Het conflict tussen Ismaël
en IsraëI
Op een Swedenborgsite lazen we het
volgende citaat en daarmee leiden we het conflict tussen Ismaël
en Israël in:
‘Abraham (of Abram),
zoals hij in het begin van zijn verhaal wordt genoemd) is een van de
belangrijkste personages in het verhaal van de heilige Schrift. Hij was de
voorvader van alle kinderen van Israël, via zijn zoon Isaak,
en van de Arabieren, via zijn zoon Ismaël. Zijn leven
kan nuttig worden gezien als zijnde verdeeld in drie perioden. De eerste
periode omvat de onbekende beginjaren vanaf zijn geboorte in Ur, en zijn latere verhuizing naar Haran
met zijn vader Terah.’
Het tweede deel begint met de oproep van Abram door Jehovah om naar Kanaän te gaan. Het omvat de avonturen die hij daar
beleefde, en gaat door tot de gebeurtenissen van het 17e hoofdstuk van Genesis,
waar hij naar verluidt 99 jaar oud, rijk en machtig is - maar zonder zoon door
zijn vrouw Sarai.’
Opnieuw verschijnt de Heer aan hem, belooft
dat zijn nageslacht een grote natie zal worden, stelt de besnijdenisritus in en
verandert zijn naam in Abraham, met toevoeging van het "ah" geluid
van Jehova.’
‘In de derde en laatste periode van zijn leven
ziet hij de geboorte van Isaak, de dood van Sara
(wiens naam ook is veranderd) en de vondst van een vrouw voor Isaak uit Abrahams familie in Mesopotamië.
Abraham zou 175 jaar oud zijn als hij sterft, zoals in het 25ste hoofdstuk van
Genesis staat vermeld.’
‘Maar waar we hier in geïnteresseerd
zijn is de diepe voorstelling van Abraham, omdat hij het grootste deel van
Jezus' leven profeteert of voorspelt nadat hij aan Maria is geboren eeuwen
nadat de man Abraham op de aarde heeft geleefd.’
[bron:
https://newchristianbiblestudy.org/nl/exposition/translation/abraham-nl/
Ook aan gene zijde, dat wil zeggen,
zij, die op aarde geleefd hebben en gestorven zijn en hun lichaam op de aarde
achtergelaten hebben, maar hun ziel en geest meenamen naar het geestelijke rijk
van God, daar, waar het feitelijke leven eeuwig doorgaat, was er een zekere
Bruno, die, hoewel hij een slecht leven op aarde had geleefd, maar veel deemoed
en berouw toonde bij de Heer, maar toch Zijn genade ontving. Het waren vele
gesprekken die ook onderling tussen de ‘nieuw aangekomenen’
interessante stof deden opwervelen.
Het betreft hier de status van Rome en
de katholieke kerk. Bruno zegt daar tegen een aantal mensen: ‘Desalniettemin moet de Heer toch een of
andere reden hebben om haar [Rome] te laten bestaan. Het is volkomen waar, dat
het goddelijke woord van Christus zelfs bij de joden en mohammedanen heel wat
meer aanzien geniet dan bij de roomsen, die van Christus maken wat ze maar
willen en Zijn heiligste woord verdraaien zoals het hun in hun heers- en
hebzuchtige kraam te pas komt.’ [Hemel en Hel, deel 1, hfdst.115:5]
In Genezareth
aan het Galilese Meer is de Heer in gesprek met de
hoofdman van dat stadje en HIJ zegt: ‘Dat
er veel joden zijn, die Gods Woord en Zijn geboden bezitten, maar dat hun hart
toch nog vol leugen en bedrog, vol twist, toorn, echtbreuk en allerlei hoererij
zijn tot grote beschaming’.
‘Daarom, zo zegt Jezus, zal het ook gebeuren dat, zoals Daniël
getuigt, het aan David beloofde rijk van de Joden wordt afgenomen en aan de
heidenen gegeven zal worden, en dat de
nakomelingen van de zoon van Hagar zullen heersen
over de nakomelingen van Isaäk, hoewel in deze tijd al het heil voor
de gehele wereld afkomstig is van de stam van Juda.’ [GJE2-107:10]
Op
de heuvel van het gehucht Emmaüs [eigendom van Nicodemus] en in de buurt van Jeruzalem, vertoefde de Heer
met Zijn leerlingen en het verhaal gaat over vier tempeldienaars, die de Heer
graag willen ontmoeten. Jezus zei tegen
hen: 'Jullie zien nu wel min of meer in dat Ik de beloofde Messias ben, en dat
er na Mij geen andere meer zal komen; maar jullie zien nog niet in, dat de
Messias niemand anders is dan dezelfde Jehova die op de berg Sinaï aan Mozes de wetten gaf, en daarom op de laatste
feestdag in de tempel terecht van Zichzelf kon zeggen: 'Eerder dan Abraham was
Ik!', waarvoor jullie Mij dan ook wilden stenigen. Opdat jullie dat zullen
inzien, ervaren en daarna ook vast geloven, zal Ik voor jullie een bijzonder
teken doen. Let dus allemaal goed op wat er gaat gebeuren!’
‘Omdat Ik ook Heer van de geestenwereld
ben, wil Ik nu dat Mijn Abraham hier verschijnt, en tegenover jullie van Mij
getuigt; als hij er is, kunnen jullie zelf met hem spreken!' [GJE7-162:2
e.v.]
‘Daarop daalde een lichte wolk op de
heuvel neer, en uit de wolk trad Abraham tevoorschijn, boog diep voor Mij en
zei: 'Hoe buitengewoon en hoe lang heb ik mij al verheugd op de dag van Uw
verschijnen en mijn vreugde overschrijdt nu alle grenzen omdat ik Uw dag op
aarde heb gezien! Maar hoe zeer ik
mij ook over U verheug, o Heer Jehova Zebaoth, zo
weinig reden heb ik om mij over mijn nakomelingen te verheugen! Waarlijk, de
nakomelingen van Hagar zijn in hun handelwijze veel
beter dan de nakomelingen van Sara!’
O Heer, Uw liefde voor dit ontaarde
geslacht en Uw geduld daarmee, overschrijdt alle grenzen van Uw oneindige
scheppingen! Toen ik U eertijds vroeg om de tien steden met Sodom
en Gomorra nog te sparen terwille
van de enkele rechtvaardigen, luidde Uw antwoord bitter: ‘U zou hen wel willen
sparen als er zich slechts tien, en tenslotte slechts twee of drie, volkomen
rechtvaardigen bevonden. Omdat ook die er niet waren, op Lot na, spaarde U de
tien steden niet, redde alleen Lot en al het andere werd door vuur vernietigd.’
‘Als ik nu deze nakomelingen van mij zie, dan is er op het drievoudige aantal
van de toenmalige inwoners van de hen steden nauwelijks één rechtvaardige, en
U, o Heer, spaart nog dit geslacht van hoereerders en echtbrekers! Voor Uw
onbegrensde liefde en grote geduld vervolgen de ellendigen
U en zijn bezield door het kwade waandenkbeeld om U zelfs te doden.’
O Heer, laat Uw te grote geduld toch eens varen! O Heer, ik
wachtte lang op Izaak; alleen Uw kracht verwekte
hem in het lichaam van Sara. Toen hij al een flinke jongen was geworden,
verlangde U, om mijn geloof en gehoorzaamheid te testen, dat ik hem aan U zou
offeren. Ik onderwierp mij aan Uw wil; maar Uzelf hield mij tegen om het
opgedragen werk geheel ten uitvoer te brengen, bezorgde mij een geitenbok, die
ik in Izaaks plaats moest offeren, en gaf mij Izaak terug. O, wat deed dat mijn hart goed!’
‘Maar het zou beter geweest zijn dat ik
in plaats van de bok toch Izaak geofferd had, zodat
er uit hem geen geslacht was voortgekomen, dat reeds aan de voet van de Sinaï in Uw heilige aanwezigheid een gouden kalf begon te
aanbidden, en dat nu slechter is geworden dan de meest duistere heidenen en
andere kinderen van de wereld, die door de slang verwekt zijn door de grote
hoererij van Babel. O Heer, strek eenmaal Uw rechterhand uit en verdelg Uw
vijanden!'
Deze woorden sprak de geest van Abraham
met zeer ernstige stem en grote nadruk. Maar Ik zei tegen hem: 'Je weet dat Ik
de mensen voortaan niet meer door Mijn ijver, maar alleen door zichzelf wil
laten richten, terwille van de enkele rechtvaardigen
die nog niet voor de mammon van deze wereld hun knieën hebben gebogen. Daarom
laten wij de wereld, die uit vrije wil stom en blind is, nu haar eigen weg gaan
en het gericht voltrekken, dat zij zelf heeft veroorzaakt en dat tot haar
ondergang leidt.’ [GJE7-162:2-11]
Over
Jezus’ daden en die van de Essenen is veel
opgetekend, wat veelal in Egypte in de grote bibliotheken bewaard werd maar
later, zoals bekend, door de blinde
Mohammedanen vernietigd is.’ Jezus zegt: ‘En zo kwam het dat de mensen in deze tijd bijna niets meer weten van de
grote wonderen die in die tijd gebeurd zijn, waaraan echter ook de oude hoer
van Babylon overduidelijk heeft bijgedragen. En
hoe, dat zal in deze tijd iedere onderzoeker die nadenkt zonder meer bekend
zijn!’
‘Er bestaan in het oosten echter ook
nog grote aantekeningen, en op het juiste moment zullen er ook wel enkele aan
het licht gebracht worden. Daarin staat nog veel wat in de tegenwoordig bekende
vier evangeliën niet voorkomt; een
chronologische volgorde is daarin echter niet te vinden, evenals ook in de vier
evangeliën niet, maar dat maakt niets uit. Want de hoofdzaak is en blijft
immers toch altijd de zuivere levensleer; wie die aanneemt en in Mij
gelooft, zal door de geest ook in al het andere binnengeleid worden.’ [GJE8-217;25,26]
UpToDate 2023-2024