De slang in de boom

hoofdstuk 115

 

2. Na een tamelijk lange pauze [dus na de woorden van Asmahaël = de HEER of God] gaf EVA een luide kreet en wilde vluchten. Boven haar hoofd in de boom was een zeer grote reuzenslang.

3. Ook de vaderen zagen de slang nu en wilden met Eva voor dat ongedierte vluchten. Maar Asmahaël versperde hen de weg en gebood allen te blijven.

4. Asmahaël sprak de slang aan: ‘dier van de toorn en de nacht! Wat zoek jij hier, jij vervloekte?’

7. De slang siste ten antwoord: ‘Degene die mij eeuwig vervolgt, zodat ik Hem te gronde kan richten!’…

13. Asmahaël zegt: ‘van nu af aan zal jouw zaad vervloekt zijn. Ik zal van nu af aan tussen jouw zaad en dar van de vrouw een onverzoenlijke vijandschap plaatsen en dat zal jou in de afgrond richten: een vrouw zal jouw kop vertrappen en je beet in haar hiel zal haar niet vernietigen!’ <volledige tekst>

 

Asmahaëls woorden over Gods macht in de mens

hoofdstuk 116

 

Nu was er onder de meeste vaderen alom verwondering over Asmahaëls woorden tegen de slang.

2. Toen zij het aldus overdachten, werden zij allen door een heimelijke vrees gegrepen.

4. Maar Asmahaël zei: ‘hebben Adam, Seth en Henoch je niet dikwijls genoeg door krachtige woorden getoond, wat de mens in naam van God allemaal teweegbrengen kan?

6. Je moet altijd eerst opmerken wat er in je omgaat en dat wat je buiten je ziet en hoort, in jezelf terug moet voeren tot aan de wortel van al het zijn. De grond van alle dingen ligt levend in jezelf.

8. Wanneer de mens er eventueel toe in staat is, kan hij dat alleen maar door God volbrengen; want buiten en zonder God is geen daad mogelijk en daar staat Asmahaël overeenkomstig voor. <volledige tekst>

 

Adams vraag aan Asmahaël

hoofdstuk 117

 

Adam riep Asmahaël tot zich en DEZE vervoegde zich terstond bij hem en Adam wilde Hem wat vragen wat zijn hart bedrukte. Asmahaël zegt daarop: ‘Het leven komt altijd van binnenuit, zoals ook God Zelf eeuwig en oneindig vanuit Zijn eigen middelpunt van liefde werkt.

9. Adam antwoord zijn kinderen, waarom hij nu ineens zo glansde: ‘zoek het niet buiten je, maar in jezelf; want dat leert Degene die voor eeuwig het eeuwige Leven Zelf is!’

10. Werkelijkheid en leven zijn alleen maar binnenin de mens, ook alleen daar moeten zij gezocht worden en zijn ze ook te vinden.

13. Iedereen denkt daarbij nog aan zijn vragen vol twijfel omtrent Asmahaël met uitzondering van Henoch, Abedam, Methusalah en zijn zoon Lamech.

14. Maar Seth, Enos, Kenan, Mahalaleël en Jared verdiepten zich steeds meer en meer in het vraagstuk aangaande Asmahaël.

19. Wat is de gedachte en zonder een volledig geloof?

21. Ieder van jullie is tot het leven geroepen, zegt Adam.

22. Wanneer jullie niet het juiste doen, dan is al het vragen naar leven vergeefs; want de levende antwoordt de dode niet, maar alleen diegenen die het leven in hun hart hebben. <volledige tekst>

 

Het doel van het aardse leven

hoofdstuk 118

 

5. Seth: ‘We leven weliswaar in een stoffelijk lichaam, maar dit leven is alleen aan ons gegeven als een wekker, opdat daardoor de eeuwig levende liefde voor God in ons hart gewekt zal mogen worden. 6. De Heer heeft immers ons woonhuis zo ingericht, dat daarin van alles te vinden is. Wat er zich in bevindt, bespeuren wij immers duidelijk door onze gedachten!’

15. Asmahaël: ‘Iedereen echter met een deemoedig hart die spreekt uit de naam van Mijn wil en dat niet doet uit wat voor tijdelijke beweegredenen of zelfzuchtige interesse ook, maar alleen uit liefde tot Mij en daaruit tot zijn broeder, - waarlijk, niet één klank zal er over zijn lippen komen, die niet uit Mij zal zijn. 16. ‘Maar als je reeds je slapende bruid gewekt hebt, omdat je in staat was zo te spreken, dan rest jou toch immers niets anders meer dan er naar te handelen. Handel er dus naar, dan zul je één worden met jezelf en zodoende ook met Mij….’ <volledige tekst>

 

Jareds zorgen over het onthaal van Asmahaël

hoofdstuk 119

 

De Heer [Asmahaël] over Seth: ‘wetende dat Ik ook het stille hart beluisteren kan en niet de minste beweging daarvan Mij onbekend blijft.

9. Jared zegt tegen zijn vader: ‘wat Hem [Asmahaël] had bewogen vanuit de diepte naar onze hoogte te komen!

10. De getrouwe vreemdeling [voor ons], God zoekende [dat wil zeggen: onze liefde tot God]! Dat is de betekenis van Zijn naam! <volledige tekst>

 

De gesprekken van de patriarchen over Asmahaël

hoofdstuk 120

 

Ook Enos liet Seth geen rust en vroeg hem het een en ander. Als Asmahaël spreekt, dan smelten en vloeien hij en God zo nauw samen, dat men tenslotte niet meer kan weten over wie of in welk verband er iets gesproken wordt.

2. Of er spreekt een mens namens God en is daarom volledig vervuld met Gods Geest en alle macht en kracht die daaruit voortvloeit, of anders – voorwaar – ik tenminste kan mij niets anders indenken – God en Asmahaël zouden nu juist een en dezelfde moeten zijn!

9. Heeft niet juist vandaag nog onze Henoch de tijger voor Asmahaël aan banden gelegd en heeft niet Adam door het aanraken van zijn tong woorden aan de muil van de tijger ontlokt?

12… Maar wanneer nu Asmahaël ergens over spreekt, iets regelt en beveelt, dan wijkt Adam daar dan ook geen haarbreed meer vanaf en gehoorzaamt hem blindelings in alles, evenals de overige kinderen en moeder Eva! <volledige tekst>

 

Lamech en Methusalah spreken samen over de vreemdeling Asmahaël

hoofdstuk 121

Ook de praatgrage Lamech vraagt zijn vader Methusalah over diverse dingen: ….‘het komt mij nu helemaal zo voor alsof ik zonder ophouden over hem zou moeten spreken.

5. Ik moet je zeggen dat ik hem nu al zo lief heb gekregen, dat het mij nu al zo voorkomt alsof mijn hart met het zijne zou zijn vergroeid.

7. Zie toch, hoe eenvoudig en hoe buitengewoon deemoedig bescheiden hij achter ons met de oude, maar toch nog zeer monter schijnende Abedam voortloopt…ja menigmaal komt het mij waarlijk voor alsof hij de grond helemaal niet aanraakt met zijn voeten.

Methusalah zegt o.a. daarop: ‘God heeft de mens slechts één smaakzintuig en slechts één gevoelszintuig gegeven, opdat hij elk daarvan goed onderscheidend zal roeven en zal voelen. <volledige tekst>

 

Asmahaël  vertelt een gelijkenis

hoofdstuk 122

Na deze woorden van Methusalah tot zijn zoon Lamech stond Asmahaël opeens in hun midden en begon de volgende woorden tot hen te richten…

8. ‘Zie, dat gebeurt allemaal voor je ogen en jullie beseffen het niet! 9. Maar Ik zeg jullie als degene die Ik ben, die voor je staat: gelukkig zijn jullie, omdat Ik te midden van jullie wandel als de enige wijze ten overstaan van heel de wereld!

10. Jij, Methusalah, trek de liefde van je zoon tot je, en jij, Lamech, neem het geduld van je vader over, dan zul je de vreemdeling weldra met heel andere ogen bezien!.... <volledige tekst>

 

Bij de ‘verdorde hand der Aarde’

hoofdstuk 123

De rotswand op hoogte van de vaderen in het lagere gelegen dal scheidde de kinderen van middernacht van de vaderen en men kon van hieruit langs de natuurlijke weg onmogelijk in het middernachtelijk gebied komen.

4. Er begon juist een hevige wind te waaien, zoals gewoonlijk op de hoge bergen rondom het midden van de dag pleegt te gebeuren, tengevolge van de ommekeer van de zonnestralen…. En het gooien van stenen [om zich kenbaar te maken vanuit de hoogte naar het dal!] moest als blijk van de aanwezigheid van de vaderen om dezelfde reden achterwege blijven.

19. Henoch ging dadelijk naar de rotswand toe en gebood hem te wijken en tot een geëffend pad te worden voor degenen die daar beneden smachtten en het meest hulp behoefden.

20. En zie, onmiddellijk stortte de wand ineen en het geëffende pad was klaar! <volledige tekst>

 

Adam vraagt naar de kinderen van middernacht

hoofdstuk 124

1. De vaderen bereikten nu zeer spoedig het uitgestrekte woongebied van de middernacht.  2. Maar toen zij daar reeds bijna een half uur hadden gerust, zie, toen begonnen allen zich hogelijk te ver­wonderen dat gedurende deze tijd ook niet één kind uit middernacht zich vertoond had…..

5. …De omgeving ziet er werkelijk uit alsof een smadelijke dood pas kortgeleden een algemeen oogstfeest onder hen gehouden heeft! Adam vraagt Henoch om Asmahaël te raadplegen.  Maar Asmahaël was hem voor… zeggende:

9. "O Adam! Geloof je dan in je hart, waarin jouw zeer verzwakte geest woont, dat de Heer op een koning uit de diepte of op jou lijkt, zodat er dan vele wezens nodig zouden zijn om Hem te benaderen?! Zie, Ik heb geen bewakers en ook geen deurwachters nodig en ook geen in volgorde gerang­schikte, eerstgeboren hoofdstamkin­deren

10. Maar als je bang bent om de alwetende God iets te vragen, hoe kan het dan dat de Alwetende er vervol­gens niet tegen opziet jullie ter wille van jezelf zoveel vragen te stellen, opdat je zult ontwaken?!

13. Zie Adam, jouw moeilijkheden zijn Mij zeer goed bekend! Je vraagt naar de kinderen van middernacht en zou erg graag willen weten wat er van hen is geworden; op dit moment zeg Ik het je echter niet, maar je moet hen zoeken en laten zoeken… <volledige tekst>

 

UpToDate 2023-2024