De jeugd van
Jezus
door het innerlijke Woord ontvangen door Jakob Lorber
Oorspronkelijke
titel: Die Jugend Jesu, Das Jakobus-Evangelium, uitgegeven door Lorber-
Verlag, BietigheimlWürttemberg.
Vertaling: F.H.
Pas
cg
Nederlandse vertaling 1983 Uitgeverij Ankh-Hermes bv. Deventer
CIP-GEGEVENS
Lorber,
Jakob
De jeugd van Jezus, het
Jacobusevangelie door het
innerlijke woord ontvangen door Jakob Lorber ; (vert. uit het Duits door F.H.
Pas]. - Deventer: Ankh-Hermes. (Biografieën) -Vert. van: Die Jugend Jesu : das
Jakobus,-Evangelium. Bietigheim (etc.] : Lorber.
ISBN 90-202-4635-6 geb.
SISO 251.32 UDC 232.9 UGI 530
Trefw. , christologie; apocriefen.
Voorwoord van de vertaler
Inleiding door de Heer Zelf
Aanhef.
1-10 Maria wordt in de Tempel verloot; Jozef
pleegvader
11-13 Maria wordt Jozefs vrouw
14-27 Geboorte van Jezus; in de grot te Bethlehem
28-32 De wijzen uit het Oosten
33-41 Vlucht naar Egypte
42-51 De H.Familie te Ostracine
52-64 Cyrenius bij Jozef
65-79 Vernietiging van afgodstempel bij Ostracine
80-98 Wijze lessen in Jozefs huis
99-111 Cyrenius en Tullia
112-122 Aartsengelen in het huis van de H. Familie.
123-133 Op de berg der afgoden
134-156 Feestmaaltijd bij Cyrenius
157-165 Jozef en
de zijnen weer thuis te Ostracine
166-180 Jonatha
bezoekt de H. Familie.
181-183 Cyrenius
als schipbreukeling; Jozef bij Jonatha
184-191 Terug
naar Jozefs huis
192-225 Profetische
onthullingen door het Jezuskind.
226-233 Einde van
de wonderen van Jezus in Egypte.
234-243 Deputatie
uit de stad in Jozefs huis.
244-249 Vertrek
van Cyrenius; bezoek aan Jonatha
250-256 De H.
Familie terug in haar leeggeplunderde huis
257-268 Terugkeer
en thuiskomst te Nazareth
269-298 Wonderen
van Jezus te Nazareth en omgeving
299-300 Wenken voor ons levensdoel; de wedergeboorte in
Xo
Noten van Robert F,.van Eupen
Verantwoording van de vertaler
Register
Een echt
evangelie?
Dit
Jacobusevangelie is in de eerste eeuwen na Christus bijzonder populair geweest,
en heeft in de toenmalige gekerstende wereld van Oost en West een zeer
intensieve, maar tevens een uiterst extensieve verspreiding gehad. Het
behandelt dan ook fascinerende onderwerpen, t.w. de maagdelijke ontvangenis, de
wondere geboorte, de vlucht naar Egypte, dus de baby-, peuter en kleuterjaren
van onze Heer Jezus Christus in het heilig huisgezin. Voorts Diens kindsheid en
jeugdjaren tot aan Zijn twaalfde levensjaar, het jaar, waarin Zijn messiaanse
zending en Zijn goddelijk leraarschap een eerste openbare bevestiging vonden in
de tempel te Jeruzalem. * (*Drie dagen in de Tempel) Bovendien was het van de
hand van niemand minder dan Jacobus, de 'broeder des Heren', een directe
ooggetuige dus! (zie noot 1 op blz. 419).
De meest
verheven goddelijke manifestaties en diep ontroerende menselijke scènes
wisselen elkaar in dit heerlijke jeugdevangelie van de Heer op de meest
verrassende wijze talloze malen af. Zij doen Jezus' godheid voor ons oplichten
door alle fasen van Diens jeugdjaren, zowel te Bethlehem als te Jeruzalem, te
Nazareth en in Egypte.
Doordat
elke christen-gelovige die lezen en schrijven kon dit werk indertijd wilde bezitten,
werd het praktisch ongelimiteerd (altijd met de hand!) gekopieerd, en in alle
toen bekende talen vertaald, vaak ook door minder competente krachten. Een
evulgetur en uiteraard een imprimatur waren er nog niet, en het bestand van
verklarende woordenboeken in vreemde talen was nog uiterst beperkt. Deze
popularisering was er waarschijnlijk mede de oorzaak van dat het Jacobusevangelie
reeds in het begin van de vierde eeuw maximaal gedifferentieerd,
respectievelijk verminkt en ontsteld was. In het oecumenisch concilie van
Nicea, gehouden in het jaar 325 na Christus, moest het derhalve 'apocrief
worden verklaard. D.w.z. dat de authentieke, origineel geïnspireerde tekst niet
meer met voldoende zekerheid kon worden achterhaald.
Apocrief
verklaard
Dat foutief
wordt vertaald, kunnen de meeste mensen zich gemakkelijker voorstellen dan dat
foutief wordt gekopieerd. Men moet echter bedenken, dat vaak kopieën van
kopieën van kopieën werden gemaakt! Daarbij kwam het niet zelden voor, dat een
kopiist aantekeningen in de marges van vorige lezers/commentatoren mede in de
tekst opnam, aanvankelijk wellicht 'tussen haakjes', daarna integraal, terwijl
bij een latere zuiveringspoging die ingevoegde teksten dan weer op onvolmaakte
wijze werden geëlimineerd. Als door de tand des tijds het originele manuscript
óók nog is verloren gegaan, wordt het uiteraard zeer moeilijk -zo niet
praktisch onmogelijk -de zuivere tekst te reconstrueren.
Eenmaal
apocrief verklaard was het Jacobusevangelie spoedig uit de circulatie verdwenen,
het eerst in de Kerk van het Westen, enkele eeuwen later echter ook in de Kerk
van het Oosten.
Dat het
evangelie als zodanig echter heeft bestaan, staat onomstotelijk vast uit de
commentaren en vermeldingen van de martelaar Justinus (165); van de grote
geleerde Origenes ( 254); en van de 'Vader van de kerkgeschiedschrijving'
Eusebius ( 340). Voor nadere details moeten wij verwijzen naar de
Canon-geschiedenissen van bijvoorbeeld Lagrange, van Grosheide e.a.
Thans zijn
er van het uit de Canon van de H. Schrift verwijderde werk nog slechts enkele
fragmenten terug te vinden in bijbelmusea; alsook in sommige oude
kloosterbibliotheken een aantal complete teksten, maar dát zijn dan kopieën uit
de zesde en zevende eeuw, dus absoluut onbetrouwbaar .
Niet
canoniek, tóch authentiek?
Inderdaad,
geachte lezer, daar mogen wij het op houden! In de jaren 1843/1844 werd de
originele tekst namelijk door het innerlijk Woord woordelijk teruggedicteerd
aan Jakob Lorber, te Graz (Oostenrijk), na een desbetreffende aankondiging.
(Zie blz. 17). In het kader van de 'Nieuwe Openbaring' heeft God het wenselijk
geacht dit heerlijke evangelie aan de mensheid terug te geven via zijn profeet,
die zich de 'schrijfknecht Gods' wist.
De Nieuwe
Openbaring noemen we het geheel van Godsdictaten hetwelk via Jakob Lorber tot
stand kwam. Dat die Nieuwe Openbaring, en dus ook dit zeer bijzondere evangelie
niet eerder tot u, geïnteresseerde lezer heeft kunnen doordringen, moeten we
een kwalijk gevolg noemen van kerkelijk gebrek aan interesse. Immers daardoor
alleen heeft aan dit immense Gods-oeuvre van de zijde der christenheid niet die
belangstelling ten deel kunnen vallen, die een goddelijke openbaring toch van
'Zijn eigen Godsvolk' had mogen verwachten
Dat de
Nieuwe Openbaring derhalve een eeuw lang in de kerkelijke doofpot terecht kwam,
is beslist niet alleen en uitsluitend te wijten aan het feit, dat het officiële
kerkelijke standpunt inzake publieke goddelijke openbaringen de mening
vertolkt, dat er 'na Christus' H. Lijden, Zijn Kruisdood en Verrijzenis géén
publieke goddelijke openbaring meer te verwáchten zou zijn vóór de a.s.
Verschijning van onzen Heer Jezus Christus in Heerlijkheid'.* Een bijkomende
-en o.i. de hoofdreden -is ongetwijfeld het feit dat er in de Nieuwe
Openbaring nogal wat kritiek wordt geleverd op diverse al te menselijke
misstanden in Zijn Kerk(en)!
Het lijkt
ons echter niet wenselijk hier nu verder op déze min of meer onverkwikkelijke
terzijdestelling in te gaan: het zou een objectieve instelling bij het lezen
van dit evangelie kunnen bemoeilijken. Wij stellen ons derhalve voor in een
nawoord op deze polemische kwestie terug te komen.
De
schrijfknecht Gods, Jakob Lorber
Jakob
Lorber werd als eerste zoon in een degelijk katholiek gezin te Kanischa bij
Jahring in de Steiermark geboren. Vader was wijnbouwer, tevens begaafd
muziekamateur, dirigent van een plaatselijke harmonie. Moeder was een
eenvoudige, godsdienstige huisvrouw. Jakob had nog twee broers.
Vanwege
zijn méér dan doorsnee intelligentie, mocht Jakob doorleren, en omdat een
parochie kapelaan in Jakob een potentiële kandidaat zag voor het priesterschap,
ging Jakob dus naar het gymnasium te Marburg, dat het meest nabij gelegen was.
Hij leerde gemakkelijk.
Jakob
onderbrak deze studies echter enkele malen voor andere ambities. Hierdoor
rondde hij zijn gymnasiale opleiding niet af, maar volgde na de vijfde klas een
speciale leraarscursus en verwierf daarmee de bevoegdheid les te geven op zgn.
'Hauptschulen'.
Nadat hij
in deze kwaliteit enkele malen had gefungeerd als privé-leraar voor kinderen
'van betere kringen' , zocht en vond Jakob zijn ware levensvervulling tenslotte
tóch in wat tevens zijn liefhebberij was, namelijk in de muziek. Reeds in zijn
schooltijd had hij regelmatig het kerkorgel bespeeld. Ook andere instrumenten
bespeelde hij met goed resultaat, maar zijn favoriete instrument werd de viool.
Op dit instrument wist hij zelfs -na enkele speciale technieklessen van
Paganini te hebben gekregen -in één streek meer dan 150 noten te voorschijn te
toveren!
Als
muziekleraar van de jeugd van Graz verdiende hij zijn brood, gaf een enkele
maal een concert, maar toen hij reeds 40 jaren telde had hij zich ondanks zijn
virtuositeit nog niet onder de coryfeeën van zijn tijd kunnen plaatsen.
Waarschijnlijk heeft hij het te danken aan zijn vriendschap met Franz
Schubert, dat hij op deze leeftijd dan toch eindelijk erkenning vindt en in de
toenmalige wereldstad Triëst wordt benoemd tot concertmeester van het
plaatselijke symfonieorkest. Enthousiast bereidt hij zich voor op zijn
verhuizing, als hij echter van Hogerhand een geheel andere beroeping ontvangt,
waardoor hij op min of meer schokkende wijze op de proef wordt gesteld.
Andere
roeping
Hoe zijn muziek carrière dus toch nog misliep, vertelt
Lorber zelf als volgt:
'Op 15
maart 1840 te zes uur in de morgen -ik had juist mijn ochtendgebed beëindigd
hoorde ik plotseling in mijn borst ter hoogte van de hartstreek zeer duidelijk
een Stem spreken, Die mij toevoegde: "Neem je pen en schrijf op." Ik
kon niet anders dan onmiddellijk gehoorzamen aan deze mystieke opdracht, ...nam
mijn pen en schreef woord na woord op, hetgeen mij woordelijk werd
gedicteerd.Nu herkende ik ook van Wie die Stem-in-mij feitelijk was; de zeer
merkwaardige openingszinnen -van wat later bleek een enorm dictaat te zijn
geworden luidden namelijk als volgt:
"Wie met Mij wil omgaan, die moet zelf toenadering
tot Mij zoeken dan zal Ik hem de antwoorden in zijn hart leggen. -Maar alleen
de zuiveren, wier harten nederig zijn, zullen de klank van Mijn Stem kunnen
verstaan! -Met hem, die aan Mij de voorkeur geeft boven alles ter wereld,
...met hem zal Ik in innige vriendschap omgaan. -Hij zal Mij dan ook steeds
kunnen beschouwen als zijn Broeder zoals de ene broer het de andere doet; en
zoals Ik hem al kende vóór alle eeuwigheden, ja, reeds van voor hij
bestónd!" ,
Diep ontroerd door dit intrigante mystieke gebeuren in
zijn binnenste, gaf Lorber nu spontaan zijn veelbelovende baan te Triëst op en
bleef zijn verdere leven getrouw aan het 'Innerlijk Woord'. Toen hij in 1864
arm en pretentieloos stierf, had hij een geweldig Godsoeuvre op papier gezet,
namelijk verscheidene grote werken plus een aantal kleinere, in totaal ruim
10.000 vellen druks! (Zie de specificatie aan het slot van dit voorwoord. )
Het
Innerlijk Woord, de Stem Gods
In het jaar 1858 lichtte Jakob Lorber eens in een brief
aan een van zijn vrienden toe hóe de goddelijke dictaten feitelijk via hem tot
stand kwamen:
'Over het goddelijke Woord, respectievelijk hoe men dat
verneemt, kan ik slechts voor wat mijzelf betreft dit zeggen, dat ik het
Allerheiligste Woord verneem in de streek van mijn hart, en wel zo, als ware
Het een allerhelderst uitgesproken Gedachte,even duidelijk als waren het
uitgesproken woorden. Weliswaar kan niemand ander iets wat op een stem lijkt
horen, maar voor mij klinkt die Stem niettemin duidelijker dan de luidste en
krachtigste materiële toon!'
Jakob
Lorber was ook herhaaldelijk begenadigd met geestelijk zienerschap en wel
zodanig, dat hij dan zag gebeuren wat in hem werd gesproken.
Vorm en
stijl van Lorbers schrijftrant
De schrijftrant van Lorbers dictaten valt allereerst op
door zijn eenvoud en doordat zij gespeend zijn van elke persoonlijke schrijvers-pretentie,
hetgeen uw vertaler getracht heeft zoveel mogelijk te benaderen. Vervolgens ook
door een in onze dagen van zakelijk woordgebruik en van computervertalingen
wellicht wat antiekerig aandoende sfeer van breedsprakige waardigheid, die
vanwege de aanwending van een overvloed van pleonasmen en hyperbolen soms toch
wat bombastisch kan lijken. ..(met name wellicht speciaal voor diegenen onder
ons, op wier lippen het woordje 'gewoon' in velerlei vormen en samenstellingen
vandaag de dag als bestorven schijnt te liggen: hetgeen niet meer 'gewoon' mag
heten!)
Vóórdat
wij nu echter de abundantie in Lorbers schrijftrant op grond daarvan zouden
willen be- of zelfs veroordelen, zouden wij eerst behoren te bedenken, dat
deze zelfde, soms wat groteske stijl en spreek-, resp. schrijftrant weliswaar
niet meer van onze tijd zijn, maar dat die wel degelijk volledig eigen waren
zowel aan de leefmilieus en de hoofse cultuurpatronen van de romantische
'Konigliche-Kaiserliche' tijd, waarin Lorber in Oostenrijk leefde, als aan de
antieke oosterse, resp. Grieks-Romeinse sferen, waarin de gewijde
jeugdgeschiedenis van Jezus zich afspeelt. Toen waren fijnzinnigheid en
hoofsheid 'gewoon'! Ook in dit opzicht moet Jakob Lorber voor de Heer van alle
tongen en talen derhalve een bijzonder geschikt taal en schrijfmedium zijn
geweest. Wij hebben het dan ook minder oirbaar geacht onze koud-zakelijke
eigentijdse vorm en stijl te doen prevaleren, waar zulks niet per se
noodzakelijk was teneinde een juist begrip van de tekst te verwoorden. Onze
excuses dus, voor zover dat ongetwijfeld hier en daar toch gebeurd zal zijn!
Ostracine
Ostracine
was de naam van het toevluchtsoord in Egypte, waar de H. Familie na haar vlucht
voor de kindermoord te Bethlehem een drietal jaren op wondere wijze huisvesting
vond. (Zie Gaza-strook. ) De naam Ostracine zal de meeste van onze lezers niet
bekend zijn; de stad bestaat namelijk al niet meer sinds de zesde eeuw van onze
jaartelling. Het hoogtepunt van haar wereldlijke cultuur lag in de vijfde eeuw,
maar daarna is de stad blijkbaar herhaaldelijk verwoest en tenslotte geheel
verlaten. Grote branden hebben er plaatsgehad, zowel tengevolge van
oorlogsgeweld als van aardbevingen. De laatste waren er bovendien oorzaak van,
dat zich tektonische aardverschuivingen voordeden, waardoor het grondwaterpeil
zodanig steeg, dat in de zesde eeuw nagenoeg de gehele stad onder water kwam te
staan.
In de
eeuwen daarna is de grond weliswaar weer gestegen, maar toen kenmerkte deze
locatie zich nog slechts doordat daar een 'teIl', resp. oude puinheuvel boven
het landschap uitstak, met erin en ertussen wat brokstukken van muren en
pilaren.
Zoals dat
bij de talrijke tells in het oude oosterse cultuurland blijkbaar gebruikelijk
was, werden ook daar ter plekke herhaaldelijk 'roofopgravingen' door
rondtrekkende Bedoeïenen gedaan, waaraan pas een einde kw.am toen Israël het
gebied had veroverd en het ministerie van oudheidkundige aangelegenheden het
terrein had doen afzetten en bewaken. In de jaren 1976 en 1977 hebben er vervolgens
opgravingen plaatsgehad door genoemd ministerie met behulp van het leger, waardoor
Ostracine opnieuw aan het daglicht werd gebracht als zijnde een belangrijke
strategisch gelegen burcht, die nadat de Romeinen de plaats hadden veroverd,
werd uitgebouwd en versterkt. Op de drukke karavaanroute tussen Mesopotamië en
Egypte moet de plaats in een sleutelpositie hebben gelegen. Er was een
natuurlijke haven en er lag een Romeinse bezetting.
Op de
beroemde mozaïek landkaart van Madaba (ook genoemd Medeba) in de streek van de
Decapolis (Jordanië) staat Ostracine vermeld. Deze mozaïek kaart is de oudst
bekende kaart van het oude Palestina en bestrijkt een gebied van Sidon en
Byblos in het noorden tot Alexandrië en Memphis in het zuiden. In de breedte is
de kaart minder weids, nl. slechts van de kust in het westen tot de lijn
Amman/Petra in het oosten.
De
eigenlijke situatie van Ostracine is enkele kilometers uit de kust ter hoogte
van het Bardawil meer. De Israëlische opgravingen hebben plaatsgevonden met steun
van Amerika en van de universiteit van Ber Sjeba en brachten interessante
details aan het licht. Behalve de eerder genoemde Romeinse burcht, bleken er
ook een tweetal Byzantijnse kerken te hebben gestaan, alsook enkele industrieën
gevestigd te zijn geweest. Het in het kader van dit evangelie méést
interessante -namelijk de oudste historische gegevens bleken in de jaren
1966/1967 niet direct achterhaalbaar, omdat de diepste lagen van de tell
tengevolge van het grondwaterpeil niet konden worden bereikt. Daarvoor zouden
zeer kostbare technische pompinstallaties nodig zijn geweest, die echter
vanwege de onbestendige toestand van het (bezette) gebied niet ter beschikking
werden gesteld.
Momenteel
is de situatie ter plaatse wél politiek voldoende stabiel, maar is het gebied
aan Egypte teruggegeven; het is thans nog niet zeker dat Egypte de opgravingen
op korte termijn zal voortzetten.
Niettemin
bevestigen de huidige resultaten van het gedane onderzoek alreeds wel vele
geografische gegevens van dit evangelie, en o.i. is dit bijbel-historisch
nieuws van grote importantie! Immers tijdens de jaren 1843-1844, toen dit
evangelie werd teruggegeven aan (resp. via) Jakob Lorber, was van de tell van
Ostracine niets bekend, ook al niet doordat de mozaïek kaart van Madaba eerst
in 1884 herontdekt werd door patriarch Gerasimos van Jeruzalem, resp. namens
deze patriarch door een Griekse monnik. Niettemin blijken thans vele
'onmogelijke' details ervan op geografisch gebied tóch te kloppen met de
historische werkelijkheid! Voor ons betekenen deze bevestigingen impliciet een
bevestiging van talrijke 'onmogelijkheden' op religieus gebied, waartegen nog
menige christenen, veelal om 'gevoelsredenen' opponeren. Zo heeft een bekende
Belgische uitgever (Hovine) na een aanvankelijke overeenkomst achteraf toch
geweigerd dit evangelie uit te geven omdat hij niet kon geloven dat Jozef
eerder getrouwd was geweest en als weduwnaar reeds vijf zonen had! Wellicht
geloofde hij een aantal traditionalistische vaste klanten te verliezen! De 'maagdelijkheid'
van Jozef moet dan ook uitsluitend geestelijk worden verstaan, zoals héél de
christelijke leer een puur geestelijke leer is, en zoals de Kerk van Christus
eigenlijk een puur geestelijke Kerk zou moeten zijn!
Door de
Heer Zelf medegedeeld als voorwoord op de geschiedenis van Zijn jeugd, en wel
door dezelfde spreekbuis, die Hij voor de weergave van dit werk uitkoos in de
periode van 22 juli 1843 tot 9 mei 1851
1.
Zoals
bekend is, leefde Ik in de tijd tot mijn dertigste jaar zoals iedere andere
welopgevoede jongen, jongeman en man leeft; ook Ik moest, door mijn leven in te
richten volgens de Wet van Mozes, eerst het goddelijke in Mij opwekken, net als
iedere mens Mij in zichzelve tot leven moet wekken.
Zo goed
als ieder ander ordentelijk mensenkind, moest ook Ikzelf beginnen met aan een
God te geloven, waarna Ik Hem in alle denkbare zelfverloochening steeds meer en
meer heb moeten omhelzen, en met steeds sterker wordende liefde Mij aldus
geleidelijk aan volkomen aan de Godheid heb moeten onderwerpen.
Op die
wijze was Ik, als de Heer Zelf, een levend voorbeeld voor iedere mens, en
daarom kan iedere mens Mij nu dus ook op precies dezelfde wijze aantrekken als
Ikzelf in Mij de Godheid heb aangetrokken, en kan hij door de liefde en het
geloof zelfstandig evenzo volledig één worden met Mij, als ikzelf als Godmens
in alle grenzeloze volmaaktheid één ben met de Godheid.
2.
Op de vraag hoe de door het Kindje Jezus gedane wonderen,
alsmede Diens overige goddelijk-geestelijke werkzaamheden zijn te rijmen met
Zijn als het ware daarvan geïsoleerde mens-zijn tijdens Zijn jaren als jongeling
en als man, ...en, hoe daarmee dan weer samenhangen de in die jaren verrichte
wonderen -gesteld, dat men Hem ook in die jaren nog uitsluitend als mens zou
willen denken: op die vragen moge als
antwoord
dienen een vergelijking met de aanblik die een boom biedt in de periode van de
lente tot in de herfst:
In het
voorjaar bloeit een boom wonderbaarlijk; hij wordt dan door een geweldige
activiteit beheerst. Na het afvallen van de bloesem echter wordt hij weer
schijnbaar inactief. Tegen de herfst toont de boom weer een enorme activiteit:
de op zichzelf reeds wonderbaarlijke vruchten verkrijgen hun kleur en aroma, en
zijn dan nog mooier dan de bloesem was. En zijn de vruchten aldus tot rijpheid
gekomen, dan wordt de in hen geschonken zegen van de binding aan de boom vrij
gemaakt, en die valt dan in de schoot van de ernaar hongerende kindertjes
Dit
vergelijkingsbeeld zal men slechts kunnen begrijpen met de ogen van het hart,
maar nooit met de ogen van wereldse wijsheid! Immers de bovengenoemde vragen
zijn heel gemakkelijk op te lossen, mits je maar van binnen uit zuiver denken
wilt, zonder daarbij de Godheid van Jezus te willen abstraheren, maar die juist
vasthoudend in innerlijk geloven, omdat dat juist het licht is, dat voert tot
de liefde voor God.
Immers, de
volledige eenwording van de Goddelijke Volmaaktheid met Jezus' mensheid is niet
ineens, niet plotsklaps tot stand gekomen, maar geleidelijk aan, zoals zulks
onder Gods leiding steeds het geval is; juist zoals bij het geleidelijk
ontwaken van de Goddelijke Geest in het mensenhart (alhoewel het Goddelijk
Wezen ook reeds in al Zijn Volheid in het Jezuskind aanwezig was, maar Zich
van daaruit slechts in noodgevallen door het doen van wonderen manifesteerde).
3.
De
lichamelijke dood van Jezus is feitelijk de diepste afdaling van de Godheid tot
in de staat, waartoe alle materie veroordeeld is, waardoor de totaal nieuwe
verhoudingsmogelijkheid tussen Schepper en schepping pas volledig tot stand
kwam.
Eerst
door de dood van Jezus wordt God-Zelf volledig mens, en door en vanuit die
hoogste goddelijke genade-ingreep wordt de geschapen mens tot nieuw verwekt
Kind Gods tot god dus! Daardoor kan die mens een schepsel! -als volkomen
evenbeeld tegenover zijn Schepper staan! Daarin kan hij nu zijn God zien, zijn
Schepper en Vader schouwen, Hem spreken, Hem erkennen en boven alles
liefhebben! En daardoor alleen ook is hij in staat het volmaakte
onvergankelijke leven in God, uit God en met God te beërven
Daardoor
is echter ook Satans heerschappij ( of beter: diens drijven) in zoverre
doorbroken, dat hij niet langer bij machte is deze meest intensieve
toenadering van de Godheid naar de mensen toe, en omgekeerd die van hen naar de
Godheid, te verhinderen.
Nog korter gezegd: Door de dood van Jezus kan de mens
zich nu volop ,met God verbroederen, terwijl het voor Satan onmogelijk is
geworden dat nog te beletten, en dat is dan ook de reden, waarom tot de
vrouwen, die het heilig graf kwamen bezoeken, wordt gezegd: 'Gaat heen en zegt
het Mijn broeders' ...Satans wroeten in de uiterlijke dingen moge dan nog
steeds merkbaar zijn, ...nooit meer zal hij in staat zijn het eenmaal
verscheurde voorhangsel tussen God en de mensen opnieuw aan te brengen; noch
ooit opnieuw een onoverbrugbare kloof te doen ontstaan tussen enerzijds de
Godheid en anderzijds de mensheid.
Door deze korte uiteenzetting van deze stof nu, kan
voortaan iedereen, die bereid is innerlijk, geestelijk te denken en te
mediteren, heel gemakkelijk en duidelijk het grenzeloze nut inzien, dat de
lichamelijke dood van Jezus voor hem of haar betekent. Amen!
(Vanaf de tijd, dat Jozef Maria tot zich nam)
Jacobus,
een zoon van Jozef (zie noot 1), had dit alles reeds opgetekend, maar met het
verloop der tijden is diens schriftuur zózeer verminkt geraakt, dat zij niet
als authentiek kon gelden (zie noot 2), (en daarom uit de canon van de H.
Schrift werd geschrapt).
Ik wil het echte Jacobus-evangelie
nu aan jou teruggeven, maar alleen dat vanaf bovengenoemde periode (zie noot
3); want Jacobus had er tevens in opgenomen een levensbeschrijving van Maria
vanaf haar geboorte, alsook een van Jozef. ..(zie noot 4).
Schrijf
dus nu op als hoofdstuk één:
N.B.Zie de noten aan het slot van dit boek.
1
Het beroep van Jozef. Maria wordt in de Tempel verloot.
Gods getuigenis over Jozef. Jozefs gebed. Maria in Jozefs gezin opgenomen
In die
tijd was Jozef bezig een huis te bouwen in een streek tussen Nazareth en
Jeruzalem.
2. Een
vooraanstaand burger van Jeruzalem liet dat huis daar bouwen als herberg, omdat
de Nazareners tussen Nazareth en Jeruzalem nog geen onderkomen hadden.
3.
Terzelfder tijd was Maria, die in de Tempel was opgevoed, volwassen geworden,
zodat volgens de Wet van Mozes het tijdstip was aangebroken, waarop zij de
Tempel moest verlaten en elders goed moest worden ondergebracht.
4. Daarom
werden er naar alle plaatsen in Judea boden uitgezonden, die een en ander
moesten bekend maken, opdat eventueel in haar geïnteresseerde huisvaders zich
zouden melden, zodat een van hen het meisje in zijn gezin zou opnemen, mits
hij daartoe waardig bevonden zou worden.
5. Toen
dit bericht nu ook Jozef ter ore kwam, legde die zijn gereedschap dadelijk ter
zijde en haastte zich met spoed naar Jeruzalem, waar hij zich naar de plaats
van bijeenkomst in de Tempel begaf, die hem was opgegeven.
6. En
toen degenen, die zich als gegadigden hadden opgegeven, drie dagen later
opnieuw op de daartoe bestemde plaats waren bijeengekomen, ...en nadat ieder
van hen, die naar Maria dongen -overeenkomstig het desbetreffende voorschrift
-aan de priester aldaar een verse tak lelies had overhandigd ten teken dat hij
in Maria was geïnteresseerd, ...ging de priester het binnenste van de Tempel
binnen om daar te bidden.
7. Toen
hij zijn gebed beëindigd had, kwam hij weer met de takken naar buiten, en hij
gaf aan ieder van hen diens eigen tak terug.
8. AI die
takken waren nu echter verlept geraakt; alleen de -als laatste -aan Jozef
teruggegeven tak was nog fris en gaaf gebleven. ..!
9.
Enkelen van hen lieten zich daardoor echter opwinden; zij noemden deze uitslag
partijdig en dus ongeldig! Ze eisten dan ook een andere proef, waarbij onregelmatigheden
feitelijk zouden zijn uitgesloten. .
10. De priester, hierdoor min of meer geïrriteerd, liet nu onmiddellijk
Maria halen. Hij gaf haar een duif in de hand en verzocht haar in het midden
van de kring van mededingers te gaan staan en daar de duif dan los te laten.
11. Maar, voordat zij de duif zou mogen loslaten, sprak hij eerst de
mededingers nog als volgt toe: 'Pas op jullie, verkrachters van Jehova Gods
aanwijzingen! ...: Deze duif is een argeloos en volkomen onschuldig diertje,
ongevoelig voor eventuele suggesties van onzen kant. ..;
12. maar leeft helemaal in overeenstemming met de Wil des
Heren en verstaat niets anders dan de almachtige Taal van God!...
13.
Steekt allemaal jullie takken nu omhoog! Op wiens tak, en op wiens hoofd
vervolgens deze duif zal plaatsnemen, nadat het meisje hem zal hebben
losgelaten, hij zal Maria mogen nemen.
14. Alle
vergaderden stemden nu hiermee in en vonden dit een onbedrieglijk teken.
15. Toen
dus Maria -op aanwijzing van de priester -de duif losliet, vloog deze
onmiddellijk naar Jozef toe en liet zich neer op diens tak, om vervolgens aanstonds
op het hoofd van Jozef plaatste nemen!. ..
16. Nu zei de priester: 'Zo heeft de Heer het dus
inderdaad gewild! Aan jou, rechtschapen ambachtsman, is het dus door het
onfeilbaar Lot beschoren deze maagd des Heren te mogen ontvangen! Neem jij
haar dus in de N aam van de Heer in je deugdzame gezin op, ter verdere bescherming
en begeleiding ! Amen.'
17. Maar
Jozef, dit alles horende, gaf nu de priester ten antwoord: ' Ach, gezalfde
dienaar van de Heer. .., volgens de Wet van Mozes. .., die trouwe dienaar van
God, de Heer der Heerscharen. .., ach weet U: ik ben al een grijsaard met
thuis volwassen zonen! Ik ben alreeds geruime tijd weduwnaar (zie noot 5),
zodat ik moet vrezen een mikpunt te zullen worden voor de spot van de zonen
van Israël, ...als ik dit meisje opneem in mijn huis!
18. Ik
stel dus voor dat U de verkiezing nogmaals overdoet, en dan zonder mij als
mededinger; ik zal dan wel naar buiten gaan.'
19. Maar
nu hief de priester bezwerend zijn handen tegen Jozef op en zei: 'Maar Jozef
toch! Zou je niet wat meer respect tonen voor God de Heer? ...Of weet je soms
niet meer wat God heeft gedaan met Dathan, met Korach en met Abiram? 20. De
Aarde spleet open en slokte hen allen op om hun weerspannigheid! Dacht je nu
echt dat Hij jou niet iets dergelijks zou kunnen aandoen?
21. Laat
mij je dan dit zeggen: nu je het teken des Heren onfeilbaar hebt zien
bevestigd worden, ...nu moet je de Heer beslist gehoorzamen! Hij is Almachtig
en Rechtvaardig en weerspannigen en afvalligen zal Hij steeds weten te
straffen!
22. Je
hebt alle reden om thuis heel bang te zijn, als je het er niet mee eens zou
willen zijn. Steeds zou je jezelf moeten afvragen of de Heer met jou en de
jouwen niet wellicht hetzelfde zou kunnen gaan doen als Hij met Dathan, met
Korach en met Abiram heeft gedaan.'
23. N u
sloeg Jozef de schrik om het hart, zodat hij dus tot de priester zei: 'Wilt U
dan alstublieft voor mij tot de Heer bidden dat Hij mij weer in Zijn genade aanneemt,
en dat Hij zich mijner ontfermt. ..En, geeft U mij de Maagd des Heren dan in
Godsnaam toch maar mee, zoals Hij kennelijk wil (zie noot 6).
24. Nu
ging de priester dus opnieuw de Tempel binnen, waar hij voor het
Allerheiligste voor Jozef bad. Maar de biddende priester kreeg van de Heer ten
antwoord:
25: 'Maak
jij die man, dien Ik Mij heb uitverkoren, toch niet zo báng! Want er is in héél
Israël geen rechtvaardiger man te vinden dan hij. ..zelfs op de hele wéreld
niet!. ..en óók niet voor Mijn Troon in de Hemel der Hemelen!
(zie noot
7).
26. Ga
jij nu maar naar buiten en geef dan de maagd, die Ikzelf heb opgevoed aan deze
rechtvaardigste van alle mannen op Aarde! ...,
27. De priester klopte zich nu op de borst en bad: '0
Heer, Almachtige God van Abraham, Izaak en Jacob, wees mij genadig als ik
tegen U gezondigd heb, want nu moet ik wel degelijk erkennen dat Gij Uw volk
wilt bezoeken!'
28. En opgestaan, ging hij naar buiten en gaf
hij het meisje in de N aam des Heren en met zijn zegen aan de angstige Jozef
over. ..
29.
waarbij hij tot hem zei: , Jozef, in de ogen des Heren ben jij een rechtvaardig
man; daarom heeft Hij jou uit duizenden uitverkoren!, ga dus in vrede, Amen.'
30. Nu
nam Jozef Maria tot zich en zei: 'De enig-heilige Wil van mijn God en mijn Heer
moet dus altijd geschieden! Heer, wat Gij geeft is immers altijd goed; ik neem
deze gave dan ook graag en gewillig aan uit Uw Hand! Maar Heer, zegen haar nu
voor mij, en mi j voor haar, opdat ik haar voor altijd waardig moge zijn in Uw
Ogen! Heer, Uw wil geschiede! Amen.'
31. Toen
Jozef zo tot de Heer gesproken had, voelde hij zich innerlijk gesterkt worden.
Hij verliet met Maria nu de Tempel en hij begeleidde haar naar Nazareths
grondgebied, waar hij haar zijn schamele woning binnenleidde.
32. Maar,
omdat hem nog veel werk te doen stond, bleef hij niet langer thuis dan strikt
nodig was en hij zei dus tegen Maria:
33.
'Maria, ik heb jou nu wel, in overeenstemming met Gods Wil uit de Tempel van
mijn Heer en God bij mij in huis genomen, maar ik kan nu onmogelijk zelf bij je
blijven om je te behoeden; ik moet je dus hier wel achterlaten, omdat ik weg
moet om een mij gegund bouwwerk gereed te maken. ..: dat huis op die plek, die
ik je onderweg heb aangewezen!
34. Maar
dat wil nog niet zeggen, dat je nu helemaal alléén thuis moet blijven! Ik heb
namelijk een familielid, een huisbewaarster, die vroom en eerlijk is. Zij zal
jou wel in het oog houden, evenals mijn jongste zoon. Gods genade en Zijn Zegen
zullen je dus niet alleen aan je lot overlaten!
35. Ik
zal zo vlug als maar enigszins mogelijk is met mijn vier andere zoons naar huis
terugkomen, ...en dan zal ik je leidsman zijn op de weg des Heren. Intussen
zal God de Heer dus Zelf over jou en mijn huis waken! Amen.'
2
Het nieuwe Tempelgordijn. Maria aan het gordijn
tewerkgesteld
In dien
tijd moest het Tempelgordijn vernieuwd worden. Het oude moest vervangen worden
omdat dat hier en daar al slijtplekken vertoonde.
2. De
priesters hadden met elkaar overlegd en besloten: Laat ons in de Tempel des
Heren een nieuw gordijn aanbrengen om het oude beschadigde te vervangen.
3. Zoals
er immers geschreven stond, zou de Heer vandaag of morgen wel eens kunnen
komen! Hoe zouden we het dan tegenover Hem kunnen verantwoorden, als Hij de
Tempel zo door ons verwaarloosd zou vinden?!
4. De
hogepriester vond dat maar een kortzichtig argument: alsof de Heer Zélf niet
weten zou, hoe het met de Tempelaangelegenheden gesteld is! Zijn Eigen
Heiligdom is immers in de Tempel gevestigd!
5. Hij
verordonneerde: toch moeten er van de stam David zeven maagdelijke meisjes
worden opgeroepen; wij zullen dan door het lot laten bepalen hoe het werk onder
hen verdeeld moet worden.
6. Zijn
dienaren gingen dus op zoek om uit de stam David die zeven maagden te
selecteren, maar de hogepriester vond daaruit ternauwernood zes meisjes acceptabel.
7. Hi j
herinnerde zich echter dat Maria, die pas enkele weken tevoren aan Jozef in
bewaring was gegeven, óók uit de stam van David was, hetgeen hij dus aanstonds
aan zijn dienaren deed weten.
8.
Onmiddellijk gingen er een paar dienaren op uit en zij lichtten Jozef in. Deze,
begeleid door de tempeldienaren, bracht toen Maria naar de Tempel terug.
9. Toen
de zeven maagden dan eindelijk in de voorhof verzameld waren, liet de
hogepriester ook niet lang meer op zich wachten. Hij kwam haar halen en bracht
ze de Tempel des Heren binnen, allen tegelijk.
10. Toen
zij dan in de Tempel des Heren bijeen waren, nam de hogepriester dadelijk het
woord en sprak:
11. Luistert, jonge dochters uit de stam van David, die overeenkomstig
Gods Wil heeft bepaald, dat het voorname werk aan de gordijnen, die het
Allerheiligste scheiden van de rest van de Tempel altijd voorbehouden moet
blijven aan maagden uit zijn stam.
12. Hij
heeft testamentair laten vastleggen dat de diverse werkzaamheden eraan door
het lot moeten worden toegewezen, en tenslotte ook nog dit: dat elk meisje een
aan haar toegevallen taak zo goed als ze maar enigszins kan dient te vervullen!
13.
Kijkt, daar voor jullie hangt het oude versleten gordijn, en hier, op deze
gouden tafel liggen de diverse materialen al klaar voor de bewerking.
14.
Jullie zien zeker wel dat het werk echt nodig is; laten we dus maar dadelijk
gaan loten, dan zal wel blijken, wie van jullie het gouddraad moet gaan
spinnen, wie het amiant*, (* Een soort asbest.) en wie de katoenen draden.
15.
Voorts zijn er nog zijden draden, hyacinth kleurige, scharlaken en echt
purperen. ,
16.
Schuchter en onder de indruk als zij waren, trokken de meisjes haar lootjes,
terwijl de hogepriester voor haar bad. Er werd volgens de voorschriften geloot
en op die manier werden de diverse taken verdeeld.
17. Aan
Maria, de dochter van Joachim en Anna, was door het lot het scharlaken toegevallen
en het zuivere purper.
18. De
maagd des Heren dankte God voor deze genadevolle taaktoedeling en voor de
inschakeling bij een zo eervolle opdracht te Zijner Ere. Zij nam de materialen
op en, door Jozef begeleid, ging zij ermee naar huis.
19. Daar
aangekomen, begon Maria terstond en welgemoed te werken. Jozef zei haar nog
ijverig door te werken, zegende haar vervolgens en spoedde zich snel weer
terug naar zijn huizenbouw.
20. Dit
alles heeft zich terzelfder tijd afgespeeld als waarin Zacharias, die toen in
de Tempel het rookoffer verzorgen moest, vanwege een kleine zonde van ongeloof
met stomheid werd geslagen. Daarom was er in zijn plaats een vervanger
aangesteld, onder wiens supervisie die toenmalige loting is gehouden.
21.
Maria, die zowel met Zacharias als met diens plaatsvervanger in
familierelatie stond, werd daardoor tot dubbel ijverig werken aangespoord: ze
wilde heel vlug, zo mogelijk als eerste met haar taak klaar zijn.
22. Maar
zij verdubbelde haar vlijt geenszins uit eerzucht; bij haar ging het er
uitsluitend om God een vreugde te bereiden door haar taak zo goed en zo vlug mogelijk
af te maken.
23. Zij
begon eerst aan het scharlaken; dat moest met grote oplettendheid worden gesponnen,
om de draad zo gelijk mogelijk op dikte te krijgen.
24. Maria
nu spon het scharlaken met grote vaardigheid; zelfs zo bekwaam deed zij dat,
dat iedereen, die bij Jozef over de vloer kwam hogelijk verbaasd was over die
werkelijk uitzonderlijke aanleg van Maria.
25. In
slechts drie dagen was Maria al met het scharlaken klaar, waarna ze direct
aan het purper begon. Maar, omdat ze dat telkens moest bevochtigen, moest ze
tijdens het werk vaak met de kruik naar buiten om water te gaan halen.
3
Aankondiging van de geboorte des Heren door een engel.
Maria's nederige overgave
Toen
Maria nu op een vrijdagmorgen weer eens met de kruik naar buiten ging om water
te halen, hoorde zij plotseling een stem, die haar als volgt aansprak:
2. 'Wees
gegroet, 'Gij vol van genade des Heren. De Heer is met U. Gij zijt de Gezegende
onder alle vrouwen. ,
3. Maria
schrok hevig van die stem; zij begreep niet waar die vandaan kwam. Snel keek ze
naar links en naar rechts, maar ze kon niemand ontdekken, die gesproken kon
hebben. ..(zie noot 8).
4. Hierdoor werd ze nog angstiger, pakte ijlings de reeds gevulde kruik
en rende terug, naar huis en naar binnen. 5. Bevend van schrik kwam zij daar
aan, zette eerst de waterkruik op z'n plaats, nam vervolgens het purper weer
ter hand, ging op het spinstoeltje zitten en begon toen ijverig verder te spinnen.
6. Ze was echter maar nauwelijks weer op dreef, of zie,
daar stond de Engel des Heren voor het nijvere meisje en zei:
7. 'Wees
maar niet bang, Maria, want je hebt voor het aanschijn des Heren grenzeloos
grote genade gevonden. Je moet namelijk weten dat je zwanger zult worden van
het Woord Gods!'
8. Toen
Maria dit gehoord had, trachtte zij zich op de betekenis van deze \Voorden te
bezinnen, maar ze kon de zin ervan niet begrijpen. Ze zei dus tegen de Engel:
9. 'Hoe
zou dat dan wel moeten gebeuren, ik ben immers niet eens getrouwd? Hoe zou ik
dan zwanger kunnen worden zoals andere vrouwen, die wel getrouwd zijn en die
kinderen baren? Ik heb niet eens kennis gemaakt met een man, die met mij zou
willen trouwen! ..., (zie noot 9).
10. Nu
sprak de Engel opnieuw tot Maria: 'Luister uitverkorene maagd van God! Zó zal
het niet gebeuren, maar de Kracht des Heren zal je overschaduwen!
11.
Daarom zal het Heilige dat uit je geboren zal worden dan ook de "Zoon des
Allerhoogsten" worden genoemd!
12. Bij
Zijn geboorte moet je Hem de naam Jezus geven, want Hij zal zijn Volk verlossen
van al zijn zonden, van het vonnis en van de eeuwige dood.' (zie noot 10).
13. Maria
viel echter voor de Engel op haar knieën en ze zei: 'Omdat ik des Heren
dienstmaagd ben, geschiede mij naar Zijn Wil, overeenkomstig hetgeen U gezegd
hebt!' Toen verdween de engel en Maria ging weer aan het werk.
4
Maria 's kinderlijk-onschuldig gesprek met God, en het
antwoord van boven
Toen de
Engel nu verdwenen was, loofde en prees Maria God de Heer, terwijl ze bij
zichzelve sprak:
2. O,
maar wat ben ik dan toch wel voor U, o Heer, dat U mij een dergelijke grote
genade wilt bewijzen?!
3. Ik zal
dus zwanger worden zonder ooit een man bij mij te hebben gehad; ik weet
trouwens niet eens in hoeverre een man anders is dan ikzelf ben!
4. En,
weet ik dan eigenlijk wel precies wat het betekent: zwanger te zijn? ° Heer, U
weet dat ik het niet weet, zelfs dat niet.
5. En zou
ik dan wel weten wat het betekent als men zegt 'dat een vrouw baart'? ° Heer,
genade alstublieft, ik ben pas een meisje van veertien, en ik weet over die
dingen alleen maar wat van horen zeggen; feitelijk weet ik immers niets!
6. Ach,
hoe zal het mij arme stumper dan vergaan, als ik zwanger zal zijn, terwijl ik
niet eens weet wat zo'n toestand allemaal inhoudt?
7. Wat
zal vader Jozef wel zeggen, als ik hem vertel, of als hij zelf bemerkt, dat ik
zwanger zou kunnen zijn?
8. Iets
ergs kan trouwens zwanger ook niet zijn, en zeker niet als een maagd door de
Heer Zelf daartoe wordt uitverkoren, zoals indertijd ook Sara.
9. Ik heb
immers vaak genoeg in de Tempel gehoord hoe blij vrouwen zijn om hun zwangerschap.
10. Het
zwanger-zijn moet dus wel iets heel goeds zijn, iets dat gelukkig maakt, ik zal
dus vast en zeker ook wel blij zijn, als het mij door God vergund wordt zwanger
te zijn.
11. Maar
wanneer zal het gebeuren, o wanneer, en hoe? Of zou het al gebeurd zijn? Ben
ik nu al zwanger, of moet ik het nog worden?
12. O
Heer, Gij eeuwig Heilige van Israël, geef mij, Uw arme maagd, toch alstublieft
een teken als het gebeuren gaat, dan zal ik U tenminste kunnen loven en prijzen.
13. Toen
zij deze woorden vormde, voelde Maria zich zachtjes gestreeld door een lichte
ademtocht, terwijl een uiterst tedere Stem zachtjes tot haar sprak: (zie noot
11)
14.
Maria, maak je geen onnodige zorgen; je hebt ontvangen, en de Heer is met je.
Ga maar weer rustig aan je werk en maak het af, want zoiets zal er in de
toekomst voor de Tempel nooit meer gemaakt worden.
15. Nu
viel Maria op haar knieën, bad tot God en loofde en prees Hem voor deze zo
bijzondere Genade. En na aldus haar Heer te hebben geprezen, stond zij op en
nam ze haar werk opnieuw ter hand.
5
Afdracht door Maria van haar voltooide Tempelwerkstuk.
Maria 's reis naar haar nicht Elizabeth
Binnen
enkele dagen kwam Maria nu ook met het purperdraad klaar, schikte het (in
strengen), en legde vervolgens het scharlaken bij het purper.
2. Toen
dankte zij God voor de genade, dat Hij haar in staat had gesteld om haar taak
zo goed te voltooien, wikkelde vervolgens het spinsel in zuiver linnen, en ging
ermee op weg naar Jeruzalem.
3. Tot
aan de bouwplaats, waar Jozef aan het werk was liep ze alleen, maar van daar
af begeleidde Jozef haar weer naar Jeruzalem en naar de Tempel.
4. Daar
aangekomen, leverde zij haar werk zo vlug mogelijk aan de hogepriester af.
5. Deze
monsterde het scharlaken en het purperdraad nauwkeurig en bevond het
werkelijk uitmuntend, zodat hij Maria vol lof verwelkomde met de volgende
woorden:
6.
'Maria, een dergelijke aanleg kan je niet zonder meer van nature eigen zijn;
het is de Heer, Die hier de Hand in heeft gehad!
7. Daarom
heeft God je verheven; je bent de Gezegende onder alle vrouwen van deze Aarde
door God de Heer, want jij bent de eerste, die haar taak voor de Heer in de
Tempel hebt afgeleverd!' (zie noot 12).
8. Maria,
het hart vervuld van deemoed en vreugde, sprak tot de hogepriester:
9.
'Eerwaarde dienaar des Heren in Diens Heiligdom, U moet mij niet zozeer loven
en boven de anderen verheffen; want deze prestatie is niet zozeer de mijne als
uitsluitend die van de Heer , Die mijn hand geleid heeft!
10.
Daarom zij Hem alléén alle roem, lof en eer; Hem zij mijn liefde en mijn
aanbidding zonder onderbreking, Hem alleen!'
11. Nu
zei de hogepriester: Amen, Maria, zuivere dienstmaagd des Heren, dat heb je
voor de Heer prachtig gezegd! Je kunt nu weer tevreden naar huis gaan; de Heer
zij met je!'
12. Dus
stond Maria nu op en ze vertrok met Jozef, terug naar diens bouwplaats. Daar
nam zij een kleine maaltijd tot zich, bestaande uit brood, melk en water.
..(zie noot 13).
13. Nu
woonde er, zowat een halve dagreis van die bouwplaats vandaan, aan de overzijde
van een klein gebergte, een nicht van Maria, Elizabeth genaamd, die zij graag
wilde bezoeken, en ze vroeg Jozef dus toestemming daarvoor (zie noot 14).
14. Jozef
stond haar dat maar al te graag toe, en hij gaf haar te dien einde zijn oudste
zoon als gids mee, die zóver met haar moest meegaan, totdat zij het huis van
Elizabeth kon zien.
6
Wonderlijke ontvangst van Maria bij Elizabeth. Deemoed en
wijsheid van
Maria. Een evangelie voor vrouwen..
Maria 's
terugkeer naar Jozef
Toen zij
was aangekomen bij het huis van Elizabeth, klopte Maria vlug maar ook schuchter
op de deur, zoals bij de joden gebruikelijk was.
2. Maar toen Elizabeth dat zachte
geklop hoorde, dacht ze: wie kan daar nu zo ongewoon zachtjes kloppen?
3. 't Zal
wel weer een kind van de buren zijn. Want mijn man kan het niet zijn; die zit
in de Tempel nog de verlossing af te wachten van de stomheid, die hem als straf
is opgelegd.
4. Dit
werk hier is te belangrijk dan dat ik dat terwille van een ondeugend kind zou
moeten onderbreken!
5. Nee
hoor, dát doe ik niet! Het is tenslotte werk voor de Tempel, dat vóór alles
gaat! Dat kind wil mij vast alleen maar een beetje plagen, zoals gewoonlijk!
6. Laat
ik maar liever flink blijven doorwerken, en dat kind maar mooi laten kloppen.
..
7. Maar
nu klopte Maria nóg een keer, en nu begon het kindje in Elizabeth 's schoot te
trappelen van vreugde, en zijn moeder hoorde een fijn stemmetje, vanuit de
streek wáár het kindje trappelde, en dat stemmetje zei.: (zie noot 15).
8. 'Ga
moeder, ga vlug, want de moeder van mijn en uw Héér, van mijn en uw God, staat
aan de deur te kloppen! Zij komt op familiebezoek!'
9. Toen
Elizabeth dat hoorde gooide ze haar werk neer en rende naar de deur om Maria
open te doen.
10. Zij
zegende haar eerst -zoals gebruikelijk was -en sloot haar dan in haar armen
met de woorden:
11. 'O
Maria, jij bevoorrechte onder alle vrouwen, jij bent de Gezegende onder alle
vrouwen en gezegend is de Vrucht van je schoot. .~.
12. O
Maria, jij reine maagd van God, waaraan verdien ik deze grote genade, dat de
moeder van mijn Heer en mijn God mij bezoekt?!'
13. Maria
begreep echter niets van al die ongewone taal; ze zei tegen Elizabeth:
14.
'Lieve nicht, ik kom je maar gewoon een bezoek brengen..; heb je het over mij?
Daar begrijp ik helemaal niets van! Ben ik dan werkelijk al zwanger, nu jij mij
moeder noemt?'
15.
Elizabeth antwoordde Maria met: 'Weet je, toen jij voor de tweede maal klopte,
trappelde terstond het kindje dat ik onder mijn hart draag, van vreugde; het
groette jou al bij voorbaat in mijn binnenste!'
16. Nu
bezon Maria zich en bedacht wat de Engel Gabriël haar had gezegd, overigens
zonder het ook nu nog te begrijpen. Ze zei:
17. 'O
grote God van Abraham, Izaak en Jacob, wat hebt U toch aan mij gedaan? Wat kan
ik dan wel zijn, dat alle geslachten der Aarde mij zalig moeten prijzen?' (zie
noot 16).
18. Maar
nu zei Elizabeth: 'O Maria, uitverkorene van God, kom nu toch eindelijk eens
binnen, en kom eerst wat op je verhaal, dan kunnen we daarna verder praten
en samen God loven en prijzen, zo goed we maar kunnen!'
19. Nu
volgde Maria Elizabeth naar binnen, at en dronk wat om zich te sterken en kwam
tenslotte in een opgewekte stemming.
20. Nu
vroeg Elizabeth Maria honderduit over alles wat ze in de Tempel had meegemaakt
als pleegkind des Heren, en hoe dat alles bij haar was overgekomen...
21. Maar
M aria sprak: 'Lieve nicht, jij bent toch immers ook een door de Heer bijzonder
gezegende! Je zult me vast wel begrijpen als ik je zeg van mening te zijn dat
wij vrouwen er niet verstandig aan zouden doen als we zaken zouden willen
doorpraten, die door God zijn vóórbehouden aan de zonen van Aäron; naar mijn
overtuiging zijn wij daartoe niet eens in stáát!
22. Het
lijkt mij, dat wij de goddelijke dingen moeten overlaten aan God Zelf, en aan
degenen, die Hij daartoe heeft aangesteld; wij moeten daar niet over
inzitten! ,
23. Als wij God maar boven alles beminnen en
ons aan Zijn geboden houden, dan leven wij geheelovereenkomstig onze staat;
wat daarbuiten valt behoort tot de verantwoordelijkheid van die mannen, die de
Heer daartoe roept en uitverkiest!
24. Ik
wil maar zeggen, lieve nicht, zo hoort het! Laat mij dus nu maar niet uit de
Tempel klappen, daar wordt het immers niets beter of slechter door! (zie noot
17). Zodra de Heer Zelf de tijd rijp acht, zal Hij de Tempel zeker straffen en
zuiveren!'
25. In
deze woorden erkende Elizabeth de diepe deemoed en nederigheid van Maria, en ze
zei nu spontaan tegen haar:
26. ' Ja,
jij bent inderdaad vervuld van Gods genade! Met zo 'n buitengewone schroomvalligheid
moet je bij God wel Diens hoogste genade ten deel vallen !
27. Want
zoals jij spreekt, kan alleen de zuivere onschuld zelf spreken! En wie zo leeft
als jij, die leeft heel zeker in gerechtigheid voor God en voor de wereld!'
28. Maar
Maria antwoordde: 'Rechtvaardig leven we niet uit onszelf; het komt van de
Heer, en het is genade !
29. Wie
meent rechtvaardig te leven uit zichzelf, die leeft zeker allerminst gerecht
voor God; maar wie zijn te kort schieten steeds tegenover God bekent, hij is het,
die voor God gerechtvaardigd leeft !
30. Maar
hoe ikzelf leef. .., ik weet het niet! ...: mijn leven is een en al genade!
Daardoor kan ik ook niet anders dan de Heer voortdurend liefhebben, loven en
prijzen met al mijn krachten! En, als jouw leven dus net is als het mijne, dan
doe je net zo; de Heer zal daarin dan meer behagen scheppen, dan wanneer wij
alsmaar met elkaar over het tempelgebeuren zouden babbelen!'
31.
Elizabeth bemerkte zeer goed, dat er een goddelijke Geest van Maria
uitstraalde, haar nieuwsgierigheid naar het tempelgebeuren gaf ze op, en zij
gaf zich verder helemaal over aan Gods Wil, terwijl zij Hem loofde en
verheerlijkte 32. In deze onderlinge verstandhouding bleef Maria nog drie
volle maanden bij Elizabeth, en zij hielp haar gedienstig bij alle
huishoudelijke werkzaamheden.
33.
Inmiddels had Jozef ook zijn bouw voltooid en was hij met zijn zoons naar huis
teruggekeerd, waar hij nu het door hem gehuurde stukje grond bewerkte.
34. Maar
op een avond zei hij tegen zijn oudste zoon: ' Joël, ik zou graag willen, dat
je voor morgenochtend mijn lastdier rijklaar maakt, want ik moet Maria gaan
halen.
35. Dat
kind is nu al drie maanden van huis, en ik weet niet hoe het daar met haar
gaat!
36. Want
al is zij dan bij de vrouw van die met stomheid geslagen priester, toch weet
je maar nooit of zelfs dat huis is gevrijwaard tegen alle bekoringen van hem,
die zelfs Eva wist te verleiden!
37. Ik
wil daar dus morgen heengaan en het meisje terughalen, opdat Israëls zonen
niet te eniger tijd kwaad van mij zullen spreken, en opdat de Heer mij niet zal
behoeven te straffen omdat ik voor haar niet zorgvuldig ben geweest.’
38. Joël
ging dus doen wat Jozef hem had opgedragen, maar hij was daar nauwelijks mee
klaar, of Maria stond al op het erf, groette Jozef, en vroeg hem om weer in
zijn gezin te mogen worden opgenomen.
39.
Jozef, door dit zo plotselinge verschijnen van Maria volledig verrast, vroeg
meteen: 'Ben jij het wel, ontrouwe huisgenote?!'
40. Maria
sprak: ' Ja, ik ben het; maar ontrouw ben ik niet, want ik was allang, en
graag, weer teruggeweest, als ik maar alleen over dat beboste gebergte zou
hebben gedurfd, maar dat durfde ik niet! En U. ..zond ook niemand om mij te
halen! Ik moest dus wel zo lang wegblijven!
41.
Gelukkig kwamen er vandaag drie Levieten bij de vrouw van Zacharias op bezoek;
die hebben mij toen zij naar Jeruzalem teruggingen meegenomen. Zij brachten me
tot aan de grens van Uw grond, zegenden mij en Uw gezin, en trokken verder,
waarna ik naar U ben teruggerend, lieve vader Jozef. ' (zie noot 18).
42. En,
hoewel Jozef Maria nog graag wat zou hebben willen uitfoeteren vanwege dat
lange uitblijven, kon hij dat toch niet over zijn hart verkrijgen. Ten eerste
had Maria's stem zijn gevoelige hart daartoe te zeer ontroerd, en op de tweede
plaats moest hij eigenlijk zelf schuld bekennen, omdat hij Maria niet eerder
door een bode had laten halen!
43. Hij
liet haar dus bij hem komen om haar te zegenen, en nu vloog het meisje op hem
af om hem te liefkozen, zoals alle onschuldige kinderen dat bij hun ouders en
bij andere weldoeners plegen te doen.
44. Dit
nu ontroerde Jozef hevig, en, van edele vreugde vervuld, zei hij: 'Weet je,
ik ben arm en al bejaard, maar jouw kinderlijke liefde doet mij mijn armoede
en leeftijd vergeten! De Heer heeft mij jou gegeven om mij daarmee een groot
plezier te doen! En ik ben blij dat ik nog kan werken om jou, mijn kind, een
goed stuk brood te kunnen geven!'
45.
Terwijl hij dit zei, liepen de oude man de tranen over de wangen. Maar Maria
droogde die handig af, en zij dankte God, dat Hij haar zo'n goede pleegvader
had gegeven...
46. Het
was Jozef op dat moment als hoorde hij psalmen zingen voor zijn huis.
7
Jozefs vermoedens en zijn profetie. Maria's troost.
Gezegend avondbrood.
Maria's zwangerschap wordt duidelijk
Vervuld
van verheven vermoedens, zei Jozef tot Maria: 'Kind van den Heer, in jou is
aan mijn huis veel vreugde geschonken; mijn ziel is vervuld van hóge verwachtingen!
2. Maar
ook weet ik, dat de Heer degenen die Hij liefheeft pijnlijk pleegt te treffen;
laten wij Hem daarom steeds vragen, dat Hij voor ons steeds genadig moge zijn
en barmhartig!
3. Het is
zelfs mogelijk dat de Heer door jou en mij de oude vermolmde Ark van het
Verbond vernieuwd zou willen zien!
4. Maar,
als zoiets inderdaad op handen zou zijn. ..: wee dan jou en mij! Dan zullen wij
nog bijzonder zwáár werk te verzetten krijgen! Maar laten we het hier voorlopig
maar bij laten!
5. Kome
wat komen moet; tegenhouden kunnen wij het toch niet. Maar als het komt, dan
zullen we erdoor, als door een machtige Hand, gegrepen worden, en sidderen
zullen we voor de Wil van Hem, Die de grondvesten der Aarde bevestigd heeft!'
6. Maria,
die van dit alles helemaal niets begreep, trachtte de er zeer bezorgd
uitziende Jozef te troosten en zei:
7. 'Lieve
vader Jozef, nu moet U niet treurig worden om wat de Heer met ons wil; we weten
toch immers dat Hij met Zijn kinderen steeds het beste voorheeft! Als Hij
altijd al was met degenen die Hem liefhebben. ..zoals Hij het was met Abraham,
met Izaak en Jacob, en met ons tot nu toe, wat zou ons dan helemaal aan leed en
aan naars kunnen overkomen?!'
8. Door deze troostwoorden gerustgesteld, dankte Jozef de
Heer in zijn hart zo goed hij maar kon, omdat Hij hem in Maria zo'n lieve
troostengel had gegeven, waarna hij besloot met te zeggen:
9.
'Kinderen, de avond is al ver gevorderd; laten we dus de lofzang zingen, en
dan een gezegende avondboterham eten en naar bed gaan.'
10. Dit
deden ze. Maria ging vlug brood halen en Jozef deelde het uit; wel was het
hoogst verwonderlijk dat dit brood ditmaal zo bijzonder fijn smaakte!
11. Het
commentaar van Jozef was: ' Alle lof aan de Heer; wat Hij zegent, dat smaakt
steeds opperbest!'
12. En op
uiterst lieflijke en wijze toon voegde Maria daar aan toe: 'Ziet U nu wel,
lieve vader, dat U voor de bezoekingen des Heren geen vrees hoeft te koesteren:
ze zijn tevens Zijn bijzonder kostelijke zegeningen!'
13. En nu
Jozef weer: ' Ja, ja, brave dochter des Heren, je hebt gelijk! AI wat de Heer
mij zal willen opleggen zal ik geduldig verdragen, want al te zwaar zal Hij
Zijn last voor mij niet maken en Zijn juk zal ook niet te hard voor mij zijn;
...Hij is immers een Vader vol van Goedheid en Erbarmen, zelfs in Zijn
IJverzucht! Laat Zijn Heilige Wil dus maar altijd geschieden!'
14.
Hierna ging de vrome familie ter ruste en de volgende dagen werden besteed aan
huiselijke werkjes.
15. Dag
na dag werd Maria zwaarder. Zelf merkte zij dat maar al te goed, en zij
probeerde dan ook haar zwangerschap voor Jozef en diens zonen zo goed mogelijk
te verbergen.
16. Maar
na verloop van twee maanden hielp haar dat verbergen niet meer. Jozef kreeg
argwaan en in het geheim overlegde hij met een van zijn vrienden te Nazareth
over wat er met Maria toch wel voor bijzonders aan de hand zou kunnen zijn.
8
De mening van de dokter. Jozef ondervraagt Maria.
Maria's verklaring
Die
vriend van Jozef nu was een deskundige, want hij was arts, bekend met de
krachten van de kruiden, en bij moeilijke bevallingen stond hij niet zelden de
kraamvrouwen terzijde.
2. Hij
ging met Jozef mee naar huis en observeerde Maria heimelijk. Daarna zei hij
tegen Jozef:
3.
'Luister broeder van Abraham, Izaak en Jacob; een vreselijk onheil heeft je
huis getroffen! Je moet namelijk weten dat dit meisje zwanger is en in
vergevorderde staat!
4. Maar,
je hebt er zelf mede schuld aan! Zes maanden aan één stuk was je voor je
bouwopdracht van huis! En wie heeft er dan intussen op dat meisje moeten passen?'
5. Jozef antwoordde hem: 'Beste man, van al die tijd was
Maria nauwelijks drie weken aan één stuk thuis, en dat dan nog in het begin van
de tijd dat ze bij mij is komen inwonen. Daarna was ze drie volle maanden bij
haar nicht Elizabeth.
6.
Sedertdien zijn er nu weer twee maanden voorbijgegaan, waarin ze onafgebroken
onder mijn hoede was, en ik heb nooit gemerkt dat er iemand bij haar was, noch
openlijk, noch ook in het geheim!
7.
Trouwens ook tijdens mijn afwezigheid is ze in goede handen geweest; en mijn
zoon, die haar naar Elizabeth heeft gebracht, heeft mij tevoren de meest dure
eed gezworen, dat hij tenzij in geval van nood -heel de weg lang, zelfs haar
kleed niet ook maar zou aanraken!
8. Wat
mijn huishouden betreft weet ik dus met grote zekerheid dat Maria beslist
rein gebleven is, maar, of dat ook het geval is geweest in het huis van Zacharias,
dat is een heel andere vraag!
9. Of zou
haar in de Tempel iets kunnen zijn overkomen, door de een of andere
tempeldienaar misschien! De Heer beware mij ervoor dat ik dat serieus mogelijk
zou achten! Zoiets zou de Heer allang aan het licht hebben gebracht, door
middel van de niet te misleiden wijsheid van de hogepriester!
10. Maar
ik weet al wat ik zal doen om op het spoor van de waarheid te komen! Bedankt
beste vriend en ga in vrede! Dan zal ik mijn gezin eens duchtig aan de tand
voelen!'
11.
Jozefs vriend liet zich nu niet langer ophouden en vertrok. Jozef wendde zich
dus dadelijk tot Maria en zei:
12. 'Kind, hoe zal ik mijn hoofd nog
ooit tot God kunnen opheffen? Wat moet ik nu toch wel van je denken?
13. Heb
ik je dan niet als een reine maagd uit de Tempel tot mij genomen? Heb ik je dan
niet trouw met mijn dagelijks gebed willen behoeden met de hulp van de trouwe
leden van mijn gezin?!
14. Ik
bezweer je me te zeggen wie het is, die het gewaagd heeft mij te bedriegen; die
zich zo schandelijk heeft vergrepen aan mij, die een zoon van David ben; en aan
jou ook, die toch ook uit het Huis van David stamt!
15. Wie
heeft jou, een aan de Heer gewijde maagd, verleid en te schande gemaakt? Wie
heeft het bestaan om jouw zo bijzonder zuivere inborst zó te vertroebelen, dat
hij een tweede Eva van jou heeft gemaakt? !
16. Want
ja, nu herhaalt zich de oude geschiedenis van Adam aan mij persoonlijk; het
lijkt wel of je, net als Eva, door een slang betoverd bent!
17. Geef
dus antwoord op mijn vraag! Maar pas goed op je woorden want het zal je niet
gelukken mij te bedriegen!' En, overmand door verdriet en ergernis, wierp Jozef
zich op een zak met as en huilde !
18. Maar
Maria kon van schrik en verdriet geen woord uitbrengen; ze begon hevig te
huilen en te snikken en ze beefde van angst.
19. Nu
kwam Jozef weer overeind en met een wat kalmere stem zei hij tegen Maria:
20. 'Kind
van God, dat Hij nota bene Zelf onder Zijn hoede heeft genomen, waarom heb je
mij dit aangedaan? Waarom heb je je zo vergooid en je God zo vergeten?!
21. Hoe
heb jij, die in het Allerheiligste bent opgevoed, zoiets kunnen doen?! Jij,
die als uit de handen van engelen bent gevoed, en die die stralende heilige
dienaren van God als het ware steeds tot speelmakkers had?! Spreek toch en
houd je tegenover mij niet langer van de domme!'
22. Nu
vermande Maria zich en zei: 'Vader Jozef, Uw strenge rechtvaardigheid moge
terecht zijn, toch zeg ik u: Zowaar er een God bestaat, zo waar ook ben ik rein
en onschuldig, en tot op dit ogenblik heb ik mij aan geen man ooit gegeven!'
23. Nu
vroeg Jozef dus: 'Vanwaar kan dan datgene zijn, dat je onder je hart draagt?'
24. Maria
nu weer: ' Ach, ik ben nog maar een kind en ik ken Gods Geheimen niet! Maar als
U luisteren wilt, zal ik U zeggen wat mij is overkomen! Maar, dat is dan ook
even wáár, als het feit dat er een rechtvaardige God over ons heerst!'
9
Maria ’s verhaal over de heilige en geheimzinnige gebeurtenissen. Jozefs
angst en zijn zorg; zijn besluit om Maria weg te sturen. Wenk van de Heer aan
Jozef in een droom. Maria blijft in Jozefs huis
Nu
vertelde Maria aan Jozef wat haar was overkomen toen zij nog aan het
purperspinsel werkte. Zij besloot haar verhaal met deze plechtige verzekering.
2.
'Daarom Vader zeg ik het nogmaals: Zowaar de Heer van Hemel en Aarde leeft, zo
waarlijk ben ik rein en weet ik van geen man iets af! Maar evenmin weet ik iets
af van het geheim Gods, dat ik nu, tot mijn eigen groot verdriet onder het hart
moet dragen!'
3.
Vreselijk geschrokken, en als met stomheid geslagen stond Jozef daar nu voor
Maria: Maria 's woorden drongen diep door in zijn van kommer vervulde ziel;
zijn heimelijke vermoedens bleken dus inderdaad bevestigd!
4.
Piekerend over wat hem nu te doen stond, dacht hij bij zichzelf:
5. Als ik
haar -voor het oog van de wereld onweerlegbare zonde zou negeren, alsof ik
daarin geen kwaad meer zou zien, zal ik ongetwijfeld voor een schender van de
Wet worden gehouden, en de daarop staande straf zou ik beslist niet kunnen
ontgaan. ..
6. Maar
als ik - tegen mijn rotsvaste overtuiging in - haar als een ordinaire zondares
bij Israëls zonen zou gaan aangeven, terwijl wat zij onder het hart draagt -en
daarin was zij niet mis te verstaan! -nota bene van een engel is. ..,
7. dan
zal ik door God de Heer worden beoordeeld als iemand, die onschuldig bloed
uitlevert aan de doodstraf!
8. Wat
kan ik dus met haar beginnen? Moet ik haar stilletjes verlaten, dat wil zeggen
kan ik haar heimelijk verwijderen uit mijn huis (zie noot 19), en haar ergens
in de buurt van de Griekse enclave/grens (zie noot 20) in het gebergte
verstoppen? Of zou ik het moeten zien uit te houden tot de dag des Heren,
waarop Hij mij zelf dan wel zal zeggen, wat ik moet doen.
9. Maar
stel dat er morgen of overmorgen iemand uit Jeruzalem bij mij komt die Maria
zou herkennen, wat dan? Ja, het zal wel het beste zijn dat ik haar in het
geheim doe verdwijnen, zonder dat -buiten mijn kinderen uiteraard iemand anders
er iets van te weten komt!
10.
Mettertijd zal de Heer haar onschuld zeker doen blijken, dan zal alles weer
veilig in orde zijn ; ja, zo moet het dan maar, in de Naam des Heren!
11. Jozef
deelde dit nu heimelijk aan Maria mee, en zij beloofde zich te zullen
schikken in dit goed bedoelde besluit van Jozef, waarna zij, het was inmiddels
laat geworden, naar bed ging.
12.
Jozef, moe van het vele gepieker, viel eveneens in een sluimer. ..en zie, nu
verscheen hem een Engel des Heren in een droom, die tot hem sprak:
13. '
Jozef, voor Maria, die des Heren zuiverste maagd is, hoef je niet in angst te
zitten! Want wat zij onder het hart draagt, is verwekt door de Heilige Geest
Gods; en bij Zijn geboorte moet je Hem de naam Jezus geven!'
14. Op
ditzelfde moment werd Jozef uit zijn slaap gewekt en hij prees de Heer, Die hem
zozeer had begenadigd.
15.
Inmiddels was het morgen geworden en kwam Maria reisklaar naar Jozef toe in de
veronderstelling dat het tijd was om te vertrekken.
16. Maar Jozef
omhelsde het kind nu innig en zei tegen haar: 'Maria, jij bent zo zuiver! Je
mag toch bij mij blijven; de Heer heeft mij namelijk zojuist over jou een
machtig getuigenis gegeven, want wat uit jou geboren gaat worden moet "
Jezus" worden genoemd!'
17.
Aanstonds begreep Maria nu dat de Heer met Jozef had gesproken, omdat zij
dezelfde naam hoorde noemen, die de Engel haar had opgegeven, terwijl zij
daarvan nog niets aan Jozef had verteld !
18. Van
nu af behoedde Jozef het meisje met grote zorgvuldigheid; hij liet het haar
aan niets ontbreken dat zij in haar toestand nodig had!
10
De Romeinse volkstelling. Jozef is verhinderd aanwezig te
zijn bij het volksberaad te Jeruzalem.
Annas de verrader
Twee
weken na deze gebeurtenis werd er te Jeruzalem een breed overleg gehouden. Men
had namelijk van enkele te Jeruzalem woonachtige Romeinen vernomen, dat de
keizer van plan zou zijn het gehele joodse volk te laten tellen en registreren.
2. Dit
bericht had bij de joden veel onrust veroorzaakt, omdat het hun verboden was
mensen als nummers te tellen (zie noot 21).
3. Om een
en ander te bespreken belegde de hogepriester een grote vergadering, waar alle
oudsten en alle beoefenaren van kunsten en wetenschappen, waartoe Jozef ook
gerekend werd, moesten verschijnen (zie noot 22).
4. Maar
Jozef, die bouwhout nodig had, had toen juist een zoektocht ondernomen in de
bergbossen en was daartoe een aantal dagen van huis.
5. De
bode uit Jeruzalem, die Jozef had willen bezoeken om hem voor die grote
vergadering uit te nodigen, trof Jozef niet thuis. Hij gaf daarom aan een van
de oudere zonen van Jozef te verstaan dat deze, zo gauw Jozef thuis zou komen,
hem een en ander zonder verwijl en als zijnde zeer dringend moest mededelen.
6. Jozef
kwam de volgende ochtend al thuis en zijn zoon Joses stelde hem direct op de
hoogte van het bericht uit Jeruzalem.
7. Maar
Jozef zei tegen hem: 'Vijf dagen heb ik nu in het gebergte rondgesjouwd en ik
ben verschrikkelijk moe. Als ik mijn voeten niet eerst een paar dagen rust gun
dan zullen ze mij beslist niet veellanger meer kunnen dragen. En dat noopt mij
om ditmaal geen gehoor te geven aan die oproep uit Jeruzalem.
8.
Overigens helpt die hele vergadering toch geen zier, want de machtige Romeinse
keizer, die nu ook al in het land der Scythen zijn scepter zwaait, zal
nauwelijks notitie nemen van ons beraad; wij zullen toch moeten doen wat hij
wil! ...Dus blijf ik nu maar fijn thuis.'
9. Maar
drie dagen later kwam er uit Jeruzalem een zekere Annas, een van de
vooraanstaande schriftgeleerden, om Jozef aan de tand te voelen (zie noot 23)
...:
10.
'Jozef, je bent toch kunstbeoefenaar en kenner van de Schrift en uit de stam
van David. ..Ik moet je vragen: waarom ben je niet naar de vergadering
gekomen?
11. Jozef
gaf hem ten antwoord: 'Weet U, ik was vijf dagen achtereen op bergtocht en
wist van die oproep niets af. ..
12. Toen
ik thuiskwam was ik te moe en te zwak om onverwijld naar Jeruzalem te kunnen
komen. Bovendien had ik - nog afgezien daarvan -al direct begrepen dat heel die
grote vergadering weinig of geen nut zou kunnen hebben.’
13.
Terwijl Jozef aan het woord was keek Annas rond en ontdekte ongelukkigerwijs
het hoogzwangere meisje.
14.
Stomverbaasd verliet hij het huis en haastte zich met de grootste spoed naaf
Jeruzalem.
15. Toen
hij daar buiten adem aankwam ijlde hi j naar de hogepriester, en sprak tot
hem
16.
'Luister Eerwaarde; dan hoeft u mij niet andermaal te vragen, waarom de zoon
van David niet ter vergadering is verschenen: ik heb in zijn huis onwaarschijnlijke
gruwelen ontdekt! ...
17. Die
Jozef namelijk, die van God en van U een vertrouwensvotum ontving doordat U
hem de
.maagd
des Heren toevertrouwde, heeft zich verschrikkelijk misdragen tegen God en
tegen U. ,
18. Deze
mededeling had de hogepriester hevig doen schrikken; afgebeten en bits vroeg
hij Annas: 'Hoe zit dat dan? Spreek de waarheid, en volledig, of anders ben
jijzelf vandaag nog een man des doods! ...,"
19. Annas
nu weer: 'Hij heeft zich op schandalige wijze vergrepen aan de maagd Maria die
hij, volgens Gods Wil uit deze Tempel onder zijn hoede heeft gekregen! ...Haar
vergevorderde staat van zwangerschap lijkt mij daarvan een levend getuigenis!'
20. Maar
de hogepriester verbeterde hem: 'Neen. .., het is volledig uitgesloten dat
Jozef dat gedaan zou hebben...: Of geeft God-zelf soms ook al valse getuigenissen?
! ,
21. Maar
Annas sprak: 'Zendt U er dan Uw meest vertrouwde dienaren maar heen, dan zullen
die U er wel van overtuigen dat de maagd onmiskenbaar hoogzwanger is! En, als
dat niet waar zou zijn, dan mag U mij hier ter plaatse laten stenigen!'
11
De hogepriester denkt over Maria 's toestand na.
Aanhouding en verhoor van Jozef en Maria. Jozefs klacht en zijn strijd met God.
Doodsoordeel over Jozef en Maria.
Rechtsherstel door een Godsoordeel. Maria wordt Jozefs
vrouw
Nu
beraadde de hogepriester zich een poosje; hij overlegde bij zichzelf: wat moet
ik doen? Annas is verschrikkelijk jaloers vanwege die verloting van Maria, en.
..het advies van een jaloers man moet je nooit opvolgen!
2. Maar.
..stel dat het nu toch eens zo zou zijn als hij van Maria beweert, ...terwijl
ik die zaak hier nonchalant zou afdoen; ... de zonen Israëls zullen dan hevig
tegen mij te keer gaan en ongenadig rekenschap van mij eisen! ...
3. Ik zal
dus maar heimelijk een paar beambten naar Jozef toesturen. Als die dan
inderdaad de situatie zo aantreffen, dan moeten ze het meisje en Jozef maar
dadelijk hierheen meebrengen. ..
4. Dienovereenkomstig werd besloten. In het geheim riep
hij nu een paar betrouwbare bedienden en stelde hen op de hoogte van wat
mogelijk in het huis van Jozef kon zijn gebeurd. Met de nodige instructies zond
hij hen vervolgens onverwijld naar Jozefs huis, opdat zij zouden weten te
handelen ingeval een en ander zou blijken waar te zijn.
5. Met de
grootste spoed begaven die dienaren zich nu naar Jozefs huis, waar zij alles
inderdaad zo aantroffen, als de hogepriester het hun had uitgeduid.
6. De
oudste van hen zei derhalve tegen Jozef: 'Wij zijn door de Tempel hierheen
gestuurd om ons ervan te overtuigen hoe het met het me is je is gesteld, omdat
er over haar kwade geruchten tot de hogepriester zijn doorgedrongen.
7. En, nu
wij die treurige suggestie helaas bevestigd vinden, raad ik je aan om
goedschiks met ons mee te gaan naar de Tempel opdat wij tegen je geen geweld
behoeven te gebruiken; daar zul je dan wel uit de mond van de hogepriester
diens oordeel vernemen!'...
8. Zonder tegenspraak zijn Jozef en Maria direct met die
tempeldienaren meegegaan naar het gerechtshof van de Tempel.
9. Toen
zij daar voor de hogepriester verschenen, vroeg die aanstonds uiterst verbaasd
en op zeer ernstige toon aan Maria:
10.
'Maria, waarom heb jij ons dit aangedaan? ...Hoe heb je je ziel zo afschuwelijk
durven belasten? ...
11. Je
hebt de Heer, je God vergeten, jij, die nota bene in het Allerheiligste bent
opgevoed en die dagelijks voedsel uit engelenhanden ontving. ..
12. Jij,
die onafgebroken de lofzang van de engelen kon horen,. ..en die je vermaakte,
speelde en danste voor Gods Aangezicht!. ..Geef antwoord! Waarom heb je ons dit
aangedaan?' (zie noot 24).
13. Toen
begon Maria hevig te snikken en onder geweldig zuchten en huilen bracht zij
eruit: 'Zo zeker als God, de Heer van Israël leeft, zo zeker ook ben ik rein!
Nooit heb ik mij aan een man gegeven! Vraagt U maar aan Jozef, die door God
Zelf werd uitverkoren!'
14. Nu
wendde de hogepriester zich dan tot Jozef en vroeg hem: , Jozef, ik bezweer je
mij in de Naam van de Eeuwig levende God onverbloemd te zeggen hoe dit is
gebeurd! Heb jij dit gedaan?'
15. Nu
sprak Jozef: 'Ik zeg U bij alles wat U en mij heilig is, ... zo waarlijk de
Heer, mijn God leeft, ...zo waarlijk ook ben ik rein, ...zowel ten overstaan
van dit meisje, als ten overstaan van U en tegenover God!'
16. Maar
de hogepriester ging daartegen in en zei: 'Verzin geen leugens, maar spreek de
waarheid tegenover God! Dit zeg ik je: Jij hebt het huwelijksrecht gestolen,
want je hebt niet tevoren je hoofd gebogen onder de Hand van de Eeuwig
geweldige, opdat Hij jouw zaak zoude zegenen! Spreek toch de waarheid man! ...,
17.
Verstomd onder het geweld van deze beschuldigingen van de hogepriester, kon
Jozef met geen enkel woord antwoorden, ...daartoe waren de aantijgingen van
de hogepriester te bitter onrechtvaardig.
18. En
omdat Jozef zich tegenover de hogepriester maar in het diepste stilzwijgen
bleef hullen, en ook beslist niet wilde spreken, nam de hogepriester opnieuw
het woord en zei:
19. 'Geef
ons de maagd terug zoals je haar uit de Tempel des Heren ontvangen hebt: ze was
zo zuiver als de opkomende zon op een heldere morgen!'
20. En
Jozef stond daar maar , door tranen overmand, totdat hij eindelijk, na een zeer
diepe zucht, klaagde:
21. 'Heer
God van Abraham,
Izaak en
Jacob, wat heb ik, arme grijsaard dan toch wel voor afschuwelijks voor U
bedreven, dat U mij nu zo'n zware slag moet toebrengen?!
22. Neemt
U mij maar weg uit deze wereld, want voor iemand, die tegenover U en tegenover
heel de wereld steeds leefde in gerechtigheid, is het ondragelijk om zulke
smaad te moeten ondergaan !
23. Mijn
Vader David hebt U getuchtigd omdat hij tegen Urias gezondigd had. ..
24. Maar
ik heb mij nog nooit aan een mens bezondigd, noch ook heb ik mij vergrepen aan
enig menselijk goed, of ook maar aan een dier! Tot in de kleinste details heb
ik mij steeds aan de Wet gehouden; O Heer, waarom slaat U, mij dan?
25. Laat
U mij toch zien waarin ik tegen U gezondigd heb, dan zal ik graag de vuurdood
ondergaan! Maar, als ik werkelijk gezondigd zou hebben tegenover U, ...dan zij
vervloekt de dag, waarop ik geboren ben!'
26. Door
dit verweer van Jozef werd de hogepriester verbitterd en hevig geïrriteerd
sprak hij:
27. 'Nu
goed dan, als jij je duidelijke schuld tegenover God blijft ontkennen, zal ik
jullie moeten verplichten het vloekwater van God de Heer te drinken, zodat
jullie zonden en voor jullie zeIven en voor heel het volk duidelijk uitkomen!'
(zie noot 25).
28. N u nam de hogepriester
vloekwater en deed Jozef daarvan drinken, waarna hij hem volgens de wet naar
een daartoe bestemd gebergte zond dat nabij Jeruzalem gelegen was.
29. En op dezelfde wijze liet hij
ook de maagd van dit water drinken, waarna hij ook haar naar het gebergte
zond.
30. Drie
dagen later kwamen zij beiden ongedeerd terug, zodat heel het aanwezige volk
zich er over verbaasde, dat van hen geen zonde aan het daglicht was gekomen.
31. En de
hogepriester, die zelf ook mateloos verbaasd was, zei nu tot hen: 'Nu God de
Heer jullie zonden niet openbaar heeft willen maken, wil ook ik jullie niet veroordelen;
ik spreek jullie dus vrij van schuld en van straf!
32. Maar,
omdat het meisje nu toch zwanger is, moet zij -als boete -jouw vrouw zijn,
omdat zij zwanger is geworden, zonder dat ik daarvan tevoren op de hoogte was
gesteld (zie noot 26). Nooit zal zij meer een andere man mogen huwen, al zou
zij nog zo jong weduwe worden! Zo zij het! ...vertrekken jullie nu dus maar in
vrede! 33. Nu nam Jozef Maria mee naar zijn land en zijn huis; vervuld van
vreugde loofde en verheerlijkte hij zijn God, en zijn vreugde was daarom nu
nog groter, omdat Maria nu zijn wettige vrouw geworden was!
12
Gebod van Augustus om alle inwoners van het land te
schatten en te tellen.
Nieuwe zorgen, nieuwe troost
Welgemoed
bracht Jozef met Maria, die nu zijn vrouw was, de resterende twee maanden thuis
door en werkte extra hard voor het onderhoud van Maria.
2. Maar
toen vervolgens voor Maria de tijd aanbrak, dat zij zou gaan baren, gebeurde er
weer iets ergs, waardoor Jozef in de grootste moeilijkheden geraakte!
3. De
Romeinse keizer Augustus liet namelijk in alle landen waarover hij regeerde een
gebod uitgaan dat alle volkeren van zijn rijk moesten worden geregistreerd en
geteld, en dat zij terwille van een juiste belastingheffing en ook voor de
rekrutering moesten worden beschreven (zie noot 27).
4. Voor
de Nazareners was er uiteraard geen uitzondering gemaakt, en dus was Jozef
genoodzaakt om naar Bethlehem te gaan, de stad van David, alwaar de Romeinse
registratie-commissie gevestigd was.
5. Toen
hij op de hoogte kwam van dit gebod -waarvoor hij trouwens al eens op een
vergadering te Jeruzalem had moeten verschijnen, zei hij bij zichzelf:
6. 'Heer
God, dat is opnieuw een zware slag voor mi j , nu juist in deze ti;::, nu Maria
vlak voor haar bevalling staat!
7. Maar
wat kan ik anders doen? Ik moet mijn zoons wel laten inschrijven, want die
zijn dienstplichtig. Maar wat moet ik in 's Heren naam met Maria beginnen?
8. Thuis
laten kan ik haar niet. ..Wat zou ze moeten beginnen, als inmiddels haar tijd
zou zijn aangebroken?
9. Maar,
neem ik haar mee, wie geeft me dan de zekerheid dat zij niet onderweg al
bevalt; dan zou ik immers ook niet weten wat ik met haar zou moeten beginnen!?
10. Maar
gesteld dat ik haar nog op het nippertje voor de Romeinse ambtenaren zou weten
te brengen, hoe zal ik haar dan laten inschrijven? ...
11. Als
mijn vrouw soms, ... maar behalve de hogepriester en ikzelf weet niemand daar
nog iets van!
12.
Werkelijk, ik zou mij bijna schamen tegenover de zonen van Israël; zij weten
immers best dat ik al over de 70 ben! Wat zullen die wel zeggen als ik dit
nauwelijks 15 jarige kind dat nota bene ook nog hoogzwanger is -Iaat inschrijven
als mijn wettige vrouw!?
13. Of
zal ik haar misschien laten inschrijven als mijn dochter? Maar dat kan immers
ook niet, want de zonen van Israël weten heel goed waar Maria vandaan komt, en
dat zij niet mijn dochter is!
14. En
Iaat ik haar inschrijven als een maagd des Heren, die mij ter bescherming is
toevertrouwd, wat zal ik dan te horen krijgen van degenen, die niet weten, dat
ik mij alreeds in de Tempel verantwoord heb, ingeval zij Maria in hoogzwangere
positie te zien zouden krijgen?!
15. Maar
ik weet al wat ik doen zal. Ik zal de dag des Heren afwachten (zie noot 28).
Op die dag zal God de Heer doen wat Hij van plan is, en dat zal niets anders
dan het allerbeste kunnen zijn! Ja zo moet het dan maar!'
13
Een oude vriend komt Jozef troosten.
Jozef geeft zijn vijf zonen opdracht om voorbereidingen
te treffen voor de reis.
Een vreugdevol vertrek
Maar nog
op diezelfde dag kwam er een oude wijze vriend van Jozef uit Nazareth op
bezoek, die de volgende troostvolle woorden sprak:
2.
'Broeder, op deze wijze voert de Heer Zijn volk door allerlei woestenijen en
steppen! Maar degenen, die Hem op Zijn wenken gewillig volgen, die komen met
zekerheid op hun eindbestemming!
3. In
Egypte hebben we gesnakt naar vrijheid, in Babylon hebben we van verdriet
moeten huilen, niettemin heeft de Heer ons opnieuw bevrijd!
4. Thans
zijn we onderworpen aan het adelaarsembleem van de Romeinen; ook dat is de wil
des Heren! Laten we dus maar doen wat Hij van ons wil; Hij zal zeker wel weten,
waarom Hij het zo heeft ingekleed.’
5. Jozef
begreep heel wel, wat zijn vriend daarmee had bedoeld te zeggen, en, toen die
vriend hem, na de zegen te hebben uitgesproken, verliet, zei hij dan ook tegen
zijn jongens:
6.
'Luisteren jullie eens goed! Het is de wil van de Heer, dat wij allemaal samen
naar Bethlehem gaan; dus moeten wij ons naar Zijn wil voegen en doen wat Hij
wil!
7. Joël,
zadel jij de ezelin voor Maria; neem het zadel met de ruggesteun! Joses, doe
jij de os een toom aan en span hem voor de wagen, want daarin moeten we onze
leeftocht vervoeren.
8.
Jullie, Samuël, Simeon en Jacob, jullie laden genoeg houdbare vruchten, brood,
honing en kaas in de wagen voor een dag of veertien, want we weten niet hoe
vlug we aan de beurt komen en weer weg zullen kunnen gaan. En we weten ook niet
wat er met Maria zal gaan gebeuren wellicht ook schoon linnengoed dus en
luiers inladen!'
9. De zonen deden alles precies zoals Jozef het had
opgedragen.
10. Toen ze ermee klaar waren, kwamen ze alles laten
zien.
11. Nu
knielde Jozéf met heel zijn gezin neer om te bidden en zichzelf en al de zijnen
in de Hand des Heren aan te bevelen.
12. Toen
hij deze gebeden plus de lofzang beëindigd had, hoorde hij een Stem die klonk
als kwam die van buitenshuis, en die hem zei:
13. '
Jozef, jij bent een trouwe zoon van David, de man naar Gods hart! ...
14. Toen
David tegen de reus ten strijde trok, toen was met hem de hand van de Engel,
dien de Heer hem terzijde stelde, en daardoor weet je, werd je voorvader tot
een machtig overwinnaar! ...
15. Jij echter wordt begeleid door Hemzelf, Die was in
eeuwigheid, Die hemel en aarde geschapen heeft! Door Hem, Die het in de tijd
van Noach veertig dagen lang dag en nacht liet regenen, om alle schepselen, die
Hem vijandig gezind waren te verdrinken.
16. Hij,
Die Izaak aan Abraham schonk; Hij, Die Zijn volk uit Egypte leidde; Hij, Die
de verschrikkelijke Spreker was tot Mozes op de berg Sinaï! ...
17. Weet,
dat Hij nu lijfelijk deel uitmaakt van jouw huisgezin, en dat Hij met jou naar
Bethlehem vertrekken zal! Wees dus maar gerust, Hij zal niet gedogen dat jou ook
maar een haar gekrenkt wordt!'
18. Toen
Jozef dit alles had gehoord, werd hij werkelijk vrolijk. Hij dankte de Heer
voor deze genade en hij zegde een ieder aan, zich gereed te maken voor vertrek.
19. Hij
tilde Maria zo voorzichtig als maar mogelijk was op het lastdier in een
gemakkelijke zit, nam de teugels en mende zelf de ezelin.
20. Zijn
zoons voerden de zwaar beladen wagen en hielden gelijke tred met de ezelin.
21. Na
een poosje gaf hij de teugels over aan zijn oudste zoon en ging zelf naast Maria
lopen, omdat die soms onwel werd en eigenlijk niet in staat bleek om zich in
het zadel overeind te houden.
14
Maria is schijnbaar humeurig.
Begin van de weeën.
Maria in de grot
Zo
naderde ons vrome gezelschap Bethlehem tot op nog geen zes uren gaans, waar in
de open lucht een rustpauze werd gehouden.
2. Jozef,
die Maria in het oog hield, stelde vast, dat ze wel veel pijn moest hebben. In
grote verlegenheid vroeg hij zich af:
3. Wat
zal dat betekenen? Maria 's gezicht is vertrokken van pijn en haar ogen staan
vol tranen! Misschien is haar tijd al inderdaad gekomen?!
4. Nog
nauwkeuriger toeziend, zag hij tot zijn verbazing dat ze nu zat te lachen!
5. Hij
vroeg haar dus terstond: 'Vertel mij eens Maria, waar denk je wel aan? ...Ik
zie je gezicht het ene ogenblik vertrokken van pijn, een volgend ogenblik
echter zie ik je lachen en stralen van vreugde!'
6. Maria
gaf Jozef ten antwoord: 'Weet U, voor mij zie ik twee volkeren: Als het ene
huilen moet, kan ik niet anders dan meehuilen. ..
7. Maar zie ik het andere lachend voor mij uittrekken,
dan word ik ook blij en opgewekt; ik moest dus wel lachen en in hun vreugde
delen... Vandaar dat .mijn gezicht zowel pijn uitdrukte als vreugde!'
8. Dit
stelde Jozef weer gerust, want hij wist al dat Maria vaker visioenen had. Hij
liet dus weer opbreken en trok verder naar Bethlehem.
9. Maar,
toen ze in de nabijheid van Bethlehem waren gekomen, riep Maria op ’n gegeven
moment plotseling naar Jozef:
10. 'O
Jozef, kunnen we hier niet stoppen. .., Degene, Die in mij is begint mij nu
toch wel vreselijk te benauwen; laat daarom stilhouden!'
11. Door deze plotselinge noodkreet van Maria werd Jozef
volkomen verrast; hij begreep dat nu te gebeuren stond, wat hij het meest van
alles vreesde!
12. Hij
liet dus onmiddellijk halt houden en Maria zei vlug:
13. 'Til
mij alsjeblieft van die ezel af, want Wat in mij is wil eruit, en ik kan de
druk niet langer weerstaan!'
14. Jozef
was echter ten einde raad en zei: 'Om Godswil Maria, je ziet toch dat hier
nergens een herberg is, waar moet ik dan met je heen?'
15. Maria
antwoordde: 'Kijk, daar in die berg is een grot! 't Is nog geen honderd passen
van hier. Breng me daar maar heen; ik kan onmogelijk verder!'
16. Vlug stuurde Jozef zijn groepje nu in die richting en
tot zijn grote opluchting bemerkte hij dat deze grot de herders uit die
omgeving tot een soort noodstal diende. Er lag wat stro en hooi, waarvan hij
onmiddellijk een noodbed voor Maria liet maken (zie noot 29).
15
Maria in de grot. Jozef zoekt te Bethlehem een
vroedvrouw.
Wondere ervaring van Jozef.
Getuigenis van de natuur.
Jozef ontmoet een vroedvrouw
Toen dat noodbed klaar was, bracht
Jozef vlug Maria in de grot; zij nam op het noodbed plaats, en bij de houding,
die zij zich daarop kon veroorloven, vond zij onmiddellijk wat verlichting.
2. Nu
Maria dus op dat bed wat gerieflijker liggen kon, zei Jozef tot zijn zoons:
3. 'De
twee oudsten moeten nu bij Maria gaan waken, en in geval van nood moeten jullie
haar zo goed mogelijk helpen, ...vooral jij Joël! Jij hebt immers door de
relatie die je met mijn vriend te Nazareth onderhoudt, al wat kijk op dit soort
dingen gekregen. ..!'
4. De
andere drie moesten de os en de ezel verzorgen en de kar in de grot
onderbrengen; die was daar namelijk ruim genoeg voor .
5. Na
alles zo redelijk mogelijk te hebben geregeld, zei Jozef tegen Maria: 'Nu ga
ik de berg op om in deze stad, die mijn vaderstad is, een vroedvrouw te zoeken.
Die breng ik dan mee, zodat zi j jou de nodige hulp kan verlenen!'
6. Hierna
ging Jozef vlug de grot uit. Inmiddels was het al vrij Iaat geworden, zodat de
eerste sterren al aan de hemel te zien waren...
7. Maar,
welke wondere dingen Jozef allemaal beleefde toen hij de grot verliet, dat
kunnen we Jozef beter met diens eigen woorden laten vertellen, zoals hij dat
deed aan zi jn zonen toen hi j met de vroedvrouw die hij vond, in de grot
terugkeerde, waar Maria inmiddels reeds gebaard had! (zie noot 30).
8. Dat
verslag van Jozef dan luidde als volgt: 'Kinderen, wij staan aan de vooravond
van grote gebeurtenissen! Nu begin ik iets te begrijpen van die Stem, die ik op
de vooravond van ons vertrek heb beluisterd! Werkelijk, ware de Heer niet echt
met ons, zij het ook onzichtbaar, dan zouden er onmogelijk dingen gebeurd
kunnen zijn, zo wonderlijk als ik ze zojuist heb zien gebeuren! ...
9.
Luistert! Toen ik daarjuist naar buiten stapte om weg te gaan, leek het net
alsof ik niet liep! Ik zag de opkomende volle maan en de sterren, zowel de opkomende
als de ondergaande, allemaal stilstaan! De maan kwam niet los van de horizon
en de sterren wilden er niet achter verdwijnen! ...
10. Ook
zag ik meerdere zwermen vogels op de boomtakken zitten, die allemaal in deze
richting keken, terwi jl ze -zoals ze dat ook doen bij opkomende aardbevingen
-hun vleugels lieten trillen. Ze bleken niet te verjagen te zijn, noch door te
schreeuwen, noch ook door met stenen te gooien!
11.
Verder over de vlakte rondkijkend zag ik vlakbij een groepje werklui rondom een
schaal met voedsel gezeten. Enkelen van hen hielden hun hand onbeweeglijk in
die schaal, maar konden er niets uitnemen.
12. En
zij, die al eerder iets uit de schaal hadden genomen, konden dat niet naar hun
mond brengen om het te verorberen; zij konden hun mond niet eens openen! Zij
hielden hun gezicht en hun blikken zonder uitzondering omhoog gericht. .., als
zagen zij aan de hemel boven hen grootse dingen gebeuren!
13. En ik zag ook schapen, door herders geweid. Maar die
schapen stonden onbeweeglijk stil, terwijl ook een hand, die een herder geheven
had om achterblijvers op te jagen, als versteend omhoog geheven bleef;
kennelijk kon de herder hem niet bewegen!
14. En
ook zag ik nog een grote kudde bokken, die hun snuiten boven de waterrand
hielden, maar drinken konden ze niet; ze leken wel helemaal verstard te zijn!
15. En er was ook nog een beekje, met een sterk verval van de berg
neerkomend. Maar zijn water stroomde niet omlaag het dal in, maar het stond of
hing stil in zijn bedding! Het leek wel of op de aardbodem alles plotseling
levenloos was geworden. ..; je zag geen enkele beweging!
16. Maar
toen ik daar nu stond of liep - terwijl ik zelf niet eens wist of ik liep dan
wel stilstond! zag ik eindelijk toch iets levends:
17. Er
kwam namelijk een vrouw bergafwaarts, die precies op mij aankoerste, en ze
vroeg: "Man, waar wil jij zo Iaat nog naar toe?"
18. Ik
zei haar dat ik een vroedvrouw zocht omdat er in de grot een vrouw moest
baren.
19. De
vrouw vroeg nu weer of zij van het Volk Israël was, en ik zei: "Ja
mevrouw, ik en zij, we zijn beiden uit Israël: David was onze vader!"
20. Nu
vroeg de vrouw verder: "Wie is zij, die in de grot wil bevallen? Is zij
Uw vrouw of een familielid, ...of is 't een meisje. ....? "
21. Ik gaf
haar ten antwoord: "Sinds kort - alleen voor God en de hogepriester -is
zij mijn vrouw. Maar toen ze zwanger werd, was zij nog niet mijn vrouw. Ze werd
mij namelijk door een goddelijk getuigenis vanuit de Tempel in bescherming
gegeven. Ze was in de Tempel, ja in het Allerheiligste, opgevoed.
22. Maar
U moet U over haar zwangerschap niet verwonderen, want Wat in haar leeft is op
wonderbare wijze verwekt door Gods Heilige Geest!" De vrouw hoorde daar
verbaasd van op en zei: "Man, zeg liever de waarheid!" maar ik heb
geantwoord: "Kom. zie, en overtuig U met uw eigen ogen!" ,
16
Verschijningen bij de grot. Visioen van de vroedvrouwen
haar profetische uitspraak.
De vroedvrouw bij Maria en het Kindje.
Salome twijfelt aan de maagdelijkheid van Maria
25 augustus 1843
Nu stemde de vrouw toe en ging met Jozef mee naar de
grot. Maar, toen zij vlak bij de grot kwamen, verdween deze plotseling in een
dichte witte wolk, zodat zij de ingang niet konden vinden! De vroedvrouw
verbaasde zich hogelijk over dit verschijnsel (zie noot 31).
2. Ze zei dan ook tegen Jozef: 3. 'Mijn ziel maakt
vandaag grootse gebeurtenissen mee! Vanmorgen heb ik namelijk ook al een zeer
wonderlijk visioen gehad, waarin alles juist zo voorviel als ik het nu in
werkelijkheid zie gebeuren... reeds zag gebeuren... en zal zien gebeuren! ...
4. U bent
dezelfde man, die ik in dat visioen zag komen! Tevoren zag ik al dat iedereen
op heel de wereld midden in zijn bezigheden stilhield. Ook de grot heb ik gezien
waarover zich een wolk spreidde. En met U sprak ik, zoals ik nu deed! 5. En in
de grot zag ik nog veel meer wonderbare dingen, en toen kwam mijn zuster Salome
mij achterna. Alleen aan haar heb ik mijn visioen vanmorgen toevertrouwd.
6. Daarom
durf ik nu dan ook voor U en voor God te getuigen: Er is aan Israël een groot
geluk ten deel gevallen! Er is een Redder gekomen, van boven gezonden. ..,
juist nu, in deze tijd van grote nood!'
7. Nadat
de vroedvrouw dit getuigenis had gezegd, week de wolk van de grot terug, en
vanuit de grot 'sprong' als het ware een geweldig sterk licht de vroedvrouw en
Jozef tegemoet,... zo sterk, dat hun ogen het niet konden verdragen! De
vroedvrouw zei dan ook nu: ' Alles wat ik in het visioen heb gezien is dus
waar! Gelukkige mens: Hier is meer dan Abraham, Izaak, Jacob, Mozes en Elia
tezamen! (zie noot 32).
8. Het
geweldig sterke licht begon nu wat dragelijker te worden, en -juist op het
moment dat het voor het eerst de borst van de Moeder nam -werd het Kindje
zichtbaar .
9. N u ging de vroedvrouw met Jozef mee de grot binnen;
zij bekeek het Kindje en Diens Moeder en bevond dat heel de bevalling volmaakt
verlopen was. Daarom zei ze:
10.
'Inderdaad, dit is werkelijk de door alle profeten bezongen Verlosser , Die
reeds in de moederschoot vrij zal zijn van alle boeien en banden, om daardoor
aan te tonen dat Hij alle harde wettelijke boeien verbreken zal!
11. Of heeft soms iemand ooit eerder
gezien dat een pasgeboren kind al direct naar de borst van de moeder grijpt?!
12. Dit heeft hoogstwaarschijnlijk
te betekenen, dat dit Kind eens, als man, de wereld berechten zal naar
maatstaven van Liefde, niet naar die van de Wet!
13.
Gelooft U mij maar gerust, gelukkige man van deze jonkvrouwe: alles is prima
in orde! En Iaat mij nu maar vlug uit deze grot verdwijnen, want het begint
mijn gemoed te benauwen en ik besef, dat ik niet rein genoeg ben om deze al te
heilige nabijheid van mijn en Uw God en Heer te kunnen verdragen!'
14. Van
deze kennelijk profetische woorden van de vroedvrouw schrok Jozef heel erg.
Maar zij liep snel weg en verdween uit de grot.
15. Toen
ze de grot uitkwam trof ze echter buiten haar zuster Salome aan, die haar -
vanwege dat visioen -gevolgd was.
16. De
vroedvrouw zei dus tegen haar zuster: 'Salome, kom en zie! Mijn visioen van
vanmorgen is door de feiten volledig bevestigd! De Maagd heeft gebaard! Nooit
zal dit door menselijke wijsheid of door een natuurlijke wet verklaard kunnen
worden!'
17. Maar
Salome antwoordde: , Zowaar God leeft zal ik niet eerder kunnen geloven dat
een maagd gebaard heeft, dan wanneer ik dat zelf met eigen hand onderzocht heb
en bevestigd vind.'
17
Salome's verzoek aan Maria. Maria stemt toe.
Salome's bevindingen.
Haar straf en haar berouw.
De raad van de Engel aan Salome. Haar genezing. Waarschuwing van Boven
Na dit
gezegd te hebben, ging Salome vlug de grot binnen en zei:
2.
'Maria, ik verkeer in grote tweestrijd; ik smeek U mij toe te staan om met mijn
ervaren vroedvrouwenhand zelf te onderzoeken en vast te stellen hoe het nu met
Uw maagdelijkheid is gesteld!'
3. Maria
voegde zich welwillend naar deze smeekbede van de ongelovige Salome, en zij
liet zich onderzoeken...
4. Maar
toen Salome Maria's lichaam op deskundige wijze aanraakte., brulde zij het
plotseling uit van pijn:...
5. 'Wee
mij om mijn ongeloof, waardoor ik de Eeuwig levende God heb willen tarten! Zie
mijn hand toch eens! Die verbrandt in het vuur van Gods Toorn over mij
ellendige! ...,
6. En,
voor het Kindje op de knieën vallend, zei ze:
7. 'O God
van mijn Vaderen, Gij Almachtige Heer van alle Heerlijkheid, wees toch
gedachtig dat ook ik ben voortgesproten uit het zaad van Abraham, Izaak en
Jacob!
8. Maak
mij niet tot mikpunt van spot voor de zonen Israëls! Maak mijn ledematen toch
weer gezond!'
9. En
zie, plotseling stond er een Engel des Heren naast Salome, die haar zei: 'God
de Heer heeft je smekingen al gehoord; ga maar naar het Kindje toe en neem Het
op, dan zal je een groot geluk ten deel vallen!'
10. Toen
ze dit vernomen had, ging ze op haar knieën naar Maria toe en smeekte haar om
het Kindje.
11.
Gewillig gaf Maria haar het Kindje in handen en zei: 'Overeenkomstig de
uitspraak van de Engel des Heren moge Het je tot Heil strekken; de Heer moge
Zich over je ontfermen!'
12. Nu
nam Salome het Kindje op haar arm, en Het vasthoudend, terwijl ze op haar
knieën rond ging, zei ze:
13. 'O
God, Almachtige Heer van Israël, Gij die regeert en heerst van Eeuwigheid,
...er is hier voor Israël waarachtig een Koning geboren, Die machtiger zal zijn
dan eens David geweest is, alhoewel die de man was naar Gods Hart! Ik loof U en
prijs U in eeuwigheid!'
14. En
ziet, weer volkomen genezen gaf Salome met een van dankbaarheid vermorzeld
hart het Kindje terug aan Maria, en ze verliet gerechtvaardigd de grot!
15.
Buiten gekomen had ze het wel willen uitschreeuwen om het wonder der wonderen
dat ze zojuist ervaren had. en terwijl ze op het punt stond om aan haar zuster
te vertellen wat ze had meegemaakt.. .,
16. klonk
daar plotseling weer een Stem van Boven: 'Salome, Salome, vertel aan niemand
iets over je uitzonderlijke ervaringen! Eerst moet de tijd komen, waarop de
Heer door woorden en daden van Zichzelf zal getuigen!'
17. Nu
deed Salome er plotseling het zwijgen toe, waarna Jozef naar buiten kwam met een
verzoek aan beide zusters om, overeenkomstig Maria's wens, weer in de grot te
willen terugkomen, opdat toch maar niemand bemerken zou wat er in deze grot
voor wonderbaarlijks had plaats gevonden. Bescheiden gevolg gevend aan dit
verzoek, gingen zij nu beiden de grot binnen.
18
De H. Familie slaapt in de grot.
Lofzang van de Engelen in de morgen. De aanbidding der herders.
Toelichting door de Engel aan Jozef
Toen nu
iedereen in de grot was teruggekeerd, vroegen de zonen van Jozef aan hun vader:
2.
'Vader, wat moeten we nu doen? Alles is nu op orde. We zijn vermoeid van de
reis; mogen we niet gaan slapen?'
3. Maar
Jozef antwoordde hen: 'Kinderen, jullie zien toch wel wat grenzeloos grote
genade ons allen van Boven is ten deel gevallen; blijven jullie dus liever nog
wakker om samen met mij God te loven.
4. Jullie
hebt gezien wat Salome is overkomen omdat ze niet wilde geloven! Laat ons dus
niet toegeven aan de slaap op het moment waarop de Heer ons gelieft te
bezoeken!
5. Gaat
liever naar Maria om het Kindje te strelen. Wie weet of jullie oogleden dan
niet zo gesterkt zullen worden, alsof jullie uren lang vast geslapen hadden!'
6. Dit
deden Jozefs zonen dus en het Kindje glimlachte tegen hen en Het strekte Zijn
Handjes naar hen uit, als had Het hen als Zijn broers aangenomen.
7. Ze
waren allemaal verwonderd en zeiden: 'Nou, dat is vast geen gewoon natuurlijk
kind, want wie heeft er ooit meegemaakt dat iemand door een pasgeboren kind
zo verrukkelijk werd begroet? !
8. En
bovendien gevoelen wij ons nu plotseling zozeer gesterkt in al onze ledematen,
alsof we helemaal geen reis hadden gemaakt. .., alsof we gewoon thuis op een
morgen volkomen verkwikt uit onze bedden stapten!'
9. Jozef
nu: 'Mijn advies is dus wel goed geweest! Maar nu merk ik toch wel dat het
flink koud begint te worden! Brengen jullie de ezel en de os maar eens
hierheen, dan kunnen die bij ons liggen en met hun adem en lichaamswarmte wat
warmte aan ons afgeven; en Iaat ons Maria omringen en trachten hetzelfde te
doen!'
10. De
jongens gingen aldus te werk. Ze brachten de dieren, die zich beide eigener
beweging aan Maria's hoofdeinde legerden en ijverig over het Kindje en Maria
heen ademden, waardoor ze hen behoorlijk verwarmden.
11. Nu
zei de vroedvrouw: 'Duidelijk blijkt hier dat er niet zomaar iets heeft
plaatsgevonden, want zelfs de dieren dienen God hier op een wijze alsof ze
begrip en verstand hadden!'
12. En
Salome voegde daaraan toe: ' Ja zuster, de dieren schijnen hier nog beter te
kunnen zien dan wij! Terwijl wij ons dit alles nog nauwelijks kunnen
voorstellen, aanbidden reeds de dieren Hem, Die hen heeft geschapen !
13.
Geloof me zuster, zo waarlijk God leeft, zo waarlijk ook is Dit hier voor ons
de beloofde Messias; want dit weet ik wel, dat zich nooit eerder zelfs niet
bij de geboorte van de grootste profeten -dergelijke wonderen hebben
voorgedaan! ,
14. Maria
sprak nu tot Salome: 'God de Heer heeft je wel een zeer grote genade bewezen,
dat je moogt inzien, waarvoor mijn ziel zelfs nog beeft!
15. Maar,
zoals de engel je al eerder heeft opgedragen: je moet er wel over zwijgen;
anders zou je ons wel eens een vreselijk harde ervaring kunnen bezorgen!'
16. Nu
beloofde Salome Maria haar leven lang te zullen zwijgen, en de vroedvrouw
volgde haar voorbeeld.
17. Alles
werd nu rustig in de grot. Maar tegen een uur voor zonsopgang hoorden zij allen
dat er buiten voor de grot prachtige lofzangen werden gezongen. ..
18. Jozef
zond dadelijk zijn oudste zoon om te gaan zien wat er daarbuiten aan de hand
was en wie daar zo overweldigend Gods lof zongen...
19. Joël
ging kijken en hij zag dat alle regionen van heel het firmament vervuld waren,
zowel hoog boven hem als in de verre verten voor hem en achter hem, door
myriaden lichtende Engelen! Verbijsterd rende hij terug de grot in en vertelde
allen wat hij gezien had.
20.
Iedereen was zo verbaasd over wat Joël vertelde, dat ze naar buiten gingen om
zich van de juistheid van diens mededelingen te overtuigen.
21. En
toen ze volop van dit schouwspel van Gods Heerlijkheid hadden genoten, keerden
ze in de grot terug om ook Maria erin te doen delen door hun getuigenis. Jozef
zei:
22.
'Luister, jij zuiverste van de maagden des Heren, wat jij hebt gebaard, Dat is
waarlijk door Gods Heilige Geest verwekt, immers heel de hemel getuigt daarvan!
23. Maar,
hoe zal het met ons aflopen, nu de hele wereld wel moet aannemen wat hier is gebeurd!?
Want, dat niet alleen wij, maar ook alle andere mensen kunnen waarnemen, welk
een machtig getuigenis voor ons van de hele hemel uitstraalt, dat heb ik
zojuist afgelezen van de verwonderde gezichten van vele herders, die hun
blikken omhoog gericht hielden.
24. Als
eenstemmig zongen ze mee met de machtige koren van engelen, die -en dat is nu
duidelijk te zien: van hoog tot laag, tot de aarde toe het hele hemelruim
vullen!
25. Hun
gezang, evenals dat van de Engelen, luidde: "Dauwt hemelen van Boven de
Gerechtigde! Vrede op aarde aan de mensen, die van goeden wille zijn! Eer aan
God in den Hoge, aan Hem, Die komt in de Naam des Heren!"
26.
Maria, de hele wereld kan dit nu horen en zien! Men zal dus nu wel hier heen
komen om ons te vervolgen, zodat we moeten vluchten door dalen en over bergen!
27. Zo vlug we maar enigszins kunnen, vind ik, zullen we
van hier moeten vertrekken, dat wil dus zeggen, zodra ik ben geregistreerd; en
dat moet dan maar dadelijk, deze morgen, gebeuren! Terug naar Nazareth moeten
we, en van daaruit moeten we naar Grieks gebied uitwijken. Gelukkig ken ik
heel wat Grieken! ...Vind jij ook niet. ... .?
28. Maria
zei echter: ' Je kunt toch wel zien, dat ik vandaag nog niet op kan staan! We
moeten alles maar aan de Heer overlaten! Hij heeft ons tot hier geleid en
beschermd; dat zal Hij dus zeker ook verder wel trouw blijven doen!
29. Als
Hij ons werkelijk aan de hele wereld wil openbaren, dan moet jij mij maar eens
vertellen, waarheen wij dan zouden kunnen vluchten, om niet door Zijn Hemelen
te worden ontdekt!
30. Zijn
Wil moet dus maar gebeuren! Wat Hij wil is goed voor ons! Kijk, hier aan mijn
borst rust Hi j , om wie dit alles draait !
31. Hij
blijft bij ons, dus zal de grote Heerlijkheid Gods ook zeker niet van ons
wijken; we zullen dus best daarheen kunnen gaan, waarheen wij maar willen!'
32.
Nauwelijks had Maria dit gezegd, of daar stonden reeds twee Engelen voor de
grot. Zij waren de leiders van een troep herders, en ze toonden de herders,
dat daar Degene geboren was, tot Wie hun lofzangen waren gericht.
33.
Vervolgens gingen de herders de grot binnen. Ze knielden voor het Kindje neer
en aanbaden Het! En ook de Engelen kwamen met hele scharen tegelijk, om het
Kindje te aanbidden!
34. Vol
verbazing keken Jozef en zijn zoons op naar Maria en het Kindje, en Jozef
sprak: 'O mijn God, wat gebeurt er nu weer?! Hebt U dan echt Zelf in dit Kind
je een vleselijk lichaam aanvaard?!
35.
Immers, hoe zou het anders kunnen, dat Het aanbeden wordt. .., zelfs door Uw
heilige Engelen?! Maar Heer, als U nu hier bent, hoe zit het dan met de Tempel,
en met het allerheiligste!?'
36. N u
kwam er een Engel naar voren; die zei tot Jozef: 'Stel maar geen vragen, en
wees maar niet bezorgd, want de Heer heeft de Aarde uitgekozen tot het toneel,
waarop Zijn Erbarmen zal worden getoond! Hij heeft nu Zijn Volk bezocht, zoals
Hij had voorspeld door Zijn Kinderen, Zijn Knechten en Zijn Profeten!
37. Wat
hier voor je ogen plaatsheeft, gebeurt volgens Zijn Wil, en Hij is Heilig, ja
meer dan Heilig!'
38. De
Engel ging vervolgens van Jozef weg om opnieuw het Kindje te aanbidden, Dat nu
allen, die Hem aanbaden met gespreide handjes toelachte!
39. Toen
de zon ten slotte opkwam, verdwenen de Engelen, maar de herders bleven nog en
trachtten van Jozef te weten te komen, hoe zoiets kon zijn gebeurd! ...
40. Jozef
zei hun: 'Lieve mensen, zo wonderlijk, als het gras groeit uit deze aarde, zo
is ook dit wonder gebeurd! Wie immers weet, hoe gras groeit?! Evenmin weet ik
over dit wonder iets te vertellen! God heeft het zo gewild, dat is alles, wat
ik ervan zeggen kan!'
19
Jozefs bezorgdheid over de
registratie.
Bericht van de
vroedvrouw voor Cornelius. De hoofdman bezoekt de grot. Jozef en Cornelius.
Cornelius gelukkig in de nabijheid van het Kindje Jezus
30 augustus 1843
Met deze
uitleg waren de herders tevreden, zodat ze Jozef verder niets vroegen. Ze
gingen nu weg en later brachten ze voor Maria allerlei versterkende middelen.
2. Toen
de zon al ruim een uur aan de hemel stond, vroeg Jozef de vroedvrouw:
3.
'Luister, vriendin en zuster uit Abraham, Izaak en Jacob, ... over die
registratie zit ik heel erg in! Ik wilde maar dat ik die achter de rug had !
4. Maar
waar in de stad zitting gehouden wordt, dat weet ik niet. Het lijkt mij daarom
het beste, dat Salome hier bij Maria blijft, en dat jij met mijn zoons en met
mij meegaat naar de Romeinse hoofdman, die daar de leiding heeft.
5. Als we
er het eerste zijn, komen we wellicht direct aan de beurt.'
6. En de vroedvrouw zeide: 'Man vol
van genade, dat treft! Die hoofdman Cornelius uit Rome woont namelijk bij mij
in huis, een van de eerste huizen van de stad!
7. Hi j
houdt daar ook kantoor . Hij is weliswaar een heiden, maar overigens is hij een
goed en rechtschapen man. Ik zal wel naar hem toegaan en hem alles vertellen,
behalve dan het wonder, dan zal die zaak wel gauw voor elkaar zijn.
8. Dit
voorstel beviel Jozefuitstekend, te meer, omdat hij voor de Romeinen nogal wat
vrees koesterde, en dan in het bijzonder voor die registratie! Hij vroeg dus
aan de vroedvrouw om haar voorstel dadelijk uit te voeren.
9. De
vroedvrouw ging op pad en ze vond Cornelius -een nog zeer jonge man, die graag
uitsliep -nog te bed. Ze vertelde hem alles wat hij weten moest.
10.
Cornelius stond meteen op, sloeg zijn toga om en zei tegen zijn hospita: 'Beste
vrouw, ik geloof alles wat je zegt, maar toch wil ik liever met je meegaan,
omdat ik daartoe een bijzonder sterke aandrang gevoel.
11.
Volgens jouw verhaal is het dichtbij, zodat ik dan ook nog best op tijd achter
mijn bureau kan zitten. Breng mij er dus maar meteen naar toe!'
12. Daar
was de vroedvrouw blij mee, en dus bracht ze de haar welbekende brave en nog
jonge hoofdman erheen. Toen die nu voor de grot stond, zei hij: 'O vrouw, hoe
ongedwongen ga ik in Rome tot mijn Keizer, en hoe moeilijk is 't me hier om in
deze grot binnen te gaan!
13. Hier
moet iets bijzonders aan de hand zijn! Zeg mij alsjeblieft hoe dat komt; je
bent immers een goede jodin!?'
14. Maar
de vroedvrouw zei nu: 'Waarde hoofdman van de grote keizer, als U hier nog een
ogenblikje voor de grot wachten wilt, dan zal ik vast naar binnen gaan, en U
zeggen hoe of wat er aan de hand is.
15. Zij ging dus naar binnen en zei tegen Jozef, dat de goede hoofdman zelf
was meegekomen en buiten stond te wachten. Ze zei nog, dat hij eigenlijk wel
mee naar binnen had willen komen, maar dat hij om onverklaarbare redenen niet
durfde 1
16.
Jozef, door deze mededeling diep ontroerd, zei nu: '0 God, wat zijt Gij toch
goed voor mij, door juist datgene in vreugde om te zetten, wat juist mijn grootste
angst veroorzaakt! U alleen zij alle lof en eer! ,
17. Hij
spoedde zich nu naar buiten en viel Cornelius te voet met de woorden:
'Gemachtigde van de grote keizer, erbarm U over mij, arme grijsaard; U moet
namelijk weten, dat mijn jonge vrouw, die mij door het lot in de Tempel werd
toegewezen, hier ter plaatse vannacht haar kind heeft gebaard, en dat, terwijl
ik hier gisteren pas was aangekomen, zodat ik mij niet direct bij U kon komen
melden. ,
18.
Terwijl hij Jozef opbeurde zei Cornelius: 'Maar beste man, waar maak jij je nu
toch zorg over? Dat is nu zo al wel in orde! Laat me liever even binnen, dan
kan ik zien hoe U hier bent ondergebracht!'
19. Nu
bracht Jozef Cornelius de grot binnen. Toen Cornelius zag hoe het Kindje hem
toelachte, was hij over dit gedrag van die baby zeer verbaasd; hij zei: 'Bij
Zeus, dit is een unicum! Ik voel me als herboren! Nooit eerder heb ik me zo
rustig en blij gevoeld! Ik neem vandaag een vrije dag en blijf jullie gast!'
20
Cornelius' vragen over de Messias; Jozefs verlegenheid.
De hoofdman stelt vragen aan Maria, aan Salome en aan de
vroedvrouw.
De Engel waarschuwt tegen verraad van het goddelijk
geheim.
Cornelius' heilig vermoeden omtrent de goddelijkheid van
het Jezuskind
Jozef was
zeer aangenaam verrast en hij zei tot de hoofdman: 'Gevolmachtigde van de
grote keizer, hoe zal ik arme man U Uw grote vriendschap kunnen vergelden! Hoe
zou ik U in dit vochtige hol van dienst kunnen zijn?
2. Hoe
zou ik U iets passends kunnen aanbieden; iets dat in overeenstemming is met Uw
hoge stand om U daarmee te laven? Kijkt U maar, hier in deze kar is heel mijn
hebben en houden: ten dele meegebracht uit Nazareth, ten dele hier reeds ten geschenke
gekregen van de herders uit de omgeving. ..
3. Mocht
U hiervan iets willen gebruiken, dan zal elk hapje dat U in Uw mond zoudt nemen
alreeds duizendvoudig gezegend zijn!'
4. Maar
Cornelius zei: 'Beste man, let alsjeblieft niet zo op mij, en maak je over mij
geen zorgen! Dit hier is namelijk mijn hospita; zij zal wel voor de keuken
zorgen, en voor een muntje gesierd met het hoofd van de keizer, krijgen wij dan
allemaal genoeg!'
5. Nu gaf
hij de vroedvrouw een gouden muntstuk en droeg haar op te zorgen voor een middagmaal
en dito avondmaal, en bovendien -zodra dat mogelijk zou zijn -voor een betere
behuizing voor de kraamvrouw!
6. Maar
nu zei Jozef tot Cornelius: 'Hooggeachte vriend, Ik moet U toch wel vragen om
voor ons geen kosten te maken of moeite te gaan doen! Voor de paar dagen, die
we hier nog zullen moeten doorbrengen zijn wij -en daarvoor zij aan de Heer,
de God van Israël, alle eer! -goed genoeg verzorgd!'
7. De hoofdman hernam: 'Goed is goed, maar beter is
beter! Sta dat dus nu maar toe, en Iaat mij daarmee je God ook een offertje
brengen van vreugde, want je moet weten, dat ik alle goden van alle volkeren
vereer!
8. Ik wil
dus ook de jouwe eren, want sedert ik zijn tempel te Jeruzalem heb gezien,
waardeer ik hem hogelijk! En dat eens te meer, omdat hij een god van grote
wijsheid moet zijn en jullie door hem zo'n bijzondere kunst hebt geleerd!'
9. Jozef
nu weer: 'O beste vriend, was het maar mogelijk om U te overtuigen van het
absolute unieke van het wezen van onze God. .., hoe graag zou ik dat dan over
hebben voor Uw eeuwig heil!
10. Maar
ik ben maar een zwak mens en daartoe ben ik dus niet in staat; daarom moge ik U
raden: zoekt U toch ergens onze heilige boeken te lezen te krijgen! U bent onze
taal voldoende machtig. U zult daarin feiten vinden, die U in de grootste
verbazing zullen brengen!
11. Het
antwoord van Cornelius luidde dat hij dat reeds gedaan had, en dat hij daarin
inderdaad verbazende dingen had aangetroffen!
12. 'Ik
ben daarbij onder andere op een voorspelling gestoten, waarin aan de joden een
nieuwe koning werd beloofd: voor eeuwig! Zeg mij nu eens of je weet wanneer
die koning volgens de officiële uitleg daarvan zal komen, en vanwaar!'
13.
Hierdoor werd Jozef in verlegenheid gebracht, maar na een poosje te hebben
nagedacht zei hij: 'Uit de hemel zal die Koning komen, als de Zoon van de Eeuwige
God! Zijn Rijk zal niet van deze aarde zijn, maar van de wereld der geesten,
van die van de Waarheid!'
14. Nu
zei Cornelius: 'Best, dat begrijp ik, maar ik heb ook gelezen dat deze koning
uit een maagd en in een stal moet worden geboren, in de omgeving van deze
stad. Hoe moet dat dan worden uitgelegd?'
15.
'Goede man, U hebt een scherp onderscheidingsvermogen, , zei Jozef. 'Ik kan U
niets anders aanraden dan dit: kijkt U nog eens naar dit meisje en haar
pasgeborene; U zult daar dan wel vinden wat U zoekt!'
16.
Cornelius deed dat nu; hij nam het meisje en het Kind je nauwkeurig op met de bedoeling
om in haar en in Hem de toekomstige koning der joden te ontdekken.
17. Ook
vroeg hij aan Maria hoe zij zo vroegtijdig zwanger geworden was.
18. Maria
gaf hem echter ten antwoord: 'Brave man, U bent rechtvaardig, daarom: Zowaar
God leeft, zowaar heb ik mij nooit aan een man gegeven.
19. Driekwart jaar geleden heeft mij
een Boodschapper van de Heer bezocht, die mij er in weinig woorden van in
kennis stelde dat ik zwanger zou worden van de Geest van God!
20. En zo
is het feitelijk gegaan: ik werd zwanger zonder mij ooit aan een man te hebben
bekend! Hetgeen U hier voor U ziet, dat is de Vrucht van die wondere Belofte!
God is mijn getuige dat alles zo is gegaan!'
21. Nu
wendde Cornelius zich tot de gezusters en zei: 'Wat zeggen jullie daarvan? Is
dit wellicht een slim bedrog van deze oude man, die de wettelijke straf voor de
gevolgen van zijn daad tegenover een blind en bijgelovig volk wil ontgaan?
22. Ik
weet namelijk dat joden in dergelijke gevallen de doodstraf kunnen krijgen.
Of, als het werkelijk au sérieux moet worden genomen, dan zou dat nog veel
erger zijn dan in het eerste geval; want dan zou die keizerlijke wet scherp
moeten worden toegepast, die elke opruiing al in de kiem gesmoord wil zien! Zeg
mij dus alstublieft de waarheid, opdat ik weet, waar ik met deze bijzondere
familie aan toe ben. ,
23. Nu
zei Salome: 'Cornelius, bij heel Uw groot-keizerlijke volmacht smeek ik U goed
naar mij te luisteren en beslist niets tegen dit arme, maar tegelijk ook
eindeloos rijke gezin te ondernemen!
24. U
kunt mij geloven en met mijn leven sta ik in voor de waarheid ervan: alle
hemelse machten staan aan deze familie ter beschikking -zoals Uw eigen arm aan
Uzelf; ikzelf hield daar een nooit te vergeten getuigenis aan over!'
25. Nu
kon Cornelius het allemaal niet meer verwerken; hij vroeg Salome: 'Dan zou je
ook Rome's heilige goden willen insluiten, en de helden en wapenen en
onoverwinnelijke macht van Rome? O Salome, dat wil je me toch zeker niet
wijsmaken?'
26. Maar
Salome antwoordde: “Ja, inderdaad, zoals U zegt! Ik ben daarvan volledig
overtuigd! Maar, als U mij niet wilt geloven, ga dan naar buiten en kijk naar
de zon! Vier uren is die al op en toch staat ze nog in het oosten en ze waagt
het niet verder te gaan langs haar baan!'
27.
Cornelius ging nu inderdaad naar buiten, keek naar de zon. kwam terstond weer
terug en zei toen stomverbaasd: 'Werkelijk, je hebt gelijk! Als dit met dit
gezin verband houdt, dan gehoorzaamt zelfs onze god Apollo hen!
28. Dan zou hier de machtigste van alle goden, Zeus zelf,
bij betrokken moeten zijn! En dan zou de geschiedenis van Deucalion zich wel
eens kunnen gaan herhalen, in welk geval ik er Rome onmiddellijk van in
kennis zal moeten stellen!'* (* Deucalion, zoon van Prometheus; Thessalonisch
koning, bleef met zijn gemalin Pyrrha bij de zondvloed gespaard (Ovidius).)
29. Nauwelijks had hij dit gezegd, of er verschenen twee
machtige Engelen. Hun gezichten straalden als de zon, en hun kleding was
gelijk de bliksem! Ze zeiden: 'Cornelius, over wat je nu gezien hebt moet je
zwijgen, zelfs tegenover jezelf; anders ga je met Rome nog heden ten onder!'
30. Nu werd
Cornelius door grote schrik bevangen. De beide Engelen verdwenen, maar hij
wendde zich tot Jozef en zei: 'Maar man, hier is eindeloos meer dan een aanstaande
koning der joden aanwezig! Hier is Hij, die gebiedt over hemel en hel. Ik kan
maar beter weg gaan, want ik ben niet waardig mij zo dicht in Gods nabijheid te
bevinden!'
21
Jozefs uitleg van de menselijke vrije wil; zijn raad aan
Cornelius.
De overste neemt maatregelen ten behoeve van de H.
Familie
2 september 1843
Zeer
getroffen door deze uitlating van Cornelius, zei Jozef: 'Ikzelf zou U niet
kunnen zeggen hoe groot dit wonder is.
2. Maar
dat daarmee grote en machtige dingen samenhangen, daar ben ik van overtuigd,
want als het om minder belangrijke zaken zou gaan, dan zouden de machten van
Gods eeuwige hemelen zich niet zo bewegen !
3. Maar
dat behoeft nog niet te betekenen dat er ook maar iemand belemmerd zou zijn in
de uitoefening van zijn vrije wil; en dat leid ik af uit het gebod dat de twee
Engelen hebben gegeven !
4. God
zou immers door Zijn almacht onze wil net zo kunnen binden bij deze
gelegenheid, als Hij de wil van dieren bindt; dan zouden wij slechts kunnen
handelen volgens Zijn H. Wil!
5. Maar Hij doet dat niet; Hij geeft in plaats daarvan
slechts een vrij te volgen gebod, waaruit wij kunnen afleiden wat Zijn H. Wil
is. ..
6. Ook U
bent dus met geen enkele vezel van Uw wezen ook maar in het minst gebonden, zodat
U kunt doen wat U wilt! Wilt U vandaag mijn gast blijven, dan kunt U blijven;
wilt U niet of durft U niet, dan bent U daartoe net zo vrij!
7. Als ik
U echter zou mogen adviseren, dan zou ik natuurlijk zeggen: Vriend blijf, want
nergens ter wereld kun je nauwelijks beter onder dak zijn dan hier, onder de
klaarblijkelijke bescherming van alle hemelse machten!'
8. Nu zei
Cornelius: ' Ja, voor God, voor alle goden en voor alle mensen, je bent
rechtvaardig, je raad is goed; ik zal die opvolgen; tot morgen blijf ik bij
jullie.
9. Nu wil
ik mij echter, samen met mijn hospita, voor slechts zo korte tijd verwijderen,
als nodig is om maatregelen te nemen dat jullie allen hier -zij het dan ook
slechts in deze grot - beter gehuisvest zult zijn!'
10. Jozef
sprak: 'Beste man, doe wat U wilt; God de Heer zal het U eens vergelden.'
11. De
hoofdman ging nu met de vroedvrouw de stad in. Eerst liet hij in alle straten
van de stad bekend maken dat die dag een vrije dag zou zijn. Vervolgens liet
hij dertig soldaten aantreden; hij gaf hun beddengoed, tenten, en brandhout,
dat zij allemaal naar de grot moesten brengen.
12. De
vroedvrouw nam zelf een hoeveelheid levensmiddelen en drank mee, terwijl ze nog
meer liet na bezorgen.
13. Terug
in de grot liet de hoofdman direct drie tenten opzetten, een extra zachte en
soepele voor Maria, een voor zichzelf, Jozef en diens zonen, en een voor de
vroedvrouwen haar zuster .
14.
Voorts liet hij in de tent voor Maria een bed plaatsen, zacht en fris
opgemaakt, terwijl hij er ook nog een aantal andere voorzieningen liet
aanbrengen. Ook de andere tenten werden doelmatig ingericht. Vervolgens liet
hij door zijn knechten met grote spoed een kookkachel bouwen, en zelf maakte
hij daarop een houtvuur om de grot te verwarmen; het was daar in dat jaar
getijde namelijk nogal koud.
22
Cornelius bij de H. Familie in de grot. De herders en de
hoofdman.
De nieuwe eeuwige geesteszon. Afscheid van Cornelius.
Jozefs waardering voor de goedheid van de heidense
hoofdman
4 september 1843
Op deze manier verzorgde onze Cornelius de H. Familie, terwijl hij heel de
lange dag en nacht bij hen bleef.
2. De
herders kwamen 's middags weer terug om het Kindje te aanbidden. Allerlei
geschenken brachten ze mee om te offeren.
3. Maar
toen ze in de grot de legertenten zagen en ook de Romeinse hoofdman, werden ze
bang en wilden ze vluchten.
4.
Meerderen van hen hadden namelijk de registratiewet ontdoken, en ze waren erg
angstig voor de op dat vergrijp staande straf.
5. Maar
de hoofdman ging naar hen toe en zei: 'Voor mij behoeven jullie niet bang te
zijn. Ik ben bereid jullie alle straf kwijt te schelden, maar het is nu eenmaal
keizerlijke wet nietwaar. Als jullie morgen komen, zal ik jullie zo gunstig
als maar enigszins mogelijk is, registreren.'
6. Toen
de herders bemerkten dat Cornelius een bijzonder zachtzinnig mens was, lieten
ze hun schuwheid varen en de volgende dag lieten ze zich allemaal registreren!
7. Na het
gesprek met de herders vroeg de hoofdman aan Jozef of de zon heel die dag in
haar ochtendstand zou blijven staan, ...
8. Waarop
Jozef antwoordde: 'Deze zon, die vandaag voor de wereld is opgegaan, zal nooit
haar ochtendstand verlaten, maar de natuurlijke zon zal wel haar natuurlijke
weg gaan overeenkomstig de Wil des Heren; over enkele uren zal ze dus
ondergaan.
9. Dit was een.
Profetisch woord van Jozef, maar zelfwist hij niet goed wat hij gezegd had.
10.
Daarop zei de hoofdman: 'Wat zeg je nu? Ik heb de betekenis van je woorden
niet begrepen; kun je niet een wat begrijpelijker taal tegenover mij bezigen?'
11. Jozef
nu weer: 'Er zal een tijd komen dat U zich zult warmen in de Heilige Straling
van die Zon, en dat U zich zult baden in de stromen van Haar Geest!
12. Meer
kan ik er echter niet over zeggen, want ik begrijp zelf niet ten volle wat ik gezegd
heb. Als ik er niet meer zal zijn, zal de tijd het U onthullen, en dan wel in
de gehele volheid van de Eeuwige Waarheid. ,
13. Nu
vroeg de hoofdman maar niet verder meer, maar hij hield deze diepzinnige
woorden vast in het centrum van zijn gedachten.
14. De
volgende dag zegde de hoofdman heel de familie goeden dag, terwijl hij hun de
verzekering gaf dat hij zo lang voor hen zou zorgen als zij daar zouden verblijven,...en
dat hij hen zijn leven lang niet zou vergeten!
15.
Daarna ging hij naar zijn bureau, maar niet voordat hij de vroedvrouw een
tweede geldstuk had gegeven, waarmee ze voor de familie kon zorgen.
16. Jozef
zei tot zijn zonen, toen de hoofdman al weg was: 'Kinderen, hoe komt het toch,
dat een heiden beter is dan menige jood? Zouden hierop soms de woorden van
Isaïas toepasselijk zijn, wanneer hij zegt:
17.
"Zie, Mijn dienaars zullen welgemoed juichen, maar jullie zullen
schreeuwen uit diepe smart en wenen van ellende!"?' Zijn zonen
antwoordden hem: ' Ja, vader , deze passage komt hier volledig en begrijpelijk
van pas!'
23
Het zesdaagse verblijf in de grot.
Aanzegging van de Engel aan Jozef om op te breken en naar
Jeruzalem te gaan voor de opdracht in de Tempel. Maria's droom. Jozef heeft er
moeite mee om alle liefdevolle aanbiedingen van de hoofdman te accepteren. Een
militaire wacht voor de grot
5 september 1843
Zo leefde
Jozef zes dagen lang in de grot, terwijl hij dagelijks bezoek kreeg van
Cornelius, die zich er echt voor uitsloofde dat het de H. Familie aan niets zou
ontbreken.
2. Vroeg
in de morgen van de zesde dag verscheen er weer een Engel aan Jozef, die zei:
'Koop een paar tortelduiven en trek op de achtste dag van hier naar Jeruzalem.
3. Maria
moet de tortelduiven offeren overeenkomstig de wet en het Kindje moet besneden
worden en het moet de naam krijgen die aan U en aan Maria is aangezegd.
4. Na de
besnijdenis moet U hier weer terugkomen en hier dan zo lang verblijven tot ik u
zal berichten, wanneer en waarheen u van hier vertrekken moet.
5. Weliswaar zult U, Jozef, zich al wel eerder
voorbereiden op het vertrek, wanneer het de wil is van Hem, die bij u in de
grot is!'
6. Na deze woorden te hebben gesproken, verdween de
Engel, en Jozef ging naar Maria om het haar te vertellen.
7. Maria
antwoordde: 'Wel, ik ben en blijf een maagd des Heren, dus mij geschiede naar
Zijn Woord...!
8. Zelf
had ik een droom zojuist, en daarin gebeurde precies datgene wat U mij net
verteld hebt. Zit dus maar nergens anders over in dan alleen over dat paar
tortelduiven, dan zal ik vol vertrouwen op de achtste dag met U meegaan naar
de stad des Heren!'
9. Kort
na die verschijning kwam de hoofdman weer eens op ochtendbezoek en dadelijk
deelde Jozef hem mee, waarom hij op de achtste dag naar Jeruzalem zou moeten
gaan.
10.
Aanstonds bood de hoofdman hem nu alle mogelijke hulp aan; hij wilde Jozef
naar Jeruzalem laten rijden.
11. Voor
deze goedbedoelde aanbieding moest Jozef echter bedanken met de woorden: 'Ik
kan helaas van Uw nobel aanbod geen gebruik maken, want het is de Wil van de
Heer mijn God, dat ik op dezelfde wijze naar Jeruzalem trek als waarop ik
hierheen kwam.
12. Zo
wil ik die korte reis dan ook maken, opdat de Heer mij niet behoeft te straffen
wegens ongehoorzaamheid.
13. Maar,
als u dan per se bij deze gelegenheid iets voor mij doen wilt, dan moge ik U
vragen mij twee tortelduiven te verschaffen. Wij moeten die in de Tempel
offeren. En dan nog dit: Houdt U alstublieft deze woning te onzer beschikking.
14. De
negende dag zal ik namelijk hier weer terugkomen, en dan zal ik mij daarin zo
lang ophouden, als de Heer het van mij verlangen zal.
15.Cornelius
beloofde Jozef aan al diens verlangens te zullen voldoen. Hij ging dan ook weg
en bracht al gauw eigenhandig voor Jozef een splinternieuwe duivenkooi vol
tortelduiven mee, waaruit Jozef de mooisten mocht uitzoeken.
16.
Daarna ging de hoofdman weer naar zijn werk en liet intussen de duivenkooi tot
aan de avond in de grot achter, om die dan 's avonds weer op te halen.
17. Toen
Jozef op de achtste dag naar Jeruzalem vertrokken was, liet Cornelius voor de
grot een wacht opstellen, die niemand in of uit liet gaan, behalve de twee
oudste zonen van Jozef, die niet mee waren gegaan, en Salome, die hen beiden
van eten en drinken voorzag. De vroedvrouw zelf ging wel mee naar Jeruzalem.
24
Besnijdenis van het Kindje en zuivering van Maria.
Opdracht van het Kindje in de Tempel.
De vrome Simeon en het Jezuskind
6 september 1843
In de
namiddag van de achtste dag, om drie uur huidige tijdrekening, werd het Kindje
in de Tempel besneden en werd Het de naam Jezus gegeven, zoals de Engel al
had gezegd, nog voordat het Kindje in de moederschoot ontvangen was.
2. Meteen
werd Maria in de Tempel gezuiverd, omdat de uiterste termijn van haar
kennelijke maagdschap in aanmerking genomen -het moment tevens geldig kon
worden geacht voor haar zuivering (zie noot 33).
3. Daarom
nam Maria, direct na de besnijdenis, het Kindje op de arm en droeg Het de
Tempel binnen om het met Jozef aan de Heer op te dragen, volgens de Wet van
Mozes.
4. Zoals
geschreven staat in Gods Wet: Al het eerstgeborene moet aan de Heer worden
gewijd.
5.
Daarbij moet dan een paar tortelduiven of een paar jonge duiven geofferd
worden.
6. Maria
offerde dus een paar tortelduiven, dat zij op de offertafel legde; de priester
nam het offer in ontvangst en zegende Maria.
7. Nu
leefde er te Jeruzalem een man, die Simeon heette, die buitengewoon vroom en
godvruchtig was, en die de Troost van Israël verwachtte; hij was van Gods
geest vervuld.
8. De
Geest des Heren had ooit tot deze man gezegd: 'Gij zult de dood niet zien
voordat ge Jezus zult zien, de Gezalfde Gods, de Redder der Wereld!'
9.
Innerlijk daartoe gedreven kwam hij de Tempel binnen, juist toen Jozef en Maria
nog in de Tempel doende waren om al dat te vervullen, wat de Wet voorschreef.
10. Toen
hij het Kindje opmerkte ging hi j direct naar de ouders toe en vroeg hen op
smekende toon of hij het Kindje een ogenblik op de arm mocht nemen.
11. Het
vrome paar stond dat aan de oude man, dien zij goed kenden, gaarne toe.
12. En nu
nam Simeon het Kindje in zijn armen, streelde Het, loofde God uit het diepst
van zijn hart en zei tenslotte:
13. 'Laat
nu Heer Uw dienaar overeenkomstig Uw woord in vrede gaan .
14. Want
mijn ogen hebben het Heil aanschouwd, dat Gij aan onze Vaders en Profeten
beloofd hebt.
15. Hij
is Het dien Gij bereid hebt voor alle volkeren tot:
16. een
Licht dat de heidenen zal verlichten, een Licht ter verheerlijking van Uw volk
Israël' (zie noot 32).
17. Jozef
en Maria waren verwonderd over deze woorden van Simeon; zij begrepen niet wat
hij over het Kind je gezegd had.
18.
Simeon gaf nu het Kindje aan Maria terug, zegende hen beiden en zei toen tot
Maria:
19. 'Deze
zal worden gesteld tot val en opstanding van velen in Israël en tot een teken
van tegenspraak!
20. Een
zwaard zal Uw hart doorboren en de gedachten van velen zullen openbaar worden!'
21. Maria
begreep deze woorden van Simeon evenmin, maar desondanks hield zij ze diep in
haar hart in herinnering.
22. Dit
deed ook Jozef en hij loofde en prees God met alle vermogens, waarover hij
beschikte.
25
De profetes Hanna in de Tempel en haar getuigenis over
het Kindje Jezus.
Hanna's waarschuwing aan Maria. Het noodonderkomen bij
een rijke en gierige Israëliet
7 september 1843
Op datzelfde
tijdstip was er ook een Profetes in de Tempel, die Hanna heette, ze was een
dochter van Phanuel uit de stam Aser .
2. Ze was
reeds zeer oud, en was zo vroom, dat ze zich, na reeds in haar jeugd aan een
man te zijn verloofd, in haar huwelijk gedurende zeven jaren niet voor hem
ontblootte, en ter liefde Gods haar maagdschap bewaarde.
3. Ze
werd weduwe toen ze tachtig jaar was, waarna ze in de Tempel trad en die nooit
meer verliet.
4. Door
bidden en vasten diende ze nog uitsluitend de Heer, 's nachts zowel als
overdag, in volledige vrijheid en op eigen initiatief.
5. Toen
deze gelegenheid zich voordeed was ze reeds vier jaren aldus doende in de
Tempel. Zij kwam eveneens naderbij, prees God de Heer, en voor een ieder die de
Verlosser verwachtte, sprak ze uit wat de Geest Gods haar te spreken ingaf.
6. Toen
ze haar profetieën ditmaal beëindigd had, vroeg ook zij het Kindje te mogen
vasthouden, liefkoosde Het, en loofde en prees de Heer .
7. Daarna
gaf ze het Kindje aan Maria terug en zei tot haar: 'Gelukkig en gezegend zijt
Gij, Jonkvrouwe, omdat U de Moeder bent van mijn Heer.
8. Schept
U er echter geen ijdel behagen in om Uzelf daarom te laten prijzen, want
uitsluitend Hij, die zuigt aan Uw borst, is waardig om door ons allen te worden
geloofd, geprezen en aanbeden!'
9. Na
deze woorden verwijderde de Profetes zich weer en gingen Jozef en Maria, na
drie uur in de Tempel te hebben doorgebracht, naar buiten. Ze probeerden bij
een familielid logies te krijgen.
10. Maar
toen zij op dat adres arriveerden, bleek het huis te zijn afgesloten; de
familie bevond zich op dat moment in Bethlehem voor de registratie.
11. Nu
wist Jozef niet goed wat te doen. Ten eerste was het al helemaal donker, zoals
dat in de korte dagen van dit seizoen voor de hand ligt, reden waarom er bijna
geen huis meer open was, te meer omdat het ook nog een voorsabbath was!
12. Om in
de open lucht te overnachten was het veel te koud; de rijp lag op de velden en
bovendien woei er een koude wind.
13.
Terwijl Jozef delibereerde en tot de Heer bad dat Hij hem uit deze nood zou
helpen,
14. kwam
er plotseling een jonge, voorname Israëliet op Jozef toe, die hem vroeg: 'Wat
doet U hier nog zo laat met Uw bagage op straat? U bent toch ook een Israëliet,
en weet U dan niet hoe het hoort?'
15. Jozef
zei: ' Ja, ik ben van Davids stam. Ik was vandaag in de Tempel om te offeren
aan de Heer; het vroeg invallen van de avond heeft mij overvallen, en nu kan ik
geen onderdak vinden. Ik ben in zorgen vanwege mijn vrouwen mijn Kind. ,
16 De
jonge Israëliet zei nu: 'Kom dan maar met mij mee, dan zal ik U voor een
drachme of daaromtrent tot morgen onderdak verlenen. ,
17. Jozef
volgde nu die Israëliet, met Maria die op de ezel zat en zijn drie zoons, naar
een prachtig huis, waar hij zich met hen onderdak verschafte in een eenvoudige
kamer
26
Verwijt van de herbergier Nicodemus aan het adres van
Jozef. Jozefs zelfverdediging.
Het getuigenis van de vroedvrouw. Een genadige wenk aan
Nicodemus, die daarop de Heer erkent
9 september 1843
Toen
Jozef zich de volgende morgen al had klaargemaakt om te vertrekken naar
Bethlehem, kwam de jonge Israëliet het overnachtingsgeld incasseren.
2. Toen
hij de kamer betrad overviel hem een grote angst, waardoor hij geen woord over
zijn lippen kon krijgen.
3. Jozef
ging naar hem toe en zei: 'Vriend, ik bezit geen geld; neem dus iets van mijn
bezit dat U een drachme waard is als tegenwaarde.'
4. Nu
kwam de Israëliet een beetje bij en zei met trillende stem: 'Man van Nazareth,
nu herken ik je pas: jij bent Jozef, de timmerman. Jij bent dezelfde, aan wie
negen maanden geleden een maagd des Heren, Maria geheten, door het lot in de
Tempel werd toegewezen!
5. Dit is
datzelfde meisje! Nou, jij hebt goed op haar gepast zeg, dat ze nu al moeder
moest worden! Wat is er gebeurd?
6. Ik ben
er wel zeker van dat u niet de vader bent, want mannen van Uw leeftijd en van
Uw godsvrucht -wat bekend is in heel Israël doen zoiets nooit!
7. Maar U hebt volwassen zoons. Kunt
U voor hun onschuld instaan? Hebt U steeds op ze gelet? Al hun denken en
handelen, doen en laten in de gaten gehouden?'
8. Jozef
wierp hem nu tegen: ‘Ja, nu herken ik jou ook; jij bent Nicodemus, een zoon van
Benjamin, van de stam Levi. Hoe haal jij het in je hoofd mij uit te horen? Dat
komt jou helemaal niet toe! De Heer Zelf heeft mij onderzocht, zowel in de
Tempel als op de Berg der Vervloeking! Hij heeft mij voor de Hoge Raad onschuldig
bevonden; wat zoek jij mij en mijn zoons dan nog te beschuldigen?
9. Ga
maar naar de Tempel op doe daar navraag bij de Hoge Raad, dan zul je over mijn
huis een juist getuigenis krijgen!'
10. Door
deze woorden werd de jonge rijkaard zeer getroffen; hij zei: 'Maar om Gods Wil,
als dat zo is, vertel me dan alsjeblieft, hoe het komt dat dit meisje heeft
gebaard. Was het een wonder, of is het op natuurlijke wijze toe gegaan?'
11. Nu
deed de ook aanwezige vroedvrouwen stapje naar voren tot Nicodemus en zei:
'Beste man, hier, pak aan je overnachtingsgeld: een drachme, dik betaald, het
zeer karige onderkomen in aanmerking genomen! En houd ons nu niet langer op,
want we moeten vandaag nog in Bethlehem zijn!
12. Maar
weet wel, dat Wat vannacht zo armetierig in jouw herberg heeft gelogeerd voor
één drachme, dat Daarvoor je allermooiste kamer, gesierd met edelstenen en
goud, nog veel te min zou zijn! In dit kamertje, dat hoogstens goed genoeg mag
heten voor een dwangarbeider, heeft Gods Heerlijkheid Zelf verblijf gehouden!
13. Ga
naar dat Kindje, raak het aan, dan zullen die dikke schillen van je ogen
vallen; dan zul je zien, Wie bij je op bezoek is geweest ...! Als vroedvrouw
heb ik volgens oude gewoonte het recht jou toe te staan het Kindje aan te
raken.
14. Nu
ging Nicodemus naar het Kindje toe en raakte Het metterdaad aan; en toen hij
Het had aangeraakt, ging hem een innerlijk Licht op, waardoor hij althans voor
een kort ogenblik Gods Heerlijkheid vermocht waar te nemen.
15.
Onmiddellijk viel hij voor het Kindje op zijn knieën, aanbad Het en zei: 'O
God, dat Gij Uw volk in deze gestalte en op deze wijze bezoekt! ...Hoe groot
moet Uw genade met hen zijn en Uw erbarmen jegens hen! ...
16. Maar,
wat staat mij nu met dit-mijn-huis te doen? En wat staat mijzelf te wachten, nu
ik Gods Heerlijkheid zo heb miskend?'
17. De
vroedvrouw antwoordde hem en zei: ' Je blijft maar precies zoals je bent;
maar bewaar wel over hetgeen je gezien hebt het diepste stilzwijgen, anders zul
je Gods straf kunnen verwachten!. ..' Nicodemus gaf nu de drachme weer terug en
ging onder tranen naar buiten. Het desbetreffende kamertje liet hij later
inderdaad rijk met goud en edelstenen verfraaien. Jozef echter is direct
afgereisd.
27
Terugkeer van de H. Familie naar
Bethlehem.
Hartelijke ontvangst in de grot door de thuisblijvers.
Een voederkribbe als kinderbedje. Een rustige vriesnacht
11 september 1843
Tegen de avond, een uur voor zonsondergang, bereikte het
verheven Gezelschap opnieuw Bethlehem, en ze namen hun intrek weer in de
reeds bekende grot.
2. De twee achtergebleven zoons, Salome en de hoofdman
kwamen hen allerhartelijkst tegemoet, en zij vroegen de teruggekeerden vol
belangstelling hoe het hen op hun reis gegaan was.
3. Jozef
vertelde nu alles wat zij hadden ondervonden, en voegde daaraan toe, dat hij
en al zijn medereizigers heel die dag nog niets hadden gegeten; het beetje
proviand dat zij hadden meegenomen was nauwelijks genoeg geweest voor de nog
zo zwakke Maria!
4. Toen
de hoofdman Jozef dit hoorde zeggen, spoedde hij zich naar het achterste deel
van de grot, waarvandaan hij een heleboel etenswaren te voorschijn haalde, die
de joden allemaal mochten eten; hij zei tegen Jozef:
5. '
Alstublieft, moge God dit voor U zegenen! En zegent U ze zelf ook, zoals U
gewend bent, dan kunt U zich er allemaal aan verzadigen!'
6. Jozef
dankte God, zegende de spijzen en at ze vervolgens met Maria, zijn zoons, en de
vroedvrouw smakelijk op.
7. Voor
Maria, die het Kindje heel de lange dag had gedragen, was Dat nu wel erg zwaar
geworden; daarom zei ze tegen Jozef:
8. '
Jozef, had ik maar een plekje om het Kindje neer te kunnen leggen, dan kon ik
mijn armen een beetje rust gunnen. Mijn laatste probleem zou daarmee zijn opgelost,
en ook het Kindje zou dan beter kunnen uitrusten tijdens Zijn slaap.'
9. Nauwelijks
had de hoofdman verstaan wat Maria zei, of hij dook alweer haastig in de
diepte van de grot weg, vanwaar hij met grote spoed een kleine voederkrib te
voorschijn bracht, bestemd voor het voederen van schapen. (Het ding zag eruit
als de voedertroggen, die je vandaag de dag overal op het land voor de herbergen
aan kunt treffen,alleen wat lager.)
10. Nu
pakte Salome het schoonste stro dat er te vinden was, en ook wat vers zacht
hooi, en deed dat in het kribje; daarna deed ze een kraakheldere doek over dit
alles heen, en zo maakte ze voor het Kindje een heerlijk zacht bedje.
11. Maria
wikkelde het Kindje nu in schoon linnen, drukte Het aan haar hart, kuste Het,
gaf Het aan Jozefvoor een kusje, en daarna ook aan alle aanwezigen, waarna ze
Het in het voor de Heer van Hemel en Aarde wel zeer armoedig bedje legde.
12. Het
Kindje sliep aldra heel rustig, en nu kon dan ook Maria rustig gaan eten en
zich te goed doen aan het maal dat de zo goedhartige hoofdman hun had bereid.
13. Toen
deze maaltijd beëindigd was, zei Maria tegen Jozef: , Jozef Iaat mij even mijn
bed opmaken; ik ben erg moe van de reis en daarom wil ik graag rusten. ,
14. Maar
nu sprak Salome: 'Goede Moeder van de beer Uw bed is allang klaar; Koffit U
maar zelf zien! ,
15. Nu
stond Maria op, nam het Kindje opnieuw op, liet het kribje in haar tent zetten
en legde zich vervolgens ook zelf ter ruste. Dit was voor Maria de eerste echt
volledige nachtrust na de bevalling.
16. De
hoofdman liet flink stoken en op het vuur liet hij witte stenen heet maken,
die hij rondom de tent van Maria liet neerleggen, opdat zij noch het Kindje
kou behoefden te lijden. De nacht was namelijk zo koud, dat buiten het water in
ijs veranderde.
28
Jozef dringt erop aan om naar Nazareth op te breken. De
hoofdman adviseert te wachten.
Een bericht over een karavaan uit Perzië. En over
pogingen van Herodes om het Kindje op te sporen. Indrukwekkende troostwoorden
van Maria
12 september 1843
De
volgende morgen zei Jozef 'Waarom zouden we hier nog langer blijven? Maria is
weer hersteld. Laten we dus maar opbreken en terugkeren naar Nazareth; daar
hebben we tenminste een behoorlijk onderkomen.'
2. Maar
toen Jozef al aanstalten maakte om op te breken, kwam de hoofdman, die voor
het aanbreken van de dag al iets in de stad te regelen had gehad, op de
terugweg weer 'even aan' en hij zei tegen Jozef:
3.
'Eerwaarde Godsman, wil je opbreken en naar huis terugkeren? Doe dat nog niet!
Voor vandaag, morgen en overmorgen moet ik het beslist afraden.
4. Zoëven
heb ik namelijk bericht gekregen van mensen van mi j , die vanmorgen al voor
dag en dauw uit Jeruzalem zijn aangekomen, dat in Jeruzalem drie enorme
karavanen uit Perzië zijn binnengetrokken.
5. Drie
sterrenkundigen, die de leiders van die karavanen zijn, hebben zich tot Herodes
gewend, op zoek naar de nieuwgeboren Koning der Joden.
6.
Herodes, die, als Romeinse zetbaas uit Griekenland, niet op de hoogte is, heeft
zich tot de priesters gewend om te achterhalen waar die nieuw gezalfde geboren
zou moeten worden.
7. Deze
hebben hem bericht dat het in Judea en wel in Bethlehem zou moeten zijn. Zo
zou het "beschreven staan".
8.
Herodes heeft toen de priesters weggestuurd en zich, begeleid door heel zijn
gevolg, opnieuw tot de leiders van de drie karavanen gewend om hun mede te
delen wat hij van de hogepriesters vernomen had.
9. Hij
drong er bij die drie op aan, om in Judea zorgvuldig naar de nieuw gezalfde te
zoeken, en om als zij hem zouden vinden weer met spoed bij hem terug te
komen, opdat ook hijzelf het Kind je zou kunnen gaan huldigen!
10. Weet
je, beste vriend Jozef, ik vertrouw die Perzen niet, maar de heerszuchtige
Herodes nog minder!
11. Die
Perzen zouden magiërs zijn, en ze zouden die geboorte ontdekt hebben door een
wonderbaarlijke nieuwe ster, hetgeen ik niet zou willen ontkennen. Want, nu
zich bij de geboorte van dit Knaapje hier zulke grote wonderen hebben
voorgedaan, kan dat in Perzië ook best het geval zijn geweest!
12. Maar,
omdat het klaarblijkelijk om dit Kind gaat, is nu een hachelijke situatie
ontstaan: als de Perzen het Kind vinden, dan zal ook Herodes Het vinden.
13. En
dan zullen we ons tot het uiterste moeten verzetten om uit de klauwen van die
oude vos te blijven.
14.
Daarom, zoals gezegd, moet je nog minstens drie dagen op deze afgelegen plaats
blijven. In die tijd zal ik proberen om die koningszoekers om de tuin te leiden,
en dat zal best lukken! Ik beschik tenslotte over twaalf legioenen hier! Je
weet nu wat je doen moet; meer kan ik je -terwille van je gemoedsrust -maar
beter niet zeggen. Blijf dus! Ik ga nu, maar om twaalf uur kom ik terug!'
15.
Jozef, die tezamen met zijn gezin door dit bericht verontrust was, bleef en in
overgave aan de Wil des Heren, wachtte hij af wat uit deze vreemde samenloop
van omstandigheden zou voortvloeien.
16. Hij
ging naar Maria en vertelde haar wat hij zojuist van de hoofdman had gehoord.
17. Maria
zei: 'De Wil des Heren geschiede! AI heel wat erg bittere dingen zijn ons
overkomen: de Heer heeft ze alle maal in honingzoete omgezet.
18. Ook
die Perzen zullen ons geen kwaad doen, als ze inderdaad naar ons zullen
toekomen. En, voor het geval dat ze enig geweld tegen ons in hun schild voeren,
dan is, door de genade Gods, altijd nog de bescherming van de hoofdman tot onze
beschikking!'
19. Jozef
zei tegen Maria: 'Dat komt wel in orde. Zelf heb ik ook geen angst voor die
Perzen, maar grijsbaard Herodes, dat verscheurende dier in mensengedaante, die
is het voor wie ik bang ben; en ook de hoofdman is bang voor hem!
20. Want,
gesteld dat door die Perzen definitief blijkt dat ons Knaapje de nieuwsgezalfde
koning is, dan zal ons niets anders overblijven dan een smadelijke vlucht !
21. In
dat geval zal ook de hoofdman, uit Romeins staatkundige overwegingen, en voor
zijn eigen bestwil, wel tot een vijand voor ons moeten worden, als hij althans
niet wil worden aangezien voor een afvallige van de keizer; hij zal ons móeten
vervolgen i. p. v. ons te redden !
22. Zelf
ziet hij dat beslist ook wel in, want, met betrekking tot zijn verstandhouding
tegenover Herodes gaf hij mij blijk van grote achterdocht.
23. Dat
is dan ook de reden dat hij ons nog drie dagen hier wil laten blijven. Als
alles goed verloopt blijft hij zeker onze vriend.
24. Als
het daarentegen slecht verloopt, heeft hij ons prachtig bij de hand, om ons dan
aan Herodes' wreedheid te kunnen uitleveren. Hij zal dan zelfs van zijn keizer
nog een pluim krijgen, omdat hij op zo'n slimme manier een joodse koning die
misschien ooit gevaarlijk zou kunnen worden voor de staat, uit de wereld heeft
geholpen!'
25. Maar
Maria gaf ten antwoord: ' Jozef, maak je over mij en ook over jou geen
onnodige zorgen. Wij hebben immers het vloekwater gedronken zonder dat ons iets
is overkomen, waarom zouden wij dan nog bang zijn. Daarvoor hebben we toch
zeker al te veel van Gods Heerlijkheid dank zij dit Kindje mogen zien!
26.
Gebeure dus wat gebeuren moet! Ik garandeer je: De Heer is machtiger dan de
Perzen, Herodes, Rome's keizer, plus de hoofdman met z'n twaalf legioenen
tezamen! Houd je dus kalm, zoals je ziet dat ook ik ben.
27.
Overigens ben ik ervan overtuigd dat de hoofdman eerder alles zal opgeven, dan
zich tot onze vijand te laten maken!'
28.
Hierdoor werd de goede brave Jozef weer gerustgesteld. Hij wachtte rustig op de
hoofdman en liet intussen door zijn zoons de grot verwarmen en tegelijk voor
Maria, voor zichzelf en voor zijn zoons wat vruchten koken.
29
Jozefs angstig gebed tot de Heer. De Perzische karavanen voor de grot. De
hoofdman verbaasd. Goede getuigenis van de drie wijzen over het Kind, en de
waarschuwing voor Herodes
14 september 1843
De middag
was al gekomen, maar de hoofdman liet ditmaal verstek gaan. Met angstige gevoelens
telde Jozef de minuten, maar de hoofdman kwam niet te voorschijn.
2. Daarom
wendde Jozef zich tot de Heer met deze woorden: 'Mijn God en mijn Heer, ik bid
U, maak mij toch niet zo bang, want ik ben aloud en zwak in al mijn ledematen.
3. Geef
mij, door middel van een boodschap wat ik moet doen, sterkte, opdat ik niet te
schande worde voor het aanschijn van alle zonen Israëls!'
4. Toen
Jozef zo gebeden had, kwam de hoofdman bijna buiten adem aangerend; hij richtte
zich tot Jozef:
5. 'Man van mijn allerhoogste achting, ik ben zojuist
terug van een mars, die ik zelf met een heel legioen heb gemaakt tot op bijna
een derde van de weg naar Jeruzalem om toch maar iets van die Perzen gewaar
te worden.
6. Ook
heb ik overal spionnen opgesteld, maar tot dusverre kon ik niets ontdekken.
Maar houd je rustig, want als ze komen, moeten ze wel op de door mij uitgezette
posten stoten!
7. Het
zal hun niet gemakkelijk gelukken om ergens door te breken en tot hier te
komen, voordat ze door mi j zijn uitgehoord en op de proef gesteld. Daarom ga
ik er nu maar weer dadelijk vandoor om de wachtposten nog te versterken. Tot
vanavond!'
8. Nu
rende de hoofdman weer weg en Jozef loofde God en zei tegen zijn zoons: 'Zet nu
het eten maar op tafel, en jij, Salome, vraag aan Maria of ze mee aan tafel wil
eten of dat ze haar eten op bed gebracht wil hebben.’
9. Maria
kwam echter in beste stemming haar tent uit, het Kindje op de arm, en zei: 'Ik
ben sterk genoeg om samen met jullie aan tafel te eten, alleen moet het kribbetje
hierheen gehaald worden voor het Kindje.'
10. Jozef
was daar blij om en hij zette de beste hapjes voor Maria klaar. Daarna loofden
ze God de Heer, aten en dronken.
11. Maar
ze waren amper klaar met eten, toen voor de grot opeens een geweldig lawaai
ontstond. Jozef stuurde Joël om te kijken wat er aan de hand was.
12. Toen
Joël bij de deur naar buiten keek (de uitgang was immers afgeschot), zag hij
een enorme Perzische karavaan met beladen kamelen. Angstig zei hij:
13. 'Om
Godswil, vader Jozef, wij zijn verloren! De Perzen zijn er toch, en met veel
kamelen, een hele stoet!
14. Ze slaan hun tenten op en ze omringen onze grot in
een grote kring. Drie leiders, getooid met goud, zilver en edelstenen, zijn
bezig met het leeghalen van gouden tassen. Ze maken aanstalten hierheen te
komen, de grot in...
15. Door
deze mededelingen was Jozef nauwelijks in staat een woord uit te brengen. Met
moeite kreeg hij over zijn lippen: 'Heer, wees een arme zondaar genadig. Ja, nu
zijn we verloren.' Maria nam vlug het Kindje en snelde naar haar tent, terwijl
ze riep: 'Over mijn lijk alleen zullen ze Het mij kunnen afnemen!'
16. Nu
ging Jozef, door zijn zoons begeleid naar de deur en keek, verdekt opgesteld,
naar wat de Perzen aan het doen waren.
17. Toen
hij nu de grote karavanen en de opgeslagen tenten zag, sloeg hem de schrik om
het hart. Hartstochtelijk begon hij de Heer te smeken, dat Hij hem toch ook
ditmaal weer uit deze ernstige bedreiging zou redden.
18.
Terwijl hij daar nu zo stond te bidden en smeken, zie, daar kwam de hoofdman
-van top tot teen in wapenrusting - begeleid door wel duizend soldaten opdagen.
Hij stelde zijn soldaten aan beide zijden van de ingang van de grot op.
19. Zelf
liep hij op de magiërs toe en vroeg hen met welk doel zij - en zo helemaal
onopgemerkt tot hier hadden kunnen komen...
20. Hun gelijkluidende antwoorden waren: 'Houdt u ons
alstublieft niet voor vijanden! U ziet wij dragen geen wapens, noch openlijk,
noch ook in het verborgene!
21. Wij
zijn sterrenkundigen uit Perzië. Een oude profetische uitspraak in onze heilige
boeken zegt, dat er in deze tijd voor de joden een Koning der Koningen zal
worden geboren, en Zijn geboorte zal door een ster worden betekend...
22. En er
staat bij, dat al degenen, die die ster zullen ontdekken zich op reis moeten
begeven en trekken, waarheen de machtige ster hen leiden zal; want daar waar
die ster stil zal blijven staan, zullen ze de Heiland van deze wereld vinden.
23. U
ziet -en iedereen kan dat zelfs op klaarlichte dag constateren -de ster staat
inderdaad stil boven deze stal! Hij was onze gids hierheen, maar boven deze
stal bleef hij staan, waaruit wij concluderen dat wij ongetwijfeld de plaats
hebben bereikt, waar dat Wonder van alle wonderen in levenden lijve verblijf
houdt: een pasgeboren Kind, een Koning der Koningen, de Heer aller Heersers in
eeuwigheid!
24. Naar
Hem komen wij kijken, Hem moeten wij aanbidden en onze hoogste eer betuigen!
Verspert U ons dus alstublieft niet de weg, want voor ons is het zeker dat het
geen kwade ster was, die ons hierheen heeft geleid!'
25. Nu
keek ook de hoofdman omhoog naar de ster en was daar hogelijk verbaasd over,
want niet alleen stond deze bijzonder laag, maar ook was haar licht bijna even
sterk als het gewone licht van de zon!
26. Toen
de hoofdman zich van dit alles had overtuigd zei hij tot het drietal: 'Nu, goed
dan! Naar hetgeen U zegt, en gezien de ster concludeer ik dat U met goede
bedoelingen naar hier gekomen bent, ...maar ik zie nog niet in, wat U voordien
bij Herodes in Jeruzalem moest doen; heeft de ster U ook daarheen de weg gewezen?
..
27.
Waarom heeft jullie wondere gids jullie eigenlijk niet rechtstreeks hierheen
geleid, als, naar het eruit ziet, Uw plaats van bestemming met zekerheid hier
is? ...Hierop zult U mij nog moeten antwoorden, anders komt U niet in die
grot!'
28. De
drie zeiden nu: 'Dat moge de grote God weten! Het moet ongetwijfeld in Zijn
plan besloten liggen, want geen van ons is ooit van plan geweest om Jeruzalem
ook maar op afstand te naderen!
29. En,
om U de waarheid te zeggen: die mensen in Jeruzalem bevielen ons allerminst en
met name Herodes niet! Maar toen wij er eenmaal waren moesten we, omdat de
aandacht van de hele stad op ons gevestigd was, wel node laten weten wat ons
reisdoel was!
30. De
priesters gaven ons hun inlichtingen via hun vorst, die ons trouwens verzocht
heeft om hem over die te vinden koning nader te informeren, zodat ook hij de
nieuwe koning zijn hulde zou kunnen komen betuigen. ,
31. Maar
nu zei de hoofdman: 'Onder geen beding zult U dat mogen doen, want ik ken de
plannen van die vorst! Nog liever houd ik U vast als gijzelaars ! ...Maar ik
zal nu eerst naar binnen gaan om met de vader van het Kind over U te spreken. ,
30
De aanbidding van de Heer in het Kindje door de drie Wijzen.
Hun toespraken. Hun geesten: Adam, Kaïn en Abraham
16 september 1843
Toen de
goede Jozef al dit besprokene vernomen had, werd het al wat lichter om zijn
benauwde hart, en, omdat hij begreep dat de hoofdman zou binnenkomen, bereidde
hij zich voor om die te ontvangen.
2. De
hoofdman kwam inderdaad binnen, groette Jozef en begon toen: 'Hooggeachte
man!
3. Door
een wondere samenloop van omstandigheden zijn die nu ongeduldig buiten
wachtende mannen toch tot hier doorgedrongen. Ik heb hen scherp verhoord, maar
niets kwaads in hen gevonden.
4. Door
hun God daartoe aangezet wensen zij het Kindje hun hulde te betuigen. Als het
je past kun je hen volgens mij zonder de minste vrees binnen laten komen. ,
5. Jozef
zei daarop: 'Als dat echt zo is, dan wil ik mijn God loven en prijzen; want Hij
heeft opnieuw een gloeiende steen van mijn hart weggenomen!
6. Maar,
Maria is erg geschrokken toen de Perzen hun tenten rondom de grot opsloegen;
ik moet dus eerst even zien hoe het met haar is, opdat niet een onvoorbereid
binnenkomen van die gasten haar nog meer verschrikke!'
7.
Vanzelfsprekend was de hoofdman het met de voorzorg van Jozef eens, en dus ging
Jozef naar Maria en vertelde haar alles wat hij van de hoofdman had gehoord.
8. Maria,
nu weer helemaal opgewekt, zei: 'Vrede op aarde aan alle mensen die van goeden
wille zijn en die zich door God laten leiden!
9. Als de
Geest des Heren zulks als Zijn Wil te kennen geeft, Iaat hen dan komen, en Iaat
hun de zegen oogsten, die hun trouw toekomt. Ik voor mij, ik ben helemaal niet
bang meer .
10.
Alleen dit: Als ze binnenkomen moet jij wel dicht bij me staan; het lijkt me
minder geschikt hen in mijn tent alleen te ontvangen.'
11. Jozef
nu weer: 'Maria, als je je ertoe in staat voelt, sta dan liever met het Kindje
op; neem het kribje en leg het Kindje erin aan je voeten. En Iaat dan de bezoekers
binnenkomen om het Kindje te huldigen.'
12. Maria
voldeed meteen aan Jozefs wens, en Jozef zei nu tot de hoofdman:
13. 'Wij
zijn gereed. Als het drietal binnen wil komen, dan kunnen wij hen doen blijken,
dat wij - onze armoede in aanmerking genomen - geheel op hun ontvangst zijn
voorbereid.'
14. Nu
ging de hoofdman naar buiten en deelde zulks aan de drie mee. Eerst wierpen die
zich gedrieën ter aarde, God voor deze toestemming lovend, vervolgens namen
zij hun goud geborduurde zakken op, en begaven zich met grote eerbied naar de
grot.
15. De
hoofdman deed de deur open en zij traden hoogst eerbiedig binnen, en zagen een
machtig Licht dat op dat moment van het Kind je straalde .
16. Toen
de drie het kribje, waarin het Kindje lag, tot op enkele schreden waren
genaderd, wierpen zij zich languit met hun aangezicht ter aarde en aanbaden in
die houding het Kind je. ..
17. Wel
een uur lang lagen ze zo -van grote schroom vervuld voor het Kind je ter
aarde; daarna richtten zij zich langzaam op en knielend hieven zij hun
gezichten, nat van tranen, omhoog, hun blikken op de Heer slaand, op de
Schepper van de oneindige eeuwigheid
18. De
namen van de drie waren: Caspar, Melchior en Balthazar.
19. De
eerste, die door Adam’s Geest geleid werd, sprak: 'God zij geëerd, aan Hem zij
lof gebracht; Hij zij geprezen, Hosannah, Hosannah voor God, de Drie-enige van
eeuwigheid tot eeuwigheid Amen.'
20. Nu
pakte hij de met gouddraad bestikte zak op, met daarin drie en dertig pond van
de fijnste wierook, en gaf die onder veel eerbetoon aan Maria, zeggende:
21.
'Aanvaard, Moeder, zonder schroom, dit nietig getuigenis van datgene, waarvan
ik met heel mijn wezen voor eeuwig vervuld zal zijn! Aanvaard dit als een simpele
uiterlijke aflossing van wat elk denkend wezen, uit de grond van zijn hart,
eeuwig verschuldigd is aan zijn almachtige Schepper!'
22. Maria
nam de zware buidel aan en gaf hem aan Jozef. De schenker ervan richtte zich nu
op, begaf zich naar de deur, en knielde daar nogmaals neer om in het Kindje de
Heer te aanbidden.
23.
Terstond nam nu de Tweede, die een Moor was en door de Geest van Kaïn werd
geleid, een ietwat kleinere zak op, die niettemin hetzelfde gewicht had en die
met zuiver goud gevuld was. Hij reikte die aan Maria over met de woorden:
24. 'Aan
U, Heer der eeuwige Heerlijkheid, breng ik een nietig offer, iets wat de Koning
der Geesten rechtens toekomt van de mensen op aarde! Aanvaard het, o Moeder,
Gij, die hebt gebaard Degene, wiens Naam in der eeuwigheid geen engelentong in
staat zal zijn uit te spreken!'
25. Maria
nam nu die tweede buidel aan en gaf hem aan Jozef. De offerende Wijze richtte
zich op, voegde zich bij de eerste, en deed wat die gedaan had.
26.
Vervolgens richtte de derde zich op, nam zijn buidel, die gevuld was met goud
myrrhe, een toentertijd zeer kostbare specerij, en gaf die aan Maria, zeggende:
27. 'In
mijn gezelschap is Abrahams Geest. Hij ziet nu de dag des Heren, waarop hij
zich zozeer verheugd had.
28. Ik
heet Balthazar en bied U hierbij aan wat het Kindje der kinderen toekomt.
Aanvaard het, Moeder van alle genaden. Een beter en waardiger offer is
geborgen in mijn hart: het is mijn liefde, die voor eeuwig een waarachtig offer
aan dit Kindje zal zijn!'
29. Maria
nam nu ook deze, eveneens drie en dertig pond wegende buidel aan, en gaf die
aan Jozef. Nu ging ook deze Wijze weer staan en voegde zich bij de twee
anderen, en nadat ook hij het Kindje aanbeden had, ging hij met de eerste twee
naar buiten, waar hun tenten stonden.
31
Maria vestigt de aandacht op Gods genadige leiding. Jozefs redelijkheid en
trouw. De drie zegenrijke geschenken van God: Zijn Heilige Wil, Zijn Genade,
Zijn Liefde. Een zeer nobel getuigenis van Maria, van de hoofdman en van het
Kindje over Jozef
19 september 1843
Toen de
drie Wijzen weer samen naar buiten waren gegaan en ze zich in hun tenten ter
ruste hadden gelegd, zei Maria tegen Jozef:
2. 'Zie
je nu wel, overbezorgde man-van-mij, hoe heerlijk en goed de Heer onze God is,
en hoe echt vaderlijk Hij voor ons zorgt? !
3. Wie
van ons had zich ooit, al was het maar in een droom, zoiets kunnen denken? Uit
onze grote angst heeft Hij deze zegen voor ons bewerkstelligd. Heel onze grote
vrees en zorg heeft Hij in enorme vreugde omgezet!
4. Van
hen, van wie wij vreesden dat zij het Kindje naar het leven stonden, juist van
hen hebben wij mogen beleven dat zij Hem slechts kwamen eren, en wel met een
eer, zoals men aan God de Heer alleen schuldig is!
5.
Bovendien hebben zij ons zo rijkelijk bedacht, dat wij van de tegenwaarde van
hun geschenken een prachtig landgoed kunnen kopen, waar wij voor de opvoeding
van het goddelijk Kind zeker op de beste wijze en naar Gods Wil kunnen zorgen!
6. Jozef,
zo ooit, dan nu, wil ik de allerliefste Heer danken, loven en prijzen, tot in
het diepst van de nacht, want Hij is nu ook aan onze armoede zo zeer
tegemoetgekomen, dat we nu echt royaal uit de voeten kunnen. Is het niet zo,
lieve vader Jozef? ...,
7. Jozef
nu: ' Ja Maria, God is oneindig goed voor hen, die Hem boven alles liefhebben
als hun Heer, en die al hun hoop uitsluitend op Hem richten. Maar ik ben van
mening dat die geschenken niet voor ons maar voor het Kindje bestemd zijn,
zodat wij niet het recht hebben ze te gebruiken naar onsgoeddunken.
8. Het
Kindje heet Jezus, en is een Zoon des Allerhoogsten; daarom moeten we op de
eerste plaats aan de verheven Vader vragen, wat er met deze schat moet
gebeuren.
9. Wij
zullen er dat mee moeten doen, wat Hij ermee voor heeft. Buiten Zijn Wil om
wil ik ze nog niet eens aanraken, mijn leven lang niet! Nee, dan wil ik nog
liever desnoods op een heel moeilijke manier een eerlijk stuk brood verdienen.
10. Zoals
ik jou en mijn zoons tot dusverre, dank zij mijn door de Heer gezegende
handenarbeid heb kunnen onderhouden, zo zal ik dat met de hulp des Heren verder
ook wel klaarspelen. ..!
11.
Daarom Iaat ik mij aan deze geschenken minder gelegen liggen dan aan de Wil
des Heren, aan Zijn Genade, aan Zijn Liefde. ..!
12. Dit
zijn de drie grootste geschenken, die ons altijd tot zegen zullen strekken:
Zijn Heilige Wil is voor mij als de kostbaarste wierook. Zijn Genade is mij
als het zuiverste en zwaarste goud. Zijn Liefde tenslotte is voor mij als de
kostelijkste myrrhe ...
13. Die
drie schatten mogen wij altijd zonder terughoudendheid, ja zelfs op kwistige
wijze uitbuiten. .., maar, ...deze wierook, dit goud en deze myrrhe hier in
deze goudbestikte zakken, mogen wij niet aanraken, tenzij het ons wordt
ingegeven door die drie "hoofdschatten", die voor ons tot dusverre de
allerbelangrijkste zijn geweest...!
14. Dus
Maria, lieve, zo zullen wij doen, en dan ben ik ervan overtuigd dat de Heer ons
met des te meer welgevallen zal gadeslaan. ..en, Zijn Welbehagen is voor ons
toch wel de allergrootste schat!
15. Vind
je niet Maria, dat ik gelijk heb? Zou op die manier voor deze schatten niet de
beste bestemming kunnen worden gevonden?'
16.
Maria, tot tranen geroerd, loofde Jozefs wijsheid. De hoofdman sloot Jozef in
zi jn armen terwijl hij hem toevoegde: ' Ja, ja, je bent nog eens een mens,
die echt helemaal naar Gods Wil leeft!' Maar ook het Kind je zag nu Jozef
glimlachend aan; Het hief Zijn handjes omhoog; zodat het leek alsof Hij Zijn
pleegvader, de zeer deugdzame Jozef, echt zegende.
32
De Engel als raadsman van de drie Wijzen. Vertrek van de
drie naar het morgenland.
Jozefs ongeduld. Cornelius stelt Jozef gerust. Gods Macht
en Goedheid
20 september 1843
De drie
Wijzen kwamen bijeen in een tent en bespraken wat nu te doen.
2. Moesten ze tegenover Herodes het gegeven woord
houden, of moesten ze voor de eerste maal hun woord breken?
3. Als ze een andere weg naar huis zouden moeten nemen,
dan was het de vraag welke weg hen met zekerheid naar hun land zou terugvoeren.
4. Ze
vroegen zich onder elkaar af: 'Zal de ster die ons hierheen heeft geleid ons
ook weer terug naar huis geleiden, langs een andere weg?'
5. Toen
zij zich daarover berieden, stond er plotseling een Engel bij hen, die tot hen
zei: 'Maakt U zich niet onnodig ongerust: het staat allang vast langs welke
weg U zult terugkeren.
6. Zo
loodrecht als de stralen van de zon in het midden van de dag op de aarde
vallen, even rechtstreeks zullen jullie morgen, via een andere weg dan die over
Jeruzalem, naar jullie land worden teruggeleid!'
7. Toen
de engel verdwenen was gingen de drie Wijzen ter ruste. Vroeg in de morgen van
de volgende dag trokken ze van daar weg, en spoedig kwamen ze langs de kortste
weg, en in het volste vertrouwen op de Ene God weer in hun vaderland terug.
8. Diezelfde morgen
vroeg Jozef aan de hoofdman hoe lang hij
nu nog in de grot zou moeten blijven bivakkeren.
9. De
hoofdman antwoordde: ‘Allerhoogst geachte, je denkt toch zeker niet dat ik je
hier als een soort gevangene zou willen vasthouden?
10. Ik
moet daar niet aan denken. Hoe zou ik, niet veel meer dan een worm in het
stof, althans ten overstaan van de Almacht van V w God, hoe zou ik je ooit
gevangen kunnen houden? Het is mijn liefde die je hier houdt!
11. Wat
mij betreft ben je volledig vrij en kun je gaan en staan waar je wilt, maar,
als ik mijn hart mag laten spreken ligt het anders. Mijn hart zou niets liever
willen dan je voor altijd hier te doen blijven, want mijn hart heeft jou en je
Zoontje meer lief, dan ik tot uitdrukking zou kunnen brengen.
12.
Probeer nog een paar dagen rustig te blijven; ik zal dan onmiddellijk boden
naar Jeruzalem zenden om daar te weten te komen wat die sluwe vos van plan is,
nu de Perzen hun woord niet gehouden hebben.
13. Dan
zal ik weten waar we aan toe zijn en zal ik je beschermen tegen alle denkbare
vervolging van de kant van die dwingeland.
14. Want
geloof mij maar,deze Herodes is mijn allergrootste vijand; ik wil hem treffen
waar ik maar kan !
15. Ik
ben weliswaar nog maar een hoofdman, en dus nog ondergeschikt aan de
opperbevelhebber, die te Sidon en in Smyrna pleegt te resideren, en die het bevel
voert over twaalf legioenen in Azië. ..
16. Een
gewone centurio ben ik nu ook weer niet, maar een patriciër, zodat ik op grond
van mijn titel, medezeggenschap heb over die twaalf Aziatische legioenen! Als
ik het ene of andere legioen wil inzetten, dan behoef ik maar te bevelen, en
dan moet het legioen mij gehoorzamen. Dus, als Herodes tegen je in het geweer
zou komen kun je op mij rekenen!'
17. Jozef
dankte de hoofdman voor deze zeer vriendelijke bezorgdheid, maar ging daar
toch min of meer tegenin, zeggende:
18.
'Luister nu ook eens naar mij, beste vriend; met betrekking tot de Perzen hebt
U ook blijk gegeven van de grootste zorgzaamheid, maar wat voor nut bracht
dat?
19.
Ongezien, ondanks die duizenden spiedende ogen van Uw manschappen, zijn de
Perzen toch tot hier doorgedrongen, en, nog voordat je ook maar één van hen had
opgemerkt, hadden zij allang hun kamp opgeslagen!
20. Als
God de Heer ons toen niet beschermd had, waar zouden we dan nu zijn? Voordat U
eindelijk te voorschijn kwam, hadden die Perzen mij, ondanks Uw hulp, allang
kunnen wurgen !
21.
Daarom, als een vriend die niettemin van de allerhartelijkste dankbaarheid
vervuld is, zeg ik: Menselijke hulp baat niet; tegenover God zijn mensen
nergens.
22. Waar
God ons wil helpen, en ook alleen kan helpen, daar behoeven wij ons helemaal zo
druk niet te maken. Want, ondanks onze bemoeienissen zal toch alles zo
gebeuren als de Heer het wil. ..nooit zoals wij het zouden willen!
23.
Daarom lijkt het mij beter dat U dat moeizame en riskante spioneren in
Jeruzalem maar nalaat; U zult er weinig verheffends te weten komen, en
bovendien, lekt het uit, dan komt U om mijnentwille nog in grote moeilijkheden.
24. Ik
ben er praktisch zeker van dat de Heer mij nog deze nacht zal doen weten wat
Herodes zal gaan doen, en wat ik dan moet doen; laten we dus maar rustig
blijven en alles aan de Heer overlaten, zowel dat wat mij, als dat wat U
betreft; dan zal alles best goed komen. ,
25. Door wat Jozef nu gezegd had werd de hoofdman diep bedroefd; hij vond
het werkelijk verschrikkelijk dat Jozef zijn hulp zomaar afsloeg.
26. Jozef
zei daarom: 'Beste vriend, U hebt nu wel verdriet omdat ik afraad om nog verder
in te zitten over mijn welzijn, ... maar,
27. als U
de zaken eens nuchter bekijkt komt U wel tot hetzelfde inzicht.
28.
Immers, wie van ons heeft ooit zon en maan en de sterren aan het firmament
kunnen manipuleren? Wie van ons heeft storm en bliksem bevolen?
29. Wie
de grote zee ingebed? Wie van ons heeft de grote rivieren hun loop
voorgeschreven?
30. Welke
vogels hebben wij hun snelle vlucht geleerd? Wanneer schikten wij hun fraai
gevederte? Wanneer schiepen wij hun melodieus klankorgaan?
31. Waar
staat het gras dan wel, waarvan wij het levensvatbare zaad creëerden?
32. Voor
de Heer is dat alles dagelijks werk! Is het niet zo, dat Zijn machtig en
wonderlijk Werken ons elk ogenblik herinnert aan Zijn eindeloze en lieflijke
voorzorg? ...Hoe kan het U dan verwonderen dat ik U er op een vriendelijke manier
op attent maak, dat voor God alle menselijke hulp in het niet verzinkt?'
33. Deze
woorden herstelden de goede stemming van de hoofdman, maar desondanks zond hij
in het geheim informanten naar Jeruzalem om te achterhalen wat daar plaats
greep.
33
Voorbereidingen voor de vlucht naar Egypte.
Voorzorgsmaatregelen des Heren. Afspraak tussen Jozef en
Cornelius
23 september 1843
Die nacht
verscheen er aan Jozef, zowel als aan Maria een Engel, die sprak:
2. '
Jozef, verkoop de schatten en koop er een paar lastdieren bij, want je moet met
je gezin naar Egypte vluchten!
3. Want
Herodes heeft besloten tot een afschuwelijke wraakoefening, namelijk: om alle
kinderen van een tot twaalf jaar oud te vermoorden. ..omdat de Wijzen hem
hebben misleid.
4. Zij
hadden hem zullen meedelen waar de nieuwe Koning is geboren, zodat hij dan
zijn beulsknechten had kunnen uitsturen om het Kindje, dat de nieuwe Koning
is, te vermoorden. ..
5. Wij,
Engelen des Hemels, hebben van de Heer, nog vóórdat Hij op aarde nederdaalde,
opdracht gekregen om op de allerzorgvuldigste wijze te waken over je
veiligheid.
6. Daarom
ben ik nu naar je toegekomen om je in te lichten Q)fer wat Herodes gaat doen,
nu hij zich niet van dat ene Kind waarom het gaat, met zekerheid meester kan maken.
..
7. De hoofdman zelf zal hem als hij
niet door hem bij de keizer wil worden aangeklaagd -nota bene bepaalde
faciliteiten moeten verlenen. Daarom moet je morgen al op reis gaan. ...
8. Je
kunt dit overigens maar het beste aan de hoofdman meedelen, dan zal hij je
behulpzaam zijn om sneller weg te komen. Zo moet het gebeuren in de naam van
Hem, die aan de borsten van Maria zuigt.’
9. Jozef
werd wakker en Maria ook. Terstond riep zij met angstige stem Jozef bij zich
en vertelde hem haar droom.
10. In
Maria's verhaal herkende Jozef onmiddellijk zijn eigen droom; hij zei: 'Heb
maar geen zorg Maria, voor de middag nog zullen wij over het gebergte zijn, en
over zeven dagen zijn we in Egypte!
11. Het
wordt allicht, ik ga er nu maar direct op uit om alles voor een snel vertrek te
regelen. ,
12. Jozef
ging dan ook met zijn drie oudste zoons direct op pad; nam de schatten mee, en
bracht die naar een ruilhandelaar. Deze deed hem vlug open en kocht alles tegen
de juiste waarde op.
13.
Daarna, geleid door een bediende van die handelaar, ging Jozef naar een
veekoopman en kocht van hem onmiddellijk zes pakezels, waarna hij, aldus goed
toegerust, in de grot terugkeerde.
14. Daar
bleek de hoofdman al op hem te wachten, die hem onverwijld mededeelde, welke
allergruwelijkste en schandalige berichten hem vanuit Jeruzalem ter ore waren
gekomen.
15. Jozef verwonderde zich niet over deze mededelingen
van de hoofdman; hij zei slechts op rustige, gelaten toon:
16.
'Waarde vriend, al wat U mij nu vertelt -maar dan nog preciezer -heeft de Heer
mij vannacht, zoals ik U trouwens gisteren al voorspelde, doen weten: alles
namelijk wat Herodes heeft besloten te doen.
17. Ge
zult hem nota bene zelf nog hulp moeten bieden ook, want hij wil in de stad
Bethlehem en omgeving alle kinderen, vanaf enkele weken oud tot de twaalfjarigen
toe, laten wurgen om zo tussen hen ook mijn Kind te achterhalen!
18.
Daarom moet ik vandaag nog hiervandaan vluchten, en wel daarheen, waarheen de
Geest des Heren mij voeren zal om aan de wreedheid van Herodes te ontkomen.
19. Wees
dus zo goed mij de veiligste weg naar Sidon te wijzen, want binnen het uur moet
ik al opbreken. ,
20. Toen
de hoofdman dit gehoord had, werd hij verschrikkelijk woedend op Herodes, en
hij bezwoer hem grenzeloze wraak, zeggend:
21. ' Jozef, zo waar de dag aanbreekt en de zon al is
opgegaan; zo waar jullie God leeft. ..zo waar ook zal ik mij nog eerder laten
kruisigen, alhoewel ik toch een Romeins edelman ben,... dan dat ik die snoodaard een dergelijke monsterlijke misdaad
niet betaald zou zetten.
22. Ik
zal jullie onmiddellijk, en met een goed escorte, over het gebergte leiden, en
zodra ik jullie veilig weet zal ik mij terughaasten en onverwijld een ijlbode
naar Rome sturen, die de keizer van alles op de hoogte moet stellen wat Herodes
voornemens is te doen.
23. Zelf
zal ik alles in het werk stellen om het plan van dat monster te verijdelen.'
24. Jozef
antwoordde: 'Waarde vriend, als ge echt iets kunt doen, bescherm dan tenminste
de kinderen van drie tot twaalf jaar; misschien zal dat je gelukken.
25. De
kinderen van 0 tot en met twee jaar zult U, denk ik, niet kunnen redden.
26. En de
bescherming van de eerder genoemden zal niet door geweld, alleen door list
kunnen gelukken.
27. De
Heer zal daarbij hefpen. U behoeft U daarom niet zelf het hoofd te breken over
wat er te doen is; de Heer zal U heimelijk leiden.’
28. Nu
zei de hoofdman echter weer: 'Nee, nee, er mag geen kinderbloed vloeien; dan
zal ik nog liever militair geweld gebruiken.’
29. Jozef
nu weer: 'Man, denk toch even na. Wat kunt U nu helemaal doen. .., nu Herodes
zojuist met een heel Romeins legioen Jeruzalem verlaat? ...Wilt U soms tegen
Uw eigen troepenmacht ten strijde trekken? Doe dus wat de Heer U zal ingeven om
op die manier zonder uit de gratie te geraken -toch de drie tot twaalfjarigen
te redden.' Nu gaf de hoofdman eindelijk toe.
34
Het opbreken voor de vlucht. Jozefs onderhoud met Salome.
Afscheid van de hoofdman.
Het vertrek. Vrijgeleide naar Cyrenius. Jozefs route. Incident met rovers.
Aankomst in Tyrus bij Cyrenius. Cyrenius troost en helpt hen
26 september 1843
Na dit
gesprek van Jozef met de hoofdman zei Jozef tegen zijn zoons: 'Maak je vlug
klaar en bepak de vrachtezels.
2. Zadel
de zes nieuwe ezels voor mij en voor jullie zelf, en de oude beproefde voor
Maria. Neem zoveel mogelijk leeftocht mee. De os en de ossewagen laten we hier
voor de vroedvrouw, als een aandenken en als beloning voor haar zorg en
toewijding voor ons.'
3. De os
en de ossewagen werden dus door de vroedvrouw inderdaad in bezit genomen; ze
werden nadien nooit meer voor arbeid gebruikt!
4. Salome
vroeg ook aan Jozef of zij mee mocht.
5. Maar
Jozef moest haar wel antwoorden: 'Dat zul je zelf moeten beslissen; je weet
dat ik arm ben en niet voor je kan zorgen. Als je als dienstbode mee zou willen;gaan,
zou ik je zelfs geen loon kunnen betalen.
6. Alleen
als je beschikt over eigen middelen, en als je mij dan daarmee kunt helpen in
ons levensonderhoud te voorzien, mag je ons volgen. ,
7. Salome
nu weer: 'Luister zoon van de grote koning David: niet slechts voor mij alleen,
maar voor je hele gezin, zou mijn vermogen wel gedurende honderd jaar
voldoende zijn!
8. Want
ik ben rijker aan aardse goederen dan je wel denken zoudt. Als je nog een uur wacht
zal ik, met schatten beladen reisklaar staan.’
9. Maar
Jozef bracht daar vlug tegenin: 'Maar Salome, bedenk toch eens dat je nog een
jonge weduwe bent, en dat je moeder bent: Je zoudt dus ook je beide zoons mee
moeten nemen.
10.
Daaraan zou je nog een heleboel werk hebben, terwijl ik geen minuut te
verliezen heb! ... Binnen drie uur kan Herodes hier al binnentrekken, zijn
voorposten en voorlopers al wel binnen een uur! ...
11. Je
zult dus wel begrijpen, dat het voor mij onmogelijk is om op jouw voorbereidingen
te wachten.
12.
Daarom vind ik dat je er beter aan doet hier te blijven, zodat ik door jou
niet word opgehouden. Als ik -als het God belieft -ooit terugkom, dan ga ik
weer te Nazareth wonen.
13. Maar,
als je me nog een dienst zou willen bewijzen, ga dan bij gelegenheid eens naar
Nazareth en pacht mijn grond er dan voor nog drie tot zeven jaren of 10 jaren
bij, dan komt die tenminste niet in vreemde handen!'
14. Nu
deed Salome afstand van haar verlangen, en ze nam er genoegen mee om voor de uitvoering
van deze vertrouwensopdracht te mogen zorgen.
15. Jozef
omhelsde vervolgens de hoofdman en zegende hem. Daarna riep hij Maria toe om
met het Kind je op haar rijdier plaats te nemen.
16. Toen
nu alles klaar was voor het vertrek, zei de hoofdman tegen Jozef: 'Meest
achtenswaardige van alle mannen, die ik ken, zal ik je met het Kindje en Diens
Moeder ooit nog eens terugzien?'
17. Jozef
gaf hem ten antwoord: 'Over nauwelijks drie jaren zal ik, zowel als het Kind
en Zijn Moeder je opnieuw begroeten, reken daar gerust op. En nu vertrekken
we. Amen. ‘
18. Jozef
zette zich nu op zijn lastdier, terwijl zijn zoons zijn voorbeeld volgden. Hij
greep vervolgens de teugels van Maria 's ezel en leidde hem de grot uit,
inmiddels de Heer lovende!
19. Ze
hadden het grondgebied van de stad al achter zich, toen Jozef een flinke
menigte uit de stad zag naderen, die het vertrek van het Borelingske wilde gadeslaan.
De terugkerende vroedvrouwen de geldwisselaar hadden namelijk verteld, dat dat
ging gebeuren.
20. Die nieuwsgierigheid kwam voor Jozef echter zeer ongelegen,
dus bad hij de Heer om hen zo gauw mogelijk te onttrekken aan de
nieuwsgierigheid van die nutteloze menigte.
21. Zijn
gebed werd aanstonds zeer duidelijk verhoord, want onmiddellijk viel er een
dichte nevel over de gehele stad, zodat niemand nog meer dan vijf meter voor
zich uit kon zien.
22.
Teleurgesteld trok het volk zich nu weer in de stad terug. Zo kon Jozef, geleid
door de hoofdman en Salome, toch ongezien het nabijgelegen gebergte bereiken.
23. Toen
ze het grensgebied tussen Judea en Syrië naderden, overhandigde de hoofdman aan
Jozef een vrijgeleide, bestemd voor de landvoogd Cyrenius, want die voerde het
opperbevel over Syrië.
24.
Dankend nam Jozef dit in ontvangst, waarbij de hoofdman hem nog toevoegde:
'Cyrenius is zoveel als een broer voor mij; meer behoef ik je dus niet te zeggen!
Goede reis, en kom gezond weerom!' Vervolgens maakten de hoofdman en Salome
rechtsomkeert, terwijl Jozef in de naam des Heren verder trok.
25. Tegen
het middaguur had Jozef het hoogste punt van het bergplateau, op een afstand
van twaalf uren gaans vanaf Bethlehem al bereikt; dit bergplateau lag in
Celesyrië, al veilig op Syrisch gebied dus.
26. Jozef
moest deze tamelijk grote omweg wel nemen, omdat er vanuit Palestina geen
directe en veilige verbindingsweg naar Egypte bestond (zie noot 34).
27. Jozefs reisroute was als volgt:
De eerste dag bereikte hij de omgeving van het stadje Bostra, waar hij
overnachtte, de Heer dankte en loofde. Het was daar, dat er rovers opdoken om
hen te bestelen. ..
28. Maar
toen die het Kindje zagen, vielen ze uit eerbied plat ter aarde en aanbaden
Het! Met de schrik in hun benen schoten ze daarna weer terug het gebergte in.
29. De
volgende dag trok Jozef andermaal over een fors gebergte om des avonds in de
buurt van Paneia te arriveren, een plaatsje dat in de noordelijke grensstreek
tussen Palestina en Syrië ligt.
30. Van
daaruit bereikte hij de derde dag de provincie Fenicië en kwam in het gebied
van Tyrus, waar hij zich de volgende dag met zijn vrijgeleide naar Cyrenius begaf.
Die hield toen namelijk voor staatszaken juist te Tyrus verblijf.
31.
Cyrenius bood allervriendelijkst onderdak aan en vroeg wat hij verder nog voor
hem zou kunnen doen.
32. Jozef
vertrouwde hem nu toe, dat hij veilig naar Egypte zou willen komen. Maar
Cyrenius antwoordde hem: .Beste man, je hebt een enorme omweg gemaakt, want
Egypte ligt veel dichter bij Palestina dan Fenicië! Je zou dus nu weer dwars
door Palestina moeten, namelijk van hier naar Samaria, dan naar Joppe en AskaIon.
En vandaar naar Gaza, dan naar Gerar en vervolgens naar Pelusa.'
33. Nu
werd Jozef erg treurig, dat hij zich zo verschrikkelijk vergist had. Dit wekte
Cyrenius' medelijden op, hij zei: 'Beste man, je nood gaat mij ter harte.
Weliswaar ben je een jood, dus voor ons Romeinen een vijand, maar omdat mijn
broeder, die voor mij alles betekent, je zo graag mag, daarom wilook ik je een
vriendendienst bewijzen.
34. Morgen vaart er een klein maar veilig schip van hier naar Ostracine!
Daarmee kun je in drie dagen in Egypte zijn. Als je namelijk in Ostracine
bent, ben je tevens in Egypte! Niettemin zal ik je dan ook nog een vrijgeleide
geven, opdat je ongehinderd in Ostracine kunt verblijven en je je daar ook
het nodige zult kunnen aanschaffen. Maar voor vandaag ben je mijn gast; laat je
bagage dus maar binnen brengen.'
35
De H. Familie bij Cyrenius. Jozef spreekt uitvoerig met
Cyrenius.
Cyrenius, de kindervriend, en het Kindje Jezus. Bewijzen
van Diens Goddelijkheid
Jozef
ging nu naar buiten en bracht zijn gezin tot voor het huis van Cyrenius, die
zijn personeel aanstonds opdracht gaf om Jozefs pakezels te verzorgen.
2.
Vervolgens leidde hij Jozef en diens gezin binnen in zijn mooiste kamer, waar
alles schitterde van goud en zilver en van edelstenen.
3. Onder
andere stond daar op een prachtige gepolijste marmeren tafel een aantal
beelden van elk ongeveer een voet hoog, prachtig van vormgeving en uit Corinthisch
brons vervaardigd.
4. Jozef
vroeg de landvoogd wat die figuren wel moesten voorstellen.
5. De
landvoogd antwoordde heel vriendelijk: 'Beste man, dat zijn nu onze goden. Door
Rome worden wij verplicht om ze te kopen en ze te installeren, zelfs al geloven
we er eventueel niet in.
6. Ik
voor mij, ik zie ze slechts als kunstwerken en alleen daarom hecht ik enige
waarde aan deze godenbeelden; overigens kan ik er slechts met verachting naar
kijken.'
7. Nu
vroeg Jozef aan Cyrenius: ' Als ik zo hoor wat U denkt, dan bent U eigenlijk
een mens zonder God of godsdienst. Heeft U w geweten daar dan geen moeilijkheden
mee?'
8.
Cyrenius antwoordde: 'Niet in het minst, want, als er geen andere god bestaat
dan deze, die uit metaal vervaardigd zijn, dan is immers iedere mens meer
goddelijk nog dan dit domme metaal, waarin niet eens leven is! Ik ben echter
de mening toegedaan dat "ergens een of andere echte godheid" bestaat,
die het eeuwige leven heeft en die almachtig is. Dat is dan ook de reden, dat
ik die ouderwetse onzin veracht. ,
9.
Cyrenius was blijkbaar ook een kindervriend, want nu ging hij naar Maria toe,
die het Kindje op de arm had, en hij vroeg de moeder of ze nog niet moe was
van het dragen van dat Kindje.
10. Maria
antwoordde: 'Maar natuurlijk, machtige Landvoogd, ik denk dat ik best heel erg
moe zal zijn, maar mijn liefde voor dit Kindje doet me alle vermoeidheid
vergeten!'
11. De
landvoogd antwoordde: 'Ziet U, zelf ben ik ook een groot kindervriend, en ook
getrouwd; maar de natuur -of God? -hebben mij nog niet met nakomelingschap
gezegend. Daarom pleeg ik vreemde kinderen, slavenkinderen zelfs, als mijn
eigen kinderen aan te nemen.
12.
Waarmee ik echter niet wil zeggen dat U mij het Uwe ook zou moeten geven
natuurlijk, het is immers Uw leven!
13. Maar
wel zou ik graag willen dat U Het mij even op de arm geeft, om Het even te
kunnen knuffelen en strelen. ,
14. Maria
vond de landvoogd zo aardig, dat ze zei: ' Aan iemand, zo hartelijk als U wil
ik best mijn Kindje op de arm geven!'
15. En inderdaad gaf Maria nu het Kindje aan de landvoogd
op de arm, om Het te liefkozen. .. Toen die nu het Kindje op zijn arm nam, gaf
hem dat zo'n zalig gevoel, als hij nog nooit eerder had ondervonden. .
16. Hij
droeg het Kindje dooi de zaal heen en weer en. ..naderde nu ook met Hem de
afgodenbeelden.
17. Deze
nadering kostte echter aan alle beelden onmiddellijk het bestaan, want zij
smolten als was op gloeiend ijzer.
18.
Cyrenius schrok hevig en stamelde: 'Hoe kan dat nu... ! Dat harde metaal is zo
volledig en absoluut vergaan, dat er zelfs geen spoor van is achtergebleven.
Zeg, wijze man uit Palestina, bent U een magiër, geef hier eens een verklaring
voor!'
36
Jozef aan de tand gevoeld.
Zijn verklaring over het Wezen van het Jezuskind.
De brief van Cornelius. Jozefs raad om er het zwijgen toe
te doen.
Tegenspraak en twijfels.
Jozefs energieke zelfverdediging tegenover de
staatsdienaar
29 september 1843
Jozef was
echter zelf ook in alle staten van verbazing en zei tegen Cyrenius: 'Luister
eens, machtige Landvoogd, het zal U niet bekend zijn dat volgens mijn
landswetten elke tovenaar op de brandstapel thuishoort.
2. Als ik
dus een tovenaar zou zijn, zou ik zo oud niet geworden zijn als ik nu ben! Ik
zou allang in handen gevallen zijn van de hogepriesters te Jeruzalem.
3. Ik kan
dus slechts zeggen dat dit verschijnsel wel in verband zal moeten staan met de
grote heiligheid van het Kindje.
4. Reeds
bij de geboorte van dit Kindje deden zich tekenen voor, waarover iedereen
verbijsterd was: de hemelen werden geopend, de wind ging liggen, beken en
rivieren kwamen tot stilstand, en de zon hield stil op een punt van haar baan
aan de horizon!
5. Drie
uren lang verliet de maan zijn plaats niet, terwijl ook de sterren niet
vorderden langs de hemel! De dieren hielden op te eten en te drinken, en alles
wat zich beweegt en leeft verzonk in een diepe rust, zoals die van de dood.
Zelf was ik ook onderweg, maar ik moest stilstaan!'
6. 'Dus,
dit is dat merkwaardige Kind, waarover mijn broeder mij geschreven heeft,' zei
Cyrenius toen.
7. 'Hij schreef: "Broeder, ik moet je iets nieuws
berichten: ... Hier in de buurt van Bethlehem is een Kind geboren uit een jonge
jodin; er gaat van dat Kind grote wonderkracht uit; ik zou zeggen: het is een
godenkind!
8. Maar
de vader is een door en door eerlijke, gewone jood, zo normaal, dat ik mij niet
verstout om daarover nadere inlichtingen in te winnen.
9. Als je
soms binnenkort in Jeruzalem moet zijn, zou het beslist de moeite Ionen om
deze man in Bethlehem te komen bezoeken. Ik voor mij kom steeds in de
verleiding te denken dat dit Kind een of andere jonge Jupiter, of tenminste
Apollo moet zijn. ..Maar kom, en oordeel zelf. .."
10. Zo
zie je, goede man, dat ik wel met de zaak op de hoogte ben, maar, van wat je me
nu verteld hebt weet ik niets af! Zeg mij dus of je die bewuste man bent, over
wien mijn broeder mij vanuit Bethlehem heeft bericht.’
11. Jozef
zei: ' ja, machtige Heer, dat ben ik. Maar gezegend zij Uw broeder dat hij U
verder niets heeft verteld over het Kindje!
12. Want
hij heeft vanuit de Hemel opdracht gekregen om te zwijgen over alles, wat daar
heeft plaats gevonden. ..Waarlijk, als hij meer aan U zou hebben bericht, dan
zou met Rome hetzelfde gebeurd zijn, wat zojuist gebeurd is, voor Uw eigen
ogen, met de godenbeelden, die daar op die tafel stonden !
13. Maar,
heil zij U en Uw broeder als U zwijgen kunt, want dan zult U gezegend zijn,
door de Heer, door de eeuwig-levende God, door de Schepper van Hemel en
Aarde.'
14. Diepe
achting voor jozef, en grote vrees voor het Kindje, Dat hij dan ook maar weer
vlug in de armen van Maria teruglegde, waren het gevolg van deze woorden van
Jozef...
15. Hij
wendde zich vervolgens echter weer tot jozef en zei: 'Beste brave man, nu moet
U toch wel even heel goed luisteren naar wat ik U te zeggen heb!
16. Want
zojuist is mij een idee te binnen geschoten, dat ik U zal vertellen en waarop U
mi j dan zult moeten antwoorden.
17. Als
dit Kind van goddelijke oorsprong is, dan moet ook U als vader dat zijn, want:
"ex trunco non fit Mercurius" ...en, aan doornen groeien geen
druiven! Evenzo kan er uit een normaal mens geen godenkind ontstaan!
18. U
schijnt mij echter wel een normaal mens te zijn, zoals ook Uw vijf andere
zoons, daar achter U! En ook de jonge moeder, die weliswaar een heel aardige
jodin is, lijkt zelf weinig goddelijks te bezitten 1
19. Dan
zou ze immers van een immense bovenaardse schoonheid moeten zijn en ze zou bijzondere
wijsheid moeten bezitten, zoals - volgens de traditie die vrouwen bezaten,
waarmee de goden zich heten ooit te hebben afgegeven. Overigens, ik ben niet zo
lichtgelovig, dat ik dat zelf allemaal zou geloven !
20.
Bovendien moet ik U er nog op attent maken, dat U, die van Bethlehem naar
Egypte wilde reizen, met Uw godenkind naar hier verdwaald bent! Immers, U was
teleurgesteld en ermee verlegen, toen ik U had uitgelegd, hoezeer U zich in
de weg naar Egypte hebt vergist.
21. Zou
jouw God -of de goden van Rome -soms onkundig kunnen zi jn van de naaste weg
van Bethlehem naar Egypte?
22. Enorme tegenstrijdigheden zijn dat, die zich,
naarmate men dieper op de zaak ingaat, ophopen! En daar komt dan nog bij, dat
U Rome met de ondergang bedreigd hebt, ingeval ik of mijn broeder het Kind
zouden verraden.
23.
Waarom zouden goden zwakke stervelingen moeten bedreigen, als waren ze bang
voor hen? Zij behoeven immers maar willekeurig ergens op aarde neer te dalen
om, door hun machtige wil, blinde gehoorzaamheid af te dwingen!
24. Neen, Uw hele verhaal komt bij mij over als een
zwakke uitvlucht om mij te misleiden, opdat ik U niet in Uw ware gedaante zou
kennen: dus, ofwel een joodse magiër, die naar Egypte wil uitwijken, om daar
met dat bedrijf zijn brood te verdienen. ..omdat hi j in zijn vaderland zijn
leven niet zeker is. ..
25. ofwel
een listige joodse spion misschien, die door de heerszuchtige Herodes is omgekocht
om uit te vinden hoe de kustbeveiliging van Rome in elkaar zit?
26.
Natuurlijk, ik heb het vrijgeleide van mijn broeder, en de brief, waarin hij
van U gewag maakt, maar daarover heb ik met mi jn broeder nog niet gesproken;
die documenten kunnen dus best vals zijn; ook mijn broeders handschrift is
best te imiteren!
27.
Voorlopig houd ik het er maar op dat U beide bent, dus: zowel een magiër als
een spion! Ik nodig U dus dringend uit om U, zo grondig als U maar enigszins mogelijk
is, te verdedigen! Als U zich niet kunt rechtvaardigen bent U mijn gevangene en
dan zult U Uw terechte straf niet ontgaan!'
28. Jozef
keek Cyrenius, toen die dit zei, strak aan, en sprak daarop: 'Zendt een ijlbode
naar Uw broeder Cornelius; geeft hem die twee brieven mee, en laat Uw broeder
getuigen of deze zaak zo schandelijk is, als U wilt geloven!
29. Ik
eis dit nu van U, want mijn eer is voor God, de Eeuwige, bevestigd. ..en die
Iaat ik niet door een heiden vertrappen! Laat het zijn dat U een patriciër uit
Rome bent. ..: ikzelf ben een nakomeling van de grote koning David, voor wie
heel de aarde beefde! Als zodanig Iaat ik mij door geen enkele heiden onteren!
30. Ik
zal dan ook niet eerder van Uw zijde wijken, dan wanneer U mij in ere hersteld
hebt; de eer mij door God gegeven zal geen heiden mij ontnemen!'
31. Deze
forse taal deed Cyrenius versteld staan. Als landvoogd, die toch immers
onbeperkt kon beschikken over leven en dood, had hij nog nooit iemand zo tegen
zich horen spreken. Hij dacht nu bij zichzelf: ' Als deze man zich niet bewust
zou zijn van heel bijzondere kracht, zou hij tegenover mij niet zo'n toon
durven aanslaan! Ik zal uit een heel ander vaatje moeten gaan tappen.'
37
Cyrenius' zachtmoediger verklaring en Jozefs antwoord.
De eer als schat der armen. Het verzoeningsmaal. Jozefs
goede raad.
Cyrenius' nieuwsgierigheid bestraft. De geschiedenis van
de ontvangenis van het Kindje. Cyrenius aanbidt het Kindje. De waarheid
bevestigd
2 oktober 1843
Nadat hij
zich dit had voorgenomen, wendde Cyrenius zich weer tot Jozef en zei: 'Beste
man, je hoeft niet zo boos op mij te worden, want je zult toch minstens moeten
toegeven dat ik als landvoogd het recht heb om iemand aan de tand te voelen om
te achterhalen met wie ik te maken heb!
2. Je
hoeft maar naar die fatale tafel daar te kijken om te begrijpen dat ik, hoe graag
ik dat ook zou willen, hier geen uitzondering kan maken: al wat er aan kunstsierwerk
op stond is verdwenen! Het zal je toch zeer duidelijk zijn, dat ik met mensen
als jij anders te werk moet gaan dan met lieden, die hier als eendagsvliegen
zonder enige betekenis neerstrijken!
3. Ik ben
me niet bewust je daardoor beledigd te hebben, integendeel: ik heb je met
onderscheiding behandeld, doordat ik je voor zo belangrijk hield en met je
sprak op een wijze als voor mij als landvoogd passend is.
4. Het gaat
mi j alleen maar om de volle waarheid over je afkomst, omdat ik je voor een
zeer belangrijk man houd!
5. Met
opzet gaf ik uitdrukking aan mijn twijfel om je daardoor namelijk te dwingen
tot openheid!
6. Je
taal Iaat mij echter geen twijfel. Daarom heb ik nu noch behoefte meer aan een
tweede bericht van mijn broeder, noch ook aan enig ander document of geloofsbrief!
Ik zie nu wel dat je een absoluut eerlijke jood bent! Moet ik nog meer zeggen?'
7. Jozef
zei nu: 'Vriend, U ziet dat ik arm ben. U bent echter een machtig heer. Mijn
rijkdom bestaat in mijn trouwen mijn liefde voor mijn God, en in de grootste
eerlijkheid tegenover ieder ander!
8. U
bezit echter, naast Uw trouw aan de keizer, nog zeer grote schatten dezer
aarde, die ik niet bezit. Komt iemand Uw eer te na, dan resten U nog altijd de
goederen dezer aarde !
9. Maar
wat houd ik over als ik mijn eer verlies? U kunt U door middel van Uw aardse
schatten nieuwe eer kopen; waarmee moet ik die kopen?
10. Als
een arm mens eenmaal zijn eer verloren heeft, verliest hij tegenover een rijke
bovendien zijn vrijheid en wordt hi j een slaaf. ..tenzij hij geheime schatten
tot zijn beschikking heeft, waarmee hij zijn eer en zijn vrijheid kan
terugkopen.
11. U
hebt mij gedreigd mij tot Uw gevangene te maken. Zou ik in dat geval soms niet
mijn eer en mijn vrijheid verloren hebben?!
12. Had
ik dan soms niet het recht mij daartegen te verzetten, terwijl U nota bene als
landvoogd van Syrië en als beschermer van de kust van Tyrus en Sidon zelf mij
tot spreken dwingt?'
13. Maar
Cyrenius sprak: 'Beste man, laat ons, dat vraag ik je, het gebeurde totaal
vergeten!
14. Kijk
de zon neigt ter kimme. ..In de eetzaal heeft mijn personeel de maaltijd nu
klaar staan. Ga mee, dan kom je weer op krachten. Ik heb vandaag geen Romeinse
maar joodse spijzen laten klaarmaken, die je mag eten! Kom dus, zonder wrevel,
en volg mij , ...die nu je nieuwe vriend wil zijn!'
15.
Jozef, Maria en de vijf zonen van Jozef gingen nu met Cyrenius mee naar de
eetzaal. Daar stonden ze stomverbaasd, zowel over de pracht en praal van de
eetzaal zelf, als ook over het schitterende servies en bestek, dat
voornamelijk uit goud en zilver vervaardigd was en bezet was met edelstenen.
16. Toen
Jozef zag dat al dat servies versierd was met niets dan heidense godenfiguren,
zei hij tegen Cyrenius:
17.
'Vriend, ik zie dat al Uw servies hier is versierd met Uw goden. U hebt
alreeds kennis gemaakt met de kracht die van Hém uitgaat.
18. Als
ik nu met mijn vrouw aan tafel plaats neem, en als mijn vrouw daarbij haar Kind
op schoot houdt, dan blijft er misschien van al Uw servies en vaatwerk op
hetzelfde moment ook niets meer over!
19. Laat
mij U daarom mogen raden om ofwel servies zonder decoraties op tafel te
zetten, ofwel gewoon ordinair aardewerk; anders kan ik niet instaan voor Uw
goud en zilver!'
20. Toen
Cyrenius dit van Jozef hoorde schrok hij hevig en volgde vlug de raad van
Jozef op. De bedienden brachten de spijzen in eenvoudige aardewerk schalen en
de gouden en zilveren zetten ze weg.
21.
Cyrenius' nieuwsgierigheid bracht hem er niettemin toe om een verrukkelijke
gouden bokaal in de nabijheid van het Kindje te zetten om te zien of de
nabijheid van het Kind je net zo 'n vernietigende uitwerking zou hebben op
goud als eerder op de bronzen godenbeelden.
22. Deze nieuwsgierigheid kwam Cyrenius echter in ernst
op het verlies van die kostbare bokaal te staan.
23. Toen
hij aldus zijn bokaal verspeelde, schrok hij er tóch van, en hij stond daar als
door een elektrische schok getroffen.
24. Pas
na een poosje kon hij uitbrengen: ' Jozef, jij, je hebt me een goede raad
gegeven; bedankt hoor!
25. Maar, ik mag vervloekt zijn, als ik van deze plaats
vandaan ga, voordat ik van jou vernomen heb wie dit Kind is, waarin
dergelijke krachten huizen!'
26. Nu
richtte Jozef zich tot Cyrenius om hem te vertellen -zij het in het kort -hoe
de geschiedenis van de ontvangenis en van de geboorte van het Kindje feitelijk
was.
27.
Cyrenius viel daarna voor het Kind je op de knieën en aanbad Het! Want Jozef had
heel gedecideerd gesproken.
28. Op datzelfde stond de
vernietigde bokaal, wel van hetzelfde gewicht, maar nu zonder reliëffiguren
voor Cyrenius op de vloer! Cyrenius kwam weer overeind, maar hij was volledig
buiten zichzelf van zalige blijdschap.
38
Heidens voorstel van Cyrenius om het wonderkind naar het
keizerlijk hof te Rome te brengen.
Jozefs afwijzing onder verwijzing naar des Heren
nederigheid.
Profetische woorden over de geestelijke levenszon
In deze
zalige stemming zei Cyrenius tot Jozef: ' Als ik nu keizer van Rome was, zou
ik te Uwen gunste afstand doen van troon en kroon, hoogheid!
2. En als
keizer Augustus zou weten wat ik nu weet, zou hij hetzelfde doen. Want,
alhoewel hij er fier op is de machtigste keizer op aarde te zijn, toch weet ik
ook, hoezeer hij al het goddelijke hoog boven zich verheven acht!
3. Als U
ermee instemt, dan schrijf ik naar de keizer, en ik verzeker U bij voorbaat
dat hij U met veeleerbetoon naar Rome zal halen,'en dat hij voor het Kindje,
de onmiskenbare Zoon van de Allerhoogste, de heerlijkste en grootste tempel
zal laten bouwen die men zich denken kan!
4. En dat
hij Hem daarin grenzeloos zal verheffen. .., en dat hij zichzelf plat ter
aarde zal werpen voor de Heer, aan Wie de elementen en alle goden moeten
gehoorzamen!
5. Want
dat dat bij het Kindje inderdaad het geval is, daarvan heb ik mij nu ten
tweeden male overtuigd. Zelfs een Jupiter kan zich tegenover Hem niet veilig
stellen, en tegenover Zijn Macht houdt zelfs brons geen stand!
6. Zoals
gezegd dus, als U dat zoudt willen, stuur ik vandaag nog boodschappers naar
Rome! Dat zou vast en zeker in die grote keizerstad een geweldige sensatie
veroorzaken. En het zou ook onze trotse priesterkaste zeker een toontje lager
doen zingen! Dat ongenaakbare priesterdom, dat nauwelijks nog weet, hoe het de
mensen op de meest afdoende manieren kan beliegen en bedriegen!'
7. Maar
Jozef wierp Cyrenius tegen! 'Lieve beste vriend, denkt U dan écht dat Hij, aan
Wie de zon, de maan, de sterren en alle elementen der aarde moeten gehoorzamen,
dat Hij zich iets zal laten gelegen liggen aan de eer die Rome Hem bereiden
kan?!
8. Als
Hij zou hebben gewild dat heel de wereld Hem als een God zou eren, dan zou Hij
zeker demonstratief en voor het oog van heel de wereld manifest naar deze aarde
zijn afgedaald in de oneindige Majesteit van Zijn Wezen!
Maar, dan
zou daardoor heel deze wereld automatisch ten ondergang kunnen zijn gedoemd!
9. Hij
heeft juist de nederigheid op aarde gekozen om de wereld zalig te maken,
zoals geschreven staat in het boek van de Profeet! Vergeet U dus die boodschap
naar Rome maar!
10.
Alleen als U de vernietiging van Rome wilt, doe dan wat U goeddunkt. Hij is
namelijk gekomen voor de val van hen die groot en machtig zijn, en tot verlossing
en troost van de armen en bedroefden en tot opstanding van de doden!
11.
Hiervan ben ik diep in mijn hart overtuigd; maar ik geef slechts tegenover U
alleen uitdrukking aan dit, mijn geloof; verder zal ik het tegenover niemand
uitspreken!
12. Tot
aan de tijd waarop voor U een nieuwe levenszon zal opgaan, moet U deze woorden
als aller-allerheiligste waarden vasthouden in Uw hart, dan zal het U goed
gaan!'
13. Deze
woorden troffen als pijlen doel in Cyrenius' hart. Zo'n geweldige uitwerking
hadden ze op hem, dat hij zo nodig onmiddellijk bereid zou zijn geweest om
heel zijn aanzien op te geven, en de nederigheid te omhelzen!
14. Dus
moest Jozef nu weer zeggen: 'Neen Vriend, blijf als het U belieft wat U bent,
want zolang de macht berust in handen van mensen zoals U, dan is dat voor het
volk zonder meer een Zegen Gods! Want, weet wel, dat wat U bent, dat bent U
niet uit Uzelf, of door Rome, maar alleen en uitsluitend door God! Blijf dus
wat U bent. ' Cyrenius loofde nu die onbekende God, ging aan tafel, en at en
dronk in opgewekte stemming met Jozef en Maria.
39
Matigheid van Cyrenius in eten en drinken. Jozefs
dankgebed en de goede uitwerking daarvan op Cyrenius. Jozef over dood en eeuwig
leven. Het wezen en de waarde van de genade
5 oktober 1843
Hoezeer
de Romeinen ook gewend waren aan langdurige zwelgpartijen. Cyrenius was op
die regel een uitzondering.
2.
Wanneer hij -zoals dat af en toe gebruikelijk was -ter ere van de keizer te
Rome een dergelijk eetfestijn moest aanrichten, dan was voor hem die maaltijd
toch maar kort van duur. Hij was dan ook een van die filosofen, die plachten te
zeggen: de mens leeft niet om te eten, hij eet om te leven! En daarvoor zijn
geen dagen lange (vr)eetpartijen nodig!
3. Dus
duurde ook deze geheiligde maaltijd slechts kort. Hij bleef uitsluitend
berekend op een noodzakelijke versterking van het lichaam.
4. Na die
dus korte maaltijd dankte Jozef de Heer voor de genoten spijs en drank, en hij
zegende er de gastheer voor!
5. Deze
werd erdoor ontroerd en hij zei tegen Jozef: 'Wat staat Uw godsdienst toch
hoog! Hoeveel hoger dan de mijne! En hoe zeer staat U nader tot de Almachtige
Godheid dan ik!
6. En
hoeveel menselijker ook bent U daardoor dan ik ben en ooit zal kunnen worden!'
7. Jozef wierp hem tegen: 'Waarde vriend, nu maakt Ge U
nog zorgen om wat de Heer U zojuist reeds heeft gegeven!
8. Ik zeg
dus: blijf wat U bent; verneder Uzelf in Uw binnenste voor God-alleen en
probeer in eenvoud aan alle mensen goed te doen, dan zal God U even nabij zijn
als Hij voor mijn voorvaderen, Abraham, Izaak en Jacob is geweest!
9. In dit
Kindje heeft God U bezocht; Ge hebt Hem zelfs op Uw arm gedragen! Wat wilt U nu
nog meer? ! Geloot me, U bent van de eeuwige dood gered; U zult voortaan aan
Uzelf geen dood meer zien, voelen noch proeven!'
10.
Cyrenius sprong nu op van vreugde en zei: 'Maar beste man, wat zegt Ge nu? Zal
ik niet sterven?
11. Hoe
is zoiets nu mogelijk? Tot nu toe is er nog geen mens van de dood gevrijwaard.
Zal ik dan, zoals ik nu leef, worden opgenomen onder de eeuwig levende goden?'
12. Maar
nu zei Jozef: 'Neen, edele vriend, Ge hebt me kennelijk niet goed begrepen.
Laat mij dus zeggen hoe het toe zal gaan, wanneer Uw aardse einde daar is:
13. Was U
gestorven zonder deze genade, dan zouden zware ziekten, pijnen en wanhoop Uw
ziel en lichaam hebben gedood. Dan zou er -na zo'n dood -van jou niets anders
zijn overgebleven dan een kwellend en mistig zelfbewustzijn!
14. In
dat geval zoudt U zijn geweest als iemand, die halfdood begraven ligt onder
zijn ingestorte huis, eigenlijk levend begraven dus. .., onmachtig zichzelf te
helpen, en niettemin de dood voelend en proevend!
15.
Sterft Ge echter in de genade Gods, dan wordt slechts dit loodzware lichaam
afgenomen, en dan zult U ontwaken tot een leven in volmaaktheid; en dan zult U
beslist niet meer vragen: waar is nu toch mijn aardse lichaam?!
16. Als
de Heer des levens U nu zou roepen, geestelijk vrij als U nu bent, dan zoudt Ge
Uw lichaam kunnen afleggen, uittrekken, als ware het een oud en hinderlijk
gewaad!'
17.
Hierdoor was Cyrenius diep onder de indruk gekomen! Hij viel voor het Kindje op
zijn knieën en zei: 'Heer der hemelen, Iaat mij toch alstublieft in deze
genadetoestand mogen blijven!' Het Kindje glimlachte en hief een handje naar
hem op.
40
Hoogachting van Cyrenius voor Maria. Maria's troostvolle
antwoord.
Cyrenius' gelukwens tot Jozef. Jozef spreekt over de ware
Wijsheid
6 oktober 1843
Hierna
stond Cyrenius op en hij zei tegen Maria: 'Gelukkigste van alle vrouwen, en van
alle moeders op aarde, wat zijn wel Uw gevoelens, in de stellige overtuiging
die U hebt, dat U hemel en aarde op Uw armen draagt?!'
2. Maria: 'Maar vriend, dat kan voor U toch zeker geen
vraag zijn?! Uw eigen hart geeft U het antwoord!
3. Wij
leven immers op een Aarde, die uit God geschapen is. Dagelijks gaan we met onze
voeten over Zijn wonderen. ..en toch zijn er miljoenen en nog eens miljoenen
die liever hun knieën buigen voor de werken van hun eigen handen, dan voor de
eeuwige, ware en levende God!
4. Als
Gods zo grote werken de mensen niet tot bezinning kunnen brengen, hoe zou dat
dan wel kunnen gebeuren door een Kindje in de luiers nog?
5. Het
zal daarom slechts aan weinig mensen gegeven zijn om in het Kindje de Heer
werkelijk te erkennen; dat zal alleen gegeven zijn aan hen, die -zoals U van
goeden wille zijn!
6. Zij
die echter werkelijk van goeden wille zijn, zij zullen het niet nodig vinden om
mij te komen vragen welke mijn gevoelens zijn.
7. Want
het Kindje zelf zal hen in hun hart wel doen weten -als een zegenrijk gevoel
namelijk wat de moeder gevoelt, die het Kindje op haar armen draagt!
8. Meer
gelukkig ben ik, dan ik zeggen kan, dat ik dit Kindje op mijn armen dragen mag!
9. Maar
nog gelukkiger en... nog groter zullen in de toekomst diegenen zijn, die Het
alleen in hun hart zullen dragen!
10. Ook U
moet het -onuitroeibaar dragen in Uw hart; dan zal het U gaan, zoals mijn man
Jozef het U verzekerd heeft!'
11.
Hierover was Cyrenius eerst recht verbaasd. ..wat was deze Maria wijs.
12. Hij
zei tegen Jozef: 'Wel, gelukkigste van alle mannen, wie zou er ooit zo'n
verheven wijsheid hebben kunnen vermoeden in Uw jonge vrouw?
13.
Voorwaar, als er echt een of andere Minerva zou kunnen bestaan, dan nog zou die
ver weg moeten kruipen tegenover deze allerliefste moeder!'
14.
Hierop antwoordde Jozef 'Iedere mens kan wijs zijn in God, ieder op zijn eigen
manier! Buiten Hem is er op aarde helemaal geen wijsheid!
15. Zo
alleen is de wijsheid van mijn vrouw te verklaren.
16. Maar,
indien God zelfs al door dieren wel eens tot de mensen heeft gesproken, waarom
zou Hij dat dan niet kunnen door de mond van mensen?
17. Maar
laten we daar voorlopig het zwijgen toe doen, het zal immers tijd worden, dat
we ons vertrek voor morgen gaan voorbereiden.’
18.
Cyrenius zei echter: 'Heb daar maar geen zorg over, Jozef. Daarvoor is allang
gezorgd! Ikzelf zal jullie morgen naar Ostracine begeleiden!'
41
Jozef voorspelt de kindermoord. Cyrenius is woedend op
Herodes.
Voorspoedige zeereis naar Egypte.
Jozef geeft zijn zegen aan de schippers als loon
Jozef
antwoordde Cyrenius: 'Beste vriend, dit is een goed en edel voorstel, maar het
lijkt mij voor U nauwelijks uitvoerbaar.
2. Immers
deze nacht nog zullen hier brieven van Herodes voor U bezorgd worden. Daarin
zult U worden opgeroepen om alle jongetjes van een en van twee jaren oud, die
hier langs de kust maar te vinden zijn, naar Bethlehem te zenden, opdat Herodes
ze kan doden.
3. Tegen
Herodes kunt U zich natuurlijk wel verzetten, maar voor Uw broeder te Bethlehem
is dat helaas niet mogelijk! Die is wel genoodzaakt om -als hij zich niet wil
blootstellen aan een beet van deze giftigste aller slangen dit politieke spel
mee te spelen.
4. Geloof
me, terwijl wij hier nu samen zijn, wordt er in Bethlehem gemoord, en
verscheurt een honderdtal moeders haar kleren in wanhoop om dit allerwreedste
verlies van haar kinderen.
5. bit
speelt zich allemaal af om dit ene Kind van wie de Wijzen uit Perzië voorzegden
dat Het een Koning der joden zal zijn!
6.
Herodes dacht dat het ging om een wereldse koning; die wilde hij doden, omdat
hij de heerschappij over Judea erfelijk voor zich opeist, en omdat hij bang
is, dat die hem zou kunnen worden ontnomen. .., terwijl dit Kind toch op de wereld
gekomen is om het menselijk ras van de eeuwige dood te verlossen!'
7. Toen
Cyrenius dit hoorde, sprong hij op van woede tegen Herodes en hij zei tegen
Jozef:
8.
'Luister, man Gods, het zal dit monster niet gelukken mij als zijn werktuig te
misbruiken! Vandaag nog zullen wij met jullie vertrekken, en op mijn schip,
dat dertig riemen telt, zullen jullie een goede slaapgelegenheid vinden.
9. Mijn
meest vertrouwde en onder ede staande bedienden, die hun trouw bij aIle goden
hebben gezworen, zal ik voorts instructies geven, wat zij moeten doen met
boodschappers, die hier eventueel met boodschappen voor mij kunnen aankomen.
10. U
moet namelijk weten, dat die boden, volgens onze geheime wetgeving, zolang in
verzekerde bewaring moeten worden gehouden, tot ik hier terugkom!
11. Maar
hun brieven zullen hun worden afgenomen, en die zullen mij, buiten weten van
die boden om, worden nagezonden, zodat ik van de inhoud kan kennisnemen.
12. Nu al
weet ik, wat de inhoud van die brieven zal zijn, en ook weet ik al, hoelang ik
weg zal blijven. Eventueel nagezonden boden moeten dan ook maar in de
wachttoren worden afgezonderd, net zolang tot ik terugkom!
13. Laat
Uw gezin zich dus reisvaardig maken, dan kunnen we ons dadelijk op het veilige
schip inschepen. ,
14. Jozef
was hiermee zeer tevreden, en binnen het uur waren allen voortreffelijk op het
schip ondergebracht. Zelfs Jozefs pakezels werden behoorlijk gestald. Dank zij
de noordenwind hadden ze een vlotte afvaart.
15. Zeven
dagen duurde de tocht, en alle zeelui bezwoeren dat ze op deze wateren nooit
eerder in dit jaargetij zo, zonder ook maar de kleinste moeilijkheid, hadden
geroeid!
16. En ze
hielden dit voor dit jaargetijde voor des te verwonderlijker, omdat Neptunus,
naar hun geloof hen leerde, juist in dit seizoen zijn element grillig te keer
placht te doen gaan, daar hij op de bodem van de zee zijn scheppingen ordende,
en daar met zijn getrouwen beraadslaagde.
17. Tot
die zeer verwonderde zeelui zei Cyrenius: 'Twee soorten van domheden zijn er:
de ene is een vrijwillige, de andere is een verplichte!
18. Als
jullie geestelijk vrij zouden zijn, dan zou tegen die domheid iets gedaan
kunnen worden; maar jullie domheid is jullie voorgeschreven, en er staan sancties
op. Daarom is daar niets tegen te doen!
19. Denken
jullie dus maar dat Neptunus zijn drietand even kwijt is, en hij zich niet
wilde verstouten om ons met zijn geschubde (blote) hand te straffen voor de
"misdaad" die we tegenover hem hebben begaan!'
20.
Jozefvroeg Cyrenius nu: 'Is het niet gebruikelijk dat de zeelui beloond worden?
Laat mij dan alstublieft mogen doen wat gebruikelijk is, zodat ze geen kwaad
over ons kunnen spreken.’
21.
Cyrenius zei echter: 'Neen, Iaat dat nu maar. Deze kerels staan onder mijn
bevel, en ze hebben hun soldij. Verder mag U zich nergens druk over maken.'
22. Maar
Jozef wierp tegen: 'Dat kan wel zijn, maar zij zijn toch ook mensen, zoals wij,
laten we hen dus ook als mensen bejegenen.
23. Laat
het zijn dat hun domheid een opgelegde domheid is; laten zij zich daaraan
desnoods lijfelijk wijden. .., maar Iaat mijn gave hun geesten vrij mogen
maken!
24. Laat
hen dus aantreden, dan kan ik hen zegenen, zodat zij in hun harten gewaar mogen
worden, dat ook voor hen de zon van genade en verlossing is opgegaan. ,
25.
Cyrenius riep nu de zeelui bijeen, waarna Jozef de volgende woorden tot hen
sprak:
26.
'Luistert, gij trouwe dienaren van Rome, en van Uw Heer . Trouw en ijverig
hebben jullie dit schip voortgestuwd. Die tocht was in mijn belang, dus komt
jullie dan ook mijnentwege een goede beloning toe!
27. Maar
ik ben arm en bezit goud noch zilver. Wat ik wel heb, dat is de genade Gods in
rijke mate, en wel van die God, die jullie de Onbekende noemen!
28. Moge
die grote God in jullie harten de genade storten, opdat jullie geest zal
ontwaken!'
29. Door
deze woorden kwam over allen een gevoel van grenzeloze zaligheid, zodat ze
allen de Onbekende God begonnen te loven en te prijzen!
30.
Cyrenius verwonderde zich hogelijk over deze zegenrijke uitwerking en liet
terstond zichzelf ook door Jozef zegenen.
42
De uitwerking van de genadevolle zegening op Cyrenius.
Jozefs nederige getuigenis over zichzelf en diens goede
raad aan Cyrenius.
Aankomst in Ostracine (Egypte)
11 oktober 1843
Ook
Cyrenius werd vervuld van een hevig gevoel van zaligheid. Hij drukte dat als
volgt uit: 'Luister achtenswaardigste man... nu onderga ik weer hetzelfde, als
wat ik ervoer toen ik het Kindje op mijn arm droeg.
2. Bent U
dan misschien één van natuur met Hem, of hoe komt het, dat ik nu weer dezelfde
zegen ondervind?'
3. Jozef
zei: 'Edele vriend, niet van mij, maar uitsluitend van de Heer van Hemel en
aarde gaat een dergelijke Kracht uit.
4. Bij
een gelegenheid als deze gaat die slechts "door mij heen", om dan
"als zegen in U over te gaan"! Ik heb zo'n Kracht nooit van mijzelf,
want God-alleen is alles in alles!
5. Eert
dus in Uw hart steeds deze enige ware God, dan zal de Volheid van deze
zegen-van-Hem nooit van U wijken!'
6. En
verder zei Jozef nog: 'Wij hebben nu wel met Gods almachtige hulp deze kust
bereikt, maar , naar het mij toeschijnt, zijn we nog lang niet in Ostracine.
7. Welke
kant uit ligt het? Welke richting moeten we houden? De dag loopt al ten einde.
Wat doen we? Gaan we verder, of blijven we hier tot morgen?'
8.
Cyrenius nu: 'Kijk, hier zijn we bij de ingang van de grote baai; in de
binnenste inham ervan, daar rechts van ons ligt Ostracine, een rijke
handelsstad.
9. In
minder dan drie uur kunnen we daar zijn, maar als we er 's nachts aanleggen,
dan zullen we toch moeilijk onderdak vinden. Het lijkt mij dus beter dat we nu
hier op het schip overnachten en er morgen heengaan. ,
10. Maar
nu zei Jozef: 'Maar vriend, als het maar drie uur is, laat ons dan niet hier
blijven slapen. Wel lijkt het mij goed dat Uw schip hier blijft liggen, om
geen opzien te baren in de stad. .., dan kan ik ook heimelijk op de plaats van
bestemming arriveren.
11. Want
als de Romeinse bezetting daar het schip van een Romeins landvoogd in de
gaten krijgt, dan, neem ik aan, zal die U toch zeker met grote eer ontvangen.
12. Als
Uw vriend zou ik dan ongewild deel krijgen aan die verering, en dat zou ik
bijzonder onaangenaam vinden.
13. Het
lijkt mij daarom wenselijker de reis onmiddellijk voort te zetten. ..over land
wel te verstaan. Mijn pakezels zijn nu wel voldoende uitgerust om ons in korte
tijd naar Ostracine te kunnen brengen.
14. Mijn
zoons zijn sterk en vlot ter been; zij kunnen te voet gaan, terwijl U dan met
het onmisbare deel van Uw gevolg gebruik kunt maken van de vijf vrijkomende
lastdieren; we komen dan gemakkelijk in de helemaal niet zo ver gelegen stad. ,
15.
Cyrenius ging met Jozefs advies akkoord, droeg het schip tijdelijk over aan de
scheepslui, om er goed op te passen. Hij nam nog vier bedienden mee, die mede
de lastdieren van Jozef bestegen, en trokken zo met Jozef naar de stad.
16.
Binnen twee uur waren ze er al. Toen ze de stad binnentrokken, werden zij
aangesproken door de poortwachter, die naar hun papieren vroeg.
17.
Cyrenius maakte zich nu aan de poortwachter bekend. Deze liet hem direct
ceremonieel begroeten door de soldaten die daar waren en trof voorts de nodige
maatregelen voor onderdak.
18. Zo werd ons reisgezelschap,
zonder ook maar de geringste problemen, direct en zo gunstig mogelijk voor
hen, in de stad ondergebracht.
43
Cyrenius koopt een landhuis voor de H. Familie
12 oktober 1843
Vroeg in
de morgen van de volgende dag zond Cyrenius al direct een bode naar de overste
van de militaire bezetting daar, en liet hem weten, dat hij met spoed, maar
beslist zonder enig ceremonieel naar hem toe moest komen.
2. De
overste kwam en zei: 'Graag zal ik vernemen, hoge vertegenwoordiger van de
keizer in Celesyrië en opperste commandant van Tyrus en Sidon, wat Uw wensen
zijn.'
3. En
Cyrenius sprak: 'Geachte overste, allereerst wens ik ditmaal geen eerbetoon,
want ik ben hier incognito.
4. En
voorts zou ik willen weten of hier, in de stad zelf, of in de omgeving, een
eenvoudig woonhuis, resp. een villa of landhuis te huur of te koop is.
5. Ik zou
namelijk graag voor een in alle opzichten achtenswaardige joodse familie iets
dergelijks willen kopen.
6. Dat
gezin heeft namelijk om aan mij bekende redenen uit Palestina moeten vluchten
achtervolgd door die fijne meneer Herodes en het zoekt nu bescherming bij
onze befaamde Romeinse gerechtigheid en rechtsorde.
7. Ik heb
alle omstandigheden van dit gezin nauwkeurig onderzocht en ik heb het geheel
zuiver en onbesproken bevonden; het is dan ook begrijpelijk dat het onder de
gegeven omstandigheden niet onder Herodes leven kan. .., zoals het ook
duidelijk moet zijn, dat dat monster van een viervorst over Palestina en een
deel van Judea, eigenlijk de grootste vijand van Rome is.
8. Ik
denk dat U best begrijpt wat ik bedoel! ...Dat is nu de reden, dat ik voor deze
aldus omschreven familie zo iets beknopts en nuttigs zou willen kopen.
9. Mocht
U iets dergelijks ergens kennen, doe mij dan het genoegen het mij te tonen,
want weet U, ditmaal kan ik niet lang blijven, omdat mij te Tyrus belangrijke
zaken te wachten staan; daarom moet alles vandaag nog in orde worden gebracht.
,
10. De
overste antwoordde: 'Doorluchtige Heer, die zaak is eventueel vlot te regelen;
ik heb mij zelf namelijk op ongeveer een halve mijl afstand van de stad een
aardige villa laten bouwen. Ik heb daar groenten en fruittuinen en drie mooie
korenvelden aangelegd.
11.
Helaas heb ik te weinig tijd om me er voldoende mee te bemoeien; het is mijn
vrij en onbelast eigendom. Als U het zoudt willen hebben, dan is het, met inbegrip
van de bewaking voor honderd pond te koop; het kan dan bovendien belastingvrij
worden genoten.
12. Na
dit te hebben aangehoord, stak Cyrenius de overste een hand toe, liet zich
door zijn bedienden zijn kas brengen, en betaalde aanstonds en ongezien contant
aan de overste diens villa. Hij liet zich vervolgens -dit alles door Jozef nog
ongemerkt -door de overste naar het bewuste object toebrengen om het te bezichtigen.
13. Toen
hij de villa, die hem trouwens best beviel bezichtigd had, gaf hij zijn
bedienden dadelijk opdracht om zolang in de villa te blijven, totdat hij met
het gezin zou terugkomen.
14.
Vervolgens ging hij met de overste de stad in en liet door hem een koopakte
opmaken. Daarna groette hij de overste heel hartelijk en begaf zich vol
vreugde op weg naar Jozef.
15. Toen
deze hem zag, sprak hij hem meteen aan, en zei: 'Goede vriend Cyrenius, ik mag
God wel danken dat Hij U zozeer gezegend heeft, dat U mij tot dusverre zo
veel vriendschap hebt willen bewijzen!
16. Ik
ben nu gered en deze nacht heb ik weer eens heerlijk kunnen slapen. Maar nu
moet ik hier blijven. Hoe zal de toekomst er voor ons uitzien? Waar kan ik
wonen? Hoe zal ik mij er doorheen slaan? ...Dat zijn zaken, waarom ik mij nu
direct moet bekommeren!'
17 Cyrenius zei: 'Inderdaad, waarde heer en beste vriend,
zo is dat! Laat Uw gezin de bezittingen dus opladen en ga dan direct gepakt en
gezakt met mij mee, dan kunnen we een paar honderd passen buiten de stad iets
zoeken, want, naar ik mij heb laten vertellen, is er in de stad zelf niets te
krijgen.' Jozef vond dat best en deed zoals Cyrenius suggereerde.
44
Jozef en de H. Familie in het nieuwe huis. Cyrenius te
gast. Dank van Jozef en Maria
13 oktober 1843
Toen
Cyrenius en Jozef en diens gezin bij de reeds gekochte villa aankwamen zei
Jozef tegen Cyrenius:
2. 'Edele vriend, zoiets zou mij wel lijken. Een bescheiden villa, een
aardige boomgaard met dadels, vijgen, granaatappelen, sinaasappelen, appels,
peren en kersen zo te zien. ..
3. Voorts
nog druiven, amandelen, meloenen en een massa groenten. En dan daarnaast nog
weidegrond en drie korenvelden dat zal er zeker wel allemaal bijhoren?
4. Mij gaat het niet zozeer om iets voornaams of iets
luxueus, maar deze nuttig en verstandig aangelegde villa heeft grote gelijkenis
met mijn huurperceel te Nazareth in Judea; die zou ik best willen huren of
kopen!'
5. Nu
haalde Cyrenius de koopakte voor den dag en gaf die aan Jozef,zeggend;
6. 'Moge
Uw Heer, die nu ook de mijne is, het voor U zegenen!
7. Alles wat U hier ziet, omgeven door heggen en palissaden, hoort erbij.
En hierbij draag ik deze villa geheelonbelast en tevens belastingvrij, als
bezit aan U over. Achter het woongedeelte bevindt zich nog een stal voor ezels
en koeien. Er staan twee koeien op stal en pakezels hebt U zelf zeker al genoeg
tot Uw beschikking.
8. Als U
mettertijd eventueel weer wilt terugkeren naar Uw vaderland, dan kunt U dit
bezit verkopen en met het geld ervan ergens anders iets kopen.
9. Om
kort te gaan, grote vriend, van nu af aan bent U in volledig bezit van deze
villa, en U kunt ermee doen wat U wilt.
10.
Vandaag, morgen en overmorgen wil ik hier nog blijven, dan moeten die afschuwelijke
boden van Herodes maar des te langer op mij wachten.
11. Die
korte tijd slechts wil ik uit grote liefde tot U, mede gebruik maken van deze
villa.
12.
Weliswaar zou ik slechts behoeven te bevelen om in een oogwenk het keizerlijk
paleis voor mezelf te laten vrijmaken, omdat ik voorzien ben van een keizerlijke
volmacht. ..
13. en op
de tweede plaats, omdat ik een bloedverwant van de keizer ben.
14. Maar
ik laat dit alles na, uit hoogachting en liefde voor U , maar vooral voor het
Kindje, hetwelk ik onherroepelijk houd voor op zijn minst de Zoon van de Allerhoogste
God!'
15. Jozef
was door deze verrassing zo ontroerd, dat hij van vreugde en dankbaarheid
alleen maar huilen, en helemaal niet lachen kon!
16. En
het verging Maria al niet beter; alleen was zij zichzelf weer eerder meester.
Ze ging naar Cyrenius toe en gaf aan haar dankbaarheid uitdrukking door het
Kind je in Cyrenius' armen te leggen. Cyrenius, diep ontroerd, zei: 'O mijn
grote God en Heer, mag dan zelfs een zondaar U op handen dragen? O, wees mij
dan genadig en barmhartig!'
45
De bezichtiging van het nieuwe huis. Dankbetuigingen van
Jozef en Maria.
Cyrenius stelt
belang in Israëls geschiedenis
14 oktober 1843
Na een
beetje bekomen te zijn van zijn grote verrassing, ging Jozef met Cyrenius alles
in ogenschouw nemen.
2. Ook
Maria, die het Kindje weer uit Cyrenius' armen had teruggenomen, deed aan deze
bezichtiging mee. Ze was oprecht verheugd over de goedheid van de Heer, omdat
Hij nu ook in hun aardse behoeften zo goed had voorzien.
3. Toen
ze nu alles hadden bezichtigd en in het woonhuis waren teruggekeerd, zei
Maria, die zich als verzaligd gevoelde:
4. 'Lieve
beste Jozef, ik was nog nooit zo blij, dat de Heer zo goed voor ons heeft
gezorgd.
5. Voor
mij lijkt het, alsof de Heer de oude heilsorde volledig heeft omgekeerd.
6. Ooit
leidde Hij de kinderen van Israël vanuit Egypte naar het beloofde land
Palestina, dat toen nog Kanaän heette;
7. nu
heeft Hij Egypte weer tot het beloofde land gemaakt, terwijl Hijzelf met ons
meevoer, of beter gezegd: Zelf leidde Hij ons hier naartoe, vanwaar Hij ooit onze
voorvaderen bevrijdend door de woestijn leidde naar het beloofde land, dat
overvloeide van melk en honing!'
8. Jozef
antwoordde: 'Maria, je hebt weliswaar niet helemaal ongelijk met je blijde
opmerking;
9. maar,
naar mijn mening gaat jouw uitspraak alleen op voor onze huidige situatie.
10. In
het algemeen gesproken lijkt het mij eerder zo, dat de Heer nu met ons heeft
gedaan wat Hij eens deed met de zonen van Jacob, toen in het land Kanaän die
grote hongersnood was uitgebroken!
11. Het
volk van Israël bleef daarna tot aan de tijd van Mozes in Egypte; maar Mozes
bracht het weer terug, door de woestijn, naar het vaderland.
12. Ik
denk, dat het met ons ook zo zal gaan: ook wij zullen hier niet begraven
worden; te zijner tijd zullen we zeker naar Kanaän moeten terugkeren!
13. Voor
de terugkeer van onze voorvaderen moest er toen eerst een Mozes worden
verwekt, maar wij hebben de Mozes van Mozes al in ons midden!
14. Ik denk dus dat het wel zal gaan zoals ik al heb
gezegd. ,
15. Maria
was het met Jozef eens en hield al deze woorden in haar herinnering vast.
16. Hevig
geïnteresseerd had Cyrenius toegeluisterd en hij gaf Jozef dan ook te kennen
dat hij graag de geschiedenis van de joden nader zou willen Ieren kennen.
46
De gemeenschappelijke maaltijd en Jozefs verhaal over de
geschiedenis van de schepping der mensheid en van het joodse volk.
Cyrenius licht op voorzichtige wijze en met succes de
keizer in
16 oktober 1843
Jozef gaf
nu zijn zoons opdracht om de dieren te verzorgen en om vervolgens te bezien hoe
het met de levensmiddelenvoorraad was gesteld.
2. Zij
deden alles naar Jozefs wens, verzorgden de dieren en melkten de koeien.
3. Daarna
namen zij een kijkje in de provisiekelder, waar ze een grote voorraad vonden
van meel, brood, vruchten en ook van vele potten vol honing.
4. De
wachtcommandant was namelijk een goede imker geweest, geschoold volgens de Romeinse
methode, die daar zo in zwang was, dat een Romeins dichter er indertijd een
gedicht aan wijdde.
5. Ze
brachten dus vlug brood, melk, boter en honing naar Jozef in de woonkamer.
6. Jozef
bekeek alles, dankte God, zegende al die spijzen, liet ze op tafel brengen en
vroeg Cyrenius om aan de maaltijd deel te nemen.
7. Deze
vervulde die wens van Jozef maar al te graag, want ook hij was een liefhebber
van melk en van brood met honing.
8. Onder
het eten vertelde Jozef in het kort de geschiedenis van het joodse volk aan
Cyrenius, als ook de geschiedenis van de schepping en die van het mensengeslacht.
9. Hij
verhaalde dat alles zo bondig en logisch, dat het Cyrenius volkomen duidelijk
werd dat Jozef met zekerheid de zuiverste waarheid had gesproken.
10. Wat
Cyrenius zelf betreft, die werd daardoor enerzijds blij gestemd; anderzijds
echter was hij begaan met de zijnen te Rome, want hi j begreep best dat die nog
ronddoolden in de diepste duisternis.
11.
Daarom zei hij tegen Jozef: 'Hooggeachte man en grootste vriend die ik ooit
had.
12. Ik heb een plan gemaakt: Alles
wat ik zojuist van U vernomen heb wil ik ook aan mijn halfbroer, keizer
Augustus, berichten. Ik zal dat zo doen, alsof ik het toevallig had gehoord
van een mij onbekende, overigens zeer rechtschapen jood.
13. Uw
naam en verblijfplaats zal ik niet noemen, ook niet indirect. Maar waarom zou
de beste van alle Romeinen, mijn broeder Augustus, de keizer, aan de eeuwige
dood moeten worden prijs gegeven?!'
14.
Ditmaal ging Jozef ermee akkoord en dus bleef Cyrenius nu nog drie dagen lang
in Ostracine zitten schrijven en zond zijn verslag met een speciaal schip naar
de keizer te Rome, ondertekend sl.echts met: Uw broeder Cyrenius.
15. Het
doornemen van dit rapport van Cyrenius heeft de keizer de ogen geopend; hij
kreeg hoogachting voor het joodse volk en stelde het zelfs in de gelegenheid
om, tegen betaling van geringe leges, als Romeins burger te worden
geregistreerd.
16.
Tegelijk werden al te 'orthodoxe' predikers van het heidendom onder een of
ander voorwendsel verbannen.
17. Zo
werd bij voorbeeld ook de in Rome zeer geliefde dichter Ovidius op gronden, die
niet achterhaald konden worden, uit Rome verbannen; en zo verging het ook de
priesterkaste onder het bewind van Augustus niet al te best.
47
Het vertrek van Cyrenius en zijn voorzieningen voor de H.
Familie.
Het afschuwwekkende verslag van de getuigen van de kindermoord.
Brief van Cyrenius aan Herodes
17 oktober 1843
Nadat hij
eerst nog de stadscommandant nadrukkelijk opdracht had gegeven deze familie
in alle omstandigheden en met spoed terwille te zijn, nam Cyrenius op de
vierde dag eindelijk afscheid.
2. Heel
de familie wilde hem uiteraard uitgeleide doen tot aan zee, waar zijn schip voor
anker lag.
3. Maar
Cyrenius wimpelde dat allervriendelijkst af, zeggende: 'Beste en verheven
vriend, blijf alstublieft rustig hier .
4. Men
kan immers niet weten hoeveel nagezonden koeriers en met wat voor berichten
-mijn schip alreeds hebben ingehaald.
5.
Ofschoon U hier nu absoluut veilig bent, wordt van mij nu toch wel de grootste
scherpzinnigheid vereist, opdat niet door welke speurder ook, achterhaald zou
kunnen worden waarom ik ditmaal in januari naar Egypte ben geweest!'
6. Jozef
begreep Cyrenius heel goed, bleef dus thuis en nam van zijn weldoener afscheid
door hem te zegenen op de deel van zijn huis.
7. Met de
belofte dat hij Jozef spoedig opnieuw zou komen bezoeken ging Cyrenius met
zijn vier bedienden heen, en was te voet weer spoedig bij zijn schip.
8.
Aanvankelijk werd hij daarbij zijn aankomst met uitgelatenheid ontvangen, maar
kort daarop ook met luid gejammer vanaf een aantal andere schepen, die inmiddels
hier waren geland.
9. Van de
kust van Palestina waren namelijk heel wat ouders weggevlucht uit angst voor
Herodes, de kindermoordenaar, en zij vertelden aanstonds welke gruweldaden
Herodes in en om Bethlehem en in heel Zuid-Palestina, nota bene met behulp van
Romeinse soldaten, verrichtte!
10. Dit was voor Cyrenius aanleiding
onmiddellijk een brief te schrijven aan de landvoogd van Jeruzalem, en een van
gelijke strekking aan Herodes zelf.
11. De
korte inhoud van die brief luidde: 'Hierbij gelast ik, Cyrenius, broeder van de
keizer en stadhouder over Azië en Egypte, u in naam van de Keizer onmiddellijk
met uw gruwelen op te houden.
12. Bij
in gebreke blijven zal ik Herodes als een ordinaire rebel aan de kaak stellen
en hem straffen in overeenkomst met wat de wet als passend voorschrijft, en op
een manier, die mijn daardoor gewekte toorn bevredigen zal!
13. De landvoogd van Jeruzalem wordt bij deze opgedragen een nauwkeurig
onderzoek in te stellen naar deze gruwelen en mij daarvan onverwijld op de
hoogte te stellen, opdat deze wreedaard de gerechte straf voor zijn misdaden
niet kan ontgaan!
14.
Gegeven op mijn schip, de " Augustus", voor de kust bij Ostracine in
naam des Keizers, diens hoogste plaatsvervanger in Azië en Egypte, heersend
landvoogd van Celesyrië, Tyrus en Sidon. w.g. Cyrenius, vice-Augusti.'
48
De uitwerking en de gevolgen van deze brief. Herodes'
list.
Tweede brief van Cyrenius aan Herodes
Vreselijk
geschrokken als zij waren door deze brief van Cyrenius, maakten de landvoogd
van Jeruzalem en Herodes onmiddellijk een eind aan hun gruwelijk misdrijf en
zonden boodschappers naar Tyrus om Cyrenius aan te tonen op grond van welke gewichtige
feiten zij dit hadden moeten doen.
2. In
schrille kleuren schilderden zij het gezantschap van die altijd al zo
gluiperige Perzen en zij beweerden zelfs belangrijke aanwijzingen te hebben,
dat zelfs Cornelius, de broeder van Cyrenius als aanvoerder betrokken zou zijn
geweest bij deze samenzwering van puur Aziatische opzet!
3. Zij
zouden er namelijk achter gekomen zijn dat Cornelius deze nieuwe koning der
joden in bescherming zou hebben genomen!
4.
Herodes beweerde zelfs dat hij overwoog om ter zake boden naar Rome te zenden
als Cyrenius niet voor hen in zou staan!
5.
Cyrenius zou eigenlijk die Cornelius eens stevig aan de tand moeten voelen! En
als hij dat zou weigeren, zouden zij zich genoopt zien dat bewuste bericht aan
de keizer alsnog onverwijld te doen uitgaan!
6. Deze
tegenzet, die Cyrenius pas vernam toen hij alweer in Tyrus terug was, maakte
hem aanvankelijk wat van streek.
7. Maar, door de Geest Gods geleid,
kwam hij dadelijk weer tot zichzelf en hij schreef aan Herodes als volgt:
8. 'Hoe luidt het vertrouwelijk
bevel van Augustus voor gevallen van ontdekking van eventuele complotten? Dat
luidt aldus: " Als iemand een of ander complot ontdekt, dan moet hij voor
alles zijn kalmte bewaren en onmiddellijk alles tot in details aangeven bij de
hoogste gezagsdrager van het desbetreffende land!
9. Noch
de lokale landvoogd, en nog minder een leenheer, mag ook maar een vinger
uitsteken naar het zwaard zonder het uitdrukkelijk bevel van die hoogste
gezagsdrager van de Staat, die voor alles een diepgaand onderzoek moet
instellen.
10. Een
ontijdige ingreep kan de Staat juist in deze zaken de allergrootste schade
berokkenen, want
11.
daardoor zou een complot namelijk genoopt worden zich in zijn schulp terug te
trekken en zijn intriges nog listiger te camoufleren, om daarna onder
gunstiger omstandigheden des te effectiever voor den dag te kunnen komen"
12. Dit
is des keizers hoogst eigen instructie ten aanzien van deze uiterst
gewichtige zaak.
13. Hebt
u dienovereenkomstig gehandeld? Mijn broeder Cornelius heeft dat wel gedaan.
Hij heeft zich van die zogenaamde nieuwe koning der joden onmiddellijk meester
gemaakt.
14. Hij
heeft hem aan mijn jurisdictie overgedragen, en overeenkomstig mijn gezag
over Azië en Egypte, heb ik de nodige maatregelen getroffen op grond van het
gezag dat mij over Azië en Egypte toekomt
15. Mijn
broeder heeft u dit alles al uit de doeken gedaan, maar hij sprak als tegen
een dove!
16. Tegen
elk vermaan van mijn broeder ingaande, hebt u als ordinaire rebellen die kindermoord
op touw gezet, en bovendien hebt u brutaalweg van mij nog durven verlangen,
dat ik u daarbij zou steunen! En dat noemt u de keizerlijke wet handhaven?!
17. Laat mij u nog dit zeggen, dat de keizer allang volledig op de hoogte
is gesteld en dat hij mij heeft gevolmachtigd de stadhouder van Jeruzalem af
te zetten, alhoewel die aan mij verwant is, en om Herodes een boete op te leggen
van tienduizend pond aan goud!
18. De
stadhouder, die dus uit zijn ambt is gezet, moet zich binnen vijf dagen bij
mij melden, en Herodes moet zijn boete uiterlijk dertig dagen later hier
volledig komen voldoen! In geval van nalatigheid zal hij van zijn leenheerschap
vervallen worden verklaard! Fiat! Cyrenius, vice Augusti. ,
49
De uitwerking van de tweede brief.
Komst van Herodes en van de stadhouder.
Hun ontvangst door Cyrenius. Tyrus in opwinding.
Maronius Pilla voor Cyrenius
Deze
brief van Cyrenius heeft de stadhouder van Jeruzalem en ook Herodes pas echt
bang gemaakt!
2.
Herodes en de stadhouder genaamd Maronius Pilla, zijn daarom zo vlug mogelijk
naar Cyrenius toegegaan.
3.
Herodes om te proberen nog iets van zijn boete af te dingen, en de stadhouder
om te bewerkstelligen dat hij zijn aanstelling zou terugkrijgen.
4. Toen
zij met groot gevolg te Tyrus aankwamen, werd het volk van Tyrus vreselijk
bang, in de veronderstelling namelijk dat Herodes, met toestemming van Cyrenius,
ook daar zijn gruwelijk bedrijf zou gaan uitoefenen!
5.
Cyrenius, die geen idee had van de aanleiding tot die ontsteltenis, werd
aanvankelijk zelf ook erg bezorgd.
6. Maar
hij vermande zich al spoedig en trachtte om op een allervriendelijkste manier
van het volk te weten te komen, wat er aan de hand was, en waarom het zo
geweldig tegen hemzelf tekeer ging.
7. Maar
het volk schreeuwde: 'Hij is hier, de wreedste aller wreedaards, die in
Palestina vele duizenden onschuldige kinderen liet vermoorden.’
8. Nu pas
begreep Cyrenius de angst van het volk; hij stelde het gerust en troostte het,
waarna het volk weer afdroop. Hijzelf echter bereidde zich erop voor het tweetal
te ontvangen.
9. Het
volk was nog nauwelijks weggetrokken, of het tweetal liet zich aandienen.
10. Eerst
maakte Herodes zijn opwachting. Hij boog diep voor zijne keizerlijke Hoogheid,
en vroeg toestemming om te spreken.
11. Uitermate geprikkeld richtte Cyrenius zich nu eerst
tot hem en zei: 'Ja, spreek op, jij booswicht! De hel is nog te goed om voor
jou een naam te kunnen bedenken! Spreek jij, die door de diepste hel bent
uitgebraakt! Wat moet je?!'
12. Door
deze donderende woorden van Cyrenius verbleekte Herodes van schrik. Bevend van
angst bracht hij er niettemin uit: 'Gebieder van Rome's Heerschappij, de boete
die U mij hebt opgelegd is niet op te brengen; schenkt U daarom de helft kwijt.
13. Zeus
is mijn getuige dat datgene, wat ik heb gedaan, gedaan is met oprechte ijver
voor Rome!
14.
Toegegeven dat ik wreed gehandeld heb, maar anders kon het niet! De Perzische
delegatie, die zo luisterrijk voor mij verscheen, heeft mij daartoe duidelijk
alle aanleiding gegeven! Men heeft mij - het gegeven erewoord schendend om de
tuin geleid!'
15. Maar
Cyrenius antwoordde: ' Jij lelijke leugenaar! Maak dat je wegkomt! Ik ben
volledig op de hoogte! Verklaar onmiddellijk dat je de boete zult betalen, of
ik laat je hier nog op staande voet de kop van je romp slaan!'
16. Nu
beloofde Herodes dan de boete te betalen, bang als hij was dat hij zijn
leenbriefniet terug zou krijgen; dat zou pas na het betalen van de boete
gebeuren!
17.
Cyrenius zond hem weg en liet nu Maronius Pilla ontbieden.
18. Deze
had in de antichambre Cyrenius' woedende stem al gehoord... Meer dood dan levend
verscheen hij dan ook voor Cyrenius.
19.
'Maronius, man, kom tot jezelf; jij werd immers gedwongen! Ik heb jou laten
roepen omdat je mij belangrijke inlichtingen moet geven! Voor jou geldt er
geen andere boete dan die in je hart tegenover God!'
50
Verhoor van de stadhouder door Cyrenius.
Poging van de stadhouder om de zaak te vergoelijken.
Gewetensvraag van Cyrenius. Maronius' bekentenis
Toen Maronius Pilla door Cyrenius
zo werd toegesproken viel hem een zware steen van het hart. Zijn pols begon
rustiger te kloppen en in korte tijd was hij weer in staat om Cyrenius te
woord te staan.
2. Toen
Cyrenius zag, dat Mariniers Pilla zich herstelde, vroeg hij hem als volgt:
3.
'Maronius, ik bezweer je mij op mijn vragen gewetensvol te antwoorden. Door
welke uitvlucht ook zul je je mijn misnoegen op de hals halen!
4. Vertel
me eens, ken je het gezin, waarvan de eerstgeboren zoon de zogenaamde nieuwe koning
der joden zou moeten zijn?'
5.
Maronius Pilla antwoordde: ‘Ja, althans, naar wat ik van de joodse priesters
persoonlijk heb vernomen. De vader heet Jozef; hij is een meester timmerman,
die in heel Judea en in half Palestina als zodanig bekend is en die gevestigd
is te Nazareth.
6. Zijn
integriteit is overal in het land en in heel Jeruzalem wel bekend! Een maand of
elf/twaalf geleden moest hij - ik meen ingevolge een soort van loting -een
volwassen geworden meisje vanuit de joodse tempel onder zijn hoede nemen.
7. Dit
meisje nu, dat heeft waarschijnlijk tijdens de afwezigheid van die brave
timmerman ontijdig de liefde bedreven. Ze werd zwanger en bezorgde daardoor
naar mijn weten aan die man enorme moeilijkheden met de joodse priesterkaste!
8. Tot
zover ben ik met deze zaak goed op de hoogte, maar moeilijker is het om het fijne
te weten te komen van de geheimzinnige verhalen die onder het volk in omloop
zijn over de bevalling van dit meisje! Om de schande, die hij van zijn volksgenoten
te vrezen had, moet deze man haar nog voor haar bevalling tot vrouw hebben
genomen.
9. Zij is
bevallen, toen de volkstelling te Bethlehem plaatshad, en wel in een stal,
voor zover ik te weten ben gekomen.
10. Zoals
ik overigens ook al aan Herodes gezegd heb, weet ik er verder niets van.
11. Maar
Herodes meende dat Cornelius deze, voor hem door de Perzen verdacht geworden
familie ergens onder het volk had willen verborgen houden, om hem op die manier
zijn leenheerschap te kunnen betwisten. Hij weet immers zeer goed, dat Uw
broeder geen vriend van hem is.
12. Meer
nog om Cornelius' plannen te verijdelen, dan om die nieuwe koning te pakken te
krijgen, heeft hij tot die krankzinnige gruweldaad kunnen besluiten.
13. Het
was dus eigenlijk meer uit wraakzucht tegenover Uw broeder dan uit vrees voor
die nieuwe koning, dat hij die kindermoord op touw zette. Dit is alles, wat ik
over deze vreemde en uitzonderlijke gebeurtenis weet te zeggen. ,
14.
Cyrenius sprak toen: 'Tot dusverre concludeer ik uit wat je gezegd hebt, dat je
weliswaar de waarheid hebt gezegd, maar het is mij geenszins ontgaan, dat je
tegelijk in zekere zin probeert Herodes te verschonen !
15. Toch
zeg ik je dat de misdaad van Herodes, zoals ik al schreef door niets te
verontschuldigen valt!
16. Want,
als je nog luisteren kunt, dan zal ik jou eens in vertrouwen zeggen, waarom Herodes
deze alleronmenselijkste misdaad feitelijk bedreven heeft.
17. Om te
beginnen! Herodes is de meest heerszuchtige mens, die ooit door deze aarde werd
gevoed!
18. Ware
hij ertoe in staat, zou hij een daartoe ook maar enigszins toereikende
legermacht ter beschikking hebben, dan zou hij vandaag nog met ons, Romeinen,
Augustus niet uitgezonderd, hetzelfde doen, wat hij met die onschuldige
kinderen heeft gedaan! Heb je me nu begrepen?!
19. Deze
kindermoord heeft hij op touw gezet in de veronderstelling daarmee aan ons
Romeinen, een hoogst belangrijke dienst te bewijzen en zich daardoor als een
echte Romeinse patriot voor te doen. .., teneinde van de keizer naast zijn
leenheerschap ook nog mijn functie toegewezen te krijgen !
20. En
als hij dan, net als ik, vice-Caesar zou zijn geworden, en de autonome
beschikking zou krijgen over een derde deel van heel de Romeinse macht, dan zou
hij daardoor in staat zijn om zich van Rome vrij te maken en als onafhankelijke
alleenheerser over Azië en over Egypte te regeren!
21.
Begrijp je het nu? Dit plannetje van die oude schurk is mij maar al te goed
bekend. En zoals ik, zo kent hem nu ook Augustus!
22. Nu
vraag ik jou en je zult met je leven moeten instaan voor de waarheid, of jij
van dit plan van Herodes afwist, toen hij jou dwong als uitvoerder voor hem op
te treden?
23.
Spreek dus, maar denk erom, een onwaar ontwijkend woord kost je het leven.
Want ik ben van deze zaak nu tot in de kleinste details op de hoogte.’
24.
Hierdoor werd Maronius Pilla opnieuw lijkbleek en hij stotterde: ' Ja, U hebt
gelijk, het was ook aan mij bekend wat Herodes in zijn schild voerde!
25. Maar
ik was bang voor zijn geïntrigeer, en ik moest hem geen kans geven om nog
heviger tegen mij te intrigeren en dus wel naar zijn pijpen dansen.
26. Maar,
zo goed als ik hem nu door U heb Ieren kennen, zo goed heb ik hem toch nog niet
eerder gekend, anders zou hij nu niet meer in leven zijn geweest!'
27.
'Mooi,' zei Cyrenius, 'dan schenk ik je nu, in naam van de keizer, wel het
leven, maar ik zal je niet in je ambt herstellen, voordat je geest, die zwaar
gestoord is, weer helemaal in orde zal zijn. Ik zal je hier onder mijn eigen
ogen laten verplegen en intussen zal ik je functie laten waarnemen door mijn
broeder Cornelius. Want je begrijpt wel, dat ik je nu niet meer echt vertrouwen
kan! Je moet derhalve hier blijven, totdat je weer helemaal gezond bent!'
51
Volledige bekentenis van Maronius Pilla.
Cyrenius als wijze rechter
Toen
Maronius Pilla dit oordeel van Cyrenius te horen had gekregen, sprak hij met
bevende stem:
2. 'Wee
mij! Alles is verraden! Het moet de keizer nu wel duidelijk zijn geworden dat
ik republikein ben! Wee mij, ik ben verloren!'
3. Maar
Cyrenius zei: ' Ja, in mijn oordeel over jouw politieke instelling had ik het
inderdaad bij het rechte eind, en ook in mijn vermoeden waarom je Herodes bij
die kindermoord hebt geholpen.
4. Daarom
heb ik dan ook gehandeld zoals ik deed.
5. En
voorwaar, was je niet net als ik een telg uit een der voornaamste families van
Rome, dan zou ik je zonder pardon een kopje kleiner hebben gemaakt,
6. als ik
je althans niet zou hebben laten kruisigen! Maar ik heb je begenadigd in de
eerste plaats, omdat je door Herodes tot deze stap bent verleid en vervolgens,
omdat je samen met mij en keizer Augustus een van de voornaamste patriciërs
van Rome bent!
7. Toch,
zolang Herodes leeft, en zolang je niet volledig hersteld bent, zul je niet in
je ambt worden teruggeplaatst!
8. En
hier mag je alleen verblijven op voorwaarde, dat je het werk, dat ik je zal
opdragen, zonder enige tegenspraak onder mijn voortdurende persoonlijke toezicht
zult uitvoeren.
9. In het
voorjaar ga ik een dienstreis maken naar Egypte. Je zult mij dan vergezellen!
10. Er
woont daar, ergens buiten de stad, een oude, zeer wijze man. Bij hem zal ik je
onder behandeling stellen. Hij zal je wel zeggen wat je mankeert!
11. Dan
zal ook gauw genoeg blijken, in hoeverre al je uitspraken te vertrouwen zijn.
12.
Daarop moet je je dus maar goed prepareren, want daar zul je met meer
geconfronteerd worden dan met het Orakel van Delphi!
13. Daar
zul je tegenover een rechter komen te staan, wiens ogen alleen al in staat zi
jn om van brons vloeibare was te maken! Bereid je dus goed voor, want hier
houd ik je aan!'
52
Cyrenius' reis naar Egypte. Zijn aankomst in Ostracine.
Jozef en Maria besluiten Cyrenius op te zoeken.
De eerste woorden van Het Kindje
Het
betreffende voorjaar was al gauw aangebroken; half februari begint het al, in
die streken.
2. Maar
Cyrenius besloot pas half maart te gaan, zijnde dat de tijd, die bij uitstek
geschikt is voor militaire operaties.
3. Tegen
half maart dus liet Cyrenius zijn schip weer reisklaar ma.ken, en precies op de
vijftiende scheepte hij zich met Maronius Pilla in voor de reis naar Egypte.
4. De
reis werd ditmaal in vijf dagen afgelegd.
5.
Cyrenius liet zich nu wel met groot ceremonieel ontvangen, omdat hij nu grote
parades zou moeten afnemen, en uitgebreide militaire inspecties moest houden.
6. Hij
kon er dus ditmaal niet onderuit zich heel officieel te laten ontvangen.
7.
Dientengevolge baarde zijn aankomst te Ostracine heel wat opzien, zodat het ook
doordrong tot de ons reeds bekende villa.
8. Jozef
zond daarom zijn twee oudste zoons naar de stad om er zich precies van te
vergewissen waarom de hele stad zo in rep en roer was.
9. De
twee zoons spoedden er zich dus heen en kwamen al spoedig terug met het goede
nieuws dat Cyrenius in de stad was aangekomen, en dat ze wisten waar hij
woonde.
10. Toen
Jozef dit hoorde, zei hij tegen Maria: 'Wij moeten deze grote weldoener van ons
nu onmiddellijk een bezoek gaan brengen om van onze dankbaarheid blijk te
geven en het Kindje moeten we meenemen!'
11. Maria
was erg blij met dit bericht. Ze zei: 'Vanzelfsprekend, dat doen we lieve
Jozef; het Kindje is immers Cyrenius' voornaamste en heel speciale lieveling!'
12.
Aanstonds deed Maria het Kindje, dat inmiddels flink gegroeid was, nieuwe door
haar zelf gemaakte kleertjes aan, en in haar moederlijke liefde, maar ook argeloosheid
vroeg ze haar Kindje toen:
13. 'Gaat
mijn hartediefje, mijn zoontjelief, mijn Jezuslief, ook met ons mee naar die
lieve "oom Cyrenius"?'
14. Heel
opgewekt glimlachte het Kindje, en Het deed duidelijk. Zijn eerste uitspraak
nu, en die luidde:
15.
'Maria, nu volg ik jou totdat je eenmaal Mij zult volgen!'
16. Zo'n
feestelijke stemming veroorzaakten deze woorden in Jozefs huis, dat ze het
bezoek aan Cyrenius er bijna door zouden hebben vergeten.
17. Maar
het Kindje zelf wees Jozef erop zijn voornemen nu niet uit te stellen, omdat
Cyrenius het ditmaal wel heel druk zou hebben met het behartigen van andere,
meer algemene belangen!
53
Op de parade krijgen Jozef en Maria het te kwaad, zodat
ze willen vluchten.
Ontmoeting met Cyrenius en Maronius Pilla.
Einde van de troepeninspectie.
Samen met Cyrenius keert de H. Familie terug
Begeleid
door de oudste zoon van Jozef, die hun de weg wees naar de burcht, waar
Cyrenius resideerde, gingen Jozef en Maria nu dus direct op weg.
2. Toen
zij aankwamen op het grote voorplein, bleek het vol te staan met soldaten,
zodat het niet gemakkelijk was om bij de ingang van de burcht te komen.
3. Dus
zei Jozef tegen Maria: 'Lieve vrouwe, wat voor mensen onmogelijk is, dat blijft
ook voor ons onmogelijk.
4. En zo
is het voor ons nu ook onmogelijk om tussen al die rijen soldaten door bij de
burcht te komen. Zouden we daarom maar niet direct omkeren en een gunstigere
gelegenheid afwachten?
5. Ook het Kindje kijkt al zo
angstig naar al die rijen ruige krijgslieden! Het zou er best eens van streek
door kunnen geraken en ziek worden. En dat zou dan onze schuld zijn! Laten we
liever teruggaan!’
6. Maar Maria antwoordde: 'Lieve
Jozef, kijk, als mijn ogen mij niet bedriegen, dan is die man daar, die daar,
met die schitterende helm op, die juist die laatste rij langsgaat, niemand
minder dan Cyrenius!
7. Laten
we dus nog even wachten tot hij hierheen komt, misschien ziet hij ons wel
staan! Hij zal ons dan zeker wel een wenk geven wat te doen, of we naar hem toe
moeten komen of niet!'
8. Jozef
sprak: ' Ja lieve, je hebt gelijk, het is inderdaad Cyrenius zelf!
9. Maar,
kijk nu ook maar eens goed naar die andere held, die daar naast hem loopt; mijn
naam zal niet langer Jozef zijn, als dat niet de beruchte stadhouder is van
Jeruzalem!
10. Wat
moet die man nu toch hier? Zou zijn aanwezigheid soms iets te maken kunnen
hebben met ons? Zou Cyrenius ons misschien toch nog op schandelijke wijze aan
Herodes hebben uitgeleverd?
11. Het
is maar een geluk, dat hij mij en jou vast en zeker niet persoonlijk kent; door
dieper Egypte in te trekken kunnen wij ons wellicht opnieuw redden!
12. Kende
hij mij of jou persoonlijk, dan waren we op dit moment al verloren, want hij
is nog maar een pas of twintig van ons vandaan; hij kan ons zo laten grijpen!
13. Laten
we zo vlug mogelijk weg gaan, als Cyrenius ons in de gaten krijgt is het met
ons gedaan, want hij zal ons zeker nog wel kennen!'
14.
Hiervan schrok Maria zo geweldig, dat ze onmiddellijk terug wilde gaan, maar
de dicht opeengepakte nieuwsgierige volksmenigte maakte vluchten onmogelijk;
men kon daar niet dwars doorheendringen.
15. Jozef
zei: 'Wat niet kan, dat kan niet; laten we ons schikken in Gods Wil. De Heer
zal ons ook dit maal zeker niet in de steek laten!
16. Laten
we voorzichtigheidshalve onze hoofden wat afwenden, zodat Cyrenius ons tenminste
niet direct herkent. ,
17. Op
datzelfde moment ging Cyrenius echter vlak langs Jozef voorbij, zo dicht zelfs,
dat hij hem min of meer opzij drong. Vanwege het gedrang van de mensen kon
Jozef echter niet achteruit Toen nu Cyrenius die 'lastpost' achter hem eens
even afkeurend aankeek, herkende hij Jozef terstond!
18. Op
dit moment van ontdekking van Jozef en Maria en het hem toelachende Kindje,
schoten zijn ogen vol tranen, en kon hij van vreugde bijna niet praten.
19. Zich snel herstellend, greep hij vlug Jozefs hand, drukte die aan zijn
borst, en zei:
20.
'Beste, hoogverheven Vriend, je ziet
waar ik mee bezig ben!
21. Het
spijt me dat ik je nog niet kon komen bezoeken, maar deze inspectie is zo
afgelopen. Ik zal de troepen nu bevelen zich in hun kazernes terug te trekken.
22.
Daarna zal ik hun commandant mijn instructies geven voor morgen, en dadelijk
daarna zal ik -verkleed -hier terug zijn en je begeleiden naar je woning!'
23. En
vol vreugde wendde hij zich nu tot Maria en tot het Kindje, en, terwijl hij
het Kindje liefkoosde, vroeg hij:
24. 'Hé,
jij, mijn leven, mijn alles, kén je me nog? Houd je nog van me? Jij, heerlijk
Kindje van me!’
25. Nu
spreidde het Kindje Zijn handjes wijd open voor Cyrenius, glimlachte heel lief
naar hem, en zei toen erg duidelijk:
26. 'O
Cyrenius, Ik ken je goed, en Ik houd van je. ..omdat je zoveel van Mij houdt.
Kom bij Me, want Ik moet je zegenen!'
27. Dit
werd voor Cyrenius nu toch echt te veel! Hij nam het Kindje in zijn armen,
drukte Het aan zijn borst en zei:
28. 'Ja,
mijn leven, met jou op mijn armen wil ik wel een decreet uitvaardigen van
langdurige vrede tussen de volkeren!'
29. Hij
riep nu de commandant bij zich en drukte zijn volle tevredenheid tegenover hem
uit! Hij gaf hem bevel de troepen te laten inrukken en hen op zijn kosten
drie
dagen vrij te houden. vervolgens nodigde hij de commandant met een aantal hoge
officieren uit voor een etentje in Jozefs villa! ...
30.
Begeleid door de zich steeds meer verwonderende Maronius Pilla, ging hij nu,
zomaar in het tenue dat hij aanhad, zonder verder verwijl, het Kindje zelf op
de arm dragend, met Jozef en Maria de stad uit, richting villa! Daar
aangekomen, liet hij door zijn eigen bedienden met bekwame spoed een
feestelijke maaltijd klaarmaken. Dit optreden van Cyrenius baarde in de stad
heel wat opzien. Het volk was wild enthousiast over Cyrenius, die zo'n groot
kindervriend bleek te zijn.
54
Angstige vragen van Jozef aan Cyrenius over Maronius
Pilla.
Geruststellend antwoord van Cyrenius. Aankomst bij het
buitenhuis
Dit alles
beviel Jozef uitstekend, en hij loofde de Heer van harte voor deze gunstige
wending, die zijn angstige bezorgdheid volkomen ophief.
2. Toch
hinderde hem de aanwezigheid van Maronius wel enigszins; hij wist immers nog
steeds niet wat die vriend van Herodes hier nu eigenlijk te maken had!
3.
Onderweg ging hij daarom quasi argeloos naast Cyrenius lopen, en vroeg hij hem
met gedempte stem:
4.
'Nobele vriend, is die martiale figuur, die daar loopt, is dat niet Maronius
van Jeruzalem?
5. En,
als hij dat inderdaad is, die vriend van Herodes, wat doet hij dan hier?
6. Heeft
hij soms lucht van mij gekregen, en wil hij mij hier opspeuren en gevangen
nemen misschien?
7. Grote
nobele mensenvriend, Iaat mij toch niet langer in onzekerheid!’
8. Nu
greep Cyrenius Jozefs hand en zei, eveneens heel zachtjes:
9. 'Maar
mijn beste, mijn achtenswaardige vriend, voor die, inderdaad gewezen
stadhouder van Jeruzalem, behoef je niet de minste angst te koesteren!
10.
Vandaag nog zul je ervan overtuigd raken dat hij meer reden heeft, véél meer,
om bang te zijn voor jou, dan jij voor hem!
11. Je
moet namelijk weten, dat hij niet langer stadhouder is van Jeruzalem, maar hij
is, zoals hij daar gaat, mijn regelrechte gevangene! Hij komt ook niet terug
op zijn post voordat hij helemaal bekeerd en genezen zal zijn!
12. Ik
heb hem juist om jouwentwille meegenomen; hij deed het tijdens een verhoor,
toen na die gruwelen, voorkomen, alsof hij jou en Maria persoonlijk kende!
13. Maar
zo te zien kent hij nóch jou, noch óók Maria, je vrouw!
14. Dat lijkt om te beginnen water op onze molen!
15. Hij
weet er echter absoluut niets van dat jij hier bent; verraad je dus niet!
16. Hij
verwacht hier alleen een bijzonder wijze man te ontmoeten, die hem de
verborgen roerselen van zijn ziel moet blootleggen!
17. En
dat is dan niemand anders dan jijzelf! Want zoals ik al zei, heb ik hem daarom
meegenomen, opdat hij in jou die wijze man zal Ieren kennen, Iaat hem dus
daarmee zijn voordeel mogen doen!
18. Hij
is bij voorbaat nu al vreselijk bang voor je, en. ..naar zijn bleke gezicht te
oordelen, heeft hij wellicht al geconcludeerd, dat jij de man van mijn keuze
bent.
19. Laat
dit je voorlopig geruststellen; de rest zal je gauw genoeg blijken!'
20. Jozef
was blij dit van Cyrenius te hebben mogen vernemen. Heimelijk lichtte hij nu
ook Maria en zijn oudste zoon in hoe die zich tegenover Maronius moesten gedragen,
zodat er van Cyrenius' plannen niets zou kunnen uitlekken. ..En zo werd dan,
rustig aan, tenslotte de villa bereikt, waar -zoals gezegd -de voorbereidingen
voor het etentje werden getroffen.
55
Het feestelijke etentje.
Maria's schermutselingen met Cyrenius in haar grote
nederigheid.
De goddelijke Wijsheid van het Kindje beschaamt alles
Toen het
eten gereed was kwamen de gasten naderbij. Cyrenius, tot dan toe nog steeds
liefkozend met het Kindje spelend, gaf Hem nu terug aan Zijn Moeder, en nodigde
de gasten uit om aan tafel te gaan.
2.
Iedereen zocht nu een plaatsje, maar Maria ging omdat ze niet feestelijk
gekleed was, met het Kindje naar de zijkamer en nam plaats aan de tafel,
waaraan ook Jozefs zonen gezeten waren.
3.
Cyrenius, die dit direct bemerkte, ging haar echter vlug achterna en zei:
4. 'Maar lieve Moeder-van-mijn-Leven, wat bent U nu toch
van plan?
5. Het
ging bij mij juist in de eerste plaats om U en het Kindje! U bent de Koningin
van ons gezelschap! En zoudt dan juist U niet willen deelnemen aan het feestmaal
dat ik nota bene speciaal voor U liet aanrichten ? !
6. Dat
gaat toch zo maar niet! Kom maar vlug mee naar de grote kamer, en neem plaats
aan mijn rechterzij; links van mij zit Uw gemaal!'
7. Maar
Maria gaf hem ten antwoord: 'Weet U, beste heer Cyrenius, ik heb heel erg
eenvoudige kleren aan; dat is toch geen gezicht naast Uw prachtige uniform!'
8.
Cyrenius nu weer: 'Maar lieve Moeder, als mijn met goud gegalonneerde
kleding, die voor mij niets te betekenen heeft, U in verwarring brengt, dan
zou ik die maar het liefst onmiddellijk uitdoen om in plaats daarvan een
simpel matrozentenue aan te trekken, mits ik U dan aan mijn tafel niet zou
behoeven te missen!'
9. Maria
door Cyrenius' minzaamheid volledig overtuigd, veranderde nu van mening; en
ging toch naast Cyrenius aan tafel, terwijl ze het Kindje op haar arm hield.
10. Toen
allen gezeten waren, keek het Kindje Cyrenius onafgebroken glimlachend aan,
terwijl ook Cyrenius -uit louter liefde zijn ogen niet van Hem kon afwenden!
11. Een
poosje hield hij dit vol, maar toen werd zijn liefde tot het Kindje hem weer te
machtig.
12. Dus
vroeg hij aan het lieve Kleintje: 'Zeg Kleintje, mijn Leven, zou Je niet weer
op mijn arm willen?'
13. Het
Kindje lachte nu nog lieflijker tegen Cyrenius en zei heel duidelijk:
14.
'Lieve Cyrenius, Ik kom heel graag bij je; Ik houd zoveel van je, omdat jij
zoveel van Mij houdt!'
15.
Aanstonds strekte Cyrenius zijn armen nu weer naar het Kindje uit, en nam Het
bij zich op schoot, waarna hij Het innig begon te liefkozen.
16. Maria
zei nu schertsend: 'Maak Mijnheer Cyrenius niet vuil hoor!'
17. Dit
gezegde ontroerde Cyrenius echter hevig en hij zei dan ook: 'Maar lieve
Moeder, ...ik zou willen dat ik zo rein was, dat ik dit Kind waardig op mijn
arm kan dragen!
18. Vuil
maken kan dit Kind mij nóóit; Het kan mij alleen maar reinigen! ,
19. En,
zich weer tot het Kindje wendend, zei hij: 'Is het niet zo, Kindje-mijn, dat
ik eigenlijk nog erg onrein ben en erg onwaardig Je te dragen. ...?
20. Maar
het Kindje antwoordde nu heel duidelijk: 'Cyrenius, wie Mij liefheeft zoals
jij, die is rein! Van hem houd Ik net zoveel als hij van Mij!'
21. Helemaal in de wolken vroeg Cyrenius nu verder nog aan het
Kindje: 'Kindeke-mijn, hoe is het toch mogelijk dat je, nog pas een paar
maanden oud, al zo wijs en zo duidelijk kunt praten? Heb je dat van je moeder
geleerd?'
22. Het Kindje richtte Zich nu, fijntjes lachend, recht
op in de armen van Cyrenius, en Het zei als een kleine Heerser:
23.
'Cyrenius, het komt daarvoor helemaal niet op leeftijd aan, noch ook op het
onderwezen worden. ..wel op wat voor een geest men heeft! Leren moeten alleen
het lichaam en de ziel; terwijl de geest reeds alles uit God in zich heeft!
24. Ik
bezit nu die Goede Geest uit God in zijn volle Macht! Dat is de reden, dat ik
al zo vroeg kan praten!'
25. Dit antwoord maakte Cyrenius bijna uitzinnig van
verbazing; ook de rest van het gezelschap overigens, zodat zelfs de
stadscommandant zich niet kon weerhouden te zeggen: 'Bij Zeus, dit kind maakt
nu reeds al onze wijzen te schande! Waar blijven in vergelijking hiermee een Plato,
een Socrates, en nog eens honderd andere wijsgeren?! En wat zal dit kind dan
wel presteren als het eenmaal volwassen geworden is?' Cyrenius antwoordde:
'Beslist meer dan al onze wijsgeren en al onze goden tezamen!'
56
Maronius diep onder de indruk van het Kindje.
Cyrenius' tevredenheid met Maronius
Even na
deze wondere woorden van het Kindje richtte Cyrenius zich tot de alsmaar bleker
wordende Maronius en zei tegen hem:
2.
'Maronius Pilla, wat zeg jij wel van dit Kindje? Heb jij ooit iets dergelijks
gezien of gehoord?
3. Is dit
niet duidelijk meer dan onze mythe over Zeus, die ergens op een eiland aan de
tepels van een geit zou hebben gezogen?!
4. Zou
dit niet ook veel méér voorstellen dan de twijfelachtige traditie over de
stichting van Rome, over die pleegkinderen van een wolvin?!
5. Zeg
eens iets, wat denk je ervan? Ik heb je immers in mijn gevolg meegenomen opdat
je zoudt luisteren, kijken en concluderen, en dan mij je oordeel geven!'
6.
Maronius Pilla pakte al zijn moed bijeen en zei:
7. 'Hoge
autoriteit over Azië en over Egypte, wat zou ik, onnozele hals, hierover
kunnen zeggen? Waar de grootste gevestigde wijsgeren van de wereld moesten
verstómmen, waar de wijsheid van Apollo en van een Minerva als op het gloeiend
aambeeld van Vulcanus jammerlijk tot een allerdunst velletje blik verpletterd
worden.
8. Ik kan
hierover niets anders zeggen dan dat het de goden kennelijk heeft behaagd, om
uit hun midden een godheid naar deze aarde te zenden, die de allerhoogste
wijsheid bezit! Egypte, dat oude, door alle goden begunstigde land, moet ook
wel het vaderland van deze god der goden zijn ..., dit land zonder sneeuwen
ijs!'
9.
Glimlachend merkte Cyrenius op: 'In zeker opzicht heb je geen ongelijk; maar.
..
10. dat
je dit Kind een Kind van alle goden noemde, dat moet toch wel een vergissing
van je zijn!
11. Hier,
aan mijn beide zijden immers zitten de vader en de moeder van het Kind, en dat
zijn mensen, zoals wij, jij en ik!
12. Hoe
zou uit hen nu een 'godenkind aller goden' kunnen voortspruiten ?
13. Bovendien... de voorname bewoners van de Olympus
zouden zichzelf mooi de das hebben omgedaan met dit Kind; Het zou door Zijn
enorme overwicht aan wijsheid al heel gauw met hen hebben afgerekend!
14. Ik
moet je dus verzoeken om iets heel anders te verzinnen, je loopt anders nog
gevaar dat alle goden je tegelijk te pakken zullen nemen, en dat ze je in
levende lijve met Minos, Aeacus en Rhadamanthys zullen confronteren om je
vervolgens definitief aan Tantalus uit te leveren, als je zulke uitspraken
doet!'
15. Nu
kreeg Maronius het echt te kwaad en, na een poosje bedenktijd zei hij:
'Hoogheid, verantwoordelijk consul en vicekeizer, ik denk dat het oordeel van
die drie onderwereld-rechters over mij al zo ongeveer vaststaat, en het lijkt
mij, dat ook de goden op hun Olympus dat al nagenoeg volledig hebben onthuld!
16. Gauw
genoeg zouden wij de raad van onze goden kunnen ontberen, hadden we slechts voldoende
wijze mannen, die hun wijsheid niet uit hun duimen zuigen! ...
17.
Werkelijk, de woorden van dit Wonderkind maken op mij meer indruk dan bij wijze
van spreken drie Olympussen vol versgebakken goden!'
18.
Cyrenius sprak nu: 'Maronius, als jou dat volle ernst is, dan kan alles je
vergeven worden ; maar daarover zouden we dan toch eerst nog wel een paar
woordjes moeten wisselen. Laten we het voorlopig echter hier maar bij laten!'
57
Besluit van de maaltijd. Cyrenius hoort Maronius uit over
de H. Familie.
Maronius bekent een leugen om bestwil
Nadat de
feestmaaltijd, die bij Cyrenius nooit langer duurde dan twee uren, ten einde
was, gingen de commandant en de centurions weer naar de stad, met het uitdrukkelijke
bevel van Cyrenius, hem die dag verder geen eerbetoon te brengen.
2. Toen
allen zich nu hadden verwijderd, nam Cyrenius Maronius pas goed onderhanden.
3. In tegenwoordigheid van Jozef en van Maria -het Kind
je weer op haar arm -vroeg hij:
4.
'Maronius, toen ik je te Tyrus verhoorde over Herodes, heb je mij gezegd, en
ook formeel bevestigd, dat je die bewuste brave timmerman, een zekere Jozef,
uit de streek van Nazareth, persoonlijk kende. ..
5. En ook
een zekere Maria die die timmerman vanuit de Tempel tot vrouw, althans tenminste
in bescherming, had genomen!. ..
6. Nu wij
hier bij mijn gastheer, zoveel tijd ervoor hebben, kon je mi j daarvan wel
eens een wat nadere omschrijving geven!
7. Dezer
dagen ben ik namelijk te weten gekomen, dat die familie zich in feite hier in
Egypte moet bevinden. En ook, dat het een heel ander gezin moet zijn, dan
hetwelk mij door mijn broer is uitgeleverd, en dat ik nog in bewaring houd!
8. En,
ondanks je Herodiaanse gruwelconspiratie, zul je toch wel zoveel rechtsgevoel
en menselijkheid bezitten om te erkennen, dat het afschuwelijk zou zijn om onschuldige
mensen nodeloos gevangen te houden, vanwaar ze ook gekomen mogen zijn!
9. Geef
mij daarom eens een wat nauwkeuriger beschrijving van dat beruchte paar, dan
kan ik het hier in de omgeving wellicht laten opsporen en gevangennemen; want
dat eisen onze staatswetten !
10. Te
meer mag ik dat van je verlangen, omdat je mij zelf verzekerd hebt dat je dat
gezin persoonlijk kent! Aan hun arrestatie is mij alles gelegen!'
11. Nu kwam Maronius opnieuw in de grootste verlegenheid;
hij wist er zich niet uit te redden, want noch Jozef, noch ook Maria had hij
ooit eerder gezien!
12. Na
een poosje wist hij er dan met horten en stoten uit te brengen:
13. 'In
vertrouwen op Uw goedheid en barmhartigheid, Hoogheid, moet ik dan nu eindelijk,
bij Zeus en alle andere goden bekennen, dat ik die bewuste Jozef en Maria
helemaal niet ken !
14. Mijn
bekentenis te Tyrus was maar een loze uitvlucht; ik trachtte U toen nog
kwaadaardig te bedriegen.
15. Maar
nu ben ik er wel achter gekomen, dat U nauwelijks te bedriegen bent. Ik wil
dat dan ook niet meer, en dus heb ik U nu de volle waarheid gezegd. ,
16. Nu
wilde Jozef iets zeggen, maar Cyrenius wenkte hem, nog te zwijgen. Zelf zei hij
echter tegen Maronius:
17. 'Nu
we er zo voor staan, zullen we nog wel even langer moeten praten en overleggen,
want nu zie ik pas, wat voor een uiterst gevaarlijk individu jij voor de Staat
bent! En nu, onder ede, geef je me tekst en uitleg op al mijn vragen!'
58
Zelfverweer van Maronius Pilla; zijn juiste besluit.
Jozef als scheidsrechter.
Nobel oordeel van Cyrenius
Maronius
nu tot Cyrenius: 'Maar Hoogheid, hoe kan ik nu nog een staatsgevaarlijke aanhanger
van Herodes zijn?
2. Ik
erken nu immers dat die dwingeland streeft naar alleenheerschappij over Azië.
3. En ik
zou hem dan nog op de een of andere manier van dienst kunnen zijn? Hoe dan?
Herodes kon nauwelijks tegen de jodenkinderen optreden met dat handjevol
Jeruzalemse soldaten!
4. En die
gruweldaad heeft hem zo'n echec opgeleverd, dat hij een dergelijke onderneming
in geen tijden meer zal wagen.
5. Ik was
trouwens maar een noodhulp voor hem, en, omdat hij mij dreigde met Rome, moest
ik wel doen wat hij wilde!
6. Nu ik
echter van U precies weet hoe deze zaken staan, en nu ik geen macht meer ter
beschikking heb, en ook niet meer hebben wil,
7. zie ik
beslist niet in, op welke wijze ik nog staatsgevaarlijk zou kunnen zijn.
8. Als U
mij bij U houdt, als borg voor mijn trouw jegens Rome, maakt U mij veel
gelukkiger, dan wanneer U mij opnieuw stadhouder van Palestina en Judea maakt!
,
9. Heel
serieus sprak Maronius deze woorden uit. Geen spoor van dubbelzinnigheid was er
in wat hij zei te bekennen.
10.
Daarom zei Cyrenius tegen hem: 'Goed broeder, ik geloof wat je hebt gezegd en
ik vind ook dat je ditmaal ernstig hebt gesproken.
11. Maar
ten einde absoluut zeker van de waarheid te zijn, ontbreekt er nog één ding,
en dat is het oordeel van die wijze man, over wien ik je al te Tyrus vertelde.
Let op!
12. Dat orakel aller orakels staat
hier voor ons!
13. Deze
man heeft je doorzien tot en met je innerlijkste gedachten nuances. Laat ons
hem dus vragen, hoe hij over jou denkt!
14. Naar
zijn uitspraak zal jou geschieden! Als hij je weer landvoogd te Jeruzalem
maakt, dan word je vandaag nog als zodanig benoemd!
15. Maar,
doet hi j dat op goede en de meest wijze gronden niet, dan blijf je mijn
gijzelaar. ,
16.
Desgevraagd sprak dus nu Jozef: 'Nobele vriend Cyrenius, wat mij betreft is
Maronius nu gezuiverd; U kunt hem zonder meer zijn post teruggeven!
17. Maar,
we zi jn immers in Gods Hand, de Hand van de Almachtige, Eeuwige! Welke macht
zou het dan nu nog tegen ons kunnen opnemen?'
18. Nu
hief Cyrenius bezwerend zijn hand op en sprak plechtig: 'Dan, Maronius, zweer
ik jou, bij de levende God van deze wijze man, dat je van nu af weer landvoogd
van Jeruzalem bent!'
19.
Maronius antwoordde echter: 'Geeft U dat ambt toch liever aan iemand anders,
en houdt U mi j dan bij U; dat maakt mij veel gelukkiger!'
20. Nu
zei dan Cyrenius: 'Wees dan maar mijn ambtskameraad voor zolang Herodes nog
leeft; daarna word je dan hoogste gezagvoerder over heel het joodse rijk!' Dit
voorstel nam Maronius gaarne aan.
59
Jozef stelt vragen over Herodes. Maronius Pilla antwoordt.
Het afschuwelijke einde van Herodes
Vervolgens
zei Jozef tegen Maronius: 'Door de grote genade van mijn God en Heer heb ik
mogen vaststellen, dat in U geen kwade wil meer heerst.
2. Nu zou
ik U willen vragen mij te willen vertellen -U zult dat toch ongetwijfeld hebben
kunnen waarnemen -hoe Herodes achteraf denkt over de kinderen, die hij heeft
vermoord omwille van de nieuwe koning der joden?
3. Is hij
innerlijk niet van streek door het onschuldig vergoten bloed van die kinderen?
Door het geweeklaag van hun moeders?
4. Wat
zou hij doen, als hij achteraf zou vernemen, dat hij bij de vele vermoorde
kinderen nog niet het Kind vermoord heeft, waarom het toen ging?
5. Als
hem ter ore zou komen, dat het bewuste Kind nog leeft en dat Het ergens in
Judea of Palestina het uitstekend maken zou?'
6.
Stomverbaasd keek Maronius Jozef nu aan, en zei dan na een poos je :
7. 'Werkelijk, Wijze-der-wijzen, daarop kan ik u niets
anders antwoorden dan dit:
8. Als u
van uw kennis daaromtrent eventueel op een allerinfaamste manier misbruik
zoudt willen maken, door van hem zo'n tienduizend pond goud te vragen in ruil
voor het aanbod om hem dan, met zekerheid, dat bewuste kind te verraden,
9. dan
zoudt u dat enorme bedrag gegarandeerd bij vooruitbetaling ontvangen!
10. In
vergelijking met zijn heerszucht telt goud namelijk nauwelijks voor hem!
11. Hij
bezit zoveel goud, dat hij huizen van zuiver goud zou kunnen laten bouwen;
daarom geeft hij daar nog nauwelijks iets om, maar hij zou al zijn goud best in
zee willen gooien, of een hele wereld vol mensen willen vermoorden om zijn
troon toch maar te kunnen behouden!
12. Mij
heeft hij ook direct geprobeerd, met veel goud, diamanten, robijnen en forse
paarlen om te kopen!
13. Ik
heb dat, vanwege mijn Romeinse patriciërschap, die bloedhond toen ernstig
kwalijk genomen.
14. Zijn
toorn jegens mij werd daar nog groter door, en, op quasi-patriottische manier,
heeft hij mij toen met Rome gedreigd!
15. Ik
moest toen wel doen wat hij van mij eiste; er was voor mij geen uitweg meer.
Eigener beweging heeft hi j mi j toen een document gegeven, waarin hij tegenover
Rome de volle verantwoordelijkheid op zich nam.
16.
Daarom was ik gedwongen zo te handelen als U nu ongetwijfeld bekend is.
17. U kunt
er volledig van overtuigd zijn, dat tot nu toe van hem niets goeds te
verwachten is.
18. Meer
behoef ik U, die zelf zo wijs zijt, over deze furie der furiën, over dit
levende Medusahoofd niet te vertellen!'
19. Jozef
zei: 'De eeuwige, Ene en Ware God zal je voor dit eerlijke antwoord zegenen.
20.
Geloof me, je zult zelf nog vaststellen, dat God, die grenzeloos rechtvaardig
is, dit uitvaagsel van de mensheid nog op deze wereld een bepaalde kroon zal
opzetten, waarnaar hij door zijn bloeddorst feitelijk haakt; een kroon,
waarover heel de wereld zich nog zal verwonderen!'
21. Nu
hief het Kindje een handje omhoog en, heel duidelijk sprak Het: 'Herodes,
Herodes, geen vloek heb Ik voor jou, maar wel zul je -op deze wereld nog een
vreselijk pijnlijke kroon moeten dragen; méér pijn zal die je veroorzaken, dan
de vracht goud deed, die je aan Rome moest afdragen! ,
22. En
terzelfder tijd dat het Kindje dit in Egypte zeide, werd Herodes overdekt met
hoofdluizen! Tijdens de rest van zijn leven had zijn huispersoneel nog nauwelijks
iets anders te doen, dan hem te zuiveren van de luizen, die zich enorm
vermenigvuldigden, en die hem tenslotte de dood in voerden!
60
Cyrenius' woede over Herodes door het Kindje bekoeld.
'Wie heeft de langste arm,' vraagt het Kindje.
Een vernietigingswonder
Toen
Cyrenius dit alles van Maronius Pilla had gehoord, plus dat van Jozef en nog
dat van het Kindje, werd hi j als door het dolle heen van woede, en hij zei:
2. 'O
grenzeloze Machten van de allerhoogste Heerser der ruimten, hebt gij dan
werkelijk geen bliksems meer ter beschikking, om naar deze monsterlijke vazal
van Rome te slingeren?!
3. O mijn
goede broeder, Caesar Augustus, welke furie* (* Lat. wraakgodin.) heeft je
indertijd verblind, toen je deze schurk, dit uitvaagsel uit de diepste
Tartarus**,( ** Gr. Onderwereld) .neen, uit die ware Orcus*** (*** Lat.
Onderwereld) .beleende met Palestina en met Judea?
4. Neen,
te veel is het, om dit alles in eenmaal te moeten horen! Maronius, waarom heb
jij mij indertijd over dit alles niets verteld, toen Herodes te Tyrus door mij
werd verhoord?
5.
Standrechtelijk had ik hem toen al zijn Medusahoofd**** (**** Gr. Medusa was
een van de drie 'Gorgonen', vrouwelijke monsters).) van de romp moeten slaan!
6. Dan
zou nu een andere, een waardigere vazal de positie van dit monster uit
Griekenland bekleden!
7. Maar
nu, wat kan ik nu nog ondernemen? Zijn boete heeft hij betaald; een tweede kan
ik hem nu niet meer opleggen! Ik kan hem nu verder niet meer straffen!
8. Maar
pas wel op, jij oude bloedhond, jij hyena der hyena's, op jou zullen we een
jacht ontketenen, zoals er zelfs onder alle furiën nooit gedroomd is!'
9.
Maronius, Jozef en Maria rilden van ontzetting over deze woede van Cyrenius;
zij durfden nauwelijks vermoeden, wat hij wellicht nog zou uitbroeden!
10. Hij
was ook veel te opgewonden dan dat iemand hem nog een vraag durfde stellen.
11.
Alleen het Kind je gaf geen enkel blijk van schrik over die heftige stem van
Cyrenius; Het bleef hem steeds rustig aankijken.
12. Toen
zijn stormachtige gevoelens enigszins tot bedaren waren gekomen, sprak het
Kindje opnieuw zeer duidelijk -tegen Cyrenius:
13.
'Cyrenius, o luister naar Mij, kom hier bij Mij en neem Me op je arm, en draag
Mij dan naar buiten, dan zal Ik jou eens iets laten zien!'
14. Deze
woorden vloeiden Cyrenius als balsem in het gewonde hart! Terstond ging hij
met open armen op het Kindje af, nam Het zachtkens en liefdevol op zijn arm en
droeg Het -begeleid door Jozef, Maria en Maronius Pilla -naar buiten.
15. Ze
waren al gauw in de vrije natuur en toen vroeg het Kindje -weer duidelijk
sprekend -aan Cyrenius:
16.
'Cyrenius, wie van ons beiden heeft de langste arm? Meet de Mijne eens aftegen
de jouwe!'
17.
Cyrenius was zo verwonderd over deze vraag, dat hij stil hield, en niet wist
wat aan het Kindje te antwoorden. Hij zag immers duidelijk de zijne -wel driemaal
zo lang als de twee van het Kindje samen!
18. Maar het Kindje zei opnieuw: 'Cyrenius, je ziet je
eigen arm als veellanger dan de Mijne?
19. En toch zeg Ik je dat de Mijne veellanger is dan de
jouwe!
20. Zie
je, daar in de verte die hoge zuil die met een godenfiguur getooid is?
21. Pak
jij die van hier af nu eens met je langere arm beet, gooi hem omver, en
vermorzel hem dan eens even tussen je vingers!'
22.
Cyrenius, nog meer onthutst nu dan zoëven, zei, na een ogenblikje pauzeren:
'Maar Kindje-mijn, Leven van me, behalve voor God is zoiets voor niemand
mogelijk!'
23. Maar
nu strekte het Kindje Zijn armpje uit naar de zuil, die zeker duizend passen
ver weg stond, en de zuil viel om en verpulverde tot stof!
24. En
het Kindje vervolgde: 'Heb over Herodes dus óók maar geen zorgen, want Mijn arm
reikt verder dan de jouwe! Herodes heeft zijn loon al te pakken, maar jij, jij
moet hem vergeven, zoals ook Ik hem vergeven heb! Dat zal beter voor jou zijn
ook, want ook Herodes is een blind kind dezer aarde!' Deze woorden van het
Kindje ontnamen Cyrenius zijn heftigheid geheel en al, en in stilte begon hij
het Kindje nu echt te aanbidden!
61
Maronius Pilla is verbijsterd; Jozef vraagt waarom.
Heidense opvatting van Maronius.
Verklaring van
Jozef.
Cyrenius maant tot voorzichtigheid
Maronius
Pilla was zozeer verbijsterd over dit wonder, dat heel zijn lichaam trilde,
als een espeblad in een zware storm!
2. Jozef,
die direct Maronius' noodtoestand inzag, ging vlug naar hem toe en zei:
3.
'Maronius Pilla, waarom beef je zo verschrikkelijk? Heeft iemand je gekwetst?'
4. Maronius antwoordde: 'Maar man toch, U hebt gemakkelijk
praten! Op deze aarde kan niemand zich met U meten! U bent een god, aan wie
alle elementen gehoorzamen!
5. Maar
ik ben maar een zwak en sterfelijk man, wiens leven evenzeer van U afhankelijk
is, als die zuil daar was!
6. Door
Uw denkkracht alleen al kunt U mij en de hele wereld wellicht in een oogwenk
vernietigen!
7. Hoe
zou ik dan niet beven voor U, die wellicht de machtigste man van de voorvaderen
onzer goden bent, als die tenminste echt bestaan!?
8. Sinds
eeuwen was die zuil daar toegewijd aan Jupiter Stator; stormen en bliksems
hebben hem altijd met het grootste ontzag ontzien!
9. En die
is nu, nota bene door Uw nog onmondige Kind, vermorzeld! Als nu Uw Kindje al
zoiets kan, wat voor macht moet er dan niet in U schuilen?!
10. Laat mij, waardeloze aardworm, U dus maar
aanbidden!'
11. Maar
nu zei Jozef: 'Luister, vriend en broeder Maronius; je vergist je deerlijk!
12. Ik
ben niets meer dan jij, óók een sterfelijk mens dus! Beloof je me
levenslang te zullen zwijgen tegenover iedereen hier, dan wil ik je wel
"inlichten"!
13. Zou
je die zwijgplicht echter verbreken, dan zal het jou niet beter vergaan, dan
het die zuil daar is vergaan!
14. Maar denk je te kunnen zwijgen en wil je het, luister dan naar me!'
15. Maar
nu smeekte Maronius Jozef op zijn knieën om hem toch liever niets te vertellen.
Stel dat hem daarbij toevallig iets 'uit de mond zou vallen', dan was hij verloren.
16. Maar
Jozef zei hem daarover geen zorg te hebben: 'De Heer van hemel en aarde straft
nooit iemand om enig toeval! Je kunt me gerust zonder angst aanhoren.
17. Wat
ik je zal toevertrouwen, zal je niet vernietigen, maar in tegendeel voor
eeuwig behouden!'
18. Cyrenius
kwam er nu dichterbij staan; hij zei tegen Jozef, terwijl hij het Kindje nog
aanbiddend en liefkozend op zijn arm droeg:
19.
'Beste vriend, laat Maronius liever met rust. Thuis zal ik hem zelf eerst nog
wat voorbereiden; dan kun je hem morgen verder inwijden.'
20.
Hiermee ging Jozef akkoord en dus ging hij met het gezelschap mee naar
binnen.
62
Cyrenius en Jozef wedijveren om het welzijn van een
mensenziel.
Jozef over broederliefde en mensenliefde.
Waarom wij mensen twee ogen, twee oren en maar één mond
hebben
Tegen de
avond zei Cyrenius tegen Jozef: 'Mijn vriend en goddelijke Broeder, wat spijt
het mij, dat ik nu niet bij je kan blijven overnachten!
2. En wat
jammer is het dat ik morgen vóór de middag druk ben met staatszaken! ...
3. Maar
's middags tegen drieën zal ik met Maronius terugkomen, dan kun jij hem nadat
ik hem de "lagere wijding" zal hebben gegeven -jouw hogere wijding
toedienen !
4. Want
er is mij veel aan gelegen dat deze, overigens zo ontwikkelde man, door de
heilige levensleer van jouw God, die ik de Enige Ware en Levende acht, gered
wordt!'
5. Jozef
antwoordde: 'Ja waarde vriend, dat is goed en billijk; voor de Heer is er
niets aangenamer, dan dat wij zelfs onze vijanden liefdevol behandelen, en
dat wij zorg dragen voor en bezorgd zijn om hun tijdelijk en hun eeuwig heil!
6.
Behandelen wij dus welke zondaar ook als een dwalende broeder, dan zal God ons
evenzeer behandelen als Zijn dwalende kinderen!
7. Hen
echter, die alsmaar Zijn straf over zich afroepen, zal Hij behandelen als
kwaadaardige schepselen! Hi j zal hen doen omkomen als eendagsvliegen !
8. Want
de Heer heeft ons twee ogen gegeven en slechts een mond om te spreken, opdat
wij met het ene oog de mens als mens en met het andere oog de mens als broeder
beoordelen !
9. Als
een mens tegenover ons faalt, dan moeten wij ons broederoog geopend houden en
ons mensenoog sluiten;
10. maar
als een broeder tegenover ons faalt, dan moeten we ons broederoog sluiten en
ons mensenoog op onszelf richten. Op die manier zullen wij onszelf dan zien als
falende mens tegenover een falende broeder .
11. Met
onze ene mond echter moeten wij zowel een God als een Heer en een Vader
erkennen, dan zal HIJ ons allen als Zijn kinderen erkennen!
12. Ook
God heeft twee ogen en een mond. Met Zijn ene oog beziet Hij Zijn schepselen,
met het andere Zijn kinderen.
13. Als
wij elkaar bezien met ons broederoog, dan zal de Vader ons bezien met Zijn
Vaderoog. ..
14.
Bezien wij elkaar met ons mensenoog, dan beziet God ons slechts met Zijn
scheppersoog! En Zijn eveneens éne mond verkondigt Zijn kinderen Zijn Liefde,
dan wel Zijn schepselen Zijn Gerechtigheid!
15. Het
is dus wel degelijk juist en billijk dat wij zorg hebben voor onze broeder
Maronius.’
16. Jozef
zegende nu zowel Maronius als Cyrenius. Vervolgens gingen die beiden met hun
gevolg naar de stad, terwijl Jozef zijn huishouding ging regelen.
63
Jacob als babyoppas aan de wieg van het Kindje.
Zijn nieuwsgierigheid en de terechtwijzing door de Kleine
Heiland.
Jacob vermoedt Wie het Kindje feitelijk is
Toen het
avond geworden was, legde Moeder Maria het moe geworden Kindje in het wiegje,
dat Jozef inmiddels te Ostracine had gemaakt.
2.
Gewoonlijk moest Jozefs jongste zoon op het Kindje passen, en ook nu wiegde
hij het , Kindje, opdat Het zou inslapen.
3. Maria
ging nu naar de keuken om een eenvoudige maaltijd te bereiden.
4. AI
wiegende wenste Jozefs zoon dat het Kindje ditmaal wat vlugger zou inslapen,
omdat hij graag met zijn broers naar de verlichting van een triomfboog wilde
gaan kijken, die intussen niet al te ver van hun huis was opgericht.
5. Daarom wiegde hij het Kindje
ijverig, terwijl hij erbij zong en floot.
6. Het
Kindje wilde desondanks niet inslapen; zodra hij namelijk ophield met wiegen,
werd Het onmiddellijk onrustig, duidelijk makend, dat Het nog niet sliep!!
7. Dit
bracht onze oppas lichtelijk tot vertwijfeling, omdat het buiten al helemaal
licht werd door de brandende fakkels.
8. Hij
vatte het plan op om het Kind je - hoewel Het nog wakker was even in de steek
te laten, om even buiten naar de verlichting te gaan kijken.
9. Toen Jacob zich derhalve enigszins oprichtte, begon
het Kindje te spreken: ' Jacob, als je Mij nu in de steek laat, zal dat je
slecht bekomen.
10. Ben
Ik soms niet meer dan die dwaze vertoning daarbuiten en dan jouw ijdele
nieuwsgierigheid?
11. Weet
dan dat alle sterren en engelen jou benijden om het dienstwerk, dat jij Mij
bewijzen mag, en jij zou volongeduld jegens Mij, Mij in de steek willen laten?
12. Als
je dat doet, dan ben je echt niet waard Mij als broeder te hebben!
13. Als dat spektakel van de wereld daarbuiten jou meer waard is dan Ik, ga
dan alsjeblieft maar naar buiten!
14. Heel
de kamer is vol engelen, die graag bereid zijn om Mij te dienen, als je kleine
en gemakkelijke dienstje jegens Mij je werkelijk te veel is!'
15. Dit
vermaan benam Jacob nu plotseling alle lust om naar buiten te gaan.
16. Hij
bleef dus bij de wieg, vroeg het Kindje nadrukkelijk om vergeving en ging
ijverig door met wiegen.
17. N u
zei het Kindje tot Jacob : , Alles is je vergeven, maar laat je nooit meer door
de dingen van deze wereld betoveren!
18. Want
Ik ben meer dan alle hemelen en heel de wereld en alle mensen en engelen
tezamen!'
19. Deze
woorden deden Jacob zich bijna doodschrikken; hij begon namelijk ge waar te
worden Wie het Kindje nu eigenlijk en feitelijk was!
20. Toen
Maria en Jozef en de vier andere zonen van Jozef nu de kamer binnenkwamen, en
toen zij zich aan tafel hadden gezet, vertelde Jacob hen dadelijk wat hem
overkomen was.
64
Jozef spreekt over de liefde tot God en de liefde tot de
wereld onder verwijzing naar David, Salomo en Cyrenius.
Ontroering van Jozefs zonen en de zegen van het Kindje
Toen
Jacob zijn verhaal beëindigd had, zei Jozef tot Jacob:
2. 'Ja,
zo is het en zo zal het altijd blijven: God moet men meer liefhebben dan al de
heerlijkheden van de wereld, ook in de kleinste dingen.
3. Immers
wat hééft de mens feitelijk aan al die schreeuwerige heerlijkheden van de
wereld?
4. David
zelf moest vluchten voor zijn eigen zoon, en Salomo moest tenslotte op bittere
wijze nog des Heren ongenade ondergaan, omdat hij al te zeer gehecht was aan
de heerlijkheden van deze wereld!
5. Iedere
seconde schenkt God ons een nieuw leven; hoe zouden wij Hem dan niet, ook in de
kleinste dingen, meer liefhebben dan heel de wereld, die immers vergaan zal
en die bovendien vol is van bederf en van smeerlapperij?
6. Wij
hier zijn er onder ons allemaal van overtuigd dat dit Kind je van ons van Boven
is en Gods Zoon.
7. Niet
zomaar een stukje Gods dus; het is dan ook billijk dat wij Het meer beminnen
dan wij het heel de wereld doen.
8. Kijk
nu eens naar de heiden Cyrenius; wat die voor ons doet, dat doet hij niet om
ons, maar om het Kindje. Want hij is er in zijn hart van overtuigd, dat zoals
hij dat uitdrukt -een allerhoogst denkbaar goddelijk Wezen in nauwe relatie
staat tot ons Kindje; daarom vreest hij Het en bemint hij Het tevens!
9. En,
doet een heiden zoiets, hoeveel te meer moeten wij dat dan wel doen, wij, die
precies weten vanwaar dit Kindje gekomen is en Wie Zijn Vader is!
10. Daarom moet heel ons doen en laten op dit Kind
gericht zijn, want dit Kind is meer dan wij en heel de wereld!
11. Nemen
jullie gerust een voorbeeld aan mij; zie eens wat ik -als oude man -reeds
allemaal aan zware offers heb gebracht voor dit Kindje!
12. Toch
deed ik dat met gemak en met grote liefde, omdat ik God nu eenmaal meer
liefheb dan heel de wereld.
13. En
zou je nu kunnen stellen, dat wij daardoor soms iets hebben gemist? Nee toch!
Na elk offer bleek zelfs dat we er op vooruit waren gegaan!
14.
Denken en handelen jullie dus ook zo, dan zul je nooit iets verliezen, maar wel
altijd heel veel winnen!
15. En
daar komt nog bij, dat dit~Kindje zo'n lief karakter heeft, dat het werkelijk
een lust is om bij Hem te zijn!
16.
Hoogst zelden komt het slechts voor dat Het huilt. Ziek is Het nog nooit
geweest, en, als je Het toelonkt, dan kijkt Het zo opgewekt en vrolijk rond en
dan lacht Het ieder zo hartelijk toe, dat je er de tranen van in je ogen
krijgt!
17. En nu
Het ook nog zo wonderbaarlijk is gaan spreken, zou je Het uit louter liefde
helemaal aan je hart willen drukken!
18. Dus kinderen, bedenk goed Wie dit Kindje is, en behoed
en verzorg Het met de grootst mogelijke zorg!
19. Het
zou jullie anders wel eens behoorlijk kunnen straffen, als jullie Het -ons
hoogste Goed! -minder zouden achten dan welke dwaasheid van deze wereld ook!'
20. Deze
toespraak bracht alle vijf de tranen in de ogen; ze stonden van tafel op en
gingen om de wieg van het Kindje staan.
21. Het
Kindje op Zijn beurt keek allervriendelijkst naar Zijn broers op, zegende hen
en sprak: 'Lieve broers, willen jullie voor eeuwig gelukkig zijn, word dan als
ik!' En wenen dat de broers nu deden; heel die avond aten ze niets!
65
Jozef maant om te gaan slapen.
Maar het Kind je beveelt te waken vanwege een op komst
zijnde storm.
Jozef twijfelt, maar de orkaan barst toch los.
Aankomst van Cyrenius, die met zijn gevolg vluchtte
Toen
Jozefs zonen de wieg niet meer wilden verlaten, doordat de liefde tot hun
goddelijk Broertje hen volledig in Zijn greep hield,
2. zei
Jozef tegen hen, toen het al Iaat was geworden:
3.
'Jullie hebt nu wel voldoende getoond dat jullie van het Kindje houden!
4. Het is
al Iaat nu en morgen zal het weer vroeg dag zijn; gaat dus in de naam des Heren
ter ruste!
5. Het
Kindje slaapt al. Zetten jullie de wieg voorzichtig naast het bed van Zijn
moeder en gaat dan naar jullie slaapkamer.’
6. Maar
nauwelijks was Jozef uitgesproken, of het Kindje sloeg Zijn ogen op en zei:
7.
'Blijven jullie vannacht allemaal hier en houdt jullie slaapkamer vrij voor
vreemden die vandaag nog hierheen zullen komen.
8. Straks
zal er een verschrikkelijke storm opsteken, zoals er in deze streken nog niet
eerder is geweest.
9. Maar
niemand van jullie hoeft bang te zijn; er zal niemand een haar worden gekrenkt.
10. Sluit
dus ook de deuren niet af, zodat vluchtelingen zich in dit huis in veiligheid
kunnen stellen.'
11. Van
deze voorspelling van het Kindje schrok Jozef nogal; vlug ging ie naar buiten
om te zien vanwaar het onweer zou komen.
12. Toen
hij buiten was, kon hij echter nergens ook maar een wolkje gewaar worden. De
hemel was helder en het was windstil.
13. Alom
heerste er doodse stilte, en van storm op komst kon geen sprake zijn!
14. Jozef
kwam dus direct weer terug, loofde God en zei:
15. 'Het
Kindje zal wel gedroomd hebben, van storm op komst kan geen sprake zijn!
16. De
hemel is totaal onbewolkt en er is geen zuchtje wind; waar zou die storm dan
zo plotseling vandaan moeten komen?'
17. Maar
nog had Jozef deze woorden niet gezegd, of daar klonk een slag als van duizend
donderslagen tegelijk! Zo geweldig beefde de aarde daarvan, dat in de stad
meerdere huizen en ook tempels instortten.
18. En
onmiddellijk daaropvolgend was er een orkaan zo hevig, dat de nabij gelegen
zee er meters hoog door werd opgejaagd en tot in de stad stroomde. Het volk,
door de enorme schok gewekt, rende de stad uit naar hoger gelegen plaatsen.
19. Ook
Cyrenius en Maronius kwamen met heel hun gevolg naar Jozefs villa geijld,
inderhaast vertellend welke huiveringwekkende tonelen de aardbeving en de
storm veroorzaakten.
20. Jozef
kon hen in zoverre geruststellen, dat hij hun vertelde wat het Kindje van
tevoren gezegd had. Cyrenius, hierdoor over zijn grootste schrik heen, was nu
niet langer bang voor de storm en voelde zich weer volkomen veilig!
66
De storm wordt nog erger, maar het Kindje slaapt er
doorheen.
Cyrenius wordt toch bang.
Het Kindje troost met een evangelie over godsvertrouwen
Toen
Cyrenius zich nu weervolledig had hersteld, ging hij naar het wiegje toe en
keek met een hart vol dankbaarheid naar het Kindje.
2. Het
Kindje sliep echter volmaakt rustig en het ontzettende woeden en razen van de
storm stoorden Het niet in het minst in Zijn slaap!
3. Enkele ogenblikken later echter begon de orkaan zo verschrikkelijk
tegen het gebouw te beuken, dat Cyrenius bang werd voor instorting.
4. Daarom
zei hij tegen Jozef: 'Beste vriend, als de storm zo blijft toenemen, lijkt het
mij toch veiliger om dit gebouw te verlaten.
5. Het
zou best eens kunnen gebeuren, dat een krachtige windstoot dit gebouw -hoe
stevig ook gebouwd -zou opheffen en ons allen onder het puin begraven!
6. Laten
we daarom liever bijtijds vluchten, we kunnen er immers niet zeker van zijn
dat hier niet even goed iets dergelijks zou gebeuren als in de stad gebeurd
is!'
7. Nu
sloeg het Kindje Zijn hemelse oogjes plotseling weer op, herkende Cyrenius
onmiddellijk, en zei heel duidelijk tegen hem:
8. 'Cyrenius, bij Mij behoef je voor deze storm niet bang
te zijn,
9. want
zoals heel de wereld zijn "bok alle stormen in Gods hand!
10. Stormen zijn nu eenmaal nodig om het door de hel
uitgebroede kwaad te verjagen.
11. Maar
hen die bij Mij behoren, komen ze niet te na, want ook de stormen weten wie
hun Heer is, ze waaien echt niet willekeurig:
12. Want
Hij, Die liefdevol, wijs en almachtig is, houdt hun teugels vast in de hand!
13. Weest
dus niet bang hier bij Mij, mijn Cyrenius, je kunt er zeker van zijn, dat hier
niemand ook maar een haar wordt gekrenkt!
14. Deze
stormen weten immers heel precies Wie hier onderdak is !
15.
Mensen hebben vanavond nog hulde van vuurwerk gebracht aan jou, die slechts een
mens bent!
16. Nu
brengen stormen eer aan iemand, die meer is dan alleen maar een mens! Zou dat
dan niet billijk zijn?!
17. Dit
is een loflied van de natuur die haar Heer en Schepper prijst, zou dat niet
billijk zijn?
18. De
lucht, die tegen je aanwaait, Cyrenius, begrijpt Degene, Die haar schiep; zij
kan Hem dus ook prijzen!'
19. Deze woorden van het Kindje, dat
daarna weer dadelijk insliep, deden iedereen verstomd staan! ...Cyrenius
knielde bij de wieg neer en in stilte aanbad hij het Kindje.
67
IJlboden brengen een vreselijke boodschap.
Bloeddorstige eis van de heidense priesters.
Cyrenius in tweestrijd. De goede raad van het Kindje
Zo ging
er een uur vrij rustig voorbij en ze waren nu niet meer al te bezorgd over het
geraas en de woeste windstoten van de storm
2. Maar
na verloop van een uur arriveerden er bij Jozefs huis ijlboden, die het
volgende vertelden:
3. 'Hoge Machthebber, er gebeuren ongehoorde dingen:
4. De aarde spuwt vuur op meerdere plaatsen;
5. die
vuurzuilen worden door de vliegende orkaan overal heen gedreven; ze
vernietigen alles wat op hun weg komt!
6. Tegen
hun ontzettend geweld is niets bestand.
7.
Volgens de priesters zijn alle goden tezamen in woede uitgebarsten en willen
zij ons vernietigen!
8. En dat
is ook zo, want je kunt het gebrul van Cerberus duidelijk horen, en de
wraakgodinnen dansen overal in 't rond.
9.
Vulcanus heeft zijn schoorstenen op het aardoppervlak gericht; zijn machtige
Cyclopen vernielen moedwillig zowel huizen als bergen.
10. Ook Neptunus heeft al zijn krachten gebundeld.
11. Hij
doet de zeeën als bergen oprijzen en wil ons zo allemaal verdrinken!
12. Als
er nu niet onmiddellijk grote mensenoffers aan de vreselijk vertoornde goden
worden gebracht, zal het met ons allen gedaan zijn!
13. De
priesters hebben dan ook duizend jonge mannen en duizend meisjes aangewezen om
als zoenoffer te dienen; daarom zijn wij in allerijl naar U afgevaardigd om
daartoe Uw fiat te vragen.’
14.
Cyrenius schrok van dit bericht zo verschrikkelijk, dat hij niet wist wat te
beginnen.
15. Zich
vierkant tegen deze eis van de priesters verzetten durfde hij niet om
politieke redenen.
16. Maar
nog veel moeilijker was het voor hem dit offer goed t~, keuren dan om die
priesters tegen te spreken.
17. Hi j
wendde zich dus tot het Kindje, dat zojuist was wakker geworden, om Het om
uitkomst te vragen in deze zo uiterst moeilijke aangelegenheid.
18. Het
Kindje zei: 'Wees bedaard. Over een minuut zal de storm gaan liggen. En zij,
die mensen wilden slachten, zijn niet meer! Blijf dus maar kalm, mijn
Cyrenius!'
68
Cyrenius' antwoord. De drie bloeddorstige priesters
dringen aan.
Voorzichtigheid van Cyrenius. De smart van de 2000
slachtoffers
De ijlboden wachtten nog steeds op Cyrenius' hoge fiat.
2.
Cyrenius stond op uit zijn knielende houding bij de wieg en zei tot de
ijlboden:
3. 'Ga
terug naar de priesters en breng mij de lijst van de voor het offer aangewezen
jongelingen en meisjes.
4. Ik wil
mij er namelijk van overtuigen, dat de keuze rechtvaardig is. ,
5. En,
terwijl de storm al helemaal was gaan liggen, renden de ijlboden weer weg.
6. Terug
in de stad, vonden zij tot hun stomme verbazing het priesterlijk onderkomen in
een enorme puinhoop veranderd. Daaronder waren alle hogere priesters omgekomen,
met uitzondering van drie onderpriesters.
7. Vlug
maakten de ijlboden derhalve rechtsomkeert om aan Cyrenius te berichten wat er
met de priesters was gebeurd.
8.
Cyrenius, die nu volledig overtuigd was van de juistheid van de voorspelling
van het Kindje, wist nu niet wat te doen en wilde opnieuw het Kind je om raad
vragen.
9. Op dit
moment kwamen echter ook de drie overgebleven onderpriesters zich melden.
10. Zij
vroegen, op hun beurt ook al zeer gehaast, wat er moest gebeuren, nu een tweede
aardschok alle vrome dienaars der goden onder hun eigen paleis had begraven,
toen zij juist klaar stonden voor het grote offer .
11. De
duizend jongelingen en de duizend meisjes stonden al klaar op het plein van
Jupiter , wiens zuil overigens ook volledig in puin lag!
12. Moest
het voorgenomen offer nu direct, dan wel pas morgen bij zonsopgang plaats hebben?
13. Het
zou in geen geval geannuleerd kunnen worden; de goden zouden daardoor zeker
nog veel erger vertoornd raken om de ondank en de ontrouw van de mensen!
14.
Cyrenius echter zei tegen de priesters :
15.
'Vandaag mag in geen geval het offer nog plaatshebben, en morgenochtend vroeg
ook niet voordat ik persoonlijk daartoe opdracht zal geven! Wie tegen mijn
bevel handelt wacht de doodstraf!'
16. De
drie onderpriesters verlieten vervolgens Cyrenius om naar het plein te gaan,
waar de arme slachtoffers in doodsangst baden tot de goden. Ze weenden en
smeekten hen toch te sparen.
17.
Cyrenius kon nauwelijks de volgende morgen afwachten, zozeer had hij te doen
met de angstige slachtoffers, die zo'n afgrijselijke nacht moesten doorstaan!
69
De vreselijke angstige nacht voor de jeugdige
mensenoffers.
De drie duivelse afgodendienaars.
Cyrenius' innerlijke woede en zijn vlijmscherpe oordeel:
vrijheid voor de slachtoffers, dood aan de drie priesters
Toen de
drie onderpriesters op het offerplein arriveerden, deelden zij daar aan de
bewakers en hun arme, door doodsangst beheerste slachtoffers mede, dat de
voorgenomen, onwrikbaar vaststaande offerplechtigheid nu door Cyrenius zelf
bepaald was op de volgende ochtend.
2. Nader
te beschrijven in wat voor stemming de tweeduizend aangewezen offers door dit
bericht geraakten, is overbodig! Een ieder, die op de hoogte is met de
geschiedenis van religieuze tradities, weet, dat dergelijke offers, soms ter
verzoening van heel verschillende goden gebracht, werke lijk op de meest
uiteenlopende wijzen, werden gemarteld en gedood.
3. Het
zou voor menigeen al te verbijsterend zijn om over die bijna duizend
verschillende wijzen van marteling te horen spreken; laten we dat dus
overslaan.
4. Laten
we liever met Cyrenius, Maronius en Jozef direct op de vroege morgen een
bezoek brengen aan het offerplein om daar even rond te zien. ..
5. Bij
het krieken van de morgen reeds begaven de drie bovengenoemden zich naar de
desbetreffende offerplaats.
6. AI uit
de verte hoorde Cyrenius tot zijn grootste verbittering het ontzettende
angstgeschreeuw van de ten dode opgeschreven jeugd.
7. Daarom
versnelde hij zijn pas om toch maar zo gauw mogelijk aan dit gruwelijke toneel
een eind te maken.
8. Op het
plein aangekomen werd hij vooral diep geschokt door het onmenselijke
lustgevoel, waarmee de drie onderpriesters verlangend uitzagen naar het bevel
van Cyrenius om met hun wurgpraktijken aan te vangen.
9.
Cyrenius riep de priesters direct bij zich en vroeg hen: 'Zeggen jullie mij
eens, hebben jullie dan helemaal geen medelijden met deze heerlijke jeugd, die
zo gruwelijk vermoord moet worden? Gevoelen jullie dan in jullie harten
helemaal geen mededogen?'
10. De
priesters antwoordden echter: 'Bij de gevoelens van de goden valt alle
menselijke gevoel in het niet;
11.
menselijk leven is voor de goden niet van betekenis, in tegendeel vaak slechts
een gruwel! Wij, hun dienaren op aarde, wij hebben ons aan hun aard aangepast,
zodat wij ons geen barmhartigheid kunnen veroorloven!
12. Wel
is het voor ons een genoegen, ja zelfs een feest, de goden nauwgezet te
kunnen dienen.
13.
Daarom zijn wij ook bijzonder blij met de op til zijnde slachtingen, want
slechts zelden worden dit soort offers door de grote en verheven goden verlangd!'
14. Deze uitlating bezorgde Cyrenius zo'n enorme schok,
dat hij van toorn tegen deze priesters helemaal begon te beven.
15. Hij
vermande zich echter weer vlug en zei toen tegen de priesters: 'En wat zouden
jullie ervan denken als Zeus zelf nu eens hier was, en als hij aan deze slachtoffers
het leven zou schenken? Wat deden jullie dan?'
16. De
priesters antwoordden: 'Dat zou alleen maar kunnen worden uitgelegd als een op
de proef stellen van onze priesterlijke dienstijver; dat betekent dus, dat de
offerplechtigheid dan met nog grotere zekerheid doorgang moet vinden!
17.
Zouden wij nu medelijden krijgen met degenen die tot offers zijn bestemd, dan
zou Zeus ons bestempelen tot heiligschenners en door bliksem en donder vernietigen.’
18. Cyrenius, zijn ondervraging voortzettend, zei nu:
'Wat hebben die andere hogere priesters dan tegen de goden misdaan, dat ze zo
wreed in hun eigen paleis gedood zijn?'
19. Nu
was het antwoord van de priesters: 'Weet U dan niet dat een onverbiddelijk
Noodlot het onvermijdelijke lot is van alle goden en van hun priesters?
20. Dit
Noodlot heeft de priesters gedood en voordien de goden hevig geprikkeld; het
kan weliswaar de goden niet doden, maar wel kan het dat de hier en daar nog
sterfelijke priesters!'
21. 'Dat
klopt,' zei Cyrenius nu: 'Vannacht heeft het Fatum mij bezocht en mij bevolen
om aan deze jeugd het leven te schenken. ..en in hun plaats jullie te offeren,
en dit wel zo beslist als ik Cyrenius heet, en mijn broeder , Julius Augustus
Caesar te Rome regeert! Wat zeggen jullie daar dan wel van?'
22. Door deze verschrikkelijke
mededeling verbleekten de priesters nu van angst, de andere slachtoffers
daarentegen konden nu weer tot zichzelf komen, want op datzelfde moment liet
Cyrenius aan alle tot offer bestemden hun vrijheid aankondigen. De drie
priesters liet hij boeien: zij konden zich nu op hun eigen terechtstelling
gaan voorbereiden.
70
Jozef verzoekt voor hen om clementie.
Woede van Cyrenius tegen de drie ter dood veroordeelde
priesters, die nu om genade smeken
Jozef
begaf zich nu naar waar Cyrenius stond en vroeg hem: 'Waarde vriend, is het je
werkelijk ernst om deze drie afgodendienaars ter dood te brengen?'
2.
Cyrenius, vol woede tegen deze tijgers in mensengedaante, antwoordde:
3. ' Ja beste vriend, ik wil hier een voorbeeld stellen, zodat het volk zal
inzien, dat niets zozeer om wraak roept als deze totale liefdeloosheid!
4. Want
een liefdeloos mens, gespeend van alle medelijden, is het ergste wat er op deze
aarde bestaat!
5. Bij
hen vergeleken zijn alle verscheurende dieren nog gelijk lammeren, en de helse
wraakgodinnen zijn bij hen vergeleken hoogstens ondeugende schoolkinderen!
6. Daarom
beschouw ik het tot eerste en hoogste plicht van een goede regeerder om
dergelijk tuig uit te roeien en volledig van de aarde weg te vagen.
7. Juist
priesters in het bijzonder behoren het volk in de liefde te onderrichten;
juist zij moeten iedereen het goede voorbeeld geven!
8. Als nu
deze aangewezen leraren en leiders van het volk tot furies verworden, wat moet
er dan wel terechtkomen van hun leerlingen ?
9. Weg
dus met deze beesten! Het enige wat ik nu nog wil uitvinden is: wat zal voor
hen de meest pijnlijke dood kunnen zijn. Ben ik daar eenmaal achter, dan zal ik
onmiddellijk de staf over hen breken!'
10.
Cyrenius had dit met zoveel ernst gezegd, dat Jozef nog nauwelijks de moed had
om daar iets tegen in te brengen.
11. Na
een poosje vielen de drie priesters echter voor de voeten van Cyrenius neer en
ze smeekten hem om genade. Ze beloofden tevens hun leven te willen beteren, en
bovendien bereid te zijn op staande voet afstand te doen van hun priesterlijke
waardigheid.
12. Bij
dit verzoek om genade beriepen zij zich op het priesterlijke voorschrift
volgens hetwelk zij zo, en niet anders, moesten handelen.
13. Maar
nu antwoordde Cyrenius hen: 'Denken jullie booswichten dan soms, dat ik de
wetsvoorschriften voor priesters niet ken?
14.
Luistert: De wet op de bijzondere offerplechtigheden luidt aldus: Als een of
ander volk de goden kennelijk ontrouw is geworden, en een buitensporig gedrag
vertoont, ...en wanneer de goden dat volk dan straffen met de pest, met oorlog
of met hongersnood, dan moeten de priesters dat volk tot beterschap manen!
15. Als
dat volk zich dan bekeert, moeten de priesters het weer zegenen, en ze moeten
het volk verplichten om ter verzoening van de goden bepáálde offers te
brengen, namelijk in de vorm van goud, vee en graan! De priesters moeten dan
deze offers wijden en er een brandoffer van maken!
16. Stel
echter dat er een volk zou bestaan, hetwelk zo hardnekkig en onverbeterlijk
is, dat het zijn priesters zou bespotten, dan moeten de priesters die spotters
en hun kinderen laten gevangen zetten en hun zeven maanden lang in onderaardse
verblijven met de tuchtroede inpeperen hoe het wél moet.
17.
Bekeren die misdadigers zich, dan moeten ze weer op vrije voet worden gesteld;
bekeren zij zich echter niet, dan pas moeten ze -met het zwaard! -worden
omgebracht, en daarná mogen ze pas als zoenoffers voor de goden worden
verbrand.
18. Zó nietwaar, luidt het oude, wijze
offerdienstvoorschrift! En, was er hier dan soms oorlog, of hongersnood of
heerste hier de pest? was deze prachtige jeugd van de goden afgedwaald? Hebben
jullie hen eerst zeven maanden lang gecorrigeerd? Neen! Uit pure wellust en
uit ziekelijke eerzucht hebben jullie hen willen doden, daarom moeten jullie
sterven als de grootste verkrachters van jullie eigen wet!'
71
Jozef vertedert Cyrenius en wijst op het oordeel van de
Heer.
Cyrenius geeft toe.
Schijnveroordeling tot de kruisdood als middel om de drie
te corrigeren
Toen
Cyrenius deze uitspraak had gedaan, ging Jozef andermaal naar hem toe, en zei:
2. 'Beste
Cyrenius, hoogstaande vriend en broeder, ik vind dat je de straf voor deze
drie afgodenknechten, die inderdaad zeer kwaadaardig zijn, toch maar beter
kunt overlaten aan de Heer!
3. Want,
geloof me, niemand bewijst de Almachtige God van hemel en aarde een dienst met
het doden van een misdadiger, ook niet de allerergste!
4. Laat de meest juiste tuchtiging van dit drietal dus rustig over aan de
Almachtige. De Heer zal je daarvoor zegenen. Hen echter zal Hij, als ze zich
niet bekeren, als ze geen groot berouw zullen tonen, des te zekerder straffen
op Zijn manier!'
5. Door
deze woorden van Jozef werd Cyrenius opnieuw aangezet tot nadenken over wat
hem nu precies te doen stond.
6. Na een
poosje besloot hij ertoe de drie tenminste een tijd je in doodsangst te laten,
als vergelding voor de doodsangst die zij de arme jeugd hadden aangedaan.
7. Tegen
Jozef zei hij: 'Allerbeste en verheven vriend en broeder, jouw advies heb ik
serieus overwogen en ik zal er ook naar handelen.
8. Op dit
moment kan ik dat echter nog niet doen. Ik heb deze lelijke duivelsknechten nu
eenmaal schuldig bevonden. Dienovereenkomstig moet ik hen dus tot een zeer
pijnlijke dood veroordelen.
9. Als
zij straks vierentwintig uur in doodsangst hebben gezeten, dan mag jij mij
-hier, op deze plaats van de terechtstelling voor heel het volk en luid en duidelijk
voor hen om genade vragen en om kwijtschelding van de doodstraf.
10:' In
het openbaar zal ik jou dan terwille zijn, en aan die drie booswichten
overeenkomstig de rechtsorde het leven schenken.
11. Ik
denk dat dat het beste zal zijn, want ik kan ze nu niet direct begenadigen,
omdat ik hen heb gebrandmerkt als allerergste verkrachters van de
priesterlijke wet.
12. Het
oordeel over hen moet conform die wet over hen worden uitgesproken. Pas als dat
gebeurd is eerder niet -kan, in uitzonderlijke gevallen, op de plaats van
executie, begenadiging volgen.
13. Ik
zal dus nu direct de nodige uitvoeringsmaatregelen nemen.'
14.
Hiermee kon Jozef akkoord gaan. Cyrenius liet dus direct de rechters, hun
gerechtsdienaren en de beulen bij zich komen en zei:
15.
'Haalt drie ijzeren kruisen met kettingen. Zet de kruisen vast in de grond, en
stookt daarna gedurende vier en twintig uren vuren rondom die opgerichte kruisen.
16. Als
dan die kruisen de juiste schroeihitte hebben, zal ik komen om bevel te geven
dat de drie misdadigers aan die gloeiende kruisen zullen moeten worden gehesen.
Zo zal geschieden!'
17.
Vervolgens nam Cyrenius een staf, brak die, en smeet die het drietal voor de
voeten met deze woorden:
18.
'Jullie hebben nu je vonnis gehoord. Bereid je er dus op voor , want jullie
verdienen deze dood! Zo zij het!'
19. Als
getroffen door duizend bliksems, zó waren de drie door dit oordeel geschrokken.
Onmiddellijk begonnen zij te krijsen en te kermen en alle goden te hulp te
roepen.
20.
Dadelijk werden ze in verzekerde bewaring gesteld, terwijl de beulen het
rechthuis binnengingen om de bestemde martelwerktuigen in orde te maken. Cyrenius,
Jozef en Maronius begaven zich nu dadelijk weer op weg naar huis.
72
Maria twijfelt aan de almacht van het Jezuskind.
Geruststellend verhaal van Jozef.
Waarom vluchtte de machtige Leeuw van Juda voor Herodes?
De vermoorde onnozele kinderen zalig verklaard.
Rijpheid van Maronius
Toen
Cyrenius nu in gezelschap van Jozef en van Maronius de villa naderde, ging
Maria, met het Kindje op haar arm, het drietal hevig beangst tegemoet. Zij
vroeg onmiddellijk aan Jozef:
2. '
Jozef, mijn lieve man, wat is er met de jeugd gebeurd?
3.
Immers, als hier, bij het ongetwijfeld vaker voorkomen van dergelijk
natuurgeweld, steeds dergelijke offers zullen worden gebracht, dan zijn wij ook
niet zeker met ons Kind!
4. Laat
het zijn dat Het een grote macht bezit, desondanks moesten we toch maar voor Herodes
uit Palestina vluchten!
5. Ik
leid daar dan ook uit af, dat het Kind in bepaalde zaken toch nog te weinig
macht heeft. Dus is het aan ons Het tegen elk groot gevaar veilig te stellen.
,
6. Het
antwoord van Jozef luidde: 'Maar, daarvoor mag je toch niet bang zijn, jij, mij
door God-zelf toevertrouwde!
7. Er is
die tot smadelijk zoenoffer bestemde jeugd immers geen haar gekrenkt!
8. Onze
goede Cyrenius hier heeft hen direct in vrijheid gesteld, en in hun plaats de
drie priesters, die gisteren hier waren en die feitelijk een fiat kwamen vragen
voor de slachting van de jeugd, veroordeeld tot de afschuwelijk pijnlijke dood
aan gloeiende kruisen!
9. Maar -
onder ons gezegd alleen maar voor de schijn! Morgenochtend vroeg zullen ze
worden begenadigd in plaats van geëxecuteerd!
10. Deze
"les" zal hen zeker wel tot lering strekken: in de toekomst zullen
zij daardoor dergelijke "zoenoffers voor de goden " wel uit hun
hoofd laten !
11. Maak
je dus absoluut géén zorgen meer, lief vrouwtje van me; je moet maar denken:
De, Heer, Die ons tot dusverre zo veilig heeft geleid, Die zal ons ook in de
toekomst niet aan heidense machten uitleveren!'
12. Door
deze woorden van Jozef werd Maria weer helemaal gerust gesteld; haar gezicht
klaarde weer volledig op.
13. Het Kindje lachte Zijn moeder nu
toe en zei tegen haar:
14.
'Maria, stel dat iemand een leeuw zo heeft getemd, dat die als een gewillig
lastdier hem zou ronddragen,
15. zou
het dan juist zijn, denkt u, om gezeten op de machtige rug van die leeuw bang
te zijn voor een wegvluchtende haas?'
16. Maria
verbaasde zich over de diepe wijsheid van deze woorden, maar begreep ze niet.
17. Het
Kindje sprak dus andermaal tot Maria, dit keer met een heel ernstige blik in
Zijn ogen, als volgt:
18. 'Die
machtige Leeuw van Juda ben ik, Ik draag u op Mijn rug. Hoe zoudt u dan bang
kunnen zijn voor wien Ik met een ademtocht als kaf kan wegblazen?!
19. Denkt
u soms dat ik ge vlucht ben voor Herodes om Mij veilig te stellen voor diens
woede?
20. Neen
hoor; Ik ben alleen maar gevlucht om hem te sparen. Ware hij onder Mijn ogen
gekomen, dan zou het namelijk voor eeuwig met hem gedaan zijn geweest!
21. En de
kindertjes, die te Mijnen behoeve gewurgd werden, die zijn meer dan gelukkig in
Mijn Rijk! Dagelijks zijn ze om Mij heen. Nu al erkennen zij Mij als hun Heer
voor alle eeuwigheid!
22. Zo
zitten die dingen in elkaar Maria; dat is dan ook de reden, dat u over Mij
-zoals bevolen werd -absoluut moet zwijgen! Voor uzelf echter moogt u wel weten
wie het is Die u de "Zoon van God" moet noemen, zoals u ook gedaan
hebt. ‘
23. Door
deze woorden was Maria diep geschokt; nu begreep ze pas helemaal dat het de
Heer was, Dien zij op haar arm droeg!
24.
Maronius, die achter Maria had gestaan, had die woorden van het Kindje ook
gehoord. Hij viel n u voor het Kind je op zijn knieën.
25.
Cyrenius, tot nu toe in gesprek met een van de hem begeleidende
secretarissen, merkte nu pas Maria op.
26. Hij
spoedde zich direct naar het Kindje, begroette en liefkoosde Het, terwijl Het
Kindje hetzelfde deed met hem en tot hem zei: 'Cyrenius, laat Maronius toch
opstaan! -Hij is nu voldoende voorbereid: hij mag Mij nu kennen! -Als je
begrijpt wat Ik daarmee wil zeggen!'
73
Cyrenius' decreet: afgelasting van militaire oefeningen.
Gemeenschappelijke tocht naar de stad.
Jozef stelt voorwaarden ten gunste van de drie ter dood
veroordeelden
Toen het
gezelschap bij de villa was aangekomen, zond Cyrenius dadelijk zijn adjudant
naar de stad terug om aan de overste te doen weten, dat noch op die dag, noch
ook op de volgende dagen parades of oefenmarsen zouden worden gehouden.
2. Bij de
Romeinen was dit namelijk zo gebruikelijk; als er bijzondere aangelegenheden
aan de orde waren, lieten de 'mores' niet toe dat normale staatszaken gewoon
zouden doorgaan; bijvoorbeeld als er zich bepaalde natuurverschijnselen
voordeden, zoals zons - of maansverduisteringen, hevige onweders, bij de
verschijning van meteoren of kometen,
3. als er iemand waanzinnig werd of zich epilepsie
voordeed;
4. en op
dagen, waarop er bijzondere vonnissen werden voltrokken.
5. Dergelijke dagen golden voor de overigens toch
degelijke Romeinen allemaal als onheilsdagen, of als bijzondere godendagen,
welke door de mensen zonder verwijl in acht moesten worden genomen; ze
mochten die dagen niet onteren door het doen van eigen zaken.
6.
Alhoewel Cyrenius voor zichzelf aan dit soort hem nietszeggende gewoonten
weinig waarde hechtte, moest hij ze niettemin toch respecteren, vanwege het
volk, dat aan die dwaasheden nog wel veel belang hechtte.
7. Nadat
de adjudant was vertrokken, zei Cyrenius tegen Jozef: 'Beste broeder en vriend,
laat nu alsjeblieft een ontbijt voor ons klaarmaken. Na dat ontbijt kunnen we
dan allen gezamenlijk de stad ingaan om te zien wat voor vernielingen de storm
heeft aangericht!
8. We
zullen daarbij ongetwijfeld veel arme en verongelukte burgers aantreffen, die
we op alle mogelijke manieren zullen moeten helpen.
9. Daarna
kunnen we dan naar de haven gaan om te zien hoe het met de schepen staat, of en
hoe ze beschadigd zijn.
10. Het
zal wel blijken, dat er voor je zoons heel wat te doen is. Ik ben bereid om hen
dadelijk tot hoofdopzichters te benoemen, want in deze stad mankeert het toch
al sterk aan bouwkundigen.
11.
Egypte is in architectonisch opzicht allang niet meer wat het tot zo'n duizend
jaar geleden was, in de tijd van de oude farao's.'
12. Jozef
voldeed direct aan Cyrenius' wens. Hij liet een eenvoudig ontbijt maken van
brood, honing, melk en enkele soorten vruchten.
13. Na
dit maal stond Cyrenius op en dus ook het hele tafelgezelschap; hij wilde
volgens plan onverwijld naar de stad.
14. Het
Kindje riep echter Cyrenius bij Zich en sprak: 'Cyrenius, je gaat dus naar de
stad om waar dan ook noodlijdende burgers te helpen, en je wilt graag dat Ik
bij je ben?
15. Nu Ik
wil dat wel doen, maar dan moet jij eerst naar Mij luisteren en je moet Mijn
raad opvolgen!
16. Want
wie het meest in nood zijn, dat zijn toch wel diegenen, die door jou tot 24
uren doodsangst zijn veroordeeld.
17. Je
moet namelijk weten, dat Ik helemaal geen behagen schep in een al te groot
verdriet van ellendige mensen. Laten we derhalve eerst daarheen gaan om die
allerongelukkigsten te helpen. Daarna kunnen we dan de minder ongelukkigen in
de stad en in de zeehaven bezoeken!
18. Als
je dat doet, dan ga Ik met je mee; doe je het niet, dan blijf Ik thuis! Want op
mijn wijze ben ook Ik een Heer, Die kan doen wat hij wil, zonder me naar jou te
hoeven voegen! Als je Mijn raad echter opvolgt, dan zal Ik mij wel aan je
aanpassen.’
74
Cyrenius op een tweesprong. De raad van het Kindje.
Maronius als kenner van het Romeinse recht.
Begenadiging van de drie op de plaats der
terechtstelling.
Dood door vreugde.
Door het Kindje tot nieuw leven opgewekt
Toen
Cyrenius dit van de voor boven allen staande kleine Wiegeredenaar - zo noemde
hij Hem vaak - hoorde kreeg hij het hem toch wel wat te kwaad; hij wist niet
wat te doen.
2.
Enerzijds vond hij dat hij zich op die manier als een wankelmoedig veldheer en
opperstadhouder zou blootgeven,
3.
anderzijds had hij heel veel eerbied voor de herhaaldelijk bewezen Macht van
het Kindje.
4. Hij delibereerde een tijdje en zei toen als tegen
zichzelf:
5. 'O
Scylla, o Charybdis, o mythe van Hercules op de tweesprong!
6. Hier
staat nu de held tussen twee afgronden! Gaat hij voor de ene opzij, dan stort
hij onmiddellijk in de andere.
7. Wat te
doen? Welke kant op? Moet ik -nu dan voor het eerst -voor het volk komen te
staan als een twijfelaar, handelend naar de wil van dit machtige Kind?
8. Of zal
ik vasthouden aan mijn eigen, toch ook al zeer milde beslissing?'
9. N u
riep het Kindje Cyrenius weer bij Zich, en zei lachend: 'Hé, beste vriend, het
heeft weinig zin om lege notedoppen en lege eierschalen door elkaar te roeren.
10. Wat
hebben Charybdis en Scylla, wat heeft Hercules voor Mij te betekenen?! Als je
Mijn raad opvolgt, zul je met al die onzin niet van doen hebben!'
11. Nu
herstelde Cyrenius zich uit zijn wankelmoedigheid en zei tegen het Kindje:
12. ' Ja
mijn leven, best mijn kleine Socrates, Plato en Aristoteles in de wieg!
Gebeure wat wil, Jou zal ik tevreden stellen!
13. Laten
we dus maar naar de plaats van de terechtstelling gaan, en daar ons vonnis
zonder verwijl veranderen in genade!'
14.
Maronius kwam nu ook naderbij en zei heel zachtjes tegen Cyrenius:
15.
'Keizerlijke Hoogheid, met de raad, die het Kindje gaf, ben ik het volledig
eens; het is mij overigens zojuist ingevallen dat de doodstraf in
priesterlijke aangelegenheden nooit over priesters voltrokken mag worden
zonder de toestemming van de Pontifex Maximus te Rome!
16.
Tenzij het gaat tegen oproerkraaiers tegen de staat, maar dat zijn deze
priesters niet; zij zijn slechts verblinde ijveraars op hun eigen terrein!
17.
Daarom kan ik de raad van het Kindje best onderschrijven; het opvolgen daarvan
kan voor U dus alleen maar nuttig, nooit schadelijk zijn!'
18. Met
deze opmerking van Maronius was Cyrenius bijzonder blij, dus ging hij nu met
heel het voorgenomen gezelschap direct op stap.
19. Op de
plaats van de terechtstelling gekomen trof hij de drie priesters al min of
meer zieltogend aan, uiterst bang als zij waren voor die vreselijke marteldood.
20.
Slechts een van hen had nog zoveel geestkracht, dat hij zich met de grootste
inspanning voor Cyrenius oprichtte en om een genadiger doodstraf smeekte.
21.
Cyrenius nu zei tegen hem en tegelijk tegen de twee anderen: 'Ziet naar dit
Kind hier op de arm van Zijn moeder, Dat geeft jullie het leven terug en dus
geef ik het jullie ook! Ik herroep dus mijn oordeel!
22. Staat
dus op en gaat in vrijheid. Fiat. En jullie, bewakers, rechters,
gerechtsdienaars en beulsknechten: ingerukt jullie, allemaal! Fiat!'
23. Deze
genadevolle uitspraak was echter te veel voor de drie priesters: zij
bestierven het (letterlijk) van vreugde! Maar nu strekte het Kindje Zijn hand
over hen uit, en zij ontwaakten tot nieuw leven! Vol nieuwe levensmoed trokken
zij onmiddellijk mee in het gevolg van hun kleine Redder!
75
Bezichtiging van de stad na de storm.
Goede uitwerking van de orkaan.
Cyrenius wil zijn zwaard weggooien.
Het Kindje over zwaard en herdersstaf
Het
gehele gezelschap, door de drie priesters gevolgd, begaf zich nu snel van de
executieplaats naar het stadscentrum.
2. Op het
grote plein gekomen, troffen zij daar de machtige puinhoop aan van de grote
tempel en een nog grotere van het priesterpaleis!
3.
Cyrenius bracht beide handen naar zijn hoofd en zei op luide toon:
4. 'Wat
een vreselijke verandering! Ja, zoiets kan alleen de kracht van een godheid
uitwerken!
5. En
daar is niet eens veel tijd voor nodig; een wenk van de Almachtige volstaat om
heel de aardbol in stof te veranderen!
6.
Mensenlief, hoe kunnen jullie nu toch vechten tegen Hem, Die de elementen
slechts hoeft te bevelen om ze aan Zijn wenken te doen gehoorzamen?!
7. Zouden jullie dan soms rechter willen zijn daar waar
Gods Almacht gebiedt? Of heersen, daar waar zelfs de kleinste wenk van de
eeuwige Heerser dat kan verijdelen ?
8. Neen,
neen, een dwaas ben ik dat ik nog steeds een zwaard draag, als had ik werkelijk
enige macht!
9. Weg
dus jij, ellendig werktuig; hier op die puinhoop is de beste plek voor jou!
Mijn echte zwaard moet Jij zijn, Jij, dien je moeder op haar arm draagt!'
10. Op
ditzelfde moment deed Cyrenius zijn zwaard met sierkoppel af, en wilde het
vervolgens met een forse zwaai op de puinhoop slingeren.
11. Maar
het Kindje op Maria's arm aan zijn zijde, zei op gezaghebbende toon:
12.
'Cyrenius, Iáát dat! Want wie het zwaard draagt zoals jij dat doet, die draagt
het met het volste recht!
13. Hij,
die het zwaard gebruikt als een wapen, die moet het wegwerpen,
14. maar
wie het als herdersstaf bezigt, die moet het houden, want dat is de Wil van
Hem, aan Wien hemel en aarde moeten gehoorzamen!
15. Jij
bent een echte herder voor hen, die in het boek van jouw zwaard geschreven
zijn.
16. Doe
dat passende ereteken dus maar weer om, zodat het volk ook kan zien, dat je
voor hen een herder bent!
17. Als
je kudde alleen uit lammeren bestond, dan zou je geen staf nodig hebben!
18. Maar
er zijn heel wat bokken in je kudde! Liever nog zou Ik je er een staf
bijgeven, dan dat Ik die ene van je zou willen afnemen!
19.
Zeker, het is waar, dat er buiten God -geen macht bestaat, maar als God je
macht verleent, dan moet je beslist niet zomaar weggooien wat God heeft bepaald.’
20. Deze woorden brachten Cyrenius ertoe zijn zwaard onmiddellijk
weer aan te gespen, terwijl hij inmiddels het Kindje voortdurend in stilte
aanbad.
21. De
drie priesters op hun beurt waren totaal verbijsterd over de Wijsheid van dit
Kindje!
76
Verwondering van de drie priesters over de Wijsheid van
het Kind je en van Jozef.
Jozef geeft les in mythologie der goden
Met groot
betoon van eerbied naderden de drie priesters nu Jozef om hem te vragen hoe dit
Kind zo ongelooflijk wijs geworden was, en ook hoe oud Het dan wel was.
2. Jozef
zei hen: 'Beste vrienden, in dit stadium mogen jullie dat nog niet vragen,
want een vervroegd antwoord zou jullie wel eens het leven kunnen kosten!
3. Volg
ons nu maar, Iaat je vele goden vallen, en geloof, dat er maar een God van
hemel en aarde bestaat. Geloof, dat deze Ene ware God Degene is Die door het
volk van Israël wordt aanbeden en te Jeruzalem vereerd, dan zullen jullie zowel
innerlijk als rechtstreeks door dit Kindje vernemen, vanwaar Zijn Wijsheid is!'
4. De
priesters zeiden echter: 'Beste man, wij vinden dat maar vreemde taal.
5. Wilt U
daarmee soms zeggen, dat onze hoofdgoden, Zeus, Apollo, Mercurius, Vulcanus,
Pluto, Mars en Neptunus, Juno, Minerva, Venus en de anderen niets meer zijn dan
simpele produkten van de menselijke fantasie?'
6. Jozef
nu weer: 'Vrienden, luistert: AI uw goden zijn ontstaan door de fantasie van uw
oudste voorvaderen, die de Ene God namelijk wél zeer goed gekend hebben!
7. Zij
waren uitstekende dichters en zangers aan de hoven van de voormalige koningen
van dit land en zij personifieerden -zij het in goede gelijkenissen -de eigenschappen
van de Ene Ware God.
8. Voor
hen personifieerde Jupiter de goedheid en de liefde van de Eeuwige Vader,
Apollo stelde de wijsheid van de Vader voor, en Minerva de macht van die wijsheid!
9.
Mercurius beeldde de alomtegenwoordigheid uit van de Ene God door Zijn
almachtige wil.
10. Venus
vertegenwoordigde de heerlijkheid, de schoonheid en de eeuwige jeugd van het
goddelijke Wezen.
11.
Vulcanus en Pluto stelden voor dat de Ene God over heel de aarde gezag en
volmacht had.
12. Mars
was een uitbeelding van de goddelijke ernst en gerechtigheid en van het
doodvonnis voor de berechten.
13.
Neptunus was hun voorstelling van de werkende geest van die Ene God in alle
wateren, en hoe Hij daarmee de aarde van leven voorziet.
14. Zo
stelden de oude Isis en Osiris op gelijke wijze voor: de goddelijke
onaantastbaarheid en heiligheid, die feitelijk vanaf alle eeuwigheid met de
goddelijke liefde en wijsheid identiek is.
15. En zo
beeldden ook alle overige lagere goden uitsluitend eigenschappen uit van de Ene
God in gelijkenisvertonende afbeeldingen.
16. En
die uitbeelding was een zeer lofwaardige, want men wist eenvoudig niet beter
dan dat dit alles tezamen slechts de Ene God voorstelde in de verscheidenheid
van zijn talloze manifestaties.
17. In de
loop van de tijd echter hebben egoïsme, baatzucht en heerszucht de mensheid
verblind en verduisterd.
18.
Daarbij verloren zij de geest en zo bleef hun niets anders meer over dan de
uiterlijke materie, zodat zij heidenen werden, hetgeen zoveel betekent, als
dat zij verwerden tot grove materialisten, die de Ene God uit het oog verloren.
Daarom hielden zij krampachtig vast aan de hun overgebleven uiterlijke, loze
en onbegrepen beelden, zoals honden vaak nog knagen aan kale afgekloven botten,
waar geen vlees meer aanzit. Begrijpen jullie mij?'
19. Het
drietal keek elkaar met grote ogen aan, waarna ze antwoordden: 'U bent in onze
godsdienst nog beter thuis dan wijzelf; waar hebt U dat allemaal geleerd?'
20. Jozef
antwoordde: 'Heb nu maar geduld; het Kindje zal het jullie welleren! Volg ons
dus maar en maak niet rechtsomkeert!'
77
Cyrenius en de drie priesters. Het uitgraven van de
bedolvenen.
Wonderbare hulp van het Kindje.
Opwekking van de zeven bewusteloze gidsen van de
catacomben
De drie
priesters vroegen nu niet verder; ze erkenden in Jozef een man, die in de oude
Egyptische geheimen heel goed scheen te zijn ingewijd, hetgeen overigens in
dit land slechts het geval placht te zijn bij de hogepriesters.
2.
Cyrenius wendde zich nu tot de priesters en vroeg hun hoeveel ambtsbroeders
hier om het leven waren gekomen.
3. Het
drietal zei: 'Machtige landvoogd, het precieze aantal kunnen wij niet noemen,
4. maar
zo'n zevenhonderd moeten het er zeker geweest zijn die hier nu begraven liggen,
waarbij dan de kwekelingen van beiderlei kunne niet zijn inbegrepen.'
5.
'Goed,' zei Cyrenius, 'daarvan zullen wij ons dan vlug nader vergewissen. ,
6. Toen
vroeg hij aan Jozef of het niet raadzaam zou zijn om de bedolvenen uit te
graven.
7. Jozef
antwoordde: 'Dat is zelfs onze strenge plicht; er zouden hier of daar in de
catacomben kwekelingen nog in leven kunnen zijn. Het is strenge plicht die te
redden.’
8. Toen Cyrenius dit hoorde liet hij
dadelijk tweeduizend werklieden werven, die het puin onmiddellijk moesten
verzetten.
9. Binnen
enkele uren werden reeds zeven lijken opgedolven, namelijk die van de zeven
gidsen van de catacomben.
10.
Cyrenius' reactie was: 'Dat is nu bijzonder jammer, want zonder hun hulp is in
het labyrint van onderaardse gangen niet veel te bereiken.'
11. Maar
nu zei het Kindje tegen Cyrenius: 'Beste Cyrenius, je zult in die catacomben
niet veel belangrijks vinden;
12. ze
zijn namelijk al eeuwen buiten gebruik en ze staan vol modder, waarin allerlei
ongedierte schuilgaat.
13. Die
zeven gidsen hadden alleen nog maar de titel van catacombegidsen en geen van
hen heeft ooit een catacombe betreden!
14. En
opdat je kunt geloven wat Ik hier zeg, vertel Ik je ook nog dat deze zeven
'gidsen' niet echt dood zijn; ze liggen daar slechts volledig bewusteloos en
kunnen dus weer in het leven worden teruggeroepen.
15. Als
je hen door enkele potige vrouwen laat masseren aan slapen, borst en nek,
alsook aan hun handen en voeten, zullen ze heel gauw uit hun verdoving ontwaken!'
16. Maar
nu vroeg Cyrenius aan het Kindje: 'Maar, mijn Leven, als Jij ze nu eens even
aanraakte, zouden ze toch zeker ook wel direct bijkomen?'
17. Hierop antwoordde het Kindje: 'Doe nu maar wat Ik je
aanraad, want, wil Ik niet een oordeel zijn in plaats van een zegen, dan mag
Ik niet te veel doen. ,
18. Van
deze woorden begreep Cyrenius weliswaar niets, maar volgde toch de raad van het
Kindje op.
19. Hij
liet dadelijk een tiental sterke jonge vrouwen aanrukken die de gidsen moesten
masseren.
20. Na
een paar minuten al werden de zeven wakker. Ze vroegen de omstanders onmiddellijk
wat er met hen aan de hand was en wat hier allemaal gebeurde.
21. Cyrenius
liet hen onverwijld naar een goede herberg brengen; het volk echter was hogelijk
verwonderd over deze opwekking, waardoor zij een grote verering opvatten voor
de masseuses.
78
Een werk van barmhartigheid. De intelligente storm.
Juist vermoeden van Cyrenius. Het bezoek aan de haven
Vervolgens
werd verder gegraven en gaf Cyrenius de instructie dat alle lijken mits niet
al te zeer verminkt, op een bepaalde plaats moesten worden neergelegd met hun
gezichten naar de grond, die tevoren met matten moest worden bedekt.
2.
Degenen die te erg verminkt waren, moesten zoals gebruikelijk, op de algemene
begraafplaats worden verbrand, dan wel acht voet diep worden begraven.
3. De
minder verminkten moest men trachten op dezelfde wijze op te wekken als de zeven.
4. Wie
weer tot leven kwam moest bij de andere zeven in de herberg worden gebracht!
5. Na
deze instructie ging Cyrenius met zijn mensen andere stadsdelen inspecteren.
6. Huizen
van burgers bleken echter -o wonder -nergens ook maar beschadigd!
7. Een
godentempel die niet in puin lag, was er echter nergens te ontdekken, behalve
dan een kleine, die op slot was en die als opschrift had: ' Aan de onbekende
God'!
8. Nadat
het gezelschap met een massa zich aansluitend volk op deze wijze heel die niet
onbelangrijke stad van tachtigduizend inwoners had doorkruist, riep Cyrenius
Jozef bij zich.
9.
'Luister eens, waarde vriend en broeder, heimelijk moet ik over de vreemde
uitwerking van deze aardbeving wel een beetje lachen.
10. Kijk
hier bijvoorbeeld: Aan dit slop hier voor ons, staan huisjes van 'n wel zeer
ellendige bouwkwaliteit: droge stenen zonder cement, bovendien maar weinig
symmetrisch, tot een muur op elkaar gestapeld.
11. Zo te
zien zou je denken dat ze nauwelijks stevig genoeg zijn om het dreunen van de
hoefslag van een flink paard te kunnen doorstaan!
12. En
toch staan die mierenhopen daar nog ongedeerd. Geen ervan is zelfs ook maar
enigszins beschadigd!
13. En
dat, terwijl midden tussen deze "eendagshuizen" zowat al de voor de
eeuwigheid gebouwde tempels in verachtelijke puinhopen zijn veranderd!
14. Wat
zeg jij nu van dit hoogst merkwaardige verschijnsel? Ligt het niet voor de
hand dat zowel de aardbeving als de storm hier wel bijzonder "knap"
te werk gingen?
15. Tot
mijn groot genoegen kan ik je wel dit bekennen, dat ik werkelijk
16. niet
langer Cyrenius wil heten, als jouw Zoontje hier niet, in het gezelschap van de
storm, met Zijn Almachtige Vingertje ietwat met die tempels heeft gespeeld. ,
17. Jozef
nu: 'Houd wat je denkt maar voor jezelf, en spreek er met niemand over, want
het zal inderdaad wel precies zo gegaan zijn!
18. Laten
we nu maar naar de haven gaan om te zien, of daar wellicht iets voor mij te
doen is.’ Nu volgde Cyrenius de raad van Jozef op, en ze begaven zich dus naar
de kust.
79
Weinig schade in de haven. Terug naar huis.
Maria in de draagstoel. De opzettelijke omweg
Bij de
kust aangekomen, waar deels door de natuur, deels kunstmatig, de haven
geschikt was gemaakt voor schepen, verbaasde Cyrenius zich ook niet weinig.
2.
Nergens was daar namelijk enige schade te ontdekken, behalve dan dat alle
zogenaamde mythologische versieringen van Cyrenius' prachtige schip totaal
vernield waren.
3.
Cyrenius zei daarom tegen Jozef: 'In de gegeven omstandigheden, waarde vriend,
zal er voor je zoons maar weinig werk zijn.
4. Kijk
maar, geen enkel vaartuig heeft ook maar enige schade geleden, behalve dan dat
en dat is mij overigens niet onwelkom met name op mijn schip de afgodenbeelden
waarschijnlijk kennis hebben moeten maken met het zeewater!
5. Ik
vind het zelfs wel fijn, en ik zal zeker geen nieuwe op mijn schip laten
aanbrengen!
6. In
plaats van aan hen, zij alle eer en lof aan jouw God!
7. Toch
zal ik jouw zonen voor eventueel nodige kleine reparaties, die op mijn schip
gewenst mochten blijken, zo belonen, als waren dat grote opdrachten geweest!'
8. Maar
Jozef zei: 'Vriend en broeder, heb toch alsjeblieft niet al te veel zorgen over
de inkomsten van mijn zonen!
9. Want
niet om de verdiensten, maar om aan jou een dienst te bewijzen, zou ik je met
mijn jongens graag te hulp zijn gekomen! Nu blijkt dat de Heer Zelf je heeft
geholpen en dat is beter! Je kunt mijn hulp nu gerust missen.
10. We
hebben nu wel zowat alles bekeken en het is al aardig Iaat in de middag
geworden. Ik vind daarom dat we maar weer naar huis moesten gaan, en morgen
wat eventueel nog nodig is, in ogenschouw nemen. ,
11.
Cyrenius zei nu: 'Die mening ben ik ook toegedaan; ik heb namelijk -meer dan
ik zeggen kan -medelijden met ons arme moedertje! Zo gauw mogelijk naar huis
dus!
12.
Dadelijk zal ik een draagstoel voor haar laten halen, dan kan ze daarin samen
met het Kindje gedragen worden.'
13.
Achter Cyrenius meldde Zich aanstonds het Kindje met:
14. ' Ja,
dat moet je zekerdoen, want deze moeder is al heel erg moe; aan Mij heeft ze
een wel erg zware last!
15. Maar
je mag niet via het priesterplein naar huis gaan, zoals je van plan was!
16. Als
Ik daar namelijk, met moeder wordt voorbij gedragen er liggen daar inmiddels
al meer dan honderd uitgegravenen op matten
17. dan
zouden die allemaal plotseling weer tot het leven terugkeren, en dat zou dan
voor jou en voor het hele volk op een rechtszaak uitdraaien, die al heel erg
ongelegen komt!
18. Zij zullen
dus in de loop van de nacht door menselijke hulp -waarop Ik dan een geheime inwerking
zal hebben -worden opgewekt.
19. De
schijn van iets wonderlijks zal daardoor vermeden worden, terwijl jij en heel
het volk daardoor gevrijwaard zullen blijven van een oordeel, dat voor jullie
geest eeuwig dodelijk zou kunnen zijn.'
20.
Cyrenius nam die raad blijmoedig ter harte; de draagstoel werd dus gebracht,
en Maria nam er met het Kindje in plaats.
21.
Cyrenius koos nu een andere weg, langs welke het hele gezelschap inclusief de
drie priesters even vlug en gemakkelijk Jozefs villa bereikte.
80
Jozefs huisvaderlijke voorzorg. Het Kindje heeft plezier
met Jacob.
Wien Ik liefheb, die plaag Ik ook; die knijp Ik bij de
neus.
Benijdenswaardig gelukkig makende opdracht aan Jacob
Na
aankomst in de villa, ging Jozef onmiddellijk naar zijn zoons, die al begonnen
waren met het toebereiden van een middagmaal. Hij zei:
2.
'Uitstekend jongens; jullie voorkomen mijn wens. Maar vandaag hebben we er nog
drie gasten bij, namelijk de drie priesters die vanmorgen van de doodstraf vrij
kwamen.
3. Die
drie moeten we goed verwennen, zodat ze onze vrienden worden en dan ook met
ons de Vader erkennen in de hemel.
4. Hem,
Die ons tot Zijn kinderen heeft willen maken, door het verbond, dat Hij met
onze voorvaderen heeft gesloten.
5. En
Jacob, ga jij nu onmiddellijk naar buiten en neem het Kindje over van Zijn
moeder, die erg moe geworden is.
6. Je
moet Het zo vlug mogelijk in bed stoppen, want Het is ook heel duidelijk moe
zodat Het naar Zijn wiegje verlangt.'
7. Dadelijk liep Jacob nu naar buiten en naar Maria, die
juist uit de draagstoel stapte. Hij nam Het Kindje liefdevol en blijmoedig uit
haar arm over.
8. Het Kindje bleek wederkerig
daarmee ook blij te zijn, want Het wipte op zijn arm op en neer. Het lachte,
kneep hem en nam hem bij de neus en porde hem overal, waar Het hem maar raken
kon.
9. De
drie priesters, die voor het Kindje een mateloos respect hadden, koesterden
hierover verwonderd binnenpretjes, vanwege het feit, dat zij nu aan het Kindje
toch ook echte kinderlijkheid ontdekten.
10. En
een van hen, die goed Hebreeuws kende, ging naar Jacob toe en vroeg hem:
11. 'Zeg,
is dit wonderlijkste van alle wonderkinderen altijd zo opgewekt, om niet te
zeggen een beetje baldadig? Kinderen van normale aanleg zijn dat meestal pas op
twee of drie jarige leeftijd!’
12. En
het Kindje gaf, in Jacobs plaats, aanstonds Zelf antwoord:
13. 'Ja zeker beste vriend: van Wien Ik houd, dien plaag Ik ook; die knijp
Ik en neem Ik bij de neus, maar dat gebeurt alleen bij degenen, die zoveel van
Mij houden als Jacob hier, en die Ik liefheb, zoals Ik het Jacob doe!
14. Maar
Ik doe je er geen pijn mee, he Jacob; het doet geen pijn als ik je plaag en
knijp?'
15.
Jacob, die zijn tranen meestal vlug bij de hand had, zei: 'Wel nee, mijn
liefste goddelijke Broertje! Hoe zou Jij mij nu pijn kunnen doen?!'
16. Nu
antwoordde het Kindje: ' Jacob, broeder, jij houdt echt van Mij!
17. Maar
Ik heb jou ook zozeer lief, dat je in alle eeuwigheid niet zult kunnen
begrijpen, hoezeer Ik jou liefheb!
18. Weet
je, lief broertje Jacob, de hemelen zijn wijd en eindeloos groot; ontelbare
stralende werelden van licht zweven erin rond, zoveel als er druppels dauw op
aarde zijn!
19. En al
die werelden zijn bevolkt door talloze gelukkige wezens zoals jij; maar van
hen is er niemand zo gelukkig als jij nu, broertje lief! Nu begrijp je dat nog
wel niet, maar na verloop van tijd zul je Mij nog heel goed leren begrijpen!
Zolang er mensen rondom Mij waken, mag ook Ik nog niet slapen! Ik wil nu best
bij jou blijven!'
20.
Opnieuw brak deze toespraak Jacobs hart, zodat hij van liefdesgeluk moest
huilen. De priester die de vraag gesteld had zonk bijna in de aarde uit louter
ontzag en hoogachting voor dit Kindje!
81
Ook Cyrenius wil door het Kindje geplaagd worden.
Het antwoord van het Kindje.
Plechtige belofte aan Rome.
Maria maant de onbegrepen woorden van het Kindje
innerlijk te bewaren
Ook
Cyrenius had de woorden van het Kindje goed verstaan. Ogenblikkelijk ging hij
naar Hem toe en vroeg op liefdevolle wijze:
2. 'Hé,
mijn Leven, dan houd je zeker niet zoveel van mij, want toen ik je op mijn arm
had heb jij mij nog nooit geplaagd en geknepen?'
3. Maar
het Kindje zei: 'Ach, Cyrenius, trek je daar maar niets van aan; weet je: alle
ongerijmdheden, die je terwille van Mij namelijk al hebt verdragen, waren al
zoiets als plagerijtjes van Mij, juist omdat Ik je zozeer liefheb!
4. Begrijp je nu beter wat Ik tegen je gezegd heb?
5.
Overigens, Ik zal je nog vaak genoeg knijpen en plagen, en uit pure liefde tot
jou zal Ik zelfs nog echt vervelend voor je worden!
6. Maar
dat wil dan nog niet zeggen dat je bang voor Mij behoeft te zijn, want het zal
je -zoals tot nu toe -geen echte pijn doen! Begrijp je Me, lieve Cyrenius?'
7.
Cyrenius, die het Kindje nu meer dan ooit hoogachtte, zei nu, hevig ontroerd:
8. ' Ja,
mijn Leven, ik begrijp Je uitstekend, en ik begrijp ook hoe groots het is wat
Je me gezegd hebt!
9. Maar,
dat neemt niet weg, dat ik het fijn zou vinden, als Je mij, net als Je
broertje, een beetje echt zou plagen en knijpen!'
10. Het
Kindje antwoordde: 'Maar lieve beste vriend, je zult toch niet nog kinderlijker
willen zijn dan Ik nu ben?
11. Denk je soms, dat Ik je daardoor meer zou liefhebben?
12. Nu,
dan vergis je je lelijk, want Ik kan je eenvoudigweg niet nog meer liefhebben
dan Ik al doe!
13. Heus
waar, ook jij zult de grootte en de diepte van Mijn Liefde voor jou in
eeuwigheid niet kunnen vatten !
14. En
géén eeuw zal meer voorbijgaan voordat Rome zeer veelvuldig in Mijn Vesting zal
binnengaan!
15. Nog
is die tijd niet aangebroken, maar geloof Me, jij staat nu alreeds op de
drempel, waar spoedig velen overheen zullen gaan!
16. Je
moet Me goed verstaan: Niet lichamelijk zullen ze binnen gaan in Mijn
toekomstig Rijk, maar geestelijk en -voor eeuwig!'
17. Deze woorden van het Kindje
wekten bij alle aanwezigen een enorme beroering en Cyrenius wist niet wat hij
daarvan denken moest!
18. Hij
wendde zich dan ook maar tot de naast hem staande Maria, en vroeg haar, of zij
soms begrepen had, wat het goddelijk Kindje zojuist had onthuld?
19. Maar
Maria zei hem: 'Beste vriend, ware dit een gewoon mensenkind, dan zouden wij
gewone mensen het wel begrijpen. ..
20. maar,
juist omdat Het van een hogere natuur is, begrijpen wij Het niet; laten we dus
al Zijn woorden maar in gedachten houden, dan zal de tijd ons welleren, wat ze
- gezien in het juiste licht te betekenen hebben!'
82
Cyrenius vraagt en Jozef antwoordt over de sluier van
Isis.
Maronius geeft een goede verklaring.
De maaltijd. Ontzag van de priesters
Nu kwam
Jozef naar buiten. Hij nodigde het gezelschap voor de maaltijd naar binnen.
2.
Cyrenius echter, nog vervuld van grootse gedachten, riep Jozef bij zich en
vertelde hem, wat het Kindje en ook Maria hem hadden gezegd.
3. Hij
vroeg dus ook Jozef maar, wat hij van deze en dergelijke woorden moest denken.
4. Jozef
bemerkte dat Cyrenius bijzonder opgewonden was, en reageerde daarom in eerste
instantie met een wedervraag; hij zei:
5. 'Maar beste broederlijke vriend, ken jij dan de mythe
niet welke van een mens gewaagt die het bestond ooit de mantel van Isis te
willen oplichten?'
6.
Cyrenius, zeer verbaasd over deze verrassende wedervraag, zei nu:
7.
'Welzeker, waarde vriend, die mythe is mij heel goed bekend: die man kwam
namelijk op 'n afschuwelijke manier aan zijn eind! Houdt dat een antwoord in op
mijn vraag?'
8. Jozef antwoordde: 'Beste vriend, ja; want hier is
immers meer dan Isis in het geding!
9. Daarom
moet je de raad van mijn vrouw maar opvolgen, dan is je welzijn voorgoed
verzekerd.'
10.
Maronius, die er vlak bij stond, zei:
11. ' Keizerlijke Consulaire
Gezaghebber, weliswaar ben ik in dit soort zaken nog maar een leek, maar toch
lijkt het me alsof ik ditmaal de uitspraak van de wijze man exact heb
verstaan.'
12. Cyrenius antwoordde: 'Proficiat, als je er tenminste
echt van overtuigd bent!
13. Van mezelf kan ik dat helaas nog niet zeggen!
14. Mijn
verstand is weliswaar ook niet al te traag en achterlijk, maar ditmaal wil het
mij toch nog niet uit de droom helpen.’
15. 'Ik
voor mij,' zei Maronius, 'zie de zaak zo. Je zou niet moeten trachten te
grijpen naar wat buiten je bereik ligt, waar je arm te kort voor is!
16.
Natuurlijk zou het wel bijzonder eervol zijn een gelukkige Phaeton te wezen,
17. maar
wat doe je eraan -als zwakke sterveling -dat de zonnebaan zo ver uit de buurt
ligt? !
18. Het
beste kun je je maar tevreden stellen met zijn licht, en de eer en de macht de
zon te sturen maar beter overlaten aan hen, die langere armen bezitten dan die
van een zwakke sterveling!
19.
Gisteren nog konden we ons vergewissen van de reikwijdte van de arm van dit
Kind.
20. Zou
het niet kunnen zijn, dat ik ten naaste bij verstaan heb, wat deze man bedoeld
heeft, keizerlijke Hoogheid?'
21. Nu
gaf Cyrenius Maronius gelijk, en legde zich erbij neer. Welgemoed ging hij met
Jozef de villa binnen en deed zich aan de eenvoudige maaltijd te goed.
22. De
drie priesters echter waren ontzettend geïmponeerd. Ze dachten dat het Kindje
ofwel Zeus was, dan wel niets minder dan het Fatum zelf!
83
Verblinding, ontzag en vluchtgedachten van de drie
priesters.
Wijze gedragsregels van het Kindje voor Jozef en voor Cyrenius
Na de
maaltijd, toen iedereen al van tafel was opgestaan, ging een van de priesters
naar Jozef en op uiterst deemoedige wijze vroeg hij hem:
2. 'U
bent zeker Uranus, de vader van Zeus, of anders Saturnus, want alhoewel U
eerder in de stad moeite deed Uw goddelijkheid voor ons te verbergen,
3. deed U
dat zeker alleen maar om ons op de proef te stellen, om te zien, of wij U wel
echt herkenden of niet.
4. En
inderdaad hebben wij U een poos je miskend, en voor die grote blindheid vragen
wij U om vergeving!
5. Maar,
de zojuist door Uw Kind gebezigde taal heeft voor ons alle drie een licht
ontstoken, zodat wij nu precies weten, waar wij aan toe zijn en in welk gezelschap
wij ons bevinden.
6. Daarom
zouden wij U willen vragen ons het geluk aan te doen te willen zeggen of wij U
een offer mogen brengen; voor U een, voor Uw gemalin een, en een voor Uw Kindje
dat ongetwijfeld Zeus moet zijn, Die zich in zijn almacht verjongd heeft!'
7. Over
deze plotselinge ommezwaai van de drie priesters was Jozef zeer verbaasd.
Zojuist in de stad had hij hen immers nog klaar en duidelijk uiteengezet wat de
oorzaak was van de dwalingen van hun heidendom!
8. Op een
passend antwoord moest hij zich dus even bezinnen, maar nu gaf het Kindje
onmiskenbaar duidelijk te verstaan, dat Het even bij Jozefwilde zijn.
9. En, na
daar inderdaad op de arm van Jacob terechtgekomen te zijn, zei Het terstond tot
Jozef:
10. 'Laat deze arme stumpers nu
maar, en wijs hen niet terecht, want ze zijn blind, ze slapen en dromen!
11.
Probeer maar ze een paar dagen hier te houden, dan zullen Mijn broers hen wel
wakker maken uit hun slapen en dromen! Als ze eenmaal zien, hoe jullie zelf
tot God bidt, dan zullen ze hun Uranus, hun Saturnus en hun Zeus heus wel
opgeven!'
12. Deze
woorden stelden Jozef volkomen gerust, en dus deed hij de drie priesters
tegelijk maar het voorstel om zolang onderdak bij hen te aanvaarden, totdat er
een voor hen geëigende verzorgingsoplossing gevonden zou zijn.
13. De
drie durfden uit pure eerbied nauwelijks adem te halen, en ze waagden het niet
dat voorstel af te wimpelen. Nu wisten ze helemaal niet meer waar ze aan toe
waren !
14.
Terwijl ze het voorstel dus maar aannamen, mompelden ze tegen elkaar:
15. '
Konden we hier maar wegkomen en ons ergens aan het einde van de wereld
verstoppen, wat zouden we dan gelukkig zijn!
16. Nu zit er niets anders op dan
hier te blijven, met de hoogste goden zelfvoor ogen! Wat een beproeving voor
ons, onwaardigen!'
17.
Cyrenius merkte dit gemompel van het drietal op: hij ging op hen toe om hen
tot de orde te roepen.
18. Maar
nu zei het Kindje: 'Cyrenius, Iaat maar; wat die drie doormaken, dat is Mij
niet onbekend.
19. Hun
plannetje is de vrucht van hun verblinde denken en van hun dwaze vrees! Zij
zouden niets liever willen dan vluchten, weg van ons, ergens naar een zo ver
mogelijk afgelegen plekje van de wereld!
20. Dat
is alles, en daarom hoef je je niet zo op te winden!
21. Hier
in huis moet je het oordeel maar liever aan Mij overlaten, dan kun je er zeker
van zijn, dat aan niemand enig onrecht wordt gedaan!'
22.
Hiermee stelde Cyrenius zich tevreden. Hij ging opnieuw met Jozef naar buiten,
terwijl de drie priesters zich in de hun aangewezen kamer terugtrokken.
84
De sage over het ontstaan van de stad Ostracine.
Cyrenius heeft zorgen over de toekomst van de tempel
Eenmaal
buiten, geraakten Jozef en Cyrenius over diverse onderwerpen in gesprek,
terwijl Maria intussen in het huis het Kindje verzorgde.
2. Jozefs
zonen regelden de huishoudelijke dingen, waarbij de leden van het gevolg van
Cyrenius hen op velerlei gebied een handje hielpen.
3. Na
aanvankelijk over koetjes en kalfjes te hebben gesproken, kwam bij Jozef en
Cyrenius, die door Maronius werden vergezeld, ook nog een echt belangrijk
onderwerp ter sprake. Cyrenius stelde het als volgt aan de orde:
4. 'Waarde broederlijke vriend, deze stad met zijn ommelanden
telt zeker wel zo'n tachtigduizend zielen!
5. Van
dat aantal behoren er maar heel weinigen tot Uw geloofsrichting.
6. Voor
zover ik weet, zijn zij voornamelijk - en dat al sedert vele eeuwen
-aartsafgodendienaren.
7. AI die
afgoden hebben in deze stad hun tempels. Naar verluidt, zouden die gebouwd
zijn ten tijde van de strijd van de afgoden tegen de giganten van deze aarde,
met name door Zeus zelf, als gedenktekenen van de overwinning op de giganten.
8. Mercurius heeft toen de beenderen
van de giganten moeten verzamelen, en ze in zee moeten gooien, en daardoor
zou dit land toen zijn ontstaan!
9. Zeus
zou daarna gedurende een volle maand boven die beenderen zand en as hebben
doen regenen, met daartussen ook nog grote zware stenen!
10.
Vervolgens zou Zeus aan Ceres opdracht hebben gegeven dit land vruchtbaar te
maken, en midden daarin, niet te ver van de zee, een burcht en een stad te bouwen
als gedenkteken aan de grote overwinning.
11. Zeus
zelf zou dan uit die aarde een volk oproepen, hetwelk dit land en deze stad
door alle tijden heen zou moeten bewonen!
12. Uit
een en ander zul je gemakkelijk kunnen begrijpen, dat dit volk, meer dan enig
ander volk op aarde, er vast van overtuigd is, dat zij de stad bewonen, die de
goden zelf hebben opgebouwd!
13. En
dat is dan tevens de reden, dat je overal sterk verwaarloosde huizen
aantreft, daar de mensen het geen van allen wagen ook maar iets te repareren
aan dat werk van de goden zelf; bang als ze zijn daardoor tegen hen te zondigen!
14. Als bijzonderheid wordt nog vermeld, dat de oude
Ceres de tempel eigenhandig zou hebben gebouwd met hulp van Mercurius en van
Apollo.
15. Dit
is dan die mythe, en tevens het nog steevaste geloof van dit overigens
goedmoedige volk, dat ondanks zijn armoede zeer gastvrij is en uitzonderlijk
eerlijk.
16. Nu is
mijn vraag deze: Wat zal mij nu te doen staan, gesteld dat het volk wederopbouw
van hun tempels verlangt?
17. Mag
het zijn tempels herbouwen, of moet dit volk tot jouw religie worden bekeerd?
18. En
als men daartoe bereid zou blijken, wat zou dan de reactie kunnen zijn van
buurvolkeren, die deze stad plegen te bezoeken, alhoewel die nu weliswaar al geruime
tijd meer een ruïne is dan een stad?'
85
Jozef geeft raad om op God te vertrouwen.
Ostracine's einde voorspeld
Cyrenius
vervolgde: 'Waarlijk, beste vriend, goede raad zal hier erg duur zijn!
2. Als
jij in jouw van echt goddelijke wijsheid vervulde binnenkamer raad kunt
vinden, geef mij die dan !
3. Want
heus, hoe meer ik over deze zaak nadenk, des te penibeler en ingewikkelder zij
wordt!'
4. Toen
sprak Jozef tot Cyrenius: 'Luister, edele vriend, het is helemaal niet zo
moeilijk om je te helpen !
5. Ik zal
je dus een goede raad geven, dan weet je wat je in dezen te doen staat.
6. Kijk,
innerlijk ben jij feitelijk al mijn levend geloof toegedaan; evenals ik bemin
je en eer je de Enige Ware God!
7. Toch
moet ik je dit zeggen: zolang als jij alles zelf wilt blijven regelen, zolang
zal God voor jou niets doen !
8. Maar
naargelang je al je zorgen op Hem gaat afwentelen en zelf geen andere zorg en
bekommernis overhoudt dan deze: die Ware God béter te erkennen en steeds méér
lief te hebben,
9. naar
die mate zul je ervaren dat Hij jou dan in alles gaat helpen! En alles, wat je
nu nog niet begrijpt, zal dan morgen zo helder als glas voor je worden!
10. Laat
deze stad dus alleen maar daar puinvrij maken, waar mogelijk onder dat puin nog
mensen bedolven liggen, maar dat gebeurt reeds!
11. Alle
overige tempels, onder het puin waarvan zich hoogstens wat plompe, waardeloze
en verbrokkelde afgodenbeelden bevinden, kun je rustig als ruïnes aan de
vergetelheidoverlaten!
12. Voor
het volk betekent immers: wat de elementen vernietigen, vernietigen de goden!
13. Het
volk zal zich dan ook geenszins bekommeren om de wederopbouw ervan.
14. Het
is namelijk bang, zich een grote straf op de hals te halen, als het zich zou
inspannen iets te doen, wat tegen de wil van de goden zou kunnen indruisen!
15. Ook
zijn er nu geen priesters meer, die weliswaar ten eigen bate, maar zogenaamd
door de goden daartoe aangespoord, die wederopbouw tot stand zouden willen
brengen, door daartoe het volk in te zetten.
16. En
die er nog wel zijn, die zullen voor afgoden nooit meer laten bouwen!
17. Je
kunt dus zonder zorg zijn; de Heer van Hemel en Aarde zal er voor jou en voor
heel het volk zeker het beste van maken.
18.
Trouwens, in deze tijd zullen meerdere steden door een dergelijk lot worden
getroffen: hier, daar en overal zullen ze verwoest worden. Het zal niet eens
opvallen als deze oude stad binnen een jaar of tien tot ruïne zou verworden!'
19. Door
deze uiteenzetting van Jozef werd Cyrenius getroost en heel welgemoed ging hij
weer met Jozef mee naar binnen.
86
Cyrenius gaat met zijn gevolg terug naar Ostracine.
Maria in gebed.
Jozef troost
Teruggekeerd
in de eetkamer, vroeg Cyrenius aan Jozef: 'Dierbaarste vriend, ik speel nog
met een gedachte, waarover ik graag je mening zou willen horen.
2. Wat vind je ervan als ik – om mijn geweten volledig gerust te stellen -
terzake van hetgeen we zo even bespraken, en waarin jij mij troostrijke raad
hebt gegeven’
3. als ik
van de drie hier aanwezige priesters toch nog vraag om daarover ook hun mening
te geven?'
4. Jozef
antwoordde: ' Als mijn advies je niet helemaal bevredigd , dan ben jij hier nog
altijd heer en meester, zodat je kunt doen, wat je nodig acht om je geweten
gerust te stellen.
5. Ik
voor mij ben van mening, dat er met die priesters niet veel zinnigs te
bespreken zal zijn, zolang ze mij voor Uranus of Saturnus houden en het
Kindje voor Zeus, die zich verjongd heeft!
6. Vraag
je ze naar waar het bij jou om gaat, dan verwijzen ze zeker naar mij en naar
het Kindje!'
7. Nu
liet Cyrenius zijn idee varen en zei:
8. 'Het
is me nu volkomen duidelijk, en ik voel me weer helemaal rustig en goed in
staat om de rest van mijn tijd normaal aan de staatszaken te wijden!
9.
Inmiddels is het al avond geworden, en ik zal me maar weer met mijn gevolg
naar Ostracine begeven.
10 Maar
morgenmiddag zal ik weer hier bij je zijn. Mocht ik je raad echter eerder nodig
hebben, dan hoop ik je nog in de loop van de morgen bij mij te mogen nodigen.'
11. Nu
zegende Jozef Cyrenius en Maronius. Cyrenius ging eerst nog naar de wieg en
kuste heel zachtjes het slapende Kindje.
12. Toen
stond hij op en met zijn ogen vol tranen ging hij daarvandaan.
13.
Onderweg keek hij minstens een paar honderdmaal om naar de villa, die nu voor
hem meer betekende dan alle schatten der aarde tezamen.
14. Jozef
op zijn beurt zond Cyrenius zijn ene zegen na de andere na, zolang als hij
maar iets van diens gezelschap kon onderscheiden.
15. Toen
hij niets meer van Cyrenius kon gewaar worden, ging Jozef pas weer naar binnen
en naar Maria, die - zoals gewoonlijk om deze tijd - juist in innig gebed tot
God was.
16. Zodra
ze echter Jozef in haar nabijheid wist stond Maria op en zei: 'Mijn lieve man,
werkelijk deze dag heeft van mij een ander mens gemaakt. Nee, de wereld. ..,
de wereld is de mensen niet ten voordeel!'
17. Jozef
gaf haar ten antwoord: 'Nee, lieve vrouw, je hebt gelijk, maar toch ben ik van
mening dat, zolang de Heer maar met ons is, wij geen schade van de wereld
ondervinden. Hou dus maar goede moed; morgen zal de aloude zon weer nieuw en
heerlijk voor ons opgaan. De Heer alleen zij alle eer in eeuwigheid! Amen!'
87
Maria als voorbeeld van vrouwelijke deemoed.
Lof en danklied van Jozef en zijn zonen.
Zegenrijke uitwerking op de drie afgodendienaars
Maria die
nooit veel woorden nodig had, en die ook niet, zoals dat bij vrouwen meestal
het geval is, steeds het laatste woord moest hebben, was in haar hart tevreden
met deze eenvoudige en korte troostwoorden van Jozef.
2. Ze
ging dus naar bed, terwijl Jozef haar in gedachten aan den Heer gaf.
3.
Vervolgens ging Jozef naar zijn jongens toe en zei tegen hen: 'Kinderen, de
avond is nu mooi en heerlijk; Iaat ons naar buiten gaan.
4. Daar
buiten in de grote, heilige tempel van het uitspansel Gods zullen we een
loflied aanheffen. We zullen de Heer danken voor de vele eindeloos grote weldaden,
die Hij aan ons en aan onze voorvaderen heeft bewezen van het begin van de
wereld af.’
5. De
zonen van Jozef lieten dadelijk hun bezigheden in de steek en volgden hun
vader.
6. Hij
ging hen voor naar een klein vrij liggend heuveltje, een pas of honderd van de
villa verwijderd, dat tot het grondgebied van Jozefbehoorde en zo'n 35 meter
hoog was.
7. Dit
werd door de drie priesters opgemerkt die meenden dat de goden zich voor deze
nacht als het ware naar de Olympus op weg begaven, om daar met alle goden een
algemene vergadering te houden.
8. Zij
kwamen daarom onmiddellijk uit hun vertrek te voorschijn en slopen heel
zachtjes en heimelijk Jozef achterna.
9. Bij de
heuvel aangekomen luisterden ze onder een van veel loof voorziene vijgeboom
naar wat de vermeende goden op de Olympus zouden besluiten.
10. Maar
wie schetst hun verbazing, toen zij die vermeende hoofdgoden heel innig en
ontroerend een ( andere) God hoorden aanbidden en lof toezingen.
11. In
het bijzonder werden zij getroffen door de volgende passages uit een psalm
(90) van David, die als volgt luidden:
12. 'Heer
God, onophoudelijk zijt Gij onze Toevlucht. Want voordat de bergen ontstonden
en de wereld, zijt Gij, God van Eeuwigheid.
13. Gij
die de mensen doet sterven en tot hen zegt: mensenkind keer terug tot stof.
14. Ja,
duizend jaren zijn in U woog als de dag van gisteren en als een nachtwake die
voorbij is.
15. Gij
laat hen verdwijnen als een rivier, als slaap in de morgen, en als het gras dat
verwelkt is.
16. Dat
in de vroegte bloeit en dan verwelkt, 's avonds wordt gemaaid en verdort.
17. Want
wij komen om door Uw toorn, en verdwijnen plotseling vanwege Uw gramschap.
18. Gij
hebt onze zonden voor Uw ogen gesteld en onze geheime fouten in het licht van
Uw aanschijn.
19. Zo
snellen door Uw toorn onze dagen voorbij en vliegen onze jaren heen als een
zucht.
20. Ons
leven duurt maar zeventig jaren, of, zijn we krachtig, tachtig. Was het
kostelijk, het was toch voornamelijk onheil en jammer. Snel verzwakken we en
vlieden wij heen.
21. Ach
mochten wij toch de kracht van Uw gramschap beseffen en Uw toorn leren vrezen!
22. Leer
ons dan zo onze dagen tellen dat wij er verstandig van hart door worden.
23. Ach
Heer, wendt U toch weer tot ons en ontferm U over Uw dienaars.
24.
Verzadig ons met Uw genade in de morgenstond, opdat wij heelons leven mogen
jubelen en juichen tot Uw eer.
25. Geef
ons vreugde nadat U ons zolang hebt gekastijd en wij zoveel ellende
doorstonden.
26. Laat
Uw dienaars Uw machtige daden aanschouwen en hun kinderen Uw glorie.
27. De
goedheid des Heren, onze God, zij met ons en het werk onzer handen moge
gedijen!' ...
28. Toen
het drietal dit gezang duidelijk gehoord had, gingen ze onmiddellijk terug naar
hun verblijf.
29. Een
van hen zei tot de beide anderen: 'Ik zeg jullie dat geen échte goden op deze
wijze tot een andere god kunnen bidden en zelfs diens toorn en gramschap over
hen bekennen!'
30. Een
van de beide anderen zei nu: ' Als het dáár nu nog bij bleef zou het nog zo
erg niet zijn, maar dat dat gebed helemaal op ons van toepassing was, daar zit
nu juist het onverteerbare!
31. Wees
nu stil. Ze komen terug! Laten we wat we gehoord hebben morgen maar eens goed
onder elkaar bespreken. Stil nu, daar zijn ze.'
88
De morgenstond heeft goud in den mond.
Jozef en zijn jongens op het land aan het werk.
De dood van Joël tengevolge van de beet van een gifslang.
De terugtocht naar huis en de daar veroorzaakte angst.
Troostende woorden van het Kindje. Opwekking van de dode
Jozef gaf
nu zijn zoons te verstaan dat zij hun eventuele arbeid nog zouden afmaken en
daarna naar bed moesten gaan.
2.
Hijzelf ging echter direct naar bed omdat hij zich al flink moe gevoelde.
3. En zo
werd dan deze dag, die zo rijk aan gebeurtenissen was, besloten.
4. Als
gewoonlijk was Jozef de volgende dag allang voor zonsopgang wakker en hij
wekte ook zijn jongens om tijdig aan het werk te kunnen gaan.
5. Hij zei erbij: 'De morgenstond
heeft goud in den mond. Wat we 's morgens vroeg doen levert meer op aan zegen
dan alle inspanning van heel de verdere dag.'
6. Hij
ging dus met de vier oudste zoons - Jacob moest namelijk bij het Kindje
blijven naar het land om een akker in orde te maken.
7. De
oudste zoon werkte het hardst om de andere voor te komen.
8. Maar
toen hij zo overijverig zijn spade in de grond stak, bracht hij plotseling een
zwaar giftige slang naar boven.
9. Snel
schoot die slang op hem af en beet hem in de voet.
10.
Weliswaar kwamen de drie jongere broers vlug te hulp en sloegen zij de slang
dood, maar de voet zwol zienderogen op. Hij werd duizelig en een ogenblik later
viel hij dood neer.
11. Jozef
en de drie jongere broers begonnen te jammeren en smeekten God om Joël toch
weer tot het leven terug te brengen.
12. Jozef
vervloekte de slang en zei tegen zijn drie jongens: 'In der eeuwigheid zal
voortaan nooit meer een slang deze bodem bekruipen!
13. Neemt
jullie broeder op en draagt hem naar huis. Wellicht is het Gods wil om mij mijn
stamhouder te ontnemen. ,
14. In
tranen namen de drie broers Joël op en ze droegen hem naar huis, terwijl Jozef
zich de kleren scheurde en hen jammerend volgde.
15. Thuis
aangekomen kwam Maria, door het gejammer verschrikt, hen direct tegemoet met
het Kind je op haar arm en Jacob volgde haar.
16. Toen
zij de ontzielde Joël zagen en Jozef met zijn verscheurde kleren, slaakten
beiden een kreet van schrik.
17. Ook
de drie priesters kwamen er bij en zij schrokken niet weinig toen zij het
zielloze lichaam zagen.
18. Een
van hen zei tegen Jozef: 'Nu pas kan ik geloven dat U ook maar een mens bent;
want als U een god was zouden Uw kinderen niet kunnen sterven of zoudt U hen
onmiddellijk in het leven terugroepen!'
19. Maar het Kindje zei: 'Jullie vergissen je allemaal.
Weliswaar is Joël verdoofd en bewusteloos, maar hij is niét dood!
20. Haal
maar een zeeui, leg die op zijn wond en het zal gauw beter met hem gaan.
21. Jozef
kwam zo vlug mogelijk met een zeeui aanzetten en legde die op Joëls wond.
22.
Enkele ogenblikken later kwam hij weer bij kennis en vroeg toen wat er met hem
gebeurd was.
23. Nu
vertelden de omstanders hem alles, terwijl ze God loofden en prezen voor zijn
redding. Ook de drie priesters werden vervuld van ontzag voor het Kindje,
maar eigenlijk nog méér van ontzag voor die ui!
89
Jozef belooft een
offer te zullen brengen.
Inspraak van het
Kindje.
Diens verwijzing
naar het God welgevalligste offer.
Jozefs bedenkingen daartegen en de ontkrachting daarvan
door het Jezuskind
Hierna
ging Jozef met heel zijn gezin het grote slaapvertrek binnen, en met luide
stemmen prezen zij God en loofden Hem wel een uur lang.
2. Vervolgens deed Jozef ook nog een
gelofte om, zodra hij weer te Jeruzalem zou zijn, aan den Heer een offer te
zullen brengen.
3. Maar
het Kindje zei toen tegen Jozef: 'Luistert u eens, denkt u nu werkelijk dat de
Heer daar blij mee zal zijn?
4. Als u
dat denkt, dan vergist u zich schromelijk, want brandoffers, noch het bloed
van dieren, net zo min als meel, olie of tarwe, geven God voldoening!
5. Hij
schept alleen genoegen in een rouwmoedig, vermorzeld en deemoedig hart, dat Hem
boven alles bemint!
6. Als u
werkelijk iets te missen hebt, geeft dat dan aan hen, die naakt zijn, die
hongeren of dorst hebben; dat zal dan voor God een echt offer zijn!
7. Daarom
ontsla Ik u van die gelofte en van uw verplichtingen tegenover de Tempel en wel
daarom doe Ik dat, omdat Ik daartoe alle macht bezit!
8. Eens
zal Ik zelf uw gelofte vervullen te Jeruzalem en dan op een wijze, die voor
alle eeuwigheid aan heel de aarde kwijtschelding zal betekenen! ,
9. N u
nam Jozef het Kind je op zijn arm, kuste Het en zei:
10. 'Zeg, mijn liefste klein Jezus-mijn, daarvoor dankt
jouw Jozef je weliswaar uit de grond van zijn hart en hij wil ook wel geloven
in de volle en heilige waarheid van wat je daar hebt gezegd,
11. maar
het blijft toch maar een feit dat God, jouwen ons aller Vader , die offerwet
Zelf heeft uitgevaardigd, en dat Hij ons, Zijn kinderen, bevolen heeft om die
wet ook te onderhouden!
12. Zeg
eens, mijn zoontje, heb Jij, alhoewel Je van goddelijke, heilige en wondere
afkomst bent, wel het recht om wetten op te heffen van Je grote Vader , die van
alle eeuwigheid in de hemel woont?'
13. Het
Kindje antwoordde: ‘Jozef, als Ik u zeggen zou Wie Ik ben, dan zoudt u Mij toch
niet geloven, omdat u nu eenmaal in Mij slechts een mensenkind kunt zien!
14.
Niettemin zeg Ik u: Waar Ik ben, daar is ook de Vader, en waar Ik niet ben,
daar is ook de Vader niet!
15. Als
Ik dus nu hier ben en niet in de Tempel, hoe zou dan de Vader wel in de Tempel
kunnen zijn?
16.
Begrijpt u dit? Waar des Vaders liefde is, dáár is ook Zijn hart; die liefde
van de Vader nu, Die is in Mij, dat betekent dus, dat ook Zijn Hart in Mij is!
17.
Niemand draagt zijn hart buiten zichzelve, dat doet ook de Vader niet: waar
Zijn Hart is, daar is Hijzelf! Kunt u dit begrijpen?'
18. Deze
woorden wekten bij Jozef, bij Maria en bij de vijf zonen een diepzinnig en
heilig vermoeden. Ze verlieten nu de slaapkamer en in hun harten loofden zij
de Vader, Die hen zo nabij was! Vervolgens maakte Maria het ontbijt klaar.
90
Het ochtendmaal. Jozefs vraag over wettelijke wasvoorschriften.
De drie priesters hebben bezwaren tegen Jozefs
aanwijzingen.
Het kindje dwingt hen tot gehoorzaamheid.
Gewichtige vraag van de priesters. Jozef in verlegenheid.
Dat ontbijt was vlug klaar, want het bestond uitsluitend
uit een schaal vers opgeklopte melk met honing, tijm en brood.
2. Maria
zette het zelf op tafel en riep toen Jozef en de vijf jongens, als ook de drie
priesters dat ze zouden komen ontbijten.
3. Jozef
kwam al gauw aan met het Kindje op zijn arm; hij reikte Dat aan Maria over en
ging zitten.
4. Nu
zette hij weer voor de Heer zijn loflied in en na afloop daarvan vroeg Jozef
zoals dat gebruikelijk was, of iedereen zich had gewassen.
5. Maria,
de vijf jongens en het Kindje zeiden: ' Ja, wij zijn allemaal heel goed
gewassen.’
6. Jozef
zei tot hen: 'Ga dan maar eten; maar hoe staat het met jullie drieën? Hebben
jullie je ook gewassen?’
7. Maar
de drie priesters zeiden: 'Het is bij ons geen gewoonte zich 's morgens met
water te wassen, alleen 's avonds.
8. 's
Morgens zalven we ons met olie om niet te veel last te hebben van de hitte.’
9. Nu zei
Jozef: 'Dat is allemaal best, en als ik bij jullie thuis te gast was, zou ik
net zo doen, als jullie!
10. Maar
nu zijn jullie bij mij thuis, dus hebben jullie daarmee rekening te houden, te
meer omdat dat beter is dan jullie gewoonte!'
11. De priesters vroegen echter om clementie.
12. En Jozef neigde er al toe hen ervan vrij te stellen.
13. Maar nu mengde het Kindje zich erin en zei:
'Voorwaar, als zij zich niet wassen met water voordat zij aan de maaltijd
deelnemen waar Ik aan deelneem, dan zal elke hap in hun maag tot steen worden!'
14. Deze
woorden deden de drie priesters hun eigen ritueel onmiddellijk vergeten, ze
vroegen om water en wasten zich.
15.
Daarna nodigde jozef hen " opnieuw om aan tafel plaats te nemen.
16. De
priesters waren echter zo bang geworden voor het Kindje, dat ze voor de eer
bedankten.
17. Maar
nu zei het Kindje weer: ' Als jullie nu weigert om aan te zitten en met ons het
nu gezegende ontbijt te gebruiken zullen jullie sterven! ,
18.
Terstond gingen de priesters nu mee aan tafel en vervuld van grote heimelijke
eerbied voor het Kindje aten zij mee.
19. Nadat
de maaltijd gebruikt was stond Jozef op en staande dankte hij God.
20.
Daarop vroegen de priesters hem: 'Welke God dankt U nu? Dit Kind is immers de
eerste echte God? Waarom dankt U dan nog een Andere?'
21. Jozef
werd door deze vraag zeer verrast; hij wist er geen antwoord op!
22. Maar
het Kindje zei: ' Jozef, zit er maar niet nodeloos over in, want wat die drie
daar zeiden, dat zal ook nog uitkomen! Maar daar hoef je je nu geen zorgen over
te maken! Want je bidt immers toch tot één God en Vader!'
91
De liefde is het ware gebed tot God. Jezus Gods Zoon.
Gedachten van ongeloof van de drie priesters en de
tegemoetkomendheid van het Kindje
Jozef
kuste het Kindje en zei: ‘Ja waarlijk, als in Jou niet het Hart van de Vader
klopte, dan zou Je zulke woorden nooit hebben kunnen spreken!
2. Want
waar op heel de wereld is een kind te vinden van Jouw leeftijd dat uit zichzelf
woorden weet te spreken van een wijsheid, die zelfs een volwassen wijsgeer nog
nooit heeft gebezigd?
3. Zeg
mij dus of ik Jou voortaan als God en Heer óók forméél moet aanbidden.’
4. Deze
vraag van Jozef aan het Kind je verraste ieders gemoed,
5. maar
het Kindje zei, zachtjes tegen Jozef glimlachend: ' Jozef, weet je wel hoe een
mens tot God moet bidden?
6. Nee
he, helemaal goed weet je het niet; laat Mij het je dus maarzeggen.
7.
Luister, de mens moet tot God bidden in de geest en in de waarheid, maar niet
met de lippen, zoals het de kinderen dezer wereld doen en die dan menen dat
zij God daardoor gediend hebben als ze een tijdlang hun lippen gewet hebben.
8. Wil je
echt in de geest en in de waarheid bidden, heb dan God van harte lief en doe
wel aan iedereen, vrienden en vijanden, dan zal je gebed voor God waarde
hebben!
9. Maar
zeg zelf, als iemand alleen maar op geregelde tijden een poosje met zijn
lippen voor God gelispeld heeft, en daarbij ook nog gedacht heeft aan allerlei
wereldse zaken die hem nader aan het hart liggen dan heel zijn lege gebed, ja
nader zelfs dan God zelf, is dat dan echt ook een gebed?
10.
Werkelijk miljoenen van zulke gebeden zullen door God precies zo worden
verstaan als de stem van een hard roepende kan worden verstaan door een steen!
11. Maar
als je tot God bidt door de liefde dan hoef je nooit te vragen of je Mij moet
aanbidden als zijnde de allerheiligste God en Vader .
12. Want
wie zo tot God bidt, die bidt ook tot Mij; want de Vader en Ik zijn één van
hart en één van liefde!'
13. Nu
begrepen ze het allemaal en ook waarom Jezus Zoon van God moest heten.
14. En
Jozef gevoelde in zijn binnenste een zeer verheven hemelse zaligheid.
15. En
Maria jubelde in stilte over haar Kindje, terwijl ze al deze woorden in haar
hart bewaarde, zoals ook de zonen van Jozef dat deden.
16. De
drie priesters echter zeiden tot Jozef: 'Verhevenste Wijsgeer aller tijden,
17. wij
zouden graag vertrouwelijk enkele woorden met U alléén willen wisselen, en
wel op het heuveltje, waarop U gisteravond met Uw zoons zo hartelijk en
stichtelijk tot Uw God hebt gebeden.'
18. Maar het Kindje viel hen onmiddellijk in de rede,
zeggend:
19. '
Jullie denkt zeker, dat Mijn oren te kort zijn om te kunnen horen wat jullie
op die heuvel willen gaan zeggen?! Maar dan vergissen jullie je toch, want Mijn
oren reiken even ver als Mijn handen! Houdt jullie bespreking dus maar gerust
hier, ten overstaan van Mij!'
92
Blindheid en dwaasheid van de drie priesters aan de kaak
gesteld.
Over tempelbouw in het hart en over de ware dienst aan
God
Hierdoor
werden de priesters heel erg verlegen, ze wisten geen raad wat te doen; ze
durfden hun plan niet aan Jozef te onthullen waar het Kindje bij was.
2. Maar
het Kindje keek hen doordringend aan en zei met zeer krachtige stem:
3.
'Willen jullie van Mij ook niet een afgod maken?!
4, Jullie
zouden daar op die heuvel een tempel willen bouwen en daarin een op mij
gelijkend beeld oprichten, dat op een gouden altaar plaatsen en dan offers
brengen op jullie manier.
5,
Probeer maar eens zoiets te ondernemen: voorwaar Ik zeg jullie, dat de eerste,
die daartoe ook maar één stap zet of één vinger uitsteekt, onmiddellijk ter
plaatse dood zal blijven!
6. Als
jullie dan werkelijk voor Mij een tempel wilt bouwen, Iaat dat dan een levende
tempel zijn: in jullie harten!
7. Want
Ik ben een Levende en geen dode; dus wil Ik levende tempels, geen dode !
8, En als
jullie dan geloven, dat in Mij lijfelijk de volheid van de godheid woont ben
Ikzelf dan niet genoeg als levende Tempel?! Waarom zou er dan voor Mij ook nog
een beeld plus een stenen tempel moeten zijn?!
9. Wat is
nu eigenlijk belangrijker: Ik…, of een nietszeggende tempel met een afbeelding
van Mij?
10, En,
als dan de Levende Zelf bij jullie is en in jullie gezelschap, waartoe kan een
dood ding dan nog goed en dienstig zijn?
11, O
blinde dwazen, is het dan niet van meer en van hoger waarde dat jullie Mij
liefhebben, dan voor Mij duizend tempels uit steen te willen bouwen en dan
duizend jaren lang in die tempels lippendienst te doen in rijke gewaden
uitgedost tegenover afbeeldingen, die van Mijn uiterlijk zijn gemaakt.
12. Stel
nu eens, dat een arme of naakte hongerige of dorstige mens zich om hulp tot jullie
zou wenden,
13. en
jullie zouden willen zeggen: "Kijk, dat is een halfgod want zo
manifesteren zulke hoge wezens zich!
14, We
zullen er een beeld van maken, dat in een tempel opstellen en vereren!"
15.
Gesteld dus, dat jullie dat zouden doen, zou die arme man daarmee ook maar in
het minst gediend zijn? Zelfs al maakten jullie zijn beeld van puur goud?!
16. Die
arme zal immers veel meer gebaat zijn, wanneer jullie hem liefdevol kleedt, hem
te eten geeft en te drinken? !
17. Is
God niet levender, dan welke mens ook op aarde; want uit Hem spruit alle leven
voort!
18. Zou
God, Die de zon geschapen heeft, en jou een menselijk oog gaf, dat zien kan,
zou Die blind kunnen zijn?
19. Of is
Hij soms doof, Die je zelf het oor heeft gegeven, of is Hij gevoelloos, Die
jullie het vermogen gaf waar te nemen!?
20 Zoiets
ware toch al te dwaas om te bedenken
21. God
is het meest volmaakte Leven in Zichzelf, en ook de meest volmaakte Liefde! Hoe
zou Hij dan nog, als ware Hij een dode, kunnen worden vereerd of aanbeden?!
...
22. Denkt
hier maar eens goed over na, dat zal jullie verblinding wel verhelpen!'
23. Deze
toespraak bracht de drie priesters tot eerbiedig knielen. Zij zagen de heilige
waarheid en spraken die dag niet meer.
93
Veelzijdige uitwerking van deze leerrede. Huiselijk leven
van de H. Familie.
De blinde bedelares en haar droom.
Genezing van een blinde vrouw door het badwater van het
Kindje
Nadat de
drie priesters aldus blijk hadden gegeven van hun diepste hoogachting, trokken
zij zich op hun kamer terug en bleven daar tot het einde van de dag.
2. Ook
met elkaar spraken zij niet; ieder van hen dacht na over de woorden, die het
Kindje zo wonderbaarlijk had gesproken.
3. Jozef
bracht God hartelijk dank in zijn hart, vooral voor de mateloos grote genade
dat hij tot pleegvader van de Zoon Gods was geroepen.
4. Nadat
hij, samen met Maria en zijn zonen God in gebed geloofd en geëerd had, en
nadat Maria het Kindje had verzorgd, kreeg Jacob het Kindje weer van Maria
over, opdat Jozef zijn gescheurde mantel door Maria kon laten herstellen.
5.
Vervolgens ging hij met zijn vier andere zonen opnieuw naar de akker om die
verder in orde te brengen.
6. Maria
maakte ondertussen de meubels en het verdere interieur in orde, opdat ook dat
gereed zou zijn om de gasten te kunnen ontvangen, die immers beloofd hadden
om die namiddag te zullen terugkomen.
7. Toen
ze daarmee klaar was, overtuigde zij zich ervan dat het Kindje niets te kort
kwam.
8. Maar het
Kindje maakte duidelijk dat Het aan de borst wilde en vervolgens ook nog in
bad, en dat dan in fris helder water.
9. Maria
gaf onmiddellijk gevolg aan deze wensen, en nadat zij het Kind je had gebaad,
kwam er een blinde vrouw de kamer binnen, die zich tegenover Maria hevig
beklaagde over haar ellende.
10. Maria
antwoordde de blinde vrouw: ' Ja, ja, ik zie dat u er inderdaad ellendig aan
toe bent, maar hoe zou ik u kunnen helpen?'
11. Nu
sprak de vrouw: 'Luis ter: vannacht heb ik heel vreemd gedroomd.
12. Zo
zag ik, dat U een Kindje had, dat machtig straalde en dat dat kindje bij U
wilde drinken en wilde baden.
13. Het
badje was van helder koud water, maar, toen U het Kind je erin had gebaad werd
dat water vol van lichtende sterretjes!
14. Toen herinnerde ik mij weer dat ik blind ben, en ik
was dus verbaasd, dat ik dat allemaal had kunnen zien.
15.
Bovendien had U nog iets tegen mij gezegd, namelijk: 'Beste vrouw, neem dit
water en was er je ogen mee..., dan word je weer ziende!'
16. Toen
ik echter dadelijk het water wilde aannemen om er mijn ogen mee te wassen, toen
werd ik wakker ...en nu ben ik nog steeds blind!
17.
Vanmorgen heeft er echter iemand tegen mij gezegd: Ga naar buiten en zoek! Dan
zul je die vrouwen dat kind ontmoeten. Je zult alleen in dat huis binnen kunnen
gaan.
18. En nu
heb ik dan hier het doel van mijn zorg en mijn angst bereikt!'
19. Nu
reikte Maria de blinde vrouw het badwater aan; deze waste er zich het gezicht
mee en terstond werd ze ziende.
20. De
vrouw werd als uitzinnig van dankbare vreugde; ze wilde dit wonder onmiddellijk
in heel Ostracine gaan uitbazuinen, maar dit verbood Maria de vrouw met de
grootste nadruk!
94
De dankbaarheid van de genezene en haar verzoek om als
dienstmeisje te mogen blijven.
Jacob verklaart haar het schroomvallig gedrag van Maria.
Maria 's toekomst door de vrouw voorspeld.
Maria's bescheidenheid. Jozefs terugkomst.
Nu vroeg
de vrouw aan Maria om haar te willen toestaan dat zij een poosje bij haar
blijven mocht om het huis te dienen, waarin haar zo'n groot geluk was
overkomen.
2. Maria
gaf haar ten antwoord: 'Beste vrouw, daar beslis ik niet over, want ook ikzelf
ben maar een dienstmaagd van de Heer.
3. Maar
als je een poosje geduld wilt oefenen, tot mijn man terugkomt van het land,
dan zal hij je wel zeggen hoe of wat.’
4. Toen
viel de vrouw Maria te voet en zij wilde haar feitelijk aanbidden, als ware zij
een godin! Ze was namelijk blindgeboren en zag het gebeurde als een mirakel!
5. Maar
Maria verbood haar dat en trok zich daarna terug in een andere kamer.
6. Nu
begon de vrouw te huilen uit vrees haar grootste weldoenster nu wellicht te
hebben beledigd.
7. Maar
Jacob die in dezelfde kamer was en met het Kindje speelde, wendde zich nu tot
de vrouwen zei
8. ' Je
moet nu niet gaan huilen alsof iemand je iets kwaads had aangedaan. ‘
9 De
vrouw antwoordde: 'Lieve jongen, het is omdat ik haar heb beledigd, die mij
het licht deed zien; is dat soms niet afschuwelijk?!'
10. Jacob
sprak echter: 'Is het anders niet, heb dan maar geen zorg! De jonge vrouw, die
je het badwater heeft aangereikt, is nog zachtmoediger dan een tortelduif; zij
is nauwelijks te beledigen.
11. En
als iemand haar werkelijk zou willen beledigen, dan zal hem dat toch niet
gelukken.
12.
Eerder nog zal zij hem tienmaal zegenen en zelf weer naar de vriendschap
dingen van diegene op een manier, waaraan zelfs de hardste steen nog geen
weerstand zou kunnen bieden !
13. Zo
goed is deze vrouw: Heb daar dus verder maar geen zorg over; want ik ben er
zeker van, dat zij op ditzelfde moment voor jou tot God aan het bidden is!'
14. En zo
was het dan ook! Inderdaad bad Maria voor deze vrouw tot God, opdat Hij haar
verstand zou verlichten, zodat zij zou kunnen inzien, dat zij, Maria, ook maar
een zwak mens was.
15.
Weliswaar was Maria -en dat niet slechts als koningsdochter langs de
natuurlijke weg! -van hoge adel, maar haar genoegen bestond hierin, dat ze
overal en altijd door iedereen gedeemoedigd werd.
16. Die
lieve en goedige Maria kwam dan ook enkele ogenblikken later al weer terug, en
op serieuze wijze vroeg zij de vrouw om haar te willen vergeven, als ze haar
misschien wat al te hard gevallen was!
17. Dit
gedrag van Maria bracht de vrouw uit pure liefde voor Maria haast aan haar
einde.
18. In
haar vervoering zei ze plechtig:
19. 'Gij,
gij zijt de personificatie, de lichtende liefde van mijn geslacht; datgene,
wat Uw edele hart mij zojuist heeft verboden, dat zullen ééns gehele volkeren
gaan doen!...
20. Want
van alle vrouwen op arde zijt gij ongetwijfeld degene, die als eerste en
voornaamste verwant zijt aan de hoge goden. Dit blijkt niet alleen uit Uw
goddelijke deugdzaamheid, maar vooral ook uit Uw onuitsprekelijke lieflijkheid,
uit Uw bevalligheid en Uw schoonheid!'
21. Maria
antwoordde echter: 'Beste vrouw, na mijn dood mogen de mensen met mij doen wat
ze willen, maar zolang ik leef mag dit niet gebeuren!'
22. Op
dat moment kwam Jozef met zijn vier zonen terug van het land. Maria stelde
onmiddellijk de vrouw aan hem voor en vertelde hem alles wat er gebeurd was.
95
Jozef neemt de genezen vrouw in zijn huis op.
Romantische levensgeschiedenis van de vrouw.
Jozef troost de arme wees.
Zodra de
vrouw bemerkte dat Jozef de echtgenoot van Maria was, ging ze naar hem toe met
het verzoek om bij hem in huis te mogen verblijven.
2. Jozef
sprak aldus: ' Als jij hier werkelijk zo begenadigd bent als mijn vrouw mij
zojuist, in jouw bijzijn verteld heeft, en als je om die reden je dankbaarheid
jegens dit huis wilt betuigen, dan mag je van mij blijven.
3. Ik heb
hier een flink stuk grond met verscheidene huisdieren en een ruim huis.
4. Er is
altijd genoeg te doen, en er is voldoende woonruimte.
5. Mijn
vrouw is wat betreft haar lichaamskracht niet bijzonder fors gebouwd; het komt
mij goed gelegen als je mijn vrouw in de huishouding komt helpen.
6. In al je levensbehoeften kunnen we voorzien, maar ik
kan je niet betalen in geld, want dat bezit ik zelf ook niet.
7. Als je
met dit voorstel akkoord kunt gaan, dan mag je hier blijven als je wilt, maar
niet als een of andere vermeende verplichting!'
8. Deze
woorden maakten de vrouw, die overigens een zeer arme wees was, dolgelukkig.
Ze was dan ook vol lof over dit huis, waarin haar zoveel goeds was overkomen!
9. Jozef
vroeg haar nu naar haar geboorteplaats, haar leeftijd en religie.
10. '
Allereerwaardigste Heer', antwoordde de vrouw, 'ik ben te Rome geboren als de
dochter van een machtige patriciër.
11. Ik
zie er veel ouder uit dan ik ben, want ik tel pas twintig jaren!
12. Ik
ben blind geboren. Een priester ried mijn ouders mi j naar Delphi te brengen,
waar Apollo's barmhartigheid mij het licht der ogen wel zou schenken.
13. Toen
mijn ouders deze raad ontvingen, was ik al 10 jaren en 7 maanden oud.
14. Mijn
ouders waren erg rijk en ze hadden mij, hun enige dochter, erg lief; reden,
waarom zij die raad opvolgden.
15. Ze
huurden een schip om met mij naar Delphi te varen.
16. Toen
we drie dagen op zee waren, stak er een geweldige storm op, die het schip met
enorme snelheid in deze richting deed drijven.
17. Op
ongeveer vierhonderd meter voor de kust werd het schip -zoals mij dikwijls werd
verteld door degene, die mij het leven redde -op een rots geworpen. ..
18. Alles
en iedereen -behalve ik dan en de matroos, die mij gered heeft -ging ten
onder. .., dus ook mijn lieve ouders!
19. Nog
nooit bood zich de gelegenheid naar mijn vaderstad terug te keren. Het is nu
vijf jaar geleden dat de matroos hier gestorven is. Door dit alles ben ik nu
gedegenereerd tot een bedelares, die wees is, en die in deze plaats wegteert
door verdriet en armoede.
20. Maar
nu ik dan blijkbaar eindelijk genade gevonden heb bij de goden en zij mij het
licht der ogen geschonken hebben, zodat ik nu mijn weldoeners kan zien, ...nu
wil ik graag mijn droefheid vergeten!'
21. Dit
levensverhaal van het er als een vrouw uitziende meisje ontroerde hen allen tot
tranen toe, en Jozef zei: 'Laat mij je troosten, arme wees: hier zul je je
ouders meervoudig terugvinden
96
De vrouw informeert naar die vernoemde 'meervoudige
ouders'.
Jozef geeft uitleg. Jozef voor Zeus gehouden. Jozef helpt
haar uit de droom
De vrouw
begreep geenszins wat Jozef bedoeld had, toen die gesproken had over' je ouders
meervoudig terugvinden'. Ze vroeg hem dan ook:
2. 'Maar
mijn beste, al te goede Heer, in wiens huis mij reeds zo'n wondergrote genade
mocht deelachtig worden. .., wat bedoelt U met Uw gezegde, dat mij volgens U
hier de méérvoudige terugvinding van mijn ouders zal ten deel vallen?'
3. Jozef
gaf haar ten antwoord: 'Ik beloof je plechtig dat je in mijn huis voor de rest
van je leven als gelijke van mijn eigen kinderen zult worden geacht!
4. Je
zult hier bij mij tevens de enige ware God Ieren kennen, Die Dezelfde is als
Degene, Die jou heeft geschapen en Die je nu het licht in je ogen geschonken
heeft!
5. Ja
werkelijk, je zult je God en Heer waarlijk Ieren kennen, en door Hemzelf zul je
onderwezen worden!
6. En ook
zul je in ditzelfde huis van mij spoedig een hooggeplaatste Romein ontmoeten,
die jouw belangen te Rome zal behartigen.
7. Die
Romein heet Cyrenius, hij is een broer van Augustus.
8. Hij
zal jouw ouders ongetwijfeld gekend hebben en op mijn aanbeveling zal hij vast
en zeker de zaken van je ouders voor jou regelen. En dat betekent dan toch dat
dit meervoudige, zowel geestelijke als lichamelijke, compensatie van je ouders
is?!
9. Stel
nu eens dat je ouders nog hoe dan ook zouden leven, zouden die dan soms meer
voor jou hebben kunnen doen?!
10.
Zouden die je het licht van je ogen hebben kunnen teruggeven? Zouden die in
staat zijn geweest je in contact te brengen met de Ene, Eeuwige, Ware God?!
11. Je
aardse ouders zouden je wel tijdelijk verzorgd hebben, maar hier zul je voor
eeuwig verzorgd worden, mits je die verzorging althans wilt aanvaarden.
12. En
zeg eens eerlijk, wat is nu belangrijker, je lichamelijke ouders, die door de
zee verzwolgen zijn, of je huidige ouders, aan wie die zee in de naam van de
Ene God heeft te gehoorzamen?'
13. De
vrouw was met stomheid geslagen uit ontzag en liefde voor Jozef.
14. Ze
meende zich nu te herinneren hier en daar wel eens te hebben horen fluisteren
dat Zeus in de buurt van Ostracine moest wonen, en nu dacht ze dus in diens
persoonlijke tegenwoordigheid te verkeren.
15. Jozef
bemerkte al gauw deze waanvoorstelling van de vrouw, en dus zei hij:
16. 'Zeg
meisje, dochter nu, je houdt mij niet voor meer dan ik in feite ben, hoor je!
En allerminst voor iets wat in feite niets is!
17. Ik
ben een mens, net als jij; Iaat dat voorlopig genoeg zijn. Mettertijd zul je
alles wel beter gaan begrijpen. Voor vandaag genoeg dus!
18. Dien
nu het eten maar op. Daarna kunnen we verder praten! Doe dat dus maar!'
97
Jozef over de drie vastende priesters.
Nederigheid van de nieuwe huisgenote en haar adoptering
door Jozef.
Zegen en vreugde van het Kindje Jezus.
De zonen
van Jozef gingen aanstonds de kamer uit en brachten het middagmaal op tafel.
2. Jozef
zelf zei: 'Hoe zit het met ons drietal? Eten ze met ons mee of willen ze
misschien vandaag liever op hun eigen kamer eten?
3. Ga
eens vragen hoe of wat; ze kunnen het precies krijgen zoals ze willen!'
4. De
jongens gingen het vragen, maar het drietal zei geen woord; ze gaven slechts
door gebaren te kennen dat ze tot aan zonsondergang niet zouden spreken noch
ook iets tot zich nemen, noch spijs noch drank.
5. Dit deelden Jozefs zonen hem mede. Jozefvond het best
en zei:
6. ' Als
die drie daarvan een gewetenszaak hebben gemaakt, zouden wij er niet goed aan
doen wanneer wij hen niet in de gelegenheid lieten hun gelofte te houden.
7. Laten
wij nu dus maar in de naam des Heren aan tafel gaan en dankbaar innemen wat God
ons heeft toegedacht. ,
8. Maar
nu sprak de vrouw weer: 'Beste huisvader, U bent veel te goed, en ik ben waardeloos.
Ik ben daarom dan ook niet waard aan Uw tafel aan te zitten. Als ik op de grond
gezeten eten mag van Uw goede gaven zal ik al heel erg dankbaar zijn.
9.
Bovendien zijn mijn haveloze kleren en mijn ongewassen lichaam onwaardig voor
de tafel van iemand zoals U.’
10. Daar
wist Jozefwel iets op, hij zei tegen zijn jongens: 'Ga vier grote kruiken water
halen en zet die in het zijkamertje van Maria.’
11. En
tegen Maria zei hij: 'Vrouw, ga jij die vrouw wassen, haar haren doen, en
daarna trek je haar je eigen beste kleren aan!
12. Heb
je haar feestelijk en fraai uitgedost, breng haar dan hier, zo zal ze zonder
schaamte met ons het middagmaal kunnen genieten. ‘
13.
Binnen een half uur was alles overeenkomstig Jozefs wil geregeld en in plaats
van de vrouw van zoëven stond daar nu een lief, schuchter en uitermate dankbaar
meisje, op wier gezicht nog nauwelijks de sporen te zien waren van haar
eerdere neerslachtigheid.
14. Ze
had werkelijk schone gelaatstrekken en in haar ogen was een echte deemoed te
lezen tegelijk met diepgevoelde liefde.
15. Jozef
was nu echt blij met dit kind en zei: 'O Heer, ik dank U dat U mij hebt
uitverkoren om deze arme stakker te redden. In Uw H. Naam wil ik haar aannemen
als een volwaardige dochter.’
16. En,
zich tot zijn zonen richtend, zei hij: 'Kijken jullie je arme zusje nu eens aan
en heet haar als echte broers hartelijk welkom.'
17.
Jozefs zonen gaven met groot genoegen gevolg aan dit verzoek, en tenslotte zei
ook het Kindje:
18.
'Zoals door jullie, is zij nu ook door Mij als zuster aangenomen; dat is een
goede daad waaraan Ik veel genoegen beleef!
19. Toen
het meisje het Kindje zo hoorde spreken was zij verbaasd en zei: 'Hoe bestaat
het dat dit Kindje spreekt als ware hij een God?’
98
Een lieflijke scène tussen het meisje en het Kindje.
De gevaren die verbonden zijn aan de kennis van heilige
geheimen.
Zaligheid en overstelpend geluksgevoel van het meisje
Het meisje ging nu naar het Kindje toe en zei:
2. 'Wat ben Jij toch voor een uitzonderlijk Wonderkind?
3. Ja,
Jij bent hetzelfde lichtverspreidende Wonderkindje, waarvan ik zo verrukkelijk
gedroomd heb dat Jouw moeder Je baadde en dat Jouw badwater mij deed zien.
4. Ja,
ja, Jij goddelijk Kindje, Jij hebt mij het licht in mijn ogen geschonken. Jij
bent mijn Redder. Jij bent de echte Apollo van Delphi!
5. Ja, in
mijn gevoel ben Jij nu al meer dan alle goden van Rome, Griekenland en Egypte
samen!
6. Wat
voor een verheven goddelijke Geest moet er wel in Jou wonen, dat die Jouw tong
al zo vroeg bekwaam tot spreken maakte, en die zich nu reeds zo heilzaam en
machtig manifesteerde!
7. O,
mensen van deze aarde, die net als ik, leeft in grote droefenis,
8. heil
zij U! Hier is de Zon der Hemelen, die jullie, die blind bent zoals ik was, het
gezichtsvermogen zal teruggeven!
9. Kijk
hier, o Rome, machtige bedwinger dezer aarde, hier glimlacht tegen mij: Een
Held, Die jou in een puinhoop zal veranderen!
10. En
terwijl jij ten grave daalt, zal Hij Zijn banier op jouw muren planten. Ja
zoals kaf voor de wind verwaait, zo zult ook jij eens weggevaagd worden!'
11. Nu
strekte het Kindje Zijn Handjes naar het meisje uit. Het wilde bij haar zijn.
12. Vol
vreugde nam het meisje het Kindje op, liefkoosde Het en drukte Het aan haar
hart!
13. En
het Kindje speelde met de lokkenweelde van het meisje, en heel zachtjes zei Het
tegen haar:
14. 'Mijn
lief zusje, geloof je eigenlijk wel in de woorden, die je zojuist over Mij hebt
gezegd, toen Ik nog op de arm van Mijn broer was?'
15. En even zachtjes antwoordde het meisje:
16. ' Ja
mijn kleine Heiland, Licht van mijn ogen, eerste Dageraad! -nu, nu Je er mij
om vraagt, geloof ik dat met nog meer zekerheid!'
17. En
het Kindje antwoordde: 'Mooi zo, dat je zo van harte gelooft wat je zei!
18. Maar
toch bezweer Ik je: Laat deze geloofsbelijdenis voorlopig jouw allergrootste
geheim blijven, tegenover iedereen!
19. Want de vijand van alle leven
hield en houdt zijn oren nooit meer gespitst dan juist in deze tijd!
20. Zwijg
daarom over Mij en verraad mij niet, als je tenminste niet door deze vijand
voor eeuwig gedood wilt worden!'
21. Nu
beloofde het meisje dit met grote stelligheid, en terwijl zij het Kind je
streelde straalde er zo'n volmaakte jeugdige schoonheid van haar uit, dat dit
een ieder begon te verbazen, terwijl het meisje zelf met zich geen raad wist,
overstelpt als zij was van gelukzaligheid! Zozeer was zij in de wolken, dat ze
begon te juichen en te kirren van plezier!
99
Aankomst van Cyrenius en Pilla.
Jozef vertelt over het meisje.
Cyrenius maakt Jozefs geadopteerde dochter het hof
Terwijl
het meisje nog midden in haar grootste vreugde verkeerde, kwamen Cyrenius en
Maronius Pilla - overeenkomstig de op de avond tevoren gemaakte afspraak -weer
bij Jozef terug.
2. Jozef
en Maria ontvingen Cyrenius met grote vreugde en hartelijkheid, en het eerste
wat Cyrenius zei was:
3. 'Zeg
verheven vriend en broeder, wat mag hier wel voorgevallen zijn, dat ik jullie,
tot mijn grote genoegen, zo opgewekt aantref?'
4. Jozef
wees op het meisje en zei:
5. 'Daar
zie je de oorzaak van onze vreugde: Ze heeft het Kind je op de arm en ze is als
in trance van gelukzaligheid!’
6. Nu
keek Cyrenius wat aandachtiger naar het meisje, en zei daarna tegen Jozef:
7. 'Is
dit jullie nieuwe kindermeisje? Waar heb je deze schone Israëlitische zo
plotseling vandaan?'
8. En
Jozef gaf de in nieuwsgierigheid ontstoken Cyrenius ten antwoord:
9. 'Beste vriend, niets minder dan
een wonder heeft haar onder ~ dit dak gebracht! Zij is blind bij mij gekomen,
en ze zag eruit als een oudere, straatarme bedelares!
10. Door
de wondermacht van het Kindje werd zij ziende, en toen pas bleek, dat ze een
meisje is van nauwelijks twintig zomers en een wees! Daarom heb ik haar als
mijn dochter geadopteerd. En dat is de eigenlijke reden van onze vreugde!'
11. Met
steeds toenemende belangstelling sloeg Cyrenius het meisje nu gade, alhoewel
het meisje zelf, volledig in beslag genomen als ze was door haar grote geluk,
Cyrenius nog niet eens had bemerkt, ofschoon die daar in al zijn stralende
indrukwekkendheid stond! Hij zei nu tegen Jozef:
12. 'O
broederlijke vriend, wat spijt het me nu een hoge Romeinse patriciër te zijn!
13.
Werkelijk, ik zou er alles voor over hebben om jood te zijn, zodat ik deze
verrukkelijke jodin van je een huwelijksaanzoek zou kunnen doen!
14. Want
ik ben vrijgezel zoals je weet, en kinderloos. O wat zou zo'n vrouw, die ook
nog door jou is gezegend, voor mij niet allemaal kunnen betekenen!'
15. Jozef
begon nu tegen Cyrenius te glimlachen en vroeg hem veelbetekenend: 'En als dit
meisje nu eens geen jodin zou zijn, maar een meisje van hoge Romeinse adel,
wat zou je dan wel doen?
16. Stel
eens dat ze de enige dochter zou zijn van een patriciër, wier ouders in de
golven zijn omgekomen, toen ze over zee op bedevaart waren naar Delphi?'
17.
Totaal verbluft keek Cyrenius Jozef aan, en na een ogenblik van stomme
verbazing zei hij:
18. 'Maar
waarde vriend en broeder, wat betekent dat? Verklaar je nader alsjeblieft; het
schijnt dat die zaak mij direct aangaat!'
19.
'Waarde vriend,' zei Jozef, 'alles op zijn tijd, heb dus maar een beetje
geduld; het meisje zal je dan zelf alles wel vertellen!
20. Maar
vertel jij mij nu maar eerst eens, hoe het er uitziet met de uit het puin
uitgegraven lijken!'
100
Cyrenius meldt de wederopstanding van zo'n 200
schijndoden.
Hij geeft blijk van zijn stijgende belangstelling voor
het vreemde meisje.
Jozef heeft zo zijn bedenkingen. Drievoudig Romeins
huwelijksrecht
Cyrenius
zei nu: 'Broederlijke vriend, heb over die lijken maar geen zorgen, want in de
loop van de nacht zijn tweehonderd ervan weer bij kennis gebracht. Ik ben de
hele morgen bezig geweest met voor hun onderkomen te zorgen.
2. Als er
bij het puinruimen nog meer gave lijken gevonden zullen worden, dan zal
daarvoor op dezelfde wijze worden gezorgd, als voor de tot nu toe reeds
geborgenen.
3. In het
kort gezegd is dit alles, en dat is voor mij bij lange na niet zo interessant
als die jonge dochter, die volgens jouw uiteraard zeer geloofwaardige
mededeling, de dochter zou zijn van een verongelukte Romeinse patriciër!
4. Zorg
dus nu eerst maar dat ik precies te horen kom, hoe het met dat kind zit, opdat
ik alles in het werk kan stellen wat voor het welzijn van deze wees nuttig is.
5. Ik zei
je toch al dat ik vrijgezel ben en geen kinderen heb. Zou zij dan nog beter af
zijn, dan wanneer ik, broeder van de keizer, haar tot vaste echtgenote neem?!
6. Dat is
de reden, waarom de geschiedenis van dit meisje mij zozeer ter harte gaat!
7. Je
moet mij dus nu direct in de gelegenheid stellen om met dit heerlijke kind te
spreken en te overleggen!'
8. Jozef echter antwoordde hem: 'Waarde vriend en
broeder, zojuist zei je me, dat je vrijgezel bent, terwijl je me toch zelf in
Tyrus verteld hebt dat je met een vrouw getrouwd bent, maar bij die vrouw geen
kinderen hebt!
9. Hoe moet ik dat verstaan? Ik meen
wel te weten, dat je, als je eerste vrouw onvruchtbaar is, wel een tweede vrouw
mag nemen, maar hoe je als getrouwd man nog vrijgezel kunt zijn, daar begrijp
ik niets van! Daarover zou je wat duidelijker kunnen zijn!'
10.
Cyrenius moest nu wel even glimlachen maar zei vervolgens: 'Beste vriend, ik
bemerk dat je met de wetten van Rome niet goed op de hoogte bent; ik moet dus
een en ander even toelichten luister dus:
11. Wij
Romeinen hebben een drievoudig huwelijksrecht. Twee van die huwelijken zijn
wettelijk niet bindend; er is er maar één bindend.
12.
Volgens de twee niet-bindende wettelijke regelingen kan ik mij zelfs met een
slavin verbinden, maar dan heb ik nog geen vaste echtgenote, slechts een wettelijk
toegestane bijslaap. Ik blijf dus desondanks vrijgezel, zodat ik te allen tijde
dan nog een werkelijke echtgenote kan nemen, die past bij mijn staat en stand.
13. Het
verschil tussen de eerste twee niet - bindende regelingen bestaat hierin, dat
ik in geval één een concubine kan nemen, zonder de minste verplichting om haar
volgens de wet ooit tot echtgenote te nemen.
14. In
geval nummer twee kan ik een dochter nemen van een familie van gelijke stand
zonder direct verplicht te zijn om haar tot rechtmatige vrouw te nemen, mits
ik daarbij conditioneer dat ik bij haar eerst het recht heb om één tot maximaal
drie levende kinderen te verwekken, waarvan dan weer minstens één een jongen
moet zijn; tegenover haar ouders verplicht ik mij dan, om haar daarna tot
wettige echtgenote te nemen!
15. Pas in geval nummer drie is de
wet van toepassing, volgens welke ik voor het altaar van Hymen door een
daartoe speciaal benoemde priester word getrouwd met een vaste wettelijke
echtgenote. Eerst daarna is men vrijgezel af en definitief getrouwd.
16.
Volgens de thans vigerende wetten wordt de vrijgezellenstatus dus niet
opgeheven, noch door een eerste samenwoning (nuptias capere ), noch ook door
een proefhuwelijk (patrimonium facere), maar alleen door het echte derde
huwelijk! (uxorem ducere).
17. Het
is dus zo, dat wij kunnen samenwonen, een proefhuwelijk sluiten en definitief
wettelijk trouwen. De vrijgezellenstaat wordt uitsluitend door het laatste
opgeheven!
18. Ik
ben daarom eens te meer vrijgezel, omdat ik bij mijn concubine geen kinderen
kan verwekken, en zelfs zou ik vrijgezel blijven als ik wel kinderen van haar
hebben zou, omdat concubinaats-kinderen geen recht op de vader kunnen doen
gelden, tenzij de vader hen met keizerlijke toestemming adopteert!
19. Nu ben je dus volledig ingelicht,
en verzoek ik jou om ook mij nu verder op de hoogte te stellen van de
geschiedenis van dit meisje, want voor zover het van mij afhangt: ik ben vast
besloten om haar direct en definitief te huwen!'
20. Toen
Jozef dit allemaal van Cyrenius had gehoord, zei hij: ‘Als dat dan zo is, dan wil ik nog eerst zelf
met het meisje spreken, haar op de hoogte stellen en haar erop voorbereiden,
opdat ze niet flauwvalt of zich dood schrikt vanwege dit voorstel!'
101
Jozef stelt Tullia voor aan Cyrenius.
Wondere ontdekking;
Tullia is een nichtje en jeugdliefde van Cyrenius.
Cyrenius'
ontroering
Jozef
ging nu naar het nog steeds met het Kindje spelende meisje toe, nam haar bij de
arm, en zei:
2. 'Zeg,
dochterlief, heb jij echt nog niet bemerkt wie hier is binnengekomen? Dan moet
je nu toch eens even kijken!'
3. Uit
haar vervoering ontwaakt, keek het meisje nu in de richting van Cyrenius.
4. Ze
schrok ervan en vroeg angstig: 'Lieve vader Jozef, wie is deze prachtig
schitterende man? Wat doet hij hier en waar komt hij vandaan?'
5. Jozef antwoordde: 'Wees maar niet bang Tullia, lieve
dochter, dit is nu die beste heer Cyrenius, een broer van de keizer en
landvoogd van Azië en van een deel van Afrika!
6. Hij
zal jouw belangen te Rome beslist bijzonder goed behartigen, want hij is al
op het eerste gezicht van je gaan houden!
7. Ga
gerust naar hem toe, vraag hem te willen luisteren, en vertel hem dan kalm je
hele levensverhaal. Wees er maar zeker van dat je allesbehalve tegen een dove
zult spreken!'
8. Maar
het meisje zei: 'Nee hoor, vaderlief, dat durf ik niet! Ik weet veel te goed
hoe streng dergelijke heren bij dit soort gelegenheden plegen op te treden.
Als ze iets van je te horen krijgen wat niet onmiddellijk te bewijzen is, dan
word je direct met de dood bedreigd!
9. Immers
hoe is het mij vergaan, toen ik in mijn armoede een keer eerder door zo'n heer
over mijn afkomst werd uitgehoord?!
10 Nadat
ik hem alles had verteld, eiste hij steekhoudende bewijzen van mij!
11. Ik -
in mijn totale verweesdheid - kon die vanwege mijn armoede niet produceren natuurlijk,
en toen gelastte hij mij, onder bedreiging met de dood, erover te zwijgen en
er nooit meer met iemand over te spreken!
12. Ik
smeek U dus, verraad U mij nu ook niet, anders ben ik zeker verloren!'
13. Dit,
overigens op zachte toon gevoerde gesprek, had Cyrenius niettemin gehoord. Hij
kwam naderbij en zei tegen Tullia:
14. 'Maar
Tullia, hoe kun je nu bang zijn voor iemand, die er alles voor over heeft om
jou zo gelukkig te maken als maar enigszins mogelijk is?!
15. Als
je je de naam van je vader nog herinnert, noem die mij dan maar; verder hoef je
mij dan niets te vertellen!
16. En
wees ook maar niet bang als de naam van je vader je eventueel ontgaan zou zijn,
want nu je een dochter bent van mijn allerbeste vriend, blijf je me dan nog
niet minder dierbaar!'
17. Nu vatte Tullia moed en zei ze tegen Cyrenius:
' Als Uw zachtmoedige ogen mij bedriegen, dan is heel de wereld een grote
leugen! Laat ik dus maar eerlijk zeggen hoe mijn vader heette.
18. Zijn
naam was: Victor Aurelius Dexter Latii. Als U echt een broer van de keizer
bent, dan kan deze naam U niet onbekend zijn!'
19. Bij
het horen van deze naam werd Cyrenius zichtbaar ontroerd; met gebroken stem zei
hij:
20.
'Tullia lieve, die man was een echte broer van mijn moeder! Ja ik weet het: hij
had van zijn wettige vrouw een blindgeboren dochter, die hij boven alles liefhad.
21. Vaak
was ik jaloers op zijn geluk, dat eigenlijk eerder een ongeluk was! Toch
betekende zijn blinde Tullia voor hem meer dan de hele wereld!
22. Toen
deze Tullia maar amper vier of vijf jaar oud was, was ik zelf al verliefd op
haar! Ik heb indertijd meermalen bij mijzelf gezworen, dat zij en niemand
anders eens mi jn wettige echtgenote zou worden!
23. En
nu. .., o God, nu vind ik diezelfde hemelse Tullia hier terug, in het huis van
mijn hemelse, mijn goddelijke Vriend!
24. God,
o God, dit is een veel te grote beloning ineens voor een zwakke sterveling,
voor het weinige dat ik, een nietsnut, voor U heb mogen doen, o Heer!' Overmand
door emotie liet Cyrenius zich nu in een stoel zakken. Pas na een poosje was
hij weer in staat om verder met Tullia te spreken. ,,'
102
Cyrenius dingt naar de hand van Tullia. Zij stelt hem op
de proef.
Een evangelie over huwelijk en liefde
Na zich
enigszins te hebben hersteld, zei Cyrenius: 'Tullia, als ik je daarom uit de
grond van mijn hart zou vragen, zou je mij dan je hand willen geven en mijn
wettige vrouw worden?'
2. Tullia antwoordde: 'Wat zou U mij niet allemaal
aandoen, gesteld dat ik dat zou weigeren?'
3.
Enigszins opgewonden nu, maar toch nog met een warm hart, zei Cyrenius:
4. 'Dan
zou ik daarvan een offer maken. .., voor Hem, Dien jij op je arm hebt, en
daarna zou ik in zeer bedroefde stemming hier vandaan gaan! ,
5. Tullia
vroeg nu verder: 'Hoe zoudt U het vinden als ik aan Hem, Dien ik op mijn arm
heb, zou willen vragen wat mij in dezen te doen staat?
6. En,
stel dat Hij mij dat dan zou afraden, stel dat Hij mij te verstaan zou geven
trouw te blijven aan het huis, dat mij zo bijzonder vriendelijk heeft opgenomen?'
7. Van
deze vraag stond Cyrenius toch wel even versteld, maar daarna zei hij -zij het
ietwat verlegen:
8. 'In
dat geval, mijn heerlijke Tullia, ja, dan zou ik natuurlijk zonder tegenspraak
direct afstand moeten doen van mijn verlangens!
9. Want
tegen de Wil van Hem, aan Wien alle elementen moeten gehoorzamen, kan een
sterfelijk mens in der eeuwigheid toch niets beginnen!
10. Maar,
vraag het dan alsjeblieft nu direct aan het Kindje, zodat ik zo vlug mogelijk
weet waar ik aan toe ben!
11. Maar
nu richtte het Kindje zich dadelijk op en zei: 'Ik ben geen Heerser over wat
van deze wereld is! Wat Mij betreft zijn jullie dus vrij in alles wat zuiver
wereldlijk!
12. Maar,
hebt ge voor elkaar eenmaal ware liefde opgevat, dan mag je daaraan ook weer
niet zomaar ontrouw zijn!
13. Want
de enige huwelijkswet, die voor Mij geldt, is die, dewelke met vurige letters
in jullie hart geschreven staat!
14. Als
jullie elkaar volgens die wet al op het eerste gezicht hebt gevonden en
verbonden, dan mag je niet meer van elkaar scheiden, als je tegenover Mij niet
zondigen wilt!
15. Een
werelds huwelijkscontract geldt voor Mij niet, voor Mij geldt alleen een
huwelijk uit liefde!
16. Wie zó’n huwelijksband breekt, die is in Mijn ogen
pas een echtbreker!
17.
Cyrenius, nu jij je zinnen volledig op deze jonge dochter hebt gezet, mag je je
van haar niet meer afkeren!
18. En
jij, Mijn dochter, toen jij Cyrenius voor de eerste maal zag, stond je hart al
direct in vuur en vlam; voor Mij ben je daarom al zijn vrouw, en behoef je het
niet eens meer te worden!
19. Voor
Mij zijn overwegingen van werelds voor en tegen niet van belang, voor Mij
geldt slechts wat jullie hart je ingeeft!
20.
Volgens die norm alleen moeten jullie elkaar dus eeuwig trouw blijven, anders worden
jullie tegenover Mij werkelijk echtbrekers!
21.
Vervloekt zij hij, die op wereldse gronden de echte liefde zou ontraden, want
die echte liefde is uit Mij!
22.
Immers wat zou nu eigenlijk van meer waarde zijn: die echte liefde, die uit
Mij is, dan wel wereldse gronden, die in feite des duivels zijn?!
23.
Behoedt u voor liefde op grond van wereldse gronden, -die zij vervloekt!'
24. Deze
woorden van het Kindje vervulden alle aanwezigen zozeer met ontzetting en
ontzag, dat niemand het nog waagde over de echt ook nog maar iets te zeggen!
103
Verdere uiteenzetting van het goddelijk Kindje over de
leven gevende huwelijkswet.
Liefde van de hersenen en liefde van het hart. Door het
Kindje in de echt verbonden.
Tullia legt getuigenis af van haar geloof in de godheid
van Jezus
Toen na
deze toespraak van het Kind je allen onthutst voor zich uit stonden te staren
en niemand het waagde om iets te zeggen, begon het Kindje opeens weer te
spreken en zei:
2. 'Wat staan jullie daar nu zo
treurig om Mij heen? Ik heb jullie toch niets misdaan?!
3. Jou,
beste Cyrenius, gaf ik datgene, waarnaar je hart zo dorstte, en dat deed ik jou
ook, lieve Tullia! Wat zouden jullie dan verder nog willen?
4. Van
Mij kunnen jullie toch zeker niet verwachten, dat Ik ook maar een goed woord
zou over hebben voor een echtbreuk in een huwelijk uit liefde, daar jullie zelf
nota bene de doodstraf hebt gesteld op een echtbreuk in een huwelijk uit
berekening?!
5. Dat
zou maar een vreemde wens van jullie zijn, of is dan soms wat in het leven
gebeurt niet belangrijker dan een verbintenis ten dode?!
6. Ik
vind dus dat jullie er blij mee moeten zijn, dat het zo is. .., en dat jullie
er zeker niet om moeten treuren !
7. Wie
echt liefheeft, bemint die met zijn hart of met zijn hoofd?
8. Toch
hebben jullie je huwelijkswetgeving niet gebaseerd op wat jullie hart je
ingaf, en wel op je hoofd.
9. Het
echte leven ligt in het hart, en vloeit vandaar door alle menselijke ledematen:
zo komt het dan ook nog in het hoofd terecht, dat van zichzelf geen leven
heeft, maar dood is!
10. En
als jullie nu jullie verstandelijk tot stand gekomen wetten, die van zichzelf
even dood zijn als de hoofden waaruit zij ontspruiten, met de dood heiligt,
... dan is het toch veel vanzelfsprekender om de levende, eeuwige wetten van
het hart ook te respecteren!
11. Weest
derhalve blij, dat Ik, die bij jullie de Levende ben, vasthoud aan die
levenswetten; want als Ik dat niet zou doen, dan zouden jullie allang
slachtoffers van de eeuwige dood zijn geweest!
12.
Daartoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat door Mij alle werken en wetten des
doods teniet zullen worden gedaan, en dat daarvoor in de plaats de oude wetten
des levens weer in ere worden hersteld!
13. En
als Ik jullie nu tevoren uiteenzet welke de wetten des levens zijn en welke
die des doods, ...wat voor reden hebben jullie dan wel om te treuren alsof Ik
jullie enig leed berokkend had; en dat jullie bang voor Mij zijn, alsof Ik
jullie in plaats van het leven de dood had gebracht?
14. O,
dwazen die jullie zijn! In Mij is het van ouds Eeuwige Leven tot jullie
gekomen! Weest daarom blij en nóóit meer bedroefd!
15.
Cyrenius, neem jij de vrouw, die Ik je geef, en jij Tullia, neem jij de man,
die ik met ernstige bedoelingen naar jou heb toe geleid! Van nu af mogen
jullie elkaar nooit meer verlaten!
16 Als
eens de dood jullie zal scheiden naar het lichaam, dan zal het overblijvende
deel weliswaar naar het uiterlijke weer vrij zijn, maar de liefde. ..die moet
eeuwig voortduren. Amen!'
17. Deze
woorden van het Kindje brachten allen in de grootste verbazing,
18. en Tullia zei, bevend van de diepste eerbied:
19.
'Mensenlief, dit Kind is geen gewoon mensenkind, maar de hoogste godheid zelf!
20. Zo
kan immers een mens niet spreken, alleen een god kan dat! Alleen een god, die
zelf beginsel des levens is, kan die wetten des levens kennen en ze in ons tot
gelding brengen!
21. Wij
mensen, wij zijn toch des doods. ..; hoe zouden wij dan zelf de wetten des
levens kunnen vaststellen en ze ook als zodanig uitvaardigen?!
22. O,
Allerheiligst Kindje. .., nu pas zie ik helder in, wat ik voordien zo
schemerig vermoed heb:
Gij zijt
de Heer van Hemel en Aarde van eeuwigheid! Voor U zijn daarom mijn gebeden
voortaan uitsluitend bestemd!'
104
Cyrenius vraagt het Kindje om Diens zegen.
Het Kindje vergt van Cyrenius afstand te doen van Eudokia
omwille van Tullia.
Cyrenius in tweestrijd. Het Kindje is onverzettelijk.
Eudokia wordt erbij gehaald
Deze
verheven woorden van Tullia vervulden Cyrenius met geestdrift. Hij ging naar
Tullia, die het Kindje nog op de arm had, toe en volontroering zei hij tot het
Kind je :
2. 'O,
mijn Leven, Gij ware God van mijn hart, nu Ge me toch al met dit meisje in de
echt verbonden hebt, nu bid ik als arme zondaar ook om Uw zegen, want die
wil ik mij dan mijn leven lang herinneren!'
3. Het
Kindje richtte Zich nu vlug op en zei: ' Ja, beste Cyrenius, jou en je vrouw
Tullia zegen Ik van harte,
4. maar
de vrouw, die tot dusverre je geliefde was, die moet je dan nu aan Mij
afstaan!
5. Als je dat namelijk niet zou doen, dan zou je
tegenover Mij toch, wegens echtbreuk in staat van zonde zijn; want ook van haar
heb je gehouden, en je houdt nog steeds van haar!
6. Als je
haar nu aan Mij afstaat, en je daarvan dan een echt zoenoffer voor Mi j maakt,
dan heb Ik daardoor ook je zonden van je overgenomen!
7.
Daartoe ben ik namelijk in de wereld gekomen, om alle zonden van alle mensen
van deze wereld op Mij te nemen, en die door Mijn Liefde voor eeuwig te delgen
voor Uw goddelijk Aangezicht! En zo moet het geschieden!'
8. Door
deze eis was Cyrenius aanvankelijk wel wat van zijn stuk gebracht en wist niet
onmiddellijk wat te antwoorden. Zijn geliefde was namelijk een buitengewoon
mooie Griekse slavin, die hij voor veel geld had gekocht!
9.
Alhoewel hij van haar geen kinderen had, hield hij zeer veel van haar, doordat
ze zo uitzonderlijk mooi was.
10. Deze Griekse was weliswaar al dertig jaar, maar zij
was desondanks zo'n schoonheid, dat eenvoudige heidenen haar als ware zij Venus
zelf aanbaden.
11. En zo
was deze eis voor de goede Cyrenius wel zeer vergaand: het ware hem heel wat
aangenamer geweest als die achterwege had kunnen blijven!
12. Maar
het Kindje liet Zich daardoor niet van de wijs brengen en Het hield aan Zijn vordering
vast!
13.
Inziende dat het Kindje niet toe zou geven, zei Cyrenius nu aarzelend:
14.
'Maar, mijn Leven toch, mijn mooie Eudokia ligt mij zo na aan het hart, dat ik
haar nauwelijks zal kunnen missen!
15.
Werkelijk, als het redelijkerwijs zou kunnen, dan zou ik nog liever Tullia
afstaan, dan de schoonheid van Eudokia prijsgeven.'
16. Nu
glimlachte het Kindje tegen Cyrenius en zei: .Je houdt Mi j toch niet voor een
sjacheraar?
17. Nu
dat ben Ik bepaald niet! Of denk je soms dat Ik iemand ben die met zich Iaat
onderhandelen over een eenmaal gedane uitspraak?
18. Neen
Cyrenius, Ik zou nog eerder je zin doen als je Mij zou vragen Hemel en Aarde te
doen vergaan, dan dat Ik Mijn eenmaal gedane uitspraak zou terug nemen!
19.
Onthoud dit: Zon, maan sterren en deze wereld, ze zullen vergaan: Als een kleed
zullen ze verouderen en verteren, maar Mijn woorden zullen nooit vergaan!
20. Je
moet Eudokia dan ook eerst en terstond hierheen laten brengen; en pas daarna
zal de door mi j gezegende Tullia effectief de jouwe zijn!
21. En
als je blijft tegenstribbelen, dan zal Ik Eudokia doen sterven en je Tullia
bovendien nooit meer afstaan.
22. Want
wat je doet dat moet je vrijwillig doen; wat je gedwongen doet, dat heeft voor
Mij geen enkele waarde.
23. En
als Eudokia sterft, dan ben jij al veroordeeld met haar dood, en dan kun je ook
niet meer de man van Tullia worden !
24. Maar
offer je Eudokia aan Mij, dan ben je pas echt vrij, dan pas kan Tullia echt je
wederhelft worden!
25. In den
beginne werd er maar een man en een vrouw geschapen, daarom kun je -althans
binnen Mijn Orde -geen twee vrouwen hebben!
26. Als
je geen oordeel over jezelf wilt afroepen, dan moet je dus doen hetgeen Ik je
gezegd heb!'
27. Deze woorden van het Kind je
waren voor Cyrenius aanleiding om Eudokia uit de stad te laten halen.'
28. Hij
had haar namelijk wel meegenomen uit Tyrus, maar hij wilde niet dat iemand haar
zou zien, om door haar aantrekkelijkheid niet bekoord te worden.
29. Ook
nu nog vertrouwde hij haar aan niemand anders toe dan aan de oudste zoon van
Jozef en aan Maronius Pilla.
30. Deze
beiden gingen nu, onder geleide van Cyrenius' lijfwacht naar diens residentie,
en brachten de mooie Eudokia al gauw Jozefs woning binnen; Eudokia was hogelijk
verwonderd; ze begreep er niets van dat Cyrenius haar voor het eerst door
vreemde mannen liet halen!
105
Nog eenmaal smeekt Cyrenius om Eudokia te mogen behouden.
Beslist 'neen' van het Kindje. Eudokia's verzet.
Zege van de Geest in Cyrenius' binnenste. Maria troost
Eudokia
Toen
Cyrenius Eudokia nu tegenover Tullia zag staan, vond hij haar toch nog veel
mooier dan Tullia! Hij vond het vreselijk om voor altijd afscheid van haar te
moeten nemen.
2. Hij vroeg het Kindje dan ook
andermaal of hij haar dan niet tenminste mocht houden als dienares en als
gezelschapsdame van Tullia.
3. Maar
het Kindje antwoordde: 'Cyrenius. je moogt van Mij net zoveel vrouwelijke
bedienden in huis halen als je maar wilt,
4. maar
alleen Eudokia niet! Haar moet je hier laten omdat Ik dat voor jouw bestwil zo
beschik!'
5. Toen
Eudokia dit allemaal gadesloeg, en toen zij bemerkte, hoe dit onmondige Kindje
Cyrenius op zo gezaghebbende toon antwoord gaf ,
6. raakte
zij geheel en al van haar stuk en sprak: 'Maar bij alle goden, hoe is zoiets
mogelijk? Hoe kan nu een wiegekind de les lezen aan hem, voor wiens woord heel
Azië en Egypte sidderen'?!
7. En die
hoge gezaghebber luistert angstig naar dit zo beslist bevelende Kind? En hij
voegt zich bereidwillig naar diens uitspraken?!
8. Maar
nee hoor, zo gemakkelijk als dat onmondige kind denkt zal het niet gebeuren!
9. Zeg
machtige Cyrenius, het zou voor jou toch zeker een afgrijselijke schande zijn
als jij je ook maar iets door dit kind zou laten bevelen! Wees een man, wees
een Romein!'
10. Toen
Cyrenius Eudokia op deze wijze hoorde praten, wond hij zich hevig op, en zei:
11. 'Ja Eudokia, inderdaad! Juist nu zal ik je laten zien
dat ik een man ben en een Romein!
12. Zelfs
als dit Kindje op Tullia's arm niet van goddelijke afkomst zou zijn, dan nog
zou ik Het gehoorzamen als Het zo tegen mij sprak!
13. Maar
nu dit Kindje wel van allerhoogste afkomst is, van goddelijke afkomst
namelijk, nu zal ik Het eens te meer gehoorzamen, wat Het ook van mij vergen
zou!
14. Wat
zou jou overigens aangenamer zijn: te doen wat dit Kind-der-kinderen wil, dan
wel de eeuwige dood te sterven?'
15. Deze
woorden van Cyrenius hadden een enorme uitwerking op Eudokia.
16.
Weliswaar begon ze te huilen' omdat ze voorzag nu plotseling haar
bevoorrechte status te moeten verliezen,
17. maar
tegelijk bedacht zij dat een goddelijk raadsbesluit niet te veranderen is; ze
schikte zich daarom node in deze toestand.
18. Dit
alles ziende, ging nu Maria naar Eudokia toe en zei: 'Eudokia, wees niet zo
treurig om deze ruil!
19. De
bevoorrechting waarvan je afstand moet doen is maar een heel kleine in
vergelijking met die andere, heel grote, die je ervoor in de plaats zult
ontvangen!
20. Je
moet namelijk weten, dat ik van geboorte ook een koningsdochter ben, al is die
koninklijke heerlijkheid allang vervlogen. Maar nu ben ik een dienstmaagd
des Heren, en dat betekent dat ik nu grotere heerlijkheid geniet dan die van
alle koninkrijken ter wereld tezamen!'
21. Deze
woorden maakten op Eudokia een geweldige indruk, en van nu af begon ze smaak te
krijgen in de sfeer van Jozefs huisgezin.
106
Eudokia's verlangen het Kindje te begrijpen.
Maria maant tot geduld. Het Jezuskind met Eudokia in
gesprek
Eudokia
vroeg nu aan Maria hoe het gekomen was dat dit Kindje zozeer vervuld was van
wonderkracht en van een goddelijk voornaam karakter.
2. En hoe
het zover had kunnen komen, dat Cyrenius zo vreselijk afhankelijk was
geworden van alles wat het Kindje hem te kennen gaf.
3. Maria
antwoordde haar op allerliefste toon: 'Lieve Eudokia: het is nu eenmaal
onmogelijk om ijzer met handen te breken.
4. Er
zijn dingen, die tijd van node hebben, en die geduld vereisen. Daarmee komen
we het verste!
5. Ben je
eenmaal een tijdje bij mij, dan zul je alles te weten komen; maar dan moet je
beginnen met te geloven dat dit Kind groter is dan alle helden en goden van
Rome.
6. Heb je
dan eergisteren de enorme kracht van de storm niet opgemerkt?
7. Nu,
die werd veroorzaakt door de machtige hand van Hem, Dien Tullia daar verwent.
8. Wat
dat stormgeweld met de tempel in de stad heeft gedaan, datzelfde zou Het kunnen
doen met heel de aarde
9.
Hiermee zul je het vooralsnog moeten doen. Omwille van je eigen welzijn mag je
nu nog niet meer weten.
10. Zodra je geestelijk rijper bent, zul je ook meer
kunnen op nemen.
11. Ik
moet je dan ook omwille van je eigen welzijn vragen, om hierover tegenover
iedereen te zwijgen; als je er wel over spreken zou, zou dat je ondergang worden!'
12. Deze woorden van Maria stelden
Eudokia gerust. Ze begon zich ernstig te bezinnen op hetgeen ze van Maria had
gehoord.
13.
Vervolgens ging Maria naar Tullia toe en nam haar het Kindje weer van de arm
zeggend:
14. ' Jij
bent alreeds door Mijn Zoontje gezegend en zult1daardoor voor altijd gelukkig
zijn!
15. Maar
die arme Eudokia daar, die heeft tot dusverre van de grenzeloze weldadigheid
van 's Kindjes zegen nog maar weinig ondervonden. Ik wil daarom ook Eudokia het
Kindje op haar arm geven, zodat ook zij zal bemerken welke grote Kracht er van
het Kindje uitgaat.'
16.
Vervolgens ging Maria met het Kindje naar Eudokia en zei tegen haar:
17. 'Dit
Eudokia, is mijn en ook jouw Heil! Neem Het maar een ogenblik op je arm, dan
zul je voelen hoe heerlijk het is om moeder van zo'n Kindje te zijn!'
18. Met
grote eerbied nam Eudokia het Kindje op haar arm.
19. Maar
ze was een beetje bang voor dit zo mysterieuze Kind en ze waagde het nauwelijks
zich te bewegen.
20. Maar
het Kindje glimlachte en zei: 'Lieve Eudokia, wees maar niet bang voor Mij. Ik
zal je geen kwaad doen, Ik ben je Heiland!
21. Het
zal niet lang meer duren of je zult Mij beter leren kennen.
22. Dan zul je Mij ook niet langer vrezen, maar
beminnen, zoals Ik jou doe!' ...Hierdoor werd Eudokia van haar vrees bevrijd.
Ze begon het Kindje nu te liefkozen en aan haar hart te drukken.
107
Cyrenius' dank; edelmoedigheid en wijsheid van de
bescheiden Jozef.
Cyrenius draagt acht arme kinderen ter opvoeding over aan
Jozef
Cyrenius
wendde zich nu tot Jozef en zei: 'Waarde vriend en broeder, in jouw huis heb ik
in alle opzichten mijn grootste geluk gevonden; vertel mij nu eens waarmee ik
jou kan belonen!
2. O zeg
op, hoe zou ik jou ook maar enigszins kunnen vergelden, wat je allemaal voor
mij hebt gedaan?
3. En kom
nu niet met deze villa aanzetten; als beloning voor jou komt zo iets
onbeduidends en ellendigs niet in aanmerking!'
4. Jozef antwoordde: 'Maar beste broeder en vriend, wat
denk je nu wel van me?
5. Denk
je soms dat ik, als een soort handelaar in weldaden, erop uit zou zijn om goed
te doen tegen beloning? 6. Als je
zoiets van mij denkt, dan ben je er wel helemaal naast!
7. Ik zou
niets armetierigers weten dan een betaalde weldoener of een betaalde weldaad!
8.
Werkelijk, ik zou mezelf en de dag en het uur, waarop ik geboren ben,
vervloeken, als ik ook maar één cent van je zou moeten aannemen!
9. Neem
jij de gezuiverde Tullia nu maar blijmoedig tot je vrouw! En alles wat je voor
haar zult doen en voor andere armen, dat zal ik dan te allen tijde beschouwen
als een redelijk goed loon voor hetgeen ik voor jou heb mogen doen !
10. Maar
doe me een genoegen en bespaar dit huis iedere verdere schenking! Wat ik thans
bezit is genoeg voor ons allemaal. Waartoe dan nog meer?!
11. Of
denk je soms dat ik voor Eudokia kostgeld zou willen vragen? Nou daarvan mag
je ook afzien!
12. Ik
zal haar opnemen als een dochter en haar in Gods genadeleer onderrichten.
13. En
ken jij dan soms een vader, die zich door wie dan ook zou willen laten betalen
voor de opvoeding van zijn dochter!?
14. Ik
bezweer je dat Eudokia voor mij meer betekent dan de hele wereld; op heel de
wereld is er derhalve geen toereikend loon voor haar denkbaar!
15. Het
grote loon dat ik voor al mijn daden heb ontvangen, kijk. ..dat ligt nu op de
arm van Eudokia!'
16. Toen
Cyrenius een dergelijke grote onbaatzuchtigheid van Jozef ontwaarde, zei hij
diep ontroerd:
17.
'Werkelijk, ten overstaan van God en van alle mensen op aarde ben jij een mens
bij uitstek, een mens boven alle mensen!
18. Jou
passend met woorden roemen zou een vergeefse poging blijven, want jij overtreft
elk menselijk woord.
19. Maar
ik weet al wat ik zal doen om blijk te geven van mijn alles te boven gaande
achting voor jou!
20. Ik
zal je een geschenk geven, dat je zeker niet zult afwijzen!
21. Je
moet namelijk weten dat ik te Tyrus vijf meisjes en drie jongens heb,
geadopteerd van hulpbehoevende ouders, die overigens zijn overleden.
22. Die
kinderen zal ik hier bij je laten brengen, dan kun jij ze opvoeden!
23. Je
kunt er uiteraard op rekenen dat ik voor hun onderhoud zal zorgen.
24. Zou
je dit aanbod kunnen weigeren? Nee Jozef, achtenswaardigste broeder van me,
dat zul je zeker niet doen!'
25. Diep
bewogen antwoordde Jozef: 'Nee broeder, inderdaad: dat zal ik je niet weigeren!
Die kinderen moet je zeker, en wel zo vlug mogelijk hier naartoe sturen; in al
hun behoeften zullen zij zo goed mogelijk worden verzorgd.'
108
Bedenkingen van Cyrenius vanwege het feit dat elk Romeins
huwelijk behoort te worden ingezegend door een hogepriester van Hymen.
Goede raad van Jozef
Door deze
toezegging van Jozef volledig tevredengesteld, zei Cyrenius tegen Jozef:
2.
'Hoogst geachte vriend, al mijn wensen zijn nu vervuld; er is nu werkelijk
niets meer dat ik nog zou kunnen wensen.
3. Toch
is er nog een fataal punt dat een noodlottige omstandigheid voor mij zou
kunnen worden, en dat is dit:
4.
Tullia, de hemelse, is nu weliswaar met Gods zegen mijn wettige vrouw, maar
naar de uiterlijke schijn blijf ik een Romein. Ik moet mij daarom -omwille van
het volk - en om een akte te verkrijgen -formeel door een priester laten
inzegenen!
5. En
zo'n zegen kan alléén maar worden gegeven door een priester van Hymen; pas
daarna is zo'n verbintenis rechtsgeldig!
6. Hoe
krijgen we zoiets hier georganiseerd, nu behalve de drie onderpriesters er
verder geen een meer in leven is?'
7. Nu zei
Jozef: 'Maar beste Cyrenius toch, wat zou je je zorgen maken om iets dat geen
betekenis heeft?!
8. Als je
naar Tyrus teruggaat zul je daar zeker priesters genoeg vinden, die bereid
zullen zijn om je voor geld en goede woorden alsnog te zegenen, als je enig gewicht
hecht aan zo'n zegening.
9. Maar
als je het erbij Iaat zoals het nu is, doe je daar beter aan! Want jij bent de
baas over je eigen wetten!
10.
Overigens herinner ik me ooit van een Romein te hebben gehoord, dat er te Rome
een geheime wet bestaat die luidt als volgt:
11. Kiest iemand een meisje tot
vrouw in tegenwoordigheid van een stomme, van een nar of van een onmondig kind,
12.
terwijl die door het tonen van een welwillende glimlach met die verkiezing
instemmen, dan is dat huwelijk daardoor volkomen geldig, mits de dienstdoende
verantwoordelijke priester daarvan aantekening houdt!
13. Een
offertje in klinkende munt zou uiteraard niet mogen ontbreken!
14. Als
deze geheime wet werkelijk van toepassing is, dan heb je toch verder niets
nodig!
15. Je
Iaat eenvoudig de drie priesters, die hier in huis zijn, komen! Zij zullen voor
je getuigen, dat je in de tegenwoordigheid van een glimlachend zegenend Kindje
van nauwelijks vier maanden Tullia hebt uitverkozen!
16. Met
zo'n getuigschrift, dat ook nog helemaal juist is, en met een bescheiden gouden
munt, heb je toch zeker tegenover heel het Romeinse volk verder niets nodig?!'
17.
Cyrenius sprong nu van blijdschap letterlijk een gat in de lucht en zei tegen
Jozef:
18.
'Werkelijk, beste broeder, je hebt groot gelijk! Er bestaat in ernst zo'n
wetje! Ik dacht er alleen niet direct aan!'
19. 'Dan
is dus alles best in orde zo. Laat de drie priesters dus maar komen, dan zal
ik met hen terzake passend overleg plegen!' Jozef riep nu direct de drie -nog
steeds het stilzwijgen bewarende priesters de kamer binnen.
109
De priesters hebben bedenkingen.
Cyrenius neemt de volle verantwoordelijkheid op zich.
Een slecht blijk van Romeinse geldzucht.
Cyrenius treedt met Tullia in het huwelijk
De drie
priesters kwamen dus direct en een van hen zei: 'Alleen een gebod van de
landvoogd zelf kan ons vandaag aan het spreken krijgen!
2.
Vanmorgen hebben wij namelijk gezworen om heel de dag geen woord te spreken,
en geen hap te eten!
3. Nu het
toch ook al avond geworden is, zijn wij echter bereid om daartoe genoopt door
het ge bod van de landvoogd - zoals gezegd deze eed te breken! Te zijner tijd
moge hij dan de schuld daarvoor op zich nemen!'
4.
Cyrenius zei echter: 'Ik heb jullie helemaal niet gedwongen; maar als jullie
daarover in gewetensnood komen, dan zal ik de verantwoordelijkheid graag op me
nemen!
5. Want
ik ben in het huis van Hem, die bij dit soort van verplichtingen het
allerhoogste belang heeft! En ik geloof beslist niet dat die
verantwoordelijkheid voor mij zo moeilijk zal worden gemaakt, als jullie je
abusievelijk voorstellen! ,
6. Jozef
nu: 'Daartoe is het bewijsmateriaal al voorhanden! Zeg die drie nu dus maar
wat zij voor je moeten doen!'
7. Nu
kwam een van de priesters een stap naar voren en vroeg aan Cyrenius, wat de
bedoeling was dat zij zouden doen.
8. Kort
en bondig legde Cyrenius hun zijn plan voor.
9. Nu
zeiden ze alle drie: 'Inderdaad, die wet is geldig, en zo is het ook met wat
hier gebeurt; maar wij zijn slechts onderpriesters, zodat ons getuigenis niet geldig
zal zijn!'
10. Nu
zette Cyrenius hen uiteen, dat nu er niet één hogepriester beschikbaar was,
iedere onderpriester zelfs verplicht was om de hogepriesterlijke taken en
rechten uit te oefenen!
11. De
drie priesters nu: 'Dat moge waar zijn, maar, toen wij twee dagen geleden het
hogepriesterlijke ambt zelf wilden uitoefenen. ..toen hebt U ons vervloekt!
12. Zult
U ons straks niet andermaal vervloeken, als wij nu weer ten overstaan van U
een hogepriesterlijke bevoegdheid gaan uitoefenen?'
13. Ietwat
geïrriteerd zei Cyrenius nu: 'Toen heb ik jullie vervloekt, omdat jullie je
in strijd met de wet hogepriesterlijke macht toeeigenden!
14. Maar
nu heb je het recht aan je zijde! Handelt dus dienovereenkomstig dan heb je
van mij allerminst een vervloeking te duchten!
15.
Integendeel zelfs! Het is mijn bedoeling jullie een offer ter hand te stellen
waardoor jullie toekomstige onderhoud wordt veilig gesteld. En zo'n offer voor
Rome wordt niet op de lange baan geschoven!'
16. 'Dat
is best,' zei het priesterlijk drietal, 'maar, wij beschouwen ons niet langer
als priesters van de goden, en willen met het Romeinse heidendom feitelijk
niets meer te maken hebben!
17. Zal
ons getuigenis dan nog wel geldig zijn, als te Rome bekend wordt, dat wij zijn
overgegaan tot het geloof van Israël?'
18.
Cyrenius antwoordde: ' Jullie weten net zo goed als ik, dat je te Rome voor
geld elk willekeurig getuigenis kunt kopen!
19. Doen
jullie dus maar wat ik van je vraag. De rest gaat jullie niets aan; Iaat dat
dus maar aan mij over.'
20. Deze
garantie bracht de priesters er eindelijk toe om voor Cyrenius het gewenste
getuigschrift op te stellen, en om hem daarbij ook nog te zegenen.
21. Met
deze getuigenverklaring in zijn bezit reikte Cyrenius Tullia dan tenslotte de
hand en verhief haar tot zijn van nu af wettige vrouw.
22.
Daarna gaf hij haar een ring en liet onmiddellijk koninklijke gewaden voor
haar in de stad halen.
110
Tullia in koninklijk gewaad gehuld.
Eudokia's verdriet en troost van het Kindje.
Vreugdetranen van Eudokia. Maria 's medeleven
De koninklijke gewaden voor Tullia werden al gauw
binnengebracht, waarna zij ermee werd getooid, zoals eerder opgemerkt
2. Nu nam Maria haar eigen japon weer terug, waste die,
en behield hem verder voor zichzelf.
.3.
Cyrenius had ook aan Maria graag koninklijke gewaden willen schenken,
4. maar
zowel Maria als Jozef sloegen dat aanbod plechtig af.
5. Toen
Eudokia Tullia zag in haar werkelijk koninklijke tooi, kreeg ze het hevig te
kwaad en begon ze stilletjes zuchtend te snikken.
6.
Zachtjes zei het Kindje toen tegen haar: 'Eudokia, Ik bezweer je: Iaat geen
tranen over je wereldse waardigheid, ween liever over je zonden, dan zal het
je beter vergaan.
7. Weet
je, Ik beteken meer dan Cyrenius en Rome samen; als je Mij hebt, dan bezit je
meer dan wanneer je de hele wereld zou bezitten!
8. Als je
Mij echter volledig wilt bezitten, dan zul je je zonden moeten betreuren, want
die maakten je onvruchtbaar!
9. Als je
uit liefde tot Mij je zonden betreurt, dan pas zul je en dat naarmate je Mij
liefhebt ontdekken Wie Ik nu eigenlijk precies ben!
10. En,
heb je Mij eenmaal leren kennen, dan zul je gelukkiger zijn, dan je zou zijn
als je de gemalin van de keizer zelf was!
11. Want
een keizer moet er goed voor waken, dat hij niet van de troon gestoten wordt!
12. Ik
echter, Ik ben Mezelf genoeg! Geesten, zonnen, manen, planeten en alle
elementen, ze gehoorzamen Mij allemaal; daartoe heb Ik geen wachters nodig; ja
Ik laat Me zelfs door jou die een zondares bent -op de arm dragen!
13. Wees
dus maar kalm en huil maar niet. Want wat Tullia feitelijk ontnomen werd, op
het moment dat zij de koninklijke gewaden omgehangen kreeg, dat heb jij nu
ontvangen!
14. En
dat is van oneindig grotere waarde, dan welke koninklijke goudbrokaten kledij
ook. .. want die zijn dood en zij brengen de dood!
15. En
dat terwijl jij het Leven Zelf op je arm moogt hebben, en je de dood in der
eeuwigheid niet zult behoeven te proeven, mits je Mij maar liefhebt!'
16. Zo'n
heilzame uitwerking hadden deze woorden van het Kindje op Eudokia's gemoed, dat
ze nu tranen liet van diepe vreugde uit zalige verwondering!
17. Toen
Maria nu bemerkte, dat Eudokia in tranen van vreugde baadde, ging zi j naar
haar toe om te vragen:
18.
'Lieve Eudokia, wat is er toch met je gebeurd, dat ik tranen van vreugde in je
ogen ontdekken mag?'
19. En Eudokia antwoordde na een zware zucht van
zaligheid:
20. 'Dat
komt, gelukkigste moeder op aarde, doordat Uw Kindje wondere woorden tot mij
heeft gesproken!
21.
Werkelijk, zulke woorden kunnen sterfelijke mensen niet spreken. ..hoe
wereldwijs ze ook mogen zijn! Goden alleen kunnen dat!
22. Mijn
hart is nu vervuld van grootse gedachten en vermoedens. Ze komen als uit een
verborgen diepte in mij op, zoals heldere sterren uit zee kunnen opkomen!'
23. Maria
sprak: 'Geduld Eudokia: Na die sterren zul je ook de zon nog zien opkomen. In
het licht daarvan pas zul je ge waar worden waar je bent! Maar stil nu: daar
komt Cyrenius aan!'
111
Cyrenius dankt het Kindje. Zegening van het bruidspaar.
Jozef nodigt tot het bruiloftsmaal. Cyrenius terug naar
de stad
Cyrenius
kwam met Tullia naar Eudokia toe, die het Kindje nog op haar arm had, en zei
tot het Kindje:
2. ' Ach
mijn Leven, mijn Alles, aan Jou alleen heb ik dit grote wonderlijke geluk te
danken!
3. Ik heb
voor Jou slechts weinig kunnen doen, en nu beloon Jij mij zo onuitsprekelijk,
dat Je mij tot de gelukkigste man op aarde maakt!
4. Hoe
zal ik, arme zondaar, Jou daarvoor ooit passend kunnen bedanken?'
5. Nu
kwam het Kindje echter overeind; Het hief Zijn rechterhandje omhoog en zei
toen:
6.
'Beminde Cyrenius Quirinus, laat Mij jou en je vrouw Tullia zegenen, opdat
jullie gelukkig in deze wereld zult leven!
7. Maar daar voeg Ik dit aan toe: Je moet in je aardse geluk niet al te
zeer opgaan! Houd de wereld en zijn aardse geluk liever voor een toneel van
bedrieglijke schijn! Dan pas zul je van dit leven op aarde echt in wijsheid
kunnen genieten!
8. Want
op deze aarde is alles precies het tegendeel van wat het schijnt te zijn. Alleen
de liefde die recht uit het hart komt, die is echt en terecht!
9. Waar
je leven zonder liefde waarneemt, daar is geen leven, daar is de dood!
10. En
daar waar je de dood verwacht, vanwege de rust, die aan de liefde eigen is,
daar woont het ware leven, dat door niemand kan worden teniet gedaan!
11. Je
hebt geen idee van de broosheid van de basis waarop je staat, maar Ik weet het
wel en daarom zeg Ik je dit alles!
12. Graaf
je hier zo'n duizend vaam diep, dan zul je al voor 'n machtige afgrond staan,
die je zal verslinden!
13.
Verdiep je dus niet al te zeer in de dingen van deze wereld en verheug je niet
over ontdekkingen van aardse geheimen;
14. want
wie te diep graaft in wat van deze wereld is, die bewerkt daardoor zijn eigen
ondergang!
15.
Vertrouw nooit te zeer op je eigen standpunt, want dat is wankel en het kan je
ondergang worden als je het als een mijn blijft uitdiepen!
16.
Bedenk dat alles op deze wereld dodelijk kan zijn, omdat al het aardse nu
eenmaal de dood in zich draagt. Alleen de liefde niet, als je die zuiver weet
te houden!
17.
Vermeng je haar echter met wereldse dingen, dan wordt liefde moeilijk vol te
houden. Zo'n liefde kan dan doden, niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk!
18. Houd
je liefde dus zuiver en onbaatzuchtig, bemin de Ene God als je Vader en je
Schepper boven alles, bemin de mensen als je broeders en als jezelf, dan zul je
in die liefde het eeuwige leven bezitten! Amen.'
19. Deze
boven alle menselijke wijsheid uitgaande woorden van het Kindje vervulden
Cyrenius en alle verdere aanwezigen met zoveel ontzag, dat zij stonden te beven
op hun benen!
20. Jozef
vond echter de kracht om naar Cyrenius toe te gaan en te zeggen: 'Vat moed,
broeder, en vertrek naar de stad, beladen met de zegen van dit huis! Houd alles
wat je hier hebt gehoord en ondervonden geheim, althans voorlopig. En kom dan
morgen hier terug voor het bruiloftsmaal!' En Cyrenius begaf zich terstond met
Tullia en zijn gevolg naar de stad.
112
Alweer een verrassing in Jozefs huis:
in het wit geklede jongelingen als helpers
Toen
Cyrenius zich al tamelijk Iaat in de avond van het huis van Jozef naar de stad
had begeven, zei Jozef tot zijn zonen:
2.
'Kinderen, gaan jullie nu eerst onze huishouding verzorgen. Zorg voor de
koeien en de ezels, en maak daarna een goed en fijn avondmaal klaar, want ik
wil vandaag nog mijn nieuwe dochter bij een feestelijk maal adopteren en
zegenen!'
3.
Onmiddellijk gingen Jozefs zonen doen wat Jozef hun had opgedragen.
4. Maar wat waren ze verbaasd, toen
ze daar in de stal meerdere in het wit geklede jongelingen aantroffen, die
bezig waren het vee te verzorgen!
5. Jozefs
zonen vroegen hun wie hun daartoe opdracht had gegeven, en bij wien zij
feitelijk in dienst waren.
6. De
jongelingen antwoordden: 'Te allen tijde zijn wij dienaren des Heren. De Heer
heeft ons dit werk opgedragen, en daarom doen we het dan ook!'
7. Nu
vroegen Jozefs zonen verder: 'Wie is dan jullie heer en waar woont hij? Is het
Cyrenius soms?'
8. De
jongelingen gaven nu ten antwoord: 'Onze Heer is ook Die van jullie: Hij woont
bij jullie, maar Hij heet niet Cyrenius.'
9. Nu
dachten Jozefs zonen dat zij dan blijkbaar hun eigen vader bedoelden, en zeiden
daarom tegen de jongelingen:
10. ' Als
dat zo is, gaat dan maar eens met ons mee, dan kan onze vader, die hier de baas
is, ons bevestigen, of jullie echt zijn knechten bent.’
11. De
jongelingen zeiden: 'Melk eerst de koeien, dan zullen we daarna met jullie
meegaan om ons aan jullie Heer voor te stellen.'
12. Nu
pakten de zonen hun melkemmers en ze melkten wel driemaal zoveel als anders wanneer
ze hun koeien nog zo goed verzorgd hadden.
13. Nu
steeg hun verbazing ten top; ze konden maar niet begrijpen dat de koeien
ditmaal zo ontzettend veel melk gaven!
14. Toen ze met melken klaar waren, zeiden de
jongelingen:
15. 'Nu
jullie klaar zijn, laten we naar binnen gaan, waar jullie Heer en de onze
woont!
16.
Alhoewel... jullie vader heeft ook opdracht gegeven om een goed avondmaal klaar
te maken; voordat we naar binnen gaan, moet dat dus eerst klaar zijn!'
17.
Direct gingen de jongelingen nu de keuken binnen, maar ook daar zagen zij een
aantal jongelingen reeds druk in de weer met het bereiden van een kostelijk
maal!
18. Jozef
meende dat de jongens wat langer dan gewoonlijk over hun werk deden; dus ging
hij eens kijken wat zij uitvoerden.
19. Wie
schetst echter zijn verbazing zijn keuken nu vol medewerkers te vinden!
20. Hij
vroeg zijn zonen dan ook, wat dat in Godsnaam te betekenen had.
21. Nu
antwoordden hem echter de jongelingen: 'Maakt U zich maar geen zorgen, Jozef;
wat hier gebeurt, dat gebeurt werkelijk omdat de Heer het zo wil! Laat ons dit
avondmaal dus maar even afmaken, dan zal de Heer U Zelf wel verder inlichten!'
113
Maria 's verbazing over de aanhoudende beproevingen des
Heren.
Jozef troost.
De eerbied van de engelen voor het Kind je en Diens
toespraak tot de aartsengelen.
Het gemeenschappelijk avondmaal
Jozef
ging daarop direct naar binnen en vertelde Maria en Eudokia wat hij gezien had
en wat er in de keuken gebeurde.
2. Maria en Eudokia waren hevig verbaasd en Maria zei:
3. 'Grote
God, voor Uw bezoekingen zijn wij nu toch werkelijk geen moment veilig! Nauwelijks
is er een voorbij, of een volgend brengt weer honderd nieuwelingen over de
vloer!
4. Kunt U
ons dan nooit eens helemaal met rust laten, lieve Heer? Moeten we soms alweer
vluchten. .., ditmaal voor de Romeinen misschien? Wat moeten die nieuwe
verschijningen nu weer betekenen?
5. Maar
Jozef sprak: 'Marialief, wees toch niet voor niets bang! We zijn op deze aarde
immers maar op doorreis. ..met de Heer als onze Gids!
6. Overal
waarheen de Heer ons maar brengen wil, zullen wij Hem volgen, volledig overgegeven
aan Zijn H. Wil! Hij alleen weet wat en waar voor ons het beste is!
7. Jij
bent steeds angstig om wat ons de Heer aan nieuws bereidt, ik daarentegen ben
er steeds blij mee, want daardoor weet ik dat de Heer voor ons zorgt!
8.
Vanmorgen nog heeft de Heer mij zwaar beproefd; eerst was ik daar treurig om,
...
9. maar
lang bleef mijn droefheid niet, want de dode werd opnieuw tot leven gewekt,
en hij leeft!
10. Stel
je dus net zo in als ik; dat zal je heel wat beter bekomen dan al die
overbodige angst en kinderlijke vreesachtigheid!'
11. Deze
woorden van Jozef stelden Maria gerust. Ze werd zelfs nieuwsgierig nu, en ze
wilde die nieuwe koks in de keuken wel eens zien.
12. Ze
kwam dus overeind om te gaan kijken. Op datzelfde moment kwamen Jozefs zonen
echter met schalen vol spijzen de kamer binnen, gevolgd -met wel heel
bijzondere eerbied -door alle jongelingen.
13. Toen
zij het Kindje genaderd waren, vielen zij op hun knieën neer en aanbaden Het.
14. Maar
het Kindje kwam overeind, wendde Zich tot de jongelingen en zei: 'Staat op, jullie
aartsengelen van Mijn oneindige hemelen!
15.
Jullie gebed heb Ik verhoord! Jullie liefde wil Mij - ook hier in Mijn
nederigheid graag dienen. Maar Ik, Die van alle eeuwigheid jullie Meester ben,
heb jullie diensten hier nog nooit nodig gehad !
16. Maar,
omdat jullie liefde zo hevig is, geef Ik jullie toestemming om hier drie
aarde-dagen te blijven, dan kunnen jullie je diensten aan dit huisgezin
verlenen. Maar Iaat niemand -behalve dan de huisgenoten hier merken wie jullie
zijn!
17. Eerst
moeten jullie nu deel nemen aan dit avondmaal, samen met Mijn pleegvader, met
Mijn aardse moeder en met deze jonge dochter hier, die Mij op haar arm heeft,
met de drie zoekenden en met Mijn broeders!'
18. De
jongelingen kwamen nu overeind, Maria nam het Kindje over en allen namen aan
tafel plaats. Jozef zette het Loflied in, dat door iedereen werd meegezongen,
en ieder van hen at en dronk met gevoelens van allerhoogste zaligheid.
19. De
aartsengelen als jongelingen weenden zelfs van geluk, en zij getuigden:
20.
'Werkelijk, voor onze blikken zijn eeuwigheden van de grootste zaligheid
vervlogen.
21. Maar
al die verrukkelijke eeuwigheden zijn nu achterhaald, nu wij op dit ogenblik
aan één tafel mogen eten met de Heer Zelf, aan één tafel ook met Zijn kinderen onder welke Hij in heel
Zijn Volheid aanwezig is! O Heer, Iaat ook ons Uw kinderen mogen worden.’
114
Maria in gesprek met Zuriël en Gabriël.
Het Kindje wijst op de nieuwe ordening in de hemelen en
op aarde.
Eudokia's navorsingen naar het wezen van de aartsengelen
Nadat het
maal verorberd was en zij allen onder Jozefs leiding voor de Heer een danklied
hadden gezongen, sprak een der jongelingen Maria aan:
2. 'Maria, gezegende onder alle vrouwen op aarde, kunt u
zich mij nog herinneren? Ik ben namelijk degene, die in de Tempel zo vaak met
u heb gespeeld, en die u altijd verwende met heerlijke spijzen en dranken!?'
3. Maria
enigszins onthutst, antwoordde: ' Ja, ik herken U, U bent Zuriël, een
Aartsengel! Maar U hebt mij ook vaak hevig geplaagd, door wel tegen mij te
spreken maar U daarbij niet te laten zien!
4. Vaak moest ik U urenlang smeken
voor U zich liet bewegen U te tonen!'
5. 'Ja,'
zei de jongeling, 'maar dat was nu eenmaal de Wil des Heren, ...gezegende
moeder van Hem, Die U buitengewoon liefheeft !
6. Zoals
het hart in Uw binnenste - dat de zetel der liefde is voortdurend klopt, en
heel Uw wezen voelbaar beroert,
7. zo is
het ook met de liefde van de Heer: ook die stompt, plukt en plaagt voortdurend
Zijn lievelingen! Maar juist daardoor vormt zij ook het leven, terwijl ze het
tevens duurzaam maakt voor de eeuwigheid!'
8.
Bijzonder blij met deze uiteenzetting, loofde Maria de grote goedheid des
Heren.
9. Nog
een andere jongeling wendde zich nu tot Maria en sprak: 'Gezegende Maagd, herkent
U mij ook? Het zal niet veel langer dan een jaar geleden zijn, dat ik U te
Nazareth bezocht heb!'
10. Nu
herkende Maria hem aan zijn stem en zei: ' Ja, ja, U bent Gabriël! Waarlijk met
U kan niemand zich meten; want Gij hebt aan de Aarde wel de allerbelangrijkste
boodschap aller tijden gebracht en het heil voor alle volkeren!'
11. Maar
de jongeling bracht daar tegenin: 'Neen, Jonkvrouwe, met wat U het eerste zei
hebt U zich vergist, want de Heer is reeds met mij begonnen toen Hij Zich voor
de uitvoering van Zijn grootste daad bediende van Zijn geringste middelen.
12.
Daardoor ben ik wel de kleinste en onbelangrijkste in het Rijk Gods, maar zeker
niet de grootste! Wel heb ik de aarde de grootste en heiligste boodschap gebracht.
13. Toch
is het niet zo dat ik de grootste van allen zou zijn, integendeel, het is
andersom: namelijk dat ik juist de kleinste ben in het Godsrijk!'
14. Maria
zowel als Jozef stonden verbaasd over de grote deemoed van de jongeling.
15. Maar
het Kindje zei: ' Ja, deze engel heeft gelijk! In het begin was het inderdaad
de grootste, die Mij het meest nabij stond. ..
16. Maar
die verhief zichzelf en wilde aan Mij gelijk zijn, ja Mij zelfs overtreffen,
waardoor hij zich juist van Mij verwijderde!
17.
Daarom heb Ik toen de hemelen en de aarde gebouwd en de regel uitgevaardigd,
dat alleen wat nederig is mij na zal zijn.
18. Voor
Mijzelf heb ik nu ook het allernederigste ter wereld gekozen; daarom zullen
voortaan slechts zij bij Mij de grootsten zijn, die net als Ik - zowel tegenover
de wereld als voor zichzelf de kleinsten en nederigsten willen zijn!
19. Op
deze wijze is het dat je gelijk hebt, Gabriël, en dat ook Maria gelijk heeft,
want daarom ben jij de grootste, omdat je zowel uiterlijk als innerlijk de
kleinste wilt zijn!'
20.
Terwijl nu het Kindje deze woorden tot de jongeling Gabriël richtte, vielen
alle jongelingen op hun knieën om Het te aanbidden.
21.Eudokia echter liet haar blikken vorsend rondgaan; zij
kon er nog geen hoogte van krijgen, wat deze beeldschone jongelingen nu
eigenlijk wel waren.
22. Zij
hoorde wel dat zij aartsengelen genoemd werden en boden uit het Godsrijk,
maar zij dacht dat daarmee Palestina en Egypte bedoeld werden. Ze vroeg dus of
het wellicht gezanten waren.
23. Een
van de jongelingen zei toen: 'Heb maar wat geduld Eudokia; wij zullen hier
immers drie dagen blijven en dan zullen wij elkaar dus nog wel beter Ieren
kennen! Hiermede tevredengesteld, begaf Eudokia zich spoedig ter ruste.
115
Jozef raadt aan om naar bed te gaan.
De jongelingen onthullen dat er een nachtelijke
roofoverval zal plaatshebben door 300 rovers.
De overval. Overwinning van de engelen
Vervolgens
ze Jozef: 'Kinderen en vrienden, het is al Iaat in de avond, ik vind dus dat
het tijd wordt naar bed te gaan!'
2. De
jongelingen zeiden echter: ' Ja vader Jozef, gelijk hebt U; gaat allen, die
nog in sterfelijke lichamen verblijf houdt nu maar de rust nemen, die u
versterken moet!
3. Wij
zullen ons echter buiten opstellen voor uw huis, om het te bewaken.
4. De
Vijand van het Leven heeft namelijk op slinkse wijze vernomen dat hier de Heer
verblijf houdt. Hij heeft dan ook besloten om vannacht op dit huis een
moorddadige overval te plegen!
5. Daarom
zijn wij hier om dit huis te beschermen! Als de vijand komt, zal hij dus
warmpjes ontvangen worden!'
6. Jozef
en Maria, Eudokia, die nog wakker was, de drie priesters en de zonen van Jozef
schrokken niet weinig van deze mededeling.
7. Jozef
zei dan ook: ' Als dat zo is, dan wil ik niet gaan slapen, dan behoor ik met
jullie heel de nacht op te blijven en te waken!'
8. Maar
nu zeiden de jongelingen weer: 'U behoeft geen van allen bang te zijn; wij
kunnen het best alleen af; wij zouden sterk genoeg zijn om -als de Heer dat zou
willen -heel de schepping in het niets te doen verdwijnen!
9. Zouden
wij ons dan schrik laten aanjagen door een handvol laffe huurmoordenaars?
10. De
hele zaak zit zo: enkele vrienden van het omgekomen priesterdom zijn door
intriges van Satan te weten gekomen, dat Cyrenius een grote vriend van de joden
is geworden, en dat zulks door dit huis is gebeurd!
11.
Daarom hebben zij een complot gesmeed en gezworen dit huis vannacht te
overvallen om al hetgeen zich daarin bevindt te vermoorden.
12. Wij
hebben dat plan echter allang tevoren gezien, en daarom zijn wij gekomen om dit
huis te beschermen.
13.
Blijft u dus allemaal maar rustig en kalm, morgen zult u zien, hoe wij vannacht
voor jullie hebben gewerkt!'
14. jozef
prees nu God voor deze bescherming van de jongelingen,
15.
bracht vervolgens Eudokia naar de voor haar bestemde slaapkamer en zegende haar
als zijn dochter, waarna zij zich als eerste ter roste begaf.
16.
Hierna ging Maria ditmaal met het Kindje in dezelfde slaap kamer, en ze nam
het Kindje bij zich in bed.
17.
Tenslotte gingen ook de drie priesters naar hun slaapvertrek, maar Jozef en
zijn zonen bleven in de eetkamer waken.
18. De
jongelingen gingen naar buiten en legden zich neer rondom het huis.
19. Tegen
middernacht konden ze op de weg van de stad naar de villa wapengekletter
horen.
20. Een
paar minuten later was heel het huis van Jozef door 300 gewapende mannen
omsingeld.
21. Maar
op het moment, waarop zij het huis wilden binnendringen, stonden de jongelingen
op en wurgden heel de troep in een ogenblik, op één man na!
22. Deze
ene werd geboeid en daarna werd hij als getuige in een apart kamertje
ondergebracht, voorlopig tot de volgende morgen.
23. Zo
werd het huis van Jozef op wonderbaarlijke wijze gered en bleef verder in vrede
gevrijwaard van toekomstige aanvallen.
116
Voorbereidingen voor Cyrenius' bruiloftsmaal.
De hoogachting van de engelen voor het badende Kindje.
De lijken der moordenaars met het badwater van het Kind
je tot nieuw leven gewekt
De
volgende morgen was in Jozefs huis iedereen al voor het opgaan van de zon aan
de slag.
2. De
jongelingen beredderden samen met de zonen van Jozef de stal en maakten in de
keuken alles klaar om het bruiloftsmaal voor Cyrenius te kunnen bereiden.
3. Jozef
zelf ging met een paar jongelingen, namelijk Zuriël en Gabriël, naar buiten om
naar de lijken te kijken, en zei vervolgens tot die twee :
4. 'Wat
moeten we met hen aan? Zouden we ze niet moeten begraven voordat Cyrenius uit
de stad komt?'
5. De jongelingen zeiden: 'Hebt u daar maar geen
zorg over Jozef; het is juist nodig dat de landvoogd eens ziet, welke macht er
in uw huis woont!
6. Deze
lijken moeten daarom blijven liggen tot Cyrenius komt, dan kan hij ze zelf doen
wegruimen.'
7. Jozef
was met deze beslissing tevreden en ging met het tweetal naar binnen.
8. Op het
moment dat zij de kamer binnenkwamen, was Maria juist bezig met het in bad doen
van het Kindje, waarbij Eudokia haar, waar mogelijk, hielp.
9. Uit
eerbied bleef het tweetal - de armen kruiselings voor de borst -staan, zolang
het Kindje gebaad werd!
10. Toen
het Kindje dan gebaad was en in schone kleertjes gestoken, riep Het met een bepaalde
bedoeling Jozef direct bij Zich. Het zei:
11. '
Jozef, op het grondgebied, dat bij dit huis behoort mag niemand omkomen!
12. De
reden, waarom Ik jou riep is deze: dit badwater moet je bewaren,
13. als
Cyrenius uit de stad komt en die gewurgden ziet liggen, dan moet jij het water
nemen en hen ermee besprenkelen. Ze zullen dan opnieuw tot leven komen, en
voor een officiële rechtbank van de staat terecht moeten staan.
14. Maar
tevoren moeten jullie van elk lijk de handen op de rug binden, zodat ze zich
niet, als ze tot leven komen, gewapenderhand kunnen verdedigen!'
15. Toen
Jozef dit gehoord had, deed hij met behulp van de twee jongelingen direct wat
het Kindje hem gezegd had.
16. Zodra
hij van het laatste lijk de handen gebonden had, kwam Cyrenius in groot tenue
en met flink gevolg uit de stad.
17. Toen
die nu de gebonden lijken in het oog kreeg, schrok hij geweldig en vroeg
dadelijk wat er gebeurd was.
18. Nadat
Jozef hem alles uitvoerig verteld had, liet hij zich het water brengen en
begon vervolgens direct de lijken ermee te besproeien. Als uit een diepe
slaap gewekt, kwamen die overeind.
19.
Cyrenius, die dus nu volledig van de situatie op de hoogte was gesteld, liet
de ten leven gewekten afvoeren naar de gevangenis.
20. En
toen die nu allemaal, inclusief degene, wiens leven aanvankelijk gespaard
was, onder zware bewaking waren weggevoerd, ging Cyrenius samen met zijn bruid
de kamer binnen, waar hi j de God van Israël loofde en prees zoveel hij kon!
117
Cyrenius' ontstemming vanwege die verraders.
Jozef wijst op de hulp van de Heer.
Cyrenius en de engelen. Jozef geeft opheldering.
Nieuw machtwonder van de engelen
Genoemd
voorval had Cyrenius toch wel behoorlijk ontstemd, voornamelijk ook omdat hij
niet zo' gauw wist, wat hij met deze verraders aan moest.
2. Daarom
ging hij naar Jozef toe en besprak een en ander met hem. Maar Jozef zei:
3. 'Vat
moed, jij mijn broeder in den Heer, tengevolge hiervan zal je geen haar op je
hoofd gekrenkt worden!
4. Het is
een feit, dat jij op deze aarde mijn beste vriend bent en mijn weldoener, maar
wat zou al die vriendschap mij vannacht geholpen hebben?
5. Deze huurmoordenaars hadden vannacht mijzelf en heel
mijn gezin wel kunnen koken en braden en jij had daarvan dan niet eerder iets
vernomen dan op het moment, waarop je vanmorgen naar me toe kwam...om dan niets
meer van me terug te vinden!
6. Wie
was toen mijn Redder?! Wie had de geheime plannen van die booswichten al lang
doorzien en mij toen op tijd hulp gestuurd?
7. Nu dat was immers de Heer, mijn
en jouw God! Heb dus maar goede moed, want ook jij bent nu in de alles beschermende
Hand des Heren. Hij zal zeker niet gedogen, dat jou ook maar iets overkomen
zou!'
8. Diep
ontroerd dankte Cyrenius Jozef en nam vervolgens plaats aan de zijde van
Tullia, die met het Kindje bezig was.
9.
Intussen viel zijn blik echter op die twee innemende jongelingen, terwijl hij
tevens ontdekte dat nog meerderen in de keuken waren.
10. Hij
vroeg Jozef, waar deze wondermooie en innemende jongelui vandaan kwamen en of
dit wellicht alweer geredden uit een of andere nood waren.
11 Jozef
antwoordde: 'Je weet dat elke Heer zijn dienaren heeft; nu weet je dan tevens,
dat mijn Kindje ook een Heer is!
12. Want
die daar, dat zijn Zijn dienaren. Dit zijn ook Degenen, die dit huis vannacht
voor de ondergang hebben bewaard!
13. En
probeer nu maar niet te raden uit welk land ze wel kunnen zijn, want dan zul je
zeker verkeerd raden. Overigens hebben deze helpers een onbeschrijfelijke
macht!'
14.
Cyrenius sprak: 'Dan zijn het dus halfgoden, zoals wij Romeinen erop nahouden
in onze mythologie?!
15. Maar hoe kan dat nu? Hebben
jullie dan naast je ene God soms ook van dat soort halfgoden, die mensen en
hoofdgoden goede diensten moeten bewijzen?'
16. Jozef
antwoordde: 'Broeder, je vergist je heel erg; bij ons kan er nooit of te
nimmer van halfgoden sprake zijn!
17. Maar
wel van gelukzalige geesten, thans Gods Engelen! Zij hebben, net als wij, ooit
eerder op aarde geleefd.
18. Maar
over wat je nu van mij gehoord hebt, moet je zwijgen, als had je er nooit iets
van vernomen -anders zou het je lichamelijk slecht kunnen vergaan!'
19. Nu
legde Cyrenius zijn vinger op zijn mond en zwoer daarover tot aan zijn dood
het zwijgen te zullen bewaren !
20. Op
dat moment traden de twee jongelingen op Cyrenius toe en zeiden: 'Gaat U maar
mee naar buiten, dan kunnen wij onze kracht tonen!'
21.
Cyrenius ging nu met hen naar buiten, en op een simpel woord van de jongelingen
verdween een berg, ver op de achtergrond in het niets!
22; Nu
pas begreep Cyrenius de reden waarom hij zwijgen moest. Hij zweeg er dan ook
zijn leven lang over -evenals allen die erbij waren.
118
Onderscheid tussen de macht des Heren en die van Zijn
dienaren.
Cyrenius vraagt naar de bestaansreden van engelen.
De gelijkenis van de liefhebbende vader en zijn kinderen
Na dit
machtsvertoon brachten de beide jongelingen Cyrenius weer bij Jozef en Maria en
het Kind je in de kamer, waar zich ook Tullia en Eudokia en de drie priesters,
Maronius en de andere leden van het gevolg van Cyrenius bevonden.
2. Direct
ging Jozef naar Cyrenius toe en vroeg hem:
3. 'Wel,
doorluchtige vriend en broeder, wat vind je van die dienaren des Heren?'
4.
Cyrenius antwoordde: 'O, verheven broeder, ik zou zeggen dat er tussen hen en
de Heer nauwelijks enig onderscheid te maken is; ze zijn even machtig als Hij!
5. Laatst
vernietigde het Kindje met een handbeweging het grote Zeus-monument,
6. maar
deze dienaren vernietigen met een enkel woord een hele berg! - Vertel jij mij
dus maar eens waarin dat verschil zit tussen Heer en dienaar!'
7. Jozef
antwoordde Cyrenius: 'Maar vriend, er is een eindeloos groot verschil!
8. De
Heer doet van eeuwigheid alles uit eigen Macht, maar de dienaren kunnen dit
soort dingen slechts doen uit de kracht des Heren, en wanneer Hij dat wil!
9. Is dat
niet het geval, dan kunnen zij uit zichzelf even weinig als jij en ik; uit
eigen kracht zouden ze nog geen zonnestofje kunnen vernietigen!'
10.
Cyrenius sprak: ' Ja, dat begrijp ik, het is juist en behoeft geen
toelichting.
11. Maar,
als de Heer dan alléén alles presteert, en als de dienaren zelf geen krachten
hebben, waartoe bestaan ze dan eigenlijk wel?'
12.
'Beste broeder,' zei Jozef, 'kijk hier is het Kindje. Richt je met deze vraag
maar tot Hem. Hij zal je zeker wel het allerbeste antwoord daarop geven!'
13.
Cyrenius deed dit nu en het Kindje richtte Zich op en zei:
14.
'Cyrenius, jij bent nu een getrouwd man. Je hebt in de afgelopen nacht je
vrouw alreeds bevrucht om bij haar nageslacht te verwekken.
15. Ik
zeg je nu dat je nog twaalf nazaten zult krijgen! Maar als je dan straks vader
zult zijn van twaalfkinderen, kun je mij dan nu eens zeggen, waartoe die je wel
zullen dienen? En waartoe, in het algemeen, je kinderen wilt?!
16. Zou je zonder hen je werk soms niet goed kunnen
doen?'
17. Nu
raakte Cyrenius enigszins in de war, en pas na een poosje zei hij ietwat
verlegen:
18. 'Wat
het voorzien in mijn regeringstaak betreft, dat gaat allemaal volgens vaste
regels, daar heb ik geen kinderen voor nodig.
19. Die
behoefte aan kinderen is veeleer een machtige drang van mijn hart en die
aandrang heet liefde!'
20. 'Goed,' zei het Kindje, 'maar, als je dus kinderen zult
hebben, wil je die dan ook niet liefdevol betrekken in je werkzaamheden, en
hun macht toespelen en bevoegdheden, juist omdat het je kinderen zijn?! Zo zul
je ze dan toch tot je machtige dienaren willen maken?'
21.
Cyrenius: 'Ja zeker Heer, dat zal ik beslist doen!'
22. En nu
het Kindje weer: 'Nu dan, als jij, als mens, zoiets al doet uit liefde voor
jouw kinderen, waarom zou God, de Heilige Vader Zelf, dit dan ook niet doen
uit Zijn grenzeloze liefde voor Zijn kinderen?'
23. Dit
was voor Cyrenius in alle opzichten een volledig antwoord, zodat hij, en ook
alle anderen, erdoor met de grootste hoogachting werden vervuld; hij had dan ook
verder geen enkele behoefte meer om daarover nog iets te vragen!
119
Jozef regelt het bruiloftsmaal. Het aantrekken van de
feestkleding.
De stralende feestgewaden van de engelen.
De schroom van Cyrenius en de anderen.
Het uittrekken van de feestkleding
De zonen
van Jozef kwamen nu de kamer binnen en zeiden tegen hun vader: 'Vader, we
hebben een rijkelijk voorziene maaltijd gereed staan.
2. Als U
het goed vindt willen wij nu de grote eettafel dekken en dan de maaltijd
opdienen.'
3. Jozef
zei: 'Goed kinderen, doen jullie dat, maar trekken jullie wel je nieuwe kleren
aan, want we vieren vandaag de bruiloft van Cyrenius!
4. Ook
jullie moeten daarbij aanzitten, en dus moeten jullie ook feestelijk gekleed
zijn! Doet dus alles wat jullie weten dat passend en juist is!'
5. Jozefs
zonen maakten dus de tafel op en deden verder ook alles zoals Jozef het graag
had.
6. Maar
nu kwamen ook de beide jongelingen naar Jozef toe en zeiden:
7. 'Vader
Jozef, wat vindt U er van, de kleding, die wij nu dragen, dat is onze
werkkleding, moeten wij nu eigenlijk ook niet echte feestkleding aantrekken?'
8. Jozef
antwoordde: ' Jullie zijn engelen van de Heer en wat jullie daar aan hebben dat
is zo al een allerprachtigst feestgewaad; waarom dan nog iets anders?'
9. De
jongelingen zeiden echter: 'Het gaat er maar om, dat wij niemand ergeren; wij
willen niet anders doen, dan wat u aan uw zonen bevolen hebt. Ook wij willen
dus in feestgewaad aan uw tafel deelnemen!
10. Staat
u ons toe ons even terug te trekken, dan kunnen wij ons, net als uw zonen,
verkleden.'
11. 'Nu,
als jullie dat dan -ongetwijfeld vanwege de Heer -nodig vinden,' zei Jozef,
'doet dat dan maar! Jullie bent nu eenmaal des Heren dienaren en kent Zijn Wil
ongetwijfeld het beste; doet dus maar dienovereenkomstig!'
12. De
beide jongelingen gingen dus de kamer uit en kwamen al spoedig weer terug
samen met de zonen van Jozef en met alle andere jongelingen, maar nu waren zij
gehuld in stralende kledij. ..als waren ze bekleed met het fraaiste
morgenrood.
13. Hun
gezichten, handen en voeten straalden als de opkomende zon!
14.
Cyrenius en zijn gevolg waren met stomheid geslagen bij het zien van deze
onvergelijkbare majesteitelijke pracht!
15.
IJlings zei Cyrenius tegen Jozef, geïmponeerd als hij was:
16. 'Verhevenste
vriend, nu heb ik de grenzeloze heerlijkheid van jouw Huis pas goed leren kennen!
Laat mij dus nu maar liever weggaan, want deze Heerlijkheid zal mij nog
verteren!
17.
Waarom moest je nu je zonen opdragen zich te verkleden?! Als je dat niet had
gedaan, zouden de dienaren des Heren ongetwijfeld hun oorspronkelijke eenvoud
en hun nederige kledij gehandhaafd hebben!'
18. Door
deze woorden kwam ook Jozef, die eveneens in ademnood naar deze superglans had
staan staren, weer tot zichzelf. Dadelijk gaf hij zijn zonen opdracht om
opnieuw hun normale werkkleding aan te trekken.
19. De
zonen van Jozef verdwenen dus en ook de jongelingen gingen weg om van kleding
te wisselen. Samen met Jozefs zonen kwamen ze daarna terug, opnieuw in hun
oorspronkelijke eenvoud gehuld.
20. Nu was Cyrenius van zijn beklemmende gevoel bevrijd, zodat hij zich
met zijn vrouw rustig aan tafel kon begeven. Vervolgens deed dat ook zijn
gevolg.
21. Hij
zat met de zijnen aan het hogere gedeelte van de tafel, terwijl Jozef, Maria
met het Kindje, Eudokia, Jozefs zonen en de jongelingen aan het lagere gedeelte
aanzaten. En nadat Jozef de lofzang voor tafel beëindigd had, kon iedereen met
eten en drinken aanvangen.
22. Er
waren een paar officieren, onder wie de stadscommandant, die zich koesterden
in het zalige gevoel van lijfelijk aan te zitten aan de godentafel op de
Olympus, zozeer waren ze overrompeld door dit bovennatuurlijke karakter van
Jozefs huisgezin, en zo weinig notie hadden zij er feitelijk van!
120
Jozef maakt zich zorgen over problemen, die zich ter
plaatse zouden kunnen voordoen in verband met de verplichte viering van het
Paasfeest. De engelen stellen hem echter gerust.
Nieuwe zorgen van Jozef door het grote aantal aanwezige
heidenen.
Heerlijk antwoord van het Kindje
Na
beëindiging van het kostelijke eetfestijn, dat ongeveer een uur duurde, bad
Jozef opnieuw de tafellofzang, waarna iedereen van tafel opstond.
2. Nu was
het die dag een voor-sabbath een vrijdag dus met name die voor de Sabbath,
waarop het joodse Paasfeest viel! Jozef zat er min of meer over in, hoe hij
die komende feestdagen hier, temidden van de Romeinen, zou kunnen vieren.
3. Hij
kon er namelijk wel op rekenen, dat die hem ook op Pasen zouden komen
bezoeken, zoals zij dat immers dagelijks plachten te doen!
4. Hij
was bang dat hij, zoals gezegd, deze bijzonder hoge feestdagen misschien niet
passend zou kunnen vieren en heiligen.
5. Maar
nu kwamen opeens de jongelingen om hem heen staan en zeiden: 'Luister naar ons,
brave man, ge maakt u onnodig van streek!
6. Ge
weet, dat tegen deze tijd ook de engelen Gods, de engelen en aartsengelen, de
cherubijnen en serafijnen, te Jeruzalem bijeen plachten te komen.
7. Het Allerheiligste
werd dan -zoals u weet en zoals uw vrouw weet door hen steeds bewoond.
8. Maar u
weet ook, dat wij wel altijd in het gevolg van de Heer verblijven, maar dat dat
niet perse in de Tempel behoeft te zijn, en dus zijn wij ook nu niet in de
Tempel!
9. Toen
de Heer nog in de Tempel te Jeruzalem woonde, woonden en waren ook wij in de
tempel.
10. Maar
nu Hij hier woont, zijn ook wij hier teneinde met u de Paasdagen te vieren!
Geen onzer is momenteel in de Tempel, die nu dus volledig verlaten is!
11. Hoe
kunt u dus beter Pasen vieren dan door te doen zoals wij?!
12.
Morgen doen wij hetzelfde als wat we vandaag hebben gedaan, en zullen blijven
doen. .. en zo zal het goed zijn!
13. U
doet maar net als wij, dan zult u het Paasfeest op de ideale manier vieren,
namelijk in de meest nabije tegenwoordigheid van de Heer van de Sabbath en van
alle feesten Zelf!
14.
Vraagt u het maar bij het Kindje na; Hij zal u precies hetzelfde antwoord
geven. ,
15. Nu
zei Jozef echter: 'Dat moge allemaal juist en waar zijn, maar hoe zit het dan
met de wet van Mozes? Geldt die soms niet meer?'
16. Nu
zeiden de jongelingen: 'U vergist zich brave man! Zegt u nu zelf eens, heeft
Mozes dan ooit voorgeschreven dat het Paasfeest te Jeruzalem moet worden
gevierd?. ...
17. Heeft
hij dan niet alleen bepaald dat het Paasfeest daar moet worden herdacht waar
de Heer is met de Verbondsark? !
18. Maar
nu is het zo, dat de Heer niet meer bij de Verbondsark is, maar bij u. Hij is
thans lijfelijk bij u en uw huisgezin!
19. En
zegt u nu maar zelf waar, naar de rechtsnormen van Mozes, het Paasfeest behoort
te worden gevierd!'
20. Jozef
nu: ' Als het dan zo zit, dan moet het Feest inderdaad hier worden gevierd!
Maar wat doen we dan intussen met al die heidenen hier?'
21. De
jongelingen spraken: 'Hebt u daarover nu maar geen zorgen, brave zoon van
David; als u net doet zoals wij, dan zal alles goed komen!'
22. Op
dit moment gaf het Kindje te kennen, dat Het Jozef iets te zeggen had (bij
welke gelegenheid de jongelingen op hun knieën vielen). Het Kindje zei:
23. '
Jozef, zoals het vandaag gegaan is, zo moet het ook morgen gaan en overmorgen.
Over die onbesnedenen moet je je geen zorgen maken, want die zijn nu zelfs
beter dan de besnedenen!
24.
Besnijdenis van de voorhuid is op zich van geen belang; waar het echt op aan
komt, dat is de besnijdenis des harten!
25. Deze
Romeinen hier, hebben een edel, wélbesneden hart, daarom vier Ik het Paasfeest
nu met hen, en niet met de joden!'
26. Door
deze woorden werd Jozefs geestelijk evenwicht hersteld. Van vreugde vervuld
liet hij alle zorgen over het Paasfeest aan de jongelingen over.
121
Jozef wordt door Cyrenius op Pasen in zijn burcht
uitgenodigd.
Nu komt hij toch nog in moeilijkheden met betrekking tot
de Paasviering!
Het Kindje spreekt geruststellende woorden, en Jozef
geeft toe
Nadat de
viering van Pasen aldus geregeld was, en Jozef zich overal bij voorbaat bij
had neergelegd,
2. trad
Cyrenius op Jozef toe en zei: 'Verheven vriend en broeder, vandaag ben ik bij
jou te gast en ik zal dat tot vanavond blijven.
3. Maar
morgen zal ik op mijn burcht een feestje geven, waartoe ik jou en heel je
familie, zoals hier compleet aanwezig, uitnodig.
4. Ik
hoop, dat je dit blijk van vriendschap van mijn kant niet zult afslaan!
5. Het is
namelijk allerminst om mij te revancheren, dat ik je uitnodig; het is uit
liefde en achting voor jou en voor je gezin dat ik dit doe!
6. Ik heb
namelijk het vertrek in verband met mijn thuisreis op overmorgen moeten
vaststellen, helaas kan ik niet zolang blijven, als ik mij had voorgenomen.
7. Om
bepaalde staatszaken, die geen uitstel dulden, moest ik mijn oorspronkelijke
plan wijzigen.
8. Daarom
juist zou ik het fijn vinden jou een keer bij mijthuis te onthalen, en ik zal
zeker proberen om dat op een jou waardige wijze te doen!'
9.
Opnieuw was Jozef nu overrompeld, want het ging om de H. Paasdag, die hij toch
tenminste in eigen huis had willen vieren; hij wist niet wat te doen!
10. Hij
zei daarom maar tegen Cyrenius; 'Waarde vriend en broeder in de Heer .
11.
Toevallig is het morgen onze allerbelangrijkste feestdag, die elke jood in
eigen huis behoort te vieren, als hij dan al niet naar de Tempel te Jeruzalem
kan gaan!
12. Ik
zou mezelf vreselijke verwijten moeten maken, als ik tegen dit allerbelangrijkste
van al onze geboden zou ingaan!
13. Ik
hoop dat je er begrip voor zult hebben dat ik je helaas niets kan beloven!
14. Maar,
als je bij mij zoudt willen komen om je voorgenomen feestje hier bij mij te
vieren, in het huis dat eigenlijk ook het jouwe is, dan graag!'
15. 'Maar
broeder, , sprak Cyrenius nu, 'ben jij dan wellicht nog minder gelovig dan ik,
die volgens jouw uitspraak van huis uit een heiden ben?
16. Wat
is nu toch jouw Kind? Is dat niet de Heer zelf, van wien al jullie geboden
vanaf het eerste begin afkomstig zijn?!
17. Zijn
de jongelingen niet zijn oorspronkelijkste dienaren? Zou Hij, Die daar zo
almachtig op de arm van Zijn moeder ligt te rusten, dan ook niet Zelf mogen
uitmaken wat in dezen recht kan zijn?!
18. Stel
eens dat Hij mij verhoorde, zou je dan jouw feestdag nog steeds belangrijker
blijven vinden, dan Zijn goddelijk Woord?'
19. Nu
richtte het Kindje Zich op en zei; 'Cyrenius, ja, je hebt goed gesproken, maar
je moet dit nu maar liever voor je houden!
20. Wij
zullen morgen allemaal jouw gasten zijn, want waar Ik ben, daar is de echte
Pasen! Want Ik ben de Bevrijder van Israël uit Egypte!'
21. Toen
Jozef dit hoorde liet hij zijn Paasplannen varen en nam hij Cyrenius'
uitnodiging alsnog aan!
122
Jozef stelt vragen over het puinruimen van de tempelruïne
en over het lot van de muiters en de drie onderpriesters, alsook over de acht
kinderen.
De antwoorden van Cyrenius
Nadat de
plaats voor de paasviering op deze wijze tot volle tevredenheid van Jozef was
bepaald, zoals al eerder vermeld is, vroeg Jozef aan Cyrenius hoe het stond
met het puinruimen bij de tempel, en hoe de uitgegravenen het maakten.
2.
Cyrenius antwoordde: 'Heb daarover maar geen zorg, verheven vriend en broeder!
3. N aar
mijn mening is een en ander inmiddels al uitstekend geregeld.
4. Het
puin is al tot en met het laatste steentje weggeruimd. De daaronder omgekomen
priesters zijn begraven en de geredden zal ik morgen meenemen naar Tyrus,
alwaar ik met hen naar recht en billijkheid zal handelen.
5. Dit is
de huidige stand van zaken; ik vind dat alles nu zo goed mogelijk is geregeld.'
6. Jozef
antwoordde: ' Ja, dat is zo: zelfs hun eigen vaders hadden niet beter voor hen
kunnen zorgen! Ik ben nu meer dan tevreden!
7. En wat
ga je met de muiters doen, die gisteren ons huis overvallen hebben?'
8.
Cyrenius nu weer: 'Tja, dat zijn hoogverraders! Die hebben zich daarmee de
doodstraf op de hals gehaald!
9. Maar
je weet, ik ben geen liefhebber van bloedvergieten; integendeel, eerder de
grootste vijand!
10. Daarom heb ik hun de doodstraf kwijtgescholden; in plaats daarvan heb
ik als passende straf bepaald: slavernij. .. levenslang!
11. Dat
is zeker géén zwaardere straf dan de doodstraf, te minder nog, omdat aan hem,
die zich volledig betert, kans wordt geboden op geheime vrijlating!
12. Ook
zij gaan mee naar Tyrus; daar zal hun zaak verder worden afgehandeld!'
13. Nu
zei Jozef: 'Broederlief, ook in deze zaak heb je geheel volgens de goddelijke
orde beslist. Ik kan je alleen maar lof toezwaaien! Je bent als een wijze
stadhouder opgetreden!
14. Maar
nu heb ik nog iets op mijn hart, namelijk het lot van de drie onderpriesters;
wat vind je dat er met hen moet gebeuren?'
15.
Cyrenius antwoordde: 'Wel beste vriend en broeder, ook voor hen heb ik
uiteraard gezorgd.
16.
Maronius, die nu wel dezelfde opvattingen huldigt als ik, krijgt hen tot zijn
beschikking. Hij gaat hen tot zijn dienaren maken in een ambt, dat ik van plan
ben hem op te dragen.
17. Wat
vind je er nu van? Is het zo in orde? Ja zeker, had ik meer en dieper inzicht
in de dingen, dan zou ik zeker nog betere beslissingen nemen,
18. maar
ik doe wat ik denk dat het beste is, dan zal jouw Heer en mijn God mijn goede
wil wel zegenen, zij het ook dat het allerbeste inzicht mogelijk ontbreekt!'
19. Jozef
antwoordde: 'De Heer heeft jouw inzicht reeds gezegend, evenals je
bedoelingen! Daardoor heb je inderdaad de best mogelijke beslissingen genomen!
20. Eén
ding nu nog. Wanneer denk je die acht kinderen te sturen, die vijf meisjes en
drie jongens?'
21.
'Beste broeder en vriend, dat zal, zodra wij te Tyrus zijn, mijn eerste zorg
worden!
22. Maar
Iaat ons nu een beetje de vrije natuur opzoeken. Het is vandaag een mooie dag;
laten we de Heer daarvoor loven!' Dadelijk mobiliseerde Jozef nu iedereen,
die in huis was.
123
Tocht naar de heilige berg. Ontmoeting met wilde dieren.
De wilde beesten worden door de twee hemelse jongelingen
getemd
Cyrenius
met zijn gevolg, Maronius met de drie priesters en Jozef met Maria en het
Kindje, de twee jongelingen en Eudokia vormden samen het wandelgezelschap.
2. Maria
en Eudokia zaten beiden op een ezel, welke door de beide jongelingen aan de
teugel werden gevoerd.
3 De overige jongelingen waren samen met de zonen van Jozef thuis
gebleven om het huis weer op orde te brengen en om voor de avond een stevige
broodmaaltijd te bereiden.
4. Een
eindje buiten de stad lag een berg van zo'n achthonderd meter hoog, helemaal
begroeid met ceders.
5. Deze
berg werd door de heidenen als een heilige berg vereerd, reden waarom er op
zijn hellingen geen boom gekapt werd.
6. Er was
maar één weg, die naar de top leidde, en die door de priesters was aangelegd.
Op de top was een open tempel opgericht; vandaar had men een schitterend
uitzicht in alle richtingen!
7.
Vanwege de volledige begroeiing van deze tamelijk wijd uitlopende berg, hadden
grote aantallen wilde dieren er in de dichte bossen hun nesten en holen.
Daarom was het beklimmen van deze berg eigenlijk niet veilig, maar gevaarlijk!
8. Van
deze omstandigheden waren de drie priesters heel goed op de hoogte. Ze gingen
derhalve naar Cyrenius toe, toen die de voet van de berg al had bereikt; ze
brachten hem van een en ander op de hoogte.
9. 'Maar
zien jullie dan niet dat ik helemaal niet bang ben?' vroeg Cyrenius hen.
10. 'En waaróm zou ik ook? De Heer van Hemel en aarde maakt immers deel uit
van ons gezelschap, en ook nog twee van Zijn machtige dienaren!'
11. Toen
ze Cyrenius zó hoorden praten, vermanden ook de priesters zich. Ze namen hun
vorige plaatsen weer in, en daar ging het de berg op!
12. Toen
het hele gezelschap zo ongeveer een half uur gaans in het bergwoud was
doorgedrongen, sprongen er plotseling drie grote leeuwen vanuit de dichte
bosjes te voorschijn en versperden Cyrenius de weg.
13. Hij
schrok er niet weinig van en begon om hulp te roepen.
14.
Onmiddellijk kwamen nu de twee jongelingen naar voren; ze traden tegen de
leeuwen dreigend op, zodat die terstond brullend de weg vrij maakten.
15. Toch
trokken ze zich niet echt terug in het struikgewas, maar liepen mee langs de
zijkant van de weg, zonder verder iemand kwaad te doen!
16. Toen
ze weer een half uur verder waren kwam hen een hele karavaan van leeuwen en
panters en tijgers tegemoet. ..
17. Maar
toen die afschrikwekkende troep de twee jongelingen in het oog kreeg, splitste
hij zich in tweeën langs beide zijden van de weg, een doortocht biedend aan het
gezelschap!
18. Aan
vele leden van Cyrenius' gevolg boezemde deze ontmoeting echter toch zó 'n
geweldige eerbied en respect in, dat ze nog nauwelijks durfden ademhalen.
19. Toen
zij echter bemerkten, dat de dieren in de nabijheid van het Kindje bevend
gingen liggen, begon er voor deze bange heidenen een licht op te gaan en
daagde er bij hen een vermoeden van Wie in dit Kind je wel thuis zou kunnen
zijn!
124
Flauwten van Tullia en van Eudokia. Giftige slangen op de
top.
Maria en het Kindje zuiveren die plaats. Cyrenius' gevolg
verbijsterd
De troep
wilde dieren keerde niet om, maar trok grommend verder .
2.
Eudokia, die naast Maria, en Tullia, die naast Cyrenius, die nu vlak voor de
beide ezels liep, voortgingen, kregen van de schrik beiden een kleine flauwte
bij de aanblik ervan.
3. Maar
Jozef en Maria spraken hen weer zoveel moed in, dat ze hun angst al gauw
vergeten waren.
4.
Ongehinderd ging de tocht nu weer verder, zodat ze zonder oponthoud de top
bereikten.
5. Maar,
toen ze helemaal boven waren, waar het uitzicht vrij was en waar op het
hoogste punt een tempel stond, daagden er nieuwe moeilijkheden op.
6. Daar
was namelijk bij de tempel een vaste rustplaats van zeer giftige ratelslangen
en adders!
7. Met
honderdtallen lagen die rondom de tempel op het ruime plein te zonnen.
8. Toen nu dit ongedierte het naderend gezelschap in de gaten kreeg, begon
het te ratelen, te sissen en lieten ze hun gespleten tongen heen en weer
schieten.
9. Het
gevolg van Cyrenius werd verlamd van angst, maar het meest te kwaad had Tullia
het wel, die te voet was! Ze werd als uitzinnig van angst en had zich haar
ondergang levendig voor ogen!
10. Maar
niet alleen de mensen, ook de drie leeuwen gaven hun angst te kennen door het
slaken van geluiden en door zich, als om bescherming smekend, dicht tegen de
mensen aan te drukken!
11.Cyrenius
echter was persoonlijk geenszins van zijn stuk gebracht; hij geneerde zich
evenwel over zijn vrouwen zijn gevolg!
12. Hij
wendde zich daarom tot Jozef, zeggend: 'Broeder, zeg alsjeblieft tegen de beide
dienaren van de Heer, dat ze dit tuig moeten bezweren.'
13. Maar
Jozef zei: 'Dat hoeft helemaal niet!
14. Je
moet namelijk weten dat mijn vrouw hierin een genie is, we behoeven haar alleen
maar met haar ezel voorop te laten gaan!
15. Je
zult zien dat dit gespuis dan voor haar op de vlucht zal slaan. ,
16. Maria
ging nu inderdaad met het Kindje op haar ezel voorop lopen, en, toen het
ongedierte haar ontdekte,
17.
vluchtte het daar bliksemsnel vandaan; niet één was er meer te zien!
18. Het
gehele gevolg van Cyrenius was verbijsterd en velen onder hen vroegen elkaar:
19. 'Zou
dit niet de godin Hygiea kunnen zijn?! ...dat al die slangen aan haar wenken
gevolg geven!'
20.
Cyrenius hoorde hun onderlinge vragen stellerij en hij zei: 'Wat praten jullie
toch over Hygiea, die nooit bestaan heeft?
21. Neen,
hier is meer aanwezig zelfs dan Juno, die overigens ook nooit bestond; Dit is
de door God, de Allerhoogste, uitverkoren vrouw van deze wijsgeer hier!'
22. Nu stond heel het gevolg van
Cyrenius werkelijk perplex en niemand kon nog de moed opbrengen iemand vragen
te stellen!
125
De gevaarlijke tempel. De wolk van zwarte vliegen.
De tempel stort
in. Het gezelschap in de open lucht onder de vijgeboom
Toen heel
de top van de berg op die manier van alle ongedierte gereinigd was, zei
Cyrenius tot zijn bedienden:
2. 'Gaat
die tempel binnen, veegt er de vloer en dekt de altaartafel met schoon linnen;
daarna moeten jullie alle meegenomen mondvoorraad erop leggen.
3. We
zullen dan in deze een fraai uitzicht biedende tempel een kleine verversing tot
ons nemen.’
4. Direct
gingen nu die dienaren doen wat hun was opgedragen.
5. Toen
alles gereed was, nodigde Cyrenius Jozef en Maria uit hem te volgen in de
uitzichttempel en aldaar een versterking te nemen.
6. Maar
nu zei Jozef: 'Broeder , ik bezweer je: Iaat alles weer vliegensvlug uit die
tempel halen, als je tenminste niet wilt dat hij voordien in puin valt!
7. Je
moet namelijk weten, dat dit gebouw al erg oud en verweerd is. Bovendien heeft
het vroeger gediend voor afschuwelijke schanddaden van de priesters !
8. Het
wordt nog slechts overeind gehouden door een aantal boze geesten!
9. Als ik
er nu met mijn vrouw en het Kind je in zou binnengaan, dan zouden die boze
geesten eruit vluchten en dan zou heel die tempel in puin, stof en rook boven
onze hoofden instorten!
10. Ik smeek je, volg dus mijn raad op!'
11.
Cyrenius keek hier wel wat raar van op, maar toch gaf hij onmiddellijk gevolg
aan Jozefs raad.
12. Met dat karwei waren zijn bedienden nu nog maar nauwelijks
klaar en ze deden het nog bijzonder vlug ook of men zag een enorme zwerm
zwarte vliegen uit de tempel wegvliegen, die een akelig stotend gezoem lieten
horen.
13. Toen Jozef dit zag, riep hij de bedienden
onmiddellijk toe: 'Verlaat onmiddellijk de tempel, anders komen jullie er niet
goed af!'
14. Als door een stormwind gedreven schoten de bedienden
op dit roepen van Jozef de tempel uit.
15. Ze waren nauwelijks enkele passen van de tempel
verwijderd, of hij stortte met donderend geraas ineen!
16. Over deze gebeurtenis was iedereen zo van streek, dat
men zich de handen voor de ogen sloeg! Zelfs de leeuwen deinsden even
achteruit, maar ze kwamen naderhand weer terug.
17. Iedereen vroeg aan iedereen waarin hem dit nu wel
had kunnen zitten, maar van alle heidenen kon alleen Cyrenius een verklaring
geven!
18. Nadat
het gezelschap zich enigszins van de schrik had hersteld, vroeg Cyrenius aan
Jozef of hij niet een plekje wist, waar hij veilig kon laten dekken voor de
meegenomen verversingen.
19. Jozef
wees hem een groen open plekje aan onder een vijgeboom, die vol bloesems en
vruchten zat.
20.
Cyrenius stuurde zijn mensen erheen om die plek schoon te maken en er
vervolgens netjes te dekken en daarop dan alle meegebrachte verversingen neer
te leggen.
126
Picknick met de jongelingen in de open lucht. Brand in
het keizerlijk paleis.
Cyrenius houdt een opgewonden woedende rede.
Antwoord van Jozef aan Cyrenius
Opnieuw
nodigde Cyrenius nu Jozef, Maria met het Kindje en Eudokia uit om te komen
genieten van de verversingen.
2. Nu
ging Jozef daar met de zijnen direct op in, en terwijl hij het nederigste
plekje innam, zegende hij nog eerst de spijzen, alvorens te gaan eten en
drinken.
3. Dit
voorbeeld van Jozef werd nu eerst gevolgd door de twee jongelingen en vervolgens
door heel het overige gezelschap.
4. Toen
zij daar nu welgemoed bij elkaar zaten te eten en te drinken,
5.
bemerkte Maronius plotseling, dat zich boven de stad Ostracine een enorme
rookzuil verhief
6. en
ook, dat er op enige afstand aan de kust een aantal rookzuilen opsteeg.
7.
Onmiddellijk maakte hij Cyrenius erop opmerkzaam, die al gauw tot de conclusie
kwam dat daar in de stad zijn paleis in brand stond, en ook vermoedde hij, dat
daar verderop aan de kust zijn schepen in brand waren gestoken.
8. Als
door duizend bliksems getroffen sprong Cyrenius op en nep:
9. 'In 's
hemelsnaam, wat zie ik daar!? Is dat nu de vrucht van mijn goedheid voor jullie
ellendige Ostraciners?!
10. Nu
zullen jullie mijn goedheid eens in woede zien omslaan! Als een woedende
tijger zal ik te keer gaan, en jullie zullen voor deze misdaad boeten op een manier,
waarop nog nooit eerder een furie in de diepste hel iemand heeft afgestraft!
11.
Overeind vrienden en broeders; we kunnen hier nu niet langer blijven! Laten we
die misdadigers even een lesje gaan geven!'
12.
Bliksemsnel sprong het hele gevolg van Cyrenius nu op, en op deze strijdkreet
van Cyrenius begonnen ze snel alles bijeen te graaien.
13.
Alleen Jozef en de zijnen bleven rustig zitten, terwijl Jozef nauwelijks de
moeite deed om naar die brand te kijken!
14. Toen
Cyrenius dat zag, schoot hij op Jozef af met de woorden:
15. 'Wat
ben jij eigenlijk voor een vriend? Hoe kun je nu op zo'n ongeluksmoment voor
mij rustig blijven zitten?!
16. Je
weet best dat ik deze bergweg vanwege al die wilde beesten niet veilig kan
begaan zonder jou!
17. Sta
nu toch op en beveilig mijn terugtocht, anders geldt mijn verbittering straks
ook nog jou!'
18. Maar
rustig antwoordde Jozef: 'Zie je, razende Romein! Juist nu zal ik je niet volgen!
19. Wat
zou je immers, als je over een uur of twee beneden bent nog helemaal kunnen
beredderen? Dan zal toch zeker alles allang door de vlammen verwoest zijn!
20. En om wraak te nemen
blijft er dacht ik zo, nog alle gelegenheid over!
21. Was
jij niet zo tekeergegaan, dan had ik onmiddellijk de twee jongelingen
ingeschakeld; die zouden dan direct een eind aan die brand hebben gemaakt!
22. Maar
omdat je zo bent uitgevaren, nu ga je er zelf maar naar toe; dan kun je met je
toorn proberen de brand te blussen!'
127
Cyrenius probeert Jozef alsnog gunstig te stemmen door
bemiddeling van Tullia.
Jozef spreekt nu woorden van ware vriendschap!
Door de wilskracht van de twee jongelingen wordt de brand
geblust
Deze
hoogst ernstig door Jozef uitgesproken woorden maakten een enorme indruk op
Cyrenius; hij wist niet wat te zeggen!
2. Hij
durfde trouwens ook niet bij de nu toch duidelijk ietwat ontstemde man met een
of andere opmerking aan te komen.
3. Daarom
zei hij tegen Tullia: 'Ga jij eens naar de wijze man toe om begrip te vragen
voor mijn vertwijfeling en mijn daaropvolgende woedende reactie.
4. Bied
hem mijn excuus aan en geef hem de verzekering, dat hij voortaan nooit meer
door mij met zoiets lastig gevallen zal worden!
5. Hij
mag mij nu niet in de steek laten en mij zijn hulp onthouden!'
6. Jozef
had heel goed gehoord wat Cyrenius tegen Tullia had gezegd.
7. Hij
stond dan ook op, ging naar Cyrenius toe en zei: 'Edele vriend en broeder in
God de Heer, bemiddelaars hebben wij tussen ons nooit eerder nodig gehad!
8. We hebben elkaar onze wederzijdse standpunten steeds
openlijk gegeven!
9. Waarom
dan nu je vrouw tot onderhandelares benoemd, alsof we het samen niet af zouden
hebben gekund?
10. Dacht
je soms dat ik me om welke reden dan ook kwaad zou maken?
11. Dan
zou je je zeer vergissen! Mi jn ernst wordt me alleen en uitsluitend door mijn
grote liefde voor jou ingegeven!
12. Het
zou maar een slechte vriend zijn, die niet in staat zou zijn om waar nodig zijn
vriend ook een ernstig woord toe te voegen!
13. Als
die zaak, waarover je je nu zo opwindt werkelijk van belang zou zijn geweest,
dan had je er immers rustig op mogen vertrouwen, dat ik je dan als eerste
daarop attent zou hebben gemaakt, zoals ik dat tot dusverre nog steeds heb
gedaan, telkens als de gelegenheid zich voordeed!
14. Er is
hier namelijk niets anders aan de hand dan een loos bedrog van de boze geesten
die van hier zijn verdreven!
15. Het
is niet meer dan een blinde wraakoefening, waarmee ze ons ongerust willen
maken, omdat wij hen hier uit hun oude nest hebben verdreven!
16. Dat
is alles! Had mij maar eerder om hulp gevraagd in plaats van je zo op te
winden, dan zou je niet eens hebben behoeven op te staan!
17. Maar
jij bent iemand, die volledig op zijn zintuigen vertrouwt, en die zich om
minder dan niets opwindt!
18. Ga nu
dus maar weer rustig zitten en kijk dan maar kalm en gelaten die brand aan; je
kunt er verzekerd van zijn, dat hij dan gauw geblust zal zijn!'
19. Voor
Cyrenius was deze mededeling van Jozef wel ongeveer zoiets als wat een kat
gevoelt in een vreemd pakhuis.
20. Toch
geloofde hij wat Jozef gezegd had, alhoewel hij er niets van begreep.
21. Nu
zei Jozef tegen de twee jongelingen, waar Cyrenius bij was:
22.
'Misschien willen jullie ook eens in de richting van de stad kijken, waar de
van hier verdrevene (geesten) hun baldadigheid bedrijven, opdat daaraan ter
geruststelling van mijn broeder een einde komt!'
23. Dit
deed het tweetal, en in minder dan geen tijd was er van de brand geen spoor
meer te zien!
24. Nu
pas begon Cyrenius iets te begrijpen van wat Jozef zojuist gezegd had. Zijn
gezicht klaarde weer helemaal op; maar wel hield hij er een ongelooflijk groot
respect van over voor de twee jongelingen en voor Jozef!
128
Cyrenius krijgt een lesje over de beloofde plagerijen van
de Heer.
Jozef verklaart wonderbaarlijke natuurverschijnselen
Toen
alles weer ordelijk en rustig was geworden richtte het Kindje Zich op en zei
vervolgens tegen Cyrenius:
2.
'Luister nu eens naar Mij, jij nobele man! Herinner je je nog het moment,
waarop Ik Mijn broeder Jacob aan zijn haren trok?
3. Toen wilde je, dat Ik dat ook bij jou zou doen!
4. Ik heb
je toen beloofd het te zullen doen! Nu houd Ik Mijn belofte!
3.Alle
kleine verrassingen, die je sedertdien overkwamen, waren namelijk niets anders
dan kleine haartrekpartijtjes!
6. Als je
in de toekomst nieuwe wederwaardigheden ondergaat, moet je je déze te binnen
roepen. ..niet bang zijn. ..en nooit kwaad worden !
7. Het
zal je allemaal beslist geen kwaad doen, want Ik doe dat speciaal voor hem, die
Ik liefheb! Zo iemand heeft niets te vrezen, noch in deze, noch ook in de andere
wereld!'
8. Toen
hij deze verklaring van het Kindje hoorde, kon Cyrenius zijn tranen niet
bedwingen. Van dankbare wederliefde was hij helemaal in de war!
9. Velen
van de heidenen, die eromheen stonden, hoorden ook deze toespraak van het
Kindje. Stomverbaasd waren ze dat een kindje van nauwelijks drie maanden kon
praten als iemand die volledig en voorbeeldig is opgevoed!
10.
Enkelen van hen spraken Jozef aan en vroegen hem, hoe het mogelijk was, dat een
kindje van die leeftijd zo volmaakt redelijk en beschaafd kon spreken.
11. Jozef
trok z'n schouders maar eens op en zei: 'Lieve mensen, op deze grote aarde kun
je de wonderlijkste dingen meemaken, vooral als het om terreinen des levens
gaat!
12. Wij
kunnen die weliswaar met onze eigen ogen waarnemen, maar wie kan er nu de
geheime wetten doorgronden van een scheppende God, die zoiets doet?!
13.
Werkelijk, wij die zelf de grootste wonderen zijn, we stappen met onze voeten
dageli jks dwars door veel andere wonderen ...en we hebben er nauwelijks
aandacht voor!
14. Wie
van ons heeft er immers enige notie van, hoe al die ontelbare wonderwerken tot
stand komen. .., hoe bijvoorbeeld het gras, een boom, een worm, een mug, en
een vis in het water?!
15. Wij
kunnen niet anders doen dan al deze wonderen waarnemen. ..en dan de grote,
heilige architect ervan roemen, loven en aanbidden!'
16. Deze
verklaring van Jozef bevredigde de vragenstellers volledig.
17. Van
dit ogenblik af keken zij met heel andere ogen tegen de natuur aan!
18. Ze
verspreidden zich nu in alle richtingen over de onbeboste bergtop en
beschouwden aandachtig de wonderen der schepping.
19. Nu
wendde Cyrenius zich heimelijk tot Jozef om hem te vragen of hij het antwoord
op de gestelde vraag werkelijk niet geweten had.
20. Jozef
verzekerde hem dat dit inderdaad zo was, waar hij aan toevoegde: 'Vraag het
maar eens aan het Kindje; Dat zal je ongetwijfeld de beste verklaring geven!'
129
Vragen van Cyrenius over de wonderbaarlijke
spreekvaardigheid van het drie maanden oude Jezuskindje.
Het heerlijke en wijze antwoord van de engelen over het
geheimzinnige Wezen van het Kindje
Onmiddellijk
wendde Cyrenius zich nu op uiterst deemoedige wijze tot het Kindje en zei:
2. 'Mijn
Leven Jij, mijn Alles. ..: Als men dan al weet Wie Jij bent, dan blijft het
toch nog een ongelooflijk wonderbare zaak, dat Jij, een Kindje van drie
maanden, zo volkomen en bovendien zo buitengewoon wijs kunt spreken!
3. Daarom
zou ik graag hier op deze berg, waarop zich alreeds zoveel wonderlijks heeft
voorgedaan ..., enig licht door Jou in deze zaak geworpen zien! Zou Je mij
daarover niet een paar woordjes willen gunnen?'
4. Maar
het Kindje zei: 'Kijk, daar naast Jozef staan de twee jongelingen, Mijn
dienaren; ga naar hen toe: zij zullen je dan wel inlichten!'
5.
Cyrenius volgde die raad direct op en wendde zich tot de twee jongelingen.
6. Deze
zeiden hem: 'Wel, dit is een zuiver hemelse aangelegenheid. Wij kunnen U dat
wel uitleggen, maar dan zult U het toch niet begrijpen!
7.
Natuurlijke mensen kunnen het zuiver hemelse nooit begrijpen, omdat hun geest
nog niet vrij is, nog bevangen is door de gehele wereldse materie.
8. U
bijvoorbeeld bent ook nog overheersend natuurlijk, derhalve zult U ook niet
kunnen verstaan wat wij U mededelen!
9. Maar
omdat U ingelicht wilt worden, zullen wij U dit overeenkomstig de wens des
Heren doen;
10. het
begrip ervoor kunnen wij U niet geven: U bent nu eenmaal nog een natuurlijk
mens!
11.
Luistert U dus: Tegen U kan het Kindje naar Zijn menselijke aard nog lang niet
spreken!
12. Dat zal Het pas over ongeveer een jaar enigszins
kunnen.
13. Maar
in het hart van het Kindje woont de Volheid van de Eeuwige, Almachtige Godheid!
14.
Wanneer het Kindje nu verstaanbaar en uiterst wijs spreekt dan spreekt niet het
Kindje dat U ziet, maar dan spreekt de Godheid vanuit het Kindje. ..in Uw
daartoe opgewekt gemoed!
15. U
verstaat de woorden dan net alsof het zichtbare Kindje sprak.
16. Toch
is dat niet zo, want het was alleen en uitsluitend de voor U niet zichtbare
Godheid, Die sprak!
17.
Datgene wat U meent van buitenaf te horen, hoort U in feite slechts innerlijk!
En dat geldt voor iedereen, die het Kindje hoort spreken!
18. Om
Uzelf hiervan te overtuigen, kunt U zover van het Kindje af gaan staan, dat U
zijn natuurlijke stem niet meer kunt horen.
19. Als
dan het Kindje tot U spreekt, zult U Het in de verte evengoed verstaan, als
stond U vlakbij! Gaat U dus maar en neemt die proef!'
20.
Cyrenius liep nu, alhoewel hij er niets van begreep, zo'n duizend passen langs
de flank van de berg daarvandaan.
21.
Plotseling hoorde hij het Kindje heel helder en duidelijk roepen:
22.
'Cyrenius, kom maar weer vlug terug, want direct onder het punt waar je staat,
daar is een hol vol tijgers!
23. Zij
krijgen nu de lucht van je en speuren naar je! Ren dus maar gauw terug, voor ze
je in het oog krijgen!'
24. Dit
horend, vloog Cyrenius, vlug als de wind terug. Hij stond daar nu totaal
verbluft. Hij had wel verdere vragen willen stellen, maar uiteindelijk wist hij
eigenlijk zelf niet meer waarover; deze ervaring was wat al te wonderlijk voor
hem geweest!
130
Cyrenius bekent zijn onwetendheid in geestelijke zaken:
hij bidt om verlichting.
Het antwoord van de engelen is als een groots en helder
getuigenis over het Wezen van de Heer en Diens Menswording.
Zegen van het Kindje over Cyrenius
De beide
jongelingen zeiden nu verder niets meer, maar Cyrenius was door deze verklaring
toch te nieuwsgierig geworden, dan dat hij het hier bij kon laten.
2. Na een
poosje vatte hij weer moed en zei:
3.
'Ongetwijfeld, U bent voor mij van eeuwigheid hoog verheven dienaren Gods; Uw
uiteenzet ting is zo wonderlijk verheven en belangwekkend voor mij dat ik niet
kan volstaan met hetgeen U mij hebt verteld en aangetoond.
4. AI
moet ik nu wel erkennen, dat ik slechts een verstands en natuurmens ben,
volkomen gespeend van alle hogere wijsheden, en nauwelijks in staat om een
klein stukje verder te zien, dan mijn neus lang is; maar
5. zou
het nu toch niet mogelijk zijn om mij iets meer inzicht te geven?
6. In
alle deemoed smeek ik U dit voor mij te doen. ..! U bent ongetwijfeld in staat
om een in mijn innerlijk verborgen aanwezig vermogen open te breken,
7. zodat
ik dan tenminste datgene, wat U mij hebt toevertrouwd beter kan begrijpen!'
8. Maar
het tweetal zei: 'Neen, beste vriend en broeder, nu vraagt U iets onmogelijks,
iets dat de tijdelijke dingen te boven gaat!
9. Want,
zolang U nog in Uw vleselijk lichaam gehuld gaat, zult U nooit dingen kunnen
begrijpen, die tot de hoogste goddelijke Wijsheid behoren!
10. Denkt
U zich eens in: God, de Heer, Die met heel Zijn eindeloze en grenzeloze
volheid hierin dit Kind je woont heeft de beschikking over, en de keuze uit
talloze myriaden van de allermooiste, allerheerlijkste en allergrootste
werelden en aardbollen waarvan U, als U 's nachts naar de hemel kijkt, slechts
een minimaal stukje kunt aanschouwen!
11. Die
allemaal had Hij, in plaats van deze aarde, kunnen uitkiezen voor Zijn
Menswording! En toch heeft Hij deze schrale aarde gekozen, waarvan je zou kunnen
zeggen dat ze wel zowat de in alle opzichten ellendigste en slechtste is!
12. Maar
het heeft Hem, de eeuwige Heer der oneindigheid, nu eenmaal zo het meest
behaagd; Hij heeft dat gedaan zoals wij het nu voor onze ogen aanschouwen!
13. U
denkt toch zeker niet, dat Hij daarvoor ons advies nodig heeft gehad of onze
goedkeuring? !
14.
Zoiets te denken zou fundamenteel fout zijn! Van alle eeuwigheid doet Hij wat
Hij wil. ..nog nooit is er iemand Zijn raadgever geweest!
15. Wie
kan Hem dan vragen, wat doet U nu; of: waarom doet U dat?!
16. Hij
is in Zichzelf de absolute Volmaaktheid, de hoogste Wijsheid, de grootste
Liefde en Zachtmoedigheid!
17. Hij
is in Zichzelf de absoluut allerhoogste Macht en Kracht; als Hij een enkele
vernietigingsgedachte zou koesteren, viel alles in een oogwenk in het niets
terug.
18. En
niettemin Iaat Hij Zich hier als een zwak Mensenkind, op de arm van een zwakke
joodse vrouw liefkozen!
19. En
Hij, Die talloze zonnen, werelden en eindeloos gevarieerde wezens voorziet met
leven gevende, allerwijst doelmatige kost, en dat reeds eeuwig en aller overvloedigst.
..: Hij zuigt op deze schrale aarde Zelf aan de borsten van een vijftien jarig
meisje! !
20. Hij,
de eerste Oorzaak, het Beginsel van alle Leven, heeft zelf het kleed des doods,
dat van de zonde aangetrokken, en Zich verhuld in vlees en bloed!
21. Wat
zoudt U daarvan dan wel willen zeggen? Wat moet U daar nu van denken? Zoudt U
ook daarop niet wat méér licht geworpen willen zien? !
22.
Begrijpt U ons goed: even min als U dit ooit in volle diepte zult kunnen
begrijpen, ...evenmin kan hier over dat vervroegd kunnen spreken van dit allerhoogst
verheven Kindje meer gezegd worden.
23. Hebt
Het desondanks lief met al Uw krachten, zonder Het ooit te verraden, dan zult U
in de liefde evenzeer iets kunnen vinden, dat U anders in der eeuwigheid ook door
geen hemelse machten zou kunnen worden geopenbaard!'
24. Deze
woorden vervulden Cyrenius met een zo bijzondere achting voor het Kindje, dat
hij voor het Kindje op de knieën viel, en er onder tranen uitbracht: '0 Heer,
de genade, die ik hier genieten mag, ben ik in der eeuwigheid niet waard!'
25. Maar
het Kindje sprak: 'Cyrenius, sta op! Zo verraad je Mij! Ik ken jouw hart goed
genoeg en daarvoor zegen Ik je! Sta dus op!' Nu stond Cyrenius vlug op, bevend
van liefde en hoogachting.
131
Een naderende onweersbui. Jozef geeft raad.
Voorgevoelens van de leeuwen. Hun vlucht naar het bos
De andere
leden van het gezelschap, die zich eerder in alle richtingen over de
uitgestrektheid van de brede bergtop hadden verspreid, kwamen kort na elkaar
met bedrukte gezichten terug.
2. Zij hadden namelijk gezien, dat
zich in het zuidwestelijke deel van Egypte enorme zwarte wolken samenpakten,
hetgeen altijd de komst van zware stormen betekent.
3. In
noordoostelijke richting, naar de kant van Ostracine was de lucht weliswaar nog
volkomen helder, maar des te huiveringwekkender zag het er aan de andere kant
van de berg, zoals gezegd in zuidwestelijke richting uit!
4. De
terugkerenden drongen daarom aan op een snelle terugtocht.
5. Maar
Cyrenius zei: ' Als dat nodig is, zullen wij het gauw genoeg van de machtige
wijzen hier te horen krijgen!
6. Zolang
zij er rustig onder blijven, hoeven ook wij er geen grijze haren van te
krijgen!'
7.
Maronius en de stadscommandant wierpen echter tegen: 'Gelijk hebt U, maar gaat
U eens op die kleine heuvel staan, en kijkt U eens in die richting, dan zult U
ongetwijfeld onze mening delen!
8. Daar
ziet het er namelijk uit alsof alle furiën samen de aarde in een keer in brand
hebben gestoken!'
9. Nu
vroeg Cyrenius dan maar aan de lichtelijk sluimerende Jozef:
10.
'Broederlijke vriend, heb je gehoord, welke waarschuwing deze mensen hier aan
mij geven?'
11. Maar
Jozef antwoordde: 'Ik was een dutje aan het doen, en ik heb geen idee waar
jullie het over gehad hebben. ,
12. 'Sta
dan maar eens op,' zei Cyrenius, 'en ga maar eens met mij op dat heuveltje, dan
zal je direct duidelijk worden, waarover wij het hadden! ‘
13. Jozef
stond nu inderdaad op en ging met Cyrenius het heuveltje op.
14. Daar
aangekomen, wees Cyrenius dadelijk op de zeer dreigend uitziende naderende
storm.
15. Jozef zei: 'Wat zou je dan willen doen?
16.
Vluchten soms? Waarheen dan? Binnen een kwartier zal die storm ongetwijfeld
hier zijn!
17.
Minstens anderhalf uur hebben we nodig om in Ostracine te komen. De storm zal
ons allang hebben ingehaald voordat we door het bovenste gedeelte van het
bergwoud heen zijn!
18. En
wat zullen we dan in die onveilige holle weg moeten doen, als we omringd zullen
zi jn door talrijke wilde beesten, die bij zwaar weer graag in dergelijke ravijnen
gaan schuilen?!
19. En
stel dan eens dat er dan boven onze hoofden een wolkbreuk losbarst, en dat de
daardoor veroorzaakte stromen ons dan meedogenloos meeslepen de diepte in.
..wat moeten we dan?
20. Mij
dunkt dat we er beter aan zullen doen hier boven te blijven; hier kunnen we
hoogstens nat worden, terwijl ons daarentegen in het bos allerlei onheil kan
overkomen.
21. Met
deze raad tevreden, ging Cyrenius met Jozef weer terug naar hun plaatsje onder
de vijgeboom.
22.
Cyrenius' gezelschap trok echter een zeer bedenkelijk gezicht. ..en dat
vooral, toen zij de drie leeuwen plotseling zagen opspringen en het bos
invluchten.
23.
Maronius richtte zich nu zelf maar tot Jozef: 'Kijk, die drie ons trouw
gebleven dieren hebben vast een voorgevoel van de ramp, die ons hier te wachten
staat; ze hebben hun heil gezocht in ~de vlucht! Moeten wij niet hetzelfde
doen?'
24. Maar
nu zei Jozef: 'Niet van de dieren moet een mens Ieren wat te doen, maar van de
Heer van de natuur Zelf!
25. Ik
acht mijzelf verstandiger dan een dier; daarom blijf ik hier , wacht rustig de
storm af, en breek pas op als die voorbij is. .., gesteld dat er een komt!'
Met deze beslissing stelden zich allen tevreden, en ze bleven daar in bange
afwachting.
132
De bergtop in nevelen gehuld. Heidense vrees voor de
goden.
Cyrenius' moed door de donderbui op de proef gesteld.
Het onweer verstomt op het machtswoord van het Kindje
Jezus
Het
duurde nog geen kwartier, of de top van de berg werd langzaam in nevelen
gehuld, en wel zo dicht, dat het werkelijk duister werd!
2. Heel het gezelschap van Cyrenius begon te jammeren.
3. 'Nu zul je het hebben! Zeus zal ons er hier eens even
van langs geven!
4. Het 'Ver van Zeus is ver van de bliksem' , komt hier
allerminst uit!
5. We zouden hier best eens met ons allen kunnen omkomen, want stervelingen
mogen de go den niet al te dicht naderen, als ze hun huid heel willen houden!'
6. Nu zei
Cyrenius op ietwat schertsende toon: 'Nou, Iaat al jullie goden samen maar eens
opkomen!
7. Ik heb
een betere God gevonden, Die niet zegt: Ver van Mij is ver van de bliksem,
integendeel:
8. bij
Hem heet het: Ver van Mij is: ver van het Leven. ..en dichtbij de dodende
bliksem!
9. Maar
daar staat dan tegenover dat 'dicht bij Hem' zoveel betekent als dicht bij het
Leven, en tevens erg ver van de dodelijke bliksem!
10.
Daarom ben ik helemaal niet bang in deze nevel, want ik weet, dat wij allemaal
desondanks nog heel ver van die dodelijke bliksem verwijderd zijn!'
11. Maar
nauwelijks had Cyrenius dit gezegd, of er sloeg plotseling een knallende
bliksemstraal vlak voor het gezelschap in de grond, en nog ontelbare erna.
12. Dat
greep Cyrenius toch wel een beetje aan, reden waarom zijn getrouwen hem toevoegden:
'Hoe bevalt U dat, zo dadelijk na Uw vorige uitlating?'
13. Maar
Cyrenius sprak: 'Uitstekend! Dat was nog eens een echt moordspektakel en toch
heeft geen van ons daar het leven bij moeten laten! ...
14. Het
lijkt wel alsof jullie goden -en nog heel Iemand anders! -hier de broeder van
de keizer bespeuren... als een soort van eerbetoon!'
15. Een
hoofdman uit Cyrenius' gezelschap, een pantoffelheld van de goden, voegde de
schertsende Cyrenius nu toe:
16. 'Maar
keizerlijke Consul toch, ik sméék U, schertst U hier toch niet met de goden.
Voor Mercurius zou het een kleine moeite zijn om het aan Zeus te rapporteren en
dan zouden wij wel eens allen tegelijk door één flits vernietigd kunnen
worden!'
17. Maar
Cyrenius zette zijn gescherts voort en zei: 'Beste hoofdman, wat dat betreft
kun je hier gerust op de grond gaan zitten!
18. Want
Mercurius heeft van Zeus voor onbepaalde tijd huisarrest opgelegd gekregen,
terwijl Zeus zelf van een heel andere Juno zo'n enorme oorvijg heeft gekregen,
dat horen en zien hem voor eeuwig vergaan zijn!
19. Je
kunt dus heel gerust zijn, want van nu af zal Zeus weinig meer met bliksem en
donder te maken hebben!'
20. Maar
dadelijk begon het nu weer, veel heviger nog, te bliksemen en te donderen,
verschrikkelijk, zodat de hoofdman opmerkte:
21. 'Uwe Keizerlijke Hoogheid zult vast nog hevige spijt
krijgen van deze beschimping van de goden!'
22.
Cyrenius nu weer: 'Vandaag in geen geval; misschien morgen, als me zoveel tijd
tenminste nog resten zal!
23. Want,
weet je, als ik net als jij en zoveel meer andere dwazen bang voor de goden zou
zijn, dan zou ik onder een vuurzee als deze zeker niet zo spreken!
24. Het
is juist doordat ik niet bang ben voor de goden dat ik zo spreken kan!'
25. Hier
kon de hoofdman het mee doen, hij waagde het althans niet meer nog verder met
Zijne Keizerlijke Hoogheid te spreken!
26. Op
dit moment sloeg er een bliksemstraal in de grond, precies tussen Jozef en
Maria en de beide jongelingen in!
27. Maar
nu richtte het Kindje Zich op en zei op gebiedende toon: 'Doe je masker af, jij
monster!'
28. Op
dit woord vielen de wolken plotseling allemaal ter aarde. De hemel werd weer
volkomen helder, maar op de grond zag je daarentegen een geweldige massa
ongedierte rondkruipen.
29. Nu
wierpen de beide jongelingen een vernietigende blik op de grond. en al dat
tuig verdween; ten dele vloog het het bos in en ten dele was het vernietigd!
30. Deze
daad deed ieder die zich met Cyrenius op de berg bevond verstommen van
verbazing; men kon niet begrijpen, hoe dit alles mogelijk was!
133
Weetgierigheid van de tot nadenken gebrachte Romeinse
overste.
Zijn gesprek met Cyrenius over de wetten en de Wetgever
van de natuur.
De terugkeer vanaf de berg naar huis.
Nadat de
overste een tijdlang van de ene verbazing in de andere was gevallen, naderde
hij op uiterst bescheiden wijze Cyrenius en zei:
2.
'Hoogheid!, ik weet dat U en met U vele andere notabelen van Rome -zich
intensief met de natuurwetenschappen hebt beziggehouden.
3. Ik
voor mij, ik ben altijd meer soldaat dan geleerde geweest.
4. Maar
deze hoogst uitzonderlijke gebeurtenis, die zich hier voor onze eigen ogen
afspeelde, dwingt mij tot nadenken!
5. Ik kan
hoegenaamd geen andere verklaring vinden, dan dat er in ernst alleen aan ten grondslag
kan liggen, de uitzonderlijke macht van dit joodse Kindje. ..!
6. Maar
zou er nu echt geen andere oorzaak kunnen zijn? Zouden er niet nog onbekende of
geheime wetten van de natuur kunnen bestaan, waaruit een en ander even goed
opgewekt zou kunnen zijn, als bijvoorbeeld regen, hagel en sneeuw?
7. Geeft
U mij toch alstublieft enig inzicht, opdat ook ik er iets van kan begrijpen, en
er niet bij hoef te staan als een "Illyrische kous"!'
8.
Cyrenius gaf de overste ten antwoord: 'Beste vriend, het is niet verstandig van
je om je terzake tot mij te wenden!
9. Ik
begrijp er namelijk net zo weinig van als jij! Alleen, dat dit alles volgens
bepaalde wetten gebeurt, dat is wel zeker!
10. Maar,
hoe die wetten luiden en werken, dat zal nauwelijks iemand anders weten, dan
de Grote Wetgever van de natuur Zelf!
11. En
mij is in ieder geval niet bekend, of het wel passend is dat wij stervelingen
die Grote Wetgever zouden vragen hoe die wetten in elkaar zitten!'
12. Maar
nu zei de overste: 'Nu Hoogheid. .., daar is de Wijze Man, hier is zijn
wonderlijke Kind en zijn ook de twee hoogst merkwaardige jongelingen, die ons
vanmorgen met hun stralende kledij zo van streek hebben gemaakt !
13. Zou
het nu zo gek zijn, als we ons inzake deze hoogst merkwaardige geschiedenis
tot hen zouden wenden?'
14. Cyrenius antwoordde: 'Probeer het maar, als je er de
moed toe hebt!
15. Ik
heb die in elk geval nu niet; ik zie namelijk heel goed in, dat dit wezens zijn
met een volledig andere natuur dan de onze!'
16. 'Aan
moed,' antwoordde de overste, 'mankeert het mij niet,
17. maar,
als Uwe Hoogheid die mening bent toegedaan, dan zal ik de laatste zijn die hier
hoogverraad voor zou willen plegen; en stel mij tevreden met mijn onwetendheid!'
18. Nu
sprak Jozef tegen Cyrenius: 'Broeder, laat iedereen zich nu klaar maken om op
te breken; de zon neigt reeds ter kimme!'
19.
Cyrenius gaf nu de nodige instructies, zodat iedereen al gauw klaarstond voor
de terugreis, die overigens zonder enige hindernis verliep; zodat men twee
uren later weer bij de villa terug was.
134
De ontvangst door de thuisblijvers ten huize van Jozef.
Joëls verhaal.
De drie leeuwen als lijfwacht voor Cyrenius
Toen ze
bij de villa terug waren, werd het gezelschap door Jozefs zonen, maar vooral
ook door de thuisgebleven jongelingen, allerhartelijkst begroet.
2. De
zonen van Jozef lieten hun vader nu eerst zien wat zij intussen allemaal hadden
gedaan om aan zijn wensen zo goed mogelijk"te beantwoorden.
3.
Intussen vertelde de oudste zoon aan Jozef, wat er in de omgeving van
Ostracine inmiddels allemaal voor wonderlijks was gebeurd.
4. Vooral
de plotselinge brand in de stedelijke residentie had alle bewoners verschrikt!
5. Maar
toen deze zich opmaakten om de brand te blussen, was die ineens gedoofd, en
was er van het geweldige vuur zelfs geen spoor meer te ontdekken geweest!
6. 'En
daarna zagen we plotseling dat de berg zich in vurige wolken hulde en dat
duizenden bliksems elkaar als het ware verdrongen!
7. Wij
dachten, zo moet de Sinaï er hebben uitgezien bij de Openbaring Gods aan onze
Vaderen.
8. Wij
maakten ons grote zorgen om jullie, maar de jongelingen hebben ons getroost
en ons verzekerd, dat geen van jullie ook maar een haar zou worden gekrenkt!
9. Op het
moment, waarop zich die verhulling van de berg in vurige wolken begon te
voltrekken, werden wij overigens toch nog hevig verschrikt:
10.
Vanuit de richting van de berg renden er namelijk drie geweldige leeuwen met
grote sprongen op ons af!
11. Wij
schrokken vreselijk, maar de jongelingen zeiden: 'Weest maar niet bang; deze
die ren zoeken beschutting in de woning van Hem, aan Wien alles moet
gehoorzamen!'
12. En ja
hoor, zo was het! De drie leeuwen renden onmiddellijk onze wagenloods in; daar zitten
ze nu nog, rustig en kalm!
13. Toen
de storm was gaan liggen, zijn wij er met enkele jongelingen heen gegaan om
die reusachtige dieren te bekijken.
14.
Direct kwamen ze overeind en gaven ze onmiskenbare tekenen van genegenheid en
vriendschap!'
15. Nu
zei Jozef: "t Is best zo, m'n jongen, wij hebben dat ook allemaal beleefd!
Bijna was je verhaal mij wat al te lang geworden!
16. Ga nu maar eens het eten op tafel zetten. Wij hebben
allemaal behoefte aan versterkingen, de bergtocht heeft ons flink vermoeid! ,
17.
Direct gingen de zoons, samen met de overige jongelingen naar de keuken en de
provisiekamer, en in korte tijd was alles gereed.
18.
Cyrenius zei het maar uiterst vreemd te vinden, dat de drie wilde beesten hun
toevlucht hier hadden gezocht, in plaats van in hun holen te kruipen.
19.
'Straks blijven ze nog hier,' zei hij, 'om het huis te bewaken; daar bestaan
namelijk bij deze diersoort al enkele voorbeelden van!'
20. Jozef
zei: "t Is mij allemaal wel best, als dat is wat de Heer zou willen.
21. Maar,
het zou evengoed kunnen zijn, dat die dieren jou volgen om je schip te beschermen.'
22.
Cyrenius sprak: 'Dat zal mij ook best zijn, als de Heer dat zou willen!
Alhoewel de Heer mij ook best zonder die leeuwen kan beschermen!'
23.
Terwijl hij dit zei kwamen nu de leeuwen te voorschijn, stelden zich rondom
Cyrenius op, en gaven hem blijken van hun genegenheid!
24. En
Cyrenius zei: 'Dat is merkwaardig! Beste broeder, als jij ook maar iets zegt,
dan gebeurt dat dadelijk al!'
25. N u
zeiden de beide jongelingen: 'Vannacht nog zullen deze drie leeuwen U goede
diensten bewijzen !
26. De
Heer kent immers altijd de meest geëigende middelen om iemand te helpen!
27.
Dergelijke dieren waren reeds vaker in goddelijke dienst, en dat is dan ook de
reden dat ze nu wéér zijn uitverkoren, en wel om U in een dringende zaak van
dienst te zijn! Zó geschiede het!'
135
De maaltijd in Jozefs huis. Het Kindje voorspelt een
aanslag op Cyrenius.
Cyrenius terug naar zijn residentie. De leeuwen als
nachtwakers.
De overval
Na deze bespreking gingen de drie leeuwen weer van
Cyrenius weg en trokken zich in hun wagenloods terug.
2.
Weliswaar had Cyrenius nog met Jozef over deze verschijning willen spreken,
maar de zonen van Jozef kwamen juist binnen en gaven te kennen dat het eten
klaar was en dat de tafel gedekt stond.
3. Daarom
nodigde Jozef dadelijk het hele gezelschap uit om zich naar de eetkamer te
begeven en zich aan tafel met spijs en drank te sterken.
4. Gevolg
gevend aan deze uitnodiging begaf iedereen zich nu naar de eetkamer om te eten
van de inmiddels gezegende spijzen en de dorst met water met citroensap te
lessen.
5. Na deze maaltijd, die wel een uur duurde, dankte Jozef God en zegende de
gasten.
6. Het
Kindje verlangde dat Cyrenius bij Hem kwam. Toen deze met de grootste
bescheidenheid naar Hem toekwam, sprak het Kindje tot hem:
7.
'Cyrenius, vannacht zul je in je slaapkamer door een troepje verraders worden
overvallen.
8. Daarom
geef ik je de drie leeuwen mee; je moet ze rustig tot je slaapvertrek toelaten,
waarheen ze je zullen volgen.
9. Zodra
de verraderlijke bende je kamer binnenkomt, zal die door de drie leeuwen
genadeloos worden aangevallen en verscheurd!
10. Jou
zal echter niets overkomen. Wees dus niet bang voor die drie leeuwen, want ze
zullen jou helemaal als hun meester beschouwen. ‘
11. Uit
het diepst van zijn hart dankte Cyrenius nu het Kindje en hij overlaadde Het
met kussen; en alhoewel zij niet wist wat het Kind je met Cyrenius had besproken,
deed Tullia hetzelfde.
12. En
daar het al avond geworden was brak Cyrenius met zijn hele gezelschap op,
herinnerde nog eens aan zi jn uitnodiging voor de volgende dag, vroeg Jozefs
zegen en ging vervolgens naar de stad.
13. Nog
had hij zijn voet niet over de drempel gezet, of daar kwamen ook de drie
leeuwen al aan, die Cyrenius gestadig naar zijn woning begeleidden.
14. Toen
hij zich met Tullia te bed had begeven, gingen de leeuwen daaromheen liggen,
terwijl ze hun stralende ogen voortdurend op de toegangsdeuren richtten.
15. Wel
gingen er nadien nog herhaaldelijk bedienden van Cyrenius in en uit, maar daar
sloegen de leeuwen geen acht op.
16. Bij
het ingaan van de tweede nachtwake echter, kwam een twintigtal vermomde kerels
op hun tenen stilletjes Cyrenius' kamer binnen en gingen zachtjes op het bed
van Cyrenius af.
17. Toen
ze het bed op een meter of vijf genaderd waren, en ze hun dolken hadden getrokken,
...
18.
stortten de drie leeuwen zich plotseling onder hevig gebrul op hen, en
scheurden hen in weinige ogenblikken in stukken; geen van de moordenaars
ontkwam aan hun klauwen.
19. Ze
waren uiteraard niet op zo'n tegenaanval verdacht geweest, zodat zij reeds bij
de eerste sprong van de leeuwen in grote verwarring raakten en niet eens meer
dachten aan zelfverdediging.
20. Geen
van hen kon tengevolge daarvan een uitweg vinden, en zo vielen ze, de een na
de ander ten prooi aan de woedende leeuwen!
21. Aldus
werd Cyrenius die nacht op wonderbaarlijke wijze door de drie leeuwen gered. De
volgende morgen was hij dan ook niet weinig verbaasd, toen hij die verminkte
lijken in zijn kamer ontdekte.
136
De staf van het paleispersoneel van Cyrenius verhoord.
Angst van de bedienden voor de drie gerechtsdienaren.
De verrader ontmaskerd.
Wonderlijke rechtsbediening door de leeuw
Cyrenius
wekte onmiddellijk zijn staf en riep ieder van hen ter verantwoording; hoe zo'n
verraad had kunnen plaatsvinden.
2. De
bedienden schrokken geweldig van deze aanblik en zeiden tegen de toornige
stadhouder:
3.
'Gestrenge, rechtvaardige en machtige Heer, de goden mogen van ons getuigen,
dat wij helemaal niets geweten hebben van deze hele gebeurtenis!
4. Wij
zouden ons de dood schuldig achten, als wij ook maar het minst zouden hebben
deelgehad aan deze moordaanslag, of als wij er zelfs maar iets van hadden
geweten!'
5.
Cyrenius zei nu: 'Brengen jullie deze lijken dan nu naar buiten en begraaf ze
in het openbaar , voor de burcht. ..zo zullen ze dan voor al diegenen, die nog
met hen zouden willen heulen tot afschrikwekkend voorbeeld dienen!'
6. Maar
de bedienden waren doodsbang voor de leeuwen, die nog steeds gestreng de wacht
hielden rondom het bed van Cyrenius; zij zeiden dan ook:
7. 'O
Heer, wij hebben niet de moed om hier iets aan te raken, want die drie
roofdieren kijken zo grimmig; met ons zouden ze wel eens hetzelfde kunnen doen,
als wat ze met die muiters hebben gedaan!'
8.
Cyrenius antwoordde daarop: 'Wie van jullie een zuiver geweten heeft, hij
kome naar voren, dan kan hij zich ervan overtuigen dat deze grimmige dieren ook
respect hebben voor trouwe dienaren!'
9. Toen
dit door Cyrenius gezegd was, kwamen zij allen naar voren op één na. ..De
leeuwen deden hen niets.
10. Nu
vroeg Cyrenius aan degene, die was blijven staan: 'Waarom blijf jij daar
staan? Je ziet toch wel, dat je kameraden van de leeuwen niets te vrezen
hebben?'
11.
'Genade Heer!' zei nu de toegesprokene, 'want mijn geweten is niet zuiver!'
12.
Cyrenius vroeg hem nu: 'Waar bestaat dan die onzuiverheid van jouw geweten
uit? Spreek op! ...als je niet sterven wilt!'
13. De
ondervraagde zei: 'Sedert gisterenmorgen wist ik van dit verraad af; ik werd
omgekocht om niets te verraden, ik kreeg daar honderd pond zilver voor!
14.
Daarbij heb ik overwogen, dat U toch met zekerheid zoudt worden gered, zoals
ook die wijsgeer daarbuiten in zijn villa, daarom heb ik dat zilver durven
aannemen!'
15.
Cyrenius sprong nu overeind en zei: 'Moet dan iedere eerlijke mensenvriend
perse onder zijn dienaren en vrienden een duivel tellen?!
16.
Ellendige schurk die je bent! Je zult niet aan het Godsgericht ontkomen, hoor
je! Kom, ...naar voren, zeg ik je! Als je voor dit Godsgericht genade vindt,
dan zal ook ik je niet veroordelen!
17. Maar
zo niet, dan ben je al veroordeeld, en wel. ..voor eeuwig!
18. Nu
begon de ondervraagde te beven van doodsangst, en viel in onmacht.
19. Een
van de leeuwen kwam nu overeind en stapte op de bewusteloze af, greep hem bij
de hand beet en sleepte hem daarna uiterst behoedzaam tot voor de voeten van
Cyrenius, alwaar de schuldige bewegingloos bleef liggen.
20.
Hierna sprong de leeuw fluks een openstaande zijkamer in, waar hij een zware
buidel oppakte, die hij vervolgens naar voren sleepte en in stukken scheurde!
21. Daar
lagen ze nu te kijk, de honderd pond zilver, het zwijggeld van de dienaar!
22.
Cyrenius was niet weinig verbaasd over deze zaak.
23.
Opnieuw greep de leeuw de bewusteloze schuldige bij een arm, trok hem de
zijkamer in, en legde hem precies dáár, waar van tevoren de buide lag.
24.
Hierna deelde hij hem een paar meppen met zijn staart toe, die de bewusteloze
weer bij brachten; verder deed hij hem echter niets.
25.
Daarop kwam de leeuw terug naar zijn vorige plek, waar hij zich weer heel
rustig bij zijn twee soortgenoten voegde.
26. Nu
begonnen de dienaren op bevel van Cyrenius de lijken weg te slepen. Zelf loofde
en prees hij de God van Israël voor zijn wonderbaarlijke redding. Binnen het
uur was nu de slaapzaal weer helemaal schoon en gezuiverd.
137
Tullia uit haar diepe slaap ontwaakt, verneemt de hele
geschiedenis van Cyrenius.
Weerzien met de heilige Familie
Pas toen
er geen spoor meer was achtergebleven van alles, wat eJ die nacht was
voorgevallen, óntwaakte Tullia uit haar zeer diepe slaap.
2. Cyrenius vroeg haar of ze wel rustig geslapen had.
3. Tullia
bevestigde dat, eraan herinnerend, hoezeer de bergtocht haar had vermoeid.
4.
Cyrenius zei: 'Nu, dan heb je veel geluk gehad!
5. Was je
vannacht wakker geweest, dan had je duizend angsten uitgestaan!
6. Want
nog geen uur geleden was deze zelfde kamer een toneel van verschrikking!'
7. Vol
verbazing vroeg Tullia nu wat er dan wel gebeurd kon zijn.
8.
Cyrenius wees haar nu op de drie leeuwen en zei met grote stemverheffing:
9. 'Kijk
Tullia, dat zijn toch verschrikkelijke dieren, nietwaar? Het zijn ware
koningen van dierlijke kracht, woede en wreedheid als ze getergd worden.
10. Wee
de reiziger door de wildernis, als zij zich daar ophouden!
11. Niets
kan hem tegen hun woede beschermen: Eén sprong. .., en de mens ligt verscheurd
in het stof van de woestijn!
12. En
toch zijn er mensen, jegens welke deze dieren zich gedragen als hemelse
genieën!
13. Zo
hebben deze dieren ons beiden deze nacht beschermd tegen de razernij van
mensen! In deze zelfde kamer hebben zij wel twintig muiters verscheurd!'
14.
Tullia ontstelde hevig bij dit verhaal van haar gemaal; ze zei:
15. 'Hoe
kan dat nu? Dat ik daarvan niets gemerkt zou hebben! Heb je er niet eerder
iets van geweten, waarom heb je mij niet gewaarschuwd?'
16.
Cyrenius sprak: ' Ja Tullia, ik wist wel dat er vannacht iets zou gaan
gebeuren,
17. maar
hoe en wat precies, dat wist ik niet: ik wist niet meer , dan wat het
goddelijke Kindje van mijn vriend mij heeft medegedeeld.
18. Mijn
grote liefde voor jou, lieveling, is de reden, dat ik je niets verteld heb!
19. Maar
nu is alles gelukkig alweer voorbij! De God van Israël heeft ons op
wonderbaarlijke wijze van een smadelijke ondergang gered.
20. Hem
moeten we dan ook uit het diepst van ons hart ons leven lang loven en prijzen!
21. Maar
laten we, nu je toch al gekleed bent, deze verheven familie tegemoet gaan,
zodat we hen nog voor de stadspoort kunnen verwelkomen! ,
22. Nadat
Cyrenius nu eerst nog zijn staf had opgedragen om voor het te vieren feest
alles voor te bereiden en te regelen, ...
23. gaf
hi j de verraderlijke dienaar bevel hen tot bij de stadspoort te volgen.
24. Op datzelfde moment kwam Maronius, samen met de drie
priesters uit een andere vleugel van de burcht opdagen met de mededeling, dat
de verheven familie alreeds genaderd was tot vlakbij de burcht!
25. Bij
dit bericht liet Cyrenius aanstonds alles in de steek en met kloppend hart
snelde hij zijn vriend Jozef tegemoet, die hem al op de onderste trede van de
trap met uitgestrekte armen tegemoetkwam, samen met Maria en het Kindje en met
heel zijn hemelse gevolg.
138
Cyrenius stelt Jozef op de hoogte van wat er die nacht
gebeurd is.
Jozefs kritiek.
Liefde en medelijden beter dan strenge rechtvaardigheid.
Dank van Cyrenius. Het gezelschap in Cyrenius' grote
slaapzaal te gast
Cyrenius
omarmde Jozef allerhartelijkst en deed hem vervolgens in weinige woorden
verslag van wat er in de loop van de nacht in de burcht was voorgevallen.
2. Jozef
had daarop het volgende antwoord: 'Beminde vriend en broeder in den Heer,
alles wat je mij wilt vertellen, wist ik al voordat het plaats vond en wel net
zo precies als het daarna gebeurde!
3. Eén
ding had je echter niet moeten doen zoals je het gedaan hebt. ..
4. Ik
bedoel dat laten begraven van die verscheurde lijken op het openbare plein.
5. Je
hebt dat weliswaar gedaan met goede politieke bedoelingen, maar door zo'n
voorbeeld te stellen houd je het volk niet van verdere soortgelijke pogingen
af!
6. Dat is
namelijk een zeer ondoelmatig middel, want er is niets op deze wereld dat
korter duurt dan schrik en angst en droefenis!
7. Een
middel dat strekt tot opwekking van deze drie dingen is dan ook helemaal niets
duurzamer dan de daardoor opgewekte gevoelens zelf.
8. Als iemand met behulp van zijn geestelijke
vrijheidskracht deze drie kentekenen van zijn veroordeling heeft kunnen
afschudden, dan wordt hij pas echt kwaadaardig zodat hij dan des te woedender
is op zijn wrede rechter!
9. Leid
de mensen dus steeds door middel van onvergankelijke liefde, en probeer liever
-na het nemen van noodzakelijke maatregelen -dergelijke huiveringwekkende
voorbeelden te vermijden. .., dan zul je steeds de liefde van het volk
genieten!
10. Ik zeg je: één druppel medelijden is in elk geval beter, dan een
paleis vol pure gerechtigheid!
11.Want
medelijden is een middel dat vriend zowel als vijand verbetert terwijl zelfs de
meest volmaakte rechtvaardigheid een veroordeelde alleen maar met wrok vervult,
en hem trots en hoogmoedig maakt!
12. Een schuldig
veroordeelde zint daarna slechts op wraak op de rechtvaardige!
13.
Helaas is hetgeen je gedaan hebt, nu niet meer ongedaan te maken.
14. Voor
de toekomst zou je deze stelregel echter wel in ere moeten gaan houden; die is
namelijk beter dan goud, ja dan het zuiverste goud!'
15.
Nogmaals omarmde Cyrenius Jozef nu, en dankte hij hem voor dit lesje, zoals
een zoon dat zijn vader zou doen!
16.
Hierna begaf het gehele gezelschap zich naar Cyrenius' slaapzaal. Zoals dat
namelijk bij de groten van Rome gebruikelijk was, werd er steeds in een grote
zaal geslapen.
17. De
Romeinen plachten te zeggen: tijdens zijn slaap zweet de mens al zijn
ziektekiemen uit!
18. Als
een slaapkamer niet groot genoeg is, dan vallen die ziektekiemen weer op de
mens terug, zodat hij echt ziek wordt.
19. Om
die reden hadden de rijke Romeinen in hun grote slaapzalen zelfs fonteinen; die
moesten de lucht daar zuiveren en ook de kwalijke geuren in zich opnemen.
20. Ook
in deze burcht was het slaapvertrek dan ook het grootste van de diverse
vertrekken en zalen, en voorzien van twee fonteinen met wijde waterbekkens,
waarin verscheidene zeeuien dreven!
21. De
vloer van deze zaal was van zwart en bruin marmer, en de gehele zaal was in
prachtige Oud-Egyptische stijl uitgevoerd.
22. Terwijl het hele gezelschap zich nu in deze zaal bevond, en men zich
onderhield over allerlei zaken betreffende de oudheid, was Cyrenius' personeel
in de aangrenzende zalen ijverig in de weer om daar alles wat hun was opgedragen
in orde te brengen.
139
Het berouw van de verrader. De leeuwen hebben medelijden.
Goede raad van Jozef.
Cyrenius' grootmoedigheid en de heerlijke uitwerking
daarvan op de rouwmoedige dienaar
Bescheiden
had zich ook de ontrouwe dienaar in een hoekje van de zaal teruggetrokken.
Berouwvol overwoog hij daar de misstap, die hij tegenover zijn meester had
begaan!
2. Omdat
een ieder echter in wijsgerige gesprekken verwikkeld was, bekommerde niemand
zich om hem.
3. Het
aan Cyrenius wel getrouwe personeel had toch al links en rechts de handen vol
bij het schikken van de tafels, bij het werk in de keuken en met het opstellen
van allerlei ornamenten.
4.
Daardoor had ook het personeel geen aandacht voor hun treurende kameraad.
5.
Plotseling stonden nu de drie leeuwen op en draafden naar de rouwmoedige knecht
van Cyrenius toe. Ze likten hem, en ze gaven op allerlei manieren te kennen,
dat ze op een of andere wijze met hem meevoelden!
6. De
eerste die bemerkte wat de drie leeuwen met de knecht deden, was Maronius en
deze wees Cyrenius erop.
7.
Maronius was namelijk bang dat die drie wellicht trek in de dienaar zouden
krijgen!
8. Toen
Cyrenius de wonderlijke situatie van zijn ontrouwe knecht bemerkte, toen pas
kwam hij ertoe om met Jozef over het verraad van die bediende te gaan spreken.
9. Jozef
zei hem: 'Vriend en broeder, hier zie je nu gebeuren, wat ik jou al op de
trappen aanbeval te doen, toen ik je zei, dat een druppel medelijden beter is
dan een paleis vol allerzuiverste gerechtigheid.
10. Die
drie leeuwen geven jou hier een goed voorbeeld! Ga erheen, en stel hen -als
mens -in de schaduw!
11.
Vanmorgen, op de reis hierheen, heb ik van een van de jongelingen des Heren
vernomen, hoe jij tegenover je gemalin de loftrompet over deze dieren hebt
gestoken.
12. Hoe
kan het dan nog mogelijk zijn, dat deze dieren jou nu nog moeten tonen, wat
jijzelf allang had behoren te doen?!
13. Weet
je, zo onderwijst de Heer nu de mens voortdurend!
14. Op
deze wereld gebeurt er niets zinloos; zo kun je bijvoorbeeld zelfs van de
bewegingen van een stofje in een zonnestraal echte wijsheid Ieren!
15. Ook
dat wordt namelijk door Gods Wijsheid zo bestuurd en gestuurd als de zon en de
maan aan de hemel.
16. Moet
je dan dat gedrag van de leeuwen niet ook opvatten als een wenk van de Heer,
Die je daarin duidelijk wenst te maken wat je te doen staat?!
17. Ga
erheen man, en richt die arme diepgezonken drommel op! Ga naar hem toe, en
herstel die door en door rouwmoedige broeder weer in ere!
18. De Heer
heeft hem namelijk voor jou voorbereid, opdat hij voor jou een bijzonder
trouwe broeder moge worden!'
19. Toen hij dit alles gehoord had, snelde Cyrenius naar zijn knecht toe,
pakte hem bij zijn armen en zeI:
20.
'Broeder, je hebt je tegenover mij slecht gedragen, maar ik zie dat je berouw
hebt. Kom overeind!
21. Van nu af aan zul je door mij niet langer als een knecht worden
beschouwd, maar als een trouwe broeder aan mijn zijde!'
22. Dit brak de dienaar het hart.
Hij begon hardop te huilen en te klagen, omdat hij zich tegen deze
bovenmenselijke adeldom bezondigd had.
140
Broederlijke toespraak van Cyrenius tot zijn rouwmoedige
knecht en diens opname in het gezelschap.
De afgunstige knechten en Cyrenius' antwoord aan hen
Cyrenius,
die de grote erkentelijkheid van zijn knecht en diens grote berouw zag,
troostte hem en sprak:
2. ' Ja,
ja, nieuwe broeder in den Heer, wij mensen schieten tegenover God allemaal te
kort, maar als wij onze fouten erkennen en betreuren, vergeeft God ze ons ook!
3. En dat
terwijl God Heilig is, en wij bij Hem vergeleken grote zondaars zijn!
4. Als
dan de Heilige vergeeft, hoe zouden dan wij - zondaars onder elkaar -elkander
onze fouten niet vergeven?!
5. Zolang
een mens niet tot een echte duivel is geworden, zolang blijft Gods genade tot
zijn beschikking, ...
6. maar,
wordt een mens op deze wereld eenmaal door en door een duivel, dan betekent
dat, dat God Zijn genade van hem heeft afgetrokken, en dat Hij hem heeft
overgeleverd aan de gerechtigheid van de hel!
7. Dat is
dan ook de reden, waarom die twintig kerels, die jou hebben omgekocht, door de
leeuwen zijn verscheurd. ..: zij waren al tot duivels geworden!
8. Jij
werd gespaard omdat jij alleen maar werd verleid; je was verblind en je wist
niet precies wat je deed!
9. God de
Heer heeft Zijn genade niet van jou afgetrokken. Hij heeft je de ogen
integendeel geopend, zodat je tot volledige inkeer bent gekomen.
10. Je
hebt de zonde, die je erkende, betreurd en God heeft je die zonde vergeven!
11.
Daarom vergeef ook ik je jouw vergrijp jegens mij, en maak ik je tegelijkertijd
tot mijn vriend en broeder in den Heer!
12. Ik
wil je in je eer herstellen en je in contact brengen met mijn heilig
gezelschap.
13. Vat
dus maar goede moed en volg me opdat mijn verheven vriend je kan zegenen als
een echte, een ware broeder.’
14. Deze
heerlijke toespraak van Cyrenius tot zijn ontrouwe dienaar had een uitstekende
uitwerking.
15. De
knecht werd erdoor getroost en gesterkt; hij kwam inderdaad overeind en in
overvloedige tranen volgde hij Cyrenius naar diens gezelschap.
16. Toen
hij daar bij hen was aangekomen, hief Jozef terstond zijn handen over hem op,
zegende hem en zei verder alleen maar: 'De Heer zij met u!'
17. N u
gaf Cyrenius opdracht om voor zijn dienaar fraaie kleren te halen en ze hem aan
te doen.
18. Ook
gaf hij hem een eretitel en een broederkus!
19.
Vervolgens riep Cyrenius al zijn personeel bijeen, stelde hen deze nieuwe
broeder voor, en gaf hen de opdracht hem te gehoorzamen!. ..
20. Maar nu
begon het personeel zijn beklag te doen: 'Noemt U zichzelf een rechtvaardige
rechter, ...U, die deze verrader verheft, terwijl U ons tegenover hem
vernedert?! Ons die U altijd trouw zijn geweest!'
21.
Cyrenius hernam nu het woord en zei: 'Vinden jullie het dan zo erg, als ik goed
en barmhartig ben? Wie van jullie is er aan mij dan ooit iets te kort gekomen?
En toch heeft géén van jullie om mij ooit zijn leven geriskeerd!
22. Deze
hier is onder jullie altijd de minste geweest. Hij heeft wel zijn leven om mij
op het spel gezet! Door zijn optreden ben ik nu van mijn vijanden afgekomen!
Zou hij dan daardoor deze rang niet waardig zijn?'
23. Nu
deed het personeel er verder het zwijgen toe en, tevreden met deze uitleg,
ging het opnieuw aan het werk.
24. Een
van de hemeljongelingen zei nu: 'Zo zal het in het Rijk Gods ook eenmaal toe
gaan. Er zal meer vreugde zijn over één zondaar, die zich bekeert, dan over
negen en negentig rechtvaardigen, die nooit zondigden!'
141
Voorbereiding van, en uitnodiging tot het feestelijk
banket door Cyrenius. Inwijdingsrede tot het feest door het Kindje.
Uitnodiging van de armen en hun deelname aan de
feestmaaltijd.
Ook voor de leeuwen een maaltijd
Inmiddels
was nu ook de maaltijd klaargekomen en waren de tafels gedekt.
2. De
dienaren kwamen dit Cyrenius melden.
3. Om
alles eerst te inspecteren ging Cyrenius met hen mee. Hij bevond alles in de
beste orde en ging dus naar zijn gezelschap toe om hen uit te nodigen: hij
leidde hen naar de grote zijzaal.
4. Toen
Jozef daar binnentrad was hij uitermate verbaasd zich hier in deze zaal te
kunnen wanen in een kleine tempel van Salomon te Jeruzalem!
5. Deze
opzet was een idee geweest van Maronius Pilla, die - als voormalige stadhouder
van Jeruzalem - uiteraard heel goed wist hoe die tempel er van buiten en van
binnen uitzag!
6. Hoogst
erkentelijk voor deze zeer bijzondere attentie, zei Jozef: 'Wel broeder
Cyrenius Quirinus, voor dit feest had je werkelijk niets beters kunnen bedenken!
7. Ik
gevoel me nu als ware ik op het voorbereidingsfeest te Jeruzalem; het enige
dat nog mankeert, is het Allerheiligste! Als ook dat er nog zou zijn, dan zou
deze tempel werkelijk compleet zijn geweest!
8. Wel is
zelfs de voorhang aanwezig, maar daarachter mis ik de Verbondsark. ,
9.
Cyrenius gaf hem ten antwoord: 'Broeder, ik heb gedacht: jij brengt zelf Het
Allerheiligste immers al mee, moet het er dan óók nog kunstmatig zijn?'
10.
Hierdoor uit zijn vervoering teruggeroepen, dacht Jozef nu zelf ook aan het
Kindje en Maria.
11. Op
dit moment nu riep het Kindje Cyrenius bij Zich en (terwijl daarbij de engelen
op hun knieën vielen) zei Het:
12.
'Cyrenius, je hebt heel wat gedaan om de heiligste man op aarde een plezier te
doen, maar aan een ding heb je niet gedacht.
13. Je geeft vandaag een groots, ja een heerlijk banket.
14. Het
beste en edelste uit drie werelddelen is hier bijeen gebracht.
15. En
daar heb je werkelijk goed aan gedaan, want aan géén ander huis waar ter wereld
ook, is door eeuwigheid en oneindigheid heen een eer ten deel gevallen, als die
welke nu aan jouw huis toevalt!
16. Want
je staat nu voor Degene, voor Wie alle hemelse machten hun aangezicht bedekken!
17. Jozef
heeft je alreeds gezegd, dat het Allerheiligste in deze tempel nog leeg is,
18. en
dat is ook zo, maar het hoeft zo niet te zijn!
19. Stuur
je knechten de straat op, en Iaat hen armen en blinden, lammen en kreupelen en
allen die gebrek lijden hierheen brengen!
20. En
laat dan voor al dezen in het nagebootste Allerheiligste nog een tafel dekken,
waaraan zij feestelijk bediend moeten worden en Mijn dienaren zullen ze bedienen!
21. Dan
zal ook het Allerheiligste tot Leven komen, en dat zal het Allerheiligste
beter voorstellen, dan de nu verlaten Verbondsark te Jeruzalem!
22. Maar
ook moet je nog voor drie geitebokken gaan zorgen: die moet je dan de leeuwen
te eten geven, zodat ook die zich kunnen voeden. ,
23.
Cyrenius kuste het Kindje nu hartelijk en volgde Diens raad dadelijk op.
24.
Binnen een uur tijds was nu dat model voor het' Allerheiligste' gevuld met de
armen van de straat, en hadden ook de leeuwen hun kostje gekregen.
142
Dankgebed en deemoed van Jozef.
Cyrenius en Jozef over de rangorde van de tafelplaatsen.
Jozef geeft verstandige raad en Cyrenius geeft toe
Nadat alles dienovereenkomstig was georganiseerd en
geregeld, verhief Jozef zijn blik ten hemel om de God van Abraham, Izaak en
Jacob te danken.
2. Toen
hij zijn dankgebed beëindigd had, nam hij met de zijnen plaats aan het onderste
gedeelte van deze koninklijk verzorgde tafel.
3.
Dadelijk kwam nu Cyrenius naar Jozef toe en sprak:
4. 'Niets
daarvan, beste vriend en broeder: dat gaat niet aan! Dit is speciaal jouw feest
en niet het mijne!
5. Jouw
plaats is dus daar, helemaal bovenaan, niet hier beneden.
6. Sta nu
maar op en Iaat mij zelf je daar bovenaan een plaats aanwijzen, waar met gouden
bestek gedekt is en dat geldt voor allen, die bij jouw gezelschap horen!
7. Hier
onderaan is de plaats waar mijn mensen zitten en liggen; dat heb ik namelijk
zelf zo geregeld.’
8. Maar
Jozef antwoordde:
'Cyrenius,
juist omdat ik jouw meest toegewijde vriend en broeder ben, daarom blijf ik
met mijn mensen op deze plaatsen zitten!
9. Ik kijk er jou niet minder op aan, als ik hier moet
zitten,
10. maar
je stafleden zullen dat zeker wel doen, als je hen niet bovenaan zet!
11. Laat
het dus maar zo. Op de wereld heeft deze wereld zijn privilegiën, maar in het
Godsrijk zal het omgekeerde het geval zijn: dáár zullen de laatsten de eersten
zijn aan de dis van Abraham, Izaak en Jacob!'
12.
Cyrenius sprak echter: 'Broeder, ik heb mij op dezen dag echt verheugd, omdat
ik dan in de gelegenheid zou zijn om jou, een koningszoon, koninklijk eerbetoon
te kunnen geven.
13. Als
ik jou nu, om wie het helemaal begonnen is, op deze onderste plaats moet zien
zitten. is mijn plezier tot op de helft verminderd.
14. Ga
dan tenminste op de middelste plaatsen zitten, broeder, dan zit ik niet al te
ver van je af!'
15. Maar
nu zei Jozef: 'Beste broeder, doe toch niet zo kinderachtig!
16. Je
wéét toch wel, dat ik altijd en overal moet vasthouden aan de ordening, die de
Heer mij innerlijk pleegt te kennen te geven!
17. Hoe kun jij mij nu willen verleiden, om aan die
ordening te verzaken?!
18. Laat je hooggeplaatsten bovenaan plaats nemen. Jij als de gastheer zelf kunt
gaan zitten waar je maar wilt; als zodanig past jou iedere plaats!
19. Dan
is de zaak geregeld: ongetwijfeld zullen je stafleden de plaatsen, waar met
goud is gedekt de beste achten; ze zullen vast hogelijk vereerd zijn als je
die ereplaatsen voor hen reserveert, en daarbij voor jezelf een mindere
verkiest!'
20.
Cyrenius toonde nu begrip voor deze raad van Jozef, en zette zijn rijksgroten
op de bovenste plaatsen.
21.
Hijzelf nam nu met Tullia in het middengedeelte plaats.
22. En zo
was alles nu goed geregeld: de groten waren blij dat zij bovenaan mochten
zitten;
23.
Cyrenius was vergenoegd met zijn middenplaats, en Jozef en de zijnen was het
meest blij, dat hij, ook op dit luisterrijke festijn, binnen de rangorde kon
blijven, waarin hij door God was gesteld.
143
Een Godzoekende hoofdman, die erg vraaglustig is.
Een goed antwoord van een priester over de Romeinse
godenleer en diens belijdenis tot de Ene Ware God.
Jozef geeft een afwijzend antwoord aan de vragende
hoofdman
Het
feestelijk banket duurde wel een uur lang; er werd namelijk onder het eten ook
over allerlei onderwerpen uitvoerig gesproken.
2. Zo
vroeg een hoofdman, die ook mee was geweest op de bergtocht, aan het einde van
het maal aan een van de drie voormalige onderpriesters:
3.
'Luistert u eens, als ik vragen mag! Mijn vraag betreft onze godenleer: wij
hebben een eindeloos aantal goden; het wemelt ervan, wáár je ook kijkt!
4. Toch
heb ik persoonlijk nog nooit iets van een god gezien of bemerkt!
5. Over
duizenden dingen heb ik niet zelden gedroomd, maar over een godheid nog nooit!
6. Wie
van de thans levende mensen zou er naar eer en geweten nu kunnen beweren: 'Ik
heb Zeus gezien en gesproken, of welke andere godheid dan ook?'
7. En
toch zijn wij evengoed mensen als degenen, die in de oudheid omgang met de
goden heten te hebben gehad!
8. Ik zie
dus niet in, waarom de goden ons nu in de steek laten en zich van ons niets
meer aantrekken!
9. Zoudt u, als voormalige priester, mij kunnen verklaren
hoe dat zit?'
10. De priester antwoordde echter: 'Vriend, doe me een
plezier, en bespaar me dergelijke onnozele vragen.
11. Onze goden zijn immers niets
anders dan eendagsvliegen, ontsproten aan het moeras van onze eigen domheid!
12. Omdat
wij door onze genoemde domheid niets beters kunnen uitvinden dan de drabbige
geestesproducten van ons eigen brein, daarom geven wij daaraan de voorkeur en
stellen ons hen voor als goden!
13.
Webouwen tempels voor hen, en daarin aanbidden we dan die waardeloze produkten
van onze domheid.
14. Ja,
dat zijn de goden, voor wie wij tempels hebben opgericht, en waar het te Rome
van wemelt!
15. Er
bestaat wel een echte God, maar Die is Heilig van alle eeuwigheid (zie noot
35), en wij onreine wezens als we innerlijk zijn kunnen Hem niet zien; wij
kunnen echter wel Zijn werken aanschouwen!
16. Maar,
wilt u over Die Ene God meer te weten komen, dan moet u bij die reine jood
zijn; ik bezweer u: hij zal u Hem zeker beter Ieren kennen!'
17. Met
deze uitspraak was de hoofdman best tevreden, want dat was nu precies het
antwoord waarop hij al zolang gewacht had!
18. Hij
ging dus naar Jozef en gaf zijn verlangen aan hem te kennen.
19. Maar
Jozef antwoordde: 'Beste man, er staat voor alles een bepaalde tijd. Zodra je
er rijp voor bent, zal het je geopenbaard worden. Met deze belofte zul je het
voorlopig moeten doen!'
144
Voornemen van Jozef en Cyrenius om het geïmiteerde
Allerheiligste eens goed te gaan bekijken. Inspraak van het Kindje. Jozef in
verlegenheid.
Maria spreekt verhelderende woorden, waarmee het Kindje
instemt.
Toch nog onderwijs aan de hoofdman
Toen de
Godzoekende hoofdman aldus was afgescheept, zei Jozef tegen Cyrenius:
2. 'Wat
zou je ervan zeggen, broeder, als we eens een kijkje gingen nemen in dat
zogenaamde Allerheiligste’
3. Bij
deze suggestie van de hem zo dierbare vriend sloot Cyrenius zich vol vreugde
aan.
4. Maar
nu kwam het Kindje overeind en zei tegen Jozef:
5.
'Luister eens naar Mij, jij, trouwe voedstervader van Mijn Lichaam! Tegen de
Godzoekende hoofdman heb je zelf zojuist gezegd:
6. ‘Alles
heeft zijn eigen tijd: zodra je er rijp voor bent zal de rest je wel
geopenbaard worden. Met deze belofte zul je het voorlopig moeten
doen!"
7..Met
betrekking tot dat kijkje van jullie in dat zowel voorbeeldige, als na
beeldende Allerheiligste, zeg Ik jullie nu:
8. Ook
dat betreden door jullie heeft zijn eigen tijd! Jullie bent daar nog niet
helemaal rijp voor! Zo gauw jullie er wel rijp voor zult zijn, zal Ik het door
Mijn dienaren wel voor jullie laten openstellen!
9.
Voorlopig zullen ook jullie het dus met deze belofte moeten doen!'
10. Jozef
en Cyrenius keken elkaar verbaasd aan. De verlegenheid van de een was nog
groter dan die van de ander!
11.Jozef
wendde zich tot Maria en zei: 'Als het Kindje mij nu al de wet leest, nu Het
nog in de luiers ligt, ziet dat er mooi voor mij uit!'
12. Wat
moet dat wel worden als Het straks tien is, en als Het twintig wordt.’
13. Maar
Maria antwoordde: 'Maar Vader Jozef, hoe kon ook U zwak worden?!
14. Uit
de deemoedige houding van de engelen hier is immers duidelijk af te leiden Wie
dit Kindje is!
15. En
ook de vele wonderen, die om ons heen gebeuren zijn toch zeker een zuiver en
zonneklaar bewijs voor deze grote wonderwaarheid, die alle waarheid
overtreft!
16. Ik,
je trouwe echtgenote en je maagd, ik raad wel degelijk wat er achter de woorden
van het Kindje steekt!
17. Laten
wij ons daar nu maar aan houden; ik ben er op voorhand zeker van, dat er dan
al gauw een andere wind zal gaan waaien! ,
18. Jozef
vroeg aan Maria: 'Wat zou ik dan volgens jou nu moeten doen?'
19. Maria
antwoordde: 'Kijk naar de man die zoekt. Hem moet je op verstandige wijze tonen
dat Datgene, wat hij zo vér veronderstelt toch zo nabij is!'
20.
Vrolijk lachend nu keek het Kindje Jozef aan en voegde hier nog aan toe:
21. 'Ja ja, Jozef-lief, de vrouw
heeft gelijk: ga naar de hoofdman toe en onderricht hem!
22. De
poort van mijn Rijk, die zo lang gesloten is geweest, moet geopend worden voor
allen die zoeken, die bidden en die aankloppen!
23. Dat
betekent echter niet, dat je nu onmiddellijk met je vinger naar Mij moet
wijzen; Mijn tijd moet nog komen. .., je weet: voor alles staat er een bepaalde
tijd!'
24. Nu
kuste Jozef het Kindje en ging vervolgens naar de hoofdman toe, zeggende:
25. 'Komt
u toch maar mee en luister, dan zal ik u alsnog geven wat u hebben wilt.' Vol
vreugde en aandacht luisterde de hoofdman nu naar wat Jozef hem vertelde!
145
Vragen van de hoofdman over de komst van de Messias.
Uitleg van Jozef over Diens Wezen.
Een van de onderpriesters over het einde van de heidense
tempels.
Levende tempels in de harten der mensen
Toen de
hoofdman van Jozef de grondbeginselen van de goddelijke leer had vernomen,
alsook een aantal aanwijzingen die op de Messias sloegen,
2. dacht
hij eerst heel lang na, om dan later te vragen, wanneer de Messias zou komen.
3. Jozef
zei: 'Die Messias, Die alle mensen van het juk van de dood zal bevrijden en Die
de afvallige Aarde opnieuw met de Hemel zal verbinden, Die is er al!'
4. Maar
nu begon de hoofdman aan'-te dringen; hij zei: ' Als die Messias er dan al is,
zeg me dan waar Hij is, en hoe Hij herkend kan worden! ‘
5. Jozef
antwoordde: 'Het staat mij niet vrij Hem met de vinger aan te wijzen maar
6. over een aantal herkenningstekenen kan ik u wel het
een en ander mededelen!
7.
Allereerst zal de Messias zijn: De levende zoon van de u tot dusverre onbekende
God, de Allerhoogste!
8. Hij moest worden ontvangen door
een absoluut zuivere maagd, en wel op hoogst wonderbare wijze, uitsluitend en
direct door de Kracht van de Allerhoogste Zelf!
9.
Eenmaal ontvangen en geboren, zal de Volheid van Gods allerhoogste Kracht
wonen in Zijn Vlees!
10. En
als Hij dan in levenden lijve op aarde verblijf houdt, dan zullen Zijn dienaren
en gezanten uit de Hoogte der Hemelen nederdalen om Hem te dienen in het
verborgene, maar voor vele mensen ook in het openbaar!
11.
Allen, die Hem metterdaad zullen volgen, en die naar zijn Woord zullen leven,
en hun hart in liefde tot Hem ontsteken, zal Hi j zalig maken in woord en daad!
12. Zij
echter, die Hem niet willen erkennen, zullen door Zijn machtige Woord worden
geoordeeld, namelijk door dat Woord, dat Hij in elk mensenhart zal in griffen!
13. Zijn woorden zullen niet
gelijken op mensenwoorden: ze zullen vol zijn van Kracht en Leven. Wie die
Woorden zullen aanhoren en er zich aan houden, zowel in gedachten als
metterdaad, diegenen zullen de dood in der eeuwigheid niet smaken!
14. Zijn
karakter zal zachtaardig zijn als dat van een lam en zo lief als van een duif.
15.
Niettemin zullen alle elementen der natuur onmiddellijk gevolg geven aan Zijn
geringste wenken!
16. Geeft
Hij bijvoorbeeld de winden daartoe opdracht, dan zullen ze losbreken en dan
zullen ze de zeeën doorgroeven tot op de diepste diepten van hun bodem.
17. Met
één blik van Zijn ogen kan Hij die wateren echter weer tot een rustige spiegel
maken.
18. Eén
ademtocht van Hem naar deze aarde gericht zal volstaan om oude graven te openen
en alle doden daaruit te doen opstaan!
19. Ja
zelfs zou vuur tot afkoeling kunnen dienen voor hen, die het levende woord van
de Messias in hunne harten dragen!
20. Dit
beste hoofdman, zijn de meest wezenlijke kentekenen, waaraan je de Messias
gemakkelijk kunt herkennen!
21. Meer
mag ik je over Hem niet zeggen. Het antwoord op de vraag waar hij is zult u
ongetwijfeld zelf gemakkelijk en vlug kunnen vinden!'
22. Door deze uiteenzetting was de hoofdman diep onder de indruk gekomen, zodat
hij verder nog nauwelijks iets durfde zeggen.
23. Hij ging dus maar terug naar de
onderpriester met wie hij al eerder gesproken had, en zei tegen hem:
24. 'Hebt
u wellicht van terzijde gehoord wat deze bijzonder wijze jood met mij
besproken heeft?'
25. Deze
antwoordde: 'Elk woord je ervan is diep doorgedrongen in mijn verbaasde ziel!'
26. Nu
zei de hoofdman: 'Wees dan zo goed mij nu nog te zeggen wat dan straks het
einde zal zijn van onze goden, als die mij zo merkwaardig aangeduide Messias
van de wereld eenmaal in de volle werkzaamheid van zijn goddelijke kracht zal
gaan optreden!'
27. De onderpriester antwoordde: 'Hebt u dan drie dagen
geleden niet de kracht van die geweldige orkaan aan den lijve ondervonden?
28. En
hebt u op die bergtocht dan niets gemerkt van dat plotselinge einde, die
instorting, van onze voormalige Apollotempel? En van de tekenen, die daarop gevolgd
zijn?
29.
Binnen niet al te lange tijd zal het met Rome precies zo gaan! Stoffig puin,
dat zal alles zijn, wat er van de tempels zal overblijven!
30. En
waar nu nog offers aan Zeus worden gebracht, daar zal men binnenkort slechts
puinhopen aantreffen! In plaats daarvan zullen de mensen in hun harten levende
tempels oprichten!
31. En in
die tempels zal iedere mens als ware hij priester aan de Enige Ware God
overal en te allen tijde een levend offer kunnen aanbieden! Dit, en meer niet,
is wat ik u zeggen kan. Wilt u meer weten, dan zijn daar degenen, die meer
weten dan ik! Vraag mij dus alstublieft verder maar niets meer!'
146
Meerdere vragen van de hoofdman.
Uitspraken van Jozef over het Messiaanse Rijk, en over de
liefde als sleutel tot de waarheid.
Het gezelschap
gaat binnen in het nagebouwde Allerheiligste.
Weldaad van Maria
jegens de blinden
Nu vroeg
de hoofdman dan ook maar niets meer aan de onderpriester, maar ging opnieuw
naar Jozef toe.
2. Bij
deze aangekomen, vertelde hij hem meteen alles, wat hij van de onderpriester
had vernomen.
3. En hij
vroeg Jozef ook meteen, wat hij van dat alles serieus moest nemen.
4. Jozef
gaf hem ten antwoord: “Je moet voorlopig van alles wat je gezegd is precies
zoveel ernstig nemen als je is meegedeeld.
5. Alle
andere weten zul je geduldig moeten afwachten, dan zal het je goed gaan!
6. Want
het is beslist niet zo, dat het heilige Rijk van de Messias uit vragen en
antwoorden zou bestaan,
7. maar
alleen en uitsluitend uit geduld, uit liefde, uit zachtmoedigheid en uit
volledige overgave aan de goddelijke Wil!
8. Bij
God valt er niets te forceren en niets af te dwingen, en wel het allerminst iets
af te persen.
9. Zodra
de Heer het voor jou goed zal achten zal Hij je inleiden in Zijn hogere
openbaringen.
10. Wat
je wel zou moeten doen, dat is: die nu door mij aan jou naar waarheid bekend gemaakte
God dadelijk gaan liefhebben. Want door de liefde zul je het eerst daar komen,
waar je eigenlijk zo graag zou willen zijn!
11. Die
Liefde zal je in een keer meer levende waarheid doen kennen, dan je je kunt
verwerven door het stellen van een miljoen dode vragen! ,
12. Toch
vroeg de hoofdman nog eenmaal: ‘Akkoord hooggeachte en wijste van al mijn
vrienden, daartoe ben ik graag bereid, maar hoe? Hoe moet je nu een zo weinig
bekende God als .de Uwe liefhebben?'
13.
Jozef: 'Zoals je je broeder, en je eventuele vrouw bemint, zo moet je God ook
liefhebben!
14. Bemin
je naasten allemaal als broeders en zusters in God, dan zul je daardoor tevens
God beminnen!
15. Doe
altijd en uitsluitend wat goed is, dan zal Gods genade je deelachtig zijn!
16. Wees jegens iedereen barmhartig, dan zul je ook
zelfbij God de ware levende barmhartigheid vinden!
17. En
wees verder in alles gelaten en zachtmoedig en vol geduld! Voor trots,
hoogmoed en nijd moet je vluchten en je moet ze mijden als de pest!
18. Dan
zal de Heer in je hart een machtige vlam ontsteken!
19. Het
bijzonder heldere licht van deze geestelijke vlam zal alle duisternissen des
doods dan uit je verdrijven, waarbij je tevens in je eigen innerlijk een
openbaring zult krijgen waardoor je al je vragen op een heldere en levendige
wijze beantwoord zult vinden.
20. Kijk,
dat is de goede weg naar het licht en het leven uit God! Zo is de echte liefde
tot God! Deze weg zul je moeten gaan!'
21. Toen
de hoofdman deze krachtige les van Jozef ontving, slikte hij de vele andere
vragen, die hij nog in gedachten had maar allemaal in en verviel hij in diepe
gedachten.
22.
Tezelfder tijd werd door de jongelingen de Voorhang van het Allerheiligste heel
ver opengeschoven, waardoor Jozef begreep dat nu het moment moest zijn
aangebroken waarop dat nagebootste Allerheiligste mocht worden betreden.
23. Uit
de verte van deze diep doorlopende zaal klonk hun vanwege de gespijzigde armen
nu een zeer krachtig dankgeroep tegemoet.
24. En
toen de stralende Cyrenius samen met Jozef en Maria met het Kindje het
Allerheiligste binnentrad, toen raakten de armen pas helemaal buiten zinnen.
25. Deze
aanblik kostte Cyrenius alsook Jozef en Maria veel vreugdetranen en tranen van
medelijden
26. Onder
die honderden armen bleken zich namelijk veel blinden en lammen en allerlei andere
invaliden te bevinden.
27. Maria
bad in stilte, nam vervolgens de doek, waarmee zij al vele malen het Kindje had
afgewist, en raakte daarmee bij alle blinden de ogen aan, die daardoor
allemaal dadelijk het licht in hun ogen terugkregen! ...Aan het loven en
prijzen dat daarop volgde kwam schier geen einde; daarom trok het verheven
gezelschap zich maar even in de hoofdzaal terug.
147
Ook de anders invaliden smeken Maria nu luid om hulp.
Maria verwijst hen naar het Jezuskind.
Door opheffing van Zijn handjes geneest het Kind je
allen.
Hierna worden ze door de engelen onderricht.
De hoofdman zoekt de wonderdoener
Na een
poos je keerde het hoge gezelschap naar het Allerheiligste terug, waar het
opnieuw met loftuitingen werd ontvangen.
2. Daarna
begonnen de lammen en kreupelen en alle andere invaliden te roepen: 'Heerlijke
Moeder, gij die de blinden in hun nood geholpen hebt, wij smeken U, wilt ook
ons van onze ellende afhelpen!'
3. Maar
Maria probeerde hun te antwoorden: 'Tot mij moeten jullie niet roepen! Ik kan
jullie niet helpen! Ik ben net als jullie maar een zwakke sterfelijke dienares
van de Heer!
4. Hij,
Dien ik op mijn arm draag, Hij is Het, die jullie helpen kan! In Hém woont
goddelijke almacht en eeuwige volkomenheid!
5. Maar
de zieken en invaliden luisterden nauwelijks naar wat Maria zei; integendeel:
ze schreeuwden het uit nu: 'Heerlijke Moeder, help ons, ...help ons armen, en
bevrijdt ons van onze ellende! ,
6. En
zie, opeens kwam nu het Kindje recht overeind, strekte Zijn Handje over alle
zieken uit, en op hetzelfde moment waren ze allen gezond!
7. Lammen sprongen weer rond als
herten en kreupelen werden weer net zo recht als de ceders van de Libanon! En
ook alle andere gebrekkigen waren uit hun lijden bevrijd!
8. Hierna
begaven de engelen zich naar de armen toe en brachten hen eerst tot zwijgen,
waarna zij hun de nabijheid van het Rijk Gods verkondigden.
9.
Hierdoor was het dat de hoofdman uit zijn diepe dagdroom werd gewekt, en nu
ging ook hij achter het gezelschap aan het Allerheiligste binnen.
10. Daar
liep hij meteen op Jozef toe en vroeg hem: 'Geachte vriend, wat is hier toch
gebeurd? Ik zie geen blinden, noch kreupelen meer, noch ook andere invaliden
!
11. Hoe
is dat nu mogelijk? Zouden ze soms allemaal door een wonder genezen zijn? Of
was hun eerdere toestand maar schijn?'
12. Jozef
antwoordde: 'Ga maar eens met henzelf praten, die je zo mysterieus lijken! Zij
- beter dan wie ook -zullen je kunnen vertellen wat er gebeurd is!'
13. De
hoofdman deed nu direct wat Jozef hem geraden had: het stellen van vragen was
namelijk (min of meer een passie van hem!
14. Hij
kreeg overal een en hetzelfde antwoord: 'Door een wonder werd ik gezond!'
15. De
hoofdman ging weer terug naar Jozef, en nu vroeg hij hem:
16. 'Wie
van U heeft dat wonder bewerkt? Wie van U bezit zo'n wonderkracht? Wie van U
moet er dan wel een god zijn?'
17. Jozef
antwoordde: 'Kijk, die arme herstelden, ze staan daar nog!
18. Ga
nog maar eens naar hen toe en vraag hun wat je weten wilt. Zij zullen je vast
wel een goede aanwijzing kunnen geven!'
19.
Opnieuw ging de hoofdman naar de armen terug en vroeg hen, wie nu wel die
wonderdoener was, ...
20. Maar de armen zeiden: 'Kijk, dat
grote gezelschap daar; uit hun midden is die genezing als een wonder over ons
gekomen!
21. Het
schijnt dat die kleine jodin over die macht beschikt! Wie anders? De goden
zullen het wel beter weten dan wij!'
22. Nu
wist de hoofdman nog niet veel meer dan tevoren!
23. Op
dit moment nu zei Jozef tegen de hoofdman: 'Zeg, jij bent toch een van de rijke
Romeinen? Als jij nu eens uit liefde Gods deze armen uit hun nood zou helpen,
dan zou je wel meer te weten komen. Maar voor het ogenblik zul je het hiermee
moeten doen!'
148
Wedstrijd in goeddoen tussen de hoofdman en Cyrenius.
De radeloze hoofdman door Jozef onderricht
Toen de
hoofdman dit van Jozef had gehoord,
bedacht hij zich niet lang meer, maar
ging naar Cyrenius toe en zei:
2. 'Uwe
Keizerlijke Hoogheid heeft ongetwijfeld gehoord wat die wijze jood mijn nederig
persoontje heeft aangeraden?
3. Ik ben
besloten aan zijn raad nauwkeurig gevolg te geven!
4. Ik
moge U daarom verzoeken aan mijn besluit Uw goedkeuring te willen verlenen.
Ik heb mij voorgenomen al deze armen als waren het mijn eigen kinderen,
maatschappelijke zekerheid te verschaffen!’
5.
Cyrenius gaf hem echter ten antwoord: 'Mijn beste hoofdman, wat spijt me dat
nu, dat ik u dat verheven genoegen niet kan toestaan !
6. Ik heb
hen namelijk al zelf opgenomen in mijn eigen weldadigheidplan!
7. Maar
daar hoeft u niet over in te zitten; u zult nog genoeg armen tegenkomen!
8. Als u
aan de raad van de wijze jood voor hen gevolg wilt geven, zult u ongetwijfeld
hetzelfde loon daarvoor mogen verwachten!'
9. De
hoofdman boog voor Cyrenius, ging direct naar Jozef toe, en zei:
10. 'Wat
zou ik nu nog kunnen doen, nu Cyrenius mij allang is vóór geweest? Waar moet ik
nu mijn armen vandaan halen? Ze zijn hier immers van heel Ostracine bijeen!'
11. Jozef
glimlachte hem vriendelijk toe en zei:
12. 'Wees
maar niet bezorgd, beste vriend, want de wereld heeft altijd aan alles méér
behoefte gehad dan aan armen !
13. Het
behoeven immers niet perse blinden, lammen, kreupelen en dergelijke
behoeftigen te zijn!
14. Als
je daar een beetje oog voor hebt, dan kun je bij huisbezoek van gezinnen heel
wat nood ontdekken, en je zult genoeg gelegenheid vinden om wat van je
overvloed bij hen aan de man te brengen!
15. Deze
stad is immers toch al meer een ruïne dan wat je een aanzienlijke bloeiende
stad zou kunnen noemen!
16. Als
je eens gaat kijken in de half vervallen woningen van ettelijke burgers, dan
zul je direct bemerken, dat je je
geenszins over gebrek aan armen kunt beklagen!'
17. De
hoofdman antwoordde nu echter: 'Beste en wijze vriend, daarin moge U dan
wellicht gelijk hebben,
18. maar
die armen zullen mij weinig opheldering kunnen geven over de op komst zijnde
Messias! Bij U vergeleken zijn zij immers even ketters als ik!
19. Maar
deze armen hebben zoveel wonderlijks aan den lijve ondervonden, dat zij mij van
lieverlede allerlei hadden kunnen onthullen!'
20. Daar
bracht Jozef echter tegen in: 'Ho ho, beste vriend, denk jij soms dat de
onthulling van het geestelijke een monopolie van de armen is?
21. In dat geval vergis je je heel erg, want dergelijke
ontdekkingen zijn uitsluitend mogelijk voor de liefde in eigen hoofd en hart!
Als je de liefde beoefent, dan zal je, vanuit het brandende vuur van die
liefde, een licht opgaan; maar niet uit de mond van de armen!' Met deze
uiteenzetting tevreden, vroeg de hoofdman nu verder maar niet meer wat hij te
doen had.
149
Het probleem van het herstel van het oude Carthaagse
schip op de Sabbath.
De rede van het Kindje over het weldoen op de Sabbath.
De gehoorzaamheid van Jozef aan de wet.
De wonderbaarlijke reparatie van het schip door de
engelen
Toen de
hoofdman dus tevredengesteld was, gaf Cyrenius opdracht aan de
stadscommandant om voor de volgende dag een schip uit te rusten, waarop deze
armen dan naar Tyrus zouden kunnen worden overgebracht.
2. De
commandant moest hem echter ten antwoord geven: 'Hoogheid, bij mijn weten ligt
er in de haven nog slechts één schip, een oud Carthaags schip, dat zeer
onderkomen is.
3. Hier
in deze stad zijn geen scheepsbouwers, slechts een paar tweederangs timmerlui.
4. Het is
dus nog maar zeer de vraag, hoe dat schip zou kunnen worden hersteld, want die
timmerlieden kunnen hoogstens een vissersvlot vervaardigen!'
5. Cyrenius zei nu: 'Dat is geen probleem; dat regel ik
wel!
6. Die
wijze jood daar is een hoogst bekwaam timmerman, en ook zijn zonen zijn dat.
7. Hem
zal ik eens om raad vragen; ik ben ervan overtuigd dat hij mij -en zeker in dit
geval de best mogelijke raad zal verschaffen!'
8. Zich
meteen tot Jozef wendend, legde Cyrenius hem het probleem voor.
9. Maar Jozef antwoordde: 'Beste vriend, als het nu niet
net onze allerbelangrijkste Sabbath zou zijn, zou het voor mij geen probleem
opleveren, maar op Sabbath mogen wij geen arbeid verrichten!
10. Misschien zijn hier echter wel
timmerlui, die met onze Sabbath niets van doen hebben; die wil ik dan wel
instructies geven voor hun werk.'
11. Maar
nu kwam het Kindje tussenbeide en zei: ' Jozef, op Sabbath weldoen mag best!
12. De
viering van de Sabbath bestaat niet zozeer in het heel de dag niéts doen, maar
veeleer in het doen van goede werken!
13 Mozes
heeft weliswaar van de Sabbathviering een voornaam gebod gemaakt, en onnodige
en betaalde arbeid gebrandmerkt als schending van de Sabbath, wat voor God een
gruwel is,
14. maar
Mozes heeft nooit verboden om op Sabbath Gods Wil te doen!
15
Nergens staat er in de Wet dat je op Sabbath een broeder te gronde mag laten
gaan!
16. Ik de Heer van de Sabbath - Ik zeg je: Door ook op
de Sabbath wel te doen, zul je de Sabbath op de allerbeste manier heiligen!
17. Maar, Jozef, als jij het niet
aandurft om - schijnbaar - de Wet van Mozes te overtreden, door dit schip een
kleine opknapbeurt te geven, dan zullen Mijn dienaren dat wel doen!'
18. Jozef
antwoordde: 'Ja mijn goddelijk Zoontje, dat mag dan zo zijn, maar nu ik in het
vervullen van de Wet vergrijsd ben, wil ik die niet meer ook niet schijnbaar
-overtreden!'
19.
Hierop riep het Kindje onmiddellijk de jongelingen bij Zich en zei: 'Gaan
jullie dan maar om daar Mijn Wil te doen!
20. Jozef
vindt de Wet belangrijker dan de Wetgever, en ook vindt hij de Sabbath nog
voornamer dan de Heer van de Sabbath!'
21. Als
met de snelheid van een gedachte verlieten de jongelingen nu de zaal, maakten
het schip in minder dan geen tijd in orde, en kwamen ook snel weer terug.
22. Iedereen was verwonderd over
zoveel snelheid; velen geloofden dan ook niet dat het schip al zeewaardig zou
zijn. Niettemin kwamen er al gauw lieden vanuit de haven om Cyrenius van deze
unieke prestatie op de hoogte te stellen. Nu begaf het hele gezelschap zich
naar de waterkant om het schip te bezichtigen. En iedereen was verbaasd over
de buitengewone kundigheid van de jongelingen.
150
Het bezoek aan de haven. Het kostbare schip.
Cyrenius bedankt Jozef uitvoerig.
Het Kindje antwoordt met een verwijzing naar de weldaden
jegens de armen
Cyrenius
bekeek het schip nu heel nauwkeurig en rekende uit hoeveel mensen er wel in
zouden kunnen worden vervoerd.
2. Hij
concludeerde dat er, zo nodig, met gemak zo'n duizend man in konden.
3.
Terwijl hij hiermee bezig was, kon Cyrenius zich er terloops tevens van
overtuigen dat het schip uitzonderlijk degelijk was en sierlijk bovendien.
4. Het
zag er allerminst uit als een oud en opgelapt schip; eerder leek het alsof het
uit één stuk was gegoten!
5. Geen
voeg was er te zien en aan het hout kon men geen jaarringen, geen knoesten, en
ook geen vezels of poriën ontdekken.
6. Toen
Cyrenius zich, uiteraard met zijn gebruikelijke gevolg, van dit alles had
overtuigd, en van het schip weer was teruggekeerd naar het gezelschap op de
oever, stapte hij zonder verwijl op Jozef af en zei tegen hem:
7. 'Mijn
hooggeachte vriend, jij gelukkigste van alle mensen op aarde, over wonderen
verwonder ik me nu al helemaal niet meer , daarvoor weet ik nu immers al te
goed, dat voor God alles mogelijk is!
8. Zo ben
ik er ook helemaal zeker van, dat dit geen opgeknapt en opgelapt schip is, maar
een splinternieuw; toch sta ik er niet verwonderd over!
9. Want
ongetwijfeld is het voor de Heer even gemakkelijk om een complete wereld te
scheppen als een dergelijk schip. Of is ook de aarde soms niet als een schip,
dat eindeloos veel mensen herbergt op de zee van de oneindigheid?
10. Maar
wel denk ik steeds, hoe ik jou die mij nu weer tot zoveel verplicht hebt, deze
schuld ooit zal kunnen aflossen!
11. Want dit schip was tevoren
nauwelijks een pond zilver waard, omdat het meer op een wrak dan op een schip
leek: nu is het daarentegen wel meer waard dan tien duizend pond goud!
12. Het
is nu zelfs wel geschikt om er mee via de Herculeszuilen (Gibraltar) naar
Brittannië te varen, of er zelfs heel Afrika mee te omzeilen tot Indië toe !
13.
Eerlijk gezegd is zó'n werk, voor wereldgebruik geschikt, met geen goud te
betalen!
14. Dat,
beste vriend, is dan ook de reden, waarom ik mijn hersenen pi jnig over het
probleem hoe ik je deze schuld ooit zal kunnen terugbetalen!
15. En
gaf je nu nog maar om goud, dan zou ik zorgen, zowaar jouwen nu ook mijn God
leeft, dat je die tienduizend pond binnen zeven dagen zou ontvangen, .
16. maar
ik weet, dat goud in jouw ogen eerder een gruwel is, en ik vind het maar
verdrietig, dat ik jou, mijn grootste vriend, nu iets moet schuldig blijven!'
17. Nu
greep Jozef Cyrenius' hand en drukte die tegen zijn borst, waarbij hij iets
wilde zeggen, maar oog in oog met deze edele Romein -kwamen hem de tranen in
de ogen en kon hij niets uitbrengen.
18. Maar
nu richtte het Kindje Zich vriendelijk glimlachend op en zei tegen Cyrenius:
'Beste Cyrenius Quirinus, dit zeg Ik je naar waarheid: AI had je ook maar één
arme in Mijn Naam opgenomen, dan alleen al zou je meer hebben gedaan, dan wat
tienduizend van dergelijke schepen waard zouden zijn!
19. Maar
nu heb je in korte tijd vele honderden armen geholpen; zodat Ik je ontzettend
veel van dit soort schepen zou moeten betalen, als Ik je daarvoor schadeloos
zou willen stellen, naar aardse maatstaven gerekend althans.
20. Voor
Mij is één mens namelijk meer waard dan een hele wereld vol met zulke schepen!
Zit daarom maar niet over een vermeende schuld in!
21. Wat
je voor de armen doet, dat doe je tevens voor Mij! Maar daarvoor zal Ik je niet
hier, op deze aarde belonen, maar als je zult sterven, zal Ik je ziel opwekken
en Ik zal je dan verheffen tot de waardigheid (en de vaardigheid) van Mijn
dienaren, die dat schip hebben gerepareerd!'
22. Nu
begon Cyrenius te wenen en hij bezwoer dat hij voortaan zijn hele leven zou
besteden aan het welzijn van de arme lijdende mensheid.
23.
'Amen,' zei het Kindje nu, terwijl Hij zijn handjes ophief om Cyrenius en het
schip te zegenen.
151
Het middagmaal in de burcht. De hoofdman in de stad op
zoek naar armen.
Bij zijn terugkeer wordt hij door Cyrenius geprezen.
Zegenende woorden van het Kindje
Het
gezelschap keerde nu terug naar de stad en naar de burcht, waar intussen een
middagmaal volledig naar de joodse voorschriften was klaargemaakt.
2. Een
ieder zette zich weer op zijn plaats en genoot van het smakelijke maal.
3. Pas tegen het einde van de
maaltijd bemerkte Cyrenius dat de meer genoemde hoofdman niet aan tafel was
verschenen.
4. 'Waar
zit hij en wat voert hij uit?' vroeg men nu algemeen aan de stadscommandant die
aan de Romeinse kant van de tafel zat.
5.
Cyrenius stelde zijn vraag echter aan zijn vriend Jozef. ..
6. Jozef
gaf hem ten antwoord: 'Maak je over hem maar geen zorgen! Hij is namelijk de
stad in om armen te bezoeken.
7.
Daarbij gaat het hem nog méér om innerlijke verlichting dan om de armen zelf!
8. Maar
dat doet niets af aan zijn streven, want al zoekende zal hij vanzelf de juiste
weg vinden!'
9. Toen
Cyrenius dit vernomen had, werd hij heel blij en loofde hij inwendig deze
hoofdman.
10. Maar,
terwijl het Romeinse tafelgezelschap nog allerlei vermoedens uitwisselde over
de mogelijke reden van de afwezigheid van de hoofdman, kwam die er heel
opgewekt aanstappen. Onmiddellijk werd hij dan ook van alle kanten bestormd
met duizend en één vragen.
11. De
hoofdman, zelf immers een zeer weetgierig vragensteller , vond in het geven van
antwoorden niet minder genoegen.
12. Hij
ging daarom onmiddellijk op Cyrenius toe om zich te verontschuldigen dat hij
er ditmaal tijdens het middagmaal tussenuit geknepen was.
13.
Cyrenius echter reikte hem de hand, en zei:
14. 'Luister eens hoofdman, zelfs al zouden wij intussen
tegenover de vijand hebben gestaan, dan nog had je, wat mij betreft, niets
goed te maken gehad, als je je plaats in het gevecht om deze reden zou hebben
verlaten!
15. Want
echt, zoals ik het nu kan zien, doen we meer door wel te doen aan één mens, dan
door voor Rome alle koninkrijken van de hele wereld te veroveren!
16. Aan
één mens is God meer gelegen, dan aan heel de wereld!
17.
Tegenover God verrichten we daarmee een veel belangrijker werk: door als broeders
ee.a broeder hulp te bieden uit liefde. .., en dat dan zowel geestelijk als lichamelijk,
...
18. dan
wanneer we tegen duizenden van de meest vervaarlijke vijanden te velde
trekken.
19. Ja,
het is zelfs eindeloos veel roemrijker om ten overstaan van God een weldoener
jegens zijn broeders te zijn, dan de allergrootste held van deze dwaze wereld!'
20. En
het Kindje voegde daar nog aan toe: ' Amen, zo is het, mijn Cyrenius Quirinus!
21. En
blijf op deze weg, er is geen veiliger weg naar het eeuwige leven dan deze!
Want de liefde is het leven zelf! Wie de liefde heeft, die heeft tevens het
leven!' En met een blik uit Zijn ogen zegende het Kindje zowel Cyrenius als de
hoofdman.
152
Toespraak van het Jezuskind bij de overname van de armen.
Cyrenius als voorloper van Paulus.
De val van Jeruzalem onder het zwaard van Rome voorspeld
Na dit
gebeuren, openden de jongelingen opnieuw het gordijn naar het zogenaamde
Allerheiligste, en het gezelschap begaf zich andermaal naar de armen. Daarbij
richtte het Kindje Zich op om met Zijn ogen de armen te zegenen.
2.
Vervolgens keerde Het Zich weer naar Cyrenius, en zei met een bijzonder
lieflijke stem tot hem:
3.
'Geliefde Cyrenius Quirinus, deze Mijn dienaren, die je hier ziet als
zachtaardige jongelingen, houden heel de schepping onder controle.
4. leder hemellichaam, elke zon, moet aan hun geringste
wenken gehoorzamen!
5. Je
ziet dus, dat Ik hun een schier onbegrensde macht heb toebedeeld.
6. En,
zoals Ik nu al het geschapene in geregeld beheer heb gegeven, zo draag Ik jou
nu hier deze veel grotere levenswerelden over!
7. Deze
broeders en zusters zijn namelijk waardevoller dan een oneindige ruimte vol
werelden en zonnen.
8. Ja,
zeg Ik je: één kindje in de wieg betekent méér dan heel de materie in de
eeuwige ruimten!
9.
Daaraan kun je afmeten hoe groot het belang is, dat je bij deze toedeling van
Mij ontvangt, en over welk een gróót goed Ik jou het beheer geef!
10. Leid
dus deze armen met grote liefde, zachtmoedigheid en geduld en langs de juiste
weg naar Mij toe, dan zul je de grootte van Mijn beloning, die je daarvoor eens
ten deel zal vallen, in heel de eeuwigheid niet kunnen vatten!
11. Ik,
jouw Heer en God, maak jou hierdoor tot een voorloper in de wereld van de
heidenen, opdat hij, dien Ik te zijner tijd tot de heidenen zal zenden,
welwillend zal worden ontvangen.
12. Ook
tot de joden zal Ik in de toekomst een voorloper zenden. ..,
13. maar
dit zeg Ik je daarbij: die zal het heel moeilijk krijgen. Wat hij in het zweet
zijns aanschijns zal moeten bewerkstelligen, dat zul jij in je slaap af kunnen!
14. Dat
is dan ook de reden, waarom het licht aan de eigen kinderen zal worden
ontnomen, en waarom Het in alle volheid aan jullie zal worden gegeven!
15.
Daartoe leg Ik in jou, als Kind, het zaad, dat Mij eens de boom zal opleveren,
waaraan in der eeuwigheid de edelste vruchten zullen groeien voor Mijn Huis!
16. Maar
de vijgeboom, die Ik reeds in Abrahams tijd heb geplant bij de kinderen van
mijn volk in Salem, een stad, die Ik met eigen handen in Melchizédek heb
gebouwd, die vijgeboom zal Ik vervloeken, omdat die niets dan bladeren
voortbrengt.
17. Waarlijk, tot nu toe heb Ik altijd honger gehad! En, hoewel Ik hem vele
malen door goede tuinlieden liet bemesten, gaf hij mij toch geen vruchten!
18. Nog voordat er een eeuw vervlogen zal zijn, zal deze
stad, die Mijn eigen hand voor Mijn eigen kinderen heeft gebouwd, aan jullie,
vreemdelingen, ten prooi vallen: de zoon van jouw broeder zal tegen Salem het
zwaard opnemen!
19. Maar,
zoals jij nu deze armen aanneemt als kinderen, zo zal ook Ik jullie,
vreemdelingen, aannemen als Mijn kinderen en zij zullen de kinderen van Mijn
eigen volk buiten werpen!
20. Houd
deze woorden vertrouwelijk in gedachten, en handel er in stilte naar, dan zal
Ik je altijd zegenen met de onzichtbare kroon van Mijn eeuwige liefde en
genade. Amen!'
21. Bij
deze woorden verstomde ieder ander geluid. En de engelen lagen met hunne
aangezichten ter aarde, en niemand waagde het om iets te zeggen of te vragen!
153
De vraag van
Cyrenius over het goddelijke Wezen van het Kindje.
Jozef probeert
een verklaring te geven door middel van het levende woord Gods in de profeten.
Jozef door het
Kindje gecorrigeerd
Een
poosje later pas nam Cyrenius Jozef terzijde en zei tegen hem:
2.
'Waarde vriend en broeder , heb je gehoord wat het Kindje mij heeft gezegd?
3. En heb
je ook gehoord dat Het nu heel openlijk uitsprak: "Ik, jouw Heer en
God?"
4. ...Als
ik daarbij dan ook denk aan Zijn almachtige Wil, en aan de dienaren uit de
Hemel der hemelen, die hun aangezichten steeds buigen tot op de grond als het
Kindje spreekt, ...dan is dat Kind inderdaad de Enige Eeuwige Ware God, en de
Schepper van de Wereld, en van alle dingen die daarop zijn!
5. Zeg
eens vriend, broeder , wat zeg je wel van deze getuigenis van mij? Zo is het
toch? Of is het anders?'
6. Jozef
stond nu zelf wel even vreemd te kijken; weliswaar hield hij het Kindje voor
een regelrechte Zoon van God, maar voor God Zelf hield hij Het niet.
7. Na een
poosje zei hij dan ook: 'Het zou iets te gewaagd kunnen zijn om het Kind voor
God zelf te houden:
8. Joden
zijn nu eenmaal Kinderen van God, dus zijn zij ook Zonen van God. ..
9. Dat is
al zo sedert Vader Abraham, die ook een Zoon van God was, dus zijn ook diens nakomelingen
dat!
10. En
dan hebben wij ook nog altijd grote en kleine profeten gehad, die, wanneer zij
het woord voerden, spraken in de Naam van God. Via hen sprak God recht en via
hen sprak Hij altijd in de eerste persoon.
11. Zo
spreekt bijvoorbeeld de Heer door middel van Jesaja: "Want Ik ben de Heer,
Uw God, Die de zeeën in beweging brengt, zodat hun golven bulderen. Mijn Naam
is Heer Zebaoth.
12. Ik leg Mijn woord in uw mond en
bescherm u met de schaduw van Mijn handen, om zo de hemel te planten en de
aarde te vestigen, en tot Sion te zeggen: 'Gij zijt Mijn Volk!'
13.
Ofschoon die profeet dus in de eerste persoon sprak, als ware hi j zelf de
Heer, was hij toch niet dé Heer; maar het was de geest van de Heer, die op deze
manier sprak door de mond van de profeet!
14. Ik
denk dat dat ook hier het geval is: In dit Kind is God bezig een zeer machtige
profeet te verwekken, en Hij spreekt nu reeds zeer vroegtijdig door diens
mond, zoals eerder reeds eenmaal door de mond van Samuël, toen die nog een
jongen was. ‘
15. N u
was Cyrenius weliswaar gerustgesteld, maar Het Kindje riep nu Jozef en Cyrenius
bij Zich, en tegen Jozef zei Het:
16. '
Jozef, terecht meen je dat het de Heer was, Die door de mond van de profeten
gesproken heeft meestal in de eerste persoon.
17. Maar
weet je dan niet wat de Heer ooit, ook bij Jesaja sprak, toen Hij zei:
18.
"Wie is het, die van Edom komt, in bloedrode kleren, van Bosra? Stralend
in Zijn feestgewaden en fier op Zijn geweldige kracht? ...
19. Ik
ben Het, Wiens woord gerechtigheid is, en Die de macht om te redden heeft.
20.
Waarom is dan Uw feestgewaad zo rood, en Uw kleren, alsof Gij de wijnpers
treedt? ...
21. Ik,
Ik alléén treed de wijnpers en geen van Mijn volkeren stond Mij bij! Hen heb
Ik dus in Mijn toorn vertreden; in Mijn gramschap heb Ik hen vertrapt.
22.
Daardoor is hun bloedschuld op Mijn gewaden gespat; heel Mijn kleding werd
besmeurd! Ik heb dan ook een dag der wrake beraamd. Ja, het jaar, waarin de
Mijnen verlost zullen worden, is aangebroken!
23. Want
toen Ik om Mij heen keek, was er geen helper te zien! Ik was er verbijsterd
over dat niemand Mij hielp! Dus moest Mijn eigen Arm Mij helpen, en Mijn Toorn
ondersteunde Mij daarbij!
24.
Daarom heb Ik in Mijn Toorn die volkeren vertrapt en hen dronken gevoerd in
Mijn Gramschap! Hun schuldig bloed heb Ik over de grond uitgestort!"
25. Zeg
Mij eens Jozef, ken je Hem eigenlijk wel, Die uit Edom komt, Die er nu is, en
Die nu tot jou zegt: "Ik ben het, Die gerechtigheid leert, en Die de
Macht heeft om te redden. "?'
26. Nu
sloeg Jozef zich met de hand op de borst, en in stilte aanbad hij de Heer in
de gedaante van het Kindje.
27. Een
ogenblik later zei Cyrenius zachtjes tegen Jozef: 'Broeder, uit deze
-overigens voor mij veel te moeilijke - toespraak van het Kindje, lijkt mij
niettemin af te leiden, dat ik gelijk had!'
28. En
Jozef antwoordde hem: ‘Ja, inderdaad, je hebt gelijk, maar, nu komt het er pas
echt op aan om daarover te zwijgen, als je wilt blijven leven!' Cyrenius borg
deze vermaning diep in zijn hart, en heel zijn leven lang hield hij er terdege
rekening mee!
154
De hoofdman stelt Cyrenius een vraag betreffende de militaire dienst.
Cyrenius wimpelt die af.
Het gesprek van de weetgierige hoofdman met de heerlijke
engel.
De hoofdman ziek van liefde
Na deze
gebeurtenis kwam de hoofdman naar Cyrenius toe om hem te vragen hoeveel
manschappen hij die avond bij de burcht moest oproepen.
2. Hij
vroeg dit omdat hij wist dat Cyrenius nog diezelfde avond zijn bagage naar het
schip wilde laten brengen, evenals het proviand voor de vele honderden, die
hij van Ostracine zou meenemen naar Tyrus.
3.
Cyrenius beantwoordde de blik van de hoofdman met verwondering en zei: 'Beste
vriend, als ik daar nu pas om denken zou, dan zou ik maar slecht gezorgd
hebben!
4. En wat
betreft de bevoorrading van het schip, waarop de armen vervoerd zullen
worden, daarvoor wordt vandaag nog zo goed gezorgd, dat geen van de passagiers
iets te kort zal komen.
5. Je
hebt immers wel gezien, hoe wonderlijk vlug dat oude Carthaagse schip door die
jongelingen hier werd opgeknapt!?
6. Nu, op
dezelfde wijze zal dat ook worden voorzien met alles wat nodig is.
7. En wat
mijn eigen schepen betreft, die zijn allang van alles en nog wat voorzien voor
wel een jaar lang, en als de nood aan de man komt, voor wel duizend man.
8. Voor
mij hoeft daarvoor dus niet één man te worden lastig gevallen; iedereen kan
gewoon zijn normale keizerlijke dienst blijven doen.'
9. Waar
Cyrenius doorgaans bijzonder veel aan militaire voorzorgen gelegen was, was de
hoofdman daar wat verwonderd over .
10. Hij
vroeg dan ook aan Cyrenius: 'Hoogheid, wie zijn dan wel volgens U die
jongelingen? Zijn het soms Egyptische goochelaars, of zijn het zoveel als halfgoden,
of beroemde magiërs en sterrenkundigen uit Perzië?'
11. Cyrenius antwoordde: 'Noch het een, noch het ander is
juist.
12. Maar,
als je perse wilt weten wat die jongelingen zijn, ga dan naar een van hen toe,
en vraag het hem, dan kom je, zonder dat ik erin gemengd word, achter de
waarheid.'
13. Met
een buiging trok de hoofdman zich nu terug, en wendde zich tot een van de
aanwezige jongelingen met de vraag:
14. 'Als
ik U vragen mag, alleraardigste, heerlijke, mooie, mij volledig betoverende,
boven mijn begrip uitgaande, allerheerlijkste, eindeloos tedere, mijn tong
door Uw onvoorstelbare schoonheid verlammende, uiterst bevallige jongeman! ...
15. Ja
maar. ..wat was het ook alweer, dat ik U vragen wilde?'
16. En de
engelachtige jongeling, die nu overging tot volledige hemelse schoonheid, zei
nu tegen de hoofdman:
17. 'Ja,
wat zoudt u dan wel willen weten? Vraag maar op, gij vraaglustige! Graag zal ik
u overal antwoord op geven.’
18. Maar,
door de nu al te grote schoonheid van de engel was de hoofdman volledig van de
kaart, zodat hij geen woord meer over zijn lippen kon krijgen!
19. Toen
hij zich echter na een poos je verzadigd had aan de voor hem onbegrijpelijke
schoonheid van de engel, was het eerste, waarom hij de jongeling vroeg: een
kus!
20. Nu
kuste de jongeling de hoofdman, waarbij hij hem toevoegde: 'Laat dit voor
eeuwig een band tussen ons smeden, en zoekt u voorts liever een nadere relatie
op te bouwen met de wijze jood; die zal u heel veel leren begrijpen!'
21. Maar
de hoofdman werd zozeer verteerd van liefde voor die engelachtige jongeling,
dat hij van pure verliefdheid geen raad meer wist, zodat hij zijn vraag vergat.
22. Deze
verliefdheid speelde hem parten tot de avond toe, zodat hij begreep, dat die
een beetje een straf was voor zijn ziekelijke vragen stellerij; 's avonds was
hij echter weer zichzelf, en had geen zin meer zo'n jongeling te benaderen.
155
Cyrenius bezorgd over de scheepsuitrusting.
Engelachtig-goede raad. Cyrenius dankt Jozef en het Kindje.
Voorspelling van een bijzonder reisavontuur
Die avond
werd er nogmaals een maaltijd bereid en verorberd, waarna toebereidselen werden
getroffen om de volgende morgen te kunnen vertrekken.
2. Voor
zover Cyrenius en diens gevolg wisten, was het nieuwe Carthaagse schip echter
nog helemaal niet geladen of voorzien, zodat Cyrenius zich toch heimelijk wel
wat zorgen maakte.
3. Maar
er trad een jongeling op hem toe, die zei: 'Quirinus, ook heimelijk hoef je je
om niets te bekommeren!
4.
Datgene, waarover je je zorgen maakt, is namelijk allang geregeld, en wel op
de best denkbare wijze.
5. Je
moet er nu alleen nog voor zorgen, dat dit huis van je tijdens je afwezigheid
goed beheerd wordt; wij van onze kant zullen voor al het overige zorgdragen,
en wij doen dat in de Naam van de Heer God-Zebaoth.'
6.
Cyrenius geloofde dit, en maakte zich nu verder geen zorgen meer over de
scheepsaangelegenheden.
7. Hij
riep wel de hoofdman bij zich, en droeg hem de leiding over de burcht op en het
beheer daarover.
8. Nadat de hoofdman dus weer zijn normale dienst had opgenomen,
9. liet Cyrenius de overste nog bij
zich komen en verleende hem opnieuw het bevel over de in deze stad gelegerde
troepen.
10. Het
was een overste van de Romeinen namelijk in tegenwoordigheid van een
stadhouder niet geoorloofd de troepen naar eigen goeddunken te commanderen; in
deze omstandigheid was de stadhouder namelijk om zo te zeggen de enige chef.
11. Alles
nu geregeld zijnde, stapte Cyrenius op Jozef toe, en zei:
12.
'Dierbare, ja, ik zou zelfs willen zeggen: heilige Vader en Broeder van me! Wat
heb ik jou, en heel in het bijzonder jouw allerheiligste Kindje, toch ontzettend
veel te danken
13. Hoe,
wanneer en waarmee zal ik ooit in staat zijn deze grote schuld in te lossen
14. Jij
hebt mij Tullia geschonken en mij op wonderbaarlijke wijze het leven gered
15. Ik
zou alle wondere weldaden, die jij mij hebt bewezen, niet eens kunnen tellen,
alhoewel ik mij hier slechts korte tijd heb opgehouden!'
16. Maar
Jozef antwoordde hem: 'Vriend, hoelang is het dan wel helemaal geleden dat ik
zelf in de grootste moeilijkheden verkeerde?
17. Toen
ben jij mij als een reddende engel van de Heer tegemoet gezonden!
18. En zo
wast, van het grote lichaam der totale mensheid de ene hand voortdurend de
andere
19. Laten
we daar dus maar liever verder over zwijgen! Inmiddels is het avond geworden.
De villa ligt nog een uur gaans van de stad. Laat mij dus maar opbreken en naar
huis gaan.
20. Mijn
zegen, en die van de Heer, mogen rijkelijk je deel zijn, en dat geldt ook voor
je reisgezellen; je kunt dus getroost van hier vertrekken
21. Maar,
neem wel de drie leeuwen mee op je schip: ze zullen je goed te pas komen
22.
Jullie zullen namelijk in een storm terechtkomen En naar Kreta afgedreven
worden, waar roofzuchtige Kretenzers jullie zullen overvallen.
23. Daar
zullen de drie leeuwen jullie weer goed van dienst zijn.'
24. Nu
werd Cyrenius angstig. Maar Jozef troostte hem en verzekerde hem dat niemand
van hen ook maar het geringste te lijden zou hebben.
156
Dankbetuiging van Maronius, de drie priesters en Tullia.
De vermaning tot zwijgen van Jozef
Vervolgens
kwamen Maronius Pilla en de drie priesters naar Jozef toe en zij dankten hem
voor alle zo wonderlijke weldaden.
2. Jozef
maande hen tot zwijgen over alles, wat zij hier hadden gezien.
3.
Maronius en de drie priesters deden daartoe een plechtige belofte.
4. Ook
Tullia kwam nu naar voren; zij viel voor Maria op de knieën en barstte in
tranen uit.
5. Met
het Kindje op haar arm boog Maria zich echter naar haar voorover, richtte
Tullia op en zei tot haar:
6. 'Zij
gezegend, in de naam van Hem, Die op mijn arm rust! Blijf dankbaar in je hart
en blijf het Kindje indachtig: dan zul je in Hem je geluk vinden!
7. Doe
een slot op je mond en verraad ons nooit, tegenover niemand!
8. Want
als de tijd daartoe zal aanbreken, zal de Heer Zich zelf wel aan de wereld
openbaren!'
9. Hierna liet Maria de nog snikkende Tullia gaan.
10. Maar
tegen Cyrenius zei Jozef nog: 'Vriend, velen uit jouw gevolg zijn getuigen
geweest van talrijke wonderen. Leg hen op, omwille van hun eigen welzijn, over
dat alles te zwijgen!
11. Een
ieder, die weigert te zwijgen en deze goddelijke zaken voortijdig wil laten
uitlekken, zal sterven!'
12.
Cyrenius bezwoer Jozef dit te zullen doen en hi j gaf de verzekering, dat
nooit en te nimmer iemand iets daarvan te horen zou krijgen.
13. Op zijn beurt tenslotte prees nu Jozef Cyrenius en
herinnerde hem aan de beloofde acht kinderen, de vijf meisjes en drie jongens.
14. Het
antwoord van Cyrenius was: 'Vriend, dat zal mijn allereerste daad zijn!
15. Eén
vraag nog slechts, in verband met het feit, dat ik dit jaar nog, vanwege Tullia
een keer naar Rome zal moeten gaan!
16. Mijn
broer, keizer Augustus, zal dan ongetwijfeld nader geïnformeerd willen worden:
zoals je weet, heeft hij al een en ander van mij vernomen.
17. Wat
moet ik tegen hem zeggen? In hoeverre mag ik deze nobele man inwijden?'
18. Jozef antwoordde hem: 'Mits onder vier ogen, mag je
hem wel enigszins inlichten.
19. Je
zult hem er echter op moeten wijzen, dat hij zijn keizerlijke waardigheid
slechts dan zal kunnen handhaven in alle rust en orde, als ook hij zwijgt. En
dat geldt ook voor zijn nakomelingen of opvolgers.
20. Maar,
als hij, bij welke gelegenheid dan ook maar het geringste zou laten
uitlekken, zal God hem onmiddellijk straffen!
21. Mocht hij zover willen gaan, dat hij zich tegenover
de almachtige God zou verheffen, dan zal hij op hetzelfde ogenblik, met heel
Rome ten onder gaan!'
22. Voor
deze les dankte Cyrenius nog allerhartelijkst. Hierna zegende Jozef hem, en
begaf zich vervolgens met al de zijnen op weg naar de villa.
157
Liefdevol gesprek van het Jezuskind met Jacobus.
Hoe zwaar het kan vallen de Heer in zijn hart te dragen.
Het Jezuskind vervalt tot sprakeloosheid
Toen ze
nu buiten de stad gekomen waren, gaf Maria het Kindje over aan Jacob, omdat ze
er moe van was geworden Het heel de dag op de arm te hebben gehad.
2. Jacob
was blij dat hij zijn Lieveling weer eens mocht dragen.
3. Het
Kindje sloeg nu Zijn ogen naar hem op en zei: ' Jacob, lieve, jij houdt wel erg
veel van Mij
4. Maar,
als Ik nu eens erg zwaar voor je zou worden, vind je Mij dan nog zo aardig?'
5. Jacob
antwoordde: 'Natuurlijk, liefste Broertje; zelfs als Je mijn eigen gewicht
zoudt hebben, dan nog zou ik je met van liefde brandend hart op mijn arm dragen.'
6. Het
Kindje zei: 'Broederlief, nu direct zal Ik beslist niet te zwaar worden,
7. maar,
er komt een tijd, waarin Ik een grote last voor je zal worden!
8. Daarom
doe je er goed aan je nu reeds in liefde aan Mijn gewicht te gewennen.
9. Als
die moeilijke tijd dan straks zal aanbreken, zul je Mijn feitelijke gewicht dan
net zo gemakkelijk kunnen dragen, als je Mij nu draagt als Kind!
10. Maar
ook dit zeg Ik je: AI wie Mij niet eerst zal dragen als Kind, die zal onder
Mijn volle gewicht bezwijken!
11. Wie
Mij echter in zijn hart wil dragen, zoals jij nu op je arm, dus als een klein,
zwak Kindje, voor hem zal Ik ook straks als Ik volwassen zal zijn, tot een even
lichte last worden!'
12.
Jacob, die deze verheven woorden niet begreep, vroeg het Kindje nu, liefkozend:
13.
'Maar, allerliefst Broertje van me, Jezus lief, Je wilt Je toch zeker niet
straks als man ook nog laten dragen?'
14. Het
Kindje zei echter: 'Voor Mij is het genoeg dat jij Mij met al je krachten
liefhebt.
15. Jouw
eenvoud heb Ik liever dan de wijsheid van de wijzen, die wel erg knap zijn in
het berekenen en voorspellen, maar wier harten Kouder zijn dan ijs.
16. Wat
je nu nog niet begrijpt, dat zul je straks, te rechter tijd, wel kunnen vatten,
gemakkelijk zelfs!
17. Ik
ben nu Zelf nog maar een Kind, dat naar Mijn leeftijd eigenlijk nog volslagen
onmondig zou moeten zijn,
18. toch
is Mijn tong reeds ontbonden en kan Ik met jou spreken als een volwassen man.
19. Als
Ik nu zo zou blijven, dan zou Ik zijn als een dubbelwezen: namelijk voor het
oog een kind, en voor het oor een man.
20. Het
kan dus zo niet blijven! Ik ga Mijzelf daarom nog een jaar lang het zwijgen
opleggen tegenover iedereen, behalve jou;
21. jij zult mijn stem nog slechts in je hart kunnen
horen!
22. En
als Ik dan weer wel met Mijn mond zal spreken, dan zal je oog Mij al wel
mannelijker zien worden, maar je oor zal van Mij slechts kinderlijke taal
vernemen!
23. Dit
alles heb Ik je meegedeeld, opdat je je niet aan Mij zoudt ergeren als het
zover is; en zo zij het!'
24. Op
dit moment werd het Kindje opnieuw volledig sprakeloos, en Het gedroeg Zich
verder zoals ieder ander kindje van Zijn leeftijd. Inmiddels was nu ook de
villa bereikt.
158
Jozefs huisdieren op wonderbaarlijke wijze door de
engelen verzorgd.
Zijn ijver in het vieren van de Sabbath.
Gabriël verwijst hem naar de werkzaamheid van de natuur,
óók op
Sabbath. De engelen verdwijnen
Toen ze
de villa hadden bereikt, gaf Jozef zijn vier oudste zonen onmiddellijk opdracht
naar de huisdieren om te zien en ze te verzorgen, waarna ze zich dan te ruste
moesten begeven.
2. Vlug
deden zij wat hun te doen gezegd was, maar even vlug kwamen ze weer terug en
zeiden:
3.
'Vader, er is een wonder gebeurd: zowel de runderen als de ezels zijn
gevoederd en gedrenkt, niettemin zijn hun ruiven nog vol en hun waterbakken tot
de rand toe gevuld: Hoe kan dat nu?'
4. Jozef
ging nu zelf kijken en bevond de zaken zoals zijn vier zonen hadden gezegd.
5. Hij
ging dus weer terug en vroeg aan de nog aanwezige jongelingen of zij dat soms
hadden gedaan, alhoewel het Sabbath was!
6. De
jongelingen bevestigden zulks, waarop Jozefheel bedenkelijk tot hen zei:
7. 'Hoe
kunnen jullie nu dienaren",des Heren zijn, als jullie de Sabbath niet
heiligen?'
8.
Gabriël gaf ten antwoord: 'Hoe kunt u, zo'n zuivere ziel, ons een dergelijke
vraag stellen?
9. Is de
dag van vandaag dan soms niet net als de overige voorbijgegaan? Is de zon dan
niet op en ondergegaan zoals op elke gewone dag? En heeft de ochtend-, middag
en avondwind soms niet gewaaid?
10. En
hebt u, toen we bij de zee stonden, dan soms niet de gewone golfbewegingen
waargenomen? Zou dan de zee soms geen Sabbath willen vieren?
11. En
hoe zit het hiermee: hebt u durven lopen, eten en drinken en ademen, en hebt u
uw hart niet verboden te kloppen?!
12. Weet
u dan niet - u, die zo onder de Sabbath gebukt gaat dat alles wat er in de
wereld bestaat en gebeurt uitsluitend gebeurt door de vanwege de Heer aan ons
verleende daadkracht. Door ons wordt dat alles geleid en geregeld!
13. Als wij
nu eens een dag zouden willen rusten, zou dan de hele schepping niet
onmiddellijk te gronde gaan?!
14. Dus
moeten we de Sabbath slechts vieren, door in liefde tot de Heer bezig te zijn,
en niet door nodeloos nietsdoen!
15. De
echte rust in den Heer bestaat dus in de zuivere liefde, die wi j in ons hart
voor Hem koesteren, en in onze onophoudelijke daden om de eeuwige orde te
handhaven!
16. AI
het andere is voor God eigenlijk maar weerzinwekkende menselijke dwaasheid!
17.
Bedenk dit alles goed, en wees niet bang om op een Sabbath nuttig werk te doen,
dan pas zult u echt op de Heer, Die uwen mijn Schepper is, gaan gelijken!'
18. Na
deze toespraak vielen alle jongelingen voor het Kindje ter aarde, en daarna
verdwenen zij.
19. Jozef
nam deze woorden zeer ter harte; nadien was hij op de Sabbath lang niet meer zo
vreesachtig als voorheen.
159
Verwondering en onrust van Eudokia over het plotseling
verdwijnen van de verrukkelijke jongelingen.
Eudokia's nachtelijk heimwee naar Gabriël.
Diens plotselinge verschijnen en zijn raad
Toen de
jongelingen verdwenen waren, vroeg Eudokia aan Maria wie nu die jongelingen eigenlijk
precies geweest waren.
2.
Eudokia was namelijk nog heidin en ze wist niets van de hemelse geheimen.
3. Het
feit, dat bij deze gelegenheid ook heidenen de engelen hadden kunnen zien, was
een gevolg van het daartoe tijdelijk geopend zijn van hun geestelijk oog!
4. Het
verdwijnen van de engelen betekende dan ook niets anders dan dat die
innerlijke blik weer was opgeheven.
5. Na het
verdwijnen van de jongelingen leek het Eudokia alsof zij uit een diepe droom
was ontwaakt.
6. Zij
gevoelde zich nu weer helemaal natuurlijk, en alles, wat zij gedurende heel die
dag had gehoord, gezien en gedaan, dat kwam haar nu voor als ware het een levendige
droom geweest.
7.
Bovengenoemde vraag van Eudokia aan Maria is dan ook begrijpelijk en te
vergeven.
8. Ze was
immers nu weer helemaal natuurlijk, dus heidens.
9. Maria
gaf haar als volgt antwoord: 'Eudokia, wij zullen nog lang genoeg samenblijven,
dat alles, wat nu nog duister voor je is, langzaamaan duidelijk zal worden.
10. Maar nu ben ik erg moe; laten we dus liever naar bed
gaan.’
11. Naar
de uiterlijke schijn ging Eudokia met deze, als troost bedoelde woorden wel
akkoord, maar innerlijk nam haar nieuwsgierigheid alleen maar toe.
12. Jozef
sprak nu echter: 'Kinderen, het is al donker geworden. Sluit dus de poorten en
gaat naar bed!
13. Morgen is het immers ná-Sabbath, dan werken we niet,
en we zullen alles dan nog eens uitvoerig kunnen bespreken!
14. Laten
we dus de Heer voor de dag van heden loven, en verder doen wat ik jullie heb
aangeraden!
15.
Jacob, jij maakt nog even de wieg in orde, en zorg dat het Kindje inslaapt. Zet
het wiegje maar weer naast Zijn moeders bed!
16. En
Eudokia, ga jij nu naar je slaapkamer en rust maar eens goed uit in de Naam des
Heren.'
17. N u
ging Eudokia dadelijk naar haar kamer en naar bed. .., maar de slaap bleef
verre van haar.
18. Te
opgewonden was haar vurige hart door dat verdwijnen van de engelen.
19. Ze
was namelijk op Gabriël verliefd geworden; doordat het voorwerp van haar liefde
nu zo plotseling voor haar ogen verdwenen was, was ze in de war geraakt.
20. Toen
iedereen dus rustig sliep, stond Eudokia op, opende een raam en keek naar
buiten.
21.
Plotseling stond Gabriël nu voor haar en zei: 'Kom toch tot rust, Eudokia!
22. Ik
ben namelijk niet een mens, zoals jij, maar ik ben slechts een geest, een bode
van God!
23. Maar het Kindje moet je
aanbidden, want Dat is de Heer! Hij zal je hart wel tot rust brengen!' Nu
verdween de engel weer en Eudokia kwam tot rust.
160
Vrolijk spelletje van Jacob met het Kindje.
Jozefs berisping en treffend antwoord van Jacob.
Eudokia 's droom en haar prachtige getuigenis voor de
Heer
Zoals
gewoonlijk was in het huis van Jozef de volgende morgen reeds een uur voor
zonsopgang iedereen druk in de weer, en het Kindje zelf lag heel opgewekt in
de wieg te trappelen, terwijl Het zachte zangerige baby geluidjes liet horen.
2. Jacob
speelde met het Kindje op de hem eigen manier, waarbij hi j de Heer der
oneindigheden allerlei bewegingen met de hand voordeed en daarbij zong en
floot.
3. Maria
lag echter nog te bed en sluimerde. Jozef, in zijn morgengebed verzonken,
verweet Jacob min of meer dat hij zo veel lawaai maakte, zonder acht te slaan
op het bidden van hemzelf, noch op het feit dat de moeder nog sluimerde.
4. Jacob
verontschuldigde zich zeggend: 'Maar Vaderlief, de Heer van Hemel en Aarde
heeft er plezier in, dat ik mij zo met hem bezighoud.
5. We moeten toch altijd doen, wat de Heer aangenaam
vindt!
6. Wat ik
doe bevalt de Heer, dat ziet u toch; hoe kan dat u dan tegenstaan?
7. En
Zijn moeder zou ook zeker niet zo heerlijk sluimeren, indien wij beiden, het
Kindje en ik, minder gerucht zouden maken, denk ik.
8. U moet
mij dus maar vergeven, Vaderlief, en mij, alhoewel ik in uw ogen dikwijls wat
uitgelaten doe, maar niettemin de Heer aangenaam ben, verdere verwijten
besparen. ‘
9. Jozef
antwoordde: ' Ja, ja, alles goed en wel, en ik vind het inderdaad fijn, dat je
zo goed met het Kindje kunt omgaan,
10. maar
je moet toch voortaan niet meer zoveel lawaai maken als je ziet dat nog iemand
slaapt, en iemand anders in gebed verzonken is!'
11. Jacob
dankte Jozef weliswaar voor deze les, maar stelde nu de volgende vraag:
12. 'Als
u, zoals daar net, tot God bidt, tot welke God bidt u dan eigenlijk?
13. Naar
wat ik nu over dit Kindje weet, kan er onmogelijk ergens, waar dan ook, een
grotere of echtere God bestaan dan dit Kindje is, gezien de zeer duidelijke
getuigenissen uit de Hemel!
14. En
als dat het geval is volgens de profeten. ..en volgens de vele wonderen, die
ervan getuigen?!
15. Bij
de profeten heet het: "Wie is het, Die van Edom komt...? In bloedrode
kleren, van Bosra? Stralend in Zijn feestgewaden. ..? En trots op Zijn
geweldige Kracht. ..? Ik ben Het, Wiens Woord Gerechtigheid is. ... En Die de
Macht heeft om te redden. ...!
16.
Vader, gisteren nog heeft het Kindje tegenover u deze woorden op Zichzelf
betrokken! Wie kan Het dan zijn? Een mens kan zoiets toch zeker niet van
zichzelf zeggen?! ...En toch: er is maar een God.
17. Wie
is dan volgens u het Kindje dat zegt: "Ik ben Het, Die Gerechtigheid leert
en Die Macht heeft om te redden."?!'
18.
Hierdoor was Jozef werkelijk overrompeld. Hij zei: 'Werkelijk Jacob, je hebt
gelijk! Jij bent er daar naast de wieg nog dichter bij, dan ik hier op mijn
bidstoel!'
19.
Terwijl hij dit zei, kwam helemaal in trance van verrukking -Eudokia haar
kamer uit, mooi als het morgenrood! Ze viel voor de wieg op haar knieën en
aanbad het Kindje!
20. En,
nadat ze zo een half uurtje gebeden had, stond ze op en zei: ' Ja ja, U alleen
bent Het. ..en verder is er géén!
21.
Vannacht heb ik in een droom aan de hemel een zon gezien die leeg was, en maar
weinig licht gaf.
22. Maar
vervolgens zag ik op aarde dit Kindje, stralend als duizend zonnen! Van Hem
uit ging er een krachtige straal in de richting van die lege zon, die daardoor
volledig doorlicht werd!
23. En in
die straal zag ik de engelen, die hier waren, op en af gaan; het waren er
ontelbaar velen; hun blikken waren onophoudelijk gevestigd op het Kindje! Wat
was dat een heerlijk gezicht!'
24. Nu
kwam ook Jozef uit zijn bidhoek te voorschijn om zich helemaal aan het Kindje
te wijden. Voortaan bad hij veelvuldig bij de wieg.
161
Lieflijke morgen in Jozefs huis.
Maria en Jozef maken zich zorgen over het spraakverlies
van het Kindje.
Maria neemt de proef op de som. Jozefs edelmoedigheid
jegens een blinde.
Jacob geneest hem
Door dit
voorval was ook Maria wakker geworden. Ze wreef zich de slaap uit de ogen,
stond op, waste zich en kleedde zich in het zijkamertje aan.
2. Een
poosje later kwam zij te voorschijn, zo stralend schoon, zo mooi en goed, zo
deemoedig overgegeven aan Gods Wil, dat ze op een Hemelse Engel geleek!
3. Ze
wenste Jozef goedemorgen en kuste hem, daarna omhelsde zij Eudokia en kuste
ook haar!
4. Na
deze bijzonder hartelijke begroeting, die bij de oude Jozef steeds een paar
tranen van vreugde deed vloeien, knielde Maria zich innerlijk volledig
verdeemoedigend bij de wieg neer en gaf ze het Kindje de borst, terwijl ze
intussen bad.
5. Toen het Kindje genoeg gedronken had, liet Maria vlug een koel badje
klaarmaken waarna ze, zoals gebruikelijk, het Kindje in bad deed.
6. Het
Kind je trappelde er vrolijk op los terwijl Het ijverig Zijn ongearticuleerde
geluidjes liet horen.
7. Toen
het Kindje aldus gebaad, afgedroogd en in schone kleertjes en kousjes gehuld,
volledig verzorgd was,
8. vroeg
Maria Hem of de schone kleertjes fijn waren, en of alles in orde was zo.
9. Ze
wist immers niet anders, dan dat het Kindje kon spreken, en dat goddelijk-wijs
ook nog; maar ze wist niet -en behalve Jacob wist niemand dat -dat het Kind je
Zichzelf weer onmondig had gemaakt.
10.
Iedereen vond het dus vreemd, dat
het Kindje op de vragen van Maria geen antwoord gaf.
11. Nu
sméékte Maria op indringende wijze het Kindje toch alsjeblieft iets te zeggen
maar het Kindje liet slechts Zijn kinderstemmetje horen en van woorden vormen
was geen sprake meer!
12. Dit
verontrustte Maria zowel als Jozef, en zij peinsden of niet misschien de
engelen het goddelijk Kindje 's nachts naar de Hemel konden hebben gebracht,
en in de plaats daarvan een heel gewoon kind in de wieg konden hebben gelegd.
13. Het idee, dat kinderen soms
kunnen worden omgewisseld, was de joden namelijk allerminst vreemd.
14. Maria
en Jozef bekeken het Kindje dan ook heel angstig of het nog Hetzelfde was.
15. Maar
ze konden niet de geringste afwijking ontdekken, noch aan het hoofdje, noch
ook aan enig ander lichaamsdeel.
16. Plotseling kreeg Maria een
inval, ze zei: 'Dit badwater mag niet worden weggegooid! En zoek een zieke voor
mij op en breng die hierheen,
17. want
tot dusverre heeft dat water steeds een wonderbaarlijke heilzame kracht gehad,
18. als
dus een zieke erdoor genezen wordt, dan staat vast, dat we nog ons eigen Kindje
hebben! Wordt hij niet genezen, dan heeft het God de Heer behaagd om ons een
ander Kind je te geven in plaats van Het Zijne!'
19. Jacob
wilde nu iets in het midden brengen, maar innerlijk werd hem dat door het
Kindje uitdrukkelijk verboden, zodat hij zweeg.
20.
Onmiddellijk stuurde Jozef nu zijn oudste zoon de stad in om daar een zieke te
zoeken.
21.
Anderhalf uur later kwam hij terug en bracht een blinde man mee. Maria wies hem
met het badwater de ogen, maar het licht zijner ogen kreeg hij niet!
22. Toen
zij dit bemerkten, werden Maria, Jozef en de vier andere zonen, alsook Eudokia
erg treurig; alleen Jacob bleef opgewekt. Hij nam het Kindje op de arm en
liefkoosde Het.
23. In de
veronderstelling dat hij ertussen genomen was, mopperde de blinde man.
24. Jozef
echter troostte hem met de toezegging dat hij hem als schadeloosstelling voor
de veronderstelde fopperij levenslang zou doen verplegen, waardoor hij kalm
werd.
25. Toen
echter viel Jacobs opgeruimdheid aan Jozef op, die dat aan de kaak stelde, als
ware dat een zonde tegenover zijn vader!
26. Maar
Jacob verdedigde zich door te zeggen: 'Ik ben opgewekt omdat ik weet wat er
aan de hand is, en jullie treurt omdat jullie het niet weet! Toch zouden ook
jullie moeten weten, dat men God niet op de proef mag stellen!'
27.
Vervolgens ademde Jacob nu de blinde in het gezicht, en op hetzelfde moment
werd die ziende! Nu keek iedereen stomverbaasd naar Jacob, er nu helemaal
niets meer van begrijpend.
162
Jozef speurt naar de oorzaak van Jacobs geneeskracht en
verhoort hem.
Jozefs twijfel en de kundige antwoorden van Jacob
Een poos
je later ging Jozef naar Jacob toe om hem te vragen, vanwaar hij in zijn adem
een dergelijke kracht had verkregen.
2. Jacob
antwoordde: 'Vaderlief, in mijn hart hoorde ik een Stem, die tot mij zei:
3. "
Adem de blinde in het gezicht, dan zal hij weer zeer helder kunnen zien!"
4. Ik
geloofde vast aan die Stem binnen in mij, en handelde ernaar. ..en nu ziet de
blinde! ,
5. Jozef sprak: 'Wat je zegt zal zeker waar zijn,
6. maar
waar kwam die machtige Stem in jou dan wel vandaan? Hoe heb je die gehoord?'
7. Aldus
aan de tand gevoeld, zei Jacob nu: 'Maar Vaderlief, u ziet toch wel, Wie nu op
mijn arm met mijn lokken speelt?!
8. Ik
denk dat Hij het is, Die zo wonderlijk in en tot mij heeft gesproken!
9. Maar Jozef zette zijn verhoor voort:
10. 'Denk
jij dan dat het Kindje nog het Echte is? Denk jij niet ook dat Het is
omgewisseld?'
11. En
Jacob sprak: 'Wie of welke macht zou dan in staat moeten zijn om de Almachtige
te kunnen omruilen?
12. Als
de engelen telkens op hun knieën vielen als het Kindje op Zijn wonderlijke
manier ging spreken, hoe zouden zij dan zó met de Almachtige kunnen omgaan?!
..'
13. Ik
voor mij houd het Kindje dus voor het eerste en echte, en dat doe ik met
dezelfde vaste overtuiging, als waarmee ik nooit geloofd heb in omruiling van
kinderen!'
14. Jozef
sprak: 'Zoonlief, ik vind dit getuigenis van jouw geloof helemaal niet zo
indrukwekkend:
15.
Immers, David zelf zegt: "Waarop zinnen de heidenen, en waarom spreken de
mensen zulke onzin?
16.
Koningen verheffen zich en machtigen beraadslagen onder elkander tégen de Heer
en Zijn Gezalfde, en zij zeggen:
17. Laat
ons onze boeien verbreken en Zijn koorden wegwerpen!"
18. Kijk,
mijn jongen, dat zijn geestelijk geladen woorden. Die koningen, dat zijn de
machten, die grote rijken van onzichtbare machten regeren! En wat voeren die in
hun schild? Waarover hebben zij het eigenlijk?
19. Kan
dit dan geen aanwijzing inhouden van de mogelijkheid dat zij hun handen
opheffen tegen de Heer Zelf? ...De hand aan Hem slaan?'
20. Jacob
antwoordde: ' Ja zeker zou dat kunnen, als de Heer dat zou gedogen!
21. Maar
luidt niet de vraag aan het begin van dat gezang: "Wáárop zinnen de
heidenen, en wáárom spreken de mensen zulke onzin?"
22. Zou
het dan ook niet zo kunnen zijn, dat David daarmede de ontoereikendheid
aanduidt van die machten tegenover de Heer?
23. Want
verderop luidt het: "Maar Hij, Die in de Hemelen woont, lacht om hen en
spot met hen!
24. De
tijd komt, dat Hij tegen hen Zijn toorn zal doen woeden, en dat Hij hen zal
verschrikken met Zijn wraak!"
25.
Vader, ik denk, dat ik mijn geloof heel goed kan rechtvaardigen met deze twee
strofen van de grote zanger Gods!
26. Zij
verzekeren mij voldoende dat de Heer te allen tijde Heer blijft, en dat Hij
Zich niet laat omwisselen!'
27. Jozef
was hogelijk verbaasd over de wijsheid van zijn zoon; hij nam opnieuw het
Kindje als het Echte aan, en hij loofde en prees God voor de afloop!
163
Over de soort van arbeid, die Jozefs zoons verrichten.
Maria's kunstvaardigheid, Eudokia's vlijt.
De aankomst van de acht kinderen uit Tyrus.
Edelmoedige boodschap van Jozef aan Cyrenius.
Maria onderwijst de acht kinderen
Zo kwam
dus in Jozefs huis alles weer terug in de normale orde.
2. Jozef
en zijn zoons maakten uit hout allerlei gebruiksvoorwerpen en ze verkochten
die tegen billijke prijzen aan bewoners van de stad.
3.
Uiteraard verrichtten zij daarnaast hun overige huiselijke werkzaamheden.
4. Maria
en Eudokia deden de huishouding. Zij maakten ook kleding en soms tevens
sierkunst voor de rijke families in de stad.
5. Maria
was namelijk bedreven in kunstspinwerk, en ze breide kledingstukken.
6. Eudokia kon zeer goed naaien en uitstekend borduren.
7. Hiermede verdiende het gezin regelmatig wat het nodig
had en bovendien nog voldoende om zo nodig anderen te kunnen bijstaan.
8. Drie
maanden later pas kwamen de acht kinderen uit Tyrus aan, onder begeleiding
uiteraard van vertrouwde vrienden van Cyrenius.
9. Zij
brachten een bedrag aan kostgeld mee, dat wel achthonderd pond goud bedroeg.
10. Daar
was Jozef echter niet gelukkig mee, hij zei: 'Ik neem wel de kinderen aan, maar
dat geld wil ik niet, want daarop ligt de vloek des Heren.
11. Neemt
u dat dus maar weer mee terug voor Cyrenius; hij zal best begrijpen waarom ik
het niet kan en mag aannemen!
12. Breng
hem echter wel mijn zegen over en mijn groeten,
13. en
zeg hem, dat ik hem op zijn terugreis in de geest heb begeleid, en getuige was
van alles, wat hem is overkomen,
14. en
dat ik hem heb gezegend, telkens als gevaren hem bedreigden.
15. Over
het verlies van de drie dieren op het eiland Kreta moet hij zich geen zorgen
maken; want de Heer, Die hij kent, heeft het zo gewild!'
16. Toen
zegende Jozef de vrienden van Cyrenius en nam met vreugde de acht kinderen op,
die zich in Jozefs gezin direct begonnen thuis te voelen.
17.
Cyrenius' vrienden namen het goud dus weer mee, en vertrokken met spoed terug
naar Tyrus.
18. Jozef
prees God voor het geschenk van deze kinderen; hij zegende hen en stelde hen
onder de hoede van Maria, die -doordat zij in de Tempelonderricht had ontvangen
in alle mogelijke vakken -de bevoegdheid had van hoofdonderwijzeres.
19. Zij
leerde de kinderen dus lezen en schrijven in het Grieks, Hebreeuws en Latijn.
20. Deze
drie talen moest namelijk in die tijd bijna iedereen kunnen spreken en zo
mogelijk, voor noodgevallen ook kunnen schrijven; Latijn was in die tijd daar
wat nu het Frans is: in een wat betere opvoeding mocht het niet ontbreken.
164
Een rustig jaar in Jozefs huis.
Wonderbare genezing door Jacob van een bezeten jongen uit
een Moors gezin, in opdracht van het Jezuskind
Sedertdien
ging het in Jozefs huis heel rustig toe en gebeurde er niets bijzonders.
2. Deze rustperiode duurde ruim een jaar. Het Kindje kon
nu al lopen en praten, en Het speelde al regelmatig met de andere kinderen.
3. In
deze tijd kwam er eens een Moorse familie bij Jozef aan huis, die een ernstig
ziek kind hadden.
4. Dit
gezin had namelijk in de stad vernomen, dat er in dit huis een wonderdokter
verblijf hield, die alle ziekten genas.
5. Het
zieke kind nu was een jongen van tien jaar, die door een boze geest vreselijk
werd gekweld.
6. Die
geest liet de jongen geen dag en geen nacht met rust, gooide hem van links
naar rechts, stompte hem in de buik, en veroorzaakte hem ondragelijke pijnen.
7. Soms joeg hij hem het water in, soms in het vuur!
8. Maar
toen die geest zich in Jozefs huis bevond, hield hij zich kalm, en deed niets
opvallends.
9. Jozef
vroeg aan de vader van de jongen, die Grieks verstond, wat er met de knaap aan
de hand was.
10.
Haarfijn vertelde de vader wat er met de jongen, van het begin af aan was
gebeurd.
11. Nu
riep Jozef Jacob bij zich, die zich -als nu zestienjarige -gewoonlijk met het
Kindje bezig hield; hij vertelde hem wat dat Moorse gezin te verduren had.
12. Door
medelijden daartoe bewogen, ging Jacob naar het Kindje toe, drukte Het aan zijn
hart en sprak in gedachten met Hem.
13. Maar
het Kindje sprak duidelijk verstaanbaar - in het Hebreeuws:
14.
'Broeder, Mijn tijd is nog lang niet gekomen, maar ga jij maar naar die zieke
knaap toe, wiens geslacht het teken van Kaïn draagt.
15. Je
moet, met de wijsvinger van je linkerhand zijn borstkas aanraken, dan zal de
boze geest de jongen voor altijd verlaten!'
16. Jacob
ging nu dadelijk naar hem toe en deed wat het Kindje hem had opgedragen.
17. Nu
maakte de boze geest zich voor de laatste maal meester van de jongen, en
schreeuwde:
18. 'Wat
wilt gij, Verschrikkelijke, dan nu met mij? Waar moet ik heen? Drijft U mij nu
al voortijdig uit mijn woning?!'
19. Jacob
antwoordde hem: 'De Heer wil het! De zee is niet ver van hier; daar zul je
moeten huizen in de bodem, waar die het diepste is. De modder zal voortaan je
woning zijn.'
20. Op
hetzelfde moment verliet de geest de jongen, en die werd op slag gezond.
21. N u wilde
de familie Jozef belonen, maar Jozef nam niets aan en liet de familie in vrede
vertrekken, terwijl hij God voor de wonderbaarlijke genezing van de jongen
loofde.
165
Een half jaar
durende onderbreking van de periode der wonderen.
Jezus als vrolijk
Knaapje.
Bezoek van Jacob
aan de goede visser Jonatha.
St. Christoffel, ofwel: een wereldzware Last, het Kindje
te dragen. Terugtocht met Jonatha
Weer ging
er een half jaar in volledige rust voorbij, waarin niets wonderbaarlijks
gebeurde.
2.
Daartoe door Zijn Innerlijke Kracht in staat gesteld, vermeed het Kindje
zorgvuldig alles, wat aanleiding had kunnen vormen tot een of andere wonderdaad.
3. Het
was opgewekt en als de andere kinderen daar tijd voor hadden, speelde Het met
hen.
4. Het
liefste ging Het om met Jacob en, als ze alleen waren, babbelde Het met hem,
en wel heel verstandig!
5. Maar
met de andere kinderen babbelde Het zo, als alle kinderen van twee jaar dat
doen. ..
6. In die
streek leefde ook een geëmigreerde jood, die in de vlakbij gelegen zee placht
te vissen, en die daarvan zijn beroep had gemaakt.
7. Deze
jood was bijzonder fors gebouwd en zo sterk als een reus.
8. Op een vrijdagmorgen ging Jacob met toestemming van Jozef, deze jood
bezoeken, samen met het Kindje. Hemelsbreed woonde hij een goed uur lopen van
het huis van Jozef.
9. Deze
wandeling maakte Jacob, omdat deze jood hem daartoe al vaker had uitgenodigd,
en omdat het Kindje hem heimelijk had ingegeven dat te doen.
10. Toen
Jacob nu, vergezeld van het Kindje bij het huis van de visser aankwam, was deze
daar bijzonder blij over. Dadelijk zette hij hem dan ook een heerlijk bereide
vis voor .
11. Jacob
at met smaak, en liet ook zijn Broertje kleine fijne stukjes proeven.
12. Het
Kindje at ook met kennelijke eetlust de kleine stukjes op, die Jacob in Zijn
mondje stak.
13. Dit
verheugde de visser zozeer, dat hem tranen in de ogen kwamen.
14. Maar Jacob wilde al weer gauw naar huis.
15. De
visser vroeg hem echter nadrukkelijk de hele dag te blijven.
16. 'Dan
zal ik je vanavond, samen met je broertje wel naar huis dragen!
17. Want
als je langs de oever van deze zeearm, die heel ondiep is, zou moeten omlopen
zou je wel anderhalf uur nodig hebben.
18. Maar
ik ben bijna twee vademen lang; het water komt mij op de diepste plaatsen maar
net tot mijn middel.
19. Als
ik jou en je broertje dus op mijn arm neem, kan ik de zeearm doorwaden, en dan
kan ik jullie, met bovendien een flinke portie lekkere vis, in een
kwartiertje thuisbrengen!'
20. Maar
nu zei het Kindje: 'Dat kunt u nu wel willen, Jonatha, maar, wat gebeurt er
als ik en mijn broer u eens te zwaar zouden worden?'
21. Nu
moest Jonatha lachen en zei: 'Maar lieverdje, als je honderd keer zo zwaar was
als je in werkelijkheid bent, dan zou ik jullie nog gemakkelijk kunnen dragen!'
22. Maar
het Kindje bracht daar tegen in: 'Dan moeten we eerst maar eens een proef
nemen: probeer Mij maar eens alléén heen en terug over de zeearm te dragen, die
hier nog geen honderd meter breed is, ...dan zal wel blijken, hoe het er met uw
kracht voor ons tweetjes uitziet!'
23. Hier
ging Jonatha dadelijk op in, en, met toestemming van Jacob, nam hij het Kindje
op zijn arm en doorwaadde met Hem de zeearm .
24. Heen
ging het nog wel tamelijk goed, alhoewel Jonatha zich al hogelijk verbaasde
over het gewicht van het Kindje.
25, Maar
teruggaande werd het Kindje zo zwaar, dat Jonatha genoodzaakt was een stevige
balk te pakken; daarop steunend wist hij het Kind je slechts met de grootste
inspanning ternauwernood op de andere oever te brengen!
26. Toen
hij die bereikte zette hij het Kindje onmiddellijk op de oever waar Jacob stond
te wachten, en zei: 'In Godsnaam, wat heeft dat te betekenen? Zwaarder dan dit
Kind kan heel de wereld niet zijn!'
27.
Lachend zei het Kindje nu: 'Dat klopt! Je hebt nu dan ook veel méér gedragen,
dan wat heel de wereld te betekenen heeft!'
28.
Jonatha, nog niet eens op zijn verhaal, vroeg: 'Hoe moet ik dat opvatten?'
29.
Waarop Jacob antwoordde: 'Beste Jonatha, als u nu de vis neemt en ons dan over
het droge naar huis begeleidt en dan de nacht bij ons doorbrengt, dan zal u
morgen daarover wel een licht opgaan.’
30. Nu pakte Jonatha drie bakken van
zijn allerbeste vis, en nog diezelfde morgen begeleidde hij het tweetal naar
Jozefs huis, die hem met veel vreugde verwelkomde; in hun jeugd waren ze namelijk
nog schoolvrienden geweest.
166
Jonatha bij zijn jeugdvriend Jozef. Het verhaal van
Jonatha.
Zijn vragen over het bijzondere Kindje Jezus.
Jozefs mededelingen over het Kindje.
Ootmoed en liefde van Jonatha jegens het Kindje en zijn
gebed
Jonatha
reikte Jozef de drie bakken vis en maakte hem daar erg blij mee, want Jozef
hield erg veel van vis.
2. Hierna
zei hij tegen Jozef: 'Beste vriend uit mijn jeugdjaren, vertel mij eens, wat
jij toch wel voor een Kind hebt!
3. Het
zal toch zeker niet ouder zijn dan een jaar of twee, drie; toch spreekt Het al
zo verstandig als een volwassen kerel!
4. Ik had
Jacob heel de dag bij mij willen houden, en hen dan 's avonds, wadend door de
zeearm, thuis willen brengen. Ik, die toch in staat ben om onder mijn armen
twee ossen te dragen, zoals jij pat twee lammetjes zou kunnen, zou hen dan,
uiteraard, gedragen hebben.
5. Toen
ik mijn wens om dat te doen aan Jacob te kennen gaf, werd ik door het Kindje
aangesproken, Dat tot mijn niet geringe verbazing zei:
6.
‘Jonatha, je wilt dat nu wel, maar, ...als wij jou nu eens te zwaar zouden
worden?"
7. Je
begrijpt wel dat ik, in het bewustzijn van mijn kracht, bij het horen van zo’n
naïef bezorgde vraag moest lachen!
8. Maar toen zei het Kindje weer,
dat het dan maar eens moest worden geprobeerd: ik moest maar eens trachten het
Kindje alleen heen en terug door de zeearm te dragen, om mezelf ervan te
overtuigen, dat het mij niet te zwaar zou worden!
9. Met
goedvinden van Jacob nam ik het Kindje op mijn arm, en droeg Het door het
water.
10. Heen
ging het nog wel, maar terug moest ik een stok pakken om op te steunen.
Slechts ternauwernood bereikte ik, na de allergrootste inspanning van heel
mijn leven, de overkant!
11. Want
werkelijk, beste vriend, je kunt me geloven of niet, ...het Kind was zo ontzettend
zwaar dat ik dacht een hele wereld op mijn arm te dragen!
12. Toen
ik de oever bereikt had en het Kind je vlug aan Jacob overreikte, en een
ogenblikje stond bij te komen,
13. vroeg
ik Jacob intussen hoe het mogelijk was, dat dit Kind zwaarder dan de hele
wereld scheen te zijn.
14. En
weer sprak het Kindje zonder dat Hem iets gevraagd was:
15. dat
ik meer gedragen had dan een hele wereld!
16.
Waarde vriend, je zoon Jacob is van dit alles getuige geweest, daarom zou ik
je nu wel willen vragen:
17. Om
Godswil, wat voor een Kind heb jij eigenlijk? Dat kan beslist geen gewoon
natuurlijk Kind zijn!'
18. Nu
sprak Jozef tot Jonatha: , Als je zou kunnen zwijgen als het graf, omdat anders
je leven in groot gevaar zou komen, dan zou ik jou, die toch mijn oude beste
vriend bent, daarover wel iets kunnen vertellen.'
19.
Jonatha bezwoer hem nu: 'Liever zou ik duizendmaal de vuurdood ondergaan, dan
dat ik jou ook maar in het geringste zou willen verraden: dat zweer ik bij God
en bij alle Hemelen!'
20. Toen
nam Jozef hem mee naar zijn lievelingsheuvel en vertelde hem heel de gang van
zaken met het Kindje, waarvan Jonatha tevoren geen jota had geweten.
21. Toen
Jonatha dat alles, in beknopte vorm had vernomen, knielde hij neer om vanaf die
heuvel het Kindje te aanbidden, Dat daar juist temidden van de andere acht
kinderen ronddolde.
22. Aan het eind gekomen van zijn langdurig gebed, zei
hij tenslotte: '0 Heerlijkheid der Heerlijkheden, mijn God, mijn Schepper
heeft mij een bezoek gebracht! Hem, Die alle werelden en alle Hemelen
schraagt. ..Hem heb Ik op mijn arm gedragen! O eindeloze genade der genade! Gij
Aarde, zijt gij deze genade wel wáárd?! Ja nu begrijp ik de woorden van dat
Godskind: " Je hebt méér gedragen dan een wereld!" , ...Toen werd
Jonatha stil, en van pure verrukking kon hij een uur lang geen woord meer
uitbrengen.
167
Jozef nodigt Jonatha gastvrij uit.
Jonatha voelt zich bezwaard en bekent zijn zondigheid.
Goede raad van Jozef.
Het Kindje geeft de voorkeur aan Jonatha's hartelijke
liefde boven stoffelijke waarden.
Jezus' getuigenis voor Jonatha
Nadat
Jonatha zijn godsvrucht zo levendig had geuit, zei Jozef tegen hem:
2. 'Beste
vriend, jij woont, met je drie knechten, helemaal alleen in je hut.
3. Het is
vandaag vóór-Sabbath; je zult dus vandaag wel geen vis meer gaan vangen; blijf
vandaag toch, en morgen als het Sabbath is bij mij!'
4. Jonatha antwoordde: ‘ Ja, ...als het Godskind hier
niet was, ...dan, broederlijke vriend, zou ik hier wel graag blijven, ...
5. Maar
weet je, ik ben helaas een zondig mens; ik ben een onreine in al mijn
gelederen!
6. Sedert
ik tussen de heidenen leef, heb ik nauwelijks nog aan de Wet van Mozes gedacht,
en ik heb meer heidens geleefd dan joods!
7. Ik kan
dus niet daar verblijven, waar de Allerhoogste woont!'
8. Jozef
sprak nu: 'Broeder, je motieven zijn juist, maar hier bij mij worden die niet
aanvaard!
9. Want
de Heer, Die Zich tegenover de heidenen steeds zo genadig toont, zal Zich
tegenover jou nog genadiger tonen, want jij bent een rouwmoedige jood!
10. Je
hoeft alleen maar van Hem te houden, dan kun je erop rekenen, dat de Heer ook
van jou houden zal, en wel veel meer dan je zou mogen verwachten !
11. Je
moet namelijk weten, dat die acht kinderen, en ook Eudokia nog heidenen zijn
en toch gaat het Kindje met hen om en heeft hen boven alles lief!
12. Ook
jou zal Het dus wel liefderijk opnemen, en Zich met jou, als ware je Zijn beste
vriend, bezighouden!'
13. Nu
vatte Jonatha moed en hij ging met Jozef de heuvel af en de woning binnen, waar
inmiddels het middagmaal al klaar stond.
14. Jozef
riep dus iedereen aan tafel. Maria nam het Kindje en, zoals gebruikelijk, nam
zij aan tafel naast Jozef plaats.
15. De
pap, die voor Hem bestemd was, wilde het Kindje echter niet eten.
16. Dat
maakte Maria ongerust, ze dacht dat er met het Kindje iets niet goed was.
17. Maar
het Kindje zei: 'Geen zorg over Mij, maar: ...
18. zie je, Jonatha heeft voor Mij
betere spijs meegebracht: dáár wil Ik van eten, en die zal Mij pas echt
verzadigen!'
19. Maria
dacht natuurlijk direct dat Hij de vis bedoelde, die pas later op tafel zou
komen,
20. maar
het Kindje zei: 'Maria, u hebt Mij niet goed begrepen!
21. Ik
bedoel de vis helemaal niet, hoewel die natuurlijk beter zal smaken dan deze
melk van gisteren, die al zuur geworden is, en die Joël heeft genomen in
plaats van verse, om voor Mij daarvan pap te koken!
22. Neen,
Ik bedoel de grote ootmoed en de grote liefde in het hart van Jonatha: Die
heeft hij Mi j trouwens zonder Mij te kennen al vaker bewezen.
23. U
moet weten, Maria, Jonatha is, wat zijn spieren betreft, een krachtig mens.
.., maar, de liefde in zijn hart is nog veel sterker!
24. Zijn
liefde tot Mij, dat is de krachtige kost, die Mij nu verzadigt! Oók van zijn
vis wil Ik natuurlijk wel eten, maar die zure pap, die lust Ik niet!' Hierover
was Jonatha zo gelukkig, dat hij in luid geween uitbarstte.
168
Over de door Joël slecht bereide pap. Verwijten van Maria
en Jozef.
Het Kindje heeft echter consideratie met Joël.
Opvoedingswenken
Nu pas
proefde Maria van de pap, die Joël voor het Kindje had klaargemaakt: ze bevond
hem werkelijk zurig en ranzig, zoals dat met griespap het geval kan zijn.
2. Ze
liet Joël, die in de keuken nog druk bezig was met vis bakken, bij zich komen.
3. Toen
hij kwam zei de moeder ernstig: ' Joël, proef jij die pap eens even!
4. Heb
jij dan voor het Kindje zo weinig respect en voor je vader Jozef en ook voor
mij, je vaders trouwe gemalin, dat je me zo iets durft aandoen?!
5. Geven
onze koeien en geiten dan soms geen vérse melk meer?
6. Waarom
heb je melk van gisteren genomen, die al zuur geworden is? Koud kun je die
nog wel drinken, als je dorst hebt, ... maar gekookt niet. Vooral voor kinderen
wordt ze dan slecht te verteren!'
7. Nu
kwam ook Jozef proeven, en die wilde Joël al een flinke uitbrander geven.
8. Maar
toen zei het Kindje: Jullie mensen ook! Waarom moeten jullie Mij toch altijd
weer overtroeven?
9. Is wat
Ik over Joël opmerkte soms niet voldoende? Waarom moeten jullie hem dan na Mij
ook nog eens grondig de les lezen?!
10.
Denken jullie soms dat jullie strengheid Mij welgevallig is? Niets ervan! ...O
nee, mij bevalt alleen liefde, zachtmoedigheid en geduld!
11. Door onachtzaamheid heeft Joël inderdaad een laakbare
fout gemaakt.
12.
Daarvoor heb Ik hem door Mijn aanmerking al gestraft, en die straf is
voldoende. Waarom dan nog die verdere verwijten en een huis vol drukte daaroverheen?
13. Een
vader kan er wel goed aan doen als hi j kleinere kinderen, als die lelijk
doen, er met de roede van langs geeft, maar volwassen zonen. ..: voor hen moet
hij steeds trachten een wijze en zachtaardige leraar te zijn !
14. Pas
wanneer een zoon zich tegen zijn vader verheft, dan moet die zoon met straf
bedreigd worden!
15. En,
als hi j zich dan weer ten goede bekeert, dan moet alles weer goed met hem
zijn.
16. Zou
hij zich echter niet bekeren, dan, ja dan moet hij worden verstoten, en uit
zijn vaders huis worden gezet, en verdreven uit het land!
17. Maar
Joël heeft helemaal geen echt kwaad gedaan; hij nam alleen geen tijd om een
geit te melken, omdat hij zo'n trek in vis had!
18. Na vandaag zal hij zoiets zeker nooit meer doen, dus
is alles hem vergeven!'
19. Nu riep het Kindje Joël bij Zich en zei tegen hem: '
Joël, als je van Mij houdt, zoals Ik van jou, doe dan je vader en moeder zoiets
niet meer aan!'
20. Joël
was er ontroerd van; hij weende, viel op zijn knieën om het Kind je en Maria en
Jozef om vergiffenis te vragen.
21. Maar
nu zei Jozef: 'Jongen, sta nu maar op hoor, wat de Heer je vergeeft, dat is je,
ook door mij en moeder, vergeven:
22. Ga nu
maar gauw kijken hoe het met de vis staat.’
23. En
het Kindje voegde daar nog haastig aan toe: 'Ja, ja, ga alsjeblieft, anders
wordt de vis nog te hard gebakken, en dat zou niet lekker zijn ; Zelf wil Ik er
ook van eten!'
24. Deze
bezorgdheid beviel de andere acht kinderen zozeer, dat ze er de grootste pret
om hadden.
25. Zelf
lachte het Kindje ook hartelijk mee, en daardoor kwam er nu een echt aangename
sfeer aan tafel, en in Jonatha's ogen twinkelden dan ook tranen van verrukking.
169
Het visgerecht. Aandrang van het Kindje om door Jozef
bediend te worden, toen Het werd overgeslagen; Jozef wimpelde dat af.
Jezus komt daar hevig tegen op en voorspelt de te
goddelijke verering van Maria in de toekomst.
Besluit
Het
duurde niet lang meer, of Joël kwam de kamer binnen met de gebraden vissen op
een rooster, dat hij op tafel zette.
2.
Dadelijk bediende Jozef een ieder met een flinke portie, waarbij hij zichzelf
ook niet vergat.
3. Het
Kindje kreeg natuurlijk niet apart, want Dat zou uiteraard door de moeder
worden toebedeeld.
4.
Ditmaal was het Kindje daar echter niet tevreden mee; het wilde ook een hele
portie.
5. Jozef
echter zei: 'Maar mijn lieve zoontje, dat zou immers veel te veel voor je zijn:
6. Ten
eerste zou Je zo'n portie nooit helemaal op kunnen, en ten tweede: als Je het
wel zou opeten, zou Je er beslist ziek van worden!
7. En Je
ziet toch wel dat ik Je moeder een extra grote portie heb opgediend, omdat zij
ook voor Jou moet zorgen?!
8. Houd
Je dus maar kalm; je zult niets te kort komen!'
9. Het
Kindje antwoordde: ' Ja, dat weet Ik best, en Ik weet nog veel meer, wat u niet
weet. ..,
10. maar toch zou het passend zijn geweest als u ook de Heer een normale
portie zoudt hebben gegeven.
11. U
weet vast niet, wie Melchizédek, de koning van Salem was? Nee he?
12. Nu
dat weet Ik wel, en Ik zal het u zeggen: de koning van Salem was de Heer Zelf,
maar niemand behalve Abraham had daar notie van.
13.
Daarom boog Abraham zich voor Hem tot op de grond en bood Hem vrijwillig van
alles tienden aan.
14.
Jozef, Diezélfde Melchizédek ben Ik, en u bent zoiets als Abraham.. .
15. Waarom
wilt u Mij nu niet een tiende van deze lekkere vis geven?
16.
Waarom Mij naar Mijn moeder verwezen? Wié heeft de vis dan wel geschapen. zowel
als de zee? Was dat dan soms Maria; of was Ik het, de Koning van Salem in
eeuwigheid?
17. Ik
ben hier dus in Mijn Eigendom van eeuwigheid her, ... en u zoudt Mij
desondanks geen hele portie vis willen toedienen?!
18. Daarom zullen ook de mensen Mijn
lichamelijke moeder eens veel meer eer geven dan Mij!
19. Dan
zal ik moeten wachten op wat Mijn moeder wordt aangeboden! Maar dan zal de
orde van Melchizédek ver te zoeken zijn!'
20. Jozef
had geen idee, wat hij daarop zou moeten antwoorden, maar hij deelde zijn eigen
portie maar gauw in tweeën, en gaf het grootste van de twee stukken aan het
Kindje.
21. Maar
nu zei het Kindje weer: 'Wie Mij iets geeft, maar daarbij een deel voor
zichzelf houdt, die kent Mij niet!
22. Wie
Mij iets geven wil, die moet Mij alles geven, anders aanvaard Ik het niet!'
23. Nu
pas schoof Jozef welgezind het Kindje ook zijn eigen deel toe.
24. Maar
nu hief het Kindje Zijn rechterhand plechtig omhoog, zegende beide delen, en
zei:
25. 'Wie
Mij alles geeft, die krijgt wat hij gegeven heeft honderdvoudig terug! Jozef,
neem nu de vis maar weer terug, eet ervan, en geef Mij dan maar wat er over
blijft.'
26. Jozef
nam nu dus de vis weer terug; hij at er zoveel van tot hij niet meer kon. Toen
was er echter nog zoveel overgebleven dat dat voor twaalf volwassenen genoeg
zou zijn geweest. Toen pas at het Kindje van wat er over was.
170
Vergeefse vraag van Jonatha naar de innerlijke houding
van Jozef ten opzichte van het Kindje.
Jozefs treffende antwoord
Na
verloop van deze tafelscène, die Jonatha zowel vreugdetranen kostte als tranen
van berouw, zei Jonatha tegen Jozef:
2. 'Zeg Jozef, goede oude vriend van
me, vertel mij nu eens helemaal eerlijk, hoe eindeloos gelukkig jij je wel zult
voelen, als je overweegt hoe groots je roeping wel is.
3. Wat
gaat er door jou heen, als je naar het Kindje kijkt, terwijl je levende
gelovige hart je zegt: Dit Kind je is God, Jehova Sabaoth?! ...
4. 't Is
Hij, Die met Adam gesproken heeft, met Abraham, met Izaak en Jacob,
5. Hij is
het, Die onze voorvaderen door Mozes uit die vreselijke nood verloste, die
zij in dit land moesten ondergaan, Hij, Die Zelf de Wet gaf in de woestijn.
6. Hij
ook, Die veertig jaren lang dat grote volk heeft gevoed in die woestijn, waar
niets anders groeide dan hier en daar een doornstruik!
7. Hij, Die gesproken heeft door de mond van heiligen en
profeten? !
8. Vertel het me Jozef, zeg het me,
wat je beleeft in de:tegenwoordigheid van Hem, die Hemel en Aarde gegrondvest
heeft?!
9. Hij,
Die zelfs de Engelen heeft geschapen en het eerste mensenpaar, door hen met
Zijn eeuwig levende adem tot leven te wekken!
10. Zeg
eens, is het nog wel mogelijk te spreken, als je dat overweegt?
11. Is
het niet veeleer zó, dat je stem verstomt bij het zien van het Kindje, uit
grote, heilige achting voor Hem, Die eeuwig heeft bestaan?'
12. Jozef
gaf Jonatha ten antwoord: ' Je kunt en mag me dat nu wel vragen;
13. maar,
denk zelf na: wat moet ik doen? Het is nu eenmaal zo, en dus moet ik dat
Allerhoogste maar ondergaan, als ware het iets eenvoudigs, anders kon ik immers
onmogelijk het leven houden!
14. God
is nu eenmaal God, en wij zijn Zijn schepselen! Hij is alles, en wij allemaal,
wij zijn niets!
15. En
deze verhouding is nog helemaal juist ook; maar, zou je, zelfs als je je
gedachten tot in de hoogste hoogten zoudt verheffen, hier ook maar iets aan
kunnen veranderen?
16. Daarom
heeft jouw vraag geen zin! Want al had ik een hart zo groot als de aarde, en
een hoofd zo groot als de hemel en zou ik daaraan gedachten en gevoelens
kunnen ontlenen, waarvoor alle engelen zouden beven, ...
17. dan
moet jij mij eens vertellen, of ik daarmee Hem een dienst zou kunnen bewijzen,
Die in Zijn Rechterhand de eindeloze eeuwigheid draagt, zoals ik een
zandkorreltje? !
18. Zou
ik daardoor meer mens zijn, of God minder God?
19. Jouw
vraag is dus een ijdele vraag. Alles wat ik kan doen is: het Kind je uit alle
macht beminnen, en Hem dié diensten bewijzen, die Hij van mij verlangt.
20. Alle
overige grote denkwerk laat ik dus maar achterwege, in de wetenschap dat zelfs
mijn verhevenste en meest indrukwekkende gedachten tegenover Gods Grootheid nog
minder dan niets zijn: lege voze praat!'
21.
Hierdoor kwam Jonatha op heel andere gedachten, zodat hij hierna geen
dergelijke vragen meer aan Jozef stelde.
171
Des avonds op de lievelingsheuvel van Jozef.
Jacob voert de kleine Jezus brood met honing.
Vliegen in de honingpot. Over Jesaja 7: 15
Tegen de
avond van die dag, die, zoals gezegd een vrijdag was, een zogenaamde
vóór-Sabbath, ging Jacob met het Kindje de lievelingsheuvel van Jozef op.
2. Al
gauw volgden Jozef en Jonatha het voorbeeld van Jacob, en gingen ook zij die
heuvel op.
3.:'
Zoals gewoonlijk had Jacob voor het Kindje wat honing en boter in een potje
meegenomen en een stukje tarwebrood.
4. Af en
toe gaf hij het Kindje daarvan een hapje in de mond, want het Kindje at niets
liever dan een stukje brood met honing of boter.
5. Maar
toen Jacob zijn potje op een bankje had neergezet, en vrolijk met het Kindje op
het gras van de zachte heuvelbodem stoeide,
6. kwamen
er al gauw enkele bijen en vliegen op het potje af, die er lustig op los
smulden.
7. Toen
Jozef dat opmerkte zei hij tegen Jacob: 'Ga dat potje eens ergens mee afdekken,
anders zal de inhoud al gauw door bijen en vliegen opgegeten zijn.'
8. Vlug
ging Jacob er dus met het Kindje op af; hij wilde die vreemde gasten van het
potje verdrijven, maar het gelukte hem niet.
9. Toen
zei het Kindje: 'Jacob, geef Mij dat potje eens, dan zal Ik eens zien of die
vliegen en bijen ook tegenover Mij ongehoorzaam zijn.'
10. Jacob
reikte het Kindje nu het potje aan, en ogenblikkelijk nadat Hij driemaal
pscht. .., pscht. .., pscht! had gedaan, waren de bijen en vliegen verdwenen.
11. Nu
gaf Jacob het Kindje nog weer een stukje brood met boter en honing; het Kindje
nam dat aan en at het tevreden en met smaak op.
12
Jonatha, die daarvóór met Jozef allerlei van het Egyptische beeldschrift had
besproken, bemerkte wat Jacob deed, en - hoewel het hem eigenlijk zeer onbelangrijk
voorkwam -vroeg hij toch aan Jozef, of daarin niet wellicht een of andere
diepzinnige wijsheid opgesloten zou kunnen liggen.
13. Jozef
antwoordde: 'Dat geloof ik niet want niet in elke onbetekenende handeling
ligt perse een verborgen wijsheid.
14. Als
iemand ergens boter en honing open wegzet, zullen daar steeds bijen en vliegen
op af komen om zich daaraan te goed te doen!
15. Zo'n
verschijnsel zou je, net als duizend andere, misschien wel bij de een of andere
geschikte gelegenheid als voorbeeld of als vergelijking kunnen benutten, maar
op zich genomen is het een lege handeling.’
16. Maar nu liep het Kindje op Jozef toe en zei, heel
opgewekt:
17. 'Beste Jozef, nu hebt u een slag in de lucht gedaan!
18. Wat
staat er in Jesaja te lezen? Staat daar niet over Mij geschreven:
"Stremsel van melk zal Hij eten en wilde honing, opdat Hij het kwade wete
te verwerpen en het goede te kiezen.
19. Maar,
nog voordat de Knaap het kwade weet te verwerpen en het goede te kiezen, zal
het land dat u doet huiveren, door zijn twee koningen verlaten zijn. ..
20. Ja,
de Heer zal over u, over uw volk en over uws Vaders Huis dagen doen komen,
zoals ge ze niet hebt gekend sedert de tijd, waarop Ephraim door de koningen
van Assyrië gescheiden werd van Juda!
21. Op
die dag fluit Jahweh de vliegen van de verre stromen van Egypte bijeen, met de
bijen uit het land van Assjoer!"
22. Zie
je Jozef, de betekenis, die in de woorden van de profeet ligt opgesloten zit
ook in deze handeling!
23. Maar
de tijd van de onthulling is nog niet aangebroken, hoewel hij niet ver meer
is!
24. Maar
misschien kent u de zoon van de profetes, die "Vluggeroofd,
vluggeprooi" heet? ...
25. En
misschien ook nog die Zoon, Die door een maagd wordt gebaard, en Dien zij
Emmanuel moet noemen?..
26. Nu,
dat ben Ik, allemaal! Maar u zult dat allemaal niet kunnen begrijpen, voordat
Ik als "Vluggeroofd-vluggeprooi" en als Emmanuel vanuit de Hoogte
vader en moeder zal roepen!'
27. Nu
liep het Kind je weer terug naar Jacob, terwijl Jozef en Jonatha elkaar
stomverbaasd aan stonden te kijken, en er niet over uit konden dat deze woorden
van het Kindje zo'n merkwaardige overeenstemming hadden getoond tussen de
verschijnselen van de vorige handeling met de woorden van de profeet.
172
Overdreven eerbied en deemoed van Jonatha voor het Jezuskind.
Goede raad van Jozef.
Liefdevolle aandrang van het Kindje, zodat Jonatha blijft
Nadat
Jonatha zich enigszins had hersteld van de verbazing over wat het Kindje had
gezegd, zei hij tegen Jozef:
2.
'Broeder, hoezeer ik mij ook had voorgenomen om vandaag en morgen hier bij jou
te blijven, toch vrees ik, dat ik aan dat Voornemen geen gevolg zal kunnen
geven.
3.
Eerlijk gezegd, alles is mij hier een beetje te heilig. Ik waan mijzelf hier in
een woestijn, waarin alles wat een reiziger ziet hem toeroept: Voor jou is
hier geen plaats, alleen voor geesten!
4. Ook
lijkt het me hier als op een hoge berg, op de spits waarvan weliswaar een
toverachtig uitzicht aanvankelijk ieders zinnen verrukt,
5. maar waar de frisse, zuivere lucht hem al gauw zal
zeggen:
6. Hé,
jij lui en onrein lastpak van een mens, ga jij maar weer vlug terug naar je
stinkende thuis!
7. Hier
toeven alleen zuivere geesten uit het etherrijk; dit is geen verblijfplaats
voor onzuivere zielen!
8.
Immers: onze grote profeet Mozes, hoe zuiver was niet diens geest. .., en toch
sprak de Heer tegen hem, toen hij Hem verlangde te zien :
9. ‘Je
kunt niet Mij zien en tevens in leven blijven!’
10. En nu
is Diezelfde Heer in al Zijn Heiligheid hier aanwezig, Hij, die (Zich) door de
mond van alle profeten openbaarde, Hij is hier!
11. Hoe zou ik dan, die een oude
zondaar ben, die tegen alle Wetten van Mozes heb gezondigd, Zijn zichtbare
aanwezigheid nog langer kunnen verdragen?'
12. Maar
nu zei Jozef: 'Maar beste vriend en broeder, je weet toch immers wel welke Wet
de voornaamste is; waarom zou je nu liever naar huis gaan, dan die Wet ernstig
naleven?
13. Je
moet de Heer met al je vermogens liefhebben en niet steeds aan je zonden
denken! Dan zul je de Heer beslist beter bevallen, dan door steeds maar jezelf
te beklagen!
14. Wacht
tot het Kindje afscheid van je neemt. Want dan kun je ervan op aan, dat je Hem
onwaardig bent!
15. Maar
zolang dat niet het geval is, blijf! Meer thuis zijn dan hier kun je immers in
der eeuwigheid niet!'
16. Op
dit moment voegde het Kindje Zich bij hen, en zei: ' Jozef, gelijk hebt u, dat
u Jonatha al vast een beetje hebt opgemonterd. Waarom is hi j toch zo eigenwijs
hier niet te willen blijven, terwijl Ik hem toch zo graag mag?'
17.
Vervolgens, Zich tot Jonatha wendend, zei Het:
18. '
Jonatha, wil je werkelijk niet hier blijven? Wat voor ergs gebeurt je hier dat
je niet wilt blijven?'
19.
Jonatha gaf Hem ten antwoord: 'Mijn God en Heer, ik ben immers een groot
zondaar tegen de Wet!'
20. Het
Kindje zei echter: 'Over welke zonden heb je het? Ik ontwaar er bij jou niet
één!
21. Weer
je wie een zondaar is? ...Dat is hij, die geen liefde heeft!
22. Jij
hebt wel liefde, en dus ben jij voor Mij geen zondaar , want je zonden heb Ik
je vergeven. Daarom ben Ik Heer boven Mozes en in eeuwigheid!'
23. Nu
begon Jonatha te wenen en hij besloot opnieuw te blijven. Hij ging naar het
Kind je toe en liefkoosde Het!
173
Het Jezuskind je vederlicht. Jonatha 's verwondering.
Zeer wijze woorden van het Kindje over de zwaarte van de
Wet van Mozes
Toen
Jonatha het Kindje zo liefkoosde en aan zijn hart drukte, zei Het regen hem:
2.
'Probeer Mij nu eens op te tillen; nu zal Ik vast niet zo zwaar zijn voor jou,
als toen je Mij over de zeearm droeg!'
3. Blij
en vol liefde na Jonatha nu het Kindje op zijn arm en bemerkte dat Het zo
licht was als een veertje, een donsje!
4. En hij
zei dan ook: 'Mijn Heer en mijn God, daar kan ik met mijn verstand niet bij.
5. Daar
aan zee woog U voor mij zo zwaar als de hele wereld; nu bent U zo licht als een
donsje!'
6. Het
Kindje nu weer: ' Jonatha, zoals jou nu, zo zal het iedereen vergaan!
7. Want
niet in Mijzelf is mijn last gelegen, maar in de Wet van Mozes!
8. Toen
je Mij niet kende, maar alleen de Wet, en je Mij op je schouder droeg, toen
woog niet Mijn last, maar die van de Wet zo loodzwaar op je schouders!
9. Maar
nu heb je in je hart Mij erkend als Heer boven Mozes en boven de Wet, en plots
is het gewicht van de Wet niet meer het Mijne, omdat Ik de Wet gegeven heb.
10. Zo
zal het in de toekomst geestelijk een ieder vergaan die onder de Wet staat!
11. En Ik
verzeker je dat degenen, die alleen door de Wet gerechtvaardigd heten, zullen
brullen en tandenknarsen,
12.
...terwijl de Heer in de huizen der zondaren aan tafel gaat, en hen geneest en
aanneemt tot Zijn Kinderen!
13. De
verlorenen zal Ik zoeken, de zieken. de ten onrechte gevangenen, en de
verdrukten. Ik zal hen zoeken, genezen, bevrijden en ontzetten!
14. Maar
wettisch gerechtvaardigden zullen Mijn Huis veroordeeld moeten verlaten.
15.
Voorwaar, tollenaars en zondaren zal Ik in Mijn huis nog kunnen prijzen, maar
16. die
zogenaamde rechtvaardigen zal Ik in Mijn huis met een zware last belasten!
17. Ja,
een hoer zal Mij zalven, en de schuld van een echtbreekster zal Ik in het zand
afschrijven, en de zondaars zullen Mij aanraken;
18. maar
een wettische haarklover en schriftgeleerde, die Mij probeert aan te raken, die
zal Ik vervloeken!
19. Hen,
die de last van de Wet heeft gedood. ..: Ik zal hen uit hun graven trekken!
20. Maar
voor die letterzifters van de Wet zal Ik de poort naar het leven zo nauw maken
als het oog van een naald!'
21. Door
deze woorden werd Jozef hevig geschokt; hij zei: 'Maar Kindlief, wat zeg Je
daar nu voor vreselijke dingen?
22. De
Wet is toch ook door God gegeven; hoe kan dan een zondaar beter zijn dan een
rechtvaardige?'
23. Het
Kindje hernam: 'Inderdaad heeft God de Wet gegeven, maar niet voor het
wereldverstand maar voor het hart! Mozes zelf heeft de Wet in dienst van de
liefde tot God gesteld!
24. Nu
blijkt weliswaar de Wet te worden gehandhaafd, maar de liefde is allang om het
leven gebracht.
25. Een Wet zonder liefde heeft geen nut, en hij
die die wet houdt zonder liefde die is er een dode slaaf van!
26.
Daarom heb Ik liever te doen met een heiden of met een vrijgevochten zondaar dan
met zo'n dode geketende slaaf van de Wet!'
27. Hier
had Jozef niet meer van terug; hij ging zich eerst op deze woorden bezinnen.
Maar het Kindje begon weer heel gewoon met Jonatha en Zijn Jacob over
kinderlijke zaken te babbelen.
174
Jozef en Jonatha houden bespiegelingen over de volle
maan.
Het Kindje over veelweterij in tegenstelling tot veel
liefhebben.
Aanschijn Gods en wezen van de maan
Toen het
al avond werd en boven Ostracine de volle maan opging;
2.
bewonderde Jonatha dit prachtige verschijnsel vanaf de heuvel. Hij bedronk zich
aan het zachte maanlicht en werd er helemaal stil van.
3. Toen
Jozef dat bemerkte, vroeg hij: 'Broeder, wat zie je toch allemaal in die
lichtende maneschijf? Je bekijkt haar zo aandachtig. ‘
4. Jonatha antwoordde: 'Eigenlijk zie ik niets anders
dan de oude vlekken, die steeds hetzelfde blijven,
5. maar
toch denk ik als ik de maan zie telkens, wat die vlekken toch zullen betekenen,
en ook: wat voor een lichaam die maan nu eigenlijk is, waarom we haar soms helemaal
niet, dan weer als een sikkel, en ook nog wel eens half kunnen zien.
6. Als
jij daar misschien meer van afweet, vertel het mij dan maar; ik vind het fijn
om over zulke dingen te horen spreken. ,
7. Nu zei Jozef: 'Vriend, dan zijn wij beiden hetzelfde!
8. Ik
weet van de bijzondere hoedanigheden van dit hemellichaam net zo weinig af als
jij,
9. te
dien aanzien zal ik je dus bedroevend weinig kunnen vertellen. Maar ik ben er
van overtuigd, dat het Kindje er wel meer van weet dan ik; vraag Hem dus maar.'
10. Met
enige beklemdheid vroeg Jonatha het Kindje nu naar de aard van de maan.
11. Het
Kindje zei: ' Jonatha, als Ik je de maan toon, dan zul je ook de zon willen
zien en daarna de talloze sterren.
12.
Vertel Mij eens, zal er ooit een eind komen aan je kijklust en weetgierigheid?
13. AI
dat weten bezwaart alleen maar je hoofd, en bemoeilijkt dit aardse leven!
14. Maar
als je in je hart grote liefde tot God koestert en tot je broeders, dan wordt
dit aardse leven prettig, en het ontneemt alle angst voor de dood!
15. Die
liefde is namelijk op zich al het eeuwige leven: en wie die liefde bezit, die
zal eens ook de hele schepping mogen aanschouwen!
16. Zij die God werkelijk beminnen zullen Zijn aangezicht aanschouwen! Het
aanschijn Gods, dat is nu precies al datgene, wat Hij door Zijn Wijsheid en
Zijn eeuwige almacht heeft geschapen!
17. Want
zoals de liefde van eeuwigheid Gods diepste wezen is, zo vormen Zijn wijsheid
en almacht Zijn aangezicht!
18. Maar,
nu je Mij die vragen over de maan eenmaal hebt gesteld, weet dan: dat het een
planeet is, met bergen en dalen, vruchten en dieren en wezens zoals jij!
19. Maar
het deel dat je kunt zien is leeg en kaal en onbewoond; er is geen water en ook
geen vuur .
20.
Alleen het gedeelte dat je niet kunt zien lijkt op de aarde.
21. Haar
licht is dat van de zon; de lichtwisseling is een gevolg van haar stand, en die
verandert -met het draaien om de Aarde -van minuut tot minuut! En die vlekken
ten slotte, dat zijn diepere en donkere plekken, bestemd voor beproevingen!
22. Zo,
nu weet je wat de maan is; ben je nu tevreden?' En Jonatha beantwoordde deze
vraag bevestigend om vervolgens in diepzinnige gedachten te verzinken.
175
Maria en het Kind je in hartelijk schertsend gesprek op de
heuvel.
Jozef en Jonatha bij het verteren van de maan.
Maansverduistering
Toen
Maria en Eudokia hun huiselijke taken hadden afgedaan, gingen ook zij de
heuvel op.
2. Het
Kindje liep hen tegemoet, blij om Zijn heerlijke Moeder rondhuppelend,
3. maar
Maria nam het Kindje op en droeg Het op haar overigens al wat vermoeide arm,
liefkoosde Het en zei op schertsende toon:
4. 'Wat
ben Je vandaag zwaar! Je hebt zeker veel gesnoept en te veel brood met boter en
honing gegeten?'
5. Het
Kindje zei echter: "t Is niet de moeite. ..: een potje zó klein, dat Jacob
het gemakkelijk in zijn vuist kan laten verdwijnen!
6. Plus een stukje brood, dat je niet in de wind zou moeten laten liggen,
wil het niet, net als het blad van een boom wegwaaien!
7. Dáár kun je toch zeker niet zwaar van worden!
8. Neen,
Ik moet eerder zeggen dat Ik flinke trek heb en dat Ik Mij al verheug op het
avondmaal!
9. Jozef
en Jonatha hebben intussen al de hele volle maan genoten, en nog hebben ze
honger, terwijl ze toch niet meer in de groei zijn!
10. Hoe
zou Ik, Die nog wel groeien moet. dan genoeg kunnen hebben gehad aan dat
muizenhapje?!'
11. Nu
zei Maria tegen haar Zoontje: 'Kind, wat doe ie vandaag ondeugend!
12. Als
Jozef en Jonatha samen de maan zouden hebben opgepeuzeld, dan zou die nu zeker
niet meer aan de hemel staan te schitteren!'
13. Maar
het Kindje antwoordde: 'Neen Vrouw en Moeder, Ik ben helemaal niet ondeugend,
u hebt me alleen maar niet begrepen!
14. Gaat
u maar eens naar die twee toe, dan zullen ze u aanstonds op een stukje maan
vergasten!'
15. Nu
glimlachte Maria, ze ging naar Jozef toe, groette hem, en vroeg hem, waarover
hij daar zo zwaar zat na te denken,
16. en
ook, waarom hij en Jonatha zo geboeid naar de volle maan zaten te kijken.
17. Maar
Jozef keek nauwelijks naar Maria om, hij zei: 'Stoor me nu niet in mijn
beschouwingen,
18. want
ik ben, samen met Jonatha, bezig iets te ontcijferen. Jezus heeft ons een paar
goede wenken gegeven, die wij nu moeten uitwerken; houd je dus rustig en stoor
ons liever niet. ,
19. Nu
keek Maria naar het Kindje en zag dat het heimelijk glimlachte, waarna het zei:
20. 'Ziet
u nu hoe Jozef en Jonatha nog aan de maan bezig zijn?! Blijft u hier nu dus
maar rustig wachten. .., en laat Jacob intussen voor Mij nog een stukje brood
halen, en een oranjeappel!
21. Want
dat ge kauw op de maan van Jozef en Jonatha, dat maak Mi j nog hongeriger dan
Ik al ben!'
22. Maria
stuurde Jacob dadelijk weg om te halen wat het Kindje gevraagd had.
23.
Daarna vroeg ze aan het Kindje wanneer die twee met hun maanonderzoek klaar
zouden zijn.
24. Het
Kindje antwoordde: 'Let u maar goed op: vandaag, dadelijk al, zal er een
maansverduistering plaatshebben, die drie uren duren zal!
25. Die
twee weten echter niet hoe dat komt; daarom zullen ze denken, vooral Jonatha,
dat ze zelf de maan hebben verorberd!
26. Maar
die verduistering zal wel een eind maken aan hun beschouwingen.
27. En
dan zal Ik ze wel weer uit de droom helpen, zoals Ik dan telkens pleeg te doen
als het echt nodig is!
28. Maar
Ik zal hen daartoe eerst flink laten doordraven, zodat ze hun berekeningen
volledig in puin zien vallen! 29. En nog had het Kind je deze woorden niet
gezegd, of er werd reeds een donkere inham aan de maan zichtbaar
30.
Jonatha was de eerste, die dit opmerkte en hij wees Jozef erop.
31.
Compleet verrast zag Jozef het nu ook, en erger, omdat de verduistering
uiteraard steeds verder opschoof.
32. Het
duurde nu niet lang meer voordat beiden bang werden, en haastig vroeg Jozef
aan het Kindje: 'Kindlief, wat is er met de maan aan de hand?'
33. Maar
het Kindje antwoordde: 'Ziet u dan niet dat Ik eet, waarom Mij dan storen? Als
Ik straks met mijn oranjeappel klaar ben zoals jullie met de maan zal Ik wel
verder spreken.'
34. Nu
hield Jozef verder zijn mond dicht. Maar toen de maan volledig verduisterd was,
waren beiden ontsteld en iedereen moest nu naar huis en Jonatha dacht werkelijk
dat hij haar had verorberd.
176
Verdere bespiegelingen over de maan van Jozef en Jonatha.
Jezus doet over de maansverduistering een licht opgaan
Thuisgekomen
zei Jonatha tegen Jozef: 'Broeder, waar zal deze noodlottige geschiedenis nog
op uitdraaien?'
2. Kijk
toch alsjeblieft eens uit het raam; dat ik dat nog beleven moet! Heel de maan
is met huid en haar vergaan!
3. En buiten
is het nu aardedonker!
4. Ja,
ja, ik heb al vaker van zeer geleerde heidenen gehoord, dat een mens de
hemellichamen niet mag tellen, en er ook niet al te star naar kijken,
5. want
anders zou het gemakkelijk kunnen gebeuren, dat ze daardoor op de aarde zouden
vallen!
6. Zou de
mens bij toeval zijn eigen leidster treffen, dan zou die kunnen neervallen, in
welk geval die mens tevens verloren zou zijn!
7. De
maan is immers ook een hemellichaam, waarom zou die niet aan dezelfde
wonderlijke wetten onderworpen zijn?
8. Het
zou wel eens kunnen zijn, dat wij haar hebben getroffen, en dat ze ergens in
brokken is neergestort op aarde, want ik heb een aantal deeltjes zien wegschieten!
9. Of zou
het Soms kunnen zijn, dat wij nu door de maan bezeten zijn, zodat we maanziek
worden? Dat zou dan een vreselijke bezoeking voor ons kunnen worden!
10. Een
van die dingen zal zeker wel het geval zijn, want het is overduidelijk, dat de
maan niet meer bestaat. Het is alleen de vraag: wie heeft haar opgeslokt of
waar is ze gebleven!?'
11. Jozef
antwoordde: 'Ik bedenk, wat ik al eerder heb gehoord dat de maan, zoals ook
de Zon, wel eens verduisterd wordt.
12. Dan
zou dat nu best eens het geval kunnen zijn, alhoewel ik mij niet kan herinneren
ooit iets dergelijks te hebben gezien!
13. Van
oude mensen heb ik gehoord, dat bij tijd en wijle Gods engelen deze beide
hemelse lampen oppoetsen, zoals wij dat doen met een lamp als de pit gesnoten
moet worden.
14. Bij
dat werk wordt het op aarde dan wat donker. Zoiets zou nu ook best het geval
kunnen zijn!
15. Want
het fabeltje, dat een draak die twee hemellichamen zou kunnen verslinden, dat
lijkt me toch wel wat al te dol: goed voor het duisterste heidendom!'
16.
Terwijl Jozef en Jonatha dit met elkaar overlegden, begon de maan aan de andere
zijde weer zichtbaar te worden.
17. De
kinderen en de zonen van Jozef bemerkten dat en zeiden: 'Kijk kijk, de maan
komt al weer te voorschijn!'
18. Nu
keken beiden naar buiten, en bij Jonatha viel er een steen van zijn hart toen
hij de maan weer te zien kreeg.
19. Nu
vroeg Jozef het Kindje, hoe zoiets in z'n werk zou gaan.
20. Het
Kindje zei: 'Laat die arme maan toch eerst eens te voorschijn komen uit de
schaduw, die de aarde erop werpt, dan kunnen we zien of zij veranderd is!
21. De
aarde is immers geen lichaam zonder einde, maar zij is rond, net als de
sinaasappel, die Ik zojuist heb gegeten.
22. Zij
zweeft vrij rond en erom heen is er een eindeloze ruimte; daardoor kunnen de
stralen van de zon haar altijd van alle kanten belichten.
23. Maar
dat betekent ook, dat die grote aardbol een schaduw werpt. ..en komt de maan
daarin, dan wordt zij donker, omdat die anders ook door de zon wordt verlicht.
Hiermee moeten jullie het maar doen!' Stomverbaasd keken Jozef en Jonatha elkaar
nu aan: ze hadden geen weerwoord meer.
177
Jonatha 's verbazing over de ronde vorm van de aarde.
Jezus als professor in de natuurkunde.
Voorbereidingen voor het avondmaal
‘Broeder, zei Jonatha een poosje
later, 'Wie zou het ooit kunnen bedenken -al was het maar in een droom dat de
aarde eert ontzettend grote bol zou zijn?
2. Wij
leven dus slechts aan de oppervlakte van die bol?
3. Maar
hoe zit het dan met de zee? Behoort die ook tot die bol, of drijft de eigenlijk
vaste aardbol erop?'
4. Nu
kwam het Kindje overeind en zei: 'Ik zal jullie uit de droom moeten helpen,
anders zouden jullie, door je onophoudelijk tobben, vannacht wel eens niet in
slaap kunnen komen. ..!
5. Kom
dichterbij, en wil Jacob nog vlug een heel mooie oranjeappel brengen?!'
6. Toen die gebracht was, nam het Kindje die in de hand
en zei:
7. 'Kijk
dit is de aarde! Maar nu wil Ik, dat deze oranjeappel volkomen op de aarde gaat
lijken op de kleinste schaal. Er moeten dus bergen en dalen op zijn, rivieren,
meren en zeeën, en ook de door de mensen gebouwde plaatsen. .. Zo zij het.
8. Op
hetzelfde ogenblik bevond zich op de hand van het Kindje inderdaad een
volmaakte aardbol op de kleinste schaal!
9. Je kon
er de zee op zien, de rivieren en meren, de bergen en ook de steden, alles heel
natuurgetrouw. Wel was hi j door dat
'Zo zij het' zo'n honderdmaal groter geworden dan een oranjeappel (wat
betreft de oppervlakte).
10. Nu
stond plotseling iedereen te dringen om deze wonderlijke miniatuur van de
aarde te bekijken en te betasten.
11. Jozef
vond er al gauw ook Nazareth op en Jeruzalem: hij was verbaasd over de juiste
ligging ervan.
12.
Eudokia wist Thebe in haar vaderland al vlug te vinden, ook zij verbaasde zich
over de nauwkeurigheid.
13. Ze
vonden ook Rome en nog een aantal andere bekende plaatsen!
14. Meer
dan een uur waren ze met hun bestudering van deze wereldbol bezig, en konden
er niet genoeg van krijgen!
15. Zelfs
aan Maria beviel deze kleine aarde zó goed, dat ook zij er zich aan 'laafde'.
16. Ook
de acht kinderen waren met hun blikken aan de aardbol genageld.
17. Nu
begon het Kindje een uitvoerige uiteenzetting te geven van de aarde, als een
professor in de geografie en allen begrepen zijn verhaal.
18. Toen
het Kindje met Zijn verklaring klaar was, zei Het tegen Jacob:
19. '
Jacob, pak jij eens even een koordje en hang deze bol dan ergens op waar vrije
ruimte is, dan kunnen de leergierigen er ook morgen nog mee aan de gang.
20. Voor
vandaag laten we deze aarde verder met rust, en gaan we zelf ook ter ruste,
dat wil zeggen: na het avondmaal!
21. Want
Ik heb er honger en dorst van gekregen, terwijl jullie je aan de maan en de
aarde te goed konden doen. ,
22.
Dadelijk gaf Jozef keukenchef Joël nu opdracht om een avondmaal klaar te maken
en op tafel te brengen. Samen met zijn drie andere broers ging Joël daar dus
voor zorgen; het werd een goed avondmaal.
178
Jonatha's wens om naar huis terug te keren en zijn
heimelijke plan.
Het Kindje oppert met succes iets heel anders. Jonatha's
thuisreis
Toen het
avondmaal klaar was en genoten, zei Jonatha tot Jozef:
2.
'Broeder, je zult hier wel weinig plaats over hebben; laat mij dus in deze
prachtige nacht naar huis toe gaan; daar staat een flink bed voor me klaar .
3. Morgen
voor zonsopkomst zal ik dan weer hier bij jou terug zijn.'
4. Jozef
antwoordde: 'Broeder als je geen andere zorgen hebt dan die voor een bed dat
groot genoeg voor je is, kun je even goed hier blijven.
5. In dit
huis, dat nu het mijne is, mankeert het daar beslist niet aan.
6. Kijk,
daar links van de voorhof is een deur en een heel ruime zijkamer.
7. Ik heb daar voor jou al een prima bed laten
klaarmaken.
8. Ik
denk ook dat dat voor jou groot genoeg zal zijn, zodat je best hier kunt
blijven.'
9.
Jonatha zei: 'Broeder, dat is heel geschikt van je en ik geef graag toe, dat ik
me ook nergens beter thuis voel dan hier. ..
10. En
bovendien ben ook ik ervan overtuigd dat je bed meer dan groot genoeg zal zijn.
11. Maar,
weet je, er is iets, dat mij heel sterk naar huis trekt, op dit moment zelfs zo
hevig, dat ik er liever heen zou vliegen dan lopen.
12. Toen
Jozef dit hoorde zei hij: 'Het is geheel aan jou: je kunt gaan of blijven.’
13. Nu
ging Jonatha naar het Kindje toe en op nederige wijze verontschuldigde hij zich
bij Hem.
14. Maar
het Kindje zei: ' Jonatha, als je dan perse weg wilt, moet je maar gaan, maar
vergeet niet terug te komen!
15. Maar
Ik wil je nog wel dit zeggen, dat je voorgenomen nachtelijke grote trek met
het visnet je vannacht niets zal opleveren!
16. Ik
zal een haai in je net jagen, die je tot zonsopgang zal bezig houden, en die
dan tegen de morgen je beste visnet zal stukscheuren!
17. Je
zult hem desondanks niet kunnen overmeesteren, want met één zwieper op het
water zal hij al jouw moeite tenietdoen!'
18. Toen
Jonatha dit hoorde, sloeg hij weer plotseling om en zei tegen Jozef:
19.
'Broeder, nu het zó zit blijf ik liever. Je moet namelijk weten, dat ik van
plan was morgen voor jou een flinke bakvol uitgezochte vissen mee te brengen!
20. Deze gedachte was het, die mij zo krachtig naar huis
lokte.
21. Maar,
nu ik heb gehoord, hoe het er bij die vangst toe zou gaan, blijf ik toch maar
bij jou!
22. Laat
mij dus maar naar de voor mij bestemde kamer brengen, dan ga ik daar lekker
slapen, en thuis moet dan maar gebeuren wat gebeuren moet!'
23. Maar
nu zei het Kindje weer: ' Jonatha, zo beval je Mij beter, dan wanneer je zo
geheimzinnig doet!
24. Maar nu zeg Ik tegen je: ga naar huis! Te middernacht zul je Mij dan
een belangrijke dienst bewijzen.
25. Nu
stond Jonatha op en, gezegend door heel Jozefs huisgezin, ging hij met bekwame
spoed naar huis.
179
Goede ontvangst van Jonatha door de zijnen. Hij vaart
naar open zee.
Redding van Cyrenius en diens gevolg, die schipbreuk
leden
Volgens
de thans geldende tijdrekening was het 10 uur 's avonds bij zijn thuiskomst.
2. Toen
hij dus ongeveer zo Iaat zijn huis naderde, bemerkte hij, dat zijn drie
knechten met hun vrouwen en kinderen nog druk bezig waren; hij hoorde hen uitgelaten
met elkaar spreken:
3. 'Het was maar eens goed ook, dat de baas op reis was vandaag; daardoor
bood hij ons deze gelegenheid om hem te bewijzen hoe toegewijd wij hem zijn!
4.
Duizend pond tonijn, duizend pond steur, drie jonge haaien, tien
zwaardvissen, een dolfijn en zo'n tweehonderd pond kleinere fijne vissoorten:
dat is onze vangst van vandaag!
5. Wat
zal hij blij zijn, als hij straks deze rijke vangst zal vinden!'
6. Nu
maakte Jonatha zich bemerkbaar en allemaal liepen ze hem tegemoet alsof hij
hun vader was, en toonden hem hun voorspoedige vangst.
7.
Jona/ha loofde en kuste hen, waarna hij zei: ' Als jullie dan vandaag toch al
zo vlijtig bent geweest, dan moeten jullie nu nog de grote vissen, de haaien,
de zwaardvissen, de dolfijn en de steuren vierendelen en naar de rokerij
brengen!
8. Daarna
moeten jullie dan nog vlug een sterk rokend vuur maken van allerlei geurende
takken en twijgen, zodat de vissen bij deze grote hitte niet tot bederf
overgaan! De haaien en de dolfijn moeten extra pittig gezouten worden en
jullie moeten daarbij maar niet kijken op een paar zeeuien of wat extra tijm!
9. De
tonijn en de andere kleinere vissen moeten jullie maar in de grote bunnen
doen.’
10. Maar
nu antwoordde hem de voorman: 'Maar heer, dat is allemaal in de loop van de dag
al gedaan: het is allemaal al goed voor elkaar!'
11. Nu
ging Jona/ha zelf kijken en zich ervan overtuigen dat dit inderdaad gebeurd
was. ..'Kinderen en broeders,' zei hij: 'Dit is geen gewone vangst!
12.
Hieraan heeft beslist een hogere macht bijgedragen! Laten we daarom tot
middernacht opblijven om af te wachten of deze hogere macht niet wellicht op
zijn beurt een beroep zal willen doen op onze krachten!
13.
Jullie hebben zojuist die maansverduistering ook wel gezien; een en ander
duidt erop, dat er ergens een ongeluk op iemand ligt te wachten! Daarom moeten
we tot middernacht wakend afwachten of niet iemand onze hulp nodig heeft!
14. Gaan
jullie dus de grote boot, die met het zeil en de tien riemen, klaarmaken om uit
te varen.'
15. Zijn
drie knechten gingen dat alles onmiddellijk in orde maken.
16.
Nauwelijks waren ze met het klaarmaken van de grote boot gereed, of er kwam al
een harde wind opzetten, die het zeewater in hevige beroering bracht.
17. Nu
zei Jonatha tegen de drie: 'We hebben geen tijd meer te verliezen! ...Roepen
jullie vlug je tien zoons en zet die aan de riemen. Jij, bootsman, moet de
stuurriemen nemen, dan neem ik zelf de twee grote boegspanen voor mijn
rekening.
18.
Jullie moeten het zeil reven, want we hebben tegenwind. Laten we nu direct
vertrekken, in de Naam van de Almachtige de open zee op!'
19. Na
een goed uur roeien, waarbij ze erg veel last hadden van de hoge golven,
hoorden ze angstig hulpgeroep van ergens op de woedende zee.
20.
Jonatha roeide er moedig op af, om na ongeveer een kwartier een groot Romeins
schip te bereiken, dat was vastgelopen op een zandbank, en dat al hevig slagzij
maakte.
21. Onmiddellijk werden er touwladders uitgeworpen en alle opvarenden, zo'n
honderdtal konden daardoor worden gered.
Het commando werd gevoerd door onze Cyrenius! Hij was in gezelschap van Tullia en van Maronius
Pilla.
180
Voorspoedige landing. Jonatha's voldoening.
De dankbaarheid van Cyrenius.
De schipbreukelingen rusten uit. Het vastgelopen schip
wordt geborgen.
Gemeenschappelijk ontbijt. Jonatha's deemoed.
Aankomst van Jozef en zijn gehele gezin
Het
eerste wat Cyrenius aan zijn reusachtige redder vroeg was, hoe de naam was van
de streek, waar hij zich nu bevond, en hoe hij zelf heette.
2.
Jona/ha antwoordde: 'Heer, u moet hier wel een vreemdeling zijn, als u niet
eens deze streek kent, met zijn zeer eigen karakter!'
3.
Cyrenius: 'Vriend, de ene streek lijkt niet zelden op de andere. Bovendien, in
dit schemerige maanlicht zou je nauwelijks je eigen vaderland herkennen!
4. En als
je nog kort tevoren in doodsangst verkeerde, dan is het nog eens extra moeilijk
om een streek te herkennen.
5. Dus
moest je me toch maar vertellen hoe deze streek heet, waarheen die ontzettende
storm mij afgedreven heeft.'
6. Nu zei
Jonatha: 'U weet toch ook wel, geachte Heer, dat er een regel bestaat, die
verbiedt om aan een geredde schipbreukeling onmiddellijk te zeggen waar hij
zich bevindt?
7. Want
als hij ver verwijderd is van de plaats van zijn bestemming, dan kan hij -als
Hij dat direct na het doorstane gevaar verneemt -daardoor al te treurig worden.
8.
Anderzijds, kan het hem wel eens het leven kosten, als hij door de willekeur
van de storm vlakbij de plaats van zijn bestemming blijkt te zijn
terechtgekomen; de overgang van doodsangst naar de vreugde van dat nieuws kan
te groot zijn!
9. Daarom moet de redder eerst zwijgzaam zijn; hij mag
de geredden pas na enig uitstel zeggen wat zij willen weten.'
10.
Cyrenius zei, na dit antwoord van de hem nog onbekende redder beluisterd te
hebben:
11.
'U bent werkelijk een zeer edelmoedig
redder, en u beschikt bovendien over ware wijsheid; het is dus nu zaak, dat u
goed op uw roer let, zodat we gauw aan land zijn!'
12. Nu
zei Jonatha: 'Ik zie onze baai al voor me, zij loopt ten slotte uit in een
smalle zeearm!
13. Bij
rustig weer en een kalme zee zouden we van hier af mijn vissershut allang
hebben kunnen zien!
14. Reeds
binnen een kwartiertje zijn wij lang en breed op het droge; want de wind is nu
zeer gunstig voor ons!'
15.
Cyrenius stelde zich nu maar tevreden met dit antwoord, terwijl Jonatha
vliegensvlug dwars door de baai voer, om in enkele minuten de zozeer verlangde
kust te bereiken.
16. Toen
de boot was vastgelegd gingen allen dadelijk aan land, waarbij Cyrenius
luidkeels de God van Israël, Die hem en al zijn dierbaren had gered, dankte!
17. Toen
Jonatha dat hoorde, namelijk dat Cyrenius, die hij toen nog niet kende, de God
prees van Abraham, Izaak en Jacob zei hij, blij verrast:
18.
'Vriend, nu ben ik dubbel blij, nu ik in uw persoon tevens een Israëliet heb
mogen redden; Ik ben zelf namelijk ook een zoon van Abraham!'
19.
Cyrenius sprak: 'Nu, dat ben ik niet maar ik ben een Romein; dat neemt niet
weg, dat de heiligheid van uw God mij bekend is en dat ik mij daarom tot Hem
alleen beken!'
20.
Jonatha antwoordde: 'Dat is dan nog beter; morgen moeten wij het daarover nog
verder samen hebben, maar nu moet u eerst gaan rusten!
21. Kijk,
mijn hutten zijn ruim en schoon. Stro is er ook in overvloed ter beschikking,
zodat u een legerstede kunt maken. Zelf zal ik weer onmiddellijk teruggaan om
te proberen uw schip vlot te krijgen.'
22.
Cyrenius: 'Maar vriend, dat kan toch morgen ook nog wel!'
23. Maar
Jonatha antwoordde: 'Morgen is het Sabbath; dan moeten we ons onthouden van
alle zware arbeid! Daarom moet voor zonsopgang alles nog worden afgewerkt!'
24.
Vervolgens ging Jonatha met zijn bemanning weer aan boord. Doordat de wind wat
minder geworden was, voer hij nu veel vlugger in de richting van Cyrenius'
schip. Het weer vlot brengen daarvan kostte hem betrekkelijk weinig moeite,
doordat de vloed, die bij volle maan sterk was, hem een handje hielp.
25. Hij
pakte vlug het sleeptouw, maakte vast, en roeide vol vreugde naar de tamelijk
diepe baai terug. Zo bracht hij dat grote schip in veilige haven. Met een zeer
lange tros liet hij het aan de oever meren, omdat daar niet geankerd kon
worden.
26. Nadat
dit karwei, dat toch nog zo 'n twee uren geduurd had, was geklaard, ging
Jonatha met zi jn helpers -het liep al flink tegen de morgen -naar huis, waar
hij naar bed ging en toch nog zo'n drie uur sliep.
27. Ook
Cyrenius en zijn gevolg waren in slaap gevallen en zij sliepen een flink gat
in de dag,...
28. Toen
Jonatha verkwikt wakker werd, loofde en prees hij God in het Kindje van Jozef,
indachtig wat Het tegen hem had gezegd.
29.
Daarna gaf hij opdracht aan de vrouwen om dadelijk dertig van de mooiste
tonijnen schoon te maken en die voor de vele gasten te roosteren; daarbij hielp
hij zelf met al zijn personeel.
30. Toen
dat ontbijt na een uurtje klaar was, ging Jonatha zijn geredde gasten
persoonlijk wekken.
31.
Cyrenius was de eerste, die wakker werd. Hij voelde zich weer prima en helder
van geest. Onmiddellijk vroeg hij aan Jonatha of die het schip nog had kunnen
vinden.
32.
Jonatha zei: 'Komt u maar eens overeind en kijk uit het venster!'
33.
Cyrenius deed dat direct en zag zijn grote schip behouden in de haven liggen.
34. Blij,
dankbaar, ja diep geroerd zei hij nu tegen zijn reusachtige redder:
35. 'O beste vriend, zo'n daad is niet op normale wijze te belonen.
Werkelijk, deze daad zal ik vergelden op een manier, waarop alleen een keizer
belonen kan!'
36. Jonatha zei echter: 'Vriend, laat dat nu maar! Kom
liever met uw gevolg ontbijten!'
37.
Hoogst verwonderd zei nu Cyrenius: 'Wat, wil je ons nu ook nog als gasten
verzorgen? Je bent een zeer nobele kerel! Wist ik nu maar eindelijk waar ik mij
bevind en wie jij bent, dan zul je van mij horen, wie ik ben, en dan zul je een
grote beloning in ontvangst moeten nemen!'
38.
Iedereen stond nu op en men volgde Jonatha naar diens grootste hut, waar het
ontbijt al op het gezelschap stond te wachten. Iedereen at de goed klaargemaakte
vis met veel smaak, en Jonatha werd hoog geprezen.
39. Maar Jonatha zei: 'Mij moeten
jullie daarvoor niet roemen! Niet ik, maar heel Iemand anders heeft hieraan
het grootste deel bijgedragen.
40.
Ikzelf was slechts een dom werktuig van Hem, Die mij hiertoe bestemde, en Die
mij voorspelde dat ik vannacht een belangrijke dienst zou moeten verrichten!
41. En
het is dan ook precies zo gegaan; ik vond jullie inderdaad in grote nood en ben
voor jullie een redder geworden, maar dat was de Wil van de Allerhoogste.
42. Deze
Heilige Wil heb ik vervuld, en het is voor mij een allerhoogste beloning te
mogen weten, dat ik Gods Wil heb uitgevoerd uit liefde tot Hemzelf. En u ...,
zelfs al was u een keizer dan nog zoudt u mij geen hogere beloning kunnen geven!
43. Ik
verzoek u dan ook verder niet over een andere beloning na te denken!
44. Als u
nu nog uw prachtige grote schip op orde wilt brengen, en mij dan wilt laten
weten welke de plaats is van uw bestemming, dan zal ik u nog graag trachten met
raad en daad terzijde te staan!'
45. Cyrenius sprak nu: 'Vriend, ik zal je dat nu dadelijk
doen weten.
46.
Ostracine in Egypte is ditmaal het doel van mijn reis, en zelf ben ik de
stadhouder en een broer van de keizer. Mijn naam is Cyrenius Quirinus.’
47. Bij het
horen hiervan viel Jonatha op zijn knieën en smeekte om genade voor het geval
hij mogelijk in een of ander te ver zou zijn gegaan!
48. Juist
wilde Cyrenius Jonatha oprichten, toen Jozef zich aanmeldde met heel zijn
gezelschap, omdat Jonatha -tegen de afspraak in - zich tot dusverre nog niet
bij hem had laten zien!
181
Jonatha en Cyrenius in gesprek.
Verwondering van Jozef over het vreemde schip.
De mensenredder is bijgelovig; zijn terechtwijzing.
Aangrijpend weerzien van het Kindje met Cyrenius
Jozef
ging niet direct zelf naar binnen, toen ze bij de hut kwamen, maar hij zond
eerst iemand vooruit om te melden dat hij er was.
2. Vlug
stond Jonatha op en zei tegen Cyrenius:
3. 'Ik
moet U nogmaals om excuus vragen, consulaire keizerlijke Hoogheid, voor het
geval dat ik wellicht tegenover u ben te kort geschoten door goedbedoelde, maar
ongepaste grofheden.
4. Want
zoals bij mij ook overigens alles erg vierkant en massief is, is dat ook vaak
met mijn tong het geval.
5. En zo
moet ik nu bijvoorbeeld weer naar buiten, want mijn buurman en
allerhoogwaardigste vriend is mij zojuist komen bezoeken.'
6. 'Beste
vriend en redder van mijn leven,' zei Cyrenius, 'doe maar zoals je denkt dat
goed is en trek je van mij, die je schuldenaar ben, alsjeblieft niets aan!
7. Als ik
mij hier eerst even wat beter mag aankleden, kom ik dadelijk achter je aan.'
8. Nu
verliet Jonatha Cyrenius en ging hij vlug naar buiten om Jozef te ontvangen.
9. Jozef
was intussen echter een stukje in de richting van de oever gelopen, om het
schip dat daar lag van dichterbij te bekijken.
10.
Jonatha ging nu Jozef en de zijnen vlug achterna en al gauw had hij hen
ingehaald.
11. Toen die twee elkaar nu hadden gegroet, en Jonatha het op hem
toelopende Kindje op de arm nam om Het te liefkozen,
12. vroeg
Jozef vol bewondering aan zijn grote vriend:
13. 'Zeg
eens broeder, waar heb je dat schip vandaan?
14. Of
zijn daarop soms reizigers, gasten aangekomen?
15. 't Is
werkelijk een prachtig schip; zulk soort schepen zie je alleen maar uit Rome.’
16. Jonatha sprak: 'Dat is de hele oorzaak, waarom ik
gisteren nog jouw villa moest verlaten!
17. Een
stormachtige wind heeft gisteren een Romeins schip daar, buiten de baai, op een
zandbank gezet.
18. Door
mijn inspanningen waartoe ik door jouw Kindje genadiglijk in staat werd
gesteld - is het gelukt dit schip van een wisse ondergang te redden.
19. De
geredden, een honderdtal, bevinden zich nog onder mijn dak. Gelukkig is mijn
woning groot genoeg daarvoor.
20. Ik
denk dat ze vandaag nog zullen afvaren. Overigens: hun plaats van bestemming is
onze eigen stad, hebben ze mij verteld!
21. Ze
weten weliswaar nog niet waar ze zich nu bevinden; zoiets moet je namelijk aan
pas geredde mensen nooit direct vertellen.
22. Maar
ik zal hen uiteraard straks uit de droom helpen als ze willen afvaren.'
23. Nu
vroeg Jozef aan Jonatha of de geredden hem dan nog niet hadden verteld wie zij
waren en waar zij vandaan kwamen.
24.
Jonatha antwoordde echter: ' Je weet toch dat men niet uit de school mag
klappen.
25.
Immers, zolang de geredden nog niet vertrokken zijn, mogen hun namen niet
worden doorverteld, omdat dat hen op een volgende reis zou kunnen schaden!'
26. Maar
nu zei het Kindje tegen Jonatha: 'Je hebt een edel hart, waarin geen bedrog te
vinden is,
27. maar
je houdt nog wel heel erg vast aan veelouderwets bijgeloof!
28. Overigens kan Ik hier verder maar beter het zwijgen toedoen, want
over enkele ogenblikken zal deze zaak toch wel duidelijk zijn.'
29. Toen
het Kindje dit gezegd had, kwam Cyrenius inderdaad met zijn gevolg de hut uit
om zich naar het schip te begeven, dus precies naar de plaats, waar Jozef zich
bevond.
30. Toen
hij daar nu wat naderbij kwam, zei hij tegen Tullia: 'Vrouwlief, moet je daar
zien: Lijkt dat gezelschap, dat daar bij onze redder staat, niet ontzettend
veel op dat, waarvoor wij naar Ostracine gereisd zijn?
31. Bij
de levende God! Zo'n gelijkenis heb ik nog niet eerder meegemaakt! En moet je
zien, onze gastheer heeft ook nog een kindje op zijn arm, dat precies lijkt op
het heilige Kind, dat onze vriend in Ostracine heeft!'
32. Op
dit moment verlangde het Kind je om op de grond te worden gezet, en toen Het
werd losgelaten, liep het dadelijk de reeds dichtgenaderde Cyrenius tegemoet.
33.
Cyrenius hield zijn pas in en keek met de grootste oplettendheid naar het op
hem toelopende Kindje.
34. Toen
nu het Kindje nog slechts drie passen van Cyrenius af was, riep Het:
35.
'Cyrenius, Cyrenius, lieve Cyrenius, ...kijk Mij eens op jou toe rennen, waarom
loop jij Mij ook niet hard tegemoet?'
36.
Eindelijk herkende Cyrenius nu het Kindje, en onmiddellijk viel hij op zijn
knieën, zoals ook Tullia deed, en hij schreeuwde het letterlijk uit:
37. 'O
mijn God, o Heer toch ..., Wie. .., waar ben ik dan toch, dat U, o God, dat U,
mijn Schepper, mijn Leven, mijn Alles -Gij alleen! -dat U mij hiér, op deze
vreemde plaats tegemoet komt?'
38. Maar
het Kindje zei: 'Lieve Cyrenius, je bent al op de goede plaats, want, waar Ik
ben, dáár is immers voor jou de beste plek! Kijk, daar komt ook Jozef al en
Maria, Eudokia en mijn broers en je acht kinderen!'
39.
Cyrenius sprak nu: 'O jij, mijn Leven. .., dat is voor mij te veel zaligheid
opeens!' Van pure zaligheid begon hij te huilen en hij kon geen woord meer
uitbrengen, zo diep was hij onder de indruk van deze heilige ervaring.
182
Zit de nederigheid in de knie of in het hart?
De begroeting van Jozef door Cyrenius.
Beproevingen zijn begenadigingen. Godsvertrouwen
overwint.
Ostracine nabij!
Nu kwam
ook Jozef naderbij en ook hij weende van vreugde, evenals Maria, om het geluk,
dat zij, na twee jaren hun vriend Cyrenius mochten terugzien.
2. Maar
nu zei het Kindje tegen Cyrenius: 'Cyrenius, je kunt er best mee volstaan als
je in alle liefde je hart voor Mij buigt.
3. Je mag
best rechtop blijven staan! Je bent hier immers met een groot gevolg, dat Mij
nog niet kent. Je zou Mij door deze houding kunnen verraden!
4. Kom, ga dus staan, doe zoals
Jozef, Jonatha, Maria en alle anderen, en Iaat ook je vrouw weer opstaan!'
5. Nu
stonden Cyrenius en Tullia op; hi j nam het Kind je direct op z'n arm en
liefkoosde Het!
6. Met
het Kindje nog op zijn arm, ging hij op Jozef toe en zei:
7. 'Laat
me jou uit de grond van mijn hart groeten! Wat heb ik ontzettend vaak naar jou
verlangd!
8. Maar
een noodlottige opeenhoping van staatszaken is er de enige oorzaak van
geweest, dat ik nooit tijd kon vinden om dat verheven en heilig verlangen van
mijn hart te bevredigen.
9. N u
pas heb ik alles in zoverre kunnen regelen, dat ik jou, heilige vriend, een
poosje kan komen bezoeken.
10. Maar
zelfs nu - op het moment, waarop ik dan eindelijk aan dat verlangen van mijn
hart kon gevolg geven - zou ik nog bijna te gronde zijn gegaan, als dit allerheiligste
Kindje mij niet een redder gezonden had !
11. Vriend
en broederlief, wat heb ik in die twee jaren niet allemaal moeten doormaken!
12.
Vervolging, verraad, laster bij de keizer en nog vele andere hoogst onaangename
dingen moest ik doorstaan!
13. Maar
gelukkig dacht ik daarbij steeds aan dat, wat het allerheiligst Kindje twee
jaar geleden tegen mij heeft gezegd, namelijk: dat Het diegenen, die Het
liefheeft, steeds knijpt en aan port!
14. En
werkelijk, als het erop aan komt, waren al die hevige stormen, die mijn gemoed
belaagden, uitsluitend liefkozingen van mijn Heer aller Heren!
15. Want
telkens als er weer een beweging tegen mij de kop opstak, en mij met huid en
haar dreigde te verslinden,
16. dan
werd die door een nog machtiger tegengolf verslagen en er bleef slechts loze
schuim over!
17. En zo
ben ik ook nu, na een groot gevaar te hebben doorstaan, behouden en wel hier
aangeland, en bevind ik mij veilig in jouw gezelschap, jouw allerheiligste
kring, en alle stormen, die mij beangstigden, zijn gaan liggen!'
18. Nu
omhelsde Jozef Cyrenius en zei: ' Ja broeder in den Heer, zo is het!
19. Van
alles, wat jou overkwam heb ik in de geest steeds geweten, maar steeds weer
ook kon ik de Heer loven, dat Hij jou zo liefhad!
20. En
kijk nu eens die kant op, richting zuid en oost, dan zul je gemakkelijk de stad
en nog gemakkelijker je eigen villa ontdekken!
21. Laat
nu dus je schip in orde brengen, dan kun je met mij meegaan; thuis kunnen we
dan eens echt van hart tot hart de zaken uitpraten!'
22. Cyrenius keek dus die kant uit en ontwaarde inderdaad al gauw zijn
villa; nu was hij in alle staten van verwondering, en hij kon er niet over uit!
183
Cyrenius vraagt Jozef om uitleg van zijn reiservaringen.
Ontwijkend antwoord van Jozef.
Uitleg van het Kindje. Allemaal naar de villa
Nadat
Cyrenius zich van de juistheid van alles had overtuigd, en zijn verwondering te
boven was gekomen, kon hij pas weer ordentelijk spreken; hij zei:
2. '
Jozef, allerbeste vriend en broeder, ik zal dadelijk doen wat je me vraagt.
3. Maar
eerst moeten er nog twee dingen in orde worden gemaakt!
4. Op de
eerste plaats moet mijn grote redder worden beloond. ..en wel op keizerlijke
manier,
5. en op
de tweede plaats wil ik van jou eens horen, hoe het nu eigenlijk mogelijk kon
zijn, dat ik precies hierheen ben afgedreven, hetgeen ik allerminst verwacht
zou hebben.
6. Want
weet je, al direct na het vertrek uit Tyrus was er een krachtige oostenwind,
die zich langzaam maar zeker ontwikkelde tot een ware orkaan.
7. Tien
volle dagen werd ik door deze tegenwind overal heen -God weet waar voort
gejaagd .
8. En
toen ik dan eindelijk, met behulp van deze grote redder , gisteren te
middernacht weer land onder de voeten kreeg, toen waande ik mij in Spanje, en
wel in de buurt van de zuilen van Hercules!
9. En
Iaat ik nu -in plaats van in dat vermeende Spanje -precies daar zijn, waar ik
bedoelde heen te gaan!
10. Beste
broeder en vriend, zou jij me dat eens even kunnen uitleggen!'
11. Maar
Jozef antwoordde: 'Vriend, laat je zeelui toch eerst je schip eens inspecteren
en zien of alles wel in orde is,
12. dan
zal ik je daarna –met Gods genade -iets over die tocht over zee uit de doeken
doen.
13. Voor Cyrenius aanleiding om te antwoorden: 'Wijze
vriend, wat doe je vandaag vreemd tegen mij!
14. Stel
je mij op de proef? Of wat ben je anders met me van plan?
15. Of is
het vandaag soms geen Sabbath, dag des Heren, waaraan je je anders steeds zo
veel gelegen liet liggen?
16. Ik
begrijp je werkelijk niet, en weet ook niet, waarom je mij vandaag wilt dwingen
te werken!
17. Ik
denk namelijk, dat Hij, Die hier zo allerheiligst op mijn arm rust, dat Hij
mijn schip best allang op orde zal hebben gebracht, omdat ik Hem boven alles
liefheb.
18.
Waartoe zouden mijn zorgen en bemoeienissen dan nog moeten dienen? Toen ik in
het allergrootste gevaar verkeerde, en mij over alles en nog wat zorgen
maakte,
19. waren
al die zorgen nutteloos, want Hij alleen heeft mij redding gebracht!
20.
Voortaan wil ik mij dan ook nergens meer zorgen om maken, en ik zal dat schip
vandaag zeker met rust laten! Dat moet toch goed zijn zeker?'
21. Nu
kuste het Kindje Cyrenius en Het zei: ' Jozef heeft alleen maar in Mijn Naam
geprobeerd je op de proef te stellen, omdat je er voorrang aan gaf om Jonatha
te belonen boven het met hem naar de villa te gaan !
22. Maar
Iaat Mij je dit zeggen: Jij moet Jonatha helemaal niet belonen, want Ikzelf
ben zijn beloning!
23. Je
moet je dus gereed houden om met Jozef mee te gaan; thuis zal alles je
duidelijk worden!' Onmiddellijk deed Cyrenius nu wat het Kindje hem aanraadde,
zodat iedereen nu naar de villa toog.
184
Verkwikkend samenzijn onder het schaduwrijke loof op de
heuvel.
Wijze uitleg van Jozef over Cyrenius' zeevaart.
De Heer leidt de Zijnen!
Toen nu
het hele gezelschap behalve Jonatha's personeel, in en rond de villa bijeen
was, droeg Jozef zijn zoons op om een goed middagmaal te verzorgen.
2.
Daartoe gaf Jonatha, die een partij erg mooie tonijn had meegebracht, deze aan
Jozefs zonen.
3. Na
deze instructie begaf Jozef zich met Cyrenius' persoonlijke staf en uiteraard
met Cyrenius zelf, met Maria, Jonatha en het Kindje -nog bij Cyrenius op de arm
-naar de top van zi jn lievelingsheuvel.
4.
Eudokia, Tullia en ook de acht kinderen bleven evenmin in huis zitten, maar ook
zij volgden het gezelschap de heuvel op, waar ruimte in overvloed was.
5. Allen
zetten zich op de door Jozef gemaakte banken en haalden hun hart op aan de
welriekende geuren van rozen, myrthe en papyrus, in de schaduw waarvan zij
gezeten waren.
6. De
heuvel had namelijk twee verschillende gedeelten; het een was dicht begroeid,
wat overdag fijn was, ...
7. het
andere was zo goed als onbegroeid en open, en werd voornamelijk des avonds
benut en des nachts om daar namelijk van de frisse lucht en het vrije uitzicht
zowel over de omgeving, alsook haar uitspansel, te genieten.
8. Toen
men onder het heerlijke lover van de heuvel aangekomen was en daar had
plaatsgenomen, vroeg Cyrenius aan Jozef, of die dan nu niet de gevraagde uiteenzetting
wilde geven over zijn zeereis. ..
9. En jozef
antwoordde: 'Inderdaad broeder, hier is de geschikte plaats en nu is het de
tijd daarvoor: luister dus maar!
10. De
oostenwind is de genade Gods: deze dreef je stormachtig naar Hem toe, Die je
nu op je arm draagt.
11. Zeer
velen kennen en erkennen echter nog niet de genade des Heren, noch ook de
wijze, waarop die pleegt te werken.
12. Zo
heb ook jij niet begrepen, wat de almachtige genade des Heren met jou voorhad!
13. Je
waande jezelf al verloren, en dacht, dat de Heer je volledig vergeten had !
14. En
toen je, door de almachtige Hand des Heren daar op die zandbank strandde, en
jezelf al verloren achtte, toen heeft de Heer je op datzelfde moment gegrepen
met alle Macht die daartoe nodig was, en Hij heeft je gered van die dreigende
ondergang!
15. Dit
is altijd de manier geweest en zal dat ook altijd blijven, waarop de Heer
diegenen, die naar Hem onderweg zijn, waren, of zullen zijn, leidt en
begeleidt!
16. De
vraag dringt zich op: Waarom? Waarom moest de Heer jou nu aldus leiden? Je moet
dan weten, dat toen in de omgeving van Tyrus bekend werd dat jij hierheen zou
gaan, en wel per schip, beroepsmoordenaars de handen ineengeslagen hebben,
17.
schepen werden georganiseerd met het voornemen om jou op volle zee te
overvallen en te vermoorden!
18. Toen
zond de Heer onverwachts die hevige oostenwind. ..,
19.
waardoor jouw schip zo ver van die van je vijanden verwijderd werd, dat zij er
niet in slaagden je te bereiken.
20. Desondanks verloren je vijanden je niet uit het oog,
en ze achtervolgden je met toenemende felheid. Maar toen zwol des Heren genade
jegens jou aan tot een orkaan!
21. Deze
orkaan nu deed je vijanden in zee verdrinken, terwijl jouw schip op de juiste
plek tot rust werd gebracht, waar je ten slotte werd gered. ..Cyrenius, begrijp
je nu die zeetocht van je?'
185
Cyrenius dankt het Kind je voor Diens genadige leiding.
Hoe men Gode welgevallig bidden moet.
Voornaamste reden voor de Menswording des Heren.
Cyrenius verbaasd over de vorderingen van de acht
kinderen
Nadat hij
dit alles van Jozef had vernomen, wendde Cyrenius zich dadelijk tot het op zijn
arm rustende Kindje, en zei:
2. 'O
jij, Wiens Naam mijn tong nooit waardig zal kunnen uitspreken, Dat was dus
allemaal pure Genade van U, mijn God?
3. Hoe en
op welke wijze moet ik U nu dus danken,... hoe U loven en prijzen voor deze al
te grote en wonderbare Genade?
4. Wat
kan ik arme domme mens daar voor U dan wel tegenoverstellen; voor U, Die zo
grenzeloos genadig voor mij Zijt; Die mij nog meer beschermt dan Uw eigen
Hart?'
5. Het
Kindje antwoordde 'Beste Cyrenius, Ik zou je nog veel meer liefhebben, als je
tegenover Mi j niet steeds zo dweperig zoudt doen!
6. Wat
heb Ik,... en wat heb ook jij aan al dat dwepen?
7. Ik zeg
je, wees liever wat vrolijker en houd van Mij op dezelfde manier, als alle
andere mensen, namelijk in je hart. Zo zul je Mij veel beter bevallen, dan
wanneer je steeds maar weer dweept en zwijmelt om het minste geringste!
8. op
zijn allertederste wijze sprak Cyrenius nu:
9. 'O mijn Leven, mijn Al les,
...mag ik dan niet bidden tot U, mijn God en mijn Heer?'
10. Maar
nu hernam het Kindje weer: 'O ja, dat mag je best, maar niet met allerlei nooit
ophoudende uitroepen !
11.
Alléén in je geest, die je liefde jegens Mij in je binnenste is en in de
waarheid daarvan, die als een zuiver licht aan de gloed van je liefde
ontspringt!
12. Of
denk je soms, dat Ik van de menselijke gebeden beter, groter of machtiger word
dan Ik zonder die al ben?!
13. Weet dan, dat Ik Mijzelf daartoe vanuit Mijn eeuwige
Oneindigheid in dit lichaam verhuld heb, omdat de mensen Mij meer met hun
liefde moeten aanbidden.
14. Daarbij mogen zij hun mond, hun tong en lippen best
ontzien! Want mondgebed zonder meer ontluistert zowel de biddende als de Aanbedene,
omdat het een dood gebed is, iets heidens!
15.
Immers, wat doe je bij goede vrienden en bij broeders, wanneer jullie
bijeenkomen?
16. Dan
ben je blij hen te zien; je groet hen, geeft hun een hand, en je omhelst hen
innig!
17. Doe
dat ook maar bij Mij, dan zal Ik in der eeuwigheid niets anders van je
verlangen!
18. En
wees nu maar vrolijker en ongeremder, en Iet ook eens wat meer op je kinderen,
hoor ze eens een beetje uit over alles wat ze al hebben geleerd!
19. Je zult daar zelf meer vreugde
aan beleven, en Ik ook, dan wanneer je honderdmaal aan één stuk vroomheden zou
uitgalmen!
20. Nu
werd Cyrenius inderdaad echt vrolijk; dadelijk riep hij de acht kinderen bij
zich en vroeg hen over van alles en nog wat.
21. Hij
kreeg van de kinderen wel zulke degelijke en gedegen antwoorden, dat hij
daarover hoogst verwonderd was.
22.
Cyrenius was er opgetogen over, en ook de kinderen waren er blij mee, dat ze
blijkbaar al zo pienter waren. Cyrenius gaf hun allen fraaie geschenken, en
prees de meester.
186
'Tegengeschenk' van de jongen Sixtus; namelijk een voordracht over wezen en
vorm van de aarde.
Het Jezuskind bevestigt die voordracht
Van de
drie jongens ging de oudste nu naar Cyrenius toe en zei:
2. 'Vader
Quirinus Cyrenius, U hebt ons nu gevraagd over allerlei en wij hoefden U geen
enkel antwoord schuldig te blijven, hetgeen U grote vreugde en voldoening
over ons allen bezorgde:
3. zoudt U dan niet, uit dank voor
Uw liefde en zorg voor ons, van mij een klein tegen geschenkje willen
aannemen?'
4. Cyrenius
had plezier in die vraag, en zei dus tegen de knaap:
5.
'Sixtus, jongen, jouw voorstel doet mij groot plezier en vind ik erg lief; je
zoudt mij echter eerst nader moeten omschrijven, waarmee je mij wilt
begiftigen, 6. dan pas zal ik je kunnen zeggen, of ik het kan aannemen of
niet!'
7. De
jongen antwoordde: 'O, Vader Quirinus Cyrenius, wat wij U willen aanbieden is
geen stoffelijk cadeau,
8. het is
veeleer een nieuwe soort van wetenschap, waarvan U vast nog geen idee hebt!'
9. Toen
Cyrenius dit van zijn Sixtus had vernomen, zei hij hem:
10. 'Nu
Sixtus, als het daarom gaat, dan mag je mij steeds zoveel geven als je maar
wilt; op dat gebied zal ik steeds alles in dank aanvaarden!'
11. Toen
dit zo door Cyrenius gezegd was, zei nu de jongen:
12. 'Nu
dan, Vader Quirinus Cyrenius, als U er dus echt plezier in hebt, luistert U dan
alstublieft naar mij:
13. Tot
nu toe hebt U zeker nog nooit naar waarheid gehoord, hoe onze aarde eruit ziet
en wat voor vorm ze heeft?
14. Wat
zou U denken dat zij voor een vorm heeft? Die grote aarde, die ons allen draagt
en, door Gods Genade in haar, ook voedt?'
15.
Cyrenius, door die vraag in verlegenheid gebracht, wist zo gauw niet wat te
antwoorden.
16. Na
een ogenblik nadenken, zei hij tegen de jongen: 'Jongen luister: jouw vraag
brengt mij in grote verlegenheid; ik kan je daarop geen afgerond antwoord
geven!
17.
Weliswaar bestaan er over het wezen der Aarde allerlei vermoedens, maar met
vermoedens kun je niet volstaan als het om een bepaalde waarheid gaat!
18.
Spreek jij dus maar alleen, dan zal ik naar jou luisteren en achteraf je
stelling beoordelen. ,
19. Op
een nu door Jozef gegeven wenk, liep de jongen het huis binnen, en bracht heel
voorzichtig de globe, die Het Kindje de nacht tevoren vanwege de maansverduistering
uit een oranjeappel had geschapen.
20. Toen
hij dit zag, zei Cyrenius verwonderd: 'Wat mag dat wel zijn? Is dat dan soms
het zo genaamde geschenk?
21. Maar
zojuist zei je toch dat het cadeau niet iets stoffelijks zou zijn, veeleer een
wetenschappelijke uiteenzetting!
22. Dit
hier is wel een stoffelijk ding en geen wetenschappelijke uiteenzetting!'
23. Maar
nu zei de knaap: 'Lieve Vader Quirinus Cyrenius, dat moge zo zijn, maar dit
voorwerp kan ik U niet cadeau geven, omdat het niet van mij is!
24. Ik
heb het alleen nodig om U de zaak duidelijk te maken.'
25. En nu
begon de jongen als een professor het wezen van de aarde te verklaren aan de
hand van de globe. En hij deed dat met zoveel kundigheid, dat Cyrenius er
stomverbaasd door werd!
26. En toen de jongen ermee klaar was, zei het Kindje tegen Cyrenius: 'Zo
is dat inderdaad! En om je hiervan een aandenken te geven, mag jij deze kleine
aardbol als jouw eigendom beschouwen: totdat je te zijner tijd in Mijn Rijk een
grotere zult erven!'
187
Cyrenius' blijdschap over de ten geschenke gekregen
aardglobe en zijn vraag met betrekking tot Augustus.
Uiterst wijs antwoord van het Kindje met verwijzing naar
de goddelijke orde
Met dit
geschenk was Cyrenius zo bijzonder blij, dat hij geen raad wist van zaligheid.
2. Toen hij een tijdlang die verrukkelijke globe goed van alle kanten,
links en rechts en onder en boven had bewonderd, en alle hem bekende punten,
als allerbelangrijkste had geïdentificeerd, kwam hi j pas weer tot spreken en
zei:
3.
'Jozef, dit is toch zeker een overduidelijk getuigenis voor ons allemaal over
Hem, Die eens de aarde heeft geschapen!
4.
Immers, zou het de Almachtige moeilijker vallen om een grote aarde te
scheppen, dan een zo kleine, waarvan wij over die grote kunnen Ieren?
5.
Volgens mij moet dat even moeilijk zijn!
6. O God,
grote God, welk een grenzeloze volheid van volmaaktheden op alle gebied moet
er wel in U wonen, dat het voor U zó gemakkelijk is om dergelijke wonderbaarlijke
dingen te kunnen doen!
7. Wie zich van harte in U verdiept, die is al zalig op
deze aarde!
8. Wie U
bezit en volliefde in zijn hart draagt, die is eindeloos gelukkig te prijzen.
9. Wat
lijkt het ijdel gedoe van wereldse mensen mij nu toch walgelijk!
10. O
arme broeder Augustus, zou jij weten wat ik nu weet en kennen Die ik nu ken,
wat zou je wankele troon je dan hevig tegenstaan!
11. O
mijn kleine Jezus, mijn Leven en mijn Alles, zoudt U mijn broeder dan niet ook
door Uw Almacht kunnen doen blijken, hoe nietig en hoe ontzettend smerig zijn
troon is?'
12. Het Kindje antwoordde echter: 'Cyrenius, kijk nu eens
naar alle schepselen van deze aarde.
13.
Tegenover jezelf zul je daarin zowel goede, als slechte ontdekken. .
14. Maar denk je dat die dus in Mijn Ogen ook zo zijn?
15. Neem
nu bijvoorbeeld een leeuw; dat is een wreed dier, dat als hi j kwaad is geen
leven spaart.
16. Maar heb je dat dier tegenover Mij ook zo bevonden?
17.
"O neen," zeg je nu in gedachten: "die koning der wildernis
heeft mij al tweemaal het leven gered!"
18. En zo
is het nu ook met jouw broeder gesteld: hij kan niet zijn zoals jij, en jij
niet zoals hij!
19. Want
Ik heb daartoe allerlei schepselen doen ontstaan, omdat dat in Mijn Eeuwige
Orde noodzakelijk is!
20. En daarom
moest het ook zo zijn, dat jouw broeder werd wat hij is en dat jij werd wat jij
bent!
21. Maar
als jouw broeder tot Mij zegt: Heer, ik weet niet wat ik ben, noch wat ik doe,
maar Uw kracht is in mij, en dus doe ik overeenkomstig haar aanwijzingen,
22. dan zal hij even rechtvaardig zijn als jij, en dan behoef jij je om
hem geen zorgen te maken;
eens
zullen namelijk ieders werken onthuld worden!' Deze toespraak bracht
Cyrenius op betere gedachten over zijn broer Augustus, en hij beschouwde weer zijn
kleine aardbol.
188
Cyrenius betuigt de Heer zijn liefde. Hij wordt dan op de
proef gesteld.
De dood van Tullia en Cyrenius' diepe rouw.
Terechte verwijten van het teleurgestelde Kindje.
Goede uitwerking op Cyrenius
Toen
Cyrenius die aardbol opnieuw aandachtig begon te bestuderen, wilde het Kindje
liever op eigen benen staan en op de heuvel wat heen en weer huppelen.
2.
Uiterst zachtjes zette Cyrenius het Kindje dus op de grond, waarbij hij zei:
3. 'O
mijn Leven, mijn Heil, mijn Alles. .., alleen uit mijn handen laat ik Je vrij,
- stoffelijk, lichamelijk
4. maar
uit mijn hart: nooit meer! Want daar woon Jij alleen. ..: ja Jij alleen bent
mijn Liefde !
5.
Werkelijk, als ik Jou, mijn Heiland, als ik Jou maar heb, dan is de hele
wereld, met al zijn schatten voor mij van nul en gener waarde!'
6. Nu
stond het Kindje op, keerde Zich weer tot Cyrenius en zei:
7. 'Nu
moet Ik dan toch weer bij je zijn, omdat je zo veel van Mij houdt, alhoewel Ik
toch graag wat zou hebben rondgehuppeld!
8. Weet
je, als jij zo onafgebroken naar de kleine aarde zou zijn blijven kijken, dan
zou Ik Me bij jouw echt wel een beetje zijn gaan vervelen!
9. Maar
nu je je hart en al je aandacht weer helemaal op Mij hebt gevestigd, nu moet Ik
wel bij je blijven en kan Ik Me niet van je scheiden!
10. Maar
lieve Cyrenius, wat zal je vrouw daar wel van zeggen; ze heeft vast wel gehoord
dat je nu nog alleen van Mij houdt!'
11.
Cyrenius sprak: 'Heer, als ik U maar heb, wat zal ik dan nog talen naar mijn vrouwen
naar de hele wereld? Daar geef ik immers nog geen duit om!
12. O
mijn Jezus, welke zaligheid zou er dan nog groter kunnen zijn dan alleen deze:
U boven alles te beminnen en wederkerig door U te worden bemind!?
13. Ik
zou Tullia dan ook liever versmaden, zoals je je van een zwerm sprinkhanen
afkeert, dan dat ik ook maar een haartje zou willen afwijken van de liefde tot
U!'
14. Maar
nu zei het Kindje: 'Cyrenius, denk je dat je ook standvastig zou blijven, als
Ik je eens een beetje op de proef zou stellen?'
15. En Cyrenius antwoordde: “Als ik op mijn ogenblikkelijke gevoelens afga,
dan zou ik zeggen: U zou de Aarde onder mijn voeten mogen doen verpulveren, en
Tullia als dat al mogelijk zou zijn -duizendmaal van mij mogen wegnemen. ..:
mijn liefde tot U zou er niét minder door worden!'
16. Op
dit moment sloeg Tullia, als door een beroerte getroffen, tegen de grond en
was volkomen dood.
17. Alle
aanwezigen schrokken geweldig. Onmiddellijk kwam men met gegist citroensap aandragen
en met koud water om haar weer bij te brengen,
18. maar
alle moeite was tevergeefs: want Tullia was dood!
19. Toen
Cyrenius nu moest vaststellen dat Tullia werkelijk dood was, verborg hij zijn
gezicht in zijn handen en werd hij diep bedroefd!
20. En nu
vroeg het Kindje aan de treurende Cyrenius: 'Maar Cyrenius toch, wat is er nu
met je aan de hand? Nog bestaat de wereld en je vrouw is ook nog lang geen
duizendmaal gestorven, zoals je wenste dat gebeuren mocht. ..en toch treur je
alsof je alles op aarde had verloren !
21. Heb je
Mij dan niet meer, precies als tevoren?! Mij, Die toch alles voor je
betekende?! Hoe kun je dan nu zo verschrikkelijk treurig zijn?'
22.
Cyrenius zuchtte diep en sprak op klagelijke toon: 'O Heer , blijkbaar wist ik
niet hoe dierbaar Tullia voor mij was, zolang ik haar bezat; Ik merkte pas wat
zij voor mij betekende, doordat ik haar verloor!
23.
Daarom treur ik en ik zal wel mijn leven lang om haar blijven treuren, omdat
zij voor mij zo'n edele en trouwe echtgenote was!'
24. Nu
zuchtte het Kindje diep en zei: 'O wat zijn jullie toch wispelturige mensen,
en hoe weinig standvastigheid is er in jullie harten!
25. Als
jullie al zo bent in Mijn aanwezigheid, hoe zullen jullie dan wel zijn als Ik
niet bij jullie zal zijn?
26. Cyrenius,
wat betekende Ik een paar minuten geleden nog voor jou, en wat nu?
27. Voor
Mi j en voor iedereen verberg je je gezicht, en je hart is zozeer vervuld van
droefheid, dat je Mijn stem nauwelijks kunt horen.
28. Maar
Ik zeg je: Zo ben je Mij nog niet waard.
29. Want
wie nog meer houdt van zijn vrouw dan van Mij, die is Mij nog niet waardig,
omdat Ik immers meer waard ben dan een vrouw, die door Mijn Macht werd
geschapen!
30. Ik
raad je derhalve: denk voortaan beter na, voordat je iets beweert, anders zul
je Mijn aangezicht op deze Aarde niet meer aanschouwen! ,
31.
Vervolgens ging het Kindje naar Jozef toe en zei tegen hem: ‘Jozef, Iaat de
dode naar het kamertje brengen en op een doodsbed leggen.’
32. Maar
Jozef vroeg: 'Maar Zoontje toch, wordt ze nooit weer levend?'
33. Het
Kindje antwoordde: 'Vraag Me dat niet, want Mijn tijd is nog lang niet
aangebroken. Doe liever wat Ik je zei!
34. Die
vrouw was namelijk jaloers op Mij, toen Cyrenius Mij zijn liefde betuigde. Het
is die jaloezie en die afgunst, die haar zo plotseling hebben gedood! Je moet
Me verder liever maar niets vragen, maar laat haar in het kamertje op bed
leggen; want ze is echt dood!'
35. Jozef
liet het lijk dus direct naar huis dragen en een rustbed klaarmaken, waarop het
lijk vervolgens werd neergelegd.
36. Nu
ging iedereen naar Cyrenius toe om hem te troosten wegens dat plotselinge
verlies van zijn vrouw.
37. Maar
Cyrenius nam zijn handen al weer vlug van zijn ogen, richtte zich op als een
ware held en zei:
38.
'Beste vrienden, jullie behoeven mij helemaal niet te troosten: ik heb
alreeds troost gevonden in mijn eigen hart !
39. Iets
beters kunnen jullie mij toch niet geven!
40.
Immers het was hier, dat de Heer mij deze vrouw op wonderbare wijze gegeven
heeft, en het is hier, dat Hij mij haar weer ontnomen heeft; Hij alleen is de
Heer van alle Leven!
41. Wij
moeten Hem dan ook alles opofferen. Zijn Naam zij geloofd en geprezen in
eeuwigheid!
42. Het
is weliswaar een harde slag voor mijn vleselijke hart, maar des te levenwekkender
is die slag voor mijn geest!
43. Want
daardoor heeft de Heer mij vrij gemaakt, en nu behoor ik Hem helemaal en
uitsluitend, nu ik van alle aardse banden ben bevrijd. En nu is Hij alleen de
Heilige bewoner van mijn hart! Jullie moeten mij dus niet troosten; Hij alleen
is nu mijn Troost voor eeuwig!'
44. '
Amen, zo zij het voor eeuwig, , zei het Kindje, dat nu weer bij Cyrenius
terugkwam.
45. ' Als
een ademtocht zullen ze vergaan, de jaren, waarin wij hier nog zullen werken.
Maar daarna zul je voor eeuwig daar zijn, waar Ik zal zijn met al degenen, die
Mij zullen liefhebben zoals jij! Zo zij het eeuwig, eeuwig, eeuwig!"
189
Jozef nodigt Cyrenius aan tafel.
Cyrenius verontschuldigt zich onder verwijzing naar zijn
verzadigd zijn door de Heer.
Lof voor Cyrenius
Nu kwamen
Jozefs zonen zeggen dat de maaltijd klaar was.
2. Jozef
ging naar Cyrenius toe om hem dat te zeggen en hij vroeg hem hij hield zich al
weer volledig met het Kindje bezig of hij van verdriet nog wel iets door zijn
keel zou kunnen krijgen.
3.
Cyrenius antwoordde: 'Waarde broeder, denk je nu werkelijk, dat ik nog ergens
trek in heb?
4. Kijk
eens! Hoe zou iemand nu toch hongerig kunnen worden in gezelschap van Hem, door
Wie elk ogenblik myriaden en nog eens myriaden worden verzadigd!
5. En wat
betreft die droefheid, die je bij mij veronderstelt, kan ik je zeggen uit de
volheid van liefde tot Hem, Die jou en mij geschapen heeft:
6. Hoe
zou ik kunnen treuren in het gezelschap van jouwen mijn Heer?
7. Weet
je: overal waar je een graankorrel in de aarde zaait, die daar dan vergaat,
daar Iaat Hij er honderd voor in de plaats komen!
8. En zo
is het hier ook het geval: waar de Heer een ding neemt, daar geeft Hij dat
duizendvoudig terug.
9. Hij heeft mij weliswaar mijn
jaloerse Tullia ontnomen, maar daarvoor in de plaats heeft Hij mij Zichzelf
gegeven!
10.
Broederlief, wat een grenzeloze vervanging voor mijn gering verlies!
11. In de
plaats van mijn vrouw mag ik Hem nu in mijn hart eeuwig de Mijne noemen.'
12. Jozef
antwoordde: 'Jij bent naar de Heer toegegroeid! Werkelijk, jij die een heiden
was. ..je bent n u beter dan vele Israëlieten !
13. Ja,
ik moet tegenover jou zelfs bekennen, dat je mond en je hart mi zelf hevig
beschaamd doen staan!
14. Bij
mijzelf heb ik namelijk een dergelijke overgave aan de Wil des Heren nog nooit
bespeurd!'
15. Maar
nu richtte Het Kindje Zich op en zei: ' Jozef, Ik weet, waarom Ik jou heb
uitverkoren maar voor Mij was je nog nooit groter dan juist nu, nu je je zwakheid
bekent tegenover een heiden!
16. Maar
nu jij Cyrenius alreeds voor beter houdt dan vele Israëlieten, zeg Ik je nog
dit:
17.
Hierin is Cyrenius zelfs groter dan Abraham, Izaak en Jacob, en groter dan
Mozes en de profeten, en groter dan David en Salomo!
18. Want
hun daden waren gerechtig uit hun geloof, en vanwege de grote vreze Gods in
hun innerlijk.
19. Maar
Cyrenius is een eersteling, die als zodanig door mijn liefde werd verwekt; en
dat is van groter waarde dan heel het Oude Verbond, dat dood was terwijl
Cyrenius springlevend is!
20. Jij
kent de heerlijkheid van de Tempel te Jeruzalem, die een werk is van de
Wijsheid van Salomo.
21. Maar
die tempel is nu net zo dood als zijn bouwmeester, die Mi j opofferde aan de
vrouwen
22. Maar
Cyrenius heeft in zijn hart voor Mij een nieuwe Tempel gebouwd met grote
zelfverloochening: daarin zal Ik voor
eeuwig wonen en dat is meer dan alle wijsheid van Salomo!'
23. Nu
begon Cyrenius te wenen van zaligheid, en Jozef en Maria griften deze woorden
diep in hun hart; want het waren woorden vol kracht en vol leven.
190
Het Kindje wil perse dat Cyrenius mee-eet en meespeelt.
Bedenkingen van Maronius en van Maria,
Het Kindje neemt daar krachtig stelling tegen. Tullia
lééft
Vervolgens
zei het Kindje tegen Cyrenius:
2.
'Cyrenius, in je hart ben je nu weliswaar verzadigd en die verzadigdheid zal
ook eeuwig je deel blijven,
3, maar
je lichaam is hongerig, en voor hetzelfde doel waartoe Ikzelf natuurlijke
verzadiging voor Mijn lichaam behoef, heb ook jij versterking nodig!
4. Ga dus
maar met Mij naar beneden in het huis, dan zullen we daar eens een goede vis
nuttigen, die Jonatha voor vandaag heeft meegebracht en die Mijn broers erg
smakelijk hebben klaargemaakt!
5. Want
je mag best weten, dat Ik veelliever vis eet, dan die akelige joodse
kinderpap, en Ik verheug Me dan ook al echt op een fijn stukje vis!
6. En dan, lieve Cyrenius, moet je na het eten wat met Me
spelen, en je kinderen moeten dan ook meedoen!
7. Je
bent nog niet oud, en je kunt dus best nog wat met Mij rondspringen en
-huppelen!'
8. Dit
echt kinderlijke spreken van het Kind je deed Cyrenius zo goed, dat hij niet
eens meer dacht aan de dode Tullia, terwijl zijn gevolg wel om haar treurde!
9. en enkele leden uit zijn gevolg
zich zorgen begonnen te maken over zijn verstand; zijn opgewektheid kwam hun
namelijk als een vorm van waanzin voor!
10.
Daarom ging Maronius zelf naar Cyrenius toe om hem te vragen hoe hij zich
voelde.
11. Maar
in plaats van Cyrenius antwoordde dadelijk het Kindje, Dat zei:
12. 'Nee
Maronius, over deze vriend van Mij behoef je je geen zorg te maken; want
gedurende heel zijn leven was hij nooit minder waanzinnig dan nu!
13. Ik
zou willen, dat jij net zo gezond was als Cyrenius, dan zou je vast niet
dergelijke vragen stellen in Mijn tegenwoordigheid!
14. Ga
jij dus ook maar met ons mee naar beneden en aan tafel; misschien dat een
lekker stukje vis je goed doet!'
15. Cyrenius ging nu met het Kindje,
met Jozef, Maria, Jonatha, Eudokia en de acht kinderen naar huis, terwijl Maronius
hen volgde; maar die liep min of meer als op spelden!
16. Maar
de rest van het grote gezelschap bleef treuren en ging niet mee eten.
17. Na
het eten echter, dat een ieder uitstekend gesmaakt had, wilde het Kindje weer
direct naar buiten om met Cyrenius en de acht kinderen te spelen.
18. Maar
nu wierp Maria tegen: 'Luister eens, mijn Jezus, nu mag je echt niet gaan
spelen hoor, en de andere acht kinderen ook niet: ten eerste is het vandaag
Sabbath, en ten tweede hebben we een lijk in huis: twee redenen om niét te
spelen, maar rustig en bescheiden te zijn!'
19. Het Kindje echter zei: 'Maar vrouw toch, wat voor een
geest doet u zo tegen Mij spreken?
20. Is de
Sabbath dan soms belangrijker dan Ik? En, is die dode vrouw dan soms
belangrijker dan wat Ik wil?
21. Maar:
opdat u zult inzien, dat ik verheven ben boven de Sabbath en boven die dode
vrouwen ook dat zij Mij niet verhindert om vrolijk te zijn, laat ze maar wakker
worden!'
22. Bij
deze woorden kwam het lijk van het rustbed af, en ging spoedig de kamer in!
23. Het
Kindje gaf nu opdracht haar iets te eten te geven, om vervolgens dadelijk met
Cyrenius naar buiten te gaan, terwijl iedereen stomverbaasd was over deze
opwekking.
191
Hardloopwedstrijd tussen Jezus en Cyrenius.
Hoe ook Cyrenius het tot meesterschap brengt.
Over volleerdheid in de levenskunst
Toen het
Kindje met Cyrenius en diens acht kinderen buiten in de vrije natuur was, zei
Het tegen Cyrenius:
2. 'Kijk,
daarginds staat een boom; hoever kan dat zijn van hieraf?'
3.
Cyrenius sprak: 'Ik schat het zeker wel op tweehonderd passen van hier!'
4. Het
Kindje zei: 'Laten we dan eens een wedstrijdje houden om uit te maken, wie van
ons de vlugste voeten heeft.’
5.
Cyrenius zei lachend: 'Maar Heer, met natuurlijke krachten zult U zeker het
laatst bij de boom zijn!'
6. Maar
het Kindje zei: 'Dat zal de uitslag dan moeten bewijzen; laten we het maar eens
proberen!'
7. Nu
liepen die twee hardlopers wat ze konden, en het Kindje was toch het eerst bij
de boom. ..
8. Bijna
volledig buiten adem zei Cyrenius, toen ook hij bij de boom was aangekomen:
9. 'Heer,
ik heb het wel geweten, dat U niet op natuurlijke wijze lopen zoudt, en dat U
dus wel het eerst aan het doel zoudt zijn!
10. U
wordt immers door onzichtbare krachten gedragen, terwijl ik slechts gedragen
word door mijn trage benen!'
11. Maar
het Kindje antwoordde: 'Nee Cyrenius, je hebt je weer eens vergist; jouw
voeten worden immers net als de Mijne door onzichtbare krachten bewogen!
12. Het
verschil bestaat slechts hierin, dat Ik al meester over die krachten ben, en
jij nog maar een leerling!
13. Als
jij je krachten goed zoudt oefenen, dan zou jij ze ook kunnen gebruiken als de
meester!
14. Laten
we nu eens terugrennen en dan zien, wie het eerst op het erf voor het huis aankomt!'
15. Vlug
bukte Cyrenius zich nu, tilde het Kindje van de grond, en rende met Hem naar
het erf, waar hij dus verreweg als eerste aankwam.
16. Daar
aangekomen lachte het Kindje: 'Was dat even leuk!
17. Jij
hebt het in enen tot meesterschap gebracht! Je zag de Meester, nam Hem op, en
werd daardoor zelf tot kampioen!
18. Maar
nu moet je daaruit ook nog leren: Voortaan zal er niemand meer op eigen kracht
tot meesterschap kunnen komen!
19. Men
zal de Meester moeten opnemen om aldus door de Meester, Die men heeft
"opgenomen", zelf tot volmaaktheid te komen!
20. Het
maakt weinig uit, wie het hardste lopen kan. Niettemin moet iedereen zijn best
doen om het door Mij aangegeven doel zo vlug mogelijk, ja als eerste te bereiken!
21. Wie
zijn levensloop op eigen kracht wil doen, die zal als laatste aankomen!
22. Maar
wie doet zoals jij zojuist tijdens de tweede wedloop deed, die zal net als
jij -zijn doel als eerste bereiken!
23. Maar
laten we nu een ander spelletje gaan doen en ons echt kinderlijk vermaken!'
192
Het leerzame spel van de levenskuiltjes en hun ordening,
of:
Waarnaar de mensen streven
Vervolgens
wendde het Kindje Zich tot Sixtus, de oudste jongen van de kinderen van
Cyrenius en zei tegen hem:
2.
'Sixtus, als jij daarginds aan de kop van het gebaande pad nu eens tien
kuiltjes zoudt willen maken, allemaal een klein eindje van elkaar; je weet wel
waarvoor die bestemd zijn,
3. en als
je dan de tien knikkers nog even wilt halen, die Jacob uit leem voor ons als
speelgoed heeft gemaakt, dan kunnen we een potje gaan knikkeren; je weet nog
wel hoe. .. jij hebt het Me zelf geleerd!'
4. Sixtus
deed meteen wat het Kindje hem vroeg!
5. Toen
de tien kuiltjes nu klaar waren en de knikkers gehaald, zei het Kindje tegen
Cyrenius:
6. Wil je
Mij nu even los laten, dan kan Ik uitleggen en voordoen hoe dit spel gaat;
jullie kinderen, val Mij nu niet in de rede want nu moet Ik Cyrenius zelf de
gang van zaken toelichten!'
7. Met
veel pathos richtte het Kindje Zich nu tot Cyrenius, en zei:
8. 'Nou,
het spel gaat zó: je gaat drie passen van deze kuiltjes afstaan, en dan gooi je
een knikker.
9. Als je
erin slaagt om daarmee in het tiende, het laatste en verst verwijderde kuiltje
te komen, dan ben je de koning van dit spelletje; kom je in het negende. dan
ben je minister, in het achtste ben je een veldheer!
10. In
het zevende kuiltje ben je een landvoogd, in het zesde een rechter, in het
vijfde een priester , in het vierde een boer, in het derde een vader, in het
tweede een moeder en in het eerste een kind!
11. Hoe
het spel dan verder gaat, zal Ik wel uitleggen, zodra de kuiltjes bezet zijn.’
12.
Lachend pakte Cyrenius nu een knikker, en wierp die over het pad, en de knikker
rolde dadelijk in het eerste kuiltje.
13. Het
Kindje vroeg hem: 'Ben je tevreden met dit resultaat? Zo niet, dan mag je
-omdat je beginneling bent -nog tweemaal gooien!'
14. Maar
Cyrenius zei: 'Nee, heerlijk Leven van me, Jezus-lief, ik blijf maar waar ik nu
ben!'
15. Nu
zei het Kindje: 'Nu zijn jullie aan de beurt om te gooien, één voor één, Ik
gooi wel als laatste!'
16. Nu
wierpen de kinderen hun knikkers, maar zij bezetten niet alle kuiltjes:
sommigen kwamen met tweeën en drieën in een kuiltje!
17. Ten
slotte wierp het Kindje en kwam net als anders altijd - in het tiende!
18. Een
van de meisjes wond zich daarover op en zei: 'Moet die kleine Jezus dan altijd
koning zijn?'
19. Maar
nu zei het Kindje tegen het meisje: 'Moet je daarom nu zo lelijk tegen Mij
doen? Jij had toch een beurt vóór Mij?! Waarom doe je dan ook zo onhandig?!
20. Als
je vervelend tegen Mij blijft doen, dan zal Ik meteen weer een muis tegen je
opstoken: daar ben je immers zo bang voor?!'
21. Nu
zei het me is je niets meer en stelde zich verder tevreden met haar eenzaamheid
in het tweede kuiltje.
22. Toen
bleek dat het negende, het achtste, het zevende en het zesde kuiltje leeg
waren gebleven, zei Cyrenius tegen het Kindje:
23. 'Kijk
eens, mijn Leven, nu hebben we nog geen minister, geen veldheer, geen landvoogd
en geen rechter!
24. Wie
moet nu die belangrijke posities vervullen?'
25. 'Deze
posten,'zei het Kindje, 'zal Ik nu Zelf op Mij moeten nemen, omdat niemand ze
heeft ingenomen: alle onbezette posten moeten namelijk worden vervuld door
degene, die, gerekend vanaf het koningskuiltje, de eerst opvolgende is!
26. Zou
bijvoorbeeld het ministerskuiltje wel bezet zijn geweest, dan zouden de drie
na hem volgende posities aan hem zijn toegevallen, maar nu die post onbezet
is, nu moet de koning die vier open posten bezetten.! Zo, nu zijn dus alle
posities ingenomen; laten we nu met het eigenlijke spel beginnen
193
Het verdere verloop van het spel
Vervolgens
zei het Kindje tegen Cyrenius: 'Nu Ik dus de koning ben, nu moet ieder van
jullie Mij ook gehoorzamen, zoals je dat een koning pleegt te doen!
2.
Luisteren jullie nu dus naar Mijn wetten! ...Wie in het priesterkuiltje zit,
die moet wijs zijn, ernstig en goed!
3. Lach
je mee, als er iemand anders lacht, dan ben je fout; je ambt wordt je dan
ontnomen en dat is dan je verdiende straf!
4. Jullie
daar, in het kuilt je van de boeren, jullie moeten vooral bezig blijven; wie
daar lui is, die zal moeten hongerlijden!
5.
Jullie, in het vaderkuiltje, jullie moeten liefdevol met je kinderen omgaan,
en hen goed en rechtvaardig opvoeden, anders worden jullie door hen bespot!
6. Jij
daar in het moederkuiltje moet huiselijk zijn, en vooral godvruchtig, opdat je
zuigelingen ook wijs worden!
7. En jij
daar in mijn lieve beste kinderkuiltje, blijf jij maar zoals je bent: een
gedegen leraar van de wijzen, die de wijsheid Gods nastreven!
8. Dit
zijn dus de spelregels, en die moeten nauwkeurig worden nageleefd!
9. Als
iemand een bijzondere gunst van Mij wenst, dan moet die dat Mij op zijn knieën
komen vragen!
10. Gaan
jullie dus nu maar je diverse rollen vervullen, en laat Mij hier maar alleen!
Jij, Cyrenius, jij moet als kind met de vaders en de moeder mee!'
11. Als
eersten vertrokken nu een jongen en een meisje in de rol van priesters. Ze
deden vreselijk ernstig en plechtstatig en stelden zich toen op, op een ietwat
verheven plekje.
12. Twee
meisjes en een jongen volgden daarna als landlieden. Zij rommelden en stommelden
erg druk doende over de grond, als hadden ze belangrijk werk onder handen!
13.
Vervolgens gingen weer een jongen en een meisje weg, die zich bijzonder ernstig
voordeden omdat zij de vaderrol vervulden, en omdat een vader in zijn hart toch
ook een beetje moeder moet zijn, wil hij een goede vader zijn.
14. Ten
slotte ging er één als moeder, en daarna ook nog haar kind, namelijk Cyrenius.
Maar de moeder deed erg schuchter tegenover haar kind, ...ze durfde niet tegen
hem te spreken, laat staan hem wijze levenslessen te leren.
15.
Daarom ging zij dus maar naar de koning terug en smeekte hem om het voorrecht
een ander ambt te mogen bekleden.
16. De
koning besloot haar naar de priesters te sturen, maar die begonnen, toen ze die
moeder op zich zagen toekomen, te lachen. ..
17.
Terstond riep de koning hen dan ook bij zich en omdat ze gelachen hadden, zette
hij hen af. Zij hadden immers ernstig moeten blijven; nu werden zij bij de
boeren gestopt.
18. De
boeren begonnen echter al gauw onder elkaar ruzie te maken en hevig te
twisten, waarna de koning ook hen bij zich riep, hun een flinke schrobbering
gaf, en de rust onder hen herstelde.
19. N u
kwam de moeder opnieuw naar de koning toe om een andere post te vragen, maar
de koning zei:
20.
'Neen, omdat jij de liefde van de wijsheid voorstelt, moet je de priester
zijn!‘
21. Maar
nu kwam de vader zich beklagen dat hij geen vrouw meer had, doordat de moeder
priester geworden was.
22. Toen
sprak de koning: 'Neem jij dan nu het kind maar bij je en word jij dan maar
zoveel als moeder.'
23. Zo
gezegd, zo gedaan! Maar de priester begon nu pretenties te krijgen: de boeren
moesten veel eerbiediger tegen haar doen!
24. Nu
begon het echter een beetje rommelig te worden, zodat de koning hen weer allen
bij zich riep, en zei: 'Ik zie, dat jullie het onder elkaar oneens bent; laten
we dus maar overgaan tot een nieuwe werpronde!'
194
Cyrenius nu als minister. Het ontevreden meisje.
Een muizenwonder
Weer
moest nu Cyrenius als eerste gooien. Zijn knikker kwam nu in het negende
kuiltje, zodat zijn kinderen opmerkten:
2.
'Betekent dat even promotie, vader Cyrenius: van kind naar minister, en dat
bij de éérste worp al!
3. Als u
nu nog eens zoudt gooien, dan zoudt u best eens in het koningskuiltje kunnen komen!'
4. Maar
Cyrenius zei: 'Kinders lief, met deze waardigheid ben ik al erg tevreden; nemen
jullie dus nu je knikkers maar en gooi!
5.
Probeer met velen in het kinderkuiltje te komen, daarin horen jullie thuis en
daar ben je het beste!'
6. Sixtus
was de eerste die nu zijn beurt benutte; hij wierp zich in het kinderkuiltje en
was daar erg blij mee.
7. Het
oudste meisje was de volgende; zij kwam opnieuw in het tweede, het
moederkuiltje terecht.
8. Weer
begon het meisje te mopperen: 'Nu moet ik toch alweer de moeder zijn!'
9. Het
Kindje ging naar het kuiltje toe, nam de knikker eruit en. gaf die weer aan het
meisje en zei:
10. 'Hier, ontevreden kind, maar kijk uit dat je niet nog
eens de moeder wordt!'
11.
Opnieuw gooide het meisje nu, maar weer kwam ze in het bewuste kuiltje
terecht. Van ergernis begon ze nu te huilen!
12. Het
Kindje ging nu nogmaals naar haar toe, en zei: .Ach, heerszuchtig wezen dat je
bent, het oervrouwelijke karakter verloochent zich in jou beslist niet!
13. Wat
moet Ik toch met jou beginnen? Jij slangenkarakter, jij leeuwenklauw?
14. Er
moet maar eens gauw een muis op het toneel verschijnen, als die je eens flink
plaagt, zul je wel een toontje lager gaan zingen!'
15.
Terstond viel het meisje nu echter voor het Kindje op de knieën en schreide :
16. 'O nee, lieve Jezus, ik smeek je, geen muis of rat
alsjeblieft! Daar ben ik zo verschrikkelijk bang voor!
17. Dan
ben ik nog duizendmaal liever moeder in plaats van één muis te moeten zien!'
18. Het
Kindje zei: 'Nou goed dan: ditmaal zal ik je nog voor een muis sparen,
19. maar
als je nog één keer durft te morren, dan laat Ik tien muizen tegelijk op je
los, die aan je voeten zullen snuffelen!'
20. Toen
werd het meisje muisstil, en geduldig zag ze toe, hoe de andere kinderen alle
overige kuiltjes bezetten.
21. Ze
vertrok zelfs geen spier, toen er voor de tweede maal nu een meisje in het
vaderkuiltje wierp, hoewel ze het anders altijd afschuwelijk vond, als er in
dat kuiltje niet een jongen kwam!
22. Toen
ze dan ten slotte nog eens gooide, kwam ze in het kinderkuiltje terecht!
23. Haar
ergernis onderdrukkend, beet ze zichzelf nu in haar lip.
24. Nu
nam het Kindje glimlachend een takje van de grond op, raakte daarmee zachtjes
alle knikkers aan, blies vervolgens over de kuiltjes en op hetzelfde moment
zat daar in plaats van een knikker een vrolijke muis in.
25. Toen
het meisje deze diertjes zag, begon ze vreselijk te huilen en ging ze
ervandoor.
26. Jozef
kwam naar buiten en vroeg: 'Wat doe je nu weer met dat meisje, Jezus lief, dat
ze zo vreselijk huilt?'
27. Het
Kindje antwoordde: 'Ze is zoals steeds vervelend; daarom heb Ik maar weer eens
een paar muizen op haar afgestuurd!'
28. Nu
moest Jozef lachen en vlug ging hij het meisje troosten en geruststellen; maar
de overige kinderen zetten hun spel nu kalmpjes voort, want zij hadden van die
verschrikkelijke muizen niets bemerkt.
195
Tweespraak van het Kindje Jezus met het eigenzinnige
meisje
Na een
poosje kwam het meisje terug en het Kindje vroeg haar direct of zij weer wilde
meespelen.
2. Het
meisje antwoordde: 'Ik wil wel toekijken, maar meespelen wil ik niet, want ik
ben erg vlug geërgerd en dan doe jij direct zo lelijk!
3. Ik
speel dus liever niet mee, omdat ik veel te bang voor jou ben: jij komt steeds
onmiddellijk met muizen en ratten op de proppen!'
4. Het
Kindje zei: ' Ja, maar waarom doe jij dan ook steeds zo dom je te ergeren aan
dingen die feitelijk niks uitmaken, of ze nu zus of zo uitvallen.
5. Wees
toch tevreden met wat het lot je toebedeelt; dan zullen er geen muizen of
ratten meer op je afkomen!
6. Neem
Mij nu eens! Ik gooi steeds het laatste, en toch mopper Ik niet, alhoewel Ik
toch eigenlijk voorrang zou moeten hebben
7. Waarom
mopper je toch steeds, terwijl je toch eigenlijk als meisje het geduld zelve
zou moeten zijn?'
8. Het
meisje antwoordde nu: 'Wat kan ik daar nu aan doen? Waarom heb ik dan ook zo'n
karakter? Mijzelf heb ik het niet gegeven. Ik ben dus zoals ik ben, en ik kan
niet anders zijn!
9. Maar juist
omdat ik weet dat ik zo ben, daarom doe ik nu liever niet mee dan dat ik mij
weer zou moeten ergeren, om dan opnieuw door jou met muizen te worden
bestraft!'
10. Het
Kindje wendde Zich nu enigszins af en sprak als tegen Zichzelve: 'De kinderen
van deze wereld gaan tegen Je tekeer en bij zichzelf laken ze Je Werken, omdat
ze Je niet kennen!
11. Maar
nog een ronde en nog een, dan zullen de kinderen van deze wereld wel anders
over Je gaan denken!'
12.
Vervolgens keerde het Kindje Zich weer om en sprak tegen het meisje: 'Wie
heeft er dan volgens jou schuld aan, dat jij zo lichtgeraakt bent en dat je nu
met je lot niet tevreden bent?'
13. Het
meisje zei: 'Warempel Jezus-lief, Als jij eenmaal begint met iemand iets te
vragen, dan komt er geen eind aan!
14. Daardoor
word jij dan een vreselijk lastig kind!
15. Hoe
kan ik nu weten wie er schuld aan heeft dat ik zo ben?! Jij bent immers zelf
een klein profeetje, een wonderkind, dat met God spreken kan!
16. Vraag
het Hem dan, als dat mogelijk is; Hij zal je zeker wel het beste kunnen
vertellen waarom ik zo ben.'
17. Nu
kwam het Kindje wat naderbij en sprak: 'Zeg meisje, als jij Mij zoudt kennen,
zou je wel anders praten!
18. Maar
omdat je Mij niet kent, daarom spreek je zoals het je voor de mond komt!
19. Kijk
eens naar de zon; wat denk je dat dié is, en aan Wie hij zijn glans ontleent?'
20. Maar
het meisje zei korzelig: 'Waarom heb je het toch zo op mij gemunt? Waarom moet
je mij nu zo martelen met je vragen!
21. Kijk,
er zijn er daar nog zeven! Die laat je met rust. Ga nu ook maar eens naar hen
toe om hen met je eeuwige gevraag te plagen!'
22. Maar
nu zei het Kindje: 'Maar meisjelief, die daar zijn gezond: zij hebben geen
medicijn nodig! Maar jij lijdt aan een zielekwaal: daarom zou ik je zo graag
willen helpen, als je maar niet zo koppig was!
23. Maar
als je zo dwars blijft, zal het moeilijk zijn om je te helpen.
24. Ik zeg je nu één ding, dat je goed onthouden moet: Als aan een engel
Gods in de Hemel de genade zou ten deel vallen van door Mij te worden ondervraagd.
..zoals dat nu aan jou ten deel valt, dan zou die zo hevig in liefdevuur
ontsteken, dat dat liefdevuur op hetzelfde moment de hele aarde zou verteren!
25. Maar
nu moest je maar eens verdwijnen, want Ik houd niet meer van je, omdat je zo
koppig bent en zo eigenzinnig! ... Nu liep het meisje weg en het verborg haar
tranen; Jezus echter dirigeerde zijn spelgenoten weer verder, als koning !
196
Opnieuw gekibbel tijdens het tweede spelletje.
Het eerzuchtige meisje als minister.
Hetze tegen het Kindje.
Laatste nieuwe worp en herstel van de goddelijke oerorde
In het
verloop van deze tweede ronde deden zich weer moeilijkheden voor tussen de
spelers.
2. Ze
waren allemaal erg bang voor de minister, omdat dat Cyrenius zelf was. De
veldheer, de landvoogd, noch ook de rechter durfden zich tegen de minister te
doen gelden en zij mokten dan ook stiekem tegen deze toestand.
3. Vooral
een paar meisjes -ze speelden de landvoogd en de rechter waren ontevreden,
omdat zij zonder toestemming van de minister niets mochten.
4. Alleen
Sixtus was helemaal tevreden ditmaal in het kinderkuiltje.
5. Het
Kindje bemerkte dat de sfeer niet goed was en Hij riep daarom allen bijeen.
Opnieuw werden de knikkers verdeeld en nu werd er voor de derde maal geworpen.
6. Maar
bij deze worp kwam Cyrenius in het koningskuiltje, terwijl het Kindje in het
kinderkuiltje terechtkwam.
7. Alle
kinderen hadden reuze pret, dat de twee jaar en vier maanden oude Jezus nu dan
eindelijk óók eens in het kinderkuiltje was terechtgekomen.
8. Zelfs
het eerder genoemde meisje kwam nu weer terug en zei tegen het Kindje: 'Kijk,
dat is de juiste plaats voor jou; het doet me echt genoegen, dat jij nu ook
eens in dat vervelende kuiltje komt!'
9. Maar
het Kindje zei: 'Let op: het ministerkuiltje is nog vrij! Pak een knikker en
gooi! Wie weet kom jij er wel in!'
10. Het
meisje nam toen toch nog maar weer een knikker, ze wierp en ja hoor, ze kwam
inderdaad in het ministerkuiltje!
11. Toen
ze zichzelf in het ministerkuiltje gewaar werd, kreeg ze er een kleur van, zo
blij was ze dat haar eerzucht nu eindelijk eens bevredigd was. Schertsend zei
ze dan ook:
12. 'Nou
Jezus, jij kunt je plezier nu wel op: als je nu ongehoorzaam wordt, zal ik je
eens mooi straffen!'
13. Maar
nu zei het Kindje weer: 'Kinderen zijn immers nog niet aan de wet onderworpen;
wat zou je dan tegen Mij willen doen; hoe zou je Me willen treffen?'
14. Het
meisje nu weer: 'Laten we nu maar beginnen, dan zul je gauw genoeg zien, of een
minister geen gezag over kinderen heeft!'
15. Nu
gaf dan Cyrenius als koning, zijn spelregels, waarna iedereen naar zijn
plaats ging om zijn taak op zich te nemen.
16. De
minister stookte de priester hevig op
tegen het kind: hij zou namelijk het kind niet bij zich mogen laten komen.
17. Het
gevolg was dat nu ook de overige posten geen gehoor voor het kind speelden.
18.
Daarom liep het kind dus naar de koning en diende, volgens de regels van het
spel, zijn beklag in wegens vervolging.
19. De
koning antwoordde: 'O Heer, ik weet nog veel te weinig van deze spelregels af!
20. Maar
nu er -regels of niet alweer onregelmatigheden blijken plaats te vinden, zal
ik ons groepje maar weer bijeenroepen, en als U dat wilt, kunnen we dan direct
nog een nieuw spelletje doen.'
21. En
het Kindje zei: 'Ja Cyrenius, een nieuw en voor eeuwig het laatste!
22. Roep
de kinderen maar weer bij elkaar, dan zullen we het laatste spel doen!'
23.
Cyrenius riep de kinderen bijeen. verdeelde de knikkers, en er werd gegooid.
24.
Ditmaal wierpen alle kinderen en ook Cyrenius in het kinderkuiltje, terwijl
Jezus als Enige in het koningskuiltje wierp.
25.
Plotseling begon Zijn kuiltje nu hevig te gloeien en zijn knikkertje begon te
stralen als de zon.
26.
Vervolgens nam het Kindje dat stralende knikkertje op en legde het in het
vaderkuiltje, waarna Het aan Cyrenius vroeg:
27.
'Cyrenius, begrijp jij nu al jets van dit zinvolle spel?'
28. Cyrenius antwoordde: 'Maar Heer, mijn Leven, hoe zou
ik daar nu jets van kunnen begrijpen?'
29. Het
Kindje sprak: 'Luister dan maar naar Mij; dan zal Ik het jullie allen eens
helder en grondig uit de doeken doen!'
197
De uitleg van en de toelichting op dit zinrijke spel door
het Kindje.
De verschillende reddingspogingen van de verdwaalde
geesten door de leiding van de mensen door God
Dadelijk
begon nu het Kindje in de trant van een wijze leraar in de synagoge te spreken:
2. 'Dit
is de betekenis van dit spel: AI vanaf het begin der schepping, en ook
daarvoor, was God van alle eeuwigheid de Heer .
3. De
eerste worp: De oude geesten worden wakker. Ze willen zich de Heerlijkheid Gods
niet laten welgevallen, waardoor het spel chaotisch verloopt.
4. Deze
spelperiode duurt van Adam tot Noach en van Noach tot Mozes.
5. Het
weerbarstige meisje vertegenwoordigt de liefde zowel als de wereld, welke
laatste echter van de liefde afkerig is. ..
6. In de
tijden van Noach wordt de wereld dan ook met bedreigingen bestraft, zoals het
meisje met de muizen.
7. Maar
de wereld betert zich niet, doch vervalt langzamerhand weer tot afgoderij, en
wil altaren, zichtbare goden en veel ceremoniën.
8. Onder
Mozes roept de Heer dan 'de deelnemers' bijeen, en heeft een nieuwe worp
plaats.
9.
Aanvankelijk ziet het ernaar uit dat het ditmaal gelukken zal, maar nauwelijks
heeft Mozes het volk de rug toegekeerd, of er komt een gouden kalf.
10. Het
meisje begint nu pas echt te zaniken waarna het dan ook echt wordt gestraft en
de bedreiging wordt uitgevoerd!
11. Zo
was dus ook de zondvloed veeleer een hevige bedreiging dan een echte straf.
12. De
bestraffing van het volk in de woestijn daarentegen, was een echte straf, die
dan ook geschiedde door het vuur, zoals eertijds te Sodom.
13. Bij
de worp begint het spel. En eerlijk gezegd in het begin gaat het goed, maar
zuiver uit vrees.In deze ronde ontbreekt de moeder de liefde dus, die immers
wegliep omdat ze niet mocht overheersen.
14. Tot
deze tijd heeft dat Mozaïsche spel geduurd. Het was een periode van afmatting
ten gevolge van allerlei spanningen en van voortdurende vrees.
15.
Opnieuw roept de Heer het groepje bijeen; er volgt een nieuwe worp, waarin de
Heer zelf kind wordt!
16. Nu verschijnt opnieuw de liefde
ten tonele; ze geeft duidelijk blijk van haar vreugde over de onmacht van de
Heer .
17. De
liefde werpt nu ook en het gelukt haar de eerste trede van de troon te
bereiken.
18. En
dan vervolgt zij de Heer ten dode toe! Zij gunt Hem bijna negentienhonderd
jaren rust noch duur en stookt alles tegen Hem op!
19. Nu
ziet het wettig wereldgezag in dat het zo niet langer kan.
20. Er
volgt nu een laatste worp. De Heer wordt nu weer als van ouds Zélf de Heer; vol
van gloeiende ijver wordt zijn stand en vol genade zijn worp!
21. En
het hele volk zal vanuit de positie van kinderen Hem als Vader erkennen, als
Hij het met de Macht van Zijn Liefde nader en nader zal komen!
22. En
dat zal de laatste spelronde betekenen, waarna er geen nieuwe meer volgen zal!
Voor eeuwig zal de Vader dan Vader zijn.
23. Kijk,
dat was nu de betekenis van dit spel! En laten we dan nu maar weer naar huis
gaan om te zien hoe de herrezen Tullia het maakt; komt dus allemaal achter Mij
aan!'
198
Bezorgdheid van Maria en van Eudokia om de herrezen Tullia.
Een profetisch beeld van de Mariaverering van Rome.
Over de kring van echte Godsvrienden
Toen het
groepje speelgenoten het huis binnenkwam, werd dat nauwelijks opgemerkt.
Iedereen was daar namelijk nog bezig met de herrezen Tullia.
2.
Terwijl enkelen haar troostten, letten anderen heel nauwkeurig op haar, omdat
zij zich zorgen maakten dat Tullia mogelijk opnieuw zou Instorten.
3. Zelfs
Maria en Eudokia waren druk met haar bezig en brachten haar diverse
versterkingen en verfrissingen.
4. De
zonen van Jozef, Jacob incluis, waren druk doende met het klaarmaken van een
avondmaal.
5. Alleen
Jozef en Jonatha zaten in een zijkamer op een strooien bank, waar zij diverse
onderwerpen uit de oudheid bespraken.
6. Zij
waren de enigen, die de binnenkomenden opmerkten. Ze stonden op en gingen
Cyrenius en het Kindje tegemoet en haalden hen in op een uiteraard uiterst
hartelijke wijze.
7: Maar
het Kindje liep recht op Jozef toe, en
zei tegen hem:
8. 'Hoe
lang zullen die dwazen nog voortgaan met dit troosten en laven en spijzigen van
de herrezen Tullia?
9. Ze is
allang weer levend genoeg en ze zal niet eerder sterven voor het haar tijd zal
zijn; wat willen die dwazen nu eigenlijk?'
10. Jozef antwoordde:'Wat maakt dat ons uit? Laten we hun
dat pleziertje gunnen, wij worden er niet minder van!'
11. Het Kindje nu weer: 'Dat moge helemaal waar zijn en
Ik wil me er ook niet mee bemoeien .
12. het gaat Mij hierom, dat als de herrezene
dan al zoveel bewondering verdient -dan ook Degene, Die de herrijzenis bewerkstelligt!
‘
13. ' Ja
Zoontje lief, Je hebt gelijk, zei Jozef, 'maar wat zouden we hier dan aan
kunnen doen?
14. Als
ik Jou als de onmiskenbare Opwekker van Tullia zou proclameren, dan zou ik Jou
daardoor voortijdig verraden aan degenen, die Jou nog geenszins kennen!
15. En
als Jij hen dit zelf op wonderbare wijze innerlijk zoudt te kennen geven, dan
zou dat hun veroordeling inhouden!
16. Laten
wij hen daar dus maar met rust laten en hier zelf stilletjes bij elkaar blijven
in geest en in waarheid!
17. Als
ze zich straks verzadigd zullen hebben aan dat getroost en die aangaperij van
de Romeinse, dan zullen ze ons heus wel weer gezelschap komen houden!'
18. Maar
het Kindje merkte nu op: 'Ook hierin zit weer een toekomstbeeld!
19. Op
dezelfde manier zullen zich in de toekomst degenen, die tot Ons Huis zullen
behoren, afgeven met de Romeinse terwille van wereldse zaken!
20. Ook
Maria zal het nog druk krijgen met die Roomsen!
21. Desondanks
zullen ook deze huisgenoten allerminst Onze geestverwanten zijn, maar veeleer
wat zij nu ook zijn, namelijk heidenen. Zij zullen Mij niet eerbiedigen, maar
alleen Maria!
22. Mijn
echte vriendenkring zal in de wereld altijd verborgen en klein blijven!
23.
Tullia was een blinde bedelares, maar door Mijn levend water werd ze weer
ziende,
24. en werd toen een voorname dame in het grote heidense rijk!
25. Maar ze vond de dood door haar jaloersheid.
26. Daarna werd ze opnieuw ten leven gewekt; maar al
leeft ze, toch ziet ze Mij nog steeds niet staan!
27. Het
lijkt erop als moest Ik haar door middel van een straf op Mijzelf opmerkzaam
maken!
28. Maar Ik zal nog een poosje
afwachten of die Romeinse wellicht toch nog op zal staan, om zich naar Mij, haar
Opwekker, te begeven! ...Begrijp je, Jozef, dit zinnebeeld? ,
199
Menselijk kortzichtige vragen van Jozef. Antwoord van het
Kind je.
Over de allesomvattende betekenis van de Menswording des Heren
Toen Jozef dit van het Kindje gehoord had zei hij:
2. ' Ja
mijn goddelijk Zoontje, diep in mijn hart heb ik Je wel begrepen;
3. maar
ik moet toegeven, dat Je me nu niet bepaald een prettige voorspelling hebt
gedaan!
4. Want,
als zowel na Jouw Komst als ervoor het grootste deel van de mensheid heidens
zal blijven en afgodendienaars zullen zijn, wat voor zin heeft dan de
Neerdaling op aarde van Jou?
5.
Waartoe dan al die vernederingen van Je volmaakte en eeuwige Heiligheid? Wil
je maar weinigen helpen? En waarom niet allemaal?'
6. Het
Kindje antwoordde: ' Jozef, je stelt weer een heleboel ijdele vragen!
7. Heb je
dan nog nooit het uitspansel vol met sterren bekeken? Elke ster, die je kunt
zien is een wereld, een aardbol, waarop, net als hier, vrije mensen wonen!
8. En
tallozen zijn nog nooit door enig sterfelijk oog gezien; al dezen geldt Mijn
Komst hier op Aarde.
9. Het
hoe en waarom zul je pas in volledige helderheid in Mijn Rijk kunnen zien!
10. Het
mag je dus niet al te zeer verwonderen, dat Ik je over de mensen van deze aarde
die voorspelling heb gedaan,
11. want
Ik heb er eindeloos veel van; en al die talloos velen hebben Mijn Menswording
nodig,
12. en
zij hebben Die daarom nodig, omdat Mijn eigen eeuwige ordening -waaruit deze
aarde en alle andere eindeloos vele hemellichamen ontsproten zijn -dat
vereist!
13. Dus
zal het er op deze aarde inderdaad zo toegaan, als Ik je heb voorspeld!
14.
Hetgeen echter geenszins betekent dat de eeuwig heilige doelstelling van Mijn
Menswording niet zou worden bereikt!
15. Al
deze talloze werelden, zonnen en planeten, hebben namelijk allemaal hun eigen
banen, en de richtingen daarvan zijn talloos en eindeloos verschillend!
16. Er
gelden overal verschillende wetten en afwijkende ordeningen;
17. maar
ten slotte monden al die banen toch weer uit in Mijn oerordening, en daarmee
beantwoorden ze dan allemaal aan het ene grote hoofddoel, zoals de ledematen
van een lichaam en hun verrichtingen!
18. Kijk,
zo zal het ten slotte ook het geval zijn met de mensen van de aarde: ook zij zullen
te zijner tijd allen in de geest erkennen, dat er slechts een God is, een
Heer, een Vader en dat er slechts een volmaakte wijze van leven is: in Hem!
19. Hoe
en wanneer? Dat blijft van Hem, Die je dit alles nu heeft gezegd!
20. Maar
er zullen tevoren nog heel wat winden over de aarde waaien,
21. en er
zal nog veel water uit de hemel vallen en nog veel hout verbrand worden,
voordat men zal kunnen zeggen:
22. Ziet,
nu is er die ene kudde en ene Herder; nu is er een God en een mens uit
tallozen. ..: een Vader en een Zoon in en uit die talloos velen geworden. ,
23. Bij
het aanhoren van deze toespraak van het Kindje rezen Cyrenius en Jonatha en
Jozef de haren ten berge, en Jozef zei:
24.
'Kindje lief, Je woorden worden steeds moeilijker te begrijpen, steeds
wonderlijker ook en werkelijk ontzettender!
25. Wie
kan de eindeloze diepgang ervan vatten? Spreek toch liever met ons naar ons
begrip, anders gaan wij nog te gronde aan de diepzinnigheid van Je uitspraken!'
26. Maar
nu glimlachte het Kindje en zei: ' Jozef, maar juist vandaag ben Ik nu net in
de goede stemming onthullingen aan jullie te doen, onthullingen waarvan jullie
allen zullen huiveren!
27. En waardoor jullie volledig zult gaan inzien dat de Volmaakte Heer der
Eeuwigheid werkelijk in Mij woont, en bij jullie verblijf houdt! Luister dus
verder naar Mij’
200
Verdere profetische onthullingen van het Jezuskind:
Jezus' dood; Zijn Leer der Verzoening; Opstanding, en
Ontsluiting der levenspoort voor allen.
Een wenk voor wereldse mensen
Het Kindje
vervolgde aldus: ‘Jozef, wat zul je zeggen, als de kinderen van deze wereld
eens de Heer zullen gevangen nemen en met de hulp van Satan ter dood brengen?
2. Dat ze
Hem als een roofmoordenaar zullen grijpen, en Hem voor een werelds gerecht
zullen slepen, waarin de geest van de helse onderwereld heerst?
3. En dat
dit gerecht de Heer der Hemelse Glorie aan het kruis zal doen slaan; wat heb je
daarop te zeggen?
4. Als
met Hem zal gebeuren, wat de profeten over Hem hebben voorspeld! Je weet immers
wat zij hebben gezegd! Wat zeg je daar nu van?'
5. Toen
zij dit gedrieën van het Kindje gehoord hadden, werden ze vreselijk geschokt.
Op zeer heftige toon zei Jozef:
6. 'Maar
Jezus, mijn goddelijk Kindje, zo iets mag toch Jou niet overkomen?!
7. De
hand, die zich aan Jou zou vergrijpen, moet voor eeuwig vervloekt zijn; en de
ziel, die aan de eigenaar van die hand toebehoort moet in alle eeuwigheid in
de verschrikkelijkste pijnen haar misdaad boeten!'
8.
Cyrenius en Jonatha vielen Jozef bij; Cyrenius zei:
9. ' Ja,
als zo iets mogelijk zou zijn dan -dat bezweer ik jullie voor eeuwig -dan wil
ik van nu af aan de wreedste tiran worden!
10. Tweehonderdduizend van de best geoefende soldaten
staan onder mijn bevel; ik behoef slechts een wenk te geven, en overal op de
wereld wordt dood en verderf gezaaid !
11.
Liever nog zou ik alle mensen op de hele wereld laten uitmoorden, eer dat
zo'n brutale duivel in mensengedaante zijn satanshanden aan dit Kind zou
slaan!'
12. Maar
het Kindje zei glimlachend: 'Maar jouw krijgslieden zouden dan toch nog
overblijven; wie zou hen dan wel uit de wereld moeten helpen?
13. Lieve
beste Cyrenius, luister: Wie -wetend wat hij doet onrecht doet, die doet
zonde, ... die is een misdadiger!
14. Maar
wie niet weet wat hij doet, terwijl hij onrecht doet, aan hem worde dat
vergeven! Hij wist immers niet wat hij deed!
15.
Slechts diegene is een slaaf van de hel, en hij haalt zich een veroordeling op
de hals, die, als hij wel weet wat hij doet, terwijl hij eigenlijk geen onrecht
zou willen, dat toch doet als hij daartoe wordt gedwongen zonder dat hij zich
er tegen verzet!
16. Maar de hel weet heel goed, dat
het gemakkelijker werken is met blinde werktuigen dan met ziende ;
17.
daarom is het dat zij die blinden voortdurend in haar ban tracht te houden, en
juist die blinden zullen de Heer der Heerlijkheid aan het kruis slaan!
18. Hoe
zou je nu een blinde willen straffen die, als hij op straat met zijn voet
ergens tegenaan zou stoten, daardoor zou vallen en daarbij armen en benen zou
breken?
19. Blijf
jij dus maar fijn en netjes thuis met je strijdmacht; die zou veel meer onheil
stichten dan wel te doen!
20.
Bovendien kun je ervan verzekerd zijn, dat Hij, Die de mensen in hun blindheid
naar het vlees zullen doden, dat Hij niet zal worden gedood naar de geest met
Zijn kracht en macht, en dat Hij ook weer spoedig uit eigen kracht en macht uit
het graf zal opstaan!
21. En
daardoor pas zal Hij voor alle schepselen de weg vrij maken naar het eeuwige
Leven! ,
22. De
heftige toon, waarop Cyrenius had gesproken, had de aandacht van Tullia's
groepje op het kleine gezelschap gevestigd; zij wilden meeluisteren.
23. Maar
het Kindje wees hun gezelschap af met de woorden: 'Houden jullie je maar bij je
eigen interessen, want wat hier aan de orde is, dat is voor jullie blinden niet
bestemd.' - Zij trokken zich dus maar weer terug.
201
Ernstig woord van Jezus tegen Maria.
Droevige voorspelling over de verachting in de wereld
jegens de Heer en Zijn volgelingen
Onder
degenen, die werden afgewezen bevonden zich echter ook Maria, Eudokia en
Jacob.
2. Toen
Maria desondanks toch naar binnen ging, volgden Eudokia en Jacob haar .
3. Maria bukte zich naar het Kindje en zei:
4. 'Luister Jij eens, Kindje: nu doe Je wel heel erg
lelijk!
5. Als Je
mij nu al de deur wijst, wat zal Je mij dan niet gaan aandoen als Je eenmaal
een man geworden bent!?
6. Zo
lelijk mag Je tegen mij, die Je met grote angst en veel pijn onder het hart
gedragen heb, niet zijn!'
7. Maar
nu keek het Kindje Maria op Zijn allerliefste wijze ernstig aan en zei:
8. 'Hoe
komt u erbij Mij Uw Kindje te noemen?! Bent u dan vergeten wat de engel tegen u
gezegd heeft?!
9. Hoe
moest u ook weer Datgene, Wat uit u geboren zou worden, noemen?
10. Dit heeft de engel gezegd: 'En Wat uit u
zal geboren worden zal Gods Zoon, Zoon van de Allerhoogste heten!'
11. Als
dit dus juist is en niet anders, hoe kunt u Mij dan alsnog uw zoontje noemen?
12. Als
Ik echt uw zoon zou zijn, dan zoudt u zich ook meer met Mij bezighouden dan met
Tullia!
13. Omdat
Ik niet uw zoontje ben, ligt Tullia u nader aan het hart dan Ik!
14. Als
ik een tijdje buiten speel, en dan weer de deur inkom, komt niemand Mij met een
hart vol vurige liefde tegemoet!
15. Ik
ben allang wat het dagelijks brood is voor knechten en meiden geworden, en
niemand verwelkomt Mij met open armen!
16. Maar
als er de eerste de beste kletsmadam uit de stad hierheen komt, dan wordt die
wel met alle eerbetoon ontvangen!
17.
Precies zo gaat het nu weer met die domme Tullia, die van Mij het leven
terugkreeg!
18 Maar
voor Mij, de Schenker van het leven hebben jullie nauwelijks aandacht!
19. Zegt
U nu zelf of dat juist is!?
20. Ben
Ik dan soms niet meer dan de eerste de beste stadskletstante en niet meer dan
deze Tullia?!
21. O,
gij allen, die Mij eens als knechten zult navolgen, verheugt u! Want zoals het
Mij nu vergaat, zo zal het u eveneens vergaan!
22. Uw
beschermers zullen u in een hoekje zetten -zodra ze bezoek ontvangen van hun
kletsbroers en -zusters!' Deze woorden drongen diep door in het hart van Maria
en zij trok het zich erg aan.
202
Jacob met de kleine Jezus in gesprek.
Het Kindje beklaagt Zich over het gebrek aan aandacht van
de zijde van Zijn ouders en huisgenoten
Nadat
deze woorden gesproken waren, boog zich ook Jacob over het Kindje en zei:
2.
'Luister eens, lieve Jezus, aardig Broertje van me. Als Jij een keer lelijk
gaat doen, dan ben Je bijna niet te harden!
3. Zou Je
mij niet ook hetzelfde verwijt willen maken, wat Je Je moeder maakte?
4. Je zou
het wel kunnen doen, maar dan zal ik op mijn beurt met Je gaan twisten, omdat
Je mij namelijk niet voor dat spelletje hebt uitgenodigd, terwijl ik er toch
zo heel graag bij geweest zou zijn!'
5. Het
Kindje zei: 'Neen, Jacob, jij moet je beslist geen zorgen maken, dat Ik jou
iets verwijten zou!
6. Jouw voortdurende aandacht voor Mij is Mij bekend!
7.
Bovendien moeten Wij hetzelfde lot vaak delen en dan vergaat het jou net als
Mij!
8. Het
gebeurt immers vaak genoeg, dat je met Mij uitgaat en Mij dan van waar ook
naar huis draagt. ..vaak genoeg zelfs helemaal uit de stad, als je Mij soms
meeneemt om daar een boodschap te doen,
9. en dan
komt ons geen mens tegemoet! onder enige begeleiding gaan we weg en als we
thuis komen is er niemand, die ons verwelkomt!
10. Even
eenzaam als we vertrokken zijn, komen we weer terug!
11. En
als het wel eens gebeurt, dat we een kwartiertje te Iaat komen, dan krijgen we
nog heel wat te horen ook!
12. En
als we thuis zijn, dan mogen we ook geen drukte maken, willen we tenminste
geen standje krijgen!
13. En
hoeveel er ook gepraat wordt over allerlei, horen wij soms ook tot de
interessante dingen waar per dag een paar woorden aan gewijd mogen worden!
14. Maar
als daarentegen zo'n kennis uit de stad laat weten, dat hij aanstaande maandag
van plan is langs te komen,
15. dan
verheugt ons gezin zich al drie dagen daarop, en drie dagen later praten ze er
nog over.
16. En
als die vriend dan komt, loopt iedereen hem tegemoet; en als hij dan weer
vertrekt, krijgt hij begeleiding tot aan zijn huisdeur toe.
17. Maar
als Wij gaan of komen, dan is er geen hond die daarnaar taalt.
18. Wel
krijgen wij te horen als er zo'n welbespraakte kletsmeier uit de stad komt: '
Jacob, ga ji j met het Kind je maar lief buiten spelen!'
19.
Zonder verder geleide gaan wij dan aanstonds naar buiten, en we mogen niet
eerder terugkomen, dan wanneer het die klets majoor goeddunkt onder begeleiding
van het hele gezin te vertrekken!
20.
Alleen als Cyrenius of Jonatha komen, dan tellen wij ook mee, tenminste als
belangrijke bespiegelingen niet hinderlijk zijn.
21. Jij
behoeft dus niet bezorgd te zijn, dat Ik jou iets zou zeggen, dat je zou kunnen
kwetsen; wij zijn immers zowel wat betreft ons aanzien als hun liefde jegens
ons gelijkgesteld !
22. Als
wij ons maar de hele lieve dag koest houden, dan zijn we 'braaf'! en die
betuiging is dan tegelijk ons hele loon! Ben jij daar tevreden mee? Ik niet!'
23. Jozef
en Maria die dit gehoord hadden, werden er angstig van. Maar het Kindje stelde
hen gerust en zei: 'Wat geweest is, is geweest; alleen graag in de toekomst
een beetje anders!' En Jacob kon zijn vreugdetranen niet helemaal bedwingen!
203
De bekentenis van Jozef aan het Kindje.
Het onderscheid tussen dubbelzinnigheid enerzijds en
schranderheid anderzijds.
Een vermaning aan Maria
Daarna
riep Jozef het Kindje bij zich en zei tegen Hem:
2. 'Nu
moet Jij eens even naar mij luisteren. En wat ik nu ga zeggen, dat zeg ik niet
zozeer om Jou, als wel om de hier verder aanwezigen!
3. Ik
weet immers best, dat Jij mijn geheimste gedachten doorziet, zodat ik wat dat
betreft niets heb in te brengen; maar, die verder aanwezigen moeten óók weten
wat ik nu tegen Je ga zeggen.
4.
Inderdaad is het waar, dat wij, zo op het oog, vaak lauw tegenover Jou deden.
5. Maar die lauwheid was niet meer dan een
masker voor onze innerlijke hoogachting en liefde voor Jou, opdat Je in de
wrede wereld, niet op zou vallen.
6. Wie
kent er de wereld nu beter dan Jij?! Dan moet Jij dus ook het beste kunnen
inzien dat ons uiterlijk gedrag tegenover Jou tot dusverre wel zo moést zijn,
om ons met Jou veilig te weten!
7. Daarom
vraag ik Je: vergeef ons die talrijke momenten van schijnbare
ongeïnteresseerdheid nu maar, en weet daarbij, dat onze harten toch steeds als
we Jou zagen gloeiden als het morgenrood!
8. Maar
in de toekomst zullen wij ons óók openlijk tegenover Jou zo gedragen, als onze
innerlijke aandrang ons ingeeft.'
9. Na zo
te zijn aangesproken, zei het Kindje: ' Jozef, u hebt naar waarheid gesproken,
maar er bestaat desondanks een groot verschil tussen masker en schranderheid.
10. Een
masker verkilt het gemoed, terwijl schranderheid het verwarmt.
11.
Waarom dan een masker opgezet, waar je met schranderheid kunt volstaan?
Waartoe met vermomming werken, waar de natuurlijke wijsheid duizend veiligheidsmiddelen
biedt?
12. Ben
Ik dan niet de Héér, aan Wie heel de oneindigheid op een wenk gehoorzaamt,
-daar zij niet meer is dan een vastgehouden gedachte van Mij, en een uitgesproken
woord uit mijn mond?!
13. En als Ik dus de Enige Waarachtige Heer ben, hoe zou
dan de verhulling van jouw ge moed voor de beveiliging van Mijn bestaan in de
wereld werkzamer kunnen zijn, dan Mijn eigen macht, waarvan de hele wereld
vervuld is? !
14. Een
ademtocht uit Mijn mond: en heel de zichtbare schepping is niet meer!
15. Denk
je dan echt dat Ik jouw gemoedsmasker nodig heb om Mezelf en jou te vrijwaren
voor vervolging door de wereld?
16. O
neen, die heb Ik allerminst nodig! Want het is beslist niet uit vrees dat Ik
Mijzelf voor de wereld verborgen houd.
17. Het
is alleen vanwege het oordeel, opdat namelijk de wereld, die zoveel kwaad doet
niet veroordeeld worde, omdat zij Mij herkende!
18.
Omwille van het heil van de wereld moeten jullie dus voortaan wel schrander
optreden,
19. maar
spaar Me voor maskers, want zelfs in hun beste hoedanigheid zijn dat nog
creaties van de hel!
20. En u,
Maria, keer terug naar uw eerste liefde, anders zult u het nog eens hevig
moeten betreuren, dat u Mij nu -terwille van de wereld -met een masker op koel
bejegent!'
21. Deze
uitspraak brak Maria 's hart. Met héél de liefde, die in haar was, nam zij het
Kindje op haar armen en drukte Het aan haar hart, terwijl zij Het met, alle
warmte van haar moederliefde liefkoosde.
204
Maria stelt het Kindje vragen over Zijn liefde voor haar.
Het verschil tussen de liefde van mensen en die van God.
De gelijkenis van de koning als minnaar.
De toepassing van deze gelijkenis op Tullia en het Jezuskind
Toen
Maria het Kindje een poosje had geliefkoosd, vroeg zij heel bedeesd:
2. '
Jezuke, zul Jij mij, Je dienstmaagd, nog echt kunnen liefhebben, zoals die
dienstmaagd eeuwig van Je zal houden?'
3. Nu glimlachte het Kindje allerliefst tegen Maria en
zei:
4. 'Wat stelt u Mij nu toch weer een gekke vraag!
5. Want,
als Ik u niet meer zou liefhebben dan u Mij, zoudt u dan nog wel bestaan?
6. Weet
u, als u Mij zoudt beminnen met een vurigheid, gelijk aan de gloed van alle
zonnen samen, dan nog zou uw liefde niets te betekenen hebben in vergelijking
met de Mijne, waarmee Ik namelijk zelfs de slechtste mens in Mijn toorn nog
liefheb!
7. Ja,
zelfs Mijn toorn is feitelijk nog meer liefde dan de grootste liefde van uw
kant kan zijn!
8. Want
wat is eigenlijk Mijn liefde voor U?
9. Hoe
zou Ik u ooit hebben kunnen uitverkiezen tot de vrouw, die Mij zou baren, als
Ik u niet zou hebben liefgehad. ..: méér dan de eeuwigheden door ooit zal
kunnen worden begrepen?!
10. Ziet
u nu in wat een gekke vraag u stelde?! Maar nu moet u gaan en Tullia hier
brengen ;
11. want
Ik heb een paar heel belangrijke zaken met haar te bespreken!'
12. Maria
gehoorzaamde onmiddellijk en ging de vrouw van Cyrenius waarschuwen.
13. Toen
Tullia nu heel angstig het kabinet waar het Kindje Zich bevond, betrad, kwam
het Kindje overeind, en zei tegen Tullia:
14.
'Tullia, jij herrezene, luister! Er was eens een machtige koning die
vrijgezel was. Hij was een toonbeeld van mannelijke schoonheid en hij was
vervuld van goddelijke wijsheid.
15. Deze
koning nu sprak bij zichzelf: Ik wil mij in den vreemde, waar niemand mij kent
een vrouw gaan zoeken,
16. want
die vrouw wil ik voor mijzelf bezitten. Zij moet dan ook van mij houden omdat
ik een wijs man ben, maar niet omdat ik een machtige koning ben!
17. Hij
verliet dus zijn rijk en begaf zich naar een verafgelegen land. Hij belandde in
een stad, waar hij al gauw met een gezin kennismaakte.
18. Hij
koos zich de dochter des huizes tot toekomstige vrouw, die daarmee zeer
gelukkig was, omdat zij in deze huwelijkskandidaat spoedig diens grote
wijsheid waarnam.
19. Maar
de koning dacht: Je houdt nu wel van mij omdat ik bij je ben, en omdat mijn
gestalte en mijn wijsheid je boeien;
20. maar
wat ik weten wil, is of je waarachtig om mij geeft! Ik zal me daarom als
bedelaar vermommen en je dan dikwijls lastig vallen.
21. Maar
zij mag natuurlijk beslist niet weten en zelfs niet in het geringste kunnen
vermoeden, dat ik achter die bedelaar schuilga!
22. Wel
moet die bedelaar een of ander bewijs kunnen laten zien, dat hij een
boezemvriend van mij is, maar overigens arm in dit land net als zijn vriend.
23. Dan
zal moeten blijken of die dochter echt om mij geeft!
24. En nu
werd een en ander dadelijk uitgevoerd, zoals die grote koning dat bij zichzelf
had overlegd.
25. Na
een poos je kwam de bedelaar de koning was toen al zogenaamd op reis bij de
dochter aan de deur en sprak:
26. Beste
dochter des huizes van deze rijke familie, ik ben heel arm, maar het is mij
bekend, dat jullie grote rijkdommen bezit!
27. Toen
uw prachtige bruidegom onlangs op reis ging, zat ik bij de poort en vroeg hem
om een aalmoes.
28. Hij
bleef even bij mij staan en zei: beste vriend, helaas heb ik nu niets bij me
dat ik je zou kunnen geven behalve dan dit aandenken van mijn bruid die erg
rijk IS.
29. Je
moet maar eens gauw naar haar toe gaan, en dan moet je haar dit namens mij
laten zien. Zij zal je dan zeker geven wat je nodig hebt, zoals ze dat mij ook
zou doen!
30. Ik
zal mij haasten terug te komen en ik zal haar dan alles duizendvoudig
teruggeven.
31. Toen
de dochter dit relaas beluisterd had, bedeelde zij de bedelaar vol vreugde met
wat hij nodig had.
32. De
bedelaar ging heen, maar een paar dagen later kwam hi j nogmaals en liet zich
bi j de dochter aandienen.
33. Maar
de dochter liet hem zeggen, dat hij maar een andere keer terug moest komen,
omdat ze juist bezoek had.
34.
Andermaal meldde zich de bedelaar en opnieuw liet hij zich aandienen.
35. Toen verluidde het: De dochter
is met enkele vrienden uitgegaan: En bedroefd droop nu de bedelaar af.
36. Toen
hij echter bij de buitendeur kwam, zie daar kwam de dochter, temidden van haar
vrienden juist terug, maar ze keurde de bedelaar nauwelijks een blik waardig.
..
37. Hij
sprak: Beste bruid van mijn vriend, als u zijn vriend niet hoort, hoe zal het
dan met uw liefde voor hem gesteld zijn?
38. De
dochter zei echter: Ik zoek afleiding. Als mijn vriend terug komt, zal ik weer
van hem houden!...
39. De
volgende dag ging de bedelaar weer naar de dochter toe, en merkte dat zij heel
erg vrolijk was; zij had dan ook bijzonder vrolijk gezelschap.
40. En de
bedelaar vroeg haar: houdt u nu wel echt van uw bruidegom? Hoe kunt u dan
tijdens zijn afwezigheid, nu hij om uwentwille op reis moest gaan, zó vrolijk
zijn?
41. Nu
probeerde de dochter de bedelaar de deur uit te werken, terwijl ze hem
toevoegde: Nou nog mooier! Is het niet genoeg als ik van hem houd wanneer hij
er is? Moet ik hem n:u ook al liefhebben als hij afwezig is? Wie weet houdt hij
niet eens van mij?
.42. Op
dit moment wierp de bedelaar zijn versleten overjas af, en sprak tot de
verbaasde dochter:
43. Hij ,
die op reis heette te zijn, was herhaaldelijk hier om zich van je liefde te overtuigen!
44. Maar
jij hebt nauwelijks aan hem gedacht, en die jou het onderpand van je
trouwbelofte toonde werd door jou verstoten en gehoond, omdat je wereldse
gezelschap je beter aanstond!
45. Maar
die is dezelfde als die hier voor je staat, en is de machtige koning, aan wien
heel de wereld toebehoort!
46. En
die geeft je nu alles wat je hem gaf duizendvoudig terug; maar jouzelf keert
hij voorgoed zijn rug toe: zijn gelaat zul je nooit meer te zien krijgen!'
47.
'Tullia! ken jij die koning en die bedelaar? Wel dat ben Ik, en jij bent de
dochter! Wees maar gelukkig op deze wereld,
48. maar
wat daarna gebeurt toont je deze gelijkenis!
49. Ik
heb je het leven geschonken en je gelukkig gemaakt, maar jij hebt Mij niet
eens meer in je gedachten?!
50. Ach
jij, blindgeboren Romeinse! Ik heb jou het licht geschonken, maar jij hebt
Mij niet eens herkend!
51. Een
man uit de hemel heb Ik je gegeven, maar jij wilde hem Mijn liefde-aandeel
afnemen voor jezelf.
52. Dat
heeft je toen het leven gekost; opnieuw wekte Ik je op, waarvoor jij de
huldiging van de wereld aanvaardde, terwijl je Mij nog niet bemerkte.
53. En
nu, nu Ik je Iaat roepen, beef je voor Mij als een echtbreekster?
54. Zeg nu zelf maar wat Ik met je moet beginnen!
55. Moet Ik dan nog langer bedelen voor jouw deur?
56. Nee,
dat zal Ik niet doen; Ik zal je je deel geven, en dan zullen wij quitte zijn!'
57. Deze uitspraak vervulde heel Jozefs huis met
ontzetting.
58, Het
Kind je wilde echter naar buiten, alléén met Zijn Jacob, en Het keerde pas
Iaat op de avond terug.
205
Tullia 's klacht. Maria troost haar. Tullia keert in tot
zichzelve.
Berouw en boete. Jezus' lievelingskost. De oude en de
nieuwe Tullia
Pas na
een poos je kwam Tullia weer tot zichzelve en begon toen bitter te wenen. Ze
klaagde:
2. 'O
Heer, waarom ben ik dan in dit huis ziende geworden; waartoe werd ik Cyrenius'
vrouw, als ik nu toch in mijn vermeend geluk zo veel moet lijden?
3. Waarom
hebt U de dode Tullia tot leven gewekt en waartoe moest mijn hart opnieuw gaan
kloppen?
4. Ben ik
dan soms voor het lijden geboren, en waarom dan ik? Duizenden mensen leven
immers tezelfder tijd in alle rust en gelukkig, zonder dat er één traan uit
hun ogen vloeit!'
5. Maria,
door medelijden bewogen, probeerde Tullia te troosten:
6.
'Tullia, tracht niet te twisten met de Heer, Die jouwen mijn God is!
7. Weet
je: dat is nu precies Zijn manier van doen: degene, die Hij liefheeft, die
stelt Hij zwaar op proef!
8. Erken
dit innerlijk en wek opnieuw je liefde tot Hem op, dan zal Hij zijn
dreigementen vlug genoeg vergeten en je opnieuw in Zijn Genade opnemen!
9. Hij
heeft de slechte mensen immers al zo vaak met straf gedreigd: Hij heeft hen
soms reeds de daaropvolgende dag hun ondergang doen voorspellen door profeten
en de plaats laten aanwijzen, waar hun bloed door honden zou worden opgelikt!
10. Maar,
als die zondaren dan boete deden dan sprak Hij al vlug weer tot die profeten:
Zie je dan niet dat hij boete doet? Dan kan Ik hem toch ook niet meer straffen!
11. Toen Jona bijvoorbeeld
door God werd geroepen om aan de Niniveërs, die alle mogelijke zonden bedreven,
hun ondergang te verkondigen,
12. wilde
die niet eens gaan, want hij zei: "Heer, ik weet, dat U datgene, wat U een
profeet laat aankondigen, slechts uiterst zelden ook werkelijk gebeuren laat.
13. Ik
wil er daarom niet heengaan, opdat ik niet als profeet door de Niniveërs voor
gek word gezet, want U laat Zich toch vast en zeker weer vermurwen!"
14. Zo
zie je, dat zelfs een profeet twijfelde aan Gods toorn!
15. Als
ik je dus raden mag: doe wat de Niniveërs deden en je zult opnieuw in genade
worden aangenomen!'
16. Door
deze woorden schepte Tullia weer moed; ze begon in zichzelve te keren en haar
geweten te onderzoeken, waarbij ze zich van een menigte fouten bewust werd.
Daarna zei ze tegen Maria:
17. 'O
Maria, nu pas zie ik in, nu pas wordt het mij duidelijk, waarom de Heer mij zo
kastijdt.
18. Want
weet je, mijn hart is vol zonden, volonzuiverheid! O hoe zal ik het ooit weer
kunnen zuiveren?
19. En
hoe kan ik het wagen om de Heilige der Heiligen met dit besmeurd gemoed lief te
hebben?'
20. Maria antwoordde: 'Juist daarom moet je
Hem je liefde betuigen door een berouwvolle schuldbekentenis; alleen zo'n liefde
kan jouw hart voor Hem, de Heilige van alles wat Heilig is, zuiveren!'
21. Toen
nu laat op de avond het Kindje weer met Jacob naar huis kwam, ging Het dadelijk
naar Maria toe en gaf Het haar te kennen iets te willen eten. Maria gaf Hem
direct wat brood met boter en honing.
22.
Daarna zei Het: 'Ik zie nog een andere spijze, daar wil Ik ook van eten! Ik
bedoel het hart van Tullia; nu u het al voor Mij hebt klaargemaakt, mag u het
Mij ook geven!' Nu viel Tullia voor de Heer op de knieën en weende.
23. Maria
sprak: 'O Heer, heb medelijden met deze arme; zij lijdt zo verschrikkelijk!'
24. 'Ik
heb Mij allang over haar ontfermd, anders zou Ik haar nooit hebben opgewekt!
25.
Alleen zij was het, die van Mijn Barmhartigheid geen notitie wilde nemen, zij
was het, die liever met Mij ruziede, dan Mij op te nemen in haar hart!
26. Maar,
omdat zij haar hart nu wel naar Mij heeft toegewend, daarom heb Ik nu ook met
haar gedaan, wat Ik met de
Niniveërs deed!'
27.
Hierna ging het Kindje op Tullia toe en zei tegen haar:
28. 'Zeg
Tullia, Ik ben erg moe; jij hebt Mij eens eerder op de arm genomen, en dat vond
Ik toen erg fijn, want je hebt heerlijk zachte armen.
29. Sta
dus ook nu op, en neem Me op je armen, en voel hoe fijn het is om de Heer des
Levens op je arm te hebben!'
30. Dat
het Kindje dit wilde, betekende voor Tullia iets overweldigends.
31. Met
alle liefde, die haar hart maar kon opwekken, nam zij het Kindje op haar zachte
armen, en wenend zei zij:
32. 'O
Heer, hoe is het mogelijk, dat U voor mij nu al weer zo genadig bent, vlak na
die verschrikkelijke dreiging?'
33. Het
Kindje antwoordde: 'Doordat jij de oude Tullia, waartegen ik een afkeer had,
hebt afgelegd, en een nieuwe, die Mijner waardig is, hebt aangetrokken! Wees
maar rustig nu, Ik houd al weer van je!' Door dit voorval werden alle
aanwezigen tot tranen toe ontroerd.
206
Tullia's tranen.
Alwijze woorden van het Kind je over velerlei soorten van
tranen,
en over Tullia 's jaloezie
Hoe
langer Tullia nu de kleine Jezus op haar arm had, des te meer onderkende zij
bij zichzelve haar fouten; van tijd tot tijd moest ze daar hevig om huilen.
2. Op een
gegeven moment kwam het Kind je overeind en zei tegen Tullia: 'Zeg lieve
Tullia: dat bevalt Mij nu weer niet van je, dat je alsmaar huilt terwijl je Mij
toch op je arm hebt!
3. Je mag
nu best vrolijk zijn en opgewekt; ik heb van mensentranen, die vloeien wanneer
dat niet nodig is, helemaal geen voldoening!
4. Denk
je misschien dat je tranen je hart zullen reinigen van de zonden, die
tegenover Mij zijn begaan?
5. O, dat
is dwaas! Want tranen vloeien wel over je wangen en vertroebelen je ogen -wat
nog schadelijk is bovendien
6. maar
ze vloeien niet over je hart, en zuiveren dát dus ook niet! Wel sluiten ze vaak
een hart af voor de buitenwereld, zodat er noch kwaad, noch goed in kan worden
opgenomen.
7. En dat
kan voor de Geest, die in het hart woont, de dood betekenen!
8. Want
een treurig mens is steeds tevens een beledigd wezen, en dat is dan voor niets
meer toegankelijk!
9.
Slechts drie tranen heb ik in mensenogen gelegd, het zijn tranen van vreugde,
van medelijden en van pijn!
10.
Alleen die drie kan Ik gedogen, maar tranen van verdriet, tranen van berouwen
tranen van woede, die door zelfmedelijden worden opgewekt, dat zijn zelfgekweekte
vruchten van eigen bodem en voor Mij zijn die dan ook niet veel waard!
11 Tranen
van verdriet ontspringen uit een beledigd gemoed, dat compensatie zoekt; als
die dan uitblijft, dan verkeert zo'n gemoed namelijk nogal eens gemakkelijk
in verkropte woede en tenslotte zelfs in wraakgevoelens!
12.
Tranen van berouw zijn van soortgelijke oorsprong; die plegen dan pas te
vloeien, nadat op de zonde een weldadige kastijding gevolgd is!
13. In
zo'n geval zijn het dan geen tranen over de zonde zelf, maar veeleer tranen
omwille van de kastijding, en daarom over de zonde, die de kastijding tot
gevolg had.
14. Van
die tranen wordt het hart niet beter: immers, de mens ontvlucht de zonde dan
niet uit liefde tot Mij , maar uit vrees voor de straf, en dat is dan weer
erger nog dan de zonde zelf!
15. En
wat betreft die tranen van woede, die zijn niet waard, dat Ik daar één woord
aan wijd; het is namelijk bronwater uit de diepten van de hel!
16. Dat
zijn dan ook geen tranen die de ogen vochtig maken, terwijl tranen van berouw
dat wel doen.
17. Dus
zeg Ik je: droog die nu maar gauw; je ziet immers nu wel in, dat Ik daar toch
geen vreugde in schep!'
18. Nu
droogde Tullia de ogen en zei: 'O Heer, wat bent U toch grenzeloos wijs en
goed!
19. O,
wat zou ik toch blij en opgewekt kunnen leven, als ik maar geen zondares zou
zijn!
20. Maar,
ik heb op voorschrift van de keizer te Rome geofferd aan een afgod, en die daad
knaagt als een kwade worm aan mijn geweten.'
21. Het
Kindje nu: 'Die zonde had Ik je alreeds vergeven, voordat je haar beging!
22. Maar
je bent jaloers op Mij geweest vanwege de liefde, die Cyrenius voor Mij
koestert, en kijk: dat was nu een grote zonde!
23. Maar
Ik heb je nu alles vergeven en je bent helemaal vrij van zonden, omdat je nu
weer van Mij houdt! Wees dus nu maar blij en vrolijk!'
24. Nu werd Tullia weer net zo opgewekt als alle andere aanwezigen, en
hierna gingen ze allemaal aan tafel voor het avondmaal.
207
Rustbrengende woorden van het Kindje vóór de stormnacht.
Dwaze vrees van Eudokia en haar voorzorgsmaatregelen
Na het
avondeten zegende Jozef alle gasten en ook het Kindje zegende hen en zei:
2. 'Gaan
jullie nu maar allemaal naar bed, en je hoeft niet bang te zijn als er
vannacht een stormpje ons huis bestoken zal;
3. want er zal niemand ook maar een haar gekrenkt worden!
4. Jullie
moeten maar denken: Hij, Die bij ons woont, is ook de Heer der stormen!'
5. Op
deze woorden, die onder de scheepslui van Cyrenius enige bezorgdheid om hun
schip teweegbrachten, zei een van de bootslui:
6. 'Dit
Kind is een echte profeet, want Het voorspelt iets ergs,
7. het
schip van Cyrenius ligt niet stevig gemeerd; we moesten er dus maar direct heen
gaan om het op het strand te trekken en daar goed vast te maken!'
8. Maar nu verhief Jonatha zijn stem en zei: 'Vergeet dat
nu maar!
9. Ten
eerste zal de Heer dat schip ook wel weten te beschermen.
10. en
ten tweede bevinden zich daar ook mensen van mij, die van scheepsbeveiliging
nog meer afweten dan jullie. Zij zullen het schip van de landvoogd best weten
te beveiligen. Met mij kunnen jullie daar volkomen gerust op zijn!'
11. Nu
was iedereen gerustgesteld en ging men naar bed.
12. Maria maakte het bedje van het Kind je fris en lekker zacht op,
legde Hem erin, en zette toen het bedje naast haar bed.
13.
Gewoonlijk sliepen Maria en Eudokia samen in één bed, ditmaal ook.
14. Maar
Eudokia, die flink bang was voor die voorzegde storm, zei tegen Maria:
15.
'Maria, ik ben heel erg bang voor de storm, die zeker wel zal opsteken !
16. Wat
zou je ervan zeggen als we het Kindje eens tussen ons in namen?
17. Dan
zouden we toch wel het allerbest tegen alle gevaren beveiligd zijn!'
18. Maar
het Kindje, Dat Eudokia 's bezorgdheid beluisterd had, lachte erom en zei:
19.
'Eudokia, soms kun je heel verstandig zijn, maar nu doe je nog dommer dan het
weerlicht.
20. Denk
je soms, dat Ik je alleen maar kan beschermen, als Ik op je schoot zit?
21. Nou,
dan ben je er flink naast! Weet je, Mijn arm is langer dan jij denkt!
22. AI
was je aan het uiterste uiteinde van het heelal, dan zou Ik je even goed kunnen
beschermen als hier!
23. Blijf
dus maar rustig en ga gewoon slapen, net als anders, dan zul je morgen weer
gezond kunnen opstaan!' Hierdoor werd Eudokia weer rustig en ze ging
onmiddellijk slapen, zoals ook Maria deed.
208
De nachtelijke orkaan en zijn verschrikkingen. Wilde
dieren.
Jozef vervloekt de storm. Berisping door het Kindje. Goed
einde
Twee uren
later, toen iedereen al rustig lag te slapen, stak er een heel krachtige orkaan
op, die zo hevig op het huis beukte, dat het stond te trillen.
2. Door
dit dreunen werden alle slapenden wakker.
3. En de
orkaan nam nog toe en ging vergezeld van duizenden bliksemschichten en
geweldige donderslagen,
4.
waardoor iedereen al gauw begon te rillen en te beven van angst.
5. En de
angst van de gasten in Jozefs huis werd nog verergerd, door het gehuil van vele
wilde en verscheurende dieren, dat door het razen van de woedende storm heen
was te horen.
6. daarom
begon men zich van lieverlede naar de kamer te begeven, waarin Jozef, Cyrenius
en Jonatha zich bevonden om daar beveiliging te zoeken.
7. Jozef
stond dus maar op en hij maakte licht, om daarna zo goed mogelijk die angstig
bevende menigte moed in te spreken.
8.
Ook de reusachtige Jonatha en Cyrenius deden dat.
9. Maar
de storm zwol nog steeds aan, zodat de troost van die drie niet veel hielp. En
toen enkele tijgers vervolgens ook nog trachtten om onder het uitstoten van
ontzettend gebrul hun klauwen door de overigens uiteraard getraliede ramen
naar binnen te steken, geraakten de meesten van hen echt in doodsangst.
10. Toen
het Jozef tenslotte te gek werd, werd ook hij boos en bezwoer de storm:
11.
'Stil, jij monster, in de naam van Hem, Die hier woont, en Die Heer is van de
Oneindigheid!
12. En
houd op de rust te verstoren van wie 's nachts moeten slapen! Zó zij het!'
13. Jozef
riep deze bezwerende woorden met zo'n krachtige stem, dat iedereen er hevig
door ontstelde, méér nog dan door het woeden van de storm.
14. Maar
desondanks wilde de storm maar niet luwen, waardoor Jozef zich nog heviger
opwond en zich in nog heftiger bewoordingen tegen de storm keerde.
15. Maar
ook dat bleef vruchteloos: de orkaan spotte met Jozef!
16. Nu
werd Jozef echt toornig tegen die ongezeglijke orkaan, en hij vervloekte hem.
17. Op
dit moment werd het Kindje wakker en Het zei tegen Jacob, die naast het bedje
stond:
18. '
Jacob, ga jij eens even naar Jozef toe om hem te zeggen dat hij zijn vloek moet
terug nemen; hij vervloekt namelijk wat hij niet kent!
19.
Morgen zal hij dan wel inzien, wat de oorzaak van deze storm was, en dat het
een goede oorzaak was; trouwens in een paar minuten zal alles voorbij zijn!'
20.
Dadelijk ging Jacob naar Jozef toe en deelde hem mede, wat het Kindje hem had
opgedragen.
21. Nu
vermande Jozef zich, deed wat Jacob hem had te kennen gegeven, en onmiddellijk
ging de storm liggen; de wilde beesten trokken weg en in Jozefs huis ging
iedereen weer ter ruste.
209
Het weldadige doel van de nachtelijke storm; vernietiging
van rovers!
De verbranding van hun beenderresten
De
volgende dag stond Jozef zoals gewoonlijk al heel vroeg op en deelde zijn zoons
mede, wat ieder die dag te doen had.
2. Eerst
moesten zij zorgen voor een goed ontbijt en daarna verder de gewone dingen van
de dag.
3. Na het
geven van deze opdrachten ging hij naar buiten om te zien of de nachtelijke
storm veel schade had aangericht.
4. Zich
van de ene naar de andere opstal begevende, stiet hij al spoedig op een grote
hoeveelheid menselijke botten, ten dele afgeknaagd,
5.
terwijl hij bovendien op vele plaatsen op de grond geronnen menselijk bloed
aantrof.
6. Door
de aanblik van dit alles was hij hevig geschokt; tevergeefs trachtte hi j voor
dit raadsel een oplossing te bedenken.
7. Maar
al verder gaande vond hij ook nog vele dolken en korte speren, allemaal met
mensenbloed besmeurd.
8. Bij
het zien hiervan nu ging hem langzaam een licht op, en begon hij in te zien,
wat wellicht de goede gronden waren geweest van de orkaan, en de daardoor in
deze richting opgejaagde dieren.
9. Vlug
liep Jozef daarop naar zijn vier zoons terug, liet hun dit alles zien, en zei
tegen drie van hen, dat ze zowel de beenderen als de wapenen moesten
verzamelen.
10.
Binnen anderhalf uur lagen er nu onder een boom een enorme stapel botten, en
daarnaast een stapel bebloede wapenen.
11. Pas
na het ontbijt leidde Jozef, Cyrenius en Jonatha naar buiten om hen deze
wonderlijke ochtendvondst te tonen.
12. Bij
het zien daarvan, sloeg Cyrenius zijn handen boven zijn hoofd ineen, en hij
zei:
13. 'Maar om Godswil toch, wat kan dat te betekenen
hebben?
14. Vanwaar komen deze
beenderen? Vanwaar deze wapenen? Ze druipen nog van vers vergoten
bloed!
15. Jozef, broeder, heb jij dan ook helemaal geen idee van de oorzaak van
deze gruwelen?'
16. Jozef
antwoordde: 'Vriend en broeder, dat moeten ofwel zeerovers zijn geweest, ofwel
waren het die muitende benden, die achter jouw schip aanzaten!
17. Maar ik stel voor eerst alles in het vuur te
verbranden,
18. en
pas daarna te trachten te achterhalen, wat er de oorzaak van kan zijn geweest.'
19. Cyrenius
was het daarmee eens en hi j liet zijn mensen nu van overal hout aanslepen.
20. Tegen
de middag was er ergens op een vrij plekje een enorme brandstapel opgericht,
waar de botten samen met de wapenen opgegooid werden en vervolgens verbrand.
210
Bezichtiging van de omgeving van het huis.
Het Kindje loopt driemaal om de brandplaats.
Zijn profetische woorden tegen Cyrenius
Nadat in
de loop van vele uren alles was verbrand, waarbij van de overige gasten -
behalve dan het personeel van Cyrenius - niemand iets van dit schouwspel had
bemerkt omdat de Heer dat zo wilde,
2. kwamen Tullia, Maronius Pilla, de oversten en
hoofdlieden, samen met Maria en met Jacob, die het Kind ie aan de hand had, die
dag voor .het eerst het huis uit om naar buiten te gaan.
3.
Maronius Pilla, die een fijne neus had, nam direct een brandlucht waar.
4. Hij
liep dadelijk naar Jozef en zei: 'Edele vriend, merkt uw reukorgaan niet ook de
geur op van een hevige brand?'
5. Jozef
nam hem vlug mee naar een plek achter het huis en wees toen met zijn vinger in
de richting van de brandstapel.
6.
Maronius vroeg hem wat daar dan wel verbrand was.
7. Jozef
antwoordde: 'Vriend, één en ander werd juist daarom verbrand, opdat niet de
hele wereld erop attent zou worden gemaakt !
8. Maar
Cyrenius weet er alles van. Vraag het hem dus maar; hij was getuige van heel
dit gebeuren.'
9.
Hiermee moest Maronius en met hem nog enkele andere nieuwsgierigen het doen.
10. Maar
nu wilde het Kindje samen met Jozef, Cyrenius en Jonatha, alsook met Zijn Jacob,
naar de plaats van de brand toe, waar het hier en daar nog wat narookte.
11. Daar
aangekomen, liep het Kindje drie malen om de vrij grote brandplek heen waarna
Hij een halfverbrande dolk pakte en die aan Cyrenius gaf met de woorden:
12. 'Kijk
Cyrenius, nu zijn je vijanden overwonnen, hun lichamen zijn tot as verbrand!
13. Hier
op mijn hand ligt het laatste vijandelijke overblijfsel, en dat is dan ook nog
onbruikbaar geworden!
14. Ik
reik je dit over ten teken, dat je verder tegen degenen, die tegen je zijn
geweest, geen wraak meer mag nemen; er zijn er trouwens nog maar enkelen
overgebleven,
15. want
net zo onbruikbaar en verkoold als deze dolk hier, moet voortaan de toorn zijn,
in jou en in je weinige vijanden!
16. Deze
vijanden van je zijn van Tyrus gekomen om jou hier te gronde te richten.
17. Maar
Ik kende zowel de dag als het uur en het moment, waarop jij in gevaar zou
verkeren.
18. Dat
was de reden, waarom Ik vannacht op het goede moment die storm deed opsteken,
die de verscheurende dieren uit het gebergte hierheen dreef, en
19. die
de muitersbende zozeer de stuipen op het lijf moest jagen, dat zij onmachtig
werden toen ze door die wilde dieren werden aangevallen.
20. En
kijk, zó zal het ook in de toekomst geschieden: er zal een machtig vuur uit de
hemel over de gebeenten van de boosdoeners neerkomen, om ze tot stof en as te
verteren!
21.
Driemaal zal de Heer rondgaan om die brandhaarden op de wereld, en niemand zal
Hem vragen of zeggen Heer waarom doet U dat? ...
22. Pas
tijdens die derde rondgang zal ook de láátste bliksem van de toorn van de
aarde worden teruggenomen! ,
23. Iedereen verbaasde zich over deze toespraak, waarvan
niemand ook maar iets begrepen had.
211
Jozefs vraag; troostvol antwoord van het Kindje.
Het Kindje heeft grote honger. De vismaaltijd.
Vraag van Cyrenius over de
Middellandse Zee
Na een
poosje ging Jozefechter naar het Kindje toe om te vragen wat de duiding daarvan
zou moeten zijn.
2. Het
Kindje antwoordde: ' Jozef, nu vraag je toch echt tevergeefs;
3. want
er zijn vele dingen, die niet geopenbaard zullen worden tijdens jullie leven op
deze aarde.
4. Maar
voor hen, die na dit leven als geesten in Mijn Rijk zullen komen, zal alles in
het volle licht worden gesteld.
5. Vraag
dus nu maar niet naar dingen, die je nu nog niets aangaan!
6. Je
kunt nu beter aarde laten aanvoeren om deze plek te bedekken!'
7.
Daartoe riep Jozef Cyrenius' hulp in, die dadelijk door zijn mensen aarde liet
aanvoeren om de brandplek ermee te bedekken.
8. Na dit
karwei was het middag geworden en waren de zoons van Jozef met de maaltijd
gereed gekomen, die zij voor de vele gasten hadden klaargezet.
9. Het
Kindje zei nu zelf tegen Jozef: 'Ik heb al flink honger; er zijn drie grote
vissen gebraden, laten we dus gaan eten.’
10. 'Dat
is een goed idee,' zei Jozef, maar zullen die drie vissen wel genoeg zijn voor
meer dan honderd personen?'
11. Het
Kindje bracht daar tegen in: 'Hebt u die grote dieren dan niet gezien? Hoe
kunt u daar anders naar vragen?!
12. Elk
van die vissen weegt wel ruim honderd pond; meer is echt niet nodig; het is wel
genoeg voor tweehonderd man!
13. Laten
we nu dus alsjeblieft naar huis gaan: Ik heb al reuze trek en zeker nu het die
fijne vis is uit de Middellandse Zee!'
14. Jozef
riep nu dus iedereen voor het middagmaal aan tafel en begaf zich naar de villa.
15.
Onderweg vroeg Cyrenius het bevallige Kindje, of die zee wel echt een middenzee
was ( mediterraneus) .
16. Het
Kindje antwoordde: 'Of dat nu juist is, of niet, Ik moet nu eenmaal met jullie
spreken in jullie trant, als Ik tenminste door jullie begrepen wil worden.
17. Na
het eten kun je het op de kleine globe nazien, dan zul je wel bemerken of het
een passende benaming is.’
18.
Vervolgens liep het Kindje alvast vooruit, om toch maar vlug aan tafel te zijn.
19. Toen
Jozef nu ook binnenkwam, lachte het Kindje hem al van achter de tafel toe,
terwijl Het reeds een stukje vis in de hand hield.
20. Jozef
had daar weliswaar heimelijk pret om, maar fatsoenshalve zei hij:
21. 'Wat
zie ik dáár, Kindlief, zo'n groot stuk? Zul je dat wel op kunnen?!'
22. Maar
nu lachte het Kindje nog meer en zei: 'Maakt u zich daar maar geen zorg over!
Uw voorvaderen hebben er wel voor gezorgd dat Ik een sterke maag kreeg! Zij
hebben Mij maar al te vaak slechte en grove porties voorgezet!' En Jozef
begreep nu wél wat het Kind je hiermee bedoelde te zeggen.
212
Straf voor Jacob en het Kindje voor het niet bidden aan
tafel.
Over het tafelgebed. Het Kindje loopt weg
Vervolgens
begon Jozef zijn gebruikelijke tafelgebed te bidden en zegende hij de spijzen,
2. waarna hij aan het Kindje vroeg of Hij ook al gebeden
had.
3. Maar het Kindje glimlachte slechts en zei tegen Jacob:
4. 'Nu
zullen we het hebben: Allebei hebben we het smeek en dankgebed vergeten, en
toch hebben we al van de vis gegeten!
5. Red
jij ons maar zo goed en zo kwaad als het lukt eruit, anders krijgen we allebei
weer straf en zullen we moeten vasten.’
6. Jacob
zei wat verlegen: 'Lieve Vader Jozef, ik vraag u vergiffenis: inderdaad heb
ik, samen met het Kindje Jezus vergeten te bidden!'
7. Toen
Jozef dit van Jacob te horen kreeg, keek hij nogal lelijk en zei:
8. 'Als
jullie vergeten hebben te bidden, vergeet het eten dan ook maar tot vanavond;
tot dan kunnen jullie nu wel naar buiten gaan om te wandelen.’
9. Het
Kindje glimlachte nu andermaal tegen Jacob en zei: 'Zo zie je nu maar weer,
heb Ik je niet van tevoren gezegd, dat het op vasten zou uitdraaien?!
10. Maar
wacht toch nog even; Ik wil met Jozef eerst nog een paar woordjes wisselen!
11.
Wellicht valt er nog wat met hem over dat vasten tot aan de avond te regelen. ,
12. En in
stilte bad nu Jacob: 'Heer, doe wat U goeddunkt, dan zal ik Uw voorbeeld volgen!'
13. Nu
vroeg het Kindje dus aan Jozef: 'Vader Jozef, meent u dat nu echt?'
14. Jozef
zei: ' Ja natuurlijk, want wie niet bidt, die mag ook niet eten.'
15. Weer
lachte het Kindje en zei: 'Nou maar, dat noem Ik streng!
16. Als
Ik zo streng zou zijn als u bent, dan zou er voor velen een vastenstraf
opzitten, die vandaag wel eten, zonder te bidden! 17. Maar toch zou Ik wel eens
van u willen horen waarom Ik bidden moet en tot wie dan eigenlijk wel!
18. En
ook zou Ik van u willen weten, tot wie u in uw gebed bidt, en tot wie die arme
Jacob had moeten bidden!'
19. Jozef
sprak: 'Tot God de Heer, Jouw Heilige Vader, moet je bidden, omdat Hij heilig
is, meer dan heilig!'
20. Het Kindje: ' Ja, daarin hebt u wel gelijk,
21. maar, het fatale aan deze zaak is het feit, dat u die Vader van alle
Heerlijkheid, tot wie u bidt helemaal niet kent!
22. En u
zult die Vader ook nog bij lange na niet kennen, omdat uw sleurblindheid u dit
verhindert!'
23.
Vervolgens zei het Kindje tot Jacob: 'Laten we nu maar naar buiten gaan, dan
zul je zien, dat er buiten in de vrije natuur ook zonder gebed best wat te
eten valt!'
24. Nu
liep het Kindje met Zijn Jacob naar buiten en liet Zich door niemand
tegenhouden.
213
Hevige berisping van Maria en Cyrenius aan Jozef.
Jozef in het nauw gedreven begint het Kindje te roepen
Toen het
Kindje en Jacob eenmaal buiten waren, zei Maria tegen Jozef:
2.
'Luister eens naar mij, lieve gemaal en Vader Jozef: vaak ben je toch wel wat
al te streng tegen het goddelijke Kind!
3. Wat
kun je nu verwachten van een gewoon mensenkind van twee jaar en vier maanden?
4. Wie
stelt er nu zo'n dreumes onder zo'n strenge tucht?
5. Tegen
dit Kind aller kinderen ben jij zo verschrikkelijk streng, als was Het al God
weet hoe oud en rijp!
6. En
kijk, dat lijkt mij vreselijk onbillijk! Enerzijds houd je mateloos veel meer
van Hem dan van wie ook, anderzijds ben je soms zo streng tegen Hem, dat het
lijkt alsof je helemaal niet van Hem houdt!'
7.
Onmiddellijk vielen Cyrenius, Jonatha, Eudokia en Maronius Pilla nu Maria
bij.
8. En
Cyrenius voegde daar nog nadrukkelijk aan toe: 'Vriend, soms weet ik werkelijk
niet wat ik aan je heb!
9. De ene
keer beleer je mi j om in het Kindje zelf het allerhoogste Godswezen te
erkennen,
10. en
dan, onmiddellijk daarna verg je van het Kindje, dat Het een God moet
aanbidden!
11.
Vertel mij eens hoe dat te rijmen is!? Als het Kindje Zelf God is, hoe kan Het
dan nog tot een God bidden? ...Lijkt zo'n eis jou dan zelf ook niet een beetje
onzinnig? !
12. En
gesteld nu, dat het Kindje niet Dat is, als Wat ik Het nu zonder enige twijfel
erken en aanbid,
13. dan
nog vind ik dat jouw eisen aan een amper aan de wieg ontgroeid kind toch wel
wat dwaas lijken!
14. Wie
kan er nu van een kind van twee en een kwart jaar een serieus gebed eisen?
15. Houd
me dus maar ten goede dat ik als heiden tegen je zeg:
16. Beste
vriend, je moet wel driedubbel blind zijn, als je niet in staat bent om het
Kindje altijd dezelfde waardigheid toe te kennen! !
17.
Werkelijk, ditmaal zal ook ik geen hap door mijn keel krijgen voordat het
Kindje met Zijn Jacob Zich hier naast mij zal hebben gezet!
18. Ja,
is het dan soms niet belachelijk dat je God de Heer eerst om zegen over de
spijzen smeekt, om dan diezelfde God en Heer van tafel te sturen, omdat Hij
niet op de manier, die jij je hebt aangewend gebeden heeft?
19.
Daarom heeft het Kindje je natuurlijk gevraagd tot wie Het dan eigenlijk zou
moeten bidden. ..en tot wie jij bidt, en tot wie Jacob moet bidden!!
20. Maar
jij hebt, dacht ik, niet begrepen, wat het Kindje daarmee tegen je heeft
willen zeggen!'
21. Deze
zeer rake opmerkingen troffen Jozef diep in zijn hart. Hij ging dán ook naar
buiten om het Kindje en Jacob terug te halen.
22. Maar
hij riep Jacob en het Kindje tevergeefs; zij hadden zich namelijk vlug uit de
voeten gemaakt. ..maar waarheen, dat wist niemand.
214
Jozefs zonen op zoek naar het Kindje.
De geheime stem en haar troostvolle woorden tot Jozef.
Jozef op het goede spoor. De maaltijd aan de tafel des
Heren op de berg. Over het juiste gebed
Het werd
Jozef nu angstig te moede; daarom riep hij direct zijn vier oudere zonen, tot
wie hij zei:
2. '
Jullie moeten mij helpen het Kindje en Jacob te zoeken; ik ben mij tegen het
Kind te buiten gegaan en grote angst bekruipt mijn hart!'
3. Met de
grootste spoed gingen nu de vier jongens in vier verschillende richtingen
zoeken. Ze zochten het Kindje wel een uur lang, maar ze vonden Het nergens en
onverrichter zake kwamen zij naar huis terug.
4. Toen
Jozef zag, dat zijn vier zonen alleen naar huis kwamen, kreeg hij het heel erg
te kwaad. Hij ging weer naar buiten, ditmaal tot ver van de villa en huilde bittere
tranen vanwege zijn vermeende vergrijp tegen het Kindje.
5. Toen
hij daar zo liep te huilen, klonk er opeens een stem, die tegen hem zei:
6. ' Jozef, jij rechtvaardige man, je moet niet huilen,
en je moet je door de mensen innerlijk niet laten storen!
7. Want
Ik, die jij nu angstig aan het zoeken bent, ben dichter bij je dan je denkt.
8. Loop
recht vooruit, dan zullen je ogen Hem aanschouwen, die nu tot je spreekt en
die jij aan het zoeken bent!'
9. Op
deze wondere woorden richtte Jozef zich nu weer getroost op, en in een drafje
ging hij vlug recht vooruit, een half uur langs een veldweg.
10. Zo
voortgaande kwam hij voor een flinke heuvel te staan, die wel zo'n driehonderd
meter hoog was.
11. Hij
dacht even na en zei tegen zichzelf: 'Moet ik bij deze hitte nu werkelijk
deze heuvel nog beklimmen?'
12. En de
stem sprak weer: ' Ja, ook deze heuvel moet je beklimmen: want pas boven op
die heuvel zullen je ogen de Heer aanschouwen, die je niet gezien hebt, toen
Hij bij je aan tafel zat!'
13. Toen
Jozef dit hoorde, trok hi j zich niets meer aan van de grote hitte en vlug
ging hij tegen de heuvel op.
14. Toen
hij de kruin naderde, bemerkte hij, dat die in dichte nevelen gehuld was,
hetgeen hem erg verwonderde van zo'n kleine berg omstreeks dit jaargetijde: het
was immers in de paastijd!
15.
Terwijl hij dit stond te bedenken, ziet daar kwamen Jacob en het Kindje aldra
uit die nevelen te voorschijn, en het Kindje sprak:
16. '
Jozef, wees niet bevreesd, kom maar opgewekt met Mij mee de heuvel op naar de
top,
17. en
overtuig je dat het voor de Heer nog geen vastentijd is, al heeft Hij dan ook
niet gebeden!
18. Er
zal weliswaar een tijd komen, waarin de Heer zal vasten, maar die is nog niet
aangebroken. ..Kom dus maar met Mij mee!'
19. Nu volgde Jozef het Kindje en was al gauw op de top.
20. Eenmaal daar aangekomen, weken de nevelen terug, en
toen bleek daar op een fraai gepolitoerde cederhouten kruisbalk een gebraden
lam te liggen, terwijl er ook een bokaal vol kostelijke wijn met een erg fijn
wittebrood stonden.
21.
Buiten zichzelf van verbazing, zei Jozef nu: 'Hoe komen jullie hieraan? Hebben
engelen dit voor jullie gebracht, of hebt U, Heer, dit alles te voorschijn geroepen?'
22. Het
Kindje wierp nu een veelbetekenende blik op de zon en zei: 'Wel Jozef, ook deze
Aardlamp zit bij mij aan tafel aan!
23. En Ik
zeg je: Die heeft per uur meer nodig dan een portie zo groot als deze aarde die
jou draagt. en toch heeft ze nog nooit honger of dorst geleden! En dergelijke
kostgangers heb Ik talloze, en bovendien nog onmeetbaar veel grotere
24. Denk
je nu werkelijk dat Ik vasten zal als jij Mij van tafel stuurt omdat Ik Mijzelf
niet te onpas wil aanbidden?
25. Nee
hoor, daar heeft de Heer geen behoefte aan! Maar kom nu maar aan Mijn tafel en
eet met Mi j mee: maar dan ditmaal zonder je aangeleerd gebed
26. Want
het ware gebed is de liefde tot Mij; als je dié hebt, dan kun je je lippen
altijd die moeite besparen!' En Jozef schoof mee aan, at en dronk mee aan deze
echte tafel des Heren, en hij stelde vast, dat de spijze verrukkelijk, ja
hemels smaakte.
215
Jozef draagt een kruis. Evangelie van het Kindje over het
kruis
Na deze
hemelse maaltijd op de berg, zei Jozef tot het Kindje;
2. 'Mijn
Heer en mijn God: Ik arme oude grijsaard, smeek U mij te vergeven, als ik tegen U gezondigd heb,
en met mij terug te keren naar huis!
3. Het is
uitgesloten dat ik zonder U kan teruggaan. Want als ik zonder U zou
terugkeren, dan zouden ze zich allemaal verbitterd tegen mij keren en dan
zullen ze mij met harde woorden straffen!'
4. Het
Kindje antwoordde: ' Ja, ja, Ik zal wel met je meegaan, want Ik ben niet van
plan hier te blijven en Mij hier een onderkomen te verschaffen.
5. Maar
een ding verg Ik van jou, namelijk dat je deze tafel van Mij op je schouders
neemt en voor Mij naar huis draagt.
6. Voor
deze last hoef je niet bang te zijn, want al ga je er dan enigszins onder
gebukt, hij zal je niet buigen, en nog minder verzwakken! ,
7.
Hieraan gevolg gevend, nam Jozef het prachtige kruis op, terwijl Jacob de
restanten van de maaltijd oppakte, en met het Kindje tussen hen in begonnen ze
aan de terugweg.
8. Na een
poosje zei Jozef tegen het Kindje: 'Lieve Jezus, dat kruis is toch wel erg
zwaar. Kunnen we niet eventjes uitrusten?'
9. Maar
het Kindje antwoordde: ‘Als timmerman heb je zwaardere lasten gedragen die je
niet door Mij waren opgelegd!
10. En
toen wilde je je ook geen rust gunnen voor je je vrachtje te bestemder plaatse
had afgeleverd.
11. Voor
het eerst draag je nu een kleine last voor Mij, en nu wil je al na duizend
passen rusten?
12. O
Jozef, draag toch Mijn lichte last zonder te rusten, dan zul je straks in Mijn
Rijk je gerechte loon krijgen.
13. Want
weet je, aan deze kruisbalk kun je Mijn last gewaar worden, terwijl die door
zijn geringe druk zal zeggen wat Ik op deze wereld voor jou beteken.
14. En
als jij deze wereld in Mijn Armen wilt verlaten, dan zal dit kruis voor jou
worden tot een vurige wagen van Elia, waarin je dan voor mij omhoog kunt rijden!'
15. Na
dit gehoord te hebben, kuste de oude Jozef het toch wel tamelijk zware kruis en
zonder enige rust droeg hij het verder;
16. en
het leek hem nu trouwens minder zwaar, zodat hij het gemakkelijk helemaal naar
de villa droeg.
17. Bij
de villa was iedereen in gespannen afwachting en zag met grote bezorgdheid uit
van welke kant Jozef, hopelijk met het Kindje en met Jacob, zou terugkomen.
18. En
toen dan Maria, Cyrenius en de anderen het drietal eindelijk in het oog
kregen: toen kende hun blijdschap geen grenzen meer!
19. Met
open armen liep iedereen hen tegemoet; Maria nam onmiddellijk het Kindje en
zij liefkoosde Het krampachtig.
20.
Cyrenius was hoogst verbaasd dat Jozef een balk als van een galg, een symbool
van hoogste smaad en schande, op zijn schouders naar huis wilde slepen!
21.
Daarom richtte het Kindje Zich op zijn moeders arm op en sprak tegen Cyrenius:
22. 'Ja
waarlijk, dit teken van grootste schande zal eens een teken van de hoogste eer
worden!
23. En
als je dat Mij niet zult willen nadragen, zoals Jozef dat nu doet, dan zul je
straks niet in Mijn Rijk kunnen komen!' Deze woorden brachten Cyrenius ertoe
verder te zwijgen en niet meer te vragen naar de betekenis van Jozefs last.
216
Koude vis met olie en citroensap. Over de Mozaïsche
voedingsleer.
Nieuwtestamentische voedingsleer: 'De Heer is de beste
kok!'
Vervolgens
gingen ze weer allemaal naar binnen en, omdat het Kindje dat wilde, aan tafel.
2. Van de
voorname gasten had namelijk nog niemand ook maar het geringste gegeten; en de
drie grote vissen lagen er nog bijna geheel onaangeroerd.
3. Maar
doordat er tijdens dat zoeken naar het Kindje meerdere uren waren verstreken,
en de dag al in de avond overging,
4. waren
de vissen uiteraard koud geworden, in welke toestand zij door de joden meestal
niet gegeten mogen worden.
5. Maar
zolang de zon niet was ondergegaan, mochten ze nog wel gegeten worden, mits ze
eerst weer boven het vuur verwarmd werden.
6. Jozef
riep derhalve vlug zijn vier koks en gaf opdracht de vissen opnieuw te bakken.
7. Maar
het Kindje zei: ' Jozef, laat dat nu maar; van nu af aan mogen vissen ook koud
genuttigd worden, mits ze maar eerst geroosterd zijn.
8. In
plaats van opnieuw roosteren, moet u citroenen laten brengen en wat fijne
spijsolie:
9. Op die
wijze zullen die vissen beslist beter smaken, dan wanneer ze opnieuw gebakken
worden!'
10.
Dadelijk volgde Jozef deze raad van het Kindje op: hij liet een flinke mand
citroenen brengen en een forse kan verse olie.
11. Alle
gasten waren benieuwd hoe deze nieuwe kost zou smaken.
12.
Cyrenius was de eerste, die een flink stuk vis nam, er olie opdeed en het sap
van een citroen.
13. Na
geproefd te hebben, was hij vollof over de aldus toebereide vis.
14. Op
grond van deze ervaring van de landvoogd tastten nu ook de andere gasten toe:
en het gerecht smaakte allen zo goed, dat zij er nauwelijks over uitgepraat
kwamen.
15. En
toen nu ook Jozef zelf een niet onbeduidende proef had genomen, zei hij:
16. ' Als
Mozes ooit een zo toebereide vis zou hebben genoten, zou hij vast en zeker ook
dit gerecht in zijn voedingsleer hebben opgenomen.
17. Maar
hij zal in de keuken wel niet zo goed thuis zijn geweest als Jij, mijn lief
Jezuskind!'
18. Nu
glimlachte het Kindje heel hartelijk, en op bijzonder vriendelijke toon zei
Het:
19.
'Lieve vader Jozef, dat zit hem hierin:
20. Ten tijde van Mozes in de woestijn luidde het devies: ‘De honger is de
beste kok’, en het volk zou tot zijn schade dikwijls uit honger rauw vlees
hebben gegeten;
21. Mozes
moest dus wel dit eetvoorschrift geven; daarom moesten dus toen die spijzen
vers en warm gegeten worden!
22. Maar
nu is het devies, en dat zal het altijd blijven: De Heer is de beste kok! En
dus kan men ook van koude vis met citroen en olie genieten.
23. En
wel hierdoor: koude, mits goed gebraden vis verkeert in een toestand, die lijkt
op die, waarin de heidenen verkeren; het citroensap gelijkt op de kracht uit
Mij, die hen moet samentrekken en verenigen; en de olie is te vergelijken met
Mijn tot hen gerichte woorden. Kun je nu begrijpen, waarom die vis beter
smaakt?' ... Hierdoor werd iedereen tot tranen toe bewogen en men was uiterst
verbaasd over de wijsheid van het Kindje.
217
Waarom de Middellandse Zee een echte binnenzee mag heten
Toen
iedereen zich aan de koude vis verzadigd had, stond men van tafel op, dankte
Jozef voor de fijne maaltijd, en ging vervolgens naar buiten, waar de zon nog
niet helemaal was ondergegaan.
2. Toen
dan de meeste gasten uit het gevolg van Cyrenius naar buiten waren gegaan, zei
het Kindje tegen hem:
3.
'Cyrenius, herinner jij je nog wat je Mij buiten bij de brandstapel hebt
gevraagd, toen Ik de vissen uit de Middellandse Zee om hun kwaliteit en smaak
geprezen heb?'
4.
Cyrenius dacht een ogenblik na, maar kon zich zijn vraag niet herinneren.
5. Daarom zei hij tegen het Kindje:
'Vergeef mij, mijn Heer en mijn Leven, ik moet U bekennen, dat ik die vraag
helemaal vergeten heb!'
6. Nu
glimlachte het Kindje weer en Het zei heel liefelijk tot Cyrenius, die wat in
verlegenheid was geraakt:
7. 'Heb
je Mij niet gevraagd of de Middellandse Zee werkelijk in het midden van de
wereld ligt?
8. Ik heb
jou toen verwezen naar de kleine globe waarop je het zou kunnen nazien, en je
er dus van overtuigen of die zee wel echt in het midden van de wereld ligt.
9. Dit
lijkt Me een uitstekend moment om die zaak af te handelen!
10. Neem
die kleine wereldbol dus ter hand en zoek het antwoord op je vraag!'
11.
Cyrenius sprak: ' Ja, waarachtig. ..ik zou dat helemaal vergeten hebben, als U
mij daar nu niet op gewezen zoudt hebben!'
12. Op
dit moment rende Jacob het zijkamertje in en haalde voor Cyrenius de kleine
aarde.
13.
Dadelijk zocht deze nu de Middellandse Zee en vond die ook heel vlug.
14. Maar
toen hij nu de Middellandse Zee met zijn vinger aanwees, vroeg het Kindje:
15.
'Cyrenius, is dat wel het midden van de aarde? Wat vind jij ervan?'
16.
Cyrenius sprak: 'Volgens de leer van Euklides en Ptolemeus ben ik een gevorderd
rekenkundige,
17. en
uit de planimetrie weet ik dus, dat aan de oppervlakte van een bolvormig
lichaam elk willekeurig punt het middelpunt van zijn oppervlakte is, omdat dat
punt met het middelpunt van de bol in de meest directe verbinding staat,
18. en,
ten tweede: omdat alle lijnen, die van dat punt uit naar het tegenoverliggende
punt lopen, dezelfde kromming en dezelfde afmeting hebben.
19.
Volgens deze criteria kun je deze zee dus terecht een middenzee noemen.
20. Maar,
dan moet ik tevens vaststellen, dat elke zee hieraan voldoet, en dus ook en met
hetzelfde recht een middenzee genoemd kan worden!'
21. Nu
zei het Kindje: 'Daar heb je wel gelijk in, maar die criteria van Euklides
zijn hier niet van toepassing;
22. en
toch kan deze zee bij uitsluiting Middenzee heten,
23. omdat het echte midden daar is, waar de Heer is!
24. En
omdat de Heer hier bij deze zee is, daarom is dit de Middellandse Zee, het
midden der zeeën!
25. Kijk,
dit is een andere redenering, waarvan Euklides geen flauw idee had, en toch is
deze juister dan de zijne!'
26. Deze
verklaring intrigeerde Cyrenius enorm, zodat hij nu nog verder speurde.
218
Voor alles staat een Gode welgevallige tijd en regel.
Over ijdel navorsen van goddelijke diepzinnigheden en over kinderlijke eenvoud
als de weg naar de ware wijsheid voor de mens
Het
Kindje merkte dat Cyrenius voort wilde gaan met verdere navorsingen:
2.
'Cyrenius, je verdere naspeuringen zullen tevergeefs zijn; waar Ik jou een
vinger reik, daar wil jij meteen de hele hand!
3. Weet
dan dat zulks geen pas geeft, want alles heeft zijn tijd nodig, en voor alles
geldt een vaste onwrikbare ordening.
4. Als
jij een boom ziet bloeien, dan zou je direct ook de rijpe vrucht willen.
5. Maar
dat gaat niet; elke boom heeft zijn eigen tijd en orde !
6. Tijd
en orde zijn nu eenmaal van alle eeuwigheid de Mijne, en Ik kan dus niet tegen
Mijzelf in gaan:
7. en dus
kan er aan die tijd en aan die orde niet getornd worden.
8.
Alhoewel Ik met al de volheid van Mijn goddelijke kracht van je houd, kan Ik
je van de voortsnellende tijd toch niet één minuut schenken;
9. want
die moet als een onstuitbare stroom voortvloeien en heeft geen rust, tot hij
de grote oever van de onwrikbare eeuwigheid zal hebben bereikt.
10.
Daarom is verdergaand gespeur in Mijn Geheimen wat ijdel.
11. Want
je zult langs die weg toch geen haarbreed nader tot Mijn Geheimen kunnen doordringen,
dan zulks te rechter tijd mogelijk zal zijn.
12. Geef
dat soort onderzoekingen dus maar op, en pijnig je geest er niet tevergeefs
mee, want als de tijd daar is, zal alles je duidelijk worden.
13. Jij
zou nu de diepste zin willen vatten waarom daar het middelpunt is, waar Ik
ben?
14. Ik
zeg je echter: Dat te begrijpen is nog onmogelijk voor jou: daarom moet je
voorlopig eerst geloven, en in dat geloof de ware nederigheid van je hart bewijzen.
15. Pas
wanneer je geest door echte deemoed zichzelf zal hebben doorgrond, pas dan zul
je vanuit die diepte verhelderende blikken in Mijn diepten kunnen werpen.
16. Maar
als je door onderzoek je geest gaat verheffen, dan zal die steeds verder
afdwalen van zijn eigen levende diepte, waardoor je je juist van Mijn Diepten
zult verwijderen, en ook je eigen innerlijk niet nader komen zult.
17. Ja,
Ik moet er zelfs nog aan toevoegen: Van nu af aan zal alle werkelijk diepe
wijsheid voor de wereldse wijzen verborgen blijven,
18. die
zal daarentegen in de harten worden gelegd van eenvoudigen van geest, en van
simpele kinderen en wezen!
19. Je
moet daarom trachten innerlijk een kind te worden, en dan zal de tijd werkelijk
aanbreken, waarin de ware wijsheid je deel zal worden. ,
20.
Cyrenius was zeer verbaasd over deze leer, en stelde het Kindje nu de volgende
vraag:
21. ' Als
het zo gelegen is, dan is het zeker ook verboden om te leren lezen en
schrijven!
22. Want
als U aan hen, die daartoe waardig geworden zijn, alles schenkt, waarom zou je
dan nog moeizaam leren?'
23. Het
Kindje antwoordde: 'Door goed en nederig studeren, wordt de akker voor de
wijsheid vruchtbaar gemaakt, en ook dat maakt deel uit van mijn ordening.
24. Maar
je moet de studie niet als doel en voor de wijsheid zelf aanzien, maar slechts
als middel.
25. En
als dan die akker goed bemest zal zijn, dan zal Ik heus wel komen om daarop het
zaad te strooien, waaruit de echte wijsheid zal ontluiken! Heb je dit begrepen?'
Hier zweeg Cyrenius en vorste niet verder .
219
Een opgelegd kruis is een uiting van Gods liefde voor de
mensen
Na dit zeer leerzame onder houd van het Kindje met
Cyrenius, kwam ook Jozef naar het Kindje toe, om te vragen wat er moest
gebeuren met de naar huis meegebrachte kruisbalk
2. En het Kindje gaf hem ten
antwoord: 'Jozef, Ik zeg je, dat die zijn man en zijn plaats al ge vonden
heeft!
3. Jij zegt toch ook wel eens tegen een koopman: 'U hebt
goeie waar, die zult u wel gauw kwijt, zijn;
4. daarvoor zal zich wel spoedig een kooplustige koper
melden!
5. Nu, zo'n koopman ben Ik ook! Ik heb voor de vrije
verkoop goede waar aangevoerd. .
6. En een koper heeft zich ook al gemeld; hij heeft deze
zich verworven met zijn liefde jegens Mij;
7. en die koper is Jonatha, de sterke visser.
8. Of moet die
soms niet beloond worden voor de vele vissen waarmee hij ons nu al zo vaak
heeft verwend?!
9. De ene hand wast de andere. Wie water reikt, aan die
moet water worden aangereikt.
10. Wie olie geeft, moet olie terug gegeven worden.
11. En
hem, die troost verschaft, geworde troost voor eeuwig!
12. Maar
geeft iemand liefde,die zal ook zelf bemind worden.
13.
Jonatha nu heeft Mij heel zijn liefde gegeven; dus gaf Ik hem ook Mijn Liefde
in dit kruishout. ..
14. Ook
jullie hebt Mij weliswaar jullie liefde gegeven in water en in olie ;
15. maar
Jozef, dit zeg Ik je: pure liefde heb Ik toch liever dan liefde met water en
liefde met olie!
16. Het
kruis is nu voorwerp van Mijn hoogste liefde geworden!
17. En omdat Jonatha zo'n grote liefde voor Mij heeft,
daarom heb Ik het hem gegeven.
18. Want
hij alleen bemint Mij om Mijnentwille en dat is de zuiverste liefde.
19. Hij
had Mij lief zonder te weten Wie Ik ben; jullie daarentegen houden minder van
Mij, omdat jullie immers weten, Wie en Wat Ik eigenlijk ben.
20. En
kijk, dat was liefde met heel wat water! Jullie zullen op deze wereld dan ook
nooit gebrek aan water hebben, namelijk in jullie ogen.
21.
Cyrenius' liefde was er een met olie; hij zal dan ook te zijner tijd gezalfd
worden met de olie des levens, terwijl jullie gedrenkt zullen worden met het
water des levens.
22. Maar
helemaal in mijn woning zullen te zijner tijd slechts zij zijn, die Mij zuiver
liefhebben!'
23. Deze
toespraak van het Kindje joeg Jozef hevige angst aan, terwijl ook Cyrenius er
verbaasd zijn wenkbrauwen voor optrok.
24. Nu
sprak het Kindje echter: ‘Jullie moeten niet denken, dat Ik jullie een kruis
onthouden zou; want al wie met een open hart begiftigd is, die zal ook het
vrije kruis krijgen!' Deze uitspraak stelde Jozef en Cyrenius weer gerust.
220
Jonatha stort tranen om zijn zonden uit heilige Liefde
voor zijn Heer.
Het vlees als loon der zonde.
Over de waarde van de zuivere liefde en haar
aantrekkingskracht
Na deze
toespraak van het Kindje, viel Jonatha, daartoe door vurige liefdegevoelens gedrongen,
voor het Kindje op zijn knieën, en weende daarbij van overgrote vreugde en
dankbaarheid.
2. Tegen
de anderen zei het Kindje nu: 'Zien jullie nu, hoe hevig Jonatha Mij
liefheeft?
3. Ik zeg
u: Uit elke traan, die nu uit zijn ogen vloeit, zal hem te zijner tijd in Mijn
Rijk een hele wereld geworden!
4. De
waarde en het onderscheid van de verschillende tranen heb Ik jullie al eens
getoond, maar nu zeg Ik jullie andermaal:
5. Er
zijn voor Mij geen tranen van grotere waarde dan die, welke gelijken op die
van Jonatha!'
6. Bij
het horen van deze woorden vermande zich de grote Jonatha, hij zei:
7. 'O
Almachtige Heer van mijn leven, hoe kan een grote zondaar als ik ben Uw zo
grote genade en Erbarmen waardig zijn?'
8. Maar
het Kindje zei: 'Jonatha, vraag je af hoe je Mij, als je echt zo'n grote
zondaar was, dan toch zo hevig zoudt kunnen beminnen! ?
9. Want
is de Liefde tot Mij niet iets heiligs, zoals Ik Zelf dat ben in Mijn
Goddelijkheid?!
10. Hoe
zou jij zo'n heilige liefde in je hart kunnen verdragen als je een groot
zondaar zoudt zijn?!
11. Wordt
dan niet ieder mens geheiligd en volledig herboren door de liefde voor God in
zijn binnenste?!
12. En
als je dus vol bent van die liefde, wat zou er dan in je kunnen zijn, dat je
"zonde" noemt?
13. Alle
menselijke vlees is zondig, waarom alle menselijke vlees moet sterven.
14.' Ja,
Ik verzeker je, dat zelfs dit vlees van Mijn eigen lichaam onder de doem van de
zonde ligt, en daarom ook, zo goed als het jouwe zal moeten sterven,
15. maar,
die zonde dat is geen vrijwillige, slechts een gerichte en die staat niet op
rekening van jouw vrije geest!
16.
Daarom wordt jouw waarde niet naar je lichaam, maar alleen naar je vrije
liefde bepaald.
17. Later
zal dan ook niet gevraagd worden: "Hoe was je lichaam?" maar:
"Hoe was je liefde?"
18.
Immers, werp je een steen omhoog, dan blijft die niet daarboven, maar hij valt
duidelijk weer omlaag naar de aarde.
19. En
waarom? Omdat de materie van de aarde hem aantrekt als een gerichte liefde,
waar de aarde zelf vol van is!
20. En
waarom vallen de wolken en de sterren niet uit de hemel? Nu, dat is omdat die
worden aangetrokken door de hemelse liefde!
21. Als
jouw hart echter vol is van liefde tot God, de Eeuwig Levende, waar zal die
vrije, zelf levende liefde jou dus heentrekken?'
22. Deze
laatste vraag vervulde alle aanwezigen met een gevoel van grote zaligheid,
omdat zij nu allen wisten hoe zij ervoor stonden.
221
Een middel tegen de insectenplaag. Een melkoorlog. Een
komeet
Na deze
rechtzetting tegenover Jonatha en de andere aanwezigen, zei Jozef:
2.
'Vrienden, het is een mooie avond; wat zouden jullie ervan zeggen om voor het
slapen gaan eerst nog een uurtje naar buiten te gaan?!
3. Hier
in deze kamers is het nu wel heel erg zwoel;
4. en als
men bij zo'n hitte naar bed gaat, dan kan men noch slapen, noch rusten!'
5. En het
Kindje sprak: 'Jozef, die mening ben Ik ook toegedaan; er zouden buiten alleen
niet zoveel hinderlijke insecten moeten rond zoemen, dan zou het 's avonds nog
veel aangenamer zijn buiten!'
6. Jozef
antwoordde: 'Ja, mijn Leven daar zeg je wat!
7. Was er
maar een middel om -uiteraard niet in strijd met Jouw orde -voor goed van die
kleine lastige gasten verlost te worden. ..dat zou bijzonder wenselijk zijn!'
8. Nu
antwoordde het Kindje: 'O, maar zo'n middel zal niet moeilijk te vinden zijn!
9. Je
neemt gewoon een schotel warme koemelk, en die zet je dan buiten, je zult eens
zien hoe die vele duizenden lastpakjes bij die schotel zullen rondhangen. .. en
ons met rust laten!'
10.
Onmiddellijk gaf Jozef dus zijn zoons opdracht een schotel warme koemelk buiten
neer te zetten.
11.
Jozefs zonen deden direct wat Jozef hun had gezegd.
12. En
nauwelijks stond de schotel warme melk buiten, of je kon in de flauwe
avondschemering al gauw een enorme zwerm van allerlei stekende insekten er
boven waarnemen.
13.
Iedereen was blij verwonderd over deze uitvinding, waardoor miljoenen
steekvliegen en muggen op één punt samenschoolden en daar letterlijk een ware
melkoorlog uitvochten.
14.
Cyrenius zei: 'Wat is dat een eenvoudige en doeltreffende maatregel!
15. Een
schotel warme melk, de moeite nauwelijks waard, bevrijdt ons van die lastige
insecten plaag!
16. Nou
maar, dat moeten we ook in Tyrus onmiddellijk in praktijk brengen!
17. Want
ook daar maken miljoenen van die diertjes het de mensen 's avonds lastig. ,
18. Het
Kindje sprak: 'Het is wel een goed middel, maar je kunt het niet overal met
succes aanwenden;
19. de omstandigheden zijn namelijk niet overal gelijk,
20. en
omstandigheden zoals we hier hebben, kun je beslist nergens anders verwachten!
21.
Daarom werkt dit middel slechts hier zo voortreffelijk! Maar waar de
omstandigheden anders zijn, daar zal dit middel minder goed werken.
22. Als
jullie nu je blik eens omhoog richten wilt, zul je een komeet ontdekken!'
...Cyrenius richtte nu zijn blik omhoog en ontdekte al gauw een grote komeet.
222
Toen
Cyrenius die felle komeet eens goed bekeken had, zei hij:
2. 'Dat
is een heel bijzondere ster! De eerste van dat soort die ik zie.
3. Wel
heb ik al vaak over die mystieke ongeluksboden aan de hemel gehoord’
4. Maar
nu kwam Maronius Pilla aanlopen en zei:
5. 'Nu
moet je dat toch eens zien! Nauwelijks zeven jaren geleden werd de tempel van
Janus gesloten. ..en iedereen zei:
6. Nu zal
voor Rome de eeuwige vrede wel gekomen zijn, want zolang is die tempel nog
nooit dicht geweest!
7. Maar
nu hebben we het ontzettende voorteken, dat de tempel van Janus weer spoedig
geopend zal worden,
8. en dat
het er op de grote slagvelden weer levendig toe zal gaan!'
9. Nu
vroeg Jozef Maronius Pilla of hij zo'n komeet echt voor een oorlogsbode hield.
10. En
Maronius Pilla zei heel ernstig: 'O ja, beste vriend, dat is een absolute
waarheid! Ik voorspel u: de ene oorlog na de andere!'
11.
Cyrenius merkte nog op: 'Dat is nu eens een stel, dat goed bij elkaar past!
12. Jozef
houdt nog altijd vol overtuiging vast aan zijn Mozes, terwijl Maronius Pilla
niet los kan komen van zijn oude heidense bijgeloof! ,
13. Jozef
zei echter: ' Achtenswaardige broeder en vriend Cyrenius! Ik geloof wel dat
Mozes altijd nog beter is dan de Janustempel te Rome!'
14.
Cyrenius sprak: 'Zeker, maar heb je eenmaal de Heer Zelf, Jehova Zelf in Zijn
Volheid gevonden, dan vind ik moesten Mozes en die domme Janus maar vlug en
voorgoed naar de achtergrond verdwijnen!
15.
Volgens oude, ongegronde sagen, schijnt een komeet wel een ongeluksbode te
zijn;
16. maar
wat ik geloof is, dat de Heer, onze lieve Jezus in Zijn goddelijke Volmaaktheid
ook wel de Heer over deze vermoedelijke ongeluksbeheerser zal zijn. Denk jij
dat ook niet?'
17. Jozef
antwoordde: 'Dat wel, maar daarom kan Mozes nog niet met de Janus van Rome vergeleken
worden, ook niet nu de Heer hier tegenwoordig is!'
18.
Cyrenius zei: 'Dat is ook mijn bedoeling niet; maar, als ik dus de Heer heb,
dan zijn Mozes en Janus voor mij althans, gelijk!'
19. Nu
bracht het Kindje in het midden: 'Houd het daar maar op!
20. Want
heus, waar het gaat om de oneindigheid, daar vallen alle groten in het niet,
daar telt een nul voor een miljoen!'
21. Dit
antwoord van het Kindje bezorgde Jozef een kleine schok, maar hij nam het
tegen Cyrenius niet meer voor Mozes op.
223
Aanschouwelijk onderricht over het wezen van kometen aan
de hand van de melkschotel als voorbeeld
Jonatha,
die altijd naar de diepere achtergrond van alles zocht, bij gelegenheden als
deze, begaf zich nu naar Jozef en zei:
2. 'Broeder, hier heb je nu weer zo'n geval, waarin de Heer ons -zoals
laatst bij die maansverduistering -uit de droom zou kunnen helpen!
3. Denk
je dat Hij, als wij Hem daarom zouden vragen, een verklaring zou willen
geven?'
4. Jozef antwoordde: 'Beste broeder Jonatha, daarvoor zou
je de proef op de som moeten nemen!
5. Wie
vast op de Heer vertrouwt, die heeft op goede grond gebouwd!
6. Het
Kindje zit daar op schoot bij Maria; ga naar Hem toe en vraag het Hem,
7. dan
zul je wel merken, wat voor een antwoord je op je vraag zult krijgen!'
8. Door
dit antwoord van Jozef bemoedigd, ging Jonatha dadelijk vol liefde en deemoed
naar het Kindje toe en wilde juist zijn vraag stellen;
9. maar het Kindje was Jonatha voor en zei:
10. ' Jonatha, Ik weet at wat je wilt, maar dat is niets
voor jou!
11. Ga maar naar het huis en haal daar een kleine fakkel,
12. steek
die aan en ga ermee naar de schotel melk, die daar is neergezet voor de
steekmuggen en vliegen.
13. Ik voorspel je dat je daar dan ook een komeet zult
zien, met oernatuur!'
14.
Jonatha deed onmiddellijk wat het Kindje hem had aangeraden.
15. Toen
hij nu met de brandende fakkel in de buurt kwam van de melkschotel, waarboven
miljoenen muggen en vliegen rond gonsden,
16.
ontdekte hij inderdaad een vele meters lange, matglanzende sliert, die
natuurlijk uit de vliegende insecten bestond. ..
17. en de melkschotel vormde de kop ervan.
18. Dit
verschijnsel werd nu ook door vele andere personen waargenomen.
19. En de
gelijkenis tussen deze kunstmatig veroorzaakte verschijning en die van de
komeet aan de hemel verbaasde allen.
20.
Jonatha ging naar het Kindje toe en vroeg Hem, hoe hij dat op moest vatten.
21. Het
Kindje' antwoordde: 'Voorlopig precies zoals je het ziet! Niet iedereen mag
namelijk weten wat daar voor een geheim achter steekt.
22. Je
moet je dus voorlopig hier maar mee tevreden stellen; morgen is er weer een
dag!'
224
Over het wezen en de mystieke betekenis van kometen
Jonatha
begon nu ingespannen na te denken, maar hij kon niet op een zinnig idee komen.
2. Het
Kindje bemerkte uiteraard onmiddellijk dat Jonatha er niet in slaagde om
verband te leggen tussen de melkschotel-komeet en de uitspansel-komeet.
3. Het richtte Zich dan ook op en zei tegen Jonatha:
4. 'Beste
Jonatha, het gaat nu in jouw binnenste precies zo, als die scène met de
melkschotel-komeet liet zien.
5. Jouw
hart stelt dan die schotel voor, terwijl jouw liefde de melk erin uitbeeldt,
6. en
boven die melk zweeft nu ook een geweldige zwerm insekten rond, net als boven
de andere melkschotel,
7. en die
zwerm stelt dan weer voor: jouw tot in het belachelijke doorgevoerde gedachten
over dezelfde aard van de beide kometen.
8. Maar,
vriend Jonatha, wie zal in ernst de kern van de komeet aan het uitspansel als
een melkschotel zien en diens staart als een muggenzwerm!
9. Dat
was toch slechts als gelijkenis bedoeld en niet als natuurlijke overeenkomst.
10. Weet
je eigenlijk wel wat een gelijkenis inhoudt? Wat is een schotel? Wat de melk?
En wat die zwerm insecten?
11.
Blijkbaar heb je dat niet begrepen; luister dus, dan zal Ik je daarover iets
vertellen!
12. De schotel stelt een vat voor, waarin bestanddelen
kunnen worden opgenomen, waaraan de voedende levenskracht uit Mij gebonden is.
13. De melk
nu, dat is zo'n stof, die voedende levenskracht uit Mij in rijke mate in zich
heeft.
14. En in
die muggen, horzels en vliegen werkt de levenskracht al vrij en actief,
15. maar,
als die zwerm nu niet zou worden gevoed met passende voedingsmiddelen, dan zal
hij al gauw verzwakken en zich dus niet kunnen vormen voor een hogere
zijnsfase.
16. En nu
die komeet aan het uitspansel: dat is niets anders dan een nieuw geschapen
wereld in wording!
17. De
kern ervan is het vat tot opname van voedende levenskracht uit Mij.
18. Die
levenskracht wordt door een van Mij uitgegaan speciaal vuur zeer krachtig doorgloeid,
en lost zich daardoor op in voedende dampen.
19. Maar
om nu te voorkomen, dat die dampen, die een reeds enigszins ontwikkelde levenskracht
bezitten, zouden vervluchtigen, en aan het nieuwe hemellichaam zouden worden
onttrokken,
20.
worden ze door ontelbare monaden (etherdiertjes) opgenomen, en die voegen ze
dan weer tot verdere voltooiing aan dat hemellichaam in wording toe.
21. Kijk
dat is nu die gelijkenis, van de echte komeet en onze melkschotel-komeet!
22. Ga
dat nu maar niet verder napluizen; je liefde zou van al dat gespeur schade
kunnen lijden!'
23.
Alhoewel deze verklaring wel door vele andere aanwezigen beluisterd was,
begreep niemand ze; toch geloofden velen van hen, dat het zo toegaat.
225
Waarom overdadig naspeuren naar de diepten van Gods
Scheppingswerk nadelig is
Cyrenius
vroeg nu aan het Kindje: 'Waarom moet men niet dieper doordringen in Uw Werk?
2. Hoe
kan onderzoeken, naar U zegt, nadelig zijn voor de liefde tot U?
3. Ik
geloof juist omgekeerd dat men door Uw werken steeds dieper en helderder te
onderkennen moet groeien in de liefde tot U, en niet verflauwen!
4. Ook
onder ons mensen is het immers zo, dat naargelang we in iemand meer en meer
volmaaktheden ontdekken, zo'n mens ons steeds dierbaarder wordt.
5.
Hoeveel te meer zal dat dan niet het geval zijn tegenover U, de heer en de
Schepper van al wat groot, volmaakt en heerlijk is, wanneer wij U steeds meer
en steeds dieper leren kennen!
6. Daarom
zou ik U, mijn Leven, willen vragen of U mij over die bijzondere ster nog een
paar nadere inlichtingen zoudt willen geven!
7. Want
mijn hart zegt mij, dat ik U dan pas volmaakt zal kunnen liefhebben, als ik U
steeds dieper en dieper zal kennen uit Uw machtige en alwijze wonderwerken!
8.
Niemand kan U immers als de Ene God en Heer liefhebben, wanneer hij U niet
eerst leert kennen!
9. Want
de eerste reden om U lief te hebben is toch ook het U erkennen door onze
zielen!
10. Zoals
ik ook mijn vrouw eerst moest leren kennen, voordat ik haar in mijn hart kon
sluiten! Als ik haar niet had Ieren kennen, was ze immers nooit mijn vrouw
geworden!'
11. Nu
moest het Kindje toch wel even lachen en zei: 'Nou beste Cyrenius, als je Mij
wat vaker zulke wijze lessen zoudt geven, dan zou Ik ten slotte ook nog wel
eens een door en door verstandig mens kunnen worden!
12. Want wat je Mij daarjuist vertelde was allemaal nieuw
voor Mij.
13. Maar
probeer je nu dit nog eens in te denken, namelijk dat jij voor Mij dan pas een
echte leraar zoudt kunnen zijn, als je Mij zoudt bewijzen dat niet Mijn
waarschuwing tegen al te diep speuren in Mijn Werken nuttig is voor de
mensenziel in haar liefde voor Mij, maar dat daarentegen juist dat speurwerk
het wel zou zijn!
14. Hoe
zou Ik dan -als jouw leerling -jou over die geheime zaken kunnen onderrichten?!
15. Als
jij betere motieven voor de liefde kent, dan die welke jouw God en Schepper je
geeft, hoe kun jij dan van Hem een nog diepgaander onderricht willen vragen?!
",
16. Of
denk je soms dat God Zich tot iets zal laten bewegen door menselijke
verstandsargumenten, alsof Hij naar wereldse maatstaven zou behoren te richten!?
17. Nee
Cyrenius, nu ben je er toch wel erg ver naast!
18. Weet je,
Ik ben de Enige, Die Mijn eeuwige ordening kent, die immers de moeder is van
alle dingen!
19. En
uit deze orde ben ook jij voortgesproten en de liefde van jouw geest voor Mij
is je meest wezenlijke leven!
20. Als
je nu je liefde tot Mij van Mi j zoudt willen afwenden naar Mijn schepselen, om
Mij daardoor sterker te kunnen liefhebben, terwijl je Mij toch zichtbaar
levend voor je hebt,
21. kan
zo'n dwaze manier van versterking der liefde zinnig zijn?
22. Ja,
iemand, die Mij nog niet kent en die Mij nog niet bezit, die kan inderdaad wel
langs die weg van jou tot Mij opgaan;
23. maar
als iemand Mij al op zijn schoot heeft, waarom zou die dan nog zijn toevlucht
nemen tot jouw staffelmethode?'
24. Dit
maakte Cyrenius heel erg verlegen en hij was totaal verslagen en niemand vroeg
nog naar de komeet.
226
De Godheid in het Kindje treedt terug.
Laatste opdrachten voor Jozef en voor Cyrenius.
De nachtrust. Jacob door het Kindje bijzonder begenadigd
Dadelijk
nadat de kometenaffaire beslecht was, zei het Kindje tot Jozef:
2. '
Jozef, de laatste twee dagen heb Ik Me als een echte heer des huizes gedragen,
en jullie deden alles wat IK zei;
3. maar van dit moment af draag Ik dat huisvaderlijke
ambt weer aan u over; zoals u het hebben wilt, zo zal het ook moeten gebeuren!
4. Van nu af aan ben Ik weer zoals ieder ander
mensenkind, en dat moet Ik zijn, want ook Mijn Vlees moet groeien voor jullie
aller welzijn!
5. Jullie moeten dan ook van Mij nu en in de toekomst in
dit land geen openlijke wonderdaden meer verwachten,
6. maar Iaat je desondanks niet in de war brengen wat
betreft jullie geloof en vertrouwen in Mijn macht en Mijn gezag;
7. want
Wat Ik was van eeuwigheid, dat zal Ik altijd blijven, en dat zal Ik zijn in
eeuwigheid!
8. Weest
dus niet bang voor de wereld, die voor Mij geen partij is. Waarvoor jullie wel
moeten oppassen is te vergeten wat je aan mij hebt; dat zou namelijk voor
jullie zielen de dood betekenen!
9. Jij
Jozef, neem het bewind over dit huis weer van Mij over, en Iaat er recht en
gerechtigheid geschieden in de naam van Mijn Vader, Amen!
10. En
jij, Cyrenius, vaar jij morgen weer voorspoedig terug naar Tyrus, want daar
liggen al weer belangrijke zaken op je te wachten!
11. Mijn
liefde en genade zijn met je, je kunt dus gerust zijn. Voor het overige moet je
maar met Jozef overleggen; want nu is hij weer de heer des huizes!'
12. Vervolgens riep het Kindje Jacob bij Zich, en tot hem zei Het:
13.
'Jacob, laat tussen ons de eerste verhouding heersen, je weet wel!
14. En voor wat dit land betreft Iaat Ik het hierbij. Amen!'
15. Nu
werd Jozef erg treurig en hij smeekte het Kindje met grote aandrang dat Het
toch liever maar als Godheid aanwezig zou blijven.
16. Maar
het Kindje sprak verder nog slechts echt kinderlijk, zodat er in Zijn spraak
ook niet het flauwste spoort je meer van Zijn Godheid over was.
17. En
Het werd nu zelfs ook nog slaperig, zodat Jacob Het naar bed moest brengen.
18. Tot
diep in de nacht zat het gezelschap bijeen om zich over de reden van de
verandering bij het Kindje het hoofd te breken,
19. maar
niemand wist iets steekhoudends op te merken; het bleef bij een heen en weer
vragen stellen aan elkaar.
20. Het juiste antwoord wist echter niemand !
21. Ten
slotte zei Jozef: 'Wij weten nu waaraan het ons mankeert, en ook wat ons te
doen staat; Iaat ons daarmee maar tevreden zijn!
22. Het
is al diep in de nacht; ik vind dus dat het het beste is om ons ter ruste te
begeven.’
23.
Hierover was iedereen het met Jozef eens, en allen gingen ze al gauw in het
huis ter ruste.
227
Jozef heeft zorgen over het ontbijt. De provisiekamer
leeg.
Jonatha brengt uitkomst met een flinke partij vis
De
volgende dag was Jozef, Zoals gewoonlijk, al veel eerder op dan ieder ander en
ging naar buiten om te zien wat het voor weer zou worden.
2. Alles
wees erop dat het een mooie dag zou worden. Hij ging dus weer naar binnen en
wekte zijn zoons, opdat die een goed ontbijt zouden klaarmaken voor de gasten.
3. De
zoons stonden dadelijk op en gingen in de provisiekamer kijken wat voor
voorraad er nog ter beschikking was.
4. Na
daar goed te hebben rondgekeken, kwamen ze alweer gauw bij Jozef terug met de
mededeling:
5. 'Lieve
vader, uw opdracht was juist en goed,
6. maar
onze provisiekamer is in al die dagen zozeer geplunderd, dat we met geen
mogelijkheid ook maar voor tien personen daaruit een maaltijd kunnen bereiden.
7.
Vertelt ons dus waar we eetwaren vandaan moeten halen, en dan moet de maaltijd
in een uur klaar zijn!'
8. Jozef
krabde zich eens achter het oor, ging zelf een bezoekje brengen aan de
provisiekamer en vond daar de mededelingen van zijn zoons bevestigd, waardoor
hij in nog grotere verlegenheid geraakte .
9. Hij
dacht en dacht, maar kon niets vinden wat hem uit zijn verlegenheid kon redden.
10. Toen
Jozef daar nu in gedachten in het voorhuis stond, kwam Jonatha zijn
slaapvertrek uit, groette en kuste zijn oude vriend goedemorgen en vroeg hem
waarom hij daar wel zo treurig en bedenkelijk stond te kijken.
11. Jozef
liet hem terstond de lege provisiekamer zien, die de oorzaak was van zijn
verlegenheid.
12. Toen Jonatha dit zag, zei hij tegen Jozef:
13. 'Maar
beste vriend toch, Iaat dat alsjeblieft geen reden tot angst voor je zijn.
14. Je
mag best weten, dat mijn voorraadkamers nog propvol zijn; ik bezit zeker wel
zo'n tweeduizend centenaar gerookte vis!
15. Laat
je zoons dus maar direct met mij meegaan, dan zal het er over anderhalf uur in
jouw provisiekamer wel heel anders uitzien!'
16. Dit
voorstel van Jonatha kwam als balsem op Jozefs hart ; hij ging er dan ook
onmiddellijk op in.
17. Nog
waren er geen negentig minuten voorbijgegaan, of daar kwamen Jonatha met vier
zonen van Jozef al aan, met een grote partij vis.
18. De
jongens brachten ongeveer vier centenaar gerookte vis mee, en Jonatha droeg
drie forse bakken verse vis en nog eens tien flinke tarwebroden!
19. Toen
Jozef hen daar zo zwaar bepakt zag aankomen, was hij geweldig blij, en hij
prees en dankte God voor deze rijke bedeling. Daarna omhelsde en kuste hij
Jonatha.
20. Nu
werd het erg druk in de keuken.
21.
Opgewekt waren de zoons van Jozef bezig; en Maria en Eudokia kwamen nu ook
haastig hun slaapkamer uit om de koeien te melken.
22. Een
half uurtje later stond er een welvoorzien ontbijt klaar voor meer dan honderd
man!
228
Liefde wedijver tussen Jozef en Cyrenius. Jozefs onbaatzuchtigheid.
Over ware en onechte Godsdienaars
Toen het
ontbijt aldus was klaargemaakt en iedereen was opgestaan ging Jozef zonder
verder verwijl naar Cyrenius toe om hem te vragen of hij al klaar was om te
ontbijten.
2.
Cyrenius antwoordde: 'Ja, beste vriend en broeder, ik en heel mijn gevolg zijn
dat inderdaad,
3. maar
ik weet ook best, dat jij in je provisie niet zoveel voorraad kunt hebben, dat
je dagen achtereen meer dan honderd mensen te gast kunt hebben.
4. Daarom
zal ik vanochtend mijn personeel naar de stad sturen, om daar voor mij en voor
jou levensmiddelen te gaan kopen!'
5. Toen Jozef dat beluisterd had, zei hij:
6. 'Beste
vriend en broeder , voor wat betreft je schip kun je dat natuurlijk doen,
7. maar voor wat mij betreft, zou dat onnodige moeite
zijn,
8. want ten eerste staat het ontbijt al gereed, en ten
tweede is er in mijn provisiekamer nog zoveel voorraad, dat jullie die met z'n
allen in acht dagen nauwelijks aan zoudt kunnen
9. Heb
dus om mij maar geen zorg, want echt, ik ben rijkelijk voorzien! ‘
10.
Cyrenius nu: 'Waarlijk, als er voor jouw uitverkoren positie niet nog andere
bewijzen zouden bestaan, dan zou toch zeker je onbegrijpelijke onbaatzuchtigheid
voor mij daarvoor een overduidelijk getuigenis zijn!
11. Ja,
hieraan zul je de echte Godsdienaars te allen tijde van de onechte kunnen
onderscheiden:
12. de
echten zullen steeds in hoge mate onzelfzuchtig zijn, en de onechten zullen
precies het tegenovergestelde zijn,
13. de
echten dienen God in hun binnenste en vinden daar ook hun hoogste en eeuwige
beloning,
14. de
onechten daarentegen dienen een god, die zij zichzelf, uit wereldse motieven,
hebben gemodelleerd naar hun eigen slechte inborst;
15. zij
proberen dan ook hun loon in en van de wereld te ontvangen, waar ze zich voor
elke hand en spandienst maar al te duur laten betalen!
16. Als
geboren heiden weet ik bijzonder goed, hoe bijvoorbeeld Romeinse priesters zich
voor elke stap, die zij zetten, laten betalen.
17. Het
is een feit, dat ik zelf aan de hogepriesters eens voor een bepaalde raad
honderd pond goud heb moeten betalen!
18. Nu
vráág ik je: was dat nu een ware dienaar van een ware god?
19. Maar
jij hebt mij nu al drie dagen uitstekend verzorgd, en wat heb ik in jouw huis
bovendien niet allemaal mogen Ieren, ...en nog wil je niets aannemen!
20. Zelfs
voor mijn acht kinderen wil je niets aannemen! ...als daaruit niet duidelijk
blijkt hoe echte en zuivere Godsdienaars er uit zien!?'
21. Jozef
reageerde echter met: 'Broeder, houd daarover op, want ook dergelijke woorden
zijn te veel eer voor mij!
22. Ga
maar liever aan tafel dan Iaat ik je ontbijt direct opdienen.' Cyrenius gaf
dadelijk gevolg aan Jozefs wens en nam aan tafel plaats.
229
Een vrolijk ontbijt. Jozef spreekt over de goedheid des
Heren.
Het Kindje aan tafel. Idyllische scènes tussen de kleine
Jezus en Cyrenius
Toen nu
iedereen had plaats genomen, werden er verrukkelijk bereide vissen opgediend.
2.
Cyrenius was hoogst verbaasd, dat Jozef in alle vroegte al zo'n partij verse
vis had kunnen bemachtigen!
3. Maar
Jozef wees nu naar de grote Jonatha en zei met lichte scherts in zijn stem:
4. 'Kijk,
als je zo'n geweldige meestervisser tot vriend hebt, behoef je niet al te ver
te reiken. .. en dan komt de vis er zo aan!'
5.
Cyrenius glimlachte en zei toen: ' Ja, daar heb je gelijk in. ..
6. Nu ja,
wie er zo aan toe is, die kan altijd wel op verse vis rekenen: en dat
bovendien als je Zo Iemand in huis hebt!'
7. Nu
hief Jozef beide handen instemmend omhoog en met diep ontroerde stem zei hij:
8. ' Ja
broeder Cyrenius, vooral als Dat dan ook nog Iemand is, Die wij geen van allen
ooit waardig zullen zijn!
9. Hij
moge dit heerlijke ontbijt voor ons zegenen, opdat het ons echt moge sterken,
in onze ledematen, maar ook in onze liefde tot Hem, de Allerheiligste!'
10. Deze
uitroep van Jozef ontroerde alle gasten tot tranen toe en allen loofden zij de
grote God, in het nog slapende Kindje.
11. Toen
nu de gasten, nadat het lofgebed was gezegd, zich allemaal tot de vissen
wendden, werd het Kindje ook wakker,
12. en de
heerlijke geur, die de vis verspreidde verried Hem onmiddellijk wat er op
tafel stond.
13. Het
was dan ook bijzonder snel uit Zijn bedje, en kwam onmiddellijk nog helemaal
naakt naar Zijn moeder toe gerend, die aan tafel zat, om iets te eten te
vragen!
14. Maria nam Hem direct op haar schoot en zei tegen Jacob:
15. 'Haal
jij eens even gauw een schoon hemdje uit Zijn kamer!'
16. Jacob
deed onmiddellijk wat Maria wenste en bracht een schoon hemdje.
17. Maar
het Kindje wilde Zich ditmaal het hemdje niet laten aantrekken.
18. Dit
maakte Maria wat kriegel, zodat zij zei: 'Maar Kindlief, dat gaat toch niet;
naakt aan tafel verschijnen geeft geen pas;
19. Als
Je Je niet Iaat aankleden, dan maak Je mij heel erg boos!'
20. Maar
Cyrenius kon bij de aanblik van dat tere Kindje zijn tranen nauwelijks
inhouden, en hij smeekte Maria dan ook:
21. 'Ach
lieve, allerliefste moeder, geef mij dat jochie maar: zo heerlijk bloot zou
ook ik Het nog wel een keertje willen aanhalen en verwennen!
22. Dat
grenzeloze geluk zal mij op deze wereld een tweede maal zeker niet ten deel
vallen!'
23. Het
Kindje lachte nu naar Cyrenius en wilde meteen bij hem zijn.
24. Maria
gaf Het dus maar zonder verwijl aan Cyrenius, die nu van vreugde en zaligheid
zijn tranen niet meer de baas kon, toen het gezonde Kindje, op zijn schoot
stond te trappelen van plezier.
25. Toen
Cyrenius Hem nu direct vroeg welk stuk vis Hij zou willen hebben,
26. gaf
het Kindje hem ten antwoord -en Het zei dat op echtkinderlijke manier! -'Geef
mij dat witte stuk daar maar, waarin geen graten zitten!'
27. Vlug gaf Cyrenius het Kindje dat beste en mooiste
stuk in Zijn handjes, en het Kindje nuttigde het met veel smaak.
28. Toen
Het nu verzadigd was, zei Het: 'Dat was lekker! Kleed jij Mij nu maar aan!
29. Want als Ik honger heb, dan wil Ik eerst eten, en Mij
pas daarna laten aankleden.' ...
Daarna
zei het Kindje niets meer en Het liet Zich heel rustig Zijn hemdje door
Cyrenius aantrekken.
230
Juist vanwege haar grote liefde doet Maria wel eens boos
tegen Mij.
Toen het Kindje nu was aangekleed vroeg Cyrenius nog
eens, of Het nog een lekker stukje vis zou willen nemen.
2. Op
Zijn eigen wijze zei het Kindje echter: 'Een klein stukje zou Ik best nog
lusten. ..;
3. maar
Ik durf het eigenlijk niet te nemen, omdat moeder Mij anders wel weer zal
uitfoeteren!'
4.
Cyrenius nu: 'Maar Kindjelief, als ik het Je aanreik, zal Je moeder toch zeker
niets zeggen?'
5. Maar
het Kindje antwoordde heel naïef: 'Neen, zolang jij hier bent, zal zij
inderdaad niets zeggen,
6. maar
als je straks weg bent, dan krijg Ik het dubbel op te horen!
7. Je
gelooft niet hoe lelijk Mijn moeder kan doen, als Ik iets doe, wat haar niet
aanstaat!'
8. Nu
glimlachte Cyrenius en zei: ' Als ik Jouw moeder daarom nu eens zou uitfoeteren
denk Je dan niet dat ze dan tegenover Jou wat toegeeflijker zou worden?'
9. Het
Kindje: 'Doe dat alsjeblieft niet; dan zou Ik namelijk, zodra je weg bent, pas
echt een uitbrander krijgen, zoals Ik er nog nooit een heb gehad!'
10. Nu
vroeg Cyrenius verder:
11. 'Maar mijn Leven, hemels Kind je van me. Als Je
moeder dan zo lelijk doet, hoe kun Je dan toch zo veel van haar houden?'
12. Het
Kindje antwoordde: 'Omdat zij juist vanwege haar grote liefde voor Mij zo
lelijk doet; zij is steeds maar erg bang dat Mij iets zou kunnen overkomen.
13. Ik
moet haar dus wel echt liefhebben! Is ze dan al eens boos zonder goede reden,
dan meent zij het toch goed, en daarom verdient zij Mijn Liefde.
14. En
kijk, dat is nu precies de reden, waarom zij ook boos zou worden als Ik nog een
stukje vis zou nemen; ze denkt namelijk dat het niet goed voor Me zou zijn.
15. Het
zou Me beslist geen kwaad doen, maar Zelf wil Ik nu niet tegen de goede
bedoelingen van Mijn moeder ingaan.
16. Als
dat zo uitkomt wil Ik Mijzelf ook best eens verloochenen en Mij aan moeders
gebod houden.
17. Maar als dat geen zin heeft, dan doe Ik wat Ik wil.
18. En het maakt Me dan ook helemaal niets uit, als in
zo'n geval Mijn moeder wat opspeelt.
19. Het
is trouwens ook helemaal niet nodig nu nog een stukje vis te eten, Ik wil
Mezelf dus best verloochenen, zodat moeder Mij niets zal kunnen verwijten als
jij straks weg zult zijn.'
20. Met
een hart vol liefdevolle bewondering vroeg Cyrenius nu:
21. ' Ja
maar, Leven van me, als Je dan zo'n respect hebt voor Je aardse moeder, waarom
heb Je Je dan zojuist niet door haar laten aankleden?
22. Zal zij Je dan daarom niet uitfoeteren zodra ik weg
zal zijn?'
23. ' Ja
reken maar’, zei het Kindje, 'maar dáárvan zal Ik me dan ook niet al te veel
aantrekken!
24. Ik
heb je toch al gezegd, dat Ik soms doe wat Ik wil, zonder te vragen of Mijn
moeder dat goed vindt of niet...
25. Op
haar beurt mag Mijn moeder dan ook best tegen Mij foeteren, omdat zij het goed
bedoelt en van goeden wille is. ,
26. Maria
moest nu even lachen en zij zei op schertsende toon: 'Wacht jij maar eens tot
we straks alleen zijn!
27. dan
zal ik Je wel weer eens goed onder handen nemen, omdat Je Je nu over mij zo
bij Cyrenius beklaagt!'
28. Maar
het Kindje glimlachte en zei: 'Neen, dat meent u niet! Ik kan het heel goed aan
u zien, als u echt boos bent, want dan bent u helemaal rood; maar nu bent u
prachtig blank, net als Ik, en zo bent u nooit boos!'
29. Over deze opmerking
moesten ze allemaal lachen, het Kindje ook. En Maria, gevolg gevend aan
een hevige aandrang, nam het Kind je om Het inniger dan ooit aan haar hart te
drukken!
231
Cyrenius blijft toch nog een dag langer te gast.
Zijn dankbaarheid, zijn geschenk, zijn afscheidsrede
Met deze kinderlijke scène werd tevens het ontbijt
afgesloten.
2. Nadat
Jozef het dankgebed had beëindigd, ging Cyrenius naar hem toe en zei:
3.
'Geliefde vriend, jouw verdiensten tegenover mij, en zelfs tegenover mijn
broeder, Julius Augustus Quirinus, de keizer te Rome, zijn zo veelsoortig en zo
buitengewoon, dat ik ze nooit voldoende zal kunnen vergelden.
4. Maar
je helemaal niet te belonen, dat is me ten enenmale onmogelijk!
5. Dat je
een echt koninklijke beloning niet van mij zult aannemen, weet ik;
6. daarom
heb ik er dit op bedacht: naar het zich Iaat aanzien zul je dit jaar slechts
een schrale graanoogst mogen verwachten;
7.
niettemin wordt je huis zeer intensief bewoond.
8. Negen
van je inwoners staan in nauwe relatie tot mij, terwijl jullie zelf ook nog
eens met z'n acht~ bent; dat is dus met elkaar zeventien man.
9. Bij
ingeving weet ik bovendien dat je meelvoorraad is uitgeput en dat ook je
provisiekamer leeg is,
10. en
ook sta je er niet best voor wat betreft het voeder voor je koeien, je geiten
en ezels.
11. Je
ziet, ik weet deze dingen allemaal heel precies, zogoed als het feit dat jullie
bijna niets meer hebt om aan te trekken.
12.
Daarom, geliefde broeder , zul je van mi j toch tenminste zoveel moeten
accepteren als je voorlopig echt nodig hebt.
13. En ik
weet best, dat het hoogst belachelijk kan worden genoemd, dat een mens dezer
aarde van plan zou zijn om de Heer van het onmetelijke heelal te gaan ondersteunen,
voor Wie het een kleinigheid is om met een woord myriaden werelden te scheppen.
14. Maar
ik weet nu ook, dat die Heer van het onmetelijk heelal niet steeds maar
wonderen wenst te doen; tegen Zijn Eigen eeuwige wonderorde in omdat voor ons,
geschapen wezens, daaruit altijd een veroordeling voortvloeit!
15. Om
deze reden moet je van mij ditmaal tenminste zoveel aannemen als je nodig
hebt;
16. je mag mij ditmaal niet, zo als gewoonlijk,
afwijzen!'
17. En
Jozef sprak: 'Ja broeder, ditmaal zou je wel eens gelijk kunnen hebben;
18. maar
voordat ik iets van je aanneem, moet ik het toch eerst nog aan de Heer vragen.
,
19. Nu
kwam het Kindje, Dat zich reeds onder Jacobs hoede had gesteld, vlug naderbij
en zei tegen Jozef:
20. '
Jozef, wat Cyrenius je geven wil, moet je maar aannemen, om het gezin
tenminste van levensmiddelen te kunnen voorzien!'
21. Nu
nam Jozef het aanbod van Cyrenius aan.
22. Deze
overhandigde Jozef nu aanstonds een som van duizend pond zilver en zeventig
pond goud.
23. Jozef
bedankte Cyrenius en nam het geweldige bedrag in ontvangst.
24. Nu
was Cyrenius geweldig in zijn schik en zei: 'Broeder, dit maakt mij het hart
duizend centenaren lichter! Maar dat betekent ook, dat ik vandaag niet meer
vertrek, maar pas morgen; mijn al te grote liefde Iaat mij eenvoudigweg niet
gaan. ' En Jozef was daar alleen maar blij om!
232
Jozefs geldkist en zijn bezorgdheid voor diefstal.
Goede raad van het Kindje aan Jozef
Nu had
Jozef geen geldkist om het geld in te kunnen doen.
2.
Cyrenius gaf dus onmiddellijk aan zijn personeel opdracht direct in de stad
zo'n kist, koste wat het kost, te gaan kopen.
3. Zijn
mensen gingen dus op weg en waren binnen twee uren al weer terug met een
prachtige cederhouten kist, die niet minder dan tien pond zilver had gekost.
4. Vlug
werd nu die kist in Jozefs slaapkamer geplaatst, waar Jozefs zonen het vele
geld, dat goed zwaar was, in die fraaie en zware kist legden.
5. Toen het geld aldus was opgeborgen, zei Jozef:
6. 'Naar
wereldse begrippen, ben ik nu voor het eerst in heel mijn leven echt rijk;
7. want
zoveel geld heb ik nooit eerder bij elkaar gezien, laat staat bezeten!
8. Maar,
tot dusverre hoefden wij ook nooit te denken aan dieven, en aan rovers al
helemaal niet;
9.
terwijl wij van nu af aan geen ogen en geen tijd genoeg zullen hebben om dit
geld te beschermen tegen dieven en rovers!'
10. Maar Jonatha zei: 'Broeder, heb daar geen zorgen om!
11. Ik weet maar al te goed waar dieven en rovers hun
buit zoeken.
12. Die
hebben het speciaal gemunt op gierige en vrekkige duitendieven!
13. Zo
één ben jij niet, wees jij dus maar gerust; van jou ontvangt ieder immers toch
drie keer zoveel als hi j van je vraagt!
14. Naar
mijn mening zul je dus wel heel wat te stellen krijgen met bedelaars, maar met
dieven en rovers vast niet!'
15. Nu
voegde zich ook Maria bij hen. Ze zei tegen Jozef:
16.
'Luister eens, vaderlief, je weet nog wel hoe wij eens in de stad van onze
vader David van de drie wijzen uit het Oosten, die uit Perzië kwamen, ook een
groot bedrag aan goud hebben gekregen;
17. en
toch hebben we daar nu zelfs geen stofje meer van over , hoewel we er nooit van
werden beroofd!
18. En zo
zal het ons nu ook wel weer vergaan: voordat er een jaar voorbij zal zijn
zullen we er niets meer van over hebben, ook zonder dieven of rovers.
19. Blijf
dus maar kalm en rustig hieronder, want in een huis, waarin de Heer woont,
daar houdt goud toch geen stand, en dieven en rovers zullen in het huis des
Heren al heel weinig te zoeken hebben!
20. Zij
weten immers net zo goed als jij en ik, dat het geen pas geeft zich te
vergrijpen aan schatten, die als het ware in Gods brandkast geborgen liggen.'
21. Toen
dit door Maria gezegd was, kwam ook het Kindje er nog bij staan, en zei:
22. 'Jozef, jij trouwe ziel, je moet niet zo angstig naar die kist kijken,
waarin mijn broeders het geld hebben gedeponeerd!
23. Ik
zou haast zeggen dat je ziek was, zo zorgelijk zie je eruit.
24. En dat wil Ik beslist niet, jou ziek zien!
25. Je
zult echt niet lang last hebben van dit geld. Koop nu maar gauw een flinke
partij meel en andere etenswaren, en wat kleding, dan kun je de rest verde1en.
..
26. en
dan zal die kist wel weer gauw leeg zijn!' ...Deze woorden van het Kindje
stelden Jozefweer helemaal gerust, zodat hij weer vrolijk en opgeruimd kon
zijn.
233
Jozef en de zijnen. Huiselijke zorgen en huiselijke
werkzaamheden.
De reusachtige kracht en hulp van Jonatha en diens
Godsvertrouwen
Hierna
riep Jozef zijn vier oudste zonen bij zich en zei:
2. 'Neem
dit pond zilver, ga naar de stad en koop daar meel en wat er verder nog in de
keuken nodig is,
3. en kom
dan vlug terug om een goed middagmaal klaar te maken; Cyrenius doet mij namelijk
nóg de eer aan om te blijven eten!'
4. De
jongens gingen weg en deden wat hun vader hun had op gedragen.
5. Ook
Maria mengde zich nog in het gesprek en fluisterde Jozef in het oor, dat ook de
brandhoutvoorraad zo ver heen was, dat er met het restje nauwelijks meer een
maal kon worden klaargemaakt.
6. Nu
riep Jozef Jonatha erbij en stelde die op de hoogte van het probleem.
7.
Jonatha sprak: ' Als je mij die grote zware bijl van je geeft, dan zal ik voor
je het bos ingaan, daar op die berg;
8. over
'n uurtje of drie, beloof ik je, heb je hout in overvloed!'
9. Jozef
gaf Jonatha een zware bijl, en deze ging het bos in op de helling van de
naastbij gelegen berg, die tot het eigen grondgebied van de villa behoorde;
hakte daar een grote ceder om; deed een sterk touw om de stam, en trok die
machtige boom in z'n geheel tot voor Jozefs huis.
10. Toen
hij daar met die geweldige boom aankwam, was iedereen verwonderd over de enorme
kracht van Jonatha.
11. Toen
namelijk een aantal bedienden van Cyrenius samen probeerden de boom verder te
trekken, gelukte hun dat niet.
12. Met z'n dertigen slaagden zij er niet eens in de boom
ook maar een duim te verplaatsen; hij woog dan ook tegen de vijfduizend kilo.
13. Toen
zei Jonatha tegen de dienaren van Cyrenius:
14. 'In
plaats van dit nutteloze gedoe kunnen jullie beter wat grotere en kleinere
bijlen pakken om mij te helpen die stam eens even vlot te kloven!
15. Dat
zal de Heer des huizes dan meer plezier doen, dan wanneer jullie mijn
reuzenkracht proberen te meten aan de hand van deze boom, door ijdel gedoe!'
16.
Dadelijk hielpen nu alle mannen van Cyrenius een handje, en met de krachtdadige
hulp van Jonatha was de boom in een half uurtje kort en klein.
17. Jozef was daar erg blij mee en zei: 'Dat is
voortreffelijk werk!
18. Ik
verzeker je dat het mij drie dagen gekost zou hebben om zo'n boom klein te
krijgen. ..
19. en jij hebt voor het hele karwei nauwelijks drie uren
nodig gehad!'
20. 'Ja
broeder,' zei Jonatha daarop, 'grote lichaamskracht is inderdaad een nuttig
iets,
21. maar
dat is nog niets vergeleken met de kracht van Hem, Die bij jou woont, en voor
Wiens Adem heel het oneindige heelal beeft! ,
22. Nu
kwam het Kindje vlug op Jonatha toegelopen met de waarschuwing: 'Stil toch
Jonatha, verraad Mij niet; Ik weet Zelfwel, wanneer Ik Me moet manifesteren!
23. En
als Mijn kracht zojuist niet in jou geweest zou zijn dan had je die boom ook
niet aangekund. -Wees dus maar stil en zwijg daarover!' -Nu hield Jonatha
verder zijn mond; Hij begreep nu pas, hoe hij die boom zo gemakkelijk de baas
geworden was.
234
Cyrenius in verlegenheid door de komst van een deputatie
uit Ostracine.
Hij nodigt allen tot de maaltijd. De vloek van het geld
Toen
Jozefs huis aldus van hout was voorzien,...en Jozefs zonen heel flink waren
begonnen met het klaarmaken van het middagmaal,
2. kwam
er vanuit de stad een schitterend uitgedoste deputatie om de landvoogd te
begroeten.
3. Omdat
hij eigenlijk volledig incognito had willen blijven, had Cyrenius ditmaal niets
van zijn komst laten weten.
4. Maar
toen men die morgen Cyrenius' bedienden, die uitstekend bekend waren, in de
stad had waargenomen, samen met de zonen van Jozef, werd de aanwezigheid van
de landvoogd vermoed.
5. Daarom verzamelde men
zich in de stad en was met groot vertoon gekomen, iets wat Cyrenius ditmaal
allesbehalve gelegen kwam.
6.
Vooraan de stoet liepen uiteraard de overste met de reeds eerder genoemde
hoofdman en na hen volgden talrijke gedeputeerden van de stad Ostracine.
7. Op
overdreven wijze maakte de overste zijn excuus, dat hij pas zo laat, en dat
dan ook nog door een gelukkig toeval, had vernomen, dat zijne keizerlijke consulaire
Hoogheid deze streek met zijn hoogst persoonlijke aanwezigheid begunstigde. ..
8. Maar
Cyrenius werd haast misselijk van heimelijke ergernis over dit voor hem thans hoogst
ongelegen bezoek.
9. Maar
desondanks moest hij om politieke redenen zich wel groot houden, en daarom
beantwoordde hij de groet van de overste met dezelfde welsprekendheid.
10. Ten
slotte zei hij toch tegen de overste: 'Beste vriend, wij, de groten dezer
aarde, zijn er toch vaak beroerd aan toe:
11. Een
gewone burger kan gaan en staan waar hij wil zonder zijn anonimiteit te
verliezen;
12. maar
wij behoeven maar even over onze drempel te stappen, en dan is het reeds
gedaan met onze onbekendheid!
13.
Weliswaar neem ik uw officiële begroeting namens mijn broeder heel hartelijk
op,
14. maar
dat neemt niet weg, dat ik hier beslist incognito verblijf houd!
15. Met andere woorden: 'Mijn verblijf hier is niet
ambtelijk en onder geen beding mag Rome hiervan iets vernemen!'
16. Mocht
ik er achter komen, dat iemand het gewaagd heeft om iets van dien aard aan Rome
te berichten, dan zal het diegene niet al te best vergaan! ...Nogmaals dus:
voor de buitenwereld ben ik hier streng incognito !
17. En
waarom? Dat is mijn zaak en dat gaat niemand iets aan!
18. Gaan
jullie dus nu naar huis, verkleed je, en kom dan terug tegen het middagmaal,
dat plus minus drie uren voor zonsondergang plaatsvindt!'
19. De deputatie boog dus voor de stadhouder en droop
weer af.
20. Nu
begaf Jozef zich echter naar Cyrenius met deze opmerking:
21.
'Kijk, dat is dan al de eerste uitwerking van het geld, dat je mij zo rijkelijk
ter beschikking stelde!
22.
Daarvoor immers heeft jouw personeel voor mij een geldkist moeten kopen; ze
werden herkend. ..en meteen was jouw aanwezigheid verraden!
23. Ik
blijf dus maar zeggen: op goud en zilver rust nog altijd Gods Vloek!'
24. En
het Kindje, Dat vlak in de buurt van Jozef stond, voegde daar lachend aan toe :
25.
'Daarom kun je het trotse goud en het hoogmoedige zilver niet meer beschamen
dan door het op passende wijze aan bedelaars uit te delen !
26. Jij
beste Jozef, doet dat altijd al; daarom zal die oude vloek jou weinig schade
berokkenen, evenmin als aan Cyrenius.
27. Ik
zit over dat geld helemaal niet in; hier is het juist goed terecht!'
28. Deze
woorden stelden Jozef en Cyrenius weer gerust, en met opgewekt gemoed keken
zij uit naar de terugkomst van de uitgenodigde gasten.
235
De deputatie aan tafel. Oppassen bij de tafelindeling.
Het Kindje ergert Zich aan de slecht verzorgde bijtafel.
Profetie
Op het
afgesproken tijdstip kwam de deputatie, inmiddels verkleed, terug uit de stad,
en nadat zij iedereen ten huize van Jozef hadden begroet, begaf men zich onder
geleide van Cyrenius aan tafel.
2. Toen
nu echter bleek, dat er meer gasten bijeen waren dan verwacht, was Jozefs
tafel te klein om ook Jozefs eigen gezin daaraan plaats te verschaffen.
3. Daarom
fluisterde het Kindje Jozef in het oor: 'Vader Jozef, laat voor ons maar in de
kamer hiernaast een kleine tafel extra dekken!
4. En zeg
dan tegen Cyrenius, zich daar niet gekwetst door te gevoelen,
5. en zeg ook maar, dat Ik na het eten weer bij hem zal
komen!'
6. En Jozef deed dus wat het Kindje hem had aangeraden.
7. Maar
Cyrenius wierp Jozef tegen: 'Neen, zo gaat dat niet! Als de Heer van het
oneindige heelal bij ons is, kunnen wij Hem toch zeker niet aan de kindertafel
zetten!
8. Dat zou immers de gekste disorde van de hele wereld
zijn!
9. Neen,
ik vind dat juist Hij en jij aan het hoofd van de tafel moeten plaatsnemen!'
10. Jozef
antwoordde: 'Beste broeder, ditmaal zal dat echt niet gaan:
11.
wantweetje, er zijn nu veel heidenen uit de stad bij, en het zou kunnen zijn
dat de al te dichte nabijheid van de Heer hen erg slecht zou bekomen; daarom
moet de Wil van het Kindje hier en nu, evenals altijd en overal gerespecteerd
worden. ,
12. Het
Kindje kwam er nu ook bij en zei: 'Cyrenius, Jozef heeft gelijk, doe dus maar
wat hij zegt!'
13. Nu had Cyrenius
geen weerwoord meer, en dus ging hij met zijn gevolg en de deputatieleden uit
de stad direct aan tafel.
14. Jozef
liet meteen in de aangrenzende kamer ook een flinke tafelopstellen, waaraan
hijzelf, Maria, het Kindje met Zijn Jacob,
15. en
voorts Jonatha, Eudokia en de acht kinderen van Cyrenius plaats namen.
16. Nu
was het natuurlijk zo, dat op de tafel, waarvan hij, Maria, het Kindje met
Zijn Jacob en de anderen aanzaten, de minder fraaie en kleinere schotels werden
opgediend, terwijl daarentegen op de tafel van de gasten de grotere en beste
schotels werden geserveerd.
17. Het
Kindje sprak: 'O schandvlek van een aardbodem, is het nu echt nodig, dat je
uitgerekend voor je Enige Heer het mindere te voorschijn brengt? !
18. Jij,
thans nog vruchtbare landstreek tussen Azië en Afrika, om deze daad zul je voor
altijd worden gestraft met onvruchtbaarheid!
19.
Voorwaar, waren er op onze tafel niet tevens vissen, dan zou er voor Mij
helemaal niets te genieten zijn geweest!
20. Hier,
gekookte melk met een beetje honing erin, wat Ik niet lust, en daar een
gebakken zeeui, en dan nog een kleine meloen en een oudbakken brood, en ten
slotte dan nog wat boter en honing,. ..
21. dat
is onze hele maaltijd; allemaal gerechten, die Ik niet lust, met uitzondering
dan van die paar vissen !
22. Het
gaat er Mij niet om dat de gasten het in enig opzicht slechter zouden moeten
hebben dan Wij;
23. maar
het is evenmin juist, dat Wij het vele malen slechter zouden moeten hebben dan
de gasten!'
24. Nu
zei Jozef toch: 'Jezus lief, pruil toch niet zo, je ziet, wij hebben het
allemaal even slecht getroffen!'
25. Het
Kindje antwoordde: 'Geef Mij dan maar wat vis, dan zal Ik het daar vandaag wel
mee doen. Maar een volgende keer zal het anders moeten gaan; want met zulk
alledaags eten kan Ik Mij niet doorlopend tevreden stellen!' Jozef nam dat goed
ter harte en hij gaf het Kindje een portie vis.
236
Huiselijke keukenscène met ernstige gevolgen.
De reden van de
menswording
Tijdens
het nuttigen van de vis vroeg het Kindje aan Jonatha: 'Is dit eigenlijk wel de
beste soort vis?
2. Je mag
namelijk best weten, dat deze vis Mij helemaal niet smaakt!
3. Ten
eerste is hij taai en ten tweede zo droog als stro.
4.
Werkelijk, dit kan geen goede soort zijn, hetgeen je trouwens wel zien kunt
aan het grote aantal hinderlijke graten!'
5.
Jonatha gaf toe: ' Ja mijn Heer en mijn God, dit is inderdaad de minste soort!
6. Had
Jozef mij maar eerder gewaarschuwd, dan was ik graag tienmaal in plaats van
eenmaal heen en weer gelopen, en dan had ik voor U de allerbeste vis gehaald!’
7. Nu
werd Jozef zelf toch óók wel wat boos over het feit dat zijn zoons de tafel van
hun vader zo slecht hadden verzorgd.
8. Maar
het Kindje zei nu weer: 'Echt boos worden moeten we nu over zoiets ook weer
niet;
9. maar
het is wel wonderlijk van mijn broers, dat zij voor zichzelf steeds het beste
in de keuken houden, terwijl zij ons uitgerekend het slechtste voorzetten!
10.
Mijnentwege moge het hun allemaal goed bekomen, maar fraai en prijzenswaardig
is het niet van hen!
11. Want
al hebt u Mij van die vis dan nog het beste stuk gegeven, toch kan Ik het niet
weg krijgen, hoewel Ik nog flinke trek heb. ..
12. en
dat moet toch zeker een duidelijk teken zijn dat die vis slecht is!
13. Hier,
proef dit stukje nu eens, dat zal u ervan overtuigen dat Ik gelijk heb. ,
14. Nu
proefde Jozef inderdaad de vis en bevond dat het oordeel van het Kindje
helemaal juist was.
15. En zo
stond hij dan ook terstond van tafel op en ging de keuken binnen, waar hij
zijn vier zonen van een juweel van een tonijn zag smullen.
16. Nu
was bij Jozef de boot dan ook wel aan, zodat hij de vier koks stevig de mantel
uitveegde.
17. Maar
die zeiden: 'Luistert u nu eens vader, al het zware werk moeten wij hier
opknappen, mogen wij dan ook niet af en toe eens een beter stukje nuttigen dan
degenen, die niet werken?!
18. En
overigens is de vis, die wij op uw tafel hebben opgediend nu ook weer niet
slecht te noemen!
19. Maar
het Kindje, dat jullie zo vertroetelen, zit nu eenmaal vol grillen; logisch dat
dan voor Hem niets goed genoeg is!'
20. Maar
nu werd Jozef pas echt kwaad, hij zei: 'Goed, goed, als jullie vindt, dat je
mij op die manier kunt toespreken, dan hoeven jullie voor mijn tafel nooit meer
iets klaar te maken !
21. Van
nu af aan zal Maria mijn kok zijn, en koken jullie dan maar voor jezelf wat je
wilt, maar aan mijn tafel wil ik geen van jullie ooit meer zien!'
22. Hevig
opgewonden verliet Jozef nu de vier koks en via een zijdeurtje kwam. hij bij
zijn tafelgezelschap terug.
23. Toen
werd het Kindje bedroefd; Het begon te huilen en hevig te snikken.
24.
Dadelijk vroegen Maria, Jozef en Jacob angstig wat eraan scheelde en of Het
soms ergens pi jn had. ..
25. of wat anders de reden kon zijn van dit plotselinge
verdriet.
26. Nu
slaakte het Kindje een diepe zucht en op weemoedige toon zei Het tegen Jozef:
27. 'Maar Jozef, wat kan er nu zo fijn zijn arme zwakke
mensen je gezag te tonen, en voor zo’n gering vergrijp zo volledig te veroordelen?
28. Neem
Mij nu eens: wat heb Ik niet een massa vreselijk slechte koks op deze wereld!
Ze zouden Mij, de Vader van alle vaders allang hebben laten verhongeren als
zoiets Mij zou kunnen gebeuren!
29. Koks
zeg Ik je, die van Mij niets weten, en ook niets meer willen weten noch horen!
30. En
toch ga Ik niet even weg om hen in terechte toorn de les te lezen!
31. Is
het dan zo geweldig fijn de baas te spelen? De enige echte Baas van het hele
Heelal ben Ik! Behalve Mij is er géén, in der eeuwigheid niet!
32. En
niettemin was Ik, Die dus jullie aller Schepper en Vader ben, bereid Mijn
eeuwige en oneindige Goddelijke heerlijkheid veronachtzamend ten behoeve van
jullie een zwak mensenkind te worden,
33. opdat
jullie door dit alles overtreffende voorbeeld van deemoed een grondige afkeer
zoudt krijgen van jullie oude heersersgeest!
34. Maar
néé hoor. Juist in deze tijd aller tijden, waarin de Heer van alle
Heerlijkheid Zich temidden van alle mensen heeft vernederd om hen allen door
die nederigheid te winnen, juist nu willen de mensen de baas zijn en heersen!
35. Ik
besef heel goed, dat u uw vier zonen voornamelijk Mijnentwege de les hebt
willen lezen;
36. maar
als u Mij dan al als de Heer erkent, waarom hebt u Mij dan, Die de Heer ben,
vóór willen zijn?
37. Omdat
we nu een magere vis kregen voorgeschoteld, daarom zijn wij allen toch zeker
nog niet ongelukkig; want we kunnen onszelf immers onmiddellijk een betere
laten toebereiden.
38. Maar
die vier broers, die zijn nu de ongelukkigste schepselen op deze aarde, omdat
u, hun vader, hen op deze manier hebt veroordeeld;
39. en
voor zo'n gering vergrijp is dat geen juiste straf! ...
40. Wat
zou er van jullie mensen moeten terecht komen, als Ik jullie nu eens zo ging
behandelen als jullie het elkaar doet? ! Als Ik net zo kortaangebonden en ongeduldig
zou zijn als jullie?!
41. U
weet niet waarom wij dit maal zo karig werden bediend; maar Ik weet het wel!
42. En
daarom zeg ik u: Ga naar hen terug en herroep uw vonnis, waarna Jacob u de
diepere reden van deze slechte maaltijd uit de doeken zal doen!'
43. Nu
ging Jozef inderdaad naar zijn vier zoons terug en hij nodigde hen uit om hun
fout tegenover hem toe te geven, zodat hij hun die dan zou kunnen vergeven.
237
De vier broers wenden zich nederig en hartelijk tot het
Kindje, Dat zij eerst hadden beschimpt.
Diens goddelijke antwoord aan Zijn broers
Het
duurde nu niet lang meer of de vier zonen van Jozef kwamen diens eetkamer in,
knielden neer, bekenden hun schuld en vroegen ten slotte hun oude vader om vergeving.
2. Hierop
vergaf Jozef het hun en nam hij zijn veroordeling terug.
3. Maar
daarna zei hij tot het viertal: 'Weliswaar heb ik het jullie nu vergeven,
4. maar
ik was dan ook degene die door jullie het minst beledigd was.
5. Maar
hier is ook het Kindje, van Wie jullie tot mijn grote ergernis zeiden,
6. dat
Het erg verwend zou zijn, waardoor het uitermate grillig zou zijn en dat er
voor Hem niets goed genoeg was.
7. Jullie hebben Hem daardoor grof beledigd!
8. Ga dus naar Hem toe en vraag Hem op de eerste plaats
om vergeving, anders kon het jullie wel eens slecht vergaan!'
9.
Gevieren gingen zij naar het Kindje toe en zeiden tot Hem:
10. 'Lief
Broertje van ons! Ten onrechte hebben we Jou ten overstaan van onze vader zwart
gemaakt,
11.
waardoor wij hem zo hevig kwaad hebben gemaakt, dat hij ons bijna vervloekte.
12.
Tegenover Jou en tegenover onze goede vader hebben wij zwaar gezondigd.
13. Zul
Jij, Broertje lief ons deze grove zonde ooit kunnen vergeven?'
14. Nu
glimlachte het Kindje de vier smekelingen heel vriendelijk toe, strekte Zijn
kleine armpjes naar hen uit, en sprak met tranen in Zijn goddelijke ogen:
15. 'Sta
toch op, lieve broers, en kom hier bij Me, dan kan Ik jullie kussen en zegenen!
16. Want
waarlijk, als iemand tot Mij komt zoals jullie dat doen, dan zal hem alles
vergeven worden, al had hij dan ook meer zonden gedaan dan er zandkorrels
zijn in de zee en grassprieten op het land!
17. Ik
bezweer jullie: nog voor dat deze aarde werd gegrondvest, heb ik deze zonde al
bij jullie gezien, en lang voordat jullie bestonden, heb Ik ze jullie ook vergeven.
18. O
lieve broers, jullie mogen voor Mij beslist geen angst hebben, want zozeer heb
Ik jullie lief, dat Ik uit Liefde tot jullie allen zelfs nog eenmaal lijfelijk
sterven zal !
19. Weest
dus maar niet bang voor Mij, want echt, zelfs al zouden jullie Mij vervloekt
hebben, dan nog zou Ik jullie niet veroordeeld hebben, maar Ik zou veeleer
hebben geweend om de hardheid van jullie harten!
20. Kom
dus bij Mij, lieve broers, opdat Ik jullie kan zegenen, omdat jullie Mij een
beetje hebben beschimpt!
21. Deze
grenzeloze goedheid van het Kindje brak het viertal hun hart, zodat ze als
kleine kinderen begonnen te huilen.
22. En
ook de disgenoten werden hierdoor zozeer ontroerd, dat ook zij hun tranen niet
konden bedwingen.
23. Nu
kwam het Kindje overeind, en ging Zelf op het viertal toe; Het zegende en
kuste hen en zei ten slotte nog:
24. 'Nu
zullen jullie, broeders lief toch zeker wel hebben begrepen, dat Ik jullie
alles vergeven heb.
25. Maar
nu vraag Ik jullie dan ook: Gaat naar de keuken en breng een betere vis voor
ons allemaal!
26. Want
Ik heb echt nog flinke honger en desondanks kan Ik deze vis, die jullie eerst
voor ons hadden klaargemaakt, beslist niet eten!
27. Het
viertal stond nu vlug op en, na het lieve Kindje te hebben gekust, snelden zij
naar de keuken om in de kortst mogelijke tijd een uitstekende vis voor Jozefs
tafel toe te bereiden.
238
Zinnebeeldige betekenis van deze maaltijd.
Geestelijke toestanden op aarde:
In het algemeen. In het jodendom. Bij de
Grieks-orthodoxen.
Bij de rooms-katholieken.
Toen de
goed toebereide vis op Jozefs tafel was opgediend en ieder zich daaraan had
tegoed gedaan,
2. en
toen ten slotte de tafel ook weer was afgeruimd, vroeg Jozef aan Jacob, of die
hem wellicht een profetische uitleg zou kunnen geven over deze aanvankelijk
karige, ten slotte echter toch weer zo bijzonder goed smakende maaltijd.
3. En
Jacob antwoordde met grote deemoed en bescheidenheid
4.
'Welzeker, goede vader, ik wil u best, althans in zoverre de Heer mij dat zal
ingeven, uitleggen, wat deze maaltijd verzinnebeeldt.
5. Maar
dan moet u ook goed naar mi j luisteren.’
6. Nu
richtten allen hun bijzondere aandacht op wat Jacob zeggen zou, en deze begon
als volgt:
7. 'De
karige en slechte maaitijd betekent een toekomstige tijd waarin het Woord des
Heren zal worden verminkt.
8. Dan
zullen Zijn dienaren erop uit zijn om zichzelf het beste ervan toe te eigenen,
terwijl zij hun gemeenten zullen voeden met het uitschot, precies zoals de heidenen
dat met hun zwijnen doen.
9.
Daardoor zullen de joden gaan lijken op gebraden zeeuien;
10. want,
hoewel dat gewas wortelt aan de zee van de goddelijke genade, waarin het ook
voortwoekert en het nu zelfs in het vuur van de goddelijke liefde volledig
gesmoord wordt,
11. toch
zal het aan de tafel des Heren blijken een uitermate karig gerecht te zijn
waarnaar niemand een hand zal uitsteken!
12. Het
dwaze melk kooksel zal de Grieken wel moeten voorstellen. Weliswaar zullen
dezen het Woord des Heren nog het zuiverste bewaren, maar
13. omdat
die naar dat Woord slechts uiterlijk, niet innerlijk zullen leven, zullen zij
net zo lauw, onnozel en smakeloos als dat kooksel zijn, dat weliswaar op zich
de best mogelijke levensbestanddelen in zich draagt, maar: omdat het lauw is
en onvoldoende doorgekookt, slaat ook dat op de tafel des Heren een slecht
figuur;
14. want
het ruikt niet lekker en doordat het nog bijna helemaal rauw is, is het
allesbehalve een aangename smaak voor het gehemelte van de Heer .
15. De
meloen stelt Rome voor. Deze vrucht groeit aan een steel, die zich al kruipend
in alle richtingen uitbreidt,
16. er
zitten veel onbevruchte bloesems aan en slechts weinig vruchten zijn eraan te
zien.
17. Is er
echter een vrucht, en komt die tot rijpheid, dan kan die weliswaar zeer
krachtig en aangenaam geuren,
18. maar
als je die dan opensnijdt en het binnenste vlees ervan proeft, dan bemerk je
al gauw, dat de smaak ervan veel minder is dan de geur.
19.
Gebruik je er geen gekruide honing bij, dan kun je na het genieten van zo'n
vrucht zelfs misselijk worden;
20. ja,
je kunt je aan zo'n vrucht zelfs gemakkelijk dood eten!
21. Met
Rome zal het lange tijd net zo gaan, zodat velen zich inderdaad aan deze kost
dodelijk zullen overeten, en ook deze vrucht zal dus op de tafel des Heren
niet als een fijn gerecht kunnen prijken; neen, Hij zal er niets van nemen .
22. En
dan zijn er nog boter, brood, een beetje honing en een partijtje magere vis.
23. Deze
spijzen zijn wel wat beter en van die andere hebben zij weinig weg, terwijl ze
er zelfs ook vrij goed uitzien.
24. maar ook in deze spijzen is geen warmte, en juist de voornaamste
specerij, die namelijk vrijkomt uit het vuur, is nog niet in hen doorgedrongen.
En dat is dan ook de reden, waarom zij hier aan de tafel des Heren niet worden
geprezen.
25.
Zeker, de vissen zijn op het vuur geweest; maar ze waren te weinig vet, en
daardoor werden ze zo taai als stro, en kan de Heer ook deze niet genieten.
26. Deze
spijzen verzinnebeelden bepaalde sekten, die zich van de oorspronkelijke stam
hebben afgezonderd. Ze zullen zeker wel geloof hebben,
27. maar
bij hen zal men slechts zeer weinig liefde vinden, reden, waarom ook zij de
Heer niet aangenaam zijn.
28. Kort
samengevat is dit de betekenis van dit maal. Alles wat ik daarover waarnam, heb
ik u doorgegeven. Meer heb ik niet waargenomen; daarom doe ik er verder het
zwijgen toe.' ...Deze uiteenzetting baarde weliswaar heel wat opzien, maar
niemand begreep er de betekenis van.
239
De laatste, goede vis verzinnebeeldt de liefde des Heren
en Zijn grote genade. ..in deze laatste tijd.
Ook wie en wat de zón bewoont heeft de uiteindelijke
bestemming van Kinderen Gods.
Een kudde onder
een goede herder
Hierop
zei Jozef tegen Jacob: ‘Je hebt volledig in de Naam des Heren en zeer wijs
gesproken; niettemin kan ik, noch ook alle andere aanwezigen, iets begrijpen
van hetgeen je gezegd hebt.
2. Maar,
omdat ik niettemin in jou Gods Wijsheid onderkende
3. en
omdat wij allen ten slot te toch nog een heerlijke en in alle opzichten
smakelijk klaargemaakte vis kregen voorgeschoteld,
4. zou ik
toch graag ook dat nog door jou verduidelijkt willen zien, wat die fijne goed
smakende vis als afsluiting verzinnebeeldt.
5. De
Heer zal jou zeker ook wel onthullen wat er goed was aan die maaltijd,
6. waar
Hij je ook al onthuld heeft wat er slecht aan was, en wat voor heel de wereld
slecht zal zijn.'
7. Jacob antwoordde: 'Lieve Vader Jozef, dat hangt niet
van mij af, maar van de Heer alleen!
8. Ik ben slechts een zwak werktuig des Heren, en ik kan
pas spreken, als de Heer mijn tong daartoe in staat stelt.
9. U moet
dan ook niet van mij vragen wat mij niet ter beschikking staat en dus ook niet
kan geven.
10. Wend
u daarover dus liever tot de Heer; als Hij het mij verleent, dan zult ook u
het onverwijld en onvervalst vernemen!'
11. Op
dit moment wendde Jozef zich heimelijk tot het Kind je en zei:
12. '
Jezu-mijn, Iaat mij ook mogen horen, wat de betekenis is van de goede vis!'
13. Maar
het Kindje antwoordde: ' Jozef, ge ziet toch wel dat Ik met Mijn vis nog niet
helemaal gereed ben; wacht dus nog eventjes!
14.
Cyrenius is immers met zijn maaltijd ook nog lang niet klaar; we hebben dus nog
zeker een half uurtje de tijd.
15. In
die tijd kan er nog van alles worden afgerond, beraden en besloten.'
16. Vervolgens wendde het Kindje Zich echter tot Jacob en
zei tegen hem:
17.
'Jacob, terwijl Ik dit stukje vis opeet, mag jij best alvast zeggen, wat je op
de tong zal worden gelegd.’
18. Het
Kindje begon dus weer van Zijn stukje te eten, en Jacob ving aan als volgt te
spreken:
19. 'Deze
laatste, goede vis verzinnebeeldt de liefde des Heren en Diens grote genade,
die Hij de mensen ter beschikking zal stellen in de tijden, waarin alles en
iedereen zich, boven de afgronden van de eeuwige dood zal bevinden.
20. Maar
de koks zullen voordien nog ernstig terecht moeten staan.
21. Pas
na dat gerechtelijk vonnis zal de tijd aanbreken, waarover de profeet Jesaja
zijn voorspellingen deed.
22. En
dan zal die tijd op de aarde bestendigd worden zonder haar ooit weer ontnomen
te worden. Dan zal de aarde ook een worden met de zon.
23. Haar
bewoners zullen dan in de van zonnelicht doorstroomde landouwen der zon wonen
en even veel licht verspreiden als zij.
24. De
Heer zal dan de enige heerser zijn en al die van licht vervulde bewoners
zullen samen een kudde uitmaken!
25. Zo
zal de aarde dan eeuwig voortbestaan, en eeuwig zullen haar bewoners zijn en
eeuwig zal de Heer dan onder hen verblijf houden: een vader, Die voor altijd
bij Zijn Kinderen blijven zal!
26. Dan
zal er geen dood meer zijn; wie dan zal leven, die zal eeuwig leven, nooit zal
hij de dood meer ontmoeten! Amen!'
27. Nu
zweeg Jacob weer; heel het aanwezige gezelschap was echter stom van verbazing
en bewondering over Jacobs grote wijsheid. Alleen het Kindje zei nog tot
besluit: 'Nu ben Ik ook klaar met Mijn vis; ook daarom dus: Amen!'
240
De aandacht van de gasten wordt op het Kindje gevestigd.
Cyrenius geeft uitleg.
De mening van de buren over Jozef en zijn gezin
Spoedig
hierna stond het gezelschap van tafel op en dankte God zowel voor de
lichamelijke voeding als voor de geestelijke, waarna het merendeel van hen
buiten de vrije natuur opzocht.
2. Alleen
Jozef, Maria en het Kindje met Jacob begaven zich naar de grote eetkamer waar
Cyrenius nog met zijn gasten aan tafel zat.
3. Met de
grootste vriendelijkheid verwelkomde hij zijn beste vrienden en wilde hij
direct opstaan om plaats voor hen te maken.
4. Maar
het Kindje zei: 'Blijf gerust waar je bent, beste Cyrenius!
5. Ik ben
allang tevreden als Ik in je hart maar de juiste plaats mag innemen!
6. Aan
deze plaats aan tafel is Mij niets gelegen.
7. Ik ga
nu met de Mijnen naar buiten; kom Mij maar achterna zodra je maaltijd is
beëindigd!'
8.
Vervolgens liep het Kindje ijlings met Zijn Jacob naar buiten om daar met hem
en de andere kinderen te spelen.
9. Aan
enige gasten uit de stad echter was het uitzonderlijk verstandige en zeer
vertrouwelijke spreken van dit Kindje met Cyrenius opgevallen,
10. zodat zij vragen stelden met betrekking tot de
leeftijd van dit Kindje.
11. Het
sprak immers als een volwassen man en wekte de indruk van op zeer
vertrouwelijke voet met de landvoogd te staan.
12.
Cyrenius zei echter ontwijkend: 'Zitten jullie er soms over in, dat ik op
kinderen bijzonder gesteld ben?
13.
Jullie hebben allemaal kunnen zien hoe bijzonder rijk van geest dit Kind je
is,
14. maar
hoe Het in nauwelijks drie en een half jaar tot die geestelijke rijpheid
gekomen is,
15.
daarover kunnen jullie beter bij Zijn ouders navragen, die zullen jullie
daarover ongetwijfeld het beste kunnen inlichten!
16. Ik
sta er trouwens versteld van, dat jullie als de naaste buren van dit gezin,
deze mensen nog niet beter kennen!
17.
Enkelen hunner gaven ten antwoord: ' Ja, ja, maar hoe zouden wij deze familie
dan ook beter kunnen kennen?
18. Ten
eerste gaan zij nooit ergens heen, en ten tweede hebben wij ook te weinig tijd
om zelf deze bijzondere joodse familie een bezoek te brengen, te meer omdat je
eigenlijk niet weet wat voor lieden het zijn.
19. Deze
familie is zo vreemd mystiek gekleurd, dat je nooit kunt weten wat je eigenlijk
aan ze hebt.
20. Uit
de schaarse inlichtingen van andere eenvoudige mensen is ons echter wel
duidelijk dat dit een zeer vreedzaam gezin is dat veel goed doet aan de armen.
21. Toch
zijn er lieden, die beweren dat zij dit huis meer dan eens als gehuld in een
felle vuurgloed hebben waargenomen, die dan echter van het ene ogenblik op het
andere weer verdwijnt, en dergelijke dingen meer!
22. Wij
hebben dan ook niet de moed deze familie een bezoek te brengen;
23. die
oude is en blijft trouwens een toonaangevende joodse tovenaar
24. en
met dergelijke mensen kun je beter niet in relatie treden!'
25. Nu
moest Cyrenius toch wel even lachen; hij zei dan ook: 'Nu, als de zaken hier zo
staan, Iaat het dan zo maar blijven; van jullie heeft dit huis tenminste niets
te vrezen!' De gasten keken Cyrenius nu verbaasd en niet begrijpend aan.
241
Misdadig besluit van de jaloerse gasten.
De grote brand te
Ostracine
Een van
de notabelen van de stad Ostracine vroeg nu aan de stadhouder wat hij bedoelde
met die uitspraak:
2. Hoe
kon zo'n huis nu veilig zijn alleen om het feit dat men en dat wellicht ook
nog ten onrechte - deze oude jood voor een groot tovenaar houdt?
3.
Cyrenius antwoordde: 'Omdat de zwakke mens daar, waar de kracht van de Godheid
aller eeuwen Zijn beschermende Hand erover geheven houdt, niets vermag.
4. Dit
huis nu staat, zoals geen tweede huis op deze aarde, inderdaad onder de
machtige bescherming van die Godheid, waardoor het dan ook onoverwinnelijk is!
5. Wie
met kwade bedoelingen de hand aan dit huis slaat, die zal onmiddellijk
ondervinden "hoe Iaat het is"!'
6. Nu
schrokken alle gasten uit de stad en zeiden tegen elkaar:
7. 'De
stadhouder wil ons kennelijk alleen maar afschrikken omdat hij hier geen
legermacht tot zijn beschikking heeft.
8. Als
wij aan dit huis en aan zijn persoon eens werkelijk de hand zouden slaan, dan
zou hij vast wel gauw uit een ander vaatje moeten tappen!
9. We
moeten maar van tafel opstaan en de stad ingaan en dan vanavond met een grote
macht terugkomen,
10. dan
zullen we gauw genoeg kunnen vaststellen of de stadhouder dan nog uit
hetzelfde vaatje tapt!'
11. Het
hele gezelschap stond nu vlug van de tafel op en ging naar buiten.
12.
Eenmaal buiten, begonnen zowel de burgers als de overste en de stadscommandant
zich bij Cyrenius te verontschuldigen en sloegen vervolgens de weg naar de
stad in.
13. Toen
Jozef zag dat zij wilden weggaan ging hi j naar hen toe en zei:
14.
'Waartoe zouden jullie nu al vertrekken; de zon zal nog ruim een uur lang
schijnen!
15. Als
jullie allemaal blijven tot de avond, kunnen we Cyrenius allen gezamenlijk naar
zijn schip uitgeleide doen, zoals het behoort.
16. Hij
zal immers vannacht nog naar Tyrus afvaren en daarom moet hij vandaag nog zijn
schip reisklaar maken en scheep gaan.’
17. De
aldus toe gesprokenen echter verontschuldigden zich met de woorden: 'Wij moeten
vandaag nog een zeer belangrijke zaak afhandelen, weest u dus zo goed om ons
bij uw intieme vriend te excuseren! ‘
18. Op
dit moment voegde Zich het Kindje ook bij de sprekers en tegen Jozef zei Het:
19. 'Laat
hen nu maar naar de stad vertrekken; hun zaak is er namelijk een, die tot Mijn
verheerlijking dient!'
20. Jozef
liet de gasten uit de stad dus maar vertrekken en begaf zich met het Kind je
naar Cyrenius om hem te vertellen hoe zij zich verontschuldigd hadden en hetgeen
het Kindje daarop had gezegd.
21. En Cyrenius
sprak: 'Wel waarde broeder, dit soort lieden heb ik door!
22.
Jaloers, dat zijn ze! Van heimelijke verbittering weten ze niet wat te doen,
alleen omdat ik jouw huis bezocht heb en hen in de steek liet.
23.
Niettemin ben ik wat jou aangaat volkomen gerust; ik weet immers onder Wiens
bescherming je staat!'
24. Het
Kindje zei nog: 'Die dwazen, wat zullen die het heet onder de voeten krijgen!
25. Zij willen ons huis vandaag nog vernietigen, en wel
door brandstichting.
26. Maar
ze zullen er geen tijd voor hebben, want thuis zullen ze straks genoeg te doen
vinden!'
27. En
nauwelijks had het Kindje deze woorden uitgesproken, of de halve stad stond
alreeds in lichtelaaie, zodat niemand meer dacht aan de vernietiging van Jozefs
huis.
242
Cyrenius maakt zich zorgen over de slachtoffers van de
brand.
Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in.
God is voor iedereen een rechtvaardige Rechter
Allen
werden hevig ontsteld toen zij plotseling die verschrikkelijke zee van walm en
vlammen zagen opstijgen.
2.
Cyrenius vroeg aan Jozef of zij nu die ernstig bezochte en in het nauw gedreven
mensen te hulp zouden moeten snellen.
3. Maar
Jozef antwoordde Hem: 'Ik vind dat we het maar op zijn beloop moeten laten.
4. Met
onze natuurlijke menselijke krachten kunnen wij het vuur toch niet bedwingen.
5. En
degenen, die daar tot de bedelstaf geraken, die zullen ons gauw genoeg weten te
vinden.
6. Laat
ons dus maar kalm en rustig hier blijven: die in nood zitten zullen heus wel
komen opdagen. ,
7. En het
Kindje voegde daar nog aan toe: 'Beste Jozef, je goud en zilverkist zal
hierdoor wel een flink stuk lichter worden!
8. En ook
jij, Cyrenius, zult vandaag nog voor je vertrek, een paar pondjes goud en
zilver lichter worden,
9. want
de lieden die hier vandaag waren, en die ons heimelijk bedreigden met de
verwoesting van ons huis, die zullen al gauw als deemoedige vrienden terugkomen
en bij jou om een ondersteuning aankloppen.!
10.
Bereid je daar dus maar op voor! Toch mag je niet denken, dat Ik door Mijn Almacht
hun huizen in brand gestoken zou hebben;
11. Zo
iets doe Ik namelijk niet; en alle gevoelens van wraak zijn verre van Mij!
12. Maar
jou wil Ik het wel toevertrouwen: hun bedienden hebben dit gedaan!
13. Die
koesterden namelijk al oude wraakgevoelens jegens hun meesters, omdat zij door
hen heel karig en uiterst hardvochtig behandeld werden!
14.
Vandaag achtten zij het juiste moment gekomen om zich aldus op hun dwingelanden
te wreken.
15. Zij
hebben al hun paleizen in brand gestoken,
16. zodat
deze wereldse heren nu, buiten Mijn toedoen in de kuil zijn gevallen, die zij
voor ons hadden willen graven!'
17. Toen
Cyrenius dit van het Kindje hoorde, vroeg hij Hem onmiddellijk, of dergelijke
bedienden dan eigenlijk niet vervolgd zouden moeten worden.
18. Maar
het Kindje antwoordde: 'Laat dat maar zitten. In de eerste plaats hebben zij
namelijk jegens hun hardvochtige bazen een goed werk verricht en
19. in de
tweede plaats zijn zij allang met hun geroofde schatten voortvluchtig,…
20. en
ten derde zullen zij hun gerechte straf toch niet kunnen ontlopen; zij hebben
dit immers moedwillig gedaan en uit kwaadaardige wraaklust !
21. Onze
aandacht moet dus vooreerst gericht zijn op hen, die onze hulp nodig hebben!
22. Overigens, voor die brandstichters is alles al
geregeld.
23. Want
weet dit wel: 'God ziet hen overal en Hij kent hun gangen heel precies!
24. Hij
kan hen dus ook overal pakken, waar ze zich ook mogen ophouden.
25. God is voor ieder mens een allerrechtvaardigste
Rechter; Hij zal hun voor hun daden ook het juiste loon weten te geven!'
26. Op
dat moment kwam Maria hevig verschrikt aanhollen; zij wees Jozef op een groot
aantal gewapende krijgslieden, dat zich met versnelde pas in de richting van
de villa voortbewoog.
27. Maar
nu zei het Kindje: 'Wees maar niet bang; dat is Cyrenius' lijfwacht, die de
gouverneur van de stad nu tot zijn beveiliging hierheen zendt.
28. Zij
zullen wel spoedig worden gevolgd door een massa burgers.
29. Zorg
dus eerst maar voor hun onderdak, de rest komt dan ook wel in orde. ‘
30. En,
zoals het Kindje gezegd had, zo gebeurde het ook: inderdaad kreeg Cyrenius
zijn lijfwacht, en na hen kwam er een massa brandslachtoffers.
243
Hoogmoed komt voor de val.
Jozef behandelt de slachtoffers met waardigheid.
De edelmoedigheid van Cyrenius jegens de gedeputeerden.
Cyrenius bij Jonatha
Toén de
slachtoffers van de brand Jozefs huis hadden bereikt, kon Jozef al gauw
vaststellen, dat dit inderdaad dezelfde heren waren, die voordien zijn gasten
waren geweest. Hij vroeg hen dan ook:
2. 'Wel
Heren, hoe zit dat dan nu met die gewichtige zaken, die jullie zo buitengewoon
snel deden vertrekken?
3. Bestond dat in het aansteken van Uw stad?
4. Was het niet heel iets anders, wat voor mij eigenlijk
geheim had moeten blijven?'
5. Maar
de gedeputeerden antwoordden: 'Goede Vriend van alle mensen, stelt u ons in
deze ellendige toestand niet ook nog op de proef! U ziet toch wel, dat wij tot
de bedelstaf zijn gebracht!
6. Als U
ons ergens mee helpen kunt, doet U dat dan: voor de rest van ons leven willen
wij dan graag Uw lijfeigenen zijn!'
7. Jozef
antwoordde echter: ‘ Alleen de machtige patriciërs van Rome weten met slaven en
lijfeigenen om te gaan.
8. Ikzelf
ken slechts broeders, mensen die altijd mijn broeders zijn en blijven of dat nu
grote heren zijn, dan wel bedelaars!
9. Ik zal
jullie dan ook naar vermogen ondersteunen.
10. Maar,
zodra jullie weer enigszins vaste grond onder de voeten hebben, zullen jullie
dan ook nooit meer zoiets willen doen als jullie vandaag van plan waren!
11. Want
zoveel leed als het jullie nu doet dat jullie bedienden en slaven je nu zo
schandelijk beroofd hebben en jullie huizen in brand staken,
12.
zoveel leed, en meer, zou het mij hebben gedaan, als jullie iets dergelijks
jegens mij ten uitvoer zouden hebben gebracht!'
13.
Vervolgens ging Jozef naar Cyrenius toe om hem te vragen wat je die
ongelukkigen zou behoren te geven.
14.
Cyrenius echter antwoordde: 'Een ogenblik geduld nog! De dragers, die ik naar
mijn schip heb gestuurd om mijn kas te halen, zullen wel zo hier zijn!
15. Zodra
ik mijn grote kas hier heb, zullen we kunnen vaststellen, hoeveel er voor
ieder, die reeds hier is, of nog komen zal, beschikbaar is! ,
16.
Binnen het uur brachten nu de bedienden duizend zakjes met goud en zilver.
17. In
elk zak je van tien pond was een gemengde inhoud van twee pond goud en acht
pond zilver.
18. Cyrenius zei nu tegen Jozef:
'Verdeel jij nu maar deze zakjes onder de slachtoffers, en wel zo, dat ieder
één zakje krijgt.
19. Wat
over is moet je bewaren voor degenen, die nog zullen komen.
20.
Ikzelf wil bij die deling niet aanwezig zijn, ik wil námelijk niet door al dat
hierheen vluchtende volk worden herkend!
21. Ik
zal daarom met Jonatha naar diens woning gaan en hoop jou daar dan vanavond ook
nog te zien.'
22. Jozef
kon dat begrijpen en begon dus onmiddellijk met zijn zoons met de verdeling,
terwijl Cyrenius zich heimelijk met Jonatha en zijn hele gevolg terugtrok.
244
Jozefs krachtdadige naastenliefde. Goede troost na zware
beproeving.
Bezoek aan en avondmaal bij Jonatha en de zijnen
Nadat de
zon was ondergegaan had Jozef twee uren nodig voor de verdeling.
2. Ook
wees hij deze daklozen plaatsen aan, waar zij de nacht konden doorbrengen.
3. Er
waren er namelijk maar weinigen, die in de stad durfden overnachten, deels
vanwege de verschrikkelijke brandlucht,
4. deels echter ook uit angst voor het gevaar, dat er nog steeds bestond
voor de nog niet aangetaste huizen.
5. Toen
Jozef zijn karwei aldus had verricht, vroeg hij stilletjes aan het Kindje, of
het nu eigenlijk wel veilig was het huis in de steek te laten en zich naar
Jonatha te begeven.
6. Het
Kindje antwoordde: 'Waarom zou je je zorgen maken over het huis en de inboedel?
7. Het is
immers niet van ons, maar van degene die het heeft gekocht, en dat geldt ook
voor de inboedel, die ook aan de koper toebehoort.
8. Laten
we dus alstublieft naar Jonatha gaan. Die heeft vast wel een goede portie vis
voor ons klaarstaan! ,
9. Jozef
zei: 'Daar kun je wel gelijk in hebben, maar
10. je
zoudt ook kunnen bedenken, dat wij een kist vol goud en zilver achterlaten, en
bovendien onze koeien en geiten en ezels,
11. zou dat alles niet ten prooi vallen aan deze vele
gasten?'
12. Maar
nu zei het Kindje: ‘Jozef, dit gaat mijn verstand te boven,
13.
bespreek dat maar liever met Jacob, die begrijpt deze dingen beter nu dan Ik.'
14. Jozef stelde dezelfde vraag aan Jacob.
15. En
Jacob gaf ten antwoord: 'Vader, als we nu eens alles zouden verliezen, maar we
zouden daarbij de Heer behouden, wat zouden we dan nog helemaal verloren
hebben?
16. De Heer gaat immers met ons mee naar Jonatha, dan hebben
we hier in het huis van de landvoogd toch niets te verliezen?!
17. Laat
de hele wereld je gestolen worden, maar behoud de Heer, dan bezit je meer dan
wanneer alle werelden en heel het heelal je rechtmatig eigendom zouden zijn!
18.
Rechtschapen man, ga zonder enige vrees en zonder zorgen met de Heer naar
Jonatha, om u daar dan ervan te overtuigen, dat wij hier niets zullen
verliezen. ,
19. Deze
woorden des Heren, door Jacobs mond gesproken, brachten Jozef zozeer tot rust,
dat hij nu ogenblikkelijk met heel zijn familie opbrak en zich naar Jonatha
begaf.
20. Daar
zagen allen al met groot verlangen naar de komst van Jozef uit.
21. Toen
ze hem dan ook eindelijk in zicht kregen, liepen ze hem allemaal, Cyrenius
incluis, als kinderen hun vader, tegemoet.
22. Aldus
trad Jozef, begeleid door de zijnen het huis van Jonatha binnen, waar deze
onmiddellijk een heerlijk visgerecht liet opdienen, dat daartoe al gereed was
gemaakt: allen namen ze nu het avondmaal.
245
Cyrenius maakt zijn schip klaar voor het vertrek.
Jacob herinnert hem aan de globe.
Goede raad van Jozef aan Cyrenius. Handel in vrijheid. ..naar
Gods wil!
Cyrenius neemt de drie jongens mee
Na de
avondmaaltijd gaf Cyrenius zijn scheepsvolk opdracht het schip reisklaar te
gaan maken.
2. Deze vertrokken dus
en brachten op het schip alles zo vlug mogelijk in orde.
3. Toen
stapte Jacob naar Cyrenius toe en vroeg hem of hij niet inderhaast de
prachtige globe vergeten had, die het Kindje hem een paar dagen tevoren ten
geschenke had gegeven.
4. Bij
deze vraag greep Cyrenius zich letterlijk bij de haren en maakte aanstalten om
dat geschenk onmiddellijk zelf te gaan halen.
5. Maar nu zei Jacob: 'Laat maar Cyrenius,
6. aan wat u vergeten hebt, heb ik wel gedacht.
7. Kijk,
hier in dit hoekje heb ik de aardbol, in een doek gewikkeld, neergelegd; u
behoeft dus niet meer naar onze woning te lopen!'
8.
Cyrenius was hier heel blij om; hij pakte het kleinood behoedzaam op, bracht
het naar het schip, en overhandigde het aan zijn scheepscommandant, die het
zorgvuldig moest opbergen.
9. Toen
dit ook gebeurd was, ging Cyrenius naar Jozef toe en sprak tot hem:
10. '
Allerbeste vriend en broeder, wees zo goed even naar mij te luisteren; ik heb
namelijk een goed idee, dat nog moet worden verwezenlijkt!
11. Jij
hebt nu een massa mensen in huis, waarvan er ettelijke ook nog lang zullen
blijven!
12.
Daarbij heb je een boel zorgen en ongemak van mijn kinderen, heb ik gemerkt,
met name van mijn drie jongens.
13. Ik
heb daarom besloten die drie knapen mee te nemen, en alleen de vijf meisjes
aan je zorgen over te laten. ,
14.
Hierop antwoordde Jozef: 'Broederlief, je moet doen wat je denkt dat het beste
is, voor mij is het allemaal even goed!
15. Ga maar bij de Heer te rade, dan zal alles wel goed
komen.
16. Je
kunt het de Heer hier vragen, maar dan moet je ook doen wat Hij zegt!'
17. Met
hartelijke liefde en diepe eerbied wendde Cyrenius zich nu tot het Kindje en
vroeg Het, overeenkomstig Jozefs raad om advies.
18. Het
Kindje antwoordde: ' Ja, ja, neem die drie lastposten maar mee, dat is Mij
best!
19.
Sixtus zou Ik eventueel nog wel hier willen houden, maar neen, hij is zo
wispelturig dat hij met Mij geen rekening pleegt te houden.
20. Neem
hem dus ook maar mee, en wees vooral streng voor ze, het worden anders nog echt
wereldse lieden!
21. Maar
de meisjes kun je best hier laten, want die vind Ik veel aardiger, omdat zij
ook meer van Mij houden dan de jongens!
22. Niet
dat Ik meer van hen houd omdat het meisjes zijn, maar omdat ze meer van Mij
houden!'
23. Na deze uitspraak van het Kindje nam Cyrenius de drie jongens aan
boord, na eerst het Kindje voor deze goede raad bedankt te hebben.
246
Cyrenius vraagt om de zegen van het Kindje en krijgt een
goddelijk antwoord.
Nobel afscheidsgebed van Cyrenius.
Het Kindje zegent hen die afscheid nemen en stelt hen
gerust met de woorden:
Waar uw hart is, daar is ook uw schat!
Toen het
schip nu volledig gereed was voor de afvaart, ging Cyrenius naar het Kindje
toe, knielde voor Hem neer en vroeg Diens zegen met deze woorden:
2. 'O
Heer, mijn grote God, mijn Schepper, mijn Vader van eeuwigheid,
3. Gij,
Die ingevolge Uw eeuwig raadsbesluit hier op dit stofje, dat wij aarde en
wereld noemen, als een zwak mensenkind in onze gestalte verblijft,
4. Gij,
mijn almachtige Heer, voor Wiens geringste wenk alle machten van de hele
oneindige ruimte beven,
5. zie
mij, ellendige worm genadig aan, terwijl ik in het stof van mijn volstrekte
nietigheid voor U lig neergeknield,
6. en
gewaardig U, Gij Heilige der Heiligen mij, aller onwaardigste worm, hier vóór
U in het stof gelegen, Uw eindeloos heilige Zegen te verlenen!
7. laat Uw allerheiligste Naam, o mijn leven, heel mijn
macht uitmaken, heel mijn kracht en al mijn sterkte!
8. O mijn
allerdierbaarste Jezus, Die de oorspronkelijke Koning zijt van mijn hart, zie
genadig op mij, arme zwakke zondaar neer, en laat in Uw genadige barmhartigheid
toe, dat ik gestadig toe neme in liefde tot U!
9. Neem,
mijn eeuwig allerdierbaarste Jezus, mijn liefde aan als een poging tot
dankbaarheid voor de oneindige genade en erbarming, die U mij bij elke adem
tocht toebedeelt!'
10. Van
overgrote liefde brak hier Cyrenius' hart en verstikt in zijn tranen kon hij
niet verder spreken.
11. Het
Kindje sprong vrolijk op Cyrenius toe, omhelsde hem herhaaldelijk en zei
vervolgens tegen hem:
12. ' Ach,
liefste Cyrenius, huil toch niet, je ziet toch wel, hoeveel Ik van je houd!
13. Juist
in die liefde voor jou en tot jou, daarin ligt Mijn grootste Zegen!
14. Ik
verzeker je: als je blijft zoals je nu bent, dan zul je voor eeuwig de Mijne
blijven, en dan zal je ziel de dood niet smaken in eeuwigheid!
15. En,
zoals jij Mij nu om deze zegen hebt gesmeekt, zo smeek Ik jou met dezelfde
aandrang Mij aan niemand ooit te verraden!
16. En
dat vraag Ik je niet om Mijnentwille, maar terwille van de wereld,
17. want
die zou onmiddellijk in doodsnood geraken, als zij Mij voor de bestemde tijd
zou herkennen.'. ..
18. Na
deze woorden omhelsde het Kindje Cyrenius andermaal en kuste Het hem
allerinnigst!
19. Nu
strekte Cyrenius wijd zijn armen uit en met een diep ontroerde stem zei hij:
20. 'O
God, o Gij, mijn God, o Gij, mijn grote God. ..Wat mag ik dan wel zijn, dat Gij
mij kust met dezelfde mond, waaruit heel de schepping voortkwam!
21. O
Gij, hemellichten en gij, aarde en gij, krachten der hemelen ziet toe!
22. Hij,
die U en mij geschapen heeft, Hij staat hier voor mij en zegent mij met Zijn
almachtige hand!
23.
Wanneer, o wanneer zult gij, aarde, de grootte begrijpen van de genade van deze
tijd, waarin uw eeuwige Schepper en Heer u met Zijn voeten betreedt?!
24. O
allerheiligste grond, die de Heer Zelf dragen moogt, zult ge wel ooit met grote
dankbaarheid en uzelf vermorzelend uit louter deemoed de grootte weten te
erkennen van deze Genade?!
25. O,
heilige plaats, wat kost het me veel moeite u te verlaten!' ...
26. op
dit moment hief het Kindje Cyrenius letterlijk van de grond op, en Het stond
hem niet toe om opnieuw neer te knielen.
27. En nu
kwamen ook Tullia en Maronius Pilla naar voren, en Het Kind je zegende hen
allen; en allen weenden om dit afscheid.
28. Maar
het Kindje sprak: 'O,o, lieve mensen, wij nemen immers niet echt afscheid!
Want waar jullie hart is, daar zal ook jullie schat zijn! ‘
29.
Hierdoor lieten zij zich dan tenslotte toch gerust stellen; en zij stonden op
uit hun knielhouding.
247
Jozef zegent Cyrenius. Jezus neemt afscheid van Cyrenius.
Vertrek van Cyrenius. Jozef bij Jonatha
Nu ging
ook Jozef naar Cyrenius toe en zegende hem met heel zijn gezelschap.
2.
Hetzelfde deed Maria nu: zij zegende Tullia en haar begeleidsters.
3. Daarna
zei Jozef nog tegen Cyrenius: 'Broeder, met deze zegen geef ik je tevens mijn
harte wens te kennen, die hierin bestaat:
4. Doe
volledig afstand van je vijf meisjes te mijnen gunste, zodat zij in mij
voortaan een echte vader kunnen zien.
5. Je
zult trouwens nog wel eigen kinderen krijgen, en die zouden het later met
dezen wel eens erg moeilijk kunnen krijgen.
6. Bij
mij zal er geen disharmonie ontstaan; om welke reden niet, dat weet je net zo
goed als ik!'
7.
Cyrenius gaf gaarne gevolg aan deze wens van Jozef, hij deed volledig afstand
van de vijf meisjes te zijnen gunste, waarover Jozef zeer verheugd was,
8. want
hij hield erg veel van de meisjes, omdat zij zo leergierig waren en zo gedwee,
maar ook omdat zij zo lieflijk van voorkomen waren.
9. Toen
dit geregeld was, sloot Cyrenius Jozef in zijn armen en zei:
10.
'Broeder, als de Heer het wil, hoop ik je weer spoedig terug te zien!'
11. En
het Kindje, Dat naast Jozef stond zei: ' Amen, zeg Ik. .. Zo niet hier, dan
toch wel in Mijn Rijk!
12. Want
dit kan Ik je wel zeggen: Lang zullen we ons in dit land niet meer kunnen
ophouden omdat wij hier al te zeer bekend geworden zijn.
13. En
als we van hier wegtrekken, dan zullen we ons in verborgenheid terugtrekken
opdat er niemand bestraft behoeve te worden!
14.
Niettemin zullen wij, nu wij eenmaal een geworden zijn in liefde, in de Geest
altijd bij elkaar tegenwoordig zijn en blijven in eeuwigheid!
15. Want
waar je schat zal zijn, daar zal ook je hart verwijlen, in hetwelk de grootste
Schat woont.
16. Ben
Ik dus een kostelijke schat in jouw hart geworden, dan zul je Mij waarlijk in
der eeuwigheid niet meer verliezen!
17. Want waar Ik in liefde woon,
daar ben Ik pas echt thuis, en vandaar ga Ik dan ook nooit meer weg.
18. Laat
Mij derhalve ononderbroken in jouw hart mogen wonen, dan zal Ik voor jou nooit
verborgen zijn!
19. Want
alleen de liefde kan Mijn tegenwoordigheid verdragen, zoals alleen vuur, vuur
verdragen kan!
20. Alles
wat zelf geen vuur is, wordt door vuur verwoest en verteerd.
21. Dit
is dan ook de reden, waarom Ik Mij uit de wereld terugtrek: Mijn vuur mag de
wereld niet aangrijpen en verwoesten !
22. Vraag
Mij dus nooit: Heer waar zijt Gij? Want dan zou Ik niet zeggen: Hier ben Ik!
23. Vraag
wel jezelf innerlijk steeds zorgvuldig af of je hart wel voor Mij is, dan zal
Ik je in je hart, dat Mij liefheeft, toeroepen:
24. Hier
ben Ik thuis met de gehele volheid van Mijn liefde, Mijn genade en Mijn
erbarming!
25. Ga nu
dus getroost scheep, en een gunstige wind moge je naar Tyrus brengen! Amen.'
26. Nu
groette de landvoogd Jozef -in Egypte voor de laatste maal en begaf zich aan
boord.
27. En
dra kwam er een gunstig windje opzetten, dat het schip deed wegzeilen.
28. Jozef
ging met zijn gezin het huis van Jonatha binnen, waar zij die nacht logeerden.
248
Jozef en Jonatha bemerken tijdens een vroege vistocht een
schip dat in gevaar verkeert.
Zij schieten te hulp en trekken het vlot
Op de
morgen van de volgende dag was Jozef, zoals gewoonlijk al vroeg op de been, en
hij maakte ook zijn gezinsleden wakker.
2. Maar
Jonatha, ook zojuist uit zijn slaapvertrek om te zien wat voor weer het zou
worden voor zijn bedrijf, zei tegen Jozef:
3. 'Maar
beste vriend en broeder, waarom al zo vroeg opgestaan, en waarom spoor je ook
je gezin aan om eruit te komen?
4. Zou je
niet liever wachten op de Heer, totdat Dié Zich vertoont?
5. Zou de
beste tijd om op te staan niet die zijn, waarop de morgen is aangebroken?
6. Ik zou
je willen raden je gezin toch tenminste nog een paar uurtjes rust te gunnen:
7. en dan
zelf met mij en mijn knechts mee te gaan op een van mijn scheepjes voor de
ochtendvangst!'
8. Dat
voorstel beviel Jozef best. Hij zei zijn gezin nog wat te blijven liggen, en
ging toen met Jonatha aan boord van een grote vissersboot.
9. Nadat Jonatha’s knechten de netten geordend hadden,
sloegen zij een krachtige hand aan de roeispanen,
10. zodat
de vroege vissers een uurtje later al op de beste visgronden zaten.
11. Toen
zij deze gunstige gronden echter bereikt hadden en de zon bijna aan de kim verscheen,
12.
bemerkte Jonatha op ongeveer een uur afstands een Romeins schip dat stillag,
hetgeen hij niet begreep.
13.
Daarom zei hij tegen Jozef: 'Broeder, ik ken die zee daar;
14. het
is er ondiep en vol zandbanken, zodat daar best eens een Romeins schip kon
zijn vastgelopen.
15. We
moesten maar zo gauw mogelijk te hulp schieten!'
16. Jozef was het
daarmee eens; er werd dus dadelijk op afgeroeid, en het schip werd in een half
uur bereikt.
17. Het
bleek inderdaad een groot Romeins schip te zijn met een gezant aan boord die
onderweg was naar Cyrenius!
18. Deze
werd onmiddellijk aan boord genomen en hij smeekte Jonatha al het mogelijke in
het werk te stellen om het schip te redden.
19. Nu greep Jonatha onmiddellijk het sleeptouw van het grote schip, en
liet zijn knechten krachtig roeien in zijn grote boot.
20. Het
duurde geen half uur eer het grote schip vlot getrokken was.
21. Nu
schonk de Romeinse gezant Jonatha een rijke beloning, waarna hij naar het
oosten weg zeilde.
22. In
plaats van met vissen keerde Jonatha dus met goud en zilver terug naar huis, en
voor de rest van de morgen liet hij het vissen er maar bij.
249
Het Kindje stelt vragen over de visvangst van die morgen.
Het Kindje dat op vis belust is, wordt door Jozef
terechtgewezen en dient hem van repliek:
Ik voel Mij thuis, overal waar men Mij liefheeft.
Rijke vangst op aanwijzingen van het Kindje
Toen na
ongeveer drie uren Jonatha met Jozef en met zijn goud en zilvervangst
terugkeerde, was te zijnen huize iedereen al op de been; men stond naar de nog
hevig rokende stad te kijken.
2. Alleen
het Kind je liep met Jacob de binnenlopende Jozef en Jonatha tegemoet.
3. Toen
die twee nu op het strand stapten, groette en kuste Het hen beiden en vroeg
toen aan Jonatha of hij een goede vangst gehad had.
4.
Jonatha, die het Kindje met evenveel liefde omhelsde, zei echter:
5. 'O,
leven-van-me, liefdevan-me, met het vissen ging het vandaag volgens een
bijzondere, een speciale beschikking.
6.
Ongetwijfeld door Uw almachtige hulp, heb Ik vandaag een gestrand Romeins
schip kunnen redden, waarop een voor Cyrenius bestemde gezant voer.
7. Bij
die gelegenheid zijn er dan flink wat goud en zilvervissen in mijn net
gevallen, reden voor mij om voor de rest van de dag het vissen maar op te
geven.
8. Het
Kindje antwoordde: 'Dat is allemaal mooi en goed,
9. maar,
omdat Ik Mij vandaag al op verse vis verheugd had, had Ik maar liever gezien,
dat je in plaats van je goud en zilvervissen echte vis had meegebracht!'
10.
Jonatha zei: 'Maar, mijn leven, dat maakt helemaal niets uit! U moet namelijk
weten, dat er langs de kustlijn een groot aantal bunnen hangen, die vol zitten
met prima vis en waar we best een stuk of wat verse vissen uit kunnen nemen!'
11. Nu
lachte het Kindje weer en zei: ' Als dat zo zit, dan mag je voor Mijn part je
goud en zilvervissen best zelf houden!
12. Maar,
Ik heb al flink trek; hoelang moet het nog duren voor er een vis is
klaargemaakt?'
13.
Jonatha antwoordde: 'O, niet lang, Mijn leven, over een half uurtje zijn we
zeker aan tafel!'
14. Maar
nu merkte Jozef op: “Jij bent me een echte bedelaar!
15. Je
weet toch, dat we hier niet thuis zijn; dan moeten we ook niet doen alsof we
wel thuis waren!
16. Heb
dus maar een beetje geduld; er zal best wat te eten komen; dit gebedel past
niet in het huis van een ander!'
17. Maar
het Kindje sprak: 'Wat wilt u Mij nu vertellen? Ik ben overal thuis, waar men
Mij liefheeft!
18. En
waar Ik dus thuis ben, daar mag Ik toch zeker ook wel zeggen wat Ik graag wil!
19. Maar
opdat Jonatha zijn bunnen niet behoeft leeg te maken zonder
schadeloosstelling,
20. Iaat
hem een net in zee uitwerpen, dan zal hij voor ons allen onmiddellijk een
toereikende vangst doen! Jonatha, dóe dat!'
21.
Jonatha wierp nu metterdaad een groot net uit in zee en ving daarbij een
onwaarschijnlijk groot aantal van de fijnste vissen.
22. En nu
zei het Kindje tegen Jozef: 'Kijk, als dit in Mijn vermogen ligt, dan mag Ik
Jonatha toch zeker wel om een goede vis vragen?!' ...Jozef werd hier stil en
verlegen van; maar Jonatha was van pure dankbaarheid helemaal in de war.
250
Jonatha brengt Jozef thuis.
Het huis wordt leeg en uitgeplunderd aangetroffen.
Jozef wordt daar heel erg kwaad over.
Behartenswaardige verklaring van het Kind je
Jonatha nam meteen een tiental van de mooiste vissen en gaf die aan zijn
kok om direct klaargemaakt te worden.
2. Hijzelf
hielp zijn knechten om de overige vissen ten dele in vaatjes te doen, ten dele
in de rookkasten te bergen.
3. In een
kwartiertje waren de vissen toebereid, zodat alle leden van Jozefs gezelschap
konden ontbijten.
4. Toen
het ontbijt verorberd was, liep het alweer tegen de middag, zodat Jozef zei:
5. 'Het is de hoogste tijd nu om naar huis te gaan.
6. Jij,
broeder Jonatha, wilt mi j wel begeleiden en dan vandaag nog bij mij blijven!'
7. Jonatha antwoordde vol vreugde:
8. 'Best
broeder, dat doe ik het allerliefste; je weet trouwens best, dat ik je zo
bijzonder graag mag!'
9.
Vervolgens pakte Jonatha drie flinke vaten vol met de fijnste vis, en
uitgelaten trok hij met Jozef en diens gezin naar de villa.
10. Toen
ze daar aankwamen, zagen ze tot hun verbazing niemand van de brandslachtoffers
meer.
11. Het
huis stond daar helemaal leeg, en alle deuren stonden open.
12. Toen
Jozef zijn huis zo zag, zei hij: 'Dat voorspelt niet veel goeds!
13. Hier
schijnen dieven op bezoek te zijn geweest. Dergelijke lieden maken zich uit de
voeten als ze een huis hebben beroofd; een eerlijk mens blijft!
14.
Jongens, gaan jullie eens binnen kijken of er in het huis nog iets is
overgebleven en komt mij dat dan vertellen!'
15. De
vier oudere zoons gingen nu het huis binnen, doorzochten het, en bevonden,
dat het met uitzondering van het vee in de stallen volledig was leeggeplunderd.
16. Ook
de provisiekamer was leeg en in de geldkist was geen cent meer te vinden.
17. Toen
Jozefs vier jongens dit alles zo aantroffen, waren zij verslagen. Ze gingen
terug naar Jozef en vertelden hem de hele toestand.
18. Nu
werd Jozef kwaad over zoveel slechtheid onder de mensen; dat zij degenen, die
hen weldeden op deze manier bedankten!
19. En,
in hevige toorn ontstoken, zei hij: 'Werkelijk, als het in mijn macht zou
liggen om dergelijk gespuis afdoende te straffen, dan zou ik op de hoofden van
dat dieventuig onmiddellijk vuur uit de hemel laten regenen!'
20. Maar
nu stapte het Kindje op Jozef toe en zei: 'Hé hé, vader Jozef, nu doet u toch
wel erg lelijk!
21. Mij
hebben die dieven u toch nog laten behouden; hoe kunt u dan zo boos op hen
zijn?
22. Die
dieven hebben uw huis alleen maar een grote weldaad bewezen, door het zo
drastisch te reinigen!
23. Want
voorwaar. ..als in de toekomst een huis (dat wil zeggen een mensenhart) niet zo
drastisch gereinigd zal zijn, dan zal Ik daar niet binnentreden!
24. Dit
huis is nu van alle wereldse sintels volledig gezuiverd, en Mij bevalt het
best zo!
25. Want
ten eerste staat het nu werkelijk open in al zijn ruimten en alle kamers,
26. en
ten tweede is het zo ook helemaal schoon, en dus helemaal geschikt gemaakt voor
Mijn intocht; ga dus niet tegen die dieven tekeer: u zoudt daardoor hun schuld
alleen maar groter maken!’
27. Jozef
en alle anderen probeerden deze woorden in hun hart te verwerken, en het
Kindje zei tot besluit:
28.
'Weten jullie wel dat alle mensen Mij net zo plegen te bejegenen als deze
slachtoffers van de brand het dit huis hebben gedaan, en toch laat Ik geen vuur
uit de hemel regenen!
29. Ook
jullie moeten dus degenen, die goed met kwaad vergelden, niet vervloeken, pas
dan zullen jullie echt kinderen van de Ene Vader in de Hemel zijn!' ... Door
deze woorden volledig gekalmeerd ging Jozef nu welgemoed zijn huis binnen.
251
Maria weent om de diefstal van alle kleding en
linnengoed.
Jonatha troost haar met een zeer edele daad.
Wedijver in edelmoedigheid. Het Kindje maakt Jonatha
gelukkig
Toen
iedereen nu het huis was binnengegaan, zag Maria dat ook haar klerenkast en die
van Eudokia totaal waren leeggeplunderd.
2. Zij
braken in tranen uit en snikkend zei Maria tegen Jozef:
3. 'Kijk
nu toch eens, zelfs mijn tempelgewaden zijn door die slechte mensen geroofd!
4. Dat doet werkelijk pijn en treft mij diep in mijn
hart!
5. Op het
gebied van kleding stonden wij er toch altijd al zo behoeftig voor; nu moesten
we perse ook nog het allernoodzakelijkste erbij inschieten!
6. Ik wil
dit alles weliswaar graag offeren voor de Heer, maar toch heb ik er verdriet
van, omdat het precies het enige was, dat ik voor noodzakelijke omwisseling
over had!
7. Dit
vind ik nu echt vreselijk! Maar nog meer verdriet heb ik erover, dat die
lelijke dieven ook het linnengoed van het Kindje hebben meegepakt.
8. Dat
bezit nu nog alleen het hemdje dat Het aanheeft. Hoe kom ik nu voor Hem aan een
tweede?
9. O Jij
arm Kleintje, nu zal ik Je niet meer dagelijks een schoon hemdje kunnen
aantrekken, terwijl Je dat juist altijd zo fijn vond!'
10. Diep
ontroerd trad nu Jonatha naar voren en zei: 'O meest verhevene en geheiligde
moeder van mijn Heer, treur toch niet langer; ik bezit nu immers ook goud en
zilver .
11. Met
het grootste plezier geef ik het tot en met de laatste stuiver aan u om naar
behoefte te gebruiken.
12.
Weliswaar weet ik best dat de Heer aller Heerlijkheden mijn goud en zilver niet
nodig heeft, want Hij, Die alle dieren, alle bomen en planten, ja heel de
wereld zo meesterlijk heeft gekleed, Hij zal zeker ook het lichaam van Zijn
moeder niet aan naaktheid blootstellen.
13. Maar
desondanks zou ik toch bijzonder graag terwille van mijn zaligheid, al mijn
schatten aan u willen afstaan.
14. O moeder, neem ze aan, ik schenk ze u van harte!'
15. De
blik in Maria's ogen drukte diepe genegenheid uit, toen zij tot Jonatha zei:
16. 'O
Jonatha, wat ben jij toch nobel en grootmoedig; jouw bedoeling alleen is mij
eigenlijk al genoeg!
17. Maar
als het de Heer beha gen zou, dan zou ik voor het Kindje wel om een beetje
steun durven vragen.
18. Mocht
het echter de Heer niet aangenaam zijn, dan heb ik je hartelijke aanbod toch
van harte gewaardeerd, en zal ik je daarvoor altijd dankbaar blijven!'
19. Hier
kwam het Kindje Zelf toegelopen en Het zei tegen Jonatha: 'Jonatha doe gerust
wat moeder van je verlangt, eens zul je daarvoor een grotere beloning
verwerven!
20. Want
wij zijn nu echt arm. en dat te meer, omdat Ik terwille van het Heil van de
mensen geen wonder mag verrichten!'
21. Nu
rende Jonatha uiterst verheugd naar zijn huis, en in de kortst mogelijke tijd
had hij al zijn goud en zilver gehaald en aan Maria 's voeten gelegd.
22. Toen
zij zoveel toewijding en offerbereidheid zagen, konden Maria en Jozef hun
tranen niet langer bedwingen.
23. Van
vreugde huilde Jonatha mee, en hij hield niet op God te danken, dat hij een
dergelijke genade was waardig bevonden als die van bijstand aan Maria te
mogen verlenen!
24. Het
Kindje zegende nu Jonatha en Het zei tegen Maria: 'Kijk kijk, dat zal ons wel
weer een schoon hemd je opleveren; alle reden om nu weer blij te zijn!' ...En
inderdaad voelde ieder van hen zich nu weer opgewekt en blij.
252
Zegen des Heren over Jozefs huis.
Verwondering en dankbaarheid van het gezin.
Jacob spreekt over het wonder van de tarwekorrel
Terwijl
dit alles geschiedde, verzorgden Jozefs zonen het vee, ze molken de koeien en
de geiten en ditmaal leverde dat een bijzonder grote hoeveelheid op van bijzonder
vette melk.
2.
Daarmee klaar gekomen, gingen twee van hen naar een oogstrijpe akker en sneden
daar een flink aantal aren af, waaruit zij snel een flinke mand vol tarwekorrels
wreven.
3. De
twee andere jongens deden de inhoud van die mand vlug in twee handmolens, die
Jozef zelf ooit had gemaakt, en in korte tijd hadden ze het graan gemalen.
4. Door
de zegen des Heren was nu echter ook de opbrengst aan meel nog eens tweemaal zo
groot als er voordien aan graan in die mand had gezeten!
5. In
drie uur tijds was dit allemaal gereed gekomen! Toen nu dat meel dus in twee
grote platte manden in de zon stond te drogen,
6. kwam
Jozef naar buiten en vroeg hun waar ze dat prachtige meel vandaan hadden.
7. Toen
zijn zoons hem zeiden dat zij dat meel hadden geproduceerd, keek hij eens naar
de leeg gewreven garven en zei:
8. 'Hoe
kan dat nu? Ik zie maar tien schoven: kunnen die dan deze twee grote manden met
meel hebben gevuld?'
9. Nu
zeiden de zoons: ' Ja, vader, zo is het! Door Gods genade hebben we echt uit
die tien garven al dit meel gewonnen; in deze korte tijd!
10. Gods
zegen werd over die schoven en over ons werk uitgestort. ..vandaar deze rijke
opbrengst!'
11. Jozef was vervuld van dankbaarheid en diep bewogen. Hij ging het
huis weer binnen om dit álles aan hen die binnen waren te gaan vertellen.
12.
Iedereen ging nu naar buiten om naar het meel te kijken, en de een na de ander
zei:
13. 'Onmogelijk! Althans, langs natuurlijke weg, uitgesloten!'
14.
Innerlijk daartoe aangedreven, nam nu Jacob een tarwekorrel, die daar lag,
van de grond op, en sprak:
15. ' Ja,
daar staan jullie allemaal van te kijken hé, dat er zoveel meel uit die
schoven kwam,
16. maar,
waarom heeft nooit eerder iemand van ons zich erover verwonderd, als hij zo'n
korreltje in de grond zaaide, dat hij al spoedig daarna uit die ene korrel een
honderd korrelige aar zag ontspruiten!?
17. En
toch is dat alledaagse wonder groter dan deze meelverdubbeling, omdat daardoor
een korrel zich verhonderdvoudigt!
18. Als
die tien zware garven maar één mand vol meel opgeleverd zouden hebben, dan zou
niemand zich daarover hebben verwonderd, alhoewel een mand vol evengoed een
wondere gave Gods zou zijn als twee!
19. Men
is alleen maar niet meer verwonderd over een honderd korrelige aar, doordat
men aan dat wonder al gewend is geraakt!
20. Maar
ik vraag me af of het eigenlijk wel juist is om slechts dan God te bewonderen,
wanneer Hij iets buitengewoons doet gebeuren, terwijl toch het normale, de
regelmatige orde van veel hogere waarde is, omdat die immers doorlopend
getuigt van de onafgebroken grenzeloze goedheid, almacht, liefde en wijsheid
Gods! ,
21. Deze
toespraak van Jacob veroorzaakte groot opzien. Iedereen loofde de Heer, Die zo
grote wijsheid had gegeven aan een mens! De zoons namen nu het meel mee naar de
keuken om daar te beginnen aan de toebereiding van een stevig middagmaal.
253
Een middagmaal van vis en honingkoek met limonade.
De boosaardige diefstal van het bestek en het bord je
van het Kind je.
Een evangelie tegen misdadigers uit de mond van het
Kindje Jezus.
Onverbiddelijkheid van het Kindje tegen boze opzet
Binnen
het uur was er een goed middagmaal klaar, bestaande uit vijf heerlijk
toebereide vissen en veertien honingkoeken.
2. Die honing was namelijk het enige, dat de dieven in de
provisiekamer hadden achtergelaten.
3. Er was
inmiddels ook gezorgd voor een goedsmakende drank, door Jozef en Maria zelf
gemaakt van water met citroensap onder bijvoeging van een beetje honing.
4. Pas
toen het maal klaar was en op tafel opgediend, dachten Jozefs zonen aan
tafelbestek, lepels, vorken en messen, dat ten huize van Jozef weliswaar
grotendeels van hout was vervaardigd.
5. Maar
zelfs dit gereedschap, dat nauwelijks enige geldswaarde had, hadden de dieven
niet ontzien!
6. Zodat
Jozef nu wel eten op tafel had, maar geen, ook niet het allernodigste eetgerei.
7. Jozef
ging naar de keuken en vroeg zijn jongens wat dat nu voor manier van opdienen
was:
8. je
kunt toch geen spijzen opdienen zonder bestek erbij te geven!
9. Maar
zijn zoons moesten antwoorden: 'Luister eens vader, alles wat ze ons gelaten
hebben is zegge en schrijve: één braadrooster, twee pannen, en een heel
slechte pollepel, één mes en één houtenvork...,
10. al
het overige hebben ze ons ontnomen; nu zullen we dus ook de melk voortaan in
een enkele melkemmer moeten bewaren, want ook alle andere melkemmers zijn
verdwenen!'
11. Nadat
Jozef zich ervan had overtuigd dat het inderdaad zo was, ging hij met dat ene
mes, met die ene pollepel en met die ene vork terug naar de eetkamer, en zei
tegen Jonatha:
12. 'Moet
je zien broeder, dit is nu al ons eetgerei! Dit moet werkelijk boosaardige
opzet zijn, en die zou gestraft moeten worden!
13.
Diefstal uit nood en van waardevolle dingen, die wil ik nog wel voor lief
nemen,
14. maar
hier is noch het een, noch het ander het geval.
15. Hier
is duidelijk sprake van kwaadaardige opzet; die zou de Heer dan ook niet
ongestraft moeten laten!'
16. Na
die strafrede gingen allen aan tafel en verdeelde Jozef de vis met het ene mes
en met de ene vork deponeerde hij voor ieder een stuk op tafel. Zo verdeelde
hij ook de honingkoeken.
17. Omdat Zijn bordje niet voor Hem stond, vroeg het
Kindje aan Jozef of dat bordje soms ook gestolen was.
18. Maria antwoordde: 'Zeker, ja, mijn lieve Godszoontje;
anders zou het zeker wel voor Je staan!'
19. Nu
zei het Kindje: ' Jozef heeft gelijk: dat was boze opzet! En die moet inderdaad
gestraft worden, altijd en eeuwig!
20. Wie
kwaad doet zonder te weten wat hij aanricht, die moet op de hoogte gebracht
worden, en ook wie uit nood een misdrijf begaat: ook die moet terecht gewezen
worden,
21. maar
wie wéét wat goed is, en niettemin zuiver uit duivelse boosaardigheid doet wat
slecht is, dat is een duivel uit het diepste der hel, en die moet met vuur
gestraft worden!'
22. leder van hen at nu zijn deel uit het vuistje.
23. Maar
zij waren nog nauwelijks klaar met eten, of zij hoorden van buiten een
afgrijselijk gekrijs.
24. En
wat was dát nu? ...Het waren de dieven, die kwaadaardig het meest noodzakelijke
bestek van Jozef hadden gestolen om het te vernietigen.
25. leder
van hen bleek te zijn omslingerd door een vurig gloeiende slang en gilde om
hulp; maar het Kindje verhoorde hen niet, maar door Zijn Almacht dreef Hij hen
allemaal, wel honderd ongeveer de zee in, waarin zij allen om kwamen. ..Dit was
de enige keer, dat het Kindje Zich onverbiddelijk heeft getoond.
254
Krijsende kledingdieven voor de deur van Jozef.
Energieke toespraak tot hen door het Kindje
Kort
daarna wéér gebrul, op enige afstand nu, uit de richting van de stad komend. Er
kwam een menigte mensen in zicht, die renden in de richting van Jozefs villa.
2. 'Wat
moet dat nu weer?' vroeg Jozef aan de verbaasde Jonatha.
3. Deze
antwoordde: 'Dat zal de Heer, zoals altijd alles, zeker beter weten dan wij
tweeën!'
4. En
Jacob voegde hen beiden toe: 'Zit daar maar niet over in: dat zijn namelijk de
dieven van de kleren!
5. De
macht des Heren heeft hen achterhaald; zij moeten nu de misdaad boeten die zij
aan deze geheiligde kleding hebben begaan.
6. Want
wie ze aantrekt, of ze maar aanraakt, die wordt onmiddellijk door een innerlijk
vuur aangegrepen en tot as verteerd.
7. Daarom
rennen zij nu krijsend en weeklagend hierheen om ons te smeken, dat wijzelf de
kleren komen terughalen uit hun halfverbrande huizen. ..,
8. wat
wij dan ook best bereid zijn te doen; maar de Heer zal hun eerst een duchtig
lesje Ieren!'
9. En
nauwelijks had Jacob deze woorden uitgesproken, of de kledingdieven waren al
voor Jozefs huisdeur
10. Ze
schreeuwden hevig om hulp en redding, zodat Jozef en Jonatha naar buiten
gingen.
11. Toen
ze buiten kwamen, stonden daar zo'n dertig vertwijfelde mannen tot hun te
schreeuwen:
12. 'O
Gij, almachtige god Jupiter, help ons, red ons; ja wij hebben tegen u
gezondigd, door u niet tijdig te herkennen.
13. Maar
nu hebben wij u herkend; wij smeken u derhalve: dood ons of haal de kleren,
die wij van uw gezin hebben gestolen uit onze huizen terug!'
14. Op
dit moment kwam ook het Kindje naar buiten en sprak: 'Luistert, jullie gemene
dieven!
15.
Precies zoals jullie die kleren hebben mee geroofd, precies zo moeten jullie
ze hier terugbrengen!
16. Doen jullie dat niet, dan wacht jullie de dood!'
17. Toen de dieven dit hoorden, zeiden ze:
18. 'Dat
is die jonge God; Hem moeten we gehoorzamen, anders zijn we verloren!'
19. Ze
renden plotseling allemaal weg en brachten vervolgens alle gestolen kleren, die
ze over metalen staven hadden gehangen, weer terug.
20. Zij
durfden ze namelijk niet met hun blote handen aan te raken.
21. Toen alle kleren aldus waren teruggebracht, liet het Kindje de dieven
gaan; Hij strafte hen verder niet. Jozef nam de kleren met grote vreugde in
ontvangst en droeg ze naar binnen.
255
Geestelijke adel van Maria en Jezus' waarderende woorden.
Toelichtende uiteenzetting van de Heer over
barmhartigheid en over liefde jegens vijanden
Toen
Maria de kleren terugzag, was ze wel blij, maar tegelijk voelde ze medelijden
met degenen, die die kleren hadden teruggebracht.
2. Ze
dacht namelijk: 'Deze lieden hebben vast van het goud niets te pakken kunnen
krijgen, en daarom hebben ze uit nood die ellendige kledingstukken maar voor
lief genomen.
3. Nu
zullen ze wel extra in nood verkeren.
4. O,
waren ze nog maar hier, wat zou ik hun die kleding dan graag geschonken hebben,
of tenminste zoveel geld, dat zij zich daarvan kleding zouden kunnen kopen!'
5. op dit
moment ging het Kindje naar Zijn moeder toe, en zei:
6.
'Moedertje lief, wat ben je vandaag mooi! ...Als je zou weten, hoe mooi je
bent, dan zou je er nog ijdel van kunnen worden!'
7. Maria moest glimlachen, en ze zei tegen haar vleiende
Kindje:
8. 'O jij
toch, Lieverdje van me, ben ik dan niet alle dagen even mooi?'
9. En het
Kindje sprak: 'Ja, ja, je bent altijd wel heel mooi, maar toch ben je soms nóg
iets mooier .
10. Vandaag bijvoorbeeld ben je wel heel uitzonderlijk
mooi! ... Echt, je bent omringd door wel duizend aartsengelen en ieder van hen
wil zo dicht mogelijk bij je zijn. .."
11. Maar
Maria begreep niet wat het Kindje zei; ze keek in het rond om te zien of ze
hier of daar misschien een aartsengel zou kunnen ontdekken.
12. Maar
ze zag niets anders dan wat er in de kamer aanwezig was, en daarom vroeg ze aan
het Kindje:
13. 'Zo,
en waar zijn dan wel die duizend aartsengelen!? Ik kan er niet een ontdekken!'
14. Het
Kindje zei toen: ' Je mag er ook geen zien, anders zou je wel eens ijdel kunnen
worden!
15. Maar
je bent zo mooi voor alle engelen in de hemel, doordat je in je hart een
barmhartigheid koestert, zó groot, dat die bijna zo groot is als de Mijne.
16. Want
weet je, menselijk gezien is het ook juist en terecht en ook aan Gode
welgevallig -om zijn vijanden hun misdaden te doen boeten; zo moet het trouwens
op aarde altijd blijven,
17. maar
zijn vijanden hun schuld van ganser harte te vergeven en hun dan bovendien nog
wel te doen en te zegenen: dat is zuiver goddelijk!
18.
Alleen kracht van de goddelijke liefde kan dat bewerkstelligen;
19. de
menselijke is daar namelijk te zwak voor!
20. En
omdat je nu zoëven gedaan hebt zoals God doet, daarom ben je nu zo mooi; want
God is de allerhoogste schoonheid, zoals Hij ook de allerhoogste liefde is!
21. Maar
nu moet je ook doen wat je hart je ingeeft, dan zal Mijn rijk der liefde je als
een koninkrijk toevallen, en je zult daar dan voor eeuwig koningin zijn!'
22.
Dadelijk stuurde Maria nu Jonatha achter de dieven aan om ze terug te halen.
Zij bedeelde hen allen rijkelijk met het geld dat Jonatha immers zowel aan haar
als aan Jozef had geschonken.
256
De macht van de liefde. Jozefs huis in de publieke
belangstelling.
Jozefs wijsheid beschaamt de groten en de rijken van de
stad.
Prachtig eindresultaat
De zo
rijkelijk bedeelde dieven vielen nu op hun knieën, en met het hoofd ter aarde
gebogen riepen ze het uit:
2.
'Dergelijke goedheid, dergelijke grootmoedigheid is bovenmenselijk! Alleen de
goden, die niet sterven kunnen, zijn in staat hun vijanden te belonen!
3. Wij
hadden in dit geval alleen maar straf verdiend omdat wij tegenover u, die hoog
geplaatste goden zijt, ons zwaar misdragen hebben;
4. en in
plaats van ons te straffen zoals wij verdiend hadden, beloont u ons nog en
zegent ons voor onze gemene misdaden!
5. Zoudt
u dan geen goden zijn? Ja, u bent vast en zeker de hoogste hemelse heersers:
deze door ons nooit eerder ervaren weldaden van u getuigen dat immers!
6. Daarom moeten alle mensen op aarde u eren, loven en
prijzen!
7. De
tronen en kronen van alle vorsten behoren zich voor Uw grote heerlijkheid te
buigen in eeuwigheid!'
8. Hierna
stonden die dieven op en vervuld van dankbaarheid en eerbied gingen ze heen.
9. Maar
wat er gebeurd was vertelden ze in de hele stad, zodat de burgers in angst en
vreze verkeerden vanwege die zo dichte nabijheid van de goden. Ze begonnen
zich uiterst schuchter te gedragen en uit pure angstvalligheid durfden ze niet
eens meer te gaan werken.
10. Het
duurde dan ook niet lang of de notabelen van de stad kwamen Jozef vragen of de
zaken inderdaad zo lagen als het gepeupel in de halfverbrande stad placht uit
te bazuinen.
11. Jozef
maakte hun duidelijk dat wat die goede daad, die hun ten deel gevallen was,
betreft ze inderdaad gelijk hadden;
12. 'want
zo heeft mijn vrouw precies jegens hen gehandeld;
13. maar,
dat zij ons voor goden houden, geeft u, grote en rijke heren van de stad een
slecht getuigenis!
14. Want
daarin zit opgesloten dat het gepeupel u voor zeer meedogenloos houdt, want in
u zien ze kennelijk niets goddelijks!
15. Als u
doet zoals mijn vrouw deed, en wat mijn hele huis pleegt te doen, dan zal het
volk wel gauw ophouden met de bewoners van mijn huis voor goden te doen
doorgaan! ,
16. Toen
die grote en rijke heren van de stad nu Jozefs rake toespraak hadden
aangehoord, schaamden zij zich zeer en dropen af.
17. Intussen waren zij er wel van overtuigd geraakt, dat
Jozef een bijzonder wijs en edel mens was, maar toch zeker geen god.
18. Sedertdien werd Jozefs huis verder met rust gelaten.
19. Zijn
gezin bleef hier dan ook ongestoord nog een half jaar wonen, terwijl iedereen
hen achtte en waardeerde.
20. Het
Kindje deed in deze tijd ook geen wonderen meer, zodat een ieder heel
natuurlijk leven kon. Jonatha echter was in die tijd meer bij Jozef te gast dan
dat hij thuis was; het was voor hem hier zijn heerlijkste verblijfplaats!
257
De dood van Herodes. Archelaüs wordt koning.
De engel des Heren draagt Jozef op naar het land Israël
terug te keren.
Wonderbaarlijke reisuitrusting.
Jozef geeft alles over aan Jonatha en verzoekt hem om hen
na te komen.
Het afscheid
Omstreeks
dezelfde tijd stierf Herodes, de kindermoordenaar, die door zijn zoon Archelaüs
werd opgevolgd.
2. Het
was Jacob, die dit aan Jozef en Maria mededeelde.
3. Maar
Jozef zei tegen Jacob: 'Niet dat wij je niet zouden geloven, maar wat voor
veranderingen moet dat voor mij meebrengen?'
4. 'Dat
laatste, vader, heeft de Heer mij niet opgedragen u mede te delen;
5. maar,
zoals de Heer nog steeds tot u gesproken heeft door de mond van een engel, zo
zal Hij dat ook ditmaal doen.
6. Want
zou het niet in strijd zijn met de goddelijke orde, indien een zoon aan zijn
vader zou wijzen welke weg te gaan!?'
7. Jozef
zei nu: 'Dus jij denkt dat de Heer dat zal doen?'
8. Jacob
antwoordde: 'Vader, .zo heb ik het zojuist in mijn binnenste vernomen:
9. "Deze
nacht nog zal Ik je in een heldere droom Mijn Engel zenden; hij zal je Mijn wil
bekend maken...
10. en
zoals die het je zal aanzeggen, zo moet je overeenkomstig diens woorden dan
direct handelen"!'
11. Toen
Jozef dit van Jacob vernomen had, ging hij naar buiten om tot God te bidden,
waarbij hij Hem dankte voor deze mededeling vooraf door de mond van zijn zoon
Jacob.
12.
Jozefbad langdurig en volhardend; pas na drie uren ging hij terug naar huis om
te rusten.
13. Toen
hij nu zo op zijn bed lag te slapen en zijn vermoeide ledematen rust gunde,
verscheen hem in een droom de Engel des Heren, die tot hem zei:
14. 'Sta
op, neem het Kind en Zijn moeder mee, en trek met hen naar het land Israël;
want zij, die het Kind naar het leven stonden, zijn gestorven!'
15. Toen
Jozef dit vernomen had, stond hij dadelijk op en stelde hij Maria ervan op de
hoogte.
16. Deze zei: 'De wil des Heren geschiede altijd en in
eeuwigheid!
17. Maar
je spreekt slechts over ons drieën? Moeten jouw kinderen hier achterblijven?'
18. Jozef
sprak: 'Wel nee, volstrekt niet; wat de engel tegen mij zei, geldt uiteraard
voor heel mijn gezin!
19. Op
deze wijze sprak de Heer immers vaak tot de profeten, als ging het uitsluitend
over hen.’
20.
niettemin ging het in die toespraken van de Heer altijd over heel het Volk!'
21. Dit
werd door iedereen begrepen, zodat de zonen vlug naar buiten gingen om alles
voor het vertrek klaar te maken.
22.
Stomverbaasd kwamen zij echter weer terug; want alles stond al voor het vertrek
gereed: er stond voor ieder afzonderlijk een ezel klaar, bepakt met alles, wat
je op reis maar kunt nodig hebben.
23. Jozef
droeg alle staande en onroerende zaken over aan Jonatha, die daar die nacht
logeerde, hij zegende hem en bezwoer hem over een jaar naar Nazareth te komen.
24. Ook
het Kindje zegende hem en kuste hem. Jonatha weende vanwege dit plotselinge
vertrek.
25. De
zon was nog lang niet opgegaan, toen Jozef en de zijnen de lastdieren bestegen
en landinwaarts wegtrokken.
258
Na een bezwaarlijke reis komt de Heilige Familie in het
vaderland aan.
Maria montert de angstige Jozef op.
Bevel van de Heer om naar Nazareth te trekken. De
aankomst aldaar
Na tien
zeer vermoeiende reisdagen kwamen Jozef en de zijnen behouden in het land van
Israël aan, en hielden een rustpauze op een berg bij een paar mensen die daar
woonden en van veeteelt leefden.
2. Hier
won Jozef over zijn vaderland zoveel mogelijk inlichtingen in.
3. Toen
hij nu van die mensen hoorde dat Archelaüs zijn vader Herodes was opgevolgd,
4. en dat
die nog wreder dan zijn vader zou zijn, werden Jozef en al de zijnen door grote
angst bevangen.
5. Hi j
overwoog alom terug te keren en opnieuw naar Egypte te trekken, of anders naar
Tyrus.
6. Want
hoewel hij reeds in Egypte uit Jacobs mond had vernomen dat Archelaüs nu in
Jeruzalem regeerde,
7. had hi
j nog niet eerder gehoord, dat die nog wreder dan zijn vader zou zijn.
8. Deze
boodschap maakte Jozef hier zo angstig, dat hij rechtsomkeert wilde maken.
9.
Weliswaar zei Maria nog tegen hem:
10.
'Jozef! De Heer heeft ons immers bevolen om op reis te gaan, waarom zouden wij
dan de mensenkoning Archelaüs meer vrezen dan de Heer?'
11. Jozef
antwoordde echter: ‘ Ja Maria, lieve, dat vraag je terecht,
12. maar
ik weet nu wel dat de wegen des Heren vaak bijzonder duister, moeilijk te
begrijpen zijn, en ook weet ik, dat de Heer de Zijnen - sedert Abel reeds -
veelal door de dood voert!
13.
Daarom ben ik nu dan ook bang, dat de Heer ook mij door de dood wil voeren.
14. En,
hoe meer ik denk aan die wreedheid van de nieuwe koning, des te meer groeit
dat angstige vermoeden van mij tot waarschijnlijkheid.
15.
Daarom heb ik dan ook besloten om morgenochtend weer om te keren.
16. Als
het de Heer dan werkelijk om onze dood te doen is, laat Hij dan liever
leeuwen, tijgers en hyena 's op ons afsturen dan die Archelaüs!'
17. Jozef was dus vastbesloten om weer terug te gaan.
18. Maar
's nachts kwam nu de Geest des Heren Zelf over Jozef in een droom.
19. En nu
kreeg Jozef van God Zélf het bevel om naar Nazareth te trekken.
20. Dadelijk stond Jozef nu op en vertrok al heel vroeg.
21.
Diezelfde dag nog bereikte hij de plaatsjes van het land van Galilea.
22. En in
de avond van diezelfde dag ook kwam hij te Nazareth aan, waar hij zich
blijvend vestigde, opdat vervuld zou worden wat de profeet had voorzegd: 'Hij
zal Nazarener genoemd worden!'
259
Idyllische avondlijke scène op het dakterras van Salome.
De kleine karavaan door Cornelius ontdekt
Maar waar
in Nazareth vestigde Jozef zich nu? Waar steeg hij af? Waar ging hij binnen?
2. In de
eerste hoofdstukken, waarin van Jozefs vertrek van Bethlehem naar Egypte sprake
was, is verteld, hoe Jozef de rijke Salome te Bethlehem had gevraagd om de
pacht van zijn hoeve bij Nazareth voor hem te verlengen.
3. Heeft
Salome dat gedaan? Ja, dat had zij gedaan; maar zij deed niet slechts wat Jozef
wilde, maar zij heeft die pachthoeve zelfs aangekocht, en wel met een tweeledige
bedoeling:
4. ten
eerste om, ingeval Jozef, of een van diens kinderen ooit zou terugkeren, die
dan in het vrije bezit daarvan te stellen,
5. of
anders deze voor haar zo heilige hoeve als een aandenken aan de Heilige Familie
zelf te behouden.
6. Zij
hield deze hof namelijk voor een zo voornaam heiligdom, dat zij zichzelf niet
waardig achtte daarin te gaan wonen of nog minder er huurders in te nemen.
7. Maar
om niettemin in de nabijheid van deze bezitting te kunnen leven, kocht zij er
een belendende akker bij, waarop zij een aardig huisje liet bouwen, waarin zij
zelf met haar bedienden ging wonen, en waar zij ook meermalen door Cornelius
werd bezocht.
8. Nu
wilde het toeval dat Cornelius op de terugtocht van een dienstreis Salome een
bezoek bracht, juist op de dag dat Jozef in Nazareth terugkeerde!
9. Het
was een heerlijke avond met volle maan, en er was geen wolkje aan de lucht.
10. Omdat
het zo'n mooie avond was begaf Salome zich met Cornelius op het dakterras van
haar mooie huisje, dat vrij dicht aan de hoofdweg was gelegen, en dat, op een
afstand van ongeveer 140 meter in oostelijke richting, uitzicht bood op Jozefs
hof.
11.
Herhaaldelijk wierpen zij beiden een blik op de voormalige woning van de
Heilige Familie, en Cornelius zei dikwijls:
12.
'Salome, ik zie die verschijning in Bethlehem nog steeds levendig voor me, als
in een verrukkelijke uiterst verheven droom, en deze hof herinnert mij daar
voortdurend aan.
13 Maar, die verschijning te Bethlehem was
tegelijk van een zo wonderlijke grootsheid, dat ik er steeds minder van begrijp
naargelang ik er meer over nadenk.’
14. En
Salome zei dan op haar beurt: ' Ja vriend Cornelius, ook ik kan maar niet
begrijpen dat ik bij de grootte van deze gebeurtenissen zelf nog in leven kon
blijven!
15. En
dan is er tussen jou en mij ook nog dit verschil, dat ik, zonder er iets tegen
te kunnen doen, voortdurend dat Kind in mijn hart moet aanbidden! ...,
16. terwijl jij die hele geschiedenis alleen maar kunt
zien als een buitengewoon verheven gebeurtenis.
17. Ik
heb dan ook al vaker het idee gehad dat als die familie hier ooit nog eens zou
terugkeren, ik het van pure zaligheid zou besterven!
18. Stel
toch eens, dat zij daar tegenover mij zouden wonen, in die hof. ..mijn God, wat
voor gevoelens zou dat in mij losmaken!
19.
Werkelijk voor mij zou dat dan op dit dakterras de hemel der hemelen betekenen.
,
20. En
Cornelius zei: ' Ja, je hebt gelijk, ook voor mij zou dat een ideaal zijn!
21. Maar,
stel nu eens het geval, dat die allerverhevenste godenfamilie hierheen zou
komen, en wij hen uit de verte reeds zouden herkennen, wat zouden we dan nu
moeten doen?'
22.
Salome sprak: '0 zeg dat niet vriend; ik zou sterven van geluk!,
23.
Terwijl die twee zich op deze, Gode welgevallige wijze daar op dat dakterras
bezighielden, het was inmiddels al tamelijk laat geworden,
24.
bemerkte Cornelius op een afstand van zo'n vierhonderd meter een stel
reizigers -je zou het een kleine karavaan kunnen noemen en zei tegen Salome:
25. 'Kijk
daar eens, zo laat op de avond nog, een groep trekkende reizigers. Zouden het
Grieken zijn, of joden misschien?
26.
Salome, wat zou jij nu doen als dat nu eens die heilige familie zou zijn?'
27. Salome schrok van die vraag en zei: 'Ik smeek je:
spreek niet steeds over dat onderwerp; je moet in mij niet alsmaar wensen
oproepen, die toch niet kunnen worden vervuld!
28. Wat zou jijzelf wel doen op zo'n toppunt van
zaligheid?'
29. Cornelius antwoordde:
'Nu, eerlijk gezegd zou ik er dan ook slecht aan toe zijn! Maar kijk eens, de
karavaan houdt stil en ik zie een van hun mensen regelrecht op ons afkomen!
Kom, laten we gaan kijken wie dat is!'
30. Ze gingen die man
dus tegemoet. Nu was die man een van Jozefs zonen, die met een kruik naar hun
huis toekwam om water te vragen.
31. Zij
herkenden hem echter beiden niet; dat wilde de Heer namelijk zo omwille van
hun welzijn.
260
Joël stelt vast dat ze reeds vlak bij hun oude tehuis
zijn.
Jozef wil met de zijnen in de open lucht overnachten.
De zonen van Jozef gaan op zoek naar hout en vuur en
belanden weer bij Salome
Toen Joël
water had geput, vroeg hij beiden hoe ver het nog was naar Nazareth.
2.
Cornelius antwoordde: 'Kijk dáár vriend, dan zul je de stadsmuren nog
gemakkelijk gewaar worden!
3. Een
kind zou het in een kwartiertje kunnen lopen; praktisch gesproken ben je dus
al in Nazareth.'
4. Joël
bedankte voor de inlichtingen en liep met zijn waterkruik terug naar zijn
gezelschap.
5. Toen
hij daar was aangekomen, vroeg Jozef hem onmiddellijk welke inlichtingen hij
bij dat huisje gekregen had.
6. Joël
zei: 'Een vrouwen een man deden heel vriendelijk tegen mij. Ze hebben water
gegeven en mij verteld, dat we hier al voor de stad Nazareth staan.
7. Ik zou
zo denken dat, als dat de stad is, dat we dan beslist niet ver van onze
pachthoeve kunnen zijn.'
8. Jozef antwoordde: 'Beste
jongen, daar heb je wel gelijk in,
9. maar weet jij, wiens eigendom die nu -na drie jaren
-is?
10. Zouden we in onze voormalige woning terecht kunnen?
11. Daarom zullen we hier weer onder de blote hemel moeten
overnachten, dan kunnen we morgen trachten uit te vinden waar we ons zullen
kunnen vestigen.
12. Maar ga nu eerst eens met je broers op zoek naar wat
hout en vuur!
13. Het
is hier boven in dit bergdal tamelijk fris; we moeten daarom een vuurtje
stoken, dan kunnen we ons daarbij een beetje warmen!'
14. De
vier jongens gingen nu nog eens naar hetzelfde huisje toe, waar zij het tweetal
nog op vonden.
15. Zij
deelden Salome hun verzoek mee en vroegen haar om wat hout en om vuur.
16. Zowel
Salome als Cornelius vroegen nu, wat voor lieden zij dan eigenlijk wel waren,
of ze wel te vertrouwen waren.
17. De
jongens zeiden: 'Wij komen uit Egypte; we zijn de eerlijkste mensen van de
wereld.
18. Het is onze bedoeling hier in Nazareth een woning te
kopen.
19. Van
afkomst zijn we namelijk zelf Nazareners; door omstandigheden waren we echter
gedwongen drie jaren in Egypte door te brengen.
20. Nu die omstandigheden
zijn opgeheven, zijn we weer terug om hier opnieuw een woning te
zoeken.’
21. Toen
de beide vragenstellers dit hoorden, gaven zij hun dadelijk een flinke partij
hout en ook vuur, en de zoons brachten dat naar Jozef.
22. Jozef liet het hout direct
aansteken, zodat ieder zich bij het vuur kon warmen.
261
De vermoedens van Salome en Cornelius over de kleine
karavaan.
Salome door de hernieuwde kennismaking overrompeld
Salome en
Cornelius begonnen nu echter koortsachtig na te denken over dit uit Egypte
afkomstige reisgezelschap.
2.
Cornelius zei: 'Deze vier mannen zien er nog niet oud uit, en, als ik het goed
heb gezien, lijken ze veel op de zoons van die wonderbaarlijke man, met wie
wij in Bethlehem beiden van doen hadden.
3. Ook hun uitspraak is typisch Nazareens!
4. Zeg, geachte vriendin, die wonderbaarlijke man hij
heette Jozef -is immers naar alle waarschijnlijkheid ook naar Egypte
geëmigreerd; dat heb ik althans uit de brief van mijn broer uit Tyrus begrepen.
5. Stel
nu eens dat dit dezelfde Jozef zou zijn?
6. Moeten
we eigenlijk niet eens naar die lieden toegaan om ze eens goed te bekijken! Het
zou toch kunnen, dat het de bewuste mensen zijn!
7. Moeten
wij hen in dat geval niet onmiddellijk zo gastvrij mogelijk ontvangen?'
8. Toen
Salome deze veronderstelling beluisterde, viel zij bijna flauw van verrukking
en zei:
9. ' Ja
vriend, je zult wel gelijk hebben, het zal wel zo zijn; dat is ongetwijfeld die
heilige familie!
10. Mijn
personeel moet onmiddellijk opstaan en met ons mee naar hun rustplaats gaan!'
11. Salome ging dus haar personeel wekken.
12. Een half uur later was in Salome's huis iedereen in
actie.
13. Toen dan alles klaar was zei Cornelius tegen Salome:
14.
'Laten we nu maar gaan zien wie er achter deze familie schuilgaat!'
15.
Salome riep nu iedereen in huis bij elkaar en heel dat gezelschap trok dus
naar de plek, waar Jozef en de zijnen bij een getemperd vuurtje lagen te
rusten.
16. Toen
zij daar aankwamen merkte Cornelius op:
17.
'Salome, kijk eens naast het vuur, is dat niet de jeugdige Maria, Jozefs vrouw
met haar kindje?
18. En
die oude man daar, zeg eens, is dat niet Jozef, die wonderbaarlijke man, die
we in Bethlehem hebben leren kennen?!'
19. Nu
sperde Salome haar ogen wijd open en staarde aandachtig in die richting, en de
een na de ander herkende zij degenen, die Cornelius haar aanwees. ..
20. Maar nu was het dan ook gebeurd
met Salome! Ze viel in onmacht; Cornelius had de grootste moeite om zijn
gezellin weer bij te brengen.
262
Begroeting van het gezelschap door Cornelius en Salome.
De vermoeide reizigers trekken hun oude huis weer binnen
Toen
Salome uit haar verrukking was bijgekomen, zei ze tegen Cornelius:
2.
'Vergun mij nog een ogenblikje rust, beste vriend, dan zal ik naar hen
toegaan, en deze heilige familie mededelen dat ik hun hof voor hen heb behouden!'
3. Maar
Cornelius zei: 'Weet je wat: als jij je nog te zwak voelt, laat mij dan namens
jou naar hen toe gaan om hen mede te delen wat je voor hen hebt gedaan!
4. Want
we moeten nu geen tijd verloren laten gaan. Deze voorname reizigers zullen wel
erg moe zijn en hebben echt behoefte aan een goed onderkomen, nu direct; Iaat
mij dus maar onmiddellijk in jouw plaats gaan.'
5. Toen
Salome Cornelius aldus hoorde aandringen zei ze:
6.
'Vriend, je hebt gelijk; maar ik ben al weer opgeknapt en ga nu dus onmiddellijk
met je mee naar hen toe.'
7. Aldus
besloten zijnde, gingen ze beiden naar het groepje toe.
8.
Cornelius nam het woord en zei: 'God, de Heer van Israël is met u, zoals ook
met mij en met mijn gezellin Salome!
9. Het is
mij gegeven U te herkennen, er is geen twijfel meer mogelijk of U, oude brave
man, dezelfde Jozef bent met Uw jeugdige vrouw Maria, die drie jaren geleden
naar Egypte bent uitgeweken voor de vervolging door Herodes.
10.
Daarom ben ik onmiddellijk hierheen gesneld om U mijn hulp aan te bieden en
binnen te leiden in Uw eigendom.'
11. Toen
Jozef dit van Cornelius hoorde, stond hij op en vroeg hem:
12.
'Goede man, wie moogt U dan wel zijn, dat U mij zoiets kunt mededelen?
13. Als u mij uw naam noemt, ga ik direct met u mee!'
14.
Cornelius sprak: 'Hoogeerwaarde grijsaard! Ik ben de stadhouder van
Jeruzalem,
15. mijn
naam is Cornelius. Ik ben dezelfde, die U te Bethlehem een kleine
vriendendienst mocht bewijzen.
16. U mag
nu verder nergens meer zorg over hebben, want U moet weten dat deze vriendin
van mij, Salome uit Bethlehem, Uw opdracht precies heeft uitgevoerd!’
17. Nu
stortte Salome zich aan de voeten van Jozef en sprak met trillende stem:
18. 'Wat
een vreugde voor mij, arme zondares, dat mijn onwaardige ogen U mogen terugzien!
19. O,
komt U toch mee, komt U mee naar Uw huis. Want mijn huis is een dergelijke
genade onwaardig! ,
20. Tot
tranen toe ontroerd nu, zei Jozef:
21. 'O
grote God en Vader, wat zijt Gij goed! U leidt de vermoeide reiziger steeds
naar de allerbeste bestemming!'
22. Nu omhelsde hij zowel Cornelius als Salome, waarna
hij meteen met hen meeging naar zijn hoeve.
263
Salome draagt huis en hof in uitstekende toestand aan
Jozef over .
Jozef in verlegenheid. Deemoed en liefde van Salome.
Een heerlijk getuigenis over de Heer.
Een woord van de Heer over de liefde
Het
personeel van Salome en de staf van Cornelius samen met Salome en Cornelius
zelf, hielpen nu bij het overbrengen van alle bagage.
2. Daarna
leidde Salome het gezelschap binnen in de goed ingerichte kamers van het huis.
3. Jozef
verwonderde zich over de zeer grote zindelijkheid die het huis vervulde.
4. De
bedden waren of nieuw of gereinigd, terwijl zelfs de stal zeer doelmatig was
ingericht.
5. Jozef
stelde vast dat Salome werkelijk voortreffelijk voor hem had gezorgd.
6. Maar
daarna vroeg hij aan Salome: 'Lieve vriendin, je ziet toch wel dat ik arm ben
en niet in het bezit van enig vermogen! Hoe zal ik je dit ooit kunnen vergoeden?'
7. Deze
vraag van Jozef beantwoordde Salome met tranen in de ogen:
8. 'Maar
beste vriend, wat zou ik dan wel het mijne mogen noemen op deze wereld, dat ik
niet ontvangen zou hebben van Hem, Die nu op de arm van Zijn lieflijke moeder
rust?
9. Ik heb
het toch onmiskenbaar zeker van Hem ontvangen, Die zo wonderbaarlijk bij U verblijf
houdt. Hoe zou ik dan iets het mijne kunnen noemen, dat al van alle eeuwigheid
van Hem was, Die bij U is?
10. O
neen, de Heer, de Heilige van Eeuwigheid, kwam niet tot ons, arme zondaars,
als kwam Hij in den vreemde,
11. maar
Hij kwam immers in Zijn eigendom van eeuwigheid; wij kunnen Hem dus niets
geven!
12. Wij
kunnen Hem hoogstens Zijn Eigendom aanreiken en dat dan nog slechts voor zover
Hij ons daar de kracht voor geeft.
13. Zo gezien is elke vermeende schuld van U aan mij dus een eeuwig
misverstand, want ik ben reeds voor alle eeuwigheid beloond, doordat ik voor U
mag zorgen, de hoogst denkbare roeping!
14. En
dat nog te meer, omdat ik met alle kracht van mijn vermogen aanvoel, dat juist
ik beslist de alleronwaardigste ben om deze roeping te mogen vervullen!'
15. Op
dit moment werd het Salome onmogelijk om verder te spreken; ze weende
stilletjes van gelukzalige liefde.
16. Maar
nu werd het Kindje wakker en Het was dadelijk bijzonder levendig.
17. Toen Het Zich op de schoot van Maria helemaal overeind
had gewerkt, keek Het Salome en Cornelius allerliefst aan en zei:
18.
'Salome-lief en ook jij, Cornelius, terwijl Ik sliep heeft jullie grote liefde
Mij uit Mijn slaap gewekt.
19.
Werkelijk, dat is fijn en aangenaam; en zo moet het eeuwig blijven!
20. Van
nu af wil Ik voor iedereen slapen in Mijn oerwezen, maar zij, die tot Mij
zullen komen met een liefde als die van jullie; zij zullen Mij voor zichzelf
voor eeuwig wakker houden!
21. Ga nu
gerust slapen Salome, als je Mij morgen maar een goed ontbijt brengt!'
22.
Salome was helemaal verrukt, toen zij de Heer voor het eerst zo hoorde
spreken. Nu loofden en prezen alle aanwezigen God, en gingen ter ruste.
264
Salome nodigt Jozefs gezin uit aan het ontbijt.
Het voorkeursgerecht van het Kindje.
Liefdesgeluk van Salome en het Kindje
De
volgende morgen was in beide huizen iedereen al vroeg op de been. Salome was
in haar keuken bezig met de bereiding van een goed ontbijt, bestaande uit honingkoek,
een fijne visbouillon en een aantal fijne vissoorten,
2.
waarvan de forellen, die men daar in de bergbeken in groten getale kon vangen,
wel de belangrijkste waren.
3. Toen
ze het ontbijt klaar had, repte Salome zich naar het huis van Jozef, waar ze
Jozef en al de zijnen vroeg bij haar te komen ontbijten.
4. Jozef
sprak: 'Maar lieve vriendin toch, waarom haal je je om mijnentwille nu toch
zoveel onkosten op je hals?
5. Mijn
zoons zijn namelijk in de keuken ook al bezig met het klaarmaken van een
ontbijt.
6. Je had
dus in je betoon van gastvrijheid tegenover ons niet zo bezorgd behoeven te
zijn!'
7. Maar
Salome antwoordde : 'Beste vriend, versmaadt U toch alstublieft niet wat Uw
dienstmaagd voor U wil doen; komt dus maar mee!'
8. Dit
ontroerde Jozefheel erg; hij riep dus zijn gezin bijeen en vervolgens gingen ze
allemaal met Salome mee om in haar huis te ontbijten.
9. Op de
drempel van de voordeur wachtte Cornelius hen op en heette hen zeer hartelijk
welkom.
10. Nu
Jozef zijn vriend Cornelius bij daglicht weer helemaal kon herkennen, deed hem
dit buitengewoon veel plezier.
11. Ze gingen nu allemaal de mooie eetkamer binnen, waar het ontbijt al op
de gasten stond te wachten.
12. Toen
het Kindje de vissen op tafel zag staan, lachte Het, liep naar Salome, en zei
tegen haar:
13. 'Wie heeft je verteld, dat Ik zo graag vis eet?
14. Je
hebt Mij daarmee wel een groot plezier gedaan, want dat is Mijn
lievelingsgerecht bij uitstek!
15. Ik
houd ook wel van honingkoeken en van visbouillon met wittebrood,
16. maar
toch houd Ik meer van vis, dan van alle andere gerechten.
17. Ik
vind het prachtig dat je zo goed voor Mij gezorgd hebt, en Ik ben dan ook al
echt veel van je gaan houden!'
18. Door
deze kinderlijke lofrede was Salome zo aangenaam getroffen dat ze ervan huilen
moest.
19. Maar
nu zei het Kindje: 'Salome, als je zo heel erg gelukkig bent, begin je steeds
te huilen;
20. maar
je mag best weten, dat Ik dat huilen helemaal niet zo leuk vind! Je moet dus
niet steeds huilen als je je gelukkig voelt, dan zal Ik nog meer van je gaan
houden!
21. Weet
je, om die vis te eten zou Ik het liefst op jouw schoot willen zitten,
22. maar
eigenlijk durf Ik niet, omdat je dan waarschijnlijk van puur geluk te veel zou
moeten huilen!'
23. Nu
vermande Salome zich zoveel ze kon, en zei tegen het Kindje:
24. 'O
Heer, wie is er dan in staat U zo te zien, zonder daarbij tranen in zijn ogen
te krijgen?'
25. Het
Kindje zei nu: 'Kijk maar naar Mijn broers, die zien Mij ook dagelijks, en toch
huilen die niet, als ze Mij zien.'
26. Nu
kwam Salome weer tot rust, zodat ze allen aan tafel konden gaan, waarbij het
Kindje Zich op Salome's schoot zette!
265
Op zijn vraag krijgt Jozef van Cornelius een
geruststellend antwoord over koning Archelaüs.
Cornelius krijgt van Jozef familie informatie, namelijk
over zijn broer Cyrenius.
Cornelius' blijdschap en erkentelijkheid
Na het
ontbijt onderhield Jozef zich met Cornelius over Archelaüs, de koning; hij
vroeg hem precies wat hij voor een man was en hoe hij regeerde.
2. Cornelius antwoordde Jozef: 'Hooggeachte vriend en
Heer, als ik en mijn broeder Cyrenius hem niet in toom zouden houden, dan zou
hij nog tienmaal wreder zijn, dan zijn vader geweest is!
3. Maar, wij hebben zijn macht op
goede gronden sterk beknot, zodat hij niet anders mag doen dan belasting
heffen, en dat dan ook nog slechts volgens onze maatstaven.
4. En in
gevallen, waarin belastingplichtigen om wat voor reden dan ook zouden weigeren
om die belasting te voldoen, is hij verplicht zich tot ons te wenden.
5. Als hij zich daar niet aan houden zou, kunnen wij hem
op elke willekeurige dag het afzettingsdecreet van de keizer, dat ik altijd
onder mij heb, overhandigen, en hem dan tegelijk vogelvrij verklaren voor heel
het volk.
6. Je
hebt dus van deze koning niet het minste te vrezen,
7. want
het is hem beslist niet geraden ook maar in het minst tegen de bestaande
voorschriften in te gaan,
8. anders
is hij morgen geen koning meer, maar een vogelvrije, verbannen slaaf van Rome!
9. Ik
dacht zo, vriend, dat je het hiermee kunt doen om gerust te zijn!
10. Ik
ben nu stadhouder van Jeruzalem en mijn broeder Cyrenius is zoiets als
onderkeizer van Azië en Afrika, en wij zijn jouw vrienden!
11. Een betere waarborg, dacht ik -wereldlijk gesproken is
er voor veiligheid van een mens in een land niet denkbaar .
12. En
dan woont bovendien jullie allergrootste garantie voor veiligheid en rust nog
in jullie eigen huis ook!
13. Je
kunt nu dus volkomen gerust zijn en ook kun je je mij bekende kunstvaardigheden
zonder enige vrees of schroom weer gaan uitoefenen.
14. En
wat belastingen betreft, zal ik je wel in een schaal brengen, die je geen pijn
zal doen!'
15. Toen Jozef dit van Cornelius hoorde, keerde zijn
opgewektheid volledig terug en werd hij weer blij en vrolijk.
16. Nu
pas ontdekte Cornelius de vijf meisjes van Cyrenius en ook Eudokia, die hem
heel bekend voorkwam, maar die hij desondanks hier niet herkende.
17.
Daarom vroeg hij Jozef dan ook hoe het met deze personen zat.
18. Jozef
stelde hem nu volkomen waarheidsgetrouwen zonder enig voorbehoud of geheim doenerij
daarover volledig op de hoogte.
19. Toen
Cornelius hieruit kon afleiden hoe bijzonder nauw de vriendschapsbetrekkingen
tussen Jozef en zijn broeder Cyrenius waren, en hoe onbaatzuchtig, bleek hij
hoogst aangenaam verrast.
20. Hij
was hier uitermate verheugd over en hij kuste Jozef wel honderd maal! Daarna
riep hij de kinderen van zijn broeder bij zich, die hij liefkoosde en eveneens
kuste.
21.
Vervolgens zei hij tegen Jozef: 'Nu je dan zo met mijn broeder blijkt te staan
ben je tevens voor altijd van belasting vrijgesteld, net als alle burgers van
Rome. Vandaag nog zal ik de keizerlijke brief van vrijdom op je huis
bevestigen!' ...Tot tranen toe bewogen was Jozef hierdoor , en iedereen weende
mee, zo blij waren ze.
266
Vraag van Cornelius, of Cyrenius wel al op de hoogte was
met het vertrek van Jozef uit Egypte.
Jozefs verstandige antwoord.
Cornelius geeft Jozef uitleg over het Romeinse
geheimschrift
Hierna
vroeg Cornelius aan Jozef of Cyrenius wel op de hoogte was gesteld van Jozefs
vertrek uit Egypte.
2. En, in
geval hij dat niet wist, of hij dan niet onmiddellijk volledig om politieke
redenen op de hoogte gebracht zou moeten worden.
3. Jozef
zei hem: 'Vriend, tegenover uw broeder moet ge maar naar eigen inzicht
handelen;
4. alleen
hierom zou ik willen verzoeken: zeg hem dat hij alsjeblieft niet al te gauw
bij ons op bezoek moet komen!
5. En.
mocht hij dan al perse willen komen, laat hem dan heimelijk komen, zodat
niemand iets merkt van zijn komst!
6.
Verkeerde aandacht mag mijn huis beslist niet trekken, dat zou voor mij en voor
het Kindje schadelijk kunnen zijn, en het zou ook storend werken voor de goddelijke
rust in mijn huis.'
7. Toen
hij dit van Jozef hoorde, zei Cornelius:
8. 'Daar
kun je gerust op vertrouwen, waarde vriend; wij Romeinen zijn namelijk
meesters in het streng incognito reizen!
9. Als ik
morgen in Jeruzalem zal zijn, is het mijn eerste taak om, door middel van een
geheime missive, aan mijn broeder mee te delen dat jij nu hier bent.
10. Als
het erop aan kwam, zou ik zelfs Archelaüs met zo'n schrijven naar mijn broeder
durven sturen, want hij zou nooit kunnen weten wat erin staat, zelfs niet al
ware het niet verzegeld!'
11. Nu
vroeg jozef aan Cornelius hoe een dergelijk geheimschrift dan wel mogelijk
was.
12.
'Niets gemakkelijker dan dat, beste vriend,' antwoordde Cornelius.
13.
'Kijk, je neemt een lange strook perkament, niet breder dan een vinger dik.
14. Die
strook wind je dan als een slang rondom een ronde staaf, zo, dat de randen
ervan precies tegen elkaar aansluiten.
15. Als
dan die strook om die ronde staaf gewonden is, dan schrijf je - in de
lengterichting van die staaf - over alle windsels van het perkament heen je
geheim.
16.
Cyrenius heeft net zo'n staaf als ik, precies even dik.
17. Als
ik mijn schrijven nu klaar heb, dan rol ik het van mijn staaf af, en zend het
openlijk via een willekeurig iemand naar mijn broeder .
18. Geen
mens is in staat om zonder zo'n zelfde staaf de inhoud van een dergelijk
schrijven te ontcijferen.
19. Hij
kan namelijk op die strook niets anders ontdekken, dan wat losse letters,
hoogstens lettergrepen, waaruit hij beslist nooit kan ontcijferen wat er op die
strook staat. Heb je dat tot zover begrepen Jozef?'
20. ' Ja
volledig, beste broeder,' zei Jozef.
21.
'Volgens die methode mag je wat mij betreft aan je broeder schrijven; op die
manier zal wel niemand het geheim kunnen ontcijferen!'
22.
Vervolgens wendde Cornelius zich tot Eudokia en besprak met haar allerlei
verschillende zaken.
267
Cornelius doet navraag naar de wondermacht van het
Kindje.
Jozef verwijst hem naar Diens spreekwijze.
Het Kindje spreekt op indrukwekkende wijze tot Cornelius
Nadat
Cornelius nu ook met Eudokia alles wat hij te weten nodig achtte, voldoende
had doorgesproken
2. en
daaruit begreep, dat wat zij had gezegd volledig in overeenstemming was met
hetgeen in de brief van zijn broeder had gestaan,
3. richtte hij zich opnieuw tot Jozef, zeggend:
4.
'Hooggeachte vriend, ik ben nu wel helemaal volledig van alles op de hoogte .
5. Ik zal
je dan ook niet gaan vragen waarom je Egypte weer hebt verlaten,
niettegenstaande je daar uitstekend verzorgd was.
6. Want
ik weet, dat je niets doet dan alleen dat, wat je door God wordt opgedragen.
7. En,
omdat je precies pleegt te handelen in overeenstemming met de Wil van God,
daarom is je handel en wandel altijd juist en gerecht tegenover God en de hele
wereld, die net als ik -rechtschapen denkt en wil en handelt!
8. Toch
wil ik, voordat ik naar Jeruzalem vertrek, nog een ding aan Je vragen.
9. En dat
ene ding bestaat hierin: Weet je, nog altijd staan de wonderlijke
verschijningen, welke bij de geboorte van je Kind plaatsvonden mij levendig
als de dag van gisteren voor ogen!
10 En nu
moet ik merken, dat dit wonderbaarlijke karakter van Hem volledig verloren
schijnt te zijn gegaan; hoe moet ik dat opvatten? Kun je mij dat zeggen?'
11. Jozef
gaf ten antwoord: 'Maar vriend toch, wat een vreemde vraag van je?
12. Heb
je dan zojuist het Kind je niet met Salome horen spreken?
13.
Spreken dan soms alle kinderen van die leeftijd met zo diepe wijsheid?
14. Vind
je dergelijke taal uit de mond van een driejarig kind dan niet net zo
wonderlijk..als die wonderlijke verschijnselen bij de geboorte te Bethlehem?'
15.
Cornelius zei nu: 'Daarin moge je gelijk hebben, maar toch is een wonder zoals
dit voor mij -niets nieuws.
16. Te
Rome heb ik namelijk niet zelden kinderen van een jaar oud, wier geboorte
volkomen normaal was verlopen, ook reeds verbazend vlot horen spreken!
17. Wat
dat betreft zijn mijn bijzonder hoog gespannen verwachtingen dus helaas niet
door je Kindje bevestigd.'
18. Nu
kwam het Kindje zelf op Cornelius toegelopen, en zei tegen Hem:
19.
'Cornelius, wees nu maar tevreden met de last, die Ik jou op de schouders heb
geladen,
20. want
je zou slechts een berg van graniet moeten worden, als je omwille van Mij een
nog zwaardere last zou willen torsen!
21. Voor
de tijd daartoe rijp is moet je van Mij dus liever niet meer vragen!
22. Te
juister tijd zal Ik echter beslist voor jou en de hele wereld ruimschoots
genoeg doen!'
23. Toen hij dit vernam, speurde Cornelius niet verder,
maar zijn bagage voor vertrek gereed te kort hierna gaf hij opdracht om maken.
268
Cornelius bevestigt de belastingvrijbrief aan Jozefs
huis.
Het belastingsysteem van de Romeinen. Belofte van het
Kindje
Binnen
een paar uren was Cornelius klaar om te vertrekken, maar voordien ging hij
eerst nog met Jozef naar diens huis, waar hij -overeenkomstig zijn belofte -op
de voordeur een metalen bordje bevestigde, waarop een afbeelding van de keizer
en de vermelding van al diens namen en titels.
2. Dit
bordje was een waarmerk van die vrijdom vanwege de keizer, een vrijbrief, die
bevestigt dat de pachtheer van dat land geen rechten kon laten gelden over dat
huis.
3. Toen
Cornelius daarmee klaar was, nam hij zijn graveerstift, waarmee hij onder het
bordje op de deur in het Latijn de woorden schreef:
4.
Tabulam hanc libertatis Romanae secundum judicum Caesaris Augusti suamque
voluntatem affigit Cornelius Archidux Hierosolymae in plena potestate urbis
Romae.* (* Deze Romeinse vrijbrief heeft, op gezag van en overeenkomstig de wil
van keizer Augustus, en met volmacht van de stad Rome, Cornelius, stadhouder
van Jeruzalem, bevestigd.)
5. Toen
Cornelius ook hiermee klaar was, zei hij tegen Jozef:
6. 'Nu,
beste vriend, is je huis en je bedrijfsuitoefening vrij van elke belasting, die
Archelaüs je eventueel zou willen opleggen.
7. Alleen
de cijnspenning moet je jaarlijks aan Rome voldoen, maar die zul je hopelijk
gemakkelijk opzij kunnen leggen.
8. Die
cijnspenning kun je óf in Jeruzalem zelf, ofwel ook hier in Nazareth tegen een
ontvangstbewijs voldoen op het kantoor van de keizerlijke belastingen.
9.
Hiermede ben je dus gevrijwaard tegen elke vervolging van de kant van de
pachtkoning; ik raad je echter aan om een traliewerkje over dit bordje te
maken, zodat niemand je ervan kan beroven, of mijn handtekening kan
wegkrassen. ,
10. Jozef
dankte God de Heer innig voor zoveel genade en hij zegende Cornelius meerdere
malen.
11. Ook
het Kindje kwam nog naar Cornelius toe en zei tegen hem:
12. 'Nu
moet je ook even naar Mij luisteren; Ik heb je als een grote beloning iets te
zeggen:
13. Jij hebt nu aan het huis van Jozef een grote weldaad
bewezen ;
14. Iets
dergelijks zal ook Ik eenmaal voor jouw gehele huis doen!
15.
Hoewel dit huis niet het eigendom is van Mijn pleegvader, maar slechts van
Salome, omdat die het heeft gekocht,
16. wil
Ik toch in de toekomst aan jouw hele huis veelvuldig vergelden, wat je nu aan
dit huis van Salome hebt welgedaan.
17. Je
hebt het bewijs van keizerlijke vrijdom eigenhandig aan de huisdeur bevestigd,
en met je handtekening bekrachtigd.
18. Zo
zal ook Ik dan zelf Mijn geest over jouw huis uitspreiden, waardoor jij de
eeuwige vrijheid van Gods hemelen zult verwerven en daarin het onvergankelijke
leven in Mijn Rijk!'
19.
Nu tilde Cornelius het Kindje op en
kuste Het, terwijl hij over deze
uitzonderlijke belofte van het Kindje niet kon nalaten te glimlachen .
20. Hoe
zou hij immers hebben kunnen begrijpen wat het Kindje in zo'n goddelijke
wijsheid tot hem had gezegd?
21. En
het Kindje zei: ' Je zult dit pas dan kunnen begrijpen, wanneer Mijn Geest over
je zal vaardig worden! ' ...Hierna ging het Kindje weer terug naar Zijn Jacob.
Cornelius maakte zich klaar voor zijn vertrek, en Jozef begon in het huis alles
te ordenen, zoals het hem het beste uitkwam.
269
Jozef regelt de huisorde en met Maria bespreekt hij een
bij familieleden en kennissen af te leggen bezoek.
Vreemd gedrag en merkwaardige woorden van het Kindje
Toen
Jozef, met daadwerkelijke hulp van Salome die dag alles in zijn huis zo goed
mogelijk op orde had gebracht, dankte hij God, blij als hi j was weer zo goed
te zijn opgenomen in het land zijnér voorouders.
2. De
volgende dag echter, nadat hij toezicht en beheer over het huis voor die ene
dag had overgedragen aan zijn vier oudere zonen, zei hij tegen Maria:
3.
'Maria, zeg trouwe wederhelft, hier in en om de stad hebben wij vele
familieleden en ook nog talrijke goede vrienden en bekenden.
4. Ga je
klaarmaken, en ook het Kindje en Jacob, en als je dat wilt, laten dan ook
Eudokia en de vijf meisjes dat doen,
5. dan
zullen we in de loop van de dag aan alle familieleden, vrienden en kennissen,
die hier in Nazareth en de omgeving wonen een bezoek gaan brengen,
6. zodat
ook zij die vast en zeker over onze afwezigheid getreurd zullen hebben zich
weer over onze aanwezigheid zullen kunnen verheugen!
7. Dat
zal mij dan tevens de gelegenheid bieden om wellicht ook flink wat werk aan te
nemen, om daardoor voor jullie allemaal de kost te verdienen. ,
8. Maria
was met dit voorstel zeer ingenomen, en ze trof terstond de nodige maatregelen
voor dit doel.
9. Alleen
het Kind je wilde aanvankelijk niet meegaan. Maar toen dan Zijn moeder er bij
Hem smekend op aandrong, liet Hij Zich aankleden en overhalen om mee te gaan.
10. Maar
Het (Kindje) zei er nadrukkelijk bij: 'Ik ga dan wel met jullie mee, maar
niemand mag Mij dragen!
11. Want
als Ik dan al ga, dan zal dat zijn lopend tussen jullie in, en overal heen,
waar jullie heen willen gaan !
12. En
jullie moeten Mij ook niet vragen, waarom Ik dat zo wil, want Ik ben niet van
zins alles te verantwoorden waarom Ik iets zus of zo doe!'
13. Nu
zei Maria tegen het Kindje: .O maar als Je echt moe wordt, dan zul Je Je maar
al te graag laten dragen!'
14. Maar
het Kindje antwoordde: 'Hebt u daar maar geen zorg over! Want als Ik het niet
wil. dan word Ik nooit moe!
15.
Alleen als Ik het wil, dan word Ik ook moe, ...maar dan houdt Mijn vermoeidheid
ook tevens een oordeel over de mensen In;
16. want
alleen de zonde van de mensen kan Mij ertoe brengen dat Ik moet willen moe te
worden, juist vanwege die zonde van de mensen!
17. Maar dit zeg Ik jullie nadrukkelijk: dat niemand van
jullie Mij mag verraden!
18. Want het is genoeg dat jullie het weten, dat Ik de
Heer ben!
19.
Jullie weten het zonder oordeel, want jullie harten zijn uit de Hemelen.
20. Maar
als de mensen dezer aarde het voortijdig zouden vernemen, dan zouden zij
daarop geoordeeld worden en ze zouden moeten sterven!
21. Dat
is dan ook de reden, waarom Ik niet direct wilde meegaan.
22. Ik
moest jullie dat van tevoren meedelen; maar, nu jullie het toch eenmaal weten,
wil Ik wel met jullie meegaan.
23. Maar,
begrijp Me goed: Ik wil uitsluitend lopen en beslist niet gedragen worden,
zodat de aarde aan Mijn voetstappen merken kan, Wie het is, Die nu haar oppervlak
betreedt!'
24. leder
van hen nam deze woorden goed ter harte, en nu gingen ze dan op weg naar hun
familie, vrienden en kennissen.
270
Het beven van de
aarde onder de voetstappen van Jezus jaagt Jozef en Maria vrees aan.
Uit de stad
komende vluchtelingen waarschuwen Jozef niet verder te gaan.
Door Jacob
gerustgesteld trekt Jozef onbevreesd de stad binnen
Toen
Jozef zich dus met de zijnen op weg begaf, en het Kindje tussen Jozef en Maria
voortstapte, voelde het hele gezelschap bij elke voetstap van het Kindje een
duidelijk merkbare trilling van de aarde.
2. Ook
Jozef ervoer dit fenomeen af en toe zeer duidelijk, en hij zei tegen Maria:
3.
'Vrouw, merk jij niet hoe de aardbodem onvast wordt en beeft?'
4. Maria antwoordde: 'Nou en of ik dat merk!
5. Als we maar niet onderweg, of ergens in de stad door zo'n lelijk onweer
worden achterhaald, dat zich na een aardbeving herhaaldelijk voordoet!
6. Let
eens op: dat beven houdt constant aan; zoiets heb ik nog nooit meegemaakt!
7. Daar gaat ongetwijfeld een geweldige storm op volgen!'
8. Jozef
antwoordde: 'Weliswaar bemerk ik nog geen enkel wolkje aan de hemel,
9. maar toch zou je best gelijk kunnen hebben.
10. Als
dit beven van de aarde niet gauw ophoudt, dan zal het niet eens pluis zijn om
de stad binnen te gaan. ,
11. Toen
nu de familie de stad naderde, kwam hen alreeds een massa vluchtelingen vanuit
de stad tegemoet, die hen waarschuwden de stad liever niet binnen te gaan.
12. Ze
zeiden: 'Vrienden, vanwaar ge ook moogt zijn gekomen, trekt de stad niet
binnen.
13. Er
was een half uurtje geleden zo'n hevige beving, dat je er niet zeker van kunt
zijn dat niet elke minuut een huis kan instorten!'
14. Nu
geraakte Jozef dan toch ook enigszins in twijfel wat hem te doen stond,
verdergaan of omkeren?
15. Maar
Jacob ging nu naar Jozef toe en zei stilletjes tegen hem:
16.
'Vader, U hoeft niet bang te zijn: deze aardbeving zal niemand ook maar de
minste schade toebrengen, noch in de stad, noch ook in de omgeving!'
17. En op
hetzelfde moment begreep Jozef nu waardoor dat aardbeven veroorzaakt was.
18. Hij
moedigde dan ook meteen al de zijnen aan om toch de stad binnen te gaan.
19. Toen
zij die uit de stad gevlucht waren nu zagen dat die grijsaard toch de stad in
trok,
20. zeiden ze tegen elkaar: 'Wie kan deze man wel zijn,
dat hij geen angst heeft voor de aardbeving?'
21. Ze gisten er wel wat naar, maar niemand herkende hem.
22. Zij zouden nu eigenlijk ook wel weer de stad in
willen gaan,
23. maar
toen bij het verdergaan van het Kindje de aarde opnieuw begon te beven,
vluchtten ze verder. ..Jozef trok echter zonder enige vrees met zijn familie
verder de stad in.
271
Onbewust geven de mensen een waar getuigenis.
Juist antwoord van Jozef aan die mensen.
Jozef door zijn vriend hartelijk ontvangen
Toen
Jozef nu in de stad aankwam, zag hij daar de mensen in grote angst en
verwarring door elkaar rennen.
2. Er
werd geschreeuwd: 'God, de Heer van Abraham, Izaak en Jacob, heeft ons zwaar
bezocht!
3. Laten we onze kleren verscheuren, onze hoofden met as
bestrooien en boete doen, opdat de Heer Zich weer over ons moge erbarmen!'
4.
Enkelen van hen drongen zich aan Jozef op en vroegen hem haastig, of hij dan
zijn kleren niet ook wilde verscheuren.
5. Maar
Jozef gaf hun ten antwoord: 'Broeder, als je dan al echt boete wilt doen, doe
die dan liever in je hart dan in je kleren!
6. De
Heer Iet namelijk helemaal niet op de kleur van je kleren, noch ook of die
wel heel zijn, dan wel gescheurd;
7. waar
de Heer op Iet is, of je hart er wel deugdelijk uitziet!
8. want
in je hart kan kwaadaardigheid heersen, zoals: slechte gedachten en begeerten,
en kwade wil;
9.
ontucht, hoererij, echtbreuk en dergelijke.
10. Die
dingen moet je uit je hart bannen als ze erin heersen, daaraan zul je beter
doen, dan aan het verscheuren van je kleren of aan het strooien van as op je
hoofd!'
11. Toen
de angstige Nazareners Jozef dit hoorden zeggen, dropen ze verslagen af, terwijl
velen hunner tegen elkaar zeiden:
12. 'Hoor
hem nu eens! Wie kan die man wel zijn die woorden in de mond neemt als ware hij
een groot profeet?'
13. Maar het Kindje porde Jozef aan en zei glimlachend:
14. 'Dat heb je nog eens goed gezegd! Dat is wat deze
blinde lieden nodig hadden!
15. Maar
Iaat nu de aardbodem maar weer tot rust komen, dan kunnen we ongestoord verder
trekken!'
16.
Hierna begaf de familie zich naar een vriend van Jozef, die te Nazareth het
beroep van arts uitoefende.
17. Toen
die nu de oude Jozef gewaar werd, holde hij, met al de zijnen achter zich aan
hem tegemoet, viel hem om de hals en riep uit:
18. 'Maar
Jozef, ...Jozef, beste vriend en broeder van me, waar kom jij nu in dit
benauwde uur vandaan?
19. Waar heb jij drie lange jaren gezeten?!
20. En waar kom je nu precies vandaan?'
21. Jozef
antwoordde enigszins ontwijkend: 'Broeder laat ons nu eerst maar eens binnen en
geef ons wat water voor onze voeten. ..,
22. dan
zal ik je daarna alles vertellen, over waar ik geweest ben en waar ik nu
precies vandaan kom!' ...En de arts gaf onmiddellijk gevolg aan Jozefs wens.
272
Jozef vertelt de bevriende arts over zijn belevenissen.
Hartelijk medeleven van de dokter en diens eigen
ervaringen.
Jozefs ergernis over Archelaüs door het Kind je getemperd
Toen
Jozef en zijn gezin hun voeten hadden gewassen en zij het woonvertrek van de
arts binnentraden, waar verscheidene zieken werden behandeld, nam hij met de
zijnen plaats en vertelde hij de arts in korte trekken de hoofdzaken over zijn
vlucht en de reden daartoe.
2. Toen
de arts dit aangehoord had werd hij hevig verontwaardigd over Herodes, maar
meer nog over diens nog levende zoon Archelaüs.
3. Hij beschreef deze dwingeland als nog veel erger dan diens vader!
4. Jozef zei tegen hem:'Vriend, wat jij mij zojuist over
Archelaüs verteld hebt, dat heb ik op reis hierheen ook al gehoord.
5. Maar
je mag wel weten, dat de Heer voor mij dan reeds heeft gezorgd!
6. Want
ik bewoon thans een belastingvrij huis, zoals een Romeins burger, en ik heb
dus met die dwingeland niets te maken!'
7. Maar
de dokter zei hierop: 'Neen vriend, neem mijn huis nu eens; dat bezat ook zo'n
keizerlijke vrijdomsbrief;
8. maar
kort geleden zijn die belastingbeulen van Archelaüs 's nachts hier geweest,
hebben het bordje van de deur afgescheurd, en de volgende dag hebben zij op de
meest smadelijke wijze bij mij beslag gelegd !
9. Iets
dergelijks kan ook jou overkomen; wees dus maar op je hoede!
10. Laat
mij je dit zeggen: Deze duivel van een koning ontziet niets; en wat hij niet
rooft, dat roven dan wel zijn onderpachters en de wegentolgaarders; dat zijn de
allerergsten!'
11. Toen
Jozef de arts zo hoorde spreken, raakte ook hij vervuld van ergernis over
Archelaüs en zei:
12. 'Laat
die tiran dat maar eens proberen, ...ik verzeker je dat het hem dan duur te
staan zal komen!
13. Ik
heb namelijk het erewoord van de stadhouder, dat Archelaüs terstond als een
landverrader zal worden behandeld, als hij het Romeinse privilege niet ontziet!'
14. De
dokter zei: 'Broederlief, ik raad je aan: eerder op wat dan ook te vertrouwen
dan op dergelijke privileges;
15. want
geen vos kan slimmer zijn bij het ontlopen van een strik dan dit Griekse
ondier!
16. Weet
je wat hij deed toen ik mi j daarover bij het Romeinse hof beklaagde?
17. Hij
beschuldigde zijn mandataris onmiddellijk van eigenmachtigheid en liet hem in
de gevangenis werpen.
18. En
toen ik mij vervolgens bij dat hof vervoegde om schadeloosstelling, werd ik
afgewezen met het bescheid:
19.
"Omdat de koning, naar gebleken is, niet deelachtig is aan deze misdaad,
is hij ook niet aansprakelijk voor schadevergoeding; dat is uitsluitend de
eigenmachtig handelende dader .
20. Bij
hem thuis heeft men echter niets kunnen terugvinden; de schade treft dus -net
als dat bij een gewone roof het geval is -de Heer." ...Ja, ja, zó ben ik
afgepoeierd !
21. Het
vrijdomsbordje is weliswaar weer aan mijn deur bevestigd, maar voor hoelang,
dat zal Archelaüs wel het beste weten!'
22. Toen
hij dit alles hoorde werd Jozef werkelijk kwaad; hij wist dan ook niet wat hij
daarop zeggen moest. Maar voor hem sprak het Kindje:
23. 'Ach
erger je toch niet zo over je onmacht; er is immers nog een Heer en Die kan
meer dan Rome!' Dit kalmeerde Jozef. Maar de arts, die het Kindje nog niet
kende, die zette wel grote ogen op!
273
Verwondering van de arts en diens voorzegging over het
wijze Kindje.
Antwoord van het Kindje aan Jozef.
De arts verwacht de Messias en het Kindje stelt hem in
het gelijk
De arts
nam na een poos je weer het woord en zei tegen Jozef:
2. 'Zeg
Vriend en Broeder, wat heb je daar in Godsnaam voor een kind'; Het spreekt nu
al zo wijs als een opperpriester als die, met de Thumin en de Urim voor zijn
borst, voor het Allerheiligste staat!
3. Hij
heeft maar een paar woorden gezegd, maar die drongen mij dan ook door merg en
been!
4. Je
hebt me wel verteld hoe dat Kind de oorzaak was van jullie vlucht naar Egypte
en je hebt me wel vluchtig een aantal bijzondere gebeurtenissen bij Diens
geboorte aangeduid,
5.
waaruit ik vermoedde dat te zijner tijd uit dit Kind nog een groot profeet zou
kunnen groeien als Hij de profetenschool van de Essenen zou volgen.
6. Maar,
naar wat ik nu van Hemzelf gehoord heb, heeft Hij die Essenen school helemaal
niet eens nodig;
7. want
Hij is zo al een eersteklas profeet, zoals een Samuël dat was en een Elia en
Jesaja!'
8. Jozef
werd hier ietwat verlegen onder en hij wist niet zo gauw wat hij zijn vriend
daarop moest antwoorden.
9. Op dat
moment kwam het Kindje echter opnieuw naar Jozef toe en zei hem:
10. 'Laat
die dokter nu maar met rust wat zijn geloof betreft; want ook hij is tot het
Rijk Gods beroepen, maar te veel op eenmaal behoeft hij nu ook weer niet te
weten. ,
11. Toen de arts ook dit hoorde, zei hij hevig verbaasd:
12. ' Ja, ja, broeder Jozef, ik had gelijk met wat ik
zei!
13. Dit
is al een profeet, die ons de naderende Messias, Die ons beloofd is zal
aankondigen.
14. Hij
sprak immers van het Rijk Gods, waartoe ook ik geroepen zal zijn.
15. En nu
zie ik tegelijk in, waarom deze kleine Samuël jou zojuist heeft getroost met
een Heer, Die machtiger is dan Rome.
16. Ja,
als de Messias komen zal, dan zal het Rome beslist vergaan zoals het de stad
Jericho eenmaal in de tijd van Jozua vergaan is!'
17. Maar
nu wierp het Kindje hem tegen: 'Ho ho vriend, wat zegt u daar? Weet u dan niet
dat er staat geschreven: "Uit Galilea komt geen profeet!"?
18. En
als dat zo is, Wie zal Hij dan wel zijn, Die voortspruit uit de stam van David?
19. En Ik
kan u wel verzekeren, dat als de Messias komt, dat Die dan geen zwaard tegen
Rome zal trekken!
20. Hij
zal daarentegen slechts Zijn gééstelijk Rijk laten verkondigen door Zijn
aardse herauten.'
21. Nu
was de arts volledig uit het veld geslagen; na een poosje zei hij echter:
'Waarlijk, in jou heeft God Zijn Volk bezocht!'
22. Jozef
viel de arts hierin weliswaar bij, maar hij voegde er geen verdere verklaring
aan toe.
274
Het Kindje neemt de zieken een vertrouwensproeve af en
geneest een aan jicht lijdend meisje
Na dit
onderhoud liep het Kindje opgewekt in de kamer rond en vroeg de zieken, die
allerlei gebreken hadden, wat hen mankeerde en hoe zij dat hadden opgelopen.
2. De zieken zeiden echter: 'Wel,
pittig jochie, dat hebben we de dokter al verteld, die ons daarvoor zal
behandelen.
3. Om nu
ten overstaan van gasten te gaan bekennen welke zonden aan onze lichamelijke gebreken
ten grondslag liggen, dat zou onwelvoegelijk zijn.
4. Ga dus
maar naar de arts, dan zal die je wel vertellen wat er is, als dat voor jou
geen kwaad kan tenminste!'
5. Nu
moest het Kindje lachen en Het zei tegen de zieken:
6.
'Zouden jullie de oorzaken van jullie gebreken ook dan niet willen vertellen,
als Ik jullie met zekerheid zou kunnen helpen?'
7. Nu
zeiden de zieken: 'O ja, dan wel:
8. maar
voor het zover is, zul je nog veel moeten Ieren! Er zal nog heel wat tijd
verlopen voordat jij arts zult zijn!'
9. 'Niks
hoor,' zei het Kindje, 'Ik ben allang volleerd arts, Ik heb het zelfs zo ver
gebracht, dat Ik kan genezen van het ene ogenblik op het andere!
10. En ik
bezweer jullie dat hij, die zich van jullie als eerste aan Mij zal
toevertrouwen, ook als eerste, en wel onmiddellijk zal worden genezen!'
11. Nu
was daar ook een meisje van twaalf jaar, dat aan jicht leed, en dat plezier in
het Kindje had. Het zei tegen Hem:
12. 'Kom
dan maar eens hierheen, jij kleine dokter; ik wil mij best door jou laten
genezen!'
13. Nu liep het Kindje naar het meisje toe en zei tegen
haar:
14.
'Omdat jij Mij het eerst hebt geroepen, zul jij de eerste zijn, die gezond
wordt.
15. Ik
ken namelijk de oorzaak van jouw ziekte, die gezocht moet worden bij degenen
die jou hebben verwekt;
16. maar jij bent vrij van zonden, en daarom zeg Ik je:
17. Sta op en loop, en gedenk Mijner!
18. Maar
je mag tegen niemand zeggen dat Ik je heb genezen!'
19. En
ziet, het twaalfjarige meisje werd op datzelfde ogenblik gezond; het stond op
en bewoog zich vrij en zelfstandig in het rond.
20. Toen
nu de andere zieken dit zagen, wilden ook zij genezen worden.
21. Maar
het Kind je kwam niet aan hun bedden, omdat zij het eerder niet hadden gewild.
275
De verbazing van de arts en diens deemoedige en
verwachtingsvolle bekentenis.
Het Kindje kalmeert de arts en stelt hem op de hoogte met
de allerbeste (Zijn Eigen) geneeswijze.
De arts gelooft en wordt ver in het
rond beroemd.
Jozef neemt het genezen meisje in zijn huis op
Toen nu
de arts deze wonderbaarlijke genezing van het door hem absoluut ongeneeslijk
verklaarde meisje zag, werd het hem te machtig.
2. Van
pure verbazing kwam hij bijna buiten adem en stamelde tegen Jozef:
3. 'Broeder, ik smeek je, vertrek van hier,
4. want ik krijg hiervan lelijk de schrik te pakken.
5. Je mag
best weten dat ik een zondig mens ben, terwijl in jouw Kindje blijkbaar de
Geest des Heren vaardig is.
6. Hoe
zou een arme zondaar als ik kunnen stand houden tegen de alziende en almachtige
Geest van de Allerhoogste?!'
7. Toen liep het Kindje naar de arts toe en zei tegen
hem:
8. 'Man, doe toch niet zo dwaas nu
plotseling bang voor Mij te zijn!
9. Wat
heb Ik je dan wel voor kwaad gedaan, dat je bang voor Mij zoudt zijn?
10. Denk
je soms dat de genezing van dat meisje een wonder was of zoiets?
11. Ik
zeg je: niets daarvan! Probeer zelf ook maar eens om op dezelfde manier de
andere zieken te behandelen, dan zullen ze beter worden!
12. Ga
naar hen toe, wek het geloof in hen op, leg hen daarna je handen op, en ze
zullen terstond genezen.
13. Maar
je moet natuurlijk eerst zelf vast vertrouwen dat je hen zo helpen kunt en ook
zonder mankeren helpen zult!'
14. Toen
de arts dit van het Kindje vernam, vatte hij een geweldig vertrouwen op, ging
naar de zieken toe en behandelde hen overeenkomstig het advies van het Kindje.
15. En
inderdaad, alle zieken werden onmiddellijk gezond. Zij betaalden de arts het
tarief, en ze loofden en prezen God, Die aan een mens zo grote macht verleende!
16.
Hierdoor viel gelukkigerwijze nu tevens het wonderbaarlijke van het Kindje in
de ogen der wereld van Hem af.
17. Maar de arts werd door deze gebeurtenis zeer befaamd,
18. zodat
van her en der vele zieken naar hem toekwamen, die bij hem genezing vonden.
19. En
toen het twaalfjarige meisje zag, dat ook de arts zo wonderbaarlijk kon
genezen, dacht het, dat het Kindje het door middel van de arts had gedaan,
waarna het ook de wijsheid van de arts begon te prijzen.
20. Het
Kindje maakte daartegen allerminst bezwaar. Het had immers juist daartoe aan de
arts deze kracht verleend, opdat alle verdenking van Hemzelf zou worden
afgewenteld.
21.
Alleen Jozef sprak tegen het meisje: 'Meisjelief, denk erom dat alle kracht van
Boven komt!
22.. Jij
bent ongetwijfeld zonder werk nu; als je met mij mee naar huis gaat, zul je verzorgd zijn! Zonder dralen sloot het meisje zich bij
Jozefs gezelschap aan, en ging met hen mee.
276
De heilige familie bij onderwijzer Dumas.
Jozef vertelt hem zijn wedervaren.
Het Kindje tussen de schoolkinderen van Dumas
Toen
Jozef zich na enkele onderonsjes met de dokter over mogelijke
timmerwerkzaamheden, weer op weg begaf, begeleidde de arts hem tot aan een
volgende vriend, een onderwijzer te Nazareth, die Dumas heette.
2.
Vandaar keerde de arts terug naar zijn huis, terwijl Jozefbij Dumas
binnenging.
3. Deze
herkende hem echter niet direct; hij had zich namelijk zijn oude vriend geheel
ontwend.
4. Jozef vroeg hem derhalve, of hij hem echt niet meer
herkende.
5. Nu wreef Dumas zich over het voorhoofd en zei:
6. ' Je
lijkt wel veel op een zekere Jozef, die hier een jaar of drie geleden in
moeilijkheden zat vanwege een bepaald tempelmeisje,
7. deze
overigens zeer rechtschapen kerel moest in diezelfde periode ook naar
Bethlehem om zich te laten registreren; hij is er bepakt en gezakt heengegaan.
8. Maar
wat er verder met hem gebeurd is weet ik niet.
9. Op die
mij zeer dierbare man lijk je wel bijzonder sterk, maar die zul je wel niet
zijn, is het niet?'
10. Jozef
antwoordde: 'En als ik nu toch eens dezelfde zou zijn, zou je mij dan niet wat
timmermanswerk willen toevertrouwen?
11. Je
moet namelijk weten dat ik nu weer in mijn oude pachthoeve woon.'
12. Toen
Dumas dit van Jozef hoorde, zei hij:
13. ' Ja,
nu is het me weer duidelijk: Jij bent het inderdaad, mijn oude vriend en
broeder Jozef!
14. Maar om 's hemelswil, waar kom
je dan toch vandaan?'
15. Jozef antwoordde hem: 'Broeder,
geef mij eerst eens een natte doek om daarmee mijn voeten van het stof te
ontdoen, dan zal ik je alles vertellen voor zover nodig!'
16. Dumas
liet nu direct een natte doek brengen met een kruik water, waarna het gehele
gezelschap van Jozef zich zijn voeten waste, om vervolgens het leerhuis van
Dumas binnen te gaan.
17. Heel
in het kort vertelde Jozef hier zijn driejarige geschiedenis.
18.
Intussen onderhield het Kindje Zich met enkele schoolkinderen, die daar juist
aanwezig waren, en die lezen en wat schrijven leerden.
19. Een
van de schoolkinderen las meteen iets aan het Kindje voor, en maakte daarbij
enkele fouten.
20. Het
Kindje glimlachte voortdurend en corrigeerde vlijtig de lezer .
21. Dit
viel de andere school kinderen allemaal op, en daarom vroegen zij het Kind je
wanneer en waar Het dan wel zo goed had leren lezen.
22. Het
Kindje gaf ten antwoord: 'Wel, dat is Mij zo aangeboren!”
23. Nu
begonnen alle kinderen te lachen. Ze gingen naar Dumas en vertelden hem dat.
Deze begon nu op het Kindje te letten en hij vroeg Jozef allerlei naar aanleiding
van deze buitengewone vermogens van het Kind.
277
Verbaasde vragen van Dumas vanwege het Kindje.
Een antwoord van Jozef, filosofisch wijs a la Socrates.
Dumas' lof voor de filosofen.
Toespraak van het Kindje over de profeten en de filosofen
Jozef,
die bemerkte hoeveel moeite Dumas zich gaf om te achterhalen, waar dit Kindje
zijn zeer bijzondere kwaliteiten vandaan had, zei tegen hem:
2.
'Broeder, ik kan me nog goed herinneren dat je de Griekse wijsgeren
bestudeerde; vaak heb je mij wijze uitspraken van Socrates geciteerd.
3. Een
van die uitspraken was bijvoorbeeld: een mens behoeft niets te Ieren, hij
behoeft slechts zijn geest op te wekken om zich alles te herinneren.
4. Zo zou
hij dan alles ter beschikking hebben wat hij nodig heeft"voor heel de
eeuwigheid.
5. Weet
je nog dat je mij dat, als een wijze leraar van de jeugd, vaak hebt
voorgehouden?!
6. En,
als jouw beginsel ongetwijfeld juist is, wat zou er dan nog verder nodig
kunnen zijn?!
7. Wat
wij hier zien is dus niets anders dan een levende bevestiging van jouw
stelling van Socrates.
8. In dit
Kind van mij is de geest al zeer vroegtijdig opgewekt, door een bijzonder
proces in zijn natuur, waardoor dit Mensenkind nu reeds genoeg ter beschikking
blijkt te hebben voor heel de eeuwigheid,
9. zodat
wij Hem derhalve dan ook niet meer hoeven te geven dan wat Hij van Zichzelf al
heeft.
10. Dit
lijkt mij evenzeer juist als dat een en een samen twee zijn, vind je niet?'
11. Nu
greep Dumas zich naar het voorhoofd, en met zekere pathos zei hij:
12. 'Ja, zó is het; en ik ben dus degene, die de joodse domkoppen een
snuifje heb aangereikt van deze echtewijsheid!
13.
Waarbij ik jou uiteraard niet insluit; want jij bent juist zowat de enige, met
wie ik over die goddelijke Socrates, Aristoteles, Plato en anderen heb kunnen
praten!
14. Ook
wij hebben weliswaar enkele zeer grote figuren, zoals bijvoorbeeld de profeten
en de eerste grote koningen van ons volk,
15. maar
voor toepassing in de praktijk zijn die niet zo goed bruikbaar als de Griekse
wijzen van de Oudheid.
16. Onze
profeten bezigen namelijk steeds een spreekwijze, die zij zelf wellicht even
moeizaam begrepen als wij het nu doen.
17. Neen,
dan zijn die oude Grieken heel wat anders:
18. die
zeggen tenminste helder en duidelijk waar het over gaat, waardoor zij dan ook,
vooral voor de man van de praktijk, uitermate nuttig zijn.
19.
Waarschijnlijk komt dat voornamelijk daardoor, dat zij net als ik -leraren van
het volk waren.'
20. Nu
moest Jozef toch wel even glimlachen, want hij zag nog heel precies die oude
vereerder van de Grieken voor zich, maar tegelijk ook de zelfvoldane man, die
op eigen roem uit was;
21. maar,
om zijn Kind je niet onder verdenking te brengen, liet hij het maar zo.
22. Maar
nu liep het Kindje Zelf naar Dumas toe en zei tegen hem:
23. 'Maar
beste vriend, ge zijt toch wel erg nevelig en ook dom als ge de joodse wijzen
ten achter stelt bij de Griekse filosofen.
24. Want
die eersten spraken uit God, ...terwijl die anderen redeneerden vanuit de
wereld.
25.
Doordat gij nog zo volledig vol bent van de geest van de wereld, en tegelijk
zo leeg aan de Geest Gods, komt het, dat ge meer begrip hebt voor wereldse dan
voor goddelijke zaken!'
26. Dit
betekende voor Dumas een geweldige opstopper. Hij nam zijn toevlucht tot een
geleerde geeuwen zei slechts in het Latijn tegen Jozef: ' Dixit puer ille! Ergo
autem intelligo eius ironiam quam acerbam. Dixi!'* (* Het is nog maar een knaap
die dit zegt. Daarom vind ik zijn spot werkelijk wat scherp) Vervolgens maakte hij zich uit de voeten en
liet Jozef aan diens lot over; voor deze reden genoeg om verder te gaan.
278
Jozef overweegt naar huis terug te keren.
Edele woorden van Maria als Jozefs echtgenote.
Goede raad van het Kindje. Jozef keert terug.
Strijd met Archelaüs tolgaarders
Eenmaal
vertrokken uit het huis van Dumas, zei Jozef tot zijn reisgenoten:
2.
'Luistert: we zullen moeten verwachten dat we overal een dergelijk onthaal
zullen krijgen. ..
3. We
moesten ons maar niet langer afgeven met het bezoeken van vroegere vrienden,
kennissen en familieleden;
4. bij
Dumas heb ik nu wel voldoende duidelijk ingezien, waartoe de mensen in staat
zijn als je hen ook maar iets te na komt.
5. Ik
voel er dus meer voor om naar huis terug te gaan. ..Zeg jij eens hoe jij erover
denkt, dierbare wederhelft?'
6. Maria
antwoordde: ' Jozef, mijn geliefde gemaal, je weet, dat ik tegenover jou geen
eigen wil heb, omdat jouw wil steeds ook de mijne is, zoals dat trouwens volgens
de heilige orde des Heren ook behoort te zijn!
7. Maar ik vind wel dat we, nu de Heer Zelf persoonlijk
in ons midden is, Hem hierover ook dienen te raadplegen!'
8. En
Jozef nu: 'Maria, dierbare echtgenote, daar heb je volkomen gelijk in;
9. en dus
zal ik dat dan ook onmiddellijk doen, dan zullen we precies te horen krijgen
wat het beste zal zijn!'
10 En
spontaan zei het Kindje nu: 'Hoewel het overal goed zal zijn, toch zou het nog
beter zijn om thuis te zijn.
11. Want
jullie moeten wel weten dat Mijn Tijd nog lang niet is aangebroken; maar als
Ik dan al met jullie ergens heen ga, dan kan Ik mijn Godheid in al Zijn Volheid
toch niet steeds zodanig verhullen, dat Die door de omstanders niet ervaren
wordt.
12.
Daarom is het voor Mij nu thuis het beste,. want daar valt het het minst op wat
er in Mij huist.
13.
Jozef, als u in de toekomst zakelijk ergens heen zult moeten gaan, ga dan dus
maar liever met uw andere kinderen;
14. en
laat Mij maar mooi thuis; dan zult u door Mij het minste last ondervinden”
15. Dus
begaf Jozef zich nu weer op weg naar huis. Maar daar aangekomen, vond hij tot
zijn niet geringe verbazing zijn vier zoons die thuisgebleven waren in hevige
woordenstrijd gewikkeld met een paar inspecteurs van Archelaüs.
16. Deze aasvliegen hadden kennelijk al geroken, dat hier
iemand zijn intrek had genomen;
17.
waardoor zij dan ook dadelijk bij de hand waren om de belasting af te persen.
18. Toen
Jozefs zonen hen echter wezen op het Romeinse vrijdomsbordje op de deur,
werden zij kwaad en wilden het van de deur afrukken.
19. Maar
juist voor dat zou plaats vinden kwam Jozef, die de rovers meteen de vraag
stelde, met welk recht zij dat wilden doen.
20. Zij
gaven ten antwoord: 'Wij zijn ambtenaren van de koning en doen dit naar 's
konings recht!'
21. Maar
Jozef zei: 'En ik ben ambtsdrager van de Almachtige God, en naar Diens Recht:
maakt dat je wegkomt!' Een hevige schrik greep nu die snoodaards aan, zodat ze
ijlings de vlucht namen. Nadien werd hun huis door dergelijke boeven met rust
gelaten.
279
Het Kindje onderbreekt Zijn wonderwerken gedurende twee
jaren.
Aankomst van Jonatha uit Egypte.
Het Kindje adviseert Jonatha.
Jonatha als visser aan het meer van Galilea getrouwd
Er gingen
nu twee jaren voorbij waarin zich niets opvallends in het huis van Jozef
voordeed.
2.
Cyrenius had wel bericht ontvangen van Jozefs verhuizing, maar hi j kon hem
desondanks niet bezoeken doordat hij in die tijd juist met staatszaken vanuit
Rome overladen was.
3. En Cornelius verging het ook niet veel beter;
4. telkens als hij vakantie wilde nemen om Salome en zijn
vriend Jozef te bezoeken, kreeg hij steeds de meest dringende zaken af te
handelen.
5. Dit
had de Heer allemaal zo geregeld opdat het Kindje te Nazareth onopgemerkter
kon opgroeien.
6. Zo was
men dus zelfs te Nazareth volkomen onkundig van het wezen van het Kindje.
7. Alleen
de reeds bekende arts trok, vanwege zijn wonderkuren de algemene
belangstelling.
8. Dat
was zelfs al zo spreekwoordelijk geworden, dat men placht te zeggen :
9. 'Als
je te Nazareth niet gezond wordt, dan genees je nergens ter wereld!'
10 Salome
bleef inmiddels wel vol zorg om het gezin van Jozef waar mogelijk van dienst te
kunnen zijn; het Kindje hield Zich dan ook veel ten huize van Salome op.
11. Toen
er nu twee jaren voorbijgegaan waren, kwam Jonatha eindelijk vanuit Egypte
Jozef na, en bezocht hem.
12. Jozef
was bijzonder blij zijn vriend terug te zien, terwijl ook het Kindje vol
vreugde om Zijn grote visserman ronddanste.
13. Toen
nu Jonatha bijna drie weken helemaal alleen -want de zijnen waren in Egypte
allemaal aan een epidemie van gele koorts gestorven -in Jozefs huis had
doorgebracht,
14. vroeg
hij Jozef of die hem niet zou willen helpen om hier in de buurt van Nazareth
een visserijbedrijf op te richten.
15. Bij
deze gelegenheid stond het Kindje weer op, en zei tegen Jonatha:
16. 'Weet
je, beste Jonatha, de mensen hier zijn over het algemeen kwaadaardig en heel
egoïstisch,
17. zodat
hier voor jou niet veel te bereiken zal zijn! Ga liever naar het meer van
Galilea, dat niet ver van hier ligt. Daar is het nog vrij vissen!
18. Daar zul
je gauw genoeg een goed plaatsje vinden, waar je de beste vis altijd
gemakkelijk zult vangen.
19. Als
je die vis dan regelmatig te Nazareth op de markt aanvoert, zul je een goede
afzet vinden!'
20.
Jonatha volgde deze raad dadelijk op en na korte tijd maakte hi j aldaar
kennis met een weduwe, die aan het meer van Galilea een huisje bezat.
21. Deze weduwe vond Jonatha direct
al heel aardig. Zij nam hem in haar huis op, en schonk hem ook al spoedig haar
hand.
22. Zo werd Jonatha dus aan het meer van Galilea opnieuw een prima visser,
die overal vanwege zijn redelijke prijzen prima zaken deed.
23.
Daarbij bleef hij steeds zijn uiterste best doen om zowel Jozef als Salome
wekelijks een flink zootje fijne vis te bezorgen.
24. Deze gebeurtenis was in die twee
jaren de enige, die bijzonder gedenkwaardig was; verder is er tot dan toe niets
gebeurd, dat de moeite van het opschrijven waard was.
280
Het nu vijf jaar oude Kindje speelt bij een beekje.
Van twaalf kuiltjes en de twaalf lemen mussen.
Verklaring van deze afbeelding.
Ergernis van een aartswettische jodenman; een nieuw
wonder van het Kindje
Toen het
Kindje nu vijf jaren plus enkele weken oud was, ging Het eens op een Sabbath
naar een beekje, dat op geringe afstand van Jozefs pachthoeve stroomde.
2. Het
was een bijzonder heldere dag, en verscheidene kinderen vergezelden de kleine
vrolijke Jezus daarheen.
3. Alle
buurkinderen hielden namelijk veel van Jezus, omdat Hij steeds vrolijk was en
omdat Hij een groot aantal onschuldige kinderspelletjes wist te bedenken.
4. Om die
reden was het dan ook dat de buurkinderen Hem ook ditmaal in de beste stemming
volgden.
5. Toen
het groepje bij de beek aankwam, vroeg het Kindje aan Zijn speelgenootjes of
het eigenlijk wel pas gaf om op Sabbath te gaan spelen.
6. De
kinderen antwoordden: 'Kinderen beneden de zes jaar vallen nog niet onder de
Wet, en wij zijn allemaal nauwelijks zes jaren oud; wij kunnen dus best op
Sabbath gaan spelen; bovendien hebben onze ouders het ons nog nooit verboden. ,
7. Het
Jezuskind zei nu: 'Dat hebben jullie goed gezegd! Laten we dus een spelletje
doen!
8. Maar
om desondanks niemand ergernis te geven, zal Ik jullie in Mijn Eentje eens
iets heel bijzonders laten zien.
9. Maar jullie moet je daar dan heel erg rustig bij
gedragen!'
10. De
andere kinderen zetten zich nu op de daar grasrijke bodem, en ze hielden zich
heel rustig en muisstil.
11. Nu
haalde het Kindje een zakmesje te voorschijn en sneed daarmee in het naast het
beekje platgetreden pad twaalf kleine ronde kuiltjes, die Hij met water uit het
beekje vulde.
12.
Vervolgens nam Het wat zachte leem, die langs het beekje te vinden was, en, in
minder dan geen tijd vormde Het daarvan twaalf vogeltjes, die op mussen leken.
Nu plaatste Hij bij elk kuiltje een musje.
13. Toen die lemen mussen daar nu
waren opgesteld, vroeg het Kindje Zijn speelgenootjes, of zij wisten wat dit
betekende.
14. Het
antwoord luidde: 'Wat anders zou het kunnen betekenen dan wat het is? ...Twaalf
kuiltjes vol water met daarnaast twaalf mussen van leem!'
15. Het
Kindje zei echter: 'Dat is juist, maar dit betekent ook nog iets heel ánders!
16.
Luister, dan zal Ik het jullie uitleggen! De twaalf kuiltjes betekenen de
twaalf stammen van Israël.
17. Het
zuivere water, dat erin is, stelt voor het Woord van God, dat overal Hetzelfde
is.
18. De dode lemen mussen beelden
de mensen uit, zoals die nu over het algemeen zijn.
19. Ook
die staan namelijk vlakbij het levende water van het Woord Gods, maar omdat ze
te aards zijn -net als deze mussen staan zij ook, net als deze, als dood bij
deze bekkens vollevenswater;
20. maar,
doordat ze dood zijn vanwege hun zonden, willen en kunnen zij die niet
waarderen.
21. Dit
is de reden, waarom de Heer God der Heerscharen nu komen gaat, en Hij deze dode
mensen in de grootst mogelijke verdrukking opnieuw tot leven zal wekken, zodat
ze weer kunnen opvliegen naar de wolken des Hemels.'
22. Een
voorbijkomende aartswettische jood, die Jozef kende, bemerkte nu echter dat
hier kinderen aan het spelen waren. Hij holde onmiddellijk naar diens huis,
waar hij ten overstaan van Jozef een boel kabaal maakte, omdat die de Sabbath
zou hebben geschonden, door zijn kinderen toe te staan te spelen!
23. Jozef
ging dan ook dadelijk met hem mee naar de kinderen toe, alwaar hij, terwille
van die vreemdeling voor de vorm optrad.
24. Nu
sprak het Kindje: 'Ook dit is zo'n grote verdrukkingsnood! Daarom schenk Ik
jullie, lemen mussen nu het leven; vliegt op dan, weg van hier!'
25. En
plotseling stegen die lemen mussen op en weg vlogen ze! Alle aanwezigen werden
hierdoor koortsachtig verbaasd en de aartsjood wist óók niets meer te zeggen.
..Dit was het eerste wonder van het Kindje toen Het vijf jaren oud was.
281
Toeloop van nieuwsgierigen, die wonderen willen zien.
Een verwend en onaardig kind wordt door Jezus gestraft.
Een opperrechter komt Jozef de les lezen, maar, bedreigd
door het Kindje, maakt hij dat hij wegkomt
Bij deze
gelegenheid kwamen er meerdere joden naar de plaats van het wonder,
2. die
uitermate nieuwsgierig aan Jozef vroegen, wat er daar nu eigenlijk precies
gebeurd was.
3. Onder
hen waren ook de ouders van een jongetje, dat erg veel ruzie placht te maken,
omdat het als enig kind door zijn ouders vreselijk werd verwend.
4. Het
Jezuskind had dit zevenjarig jochie zijn twistzucht al dikwijls verweten.
5. Maar
het had nooit iets geholpen en telkens wanneer zich daartoe een gelegenheid
voordeed, begon hij opnieuw te ruziën of speelgoed te vernielen.
6. Deze
jongen, die ook ditmaal tot het gezelschap van de spelende kinderen had
behoord, was na het wonder onmiddellijk zo opgewonden geraakt, dat hij een
wilgentak had gepakt en gezegd:
7. 'Lemen mussen, die weg vliegen, 't is de moeite
waard!
8. Met
deze wilgentak zal ik nu onmiddellijk ook dat water eens laten wegvliegen!'
9. En met
die woorden begon de jongen, die Annas heette, zo op het water in de kuiltjes
te slaan, dat het uit de kuiltjes werd gedreven.
10. Toen
kwam er een eind aan het geduld van het Godskind, Dat op ongewoon ernstige toon
zei:
11. 'O
jij, dwars, dwaas en boosaardig mensenkind! Wil jij, nauwelijks door vlees
vermomde duivel, wil jij vernielen wat Ik heb gemaakt?!
12. Jij
ellendeling, die Ik met minder dan een ademtocht kan vernietigen, jij wilt Mij
dus ergeren en telkens weer trotseren?!
13. Wel,
jouw dwaasheid en boosaardigheid moeten maar eens duidelijk aan het licht
treden. Jij en je twijg, waarmee je Mijn water hebt geranseld zullen voor drie
jaren verdorren!'
14. En
toen het Godskind deze woorden had uitgesproken, viel de knaap op de grond en
hij verschrompelde zozeer, dat er aan hem nog slechts botten en vel te zien
waren en
15. zo
zwak ook was hij geworden, dat hij niet meer kon staan noch lopen!
16. Toen
namen zijn ouders, treurig, hun verschrompelde kind op, en droegen het onder
tranen naar huis.
17. Kort
daarna kwamen zij naar Jozefs huis, waarbij zij hem aansprakelijk stelden voor
deze daad van zijn Kind; ze hadden hun beklag gedaan bij de opperrechter!
18. Zij
zeiden dat daarom te hebben gedaan, omdat Jozef hen niet wilde toestaan zijn
Godskind wegens deze daad te straffen.
19. Toen
nu de opperrechter op kwam dagen, liep het Kindje hem tegemoet en vroeg:
20. 'Wat komt u hier doen? Wilt u Mij soms berechten?'
21. De opperrechter antwoordde: 'Niet jou, maar je vader!'
22. Het
Kindje sprak nu: 'Maak vlug rechtsomkeert, anders komt uw vonnis nog over uzelf
neer!'
23.
Hiervan schrok de opperrechter zozeer, dat hij plotseling rechtsomkeert
maakte, en met deze zaak niets meer te maken wilde hebben!
24. Dit
was het tweede wonder, dat het Kindje deed in diezelfde tijd.
282
Jozef neemt het Kind mee het land in.
De kleine Jezus wordt op misdadige wijze aangevallen.
De herdersjongen krijgt een verschrikkelijk loon
Doordat
de opperrechter geen klachten tegen Jozef meer in behandeling wenste te nemen,
was Jozefs huisgezin weer op orde.
2. Jozef
moest een dag of acht later naar een nabijgelegen dorp toe, waar hij op karwei
geroepen was.
3. Het
Kindje wilde met Jozef mee, hetgeen Jozef met graagte toestond.
4. De
ouders van de verschrompelde jongen waren vreselijk kwaad op Jozef en op
diens Kind.
5. Nu
moest Jozef, om naar het dorp te komen, aan het huis van de ouders van die
jongen voorbij.
6. Toen
Jozef dus met het Kind je in de richting van het huis liep, werd hij opgemerkt.
7. Vlug
zei nu de kwade buurman tegen een van zijn knechtjes, die al even boosaardig
was, en die gewoonlijk de schapen van de buurman hoedde:
8. 'Kijk,
daar komt juist de timmerman het voetpad opgelopen met zijn pestilentie van
een kind!
9. Loop
jij eens in volle vaart dat pad af.. .
10. en
als je langs dat joch komt, die naast de timmerman loopt, dan ren je met groot
geweld tegen hem op, zodat hij dood neervalt!
11. Als
die oude spitsboef mij dan mocht willen aanklagen, ... dan zal ik hem de wet
onder zijn neus houden, waarin staat, dat kinderen onder twaalf jaar niet
toerekeningsvatbaar zijn!'
12. Toen
die herdersjongen dit van zijn baas had gehoord, waarbij die hem ook nog een
flinke beloning in het vooruitzicht stelde ingeval hij het Kind zou doden,
13. rende hi j haastig de kamer uit en Jozef tegemoet!
14. Op
dit moment sprak de verschrompelde zoon Annas vanuit zijn bed tegen zijn
vader:
15. 'Kijk
eens hoe snel die herdersjongen zijn dood tegemoet rent! Wat moet dat voor
zijn ouders een verschrikking zijn!
16. O
vader toch! Dat had u niet moeten doen! Want zoals ik het nu zie zeg ik u:
Jozef staat in zijn recht en zijn Kind is een Heilig Kind!'
17. Nu
zweeg de verdroogde knaap, terwijl zijn vader over diens woorden aan het denken
werd gezet.
18. Maar
op hetzelfde moment had de herders jongen het Kind je al met alle felheid een
krachtige stoot tegen Diens schouder gegeven.
19. Het
Kindje viel echter niet, maar zei in grote opwinding tegen de herdersjongen:
20. 'Dit
heb je om die beloning gedaan! Nu, iedere arbeider is inderdaad zijn loon
waard, en. .. het loon zij naar werken!
21. Jouw
werk was het Mij te doden; daarom zij de dood dan ook nu jouw loon!'
22. Op
dat ogenblik stortte de herdersjongen dood neer!
23. Jozef
schrok verschrikkelijk, maar het Kindje zei: 'Jozef, over Mij hoef je niet in
te zitten; wat hier namelijk met een jongen gebeurd is, dat zal heel de wereld
overkomen, als die perse met ons botsen wil!' En overeenkomstig de wil van het
Kindje, liep Jozef nu verder, terwijl hij de dode knaap liet liggen.
283
Jozef in de problemen. De slechte buurman van Jezus tot
zwijgen gebracht.
De vader van de herdersjongen smeekt het Kindje; Diens
antwoord
Toen Jozef het dorp bereikt had en daar het karwei bekeek
2. drong het gerucht al achter hem aan tot het dorp door; met , name werd het verspreid door de vader van de
ineenschrompelde jongen,
3. die in het dorp onmiddellijk de ouders van de gedode
jongen kwam opzoeken en hen tegen Jozef ophitste.
4. Die
kwamen haastig en vertwijfeld naar Jozef toe en schreeuwden tegen hem:
5.
'Verdwijn van hier met je verschrikkelijk kind, van wie elk woord een
volbrachte daad is!
6.
Kinderen behoren voor de mensheid steeds een zegen van Boven te zijn!
7. maar jouw kind is hier voor ons als een vloek gekomen!
8. Verdwijn dus van hier, ongelukstichter!'
9. Op dit
moment sprak het Kindje: ' Als wij dat zijn voor jullie, zijn jullie dan soms
beter voor Mij?
10. Hebt
u, vader van Annas, niet zelf de herdersjongen opgedragen Mij te doden?!
11. Hebt
u hem zelfs niet een flinke beloning toegezegd als hij Mij doden zou?! Hij kon
dit ongestraft doen, omdat hij nog niet onder de wet stond!
12. En
kijk, vroegrijp als Ik ben, heb Ik toen hetzelfde gedacht:
13.
Ikzelf sta ook nog bij lange na niet onder de wet; Ik wil die jongen dan ook
direct zijn welverdiende loon geven!
14. En
als u Mij, of vader Jozef in Mijn plaats, voor het gerecht wilt dagen, dan
zullen wij u de wet net zo goed weten uit te leggen!
15.
Kijk,dat heb Ik net als u gedacht en gedaan! Hoe zoudt u nu uw eigen
handelwijze tegenover ons plotseling billijk willen vinden?'
16. Door
deze toespraak van het Kindje schrok de vader van Annas ontzettend;
17. hem
bleek daaruit namelijk onmiskenbaar dat dit Kindje zelfs de gedachten en
geheime besluiten van de mensen doorgrondde. ..
18. en
dat men zich voor hem dus ten zeerste in acht moest nemen!
19. Dit
had tot gevolg dat alle schreeuwers Jozef en het Kindje weer alleen lieten .
20.
Alleen de vader van het dode kind bleef voor Jozef staan. Hij huilde om zijn
jongen en zei: 'Doden is geen kunst; maar levend maken!
21.
Derhalve mag niemand doden, die niet tevens levend maken kan!'
22. Nu
sprak het Kindje: 'Dat zou Ik ook kunnen, als Ik dat wilde; maar uw jongen was
slecht, daarom wil Ik het niet!' ...Maar de vader smeekte nu het Kindje met
zoveel overreding, dat het Kindje ten slotte zei: 'Nu morgen dan, maar vandaag
niet!'
284
Jozefs raad aan de vader van de dode herdersjongen.
Jozef accepteert het karwei en keert huiswaarts.
Het Kindje troost de vrouwen, met name Salome,
Heerlijke belofte aan allen, die van goeden wille zijn
Maar nu
de vader van het dode kind eenmaal had vernomen dat het Kindje zijn zoon weer
levend zou kunnen maken, wilde hij niet meer van het Kindje wijken.
2. Dus
zei Jozef tegen hem: 'Vriend, ik raad je aan niet zo opdringerig te doen; dit
Kindje heeft nu eenmaal Zijn eigen orde, en daar handelt Het naar!
3. Hij
laat Zich niet dwingen, ook niet door nog meer gehuil:
4. Breng
je jongen maar liever naar huis, en leg hem dan zoals je dat ook met een zieke
zou doen -op een goed bed, dan zal het morgen zeker beter met hem gaan!'
5. Na dit
pleidooi van Jozef, verliet de vader van de dode jongen hem eindelijk om te
gaan doen wat Jozef hem had aanbevolen.
6. Pas
daarna kreeg Jozef rust en gelegenheid om met de bouwheer zijn contract te
sluiten.
7.
Vervolgens ging Jozef weer naar huis terug, en toen Maria, Eudokia en Salome
hem tegemoet kwamen, vertelde hij haar alles wat hem op deze korte tocht was
overkomen.
8. Alle
drie waren zij hogelijk verwonderd over het feit dat mensen zo slecht kunnen
zijn.
9. Maar
het Kindje zei: 'Verwondert u niet over de slechtheid van de mensen; als je
dat namelijk zou willen doen, dan zou er op de wereld heel wat te verwonderen
zijn!'
10.
Salome zei nu tegen Maria: 'Zeg, verheven zuster, het is toch onbegrijpelijk:
11. Het
Godskind hoeft slechts Zijn heilige Mond open te doen, of steevast spreekt daar
de ware wijsheid uit!
12. Wat was dit woord weer onvoorstelbaar wijs en
verziend!
13. O,
wat ben jij toch enorm gelukkig, dat je moeder van zo'n Kind mag zijn!'
14. En
het Kindje sprak: 'En jij ook Salome! Omdat jij voor je Heer een huis hebt
mogen kopen,
15. en er
getuige van mag zijn, hoe Hij daar ook lijfelijk in woont!
16. Want
wat voor onderscheid is er dan wel tussen haar, die Mij gedurende korte tijd in
haar lichaam heeft geborgen,
17. en
mijn eigenlijke huisvrouw, die Mij voor altijd in haar huis onderdak biedt?
18. Want
als een moeder een kind draagt in haar schoot, wat presteert zij dan wel voor
het wordende leven, de wasdom en de geboorte?
19. Is
dat niet allemaal een Goddelijk werk, waaraan de menselijke wil niets kan
doen?
20. Zou
het zelfs niet meer kunnen zijn, wanneer iemand een kind in zijn huis opneemt,
en voor altijd verzorging en kost verschaft?!
21.
Waarlijk, Ik zeg je: allen, die Mij in de toekomst geestelijk in hun hart
zullen opnemen, die zullen voor Mij gelijk zijn aan mijn moeder, mijn broeders
en mijn zusters!'
22. Deze
woorden lieten allen diep in hun hart doordringen en tot nadenken verstild
keerden allen naar huis terug.
285
De herdersjongen uit de dood opgewekt; diens vrees voor
het heilige Kindje.
Zijn vader wijst hem terecht en legt een waar getuigenis
af over Jozef en het Kindje.
De liefde van het Kindje
De
volgende dag, op dezelfde tijd als die, waarop de herdersjongen moedwillig
tegen het Kindje opbotste, kwam hij in zijn bed weer tot leven, stond op, en
vroeg als iemand die zojuist uit een droom ontwaakt is, wat er gebeurd was, en
hoe hij in dit bed terecht was gekomen.
2. Zijn
vader vertelde hem alles wat er gebeurd was en hoe hij daar was gekomen.
3. Toen
werd de jongen vreselijk bang en zei: 'Maar vader, wat is dat een vreselijk
kind!
4. Ieder,
wie zijn leven lief is, moet maar bij hem uit de buurt blijven!
5. Zorgt
u alstublieft dat ik ergens hier ver vandaan een dienstbetrekking krijg,
zodat ik nooit meer, bij wat voor gelegenheid ook met hem in aanraking hoef te
komen!
6, Hij
zou mij immers onmiddellijk wéér kunnen doden!
7. Naar
mijn vorige baas ga ik beslist niet meer terug; die heeft mij immers tot dat
kwaad aangezet!'
8, Maar
de vader sprak: 'Mijn zoon, ik dank God, dat ik jou nu weer terug heb.
9. Wat mij betreft behoef je in geen enkele dienst meer .
10. Ik zal je veelliever bij mij houden, zolang ik leef!
11. Maar
voor het Kind van Jozef behoeven we niet zo bang te zijn als jij denkt!
12. Want
het is juist dit Kind, Dat jou je leven heeft teruggegeven, en dat ook nog op
een voorspelde tijd.
13. En,
als het dus zo gesteld is, hoe zou dan dat Kind van Jozef zo verschrikkelijk
kunnen zijn als jij je het voorstelt?
14, Weet
je mijn jongen, hij die doodt en niet weer levend maken kan, die is echt
verschrikkelijk.
15. Maar
wie doden kan zonder bloedvergieten en ook weer levend maken kan, Die is
beslist niet zo verschrikkelijk als jij denkt.
16, Nee,
dan weet ik iets veel beters: wij moeten maar naar Hem toegaan en dan de timmerman
bedanken voor jouw wederopstanding!
17. Want
ik ken die timmerman al heel lang als zijnde een volkomen rechtvaardig en godvrezend
man!'
18. Toen
hij zijn vader zo hoorde spreken, liet de jongen zijn vrees varen en ging met
hem mee naar Jozef.
19. Maar
reeds in het dorp kwamen zij hem tegen met zijn vier oudere zoons en met het
Kindje, Dat ook weer met Jozef mee naar het dorp ging.
20, Toen
nu de jongen het Kindje zag aankomen, kreeg hij bijna een flauwte,
21, want
hij meende werkelijk andermaal te zullen moeten sterven.
22. Maar
nu kwam het Kindje Zelf meteen naar hem toe, en Het zei tegen de bange jongen:
23.
'Joras, wees niet bang voor Mij; Ik houd namelijk meer van jou dan van de hele
wereld!
24. Want
als Ik niet zo héél veel van jou zou houden, dan had je het leven niet terug
gekregen,
25. en Mijn Liefde betekent voor jou eeuwig leven!'
26. Toen de jongen het Kindje nu zo hoorde spreken, kwam
hij al gauw in een betere stemming, zodat hij zelfs de hele dag met Hem bleef
spelen!
27. Op
Zijn beurt liet het Kindje de jongen kennismaken met een groot aantal zeer
zinrijke spelletjes, waaraan de jongen veel plezier beleefde.
286
Foutief oordeel van de dorpsrechter over Jezus.
Jozef gaat daar moedig tegenin. Valse getuigen.
Jozef maakt Jezus een verwijt. Oordeel van de Eeuwige
Rechter.
Jozef vergist zich en krijgt van het Kindje de les
gelezen
Maar toen
Jozef de volgende morgen weer met zijn vier zonen in het dorp kwam werken en
het Kindje weer was meegekomen,
2.
vervoegde zich een dorpsrechter bij hem, die als volgt tegen hem sprak:
3.
'Luister eens, timmerman. Het is niet goed dat je steeds dat jongetje
meebrengt;
4. want
in de eerste plaats heeft het een giftige uitstraling, en maakt het kinderen,
die met hem in aanraking komen al gauw ziek,
5. als ze
al niet sterven, of doof worden of blind!'
6. Bij
het horen van deze leugen legde Jozef zijn bijl even opzij en diende de
rechter als volgt van antwoord:
7. 'Breng
dan degenen, die dergelijk kwaad door mijn hoogst onschuldige zoon te lijden
zouden hebben gekregen, eerst maar eens hier,
8. dan
ben ik bereid om met hen naar de Tempel te gaan, om die zaak door de
hogepriester te laten beslechten!'
9. Deze
rechter was echter omgekocht door de vader van de verschrompelde Annas.
10. Hij
zocht derhalve naar middelen om die jongen van Jozef zoveel mogelijk verdacht
te maken.
11. Na
dit verweer van Jozef ging de rechter weg, maar korte tijd later al had hij in
het dorp een groep zeer gebrekkige kinderen weten te verzamelen, die hij nu bij
Jozef bracht.
12. En
toen hij weer terug was, zei hij tegen Jozef: 'Kijk hier maar eens! Dit hebben
we allemaal aan dat giftige kind van jou te danken!
13. Dit
zijn kinderen, die vaak bij jouw kind op bezoek zijn geweest en met hem hebben
gespeeld;
14. en
dit zijn daar nu de heerlijke vruchten van! Spaar dus liever ons dorp en
houdt ook die pest van je thuis!'
15. Toen
Jozef dit van de rechter had aangehoord, werd hij boos; hij nam het Kindje
terzijde en probeerde op Zijn gemoed te werken; hij zei:
16. 'Waarom doe Je toch zulke dingen? Deze lieden hebben
daar immers van te lijden en ze haten en vervolgen ons daarom!'
17. Maar
het Kindje, daartegen ingaand, zei tegen Jozef: 'Wat u nu gezegd hebt, dat zijn
geen woorden uit Mij, maar uit uzelf!
18. Want
u hebt nu de woorden van de rechter nagepraat, die een leugenaar is en
geenszins Mijn woorden, die eeuwige waarheden zijn!
19.
Tegenover u wil Ik daar echter verder over zwijgen en u dit napraten niet
verwijten,
20. maar
deze omgekochte rechter moet wegens deze aanklacht wel een passende straf in
ontvangst nemen!'
21. En op
hetzelfde moment was de rechter stekeblind. En allen, die met de rechter
hadden meegedaan schrokken ontzettend, toen zij dit moesten meemaken.
22. Velen
onder hen geraakten in de grootste verwarring, en er werd geschreeuwd:
23.
'Laten we maken dat we wegkomen van hier! Elk woord uit de mond van dit Kind is
namelijk direct een volbrachte daad!'
24. Toen
ook Jozef zag dat de rechter blind geworden was, wat hem, Jozef, wel eens een
boel moeilijkheden zou kunnen veroorzaken,
25. wond
hi j zich op tegenover het Kindje, nam Hem bij een oor en trok eraan om Hem,
terwille van de mensen te bestraffen.
26. Maar
het Kindje wond zich daar over op, en op ernstige toon zei Het tegen Jozef:
27. 'Laat
het u toch genoeg zijn dat zij zoeken, zonder ook te vinden wat zij zoeken!
28.
Ditmaal hebt u niet wijs gehandeld! Weet u dan niet dat Ik van u ben?
29, Hoe
kunt u Mij toch bedroefd willen maken, Die van uzelf ben?! Dat mag u voortaan
nooit meer doen hoor!'
30. Nu
zag Jozef zijn fout meteen in; hij tilde het Kindje op en liefkoosde Het. ..Nu
vonden de omstanders het toch allemaal wel zo wijs om ervandoor te gaan uit
grote angst voor het Kindje.
287
Piras Zacheüs, de onderwijzer, wil het Kindje op zijn
school hebben om daardoor zelf roem te kunnen oogsten. Jozef raadt de
onderwijzer aan om het Kindje eerst te testen, waarna Jezus deze huichelaar te
schande maakt
Toen
Jozef na ongeveer drie maanden het karwei in het dorp had afgemaakt, kwam bij
hem een zekere Piras Zacheüs uit de stad op bezoek, waarbij hij tevens voor het
eerst kennismaakte met het Kindje, waarover hij al heel wat had gehoord.
2.
Eigenlijk was hij veel meer vanwege het Kindje gekomen, al zei hij dat niet.
3. Deze
Piras Zacheüs was namelijk in de stad een tweede onderwijzer, die weinig
leerlingen had, maar die niettemin de stellige overtuiging had, de beste te
zijn.
4. En
waarom kwam hij dan heimelijk vanwege het Kindje bij Jozef?
5. Wel,
omdat hij dacht: 'Dit moet een uiterst begaafde jongen zijn;
6. ik wil
trachten die op mijn school te krijgen, zodat -door diens vlotte vorderingen
mijn leerlingen meer opvallen dan die van mijn mededinger!'
7. Hij
hield zich dan ook voornamelijk met het Jezuskind bezig. Hij stelde Hem
allerlei vragen, waarop hij dan steeds het meest afdoende antwoord kreeg, hetgeen
hem hogelijk verwonderde.
8. Nadat
hij het Knaapje op deze manier had uitgehoord, wendde Piras Zacheüs zich tot
Jozef en zei:
9. '
Broeder, die kleine van jou heeft voor zijn leeftijd een buitengewoon
verstand. Echt, ik meen het: je hebt een geweldig pienter jochie;
10. het
is jammer dat hij nog niet kan lezen en schrijven!
11. Zou
je hem niet bij mij op school willen doen, om hem bij mij te laten Ieren lezen
en schrijven?
12. Ik
zal hem dan ook nog les geven in alle andere vakken, opdat hij ook de Ouden
leert kennen en bewonderen, en hen eren als zijn grootouders en ouders!
13. Dan
zou hij tegelijk kunnen Ieren om zijn speelgenootjes te vriend te houden,
want, naar verluidt, gaat hij daar nogal eens onbarmhartig mee om!
14. En
hij kan dan ten slot te ook de Wet van Mozes nog Ieren en de geschiedenis van
het Godsvolk, alsook Gods Wijsheid bij de profeten!'
15. Jozef
gaf die onderwijzer ten antwoord: 'Dat vind ik best, vriend en broeder! Maar
vóórdat jij die jongen van mij op jouw school neemt, moet je hem, in het
bijzijn van enkele hier aanwezige getuigen eerst eens een kleine proef afnemen.
16. Je
zoudt Hem bijvoorbeeld eens alle letters kunnen voorzeggen en de lettertekens
duidelijk uitleggen, om Hem dan daarover vragen te stellen.
17. Op
die manier zul je dan uit hetgeen de jongen van jouw toelichting heeft
opgestoken, het beste kunnen beoordelen, hoe het met Zijn talenten is
gesteld!'
18. De
onderwijzer deed zulks nu direct. Hij zegde Hem de letters van Alpha tot Omega
duidelijk voor, en verklaarde daarbij zo goed hij maar enigszins kon de lettertekens.
19. Maar
Jezus keek de onderwijzer verbaasd aan, en toen die Hem vragen begon te
stellen, zei Hij:
20.
'Lelijke huichelaar van een onderwijzer! Hoe zoudt u nu aan uw leerlingen de
letter Beta kunnen Ieren, terwijl u zelf de betekenis van de letter Alpha nog
nooit hebt begrepen?!
21. Als u
Mij de Alpha kunt uitleggen naar de maatstaven van de ware Wijsheid, dan zal Ik
ook geloven wat u Mij over de letter Beta zult vertellen!
22. Maar
om u te doen inzien, dat Ik er geen behoefte aan heb om van u de letters te
Ieren wat hun bouw, noch ook wat hun betekenis betreft, zal Ik u de ware
betekenis van de letters wel even uitleggen!'
23. En nu
begon de kleine Jezus het gehele alfabet uitvoerig aan de onthutste
onderwijzer uit de doeken te doen en hem bovendien ijverig steeds tussendoor
te vragen of hij het wel begrepen had!
24. Maar
elk antwoord van de onderwijzer kwam zo dom en ontoereikend over diens lippen,
dat alle aanwezigen in schaterlachen uitbarstten.
25. Toen
de onderwijzer nu besefte hoe verbazingwekkend de wijsheid van het Kindje was,
en tevens, hoe hij daar te schande was gemaakt, stond hij op en zei tegen de
aanwezigen:
26. 'Wee
mij, arme stumper die ik ben! Ik ben volledig de kluts kwijt, zelf heb ik mij
te schande en tot voorwerp van spot gemaakt! Ik heb mezelf schade berokkend
door te willen dat dit Knaapje op mijn school zou komen!
27.
Broeder Jozef, wees zo goed de jongen bij mij vandaan te halen, want Zijn
strenge blik en Zijn indringende taal houd ik niet langer uit!
28. Deze
jongen kan beslist geen aardse oorsprong hebben! Met Zijn wijsheid zal Hij nog
water en vuur aan banden weten te leggen!
29.
Iedereen mag mij voortaan een nar noemen, als dit Kind niet lang voor de
schepping geboren is! Alleen Jehova kan weten, wat voor een schoot Het heeft
gedragen en welke moeder Het heeft gevoed!
30. Wee
mij! Ik ben immers al een nar; ik kwam om een leerling te werven, maar een
leraar heb ik aangetroffen, Wiens geest ik nooit zal kunnen evenaren! Vrienden,
o voelt met mij de schande, die ik gevoel! Een grijsaard is door een jongetje
voor gek gezet. ..dit zal nog mijn dood gaan worden!
31.
Daarom nogmaals Jozef, haal die jongen bij mij weg! Hij moet wel iets geweldigs
zijn: als Hij geen god is, moet Hij een engel zijn!'
32. Nu
begonnen alle aanwezigen de onderwijzer te troosten; want nu hij zo in nood
was hadden zij medelijden met hem gekregen.
288
Jezus vergunt Piras Zacheüs een verhelderende blik op
Zijn zending.
Jezus als hoogleraar in de natuurkunde. Goede uitwerking
op Piras.
Wat is boven en wat beneden?
Toen
Jezus Piras Zacheüs zo vreselijk hoorde jammeren, glimlachte Hij en zei:
2. ' Als
vruchten van jouw dwaasheden zullen nu degenen, die innerlijk verblind waren,
gaan zien!
3.
Luister dus, jij dwaas, die Dumas alleen maar kunt zien als een doom in je
eigen oog!
4. Weet
dat Ik van boven ben neergedaald om de mensen -voor zover zij naar wereldse
maatstaven leven -te vervloeken, ...
5. maar ook om jullie te verlossen, voor zover jullie
bereid zijn te leven volgens de roeping van boven, en volgens de opdracht van
Hem, Die in Mij is, en boven Mij en boven jullie,
6. en Die
Mij daartoe uit zichzélf in Mij heeft gezonden!'
7. Toen het Jezuskind deze toespraak
beëindigd had, genazen plotseling in de wijde omtrek allen, die door een of
ander gebrek aan het ziekbed gekluisterd waren!
8. Dit wil dus zeggen, dat toen ook al degenen werden
verlost, wier aardse bestaan ooit bij enige gelegenheid door een vloek van de
kleine Jezus waren getroffen, met uitzondering van de jongen, die met
verschrompeling was geslagen.
9. Deze
moest namelijk vanwege zijn vader de drie jaren die hem waren opgelegd onder
de vloek van het Kindje vol maken.
10. Piras
Zacheüs stond nu op, ging met Jozef naar buiten, en zei daar tegen hem:
11.
'Broeder, we zijn nu buiten en niemand kan ons afluisteren.
12. Laat
mij jou, beste broeder, dus mogen verzoeken mij te willen zeggen, hoe het nu
eigenlijk met betrekking tot die jongen in elkaar zit,
13. want,
zoals ik al eerder opmerkte, kan dat beslist geen natuurlijk kind zijn!'
14. Jozef
sprak nu tot Piras Zacheüs: 'Vriend luister: als ik over de natuur van mijn
jongen zou willen spreken, zou ik aan vele dagen nog te kort komen,
15.
bovendien staat het Kind ook mij niet toe om willekeurig uit de school te
klappen.
16. Maar
kijk, daar komt de jongen juist naar ons toe!
17. Vat moed en liefde tot Hem, dan
zal het Kind je alles zeggen, wat te weten goed voor je is!'
18. En nu
vatte de onderwijzer moed en liefde voor Hem op, en toen Het hen bereikt had,
zei hij op vragende toon:
19. 'Dag,
lief wonderkind!' 20. Het Jongetje antwoordde lachend: 'Weet u, als geleerde
waar boven is en waar beneden?
21. Want
weet u, de aarde is bolrond en overal rondom wonen mensen en andere schepselen.
22. Er
wonen er beneden zowel als boven. Eenmaal per dag draait de aarde om haar as,
zodat u dagelijks vierduizend mijl verplaats wordt; weet u nu wanneer u boven
bent en wanneer aan de onderkant?'
23. N u
keek de onderwijzer wel heel erg verbaasd en hij wist niet wat hij op
dergelijke ongehoordheden zou kunnen antwoorden.
24. Het
Jongetje moest om het domme gezicht van Piras Zacheüs lachen, en zei:
25. 'Wel,
geleerde, hoe kunt u dan onderwijs geven, als u niet eens weet, dat alleen het
licht in deze bepalend is?!
26. Daar
waar het licht is, is het boven, en waar het nacht is, ... onder!
27. Bij u is het nog nacht, dus bent u ook onder. Maar Ik
ben altijd in de hoogste lichtsferen geweest; daardoor zult u Mijn lichtnatuur
in uw nachtelijke duisternis wel evenmin kunnen vatten, als onze tegenvoeters,
die nu nacht hebben, ons kunnen zien! ' ...Vervolgens liep het Kindje weg.
28. Piras
Zacheüs zei nu tegen Jozef: 'Zie je nu wel. ..nu weet ik nog precies even
weinig als tevoren! ...Buitengewone taal hoor, spreekt die jongen! Laat mij nu
maar alleen, dan kan ik daarover nadenken! ' En Jozef liet de onderwijzer in
de tuin alleen.
289
Overpeinzingen van de onderwijzer over de jongen,
waarschuwing van Jezus aan de onderwijzer.
Jezus, licht voor de heidenen en oordeel over de joden!
De onderwijzer neemt de vlucht
Een vol
uur lang dacht Piras Zacheüs na over de woorden van het Kindje, maar hij kwam
er niet uit.
2. 'Wat
kan deze jongen dan toch zijn?' zei hij vele malen tegen zichzelf.
3. 'Zou Hij Elia kunnen zijn' die nog eens terug moet
komen?
4. Of is hij Samuël of een of andere herrezen grote
profeet?
5. Hij is
in Bethlehem geboren. ..en daar komt geen profeet vandaan!
6. Wel moet vandaar de Messias komen!
7. Zou die jongen dan soms de Messias zelf kunnen zijn?
8. Hij
moet uit de stam van David zijn dan! En dan moet Jozef dus een rechtstreekse
afstammeling van David zijn,
9. nu ja, een strikt geloofwaardig bewijs is er
natuurlijk niet. ..
10. Ogenschijnlijk is er wel veel vóór;
11. maar
wie kan zoiets als degelijk en overtuigend aannemen, zonder dat er een
historisch bewijs voor is?
12. En
toch ben je, als je op de jongen zelf afgaat, haast genoopt het zo te zien.
13. Maar
die Romeinse vrijdomsbrief, die spreekt het weer helemaal tegen;
14. want
de Messias zal toch een krachtig tegenstander van de Romeinen moeten zijn!
15. Maar
hoe zou Hij dat nu kunnen zijn als hun vriendschap met de Romeinen zo groot is,
dat die hen tot hun burgers hebben gemaakt?
16.
Mettertijd zou hij dan wel een groot veldheer voor Rome kunnen worden, een messias
voor de heidenen,
17. maar
voor ons een tweesnijdend zwaard, dat ons te gronde zal richten!
18. Als
ik dat nu eens aan de hogepriester zou melden, dan zou dat wel zeer voordelig
voor mij kunnen zijn!'
19. Op
dit moment kwam het Kindje met Jacob in de tuin terug, stapte naar de
onderwijzer toe en zei tegen hem:
20.
'Piras Zacheüs, u moet het maar uit uw hoofd zetten om Mij vóórtijdig aan de
hogepriester bekend te maken,
21. dat
zou namelijk uw dood betekenen, nog vóór u drie stappen zoudt hebben gezet!
22. U
hebt Mijn Macht proefondervindelijk vastgesteld; laat dat dus een duidelijk
vermaan voor u zijn!
23. Wat u
overigens tegen uzelf hebt gezegd over een Messias voor de heidenen, dat is
zeker niet van grond ontbloot;
24. want
zo zal het inderdaad gaan: een licht voor de heidenen en een oordeel over de
joden en over alle kinderen van Israël!'
25. Dit
ergerde de onderwijzer en hij zei dan ook: ' Als de zaken zó liggen, ga dan
maar liever van ons weg en ga naar de heidenen!'
26. Maar
het Kindje antwoordde: 'Ik ben een Heer en doe wat Ik wil; en u bent
allerminst iemand, die hier de dienst zou kunnen uit maken!
27. Zwijg
dus maar liever en maak dat u wegkomt, anders zou u Mij nog dwingen u iets aan
te doen!'
28. Toen
Piras Zacheüs dit van het Kindje gehoord had, stond hij vlug op en maakte dat
hij wegkwam, terug naar de stad.
29. Zo
werd Jozef verlost van een lastige gast en kon zich opnieuw aan zijn zaken
wijden.
290
In Jozefs huis gaat het gemoedelijk toe, hetgeen de
kinderen van de buren best bevalt.
De kinderen op het dakterras. Zenon breekt zijn nek.
De dode wordt tot leven gewekt.
Getuigenis van Zenon over Jezus. Jezus' vermaan aan Zenon
Na enige
tijd trok de liefde toch weer de kinderen van de buren naar Jozefs huis evenals
hun ouders, ...
2. Met
name gebeurde dat op de zogenaamde vóór-sabbathdagen (vrijdagen), waarop
vooral des namiddags weinig of niet gewerkt werd.
3. Op
zo'n voor-Sabbath nu kwamen eens verscheidene buren met hun kinderen op bezoek.
4. De
meisjes vonden er het lieflijke gezelschap van de vijf meisjes van Cyrenius die
bijzonder vriendelijk en ook mooi en ijverig waren, en die reeds met heel wat
dingen goed op de hoogte waren.
5. Voor
de jongens ging echter de lieve, vrolijke Jezus boven alles.
6. Want
niet alleen leerde Die hun een massa bijzonder zinrijke spelletjes, die die
jongens aangenaam bezig hielden;
7. maar
bovendien vertelde Hij hun vaak heel roerende geschiedenissen als
gelijkenissen, zodat de kleine kinderen daarbij helemaal oog en oor waren.
8.
Ditmaal echter was het dakterras (onoverdekte en met een balustrade omgeven
verdieping van het huis) tot speelplaats gekozen, omdat tengevolge van een
onweersbuitje de grond buiten een beetje te vochtig was.
9.
Gedurende een poosje ging het heel rustig toe op het dakterras; de kleine
Jezus vertelde toen namelijk enkele zeer spannende verhalen.
10. Maar
toen het tegen de avond liep werd het drukker op het dakterras, doordat Jezus
een dobbelspelletje had georganiseerd, waarbij af en toe gesprongen moest
worden.
11. Bij
de twaalf aanwezige jongens was ook een zekere Zenon; die knaap was een verwoede
gokker, die zijn medespelers de spaarcenten die zij bij zich hadden wilde
aftroggelen door allerlei halsbrekende toeren voor te stellen.
12. Ook
nu haalde hij zo'n toer uit waarbij hij elf penningen inzet te, en dat tégen
de wil van de Heer Jezus in.
13. Het
ging hierom, dat hij daarbij driemaal over de balustrade van het dakterras zou
lopen, zonder zijn evenwicht te verliezen.
14. Zou
hij inderdaad drie keren rond komen, dan zouden de toekijkers, elfkinderen
samen, elf penningen moeten toeleggen op zijn elf penningen;
15. maar
als hij zijn evenwicht zou verliezen en zou vallen, dan verloor hij zijn elf
penningen.
16. De
andere jongens gingen daarop in, en Zenon sprong meteen op de balustrade.
Terstond werd hij een beetje duizelig, verloor zijn evenwicht, viel direct
naar beneden en brak bij het neerkomen op de grond zijn nek, waardoor hij ter
plaatse dood bleef.
17. N u
kwamen de ouders van de dode jongen naar boven gerend. Door verdriet en
boosheid verteerd grepen zij Jezus beet om Hem te mishandelen.
18. Maar
Jezus rukte Zich los en rende naar beneden naar de d.ode jongen, waar Hij heel
luid nep:
19.
'Zenon! Sta op om over Mij te getuigen tegenover je blinde ouders, of Ik je
naar beneden heb gegooid en heb vermoord!'
20.
Onmiddellijk kwam de dode jongen overeind en zei:
21. 'O
neen Heer, U hebt mij helemaal niét naar beneden gegooid en gedood,
22.
veeleer was mijn winstbejag daaraan schuld en mijn onbehoorlijke haast!
23. En
toen ik door mijn eigen zonde was gedood, toen kwam U, Heer, en gaf mij het
leven terug.'
24. Toen
de ouders van Zenon dit getuigenis hoorden, lagen ze al gauw voor Jezus op hun
knieën om Gods kracht in het Jezuskind te aanbidden.
25. Jezus
echter zei tegen Zenon: 'Laat dit een les voor je zijn, en doe voortaan niet
meer van die gekke spelletjes, die de dood kunnen veroorzaken, en herinner je,
dat Ik het je had afgeraden!'
26. Vol
dankbaarheid lieten de ouders van Zenon hun tranen de vrije loop en gingen naar
huis terug.
27. (Dit was overigens een profetische verwijzing naar de latere Judas
Iskariot, hetgeen gemakkelijk is in te zien.)
291
Buren zoeken raad bij Jozef als vriend van Cornelius.
Jezus waarschuwt Jozef niet onvoorzichtig te zijn.
Blik in het goddelijk bestieren van de wereld: zoals een
volk is, ...zo is óók zijn regering!
Jezus toont wie de Heer is!
Op een
andere keer ook weer op een voor-Sabbath -kwamen er weer verscheidene buren met
hun kinderen bij Jozef om zich daar met hem te beraden over een aantal
problemen, waar ze nogal over inzaten;
2. deze
buren wisten namelijk dat Jozef op zeer goede voet stond met de stadhouder .
3. In die
tijd kreeg Jozef ook een brief uit Tyrus, en wel van Cyrenius, die zodra hij
uit Rome te Tyrus was teruggekeerd, informeerde naar het welzijn van Jozef en
in het bijzonder van de kleine Jezus.
4. Van
deze brief wisten de buren niets af,
5.
evenmin als zij wisten dat Jozef zo 'n dikke vriend was van de stadhouder
Cyrenius.
6. Jozef
dacht nu echter met de brief op de proppen te moeten komen, om zijn buren
daarmee enigszins te troosten:
7. hij
wilde hen daarmee namelijk laten zien hoe hij zich voor hen bij de landvoogd
zelf zou kunnen inzetten tegen de pachtkoning;
8. en
daarom met te meer kans op succes, omdat Eudokia en de vijf meisjes geheel aan
Cyrenius behoorden.
9. Vlug
wendde het Kindje Zich nu echter op heftige toon tot Jozef en zei:
10. '
Jozef, Jozef zóiets mag je nooit meer doen, want Ik ben de Heer!
11. Als
je die brief laat zien, dan zal Ik de Aarde weten te treffen; want Ik ben de
Heer ook over Rome, en niet Cyrenius, en ook niet keizer Augustus!
12. Ik
zeg je dit: als dit volk beter was dan zijn pachtkoning, dan zou Ik die
Archelaüs wel weten te vinden!
13. Maar
nu dit volk geen haar beter is dan hij, moet het zijn last maar dragen in de
vorm van die pachtkoning, die net zo'n gierigaard is als het hele volk!
14.
Heette het niet: Oog om oog, tand om tand enz.?! Zo moet het dan óók maar heten:
hebzucht om hebzucht, afgunst om afgunst!
15. Als
zodanig is Archelaüs in feite een goede arts voor dit hardvochtige volk; hij
moet dus maar blijven zoals hij is, tot aan zijn einde!'
16. Deze rede
ontstemde de buren. Zij zeiden dan ook:
17. 'Mooi voorbeeld van een Messias zou dat zijn! ...
18. Ons
geeft hij een uitbrander, maar de heiden Archelaüs looft hij!'
19. Maar nu stampte het Kindje met Zijn hak op de grond
en zei:
20. 'Beef
Aarde! Opdat uw blinde kinderen ervaren dat Ik uw Heer ben!'
21. En
plotseling schoot er vuur uit de Aarde op de plaats waar Jezus had gestampt,
terwijl de grond vreselijk beefde!
22. Nu
schrokken de aanwezigen en zeiden: 'wat is dit toch voor een kind, dat zelfs
de aarde voor Hem beeft? !
23. Laten
we maar weggaan, want bij dit Kind is het niet goed toeven!' ...En vlug lieten
ze Jozef in de steek en renden weg. ..En zo werd Jozef opnieuw aan een groot
gevaar onttrokken.
292
De zesjarige Jezus wekt de verongelukte ijdele knecht van
Salome op uit de dood.
Jezus leest hem de les en ontvlucht menselijke lof
Toen
Jezus ruim zes jaar was had Salome eens een boom, die al ver heen was, laten
omhakken om hem daarna door haar oud knechten te laten stukzagen en tot klein
hout te kappen, dat ze dan als brandhout wilde gebruiken
2. Bij deze gelegenheid pochte een jonge knecht hevig op
zijn ijver en zei tegen zijn drie makkers:
3. ' Als
jullie dat hakwerk aan mij over willen laten, zal ik met die hele boom net zo
vlug klaar zijn als jullie met z'n drieën!'
4. Zijn maats gunden hem die eer maar al te graag.
5. Nu pakte hij zijn scherpe bijl en hakte er met grote
ijver op los.
6. Maar
in zijn overmoed sloeg hij een keer mis, waarbij hij in plaats van het hout
zijn voet raakte, die hij van de teen tot de hiel in tweeën spleet.
7. Hij
viel op de grond en schreeuwde om hulp. Nu drong weliswaar iedereen dadelijk om
hem heen, maar er was niemand, die verbandmiddelen bij zich had.
8. Het
gevolg was dat de jongeman doodbloedde.
9. Nu
werd men ook ten huize van Jozef opmerkzaam op dat geschreeuw en gejammer bij
het dichtbij gelegen huis van Salome.
10. Ook
Jezus holde erheen en drong tussen de omstanders door tot Hij bij de inmiddels
overleden knecht stond.
11. Snel
greep Hij de gespleten voet van de dode en drukte die krachtig aaneen, en zo
genas hij die meteen.
12. Toen
die voet aldus genezen was, greep Hij de hand van de dode man en zei:
13.
'Luister, ijdele jonge kerel: Ik zeg je: sta op en ga verder met houthakken!
14. Maar
je ijdelheid moet je voor de toekomst wel de baas blijven, zodat je nooit meer
op je neemt dan je aankunt,
15. dan
zul je je in de toekomst gemakkelijk kunnen behoeden tegen dergelijke
ongelukken.
16. Je
makkers hebben hun werkkracht ook van God gekregen, zodat je die nooit en te
nimmer te schande mag maken!
17. Als
een van je maats met opzet lui en traag is, dan zal de Heer hem heus wel weten
te vinden.
18. Het
is echter nooit aan jou om hem dan door overdreven ijdele ijver tot rechter te
willen zijn!'
19. Nu
kwam de jonge knecht weer volkomen hersteld en krachtig overeind en zette het
houthakken voort.
20. De
aanwezigen echter vielen allen op hun knieën en zeiden:
21. 'De
Kracht Gods zij in jou geloofd en geëerd; want de Heer heeft je al op zeer
jeugdige leeftijd met alle goddelijke kracht vervuld!'
22. Maar
Jezus liep weer vlug terug naar huis, want het ging Hem niet om menselijk eerbetoon.
293
Maria' s heilige kruik door Jezus in stukken gebroken.
Een meisje is daar bezorgd om.
Jezus brengt Zijn moeder nu water in Zijn mantel.
Maria 's relikwie was Jezus een doom in het oog.
Verwijt aan het meisje
Maria was nog steeds in het bezit van de kruik, waarin
zij water had gehaald toen de engel haar de blijde boodschap bracht.
2. Zij was op deze kruik zo bijzonder
gesteld, dat ze hem zelfs als een heilig voorwerp vereerde.
3. Zij
had er zelfs bezwaar tegen als iemand uit die kruik wilde drinken.
4. N u
was Maria op een keer , ongeveer acht dagen na het wonder bij Salome, met
Jezus alleen thuis.
5. Zij
was bezig met het wassen van linnengoed, waarvoor ze schoon water nodig had.
6. Maria
ging dus naar Jezus en zei tegen Hem: ' Je zou best eens een kruik met schoon
water voor mij kunnen halen,
7. hier
heb je de door jouzelf geheiligde kruik daarvoor!'
8. Jezus
nam de kruik aan en liep ermee naar de bron, waar Jozef juist met de andere
kinderen een karweitje verrichtte.
9. Jezus
stootte bij de bron de kruik een beetje te hard tegen een steen,. ..en daar lag
toen de kruik in vele scherven op de grond.
10. Een
van de meisjes had dat gezien en zei: 'O wee, o wee toch! Nu zul je het hebben:
de heilige kruik van onze meesteres is naar de maan! ...Jezuslief, waarom heb
je niet wat beter uitgekeken?
11. Nee
maar, wat zal je moeder nu grienen! Jij kunt je daar alvast op verheugen zeg!'
12. Het
scheen echter dat die opmerking Jezus wat hinderde, want Hij zei tegen het
meisje:
13. 'Gaat
het jou iets aan wat Ik doe? Zie jij maar dat je klaar komt met je spinwerk!
14. Ik
weet best hoe Ik Maria, ondanks die gebroken kruik, voldoende water kan
brengen!'
15. 'Dat
wil ik wel eens zien,' zei het meisje, hoe Jij zonder kruik schoon water naar
huis kunt brengen!'
16. Nu
pakte Jezus aanstonds Zijn kleine rode mantel bij de vier punten bijeen,
schepte er water in en droeg dat, zonder daarbij één druppel te verliezen, naar
huis en naar Maria.
17. Dit
was zo'n wonderlijk gezicht, dat ze nu allemaal achter Hem aan kwamen.
18. Toen
Maria dat zag, schrok zij hevig en zei: 'Maar kind toch, wat is er met de kruik
gebeurd?'
19. Jezus
antwoordde: 'Nou kijk, die was Mij allang een doorn in het oog! Ik probeerde
daarom haar wonderkracht aan een steen,...
20. en
toen bleek die er niet te zijn, zodat ze onmiddellijk in stukken brak!
21. Maar
nu dacht Ik zo: dat waar Ik ben, dat Ik dáár toch belangrijker ben dan zo'n
domme kruik, die immers geen haar beter is dan elke andere!'
22. Hier
had Maria geen antwoord meer op, maar wel grifte zij deze woorden diep in haar
hart.
23. En
het meisje zei nu dan ook maar niets meer; want zij had Jezus lief.
24. Tot haar zei Jezus nu: 'Kijk, zó
beval je Mij beter, dan wanneer je onnodig je tongetje roert!' ...Het meisje
aanvaardde tevreden deze kleine uitbrander en begon vervolgens ijverig haar
garen te spinnen.
294
Tweejarige wonderpauze. Prijsstijgingen in Palestina.
Jozef zaait nog in de zevende maand.
De achtjarige Jezus zaait persoonlijk tarwe.
Wonderbaarlijke oogstzegen. Jozefs dankbaarheid!
Liefde beter dan lof! Genezing van de verschrompelde
jongen
Na deze
wonderwerken hield Jezus Zich gedurende twee jaren volkomen rustig op de achtergrond,
terwijl Hij Jozef en Maria in alles gehoorzaamde.
2. Toen
Hij acht jaar werd, tekenden zich de voortekenen af van een zeer slecht
oogstjaar; want er trad een periode van grote droogte in, waardoor al het gewas
verdorde.
3. Reeds
was het in de zevende maand en nog was nergens iets groens te zien! Men was wel
verplicht om veelvuldig vee te slachten, als men niet voor veel geld hooi en
koren uit Egypte of KleinAzië wilde invoeren.
4. Jozefs
gezin leefde voornamelijk van de vissen, die Jonatha hun wekelijks toezond,
terwijl hij zijn huisdieren voerde met schelfgras, dat Jonatha hem ook deed
toekomen.
5. Pas in
de zevende maand vertoonden zich wolken aan de hemel en begon het af en toe een
beetje te regenen.
6. Toen
sprak Jozef tot zijn vier oudere zoons: 'Spannen jullie de ossen maar voor de
ploeg, dan zullen we in 's Heren naam nog wat tarwe zaaien.
7. Wie
weet, wellicht zegent de Heer dat toch nog, omdat wij immers Hem tot onze zoon
en broeder mogen rekenen, Die Hij in de wereld gezonden heeft!
8.
Weliswaar heeft Hij nu al gedurende twee jaren door Hem geen tekenen meer
gedaan, zodat wij daardoor Zijn Verhevenheid feitelijk al begonnen te vergeten,
9. maar
wie weet of dit slechte jaar niet het gevolg is van onze vergeetachtigheid
jegens Hem, Die op zo heilige wijze van Boven tot ons kwam!?'
10. Nu
stapte de reeds achtjarige Jezus op Jozef toe en zei: 'Goed vader Jozef,
jullie hebben Mij kennelijk nog niet vergeten; daarom zal ik met u mee gaan om
de tarwe in de voren te leggen. ,
11.
Jozefwas daar erg blij mee, terwijl Maria en de anderen thuis zeiden:
12. ' Ja,
fijn, als de lieve Jezus gaat zaaien, dan zal dat zeker een rijke oogst
opleveren!'
13. En
Jezus Zelf zei, eveneens lachend: ' Ja, die mening ben Ik ook toegedaan: Er zal
heus géén zaad van Mij tevergeefs op dit aardrijk vallen! ,
14. Nu
werd dus de akker klaar gemaakt en werd er gezaaid. Links achter de ploeg
zaaide Jozef en rechts Jezus.
15 En zo
was de akker in een halve dag prima bewerkt.
16. Kort
nadien reeds viel er rijkelijk regen, waardoor de tarwe krachtig ontkiemde en,
zoals het met een zomervrucht het geval pleegt te zijn, werd deze in drie
maanden tijds zo rijp als men zich maar had kunnen wensen!
17. En
toen bleek ook, dat de aren, die rechts door Jezus waren gezaaid, gemiddeld
vijfhonderd korrels bevatten, terwijl die van Jozef er maar dertig tot veertig
telden.
18.
Iedereen was daarover al hogelijk verwonderd, maar Gods Zegen toonde Zich pas
volledig, toen het koren op de dorsvloer was uitgedorst;
19. want
uit het ene mud tarwe, dat gezaaid was, oogstte men precies duizend mud; een
oogst die nog nooit iemand had meegemaakt
20. Nu
Jozef over zo'n geweldige oogst beschikte, hield hij zeventig mud voor
zichzelf, terwijl hij negenhonderddertig mud onder de buren verdeelde.
21. En zo
was men in de wijde omtrek door deze wonderbare oogst geholpen.
22. Vele
buren kwamen naar aanleiding daarvan, om die kracht Gods in de jonge Jezus te
loven en te prijzen.
23.
Hijzelf echter maande hen om God en hun naasten te beminnen, en Hij zei tot
ieder van hen: ‘Liefde is beter dan lof,
en echte vreze des Heren is beter dan brandoffers!' ...Het was in deze tijd dat
de verschrompelde jongen ook weer gezond werd.
295
Jozef en Maria wilden de nu bijna tienjarige Jezus toch bij een leraar op
school doen. Moeilijkheden bij het lesgeven.
De leraar slaat de Jongen, waarna hij stom wordt en
krankzinnig.
De jonge Jezus keert naar huis terug
Sedertdien
deed het Jezuskind weer geen teken meer, maar was als alle andere
mensenkinderen.
2. Hij
was graag bij Jozef als die gereedschappen en werktuigen maakte, zoals
ploegen, jukken, stoelen, tafels en bedden; nooit ging er bij Jozef iets mis.
3. Nu het
Ventje inmiddels tien jaar oud was en Zich niet meer van andere kinderen wilde
onderscheiden,
4. zei
Jozef op zekere dag tegen Maria: 'Zeg Maria, de lieden hier in de buurt smaden
ons omdat wij Jezus helemaal zonder school laten opgroeien, terwijl Hij toch
zulke geweldige talenten heeft en zo'n grote aanleg!
5. Ik
weet natuurlijk best dat Jezus dat wereldse school onderricht niet nodig
heeft;
6. maar
om de buren tot zwijgen te brengen, zou ik Hem toch best bij een leraar willen
doen.
7. N u er
dan toch twee nieuwe scholen in de stad zijn bijgekomen, waarvan men zegt dat
de leraren heel bekwaam zijn, zou ik het wel met de een of de ander willen
proberen. ‘
8. Maria
ging ermee akkoord; ook zij zag in dat het noodzakelijk leek.
9. Zo nam
Jozef Jezus dus mee om Hem bij een leraar te gaan brengen.
10. Daar
aangekomen nam deze het jongetje over en zei tegen Jozef: 'Hij moet vanwege de
vele Grieken die hier wonen maar eerst Grieks Ieren, en pas daarna Hebreeuws.
11. Ik
ben weliswaar op de hoogte van de bijzondere eigenaardigheden van dit kind, en
ik ben eigenlijk een beetje bang voor Hem,
12. maar
desondanks zal ik doen wat behoort te gebeuren; alleen moet u mij de jongen
dan wel helemaal afstaan.’
13. Jozef
stemde daarin toe en hij deed Jezus volledig bij de leraar in de kost.
14.
Gedurende de eerste drie dagen was Jezus nog vrij in alles; pas de vierde dag
nam de leraar Hem mee in de klas.
15. Daar
leidde hij Hem naar het bord en schreef het hele alfabet voor Hem op, om het
daarna voor Hem te gaan uitleggen.
16. Nadat
hij het enkele malen had doorgenomen, vroeg hij aan Jezus, wat Hij ervan
begrepen had.
17. Maar
Jezus deed alsof Hij van de uitleg niets begrepen had en gaf geen antwoord.
18. Drie
dagen aan een stuk plaagde de leraar zichzelf en de jongen hiermee, maar hij
kreeg geen enkele maal antwoord.
19. Maar
de vierde dag was zijn geduld op en eiste hij van de jongen dat Hij hem zou
antwoorden met als bedreiging een flinke straf.
20. Nu
zei het Jezuskind tegen hem: 'Als u echt een leraar bent, en als u de
lettertekens werkelijk beheerst, zegt u Mij dan eens wat de oorspronkelijke
betekenis is van dé alfa, dan zal Ik u
vertellen wat de beta betekent!'
21. Nu werd de leraar kwaad en hij sloeg Jezus met het
aanwijsstokje op Diens hoofd.
22. Dit
deed de Jongen pijn, en Hij zei tegen de leraar: 'Is dat uw wijze manier om u
van een domheid te ontdoen?
23. Ik
ben hier niet om slaag te krijgen, en dat is dan ook niet de goede manier om
mensen te onderwijzen en te vormen.
24. Wat
Mij betreft mag u stom worden en idioot nog bovendien, omdat u Mij hebt
geslagen, in plaats van Mij een passende verklaring te geven!'
25. En de
leraar zakte ter plekke in elkaar. ..en omdat hij begon te razen en te
tieren, moest hij, gebonden, naar een andere kamer worden gebracht.
26. Jezus
ging dadelijk naar huis terug en zei tegen Jozef:
27. ' Als
Ik weer naar school moet, dan verzoek Ik toch wel dringend om een andere
leraar, een die niet in de klas komt met een stok in zijn hand; deze moet nu
zijn misdragingen tegenover Mij uitboeten!'
28. Jozef
kon goed raden wat er wel weer gebeurd zou zijn, en hij zei tegen Maria: 'Wij
mogen Jezus dus niet meer uit handen geven, want Hij kastijdt iedereen die niet
naar Zijn zin is!'
29. Maria
vond dat best, en er was niemand, die Jezus een verwijt durfde maken.
296
De tweede nieuwe leraar bij Jozef.
Zachtaardige tegemoetkoming van de leraar.
Jezus gaf hem een staaltje van Zijn kennis van het boek
Daniël.
Positief getuigenis van deze leraar.
Jezus geneest nu de andere leraar uit erkentelijkheid
Na
verloop van enkele weken kwam nu de tweede nieuw gevestigde leraar bij Jozef
een vriendschappelijke visite afleggen.
2. Jozef
had voor zijn klaslokaal namelijk reeds verscheidene nieuwe banken en stoelen
gemaakt en ook een tafel; bij welke gelegenheid Jozef zich in deze leraar een
zeer rechtschapen man te vriend had gemaakt.
3. Deze
leraar maakte nu ook kennis met Jezus, in Wiens ernstige, maar opgewekte en
bescheiden voorkomen hij veel plezier had.
4. Hij
vroeg dan ook aan Jozef of deze jongen al op de een of andere school had leren
lezen.
5. Jozef
gaf hem ten antwoord: 'Broeder, ik heb het al met een paar leraren geprobeerd,
maar die konden beiden niets met Hem beginnen;
6. er
leeft in deze jongen namelijk een heel bijzondere kracht!
7. Als
een leraar zich tegenover Hem een of andere grofheid veroorlooft, dan heeft
die het bij Hem dadelijk al verknoeid,
8. want
één woord uit de mond van deze jongen tegen zo 'n leraar is voldoende om hem op
de meest ontzettende wijze te straffen!
9. Dat
was namelijk ook het geval met Zijn vorige leraar; die is tot op de dag van
vandaag nog met krankzinnigheid geslagen!'
10. De
leraar antwoordde: ' Ja, dat is me bekend, maar die was dan ook voor al zijn
leerlingen een ware tiran!
11. Als
ik deze jongen zou onderwijzen, dan zou ik echt niet bang zijn om door hem te
worden bestraft!'
12. Nu
sprak Jezus, Die erbij aanwezig was: 'wat zoudt u Mij dan wel willen leren?'
13. Op
werkelijk innemende wijze trok de leraar de jongen naar zich toe, liefkoosde
Hem, en zei dan tegen Hem:
14. 'Ik
zou Jou heel vriendelijk en prettig onderwijs willen geven in lezen en
schrijven en Je vervolgens leren de Schrift te begrijpen.’
15. Nu
zei de jongen: 'Goed dan, als u iets van de Schrift bij u hebt, geeft u Mij dat
dan maar, dan zal Ik u een bewijsje leveren van wat Ik al kan!'
16.
Aanstonds trok de leraar nu een boekrol Daniël was het uit zijn mantelzak,
die hij aan de jongen ter hand stelde.
17. Nu
begon de Jongen direct met voorlezen van die boekrol en die bovendien te
verklaren op een manier, die alle aanwezigen - de onthutste leraar incluis - in
hoge mate verbaasde!. ..,
18. Toen
de leraar dit van de jongen had gehoord, sprak hij:
19. 'O
Heer, wees mij, arme zondaar, genadig en barmhartig; want deze jongen kan geen
mens zijn van deze aarde!
20. Nu,
broeder Jozef, begrijp ik maar al te goed dat geen leraar het met deze jongen
kan uithouden!
21. Deze
knaap weet trouwens meer dan alle leraren van de hele wereld tezamen! Houd Hem
dus maar rustig thuis!'
22. 'Dit
oordeel nu beviel de Jongen, en Hij zei: 'Omdat u zo eerlijk bent, en om
uwentwille dus, moet nu ook die andere leraar maar weer genezen; het zij zo!
...
23. Maar
u moet dan wel zo eerlijk blijven als u nu bent; dan zult u ook steeds en
blijvend een goede leraar zijn! Amen!'
24. Nu verwijderde Jezus zich. Ook de leraar nam spoedig
afscheid van Jozef en ging in diep nadenken naar huis... En op hetzelfde uur
was de eerste leraar weer beter.
297
De elfjarige Jezus gaat met Jacob hout sprokkelen.
Jacob, door een adder gebeten, sterft.
Jezus wekt Jacob weer op. Een evangelie over de arbeid.
Opwekking van de dode Kefas en van de dode
timmermansknecht Mallas.
Afgunst kan de dood veroorzaken!
Van toen
af bleef het Jezuskind dus thuis, waar Hij Zich rustig en gehoorzaam gedroeg;
ook verrichtte Hij soms kleine karweitjes.
2. Een
heel jaar lang deed Hij geen enkel wonder, ...tot aan Zijn elfde jaar dus!
3. Toen
Hij elfwas bewerkstelligde Hij echter weer drie belangrijke wonderen, waarvan
hier een kort verslag moge volgen:
4. In het
voorjaar was Jozefs voorraad aan brandhout vrij plotseling in een paar dagen
opgeraakt.
5. Daarom
stuurde hij Jacob en Jezus, die de meeste tijd hadden, naar een nabijgelegen
bos om sprokkelhout te verzamelen.
6. Zij
gingen beiden dus vol ijver op pad en deden wat Jozef hun had opgedragen.
7. Jacob
sloofde zich vreselijk uit, waardoor er voor Jezus weinig te sprokkelen
overbleef; Jacob was Jezus namelijk overal te vlug af!
8. Zo kon
het gebeuren, dat hij in zijn ijver een struikachtige tak pakte, waaronder een
giftige adder schuilging.
9. De
adder beet Jacob in zijn hand. Van schrik en ontzetting viel Jacob op de grond.
Zijn hand zwol plotseling hevig op, Jacob draaide zich op zijn rug en er traden
reeds symptomen van de naderende dood op. ..
10. Nu
sprong Jezus te hulp. Hij blies op de wond. ..en onmiddellijk was Jacob weer
in orde.
11. De adder zwol echter enorm op en spatte toen uiteen!
12. Nu
zei Jezus tegen Jacob: , Haastige spoed is zelden goed! In elke wereldse
inspanning, die overdreven ijverig gedaan wordt, ligt de dood op de loer!
13. Het
is daarom beter om in wereldse zaken lui te zijn, maar des te ijveriger in
geestelijke dingen, en dat geldt voor elke gelegenheid.
14. Zo
komt het dat degenen, die zich druk maken om wereldse zaken in hun ijver voor
wereldse dingen steeds de dood hunner zielen zullen bewerkstelligen.
15. Maar
hen, die zich minder voor wereldse zaken interesseren, hen zal Ik in Mijn
Dienst nemen, voor eeuwig! En al hebben ze dan misschien slechts één uur van de
dag gewerkt, Ik zal hun toch hetzelfde loon uitkeren, als Ik zal doen aan hen,
die heel de dag allerijverigst gewerkt hebben!
16. Heil
wacht iedere luiaard in wat werelds is; wee degene, die al te vlijtig is in
wereldse zaken! Want de eerste zal Mijn vriend zijn. .., maar de tweede veeleer
Mijn vijand!'
17. Jacob
prentte zich deze woorden goed in zijn geheugen, en hij leefde daar voortaan
naar , terwijl hij er zich niets van aantrok, als men hem soms de bijnaam 'de
luie en langzame' gaf.
18. Des te ijveriger echter was hij sindsdien bezig aan
zijn innerlijke vorming, waar hij eindeloos veel beter bij won. ..
19. Kort
na deze gebeurtenis stierf het enige zoontje van een buurvrouw, die weduwe was,
en die daar zeer onder leed.
20. Jezus
ging er naar toe, tezamen met Zijn Jacob, om Zijn rouwbeklag te doen.
21. Toen
hij de vreselijk wenende vrouw zag, kreeg hij medelijden met haar. Hij greep
de dode knaap bij de hand en zei:
22.
'Kefas, Ik zeg je: sta op, en bedroef het hart van je moeder nooit meer. '
Plotseling stond de knaap nu op, en lachend begroette hij alle aanwezigen!
23. Nu
wist de weduwe niet meer hoe ze het had. Zij sprak: 'Wie kan deze Zoon van
Jozef toch zijn, dat Hij met een woord doden kan opwekken? Zou Hij een God
zijn, of is Hij een Engel?'
24. Maar
nu zei Jezus tegen de weduwe: 'Vraag daar verder niet naar; geef Kefas liever
wat melk te drinken, zodat hij gauw weer de oude is!'
25. Vlug
ging de weduwe nu warme melk voor haar jongen halen.
26. Toen
het zover kwam, dat ten slotte allen Jezus wilden gaan aanbidden, vluchtte hij
weg van daar, en zocht andere kinderen op, waarmee Hij op de Hem eigen wijze
kon spelen. ..
27. En
toen hij daar nu zo aan het spelen was, viel er van het dak van een ander huis,
waaraan door werklui uit de stad reparatiewerkzaamheden werden verricht, een
man naar beneden; hij brak daarbij zijn nek en was op slag dood.
28. Van
alle kanten kwamen onmiddellijk vele mensen aan, die de verongelukte man met
veel misbaar bejammerden.
29. Toen Jezus dat lawaai hoorde,
ging Hij er met Jacob ook heen; Hij drong tussen de omstanders door tot Hij
bij de dode stond en zei toen tegen deze:
30.
'Mallas! Ik zeg je; sta op en ga weer aan het werk! Spijker je daklatten echter
beter vast, want anders val je nogmaals!
31. Het
komt er namelijk niet zozeer op aan hoeveel werk je verzet hebt, maar veeleer
hoe je het hebt gedaan! In afgunst schuilt altijd de dood!'
32. Vlug
maakte Jezus dat Hij weg kwam, terwijl de dode weer gezond overeind kwam en zo
flink doorwerkte, alsof hem niets was overkomen. Maar wel heeft hij de woorden
van Jezus goed in zijn geheugen gegrift!
33. Deze
drie wonderen gebeurden achter elkaar in een kort tijdsbestek, waardoor nu
alle buren Jezus wilden aanbidden.
34. Jezus
stond hun dat echter niet toe en liet Zich gedurende vele weken niet in het
dorp zien.
35. Ten
huize van Jozef werden deze drie daden echter zeer goed onthouden, en er werd
veel over gesproken.
298
De Tempelscène van de twaalfjarige Jezus hier kort
beschreven door Zijn broeder Jacob.
Jezus trekt Zich nu volledig terug tot aan de bruiloft te
Kana
Van toen af trok Jezus Zich terug en deed geen wonderen meer tot aan de
bruiloft te Kana in Galilea.
2. Alleen
nog, toen Hij twaalf jaar was geworden, en Hij voor het eerst op het feest was
in Jeruzalem, heeft Hij in de Tempel zoals dat ook in de evangeliën is bekend
gemaakt -een wonder door Zijn wijsheid bewerkstelligd temidden van de geleerden.
3. Dat
wonder heb ik, Jacob, mij later pas door de Heer Zelf laten vertellen, omdat ik
er niet bij geweest ben. Kort samengevat heeft het zich als volgt toegedragen:
4. In een
hevig gedrang verloren Jozef en Maria in de Tempel Jezus uit het oog. Zij
dachten dat Hij, omdat Hij niet bij hen was, zeker al wel met Salome of met
andere bekenden of familieleden onderweg naar huis zou zijn.
5. Ze
gingen beiden dus achter de Nazareth karavaan aan, die zij pas tegen de avond
in de herberg tussen Nazareth en Jeruzalem bereikten.
6. Toen
zij Jezus daar echter niet aantroffen, werden zij zeer bedroefd. Zij
verzekerden zich van enkele begeleiders en trokken in de nacht naar Jeruzalem
terug.
7. Daar
aangekomen, begaf Jozef zich onmiddellijk naar de stadhouder Cornelius, die
toen nog te Jeruzalem als landvoogd werkzaam was.
8. Jozef
vertelde aan Cornelius, die hem bijzonder vriendelijk ontving, wat hun was
overkomen.
9. Deze
nu gaf Jozef dadelijk een Romeinse wachtafdeling mee, met wier hulp hij, Jozef,
alle huizen mocht doorzoeken, die hij maar wilde.
10. Op
deze wijze zocht Jozef bijna heel Jeruzalem af, maar na drie dagen onafgebroken
zoeken had hij Jezus nog niet gevonden!
11. Nu
werden zij beiden vreselijk bang. Diep bedroefd gaven zij Cornelius diens
wacht weer terug, en zij lieten zich door Cornelius niet troosten.
12. Maar,
omdat het al vrij Iaat op de avond was, wilde Cornelius dat zij bij hem zouden
blijven logeren.
13. Jozef
antwoordde op die uitnodiging: 'Edele vriend, graag wil ik vannacht bij je logeren,
maar eerst moet ik nog naar de Tempel om aan God al het leed uit mijn diep
bedroefde hart te offeren.'
14. Toen
liet Cornelius Jozef met Maria naar de Tempel gaan.
15. En
zie, daar vonden zij Jezus, Die daar gezeten was temidden van de geleerden,
hen vragen stelde, hen onderrichtte. ..en hun antwoord gaf op hun vragen;
antwoorden, die hen hogelijk verbaasden!
16. Hij
verklaarde hun namelijk de moeilijkste passages uit de profeten, gaf hun
uitleg over de sterrenhemel, over de banen van de sterren, over het oerlicht en
over de sterren van de tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende
lichtsterkte.
17. Ook beschreef Hij hun het wezen van de aarde, en
toonde hun de samenhang van de fysieke, psychische en geestelijke waarde der
dingen.
18. Ook bewees
Hij hun de onsterfelijkheid van de ziel op zó'n, nooit eerder gehoorde wijze,
dat allen het er over eens waren:
19.
'Zoiets is werkelijk nooit eerder vertoond! Een jongen van twaalf jaar heeft
meer wijsheid in een vinger, dan wij allen tezamen!'
20. Op
dit moment traden Jozef en Maria op Jezus toe en zeiden tot Hem:
21.
'Waarom heb je ons dit aangedaan? ...Drie dagen aan één stuk hebben wij Je met
groot verdriet lopen zoeken, en konden Je niet vinden!'
22. Maar Jezus antwoordde:'Waarom hebben jullie dat gedaan
? (daarbuiten. met hulp van die soldaten).
23. Wisten jullie dan zo weinig af van het Huis van Mijn
Vader, en dat Ik daar moest doen wat Mijns Vaders is?'
24. Deze
woorden verstonden zij echter geen van beiden; niettemin ging Jezus gewillig
direct met hen mee naar huis, nadat Hij met hen bij Cornelius de nacht had
doorgebracht.
25. De
schriftgeleerden prezen Maria meer dan gelukkig. dat zij zó'n Kind had.
26. Sedertdien trok Jezus Zich
volledig terug, en Hij deed voor de mensen geen wonderen meer tot aan Zijn
dertigste jaar. Hij leefde en werkte net als ieder ander mens.
299
Hoogst belangrijke uiteenzetting over Jezus' Wezen en
over de verhouding van het menselijke tot het goddelijke in Hem.
Over de bevrijding der zielen en bun éénwording met Gods
Geest
Daaraan
aansluitend heet het in de Heilige Schrift (Lucas 2:52): 'Hij nam toe in jaren
en in genade bij God en bij de mensen, en Hij bleef aan Zijn ouders onderdanig
totdat Hij Zijn leraarsambt aanvaardde ...,
2.
Vraag:... Hoe kon Jezus, Die immers Het Enige Eeuwige Goddelijke Wezen was, nog
toenemen in welgevallen en in wijsheid voor God en voor de mensen, Hij, de
God van alle Eeuwigheid?
3. En hoe
met name voor de mensen, daar Hij toch, reeds van alle eeuwigheid, het absoluut
volmaakte Wezen was?
4. Om dit
goed te kunnen begrijpen moeten wij Jezus niet uitsluitend willen beschouwen
als de enige God,
5. maar
moeten wij ons Hem veeleer voorstellen als een mens in wie de Enige, Eeuwige
Godheid Zich gevangen gaf, schijnbaar onwerkzaam, precies zo als de Geest* (*
De goddelijke vonk in de mens.) in ieder menselijk wezen gevangen is.
6. En
alles wat een mens -ingevolge de goddelijke orde -heeft te doen teneinde zijn
geest in zichzelve vrij te maken,
7.
datzelfde was ook de ernstige taak van de mens Jezus, teneinde in zichzelf
het goddelijke vrij te maken. .., om er één in te kunnen worden.
8. Nu is
elke mens behept met bepaalde zwakheden, die de feitelijke boeien van zijn
geest zijn, welke hem als in een stevig omhulsel inkapselt.
9. Deze
boeien nu kunnen pas geslaakt worden, wanneer de met het vlees vermengde ziel
zich door de juiste zelfverloochening zodanig heeft versterkt, dat zij stevig
en krachtig genoeg is om zijn vrije geest te bemachtigen en vast te houden!
10.
Daarom kan de mens zijn zwakheden pas gewaar worden door allerlei verleidingen,
die hem tevens doen ervaren hoe en waarin zijn vrije geest gekneveld is.
11. Als
hi j dan juist op deze punten zichzelf verloochent in zijn ziel, dan maakt hij
daardoor de boeien van zijn geest los, terwijl hij tegelijk daarmee zijn ziel
aan banden legt.
12. Is
dan te juister tijd zijn ziel met al die banden, die voordien zijn geest
geboeid hielden, aan banden gelegd, dan gaat die geheel--ontkluisterde vrije
geest op natuurlijke wijze over in de nu gave en krachtige ziel,
13. die
daardoor volledig in de hemelse machtssfeer van de geest terechtkomt en
volledig een met haar wordt.
14. In
dat zich ontdoen nu van de ene boei na de andere, daarin bestaat de groei, de
toename van de ziel in de geestelijke kracht, en die kracht is dus: wijsheid en
genade.* (* En dat is dus wedergeboorte.)
15. De
wijsheid bestaat in het zuiver kunnen erkennen van de eeuwige ordening Gods in
zichzelve en de genade is het eeuwige licht van de liefde, dat alle dingen die
bestaan, in hun grenzeloosheid en hun oneindige aantal, in hun eindeloos
gevarieerde verhoudingen en levensprocessen doorlicht!
16. En
precies zoals dat bij de mens het geval is, zo was dat ook bij de Godmens
Jezus.
17. Zijn
ziel was net als die van iedere andere mens, ja, die was zelfs met te meer
zwakheden behept, omdat de Almachtige Geest Gods Zichzelf wel in de allersterkste
boeien diende te kluisteren, om in Zijn ziel te kunnen worden vastgehouden.
18. De
ziel van Jezus moest dus wel de allergrootste verleidingen doorstaan om -in
zelfverloochening de ontkluistering te kunnen bewerkstelligen van Zijn
Godsgeest, Zichzelf aldus voldoende sterk makend voor de volmaakte vrijheid van
de Geest aller geesten en daarmee één te worden.
19.
Hierin bestond dus dat toenemen in wijsheid en genade van Jezus' ziel voor God
en voor de mensen, namelijk in die mate, waarin de goddelijke Geest Zich
langzaam maar zeker, en meer en meer verenigde met Zijn uiteraard goddelijke
ziel welke de eigenlijke Zoon is.
300
Het leven en de zielestrijd van Jezus vanaf Zijn twaalfde
tot aan Zijn dertigste jaar.
Wenken en voorbeelden tot het bereiken van de
wedergeboorte als voorwaarde tot het eeuwige, zalige leven.
Slotopmerking en zegen des Heren
Hoe heeft
de Heer Jezus dan geleefd van Zijn twaalfde tot Zijn dertigste jaar?
2. Hij
heeft in Zichzelf voortdurend en op de meest levendige wijze gevoeld dat Hij
de Almachtige Godheid was; Hij wist ook dat alles, wat in heel de grenzeloze
oneindigheid bestaat, voor eeuwig ondergeschikt is en moet zijn aan Zijn
geringste wenk.
3.
Daardoor was er in Zijn ziel een allerhevigste aandrang om over alles te
heersen.
4. Trots,
heerszucht, absolute vrijheid, gevoel voor het goede leven, drang naar vrouwen
en dergelijk~ meer, en dus ook toorn, waren de voornaamste zwakheden van Zijn
ziel.
5. Maar
met de wilskracht van Zijn ziel bestreed Hij al deze uitermate machtige, ja
dodelijke drijfveren in Zijn ziel.
6. Hij
verdeemoedigde Zijn trots door middel van de armoede; maar bedenken wij hoe
hard dit middel wel moest zijn voor Hem, aan Wie alles toebehoorde, maar Die
desondanks niets het Zijne mocht noemen!
7. Hij
legde Zijn heerszucht aan banden door middel van een allergewilligste
gehoorzaamheid tegenover hen, die in vergelijking met Hem praktisch niets te
betekenen hadden!
8. Zijn
eeuwige absolute vrijheid deed Hij geweld aan door Zichzelf hoe ontzettend
moeilijk dat ook was -aan de mens uit te
leveren, voor de meest vernederende slaafse arbeid!
9. Zijn
uitermate sterke drang naar een goed leventje bestreed Hi j door zeer
menigvuldig te vasten, zowel uit nood alsook door Zijn Ziel daartoe vrijwillig
gedreven!
10. Zijn
hang naar vrouwen onderdrukte Hij door veelvuldige zware arbeid, door schrale
kost, door gebed en door de omgang met wijze mannen.
11. Op
dit punt had Hij zelfs extra veel te verwerken doordat Zijn uiterlijk en de
klank van Zijn stem buitengewoon aantrekkelijk waren,
12.
waardoor de vijf dochters van Cyrenius over het algemeen dodelijk verliefd op
Hem waren en onder elkaar wedijverden om Hem het allermeest te bevallen.
13. Dit
soort van liefde beviel Hem wel, maar desondanks dwong Hij Zichzelf telkens
weer tegen elkeen te zeggen: 'Noli me tangere!'* (* Raak mij niet aan, laat me
met rust!)
14. Waar
Hij voorts de slechtheid van de mensen op het eerste gezicht doorzag, en hun
slinksheid en huichelachtigheid dóór had, zoals Hij ook listigheid en egoïsme
kende,
15. daar
is het begrijpelijk dat Hij vlug opgewonden raakte, en dat Hij bijzonder
gemakkelijk gekwetst en vertoornd kon worden;
16. maar
door middel van Zijn liefde kalmeerde Hij dan Zijn goddelijk gemoed, waarvan
dan barmhartigheid weer het gevolg was.
17. Zijn
leven voerde hi j met uitsluitend zware zelfverloochening, teneinde daardoor
de ontwrichte eeuwige orde te herstellen.
18.
Hieruit is gemakkelijk te zien, dat Jezus deze achttien jaren als mens heeft
doorgebracht onder onophoudelijke verleidingen en bestrijding daarvan.
19. En,
nu dit alles voor een ieder positief is aangetoond, blijft er niets meer te
zeggen over dan het verslag van de driedaagse verhandeling in de Tempel met de
wijsgeren en schriftgeleerden, maar dat kan nu evenmin als nog vele andere
zaken -hier niet volgen.
20.
Jullie moeten hiermede dus vooralsnog tevreden zijn; het overige zal volgen op
het moment, waarop jullie tot je knecht zullen zeggen:
21.
'Broeder, kom bij ons en blijf bij ons wonen, in de Naam des Heren.
22.
Hiermede zij dan ook dit werk afgesloten, ...Mijn Zegen en Mijn Genade mogen
voor nu en voor altijd met jullie zijn! Amen.
Deze door
de vertaler toegevoegde verklarende noten, die betrekking hebben op het begin
van dit Jacobus-evangelie, zijn gebaseerd op een vergelijkend commentaar van de
theoloog Robert Ernst met de canonieke evangeliën, waarvan de titel luidt:
'Versuch einer Evangelien-Harmonie liber die Geburt des Herrn' (Markus-Verlag.
Eupen. 1958). Met dank aan de commentator.
1. De H.
Jozefwas toen hij Maria uit de Tempel tot zich nam reeds vele jaren weduwnaar.
Uit zijn eerste huwelijk had hij vijfzonen, van wie Jacobus, die zich de
broeder des Heren noemt, de jongste was. (Zie noot 5. )
2. In het
jaar 325 werd er te Nicaea een oecumenisch concilie gehouden, dat zich o.m.
heeft beziggehouden met het opstellen van een nieuwe verbeterde canon van het
N. T. van de H. Schrift. Het Jacobus-evangelie is daar waarschijnlijk reeds
definitief apocrief verklaard, niet omdat het oorspronkelijk niet geïnspireerd
zou zijn geweest, maar omdat het door de tand des tijds ontsteld en verminkt
was, en niet langer als volledig authentiek bleek te handhaven.
3. Er
bestaan meerdere Nieuwtestamentische apocriefen. die bijzonderheden bevatten
over de jeugdjaren van de Verlosser. Met name moet daartoe worden gerekend het
zgn. Thomas-evangelie. Veel van de in dit evangelie voorkomende verhalen zijn
echter méér dan wonderlijk en zelfs een God onwaardig; daarom moeten ze naar
het rijk der legenden worden verwezen. Dit in tegenstelling tot de
berichtgeving bij Jacobus, die bijna zakelijk nuchter en zowel objectief als
subjectief historisch juist bevonden wordt!
4. Zie
bij Berthold Altaner: 'Patrologie', Herder 1938 en 1955, blz. 33.
5. Ook
beroemde kerkleraren en theologen uit de eerste eeuwen van het christendom
namen aan dat de H. Jozef weduwnaar is geweest -en waarom niet? ! -zoals: de
heilige martelaar Justinus, die in het jaar 165 na Chr. ter dood werd gebracht;
Clemens van Alexandrië, overl. in 214; Origenes, overl. in 254; Eusebius,
overl. in 340; Ephraim de Syriër, overl. in 373 en ten slot te Epiphanes, die
in 403 na Chr. overleed.
De zonen
uit Jozefs eerste huwelijk werden steeds broeders en/of stiefbroeders van
Jezus genoemd, totdat -omdat Hevidius de opvatting had verkondigd als zouden de
stiefbroeders van Jezus diens echte broeders zijn geweest de H. Hieronymus in
het jaar 383 als contra mening lanceerde dat de stiefbroeders van Jezus Diens
neven konden zijn geweest!
Om deze
foutieve mening te staven moest Hieronymus echter wel even de stiefbroeders van
Jezus 'identificeren' met o.m. Jacobus de apostel, die nota bene feitelijk in
de H. Schrift als zoon van Alfelis wordt genoemd, resp. met Judas Thadelis, die
de zoon van een zekere Jacobus wordt genoemd!
En om
helemaal consequent te zijn proclameerde Hieronymus in één moeite door nu ook
Maria van Cleophas tot zuster van Maria, die de boven alle twijfel verheven
Joachim tot vader en Anna tot moeder heeft gehad! In dit verband, resp. in deze
onnatuurlijke constructie, was Thadelis dus impliciet geproclameerd tot zoon
van Maria van Cleophas.
Hoezeer
deze kunstgreep ook in strijd was met de historische feiten. toch is dit
langzamerhand de heersende opvatting geworden, met name althans in de Kerk van
het Westen. Voordien was er niettemin continu nadrukkelijk onder scheid
gemaakt tussen enerzijds een apostel Jacobus en anderzijds een Jacobus,
broeder van de Heer (zie bij E. Hennecke: 'Neutestamentische Apokryphen',
Tiibingen, 1924, blz. 106-107, en bij vele anderen).
6. Maria
werd dus niet met Jozef verloofd, maar eenvoudig aan hem toevertrouwd.
Alhoewel Lucas zijn evangelie in het Grieks heeft geschreven, heeft hij, omdat
ook hij niet bedoelde te schrijven 'verloofde', niet het woord egguêtê -hetwelk
zeer specifiek verloofd betekent -gebruikt. Lucas gebruikte daarentegen het
woord emnêsteumenê. hetwelk meer specifiek betekent: verworvene! Het laatste
wordt -maar dan dus overdrachtelijk -ook wel eens vertaald met verloofde. maar
dat is dus niet de primaire betekenis. In de zin van verwerven, resp.
verworven, is dit woord hier zelfs dubbel toepasselijk: Jozef verwierf namelijk
met Maria de opdracht haar te behoeden en te beschermen! Uit Maria's verdere
gesprek met St. Jozef terzake blijkt trouwens dat ook Maria zelf geenszins aan
een verloving heeft willen denken: die gedachte was zelfs niet in haar
opgekomen! (Zie hierover voorts noot 19. )
7.
Volgens dit heerlijke getuigenis moeten wij de H. Jozef dus zien als de
absoluut grootste heilige van alle tijden.
8. Dat de
boodschap van de Engel aldus is begonnen ligt meer voor de hand dan zou moeten
blijken uit het Lucasevangelie, omdat deze methodiek meer in overeenstemming is
met de goddelijke communicatiewijze dan de bij Lucas gesuggereerde choquerende
methode. God pleegt immers de zwakke mens niet te 'overvallen' met zeer
plotselinge, schrikbarende verschijningen! Hij bereidt de mens op serene wijze
psychologisch voor op geestelijke gebeurtenissen als deze. In de psychologie
van de mystiek is dat een bekend en vast gegeven! Het is geenszins duidelijk
waarom God in dit geval anders zou moeten hebben gehandeld, integendeel: In
eerste instantie werd Maria door de stem van de engel inderdaad psychologisch
voorbereid op de visuele verschijning in tweede instantie van de engel in
mensengedaante.
Overigens
heeft Lucas naar het schijnt ook niet de bedoeling gehad om anders,
tegengesteld, te beweren: Lucas geeft slechts de essentie en doet dat in grote
lijnen, samenvattend, zonder diep in te gaan op subtiele details.
9. Ook
deze woorden van Maria bevestigen het door ons in noot 6 gestelde: Maria voelt
zich geenszins de bruid van Jozef. Zij kan in hem slechts haar beschermer zien,
haar pleegvader! Zij was en pretendeerde te blijven de Maagd des Heren in alle
opzichten, geestelijk zowel als lichamelijk!
10. De
naam Jezus is een samentrekking van Jeschua, resp. Jehoschua. Jehoschua komt
van Jeho/ Jahwe = God, en Schua = Redder. Reeds in de Se eeuw ~or Christus werd
deze naam profetisch ( toe )gedicht door Jesaja in les. 12: ' Jezus zal zijn
Volk verlossen van de zonde en van de gevolgen daarvan.'
11. Deze
'lichte ademtocht' mogen wij zien als een manifestatie van de H. Geest, Die in
Maria 's lichaam het wonder van Gods incarnatie bewerkstelligt. 12. Het is niet
waarschijnlijk dat de hogepriester de diepere betekenis van zijn eigen woorden
heeft begrepen. Doordat hij in dat jaar hogepriester was profeteerde hij, ook
nolens volens. (Verg. Joh. 11:51 en Gen. 12:2.)
13. Jozef
verwierf deze bouwopdracht doordat hij zowel uit Nazareth (Gal.) was. als ook
tot de stam van Juda behoorde.
14. De
exegeten zijn het er nagenoeg unaniem over eens dat de plaats, waar Elizabeth
woonde het plaatsje Ein Karim moet zijn geweest, hetwelk op ca. 6,5 km ten
westen van Jeruzalem moet hebben gelegen, en dat ook wel St.
Johannes-in-de-bergen werd genoemd.
15. Dit
trappelen van het kindje in Elisabeths schoot en zijn zachte stemmetje bewijzen
op zich nog niet dat de kleine Johannes reeds definitief tot het gebruik van
zijn verstand zou zijn gekomen. Het kan een eenmalige manifestatie zijn
geweest, door een incidentele genade-ad-hoc.
16. Vele
exegeten menen dat dit vers en de verzen 28/30 kunnen bevestigen dat Maria het
'Magnificat' niet woordelijk onmiddellijk zo zou hebben uitgesproken als wij
het nu kennen, resp. dat het achteraf zo is samengesteld. hetgeen niet in
strijd is met het toenmalige geschiedschrijven!
17. Dat
er ten tijde van Christus in de Tempel allerlei misstanden heersten, kunnen wij
alleen al gemakkelijk afleiden uit de berichten in de evangeliën over Christus'
tempelreiniging en uit de bij die gelegenheid door Hem gesproken woorden.
alsook uit de vele uitspraken van Christus tegen Farizeeën en schriftgeleerden,
18. Ook
in de canonieke evangeliën worden vaak dagreizen. en zelfs voetreizen van
meerdere dagen -zoals in dit geval zeer summier vermeld.
19. Het
is niet in te zien. waarom Jozef zoveel angst zou hebben gehad over Maria’s
zwangerschap. als hij met haar verloofd zou zijn geweest. Volgens de joodse
zedenleer was de verloofde status reeds een status. waarin seksuele gemeenschap
niet per se was uitgesloten.
Maria was
dus niet met Jozef verloofd, maar aan hem -ter bescherming en behoeding
toevertrouwd. Jozef kon dus slechts angstig zijn omdat hij Maria kennelijk niet
afdoende had bewaakt en beschermd!
20. In
die tijden leefden er in Palestina veel Griekse kolonisten, die zelfs bepaalde
gebieden hadden 'gekoloniseerd'. Aan zo'n gebied kan Jozef.mier gedacht hebben
als zijnde Grieks gebied,
21. In
het 2e boek Samuël lezen we dat God de volkstelling van David zelfs met de pest
bestrafte (2 Samuël24: 10 en 15). Weliswaar behoeft een volkstelling 'op zich'
niet kwaadaardig te zijn, en kan die evengoed terecht worden gehouden. maar
niet als een volkstelling door hoogmoed of agressief militarisme was
ingegeven, zoals David feitelijk bekende.
22, De
volksvergadering. die de joden tegen de volkstelling hielden. zal voor de
bezettende Romeinse overheden wel geheim zijn gehouden. Daaruit zijn dan ook te
verklaren waarom de uitnodigingen op zo korte termijn werden gedaan en waarom
reeds zo spoedig na de vergadering absentisme op toelaatbaarheid werd
gecontroleerd! Het gevaar van uitlekken bij een zo grote vergadering als deze
was immers niet denkbeeldig.
23. Men
had Jozef dus wel degelijk gemist! Sympathiseerde hij met de Romeinen? Was er
verraad in het spel? Onmiddellijke controle was voor de Tempel van
levensbelang!
24, We
mogen niet geheel uitsluiten dat deze uitspraak letterlijk bedoeld kan zijn
geweest. Meerdere mystici hebben van hun jeugd af eveneens gezelschap van
engelen ondervonden, Het is echter evenmin uit te sluiten dat de benaming
engelen hier overdrachtelijk zou zijn bedoeld. In dat geval gaat het dan om
tempeldienaren of -dienaressen in 'engelachtige' ambtskledij.
25. In
Numeri 5:11-31 lezen we dat een van echtbreuk verdachte vrouw eveneens het
'vloekwater' moest drinken.
26. In
Exodus 22:15 en in Deuteronomium 22:28 lezen we dat een man. die een maagdelijk
meisje misbruikt of verleidt, haar daarna verplicht is te huwen en de
vastgestelde bruidsprijs aan haar vader moet betalen.
27,
Keizer Octavianus Augustus placht elke 14 jaar een volkstelling te doen houden.
Cyrenius stond als hoogste gezagsdrager in Celesyrië, Tyrus en Sidon. waaronder
tevens Transjordanië en Palestina ressorteerden, boven de landvoogden en de
viervorsten; hij superviseerde die! Hier is Flavius Josephus dus niet in strijd
met Tacitus en Strabo, zoals veelal door historici wordt gemeend, omdat Flavius
Josephus als landvoogden noemt Sentius Saturninus en P. Ouintilius Varus.
28. Jozef
wachtte hier dus gelaten op uitredding door Jahwe, volgens het advies van
Jeremia (Klaagliederen 3:26).
29. Het
Lucas-evangelie vermeldt: Want er was voor hen geen plaats in de herberg. ..;
dit moge een plausibele veronderstelling van Lucas zijn geweest Immers Jozef
was met zo arm, dat hij dat verblijf in een herberg niet had kunnen betalen,
als er wel plaats zou zijn geweest. Niettemin: in feite was dat 'plaatsgebrek
in de herberg' slechts een mogelijke, en niet de enige veronderstelling!
God.
heeft wel degelijk Zijn specifieke redenen gehad om de bevalling van Maria niet
in een herberg te laten geschieden. De beslotenheid en de geheimhouding zijn daarvan
waarschijnlijk de belangrijkste geweest; de grot/stal beantwoordde beter aan
beide voorwaarden.
30. Het
gaat hier om persoonlijke ervaringen en indrukken van Jozef. In het midden mag
worden gelaten of die nu uitsluitend subjectief, dan wel ook objectief zijn
geweest.
31. I?e
witte wolk is hier een begeleidingsverschijnsel bij deze theophanie. Ook rn het
O .T. (Sinaï) en het N .T. (Hemelvaart) worden we geconfronteerd met dergelijke
verschijnselen. Zie uw bijbellexicon: wolk.
32. God
wordt vaak Licht genoemd en Christus Licht der wereld. Zie O.T. 2 Sam. 22:19;
Mich. 7:8; Ps. 18/19; zie ook Uw bijbellexicon: Licht.
33. De
Wet schreef eigenlijk voor, dat er voor de reinigingsceremonie 40 dagen moesten
zijn verlopen. Het zou beslist niet bij Jozef, noch ook bij Maria zijn
opgekomen om dat voorschrift te negeren. Maar kennelijk heeft God zelf gewild
dat dit voorschrift nog voor de vlucht naar Egypte zou worden vervuld; daarom
gaf Hij de engel, resp. via de engel, daartoe nu reeds opdracht. Lucas wijkt hier
weer enigszins af door de mededeling: Daar de dagen voor de reiniging vervuld
waren. ..
Overigens,
voor Maria -maagd voor, en maagd na de bevalling! -was de reiniging volstrekt
overbodig, en had alleen formeel zin!
34. Dat
Jozef deze vluchtroute koos en niet een route naar het zuiden -was zeer
begrijpelijk. De gebruikelijke zuidelijke karavaanroute was niet alleen langer,
maar vooral veel gevaarlijker, omdat daar vele roversbenden Opereerden, die
het bij uitstek hadden gemunt op kleine gezelschappen en eenzaam reizende
reizigers zonder begeleiding van gewapende escortes.
35. Het
woord 'eeuwig' heeft in de bijbel twee betekenissen: Ie. de absolute die
oneindigheid uitdrukt, onbegrensd door tijd en menselijke geschiedenis; 2e. de
relatieve in de zin van zeer langdurig, van schier eindeloos.
In deze
laatste, relatieve betekenis is het telkens dan bedoeld, waar relatie bestaat
met de onderwerpen, toestanden of omstandigheden, die van de materiële
schepping deel uitmaken of daarin voorkomen.
In de
eerste betekenis uiteraard slechts in verband met God en met puur geestelijke
onderwerpen.
In mijn
voorwoord schreef ik te willen terugkomen op de netelige kwestie van het door
de Kerk* (* Voor Kerk kunt u desgewenst oecumenisch Kerken, resp. christelijke
Kerken lezen.) niet aanvaarden van de via Lorber gegeven Nieuwe Openbaring
(N.O.), omdat ook dit evangelie daarvan deel uitmaakt. en daardoor dus ook niet
mee! als apocrief behoeft te worden 'afgedaan '.
Afwijzing
niet formeel!?
Als ik hierboven constateerde dat de Kerk de N. 0. niet
heeft aanvaard, dan bedoel ik daarmede eigenlijk niet te zeggen dat dit ook
formeel het geval is; alhoewel de meningen daarover uiteen kunnen lopen.
Weliswaar is er door de kerk namelijk nog vrij recent een officieel onderzoek
ingesteld, maar niet op het hoogste kerkelijk niveau, en nog minder
wetenschappelijk. Er is echter wel zoals dit in de Kerk gebruikelijk is door
het meest direct betrokken episcopaat, namelijk dat van Oostenrijk, gereageerd,
en eveneens door een Doctor in de theologie: Or. Friederike Valentin. '.
De
wetenschappelijke objectiviteit, die in dergelijke zaken maar al te vaak zoek
is, heeft echter ook hier volledig ontbroken, reden waarom wel objectieve deskundigen
het 'imprimatur', hetwelk door de aartsbisschoppelijke ordinarius van Wenen
voor dit stuk werd afgegeven, niet wensen te erkennen als een
'Druck-Erlaubnis', maar veeleer als een 'Dreck-Erlaubnis', zozeer werd er in
deze 'Ookumentation Nr. 4/80 des Referates fiir Weltanschauungsfragen: Lorber
und seine Neuoffenbarung', op onheuse, ondeskundige, oneerbiedige wijze met de
N.O. gespot!
Men is er
namelijk in dit referaat niet voor teruggeschrokken om -zij het op afgeleide
wijze -de zogenoemde 'Lorber-Jezus' citaten in de mond te leggen, die in héél
de NO. via Lorber niet terug te vinden zijn. Overigens wemelt het referaat van
beweringen en uitspraken, waarvoor dr. Valentin het bewijs ten enenmale
schuldig blijft!
Als het
waar is, dat bepaalde uitspraken in de Nieuwe Openbaring inderdaad afwijken van
die van de Kerk, dan is dat slechts hiertoe terug te voeren: Alle beginsel
uitspraken in de Nieuwe Openbaring over het Wezen Gods, over de wereld en over
de mensen zijn van een dergelijke onvergelijkelijke verhevenheid, dat zij de
desbetreffende Bijbelteksten wézenlijk in zich integreren, zodat elke
schijnbare dan wel werkelijke afwijking in de uitleg uitsluitend is te
herleiden tot een methodiek van bijbelinterpretatie die de geest doodt terwille
van haarklovende letterknechterijen, zoals bij vele dogmatici helaas gebruikelijk
is.** (** 'Himmelsgaben', deel I: 'Wie speurt en vorst buiten Mijn Genade om,
die gaat te allen tijde in de fout. Maar wie naar Mij toekomt om het van
Mijzelf te leren, die heeft waarheid in overvloed, volmaakte waarheid, waaraan
geen jota veranderen zal, in der eeuwigheid niet!')
Overigens
zijn er géén officiële kerkelijke documenten tegen de N .0. via Lorber bekend,
doordat de Kerk nooit eerder verificatie onderzoeken heeft ingesteld. Het
risico van een objectief wetenschappelijk onderzoek was voor de Kerk blijkbaar
te groot! De Kerk prefereerde er het zwijgen toe te doen, alhoewel zij zich
daardoor compromitteerde -wie zwijgt stemt in -met de afdoening door
onafhankelijke journalisten, die 'ooit wel eens iets' over of van de Nieuwe
Openbaring gelezen hebben en deze kwalificeerden als speculatief, als
gnostisch, theosofisch, antroposofisch, ja als fantastisch!
Daardoor
ook konden deze en dergelijke kwalificaties tot in de kerkelijke lexicons
doordringen!
Bedoelde
onafhankelijke berichtgevers was trouwens indertijd nauwelijks iets kwalijk te
nemen wanneer zij wellicht lichtelijk de gek staken met de N.O. Er stonden
namelijk schijnbare enormiteiten in die Nieuwe Openbaring met name voor de
vorige eeuw -vooral op natuurwetenschappelijk terrein; zozeer geavanceerd op
bijvoorbeeld het gebied van microkosmos en macrokosmos, resp. op de gebieden
van atoom en quantenfysica enerzijds en van astronomie en van ruimtevaart
anderzijds, dat geleerden als Einstein, Max Planck en Niels Bohr er toen ook
geen weg mee zouden hebben geweten. Zij verdienden hun respectieve Nobelprijzen
dan ook eerst in de jaren 1918, 1920 en 1922! En ook de coryfeeën van de
toenmalige astronomie zouden zich wel hebben gehoed om de voorspellingen in de
N.O. over quasars, novae en interstellaire stelsels te onderschrijven, wilden
zij althans niet het risico lopen om door hun vakgenoten voor ondeskundig te
worden uitgemaakt of zelfs voor idioot! Elektrontelescopen en computers zijn
van veellatere, resp. van uiterst recente datum. Zo kwam het de Kerk in die
dagen heel goed uit, dat deze voorspellingen in de N .0. zo buiten alle
proporties schenen te zijn: zij kon daardoor min of meer gedekt alhoewel
hoogstwaarschijnlijk tegen beter weten in -toen ook gerust de religieuze en
transcendente dimensies van de N.O. negeren.
Het bleef
aan de wetenschappers van de 20e eeuw voorbehouden om -geheel los van de N .O.
-de uitspraken en voorspellingen ervan te bevestigen. Waar echter de normen van
de natuurwetenschappen tijd en materie zijn, zijn die van de religie en de
Kerken: eeuwigheid en geestelijke transcendentie. Aan die eigenschappen heeft
het de Kerk van Lorbers dagen kennelijk ontbroken. In onze dagen is het helaas
nog niet anders; alhoewel er althans symptomen van nieuw geestelijk elan, van
nieuwe spiritualiteit, van ware christelijke liefde allerwegen speurbaar zijn.
Waar de concurrentieslag om de zieltjes schijnt te zijn uitgewoed, wordt thans
binnen de Kerken samengewerkt. Voor mij is het echter de wal die het schip van
de Kerken keert; want de Nieuwe openbaring heeft nog steeds geen kans gekregen,
zeker in ons land niet.
Afgaande
op deze feiten zou menselijkerwijze de conclusie kunnen worden getrokken, dat
de N.O. dan toch meer specifiek berekend is voor onze 20e eeuw, waarin met
name door de Tweede Wereldoorlog -de belangrijkheid van de atoom en
quantenwetenschappen met hun (bijna) metafysische conseque6ties, zowel als het
belang van de astronomie (ruimtevaart), wier tentakels eveneens reeds tot in
het' jenseits' reiken, tot brede massa's van de mensheid is doorgedrongen. Dat
moge zo zijn, toch mogen we niet over het hoofd zien, dat de N.O. reeds in de
vorige eeuw gegeven is, en dus ook voor die tijd zinnig moet zijn geweest! Trouwens,
alle religieuze waarheden en waarden -ook die van de N .0. -zijn universele
eeuwigheidswaarden voor alle tijden, waarbij we van de N .0. via Lorber ook nog
kunnen stellen, dat die enerzijds een totale analyse, anderzijds een complete
synthese aanbiedt voor die transcendente interpretatie van alle Zijn, naar
welke de mensheid van alle tijden en door alle eeuwen heen op zoek was, is en
blijven zal; met alle verworvenheden van zijn historisch gecumuleerde kennis,
kundigheden en intuïties! En dat de daarin vervatte meer profane onderwerpen
heel specifiek moeten functioneren in een vertechnocratiseerde wereld, resp.
maatschappij (als de onze feitelijk is), namelijk als veiligheidsmaatregelen,
waardoor ingeval de Kerk de meer specifiek geestelijke dimensies van de N .0.
zou negeren -het gewone Godsvolk (the man in the street) toch zelf via die
frappante profane voorspellingen en uitspraken de juistheid van de N.O. zou
kunnen achterhalen en daardoor gestimuleerd zou worden om ook de rest -waarom
het feitelijk gaat -als waarheid te erkennen!
Wij
kunnen slechts constateren, dat de goddelijke wijsheid deze mogelijkheid
uitermate juist heeft ingeschat, en dat de goddelijke liefde een heerlijk inventieve
oplossing heeft gevonden. De Geestkerk, waarover ieder religieusmens vandaag de
dag de mond vol heeft, lijkt met de N .0. te worden ingeluid. En, al moest de
N.O. dan min of meer 'als een dief in de nacht' de Kerk binnensluipen, dat
belet ons niet hoge verwachtingen te koesteren van haar uiteindelijke 'aggiornamento-effectiviteit',
dezelfde, die Johannes XXIII vermoedelijk heeft bedoeld, maar die zo tragisch
door Vaticanum II werd gemist! Immers de institutionele organisaties binnen de
Kerk mogen door Vaticanum II zijn versterkt en de gevestigde posities zijn
geconsolideerd, feit is dat de institutionele kerk daardoor hevig is verzwakt
en dat veler posities wankelen. En, al mogen de financiële reserves van de Kerk
nog zo groot zijn (arme Calvi), dat is bepaald niet het meest specifieke
kenmerk van de Kerk van Christus! Evenmin als een typische openbaringskerk als
de christelijke wordt gekenmerkt door het verdonkeremanen van goddelijke
openbaringen, hetgeen in flagrante strijd is met de goddelijke liefde. Veeleer
is het het kenmerk van de christenen: dat ge elkander liefhebt! Dus ook troost
met Godswoorden als die van de Nieuwe Openbaring, de meest bevrijdende na de
feitelijke Verlossing door Christus onze Heer, sinds de Apokatastasis Panton
ten tijde van Origenes onder de tafel werd gewerkt. Bevrijdend namelijk van het
keurslijf en het dwangbuis van de Kerk, die -niet theoretisch, maar wel
praktisch -spotten met de verantwoordelijkheid van de menselijke geest,
door die
soms vrijheid toe te staan, waar de mens deze niet aankan, en haar te binden
waar het niet nodig is. In feite loopt de Kerk al decennia lang en vermoedelijk
veellanger achter de ontwikkeling van de technocratische maatschappij aan,
zonder die ontwikkeling met religieuze visie te voorzien en tijdig op te
vangen. Veeleer werd zij er zelf door gevangen en probeert zij krampachtig en
paniekerig haar machtspositie te redden door het treffen van soepele
maatregelen, die het verdere verval alleen maar stimuleren. Ik acht deze feiten
genoegzaam bekend, zodat ik mij ontslagen moge achten van het geven van
details.
Hoezeer
de doodzwijg methode van de Kerk de N.O. in feite ontoegankelijk heeft gemaakt
moge nog wel even worden toegelicht door een paar ervaringen die ik persoonlijk
opdeed, toen ik na zelf te zijn geconfronteerd met de N.O. -trachtte er van deskundige
kerkelijke zijde commentaar op te krijgen.
In 1977
werd ik in België door een R.K. priester ik ben steeds geneigd hem een 'andere
pastoor van Ars' te noemen -op de N.O. geattendeerd. Ik bestelde enkele delen
bij de Lorber Verein en Verlag te Bietigheim in West-Duitsland, en was er
onmiddellijk door 'gebiologeerd'. Ik las en bestudeerde nadien nog vele andere
werken van en over de N.O. en reisde enkele malen naar België en ook naar
Duitsland om een aantal vraagjes beantwoord te krijgen, die voortsproten uit
mijn traditioneel slaafse geloofshouding van toen. Niet alleen werd ik steeds
enthousiaster, maar ook begon ik in te zien, dat dit de Openbaring was, waar
heel de christenheid, ja heel de mensheid naar snakt. In overleg met wat
inmiddels mijn Belgische 'mentor' was geworden, maakte ik mij vrij uit mijn
maatschappelijke functie (ik kon met 59 jaar gaan 'vutten'), en begon bij H.H.
priesters en theologen, die ik uitmijn laatste job in groten getale kende'
voorde N.O. propaganda te maken. Ik schreef met name vele theologen aan en
zette mijn bedoelingen uiteen, waarbij ik tevens om advies placht te vragen.
Steevast kreeg ik als antwoord de informatie uit het lexicon voor theologie en
kerk, die wellicht in de vorige eeuw nog geaccepteerd werd, maar -zoals ik al
eerder opmerkte -thans volledig achterhaald is.
Een van
de meest gerenommeerde theologen die ik aanschreef hij W?S nota bene nog
rector magnificus van de R.K. universiteit geweest! –schreef mij vrij en frank
terug dat hij nog nooit eerder van de N.O., noch ook van Jakob Lorber had
gehoord, zodat hij er zijn lexicon op had moeten naslaan! Prompt kreeg ik dus
ook van hem het denigrerende, om niet te zeggen kwalijke antwoord uit het
lexicon!
De meest
ontmoedigende ervaring echter was die welke ik opdeed bij een andere nationaal
bekende priester theoloog, tevens leider van een klooster . Nadat ik hem na
enig vasthoudend aandringen uiteindelijk bereid had gevonden om dan tenminste
enige delen van de N.O. door te nemen, kreeg ik enige maanden later te horen,
dat hij er erg van onder de indruk was, maar dat het toch voor hem 'niet hoefde
allemaal'. Hij vond de N.O. prachtig, groots, ja magnifiek en geweldig, maar
tevens een 'mer a boire'. Hij had in zijn klooster wel wat anders te doen! Zo
effectief en definitief had de doofpot gewerkt. Alsof een goddelijke openbaring
een vrijblijvende 'take it or leave it'-aangelegenheid is. En alsof het niet
een eerste taak van de theologen van de Kerk zou zijn om Gods Woord en alles
wat dat pretendeert te zijn, te ijken, te verifiëren en zo mogelijk door te
geven aan allen voor wie het bestemd blijkt. Heel deze afhoud mentaliteit
binnen het toch zo vreselijk busy Nederlandse theologendom lijkt voor mij op
struisvogelpolitiek, of en dat is wellicht een betere kwalificatie -op
'revelatie-allergie'. Immers, een minimum aan organisatie-inspanning plus een
minimum aan goede wil zouden die 25 delen van de N.O. in no time -gelet op de
150 jaren, die al verloren zijn -allang geverifieerd kunnen hebben. Trouwens,
in Oostenrijk, Duitsland, Zwitserland, en in Duitstalig België zi jn reeds
uitgebreide onderzoekingen verricht -ook door R. K. wetenschappers en
theologen, maar officieus! Een hele bibliotheek van studies over de N. 0. staat
reeds ter beschikking, die in de laatste 25 jaren is bijeengeschreven. Zolang
Rome echter niet officieel achter een onderzoek staat, is er van acceptatie en
dus van integratie in de leer van de Kerk geen sprake. Intussen blijft elke
individuele gelovige voor de aanvaarding van, resp. voor de bevordering en de
verspreiding van de Nieuwe Openbaring aangewezen op zijn/haar persoonlijke
geweten. En het is dan niet slechts zijn recht, maar zeker ook zijn plicht, om
als hij van de juistheid van de N .0. overtuigd is zijn persoonlijke leven
daarnaar in te richten; alsook bi j de verantwoordelijke autoriteiten, resp.
bij zijn directe kerkelijke overheden op onderzoek van de N.O"aan te
dringen!
'O mocht
ook gij, Rome, op dezen Uwen dag nog inzien wat U tot heil strekt. .., ' horen
wij Christus al zeggen. En ook dit Christuswoord, die dreigende waarschuwing:
' Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt. ..' enz. enz. Zie ik dan ten
onrechte analogie tussen de tijd van Christus te Palestina en die van Gods
Woord in de Kerk van het decadente Westen van onze dagen? Gaat die vergelijking
dan niet meervoudig op? Gaat het ook nu weer niet om dezelfde pompa, dezelfde
verwereldlijking, hetzelfde institutionalisme, dezelfde wettische houding, bij
zovele kerkelijke bedienaren -de goeden niet te na gesproken? Is de Kerk nog
herkenbaar in velen van zijn bedienaren? Ook buiten het Vaticaan? En in haar
kerkgebouwen? Hoeveel kerkgebouwen moesten er in de laatste twee decennia niet
gesloten worden? Ze zijn gesloopt, verbouwd tot bioscopen, supermarkets,
garages! 70.000 religieuzen zijn uitgetreden en hebben hun eeuwige geloften
aan hun Heer en Schepper verbroken ! Is er niet een enorme identiteitscrisis in
de Kerk? En zou die Kerk dan géén problemen hebben waar het de identificatie
van Gods Woord betreft?
Ik zie in
gedachten het bordje al hangen achter het raam naast de deur van de R.K.C.v.
W.O.v.G.O.* (* R.K. Commissie van Wetenschappelijk Onderzoek van Goddelijke
Openbaringen.) het bordje waarop deze dood eerlijke tekst: Wegens dringende
institutionele uit en verbouwwerkzaamheden zijn wij gedurende deze eeuw
gesloten.
Ach, laat
mij nu ook maar eens - in godsnaam - spotten! Hoe lang duurt het bespotten van
de N .O. , van Gods Woord, nu al niet?
Ja,
geachte lezer, er ligt nu dan toch maar een gedeelte van de N.O. voor u! Maar
vraagt u niet hoeveel moeite dat heeft gekost, nog afgezien van de problematiek
met de kerken! Goddank zijn er nog mensen die risico willen lopen voor Gods
Woord! Ook
financieel!
Een eresaluut past hier zeker onze uitgever, alsook de subsidiëren de Lorber
Verein te Bietigheim! Wat mijn risico betreft: dat slaat alleen en uitsluitend
op dat roemruchte 'mer a boire'! Ik wil mij daaraan best bedrinken; ja, in dat
mertl boire d'Amour-Divin wil ik zelfs graag vérdrinken!
Register
van namen en plaatsen
(De
getallen verwijzen naar de hoofdstukken.)
De Heer
begint en eindigt: 1, 300
Aäron 6
Aartsengelen
113
Abel 258
Abiram
1
Abraham
1,6,7,8,11,13,16,17, 19,30,39, 142, 152, 169, 170,180,189,271
Adam
8,30, 170, 197
Aeacus
56
Anna
2
Annas,
jongen 281,282
Annas,
priester 10, 11
Apollo
20, 56, 76, 84, 95, 98
Archelaüs
257, 258, 265, 266, 268,
272,
291
Aristoteles
74, 277
Arts
271, 272, 275, 276, 279
Aser
25
AskaIon
34
Augustus,
keizer 10, 12, 38, 46, 48, 51,60,69,96,157,187,231,291
Balthazar
30
Benjamin
26
Bethlehem
12,13,14,25-28,33,34,
36,47,50,259,261,289
Blinde
vrouw (Tullia) 93-97
Bosra 160
Bostra 34
Caspar 30
Cerberus
67
Ceres 84
Charybdis
74
Cornelius
19-23, 27-30, 32, 36, 48, 50, 259-268, 279, 298
Cyrenius
34-53, 55-58, 60, 62, 64, 65,66,68-71,73,74,75,77,78, 79,81-86,96,99-112,
115-119, 121-142,144,146,148-155,163, 179,180-191,192, 194,196,199,
200,202,204-211, 213,315,216, 218,219,221,222,225,226,228235, 240-243, 245,
246, 247, 249, 265, 266, 279, 291
Daniël
296
Dathan
1
David
2,8,10-13,15,17,25,34,64,162,189,232,273,289
Delphi
51,95,98,99
Deucalion
20
Dumas,
onderwijzer 276, 277, 278, 288
Edom
160
Elia
16, 273, 289
Elizabeth
5, 6, 8
Engel des
Heren 3,4,9,17,23,32,
33,63,257
Euklides
217
Eudokia
104, 107, 110, 111, 113,116, 118, 119, 123, 124, 126, 159, 160, 161, 163, 167,
175, 177, 184, 190, 198,201,207,213,227,235, 251,265,266,267,269,284,291
Eva
6,8
Farao's
73
Fatum
82
Gabriël,
aartsengel 6, 114, 116, 158,159
Gaza 34
Gerar 34
Hanna 25
Henoch
170
Hercules
74, 183
Herodes
28,29,32,33,34,36,41, 43, 44, 47-51, 53, 57-60, 72, 257,258, 262, 272
Hogepriester
2, 5, 6, 8, 10, 11
Hygiea
124
Hymen 100
IJlboden
67, 68
Isis 76,
82
Izaak
1,6,7,8, 11, 16, 17, 19,29, 142, 170, 180, 189,271
Jacob,
aartsvader 1,6,7,8,11,16, 17, 19,39,45, 142, 170, 180, 189,271
Jacob,
zoon van Jozef 13, 63, 64,80,88,93,94, 128,157, 159-162, 164, 165, 166, 170,
171, 177,201, 202,205,208,210, 211,214, 215, 226,229, 231,235, 236,238,239,
240, 244, 245, 249, 252, 254, 257, 258,
268, 269, 270, 289, 297, 298
Janus 222
Jehova
Sabaoth 1, 155, 170,289
Jericho
273
Jeruzalem
1,2, 6,9-12,23,25,28, 29,32,33,36,47,76,89,120, 121,141, 177,189, 258,262,265268,
298
Jesaja
153,239, 273
Jezus
3,9,24, 31,89, 169,187, 194,195, 196,200, 204,215, 216,239, 247, 255, 280, 288,
290-300
Joachim
2
Joë16,
13, 15, 18, 29, 88, l67, 168,
169,177,
260
Jona 205
Jonatha
165-168, 170-184, 190,198, 199, 200, 202, 207, 208, 209, 213,219,
220,221,223,224,227, 229,232,233,235,236,243,247251,254, 255,257,279,294
Jongelingen,
aartsengelen 112, 114,115
Joppe 34
Joras 285
Jozef
1,4-16, 18-47,50, 52,53,54, 57-61,63-66, 69-73,76-80, 82-91, 93-97,99,100,101,
107-129,131, 133,134, 135,137-149, 153,155, 156,157, 159-173,175-178, 180186,189,
190,194, 198,199, 200,203,204,206-209, 211-216,219, 221,222, 223,226-229,
231-244, 247-273,275-287,289,290, 291, 294-298
Jozes
10,13
Jozua
273
Juda
72
Judas
Iskariot 290
Juno
76, 124, 132
Jupiter
36, 38, 61, 68
Kaïn 30
Kana 298
Kefas 297
Korach 1
Kreta
155, 163
Leraar
van de jonge Jezus 295
Levi 26
Mallas
297
Maria
1,3-15, 17-21,23-31, 33-37, 40,44,45,52-55,57,60,63,72,
80,81,82,84,86,87,88,90, 91, 93,94,95,97,99, 105, 106, 110, 113-116, 118, 119,
123-126, 137,141,144, 146,147, 156,157, 159, 160,161, 163,167, 168,169, 175,
177,182, 184,189, 190,198,201205,207,210, 213,215, 223,227,
229,232,233,235,236,240,242, 247,251,253,255,257,258, 261,
262,269,270,278,284,293,294, 295, 298
Maronius
Pilla 47-54, 56-62, 65, 69, 71,72, 74,82,84,86,99, 118, 122, 123, 126, 131,
137, 139, 141,156,179, 190,210, 213,222, 246
Mars 76
Melchior
30
Melchizedek
169
Mercurius
76, 84, 132
Messias
18,24, 145,273, 289,291
Minerva
56, 76
Minos 56
Mozes
1,13, 16,24, 45,120, 149, 172,173, 189,197, 216,222, 287
Nazareth
1,7, 13, 15, 18,20, 26, 34,44,50,57, 114,177, 257-260,268, 269, 276, 279, 298
Nicodemus
25, 26
Niniveërs
205
Noach
13, 197
Olympus
56,87, 119
Orcus
60
Osiris 76
Ostracine
34,40,42,46,52,63,93, 96, 131, 134, 148, 154, 174, 180, 181,234, 241
Paneia 34
Pelusa 34
Phaeton
82
Phanuel
25
Piras
Zacheüs 287, 288, 289
Plato
55, 74, 277
Pluto
76
Pontifex
Maximus 74
Ptolemeus
217
Rhadamanthys
56
Rome
10,12, 19,20, 28,33,36,38, 42,46, 51,56, 58,59,60,74, 81,95, 98, 101, 109, 110,
133, 138, 145,147, 156,222, 231,234, 238, 243,248,265,268,272,273,289, 291
Sabaoth,
Jehova 1,155, 170,289
Salem
152, 169
Salome
16-20,23,26,27,29,34,
259-264,
269, 284, 292, 293
Salomo
64, 141, 189
Samaria
34
Samuël,
profeet 273, 289
Samuël,
zoon van Jozef 13
Sara
4
Satan 200
Saturnus
83, 86
Scylla 74
Sidon
32,33,37,43,47
Simeon,
profeterende grijsaard 24
Simeon,
zoon van Jozef 13
Sinaï
13,134
Sixtus
186,192, 193,194, 196,245
Smyrna 32
Socrates
55,74,277,279
Sodom 197
Stem, een
3,4, 13, 17
Tartarus
60
Thebe
177
Tullia
93-99, 101-111, 117., 118, 124,127,135,137,142,155,156,179, 181, 182, 184, 188,
189, 198,201, 204,205,206,210,213,246,247
Tyrus
34,37,43,47,48,49,57,58, 60,108,122,149,154, 155,163,183,184,
210,221,226,241,247, 258,261,291
Uranus
83, 86
Urias 11
Venus 50,
76
Victor
Aurelius Dexter Latii 101
Vroedvrouw
15,16,18,19,20,21,
23,26,27,34
Vulcanus
56, 76
Zacharias
2, 6, 8
Zenon 290
Zeus 30,49,55,56,57,69,76,82,83,84,86,96,
118,132, 143
Zonen van Jozef 64, 65, 90,
189,198,227,233,234,237,250,252,253, 260
Zuriël,
aartsengel 114, 116
UpToDate 2024-2025