelde hem alles wat hij weten moest.
10. Cornelius stond meteen op, sloeg
zijn toga om en zei tegen zijn hospita: 'Beste vrouw, ik geloof alles wat je
zegt, maar toch wil ik liever met je meegaan, omdat ik daartoe een bijzonder
sterke aandrang gevoel.
11. Volgens jouw verhaal is het
dichtbij, zodat ik dan ook nog best op tijd achter mijn bureau kan zitten.
Breng mij er dus maar meteen naar toe!'
12. Daar was de vroedvrouw blij mee,
en dus bracht ze de haar welbekende brave en nog jonge hoofdman erheen. Toen
die nu voor de grot stond, zei hij: 'O vrouw, hoe ongedwongen ga ik in Rome tot
mijn Keizer, en hoe moeilijk is 't me hier om in deze grot binnen te gaan!
13. Hier moet iets bijzonders aan de
hand zijn! Zeg mij alsjeblieft hoe dat komt; je bent immers een goede
jodin!?'
14. Maar de vroedvrouw zei nu: 'Waarde
hoofdman van de grote keizer, als U hier nog een ogenblikje voor de grot
wachten wilt, dan zal ik vast naar binnen gaan, en U zeggen hoe of wat er aan
de hand is.
15. Zij ging dus naar
binnen en zei tegen Jozef, dat de goede hoofdman zelf was meegekomen en buiten
stond te wachten. Ze zei nog, dat hij eigenlijk wel mee naar binnen had willen
komen, maar dat hij om onverklaarbare redenen niet durfde 1
16. Jozef, door deze mededeling diep
ontroerd, zei nu: '0 God, wat zijt Gij toch goed voor mij, door juist datgene
in vreugde om te zetten, wat juist mijn grootste angst veroorzaakt! U alleen
zij alle lof en eer! ,
17. Hij spoedde zich nu naar buiten en
viel Cornelius te voet met de woorden: 'Gemachtigde van de grote keizer, erbarm
U over mij, arme grijsaard; U moet namelijk weten, dat mijn jonge vrouw, die
mij door het lot in de Tempel werd toegewezen, hier ter plaatse vannacht haar
kind heeft gebaard, en dat, terwijl ik hier gisteren pas was aangekomen, zodat
ik mij niet direct bij U kon komen melden. ,
18. Terwijl hij Jozef opbeurde zei
Cornelius: 'Maar beste man, waar maak jij je nu toch zorg over? Dat is nu zo al
wel in orde! Laat me liever even binnen, dan kan ik zien hoe U hier bent ondergebracht!'
19. Nu bracht Jozef Cornelius de grot
binnen. Toen Cornelius zag hoe het Kindje hem toelachte, was hij over dit
gedrag van die baby zeer verbaasd; hij zei: 'Bij Zeus, dit is een unicum! Ik
voel me als herboren! Nooit eerder heb ik me zo rustig en blij gevoeld! Ik neem
vandaag een vrije dag en blijf jullie gast!'
20
Cornelius'
vragen over de Messias; Jozefs verlegenheid.
De
hoofdman stelt vragen aan Maria, aan Salome en aan de vroedvrouw.
De Engel
waarschuwt tegen verraad van het goddelijk geheim.
Cornelius'
heilig vermoeden omtrent de goddelijkheid van het Jezuskind
Jozef was zeer aangenaam verrast en
hij zei tot de hoofdman: 'Gevolmachtigde van de grote keizer, hoe zal ik arme man
U Uw grote vriendschap kunnen vergelden! Hoe zou ik U in dit vochtige hol van
dienst kunnen zijn?
2. Hoe zou ik U iets passends kunnen
aanbieden; iets dat in overeenstemming is met Uw hoge stand om U daarmee te
laven? Kijkt U maar, hier in deze kar is heel mijn hebben en houden: ten dele
meegebracht uit Nazareth, ten dele hier reeds ten geschenke gekregen van de
herders uit de omgeving. ..
3. Mocht U hiervan iets willen
gebruiken, dan zal elk hapje dat U in Uw mond zoudt nemen alreeds duizendvoudig
gezegend zijn!'
4. Maar Cornelius zei: 'Beste man, let
alsjeblieft niet zo op mij, en maak je over mij geen zorgen! Dit hier is
namelijk mijn hospita; zij zal wel voor de keuken zorgen, en voor een muntje
gesierd met het hoofd van de keizer, krijgen wij dan allemaal genoeg!'
5. Nu gaf hij de vroedvrouw een gouden
muntstuk en droeg haar op te zorgen voor een middagmaal en dito avondmaal, en
bovendien -zodra dat mogelijk zou zijn -voor een betere behuizing voor de
kraamvrouw!
6. Maar nu zei Jozef tot Cornelius:
'Hooggeachte vriend, Ik moet U toch wel vragen om voor ons geen kosten te maken
of moeite te gaan doen! Voor de paar dagen, die we hier nog zullen moeten
doorbrengen zijn wij -en daarvoor zij aan de Heer, de God van Israël, alle eer!
-goed genoeg verzorgd!'
7. De
hoofdman hernam: 'Goed is goed, maar beter is beter! Sta dat dus nu maar toe,
en Iaat mij daarmee je God ook een offertje brengen van vreugde, want je moet
weten, dat ik alle goden van alle volkeren vereer!
8. Ik wil dus ook de jouwe eren, want
sedert ik zijn tempel te Jeruzalem heb gezien, waardeer ik hem hogelijk! En dat
eens te meer, omdat hij een god van grote wijsheid moet zijn en jullie door hem
zo'n bijzondere kunst hebt geleerd!'
9. Jozef nu weer: 'O beste vriend, was
het maar mogelijk om U te overtuigen van het absolute unieke van het wezen van
onze God. .., hoe graag zou ik dat dan over hebben voor Uw eeuwig heil!
10. Maar ik ben maar een zwak mens en
daartoe ben ik dus niet in staat; daarom moge ik U raden: zoekt U toch ergens
onze heilige boeken te lezen te krijgen! U bent onze taal voldoende machtig. U
zult daarin feiten vinden, die U in de grootste verbazing zullen brengen!
11. Het antwoord van Cornelius luidde
dat hij dat reeds gedaan had, en dat hij daarin inderdaad verbazende dingen had
aangetroffen!
12. 'Ik ben daarbij onder andere op
een voorspelling gestoten, waarin aan de joden een nieuwe koning werd beloofd:
voor eeuwig! Zeg mij nu eens of je weet wanneer die koning volgens de officiële
uitleg daarvan zal komen, en vanwaar!'
13. Hierdoor werd Jozef in verlegenheid
gebracht, maar na een poosje te hebben nagedacht zei hij: 'Uit de hemel zal die
Koning komen, als de Zoon van de Eeuwige God! Zijn Rijk zal niet van deze
aarde zijn, maar van de wereld der geesten, van die van de Waarheid!'
14. Nu zei Cornelius: 'Best, dat
begrijp ik, maar ik heb ook gelezen dat deze koning uit een maagd en in een
stal moet worden geboren, in de omgeving van deze stad. Hoe moet dat dan
worden uitgelegd?'
15. 'Goede man, U hebt een scherp
onderscheidingsvermogen, , zei Jozef. 'Ik kan U niets anders aanraden dan dit:
kijkt U nog eens naar dit meisje en haar pasgeborene; U zult daar dan wel
vinden wat U zoekt!'
16. Cornelius deed dat nu; hij nam het
meisje en het Kind je nauwkeurig op met de bedoeling om in haar en in Hem de
toekomstige koning der joden te ontdekken.
17. Ook vroeg hij aan Maria hoe zij zo
vroegtijdig zwanger geworden was.
18. Maria gaf hem echter ten antwoord:
'Brave man, U bent rechtvaardig, daarom: Zowaar God leeft, zowaar heb ik mij
nooit aan een man gegeven.
19.
Driekwart jaar geleden heeft mij een Boodschapper van de Heer bezocht, die mij
er in weinig woorden van in kennis stelde dat ik zwanger zou worden van de
Geest van God!
20. En zo is het feitelijk gegaan: ik
werd zwanger zonder mij ooit aan een man te hebben bekend! Hetgeen U hier voor
U ziet, dat is de Vrucht van die wondere Belofte! God is mijn getuige dat alles
zo is gegaan!'
21. Nu wendde Cornelius zich tot de
gezusters en zei: 'Wat zeggen jullie daarvan? Is dit wellicht een slim bedrog
van deze oude man, die de wettelijke straf voor de gevolgen van zijn daad tegenover
een blind en bijgelovig volk wil ontgaan?
22. Ik weet namelijk dat joden in
dergelijke gevallen de doodstraf kunnen krijgen. Of, als het werkelijk au
sérieux moet worden genomen, dan zou dat nog veel erger zijn dan in het eerste
geval; want dan zou die keizerlijke wet scherp moeten worden toegepast, die
elke opruiing al in de kiem gesmoord wil zien! Zeg mij dus alstublieft de
waarheid, opdat ik weet, waar ik met deze bijzondere familie aan toe ben. ,
23. Nu zei Salome: 'Cornelius, bij
heel Uw groot-keizerlijke volmacht smeek ik U goed naar mij te luisteren en
beslist niets tegen dit arme, maar tegelijk ook eindeloos rijke gezin te ondernemen!
24. U kunt mij geloven en met mijn
leven sta ik in voor de waarheid ervan: alle hemelse machten staan aan deze
familie ter beschikking -zoals Uw eigen arm aan Uzelf; ikzelf hield daar een
nooit te vergeten getuigenis aan over!'
25. Nu kon Cornelius het allemaal
niet meer verwerken; hij vroeg Salome: 'Dan zou je ook Rome's heilige goden
willen insluiten, en de helden en wapenen en onoverwinnelijke macht van Rome?
O Salome, dat wil je me toch zeker niet wijsmaken?'
26. Maar Salome antwoordde: “Ja,
inderdaad, zoals U zegt! Ik ben daarvan volledig overtuigd! Maar, als U mij
niet wilt geloven, ga dan naar buiten en kijk naar de zon! Vier uren is die al
op en toch staat ze nog in het oosten en ze waagt het niet verder te gaan langs
haar baan!'
27. Cornelius ging nu inderdaad naar
buiten, keek naar de zon. kwam terstond weer terug en zei toen stomverbaasd:
'Werkelijk, je hebt gelijk! Als dit met dit gezin verband houdt, dan gehoorzaamt
zelfs onze god Apollo hen!
28.
Dan zou hier de machtigste van alle goden, Zeus zelf, bij betrokken moeten
zijn! En dan zou de geschiedenis van Deucalion zich wel eens kunnen gaan herhalen,
in welk geval ik er Rome onmiddellijk van in kennis zal moeten stellen!'* (*
Deucalion, zoon van Prometheus; Thessalonisch koning, bleef met zijn gemalin
Pyrrha bij de zondvloed gespaard (Ovidius).)
29.
Nauwelijks had hij dit gezegd, of er verschenen twee machtige Engelen. Hun
gezichten straalden als de zon, en hun kleding was gelijk de bliksem! Ze zeiden:
'Cornelius, over wat je nu gezien hebt moet je zwijgen, zelfs tegenover jezelf;
anders ga je met Rome nog heden ten onder!'
30. Nu werd Cornelius door grote schrik
bevangen. De beide Engelen verdwenen, maar hij wendde zich tot Jozef en zei:
'Maar man, hier is eindeloos meer dan een aanstaande koning der joden aanwezig!
Hier is Hij, die gebiedt over hemel en hel. Ik kan maar beter weg gaan, want ik
ben niet waardig mij zo dicht in Gods nabijheid te bevinden!'
21
Jozefs
uitleg van de menselijke vrije wil; zijn raad aan Cornelius.
De
overste neemt maatregelen ten behoeve van de H. Familie
2
september 1843
Zeer getroffen door deze uitlating
van Cornelius, zei Jozef: 'Ikzelf zou U niet kunnen zeggen hoe groot dit
wonder is.
2. Maar dat daarmee grote en machtige dingen
samenhangen, daar ben ik van overtuigd, want als het om minder belangrijke zaken
zou gaan, dan zouden de machten van Gods eeuwige hemelen zich niet zo bewegen
!
3. Maar dat behoeft nog niet te
betekenen dat er ook maar iemand belemmerd zou zijn in de uitoefening van zijn
vrije wil; en dat leid ik af uit het gebod dat de twee Engelen hebben gegeven !
4. God zou immers door Zijn almacht
onze wil net zo kunnen binden bij deze gelegenheid, als Hij de wil van dieren
bindt; dan zouden wij slechts kunnen handelen volgens Zijn H. Wil!
5. Maar Hij
doet dat niet; Hij geeft in plaats daarvan slechts een vrij te volgen gebod,
waaruit wij kunnen afleiden wat Zijn H. Wil is. ..
6. Ook U bent dus met geen enkele
vezel van Uw wezen ook maar in het minst gebonden, zodat U kunt doen wat U
wilt! Wilt U vandaag mijn gast blijven, dan kunt U blijven; wilt U niet of
durft U niet, dan bent U daartoe net zo vrij!
7. Als ik U echter zou mogen
adviseren, dan zou ik natuurlijk zeggen: Vriend blijf, want nergens ter wereld
kun je nauwelijks beter onder dak zijn dan hier, onder de klaarblijkelijke
bescherming van alle hemelse machten!'
8. Nu zei Cornelius: ' Ja, voor God,
voor alle goden en voor alle mensen, je bent rechtvaardig, je raad is goed; ik
zal die opvolgen; tot morgen blijf ik bij jullie.
9. Nu wil ik mij echter, samen met
mijn hospita, voor slechts zo korte tijd verwijderen, als nodig is om
maatregelen te nemen dat jullie allen hier -zij het dan ook slechts in deze
grot - beter gehuisvest zult zijn!'
10. Jozef sprak: 'Beste man, doe wat U
wilt; God de Heer zal het U eens vergelden.'
11. De hoofdman ging nu met de
vroedvrouw de stad in. Eerst liet hij in alle straten van de stad bekend maken
dat die dag een vrije dag zou zijn. Vervolgens liet hij dertig soldaten aantreden;
hij gaf hun beddengoed, tenten, en brandhout, dat zij allemaal naar de grot
moesten brengen.
12. De vroedvrouw nam zelf een
hoeveelheid levensmiddelen en drank mee, terwijl ze nog meer liet na bezorgen.
13. Terug in de grot liet de hoofdman
direct drie tenten opzetten, een extra zachte en soepele voor Maria, een voor
zichzelf, Jozef en diens zonen, en een voor de vroedvrouwen haar zuster .
14. Voorts liet hij in de tent voor
Maria een bed plaatsen, zacht en fris opgemaakt, terwijl hij er ook nog een
aantal andere voorzieningen liet aanbrengen. Ook de andere tenten werden
doelmatig ingericht. Vervolgens liet hij door zijn knechten met grote spoed een
kookkachel bouwen, en zelf maakte hij daarop een houtvuur om de grot te
verwarmen; het was daar in dat jaar getijde namelijk nogal koud.
22
Cornelius
bij de H. Familie in de grot. De herders en de hoofdman.
De
nieuwe eeuwige geesteszon. Afscheid van Cornelius.
Jozefs
waardering voor de goedheid van de heidense hoofdman
4
september 1843
Op deze manier
verzorgde onze Cornelius de H. Familie, terwijl hij heel de lange dag en nacht
bij hen bleef.
2. De herders kwamen 's middags weer
terug om het Kindje te aanbidden. Allerlei geschenken brachten ze mee om te
offeren.
3. Maar toen ze in de grot de
legertenten zagen en ook de Romeinse hoofdman, werden ze bang en wilden ze
vluchten.
4. Meerderen van hen hadden namelijk
de registratiewet ontdoken, en ze waren erg angstig voor de op dat vergrijp
staande straf.
5. Maar de hoofdman ging naar hen toe
en zei: 'Voor mij behoeven jullie niet bang te zijn. Ik ben bereid jullie alle
straf kwijt te schelden, maar het is nu eenmaal keizerlijke wet nietwaar. Als
jullie morgen komen, zal ik jullie zo gunstig als maar enigszins mogelijk is,
registreren.'
6. Toen de herders bemerkten dat
Cornelius een bijzonder zachtzinnig mens was, lieten ze hun schuwheid varen en
de volgende dag lieten ze zich allemaal registreren!
7. Na het gesprek met de herders
vroeg de hoofdman aan Jozef of de zon heel die dag in haar ochtendstand zou
blijven staan, ...
8. Waarop Jozef antwoordde: 'Deze zon,
die vandaag voor de wereld is opgegaan, zal nooit haar ochtendstand verlaten,
maar de natuurlijke zon zal wel haar natuurlijke weg gaan overeenkomstig de
Wil des Heren; over enkele uren zal ze dus ondergaan.
9. Dit
was een. Profetisch woord van Jozef, maar
zelfwist hij niet goed wat hij gezegd had.
10. Daarop zei de hoofdman: 'Wat zeg
je nu? Ik heb de betekenis van je woorden niet begrepen; kun je niet een wat
begrijpelijker taal tegenover mij bezigen?'
11. Jozef nu weer: 'Er zal een tijd
komen dat U zich zult warmen in de Heilige Straling van die Zon, en dat U zich
zult baden in de stromen van Haar Geest!
12. Meer kan ik er echter niet over
zeggen, want ik begrijp zelf niet ten volle wat ik gezegd heb. Als ik er niet
meer zal zijn, zal de tijd het U onthullen, en dan wel in de gehele volheid van
de Eeuwige Waarheid. ,
13. Nu vroeg de hoofdman maar niet
verder meer, maar hij hield deze diepzinnige woorden vast in het centrum van
zijn gedachten.
14. De volgende dag zegde de hoofdman
heel de familie goeden dag, terwijl hij hun de verzekering gaf dat hij zo lang
voor hen zou zorgen als zij daar zouden verblijven,...en dat hij hen zijn
leven lang niet zou vergeten!
15. Daarna ging hij naar zijn bureau,
maar niet voordat hij de vroedvrouw een tweede geldstuk had gegeven, waarmee ze
voor de familie kon zorgen.
16. Jozef zei tot zijn zonen, toen de
hoofdman al weg was: 'Kinderen, hoe komt het toch, dat een heiden beter is dan
menige jood? Zouden hierop soms de woorden van Isaïas toepasselijk zijn,
wanneer hij zegt:
17. "Zie, Mijn dienaars zullen
welgemoed juichen, maar jullie zullen schreeuwen uit diepe smart en wenen van
ellende!"?' Zijn zonen antwoordden hem: ' Ja, vader , deze passage komt
hier volledig en begrijpelijk van pas!'
23
Het zesdaagse
verblijf in de grot.
Aanzegging
van de Engel aan Jozef om op te breken en naar Jeruzalem te gaan voor de opdracht
in de Tempel. Maria's droom. Jozef heeft er moeite mee om alle liefdevolle
aanbiedingen van de hoofdman te accepteren. Een militaire wacht voor de grot
5
september 1843
Zo leefde Jozef zes dagen lang in de
grot, terwijl hij dagelijks bezoek kreeg van Cornelius, die zich er echt voor
uitsloofde dat het de H. Familie aan niets zou ontbreken.
2. Vroeg in de morgen van de zesde dag
verscheen er weer een Engel aan Jozef, die zei: 'Koop een paar tortelduiven en
trek op de achtste dag van hier naar Jeruzalem.
3. Maria moet de tortelduiven offeren
overeenkomstig de wet en het Kindje moet besneden worden en het moet de naam
krijgen die aan U en aan Maria is aangezegd.
4. Na de besnijdenis moet U hier weer
terugkomen en hier dan zo lang verblijven tot ik u zal berichten, wanneer en
waarheen u van hier vertrekken moet.
5.
Weliswaar zult U, Jozef, zich al wel eerder voorbereiden op het vertrek,
wanneer het de wil is van Hem, die bij u in de grot is!'
6. Na
deze woorden te hebben gesproken, verdween de Engel, en Jozef ging naar Maria
om het haar te vertellen.
7. Maria antwoordde: 'Wel, ik ben en
blijf een maagd des Heren, dus mij geschiede naar Zijn Woord...!
8. Zelf had ik een droom zojuist, en
daarin gebeurde precies datgene wat U mij net verteld hebt. Zit dus maar
nergens anders over in dan alleen over dat paar tortelduiven, dan zal ik vol
vertrouwen op de achtste dag met U meegaan naar de stad des Heren!'
9. Kort na die verschijning kwam de
hoofdman weer eens op ochtendbezoek en dadelijk deelde Jozef hem mee, waarom
hij op de achtste dag naar Jeruzalem zou moeten gaan.
10. Aanstonds bood de hoofdman hem nu
alle mogelijke hulp aan; hij wilde Jozef naar Jeruzalem laten rijden.
11. Voor deze goedbedoelde aanbieding
moest Jozef echter bedanken met de woorden: 'Ik kan helaas van Uw nobel aanbod
geen gebruik maken, want het is de Wil van de Heer mijn God, dat ik op dezelfde
wijze naar Jeruzalem trek als waarop ik hierheen kwam.
12. Zo wil ik die korte reis dan ook
maken, opdat de Heer mij niet behoeft te straffen wegens ongehoorzaamheid.
13. Maar, als u dan per se bij deze
gelegenheid iets voor mij doen wilt, dan moge ik U vragen mij twee tortelduiven
te verschaffen. Wij moeten die in de Tempel offeren. En dan nog dit: Houdt U
alstublieft deze woning te onzer beschikking.
14. De negende dag zal ik namelijk
hier weer terugkomen, en dan zal ik mij daarin zo lang ophouden, als de Heer
het van mij verlangen zal.
15.Cornelius beloofde Jozef aan al
diens verlangens te zullen voldoen. Hij ging dan ook weg en bracht al gauw
eigenhandig voor Jozef een splinternieuwe duivenkooi vol tortelduiven mee,
waaruit Jozef de mooisten mocht uitzoeken.
16. Daarna ging de hoofdman weer naar
zijn werk en liet intussen de duivenkooi tot aan de avond in de grot achter,
om die dan 's avonds weer op te halen.
17. Toen Jozef op de achtste dag naar
Jeruzalem vertrokken was, liet Cornelius voor de grot een wacht opstellen, die
niemand in of uit liet gaan, behalve de twee oudste zonen van Jozef, die niet
mee waren gegaan, en Salome, die hen beiden van eten en drinken voorzag. De
vroedvrouw zelf ging wel mee naar Jeruzalem.
24
Besnijdenis
van het Kindje en zuivering van Maria. Opdracht van het Kindje in de Tempel.
De vrome
Simeon en het Jezuskind
6
september 1843
In de namiddag van de achtste dag, om
drie uur huidige tijdrekening, werd het Kindje in de Tempel besneden en werd
Het de naam Jezus gegeven, zoals de Engel al had gezegd, nog voordat het
Kindje in de moederschoot ontvangen was.
2. Meteen werd Maria in de Tempel
gezuiverd, omdat de uiterste termijn van haar kennelijke maagdschap in
aanmerking genomen -het moment tevens geldig kon worden geacht voor haar zuivering
(zie noot 33).
3. Daarom nam Maria, direct na de
besnijdenis, het Kindje op de arm en droeg Het de Tempel binnen om het met
Jozef aan de Heer op te dragen, volgens de Wet van Mozes.
4. Zoals geschreven staat in Gods Wet:
Al het eerstgeborene moet aan de Heer worden gewijd.
5. Daarbij moet dan een paar
tortelduiven of een paar jonge duiven geofferd worden.
6. Maria offerde dus een paar
tortelduiven, dat zij op de offertafel legde; de priester nam het offer in
ontvangst en zegende Maria.
7. Nu leefde er te Jeruzalem een man,
die Simeon heette, die buitengewoon vroom en godvruchtig was, en die de Troost
van Israël verwachtte; hij was van Gods geest vervuld.
8. De Geest des Heren had ooit tot
deze man gezegd: 'Gij zult de dood niet zien voordat ge Jezus zult zien, de
Gezalfde Gods, de Redder der Wereld!'
9. Innerlijk daartoe gedreven kwam hij
de Tempel binnen, juist toen Jozef en Maria nog in de Tempel doende waren om al
dat te vervullen, wat de Wet voorschreef.
10. Toen hij het Kindje opmerkte ging
hi j direct naar de ouders toe en vroeg hen op smekende toon of hij het Kindje
een ogenblik op de arm mocht nemen.
11. Het vrome paar stond dat aan de
oude man, dien zij goed kenden, gaarne toe.
12. En nu nam Simeon het Kindje in
zijn armen, streelde Het, loofde God uit het diepst van zijn hart en zei
tenslotte:
13. 'Laat nu Heer Uw dienaar overeenkomstig
Uw woord in vrede gaan .
14. Want mijn ogen hebben het Heil
aanschouwd, dat Gij aan onze Vaders en Profeten beloofd hebt.
15. Hij is Het dien Gij bereid hebt
voor alle volkeren tot:
16. een Licht dat de heidenen zal verlichten,
een Licht ter verheerlijking van Uw volk Israël' (zie noot 32).
17. Jozef en Maria waren verwonderd
over deze woorden van Simeon; zij begrepen niet wat hij over het Kind je gezegd
had.
18. Simeon gaf nu het Kindje aan Maria
terug, zegende hen beiden en zei toen tot Maria:
19. 'Deze zal worden gesteld tot val
en opstanding van velen in Israël en tot een teken van tegenspraak!
20. Een zwaard zal Uw hart doorboren
en de gedachten van velen zullen openbaar worden!'
21. Maria begreep deze woorden van
Simeon evenmin, maar desondanks hield zij ze diep in haar hart in herinnering.
22. Dit deed ook Jozef en hij loofde
en prees God met alle vermogens, waarover hij beschikte.
25
De
profetes Hanna in de Tempel en haar getuigenis over het Kindje Jezus.
Hanna's
waarschuwing aan Maria. Het noodonderkomen bij een rijke en gierige Israëliet
7
september 1843
Op datzelfde tijdstip was er ook een
Profetes in de Tempel, die Hanna heette, ze was een dochter van Phanuel uit de
stam Aser .
2. Ze was reeds zeer oud, en was zo
vroom, dat ze zich, na reeds in haar jeugd aan een man te zijn verloofd, in
haar huwelijk gedurende zeven jaren niet voor hem ontblootte, en ter liefde
Gods haar maagdschap bewaarde.
3. Ze werd weduwe toen ze tachtig jaar
was, waarna ze in de Tempel trad en die nooit meer verliet.
4. Door bidden en vasten diende ze
nog uitsluitend de Heer, 's nachts zowel als overdag, in volledige vrijheid en
op eigen initiatief.
5. Toen deze gelegenheid zich voordeed
was ze reeds vier jaren aldus doende in de Tempel. Zij kwam eveneens naderbij,
prees God de Heer, en voor een ieder die de Verlosser verwachtte, sprak ze uit
wat de Geest Gods haar te spreken ingaf.
6. Toen ze haar profetieën ditmaal
beëindigd had, vroeg ook zij het Kindje te mogen vasthouden, liefkoosde Het, en
loofde en prees de Heer .
7. Daarna gaf ze het Kindje aan Maria
terug en zei tot haar: 'Gelukkig en gezegend zijt Gij, Jonkvrouwe, omdat U de
Moeder bent van mijn Heer.
8. Schept U er echter geen ijdel behagen
in om Uzelf daarom te laten prijzen, want uitsluitend Hij, die zuigt aan Uw
borst, is waardig om door ons allen te worden geloofd, geprezen en aanbeden!'
9. Na deze woorden verwijderde de
Profetes zich weer en gingen Jozef en Maria, na drie uur in de Tempel te hebben
doorgebracht, naar buiten. Ze probeerden bij een familielid logies te krijgen.
10. Maar toen zij op dat adres
arriveerden, bleek het huis te zijn afgesloten; de familie bevond zich op dat
moment in Bethlehem voor de registratie.
11. Nu wist Jozef niet goed wat te
doen. Ten eerste was het al helemaal donker, zoals dat in de korte dagen van
dit seizoen voor de hand ligt, reden waarom er bijna geen huis meer open was,
te meer omdat het ook nog een voorsabbath was!
12. Om in de open lucht te overnachten
was het veel te koud; de rijp lag op de velden en bovendien woei er een koude
wind.
13. Terwijl Jozef delibereerde en tot
de Heer bad dat Hij hem uit deze nood zou helpen,
14. kwam er plotseling een jonge,
voorname Israëliet op Jozef toe, die hem vroeg: 'Wat doet U hier nog zo laat
met Uw bagage op straat? U bent toch ook een Israëliet, en weet U dan niet hoe
het hoort?'
15. Jozef zei: ' Ja, ik ben van Davids
stam. Ik was vandaag in de Tempel om te offeren aan de Heer; het vroeg invallen
van de avond heeft mij overvallen, en nu kan ik geen onderdak vinden. Ik ben in
zorgen vanwege mijn vrouwen mijn Kind. ,
16 De jonge Israëliet zei nu: 'Kom dan
maar met mij mee, dan zal ik U voor een drachme of daaromtrent tot morgen
onderdak verlenen. ,
17. Jozef volgde nu die Israëliet,
met Maria die op de ezel zat en zijn drie zoons, naar een prachtig huis, waar
hij zich met hen onderdak verschafte in een eenvoudige kamer
26
Verwijt
van de herbergier Nicodemus aan het adres van Jozef. Jozefs zelfverdediging.
Het
getuigenis van de vroedvrouw. Een genadige wenk aan Nicodemus, die daarop de
Heer erkent
9
september 1843
Toen Jozef zich de volgende morgen al
had klaargemaakt om te vertrekken naar Bethlehem, kwam de jonge Israëliet het
overnachtingsgeld incasseren.
2. Toen hij de kamer betrad overviel
hem een grote angst, waardoor hij geen woord over zijn lippen kon krijgen.
3. Jozef ging naar hem toe en zei:
'Vriend, ik bezit geen geld; neem dus iets van mijn bezit dat U een drachme
waard is als tegenwaarde.'
4. Nu kwam de Israëliet een beetje bij
en zei met trillende stem: 'Man van Nazareth, nu herken ik je pas: jij bent
Jozef, de timmerman. Jij bent dezelfde, aan wie negen maanden geleden een maagd
des Heren, Maria geheten, door het lot in de Tempel werd toegewezen!
5. Dit is datzelfde meisje! Nou, jij
hebt goed op haar gepast zeg, dat ze nu al moeder moest worden! Wat is er
gebeurd?
6. Ik ben er wel zeker van dat u niet
de vader bent, want mannen van Uw leeftijd en van Uw godsvrucht -wat bekend is
in heel Israël doen zoiets nooit!
7.
Maar U hebt volwassen zoons. Kunt U voor hun onschuld instaan? Hebt U steeds op
ze gelet? Al hun denken en handelen, doen en laten in de gaten gehouden?'
8. Jozef wierp hem nu tegen: ‘Ja, nu
herken ik jou ook; jij bent Nicodemus, een zoon van Benjamin, van de stam
Levi. Hoe haal jij het in je hoofd mij uit te horen? Dat komt jou helemaal niet
toe! De Heer Zelf heeft mij onderzocht, zowel in de Tempel als op de Berg der
Vervloeking! Hij heeft mij voor de Hoge Raad onschuldig bevonden; wat zoek jij
mij en mijn zoons dan nog te beschuldigen?
9. Ga maar naar de Tempel op doe daar
navraag bij de Hoge Raad, dan zul je over mijn huis een juist getuigenis
krijgen!'
10. Door deze woorden werd de jonge
rijkaard zeer getroffen; hij zei: 'Maar om Gods Wil, als dat zo is, vertel me
dan alsjeblieft, hoe het komt dat dit meisje heeft gebaard. Was het een wonder,
of is het op natuurlijke wijze toe gegaan?'
11. Nu deed de ook aanwezige
vroedvrouwen stapje naar voren tot Nicodemus en zei: 'Beste man, hier, pak aan
je overnachtingsgeld: een drachme, dik betaald, het zeer karige onderkomen in
aanmerking genomen! En houd ons nu niet langer op, want we moeten vandaag nog
in Bethlehem zijn!
12. Maar weet wel, dat Wat vannacht zo
armetierig in jouw herberg heeft gelogeerd voor één drachme, dat Daarvoor je
allermooiste kamer, gesierd met edelstenen en goud, nog veel te min zou zijn!
In dit kamertje, dat hoogstens goed genoeg mag heten voor een dwangarbeider,
heeft Gods Heerlijkheid Zelf verblijf gehouden!
13. Ga naar dat Kindje, raak het aan,
dan zullen die dikke schillen van je ogen vallen; dan zul je zien, Wie bij je
op bezoek is geweest ...! Als vroedvrouw heb ik volgens oude gewoonte het
recht jou toe te staan het Kindje aan te raken.
14. Nu ging Nicodemus naar het Kindje
toe en raakte Het metterdaad aan; en toen hij Het had aangeraakt, ging hem een
innerlijk Licht op, waardoor hij althans voor een kort ogenblik Gods
Heerlijkheid vermocht waar te nemen.
15. Onmiddellijk viel hij voor het
Kindje op zijn knieën, aanbad Het en zei: 'O God, dat Gij Uw volk in deze
gestalte en op deze wijze bezoekt! ...Hoe groot moet Uw genade met hen zijn en
Uw erbarmen jegens hen! ...
16. Maar, wat staat mij nu met
dit-mijn-huis te doen? En wat staat mijzelf te wachten, nu ik Gods Heerlijkheid
zo heb miskend?'
17. De vroedvrouw antwoordde hem en
zei: ' Je blijft maar precies zoals je bent; maar bewaar wel over hetgeen je
gezien hebt het diepste stilzwijgen, anders zul je Gods straf kunnen verwachten!.
..' Nicodemus gaf nu de drachme weer terug en ging onder tranen naar buiten.
Het desbetreffende kamertje liet hij later inderdaad rijk met goud en
edelstenen verfraaien. Jozef echter is direct afgereisd.
27
Terugkeer
van de H. Familie naar Bethlehem.
Hartelijke
ontvangst in de grot door de thuisblijvers.
Een
voederkribbe als kinderbedje. Een rustige vriesnacht
11
september 1843
Tegen de
avond, een uur voor zonsondergang, bereikte het verheven Gezelschap opnieuw
Bethlehem, en ze namen hun intrek weer in de reeds bekende grot.
2. De
twee achtergebleven zoons, Salome en de hoofdman kwamen hen allerhartelijkst
tegemoet, en zij vroegen de teruggekeerden vol belangstelling hoe het hen op
hun reis gegaan was.
3. Jozef vertelde nu alles wat zij
hadden ondervonden, en voegde daaraan toe, dat hij en al zijn medereizigers
heel die dag nog niets hadden gegeten; het beetje proviand dat zij hadden
meegenomen was nauwelijks genoeg geweest voor de nog zo zwakke Maria!
4. Toen de hoofdman Jozef dit hoorde
zeggen, spoedde hij zich naar het achterste deel van de grot, waarvandaan hij
een heleboel etenswaren te voorschijn haalde, die de joden allemaal mochten
eten; hij zei tegen Jozef:
5. ' Alstublieft, moge God dit voor U
zegenen! En zegent U ze zelf ook, zoals U gewend bent, dan kunt U zich er
allemaal aan verzadigen!'
6. Jozef dankte God, zegende de
spijzen en at ze vervolgens met Maria, zijn zoons, en de vroedvrouw smakelijk
op.
7. Voor Maria, die het Kindje heel de
lange dag had gedragen, was Dat nu wel erg zwaar geworden; daarom zei ze tegen
Jozef:
8. ' Jozef, had ik maar een plekje om
het Kindje neer te kunnen leggen, dan kon ik mijn armen een beetje rust gunnen.
Mijn laatste probleem zou daarmee zijn opgelost, en ook het Kindje zou dan
beter kunnen uitrusten tijdens Zijn slaap.'
9. Nauwelijks had de hoofdman
verstaan wat Maria zei, of hij dook alweer haastig in de diepte van de grot
weg, vanwaar hij met grote spoed een kleine voederkrib te voorschijn bracht,
bestemd voor het voederen van schapen. (Het ding zag eruit als de voedertroggen,
die je vandaag de dag overal op het land voor de herbergen aan kunt
treffen,alleen wat lager.)
10. Nu pakte Salome het schoonste stro
dat er te vinden was, en ook wat vers zacht hooi, en deed dat in het kribje;
daarna deed ze een kraakheldere doek over dit alles heen, en zo maakte ze voor
het Kindje een heerlijk zacht bedje.
11. Maria wikkelde het Kindje nu in
schoon linnen, drukte Het aan haar hart, kuste Het, gaf Het aan Jozefvoor een
kusje, en daarna ook aan alle aanwezigen, waarna ze Het in het voor de Heer
van Hemel en Aarde wel zeer armoedig bedje legde.
12. Het Kindje sliep aldra heel
rustig, en nu kon dan ook Maria rustig gaan eten en zich te goed doen aan het
maal dat de zo goedhartige hoofdman hun had bereid.
13. Toen deze maaltijd beëindigd was,
zei Maria tegen Jozef: , Jozef Iaat mij even mijn bed opmaken; ik ben erg moe
van de reis en daarom wil ik graag rusten. ,
14. Maar nu sprak Salome: 'Goede
Moeder van de beer Uw bed is allang klaar; Koffit U maar zelf zien! ,
15. Nu stond Maria op, nam het Kindje
opnieuw op, liet het kribje in haar tent zetten en legde zich vervolgens ook
zelf ter ruste. Dit was voor Maria de eerste echt volledige nachtrust na de
bevalling.
16. De hoofdman liet flink stoken en
op het vuur liet hij witte stenen heet maken, die hij rondom de tent van Maria
liet neerleggen, opdat zij noch het Kindje kou behoefden te lijden. De nacht
was namelijk zo koud, dat buiten het water in ijs veranderde.
28
Jozef
dringt erop aan om naar Nazareth op te breken. De hoofdman adviseert te
wachten.
Een
bericht over een karavaan uit Perzië. En over pogingen van Herodes om het Kindje
op te sporen. Indrukwekkende troostwoorden van Maria
12
september 1843
De volgende morgen zei Jozef 'Waarom
zouden we hier nog langer blijven? Maria is weer hersteld. Laten we dus maar
opbreken en terugkeren naar Nazareth; daar hebben we tenminste een behoorlijk
onderkomen.'
2. Maar toen Jozef al aanstalten
maakte om op te breken, kwam de hoofdman, die voor het aanbreken van de dag al
iets in de stad te regelen had gehad, op de terugweg weer 'even aan' en hij zei
tegen Jozef:
3. 'Eerwaarde Godsman, wil je opbreken
en naar huis terugkeren? Doe dat nog niet! Voor vandaag, morgen en overmorgen
moet ik het beslist afraden.
4. Zoëven heb ik namelijk bericht
gekregen van mensen van mi j , die vanmorgen al voor dag en dauw uit Jeruzalem
zijn aangekomen, dat in Jeruzalem drie enorme karavanen uit Perzië zijn binnengetrokken.
5. Drie sterrenkundigen, die de
leiders van die karavanen zijn, hebben zich tot Herodes gewend, op zoek naar de
nieuwgeboren Koning der Joden.
6. Herodes, die, als Romeinse zetbaas
uit Griekenland, niet op de hoogte is, heeft zich tot de priesters gewend om te
achterhalen waar die nieuw gezalfde geboren zou moeten worden.
7. Deze hebben hem bericht dat het in
Judea en wel in Bethlehem zou moeten zijn. Zo zou het "beschreven staan".
8. Herodes heeft toen de priesters
weggestuurd en zich, begeleid door heel zijn gevolg, opnieuw tot de leiders van
de drie karavanen gewend om hun mede te delen wat hij van de hogepriesters
vernomen had.
9. Hij drong er bij die drie op aan,
om in Judea zorgvuldig naar de nieuw gezalfde te zoeken, en om als zij hem
zouden vinden weer met spoed bij hem terug te komen, opdat ook hijzelf het
Kind je zou kunnen gaan huldigen!
10. Weet je, beste vriend Jozef, ik
vertrouw die Perzen niet, maar de heerszuchtige Herodes nog minder!
11. Die Perzen zouden magiërs zijn, en
ze zouden die geboorte ontdekt hebben door een wonderbaarlijke nieuwe ster,
hetgeen ik niet zou willen ontkennen. Want, nu zich bij de geboorte van dit
Knaapje hier zulke grote wonderen hebben voorgedaan, kan dat in Perzië ook
best het geval zijn geweest!
12. Maar, omdat het klaarblijkelijk
om dit Kind gaat, is nu een hachelijke situatie ontstaan: als de Perzen het
Kind vinden, dan zal ook Herodes Het vinden.
13. En dan zullen we ons tot het
uiterste moeten verzetten om uit de klauwen van die oude vos te blijven.
14. Daarom, zoals gezegd, moet je nog
minstens drie dagen op deze afgelegen plaats blijven. In die tijd zal ik
proberen om die koningszoekers om de tuin te leiden, en dat zal best lukken!
Ik beschik tenslotte over twaalf legioenen hier! Je weet nu wat je doen moet;
meer kan ik je -terwille van je gemoedsrust -maar beter niet zeggen. Blijf
dus! Ik ga nu, maar om twaalf uur kom ik terug!'
15. Jozef, die tezamen met zijn gezin door
dit bericht verontrust was, bleef en in overgave aan de Wil des Heren, wachtte
hij af wat uit deze vreemde samenloop van omstandigheden zou voortvloeien.
16. Hij ging naar Maria en vertelde
haar wat hij zojuist van de hoofdman had gehoord.
17. Maria zei: 'De Wil des Heren
geschiede! AI heel wat erg bittere dingen zijn ons overkomen: de Heer heeft
ze alle maal in honingzoete omgezet.
18. Ook die Perzen zullen ons geen
kwaad doen, als ze inderdaad naar ons zullen toekomen. En, voor het geval dat
ze enig geweld tegen ons in hun schild voeren, dan is, door de genade Gods,
altijd nog de bescherming van de hoofdman tot onze beschikking!'
19. Jozef zei tegen Maria: 'Dat komt
wel in orde. Zelf heb ik ook geen angst voor die Perzen, maar grijsbaard Herodes,
dat verscheurende dier in mensengedaante, die is het voor wie ik bang ben; en
ook de hoofdman is bang voor hem!
20. Want, gesteld dat door die Perzen
definitief blijkt dat ons Knaapje de nieuwsgezalfde koning is, dan zal ons
niets anders overblijven dan een smadelijke vlucht !
21. In dat geval zal ook de hoofdman,
uit Romeins staatkundige overwegingen, en voor zijn eigen bestwil, wel tot een
vijand voor ons moeten worden, als hij althans niet wil worden aangezien voor
een afvallige van de keizer; hij zal ons móeten vervolgen i. p. v. ons te
redden !
22. Zelf ziet hij dat beslist ook wel
in, want, met betrekking tot zijn verstandhouding tegenover Herodes gaf hij mij
blijk van grote achterdocht.
23. Dat is dan ook de reden dat hij
ons nog drie dagen hier wil laten blijven. Als alles goed verloopt blijft hij
zeker onze vriend.
24. Als het daarentegen slecht
verloopt, heeft hij ons prachtig bij de hand, om ons dan aan Herodes' wreedheid
te kunnen uitleveren. Hij zal dan zelfs van zijn keizer nog een pluim krijgen,
omdat hij op zo'n slimme manier een joodse koning die misschien ooit gevaarlijk
zou kunnen worden voor de staat, uit de wereld heeft geholpen!'
25. Maar Maria gaf ten antwoord: '
Jozef, maak je over mij en ook over jou geen onnodige zorgen. Wij hebben immers
het vloekwater gedronken zonder dat ons iets is overkomen, waarom zouden wij
dan nog bang zijn. Daarvoor hebben we toch zeker al te veel van Gods
Heerlijkheid dank zij dit Kindje mogen zien!
26. Gebeure dus wat gebeuren moet! Ik
garandeer je: De Heer is machtiger dan de Perzen, Herodes, Rome's keizer, plus
de hoofdman met z'n twaalf legioenen tezamen! Houd je dus kalm, zoals je ziet
dat ook ik ben.
27. Overigens ben ik ervan overtuigd
dat de hoofdman eerder alles zal opgeven, dan zich tot onze vijand te laten
maken!'
28. Hierdoor werd de goede brave Jozef
weer gerustgesteld. Hij wachtte rustig op de hoofdman en liet intussen door
zijn zoons de grot verwarmen en tegelijk voor Maria, voor zichzelf en voor
zijn zoons wat vruchten koken.
29
Jozefs angstig gebed
tot de Heer. De Perzische karavanen voor de grot. De hoofdman verbaasd. Goede
getuigenis van de drie wijzen over het Kind, en de waarschuwing voor Herodes
14
september 1843
De middag was al gekomen, maar de
hoofdman liet ditmaal verstek gaan. Met angstige gevoelens telde Jozef de
minuten, maar de hoofdman kwam niet te voorschijn.
2. Daarom wendde Jozef zich tot de
Heer met deze woorden: 'Mijn God en mijn Heer, ik bid U, maak mij toch niet zo
bang, want ik ben aloud en zwak in al mijn ledematen.
3. Geef mij, door middel van een
boodschap wat ik moet doen, sterkte, opdat ik niet te schande worde voor het
aanschijn van alle zonen Israëls!'
4. Toen Jozef zo gebeden had, kwam de
hoofdman bijna buiten adem aangerend; hij richtte zich tot Jozef:
5. 'Man van
mijn allerhoogste achting, ik ben zojuist terug van een mars, die ik zelf met
een heel legioen heb gemaakt tot op bijna een derde van de weg naar Jeruzalem
om toch maar iets van die Perzen gewaar te worden.
6. Ook heb ik overal spionnen
opgesteld, maar tot dusverre kon ik niets ontdekken. Maar houd je rustig, want
als ze komen, moeten ze wel op de door mij uitgezette posten stoten!
7. Het zal hun niet gemakkelijk
gelukken om ergens door te breken en tot hier te komen, voordat ze door mi j
zijn uitgehoord en op de proef gesteld. Daarom ga ik er nu maar weer dadelijk
vandoor om de wachtposten nog te versterken. Tot vanavond!'
8. Nu rende de hoofdman weer weg en
Jozef loofde God en zei tegen zijn zoons: 'Zet nu het eten maar op tafel, en
jij, Salome, vraag aan Maria of ze mee aan tafel wil eten of dat ze haar eten
op bed gebracht wil hebben.’
9. Maria kwam echter in beste stemming
haar tent uit, het Kindje op de arm, en zei: 'Ik ben sterk genoeg om samen met
jullie aan tafel te eten, alleen moet het kribbetje hierheen gehaald worden
voor het Kindje.'
10. Jozef was daar blij om en hij
zette de beste hapjes voor Maria klaar. Daarna loofden ze God de Heer, aten en
dronken.
11. Maar ze waren amper klaar met
eten, toen voor de grot opeens een geweldig lawaai ontstond. Jozef stuurde
Joël om te kijken wat er aan de hand was.
12. Toen Joël bij de deur naar buiten
keek (de uitgang was immers afgeschot), zag hij een enorme Perzische karavaan
met beladen kamelen. Angstig zei hij:
13. 'Om Godswil, vader Jozef, wij zijn
verloren! De Perzen zijn er toch, en met veel kamelen, een hele stoet!
14. Ze
slaan hun tenten op en ze omringen onze grot in een grote kring. Drie leiders,
getooid met goud, zilver en edelstenen, zijn bezig met het leeghalen van gouden
tassen. Ze maken aanstalten hierheen te komen, de grot in...
15. Door deze mededelingen was Jozef
nauwelijks in staat een woord uit te brengen. Met moeite kreeg hij over zijn
lippen: 'Heer, wees een arme zondaar genadig. Ja, nu zijn we verloren.' Maria
nam vlug het Kindje en snelde naar haar tent, terwijl ze riep: 'Over mijn lijk
alleen zullen ze Het mij kunnen afnemen!'
16. Nu ging Jozef, door zijn zoons
begeleid naar de deur en keek, verdekt opgesteld, naar wat de Perzen aan het
doen waren.
17. Toen hij nu de grote karavanen en
de opgeslagen tenten zag, sloeg hem de schrik om het hart. Hartstochtelijk
begon hij de Heer te smeken, dat Hij hem toch ook ditmaal weer uit deze
ernstige bedreiging zou redden.
18. Terwijl hij daar nu zo stond te
bidden en smeken, zie, daar kwam de hoofdman -van top tot teen in wapenrusting
- begeleid door wel duizend soldaten opdagen. Hij stelde zijn soldaten aan
beide zijden van de ingang van de grot op.
19. Zelf liep hij op de magiërs toe en
vroeg hen met welk doel zij - en zo helemaal onopgemerkt tot hier hadden
kunnen komen...
20.
Hun gelijkluidende antwoorden waren: 'Houdt u ons alstublieft niet voor
vijanden! U ziet wij dragen geen wapens, noch openlijk, noch ook in het verborgene!
21. Wij zijn sterrenkundigen uit
Perzië. Een oude profetische uitspraak in onze heilige boeken zegt, dat er in
deze tijd voor de joden een Koning der Koningen zal worden geboren, en Zijn geboorte
zal door een ster worden betekend...
22. En er staat bij, dat al degenen,
die die ster zullen ontdekken zich op reis moeten begeven en trekken, waarheen
de machtige ster hen leiden zal; want daar waar die ster stil zal blijven
staan, zullen ze de Heiland van deze wereld vinden.
23. U ziet -en iedereen kan dat zelfs
op klaarlichte dag constateren -de ster staat inderdaad stil boven deze stal!
Hij was onze gids hierheen, maar boven deze stal bleef hij staan, waaruit wij
concluderen dat wij ongetwijfeld de plaats hebben bereikt, waar dat Wonder van
alle wonderen in levenden lijve verblijf houdt: een pasgeboren Kind, een
Koning der Koningen, de Heer aller Heersers in eeuwigheid!
24. Naar Hem komen wij kijken, Hem
moeten wij aanbidden en onze hoogste eer betuigen! Verspert U ons dus
alstublieft niet de weg, want voor ons is het zeker dat het geen kwade ster
was, die ons hierheen heeft geleid!'
25. Nu keek ook de hoofdman omhoog
naar de ster en was daar hogelijk verbaasd over, want niet alleen stond deze
bijzonder laag, maar ook was haar licht bijna even sterk als het gewone licht
van de zon!
26. Toen de hoofdman zich van dit
alles had overtuigd zei hij tot het drietal: 'Nu, goed dan! Naar hetgeen U
zegt, en gezien de ster concludeer ik dat U met goede bedoelingen naar hier
gekomen bent, ...maar ik zie nog niet in, wat U voordien bij Herodes in Jeruzalem
moest doen; heeft de ster U ook daarheen de weg gewezen? ..
27. Waarom heeft jullie wondere gids
jullie eigenlijk niet rechtstreeks hierheen geleid, als, naar het eruit ziet, Uw
plaats van bestemming met zekerheid hier is? ...Hierop zult U mij nog moeten
antwoorden, anders komt U niet in die grot!'
28. De drie zeiden nu: 'Dat moge de
grote God weten! Het moet ongetwijfeld in Zijn plan besloten liggen, want geen
van ons is ooit van plan geweest om Jeruzalem ook maar op afstand te naderen!
29. En, om U de waarheid te zeggen:
die mensen in Jeruzalem bevielen ons allerminst en met name Herodes niet! Maar
toen wij er eenmaal waren moesten we, omdat de aandacht van de hele stad op ons
gevestigd was, wel node laten weten wat ons reisdoel was!
30. De priesters gaven ons hun
inlichtingen via hun vorst, die ons trouwens verzocht heeft om hem over die te
vinden koning nader te informeren, zodat ook hij de nieuwe koning zijn hulde
zou kunnen komen betuigen. ,
31. Maar nu zei de hoofdman: 'Onder
geen beding zult U dat mogen doen, want ik ken de plannen van die vorst! Nog
liever houd ik U vast als gijzelaars ! ...Maar ik zal nu eerst naar binnen gaan
om met de vader van het Kind over U te spreken. ,
30
De aanbidding van de
Heer in het Kindje door de drie Wijzen.
Hun
toespraken. Hun geesten: Adam, Kaïn en Abraham
16
september 1843
Toen de goede Jozef al dit besprokene
vernomen had, werd het al wat lichter om zijn benauwde hart, en, omdat hij
begreep dat de hoofdman zou binnenkomen, bereidde hij zich voor om die te ontvangen.
2. De hoofdman kwam inderdaad binnen,
groette Jozef en begon toen: 'Hooggeachte man!
3. Door een wondere samenloop van
omstandigheden zijn die nu ongeduldig buiten wachtende mannen toch tot hier
doorgedrongen. Ik heb hen scherp verhoord, maar niets kwaads in hen gevonden.
4. Door hun God daartoe aangezet
wensen zij het Kindje hun hulde te betuigen. Als het je past kun je hen volgens
mij zonder de minste vrees binnen laten komen. ,
5. Jozef zei daarop: 'Als dat echt zo
is, dan wil ik mijn God loven en prijzen; want Hij heeft opnieuw een gloeiende
steen van mijn hart weggenomen!
6. Maar, Maria is erg geschrokken
toen de Perzen hun tenten rondom de grot opsloegen; ik moet dus eerst even zien
hoe het met haar is, opdat niet een onvoorbereid binnenkomen van die gasten
haar nog meer verschrikke!'
7. Vanzelfsprekend was de hoofdman het
met de voorzorg van Jozef eens, en dus ging Jozef naar Maria en vertelde haar alles
wat hij van de hoofdman had gehoord.
8. Maria, nu weer helemaal opgewekt,
zei: 'Vrede op aarde aan alle mensen die van goeden wille zijn en die zich door
God laten leiden!
9. Als de Geest des Heren zulks als Zijn
Wil te kennen geeft, Iaat hen dan komen, en Iaat hun de zegen oogsten, die hun
trouw toekomt. Ik voor mij, ik ben helemaal niet bang meer .
10. Alleen dit: Als ze binnenkomen
moet jij wel dicht bij me staan; het lijkt me minder geschikt hen in mijn tent
alleen te ontvangen.'
11. Jozef nu weer: 'Maria, als je je
ertoe in staat voelt, sta dan liever met het Kindje op; neem het kribje en leg
het Kindje erin aan je voeten. En Iaat dan de bezoekers binnenkomen om het
Kindje te huldigen.'
12. Maria voldeed meteen aan Jozefs
wens, en Jozef zei nu tot de hoofdman:
13. 'Wij zijn gereed. Als het drietal
binnen wil komen, dan kunnen wij hen doen blijken, dat wij - onze armoede in
aanmerking genomen - geheel op hun ontvangst zijn voorbereid.'
14. Nu ging de hoofdman naar buiten en
deelde zulks aan de drie mee. Eerst wierpen die zich gedrieën ter aarde, God
voor deze toestemming lovend, vervolgens namen zij hun goud geborduurde zakken
op, en begaven zich met grote eerbied naar de grot.
15. De hoofdman deed de deur open en
zij traden hoogst eerbiedig binnen, en zagen een machtig Licht dat op dat
moment van het Kind je straalde .
16. Toen de drie het kribje, waarin
het Kindje lag, tot op enkele schreden waren genaderd, wierpen zij zich
languit met hun aangezicht ter aarde en aanbaden in die houding het Kind je. ..
17. Wel een uur lang lagen ze zo -van
grote schroom vervuld voor het Kind je ter aarde; daarna richtten zij zich
langzaam op en knielend hieven zij hun gezichten, nat van tranen, omhoog, hun
blikken op de Heer slaand, op de Schepper van de oneindige eeuwigheid
18. De namen van de drie waren:
Caspar, Melchior en Balthazar.
19. De eerste, die door Adam’s Geest
geleid werd, sprak: 'God zij geëerd, aan Hem zij lof gebracht; Hij zij
geprezen, Hosannah, Hosannah voor God, de Drie-enige van eeuwigheid tot
eeuwigheid Amen.'
20. Nu pakte hij de met gouddraad
bestikte zak op, met daarin drie en dertig pond van de fijnste wierook, en gaf
die onder veel eerbetoon aan Maria, zeggende:
21. 'Aanvaard, Moeder, zonder
schroom, dit nietig getuigenis van datgene, waarvan ik met heel mijn wezen voor
eeuwig vervuld zal zijn! Aanvaard dit als een simpele uiterlijke aflossing van
wat elk denkend wezen, uit de grond van zijn hart, eeuwig verschuldigd is aan
zijn almachtige Schepper!'
22. Maria nam de zware buidel aan en
gaf hem aan Jozef. De schenker ervan richtte zich nu op, begaf zich naar de
deur, en knielde daar nogmaals neer om in het Kindje de Heer te aanbidden.
23. Terstond nam nu de Tweede, die
een Moor was en door de Geest van Kaïn werd geleid, een ietwat kleinere zak op,
die niettemin hetzelfde gewicht had en die met zuiver goud gevuld was. Hij
reikte die aan Maria over met de woorden:
24. 'Aan U, Heer der eeuwige
Heerlijkheid, breng ik een nietig offer, iets wat de Koning der Geesten
rechtens toekomt van de mensen op aarde! Aanvaard het, o Moeder, Gij, die hebt
gebaard Degene, wiens Naam in der eeuwigheid geen engelentong in staat zal
zijn uit te spreken!'
25. Maria nam nu die tweede buidel aan
en gaf hem aan Jozef. De offerende Wijze richtte zich op, voegde zich bij de
eerste, en deed wat die gedaan had.
26. Vervolgens richtte de derde zich
op, nam zijn buidel, die gevuld was met goud myrrhe, een toentertijd zeer
kostbare specerij, en gaf die aan Maria, zeggende:
27. 'In mijn gezelschap is Abrahams
Geest. Hij ziet nu de dag des Heren, waarop hij zich zozeer verheugd had.
28. Ik heet Balthazar en bied U
hierbij aan wat het Kindje der kinderen toekomt. Aanvaard het, Moeder van alle
genaden. Een beter en waardiger offer is geborgen in mijn hart: het is mijn
liefde, die voor eeuwig een waarachtig offer aan dit Kindje zal zijn!'
29. Maria nam nu ook deze, eveneens
drie en dertig pond wegende buidel aan, en gaf die aan Jozef. Nu ging ook deze
Wijze weer staan en voegde zich bij de twee anderen, en nadat ook hij het
Kindje aanbeden had, ging hij met de eerste twee naar buiten, waar hun tenten
stonden.
31
Maria vestigt de
aandacht op Gods genadige leiding. Jozefs redelijkheid en trouw. De drie
zegenrijke geschenken van God: Zijn Heilige Wil, Zijn Genade, Zijn Liefde. Een
zeer nobel getuigenis van Maria, van de hoofdman en van het Kindje over Jozef
19
september 1843
Toen de drie Wijzen weer samen naar buiten
waren gegaan en ze zich in hun tenten ter ruste hadden gelegd, zei Maria tegen
Jozef:
2. 'Zie je nu wel, overbezorgde
man-van-mij, hoe heerlijk en goed de Heer onze God is, en hoe echt vaderlijk
Hij voor ons zorgt? !
3. Wie van ons had zich ooit, al was
het maar in een droom, zoiets kunnen denken? Uit onze grote angst heeft Hij
deze zegen voor ons bewerkstelligd. Heel onze grote vrees en zorg heeft Hij in
enorme vreugde omgezet!
4. Van hen, van wie wij vreesden dat
zij het Kindje naar het leven stonden, juist van hen hebben wij mogen beleven
dat zij Hem slechts kwamen eren, en wel met een eer, zoals men aan God de Heer
alleen schuldig is!
5. Bovendien hebben zij ons zo
rijkelijk bedacht, dat wij van de tegenwaarde van hun geschenken een prachtig
landgoed kunnen kopen, waar wij voor de opvoeding van het goddelijk Kind zeker
op de beste wijze en naar Gods Wil kunnen zorgen!
6. Jozef, zo ooit, dan nu, wil ik de
allerliefste Heer danken, loven en prijzen, tot in het diepst van de nacht,
want Hij is nu ook aan onze armoede zo zeer tegemoetgekomen, dat we nu echt
royaal uit de voeten kunnen. Is het niet zo, lieve vader Jozef? ...,
7. Jozef nu: ' Ja Maria, God is
oneindig goed voor hen, die Hem boven alles liefhebben als hun Heer, en die al
hun hoop uitsluitend op Hem richten. Maar ik ben van mening dat die geschenken
niet voor ons maar voor het Kindje bestemd zijn, zodat wij niet het recht
hebben ze te gebruiken naar onsgoeddunken.
8. Het Kindje heet Jezus, en is een
Zoon des Allerhoogsten; daarom moeten we op de eerste plaats aan de verheven
Vader vragen, wat er met deze schat moet gebeuren.
9. Wij zullen er dat mee moeten doen,
wat Hij ermee voor heeft. Buiten Zijn Wil om wil ik ze nog niet eens aanraken,
mijn leven lang niet! Nee, dan wil ik nog liever desnoods op een heel moeilijke
manier een eerlijk stuk brood verdienen.
10. Zoals ik jou en mijn zoons tot
dusverre, dank zij mijn door de Heer gezegende handenarbeid heb kunnen
onderhouden, zo zal ik dat met de hulp des Heren verder ook wel klaarspelen.
..!
11. Daarom Iaat ik mij aan deze
geschenken minder gelegen liggen dan aan de Wil des Heren, aan Zijn Genade,
aan Zijn Liefde. ..!
12. Dit zijn de drie grootste geschenken,
die ons altijd tot zegen zullen strekken: Zijn Heilige Wil is voor mij als de
kostbaarste wierook. Zijn Genade is mij als het zuiverste en zwaarste goud.
Zijn Liefde tenslotte is voor mij als de kostelijkste myrrhe ...
13. Die drie schatten mogen wij altijd
zonder terughoudendheid, ja zelfs op kwistige wijze uitbuiten. .., maar,
...deze wierook, dit goud en deze myrrhe hier in deze goudbestikte zakken,
mogen wij niet aanraken, tenzij het ons wordt ingegeven door die drie
"hoofdschatten", die voor ons tot dusverre de allerbelangrijkste
zijn geweest...!
14. Dus Maria, lieve, zo zullen wij
doen, en dan ben ik ervan overtuigd dat de Heer ons met des te meer welgevallen
zal gadeslaan. ..en, Zijn Welbehagen is voor ons toch wel de allergrootste
schat!
15. Vind je niet Maria, dat ik gelijk
heb? Zou op die manier voor deze schatten niet de beste bestemming kunnen
worden gevonden?'
16. Maria, tot tranen geroerd, loofde
Jozefs wijsheid. De hoofdman sloot Jozef in zi jn armen terwijl hij hem
toevoegde: ' Ja, ja, je bent nog eens een mens, die echt helemaal naar Gods Wil
leeft!' Maar ook het Kind je zag nu Jozef glimlachend aan; Het hief Zijn
handjes omhoog; zodat het leek alsof Hij Zijn pleegvader, de zeer deugdzame
Jozef, echt zegende.
32
De Engel
als raadsman van de drie Wijzen. Vertrek van de drie naar het morgenland.
Jozefs ongeduld.
Cornelius stelt Jozef gerust. Gods Macht en Goedheid
20
september 1843
De drie Wijzen kwamen bijeen in een
tent en bespraken wat nu te doen.
2. Moesten
ze tegenover Herodes het gegeven woord houden, of moesten ze voor de eerste
maal hun woord breken?
3. Als ze
een andere weg naar huis zouden moeten nemen, dan was het de vraag welke weg
hen met zekerheid naar hun land zou terugvoeren.
4. Ze vroegen zich onder elkaar af:
'Zal de ster die ons hierheen heeft geleid ons ook weer terug naar huis geleiden,
langs een andere weg?'
5. Toen zij zich daarover berieden,
stond er plotseling een Engel bij hen, die tot hen zei: 'Maakt U zich niet
onnodig ongerust: het staat allang vast langs welke weg U zult terugkeren.
6. Zo loodrecht als de stralen van de zon
in het midden van de dag op de aarde vallen, even rechtstreeks zullen jullie
morgen, via een andere weg dan die over Jeruzalem, naar jullie land worden
teruggeleid!'
7. Toen de engel verdwenen was gingen
de drie Wijzen ter ruste. Vroeg in de morgen van de volgende dag trokken ze
van daar weg, en spoedig kwamen ze langs de kortste weg, en in het volste
vertrouwen op de Ene God weer in hun vaderland terug.
8. Diezelfde morgen vroeg Jozef aan de
hoofdman hoe lang hij nu nog in de grot
zou moeten blijven bivakkeren.
9. De hoofdman antwoordde:
‘Allerhoogst geachte, je denkt toch zeker niet dat ik je hier als een soort
gevangene zou willen vasthouden?
10. Ik moet daar niet aan denken.
Hoe zou ik, niet veel meer dan een worm in het stof, althans ten overstaan van
de Almacht van V w God, hoe zou ik je ooit gevangen kunnen houden? Het is mijn
liefde die je hier houdt!
11. Wat mij betreft ben je volledig
vrij en kun je gaan en staan waar je wilt, maar, als ik mijn hart mag laten
spreken ligt het anders. Mijn hart zou niets liever willen dan je voor altijd
hier te doen blijven, want mijn hart heeft jou en je Zoontje meer lief, dan ik
tot uitdrukking zou kunnen brengen.
12. Probeer nog een paar dagen rustig
te blijven; ik zal dan onmiddellijk boden naar Jeruzalem zenden om daar te
weten te komen wat die sluwe vos van plan is, nu de Perzen hun woord niet
gehouden hebben.
13. Dan zal ik weten waar we aan toe
zijn en zal ik je beschermen tegen alle denkbare vervolging van de kant van
die dwingeland.
14. Want geloof mij maar,deze Herodes
is mijn allergrootste vijand; ik wil hem treffen waar ik maar kan !
15. Ik ben weliswaar nog maar
een hoofdman, en dus nog ondergeschikt aan de opperbevelhebber, die te Sidon
en in Smyrna pleegt te resideren, en die het bevel voert over twaalf legioenen
in Azië. ..
16. Een gewone centurio ben ik nu ook
weer niet, maar een patriciër, zodat ik op grond van mijn titel,
medezeggenschap heb over die twaalf Aziatische legioenen! Als ik het ene of
andere legioen wil inzetten, dan behoef ik maar te bevelen, en dan moet het
legioen mij gehoorzamen. Dus, als Herodes tegen je in het geweer zou komen
kun je op mij rekenen!'
17. Jozef dankte de hoofdman voor deze
zeer vriendelijke bezorgdheid, maar ging daar toch min of meer tegenin,
zeggende:
18. 'Luister nu ook eens naar mij,
beste vriend; met betrekking tot de Perzen hebt U ook blijk gegeven van de
grootste zorgzaamheid, maar wat voor nut bracht dat?
19. Ongezien, ondanks die duizenden
spiedende ogen van Uw manschappen, zijn de Perzen toch tot hier doorgedrongen,
en, nog voordat je ook maar één van hen had opgemerkt, hadden zij allang hun
kamp opgeslagen!
20. Als God de Heer ons toen niet
beschermd had, waar zouden we dan nu zijn? Voordat U eindelijk te voorschijn
kwam, hadden die Perzen mij, ondanks Uw hulp, allang kunnen wurgen !
21. Daarom, als een vriend die
niettemin van de allerhartelijkste dankbaarheid vervuld is, zeg ik: Menselijke
hulp baat niet; tegenover God zijn mensen nergens.
22. Waar God ons wil helpen, en ook
alleen kan helpen, daar behoeven wij ons helemaal zo druk niet te maken. Want,
ondanks onze bemoeienissen zal toch alles zo gebeuren als de Heer het wil.
..nooit zoals wij het zouden willen!
23. Daarom lijkt het mij beter dat U
dat moeizame en riskante spioneren in Jeruzalem maar nalaat; U zult er weinig
verheffends te weten komen, en bovendien, lekt het uit, dan komt U om mijnentwille
nog in grote moeilijkheden.
24. Ik ben er praktisch zeker van dat
de Heer mij nog deze nacht zal doen weten wat Herodes zal gaan doen, en wat ik
dan moet doen; laten we dus maar rustig blijven en alles aan de Heer overlaten,
zowel dat wat mij, als dat wat U betreft; dan zal alles best goed komen. ,
25. Door wat Jozef nu
gezegd had werd de hoofdman diep bedroefd; hij vond het werkelijk verschrikkelijk
dat Jozef zijn hulp zomaar afsloeg.
26. Jozef zei daarom: 'Beste vriend, U
hebt nu wel verdriet omdat ik afraad om nog verder in te zitten over mijn
welzijn, ... maar,
27. als U de zaken eens nuchter
bekijkt komt U wel tot hetzelfde inzicht.
28. Immers, wie van ons heeft ooit zon
en maan en de sterren aan het firmament kunnen manipuleren? Wie van ons heeft
storm en bliksem bevolen?
29. Wie de grote zee ingebed? Wie van
ons heeft de grote rivieren hun loop voorgeschreven?
30. Welke vogels hebben wij hun snelle
vlucht geleerd? Wanneer schikten wij hun fraai gevederte? Wanneer schiepen
wij hun melodieus klankorgaan?
31. Waar staat het gras dan wel,
waarvan wij het levensvatbare zaad creëerden?
32. Voor de Heer is dat alles
dagelijks werk! Is het niet zo, dat Zijn machtig en wonderlijk Werken ons elk
ogenblik herinnert aan Zijn eindeloze en lieflijke voorzorg? ...Hoe kan het U
dan verwonderen dat ik U er op een vriendelijke manier op attent maak, dat voor
God alle menselijke hulp in het niet verzinkt?'
33. Deze woorden herstelden de goede
stemming van de hoofdman, maar desondanks zond hij in het geheim informanten
naar Jeruzalem om te achterhalen wat daar plaats greep.
33
Voorbereidingen voor
de vlucht naar Egypte.
Voorzorgsmaatregelen
des Heren. Afspraak tussen Jozef en Cornelius
23
september 1843
Die nacht verscheen er aan Jozef,
zowel als aan Maria een Engel, die sprak:
2. ' Jozef, verkoop de schatten en
koop er een paar lastdieren bij, want je moet met je gezin naar Egypte
vluchten!
3. Want Herodes heeft besloten tot
een afschuwelijke wraakoefening, namelijk: om alle kinderen van een tot
twaalf jaar oud te vermoorden. ..omdat de Wijzen hem hebben misleid.
4. Zij hadden hem zullen meedelen
waar de nieuwe Koning is geboren, zodat hij dan zijn beulsknechten had kunnen
uitsturen om het Kindje, dat de nieuwe Koning is, te vermoorden. ..
5. Wij, Engelen des Hemels, hebben van
de Heer, nog vóórdat Hij op aarde nederdaalde, opdracht gekregen om op de
allerzorgvuldigste wijze te waken over je veiligheid.
6. Daarom ben ik nu naar je toegekomen
om je in te lichten Q)fer wat Herodes gaat doen, nu hij zich niet van dat ene
Kind waarom het gaat, met zekerheid meester kan maken. ..
7.
De hoofdman zelf zal hem als hij niet door hem bij de keizer wil worden
aangeklaagd -nota bene bepaalde faciliteiten moeten verlenen. Daarom moet je
morgen al op reis gaan. ...
8. Je kunt dit overigens maar het
beste aan de hoofdman meedelen, dan zal hij je behulpzaam zijn om sneller weg
te komen. Zo moet het gebeuren in de naam van Hem, die aan de borsten van Maria
zuigt.’
9. Jozef werd wakker en Maria ook.
Terstond riep zij met angstige stem Jozef bij zich en vertelde hem haar droom.
10. In Maria's verhaal herkende Jozef
onmiddellijk zijn eigen droom; hij zei: 'Heb maar geen zorg Maria, voor de
middag nog zullen wij over het gebergte zijn, en over zeven dagen zijn we in
Egypte!
11. Het wordt allicht, ik ga er nu
maar direct op uit om alles voor een snel vertrek te regelen. ,
12. Jozef ging dan ook met zijn drie
oudste zoons direct op pad; nam de schatten mee, en bracht die naar een
ruilhandelaar. Deze deed hem vlug open en kocht alles tegen de juiste waarde
op.
13. Daarna, geleid door een bediende
van die handelaar, ging Jozef naar een veekoopman en kocht van hem onmiddellijk
zes pakezels, waarna hij, aldus goed toegerust, in de grot terugkeerde.
14. Daar bleek de hoofdman al op hem
te wachten, die hem onverwijld mededeelde, welke allergruwelijkste en
schandalige berichten hem vanuit Jeruzalem ter ore waren gekomen.
15.
Jozef verwonderde zich niet over deze mededelingen van de hoofdman; hij zei
slechts op rustige, gelaten toon:
16. 'Waarde vriend, al wat U mij nu vertelt
-maar dan nog preciezer -heeft de Heer mij vannacht, zoals ik U trouwens
gisteren al voorspelde, doen weten: alles namelijk wat Herodes heeft besloten
te doen.
17. Ge zult hem nota bene zelf nog
hulp moeten bieden ook, want hij wil in de stad Bethlehem en omgeving alle
kinderen, vanaf enkele weken oud tot de twaalfjarigen toe, laten wurgen om zo
tussen hen ook mijn Kind te achterhalen!
18. Daarom moet ik vandaag nog
hiervandaan vluchten, en wel daarheen, waarheen de Geest des Heren mij voeren zal
om aan de wreedheid van Herodes te ontkomen.
19. Wees dus zo goed mij de veiligste
weg naar Sidon te wijzen, want binnen het uur moet ik al opbreken. ,
20. Toen de hoofdman dit gehoord had,
werd hij verschrikkelijk woedend op Herodes, en hij bezwoer hem grenzeloze
wraak, zeggend:
21. '
Jozef, zo waar de dag aanbreekt en de zon al is opgegaan; zo waar jullie God
leeft. ..zo waar ook zal ik mij nog eerder laten kruisigen, alhoewel ik toch
een Romeins edelman ben,... dan dat ik
die snoodaard een dergelijke monsterlijke misdaad niet betaald zou zetten.
22. Ik zal jullie onmiddellijk, en met
een goed escorte, over het gebergte leiden, en zodra ik jullie veilig weet zal
ik mij terughaasten en onverwijld een ijlbode naar Rome sturen, die de keizer
van alles op de hoogte moet stellen wat Herodes voornemens is te doen.
23. Zelf zal ik alles in het werk
stellen om het plan van dat monster te verijdelen.'
24. Jozef antwoordde: 'Waarde vriend,
als ge echt iets kunt doen, bescherm dan tenminste de kinderen van drie tot
twaalf jaar; misschien zal dat je gelukken.
25. De kinderen van 0 tot en met twee
jaar zult U, denk ik, niet kunnen redden.
26. En de bescherming van de eerder
genoemden zal niet door geweld, alleen door list kunnen gelukken.
27. De Heer zal daarbij hefpen. U
behoeft U daarom niet zelf het hoofd te breken over wat er te doen is; de Heer
zal U heimelijk leiden.’
28. Nu zei de hoofdman echter weer:
'Nee, nee, er mag geen kinderbloed vloeien; dan zal ik nog liever militair
geweld gebruiken.’
29. Jozef nu weer: 'Man, denk toch
even na. Wat kunt U nu helemaal doen. .., nu Herodes zojuist met een heel
Romeins legioen Jeruzalem verlaat? ...Wilt U soms tegen Uw eigen troepenmacht
ten strijde trekken? Doe dus wat de Heer U zal ingeven om op die manier zonder
uit de gratie te geraken -toch de drie tot twaalfjarigen te redden.' Nu gaf
de hoofdman eindelijk toe.
34
Het
opbreken voor de vlucht. Jozefs onderhoud met Salome.
Afscheid
van de hoofdman.
Het
vertrek. Vrijgeleide naar Cyrenius. Jozefs route.
Incident met rovers.
Aankomst
in Tyrus bij Cyrenius. Cyrenius troost
en helpt hen
26
september 1843
Na dit gesprek van Jozef met de
hoofdman zei Jozef tegen zijn zoons: 'Maak je vlug klaar en bepak de
vrachtezels.
2. Zadel de zes nieuwe ezels voor mij
en voor jullie zelf, en de oude beproefde voor Maria. Neem zoveel mogelijk
leeftocht mee. De os en de ossewagen laten we hier voor de vroedvrouw, als een
aandenken en als beloning voor haar zorg en toewijding voor ons.'
3. De os en de ossewagen werden dus
door de vroedvrouw inderdaad in bezit genomen; ze werden nadien nooit meer
voor arbeid gebruikt!
4. Salome vroeg ook aan Jozef of zij
mee mocht.
5. Maar Jozef moest haar wel
antwoorden: 'Dat zul je zelf moeten beslissen; je weet dat ik arm ben en niet
voor je kan zorgen. Als je als dienstbode mee zou willen;gaan, zou ik je zelfs
geen loon kunnen betalen.
6. Alleen als je beschikt over eigen
middelen, en als je mij dan daarmee kunt helpen in ons levensonderhoud te voorzien,
mag je ons volgen. ,
7. Salome nu weer: 'Luister zoon van
de grote koning David: niet slechts voor mij alleen, maar voor je hele gezin,
zou mijn vermogen wel gedurende honderd jaar voldoende zijn!
8. Want ik ben rijker aan aardse
goederen dan je wel denken zoudt. Als je nog een uur wacht zal ik, met schatten
beladen reisklaar staan.’
9. Maar Jozef bracht daar vlug
tegenin: 'Maar Salome, bedenk toch eens dat je nog een jonge weduwe bent, en
dat je moeder bent: Je zoudt dus ook je beide zoons mee moeten nemen.
10. Daaraan zou je nog een heleboel
werk hebben, terwijl ik geen minuut te verliezen heb! ... Binnen drie uur kan
Herodes hier al binnentrekken, zijn voorposten en voorlopers al wel binnen een
uur! ...
11. Je zult dus wel begrijpen, dat het
voor mij onmogelijk is om op jouw voorbereidingen te wachten.
12. Daarom vind ik dat je er beter aan
doet hier te blijven, zodat ik door jou niet word opgehouden. Als ik -als het
God belieft -ooit terugkom, dan ga ik weer te Nazareth wonen.
13. Maar, als je me nog een dienst zou
willen bewijzen, ga dan bij gelegenheid eens naar Nazareth en pacht mijn grond
er dan voor nog drie tot zeven jaren of 10 jaren bij, dan komt die tenminste
niet in vreemde handen!'
14. Nu deed Salome afstand van haar
verlangen, en ze nam er genoegen mee om voor de uitvoering van deze
vertrouwensopdracht te mogen zorgen.
15. Jozef omhelsde vervolgens de
hoofdman en zegende hem. Daarna riep hij Maria toe om met het Kind je op haar
rijdier plaats te nemen.
16. Toen nu alles klaar was voor het
vertrek, zei de hoofdman tegen Jozef: 'Meest achtenswaardige van alle mannen,
die ik ken, zal ik je met het Kindje en Diens Moeder ooit nog eens terugzien?'
17. Jozef gaf hem ten antwoord: 'Over
nauwelijks drie jaren zal ik, zowel als het Kind en Zijn Moeder je opnieuw
begroeten, reken daar gerust op. En nu vertrekken we. Amen. ‘
18. Jozef zette zich nu op zijn
lastdier, terwijl zijn zoons zijn voorbeeld volgden. Hij greep vervolgens de
teugels van Maria 's ezel en leidde hem de grot uit, inmiddels de Heer lovende!
19. Ze hadden het grondgebied van de
stad al achter zich, toen Jozef een flinke menigte uit de stad zag naderen, die
het vertrek van het Borelingske wilde gadeslaan. De terugkerende vroedvrouwen
de geldwisselaar hadden namelijk verteld, dat dat ging gebeuren.
20. Die
nieuwsgierigheid kwam voor Jozef echter zeer ongelegen, dus bad hij de Heer om
hen zo gauw mogelijk te onttrekken aan de nieuwsgierigheid van die nutteloze
menigte.
21. Zijn gebed werd aanstonds zeer duidelijk
verhoord, want onmiddellijk viel er een dichte nevel over de gehele stad,
zodat niemand nog meer dan vijf meter voor zich uit kon zien.
22. Teleurgesteld trok het volk zich
nu weer in de stad terug. Zo kon Jozef, geleid door de hoofdman en Salome,
toch ongezien het nabijgelegen gebergte bereiken.
23. Toen ze het grensgebied tussen
Judea en Syrië naderden, overhandigde de hoofdman aan Jozef een vrijgeleide,
bestemd voor de landvoogd Cyrenius, want die voerde het opperbevel over Syrië.
24. Dankend nam Jozef dit in
ontvangst, waarbij de hoofdman hem nog toevoegde: 'Cyrenius is zoveel als een
broer voor mij; meer behoef ik je dus niet te zeggen! Goede reis, en kom
gezond weerom!' Vervolgens maakten de hoofdman en Salome rechtsomkeert,
terwijl Jozef in de naam des Heren verder trok.
25. Tegen het middaguur had Jozef het
hoogste punt van het bergplateau, op een afstand van twaalf uren gaans vanaf
Bethlehem al bereikt; dit bergplateau lag in Celesyrië, al veilig op Syrisch
gebied dus.
26. Jozef moest deze tamelijk grote
omweg wel nemen, omdat er vanuit Palestina geen directe en veilige
verbindingsweg naar Egypte bestond (zie noot 34).
27.
Jozefs reisroute was als volgt: De eerste dag bereikte hij de omgeving van het
stadje Bostra, waar hij overnachtte, de Heer dankte en loofde. Het was daar,
dat er rovers opdoken om hen te bestelen. ..
28. Maar toen die het Kindje zagen,
vielen ze uit eerbied plat ter aarde en aanbaden Het! Met de schrik in hun
benen schoten ze daarna weer terug het gebergte in.
29. De volgende dag trok Jozef
andermaal over een fors gebergte om des avonds in de buurt van Paneia te
arriveren, een plaatsje dat in de noordelijke grensstreek tussen Palestina en
Syrië ligt.
30. Van daaruit bereikte hij de derde
dag de provincie Fenicië en kwam in het gebied van Tyrus, waar hij zich de
volgende dag met zijn vrijgeleide naar Cyrenius begaf. Die hield toen namelijk
voor staatszaken juist te Tyrus verblijf.
31. Cyrenius bood allervriendelijkst
onderdak aan en vroeg wat hij verder nog voor hem zou kunnen doen.
32. Jozef vertrouwde hem nu toe, dat
hij veilig naar Egypte zou willen komen. Maar Cyrenius antwoordde hem: .Beste
man, je hebt een enorme omweg gemaakt, want Egypte ligt veel dichter bij
Palestina dan Fenicië! Je zou dus nu weer dwars door Palestina moeten, namelijk
van hier naar Samaria, dan naar Joppe en AskaIon. En vandaar naar Gaza, dan
naar Gerar en vervolgens naar Pelusa.'
33. Nu werd Jozef erg treurig, dat hij
zich zo verschrikkelijk vergist had. Dit wekte Cyrenius' medelijden op, hij
zei: 'Beste man, je nood gaat mij ter harte. Weliswaar ben je een jood, dus
voor ons Romeinen een vijand, maar omdat mijn broeder, die voor mij alles
betekent, je zo graag mag, daarom wilook ik je een vriendendienst bewijzen.
34. Morgen vaart er een
klein maar veilig schip van hier naar Ostracine! Daarmee kun je in drie dagen
in Egypte zijn. Als je namelijk in Ostracine bent, ben je tevens in Egypte!
Niettemin zal ik je dan ook nog een vrijgeleide geven, opdat je ongehinderd in
Ostracine kunt verblijven en je je daar ook het nodige zult kunnen
aanschaffen. Maar voor vandaag ben je mijn gast; laat je bagage dus maar binnen
brengen.'
35
De H.
Familie bij Cyrenius. Jozef spreekt uitvoerig met Cyrenius.
Cyrenius,
de kindervriend, en het Kindje Jezus. Bewijzen van Diens Goddelijkheid
Jozef ging nu naar buiten en bracht
zijn gezin tot voor het huis van Cyrenius, die zijn personeel aanstonds
opdracht gaf om Jozefs pakezels te verzorgen.
2. Vervolgens leidde hij Jozef en diens
gezin binnen in zijn mooiste kamer, waar alles schitterde van goud en zilver
en van edelstenen.
3. Onder andere stond daar op een
prachtige gepolijste marmeren tafel een aantal beelden van elk ongeveer een
voet hoog, prachtig van vormgeving en uit Corinthisch brons vervaardigd.
4. Jozef vroeg de landvoogd wat die
figuren wel moesten voorstellen.
5. De landvoogd antwoordde heel
vriendelijk: 'Beste man, dat zijn nu onze goden. Door Rome worden wij verplicht
om ze te kopen en ze te installeren, zelfs al geloven we er eventueel niet in.
6. Ik voor mij, ik zie ze slechts als
kunstwerken en alleen daarom hecht ik enige waarde aan deze godenbeelden;
overigens kan ik er slechts met verachting naar kijken.'
7. Nu vroeg Jozef aan Cyrenius: ' Als
ik zo hoor wat U denkt, dan bent U eigenlijk een mens zonder God of godsdienst.
Heeft U w geweten daar dan geen moeilijkheden mee?'
8. Cyrenius antwoordde: 'Niet in het
minst, want, als er geen andere god bestaat dan deze, die uit metaal
vervaardigd zijn, dan is immers iedere mens meer goddelijk nog dan dit domme
metaal, waarin niet eens leven is! Ik ben echter de mening toegedaan dat
"ergens een of andere echte godheid" bestaat, die het eeuwige leven
heeft en die almachtig is. Dat is dan ook de reden, dat ik die ouderwetse onzin
veracht. ,
9. Cyrenius was blijkbaar ook een
kindervriend, want nu ging hij naar Maria toe, die het Kindje op de arm had, en
hij vroeg de moeder of ze nog niet moe was van het dragen van dat Kindje.
10. Maria antwoordde: 'Maar natuurlijk,
machtige Landvoogd, ik denk dat ik best heel erg moe zal zijn, maar mijn liefde
voor dit Kindje doet me alle vermoeidheid vergeten!'
11. De landvoogd antwoordde: 'Ziet U,
zelf ben ik ook een groot kindervriend, en ook getrouwd; maar de natuur -of
God? -hebben mij nog niet met nakomelingschap gezegend. Daarom pleeg ik
vreemde kinderen, slavenkinderen zelfs, als mijn eigen kinderen aan te nemen.
12. Waarmee ik echter niet wil zeggen
dat U mij het Uwe ook zou moeten geven natuurlijk, het is immers Uw leven!
13. Maar wel zou ik graag willen dat
U Het mij even op de arm geeft, om Het even te kunnen knuffelen en strelen. ,
14. Maria vond de landvoogd zo aardig,
dat ze zei: ' Aan iemand, zo hartelijk als U wil ik best mijn Kindje op de arm
geven!'
15. En inderdaad
gaf Maria nu het Kindje aan de landvoogd op de arm, om Het te liefkozen. ..
Toen die nu het Kindje op zijn arm nam, gaf hem dat zo'n zalig gevoel, als hij
nog nooit eerder had ondervonden. .
16. Hij droeg het Kindje dooi de zaal
heen en weer en. ..naderde nu ook met Hem de afgodenbeelden.
17. Deze nadering kostte echter aan
alle beelden onmiddellijk het bestaan, want zij smolten als was op gloeiend
ijzer.
18. Cyrenius schrok hevig en stamelde:
'Hoe kan dat nu... ! Dat harde metaal is zo volledig en absoluut vergaan, dat
er zelfs geen spoor van is achtergebleven. Zeg, wijze man uit Palestina, bent U
een magiër, geef hier eens een verklaring voor!'
36
Jozef
aan de tand gevoeld.
Zijn
verklaring over het Wezen van het Jezuskind.
De brief
van Cornelius. Jozefs raad om er het zwijgen toe te doen.
Tegenspraak
en twijfels.
Jozefs
energieke zelfverdediging tegenover de staatsdienaar
29
september 1843
Jozef was echter zelf ook in alle
staten van verbazing en zei tegen Cyrenius: 'Luister eens, machtige Landvoogd,
het zal U niet bekend zijn dat volgens mijn landswetten elke tovenaar op de
brandstapel thuishoort.
2. Als ik dus een tovenaar zou zijn,
zou ik zo oud niet geworden zijn als ik nu ben! Ik zou allang in handen
gevallen zijn van de hogepriesters te Jeruzalem.
3. Ik kan dus slechts zeggen
dat dit verschijnsel wel in verband zal moeten staan met de grote heiligheid
van het Kindje.
4. Reeds bij de geboorte van dit
Kindje deden zich tekenen voor, waarover iedereen verbijsterd was: de hemelen
werden geopend, de wind ging liggen, beken en rivieren kwamen tot stilstand,
en de zon hield stil op een punt van haar baan aan de horizon!
5. Drie uren lang verliet de maan zijn
plaats niet, terwijl ook de sterren niet vorderden langs de hemel! De dieren
hielden op te eten en te drinken, en alles wat zich beweegt en leeft verzonk in
een diepe rust, zoals die van de dood. Zelf was ik ook onderweg, maar ik moest
stilstaan!'
6. 'Dus, dit is dat merkwaardige
Kind, waarover mijn broeder mij geschreven heeft,' zei Cyrenius toen.
7. 'Hij
schreef: "Broeder, ik moet je iets nieuws berichten: ... Hier in de buurt
van Bethlehem is een Kind geboren uit een jonge jodin; er gaat van dat Kind
grote wonderkracht uit; ik zou zeggen: het is een godenkind!
8. Maar de vader is een door en door
eerlijke, gewone jood, zo normaal, dat ik mij niet verstout om daarover nadere
inlichtingen in te winnen.
9. Als je soms binnenkort in Jeruzalem
moet zijn, zou het beslist de moeite Ionen om deze man in Bethlehem te komen
bezoeken. Ik voor mij kom steeds in de verleiding te denken dat dit
Kind een of andere jonge Jupiter, of tenminste Apollo moet zijn. ..Maar kom,
en oordeel zelf. .."
10. Zo zie je, goede man, dat ik wel
met de zaak op de hoogte ben, maar, van wat je me nu verteld hebt weet ik niets
af! Zeg mij dus of je die bewuste man bent, over wien mijn broeder mij vanuit
Bethlehem heeft bericht.’
11. Jozef zei: ' ja, machtige Heer,
dat ben ik. Maar gezegend zij Uw broeder dat hij U verder niets heeft verteld
over het Kindje!
12. Want hij heeft vanuit de Hemel
opdracht gekregen om te zwijgen over alles, wat daar heeft plaats gevonden.
..Waarlijk, als hij meer aan U zou hebben bericht, dan zou met Rome hetzelfde
gebeurd zijn, wat zojuist gebeurd is, voor Uw eigen ogen, met de godenbeelden,
die daar op die tafel stonden !
13. Maar, heil zij U en Uw broeder als
U zwijgen kunt, want dan zult U gezegend zijn, door de Heer, door de
eeuwig-levende God, door de Schepper van Hemel en Aarde.'
14. Diepe achting voor jozef, en grote
vrees voor het Kindje, Dat hij dan ook maar weer vlug in de armen van Maria
teruglegde, waren het gevolg van deze woorden van Jozef...
15. Hij wendde zich vervolgens echter
weer tot jozef en zei: 'Beste brave man, nu moet U toch wel even heel goed luisteren
naar wat ik U te zeggen heb!
16. Want zojuist is mij een idee te
binnen geschoten, dat ik U zal vertellen en waarop U mi j dan zult moeten
antwoorden.
17. Als dit Kind van goddelijke
oorsprong is, dan moet ook U als vader dat zijn, want: "ex trunco non fit
Mercurius" ...en, aan doornen groeien geen druiven! Evenzo kan er uit een
normaal mens geen godenkind ontstaan!
18. U schijnt mij echter wel een
normaal mens te zijn, zoals ook Uw vijf andere zoons, daar achter U! En ook de
jonge moeder, die weliswaar een heel aardige jodin is, lijkt zelf weinig
goddelijks te bezitten 1
19. Dan zou ze immers van een immense
bovenaardse schoonheid moeten zijn en ze zou bijzondere wijsheid moeten bezitten,
zoals - volgens de traditie die vrouwen bezaten, waarmee de goden zich heten
ooit te hebben afgegeven. Overigens, ik ben niet zo lichtgelovig, dat ik dat
zelf allemaal zou geloven !
20. Bovendien moet ik U er nog op
attent maken, dat U, die van Bethlehem naar Egypte wilde reizen, met Uw
godenkind naar hier verdwaald bent! Immers, U was teleurgesteld en ermee verlegen,
toen ik U had uitgelegd, hoezeer U zich in de weg naar Egypte hebt vergist.
21. Zou jouw God -of de goden van
Rome -soms onkundig kunnen zi jn van de naaste weg van Bethlehem naar Egypte?
22. Enorme
tegenstrijdigheden zijn dat, die zich, naarmate men dieper op de zaak ingaat,
ophopen! En daar komt dan nog bij, dat U Rome met de ondergang bedreigd hebt,
ingeval ik of mijn broeder het Kind zouden verraden.
23. Waarom zouden goden zwakke stervelingen
moeten bedreigen, als waren ze bang voor hen? Zij behoeven immers maar
willekeurig ergens op aarde neer te dalen om, door hun machtige wil, blinde
gehoorzaamheid af te dwingen!
24.
Neen, Uw hele verhaal komt bij mij over als een zwakke uitvlucht om mij te
misleiden, opdat ik U niet in Uw ware gedaante zou kennen: dus, ofwel een joodse
magiër, die naar Egypte wil uitwijken, om daar met dat bedrijf zijn brood te
verdienen. ..omdat hi j in zijn vaderland zijn leven niet zeker is. ..
25. ofwel een listige joodse spion
misschien, die door de heerszuchtige Herodes is omgekocht om uit te vinden hoe
de kustbeveiliging van Rome in elkaar zit?
26. Natuurlijk, ik heb het vrijgeleide
van mijn broeder, en de brief, waarin hij van U gewag maakt, maar daarover heb
ik met mi jn broeder nog niet gesproken; die documenten kunnen dus best vals
zijn; ook mijn broeders handschrift is best te imiteren!
27. Voorlopig houd ik het er maar op
dat U beide bent, dus: zowel een magiër als een spion! Ik nodig U dus dringend
uit om U, zo grondig als U maar enigszins mogelijk is, te verdedigen! Als U
zich niet kunt rechtvaardigen bent U mijn gevangene en dan zult U Uw terechte
straf niet ontgaan!'
28. Jozef keek Cyrenius, toen die dit
zei, strak aan, en sprak daarop: 'Zendt een ijlbode naar Uw broeder Cornelius;
geeft hem die twee brieven mee, en laat Uw broeder getuigen of deze zaak zo
schandelijk is, als U wilt geloven!
29. Ik eis dit nu van U, want mijn eer
is voor God, de Eeuwige, bevestigd. ..en die Iaat ik niet door een heiden
vertrappen! Laat het zijn dat U een patriciër uit Rome bent. ..: ikzelf ben
een nakomeling van de grote koning David, voor wie heel de aarde beefde! Als
zodanig Iaat ik mij door geen enkele heiden onteren!
30. Ik zal dan ook niet eerder van Uw
zijde wijken, dan wanneer U mij in ere hersteld hebt; de eer mij door God
gegeven zal geen heiden mij ontnemen!'
31. Deze forse taal deed Cyrenius
versteld staan. Als landvoogd, die toch immers onbeperkt kon beschikken over
leven en dood, had hij nog nooit iemand zo tegen zich horen spreken. Hij dacht
nu bij zichzelf: ' Als deze man zich niet bewust zou zijn van heel bijzondere
kracht, zou hij tegenover mij niet zo'n toon durven aanslaan! Ik zal uit een
heel ander vaatje moeten gaan tappen.'
37
Cyrenius'
zachtmoediger verklaring en Jozefs antwoord.
De eer
als schat der armen. Het verzoeningsmaal. Jozefs goede raad.
Cyrenius'
nieuwsgierigheid bestraft. De geschiedenis van de ontvangenis van het Kindje.
Cyrenius aanbidt het Kindje. De waarheid bevestigd
2
oktober 1843
Nadat hij zich dit had voorgenomen,
wendde Cyrenius zich weer tot Jozef en zei: 'Beste man, je hoeft niet zo boos
op mij te worden, want je zult toch minstens moeten toegeven dat ik als
landvoogd het recht heb om iemand aan de tand te voelen om te achterhalen met
wie ik te maken heb!
2. Je hoeft maar naar die fatale tafel
daar te kijken om te begrijpen dat ik, hoe graag ik dat ook zou willen, hier
geen uitzondering kan maken: al wat er aan kunstsierwerk op stond is
verdwenen! Het zal je toch zeer duidelijk zijn, dat ik met mensen als jij
anders te werk moet gaan dan met lieden, die hier als eendagsvliegen zonder
enige betekenis neerstrijken!
3. Ik ben me niet bewust je daardoor
beledigd te hebben, integendeel: ik heb je met onderscheiding behandeld,
doordat ik je voor zo belangrijk hield en met je sprak op een wijze als voor
mij als landvoogd passend is.
4. Het gaat mi j alleen maar om de
volle waarheid over je afkomst, omdat ik je voor een zeer belangrijk man houd!
5. Met opzet gaf ik uitdrukking aan
mijn twijfel om je daardoor namelijk te dwingen tot openheid!
6. Je taal Iaat mij echter geen
twijfel. Daarom heb ik nu noch behoefte meer aan een tweede bericht van mijn
broeder, noch ook aan enig ander document of geloofsbrief! Ik zie nu wel dat
je een absoluut eerlijke jood bent! Moet ik nog meer zeggen?'
7. Jozef zei nu: 'Vriend, U ziet dat
ik arm ben. U bent echter een machtig heer. Mijn rijkdom bestaat in mijn
trouwen mijn liefde voor mijn God, en in de grootste eerlijkheid tegenover
ieder ander!
8. U bezit echter, naast Uw trouw aan
de keizer, nog zeer grote schatten dezer aarde, die ik niet bezit. Komt iemand
Uw eer te na, dan resten U nog altijd de goederen dezer aarde !
9. Maar wat houd ik over als ik mijn
eer verlies? U kunt U door middel van Uw aardse schatten nieuwe eer kopen;
waarmee moet ik die kopen?
10. Als een arm mens eenmaal zijn eer
verloren heeft, verliest hij tegenover een rijke bovendien zijn vrijheid en
wordt hi j een slaaf. ..tenzij hij geheime schatten tot zijn beschikking
heeft, waarmee hij zijn eer en zijn vrijheid kan terugkopen.
11. U hebt mij gedreigd mij tot Uw
gevangene te maken. Zou ik in dat geval soms niet mijn eer en mijn vrijheid
verloren hebben?!
12. Had ik dan soms niet het recht mij
daartegen te verzetten, terwijl U nota bene als landvoogd van Syrië en als
beschermer van de kust van Tyrus en Sidon zelf mij tot spreken dwingt?'
13. Maar Cyrenius sprak: 'Beste man,
laat ons, dat vraag ik je, het gebeurde totaal vergeten!
14. Kijk de zon neigt ter kimme. ..In
de eetzaal heeft mijn personeel de maaltijd nu klaar staan. Ga mee, dan kom je
weer op krachten. Ik heb vandaag geen Romeinse maar joodse spijzen laten
klaarmaken, die je mag eten! Kom dus, zonder wrevel, en volg mij , ...die nu je
nieuwe vriend wil zijn!'
15. Jozef, Maria en de vijf zonen van
Jozef gingen nu met Cyrenius mee naar de eetzaal. Daar stonden ze
stomverbaasd, zowel over de pracht en praal van de eetzaal zelf, als ook over
het schitterende servies en bestek, dat voornamelijk uit goud en zilver
vervaardigd was en bezet was met edelstenen.
16. Toen Jozef zag dat al dat servies
versierd was met niets dan heidense godenfiguren, zei hij tegen Cyrenius:
17. 'Vriend, ik zie dat al Uw servies
hier is versierd met Uw goden. U hebt alreeds kennis gemaakt met de kracht
die van Hém uitgaat.
18. Als ik nu met mijn vrouw aan tafel
plaats neem, en als mijn vrouw daarbij haar Kind op schoot houdt, dan blijft er
misschien van al Uw servies en vaatwerk op hetzelfde moment ook niets meer
over!
19. Laat mij U daarom mogen raden om
ofwel servies zonder decoraties op tafel te zetten, ofwel gewoon ordinair
aardewerk; anders kan ik niet instaan voor Uw goud en zilver!'
20. Toen Cyrenius dit van Jozef hoorde
schrok hij hevig en volgde vlug de raad van Jozef op. De bedienden brachten de
spijzen in eenvoudige aardewerk schalen en de gouden en zilveren zetten ze weg.
21. Cyrenius' nieuwsgierigheid bracht
hem er niettemin toe om een verrukkelijke gouden bokaal in de nabijheid van het
Kindje te zetten om te zien of de nabijheid van het Kind je net zo 'n vernietigende
uitwerking zou hebben op goud als eerder op de bronzen godenbeelden.
22. Deze
nieuwsgierigheid kwam Cyrenius echter in ernst op het verlies van die kostbare
bokaal te staan.
23. Toen hij aldus zijn bokaal
verspeelde, schrok hij er tóch van, en hij stond daar als door een elektrische
schok getroffen.
24. Pas na een poosje kon hij
uitbrengen: ' Jozef, jij, je hebt me een goede raad gegeven; bedankt hoor!
25.
Maar, ik mag vervloekt zijn, als ik van deze plaats vandaan ga, voordat ik van
jou vernomen heb wie dit Kind is, waarin dergelijke krachten huizen!'
26. Nu richtte Jozef zich tot Cyrenius
om hem te vertellen -zij het in het kort -hoe de geschiedenis van de
ontvangenis en van de geboorte van het Kindje feitelijk was.
27. Cyrenius viel daarna voor het Kind
je op de knieën en aanbad Het! Want Jozef had heel gedecideerd gesproken.
28.
Op datzelfde stond de vernietigde bokaal, wel van hetzelfde gewicht, maar nu
zonder reliëffiguren voor Cyrenius op de vloer! Cyrenius kwam weer overeind,
maar hij was volledig buiten zichzelf van zalige blijdschap.
38
Heidens
voorstel van Cyrenius om het wonderkind naar het keizerlijk hof te Rome te
brengen.
Jozefs
afwijzing onder verwijzing naar des Heren nederigheid.
Profetische
woorden over de geestelijke levenszon
In deze zalige stemming zei Cyrenius
tot Jozef: ' Als ik nu keizer van Rome was, zou ik te Uwen gunste afstand doen
van troon en kroon, hoogheid!
2. En als keizer Augustus zou weten
wat ik nu weet, zou hij hetzelfde doen. Want, alhoewel hij er fier op is de
machtigste keizer op aarde te zijn, toch weet ik ook, hoezeer hij al het
goddelijke hoog boven zich verheven acht!
3. Als U ermee instemt, dan schrijf ik
naar de keizer, en ik verzeker U bij voorbaat dat hij U met veeleerbetoon naar
Rome zal halen,'en dat hij voor het Kindje, de onmiskenbare Zoon van de Allerhoogste,
de heerlijkste en grootste tempel zal laten bouwen die men zich denken kan!
4. En dat hij Hem daarin grenzeloos
zal verheffen. .., en dat hij zichzelf plat ter aarde zal werpen voor de Heer,
aan Wie de elementen en alle goden moeten gehoorzamen!
5. Want dat dat bij het Kindje
inderdaad het geval is, daarvan heb ik mij nu ten tweeden male overtuigd. Zelfs
een Jupiter kan zich tegenover Hem niet veilig stellen, en tegenover Zijn Macht
houdt zelfs brons geen stand!
6. Zoals gezegd dus, als U dat zoudt
willen, stuur ik vandaag nog boodschappers naar Rome! Dat zou vast en zeker in
die grote keizerstad een geweldige sensatie veroorzaken. En het zou ook onze
trotse priesterkaste zeker een toontje lager doen zingen! Dat ongenaakbare
priesterdom, dat nauwelijks nog weet, hoe het de mensen op de meest afdoende
manieren kan beliegen en bedriegen!'
7. Maar Jozef wierp Cyrenius tegen!
'Lieve beste vriend, denkt U dan écht dat Hij, aan Wie de zon, de maan, de sterren
en alle elementen der aarde moeten gehoorzamen, dat Hij zich iets zal laten
gelegen liggen aan de eer die Rome Hem bereiden kan?!
8. Als Hij zou hebben gewild dat heel
de wereld Hem als een God zou eren, dan zou Hij zeker demonstratief en voor het
oog van heel de wereld manifest naar deze aarde zijn afgedaald in de oneindige
Majesteit van Zijn Wezen!
Maar, dan zou daardoor heel deze
wereld automatisch ten ondergang kunnen zijn gedoemd!
9. Hij heeft juist de nederigheid op
aarde gekozen om de wereld zalig te maken, zoals geschreven staat in het boek
van de Profeet! Vergeet U dus die boodschap naar Rome maar!
10. Alleen als U de vernietiging van
Rome wilt, doe dan wat U goeddunkt. Hij is namelijk gekomen voor de val van
hen die groot en machtig zijn, en tot verlossing en troost van de armen en
bedroefden en tot opstanding van de doden!
11. Hiervan ben ik diep in mijn hart
overtuigd; maar ik geef slechts tegenover U alleen uitdrukking aan dit, mijn
geloof; verder zal ik het tegenover niemand uitspreken!
12. Tot aan de tijd waarop voor U een
nieuwe levenszon zal opgaan, moet U deze woorden als aller-allerheiligste
waarden vasthouden in Uw hart, dan zal het U goed gaan!'
13. Deze woorden troffen als pijlen
doel in Cyrenius' hart. Zo'n geweldige uitwerking hadden ze op hem, dat hij zo
nodig onmiddellijk bereid zou zijn geweest om heel zijn aanzien op te geven,
en de nederigheid te omhelzen!
14. Dus moest Jozef nu weer zeggen:
'Neen Vriend, blijf als het U belieft wat U bent, want zolang de macht berust
in handen van mensen zoals U, dan is dat voor het volk zonder meer een Zegen
Gods! Want, weet wel, dat wat U bent, dat bent U niet uit Uzelf, of door Rome,
maar alleen en uitsluitend door God! Blijf dus wat U bent. ' Cyrenius loofde
nu die onbekende God, ging aan tafel, en at en dronk in opgewekte stemming met
Jozef en Maria.
39
Matigheid
van Cyrenius in eten en drinken. Jozefs dankgebed en de goede uitwerking
daarvan op Cyrenius. Jozef over dood en eeuwig leven. Het wezen en de waarde
van de genade
5
oktober 1843
Hoezeer de Romeinen ook gewend waren
aan langdurige zwelgpartijen. Cyrenius was op die regel een uitzondering.
2. Wanneer hij -zoals dat af en toe
gebruikelijk was -ter ere van de keizer te Rome een dergelijk eetfestijn moest
aanrichten, dan was voor hem die maaltijd toch maar kort van duur. Hij was dan
ook een van die filosofen, die plachten te zeggen: de mens leeft niet om te
eten, hij eet om te leven! En daarvoor zijn geen dagen lange (vr)eetpartijen
nodig!
3. Dus duurde ook deze geheiligde
maaltijd slechts kort. Hij bleef uitsluitend berekend op een noodzakelijke
versterking van het lichaam.
4. Na die dus korte maaltijd dankte
Jozef de Heer voor de genoten spijs en drank, en hij zegende er de gastheer
voor!
5. Deze werd erdoor ontroerd en hij
zei tegen Jozef: 'Wat staat Uw godsdienst toch hoog! Hoeveel hoger dan de
mijne! En hoe zeer staat U nader tot de Almachtige Godheid dan ik!
6. En hoeveel menselijker ook bent U
daardoor dan ik ben en ooit zal kunnen worden!'
7. Jozef
wierp hem tegen: 'Waarde vriend, nu maakt Ge U nog zorgen om wat de Heer U zojuist
reeds heeft gegeven!
8. Ik zeg dus: blijf wat U bent;
verneder Uzelf in Uw binnenste voor God-alleen en probeer in eenvoud aan alle
mensen goed te doen, dan zal God U even nabij zijn als Hij voor mijn voorvaderen,
Abraham, Izaak en Jacob is geweest!
9. In dit Kindje heeft God U bezocht;
Ge hebt Hem zelfs op Uw arm gedragen! Wat wilt U nu nog meer? ! Geloot me, U
bent van de eeuwige dood gered; U zult voortaan aan Uzelf geen dood meer zien,
voelen noch proeven!'
10. Cyrenius sprong nu op van vreugde
en zei: 'Maar beste man, wat zegt Ge nu? Zal ik niet sterven?
11. Hoe is zoiets nu mogelijk? Tot nu
toe is er nog geen mens van de dood gevrijwaard. Zal ik dan, zoals ik nu leef,
worden opgenomen onder de eeuwig levende goden?'
12. Maar nu zei Jozef: 'Neen, edele
vriend, Ge hebt me kennelijk niet goed begrepen. Laat mij dus zeggen hoe het
toe zal gaan, wanneer Uw aardse einde daar is:
13. Was U gestorven zonder deze genade,
dan zouden zware ziekten, pijnen en wanhoop Uw ziel en lichaam hebben gedood.
Dan zou er -na zo'n dood -van jou niets anders zijn overgebleven dan een
kwellend en mistig zelfbewustzijn!
14. In dat geval zoudt U zijn geweest
als iemand, die halfdood begraven ligt onder zijn ingestorte huis, eigenlijk
levend begraven dus. .., onmachtig zichzelf te helpen, en niettemin de dood
voelend en proevend!
15. Sterft Ge echter in de genade
Gods, dan wordt slechts dit loodzware lichaam afgenomen, en dan zult U ontwaken
tot een leven in volmaaktheid; en dan zult U beslist niet meer vragen: waar is
nu toch mijn aardse lichaam?!
16. Als de Heer des levens U nu zou
roepen, geestelijk vrij als U nu bent, dan zoudt Ge Uw lichaam kunnen
afleggen, uittrekken, als ware het een oud en hinderlijk gewaad!'
17. Hierdoor was Cyrenius diep onder
de indruk gekomen! Hij viel voor het Kindje op zijn knieën en zei: 'Heer der
hemelen, Iaat mij toch alstublieft in deze genadetoestand mogen blijven!' Het
Kindje glimlachte en hief een handje naar hem op.
40
Hoogachting
van Cyrenius voor Maria. Maria's troostvolle antwoord.
Cyrenius'
gelukwens tot Jozef. Jozef spreekt over de ware Wijsheid
6
oktober 1843
Hierna stond Cyrenius op en hij zei tegen
Maria: 'Gelukkigste van alle vrouwen, en van alle moeders op aarde, wat zijn
wel Uw gevoelens, in de stellige overtuiging die U hebt, dat U hemel en aarde
op Uw armen draagt?!'
2.
Maria: 'Maar vriend, dat kan voor U toch zeker geen vraag zijn?! Uw eigen hart
geeft U het antwoord!
3. Wij leven immers op een Aarde, die
uit God geschapen is. Dagelijks gaan we met onze voeten over Zijn wonderen.
..en toch zijn er miljoenen en nog eens miljoenen die liever hun knieën buigen
voor de werken van hun eigen handen, dan voor de eeuwige, ware en levende God!
4. Als Gods zo grote werken de mensen
niet tot bezinning kunnen brengen, hoe zou dat dan wel kunnen gebeuren door
een Kindje in de luiers nog?
5. Het zal daarom slechts aan weinig
mensen gegeven zijn om in het Kindje de Heer werkelijk te erkennen; dat zal
alleen gegeven zijn aan hen, die -zoals U van goeden wille zijn!
6. Zij die echter werkelijk van goeden
wille zijn, zij zullen het niet nodig vinden om mij te komen vragen welke mijn
gevoelens zijn.
7. Want het Kindje zelf zal hen in hun
hart wel doen weten -als een zegenrijk gevoel namelijk wat de moeder gevoelt,
die het Kindje op haar armen draagt!
8. Meer gelukkig ben ik, dan ik zeggen
kan, dat ik dit Kindje op mijn armen dragen mag!
9. Maar nog gelukkiger en... nog
groter zullen in de toekomst diegenen zijn, die Het alleen in hun hart zullen
dragen!
10. Ook U moet het -onuitroeibaar
dragen in Uw hart; dan zal het U gaan, zoals mijn man Jozef het U verzekerd
heeft!'
11. Hierover was Cyrenius eerst recht
verbaasd. ..wat was deze Maria wijs.
12. Hij zei tegen Jozef: 'Wel,
gelukkigste van alle mannen, wie zou er ooit zo'n verheven wijsheid hebben
kunnen vermoeden in Uw jonge vrouw?
13. Voorwaar, als er echt een of
andere Minerva zou kunnen bestaan, dan nog zou die ver weg moeten kruipen
tegenover deze allerliefste moeder!'
14. Hierop antwoordde Jozef 'Iedere
mens kan wijs zijn in God, ieder op zijn eigen manier! Buiten Hem is er op
aarde helemaal geen wijsheid!
15. Zo alleen is de wijsheid van mijn
vrouw te verklaren.
16. Maar, indien God zelfs al door
dieren wel eens tot de mensen heeft gesproken, waarom zou Hij dat dan niet
kunnen door de mond van mensen?
17. Maar laten we daar voorlopig het
zwijgen toe doen, het zal immers tijd worden, dat we ons vertrek voor morgen
gaan voorbereiden.’
18. Cyrenius zei echter: 'Heb daar
maar geen zorg over, Jozef. Daarvoor is allang gezorgd! Ikzelf zal jullie
morgen naar Ostracine begeleiden!'
41
Jozef
voorspelt de kindermoord. Cyrenius is woedend op Herodes.
Voorspoedige
zeereis naar Egypte.
Jozef
geeft zijn zegen aan de schippers als loon
Jozef antwoordde Cyrenius: 'Beste
vriend, dit is een goed en edel voorstel, maar het lijkt mij voor U nauwelijks
uitvoerbaar.
2. Immers deze nacht nog zullen hier
brieven van Herodes voor U bezorgd worden. Daarin zult U worden opgeroepen om
alle jongetjes van een en van twee jaren oud, die hier langs de kust maar te
vinden zijn, naar Bethlehem te zenden, opdat Herodes ze kan doden.
3. Tegen Herodes kunt U zich
natuurlijk wel verzetten, maar voor Uw broeder te Bethlehem is dat helaas niet
mogelijk! Die is wel genoodzaakt om -als hij zich niet wil blootstellen aan een
beet van deze giftigste aller slangen dit politieke spel mee te spelen.
4. Geloof me, terwijl wij hier nu samen
zijn, wordt er in Bethlehem gemoord, en verscheurt een honderdtal moeders haar
kleren in wanhoop om dit allerwreedste verlies van haar kinderen.
5. bit speelt zich allemaal af om dit
ene Kind van wie de Wijzen uit Perzië voorzegden dat Het een Koning der joden
zal zijn!
6. Herodes dacht dat het ging om een
wereldse koning; die wilde hij doden, omdat hij de heerschappij over Judea
erfelijk voor zich opeist, en omdat hij bang is, dat die hem zou kunnen worden
ontnomen. .., terwijl dit Kind toch op de wereld gekomen is om het menselijk
ras van de eeuwige dood te verlossen!'
7. Toen Cyrenius dit hoorde, sprong
hij op van woede tegen Herodes en hij zei tegen Jozef:
8. 'Luister, man Gods, het zal dit
monster niet gelukken mij als zijn werktuig te misbruiken! Vandaag nog zullen
wij met jullie vertrekken, en op mijn schip, dat dertig riemen telt, zullen
jullie een goede slaapgelegenheid vinden.
9. Mijn meest vertrouwde en onder ede
staande bedienden, die hun trouw bij aIle goden hebben gezworen, zal ik voorts
instructies geven, wat zij moeten doen met boodschappers, die hier eventueel
met boodschappen voor mij kunnen aankomen.
10. U moet namelijk weten, dat die
boden, volgens onze geheime wetgeving, zolang in verzekerde bewaring moeten
worden gehouden, tot ik hier terugkom!
11. Maar hun brieven zullen hun worden
afgenomen, en die zullen mij, buiten weten van die boden om, worden nagezonden,
zodat ik van de inhoud kan kennisnemen.
12. Nu al weet ik, wat de inhoud van
die brieven zal zijn, en ook weet ik al, hoelang ik weg zal blijven. Eventueel
nagezonden boden moeten dan ook maar in de wachttoren worden afgezonderd, net
zolang tot ik terugkom!
13. Laat Uw gezin zich dus reisvaardig
maken, dan kunnen we ons dadelijk op het veilige schip inschepen. ,
14. Jozef was hiermee zeer tevreden,
en binnen het uur waren allen voortreffelijk op het schip ondergebracht. Zelfs
Jozefs pakezels werden behoorlijk gestald. Dank zij de noordenwind hadden ze
een vlotte afvaart.
15. Zeven dagen duurde de tocht, en
alle zeelui bezwoeren dat ze op deze wateren nooit eerder in dit jaargetij zo,
zonder ook maar de kleinste moeilijkheid, hadden geroeid!
16. En ze hielden dit voor dit
jaargetijde voor des te verwonderlijker, omdat Neptunus, naar hun geloof hen
leerde, juist in dit seizoen zijn element grillig te keer placht te doen gaan,
daar hij op de bodem van de zee zijn scheppingen ordende, en daar met zijn getrouwen
beraadslaagde.
17. Tot die zeer verwonderde zeelui
zei Cyrenius: 'Twee soorten van domheden zijn er: de ene is een vrijwillige, de
andere is een verplichte!
18. Als jullie geestelijk vrij zouden
zijn, dan zou tegen die domheid iets gedaan kunnen worden; maar jullie domheid
is jullie voorgeschreven, en er staan sancties op. Daarom is daar niets tegen
te doen!
19. Denken jullie dus maar dat
Neptunus zijn drietand even kwijt is, en hij zich niet wilde verstouten om ons
met zijn geschubde (blote) hand te straffen voor de "misdaad" die we
tegenover hem hebben begaan!'
20. Jozefvroeg Cyrenius nu: 'Is het
niet gebruikelijk dat de zeelui beloond worden? Laat mij dan alstublieft mogen
doen wat gebruikelijk is, zodat ze geen kwaad over ons kunnen spreken.’
21. Cyrenius zei echter: 'Neen, Iaat
dat nu maar. Deze kerels staan onder mijn bevel, en ze hebben hun soldij.
Verder mag U zich nergens druk over maken.'
22. Maar Jozef wierp tegen: 'Dat kan
wel zijn, maar zij zijn toch ook mensen, zoals wij, laten we hen dus ook als
mensen bejegenen.
23. Laat het zijn dat hun domheid een
opgelegde domheid is; laten zij zich daaraan desnoods lijfelijk wijden. ..,
maar Iaat mijn gave hun geesten vrij mogen maken!
24. Laat hen dus aantreden, dan kan ik
hen zegenen, zodat zij in hun harten gewaar mogen worden, dat ook voor hen de
zon van genade en verlossing is opgegaan. ,
25. Cyrenius riep nu de zeelui bijeen,
waarna Jozef de volgende woorden tot hen sprak:
26. 'Luistert, gij trouwe dienaren
van Rome, en van Uw Heer . Trouw en ijverig hebben jullie dit schip
voortgestuwd. Die tocht was in mijn belang, dus komt jullie dan ook mijnentwege
een goede beloning toe!
27. Maar ik ben arm en bezit goud noch
zilver. Wat ik wel heb, dat is de genade Gods in rijke mate, en wel van die
God, die jullie de Onbekende noemen!
28. Moge die grote God in jullie
harten de genade storten, opdat jullie geest zal ontwaken!'
29. Door deze woorden kwam over allen
een gevoel van grenzeloze zaligheid, zodat ze allen de Onbekende God begonnen
te loven en te prijzen!
30. Cyrenius verwonderde zich hogelijk
over deze zegenrijke uitwerking en liet terstond zichzelf ook door Jozef
zegenen.
42
De
uitwerking van de genadevolle zegening op Cyrenius.
Jozefs
nederige getuigenis over zichzelf en diens goede raad aan Cyrenius.
Aankomst
in Ostracine (Egypte)
11
oktober 1843
Ook Cyrenius werd vervuld van een
hevig gevoel van zaligheid. Hij drukte dat als volgt uit: 'Luister
achtenswaardigste man... nu onderga ik weer hetzelfde, als wat ik ervoer toen
ik het Kindje op mijn arm droeg.
2. Bent U dan misschien één van
natuur met Hem, of hoe komt het, dat ik nu weer dezelfde zegen ondervind?'
3. Jozef zei: 'Edele vriend, niet van
mij, maar uitsluitend van de Heer van Hemel en aarde gaat een dergelijke Kracht
uit.
4. Bij een gelegenheid als deze gaat
die slechts "door mij heen", om dan "als zegen in U over te
gaan"! Ik heb zo'n Kracht nooit van mijzelf, want God-alleen is alles in
alles!
5. Eert dus in Uw hart steeds deze
enige ware God, dan zal de Volheid van deze zegen-van-Hem nooit van U wijken!'
6. En verder zei Jozef nog: 'Wij
hebben nu wel met Gods almachtige hulp deze kust bereikt, maar , naar het mij
toeschijnt, zijn we nog lang niet in Ostracine.
7. Welke kant uit ligt het? Welke
richting moeten we houden? De dag loopt al ten einde. Wat doen we? Gaan we
verder, of blijven we hier tot morgen?'
8. Cyrenius nu: 'Kijk, hier zijn we
bij de ingang van de grote baai; in de binnenste inham ervan, daar rechts van
ons ligt Ostracine, een rijke handelsstad.
9. In minder dan drie uur kunnen we
daar zijn, maar als we er 's nachts aanleggen, dan zullen we toch moeilijk
onderdak vinden. Het lijkt mij dus beter dat we nu hier op het schip
overnachten en er morgen heengaan. ,
10. Maar nu zei Jozef: 'Maar vriend,
als het maar drie uur is, laat ons dan niet hier blijven slapen. Wel lijkt het
mij goed dat Uw schip hier blijft liggen, om geen opzien te baren in de stad.
.., dan kan ik ook heimelijk op de plaats van bestemming arriveren.
11. Want als de Romeinse bezetting
daar het schip van een Romeins landvoogd in de gaten krijgt, dan, neem ik aan,
zal die U toch zeker met grote eer ontvangen.
12. Als Uw vriend zou ik dan ongewild
deel krijgen aan die verering, en dat zou ik bijzonder onaangenaam vinden.
13. Het lijkt mij daarom wenselijker
de reis onmiddellijk voort te zetten. ..over land wel te verstaan. Mijn
pakezels zijn nu wel voldoende uitgerust om ons in korte tijd naar Ostracine te
kunnen brengen.
14. Mijn zoons zijn sterk en vlot ter
been; zij kunnen te voet gaan, terwijl U dan met het onmisbare deel van Uw
gevolg gebruik kunt maken van de vijf vrijkomende lastdieren; we komen dan
gemakkelijk in de helemaal niet zo ver gelegen stad. ,
15. Cyrenius ging met Jozefs advies
akkoord, droeg het schip tijdelijk over aan de scheepslui, om er goed op te
passen. Hij nam nog vier bedienden mee, die mede de lastdieren van Jozef
bestegen, en trokken zo met Jozef naar de stad.
16. Binnen twee uur waren ze er al.
Toen ze de stad binnentrokken, werden zij aangesproken door de poortwachter,
die naar hun papieren vroeg.
17. Cyrenius maakte zich nu aan de
poortwachter bekend. Deze liet hem direct ceremonieel begroeten door de
soldaten die daar waren en trof voorts de nodige maatregelen voor onderdak.
18.
Zo werd ons reisgezelschap, zonder ook maar de geringste problemen, direct en
zo gunstig mogelijk voor hen, in de stad ondergebracht.
43
Cyrenius
koopt een landhuis voor de H. Familie
12
oktober 1843
Vroeg in de morgen van de volgende dag
zond Cyrenius al direct een bode naar de overste van de militaire bezetting
daar, en liet hem weten, dat hij met spoed, maar beslist zonder enig ceremonieel
naar hem toe moest komen.
2. De overste kwam en zei: 'Graag zal
ik vernemen, hoge vertegenwoordiger van de keizer in Celesyrië en opperste
commandant van Tyrus en Sidon, wat Uw wensen zijn.'
3. En Cyrenius sprak: 'Geachte
overste, allereerst wens ik ditmaal geen eerbetoon, want ik ben hier incognito.
4. En voorts zou ik willen weten of
hier, in de stad zelf, of in de omgeving, een eenvoudig woonhuis, resp. een
villa of landhuis te huur of te koop is.
5. Ik zou namelijk graag voor een in
alle opzichten achtenswaardige joodse familie iets dergelijks willen kopen.
6. Dat gezin heeft namelijk om aan mij
bekende redenen uit Palestina moeten vluchten achtervolgd door die fijne
meneer Herodes en het zoekt nu bescherming bij onze befaamde Romeinse
gerechtigheid en rechtsorde.
7. Ik heb alle omstandigheden van dit
gezin nauwkeurig onderzocht en ik heb het geheel zuiver en onbesproken
bevonden; het is dan ook begrijpelijk dat het onder de gegeven omstandigheden
niet onder Herodes leven kan. .., zoals het ook duidelijk moet zijn, dat dat
monster van een viervorst over Palestina en een deel van Judea, eigenlijk de
grootste vijand van Rome is.
8. Ik denk dat U best begrijpt wat ik
bedoel! ...Dat is nu de reden, dat ik voor deze aldus omschreven familie zo
iets beknopts en nuttigs zou willen kopen.
9. Mocht U iets dergelijks ergens
kennen, doe mij dan het genoegen het mij te tonen, want weet U, ditmaal kan ik
niet lang blijven, omdat mij te Tyrus belangrijke zaken te wachten staan;
daarom moet alles vandaag nog in orde worden gebracht. ,
10. De overste antwoordde:
'Doorluchtige Heer, die zaak is eventueel vlot te regelen; ik heb mij zelf
namelijk op ongeveer een halve mijl afstand van de stad een aardige villa laten
bouwen. Ik heb daar groenten en fruittuinen en drie mooie korenvelden aangelegd.
11. Helaas heb ik te weinig tijd om me
er voldoende mee te bemoeien; het is mijn vrij en onbelast eigendom. Als U
het zoudt willen hebben, dan is het, met inbegrip van de bewaking voor honderd
pond te koop; het kan dan bovendien belastingvrij worden genoten.
12. Na dit te hebben aangehoord, stak
Cyrenius de overste een hand toe, liet zich door zijn bedienden zijn kas
brengen, en betaalde aanstonds en ongezien contant aan de overste diens villa.
Hij liet zich vervolgens -dit alles door Jozef nog ongemerkt -door de overste
naar het bewuste object toebrengen om het te bezichtigen.
13. Toen hij de villa, die hem
trouwens best beviel bezichtigd had, gaf hij zijn bedienden dadelijk opdracht
om zolang in de villa te blijven, totdat hij met het gezin zou terugkomen.
14. Vervolgens ging hij met de overste
de stad in en liet door hem een koopakte opmaken. Daarna groette hij de overste
heel hartelijk en begaf zich vol vreugde op weg naar Jozef.
15. Toen deze hem zag, sprak hij hem
meteen aan, en zei: 'Goede vriend Cyrenius, ik mag God wel danken dat Hij U
zozeer gezegend heeft, dat U mij tot dusverre zo veel vriendschap hebt willen
bewijzen!
16. Ik ben nu gered en deze nacht heb
ik weer eens heerlijk kunnen slapen. Maar nu moet ik hier blijven. Hoe zal de
toekomst er voor ons uitzien? Waar kan ik wonen? Hoe zal ik mij er doorheen
slaan? ...Dat zijn zaken, waarom ik mij nu direct moet bekommeren!'
17
Cyrenius zei: 'Inderdaad, waarde heer en beste vriend, zo is dat! Laat Uw gezin
de bezittingen dus opladen en ga dan direct gepakt en gezakt met mij mee, dan
kunnen we een paar honderd passen buiten de stad iets zoeken, want, naar ik
mij heb laten vertellen, is er in de stad zelf niets te krijgen.' Jozef vond
dat best en deed zoals Cyrenius suggereerde.
44
Jozef
en de H. Familie in het nieuwe huis. Cyrenius te gast. Dank van Jozef en Maria
13
oktober 1843
Toen Cyrenius en Jozef en diens gezin
bij de reeds gekochte villa aankwamen zei Jozef tegen Cyrenius:
2. 'Edele vriend,
zoiets zou mij wel lijken. Een bescheiden villa, een aardige boomgaard met dadels,
vijgen, granaatappelen, sinaasappelen, appels, peren en kersen zo te zien. ..
3. Voorts nog druiven, amandelen,
meloenen en een massa groenten. En dan daarnaast nog weidegrond en drie
korenvelden dat zal er zeker wel allemaal bijhoren?
4. Mij
gaat het niet zozeer om iets voornaams of iets luxueus, maar deze nuttig en
verstandig aangelegde villa heeft grote gelijkenis met mijn huurperceel te Nazareth
in Judea; die zou ik best willen huren of kopen!'
5. Nu haalde Cyrenius de koopakte voor
den dag en gaf die aan Jozef,zeggend;
6. 'Moge Uw Heer, die nu ook de mijne
is, het voor U zegenen!
7. Alles wat U hier
ziet, omgeven door heggen en palissaden, hoort erbij. En hierbij draag ik deze
villa geheelonbelast en tevens belastingvrij, als bezit aan U over. Achter het
woongedeelte bevindt zich nog een stal voor ezels en koeien. Er staan twee
koeien op stal en pakezels hebt U zelf zeker al genoeg tot Uw beschikking.
8. Als U mettertijd eventueel weer
wilt terugkeren naar Uw vaderland, dan kunt U dit bezit verkopen en met het
geld ervan ergens anders iets kopen.
9. Om kort te gaan, grote vriend, van
nu af aan bent U in volledig bezit van deze villa, en U kunt ermee doen wat U
wilt.
10. Vandaag, morgen en overmorgen wil
ik hier nog blijven, dan moeten die afschuwelijke boden van Herodes maar des te
langer op mij wachten.
11. Die korte tijd slechts wil ik uit
grote liefde tot U, mede gebruik maken van deze villa.
12. Weliswaar zou ik slechts behoeven
te bevelen om in een oogwenk het keizerlijk paleis voor mezelf te laten
vrijmaken, omdat ik voorzien ben van een keizerlijke volmacht. ..
13. en op de tweede plaats, omdat ik
een bloedverwant van de keizer ben.
14. Maar ik laat dit alles na, uit
hoogachting en liefde voor U , maar vooral voor het Kindje, hetwelk ik
onherroepelijk houd voor op zijn minst de Zoon van de Allerhoogste God!'
15. Jozef was door deze verrassing zo
ontroerd, dat hij van vreugde en dankbaarheid alleen maar huilen, en helemaal
niet lachen kon!
16. En het verging Maria al niet beter;
alleen was zij zichzelf weer eerder meester. Ze ging naar Cyrenius toe en gaf
aan haar dankbaarheid uitdrukking door het Kind je in Cyrenius' armen te leggen.
Cyrenius, diep ontroerd, zei: 'O mijn grote God en Heer, mag dan zelfs een
zondaar U op handen dragen? O, wees mij dan genadig en barmhartig!'
45
De
bezichtiging van het nieuwe huis. Dankbetuigingen van Jozef en Maria.
Cyrenius stelt belang in Israëls geschiedenis
14
oktober 1843
Na een beetje bekomen te zijn van zijn
grote verrassing, ging Jozef met Cyrenius alles in ogenschouw nemen.
2. Ook Maria, die het Kindje weer uit
Cyrenius' armen had teruggenomen, deed aan deze bezichtiging mee. Ze was
oprecht verheugd over de goedheid van de Heer, omdat Hij nu ook in hun aardse
behoeften zo goed had voorzien.
3. Toen ze nu alles hadden bezichtigd
en in het woonhuis waren teruggekeerd, zei Maria, die zich als verzaligd
gevoelde:
4. 'Lieve beste Jozef, ik was nog
nooit zo blij, dat de Heer zo goed voor ons heeft gezorgd.
5. Voor mij lijkt het, alsof de Heer
de oude heilsorde volledig heeft omgekeerd.
6. Ooit leidde Hij de kinderen van
Israël vanuit Egypte naar het beloofde land Palestina, dat toen nog Kanaän
heette;
7. nu heeft Hij Egypte weer tot het
beloofde land gemaakt, terwijl Hijzelf met ons meevoer, of beter gezegd: Zelf
leidde Hij ons hier naartoe, vanwaar Hij ooit onze voorvaderen bevrijdend door
de woestijn leidde naar het beloofde land, dat overvloeide van melk en
honing!'
8. Jozef antwoordde: 'Maria, je hebt
weliswaar niet helemaal ongelijk met je blijde opmerking;
9. maar, naar mijn mening gaat jouw
uitspraak alleen op voor onze huidige situatie.
10. In het algemeen gesproken lijkt
het mij eerder zo, dat de Heer nu met ons heeft gedaan wat Hij eens deed met de
zonen van Jacob, toen in het land Kanaän die grote hongersnood was uitgebroken!
11. Het volk van Israël bleef daarna
tot aan de tijd van Mozes in Egypte; maar Mozes bracht het weer terug, door de
woestijn, naar het vaderland.
12. Ik denk, dat het met ons ook zo
zal gaan: ook wij zullen hier niet begraven worden; te zijner tijd zullen we
zeker naar Kanaän moeten terugkeren!
13. Voor de terugkeer van onze
voorvaderen moest er toen eerst een Mozes worden verwekt, maar wij hebben de
Mozes van Mozes al in ons midden!
14. Ik denk
dus dat het wel zal gaan zoals ik al heb gezegd. ,
15. Maria was het met Jozef eens en
hield al deze woorden in haar herinnering vast.
16. Hevig geïnteresseerd had Cyrenius toegeluisterd
en hij gaf Jozef dan ook te kennen dat hij graag de geschiedenis van de joden
nader zou willen Ieren kennen.
46
De
gemeenschappelijke maaltijd en Jozefs verhaal over de geschiedenis van de
schepping der mensheid en van het joodse volk.
Cyrenius
licht op voorzichtige wijze en met succes de keizer in
16
oktober 1843
Jozef gaf nu zijn zoons opdracht om de
dieren te verzorgen en om vervolgens te bezien hoe het met de
levensmiddelenvoorraad was gesteld.
2. Zij deden alles naar Jozefs wens, verzorgden
de dieren en melkten de koeien.
3. Daarna namen zij een kijkje in de
provisiekelder, waar ze een grote voorraad vonden van meel, brood, vruchten en
ook van vele potten vol honing.
4. De wachtcommandant was namelijk een
goede imker geweest, geschoold volgens de Romeinse methode, die daar zo in
zwang was, dat een Romeins dichter er indertijd een gedicht aan wijdde.
5. Ze brachten dus vlug brood, melk,
boter en honing naar Jozef in de woonkamer.
6. Jozef bekeek alles, dankte God,
zegende al die spijzen, liet ze op tafel brengen en vroeg Cyrenius om aan de
maaltijd deel te nemen.
7. Deze vervulde die wens van Jozef
maar al te graag, want ook hij was een liefhebber van melk en van brood met
honing.
8. Onder het eten vertelde Jozef in
het kort de geschiedenis van het joodse volk aan Cyrenius, als ook de
geschiedenis van de schepping en die van het mensengeslacht.
9. Hij verhaalde dat alles zo bondig
en logisch, dat het Cyrenius volkomen duidelijk werd dat Jozef met zekerheid
de zuiverste waarheid had gesproken.
10. Wat Cyrenius zelf betreft, die
werd daardoor enerzijds blij gestemd; anderzijds echter was hij begaan met de
zijnen te Rome, want hi j begreep best dat die nog ronddoolden in de diepste
duisternis.
11. Daarom zei hij tegen Jozef: 'Hooggeachte
man en grootste vriend die ik ooit had.
12.
Ik heb een plan gemaakt: Alles wat ik zojuist van U vernomen heb wil ik ook
aan mijn halfbroer, keizer Augustus, berichten. Ik zal dat zo doen, alsof ik
het toevallig had gehoord van een mij onbekende, overigens zeer rechtschapen
jood.
13. Uw naam en verblijfplaats zal ik
niet noemen, ook niet indirect. Maar waarom zou de beste van alle Romeinen,
mijn broeder Augustus, de keizer, aan de eeuwige dood moeten worden prijs
gegeven?!'
14. Ditmaal ging Jozef ermee akkoord
en dus bleef Cyrenius nu nog drie dagen lang in Ostracine zitten schrijven en
zond zijn verslag met een speciaal schip naar de keizer te Rome, ondertekend
sl.echts met: Uw broeder Cyrenius.
15. Het doornemen van dit rapport van
Cyrenius heeft de keizer de ogen geopend; hij kreeg hoogachting voor het
joodse volk en stelde het zelfs in de gelegenheid om, tegen betaling van geringe
leges, als Romeins burger te worden geregistreerd.
16. Tegelijk werden al te 'orthodoxe'
predikers van het heidendom onder een of ander voorwendsel verbannen.
17. Zo werd bij voorbeeld ook de in
Rome zeer geliefde dichter Ovidius op gronden, die niet achterhaald konden
worden, uit Rome verbannen; en zo verging het ook de priesterkaste onder het
bewind van Augustus niet al te best.
47
Het
vertrek van Cyrenius en zijn voorzieningen voor de H. Familie.
Het
afschuwwekkende verslag van de getuigen van de kindermoord.
Brief
van Cyrenius aan Herodes
17
oktober 1843
Nadat hij eerst nog de stadscommandant
nadrukkelijk opdracht had gegeven deze familie in alle omstandigheden en met
spoed terwille te zijn, nam Cyrenius op de vierde dag eindelijk afscheid.
2. Heel de familie wilde hem uiteraard
uitgeleide doen tot aan zee, waar zijn schip voor anker lag.
3. Maar Cyrenius wimpelde dat
allervriendelijkst af, zeggende: 'Beste en verheven vriend, blijf alstublieft
rustig hier .
4. Men kan immers niet weten hoeveel
nagezonden koeriers en met wat voor berichten -mijn schip alreeds hebben
ingehaald.
5. Ofschoon U hier nu absoluut veilig
bent, wordt van mij nu toch wel de grootste scherpzinnigheid vereist, opdat
niet door welke speurder ook, achterhaald zou kunnen worden waarom ik ditmaal
in januari naar Egypte ben geweest!'
6. Jozef begreep Cyrenius heel goed,
bleef dus thuis en nam van zijn weldoener afscheid door hem te zegenen op de
deel van zijn huis.
7. Met de belofte dat hij Jozef
spoedig opnieuw zou komen bezoeken ging Cyrenius met zijn vier bedienden heen,
en was te voet weer spoedig bij zijn schip.
8. Aanvankelijk werd hij daarbij zijn
aankomst met uitgelatenheid ontvangen, maar kort daarop ook met luid gejammer
vanaf een aantal andere schepen, die inmiddels hier waren geland.
9. Van de kust van Palestina waren
namelijk heel wat ouders weggevlucht uit angst voor Herodes, de
kindermoordenaar, en zij vertelden aanstonds welke gruweldaden Herodes in en
om Bethlehem en in heel Zuid-Palestina, nota bene met behulp van Romeinse
soldaten, verrichtte!
10.
Dit was voor Cyrenius aanleiding onmiddellijk een brief te schrijven aan de
landvoogd van Jeruzalem, en een van gelijke strekking aan Herodes zelf.
11. De korte inhoud van die brief
luidde: 'Hierbij gelast ik, Cyrenius, broeder van de keizer en stadhouder over Azië
en Egypte, u in naam van de Keizer onmiddellijk met uw gruwelen op te houden.
12. Bij in gebreke blijven zal ik
Herodes als een ordinaire rebel aan de kaak stellen en hem straffen in
overeenkomst met wat de wet als passend voorschrijft, en op een manier, die
mijn daardoor gewekte toorn bevredigen zal!
13. De landvoogd van
Jeruzalem wordt bij deze opgedragen een nauwkeurig onderzoek in te stellen
naar deze gruwelen en mij daarvan onverwijld op de hoogte te stellen, opdat
deze wreedaard de gerechte straf voor zijn misdaden niet kan ontgaan!
14. Gegeven op mijn schip, de "
Augustus", voor de kust bij Ostracine in naam des Keizers, diens hoogste
plaatsvervanger in Azië en Egypte, heersend landvoogd van Celesyrië, Tyrus en
Sidon. w.g. Cyrenius, vice-Augusti.'
48
De
uitwerking en de gevolgen van deze brief. Herodes' list.
Tweede
brief van Cyrenius aan Herodes
Vreselijk geschrokken als zij waren
door deze brief van Cyrenius, maakten de landvoogd van Jeruzalem en Herodes
onmiddellijk een eind aan hun gruwelijk misdrijf en zonden boodschappers naar
Tyrus om Cyrenius aan te tonen op grond van welke gewichtige feiten zij dit
hadden moeten doen.
2. In schrille kleuren schilderden
zij het gezantschap van die altijd al zo gluiperige Perzen en zij beweerden
zelfs belangrijke aanwijzingen te hebben, dat zelfs Cornelius, de broeder van
Cyrenius als aanvoerder betrokken zou zijn geweest bij deze samenzwering van
puur Aziatische opzet!
3. Zij zouden er namelijk achter
gekomen zijn dat Cornelius deze nieuwe koning der joden in bescherming zou
hebben genomen!
4. Herodes beweerde zelfs dat hij
overwoog om ter zake boden naar Rome te zenden als Cyrenius niet voor hen in
zou staan!
5. Cyrenius zou eigenlijk die
Cornelius eens stevig aan de tand moeten voelen! En als hij dat zou weigeren,
zouden zij zich genoopt zien dat bewuste bericht aan de keizer alsnog
onverwijld te doen uitgaan!
6. Deze tegenzet, die Cyrenius pas
vernam toen hij alweer in Tyrus terug was, maakte hem aanvankelijk wat van
streek.
7.
Maar, door de Geest Gods geleid, kwam hij dadelijk weer tot zichzelf en hij
schreef aan Herodes als volgt:
8.
'Hoe luidt het vertrouwelijk bevel van Augustus voor gevallen van ontdekking
van eventuele complotten? Dat luidt aldus: " Als iemand een of ander
complot ontdekt, dan moet hij voor alles zijn kalmte bewaren en onmiddellijk
alles tot in details aangeven bij de hoogste gezagsdrager van het desbetreffende
land!
9. Noch de lokale landvoogd, en nog
minder een leenheer, mag ook maar een vinger uitsteken naar het zwaard zonder
het uitdrukkelijk bevel van die hoogste gezagsdrager van de Staat, die voor
alles een diepgaand onderzoek moet instellen.
10. Een ontijdige ingreep kan de Staat
juist in deze zaken de allergrootste schade berokkenen, want
11. daardoor zou een complot namelijk
genoopt worden zich in zijn schulp terug te trekken en zijn intriges nog
listiger te camoufleren, om daarna onder gunstiger omstandigheden des te
effectiever voor den dag te kunnen komen"
12. Dit is des keizers hoogst eigen
instructie ten aanzien van deze uiterst gewichtige zaak.
13. Hebt u dienovereenkomstig
gehandeld? Mijn broeder Cornelius heeft dat wel gedaan. Hij heeft zich van die
zogenaamde nieuwe koning der joden onmiddellijk meester gemaakt.
14. Hij heeft hem aan mijn jurisdictie
overgedragen, en overeenkomstig mijn gezag over Azië en Egypte, heb ik de
nodige maatregelen getroffen op grond van het gezag dat mij over Azië en
Egypte toekomt
15. Mijn broeder heeft u dit alles al
uit de doeken gedaan, maar hij sprak als tegen een dove!
16. Tegen elk vermaan van mijn broeder
ingaande, hebt u als ordinaire rebellen die kindermoord op touw gezet, en
bovendien hebt u brutaalweg van mij nog durven verlangen, dat ik u daarbij zou
steunen! En dat noemt u de keizerlijke wet handhaven?!
17. Laat mij u nog
dit zeggen, dat de keizer allang volledig op de hoogte is gesteld en dat hij
mij heeft gevolmachtigd de stadhouder van Jeruzalem af te zetten, alhoewel
die aan mij verwant is, en om Herodes een boete op te leggen van tienduizend
pond aan goud!
18. De stadhouder, die dus uit zijn
ambt is gezet, moet zich binnen vijf dagen bij mij melden, en Herodes moet
zijn boete uiterlijk dertig dagen later hier volledig komen voldoen! In geval
van nalatigheid zal hij van zijn leenheerschap vervallen worden verklaard! Fiat!
Cyrenius, vice Augusti. ,
49
De
uitwerking van de tweede brief.
Komst
van Herodes en van de stadhouder.
Hun
ontvangst door Cyrenius. Tyrus in opwinding.
Maronius
Pilla voor Cyrenius
Deze brief van Cyrenius heeft de
stadhouder van Jeruzalem en ook Herodes pas echt bang gemaakt!
2. Herodes en de stadhouder genaamd
Maronius Pilla, zijn daarom zo vlug mogelijk naar Cyrenius toegegaan.
3. Herodes om te proberen nog iets van
zijn boete af te dingen, en de stadhouder om te bewerkstelligen dat hij zijn
aanstelling zou terugkrijgen.
4. Toen zij met groot gevolg te Tyrus
aankwamen, werd het volk van Tyrus vreselijk bang, in de veronderstelling
namelijk dat Herodes, met toestemming van Cyrenius, ook daar zijn gruwelijk
bedrijf zou gaan uitoefenen!
5. Cyrenius, die geen idee had van de
aanleiding tot die ontsteltenis, werd aanvankelijk zelf ook erg bezorgd.
6. Maar hij vermande zich al spoedig
en trachtte om op een allervriendelijkste manier van het volk te weten te
komen, wat er aan de hand was, en waarom het zo geweldig tegen hemzelf tekeer
ging.
7. Maar het volk schreeuwde: 'Hij is
hier, de wreedste aller wreedaards, die in Palestina vele duizenden onschuldige
kinderen liet vermoorden.’
8. Nu pas begreep Cyrenius de angst
van het volk; hij stelde het gerust en troostte het, waarna het volk weer
afdroop. Hijzelf echter bereidde zich erop voor het tweetal te ontvangen.
9. Het volk was nog nauwelijks
weggetrokken, of het tweetal liet zich aandienen.
10. Eerst maakte Herodes zijn
opwachting. Hij boog diep voor zijne keizerlijke Hoogheid, en vroeg toestemming
om te spreken.
11.
Uitermate geprikkeld richtte Cyrenius zich nu eerst tot hem en zei: 'Ja, spreek
op, jij booswicht! De hel is nog te goed om voor jou een naam te kunnen
bedenken! Spreek jij, die door de diepste hel bent uitgebraakt! Wat moet je?!'
12. Door deze donderende woorden van
Cyrenius verbleekte Herodes van schrik. Bevend van angst bracht hij er
niettemin uit: 'Gebieder van Rome's Heerschappij, de boete die U mij hebt
opgelegd is niet op te brengen; schenkt U daarom de helft kwijt.
13. Zeus is mijn getuige dat datgene,
wat ik heb gedaan, gedaan is met oprechte ijver voor Rome!
14. Toegegeven dat ik wreed gehandeld
heb, maar anders kon het niet! De Perzische delegatie, die zo luisterrijk voor
mij verscheen, heeft mij daartoe duidelijk alle aanleiding gegeven! Men heeft
mij - het gegeven erewoord schendend om de tuin geleid!'
15. Maar Cyrenius antwoordde: ' Jij
lelijke leugenaar! Maak dat je wegkomt! Ik ben volledig op de hoogte! Verklaar
onmiddellijk dat je de boete zult betalen, of ik laat je hier nog op staande
voet de kop van je romp slaan!'
16. Nu beloofde Herodes dan de boete
te betalen, bang als hij was dat hij zijn leenbriefniet terug zou krijgen; dat
zou pas na het betalen van de boete gebeuren!
17. Cyrenius zond hem weg en liet nu
Maronius Pilla ontbieden.
18. Deze had in de antichambre
Cyrenius' woedende stem al gehoord... Meer dood dan levend verscheen hij dan
ook voor Cyrenius.
19. 'Maronius, man, kom tot jezelf;
jij werd immers gedwongen! Ik heb jou laten roepen omdat je mij belangrijke
inlichtingen moet geven! Voor jou geldt er geen andere boete dan die in je hart
tegenover God!'
50
Verhoor
van de stadhouder door Cyrenius.
Poging
van de stadhouder om de zaak te vergoelijken.
Gewetensvraag
van Cyrenius. Maronius' bekentenis
Toen
Maronius Pilla door Cyrenius zo werd toegesproken viel hem een zware steen van
het hart. Zijn pols begon rustiger te kloppen en in korte tijd was hij weer in
staat om Cyrenius te woord te staan.
2. Toen Cyrenius zag, dat Mariniers
Pilla zich herstelde, vroeg hij hem als volgt:
3. 'Maronius, ik bezweer je mij op
mijn vragen gewetensvol te antwoorden. Door welke uitvlucht ook zul je je mijn
misnoegen op de hals halen!
4. Vertel me eens, ken je het gezin,
waarvan de eerstgeboren zoon de zogenaamde nieuwe koning der joden zou moeten
zijn?'
5. Maronius Pilla antwoordde: ‘Ja, althans,
naar wat ik van de joodse priesters persoonlijk heb vernomen. De vader heet
Jozef; hij is een meester timmerman, die in heel Judea en in half Palestina als
zodanig bekend is en die gevestigd is te Nazareth.
6. Zijn integriteit is overal in het
land en in heel Jeruzalem wel bekend! Een maand of elf/twaalf geleden moest hij
- ik meen ingevolge een soort van loting -een volwassen geworden meisje vanuit
de joodse tempel onder zijn hoede nemen.
7. Dit meisje nu, dat heeft
waarschijnlijk tijdens de afwezigheid van die brave timmerman ontijdig de
liefde bedreven. Ze werd zwanger en bezorgde daardoor naar mijn weten aan die
man enorme moeilijkheden met de joodse priesterkaste!
8. Tot zover ben ik met deze zaak goed
op de hoogte, maar moeilijker is het om het fijne te weten te komen van de
geheimzinnige verhalen die onder het volk in omloop zijn over de bevalling
van dit meisje! Om de schande, die hij van zijn volksgenoten te vrezen had,
moet deze man haar nog voor haar bevalling tot vrouw hebben genomen.
9. Zij is bevallen, toen de
volkstelling te Bethlehem plaatshad, en wel in een stal, voor zover ik te
weten ben gekomen.
10. Zoals ik overigens ook al aan
Herodes gezegd heb, weet ik er verder niets van.
11. Maar Herodes meende dat Cornelius
deze, voor hem door de Perzen verdacht geworden familie ergens onder het volk
had willen verborgen houden, om hem op die manier zijn leenheerschap te kunnen
betwisten. Hij weet immers zeer goed, dat Uw broeder geen vriend van hem is.
12. Meer nog om Cornelius' plannen te
verijdelen, dan om die nieuwe koning te pakken te krijgen, heeft hij tot die
krankzinnige gruweldaad kunnen besluiten.
13. Het was dus eigenlijk meer uit
wraakzucht tegenover Uw broeder dan uit vrees voor die nieuwe koning, dat hij
die kindermoord op touw zette. Dit is alles, wat ik over deze vreemde en uitzonderlijke
gebeurtenis weet te zeggen. ,
14. Cyrenius sprak toen: 'Tot dusverre
concludeer ik uit wat je gezegd hebt, dat je weliswaar de waarheid hebt gezegd,
maar het is mij geenszins ontgaan, dat je tegelijk in zekere zin probeert Herodes
te verschonen !
15. Toch zeg ik je dat de misdaad van
Herodes, zoals ik al schreef door niets te verontschuldigen valt!
16. Want, als je nog luisteren kunt,
dan zal ik jou eens in vertrouwen zeggen, waarom Herodes deze
alleronmenselijkste misdaad feitelijk bedreven heeft.
17. Om te beginnen! Herodes is de
meest heerszuchtige mens, die ooit door deze aarde werd gevoed!
18. Ware hij ertoe in staat, zou hij
een daartoe ook maar enigszins toereikende legermacht ter beschikking hebben,
dan zou hij vandaag nog met ons, Romeinen, Augustus niet uitgezonderd, hetzelfde
doen, wat hij met die onschuldige kinderen heeft gedaan! Heb je me nu
begrepen?!
19. Deze kindermoord heeft hij op touw
gezet in de veronderstelling daarmee aan ons Romeinen, een hoogst belangrijke
dienst te bewijzen en zich daardoor als een echte Romeinse patriot voor te
doen. .., teneinde van de keizer naast zijn leenheerschap ook nog mijn functie
toegewezen te krijgen !
20. En als hij dan, net als ik,
vice-Caesar zou zijn geworden, en de autonome beschikking zou krijgen over een
derde deel van heel de Romeinse macht, dan zou hij daardoor in staat zijn om
zich van Rome vrij te maken en als onafhankelijke alleenheerser over Azië en
over Egypte te regeren!
21. Begrijp je het nu? Dit plannetje
van die oude schurk is mij maar al te goed bekend. En zoals ik, zo kent hem nu
ook Augustus!
22. Nu vraag ik jou en je zult met je
leven moeten instaan voor de waarheid, of jij van dit plan van Herodes afwist,
toen hij jou dwong als uitvoerder voor hem op te treden?
23. Spreek dus, maar denk erom, een
onwaar ontwijkend woord kost je het leven. Want ik ben van deze zaak nu tot in
de kleinste details op de hoogte.’
24. Hierdoor werd Maronius Pilla opnieuw
lijkbleek en hij stotterde: ' Ja, U hebt gelijk, het was ook aan mij bekend
wat Herodes in zijn schild voerde!
25. Maar ik was bang voor zijn
geïntrigeer, en ik moest hem geen kans geven om nog heviger tegen mij te
intrigeren en dus wel naar zijn pijpen dansen.
26. Maar, zo goed als ik hem nu door U
heb Ieren kennen, zo goed heb ik hem toch nog niet eerder gekend, anders zou
hij nu niet meer in leven zijn geweest!'
27. 'Mooi,' zei Cyrenius, 'dan schenk
ik je nu, in naam van de keizer, wel het leven, maar ik zal je niet in je ambt
herstellen, voordat je geest, die zwaar gestoord is, weer helemaal in orde zal
zijn. Ik zal je hier onder mijn eigen ogen laten verplegen en intussen zal ik
je functie laten waarnemen door mijn broeder Cornelius. Want je begrijpt wel,
dat ik je nu niet meer echt vertrouwen kan! Je moet derhalve hier blijven,
totdat je weer helemaal gezond bent!'
51
Volledige
bekentenis van Maronius Pilla.
Cyrenius
als wijze rechter
Toen Maronius Pilla dit oordeel van Cyrenius
te horen had gekregen, sprak hij met bevende stem:
2. 'Wee mij! Alles is verraden! Het
moet de keizer nu wel duidelijk zijn geworden dat ik republikein ben! Wee
mij, ik ben verloren!'
3. Maar Cyrenius zei: ' Ja, in mijn
oordeel over jouw politieke instelling had ik het inderdaad bij het rechte
eind, en ook in mijn vermoeden waarom je Herodes bij die kindermoord hebt geholpen.
4. Daarom heb ik dan ook gehandeld
zoals ik deed.
5. En voorwaar, was je niet net als ik
een telg uit een der voornaamste families van Rome, dan zou ik je zonder
pardon een kopje kleiner hebben gemaakt,
6. als ik je althans niet zou hebben
laten kruisigen! Maar ik heb je begenadigd in de eerste plaats, omdat je door
Herodes tot deze stap bent verleid en vervolgens, omdat je samen met mij en
keizer Augustus een van de voornaamste patriciërs van Rome bent!
7. Toch, zolang Herodes leeft, en
zolang je niet volledig hersteld bent, zul je niet in je ambt worden
teruggeplaatst!
8. En hier mag je alleen verblijven
op voorwaarde, dat je het werk, dat ik je zal opdragen, zonder enige
tegenspraak onder mijn voortdurende persoonlijke toezicht zult uitvoeren.
9. In het voorjaar ga ik een
dienstreis maken naar Egypte. Je zult mij dan vergezellen!
10. Er woont daar, ergens buiten de
stad, een oude, zeer wijze man. Bij hem zal ik je onder behandeling stellen.
Hij zal je wel zeggen wat je mankeert!
11. Dan zal ook gauw genoeg blijken,
in hoeverre al je uitspraken te vertrouwen zijn.
12. Daarop moet je je dus maar goed
prepareren, want daar zul je met meer geconfronteerd worden dan met het Orakel
van Delphi!
13. Daar zul je tegenover een rechter
komen te staan, wiens ogen alleen al in staat zi jn om van brons vloeibare was
te maken! Bereid je dus goed voor, want hier houd ik je aan!'
52
Cyrenius'
reis naar Egypte. Zijn aankomst in Ostracine.
Jozef en
Maria besluiten Cyrenius op te zoeken.
De
eerste woorden van Het Kindje
Het betreffende voorjaar was al gauw
aangebroken; half februari begint het al, in die streken.
2. Maar Cyrenius besloot pas half
maart te gaan, zijnde dat de tijd, die bij uitstek geschikt is voor militaire
operaties.
3. Tegen half maart dus liet Cyrenius
zijn schip weer reisklaar ma.ken, en precies op de vijftiende scheepte hij zich
met Maronius Pilla in voor de reis naar Egypte.
4. De reis werd ditmaal in vijf dagen
afgelegd.
5. Cyrenius liet zich nu wel met groot
ceremonieel ontvangen, omdat hij nu grote parades zou moeten afnemen, en
uitgebreide militaire inspecties moest houden.
6. Hij kon er dus ditmaal niet
onderuit zich heel officieel te laten ontvangen.
7. Dientengevolge baarde zijn aankomst
te Ostracine heel wat opzien, zodat het ook doordrong tot de ons reeds bekende
villa.
8. Jozef zond daarom zijn twee oudste
zoons naar de stad om er zich precies van te vergewissen waarom de hele stad zo
in rep en roer was.
9. De twee zoons spoedden er zich dus
heen en kwamen al spoedig terug met het goede nieuws dat Cyrenius in de stad
was aangekomen, en dat ze wisten waar hij woonde.
10. Toen Jozef dit hoorde, zei hij
tegen Maria: 'Wij moeten deze grote weldoener van ons nu onmiddellijk een
bezoek gaan brengen om van onze dankbaarheid blijk te geven en het Kindje moeten
we meenemen!'
11. Maria was erg blij met dit
bericht. Ze zei: 'Vanzelfsprekend, dat doen we lieve Jozef; het Kindje is
immers Cyrenius' voornaamste en heel speciale lieveling!'
12. Aanstonds deed Maria het Kindje,
dat inmiddels flink gegroeid was, nieuwe door haar zelf gemaakte kleertjes
aan, en in haar moederlijke liefde, maar ook argeloosheid vroeg ze haar Kindje
toen:
13. 'Gaat mijn hartediefje, mijn
zoontjelief, mijn Jezuslief, ook met ons mee naar die lieve "oom
Cyrenius"?'
14. Heel opgewekt glimlachte het
Kindje, en Het deed duidelijk. Zijn eerste uitspraak nu, en die luidde:
15. 'Maria, nu volg ik jou totdat je
eenmaal Mij zult volgen!'
16. Zo'n feestelijke stemming
veroorzaakten deze woorden in Jozefs huis, dat ze het bezoek aan Cyrenius er
bijna door zouden hebben vergeten.
17. Maar het Kindje zelf wees Jozef
erop zijn voornemen nu niet uit te stellen, omdat Cyrenius het ditmaal wel heel
druk zou hebben met het behartigen van andere, meer algemene belangen!
53
Op de
parade krijgen Jozef en Maria het te kwaad, zodat ze willen vluchten.
Ontmoeting
met Cyrenius en Maronius Pilla.
Einde
van de troepeninspectie.
Samen
met Cyrenius keert de H. Familie terug
Begeleid door de oudste zoon van
Jozef, die hun de weg wees naar de burcht, waar Cyrenius resideerde, gingen
Jozef en Maria nu dus direct op weg.
2. Toen zij aankwamen op het grote
voorplein, bleek het vol te staan met soldaten, zodat het niet gemakkelijk was
om bij de ingang van de burcht te komen.
3. Dus zei Jozef tegen Maria: 'Lieve
vrouwe, wat voor mensen onmogelijk is, dat blijft ook voor ons onmogelijk.
4. En zo is het voor ons nu ook
onmogelijk om tussen al die rijen soldaten door bij de burcht te komen. Zouden
we daarom maar niet direct omkeren en een gunstigere gelegenheid afwachten?
5.
Ook het Kindje kijkt al zo angstig naar al die rijen ruige krijgslieden! Het
zou er best eens van streek door kunnen geraken en ziek worden. En dat zou dan
onze schuld zijn! Laten we liever teruggaan!’
6.
Maar Maria antwoordde: 'Lieve Jozef, kijk, als mijn ogen mij niet bedriegen,
dan is die man daar, die daar, met die schitterende helm op, die juist die
laatste rij langsgaat, niemand minder dan Cyrenius!
7. Laten we dus nog even wachten tot
hij hierheen komt, misschien ziet hij ons wel staan! Hij zal ons dan zeker wel
een wenk geven wat te doen, of we naar hem toe moeten komen of niet!'
8. Jozef sprak: ' Ja lieve, je hebt
gelijk, het is inderdaad Cyrenius zelf!
9. Maar, kijk nu ook maar eens goed
naar die andere held, die daar naast hem loopt; mijn naam zal niet langer Jozef
zijn, als dat niet de beruchte stadhouder is van Jeruzalem!
10. Wat moet die man nu toch hier? Zou
zijn aanwezigheid soms iets te maken kunnen hebben met ons? Zou Cyrenius ons
misschien toch nog op schandelijke wijze aan Herodes hebben uitgeleverd?
11. Het is maar een geluk, dat hij mij
en jou vast en zeker niet persoonlijk kent; door dieper Egypte in te trekken
kunnen wij ons wellicht opnieuw redden!
12. Kende hij mij of jou persoonlijk,
dan waren we op dit moment al verloren, want hij is nog maar een pas of
twintig van ons vandaan; hij kan ons zo laten grijpen!
13. Laten we zo vlug mogelijk weg
gaan, als Cyrenius ons in de gaten krijgt is het met ons gedaan, want hij zal
ons zeker nog wel kennen!'
14. Hiervan schrok Maria zo geweldig,
dat ze onmiddellijk terug wilde gaan, maar de dicht opeengepakte
nieuwsgierige volksmenigte maakte vluchten onmogelijk; men kon daar niet
dwars doorheendringen.
15. Jozef zei: 'Wat niet kan, dat kan
niet; laten we ons schikken in Gods Wil. De Heer zal ons ook dit maal zeker
niet in de steek laten!
16. Laten we voorzichtigheidshalve
onze hoofden wat afwenden, zodat Cyrenius ons tenminste niet direct herkent.
,
17. Op datzelfde moment ging Cyrenius
echter vlak langs Jozef voorbij, zo dicht zelfs, dat hij hem min of meer opzij
drong. Vanwege het gedrang van de mensen kon Jozef echter niet achteruit Toen
nu Cyrenius die 'lastpost' achter hem eens even afkeurend aankeek, herkende hij
Jozef terstond!
18. Op dit moment van ontdekking van
Jozef en Maria en het hem toelachende Kindje, schoten zijn ogen vol tranen, en
kon hij van vreugde bijna niet praten.
19. Zich snel
herstellend, greep hij vlug Jozefs hand, drukte die aan zijn borst, en zei:
20. 'Beste, hoogverheven Vriend, je ziet waar ik mee
bezig ben!
21. Het spijt me dat ik je nog niet kon
komen bezoeken, maar deze inspectie is zo afgelopen. Ik zal de troepen nu
bevelen zich in hun kazernes terug te trekken.
22. Daarna zal ik hun commandant mijn
instructies geven voor morgen, en dadelijk daarna zal ik -verkleed -hier terug
zijn en je begeleiden naar je woning!'
23. En vol vreugde wendde hij zich nu
tot Maria en tot het Kindje, en, terwijl hij het Kindje liefkoosde, vroeg
hij:
24. 'Hé, jij, mijn leven, mijn alles,
kén je me nog? Houd je nog van me? Jij, heerlijk Kindje van me!’
25. Nu spreidde het Kindje Zijn
handjes wijd open voor Cyrenius, glimlachte heel lief naar hem, en zei toen erg
duidelijk:
26. 'O Cyrenius, Ik ken je goed, en Ik
houd van je. ..omdat je zoveel van Mij houdt. Kom bij Me, want Ik moet je
zegenen!'
27. Dit werd voor Cyrenius nu toch
echt te veel! Hij nam het Kindje in zijn armen, drukte Het aan zijn borst en
zei:
28. 'Ja, mijn leven, met jou op mijn
armen wil ik wel een decreet uitvaardigen van langdurige vrede tussen de
volkeren!'
29. Hij riep nu de commandant bij zich
en drukte zijn volle tevredenheid tegenover hem uit! Hij gaf hem bevel de
troepen te laten inrukken en hen op zijn kosten
drie dagen vrij te houden. vervolgens
nodigde hij de commandant met een aantal hoge officieren uit voor een etentje
in Jozefs villa! ...
30. Begeleid door de zich steeds meer
verwonderende Maronius Pilla, ging hij nu, zomaar in het tenue dat hij aanhad,
zonder verder verwijl, het Kindje zelf op de arm dragend, met Jozef en Maria
de stad uit, richting villa! Daar aangekomen, liet hij door zijn eigen
bedienden met bekwame spoed een feestelijke maaltijd klaarmaken. Dit optreden
van Cyrenius baarde in de stad heel wat opzien. Het volk was wild enthousiast
over Cyrenius, die zo'n groot kindervriend bleek te zijn.
54
Angstige
vragen van Jozef aan Cyrenius over Maronius Pilla.
Geruststellend
antwoord van Cyrenius. Aankomst bij het buitenhuis
Dit alles beviel Jozef uitstekend, en
hij loofde de Heer van harte voor deze gunstige wending, die zijn angstige
bezorgdheid volkomen ophief.
2. Toch hinderde hem de aanwezigheid
van Maronius wel enigszins; hij wist immers nog steeds niet wat die vriend van
Herodes hier nu eigenlijk te maken had!
3. Onderweg ging hij daarom quasi
argeloos naast Cyrenius lopen, en vroeg hij hem met gedempte stem:
4. 'Nobele vriend, is die martiale
figuur, die daar loopt, is dat niet Maronius van Jeruzalem?
5. En, als hij dat inderdaad is, die
vriend van Herodes, wat doet hij dan hier?
6. Heeft hij soms lucht van mij
gekregen, en wil hij mij hier opspeuren en gevangen nemen misschien?
7. Grote nobele mensenvriend, Iaat
mij toch niet langer in onzekerheid!’
8. Nu greep Cyrenius Jozefs hand en
zei, eveneens heel zachtjes:
9. 'Maar mijn beste, mijn achtenswaardige
vriend, voor die, inderdaad gewezen stadhouder van Jeruzalem, behoef je niet
de minste angst te koesteren!
10. Vandaag nog zul je ervan overtuigd
raken dat hij meer reden heeft, véél meer, om bang te zijn voor jou, dan jij
voor hem!
11. Je moet namelijk weten, dat hij
niet langer stadhouder is van Jeruzalem, maar hij is, zoals hij daar gaat, mijn
regelrechte gevangene! Hij komt ook niet terug op zijn post voordat hij
helemaal bekeerd en genezen zal zijn!
12. Ik heb hem juist om jouwentwille
meegenomen; hij deed het tijdens een verhoor, toen na die gruwelen, voorkomen,
alsof hij jou en Maria persoonlijk kende!
13. Maar zo te zien kent hij nóch jou,
noch óók Maria, je vrouw!
14. Dat lijkt om te
beginnen water op onze molen!
15. Hij weet er echter absoluut niets
van dat jij hier bent; verraad je dus niet!
16. Hij verwacht hier alleen een
bijzonder wijze man te ontmoeten, die hem de verborgen roerselen van zijn ziel
moet blootleggen!
17. En dat is dan niemand anders dan
jijzelf! Want zoals ik al zei, heb ik hem daarom meegenomen, opdat hij in jou
die wijze man zal Ieren kennen, Iaat hem dus daarmee zijn voordeel mogen doen!
18. Hij is bij voorbaat nu al
vreselijk bang voor je, en. ..naar zijn bleke gezicht te oordelen, heeft hij
wellicht al geconcludeerd, dat jij de man van mijn keuze bent.
19. Laat dit je voorlopig geruststellen;
de rest zal je gauw genoeg blijken!'
20. Jozef was blij dit van Cyrenius
te hebben mogen vernemen. Heimelijk lichtte hij nu ook Maria en zijn oudste
zoon in hoe die zich tegenover Maronius moesten gedragen, zodat er van
Cyrenius' plannen niets zou kunnen uitlekken. ..En zo werd dan, rustig aan,
tenslotte de villa bereikt, waar -zoals gezegd -de voorbereidingen voor het
etentje werden getroffen.
55
Het
feestelijke etentje.
Maria's
schermutselingen met Cyrenius in haar grote nederigheid.
De
goddelijke Wijsheid van het Kindje beschaamt alles
Toen het eten gereed was kwamen de
gasten naderbij. Cyrenius, tot dan toe nog steeds liefkozend met het Kindje
spelend, gaf Hem nu terug aan Zijn Moeder, en nodigde de gasten uit om aan
tafel te gaan.
2. Iedereen zocht nu een plaatsje,
maar Maria ging omdat ze niet feestelijk gekleed was, met het Kindje naar de
zijkamer en nam plaats aan de tafel, waaraan ook Jozefs zonen gezeten waren.
3. Cyrenius, die dit direct bemerkte,
ging haar echter vlug achterna en zei:
4.
'Maar lieve Moeder-van-mijn-Leven, wat bent U nu toch van plan?
5. Het ging bij mij juist in de eerste
plaats om U en het Kindje! U bent de Koningin van ons gezelschap! En zoudt dan
juist U niet willen deelnemen aan het feestmaal dat ik nota bene speciaal voor
U liet aanrichten ? !
6. Dat gaat toch zo maar niet! Kom
maar vlug mee naar de grote kamer, en neem plaats aan mijn rechterzij; links
van mij zit Uw gemaal!'
7. Maar Maria gaf hem ten antwoord:
'Weet U, beste heer Cyrenius, ik heb heel erg eenvoudige kleren aan; dat is
toch geen gezicht naast Uw prachtige uniform!'
8. Cyrenius nu weer: 'Maar lieve
Moeder, als mijn met goud gegalonneerde kleding, die voor mij niets te
betekenen heeft, U in verwarring brengt, dan zou ik die maar het liefst
onmiddellijk uitdoen om in plaats daarvan een simpel matrozentenue aan te trekken,
mits ik U dan aan mijn tafel niet zou behoeven te missen!'
9. Maria door Cyrenius' minzaamheid
volledig overtuigd, veranderde nu van mening; en ging toch naast Cyrenius aan
tafel, terwijl ze het Kindje op haar arm hield.
10. Toen allen gezeten waren, keek het
Kindje Cyrenius onafgebroken glimlachend aan, terwijl ook Cyrenius -uit louter
liefde zijn ogen niet van Hem kon afwenden!
11. Een poosje hield hij dit vol, maar
toen werd zijn liefde tot het Kindje hem weer te machtig.
12. Dus vroeg hij aan het lieve
Kleintje: 'Zeg Kleintje, mijn Leven, zou Je niet weer op mijn arm willen?'
13. Het Kindje lachte nu nog
lieflijker tegen Cyrenius en zei heel duidelijk:
14. 'Lieve Cyrenius, Ik kom heel graag
bij je; Ik houd zoveel van je, omdat jij zoveel van Mij houdt!'
15. Aanstonds strekte Cyrenius zijn
armen nu weer naar het Kindje uit, en nam Het bij zich op schoot, waarna hij
Het innig begon te liefkozen.
16. Maria zei nu schertsend: 'Maak
Mijnheer Cyrenius niet vuil hoor!'
17. Dit gezegde ontroerde Cyrenius
echter hevig en hij zei dan ook: 'Maar lieve Moeder, ...ik zou willen dat ik zo
rein was, dat ik dit Kind waardig op mijn arm kan dragen!
18. Vuil maken kan dit Kind mij nóóit;
Het kan mij alleen maar reinigen! ,
19. En, zich weer tot het Kindje
wendend, zei hij: 'Is het niet zo, Kindje-mijn, dat ik eigenlijk nog erg onrein
ben en erg onwaardig Je te dragen. ...?
20. Maar het Kindje antwoordde nu
heel duidelijk: 'Cyrenius, wie Mij liefheeft zoals jij, die is rein! Van hem
houd Ik net zoveel als hij van Mij!'
21.
Helemaal in de wolken vroeg Cyrenius nu
verder nog aan het Kindje: 'Kindeke-mijn, hoe is het toch mogelijk dat je, nog
pas een paar maanden oud, al zo wijs en zo duidelijk kunt praten? Heb je dat
van je moeder geleerd?'
22. Het
Kindje richtte Zich nu, fijntjes lachend, recht op in de armen van Cyrenius,
en Het zei als een kleine Heerser:
23. 'Cyrenius, het komt daarvoor
helemaal niet op leeftijd aan, noch ook op het onderwezen worden. ..wel op wat
voor een geest men heeft! Leren moeten alleen het lichaam en de ziel; terwijl
de geest reeds alles uit God in zich heeft!
24. Ik bezit nu die Goede Geest uit
God in zijn volle Macht! Dat is de reden, dat ik al zo vroeg kan praten!'
25. Dit
antwoord maakte Cyrenius bijna uitzinnig van verbazing; ook de rest van het
gezelschap overigens, zodat zelfs de stadscommandant zich niet kon weerhouden
te zeggen: 'Bij Zeus, dit kind maakt nu reeds al onze wijzen te schande! Waar
blijven in vergelijking hiermee een Plato, een Socrates, en nog eens honderd
andere wijsgeren?! En wat zal dit kind dan wel presteren als het eenmaal
volwassen geworden is?' Cyrenius antwoordde: 'Beslist meer dan al onze
wijsgeren en al onze goden tezamen!'
56
Maronius
diep onder de indruk van het Kindje.
Cyrenius'
tevredenheid met Maronius
Even na deze wondere woorden van het
Kindje richtte Cyrenius zich tot de alsmaar bleker wordende Maronius en zei
tegen hem:
2. 'Maronius Pilla, wat zeg jij wel
van dit Kindje? Heb jij ooit iets dergelijks gezien of gehoord?
3. Is dit niet duidelijk meer dan onze
mythe over Zeus, die ergens op een eiland aan de tepels van een geit zou hebben
gezogen?!
4. Zou dit niet ook veel méér
voorstellen dan de twijfelachtige traditie over de stichting van Rome, over
die pleegkinderen van een wolvin?!
5. Zeg eens iets, wat denk je ervan?
Ik heb je immers in mijn gevolg meegenomen opdat je zoudt luisteren, kijken en
concluderen, en dan mij je oordeel geven!'
6. Maronius Pilla pakte al zijn moed
bijeen en zei:
7. 'Hoge autoriteit over Azië en over
Egypte, wat zou ik, onnozele hals, hierover kunnen zeggen? Waar de grootste
gevestigde wijsgeren van de wereld moesten verstómmen, waar de wijsheid van
Apollo en van een Minerva als op het gloeiend aambeeld van Vulcanus jammerlijk
tot een allerdunst velletje blik verpletterd worden.
8. Ik kan hierover niets anders zeggen
dan dat het de goden kennelijk heeft behaagd, om uit hun midden een godheid
naar deze aarde te zenden, die de allerhoogste wijsheid bezit! Egypte, dat
oude, door alle goden begunstigde land, moet ook wel het vaderland van deze
god der goden zijn ..., dit land zonder sneeuwen ijs!'
9. Glimlachend merkte Cyrenius op:
'In zeker opzicht heb je geen ongelijk; maar. ..
10. dat je dit Kind een Kind van alle
goden noemde, dat moet toch wel een vergissing van je zijn!
11. Hier, aan mijn beide zijden immers
zitten de vader en de moeder van het Kind, en dat zijn mensen, zoals wij, jij
en ik!
12. Hoe zou uit hen nu een 'godenkind
aller goden' kunnen voortspruiten ?
13.
Bovendien... de voorname bewoners van de Olympus zouden zichzelf mooi de das
hebben omgedaan met dit Kind; Het zou door Zijn enorme overwicht aan wijsheid
al heel gauw met hen hebben afgerekend!
14. Ik moet je dus verzoeken om iets
heel anders te verzinnen, je loopt anders nog gevaar dat alle goden je tegelijk
te pakken zullen nemen, en dat ze je in levende lijve met Minos, Aeacus en Rhadamanthys
zullen confronteren om je vervolgens definitief aan Tantalus uit te leveren,
als je zulke uitspraken doet!'
15. Nu kreeg Maronius het echt te
kwaad en, na een poosje bedenktijd zei hij: 'Hoogheid, verantwoordelijk consul
en vicekeizer, ik denk dat het oordeel van die drie onderwereld-rechters over
mij al zo ongeveer vaststaat, en het lijkt mij, dat ook de goden op hun Olympus
dat al nagenoeg volledig hebben onthuld!
16. Gauw genoeg zouden wij de raad van
onze goden kunnen ontberen, hadden we slechts voldoende wijze mannen, die hun
wijsheid niet uit hun duimen zuigen! ...
17. Werkelijk, de woorden van dit
Wonderkind maken op mij meer indruk dan bij wijze van spreken drie Olympussen
vol versgebakken goden!'
18. Cyrenius sprak nu: 'Maronius, als
jou dat volle ernst is, dan kan alles je vergeven worden ; maar daarover zouden
we dan toch eerst nog wel een paar woordjes moeten wisselen. Laten we het
voorlopig echter hier maar bij laten!'
57
Besluit
van de maaltijd. Cyrenius hoort Maronius uit over de H. Familie.
Maronius
bekent een leugen om bestwil
Nadat de feestmaaltijd, die bij
Cyrenius nooit langer duurde dan twee uren, ten einde was, gingen de commandant
en de centurions weer naar de stad, met het uitdrukkelijke bevel van Cyrenius,
hem die dag verder geen eerbetoon te brengen.
2. Toen allen zich nu hadden verwijderd,
nam Cyrenius Maronius pas goed onderhanden.
3. In
tegenwoordigheid van Jozef en van Maria -het Kind je weer op haar arm -vroeg
hij:
4. 'Maronius, toen ik je te Tyrus
verhoorde over Herodes, heb je mij gezegd, en ook formeel bevestigd, dat je
die bewuste brave timmerman, een zekere Jozef, uit de streek van Nazareth,
persoonlijk kende. ..
5. En ook een zekere Maria die die
timmerman vanuit de Tempel tot vrouw, althans tenminste in bescherming, had
genomen!. ..
6. Nu wij hier bij mijn gastheer, zoveel
tijd ervoor hebben, kon je mi j daarvan wel eens een wat nadere omschrijving
geven!
7. Dezer dagen ben ik namelijk te
weten gekomen, dat die familie zich in feite hier in Egypte moet bevinden. En
ook, dat het een heel ander gezin moet zijn, dan hetwelk mij door mijn broer is
uitgeleverd, en dat ik nog in bewaring houd!
8. En, ondanks je Herodiaanse
gruwelconspiratie, zul je toch wel zoveel rechtsgevoel en menselijkheid
bezitten om te erkennen, dat het afschuwelijk zou zijn om onschuldige mensen nodeloos
gevangen te houden, vanwaar ze ook gekomen mogen zijn!
9. Geef mij daarom eens een wat
nauwkeuriger beschrijving van dat beruchte paar, dan kan ik het hier in de
omgeving wellicht laten opsporen en gevangennemen; want dat eisen onze staatswetten
!
10. Te meer mag ik dat van je
verlangen, omdat je mij zelf verzekerd hebt dat je dat gezin persoonlijk
kent! Aan hun arrestatie is mij alles gelegen!'
11. Nu kwam
Maronius opnieuw in de grootste verlegenheid; hij wist er zich niet uit te
redden, want noch Jozef, noch ook Maria had hij ooit eerder gezien!
12. Na een poosje wist hij er dan met
horten en stoten uit te brengen:
13. 'In vertrouwen op Uw goedheid en
barmhartigheid, Hoogheid, moet ik dan nu eindelijk, bij Zeus en alle andere
goden bekennen, dat ik die bewuste Jozef en Maria helemaal niet ken !
14. Mijn bekentenis te Tyrus was maar
een loze uitvlucht; ik trachtte U toen nog kwaadaardig te bedriegen.
15. Maar nu ben ik er wel achter
gekomen, dat U nauwelijks te bedriegen bent. Ik wil dat dan ook niet meer, en
dus heb ik U nu de volle waarheid gezegd. ,
16. Nu wilde Jozef iets zeggen, maar
Cyrenius wenkte hem, nog te zwijgen. Zelf zei hij echter tegen Maronius:
17. 'Nu we er zo voor staan, zullen we
nog wel even langer moeten praten en overleggen, want nu zie ik pas, wat voor
een uiterst gevaarlijk individu jij voor de Staat bent! En nu, onder ede, geef
je me tekst en uitleg op al mijn vragen!'
58
Zelfverweer
van Maronius Pilla; zijn juiste besluit.
Jozef
als scheidsrechter.
Nobel
oordeel van Cyrenius
Maronius nu tot Cyrenius: 'Maar
Hoogheid, hoe kan ik nu nog een staatsgevaarlijke aanhanger van Herodes zijn?
2. Ik erken nu immers dat die
dwingeland streeft naar alleenheerschappij over Azië.
3. En ik zou hem dan nog op de een of
andere manier van dienst kunnen zijn? Hoe dan? Herodes kon nauwelijks tegen de
jodenkinderen optreden met dat handjevol Jeruzalemse soldaten!
4. En die gruweldaad heeft hem zo'n
echec opgeleverd, dat hij een dergelijke onderneming in geen tijden meer zal
wagen.
5. Ik was trouwens maar een noodhulp
voor hem, en, omdat hij mij dreigde met Rome, moest ik wel doen wat hij wilde!
6. Nu ik echter van U precies weet hoe
deze zaken staan, en nu ik geen macht meer ter beschikking heb, en ook niet
meer hebben wil,
7. zie ik beslist niet in, op welke
wijze ik nog staatsgevaarlijk zou kunnen zijn.
8. Als U mij bij U houdt, als borg
voor mijn trouw jegens Rome, maakt U mij veel gelukkiger, dan wanneer U mij
opnieuw stadhouder van Palestina en Judea maakt! ,
9. Heel serieus sprak Maronius deze
woorden uit. Geen spoor van dubbelzinnigheid was er in wat hij zei te bekennen.
10. Daarom zei Cyrenius tegen hem:
'Goed broeder, ik geloof wat je hebt gezegd en ik vind ook dat je ditmaal
ernstig hebt gesproken.
11. Maar ten einde absoluut zeker van
de waarheid te zijn, ontbreekt er nog één ding, en dat is het oordeel van die
wijze man, over wien ik je al te Tyrus vertelde. Let op!
12.
Dat orakel aller orakels staat hier voor ons!
13. Deze man heeft je doorzien tot en
met je innerlijkste gedachten nuances. Laat ons hem dus vragen, hoe hij over
jou denkt!
14. Naar zijn uitspraak zal jou
geschieden! Als hij je weer landvoogd te Jeruzalem maakt, dan word je vandaag
nog als zodanig benoemd!
15. Maar, doet hi j dat op goede en de
meest wijze gronden niet, dan blijf je mijn gijzelaar. ,
16. Desgevraagd sprak dus nu Jozef:
'Nobele vriend Cyrenius, wat mij betreft is Maronius nu gezuiverd; U kunt hem
zonder meer zijn post teruggeven!
17. Maar, we zi jn immers in Gods
Hand, de Hand van de Almachtige, Eeuwige! Welke macht zou het dan nu nog tegen
ons kunnen opnemen?'
18. Nu hief Cyrenius bezwerend zijn
hand op en sprak plechtig: 'Dan, Maronius, zweer ik jou, bij de levende God
van deze wijze man, dat je van nu af weer landvoogd van Jeruzalem bent!'
19. Maronius antwoordde echter:
'Geeft U dat ambt toch liever aan iemand anders, en houdt U mi j dan bij U; dat
maakt mij veel gelukkiger!'
20. Nu zei dan Cyrenius: 'Wees dan
maar mijn ambtskameraad voor zolang Herodes nog leeft; daarna word je dan
hoogste gezagvoerder over heel het joodse rijk!' Dit voorstel nam Maronius
gaarne aan.
59
Jozef
stelt vragen over Herodes. Maronius Pilla antwoordt.
Het
afschuwelijke einde van Herodes
Vervolgens zei Jozef tegen Maronius: 'Door
de grote genade van mijn God en Heer heb ik mogen vaststellen, dat in U geen
kwade wil meer heerst.
2. Nu zou ik U willen vragen mij te
willen vertellen -U zult dat toch ongetwijfeld hebben kunnen waarnemen -hoe
Herodes achteraf denkt over de kinderen, die hij heeft vermoord omwille van de
nieuwe koning der joden?
3. Is hij innerlijk niet van streek
door het onschuldig vergoten bloed van die kinderen? Door het geweeklaag van
hun moeders?
4. Wat zou hij doen, als hij achteraf
zou vernemen, dat hij bij de vele vermoorde kinderen nog niet het Kind vermoord
heeft, waarom het toen ging?
5. Als hem ter ore zou komen, dat het
bewuste Kind nog leeft en dat Het ergens in Judea of Palestina het uitstekend
maken zou?'
6. Stomverbaasd keek Maronius Jozef
nu aan, en zei dan na een poos je :
7.
'Werkelijk, Wijze-der-wijzen, daarop kan ik u niets anders antwoorden dan dit:
8. Als u van uw kennis daaromtrent
eventueel op een allerinfaamste manier misbruik zoudt willen maken, door van
hem zo'n tienduizend pond goud te vragen in ruil voor het aanbod om hem dan,
met zekerheid, dat bewuste kind te verraden,
9. dan zoudt u dat enorme bedrag
gegarandeerd bij vooruitbetaling ontvangen!
10. In vergelijking met zijn
heerszucht telt goud namelijk nauwelijks voor hem!
11. Hij bezit zoveel goud, dat hij
huizen van zuiver goud zou kunnen laten bouwen; daarom geeft hij daar nog
nauwelijks iets om, maar hij zou al zijn goud best in zee willen gooien, of een
hele wereld vol mensen willen vermoorden om zijn troon toch maar te kunnen
behouden!
12. Mij heeft hij ook direct geprobeerd,
met veel goud, diamanten, robijnen en forse paarlen om te kopen!
13. Ik heb dat, vanwege mijn Romeinse
patriciërschap, die bloedhond toen ernstig kwalijk genomen.
14. Zijn toorn jegens mij werd daar
nog groter door, en, op quasi-patriottische manier, heeft hij mij toen met Rome
gedreigd!
15. Ik moest toen wel doen wat hij van
mij eiste; er was voor mij geen uitweg meer. Eigener beweging heeft hi j mi j
toen een document gegeven, waarin hij tegenover Rome de volle verantwoordelijkheid
op zich nam.
16. Daarom was ik gedwongen zo te
handelen als U nu ongetwijfeld bekend is.
17. U kunt er volledig van overtuigd
zijn, dat tot nu toe van hem niets goeds te verwachten is.
18. Meer behoef ik U, die zelf zo wijs
zijt, over deze furie der furiën, over dit levende Medusahoofd niet te
vertellen!'
19. Jozef zei: 'De eeuwige, Ene en
Ware God zal je voor dit eerlijke antwoord zegenen.
20. Geloof me, je zult zelf nog
vaststellen, dat God, die grenzeloos rechtvaardig is, dit uitvaagsel van de
mensheid nog op deze wereld een bepaalde kroon zal opzetten, waarnaar hij
door zijn bloeddorst feitelijk haakt; een kroon, waarover heel de wereld zich
nog zal verwonderen!'
21. Nu hief het Kindje een handje
omhoog en, heel duidelijk sprak Het: 'Herodes, Herodes, geen vloek heb Ik voor
jou, maar wel zul je -op deze wereld nog een vreselijk pijnlijke kroon moeten
dragen; méér pijn zal die je veroorzaken, dan de vracht goud deed, die je aan
Rome moest afdragen! ,
22. En terzelfder tijd dat het Kindje
dit in Egypte zeide, werd Herodes overdekt met hoofdluizen! Tijdens de rest
van zijn leven had zijn huispersoneel nog nauwelijks iets anders te doen, dan
hem te zuiveren van de luizen, die zich enorm vermenigvuldigden, en die hem
tenslotte de dood in voerden!
60
Cyrenius'
woede over Herodes door het Kindje bekoeld.
'Wie
heeft de langste arm,' vraagt het Kindje.
Een
vernietigingswonder
Toen Cyrenius dit alles van Maronius Pilla
had gehoord, plus dat van Jozef en nog dat van het Kindje, werd hi j als door
het dolle heen van woede, en hij zei:
2. 'O grenzeloze Machten van de
allerhoogste Heerser der ruimten, hebt gij dan werkelijk geen bliksems meer
ter beschikking, om naar deze monsterlijke vazal van Rome te slingeren?!
3. O mijn goede broeder, Caesar
Augustus, welke furie* (* Lat. wraakgodin.) heeft je indertijd verblind, toen
je deze schurk, dit uitvaagsel uit de diepste Tartarus**,( ** Gr. Onderwereld)
.neen, uit die ware Orcus*** (*** Lat. Onderwereld) .beleende met Palestina en
met Judea?
4. Neen, te veel is het, om dit alles
in eenmaal te moeten horen! Maronius, waarom heb jij mij indertijd over dit
alles niets verteld, toen Herodes te Tyrus door mij werd verhoord?
5. Standrechtelijk had ik hem toen al
zijn Medusahoofd**** (**** Gr. Medusa was een van de drie 'Gorgonen',
vrouwelijke monsters).) van de romp moeten slaan!
6. Dan zou nu een andere, een
waardigere vazal de positie van dit monster uit Griekenland bekleden!
7. Maar nu, wat kan ik nu nog
ondernemen? Zijn boete heeft hij betaald; een tweede kan ik hem nu niet meer
opleggen! Ik kan hem nu verder niet meer straffen!
8. Maar pas wel op, jij oude
bloedhond, jij hyena der hyena's, op jou zullen we een jacht ontketenen, zoals
er zelfs onder alle furiën nooit gedroomd is!'
9. Maronius, Jozef en Maria rilden van
ontzetting over deze woede van Cyrenius; zij durfden nauwelijks vermoeden, wat
hij wellicht nog zou uitbroeden!
10. Hij was ook veel te opgewonden
dan dat iemand hem nog een vraag durfde stellen.
11. Alleen het Kind je gaf geen enkel
blijk van schrik over die heftige stem van Cyrenius; Het bleef hem steeds
rustig aankijken.
12. Toen zijn stormachtige gevoelens
enigszins tot bedaren waren gekomen, sprak het Kindje opnieuw zeer duidelijk
-tegen Cyrenius:
13. 'Cyrenius, o luister naar Mij, kom
hier bij Mij en neem Me op je arm, en draag Mij dan naar buiten, dan zal Ik jou
eens iets laten zien!'
14. Deze woorden vloeiden Cyrenius als
balsem in het gewonde hart! Terstond ging hij met open armen op het Kindje af,
nam Het zachtkens en liefdevol op zijn arm en droeg Het -begeleid door Jozef,
Maria en Maronius Pilla -naar buiten.
15. Ze waren al gauw in de vrije
natuur en toen vroeg het Kindje -weer duidelijk sprekend -aan Cyrenius:
16. 'Cyrenius, wie van ons beiden
heeft de langste arm? Meet de Mijne eens aftegen de jouwe!'
17. Cyrenius was zo verwonderd over
deze vraag, dat hij stil hield, en niet wist wat aan het Kindje te antwoorden.
Hij zag immers duidelijk de zijne -wel driemaal zo lang als de twee van het
Kindje samen!
18. Maar
het Kindje zei opnieuw: 'Cyrenius, je ziet je eigen arm als veellanger dan de
Mijne?
19. En toch
zeg Ik je dat de Mijne veellanger is dan de jouwe!
20. Zie je, daar in de verte die hoge
zuil die met een godenfiguur getooid is?
21. Pak jij die van hier af nu eens
met je langere arm beet, gooi hem omver, en vermorzel hem dan eens even tussen
je vingers!'
22. Cyrenius, nog meer onthutst nu
dan zoëven, zei, na een ogenblikje pauzeren: 'Maar Kindje-mijn, Leven van me,
behalve voor God is zoiets voor niemand mogelijk!'
23. Maar nu strekte het Kindje Zijn
armpje uit naar de zuil, die zeker duizend passen ver weg stond, en de zuil
viel om en verpulverde tot stof!
24. En het Kindje vervolgde: 'Heb over
Herodes dus óók maar geen zorgen, want Mijn arm reikt verder dan de jouwe!
Herodes heeft zijn loon al te pakken, maar jij, jij moet hem vergeven, zoals
ook Ik hem vergeven heb! Dat zal beter voor jou zijn ook, want ook Herodes is
een blind kind dezer aarde!' Deze woorden van het Kindje ontnamen Cyrenius zijn
heftigheid geheel en al, en in stilte begon hij het Kindje nu echt te
aanbidden!
61
Maronius
Pilla is verbijsterd; Jozef vraagt waarom.
Heidense
opvatting van Maronius.
Verklaring van Jozef.
Cyrenius
maant tot voorzichtigheid
Maronius Pilla was zozeer verbijsterd
over dit wonder, dat heel zijn lichaam trilde, als een espeblad in een zware
storm!
2. Jozef, die direct Maronius'
noodtoestand inzag, ging vlug naar hem toe en zei:
3. 'Maronius Pilla, waarom beef je zo
verschrikkelijk? Heeft iemand je gekwetst?'
4. Maronius
antwoordde: 'Maar man toch, U hebt gemakkelijk praten! Op deze aarde kan
niemand zich met U meten! U bent een god, aan wie alle elementen gehoorzamen!
5. Maar ik ben maar een zwak en
sterfelijk man, wiens leven evenzeer van U afhankelijk is, als die zuil daar
was!
6. Door Uw denkkracht alleen al kunt U
mij en de hele wereld wellicht in een oogwenk vernietigen!
7. Hoe zou ik dan niet beven voor U,
die wellicht de machtigste man van de voorvaderen onzer goden bent, als die
tenminste echt bestaan!?
8. Sinds eeuwen was die zuil daar
toegewijd aan Jupiter Stator; stormen en bliksems hebben hem altijd met het
grootste ontzag ontzien!
9. En die is nu, nota bene door Uw nog
onmondige Kind, vermorzeld! Als nu Uw Kindje al zoiets kan, wat voor macht
moet er dan niet in U schuilen?!
10. Laat
mij, waardeloze aardworm, U dus maar aanbidden!'
11. Maar nu zei Jozef: 'Luister,
vriend en broeder Maronius; je vergist je deerlijk!
12. Ik ben niets meer dan jij,
óók een sterfelijk mens dus! Beloof je me levenslang te zullen zwijgen
tegenover iedereen hier, dan wil ik je wel "inlichten"!
13. Zou je die zwijgplicht echter
verbreken, dan zal het jou niet beter vergaan, dan het die zuil daar is
vergaan!
14. Maar denk je te
kunnen zwijgen en wil je het, luister dan naar me!'
15. Maar nu smeekte Maronius Jozef op
zijn knieën om hem toch liever niets te vertellen. Stel dat hem daarbij toevallig
iets 'uit de mond zou vallen', dan was hij verloren.
16. Maar Jozef zei hem daarover geen
zorg te hebben: 'De Heer van hemel en aarde straft nooit iemand om enig toeval!
Je kunt me gerust zonder angst aanhoren.
17. Wat ik je zal toevertrouwen, zal
je niet vernietigen, maar in tegendeel voor eeuwig behouden!'
18. Cyrenius kwam er nu dichterbij
staan; hij zei tegen Jozef, terwijl hij het Kindje nog aanbiddend en
liefkozend op zijn arm droeg:
19. 'Beste vriend, laat Maronius
liever met rust. Thuis zal ik hem zelf eerst nog wat voorbereiden; dan kun je
hem morgen verder inwijden.'
20. Hiermee ging Jozef akkoord en dus
ging hij met het gezelschap mee naar binnen.
62
Cyrenius
en Jozef wedijveren om het welzijn van een mensenziel.
Jozef over
broederliefde en mensenliefde.
Waarom
wij mensen twee ogen, twee oren en maar één mond hebben
Tegen de avond zei Cyrenius tegen
Jozef: 'Mijn vriend en goddelijke Broeder, wat spijt het mij, dat ik nu niet
bij je kan blijven overnachten!
2. En wat jammer is het dat ik morgen
vóór de middag druk ben met staatszaken! ...
3. Maar 's middags tegen drieën zal ik
met Maronius terugkomen, dan kun jij hem nadat ik hem de "lagere
wijding" zal hebben gegeven -jouw hogere wijding toedienen !
4. Want er is mij veel aan gelegen
dat deze, overigens zo ontwikkelde man, door de heilige levensleer van jouw
God, die ik de Enige Ware en Levende acht, gered wordt!'
5. Jozef antwoordde: 'Ja waarde
vriend, dat is goed en billijk; voor de Heer is er niets aangenamer, dan dat
wij zelfs onze vijanden liefdevol behandelen, en dat wij zorg dragen voor en
bezorgd zijn om hun tijdelijk en hun eeuwig heil!
6. Behandelen wij dus welke zondaar
ook als een dwalende broeder, dan zal God ons evenzeer behandelen als Zijn dwalende
kinderen!
7. Hen echter, die alsmaar Zijn straf
over zich afroepen, zal Hij behandelen als kwaadaardige schepselen! Hi j zal
hen doen omkomen als eendagsvliegen !
8. Want de Heer heeft ons twee ogen
gegeven en slechts een mond om te spreken, opdat wij met het ene oog de mens
als mens en met het andere oog de mens als broeder beoordelen !
9. Als een mens tegenover ons faalt,
dan moeten wij ons broederoog geopend houden en ons mensenoog sluiten;
10. maar als een broeder tegenover
ons faalt, dan moeten we ons broederoog sluiten en ons mensenoog op onszelf
richten. Op die manier zullen wij onszelf dan zien als falende mens tegenover
een falende broeder .
11. Met onze ene mond echter moeten
wij zowel een God als een Heer en een Vader erkennen, dan zal HIJ ons allen als
Zijn kinderen erkennen!
12. Ook God heeft twee ogen en een
mond. Met Zijn ene oog beziet Hij Zijn schepselen, met het andere Zijn
kinderen.
13. Als wij elkaar bezien met ons
broederoog, dan zal de Vader ons bezien met Zijn Vaderoog. ..
14. Bezien wij elkaar met ons
mensenoog, dan beziet God ons slechts met Zijn scheppersoog! En Zijn eveneens
éne mond verkondigt Zijn kinderen Zijn Liefde, dan wel Zijn schepselen Zijn Gerechtigheid!
15. Het is dus wel degelijk juist en
billijk dat wij zorg hebben voor onze broeder Maronius.’
16. Jozef zegende nu zowel Maronius
als Cyrenius. Vervolgens gingen die beiden met hun gevolg naar de stad,
terwijl Jozef zijn huishouding ging regelen.
63
Jacob
als babyoppas aan de wieg van het Kindje.
Zijn
nieuwsgierigheid en de terechtwijzing door de Kleine Heiland.
Jacob
vermoedt Wie het Kindje feitelijk is
Toen het avond geworden was, legde
Moeder Maria het moe geworden Kindje in het wiegje, dat Jozef inmiddels te
Ostracine had gemaakt.
2. Gewoonlijk moest Jozefs jongste
zoon op het Kindje passen, en ook nu wiegde hij het , Kindje, opdat Het zou
inslapen.
3. Maria ging nu naar de keuken om
een eenvoudige maaltijd te bereiden.
4. AI wiegende wenste Jozefs zoon dat
het Kindje ditmaal wat vlugger zou inslapen, omdat hij graag met zijn broers
naar de verlichting van een triomfboog wilde gaan kijken, die intussen niet al
te ver van hun huis was opgericht.
5.
Daarom wiegde hij het Kindje ijverig, terwijl hij erbij zong en floot.
6. Het Kindje wilde desondanks niet
inslapen; zodra hij namelijk ophield met wiegen, werd Het onmiddellijk
onrustig, duidelijk makend, dat Het nog niet sliep!!
7. Dit bracht onze oppas lichtelijk
tot vertwijfeling, omdat het buiten al helemaal licht werd door de brandende
fakkels.
8. Hij vatte het plan op om het Kind
je - hoewel Het nog wakker was even in de steek te laten, om even buiten naar
de verlichting te gaan kijken.
9.
Toen Jacob zich derhalve enigszins oprichtte, begon het Kindje te spreken: '
Jacob, als je Mij nu in de steek laat, zal dat je slecht bekomen.
10. Ben Ik soms niet meer dan die
dwaze vertoning daarbuiten en dan jouw ijdele nieuwsgierigheid?
11. Weet dan dat alle sterren en
engelen jou benijden om het dienstwerk, dat jij Mij bewijzen mag, en jij zou
volongeduld jegens Mij, Mij in de steek willen laten?
12. Als je dat doet, dan ben je echt
niet waard Mij als broeder te hebben!
13. Als dat spektakel
van de wereld daarbuiten jou meer waard is dan Ik, ga dan alsjeblieft maar naar
buiten!
14. Heel de kamer is vol engelen, die
graag bereid zijn om Mij te dienen, als je kleine en gemakkelijke dienstje
jegens Mij je werkelijk te veel is!'
15. Dit vermaan benam Jacob nu
plotseling alle lust om naar buiten te gaan.
16. Hij bleef dus bij de wieg, vroeg
het Kindje nadrukkelijk om vergeving en ging ijverig door met wiegen.
17. N u zei het Kindje tot Jacob : ,
Alles is je vergeven, maar laat je nooit meer door de dingen van deze wereld
betoveren!
18. Want Ik ben meer dan alle hemelen
en heel de wereld en alle mensen en engelen tezamen!'
19. Deze woorden deden Jacob zich
bijna doodschrikken; hij begon namelijk ge waar te worden Wie het Kindje nu
eigenlijk en feitelijk was!
20. Toen Maria en Jozef en de vier
andere zonen van Jozef nu de kamer binnenkwamen, en toen zij zich aan tafel
hadden gezet, vertelde Jacob hen dadelijk wat hem overkomen was.
64
Jozef
spreekt over de liefde tot God en de liefde tot de wereld onder verwijzing naar
David, Salomo en Cyrenius.
Ontroering
van Jozefs zonen en de zegen van het Kindje
Toen Jacob zijn verhaal beëindigd
had, zei Jozef tot Jacob:
2. 'Ja, zo is het en zo zal het altijd
blijven: God moet men meer liefhebben dan al de heerlijkheden van de wereld,
ook in de kleinste dingen.
3. Immers wat hééft de mens feitelijk
aan al die schreeuwerige heerlijkheden van de wereld?
4. David zelf moest vluchten voor zijn
eigen zoon, en Salomo moest tenslotte op bittere wijze nog des Heren ongenade
ondergaan, omdat hij al te zeer gehecht was aan de heerlijkheden van deze
wereld!
5. Iedere seconde schenkt God ons een
nieuw leven; hoe zouden wij Hem dan niet, ook in de kleinste dingen, meer
liefhebben dan heel de wereld, die immers vergaan zal en die bovendien vol is
van bederf en van smeerlapperij?
6. Wij hier zijn er onder ons allemaal
van overtuigd dat dit Kind je van ons van Boven is en Gods Zoon.
7. Niet zomaar een stukje Gods dus;
het is dan ook billijk dat wij Het meer beminnen dan wij het heel de wereld
doen.
8. Kijk nu eens naar de heiden Cyrenius;
wat die voor ons doet, dat doet hij niet om ons, maar om het Kindje. Want hij
is er in zijn hart van overtuigd, dat zoals hij dat uitdrukt -een allerhoogst
denkbaar goddelijk Wezen in nauwe relatie staat tot ons Kindje; daarom vreest
hij Het en bemint hij Het tevens!
9. En, doet een heiden zoiets, hoeveel
te meer moeten wij dat dan wel doen, wij, die precies weten vanwaar dit Kindje
gekomen is en Wie Zijn Vader is!
10.
Daarom moet heel ons doen en laten op dit Kind gericht zijn, want dit Kind is meer
dan wij en heel de wereld!
11. Nemen jullie gerust een voorbeeld
aan mij; zie eens wat ik -als oude man -reeds allemaal aan zware offers heb
gebracht voor dit Kindje!
12. Toch deed ik dat met gemak en met
grote liefde, omdat ik God nu eenmaal meer liefheb dan heel de wereld.
13. En zou je nu kunnen stellen, dat
wij daardoor soms iets hebben gemist? Nee toch! Na elk offer bleek zelfs dat we
er op vooruit waren gegaan!
14. Denken en handelen jullie dus ook
zo, dan zul je nooit iets verliezen, maar wel altijd heel veel winnen!
15. En daar komt nog bij, dat
dit~Kindje zo'n lief karakter heeft, dat het werkelijk een lust is om bij Hem
te zijn!
16. Hoogst zelden komt het slechts
voor dat Het huilt. Ziek is Het nog nooit geweest, en, als je Het toelonkt, dan
kijkt Het zo opgewekt en vrolijk rond en dan lacht Het ieder zo hartelijk toe,
dat je er de tranen van in je ogen krijgt!
17. En nu Het ook nog zo wonderbaarlijk
is gaan spreken, zou je Het uit louter liefde helemaal aan je hart willen
drukken!
18.
Dus kinderen, bedenk goed Wie dit Kindje is, en behoed en verzorg Het met de
grootst mogelijke zorg!
19. Het zou jullie anders wel eens
behoorlijk kunnen straffen, als jullie Het -ons hoogste Goed! -minder zouden achten
dan welke dwaasheid van deze wereld ook!'
20. Deze toespraak bracht alle vijf de
tranen in de ogen; ze stonden van tafel op en gingen om de wieg van het Kindje
staan.
21. Het Kindje op Zijn beurt keek
allervriendelijkst naar Zijn broers op, zegende hen en sprak: 'Lieve broers,
willen jullie voor eeuwig gelukkig zijn, word dan als ik!' En wenen dat de
broers nu deden; heel die avond aten ze niets!
65
Jozef
maant om te gaan slapen.
Maar het
Kind je beveelt te waken vanwege een op komst zijnde storm.
Jozef
twijfelt, maar de orkaan barst toch los.
Aankomst
van Cyrenius, die met zijn gevolg vluchtte
Toen Jozefs zonen de wieg niet meer
wilden verlaten, doordat de liefde tot hun goddelijk Broertje hen volledig in
Zijn greep hield,
2. zei Jozef tegen hen, toen het al
Iaat was geworden:
3. 'Jullie hebt nu wel voldoende
getoond dat jullie van het Kindje houden!
4. Het is al Iaat nu en morgen zal het
weer vroeg dag zijn; gaat dus in de naam des Heren ter ruste!
5. Het Kindje slaapt al. Zetten jullie
de wieg voorzichtig naast het bed van Zijn moeder en gaat dan naar jullie
slaapkamer.’
6. Maar nauwelijks was Jozef
uitgesproken, of het Kindje sloeg Zijn ogen op en zei:
7. 'Blijven jullie vannacht allemaal
hier en houdt jullie slaapkamer vrij voor vreemden die vandaag nog hierheen
zullen komen.
8. Straks zal er een verschrikkelijke
storm opsteken, zoals er in deze streken nog niet eerder is geweest.
9. Maar niemand van jullie hoeft bang
te zijn; er zal niemand een haar worden gekrenkt.
10. Sluit dus ook de deuren niet af,
zodat vluchtelingen zich in dit huis in veiligheid kunnen stellen.'
11. Van deze voorspelling van het
Kindje schrok Jozef nogal; vlug ging ie naar buiten om te zien vanwaar het
onweer zou komen.
12. Toen hij buiten was, kon hij echter
nergens ook maar een wolkje gewaar worden. De hemel was helder en het was
windstil.
13. Alom heerste er doodse stilte, en
van storm op komst kon geen sprake zijn!
14. Jozef kwam dus direct weer terug,
loofde God en zei:
15. 'Het Kindje zal wel gedroomd
hebben, van storm op komst kan geen sprake zijn!
16. De hemel is totaal onbewolkt en
er is geen zuchtje wind; waar zou die storm dan zo plotseling vandaan moeten
komen?'
17. Maar nog had Jozef deze woorden
niet gezegd, of daar klonk een slag als van duizend donderslagen tegelijk! Zo
geweldig beefde de aarde daarvan, dat in de stad meerdere huizen en ook
tempels instortten.
18. En onmiddellijk daaropvolgend was
er een orkaan zo hevig, dat de nabij gelegen zee er meters hoog door werd
opgejaagd en tot in de stad stroomde. Het volk, door de enorme schok gewekt,
rende de stad uit naar hoger gelegen plaatsen.
19. Ook Cyrenius en Maronius kwamen
met heel hun gevolg naar Jozefs villa geijld, inderhaast vertellend welke
huiveringwekkende tonelen de aardbeving en de storm veroorzaakten.
20. Jozef kon hen in zoverre
geruststellen, dat hij hun vertelde wat het Kindje van tevoren gezegd had.
Cyrenius, hierdoor over zijn grootste schrik heen, was nu niet langer bang voor
de storm en voelde zich weer volkomen veilig!
66
De storm
wordt nog erger, maar het Kindje slaapt er doorheen.
Cyrenius
wordt toch bang.
Het
Kindje troost met een evangelie over godsvertrouwen
Toen Cyrenius zich nu weervolledig
had hersteld, ging hij naar het wiegje toe en keek met een hart vol
dankbaarheid naar het Kindje.
2. Het Kindje sliep echter volmaakt
rustig en het ontzettende woeden en razen van de storm stoorden Het niet in het
minst in Zijn slaap!
3.
Enkele ogenblikken later echter begon de orkaan zo verschrikkelijk tegen het
gebouw te beuken, dat Cyrenius bang werd voor instorting.
4. Daarom zei hij tegen Jozef: 'Beste
vriend, als de storm zo blijft toenemen, lijkt het mij toch veiliger om dit
gebouw te verlaten.
5. Het zou best eens kunnen gebeuren,
dat een krachtige windstoot dit gebouw -hoe stevig ook gebouwd -zou opheffen
en ons allen onder het puin begraven!
6. Laten we daarom liever bijtijds
vluchten, we kunnen er immers niet zeker van zijn dat hier niet even goed iets
dergelijks zou gebeuren als in de stad gebeurd is!'
7. Nu sloeg het Kindje Zijn hemelse
oogjes plotseling weer op, herkende Cyrenius onmiddellijk, en zei heel
duidelijk tegen hem:
8.
'Cyrenius, bij Mij behoef je voor deze storm niet bang te zijn,
9. want zoals heel de wereld zijn
"bok alle stormen in Gods hand!
10. Stormen
zijn nu eenmaal nodig om het door de hel uitgebroede kwaad te verjagen.
11. Maar hen die bij Mij behoren,
komen ze niet te na, want ook de stormen weten wie hun Heer is, ze waaien echt
niet willekeurig:
12. Want Hij, Die liefdevol, wijs en
almachtig is, houdt hun teugels vast in de hand!
13. Weest dus niet bang hier bij Mij,
mijn Cyrenius, je kunt er zeker van zijn, dat hier niemand ook maar een haar
wordt gekrenkt!
14. Deze stormen weten immers heel
precies Wie hier onderdak is !
15. Mensen hebben vanavond nog hulde
van vuurwerk gebracht aan jou, die slechts een mens bent!
16. Nu brengen stormen eer aan iemand,
die meer is dan alleen maar een mens! Zou dat dan niet billijk zijn?!
17. Dit is een loflied van de natuur
die haar Heer en Schepper prijst, zou dat niet billijk zijn?
18. De lucht, die tegen je aanwaait,
Cyrenius, begrijpt Degene, Die haar schiep; zij kan Hem dus ook prijzen!'
19.
Deze woorden van het Kindje, dat daarna weer dadelijk insliep, deden iedereen
verstomd staan! ...Cyrenius knielde bij de wieg neer en in stilte aanbad hij
het Kindje.
67
IJlboden
brengen een vreselijke boodschap.
Bloeddorstige
eis van de heidense priesters.
Cyrenius
in tweestrijd. De goede raad van het Kindje
Zo ging er een uur vrij rustig voorbij
en ze waren nu niet meer al te bezorgd over het geraas en de woeste windstoten
van de storm
2. Maar na verloop van een uur
arriveerden er bij Jozefs huis ijlboden, die het volgende vertelden:
3. 'Hoge
Machthebber, er gebeuren ongehoorde dingen:
4. De aarde
spuwt vuur op meerdere plaatsen;
5. die vuurzuilen worden door de
vliegende orkaan overal heen gedreven; ze vernietigen alles wat op hun weg
komt!
6. Tegen hun ontzettend geweld is
niets bestand.
7. Volgens de priesters zijn alle
goden tezamen in woede uitgebarsten en willen zij ons vernietigen!
8. En dat is ook zo, want je kunt het
gebrul van Cerberus duidelijk horen, en de wraakgodinnen dansen overal in 't
rond.
9. Vulcanus heeft zijn schoorstenen
op het aardoppervlak gericht; zijn machtige Cyclopen vernielen moedwillig
zowel huizen als bergen.
10. Ook
Neptunus heeft al zijn krachten gebundeld.
11. Hij doet de zeeën als bergen
oprijzen en wil ons zo allemaal verdrinken!
12. Als er nu niet onmiddellijk grote
mensenoffers aan de vreselijk vertoornde goden worden gebracht, zal het met
ons allen gedaan zijn!
13. De priesters hebben dan ook
duizend jonge mannen en duizend meisjes aangewezen om als zoenoffer te dienen;
daarom zijn wij in allerijl naar U afgevaardigd om daartoe Uw fiat te vragen.’
14. Cyrenius schrok van dit bericht
zo verschrikkelijk, dat hij niet wist wat te beginnen.
15. Zich vierkant tegen deze eis van
de priesters verzetten durfde hij niet om politieke redenen.
16. Maar nog veel moeilijker was het
voor hem dit offer goed t~, keuren dan om die priesters tegen te spreken.
17. Hi j wendde zich dus tot het
Kindje, dat zojuist was wakker geworden, om Het om uitkomst te vragen in deze
zo uiterst moeilijke aangelegenheid.
18. Het Kindje zei: 'Wees bedaard.
Over een minuut zal de storm gaan liggen. En zij, die mensen wilden slachten,
zijn niet meer! Blijf dus maar kalm, mijn Cyrenius!'
68
Cyrenius'
antwoord. De drie bloeddorstige priesters dringen aan.
Voorzichtigheid
van Cyrenius. De smart van de 2000 slachtoffers
De ijlboden
wachtten nog steeds op Cyrenius' hoge fiat.
2. Cyrenius stond op uit zijn
knielende houding bij de wieg en zei tot de ijlboden:
3. 'Ga terug naar de priesters en
breng mij de lijst van de voor het offer aangewezen jongelingen en meisjes.
4. Ik wil mij er namelijk van
overtuigen, dat de keuze rechtvaardig is. ,
5. En, terwijl de storm al helemaal
was gaan liggen, renden de ijlboden weer weg.
6. Terug in de stad, vonden zij tot
hun stomme verbazing het priesterlijk onderkomen in een enorme puinhoop
veranderd. Daaronder waren alle hogere priesters omgekomen, met uitzondering
van drie onderpriesters.
7. Vlug maakten de ijlboden derhalve
rechtsomkeert om aan Cyrenius te berichten wat er met de priesters was gebeurd.
8. Cyrenius, die nu volledig overtuigd
was van de juistheid van de voorspelling van het Kindje, wist nu niet wat te
doen en wilde opnieuw het Kind je om raad vragen.
9. Op dit moment kwamen echter ook de
drie overgebleven onderpriesters zich melden.
10. Zij vroegen, op hun beurt ook al
zeer gehaast, wat er moest gebeuren, nu een tweede aardschok alle vrome
dienaars der goden onder hun eigen paleis had begraven, toen zij juist klaar
stonden voor het grote offer .
11. De duizend jongelingen en de
duizend meisjes stonden al klaar op het plein van Jupiter , wiens zuil
overigens ook volledig in puin lag!
12. Moest het voorgenomen offer nu
direct, dan wel pas morgen bij zonsopgang plaats hebben?
13. Het zou in geen geval geannuleerd
kunnen worden; de goden zouden daardoor zeker nog veel erger vertoornd raken
om de ondank en de ontrouw van de mensen!
14. Cyrenius echter zei tegen de
priesters :
15. 'Vandaag mag in geen geval het
offer nog plaatshebben, en morgenochtend vroeg ook niet voordat ik persoonlijk
daartoe opdracht zal geven! Wie tegen mijn bevel handelt wacht de doodstraf!'
16. De drie onderpriesters verlieten
vervolgens Cyrenius om naar het plein te gaan, waar de arme slachtoffers in
doodsangst baden tot de goden. Ze weenden en smeekten hen toch te sparen.
17. Cyrenius kon nauwelijks de
volgende morgen afwachten, zozeer had hij te doen met de angstige
slachtoffers, die zo'n afgrijselijke nacht moesten doorstaan!
69
De vreselijke
angstige nacht voor de jeugdige mensenoffers.
De drie
duivelse afgodendienaars.
Cyrenius'
innerlijke woede en zijn vlijmscherpe oordeel: vrijheid voor de slachtoffers,
dood aan de drie priesters
Toen de drie onderpriesters op het
offerplein arriveerden, deelden zij daar aan de bewakers en hun arme, door
doodsangst beheerste slachtoffers mede, dat de voorgenomen, onwrikbaar vaststaande
offerplechtigheid nu door Cyrenius zelf bepaald was op de volgende ochtend.
2. Nader te beschrijven in wat voor
stemming de tweeduizend aangewezen offers door dit bericht geraakten, is
overbodig! Een ieder, die op de hoogte is met de geschiedenis van religieuze
tradities, weet, dat dergelijke offers, soms ter verzoening van heel verschillende
goden gebracht, werke lijk op de meest uiteenlopende wijzen, werden gemarteld
en gedood.
3. Het zou voor menigeen al te
verbijsterend zijn om over die bijna duizend verschillende wijzen van
marteling te horen spreken; laten we dat dus overslaan.
4. Laten we liever met Cyrenius,
Maronius en Jozef direct op de vroege morgen een bezoek brengen aan het
offerplein om daar even rond te zien. ..
5. Bij het krieken van de morgen
reeds begaven de drie bovengenoemden zich naar de desbetreffende offerplaats.
6. AI uit de verte hoorde Cyrenius
tot zijn grootste verbittering het ontzettende angstgeschreeuw van de ten dode
opgeschreven jeugd.
7. Daarom versnelde hij zijn pas om
toch maar zo gauw mogelijk aan dit gruwelijke toneel een eind te maken.
8. Op het plein aangekomen werd hij
vooral diep geschokt door het onmenselijke lustgevoel, waarmee de drie
onderpriesters verlangend uitzagen naar het bevel van Cyrenius om met hun
wurgpraktijken aan te vangen.
9. Cyrenius riep de priesters direct
bij zich en vroeg hen: 'Zeggen jullie mij eens, hebben jullie dan helemaal geen
medelijden met deze heerlijke jeugd, die zo gruwelijk vermoord moet worden?
Gevoelen jullie dan in jullie harten helemaal geen mededogen?'
10. De priesters antwoordden echter:
'Bij de gevoelens van de goden valt alle menselijke gevoel in het niet;
11. menselijk leven is voor de goden
niet van betekenis, in tegendeel vaak slechts een gruwel! Wij, hun dienaren op
aarde, wij hebben ons aan hun aard aangepast, zodat wij ons geen barmhartigheid
kunnen veroorloven!
12. Wel is het voor ons een genoegen,
ja zelfs een feest, de goden nauwgezet te kunnen dienen.
13. Daarom zijn wij ook bijzonder
blij met de op til zijnde slachtingen, want slechts zelden worden dit soort
offers door de grote en verheven goden verlangd!'
14.
Deze uitlating bezorgde Cyrenius zo'n enorme schok, dat hij van toorn tegen
deze priesters helemaal begon te beven.
15. Hij vermande zich echter weer vlug
en zei toen tegen de priesters: 'En wat zouden jullie ervan denken als Zeus
zelf nu eens hier was, en als hij aan deze slachtoffers het leven zou
schenken? Wat deden jullie dan?'
16. De priesters antwoordden: 'Dat zou
alleen maar kunnen worden uitgelegd als een op de proef stellen van onze
priesterlijke dienstijver; dat betekent dus, dat de offerplechtigheid dan met
nog grotere zekerheid doorgang moet vinden!
17. Zouden wij nu medelijden krijgen
met degenen die tot offers zijn bestemd, dan zou Zeus ons bestempelen tot
heiligschenners en door bliksem en donder vernietigen.’
18. Cyrenius,
zijn ondervraging voortzettend, zei nu: 'Wat hebben die andere hogere priesters
dan tegen de goden misdaan, dat ze zo wreed in hun eigen paleis gedood zijn?'
19. Nu was het antwoord van de
priesters: 'Weet U dan niet dat een onverbiddelijk Noodlot het onvermijdelijke
lot is van alle goden en van hun priesters?
20. Dit Noodlot heeft de priesters
gedood en voordien de goden hevig geprikkeld; het kan weliswaar de goden niet
doden, maar wel kan het dat de hier en daar nog sterfelijke priesters!'
21. 'Dat klopt,' zei Cyrenius nu:
'Vannacht heeft het Fatum mij bezocht en mij bevolen om aan deze jeugd het
leven te schenken. ..en in hun plaats jullie te offeren, en dit wel zo beslist
als ik Cyrenius heet, en mijn broeder , Julius Augustus Caesar te Rome regeert!
Wat zeggen jullie daar dan wel van?'
22.
Door deze verschrikkelijke mededeling verbleekten de priesters nu van angst,
de andere slachtoffers daarentegen konden nu weer tot zichzelf komen, want op
datzelfde moment liet Cyrenius aan alle tot offer bestemden hun vrijheid
aankondigen. De drie priesters liet hij boeien: zij konden zich nu op hun eigen
terechtstelling gaan voorbereiden.
70
Jozef
verzoekt voor hen om clementie.
Woede
van Cyrenius tegen de drie ter dood veroordeelde priesters, die nu om genade
smeken
Jozef begaf zich nu naar waar Cyrenius
stond en vroeg hem: 'Waarde vriend, is het je werkelijk ernst om deze drie
afgodendienaars ter dood te brengen?'
2. Cyrenius, vol woede tegen deze
tijgers in mensengedaante, antwoordde:
3. ' Ja beste vriend,
ik wil hier een voorbeeld stellen, zodat het volk zal inzien, dat niets zozeer
om wraak roept als deze totale liefdeloosheid!
4. Want een liefdeloos mens, gespeend
van alle medelijden, is het ergste wat er op deze aarde bestaat!
5. Bij hen vergeleken zijn alle
verscheurende dieren nog gelijk lammeren, en de helse wraakgodinnen zijn bij
hen vergeleken hoogstens ondeugende schoolkinderen!
6. Daarom beschouw ik het tot eerste
en hoogste plicht van een goede regeerder om dergelijk tuig uit te roeien en
volledig van de aarde weg te vagen.
7. Juist priesters in het bijzonder
behoren het volk in de liefde te onderrichten; juist zij moeten iedereen het
goede voorbeeld geven!
8. Als nu deze aangewezen leraren en
leiders van het volk tot furies verworden, wat moet er dan wel terechtkomen van
hun leerlingen ?
9. Weg dus met deze beesten! Het enige
wat ik nu nog wil uitvinden is: wat zal voor hen de meest pijnlijke dood
kunnen zijn. Ben ik daar eenmaal achter, dan zal ik onmiddellijk de staf over hen
breken!'
10. Cyrenius had dit met zoveel ernst
gezegd, dat Jozef nog nauwelijks de moed had om daar iets tegen in te brengen.
11. Na een poosje vielen de drie
priesters echter voor de voeten van Cyrenius neer en ze smeekten hem om genade.
Ze beloofden tevens hun leven te willen beteren, en bovendien bereid te zijn
op staande voet afstand te doen van hun priesterlijke waardigheid.
12. Bij dit verzoek om genade beriepen
zij zich op het priesterlijke voorschrift volgens hetwelk zij zo, en niet
anders, moesten handelen.
13. Maar nu antwoordde Cyrenius hen:
'Denken jullie booswichten dan soms, dat ik de wetsvoorschriften voor
priesters niet ken?
14. Luistert: De wet op de bijzondere
offerplechtigheden luidt aldus: Als een of ander volk de goden kennelijk
ontrouw is geworden, en een buitensporig gedrag vertoont, ...en wanneer de
goden dat volk dan straffen met de pest, met oorlog of met hongersnood, dan
moeten de priesters dat volk tot beterschap manen!
15. Als dat volk zich dan bekeert,
moeten de priesters het weer zegenen, en ze moeten het volk verplichten om ter
verzoening van de goden bepáálde offers te brengen, namelijk in de vorm van
goud, vee en graan! De priesters moeten dan deze offers wijden en er een
brandoffer van maken!
16. Stel echter dat er een volk zou
bestaan, hetwelk zo hardnekkig en onverbeterlijk is, dat het zijn priesters
zou bespotten, dan moeten de priesters die spotters en hun kinderen laten
gevangen zetten en hun zeven maanden lang in onderaardse verblijven met de
tuchtroede inpeperen hoe het wél moet.
17. Bekeren die misdadigers zich, dan
moeten ze weer op vrije voet worden gesteld; bekeren zij zich echter niet, dan
pas moeten ze -met het zwaard! -worden omgebracht, en daarná mogen ze pas als
zoenoffers voor de goden worden verbrand.
18.
Zó nietwaar, luidt het oude, wijze offerdienstvoorschrift! En, was er hier dan
soms oorlog, of hongersnood of heerste hier de pest? was deze prachtige jeugd
van de goden afgedwaald? Hebben jullie hen eerst zeven maanden lang
gecorrigeerd? Neen! Uit pure wellust en uit ziekelijke eerzucht hebben jullie
hen willen doden, daarom moeten jullie sterven als de grootste verkrachters
van jullie eigen wet!'
71
Jozef
vertedert Cyrenius en wijst op het oordeel van de Heer.
Cyrenius
geeft toe.
Schijnveroordeling
tot de kruisdood als middel om de drie te corrigeren
Toen Cyrenius deze uitspraak had
gedaan, ging Jozef andermaal naar hem toe, en zei:
2. 'Beste Cyrenius, hoogstaande
vriend en broeder, ik vind dat je de straf voor deze drie afgodenknechten, die
inderdaad zeer kwaadaardig zijn, toch maar beter kunt overlaten aan de Heer!
3. Want, geloof me, niemand bewijst de
Almachtige God van hemel en aarde een dienst met het doden van een misdadiger,
ook niet de allerergste!
4. Laat de meest juiste
tuchtiging van dit drietal dus rustig over aan de Almachtige. De Heer zal je
daarvoor zegenen. Hen echter zal Hij, als ze zich niet bekeren, als ze geen
groot berouw zullen tonen, des te zekerder straffen op Zijn manier!'
5. Door deze woorden van Jozef werd
Cyrenius opnieuw aangezet tot nadenken over wat hem nu precies te doen stond.
6. Na een poosje besloot hij ertoe de
drie tenminste een tijd je in doodsangst te laten, als vergelding voor de
doodsangst die zij de arme jeugd hadden aangedaan.
7. Tegen Jozef zei hij: 'Allerbeste
en verheven vriend en broeder, jouw advies heb ik serieus overwogen en ik zal
er ook naar handelen.
8. Op dit moment kan ik dat echter nog
niet doen. Ik heb deze lelijke duivelsknechten nu eenmaal schuldig bevonden.
Dienovereenkomstig moet ik hen dus tot een zeer pijnlijke dood veroordelen.
9. Als zij straks vierentwintig uur in
doodsangst hebben gezeten, dan mag jij mij -hier, op deze plaats van de
terechtstelling voor heel het volk en luid en duidelijk voor hen om genade
vragen en om kwijtschelding van de doodstraf.
10:' In het openbaar zal ik jou dan
terwille zijn, en aan die drie booswichten overeenkomstig de rechtsorde het
leven schenken.
11. Ik denk dat dat het beste zal
zijn, want ik kan ze nu niet direct begenadigen, omdat ik hen heb gebrandmerkt
als allerergste verkrachters van de priesterlijke wet.
12. Het oordeel over hen moet conform
die wet over hen worden uitgesproken. Pas als dat gebeurd is eerder niet -kan,
in uitzonderlijke gevallen, op de plaats van executie, begenadiging volgen.
13. Ik zal dus nu direct de nodige
uitvoeringsmaatregelen nemen.'
14. Hiermee kon Jozef akkoord gaan.
Cyrenius liet dus direct de rechters, hun gerechtsdienaren en de beulen bij
zich komen en zei:
15. 'Haalt drie ijzeren kruisen met
kettingen. Zet de kruisen vast in de grond, en stookt daarna gedurende vier en
twintig uren vuren rondom die opgerichte kruisen.
16. Als dan die kruisen de juiste
schroeihitte hebben, zal ik komen om bevel te geven dat de drie misdadigers
aan die gloeiende kruisen zullen moeten worden gehesen. Zo zal geschieden!'
17. Vervolgens nam Cyrenius een staf,
brak die, en smeet die het drietal voor de voeten met deze woorden:
18. 'Jullie hebben nu je vonnis
gehoord. Bereid je er dus op voor , want jullie verdienen deze dood! Zo zij
het!'
19. Als getroffen door duizend
bliksems, zó waren de drie door dit oordeel geschrokken. Onmiddellijk begonnen
zij te krijsen en te kermen en alle goden te hulp te roepen.
20. Dadelijk werden ze in verzekerde
bewaring gesteld, terwijl de beulen het rechthuis binnengingen om de bestemde
martelwerktuigen in orde te maken. Cyrenius, Jozef en Maronius begaven zich
nu dadelijk weer op weg naar huis.
72
Maria
twijfelt aan de almacht van het Jezuskind.
Geruststellend
verhaal van Jozef.
Waarom vluchtte de
machtige Leeuw van Juda voor Herodes?
De
vermoorde onnozele kinderen zalig verklaard.
Rijpheid
van Maronius
Toen Cyrenius nu in gezelschap van
Jozef en van Maronius de villa naderde, ging Maria, met het Kindje op haar arm,
het drietal hevig beangst tegemoet. Zij vroeg onmiddellijk aan Jozef:
2. ' Jozef, mijn lieve man, wat is er
met de jeugd gebeurd?
3. Immers, als hier, bij het ongetwijfeld
vaker voorkomen van dergelijk natuurgeweld, steeds dergelijke offers zullen
worden gebracht, dan zijn wij ook niet zeker met ons Kind!
4. Laat het zijn dat Het een grote
macht bezit, desondanks moesten we toch maar voor Herodes uit Palestina
vluchten!
5. Ik leid daar dan ook uit af, dat
het Kind in bepaalde zaken toch nog te weinig macht heeft. Dus is het aan ons
Het tegen elk groot gevaar veilig te stellen. ,
6. Het antwoord van Jozef luidde:
'Maar, daarvoor mag je toch niet bang zijn, jij, mij door God-zelf
toevertrouwde!
7. Er is die tot smadelijk zoenoffer
bestemde jeugd immers geen haar gekrenkt!
8. Onze goede Cyrenius hier heeft hen
direct in vrijheid gesteld, en in hun plaats de drie priesters, die gisteren
hier waren en die feitelijk een fiat kwamen vragen voor de slachting van de
jeugd, veroordeeld tot de afschuwelijk pijnlijke dood aan gloeiende kruisen!
9. Maar - onder ons gezegd alleen
maar voor de schijn! Morgenochtend vroeg zullen ze worden begenadigd in
plaats van geëxecuteerd!
10. Deze "les" zal hen zeker
wel tot lering strekken: in de toekomst zullen zij daardoor dergelijke
"zoenoffers voor de goden " wel uit hun hoofd laten !
11. Maak je dus absoluut géén zorgen
meer, lief vrouwtje van me; je moet maar denken: De, Heer, Die ons tot dusverre
zo veilig heeft geleid, Die zal ons ook in de toekomst niet aan heidense
machten uitleveren!'
12. Door deze woorden van Jozef werd
Maria weer helemaal gerust gesteld; haar gezicht klaarde weer volledig op.
13.
Het Kindje lachte Zijn moeder nu toe en zei tegen haar:
14. 'Maria, stel dat iemand een leeuw
zo heeft getemd, dat die als een gewillig lastdier hem zou ronddragen,
15. zou het dan juist zijn, denkt u,
om gezeten op de machtige rug van die leeuw bang te zijn voor een wegvluchtende
haas?'
16. Maria verbaasde zich over de diepe
wijsheid van deze woorden, maar begreep ze niet.
17. Het Kindje sprak dus andermaal
tot Maria, dit keer met een heel ernstige blik in Zijn ogen, als volgt:
18. 'Die machtige Leeuw van Juda ben
ik, Ik draag u op Mijn rug. Hoe zoudt u dan bang kunnen zijn voor wien Ik met
een ademtocht als kaf kan wegblazen?!
19. Denkt u soms dat ik ge vlucht ben
voor Herodes om Mij veilig te stellen voor diens woede?
20. Neen hoor; Ik ben alleen maar
gevlucht om hem te sparen. Ware hij onder Mijn ogen gekomen, dan zou het
namelijk voor eeuwig met hem gedaan zijn geweest!
21. En de kindertjes, die te Mijnen
behoeve gewurgd werden, die zijn meer dan gelukkig in Mijn Rijk! Dagelijks zijn
ze om Mij heen. Nu al erkennen zij Mij als hun Heer voor alle eeuwigheid!
22. Zo zitten die dingen in elkaar
Maria; dat is dan ook de reden, dat u over Mij -zoals bevolen werd -absoluut
moet zwijgen! Voor uzelf echter moogt u wel weten wie het is Die u de "Zoon
van God" moet noemen, zoals u ook gedaan hebt. ‘
23. Door deze woorden was Maria diep
geschokt; nu begreep ze pas helemaal dat het de Heer was, Dien zij op haar arm
droeg!
24. Maronius, die achter Maria had
gestaan, had die woorden van het Kindje ook gehoord. Hij viel n u voor het Kind
je op zijn knieën.
25. Cyrenius, tot nu toe in gesprek
met een van de hem begeleidende secretarissen, merkte nu pas Maria op.
26. Hij spoedde zich direct naar het
Kindje, begroette en liefkoosde Het, terwijl Het Kindje hetzelfde deed met hem
en tot hem zei: 'Cyrenius, laat Maronius toch opstaan! -Hij is nu voldoende
voorbereid: hij mag Mij nu kennen! -Als je begrijpt wat Ik daarmee wil zeggen!'
73
Cyrenius'
decreet: afgelasting van militaire oefeningen.
Gemeenschappelijke
tocht naar de stad.
Jozef
stelt voorwaarden ten gunste van de drie ter dood veroordeelden
Toen het gezelschap bij de villa was
aangekomen, zond Cyrenius dadelijk zijn adjudant naar de stad terug om aan de
overste te doen weten, dat noch op die dag, noch ook op de volgende dagen
parades of oefenmarsen zouden worden gehouden.
2. Bij de Romeinen was dit namelijk
zo gebruikelijk; als er bijzondere aangelegenheden aan de orde waren, lieten
de 'mores' niet toe dat normale staatszaken gewoon zouden doorgaan; bijvoorbeeld
als er zich bepaalde natuurverschijnselen voordeden, zoals zons - of
maansverduisteringen, hevige onweders, bij de verschijning van meteoren of
kometen,
3. als er
iemand waanzinnig werd of zich epilepsie voordeed;
4. en op dagen, waarop er bijzondere
vonnissen werden voltrokken.
5.
Dergelijke dagen golden voor de overigens toch degelijke Romeinen allemaal als
onheilsdagen, of als bijzondere godendagen, welke door de mensen zonder
verwijl in acht moesten worden genomen; ze mochten die dagen niet onteren door
het doen van eigen zaken.
6. Alhoewel Cyrenius voor zichzelf aan
dit soort hem nietszeggende gewoonten weinig waarde hechtte, moest hij ze
niettemin toch respecteren, vanwege het volk, dat aan die dwaasheden nog wel
veel belang hechtte.
7. Nadat de adjudant was vertrokken,
zei Cyrenius tegen Jozef: 'Beste broeder en vriend, laat nu alsjeblieft een
ontbijt voor ons klaarmaken. Na dat ontbijt kunnen we dan allen gezamenlijk de
stad ingaan om te zien wat voor vernielingen de storm heeft aangericht!
8. We zullen daarbij ongetwijfeld
veel arme en verongelukte burgers aantreffen, die we op alle mogelijke manieren
zullen moeten helpen.
9. Daarna kunnen we dan naar de haven
gaan om te zien hoe het met de schepen staat, of en hoe ze beschadigd zijn.
10. Het zal wel blijken, dat er voor
je zoons heel wat te doen is. Ik ben bereid om hen dadelijk tot hoofdopzichters
te benoemen, want in deze stad mankeert het toch al sterk aan bouwkundigen.
11. Egypte is in architectonisch
opzicht allang niet meer wat het tot zo'n duizend jaar geleden was, in de tijd
van de oude farao's.'
12. Jozef voldeed direct aan Cyrenius'
wens. Hij liet een eenvoudig ontbijt maken van brood, honing, melk en enkele
soorten vruchten.
13. Na dit maal stond Cyrenius op en
dus ook het hele tafelgezelschap; hij wilde volgens plan onverwijld naar de
stad.
14. Het Kindje riep echter Cyrenius
bij Zich en sprak: 'Cyrenius, je gaat dus naar de stad om waar dan ook noodlijdende
burgers te helpen, en je wilt graag dat Ik bij je ben?
15. Nu Ik wil dat wel doen, maar dan
moet jij eerst naar Mij luisteren en je moet Mijn raad opvolgen!
16. Want wie het meest in nood zijn,
dat zijn toch wel diegenen, die door jou tot 24 uren doodsangst zijn
veroordeeld.
17. Je moet namelijk weten, dat Ik
helemaal geen behagen schep in een al te groot verdriet van ellendige mensen.
Laten we derhalve eerst daarheen gaan om die allerongelukkigsten te helpen.
Daarna kunnen we dan de minder ongelukkigen in de stad en in de zeehaven
bezoeken!
18. Als je dat doet, dan ga Ik met je
mee; doe je het niet, dan blijf Ik thuis! Want op mijn wijze ben ook Ik een
Heer, Die kan doen wat hij wil, zonder me naar jou te hoeven voegen! Als je
Mijn raad echter opvolgt, dan zal Ik mij wel aan je aanpassen.’
74
Cyrenius
op een tweesprong. De raad van het Kindje.
Maronius
als kenner van het Romeinse recht.
Begenadiging
van de drie op de plaats der terechtstelling.
Dood
door vreugde.
Door het
Kindje tot nieuw leven opgewekt
Toen Cyrenius dit van de voor boven
allen staande kleine Wiegeredenaar - zo noemde hij Hem vaak - hoorde kreeg hij
het hem toch wel wat te kwaad; hij wist niet wat te doen.
2. Enerzijds vond hij dat hij zich op
die manier als een wankelmoedig veldheer en opperstadhouder zou blootgeven,
3. anderzijds had hij heel veel
eerbied voor de herhaaldelijk bewezen Macht van het Kindje.
4. Hij
delibereerde een tijdje en zei toen als tegen zichzelf:
5. 'O Scylla, o Charybdis, o mythe van
Hercules op de tweesprong!
6. Hier staat nu de held tussen twee
afgronden! Gaat hij voor de ene opzij, dan stort hij onmiddellijk in de
andere.
7. Wat te doen? Welke kant op? Moet ik
-nu dan voor het eerst -voor het volk komen te staan als een twijfelaar, handelend
naar de wil van dit machtige Kind?
8. Of zal ik vasthouden aan mijn
eigen, toch ook al zeer milde beslissing?'
9. N u riep het Kindje Cyrenius weer
bij Zich, en zei lachend: 'Hé, beste vriend, het heeft weinig zin om lege
notedoppen en lege eierschalen door elkaar te roeren.
10. Wat hebben Charybdis en Scylla,
wat heeft Hercules voor Mij te betekenen?! Als je Mijn raad opvolgt, zul je met
al die onzin niet van doen hebben!'
11. Nu herstelde Cyrenius zich uit
zijn wankelmoedigheid en zei tegen het Kindje:
12. ' Ja mijn leven, best mijn kleine
Socrates, Plato en Aristoteles in de wieg! Gebeure wat wil, Jou zal ik
tevreden stellen!
13. Laten we dus maar naar de plaats
van de terechtstelling gaan, en daar ons vonnis zonder verwijl veranderen in
genade!'
14. Maronius kwam nu ook naderbij en
zei heel zachtjes tegen Cyrenius:
15. 'Keizerlijke Hoogheid, met de
raad, die het Kindje gaf, ben ik het volledig eens; het is mij overigens
zojuist ingevallen dat de doodstraf in priesterlijke aangelegenheden nooit
over priesters voltrokken mag worden zonder de toestemming van de Pontifex
Maximus te Rome!
16. Tenzij het gaat tegen oproerkraaiers
tegen de staat, maar dat zijn deze priesters niet; zij zijn slechts verblinde
ijveraars op hun eigen terrein!
17. Daarom kan ik de raad van het
Kindje best onderschrijven; het opvolgen daarvan kan voor U dus alleen maar
nuttig, nooit schadelijk zijn!'
18. Met deze opmerking van Maronius
was Cyrenius bijzonder blij, dus ging hij nu met heel het voorgenomen
gezelschap direct op stap.
19. Op de plaats van de terechtstelling
gekomen trof hij de drie priesters al min of meer zieltogend aan, uiterst bang
als zij waren voor die vreselijke marteldood.
20. Slechts een van hen had nog zoveel
geestkracht, dat hij zich met de grootste inspanning voor Cyrenius oprichtte en
om een genadiger doodstraf smeekte.
21. Cyrenius nu zei tegen hem en
tegelijk tegen de twee anderen: 'Ziet naar dit Kind hier op de arm van Zijn
moeder, Dat geeft jullie het leven terug en dus geef ik het jullie ook! Ik
herroep dus mijn oordeel!
22. Staat dus op en gaat in vrijheid.
Fiat. En jullie, bewakers, rechters, gerechtsdienaars en beulsknechten:
ingerukt jullie, allemaal! Fiat!'
23. Deze genadevolle uitspraak was
echter te veel voor de drie priesters: zij bestierven het (letterlijk) van
vreugde! Maar nu strekte het Kindje Zijn hand over hen uit, en zij ontwaakten
tot nieuw leven! Vol nieuwe levensmoed trokken zij onmiddellijk mee in het
gevolg van hun kleine Redder!
75
Bezichtiging
van de stad na de storm.
Goede
uitwerking van de orkaan.
Cyrenius
wil zijn zwaard weggooien.
Het
Kindje over zwaard en herdersstaf
Het gehele gezelschap, door de drie priesters
gevolgd, begaf zich nu snel van de executieplaats naar het stadscentrum.
2. Op het grote plein gekomen, troffen
zij daar de machtige puinhoop aan van de grote tempel en een nog grotere van
het priesterpaleis!
3. Cyrenius bracht beide handen naar
zijn hoofd en zei op luide toon:
4. 'Wat een vreselijke verandering!
Ja, zoiets kan alleen de kracht van een godheid uitwerken!
5. En daar is niet eens veel tijd voor
nodig; een wenk van de Almachtige volstaat om heel de aardbol in stof te
veranderen!
6. Mensenlief, hoe kunnen jullie nu
toch vechten tegen Hem, Die de elementen slechts hoeft te bevelen om ze aan
Zijn wenken te doen gehoorzamen?!
7. Zouden
jullie dan soms rechter willen zijn daar waar Gods Almacht gebiedt? Of heersen,
daar waar zelfs de kleinste wenk van de eeuwige Heerser dat kan verijdelen ?
8. Neen, neen, een dwaas ben ik dat ik
nog steeds een zwaard draag, als had ik werkelijk enige macht!
9. Weg dus jij, ellendig werktuig;
hier op die puinhoop is de beste plek voor jou! Mijn echte zwaard moet Jij
zijn, Jij, dien je moeder op haar arm draagt!'
10. Op ditzelfde moment deed Cyrenius
zijn zwaard met sierkoppel af, en wilde het vervolgens met een forse zwaai op
de puinhoop slingeren.
11. Maar het Kindje op Maria's arm aan
zijn zijde, zei op gezaghebbende toon:
12. 'Cyrenius, Iáát dat! Want wie het
zwaard draagt zoals jij dat doet, die draagt het met het volste recht!
13. Hij, die het zwaard gebruikt als
een wapen, die moet het wegwerpen,
14. maar wie het als herdersstaf
bezigt, die moet het houden, want dat is de Wil van Hem, aan Wien hemel en
aarde moeten gehoorzamen!
15. Jij bent een echte herder voor
hen, die in het boek van jouw zwaard geschreven zijn.
16. Doe dat passende ereteken dus
maar weer om, zodat het volk ook kan zien, dat je voor hen een herder bent!
17. Als je kudde alleen uit lammeren
bestond, dan zou je geen staf nodig hebben!
18. Maar er zijn heel wat bokken in
je kudde! Liever nog zou Ik je er een staf bijgeven, dan dat Ik die ene van je
zou willen afnemen!
19. Zeker, het is waar, dat er buiten
God -geen macht bestaat, maar als God je macht verleent, dan moet je beslist
niet zomaar weggooien wat God heeft bepaald.’
20.
Deze woorden brachten Cyrenius ertoe zijn zwaard onmiddellijk weer aan te
gespen, terwijl hij inmiddels het Kindje voortdurend in stilte aanbad.
21. De drie priesters op hun beurt
waren totaal verbijsterd over de Wijsheid van dit Kindje!
76
Verwondering
van de drie priesters over de Wijsheid van het Kind je en van Jozef.
Jozef geeft
les in mythologie der goden
Met groot betoon van eerbied naderden
de drie priesters nu Jozef om hem te vragen hoe dit Kind zo ongelooflijk wijs
geworden was, en ook hoe oud Het dan wel was.
2. Jozef zei hen: 'Beste vrienden, in
dit stadium mogen jullie dat nog niet vragen, want een vervroegd antwoord zou
jullie wel eens het leven kunnen kosten!
3. Volg ons nu maar, Iaat je vele
goden vallen, en geloof, dat er maar een God van hemel en aarde bestaat.
Geloof, dat deze Ene ware God Degene is Die door het volk van Israël wordt
aanbeden en te Jeruzalem vereerd, dan zullen jullie zowel innerlijk als
rechtstreeks door dit Kindje vernemen, vanwaar Zijn Wijsheid is!'
4. De priesters zeiden echter: 'Beste
man, wij vinden dat maar vreemde taal.
5. Wilt U daarmee soms zeggen, dat
onze hoofdgoden, Zeus, Apollo, Mercurius, Vulcanus, Pluto, Mars en Neptunus,
Juno, Minerva, Venus en de anderen niets meer zijn dan simpele produkten van
de menselijke fantasie?'
6. Jozef nu weer: 'Vrienden, luistert:
AI uw goden zijn ontstaan door de fantasie van uw oudste voorvaderen, die de
Ene God namelijk wél zeer goed gekend hebben!
7. Zij waren uitstekende dichters en
zangers aan de hoven van de voormalige koningen van dit land en zij
personifieerden -zij het in goede gelijkenissen -de eigenschappen van de Ene
Ware God.
8. Voor hen personifieerde Jupiter de
goedheid en de liefde van de Eeuwige Vader, Apollo stelde de wijsheid van de
Vader voor, en Minerva de macht van die wijsheid!
9. Mercurius beeldde de alomtegenwoordigheid
uit van de Ene God door Zijn almachtige wil.
10. Venus vertegenwoordigde de
heerlijkheid, de schoonheid en de eeuwige jeugd van het goddelijke Wezen.
11. Vulcanus en Pluto stelden voor dat
de Ene God over heel de aarde gezag en volmacht had.
12. Mars was een uitbeelding van de
goddelijke ernst en gerechtigheid en van het doodvonnis voor de berechten.
13. Neptunus was hun voorstelling van
de werkende geest van die Ene God in alle wateren, en hoe Hij daarmee de aarde
van leven voorziet.
14. Zo stelden de oude Isis en Osiris
op gelijke wijze voor: de goddelijke onaantastbaarheid en heiligheid, die
feitelijk vanaf alle eeuwigheid met de goddelijke liefde en wijsheid identiek
is.
15. En zo beeldden ook alle overige
lagere goden uitsluitend eigenschappen uit van de Ene God in
gelijkenisvertonende afbeeldingen.
16. En die uitbeelding was een zeer
lofwaardige, want men wist eenvoudig niet beter dan dat dit alles tezamen
slechts de Ene God voorstelde in de verscheidenheid van zijn talloze
manifestaties.
17. In de loop van de tijd echter
hebben egoïsme, baatzucht en heerszucht de mensheid verblind en verduisterd.
18. Daarbij verloren zij de geest en
zo bleef hun niets anders meer over dan de uiterlijke materie, zodat zij
heidenen werden, hetgeen zoveel betekent, als dat zij verwerden tot grove
materialisten, die de Ene God uit het oog verloren. Daarom hielden zij krampachtig
vast aan de hun overgebleven uiterlijke, loze en onbegrepen beelden, zoals
honden vaak nog knagen aan kale afgekloven botten, waar geen vlees meer
aanzit. Begrijpen jullie mij?'
19. Het drietal keek elkaar met grote
ogen aan, waarna ze antwoordden: 'U bent in onze godsdienst nog beter thuis
dan wijzelf; waar hebt U dat allemaal geleerd?'
20. Jozef antwoordde: 'Heb nu maar
geduld; het Kindje zal het jullie welleren! Volg ons dus maar en maak niet
rechtsomkeert!'
77
Cyrenius
en de drie priesters. Het uitgraven van de bedolvenen.
Wonderbare
hulp van het Kindje.
Opwekking
van de zeven bewusteloze gidsen van de catacomben