Incarnatie
[via Jakob Lorber ontvangen in 1840 van de Heer]: De geest moet echter
tengevolge van de orde, die God genoodzaakt was in te stellen, een bepaalde
tijd in de materie van het vlees van deze wereld ondergedompeld zijn, om sterk te
worden in zijn vrijheid en bijna volledige onafhankelijkheid van God. Wordt hij
dit niet, dan kan hij God niet zien en nog minder kan hij in, naast en bij God
bestaan. (Juist wanneer de geest echter in de materie rijp wordt, en gehard
wordt in de vrijheid en onafhankelijkheid van God, dan loopt hij onvermijdelijk
gevaar zelf door de materie verslonden en tezamen daarmee gedood te Worden, uit
welke dood men slechts zeer moeilijk en met veellijden weer tot leven in God
gewekt kan en moet worden)
Op deze wijze zei de Heer dus niet tegen de vleselijke mens, maar tegen de
geestelijke mens: “Als het oog je ergert, ruk het uit en werp het weg, want het
is beter met één oog de hemel in te gaan - dan met beide naar de hel!', wat zo
ongeveer betekent: Als het licht van de wereld je te veel aantrekt, verzet je
dan en keer je van dat licht af, want het zou je in de dood van de materie
trekken! Ontneem je dus zelf, als geestelijke mens, het lege genot van de
wereldse zaken, en wend je met je ziel naar de puur hemelse dingen! Want het is
beter voor je om zonder alles, wat de wereld als kennis te bieden heeft, het
rijk van het eeuwige leven binnen te gaan, dan met te veel wereldse kennis
enerzijds, en te weinig geestelijke kennis anderzijds door de stoffelijke dood
opgeslokt te worden!
Toen de Heer hier over twee ogen, handen en voeten sprak, bedoelde Hij
daarmee niet de twee ogen en de twee handen en voeten van het lichaam, maar
alleen het kennelijk dubbele gezichts-, bezigheids -, en verplaatsingsvermogen
van de geest, en Hij waarschuwt niet het vlees, dat geen eigen leven heeft,
maar de geest, om zich liever niet met de wereld bezig te houden als deze hem
te veel zou aantrekken. In dat geval is het beter zonder alle kennis van de
wereld het eeuwige leven in te gaan, dan door te veel wereldse kennis tenslotte
door het onafwendbare wereldse gericht opgeslokt te worden. De geest moet de
wereld wel zien en leren kennen, maar moet er niet verzot op raken! Als hij
merkt, dat de wereld hem aantrekt, moet hij er zich direct van afwenden, omdat
hij dan al gevaar loopt! En kijk, dit noodzakelijke afwenden stemt overeen met
het beeld van het uitrukken der ogen; en Degene, Die ons zo'n treffend beeld
kan geven, moet echt heel goed thuis zijn in alle geestelijke en materiële verhoudingen
van de mensen. GJE1-42 [8-10]
Weet dan, dwaas, dat dit al het twintigste hemellichaam
is waarop je lichamelijk leeft; 1e totale lichamelijke ouderdom telt al zoveel
aardse jaren dat dit pet getal van de fijnste zandkorrels in alle zeeën der
aarde verre overtreft! Maar wat een, niet voor een lichamelijk levend mens in
te denken, haast eindeloze tijdsduur bestond je al als zuivere geest in een
volkomen bestaan en met het helderste zelfbewustzijn in de eindeloze ruimte, waar
je in gezelschap van talloze andere geesten buitengewoon genoot van het
krachtigste en ongebondenste leven.
De laatste zonnewereld waar je lichamelijk woonde, noemen
de geleerden van deze aarde Procyon, maar de eigen bewoners van haar
uitgestrekte oppervlakte noemen haar Akka - en zo noemen ze haar daar overal
met een en dezelfde uitspraak, want de bewoners van Akka spreken maar één taal.
Daar hoorde je van een engel, dat de grote, almachtige, eeuwige geest, de enige
schepper en instandhouder van de oneindigheid en alles wat deze bevat, op een
van de kleinste planeten, waarvan er in de eindeloze ruimte ontelbaren zijn,
Zelf vlees en de mensengestalte zou aannemen. Jij uitte toen de vurige wens om,
als dat zou kunnen, op die planeet geplaatst te worden om daar Degene die jou,
geschapen heeft te zien en te horen.
Toen kwam dezelfde engel die Je hier aan Mijn
'rechterhand als zevende mens ziet staan, maar die toch een geheel vrije geest
is, en hij legde je haarfijn en precies de zware voorwaarden uit waaraan je
moest voldoen als je een bewoner wilde worden van deze planeet waarop je nu
staat, en als je daar het kindschap van God wilt bereiken! Jij nam alle
voorwaarden aan, waaronder ook deze, dat je als bewoner van de gekozen planeet
de herinnering aan je eerdere levens op andere hemellichamen volkomen zou
verliezen tot aan het moment dat dezelfde engel je driemaal bij de naam zou
roepen die je in Akka had.’
Philopold leest de rollen heel aandachtig door, en omdat
daardoor zijn innerlijk oog geopend wordt, zegt hij na een, behoorlijke tijd
van opperste verbazing: ' Ja, zo is het; Ik blik nu terug in de totale
eindeloze diepte van mijn leven, ik zie alle werelden, waarop Ik reeds geleefd
heb en al de plaatsen en steden in de werelden waar ik van geboorte tot
afscheid heb geleefd; ik zie wat ik was, en wat ik op de hemellichamen gedaan
heb, en ik zie ook overal de nakomelingen van mijn naaste verwanten, en kijk
eens, op Akka zie Ik zelfs mijn ouders, mijn vele broers en heel dierbare
zusters! Ja, ik hoor ze zelfs onder elkaar bezorgd over mij praten en zeggen:
'Hoe zou het met Murahel zijn? Zal zijn geest al in de eindeloze ruimte de
grote Geest in mensengestalte gevonden hebben?
Hij zal niet aan ons denken omdat Archiël, de afgezant
van de grote Geest, zijn herinnering afgeschermd heeft tot aan het moment
waarop hij hem driemaal bij zijn echte naam zal roepen!' Kijk toch! Zo hoor ik ze praten en ik zie ze
tevens in levende lijve! Ze gaan nu naar de tempel om de zware
levensvoorwaarden in de documenten na te lezen; maar zij vinden ze niet. De
opperpriester van de tempel zegt hen echter, dat Archiël enige ogenblikken
geleden de documenten ten behoeve van Murahel gehaald heeft, maar ze toch
direct terug zal brengen. En ze wachten nu in de tempel en offeren voor mij! O
liefde, liefde, goddelijke kracht! Hoe eindeloos ver strekt gij uw heilige
armen uit! Overal dezelfde liefde! O God, hoe groot en heilig bent U, en wat is
het vrije leven toch vol van verborgen geheimen!
Welk mens op de gehele Aarde kan de diepten doorgronden
die ik nu zie?! Hoe totaalonbetekenend is de armzalige mens op deze uitgeputte
Aarde bezig, vecht niet zelden op leven en dood voor een handbreedte grond,
terwijl in hem datgene te vinden is wat miljarden aarden nooit kunnen
bevatten!'] Na deze woorden wordt Philopold stil, gaat naar de engel en geeft
hem de twee rollen weer terug met de opmerking: 'Breng ze daar weer terug, waar
ze verwacht worden!' Maar de engel zegt: 'Kijk eens, ik heb ook een
schrijfstift meegenomen; het is dezelfde, waarmee je eigenhandig in de tempel
op Akka de documenten getekend hebt, Zet op ieder document tweemaal je naam,
dat wil zeggen, de naam die je op Akka draagt en de naam die je hier draagt, en
behoudt de schrijfstift als herinnering!' GJE1-213 [1-3] en GJE1-214 [1-5]
UpToDate 2024-2025