Van de hel tot de hemel
DE LEIDING DIE AAN
ROBERT BLUM GEGEVEN WERD NA ZIJN STOFFELIJKE DOOD
door het innerlijk woord ontvangen
Jakob Lorber
Deel 2
Uitgeverij De Ster
Oorspronkelijke
titel: Vo n der Hölle bis zum Himmel
Die Je nseitige
Fühhru ng des Robert Blum.
1995 Uitgegeven door Larber Verlag,
Bietigheim, BRD.
Deze uitgave kwam tot stand in
samenwerking met de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied.
Wie meer wil weten over de profeet
Jakob Lorber,
kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse
taalgebied
Burg.de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld
Telefoon:
0575 521803
Copyright 1997 Uitgeverij De Ster
NUGI 632 ISBN 9065560955
Uit
deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van
druk, fotokopie, micro film, opnamen of
op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any part of
this book may only be reproduced, stored i n a retrieval system and/or
transmitted in any form, by print, photoprint, recording or other means, either
chemie, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher.
Op
19 december 1849
werd
met het opschrijven
van dit
tweede deel begonnen.
Inhoudsopgave
151. Het binnengaan in het museum in
Roberts huis. Een soort zielenkerkhof.
152. Gevangenen van de materie. Hoe
moeten zij verlost worden? Voorstel van de franciscaan.
153. Belangrijke wenken voor het
leven. Satan, stamvader van de materie en van alle mensenzielen. Gods
verlossingsplan.
154. Grafgeheimen en geneesmethoden
aan gene zijde. De grote verzamelplaats van goddelijke genade.
155. Het
grote piramidemonument. Woorden van licht en leven van de Heer over geest, ziel
en lichaam. De ware verrijzenis van het vlees.
156. Opheldering over het
piramidemonument. Wandeling in de onderwereld. Vagevuur, hemel en paradijs.
157.
Verslag over zijn onderwereld. De heilige inscripties op de treden van de
piramide. Grote heilsleer en haar uitwerking op Robert.
158.
Roberts vurige liefde tot God. Helena's goede rede. Haar schroom voor de
allerheiligste. Hartversterkend antwoord van de Heer.
159.
Gelijkenis van de kunstschilder en zijn leerlingen. De liefdevolle, wijze les
van de Heer brengt Helena weer tot haar hemelse bruidsliefde.
160. Pater
Cypriaan neemt aanstoot aan Helena’s stormachtige liefdesuiting. Geweldige
donderwoorden tegen de aanmatiging van priesters.
161. Wonderbaarlijke verandering van
de zielengraven. Robert ontvangt zijn hemelse naam. De engel Sahariël als
leider.
162. Dialoog tussen Helena en de Heer.
Wezens en bewoners van de hel.
163.
Opdracht aan Petrus en Paulus om de voormalige bedoeïenenhoofdman Cado voor te
leiden. De vergeefse liefdevolle poging van Petrus om de brutale geest voor
zich te winnen.
164. De door en door slechte aard van
Cado. De Heer over goddelijke tuchtiging.
165. Cado in een hels zweetbad. De
onverbrekelijke ordening van de Heer ten aanzien van het volgen van de vrije
wil.
166. Cado komt vrij en neemt wraak. De
hoofdman bindt in. Satanisch helleplan.
167.
Cado's waanzinnige helse trots. Vermetel plan van de hoofdman voor de
omwenteling. De afgrond der hel opent zich.
168. Machten der duisternis. Helse
boosaardigheid en hemelse waakzaamheid.
169.
De helse hemel bestorming barst los. Vredesgeesten in de hoogte.
Verschrikkelijke wending voor de scharen der duisternis.
170.
Ondergang van de hellemacht. Cado als overlevende toont betere gevoelens. De
geest is gewillig, maar het vlees is zwak.
171. Veranderde scène. Verleidelijke
hellegeesten. Cado roept de genade en de hulp van de godheid in.
172.
Cado's aardse levensgeschiedenis. Verdere beproeving van zijn hart. De helse
Minerva in de statiekoets. Cado's gewijde stenen ter verdediging.
173.
Gesprek tussen Cado en Minerva. Verschrikkelijke beproeving van de
hellevorstin. Cado's ware steen der wijzen. God Jezus is overwinnaar! Zijn naam
is voor de hel een gruwel.
174. Cado's wijsheid tegenover de verblindheid
van Minerva. Erken de Godmens Jezus!
175. Minerva's voorwaarden voor haar
overgave. Cado's antwoord.
176. Cado krijgt nog meer bescherming
van de engelen. Minerva' s tegenvoorstellen. De hel toont nieuwe
schrikbeelden.
177.
Minerva vermoedt een list van de Godheid. Cado verklaart haar de reden. Een
kleed valt uit de hemel. Minerva's nieuwsgierigheid.
178.
Minerva draait bij en komt dichterbij. Laatste stappen voor het doel.
179.
Eindstrijd en ommekeer. Het trotse oerwezen van Satana komt terug. Cado blijft
standvastig. Gelijkenis van de reddende loods.
180. Cado laaft zich aan brood en
wijn. Minerva's ergernis. Cado's duidelijke les over haar onwaardigheid.
181.
Bathianyi en Miklosch over deze scène. Minerva zet de laatste schrede. Het
hemelse gewaad als beloning. Mogelijke gevolgen van de volledige verlossing
van Satana.
182. Minerva's nieuwe uitvluchten.
Cado's antwoord. Over boete en bekering. Belangrijke feiten betreffende de
verlossing.
183.
Minerva's pracht in het hemelse gewaad. Robert en Sahariël maken zich bekend.
Opvoeding tot ware vrijheid en zelfstandigheid.
184.
Sahariël over het amen. Minerva's liefdesverklaring. Het wijze antwoord van de
engel. Gelijkenis van de twee bronnen. Cado onthult de stand van zaken.
185.
Minerva wil zich rechtvaardigen. Cado's weerlegging. Ontmaskering van haar
verdorvenheid. Sahariël maakt aanstalten om weg te gaan.
186. Minerva twist verder. Sahariëls
lankmoedigheid. Bathianyi' s ergernis over de onverbeterlijke.
187.
Minerva's theatrale vertrek naar haar laatste gevecht. Sahariël, Robert en
Cado keren huiswaarts. De Heer neemt Cado aan.
188. De heer met Robert en Helena. Het
weerzien van de beide echtgenoten. Een waar echtpaar der hemelen.
189.
Cypriaan bij de heer. De beste dank. De manier waarop de Heer leiding geeft. De
naar het gericht leidende wegen van Rome.
190. De heilbede van de aartsvaders.
Antwoord van de Heer. Voorbereidingen voor de wederkomst van de Heer.
191.
Vertrek naar de zaal der voleinding. Robert en Helena, gevolgd door Cado, voor
de gesloten hemelpoort. Minerva verschijnt weer ten tonele.
192. Minerva voor de poort.
Onvriendelijke ontmoeting met Helena.
193.
Indische wijsheid over satan. Aansporing tot geduld. Een klein plekje is gemakkelijker
schoongeveegd dan de gehele schepping.
194. Minerva's satanische
verzoekersleer. Cado's treffende rectificatie.
195. Minerva en Helena. Een heilzame
ontlading. Cado over het koningschap als tuchtroede. Minerva vertrekt.
196. Ergernis van Robert en Helena
voor de hemelpoort. Cado' s wijze raad.
197. De
poort gaat open en laat de stad Wenen zien. De aard van de verschijningsvormen
in het hiernamaals. Robert
verbaast
zich over Cado's wijsheid.
198.
Merkwaardig gedrag van het gezelschap tegenover de ogenschijnlijke Cado.
Robert herkent samen met Helena de hoge, goddelijke Vriend.
199. Het
binnentreden van het gezelschap in de verschijningsvorm van de stad Wenen.
Platvloerse taferelen bij de tolboom.
200. De
sergeant van de douane ondervraagt de Heer. Hij geeft het gezelschap vrije
doortocht. Een belastinginner volgt de Heer.
201. De
belastinginner wordt door de Heer aangenomen, de sergeant afgewezen. Paulus'
zendingswerk in het huis 'In de goede Herder'.
202. Paulus
in de proletariërclub 'In de goede Herder'. De apostel als goudmaker.
Inflatietheorie en levensroes. Gelijkenis van de wedloop.
203. De
gewonnen zes. Paulus' moeite voor de overigen. Rede over de tijd van
uitzonderlijke genade. De verblindende vleselijke lust.
204. Goed
antwoord van iemand uit de schare. Paulus' laatste rede voor de hardnekkigen.
De vrolijke Wener en de onbehouwen Tiroler. Allen trekken verder.
205.
Fantastische vermoedens van de meelopers. Nieuwe, merkwaardige ontmoetingen. De
reeds lang overleden voorouders uit het huis Habsburg-Lotharingen.
206. In de
keizerlijke grafkelder bij de kapucijnen. Veel doods in de sarcofagen. De
voornaamste vraag betreft Jezus. Verschillende opvattingen over Rome.
207. Het
verzoek van de vorstelijke geesten. Hun verhaal over een vurige ruiter en diens
voorspellingen over het einde van de wereld en de wederkomst. De vorsten vragen
om aardse hulp. Paulus belooft geestelijke hulp.
208. Voortzetting van de les aan de
dynastie. Gelijkenis van de luie herders. De dynastieën bestaan slechts omwille
van de volkeren. Aansporing tot deemoed en verwijzing naar de Heer.
209. Een oude vorst en de heer. De
vorst vraagt om een echt godswonder.
210.
Wonderen en hun uitwerking. De vorst erkent de wijsheid van de Heer. Zijn
Christusbelijdenis onder voorbehoud. De vorsten beraden zich.
211. Maria Theresia en enkele andere
vorsten betuigen hun instemming met stamvader Rudolf. Verzoek aan de Heer om
hen uit de grafkelder te leiden. Goed getuigenis over Rudolf.
212. Paulus' opwekkingstoespraak tot de
vorsten. De apostel toont de wandaden tijdens hun regeren aan en belooft de
genade van de Heer.
213. Paulus' toespraak tot de
hardnekkige keizer. Koppige repliek.
214.
Levensduurberekening in het hiernamaals. Een verlangen naar de lotgevallen op
aarde. Gelijkenis van de goochelaar. De ware hof grandezza.
215.
De levensgeschiedenis van de trotse Karel. Paulus schudt de hoogmoedige wakker.
Dialoog tussen Karel en Jezus. Uiteindelijke bede om genade en bevrijding.
216. Geldzuchtige bedelmonniken bij de
uitgang van de grafkelder.
217. Voor de Stefanusdom. Goede
smeekbede van de verloste vorsten. Moeilijke genezing van geestelijke hoogmoed.
218. De
ervaringen van keizer Jozef met de clerus. Reden van de vroege dood van deze
keizer, die nu wordt aangesteld als gerichtsengel tegen Rome.
219. De ware aard van aartsbisschop
Migatzi. Gesprek tussen hem en Jozef. Een blik in de duisternis van het
priesterdom.
220. Jozef
verwijst aartsbisschop Migatzi naar de Heer. Migatzi beschouwt het hiernamaals
als bedrog en verklaart Jozef voor geestesziek. Jozef over de oorzaak van zijn
dood.
221. Migatzi geeft een andere
verklaring voor de dood van Jozef. Hij verlangt bewijzen over Jezus. Jozefs
rede over de geest van de liefde als enige godsgetuige.
222.
Migatzi's gesprek met zichzelf. Hij zou graag de Heer willen erkennen, maar is
bang voor zijn ambtsbroeders. Jozef helpt hem eruit.
223.
Migatzi's ambtsbroeders. De ezelachtige president. Migatzi' s erkenning van de
Heer. Diens oordeel over Rome.
Antwoord
van de bisschoppen.
224.
Machteloze woede van de roomsen. Hun onbarmhartigheid, hebzucht en
bedriegerijen. Donderwoorden van de 'ketterse keizer'.
225. Maatregelen van de kerkleiders.
De Heer over geloofsopwekking. Nederlagen als geneesmiddel tegen hoogmoed.
226. De Heer over het misoffer en de
eeuwige verdoemenis.
227. Verhelderende woorden van de Heer
over de 'onoverbrugbare kloof' en de vergeving van' doodzonden' .
228. Het grote 'exorcisme'. De 'moeder
van smarten' verzuimt te helpen.
229. Verhelderende woorden van de
ketterse koster.
230. De koster geeft meer opheldering.
Bittere waarheden voor Rome's eminentie.
231. De koster over christelijke
gelijkheid en kerkelijke ongelijkheid. De hoofdcelebrant verdoemt de 'ketter'.
232 De Heer neemt de koster op. Geweldige
vlammenkuur voor zijn vervloekers. Einde van de scène in de Stefanusdom.
233. De verdere lotgevallen van de
priesters van de domkerk. Het wezen van de wijsheidsgeesten en hun moeizame
bekering tot de liefde. De militaire patrouille in het hiernamaals.
234. Een nieuwe opgave voor Robert. De
Heer over de militaire stand.
235. Roberts eerste contact met de
troep soldaten. Hij probeert hun opheldering te geven over het geestelijke
rijk.
236. Antwoord van de ongelovige
officier. Helena bemoeit zich ermee.
237. Het diepste verlangen van de
officier. De Vader openbaart zich aan hem die Hem liefheeft.
238. De officier als heilsverkondiger.
Hij neemt hun twijfels weg en leidt hen tot de Heer.
239. Vragen en wensen van het volk.
Het geduld van de officier wordt op de proef gesteld.
240. Nog enkele levensgeschiedenissen.
Het geduld van de officier wordt wederom op de proef gesteld.
241. Een gedenkwaardige
levensgeschiedenis, die ook de officier interesseert.
242. Vervolg van Mathildes
levensgeschiedenis. Onthullingen van de treurigste soort.
243. De
genade en barmhartigheid van de Heer. Twee gescheiden zielen mogen elkaar in
het bijzijn van God terugvinden. Zaligheid van de hoogste hemel.
244. De joodse sergeant-majoor, een
hartstochtelijke vriend van de Messias in de geest van David.
245. Liefde als oerbron van alle
wijsheid en uitdrukkingskracht. Dichtkunst van het verstand en van het gemoed.
De bede van de officier om meer liefde, en het antwoord van de Heer. .
246. Over de bron van de hoogste
wijsheid. Wenken voor het vermeerderen van de liefde tot God:
247. Liefde voor God en liefde voor de
vrouw. Alle liefde moet uitgaan van de liefde voor God.
248. Over de juiste liefde voor God.
Gelijkenis van het smalle poortje en de grote last. Een hemels onzevader.
249. De Heer over het onzevader.
Strijd om een plaats aan de vaderborst. Helena over Gods- en broederliefde.
250. Robert beleert Peter over het
echte rijpingsproces van de liefde. Voorbeelden van de feniks en van de
wijnpers.
251. Peters uiting van vurige liefde
voor de Vader. Afscheid van het droomgezicht van de stad Wenen.
252. Gelijkenis van de strenge,
rechtvaardige koning, die door de liefde wordt overwonnen.
253. Wat de liefde doet is welgedaan.
Laat je alleen door haar leiden.
254.
Zegenbede voor de maaltijd. Over Swedenborg. Zegening van het Habsburgse huis.
Invloed van geesten en engelen op mensen. Grondwet van de vrije wil.
255.
Slotwoord van de Heer: houd je aan de geest van de liefde! Uit liefde komt
wijsheid voort, uit wijsheid liefde. De eeuwige ordening van het leven in God.
256. Het
heilige gezelschap verlaat Wenen en trekt in de richting van de Alpen. Bij de
Semmering. De Heer over grenspalen en over het land en het volk van
Stiermarken.
257. Gesprekken over oude en nieuwe
tijden. De mensheid was nooit goed, maar wel waren er altijd enkele
uitzonderingen.
258. In
Mürzzuschlag. Over het tijdperk van de techniek. Geloof en liefde ontbreken en
daarom ontbreekt ook de ware zegen.
259 In Frohnleiten. Kerkelijk-bekrompen
geesten.
260. Een andere geestenscène. De Heer
met de Zijnen bij de Reinerkogel. Heilzoekende geesten uit de bergen.
261. Toestroom van demonen en
natuurgeesten. Over het wezen van de berggeesten. Jakob Lorber, aan wie de
heer door middel van zijn engel dicteert, met zijn trouwe vrienden in de
gezichtskring van het heilige gezelschap.
262. Zwerfgeesten uit het sterrenbeeld
'Haas'. Licht en liefde en hun verschillende werkingen.
263. Drie bisschoppen van Graz op de
wolken. Een jezuïet als afgezant. De heerszuchtige Sebastiaan en zijn twee
betere collega' s. Gericht over de hoogmoedige bende.
264. Gevangenneming van Sebastiaan
door de vredesgeesten. Sneeuwdeken als speciaal gericht voor opstandelingen tegen
Gods orde.
265. Over natuurgeesten en de
sterrenelementen van mensenzielen. Hoe zich, uit God ook onzuivere wezens
kunnen ontwikkelen. Bezoek van de zeventien oude prelaten van Rein.
266. Bisschoppelijk waanidee over
heiligheid. Alleen God is goed. Duistere geesten en arme zielen komen dichterbij
en krijgen een heilzame behandeling.
267. Wie armen opneemt, neemt Mij op.
Genezing en troost voor behoeftige zielen. De liefhebbende maagd.
268. De
twee boden bij de nieuwe Maria. Gelijkenis van de kleine gewassen en de eik.
Over de geestelijke toestand van de aarde. Voltooiing door genade.
269. De
Heer stelt zich voor aan de liefhebbende. Het blinde hart begrijpt meer dan het
ontwikkelde verstand. Grote zegening op de berg.
270. Scharen van duistere
monniksgeesten. Uiteenzetting over de drie-eenheid.
271. De
drie afgezanten ontwaken. Nog drie doctoren in de theologie worden streng
terecht gewezen en krijgen een opdracht.
272. Moeilijke missie van de drie
theologen. Gelijkenis van de telescoop. Regels voor de missie. De beste weg.
273. Goede
missietoespraak van de vijf. Schroom om met zonden beladen voor de Heer te
verschijnen. De genadezon van de Heer.
274. Rode oorlogsgeesten en
blauwgrijze praatjesmakers.
275. Robert
en peter bewerken de grappenmakers. Deze geven hun zwakheid toe en
verontschuldigen zich. Mensen en Godsgericht. Een bode van boven.
276. De
lichtblauwen verbazen zich over de macht van de bode, zonder zijn ware wezen te
herkennen. Hoe mensen en geesten zich God voorstellen en hem herkennen.
277. Over het waarachtige wezen van God.
De liefde werkt in enge maar duidelijke kringen.
278. De plaats van ware
gelukzaligheid... in het hart van de mens. De weg naar de hemel is drie spannen
lang.
279. De eenvoudige maar krachtige rede
van de Heer. Over de korte weg naar de hemel. Over het verstand van het hoofd
en het inzicht van het hart. De gelijkenis van het fruitplukken.
280. Overeenkomstige betekenis van
brood en wijn. Weten en doen. Een opdracht aan de lichtblauwen.
281. Vertrek naar het hemelrijk uit
het gerijpte hart van Robert.
282. Roberts verbazing over het nieuwe
hemelgebied. Zijn toekomstige opdracht. Genadebrug en genadeheuvel.
283. De
bereikte hoogste hemelsfeer. Robert, Peter en drie vrienden begeleiden de Heer
naar het heilige Jeruzalem; de stad der steden en de zon der zonnen.
284. Rudolf
vergelijkt hemelse en aardse omstandigheden. De hemelse stad en haar betekenis
als voedingsbron voor de hele oneindigheid.
285. Het
Vaderhuis in de hemelse stad. De heerlijkheid van zijn ruimten en zijn
bewoners. In tegenstelling daarmee de eenvoud van de Heer.
286.
Intrede in het binnenste. Robert als nieuwe aartsengel en hemelvorst. Zijn
deemoed en wijsheid. Roberts waardigheidstekenen.
287. De
drie keizers ontvangen hun rijkswaardigheidstekenen. Hun betekenis. Grote
bestemming van de burgers van de hoogste hemel.
288.
Heerlijkheid van Gods kinderen. De eetzaal van de Heer. De grote oertuin van de
schepping. De activiteit van de volmaakte geesten in het groeiende besef van de
liefde.
289.
Roberts persoonlijke verhouding tot de Habsburgse keizers. Geërfde of gekozen
troonopvolging. Staatspolitieke wenken van Petrus.
290. Roberts politieke ijver. Petrus
over de zelfhulp van een volk en over Gods hulp. De Vader weet wanneer het tijd
is.
291. Groot
hemelmaal en hemelconcert in het Vaderhuis. David als dirigent en componist.
Hemelse verblijfplaats van andere musici.
292.
Orgelconcert met lichtbeelden. Geheimen over het wezen van klank en beeld.
Grondwet van alle openbaring van krachten: kracht en tegenkracht.
293. Vermanende oproep aan de kinderen
van de aarde. Verschillen tussen aards en hemels leven. Gelijkenis van de
afgevallen boomvruchten en van de pottenbakker. De eeuwige dood.
294. De eeuwige dood, zijn oorzaak en
zijn wezen. Het lot van degenen die in de derde hel ten prooi vallen aan de
eeuwige dood. Het dreigen met het oordeel en de lankmoedigheid van de Heer.
295. De drie deuren in de noordelijke
wand. Eindeloze uitgestrektheden van de scheppingsruimte. Blik in de middengordel
van de zon en in de maan. Het bestuur door de engelen van de
scheppingsgebieden.
296. De avondlijke westwand. Een blik
door de eerste deur. Een planetaire middenzon, moeder van talrijke planetaire
zonnen. Inrichting van het geestelijke diorama.
297. Een blik door de tweede deur van
de westelijke wand. Een middenzon van hogere orde. Pracht van steden en bouwwerken.
Scheppingen van het instinct of van ware wijsheid?
298. De derde deur laat een
al-middenzon zien. Ordening van de zonnensystemen. Grootte en lichtsterkte van
de zonnen. Vuurgeesten van de al-middenzon bij hun werkzaamheden.
299. Eerste deur inde zuidelijke wand.
Overweldigend licht van een hoofd- en oermiddenzon. Haar reusachtige
proporties. De daar levende wezens als zonnebalwerpers.
300. Verdere werkzaamheden van de vuurreuzen
op de hoofd- en oermiddenzon. Geboorte van een grote al-middenzon. De
omhullende schil van de grote verzameling van werelden.
301. Uitzicht vanuit de tweede
deuropening in de zuidelijke wand. Het totaalbeeld van de materiële schepping.
De grote Scheppingsmens als de verloren zoon. Diens wezen en bestemming. Gods
eindeloze scheppingsvermogen.
302. Verhouding tussen materiële en
geestelijke grootheid. Gelijkenis van de kunstmatige reuzenkorrel en het
natuurlijke tarwekorreltje. Door de derde deur in de zuidelijke wand straalt
het licht van een nieuwe schepping van eeuwige liefde.
303. Uitzicht vanuit de derde deur in
de zuidelijke wand. De grote, schitterende Lichtmens van de nieuwe schepping.
151
Het
binnengaan in het museum in Roberts huis
Een
soort zielenkerkhof
[1] Ik
zeg: 'Ja, Mijn beste vriend, als je dit al voor een volmaakte hemel aanziet,
wat in wezen slechts een wat betere geestenwereld is waar de eigenlijke hemel
pas in de geest van de mens begint binnen te stromen opdat hij daaruit eerst
wordt omgevormd, wat zul je dan wel zeggen wanneer je in de werkelijke vanuit
jezelf komende hemel zult binnengaan?
[2] Ik
zeg je dat dit slechts een inleiding is op het binnengaan in het ware
hemelrijk. Kijk, deze aartsvaders, profeten, apostelen en moeder Maria met
Jozef zou je zelfs helemaal niet kunnen aanschouwen zonder daarbij het leven te
verliezen, als ze zich in hun eigenlijke hemelse gedaante aan jou zouden
vertonen. Trek je daar echter niets van aan, want Ik ben er immers Zelf om
jullie allen geleidelijk aan in de ware hemel binnen te leiden; Ik denk, dat Ik
de juiste weg het beste ken.'
[3] De
franciscaan zegt: 'Ja Heer, dan is Robert Blum toch ook nog lang niet in de
eigenlijke hemel?' Ik zeg: 'Wel zeker niet! Dit huis voorzover wij het nu
kennen en zien, is weliswaar al uit zijn hart ontsproten en is al tamelijk
volmaakt, maar er zijn nog talloze gedeelten en vertrekken, die Robert nog even
onbekend zijn als jou, maar met het nodige geduld zullen jullie nog alles leren
kennen.
[4]
Maar nu gaan wij door de grote poort het museum binnen. Daar zullen jullie
allen de ogen wat verder worden geopend.'
[5] De
franciscaan zegt: 'Heer, wat zullen wij daarbinnen wel allemaal te zien
krijgen?' Ik zeg: 'Je zult het gauw genoeg zien! Kijk, een deel van onze gasten
is al binnen; hoor je hun uitroepen van grenzeloze verbazing? Ook wij zullen
ons zo dadelijk daar bevinden. Kijk nu aandachtig door de poort, die hoog en
breed genoeg is, en je zult al heel wat kunnen zien. Zeg Me maar wat je
mogelijkerwijs al ziet.'
[6] De
franciscaan kijkt ingespannen nog van veraf door de grote poort en zegt na een
poosje: 'Heer, dat is heel eigenaardig! Ik zie niets anders dan een bijna
onafzienbaar kerkhof met een zeer groot aantal grafmonumenten. Werkelijk, een
eigenaardig museum! Hoe dichter we bij de poort komen, des te duidelijker
tekent zich een onafzienbaar kerkhof voor mijn ogen af. Ik zie nu ook al, dat
een grote groep van ons vooruitgelopen gezelschap druk heen en weer loopt
tussen de grafmonumenten op de graven. Maar van een vreugdevolle verbazing
vernemen mijn oren niets; wel hier en daar uitroepen van grote ontsteltenis.
Heer, in dit museum zullen wij zeker weinig amusants vinden!'
[7] Ik
zeg: 'O, maak je daarover geen zorgen! Ik zeg je, je zult daar onuitsprekelijk
veel wonderbaarlijks en amusants vinden. En daar wij zojuist door de grote
poort dit museum zijn binnengegaan, zeg Me dan andermaal wat je nu ziet!'
[8] De
franciscaan zegt: 'Heer, wat ik zojuist gezien heb, tekent zich nu duidelijker
en scherper voor mijn ogen af. Maar onze gasten... wat zijn zij druk bezig! Het
lijkt wel een kudde lammeren die in het voorjaar voor het eerst de wei worden
ingedreven. Dan komt er ook geen eind aan het springen en blaten. Ik moet zo'n
prachtig grafmonument toch eens goed bekijken.'
[9] De
franciscaan gaat naar zo'n grafmonument toe en ontdekt al gauw een opschrift in
reliëf op een zwarte ovalen plaat. Hij probeert het opschrift te lezen, maar
kan er niet wijs uit worden omdat er enkele hem geheel onbekende letters in
voorkomen. Vol deemoed wendt hij zich daarom tot Mij en vraagt of Ik hem de
betekenis van dit opschrift wil verklaren.
[10]
Ik zeg echter tegen hem: 'Vriend, als wij in dit museum ieder gedenkschrift
zouden willen lezen en ontcijferen, zouden wij daar de hele eeuwigheid volop
werk aan hebben. Dat zou net zoiets zijn als wanneer jij zou willen berekenen
hoeveel zaadkorrels voor de verdere voortplanting, die tot in het oneindige
gaat, zich reeds in één zaadkorrel bevinden. Om oneindige dingen te begrijpen
moet men nooit bij de afzonderlijke delen beginnen, ook niet bij het voorwerp
dat men zou willen doorgronden, maar steeds eenvoudigweg bij zichzelf. Begrijp
je je eigen wezen, dan zul je ook al het andere kunnen begrijpen en doorgronden,
maar zolang jij over jezelf nog geen volledige duidelijkheid hebt verkregen,
kan ook al het andere in jou niet tot klaarheid komen. Als het oog blind is,
waarvandaan zal de mens dan licht krijgen en weten waarop hij staat en wat er
om hem heen is? Heeft het oog echter licht, dan is ook in en om de mens alles
verlicht. En precies zo is het ook met de geestmens.
[11]
De ziel, als uiterlijke substantiële vorm van de mens, heeft op zich eigenlijk
helemaal geen licht, behalve het licht dat van buitenaf in haar doordringt,
komend van andere wezens, die reeds lang hun eigen innerlijk licht hebben. Haar
inzicht komt daarom ook slechts bij stukjes en beetjes. Want die delen van het
zielenwereldbeeld die in haar precies onder het brandpunt van een van buitenaf
doordringende straal komen te staan, worden dan door de ziel ook in hun
bijzonderheden herkend en beoordeeld, zoals zij zich aan de ziel voordoen. Valt
het licht echter van het ene deel op een ander deel, dan treedt daardoor een
volkomen vergeten van het eerder geziene op. Iets heel anders duikt dan als een
meteoor in de ziel op en wordt door haar slechts zo lang herkend en beoordeeld,
als het zich in het licht bevindt. Wijkt het van buiten doordringende licht
door een wending ook weer van het tweede deel dat verlicht was af, dan is het
met het inzicht van de ziel over dit tweede belichte deel ook gedaan. Zo zou de
ziel zich dus van eeuwigheid tot eeuwigheid van buitenaf kunnen laten
verlichten en zou toch nog steeds op hetzelfde punt van inzicht staan waarop ze
voorheen stond.
[12]
Iets anders en voor jou nog onbegrijpelijk is het, wanneer in de ziel de
eigenlijke levende geest volledig te voorschijn komt en de hele ziel van
binnenuit op zijn sterkst verlicht. Dat is dan een eeuwig licht, dat nooit
dooft en alle delen in de ziel door en door verlicht, voedt en tot volkomen
ontplooiing brengt. Wanneer dat dus in de ziel wordt bewerkstelligd, hoeft ze
niet meer afzonderlijke delen te leren, maar dan heeft zich in de ziel alles in
één keer tot volle helderheid ontwikkeld. De volledig wedergeboren geestmens
hoeft dan niet meer te vragen: 'Heer, wat is dit of dat?' Want de wedergeborene
dringt dan zelf in alle diepten van Mijn goddelijke wijsheid door.
[13]
Opdat je deze waarheid grondiger zult begrijpen, zal Ik je nu dit opschrift
voorlezen en je zult meteen honderd vragen in je voelen opkomen. Let dus goed
op! Zo luidt wat hier geschreven staat:
[14]
'De rust is evenals de dood zonder daadkracht, maar dit rusten is toch geen
rusten, doch een belemmering van de beweging. Ruim de belemmeringen op, dan
wordt de rust weer beweging! De beweging zelf is evenwel geen echte beweging,
maar een zoeken naar een rustpunt. Is het rustpunt gevonden en de beweging tot
rust geworden, dan is die rust weer geen echte rust, maar een voortdurend
streven naar beweging. Deze volgt ook, zodra de belemmeringen waardoor uit
beweging rust ontstond, weer worden opgeruimd. En zo bestaat er rust zonder
rust en beweging zonder beweging. Rust is beweging en beweging is rust Ja, in
wezen bestaat er noch rust noch beweging, want beide heffen elkaar voortdurend
op als een tegelijkertijd zowel bevestigende als ontkennende grootheid. 0
wereld die onder deze steen rust, je rust niet, maar beweegt je in je streven,
hetgeen jouw zondige zwaarte is. Nu rijp je het leven tegemoet. Je probeert onophoudelijk
je remmende banden stuk te scheuren en wanneer ze verscheurd zullen zijn, dan
zul je je naar buiten in de oneindigheid storten en zult in het oneindige weer
zoeken wat je nu hebt. Een leven blijft, een leven vlucht; maar het blijvende
wil vluchten en het vluchtende zoekt het blijven. God, Gij oerbron van het ware
leven, geef aan de rust de ware rust en aan de beweging de ware beweging!'
[15]
Zeg Mij nu, heb je dit opschrift begrepen?' De franciscaan zegt: 'Heer, dat was
voor mij zuiver Japans; meer kan ik daarover niet zeggen! Maar verklaar ons dat
toch wat nader.'
152
Gevangenen
van de materie.
Hoe
moeten zij verlost worden?
Voorstel
van de franciscaan
[1] Ik
zeg: 'Kijk, dat verklaart je het gevoel van je eigen leven, waaraan rust en beweging
in even grote delen zijn meegegeven. Je kunt uiteraard gaan en staan, zitten of
liggen. Wanneer je lang hebt rondgelopen en daardoor wat moe bent geworden,
waar verlangt jouw leven dan naar?' - (Antwoord: 'Naar rust.') - 'Goed', zeg
Ik, 'en je zoekt dan ook rust en neemt rust. Wanneer je echter helemaal
uitgerust bent en levendige beweging om je heen ziet, zoals een kudde levendige
lammetjes, vogeltjes die van tak tot tak wippen, een snelstromende beek en
dergelijke meer, zeg Me eens, waar begint jouw leven, dat door de rust opnieuw
gesterkt is, dan weer naar te verlangen?' - (Antwoord: '0, naar beweging, naar
veel beweging!')
[2]
'Weer goed! Zo zal je uit dit opschrift ook duidelijk worden dat zowel de rust
als de beweging op zichzelf genomen niets anders zijn dan afwisselende
behoeften van elk bestaan en leven. Dingen, die zich noodzakelijk in het
gericht bevinden, moeten zich vanzelfsprekend Min ononderbroken rust, of in
onophoudelijke beweging bevinden, maar wezens die een vrijer leven in zich dragen,
hebben zowel rust als beweging tot vrij gebruik toevertrouwd gekregen. Vandaar
dat de bede: 'Heer, geef de rust ware rust, en de beweging ware beweging' niets
anders wil zeggen dan: 'Heer, maak onze rust en beweging vrij en houd ons niet
meer in het gericht!' Of nog duidelijker gezegd: 'Leid ons niet in verzoeking,
maar verlos ons van het kwaad van het gericht!' Zeg Mij eens, heb je dit nu
goed begrepen?'
[3] De
franciscaan zegt: 'Ja, Heer en Vader, dat is mij nu helemaal duidelijk, maar
wie zijn dan degenen die daar beneden rusten en waarom hebben zij behoefte aan
dit opschrift, dat wij nu aan een beschouwing onderwerpen? Wie zijn zij, die
hier naar verlossing smachten?'
[4] Ik
zeg: 'Luister, allen die door de materie gevangen zijn, rusten onder deze grafmonumenten,
die het gericht over alle materie voor hen heeft geplaatst als eeuwige
herinnering aan Mijn oergoddelijke wijsheid, macht en sterkte.
[5] Jouw ziel kwam
eveneens uit zo'n graf te voorschijn en werd in een ander graf gelegd, gemaakt
uit vlees en bloed. Daar spon zij zich als een zijderups weer in in een
lichtere materie, die gelegenheid bood tot verdere ontwikkeling van het
natuurleven; een materie die zich naar haar eigen vorm ontplooide. Toen dit
haar gelukte, beleefde zij meer vreugde aan de vorm dan aan zichzelf en hechtte
ze zich geheel aan de dode vorm van het vlees.
[6] Het vlees echter
is, zoals alle materie, vanuit zichzelf dood. Wordt de ziel nu één met de
materie, hoe kan ze dan buiten het gericht blijven, wanneer alle materie op zich
ten prooi moet vallen aan een onvermijdelijk gericht? In de ziel is weliswaar
een nieuwe geest gelegd. Om met hem één te worden zou de ziel eigenlijk alles
moeten inzetten. Maar wanneer de ziel alles doet om één te worden met haar
materie, hoe moet dan de geest in de ziel een heer des huizes worden?
[7] Ik
zeg je: daar wordt de geest zelf in de materie begraven! En hier zie je zulke
begraven geesten zonder tal. Elk graf herbergt zijn eigen geest, en het zijn
zijn woorden, die je hier op de zwarte plaat hebt gelezen en nog kunt lezen op
talloze andere. De nog levende geest kreunt en zucht vanuit zijn harde graf om
verlossing. Zeg jij Me nu eens wat wij hier moeten doen.'
[8]
De franciscaan zegt: 'Heer, niemand die ook maar een sprankje liefde in zijn
hart draagt, zal hier verlegen zitten om een juist antwoord. Men helpe hen, als
men helpen kan en wil! En men helpe hen spoedig, als het mogelijk is! Zij
moeten opstaan uit hun graven. De materie laten wij, als door een chemisch
apparaat, vervluchtigen en dan zal het zuiver geestelijke vrijkomen.
[9]
Dat de mensen op aarde nu meestal slecht en grof materieel worden, kan mijn
hart hun volstrekt niet als zonde aanrekenen, want men moet hun lichamelijke
aardse positie maar eens bekijken en hun onverdiende armoede! Verder hun totale
gebrek aan opvoeding in zedelijk opzicht, meestal een gevolg van de algemene
maatschappelijke verarming, die weer het gevolg is van de ijzeren harten van de
rijke gierigaards... en men zou dan een arm mens richten, die ten prooi is aan
alle mogelijke nood en wanhoop!? Van moraal en geestelijke vorming kan daar
geen sprake zijn. Wat betreft de vorming van de geest, gebeurt er niets voor de
armen, behalve dan dat zij gedwongen worden om op zon- en feestdagen in een
zogenaamde kerk naar de Latijnse eredienst te gaan, waarbij in de winter niet
zelden hun handen en voeten bevriezen.
[10]
Wanneer nu de meesten van dit slag in elk opzicht slecht worden, wanneer zij in
opstand komen tegen elke wet, ja zelfs godloochenaars worden, wie kan dat hun dan
in ernst kwalijk nemen als hij deze en nog heel wat andere omstandigheden
nauwkeurig overweegt! Ik niet, waarlijk, bij Uw heilige naam niet! Daarom
moeten we hen daadwerkelijk helpen, eerst lichamelijk en daarna pas geestelijk;
dan zal het er met de aarde spoedig beter uitzien dan nu.
[11]
De aarde is nu een pure hel voor de mensheid. Men zou haar ten minste voor een
kwart tot paradijs moeten maken; dan zullen de mensen God weer erkennen! In de
hel gebeurt er in ieder geval niets meer met de studie van de hogere moraal;
daarvan ben ik ten volle overtuigd. Dus moeten we helpen waar we kunnen en dan
eruit met allen die smachten in de graven! Dat is voor eeuwig mijn devies.'
153
Belangrijke
wenken voor het leven
Satan,
stamvader van de materie en van alle mensenzielen
Gods
verlossingsplan
[1] Ik
zeg: 'Beste vriend, jouw hart is goed omdat je een groot medelijden hebt met je
broeders - een eigenschap die bij veel van je aardse geloofsgenoten ontbreekt.
Maar je inzicht is nog heel gering.
[2]
Denk jij soms dat Ik Mij niet meer bekommer om de mensheid op aarde? Of geloof
je dat jouw hart meer liefde heeft dan het Mijne? Of dat Ik niet meer kan
inzien wat voor de op aarde levende mensheid nuttig is? Kijk, jouw hart is wel
goed, maar goed als van een blinde die een gier koestert in de veronderstelling
dat het een goedaardige duif is! Weet je wel waar de meeste mensen van de aarde
oorspronkelijk van afstammen en hoe zij telkens moeten worden geleid om door
allerlei verlossingsmiddelen tot ware vrije mensengeesten te worden opgevoed?
Kijk, dat heb je nog nooit geweten en ingezien. Toch wil je Mij heel
voorzichtig ervan beschuldigen dat het Mijn schuld zou zijn dat het nu met de
mensheid zo slecht en ellendig gaat. Dat is heel ijdel van de wijsheid van jouw
hart!
[3]
Heb je op aarde nooit gezien hoe allerlei soorten metaal en glas worden
gemaakt? Als je ooit in een smeltoven hebt gezien hoe erts begint te gloeien en
dan sissend en bruisend in een bekken loopt, wat zou jij dan voelen als je aan
de mogelijkheid zou denken dat zo’n materie misschien een of ander primitief
gevoel zou kunnen hebben? Wat een pijn moet zij dan ondergaan, als door het
geweld van het vuur haar oorspronkelijke vorm totaal vernietigd wordt en zij
gedwongen wordt om in een nieuwe over te gaan! Wanneer je het afgekoelde,
sterke, blanke en nuttige metaal bekijkt, word je dan daarbij ook zo weemoedig?
Kijk, dan beleef je vreugde en prijs je het verstand van de mensen, die door de
macht van het vuur zo'n nuttig metaal en zo'n prachtig glinsterend glaswerk
vervaardigen.
[4] En
zo is het ook bij de vorming van de mens. Wanneer hij ziek is of lam, blind,
doof, stom of vol melaatsheid, dan zal een wijze dokter er alles aan doen om de
zieke weer gezond te maken. Als de ziekte echter sterke en pijnlijke
geneesmiddelen vereist, is het dan verstandig en liefdevol van de dokter om de
zieke uit een onrijp gevoel van medelijden die middelen te onthouden waarmee
hij enkel en alleen te helpen is?
[5]
Wanneer je oren hebt om te horen, luister dan: satan is oorspronkelijk
geschapen als een geestmens. Toen hij echter door een wet zijn volledige
vrijheid had moeten erkennen en aanvaarden, werd hij onwillig en viel door het
verachten van de wet en dientengevolge ook door het verachten van God. Daar hij
echter evenals Adam een stamvader van de toekomstige mensen voor de eeuwigheid
had moeten worden, droeg hij ook, als een zaadkorrel, aeonen toekomstige mensen
in zich en scheurde deze zodoende van Mij, zijn Schepper, los. Het gevolg daarvan
was de materiële schepping van alle werelden, hetgeen een noodzakelijk gericht
is. Hij kan zelf nog wel lang blijven wat hij is, maar de talloze kiemen van
mensen worden hem langs de weliswaar harde weg door de materie ontnomen. Deze
kiemen komen voort uit zijn gehele wezen; nu eens uit zijn haren of uit zijn
hoofd, dan weer uit zijn hals, zijn tong, zijn tanden, zijn borst, uit zijn
ingewanden, uit zijn huid, zijn handen en voeten. En kijk, al naargelang de
betreffende mensheid uit het ene of het andere deel van de gevallen satan
afkomstig is, moet zij ook in overeenstemming daarmee behandeld en geleid
worden om het niveau van ware voleinding te bereiken.
[6]
Wanneer men dat weet, heeft men dan nog redenen om Mij iets te verwijten en te
vragen: 'Heer, waarom helpt U de ongelukkigen niet, maar laat U hen versmachten
en te gronde gaan?' Kijk, Ik laat niemand te gronde gaan, zelfs satan en de
puurste duivels niet. Ik kan hen echter niet laten begaan, zoals zij het in hun
zelfzuchtige blindheid willen; dat zou in strijd zijn met heel Mijn ordening,
waarvan het behoud van alle dingen afhangt. Daarentegen moet Ik op alle
mogelijke manieren volgens Mijn ordening ervoor zorgen, dat zij allen
tenslotte toch dat doel bereiken dat hun door Mijn ordening voor eeuwig is
gesteld.
[7] Of
denk je soms dat in deze graven louter arm proletariaat, dat in zekere zin
vanwege zijn armoede gedwongen was te zondigen, in het gericht gevangen zit? O,
dan vergis je je deerlijk! Kijk, die daar beneden zijn louter vooraanstaanden,
louter wezens die in de meest uiteenlopende zaken goed onderricht waren, maar
omdat zij alles wat zij wisten en bezaten enkel ten gunste van hun hoogmoed,
hun harde onverzoenlijkheid, hun vleselijke wellust, hun nijd en gierigheid
gebruikten en daardoor hun zielen te sterk vermaterialiseerden, bevinden zij
zich nu ook in de graven van juist dat gericht dat zij zichzelf hebben bereid!
[8]
Daar achter het grafmonument zul je een opening ontdekken. Ga erheen, kijk naar
binnen en vertel Me wat je ziet. Dan pas zullen wij deze zaak verder met elkaar
bespreken.'
154
Grafgeheimen
en geneesmethoden aan gene zijde
De
grote verzamelplaats van goddelijke genade
[1] De franciscaan gaat
daarop direct op weg om de genoemde opening op te zoeken. Als hij haar vindt, kijkt
hij aandachtig naar binnen. In het begin is alles pikdonker, maar na een poosje
wordt het dan toch zover licht, dat hij met moeite kan onderscheiden wat zich
binnenin de groeve bevindt en welke verschijnselen daar zijn waar te nemen.
[2] Na deze een tijdje
te hebben gekeken, begint hij te spreken: 'O Heer, omwille van Uw heilige naam,
daar speelt zich toch wat af! Ik ontdek de kamer van een geleerde. In een hoek
een hele grote boekenkast vol met allerlei stoffige banden en in de andere hoek
een schrijf- en studeertafel met daarop een grote hoeveelheid op elkaar
gestapelde geschriften. Tegen de achterwand bevindt zich echter een grote rustbank,
waarop een naakt, zeer onesthetisch uitziend vrouwspersoon ligt in een nogal
onzedelijke houding. Nu komt ook de geleerde, die er heel lelijk uitziet, bij
de rustbank en zegt: 'Coiba, laten we het hoogste genot van het leven genieten,
want het leven is pas leven als men zwelgt in zalig genot!' Nu kleedt hij zich
ook uit en... O jij stuk vee! Nee, dat is te bar! Heer, is er dan geen water
bij de hand, waarmee ik de driften van die smeerlap wat kan afkoelen? Ik dacht
hieronder een dood lichaam te ontdekken. Nou, dat is me een fraai lijk! Dat is
werkelijk een zonderling beestachtig museum!'
[3] Ik
zeg: 'Zo is het wel genoeg, want door in te grijpen zou je hem alleen maar boos
maken en hem meer kwaad dan goed doen! Zulke beestmensen zijn erg kwaadaardig
en het is niet goed hen tijdens hun wellustige bezigheden te storen. Wanneer
hij echter zijn voornemens heeft uitgevoerd, zal zijn natuur hem vanzelf wel
zeggen welke smartelijke verdiensten hij daardoor heeft verzameld. Wacht maar
even, hij zal spoedig met zijn genotsdaad klaar zijn en dan zul je meteen een
andere scène te zien krijgen. Let maar op!' Spoedig daarop zegt de franciscaan:
'O, wat een hopeloze geschiedenis! Het wellustige genotsgevoel van de geleerde
en zijn dikke Coiba heeft een hele slechte wending genomen. Vreselijk
weeklagen, verschrikkelijke verwensingen over deze daad worden nu duidelijk
hoorbaar en beiden kruipen van pijn over de grond en kronkelen als vertrapte
wormen. Ach, wat een weerzinwekkende aanblik! Werkelijk, als het niet zo'n
schandelijk stel zou zijn, zou ik U, 0 Heer, om erbarming voor hen vragen. Maar
in dit geval doe ik het juist niet! Dit gespuis moet maar eens terdege
ondervinden wat voor een helse verkwikking de ontucht is!'
[4]
Miklosch zegt: 'Vriend, laat mij ook eens naar binnen kijken!' De franciscaan
zegt: 'Kom maar hier en kijk.' Miklosch kijkt door de opening naar binnen en
zegt: 'Wel verdraaid! Dat is werkelijk heel erg! O Heer, die beiden moeten wel
een verschrikkelijke pijn voelen. Misschien zou hier toch wat verlichting op
z'n plaats zijn?'
[5] Ik
zeg: 'Laat hen voorlopig maar; als zulke verstokte minnaars gebeterd moeten worden,
moeten zij heel serieus worden aangepakt, want kleine porren hebben bij zulke
materiële zielen helemaal geen effect. Ik zie bovendien bij dit soort
menselijke wezens lang heel veel door de vingers, maar wanneer alle
zachtmoedige vermaningen en aansporingen niets uithalen, worden zij door Mij
ernstig onder handen genomen. Alleen door heel veel pijn beginnen zij
geleidelijk aan tot bezinning te komen en zijn dan in staat om iets hogers op
te nemen. Daarom laten wij hen heel rustig van de pijnlijke vruchten van hun
vrolijke bezigheid genieten.'
[6]
Miklosch zegt: 'Maar Heer, het is werkelijk niet om aan te zien! Zij schreeuwen
verschrikkelijk en beginnen zichzelf uit wanhoop letterlijk te verscheuren.
Wat een afschuwwekkende verwensingen stoten ze uit over de door hen begane
daad! O, dat is werkelijk ontzettend! Heer, gaat het dan onder deze talloze
grafmonumenten en grafstenen overal zo toe?'
[7] Ik
zeg: 'Hier en daar nog veel erger, maar hier en daar ook wat beter. Want zij
allen hebben op aarde niet te klagen gehad over het feit dat zij over het
geestelijke leven geen licht zouden hebben ontvangen. Omdat zij het licht niet
in hun hart, maar slechts in hun hoofd opnamen en daarbij in hun hart de oude
bokken zijn gebleven, vol onreine gedachten en ook nog vol hoogmoed en
verborgen toorn, moeten zij in dit museum eerst weer helemaal opnieuw worden
omgevormd. Helpen alle zachtzinnige ingrepen niet, dan moet helaas tot hardere
worden overgegaan, anders zouden zij nooit gered kunnen worden. We laten deze
nu maar rusten en gaan naar een ander graf!'
[8]
Graaf Bathianyi zegt opeens: 'Heer, beste Vader, daar vlak naast staat een
verguld grafmonument en als ik goed lees, met het wel zeer mystieke opschrift:
[9]
'God, vrijheid, gelukzaligheid! Mens, kettinghond, ellende, dood! De mens, een
parasiet op het wijde gewaad van de goddelijke heiligheid, zou God willen
liefhebben zoals een luis het lichaam van een mens. Maar dat vindt de Godheid
lastig; daarom doodt Zij onophoudelijk het menselijke ongedierte. Welk mens heeft
dan weet van de liefde die de luizen voor hem voelen? Hoe meer luizen een mens
op zijn lichaam krijgt, des te meer luizenliefde zal hem omringen. Maar de
grote wijze mens heeft geen welbehagen in zo'n luizenliefde; daarom doet hij al
het mogelijke om zich van deze nare minnaars te ontdoen. Zo doet de grote
Godheid het eveneens! Zij is voortdurend bezig om zich te ontdoen van de
lastige mensenliefde. De Godheid zou geen luizen moeten scheppen en hun geen
bewustzijn moeten geven, als de luizenliefde Haar een gruwel is! Ook al is de
luis oneindig klein ten opzichte van de oneindig grote Godheid, toch heeft ze
een heel fijn gevoel en voelt de druk van de goddelijke afkeer des te
pijnlijker, naargelang het overwicht van de goddelijke macht groter is dan het
armzalige bestaan van een luis, vulgo mens. Daarom, grote Godheid, wees Uw
luizen genadig en vernietig hen totaal, voor eeuwig!'
[10] Werkelijk, een zonderling vulgair en
merkwaardig opschrift! Ik zou graag eens willen kijken tot welke soort de bewoner
van dit graf behoort.'
[11]
Ik zeg: 'Beste Ludwig, dat genoegen kan Ik je heel gemakkelijk verschaffen. Ga
naar de achterkant van dit grafmonument, waar je een ronde opening zult vinden;
kijk daar naar binnen en het zal je direct duidelijk zijn.' Graaf Ludwig
Bathianyi begeeft zich direct achter het grafmonument en ontdekt de opening.
Hij buigt zich voorover en richt zijn blik ferm door de opening op het
binnenste van het graf. Na een poosje zegt hij helemaal verbaasd over zijn
bevindingen: '0, dat is toch in hoge mate frappant! Een uiterst vieze aap van
het grootste soort, helemaal behangen met gehavende pauwenveren, wandelt in een
zaal op en neer, legt af en toe een vinger op de neus en dan weer op zijn heel
lage voorhoofd, terwijl hij er een beetje filosofisch overheen wrijft. Daar op
een rustbed hurken zo' n zeven of acht wat kleinere, hoogstwaarschijnlijk
vrouwelijke apen en fluisteren elkaar iets in het oor. Nu zegt de grote aap met
krijsende stem: 'Ja, ja, Russen en Turken deugen niet voor elkaar! De Bohemer
heeft hen al te pakken. Dan komen de Engelsen en Fransen en zullen de Russen
laten zien hoe ver het van Europa naar Siberië is, en het lieve Oostenrijk
wordt tot voetveeg gemaakt en zal tenslotte naar de pijpen van de anderen
moeten dansen. Hahaha, het gaat nu precies zoals ik het me heb gewenst! 0,
jullie arme Duitsers, jullie domme Slaven, jullie Romaanse ezels en jullie
Hongaarse ossen! Jullie krijgen je verdiende loon, als jullie allen samen
Engels, Frans en Turks worden! Want jullie hebben ernaar gehandeld en hebben
het zo gewild! 0, jullie grote sufferds! In het parlement konden jullie het
niet eens worden, maar aan de galg van de algemene armoede en wanhoop hebben
jullie elkaar dan gevonden. Nu krijgen jullie wat jullie verdienen, jullie
Romaanse, Duitse, Hongaarse en Slavische ezels! Hahaha! Mij gaat het weliswaar
niets meer aan, want ik ben onder de pannen, maar ik heb er ontzettend veel
plezier in, dat het nu zo gaat als ik op aarde vaak bij mezelf heb gedacht!' .
[12]
De graaf herneemt: 'Ach Heer, goede heilige Vader, wat deze aap bij elkaar
fantaseert is toch je reinste onzin. Zeg ons toch of er toch iets van waar zou
kunnen zijn.' Ik zeg: 'Op aarde is alles mogelijk, afhankelijk van de vraag of
de mensen ergens nog met Mij wandelen, of op hun zelfontwikkelde macht
vertrouwen. Luister maar verder naar deze apen!'
[13]
De graaf kijkt weer door de opening en hoort de aap, nadat deze een paar keer
zijn keel heeft geschraapt, verder zeggen: 'Waar blijft mijn Malla toch zo
lang? Aha, daar komt ze al, zeker met heel wat nieuwtjes van de aarde!' (Malla
komt de zaal binnen). 'Gegroet! Wel, wat voor nieuws is er van de luizenaarde
te melden?'
[14]
Malla, die er ook heel aapachtig uitziet, zegt: 'Niets bijzonders, mijn
Mallwit! Alles is in de war; niemand weet meer wie de kok is en wie de kelner!
De ministers in Oostenrijk werken aan een zaakje, waarmee zij gemakkelijk
onderuit kunnen gaan, wanneer ze de soep helemaal verzouten hebben. De kleinen
maken ze groot en de groten maken ze klein. Nietwaar, mijn liefste Mallwit,
grappig genoeg gaan de zaken helemaal naar jouw wens!' Mallwit maakt zich
hierover vrolijk.
[15]
Malla zegt verder: 'De rijken zullen hoge belastingen moeten betalen en
schelden daarom nu al als viswijven. De geestelijken kunnen maar niet genoeg
vloeken op de regering. De landslieden willen van betalen niets weten.
Kunstenaars en vaklieden beginnen stilaan te wanhopen. De krijgsmacht hoopt
nog steeds op zilver en goud, maar er komt helaas niets. Nou, en dan die grap
nog: de paus heeft nog altijd de Franse ziekte en heeft daarom uit Napels,
Spanje en Oostenrijk artsen laten komen; het is echter tevergeefs, hij komt
niet van die ziekte af en dat zal wel de dood worden van die beste paus!
Hahaha!
[16]
De aap Mallwit zegt: 'Geheel naar mijn wens! Zoals ik op aarde vaak gezegd heb,
zo gaat het nu! Maar die grap over de paus is werkelijk niet slecht en het zal
niet anders gaan! Hoe gemakkelijk zou het zijn geweest in het jaar 1848, toen
wij nog op aarde waren, als die domme mensen er maar enigszins toe bereid waren
geweest. Nu zitten ze met de brokken, maar ze krijgen allen wat ze verdienen!
Zorg nu maar dat ik wat te eten krijg. Ik heb al verdraaid veel honger en onze
dochters daar op de sofa eveneens.'
[17]
De graaf herneemt: 'Nu loopt de wijfjesaap Malla de deur uit. Ik ben toch
benieuwd naar dat gerecht. Aha, daar komt ze al terug met een grote mand vol,
maar wat dat voor eten is, mag een ander uitmaken! Het ziet er werkelijk uit,
alsof het louter halfgare vrouwelijke en hier en daar ook mannelijke
lichaamsdelen zijn. Hij stort zich begerig op de inhoud van de mand en graait
er meteen de grootste stukken uit. De kleine en magere laat hij in de mand
liggen. Malla en haar dochters beginnen aan de stukken die er mannelijk
uitzien. Och, dat is toch om gek van te worden, en met wat voor een felle
begeerte wordt dit allemaal verslonden! 'Goddank, ik heb mijn buikje weer vol!
Dat waren voortreffelijke oesters! Gemarineerde slakken zouden ook lekker zijn
geweest, maar mijn maag verdraagt ze niet. Nu kunnen jullie weer naar buiten
gaan, als jullie je daar wat willen amuseren!'
[18]
Malla zegt: 'Liefste Mallwit, dat is nu niet raadzaam, want er sluipen buiten
allerlei wilde dieren rond, alsof de hele hel is losgebroken; als die wat te
pakken krijgen, wel, God zij hem genadig! Daarom denk ik, dat we beter thuis
kunnen blijven. Als de hel op jacht gaat, dan is het niet goed om naar buiten
te gaan!' Mallwit zegt: 'O wee, o wee, goede wereld; verheug je maar als dat zo
is! Jouw gezicht zal er spoedig weer heel bloederig uitzien! Maar ik merk, dat
daar uit het luchtgat een onaangenaam luchtje naar binnen waait. Ga toch eens
kijken waardoor dat komt!' Malla zegt: 'Och, wat zou het zijn? Er waait een
beetje een helse wind! We kunnen de luchtkoker maar beter dichtstoppen, dan is
het meteen gedaan met die tocht.' Malla haalt uit een hoek een hoop vuile
vodden en probeert het gat dicht te stoppen, maar het lukt haar niet.
[19]
De graaf zegt: 'Heer, wat denkt U ervan, als wij haar door deze opening zouden
aanspreken?'
[20]
Ik zeg: 'Daarvoor is het nog veel te vroeg. Wij zullen hen met rust laten; de
angst voor de veronderstelde helse jacht zal de beste uitwerking op hen hebben.
Je moet je van zijn schijnbare deugd, vanwege het aanroepen van God, niet al te
veel voorstellen; ook niet van zijn schijnbare politieke nuchterheid, want
alles wat hij zegt, is zijn wens en zijn liefde. Uit zijn voedsel kun je
voldoende opmaken wat voor soort mensen hij en zijn familie zijn. Aan zijn
uiterlijk heb je gezien hoe onmenselijk zijn wezen nog is. Daarom valt hier
voorlopig niets anders te doen dan hem te laten begaan als een onrijpe vrucht
en af te wachten tot hij rijp wordt. .
[21]
Dit is een heel bijzonder museum, omdat hier geheel verdorven geesten door een
bijzonder werk van Mijn genade als planten in een broeikas weer tot licht en
leven worden teruggebracht. Deze verzamelplaats van kunstwerken van Mijn
genade en bijzondere erbarming heeft zijn opzieners en wachters, die als echte
tuinders uitstekend voorzien zijn van de nodige wijsheid. Je kunt ervan
verzekerd zijn, dat alles wat aan hun zorg is toevertrouwd, zeker tot rijpheid
moet komen.
[22]
Nu verlaten wij deze plaats en begeven ons daarheen, waar je bij een groot, met
veel kunst versierd monument bijna al onze gasten verzameld ziet. Daar zul jij,
en ook jullie, Mijn pas aangekomen vrienden, allemaal nog duidelijker gewaar
worden waarom deze plaats, die zich eigenlijk nog steeds onder het dak van
Roberts huis bevindt, het museum van dit huis heet.
[23]
Op aarde zei Ik eens tegen Mijn broeders: 'Ik heb jullie nog veel te zeggen,
maar jullie kunnen het nu nog niet verdragen. Wanneer echter de geest der
waarheid tot jullie zal komen, zal hij jullie in alle geheime en voor de ogen
der wereld verborgen wijsheid van God binnenleiden!' Zo is het nu ook hier. Ik
kan jullie niet in één keer alles tonen en uitleggen, maar door de
omstandigheden wordt de eeuwige geest der waarheid in jullie zelf gewekt. Deze
zal jullie dan duidelijk maken wat je nu nog duister en onverklaarbaar is.
Laten wij nu vlug daarheen gaan waar allen zich verzamelen; daar zal voor
jullie allen een geweldig licht ontstoken worden! Want waar het aas is,
verzamelen zich geweldige adelaars!'
155
Het
grote piramidemonument
Woorden
van licht en leven van de Heer over geest, ziel en lichaam
De
ware verrijzenis van het vlees
[1] In
enkele ogenblikken zijn wij ter plekke. De vele andere gasten, geleid door de
apostelen, evenals de aartsvaders maken met grote eerbied plaats voor ons. Wij
naderen het grote monument, dat er net zo uitziet als een van de grootste
piramiden van Egypte.
[2] Op
de top van de piramide is een grote gouden bol aangebracht. Elke trede van de
piramide is met een brede gouden band bekleed, waarin allerlei inschriften zijn
gegraveerd. In de piramide bevindt zich alleen aan de noordzijde een deur,
waardoor men naar binnen kan komen. Een paar meter achter de ingang zijn naar
links en rechts twee zijgangen, en nog wat verderop bevindt zich één trap die
naar beneden, en één die naar boven leidt. Hoewel de piramide uiterlijk van
louter ondoorzichtige, zware stenen lijkt te zijn gebouwd, waardoor geen licht
in het inwendige van dit reusachtige monument kan doordringen, zijn de vele
ruimten binnen echter toch zo helder verlicht, dat men alles wat zich daarin
bevindt goed kan onderscheiden.
[3] De
al buitengewoon nieuwsgierige franciscaan Cypriaan, vraagt Mij: 'O Heer, goede
Vader, wat heeft dit eigenlijk te betekenen? zo'n ontzaglijke piramide moet ook
een geweldige betekenis hebben!' Ik zeg: 'Beste vriend, heb maar geduld, want
zo'n boom valt niet met de eerste slag! Wel was er op aarde eens een heidense
koning, Alexander genaamd, die de beroemde Gordiaanse knoop met één machtige
slag van zijn zwaard ontwarde, maar op deze manier worden hier in het rijk van
de zuivere geesten de ingewikkelde knopen niet ontward, doch slechts met de
nodige tijd en geduld! Daarom dus wat meer geduld, Mijn beste vriend Cypriaan!'
[4] De
franciscaan stelt zich daarmee tevreden en zegt: (Heer, goede Vader, U hebt
volkomen gelijk! Wij zijn hier in de onvergankelijke eeuwigheid en daarin
hebben wij tijd in overvloed om ons alle inzichten te verwerven. Wat zou ons
tenslotte nog overblijven, als wij alle hemelse wijsheid in één keer te
verwerken kregen? Niets anders dan een spoedig daarna intredende eeuwige
verveling!' De graaf zegt: 'Vriend, je begint alweer een beetje satirisch te
worden! Ik zeg je, neem je in acht, want je bevindt je op heilige grond! Hou
daarom eindelijk eens op met zulke geestigheden!'
[5] Ik
zeg: 'Liever geen geruzie hier! Jij, broeder Ludwig, hebt weliswaar gelijk,
maar voor de opmerking van Cypriaan is ook wat te zeggen. Wij hebben hier
belangrijke dingen te doen. Ga jij, vriend Cypriaan, liever naar Robert toe en
vraag hem om met zijn echtgenote bij Mij te komen, want hij moet hier bij deze
gelegenheid de hoofdrol op zich nemen.
[6]
Cypriaan buigt diep voor Mij en voert zijn opdracht aan Robert vlug uit. Robert
komt ook dadelijk met Helena naar Mij toe en vraagt Mij om hem Mijn wil bekend
te maken.
[7] Ik
zeg hem: 'Beste vriend, broeder en zoon Robert. Kijk, dit museum is eveneens
een wezenlijk deel van jouw huis en Ik wil het juist jou bijzonder na aan het
hart leggen. Je hebt tot nu toe al veel gedaan en grote dingen volbracht, zodat
Ik heel tevreden over je ben. Jouw geest is heel mooi gevormd, maar je ziel
heeft hier en daar nog te weinig stabiliteit, wat ook niet anders kan, omdat de
ontbinding je lichaam nog niet volledig heeft opgelost. Hier is het de plaats,
waar jouw ziel tot volkomen stabiliteit kan en ook zal geraken, maar daarvoor
moet nog het een en ander heel goed in acht worden genomen!
[8]
Kijk, het lichaam van ieder mens is een mengeling van werkelijk miljoenen van
alle mogelijke hartstochten uit de hel, die in een gerichte vorm zijn
samengebracht. Je hebt toch wel eens gehoord van de opstanding van zowel de
doden als de levenden, en ook over de opstanding van het vlees. En ook van een
zogenaamde jongste dag, waarop allen die in de graven liggen door Mij
naargelang hun werken worden opgewekt, hetzij tot het leven, hetzij tot de
eeuwige dood.
[9]
Kijk, dit is de plaats, waar Ik jou deze geheimen moet openbaren, en wel naar jouw
eigen natuur en geaardheid. Vervolgens door jou aan allen die vanwege dezelfde
oorzaak met jou in de geestenwereld zijn aangekomen en in jouw huis opname
moesten vinden, omdat ze op aarde al door gedachten, gezindheid, woorden,
wensen en af en toe ook door hun werken min of meer in jouw geest leefden.
[10] Jij was van allen de eerste die
Ik hier opnam en voor wiens verdere vooruitgang Ik hier zorgde. Daarom moet jij
hier, waar het gaat om de uiteindelijke vervolmaking, ook de eerste zijn die
deze aan zichzelf volbrengt, zodat ze dan ook op alle anderen kan overgaan.
[11] Ik heb reeds gezegd dat jouw ziel
nog geen eigenlijke stabiliteit heeft. Hoe zal deze echter bereikt worden? Ik
zeg jou en derhalve ook alle anderen:
[12]
Zoals Ik, als de Heer, in Mijn mens zijn jullie overal voorging en een goede,
onverwoestbare weg baande, zo moeten jullie allen Mij op diezelfde weg in alles
navolgen, wanneer jullie waarlijk het eeuwige leven willen bereiken!
[13]
Ik ben niet alleen naar ziel en geest opgestaan, maar hoofdzakelijk naar het
lichaam, want Mijn ziel en Mijn oereeuwige Godsgeest hadden geen opstanding
nodig, omdat het toch een volstrekte onmogelijkheid zou zijn geweest als God te
worden gedood. Zoals Ikzelf lichamelijk ben opgestaan als eeuwige overwinnaar
over iedere dood, zo moeten ook jullie allen naar jullie lichamen ('lichaam' en
'vlees' moeten hier natuurlijk niet letterlijk, maar in figuurlijke betekenis
worden gezien. Daaronder moet (volgens vers 14) het grofzinnelijke deel, de van
satan afstammende vleselijke kracht in het vlees van ons 'natuurwezen'
(hoofdstuk 156: 1) worden verstaan. (De uitgever) opstaan, want pas in je
verrezen, gelouterde en verheerlijkte vlees kunnen jullie Mij als volmaakte God
aanschouwen. Het vlees is echter gevangen in het gericht en dat moet van het
vlees worden weggenomen, anders kan het nooit dienen! tot stabiliteit van de
ziel.
[14] Bekijk deze
graven: allemaal samen bevatten ze het complete geheel van jouw eigen vlees,
uitgesplitst in miljoenen gerichte deeltjes, waaruit het was samengesteld. De
wezens die je onder de grafmonumenten hebt ontdekt, zijn in feite slechts
verschijningsvormen van de verschillende wensen, begeerten en hartstochten,
die jij in je vlees, als gerichte delen van je hele natuurwezen, herbergde.(Voorgesteld
door het karakterbeeld van de verschillende, aparte persoonlijkheden. (De
uitgever)) Deze nu moeten gelouterd worden met allerlei middelen om aldus tot
een waarlijk stevig, levend kleed voor jouw ziel te worden.
[15]
Zoals Ik uit Mijn hoogsteigen kracht en macht Mijn vlees deed opstaan, zo
moeten ook jullie allen door de kracht van Mijn Geest in jullie aan dit
belangrijke werk beginnen en het tot waarachtige voltooiing brengen, want wie
waarachtig Mijn kind wil zijn, moet in alles op Mij lijken en alles doen wat Ik
gedaan heb, nog doe en zal doen!
[16]
Maar nu zet jij, Robert, grote ogen op en vraagt Mij in je hart: 'Heer, wat is
dat nu, hoe zal ik in staat zijn om dat te verwezenlijken?' Geduld, je komt het
zo dadelijk te weten!'
156
Opheldering
over het piramidemonument
Wandeling
in de onderwereld
Vagevuur,
hemel en paradijs
[1] Ik
zeg verder: 'Zie jij hier voor ons deze piramide? Zij is het hart van je
lichaam! Zoals het hart de drager is van al de talloze kiemen voor goed en kwaad,
zo is ook dit monument in de vorm van een piramide het alomvattende begrip voor
alles wat als vleselijke kracht rustte en handelde in het vlees van jouw
natuurwezen. Ga nu met je echtgenote deze piramide binnen en bekijk alles wat
zich erin bevindt goed, zowel in de hoogte als in de diepte en aan alle wanden.
[2]
Als je alles hebt bekeken, kom dan weer terug en vertel dan ten overstaan van
allen wat je hebt aangetroffen. Dan zal Ik je verdere aanwijzingen geven over
hetgeen je nog te doen staat; maar je mag
nergens bij stil blijven staan! Zou
een bepaalde begeerte je bij een of andere zaak overvallen, richt dan je ogen
op Helena en zij zal je ervan afhouden!
[3]
Begin nu moedig en vol troost aan je tocht in de onderwereld, begeleid door
Mijn genade en liefde. Want ook Mijn ziel moest voor de opstanding van Mijn
vlees naar de onderwereld afdalen en daar allen
vrijmaken, die in het vlees van Mijn vlees nog wachtten op de
verlossing.'
[4]
Na deze woorden buigt Robert diep en gaat meteen op weg.
[5]
De franciscaan vraagt Mij of hij misschien ook mee zou mogen gaan, maar Ik zeg
tegen hem: 'Mijn beste, als jij volledig gerijpt zult zijn, zul je ook iets
dergelijks te doen krijgen, al is het vanwege jouw geaardheid in een andere
vorm. Want niet op iedereen is een en dezelfde vorm van toepassing; deze hangt
veeleer af van de meest overheersende neiging, die een ziel in haar vlees heeft
gegrift. Wacht daarom maar rustig af wat Robert allemaal voor zaken aan het
licht zal brengen! Daardoor zul je je er al min of meer van bewust worden, op
welke manier je zelf naar de onderwereld zult afdalen.'
[6] De franciscaan zegt: 'Heer, is deze
onderwereld dan een soort voorportaal van de hel, bij wijze van spreken het
zogenaamde vagevuur?' Ik zeg: 'Ja, iets dergelijks, maar toch heel anders dan
jij het in jouw nog tamelijk rooms bevooroordeelde hart meedraagt.'
[7] De
franciscaan zegt: 'Gaat er dan toch eigenlijk niemand, zo te zeggen, linea
recta naar de hemel?' Ik zeg: 'Niet zondermeer, mijn beste, want als Ikzelf al
naar de onderwereld moest gaan, Ik, die toch de Heer zelf ben, dan zal toch ook
elk van Mijn kinderen dat moeten doen! Want elke vrucht moet volkomen rijp
zijn, voordat men haar kan eten. Onnozele en onwetende kinderen menen
weliswaar, dat een kers al rijp is als ze maar een beetje rood is, maar de
kundige tuinman weet precies hoe rood de kers eruit moet zien om volkomen rijp
te zijn. Daarom valt er absoluut niets te beginnen met dat 'linea recta naar de
hemel gaan'! Wel echter naar het geestelijke paradijs, waar jullie je nu aan
Mijn zijde bevinden. Het is voldoende, als Ik tegen een zondaar zeg: 'Heden nog
zult gij met Mij in het paradijs zijn!' Maar rustig nu, want Robert zal spoedig
weer terug zijn.'
[8] De
franciscaan zou nog graag iets willen zeggen op Mijn woorden, maar de generaal,
die zich met Dismas en de verheerlijkte pater Thomas het dichtst bij de
franciscaan bevindt, legt meteen zijn vlakke hand op de mond van de franciscaan
en zegt alleen maar: 'Heer God Vader heeft gezegd nu stil te zijn en dan moet
er gehoorzaamd worden! Begrepen?'
[9] Ik zeg: 'Laat dat maar achterwege,
vriend Mathia! Er wordt hier door Mij geen wet voorgeschreven. Als Cypriaan wil
spreken, dan hoeft niemand hem dat te beletten.' De franciscaan zegt: 'Nee,
nee, ik wil niet spreken, hoewel ik het bijna niet kon laten. Zojuist kwam
Robert terug uit de piramide en ik verheug mij al als een kind op zijn verhaal.
Hij staat nu voor ons en kijkt niet al te opgewekt; zijn gezellin evenmin! Het
is hun daar kennelijk niet zo erg meegevallen. Maar stil nu!'
157
Verslag
over zijn onderwereld
De
heilige inscripties op de treden van de piramide
Grote
heilsleer en haar uitwerking op Robert
[1] Op
hetzelfde moment komt Robert met zijn echtgenote voor Mij staan en begint als volgt
te spreken: 'O Heer, goede, heilige Vader van alle mensen en engelen! Daar ziet
het er erg, ja heel erg uit! Zou het binnenste van deze piramide een Augiasstal
zijn, zelfs nog tien keer erger, dan was het een kleinigheid hem schoon te
maken. Op deze manier echter overtreft het door zonden vervuilde inwendige en
speciaal het onderste deel van deze piramide de Augiasstal wel duizendmaal! Er
valt daar werkelijk aan geen reiniging meer te denken, al kon men er ook alle
rivieren der aarde doorheen leiden. In de bovenste regionen van deze piramide
zijn talloze lichtzinnige beelden van velerlei aard uit mijn gehele aardse
leven te zien. De vertrekken beneden zijn echter gevuld met allerlei
onbeschrijfelijke viezigheid, die een vreselijke stank verspreidt. O wee, o
wee! Wie zal mij arme helpen om deze stal te reinigen?'
[2] Ik
zeg: 'Mijn beste vriend Robert! Geen werk is zo groot, dat het niet met
geschikte middelen tot een goed einde kan worden gebracht, maar daarvoor zijn
een juist inzicht en geduld nodig. Kijk eens naar de onmetelijke schepping
vanaf haar begin tot aan haar eens noodzakelijke einde, en vanaf haar kleinste
organische en anorganische deeltjes tot aan haar voor jou onmetelijk groot,
geordend geheel, en je zult daarin zeker de naar jouw huidige bevattingsvermogen
bijna onmogelijke ordening, instandhouding en leiding naar het juiste einddoel
ontdekken. En toch staat dit grote scheppingsgebouw er volmaakt bij en geen
atoom kan aan zijn bestemming ontkomen! Daarom is het des te gemakkelijker om
jouw aardse Augiasstal te reinigen, maar dat vereist het juiste inzicht, geduld
en een vaste, door niets van zijn stuk te brengen wil!
[3]
Opdat je allereerst tot het juiste inzicht zult komen, is het nodig om naar de
onderste treden van de piramide, waar een beschreven, gouden band omheen zit,
te gaan en te lezen wat daarop geschreven staat. Daaruit kun je opmaken wat je
allemaal te doen zult hebben.'
[4]
Robert gaat erheen en leest het eerste opschrift van de onderste band. Dit
luidt: 'Kom allen tot Mij, die belast en beladen zijn, en gij zult verkwikt
worden!' En verder leest hij: 'Houd u aan de enige liefde! Waarlijk, al waren
uw zonden talrijk als de zandkorrels aan de zee en als het gras op de aarde,
toch zal de liefde deze geheel en al teniet doen. Ook al was uw schande voor
God als het bloed van zondebokken, zij zal door de liefde witgewassen worden
als witte wol en als de fijnste byssus!' (Byssus: zeer fijn karoenen weefsel.)
[5] En
verder leest hij op de tweede trede: 'De liefde is het leven, de wet, de orde,
de kracht, de macht, de zachtmoedigheid, de deemoed, het geduld en daardoor de
kern van alle wijsheid! Voor de wijsheid zijn niet alle dingen mogelijk, omdat
de wijsheid slechts een bepaalde weg gaat en zich niet met datgene wat onzuiver
is, kan bezighouden. Maar voor de liefde zijn alle dingen mogelijk, want zij
neemt ook datgene wat verworpen is met dezelfde innigheid op als datgene wat
van zichzelf al zuiver is. De liefde kan alles gebruiken; de wijsheid echter
alleen, wat de liefde heeft gezuiverd.'
[6]
Verder leest hij op de derde trede: 'Vraag je hart, of het innig kan
liefhebben, of het God boven alles kan liefhebben zonder belang te stellen in
iets anders dan in de liefde zelf. Vraag je hart of het omwille van God de
broeder meer kan liefhebben dan zichzelf. Vraag je hart of het waarachtig en
volkomen zuiver kan liefhebben. Kan het God liefhebben, omdat God nu eenmaal
God is? En kan het zijn broeder omwille van God en uit zuivere liefde tot God,
als een God liefhebben? Kan jouw hart dat, dan is jouw ontbinding ten einde en
jijzelf staat volmaakt voor God, jouw Heer, Vader en Broeder!'
[7]
Verder leest hij op de vierde trede: 'God Zelf is de oereeuwige zuiverste
liefde en haar vuur is het leven en de wijsheid in God. De liefde is dus zowel
uit God als in God het leven en het licht van alle wezens. De vonken uit het
voedende vuur van Gods zuiverste liefde zijn de kinderen Gods, van dezelfde
oorsprong uit het hart van God! Ook jij bent zo'n vonk! Wakker deze vonk aan
tot een levendig vuur, en je zult God schouwen in je hart.'
[8] Verder leest hij op de vijfde
trede: 'Het Woord uit het hart van God is de universele liefdeskracht. Daarom
zijn het Woord en de eeuwige Zoon uit God één. God Zelf is het volmaakte Woord,
dat in het vuur der liefde wordt verwekt. Jij bent echter ook een Godswoord,
verwekt in Gods hart! Word daarom weer een volmaakt Godswoord! Word helemaal
liefde, geheel en al liefde in God, dan zul je als Gods Zoon worden en één zijn
met Hem; je komt echter niet tot Hem dan alleen door de Vader, die de liefde en
het woord Zelf is, in zichzelf van eeuwigheid tot eeuwigheid steeds dezelfde!'
[9]
Verder leest hij op de zesde trede: 'Christus is de enige Middelaar tussen God en
de menselijke natuur. Door de dood van Zijn vlees en door Zijn vergoten bloed
heeft Hij voor al het vlees, dat de oude zonde van satan is, de weg gebaand
naar de opstanding en de terugkeer naar God! Christus is de oorspronkelijke
liefde in God, het hoofdwoord van alle woorden, dat vlees geworden is en
daardoor tot vlees van al het vlees en tot bloed van al het bloed is geworden.
Dit vlees nam vrijwillig alle zonden van de wereld op zich en reinigde deze
voor God door Zijn heilige bloed. Maak dat je deel mag hebben aan Gods grote
verlossingswerk door het vlees en doo'r het bloed van Christus, dan zul je
rein zijn voor God, want geen wezen en geen ding kan uit zichzelf rein worden,
maar alleen door de verdiensten van Christus, die de grootste genade en erbarming
van God zijn. Jij alleen bent tot niets in staat. Christus is echter tot alles
in staat.'
[10]
Verder leest hij op de zevende trede: 'Jouw aardse woonhuis is vol vuiligheid.
Wie zal het reinigen? Wie alleen heeft de kracht en de macht? Dat is Christus,
de eeuwige Hogepriester voor God, Zijn eeuwige Vader; want Christus en de Vader
zijn één in alle eeuwigheid! In Christus alleen woont de hele volheid van de
Godheid lichamelijk en deze volheid is de Vader als de zuiverste Godsliefde.
Grijp deze met jouw liefde en zij zal jouw vlees reinigen en opwekken, zoals
zij het vlees van Christus heeft opgewekt, dat zij zelf in zich borg.'
[11]
En verder op de achtste trede leest hij weer: 'Je schrikt van de grote
hoeveelheid slechte geesten in jou, die op aarde je vlees en bloed hebben
beheerst en je vraagt met Paulus: 'Wie zal mij verlossen van mijn vlees en
bevrijden van de banden des doods?' Ziedaar; Christus, die gedood werd, is
verrezen en leeft: Hij is Heer in eeuwigheid! Was Hij in de dood gebleven, als
dat mogelijk zou zijn geweest, dan zou jij eveneens verzekerd zijn van de
eeuwige dood. Omdat Christus echter verrezen is, zoals jij Hem nu zelf ziet, is
het onmogelijk dat er iemand in het graf zou kunnen blijven. Want zoals door
die ene slang de dood over al het vlees kwam, zo kwam ook het leven door die
ene Godmens over al het vlees van de mensen der aarde, maar tegelijkertijd ook
een nieuw gericht, ofschoon het oude gericht, dat de dood in zich borg, door de
opstanding van deze Ene voor eeuwig werd vernietigd. Dit nieuwe gericht is ook
een dood, maar geen dood ten dode, maar een dood ten leven! Leg je toe op de
liefde door jouw liefde, opdat dit nieuwe gericht van jouw vlees door de werken
van die Ene tot een waar leven wordt. Je staat aan de bron, drink volop van het
levende water!'
[12]
En op de negende trede leest hij verder: 'De pure liefde voor de vrouw is
eigenliefde, want wie zich door de liefde voor de vrouw zo ver laat meeslepen,
dat hem daarnaast de naastenliefde en de daaruit voortkomende liefde tot God
tot last wordt, bemint zichzelf in de persoon van de vrouw. Laat je daarom niet
buitensporig meeslepen door het bekoorlijke uiterlijk van een vrouw, anders ga
je ten onder in de zwakheid van de vrouw, terwijl toch de vrouw zich aan jouw
kracht moet optrekken tot één wezen met jou en in jou! Zoals jij echter van
een bepaalde eigenschap van jouw eigen wezen houdt, hou zo ook van de vrouw,
opdat zij één mag worden met jou! Maar heb God lief boven alles, opdat je\in
zo'n machtige liefde voor eeuwig opnieuw geboren mag worden tot een waarachtige
vrije burger van Gods zuiverste hemel en jouw vrouw als één wezen met jou!'
[13]
En nog verder leest hij op de tiende trede: 'Pas op, pas op, pas op, dat je
jezelf niet overschat als je vorderingen maakt! Kijk naar de deemoed,
zachtmoedigheid en goedheid van de Heer! Hij is de Heer in alle eeuwigheid.
Alles wat de oneindigheid omvat, is Zijn eigen werk. Zijn kracht is zo groot,
dat alle werken van de onmetelijkheid voor het zachtste ademtocht je van Zijn
mond in een eeuwig niets zouden moeten verzinken. Toch staat Hij eenvoudig en
zonder enige pretentie bij Zijn kinderen, als was Hij nagenoeg de
allergeringste onder hen. Hij houdt van hen en onderhoudt zich met hen, als had
Hij hen alleen in de hele oneindigheid, die toch een overvloed heeft aan
talloze myriaden van prachtige, uiterst lieve, wijze en reine wezens. Dus
probeer, probeer, probeer om voor eeuwig de geringste te worden en te blijven!'
[14]
Bij deze laatste trede wordt Robert zo sterk aangegrepen door zijn liefde tot
Mij, dat hij luid begint te schreien. Nu eens kijkt hij naar dit bovenste
opschrift, dan weer naar Mij en soms ook naar zijn nieuwe vrouwen zegt na een
poos vol verbazing: 'O heilig opschrift! Je bent zo eenvoudig, zonder fraaie
woorden hier op zuiver goud geschreven en daarbij zo eeuwig waar als Degene
Zelf, wiens almachtige vinger je hier in dit goud heeft gegraveerd! O God! Nu,
nu pas begint een enorme liefde, geheel tot U alleen, mij te doordringen en
daarbij merk ik pas, dat ik U nog nooit volkomen waarachtig heb liefgehad! Maar
nu is het anders geworden! U geheel alleen bent nu de Heer van mijn hart, van
mijn leven! Eeuwige, onoverwinnelijke liefde; voor U alleen niets dan liefde,
liefde en nog eens liefde, U, mijn God en Vader Jezus!
[15]
Toen U mij de mooie Helena tot vrouw gaf, voelde mijn hart voor U eerder innige
dankbaarheid dan echte liefde, en met nauwgezette gehoorzaamheid aan Uw geboden
meende ik de volmaaktheid reeds werkelijk te bezitten. Maar hoe ver was ik toen
nog van het ware doel verwijderd! Ja, ik wist niet eens zo goed, hoe men U
vergeleken met Helena meer kon liefhebben dan haar, maar nu is het anders
geworden. Ik hou slechts van U alleen boven alles en zie in deze liefde een
heel nieuw leven ontwaken. O Heer en Vader, o Jezus, U mijn enige liefde!'
158
Roberts
vurige liefde tot God.
Helena
's goede rede
Haar
schroom voor de allerheiligste
Hartversterkend
antwoord van de Heer
[1]
Bij deze woorden springt Robert letterlijk van de piramide af en snelt zo vlug naar
Mij toe, dat hij zelfs zijn mooie vrouw vergeet. Bij Mij aangekomen wil hij
zich meteen aan Mijn voeten werpen en zijn hart helemaal voor Mij uitstorten.
Maar Ik maak hem erop attent, dat hij deze keer Helena, zijn vrouw, heeft
vergeten.
[2]
Daarop zegt Robert vol heilige ontroering: 'O Heer, Vader Jezus, wie kan in Uw
nabijheid nog aan iets anders denken dan aan U alleen! Ik heb mijn buitengewoon
mooie en godvruchtige Helena lief als een goed onderdeel van mijn wezen of van
mijn geestelijk lichaam, maar U alleen bent nu voor eeuwig mijn alles, mijn
God, Heer en Vader! Wat zou een hele wereld vol Helena’s voor mij zijn zonder
U? Niets! Heb ik echter U, dan kan ik ook zonder Helena volmaakt gelukkig zijn.
Ik wil haar nochtans halen, omdat zij een gave uit Uw hand en daarom ook voor
mij eindeloos waardevol, dierbaar en aangenaam is.'
[3] Ik
zeg: 'Ja, doe dat en haal haar op, want zij staat echt verdrietig naar ons te
kijken en omdat je haar alleen hebt gelaten vraagt zij zich af, of zij je heeft
beledigd.'
[4]
Robert haast zich nu naar Helena toe en zegt tegen haar: 'Kom, kom, mijn
geliefde vrouw; ik heb je door mijn bovenmate grote liefde voor de Heer een
moment vergeten, maar nu is alles weer in orde! Kom daarom nu met mij mee naar
de Heer en wees niet meer verdrietig!'
[5]
Helena zegt: 'Mijn liefdevolle hart is voor de Heer en voor jou als dank voor
het feit dat je weer aandacht voor me hebt, want in mijn hart begon ik mij
werkelijk zorgen te maken, omdat ik meende dat mijn ziel misschien iets
verkeerd had gedaan. Nu is echter alles weer meer dan goed, want de enige
terechte en waarachtige liefde trok je van mij weg naar God, de heilige Vader.
Trek jij mij nu ook naar Hem toe, die nog steeds de enige eigenaar van mijn
hart is en het ook eeuwig zal blijven. Laat onze harten één worden voor Hem,
die ze eerst vervuld heeft met Zijn liefde, opdat, als jouw vlees gelouterd
wordt door de opstanding in het vuur van de liefde tot God, ook het mijne mee
gelouterd mag worden en wij dan samen als één hart, één ziel, één liefde, één
leven en wezen voor Hem staan en ons kunnen verheugen in een allerzaligst
leven!'
[6]
Robert smelt bijna van liefde en brengt Helena nu bij Mij. Als zij bij Mij is,
wil ook zij neerknielen! Ik verhinder het haar eveneens en zeg haar: 'Wel, Mijn
liefste Helena, durf je Me dan niet meer zo lief te hebben als je Me voorheen
hebt liefgehad? Kijk, Ik ben immers altijd dezelfde!' Helena zegt huilerig:
'Voor het oog wel, maar voor het hart bent U heel anders geworden: veel groter
en heiliger! Het hart beeft nu voor Uw grootheid en heiligheid, want U bent
waarachtig de enige God!'
[7] Ik
zeg: 'Ja, allerliefste Helena, dat wist je toch al eerder en toen heb je toch
niet zo'n geweldige heilige schroom voor Mij gehad. Ja, je hebt Mij zelfs naar
hartelust gekust! Denk daaraan terug en blijf jezelf, zoals Ik onveranderlijk
Mezelf blijf, dan zul je niet meer terugvallen in zo'n onnodige vrees voor Mijn
goddelijke majesteit!'
[8]
Helena zegt: 'O Heer, allerbeste, heilige Vader, dat zal in geen geval meer
mogelijk zijn, want bij de eerste herkenning had Uw goddelijkheid nog een wat
menselijker voorkomen en was U voor het hart van een arme zondaar te verdragen.
Wanneer echter de steeds groter en wonderbaarlijker wordende gebeurtenissen
maar al te duidelijk het oneindige onderscheid laten zien tussen U, O Heer, en
een schepsel dat zich naar de wetten van Uw ordening zelf vrij moet
ontwikkelen, dan is het gedaan met dat menselijke voorkomen van U. Hoe
onverholen staat dan Uw Godheid in alle heiligheid voor onze ogen! Dat ons dan
allemaal in meer of mindere mate een zekere, heilige schroom voor Uw Godheid
moet bekruipen, is toch helemaal duidelijk.
[9] Ik
heb in de twee zalen, die ik in dit huis van Robert het eerst te zien kreeg, al
meer dan genoeg wonderbaarlijks gezien om me daar een hele eeuwigheid over te
verbazen en U vanwege Uw goedheid, liefde en wijsheid te prijzen. Maar toen
leidde Uw liefde ons dit museum binnen, waar het vleselijke wezen van Robert in
overeenkomstige beelden werd voorgesteld en daar kwam er geen einde aan de
wonderen. Dat gold vooral de verheven betekenis van die merkwaardige
opschriften op de treden van de grote piramide; daarbij zou men tot op de
laatste druppel kunnen wegsmelten van louter eerbied en aanbidding, waardoor
het arme hart voor U, o Heer, wordt aangegrepen! Daarom kan er van mijn
eerdere, volkomen onbeschroomde houding zeker geen sprake meer zijn!'
[10]
Ik zeg: 'Jouw verontschuldigingen worden door Mij niet echt hoog aangeslagen.
Wat je nu voelt, weet Ik wel het allerbeste. Maar dan weet Ik ook, dat er
geschreven staat: 'Wees volmaakt, zoals ook jullie Vader in de hemel volmaakt
is!' Hoe kan een kind dit echter ooit bereiken, als het voor zijn Vader nog
meer eerbied en respect heeft dan een haas voor het gebrul van een leeuw?'
159
Gelijkenis
van de kunstschilder en zijn leerlingen
De
liefdevolle, wijze les van de Heer brengt Helena weer tot haar hemelse
bruidsliefde
[1] Ik
zeg verder: 'Luister, Ik zal je nu een gelijkenis vertellen en we zullen zien hoe
datgene wat Ik van je verlang, daarin tot uitdrukking komt:
[2] Er
was eens op aarde een groot meester in de schilderkunst, aan wiens
schilderstukken alleen nog maar het leven zelf ontbrak, waardoor de
voorgestelde onderwerpen ook tot levende werkelijkheid zouden zijn geworden.
Het werk van deze meester trok uit alle delen van de wereld een grote menigte
bewonderaars, waaronder ook menig talent, dat zich graag verder wilde bekwamen.
Dat deed de meester plezier, en hij deed al het mogelijke om van deze jonge
talenten iets te maken.
[3]
Onder de vele leerlingen van deze meester waren sommigen met echt talent
begaafd, maar zij hadden voor de niet te overtreffen grote kunst van hun
meester zo'n enorm respect, dat zij het nauwelijks waagden om een penseel ter
hand te nemen. Zij meenden namelijk, dat zij er zelfs met de grootste
inspanning nog niet in zouden slagen om ook maar één atoom van de grootte van
hun meester te bereiken. - De andere, minder getalenteerden, dachten echter:
'We weten wel, dat onze meester niet te evenaren is in zijn kunst en dat we aan
hem niet kunnen tippen, maar we willen toch niet zo ver gaan met ons respect
voor zijn kunst, dat we daarom niet meer zouden durven schilderen. Wij willen
hem daarentegen heel toegenegen zijn en van hem leren zoveel we maar kunnen.
Dat zal hem zeker meer plezier doen dan dat we in zijn kunstatelier alleen maar
stomme bewonderaars van zijn werken zouden blijven. Het is immers ook een
eerbetoon aan de grote meester als duizenden, enthousiast geworden door zijn
grote werken, zich naar eigen vermogen beijveren om de grote meester op een of
ander gebied te benaderen.' - Kijk, Mijn lieve Helena, zij die zich te zeer
laten meeslepen door hun grote eerbied voor de grote meester, Ieren weinig of
niets, terwijl de anderen zich door hun vlijt en ijver onder de leiding van de
grote meester tot degelijke kunstenaars ontwikkelen.
[4]
Zeg Me nu jouw mening: aan welk soort leerlingen zal de meester zijn voorkeur
geven, - aan diegenen die al te .eerbiedig zijn, of aan degenen met minder
grote eerbied, maar met des te meer ijver om zijn kunst, waar hun hart vol van
is, na te volgen?
[5] Of
wie zou jij zelfliever hebben: iemand die door jouw schoonheid zo
terneergeslagen is, dat hij het voor geen enkele prijs waagt om je moedig zijn
liefde te bekennen, of iemand die door jouw schoonheid zo in liefde ontbrandt,
dat hij de moed heeft om je te bekennen hoe onbeschrijfelijk lief hij je heeft?
Zeg Me eens jouw mening.'
[6] Helena zegt: 'O Heer, de tweede! Ik
geef me al helemaal gewonnen, want ik zie mijn vergissing nu in!'
[7] Ik zeg: 'Welnu, hoe zul je je dan
nu tegenover Mij gedragen? Zul je nu weer zo vertrouwelijk met Mij zijn als
voorheen, na je verlossing van het juk van je geestelijke dood?'
[8]
Helena zegt wat stotterend: 'Hm, dat moet natuurlijk, maar, hm, als U toch maar
niet zo heilig zou zijn! Als ik eraan denk, dat U God bent, de eeuwig
Almachtige, Heilige en Alwijze, en ik eigenlijk niets dan enkel een klein
gedachtevonkje uit U, dan overvalt me zo'n enorme eerbied voor U en Uw heilige
ogen, dat ik in de diepste diepte voor U zou kunnen wegzinken!
[9] U
ziet er weliswaar zo zachtmoedig uit als een vroom lammetje en zo door en door
goed als een moeder, wanneer haar lieve kinderen haar handen kussen, maar uit
Uw lieflijke ogen komen soms toch ook storm, bliksem, hagel en donder over de
hele wereld, tot schrik van alle mensen. Dan zeg ik zo stilletjes bij mezelf:
de Almachtige ziet er wel uit als een mens, maar toch is Hij iets geheel
anders, en gekheid begrijpt Hij al helemaal niet. Hij is wel oneindig goed voor
hen die Hij liefheeft, maar met degenen die zich Zijn ordening niet willen
laten welgevallen, gaat Hij heel anders te werk!
[10]
Zulke gedachten dringen zich helemaal ongevraagd aan mijn hart op en ik kan er dan
niets aan doen, dat een steeds grotere eerbied voor U zich dan van mij meester
maakt. Ja, ik zou zelfs willen beweren, dat U Zelf als God niet helemaal kunt
begrijpen hoe een zwak schepsel zich moet voelen, als het zich voor U bevindt.
Voor U is het zeker een echte vreugde om voor triljoenen van Uw schepselen te
staan en hen vrij volgens Uw goddelijk verlangen lief te hebben, maar wij
schepselen kunnen dat slechts met een stille huivering van eerbied.
[11]
Als ik zou durven te doen wat ik graag zou willen, dan zou ik U inderdaad, bij
wijze van spreken wel dodelijk kunnen liefhebben, maar ja, daar ligt een enorm
'maar' tussen!'
[12]
Ik zeg: 'Wat ben jij toch een pienter wezen! Ik zal nog bij jou in de leer
moeten gaan. Maar kijk, jij schuw ding, als Ik niet kon voelen wat jij als
schepsel kunt voelen, door wie anders zou jou dan eigenlijk een gevoel kunnen
zijn ingeplant? Ik heb je immers helemaal en niet voor de helft geschapen! Nu
heb je weer eens enkele overblijfsels van je Weense wijsheid voor de dag gehaald.
[13]
Kijk, waar zou een zwakke lieve Heer dan goed voor zijn? De lieve Heer moet
almachtig zijn en bovenal wijs, anders zou Hij tenslotte toch samen met jou te
gronde gaan! Wel, wat denk je nn, ben Ik nog zo angstaanjagend of misschien
toch niet?'
[14]
Hier begint Helena weer fijntjes te glimlachen en zegt na een poosje: 'Liefste
hemelse Vader, U kunt iemand toch zo toespreken, dat men tenslotte alle
overdreven angst voor U moet verliezen! Maar nu ;zult U dan ook door mij
mateloos bemind worden!'
[15] Ik zeg: 'Kom dan nu bij Mij en lucht
je hart.' Helena bedenkt zich niet langer, valt Mij om Mijn hals en bedekt Mijn
borst met een stroom van vreugdetranen, liefdesverzuchtingen en kussen.
160
Pater
Cypriaan neemt aanstoot aan Helena's stormachtige liefdesuiting
Geweldige
donderwoorden tegen de aanmatiging van priesters
[1]
Als Helena een hele poos liefdedronken aan Mijn borst ligt, komt pater Cypriaan
dichterbij en zegt: 'Die wil U, geloof ik, wel helemaal alleen in beslag nemen!
Wat zal er hierna dan nog voor ons overblijven? Deze gemalin van Robert is op
U, o Heer, helemaal smoorverliefd en dat lijkt me toch wel wat te ver gaan!
Kijk, de allerzaligste maagd en nog heel wat andere hier aanwezige vrouwen
beminnen U zeker ook boven alles, maar zij geven daar toch niet op zo'n heftige
manier uiting aan. U bent weliswaar de Heer en ik wil U nooit ofte nimmer iets
voorschrijven, maar een beetje eigenaardig komt mij dit gedoe toch wel voor,
want zij bijt zich letterlijk in U vast! Nee, zo'n verliefd ding heb ik toch
mijn hele leven nog niet gezien!. Ze houdt maar niet op!'
[2] Ik
zeg: 'Ja, ja, dat verbaast je! En tegelijkertijd komt er wat ergernis in jou
naar boven. Ik zeg je echter: het is niet goed, dat iemand zich aan Mij ergert.
Wie Mij niet liefheeft zoals deze Helena, waarlijk, die zal maar een gering
aandeel hebben aan Mijn rijk!
[3]
Zou jij ook van Mij houden zoals zij, dan zou haar liefde jou niet ergeren en
niet overdreven voorkomen, maar omdat jij veel armer bent aan waarachtige
liefde dan deze hier, is haar grote rijkdom jou een doorn in het oog. Wat
Mijzelf echter betreft, zeg Ik je, dat haar grote liefde voor Mij niet in het
minst hinderlijk is, maar jouw opmerkingen beginnen Mij werkelijk een beetje te
hinderen!
[4] De
reden dat moeder Maria en nog heel veel andere vrouwen hun hartstochtelijke
liefde voor Mij hier in het paradijs niet op zo'n opvallende manier uiten, is
daarin gelegen, dat zij als reeds lang zuiver hemelse wezens diezelfde liefde,
waarvan deze Helena nu uiterlijk blijk geeft, innerlijk in zich dragen. Nu weet
je genoeg! Ga nu wat naar de achtergrond, omdat zij anders haar hart niet de
door Mij gewenste vrije loop kan laten!'
[5] De
franciscaan zegt nog wat treuzelend: 'Heer, maar als mijn hart ook zo heftig
zou ontbranden in alle liefde voor U, moet ik dan ook nog op de achtergrond
blijven?'
[6] Ik zeg: 'De waarachtige liefde is
hier de enig geldende maatstaf waarnaar wordt bepaald hoe dicht iemand zich bij
Mij kan bevinden! Heb je een oprechte liefde, vrij van elk eigenbelang, dan ben
je Mij ook het meest nabij. Hoe meer vonkjes eigenbelang uit je hart omhoog
schieten, des te verder kom je van Mij af te staan.
[7] Kijk, de roomse bisschoppen houden
vergaderingen op aarde over hun kerkelijke zaken, zoals geld, aanzien en
concessies voor het nog verder dom houden van de mensen. Eigenbelang drijft hen
daartoe. Zij staan daardoor ontzaglijk ver van Mij af en hun vergaderingen
zullen vruchteloos en hun raad zal nutteloos blijven. Omdat zij zich aanmatigen
bij Mij in de gunst te staan, zeg Ik jou: deze zijn de allerlaatsten!
(8]
Wie beweert dat hij Mij liefheeft, maar daarbij jaloers is op andermans liefde
voor Mij, is niet Mijn vriend en Mijn liefde nimmer waard! En wie zegt: 'Alleen
op deze of gene boetvaardige manier kun je je verzekeren van Gods liefde en het
eeuwige leven in de hemel', die is een leugenaar en hoort bij zijns gelijken in
de hel! Want Ik ben de Heer en bemin wie Ik wil en ben genadig voor wie Ik wil
en maak zalig wie Ik wil! Ik ben nooit gebonden aan een manier van doen, die
door heers-, eer- en zelfzuchtige, vetgemeste profeten is uitgevonden en de
zwakke mensheid in zware knechtschap houdt. Wee degenen die de stoutmoedigheid
hadden Mijn liefde aan de mensheid uit te delen, alsof zij alleen het recht
daartoe zouden hebben. Zij zullen spoedig heel drastisch in hun recht worden
beknot!
(9]
Kijk, vriend Cypriaan, net zoals de roomse bisschoppen op aarde nu
beraadslagen, hoe zij hun oude positie van macht en aanzien toch in stand
kunnen houden, terwijl hun minder gelegen is aan het werkelijke heil van Mijn
volkeren, zo is er in jou ook nog zoiets echt rooms-katholieks, dat deze
dochter van Mij om Mijn liefde benijdt en jouw hart daardoor met verborgen
ergernis vervult. Daarom zei Ik tegen jou dat je je om die reden zou moeten
terugtrekken naar de achtergrond, omdat jouw afgunst en jouw ergernis Mijn
lieve dochter in haar liefde tot Mij van de wijs brengen. Gebieden wil Ik het
je echter niet, omdat je tegenover Mij ook al enkele bewijzen van een ietwat
gelouterde liefde hebt gegeven. Kun je blijven, blijf dan! Maar als jouw
verborgen afgunst en ergernis je niet toestaan om te blijven, ga dan!'
(10]
De franciscaan trekt bij deze woorden een bedroefd gezicht en zegt bij
zichzelf: 'Nee, zo streng had ik mij Hem nooit voorgesteld! Mijn God en mijn
Heer, wat zal er van mij terecht komen als Hij mij de deur wijst? Ja, Hij heeft
eeuwig gelijk; aan ons papisten deugt ook niets, maar wat komt er van ons
terecht als Hij ons gelast om weg te gaan? Maar ik kan ook blijven, zei Hij
ook. Ben ik echter ook in staat om te blijven, vrij van afgunst en ergernis?
Helaas niet, maar het zal en moet anders worden! Ja, de Heer heeft vroeger eens
gezegd, dat de mensen naar ziel en lichaam uit de gevallen en veroordeelde satan
stammen, overeenkomend met een of ander deel van de vorst van de leugen. Ik
zal vast uit zijn horens stammen, omdat mijn hart niets dan afstotelijke rommel
te zien geeft, en nog andere delen zullen wel uit satans slechte hart stammen,
omdat ze uit niets dan nijd, gierigheid, heerszucht, hoogmoed en een groot
aantal soortgelijke duivelse eigenschappen lijken te bestaan. O Heer, drijf ook
bij mij de satan uit!'
[11]
Ik zeg: 'Nu kun je wel weer hier bij Ludwig en zijn vriend blijven. Bespreek
het echter intussen met jouw ambtgenoot Thomas en zijn vriend Dismas; die
zullen je het duivelse restantje wel uitdrijven.'
[12]
Cypriaan doet dat met een opgelucht gezicht. Ik laat nu Robert bij Mij komen.
161
Wonderbaarlijke
verandering van de zielengraven
Robert
ontvangt zijn hemelse naam.
De
engel Sahariël als leider
[1]
Als Robert vervuld van een overgrote liefde vlug naar Mij toe komt en er
buitengewoon verheugd over is, dat zijn Helena bij Mij zoveel genade heeft
gevonden, verdwijnen opeens alle grafmonumenten en in plaats daarvan stijgen
machtige lichten als opgaande zonnen omhoog. Deze verheffen zich en zweven in
de lieflijkste ordening steeds hoger en hoger, totdat ze als aan een hoog
firmament als sterk lichtende sterren van de eerste grootte in prachtige groepen
tot rust komen.
[2]
Nadat alle aanwezigen zich daar een tijdje over hebben verbaasd, komt vanuit de
hoogte een lichtende geest naar beneden zweven. Hij blijft op dezelfde plaats
staan waar eerder de welbekende piramide stond en houdt een hemelsblauw, met
veel schitterende sterren bezet geplooid gewaad in zijn rechterhand.
(3]
Allen zijn daardoor zo verrast, dat zij van eerbied nauwelijks durven te
ademen. Zelfs Robert staat onthutst voor Mij en durft nauwelijks zijn mond te
roeren. Alleen Helena vat, hoewel zij ook verbaasd is, moed en vraagt Mij wat
dit dan wel te betekenen mag hebben.
[4] Ik
zeg daarop: 'Kijk, Mijn dochter, dit komt allemaal voort uit het vlees van
Robert! Die engel daar heeft daaruit een gewaad samengesteld en heeft het nu op
Mijn verzoek Robert als vanuit de hemel aangereikt. Tot het bereiken van dit
hoofddoel heb jij ook heel veel bijgedragen, want de grote liefdeskracht van
jouw hart droeg er heel veel toe bij om het vlees op te lossen en te zuiveren.
Ga daarom naar de engel en leid hem hierheen, zodat hij Robert voor Mijn ogen
dat hemelgewaad overhandigt en aantrekt, want dat is al een waarachtig kleed
voor het eeuwige leven!'
[5]
Helena, die helemaal verrukt is over Mijn verzoek, loopt vlug naar de lichtende
engel en vraagt hem zich naar Mij te willen begeven. En de engel komt ook
direct met haar naar Mij toe. Bij Mij aangekomen, maakt hij een diepe buiging
en overhandigt het kleed met een allervriendelijkst gezicht aan de bijna van
liefde en eerbied smeltende Robert, die zich op hetzelfde moment dat de engel
hem het gewaad aanreikt, daarin al gekleed ziet.
[6]
Als Robert nu in het kleed der onsterfelijkheid voor Mij staat, vraag Ik hem:
'Wel vriend en broeder Robert-Uraniël, hoe bevalt je dit gewaad en wat denk je
van deze gedaanteverwisseling?' Robert-Uraniël zegt: 'Heer, enige, van de
hoogste liefde vervulde Heilige Vader! Ik heb zo nu en dan op aarde vaag
aangevoeld, dat er in het verloop van het leven soms ogenblikken zijn, die een
mens doen verstommen en zelfs zijn gedachtegang doen stilstaan. Wil men
daarover iets zeggen, dan vindt men geen woorden. Hoeveel temeer moet dat hier
in het geestenrijk het geval zijn, waar het ene buitengewone wonder het andere
overtreft. Daarom zult U, 0 Heer, mij wel vergeven, dat ik hier door te grote
vreugde en liefde voor U bijna niet in staat ben iets te zeggen. Deze verheven
gebeurtenis heeft zo plotseling plaatsgevonden, dat ik daardoor mijn evenwicht
niet direct kan hervinden. Als U, Heiligste Vader, mij echter een beetje tijd
wilt gunnen, zal ik over dit alles wel een woordje kunnen zeggen.'
[7] Ik
zeg: 'Welnu, ga dan met deze engel mee; hij zal je dit hele museum als
werkelijk waarachtig museum laten zien. Kom daarna weer hierheen en vertel aan
allen wat je daarin hebt gezien en gehoord. Opdat je echter eerder met deze
bezigheid klaar zult zijn, zul je aan de zijde van Mijn engel met werkelijk
geestelijke tred lopen. Deze beweging heeft die snelheid, waarover jij op aarde
vaak hebt gesproken. Je noemde haar de gedachtevlucht.' (Mij tot de engel
wendend): 'Sahariël, zie je broeder Uraniël aan! Leid hem door deze wonderen
van zijn ziel en toon hem ook zijn eerste aarde, waar ook jij vandaan bent
gekomen. Het zij zo en zo zal het geschiede!'
[8] En
Sahariël zegt tegen Robert-Uraniël: 'Kom broeder, aanschouw, leer en bewonder
de eindeloze wijsheid van de Vader!' Dadelijk verheffen beiden zich en
verdwijnen uit het gezichtsveld van allen, die hier in de geestelijke wereld
met Robert-Uraniël waren aangekomen.
162
Dialoog
tussen Helena en de Heer.
Wezens
en bewoners van de hel
[1]
Ook Helena kijkt uit naar Robert-Uraniël. Omdat zij hem nergens ziet, vraagt ze
Mij zachtjes waar Robert nu met de engel naartoe mag Zijn gegaan.
[2] Ik
vraag Helena echter nog zachter, of zij zich soms zorgen maakt over
Robert-Uraniël? Helena antwoordt: 'O Heilige Vader! Hoe zou ik mij aan Uw hart,
dat met de grootste liefde vervuld is, zorgen kunnen maken? Zou Robert ooit
ergens kunnen belanden, waar hij voor Uw ogen onzichtbaar zou zijn? Wie echter
in het licht van Uw ogen wandelt, verdwaalt nooit ofte nimmer en komt terug,
verwelkomd door zijn aan Uw hart rustende liefde! 0, hij zal nu veel en grote
wonderen van Uw almacht, wijsheid en goedheid aanschouwen. Wat zal hij ons dan
voor heerlijkheden weten te vertellen!'
[3] Ik zeg: 'Ja, zo zal het ook gaan,
maar Ik kan jou intussen ook enkele merkwaardige en wonderlijke dingen
vertellen, die misschien nog vreemder zijn dan die, welke je nu van
Robert-Uraniël verwacht. Wat denk je daarvan?'
[4] Helena zegt: 'O liefste Vader, dat
kunt U zeker beter dan alle engelen van Uw hemelen; maar wanneer U mij iets zou
vertellen over Uw eigen Godsgeschiedenis, dan zijn wel triljoenen jaren nodig
voordat ik een woord uit Uw mond volledig zou kunnen doorgronden, alhoewel ik
zeer nieuwsgierig ben om van de Schepper van alle dingen veel te vernemen.
[5]
Het zou voor mijn hart bijzonder interessant zijn van U te horen waarover U, o
Heer, na Uw heilige opstanding wel mag hebben gesproken met Uw apostelen, en
waarover de evangelist Johannes zei, dat U nog veel met hen hebt besproken wat
hij niet heeft opgetekend, want, ook al zou hij het in veel boeken hebben
opgeschreven, dan zou de wereld het toch nooit hebben begrepen. Niets heeft
mijn nieuwsgierigheid zo onbevredigd gelaten dan juist deze slotopmerking van
de apostel Johannes. Dan moet U toch heel wonderlijke dingen hebben meegedeeld
aan Uw lieve apostelen.'
[6] Ik
zeg: 'Ja, Mijn lieve Helena, maar deze zaken waren zo groot en diep, dat jij ze
ook in de geestenwereld onmogelijk zou hebben begrepen. Er zal echter een tijd
aanbreken, waarin jij dit alles zult zien en begrijpen, want in Mijn grote
hemelbibliotheek worden dergelijke zaken getrouw bewaard. Als je daar eenmaal
terecht zult komen, zul je een volledig evangelie te lezen krijgen. Vraag Mij
daarom nu om een ander verhaal'
[7]
Helena zegt: 'O liefste Vader, vertel mij iets over de val van Lucifer, want
dat is ook iets, dat me op aarde steeds onduidelijk is gebleven. Ik zeg: 'Lieve
Helena, ook dat zou nog wat te vroeg zijn voor jouw hart, want deze
geschiedenis zou je te sterk aangrijpen; kies daarom liever iets anders.'
[8]
Helena zegt: 'O heilige Vader, zeg me dan hoe het zit met de hel, waarover de
geestelijken op aarde heel wat meer preken dan over de hemel. Wie komt er
eigenlijk in de hel? Bestaat er een, of bestaat er geen? Want kijk, liefste
Heer en God Jezus, ik was op aarde toch zeker slecht genoeg; een echte Weense
madelief zoals er geen tweede te vinden is. De paus met al zijn geestelijken
hadden mij zonder genade of barmhartigheid naar de hel verdoemd. Ondanks al
mijn slechtheid ben ik nu toch zalig bij U. Zo mogen nog velen hier in Uw
heilige gezelschap zich verheugen in het eeuwige leven, van wie menige
aartspapist op aarde gezegd zou hebben: 'Nee, deze kerels zijn zelfs voor de
hel te slecht!' En kijk, zij zijn hier in Uw heiligdom en in hun hart loven zij
Uw oneindige goedheid, wijsheid, macht en kracht! Hoe slecht moeten dan wel
diegenen zijn die in de hel komen, als die inderdaad bestaat!'
[9] Ik
zeg: 'Liefste Helena, jouw vraag is niet onbelangrijk en het beantwoorden ervan
zal heel nuttig zijn, maar in plaats van jou daarover lang en breed te
vertellen, zal ik een hels individu, dat nu juist op het punt staat om in de
hel te komen en ook zeker in de onderste, ergste hel zal komen, voor je ten
tonele laten verschijnen. Aan dit verdorven wezen zul je het duidelijkst zien
wie er nu eigenlijk in de hel komt, want er bestaat namelijk een hel, die in
drie graden is verdeeld; de onderste is de allerergste. En dan zul je Mij
loven, als je zult inzien, hoe en waarom iemand in de hel komt. Wees maar niet
bang, die booswicht zal dadelijk hier zijn.'
163
Opdracht aan Petrus en Paulus om de
voormalige bedoeïenenhoofdman Cado voor te leiden
De vergeefse liefdevolle poging van
Petrus om de brutale geest voor zich te winnen.
[1]
Daarop roep Ik Petrus en Paulus bij Mij en zeg: 'Gaan jullie op weg en breng
Cado, die veertien aardse dagen geleden in deze wereld aankwam, bij Me. Ten
eerste is het zijn wens, ten tweede moet dit gebeuren opdat deze nieuwe
broeders ook maar het geringste spoor van de opvatting kwijtraken dat er in Mij
ondanks al Mijn liefde iets despotisch tirannieks zou zijn. Gaan jullie daarom
en breng hem hier.'
[2]
Beiden verdwijnen plotseling en zijn in een oogwenk bij de beruchte Cado. Als
zij zich zo plotseling bij hem bevinden, deinst hij letterlijk achteruit en
schreeuwt: 'Wel alle duivels! Wat zijn dat voor beesten in mensengedaante? O
vervloekt beestenvolk, jullie zullen me nog tot de bedelstaf brengen!'
[3]
Paulus zegt: 'Vriend, wij komen niet bij je bedelen om een aalmoes. Iets
dergelijks hebben wij niet nodig omdat alle schatten van hemel en aarde ons
toch al ten dienste staan. We zijn iets anders met jou van plan, iets wat veel
heilzamer voor je is dan alle schatten der aarde. En dat is, jou, als dat nog
mogelijk is, te redden van de eeuwige dood in de hel, want je was op aarde een
volslagen duivel in mensengedaante en zodoende al een totaal hels wezen. Nu sta
je in de geestenwereld op het punt om naar de onderste hel te gaan, ja, je bent
er eigenlijk wat je innerlijk betreft allang in. Indien je dat echter nog wilt,
hebben wij de macht jou daarvan te redden, maar dan moet je ons volgen en
gewillig alles doen wat wij je zullen aanraden.'
[4]
Cado zegt: 'Wat!? Wat bazelen jullie, spitsboeven? Ben ik dan ooit gestorven?
Ben ik soms niet meer op aarde in het bezit van al mijn goederen, van mijn goud
en zilver? O jullie canaille! Op wat voor een fraaie manier willen jullie mij een
paar goudstukken aftroggelen voor een hemel die nergens bestaat, en redden van
een hel, die niets anders is dan een uitvinding van arbeidsschuwe papisten!
Maak dat je wegkomt, anders roep ik al mijn duivelsknechten en laat jullie met
honden verjagen! Zie die schurken daar nou eens staan! Voor geld kunnen ze
iemand van de hel redden en de hemel bezorgen! Maak dat jullie wegkomen, anders
zal ik het denkbeeld van een hemel en hel meteen uit jullie drijven!'
[5]
Paulus zegt: 'Vriend, zulke praatje raken ons niet en wij zijn ook niet bang
voor jou, maar laat je dit gezegd zijn: als je ons niet goedschiks volgt, zul
je met onze macht kennismaken, want er is voor gezorgd dat jou op je roepen
geen duivel te hulp zal komen. Overigens weten wij heel goed, hoe jij op aarde
aan je rijkdom bent gekomen. Er waren heel wat hongerige duivels in jouw dienst
en een leger grote, wilde honden, die je kasteel omringden. Deze vielen
reizigers aan en hielden hen vast totdat jouw arme duivels kwamen en hen tegen
een aanzienlijk losgeld van de beesten bevrijdden. Wel werd je vaak
aangeklaagd, maar de aanklagers konden niets uitrichten omdat de rechters bij
jou in dienst waren. We zouden je veel kunnen vertellen over je
roverspraktijken, maar op de juiste plaats zul je al je onmenselijke
gruweldaden voor je zien, en dan zal blijken of je er een afschuw van zult
krijgen en er berouw over zult voelen. Zo ja, dan ben je nog te redden; zo
niet, dan wordt de onderste hel jouw deel! En kom nu goedschiks met ons mee,
anders zullen we geweld gebruiken!'
[6]
Cado schreeuwt: 'Jullie, honden, willen mij geweld aandoen? Alle duivels, kom
hier! We zullen wel eens zien hoe ver jullie komen met je geweld!' Hij wacht
een tijdje onder afschuwelijk tandengeknars op zijn huisduivels, maar er komt
niemand opdagen en er is geen geblaf van een of andere hond te horen. Ook zijn
kasteel, dat hij tot dan toe nog steeds, net als op aarde, als zijn vermeend
eigendom voor zich zag, begint heel nevelig te vervloeien als een ijsbloem op
een ruit, waar warme lucht langs stroomt.
[7]
Als Cado dit begint te merken, schreeuwt hij luid: 'Verraad, verraad! Jullie
ellendige honden, jullie hebben mij wat aangedaan! Maak dat je hier wegkomt,
jullie honden! Bij alle duivels, ik wil jullie niet volgen! Jullie zijn een
stel tovenaars, jullie hebben mijn zintuigen behekst! Weg met jullie, helse
honden!'
[8]
Bij deze laatste kreten bevindt Cado zich echter al voor Mij en Helena, evenals
voor al de andere gasten, zonder echter, op Petrus en Paulus na, ook maar iemand
van ons te zien. Helena schrikt van hem, omdat hij letterlijk van woede gloeit
en dampt, maar Ik sterk haar, zodat ze hem rustiger kan bekijken. Nu geef Ik
Petrus een wenk om bij Cado een bekeringspoging te doen en hem enige
ogenblikken paradijselijke landschappen te laten zien.
[9]
Petrus begint meteen uiterst wijze en zachtzinnige woorden tot Cado te spreken
en zegt: 'Vriend Cado, wees toch verstandig! Kijk, de ervaring moet je toch
hebben geleerd, dat op aarde alle goederen ijdel en snel vergankelijk zijn en
dat tenslotte de rijkste en de armste hetzelfde stervenslot delen. Al het vlees
moet sterven, alle materie vergaan, alleen de inwendige geest blijft
onverwoestbaar! Kijk, je bent lichamelijk gestorven en leeft alleen nog in je
met geest vervulde ziel onverwoestbaar verder. Houd daarom niet langer vast aan
datgene wat voor eeuwig vergaan is, maar erken je grote aardse schulden en wij
willen ze voor jou betalen en je dan opnemen in onze waarachtige en eeuwig
bestendige wereld, waarin het je nooit aan iets zal ontbreken. Kijk daar eens
naar het oosten! Die heerlijke landerijen en paleizen zijn van ons en jij zult
ze krijgen; maar dan moet je ons je schulden bekennen, opdat wij ze op ons
kunnen nemen.'
[10]
Cado kijkt er vluchtig naar en ziet de prachtige landerijen. Na een poosje zegt
hij honend: 'Weet je, muizen en ratten vangt men het gemakkelijkst met een
lokaas. Menige dwaas betaalt dubbel entreegeld in het theater als een
goochelaar hem hersenschimmen laat zien. Maar zo'n domme snoek ben ik niet, dat
ik meteen in de haak bijt! Denk jij, domme luilak, dat ik in jouw
goochelkunsten trap? Ik weet, wat en wie jij bent en ken mezelf ook heel
precies. Zonder mijn lichaam ben ik des te vrijer en zal ik doen wat mij
belieft, maar een domme jood zal nooit mijn gids worden. Begrijp je dat, domme
ezel? Waarom vraag je naar mijn schulden op aarde? Als jij zo machtig en
alwetend bent, moet je toch allang te weten zijn gekomen waaruit ze bestaan!
Vereffen ze dan ook, als je er al zo'n plezier in hebt om schulden voor anderen
te betalen! Wat gaan jou trouwens mijn misdaden aan? Heb ik dan ooit naar die
van jou gevraagd? Maak gauw dat je wegkomt, anders zullen jullie in mij de
echte duivel tegenkomen! Heb ik jullie soms als een oude kwezel aangeroepen?
Nee, dat doet een Cado, de schrik van de Armeense woestijn, nooit! Cado is een
gebieder en de aarde beeft voor zijn naam, maar jullie Jehova is een bedelaar
en een prutser op elk gebied! Denk jij soms dat Cado Jehova en het gebazel over
Zijn aan het kruis gehangen Jezus niet kent? 0, een Cado kent alles, zelfs Zijn
hele leer kent hij beter dan jij, die Zijn rots had moeten zijn voor alle
tijden. Maar de rots is in plaats van uit steen, van schapenboter gemaakt en
daarom ook gesmolten. Zodoende is er van deze rots niets anders overgebleven
dan zijn nietszeggende naam en een heleboel houten beelden, schilderijen en
valse relikwieën. Jij bent Petrus en je metgezel is de wat meer snuggere Paulus
of Saulus (de laatste naam zou de juiste kunnen zijn!). Zeg mij liever hoe het
in deze geestenwereld met jullie meester is gesteld! Oordeelt hij nog ijverig
over doden en levenden? Is hij ook zo dom als jullie beiden?
[11]
Petrus zegt: 'Hij heeft ons zojuist naar jou toegestuurd, opdat wij jou van de
eeuwige ondergang zouden redden!' Cado zegt: 'Waarom is hij niet liever Zelf
gekomen? Heeft hij misschien kou gevat bij het oordelen, is daardoor verkouden
geworden en kan nu niet uitgaan? Daarom heeft hij jullie waarschijnlijk naar
mij toegestuurd om mij wat op te warmen met jullie krachtige adem! Maar Cado is
geen schaap zoals de in Bethlehem geboren Messias van de joden, om welke reden
zijn landgenoten Hem dan ook aan het kruis hun eer hebben betoond. O jullie
domme schapenkoppen! Denken jullie dan, dat een Cado zich ook bij de neus laat
nemen als een of andere hongerige jood? Verre van dat, beste schaapjes van God!
Cado is een leeuwen nooit een schaapje van God! Begrijpen jullie dat? Als
jullie bij je Meester komen, breng hem dan de beste groeten van mij over en zeg
hem, dat het mij echt spijt, dat hij op aarde geen Cado was, maar een heel
gewoon schaap!'
[12]
Petrus zegt: 'Vriend, langs deze weg zul je niet verder komen. Jouw weg loopt
naar de hel en naar de eeuwige kwelling vanuit jezelf, want je bent slecht tot
in de diepste vezels van je leven! Opdat je echter weet wie Jezus de
gekruisigde is, was en eeuwig zal zijn, zeg ik jou, als een van zijn trouwste
getuigen: Hij is God, de enige en unieke, de eeuwige, de Heer en Meester,
heilig in de eeuwige oneindigheid! Hij alleen kan je behouden, maar ook laten
vallen voor eeuwig. Kijk nog eenmaal in de richting van het ochtendgloren naar
de geopende hemel, maar kijk ook in de richting van het middernachtelijk
duister waar de muil van de hel wijd open staat; waarheen wil je gaan? Geen God
zal je oordelen, ook geen engel en ook wij beiden niet, maar jouw wil is jouw
eigen rechter!'
[13]
Cado zegt: 'Dus daar is de zogenaamde hemel en daar in de richting van het
middernachtelijk duister de romantische hel! Zo, zo, dat is heel mooi! Wat kost
dit door jullie tevoorschijn getoverde spektakel wel niet? Jullie zijn wel een
stel magiërs van de bovenste plank! Zeg eens, is de hel oud-joods of
rooms-katholiek, Grieks, Turks of Indisch? Is de hemel soms Perzisch?
[14]
Petrus zegt: 'Cado, Cado, je bent een brutale geest en je drijft smadelijk de
spot met de oneindige goedheid en erbarming van God. Kijk, wij zijn welwillend
en jou goedgezind en bereid om je volgens Gods ordening iedere goede dienst te
bewijzen. We hebben je nog met geen enkel hard woord beledigd, behalve dan dat
we je aantoonden, hoe het er met jou ten opzichte van Gods gerechtigheid
voorstaat, maar jij bent als een wilde tijger tegen ons in woede ontstoken.
Waarom dan toch, vriend? Gedraag je toch in je onmacht tegenover ons op
dezelfde manier als wij in het bezit van alle macht uit God, tegen jou zijn.
Wij zullen het dan gemakkelijker met elkaar eens worden dan tot nu toe. Geloof
toch mij, die jou door en door kent, als ik zeg dat het er met jou werkelijk
uiterst slecht voorstaat vanwege de voorliefde van jouw hart voor het kwaad. Je
kunt jezelf in geen eeuwigheid helpen, maar wanneer je tegenover ons je
misdaden bekent en je hart voor ons opent, stel je ons daardoor in de
gelegenheid om jouw hart te reinigen. Sluit je het echter steeds meer voor ons
af, dan zal het kwaadaardige vuil in je hart zich verharden, en het zal nooit
meer mogelijk zijn je te redden van de eeuwige dood! Cado, overdenk toch deze
heilzame en allervriendelijkste woorden!'
[15]
Cado zegt: 'Besparen jullie je toch alsjeblieft alle moeite er erger mij niet
nodeloos. Hebben jullie dan nooit gehoord, dat degenen die van kindsbeen af
gewend zijn om te heersen, nooit kunnen of willen gehoorzamen? Jullie kunnen
van mij alleen langs de weg van mijn genade en grootmoedigheid iets bereiken,
maar langs de weg van jullie raadgevingen nooit ofte nimmer! Een echte koning
mag nooit raad aannemen als hij zijn aanzien als heerser wil handhaven. Hij
moet steeds heersen!'
164
De
door en door slechte aard van Cado
De
Heer over goddelijke tuchtiging
[1]
Daarop zegt Petrus weer: 'Maar je bent toch tijdens je leven,[op aarde nooit
koning geweest! Hoe kun je dan zeggen, dat je in de wieg zou zijn gelegd om te
heersen? Je was niets anders dan een bedoeïenenhoofdman en dit alleen maar
tijdens de laatste jaren van je leven. Daarvoor was je schaapherder en
daarnaast een handlanger van je prijzenswaardige voorgangers. Pas door het
schandelijke huwelijk met de oudste dochter van de bedoeïenenhoofdman ben jij
hoofdman geworden. Je hebt op aarde dus lange tijd blindelings moeten
gehoorzamen en hebt pas de laatste jaren een smadelijke heerschappij over je
gemene roversvolkje en je bloedhonden gevoerd. Ik ben dus van mening, dat het
heersen je nu juist niet in die mate is aangeboren zoals je het ons hebt
verteld!'
[2]
Cado zegt: 'Dat is om het even! Wat ik niet wil, dat wil ik absoluut niet!
Jullie mogen voor mijn part goden zijn, toch zullen jullie mij niet tot andere
gedachten brengen voor je mij een ander hart en een andere wil hebt ingeblazen.
Denken jullie dan, dat ik bang ben voor de hel? 0, dan vergissen jullie je
deerlijk! Een almachtige God gehoorzamen kan iedere lafaard, maar God
hardnekkig trotseren en heel Zijn wijsheid te schande maken kan alleen een
sterke geest, die zelfs voor de ergste hel geen angst kent. Gooi me in kokend
erts en ik zal jullie bij de hevigste, brandende pijnen hetzelfde antwoord
geven, want groot is de geest die zijn Schepper ook onder de grootste pijnen
kan verachten! Welke dank zou ik de Schepper ook verschuldigd zijn? Ik ben
slechts dan iemand dank verschuldigd, wanneer hij voor mij doet, waarom ik hem
heb gevraagd. Ik heb de Schepper echter nooit gevraagd om mij te scheppen. Hij
heeft het eigenmachtig gedaan. Het is dan ook schandalig genoeg voor Zijn
hooggeprezen wijsheid en macht, dat Hij met mij je reinste knoeiwerk van een
schepping tot stand heeft gebracht. Of moet ik misschien ter wille van het
behoud van het geheel juist zo zijn als ik ben? Jullie zullen daarom noch op de
ene noch op de andere manier iets met mij bereiken. Maak daarom dat je weg
komt!'
[3] Nu
wordt Cado helemaal zwart en zijn gedaante ontzettend lelijk, zodat Helena heel
bang begint te worden. Zijn ogen beginnen te gloeien als die van een dolle hond
en hij maakt aanstalten om de beide apostelen aan te vallen, maar Petrus zegt
tegen hem: 'In de naam van Jezus gebied ik jou dat jij je tegenover ons rustig
gedraagt, anders zul je, als je het waagt om ook maar een vinger naar ons uit
te steken, de onverbiddelijkheid van Gods toorn ondervinden!'
[4]
Cado beeft nu van woede en wordt van binnen helemaal gloeiend, uiterlijk wordt
hij echter ontdaan van alle kleding. Zo staat hij voor ons, afschuwelijk om aan
te zien, zonder ons echter te kunnen zien.
[5] Ik
vraag nu aan Helena: 'Wel geliefde dochter, wat zegje van deze ziel? Vind je
dat er van Mijn kant ook maar iets achterwege is gelaten, dat voor haar redding
had kunnen worden gedaan? Je zegt in je edele hart: nee! En zo is het ook. Bij
deze geest is alles geprobeerd wat ook maar als een zachtaardig, met Mijn
liefde overeenstemmend middel kan worden bedacht, maar zonder het geringste
resultaat. Deze geest werd zo te zeggen op handen gedragen. Sterke engelen
werden aangesteld om hem te beschermen, maar zijn wil, die vrij moet blijven,
was steeds machtiger dan Mijn liefdesbanden. Hij verbrak ze allemaal en dreef
er altijd afschuwelijk de spot mee! Het ontbrak hem niet aan inzicht: hij kende
iedere letter van de Schrift en had zelfs het vermogen om met de hele
geestenwereld contact te hebben. Hij kent Mij en Mijn goddelijkheid en kan
toch de spot met Mij drijven. Voor hem is iedere heersersstoel een vloek als
hij hem niet zijn eigendom kan noemen. Iedere wet die hij niet heeft
uitgevaardigd, is voor hem een gruwel. Hij erkent alleen zijn eigen wil en de
wil van een ander is voor hem een misdaad. Zeg Me eens, wat kan Mijn liefde bij
zo'n ziel dan nog uitrichten?'
[6]
Helena zegt: 'Ach grote, lieve, heilige Vader! zo'n ziel verdient verder geen
genade meer van U, maar wel zo lang een terechte tuchtiging, totdat zij in alle
deemoed tot inkeer zal komen.'
[7] Ik
zeg: 'Alles goed en wel, als de tuchtiging die van Mij uitgaat, niet ook reeds
een gericht zou zijn! Als Ik de mensen vanwege hun grote boosaardigheid
tuchtig, dan moet die tuchtiging zo zijn, dat ze een natuurlijk gevolg lijkt
van hun kwaadwilligheid. Evenals iemand die zichzelf een klap toedient, de
daarop volgende pijn als een noodzakelijk en heel natuurlijk gevolg moet zien
van zijn handelen, zo moet het met iedere van Mij uitgaande tuchtiging gesteld
zijn, wil de vrijheid van geest en ziel niet door haar ondermijnd worden.
[8]
Daarom mag ook bij deze zeer slechte geest geen andere tuchtiging worden
toegepast dan die, welke hij zichzelf, door zijn hoogsteigen boosaardige wil,
als product van zijn liefde bezorgt. Wanneer hij dan door zo'n eigen schepping
genoeg van de pijn zal krijgen en in zekere zin in zijn woede zal stikken, zal
het pas weer mogelijk zijn om hem langs een mildere weg te benaderen. Hij komt
daardoor gaandeweg in de onderste en allerergste hel, maar niet omdat hij door
Mij daarheen is verdoemd, maar door zijn eigen willen. Want deze hel schept hij
zichzelf vanuit zijn liefde! Wat echter iemands liefde is, is ook zijn leven en
dat mag hem nooit ontnomen worden!'
[9]
Helena zegt: 'Maar Heer, Gij enige waarachtige en meest volkomen liefde en
erbarming! Als hij dan in zo'n liefde voor het boosaardige volhardt en om U te
tarten liever eeuwig het ergste lijden doorstaat dan zijn starre wil onder Uw
zachte wil te buigen, wat moet er dan met zo'n geest gebeuren? Zou bij zulke
totaal verdorven geesten dan niet met succes een mild gericht kunnen worden
toegepast? De geest zou er mettertijd misschien aan winnen en tenslotte van de
nood een deugd maken, zoals het van tijd tot tijd op aarde ook het geval was.
[10]
Bijvoorbeeld: een meisje van lichte zeden vindt opvang in een afgelegen huis
onder de voorwaarde, dat ze zich van nu af aan gedraagt alsof ze in een streng
klooster was. Dat is voor zo'n echte nachtvlinder zeker een klein gericht. Zij
denkt er wel een tijdje over na, maar omdat het voordeel van een goed, geregeld
leven haar toch sterk aanspreekt, laat ze zich dit gericht graag welgevallen,
went tenslotte aan deze ordening, wordt dan een echt fatsoenlijk persoon, en
blijft en sterft dan ook als zodanig. Daarom ben ik van mening dat iets
dergelijks misschien ook bij Cado het geval zou kunnen zijn.'
[11]
Ik zeg: 'Ja, lieve Helena, dat is bij deze geest al op allerlei manieren
geprobeerd, maar helaas steeds zonder het minste resultaat. Daarom blijft ons
nu niets anders meer over dan hem aan zijn lot over te laten. Wil hij met alle
geweld de hel, laat hij er dan maar volop van genieten. Hem, die zelf iets
kwaads wil, geschiedt in eeuwigheid geen ontecht. Wie in de hel wil blijven,
die blijve! Ik zal niemand tegen zijn wil bij de haren eruit trekken. Als die
geschiedenis hem dan toch eens te bar wordt, zal hij zich wel vanzelf een
uitweg banen. Heeft hij echter plezier in de hel en is de eeuwige nacht hem
liever dan het alles gelukkig makende licht, laat hij dan verkiezen wat hem
vreugde schenkt. Ben je het daarmee eens?'
[12]
Helena zegt: 'Heer, goede Vader, nu volkomen! Ik heb ook helemaal geen
medelijden meer met zo'n domme ezel, maar wat gaat er nu met deze duivel
gebeuren?' Ik zeg: 'Dat zul je dadelijk zien. Ik zal de beide apostelen nu een
wenk geven om hem volkomen vrij te laten en hem - maar dan alleen in zijn eigen
sfeer - te laten doen wat hij wil. Je zult dan wel zien hoe het met deze geest
verder zal gaan.'
[13]
Ik geef de beiden nu de eerdergenoemde wenk. Dan zegt Petrus tegen Cado: 'Daar
wij beiden ons meer dan voldoende ervan hebben overtuigd dat jij je door ons
niet wilt laten voorbereiden op Gods hemelen, kun je nu gaan waarheen je wilt
en doen waar je plezier in hebt! Want dat wil ook jouw God en onze God, Jezus
Jehova Zebaoth. Van nu af aan zal God geen boden meer naar je toesturen. Wij
beiden waren de laatsten.' Na deze woorden worden zij voor hem onzichtbaar,
terwijl hijzelf voor alle aanwezigen wel zichtbaar, alsook met alle gedachten
en woorden hoorbaar blijft.
165
Cado
in een hels zweetbad.
De
onverbrekelijke ordening van de Heer ten aanzien van het volgen van de vrije
wil
[1]
Als Cado alleen is, zegt hij bij zichzelf: 'De hel zij dank, dat ik die twee sukkels
eindelijk kwijt ben! Aha, daar zie ik bekenden, verscheidene van mijn
metgezellen, ja zelfs mijn vroegere hoofdman. Dat zal me een feest worden als
we bij elkaar komen en elkaar gemakkelijk herkennen! Ze zien er allemaal nog
precies zo uit als op die domme aarde.'
[2] De
groep komt steeds dichter bij hem en zijn voormalige hoofdman stort zich met
grote haast op hem, grijpt hem bij de keel en schreeuwt angstaanjagend: 'Aha,
schurk, ellendige hond! Ben je eindelijk hier, zodat ik het je betaald kan zetten,
dat je op zo' n schandalige manier mijn koningsdochter tot vrouw hebt genomen!
Wacht maar, ellendige schurk, voor deze schande zul je boeten in een zweetbad,
waardoor horen en zien je zullen vergaan! Onbeschrijfelijke pijnen zijn me hier
door vlammen en hitte aangedaan, maar de ergste pijn voelde ik, toen ik hier in
dit oord van kwelling en verschrikking moest vernemen dat een gemene hond mijn
vereerde koningsdochter tot zijn vrouw had gemaakt. Jij hond, zult daarvoor
worden gekastijd op een manier waar de hel nog nooit van heeft gedroomd!'
[3] Na
deze woorden maakt Ludwig Bathianyi de volgende opmerking tegen Dismas, pater
Thomas en de generaal: 'Wel, dat is een loffelijke ontvangst! De koninklijke
hoofdman schijnt ook een hele sterke kerel te zijn, want Cado kan zich ondanks
al zijn geworstel niet losmaken uit de klauwen van zijn hoofdman. Nu komen zijn
handlangers er ook nog bij en - O verduiveld - nee, daarbij vergaat werkelijk
zelfs de moedigste geest horen en zien! Met gloeiende koorden omwikkelen ze hem
nu zoals een spin met haar slijmdraden een vlieg. Cado dampt nu van alle kanten
en schreeuwt erbarmelijk om hulp. O Heer, dat is afschuwelijk! Daar, kijk hoe
ze hem voor zich uit stoten en wegrollen. En daar op de donkere achtergrond zie
ik een troon als van witgloeiend metaal. Ze rollen de zeer beklagenswaardige
Cado met steeds meer kracht naar die troon toe. Wat zal daar toch gebeuren? Zou
daar dat beloofde zweetbad zijn? O Heer, ik smeek U, vergeef mij alstublieft
mijn zonden! Dit is al te erg! Zij plaatsen hem werkelijk op die troon, waaruit
nu aan alle kanten hoge vlammen slaan. En hij wordt nog extra met gloeiende
ketenen geboeid. O, dit huiveringwekkende gebrul van de geboeide Cado! Heer,
wilt U mij zoveel macht verlenen, dat ik er naar toe kan gaan om Cado te
bevrijden? Nu komen er anderen met gloeiende speren en beginnen hem van alle
kanten te doorsteken. Uit iedere wond vloeit een afschuwelijke, dampende,
gloeiende massa! Heer, ik smeek U, geef me macht en laat mij ernaartoe snellen
om deze werkelijk allerbeklagenswaardigste duivel te bevrijden!'
[4] Ik
zeg: 'Laat nu maar en wees blij, dat er tussen ons en hen een onoverbrugbare
kloof geplaatst is, anders zou ook de uitverkorenen nog leed worden aangedaan.
Wacht maar eens even af. Spoedig zal deze zaak een ander aanzien krijgen, want
de al te hevige, ondragelijke pijn zal Cado al gauw meester over zijn ketenen
maken. Dan zul je de tweede akte van een hels drama te zien krijgen.'
[5]
Bathianyi zegt: 'Heer, ik ben met deze al meer dan tevreden en alle anderen
hier eveneens. Ook de lieve Helena schijnt er wel genoeg van te hebben!' Geheel
ontdaan zegt Helena: 'Meer dan genoeg! Want dit is afschuwelijk, meer dan
afschuwelijk!'
[6] Ik
zeg: 'Lieve kinderen, jullie moeten dat zien, opdat jullie volkomen zuiver
worden, want iedere engel moet ook de hel kennen, weten hoe het met haar
gesteld is en welke vruchten uit haar boosaardige liefde voortkomen. Denk niet
dat Ik zoiets uit een soort toorn of wraak toelaat; 0, dat is verre van Mijn
Vaderhart! Jullie weten immers dat ieder zaadje bepaalde vruchten draagt en dat
iedere daad ook een bepaalde uitwerking moet hebben, zoals elke oorzaak een
bepaald gevolg. En dat alles vanwege de eeuwige ordening uit Mijzelf, zonder
welke geen atoom geschapen had kunnen worden en zonder welke er nog minder aan
het behoud van het geschapene te denken valt. Deze geest heeft echter zo erg
tegen de voor hem vrije orde gehandeld, dat hij door zo te handelen zichzelf de
noodzakelijke gevolgen moest bezorgen. Deze mogen wij met het oog op het
handhaven van de eeuwige ordening niet eerder veranderen dan wanneer dit zeer
ongelukkige wezen door de pijnlijke gevolgen van zijn vroegere handelwijze uit
zichzelf tot andere handelingen wordt aangezet, die dan ook andere, betere of
eventueel ook slechtere gevolgen met zich mee zullen brengen!
[7]
Wanneer iemand een goed zaadje in de grond legt, zal daaruit ook een goede
vrucht groeien, maar legt iemand in plaats van de tarwekorrel een zaadje van de
wolfskers in de grond, dan zal hij weer een wolfskers en geen tarwe oogsten.
[8]
Iemand zou gemakkelijk de volgende bedenking kunnen opperen: 'Alles goed en
wel, o Heer, maar U had Uw ordening niet zo ongelooflijk schril tot in het
extreme moeten doorvoeren!' Goed, zeg Ik, maar Ik voeg er dan de vraag aan toe:
is het extreme licht van een zon te betreuren als een fout in Mijn ordening,
omdat door zijn buitengewone sterkte ieder oog, dat zo dwaas zou zijn om
urenlang onafgebroken naar de zon te kijken, wordt verblind? Of is het
allesverterende vuur soms van een te hoge hittegraad voorzien? Is het gewicht
van een berg niet te kolossaal, de snelheid van de bliksem te hoog, de kou van
ijs te groot en de hoeveelheid zeewater te enorm? Hoe zou een wereld, waarin
het met de ordening van de elementen niet zo zou zijn gesteld, er uitzien?
Wanneer de hittegraad van vuur slechts lauw zou zijn, zou het de harde metalen
dan kunnen smelten? Zouden de metalen echter zacht zijn, waartoe zouden ze dan
kunnen dienen? Zou de hele aarde week zijn als boter, welk schepsel van ook
maar enig gewicht zou dan op zo' n wereld kunnen bestaan? Wanneer de zon niet
zo'n intens licht zou bezitten, zou ze dan wel in staat zijn om op afstanden
van zeer vele miljoenen mijlen de voor de planeten noodzakelijke warmte en het
bovenal nodige licht te verschaffen?
[9]
Misschien zou iemand willen zeggen: 'Alle extremen moeten er natuurlijk zijn en
blijven, maar waartoe dient dan bij de mens het buitengewoon sterke vermogen om
pijn te voelen?' Het antwoord op deze vraag is gemakkelijk: stel je de mensheid
eens voor zonder het vermogen om pijn te voelen, geef haar dan een vrij
kenvermogen en een volkomen vrije wil. Sanctioneer de wetten dan zoveel je
wilt, en niemand zal een wet in acht nemen! Want wie niet gevoelig is voor
pijn, heeft ook geen enkel lustgevoel. Zouden vervolgens mensen, wanneer zij
enkel begiftigd waren met lustgevoelens, zich niet in korte tijd helemaal
verminken, als ze bij het eventueel afzetten van een ledemaat in plaats van
beschermende pijn alleen maar lust en welbehagen zouden ondervinden?
[10]
Deze van enorme pijn huilende Cado zou zeker voor eeuwig verloren zijn, als hij
niet het vermogen zou hebben om pijn te voelen. Zo zal hij in zijn hoogmoed
misschien nog geruime tijd weerstand bieden. Als de pijn hem echter al te
geweldig aangrijpt, zal hij tenslotte handelbaarder worden en zich op betere
wegen begeven.
[11]
Jullie begrijpen nu uit Mijn woorden, dat elk vermogen en elke geaardheid van
een mens, evenals van ieder ander wezen uit Mijn eeuwige orde, uitstekend is berekend.
Daar mag absoluut niets aan ontbreken, als de mens volkomen moet worden wat hij
kan worden. Wanneer echter alles zo moet zijn, dan moeten jullie hier naast Mij
steeds denken: 'Door hetgeen iemand zelf wil, zal hem, ondanks de grote daaraan
verbonden en hem welbekende nadelen, in eeuwigheid geen onrecht geschieden, al
verging het hem nog honderd keer slechter!' Maar let nu verder goed op wat er
zich afspeelt! En jij, lieve Helena, vertel ons wat je ziet!)
[12]
Helena zegt: 'O Heer, dat is al te afschuwelijk! Gelukkige Robert-Uraniël, dat
jij dit niet met ons hoeft aan te zien; je zou verstijven van afschuw!' Ik zeg:
'Bekommer je niet om Robert! Hij ziet deze scène even goed, zoniet nog beter
dan jij! Want in het geestenrijk bestaat er geen afstand vanwaar men een of
andere gebeurtenis minder duidelijk zou zien. In deze wereld zijn er heel
andere nabij heden en afstanden, en deze bevinden zich uitsluitend in het hart
van iedere geest. Hoe inniger geesten elkaar liefhebben, des te meer zijn ze
elkaar nabij; hoe zwakker de wederkerige liefde is, des te verder staan ze ook
van elkaar af. Begrijp je dat? Kijk nu maar dapper naar deze scène!'
[13]
Helena kijkt nu met meer moed en gelatenheid naar deze scène, omdat ze inziet, dat
deze zaak onmogelijk anders kan zijn dan ze moet zijn vanwege het geheel van de
eeuwige ordening.
166
Cado
komt vrij en neemt wraak.
De
hoofdman bindt in
Satanisch
helleplan
[1]
Ook de franciscaan Cypriaan komt met graaf Bathianyi en diens vriend Miklosch
een flink stuk dichter bij Mij staan en richt zijn ogen scherp op de plaats des
onheils. Na een tijdje begint hij ongevraagd te spreken: 'O jij afschuwelijke
boef! Cado, door onuitsprekelijke pijn daartoe gedrongen, verbreekt nu alle
ketenen als waren het zwakke spinnenwebdraden. Hij stort zich op zijn beulen
als een woedende tijger en degenen die hij grijpt, scheurt hij in stukjes! De
stukken krommen zich en springen op de gloeiende bodem rond als afgeslagen
delen van een slang. De gloeiende troon vermorzelt hij tot stof. De speren
worden vernietigd en nu stort hij zich op zijn aardse hoofdman, die zich
verweert en de woedende Cado met een afschuwelijke stem toeroept:
[2]
'Raak me niet aan, schurk, anders zul je mijn wraak met onnoemelijke felheid leren
kennen! Denk maar niet dat ik hier verlaten en machteloos voor je sta! Zodra je
mij ook maar met één vinger aanraakt, zul je door miljoenen machtige geesten
worden omringd en aan een foltering worden onderworpen, waarbij vergeleken
alles wat je tot nu toe hebt ondergaan, een koele balsem was. Wil je echter,
omdat ik nu in jou wel wat kracht heb ontdekt, met mij een verbond sluiten
tegen een andere vorst, dan zal jou het op aarde aan mij begane vergrijp
volledig worden kwijtgescholden. Je zult mijn intieme vriend zijn en als mijn
schoonzoon mijn koninklijk aanzien volledig delen!'
[3]
Cado wordt nu wat wantrouwig en na een poos schreeuwt hij nog steeds grimmig:
'Ellendige duivel, nu je een proefje van mijn onoverwinnelijke macht en kracht
hebt gezien, doe je mij zulke vredelievende voorstellen; waarom heb je dat dan
niet gedaan, toen ik je zo argeloos en vriendelijk tegemoet kwam? Werkelijk, je
had in mij een vriend
gevonden met wiens hulp je de hele
schepping uit haar voegen had kunnen rukken. Op deze manier heb je je echter
met mij een vijand op de hals gehaald, zoals er in de hele hel geen tweede te
vinden is. Jij dacht mij te kunnen vernietigen, maar je bent flink
teleurgesteld en doet als overwonnene mij nu vredelievend klinkende
voorstellen. Toch zal Cado aan jouw woorden verder geen aandacht schenken, maar
je honderdvoudig vergelden wat je hem hebt aangedaan!'
[4] Nu
steekt Cado zijn handen naar de hoofdman uit, maar deze maakt een sprong
achteruit en schreeuwt: 'Blinde ezel! Ik moest je dit wel aandoen, daar je
anders nooit deze kracht had ontwikkeld! Hier worden geesten immers enkel door
hevig lijden gelouterd en tot machtige helden omgevormd, en zodoende heb ik
jou door mijn wreed lijkende behandeling alleen maar een grote vriendendienst
bewezen en niet mijn voorgewende dorst naar wraak op je gekoeld. Dat deed ik
voor jou alleen maar vanwege onze nauwe verwantschap, opdat je vlug deze kracht
zou bereiken, zonder welke geen wezen zich in dit rijk kan handhaven. Wanneer
je dit echter niet wilt aanvaarden, probeer dan voor mijn part je lelijke plan
ten opzichte van mij uit te voeren en je zult je ervan kunnen overtuigen, dat
jij nog lang niet de machtigste bent in deze wereld!'
[5] Nu staat Cado helemaal versteld en
zegt na wat rond te hebben gekeken: 'Stomme kerel van een bedoeïenenhoofdman,
als de zaken zo liggen, waarom heb je mij dat dan niet meteen gezegd? Ik zal
het echter van jou, als mijn schoonvader, in duivelsnaam dan maar accepteren en
aannemen dat het zo is. Maar wee jij, als ik erachter kom dat je me maar wat
hebt aangepraat! Dan zul je er nog een miljoen keer voor moeten boeten! Maar
zeg me nu eens hoe de plaats heet waar we ons nu bevinden en of er hier geen
burchten en rijkbeladen karavanen zijn die we wat lichter zouden kunnen maken,
want we zullen ons aardse beroep hier toch zeker niet behoeven op te geven?'
[6] Cypriaan gaat verder: 'Fraaie
plannen hebben die twee kerels; zo kunnen ze alleen in de onderste hel worden uitgebroed!'
De hoofdman denkt even na en zegt dan met geheimzinnige waardigheid: 'Vriend,
op aarde waren we pure muggenvangers, maar hier zijn we tot machtige leeuwen
uitgegroeid, die heel andere plannen uit te voeren hebben. Je weet dat de oude
Godheid tot nu toe steeds het drukkende tirannieke oppergezag heeft uitgeoefend
en dit door haar menswording nog meer heeft versterkt. Wij, eerste geesten van
dit rijk van onbeperkte vrijheid, hebben echter door onze scherpzinnigheid de
verborgen zwakheden van de oude Godheid ontdekt. Wij zullen haar nu zeer
binnenkort van haar oude troon stoten en met haar doen, wat jij daarnet met je
beulen hebt gedaan. Dan zullen we de hele oude schepping vernietigen en in haar
plaats een nieuwe en volkomen vrije stellen. Hoe vind je dit plan?'
[7]
Cado haalt zijn schouders op en zegt: 'Het plan beantwoordt wel aan onze
waardigheid, maar ik betwijfel ten zeerste of het ons ooit zal lukken, want de
oude, wrede Godheid zit steeds vol grote sluwheid en ziet juist daar het beste,
waar wij denken dat ze wat blind wordt. Daarom ben ik van mening dat er van de
uitvoering van dit grandioze plan niets terecht zal komen.'
[8] De
hoofdman zegt weer: 'Jij bent hier een beginneling en praat naar jouw nog zeer
beperkte inzicht. Je hebt nog te aardse en verkeerde opvattingen over de
Godheid en je dicht haar nog alwetendheid en onbeperkte macht toe. Je ziet de
Godheid nog steeds als een ongedeeld, allesbeheersend wezen, voor wie alleen de
wil al volstaat om myriaden nieuwe werelden uit zichzelf te scheppen. Dat kan
zij weliswaar en dat doet zij ook voortdurend omdat dit haar grootste plezier
is, maar wij weten waar zo'n verlangen van de Godheid mettertijd op uit zal
draaien. Kijk vriend, die oude verzwakte Godheid is armzalig kinds geworden! Ze
is almaar bezig met scheppen en nog eens scheppen, hoe haar scheppingen ook
uitvallen! Heb je op aarde dan nog niet opgemerkt dat de Godheid de draad
kwijtraakt? Zij overlaadt de bomen met ontelbare bloesems en heeft tenslotte te
weinig materiaal om al die bloesems tot vruchten te laten uitgroeien. Zo zet ze
ook almaar mensen en nog eens mensen op de wereld. Als ze hen tenslotte niet
meer kan onderhouden, dan moet ze haar lievelingen als vliegen laten sterven.
En overal zul je dergelijke goddelijke onbeholpenheden opmerken, maar jammer genoeg
niet kunnen vermoeden waarin de oorzaak schuilt. Wij weten echter maar al te
goed, hoe de Godheid steeds zwakker en zwakker wordt en tenslotte met haar
grote huishouding aan lager wal moet raken. Zodoende is het voor ons ook
mogelijk om plannen te ontwerpen, die haar ondergang noodzakelijkerwijs moeten
bespoedigen.'
167
Cado
's waanzinnige helse trots.
Vermetel
plan van de hoofdman voor de omwenteling.
De
afgrond der hel opent zich
[1]
Cypriaan vertelt verder: 'Cado schudt weer zijn hoofd en zegt: 'Vriend, jouw
plannen zijn ijdel! Ik ben weliswaar een uitgesproken vijand van de Godheid,
maar niet vanwege haar zwakheid, maar vanwege haar te enorme macht. Het is mijn
volkomen vrije wil, ofwel hier te blijven in het oord van de kwellingen, of om
te keren en deel te nemen aan alle mogelijke vreugden van een hemels leven.
Toch verkies ik het om hier te blijven, omdat ik de oneindig grote macht van de
Godheid maar al te goed ken. Zou de Godheid ook maar iets zwakker zijn, dan zou
ik meteen aan haar kant gaan staan en haar tegen iedere aanval verdedigen. Maar
juist omdat ze zo oneindig machtig en onoverwinnelijk is, ben ik haar meest
onverzettelijke vijand. Ik weet dat mijn vijandschap pure waanzin is en zij mij
ieder ogenblik kan vernietigen, maar zolang ik een vrije wil heb, wil ik haar
vastberaden het hoofd bieden, alleen maar om haar te laten zien dat zij met
haar almacht en wijsheid toch niets met mij kan beginnen, zolang ze mij in het
bezit van mijn tegenwoordige vrije wil laat. Het is voor een held werkelijk het
allergrootste genot om zich als een atoom tegen de eindeloze grootheid van God
zo schrap te zetten, dat deze er niets tegen kan uitrichten. Ik zal daarom ook
nooit haar denkbeeldige zwakheden, maar vooral haar oneindige kracht proberen
te doorgronden. Des te meer kracht en sterkte ik in haar ontdek, des te
onbuigzamer zal ik mij tegenover haar gedragen. Kijk, dat is een denkwijze
zoals het een held betaamt, maar jouw plan om de Godheid van haar troon te
stoten, is volkomen belachelijk. De Godheid is het meest oneindige Wezen in
ieder opzicht! Geef daarom je plan op en doe wat ik doe! Je zult het grootste
genot beleven doordat je jezelf kunt bewijzen dat je de hoogste macht van God
toch met jouw werkelijk nietige kracht het hoofd kunt bieden!'
[2] De
hoofdman zegt: 'O jij, domme ezel! Denk jij soms dat je uit jezelf bent wat je
bent? Kijk, je bent immers geoordeeld en kunt nooit anders willen. Jij denkt
daardoor de Godheid te trotseren, als je bent zoals zij het wil, en niet zoals
jij het wilt! Zolang wetten en ketenen een
wezen binden, is het niet vrij, maar slaaf van een hogere macht. En
zolang de Godheid aan ons handelen onoverkomelijke grenzen stelt, zijn wij
ellendige slaven. Er kan bij ons geen sprake zijn van vrijheid, zolang wij niet
op eigen kracht in staat zijn om ons volkomen te ontdoen van het harde juk der
Godheid. Kunnen wij echter de Godheid trotseren en moet de Godheid deze smaad
verdragen, dan is dat toch zeker een teken van haar zwakte. Is zij echter op
één gebied zwak, dan zal zij misschien ook op veel andere nog zwakker zijn.
Daarom is het aan ons om al haar zwakke kanten zorgvuldig op te sporen en haar
dan met onze overmacht aan te vallen en totaal te gronde te richten.'
[3] De
franciscaan Cypriaan zegt bij zichzelf: 'O jij, hopeloze ellendeling! Wat
heeft die toch voor lofwaardige ideeën! Kijk, kijk, ik heb toch altijd gedacht
dat de geesten in de hel in hun afschuwelijke kwellingen een eeuwig brandend
berouw over hun grote zonden voelen, zonder ooit enige hoop op verlossing te
hebben. Maar zoals ik zie, ligt de zaak heel anders. Zij willen dat allemaal
zelf, alleen maar om U, o Heer, hardnekkig te kunnen trotseren! Die kerels
hebben alleen maar plezier in hun grenzeloze verstoktheid. Dat is werkelijk
niet mis! Maar Heer, ik zou in Uw plaats zulke ellendelingen toch hun vreugde
wellen beetje willen vergallen. O jullie grote schurken, wacht maar, deze
vreugdebeker zal gevuld worden met gal, waaraan jullie je voor eeuwig kunnen
laven!'
[4] Ik
zeg: 'Mijn beste Cypriaan, deze verschijnselen moet je onbewogen aanzien,
anders vul je je eigen hart met dezelfde stof waarmee de harten van die beide
helse geesten vervuld zijn. Want bedreiging, wraak en oorlog zoals ze zich nu
aan jou voordoen, zijn kenmerkende eigenschappen van de hel. Kijk maar eens,
hoe juist een op gloeiende draken lijkende horde uit een geweldig rokende
spelonk te voorschijn komt en onze beide rovershoofdmannen omringt, begroet en
lof toezwaait vanwege hun goede helse gezindheid. En kijk hoe die twee nu ook
beginnen over te gaan in goedgevormde drakengestalten, wat zoveel wil zeggen
als: zij gaan nu volledig over in het echt helse, dat zich nu volkomen in hen
heeft ontwikkeld.
[5] Ik zeg je, er blijft deze geesten
niets bespaard. Ieder lasterlijk woord wordt een gloeiende steen op hun hoofd,
en ze zullen zich onder zo'n last er wel stilaan van bewust worden of ze
sterker zijn dan de Godheid, en in staat zullen zijn om hun boze plannen ten
opzichte van Mij ooit ten uitvoer te brengen! God is door en door de zuiverste
liefde, en vanuit zo' n liefde de hoogste wijsheid, orde en macht. Alles moet
zo gebeuren, opdat alles blijft bestaan en niets verloren gaat!
[6] De
eigenlijke hellepijn zal voor deze geesten nu pas beginnen. Je ziet nu ook dat
de eerder door Cado verscheurde kwelgeesten zich weer samenvoegen, maar niet
tot een menselijke, maar tot een slangengedaante. Let goed op en je zult
dadelijk de werkelijke bende te zien krijgen. Maar jij, Helena, mag er nu niet
meer naar kijken, want dat zou voor jou te akelig zijn. Kijken jullie echter
allemaal, en Cypriaan, jij kunt er ook bij vertellen wat je te zien krijgt!'
168
Machten
der duisternis
Helse
boosaardigheid en hemelse waakzaamheid
[1] De
franciscaan Cypriaan gaat enkele stappen naar voren om de scène ongehinderd te
kunnen bekijken, maar Ik zeg tegen hem: 'Cypriaan, je mag de plaats der
gruwelen niet te dicht naderen, want dat zou een slechte invloed op je kunnen
hebben! Ga daarom weer een paar stappen terug; je zult het schouwspel ook vanaf
je vorige plaats goed kunnen overzien.'
[2]
Cypriaan treedt na Mijn waarschuwing meteen terug en zegt: 'O Heer, ik dank U
voor Uw vaderlijke terechtwijzing! Zonder deze zou ik er tenslotte helemaal
naar toe zijn getrokken, wat waarlijk rampzalig voor mij had kunnen worden. Nu
begint de helse geschiedenis een totaal hopeloos aanzien te krijgen. Wel
verdraaid, deze noordelijke streek krijgt nu een huiveringwekkend aanzien! Een
donker gapende grot opent zich wijd tussen de steile wanden van een gebergte
met ravijnen en gigantische kloven, waaruit zich een steeds dichter en
duisterder wordende walm ontwikkelt. Ook hoor ik een onheilspellend gebulder
als van een veraf woedende storm op zee. O, dat begint er heel bedenkelijk uit
te zien! Nu zie ik helemaal bovenop het gebergte, boven de huiveringwekkende
grot, twee engelen die er heel somber en ernstig uitzien. Wie mogen deze twee
engelen wel zijn?'
[3] Ik
zeg: 'Bekijk hen maar wat beter, je zult ze gemakkelijk herkennen.' Cypriaan
neemt hen nu wat nauwkeuriger op en herkent al gauw Sahariël en Robert-Uraniël.
Hij wil Mij hun namen noemen, maar Ik verbied het hem met het oog op Helena,
omdat haar hart te teergevoelig is om, zonder er op te zijn voorbereid, de taak
van haar gemaal op een naar haar idee zo gevaarlijk lijkende plek met de
gewenste rust te kunnen aanzien. Cypriaan begrijpt deze wenk en zwijgt, maar
Helena, die met haar gezicht tegen Mijn borst rust, vraagt Cypriaan toch of hij
de twee engelen nog niet heeft herkend. Maar Cypriaan verontschuldigt zich heel
verstandig: 'Jawel, maar ik heb nu te veel te zien, zodat ik geen tijd heb om
je hun namen te noemen. Heb maar wat geduld, zij zullen toch wel spoedig
hierheen komen.' Helena is daar tevreden mee en verbergt haar gezicht tegen
Mijn borst vanwege de aangekondigde gruwelijke scènes uit de hel. Een steeds
toenemend razen en tieren kondigt aan, dat de hel weer van plan is iets heel
boosaardigs uit te voeren.
[4]
Dit donderachtige gedreun bevalt Cypriaan echter helemaal niet, daarom zegt hij
tegen Mij: 'Maar Heer, heiligste beste Vader, waar zal dit steeds onstuimiger
wordende gebulder op uitdraaien? Zelfs de grond waarop wij nu staan, begint te
beven en omhoog te komen! En ginder, waar de huiveringwekkende grot - waar nu
schoksgewijs vlammen met massa's rookwolken uitslaan - verder lijkt uit te
dijen, rollen nu verschrikkelijke onweerswolken als losgeslagen grote
rotsblokken langs het gebergte omlaag. Hoewel de zaak er afgrijselijk begint
uit te zien, bevindt het helse groepje zich nog vredig en niets kwaads
vermoedend voor de ingang van de afschrikwekkende grot en maakt niet eens
aanstalten om iets te ondernemen. Ik vraag U, Heer, zeg ons toch waar deze
merkwaardige voorbereiding tenslotte op uit zal draaien. Ik ontdek niets
anders dan almaar meer vlammen die uit de grot slaan en zie ook steeds meer
dichte rook uit de grot en uit andere kloven van het gebergte komen en een
gestaag opstapelen van de onweerswolken. De beide engelen op de hoogste bergtop
zijn heel rustig en schijnen deze ijzingwekkende voorbereiding helemaal niet
op te merken. Het onverdraaglijke lawaai van de storm lijkt niet tot hun oren
door te dringen.'
[5] Ik
zeg: 'Mijn beste vriend, de hel is nooit gevaarlijker en onheilspellender dan wanneer
zij zich uiterlijk helemaal rustig houdt, maar innerlijk daarentegen met des te
grotere woede begint te razen, zoals juist nu het geval is. Dientengevolge is
ook de hemel ten aanzien van de hel nooit waakzamer dan wanneer hij zich bij
zo'n drukte in de hel heel rustig en gelijkmoedig lijkt te gedragen. Zolang de
hel alleen innerlijk gist en raast, grijpt de hemel niet in, maar wanneer ze
mettertijd moed vat en haar woede naar buiten toe in werking laat treden, dan
zal ook de hemel zijn tegenmiddelen op de meest nadrukkelijke manier aanwenden.
Let maar goed op hoe de hel nu listig, onder de dekmantel van uiterlijke rust,
opnieuw wil proberen om Mij te vangen en ten val te brengen. Als je nu een blik
op de aarde zou willen werpen, waarvoor je alleen maar over je linkerschouder
hoeft te kijken, zul je zien hoe de hel nu ook op precies dezelfde wijze aan de
hoven bezig is te bewerkstelligen, dat de hele aarde in een alles vernielende
oorlog wordt gestort. Zij zal haar voornemen ook hier en daar ten uitvoer
brengen, maar let dan eens op, op welke manier er dan aan haar praktijken een
einde wordt gemaakt! Bekijk daarom slechts deze uitbarsting van de hel en zijn
gevolgen, dan zul je er gemakkelijk uit kunnen afleiden, hoe op aarde alles wat
zich hier nu afspeelt, op overeenkomstige wijze ten uitvoer wordt gebracht.
Kijk, het rumoer wordt alweer luider, de vlammen in de grot worden intensiever
en de rook wordt zelfs gloeiend. De horde voor de grot wordt talrijker en
begint zich naar ons toe te bewegen. Nu zal het gauw losbarsten!'
169
De
helse hemelbestorming barst los.
Vredesgeesten
in de hoogte
Verschrikkelijke
wending voor de scharen der duisternis
[1] Cypriaan wendt zijn ogen niet van de
scène af, maar Ik geef Mijn dienaren een wenk en deze begrijpen wat hun te doen
staat.
[2] Na
een poosje zegt Cypriaan angstig: 'Heer, wij zullen ons tenslotte toch moeten
opmaken voor de terugtocht, want de hel lijkt nu al haar vele duizenden jaren
oude gevangenen vrij te laten, zodat ze met vereende krachten U, en met U de
hele hemel, in beslag kan nemen. Zij stevenen nu vermetel op ons af, en wat een
gestalten: werkelijk, af en toe bespottelijk lelijk! Wat zwellen sommigen op en
krimpen spoedig daarna weer in tot de grootte van een kleine aap! Ook allerlei
wapens begin ik te ontdekken: speren, lansen, zwaarden en geweren van allerlei
soort. Dat draait warempel op een echte oorlog uit! Maar tegen wie dan? Toch
zeker niet tegen ons? Zien zij ons dan, want zij komen toch recht op ons af?'
[3] Ik
zeg: 'Inderdaad is oorlog die van de hel uitgaat altijd tegen ons gericht! Zien
kunnen zij ons niet; wel echter vermoeden ze dat we hier zijn, omdat ze in de
richting van onze plaats, die eigenlijk de geestelijke middag is, een soort
licht waarnemen. Zij doen vergeefse moeite om naar ons toe te komen. Zij denken
wel dat ze vooruit komen, maar hun ogenschijnlijke vooruitgang is een
achteruitgang en een zich steeds verder verwijderen van ons. Daarom laten we
hen ook draven, omdat we weten hoe ver en waar zij met deze beweging zullen
komen.
[4]
Over een poosje worden ze zich er wel van bewust, dat ze ondanks al hun moeite
geen stap verder komen, en dat zal het sein voor de uitbarsting van hun
innerlijke woede zijn, waarbij zij elkaar zonder pardon zullen aanvallen en
verscheuren als wilde beesten. Let nu maar goed op, in het bijzonder op hun
bewegingen.'
[5]
Cypriaan let nu heel goed op alles wat zich voordoet bij de bewegingen van de
helse bende. Miklosch en graaf Bathianyi zeggen echter eenstemmig: 'Heer, bovenmate
groot is Uw lankmoedigheid en geduld, dat U deze manier van doen met zo'n
zachtmoedige gelatenheid kunt aanzien! Als het van ons zou afhangen, zouden wij
eens een hartig woordje met dit gespuis spreken. Nee, zo'n brutaliteit om zich
zo tegen U te willen afzetten, ja, U zelfs als het mogelijk zou zijn helemaal
te vernietigen! Nee, dat is meer dan helse kwaadaardigheid! De gedachte alleen
al zou volgens ons een eeuwige tuchtiging waard zijn!'
[6] Ik
zeg: 'Mijn lieve kinderen, laat alles achterwege wat ook maar de naam ergernis
heeft! Want zie, iedere nog zo geringe ergernis stamt uit de hel en is
onverenigbaar met de zuivere natuur van Mijn kleine hemelse kinderen, die
jullie nu nog zijn. Jullie moeten je hoe dan ook aan geen enkele verschijning,
ook maar in het minst ergeren, hoe slecht ze er ook mag uitzien, want de
ergernis van de kinderen van de hemel speelt de hel in de kaart en geeft haar
aanleiding tot het geven van nieuwe ergernis, die zij maar al te gemakkelijk en
gauw om zich heen wil laten grijpen. Denk in plaats daarvan in je hart dat
alles zo moet gebeuren, wil er ook in de grot ooit een zachter licht
doordringen. Bedenk dat de hele hel bestaat uit wezens, die ten dele door hun
eigen geschiedenis en ten dele door die van de groten op aarde zulke duivels
zijn geworden en hun geestelijk leven helemaal hebben verspeeld. Zij zijn nu
diep ongelukkig en zullen nog ongelukkiger worden, maar omdat wij alle macht
bezitten is het nu aan ons, hen zo veel mogelijk te helpen en wel met ieder
middel waarmee blijkbaar nog hulp mogelijk is.
[7]
Deze nu tegen ons op handen zijnde strijd brengt hun matte schijnleven tot
grotere activiteit, waardoor zij voor een volledige ontbinding behoed worden.
Door deze mislukte poging worden ze dan weer tot het inzicht gebracht, dat ze
tegen God niets vermogen. Dan zullen velen van hun horde bescheidener worden en
aan een dergelijke toekomstige onderneming niet meer mee doen. Dat is dan een
echte vooruitgang voor deze verloren schapen. Voor hen staan ons dan weer heel
wat werkzame middelen ter beschikking om hun levensgeesten weer wat op te
wekken, zonder ons direct te vergrijpen aan hun vrije wil, die hun leven
uitmaakt. Dat dergelijke bomen echter niet met één bijlslag mogen worden
geveld, zullen jullie hopelijk wel inzien!'
[8] Miklosch zegt: 'O
ja, Heer en Vader! Nu is ons alles weer duidelijk en alles wat U, o Heer, hebt
bepaald, is goed. Maar nu ontdek ik, dat op de toppen van het enorm hoge
gebergte zich steeds meer lichte geesten beginnen te verzamelen. Ook op de
hoogste top staan naast de twee eersten een menigte andere, ons geheel
onbekende, krachtige engelen. En daar, kijk eens omhoog in de lucht! Enorme
scharen zweven er in welgeordende rijen en houden het oog scherp gericht op
iedere beweging van de helse horde. De hele horde lijkt hen op te merken,
aangezien ze nu ineens hun grimmige gezichten naar boven keren en hun geschut
omhoog beginnen te richten.'
[9] Cypriaan zegt: 'Ja,
broeder Miklosch, je hebt gelijk. Daar dicht bij die bewuste duivelsgrot heb ik
al een soort raket zien opstijgen, maar die kwam niet eens tot op een achtste
van de hoogte van de berg. Nu zie ik ook hoe hele massa's tegen de zwartgrauwe
rotswanden omhoog beginnen te klimmen, maar uiterst slecht vooruitgang boeken.
Van beneden af worden ze ontzettend bedreigd en ze lijken ook geen zin te
hebben om verder naar boven te klimmen. De geschiedenis begint een tragisch
aanzien te krijgen! Nu is een hele groep vanaf een hele hoge, steile wand naar
beneden gestort en wordt meteen weer aangezet om opnieuw naar boven te klimmen.
Zij verzetten zich door te wijzen op de onmogelijkheid van hun opdracht, maar
men begint hen met gloeiende speren te bewerken. 0, dat is afschuwelijk!'
[10] Ik zeg: 'Let nu allemaal goed op,
want nu begint de eigenlijke jacht! Nu moet Miklosch, die een meer onbewogen
geest heeft, maar verder vertellen hoe deze scène verloopt en wel zonder al die
uitroepen van verwondering! Zo zij het!'
[11]
Miklosch zegt: 'Heer en Vader, ik arm zondig wezen, ik dank U uit het diepst
van mijn hart dat ik deze schitterende en grote opdracht, die werkelijk aan
iedere nog zo standvastige waarnemer zeer hoge eisen stelt, van broeder
Cypriaan mag overnemen. Wel moet ik daarnaast ook openlijk toegeven dat het mij
daarbij niet beter zal vergaan, want het mislukken van de helse inspanningen is
zelfs voor de hel en haar strijders zo aangrijpend en gruwelijk, dat het zelfs
het koelbloedigste gemoed niet onberoerd zou kunnen laten. Daarom vraag ik U
voor dit doel wel een heel bijzondere sterking, wil ik niet midden in het
navertellen van liet geziene al bij de derde zin blijven steken. In Uw
almachtige en heilige naam wil ik dan proberen, hoe het mij met het navertellen
zal gaan.
[12]
Er stort net een hele grote rotswand omlaag op een menigte, waardoor een grote
massa helse strijders, die gedwongen werd naar boven te klimmen, bedolven en
verpletterd wordt. Achter de ingestorte wand stroomt een in lichterlaaie
staande, afschuwelijk bruisende en sissende lavavloed, die in haar snelle
opmars heel wat meer begraaft dan de zojuist ingestorte wand. Nu zie ik ook
weer de reeds zeer mismaakte Cado en zijn hoofdman. Zij lijken op de voorgrond
te beraadslagen over wat er verder valt te doen en te ondernemen, want naar het
lijkt voelt geen duivel er nog wat voor om voor niets over die steile
rotshelling naar boven te klimmen. De machtigste duivels sporen de zwakke re
nog wel hels energiek aan, maar er is geen sprake meer van gehoorzaamheid en
vluchtend voor de lavastroom lijkt iedereen nu alleen nog maar te gehoorzamen
aan zijn eigen wil. Wat een afschuwelijk geweeklaag, wat een nameloos leed! Er
komen nu uit verscheidene spleten van het gebergte gloeiende lavastromen
tevoorschijn, die zich als geweldige watervallen in de diepte storten. Daar,
boven een hoge rotswand, stort zich als een Niagarawaterval een enorme massa
gloeiend gesmolten erts onder verschrikkelijk gekraak in de diepte. En de
benden, groot en klein, vluchten voor de op hen afkomende vuurstromen én huilen
en vloeken verschrikkelijk.
[13]
Cado en zijn hoofdman maken eveneens een snelle beweging in onze richting en
beklimmen een tamelijk hoge heuvel, die zich links van ons bevindt. Cado maakt
de hoofdman harde verwijten vanwege zijn onuitvoerbare, waanzinnige plan om de
almachtige Godheid te willen overwinnen. Nu ziet hij de overwinning voor zijn
domme krokodillenogen! Hij moest nu maar de gaten dichtstoppen, waaruit de
Godheid over hem en zijn gehavende leger zo overvloedig vuur laat stromen en
hij zou ook degenen die begraven zijn, maar tevoorschijn moeten halen. Maar de
hoofdman maakt de opmerking dat dit allemaal maar loos alarm is en dat de
vuurstroom spoedig zal zijn uitgeput.
[14]
Daarop lacht Cado honend en zegt: 'O jij domme duivel! Daar, kijk eens hoe daar
boven steeds nieuwe, geweldige bronnen ontspringen en hoe die gloeiende stroom
over enkele ogenblikken ook onze heuvel zal omspoelen. Je kunt duidelijk zien,
hoe vlug naar jouw idee de toornbronnen van de Godheid zullen opdrogen! Kijk
eens naar de grot waarvan het binnenste waarschijnlijk jouw koningsverblijf is:
het is al vol gloeiend, vloeibaar erts en hele scharen van jouw machtige
strijders zwemmen ijzingwekkend aan de dampende oppervlakte daarvan. Zij worden
waarschijnlijk door de snelle vloedgolf van de vuurstroom in een eindeloze
afgrond meegesleurd. Dat is me een overwinning! Je zult zeker wel gauw een
nieuwe veldtocht tegen de Godheid ondernemen? Och jee, de stroom heeft
inmiddels onze heuvel ook al bereikt. Nu is het zaak verder te vluchten, anders
worden ook wij in dit zwembad van de Godheid opgenomen!' De hoofdman ziet nu
het grote gevaar in en schreeuwt: 'Die kant uit, naar het westen, waarheen
enkele van mijn dapperste krijgers vluchten, vluchten ook wij! Maar vlug,
anders zijn we verloren!'
[15]
Cado zegt: 'Wat ben je moedig, als je zo het hazenpad kiest! O, ik allerdomste
duivel! Twee door en door eerlijke boden had de Godheid naar mij, slechterik,
gestuurd en ik versmaadde hen! Nu zie ik mijn afschuwelijke ondergang en geen
redder komt er meer naar me toe!' De hoofdman schreeuwt: 'Vlucht, anders ben je
verloren, want deze stroom is verschrikkelijk en wie er door begraven wordt, is
voor eeuwig begraven! Ik vlucht nu!' Bij deze woorden stormt de hoofdman
ijlings de heuvel af.
[16]
Cado blijft echter en schreeuwt hem na: 'Vlucht maar, satan! Aan de eeuwige,
almachtige Godheid zul je evenmin ontkomen als ik. Wij beiden hebben dit lot
zeker verdiend en daarom zullen we het ook niet ontlopen, want de wrekende hand
van de Godheid omspant de oneindigheid!'
170
Ondergang
van de hellemacht.
Cado
als overlevende toont betere gevoelens.
De
geest is gewillig, maar het vlees is zwak
[1]
Miklosch vertelt verder: 'Cado kijkt nu bevend de vluchtende hoofdman na en ziet,
hoe een vuurstroom hem al dicht op de hielen zit. De vluchtende huilt
erbarmelijk en heel wat vooruit schietende vonken likken aan zijn huid. Dat
doet Cado ontstellen en het lijkt wel of bij iedere brandende vonk die de huid
van de hoofdman raakt, ook zijn huid geweldig pijn doet.
[2]
Maar nu heeft de vloed de vluchtende hoofdman bereikt en Cado schreeuwt:
'Almachtige Godheid! Hij is verslonden, en niemand komt hem te hulp! Zijn
strijders zijn reeds allen begraven! Ik sta op deze heuvel, die al ter halver
hoogte omspoeld wordt door de vreselijke vloed en waarvan nog maar een smalle
strook aan de oostelijke zijde begaanbaar is, en sta ook op het punt om over
enkele ogenblikken zijn lot te delen. Zou ik nu ook naar de plaats des onheils
rennen, het zou hem niet meer baten. Ik blijf waar ik ben en de goddelijke
Almacht mag met mij doen wat zij wil, want er is nimmer aan haar te ontkomen.
Deze vuurzee moet echter ook een onmetelijke hitte hebben, daar ik het hier al
zo ondraaglijk heet heb.
[3]
Grote God, welke vreselijke pijnen zullen nu maar al te gauw voor eeuwig mijn
deel zijn! Dat is dus die afschuwelijke hel, waarvan de worm nooit sterft en
het ontzettende vuur nooit dooft. O Godheid, heb erbarmen met een kind van de
hel, dat weliswaar heel slecht is, maar zijn gruwelen tenminste erkent en deze
nu jammer genoeg te laat betreurt! Ik heb weliswaar al een ontzettend pijnlijke
helletocht doorgemaakt, maar bij de aanblik van deze zuiver goddelijke,
straffende macht heeft iedere kracht mij in de steek gelaten. Ik voel
nauwelijks meer de kracht van een insect in mij, en moet me dus laten gevangen
nemen door de vloedgolf van rechtvaardige toorn van het goddelijke, wrekende
vuur.'
[4]
Miklosch gaat verder: 'Nu zakt Cado op zijn heuvel ineen en wacht op de allesverterende
vloed, die nog wel machtig heen en weer golft, maar toch niet meer stijgt. Op
Cado na is nu alles wat tegen ons ten strijde wilde trekken, door haar
verzwolgen. Het komt mij alleen nog onverklaarbaar voor, dat de machtige
hemelvorsten zich nog niet willen verwijderen. Ook de gruwelijke grot, die voor
meer dan de helft is gevuld met de vuurstroom, heeft haar dreigende aanzien nog
niet verloren.'
[5] Ik
zeg: 'De strijd is nog niet ten einde en Cado is nog niet helemaal verloren. Let
nu op, wat er verder gaat gebeuren! Daarna zal jullie pas een bevredigende
uitleg worden gegeven.'
[6]
Miklosch kijkt nu vooral naar de heuvel waar Cado wezenloos ineen gedoken zit
en vertelt verder: 'Maar omdat de verschrikkelijke vloed toch niet tot aan zijn
huid wil komen, begint hij zich weer op te richten om te zien hoe het met deze
woedende storm van de Godheid verder zal verlopen. Hij ziet dat de vuurzee niet
hoger stijgt dan het aanzienlijke peil dat zij aanvankelijk over een
onafzienbare vlakte bereikt had.
[7]
Dit verschijnsel geeft Cado weer moed en hij zegt bij zichzelf: 'Wat hebben al
die ezels er nu mee bereikt, dat zij weer eens met boosaardig plezier de strijd
hebben aangebonden met de almachtige Godheid! Maar ikzelf ben eigenlijk ook een
ezel, want waarom heb ik toentertijd het voorstel van die twee boden om mij van
de gruwelijke ondergang te redden niet aangenomen? Waar zijn deze heerlijke
wezens nu? Rondom mij is het nacht; alleen de gloeiende vuurzee werpt een mat,
sinister schijnsel over mijn vervloekte wezen. Daar heel in de verte in het
oosten ontdek ik een vriendelijker schijnsel dan dit hier. Hoe zou het zijn als
ik daar eens heenging?Gevaarlijker dan hier in het midden van de onderste hel
kan het toch nergens zijn.'
[8] Nu
komt Cado overeind en begint zich in onze richting te bewegen, maar al zijn
bewegingen zien eruit alsof hij zichzelf met zijn hardloperij wil foppen, want
hij trappelt eigenlijk steeds op dezelfde plaats. Wat kan er wel de oorzaak van
zijn, dat hij met zijn vaste wil niet vooruit komt?'
[9] Ik
zeg: 'De oorzaak ligt daarin, dat zulke geesten ook bij hun beste voornemens en
goede inzichten toch een hart hebben vol onreinheid, waaruit in de kamer van de
wil onophoudelijk slechte dampen opstijgen, die steeds daar, waar het zwakke re
deel van de wil een stap vooruit zou willen doen, een teruggang veroorzaken. Zo
vergaat het immers ook velen op aarde: zij kennen het goede en het ware en
nemen zich ook steeds voor het uit te voeren, maar op ogenblikken, waarop ze
gewoonlijk het goede en ware willen opnemen in hun wil, protesteert hun vlees
dan ook het meest; zij worden zwak en komen ondanks hun streven niet van hun
plaats. Zodoende is de geest steeds gewillig, maar, het vlees zwak! Aan deze
Cado hebben jullie nu een levend voorbeeld, hoe een mens of geest op eigen
kracht niets vermag zonder Mij. Met Mij kan hij echter alles!'
171
Veranderde
scène.
Verleidelijke
helle geesten
Cado
roept de genade en de hulp van de godheid in
[1] Ik
zeg verder: 'Let nu echter weer op en treed jij, Miklosch op als verteller,
want hier in dit gezelschap is het niet iedereen gegeven om het
op-handen-zijnde te zien, hoewel niemand in onwetendheid zal worden gelaten.'
[2] Na
een poosje begint Miklosch weer te vertellen: 'Ach, dat is werkelijk in hoge
mate tragikomisch! Uit de vuurzee, die nog steeds huiveringwekkend en met
donderend geraas voortjaagt en waaruit een ontelbare hoeveelheid
bliksemschichten schieten, verheffen zich nu talloze heel opgewekte gestalten.
Van voren zien ze er echt lieftallig uit, maar op de rug gezien zijn het net
halfvergane geraamten. Het golven van de gloeiende stroom lijkt hun niet in het
minst te deren en de geweldig gloeiende hitte lijkt hun een hoogst aangenaam
gevoel te geven. De bliksemschichten schieten door de vrolijke gestalten heen
als water door een zeef, zonder hen ook maar in het minst te hinderen.
Werkelijk hoogst merkwaardig! Ah, zij worden steeds talrijker en maken een
plechtige reidans. Een van voren heel elegant ogende groep komt met sierlijke
passen naar Cado toe, die deze verschijning heel aandachtig bekijkt, zonder er
echter zichtbaar genoegen in te scheppen. Toch kijkt hij stomverbaasd en totaal
verbluft naar de vele dansgroepen. Eén groep maakt nu vlak bij de heuvel
gracieuze bewegingen en lijkt Cado te amuseren, want hij heeft hen al enkele
keren met welgevallen toegelachen; de ruggen krijgt hij echter niet te zien.
[3] Nu
snellen een paar danseressen met rozerode slepen naar hem toe op de heuvel en wenken
hem om hen op de gloeiende dansvloer te volgen, maar Cado verontschuldigt zich
en zegt: 'Mijn voeten zouden het op zo'n dansvloer niet uithouden, daarom blijf
ik waar ik ben. Blijven jullie maar waar het je goed schijnt te gaan! Ik moet
echt niets hebben van zo’n gloeiend heet vermaak.' Maar twee komen dichter bij
hem en doen alle mogelijke moeite om hem op de gloeiende dansvloer te lokken.
Cado gebiedt hun echter niet dichterbij te komen, daar hij anders geweld tegen
hen zou moeten gebruiken. Hoe meer hij hun echter bedreigt, des te meer tonen
zij hem hun bekoorlijke voorzijde en doen alle moeite om hem geheel te
betoveren. Werkelijk een vreemd schouwspel! Het is merkwaardig, dat die helse
gratiën bij al hun verlokkende bewegingen toch niet van houding veranderen,
zodat Cado hun rugzijde te zien zou kunnen krijgen. Eén probeert nu haar sleep
als een strik om zijn hals te werpen.
[4]
Maar Cado gaat enkele stappen achteruit, raapt een steen op, slingert hem naar
de borst van deze gratie en schreeuwt met een echte donderstem: 'Achteruit,
hellebeest! Als satan, jouw gebieder, geen beter bekoringsmiddel heeft om een
arme duivel nog dieper de hel in te trekken, dan kan hij beter thuis blijven!
Denkt deze onbenul, die de Godheid weerstreeft, soms dat vogels van mijn
pluimage als domme en onnozele halzen op zijn oude, domme lijmstokje vliegen om
zich zo te laten vangen? Dan vergist hij zich! Een adelaar vliegt nooit op een
lijmstokje. Zeg dat maar tegen jullie ezel van een gebieder!'
[5] Nu
zegt de tweede vriendin: 'Maar beste vriend, je vergist je deerlijk in onze
grote vorstin Minerva! Kijk, ze kent jouw grote geest en wil je door ons,
genieën, alvast een klein eerbetoon laten toekomen. Daarna zal ze je dan zelf
met de hoogste glans van haar macht en kracht liefdevol tegemoet treden om jou
de allerhoogste eer te bewijzen. Dit alles, omdat jij de enige was, die
weerstand bood aan deze vuurzee, die door de oude Godheid tegen enkele laffe
medestanders van de grote vorstin werd gericht. Erken daarom de genade, die de
allerhoogste vorstin van de oneindigheid jou vanwege je onbedwingbare kracht
heeft toegekend!'
[6]
Cado zegt: 'Is jullie hoge vorstin misschien nog dommer dan jullie, gemene
hellevegen?' De niet-gestenigde zegt heel deftig: 'Wat een verschrikkelijke vraag!
De hoge Minerva, de godin van alle wijsheid, bij wie zelfs Zeus en Apollo in de
leer moeten gaan!' Cado zegt: 'O, ik wist niet dat het oude godengespuis hier
ook nog bestaat! Jullie zijn zeker ook een soort godinnen?' Zij zegt: 'Ja
natuurlijk, ik ben de beroemde Terpsichore, de godin van de dans, en zij hier,
naar wie jij zo bot een steen hebt geslingerd, is de voortreffelijke
Euphrosyne, de godin van de blijmoedigheid. Dat arme schepsel lijdt nu veel
pijn, maar ze draagt die geduldig uit grote liefde voor jou!'
[7]
Cado zegt: 'Wel, nu weet ik genoeg om jullie in alle ernst te kunnen zeggen,
dat ik Minerva ten zeerste veracht en van haar nooit en te nimmer enig
eerbetoon zal aannemen. Zeg haar, dat ik weliswaar een uitgesproken vijand ben
van een zekere jood Jes... ja, Jezus, juist, Jezus heet hij. En ik sta ook in
menig opzicht min of meer vijandig tegenover zijn leer. Maar als ik deze
verachte jodenprofeet als een ezel zou moeten dienen, ben ik daartoe veel
eerder bereid dan om van jullie Minerva de hoogste eer aan te nemen! En nu
verdwijn, jullie fraaie genieën! Maar kijk uit dat jullie dansvloer niet te
heet wordt!' Zij zegt: 'Nou, wacht maar, daar wij je niet kunnen vermurwen, zul
je Minerva zelf zien, maar door haar geen blik waardig gekeurd worden!' Waarop
Cado zegt: 'O, dat zal me zeer aangenaam zijn, vooral dat laatste; begrepen?'
[8]
Miklosch gaat verder: 'Nu verdwijnen ze huppelend en dansend tussen de andere
groepen, en worden daarin geheel opgenomen, zodat ik hen nergens meer kan
ontdekken. Maar nu wordt de gloeiende massa al weer onrustiger. De golfslag
wordt sterker en de oppervlakte gaat meer gloeien en oplichten. De talloze
danseressen vluchten nu, aangegrepen door een hevige angst, in wilde wanorde
over de oppervlakte naar de grot toe en storten zich ontzet en vreselijk
kermend van de pijn in een afschuwelijke afgrond.
[9]
Cado trekt nu een beteuterd gezicht en zegt bij zichzelf: 'De Godheid zij alle
schepselen genadig, en als de hulp van de profeet Jezus, die een lieveling van
de Godheid zou zijn, enige uitwerking zou kunnen hebben, zo helpe ook hij, want
deze kwellingen zijn voor ieder levend wezen, zij het lichaam, ziel of geest,
toch wel onuitsprekelijk zwaar. Overigens moet de wijze Minerva haar personeel
niet al te vriendelijk hebben ontvangen, aangezien ze zo ontzettend begonnen te
weeklagen. O grote, almachtige Godheid, ook al heb ik straf verdiend, laat mij
toch een beetje genade voor recht wedervaren, want deze eeuwigdurende straf
voor tijdelijke vergrijpen, hoe erg ze ook mogen zijn, is toch onevenredig
wreed. Laat ons te gronde gaan, dan zijn wij voor eeuwig tevreden, want wie
niet bestaat, vindt toch zeker alles goed. Ik heb U, almachtige God, vroeger
toen ik nog niet de macht van die afschuwelijke pijnen had geproefd, wel willen
tarten, maar daar ik nu een heel klein voorproefje van de eeuwigdurende helse
pijnen heb ondergaan, is me werkelijk voor eeuwig iedere lust om me ooit
tegenover U nog eens weerspannig te tonen, vergaan. Ik ben bepaald geen
lafaard, maar wat te veel is, is te veel! Tevens dank ik U, grote almachtige
Godheid, als allerarmste duivel voor zoveel genade, omdat U mij tot nu toe nog
niet in die poel hebt geworpen. O, welk een smartelijke aanblik biedt toch deze
angstaanjagende vuurzee. Welke onverdraaglijke pijnen moeten diegenen die
onder haar witgloeiende golven begraven liggen, ondervinden.'
[10]
Hierna wordt Cado stil en lijkt te huilen. Hij zucht bitter en roept nu op
klagende toon: 'O ellendig schepsel! Speelbal in de handen van een
ondoorgrondelijke macht! Wat is je lot anders dan een eeuwige, afschuwelijke
wanhoop bij het gevoel van je onmacht! De aarde was je toebedeeld, zodat je
door haar talrijke bekoringen tot een duivel kon worden. Toen werd je ellendige
lichaam je afgenomen en nu sta je daar als een allerarmste duivel, een vloek
voor de onverbiddelijke Godheid, voor de poorten van de eeuwige kwelling; en
omdat je een duivel bent, reikt ook geen helpende macht je ook maar het minste
straaltje hoop op verlossing aan! Waar zijn jullie beide vrienden nu, die mij
in het paradijs wilden brengen? Toen was ik blind, maar nu ben ik ziende.
Waarom komen jullie dan nu niet om mij als ziende te redden, terwijl jullie mij
vroeger als blinde hebben willen redden van de afgrond? Maar ik roep nu
tevergeefs, want het geweeklaag van een arme, verdoemde duivel dringt nimmer
door tot een goddelijk oor. Het verschrikkelijke lot van een vervloekte is de
eeuwige, smartelijkste vertwijfeling. Wee mij! Dit is het begin, waarop echter
geen einde zal volgen!'
172
Cado
's aardse levensgeschiedenis.
Verdere
beproeving van zijn hart
De
helse Minerva in de statiekoets
Cado
's gewijde stenen ter verdediging
[1]
Miklosch gaat verder: 'Nu staart hij weer droevig voor zich uit en werpt dan een
blik naar de vreselijke grot, waaruit vanaf de achtergrond steeds geweldige
vlammen oplaaien, die vergezeld gaan van luguber geraas en stemgeluiden, zoals
die alleen voortgebracht kunnen worden door gemartelden die de hevigste pijnen
lijden.
[2]
Cado rijzen de haren te berge. Op zijn gezicht tekenen zich angst en wanhoop af
en innerlijk wordt hij ziedend van woede. Nu pakt hij een steen en zegt met
bevende stem: 'O, kom maar Minerva, jij die mij werd aangekondigd, jij diepste
oorzaak van alle kwaad! Deze steen zal aan het licht brengen hoeveel wrede
wijsheid er in jouw hersenen wel voorhanden mag zijn! God of een duivel moge
mij antwoord geven: wie zijn die gepijnigden, wie pijnigt hen en wat voor
schuld hebben zij? Geen antwoord! Ook niet uit de hel! Dat is nu de houding van
machthebbers: zij negeren de stem van een arme duivel. Mijn hart, je vraagt
tevergeefs, hier is er geen troost meer! Je bent verloren, voor eeuwig
verloren! Wen maar aan de diamanten hardheid van de hel, aan het verwijderd
zijn van God en aan de ontoereikendheid van al je vragen. Wat een huiveringwekkende
gewenning zal dat worden. Op aarde was nog wel te wennen aan de gruwelen die ik
op last van mijn hoofdman moest uitvoeren, maar toentertijd was ik een van alle
menselijke opvoeding verstoken roofdier en had van geen enkele religie het
flauwste idee. Pas toen ik heerser werd, leerde lezen en schrijven en bovendien
in het bezit kwam van een geroofde Griekse bijbel, werd ik voor het eerst
onderwezen in de leer over het bestaan van een almachtige God.
[3] Ik
las het Nieuwe Testament en maakte daar kennis met de beroemde jood Jezus, voor
wiens leer, op enkele tegenstrijdigheden na, veel te zeggen valt. Ik liet een
zogenaamde geestelijke naar mijn hof brengen, maar wat was zijn uitleg? Iedere
oude vrouw had me een betere kunnen geven! Die papist verlangde alleen maar
offers van mij als boete voor mijn zonden en verbood mij verder te vorsen in
zulke boeken waardoor de geest van de mens zou worden gedood! Ik begreep dat
hij een schoft was, nog erger dan ik; daarom liet ik hem gaan en legde de
Schrift terzijde. Als ik daardoor tot een duivel werd, dan vraag ik toch
of ik daaraan geheel schuldig ben?
[4] Als
een soldaat op het slagveld mensen moet vermoorden, kan een hoogst wijze
Godheid hem dat dan als schuld aanrekenen? Nee, nooit ofte nimmer! Is echter
ook de wijsheid van de Godheid vanwege haar door almacht ontstane eigendunk
omsluierd, dan moet een arme duivel natuurlijk in zijn nietigheid alles
goedvinden wat de almacht over hem beslist. Maar wat zit ik te morren! Gaat het
er op aarde voor arme duivels niet net zo toe? De almachtige Godheid roept hen
in het leven op een aardbodem waarop voor hen geen grasje groeit. Nemen ze er
dan een zonder toestemming van de eigenaar, dan krijgen ze als dieven met de
wet te maken. 0 fraaie wijsheid en gerechtigheid, die aan de rijke geeft in
overvloed en de arme laat verhongeren!'
[5]
Miklosch gaat verder: 'Nu worden de vlammen zeer actief en talloze bliksems
schieten over de oppervlakte van de golvende, gloeiende zee. Ik ontdek nu een
sterk gedrang achterin de grot, die vol verterend vuur is. Dat maakt een
afgrijselijke indruk op mijn gemoed. Hoe moet Cado dat wel ervaren, die toch
veronderstelt er zelf in terecht te komen! O help, nu begint het in de grot nog
erger te spoken. Vlammen en hele bundels machtige bliksems schieten omhoog naar
de daar nog in onwrikbare orde wachtende hemelse scharen, die alles
gelijkmoedig aanzien.
[6] Nu
klinkt er vanuit de grot een angstwekkend gejammer. Het komt steeds dichterbij.
Cado stopt zijn oren dicht. Dat is verduiveld merkwaardig! Nu komt er uit het
binnenste van de grot een prachtexemplaar van een keizerlijke statiekoets te
voorschijn, bespannen met zes gloeiende draken. In de wagen, die zelf gloeiend
lijkt te zijn, zit een soort Minerva met een scepter in haar rechter- en een
gloeiende speer in haar linkerhand.
[7]
Zij gebiedt nu de vuurzee rustig te zijn, maar deze blijft steeds even
onrustig. Nu wenkt zij met haar scepter naar de achtergrond en meteen stormt
een enorm aantal duivels uitziende geesten onder vreselijk gehuil uit de
vlammen naar voren. Zij gebiedt hun de golven van de vuurzee te bedwingen. De
duivels, die alle denkbare dierlijke gestalten hebben, werpen zich er meteen op
en brengen werkelijk wat rust tot stand. Dat lijkt de godin nog niet tevreden
te stellen; daarom roept ze er een nog grotere menigte van zulke geesten bij.
Deze stormen woedend naar voren en bedekken met hun afzichtelijke gestalten
bijna de hele zichtbare oppervlakte van de vuurzee. Deze wordt nu volkomen
rustig, voorzover ze door de monsters bedekt is.
[8] Nu
pas rijdt Minerva verder, recht op de van ontzetting verstijvende Cado af. Deze
echter voorziet zich nu van stenen en zoals ik opmerk, beschrijft hij deze
deels met de naam 'Jeoua' en deels ook met Uw Naam 'Jezus van Nazareth'. Hij
ziet er uiterst grimmig uit en bedreigt al van verre de naderende Minerva.
[9]
Minerva snauwt hem echter toe: 'Waag het maar mijn majesteit te beledigen, als
je in honderd stukken gescheurd wilt worden! Kijk, ik kom naar je toe om je
gelukkig te maken en jij wilt mij stenigen! O jij blinde, wat betekent jouw
macht tegenover de mijne? De hele schepping, de talloze sterren en werelden
zijn uit mij geschapen! Een ademtocht uit mijn mond doet ze voor eeuwig verdwijnen
en jij wilt met mij de strijd aanbinden?! O jij krankzinnige dwaas! Kijk en
luister eerst naar mij en probeer dan je kracht op mij uit!' Cado zegt: 'Of je
nu machtig bent of zwakker dan een mug, dat is mij om het even! Ik waarschuw
je, kom niet dichter bij me, anders zul je er flink van langs krijgen, want ik
veracht je tot in de diepste afgrond van de hel. O jij, beeldschone satan van
een Minerva, denk je soms dat je mij met je bekoorlijke gestalte zult kunnen
verleiden, zodat ik mij aan jou overgeef? Stap maar op met al je
bekoorlijkheden! Werkelijk, zelfs met mijn uitwerpselen zou ik je huid niet
willen besmeuren. Verdwijn, anders zul je kennismaken met de kracht van mijn
handen. Zie deze steen, 'Jeoua' is zijn naam!'
173
Gesprek
tussen Cado en Minerva.
Verschrikkelijke
beproeving van de hellevorstin.
Cado
's ware steen der wijzen.
God
Jezus is overwinnaar! Zijn naam is voor de hel een gruwel
[1]
Miklosch vervolgt: 'Minerva zegt: 'Maar Cado, voor zo onbeschaamd grof had ik je
werkelijk niet gehouden. Weliswaar hebben een paar gunstelingen van mijn
hofhouding mij verteld wat voor een ruwe snaak je moest zijn, maar ik nam hun
uitspraken niet zo maar voor zoete koek aan. Daar ik mij zelf nu echter
overtuigd heb van de hoogst onbeschaafde manier, waarop jij met hoogstaande
geesten omgaat, ben ik genoodzaakt om tegenover jou een andere toon aan te
slaan. Om te beginnen moet je een kleine strafvoltrekking aanzien om daaruit op
te maken, hoe ik pleeg om te gaan met geesten van jouw soort. Mocht deze
aanblik je nog niet vermurwen, dan zal ik ook jou mijn strengheid laten
gevoelen, omdat mijn minzaamheid jou niet bevalt!'
[2]
Minerva wenkt, en ogenblikkelijk worden door vreselijk uitziende duivels een
heleboel folterwerktuigen aangedragen en in een wijde kring om Minerva
opgesteld. Dan worden er door nog lelijker duivels een aantal allerarmste, nog
heel menselijk uitziende, duivelse misdadigers uit de afschuwelijke grot
bijgesleept. Deze huilen verschrikkelijk en velen kruipen voor Minerva en
smeken haar uit diepste wanhoop hen toch te willen sparen, maar zwijgend wenkt
zij de door folterlust behoorlijk verhitte duivels. Deze grijpen in de grootste
haast hun slachtoffers en beginnen hen op een onbeschrijfelijke manier te
martelen.
[3] O,
dat is toch afgrijselijk om aan te zien! Als deze duivels net als wij gevoelig
zijn voor pijn, dan is dit iets waar zelfs de wijste cherubijn stil van moet
worden! Het folteren verloopt maar langzaam en volgens een vast plan. O Heer,
Gij eeuwige liefde, ontferm U over deze ongelukkige duivels en laat de arme
Cado niet helemaal wanhopig worden. Ik hoor van hem niets anders meer dan: 'O
God, o God, o God! Waar bent U? Is het dan mogelijk dat U zoiets rustig kunt
aanzien? Ik ben verloren, verloren!' Hij zakt als een bewusteloze in elkaar.
[4]
Minerva roept Cado nu spottend toe: 'Wel, dappere held, waar zijn nu je moed en
stijfkoppigheid? Verkies je het misschien om mij nog langer te trotseren?
Probeer het maar eens en ik zal je meteen mijn kracht tonen. Hoe bevalt je dit
kleine proefje, dat ik voor je ogen liet uitvoeren? De zaak loopt goed,
nietwaar?'
[5] Cado springt echter
plotseling met nieuwe krachten bezield op en brult tegen Minerva: 'Satan!
Oorzaak van al het kwaad! Wat hebben dezen misdaan dat jij hen zo laat kwellen?
Als je ook maar een sprankje wijsheid bezit, zoek dan in jezelf naar de reden
en deel mij die mee! Als die mij tevreden stelt, dan wil ik je aanbidden!
Spreek, of ik verscheur je in atomen!' Nu barst Minerva in een schel gelach uit
en roept: '0 jij ellendige worm, jij waagt het nog na alles wat er gebeurd is,
mij, als heerseres der oneindigheid, letterlijk brullend ter verantwoording te
roepen! Wacht maar, je zult de beloofde tuchtiging dadelijk krijgen! Die zal je
vertellen op welke gronden de almacht heel wat dingen pleegt te doen zoals het
haar zint, zonder vooraf bij een geschapen wezen om toestemming te bedelen.'
[6] Nu geeft Minerva haar duivelse
beulen een wenk om Cado te grijpen. Meteen springt er een hele bende grimmige
duivels op hem af om hem naar de folterwerktuigen te slepen. Maar nu moet je
Cado eens zien! Nee, zo'n kracht had ik niet achter hem gezocht! Op hetzelfde
moment werpt hij met alle kracht een steen in hun midden, zodat ze als bij
toverslag uit elkaar stuiven, alsof er een enorme bliksem tussen hen ingeslagen
was. Geen van allen lijkt er nog zin in te hebben om een tweede aanval te
wagen.
[7]
Als Cado ziet, dat de met Uw naam, O Heer, beschreven steen hem zo'n grote
dienst heeft bewezen, legt hij zijn handen op zijn borst en zegt: 'Niet meer
jodenprofeet Jezus, maar God Jezus! U hebt mij geholpen! U zij al mijn dank en
al mijn achting, ook vanuit de hel waarin ik mij bevind!'
[8]
Miklosch gaat verder: 'Het is uitermate opmerkelijk dat bij het noemen van Uw
allerheiligste naam alle duivels met hun Minerva als door duizend bliksems
getroffen op de grond werden gegooid en geen zin meer schijnen te hebben om
weer op te staan.
[9]
Cado vraagt nu aan de ineengedoken Minerva: 'Wel, beminnelijke heerseres over
de oneindigheid, hoe gaat het nu met je? Het lijkt me dat je een beetje
aangeslagen bent? Zou je niet wat dichter bij me willen komen? Misschien zou ik
je kunnen helpen met nog zo'n steen der wijzen?'
[10]
Minerva richt zich nu weer op, maar ontdekt tot haar verdriet dat haar lans
gebroken en haar scepter beschadigd is! Ze kijkt een poosje naar haar
waardigheidsattriburen en zegt: 'Dit is heel slecht voor mijn heerschappij,
want eens sprak het machtige fatum tot mij: 'Minerva, wijze en machtige
koningin over alle sterren, mocht het ooit gebeuren dat je lans gebroken en je
scepter beschadigd wordt, dan zal er spoedig een einde komen aan je
heerschappij en zul je erger dan een kadaver worden verafschuwd!' Ja, het
onverbiddelijke fatum heeft de waarheid gesproken! Geen engel uit de hemelen
kon ooit mijn macht breken, maar aan een lage duivel, die toch bij al zijn
slechtheid een allerdomste duivel was, was het voorbehouden om mij ten val te
brengen!'
[11] Na
dit gesprek met zichzelf wendt ze zich tot Cado: 'Domste aller duivels, hoe
voel je je nu, nu je mij zo smadelijk hebt beetgenomen? Zul je nu als
zinnebeeld van de grofste domheid werelden, zonnen en alle elementen besturen?
Zul jij ze tegenhouden als ze zich nu spoedig, daar ik ze niet meer in stand
kan houden, op je zullen storten? Denk je soms dat een wereld met heel haar
gewicht zich door jouw smerige stenen in haar val zal laten tegenhouden?' Cado
zegt: 'Als jij, als almachtige heerseres over de oneindigheid, je niet kon
beschermen tegen mijn stenen, hoe zullen jouw miserabele werken zich er dan
tegen beschermen? Wie zo'n fraaie godheid als jij overwint, voor hem zullen
haar werken ook niet onoverwinnelijk zijn. Maak je daar maar geen zorgen over!
Dan weet een andere Godheid dan jij wel, wat zij met jouw werken moet
aanvangen. Zeg mij liever hoeveel van die arme duivels, die jij voor jouw eigen
genoegen op zo'n afschuwelijke manier wilt laten folteren, nog achter in jouw
grot verblijven, en hoevelen er al sinds onheuglijke tijden misschien nog erger
zijn gepijnigd. Zeg mij de zuivere waarheid, anders zal het slecht met je
aflopen!'
[12]
Minerva zegt: 'Kijk, blinde dwaas, alles wat je hier zag was niets anders dan
een vluchtig product van mijn fantasie ter beproeving van jouw moed. Ik alleen
ben echt; al het andere was louter schijn. Daardoor was het ook voor jou
gemakkelijk strijden tegen deze schijn! Was er hier iets op jou afgekomen dat
werkelijk bestond, dan zouden jouw stenen je zeker geen overwinning hebben
bezorgd. Je hebt slechts schijn en geen werkelijkheid overwonnen.' Nu denkt
Minerva even na en zegt na een poosje: 'Ik kan je dus ook geen antwoord geven
op je vraag, temeer omdat mijn terechte trots mij ook nooit zou kunnen toestaan
dat ik mij voor een wijsgerig gesprek met zo'n domme duivel inlaat. Begrijp je
dat?!'
[13]
Cado zegt spottend: 'Kijk, kijk, wat ben jij toch een schrander dier! Dus ik
zou door de goddelijke naam van Jezus alleen iets denkbeeldigs overwonnen
hebben? En toch zei je daarnet van jezelf dat jij een almachtige werkelijkheid
bent! Als ik met mijn steen enkel jouw wrede fantasiebeelden zou hebben
overwonnen, hoe komt het dan dat je in werkelijkheid nu zo totaal verlamd voor
mij staat? Spreek nu en maak me deze zaak begrijpelijk!'
[14] Minerva zegt: 'Dat is ook maar
een schijnoverwinning, omdat ik alleen maar doe alsof ik overwonnen was; want
als overwonnene, zou ik niet zo vastbesloten voor je staan en niet bereid zijn
nog talloze keren opnieuw de strijd met jou aan te binden! Ik gebruikte dit
schijngevecht tegen jou, grote nul, slechts uit respect voor jouw, mij helaas
te welgevallige wezen, dat mijn hart met onverdiende liefde voor jou vervult.
Zou ik niet zo fijngevoelig rekening met je houden, dan had ik een paar allerzwakste
muggengeesten op je afgestuurd, die je macht tot nul zouden hebben gereduceerd.
Als je echter te veel smoesjes verzint, zal ik toch nog genoodzaakt zijn om je
met de werkelijkheid te laten kennis maken. '
[15]
Cado zegt: 'Hm, merkwaardig. Nee, je bent werkelijk een charmant wezen! Kijk
eens aan, zoveel goedhartigheid had ik bij jou niet verwacht! Dat je
buitengewoon goed moet zijn, hebben je fantasiebeelden mij immers voldoende
bewezen. Evenals je prachtige ideeën om de Godheid te onttronen, die je eerder
wilde laten uitvoeren door je voornaamste krijgers, die nu onder de gloeiende
zee begraven liggen. Was dat misschien ook een nietszeggend spiegelgevecht? De
eerste ontvangst door jouw apostelen was voor mij tenminste verdraaid echt,
hetgeen me door schade en schande maar al te duidelijk is geworden. Dezelfde
apostelen, waaraan nog een enorm aantal werd toegevoegd, zijn echter naderhand
tegen de ware, almachtige Godheid te velde getrokken, hoogstwaarschijnlijk om
jouw eeuwenoude plan uit te voeren. Maar de almachtige Godheid was dadelijk zo
vermetel om de vuursluizen van dit gebergte te openen, waardoor jouw hoofdmacht
onder de golven van de vuurzee werd begraven. Wees zo goed om mij te zeggen of
dat allemaal ook maar schijn was zonder enige werkelijkheid?'
[16]
Met van woede verbeten lippen zegt Minerva: 'Dat was jammer genoeg geen schijn!
Dat het echter voor mij zo ongunstig uitviel, is helaas de schuld van jouw
domme hoofdman, want ik heb hem wel honderd keer gezegd dat de tijd er nog niet
rijp voor was. Hij handelde echter eigenmachtig en kreeg zijn loon voor zijn
waanzinnige waaghalzerij! Wanneer zal zo'n gelegenheid zich weer eens
voordoen?'
[17]
Cado zegt: 'Ik geloof, in alle eeuwigheid nooit meer! Vergeet daarom je domme
plannen maar! God is en blijft eeuwig God, en jij een allerdomst wezen, slecht
en ellendig genoeg, als je dit plan niet wilt opgeven. Wat een onuitsprekelijk
mooi wezen zou je zijn als je maar niet zo kwaadaardig en dom was. Leg je
oeroude, steeds vruchteloze werk toch eens neer en aanvaard de wil van de
Almacht, die je nooit ofte nimmer zult kunnen weerstreven. Geef je over, jij,
die qua gestalte zo onbeschrijfelijk mooi bent, dan zal ik je omringen met een
liefde waarvan de hele oneindigheid onder de geschapen geesten nog nooit een
voorbeeld heeft gezien. Anders moet ik je ondanks je zeldzame schoonheid toch
ten diepste verachten.'
[18]
Minerva zegt wat minder hartstochtelijk: 'Als jij wist wat ik weet, dan zou je
anders spreken over jouw Godheid, maar desondanks heb je gelijk dat je zo tegen
me spreekt, want zo is het werkelijk! Toch zal ik mij nooit ofte nimmer kunnen
veranderen, want verander ik mij, dan bestaat er het volgende ogenblik buiten
God en mij geen geschapen wezen meer in heel de oneindigheid, geen zon en geen
aarde. Ik moet daarom in de eeuwige kwelling blijven, opdat de schepselen die
uit mij zijn voortgekomen in alle zaligheid kunnen zwelgen. Maar nu ben ik het
beu en het moet maar eens veranderen!'
[19] Cado zegt: 'O
arme moeder der oneindigheid, kom bij mij en ik zal je naar onze lieve Heer en
God Jezus brengen, daarna zal alles weer goed komen.'
[20]
Minerva krijst: 'Kom mij nooit met deze naam aan, anders is het meteen uit
tussen ons beiden, want deze naam is me een gruwel!'
174
Cado 's
wijsheid tegenover de verblindheid van Minerva
Erken
de Godmens Jezus!
[1]
Miklosch doet verder verslag: 'Cado zegt: 'Maar lieve moeder van de
oneindigheid, uiterst beminnelijke en mooie Minerva! Waarom voel je juist tegen
deze toch zo mensvriendelijk klinkende naam zo'n weerzin? Wat heeft Hij jou dan
misdaan? Kom ermee voor de dag, waar zit de moeilijkheid?'
[2]
Minerva zegt heel boos: 'Vriend, daar zit juist het grootste probleem dat in
alle eeuwigheid niet opgelost zal worden, want onder deze naam is de Godheid
waanzinnig geworden en heeft Haar oorspronkelijke hoogte en diepte verlaten.
Zij heeft zich uit dwaze liefde voor haar fantasieschepselen in een nauw jasje
geperst, waar Zij nu niet meer uit te krijgen is. Denk je nu eens een Godheid
in, die zich uit pure apenliefde voor haar schepselen door haar verblinde
creaturen laat mishandelen en aan het kruis nagelen! Een Godheid, die zich tot
aas vernedert in plaats van in Haar hoogheid en glorie in mijn lichtende
gezelschap te blijven en te heersen over alle wezens, die uit mij hun
onverwoestbare bestaan krijgen. Mijn vraag is: wat moet ik als hoogste wijsheid
nu denken van zo' n gek geworden Godheid? Ik zou van schande en smaad wel
kunnen vergaan als ik zo'n ontzettende vernedering moest aanzien. Zou ook ik
gek worden evenals de Godheid, dan valt de hele oneindigheid in puin en alle
wezens houden op te bestaan. Kijk, dat is de hopeloze moeilijkheid!'
[3]
Cado zegt: 'Merkwaardig! Maar wat is hier dan zo merkwaardig? O, niet de
vernedering van de Godheid naar Haar schepselen toe! Dat is in mijn ogen nog
lang niet zo merkwaardig als het feit, dat de hoogst wijze godin Minerva zo
gruwelijk bekrompen van geest is, dat zij zich van de grote Godheid zo'n
buitengewoon domme voorstelling maakt. Neem me niet kwalijk: hoe kan de Godheid
als de zuiverste oergeest, als de machtigste oerkracht van alle van Haar
uitgaande krachten, ooit zwak worden? Zij, die de oneindigheid omvat en het
eeuwige centrum is, zou ooit zwak en tenslotte zelfs waarzinnig kunnen worden?
Nee Minerva, je mag verder heel wijs zijn, ja zelfs zo wijs als je verleidelijk
mooi bent, maar de grap over de goddelijke zwakheid en dwaasheid is je niet
gelukt. Bovendien zie ik dat.je buitengewoon heerszuchtig bent en dat je er
plezier in hebt mij voor de gek te houden. En dus erger ik mij ook niet meer
aan de domheid die je mij betoond hebt.
[4]
Omdat ik echter een groot behagen schep in je schoonheid en je in alle ernst
liefheb, geef ik je een raad. Deze bestaat hieruit, dat je ervoor moet zorgen
met de Godmens Jezus op vriendschappelijke voet te komen staan. Laat op z'n
minst Zijn naam in jouw rijk vaker uitroepen, zodat je jezelf ervan kunt
overtuigen wat daarvan het gevolg zal zijn. Ik ben ervan overtuigd dat je
daardoor binnen de kortst mogelijke tijd een geheel andere voorstelling van de
Godheid zult krijgen. Kijk, ik ben misschien een nog veel slechtere duivel dan
jij. Ik ken Jezus slechts van naam en ken enkele stellingen van Zijn leer, die
werkelijk goddelijke wijsheid bevatten en zelfs bij iedere redelijk denkende
geestelijke of vleselijke duivel de grootste bewondering moeten afdwingen. Ik
heb er werkelijk geen moeite mee om Hem mijn diepste achting te betuigen.
Waarom moet dat dan uitgerekend jou zo zwaar en onuitvoerbaar voorkomen?
[5]
Kom, wees nu eens verstandig! Dom was je toch allang genoeg. Kijk, wij beiden
zouden toch goed bij elkaar passen. Desalniettemin zal er nog genoeg kwaad
overblijven, ook al gaat het niet meer van ons uit. De goede God zal nog een
hele tijd werk hebben voor Hij al onze nakomelingen volkomen de baas is, ook
als wij ons duivelshandwerk voorgoed opgeven. Je moet daar werkelijk nooit
spijt van hebben, want je hebt er altijd nog een afschuwelijk loon voor
ontvangen, en tenslotte zou het de Godheid bij gelegenheid wel eens kunnen
invallen jou voor eeuwig helemaal te vernietigen. Wat heb je dan aan al je
moeite en zure arbeid? Volg daarom mijn raad op, temeer daar je mij eerder toch
zelf te verstaan gaf dat jouw bestaan, evenals dat van de Godheid, eeuwig
onverwoestbaar is!'
[6] Nu
is Minerva sprakeloos, staat als een onbeschrijfelijk mooie vrouw vlak bij de
heuvel op haar wagen en lijkt over de woorden van Cado na te denken.'
175
Minerva
s voorwaarden voor haar overgave.
Cado
santwoord
[1]
Miklosch vertelt verder: 'Na een poos wendt Minerva haar gezicht weer naar Cado
en zegt: 'Vriend, ik moet je eerlijk bekennen dat ik ten zeerste in je
geïnteresseerd ben. Er zit in jouw mooie gestalte evenals in je woorden meer
geest en waarheid dan je zelf nog vermoedt, maar ik kan niet eerder gehoor
geven aan jouw woorden dan wanneer de door mij geschapen aartshoer van het
nieuwe Babel volkomen ten val is gebracht. Ik heb haar gesticht als vuurproef
voor allen die gedoopt werden in de voor mij meest weerzinwekkende naam, en
wilde daarmee de Godheid alleen maar bewijzen dat ook Haar leer kan worden omgevormd
tot een geraffineerd, krankzinnig heidendom. Blijkbaar is mijn werk geslaagd en
de nieuwe Babyloniërs weten zich nu in het holst van de nacht geen raad meer.
Zij hebben alle geestkracht verloren. Van christendom valt geen spoor meer te
bekennen. Zij hebben alleen nog een vermolmd geraamte en wurgen elkaar omwille
van de dode huid, waarin zich al ruim duizend jaar geen lichaam en nog minder
een ziel met haar geest meer bevindt. Maar dat moet zo gebeuren. Mijn gruwelen
moeten vernietigd worden door de uit hen voortgekomen nieuwe gruwelen en de
mensheid moet nu in een nieuwe leerschool worden geplaatst. Als dit ten uitvoer
is gebracht, mag je mij uit mijn ellende helpen en dan zullen wij samen voor
altijd eensgezind zijn!'
[2]
Cado zegt: 'Lieftalligste en mooiste vrouw van Gods hele schepping, stel mij
niet zulke moeilijke voorwaarden, waarvan de gevolgen werkelijk niet te overzien
zijn. Laat dat beroerde nieuwe Babel maar! Laat de Godheid alleen heersen; voor
Haar zal het een kleinigheid zijn om alle door jou aangelegde kromme wegen te
effenen. Volg jij mij maar en word voortaan gelukkig! Denk niet meer aan
datgene wat je was, maar veeleer hoe gelukkig je weer kunt worden en hoe
gelukkig ik zal zijn aan jouw zijde, en met ons nog talloze myriaden bij het
zien van jouw oneindige schoonheid! Denk eens aan mijn verdriet als ik je zou
moeten verachten vanwege je dwaze koppigheid. Ik smeek je, onbeschrijfelijke
schoonheid, volg mijn raad op. Bij de almacht van de Godheid zweer ik je, dat
je door mij niet bedrogen wordt. Jij centrale zon van alle licht, verlaat je
wagen, werp scepter en lans weg en trek het heerlijke schild der liefde aan!
Kom aan mijn hart en al het ongerief dat je ooit overkomen is zal je rijkelijk
vergoed worden. Met jouw schijnmacht zul je mij nooit overwinnen, maar met de
liefde zul je mij tot slaaf van jouw hart maken!'
[3]
Minerva zegt: 'Cado, Cado! Je speelt met mij een gevaarlijk spel. Wat zul je
doen als de jaloerse hemel jou om mijnentwil ten strengste zal vervolgen? Kijk
omhoog en je zult zien, hoe ik gedurende mijn gesprek met jou door talloze
miljarden word afgeluisterd. Mijn met niets te vergelijken schoonheid is nu
juist mijn eeuwige ongeluk. Ik zou slechts Eén moeten liefhebben, maar voor Hem
is in mijn hart geen liefde. Wil ik echter mijn liefde aan iemand anders geven,
dan keert de hele hemel zich vol toorn en wraakzucht tegen mij en tegen hem naar
wie mijn hart uitgaat. Mogelijk gelukt het jou, maar wee jou en mij als het jou
niet zou gelukken!'
[4]
Cado zegt: 'Je hebt wat de miljarden hemelse bespieders betreft wel gelijk. Ik
zie hen nu ook, maar ik herken in hen vrienden en geen vijanden. Kijk, zij
betuigen mij allen hun instemming! Maar zou hun vriendelijkheid een krijgslist
zijn, dan zullen ze met mij te doen krijgen. Om kort te gaan, ik geef je nooit
meer op! Jij bent van mij en geen kwade macht zal je van mij afnemen, want ook
ik ben onverwoestbaar en machtig uit God - en niet uit een duivel, zoals ik er
zelf een ben!'
[5] Minerva zegt: 'Cado, Cado! Terg de
goden niet, want je bent maar een zwak mens. Kijk, die daar boven zijn zullen
mij weldra met een lelijk kleed omhullen, wat zul je dan zeggen?'
[6] Cado zegt: 'Nee, nee, kijk omhoog!
Allen verzekeren mij dat ze tot zo'n daad niet in staat zijn! Het is voor allen
een vreugde dat jij je oorspronkelijke ware gestalte zolang behoudt, dat zij de
gelegenheid hebben de eerste' oerschoonheid', de eerste' oergedachte van alle
bestaan uit God' te bewonderen. O 'lichtdraagster' van alles wat een geschapen
geest mooi kan noemen, stel geen voorwaarden meer en kom! Mijn diepste wezen
zegt mij dat alle hemelen al een eeuwigheid tevergeefs wachten op jouw terugkeer
en ernaar verlangen om jou als de kroon op de uiteindelijke voltooiing van alle
dingen en wezens de hunne te kunnen noemen. Laat je hart vermurwen en geniet
aan mijn zijde de hoogste zaligheden! Ervaar ook eens de verrukking waarvoor
jij als eerste, grootste en meest volkomen idee uit God bestemd was en nog
bent!'
[7]
Minerva kijkt Cado nu echt vriendelijk maar toch nog met heersersogen aan en
zegt: 'Cado, heb je je ernstig voorgenomen om mij over te halen? O, laat jouw
hoop maar niet te voorbarig zijn, want machtige, grote geesten hebben het met
mij geprobeerd en zijn tenslotte met spot en schande onverrichter zake
vertrokken. Hoe kom je erbij om mij te willen winnen voor jouw hart en
tenslotte zelfs voor de door mij boven alles gehate hemelen, die ik beter ken
dan jij, arme blinde duivel! Ieder wezen moet trouw blijven aan zichzelf. Het
moet ofwel een volmaakt sterke duivel zijn, of integendeel een domme hemelbode.
Wanneer een duivel zoals jij tevens ook een soort engel wil zijn, moet die mij
tegenstaan, ofschoon hij andere eigenschappen bezit, waarvoor ik terechte
achting heb. Mijn beste Cado, als je mijn hart wilt winnen, moet je het anders
aanleggen! Werkelijk, ik ben niet afkerig van je. Wil je mij echter winnen, dan
moet jij mij volgen en naar mij toe komen, maar niet verlangen dat ik dat doe!'
[8]
Cado zegt: 'Maar liefste, ik wil je immers alleen voor mezelf winnen! Of de
hemelen zich daarover verheugen of daaraan ergeren, is mij om het even. Ik wil
alleen maar jou en niet de door jou gehate hemel en blijf voor eeuwig bij dit
verlangen; maar de machtige hemelen trotseren, dat zal ik ook niet doen omwille
van jou, alhoewel ik je meer liefheb dan alle schatten der oneindigheid!
[9]
Kijk, ik houd ieder wezen, jou niet uitgezonderd, dat meer wil doen dan het
vermag, voor heel dom; maar bovenmate dom is een wezen dat zelfs door oneindig
veel bittere ervaringen niet verstandiger wil worden. Wat heb je eigenlijk met
je onbuigzame koppigheid gewonnen? Ben je daardoor machtiger, rijker of mooier
geworden, waren de miljoenenvoudige tuchtigingen die je ten deel vielen een
lust voor je? Je lijkt op die ezelachtige machthebbers, die in hun domheid
liever hun hele rijk te gronde richten dan de raad aannemen van een nederige
wijze.
[10]
Als ik jou, weliswaar mooiste maar tevens ook allerdomste vrouw, zou willen
overwinnen, dan zou ik geen woord aan je hoeven te verspillen, want dan zouden
deze stenen afdoende zijn. En ziedaar, een nieuw wapen! Het is een lasso
waarmee ik weet om te gaan. Ik hoef deze maar naar jou te gooien en geen duivel
en god van jouw kaliber bevrijdt je meer uit mijn macht! Maar ikzelf wil je
niet vangen en dwingen, maar alles aan jezelf overlaten, opdat de overwinning
over jou niet mijn, maar enkel jouw eigen vrije, keus zal zijn!
[11]
Denk je dan dat ik er vreugde aan zou beleven als je de mijne zou worden door
mijn macht over jou? Als je echter mijn goedbedoelde woorden ter harte neemt,
jezelf overwint en je dan aan mij geeft als eeuwig trouwe levensgezellin, ben
je voor mij een oneindige zaligheid! Wat ga je nu doen? Lichtdraagster, omwille
van je eindeloze schoonheid smeek ik je, verman je en laat je koppigheid varen!
Je zult mij nooit ofte nimmer ontkomen, want bereik ik bij jou niets door mijn
liefde, dan zal ik geweld gebruiken en je zo aan mij binden!'
[12]
Minerva zegt: 'Maar beste vriend, waarom moet nu juist ik mijzelf overwinnen en
me aan jou overgeven? Kun jij niet hetzelfde doen, want ik zal voor jou toch
wel meer aantrekkelijks hebben dan jij voor mij? Bovendien zou het meer volgens
de goede orde zijn dat de bruidegom naar de bruid toe gaat dan de bruid naar
hem!'
[13]
Cado zegt: 'Ongetwijfeld! Ik zou ook allang bij jou zijn, als de grond waarop
jij staat een andere was. Ik zou niet weten hoe ik op zo'n bodem moet wandelen,
maar jou draagt iedere bodem en daarom kun jij beter naar mij toekomen dan ik
naar jou!'
[14]
Minerva zegt: 'Maar wat zul je met me doen wanneer ik naar je toe kom?' Cado
zegt: 'Domme vraag! Liefhebben en gelukkig maken en deze heuvel tot een nieuw
paradijs omvormen ter ere van de Godheid, die mij van kracht voorziet!'
[15]
Minerva zegt: 'In een paradijs werd ik al eens schandelijk bedrogen. Mijn Adam,
eersteling van jouw aarde, heeft mij bedrogen op een manier, die me voor de
hele eeuwigheid zal heugen! Op geen enkel hemellichaam is het de Godheid nog
gelukt om mij zo om de tuin te leiden als juist op deze aarde en dat was de
schuld van het smadelijke paradijs. Ik ben daar voor het eerst door de Godheid
beetgenomen en pluk daarvan nu al meer dan 6.000 jaar lang de ellendigste
vruchten! Kom me daarom niet aan met een paradijs, als je mij in alle ernst
voor jou wilt innemen. Ik doe je echter een voorstel; als je dit aanneemt, ben
ik voor eeuwig de jouwe.
[16]
Het voorstel luidt: beloof mij om de naam Jezus, die me bijna doet stikken,
nooit uit te spreken! En gooi alle stenen weg, ook de lasso, dan zul je
daarvoor mijn hart als beloning krijgen. Doe dat en ik ben voor eeuwig de jouwe
en zal alleen voor jou leven!'
[17]
Cado zegt: 'Bekoorlijke Minerva! Jezus of geen Jezus, dat is me eender, en
zonder de stenen en deze godenlasso zou ik ook je heer en meester kunnen zijn.
Daar jij echter te allen tijde de grootste kunstenares in het liegen en het
in-de-steek-Iaten was en zeker nog bent, kan ik geen voorstel van jou aannemen,
voordat je het door mij gedane voorstel zult aanvaarden. Maar vlug een beetje,
want ik merk dat de hemelse getuigen onrustig van ons worden. Neem vlug een
besluit, want mijn geduld raakt nu ook op!'
[18]
Miklosch gaat verder: 'Minerva's gezicht wordt nu somberder en heerszuchtiger.
Zij zoekt naar een weerwoord, maar het lijkt erop dat haar niets passends te
binnen wilt schieten. Ze zou zich van heimelijke woede op haar lippen willen
bijten, als ze zich niet tegenover Cado zou generen. Het is werkelijk komisch
om te zien hoe de uitvindster van hoogmoed en leugen alle mogelijke moeite doet
om tegenover Cado geen blijk te geven van zwakheid, maar deze verliest haar nu
geen moment uit het oog en houdt de lasso al gereed. Nee, ik ben werkelijk
benieuwd wat Satana nu voor manoeuvre zal uitvoeren!'
176
Cado
krijgt nog meer bescherming van de engelen
Minerva
's tegenvoorstellen.
De
hel toont nieuwe schrikbeelden
[1]
Miklosch vertelt verder: 'Nu begeven ook onze vriend Robert Uraniël en zijn metgezel
Sahariël zich onopgemerkt naar Cado op de heuvel, die hen echter niet ziet.
[2]
Ook de denkbeeldige Minerva lijkt de plaatsverandering van de beiden niet te
merken. Ze kijkt onderzoekend naar links en naar rechts, maar Cado is op zijn
hoede en staat daar als een rots. Dit lijkt Minerva niet te bevallen, daarom
staart ze nu voortdurend naar beneden en denkt na over wat haar nu te doen
staat. Zij trekt allerlei gezichten, nu eens ernstig, clan weer vriendelijk, nu
eens wijs, dan weer heerszuchtig, maar door alles heen is de oude, heimelijke
zondares te zien.
[3] De
geschiedenis begint Cado blijkbaar te vervelen. Hij schraapt flink zijn keel en
vraagt Minerva: 'Wel liefste, ik heb een hele poos gewacht, maar er kom t van
jouw kant geen beslissing, noch een of andere stap in de door mij gewenste
richting. Ik geef je nog een korte bedenktijd; loopt die echter op niets uit,
dan zul je mijn vaardigheid in het gebruik van de lasso kunnen bewonderen! In
jouw hele bestaan heb je onder de myriaden door jou verleide geesten er nog
geen gevonden die jou de baas was. Zij waren geen van allen tegen jouw sluwheid
opgewassen, maar op mij zul je je lelijk verkijken. Ik zeg je nog eens: mij
vang je niet! Een Cado trekt zich niets aan van God, dood en duivel, en hemel en
hel zijn hem om het even! Cado staat onder geen enkel commando! Wat hij wil
doen, zal hij ook doen, omdat hij het kan! Neem daarom meteen een beslissing,
anders vliegt de lasso om je mooie hals.'
[4]
Minerva zegt: 'Maar beste Cado, wees toch een beetje beleefder! Ik kan toch
niet op stel en sprong afstand doen van mijn oeroude, slechte gewoonten. Ik
denk dat het je ook niet zou schaden wanneer je wat meer geduld toevoegt aan je
heldendom. Dat ik schijnbaar niet onmiddellijk op je verlangen inging, heeft zijn
redenen, want ook ik moet het recht hebben om diegene te beproeven aan wie ik,
de meest verheven schoonheid van de oneindigheid, mij zou willen binden. Als
ik geen behagen in jou zou scheppen, was ik allang van je weggegaan, maar jouw
hoogst zonderlinge wezen boeit mij met een betoverende kracht. Ook laat ik me
door jou dingen zeggen, die ik mij zelfs van de Godheid nog nooit heb laten
welgevallen. Ben je daar nog niet tevreden mee?'
[5]
Cado zegt: 'Schoonste van Gods scheppingen, ik heb je oneindig lief. Om niet
onaardig tegen jou te zijn, wil ik nog enkele ogenblikken wachten, maar langer
mag je mijn geduld niet op de proef stellen!'
[6]
Minerva glimlacht nu en werpt haar gebroken lans in de rustig geworden vuurzee,
waarop nog steeds talloze getemde geesten liggen om de golven in bedwang te
houden.
[7]
Als de lans door de zee verteerd is, wat Cado voor een gunstig teken schijnt te
houden, staan plotseling een heleboel vreselijk uitziende gestalten uit de
vuurpoel op en legeren zich rond Minerva. Een van hen, die de gedaante van alle
draken en de vreselijkste beesten in zich verenigt, dondert met tijgergebrul
tegen Minerva:
[8]
'Ellendig creatuur! Is dat jouw dank voor de triljoenen diensten die wij jou
door de eeuwen heen hebben bewezen? Ter wille van jou schuwden wij geen offer,
geen moeite en zelfs niet de meest ongehoorde pijnen en kwellingen, om ons
tenslotte te verzekeren van jouw liefde, die je ons zo vaak beloofd hebt. Is
dat jouw dank, dat je ons uit liefde voor een nieuwe duivel, die nog maar nauwelijks
zijn neus in de hel heeft gestoken, smadelijk wilt verlaten? Nee, dat zul je
ons nooit aandoen! Eerder vernietigen we jou, de hel en alle hemelen, dan dat
we jou één pas van deze plaats laten doen! Kijk, onze dienaren houden deze zee
in bedwang en lijden verschrikkelijke pijnen, opdat jij als heerseres er rustig
overheen kunt lopen; en jij wilt ons verlaten en nooit dat genoegen schenken,
dat je ons zo vaak beloofd hebt? O waag het maar eens, ellendige hoer, je zult
daarvoor een beloning krijgen waarvan de rijke fantasie van de Godheid nog
nooit gedroomd heeft! Spreek nu, wat zul je doen? Kijk maar eens hoe je held
daarboven de moed laat zakken en naar alle kanten kijkt of er niet ergens een
gat is om door te ontsnappen! O, roep hem te hulp, roep hem! Waarom roep je hem
niet, jouw uitverkorene?'
[9]
Minerva lijkt wel van schande, verontwaardiging en woede te willen vergaan. Zij
beeft over haar gehele lichaam en lijkt van pure woede geen woord te kunnen
uitbrengen. Cado gedraagt zich echter nog grimmiger en lijkt zich te beraden
over wat hij zal doen. Deze uiterst afschuwelijke reuzen boezemen hem dan toch
respect in en tevens verneemt hij een getuigenis over Minerva, dat hem, wat
betreft haar trouwen liefde, heel bang maakt. Daardoor is hij ook besluiteloos
over wat hij zal doen, maar Minerva werpt hem zulke verlangende blikken toe dat
hij zich toch niet van haar kan losmaken. Daarom begint hij zijn stenen te
inspecteren en te schikken.
[10] Na
een poosje richt Cado zich op en zegt tot de vreselijke demonen: 'Jullie macht
en bedrevenheid in het bedriegen ken ik; ze is niet jullie werk! Jullie zijn
zelf slechts lege schimmen en pure fantasiebeelden van deze ene, voor wie
jullie zo'n nutteloze, bedrieglijke schijnvertoning opvoeren. Waren jullie
echte wezens, dan zou ik jullie zelfs willen belonen voor een dienst die jullie
mij hebben bewezen, want door jullie gedrag en jullie woorden raakte ik meer
vertrouwd met haar karakter, en dat is voor mij van het grootste belang.
Verscheur haar, als jullie kunnen! Ik zou het kunnen doen, maar dat wil ik niet
omdat ze zo'n inspanning van mijn kant helemaal niet waard is.
[11]
Satana, als het je mogelijk is om nog een staaltje van dien aard uit te voeren,
doe het dan maar! Daardoor krijg ik des te meer gelegenheid om jou door en
door te leren kennen. Met jullie, schimmen, zal ik echter in de naam van God,
Jezus de Gekruisigde, dadelijk afrekenen. Bekijk deze steen; hij is beschreven
met de Godnaam Jezus, alsook met drie kruisen. Deze steen zal aantonen uit
wiens geest jullie voortkomen!'
[12]
Nu raapt Cado een steen van de grond op en maakt aanstalten voor een krachtige
worp, maar Minerva roept angstig uit: 'Cado, bij alles wat je heilig is, doe
dat 'niet! Op hetzelfde moment dat de steen uit je vuist vliegt ben je voor
eeuwig verloren. De macht van deze geesten, die jij ten onrechte voor producten
van mijn fantasie houdt, is onbedwingbaar. Wat zij vastgrijpen kan geen
goddelijke macht hun meer ontnemen. Blijf rustig! Misschien lukt het mij om
hen tot bedaren te brengen en dan mijn bevrijding met jou te bewerkstelligen !'
[13]
Cado, die nu meer en meer onder de geheime invloed van de twee achter hem
staande beschermgeesten komt, zegt ernstig: 'Jouw woorden zijn als zeepbellen;
er schuilt geen waarheid in. Je bent van oudsher een leugenaarster geweest,
maar hebt daardoor niemand méér geschaad dan juist jezelf. Wees er daarom van
verzekerd dat ik slechts datgene zal doen, wat jij mij het sterkst zult afraden!
Daarom, in de naam van mijn God, van mijn Heiland Jezus!'
[14]
Nu werpt Cado de steen naar de drakenkop van de eerste de beste demon. Wanneer
de steen de kop van de demon raakt, klinkt er een vreselijke knal als uit
duizend kanonnen. Alles verdwijnt, behalve Minerva, die nu bevend en geheel
naakt op een zandhoop staat en zich voor Cado probeert te verbergen, wat haar
echter niet lukt.
[15]
Cado vraagt haar echter: 'Wel liefje, hoe zie jij er nu uit, waar is nu het
gevaar waarmee jij dreigde, en waar zijn de dreigende, machtige geesten, die
daarnet hemel, hel, God en alle aarden wilden vernietigen en jou tuchtigen
vanwege je ontrouw? Waar zijn zij nu? Kijk, jouw kunsten halen niets uit! Je
ontkomt me niet meer! Een ander zou je naar behoren tuchtigen, maar ik vergeef
je alles. Alleen maar volgen moet je mij, anders gebruik ik een soort geweld,
waartegen je geen weerstand zult kunnen bieden. Kijk, je bent verlaten door
alles wat je ooit een of andere schijn van macht heeft verleend. Niets heb je,
behalve mij en je onbeschrijfelijke, uiterlijke schoonheid. Steun daarom
vrijwillig op mij en ik zal je op het rechte pad leiden, op het pad van de ware
liefde. Maar je moet me uit vrije wil volgen!'
[16] De diep beschaamde schijn Minerva
zegt: 'Ja, ja, ik wil, ik moet je volgen, maar doe nu één pas naar mij toe als
je werkelijk liefde voor mij in je hart koestert. Daar ik mij nu al meer dan
duizend passen naar jou toe heb begeven, zou je nu toch één pas naar mij toe
kunnen wagen!'
[17]
Cado zegt: 'Je weet immers dat ik iemand ben die geen haarbreed toegeeft en
nooit eerder gevolg zal geven aan jouw verlangen dan wanneer jij bereid zult
zijn je oerslechte en onbetrouwbare neigingen volledig te veranderen. Laat
daarom in het vervolg alle aan mij gestelde eisen achterwege. Ik ben slechter
dan jij, alhoewel jouw oerslechtheid de oneindigheid van het strengste gericht
zou kunnen vervullen. Daar echter de pogingen van alle engelen om je terug te
winnen door jouw onbuigzame koppigheid mislukten, moet een duivel der duivelen je
weer daarheen brengen, vanwaar je bent uitgegaan. Maar deze duivel is geen
duivel van jouw soort, maar van een heel andere soort. Zijn macht heeft hij van
boven, maar zijn wezen behoort toe aan de hel. Jij alleen bent zijn loon, dat
hij echter zal versmaden als het hem niet vrij, maar gedwongen ten deel valt.
Daarom, volg mij!'
177
Minerva
vermoedt een list van de Godheid
Cado
verklaart haar de reden.
Een
kleed valt uit de hemel
Minerva
's nieuwsgierigheid.
[1]
Miklosch doet verder verslag: 'Minerva zegt: 'Vriend Cado, werkelijk, ik heb je
lief! Het is weliswaar de eerste ware liefde waardoor mijn hart ooit werd
bewogen, maar doe me toch een plezier en verklaar me de reden van je
hardnekkigheid, waaraan toch een groot en zeer diepzinnig plan ten grondslag
moet liggen. Men heeft met mij iets voor van de allerhoogste zijde, en jij bent
hun verkapte werktuig. Dat plan moet mij onthuld worden, anders krijg je me
zonder dwang geen haarbreed van deze plaats. Wat heb je er ook aan om geweld
tegen mij te gebruiken? Je weet met welk een hardnekkige trots ik de Godheid
Zelf het hoofd kan bieden; hoeveel te meer doe ik dat daarom tegenover jou! De
Godheid is eindeloos machtig en kan met mij doen wat zij wil, echter alleen
door eeuwige dwang. Het hart en de wil zijn echter van mij en zij zijn in staat
om iedere macht te trotseren, ook die van jou, alhoewel jij de enige bent die
sedert het oerbegin mijn hart het meest nabij is gekomen. Was dat niet zo, dan
zou je in plaats van mijn ware oergedaante reeds lang een allerlelijkst monster
voor je hebben. Nu weet je hoe ik ben en zijn moet. Geef me daarom de reden op
waarom jij tegenover mij zo onbuigzaam bent!'
[2]
Cado zegt: 'Waarom verlang je van mij datgene wat ik je allang en breed heb uitgelegd?
Ik mag daar niet op ingaan, omdat ik je dan nooit meer vrij zou kunnen maken.
Je moet je eerst zonder dwang naar mijn wil schikken en hem tot de jouwe maken,
dan zal ik ook alles doen wat jij uit jezelf zult willen!'
[3]
Minerva zegt: 'Zeker, als ik alleen datgene wil, wat jij wilt, zul jij aan mijn
wil uiteraard gemakkelijk tegemoet kunnen komen, maar waaruit bestaat dan mijn
eigen vrije wil?' Cado zegt: 'Daaruit, dat je vrijwillig datgene wilt, wat ik
wil, hetgeen derhalve jouw wil met de mijne tot een eenheid maakt, want zonder
die eenheid valt er nooit ofte nimmer aan een hogere, ware samenwerking te
denken.'
[4]
Minerva zegt: 'Dat is mij te vaag! Ik begrijp je niet, verklaar die zaak
nader!' Cado zegt: 'O jij vreemde draagster van alle licht en glans, die zijn
uitgegoten over alle eindeloze ruimten! Als je zulke dingen, die toch zo
duidelijk zijn, niet begrijpt, hoe zul je dan in staat zijn om diepere zaken
uit de onuitputtelijke bron der zuiver goddelijke wijsheid te begrijpen?
[5]
Kijk, je zult weer vrij worden en je plaats innemen binnen een juiste ordening.
Daarom moet je je eerst naar mijn wilsorde schikken, opdat daardoor ook je
eigen wil vrij wordt. Probeer het tenminste eens; bevalt het je niet, dan kun
je altijd nog terugkeren naar jouw oude gericht!'
[6]
Met een opgeruimd gezicht zegt Minerva: 'Welnu, op dit aanbod wil ik ingaan.
Als mij de terugkeer niet belet wordt wanneer de nieuwe situatie mij niet mocht
bevallen, dan mag er gebeuren wat jij wilt! Maar ik ben naakt en schaam me om
zo naar je toe te komen. Verschaf me een kleed, dan zal ik meteen bij je
komen.' Cado zegt: 'Ook dat kan ik je niet eerder geven dan wanneer je aan mijn
eerste verlangen gevolg hebt gegeven. Zojuist is er een prachtig gewaad als uit
de hemel voor mijn voeten gevallen. Het is voor jou, en van een soort zoals de
hemelen er nog nooit een hebben gezien! Kom dus en neem het als een waardig
bruidskleed uit mijn handen aan!'
[7] Miklosch gaat verder met zijn
verslag: 'Minerva staat nu even versteld en richt haar grote vurige ogen op de
plaats waar nu aan de voeten van Cado een gewaad ligt, dat in een rode doek is
gewikkeld. Zij zou het waarschijnlijk graag wat nader willen bekijken om te
zien of het het waard is om door haar te worden aanvaard en spant haar ogen in
om iets te bespeuren van het eigenlijke kleed. Het is echter zo goed in de rode
doek gewikkeld, dat er nergens iets van is te zien. De nieuwsgierigheid van
Minerva groeit intens. Ik ben nu zelf werkelijk heel benieuwd wat dit
satanswezen, dat met alle slechte zalven is ingevet, nu zal doen! Heer,
liefste, heilige Vader Jezus! Zal deze oude leugenaarster zich wel ooit
voorgoed bekeren, en zal het dan beter gaan op alle hemellichamen, vooral op
onze aarde?'
[8] Ik zeg: 'Mijn beste vriend
Miklosch, dat zal het verdere verloop allemaal duidelijk maken. Kijk maar naar
het verdere verloop van deze scène en vervul voor dit gezelschap de functie van
vertolker zoals je tot nu toe deed, en het zal jou en al je broeders en zusters
duidelijk worden!'
178
Minerva
draait bij en komt dichterbij.
Laatste
stappen voor het doel
[1]
Miklosch richt zijn blik weer op de scène en zegt: 'Aha, Minerva wordt nu
onrustig; men ziet aan iedere beweging dat ze maar al te graag de rode bundel
geopend voor zich zou willen zien.
[2] Cado
bemerkt dat wel en zegt: 'Heb je soms wortel geschoten? Kom hiernaartoe, dan
zul je gemakkelijker tot het geheim van deze bundel kunnen doordringen. Ben je
echter aan de grond vastgenageld, zeg het me dan. Je voeten wil ik ook wel van
hieraf voor je vrijmaken.' Minerva zegt: 'Dat is niet nodig want ik ben vrij en
kan gaan waarheen ik wil! Hoe ziet het kleed eruit? Kom, zeg het mij, lieve
Cado!'
[3]
Cado zegt: 'Kom zelf, dan zul je het zien en je daarover zeer verwonderen.'
Minerva zegt: 'He, wat ben jij toch hard! Waarom moet ik dan ook zo verliefd op
je worden? Nee, zoiets heeft de eeuwigheid nog nooit beleefd! N u dan, ik wil
het wagen, maar als je me iets aandoet, keer ik meteen om en kom nooit meer bij
je terug!'
[4]
Miklosch gaat verder: 'Nu verlaat Minerva eindelijk haar standplaats, een
soort heuvel van gloeiend zand, en begeeft zich met tastende schreden naar
boven naar Cado, achter wie zich nog steeds de twee bekende vrienden bevinden.
Op het moment dat Minerva haar verrukkelijk mooie voet op de heuvel zet, die
vrij is van de vuurzee, verdwijnt de hele vuurgloed. Ook van de afschuwelijke
grot is niets meer te bekennen en het akelige geraas en gedonder zijn verstomd.
Het hooggebergte lijkt ook wat lager te zijn geworden en heeft zijn ontoegankelijke
karakter bijna verloren; slechts hier en daar zijn nog enkele naakte rotswanden
te zien. Om kort te gaan, de hele omgeving krijgt een prettiger aanzien en is
weliswaar niet helder, maar toch voldoende verlicht.
[5]
Werkelijk, Cado is een meester in zijn vak, want om deze prinses der
eeuwigheid, een wezen voor wie de liefde vreemder moet zijn dan voor mij het
einde van de oneindigheid, verliefd op je te laten worden, daar is meer voor
nodig dan oren, ogen, mond en handen. Cado is tot nu toe weliswaar nog een
zogenaamde duivel, maar voor zo' n duivelachtigheid heb ik werkelijk alle
respect. Karakter heeft hij, onbuigzaamheid en een moed die aan het
huiveringwekkende grenst. Als je zoiets niet zelf zou hebben gezien, zou zo' n
verhaal niet te geloven zijn, Wij kunnen niets anders doen dan ons verbazen en
U, o Heer, loven dat U zoiets eindelijk hebt laten gebeuren. Nu valt echter ook
te verwachten dat de gehele aarde, misschien na enige stormen, in een stadium
zal overgaan, dat voor alle hemelen zeer wenselijk zal zijn.
[6] Al
te zeer haast Minerva zich nu juist niet bij haar gang naar Cado, want haar
passen zijn klein en afgemeten. Ieder moment vindt ze iets op de grond, raapt
het op, bekijkt het een poosje en gooit het dan weer haastig weg.
Ogenschijnlijk zijn er allerlei sieraden met opzet over de grond uitgestrooid
om de slimme vogel steeds meer naar Cado toe te lokken. Werkelijk, deze list is
niet slecht. Ik kan me herinneren op aarde in een sibillijnse voorspelling te
hebben gelezen: 'Als satan zou worden bekeerd, dan zal hij over parels en
diamanten lopen en zal ze versmaden. Dan wordt de hel gesloten en de ketenen
van de waan zullen smelten als was in de zon.'
[7]
Waarlijk, daar begint het bijna op te lijken. Zij komt dichterbij en is nu geen
veertig passen meer van Cado verwijderd. Nu moet ze wel iets heel belangrijks
gevonden hebben. Vlug bukt ze zich en raapt iets op dat op een diadeem lijkt en
bekijkt het nu goedkeurend, waarbij ze geen neiging toont om het eveneens weg
te gooien, zoals de vorige dingen.
[8] Nu
vraagt Minerva aan Cado: 'Vriend, wie heeft toch al deze kostbaarheden hier
rondgestrooid? Zijn ze voor mij of zijn ze voor iemand anders als nieuwe val
neergelegd? Hier is een prachtig diadeem, mijn hoofd waardig; zal ik het
behouden of weggooien?' Cado zegt: 'Behoud het goede en werp het slechte weg!
Teveel van dergelijke zaken zou je dermate belasten, dat je nauwelijks een stap
voorwaarts zou kunnen doen. Behoud de diadeem, maar raap verder niets meer op!
Begrijp dat en wees volgzaam!'
[9] Minerva
zegt: 'Ja, ja, ik kom al, maar daar voor mij ligt alweer een prachtige armband.
Cado, sta me toe dat ik hem nog opraap, want hij is mijn arm waardig!' Cado
zegt wat ongeduldig: 'Hé, jij pronkzuchtig wezen, laat die verleidelijke
armband liggen; jouw arm is toch al zo mooi, dat hij op zich al als sieraad kan
worden beschouwd. Hier aan mijn voeten wacht je echter een sieraad waarmee
niets in de oneindigheid te vergelijken is. Blijf daarom niet staan bij dat
straatvuil, maar kom en neem vlug bezit van datgene wat voor jou is bereid.'
[10]
Minerva komt nu, de armband wegwerpend, snel dicht bij Cado. Slechts drie
passen scheiden hen nog. Zij zegt nu tegen Cado: 'Vriend, zo ver ben ik je nu
tegemoet gekomen; slechts drie passen ontbreken er nog aan. Die zul jij mij wel
tegemoet kunnen komen. Ik kan nu overduidelijk aan je zien, hoe mijn werkelijk
allerhoogste bekoorlijkheid je hele wezen doet beven. Je hebt mij
onuitsprekelijk lief, dat zeggen mij jouw ogen. Doe me daarom dat kleine
genoegen en maak deze drie kleine schreden naar mij toe!'
[11]
Cado zegt: 'Oneindige schoonheid! Er zullen nog hemelse situaties komen waarin
ik je miljoenen stappen tegemoet zal snellen, maar hier eist een rotsvaste,
enkel op jouw welzijn gerichte orde, dat ik geen van je wensen mag inwilligen
voordat jij alles wat ik van je moest verlangen, zult hebben volbracht. Doe
daarom ook nog deze drie stappen, je hebt er immers 'al drieduizend kunnen
doen.'
[12]
Minerva zegt: 'Wie noodzaakt jou dan om dit allemaal van mij te verlangen? Wie
is jouw wetgever?' Cado zegt: 'Ik ben me er niet van bewust dat er iemand is,
die mij kan voorschrijven wat ik van jou verlang. Ik zelf ben mijn eigen
wetgever en laat me door geen godheid noch duivel iets voorschrijven. Ik bevond
me al eens voor God door tussenkomst van twee van Zijn grootste geesten. Zij
waren goed en wijs en toonden me de hemel en de hel, opdat ik zou kiezen. Ik
wilde de hemel niet en ik had de moed om met de hel behoorlijk de spot te
drijven. Ik zag een uiterst waanzinnige onderneming, die nooit tot resultaat
kan leiden. Ik werd daarna door jou vervolgd, maar al je bedrieglijke kunsten
liepen stuk op de hardheid van mijn wil en op mijn vastberaden voornemen om jou
van het juk van je eigen blindheid te bevrijden. Zeg eens, wie zou mij zoiets
kunnen voorschrijven?
[13]
Kijk, in de hele oneindigheid bestaat er geen wezen dat ik zou gehoorzamen,
want ik ben heer en meester over mijzelf en bekommer mij om niemand anders dan
om jou alleen omdat je mij zo geweldig goed bevalt, en omdat jij als eerste,
grootste en machtigste wezen op God na, nu in de ware betekenis weer dat moet
worden, wat jij volgens Gods hoogste wijsheid had moeten worden. Dat gaat
echter alleen maar langs de weg die ik je voorschrijf. Daarom nu geen getreuzel
meer met die drie stappen, anders zul je je oerschoonheid en waardigheid niet
bereiken.'
[14] Minerva zegt:
'Mijn in volle ernst, beminde Cado, het is allemaal goed en prachtig wat je me
gezegd hebt en ik kan er niets tegenin brengen, maar als de liefde ons voor
altijd moet leiden, dan begrijp ik niet waar jij die vandaan wilt halen, omdat
je nu om mijnentwil nog geen stap wilt verzetten. Kijk, ik wil nog twee stappen
doen; die ene, laatste, moet jij echter doen, al zou ik er ook een eeuwigheid
op moeten wachten. Nu is er immers voor mij toch aan geen weg terug meer te
denken, omdat ik me nu al zo ver door jou heb laten inpalmen. Doe me daarom dit
kleine genoegen!'
179
Eindstrijd
en ommekeer.
Het
trotse oerwezen van Satana komt terug
Cado
blijft standvastig.
Gelijkenis
van de reddende loods
[1] Miklosch vertelt
verder: 'Cado zegt: 'Maar liefste, waarom verlang je toch iets van mij dat ik
niet doen kan, juist omdat jij het van mij verlangt! O jij onverbeterlijke
kroon der oneindigheid! Nu moet jij zonder erbarmen ook de laatste stap doen,
die ik anders vast en zeker zou hebben gezet. Ik vraag je om je eigen bestwil,
verlang in het vervolg niets meer van mij. Kijk, nog maar één stap en de hele
oneindigheid is gered en bevrijd van het zwaarste juk van een eeuwig gericht,
en jij zult als het gelukkigste wezen stralen met het licht van alle zonnen,
die de eindeloze ruimte bevat!'
[2] Minerva zegt: 'Ja,
ja, dat kan wel zijn... als ik maar zo dom kon zijn om te doen wat jou belieft,
maar deze domheid ontbreekt me en dat is heel treurig voor die briljante
vooruitzichten voor mij. Er ontbreekt weliswaar nog maar één enkele, kleine
stap, maar als ik hem vanuit mijn vrije wil niet wil zetten en je om al jouw
pogingen tot overreding honend zal uitlachen... met welk middel zul je mij dan
dwingen? Uiterlijk, ja, maar innerlijk nooit ofte nimmer!'
[3]
Want weet wel dat ik een wezen ben, waaruit de oneindigheid al haar wezens
heeft verkregen. Ik ben een wezen der wezens; als negatieve machtspolariteit
ben ik geheel gelijk aan de Oergodheid die de positieve is! Ik ben de eindeloos
grote bodem waarop de Oergodheid haar werken bouwt! Begrijp dat goed, jij
eindeloos niets ten opzichte van mij, je wilt mij door_enkele ellendige woorden
aan jou, nietig stofje, onderwerpen en mij als het ware voor je innemen door je
eindeloze, domme gevlei mij, het meest volmaakte wezen van de hele
oneindigheid! 0, ellendige domkop! Wel zie ik je, beven van wellust en besef je
grote begeerte naar het volle genot van mijn omhelzing, maar heb maar geen
onreine gedachten, als je deze laatste stap te mijnen gunste niet wilt wagen.
Ik doe geen stap meer, dat is mijn onwrikbare wil!'
[4]
Cado zegt: 'O kijk, kijk, hoe pienter je nu ineens bent. Je wilt mij een
eeuwigheid op deze laatste stap laten wachten? Ik wens je daartoe zelf heel
veel geduld, want over mijn geduld zul je nooit meesteres worden. Wat maakt mij
dat uit? Die ene stap doet weinig terzake. Krachtens mijn wil kan ik met je
doen wat me maar belieft, en zodoende heb ik eigenlijk, wat mij betreft, niets
meer nodig. Blijf daarom maar volharden als je dat graag wilt, ik zal daardoor
helemaal niets verliezen. Ik heb je nu eenmaal in handen. In een draak kun je
je ook niet meer veranderen en daarom is het me eigenlijk liever dat je zo
blijft. Hoera, dat zal een echt plezierig leven worden; Minerva, dat heb je
goed gedaan!'
[5]
Minerva, totaal verbouwereerd over een dergelijke verandering in de houding van
Cado, zegt: 'Ik had nooit gedacht dat jij zo'n geraffineerde oplichter was,
maar overschat jezelf niet te veel. Als ik die vervloekte liefde voor jou maar
kwijt kon raken, zou alles meteen anders verlopen, maar uitgerekend jij moet
mijn zwakheid doorzien. Nee, dat houd ik niet uit! Vervloekt zij degene die jou
gemaakt heeft, maar wacht maar, je zult in mij je satan nog leren kennen!'
[6]
Cado zegt heel flegmatiek: 'O, dat geeft niet; ik heb nu eenmaal jou en daarmee
de meest bekoorlijke schoonheid die zich niet meer lelijk kan maken, en dat is
voor een Cado volkomen toereikend! Overigens zal niemand je tegenhouden om de
verlangde laatste stap te doen. Wanneer het je maar genoeg gaat vervelen, zul
je vanzelf wel aan mijn verlangen tegemoet komen. Tot dan echter hoera, want ik
heb jou, mijn lieflijke Minerva!'
[7]
Miklosch vervolgt zijn verslag: 'Minerva zou nu wel uit haar vel kunnen
springen van woede. Ze zou zich heel graag in een afschuwelijk wezen willen
veranderen, maar het gaat niet. Ze probeert te vluchten, maar haar voeten zijn
als aan de grond genageld; alleen in Cado's richting kan ze haar voet optillen.
Maar wat zijn dat mooi gevormde voetjes. Waarachtig, alle respect voor Cado!
Wat kan hij zich goed beheersen tegenover zo'n allerbekoorlijkste, weelderige
schoonheid, die hij nu helemaal in zijn macht heeft! Daar is meer voor nodig
dan ik tot nu toe kan begrijpen. Om je tegenover deze schoonheid op zijn minst
koelbloedig te tonen... alle respect!
[8]
Wat stelt Minerva zich nu boos op en staart de arme Cado verachtelijk aan! Ze
doet moeite om haar mooie gezicht te vertrekken, maar hoe meer ze dat doet, des
te interessanter wordt het. Cado zegt dan ook tegen haar: 'Liefste, doe geen
moeite, want hoe meer je je gezicht vertrekt, des te aantrekkelijker word je
voor mij; je bent waarlijk een godin!'
[9]
Bijna huilend van woede zegt Minerva: 'O jij vervloekt leven, als het zich zo
begint te ontwikkelen! Ben ik dan geen heerseres, geen vorstin aller vorstinnen
meer? Moet ik mij door zo'n domme ezel laten bespotten? Kan ik dan niet terug,
je niet voor eeuwig verlaten? Je hebt me eerder toch toegestaan dat ik terug
zou kunnen wanneer en hoe ik maar wil!'
[10]
Cado zegt: 'Met deze belofte valt niets te beginnen zolang jij mijn wil niet
volledig tot de jouwe hebt gemaakt, want je bent en blijft in het gericht
zolang je slavin van je eigen koppigheid blijft. Kijk, als iemand in groot
gevaar verkeert en een ervaren loods hem hulp aanbiedt - hij deze echter niet
wil aannemen, alhoewel hij zichzelf niet kan helpen blijft hij ook slaaf van het gevaar waarin
hij zich bevindt, zolang hij geen gebruik heeft gemaakt van de aangeboden hulp
van de loods.
[11]
Zo is het ook met jou het geval. Ik reik je hier mijn helpende hand om je weg
te leiden van een afschuwelijk gevaar om je daarna in de volste vrijheid te
laten overgaan, maar jij versmaadt mijn hulp. Jouw hoogmoedige dwaasheid, die
geen enkel doel heeft, zet jou ertoe aan om alles te ondernemen wat je
ondergang vroeg of laat dichterbij moet brengen. Daarom kun je nu ook niet meer
terug, maar moet je hier op deze klip blijven. Indien ik je niet voor de
ondergang zou behoeden en de golven zou tegenhouden, die je anders allang
hadden weggespoeld, waar zou je dan nu zijn?
[12]
Jij kunt mij, zoals gezegd, nooit ontkomen en je kunt je geen haarbreed van mij
verwijderen. Wat ga je dan voortaan doen als de volledige slavin van mijn wil?
Zul je wel in staat zijn om mij eeuwig het hoofd te bieden?'
180
Cado
laaft zich aan brood en wijn.
Minerva
's ergernis
Cado
's duidelijke les over haar onwaardigheid
[1]
Miklosch vertelt verder: 'Minerva zegt: 'Ja, dat kan ik als ik het wil! Ook al
heb ik hier geen effectieve macht meer, toch kan ik in mijn innerlijk eeuwig
volharden in de meest hardnekkige onverzettelijkheid. Ik zal dat vanwege mijn
domme liefde voor jou misschien niet doen, maar toch deze zaak diepgaand
overdenken en als ik ergens een voordeel voor mijn hart ontdek, mij aan jouw
raad onderwerpen. Maar denk eraan, ik zal me nog lang bezinnen.' - Cado
antwoordt heel onverschillig: 'Heel goed, mijn liefje, hoe langer je echter op
je volledige ommekeer zult laten wachten, des te langer zul je ook ongelukkig
blijven en des te moeilijker zul je deze ene laatste stap zetten. Houd daar ook
maar rekening mee!'
[2]
Cado gaat nu zitten. Omdat hij honger en dorst heeft, neemt hij wat brood en
wijn en verorbert beide. Omdat hij er een behaaglijk gezicht bij zet, moet deze
versterking wel van grote lieflijkheid zijn. Minerva bekijkt de smulpaap met
misnoegen en zegt meer tot zichzelf: 'Nou, hij heeft manieren die hij van beren
en wolven moet hebben afgekeken! Die kerel vreet als een wolf en zuipt als een
walvis! Hij heeft nog één beker wijn en een flink stuk brood, maar zijn
ongemanierdheid laat niet toe mij daar iets van aan te bieden. Ik zou van zo'n
ezel toch niets aannemen, maar het zou toch gepast zijn om mij, de eerste
grootheid van de oneindigheid, iets aan te bieden. Wat vreet die kerel toch!
Hij is in staat de hele schepping kaal te vreten!
[3]
Maar wat nu? Ik moet toch ook iets ondernemen!Als ik die bundel, waarin zich
een prachtig gewaad voor mij moet bevinden, maar dichter naar me toe kon
trekken. Wat te doen? Zolang toekijken totdat hij zich heeft volgegeten? O, dat
is een verdraaid beroerde situatie! Wacht maar, jij grove ezel, er zal
mettertijd nog iets heel anders gebeuren.'
[4]
Cado eet en drinkt nog steeds heel behaaglijk en zegt nu bij zichzelf: 'O God,
dat was toch een heerlijk brood, en die wijn moet op de zon zijn gegroeid. Nu
ben ik zo mak als een lammetje en zo goedig als een ezel, en de mooiste vrouw
satan a, nu omgedoopt tot Minerva', is bij mij en mij onderdanig. Hoera, wat
heb ik het goed! Wel, wel, mijn lieftallig Minervaatje, wat trek jij daarbij
voor een zuur gezicht? Wees welgemoed en kom gezellig bij me zitten. Als je dat
doet, dan wordt jou ook de laatste nog te zetten stap kwijtgescholden. Kom
Minervaatje, doe me nu eens echt plezier! Kijk, alle hemelse wezens verheugen
zich eveneens. Daar, kijk eens omhoog en je zult het meteen zelf ontdekken. En
wij beiden, oneindig edeler en volmaakter dan dat hele hemelse volkje, zitten
hier als een paar zieke ezels met lange zure gezichten bij elkaar! Foei, laten
wij ons toch niet behoeven te schamen en laten we toch tien keer vrolijker zijn
dan die daar boven ons. Toe, kom nu gauw bij me zitten!'
[5]
Met een heel beledigd gezicht zegt Minerva: 'Hou je mond, grove bezopen lummel!
Wat hij niet allemaal zou willen! Ik zou dadelijk bij hem moeten gaan zitten.
Een beetje gezelligheid zou voor hem weliswaar niet te versmaden zijn, maar
niets daarvan! Zulke vruchten als ik zullen voor dergelijke ezels zeker nooit
rijp worden. Begrijpt hij dat?'
[6]
'Nee, Minervaatje', zegt Cado verder, 'waarom zou je voor mij niet rijp kunnen
worden? O, je bent heel rijp, want je bent ook mooi oud geworden, maar slechts
een enkel kusje van deze echte rozenmond, O, dat zou alles te boven gaan. Och
kom en bezorg mijn hart oprechte vreugde!'
[7]
Minerva zegt: 'O dadelijk, dadelijk, mijn heer en gebieder! U weet immers hoe
graag ik zulke wezens volg wanneer ze dat, of wat dan ook wensen. U kunt
helemaal niet geloven hoeveel ik van u houd. Houd u zich daarom nog maar enkele
eeuwigheidjes rustig, dan zal ik uw bezopen wensen wel inwilligen!'
[8]
Cado zegt: 'Zoals je wilt! Voor mij is iedere duivel hetzelfde, of het nu een
paar eeuwigheidjes eerder is of later. Je bent nu eenmaal in mijn
onverbrekelijke macht en meer heb ik voor mijn genoegen niet nodig. Alleen
omdat ik meer kijk naar jouw ware welzijn dan naar het mijne, zou ik je graag
uit je enorme dwaasheid willen verheffen en je weer vrij en gelukkig maken.
Wanneer je echter liever de slavin van je meest verblinde dwaasheid blijft,
goed, blijf dan wat je bent, namelijk het domste en slechtste wezen in de hele
oneindigheid! Ik zal mij daar bijzonder weinig om bekommeren.
[9] Richt je
weliswaar heel mooie maar ook heel domme ogen omhoog en kijk hoe zich daarboven
triljoenen over hun goddelijk bestaan verheugen, ofschoon ze best weten dat
jij het ongelukkigste wezen bent in de hele oneindigheid. Zo kan ook ik mij op
mijn manier heel gelukkig voelen zonder jou. Ik moet je ook nog bekennen dat ik
er van nu af aan niet meer op aandring om jou voor je eigen vrijheid in God je
Schepper te winnen, want ik weet immers dat je een allereigenzinnigst portret
bent en dat tot nu toe noch God, noch een of andere duivel ooit iets met je
heeft kunnen beginnen. Maar dat alles stoort mij niet. Jij bent van mij en bent
onschadelijk gemaakt als een slang, die men haar gif heeft afgenomen. Wil je
voor jezelf vrij en gelukkig worden, dan weet je nu voldoende wat je te doen
staat. Van nu af aan zul je van mijn kant geen uitnodiging meer krijgen. Het ga
je goed in jouw waan en houd het er maar op dat mij dat allemaal eender is!'
[10] Na
deze woorden denkt Minerva heel diep na en zegt: 'Wat gebeurt er dan met het
zeer hoge aanzien dat ik tot nu toe in de hele oneindigheid heb genoten?'
[11]
Cado zegt: 'Laat je in godsnaam om je ingebeelde aanzien niet uitlachen! Wat de
zuivere wijsheid betreft, zet iedere ezel je voor schut! Indien echter een
wezen, al is het uiterlijk nog zo mooi, zo dom is als geen tweede in de hele
oneindigheid, zal er aan het ware aanzien wel een steekje los zijn. Praat me
daarom nooit over een vermeend aanzien, dat jij alleen jezelf hebt gegeven.
Verschoon me van dergelijke dwaasheden!'
[12]
Minerva zegt: 'Nou, wees maar niet zo opvliegend! Ik zal het toch nog wel waard
zijn dat je voor mij wat moeite doet en mij leert, waaraan het me ontbreekt!'
Cado zegt: 'O liefste, er ontbreekt heel veel aan jou; ja aan jou ontbreekt
alles! Daarom zal ik nog veel met je te bepraten hebben, alhoewel ik geen
vriend van veel woorden ben'.
[13]
Minerva zegt weer: 'Wel, heb maar wat geduld met mijn domheid en zwakheden,
want indien je mij dan tot loon zult krijgen, ben jij toch ruimschoots
schadeloos gesteld voor je moeite?' Cado zegt: 'Inderdaad, als je tenminste te
beleren bent. Neem je echter zoals tot nu toe helemaal geen les aan, dan is mij
mijn achterkant liever dan jij mij bent, ondanks je nog zo oneindige
schoonheid. Neem dat ter harte, want ik ben volstrekt geen zinnelijke duivel!'
[14]
Miklosch vervolgt zijn verslag: 'Minerva wrijft over haar voorhoofd en lijkt
het met zichzelf oneens te zijn. Cado wendt zijn gezicht nu echter recht naar
ons toe en trekt een gezicht alsof hij iets van ons waarneemt. Wat mij wel
verbaast, is, dat hij alle hemelgeesten boven zich wel, maar de twee die bij
hem zijn, namelijk Robert-Uraniël en diens begeleider Sahariël, niet lijkt te
zien, want hij wekt niet de indruk dat hij achter zich iemand waarneemt.'
181
Bathianyi
en Miklosch over deze scène.
Minerva
zet de laatste schrede
Het
hemelse gewaad als beloning.
Mogelijke
gevolgen van de volledige verlossing van Satana
[1]
Graaf Bathianyi, die deze scène nu begint te vervelen, zegt: 'Vriend Miklosch,
je bent werkelijk een prachtige vertolker van hetgeen je gezien hebt en het is
uiterst interessant om naar je te luisteren, maar deze geschiedenis tussen Cado
en de zogenaamde Minerva, die beter Luciferina of Satana zou kunnen heten,
wordt wat langdradig. Ik bewonder alleen het enorme geduld van de Heer, evenals
dat van de aartsvaderen, profeten en apostelen. Deze beschouwen de hoogst
eentonige scène als zou deze van een God mag weten wat voor immense betekenis
zijn! Voor mij krijgt de hele geschiedenis meer en meer het aanzien van een
flauwe roman, die een hele eeuwigheid kan voortduren. Cado verdient werkelijk
alle respect, maar Minerva is een geraffineerd loeder, dat zich in allerlei
gedaanten, vormen en elementen kan veranderen en zodoende ook nooit te vangen
is. Ze houdt zich weliswaar zo nu en dan van de domme, maar van haar diepste,
verborgen plan laat ze wijselijk niets merken. O, dat is een helleveeg! Let nu
maar weer op, vriend Miklosch, je zult zien dat ik gelijk heb!'
[2]
Miklosch zegt: 'Laten we dat allemaal maar aan de Heer overlaten! Ik denk dat
tenslotte alles wel in orde zal komen.' Bathianyi zegt: 'Ja, dat denk ik ook;
tenslotte zal alles ten goede keren. Maar wanneer zal dat slot komen? Wij
zullen het zeker meemaken, omdat wij eeuwig zullen leven. Het valt mensen als
wij echter niet kwalijk te nemen als men bij het zien van de schurkenstreken
van de mooie Minerva noodgedwongen op het idee komt dat er wel nooit een einde
zal komen aan deze geschiedenis tussen Cado en haar.'
[3]
Miklosch zegt: 'Weet je, broeder, wat mij betreft interesseert mij dat in wezen
weinig. Voor het overige interesseert deze zaak mij buitengewoon, want het is
zeker geen alledaagse geschiedenis! Twee uiterst doortrapte geesten van de hel
zitten elkaar in de haren en spoedig zal wel blijken wie van hen de overwinning
behaalt. Ik houd het nog steeds op Cado.' Bathianyi zegt: 'Ik ook, want als er
al een einde aan komt, zal toch hopelijk de goede zaak zegevieren. Nu ligt de
geschiedenis nog uiterst moeilijk. Kijk jij nu maar weer en vertel ons verder
wat daar gebeurt.'
[4]
Miklosch kijkt toe en zegt: 'Blijf jij nu ook kijken, en je zult eveneens
kunnen zien hoe Minerva Cado nu vriendelijk de hand reikt, maar deze tegen haar
zegt: 'Dat baat je niets. Alles wat je mij vanuit jouw willen aanreikt, mag ik
niet eerder aannemen dan wanneer jij ook de laatste stap zult hebben gezet. Zet
je voet naast de mijne, dan heb je je opgave volbracht en heb je je vrijheid
weer terug. Vanaf dat moment zal ik dan ook veel kunnen doen wat jij van mij
zult verlangen.'
[5]
Minerva zegt: 'Nu dan, om te ervaren of jij je woord zult houden, til ik mijn
rechtervoet van de grond en zet hem naast de jouwe. Hemel en hel zullen van mij
getuigen of ik ooit iemands wil zover heb opgevolgd als de jouwe! Maar wee jou,
Cado, als zou blijken dat je mij ook maar in het minst hebt bedrogen, omdat ik
je liefheb; ik zou wraak op je moeten nemen zoals die nog nooit heeft
plaatsgevonden!'
[6]
Minerva tilt nu haar rechtervoet werkelijk van de grond, zet hem naast de voet
van Cado en zegt: 'Nu heb ik volbracht wat je van mij verlangde. Wat ga je nu
doen?'
[7]
Cado zegt: 'Til ook de andere op, dan pas heb je helemaal aan de voorwaarde
voldaan en zal ik je zeggen wat ik zal doen. Eigenlijk heb ik je al gezegd wat
er daarna zal gebeuren, maar daar je kort van memorie lijkt te zijn, zal ik
mijn woorden in het kort herhalen. Eerst moet echter de laatste stap helemaal
en niet alleen maar half worden gezet! Bevrijd dus ook je andere voet uit de
gevangenschap, dan zal al het andere dadelijk in goede orde zijn!'
[8]
Minerva zegt: 'Nou, jouw eisen aan mij lijken nooit op te houden, maar omdat ik
al zo veel gedaan heb, wil ik dat ook nog doen. Pas maar op, dat ik je dan niet
in de steek laat. Je weet dat mij dan de volledige terugkeer naar mijn vorige
toestand is toegestaan, want dat was immers de belangrijkste voorwaarde voor
deze _ mij vernederende - handeling die jouw wil mij oplegde.'
[9] Nu
zet Minerva ook haar tweede voet ernaast en zegt: 'Nu is het volbracht! Ik heb
helemaal aan jouw wil voldaan! Wel, wat gebeurt er nu?' Cado zegt: 'Eeuwige
geliefde! Hier, maak deze bundel open, neem het gewaad eruit en bedek je
bekoorlijkheden, die mijn hele wezen sterk prikkelen.'
[10]
Minerva bukt zich en maakt de bundel open. Als zij daarin een karmijnrood kleed
ziet, dat helderder straalt dan de zon en bezet is met een grote hoeveelheid
stralende diamanten en robijnen, schrikt ze van deze enorme gloed zo hevig, dat
ze letterlijk ineenzinkt en in een soort verdoving bijna bewegingloos voor Cado
blijft liggen.
[11]
Cado vraagt haar: 'Wel Minerva, hoe is het met je? Bevalt je het waarlijk
koninklijke gewaad? Heb ik je belogen of heb ik je de waarheid gezegd? Wat denk
je nu van mij?'
[12]
Minerva, die van pure verbazing nauwelijks in staat is om te spreken, zegt met
trillende stem: 'Cado, dat is te veel, te groots, te prachtig! Ik ken toch alle
hemelen en hun bewoners, maar ik heb daar nog nooit iemand zo'n gewaad zien
dragen, zelfs niet de Godheid in Haar ontoegankelijke licht! Hoe kan ik nu, nu
ik mij net een beetje ontworstel aan mijn ergste en diepste verdorvenheid, in
staat zijn om zo'n vuurgewaad aan te nemen en uiteindelijk zelfs te dragen! Ik
beleef daaraan weliswaar een onbeschrijflijke vreugde, maar ik waag het werkelijk
niet om het aan te trekken, want het diepste van de hel kan niet zo snel een
verbintenis met het hoogste der hemelen aangaan! Dat kost nog heel veel tijd,
waarin ik over mijn helse en inslechte handelen moet nadenken voordat ik me er
meer en meer aan zal kunnen onttrekken, want bedenk dat ik de oorsprong ben van
al het kwaad en van elk gericht. Hoe en wanneer ik me echter boven mijn
oerslechte instelling zal kunnen verheffen... O Cado, hoe ver ligt zo'n
tijdperk nog van ons af!'
[13]
Cado zegt: 'Dwaze vrouw, tel de zonnen in de eindeloze ruimte! Tel alle
planeten, die niet zelden met triljoenen tegelijk als atomen in de ether om één
enkele en laatste centraalzon cirkelen, die nog lang geen hoofdcentraalzon is!
Tel slechts het gerichte zand van een heel kleine planeet; tel alle
materiedeeltjes bij elkaar op, die in de etherzee van de eeuwige ruimte gericht
rusten en op hun kleine ruggen het licht van de ene oneindigheid naar de andere
moeten dragen. Kijk, dat alles is streng geoordeeld vanuit jouw hoogsteigen
gericht. Hoe lang zou je wel moeten tellen en hoeveel nadenken, voordat je het
wezen van elk gericht atoom van de hele oneindigheid zou hebben doorgrond?
Kijk, dat zou volkomen dwaas zijn! Doe daarom wat ik je tot ware bevrijding
van jezelf aanraad en je zult al dat rekenwerk niet nodig hebben om werkelijk
vrij te worden, en daardoor ook de almachtige Godheid in haar menselijke gedaante
van Jezus welgevallig te zijn.'
[14]
Minerva zegt: 'Geliefde Cado, je hebt wel gelijk, maar spreek die bewuste naam
niet meer uit, want die is voor mij in de hoogste mate onverdraaglijk. Ik kan
je weliswaar niet zeggen waarom, maar het is nu eenmaal zo; die naam pijnigt
mij meer dan al het vuur van de hel!'
[15]
Cado zegt: 'Kijk, dat is alweer uitermate dwaas van je, want juist in deze naam
is, als in geen andere, voor jou en mij een eeuwig, waarachtig heil te
verwerven. Loof en prijs daarom in het vervolg liever deze naam, dan zul je
volkomen zegevieren over al het kwade in je hart! Dan zul je een ware triomf
vieren over alles wat je ooit tot zo'n grote, voortdurende ontrouw aan de
eeuwige Godheid mag hebben verleid!'
[16]
Minerva zegt: 'Beste Cado, jij hebt veel gemakkelijker praten dan ik. Bedenk
hoeveel aoenen zeer arme wezens zich nog in het grootste lijden bevinden, dat
ik hun heb bereid. Hoe zou ik trouwens ooit vrij en werkelijk gelukkig kunnen
worden zolang die tallozen, die door mij ongelukkig zijn gemaakt, in diepe
ellende moeten smachten? Ik zou nu moeten stralen in dit gewaad en talloze
kinderen uit mij zouden door mijn toedoen eeuwig moeten smachten? Nee, dat gaat
niet; dat mag niet gebeuren!'
[17]
Cado zegt: 'Maak je daarover maar geen zorgen. Sinds de Godheid een lichaam
heeft aangenomen, heeft Zij ook de gehele materiële schepping op haar naam
geschreven, en daardoor ieder mens van jou onafhankelijk gemaakt en hem
daardoor verplicht naar eigen geweten te handelen. Heel de wereld rust nu op
Gods schouder en op die van de vrije mensen, en jij hebt allang niets meer met
de Godheid te verrekenen. Doe daarom wat ik je zeg en je zult volledig vrij
zijn!'
182
Minerva’s
nieuwe uitvluchten. Cado’s antwoord
Over
boete en bekering.
Belangrijke
feiten betreffende de verlossing
[1]
Miklosch vertelt verder: 'Minerva zegt: 'Maar de Godheid heeft een soort boete
voorgeschreven ter vergeving van de zonden, zonder welke geen mens en dus nog
veel minder een duivel zalig kan worden. Kijk, ik was en ben nog steeds de
oorzaak van alle zonden en een pijler van gericht en dood. Hoe kan ik dan
zonder boete vrij en tenslotte zelfs zalig worden? Dan zou over mij toch de
grootste boete moeten komen als ik werkelijk vrij en zalig zou moeten worden.
Hoe zou ik echter boete kunnen doen in dit lichtgewaad? Daartoe behoort een
haren boetekleed en zaken as! Bezorg mij zo'n boetekleed en ik zal oprecht
boete beginnen te doen!'
[2]
Cado zegt: 'Welja, jij en boete doen, dat past mooi bij elkaar! Begrijp jij dan
wat ware boetedoening betekent? Denk je dat boete bestaat uit een haren kleed
en zak en as? Of geloof je naar rooms gebruik iets te moeten doen om de ware
zondenvergeving te verkrijgen? Hoewel ik evenals jij, vergeleken bij de
Godheid, een duivel ben, denk ik toch dat echt boetedoen betekent dat men het
slechte, dat tegen Gods ordening indruist, vrijwillig verlaat en zijn wil vast
en onwrikbaar onder de banier van Gods eeuwige ordening plaatst en vervolgens
zelf standvastig datgene wil, waarvan men erkent dat het overeenstemt met de
goddelijke ordening. Wanneer je zo zult handelen vanuit jouw nieuw geordende
wil, zul je ook de juiste boete doen, maar een haren kleed, zak en as, generale
biecht, communie en voor mijn part een miljoen missen behoren tot de grootste
menselijke dwaasheden, omdat ze de mens alleen maar slechter maken. Alleen door
mijn wil alleen kan ik beter worden. Al het andere heeft geen waarde, noch voor
de betere geesten noch voor God.
[3]
Jij weet ook wat elke geest door zijn hogere wijsheid nauwkeurig kan
doorgronden. Wil daarom niets vanuit jezelf, maar slechts vanuit mijn wil, dan
zul je spoedig verlost zijn van hetgeen je gevangen houdt. Zolang je bij mij
echter nog aan zult komen met de restanten van je eigen starre wil, zal het met
jou nog lang niet beter gaan. Kijk, aan wijsheid en gedegen inzicht heeft het
je nooit ontbroken, maar wel aan goede wil; daarom ben jij de bron geworden van
alles wat slecht en kwaad is! Wanneer een wezen echter goed en edel wil worden,
moet het met zijn oorspronkelijke, ongecultiveerde wil hetzelfde experiment
uitvoeren als een tuinman op aarde doet met een wilde boom: hij snijdt de kruin
eraf, splijt de romp en plaatst er een edele twijg in. Dan groeit daaruit een
nieuwe, edele en goede fruitboom. Dat moet jij ook doen met de oude, wilde boom
van jouw wil! Ook al mocht het je een tijdje verdriet doen dat je de oude kruin
moet laten verwijderen, trek je daar dan toch niet te veel van aan, want in
plaats daarvan zul je een mooiere, betere en edeler kroon ontvangen.'
[4]
Minerva zegt: 'Cado, je bent weliswaar zo eigenzinnig als een duivel, maar
tegelijkertijd ook zo wijs als een God!' Cado zegt weer: 'Wat heb ik aan mijn
wijsheid als niemand behalve ikzelf haar ter harte neemt! Ik preek voor
dovemansoren en aan blinden vertoon ik mijn kunsten! Ik heb, bij God de
Almachtige, tot nu toe meer dan genoeg gepraat, maar wat baat dat allemaal? Ik
toonde je aan waarom je jouw wil helemaal aan mijn wil ondergeschikt moet
maken, maar je hebt duizend uitvluchten en als je al iets doet, dan doe je het
nooit meteen en ook nooit helemaal zoals het moet en ik het wil hebben. Als je
mij nu wijs vindt als een God, waarom doe je dan niet dadelijk wat ik van je
verlang? Het prachtigste gewaad ligt voor je en werpt zijn machtige stralenglans
als een centraalzon in de verre oneindigheid, maar zijn machtige licht, dat
ertoe bestemd is om haar stralen tot jouw innerlijk wezen te laten doordringen,
doet daartoe nog steeds vergeefse moeite. Waarom dan? Geef mij daarvoor eens
een reden op!'
[5]
Minerva zegt: 'Ik heb je de reden al opgegeven, maar jij hebt haar weerlegd met
jouw scherpzinnige wijsheid. Desondanks blijf ik er toch bij dat ik me veel te
onwaardig voel om dit goddelijke gewaad als een of ander gewoon vod aan te
trekken. Een andere reden kan ik je onmogelijk opgeven, al zou je je daar nog
zo over ergeren. Trek jij het aan als jij daarvoor de moed hebt, dan zal ik je
voorbeeld volgen. Trouwens nog iets: hoe zou het er dan op aarde en op alle
andere werelden uitzien als ik dit gewaad zou aantrekken? Zal het de daar nieuw
te vormen, nog in de grofste materie gehulde geesten beter of misschien nog
slechter vergaan? Geef mij een begrijpelijke uitleg, dan zal ik onmiddellijk
alles doen wat en zoals jij het wenst.'
[6]
Cado zegt: 'Ik had wel gedacht dat ze inderdaad nog weer een uitvlucht zou
vinden om de zaak te vertragen! O, jij totaal hopeloos wezen! Wat gaan de aarde
en alle andere talloze werelden ons nu toch aan? De Godheid zal wel heel goed
weten wat zij daarmee gaat doen. Hoe de mensen op de aarde of op de zon van nu
af aan met elkaar zullen leven, heeft met ons niets te maken. Wij leven en
handelen alleen voor onszelf. Ik heb je al eerder duidelijk gezegd dat jou
iedere invloed op de hemellichamen is ontnomen, en wel sinds de menswording van
de Godheid, waarbij een tweede Adam uit God de gehele schepping met al haar
kwaad op Zijn eigen schouders nam en nu alles leidt zoals Zijn eeuwige ordening
het verlangt. Daarom heb je van nu af aan voor niets anders meer te zorgen dan
enkel voor jezelf. Trek het gewaad aan, dan zal wel duidelijk worden wat er
verder moet gebeuren!'
[7]
Minerva zegt: 'O jij levend boek, je spreekt werkelijk alsof je een leerling
van Salomo was, maar ik zie nu in dat je enerzijds toch gelijk hebt. En dus zal
ik mij dan voor jou in een protserige pauw veranderen en een echt dom
hoogmoedig en ijdel persoon spelen omdat jij daar zo' n groot plezier in hebt.
Zul jij je dan beter voelen als je mij van louter glans niet zult kunnen
aankijken? Ik trek het nu aan, maar kom niet meteen weer met een andere wens
aanzetten!'
183
Minerva
's pracht in het hemelse gewaad.
Robert
en Sahariël maken zich bekend.
Opvoeding
tot ware vrijheid en zelfstandigheid
[1]
Miklosch gaat verder met zijn verslag: 'Minerva trekt het gewaad nu werkelijk
aan. O, drommels, dat is sterk! Nee, dat is niet om uit te houden, deze
onuitsprekelijke schoonheid! Heer en Vader Jezus, wees mij arme zondaar
genadig! Heer, ik ga dood of ik word gek als ik nog enkele seconden naar deze
al te verheven schoonheid zou moeten kijken! Hoe een Cado en die twee anderen,
Robert-Uraniël en Sahariël, het in haar nabijheid kunnen uithouden zonder hun
leven te verliezen, is mij een raadsel. Wel krijgen de beide laatstgenoemden
enkel en alleen al door de glans en schoonheid tranen in de ogen, maar hoe Cado
in staat is het zo dichtbij uit te houden... hij die het kan, begrijpe het.
Broeder Bathianyi, kom mijn plaats voor een poosje innemen, want ik kan het
werkelijk niet meer uithouden.'
[2]
Bathianyi zegt: 'Vriend Miklosch, dat zal zeker niet mogelijk zijn. Ik heb
slechts enkele vluchtige blikken op haar geworpen en sta daarvan al schaakmat.
Wat zou er van mij terecht komen als ik mij langer aan haar zou vergapen? Beste
vriend, voor dat aanbod bedank ik! Verricht zelf maar deze aangename dienst, ik
zal wel het mijne uit jouw woorden opmaken.'
[3]
Miklosch zegt: 'Nou goed, dan zal ik maar weer zo gek zijn! Wel, moet je dat
zien! Nu laten de beide engelen zich aan Cado en Minerva zien en beiden lijken
helemaal verbluft te zijn door het feit dat ze nu opeens gezelschap van twee
vreemdelingen krijgen. Cado bekijkt beiden met een onderzoekende blik en
schijnt hun te willen vragen vanwaar zij komen, van boven of van beneden. Ik
ben benieuwd wat dat gaat worden.
[4] Nu
strijkt Cado de haren uit zijn gezicht, neemt tegenover beiden een heldhaftige
houding aan en zegt: 'Waar komen jullie vandaan? Wat willen jullie en wie zijn
jullie? Geef uiterst nauwkeurig en waarheidsgetrouw antwoord. Denk er goed
om... de duivel Cado verlangt zulks van jullie!'
[5]
Robert treedt naar voren en zegt: 'Wij beiden zijn jouw innigste vrienden, wij
zijn van boven en tegelijkertijd van beneden afkomstig. Wij hebben je heimelijk
beschermd, anders zou je deze oerkoningin van alle materie niet zover hebben
gebracht. Aan het einde van jouw grote werk komen wij je nu gelukwensen, omdat
je dit, waar de inspanningen van zoveel machtiger broeders schikbreuk leden, zo
prachtig is gelukt. Zou je bij dat grote werk, dat God welgevallig is, van onze
diensten gebruik willen maken, dan staan wij voor je klaar!'
[6]
Cado zegt: 'Ik dank jullie voor je eventuele bescherming en ook voor jullie
waken over mij, maar ik moet jullie beiden bekennen dat het mij liever geweest
zou zijn als jullie me noch beschermd, noch bewaakt zouden hebben, want ik heb
genoeg aan de naam en de kracht van die grote Ene; al het andere telt voor mij
niet. Ik verzoek jullie daarom je onmiddellijk van mij te verwijderen, anders
zou ik geweld moeten gebruiken. Mijn vurig beminde Minerva is immers nog lang
niet op het punt aangekomen om vreemde gasten, die er als echte klaplopers
uitzien, te verdragen. Als zij eenmaal geheel volmaakt is, dan kunnen jullie
terugkomen en je over haar volledige herstel verheugen. Maar nu verder geen hulp
meer, want die zou mijn moeite alleen maar vertragen en geenszins verkorten.
Dus de Heer behoede jullie, vrienden!'
[7]
Minerva zegt: 'Vriend Cado, daar ik nu het oerkoninklijke gewaad aan heb, meen
ik hier ook wel een woordje te mogen zeggen en iets te mogen verlangen. Ik eis
daarom dat deze beide wijzen van 'boven en beneden' hier blijven om mij in
menig opzicht goede diensten te bewijzen, als zij dat willen!'
[8]
Cado zegt: 'Alleen dát mag gebeuren wat ik bepaal! Als ik toegeef, zijn jij en
ik weer voor minstens een halve eeuwigheid verloren. Vergeet niet dat wij
beiden duivels zijn en een andere weg hebben te gaan om tot de voleinding te
geraken dan Gods engelen. Vrienden, doen jullie me daarom deze zuivere
vriendendienst en ga, want in jullie tegenwoordigheid kan ik Minerva nooit
verder leiden!'
[9]
Robert zegt: 'Vriend Cado, je kent ons nog te weinig wanneer je denkt dat we
voor jou hinderlijk zouden kunnen zijn bij het uitvoeren van je goede plan met
Minerva. Kijk, wat jij tot nu toe hebt gezegd en gedaan, dat heb je door ons
gedaan, want God de Heer, wiens naam verheven is, heeft ons daartoe de juiste
kracht en macht verleend. Zou je alleen tegenover deze zogenaamde Minerva
hebben gestaan, dan was je haar allang smadelijk ten offer gevallen. Wij waren
het immers die jou ieder woord in de mond hebben gelegd. Wij hebben jouw
stenen, die je als wapen gebruikte, gezegend en gesterkt en lieten de vuurvloed
niet hoger stijgen, opdat jij op deze heuvel een veilige toevlucht zou vinden.
Daar de zaken echter zo en niet anders liggen, hoe zouden we dan nu hinderlijk
voor je kunnen zijn? Wel nuttig, dat willen en kunnen we bij je loffelijke en
alle hemelen welgevallige werk wél voor je zijn. Wees daarom wat ons betreft,
geheel onbezorgd.
[10]
Wij blijven daarom nog een poos bij je opdat je nu vrij vanuit jezelf verder
zult kunnen doen wat nodig is voor de voltooiing van dit grootse werk. Van nu
af aan zul je onze raad niet meer heimelijk, maar openlijk ontvangen en een
daad zal slechts op jouw verlangen gebeuren, opdat jij evenals Minerva daardoor
waarachtig vrij kunt worden. Je zult volkomen vrij onze raad kunnen aanvaarden
of afwijzen. Zouden wij, zoals tot nu toe, jou heimelijk iets ingeven, dan zou
je nooit vrij en daardoor zalig kunnen worden, want in dat geval zou je slechts
een werktuig in onze handen blijven. Wij maken nu het werktuig vrij uit de
ketenen van het gericht opdat het dan uit zichzelf iets moge worden voor de
Heer. Het zwakke werktuig moet dat echter inzien en zich er daarna zelf naar
richten. Dan zal het spoedig de ware en vrije volmaaktheid bereiken en niet
langer in gedwongen knechtschap verblijven. Zo zij het in' de naam van de Heer
Jezus, de enige God van de hemel en alle werelden!'
[11]
Cado zegt: 'Is dat zo is, blijf dan maar hier, want ik moet en wil zelf vrij
handelen om bevrijd te worden van ieder juk. Of Minerva echter ook zal blijven,
dat is een andere vraag.'
[12]
Minerva zegt: 'De stappen die ik nu voorwaarts heb gezet, zijn blijvend; ik zal
zeker niet meer teruggaan, maar deze twee hemelse oplichters moeten nu uit mijn
ogen verdwijnen, omdat ze stiekem en sluw ten opzichte van mij hebben
gehandeld. Als zij hier blijven zal ik geen stap voorwaarts meer doen.'
[13]
Robert zegt: 'Daar doe je geen goed aan, bekoorlijke Minerva! Als we jou iets
kwaads hebben aangedaan, zullen we meteen gaan, maar je moet toch zelf toegeven
dat we jou alleen maar een heel goede dienst hebben bewezen door Gods kracht,
die krachtdadig in ons werkt. Je moet dankbaar inzien dat wij je zover hebben
vrijgemaakt van de ketenen van de hel en deze meer en meer hebben laten
verstommen in jouw hart, waarin vroeger de oerkiem van al het kwaad was
gelegen. Als je denkt aan de huiveringwekkend lange tijd, waarin je _ weliswaar
als gevolg van je eigen starre wil _ grote kwellingen hebt ondergaan, dan zal
onze aanwezigheid die voor jouw toekomstig welzijn dient je zeker niet
onaangenaam kunnen zijn!'
[14]
Cado zegt tegen Minerva: 'Volkomen juist! Dus denk na en dan zal alles goed
komen! Die beiden moeten nu blijven omdat ik het hun gebied. Heb je ook tegen
mijn gebod iets in te brengen?' Minerva zegt: '0 ja, want jij beveelt omdat die
beiden jou daartoe dwingen!'
[15] Cado zegt: 'Dan vergis je je; ik
handel volgens mijn vrije wil en laat mij door niemand dwingen. Zou ik echter
geoordeeld zijn zoiets wel te moeten doen, dan zul je je nog minder kunnen
verzetten tegen hetgeen
mijn
gerichte wil uitspreekt, omdat het dan niet meer mijn wil, maar die van de
almachtige God is. Daarom blijft het nu bij datgene wat deze beiden hebben
beslist en ik heb bevolen!'
[16]
Minerva zegt: 'Ja, wat eigenzinnigheid betreft ben je groot en weet je de zaak
zo te draaien dat je niets van je aanzien verliest. Alleen ik, de eersteling
van alle schepselen, moet bij jou om aanzien bedelen! Ik zal me weliswaar
uiterlijk naar jouw wil schikken zoals tot nu toe, omdat ik te zwak ben om
doeltreffend tegen jou te strijden, maar het innerlijk behoort mij toe en dat
heeft van nu af aan zowel voor jou als voor jouw vriendschapsverbond niets
anders over dan een vervloeking. Amen! Begrijp je dit amen?'
[17]
Cado zegt: 'O ja, zoveel verstand bezit ik, en godzijdank ook nog iets meer.
Als je uiterlijk er eenmaal echt goed van langs zal krijgen, zal ook je
innerlijk zich gaan richten naar datgene wat ik, volgens de onveranderlijke
Godsordening, met jou wil bereiken. Daarop zeg ook ik een onveranderlijk amen!
Begrijp ook jij wat ik met dit onveranderlijke amen heb gezegd?'
184
Sahariël
over het amen.
Minerva
's liefdesverklaring
Het
wijze antwoord van de engel.
Gelijkenis
van de twee bronnen Cado onthult de stand van zaken
[1]
Miklosch vertelt verder: 'Nu treedt Sahariël naderbij en zegt: 'Luister! Ook ik
heb het recht om een krachtig amen uit te spreken. Toch doe ik het niet, omdat
elk amen een oordeel inhoudt. Ik raad jullie daarom aan om je amen terug te
nemen, want niemand heeft het recht om over iets dat met de goddelijke orde
niet in overeenstemming is, naar eigen goeddunken een amen uit te spreken. Wel
mag iedere geest een eeuwig amen in zich dragen voor datgene wat met de wil van
God in overeenstemming is. Dit amen is het oerleven van alle wezens en hun
hoogste vrijheid, indien zij het zich uit zichzelf volkomen eigen maken. Door
elk ander amen ontstaan echter hoogmoed, trots en minachting voor al het ware,
goede en goddelijke. Het bouwt kerkers, smeedt ketenen en doet het vuur van
alle verderf ontvlammen. Neem daarom jullie amen terug en begeef je in een
eeuwig Gods amen! Dan zullen jullie beiden het snelst vrij worden van de hel,
die nog heel sterk in jullie harten tekeer gaat. Volg deze raad op en het zal
jullie werkelijk niet slecht vergaan!'
[2]
Zich tot Cado wendend zegt Minerva: 'Heb je dat gehoord, jij ingebeelde
wijsneus? Dat zijn woorden vol ware hemelse zalving, daarop kan men bouwen!
Kijk, ik heb gehoor gegeven aan jouw woorden, maar hoe meer ik erover nadacht,
des te duidelijker werd het mij dat je slechts een blinde avonturier bent, een
duivel, die weliswaar macht bezit, maar deze slechts gebruikt om door middel
van allerlei kunstgrepen de over_ winning te behalen! Pak maar in met je wijze
spreuken en ook je davidstenen kun je als aandenken bewaren, want niet jouw
stenen maar deze beide boden hebben mijn lans gebroken en mijn eeuwige scepter
stukgeslagen. Daarom komt alleen aan hen, maar niet aan jou, roem en lof toe.
Sahariël, neem me aan! Ik wil een beloning voor jou zijn, want jij hebt je
jegens mij verdienstelijk gemaakt!'
[3]
Sahariël zegt: 'Jij kroon van alle uiterlijke schoonheid! Mij, en mijn vriend
Uraniël komt evenmin als vriend Cado een beloning toe, want wij zijn slechts
dienaren volgens het wijze plan van de Heer en werktuigen in Zijn hand. Als
wij al iets doen, dat de indruk wekt alsof wij het zelf deden, dan is dat toch
slechts schijn, omdat alleen Hij het is, die alles volbrengt. Wat daarom de
Heer welgevallig is, dat geschiede! Wij zijn allen van de Heer en zijn
naargelang de graad van onze ootmoed tegenover Hem, evenals die van onze liefde
tot Hem, een beloning die alleen Hem toekomt! Ons komt echter niets toe dan
slechts datgene wat Zijn grote liefde, genade en erbarming ons aanbiedt. Je
moet daar echter beslist niet bedroefd om zijn: zou Hijzelf jou vanuit Zijn
eindeloze liefde aan mijn hart binden, dan zal ik je ook dankbaar en met
waardering voor eeuwig aanvaarden! Vind jij, uiterlijk zeer schone
lichtdraagster, dit goed en aangenaam?'
[4]
Minerva zegt: 'Mooie Sahariël, jouw bijna grenzeloze bescheidenheid dwingt
mijn bewondering af. Als melk en honing stroomden jouw hemelse woorden in mijn
ontroerde hart en ik ben nu slechts vervuld van liefde en nog eens liefde voor
jou, mijn goddelijk mooie Sahariël! Wat een vriendelijke ernst straalt er uit
jouw jeugdige, zachtmoedige jongelingengezicht! Welk een hemelse adeldom ademt
je hele wezen en wat een hemelse harmonie straalt als een morgenster uit al je
ledematen! Ik moet je bekennen dat ik je mateloos liefheb, en als jij mij jouw
wederliefde niet schenkt, ben ik het ongelukkigste
wezen van de hele oneindigheid! Zie, ik ben ook mooi, maar goed ben ik jammer
genoeg niet. Maar wie weet of ik misschien niet juist door jou ook zo goed kan
worden als ik mooi ben? Graag zou ik jou het zuiverste hart aanbieden als ik
het zou hebben, maar neem het aan zoals het is; misschien zal het aan jouw
zijde ook edel en zuiver worden. Versmaad mijn aanzoek niet, want hij komt
voort uit de eerste liefde van mijn eeuwige bestaan!'
[5]
Sahariël zegt: 'Mijn stralende, toegenegen Minerva! Jij bestaat al wel heel
lang, maar niet eeuwig; niet vanaf het begin. God alleen is eeuwig, al het
andere is echter uit Hem ontstaan. Ook al bestaat iemand van ons enige
tientallen miljoenen aardjaren langer dan een ander, daardoor bestaat hij nog
lang niet eeuwig. Jij hebt in je ijver weliswaar wat overdreven, maar dat doet
er niet toe. Als je verder maar een ware liefde tot mij in je hart bespeurt;
wat ik echter nog een beetje betwijfel - dan kan ik zulke poëtische
overdrijvingen rustig door de vingers zien. Jij hebt mij jouw hart aangeboden
en ik neem dat aanbod aan. Slechts één enkele kleine voorwaarde knoop ik eraan
vast: dat je mij gewillig en blij naar de Heer volgt en vriend Cado meeneemt!
Kun je dat doen, dan zijn we quitte.'
[6]
Minerva zegt: 'Vriend, dat is een oneindig grote, voor mij volkomen
onuitvoerbare voorwaarde! Ik met jou meegaan naar de Heer der oneindigheid en
de door mij nu boven alles gehate Cado ook nog meenemen? Alles behalve dat,
want dat is mij zo goed als onmogelijk! Jij moet eerst mijn hart zuiveren, dan
pas kun je met zulke voorwaarden bij mij aankomen! Jij zou met de onmiddellijke
vervulling ervan geen eer inleggen bij God, omdat dit zou getuigen van een te
geringe achting voor de almachtige Godheid. Ik zeg je, neem mij onvoorwaardelijk
aan en je zult daar niet slecht bij varen!'
[7]
Sahariël zegt: 'Dat zal moeilijk gaan, omdat er nog te veel ongerechtigheid in
je hart aanwezig is. Dat kan alleen maar verminderd worden wanneer jij je
zonder dwang steeds meer onderwerpt aan onze, volgens God geordende wil. Zouden
wij nu doen wat jij wilt, dan zouden wij onszelf in jouw gericht begeven en
zouden dat daardoor nog harder maken, terwijl wij dat juist moeten verzachten
en verminderen.
[8] De
zaak staat er bij wijze van spreken zo voor, alsof er twee putten waren,
waarvan de een vol is met het zuiverste water, maar de andere met goor vuil
water. Leidt men het overvloedige water van de zuivere put in de tweede,
onzuivere, dan zal de vuile inhoud van de slechte put worden gezuiverd en
tenslotte zelfs goed water worden. Wanneer men echter het vuile water van de
tweede put in de eerste, zuivere, zou leiden, dan zouden beide putten slecht en
onbruikbaar worden!
[9]
Kijk, je hebt nu een concreet voorbeeld, waaruit je gemakkelijk kunt opmaken
waarom wij het water van jouw wil niet kunnen opnemen in het onze. Maar het
moet je ook duidelijk zijn waarom jij voor je eigen welzijn het water van onze
wil moet laten overlopen in dat van jouw wil. Doe derhalve wat wij willen en je
zult gereinigd en vol zuiver water worden! Je hebt toch zelf de wens geuit, dat
je door mij zuiver en edel zou willen worden. Ja, dat kun je als je het wilt,
maar dan moet je doen wat ik je, in naam van de Heer, heb voorgesteld!'
[10] Minerva kijkt na
deze eenvoudige en wijze les voor zich uit en lijkt erover na te denken hoe ze
zich kan ontdoen van dit haar tot last wordende gezelschap.
[11] Cado lijkt dat
ook op te merken en zegt nu tegen Sahariël en Robert-Uraniël: 'Beste vrienden,
alhoewel ik zelf een duivel ben, mag ik toch wel opmerken dat wij met deze
slang niets zullen bereiken. Haar hardnekkige, zeer boosaardige geslepenheid
overtreft alle grenzen van mijn bevattingsvermogen. Het is haar nooit ernst om
naar een beter bestaan over te stappen, want dit slangenwezen zit door en door
vol gif. Wat zijn haar al allemaal voor overtuigende voorstellen gedaan,
waarvan ze de volkomen wijsheid evengoed inziet als wij, maar haar oude
satanswil blijft steeds dezelfde. Zij doet wel alsof ze in ons willen wil
opgaan, maar dat doet ze enkel voor de schijn en ze zet daarbij alles op alles
om ons tenslotte in haar zak te kunnen steken. Maar dan zeg ik: niets daarvan,
satana! Ons zul je niet langer voor de gek houden, want wij kennen jou!'
185
Minerva
wil zich rechtvaardigen.
Cado
's weerlegging
Ontmaskering
van haar verdorvenheid
Sahariël
maakt aanstalten om weg te gaan
[1]
Miklosch meldt verder: 'Minerva zegt: 'Zwijg, jij domme ezel! Hoe kun jij
begrijpen wat mij te doen staat? Denk jij soms dat de goddelijke ordening
alleen zorgt voor de positieve polariteit van wezens en dingen? Moet de
negatieve polariteit dan niet in dezelfde mate ontwikkeld zijn? Is niet al het
leven een voortdurende strijd tussen beide polariteiten? Jij domme ezel, neem
een boom zijn wortels af en vraag hem dan hoelang hij nog vruchten zal dragen.
Hak de dieren hun poten af en kijk hoe ze dan vooruit moeten komen! Als het
bloed door een zogenaamde goede of positieve kracht naar het hart wordt
teruggestuwd en daarna door een zogenaamde slechte kracht, die ik als negatief
aanduid, weer uit het hart moet worden gedreven om het fysieke leven te laten
voortduren, zeg mij dan, welke kracht is dan te verkiezen, de aantrekkende of
de afstotende? Zie je, grove lummel, wat jij in je domheid allemaal bij
elkaar kletst? Het is vanzelfsprekend dat de negatieve kracht aan de positieve
ondergeschikt moet blijven omdat ze uit haar voortkomt; het zuivere water moet
het troebele zuiveren en niet omgekeerd! Dat is ook allemaal Gods ordening. Als
Rome niet zo duister was als de nacht, zou de mensheid niet naar licht vragen.
Derhalve ben ook ik zoals ik ben, uit God, en zal ook verder zo blijven, zoals
jij beslist voor eeuwig een ezel blijft!'
[2]
Cado zegt laconiek: 'Ja, ja, als de laatste benaming op jou wordt toegepast,
dan zou dat wel eens waar kunnen zijn! O jij domheidsprinses uit alle vaste
sterren! Wil jij mij iets vertellen over een positieve en een negatieve kracht
en over hun wederzijdse noodzakelijkheid! Zeg me eens, jij schoonste ezelin, is
God een hele of slechts een halve kracht en macht zonder jou? Ben jij
onontbeerlijk opdat Hij bestaat? Of zou Hij misschien ook zonder jou kunnen
bestaan, zoals Hij zonder jou eeuwigheden heeft bestaan? 0 jij totaal zinloos
wezen, jij wilt mij de noodzaak van het kwaad aanpraten, omdat er zonder dat
onmogelijk iets goeds zou kunnen bestaan. Jij meest verblinde vrouwspersoon,
waar zijn dan de zuiverste liefde, goedheid en macht van God op gebaseerd? Moet
de Godheid, die toch zeker in ieder opzicht het volmaaktste wezen is, soms ook
eerst slecht zijn om vervolgens goed te kunnen zijn? O, alle hemelen lachen
toch om zo'n wijsheid! Men zegt van de fabelachtige Minerva, dat ze uit het
hoofd van Jupiter zou zijn voortgekomen, maar die Minerva zul jij zeker niet
zijn. Jouw gewaad glanst weliswaar als een zon, maar wat baat het als in die
jurk een oerdom wezen huist! Heeft onze hemelse vriend Sahariël jou niet
overduidelijk aangetoond hoe de zaak zich enkel en alleen in jouw voordeel kan
ontwikkelen? Waarom volg je zijn raad dan niet op? O jij aanvoerster van al het
kwaad, ik ken je nu door en door! Ontkomen zul je me nooit ofte nimmer, en
terugkruipen in je oude drakenhuid zal ook nooit meer gaan; daar heeft dit
stralengewaad al voor gezorgd. Maar wat zul je nu gaan doen?'
[3]
Minerva zegt: 'Zwijg, jij domme ezel! Ik heb er een afkeer van om met jou te
praten! Let op: nu zal ik jullie eens goed laten zien wat ik kan! Mijn
regimenten, in het bijzonder die onder de roomse hiërarchie, heb ik nog en ik
zal ze hun spel laten spelen! Inquisitie, galgen, schavotten en brandstapels
zullen weer ontstaan en honderd keer erger huis gaan houden, en de heersers
zullen hun onderdanen met gloeiende gesels slaan en hen bij duizenden
tegelijk laten wurgen! Daaruit zul je spoedig opmaken wat ik ook zonder drakenhuid
teweeg kan brengen.'
[4]
Cado zegt: 'Maar daarop zeg ik: tot hier en geen haarbreed verder! Nu heb je
ons zelf in je domheid jouw mensvriendelijke plannen verraden. Bravo, dat heb
je goed gedaan! Meer hoef ik niet te zeggen; dan zullen wij wel weten wat ons
te doen staat.'
[5]
Daarop zegt Robert: 'De geheime voorzorgsmaatregelen zijn reeds getroffen. Deze
keer zal satan zelf zijn totale ondergang bewerkstelligen. Zijn loon zal
vreselijk zijn!'
[6]
Sahariël zegt: 'Beste vrienden, wind je niet op over deze onverbeterlijke!
Haar voornaamste macht is haar ontnomen en haar schijnmacht zal haar weinig
helpen. Deze oude slang zal nog wel menigeen bijten en vergiftigen, maar dan
zal de Heer Zelf naar de stervelingen toe komen en een einde maken aan haar praktijken.
Zij moet maar doen wat ze wil; hoe bonter ze het zal maken, des te eerder zal
ze klaar zijn met haar kwade werk. Maar nu genoeg over dit werk in en met de
hel! Wij zullen ons nu op de terugweg naar de Heer en onze broeders begeven.
Deze Minerva echter moet, geheel verlaten, hier maar doen wat zij wil. Richt je
op, broeder Cado, want je hebt genade gevonden voor God, omdat je pet kwade in
je hebt veranderd in het goede en het ware. Jij zult nu met ons meegaan naar de
Heer en Hij zal je grote macht geven om over de hel te waken. Deze Minerva zal
echter aan jou onderworpen blijven, omdat jij haar hebt overwonnen met het
wapen der goddelijke gerechtigheid. Maak je dus op om in ons midden mee te
lopen naar de Heer!'
[7]
Minerva zegt: 'Zo! Mij, de parel der oneindigheid, willen jullie nu verlaten en
als het ware wegjagen als een veile deerne van de dansvloer! O, dat is fraai en
loffelijk van jullie. Eerst hebben jullie het met louter verlokkingen zo ver
gebracht, dat ik toegaf en naar jullie toe kwam, en nu willen jullie mij in de
steek laten omdat jullie van mening zijn dat ik onverbeterlijk zou zijn. Maar
dat is niet zo. Ik ben misschien als geen tweede wezen voor verbetering
vatbaar, maar alleen hij die mij het nodige geduld en de nodige liefde bewijst,
zal over mij triomferen. Ik ben arm geworden en overal spreekt men met de
diepste verachting over mij; moet ik dan niet vol wantrouwen zijn tegenover
ieder wezen dat mij benadert? Steeds worden mij beloften gedaan, opdat ik terug
zou keren tot God! Als ik er echter dichtbij was, verlieten de aanvankelijk
steeds dapper optredende bekeerders mij en lieten mij aan mijn lot over. Maar
doe maar wat jullie willen, ik zal ook wel weten wat mij te doen staat. Cado!
Als je wilt blijven, blijf dan en ik zal jou volgen, maar met deze twee ga ik
niet mee!'
186
Minerva
twist verder.
Sahariëls
lankmoedigheid
Bathianyi’s ergernis over de onverbeterlijke
[1]
Miklosch vertelt verder: 'Cado zegt: 'Wat ik tot nu toe met jou heb bereikt,
was niet mijn werk maar dat van deze machtige godsvrienden. Zou ik alleen nu
met jou te maken krijgen, wat zou er dan van mij terecht komen, want jij zou
mij ieder opzicht de baas zijn. Je hebt zoveel lessen ontvangen en zoveel
leergeld betaald als er werelden in de eindeloze ruimte zijn, maar alles was
tevergeefs, omdat jouw hoogmoedige waanzin je steeds liever was dan de
stralende wijsheid van de vele naar jou gezonden godsboden. Waar het jou om
gaat is: alleenheerschappij over alle hemelen, over alle materie en over alle
hellen. Jij wilt drie heerserskronen, drie scepters en drie zwaarden! Dat is en
was, zoals gezegd, steeds het doel van jouw streven, en nu zou ik, arme en
zwakke duivel, alleen bij je blijven en met jou alle reeds tevergeefs gedane
bekeringspogingen nog eens herhalen? Daartoe zal een Cado zich nooit lenen!
Daarom ga ik met deze twee goede godsvrienden mee. Jij wilde immers vrij zijn!
Kijk, deze vrijheid is jou nu gegeven en je kunt doen wat je wilt! Wij zijn
ervan overtuigd dat je deze keer een graf voor je eeuwige dood zult graven,
omdat je ons niet wilde volgen. Doe nu op eigen kracht wat je wilt, maar
verwacht van God nooit toestemming om hoe dan ook geweld te gebruiken!'
[2]
Minerva zegt: 'Dan vraag ik jullie alle drie om nog een poosje bij me te
blijven en pogingen te doen om mij te verbeteren, wat nog steeds mogelijk is,
want aan willen ontbreekt het mij toch zeker niet.'
[3]
Sahariël zegt: 'O nee, dat zeker niet, je hebt veel te veel wil, maar wat voor
een, dat is een andere vraag. Toch willen wij aan jouw verlangen tegemoet komen
en nog enkele ogenblikken alle mogelijke geduld met je hebben. Zou je daardoor
niet veranderen, dan zul je voor altijd verlaten worden!'
[4]
Minerva zegt: 'Welnu, dan vraag ik jullie mij in het kort uit te leggen wat ik
moet doen om vrij te worden tegenover God en heel de schepping.' Sahariël zegt:
'Schoonheid, dan hoef je slechts te blijven zoals je bent, want vrij tegenover
God en al Zijn schepselen was jij vanaf het begin van jouw bestaan. Het is
alleen de vraag of je in God, jouw Schepper en Heer, werkelijk vrij wilt
worden. Wat je daarvoor te doen hebt, weet jij evengoed als wij. Handel
daarnaar uit vrije wil! Wil en doe datgene wat wij willen en doen, dan zul je
ook verkrijgen wat wij jou in naam van de Heer hebben beloofd!'
[5]
Minerva zegt: 'Ik zou dus eerst een slavin moeten worden om daarna pas in een
stellig zeer beknotte vrijheid over te kunnen gaan. Dat zal met mij heel
moeilijk gaan, omdat er in mij een gevoel is dat tegen elke vorm van
vernedering zeer beslist in opstand komt. Is er dan geen andere weg dan deze,
die ik onmogelijk in staat ben te bewandelen?'
[6]
Sahariël zegt: 'Zoals er maar één God, één goddelijke ordening en één waarheid
bestaat, zo is er ook maar één rechte weg die naar God en de ware, eeuwige
vrijheid leidt. Wie deze niet wil bewandelen, blijft eeuwig ver verwijderd van
God, van Zijn ordening, waarheid en vrijheid. Wie echter in de enige waarheid
in God niet vrij wordt, blijft net als jij voor eeuwig een ellendige slaaf. Zeg
jij ons nu kort en bondig wat je zult doen. Wil je met ons mee naar de Heer
Jezus, of wil je niet?'
[7]
Minerva zegt: 'Ik zou wel willen, als ik zou kunnen, maar ik kan het niet,
omdat het mij voorlopig nog niet mogelijk is. Toch wil ik nu alle denkbare
moeite doen om jullie te kunnen volgen. Als ik jullie dan binnenkort zal laten
weten of het ja of nee is, kunnen jullie alles doen wat jullie ordening je
gebiedt.' Sahariël zegt: 'Goed, goed, ook dit genoegen willen wij je nog doen.
Begin daarom meteen aan het bestrijden van je verderfelijke hoogmoed!'
[8]
Miklosch vervolgt zijn verslag: 'Aha, kijk daar nu eens hoe die vuige Minerva
zich in allerlei bochten wringt en haar ogen verdraait als was het haar
werkelijk ernst zich te beteren. Dat is me een doortrapte helleveeg!'
[9]
Graaf Bathianyi zegt: 'Vrienden, bij de oude hoer is geen uitzicht meer op
verbetering. Een drievoudige kroon in hart en hoofd, en dan ook nog een
verbetering door deemoed...! Ik heb toch alles gehoord wat eerst Cado en later
alle drie met deze prima-donna van de hel hebben besproken. Hoever zijn zij met
haar gekomen? Het schitterende gewaad heeft ze wel aangetrokken omdat dit haar
sterkte in haar trots en heerszuchtige ijdelheid, maar tot iets dat ook maar op
de geringste verdeemoediging lijkt, zullen die drie haar nooit kunnen bewegen.
Ik ben van mening dat men die feeks ergens voor eeuwig zou moeten knevelen en
zich dan verder niet meer om haar zou moeten bekommeren, want beteren zal deze
zich wel nooit ofte nimmer.'
[10]
Miklosch zegt: 'Beste vriend, dat kunnen wij beter aan de Heer overlaten. Hij
zal wel het beste weten wat Hij met dit zonderlinge wezen moet doen. Mij
interesseert in de eerste plaats het enorme geduld van onze algoede, heilige
Vader, en in de tweede plaats de meer dan merkwaardige wijze, waarop de schijn
Minerva overal - en meestal op een ogenschijnlijk bescheiden manier - tussen de
klippen door zeilt waar het haar ommekeer betreft. Ik begrijp alleen niet hoe
zij met haar oerlelijke karakter uiterlijk zo onbeschrijflijk mooi kan zijn. Op
aarde bestaan trouwens ook dergelijke tegenstrijdigheden: de mooiste dieren
zijn gewoonlijk ook de meest kwaadaardige, de mooiste bloemen vaak giftig en de
mooiste vrouwen vaak onoprecht van aard. Onder alle kerkelijke instellingen op
aarde staat de roomse in uiterlijke pracht en praal zeker hoog bovenaan, maar
innerlijk is ze ongetwijfeld de slechtste. Daarom komt het mij tenminste voor,
dat juist in de volmaakte, puur uiterlijke schoonheidsvorm de eigenlijke
grondtrekken van het hellewezen te vinden zijn.'
[11]
Graaf Bathianyi zegt: 'Ja, je hebt volkomen gelijk: de mooiste landen van de
wereld worden gewoonlijk door de slechtste mensen en kwaadaardigste dieren
bewoond en het onkruid woekert daar enorm. In de paleizen wonen weliswaar
gewoonlijk de qua uiterlijk mooiste mensen, maar wiens geesteskinderen zijn
zij meestal? Wat uiterlijk te sterk schittert, is meestal des duivels!'
[12]
De generaal, die naast hem staat, zegt ook: 'Dat is waar; hoe meer eretekenen
op het uniform, des te meer mensen men moet hebben omgebracht of tot slaaf
hebben gemaakt! De onderscheidingen staan weliswaar goed, maar daaronder staat
het geweten, als er nog een aanwezig is, er slecht voor; en dat is ook satan
ten voeten uit, nietwaar, beste broeders in de Heer?'
[13]
Bathianyi zegt: 'Ja, soms is er iets van waar, maar natuurlijk niet altijd,
want er zijn toch ook mannen, die hun eretekenen op de meest redelijke wijze
hebben verworven. Onderscheidingen van verdienste, waarvan de bezitters
rechtschapen mensen zijn en zodoende dus ook langs rechtmatige weg aan deze
eervolle onderscheidingen zijn gekomen. Daarom kan men niet aannemen, dat onder
iedere met eretekenen gesierde borst een slecht of helemaal geen geweten zou
zitten!'
[14]
De generaal zegt: 'Jij hebt op jouw manier helemaal gelijk, maar ik ook op de
mijne. Ook ik veroordeel niet iedere gesierde borst, maar het belangrijkste
sieraad op elke borst blijft de zuivere en ware liefde tot God en tot de
naaste. Waar dit aan een nog zo opgesmukte borst ontbreekt, stellen bij mij
alle andere eremedailles niets voor. Als de Heer echter Zelf zegt: 'Als jullie
alles hebben gedaan, erken dan, dat jullie onnutte en luie knechten waren!' _
hoe kan dan een ware volgeling van Christus zich een eervolle onderscheiding op
zijn jas laten spelden? Ik meen dat toch niemand hier iets tegenin te brengen
heeft, want het is Gods woord!'
[15] Bathianyi zegt
wat geïrriteerd: 'Ja en nog eens ja! Je hebt gelijk, maar daarom heb ik nog
geen ongelijk. Het spreekt vanzelf dat er zonder liefde geen recht en zonder
recht ook geen echte liefde kan zijn!'
[16]
Miklosch zegt: 'Broeders, zoals ik merk, gaan jullie hier voor de Heer, de
enige eeuwige, ware rechter, een soort juridisch gevecht aan om niets en
niemendal. Daar, op enkele schreden afstand aan jullie rechterzijde, staat de
Heer vol liefde, goedheid en zachtmoedigheid! Vraag het Hem, en jullie zullen
horen wie van jullie het grootste gelijk heeft. Wie zal echter hier voor de
Heer Zelf een strijd over aardse onderscheidingstekenen willen beginnen, die
juist nu, bij dit misschien voor de gehele eeuwigheid belangrijkste tafereel
daar in het noorden, totaal misplaatst is.”
187
Sahariël,
Robert en Cado keren huiswaarts.
De
Heer neemt Cado aan
[1] Ik
zeg: 'Stop, stop! En nu geen lawaai meer, want de zwangere is in barensnood en
mag bij de bevalling niet gestoord worden! Miklosch, ga nu weer aan je werk en
wees de vertolker. Ik zeg jullie: de oogst is tot rijpheid gekomen, maar de
maaiers zijn ook toegerust voor het werk. Ik bemerk op aarde een sterk
weeklagen; satan zou hen willen slaan met tienvoudige duisternis, maar deze
laatste keer zal hij er geen garen bij spinnen, want zijn inspanningen zijn
vervloekt! Van nu af aan zal iedere stap van satan voor heel korte tijd van
grote betekenis zijn voor de aarde, het beproevingsoord voor mijn kinderen!
Kijk verder en spreek!'
[2]
Miklosch kijkt verder toe en zegt: 'Ah, goeie hemel! Minerva stuift nu
plotseling op en eist een zwaard om op aarde te strijden tegen het ongeloof en
alle ketterij!
[3]
Sahariël wijst echter op zijn tong en zegt: 'Als dit levende zwaard niets
uithaalt, is ook ieder ander tevergeefs! Wanneer het levende zwaard met het
hart verbonden is, werkt het voor de eeuwigheid _ zoals ook de Heer sprak:
'deze zichtbare hemel en deze aarde zullen vergaan, maar Mijn woorden nooit
ofte nimmer!' Als je het dus oprecht meent, werk dan met woorden, maar laat het
zwaard staan, want als je met het zwaard wilt prediken, dan zal het zwaard
beslist je einde betekenen! Wie namelijk naar het zwaard grijpt, zal ook door
het zwaard omkomen! Ga in vrede, anders zal je tijd ten zeerste worden bekort!'
[4]
Minerva zegt: 'Ik wil een zwaard, wat er daarna ook mag gebeuren! Een zwaard,
geef me een zwaard, want nu wil ik eindelijk eens met geweld van vandaag op
morgen, de aarde schoonvegen.'
[5] Daarop zegt Robert:
'Nu goed dan, je eist een zwaard, hier is er een! Neem het en gebruik het naar
eer en geweten; het loon zal je deze keer op de hielen zitten.'
[6]
Robert reikt haar een zwaard aan. Minerva rukt het hem uit de handen en lacht
daarbij echt satanisch: 'Ha ha ha! Is me dat een zwaard, van lood of van
karton? Is dat soms een symbool van jullie hemelse macht en kracht?' Robert
zegt: '0 nee, schoonheid, wel is het een symbool van jouw tegenwoordige macht.
Ga en strijd ermee, jij ellendige, en behaal je overwinning! Wil je echter met
ons meegaan, dan staat ook deze weg voor jou open! Maak nu duidelijk wat je zult
doen!'
[7]
Minerva zegt: 'Ik zal strijden, ook met dit zwaard!' Robert zegt: 'Vooruit maar
met dit wapen, maar kijk uit dat het morgen op aarde niet te kort voor je
wordt! Deze keer zal jou de laatste strijd, maar dan alleen voor jouw eigen
rekening, worden toegestaan. Maar nu genoeg gepraat met satan. Laten wij onze
weg vervolgen. De Heer moge je richten naar Zijn welbehagen!'
[8]
Miklosch gaat verder: 'Nu verdwijnt Satana plotseling en de drie haasten zich
hierheen met Sahariël voorop. Nu ben ik benieuwd naar wat zij verder nog over
hun andere reizen door de hemelen zullen vertellen. Zij komen, ze komen snel!'
[9] Op
hetzelfde ogenblik zijn de drie ook al hier. Sahariël komt voor Mij staan,
buigt diep en zegt: 'O Heer, Gij alminnende, almachtige, heilige God en ons
aller Vader! Met broeder Robert-Uraniël ben ik in Uw naam op weg gegaan om hem
een glimp van Uw eindeloze heerlijkheid te tonen. Hij zag de wereld waar hij
oorspronkelijk van afkomstig is en beleefde er een buitengewone vreugde aan,
want alles prijst daar Uw naam. Maar op de terugweg leidde Uw heilige Geest ons
naar een groots tafereel dat voor al Uw hemelen en voor de kleine aarde, als
geboorteplaats van Uw kinderen, van de grootste betekenis zal zijn. Deze scène
was echter een gloeiend heet karwei! De hele hel kwam in opstand tegen U en Uw
hemelen; satan smukte zich geweldig op om door zijn schoonheid alle hemelen
naar zich toe te trekken.
[10]
Maar hier staat een sterke geest, in wezen zowel boosaardig als goed, slecht
maar rechtvaardig, een wezen van uitzonderlijke aard! Eerst wierp deze geest
uit eigen vrije wil de vorstin van de hel de handschoen toe en streed tegen
haar als eens David met de reus Goliath. Haar uiterlijk bedwong hij als een
meester, maar het innerlijk van deze vorstin bleef, zoals tot nu toe, nog
steeds hetzelfde. Deze moedige geest staat hier; zijn naam is Cado. En zo zijn
Robert-Uraniël en ik een broeder rijker naar U, heiligste Vader, teruggekeerd.
Wij willen U niet vragen hem te willen opnemen in Uw rijk, daar Uw oneindige
goedheid en liefde ons allang vóór is geweest. Wel willen wij hier naar
hartelust onze grote vreugde uiten, omdat wij door Uw liefde en macht zo'n
voortreffelijke broeder hebben gewonnen. Daarvoor zij U alleen liefde, lof en
alle eer!'
[11]
Ik zeg: 'Mijn liefde, Mijn genade en Mijn zegen zijn voor jullie en voor hem!
Hij was reeds zo goed als verloren, maar er was nog een vonkje in hem, dat tot
leven kwam in de kwelling, hem aangedaan door zijn voormalige aardse hoofdman.
Dat redde zijn hart en verleende hem grote kracht, waarmee hij Mij toen
ongevraagd een grote dienst bewees. Hij zal daarvoor ook een grote beloning
ontvangen en een meester worden in de strijd tegen de hel.
[12]
Mijn geliefde Cado, kom dichter bij Mij, want ik heb je iets groots en
belangrijks te geven!' Cado buigt diep en zegt dan: 'Heer, ik had van U
weliswaar een heel andere voorstelling, maar nu ik U in de meest bescheiden
eenvoud zie, bevalt mij dat toch het meest. Ik jubel in het diepst van mijn
hart, omdat U als het allerhoogste Godwezen zo bescheiden en eenvoudig bent! Zo
heb ik mij de Godheid in mijn hart vaak gewenst, al moest ik mij Haar ook
steeds als ontoegankelijk voorstellen, omdat mijn bevattingsvermogen mij geen
andere voorstelling toestond. Omdat ik hier mijn God en almachtige Schepper zo
aantref, ben ik nu bovenmate blij en stel U, Heer, mijn kleine beetje kracht
dadelijk bereidwillig ten dienste. Laat me echter niet werkeloos toekijken,
want het is mij een vreugde iets goeds te doen. - Wat zal er nu_met die
zogenaamde Minerva gebeuren? Moet zij zo blijven of zullen wij toch nog verdere
pogingen doen om haar te beteren? Zoals ze nu is, zal ze veel onheil stichten
op aarde; daar is ze zeer zeker op uit.'
[13] Ik zeg: 'Wees
daarop maar gerust, beste Cado! Deze keer is er voor haar, evenals voor allen
die van haar gezindheid zijn, een val gezet waar ze onvermijdelijk in zal
lopen! Wij echter zullen nu aan wat anders beginnen!'
188
De
heer met Robert en Helena.
Het
weerzien van de beide echtgenoten.
Een
waar echtpaar der hemelen
[1] Ik
zeg: 'Robert, kijk eens hier. Zij, die jij liefhebt, heeft de hele tijd aan
mijn hart gerust. Jij hebt heel veel gezien en hebt grote ervaringen opgedaan,
maar vraag haar wat zij gedurende die tijd van jouw belangrijke afwezigheid
heeft gezien en gehoord! Jij bent in Mijn hemelen doorgedrongen en jouw Helena
diep in de grote geheimen van Mijn liefde. Wat denk je nu, wie van jullie
beiden heeft door diepe en belangrijke levenservaringen de beste vorderingen
gemaakt?'
[2]
Robert-Uraniël zegt: 'O Heer, zeker onze lieve Helena hier, want wie uit de
oerbron zelf put, ontvangt zeker het zuiverste licht des levens. Wie echter
door Uw heilige ordening wordt genoodzaakt om in de uitgestrekte gebieden waar
Uw liefde, wijsheid en macht in uitstroomt de wonderen van Uw erbarmen te
aanschouwen, drinkt Uw genade slechts druppelsgewijs, terwijl Helena hele
stromen van Uw oerlicht in haar hart opneemt en daardoor wordt binnengeleid in
het enorme gezichtsveld van Uw eindeloze erbarming en wonderdaden. Eén vluchtige
seconde van ongestoord schouwen in Uw hart moet haar immers meer onthullen dan
een heel millennium mij onthult, als ik ver van U verwijderd ben. Hoe zal ik
mij nu bij haar staande houden? Ik ben een door kleine lichtdruppels verzadigde
geest, en zij draagt zeeën van licht van alle wijsheid in zich mee!'
[3] Ik
zeg: 'Bekommer je daar niet om. Als iemand op aarde een vrouw tot zich neemt,
dan zal zij hem des te liever zijn naarmate ze rijker is aan goede
eigenschappen. Daarom zal het jou hier zeker ook niet onaangenaam zijn als
jouw ware vrouw een zo grote schat van Mij heeft ontvangen, dat jullie beiden
daaraan voor de eeuwigheid genoeg zullen hebben. Haar rijkdom bestaat uit een
onschatbare overvloed aan liefde en jouw schat aan wijsheid is ook niet de
geringste.
[4] Je
bent weliswaar met druppels gevoed, terwijl zij stromen in zich heeft
opgezogen, maar wanneer je zo' n druppel in de overvloed van haar liefde zult
dompelen, zal daaruit een groot aantal wonderen, nieuwe schepselen en werken
ontstaan, waar je nooit op uitgekeken zult raken. Daarin pas zul je Mijn macht,
grootheid, liefde en wijsheid in al zijn overvloed steeds meer gaan zien en
aanbidden, want alles wat er tot nu toe met jou gebeurde was slechts een
noodzakelijke voorbereiding op datgene waar je van nu af aan mee zult beginnen.
[5] Je
zag jouw huis eerst van buiten; het beviel je buitengewoon. Toen je echter in
de eerste zaal van je huis kwam, beviel het je nog veel beter, omdat je daar
spoedig in een gezelschap kwam dat er weliswaar nog heel ruw uitzag _ in alles
overeenstemmend met jouw innerlijk - maar dat spoedig zachtmoediger werd,
naarmate jouw innerlijk zelf vriendelijker en zachtmoediger werd. Daarop werd
een tweede zaal geopend, de grote eetzaal, waar je de tafels moest schikken,
hetgeen je veel zorgen baarde. Daarop betraden we een derde, hele grote zaal,
het museum genaamd. Daar leerde je al jouw gebreken en het zaad van de dood in
jezelf kennen, en verwijderde alles uit je binnenste doordat je tot op de bodem
van de hel (vanaf je allereerste bestaan) moest doordringen en je van haar
moest zuiveren. En nu sta je nog in dezelfde museumzaal voor Mij.
[6]
Maar ook hier blijven we nog niet. Daarom zullen we ons nu in de grote
schatkamer begeven, waarin je de schatten te zien krijgt, die je met Helena als
een vrije huwelijksgift van Mij ontvangt. Roep nu het hele grote gezelschap bij
elkaar, dan zullen we meteen naar de vierde zaal gaan, die de grote schatkamer
van jouw huis is. Begroet echter eerst jouw Helena, je hemelse echtgenote!'
[7]
Robert begroet nu Helena met ware engelachtige tederheid en deze beantwoordt
deze groet allerliefst. Robert vergaat bijna van zaligheid en roept: 'O, mijn
hemelse Helena, hoe groot ben je nu en hoe klein ben ik ten opzichte van jou!'
[8]
Helena zegt: 'Liefste Robert-Uraniël, voor God de Heer, onze Vader vol zuivere
liefde, bestaat noch iets groots, noch iets kleins! Hij geeft aan het ene werk
dit, aan een ander werk een ander doel. Waar echter het doel goddelijk is, daar
is ook het middel goed. Ik ben een middel in de hand van de goddelijke liefde
en jij eveneens. Jij bent net als ik noch groot noch klein, maar wij zijn
elkaars gelijke in de liefde voor God. Laten we daarom elkaar geen lof meer
toezwaaien, maar elkaar innig vasthouden in God, onze heilige Vader! Jouw
wijsheid moge zich verbinden met mijn in God gerijpte liefde! Als wij zo één
worden voor God, dan worden wij een waarachtig echtpaar in de hemel en zullen
in die hoedanigheid werken volgens Gods orde.'
[9]
Robert-Uraniël zegt: 'Allerliefste zuster in de Heer en de Vader, en vrouw naar
mijn hart, je hebt volkomen gelijk! Hoe zalig maken jouw woorden mij toch, want
ik zag daaruit de geest van de zuivere goddelijke liefde in mijn hart stromen.
Welk een lieflijke harmonie ontvouwde dat in mijn allerzaligste hart! 0 God,
welke zaligheden ga ik nu tegemoet! Wat zullen mijn ogen allemaal te zien
krijgen in de geheime schatkamer van de Heer! Zaligheden zonder tal, elk vergezeld
van nieuwe, nooit vermoede wonderen van de goddelijke liefde, wijsheid en
macht!' _Nu omarmt Robert-Uraniël Helena en kust haar op het voorhoofd.
[10] Ik zegen beiden andermaal en geef
Robert te kennen dat hij nu iedereen moet oproepen om verder te gaan.
189
Cypriaan
bij de Heer.
De
beste dank.
De
manier waarop de Heer leiding geeft.
De
naar het gericht leidende wegen van Rome
[1]
Robert verkondigt de vele vrienden nu, wat er thans volgens Mijn wil moet
gebeuren.
[2]
Ondertussen komt pater Cypriaan echter naar Mij toe en zegt: 'Heer, beste Vader
van mensen en engelen, dat zuiver helse tussenspel heeft een aardig tijdje
geduurd. Het beste aan deze zaak is, dat met het verdwijnen van die werkelijke
oer-satan nu ook zijn nare evenbeeld helemaal uit mijn hart is verdwenen, want
de beide broeders Dismas en Thomas hebben bij mij bijna eenzelfde duivels
uitdrijving bewerkstelligd als de fameuze Cado bij de schijn Minerva. Ik ben
nu, voorzover ik mijzelf onderzoek, tenminste gezuiverd van alles wat maar
rooms was in mij. Gierigheid, nijd, hebzucht, heerszucht en betweterij zijn nu
verre van mij. Met een licht en vrij gemoed sta ik nu voor U en vraag U ook om
een kleine zegen. Daar U onze goede broeder Robert zo overvloedig hebt
gezegend, zodat hij zich van louter zaligheid geen raad meer weet, zult U ook
mijn verzoek niet als aanmatiging beschouwen.'
[3] Ik
zeg: 'Nee, dat eeuwig niet, je komt alleen wat te laat met je verzoek, want Ik
heb je al gezegend.' Pater Cypriaan zegt: 'Dan is het aan mij om U, o Heer en
Vader, daarvoor naar behoren te danken.'
[4] Ik
zeg: 'Dat is ook al gebeurd, want Ik lees het in je hart en dat is voor Mij de
waardevolste dank; heb je Mij deze echter reeds gebracht, waarom zou je er dan
nog een slechtere aan toevoegen?' Cypriaan zegt: 'Maar daar weet ik zelf
nauwelijks iets van! Hoe kan een mij totaal onbewuste handeling waarde voor U
hebben?' Ik zeg: 'Omdat zij overeenkomt met Mijn leer uit het evangelie,
volgens welke de linkerhand ook niet hoeft te weten wat de rechter voor goeds
doet in Mijn naam! Denk je nog steeds dat een Mij welgevallige dank Mij volgens
rooms gebruik onder galmend klokgelui, onder geweldige klanken van orgels,
pauken, trompetten en bazuinen en onder het zinloos opdreunen van Latijnse
hymnen gebracht moet worden? O vriend, dat alles is Mij de reinste gruwel! Wie
Mij oprecht wil danken, die danke Mij in zijn hart en wel zo, dat zijn
hoogstwijze verstand daarbij niet meer te doen heeft dan een gewone handlanger
bij een of ander meesterwerk. Zo'n dank heb je Mij gebracht; als Ik daarmee
uiterst tevreden ben, wat wil je dan nog meer?'
[5]
Cypriaan zegt: 'Mijn God en Heer, U bent al te genadig en barmhartig, als U de
pure gedachten van ons hart wilt beschouwen als iets dat U welgevallig is! U
ordent alle dingen juist en leidt Uw kinderen op de goede weg, zodat ze nooit
kunnen verdwalen. Mijn hart klopte tijdens mijn leven in grote droefenis, maar
U liet niet toe dat het in zijn nacht verstarde en daardoor niet meer in staat
zou zijn geweest om uit liefde voor U te kloppen. U alleen zij daarom eeuwig
alle aanbidding en al onze liefde.
[6]
Het gaat er nu op aarde weer zeer treurig en duister aan toe, maar het is goed
zoals U het toelaat. Het onkruid moet immers ook tot rijpheid komen en zijn
wortels moeten verdorren, opdat het dan grondig kan worden vernietigd. Zoals
het goede van U, moet ook het kwade zich krachtdadig uiten, opdat het werkelijk
als kwaad moge worden herkend en verworpen.
[7]
Het grootste kwaad op aarde is nu de roomse geestelijkheid. Dit verheft zich
onder het masker van vroomheid en stijgt hoger en hoger, maar zodra het met
zijn trotse vleugels tegen het plafond van Uw hemelen zal slaan, zullen zijn
vleugels vernietigd worden door vuur uit de hemelen. Het zal dan een
verschrikkelijke en laatste val maken, waarna er geen verheffing meer mogelijk
zal zijn. Het is weliswaar een droevige weg, maar hij is goed en rechtvaardig
en mist nooit het juiste doel!
[8] Ik
was verkeerd, slecht en boosaardig tegenover U, o Heer, en steeg hoger en hoger
om des te dieper te vallen. Maar toen ik volkomen gevallen was, kwam U, hielp
mij weer overeind en maakte zo uit een duivel een mens naar Uw maatstaf. En zo
handelt U, o Heer, voortdurend, want Uw barmhartigheid is onbegrensd en Uw
liefde en genade vullen alle ruimten der oneindigheid. De nederige vernedert U
nog meer opdat hij volmaakt mag worden en dichter bij Uw hart mag komen. De
hoogmoedigen echter verheft U, en U bezorgt hun de volledige val, zodat zij als
gevallenen mogen inzien hoe ijdel al hun inspanningen waren en wat een
volslagen niets ze zijn voor U, 0 Heer! Gelukkig diegenen die hun zekere val
ter harte nemen en zich voor U verdeemoedigen; maar zij, die zich bij hun val
staande willen houden, voor hen een drievoudig wee, want hun weg zal een hete
weg zijn en hun ommekeer bijna onmogelijk.
[9]
Rome, o Rome, je klopt tevergeefs aan de ijzeren poort van Jouw oude macht!
Kijk, de grendels waarmee je zelf de deuren naar het Godsrijk hebt vergrendeld
voor allen die naar binnen wilden, zijn verroest! Ik sta voor God, de
Almachtige, en Zijn ogen zeggen mij: jouw laatste inspanningen zullen je een
smadelijk loon bezorgen. Maar wee jou! De Heer heeft je een nacht bereid, die
je zal verslinden als een hongerige slang een mus!'
[10]
Daarop zeg Ik: 'Amen! Je hebt goed, waar en wijs gesproken voor Mijn
aangezicht; en zo zij het, zoals jij nu hebt gesproken voor Mij!'
190
De
heilbede van de aartsvaders.
Antwoord
van de Heer
Voorbereidingen
voor de wederkomst van de Heer
[1]
Alle profeten en apostelen komen naar Mij toe en zeggen: 'Ja, amen! Uw naam
worde geheiligd, zowel hier in Uw hemelen alsook op Uw aarde, de waarachtige
leerschool voor de geslachten die voor een eeuwig bestaan ontkiemen onder Uw hart.
Alleen dat ene, heilige Vader, vragen wij U als uit één hart en één mond: laat
het eindelijk eens afgelopen zijn met het snode werk van de satan! Neem weg van
Uw aarde het purper en laat goud, zilver en edelstenen verdwijnen, opdat de
mensen niet meer azen op de glans van deze onzalige dingen, maar enkel streven
naar zuivere liefde en waarheid. Hoeveel schatten van de geest moeten er wel
ten grave gedragen worden, omdat het jagen naar al deze ijdele dingen de
mensheid hindert om haar geest volgens Uw orde op te wekken en daaruit
onvergankelijke rijkdommen te putten voor tijd en eeuwigheid!
[2]
Maak toch eens een einde aan de praktijken van satan! Met het verdwijnen van
zijn invloed op de sfeer van het menselijk handelen moet de mensheid meer
geneigd zijn tot het goede en het ware; zoniet, dan zal de mensheid zich steeds
dieper in het verderf storten. Wel zijn Uw raadsbesluiten onnaspeurlijk en Uw
wegen ondoorgrondelijk. Het is niemand bekend hoe U te werk gaat om tenslotte
alles naar de beste bestemming te leiden. Voor vele wezens is wel een zeer
lange tijdsduur vereist voor ze hun uiteindelijke bestemming bereiken. Dus het
bekorten van de lange weg en de tijdsduur, zoals U, o Heer, het Zelf aan Uw
volkeren hebt beloofd, is wel de vurigste wens van ons, die God goedgezind
zijn!
[3]
Het is werkelijk jammer voor Uw mooie aarde, dat zij niet in staat is de haar
telkens opnieuw toegebrachte wonden te genezen, als U haar de steeds eendere
kwelgeesten niet van het lijf houdt. Wat U, Heer en Vader, echter doen zult,
doe dat spoedig, want anders worden de mensen verteerd door te grote angst voor
de te verwachten dingen die de aarde nog zullen overkomen! Wij hier hebben
natuurlijk gemakkelijk wachten, daar vanwege onze grote zaligheid bij U,
heilige Vader, ook voor ons duizend aardjaren gelijk zijn aan een vluchtige
lentedag, maar voor de nog in sterfelijke omhulling levende broeders op aarde
worden bange minuten tot jaren, en jaren tot eeuwigheden. Daarom, o Vader, open
Uw rijke bron van liefde en genade, beproef de armen op aarde genadig en bekort
deze slechte tijd! Uw heiligste wil geschiede altijd!'
[4] Ik
zeg: 'Jullie doen er goed aan zo te vragen, maar het vergaat jullie met je
vragen zoals diegenen die overal te laat kwamen en daarom ook voor Mij steeds
te laat moeten komen omdat Ik overal en in alles de Eerste ben. Jullie zijn als
de ledematen van Mijn lichaam, die niet in staat zijn eerder te handelen dan
wanneer Mijn geest ze tot handelen aanzet. Als jullie echter bij alles Mijn
geest nodig hebben, hoe kunnen jullie dan denken dat Ik eerst door jullie
verzoek ertoe bewogen moet worden om iets te bewerkstelligen, waarvan Ik de
noodzaak al heb ingezien nog voordat een geest uit Mij zich verheugde over een
vrij bewustzijn! Wanneer jullie pas over een zaak beginnen na te denken, heb Ik
al zo'n duizend jaar lang voorzorgsmaatregelen getroffen en alles zo op gang
gebracht, dat de uitwerking precies zo aan het licht moet treden. Anders zou
tenslotte het algemene hoofddoel onmogelijk bereikt kunnen worden, namelijk jullie
eeuwige, vrij scheppende leven in Mijn goddelijke tegenwoordigheid.
[5]
Moet Ik dan alle hiërarchieën door een vuur uit de hemel in één klap verdelgen?
N a het grote werk van de verlossing gaat dat nu juist niet meer! Geen algemene
zondvloed en geen ondergang van Sodom en Gomorra meer!
[6]
Maar ieder kwaad op aarde is nu zijn eigen rechter en de straf volgt de zonde
op de voet. De hiërarchen verlangden naar hun oude, wrede priestervrijheid, en
zie, zij is hun gegeven, maar zonder materiële macht! Als de hiërarchen in het
vervolg echter gebruik zullen blijven maken van hun wrede vrijheid, dan zullen
ze daardoor duizenden ertoe aanzetten om van hun slechte parochie over te gaan
naar een betere. Terwijl jullie Mij hier staan te vragen, zijn er al duizenden
van Rome afgevallen! Kan de tijd dan nog meer verkort worden? Is niet alles
gedaan voor haar ondergang, die nu spoedig noodzakelijk zal zijn geworden?
[7]
Hoe zou Ik ooit weer op aarde kunnen komen, als er niet op doelmatige wijze een
eind zou worden gemaakt aan de aloude praktijken van de slechte hiërarchie? Zou
Ik echter als God komen, wel, jullie begrijpen zeker, dat de hele aarde dan
gericht zou worden en er geen wezen op haar nog in staat zou zijn om vrij adem
te halen.
[8]
Wanneer Ik echter naar de aarde kom, kan Ik alleen maar naar de armen komen.
Dan pas is er op aarde een juiste vereffening van al het heerszuchtige streven
mogelijk en daarnaast ook Mijn tegemoet snellen naar de verlorenen.
[9]
Jullie verzoek was echter toch terecht, want het werd jullie zo ingegeven, maar
Mijn handelen was jullie allang vooruit! Maar nu komt Robert-Uraniël met zijn
scharen. Wees daarom allemaal bereid om verder te trekken, want dat is
noodzakelijk!'
191
Vertrek
naar de zaal der voleinding
Robert
en Helena, gevolgd door Cado, voor de gesloten hemelpoort
Minerva
verschijnt weer ten tonele
[1]
Allen volgen Mijn wil nu snel op. Robert-Uraniël komt en zegt: 'Heer en Vader,
alles is geordend volgens Uw wil en Uw heilige orde!'
[2] Ik
zeg: 'Laten we dan in oostelijke richting gaan, waar je op een ogenschijnlijk
grote afstand twee machtige zuilen ziet. Daar is de vierde grote zaal der
voleinding, waar de eigenlijke hemel pas begint. Neem je vrouw nu met je mee,
opdat je vanuit Mijn bijzondere liefde volkomen binnen mag gaan in het rijk van
jouw liefde en inzicht!'
[3] Op
Mijn woorden omvat Robert-Uraniël met alle liefde zijn Helena en verzoekt Mij
om aan zijn zijde, en wel tussen hem en Helena in, de grote zaal te willen
binnengaan. Ik zeg echter: 'Je moet eens beginnen met je vrijelijk te bewegen,
anders zul je steeds een leiband nodig hebben. Ik zal zonder meer in de grote
zaal aanwezig zijn als jij daar binnengaat. Waarheen je je ook, vervuld van
liefde tot Mij, zult begeven, zal Ik bij je zijn, omdat jouw liefde tot Mij
Ikzelf ben, want Ik ben overal aanwezig waar in een hart waarachtige en zuivere
liefde tot Mij in volheid aanwezig is. Ga nu dus voorop en open de poort naar
het rijk der voleinding van je hart.'
[4] Nu
maakt Robert een diepe buiging voor Mij en begint meteen aan zijn reis. Hij
wandelt welgemoed met zijn Helena, die hem onderweg vraagt hoe het hem hier in
het rijk Gods eigenlijk voorkomt en of hij zich er al helemaal thuis voelt.
Robert-Uraniël zegt daarop: 'Soms komt het me heel vreemd voor, vooral als de
Heer zich niet naast mij bevindt, maar als de Heer zichtbaar in mijn nabijheid
verblijft, voel ik me weer helemaal thuis. Alleen bevreemden mij al die
verschijnselen nog steeds, al begrijp ik ze heel goed, ook omdat ze vaak zo
totaal onverwacht optreden. Maar daaraan ben ik ook al gewend geraakt. Daar heb
je de poort al, maar hij is gesloten! Wat nu?'
[5]
Helena zegt: 'Wel, die zullen wij in naam van de Heer eens
proberen
open te maken. Kijk, er zit een gouden sleutel in het slot!' Robert pakt meteen
de sleutel vast en begint hem naar rechts en dan naar links te draaien, maar de
deur laat zich niet openen. Hij draait nog eens, en krachtiger dan eerst duwt
hij nu met geweld tegen de beide vleugels van de poort, maar tevergeefs!
[6]
Daarop wordt Robert een beetje bang en zegt tegen Helena: 'Kijk, mijn lieve
vrouw, ik moet je eerlijk bekennen dat ik me weer eens heel vreemd voel, zoals
iemand die helemaal verlaten is door zijn vroegere helpers in de nood. Kijk
eens achterom of jijzelf in de verte iemand kunt ontdekken. Behalve vriend
Cado, die ons heel stil gevolgd is, ontdek ik geen ziel en geen geest!' Helena
zegt: 'Werkelijk eigenaardig; behalve Cado zie ook ik niemand en de poort is
niet open te krijgen. Toch heeft de Heer Zelf ons hiernaartoe gestuurd. Probeer
nog eens de deur te openen, ik zal je helpen, misschien zal het dan gaan.'
[7]
Robert neemt nu weer de gouden sleutel ter hand en draait hem naar alle kanten,
terwijl Helena krachtig tegen de beide vleugels duwt. Deze pogingen gaan nog
een hele tijd door, maar zonder resultaat. Als beiden al wat vermoeid zijn,
zegt Helena: 'Weet je, mijn lieve Robert Uraniël, niemand kan zich verplicht
voelen tot een daad die zijn macht te boven gaat. Wij hebben reeds al onze
krachten aangewend, maar deze hemelpoort laat zich volstrekt niet openen, wat
toch nauwelijks onze schuld kan zijn. Dan blijft ze maar in naam van de Heer
gesloten! Maar we zouden toch vriend Cado om hulp kunnen vragen, misschien weet
hij er beter mee om te gaan dan wij beiden.' Robert-Uraniël zegt: 'Je hebt
gelijk, dat zal ik meteen doen!'
[8]
Robert-Uraniël zegt: 'Beste vriend, jij alleen bent zo vriendelijk geweest ons
te begeleiden. Jij hebt ook de opdracht van de Heer aan mij vernomen, waarin ik
verzocht werd met mijn vrouw hierheen te gaan en deze poort te openen, maar al
onze nog zo krachtige pogingen met deze poort mislukten! Daarom wil ik je
hierbij vragen om met mij nog een derde poging te wagen. Misschien lukt het ons
gedrieën om deze reusachtige hemelpoort toch te openen. Lukt het echter niet,
dan moet de Heer maar met ons doen wat Hem behaagt!'
[9]
Cado zegt: 'Beste vriend, mijn medewerking zal je weinig zegen brengen; wat aan
een God is voorbehouden is niet voor een ezel weggelegd! Jij bent geroepen en
uitverkoren, ik niet eens geroepen, maar ik zal je desondanks de gevraagde hulp
bieden. Je weet immers dat alleen zij het hemelrijk zullen bezitten, die het
met geweld naar zich toetrekken! Laten we dus in Gods naam beginnen!'
[10]
Robert gaat nog eens met de sleutel bezig en draait hem zevenmaal naar links,
en omdat bij alle krachtsinspanning de deur nog niet open gaat, draait hij de
sleutel zo ver mogelijk naar rechts. Daarbij wordt tijdens het draaien aan één
stuk door krachtig tegen de deur geduwd, die echter hardnekkig gesloten blijft.
[11]
Robert-Uraniël krabt zich achter de oren en Cado zegt: 'Ik heb je immers gezegd
dat het niet zou gaan! Want ik weet dat deze geestelijke zaken heel wat hardnekkiger
zijn dan de aardse. Een berg op aarde laat zich gemakkelijker verplaatsen dan
zo'n geestenpoort zich laat openen! Ik zou hier aanraden het verdere verloop af
te wachten. Het kan niet de bedoeling zijn God de Heer aanhoudend lastig te
vallen. Er is ons bijgevolg een plaats aangewezen, waar wij zo lang moeten
verblijven tot deze hemelpoort ons door hogere machten wordt opengedaan. Wat we
echter zouden kunnen doen, is ons te houden aan de evangelische raad: 'zoekt en
gij zult vinden; vraagt en u zal worden gegeven en klopt en er zal worden
opengedaan!' Wie weet of de poort dan niet reeds voor ons open zou staan. Wat
denk jij, vriend, van deze zaak?'
[12]
Robert-Uraniël zegt: 'Ja, je hebt volkomen gelijk, maar dat de Heer mij
dringend verzocht heeft mij vlug hierheen te begeven en deze poort te openen,
omdat ons daarachter heel belangrijke dingen te wachten staan ... en nu ben ik
hier en kan niets met die poort beginnen! Dat is toch wel wat eigenaardig, maar
ik zal je raad opvolgen.'
[13]
Hierop zegt Helena: 'Vrienden, er is werkelijk veel voor nodig om in het
hemelrijk van God binnen te kunnen gaan! Mij stoort hier niets zozeer als dit
prachtige stralenkleed. Als ik een heel gewone boerenjurk zou hebben, dan zou
deze geweigerde entree in het eigenlijke hemelrijk mij veel minder hinderen.
Werkelijk, door deze geschiedenis zou men behoorlijk boos kunnen worden op de
Heer! Eerst melk en honing van de beste kwaliteit en vervolgens een bittere
druppel; en in plaats van hemelbrood, dat men al echt in overdaad heeft
genoten, komt nu havermoutpap! Eet smakelijk, dat zal me een eigenaardige
hemelse zoetigheid worden! Werd ik, zottin, maar eerst van dit domme kleed
verlost, want nu begint het mij echt ontzettend te hinderen. Bevalt jou, mijn
lieve Robert, je uraniaanse sterrengewaad nog steeds?'
[14]
Robert zegt: 'Eerlijk gezegd zou ook mij een ander gewaad honderd keer liever
zijn! Ik vind mezelf nu in dit goddelijke sterrengewaad net een gefopte
hemelse ezel. Bij God, een leren broek en een jasje van het grofste laken
zouden me liever zijn! Ik heb mij in mijn hele aardse en geestelijke leven
nooit zo geschaamd als deze keer in dit ellendige hemelsgewaad. Kon ik het maar
ruilen voor een ander!' Helena zegt: 'Ik zou het mijne weggeven voor de vuilste
keukenschort, want er is niets zo erbarmelijk als een koningsgewaad te dragen
in een weiland voor varkenshoeders. '
[15]
Cado zegt: 'Mijn beste vrienden, jullie woorden zijn mij uit het hart gegrepen!
Dat moet ook Christus als Heer der oneindigheid diep hebben gevoeld, omdat Hij
zo vaak tegen klederpracht heeft geijverd. Hij draagt immers ook hier in het
rijk van het licht een allereenvoudigst kleed. Ikzelf ben de grootste vijand
van iedere vorm van klederpracht, of ze nu op aarde materieel, of hier in het
rijk van de geest geestelijk is. Daarom geef ik jullie volkomen gelijk dat
jullie je prachtige hemelsgewaad, dat hier niet op zijn plaats is,
verafschuwen. Heeft het nu in jullie ogen geen waarde, dan is alles goed en
wel. In mijn ogen heeft zelfs zo'n hemelse opschik nooit enige waarde gehad!
Maar wat zullen we nu beginnen zolang de poort nog niet open is? Zullen we
beginnen te vragen, te zoeken en te kloppen?'
[16] Helena zegt: 'Ik ben van mening
dat we dat mooi achterwege moeten laten! Als de Heer hem niet voor ons wil openen,
moet hij gesloten blijven in alle eeuwigheid, amen!' Robert zegt: 'Je hebt
bepaald geen ongelijk, mijn liefste Helena, maar weet je, als men het al zover
heeft gebracht dat men voor de hemelpoort staat, zou men toch ook moeite moeten
doen om erdoor te komen! Vragen is zeker geen schande, zoeken nog minder en wat
het aankloppen betreft, wil ik meteen op de beide deurvleugels een lawaai maken
dat er niet om liegt! Nou, dat is me ook wat: eerst maakte ik als engel met
Sahariël al de verste hemelreizen; nu ben ik weer in jullie gezelschap en
helemaal ten einde raad! Alleen die fraaie Minerva ontbreekt er nog maar aan!
Dat zou werkelijk een mooie grap zijn: haar hier te keer horen gaan over de
gesloten poort!'
[17]
Cado zegt: 'Als je het over de duivel hebt, trap je hem op de staart!
Inderdaad, als ik me niet vergis, komt ze er al aan om ons een bezoek te
brengen! Nu moeten we maar zien hoe we haar weer kwijtraken!' Helemaal verbluft
door deze verschijning, zegt Helena: 'Maar die moet een scherp gehoor hebben!
Wel Robert-Uraniël, dat zal een fraaie geschiedenis worden. Je had haar naam in
onze netelige situatie ook nooit moeten noemen. Dat zal me een mooie boel
worden! Uiteindelijk trekt ze ons alle drie nog mee naar de onderste
'God-sta-ons-bij'.'
[18]
Cado zegt: 'Och, daar is geen sprake van! Het vervelende is alleen, dat men
haar niet meer zo gauw kwijt kan raken als ze er eenmaal is!' Robert zegt:
'Laten we dan proberen te verhinderen dat ze hierheen komt, want met zoveel
goddelijke kracht en macht zullen we toch nog wel uitgerust zijn!' Cado zegt:
'Probeer het, maar ik denk niet dat dit zal baten. Zij zal direct zeggen dat
ook zij het volste recht heeft om voor de poort van het Godshuis te verschijnen
en daar toegang te verlangen. Of ze wordt binnengelaten is trouwens een andere
vraag. Laten wij haar maar ongehinderd haar gang laten gaan en doen alsof we
haar niet opmerken. Mocht ze zich dan met ons gaan bemoeien, dan zullen we haar
wel iets weten te vertellen dat ze zeker niet graag zal horen. We mogen ons
alleen tegenover haar niet vriendelijk en nog minder terechtwijzend gebiedend
gedragen, maar heel onverschillig, hetgeen ze het minst kan verdragen. Zo
zullen we haar het vlugst kwijtraken. Ik geloof haar al bijna door en door te
kennen.'
192
Minerva
voor de poort.
Onvriendelijke
ontmoeting met Helena
[1]
Robert zegt: 'Jouw raad is werkelijk heel goed; maar stil nu, ze komt al in
allerijl naar ons toe. Zij heeft het prachtige kleed nog aan en het
pseudo-zwaard van blik en karton bij zich. Ook schijnt ze nog niets van haar
uitzonderlijke schoonheid te hebben ingeboet. Zij is werkelijk onbeschrijflijk
mooi en men zou kunnen stellen dat het de Godheid onmogelijk is om een nog
grotere uiterlijke schoonheid in het leven te roepen. Ik geloof echter dat men
ook haar gestalte niet te veel mag roemen; ze zou daardoor nog ijdeler en
trotser kunnen worden dan ze al is.' Cado zegt: 'Ja, ja, in ieder geval niet
over en met haar praten, anders kunnen we niet zo gemakkelijk van haar
afkomen!'
[2] Achter de rug van Cado zegt
Minerva al: 'Juist, jij slaat de spijker steeds op de kop! Jij wilt de anderen
leren hoe ze het vlugst van mij af kunnen komen, alsof ik me soms ooit aan
iemand zou hebben opgedrongen. Daarvoor heb ik toch te veel eergevoel in me en
ben ik te trots. En jij, mijn vriend Cado, hoeft daar helemaal niet bang voor
te zijn, want wij kennen elkaar immers al een hele tijd. Zal ik jou soms bij je
echte naam noemen?'
[3]
Cado zegt: 'Zwijg! Anders zul je getuige zijn van een nieuw staaltje van mijn
welbekende hoffelijkheid! Daar is de gesloten poort, probeer of iemand jou zal
binnen laten. Want jij hoort daar misschien ook wel?' Minerva zegt: 'Houd je
smoel! Ik doe wat ik wil en nooit wat jij wilt! Begrijp je dat?'
[4]
Cado zegt: 'O, dat begrijp ik volkomen, want je bent ijdel en trots en
bijgevolg ook dom genoeg! Hoe zou jij iets willen en kunnen doen wat werkelijk
van eeuwig nut voor je zou zijn? Wanneer je echter nog iets met ons te
bespreken hebt, dan vraag ik je om je wat beschaafder en fatsoenlijker uit te
drukken! Als je dan al geen rekening wilt houden met mij, doe het dan tenminste
met onze hier aanwezige allerliefste hemeldame!'
[5]
Minerva zegt: 'Dat is me een vreemde hemeldame; deze allerordinairste
proletarische trien, en voor haar zou ik uiteindelijk nog respect moeten
hebben?! Ik, het eerste wezen van de hele oneindigheid, en die daar, het minste
uit het allerarmzaligste en beruchte Lerchenfeld! Je hebt wel een fraaie
voorstelling van een hemeldame, als je dit echte Weense misbaksel voor zoiets aanziet!
Gefeliciteerd, je hebt het met je wijsheid in de hemel werkelijk al ver
gebracht!'
[6] De
van ergernis bijna laaiend geworden Helena valt haar hier in de rede: 'Wel, jij
verwaande feeks! Weet jij soms nog wat slechters over mij, jij uit de hele oneindigheid
bijeengeraapt individu! Nee, dat doet me plezier! Wil dit allergrootste loeder
van alle vaste sterren mij belasteren? Wacht maar, ik zal jouw gepolijste
ezelsvel wel wat verkreukelen als jou dat zo erg jeukt! Denk jij soms, lekkere
room van de helse rundvleessoep, dat ik jou niet ken? 0, maak je daar maar
geen zorgen over, jij vuile jezuïetenzakdoek! Die wil mij uitmaken voor een
proletarische trien! Maak maar gauw dat je weg komt, anders zullen Gods eeuwige
timmerlieden jou het gat van de deur wel wijzen!'
[7]
Robert zegt: 'Maar ik smeek je, liefste Helena, mijn door God Zelf aan mij
gegeven vrouw, wind je niet zo op! Kijk, met deze schijn Minerva richt God Zelf
niets uit, wat kunnen wij dan met haar uitrichten! Jij weet toch dat aan
distels geen dadels en aan doornstruiken geen vijgen groeien! Laat haar daarom
praten wat ze wil, want haar stem dringt werkelijk niet door tot onze oren en
nog minder tot onze harten!'
[8]
Helena zegt: 'Ja, ja, dat weet ik wel, maar ik weet ook dat men als eerlijke
christen de duivel de mond moet snoeren! Kijk, nu houdt zij zich al stil, omdat
ze inziet dat ze nooit nog grover kan worden dan ik ben. Als zij nog één keer
een kik geeft, zal ik voor haar een Lerchenfelds liedje zingen waar ze voor de
hele eeuwigheid genoeg aan zal hebben! Nee, dat gifbaksel van de heilige
aartsengel Michaël zal me dan pas goed leren kennen! Werkelijk, ik zou zelfs
onze lieve Heer iets grofs in Zijn gezicht kunnen zeggen als Hij ooit deze
lievelingsstoel van Petrus een genade mocht bewijzen. Die is immers allang te
slecht voor de hel, daarom verdragen de andere duivels haar helemaal niet meer
in hun midden. Jij moest haar ook zo nodig hierheen roepen!'
[9]
Cado zegt nu tegen de van boosheid trillende Minerva: 'En, is je vocabulaire
van grofheden al uitgeput, nu je op deze achtenswaardige complimenten geen
antwoord weet te geven? Het lijkt mij dat je je meerdere hebt gevonden en nu
door je zwijgen toegeeft, dat de Lerchenfeldse gelijk heeft!' Minerva zegt:
'Alsjeblieft, praat me niet meer over die galgenbrok, want ik heb mijn buik vol
van haar!'
[10]
Helena valt haar in de rede: 'Maak dat je weg komt, anders zullen er rake
klappen vallen! Heb je hiermee wel eens kennis gemaakt?' (Terwijl ze Minerva
haar beide vuisten toont): 'Ik zeg je, als je niet gauw weggaat, roffel ik je
hiermee een reveille op je grote vieze mond!' Robert zegt: 'Maar Helena, ik
smeek je, in godsnaam! We komen in plaats van in Gods hemel straks nog in de
Lerchenfeldse goot terecht! Bedenk toch, hoe je als lieveling van God aan de
heilige borst van de Heer lag en alle genade van Hem in je opnam... en nu ben
je weer helemaal een echte Lerchenfeldse! Dat moet je helemaal afleggen, anders
zal het nog lang duren voordat de poort voor je opengaat!'
[11]
Helena zegt: 'Nou, ik geloof dat jij het zelfs een beetje jammer vindt, dat ik
die helleveeg eens flink de waarheid heb gezegd!' Robert zegt: 'Nee, liefste
Helena, dat zeker niet, maar het doet me alleen verdriet vanwege jouw reeds
zeer hemels geworden mond, die zelfs al met God heeft gesproken en mij menige
voortreffelijke les in de liefde heeft gegeven. '
[12]
Helena zegt: 'Of ik nu een mooie mond heb of niet, de waarheid moet er een keer
uit! Dat de waarheid ook uit de mooiste mond niet al te prettig klinkt, is
allang bekend, maar hoe komt het dan dat jij het laat voorkomen alsof de
waarheid juist uit mijn mond slecht klinkt, terwijl je de leugen uit de
eveneens mooie mond van die duivelse griet niet zo verfoeilijk lijkt te hebben
gevonden? Als het je al verdriet doet wanneer mijn mooie mond die eeuwige
godslasteraarster op z'n Lerchenfelds de les leest, hoeveel temeer verdriet
moet je dan wel niet hebben over die lieflijke mond waaruit vast nog nooit een
waar woord is gekomen! Geef haar liever een goede berisping en laat mij spreken
als ik eenmaal op dreef ben!'
[13]
Minerva zegt: 'Ben je nu klaar, jij onbehouwen Lerchenfeldse! Jij hebt vast nog
nooit op een hoge school beleefdheid geleerd, want iets grovers is nog nooit
tot mijn oren doorgedrongen.' Helena onderbreekt haar: 'Wel, pas maar op dat je
er geen oorontsteking van krijgt! Ik mag zeker haar grofheden deemoedig
incasseren zoals een vrome jezuïeten biechteling, wanneer zij door Gods
plaatsbekleder met hel en vagevuur wordt volgestopt? Wacht jij maar eens af!
Als je niet uit mijn ogen verdwijnt, zal er tussen ons beiden nog een
verschrikkelijk spektakel losbarsten! Daarom zeg ik je nu voor eens en altijd,
dat je je meteen uit de voeten moet maken, anders zou je mooie gezicht wel eens
spoedig een ander aanzien kunnen krijgen!'
[14]
Cado zegt: 'Wees rustig, Helena, en jij ook, vriend Robert! Ik zal nu alleen
met Minerva praten en proberen om iets heel belangrijks met haar af te spreken.
Misschien gelukt het mij om haar weer een stap dichter bij de Heer te brengen,
maar jullie moeten je ondertussen rustig houden.' Robert zegt: 'Ja broeder, doe
dat! Ik zou nu werkelijk heel blij zijn als we haar spoedig kwijt konden raken.
Zij zaait werkelijk tweedracht tussen degenen die haar te na komen. Ik geloof
dat ze binnen de kortste keren alle engelen in disharmonie zou brengen. Ik wens
je veel geluk met je prijzenswaardig voornemen, maar ik betwijfel of je moeite
ook maar enigszins beloond zal worden, want dit wezen zal alleen onder dwang
iets goeds doen, maar als volkomen vrij wezen nooit ofte nimmer.'
[15]
Cado zegt: 'Je hebt misschien niet helemaal ongelijk, maar mijn zaligheid durf
ik er desondanks niet om te verwedden. De eeuwigheid is eindeloos lang, en in
zulke eindeloze tijden en situaties zou nog heel veel kunnen gebeuren waarvan
tot nu toe nog geen enkele geest enig idee heeft gehad. Daarom houden we alles
wat niet met de goddelijke orde in strijd is voor mogelijk, maar een
weddenschap aangaan over de vraag of iets ooit wel of niet mogelijk zou kunnen
zijn, wil zoveel zeggen als aan de goddelijke wijsheid zelf twijfelen. Bij God
zijn alle dingen mogelijk, waarom dan ook niet de volledige ommekeer van
satan?'
193
Indische
wijsheid over satan.
Aansporing
tot geduld
Een
klein plekje is gemakkelijker schoongeveegd dan de gehele schepping
[1]
Cado gaat verder: 'Kijk, ik vond eens in een boek over Oudindische wijsheid een
heel gedenkwaardige passage, die ongeveer zo luidde:
[2]
'In het oereeuwige zijn was slechts God alleen. En de oneindigheid en
eeuwigheid was Hijzelf in het helderste schouwen van Zichzelf. Aan Zijn
gedachten en ideeën kwam geen einde. Maar zoals op een zwoele avond talloze
zwermen eendagsvliegen van allerlei soort in ongebonden vrijheid en zonder
waarneembare orde door elkaar vliegen, zo gingen ook de gedachten en ideeën in
de Godheid af en aan, en heen en weer, maar nog bevond zich in de eindeloze
ruimte geen enkel wezen. Alleen Haar grote gedachten zag de eindeloze Godheid
in Zichzelf in ongedwongen vrijheid grote bewegingen maken. Toen scheidde de
Godheid de ideeën van de gedachten en dat was een eerste ordenen in de Godheid
Zelf. De grote ideeën legde Zij geleidelijk aan vast, alleen de gedachten liet
Zij de vrije loop.
[3]
Toen echter de ideeën meer en meer vorm kregen, en bleek dat zij niet volkomen
zuiver waren, besloot de Godheid Haar ideeën Zelf te louteren en scheidde het
zuivere van het onzuivere. Nadat dat ten uitvoer was gebracht, plaatste de
Godheid al het onzuivere als het ware buiten Zichzelf, legde het vast door Haar
almachtig willen en bracht het tot leven door de geest van Haar meest vrije
gedachten.
[4] En daaruit kwam een grote geest
vol onzuiverheid voort om gelouterd te worden door zeven andere geesten, die de
Godheid uit haar zuivere ideeën door de meest vrije Geest van Haar gedachten in
het leven riep.'
[5]
'En kijk, broeder Robert, hier voor ons staat deze eerste, grote, onzuivere
geest, aan wiens loutering nog steeds wordt gewerkt. Daarom moeten we niet
meteen twijfelen als zoiets meer tijd vergt dan menige andere zaak. Deze geest
is wel het onzuiverste dat je je maar kunt voorstellen, maar te zijner tijd is
hij in staat tot een volledige zuivering. We mogen daarom niet ongeduldig
worden omdat wij gemakkelijker gelouterd konden worden dan deze geest, want een
klein plekje kan toch eerder en gemakkelijker worden geveegd dan de bodem van
een hele wereld. Deze geest is op zichzelf beschouwd de totale uitdrukking van
de gehele schepping, terwijl de hele aarde met al haar wezens nauwelijks als
één atoom van zijn eigenlijke wezen moet worden gezien. Dat een nietig geest je
eerder te zuiveren is dan deze allergrootste, geschapen oergeest, het
alomvattende begrip van al het geschapene, zul je evengoed inzien als ik, maar
omdat er voor de loutering van zoiets groots meer vereist is, moet men over
deze goddelijke aangelegenheid ook wel goed nadenken en zich met alle geduld
voegen naar Gods verordeningen. Beste vriend, hou hiermee een beetje rekening
en je zult je dan gemakkelijker naar mijn handelwijze kunnen voegen. En nu
naar Minerva!'
194
Minerva
's satanische verzoekersleer.
Cado
's treffende rectificatie
[1] Nu
wendt Cado zich tot Minerva en zegt: 'Hoelang nog, Satana, zul je ons geduld
misbruiken? Wil je zelf helemaal niets anders doen dan wat slecht en kwaad is?
- Kijk, als de Godheid zo'n grote diamant zou hebben geschapen, dat een
bliksemschicht een miljoen aardjaren nodig zou hebben om van de ene pool naar
de andere te vliegen - en daarbij ook een heel klein kolibrie-vogeltje zou
hebben geschapen dat tot taak had iedere duizend jaar één keer naar deze
diamanten bol toe te vliegen en er slechts één keer met zijn snavel tegenaan te
pikken - dan zou het vogeltje de bol allang hebben vernietigd. Aan jou werden
al duizenden van zulke tijdsruimten besteed en je bent nog steeds helemaal
dezelfde die je was bij het begin aller tijden! Geen geest kan begrijpen wat
een geduld de Godheid jou steeds heeft bewezen en welke wegen er werden
ingeslagen om jou te louteren, maar het is werkelijk afschuwelijk om te
bedenken dat dit alles tot nu toe tevergeefs was! Ik meen dat het nu tijd wordt
om je hele wezen in die orde te brengen, die door God al eeuwigheden geleden
voor jou is uitgestippeld!'
[2]
Minerva zegt: 'Wat deed ik dan, dat tegen jouw Godsorde zou zijn geweest? Je
spreekt voortdurend over een zekere ordening van God en schijnt zelf in wezen
ook niet eens te vermoeden wat deze eigenlijk is en waaruit ze bestaat. Als ik,
als het afgescheiden onzuivere deel, de voortdurende tegenpool van het zuivere
deel van de Godheid voorstel, en dat onwrikbaar, zoals de Godheid Zelf
onwrikbaar in Haar zuiverheid blijft, is dat dan iets anders dan juist die
Godsorde zelf in haar totaliteit? En wat doe ik dan, wat men tegenover God als
onrecht, als iets slechts en kwaads zou kunnen aanmerken? Het is waar, ik
leidde de mensheid steeds in verzoeking om te zien of ze in haar deugd voor God
en Zijn liefde de vuurproef zou kunnen doorstaan of niet. Kon zij dat, wel, dan
kwam er aan mijn verzoeking zondermeer voor alle eeuwigheid een einde. Kon zij
het niet, dan werd haar door mijn verzoeking niets anders gegeven dan een
nieuwe gelegenheid om zich voor de ware deugd sterk te maken.
[3] De
trotse maak ik nog trotser, zodat hij tenslotte door deze ondeugd innerlijk
wordt verdeemoedigd, want niets geneest deze ondeugd immers beter dan zijn
overmatigheid, is het niet op de materiële proefwereld, dan toch later hier _
hetgeen een zekere Cado zelf wel zal hebben ondervonden! Zo maak ik ook de
zinnelijke bokken nog zinnelijker dan ze vanaf het begin al waren, en wel net
zo lang totdat zij tot en met hun laatste levensvezel in hun ondeugd zijn
vastgelopen en hun neiging hun tot de grootste kwelling en pijn wordt, waarop
zij dan uit eigen beweging deze ondeugd de rug toekeren en de weg van de
kuisheid gaan bewandelen. Reeds op de materiële wereld heb ik door bepaalde
lichamelijke ziekten grenzen gesteld aan de zinnelijke begeerte. Helpen deze
niet, dan heb ik hier in de geestenwereld nog veel krachtiger middelen om voor
deze zielen deze ondeugd tenslotte verachtelijk te maken.
[4]
Dat doe ik met iedere ondeugd. Ik ben ogenschijnlijk een bevorderaar van de
ondeugd, dat is waar. Ik voel iedere Job aan de tand, maar een ondeugd is door
mij nog nooit beloond, tenzij de zondaar nog niet zondig genoeg was om zijn
ondeugd te verafschuwen. Dan moet ik inderdaad door allerlei verlokkingen de
zondaar nog zondiger maken totdat de maat vol is, waarop hij dan de ondeugd als
zodanig moet erkennen om er voor eeuwig afscheid van te nemen. Ik en de Godheid
beogen steeds hetzelfde doel, namelijk de zuivering van de geschapen zielen,
opdat ze geschikt worden om de ongeschapen, zeer zuivere en machtige geest uit
God te dragen.
[5]
God is de pottenbakker, maar ik ben het vuur! Zoals echter geen pot gebruikt
kan worden om te koken als hij niet zelf vooraf door het vuur is gehard, zo is
ook geen ziel in staat om het vuur van de goddelijke liefde te verdragen
voordat ze door mij bestand is gemaakt tegen het vuur. Als ik echter datgene
doe wat ik doen moet, hoe kun jij het dan wagen om te zeggen dat ik niet leef
en handel volgens Gods orde, waaraan ik, evenals alle andere dingen, eeuwig
ondergeschikt ben. Ja, als je mij ooit kunt bewijzen dat ik de ondeugd zou
hebben beloond, heb je gelijk, maar als ik de ondeugd onverbiddelijk tuchtig,
dan is jouw spreken loos en schaaft aan de schors, waarvan ze de kern
nooit te zien kan krijgen.
[6] Of
kun jij je een activiteit, die enkel uit positieve beweging bestaat,
voorstellen? Moet één voet niet telkens rusten opdat de andere intussen de
positieve beweging kan maken? Eén voet moet dus steeds een zonde begaan tegen
de beweging, opdat uit de weerstand tegen de beweging en uit de beweging van de
andere voet een volmaakte beweging ontstaat. Moet er niet een nacht bestaan,
opdat de ziende het licht leert waarderen? Moet er niet op zijn minst een
ogenschijnlijke dood bestaan, opdat daardoor het leven wordt verheerlijkt? En
wat zou de zaligheid betekenen voor de geest die niet zou voelen dat hij
mogelijkerwijs ook onzalig zou kunnen zijn! Als er geen pijn zou zijn, hoe zou
het er dan uitzien met het gevoel van welbevinden van de gezondheid? En als er
geen op zijn minst ogenschijnlijk kwaad zou bestaan, hoe zou het er dan met het
goede uitzien? Kijk, alles moet zijn tegenstelling hebben, opdat het kan
bestaan! Als ik de grondslag van al het tegenovergestelde ben, hoe kan ik dan
tegen Gods orde zijn?'
[7]
Cado zegt: 'Mijn lieve Minerva, als jij op aarde op het spreekgestoelte van
een universiteit zo'n zalvende rede over de Godsorde betreffende jouw
satanische wezen had gehouden, werkelijk, je zou bij dit geleerde college niet
weinig opzien hebben gebaard! Als je echter denkt mij te hebben overtuigd van
de goedheid van je wezen, dan heb je een belachelijke vergissing gemaakt, want
daardoor toonde je, dat jij jezelf nog nooit hebt begrepen en daarom helemaal
niet kunt weten hoe je geaard bent en welke richting jij volgens Gods ordening
moet inslaan. Bovendien ken je mij helemaal niet, zelfs niet eens mijn naam, en
toch durf je tegenover mij zo'n onzin uit te kramen!'
[8]
Minerva valt hem in de rede: 'Jij heet Cado!' Cado vervolgt: 'Zo heet het kleed
dat ik nu aan heb, maar ikzelf heet anders! Zeg eens, hoe kan het ooit in je
opkomen, dat God de ziel door ondeugd wil beteren, of zou toelaten dat ze door
de opeenstapeling van ondeugden zuiver, sterk en krachtig zou worden voor het
dragen van Zijn geest? Om je je dwaasheid te tonen vraag ik je alleen maar of
een kleed volmaakter wordt door er dag na dag een nieuwe scheur in te maken. Of
zal een ontstemde harp zuiverder gaan klinken als men haar in plaats van zuiver
te stemmen, steeds meer ontstemt? Zal een school, waarin niets anders dan
hoereren, vloeken, stelen, roven, plunderen en moorden wordt geleerd, ooit
reine, zachtaardige, eerlijke, lieve en moreel goede mensen voortbrengen? En
zal het met een zieke beter gaan als men hem met giftige medicijnen en
geweldige tuchtigingen te hulp komt?
[9] O
kijk, jij dom en verblind wezen, duizend voorbeelden zou ik kunnen aanhalen,
terwijl één voldoende is om de klinkklare onzin van je woorden overtuigend aan
te tonen! Wat wilde je daar dan mee bewijzen? Je onschuld misschien, omdat je
nooit een ondeugd zou hebben beloond? O, wat een onvoorstelbare onzin! Zeg me
eens, hoe zou men de doden kunnen
belonen? Hoe kun je een steen belonen voor een dienst, die hij jou door zijn
natuurlijke, in hem zeer gerichte zwaarte heeft bewezen? Of welk loon kun je
geven aan een gebraden vogel omdat hij zich door jou heeft laten vangen, braden
en opeten?
[10]
Op deze manier wil je dus beweren helemaal volgens de goddelijke orde te
handelen? En van jezelf wil je zeggen, dat jij en God één en hetzelfde doel
nastreven? O jij allerellendigste! Jij wilt jezelf met God gelijkstellen, ja
jezelf zelfs boven Hem plaatsen alsof jij nog voortreffelijker zou zijn dan
Hij?! Mijn beste, dat is toch al te bar! Dat kan voortaan niet meer geduld
worden! Daarom zal van nu af aan zelfs jouw schijn_ vrijheid weer zeer
aanzienlijk beperkt worden, want je hebt je ernstig vergrepen aan de rechten
van God, en vergrijpt je op aarde samen met je baälsdienaren blindelings aan
hen die in goud en zilver voorwenden God te dienen! Je hebt je bovendien aan de
rechten der koningen en hun volkeren vergrepen en zij zullen je daarom spoedig
de genadeslag toe_ brengen! Er zal jou niets anders overblijven dan met enkele
varkens het bekende draf te vreten! Maak nu echter dat je weg komt, want ik heb
een afkeer gekregen van jouw aanwezigheid!'
195
Minerva
en Helena.
Cado
over het koningschap als tuchtroede.
Minerva
vertrekt
[1]
Zich van Cado afwendend zegt Minerva: 'Ik zal gaan als ik dat zelf wil, maar ik
laat me dat door niemand gebieden, noch door God, noch door iemand anders die meent
dat hij iets over mij te zeggen heeft! Begrepen, mijnheer Cado? Ik ben een
eerste majesteit van de gehele oneindigheid en alle wezens moeten beven als ik
mijn hoofd en mijn arm ophef. Ik zal nu op een andere toon met jullie spreken,
want mijn onoverwinnelijke kracht verleent me daartoe het onbetwistbare recht,
en waar is degene die mij dit zou kunnen afnemen?! Ik alleen ben een heerser!
Al het andere is eeuwig onder mijn knechtschap geweest!'
[2]
Helena valt haar in de rede: 'Mijn lieve vrienden en broeders, nu houd ik het
echt niet meer uit! Nee, wat dit eeuwigheidsgedrocht zich allemaal inbeeldt te
zijn, dat is voor de hele oneindigheid niet te vatten! Nu wil ze zelfs meer
zijn dan God de Heer Zelf! O jij hels stuk venijn! Maak dat je weg komt, anders
krijg je met mij te doen!' Minerva zegt: 'Zwijg, jij Lerchenfeldse mestkever,
anders vernietig ik jou!'
[3]
Helena, die letterlijk zwelt van woede, roept daarop luid: 'Wat zeg jij,
brandhout van de onderste hel? Jij, parfumfles van alle vuiligheid ter wereld!
Jij dode tak aan de boom der kennis, jij afschuwelijk serpent, jij wilt mij
vernietigen? Is het nog niet genoeg dat zij meer wil zijn dan alle mensen en
engelen Gods, is het niet genoeg dat ze meer wil zijn dan God Zelf! Nee, dat is
voor de satan aller satans nog veel te weinig! Hij of zij, wat steeds een en
dezelfde satan is, wil bovendien ook nog alles vernietigen! Natuurlijk, wat
zou voor zo'n almachtig zwijn wel niet allemaal mogelijk zijn?'
[4] De
van woede trillende Minerva zegt: 'Nee, dat is te bar! God, hoe kunt U het
toelaten dat Uw oer-eerste en meest volmaakte schepsel door een vuile worm zo
afschuwelijk wordt belasterd! Snoer deze weerzinwekkende worm de muil, anders
moet ik mij aan haar vergrijpen!'
[5]
Helena zegt tegen Robert: 'Aha, ze wordt al een beetje handelbaarder! Nu roept
ze Onze-lieve-Heer al aan, maar die heeft maling aan haar!' Nu komt Minerva in
woede ontstoken op Helena af en zegt met een overslaande stem: 'Als je nog één
woord zegt, vergrijp ik me aan jou, zo waar er een God leeft!'
[6]
Helena springt op van woede en geeft Minerva zo'n welgemikte oorvijg, dat deze
neerzinkt, enkele stappen van Helena verwijderd neervalt en een poosje uitgeput
blijft liggen. Helena die verheugd is over haar geslaagde tuchtiging, zegt na
de rake oorvijg: 'Daar heb je, verwaande stinkmadam uit de hel, een klein
voorspel! Als het wenselijk is, kan het echte spel volgen!'
[7]
Terwijl ze van de grond opstaat en haar gezicht afveegt, zegt Minerva: 'Dit is
voldoende om me een juist begrip te vormen van de humaniteit en beminnelijkheid
van die lieve kindertjes van de Heer van de hemel en alle aarden. Het is ook
bijzonder fraai van jou, Cado, dat je me hier oorvijgen laat toedienen alsof ik
op aarde een wezen van het allerlaagste allooi zou zijn, terwijl je mij op die
bewuste heuvel van pure liefde wel had kunnen opvreten. Maar dit blijft je
aangerekend, Versta je!
[8]
Cado zegt: 'Je hebt je verdiende loon gekregen! Waarom ben je niet weggegaan
toen ik je zei te vertrekken?' Minerva zegt: 'Heb ik dan daarom van God een
volkomen vrije wil gekregen om hem voor eeuwig in de nauwste dwangbuis van de
gehoorzaamheid op te sluiten? Als de Schepper gewild had dat ik zou
gehoorzamen, dan had Hij mij toch zeker, evenals jou, een gehoorzame wil
gegeven? Maar daar Hij dat zeker niet wilde, ben ik nou eenmaal zoals ik ben...
namelijk iemand met een volkomen eigen en aan niemand gehoorzamende, meest
vrije wil! Als God alle wezens met een volgzame wil had begiftigd, wie zou er
dan voor de blinde volkeren der aarde een regerende keizer, koning of vorst
kunnen zijn? Want je zult wel weten dat deze niemand plegen te gehoorzamen,
behalve wanneer zij een goede raad krijgen die in hun voordeel is!'
[9]
Cado zegt: 'O ja, dat weet ik! Daarom sprak Jehova door de mond van Samuël tot
de kinderen van Israël: 'Aan alle zonden die dit volk al voor Mijn ogen heeft
begaan, voegt het nu ook nog de grootste toe, namelijk dat het net als de
heidenen van Mij een koning verlangt. Ja, het zal er een hebben, opdat hij het
zal tuchtigen en in gevangenschap leiden!' Kijk, zo luidt het getuigenis van
God over koningen. Kun jij daaruit opmaken dat regenten uit de wil van God zijn
voortgekomen? Ik zeg je, de regenten aller tijden, ook de beste, zijn
uitsluitend voortgekomen uit de wil van, de volkeren der aarde. Zou een volk
tot inzicht komen, zodat het God in alle waarheid tot eeuwig regent boven zich
zou plaatsen, dan zou God zo'n volk onmiddellijk van deze tuchtroede bevrijden
en het Zelf leiden door Zijn engelen in mensengedaante! Wanneer de volkeren
echter slechts tot God smeken om het behoud van zulke tuchtroeden, dan moeten
zij zich ook alle slagen laten welgevallen, die hun genadeloos door deze worden
toegebracht.
[10]
Alle vorsten, of ze nu goed of slecht zijn, komen niet voort uit Gods wil, maar
uit de hoogmoed van de mensen, die groot en machtig willen zijn door de pracht
en praal van hun koning. Omdat de domme volkeren liever een mens boven zich
plaatsen dan God, de Heer van alle eeuwige heerlijkheden, verleent God deze
persoon ook dit gebiedende gezag, waarmee deze zijn ondergeschikten helemaal
volgens zijn wil kan tuchtigen als ze zijn wetten niet in acht nemen. Dit gezag
komt dan ook van boven en de koning moet dit uitoefenen omdat hij daartoe van
boven veroordeeld is. Denk niet, dat een koning kan willen wat hij zelf wil,
maar een koning moet datgene willen waartoe Gods toorn hem verplicht. Al hoeft
een koning ook aan geen mens te gehoorzamen, hij moet God toch bewust of
onbewust gehoorzamen. Maar wanneer hij liefde hanteert in plaats van recht, zal
God Zijn toorn in de gezagdragende koning ook verzachten en in liefde
veranderen. Begrijp je dit?
[11]
Als je mij begrijpt, word dan zachtmoedig en beoefen de liefde, dan zal God jou
aanzien en je hart zachtmoediger maken. Zo zal een zachtmoedig hart je voor
altijd vrijwaren van iedere mishandeling. Ga nu en word aldus, dan zul je rust
hebben en geacht worden! Evenals ware vrijheid rijpt ware achting alleen vanuit
de liefde, maar wie achting wil afdwingen, valt deze alleen voor de schijn, uit
vrees ten deel. En deze achting is een vloek en wel dezelfde vloek, die sinds
jouw ontstaan jouw deel is geweest. Begrijp dit en verander jezelf!'
[12]
Minerva zegt: 'Ja, ja, ik ga en zal ernaar streven mij waar mogelijk te
veranderen!' Nu keert ze het drietal de rug toe, gaat er vandoor en verdwijnt
spoedig uit het gezichtsveld van Helena en Robert, maar niet uit dat van Cado.
[13]
Als Helena niets meer van Minerva ziet, zegt ze: 'Alle lof zij alleen God de
Heer, die mij temidden van jullie de moed heeft gegeven om deze eerste vijandin
van alle leven in dapperheid te overtreffen. Ik denk dat zij ons van nu af aan
wel met rust zal laten.' Cado zegt: 'Ons wel, maar op aarde zal ze nog veel
onheil stichten. Daarna zal ze meer en meer in zichzelf keren door geweldige
tuchtigingen en vernederingen! Nu is het echter de vraag wat wij nu gaan doen,
want kijk, de poort is nog niet opengegaan!'
196
Ergernis
van Robert en Helena voor de hemelpoort.
Cado
's wijze raad
[1] Robert
zegt: 'Ja, mijn beste vriend, hierbij staat mijn verstand nog steeds stil! Wie
hier wijs uit wordt, moet meer in huis hebben dan ik Zou de Heer gezegd hebben:
'Wacht daar voor die poort op Mij tot Ik kom en voor jullie de poort des levens
open', dan zou dit wachten dragelijk zijn en kon men zich dit lange wachten wel
laten welgevallen. Maar de Heer sprak toch uitdrukkelijk over een open deur en
dat ik me direct met Helena vooruit moest spoeden om daar in zekere zin voor de
ontvangst van hen die later komen, aanwezig te zijn! Over de hierbij
noodzakelijke haast sprak Hij echter hoofdzakelijk vanwege zeer gewichtige
zaken, die ons daar te wachten staan.
[2]
Wij haastten ons naar beste vermogen hierheen, vonden echter een deur die niet
open te krijgen is en staan al geruime tijd voor de gesloten ingang. Wat
betekent dat en waarom gebeurt dat alles? Dat is werkelijk wat al te kras! Ik
kon op aarde van domme mensen wel een aprilmop waarderen, maar deze fopperij
hier door de Heer Zelf lijkt toch een beetje vreemd!
[3]
Tot nu toe voldeden we, voorzover onze krachten toereikend waren, beslist
volkomen aan de wil van de Heer. Het gaat nu niet meer verder en zodoende
blijven we hier dan ook staan. Om het vierde vertrek zal ik mij echter van nu
af aan weinig bekommeren. Er is weliswaar gezegd, dat het hemelrijk geweld moet
worden aangedaan, maar kan men het wel een groter geweld aandoen dan men ter
beschikking heeft? Wij hebben onze uiterste best gedaan, nu mag iemand anders
het proberen en zijn geluk beproeven!'
[4]
Helena zegt: 'Precies dezelfde mening ben ik ook toegedaan! Van datgene wat nu
eenmaal niet gaat, moet men zich afwenden en het erbij laten.'
[5]
Cado zegt: 'Lieve mensen, jullie oordelen weliswaar heel verstandig, maar
desalniettemin kan ik mij niet bij jullie standpunt aansluiten, daar ik niet
twijfel aan de mogelijkheid dat deze poort kan worden geopend. Hebben wij dan
al alles geprobeerd? Nee, dat hebben we echt niet! Als de poort nu toch eens
open zou zijn en jullie haar daarom niet konden openen, omdat jullie probeerden
haar naar de verkeerde kant te openen?
[6]
Jullie hebben de poort wel met alle kracht naar binnen duwend willen openen.
Weliswaar zag ik jullie vergissing duidelijk in, maar kon hem jullie niet
aantonen voordat jullie zelf door een zeker zoeken, vragen en aankloppen er
achter waren gekomen. Ik heb jullie wel op deze evangelische raad opmerkzaam
gemaakt, maar jullie hebben hem niet opgevolgd. Zodoende hebben jullie niet
kunnen ontdekken dat de poort niet naar binnen, maar alleen naar buiten is te
openen, en wel om die reden dat ook de poort in het klein het hemelrijk
voorstelt, dat men met geweld naar zich toe moet trekken, maar niet van zich
weg mag schuiven! Het is toch in natuurlijke zin al zo, dat men, als men iets
wil hebben, het in zekere zin naar zich toe moet trekken.
[7] In
de hemel ligt in alles eenzelfde onveranderlijke orde besloten, Waar op geen
enkele manier tegenin mag worden gehandeld. Zo is het ook bij het openen van de
poort en daarom hebben jullie niets bereikt. Probeer nu in naam van de Heer bij
het openen van deze poort in overeenstemming met deze orde tewerk te gaan en
jullie zullen het zeker klaarspelen. '
[8]
Robert zegt: 'Beste vriend, ik begrijp nu mijn vergissing, maar iets anders
begrijp ik niet, en dat ben jijzelf. Waarvandaan haal jij zo'n wijsheid, waar
zelfs de wijste Cherubijn respect voor moet hebben? Werkelijk, dat is me een
raadsel! Als de Heer hier zou zijn, zou Hij me onmogelijk wijzer kunnen
onderrichten.'
[9]
Ook Helena zegt: 'Ja, dat is waar, zo wijs als vriend Cado is, is werkelijk
voor alle hemelen niet te begrijpen. Hij moet dat echter ook zijn, anders had
de duivel op de heuvel niet zo'n respect voor hem gehad! Daarom heb ook ik een
bijzonder grote hoogachting voor Cado.'
[10]
Cado zegt: 'Maar lieve vriendin, weet je niet dat Cado eigenlijk zelf een
duivel was en dat derhalve op die bewuste heuvel in het noorden de ene duivel
het met de andere aan de stok had?' Helena zegt: 'Als Cado ooit een duivel was,
dan was ik het zeker tienvoudig, maar Cado was nooit echt een duivel. Misschien
alleen maar naar de schijn, om de echte duivels des te beter tegemoet te kunnen
treden. Dat is dan ook een grote wijsheid, die voor een echte duivel toch
onmogelijk Is, omdat in hem geen liefde woont.'
[11]
'Bravo!', zegt Cado, 'Dat is jou goed gelukt! Zolang er in Cado geen liefde
was, was er in hem ook geen wijsheid, maar naarmate Cado de liefde in zich
opnam, wekte hij ook de wijsheid tot leven en streed toen met haar tegen de
duivel... een wapen, waarvoor iedere duivel het grootste respect heeft.
[12]
Gaan jullie nu maar eens de poort openen, want ik zie daarginds, nog wel heel
ver weg, het hele gezelschap hiernaartoe komen. Wat zullen zij zeggen als ze
ons hier voor een nog gesloten poort aantreffen?'
[13]
Robert zegt: 'Ik heb alleen nog één evangelische moeilijkheid met betrekking
tot de poort zelf: in het Woord van de Heer staat uitdrukkelijk: 'De
poort echter die in de hemel leidt, is smal. Jullie moeten door
de smalle poort gaan wanneer jullie in de hemel willen komen!'... en zo
gaat het ongeveer verder in het Boek des Levens. Bekijk echter deze
poort: wat een hoogte en wat een breedte! Denk je echt dat dit een goede ingang
naar de hemel is?'
[14] Cado
zegt: 'Vriend, je hebt nog heel wat materiële voorstellingen van Gods Woord.
Wordt met de smalle poort in het Evangelie dan niet de deemoed van het hart
bedoeld en niet een echte deur? Open haar maar, deze hoge poort, ze zal voor
jou ook nog wel wat smal worden!'
[15]
Robert zegt: 'Merkwaardig, hoe dom men af en toe wordt! Een os blijft voor een
poort staan, maar wij mensen willen meteen met het hoofd door de muur
rennen. Ik wilde deze poort steeds van mij af openen, maar toen het ook
met geweld niet ging, werd ik wrevelig, wilde mijn kleren niet meer en
wenste Minerva hier. Dat ik echter in plaats van al deze domheden de poort ook
naar mij toe had kunnen openen, is geen moment bij me opgekomen! Nietwaar
Helena, je zult met mij wel heel blij zijn nu blijkt dat ik zo vreselijk
dom ben?'
[16]
'O, dat is mij allemaal om het even', zegt de nu weer heel opgewekte Helena,
'ik ben immers even dom! Wat vriend Cado ons heeft aangeraden, had mij toch ook
te binnen kunnen schieten. Wij weten weliswaar nog niet zeker of de poort zich
ook werkelijk naar ons toe laat openen, maar het is al dom genoeg dat wij
beiden dit nog niet hebben geprobeerd. Probeer het nu echter nog een keer en
dan pas op de wijze die vriend Cado je heeft aangeraden!' Robert zegt: 'Nee,
naar binnen toe probeer ik het nooit meer, maar er zal onmiddellijk een poging
worden gedaan.'
197
De
poort gaat open en laat de stad Wenen zien
De
aard van de verschijningsvormen in het hiernamaals
Robert
verbaast zich over Cado 's wijsheid
[1] Daarop
gaat Robert dadelijk op de poort af en doet zonder zich erg in te spannen een
poging. En kijk, de brede en zware vleugels van de hoge poort gaan zonder enige
moeite open!
[2]
Als de poort open staat, begint Robert schaterend te lachen en zegt: 'Daar
hebben wij nu de hemel in een werkelijk eigenaardige gedaante voor ons! Nee,
dat is werkelijk meer dan komisch! Helena, kom hier eens kijken!'
[3]
Helena komt en kijkt met grote aandacht door de geopende poort en zegt: 'Ja,
dat is Wenen, ten voeten uit! En wij staan hier aan de voet van de Weense berg
bij de 'Spinnerin am Kreuz'! O hemelse zoetheid: Wenen en nog eens Wenen! Dat
is dus het glorierijke, vierde hemelse vertrek van jouw huis? Aha, nu kunnen
wij in Wenen meteen weer uitkijken naar een betrekking. Nee, het is wel
komisch: de hemel verwachten en in plaats daarvan op aarde in Wenen
terechtkomen! Wat zeg jij ervan?'
[4]
Robert zegt: 'Ik heb het je wel gezegd toen je tegen Minerva zo op z' n
Lerchenfelds te keer ging, dat we in plaats van in Gods hemelen nog in
Lerchenfeld terecht zouden komen. En kijk, mijn voorspelling is uitgekomen. Ik
moet nu echter ook onze vriend Cado ophalen, zodat hij onze dierbare stad Wenen
ziet!'
[5]
Robert roept Cado en zegt tegen hem: 'Wel vriend, hoe bevalt je de hemel van
het aardse huis Oostenrijk? Een fraai hemels Jeruzalem is dat! Zie je de
palissaden, de schietgaten en de mooie kanonnen, mortieren en bomketels? Zie
je de wachters en hun prachtige blokhuisjes? Ach, dat is werkelijk fraai: die
hemelse stad in staat van beleg!'
[6]
Helena zegt: 'Vriend Cado, zeg mij eens of wij ons voor de stervelingen niet
voor een poosje zichtbaar en daarna weer onzichtbaar kunnen maken? Een beetje
plezier zou ik er toch aan willen beleven om die vrolijke Weners een beetje te
plagen! En zouden Robert, ik en jij ook nog in deze stad gaan wonen, dan zullen
we toch zeker eerst de staat van beleg opheffen!' Cado zegt: 'Maar liefste
Helena, denk je dan werkelijk dat dit het echte aardse Wenen is? Dit is immers
slechts een verschijningsvorm en verder niets! Robert heeft toch zojuist
gesproken over eEn smalle poort, waardoor men het hemelrijk moet binnengaan. En
kijk, daar staat ze al voor ons. Jullie zullen, als jullie er doorheen gaan,
nog heel wat smalle doorgangen passeren, waar jullie het heel zwaar zullen
krijgen, maar er zal toch doorheen te komen zijn.'
[7]
Robert zegt: 'Dat denk ik ook, maar hoe... dat is een andere vraag! Deze stad,
die eruit ziet als Wenen, moet toch minstens een afbeelding zijn van het
werkelijke aardse Wenen, anders zouden zij toch niet als twee druppels water op
elkaar kunnen lijken. Sta mij overigens nog een vraag toe: je zei daarnet, dat
dit Wenen slechts een verschijningsvorm is en toch staat het zo duidelijk als
wijzelf voor ons. Zijn wij dan ten opzichte van elkaar ook louter
verschijningsvormen, of zijn we werkelijk datgene wat we lijken te zijn? Is
deze poort misschien ook alleen maar een verschijningsvorm? Ik weet nog steeds
geen raad met het begrip 'verschijningsvorm', want naar mijn mening is een
verschijningsvorm niets anders dan ofwel een weergave van een werkelijk
bestaand ding of wezen, of zij wordt voor een moment geschapen ter
verduidelijking van een begrip of voor de beproeving van een geest. Heeft zij
haar dienst verricht, dan treedt zij weer terug uit de sfeer van haar bestaan.
Dat is mijn idee over het begrip 'verschijningsvorm'. Ik moet daarover echter
volkomen duidelijkheid krijgen, anders ben ik genoodzaakt om alles wat me sinds
mijn bovenaardse bestaan hier onder ogen is gekomen, voor een pure
verschijningsvorm te houden.'
[8]
Cado zegt: 'Jij hebt een heel goed begrip van de verschijningsvorm, alleen is
het niet helemaal juist dat een verschijningsvorm volkomen leeg zou zijn, omdat
zij voorlopig enkel verschijningsvorm is. Kijk, een verschijningsvorm is in de
geestelijke wereld ofwel slechts een weerspiegeling van een ding dat in
werkelijkheid voorhanden is, ofwel een ontwerp voor een nieuwe schepping, eerst
alleen zichtbaar voor de Heer, dan echter ook voor iedere geest die naar zijn
innerlijk met het nieuw verschenen idee van de Heer in een of andere
liefdesverbinding staat. Dat zo'n idee echter, evenals een gelijkenis, steeds
in een vorm verschijnt die overeenkomt met de sfeer van de beschouwer, wordt
door de wijsheid van de Heer bepaald, en wel zolang totdat de geest zo sterk
geworden is, dat hij zelf in de verschijningsvorm het werkelijke en
onvergankelijke herkent.
[9]
Een hier aangekomen geest is in het begin nog veel te teer en te zwak om hem
meteen met de meest indringende geestelijke werkelijkheden te kunnen
confronteren. Hij zou zich er zeer aan stoten en zich er tenslotte aan
verwonden, zoals een pasgeboren kind op aarde, wanneer men het in plaats van in
zachte windsels op hard hout of op stenen zou leggen. Maar niet alles wat een
pas aangekomen geest te zien krijgt, is pure verschijningsvorm, naargelang de
kracht van de geest is het meestal grotendeels werkelijkheid!
[10]
Deze poort hier is een geestelijke werkelijkheid en wij zijn dat ten opzichte
van elkaar eveneens. Maar dat Wenen daar is slechts een verschijningsvorm, een
weerspiegeling van de werkelijke stad Wenen op aarde, die jullie beiden
beschouwend in je eigen ziel dragen. Dit beeld belast echter nog jullie ziel en
veroorzaakt in haar nog af en toe onzuiverheid, die zich uit in een bepaalde
geprikkeldheid, welke zich dan als een sprekende verschijningsvorm openbaart.
Zoiets kan echter in Gods liefdeslicht, dat de zuiverste hemel is, niet
opgenomen worden, omdat iets onzuivers onmogelijk kan binnengaan in Gods
hemelen. Daarom treedt nu uit jullie zielen, voor deze de zuiverste hemelen van
God binnengaan, het laatste onzuivere beeld van de stad Wenen naar voren, opdat
jullie het mogen beschouwen en daarna voor altijd uitbannen.
[11]
Het zal jullie weliswaar nog enige moeite en inspanning kosten, maar met de
hulp van de Heer zal ook dit lukken. Wees daarom moedig in de Heer, dan zal
alles gemakkelijk en volmaakt verlopen!'
[12]
Robert zegt: 'Maar beste vriend, zeg me toch eens waar jij je wijsheid vandaan
haalt, want dit was weer gesproken als uit de heilige mond van de Heer Zelf !
Ik was tot dusver altijd van mening dat jij met ons hier naartoe was gekomen,
opdat je door mij en Helena zou worden voorbereid op de hemel, en nu gebeurt
precies het tegenovergestelde: jij bent onze volmaakte meester en wij beiden
hebben nauwelijks het bevattingsvermogen om jou, voorzover nodig, te begrijpen.
Zeg mij eens, ben jij werkelijk diezelfde Cado, die daar op de heuvel Minerva
versloeg met woord en daad, of ben je slechts als Cado vermomd en ben je een
van de belangrijkste aartsengelen van God? Want alleen op die manier is jouw
wijsheid te begrijpen; anders blijft ze voor mij een raadsel. Dus, beste
vriend, zeg mij waaraan jij je wijsheid ontleent!'
[13] Glimlachend zegt Cado: 'Als het
juiste moment is aangebroken, zul je alles vernemen. Bekommer je daar voorlopig
niet om, want er wachten je veel belangrijker zaken. Kijk, het grote gezelschap
komt eraan; ga daarom in de poort staan!'
[14]
Robert zegt: 'Heel goed, maar jij moet ook met me meegaan, want jij bent toch
duizend keer rijper dan ik voor Gods zuiverste hemel!' Cado zegt: 'Wel, het
spreekt toch vanzelf dat ik je niet alleen laat gaan, evenmin als Helena, die
ik eveneens zeer liefheb.' Robert zegt: 'Maar hoe moet ik dan hier in de poort
het grote gezelschap ontvangen? Wat zal ik de Heer zeggen? Hoe moet ik mij voor
mijn domheid tegenover Hem verontschuldigen, evenals tegenover de profeten,
apostelen en de vele andere wijzen, die zich bij dit werkelijk allerheiligste
gezelschap bevinden? o vriend, help mij hierbij een beetje uit de nood!'
[15]
Cado zegt: 'Maar ik vraag je, wees niet zo onnozel! Kinderlijk mag je wel zijn,
maar niet kinderachtig, want kinderachtig is alleen het verstand van de
kinderen, maar kinderlijk is hun gemoed en dat heeft de allergrootste waarde
voor God. Ik zal je wel heimelijk ingeven wat je moet zeggen... niet veel, maar
dat weinige moet voldoende zijn!'
[16]
Robert zegt: 'Ja, maar hoe zul jij mij heimelijk iets kunnen ingeven? Dan zou
jij als het ware God moeten zijn, of de Heer zou je daartoe de kracht moeten
hebben verleend!' Cado zegt: 'Hé, wat ben jij een lastige piekeraar! Moet men
dan meteen alles doorgronden? De eeuwigheid is lang, en er valt daarin zeker
nog heel veel te begrijpen! Let nu op, de apostelen komen: voorop Petrus,
Johannes en Paulus. Met hen zul je het eerst te maken krijgen.'
198
Merkwaardig
gedrag van het gezelschap tegenover de ogenschijnlijke Cado
[1] De
drie apostelen verschijnen nu voor de poort, begroeten Robert en diens vrouw
Helena allerhartelijkst en geven uiting aan hun grote vreugde, omdat ze weer
bij Robert zijn. Het andere kolossale gezelschap valt echter voor de poort ter
aarde en roept een hemels harmonisch hosanna tot de Heer.
[2]
Robert kijkt naar alle kanten om zich heen om te zien waar de Heer wel vandaan
zal komen, maar Hij valt nergens te ontdekken. Achter het gezelschap ziet
Robert echter nog iemand, die als twee druppels water op Cado lijkt. Ondertussen
houdt het hosannageroep niet op en Robert merkt ook goed aan de drie apostelen,
dat zij, bevangen door overgrote eerbied, van louter liefde en heilige
gevoelens nauwelijks in staat zijn om te spreken.
[3]
Daarop vraagt Robert vlug aan Cado: 'Lieve hemelse vriend en broeder, zij allen
worden door een voor mij onbegrijpelijke heilige schroom in vervoering
gebracht. Zij liggen allemaal op hun knieën. Ja, zelfs de glorierijke maagd
Maria aan de zijde van haar achtenswaardige Jozef vormt daarop geen uitzondering.
Samen met Helena kijk ik me bijna de ogen uit en zie allen in grote
ontroering... op de achtergrond zie ik zelfs een knielende geest, die opvallend
veel op jou lijkt en zich van aandoening nauwelijks meer raad weet! Zeg mij
toch, door wie worden dezen allemaal zo ontroerd, terwijl de Heer toch nog
nergens te zien is! Of zien zij Hem misschien al heel dichtbij en is alleen
mijn oog nog niet in staat iets te zien? 0 dierbare vriend, laat mij nu toch
niet in de steek!'
[4]
Cado zegt: 'Mijn beste vriend, wat moet ik dan zeggen? Kijk, brillen en
verrekijkers zijn hier niet! Wat kan ik dan voor je doen?' Robert zegt: 'Ons zo
mogelijk de Heer aanwijzen, anders niets, want ik moet naar de Heer toe om Hem
te begroeten met alle kracht van mijn leven. Waar, waar is Hij dan? Wanneer
komt Hij, de Heiligste aller hemelen?'
[5]
Cado zegt: 'Als je ook nu de Heer nog niet ziet, ben je werkelijk een beetje
blind! Daar, vraag die drie, misschien zien zij Hem ook niet?'
[6] Robert
zegt: 'Eigenaardig van jou, dat jij mij juist nu zulke halve antwoorden geeft,
terwijl ik hele zo nodig heb. Jij verbaast je er ook niet over dat dit hele
gezelschap hier van ootmoed vervuld neerligt en van eerbied niet eens durft op
te kijken! Werkelijk, jou brengt niets uit je evenwicht, noch de open hemel,
noch de duistere hel!'
[7]
Cado zegt; 'O nee, beste vriend en broeder, ik geef je wel hele antwoorden,
maar jij begrijpt ze jammer genoeg maar half. Waarom heb je dan over die voor
jou zo dringende aangelegenheid aan deze drie geen vragen gesteld, zoals ik je
aanried? Die hadden je allang gezegd waar de Heer zich mogelijk bevindt, maar
daarvoor ontbreekt je de moed, wat eigenlijk een beetje dom van je is. Zij
zullen toch als burgers van de hemelen niet meer willen zijn dan wij. In de
hemel is iedereen gelijk, en de nederigste is de beste en dat is de Heer Zelf!
Kijk daarom naar Hem uit en je zult Hem spoedig vinden. Hij is je echter te
gering, daarom kun je Hem ook niet herkennen, hoewel je Hem allang ziet.
Begrijp je dat?'
[8]
Robert zegt: 'Ach, dat zou toch grappig zijn: Hem zien en niet herkennen! Ik,
die sinds mijn aankomst in deze geestenwereld al geruime tijd bij Hem was, zou
Hem nu opeens niet meer kunnen herkennen? Vriend Cado, je bent wel heel wijs,
maar met deze bewering lijk je er toch naast te zitten, want volgens jouw
bewering zou of jijzelf of zelfs Helena de Heer moeten zijn! Ik ben het in geen
geval en een van de drie apostelen naast ons evenmin. Helena is een vrouwen kan
het daarom ook niet zijn. Jij bent in ons midden de eenvoudigste, want aan jouw
hoogst onaanzienlijke kledingstukken ontbreekt iedere opsmuk. Zij sieren je ook
werkelijk niet in het minst, maar bedekken enkel de naaktheid van je lichaam.
Jij moet het volgens je eigen bewering dus zelf zijn, hoewel je nog steeds als
twee druppels water op Cado lijkt. Hm... zou jij dus echt... de Heer Zelf
zijn?!
[9]
Als dat werkelijk zo was, zou ik uit schaamte bijna een beroerte krijgen,
ondanks het feit dat ik nu een geest ben! Want hoeveel domme en zelfs slechte
dingen heb ik tegenover U bij elkaar gezwetst! Ja, nu gaat me ook nog een ander
licht op: U hebt mij telkens naar het evangelie verwezen en dat had de echte
Cado, die toch onmogelijk zo vertrouwd kan zijn met de Schrift, nooit zo
gedegen voor elkaar kunnen krijgen! Nu begrijp ik Uw niet te evenaren wijsheid!
Ja, U bent het wel, niemand anders kan het zijn!'
[10]
Maar omdat U het bent, Heer, wat door de grenzeloze ontroering van dit hele
gezelschap wordt aangetoond, laat mij en Helena dan nu voor Uw heilige voeten
neervallen en U onze meest verschuldigde dank brengen in de volle deemoed van
ons hart! Helena, kijk eens hier! Onze begeleider, deze meer dan 'Wijze,
hemelse Cado is niet de echte Cado; alleen zijn kleding is zoals die van de jou
bekende Cado, maar daarin bevindt zich helemaal onherkenbaar de Heer Zelf!
Begrijp je, de Heer Zelf!'
[11]
Helena heeft deze woorden nog maar nauwelijks vernomen, of ze werpt zich
ijlings aan de voeten van de Heer en roept uit: 'O Heer, verdoem mij toch niet,
want ik was ontzettend ruwen grof in Uw bijzijn! O God, wat heb ik gedaan!' Ik
zeg, nog steeds in de gedaante van Cado: 'Sta op, Mijn lieve dochter, want Ik
heb je juist daarom lief omdat je bent en was zoals je volgens Mijn wil moet
zijn! Sta daarom maar op, want wij moeten nu... naar Wenen!'
199
Het
binnentreden van het gezelschap in de verschijningsvorm van de stad Wenen.
Platvloerse
taferelen bij de tolboom
[1] Robert zegt: 'O
Heer, zou U mij niet iets willen vertellen over hetgeen wij eigenlijk in dit
evenbeeld van Wenen gaan doen en wat we daar zullen tegenkomen? Want als ik zo
onvoorbereid aan Uw zijde in deze stad kom en dit hele grote gezelschap met
ons... dan weet ik werkelijk niet hoe wij daar zullen worden ontvangen of hoe ik
me moet gedragen om niet ten overstaan van U in verlegenheid te geraken.'
[2] Ik
zeg: 'Daar hoef je je geen zorgen over te maken als Ik bij je ben. Trouwens,
niet het hele gezelschap gaat mee, maar alleen Ik, de drie apostelen, jij en
Helena. Alle anderen blijven hier totdat we terugkomen.
[3]
Maar kijk echter nu naar Wenen en merk op dat het beslist niet leeg is, maar
helemaal bewoond wordt zoals op aarde, en wel door dezelfde mensen, die sedert
het aardse jaar 1848 tot aan dit tegenwoordige jaar 1850 in deze stad hebben
gewoond en nog wonen, ofwel als geest of nog als materie-mensen. Laten we er
daarom maar heen gaan opdat jij je 'smalle poortje' spoedig zult hebben
doorgemaakt. Daar voor jullie voeten liggen donkere bovenkleren; gooi die eerst
over jullie hemelse!'
[4]
Robert en Helena doen meteen wat hun aangeraden is en zien er nu uit als
bedevaartgangers. Zo ook de apostelen, die er helemaal uitzien als pelgrims uit
Jeruzalem. Mijn kleding lijkt echter op die van een eenvoudige jood. Aldus
verkleed beginnen wij onze korte reis naar het voor ons liggende Wenen.
[5]
Nadat we zijn aangekomen bij het tolhuis en de paspoortcontrole, die zich in de
buurt van de zogenaamde 'Spinnerin am Kreuz' bevindt, vraagt Robert, die naast
Mij loopt: 'Heer, zien alleen wij de verschillende wachthoudende manschappen of
zien zij ons soms ook? Dan zal het ons slecht vergaan, want we hebben immers
geen paspoorten!' Ik zeg: 'Ja, zij zien ons ook; maar niet allemaal, alleen
diegenen die zich ook al in de geestenwereld bevinden. Dezen zullen echter door
bepaalde ingevingen de nog aardse bewoners op ons opmerkzaam maken en dan zal
er inderdaad een kleine opschudding ontstaan. Laat Petrus nu voorop gaan, die
weet het beste hoe men met zulke douanebeambten en ontvangers moet omgaan.'
[6]
Petrus gaat dadelijk naar de douanier toe en zegt: 'Vriend, wij zijn reizigers
van verre, maar hebben geen passen, wam in ons hemelse rijk is men voor eeuwig
vrij om te gaan waarheen men wil; we kunnen je daarom geen paspoorten tonen.
Wij zijn echter doodeerlijke wezens, hebben ons nergens aan iets schuldig
gemaakt en zijn nog overal zonder moeilijkheden doorgekomen. Daarom denk ik dat
men ons ook hier niets in de weg zal leggen.'
[7] De
douanier zegt: 'Vriend, waarschijnlijk uit China, als jullie niets hebben aan
te geven, kunnen jullie wat mij betreft meteen verdergaan. Daar vooraan is nog
een controlepost waar de passen worden ingenomen en gecontroleerd. Zijn jullie
werkelijk Chinezen?'
[8]
Petrus zegt: 'Ja, ja. Dus daar vooraan is de pascontrole? Wij zijn u zeer
erkentelijk voor uw informatie.' Daarop zegt de douanier: 'Nu nog mooier, dit
haveloze bedelaarsvolk wil zich ook nog groot voordoen.'
[9]
Petrus zegt: 'Vriend, beoordeel de mensen nooit naar hun kleding! Je kunt nooit
weten wat er zo nu en dan achter eenvoudige kleren schuil kan gaan.' De
douanier zegt: 'Zelden iets anders dan gepeupel en vagebonden, die men moet
oppakken en per omgaande terugsturen naar waar ze thuishoren en wettelijk
ingeschreven staan! Begrepen, mijnheer?'
[10]
'Jazeker', zegt Petrus, 'deze taal is tegenwoordig maar al te gebruikelijk,
zodat het niet mogelijk is dat de arme volksklasse haar niet zou verstaan. Met
degene die hier voorbijrijdt in een prachtige koets met bedienden in livrei,
praat je vast heel anders, maar met ons, die blootsvoets gaan, praat je als
waren we slechts een diersoort. Kijk, dat is niet prijzenswaardig van je! Laat
ons nu maar verder gaan, misschien zullen de douaniers bij de volgende post
niet zo streng zijn als jij.' De douanier zegt: 'Daar zullen ze zeker korte
metten met jullie maken! Maak nu maar dat je weg komt, anders laat ik jullie
nog arresteren!'
[11]
Robert zegt tegen Mij: 'Zo zijn ze, en dat is nog een van de beteren. Als men
met zo iemand te maken krijgt, zou men van woede en ergernis werkelijk uit z'n
vel kunnen springen! O mensen! O aarde!' Ook Helena zegt: 'Als die ons nog
langer zou hebben lastig gevallen met zijn geringschattend gepraat, dan had ik
hem wat anders verteld! Ik ken deze kerel namelijk. Goed dat we verdergaan,
anders was ik hem wel in de haren gevlogen. Nou, die zou raar hebben
opgekeken!'
[12]
Ik zeg: 'Praat niet zo hard, Mijn dochtertje, want deze douanier heeft scherpe
oren! Als hij dit zou horen, zou je moeilijkheden met hem krijgen.' Helena
zegt: 'Maar Heer, slechter dan Satana zelf zal hij toch niet zijn?' Ik zeg:
'Dat hangt ervan af; als wachters zijn de honden naar hun aard vaak heel wat
kwaadaardiger dan hun meesters. Meesters praten slechts, maar de honden bijten!
Maar we komen nu al bij de tweede controlepost. Petrus begint al met de politie
te praten; we zullen zien wat dat oplevert!'
[13]
Helena zegt: 'O, wij worden opgesloten als U, o Heer, geen gebruik maakt van Uw
macht!' Ik zeg: 'Mijn lieve dochter, wees onbezorgd: het minste zuchtje uit
Mijn mond en de hele aarde met al haar kerkers bestaat niet meer! Daarom hoeven
wij voor geen kerker bang te zijn. Maar nu luisteren wij naar Petrus, aan wie
zojuist wordt gevraagd: 'Waar komen jullie vandaan? Waar zijn de passen? Voor
de dag ermee!'
[14]
Petrus zegt: 'Geduld, ik heb alleen een korte vraag: zeg eens, kan er niemand
ook geen inwoner, zonder pas de stad in?' De sergeant van de wacht zegt:
'Bekende inwoners wel, maar vreemdelingen nooit! Zijn jullie geen burgers van
deze stad, dan moeten jullie een pas hebben, anders komen jullie er niet in.
Horen jullie echter in deze stad thuis, dan moeten jullie je laten verhoren,
opdat ik kan zien welke gezindheid jullie hebben.'
[15]
Petrus zegt: 'Welnu, ik zal je alles precies opgeven!' Daarop vraagt de sergeant:
'Hoe heet jij?' Petrus zegt: 'Simon Juda, zoon van Jonas, Petrus genaamd.' De
sergeant: 'Dat klinkt vreemd! Maar wie ben je dan, wat heb je voor beroep?'
Petrus zegt: 'Van huis uit ben ik visser, maar ik ga er nu op uit om mensen te
vangen, reeds sedert bijna 2000 jaar.'
[16]
De sergeant zegt tegen een assistent: 'Bewaak hem, want die hoort in het
gekkenhuis! Die kerel verbeeldt zich dat hij Petrus, de beroemde apostel is!
Nee, wat je bij een controle al niet kunt meemaken!'
[17] Hierop
wendt de sergeant zich tot Paulus: 'Wie bent u dan en hoe heet u?' Paulus zegt:
'Ik ben een tapijtwever, later een apostel van de heidenen. Mijn eerste naam
was Saulus en de latere was en is nog Paulus.' De sergeant zegt tegen een
tweede assistent: 'Bewaak ook hem, want die is ook rijp voor het gekkenhuis!'
Zich daarop tot Johannes wendend vraagt hij ook deze apostel: 'Wie bent u dan?
Soms ook zo'n apostel van Christus?'
[18]
Johannes zegt: 'Ik ben de evangelist Johannes en tevens ook apostel van de Heer
Jezus Christus!' De sergeant zegt tegen een derde assistent: 'Hoort ook thuis
in een krankzinnigengesticht! Bewaak hen goed! Daar zijn er nog drie, die
zullen wel net zo zijn!'
[19]
Op dat moment komt Helena vol ergernis naar voren en zegt op echt Lerchenfeldse
wijze tegen de sergeant: 'Jij sukkel van een Boheemse opperwachtmeester, pas
maar goed op dat die drie je niet weer ontsnappen!' Spinnijdig over deze
manier van aanspreken zegt de sergeant: 'Wat zeg je daar? Wacht jij maar eens!
We zullen jou die grove toon wel afleren!' Daarop schiet Helena op de agent af
en zegt: 'Nou, nou, jij oude zwavel pot uit de helse apotheek! Pas maar op dat
je Boheemse fijngevoeligheid niet wordt gekrenkt! Kijk, kijk, ook nog
eerzuchtig! Laat mijnheer zijn boosheid maar gauw laten varen, anders zeg ik u
iets dat u niet al te best zal bevallen!'
[20]
De sergeant zegt: 'Uit welk land kom jij, jij onbeschaafd mens?' Helena zegt:
'Nou, denk eens na! Kunt u zich nog de herberg herinneren, waar u drie keer
bent uitgegooid vanwege ontucht en gekrakeel? Kijk, daar kom ik vandaan!' De
sergeant zegt: 'Wat klets je daar? Ben jij dan een kind uit Lerchenfeld?'
Helena zegt: 'Ja, Leent je van zwarte Max! Kent u mij niet meer?'
[21]
De sergeant zegt: 'Ja, maar vertel me eens, hoe ben jij dan bij dit
gekkengezelschap terechtgekomen? Die is goed! Leent je van zwarte Max! Zeg me
toch eens, waar ben je geweest sinds de revolutie? Men heeft van jou helemaal
niets meer gehoord of gezien!' Helena zegt: 'Wel, ik ben gewoon gestorven, maar
nu ben ik er weer, levend en wel, en ga met mijn goede vrienden mijn
geboortestreek bezoeken... als u er niets op tegen hebt! Dat zij daar echter
niet gek zijn, daar sta ik voor in.' Wat gekalmeerd zegt de sergeant: 'Ach mijn
liefje, deze drie zijn volslagen gek en moeten dus naar het gekkenhuis! Bij die
twee laatsten, zal echter pas uit een verhoor blijken welk vlees ik in de kuip
heb. Ik zal hen daarom meteen onder handen nemen.'
[22]
Nu treedt Robert uit zichzelf naar voren en zegt: 'Vriend, jij wilt mij en mijn
heilige grote vriend ondervragen om te kijken of wij misschien niet goed bij
zinnen zijn? O jij blinde stakker! Dat had je allang bij jezelf moeten doen,
zodat je tot inzicht zou zijn gekomen, dat je allang niet meer met je lichaam
in het eigenlijke Wenen leeft, maar slechts in de geestelijke verschijningsvorm
van de aarde! Denk je dan dat je hier de echte grensbewaker bent? Je bent het
in je verbeelding en meer niet. Geloof je dat je hier een of ander gezag of
recht hebt om ons te ondervragen? Ik zeg je dit: jij hebt geen ander recht dan
het recht van een dwaas, die bovendien tegelijkertijd nog blind en doof is!
[23]
Je bent immers allang gestorven en wel aan de cholera in het jaar 1849 volgens
aardse tijdrekening! Boden uit de hemelen hebben je al gezegd dat je
lichamelijk gestorven bent, maar jij lachte hen uit en zei: 'jullie dwaze
kerels, zien jullie dan niet hoe flink ik nog ben als eerste sergeant? Als
jullie dat niet willen geloven, stop ik jullie in de bak en dan zullen jullie
meteen zien of ik gestorven ben of nog leef!' Bij zo'n weerwoord verlieten de
boden uit de hemelen je weer en lieten je in je dwaasheid, waarin je nu al meer
dan een aards jaar volhardt en andere hulpvaardige geesten voor gek verklaart.
Denk je nu werkelijk nog dat je in levende lijve politieagent in de stad Wenen
bent? Kijk daar eens naar de slagboom! Merk je niet hoe hij nu voor ons steeds
doorzichtiger en nietiger wordt?'
[24] De sergeant zegt: 'Dat is
allemaal loos gezwets waar een ambtenaar niet naar luistert. Hij oefent zijn
hoge ambt uit, zoals de strenge instructies van hem eisen!... Hoe heet jij dan?
Heb je een pas of een of ander legitimatiebewijs?' 'Nee!' buldert Robert hem in
zijn oren, waarop de agent helemaal duizelig wordt en om hulp begint te
schreeuwen. Weer buldert Robert hem in zijn oor: 'Wat wil je dat ik met je zal
doen? Wil je leven of voor eeuwig sterven? Want een tijdelijke dood bestaat
hier in geen geval. Wie hier sterft, sterft voor eeuwig!'
[25]
Nu schreeuwt de sergeant verschrikkelijk om hulp. Daarop komen er drie gewone
assistenten uit een wachtlokaal en willen Robert in de kraag grijpen. Deze
buldert hun echter zo'n geweldig 'Halt!' toe, dat allen daarop als door de
bliksem getroffen in elkaar zakken. Als zij ogenschijnlijk bewusteloos op de grond
liggen, zegt Robert: 'Heer, als het Uw wil is, kunnen we ongehinderd
verdergaan. Die drie daar, die Petrus, Paulus en Johannes bewaken, blazen we
weg en dan hebben we een vrije aftocht van hier.'
[26]
Ik zeg: 'Dat zou wel goed zijn, maar eerst moet deze sergeant ook Mij nog
verhoren! Als dat gebeurd is, zullen we verdergaan zonder dat zij ons ook maar
de geringste hindernis in de weg kunnen leggen.' Robert zegt hierop: 'Dat is
goed, o Heer, alleen Uw wil is heilig.'
[27]
Nu staat de sergeant weer op en zegt heel grimmig: 'Wie is hier een heer en
wiens wil is hier heilig? Hier regeert alleen de keizer! Verder heeft niemand
hier iets te zeggen! Hé mannen, let op! Neem al dit gespuis in hechtenis, breng
het voor het gerecht en vertel daar hoe dit socialistische gepeupel zich hier
heeft gedragen! Deze schreeuwer echter moet hier in het wachtlokaal eerst nog
extra voor zijn schreeuwen worden beloond met vijfentwintig stokslagen! Grijp
hem en sleep hem in het wachtlokaal!'
[28]
Drie mannen sluiten Robert in en willen hem knevelen, maar dan schiet Helena
toe en zegt: 'Wie het waagt een hand naar Robert uit te steken, is ten dode
opgeschreven!' Als er echter toch één Robert bij de kraag pakt, krijgt hij op
hetzelfde moment zo'n oorvijg van Helena dat hij onmiddellijk dood op de grond
lijkt te vallen. Nu willen de beide anderen Helena pakken, maar ze krijgen er
van haar zo van langs, dat beiden ijlings de vlucht nemen. Ook de drie die de
apostelen bewaakten, zijn gevlucht. De sergeant roept hen na, dreigend met galg
en doodslag, maar tevergeefs. Niemand keert weerom, want zij beginnen
langzaamaan te vermoeden dat er met ons gezelschap iets bijzonders aan de hand
moet zijn.
200
De
sergeant van de douane ondervraagt de Heer
Hij
geeft het gezelschap vrije doortocht
Een
belastinginner volgt de Heer
[1] De
sergeant bevindt zich echter nog helemaal in Wenen en ziet en hoort daardoor
alleen maar wat bij zijn vermeende ambt hoort. Hij wordt alleen wat
bescheidener, omdat al zijn assistenten hem in de steek hebben gelaten. Hij
begeeft zich naar Mij toe en vraagt wie Ik ben, hoe Ik heet en of Ik geen pas
bezit.
[2] Ik zeg tegen hem:
'Wij komen rechtstreeks uit de hoogste hemelen. Ik ben Christus, de Heer, en
ben nu hierheen gekomen om de doden op te wekken, de verlorenen te zoeken en de
zieken te genezen. Allen die van goede wil zijn zullen een groot heil ervaren!'
[3] De sergeant, bij
wie zich nog enkele personen van de douanepost voegen, zegt: 'Goed gesproken!
Jij bent nog de pienterste dwaas van alle eerdere, die hun dwaasheid meer als
dekmantel voor hun geheime bedoelingen gebruikten om mij te bedriegen. Ik ben
nu goed op de hoogte en weet waar ik aan toe ben, dus moet ik jullie volgens de
allerhoogste wil wel laten passeren. Als de katholieke kerk op haar klerikale
terrein is toegestaan te doen en te laten wat ze wil, dan mag ook een kwetsbare
sergeant zich niet meer verbazen als hij tegenover zekere verkapte jezuïeten en
redemptoristen in allerlei gedaanten komt te staan. Spoedig zal het wel weer
aflaten en wonderen gaan regenen! De jakobsladder waar engelen, apostelen, de
heilige maagd, andere heiligen en niet in het minst Christus Zelf op en af
zullen gaan, zal weer tussen hemel en aarde worden opgesteld, natuurlijk voor
geld en andere kostbare
boetedoeningen. Jullie zijn daarvoor
al het eerste bewijs Na, ja, wij zijn goed op de hoogte!
[4]
Jullie kunnen verdergaan. Had ik eerder geweten door welke geest jullie worden
gedreven, dan had ik jullie geen belemmering in de weg gelegd, waartoe ik ook
geheime instructies heb gekregen. De samenstelling is werkelijk als geslaagd
te beschouwen, op Robert Blum en Leent je van zwarte Max na, die iedere
vrolijke Wener in meerdere opzichten kent. De echte Blum zal wel niet meer veel
door pijnen worden geplaagd, maar de uitvinding van een pseudo Blum is goed,
want aan deze naam wordt in Wenen nog veel waarde gehecht! Ook een verklede
barricadeheldin is niet slecht voor jullie doeleinden, want om vinken te vangen
heb je een liefelijk lokvogeltje met een heldhaftig klinkende naam nodig; het
doel heiligt immers elk middel! En jij bent Christus de Heer Zelf? Oh, dat is
heel mooi!, Wel, als zulke Christussen de rooms-katholieke kerk niet weer op
haar gouden benen helpen, dan... adieu paus en Rome en priesterdom!'
[5] Ik
zeg: 'Vriend, Ik weet dat jij protestant bent. Jij oordeelt over het roomse
christendom niet onrechtvaardig, want dat is voor God een gruwel in zijn door
en door heerszuchtig streven, hetgeen echter geen resultaat meer zal opleveren.
Maar Mij en Mijn kleine gezelschap misken je heel erg! Ik wil je echter niets
meer opleggen, omdat je vrij bent en geloven en doen kunt wat je wilt. Maar het
zij je nog één keer gezegd dat je je nu niet meer in de wereld van de materie,
maar werkelijk in de geestenwereld bevindt en dat alles wat je buiten Mij en
Mijn gevolg ziet,
niets
anders is dan een lege verschijningsvorm, die voor jou echter geestelijke
werkelijkheid zou kunnen worden als je je bij Mij zou aansluiten. Maar jij bent
in je hart nog te ver van Mijn rijk verwijderd en kunt Mij daardoor in je
blindheid ook niet herkennen. Blijf daarom waar en wat je bent, misschien zien
we elkaar later nog eens terug.'
[6] De
sergeant zegt: 'Dat zal me zeer verheugen, zoniet in deze, dan misschien toch
in een andere wereld. Ik wens jullie overigens succes met jullie verrichtingen
in de residentiestad! De nog steeds voortdurende belegering zou wel eens
gunstig kunnen zijn voor jullie onderneming. Daarom nog eens: succes en de
beste groeten aan Maria zelf! Adieu!'
[7]
Wij begeven ons nu zonder verdere problemen naar het centrum van de stad en de
sergeant met zijn gezelschap kijkt ons na. Wanneer ook de ontvanger van het
belastingkantoor erbij komt om te horen hoe het nu zit met deze vreemde
reizigers, zegt de sergeant: 'Dat zijn verkapte jezuïeten die zich voordoen als
vrome missionarissen! Weet je, sinds de kerk in ons dierbare Oostenrijk weer
vrij is, hebben haar priesters de oude jakobsladder weer teruggevonden en haar
rechtstreeks tegen de hemel gezet. Met de oude kerkelijke straffen gaat het
weliswaar niet zo vlot en met de gouden boetedoening van de kruisvaarders
evenmin, maar we zullen weldra van alle kanten de meest ontroerende berichten
krijgen over indrukwekkende wonderen!
[8] Zo waren bijvoorbeeld deze zes naar
eigen zeggen niets meer of minder dan Christus Zelf, die nu alle zieken gezond
zal maken, enz.! Misschien helpt Hij ook de financiën van Rome weer overeind?
De drie eersten waren Petrus, Paulus en Johannes de evangelist. Een beeldschoon
vrouwtje hadden ze ook bij zich onder de naam Leent je van zwarte Max, de
barricadeheldin! En sla nu achterover van verbazing: ook Robert Blum! Wel, vind
je dat geen mooie? Mijn manschappen, die een wat zwakke roomse geest hebben,
zijn ervandoor gegaan en hebben mij in de steek gelaten! Wel vriend, wat zeg je
van deze aanwinst uit het jaar 1848 ?'
[9]
Daarop zegt de belastinginner: 'Mijn beste vriend, deze geschiedenis heeft op
het eerste gezicht wel wat grappigs, maar er zit eigenlijk, zoals mijn
innerlijk gevoel mij zegt, toch iets heel wezenlijks in. Ik wil wel toegeven
dat de geestelijkheid bij de nu weer bereikte vrijheid van de kerk van alles
zal proberen om een voor hen wenselijk volksbijgeloof nieuw leven in te blazen,
maar op deze manier, vriend, zullen ze dat wel achterwege laten! Ik ben zeker
geen vriend van de geestelijkheid, maar ik geloof dat wel niemand zich zal
verwaardigen om mee te doen aan zulke zaken, zelfs wanneer hij daar
aanzienlijke voordelen van te verwachten zou hebben.
[10]
Ik denk heel anders over deze geschiedenis: ofwel deze zes zijn vermomde hoge
persoonlijkheden, of zij zijn werkelijk diegenen waarvoor ze zich uitgeven.
Eerlijk gezegd, mijn hele levensgeschiedenis hier in 'Wenen' komt mij toch wat
vreemd voor, en dat brengt me steeds meer tot het vermoeden dat ik me ofwel in
een droomleven bevind, of door een eigenaardige vorm van misleiding wordt
geplaagd. Zo heb ik bijvoorbeeld sinds ongeveer twee jaar geleden ook niet één
boerenwagen gezien en evenmin een equipage, wat toch heel vreemd is. Ook komen
hier heel weinig mensen voorbij en is er ook geen sprake meer van het binnenbrengen
van levensmiddelen. Gewoonlijk worden er zeldzame, mij totaal onbekende
wortelen en kruiden, en verder gerookte wolven, vossen en kleine beren voorbij
gedragen en nog een heleboel andere domme dingen meer, zodat men er gewoonweg
om moet lachen. Ik kan daarvoor van niemand belasting heffen, omdat dergelijke
dingen op geen enkele belastingtabel voorkomen. Houd ik iemand daarvoor aan,
dan geeft hij mij helemaal geen antwoord en gaat onverstoorbaar verder. Ik kom
echter ook helemaal niet op het idee dat ik iemand moet aanhouden.
[11]
Laatst keek ik in gedachten voor me uit en zag enkele passen voor me een groot
goudstuk op de grond liggen. Ik snelde er naar toe om het op te rapen. Toen ik
op de plek kwam, was het goudstuk verdwenen en in plaats daarvan lag er een
vertrapte gitzwarte slang. Ik wilde haar met mijn stok wegslingeren, maar ik
had haar nauwelijks aangeraakt of ze veranderde in een lelijke roofvogel, die op
hetzelfde ogenblik waarop ik de betoverde slang wilde wegslingeren, wegvloog.
Laatst deed zich ook een buitengewone verschijning aan mij voor: ik keek door
het raam naar buiten, het regende flink. Toen viel het me pas op dat ik het
twee jaar lang niet had zien regenen of sneeuwen. Ik liep vlug naar buiten om
me een beetje te laten natregenen, maar opeens was er van regen geen spoor meer
te ontdekken! Ik begon toen na te denken over het eigenaardige van de
weersomstandigheden. Het kwam mij werkelijk merkwaardig voor, dat ik hier nog
nooit een zon had gezien en niet eens wist waar we het licht vandaan krijgen.
Of heb jij al eens een echte nacht meegemaakt, of een winter, lente, zomer of
herfst? Alles blijft hier steeds in dezelfde toestand en het valt ons helemaal
niet op dat dingen hier zo eigenaardig zijn!
[12]
Door deze voorvallen moet ik wel geloven dat wij ons inderdaad niet meer op de
werkelijke aarde bevinden, maar lichamelijk al gestorven zijn. En verder, dat
die zes mannen toch best datgene kunnen zijn waarvoor zij zich hebben
uitgegeven. Weet je wat, ik zal hen achterna gaan! Bij hen moet ik
duidelijkheid krijgen!'
[13] De sergeant zegt: 'Wacht, dan ga
ik ook met je mee!' Beiden begeven zich meteen op weg en komen ons ijlings
achterna.
[14] Wanneer ze bij ons aankomen bij
het huis, waar wij eerst Petrus naar binnen hadden laten gaan om de zieken te
genezen, zegt de belastinginner: 'Meest achtenswaardige vrienden en in het
bijzonder U, oerwijze uit Nazareth, Uw spreken viel mij op en trof mij zodanig
dat mij verschillende andere zaken begonnen op te vallen. Tegelijkertijd
doorstroomde mij in jullie bijzijn een zo merkwaardig weldadig gevoel, dat ik
me nauwelijks kon bedwingen om jullie meteen te volgen. Ik streed weliswaar een
poos tegen dit gevoel en voerde als excuus mijn plichten als beambte aan, maar
mijn gevoel zei heel sterk: wat keizerlijk, wat koninklijk! Als God je roept,
dan is het voor eeuwig gedaan met keizer en koning!' En door deze stem in mijn
gemoed keerde ik mijn douanekantoor meteen de rug toe, volgde mijn innerlijke
drang en ben nu bij jullie, beste vrienden! Sta mij nu toe dat ik tenminste zo
lang bij jullie mag blijven, totdat ik door jullie goedheid en wijsheid zo veel
inzicht krijg, dat ik weet waar en wat ik hier eigenlijk ben. Is dit
werkelijkheid of misschien slechts een eeuwige droom? Leef ik nog op aarde? Ik
betwijfel dat steeds meer. Als jullie daartoe in staat zijn, steek dan een
klein lichtje aan in mijn hersenpan!'
201
De
belastinginner wordt door de Heer aangenomen, de sergeant afgewezen.
Paulus'
zendingswerk in het huis ‘In de goede Herder'
[1] Ik zeg: 'O ja,
dat doen wij heel graag! Alleen moet ook jij niet nalaten jouw aandeel bij te
dragen. Blijf dus bij ons en let op alles wat we zullen zeggen en doen, en doe wat
jou goeddunkt, dan zul je spoedig duidelijkheid krijgen!'
[2] Nu
treedt de sergeant naar voren en vraagt: 'Vriend, mag ik ook blijven? Want ook
ik ben van gedachten veranderd.' Ik zeg tegen hem: 'Jij bent als een vos en je
acht jezelf tot veel in staat, maar niet iedereen die komt en zegt: 'Vriend,
ook ik wil bij je blijven' wordt aangenomen! Wie bij Mij wil blijven moet
zuiverder van hart zijn dan jij. Je hebt toch nooit in Christus geloofd, hoe
wil je dan nu Hem volgen, die je voor een geslepen jezuïet houdt? We zullen
elkaar nog wel eens terugzien, maar nu zou het, gezien jouw inzicht, nog te
vroeg zijn. Ga daarom maar weer naar je post terug. Geef eerst de keizer het
zijne en zie dan hoe je God het Zijne zult geven! Je werd uitgenodigd en
vond het niet de moeite waard de uitnodiging aan te nemen. Daarom zullen zij
die van straten en pleinen tot Mij komen, eerder een maaltijd met Mij houden
dan zij die het eerst werden uitgenodigd.'
[3] De sergeant zegt:
'Van deze taal wordt een eerlijk mens toch zondermeer onpasselijk, en dus:
Adieu!' Nu gaat de sergeant mopperend naar zijn post terug.
[4] De
belastinginner echter zegt: 'Dat had ik van deze man niet gedacht! Het is wel
moeilijk om Christus te aanvaarden als de almachtige God, omdat men zich onder
het begrip God iets te oneindig groots en heilig verhevens voorstelt, terwijl
Christus toch slechts volkomen mens was zoals ieder ander mens, alleen met dit
verschil, dat Hij nog meer vervuld was van Gods geest dan Mozes, Samuël, Elia
en andere profeten. Maar Christus helemaal verwerpen, Hem niet eens de
waardigheid van een wijze toekennen, dat is wat al te bar!'
[5] Ik
zeg: 'Goed, maar wat denk jij dan van Christus?' De belastinginner zegt: 'O, ik
houd Hem voor het hoogste goddelijke wezen zolang er geen grotere, betere en
volmaaktere God te vinden is. Met een God, die als oneindig groot wezen door
een geschapen, eindig wezen nooit kan worden aanschouwd, ben ik werkelijk niet
geholpen. Met Christus ben ik wel tevreden, maar een of andere oneindig grote
Vader God of een nog minder te begrijpen heilige geest kunnen wat mij betreft
zijn wat ze willen, mij zullen ze nooit hinderen. Ik houd me slechts aan
Christus, al het andere zal Hij dan wel doen!'
[6] Ik
zeg: 'Goed zo! Houd je maar zo stevig mogelijk aan Hem vast! Al het andere zal
dan vanzelf in orde komen. Maar nu komt Petrus uit het huis, we zullen eens
horen welke resultaten hij heeft bereikt.' Petrus zegt: 'Heer, het ziet er daar
slecht uit! Zonder gericht zal daar weinig te bereiken zijn, want daar heerst een
verstoktheid, een blindheid en een dwaling zoals zelfs in Sodom en Gomorra
amper te vinden zou zijn geweest. Als ze mij hadden kunnen aanvallen, dan had
dit gespuis me werkelijk in stukken gescheurd! Heer, deze zieken hebben wel een
heel apart soort dokter nodig en een al even apart soort medicijn!'
[7] Ik
zeg: 'Goed, dan laten we hen maar met rust! Opdringen zullen we ons aan
niemand, en daarom gaan wij maar verder!' Robert zegt; 'O Wenen, o Wenen, ook
jij hebt degenen die naar je toe werden gezonden, geoordeeld! De Heer vergeve
het je. Ik zal nooit wraak op je nemen, maar daar je de Heer wilt vergeten, zul
je geweldig worden geteisterd. Je wilt de Heer niet aanvaarden als Hij je wil
genezen, daarom zal er een grote droefenis, grote nood en schande over je
komen! Dan zul je roepen: 'Heer, help mij!' Maar de Heer zal weggaan en de hulp
zal voor jou te laat komen!' Ik zeg: 'Ja, je zult gelijk hebben. Ik wil hier op
deze weg niet vooruitzien, maar alles nemen zoals we het zullen aantreffen.
Zouden wij echter allerwegen op die manier worden ontvangen dan, Robert, zul je
volkomen gelijk hebben!'
[8]
Wij gaan nu verder en komen spoedig bij een huis waar op de buitenmuur een
'goede herder' is geschilderd. Helena zegt: 'Heer, dit huis heet: 'In de goede
Herder'! Onder zo'n uithangbord huizen misschien wat betere geesten!' Ik zeg:
'Ik wil niet vooruitzien, ga maar naar binnen en onderzoek het!' De
belastinginner zegt: 'Bij mijn weten heeft dit huis nog nooit iets bijzonders
geherbergd. Ik denk dat het er nog slechter toe zal gaan dan in het vorige.'
Robert zegt: 'We kunnen het altijd proberen; wat kan ons overkomen?'
[9]
Johannes zegt: 'Als jullie willen, zal ik het huis binnengaan.' Paulus zegt:
'Broeder in de Heer, met heidenen weet ik het meest doeltreffend om te gaan.
Laat mij daarom hier een poging wagen, want jij, geliefde broeder, bent veel te
zachtmoedig tegenover zulke wezens en je zou er ook weinig bereiken. Ik ben wat
barser en ernstiger en eis, waar jij gewoonlijk verzoekt. Als ik niets
uitricht, dan zullen jullie, jij en Petrus, ook niets uitrichten.' Johannes
zegt: 'Beste broeder, ik gun je graag deze taak in het huis van Robert, maar ik
denk, dat jouw schreden ook hier tevergeefs zullen zijn, want waar de liefde
ontbreekt, kan de ernst met lege handen vertrekken!'
202
De
apostel als goudmaker.
Inflatietheorie
en levensroes
Gelijkenis
van de wedloop
[1]
Paulus gaat nu het huis binnen en zegt daar tegen een groep mensen, die juist een
geheime beraadslaging houden over de vraag hoe ze een demonstratie tegen het
ministerie kunnen organiseren: 'Vrede zij met jullie! Ik ben de apostel Paulus,
een knecht van Jezus Christus, door de Heer Zelf naar jullie toegezonden. Ik
vermaan jullie in alle liefde, geduld en christelijke zachtmoedigheid om af te
zien van jullie nutteloze beraadslagingen, van jullie onzuivere begeerten en de
daaruit voortvloeiende werken. Keer jullie harten naar de Heer toe, leg Hem
jullie nood voor en Hij zal jullie werkelijk helpen. Hij zal Zijn oor en Zijn
hart niet voor jullie sluiten wanneer jullie in je nood in jullie harten
bidden: 'Heer, liefdevolste heilige Vader, help ons toch uit onze grote nood,
want wij zijn toch ook Uw kinderen!' Als jullie zo spreken zal de Heer in
jullie midden zijn en Hij zal ieder het zijne geven. Bedenk dat iedere menselijke
hulp geen echte hulp is; zoek daarom hulp bij God, de Heer van alle
heerlijkheid, en jullie zullen voor eeuwig werkelijk geholpen worden!'
[2]
Een uit de groep treedt naar voren en zegt: 'Wat wil jij, vermomde papist? Maak
dat je wegkomt, anders zul je hier Jezus Christus op z'n best leren kennen!'
Paulus zegt: 'Beste vriend, ik zeg je dat jij en je hele gezelschap je al
geruime tijd niet meer op aarde, maar in het geestenrijk bevinden. Jullie doen
echter nog steeds alsof jullie in je vlees op de donkere aarde waren. Laat je
daarom vermanen en word je bewust van deze werkelijke situatie!'
[3]
Hij die naar voren was gekomen schreeuwt: 'Eruit met deze aartspapist! Nu wil
die kerel ons duidelijk maken dat we al zijn gestorven! Ah, dat gaat me toch te
ver! Dat hij zich voor Paulus uitgeeft, is zeker een dweperige truc van de
nieuwe Paulusvereniging; hij hoort in het gekkenhuis thuis! Maar dat wij al
geesten zouden zijn, is te veel van het goede! Daarom eruit met een dergelijke
Paulus!'
[4]
Paulus zegt: 'Luister, ik wil jullie nog één woordje zeggen en daarna kunnen
jullie mij eruit sturen of laten blijven, zoals het jullie belieft. Toen ik
zelf bijna tweeduizend jaar geleden te Damascus in Azië tot gezant van Christus
werd gekozen, overkwam het mij niet zelden dat ik, evenals nu hier en soms nog
erger, werd aangevallen vanwege de heilsleer van Jezus, waaraan de aartsjoden
en andere bevolkingsgroepen een geweldige hekel hadden gekregen. Wanneer ik dan
tegen iemand zei: 'Vriend, onderzoek deze leer en behoud ervan wat je
goeddunkt, zij kost je toch niets meer dan alleen je wil en een beetje verstand
om haar te onderzoeken!', dan was menigeen, die mij eerst van woede had kunnen
verscheuren, gerustgesteld. Ja, sommigen werden tenslotte zelf ijveraars voor
Jezus' heils- en levensleer. Daarom zeg ik nu ook tegen jullie: onderzoek eerst
wat ik tegen jullie heb gezegd! Hebben jullie iets gevonden dat volgens jullie
waar blijkt te zijn, wat kan jullie dan nog tegenhouden om het aan te nemen en
jullie leven daarnaar te richten? Waarlijk, jullie moeten echt van je verstand
zijn beroofd als jullie het goede zouden afwijzen en het minder goede zouden
behouden! Onderzoek het daarom terdege en oordeel pas daarna!
[5]
Wat heb ik met die nieuwe Paulusvereniging te maken? Ik zeg jullie: wat de leer
en de doelstelling ervan betreft, staat ze nog verder van mij af dan de
materiële aarde van de geestelijke hemel! Meer kan ik als de echte Paulus in
levende lijve niet zeggen! Jullie kunnen uit mijn verklaring zonneklaar opmaken
dat ik geen duistere priester, en nog veel minder een aanhanger van een
Paulusvereniging ben!'
[6]
Verscheidene aanwezigen zeggen nu echt proletarisch: 'Ja, die redevoering is zo
dom nog niet, maar er zijn toch twee domme zaken bij, en wel, dat jij de
werkelijke Paulus wil zijn en dat wij al gestorven zouden zijn! Dan zouden wij
immers ofwel geen lichamen meer hebben en zuivere geesten zijn, of we zouden
misschien helemaal niet meer bestaan, wat het meest waarschijnlijke is. Of
hebben jouw_geesten soms ook lichamen? Als dat zo is, kun je gelijk hebben,
maar anders in de eeuwigheid niet!'
[7]
Paulus zegt: 'Ik zei immers tegen jullie: onderzoek en dan zal wel blijken of
ik jullie onwaarheden heb verteld!' Verscheidene aanwezigen zeggen:
'Onderzoeken, onderzoeken, dat is makkelijk gezegd, maar hoe, dat is een andere
vraag. Hoe moeten we dat dan onderzoeken? Moeten we dat misschien aan een
minister voorleggen?'
[8]
Paulus zegt: 'Hebben jullie geen geld bij je?' De anderen zeggen: 'Geld? Wat
een domme vraag! Hoe zou dat samengaan, wij en geld! En dan bovendien nog in
Wenen, waar allang geen geld meer bestaat! Papiergeld wel, maar allang geen
echt geld meer. Als je met zo'n vodje papier geholpen bent, kunnen we je
daarmee wel van dienst zijn.' Paulus zegt: 'Laat eens zien, dan zal wel blijken
wat ermee gedaan kan worden.'
[9] De
woordvoerders van de club zeggen: 'Kijk, jij, die met alle geweld de beroemde
Paulus wilt zijn, neem dan het enige contante geld dat we hebben, een
tien-Kreuzer-vodje. Verander het, als je dat kunt in tien dukaten en reken dan
op ons aller dankbaarheid!'
[10]
Paulus neemt het tien-Kreuzer-biljet en verandert het ogenblikkelijk in tien
echte, zware dukaten. De leden van de club zijn stomverbaasd en zeggen: 'Nee
vriend, jij kunt meer dan alleen brood eten! Ah, dat is werkelijk een meer dan
sterk staaltje! Jij zou een kunstenaar kunnen zijn naar het hart van de
Rotschilds en naar nog vele miljoenen harten meer! Luister Paulus, wij houden
je bij ons! Jij bent van harte welkom!'
[11]
Paulus zegt: 'Niet daarom willen wij nauwere vriendschapsbanden aanknopen,
maar opdat jullie in mij Gods kracht mogen gewaarworden en daaruit opmaken dat
ik geen leugenaar en bedrieger ben! Ik verlangde een geldstuk van jullie, en
jullie hadden met z'n allen niet eens één echte Kreuzer. Dat duidt op jullie
leven, dat jullie nog steeds voor een aards-materieelleven aanzien.
[12]
Jullie gaven mij met het tien-Kreuzer-biljet een juist getuigenis over de
innerlijke waarde van jullie levens. Jullie tegenwoordige leven lijkt helemaal
op dit slechte papiergeld, waarvan de reële waarde zo goed als nihil is. Jullie
zouden uit je onechte, volkomen waardeloze leven een werkelijk leven willen
halen, maar jullie moeite is vergeefs. Alles wat waardeloos is, laat zich
onmogelijk door een ander waardeloos ding opwaarderen: als jullie voor papier
weer papier uitgeven of inwisselen, welke waarde heeft dat papier dan? Ik zeg
jullie: geen! Hoe meer nieuw papier er voor het oude in de plaats komt, des te
waardelozer beide worden.
[13] Precies zo is het
ook met het leven: het aardse leven is op zichzelf beschouwd totaal waardeloos.
Het ontleent zijn waarde uitsluitend daaraan, dat men door een juiste
speculatie het aardse, slechts schijnbare leven voor een waarachtig leven uit
de goddelijke levenswisselbank kan inruilen. Wanneer ik echter het aardse leven
alleen gebruik om in de geestelijke wereld een nog leger leven binnen te gaan,
dan neem ik slecht papier in plaats van het vroegere betere en ben zodoende een
dwaas en een onzinnige speculant!
[14]
Hebben jullie nog nooit een wedloop gezien, waarbij goede hardlopers binnen
bepaalde banen een ronde lopen om als eerste het gestelde doel, waarvoor een
prijs is uitgeloofd, te bereiken? De prijs is bedoeld voor allen, maar zij, die
geen moeite doen om tot de beteren te behoren, hebben het aan zichzelf te
danken als ze met lege handen naar huis gaan. Maar ik zeg jullie: loop
allemaal, de prijs is groot en is toereikend voor iedereen! Wanneer jullie
echter goed willen lopen, moeten jullie vrij zijn van alle ijdele, domme
dingen, opdat niets je bij het lopen hindert en jullie voeten voortijdig
vermoeit! De wedloop is een behoorlijke strijd, maar laat hij die strijdt,
strijden in volle ernst, want de winst is een goede zaak. Wie er niet ernstig
met alle moeite naar streeft, blijft eeuwig een arme drommel!
[15]
Ik maakte op jullie verzoek van het briefje van tien Kreuzer tien goudstukken
en jullie waren daarover erg verheugd! Ik deed dat door mijn geheime kracht om
jullie te laten zien wat er van jullie papieren leven is te maken als jullie
verlangen daarnaar uit zou gaan, want jullie materiële schijnleven hier lijkt
volkomen op het briefje van tien Kreuzer, dat echter geen reële waarde heeft
omdat het niets reëels ter dekking van haar nominale waarde bezit. Kan echter
iemand zoals ik naast dit biljet tien echte dukaten leggen, dan zal het evenwel
een hoge opwaardering krijgen. Laten jullie je dan ook veranderen! Werp alles
wat ijdel, leeg en nietig is van je af! Maak je voeten licht en begin de
wedloop naar het ware levensdoel, en jullie zullen aan mijn zijde een goede
prijs ontvangen.'
203
De
gewonnen zes.
Paulus'
moeite voor de overigen
Rede
over de tijd van uitzonderlijke genade
De
verblindende vleselijke lust
[1]
Het clublid dat het eerst naar voren was getreden, zegt tegen de anderen:
'praten kan hij wel, een beetje verstand van zwarte kunst heeft hij ook, en hij
heeft eveneens een goed hart. Hoe gek het ook mag klinken, dat hij ons voor
geesten en zichzelf voor de apostel houdt, ... helemaal ongegrond lijkt zijn
bewering toch niet te zijn. Er is mij ook al heel wat opgevallen dat ik jullie
niet heb willen zeggen, maar de zaken staan er nu eenmaal zo voor en daarom ben
ik van mening dat we deze Paulus wel degelijk moeten volgen. Slecht meent hij
het niet met ons!'
[2]
Enkelen zeggen: 'Proberen kunnen we het in ieder geval! Is het waar, dan kan
het niets verkeerds zijn, en is het niet waar, dan hebben we niets verloren.
Nou goed, wij vijven zijn het met je eens. Wat de anderen doen, gaat ons niets
aan. Wij zijn van de partij!' De eerste zegt: 'Als er nou nog één was, dan
zouden we het heilige getal zeven vormen! Wel, voelt niemand van jullie er iets
voor?'
[3]
Een uit de menigte komt naar voren en zegt: 'Welnu, omdat ik de domste ben van
allen die met jullie instemmen, wil ik wel jullie heilige getal compleet maken.
En zo zijn 'de zeven Zwaben' ( 'De zeven Zwaben' is de titel van een Duits
sprookje.) bijeen, maar jullie moeten me toestaan dat ik als laatste achter
jullie aanloop en tegen jullie zeg: 'Hannes, ga jij vooraan, want jij hebt
laarzen aan!' Zolang alles goed gaat, ben ik overal bij, maar als het mis
begint te lopen zal ik als laatste bij het omkeren beslist de eerste zijn.
Zoals er ook ergens in het evangelie staat: 'de eersten zullen de laatsten en
de laatsten de eersten zijn'... namelijk bij het weglopen!
[4]
Jullie weten dat ik altijd een vrolijke Frans was en nog ben, maar dat we al
gestorven zouden zijn, gaat er bij mij niet in, want we moesten er dan toch
iets van gemerkt hebben! Het sterven is toch niet zo'n onbelangrijke zaak, dat
je dat volkomen zou kunnen vergeten. Hoe het ook zij, voor tien dukaten kan men
wel aan zoiets meedoen. Ik heb zelf nog een half dozijn vodjes van tien
Kreuzer; misschien verandert de goede Paulus mij deze ook in goudstukken!'
[5] Nu
wendt deze zevende zich tot Paulus en zegt: 'Hoor eens, beste, goede vriend, ik
heb hier nog precies zes van zulke vodjes, zou je ze voor mij niet in
goudstukken willen veranderen?' Paulus zegt: 'Waarom niet, als jij denkt
daarmee gediend te zijn? Waar heb je je vodjes?'
[6] De
zevende zegt: 'Hier zijn ze al bijna helemaal uiteengevallen.' Paulus raakt ze
aan en op hetzelfde moment veranderen ze in zestig dukaten. De zevende valt
bijna achterover van verbazing en zegt na een poosje: 'Nu is het duidelijk, dat
is een wonder van de beste soort! Bij het vorige dacht ik dat je enkel een
foefje had uitgehaald, maar nu geloof ik ook in al de wonderwerken van Christus
en in alles wat ik anders nooit ofte nimmer had kunnen geloven. Kijk, goede man
Paulus, nu geloof ik ook dat jij werkelijk de eigenlijke Paulus bent en ook dat
wij al gestorven zijn.'
[7] Nu
zegt hij die het eerst naar voren was getreden: 'Ja, daar ben ik nu ook vast
van overtuigd; niet zozeer vanwege dit wonderwerk, maar veel meer vanwege zijn
eerdere toespraak, want daaruit is werkelijk de oude Paulus, zoals hij eens
moet hebben geleefd en gewerkt, groot en sterk naar voren gekomen! Hoe meer ik
bij mezelf over die woorden nadenk, des te meer Paulus tref ik daarin aan en
des te meer waarheid! Het maken van dukaten maakt wel veel indruk, maar of het
daarom ook goed en waar is, is een andere kwestie. In de wereld van de geesten
kunnen toch zeker allerlei wonderlijke dingen tot stand komen. De goede Paulus
hoeft zich maar heel levendig honderd of duizend dukaten voor te stellen, en
daar geesten gedachten kunnen zien, zullen wij als geesten de dukatengedachten
van Paulus dan ook kunnen aanschouwen!'
[8] De
zevende zegt: 'Ja, maar hoe komt het dan dat wij ons als geesten ook al geruime
tijd bezighouden met gedachten aan klinkende munt, maar er in plaats van die
vodjes zelfs niet de allermiserabelste koperen penning tevoorschijn kwam? Er
moet dus achter de dukatenmakerij van Paulus iets heel anders zitten dan enkel
sterke gedachten!'
[9] De
eerste zegt: 'Dat staat buiten kijf, maar toch blijf ik erbij dat zijn rede
beter was dan zijn dukatenmakerij!' De zevende zegt: 'Ongetwijfeld! Maar hij
heeft in zijn rede ook aangetoond wat zijn dukatenmakerij eigenlijk voor ons
betekent. We kunnen dit laatste daarom bijna op één lijn plaatsen met zijn
rede.'
[10]
Paulus zegt: 'Jullie hele gezelschap bestaat uit honderdtwintig mensen. Zeven
hebben aan mijn woorden en daden gehoor gegeven. Dus blijven er nog
honderddertien over, die daaraan geen gehoor hebben gegeven. Hoe staat het met
hen?' Een van hen zegt: 'Wij blijven hier en hebben van jouw leer en jouw goud
niets nodig!'
[11]
Paulus zegt: 'Nu is de poort naar het rijk Gods geopend! Wie naar binnen wil,
zal ook binnenkomen, maar wie nu niet wil, zal, wanneer de grote poort der
bijzondere genade weer wordt gesloten, moeilijk binnenkomen. Hoewel de Heer
steeds onveranderlijk is in Zijn liefde en grote erbarming voor al Zijn
schepselen en kinderen, is Hij toch met het geven van Zijn bijzondere genade
niet altijd hetzelfde. Niet iedereen krijgt haar, maar slechts weinigen, die
van het begin af aan zijn uitgekozen en al zijn voorbereid om de bijzondere
genade zonder nadeel voor hun bestaan te kunnen bevatten en verdragen. Er zijn
ook niet te allen tijde profeten. Niet elk aarde jaar brengt zijn eigen profeet
voort. Volgens aardse tijdrekening treedt er in een eeuw amper één profeet op,
die volgens de wil van de Heer uit Zijn bijzondere genade is opgewekt. Zij
schouwen dingen van de geest en horen het woord uit de mond van God en
verkondigen dan beide aan de zwakken en blinden op aarde, opdat ook zij zalig
worden en mogen binnengaan in de genadehemelen van God.
[12]
Luister dus, jullie doven en zie, jullie blinden! Nu is er weer zo'n tijdperk
van bijzondere genade van de Heer! Boden uit de hoogste hemelen doorkruisen in
alle richtingen de lagere en onderste sferen van de duistere geestenwereld. Ja,
de Heer Zelf doet hetzelfde om de ongelukkigen gelukkig te maken! Op aarde en
op alle hemellichamen worden nu speciale profeten en knechten van de Heer
opgewekt, die de andere mensen het licht en het woord uit de hemelen geven!
[13]
Helaas geven er slechts weinigen gehoor aan, maar velen doen wat jullie doen:
zij lachen de profeten in hun gezicht uit en bespotten of bedreigen hen zelfs!
Maar deze tijd zal spoedig weer voorbijgaan en de bijzondere genadepoort van
God zal weer voor lange tijd voor de kinderen van de wereld worden gesloten.
Als jullie dan in grote nood zullen roepen, zullen jullie geen antwoord
krijgen, en al zullen jullie zoeken, jullie zullen toch niets vinden. Nu
echter, nu de tijd van bijzondere genade nog voortduurt, hoeven jullie
eenvoudig maar te willen en jullie worden aangenomen. Want nu worden jullie
geroepen en wordt er door ons aan de deur van jullie harten geklopt. Jullie
hoeven slechts oprecht 'binnen' te zeggen en jullie opname in het Godsrijk is
bewerkstelligd! Nu doet de Heer alles wat jullie willen voor jullie eeuwige
zaligheid, maar na het spoedige verstrijken van deze bijzondere genadetijd
kunnen jullie al het mogelijke doen, maar zullen jullie desondanks niets
bereiken!
[14] Want ik zie jullie gezindheid:
jullie willen niet aan de geest toebehoren en zijn zachte stem uit de hemelen
volgen, omdat jullie naar de dode stem van jullie veronderstelde vlees
luisteren en vrouwen willen om met hen de rest van jullie leven in ontucht door
te brengen! Maar jullie bokkengedaante wil de vrouwen niet meer aanstaan en zij
die nog vermaak bij jullie zouden vinden, kunnen jullie niet meer behagen omdat
jullie geile vleesbokken alleen nog maar jong en mollig vlees willen.
[15]
Wacht nog maar even af! Deze bijzondere genadetijd zal niet lang meer duren;
dan zullen jullie belaagd worden door vrouwen die jullie buitensporig zullen
bedienen! Dan zullen jullie huilen en weeklagen, je willen verwijderen van het
vlees der vrouwen, maar dan zullen al jullie inspanningen tevergeefs zijn. De
vrouwen zullen gloeiende, van slangen gemaakte ketenen om jullie lendenen
slaan, en zij zullen jullie voor eeuwig in de poel des verderfs laten zinken,
waaruit geen toekomstige genadetijd jullie dan meer zal kunnen bevrijden! Wee
elke ontuchtige, zowel hier in de geestenwereld als op aarde die zich van de
genade afwendt en zijn ogen richt op het vlees van de vrouwen! Zowaar er een
God leeft, wiens woord door mijn mond nu tot jullie komt, zo zeker zal datgene
wat zich nu aan jullie begeerte voordoet als een hemel van genot en jullie
harten verleidt, binnenkort voor jullie en al je soortgenoten tot een hel
worden van de afschuwelijkste soort!
[16] Jullie schimpen op regeringen van
wereldse vorsten omdat hun weelde teveel vergt en jullie daardoor tekort komen,
maar dit hindert jullie hoofdzakelijk vanwege je onbevredigde vlees! Omdat
jullie financiën niet toereikend zijn en jullie in zekere zin met de varkens
de draf moeten eten en dat niet zelden, zijn jullie woedend op de vorsten, die
de mooiste vrouwen kunnen krijgen zoveel ze maar willen.
[17]
Maar jullie zien niet in dat God de Heer dit zo laat gebeuren opdat jullie
mogen beseffen dat God jullie voor iets beters heeft bestemd dan enkel voor de
werken van het vlees. Zolang een man op een aarde in het ware vlees des doods
leeft, moet hij dit ook verstandig en in beperkte mate gebruiken, niet als doel
van zijn bestaan, maar als een nuchtere, natuurlijke daad, zoals er ten behoeve
van het tijdelijke, dode vlees meer zijn.
[18]
Wie dat op aarde in beperkte mate doet, doet er goed aan; wie dat echter
helemaal achterwege laat, doet er beter aan, want de Heer gaf het vlees deze
lust niet als een behoefte, maar als een eigenschap om nuchter en wijs te
gebruiken. Wie daarvan echter een behoefte maakt, is een ellendige zondaar. De
genade van God wijkt uit zijn hart omdat hij gehoor geeft aan de stomme wet van
het vlees en zich daardoor een hemel voor bokken en honden opbouwt volgens de
wetmatigheid van dood en oordeel!
[19] Wie
het vatten kan, die vatte het; al wie plezier beleeft aan een wet die belast is
met een gericht en de wet omwille van de wellust opvolgt, heeft het oordeel
reeds in zich. Wie echter het oordeel in zich draagt, is een slaaf en is voor
de vrijheid in God waarlijk vervloekt.
[20]
Daarom moeten jullie boven de wet van het vlees staan door de vrije macht van
de zelfverloochening en door de liefde en het levende geloof in God de Heer,
opdat jullie vrij mogen worden van iedere wet en ieder oordeel! Een slaaf van
de wet, hetzij natuurlijk of moreel, kan niet eerder binnengaan in het rijk van
God dan wanneer hij vrij is geworden van iedere wet. In het rijk van God wordt
weliswaar niemand volgens de wet geoordeeld, maar de wet zelf is al het
oordeel. Alleen wie zich in de liefde tot God vrij boven iedere wet verheft,
zal ook vrij worden in God en in alle waarheid, want de liefde in God is de
enige waarheid!
[21]
Nu hebben jullie het allen gehoord en niemand kan zich verontschuldigen, omdat
hij het niet zou hebben vernomen. Doe dus nu wat jullie het beste lijkt!'
204
Goed
antwoord van iemand uit de schare.
Paulus'
laatste rede voor de hardnekkigen.
De
vrolijke Wener en de onbehouwen Tiroler
Allen
trekken verder
[1]
Iemand uit het gezelschap van honderddertien zegt: 'Deze rede was belangrijk en
openbaart mij menig levensgeheim. Het is alsof degene die aan de wet hangt, ook
hangt aan de galg van de wetsgeest. Zonden, evenals de straf erna, zijn niets
anders dan kinderen van de wet. Hoe meer wetten er zijn, des te meer
overtredingen en straffen zijn er ook. De wet is voor aardse mensen weliswaar
nodig, maar is ook evengoed steeds een kwaad en een vloek in de samenleving.
[2]
Waren de mensen zoals zij als waarachtige mensen moesten zijn, dan zouden ze
zeker geen wetten nodig hebben en stonden zij hoog boven iedere wet. Daar de
mensen echter vaak eerder dieren van de kwaadaardigste soort zijn dan mensen,
moeten er vanzelfsprekend ook navenante wetten zijn, waardoor de wilde
hartstochten van de mensheid worden beteugeld. Wat zou een grote menselijke
samenleving zijn zonder wettelijke orde? Daarom moeten er wel wetten zijn als
het ene kwaad dat het andere bestrijdt, maar desondanks kan men zich toch best
een wijze samenleving van mensen voorstellen, die geen wetten nodig heeft en
daardoor ook volkomen vrij en gelukkig moet zijn. Dat alles zien wij heel goed
in, zodat wij Paulus alleen maar gelijk kunnen geven!
[3]
Hoe kan een mens, ook al is hij nog zo wijs zich echter boven de wet plaatsen,
of het nu een natuurlijke, een morele of een politieke wet is? Houdt men zich
aan de wet, dan is men kennelijk een slaaf van de wet. Plaatst men zich boven
de wet, dan wordt men voor het gerecht gesleept, waar men de vloek van de wet
krijgt toebedeeld. Maakt men echter de wet in zekere zin tot tweede levens
natuur en beleeft men letterlijk genoegen aan haar zoals een beul aan de
terechtstelling van een arme zondaar, dan is men daardoor voor zichzelf tot
levende wet geworden. En omdat de wet zelf voor de mens een vloek is, moet een
mens die zich met de wet heeft vereenzelvigd, dan ook de hardnekkigste vloek
zijn. Werkelijk, hier moet je wel zeggen: Heer, wie zal zich ooit van de wet
kunnen bevrijden?!
[4]
Wij zijn uit louter 'zullen' en 'moeten' samengesteld. Het moeten is echt des
duivels en het zullen is niet veel beter. Wat eenmaal moet gebeuren volgens de
wil van een almachtige Godheid, is al geoordeeld; wat echter, overgelaten aan
de menselijke vrije wil, geschieden zal, is weliswaar nog niet geoordeeld, maar
bevindt zich in voortdurende afwachting van een oordeel.
[5] Nu
vraag ik jullie als vriend: wat zullen we doen? Deze man met die apostelnaam of
voor mijn part de apostel zelf, heeft ons deze geschiedenis helder en duidelijk
uiteengezet. Volgen wij hem? Naar de hel, die vast nergens bestaat, zal hij ons
niet brengen en ook niet voor een rechtbank! Daarom kunnen we hem wel op weg
naar buiten volgen. Daar zal dan wel blijken wat hij eigenlijk met ons van plan
is.'
[6] De
anderen zeggen: 'Ja, ja, als we werkelijk al in de lieve eeuwigheid zijn, zou
het dom van ons zijn als we een Paulus niet wilden volgen! Bevalt het ons
buiten niet, dan kunnen we toch altijd weer omkeren, want gedwongen worden
kunnen we buiten evenmin als hier.'
[7]
Paulus, die zich ondertussen stil had gehouden, zegt nu weer: 'Even vrij als
jullie hier zijn, zullen jullie zijn in het opvolgen van mijn leer en mijn
goede raad! Beste broeders in God de Heer, wat verliezen jullie eigenlijk als
jullie deze kamer verlaten? Niets anders dan het ijdele wachten op enkele
wulpse deernen die jullie blinde, verhitte verbeelding jullie voorschildert,
maar die in werkelijkheid voor jullie nergens te vinden zijn. Wat is een ijdel
fantasiebeeld vergeleken met de waarheid? Ik wil jullie echter in plaats van
heel die weerzinwekkende leegte de volste waarheid geven! Wat kan jullie daarna
er dan nog vanaf houden om mij te volgen in de heilige sferen van licht,
waarheid en leven, hetgeen de liefde is in God, die Christus is, de Eeuwige, de
Waarachtige!
[8]
Jullie zijn nu al geruime tijd zonder stoffelijk lichaam hier, in een sfeer van
ingebeelde verwachting, maar welke resultaten heeft het jullie opgeleverd? Geen
enkel, behalve dat zo nu en dan voor enkele ogenblikken een wazig beeld van
een vrouwelijk wezen aan jullie is verschenen, dat daarna weer in het niets
opging. Dat is het enige zaligmakende waarop jullie kunnen bogen; niet eens op
een slechte wijn en een hap brood. Om kort te gaan, jullie hebben nog nergens
van genoten! Toch wilden jullie aanvankelijk niets horen over het verlaten van
deze lege plaats die nergens goed voor is.
[9]
Gelukkig voor jullie, dat jullie nu het besluit hebben genomen om mij te
volgen, want nu pas zullen jullie daar komen, waar de oerwaarheid en de oerwerkelijkheid
van ieder zijn en bestaan zijn tehuis heeft. In de wereld is alles leugen en
bedrog. Jullie bezit, wetenschap, kunsten en schatten, zelfs jullie leven...
niets dan leugen en bedrog was het! Zou de materiële wereld iets beters zijn,
dan zou ze bestendig moeten zijn zoals de waarheid zelf voor eeuwig bestendig
blijft! Maar wat blijft in de wereld bestendig? Ik zeg jullie: niet eens Gods
woord, want ook dit wordt door de leugen van de wereld vertroebeld en dan
verdraaid tot alles wat dom, verkeerd en slecht is. Daarom is het de mensen
versluierd gegeven, opdat de heilige inhoud ervan, niet verontreinigd kan
worden. De wereld is niets anders dan een voor een bepaalde proeftijd gerichte
leugen. Als deze voor de mens ophoudt, begint pas het Godsrijk der eeuwige
waarheid! Maak nu dus ook in jezelf een einde aan de wereld, opdat het Godsrijk
zich dan in jullie kan manifesteren! Volgen jullie mij nu dus allemaal!'
[10]
Iemand die van nature gevoel voor humor heeft, zegt: 'Adieu dan, jij stil huis;
ik ben blij dat ik verhuis! O lief gebouw, hoe fijn hebben we in jou honger,
dorst en geldgebrek geleden! Hoe vaak werden we van ontroering tot tranen toe
bewogen binnen jouw vier muren, waarvan de bescheiden vensters met hun zeer
kleine vuile ruitjes het licht maar heel schaars lieten binnenvallen. Vrienden,
dat wij bij het verlies van dit huis er alleen maar enorm op vooruitgaan, zal
ieder van jullie hopelijk duidelijk zijn!
[11]
Het grappigste van het hele geval blijft echter, dat we allemaal onze aardse
lichamen al hebben afgelegd en alleen maar zielen zijn met huid, haren en
botten. Maar ook als zielen moeten we honger en veel dorst voelen, we bezitten
echter weinig om deze te stijlen! Daar komt het misschien vandaan dat men op
aarde vaak zegt: dat is een arme, hongerige en dorstige ziel! Ja, ja, er gaat
toch niets boven een ellendig leven in Wenen! Laten we blij zijn dat we niet
meer op aarde leven! O Wenen, waar draait jouw onzin op uit?
[12]
Kijk, kijk, tijdens mijn gepraat zijn wij met z'n allen op straat beland! Hoe
was dat nu mogelijk? Ik kan me niet herinneren dat ik ook maar één voet heb
verzet!'
[13]
Zijn buurman, een nogal lompe kerel, zegt: 'Hoe kun je zo dom zijn? Zie je dan
niet dat dit gewoon tovenarij is, God beware ons!' De humorist zegt: 'Als een
Tiroler nou maar nooit z'n mond open deed! Als een Tiroler begint te praten,
beeft de hele aarde van domheid!' De Tiroler zegt: 'Hou op mij te beschimpen,
anders geef ik je er een op je gezicht dat de rode soep eraf druipt!'
[14]
De humorist zegt: 'O jij domme kerel van een Tiroler! Zie je dan niet dat wij
nu geesten zijn, die alleen nog een wil en verstand, maar geen lichaam meer
hebben? Petrus, berg op je zwaard, het is hier niets meer waard! Wie met het
zwaard omgaat, zal door het zwaard omkomen! Dat staat geschreven in de Heilige
Schrift; heb je die ooit gelezen?' De Tiroler zegt: 'Hoe kon ik die lezen; ik
ben toch nooit naar school gegaan. Maar ik weet wel, dat ik van de Heilige
Schrift meer af weet dan jij!'
[15]
De humorist zegt: 'Nou, word maar niet zo massief als de bergen van jouw land!
Kijk liever eens daarheen, waar onze Paulus nu zo vriendelijk spreekt met een
lieve, eenvoudige man, die hem heel verheugd de hand drukt! En kijk dan verder
naar rechts: een meisje zoals er geen tweede bestaat! Nou, dat is er echt een
uit duizend! Laten we daar wat dichter naartoe gaan? Mijn hemel, die is me
liever dan de Oostenrijkse staatsschuld! Wat denk jij, pokdalige Tiroler?' De
Tiroler zegt: 'Jij bent nog steeds een domme stumper! Zie je dan niet, dat zoiets
voor ons niet is weggelegd? Laten we maar blijven waar we zijn, dat is veel
beter voor ons.
[16]
De humorist zegt: 'Zie je wel, je hebt alleen geen lef, anders ging je er wel
heen! Ja, ja, de moed ontbreekt je nogal! Maar ik zal gaan en zal de goede Paulus
mijn dank betuigen, omdat hij ons voor ons welzijn naar buiten heeft gebracht!
Wij zijn weliswaar nog steeds in ons geliefde Wenen, maar dan tenminste wel in
een van de drukste straten, waar het steeds heel levendig toegaat, en dat is al
een enorm voordeel.' De Tiroler zegt: 'Zie je wat voor een minne vent jij bent?
Denk jij soms dat ik jou niet ken? Jij staart je blind op dat vrouwtje, daarom
wil je daarheen gaan, maar zeker niet om Paulus te bedanken! Maak nu maar dat
je weg komt, anders zul je gauw zien of Tirolers lef hebben of niet! Begrepen?'
[17]
De humorist zegt tegen een andere buurman: 'Vriend, heb je zin om met me mee te
gaan om Paulus ervoor te bedanken dat hij ons uit deze gevangenis heeft
bevrijd? Want met deze stoere Tiroler valt niets te beginnen. Dus, als je er
niets op tegen hebt, ga dan mee!' De aangesprokene zegt: 'Ik ga ook niet want
je hebt ook mij beledigd, omdat ook ik een Tiroler ben, hoewel wat meer
ontwikkeld dan die andere. Jullie Weners zijn niets anders dan ordinaire
viezeriken en het is voor een eerlijk man geen eer om jullie in de familie te
hebben!'
[18] De humorist zegt:
'O jee, o jee, nu ben ik wat begonnen! Tussen twee vuren van het zwaarste
kaliber! Nu wordt het toch voor mij de hoogste tijd om te maken dat ik weg kom,
anders breekt er boven mijn hoofd nog een echt Tiroler onweer los!'
[19]
Hierop verlaat de humorist zijn hooggebergte gezelschap, begeeft zich vlug
naar Paulus en zegt: 'Zeer gewaardeerde vriend, je hebt ons allen een grote
weldaad bewezen, maar het is nog bij niemand opgekomen om jou hier buiten
ervoor te bedanken dat je ons door de waarheid van je rede uit onze ware
gevangenis hebt bevrijd. Ik ben daarom als eerste zo vrij geweest om jou, als
onze zeer gewaardeerde vriend, bij deze mijn diepste en warmste dank aan te
bieden!'
[20]
Met een glimlachje zegt Paulus: 'Aardig van je, alleen had je hier ook de
belangrijkste reden moeten aangeven. Kijk, de grove Tiroler had gelijk toen hij
tegen je zei: niet op Paulus, maar op dat vrouwtje staar je je blind!' Zeg dus
in het vervolg alleen wat waar is, want hier bij ons is het voor geen enkele
ziel mogelijk om zich anders voor te doen dan ze is! Ga nu echter ook naar dat
vrouwtje toe en maak haar een complimentje! Maar vergeet niet dat ze al de
vrouw is van een man, en wel van degene die naast haar staat!'
[21]
De humorist zegt: 'Beste vriend, ik dank je voor deze les, ze is volkomen waar.
Maar dat ik deze charmante dame nu meteen een compliment moet maken terwijl ze met
haar echtgenoot in gesprek is, zou toch wat ongepast zijn! Hoe meer ik haar
echter bekijk, des te bekender komt haar gezicht me voor, evenals het zijne.
Hij vertoont een buitengewone gelijkenis met de beruchte... hm, juist nu schiet
me die naam niet te binnen! Om kort te gaan, hij lijkt op een vooraanstaande
democraat die ik enkele jaren geleden vaak in Wenen heb gezien.'
[22]
Paulus zegt: 'Dat is voorlopig onbelangrijk. We hebben nu veel belangrijker
dingen te doen dan over een paar namen te zitten bakkeleien. Ik zal je nu
echter een andere raad geven. Volg die op en het zal je niet schaden! Val nu
voor mijn hoogste en allerbeste vriend op je knieën en zeg: 'O Heer, wees mij
arme zondaar genadig en barmhartig! Neem mij als een zeer verloren schaap op in
Uw grote genade en laat mij de uitstroming van Uw liefde en erbarming
genieten!' Zeg dit echter met alle warmte van je hart, dan zul je daardoor heil
ondervinden!'
[23]
De humorist zegt: 'Vriend, je verlangt veel van mij! Bedenk eens hoe al mijn
bekenden mij voor een grote sukkel zullen aanzien! Als iemand mij dan zal
vragen: 'Wie is hij dan, voor wie jij, als voor het allerheiligste
altaarsacrament bij de consecratie, op je knieën bent gevallen alsof hij Onze
Lieve Heer was?', wat moet ik dan voor antwoord geven?' Paulus zegt: 'Niets
anders dan: Doe ook jij hetzelfde, dat zal beter voor je zijn dan zo ijdel te
vragen, want Hij, voor wie ik neerviel, is Jezus Christus, de Heer over alle
hemelen en werelden!'
[24]
Nu valt onze humorist op de grond en zegt luid lachend: 'Nee, dat is te veel
van het goede! Je bent ofwel zo nu en dan een dwaas, of je hebt er plezier in
ons allen daarvoor te houden en je te amuseren met onze zwakheid! Het is
voldoende dat we jou onder de naam van een oude, beroemde apostel vereren,
omdat je voor ons door je les werkelijk een ware apostel bent geworden. Dat
echter jouw vriend, die er nog eenvoudiger uitziet dan jij, zondermeer Christus
de Heer zou zijn, en die twee anderen hoogstwaarschijnlijk ook een paar
apostelen en die dame misschien wel de allerzaligste maagd met de heilige
Jozef, dat gaat alle perken te buiten!
[25]
Vriend, ik zeg je nu in alle ernst: kom bij ons niet aan met dergelijke
grappen, want die zouden je verdraaid slecht kunnen bekomen! Want weet wel,
mijn anders hooggewaardeerde vriend, dat ik, hoewel ik geen farizeeër ben van
rooms-katholieke snit, toch een ware vereerder ben van Christus en volledig
zijn onbetwistbare goddelijkheid belijd. Om deze reden is Hij me veel te
verheven en te heilig dan dat ik Hem hier, in het ordinaire straatvuil van
Wenen, naar beneden zou willen halen! Geloof me: hoewel ik in menig opzicht,
vooral op het gebied van het schone geslacht, geen monnik, geen Plato en geen
Socrates ben, ben ik niettemin een grote vriend, vereerder en aanbidder van
Christus. Daarom verzoek ik je wel om met deze naam aller namen wat behoedzamer
om te gaan!'
[26] De zeven, die
zich het eerst bij Paulus hebben aangesloten, zeggen nu ook: 'Ja, Pepi heeft
gelijk! Voor Christus de Heer moet men meer ontzag hebben, en het is niet mooi
van onze anders achtenswaardige vriend dat hij de Godszoon wil omlaaghalen tot
een heel gewoon mens!' Paulus zegt: 'Wees maar rustig, het zal spoedig wel
blijken of ik gelijk heb of niet. Laten we nu verdergaan, want hier zijn we al helemaal
klaar. De Heer gaat op weg en dus gaan wij ook!'
205
Fantastische
vermoedens van de meelopers.
Nieuwe,
merkwaardige ontmoetingen.
De
reeds lang overleden voorouders uit het huis Habsburg-Lotharingen
[1]
Terwijl ze verder lopen, zegt de humorist: 'Wat heeft dat nu weer te betekenen:
de heer gaat op weg, dus gaan wij ook! Wie is dan de heer, waarom is hij een
heer? Die man zal toch niet in alle ernst willen beweren dat deze echte Poolse
sjacheraar tenslotte toch Christus de Heer is!' Een ander naast de humorist
zegt: 'Zeg Seppl, nu wordt het mij helemaal duidelijk hoe het zit met dit
gezelschap!' Seppl vraagt: 'Nou, wat dan? Zeg op! Ik ben benieuwd naar jouw
mening!'
[2] De
ander vervolgt: 'Luister dan! Dat zijn Russische spionnen onder de dekmantel van
een zeker transcendent piëtisme waarmee ze de mensheid zand in de ogen
strooien! Het is waar, die zogenaamde Paulus is goed van de tongriem gesneden
en zijn twee geldwisselaarszaken zijn van dien aard dat er aan bedrog niet valt
te denken. Een onbeholpen masker is echter slechter dan helemaal geen, daarom
hebben deze Russen een subtiel masker gekozen: Christus, Paulus, vast en zeker
ook Petrus, Jacobus of Johannes en misschien zelfs ook nog Jozef en Maria! Een
echt zeldzaam sextet! Die Christus zal wel zo'n eersteklas magiër zijn en heel
raadselachtig spreken, als hij al wat zegt, want gewoonlijk zijn zulke magiërs
stom. De zogenaamde Paulus zal zijn naaste handlanger zijn, ook bekend met de
magie maar hoofdzakelijk thuis in het spreken. De beide anderen lijken me
eerder goochelassistenten te zijn, en die daar helemaal vooraan met die mooie
Kaukasische is vast en zeker een voorname slimmerik, die overal verstand van
heeft. En zijn liefje is zo'n lokvogeltje en soms, natuurlijk voor veel geld,
een lief trekpleistertje voor bepaalde stuwingen in het onderlijf. Weliswaar
allemaal menselijk, maar als zodanig toch zelfs voor ons grote Wenen iets
zeldzaams! Wel Seppl begin je er al een beetje wijs uit te worden?'
[3] De
humorist zegt: 'Ja, uit het verloop van deze geschiedenis zou men wel iets
dergelijks kunnen opmaken, maar over het geheel genomen kan ik jouw zienswijze
toch niet delen. Want Paulus is werkelijk een wijze, zoals er in heel Wenen
geen tweede te vinden is, en de zogenaamde Christus, weliswaar een echte Poolse
jood, lijkt verder een buitengewoon goede man te zijn die niet in het minst de
geslepenheid van een koopman bezit. De andere vier, de Kaukasische inbegrepen,
zien er heel keurig uit en men ontdekt niets ordinairs aan hen. Laten wij dus
ook meelopen alsof ons leven ervan afhangt. De zaak begint voor mij een heel
ander aanzien te krijgen dan in het begin het geval was. Kijk eens naar boven,
naar het firmament! De hemel is helemaal onbewolkt, er is geen zon en toch is
er daglicht! Kijk ook eens naar deze ons welbekende straat! Zie jij behalve ons
ook maar één ziel lopen? Alles is leeg, de huizen lijken uitgestorven, en op
straat groeit, hoe ongelofelijk ook, het mooiste gras! Zeg me eens, valt jou
dit niet op?'
[4] De
ander zegt: 'Zeker! Het merkwaardigst ziet wel het firmament eruit. De hemel is
letterlijk licht-indigoblauw en alles is verlicht zoals op een heldere middag
alles verlicht is door de zon, maar nergens is er iets te ontdekken dat op een
zon lijkt en geen enkel voorwerp werpt een schaduwbeeld. Overal hetzelfde licht
en nergens een lichtgevend hemellichaam; geen zon, geen maan, geen ster. Ja,
je hebt gelijk, dat is wel heel merkwaardig!'
[5] De humorist zegt:
'Nou, ik geloof ook dat de zaak een beetje merkwaardig is. De stad, de huizen,
straten en pleinen zien er wel helemaal uit als in Wenen. Ook de staat van
beleg met zijn omheinde bastions en kanonnen duurt in precies dezelfde vorm
voort. Alleen is de militaire wacht niet zo streng tegenover de bezoekers van
de bastions en laat ze hun gang gaan. Maar bekijk de mensen eens, die je
tegenkomt. Zij zijn meestal wereldvreemd, zo wild en dom als Chinezen en
treurig en weemoedig alsof ze de cholera hadden. Daar voor een huisdeur staan
enkele zigeuners. Kijk maar eens wat voor onnozele gezichten die trekken en hoe
ze elkaar zo nu en dan besnuffelen om na te gaan of ze naar zilver of goud
ruiken! Heb je in ons dierbare Wenen ooit zoiets gezien?'
[6] De
ander zegt: 'Dat is werkelijk zeer merkwaardig! Maar hé! Wat wandelt ons daar
toch tegemoet? Iets totaal vreemds voor Wenen! Drommels, dat zijn grote zwarte
struisvogels! Ze hebben enorm lange nekken en nog langere poten. Het zijn er
een heleboel en ze komen dichterbij; werkelijk, daarmee zou ik niet graag een
straatgevecht beginnen! Vriend Seppl, stoot mijnheer Paul eens aan, die zal je
daarover wel informatie kunnen geven.' De humorist Seppl zegt: 'Waarom moet
juist ik dat doen? Die vogels zullen wel uit een grote menagerie ontsnapt zijn.
Mijn geachte neef is toch niet bang voor deze Afrikaanse kapoenen?'
[7]
Neef Holzbaumer zegt: 'Nee, dat bepaald niet, maar ik zou toch wel willen weten
waar deze beesten vandaan komen. Misschien zijn het wel boze geesten. Als wij
dan toch in de geestenwereld zijn, is zoiets goed mogelijk!' De humorist Seppl
zegt: 'Geesten zullen het wel zijn, maar geen boze, want alles wat leeft moet
een geest bezitten. Nu vormen deze hoenders letterlijk een front tegen ons en
afgaande op hun eigenaardige gezichtsuitdrukking valt een zekere strijdlust niet
te ontkennen. Mijn beste neef zou tenslotte toch nog gelijk kunnen hebben met
zijn boze geesten! Nu moet ik toch echt de goede Paulus eens aan zijn mouw
trekken!'
[8] Nu
stoot de humorist Paulus aan en zegt: 'Luister, edele vriend, hoe zit dat nou
met die zwarte struisvogels? Zullen die ons opvreten of zoiets?' Paulus zegt:
'O nee, maak je nergens zorgen over; zij zullen ons niets doen. Ze trekken ons
alleen maar in het gelid tegemoet om ons beleefd te vragen hen in hun paleis te
willen bezoeken. Wees daarom heel rustig, spoedig zullen jullie vernemen hoe
het zit met deze ijzervreters.'
[9] De
humorist Seppl is nu gerustgesteld en zijn neef eveneens. Zij stellen ook de
anderen gerust, die min of meer verbaasd zijn over deze verschijning. Als we
echter in de buurt van deze vogels komen, verliezen ze meer en meer hun
struisvogelgestalte en veranderen in lange, magere mensen. Een paar treden er
naar voren en verzoeken Robert zijn hele gezelschap in hun oude, hoogadellijke
paleis te willen binnenleiden.
[10]
Robert antwoordt dat hij niet de Heer is en verwijst beiden naar Mij, maar zij
zeggen: 'Als u de Heer niet bent, waarom loopt u dan voorop?' Robert zegt:
'Omdat het de wil van de Heer is, en zo is het eveneens Zijn wil dat jullie je
tot Hem wenden als jullie met het een of ander echt geholpen willen worden. Wij
kunnen jullie niet helpen behalve met leer en raad. Het komt echter alleen de
Heer toe om tot handelen over te gaan! Wend je daarom tot de Heer; wat Hij
verordenen zal, dat zal gebeuren!'
[11]
Na deze mededeling van Robert begeven beiden zich naar Mij toe en zeggen: 'Als
u de Heer bent, kom dan met uw hele gezelschap met ons mee. Wij vragen u
hierom!' Ik zeg: 'Wat moeten wij bij jullie? Wat zijn jullie voor hoge
heren, dat Ik jullie niet ken?! Wat waren jullie daden? Ik herken de geesten
alleen maar aan hun daden en nooit aan hun uiterlijk!'
[12]
Beiden zeggen: 'Wij zijn nog geen geesten; wij zijn hertog en aartshertog en
koning en nog meer! Wij wonen allemaal in een hoogadellijk paleis en daar moet
u met ons naar toe gaan, we zullen elkaar daar beter begrijpen.' Ik zeg tegen
Robert: 'Leid ons dan maar daarheen en we zullen zien wat daar allemaal aan het
licht zal komen.'
[13]
Robert zegt nu tegen de twee: 'Omdat jullie hebben vernomen wat de Heer heeft
gezegd, ga dan nu voor mij uit en leid ons allemaal binnen in jullie huis.' De
beiden zeggen: 'Wij wonen niet in een huis, wij bewonen een hoogadellijk
paleis, want wij zijn van de hoogste adel!'
[14]
Helena, die al wat kribbig wordt van de langdradige manier van spreken van deze
hoogadellijke heren, zegt: 'Nou, kijk maar uit dat jullie hoogadellijke paleis
niet een echte smerig varkensstalletje zal blijken te zijn! Nu willen ze ook
nog een paleis hebben! Nee, dat is toch om te lachen. Zulke verwaarloosde en
haveloos geklede kerels en dan nog wel een hoogadellijk paleis!' Een van de
hoge edellieden zegt: 'Mejuffrouw, stil maar met uw grote mond, anders zet ik
er een slot op! U mag blij zijn, dat Onze Lieve Heer u laat leven! Hebt u dat
begrepen?'
[15]
Helena zegt: 'Zegt u mij eens, hoelang is het dan al geleden dat u gestorven
bent? Naar uw tongval te oordelen moet u toch aardig lang vóór Adam op aarde
hebben geleefd? Nee, is me dat een taal; daar zou je wat van krijgen! ( Het
Oudduitse taalgebruik gaat in de vertaling helaas verloren.) Nu loopt, naar ik
zie, de weg naar de kapucijnen! Zou daar soms het hoogadellijke paleis zijn?'
De ene hoge edelman zegt: 'Hou toch je mond. Jij begrijpt ons niet; daar ben je
nog te jong voor. Hou je daarom maar stil! Wij zijn wel bij de kapucijnen, maar
niet op de aarde, maar onder de aarde. Begrijpt u dat, mejuffrouw?'
[16] Helena zegt: 'Ja,
ja, het komt mij ook zo voor, dat jullie nog behoorlijk onder de grond wonen! Het
zal wel de eerste keer zijn dat jullie je boven de grond bevinden!' Een edelman
zegt boos: 'Ik heb je al gezegd, dat je je mond dicht moet houden, maar als je
niet naar mijn woorden luistert, dan moet ik hem dichtslaan! Heb je mij
begrepen?'
[17]
Robert zegt tegen Helena: 'Liefste, je moet niet teveel praten met deze wezens,
want ze zijn heel ruwen kunnen je werkelijk leed berokkenen. Ik zie wel waar
ze ons naar toe zullen brengen en dus hoeft men er verder niet meer naar te
vragen. Kijk, dat zijn allemaal reeds lang overleden vorsten uit het huis
Habsburg en Lotharingen! Nu rusten zij in de vorstelijke grafkelder bij de
kapucijnen, ten dele ook bij de augustijnen, en enkelen in de catacomben van de
Stefanusdom - dat is hun hoogadellijke paleis! Wij zullen ons nu spoedig bij
hun sarcofagen bevinden. Wees daarom nu stil!'
206
In de
keizerlijke grafkelder bij de kapucijnen
Veel
doods in de sarcofagen.
De
voornaamste vraag betreft Jezus
Verschillende
opvattingen over Rome
[1]
Ondertussen komen we werkelijk bij de kapucijnen in de grafkelder aan, wat
enkele van onze nieuwe begeleiders niet echt bevalt, want onze humorist maakt
meteen de opmerking: 'N u vraag ik ieder van jullie: wat hebben we nu gewonnen
met deze geschiedenis? Helemaal niets! De goede Paulus heeft ons met een
smoesje het ene gat uitgelokt om ons in een nog erger te stoppen. 0, wat is het
leven toch mooi! Het leven is één en al ingekapselde beweging, samengesteld uit
honger, dorst en allerlei ellende. Dit ingekapselde, ellendige leven wordt
steeds van de ene groeve naar de andere verplaatst en daarin lijkt ook zijn
bestemming te liggen. Bij de verwekking begint de trektocht en deze houdt
daarna nooit ofte nimmer meer op. Zo trekken we maar mooi verder van het ene
oord van ellende naar het andere, in eeuwigheid, amen!
[2]
Hier in de oude vorstelijke grafkelder kunnen we de oude Habsburgers een beetje
helpen met rondspoken, want zij zullen zelf geen gespook meer teweegbrengen.
Zo'n spokerij van een Karel, Rudolf of Leopold zou wel eens een lafenis kunnen
zijn voor de hongerige magen van enkele kapucijnen, voor wie de missen, ondanks
hun drukdoenerij op de kansel, niets meer opbrengen. Als zo'n gespook van
geesten in de vorstelijke grafkelder door velen kon worden gezien - wat een
geloof in de missen en volle aflaten zou dat weer met zich meebrengen! Dus:
vivat! Vrienden, de kapucijnen moeten geholpen worden!'
[3]
Een ander zegt: 'Maar vriend, waar staat dan geschreven dat wij bij de
sarcofagen vorsten in de kapucijner grafkelder moeten blijven omdat wij met
onze vrienden, die ons eerder uit onze eerste kerker hebben bevrijd, hier
naartoe zijn gekomen? Dat was weer dom van je, beste vriend Seppl! Ik denk
echter dat deze vorsten er ook wel naar zullen verlangen eens uit hun lange
slaap te worden gewekt. Daarom hebben ze zich zo goed en zo kwaad als zij
konden tot deze wondermachtige vriend van God gewend. Dat wij toen ook hierheen
zijn mee gesjokt, is onze zaak, want we hadden evengoed buiten kunnen blijven.
Laten we dan, nu we eenmaal hier zijn, ook stil zijn en luisteren naar wat de
wondervrienden van God allemaal met deze oude vorsten geesten zullen doen.'
[4] De
belastinginner zegt: 'Nou, dat is nu eens een woord dat ik op zo'n ernstige
plaats graag mag horen. Elk van deze lijkkisten is een wereldgeschiedenis van
volkeren die onder een van deze regenten geleefd, gewandeld en gehandeld
hebben. Waar God Zelf in levende lijve zo'n plaats bezoekt, moeten zulke
protsers en prutsers als wij beiden wel braaf onze mond houden, anders zou het
ons tenslotte wel eens slecht kunnen vergaan. Kijk daar eens hoe Paulus, de
Heer Jezus en de twee anderen, waarschijnlijk ook apostelen, de oude lijkkisten
weemoedig bekijken! En luister hoe Paulus nu zegt: 'O Heer, Uw liefde, genade
en erbarming heeft geen grenzen, maar er is nog veel doods in deze kisten!'
Hoor je, Seppl, heel veel doods zou er nog in deze kisten zijn!'
[5]
Seppl zegt: 'Nou ja, iedereen zal toch wel weten dat er in zo'n lijkkist geen
vermakelijke danspartijtjes worden gegeven. Dat deze oude vorsten door hun vaak
zeer tirannieke heerschappij menig stuk treurige geschiedenis over de arme
volkeren hebben gebracht, weet ik evengoed als jij. En in hoeverre deze
lijkkisten eerbiedwaardig zijn of niet, weet ik ook. Of echter die eenvoudige
jood, waar de zogenaamde Paulus mee staat te praten, al dan niet Jezus, de
bekende Godszoon is, is een andere kwestie! Alles is mogelijk, maar hier
ontbreekt het ons nog echt aan zekerheid over wat men liever voor waar dan voor
onwaar zou willen houden. Denk jij soms dat ik een vijand van Christus ben of
niet in Hem geloof? O, dan vergis je je ten zeerste! Ik vereer Hem bovenmate en
juist daarom heb ik nog steeds mijn bedenkingen tegen die jood daar. Ik let op
alles, maar als ik zie dat Hij het misschien toch is, dan zul je wonderen
beleven wat mijn gedrag ten opzichte van Hem betreft! Want weet je, ik heb Hem
mateloos lief!'
[6] De
belastinginner zegt: 'Dat is heel mooi van je, maar uit je vroegere manier van
praten zou men dat niet zo gemakkelijk opgemaakt hebben!' Seppl zegt: 'Ja, ja,
omdat ik niet zo netjes over de roomse geestelijkheid heb gesproken, dacht jij
dat ik misschien ook zo' n domkop van een antichrist zou zijn! Maar vriendje,
wacht eens even: men kan pas een levendige vereerder en aanbidder van Christus
zijn, als men in zijn hart een vijand van het pausdom is, want christendom en
pausdom verhouden zich precies zo tot elkaar als ja en nee. Als je dat niet van
mij wilt aannemen, ga dan naar Paulus toe, die zal het je in het Hebreeuws
vertellen als je het op z'n Duits niet mocht verstaan!'
[7] De belastinginner zegt: 'Ik heb de
roomse godsdienst helemaal niet zo slecht gevonden en men kan met haar ook
zalig worden.' Seppl zegt: 'O ja, als men zich tevreden wil stellen met die
boerenkalenderhemel; maar het kost aardig wat geld, tijd en geduld! Nu maant
Paulus ons om stil te zijn en daarom gehoorzamen we hem!'
207
Het
verzoek van de vorstelijke geesten.
Hun
verhaal over een vurige ruiter en diens voorspellingen over het einde van de
wereld en de wederkomst.
De vorsten
vragen om aardse hulp
Paulus
belooft geestelijke hulp
[1]
Paulus richt zich op en zegt tegen de bewoners van de grafkelder: 'Jullie
hebben ons om zogezegd dringende redenen ontboden om jullie hierheen te volgen.
Wat willen jullie dan dat we hier voor jullie doen? Tot welke daden achten
jullie ons in staat en waardoor waren jullie dan genoodzaakt om naar ons toe te
komen? Spreek, zodat we jullie kunnen helpen naar jullie behoeften en naar de
drang van jullie gemoed!'
[2]
Een van hen treedt naar voren en zegt: 'Ik ben een Rooms-Duitser ( De Duitse
keizers van 'het Habsburger huis' noemden zich 'Rooms-Duitse keizer'.)
(opmerking: de rang wordt bij personen die op aarde hooggeplaatst waren, in het
geestenrijk niet gauw genoemd en soms ook niet hun namen) en ben hier in naam
en rang de eerste en heet Rudolf. Ik zag laatst een grote beroering in de lucht
en er kwam een vurige ruiter naar me toe die zei: 'Jullie huis zal verwoest
worden achtergelaten en er zal geen steen op de andere blijven staan! De aarde
zal door vuur en bloed worden gereinigd! Een luid weeklagen zal klinken uit de
mond der groten; vuur en pest zal de armen bij miljoenen wegrukken, en het
einde van de wereld zal komen!' Dat waren de schrikaanjagende woorden van de
vurige ruiter. Toen hij uitgesproken was, werden wij door een grote vrees
bevangen, zodat we heel angstig begonnen te schreeuwen.
[3]
Daarop zei de vurige ruiter tegen ons: 'Maar God de Heer zal eerst nog allen
oproepen, ook de meest verworpenen. De Heer zal Zelf in het geestenrijk komen
en zal zich kenbaar maken aan allen, die door hun nacht gevangen worden
gehouden. Zij die zich tot Hem zullen wenden, zal Hij ook behouden. Maar Zijn
knechten Petrus, Paulus en Johannes zullen Hem voorgaan en zullen de gevangenen
het licht verkondigen dat uit de naam van de almachtige God komt. Zij die deze
naam in hun hart zullen opnemen, zullen zelf een nieuwe naam krijgen en de Heer
zal hun halfvergane vestingen en hun vervallen burchten weer oprichten.
[4] Zo
zal de Heer ook op aarde komen, weliswaar eerst alleen door het woord uit
harten en monden van wijzen die Hij opgewekt heeft en waarvan Hij er nog
verscheidene zal opwekken. Maar dan, als de aarde zal zijn gereinigd, zal Hij
ook in Zijn allerheiligste persoon komen tot al diegenen die Hem liefhebben en
in hun hart rein en barmhartig zijn!' Daarop verliet de vurige ruiter ons en
reed als een bliksemschicht weg, waarna we hem niet meer zagen.
[5] Nu
hebben we echter het gerucht vernomen, dat er in onze oude residentiestad Wenen
bij de 'Spinnerin am Kreuz' mensen zouden zijn aangekomen die zich voor boden
van God uitgeven en ook wonderdaden verrichten om voor de blinden de
waarachtigheid van hun zending te bevestigen. Bij dit bericht hebben we direct
ons hoogadellijke paleis verlaten en zijn in goede orde snel naar buiten gegaan
om zulke boden zo mogelijk zelf te ontmoeten. We hebben hen werkelijk ontmoet
en hebben hen hierheen geleid. U bent ontegenzeggelijk zelf zulke boden!
[6]
Wij vorsten leggen ons verzoek aan uw voeten - dat hierop neerkomt dat u onze
oude vestingen en burchten weer zou willen oprichten en zo versterken dat ze
nooit meer door een of andere vijand kunnen worden veroverd en verwoest. Ook
ons hoogadellijk paleis hier moge u dermate versterken dat niemand het ooit
meer zal kunnen verwoesten. Dat is nu ons hele verzoek en de reden waarom we u
tegemoet kwamen en u hierheen hebben gebracht. Want zou dit hoogadellijk
paleis ooit iets kwaads kunnen worden aangedaan, dan zou dat ook zowel terug-
als vooruitwerkend een grote ramp zijn voor de hoge dynastie van Habsburg-
Lotharingen en haar voortbestaan zou al spoedig op het spel staan.
[7] In
het jaar 1848 raakte in ons hoogadellijk paleis een enkele steen wat los, en
kijk, de dynastie had moeite om haar eeuwenoude aanzien te handhaven! Ze heeft
zich nu weer hersteld en heeft de redelijke bedoeling haar onderdanen naar
beste vermogen te besturen en te leiden, de goeden te belonen en de bozen
onverbiddelijk te straffen naar de ernst van hun misdrijf. Dat is zeker
volkomen in overeenstemming met Gods wil, omdat Hijzelf zo handelt en het zo
wil hebben. Het zou daarom werkelijk een onvoorstelbaar kwaad zijn voor alle
ondergeschikte volkeren, als de dynastie ook maar in enigerlei opzicht gevaar
kon lopen of tenslotte zelfs haar oude troon zou kwijtraken!'
[8]
Paulus zegt: 'Vrienden, de profetie van de vurige ruiter is wel juist, maar nog
niet verwezenlijkt. Maar jullie verzoek en jullie bezorgdheid, die je noodzaakt
ons een verzoek te doen, zijn ijdel en heel dwaas! Wat hebben jullie nog aan al
die oude vestingen en burchten op aarde, waarvan er al vele duizenden door de
tand des tijds in puin veranderd zijn? De vurige ruiter heeft wel gesproken
over het oprichten van jullie vestingen en burchten, maar daaronder moeten niet
jullie oude aardse vestingen en burchten worden verstaan, maar jullie geloof en
jullie hoop door de macht van de liefde tot Jezus, God de Heer! Dat is de
vesting en de burcht die de Heer bij jullie, die hier tengevolge van je eigen
wil in een diepe geestesnacht smachten, al sinds lange tijd wil oprichten en
tot nieuw leven wil wekken. Als jullie dat willen, zeg ik jullie in naam van de
Heer, die ook hier is, maar die jullie niet herkennen en nog nooit gekend
hebben: dat zal de Heer ook voor jullie doen als jullie Hem daarom zullen
vragen!
[9]
Ook de aardse dynastie zal Hij behouden zolang Hij het nodig acht en zolang
deze zo zal handelen dat de volkeren door haar toedoen niet in te grote nood
geraken. Zouden de volkeren echter in hun harten luid beginnen te klagen, dan
zal de Heer ook spoedig een volledig einde weten te maken aan de dynastie. Want
de dynastie is voor God niets en haar troon is ook niets en ze is er niet
omwille van haar troon en de troon niet omwille van de dynastie, maar ze is er
voor Gods kinderen als een herder, die wijs behoort te zijn. Kan of wil ze Gods
kudde niet behoeden voor allerlei kwaad en God nooit geven wat Hem toekomt, dan
is ze verder onbruikbaar. De Heer zal dan ook voor eens en voor al een einde
maken aan een hooghartige dynastie!'
208
Voortzetting
van de les aan de dynastie.
Gelijkenis
van de luie herders
De
dynastieën bestaan slechts omwille van de volkeren
Aansporing
tot deemoed en verwijzing naar de Heer
[1]
Paulus gaat verder: 'Ik, Paulus, een ware knecht van de Heer Jezus, zeg jou en jullie
allen: voor God de Heer zijn alle tronen en dynastieën een gruwel. Maar als de
dynastie acht slaat op de wil van de Heer en handelt volgens die principes die
zijn gegrondvest op het woord Gods en op Zijn liefde en ontferming, dan is de
dynastie boven de troon verheven en voor de Heer goed en aangenaam. De genade,
macht, kracht en sterkte van de Heer begeleiden dan zo'n dynastie. Wee de
vijand die haar aanvalt; waarlijk, hij zal tot stof en as worden vermorzeld!
Knoop dat in je oren, jullie oude vorsten, die geestelijk nog diep geworteld
zijn in het vlees. Geen dynastie is een op zichzelf staand iets en geen troon
heeft waarde en duurzaamheid als er niet iemand opzit, die werkelijk met Gods
genade begiftigd is.
[2]
Een dynastie die door de Heer echter zo lang op de troon wordt gelaten als de
Habsburgers, moet in het algemeen toch naar de wens van de Heer zijn, anders
zou zij zich evenals andere dynastieën allang niet meer op de troon bevinden.
Jullie zijn echter juist daarom hier zo lang in jullie nacht en blindheid,
omdat jullie in je harten de dynastie houden voor iets dat op aarde en ook nog
in de geestenwereld het allerhoogste is en voor welks behoud de Heer Zijn
almacht zou moeten inzetten. O kijk, dat is een grote dwaling in jullie
binnenste! De Heer is weliswaar de enige sterkte en macht van elke dynastie en
van elke troon, maar niet omwille van de dynastie en de troon, maar omwille van
de volkeren; zij alleen betekenen iets voor Hem.
[3] God de Heer doet ten opzichte van
elke dynastie wat een huis- en grondbezitter doet, die veel weilanden en veel
kudden heeft. Wanneer één of meer schapen van zijn kudde er slecht aan toe
zijn, zal de eigenaar ze met alle aandacht verzorgen opdat ze beter mogen
worden, maar als de herder lui en slecht wordt, zal deze het met de meester van
de kudde aan de stok krijgen. Betert hij zijn leven niet, dan zal de heer hem
uit zijn dienst ontslaan en nooit meer een kudde aan zijn hoede toevertrouwen.
Al ontslaat de heer ook honderd herders uit zijn dienst omdat ze slechte herders
waren, hij zal niet één schaap wegdoen omdat het er slecht aan toe is; hij zal
het behouden en verzorgen, maar een slechte herder zal hij uit zijn dienst
verwijderen.
[4] Richt jullie blikken eens over de
gehele aarde: de volkeren zijn nog dezelfde, maar waar zijn alle dynastieën die
eens over deze volkeren heersten? Zij zijn slechte herders geworden en zijn
zodoende ook hun posities kwijtgeraakt! Verwijder daarom uit jullie harten wat
dwaas en bijzonder nietig is voor God! Trek jullie dynastieke hoogmoed uit als
een slecht kleed en trek het nieuwe kleed van deemoed en waarachtig inzicht
aan, opdat jullie mogen worden opgenomen in de schare lammeren van God, die de
ware kinderen Gods zijn!
[5]
Jullie hebben de woorden vernomen, die de vurige ruiter tot jullie gericht
heeft. Er werd ook gezegd dat spoedig na de boden die jullie tegemoet zijn
gegaan, de Heer Zelf zal komen en jullie verwoeste vestingen en vervallen
burchten zal oprichten. Maar ik, Paulus, zeg jullie nog veel meer dan die
vurige profeet te paard:
[6] Kijk, de Heer, die na ons zou
komen, bevindt zich hier bij ons. Deze hier aan de kant van mijn hart, Hij is
het. Ga naar Hem toe en leg Hem voor wat jullie op je hart hebben! Hij alleen
bezit de oerbron van het levende water. Als jullie dat zullen drinken, zullen
jullie nooit meer dorst hebben! Omdat Hijzelf hier werkelijk persoonlijk
aanwezig is, moet je naar Hem toegaan: Hij alleen kan en zal jullie helpen. Wij
zijn niet bij machte te helpen, wel hebben wij het vermogen onze blinde broeders
voor te bereiden op de hulp van God.'
[7]
Daarop zegt de eerste vorst R.: 'Van het begin af aan heb je goed gesproken en
heb je ons de zaak duidelijk uitgelegd, maar dat hij, hier aan de kant van je
hart, Christus de Heer zou zijn, dus God Zelf in alle eeuwigheid, dat is dom
van je. Als een machthebber op aarde geen onderscheidingsteken draagt zoals
bijvoorbeeld een ridderorde of zoiets, en rondloopt als de geringste stalknecht
van een gewoon burger, dan heeft hij het aan zichzelf te danken als er met vuil
naar hem wordt gegooid! Als een aardse koning al door uiterlijke praal moet
laten zien wie hij is - dan zal dat toch zeker bij de eeuwige Heerser aller
heersers des te meer het geval zijn! Bovendien staat er ook geschreven: 'God
woont in het ontoegankelijke licht.'
[8]
Paulus zegt: 'O ja, dat laatste is wel juist, maar niet voor iedereen. Kijk
eens goed! Juist het licht waarin de Heer zich nu bevindt, zal voor jou en
jouws gelijken wel het meest ontoegankelijke zijn, want het licht der deemoed
en zelfvernedering is voor wezens als jullie waarlijk het meest verborgen. Ik,
Paulus, zeg jullie: zou de Heer stralend als een zon naar jullie zijn
toegekomen, dan hadden jullie Hem meteen aanvaard, maar in dit kleed is Hij
voor jullie ontoegankelijk! Het zal voor jullie echter nog moeilijk worden om
dichter bij Hem te komen! Jullie weten nu alles; doe derhalve wat jullie
willen! Ik ben uitgepraat met jullie.'
209
Een
oude vorst en de Heer.
De
vorst vraagt om een echt godswonder
[1]
Hierop komt een van de nog geestelijk dode vorsten naar Mij toe en zegt: 'Je
hebt gehoord wat die Paulus en de oude R over jou gezegd hebben. De zaak klinkt
bijna ongelofelijk, maar ik wil geen aanstoot nemen aan dat alles. Ik kom
daarom naar jou toe om te horen of er in het getuigenis van Paulus over jou een
kern van waarheid zit. Ik wil die goede man nu niet als leugenaar beschouwen
omdat hij er veel te eerlijk uitziet, maar hij kan wellicht te zeer met jou
ingenomen zijn en jou daardoor in zijn sterke liefde verafgoden.
[2] Ik
wil deze goede man daarom loven noch laken, maar ik wil deze geschiedenis wel
onderzoeken, omdat er staat geschreven dat men alles moet onderzoeken en het
goede behouden. Zeg me daarom zelf wat we van je moeten denken. Kan God wel in
jouw kledij aan Zijn schepselen verschijnen? Kan God, de Oneindige, eigenlijk
wel door Zijn schepselen gezien worden en met hen spreken?'
[3] Ik
zeg: 'Vriend, jij verlangt van Mij geen woorden maar daden. Handel Ik echter
voor jou als een mens in zijn onmacht, dan zul je zeggen: 'Dat kan iedereen
zonder daarom een God te zijn!' Doe Ik voor jou ongewone dingen, dan zul je Mij
of voor een magiër, of voor een natuurgeleerde houden en zeggen: 'Dat gaat op
een heel natuurlijke manier als men de juiste kennis heeft en die in praktijk
kan brengen. Men is daarom nog lang geen God, al laat men ook ogenschijnlijk
wonderen gebeuren!' Zou Ik echter voor jouw ogen een daad verrichten die alleen
voor God mogelijk is, dan zou deze jou toch niet baten maar alleen buitengewoon
schaden, want dan was je voor een tweede keer geoordeeld en wellicht tot de
eeuwige dood. Want een geboeide kan Mijn rijk niet binnengaan, zegt de Heer.
Geloof dus de woorden van Paulus, dan zul je leven! Meer over Mezelf kan Ik jou
ook niet zeggen, omdat je daarvoor nog lang niet rijp bent.'
[4]
Daarop zegt de vorst: 'Je hebt wel gelijk, maar ik zie niet in, waarom een
wonder dat daadwerkelijk van jouw Godheid getuigt, voor mij schadelijk, ja
zelfs dodelijk zou worden! Alles wat ik aanschouw is toch een wonder van de
almacht en wijsheid van God en ik ben voor mijzelf het grootste wonder. En
kijk, dat alles brengt me toch niet om het leven! Of er nu door toedoen van God
aan de talloze wonderen nog een wordt toegevoegd, mag voor God toch geen enkel
verschil uitmaken. Het maakt voor mij echt niets uit in welke gedaante de
Godheid zich aan Haar schepselen wil tonen en voor hun ogen een buitengewone
daad wil verrichten. Ik zal in mijn geest toch ongebonden blijven en denken en
handelen zoals nu, zolang ik nog niet echt van jouw Godheid overtuigd ben.
[5] Je
kunt dus doen wat je wilt; ik zal steeds dezelfde blijven die ik ben en was.
Ben jij God, dan zal ik heel blij zijn mijn Schepper persoonlijk te leren
kennen, maar ben je het niet, dan zal ik je niet voor een slechte, maar wel
voor een in bepaalde opzichten wat overspannen persoon houden en daar zul je je
hopelijk niet aan storen.
[6]
Laat me daarom iets wonderbaarlijks zien. Schep een wereld voor mijn ogen en ik
zal me daarbij net zo gedragen als tot nu toe, want bij mij is het ene wonder
niet groter of kleiner dan het andere. God is en blijft God, of Hij nu een mug
of een olifant schept en of Hij zich aan Zijn schepselen openbaart in het
oneindige gewaad van het zonlicht of in de lompen van een bedelaar. Wat maakte
Christus met al Zijn wonderwerken dan voor indruk op de joden? Kijk, zo goed
als geen, behalve op enkele vissers en aanverwanten, die men als geestelijke
blinden beschouwde. Alle anderen hielden Hem eerder voor een magiër, een dokter
of voor wat dan ook, dan voor een God. En toch was Hij werkelijk God Zelf!'
210
Wonderen
en hun uitwerking.
De
vorst erkent de wijsheid van de Heer.
Zijn
Christusbelijdenis onder voorbehoud
De
vorsten beraden zich
[1] Ik
zeg: 'Vriend, welke indruk een wonder op jou zou maken, weet Ik het beste;
daarom zal er jou ook geen getoond worden. Dat de totale materiële
wereldschepping stellig een groot wonderwerk van goddelijke macht en wijsheid
is, dat de mensen dag in dag uit kunnen aanschouwen, is waar en juist. Maar
omdat de bewoners van de aarde, net als die van alle andere hemellichamen, nu
eenmaal zulke wonderen zien, die wel de meest sprekende getuigenissen zijn van
God, moeten zij ook in deze wonderen, wat het vlees betreft, sterven, hetgeen
ook eenzelfde wonder is.
[2]
Elk wonder is voor de beschouwende ziel een oordeel, waarvan ze alleen door de
grootst mogelijke zelfverloochening weer kan worden bevrijd. Nu kan deze echter
alleen daaruit bestaan, dat van de ziel alles wordt weggenomen wat ook maar de
geringste zweem van enige dwang heeft. Dit wegnemen is juist datgene wat jullie
sterven, of de dood van het lichaam of van de materie noemen.
[3]
Alles van de ziel wat niet tot de geest behoort, moet afsterven. Zolang een of
andere uiterlijke dwang de ziel nog gevangen houdt met enkele levensvezels, kan
de vrije Godsgeest in haar zich niet volledig ontplooien en haar vrijmaken van
elk oordeel.
[4] De
Godheid kan weliswaar wonderen verrichten om een ziel te overtuigen, maar deze
wonderen van buitenaf knevelen de ziel dan dermate, dat deze helemaal geen
herinnering meer heeft aan zijn mogelijkheid tot vrije keuze, die toch de
enige voorwaarde voor het leven ten overstaan van God is. Daarom moet de ziel
in een toestand komen waarin ze vrij wordt van alle uiterlijkheden, opdat de
geest in haar zich kan uitbreiden en de ziel tegenover God eeuwige duurzaamheid
kan verlenen. Want ten overstaan van God kan alleen dat bestaan wat zelf 'God'
is.
[5]
Begrijp je nu waarom Ik je wonderen onthoud? Als God in de reeds met rede
begaafde ziel niet de geest had gelegd, zou ze geen moment kunnen bestaan als
een vrij wezen; het zou haar vergaan als een druppel water op een gloeiende
plaat. De dieren moeten echter juist daarom dom en bijna zonder enig besef
rondlopen, omdat hun bestaan anders iets onmogelijks zou zijn. Begrijp je dat?'
[6] De
vorst zegt: 'Ja vriend, het komt me voor dat ik het zou moeten begrijpen en
toch begrijp ik het niet. Voor het begrijpen van dergelijke dingen is meer
nodig dan enkele jaren op aarde kroon en scepter te hebben gedragen. Overigens
zie ik nu wel in waarom jij eigenlijk de eerste van jouw kleine gezelschap
bent, want jij bent veruit de wijste van hen. Jij kent de natuur van de
geesten- en de materiewereld tot op de bodem en de onderlinge wisselwerkingen
zie je opperbest. Of je daarom echter ook meteen Christus de Heer Zelf bent, is
trouwens weer een heel andere vraag!
[7]
Weet je wel dat men als echte christen voorzichtig moet zijn om aan te nemen
dat iemand die wijs is en misschien ook enkele wondertekenen tot stand kan
brengen, Christus is? Er staat toch in de Schrift: 'In die tijd zullen er veel
valse profeten opstaan en tekenen doen en zeggen: 'Zie, hier is Christus, of
daar is Hij!', maar geloof hen niet! Want de komst van de Mensenzoon zal zijn
als een bliksemflits, die van de opgang tot aan de ondergang schiet. Ook zal de
komst van de Heer zijn als die van een dief in de nacht!' - wat trouwens een
hachelijke situatie kan zijn, want een dief doet niet veel goeds als hij
heimelijk een huis binnenkomt!
[8]
Zodoende, vriend, moet je het ons niet kwalijk nemen als we nog wat aarzelen om
aan te nemen dat jij Christus zou zijn. Overigens hebben wij geen van allen het
geringste in te brengen tegen de enorme wijsheid van jouw geest. Met de
wonderen zal het wel zo zijn als jij ons hebt gezegd, evenals met de materie
van de buitenwereld, maar aannemen dat je Christus zou zijn, omdat je dit
allemaal hebt kunnen uitleggen, zou wat gewaagd zijn. Petrus, Paulus, Johannes,
Jacobus, dat kan ermee door, maar Christus? - Vriend, dat gaat me toch te ver!'
[9] Ik
zeg: 'Dat verlang Ik ook helemaal niet, omdat het meer dan genoeg is als jullie
Christus als God en Heer van alle werelden en alle hemelen erkennen. Maar
jullie moeten je er onderling over beraden en vaststellen of allen Christus als
God, Heer en Vader in hun hart erkennen en of allen hier in deze grafkelder ons
willen volgen omwille van Christus de Heer! Alle anderen die jullie hier zien,
zijn ons om die reden gevolgd en zullen daarom hun heil vinden. Doe hetzelfde
en jullie zullen daardoor ook jullie heil vinden!'
[10]
De vorst zegt: 'Goed, dat willen we meteen ten uitvoer brengen. Gaat het, dan
is het goed, en gaat het niet volledig, dan zal het toch onvolledig gaan!'
[11]
Hierop wendt de vorst zich tot de gezamenlijke bewoners van de familiegraftombe
en zegt: 'Jullie hebben allemaal gehoord wat deze vriend hier heeft gezegd. Ik
ben van mening, omdat we hier in onze situatie weinig te winnen en nog minder
te verliezen hebben, dat we het aanbod goedgelovig moeten aannemen. Overleg dus
samen en deel mij jullie wil en besluit mee. Wij zullen dan ofwel deze plek
voorgoed verlaten, ofwel, wat heel triest zou zijn, God weet hoelang nog op
deze werkelijk onaangename plaats blijven.
[12]
Ik ben een overtuigd christen en mijn leuze was steeds: 'Christus, of alles is
verloren!' Daarom geloof ik ook nu: Christus moeten wij omwille van het leven
tot iedere prijs trachten te winnen, want zou Hij, zoals sommigen menen,
slechts een fabel zijn, dan zijn wij de ongelukkigste mensen. Want wie is dan
God, en hoe, wanneer en waar? Wanneer echter Christus God is en de Heer over de
hemel en heel de wereld, dan hebben wij aan Hem een zichtbare, eeuwige Vader
vol liefde, goedheid en erbarming! Hij verstoot Zijn kinderen niet zo
gemakkelijk als een alleen maar almachtige, heel rechtvaardige God, waarin wel
de hoogste wijsheid zal heersen, maar geen vaderliefde en geen erbarming.
[13]
Ik, de eerste uit Habsburg, denk echter zo: wie zelf vol trots en hoogmoed is,
wil ook een heel trotse en hoogmoedige, ontoegankelijke God - een zonde van de
trots, die soms ook mijn ziel is binnengeslopen. Maar deze wijze vriend heeft
mij duidelijk gemaakt dat de ontoegankelijkheid van het licht waarin God woont
daarin ligt, dat de deemoed en de onbegrijpelijk diepe minzaamheid van God een
gruwel zijn voor de trotse mens. Daarom zeg ik: mea culpa, mea maxima culpa! (
Door mijn schuld, mijn allergrootste schuld ).Ik was eens als keizer
daadwerkelijk ook zo, alhoewel ik steeds de gedachte had dat alleen de trotse
en hoogmoedige zich God zo kon voorstellen. Nu is die gedachte in mij echter
tot waarheid geworden en ik richt tot jullie allen, mijn aardse kinderen, het
verzoek deze goede vriend te volgen. Hij zegt van zichzelf dat Hij Christus is.
Dat laten we echter nog even rusten. Mogelijk is alles, maar we willen deze
zaak nog diepgaand onderzoeken. Dus wat denken jullie, mijn beste vrienden en
aardse kinderen, wat gaan jullie doen?'
[14]
Iemand uit hun midden zegt: 'Wij allen weten dat jij, Rudolf van Habsburg, in
naam en waardigheid de eerste bent, maar jouw hoogadellijk paleis is niet hier,
maar ergens anders. Je bent hier slechts een bewoner en dient hier daarom niet
het hoogste woord te voeren! Velen bevalt het hier en zij zijn ook christenen.
Daarom zullen we hier blijven totdat de bazuin ons naar buiten zal roepen voor
het laatste oordeel, waarbij Onze Lieve Heer ons genadig en barmhartig moge
zijn. Wij waren wel naar eer en geweten rechtvaardig en streng tegenover iedereen
die tegen ons had gezondigd, maar wij lieten ook heel vaak genade voor recht
gelden. Moge Onze Lieve Heer ons evenzo op de jongste dag genade voor recht
schenken. Tot zolang willen we hier in alle rust vertoeven!'
[15]
De vorst Rudolf zegt: 'Waarom zijn jullie dan met ons meegegaan toen we dit
gezelschap tegemoet gingen?' Enkele belangrijke vorsten zeggen: 'Dat deden we
alleen vanwege de parade en ook een beetje uit vrees voor de profetie van de
vurige ruiter. Maar omdat we nu inzien dat de hele zaak niets voorstelt,
blijven we hier in ons hoogadellijk paleis! Begrepen? Wij blijven hier!'
211
Maria
Theresia en enkele andere vorsten betuigen hun instemming met stamvader Rudolf
Verzoek
aan de Heer om hen uit de grafkelder te leiden.
Goed
getuigenis over Rudolf
[1]
Vorst Rudolf zegt daarop: 'Ik hoop dat er onder jullie dwazen toch enkele
verstandigen zullen zijn die mij zullen volgen! Het is overigens waar, in het
hoogadellijk paleis komt niemand iets tekort behalve dan een zekere
levensvrijheid en levenslust; ik bedank echter voor zo'n lui leventje! Ik zou
liever schaapherder zijn dan de zwijgende bewoner van zo' n dom hoogadellijk
paleis! Jullie laatste drie edele Lotharingers en ook jij, mijn dochter
Theresia, hoe staat het met jullie? Willen ook jullie hier blijven tot de dag
van het laatste oordeel, die waarschijnlijk nooit zal komen?'
[2]
Theresia zegt: 'Lieve overgrootoom, ik zal u volgen en mijn zonen eveneens. Ook
wij zijn dit mollenleven beu. We willen graag eens een verandering, anders
worden we nog louter standbeelden!' Jozef zegt: 'Ik ben het volkomen met je
eens. Men moet het goede moment benutten. Wie dit voorbij laat gaan, heeft
kroon en scepter weggeworpen en nooit krijgt hij deze weer terug. Daarom wil ik
ook niet de laatste zijn om dit gunstige moment aan te grijpen!' Daarop zegt
Leopold: 'Zo is het ook mij te moede. Eenmaal moet het toch anders worden, want
hier maar bij elkaar hokken is niets! Op aarde een zondebok en hier een eeuwige
stok zonder hemd of rok, dat wordt doods en vervelend. Daarom ben ook ik zo
vrij om me bij de landverhuizers aan te sluiten.'
[3]
Daarop zegt ook Frans: 'Dat zullen ook wij doen; de anderen mogen lachen zoveel
ze willen. Op aarde verging het mij slecht; mijn jeugd bestond uit oorlog,
vervolging, ergernis, angst en woede en mijn oude dag uit allerlei soorten
beslommeringen, uit ziekten en tenslotte uit een bittere lijfelijke dood. Hier
in de geestenwereld, in dit hoogadellijke Elysium, wordt men verteerd door
dodelijke verveling. Daarom weg uit dit gat; hoe eerder hoe liever!'
[4] Daarop zegt Rudolf tegen Mij: 'Vriend,
wij die met jou naar buiten willen, zijn bij elkaar. Een paar familieleden
zullen zich nog bij ons aansluiten. Als het jou gelegen komt, kunnen we ons op
weg begeven.'
[5] Ik
zeg; 'Zo dadelijk, Mijn zeer gewaardeerde vriend! Jij was voor mij steeds een
dierbare man, die zich nooit aan een ongerechtigheid heeft schuldig gemaakt. Je
bezat een grote liefde tot God, Jezus de Heer. Daarom werd je ook gezalfd tot
leider der volkeren en hebt met die Godskracht het erfrecht voor je
nakomelingen verkregen, zodat nu na ettelijke eeuwen nog steeds jouw
nakomelingen, tenminste van moeders kant, op de door God aan jou gegeven troon
zitten en de volkeren besturen; goed, of zo goed en zo kwaad als het gaat, al
naargelang het handelen der volkeren.
[6]
Omdat je voor Mij steeds dierbaar was en de volkeren goed hebt bestuurd, zul je
daarvoor nu ook de beloning krijgen waarop je al zo lang hebt gewacht. Dat
lange wachten lijkt een onrechtvaardigheid van de kant van God de Heer, maar
dat is niet zo. Iedere heerser, al is hij nog zo rechtvaardig, kan op aarde
onmogelijk de hoogte van zijn stand laten afdalen in het stof der deemoed. Hij
moet zich letterlijk als een god laten aanbidden, anders zou hij geen goede vorst
zijn. Het rijk Gods kan echter alleen in bezit worden genomen door diegenen die
zich tot in hun laatste en kleinste levensvezel hebben verdeemoedigd.
[7]
Voor degene die op aarde slechts een geringe positie innam, is het gemakkelijk
om in de diepte van de deemoed af te dalen, maar dat is niet zo voor degene die
de hoogste top van menselijke waardigheid en grootheid op aarde heeft
ingenomen. Wie aan zee woont, hoeft maar weinig schreden te gaan of hij bevindt
zich aan de oever der zegeningen van de lage zee, maar wie zich nog op de
allerhoogste bergtop bevindt, heeft aanzienlijk meer tijd nodig voor hij
beneden is aan het strand van de zee.
[8] De
heersers bevinden zich geestelijk op zulke hoogten. Er is voor hen meer nodig om
bij de zee te komen dan voor degenen die al aan zee wonen. Kijk, David was een
koning naar Gods hart, want hij was goed en rechtvaardig. Toch moest hij in de
geestenwereld verscheidene eeuwen wachten voordat voor hem de volledige
verlossing kwam. Zo moet jij het ook opvatten, dan zul je daarin de volledige
rechtvaardiging der goddelijke gerechtigheid, genade, liefde en wijsheid
vinden.
[9]
Wat Ik nu tegen jou heb gezegd, geldt voor allen die op aarde de kroon hebben
gedragen over Mijn volkeren. Wie van jullie zich hierin wil schikken, moge dat
vlug doen en Mij volgen, maar wie niet wil, laat die blijven! Helaas zijn er
hier sommigen die zich nog lang niet willen schikken. Daarom wil Ik nog eenmaal
voordat we deze plaats verlaten door Mijn werktuig Paulus een opwekkende stem
over deze slaap der blinden laten klinken. Hun wil is vrij, evenals hun geest,
daarom mag Ikzelf niet beslissen en zeggen: 'deze hier en zoveel!', want Ik wil
hier niet beschikken, maar slechts geduldig afwachten en mild zijn vol erbarmen.
Aan degenen die Ik veel te dragen gaf, moet Ik ook een grote toegevendheid
bewijzen, omdat zij heel moe en slaperig zijn geworden onder hun grote last.
[10]
Daarom, Paulus, sta op en wek op die zich willen laten opwekken.'
212
Paulus'
opwekkingstoespraak tot de vorsten.
De
apostel toont de wandaden tijdens hun regeren aan en belooft de genade van de
Heer
[1] Nu
staat Paulus op en richt de volgende woorden tot de hoogadellijke personen:
'Mijn geliefde vrienden en broeders in God, Jezus onze Heer!'
[2]
Hier valt de vader van Theresia hem meteen in de rede en voegt hem honend toe:
'Wanneer hebben wij dan al eens samen varkens gehoed, dat jij als ordinaire
jodenzoon de brutaliteit hebt mij met broeder aan te spreken?! Weet je dan niet
wie wij zijn? Dus wat betere manieren, jij brutale joodse opschepper, anders
zal men jou eens laten zien wie er hier de keizer is!'
[3]
Paulus slaat daar echter geen acht op en gaat verder met zijn toespraak: 'Er
staat geschreven: 'Zij, aan wie weinig is toevertrouwd, hebben ook over weinig
rekenschap af te leggen, maar degenen aan wie veel is toevertrouwd, zullen over
heel veel rekenschap hebben af te leggen.' Jullie behoren echter allemaal tot
diegenen aan wie God de Heer heel veel heeft toevertrouwd. Daarvoor hebben jullie
nu ook een bijzonder grote rekenschap aan God de Heer af te leggen! Ik,
Paulus, zeg jullie, die nog vol oude vastgeroeste hoogadellijke onbuigzaamheid
zijn, dat voor jullie allen nu de eigenlijk jongste dag is aangebroken, waarop
men van jullie de strengste rekenschap zal vragen als jullie niet afzien van je
onbuigzaamheid. Want God Jezus, onze Heer en Vader - hoewel de grootste liefde,
zachtmoedigheid en geduld Zelve - laat niet met zich spotten daar Hij altijd
alleen het beste wil voor Zijn kinderen. Deze Jezus, die ons allen door Zijn
kruisdood aan de macht van de satan heeft onttrokken, staat hier voor jullie,
weliswaar nog zo geduldig als een lam, maar Zijn zachtmoedigheid en geduld zijn
niet zonder grenzen. Wee jullie, als Hij eens recht zal beginnen te spreken
over jullie! Niet één op de duizend vragen zullen jullie Hem kunnen
beantwoorden, want jullie zijn voor Hem allemaal grote zondaars.
[4]
Hoevelen hebben jullie door je overdreven hoogmoed laten terechtstellen, niet
zelden op een afschuwelijke manier. Hoe hardnekkig hebben jullie een verlichte
geest steeds vervolgd. Welk een meedogenloze wreedheid hebben jullie gebruikt
tegenover jullie evangelische broeders! Welk een onuitsprekelijke ellende
hebben jullie niet zelden over vele duizenden families gebracht! Hoe zijn
jullie tijdens de dertigjarige godsdienstoorlog tekeergegaan tegen de zuivere
leer van Jezus, en hoeveel andere ongerechtigheden hebben jullie op je
geweten! Hoezeer hebben jullie er steeds naar gestreefd, jullie pracht en praal
op te voeren ten koste van het leven en bloed van miljoenen, die evengoed Gods
kinderen zijn als jullie. Hoeveel duizenden smachtten onschuldig in kerkers
door de traagheid van jullie rechters, die het er onder jullie bescherming goed
van namen! Zulke en duizend andere grove zonden hebben jullie op je geweten.
Stromen van onrechtvaardig vergoten bloed roepen tot God om wraak op jullie.
Als de Heer uitsluitend volgens de maatstaven van de gerechtigheid wilde
oordelen, zou Hij jullie voor iedere ongerechtigheid en wreedheid een
eeuwigheid zwaar moeten laten boeten in het vuur van de hel.
[5]
Maar Hij heeft nu besloten voor allen genade voor recht te laten gelden, omdat
Hij geen vreugde schept in het verdriet van zondaars. Hij beschouwt jullie als
ernstig zieken. Hij wil jullie helpen en kwam daarom Zelf als Heiland naar
jullie toe. Wat houdt jullie blinden dan tegen, dat jullie aan Zijn oproep geen
gehoor willen geven? Wat hebben jullie hier? Niets anders dan wat jullie
heerszuchtige verbeelding je verschaft! Desondanks willen jullie het voorbeeld
van je werkelijk hoogstaande broeders niet volgen, die - wel wetend dat voor
God alle aardse grootheid totaal niets is - zich meteen bij de Heer hebben
aangesloten, alhoewel zij Hem nog niet helemaal herkennen.
[6]
Kijk eens naar Rudolf, die een vorst was naar Gods hart, naar Theresia, de
rechtschapen Jozef, de hartelijke Leopold, de minzame Frans en nog enkele van
jullie broeders en zusters; zij hebben ook, net als eens David, van alles
gedaan dat niet volgens de orde van Gods liefde was. Maar God de Heer woog de
last die ze te dragen hadden, heeft hun, evenals David, iedere schuld
kwijtgescholden en heeft hen nu al in Zijn rijk opgenomen. Want zij die bij Hem
zijn, zijn ook al in Zijn rijk. De Heer wil echter ook jullie allen genadig
zijn. Waarom willen jullie Zijn grote genade dan niet aannemen? Is het dan niet
beter om de genaderoep van de Heer te volgen dan door onbuigzame koppigheid
rijp te worden voor de hel?'
[7]
Door deze rede worden allen op één na diep aangegrepen en beginnen na te
denken. Alleen die ene zegt: 'Ik blijf een keizer, ook voor God; een keizer
voor eeuwig!'
213
Paulus'
toespraak tot de hardnekkige keizer.
Koppige
repliek
[1]
Daarop zegt Paulus: 'Vriend, zeg nu zelf, wat is een keizer zonder land, zonder
volk en zonder macht? Ik zeg je, niets anders dan een dwaas! Is dan ooit iemand
door eigen genade keizer geworden, of door Gods genade? Wie geeft de mens dan
macht om te heersen en het volk de wil om hem te gehoorzamen? Kijk, dat doet
God, de enige eeuwige Heer van alle macht en kracht. Als God je echter tot
keizer maakte, waarom beroem je je dan op je keizerlijke waardigheid alsof je
jezelf tot keizer had gemaakt!
[2]
Als het zo gemakkelijk zou zijn om zonder goddelijke kracht en macht keizer te
worden, dan zouden er op aarde een heleboel keizers zijn. Dat zou echter voor
God de gruwel aller gruwelen zijn. Daarom stelt Hij over veel landen slechts
één keizer aan en voorziet hem van macht, gezag en hoog aanzien, maar slechts
voor de tijd dat hij in staat is om te regeren!
[3] Na
de dood van zijn lichaam houdt de keizer voor eeuwig op te bestaan en de mens
die op aarde keizer was, wordt gelijk aan een van zijn geringste onderdanen.
Hij kan in het rijk Gods weer iets worden door ootmoed en door grote liefde,
vooral tot God de Heer en vervolgens tot al zijn broeders en zusters. Maar zo
star vasthouden aan hetgeen men op aarde was, brengt geen leven, maar de
werkelijke dood voort! Daarom zeg ik je: bedenk goed wat je zult doen, want
kijk, de poort der bijzondere genade en erbarming van de Heer staat niet altijd
open, zoals het op aarde ook niet altijd dag of zomer is. Hier kan niemand van
tevoren zeggen: 'Kijk, nu komt spoedig het voorjaar en dan de genadezomer',
want dat ligt verborgen in de Heer. Als Hij wil, dan is het er. Hij alleen
sluit en opent zoals en wanneer Hij wil.
[4] Nu
staat de poort voor jullie allen open. Grijp en benut daarom deze mogelijkheid
voordat ze weer wordt gesloten! Denk je dan dat de Heer dag in dag uit
lichamelijk uit Zijn allerhoogste hemelen afdaalt naar de aarde en Zijn
schepselen onderricht, geneest en begenadigt en hen tot Zijn kinderen maakt? O
zie, dat doet de Heer niet en Hij alleen weet waarom Hij zoiets wel of niet
doet. Hij is weliswaar steeds de liefde en erbarming Zelf, maar Zijn bijzondere
genade geeft Hij niet altijd in dezelfde vorm en niet aan iedereen op dezelfde
wijze!
[5]
Kijk, eens was ik de grootste en meest verwoede vervolger, en toch bewees Hij
mij de grootste genade en sterkte mij tot wereldapostel, terwijl Hij Zijn
andere apostelen merendeels slechts voor de joden had aangesteld. En andere,
zelfs veel betere en edelere mensen heeft Hij Zijn bijzondere genade niet
waardig gekeurd. De wijzen onthield Hij haar, maar aan de onmondige kinderen
openbaarde Hij Zijn rijk en Zijn bijzondere genade!
[6]
Daaruit blijkt weer, dat de Heer volgens Zijn innerlijke wijsheid doet wat Hij
wil. Wie zich het veiligst waant, is vaak door duizend gevaren omringd, maar de
vreesachtige beschermt de Heer niet zelden dermate, dat hem ook dan niets zou
overkomen als de hele aarde aan stukken zou worden gescheurd. Zo doet de Heer
wat Hij wil en heeft nooit de raad van een mens nodig. Daarom is het dan ook
een onvergeeflijke dwaasheid de genadegaven uit Zijn eigen hand niet aan te
nemen als Hij ze iemand vrijwillig aanreikt.
[7]
Laat die keizer van jou nu maar varen en neem daarvoor in de plaats de genade
van de Heer aan, dan zul je leven, anders echter sterven in je zelfbedrog!'
[8] De
stijfkop zegt: 'Je spreekt wel verstandig als een minister, maar wat een
onderscheid is er toch tussen een minister en een keizer! Leid de Heer Zelf
hier voor mij; ik zal Hem genadig aanhoren en Hem bij uitzondering een langere
audiëntie verlenen!'
[9]
Paulus zegt: 'Ach, dat overtreft werkelijk alles wat men van jouw genade kan
verwachten! Jij wou zelfs de Heer audiëntie verlenen als ik Hem voor jou zou
leiden. O jij krankzinnige dwaas! Nee vriend, dat gaat wat te ver! Ik, Paulus,
sidder bij deze gedachte en jij kunt haar uitspreken en zoiets verlangen? Dat
kan onmogelijk jouw werk zijn, maar enkel dat van satan. Verman je en zie af
van je afschuwelijke dwaasheid! Ik smeek je, word een mens ten overstaan van
God!'
[10]
De stijfkop zegt: 'Een vorst spreekt op zijn gebruikelijke manier en een
apostel op de zijne. Ik versta echter onder audiëntie niet zoiets hemeltergends
als jij en ben van mening dat het onmogelijk zo erg verkeerd kan zijn als ik de
Heer bij mij ontbied. Op aarde vraagt men toch ook om een geestelijke, opdat
hij dan komt met Christus de Heer, als men zelf als zieke niet naar hem toe kan
gaan. Maak daarom niet zoveel drukte alsof daardoor hemel en aarde zouden
vergaan!
[11]
Bedenk daarbij dat tussen een keizer en een gewoon mens toch steeds een
hemelsbreed verschil bestaat. Onder invloed van de sfeer waarin iemand leeft,
ontwikkelt zich tijdens dat leven ook zijn eigenlijke natuur. Wanneer ik hier
dus tegen jou spreek overeenkomstig mijn hoge zielennatuur, kan dat toch niet
zo verkeerd zijn als wanneer een gewoon mens zich zou verstouten zo te spreken!
[12]
Ik was ooit een keizer, dat kan geen God mij afnemen zolang Hij me de
levensherinnering laat behouden. Daarom blijf ik in mijn herinnering eeuwig
keizer, ook voor God. Dat ik hier verder niets meer te bevelen heb, weet ik
allang evengoed als jij, beste druktemaker! Ik heb daarom verder ook niets meer
van jou nodig. Ik zal me verder zelf wel redden. Probeer mij dus helemaal niets
op te dringen, dan zal ik het
goede en het ware vanzelf aannemen en
daarnaar handelen. Verder blijf ik zoals ik ben, goed of slecht, dat is om het
even. Begrepen, druktemaker?'
[13]
Paulus zegt: 'O ja, heel goed. Ik wil er echter nog heel eenvoudig aan
toevoegen: zolang jouw' ik' je nog overwegend tot een rechter maakt, zal het
eeuwige Ik van de Heer geen intrek nemen in je hart! Wat de uiterlijke
levensomstandigheden betreft heb je gelijk in alles wat je tegenover mij te
berde hebt gebracht, maar de innerlijke levensomstandigheden zijn van geheel
andere aard. Omdat deze jou totaal vreemd zijn, moet je je deze eerst laten
opdringen, anders krijg je in de geestenwereld, waarvan je nu al bijna
tweehonderd aardjaren een bewoner bent, nooit een goed plekje. Als ik jou in
opdracht van de Heer de volle waarheid openbaar, waarom behandel je mij dan
alsof ik je vijand ben?'
[14]
De hardnekkige zegt: 'Ik behandel je niet als vijand, maar je bevalt me niet.
Daarom wil ik iemand anders aanhoren, zodat ik precies weet wat me te doen
staat.'
214
Levensduurberekening
in het hiernamaals.
Een
verlangen naar de lotgevallen op aarde.
Gelijkenis
van de goochelaar
De
ware hofgrandezza
[1]
Paulus zegt: 'Je zult ook iemand anders krijgen, maar nu nog niet, omdat je in
al je denken en streven nog bijna net zo materieel bent als een steen. Maar ik,
Paulus, ben dáárom een Paulus, de nietige apostel, omdat ik eerst het grof
materiële van de kinderen wegschuur en het ergste vuil van hen opruim. Zolang
jij je van materie vervulde gedachten en verlangens niet verruilt voor geestelijke,
zul je Paulus niet kwijtraken! Want het is het werk van Paulus, dat hij eerst
de plaats zuivert, zodat de eigenlijke bouwlieden daarna het gebouw kunnen
optrekken, waarna de grote bouwmeester dan eigenhandig voor de daarbij
behorende prachtige, innerlijke inrichting zorgt.
[2]
Wees daarom voorlopig maartevreden met mij, want wie eenmaal Paulus aanvaardt,
komt ook bij Petrus, Johannes en tenslotte bij de Heer Zelf. Een ieder die
begint, moet met Paulus beginnen, anders komt hij nooit bij Petrus en nog minder
bij Johannes. Wie echter niet bij Johannes komt, komt ook niet bij de Heer,
want Johannes is als de liefde van de Heer voor Zijn kinderen.'
[3] De
hardnekkige zegt: 'Zeer zeker, maar jouw informatie is niet waarheidsgetrouw en
daarom kan ik me niet op jou verlaten. Je zei dat ik al bijna tweehonderd jaar
naar aardse berekening hier in de geestenwereld vertoef. Kijk, dat is volkomen
gelogen, want ik ben pas amper 110 jaar hier; er ontbreken er dus nog 90
volgens jouw informatie. Moeten geesten van jouw soort dan niet in staat zijn
om precies aan te geven hoe lang een geest hier al woont? Red je nu uit de
puree als je kunt; dan kun je wat mij betreft wel blijven!'
[4]
Paulus zegt: 'Het zal jou moeilijk vallen hierover met mij te redetwisten! Zeg
mij eens, jij uitgeholde holengraver in de materie, wanneer heb jij in de
geestenwereld leren rekenen, dat je mij van een leugen wilt beschuldigen? Kijk,
jij dwaas, wij rekenen hier in de geestenwereld zo: vanaf het moment waarop er
door de Heer een geest in je ziel werd gelegd (iets dat gebeurt zodra de ziel
van een kind in staat is om te gaan denken, wat bij veel kinderen al in het
eerste levensjaar het geval is) - vanaf die tijd is ieder mens al een bewoner
van de geestenwereld, wat hem zijn dromen maar al te duidelijk aangeven. Alleen
overdag, als de natuur wakker is, is hij met het merendeel van zijn wezen in de
materie, alhoewel menigeen door geestelijke gedachten, beschouwingen, gebeden,
liefde tot God en nobele handelingen zich ook tijdens het volle daglicht in de
zuivere geestenwereld bevindt. Kijk, vanaf dat moment begint ook de berekening
zoals wij die hier plegen te maken. Als je die jaren optelt bij jouw 110 jaren,
zul je die bijna 200 jaar zeker niet meer zo leugenachtig vinden, hetgeen je me
zo grof recht in mijn gezicht zei.'
[5]
Daarop zegt de hardnekkige: 'Ik wist niet, dat men hier zo rekent. Had je me
dat eerder verteld, dan had ik jou geen leugenaar genoemd en jij mij niet een
uitgeholde holengraver in de materie, wat ook geen compliment is. Zodoende
geloof ik dat we quitte zijn en elkaar niets meer te verwijten hebben. Ik ben
je nu weer goedgezind; jij mij ook?'
[6]
Paulus zegt: 'Volkomen, maar daarvoor moet je je nu nog wel enkele woorden van
mij laten welgevallen!' De nu wat meer gevoelige zegt: 'Spreek maar zoveel je
wilt en kunt, ik zal naar je luisteren! Maar zeg me ook hoe het er nu in de
wereld uitziet, wat mijn nakomelingen doen en hoe het met hen gaat. Ik heb
vernomen dat er in Oostenrijk grote omwentelingen hebben plaatsgevonden.'
[7] Paulus
zegt: 'We zijn nu ogenschijnlijk in Wenen en zullen bij deze gelegenheid ook
heel wat vernemen over hoe het er nu in de materiële buitenwereld uitziet.
Voorlopig moeten we ons echter bezighouden met datgene wat ons veel meer aan
het hart gaat dan de materiewereld. Je bent nog helemaal doordrongen van de
Spaanse hof grandezza, die vooral door de destijds hooggeplaatste en rijke
priesterstand werd onderhouden. En jij denkt dat al wat hooggeplaatst is door
de grootst mogelijke glans, die uit goud en ijdele ceremoniën bestaat, de hele
wereld kan imponeren. Maar ik zeg je dat er in de gehele wereld niets bestaat
dat zo totaal verkeerd is als deze bovenmate domme veronderstelling!
[8]
Kijk, een goochelaar vermaakt zijn verblinde toeschouwers slechts zolang deze
niet achter de onbeduidendheid van zijn kunst komen. Worden zij echter door een
terzake kundige voorgelicht, dan moet de valse tovenaar maar zien hoe hij zich
eruit redt, als hij hun een valse voor een echte toverkunst heeft laten
doorgaan. Het is wat anders als een illusionist zich ook als zodanig voorstelt.
Dan zal iedere toeschouwer weten dat deze tovenarij een zuiver natuurlijke is
en zal hij het toneel heel vergenoegd verlaten.
[9] Zo
is het ook gesteld met de grandeur aan het hof. Deze kan echt of vals zijn. Wee
echter de vorst, die met een valse hof grandezza zijn onderdanen heeft willen
bedriegen. Als men daarachter komt, zoals in Frankrijk en andere staten al het
geval was, zal het zo'n valse pronkhaan slecht vergaan.
[10]
De luister van het ware hof bestaat echter uit de wijsheid en de goedhartigheid
van de vorst, uit een goed verdeelde en doelmatige welvaart voor de onderdanen
en uit allerlei wijze staatsvoorzieningen, waarvoor de hele wereld een diep
respect moet koesteren. En daarna pas uit het feit dat een vorst in al zijn
waardigheid in zijn residentie verschijnt zoals hij is, namelijk een wijze
bestuurder van een werkelijk gelukkig volk.
[11]
Wat baat het een vorst om in een gouden statiekoets rond te rijden, als zijn
volk in schamele lompen gehuld versmacht? Wat heeft het voor nut om de zwakken
alle lasten op te leggen waardoor zij worden doodgedrukt, terwijl men zichzelf
vermaakt bij de ellende van hun schrijnende armoede? Zo'n volk zal zich in zijn
strijd ontzettend wreken op een dergelijke vorst, die het eerder verdient een
volksvampier dan een volks regent te worden genoemd.
[12]
Kijk eens naar zulke trotse vorsten, waarvan Spanje, Frankrijk en Engeland er
al enkele te verduren hebben gehad. Ze vielen tenslotte als treurige offers van
een ontketende volkswoede. Jij bent zelf nog helemaal bezeten door deze hof
grandezza, die noch voor de mensen en nog veel minder voor God enige waarde
heeft. Laat haar varen, want ze zal je nooit ofte nimmer zegen brengen! Kijk,
als jouw dochter Maria Theresia niet van een heel andere geest dan die van jou
doordrongen was geweest, dan zou er allang geen Oostenrijk meer bestaan. Van
alle kanten zou men er zijn binnengevallen en het hebben verscheurd, zoals men
het naderhand onder de zoon van je dochter evenals onder Leopold en Frans ten
dele al heeft kunnen zien. Voor al dit kwaad heb jij het zaad gelegd, en zolang
de nog komende vorsten in jouw gouden koets zullen rond rijden, zullen zij
niet verlost worden van bittere beproevingen van velerlei aard.
[13] O
Karel, je was een hardvochtige vorst! Word daarom nu zachtmoedig voor God jouw
Heer, opdat je die wonden mag genezen, die jouw overdreven hoogmoed de volkeren
heeft toegebracht. Velen van hen, die onder jouw bewind verblind werden,
smachten nog hier in het geestenrijk! Treed daarom nu voor de Heer, jouw God en
Vader; leg je grote schuldenlast aan de voeten van Jezus de Heer, opdat Hij je
sterk en gezond mag maken in alles waarin jij nog als heel ziek voor Hem
verschijnt. Want voor Hem zijn alle dingen mogelijk.'
215
De
levensgeschiedenis van de trotse Karel
Paulus
schudt de hoogmoedige wakker.
Uiteindelijke
bede om genade en bevrijding
[1]
Karel zegt: 'Waar is die Je... Je... Je, wel, nu krijg ik die naam niet over
mijn lippen! Hoe heet Hij ook al weer?' Paulus zegt: 'Jezus Christus, dat wil
zeggen de Heiland, de Gezalfde! Jij kunt die naam niet uitspreken omdat er
niets van Hem in jouw hart aanwezig is. Je hoeft echter niet trots te zeggen:
'Waar is dan die Jezus, naar wie ik toe moet gaan?', want Hij staat toch hier
bij mij en is mij steeds het meest nabij! Je hoeft je maar tot Hem te wenden en
je bent reeds bij Hem, voorzover dat in jouw toestand mogelijk is. Zeg op z'n
minst in je hart: 'Heer, wees mij grote zondaar genadig en barmhartig! Ik ben
het niet waard dat ik mijn ogen naar U opsla'. Dan zal de Heer jou recht en
milde gerechtigheid doen wedervaren.'
[2] Karel zegt: 'Dus deze heel ordinaire
jood zou de Heer zijn?' Paulus zegt: 'Ja, Hij is het, Hij en niemand anders.'
[3] Nu begint Karel zich achter zijn
oren te krabben en zegt bij zichzelf: 'Dat moet de Heer en Schepper van hemel
en aarde zijn! Niet slecht, helemaal niet slecht! Die zou ik evenals een gewone
bedelaar een aalmoes hebben gegeven. En dat zou werkelijk God de Heer zijn?
Weliswaar reizen hoge vorsten op aarde ook vaak strikt incognito; waarom zou
iets dergelijks voor God onmogelijk zijn? Op verantwoording van deze Paulus
wil ik het aannemen, hoewel deze aanvaarding mij uiterst bedenkelijk voorkomt,
omdat op aarde iedere gewone kerel mij eindeloos onnozel toescheen. Daarom heb
ik ook alleen een mis kunnen bijwonen waarbij geen gepeupel in de kerk werd
toegelaten. Ik verleende daarom het gewone volk ook maar één tot hoogstens vier
audiënties per jaar, omdat dit ordinaire gepeupel mij meer dan alles
tegenstond. Ik gaf ook het hof de grootste pracht en praal om mezelf tegen
onverdraaglijke smakeloosheid te beschermen, en nu moet ik me er weer aan
overgeven. In godsnaam, het zij zo! Deze gewone jood, nog wel een jood, dat is
voor mij wel het meest onverdraaglijke. Als keizer had ik alle joden kunnen
laten terechtstellen en nu moet ik een gewone jood als God de Heer erkennen en
aanbidden. Wat een ontzettende, verschrikkelijke smakeloosheid!' .
[4]
Paulus zegt: 'Kijk maar uit, dat tenslotte niet iets anders voor jou smakeloos
wordt! Denk je soms dat de Heer ook zo'n aartsaristocraat is en alles wat zich
niet als hoogadellijk kan legitimeren, vervelend vindt? Ik zeg je echter: kijk
uit dat jij niet onverdraaglijk wordt voor de Heer, want dan zou je het
ongelukkigste wezen van allemaal zijn! Wie namelijk Gods ordening smakeloos
vindt, is een kind van de hoogmoed en trots en bijgevolg een gruwel voor God!
De Heer is steeds het kleine toegenegen. Wie niet wordt als het kind van een
gewone bedelaar, zal nooit deelhebben aan het rijk Gods!
[5]
Denk je dan dat de Heer de vorsten van de aarde liefheeft? 0, dan vergis je je
deerlijk! Kijk, de Heer verdraagt hen wel als een kwaad voor de volkeren, die
zelf slecht en gemeen zijn, maar Zijn liefde hebben ze niet. Niet uit liefde
maar uit toorn gaf God de dwaze joden, die door de pracht en praal van een
koning ook een groot volk wilden zijn, een koning, die hen naderhand
onderdrukte en tot slaven maakte. Daaruit volgt echter dat koningen voor het
volk niet zozeer een zegen, maar eerder een straf zijn, omdat de mensen de
wereld nog steeds meer liefhebben dan God.
[6]
Waarom heb je dan nu nog zo veel verbeelding door het feit dat je op aarde een
vorst was? God alleen is Koning, maar alle mensen zijn broeders en zusters! Ga
en beken je schuld voor God, anders ziet het er slecht voor je uit!'
[7]
Karel zegt: 'Waarom zou het er slecht voor me uitzien? Ik heb als vorst zo
gehandeld, dat de hele wereld mij voor God en de mensen een lofwaardig
getuigenis zou moeten geven. Bezat ik niet de liefde van mijn volkeren en nog
wel in die mate, dat ik hen letterlijk mee kon nemen in het graf? En werden
mijn verordeningen niet stipt opgevolgd? Wat voor kwaad heb ik dan destijds
gedaan dat ik niet veel goeds te verwachten zou hebben?'
[8]
Paulus zegt: 'We willen daarop verder geen kritiek hebben. Het gaat hier niet
zozeer om wat jij was ten opzichte van je onderdanen, maar eerder om wat je
voor jezelf en je innerlijk leven was! Zeg jij: 'Ik heb geregeerd op eigen
gezag!', dan was jouw hele heerschappij slecht; maar zeg je: 'Gods kracht en
macht heeft me zo en niet anders doen regeren!', dan ziet de zaak er meteen
heel anders uit. Want de Heer kijkt nooit naar de handeling alleen, maar
hoofdzakelijk naar de reden en de bedoeling van de handeling.
[9]
Een handeling mag op zich genomen nog zo rechtmatig zijn, toch is ze voor de
handelende persoon slecht als hij haar verricht ten behoeve van zijn eigen eer.
Want de Heer zegt: 'Als jullie alles hebben gedaan, beken dan: wij zijn onnutte
en luie knechten geweest!' Als jij zegt: 'Ik was een regent', dan handel je
reeds tegen God en geef je jezelf een slecht getuigenis. Zeg je echter: 'Ik was
enkel een slecht werktuig in Gods hand en de Heer was de regent door middel van
mijn wil', dan ben je gerechtvaardigd voor God.
[10]
Je bezat wel de gunst van je volk, vooral van de hoge adel, maar het zou beter
geweest zijn als je de gunst en de liefde van de Heer had bezeten! Dus vriend,
niet wij maar alleen de Heer is alles in alles. Aanvaard dit in je hart en wend
je tot de Heer, dan zul je vooruitgaan! Ik heb nu gesproken. De Heer zij met
je!'
[11]
Door deze woorden tot nadenken gestemd, wendt Karel zich na een poosje tot Mij
en zegt: 'Volgens de verklaring van deze Paulus zou jij dus werkelijk Christus
de Heer zijn. Degene die eens in Jeruzalem werd gekruisigd door de slechte
joden, die mij daarom zo verschrikkelijk tegenstaan, dat het me nu nog spijt
dit gebroed, tenminste in mijn rijk, niet te hebben uitgeroeid!' Ik zeg: 'Ja,
die ben Ik! Heb je daar echter iets tegen in te brengen, zeg dan wat er
nog aan Mij ontbreekt om voor jou, grote heer, waardig als Christus te kunnen
optreden!'
[12]
Karel zegt: 'Dat is een eigenaardige vraag! Naar aardse maatstaven te oordelen
ontbreekt jou wel heel veel om door mij als Christus waardig te worden
aanvaard, maar hier ben ik nu niet meer zo kieskeurig en neem gemakkelijk een
knuppel voor een scepter en een slaapmuts voor een kroon aan, waarom dan jou ook
niet als Christus de Heer! Maar kom ik ooit een andere en geschiktere tegen,
dat is deze zaak gemakkelijk te veranderen. De echte wordt aanvaard en de valse
laat men vallen! Overigens versta je heel goed de kunst om de rol van Christus
te spelen! Jouw minzame ernst en je majesteitelijk mooie hoofd met die grote
blauwe ogen maken je heel geschikt als waardige representant van diegene die je
hier voorstelt. Op verantwoording van hem, die mij jou als de werkelijke
Christus aanwees, wil ik dat ook aanvaarden en val daarom als de grootste
gewezen keizer van het Rooms Duitse rijk aan Jouw voeten en zeg: 'Heer, wees
mij zondaar tegenover U genadig en barmhartig!'
[13]
Ik zeg: 'Vriend, Ik ben tevreden dat je zover gekomen bent en wij ons nu uit
deze groeve der doden naar buiten kunnen begeven. Hier waar de doden huizen,
kan men niet veel spreken over het leven. Buiten, waar een helderder licht het
eindeloze heelal van de geestenwereld doordringt, is het ook mogelijk
duidelijker te zien en te ervaren wie Degene is die hier nu met je spreekt!
Daarom verlaten wij nu deze plaats en begeven ons naar buiten!'
[14]
Allen roepen: 'Ere zij U, o Heer, dat U dit aan ons verricht, want nu pas
beginnen we in te zien, waar we waren en hoe het ons is vergaan. U alleen bent
onze verlosser! Daarom is al onze liefde, ons eerbetoon en onze aanbidding
alleen voor U, want U alleen bent waardig om dit alles van ons te ontvangen en
genadig te aanvaarden!' Karel, die weer opstaat, zegt: 'Heer, bij deze wens
sluit ook ik mij aan, en nu werkelijk van ganser harte! Maar waarheen zult U
ons nu leiden?'
[15]
Ik zeg: 'Naar buiten in de straten van Wenen; daar zal het wel duidelijk worden
waar wij onze intrek zullen nemen. Robert, ga jij met Helena weer voorop.'
216
Geldzuchtige
bedelmonniken bij de uitgang van de grafkelder
[1]
Robert gaat nu voorop. Bij de ingang van de grafkelder staan echter twee
monniken met een collectebus en vragen Robert om een fooi voor de arme zielen
in het vagevuur. Robert verontschuldigt zich en zegt dat hij geen geld heeft.
De monniken zeggen heimelijk: 'Ja, ja, weer een gierigaard meer in de wereld!'
Nu komen de vorsten bij de uitgang aan en worden eveneens aangesproken. Zij
geven de monniken ook niets, natuurlijk omdat ze niets hebben. En de monniken
zeggen: 'Ja, ja, bij dit soort moet men altijd een officieel verzoekschrift
indienen en een paar jaar later krijgt men hoogstens een afwijzend,
allergenadigst bericht. Welja, dat kennen we al! Maar nu komen de vier
vreemdelingen, misschien laten die een paar veertjes!'
[2] Nu
kom Ik met Paulus, Petrus en Johannes, en ook aan ons wordt meteen een bijdrage
gevraagd voor de arme zielen in het vagevuur. Maar Paulus vraagt de monniken
waar het vagevuur voor de arme zielen dan wel is. Een van hen antwoordt heel
plechtig: 'Tweehonderd mijlen diep in de aarde, en nog zo'n honderd mijlen
dieper komt dan de hel met de verdoemden, die daar eeuwig branden omdat zij
nooit iets wilden doen voor de arme zielen in het vagevuur!'
[3]
Daarop zegt Paulus: 'En daar zijn jullie zeker echt blij om?' De beide monniken
zeggen: 'O ja, zeker! Ook al konden we hen helpen, dan zouden we het nog niet
doen, want hardvochtige slechteriken moeten maar voor eeuwig branden! Wij
willen nog geen onzevader voor hen bidden.' Paulus zegt: 'Jullie zijn niet erg
barmhartig, naar ik zie! Hoe zou het dan zijn als jullie in de vierhonderd
mijlen diepe hel onder de aarde zouden zitten? Zouden jullie het prettig vinden
als iemand zo onbarmhartig met jullie zou omgaan? Zouden jullie jezelf graag
voor eeuwig zien koken en braden?' De ene zegt: 'Pardon weledele heer, dat is
een domme vraag. Hoe kan men vragen naar iets wat niet gebeuren kan? Een monnik
komt niet zo gemakkelijk in de hel als iemand anders, want die wordt al
beschermd door de vele heilige missen die hij voor de arme zielen heeft
gelezen. Begrepen, edele heer?'
[4]
Paulus zegt enigszins schertsend: 'Ah, dat is natuurlijk iets heel anders;
natuurlijk, aan die heilige missen had ik helemaal niet gedacht! Ja, die zullen
wel voor alles en nog wat goed zijn. Hebben jullie beiden al veel heilige
missen gelezen en meer betaalde of meer onbetaalde?'
[5] De
monniken zeggen: 'Dat is alweer een domme vraag! Wie zou er nu in Wenen een
onbetaalde mis lezen? Weet de edele heer dan niet dat de rijken de hemel moeten
kopen en dat alleen de arme drommels gratis worden binnengelaten? Ja, mijn
beste edele heer, die rijke loeders moeten maar betalen als ze in de hemel
willen komen. Wie de hemel op aarde heeft, verdient in de andere wereld de hel.
Als hij daar de hemel wil hebben, dan moet hij hem kopen, zo duur als het maar
kan. Wij priesters van God hebben het recht de hemel te openen of te sluiten,
maar dat we hem voor de rijken niet voor niets openen, zullen de edele heren
toch wel begrijpen. Die vuile loeders moeten betalen tot ze scheel zien,
voordat ze in de hemel worden binnengelaten. Ja, dat doen wij en we hebben het
recht daartoe!'
[6]
Paulus zegt: 'Wie heeft jullie dat recht dan gegeven?' De monnik zegt: 'Wel,
dat is me ook weer een mooie vraag! Wie zou dat hebben gegeven? De paus als
plaatsbekleder van Christus op aarde en hij kreeg het recht van God! Dat moet u
toch wel weten als u geen aartsketter bent!'
[7]
Paulus zegt: 'Nou goed, we begrijpen elkaar wel, maar zeg me alleen nog of
jullie wel weten dat jullie je niet meer op aarde maar in de geestenwereld
bevinden?' De monniken zeggen lachend: 'Het lijkt ons toe, edele heer, dat u nu
begint te malen! Als we in de geestenwereld zouden zijn, dan zouden we of in de
hemel, of in het vagevuur, of zelfs in de hel zijn! Maar de edele heer ziet
toch wel dat we nu in een kerk zijn, en daar is geen geestenwereld!'
[8]
Paulus zegt: 'Ik heb ingezien dat jullie nog voor een lange tijd ongeneeslijk
zijn! Daarom zullen we jullie ook zo laten als we jullie hebben aangetroffen.
Ik ben weliswaar Paulus, de bekende apostel van de Heer; de twee achter mij
zijn Petrus en Johannes en tussen hen in staat Christus, de Heer Zelf, die
jullie wilde helpen, maar jullie zijn daarvoor nog veel te blind. Alleen het
gat van de diepste duisternis, waar gehuil en tandengeknars is, zal jullie
genezen! Over enkele honderden aardjaren zullen we elkaar weerzien!'
[9]
Paulus gaat nu verder. Als Ik met Petrus en Johannes bij de monniken
kom, vragen ze ook Mij om een aalmoes voor de arme zielen in het vagevuur, maar
Ik geef hun geen antwoord en schenk hun ook geen aalmoes en Mijn begeleiders
doen dat evenmin. Dan beginnen de beide monniken ons naar de hel te verwensen
en ons eindeloos uit te schelden voor vuile schurken. Daarop komen alle Weners,
die we al eerder hadden gewonnen, eraan, pakken de beide monniken beet en
willen hen eens flink afranselen. Ik zeg echter tot hen: 'Laat hen, zij zijn
genoeg geslagen! Al hun inspanningen op aarde evenals hier in het geestenrijk
zijn van nu af aan tevergeefs. Zij zullen langzaam verdorren als afgemaaid gras
en zullen tot voedsel voor de dieren in de diepste duisternis worden
opgeslagen. Laten we nu naar buiten gaan! Ik zie nog enkele vruchtbare tuinen,
waarin wij nog oogst moeten binnen halen.'
217
Voor de
Stefanusdom.
Moeilijke
genezing van geestelijke hoogmoed
[1] We
gaan nu verder en bevinden ons al gauw voor de zogenaamde Stefanusdom.
[2]
Dan komen enkele vorsten naar Mij toe en zeggen: 'Heer, het heeft U behaagd
onze residentiestad te bezoeken om de vele blinde geesten die zich hier nog
bevinden, tot leven te wekken door Uw liefde, genade en erbarming en hen te
bevrijden uit de nacht van de dood. Wilt U dan nu ook nog deze armen gedenken,
die hier onder dit gebedshuis lichamelijk en geestelijk in de catacomben
begraven liggen. We zien nu reeds duidelijk in dat U voor alles wat op aarde
laag geplaatst was, een lichte voorkeur hebt, want de vergrijpen van zulke
mensen hebben meestal hun oorsprong in het gebrek aan een doelmatige opvoeding.
Bij de hooggeplaatsten komen de zonden zeker niet voort uit een verwaarloosde
opvoeding maar uitsluitend uit hun hoogmoed en eigenbelang en zij zijn daardoor
beslist ook hardnekkiger dan bij de eenvoudigen. Daarom is hier alleen maar een
dokter nodig zoals U, o Heer, opdat zulke ernstig zieken geholpen mogen worden.
Bezoek daarom ook deze armen hier onder de catacomben, misschien zullen ook
hier zich enkelen laten opwekken!'
[3] Ik
zeg: 'Geliefde vrienden, jullie, die op aarde veelal naar Mijn hart geleefd en
gehandeld hebben! Het verheugt Mij buitengewoon dat jullie je deze doden
herinneren en Ik zal de wens van jullie harten meteen vervullen. Maar dit zeg
Ik vooraf: in deze tuin zullen we een heel magere oogst binnenhalen, want niets
is moeilijker uit een ziel te verwijderen zonder haar te schaden of haar
helemaal te vernietigen, dan de zogenaamde theologische hoogmoed.
[4]
Een keizer, koning of vorst verbeeldt zich wel de grootste te zijn onder de
mensen, maar dat houdt verband met zijn stand, waaraan hij dat natuurlijk ook
verplicht is. Heel anders ligt dat echter bij die daar beneden! Dat zijn
merendeels oude, verstokte hiërarchen uit duistere tijden. Deze houden zich
voortdurend voor wezens, aan wie de Godheid Zelf moet gehoorzamen. Zij werden
hoofdzakelijk op dit waanzinnige idee gebracht door de dwaalleer van Rome, die
iedere priester twee keer zo hoog plaatst als moeder Maria, en deze weer in
macht twee keer hoger dan Ikzelf en wel zo, dat Ik alleen door haar tot iets te
bewegen zou zijn. Daarbij komen nog hun missen, waarin zij in zekere zin met
Mij kunnen doen wat ze willen en bovendien zoals Paus Alexander kunnen uitroepen:
'wie kan het wagen om met mij te redetwisten? De hele aarde die ik betreed,
beeft onder mijn voetzool! En God houd ik in mijn rechterhand!'
[5]
Jullie kunnen daaruit gemakkelijk opmaken hoe moeilijk het is om geesten die
zichzelf niet alleen voor goden, maar voor je reinste heersers over God houden,
tot de juiste deemoed terug te brengen. Juist veel van zulke zielen huizen daar
beneden. Het zal daarom echt moeilijk worden om bij hen iets uit te richten.
Misschien kunnen er een paar wat zachtmoediger zijn, maar bij de anderen...
daar zullen jullie het toppunt van hardnekkigheid zien! Maar ergeren mogen jullie
je niet en ook niet bang worden, want ze zullen ook tekenen doen door fixaties
van hun fantasie. Jullie moeten dat allemaal voor bedrog houden, dat totaal
niets betekent en geen realiteit bezit. Nu jullie dat weten, zullen we ons
rustig naar beneden begeven. Zo zij het!'
[6] We
dalen nu af in de donkere catacomben en laten slechts zoveel licht ontstaan als
nodig is voor de nieuw opgenomen vorsten, zodat zij de bewoners van deze
onderaardse gewelven kunnen zien.
[7]
Wanneer we ons allemaal in het centrum van de gewelven bevinden, komt Robert
met Helena naar Mij toe en zegt: 'Heer, liefdevolste Vader, sta ons toe nu
heel dicht bij U te blijven, want ik moet bekennen dat noch op aarde, noch in
de geestenwereld mij ooit zo'n angst heeft aangegrepen als hier in deze
gewelven! Ik zie nog niemand maar hier en daar grijnst ons vanuit zijn
doodskist een halfvergane doodskop aan en een hoogst onaangename geur van
verrotting dringt onze neusgaten binnen. Toch vervult een eigenaardige angst
mijn hele wezen. Dat is werkelijk heel eigenaardig! Toen ik een paar aardjaren
geleden door vorst Windischgrätz ter dood veroordeeld werd, heb ik niet zo'n
angst gevoeld als nu. Lieve Vader, sta ons toch toe dat we tijdens deze
expeditie heel dicht bij U mogen blijven.'
[8] Ik
zeg: 'Dat is in orde, mijn beste zoon Robert, want Ik wil toch altijd dat
eenieder die door het een of ander belast wordt tot Mij komt, opdat hij bij Mij
verkwikt mag worden! Blijf dus maar hier, want het spektakel zal al gauw
beginnen!'
218
De ervaringen
van keizer jozef met de clerus
Reden
van de vroege dood van deze keizer, die nu wordt aangesteld als gerichtsengel
tegen Rome
[1] Nu komt keizer Jozef 1 ( Jozef 1,
geb. 13 maart 1741, overleden 20 februari 1790, Rooms Duitse keizer uit het
huis Habsburg-Lotharingen, zoon van Maria Theresia van Habsburg en Frans Stefanus van
Lotharingen, regeerde van 1780-1790 en voerde in deze tijd veel betekenisvolle
vernieuwingen door in de zin van geestelijke verlichting, in zijn landen (het
zogenaamde Jozefinisme ). naar Mij toe en zegt: 'Heer, wees mij zondaar
genadig! Ik zou weliswaar niet over anderen moeten spreken want ik zit zelf nog
vol met allerlei schuldgevoelens, maar daar het hier over de hoge roomse clerus
gaat, kan ik onmogelijk zwijgen! Ik heb dit gebroed leren kennen als geen ander
voor mij en niet gemakkelijk iemand na mij. Het is echter door mij zodanig
afgestraft, dat het haar wel tot in eeuwigheid zal heugen. O Heer, het is mij
bijna onmogelijk om U alles te beschrijven wat ik als keizer met deze wezens
heb meegemaakt! De schandalige en gewetenloze instelling van deze kaste heeft
een zodanig niveau bereikt, dat men werkelijk geen woorden kan vinden om haar
te beschrijven.
[2]
Daar het mij als aanhanger van Uw zuivere leer maar al te duidelijk was welk
een verschil er lag tussen de leer van Rome en Uw zuivere, hemelse waarheid,
had ik graag de valse roomse voorgoed uit de wereld geholpen. Was het mij
vergund geweest nog tien jaar langer op aarde te leven... bij Uw heiligste
naam, dan had ik het ook gedaan! Maar juist deze schurken, voor wie ik de
ergste steen des aanstoots ben geworden, wisten als een kwaadaardig
kankergezwel op slinkse wijze bij mijn aardse levensdraad te komen en hem
voortijdig door te knagen. Zodoende heb ik mijn voornemen niet kunnen
uitvoeren.
[3]
Toch verheugt het mij dat ik tenminste de weg tot haar verval heb gebaand en
dat dit begin goede resultaten heeft. Want telkens wanneer ik in deze wereld
berichten ontvang van de aarde, zegt men altijd dat de hoer van Babel aan ongeneeslijke
uittering lijdt, en dat is voor mij een grote vreugde, ja een volkomen hemel. 0
Heer, zegen mijn werk, opdat het op Uw aarde goede vruchten mag dragen! Het zou
voor mij de grootste vreugde zijn als U mij zou zeggen dat ik op aarde voor U
geen totaal nutteloze knecht was!'
[4] Ik
zeg: 'Mijn lieve broeder Jozef, Ik kan voorlopig niets anders zeggen dan dat je
voor Mij een knecht was zoals er weinigen vóór jou waren en zoals er tot nu toe
geen meer na jou was! Je handelde helemaal naar Mijn hart en was trouw in de
jou toevertrouwde huishouding. De reden dat Ik het toeliet dat je Mij slechts
een korte tijd op aarde hoefde te dienen, is hierin gelegen, dat de mensheid
jou niet waard was. Daarom heb Ik haar dan ook met oorlogen en allerlei noden
en tegenspoed bezocht, waardoor hoog en laag verdeemoedigd werd zoals nooit
ergens anders tevoren. En deze verdeemoedigingen zullen voortduren totdat het
laatste slechte zaad van de aarde zal zijn verdelgd.
[5]
Jou zal Ik echter nu pas een goed zwaard geven, waarmee je de hoer van Babel
heel anders zult kunnen bestrijden dan je op aarde ooit hebt gekund, want je
bent voor Mij een goede strijder voor deze allerbelangrijkste zaak! Wat Babel
en zijn zwarte, scharlaken en purperrode knechten allemaal voor gruwelen hebben
bedreven, hoef je Mij hier niet te vertellen, want Ik weet alles het
allerbeste, en daarom is dan ook de tijd van het oordeel over haar aangebroken.
[6]
Maar let nu op: daar uit een donker gewelf komt een aartsbisschop uit jouw tijd
op ons af. Je zult hem meteen herkennen en hij jou ook. Geef hem een gepast
antwoord, zoals Ik het jou in de mond zal leggen.'
219
De
ware aard van aartsbisschop Migatzi.
Gesprek
tussen hem en jozef
Een
blik in de duisternis van het priesterdom
[1]
Jozef zegt: 'Ja, ik herken hem aan zijn manier van lopen; hij is het! O Heer,
wat ziet hij er uit, een waarlijk schrikaanjagende gestalte! Over een compleet
geraamte hangt een oude zogenaamde vespermantel en op zijn doodskop klappert
een bisschopsmuts vol vuil en drek. Zo strompelt deze gestalte met langzame en
duidelijk wankelende schreden op ons af. Nu ben ik toch benieuwd wat dit
monster gaat doen!'
[2] Ik
zeg: 'Je zult er genoeg mee te stellen krijgen. Alleen moet je je nergens aan
ergeren, want al deze wezens zijn min of meer te beschouwen als waanzinnigen.'
[3]
Jozef zegt: 'Wat me bij deze man verwondert, is dat hij op aarde een van de
helderste koppen was en het meer met mij eens was dan alle andere bisschoppen
uit mijn aardse rijk. De aartsbisschoppen van Salzburg, Praag, Olmütz, Erlau,
Zagreb, Triëst, Venetië, Trente en Milaan hebben me heel wat meer problemen
bezorgd dan deze Wener. Ja, ik moet eerlijk bekennen dat hij mij bij mijn
hervormingswerkzaamheden in menig opzicht veel goede diensten heeft bewezen.
Juist daarom kan ik moeilijk begrijpen hoe deze man in zo'n jammerlijke
situatie is beland. '
[4] Ik
zeg: 'Mijn beste broeder, deze aartsbisschop Migatzi was iemand, die het beste
de kunst verstond om zijn huik naar de wind te hangen. Hij bekeek eerst goed
hoe dik de stokken waren en beoordeelde nauwlettend of hij ze over de knie kon
breken of niet. Was hem er een te massief en te sterk, dan legde hij hem niet
over de knie maar liet hem helemaal vergulden, opdat iedereen bij de aanblik
van zo'n vergulde knuppel de nieuwe macht in zijn handen zou erkennen. Want
voor degene die op aarde hand in hand gaat met een machtige keizer, heeft
iedereen bijna evenveel respect als voor de keizer zelf.
[5]
Aartsbisschop Migatzi zag heel goed in dat men zich onder jouw bestuur slechts
belachelijk zou maken als men met de paus, die toentertijd zeer afhankelijk
was van Oostenrijk, te veel gemene zaken zou maken. Daarom sloot hij zich
liever bij jou aan en werd in het geheim wetgever van de paus. Hij
correspondeerde namelijk vlijtig met de 'stoel' en vertelde deze wat hij moest
doen om zich tegenover jouw macht en kennis staande te houden. Omdat de paus
zich daarnaar moest richten, was het de grootste triomf van aartsbisschop
Migatzi dat hij in zekere zin een paus boven de paus was.
[6]
Kijk, dat was de beweegreden waarom de aartsbisschop Migatzi van Wenen het met
jou hield, maar als je zou denken dat hij ook innerlijk zo gezind was, dan zou
je je deerlijk vergissen. Want in dat opzicht was hij meer paus dan de paus
zelf en verreweg roomser dan al zijn collega's. Ik zeg je dat hij jou in het
geheim meer haatte dan de dood, maar omdat hij door jou om zo te zeggen een
wetgever van de paus was geworden, hield hij het met jou en ondersteunde je bij
alles wat je ondernam. Ken je nu de man, die met jou op aarde hand in hand
ging?'
[7] Jozef zegt: 'O jij
geslepen kerel! Nee, ik had me alles behalve zoiets van deze man kunnen
voorstellen! Ja, ja, wie politiek wil leren en daarin een meester wil worden,
kan het beste naar de zwarte, de scharlakenrode en purperen manteldragers gaan;
daar treft hij zeker een politiek aan op een niveau, zoals in de kop van satan
nauwelijks te vinden is. Wacht maar, jij zwarte politicus, je zult aan mij een
harde noot te kraken hebben!'
[8] Ik
zeg: 'Let wel goed op, dat hij niet veel harder wordt voor jou dan jij voor
hem, want Ik zeg je dat deze zich met alle zalven heeft gezalfd en dat het voor
iedere nog zo verlichte geest werkelijk geen geringe opgave is om een aldus
gezalfde op de goede weg te brengen. Wees nu maar rustig, hij komt al heel
dichtbij. Zo dadelijk zal hij jou en ook ons in het oog krijgen.'
[9]
Aartsbisschop Migatzi ziet hem nu, komt sneller naar hem toe en zegt met een
sterk krijsende stem: 'Gegroet, broeder Jozef! Maar hoe kom jij hier in dit
ellendige hol terecht?' Jozef zegt: 'Om jou te bezoeken, broeder!'
Aartsbisschop Migatzi zegt: 'Dat is heel mooi van je, maar als je nog zo' n
aartsketter bent als je op aarde was, zul je hier vervloekt slecht worden
ontvangen!'
[10]
Jozef zegt: 'Dat doet er niet toe, want je weet toch dat een Jozef zich overal
een goede ontvangst weet te verschaffen. Je kunt me zeggen wat je wilt en ik
zal je steeds hetzelfde antwoord geven dat ik de patriarch van Venetië gaf,
toen hij mij een schilderij toonde waarop de paus over de nek van een
zwichtende keizer zijn muildier bestijgt en de keizer met een trots gezicht
verachtelijk aankijkt.' Aartsbisschop Migatzi vraagt: 'En hoe luidde dit
antwoord?' Jozef zegt: 'Tempi passati! Dat betekent: die tijden zijn voorbij!
Nu redeneert men anders!' En zo'n antwoord zul jij ook van mij krijgen als je
met iets aan zou komen dat mij niet bevalt, want weet je, tegenover jou ben ik
nog niet opgehouden keizer te zijn. Zeg me echter nu eens hoe het hier met je
gaat en wat je hier doet.'
[11]
Aartsbisschop Migatzi zegt: 'Een domme vraag! Kijk eens naar mijn gezicht,
vermagerd tot op het bot, en je vindt het antwoord vanzelf! Wat ik hier doe kun
je zien aan mijn kleding! De wereld wil bedrogen worden, dus laten we haar
bedriegen! Dat is altijd al ons werk geweest en dat is het ook nu nog. De
mensheid wil van het grootste wonder in haar, de goddelijke rede en het daarmee
gelijkstaande goddelijke verstand, geen gebruik maken. Zij wil een met
wonderen bij elkaar geflanst geloof, zodat ze daarbij het moeizame denken kan
missen. Bijgevolg is het duidelijk dat ze bedrogen wil worden; om die reden
wordt ze ook bedrogen!
[12]
Ieder stukje wonder is bedrog, maar dat maakt niets uit voor de domme mensen;
als zij maar iets dat op een wonder lijkt kunnen aangapen. De ware werken van
God maken echter bijna helemaal geen indruk op hen. Zon, maan, sterren en de
prachtige aarde met haar talloze en grootse wonderen, dat interesseert de domme
mensen niet het minst, maar een knikker in een ogenschijnlijk lege beker werpen
en er daarna met een hocus-pocus drie uithalen... dat is een wonder boven
wonder! Zo was de mensheid, zo is ze nu en zo zal ze blijven zolang er mensen
op aarde bestaan. Daarom is het principe van de jezuïeten het beste wat het
menselijk verstand ooit heeft uitgevonden, want het is aan de meest wezenlijke
natuur van de mensheid ontsproten.
[13]
De wijze Egyptenaren hebben een van de beste religies opgesteld, die louter
gebaseerd was op mysteries en alle mogelijke toverkunsten. Ze hield daarom ook
meer dan tweeduizend jaar stand. Toen echter zekere vrienden van het volk
opstonden en het volk begonnen in te lichten over het bedrog van hun als heilig
beschouwde religie, waren er maar al te gauw massa' s vijanden van de priesters
en hun religie. De tempels werden vernield en de priesters meestal gedood of
uit het land verdreven. Maar wat heeft het volk daarbij gewonnen? Niets dan
nood, ellende, troosteloosheid en tenslotte het totale verval van zijn
nationaliteit en zijn oeroude, bijna goddelijke beroemdheid! Was het niet beter
geweest als deze onrijpe weldoeners van het volk met hun scherpe verstand nooit
onder het Egyptische volk waren opgestaan? Het volk zou in zijn onwetendheid
gelukkig gebleven zijn, en de priesterstand, die als enige weet dat de mens
niets is en nooit ofte nimmer iets te verwachten heeft, zou van zijn inkomen
kunnen genieten voor het feit dat zij zich onvermoeibaar beijvert om bij het
blinde volk het geloof in God en in de onsterfelijkheid overeind te houden en
het daardoor van een hoopvol bestaan te verzekeren, met als loon dat zij de
grootste last van het volk op eigen schouders neemt, en zij zelf iedere minuut
de eeuwige vernietiging tegemoet kan zien.
[14]
Laat bij het volk duidelijk het inzicht ontstaan, dat er na de dood geen leven
meer is, en dan zullen jullie het meteen tot alle denkbare ontaardingen zien
overgaan! De priesterstand neemt dat allemaal op zijn schouders. Zij alleen
zien de eeuwige vernietiging moedig onder ogen, omdat zij alleen duidelijk het
voordeel van het niet-bestaan ten opzichte van het bestaan inzien. Zodoende is
het dan ook de grootste ondank tegenover deze grote weldoeners der mensheid als
zij voor het volk als bedriegers worden aangeklaagd. Zij zijn het wel, maar
niet ten nadele, maar tot welzijn der volkeren!
[15]
Waarom zijn de Chinezen en de Japanners nagenoeg de gelukkigste volkeren van
de aarde? Omdat ze nog nooit in hun domheid werden gestoord, omdat hun
verstandige vorsten ervoor zorgen dat hun volkeren nooit tot een of andere verlichting
komen. Enkelen die het waagden om bij deze volkeren een zogenaamd lichtje te
doen opgaan, werden zwaar gestraft. Daarom zijn anderen er niet zo gemakkelijk
meer mee aangekomen.
[16]
Jijzelf, mijn anders zeer achtenswaardige vriend, hebt echter als vorst in
plaats van met de priesters hand in hand te gaan, hun een diepe wond
toegebracht, die de tijd moeilijk zal helen. Hoe moet een waarachtige
aartsbisschop over jou oordelen? Ja, welk oordeel moet de hele verstandige
mensheid over jou vellen? Jij ontnam haar het ene en gaf haar daar niets beters
voor in de plaats!
[17]
Als een mens in zijn domheid gelukkig is, waarom hem dan wakker maken zodat hij
ongelukkig wordt? Alle mensen zijn aan de dood blootgestelde delinquenten. Als
de delinquent slaapt, is hij gelukkig in zijn droom, maar wordt hij wakker, wat
dan? Dan grijpt hem de doodsgedachte aan en hij wordt onuitsprekelijk
ongelukkig! Zeg nu zelf: heeft hij die de delinquent uit zijn slaap wakker
schudde, hem een weldaad bewezen?
[18]
Niet voor niets noemt de kerk zich 'moeder', want ze is voor de volkeren
werkelijk wat een moeder is voor haar kinderen. Teder geeft zij de volkeren
slaapverwekkende spijs en drank, opdat zij de vreselijke ellende van de wereld
nooit zullen smaken. Wie dan ook stevig vasthoudt aan de kerk en haar middelen
gebruikt, zal ook werkelijk de pijn van de dood nooit voelen. Wat dunkt je nu?
Zul je mij nu nog met jouw dwaze tegenwerpingen aankomen?'
[19]
Jozef zegt kort en laconiek: 'Vriend, door jouw inhoudsloze woorden heb je eigenlijk
niets anders gezegd dan dat juist de priesterstand zich steeds in de grootste
onwetendheid bevindt en ook nog probeert voor duur geld alle volkeren daarmee
op te zadelen. Ik en duizenden die dachten zoals ik, hebben aan de
onsterfelijkheid van onze zielen nooit getwijfeld, omdat we godzijdank heel
verlicht waren, want ons geloof was geen blind, maar een heel duidelijk ziend
geloof. Wij hadden echter het gevoel dat alle mensen dat konden inzien als zij
er maar niet door de blinde geestelijkheid vanaf werden gehouden. En dat,
vriend, was de reden van ons verzet!'
220
jozef
verwijst aartsbisschop Migatzi naar de Heer.
Migatzi
beschouwt het hiernamaals als bedrog en verklaart jozef voor geestesziek
Jozef
over de oorzaak van zijn dood
[1]
Jozef gaat verder: 'Kijk, vriend, jouw domme en zinloze denkbeelden waarmee je
jouw kerk wilt vergoelijken, maken alleen al meer dan genoeg duidelijk dat wij
beiden lichamelijk al zestig aardjaren geleden gestorven zijn en hier nu heel
gezond en wel voortleven. Zou het volk in het ware geloof worden onderricht,
dan zou het zich ook gemakkelijker laten leiden en zou het zich meer beijveren
om te doen wat goed, waar en mooi is. Daar het echter, in plaats van alle
dingen in hun ware gedaante te zien, enkel slaapt en van de ene droom naar de
andere doorsnurkt, valt er bij zo'n volk niet te denken aan een geestelijke
vooruitgang. Waar konden wij in Oostenrijk onder de regering van mijn moeder op
bogen? Op niets en niemendal!
[2]
Eens ben ik te weten gekomen hoe een kapucijn op de preekstoel met hel en
verdoemenis heeft gedreigd tegen het gebruik van spelden, omdat hij deze voor
pure tovenarij aanzag, want de duivel zou in levende lijve naar hem toegekomen
zijn en hebben gezegd: 'schenk mij jouw ziel en ik zal je de kunst leren om
spelden bij duizenden te maken'. Daar was hij zo geweldig van geschrokken, dat
hij van angst was flauwgevallen. Was 'de allerzaligste Maria op de trap', die
hij steeds het meest had vereerd, hem toen niet te hulp gekomen, dan was hij
zondermeer verloren geweest.
[3]
Als het arme volk nu aan zulke domme geestelijken is toevertrouwd, dan vraag
ik mij af: welke vruchten kan dat dan bij zo'n volk afwerpen?' En kijk,
tienduizenden van dergelijke voorvallen zijn mij ter ore gekomen en brachten
mij ertoe om aan zulke pure onzin voor altijd een einde te maken. Godzijdank,
de Heer heeft mijn inspanning gezegend en mij deze niet als zonde aangerekend!
De paus krijgt nu de ene oorveeg na de andere van de lieve wereld en heeft bij
miljoenen reeds elk beetje aanzien verloren. Daarvoor heb ik de eerste steen
gelegd, die eerder al door Luther, Calvijn, Hus en Melanchton bewerkt was. Ik
ben daarvoor weliswaar door Rome verdoemd tot de onderste hel, maar dat heeft
me godzijdank niet geschaad, want kijk, Hij die hier naast mij staat, is
Christus Zelf, de Heer over hemel en aarde! En ik geloof dat, wie zoals ik bij
Hem is, toch wel een beetje zalig zal zijn!'
[4] De
aartsbisschop zegt heel opgewonden: 'Jij was in de moederschoot al een ketter
en zult als zodanig ook voor eeuwig in de hel blijven zitten! Jij denkt dat we
reeds gestorven zijn? O, jij dwaas! Voor de wereld, politiek gezien, zijn we
weliswaar gestorven omdat wij ons daaruit hebben teruggetrokken, maar niet in
werkelijkheid, daar we toch nog allemaal in het zichtbare Wenen leven,
rondlopen en rondrijden als we daartoe de gelegenheid krijgen. Dat zal toch
zeker niet in de geestenwereld zijn! Laat je niet uitlachen! Ik als
aartsbisschop zal toch wel het beste weten hoe het met de geestenwereld gesteld
zou zijn, als er een bestond! Maar daar er na de dood geen leven meer kan zijn,
valt de hele geestenwereld vanzelf in duigen, en met de godheid van Christus
zal het ook wel eender zijn. Hoe ver moet jij het in je dwaasheid gebracht
hebben dat je een Poolse sjacherjood voor de Nazarener houdt, die lang geleden
aan het kruis is gestorven en in alle eeuwigheid nooit meer levend wordt. Het
is werkelijk al heel wat, dat jij jezelf nog niet als Christus bent gaan
beschouwen, want daar ben je allang gek genoeg voor!
[5]
Heeft jouw ziekelijke toestand jouw herinneringsvermogen zo volledig aangetast,
dat je je niet meer kunt herinneren dat je als een dwaas in de geheime
keizerlijk koninklijke krankzinnigeninrichting bent beland? Deze gebeurtenis
zal je wel het gevoel hebben gegeven dat je gestorven was, maar dat is niet zo:
je bent alleen maar krankzinnig geworden en dat geeft jou het gevoel reeds te
zijn gestorven. Als je echter wilt, kan ik je spoedig genezen, zodat je dan
weer kunt genieten van de gouden vrijheid van het leven. Je weet toch dat ik
nooit een zeloot was, zeker niet tegenover jou. Kom op, brave vriend, laat je
genezen!'
[6]
Jozef zegt: 'Vriend, ik heb al heel veel over mij horen liegen, maar zoiets is
me nog niet overkomen! Dat jij niet in de onsterfelijkheid en in Christus
gelooft en nooit geloofd hebt, hindert me eigenlijk helemaal niet. Ik wil ook
geen moeite doen om jou in dit geloof in te wijden, maar dat je beweert dat ik
op aarde krankzinnig zou zijn geworden, dat zit me dwars, daar ik maar al te
goed weet op welke manier ik eigenlijk het tijdelijke voor het eeuwige moest
verwisselen.
[7]
Kijk, door toedoen van kerkelijke zijde begon ik mij, na het ruiken aan een
boeket bloemen, onwel in mijn hoofd te voelen, hetgeen zich ontwikkelde tot een
flinke catarre. Ik sloeg geen acht op deze zaak en dacht dat die verkoudheid
wel zou overgaan, maar dat was niet zo. Toen zij echter in plaats van beter met
de dag erger werd, liet ik mijn hofarts komen, die echter ook niets anders
constateerde dan een erg hardnekkige hoofdgriep. Maar met de dag voelde ik een
zekere druk als het ware op de hersenen boven in mijn hoofd sterker worden,
iets waarop ik aanvankelijk ook te weinig acht sloeg, totdat er zich op
diezelfde plek ook uitwendig een tuberculum malum (kwaadaardig gezwel), zoals
mijn hofartsen het noemden, begon te ontwikkelen, dat ondanks iedere medische
behandeling steeds erger werd.
[8]
Uiteindelijk werd er een artsenvergadering belegd. De raad zag in het abces aan
mijn hoofd niets gevaarlijks, behalve een eenvoudige dokter, Quarin genaamd.
Aan hem werd door mij de vraag gesteld of deze kwaal te genezen zou zijn. En
Quarin zei beslist: 'nee', waarvoor hij door mij in de adelstand werd verheven
en uitstekend beloond werd. Vanaf dat moment ging het met mijn lichaam van uur
tot uur slechter en ik stierf spoedig daarop bij vol bewustzijn zonder de
geringste angst voor de dood. Toen ik stierf, kwam het mij voor alsof ik heel
zacht was ingeslapen. Spoedig daarop ontwaakte ik, maar godzijdank niet meer in
de materiële, maar in de geestelijke wereld.
[9] Ik
denk dat jou hieruit toch wel duidelijk moet worden dat mijn
herinneringsvermogen niet geheel en al uitgeblust is, zoals jij hebt beweerd.
Wat denk je? Spreek nu!'
221
Migatzi
geeft een andere verklaring voor de dood van jozef
Hij
verlangt bewijzen over Jezus.
[1]
Aartsbisschop Migatzi zegt: 'Mijn beste, goede vriend! Je kunt weliswaar vertellen
wat je wilt en wat je goeddunkt, dat maakt mij niets uit. Wat je tegen mij
gezegd hebt, beledigt me niet, maar dat je mij in zekere zin beschuldigt van
een aanslag op jouw persoon, dat ergert me! Ik meen toch dat ik jouw intiemste
vriend was en in het geheim evengoed een vrijmetselaar als jij, en daarom ook
wist waarom ik het met jouw vernieuwingen eens was. Als een altijd helder
denkend man van eer verklaar ik daarom, dat je met je vermoeden op een
dwaalspoor zit.
[2] Kijk, de hele
aard van jouw kwaal was in hoofdzaak een aangeboren orgaanafwijking, bestaande
uit een soort kliergezwel in het hoofd, waarvan je geen noemenswaardige
klachten ondervond zolang je je wat terughoudend ten opzichte van Venus
gedroeg. Toen je deze echter zeer begon te vereren en tenslotte ook nog door
een zekere schoonheid zo tussen de bedrijven door werd besmet, heeft de kwaal
in je hoofd iets van dit gif opgenomen. Je besteedde te weinig aandacht aan
deze zaak en de doktoren hebben zoals gewoonlijk de kwaal niet onderkend en je
verkeerd behandeld. Daarom was het ook vanzelfsprekend dat je tenslotte aan je
kwaal ten offer moest vallen. Dus jijzelf en niemand anders was
verantwoordelijk voor de bij jou ontstane krankzinnigheid, of als je al
overleden wilt zijn, aan je lichamelijke dood! Beschuldig voortaan de kerk niet
meer, want zij heeft geen schuld aan jouw kwaal, die je hoe dan ook te gronde
zou hebben gericht.
[3]
Het zou mij hoogst aangenaam geweest zijn als we nog vele jaren samen de
Oostenrijkse volkeren hadden kunnen leiden, maar het noodlot heeft gewild dat
jij en ik ons van het politieke toneel terug zouden trekken. Zodoende zijn wij
beiden ofwel zoals jij beweert gestorven, of naar mijn opvatting gepensioneerd
en in een geheime krankzinnigeninrichting gebracht, waaruit we ieder jaar een
paar keer naar buiten mogen voor een wandeling om wat te genieten. Jozef, wees
verstandig en houd deze joden toch niet voor meer dan ze zijn! Maar zou dit
werkelijk de geestenwereld zijn en zou jouw verhaal over Christus waar zijn,
dan zou Hij zich aan een keizer en een kardinaal toch anders presenteren dan
als een gewone sjacherjood! Welke bewijzen heb je dan voor je bewering?
Christus een sjacherjood! Nou vraag ik je!'
[4]
Jozef zegt: 'Maar ook ik vraag je om je in de allerhoogste, persoonlijke
tegenwoordigheid van Jezus de Heer wat anders te gedragen, anders zal het met
je kardinaalschap spoedig gedaan zijn! Het geduld van de Heer moet weliswaar
ondoorgrondelijk groot zijn, omdat Hij dergelijke onzin zo gelaten wil
aanhoren, maar of het zonder grenzen is moet ik toch sterk betwijfelen, want
wanneer mensen en geesten te lang en te hardnekkig zondigen en zich niet willen
afkeren van hun dwaze verdorvenheden, zal Hij zich een dergelijk gedrag zeker
niet al te lang laten welgevallen. Had ikzelf b.v. op aarde aan de verlokkingen
van Venus al een paar jaar eerder geen gehoor meer gegeven, toen de goede
hemelse Vader mij daarvoor door allerlei voorvallen in mijn leven diverse keren
duidelijk waarschuwde, dan had ik misschien ondanks alle vervolgingen van mijn
vijanden zo'n tien tot twintig jaar langer kunnen leven en de volkeren in naam
van God kunnen regeren. Maar omdat ik de heilzame waarschuwingen van de Heer in
de wind sloeg, is het geduld van de Heer enigszins opgeraakt en moest ik zonder
genade en pardon wat mijn lichaam betreft in het stofbijten en wel pijnlijk en
bitter genoeg. Dus vriend, stel het geduld van de Heer niet al te lang op de
proef!'
[5]
Aartsbisschop Migatzi zegt: 'Maar beste vriend, voordat ik mij naar behoren kan
instellen op Christus de Heer, moet ik toch eerst inzien dat Hij het werkelijk
is! Bewijs me dat eerst eens, dan zal ik anders beginnen te denken en te
spreken. Ik heb er toch niet om gevraagd of ik van jou mocht vernemen hoe kort
of hoe lang het geduld van de Heer is. Geef mij bewijzen en dan zal wel blijken
of ik dan ook nog zo in het wilde weg praat.'
[6]
Jozef zegt: 'Zolang jouw eigen hart jou niet door de geest van de liefde zal
zeggen: Deze is het!, zolang hebben alle bewijzen ook geen nut voor jou. Als
jouw hart het je echter zal zeggen, heb je ook geen andere bewijzen meer nodig.
Wie Jezus wil herkennen, moet Hem liefhebben, maar wie Jezus liefheeft, heeft
Hem ook levend in zich; en dat is het enige bewijs waardoor iedereen Christus
zonder enige twijfel kan herkennen. Als je in deze jou zo gering lijkende jood
eerst met al je levenskracht Christus herkent, dan zal wel blijken of er achter
deze jood misschien toch wat meer schuilgaat.'
[7]
Aartsbisschop Migatzi zegt: 'Jij bent me toch een rare snuiter! Hoe kan ik nou
in deze jood Christus liefhebben voordat ik weet of Hij het werkelijk is?
Betekent dat dan niet de Godheid van Christus diep omlaag halen als men zonder
verder onderzoek Christus de Heer zou beginnen te vereren in de eerste de beste
jood? Christus liefhebben, vereren en aanbidden in de vorm van brood en wijn,
dat is nog tot daar aan toe, omdat Hijzelf deze vormen als aan Hemzelf
gelijkwaardige plaatsvervangers heeft ingesteld. Maar Christus aanbidden in de
gedaante van een heel gewoon mens en bovendien nog een jood, vriend, dat
betekent werkelijk op een schandalige manier omgaan met de liefde tot Christus.
Dat zal ik tenminste niet doen! Is Christus slechts een vrome volksfabel, dan
is zowel het een als het ander een dwaasheid, maar is Christus werkelijk
datgene wat de mythe over Hem vertelt, dan zou het opvolgen van jouw advies
toch de afschuwelijkste godslastering zijn, die met de onderste hel zou moeten
worden bestraft.'
[8]
Jozef zegt: 'Niet slecht! Wat leert Christus dan Zelf? Kijk, jij echte roomse
farizeeër; Hij zegt: 'Maar wanneer iemand een arme broeder opneemt in Mijn
naam, die neemt Mij op; wie Mij echter opneemt, neemt ook Hem op, die Mij
gezonden heeft!' Wanneer dus de Heer Zelf zich met onze broeders gelijkstelt,
waarom zouden wij er dan anders over denken? Ik zeg je, het is niets anders dan
onze hoogmoed, die zich een stralende en hoogverheven God voorstelt en Christus
in eenvoudige kledij niet aanvaardt, omdat de hoogmoedige ziel van de mens iets
wat er eenvoudig en deemoedig uitziet niet kan verdragen! Alleen de hoogmoedige
wenst zich God met kroon en scepter. De deemoedige wenst zich daarentegen een
vriendelijke, meer op hemzelf gelijkende God, zodat ook hij het aandurft om
zijn ogen naar Hem op te slaan en te zeggen: 'O Heer, wel komt U tot mij, arme
zondaar, in het kleed der grootste nederigheid, maar desondanks ben ik het niet
waard mijn ogen naar U op te slaan.' Wat denk jij, wie van hen zou voor
Christus de Heer de meest aangename zijn?'
222
Migatzi's
gesprek met zichzelf.
Hij
zou graag de Heer willen erkennen, maar is bang voor zijn ambtsbroeders.
Josef
helpt hem eruit
[1]
Aartsbisschop Migatzi zegt: 'Wacht, nu moet ik eerst even nadenken om je een waardig
antwoord te kunnen geven.' Hierop legt de aartsbisschop drie vingers van zijn
rechterhand tegen zijn voorhoofd en zegt bij zichzelf: 'Bij mijn armzalige
leven, deze Jozef is orthodoxer dan ik, die toch aartsbisschop en kardinaal
tegelijk ben! Als ik me er niet zo voor geneerde, dan was ik bijna genoodzaakt
om aan te nemen wat hij me over deze jood vertelde. Als ik alleen zou zijn, was
het al gebeurd, maar mijn talrijke collega's, die hier met mij dit Vaticaan
bewonen, zouden alle duivels uit de hel over mij afroepen als ik zoiets zou
doen. Als ik nu maar wist wat ik hier het beste kan doen! Mijn collega's
bewaken me met argusogen en luisteren naar me met Midasoren! Ik hoef maar
aanstalten te maken om mij bij dit gezelschap aan te sluiten, of die kerels
zouden meteen over mij heen vallen als hongerige wolven. O Jozef, je hebt
gelijk in alles wat je over Rome hebt gezegd! Zo is het en niet anders, dat
weet ik het beste, maar wat kan iemand doen die tot hun college behoort?
[2]
Men moet het volk een enorm groot rad voor ogen draaien, handelingen
verrichten, die doodsaai en oerdom zijn en het volk iets doen geloven, waarin
men zelf met de beste wil van de wereld niet kan geloven. Men moet zich met een
op God gelijkend aureool omgeven, terwijl men in wezen ver beneden de waarde
van een varkenshoeder staat. Wat is men dan als aartsbisschop en kardinaal?
Niets, helemaal niets! Men kan niets en op aartsbisschoppelijke hoogte leert
men hoogstens zijn financiën in orde te houden, zijn hoogkerkelijk regiment van
een alles verpletterende hoogwaardigheid te voorzien en de hel steeds verder
open te houden dan de hemel. Dat is het hoge ambt van een aartsbisschop! Men
moet zichzelf toch, als men ook maar enig geweten heeft, alle dagen in het oor
fluisteren: 'Wat jij bent, stelt op zichzelf genomen niets voor! Zonder
schoenmaker en kleermaker kunnen de mensen moeilijk leven, maar zonder
aartsbisschop heel gemakkelijk!' Dat is een onbetwistbare waarheid, maar wie
durft het te wagen haar openlijk uit te spreken! Werkelijk, een fraaie zaak
voor een man van eer!
[3] O Jozef, je hebt
gelijk! Maar geef ik jou gelijk, dan zullen ze mij van alle kanten aanvallen en
mij de mond weten te snoeren. Wist ik maar hoe ik me uit de strikken van mijn
vlegelachtige collega's kon bevrijden! Ik zou het met het grootste genoegen
doen, maar hoe zal het mij dan vergaan? Ik weet evengoed als jij, beste vriend
Jozef, dat ik lichamelijk gestorven ben en me reeds bijna zestig jaar of meer
hier in de geesten wereld bevind, hoewel ik daarin op aarde niet geloofd heb.
Maar wee mij, als ik me tegenover mijn collega's zoiets zou laten ontvallen!
[4] O
Jozef, help mij aan mijn collega's te ontkomen en je zult jouw Migatzi direct
in een ander licht zien! Ik bood je steeds zoveel mogelijk de helpende hand; het
is triest dat ik anders met jou moet praten dan ik eigenlijk zou willen. Jij
kent Rome wel, maar ik ken het beter, want ik ken de grond waarop Rome staat.
Zolang geen Hercules Rome overweldigt, die haar kopstukken ten val brengt, zal
het nooit dag worden op onze lieve aarde!'
[5] Na dit gesprek met zichzelf zucht
de aartsbisschop diep en zegt tegen Jozef: 'Beste vriend, je hebt geduldig
gewacht op een waardig antwoord, maar ik kan je ondanks al mijn nadenken geen
antwoord geven, want er zijn dingen tussen zon en maan, waarvan de menselijke
wijsheid zich nog nooit iets heeft kunnen voorstellen. Ik hoop dat je mij zult
begrijpen!'
[6]
Jozef zegt: 'Ja, ik begrijp je, en in deze ruimten bevindt zich nog een groot
aantal aartspapisten voor wie jij een onuitsprekelijke angst hebt, maar die
even onbeduidend zijn als jouw aartsbisschoppelijke hoogwaardigheid. Kijk, de
Heer heeft het oor van mijn hart geopend en ik vernam je gedachtegang, waardoor
ik je antwoord reeds ken. Van nu af aan ben je mijn dierbare vriend en de Heer
zal bij jou datgene rechtzetten, waaraan het je nog ontbreekt. Laat je dwaze
angst voor je duistere collega's echter varen. Zij zullen je niets doen, daar
sta ik voor in! We zijn hier ook niet voor hen gekomen, maar alleen voor jou,
omdat ik je ken. Hoor jij bij ons, dan zijn we hier reeds klaar. Wend je echter
nu tot de Heer! Hij zal je met één woord gezond maken!'
[7]
Aartsbisschop Migatzi zegt: 'Beste vriend Jozef! Jij weet dat ik het met alles
wat jij als juist, goed en waar erkent volkomen eens ben. Alleen dat deze,
overigens buitengewoon rechtschapen uitziende zoon van Abraham Jezus, de
goddelijke Meester uit Nazareth zou zijn, kan ik nog niet helemaal begrijpen!
Jezus de Heer moet toch iets van de heerlijkheid van Zijn hemelse Vader uitstralen,
maar deze straalt evenmin iets goddelijks uit als een gewoon mens!
[8]
Maar hoe het ook zij: Christus, de Gezalfde Gods, de ware Hogepriester in
eeuwigheid, is de liefde van God voor de mensen. Als Hij mij, arme zondaar,
liefde zal betonen, dan is Hij mijn Christus en Heiland voor eeuwig, al liep
Hij ook in de kleding van een schoenmakersknecht! Betoont Hij mij geen liefde
en gaat Hij met mij te werk als een roomse geestelijke, dan is Hij mij niets
waard.
[9]
Jammer genoeg was ik zelf ook een roomse hogepriester; ik moest van de
alleenzaligmakende kerk preken en alles verdoemen wat niet z'n knie wilde
buigen voor de tiara. Maar met al dat verdoemen nam ik het niet zo ernstig,
want ik geloofde mijn hele leven lang toch nooit aan een vagevuur en nog minder
aan een hel, omdat ik beide niet in overeenstemming kon brengen met de
goddelijke liefde en wijsheid. Bovendien hield ik teveel van de mensen, zodat
het me nooit ernst kon zijn om ook maar de slechtste van hen voor eeuwig te
verdoemen!
[10]
Ook de slechtste kan slechts gedurende een bepaalde tijd slecht zijn, want hij
bezat hoogstwaarschijnlijk in het begin een zodanige natuur, dat hij niet
anders handelen kon. Wordt zo'n booswicht, na een zorgvuldig onderzoek van zijn
aanleg, opvoeding, beweegredenen en de omstandigheden waarin hij zich bevond,
ofwel reeds op aarde of hier in het rijk der geesten zolang tot een straf
veroordeeld tot hij zich volledig betert, dan is een straf goed en
rechtvaardig. Maar een eeuwige straf voor een tijdelijk vergrijp kan toch
onmogelijk door de hoogste wijsheid en liefde van God zijn verordend, want
zoiets past wel een aartstiran, maar nooit een God van liefde!
[11]
Je ziet dat ik welbeschouwd in wezen geen echte priester was, want mijn
mensvriendelijke principes behoedden mij daarvoor. Vind ik Christus nu zoals
Hij is en niet zoals Rome Hem verkondigt, dan is Hij mij ook welkom in de
kledij van een schoenlappersjongen. Is Hij echter Christus naar roomse snit,
dan zij God ons genadig en barmhartig, want dan is ons lot de eeuwig brandende
hel, waaruit nooit ofte nimmer meer een uitweg wordt geboden!'
[12]
Jozef zegt: 'Ik ben het volkomen met je eens, maar bij deze Christus hier zul
je datgene vinden, wat je vinden wilt: een Heer die jou evenals ons allen zeer na
aan het hart ligt. Een Christus die wijzer en beter is dan deze alleen ware en
enige Christus, kun je je in de eeuwigheid niet voorstellen. Dat ik mij ook
nooit een wraakzuchtige, straffende God heb kunnen indenken, maar alleen een
wijze en milde Vader vol oprechte liefde, bewijst immers mijn milde strafwet,
die de afschuwelijke doodstraf helemaal afschafte en zelfs de grofste
misdadigers zodanig bestrafte, dat zij weer mensen konden worden. En ik weet,
dat ik daarbij ook helemaal geen lelijke en wraakzuchtige bedoelingen had.
Hieruit zie je dus...'
[13]
Hier valt de aartsbisschop Jozef in de rede en zegt: 'Ja, ik zie dat jij een
nobel vorst was en echt een mens naar de wil van God! Daarom neem ik dan ook
jouw vriend aan als de Christus, wat me dan ook mag overkomen. Mijn collega's
zullen nu spoedig als duivelen over me heen vallen, maar Migatzi zal blijven
bij wat hij nu heeft aanvaard. Ik hoor ze al aankomen!'
223
Migatzi
's ambtsbroeders. De ezelachtige president
Migatzi
's erkenning van de Heer.
Diens
oordeel over Rome Antwoord van de bisschoppen
[1] Nu
komen er plotseling wel honderd geraamte-achtige wezens in aan flarden
gescheurde vespermantels en gedeukte bisschopsmutsen uit alle hoeken te
voorschijn en schreeuwen heel opgewonden moord en brand. Eén van hen, hun
president, die een meer ezelachtig dan menselijk gezicht heeft, stelt zich
nogal op de voorgrond. Hij is weliswaar de domste van allemaal, maar dat maakt
daar niets uit, want ze benoemen juist steeds de domste, opdat ze zelf des te
meer onbelemmerd kunnen doen wat ze willen. Zo iemand snelt haastig naar
Migatzi toe met een ernstig gezicht, dat er daardoor nog dommer begint uit te
zien, zodat het hele gezelschap van de Heer begint te schaterlachen. Als de
naar voren getreden president dit ziet, wordt zijn gezicht nog ernstiger,
waardoor zijn gezicht er nog dommer en belachelijker begint uit te zien.
[2]
Hij spert nu zijn mond wagenwijd open en doet alle mogelijke moeite Om een
krachtige rooms apostolische vloek uit te slaan. Maar Ik haal een kleine streep
door zijn rekening en de heer president brengt er niets anders uit dan een hees
knorrend: 'j-a, j-a, j-a.' Helena en Robert stikken bijna van het lachen. Zelfs
Petrus, Paulus en Johannes kunnen het lachen niet helemaal laten. De vorsten lachen
ook luidkeels, en Jozef merkt op dat hij in zijn hele leven nog nooit zo'n
belachelijk gezicht als dat van deze woedende president heeft gezien.
[3]
Robert zegt tegen Mij: 'Heer, ik begrijp niet hoe ik bij het binnengaan van
deze grafkelder zo bang heb kunnen zijn, want nu moet ik me bijna kapot lachen
om deze vreselijk domme gelaatsuitdrukking en om dat echte ezelsgebalk! Dat
heeft echter zo'n grote symbolische betekenis, dat men zich niets treffenders
kan voorstellen. Hoe machtig heeft Rome ten tijde van Luther geschreeuwd van
toorn en woede en hoe machtig schreeuwt het nu tegen de nieuw katholieken, maar
dat geschreeuw is steeds onveranderlijk ezelsgebalk en deze president is een
geslaagd en getrouw beeld van het pausdom!'
[4] Ik
zeg: 'Dat zal ook het gevolg zijn van de tegenwoordige inspanningen van het
pausdom. De mensen zullen de dienaren flink beginnen uit te lachen, en hoe meer
deze zich ergeren, des te meer zullen ze worden uitgelachen, totdat hun eigen
toorn hen tenslotte zal verteren. Wat je hier ziet in het klein, zal op aarde
geschieden in het groot! De dienaren van Bileam zullen alles in het werk
stellen, zullen wondermagie bedrijven en schreeuwen en balken net als deze
hier, maar het volk zal zich vermaken zoals nu ons gezelschap hier ten
overstaan van deze 'j-a' balkende ezel. En deze vernedering zal het beste
geneesmiddel zijn voor die dwazen.
[5]
Maar weldra zul je ook zien, waarom je eerst zo bang was. Spoedig zal het innerlijk
van deze papisten naar buiten treden en je zult zeer verbaasd staan over de
bedrieglijke kunsten die deze wezens zullen realiseren. Ik zal het gezelschap
echter zodanig bewerken dat het zich daarbij zal gedragen als een baldadig
publiek bij een mislukte komedie. Dat zal dan een goede uitwerking hebben.'
[6] Nu
komt Migatzi naar Mij toe en zegt: 'Heer Jezus, U bent het werkelijk! Nu herken
ik U pas volkomen! U alleen zij eeuwig alle eer!' Ik pak echter zijn hand en
zeg: 'Broeder, word volmaakt!' Daarop ziet Migatzi er meteen heel goed en
gezond uit.
[7]
Migatzi voelt zich nu heel licht en gesterkt en voor zijn ogen wordt het
lichter en lichter. Hij draagt alleen nog steeds hetzelfde gescheurde,
aartsbisschoppelijke gewaad, hetgeen hem zichtbaar hindert. Hij bekijkt
zichzelf en zegt na een poosje tegen Mij vol innige liefde en het volste
vertrouwen: 'Heer Jezus, waarachtige God en Zoon van Uw eeuwige Vader! Daar U
tegenover mij reeds zonder enige verdienste mijnerzijds maar omwille van Uw
allerheiligste naam zo genadig bent geweest en mij hebt verlost uit deze poel
des verderfs, vraag ik U mij ook te verlossen van de rest, die mijn ogen een
weerzinwekkende aanblik en mijn neusgaten een akelige reuk bezorgt! Bezie dit
voor mij walgelijke gewaad van hoogmoed en bedrog, en bevrijd mij ervan! Geef
me daarvoor in de plaats een eenvoudig bedelaars gewaad en ik zal me daarin
zalig voelen!'
[8] Ik
zeg: 'Mijn beste broeder, dit gewaad is weliswaar een gewaad van hoogmoed en
bedrog geweest voor diegene die het hoogmoedig en pronkzuchtig droeg, maar jij
hebt het alleen gedragen vanwege de ritus, zoals de rooms-kerkelijke regel die
voorschrijft. Zodoende was het voor jou een waar erekleed en dus niet
verachtelijk, zoals jij meent.
[9]
Want niet alles is slecht aan de roomse! Alleen is het een gruwel, als ze
vanwege de aardse mammon naar middelen grijpt die van zuiver helse aard zijn,
zoals: valse wonderen, valse heelmiddelen, aflaten, relikwieën- en
beeldenverering, amuletten, vroom klinkende toverformules, blinde ceremoniën,
genadebedevaartsoorden, kerkschatten voor ijdele kerkelijke luxe, hoge ambten
en ereplaatsen, de meest uitgebreide heerszucht en de hardnekkige mening
altijd het grootste gelijk van de wereld te hebben. Ik wil niets zeggen van hun
misoffers, niets van hun oorbiecht, van hun tempels, klokken en orgels, niets
van waardige kunstwerken, niets van het heilig houden van hun bedehuizen en
niets van de begrafenisceremoniën voor overledenen. Want als dit allemaal met
een zuivere instelling wordt gebruikt, is het deugdelijk om het menselijke
gemoed te verheffen en te veredelen, maar dat de roomse deze op zichzelf
genomen zuivere dingen gebruikt om het menselijk hart dom te houden en het
blind te doen geloven dat men door het nauwgezet gebruik daarvan tot het leven
in de hemel kan komen en alleen daardoor Mijn genade kan verkrijgen, dat is
slecht! Want daardoor word Ik tegenover de kinderen als Vader tot een tiran
gemaakt, die door de domme mens wel wordt gevreesd maar nooit wordt bemind. De
verstandigen en de mensen met levenservaring beginnen zich dan echter voor Mij
te schamen. Ze willen dan vaak van een Verlosser, zoals de roomse kerk Hem
afschildert, niets meer weten en werpen daardoor het kind met het badwater weg.
Dat bewerkstelligt de roomse kerk door haar eigenmachtige leerstelsels,
bepalingen, concessies en privileges, die ze voorgeeft van Mij te hebben
gekregen, en bovendien door allerlei toegestaan en gepreekt bijgeloof. Dat is
het echter waardoor zij zichzelf te gronde richt en eigenlijk reeds te gronde
gericht heeft.
[10]
Dit alles ligt echter niet aan het gewaad, maar aan het geweldige misbruik
ervan. Behoud daarom ondertussen maar jouw gewaad! Als wij weldra uit dit Wenen
weggaan en onderweg nog geestelijk een bezoek aan een plaats hebben gebracht,
zal jouw gewaad wel in een ander veranderen!' Daarmee is Migatzi tevreden en
dankt Mij zeer voor deze voor hem troostvolle les.
[11]
Tegelijkertijd klinken er echter uit de donkere hoeken schrille kreten: 'Eruit
met deze ketters, met deze godslasteraars, met deze voor eeuwig vervloekten!'
Migatzi valt bijna in onmacht en zegt bevend: 'Maar Heer, kunt U dat aanhoren
zonder hen allemaal met vuur en zwavel te vernietigen? Omwille van Uw
allerheiligste naam... wat zal dat worden?'
[12]
Ik zeg: 'Helemaal niets, want Ik ben toch niet als een mens, die meteen alles
met vuur en zwavel zou willen vernietigen! Wat voor mensen en geesten draagt de
aarde? En toch laat Ik dagelijks de zon opkomen en ondergaan en de aarde
verlichten en verwarmen op al haar plekken naar de mate waarin de natuur dit
vereist. Kijk, in het geduld en de liefde ligt de grootste kracht! Wie deze
nooit uit het oog verliest, zal grote dingen bereiken! Daarom moeten wij dan
ook geduld en liefde hebben voor alles wat zwak is, dan zal onze moeite steeds
met het beste resultaat worden beloond. Laat hen maar schreeuwen! Ze zullen wel
ophouden als ze genoeg geschreeuwd hebben. Dus geen angst en geen ergernis
meer!'
[13]
Op hetzelfde ogenblik begint het op de achtergrond te bliksemen en geweldig te donderen.
Gloeiende reuzenslangen komen uit verschillende hoeken te voorschijn en
kronkelen woedend. Vurige geraamten rammelen, ook nachtuilen en vleermuizen
ontbreken niet, en op de achtergrond is een afschuwelijke, reusachtige muil te
zien met verschrikkelijk grote, bijna witgloeiende slagtanden. Uit die muil
slaan voortdurend rook en vlammen omhoog, en op het voorhoofd van deze helledraak
staat in roodgloeiend schrift geschreven: 'Ik ben de eeuwige helledraak, die
alle brutale ketters moet verslinden! Iedereen die zich niet aan de roomse,
alleenzaligmakende kerk houdt en lacht om haar heilige geboden, wordt door mij
voor eeuwig opgevreten.'
[14] Door dat
opschrift ontstaat er al een geweldig gelach. Zelfs de aanvankelijk zeer
angstige Helena zegt: 'Deze scène zou in het apentheater veel opzien baren; de
Stefanusdom staat wel op een hele fraaie bodem! Had ik daarvan op aarde ook
maar een flauw vermoeden gehad, dan was ik de eerste geweest, die een
dergelijke tempel met een brandende fakkel had bezocht. Bekijk die kerels daar
eens, wat die allemaal uithalen om arme en zwakke geesten in hun heb- en
heerszuchtige netten te drijven! Aha, daar komen ze aan; een grote groep in
aartsbisschoppelijk ornaat, gevolgd door een hele menigte bedienden. Wat zullen
ze nu gaan doen?' Ik zeg: 'Wees rustig, mijn dochter, luister en kijk!'
224
Machteloze
woede van de roomsen.
Hun
onbarmhartigheid, hebzucht en bedriegerijen.
Donderwoorden
van de 'ketterse keizer'
[1] Nu
gaat ook de luidkeels uitgelachen, nog voor ons staande j-a-schreeuwer
achteruit. Allen maken een diepe buiging voor hem en zeggen:
'Allerhoogwaardigste apostolische nuntius van de heilige vader uit Rome! Hoe
kunt u nog talmen met deze ketters? Vervloek hen en stuur allen zonder genade
of erbarmen de hel in!'
[2] De
bewuste schreeuwer zegt met een akelig krijsende stem: 'Dat heb ik toch al
gedaan, maar die duivels zijn ontzettend hardnekkig en willen niet doen wat ik
hun gebied en lachen me bovendien nog duchtig uit ook! Ook voor onze bliksem en
donder evenals voor onze hel zijn ze niet bang, maar ze bekijken deze toch
vreselijke dingen zo onverschillig alsof het helemaal niets bijzonders is! O,
dat zijn harde en onverbeterlijke duivels!
[3]
Een van ons hebben ze ook nog weggevist! O jij arme stakker, nu ben je voor
eeuwig verloren! Ook al verzet je je nu nog een tijd lang, mettertijd zul je
toch zonder genade samen met je gezellen voor eeuwig de hel in moeten! Ja, erin
moeten ze allemaal; er is geen genade en erbarming meer!'
[4] Nu
treedt keizer Jozef naar voren en zegt: 'Luister, zeer eerwaarde heren! Zou het
dan niet voldoende zijn om ons slechts voor enkele aardedagen in het vagevuur
te werpen? Want kijk, ons meteen verdoemen naar de hel, waar men eeuwig niet
meer uit schijnt te komen, is toch wel wat al te hard van u. Heb daarom genade
en erbarmen met ons! Bedenk toch hoe het helse vuur een arme duivel
onbeschrijfelijke pijnen bezorgt! Het vergaat een arme ziel in het vagevuur
weliswaar ook niet goed, maar van daaruit is er toch nog hoop op verlossing;
uit de hel echter nooit meer. Heb daarom erbarmen met ons en bevrijd ons van de
hel!'
[5]
Daarop roepen allen: 'Geen sprake van, jullie vervloekten! In de onderste hel
met jullie, waar de diamant van pure hitte smelt. Bij ons is er geen erbarmen
voor duivels. We zullen jullie wel leren wat het betekent om de heilige roomse
alleenzaligmakende kerk uit te lachen! Daarom, erin met jullie allemaal!' Jozef
zegt: 'Maar als we tienduizend allerkrachtigste zogenaamde
honderd-dukatenmissen zouden betalen, is er dan ook geen mogelijkheid om van de
hel bevrijd te worden?' Allen roepen: 'Dat is veel te weinig om van de hel
bevrijd te worden! Als jullie tien keer zoveel pausmissen laten lezen, valt er
misschien nog iets te regelen, want wij weten wat het betekent om een duivel
uit de hel te verlossen!'
[6]
Jozef zegt: 'Wat zouden we dan intussen moeten doen, voordat zulke missen
gelezen kunnen worden, hier blijven soms?' Allen roepen weer: 'Domme duivel,
als jullie daar blijven, hoe kunnen wij jullie dan uit de hel verlossen? Als
jullie van de hel verlost willen worden, moeten jullie er eerst in zijn!
Betaal dus eerst de honderdduizend krachtigste pausmissen en ga dan vlug de hel
in, anders kunnen jullie niet verlost worden!'
[7]
Jozef zegt: 'Maar hoe lang zal het dan duren voordat die honderdduizend missen
gelezen zullen zijn?' Alle priesters roepen: 'Van zulke allerheiligste missen
kunnen er maar drie per jaar, en wel door de heilige vader zelf, worden
gelezen. Slechts hij alleen heeft daartoe het recht en de macht. Reken nu zelf
maar uit, hoe lang dat kan duren! Er is geen sprake van minder dan
dertigduizend jaar. De hel is en blijft hel en wie er eenmaal in zit, komt er
niet gemakkelijk weer uit!'
[8]
Jozef zegt: 'Wel, nu weet ik tenminste duidelijk hoe het met jullie gesteld is.
Ik zou alleen nog willen weten waarom nu juist die drie pausmissen zo'n enorme
kracht bezitten? Men moet toch geloven dat, wat de waardigheid en de waarde van
een misoffer betreft, de ene mis even goed is als de andere.' De eerder
genoemde balkende priester zegt nu: 'Dat zit zo: bij het mislezen door de
andere geestelijken offert zich alleen de God-Zoon op voor Zijn hemelse
God-Vader ten behoeve van de arme zielen in het vagevuur en boetvaardige zondaars
op aarde. Bij de pausmis echter treedt de gehele allerheiligste Drievuldigheid
in de hostie! En daarin ligt de enorme kracht van een pausmis, waarbij alleen
de aartsengelen als misdienaars mogen dienen wanneer zij door de allerzaligste
maagd Maria voor deze taak worden uitverkoren! Zo is het! Heeft mijnheer de
keizer me begrepen?'
[9]
Jozef zegt: 'Nog niet helemaal. Daarom zou ik ook nog willen weten waarom een
paus niet meer dan drie missen mag lezen, waarbij hij eigenlijk niet zelf de
mis leest, maar slechts aan een kardinaal of een tot kardinaal verheven
aartsbisschop assistentie verleent bij het lezen van die mis.' De nuntius zegt:
'Wat is dat een vervloekte ketterse vraag! Knoop dit goed in uw oren, mijnheer
de keizer: de paus kan niet meer dan drie missen lezen, omdat de heiligste
Drievuldigheid daardoor voor alle tijden op aarde in de alleenzaligmakende kerk
levend wordt voorgesteld. Dat de paus echter de heilige drievuldigheidsmis
niet zelf leest, maar daarbij pontificeert en assisteert, komt omdat hij de
plaatsbekleder van Jezus Christus op aarde is, die iedereen dient maar zichzelf
niet mag laten bedienen. Nu zult u het toch wel begrijpen?'
[10]
Jozef zegt: 'Ja, nu is het me duidelijk en weet ik precies wat ik van het
pausdom moet denken!' De nuntius zegt: 'Wel, wat denkt u dan van de paus?'
Jozef zegt: 'Niets anders dan dat hij de volmaakte antichrist is en dat jullie
allen zijn trouwste helpers zijn, want als jullie ware christenen zouden zijn,
zouden jullie Christus de Heer, die hier naast mij staat, zeker meteen hebben
herkend. Maar daar jullie volslagen antichristenen zijn, verdoemen jullie ons
samen met Christus de hel in, terwijl jullie je zelf daarin reeds lang met huid
en haar bevinden.
[11] O
jullie ellendige schurken! Jullie Christus, die jullie eren en begeren, heet
goud en zilver, maar van de ware Christus, die voor alle mensen bloedend
aan.het kruis Zijn goddelijke armen heeft uitgestrekt, al Zijn vijanden vergaf
en de eeuwige Vader in Zichzelf om vergeving voor hen vroeg, hebben jullie een
afkeer gekregen. En wel dusdanig, dat jullie, die zichzelf brutaalweg Zijn
dienaren noemen, eenieder die Hem en niet jullie aanhangt zonder pardon
vermoorden en tenslotte ook nog naar de onderste hel verdoemen! O jullie
slangen- en addergebroed, welke duivel heeft jullie wel verwekt? Waarlijk, zou
de Heer niet zo eindeloos veel geduld, zachtmoedigheid en liefde hebben, welke
hel zou dan gruwelijk genoeg zijn om jullie op te nemen!
[12] Ik wil en mag niet over jullie
oordelen; moge de Heer jullie behandelen naar je schandalige verdiensten! Zou
ik over jullie moeten rechtspreken, werkelijk, ik zeg het hier hardop voor het
aangezicht van God: ik zou jullie een tuchtiging opleggen die de gehele
oneindigheid zou verbazen! O Heer, bij Uw almachtige Naam, U kent mij, ik heb
altijd alle geduld en begrip voor de zwakheden van de aan mij onderschikte
broeders opgebracht, maar ik huiver voor dit gebroed uit de hel en al mijn
geduld en begrip is ten einde!
[13]
Reeds op aarde, waar deze verscheurende weerwolven zich als schapen vermomden
en alleen in het geheim hun schandalige praktijken bedreven, heb ik hen leren
kennen in een hoedanigheid, die volkomen overeenkwam met de onderste hel. Op
aarde was er na een terechtwijzing toch bij menige priester nog iets menselijks
te ontdekken en men had dan ook geduld met hem, maar hier toont dit gebroed
zich in zijn ware gedaante en is afschuwelijk om aan te zien en aan te horen.
Heer, Uw wil geschiede, mijn geduld is op!'
[14]
Ik zeg: 'Broeder, wees rustig en erger je niet, want kijk, alles moet zo
geschieden, anders zouden Daniël en Jesaja immers leugenaars zijn. Deze hebben
over hen geprofeteerd en hun profetie moet vervuld worden! Mettertijd zul je
inzien, waarom dit alles zo geschiedde en geschieden moest, maar let nu verder
op, want er zal zich weldra een andere scène afspelen, waarvan je veel zult
leren! Alleen ergeren mag je je voortaan niet.'
[15]
Na de bovengenoemde energieke toespraak van Jozef hebben alle priesters zich in
hun hoeken teruggetrokken om te overleggen welke wraakactie zij tegen ons
kunnen ondernemen voor het onrecht dat we hun hebben aangedaan en hoe ze ons
daadwerkelijk in hun veronderstelde hel kunnen stoppen.
225
Maatregelen
van de kerkleiders.
De
Heer over geloofsopwekking
Nederlagen
als geneesmiddel tegen hoogmoed
[1] Na
een poosje horen we orgelklanken en wel de melodie van het zogenaamde 'Te Deum
Laudamus'. - Jozef vraagt Mij: 'Heer, goede heilige Vader, wat heeft dat te
betekenen? Welke God loven Uw klaarblijkelijke tegenstanders, want van U kan
daar toch nooit sprake zijn!'
[2] Ik
zeg: 'Mijn beste broeder, denk je dan dat dezen zich ooit om een of andere God
hebben bekommerd? Dit loflied hoort bij hun lege ceremonie en heeft voor
henzelf totaal geen waarde, behalve dat het hun geld opbrengt. Maar hier dient
het alleen als afschrikwekkend middel om ons, vermeende duivels, op de vlucht
te jagen, daar ze van mening zijn dat de buitengewoon domme duivels zich door
ogenschijnlijk vrome zaken meteen laten verjagen. Weliswaar geloven de meeste
priesters daar in hun hart niet in, maar ze voeren deze toch uit om daarmee de
domheid nog groter te maken. Dat is nu de reden waarom wij bij zulke gewijde
klanken meteen zouden moeten weglopen.'
[3]
Jozef zegt: 'Niet slecht, maar is er dan geen mogelijkheid om deze kerels een
lelijke poets te bakken, zodat ze misselijk worden van angst? Misschien zou
zoiets deze wezens tot andere gedachten kunnen brengen.'
[4] Ik
zeg: 'Dat mag om tweeërlei belangrijke redenen niet gebeuren. Ten eerste om hen
niet in hun vrijheid te storen, omdat een gebonden geest niets meer kan doen om
zich te beteren en op zichzelf zo goed als dood is. Ten tweede kan men deze
geesten, die zelf toch helemaal niet in wonderen geloven, nooit door wat voor
zuiver wonderwerk dan ook tot een of ander geloof brengen. Zij zouden tegen de
grootste wonderen net zo aankijken als in Mijn tijd op aarde de priesters en
schriftgeleerden hebben gedaan.
[5]
Kijk, bij Mijn dood scheurde de voorhang in de tempel van boven naar beneden in
tweeën; de ark van het Verbond verdween en werd daarna niet meer gezien; zon en
maan verloren hun licht; graven gingen open en overledenen kwamen uit de graven
en verkondigden Mijn eer. Veel heidenen sloegen zich op de borst en zeiden:
'Deze was waarachtig een God!' en geloofden daarop vast in Mijn naam. Maar de
priesters en schriftgeleerden werden daarop alleen nog maar harder en
vervolgden Mijn leerlingen en Mijn leer met al hun energie. Meer kan men dan
toch niet doen dan een Lazarus, die al vier dagen in het graf lag te vergaan,
uit de ongewisse lichamelijke dood op te wekken en hem fris en gezond aan de
zijnen terug te geven. Welke uitwerking heeft deze daad echter op de priesters,
farizeeërs en schriftgeleerden gehad? Geen ander dan dat ze daarna des te meer
gingen beraadslagen hoe ze Mij uit de wereld konden helpen! Hieraan kun je
zien, hoe weinig een wonder van wat voor aard dan ook zou uithalen bij deze
wezens, die nog tien keer erger zijn dan de joodse priesters te Jeruzalem.
Goede, waarheidsgetrouwe woorden blijven nog steeds het beste middel om hen op
een betere weg te brengen, alhoewel voorlopig van dezen hier niet veel te
verwachten is”
[6]
Jozef zegt: 'Ja, dat is waar, met dezen is niet veel te beginnen, maar ik ben
benieuwd wat die kerels nu gaan doen!' Ik zeg: 'Kijk maar daar, waar de helse
drakenmuil staat te gloeien! Van daaruit zal, na een plotselinge verandering
van deze helse scène de nieuwe procedure beginnen. Maar je moet je niet
ergeren, want als we ons daaraan werkelijk zouden ergeren, zou dat voor hen
juist een overwinning zijn. Die zullen we hun echter besparen doordat we de
ergernis op henzelf terug laten slaan, hetgeen hun dan hun volledige onmacht
laat zien.
[7] Er
is niets waarmee men een trotse geest eerder tot deemoed kan brengen dan
wanneer men van al zijn plannen er niet een laat slagen. Dat zullen we nu ook
met hen en met alle trotsen op aarde doen! Je zult zien, dat dat de allerbeste
kuur voor hen zal zijn. Daarom, beste vriend en broeder, vooral geen ergernis
over hen!'
[8]
Jozef zegt: 'Ik zie nu duidelijk in dat U alleen op alle punten gelijk hebt,
maar wat dat 'niet ergeren' betreft, dat is een moeilijke opgave! Als U, o Heer
en Vader, iemands hart niet helemaal vult met Uw zachtmoedigheid, kan hij doen
wat hij wil, maar hij zal zich toch ergeren als hij deze wezens zulke
schanddaden ziet bedrijven. Op aarde heb ik toch honderden keren meegemaakt dat
zij mij met hun verzoek- en bezwaarschriften uit de meest zelfzuchtige
motieven dermate lastig vielen, dat ik hen wel allemaal had willen
doodschieten. Als ik zoiets ontdekte, moest ik me toch weer groen en geel
ergeren! Hier in deze wereld komt dat echter nog veel ergerlijker tot
uitdrukking, omdat men meteen maar al te duidelijk inziet, wat voor een uiterst
laaghartige bedoeling deze slechte geesten met al hun handelingen hebben.
[9]
Zij doen zich vroom voor om het vertrouwen van hun betalende schapen te wekken.
Zij lopen blootsvoets rond om hun schapen te doen geloven dat ze deemoedig
zijn. Zij bidden in het openbaar met vrome gezichten om de geldbuidels van hun
gelovigen los te maken. Ze maken enorm diepe buigingen en tijdens hun missen
buigen ze hun hoofd bijna tot op de grond om te laten zien van welk een
grenzeloze eerbied voor Gods tafel ze doordrongen zijn. Zelf geloven zij echter
niets, maar zij doen dat slechts om des te meer mensen ertoe over te halen om
voor de missen te betalen, want de blinde schapen menen dat een mis die met
zo'n zichtbare godsvrucht wordt gelezen, goed moet zijn tegen ieder onheil op
aarde.
[10] O
Heer, er zijn bij deze spoken kaste massa's van zulke zaken, waaraan men zich
bovenmate moet ergeren! Wat kan men eraan doen? Niets anders dan het een tijdje
aanzien en als het tenslotte te bar wordt, erop los slaan als een dolleman. Het
is juist dat we ons niet moeten ergeren om hun niet de kans op een overwinning
te geven, maar als ik er maar een zie, dan draait mijn maag zich al om! Heer en
Vader, als U mij niet heel goed helpt, kan ik nergens voor instaan.
[11]
Aha, nu is de hel verdwenen en we staan nu plotseling midden in de Stefanusdom,
die er nog net zo uitziet als tijdens mijn leven. Nu komen de kerkdienaren in
hun rode mantels, steken alle kaarsen aan en maken het hoofdaltaar gereed.
Tenslotte zullen zij ons nog met een gecelebreerde dienst proberen weg te
branden. Die geschiedenis wordt toch echt potsierlijk! Vriend Migatzi, wat vind
jij er nu van?'
[12]
Migatzi zegt: 'Hoe zou ze me anders kunnen voorkomen dan oerdom? Maar ik kan me
daar absoluut niet aan ergeren, alleen maar vreselijk om lachen, want geen mens
kan zich nog ergeren, als deze uiterst bekrompen roomse domoren zich ook als
geesten niet laten verbeteren. Laten we dit alles toevertrouwen aan onze lieve,
goede Heer en Vader en laten we vol goede moed zijn! Deze wezens laten we
ongestoord doen wat ze willen. Dat zal voor hen zeker de beste kuur zijn, want
wij beiden zullen aan hen niets kunnen veranderen.'
[13]
Jozef zegt: 'Daar heb je volkomen gelijk in, want voor hen zijn doop en zalving
totaal vergeefs en daarom valt er nauwelijks iets te verbeteren. Maar het wordt
mij lichter te moede als ik mij van mijn ergernis bevrijd door hen hier in het
bijzijn van de Heer aan hun belangrijkste misstappen te herinneren. Ook voor
hen zal uitkomen wat de Heer op aarde aan zulke slechteriken heeft beloofd:
'Vanaf de daken zal luid verkondigd worden wat jullie in het geheim aan kwaad
hebben gedaan!' Zij houden nu een spookachtige hoogmis. Totdat zij daarmee
klaar zijn, kan ik me nog van een heleboel ergernissen ontdoen.'
226
De
Heer over het misoffer en de eeuwige verdoemenis
[1]
Jozef gaat verder: 'Heer, goede Vader, zeg me toch of het zogenaamde misoffer,
waarover in de heilige schrift niets geschreven staat, misschien toch wel iets
te betekenen heeft. Vooral wanneer een oprechte, gelovige priester met de beste
bedoeling aan U, God de Heer, op een rustige plek een waarlijk godvruchtig
misoffer opdraagt. En wel voor niets, omdat hij het als te heilig beschouwt en
zijn lieve Heiland voor geen zilverlingen meer wil verkopen. Ik denk dat zo'n
misoffer voor U, o Heer, toch zeker niet geheel zonder waarde zou zijn!'
[2] Ik
zeg: 'Beste vriend, wat kan er voor Mij nu waardeloos zijn als het met de
juiste instelling wordt verricht? Wanneer Ik elke beker vers water, die je een
dorstige aanreikt, honderdvoudig zal belonen, hoeveel te meer zal ik dan een
godvruchtig misoffer van een werkelijk edelmoedige priester met welgevallen
aanzien en de priester evenals het offer zegenen! Ik kijk altijd alleen maar
naar het hart en nooit naar het uiterlijk, want door een liefdevol en
rechtschapen hart wordt elke uiterlijke vorm, hoe deze er ook uitziet, voor Mij
goed en rechtvaardig, hoewel de vorm niets te betekenen heeft en deze dus noch
uiterlijk noch innerlijk enige waarde kan hebben.
[3] Ik
heb slechts eenmaal, en wel voor alle mensen, Mijzelf opgeofferd aan Hem, die
in Mij een Heilige Vader van alle eeuwigheid is. Nu, na dit enige en unieke
offer, is er in de eeuwigheid geen tweede gelijksoortig offer meer mogelijk.
Door het misoffer wordt niets tot stand gebracht, maar door het nobele hart van
degene die het verricht heel veel, want dan wordt het door Mij waarachtig
gezegend, niet als een offer, maar als uitbeelding van Mijn aardse leven. Een
nieuw offer is nooit mogelijk, omdat dit reeds eenmaal voor eeuwig geldend werd
volbracht, waarom Ik aan het kruis dan ook tenslotte uitriep: 'Het is
volbracht!' Wat echter eenmaal voor alle tijden voltooid is, kan nooit weer
opnieuw worden volbracht.
[4] Is
een rechtschapen priester ten gevolge van het onderricht dat hij heeft
ontvangen toch van mening dat hij eenzelfde offer in zijn mis volbrengt als Ik
het heb volbracht aan het kruis, dan zullen we hem dat heus niet als zonde
aanrekenen, maar tegen hem zeggen: 'Het zij je vergeven, want je wist immers
niet wat je deed!' Wel zal het echter diegenen worden aangerekend die bij
zichzelf om het hele offer lachten en zeiden: 'De wereld wil bedrogen worden,
dus wordt ze bedrogen!' Want wie uit eigenbelang iemand iets wil doen geloven
waar hij zelf de spot mee drijft, is geen priester maar werkelijk een duivel.
Diens loon zal evenredig zijn aan zijn valse ijver! Heb je dat goed begrepen,
mijn broeder Jozef?'
[5]
Jozef zegt: 'Ja, mijn Heer en Vader, waarom zou ik dat niet hebben begrepen
nadat U mij die zaak zo duidelijk hebt uitgelegd. Zo is het en het kan
onmogelijk anders zijn! O, ik dank U, dat U Uw orde juist zo hebt ingericht als
ik mij haar tijdens mijn aardse leven vaak heb voorgesteld!
[6]
Slechts één ding begrijp ik nog niet: hoe zit het met het bij bijna alle
christelijke religieuze sekten voorkomende begrip van de zogenaamde eeuwige
straf. Bestaat er zoiets, of bestaat dit niet? Wanneer men voor een eerlijke en
rechtschapen levenswandel tijdens zijn aardse dagen een eeuwige beloning
krijgt, dan kan men gevoeglijk aannemen dat er ook een eeuwige straf moet
bestaan, want verdient men hier in het rijk der geesten met een korte, edele
daad een eeuwig loon, dan wordt men daarentegen ook voor een korte, slechte
daad bestraft met een eeuwig verblijf in de hel. Ik vind deze veronderstelling
heel logisch.'
[7] Ik
zeg: 'Jij wel, maar Ik niet, omdat Ik met alles wat Ik heb geschapen,
onmogelijk meer dan één doel voor ogen kon hebben! Daar Ikzelf echter het
eeuwige leven ben, kan ik toch nooit wezens hebben geschapen voor de eeuwige
dood! Een zogenaamde straf kan daarom slechts een middel voor het bereiken van
een bepaald doel zijn, maar nooit tegelijkertijd vijandige bijbedoelingen
hebben. Daarom kan er dan ook nooit sprake zijn van een eeuwige straf.'
[8]
Jozef zegt: 'Heer, U zij eeuwig dank, liefde en eer, dat begrijp ik nu
volkomen. In de heilige schrift is echter toch duidelijk sprake van een eeuwig
vuur, dat nooit dooft en van een worm, die nooit sterft! Er staat ook
geschreven: 'Gaat weg van Mij, vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat bereid
is voor de duivel en zijn dienaren!' Ja Heer, ik ken heel veel teksten waarin
duidelijk gesproken wordt over de hel en haar eeuwige vuur. Als er echter geen
eeuwige straf bestaat en het zelfs van de bestrafte zelf afhangt hoe lang hij
in die hel wil blijven, dan kan ik me niet voorstellen, hoe er dan in de
schrift sprake kan zijn van een eeuwig vuur!'
[9] Ik
zeg: 'Mijn beste vriend, er is wel geschreven over een eeuwige dood, hetgeen
een eeuwig vaststaand gericht is, dat voortkomt uit Mijn eeuwige orde. Dat is
echter het zogenaamde toornvuur, of beter gezegd, ijvervuur van Mijn wil, die
natuurlijk voor eeuwig onveranderlijk moet blijven, daar het anders met al het
geschapene ineens afgelopen zou zijn.
[10]
Wie zich nu laat meeslepen door de wereld en haar materie (welke toch
noodzakelijkerwijs geoordeeld moet blijven omdat ze anders geen 'wereld' meer
zou zijn), die moet inderdaad zolang hij zich daar niet van los wil maken als
verloren en dood worden beschouwd. Er moet dus omwille van de geschapenen wel
een eeuwig gericht, een eeuwig vuur en een eeuwige dood bestaan, maar daaruit
volgt niet dat een in het gericht gevangen geest zolang gevangen moet blijven
als dit gericht zelf voort duurt, evenmin als gevangenen op aarde zouden
moeten worden veroordeeld tot een straf die even lang duurt als de tijd dat de
gevangenis er staat, wanneer jij daar een stevige gevangenis zou hebben
gebouwd.
[11]
Zijn 'gevangenis' en 'gevangenschap' dan niet twee verschillende dingen? De
gevangenis is en blijft weliswaar eeuwigen het vuur van Mijn ijver mag nooit
uitdoven, maar de gevangenen blijven slechts zolang in de gevangenis totdat zij
zich bekeerd en gebeterd hebben.
[12]
Overigens staat er in de gehele schrift geen syllabe over de eeuwige verwerping
van een geest, maar wordt er slechts gesproken over een eeuwige verdoemenis van
de 'chaos' ten opzichte van Mijn eeuwige 'orde', die nodig is omdat er anders
niets zou kunnen bestaan. De zonde als tegen-orde is waarlijk eeuwig verdoemd,
maar de zondaar slechts zolang hij zich in zonde bevindt! Dus bestaat er ook
wel degelijk een eeuwige hel, maar geen geest, die vanwege zijn zonden voor
eeuwig naar de hel verdoemd zou zijn, maar slechts voor zolang totdat hij zich
betert! Ik heb wel tot de farizeeërs gezegd: 'Daarom zullen jullie des te
langer verdoemd zijn!', maar nooit: 'Daarom zullen jullie voor eeuwig worden
verdoemd!' Begrijp je nu de schriftteksten die jou zo gevaarlijk voorkomen?'
227
Verhelderende
woorden van de Heer over de 'onoverbrugbare kloof en de vergeving van
'doodzonden'
[1]
Jozef zegt: 'O Heer, dat heb ik weer volkomen begrepen, maar er staat nog iets in
de schrift dat ik niet helemaal begrijp. Dat is namelijk de 'onoverbrugbare
kloof in de gelijkenis van de rijke zwelger, die U voor het oog van de wereld
in de hel hebt geplaatst. Als er tussen degenen die zich in de schoot van
Abraham in de hemel bevinden en degenen wier verschrikkelijk lot de hel is, een
nooit te overbruggen kloof bestaat, hoe kan er dan een verlossing uit de hel
mogelijk zijn? Dat men daaruit moeilijk verlost kan worden, blijkt ook nog uit
een andere onderrichtende tekst van de schrift, waarin namelijk de zogenaamde
zondaars tegen de Heilige Geest ofwel een slechts heel moeilijk te verwerven,
of helemaal geen vergeving wordt toegezegd en dat, o Heer, nog wel uit Uw
hoogst eigen mond! Hoe zit dat nu eigenlijk allemaal?
[2] Ik
zeg: 'Het is precies zoals de rechtsgeleerden in de wereld zeggen: 'Wie ergens
zelf voor kiest, geschiedt geen onrecht!' De kloof betekent echter weer het
nooit te overbruggen onderscheid tussen Mijn meest vrije orde in de hemelen en
de haar in alles tegenstrevende wanorde van de hel. Deze tekst duidt dus enkel
op het onverenigbare hiervan, maar niet op een eeuwig gesloten deur voor
degenen die zich daarin bevinden.
[3]
Dat iemand, wiens innerlijk al volkomen tot hel is geworden vanwege zijn
vrijwillig uittreden uit Mijn meest vrije orde naar de noodzakelijk geoordeelde
tegen-orde, niet al te vlug en te gemakkelijk uit de hel zal komen, is
vanzelfsprekend. Het is maar al te bekend hoe moeilijk het voor iemand, die
volkomen gevangen zit in kwaadaardige trots en heerszuchtige hoogmoed, is om
over te gaan naar de zachtmoedigheid en deemoed van de hemelen. Zoiets is
zeker niet onmogelijk, maar wel heel erg moeilijk. Je zult in de toekomst nog
vaak ondervinden hoe moeilijk het is om iemand volledig uit de hel te halen. De
trotse keert telkens weer terug naar de trots, de onkuise naar de onkuisheid,
de luie naar de luiheid, de jaloerse naar de jaloezie, de vrek naar de
gierigheid, de leugenaar naar de leugen, de rover naar de roof, de moordenaar
naar de moord, de wrede naar de wreedheid, enz. Ook al berispt men hen voor
deze eigenschappen nog zo vaak, toch vallen zij steeds weer terug in dezelfde
hartstochten zodra hun de voor het eeuwig vrije leven vereiste vrijheid wordt
gegeven. Hoe vaker zij weer terugvallen, des te zwakker worden ze en des te
moeilijker wordt het voor hen om aan de kwade zonden te ontkomen en als
gelouterde geesten in Mijn goddelijke vrijheid over te gaan.
[4]
Maar begrijp Mij goed, voor mensen-geesten is veel onmogelijk wat voor Mij
evenwel heel goed mogelijk is, want voor Mij zijn alle dingen mogelijk!'
[5]
Jozef zegt: 'Ja, heilige Vader, nu zijn die teksten waaraan ik op aarde wel heb
geloofd, mij duidelijk, maar ze hebben op mij nooit een weldadige indruk
gemaakt, hoewel ik mij als keizer moest houden aan de meest gewetensvolle
gerechtigheid en niet genadig mocht zijn als ik tegenover een of andere zware
zondaar kwam te staan.
[6]
Merkwaardig was het wel, dat ik geen strenge rechter kon uitstaan. Die
kantonrechters, die de zondaars te streng veroordeelden, stonden niet in mijn
gunst. Wie echter de zondaars zo veroordeelde, dat hij de zondaar wel heel
nauwlettend wees op de omvang en de ernst van zijn zonde, maar de berouwvolle
in mijn naam genade bewees en de zondaar slechts milde en lichte straffen gaf
ter verbetering, had aan mij een trouwe vriend.
[7] Zo
was het ook als ik het evangelie las. Als ik de verzen doornam van de verloren
zoon, van de goede herder, van de echtbreekster ten overstaan van U in de
tempel, als ik U Zacheüs uit de boom hoorde roepen, de gerechtvaardigde
tollenaar in de tempel hoorde en U met de Samaritaanse vrouw aan de Jacobsbron
heilige woorden hoorde wisselen, kon ik mijn tranen nooit bedwingen. O, welk
een gevoel heeft Uw woord aan het kruis: 'Heer, vergeef het hun, want zij weten
niet wat zij doen!' steeds in mij losgemaakt! Maar die plaatsen waar U, hoewel
met het volste recht, de zondaars onder scherpe vervloekingen naar de hel
verwees, maakten op mijn gemoed werkelijk geen indruk. Ik zag daarin wel een
rechtvaardige God aan het werk, maar tegenover Hem niets dan machteloze wezens,
die zich de macht van hun Schepper en Rechter moesten laten welgevallen.
[8] Ik
dwong mijn hart wel om deze almachtige God met al mijn krachten lief te hebben,
maar moet toch tot mijn schande bekennen dat mijn hart zich in deze liefde niet
kon vinden. Ik werd toen door dergelijke zelfonderzoeken vrijmetselaar, om
zodoende tot een diepe re kennis van God te komen. Ik heb daardoor wel veel
gewonnen en veel gelezen over de zuivere liefde tot en in God, maar de
onverbiddelijke rechter wilde absoluut niet verdwijnen en de hel niet uitdoven.
[9] Zo
stelde ik me ook vaak levendig voor hoe U, die uit liefde tot de mensen zoveel
hebt geleden om hen gelukkig te maken, een terechte reden had om tegen zondaars
onbarmhartig te zijn en hun hun zonden onverbiddelijk streng te vergelden.
Desondanks kon mijn domme hart zich nooit helemaal vinden in de hoogste liefde
tot U.'
228
Het
grote 'exorcisme'. De 'moeder van smarten' verzuimt te helpen
[1] Jozef gaat verder:
'Maar nu, o Heer, ben ik op de goede weg! Nu begrijp ik Uw heilige woord en U,
o Heer, bent nu voor mij de liefde van alle liefde! Maar nu loopt het misoffer
van deze priesters ten einde. Wat gaat er daarna gebeuren?'
[2] Ik
zeg: 'Beste broeder, je zult dadelijk zien hoe zij nu een zogenaamd exorcisme
(duivelsuitdrijving) op ons willen toepassen. Wij zullen daarentegen een heel
bijzonder soort tegen-exorcisme gebruiken en dan zul je je verwonderen over
hetgeen zich dan allemaal zal afspelen! Alleen geen ergernis daarbij! Dat is de
hoofdvoorwaarde, zonder welke we weinig of niets zouden uitrichten.'
[3] Nu
is de laatste monstranszegen ten einde en wij, de veronderstelde boze geesten,
zijn niet gevlucht. Dat ergert de priesters nu verschrikkelijk en hun talrijke
assistenten beginnen verdachtmakingen te uiten over de pas uitgevoerde hoogmis.
Enkelen menen dat het heilige vaatwerk door ongewijde handen is aangeraakt en
dat de hele dienst daardoor voor God geen kracht heeft. Een ander zegt dat
misschien een echtbreekster of misschien zelfs wel een lutherse het heilige
kerklinnen heeft gewassen en daardoor het heilige misgerei sterk ontheiligd
heeft. Weer een ander meent dat men nóg een mis moet opdragen, maar dan met
veel diepere buigingen, hetgeen de allerzaligste hemelkoningin zeker beter zou
bevallen, en hij staat ervoor in dat de duivels door zo'n mis zullen
verdwijnen.
[4]
Een ander meent te hebben opgemerkt dat een misdienaar bij het 'mea culpa' te
weinig op zijn borst heeft geslagen. Ja, één slag heeft hij, misschien vanwege
een duivelse vlo, op zijn buik gegeven en dat zou ook de werking van de mis
verstoren; want het is nauwelijks te geloven van welk een kleinigheid het
niet-werken van een mis vaak afhangt. Een oude, vrome kapucijn had hem dat eens
haarfijn uitgelegd.
[5]
Een van hen merkt zelfs iets belachelijks op: het epistelkussen zou bij het
installeren zijn omgedraaid en als iets dergelijks gebeurt, is de mis
krachteloos, want de glorierijke moeder legt het Christuskindje op het
epistelkussen wanneer het heilige misboek naar het evangeliekussen wordt
overgebracht. Wordt het kussen echter omgekeerd, dan neemt zij het
Christuskindje weer weg en werkt de mis niet.
[6]
Een ceremoniarius vraagt of misschien iemand de stola met de singel verkeerd over
het kruis heeft vastgebonden en een prior van de kapucijnen zegt: 'Ja, als men
bij de heiligste handelingen zo onvoorzichtig is, kan men zich wel een ongeluk
ministreren, maar zou het toch niet baten. Nee, stel je voor dat je de stola
omkeert! Het is altijd al zo geweest, dat dan de engelen die onzichtbaar bij de
heiligste handelingen ministreren, dadelijk van het altaar terugwijken en hun
gezicht afwenden. De heiligste moeder Gods kan dan helemaal niet bij het altaar
komen omdat zij door zo'n onvoorzichtigheid al haar zeven smarten weer voelt.'
[7] Nu
wordt mijn goede Jozef gewoon onwel. Robert en Helena kunnen nauwelijks hun
lachen bedwingen en keizer Frans komt naar Mij toe en zegt: 'Heer, ik heb
weliswaar nooit zo'n hoge dunk van de geestelijken gehad, maar had ik op aarde
ooit zulke domheden gehoord, dan had ik zeker datgene wat mijn oom Jozef
begonnen was voltooid.'
[8] Ik
zeg: 'Dat is allemaal nog niets! Bij het exorcisme, dat weldra over ons zal
worden voltrokken, zullen jullie pas goed kennismaken met de meest grandioze
staaltjes van domheid, want van de rooms-katholieke duiveluitbanning hebben
jullie geen van allen enig idee. Deze zaak zal voor jullie allen heel leerrijk
zijn, want vooral jullie keizers moeten dat zien omdat jullie zulke domheden
hebben toegelaten en hier en daar zelfs krachtig hebben gesteund. Let nu maar
op, het fameuze exorcisme zal dadelijk beginnen.'
[9]
Een diaken en enkele assistenten verwijderen zich nu. Enkele ogenblikken later
brengt hij een zwart boek, dat aan beide zijden met een doodskop is versierd.
De assistenten brengen een stapel zwarte zogenaamde requiem- en
uitvaartgewaden. De gewaden worden nu onder Latijns geprevel gewisseld en
binnen enkele ogenblikken staat de hele schare hogepriesters helemaal in het
zwart voor ons. Ook wordt er een katafalk achterstevoren opgesteld en een grote
hoeveelheid zwarte kaarsen op zwarte kandelaars geplaatst. Een wierookvat en
een eveneens zwarte wijwaterbak met een zwartharige wijwaterkwast ontbreken
evenmin.
[10] Nu treedt de hoofdcelebrant naar
voren en prevelt iets uit het hem eerbiedig voorgehouden boek en de anderen
zeggen tussen de bedrijven door telkens 'amen'. Daarna wordt de helft van de
kaarsen aangestoken, met het wierookvat bewierookt en met wijwater besprenkeld.
Dit prevelen, bewieroken en besprenkelen geschiedt nog tweemaal. Daarna wordt
er een zwart stuk touw neergelegd. De hoofdcelebrant trapt in naam van Maria op
het touw, ten teken dat hij nu de kop van de slang vertrapt. Daarop wordt een
zwarte schaal met gloeiende kolen aangedragen. Het vuur wordt driemaal
vervloekt, het touw wordt daarop in het vuur geworpen en dit wordt met het
brandende touw de kerk uitgedragen. Nu wordt er een stel knuppels uit de
sacristie gehaald; ieder neemt er een in zijn hand. Bij deze gelegenheid wordt
ook de andere helft van de kaarsen aangestoken. Na deze handeling worden de
knuppels gewijd, bewierookt, besprenkeld en even aangeraakt. Als dit klaar is
zegt de hoofdcelebrant: 'Hiscum fustibus percutiantur omnia', d.w.z. 'Met deze
stokken moet nu alles wat de duivels ontheiligd hebben, kort en klein geslagen
worden'. Nu worden eerst de kandelaars omgegooid, daarna wordt de katafalk
stukgeslagen en het rouwkleed aan flarden gescheurd. Tegelijkertijd maakt de
hoofdcelebrant een kleine scheur in zijn witte onderkleed. Daarop ontstaat er
een hels kabaal; iedereen schreeuwt om ons, vermeende duivels, te vervloeken en
de kerk uit te jagen. Daarbij wordt met deze knuppels in het wilde weg op alle
banken geslagen en men houdt niet op met deze activiteit zolang de knuppels
niet helemaal stukgeslagen zijn.
[11]
Maar als wij desondanks nog ferm blijven staan en niet willen wijken, roept de
hoofdcelebrant alle duiveluitbanners bij zich en zegt: 'Luister, we hebben nu
alles gedaan, maar jammer genoeg heeft onze inspanning niet mogen baten. Ik ben
daarom van mening dat we nog de grote Lauretaanse litanie moeten bidden en wel
voor het beeld van de moeder van smarten. Haal het uit de geheime schatkamer
van Maria en plaats het voor het tabernakel! Steek alle kaarsen aan, zodat we
meteen met de litanie kunnen beginnen. Maria is en blijft onze bescherming en
onze laatste toevlucht!'
[12]
Iemand uit hun midden zegt: 'Maar als dat ook niet helpt, wat moeten we dan
doen? Want als dit volledige uitdrijvingsritueel, dat toch helemaal gebaseerd
is op de naam van de allerzaligste maagd, niet heeft geholpen, wat zal dan het
dode beeld van de moeder van smarten en de grote litanie baten? Ik ben er
helemaal niet meer voor te vinden. Overigens komen deze wezens mij ook helemaal
niet als duivels voor. Als men hen wat beter bekijkt, dan zal men zich er al
gauw van kunnen overtuigen dat er helemaal niets duivels in hen lijkt te
zitten.' De hoofdcelebrant zegt: 'Duivels kunnen ook engelengedaanten aannemen;
daarom is het hier geboden om alles te proberen. Ga maar vlug en breng mij de
moeder van smarten hier. Amen dico vobis!'
[13]
Als een paar assistenten het houten beeld aandragen, blijkt het al heel erg
beschadigd te zijn. Aan het beeld ontbreken de zeven smarten, die gewoonlijk
worden voorgesteld door zeven zwaarden, welke het lichaam van Maria doorboren.
Bovendien ontbreken er aan het beeld de kroon, de helft van het hoofd, een hand
en de dode Heiland, die zij op haar schoot draagt. Van enige kleur of verguldsel
is geen sprake meer. Daarentegen zit datgene wat nog van de moeder van smarten
over is, vol houtworm en het hele beeld is nauwelijks meer als brandhout te
gebruiken.
[14]
Als de hoofdcelebrant het vernielde beeld ziet, zegt hij ontstemd: 'Maar in 's
hemelsnaam, wat is er toch met dit glorierijke genadebeeld gebeurd? Dat ziet er
even erbarmelijk uit als de zeven magere jaren van Egypte. Mijn God en mijn
Heer! Hoe hebt U toch dit heilige beeld van Uw allerzaligste moeder zo te
gronde kunnen laten gaan! Wat kunnen we hier nog aan doen? Is er dan nergens
een ander, want met dit valt niets meer te beginnen.'
[15]
Een assistent zegt: 'Eminentie, beneden in een zijkapel staat er nog een ter
openbare verering opgesteld. Wat denkt u ervan als we ons daarheen zouden
begeven?' De hoofdcelebrant zegt: 'Dat is niets! Het moet verplaatsbaar zijn,
zodat men het voor het tabernakel kan plaatsen. Breng dit beeld weg en zorg
ervoor dat je een ander voor mij haalt! Het zou toch te gek zijn als er in deze
grote ruimte geen beter bewaarde moeder van smarten te vinden zou zijn! Ga en
doorzoek alles!'
[16]
De assistenten dragen het kapotte beeld weer weg, komen na een poos met
bedroefde gezichten terug en delen mee, dat ze alle hoeken hebben doorzocht en
nergens een treurende hebben kunnen vinden. Daarop wordt de hoofdcelebrant erg
wrevelig en beschimpt de assistenten: 'Zo gaat dat als men enkel ezels heeft
als kerkdienaren! Ze rennen als ossen, maar vinden niets! Domme sukkels! Laat
iemand anders gaan zoeken, er moet toch nog iets zijn!'
229
Verhelderende
woorden van de ketterse koster
[1]
Een koster zegt: 'Ja, ja, laat ze maar gaan zoeken, ze zullen toch niets
vinden! Ik vind het werkelijk dom dat u, eminentie, juist zo eigenzinnig
vasthoudt aan een dergelijke moeder Gods, alsof er tussen de ene Maria en de
andere verschil zou bestaan! Het zal de werkelijke moeder Gods wel helemaal
niets uitmaken met welk beeld ze wordt vereerd. Ik moet hier openlijk bekennen
dat ik zelfs om de beste beelden nooit iets heb gegeven.
[2] Een
beeld is wel goed omdat men daardoor aan veel waardevols van de religie wordt
herinnerd, maar om aan de beelden een wonderkracht toe te schrijven, is
heidens! Ook al zou de paus zelf mij recht in het gezicht zeggen, dat dode
beelden wonderen kunnen bewerkstelligen, dan zou ik hem toch niet geloven. Als
levende mensen geen wonderen kunnen doen, waarom dode beelden dan wel?
[3]
Eerlijk gezegd is een vlieg mij liever dan het mooiste beeld, want die leeft en
is werkelijk een wonderwerk van goddelijke liefde en wijsheid. Een beeld is
echter niets anders dan het werk van de domme mens, die een levende God en het
eeuwige leven met dode beelden wil voorstellen. Dat is mijn overtuiging; de
heren kunnen met me doen wat ze willen, maar ik zweer dat ik geen oud beeld
meer ga zoeken! Ik ga mij tegenover niemand meer belachelijk maken.'
[4] Nu
valt iedereen over deze ketter heen en zij dreigen hem afschuwelijk te zullen
tuchtigen. De hoofdcelebrant zegt op pathetische toon: 'Als dit al met het
verse hout geschiedt, wat moet er dan van het dorre terechtkomen? Daarom moet
zo'n ketter getuchtigd en aan de duivels overgeleverd worden om eeuwig te
worden gepijnigd en gemarteld! Hij heeft de heiligdommen van Gods kerk
beledigd en is daardoor een zondaar tegen de heilige Geest geworden, die noch
hier, noch in het hiernamaals vergeving te verwachten heeft. Daarom naar het
gerechtshof met hem en vandaar naar de geheime dodencel en dan naar de duivel
met hem! Fiat!'
[5] Nu
wordt de koster helemaal woedend, raapt een stok van de grond op en zegt op een
respect inboezemende toon tegen de hoofdcelebrant: 'Hé jij daar, (met de
knuppel dreigend) als jij, lelijke papist, het durft te wagen mij te laten
aanraken, dan zal eenieder mij zodanig leren kennen, dat horen en zien hem zal
vergaan! 0, jullie eersteklas spitsboeven, jullie oude Gods-, keizer- en
volksschenders! Mij willen jullie de dood en de hel geven omdat ik voor God en
iedereen openlijk de waarheid heb gezegd!
[6]
Wie zijn jullie dan? Kunnen er nog ergere duivels bestaan dan jullie? Jullie
verscheurende wolven in schaapskleren! Jullie willen die achtenswaardige mensen
als duivels de kerk uitdrijven en zijn zelf de allerergste duivels! Drijven
jullie jezelf uit, maar niet die eerbare mannen, die het duizendmaal eerder dan
jullie slechte afgodsbeelden verdienen om als heiligen op het altaar te worden
geplaatst.
[7] Is
dat dan God dienen, als men voor uit hout gesneden beelden zijn knie buigt om
het volk voor te spiegelen dat men daarin zelf gelooft, terwijl men, diep
geestelijk beschouwd, geen jota gelooft van al datgene wat men het volk oplegt?
Jullie zijn het, van wie Christus in de tempel zei: 'Jullie leggen de armen en
zwakken ondraaglijke lasten op hun schouders, maar jullie willen er zelf geen
vinger voor uitsteken. Jullie prevelen lange gebeden voor de arme weduwen en
wezen, opdat ze in het hemelrijk mogen komen - een rijk, waaraan jullie nog
nooit hebben geloofd - maar daarvoor raken zij hun huizen en vermogen aan
jullie kwijt! Jullie zijn het, die muggen zogen, maar kamelen verslinden!
Daarvoor zal er echter ook des te meer verdoemenis over jullie komen!'
[8]
Jullie godsdienst moet altijd al een gruwel voor God zijn geweest, want
Christus Zelf heeft uitdrukkelijk gezegd: 'Wat jullie voor de armen doen, dat
doen jullie voor Mij!' Als ik echter op een zondag niet naar jullie godsdienst
zou gaan, maar in plaats daarvan de armen zou bezoeken en een goed werk aan hen
zou verrichten, dan zouden jullie mij veroordelen! Wiens dienaren zijn jullie
dan, als jullie de ware, door God Zelf duidelijk aangegeven godsdienst
veroordelen? O jullie dwazen! Wat is dan beter voor God: datgene doen wat
Hijzelf heeft aanbevolen, of Hem met de lippen eren maar het hart verre van Hem
houden? Wanneer hebben jullie eigenlijk God gediend? Jullie hebben immers Zijn
woord en Zijn wet nog nooit aanvaard!
[9]
Jullie hebben nog nooit in Christus geloofd, want anders zouden jullie hebben
gedaan wat Hij heeft geleerd. Alleen jullie leerstellingen waren voor jullie
een kostbaar kunstwerk, waarbij Christus enkel als verveloze omlijsting mocht
dienen. O, jullie schandelijke volksbedriegers, jullie houden jezelf voor
goden en verdoemen Gods woord als het voor je geldbuidel niets oplevert!
[10]
O, jullie huichelaars! Waarom onthouden jullie de gelovigen het zuivere woord
van God? Kijk, dat doen jullie omwille van het geld en uit vrees dat Gods woord
het volk de ogen zou kunnen openen, waardoor jullie ontmaskerd zouden worden!
Daarom verbieden jullie het en ook omdat jullie het zelf niet geloven, maar
desondanks komt het woord toch onder het volk en dit weet nu maar al te goed
wat voor mentaliteit jullie hebben!
[11]
Grijp mij maar als jullie durven! Waarom aarzelen jullie nog? Ik zal de
eminentie zeggen wat de reden daarvan is! Daar ik zo vrij was om uw schande en
slechtheid ten overstaan van die achtenswaardige mannen daar aan het licht te
brengen, hebt u, eminentie, nu de zogenaamde spitsboevenangst gekregen en waagt
u het niet nog iets te ondernemen tegen een man, die u in kracht en verstand
overtreft!
[12]
Kijk, eminentie, waarom hebt u dan eigenlijk deze - overigens mislukte -
handelingen verricht, waarbij deze achtenswaardige mannen tot duivels werden
gedegradeerd? Ik zal zo vrij zijn het u recht in uw gezicht te zeggen: die
achtenswaardige mannen, die daar staan en onze grenzeloze domheid in ogenschouw
nemen, hebt u helemaal niet voor duivels aangezien, omdat u zelf nooit in
duivels hebt geloofd.
[13]
Deze domheid heeft niet het door u gewenste resultaat gehad. Deze
achtenswaardige mannen hebben u geduldig aangehoord en slechts stilletjes onder
elkaar opmerkingen gemaakt. Dat deed u, eminentie, bijna schuimbekken van woede
en toen probeerde u met een overmaat aan domheden zo veel mogelijk weerzin bij
deze eerbare mensen op te roepen, omdat u eerder met uw hele helse
schijnvertoning niets hebt kunnen bereiken. Met de grote prevelmis lukte het,
zoals gebleken is, ook helemaal niet. Daarom ging u over tot een
rooms-katholiek exorcisme, dat in zijn soort een unieke bekroning van
menselijke domheid is en daardoor ook op de zeer wijze en achtenswaardige
mannen een weerzinwekkende indruk had moeten maken. Maar de wijze mannen moeten
zich hebben voorgenomen om ook voor de ergste domheden niet te wijken. Zodoende
bleven ze dan ook tot uw grote ergernis hier. Wat kon u verder nog doen?
[14] U
dacht bij uzelf: het exorcisme is wel de kroon op alle domheid, maar omdat het
daarbij zo mysterieus toegaat, kan ook de meest ontwikkelde zo'n schouwspel
wel op z'n gemak bekijken want aan deze handeling ontbreekt het eigenlijke
element van verveling. Het meest vervelende is en blijft toch een langzaam
geprevelde Lauretaanse litanie en een oud mirakelbeeld. Dat kunnen deze wijzen
niet opbrengen; dan moeten ze wel gaan, als ze tenminste niet van verveling
willen sterven! Maar aha, wat een toeval. Het oude, door de tand des tijds al
te erg vergane mirakelbeeld kon toch echt niet meer geplaatst worden voor het
tabernakel (dat de protestanten reeds lang de rooms-katholieke gevangenis van
de Here God noemen). En daardoor bleef tot nu toe het vervelendste achterwege,
namelijk de Lauretaanse litanie, waarmee deze achtenswaardige heren geplaagd
hadden moeten worden. Hoe voelt u zich nu, eminentie? Zult u mij nu ook in de
hel werpen?'
230
De
koster geeft meer opheldering.
Bittere
waarheden voor Rome's eminentie
[1]
Een priester, die vlak naast de kardinaal staat, zegt: 'Ellendeling, slechts
aan de eindeloze zachtmoedigheid en het geduld van de heilige en
alleenzaligmakende kerk, die in stilte voor jou, verloren schaap, bad tot God,
heb je alles te danken, terwijl jij bezig was haar dodelijke steken toe te
brengen! Maar houd nu op met de geestelijk getooide bruid van God zwart te
maken, anders zal de kerk jou in haar gebeden voor jouw zielenheil laten
vallen! Dan zal de aardbodem zich onder jouw voeten openen en je voor eeuwig
verslinden!'
[2] Nu
begint de koster hard te lachen en zegt heel laconiek: 'O jij zachtmoedig
moedertje! Welja, als er met helse wreedheid en daarna met domheid niets te
bereiken valt, wordt de wolf weer in het lamsvel gestopt en moet hij een
vriendelijk gezicht trekken; er gaat toch niets boven zo'n zachtmoedigheid en
geduld.
[3]
Hoe goedig was de kerk tijdens de beroemde kruistochten! Hoe vreugdevol heeft
zij de achtergebleven weduwen en wezen, wier mannen ze in het morgenland door
de Saracenen liet ombrengen, in haar kloosters opgenomen nadat zij zich eerst
hun goederen en schatten liet schenken. O goddelijke zachtmoedigheid, waaraan
het de heilige kerk omwille van baar geld nog nooit heeft ontbroken. Toen ik
nog op aarde leefde (want de heren zullen hopelijk toch weten dat we ons allang
niet meer in het vlees op de materiële aarde bevinden)...'
[4] Een priester valt hem in de rede en
zegt: 'Dat is gelogen! We leven nog allemaal op aarde, anders zouden we ons
ofwel in de hel, in het vagevuur of zelfs in de hemel bevinden.'
[5] De
koster zegt: 'We zijn nu eenmaal in de geestenwereld, of jullie het geloven of
niet! Daarom zeg ik: toen ik nog op aarde was, hechtte ik ook veel geloof aan
de kerk, maar toen er berichten over de heilige Spaanse inquisitie kwamen,
waaruit men kon opmaken hoe lief en zachtmoedig zij daar met haar verloren
lammetjes omging, heb ik heel andere opvattingen gekregen. Wat hebben die
honderdduizenden dan misdaan, dat zij tot grotere eer en glorie van God zo
gruwelijk moesten worden verbrand?, vroeg ik stomverbaasd, en het antwoord
luidde botweg: 'Omdat ze de bijbel hebben gelezen en zodoende verwerpelijke
ketters zijn geworden!' 'O Heer!', riep ik bij mezelf uit, 'is het mogelijk,
dat mensen die het om Uw heilige woord te doen is, van roomse moordenaars zo'n
beloning moeten krijgen? Heer, hebt U dan geen bliksem en geen zondvloed meer
om Spanje en Rome voor eeuwig uit te roeien?'
[6]
Het antwoord van God kwam langzaam maar zeker vanuit de hoge hemelen. Ik kreeg
het weliswaar niet meer op aarde, maar des te duidelijker in deze
geestenwereld. Waar is hier het trotse en overmoedige Rome? Wat is nu de paus?
Op enkele stekeblinde ezels na die hem, de trotse plaatsbekleder van God, nog
aanhangen, lacht men hem hier in zijn gezicht uit en wordt hij overal gehaat en
veracht.
[7]
Zelfs in Italië begint men al de ene aartsbisschop na de andere achter slot en
grendel te zetten en dat met het volste recht! Deze machthebbers verdienen niet
anders, want ze waren steeds de grootste vijanden van de mensheid, maar des te
grotere vrienden van goud en zilver.
[8]
Petrus, voor wiens opvolger iedere paus zich alom uitgeeft, zei eens tegen een
arme drommel die hem om een aalmoes vroeg: 'Goud en zilver heb ik niet, maar
wat ik heb geef ik je!' Zou een paus dat ook tegen een arme zeggen? De fraaie
opvolgers van Petrus zouden alleen maar kunnen zeggen: 'Ik heb wel goud en
zilver in overvloed, maar dat geef ik je niet; wel mijn apostolische zegen, die
mij niets kost!' En dan: 'Ga in vrede! Mocht je onderweg van honger omkomen,
dan zal je ziel toch na drie dagen vagevuur meteen in het paradijs komen, waar
het haar dan goed genoeg zal gaan!'
[9] Heeft de grote
Paulus dan niet vol vuur geijverd tegen opgesmukte gewaden, evenals tegen
iedere waardigheid, die de mensen zich maar al te graag aanmeten? Wanneer heeft
Christus, die Zelf zei: 'God is geest en moet daarom in de geest en in waarheid
aanbeden worden...', aanbevolen om voor veel geld tempels en gebedshuizen te
bouwen, en daardoor duizenden armen te laten verhongeren? Welke apostel heeft
het Latijn eigenlijk tot goddelijke taal verheven? Alsof God de Heer, die zeker
elke taal verstaat, alleen aan de Latijnse het grootste welgevallen zou hebben!
Bewijs mij dat uit de Schrift, dan wil ik jullie geloven! Kunnen jullie dat
echter niet, dan zijn jullie antichristenen bij uitstek!'
[10]
Een heel oude aartsbisschop, zegt daarop ziedend van ingehouden woede: 'Heeft
Christus de Heer voor Zijn verrijzenis niet uitsluitend Zijn kerk, d.w.z.
Petrus en diens opvolgers, de macht gegeven om te binden en te ontbinden?! Hij
blies Zijn adem over Zijn apostelen en sprak: 'Ontvang de Heilige Geest! Wie
jullie de zonden vergeven, zijn zij vergeven. Wie jullie hun zonden niet
vergeven, blijven ze behouden!' En een andere keer zei Jezus eveneens tot Zijn
apostelen: 'Wat jullie op aarde zullen ontbinden of binden, zal ook in de hemel
ontbonden of gebonden zijn!' Ik denk dat daarin voldoende bewijs ligt, dat het
de ware kerk van Godswege toegestaan is nieuwe wetten te geven als zij het
nodig vindt en andere, zelfs door God de Heer gegeven wetten op te heffen, als
zij ziet dat deze onder bepaalde omstandigheden niet gunstig zijn voor het heil
der zielen.
[11]
Dat de kerk zich echter tijdens haar godsdienstige ritus van de Latijnse taal
bedient, heeft twee heel wijze redenen. Ten eerste is deze beschaafde taal de
waardigste waarmee men God kan eren en aanbidden; ten tweede wordt de Latijnse
taal gebruikt als bescherming van de bijzonder heilige, krachtige geheimen van
Gods woorden tegen het gewone volk, zodat deze niet ontheiligd kunnen worden.
Dat zijn de twee kardinale redenen! Een derde reden is de macht van de kerk;
dientengevolge kan zij de Latijnse taal ook wettelijk tot een onveranderlijke,
algemene rituele taal bestemmen. Ik dacht dat dit uit de Heilige Schrift genoeg
bewezen is, hooggeleerde meneer de koster!'
[12]
De koster zegt: 'De beide aangehaalde teksten waren inderdaad uit de Heilige
Schrift, alleen hebben ze alles bewezen behalve datgene wat u, eminentie, daar
graag mee had willen bewijzen. Had Christus de Heer, op de wijze waarop u het
uitlegt, aan de kerk een volmacht willen geven, dan zou het niet nodig zijn
geweest de apostelen en nog vele andere leerlingen drie volle jaren lang het
grote gebod van de liefde, de wet van het leven en de grote geheimen van het
hemelrijk te leren. In plaats daarvan zou Hij Zijn apostelen zonder voorafgaand
onderricht de macht hebben gegeven om als door Hem aangenomen leerlingen voortaan
te kunnen doen wat ze wilden, terwijl de Vader in de hemel alles volledig
goedkeurde.
[13]
Zoals te zien is bij de roomse kerk, is juist in deze kerk, behalve dan de Naam
van de Heer en Zijn leerlingen, niets meer van Zijn leer te vinden: geen
deemoed, geen zachtmoedigheid, geen greintje geduld en nog minder liefde tot de
naaste! Over geloof praten we maar helemaal niet meer. Het geloof in de macht
van goud en zilver, ja, dat staat nog overeind! Wat zou er allemaal moeten gebeuren
om een paus ooit tot het geloof te brengen dat men het rijk Gods niet in de
grote schatten van de wereld vindt, maar alleen in een zuiver, deemoedig en van
liefde vervuld hart!
[14]
De bevoegdheid die de Heer Zijn leerlingen ogenschijnlijk heeft gegeven, was en
is slechts die van de Heilige Geest Gods in de mens. Wie leeft volgens Gods
woord waardoor alles ontstaan is, ontvangt ook Gods geest, want Gods woord is
namelijk de Heilige Geest uit de mond van God, die binnenvloeit in de harten
van alle mensen die het Godswoord daadwerkelijk in zich opnemen. Eenmaal in
het bezit van Gods geest, die mijn hart maakt tot een tempel van de diepste
wijsheid uit God, kan ik dan ook tot een zondige broeder die blijk geeft van
berouw en verbetering, zeggen: 'Je zonden zijn je vergeven'. Is hij echter hardnekkig
en wil hij zijn valsheid en slechtheid niet opgeven, dan kan de van Gods geest
vervulde ook zeggen: 'Vriend, omdat je volhardt in het kwaad kan je zonde je
niet vergeven worden!' Als men echter gelooft dat men de Heilige Geest ontvangt
door bepaalde sacramentele ceremonieën zoals de nietszeggende waterdoop, de
toediening van het vormsel en zelfs de zogenaamde priesterwijding, heeft dat
niets anders tot gevolg dan de vorming van een onverdraaglijk kastenstelsel, waar
de Heilige Geest verder van verwijderd is dan de hemel van de aarde.
[15]
De Heer zegt: 'Wees niet slechts hoorders van Mijn leer, maar handel ernaar;
dan pas zullen jullie in haar de kracht van Gods Geest leren kennen!' Maar hoe
zal zo'n pas ingewijde leerling ooit aan deze kennis komen, als het lezen van
de bijbel hem wordt verboden? Hij kan zo niet eens een hoorder, laat staan een
uitvoerder van Gods Woord worden. Wanneer hij echter geen gevolg kan geven aan
dit dringende verzoek van Christus, zeg dan eens, hoe moet hij dan de machtige
geest Gods deelachtig worden?
[16]
Dierbare eminentie, denk er eens over na hoe slecht die teksten bij de heidense
kastenkerk van Rome passen en zeg: 'Ik ben jammer genoeg ook zo'n steevaste
overweldiger van de Heilige Geest geweest! Heer, vergeef het mij, want ik was
stekeblind door allerlei verlokkingen van de wereld en de duivel en wist niet
wat ik deed!' Misschien erbarmt de Heer zich over jouw armzalige menszijn, maar
nooit over jouw eminente kardinaalschap, want eminenties heeft Christus de Heer
nooit benoemd, en Petrus en Paulus evenmin!'
231
De
koster over christelijke gelijkheid en kerkelijke ongelijkheid
De
hoofdcelebrant verdoemt de 'ketter'
[1] Na
deze woorden krabt de eminentie, maar niet de hoofdcelebrant, zich achter de
oren en zegt na een poosje tegen zijn collega' s: 'Deze koster is me toch een
kerel! Bij mijn arme ziel, als ik geen kardinaal was, zou ik hem bijna gelijk
geven, maar als kardinaal kan men zich toch niet door een koster de les laten lezen!'
De koster zegt: 'O mijn beste eminentie, we zijn hier, zo waar er een God
leeft, niet meer op aarde, maar zoals ik reeds eerder heb gezegd, we zijn met
z'n allen in de wereld van de geesten, wat u, eminentie, uit allerlei
verschijnselen gemakkelijk
had kunnen opmaken als u had gewild.'
[2] De
eminentie zegt: 'Hoe had ik dat dan moeten merken? Ik zou er toch iets van
hebben moeten merken dat ik gestorven ben; iets dat er toch aan vooraf moet
gaan eer men in de geestenwereld komt. Dan zou men zich daar toch als een
geest, maar niet als een materieel mens met huid, haren en botten bevinden! Dat
is op niemand van ons van toepassing. Hoe kunnen we ons dan in een
geestenwereld bevinden, mijn beste, zeer wijze koster? Het wordt mij steeds
duidelijker dat u een dwaas bent en in een inrichting thuishoort!'
[3] De
koster zegt: 'Dat is niet nodig, want zolang ik mij in jullie gezelschap bevind
ben ik in een compleet gekkencollege. Zolang jullie niet inzien dat jullie je allang
in de geestenwereld bevinden, moeten de eminenties stekeblinde dwazen zijn
zonder enig begripsvermogen!
[4]
Zegt u mij eens, hoeveel aartsbisschoppen en kardinalen waren er dan op aarde
tegelijkertijd aan de Stefanusdom te Wenen aangesteld? Hier zijn jullie als
hoge geestelijken alleen al met bijna honderd bij elkaar! Wanneer waren er in
Wenen zoveel aartsbisschoppen en kardinalen werkelijk tegelijkertijd
aangesteld? Van verscheidene tegelijk wordt in de geschiedenis met geen woord
gerept, ook niet in die van de roomse kerk en de pausen! Als de eminenties hier
nu echter reeds enkele honderden aardjaren bij elkaar hokken als kikkers
tijdens hun winterslaap, kan dat toch niet op de natuurlijke wereld
plaatsvinden, maar slechts alleen in de geestenwereld.
[5]
Dan zeg ik als een door u voor gek verklaarde: hier zijn wij allemaal aan
elkaar gelijk, ook al heeft de dwaasheid van de wereld ons op de duistere aarde
vanwege ons standsverschil behoorlijk gescheiden, wat trouwens volgens de
zuivere leer van Jezus eigenlijk nooit had mogen gebeuren. Want Jezus de Heer
heeft Zijn leerlingen, toen ze zo dom waren om Hem te vragen wie van hen de
eerste was, uitdrukkelijk gezegd: 'Wie van jullie de geringste is en de anderen
dient, die is voor Mij de eerste. Slechts één is jullie Heer! Jullie allen zijn
echter zonder onderscheid volkomen gelijke broeders! Daaraan zal men jullie
als Mijn leerlingen herkennen, dat jullie elkaar liefhebben als volkomen
gelijke broeders. Eenieder die zijn medemens als broeder liefheeft en zich niet
boven hem verheft, behalve dan alleen in de liefde tot hem, die is Mijn
leerling en heeft het rijk Gods al in zich!'
[6]
Eminenties, dat zijn uitspraken van Christus, waarin duidelijk wordt gemaakt
dat er op aarde, vooral in geestelijke aangelegenheden, nooit standsverschillen
hadden mogen bestaan. Nooit heeft Christus de Heer iets gezegd over een
geestelijke eminentie, nog minder over een paus! Allen moeten voor Hem gelijk
zijn, terwijl Hij alleen de Heer is over de hele oneindigheid, materieel en
geestelijk.
[7]
Hoe ontstonden dan in de zogenaamd alleen ware kerk zulke enorme
standsverschillen, zoals verder nergens in de hele wereld het geval is, terwijl
toch een duidelijk gebod van de Heer ieder standsverschil tussen Zijn
leerlingen verbiedt? Kijk, eminenties, dat bewerkstelligt de hel! Hij die van
boven kwam, diende iedereen en offerde zich op voor allen, en dat was God
Jezus, de Heer der eeuwigheid Zelf! Maar hij, die als felste tegenstander van
de Heilige Eerste van beneden kwam, wil door iedereen bediend worden en schept
dergelijke standsverschillen, opdat zijn stand des te hoger en onbereikbaarder
lijkt.
[8] De
macht die de pausen zichzelf hebben gegeven, komt niet van boven, maar van
beneden, want juist zij zijn de eersten, die de heilige broederwetten met
voeten treden; wie mag zich gelijkstellen aan een paus en tegen hem zeggen:
'lieve broeder'? Moet niet iedere katholiek de naam van de paus evenals de naam
van God met de grootste hoogachting en eerbied uitspreken en, als hij naar Rome
zou komen, het als de allerhoogste genade beschouwen als hij tot een audiëntie
zou worden toegelaten? Waar zijn dan de geboden van Christus?
[9] De
eminenties kunnen hieruit opmaken dat zij op aarde in de grootste
antichristelijke dwaasheid verstrikt zijn geraakt en in deze dwaasheid dan ook
burgers van de geestenwereld zijn geworden. Deze dwaasheid waarmee u nog sterk
bent behept, is de belangrijkste reden waarom u nog steeds in de waan leeft nog
niet te zijn gestorven, maar ik zeg u: leg deze waan af, die lijnrecht
tegenover de heilige bedoelingen van de Heer staat!
[10] U
kunt dan ook gemakkelijk inzien dat een eenvoudige koster evengoed een
eminentie kan beleren als een eminentie een koster. Ik durf dan ook te beweren
dat een koster volgens de heilige leer het volste recht heeft om een kardinaal
te beleren, die blind en dom blijft zolang hem iets gelegen is aan zijn grote
waardigheid, die hij op aarde antichristelijk heeft bekleed. Een koster
daarentegen staat ver genoeg beneden de waardigheid van een kardinaal en daarom
ook veel dichter bij de christelijke leer dan een hoogmoedige eminentie.'
[11]
De eminentie zegt: 'Wie zichzelf verheft, zal vernederd worden! Dat staat ook
geschreven! Begrijp je dat, eigenwijze koster?' De koster zegt: '0 ja, ik heb
dat voor mezelf uit de praktijk allang begrepen, want bij mij was van een
verheffing beslist geen sprake. Als ik echter tegenover u, onchristelijke
eminentie, de lof van Christus en Zijn heilig woord verkondig, is dat toch
zeker geen verheffing van mezelf. U laat uzelf nog steeds met eminentie
aanspreken, hoewel u weet, dat Christus de Heer toch nooit een eminentie heeft
aangesteld! Dat is eigenmachtige zelfverheffing en dus een gruwel 'Voor God!
Begrijpt u dat?'
[12]
De hoofdcelebrant zegt: 'Ik smeek u, beste broeders, die samen met mij op aarde
al op de gouden tronen der hemelen zitten, houd op met deze ketter te
bekvechten! Jullie weten toch welke macht jullie hebben! Wat baat het de jood
als hij ons hoont en belastert? Wij vervloeken hem in conclaaf en hij is voor
eeuwig aan de duivel overgeleverd. Wat baat het alle protestanten dat zij
tegen ons zijn? Wat heeft Maarten Luther eraan, dat hij zich van ons heeft
losgescheurd en de basis heeft gelegd voor de ketterij? Miljoenen die door zijn
leer zijn gevallen, roepen onophoudelijk om wraak tegen hem; hij zit in de
diepste hel en vervloekt voortdurend de dag waarop hem het bestaan werd
gegeven. Waarom is hij in de hel? Omdat wij hem tijdens een heilig conclaaf
voor eeuwig daartoe hebben verdoemd. Om kort te gaan, wat baat het al onze
tegenstanders dat ze tegen ons zijn? Zij zijn allen door ons vervloekt en
kunnen daarom onmogelijk ooit in het hemelrijk komen!
[13]
Laten we dus deze vervloekte ketter ook verdoemen; hij moet dan maar zien hoe
hij in Gods hemelen komt. Temidden van u allen zeg ik nu: 'Vervloekte ketter,
wees verdoemd voor alle tijden der tijden!' U hebt daarop 'amen' gezegd en hij
heeft reeds zijn loon in de hel! Kijk, zo moeten wij optreden en niet op aardse
manier bekvechten, maar meteen zonder enige bedenking ten volle gebruik maken
van de ons door God verleende geestelijke wapens! In de andere wereld zullen
zij in het gezelschap der duivels wel beginnen te merken, hoe de alleenzaligmakende
kerk hen had kunnen helpen als ze haar trouw gebleven waren. Daar zullen ze hun
handen dan naar ons uitstrekken, opdat wij hen helpen. Maar wij zullen tegen
hen zeggen: 'Niets daarvan! Jullie hebben op aarde niet naar ons willen
luisteren en nu luisteren wij ook niet naar jullie! Ga weg van ons, voor
eeuwig, jullie vervloekten!' Dan zullen zij roepen: 'Nu zien we pas in, hoe
heilig en groot jullie bij God zijn en hoe ellendig en nietig wij zijn ten
opzichte van jullie. Geef ons voor honderdduizend jaar het ergste vagevuur,
maar scheld ons de verschrikkelijke hel kwijt!'
[14]
Maar dan zullen wij zeggen: 'Wij hebben jullie op aarde genoeg vermaand! Wij
stuurden jullie de ene herderlijke brief na de andere, gaven jullie voor kleine
offers aflaten in overvloed en spoorden jullie ernstig aan om te biechten en
boete te doen! Maar jullie hebben ons alleen maar uitgelachen en deden wat
jullie wilden! Hier in de geestenwereld zijn wij echter almachtige heren
geworden en we zouden jullie kunnen helpen als we wilden, maar we willen niet,
en dus wil God het ook niet. Ga daarom weg van ons in het eeuwige vuur, dat
bereid is voor de duivels en al hun ketterse trawanten!' Dan zal de grond zich
onder hun voeten openen en de eeuwige afgrond zal hen samen met de duivels
verslinden en aan hun namen zal dan voortaan niet meer worden gedacht. Kijk,
dat doen wij en dat hebben we dan ook al gedaan met deze vervloekte ketter; hij
moet nu maar zien hoe hij ooit aan de hel kan ontkomen!'
[15]
Daarop zegt de koster: 'Maar er valt met u toch nog wel een beetje te
onderhandelen? Ik verkies toch ook een honderdduizend jarig vagevuur boven de
grote hel! Geef me dus het vagevuur in plaats van de hel! Wat doet het ertoe of
er zo'n kerel als ik meer of minder in de hel wordt gebraden!' De
hoofdcelebrant schreeuwt: 'Aha, het hellevuur begint al aan zijn ziel te
lekken, dat voelt hij en daarom wil hij nu door ons verlost worden. Maar niets
ervan! Weg met hem naar de hel, naar alle duivels!'
232
De
Heer neemt de koster op.
Geweldige
vlammenkuur voor zijn vervloekers.
Einde
van de scène in de Stefanusdom
[1] Op dit moment
loop Ik naar de koster toe, die Mij meteen herkent, en zeg: 'Mijn lieve broeder
Johan, zo is het genoeg! Aan hen werd nu alles bij monde van jou gezegd, maar
ze bleven zoals ze altijd waren. Kom daarom tot Mij in Mijn rijk! Zij moeten
echter hun hemel en hun God maar zoeken zoals het hun belieft. Het zal voor hen
heel moeilijk zijn ooit tot Mij te komen. Wat ze jou dachten aan te doen,
daarvan zullen ze zelf een poosje genieten, zodat ze aan den lijve ondervinden
hoe goed ze het met hun broeders menen.'
[2] Nu
laat Ik Mij aan deze verstokte priesters zien zoals zij zich Mij voorstellen
als Heer van hemel en aarde, en zeg op een nadrukkelijk ernstige toon: 'Kennen
jullie Mij nu?!'
[3]
Bevend zeggen zij allen: 'Ja, nu herkennen we U pas, verschrikkelijke rechter!
Wees ons, Uw dienaren, genadig en barmhartig!'
[4] Ik
zeg echter heel ernstig tegen hen: 'Hebben jullie nooit gelezen: 'Wees
barmhartig en gij zult barmhartigheid ondervinden!' Hoe zag het er met jullie
barmhartigheid uit? Hebben jullie de hongerigen gespijsd, de dorstigen gelaafd,
de naakten gekleed, de gevangenen verlost en de kleinmoedigen getroost? Nee,
dat hebben jullie nooit gedaan! Jullie waren altijd danig tegen Mij en hebben
Mijn leer met voeten getreden! Omdat jullie zo hard en onverbeterlijk zijn,
geschiede met jullie, wat jullie uit de grenzeloze hardheid van je hart aan
deze echte broeder van Mij hebben gegeven!'
[5] Op
dit moment opent zich plotseling de vloer van de kerk; vlammen slaan omhoog uit
de wijde kloof en verscheidene gedienstige geesten verschijnen, die de
verstokte priesters direct naar de vlammende kloof drijven. Deze beginnen
daarbij jammerlijk te huilen en smeken de koster Johan om erbarming en
voorspraak.
[6]
Maar de koster zegt: 'Jullie hebben steeds van alle mensen verlangd dat zij op
straffe van de eeuwige verdoemenis zouden geloven dat alleen jullie de sleutels
tot het hemelrijk en tot de hel bezitten! Open nu de hemel en sluit de poort
van de hel, die Christus de Heer van eeuwigheid voor jullie heeft geopend opdat
zij jullie moge opnemen in haar zachte, echt rooms-katholieke schoot! Jullie
hebben mij toch net enkele minuten geleden voor eeuwig naar de hel verdoemd;
hoe kan ik dan nu voor jullie een voorspreker zijn bij God? De Heer handelt met
jullie volgens Zijn heilige wil en volgens Zijn liefde en gerechtigheid! Ik gun
jullie zeker een beter lot, maar een beter lot dan de Heer jullie geeft, kunnen
jullie van mij niet verwachten. God alleen is goed; wend je daarom tot Hem,
want alleen Hij kan jullie helpen!'
[7] De
priesters, die de vlammende kloof reeds dicht genaderd zijn, jammeren nu:
'Beste Johan, van God is er toch voor hen die Hij verdoemd heeft, geen
erbarming meer te verwachten; hoe kunnen we ons dan tot Hem wenden?' Johan
zegt: 'Jullie dwazen, als jullie van God de Heer geen erbarmen verwachten, waar
moet ik het dan vandaan halen als het kleine beetje dat er in mij is, enkel van
God komt?' De priesters jammeren: 'Nee, door God kan geen erbarmen aan gene
zijde van het graf over een ziel worden uitgegoten! De liefde van God duurt
slechts tot aan het graf; daarna neemt Zijn strenge gerechtigheid de plaats van
de liefde in!'
[8] Johan zegt:
'Jullie domme dwazen! Heeft God de Heer dan twee harten; een klein hart, vol
van de hoogste liefde en barmhartigheid, en een groot hart, overlopend van
toorn en een gerechtvaardigd, onverbiddelijk verlangen om te straffen? Hoe kan
God, het meest volmaakte wezen der wezens, uit een en hetzelfde hart een nooit
te vermurwen toorn en tegelijkertijd de hoogste zachtmoedigheid en liefde laten
vloeien? Hoe kan God een geest slechts liefhebben zolang deze in het zondige
vlees gevangen is, maar hem naderhand eeuwig haten vanwege enkele fouten
waartoe zijn vlees, dat dient als vrijheidsproef, hem heeft verleid?
[9]
Maar ik zeg jullie: de Heer en God Jezus Christus van eeuwigheid, die wij hier
lichamelijk aanwezig aanschouwen, is - tijdelijk en nog meer eeuwig - de
zuiverste liefde en de grootste erbarming! Alleen jullie rooms-katholieke
drie-personen God is gezind zoals jullie zijn: bij hem bestaat er, net als bij
jullie, geen genade en erbarming. Gelukkig voor mij en iedereen, dat zo'n God
nergens anders woont dan alleen in jullie boosaardige en hardvochtige harten!'
[10]
Daarop drijven de gedienstige geesten de priesters weer wat dichter naar het
steeds feller vlammende ravijn, en Ik laat het toe dat de tegenstribbelende en
jammerende priesters de geweldige hitte van de vlammen beginnen te voelen. Dan
roepen zij: 'Jezus, Maria en Jozef! Lieve heiligen en martelaren van God, kom
ons te hulp! Help ons arme duivels! Hoe verschrikkelijk heet is toch het vuur
van de hel en wij moeten nu eeuwig daarin branden? O Jezus, Maria en Jozef! O
Christus Jezus! Ontferm U over ons! O moeder Gods, bid voor ons!'
[11]
Dan geef Ik de geesten een wenk om de priesters niet verder te drijven. Nu
treedt Petrus naar voren en zegt tegen de priesters: 'Kijk mij aan! Ik ben de
echte Petrus in levende lijve, de rots van het geloof, welke de Heer van de
hemel en van alle werelden daartoe heeft uitverkoren. Jullie en jullie paus
noemen zich mijn opvolgers. Hoe zou ik ooit een rechterambt op jullie hebben
kunnen overdragen, dat ik zelf nooit van de Heer heb gekregen! De Heer heeft
ons toch allen het oordelen verboden op straffe van een oordeel over onszelf,
omdat Hij uitdrukkelijk zei: 'Oordeel niet, opdat je later niet zelf
geoordeeld zult worden!' Als de Heer ons dat Zelf zo leerde, waarom zou Hij ons
dan tot rechters over onze broeders hebben gemaakt? Als wij echter nooit ofte
nimmer het rechterambt hebben uitgeoefend, hoe zouden we het dan op jullie
hebben kunnen overdragen! Wanneer jullie mijn opvolgers willen zijn, hoe kunnen
jullie dan meer van mij geërfd hebben dan ik jullie kon nalaten?
[12]
Als de Heer Zelf echter zegt, dat Hij niet gekomen is om de wereld te oordelen,
maar om allen die door het geloof in Hem zalig willen worden, zalig te maken,
waar hebben jullie dan het recht vandaan gehaald om jullie zwakke broeders te
veroordelen en voor eeuwig naar de hel te verdoemen? Kijk, dat hebben jullie
jezelf aangematigd uit heerszucht en grenzeloze geldzucht. De Heer doet nu ook
met jullie wat jullie wederrechtelijk met je arme broeders hebben gedaan, want
met de maat waarmee jullie hebben gemeten, worden ook jullie op jullie beurt
gemeten.'
[13]
Vreselijk bevend zegt de voormalige hoofdcelebrant: 'O heilige apostel Petrus,
rots van God, bid jij toch tot de Heer voor ons arme zondaars, dat we liever
niet in de hel, maar voor een miljoen jaren in het vagevuur willen worden geworpen.
We zien nu allen in dat we gruwelijk hebben gezondigd. en voelen het diepste
berouw over onze aardse verblindheid. We weten trouwens ook nu pas dat we
lichamelijk werkelijk gestorven zijn. Hadden we dat eerder ingezien, dan
hadden we de hele tijd dat we in deze wereld waren beslist het grootste berouw
getoond en de strengste boete gedaan, maar we wisten immers niets en bleven
daarom ook tot nu toe de oude verstokte zondaars. Nu zie je toch dat wij allen
hier vervuld zijn van het diepste berouw. Wees voor ons daarom toch een beetje
gematigder en barmhartiger; we willen alles doen wat de Heer maar van ons
verlangt, als Hij ons de hel maar bespaart.'
[14]
Daarop zegt Petrus: 'Het moest er wel van komen, dat jullie een brandend berouw
zouden voelen, want juist het in de eeuwigheid steeds heviger brandende berouw
behoort toch volgens jullie dogma's tot de hellepijnen. Het dient zich nu reeds
voor de poort van de hel aan en zal jullie nooit ofte nimmer meer verlaten.
Zo'n berouw uit angst voor de straf heeft echter voor ons geen waarde. Het enig
geldige berouw moet voortkomen uit liefde tot God, maar niet uit vrees voor de
hel.
[15]
Zo is het ook met de boete gesteld: voor ons heeft alleen de vrijwillige boete,
die voortkomt uit een levend geloof en uit ware liefde tot God en tot alle
mensen, waarde. Die welke wordt afgedwongen uit vrees voor de hel, is totaal
vruchteloos, al zou deze erger zijn dan alle pijnen van de hel, die jullie, als
God de Heer het wil, spoedig te verduren zullen krijgen.'
[16]
Door deze weinig troostvolle woorden van Petrus worden de ogenschijnlijke
kandidaten voor de hel zo bang, dat ze allen neervallen en slechts steunend de
woorden: 'O Jezus, Maria en Jozef! Ge-na-de, ge-na-de!' kunnen uitbrengen.
[17]
Terwijl zij als verdoofd op de grond liggen, laat Ik de verschijningsvorm van
de vlammende kloof verdwijnen en in de plaats daarvan een grote beker wijn,
benevens zeven van de allerbeste broden neerzetten. Daarbij bevindt zich een
schriftelijke opdracht om zich allen, zonder onderscheid, daarmee te verkwikken
en daarna deze kerk voor alle tijden te verlaten, omdat haar aardse grootheid
er enkel toe dient de hoogmoed van de in haar dienstdoende priesters steeds
meer te vergroten. Als zij echter buiten zullen zijn, zal er iemand naar hen toe
komen, die hun zal aangeven wat ze moeten doen om aan de straffen van de hel te
ontkomen.
[18]
Nadat alles is geregeld, verwijderen we ons van deze van angst halfdood
neerliggende groep priesters en gaan naar buiten, ook de koster Johan, als een
van Mijn liefde en wijsheid vervulde broeder.
233
De
verdere lotgevallen van de priesters van de domkerk
Het
wezen van de wijsheidsgeesten en hun moeizame bekering tot de liefde.
De
militaire patrouille in het hiernamaals
[1]
Als we ons buiten op het Stefanusplein bevinden, trekt er juist een troep
militairen aan ons voorbij.
[2]
Robert komt naar Mij toe en zegt: 'Lieve Vader, deze soldaten zien er toch wat
vreemd uit! Zijn ze uit een vroegere of uit de huidige tijd? Uit de tijd van
mijn aardse leven zijn ze zeker niet. Toen was de kleding heel anders. Ze
lijken ook niet uit vroegere tijden te komen, omdat mij daaruit veel
schilderijen en tekeningen bekend zijn. Ze moeten toch van deze tijd zijn,
misschien gekleed naar de smaak van de jonge keizer, die nu in Oostenrijk de
scepter zwaait.'
[3] Ik
zeg: 'Ja, zo is het! Dit jaar zijn er veel soldaten door tyfus en cholera en
heel wat andere ziekten uit hun lichamen verlost. Daar ze nu eenmaal tot de
militaire stand behoorden, blijven ze ook na het afleggen van hun lichaam nog
trouw aan deze stand en verschijnen hier als soldaten. Ze weten ook niet dat ze
gestorven zijn. Wel weten ze dat ze ziek in het hospitaal terecht kwamen, maar
ze geloven dat ze door een goed geneesmiddel in een verkwikkende slaap zijn
gevallen en daarna 's morgens fris en gezond zijn opgestaan.
[4]
Het is ook goed dat ze niet weten dat ze gestorven zijn, omdat dit voor hen een
gericht zou zijn. Ze moeten pas geleidelijk aan, geheel ongemerkt, worden
voorbereid. Aanvankelijk slechts door verschijnselen waardoor ze tot een zeker
inzicht komen, zodat de wereld waarin ze nu leven hun steeds vreemder voorkomt.
Dat maakt hun gemoed steeds onrustiger. Ze komen ook in allerlei onprettige
situaties en ogenschijnlijke gevaren terecht, zoeken dan bescherming en hulp
en proberen vaak aan schijnbare achtervolgingen te ontkomen. Maar ze vinden
geen echt toevluchtsoord en zijn dan niet zelden genoodzaakt zich aan de achtervolgers
over te geven. Soms echter belanden ze in onafzienbare woestijnen, waaraan
nauwelijks een einde komt. Als ze dan al bij een of ander einde komen, dan is
dat gewoonlijk nog veel erger dan de woestijn zelf. Om kort te gaan, al deze,
zich nog helemaal in het natuurlijke leven bevindende zielen, zullen nog een
soort dood moeten doormaken voordat hun geest vrij wordt.
[5]
Dat heb je ook bij deze priesters kunnen zien. De angst voor de
verschijningsvorm van de vlammende hellepoort leek hen bijna te doden. Na een
poos zullen ze weer ontwaken en zich weliswaar nog in de kerk bevinden, maar
het gebeurde zal hun als een afschuwelijke droom voorkomen. Zij zullen dan wijn
en brood vinden en daar ze zeer hongerig en dorstig zullen zijn (wat steeds het
geval is als de geest in de ziel vrijer en wakkerder wordt), zullen ze er ook
gretig naar grijpen en het verorberen. Het open geschrift naast de broden zal
hun duidelijk maken hoe ze aan de hel, waarvoor ze een ontzettende angst
hebben, kunnen ontkomen. Hoewel enkele van hen tijdens hun aardse bestaan niet
in de hel geloofd hebben, is het beeld ervan hun toch bijgebleven. Nu hebben ze
de geopende muil en de hun zo verschrikkelijk lijkende vlammen gezien, waardoor
het akelige beeld voor hen werd verwezenlijkt. Daardoor is hun ongeloof voor
wat de hel betreft weer tot een levend geloof geworden. Daarom zullen ze
volgens de aanwijzing van de geschreven opdracht in allerijl opbreken en zich
naar buiten begeven.
[6]
Als zij de kerk verlaten, zullen ze geen stad meer zien, maar slechts een open,
vrij landschap. Daar zullen ze dan bepaalde reizigers ontmoeten, die hen in
Mijn naam verder naar hun bestemming zullen leiden. Over hen hoeven wij ons
niet meer echt te bekommeren. Over ongeveer dertig jaar zullen ze helemaal
geschikt zijn voor de lagere wijsheidshemel. Het zal moeilijk voor hen zijn
ooit hoger te komen, omdat bij hen het orgaan van de liefde (omdat het nooit
geoefend en gesterkt werd) onvoldoende ontwikkeld is. Daarentegen heeft het
orgaan van de veelzijdige wijsheid zich veel te veel ontwikkeld en kan om die
reden nooit door hun zwakke liefde gedomineerd worden. Zodoende kan nooit die
verhouding tussen liefde en wijsheid tot stand komen, die nodig is om tot een
hogere hemel te kunnen opstijgen.
[7]
Het is weliswaar geen absolute onmogelijkheid dat ook geesten van de onderste
wijsheidshemel naar een hogere hemel kunnen overgaan, maar dat gaat altijd
heel moeilijk, omdat de wijsheid steeds meer behagen schept in bespiegelingen
dan in de werkelijk daad. De wijze schept er slechts genoegen in als hij
anderen deelgenoot kan maken van zijn diepe inzichten, terwijl de eigenlijke
liefdegeest enkel naar het goede en ware wil handelen. Daar echter het
gadeslaan, het beschouwen en beredeneren veel gemakkelijker is dan het
handelen, zijn geesten van de onderste hemel ook altijd heel moeilijk naar een
hogere hemel te brengen. De meestal passieve gemakzucht is hun liever dan de
mooiste en beste handeling. Zulke geesten kunnen slechts door een zekere
eentonigheid van de hun onder ogen gebrachte verschijnselen, maar daarnaast ook
door stimulerende voorbeelden, tot daden, worden aangespoord. Zijn ze een keer
tot handelen overgegaan, dan gaan zij wel vooruit, maar in het begin komen zij
verschrikkelijk moeilijk op gang.
[8] En
zo, Mijn beste Robert, zal het ook met deze priesters gaan, en wel op de wijze
zoals Ik je daarnet heb getoond. Ze zullen nog heel wat harde noten te kraken
krijgen voordat ze de onderste wijsheidshemel zullen binnengaan.
[9]
Met deze troep militairen daarentegen zullen we het gemakkelijker hebben. Zij
hebben nu voor ons pas op de plaats gemaakt, omdat wij hun zijn opgevallen. Zij
zijn hier op patrouille en zijn nu van plan om ons te vragen wat we hier doen.
Bij deze gelegenheid zullen we hun dadelijk waarheidsgetrouw meedelen wie wij
zijn en wat we willen, en we zullen hen dan uitnodigen ons te volgen naar het
rijk des levens. Maar, Mijn beste Robert, nu ben jij weer eens aan de beurt.
Jij moet hier namens ons allen het woord voeren. Let daarom maar heel goed op!'
234
Een
nieuwe opgave voor Robert.
De
Heer over de militaire stand
[1]
Robert zegt: 'O Heer, dat zal mij niet al te best afgaan, want de militaire
stand is nooit een liefhebberij van mij geweest. Waar ik ook maar een soldaat
te zien kreeg, maakte zich steeds een eigenaardige wrevel meester van mijn hart
en diezelfde wrevel voel ik ook nu nog, hoewel ik mij door Uw genade toch
tenminste als een halfvolmaakte geest mag beschouwen. Als ik nu deze soldaten
moet bekeren, zou ik mij bij hen op de een of andere manier bemind moeten
kunnen maken, maar dat lijkt me volslagen onmogelijk, want dit soort mensen
zijn niets anders dan pure machines, die zich op commando als afgerichte dieren
bewegen. Wat hun bevolen wordt, doen ze zonder te vragen of het goed is of
niet.
[2] Ik
weet wel dat een soldaat gedwongen wordt om zo te handelen, maar dat is voor
mij geen verontschuldiging, want het is slecht dat men mensen als honden
gebruikt en het is even slecht dat mensen zich als honden en verscheurende
wolven laten gebruiken. Jammer genoeg bewandelen miljoenen dezelfde weg en tot
nu toe is er nog niets veranderd.
[3] U
ziet dus dat ik onmogelijk een vriend van de militaire stand kan worden. Daarom
vraag ik U, 0 Heer, deze zaak over te dragen aan iemand die geschikter is! Mijn
hele wezen verzet zich er heftig tegen, vooral hier in deze stad, waarin ik de
militaire stand van een ellendige en schandelijke kant heb moeten leren
kennen.'
[4] Ik
zeg: 'Juist omdat deze stand jou nog een doorn in het oog is, leg Ik jou deze
taak op. Ik zeg je, Mijn lieve zoon, je zou niet waarachtig kunnen binnengaan
in Mijn rijk, als je deze doorn niet uit je ogen zou halen. In Mijn rijk heerst
niets anders dan de allerzuiverste liefde, die volkomen vrij moet zijn van
alles wat ook maar de minste zweem heeft van onverzoenlijkheid. Je moet alles
wat aan de wereld toebehoort, tot op de laatste cent terugbetalen voordat je
een volmaakte burger van Mijn rijk kunt worden!
[5]
Weg dus met alles wat maar enigszins naar onverzoenlijkheid riekt! Iedere
seconde moet je met volle overgave voor miljoenen je armen kunnen uitspreiden!
Jouw broederkus moet voor alle wezens van de gehele schepping gelden, of ze je
aanstaan of niet! Vriend of vijand, dat moet je volkomen om het even zijn, want
als er in Mijn rijk van liefde bedenkelijke overwegingen zouden bestaan, hoe
zou het er dan weldra met het bestuur van de werelden uitzien?
[6] Op
aarde heb je kunnen zien, hoe Ik Mijn zon zonder onderscheid over goeden en
kwaden heb laten schijnen en de regen evengoed op het veld van Mijn verachters
als op dat van Mijn innigste aanbidders liet vallen. Waarom deed Ik dat? Omdat
Ik Zelf de reinste liefde ben en er in Mij in eeuwigheid geen plaats is voor
wraak of ook maar de schijn van onverzoenlijkheid. Mijn innigste wens en wil
gaan er onvoorwaardelijk naar uit om alle wezens zo vrij en zo zalig te maken
als maar mogelijk is, ook al zou dit, als dat mogelijk was, ten koste van Mijn
eigen zaligheid gaan.
[7]
Voor Mij als het oervolmaakte Wezen is het beslist minder zalig om onder
onvolmaakte wezens te verblijven en hen met alle geduld en zachtmoedigheid te
leiden, dan Mij temidden van Mijn volmaakte zonen en broeders in Mijn rijk van
de zuiverste liefde te bevinden. Desondanks doe Ik het, omdat Mijn eigen liefde
het Mij als een plicht oplegt. Zo moet ook jij je heel wat laten welgevallen en
steeds proberen in alles volkomen aan Mij gelijk te worden!
[8]
Kijk, een soldaat is weliswaar goedbeschouwd een vuur dat verwoest, vernielt en
doodt, maar als er in een grote volksstaat geen soldaten waren, waar zouden dan
de veiligheid van het eigendom, van het leven en de handhaving van de wetgeving
blijven? Wat in een overmaat weliswaar gevaarlijk kan worden voor het leven,
moet het leven ook hoofdzakelijk in stand houden! Daarom is de militaire stand
helemaal niet zo slecht als jij denkt. Om die reden moet je hem niet meer met
vijandige ogen bezien, maar daarbij bedenken: Ook een soldaat is mijn broeder!'
Dat hij een machine van de wet is, mag jou niets uitmaken, want hij moet er
zijn opdat er onder de wet een waarachtige en duurzame vrijheid kan gedijen.
[9] Moet krachtens Mijn
wil niet elk hemellichaam een werktuig van de wet zijn, opdat vrije wezens er
ongestoord kunnen rijpen tot waarachtig leven? Stel je een in de ruimte
zwevende aarde voor met een onbeperkte wil, hoe zou deze met haar bewoners
omgaan als deze haar voelbaar tot last zouden worden? Dus vriend, besef dit
allemaal goed, dan zul je gemakkelijker aan het jou toevertrouwde werk
beginnen, dat absoluut noodzakelijk is voor je volledige voleinding. Want kijk,
dat is namelijk de voornaamste reden waarom jij je nog eenmaal met Mijzelf naar
Wenen moest begeven. Ga aan het werk en Ik zeg je dat het beter zal gaan dan je
denkt, want werktuigen van de wet zijn altijd gemakkelijker te leiden dan zij
die de wetten geven.'
235
Roberts
eerste contact met de troep soldaten
Hij
probeert hun opheldering te geven over het geestelijke rijk
[1]
Robert bedankt Mij weliswaar innig, maar heeft toch niet echt de moed om een
gesprek met de soldaten aan te knopen voordat zij hem daartoe aanleiding geven.
De soldaten merken dat, want zij hebben Mijn woorden, die hun wel aanstonden,
vernomen. Daarom zijn ze stil en wachten totdat Robert hen zal aanspreken. En
dus kijkt Robert nu de soldaten aan en de soldaten Robert; geen van beide
partijen wil het initiatief nemen.
[2] Na
een poosje treedt de mooie Helena naar voren en zegt: 'Maar liefste Robert, hoe
kun je ook maar een seconde aarzelen met het uitvoeren van de wil van de Heer!
Als de Heer mij zo'n opdracht had gegeven, was ik er allang mee klaar geweest;
maar jij komt eerst met een heleboel zinloze verontschuldigingen aan, hoewel je
weet dat je bij de Heer nooit kunt afdingen. Want Zijn woord komt steeds voort
uit Zijn liefdevolle, wijze ordening en moet vervuld worden. Zonder deze vervulling
valt er onmogelijk ooit aan enig heil te denken. Als jij dan het woord uit de
mond van God verneemt, wat aarzel je dan? Kom toch in actie, zodat de
achtenswaardige troep merkt dat je karakter hebt! Denk eens terug aan de
dappere Cado, die op een heel bijzondere manier zelfs satan de moed heeft
ontnomen. Toen heb je al dienst gedaan als bescherm geest en nu beef je voor
deze nauwelijks honderd man tellende groep. 0, dat siert de grote naam van
Robert Blum helemaal niet!'
[3] Als de troep de naam 'Blum' hoort, treedt
ze naderbij en vraagt bars: 'Wat is dat voor een Blum? Toch niet de grote
staatsmisdadiger, die de vorst generaal von Windischgrätz heeft laten
doodschieten?'
[4]
Deze vraag zet Robert in vuur en vlam en hij gaat meteen vermetel op de troep
af en zegt met luide stem: 'Ja, diezelfde Blum staat voor jullie, maar niet
meer sterfelijk, maar voor eeuwig onsterfelijk! Robert Blum was nooit een
staatsmisdadiger. Dat getuigenis geeft de Heer en het hele betere deel van
Duitsland mij! Maar de generaal, die mij hier in Wenen in zijn hoogmoedige
ijver liet doodschieten, is niet lang daarna een echte staatsmisdadiger
geworden. Alleen zijn oude, hoge adel en enkele vroegere patriottische daden
hebben hem de kerker bespaard. Duizenden hier in Wenen kunnen van mij getuigen
dat ik tenslotte, toen Wenen al zo goed als verloren was, allen heb afgeraden
om zich nog langer tegen de duidelijke overmacht teweer te stellen, maar
daarvoor maakte men mij voor lafaard uit. Toen nam ik het zwaard weer op en
zei: 'Wie een gewisse dood niet vreest, trekke weer met mij ten strijde!' Is
dat bij jullie een staatsmisdaad?'
[5] Na
deze heftige uitspraken van Blum treedt de officier op hem toe en zegt:
'Vriend, in 1848 deed het gerucht de ronde dat u niet werd doodgeschoten, maar
door de vorst heimelijk werd vrijgelaten en dat een andere misdadiger onder de
naam Blum werd doodgeschoten. U zou echter onder een valse naam via Berlijn en
Hamburg naar Amerika zijn vervoerd. Dat u weer in deze stad verschijnt doet het
vermoeden rijzen, dat er enige waarheid schuilt in deze mythe. Zegt u mij eens
waarheidsgetrouw, hoe het feit dat u nu onmiskenbaar hier opduikt verband
houdt met het u nu meegedeelde gerucht.'
[6]
Robert zegt: 'Vriend, deze mythe is niets anders dan oudewijvenpraat. Ik ben
voor de ogen van vele toeschouwers, die mij heel goed kenden, doodgeschoten.
Wat je hier nu voor je ziet, is geen aards vlees en bloed meer! Dat is Robert
Blums eeuwig levende geest, hier door God de Heer geroepen om jullie te leren
dat ook jullie allen datgene zijn wat ik nu ben, namelijk onsterfelijke geesten
in het grote rijk van de eeuwigheid!
[7]
Nadat het lichamelijke leven van mij was weggenomen, kon ik mij er zelf lange
tijd niet van vergewissen of ik wel of niet gestorven was. Lange tijd omgaf mij
een dichte duisternis, die ik mij nog steeds met afgrijzen herinner. Alleen
Gods erbarmen leidde mij vanuit de nacht omhoog naar het heilige licht van alle
leven, en in dat licht begreep ik pas dat ik eigenlijk gestorven was.
[8] Dezelfde Heer en
God is sindsdien bijna onophoudelijk bij mij. Vele duizenden van de aarde
weggenomen geesten hebben bij deze gelegenheid de volste vrijheid van het
eeuwige leven bereikt. Velen van hen bewonen reeds de vrije staten van Gods
hemelen. Slechts een gering aantal is, voor hun intrede in de hemelen, in
voortdurende tegenwoordigheid van God hierheen gekomen om alle goeden de
verlossing te brengen.
[9]
Het gezelschap dat jullie hier zien, bestaat reeds geheel en al uit verlosten
uit deze stad, waarin velen, nog door aardse waan bevangen, al enkele honderden
jaren treurig en ellendig hebben doorgebracht. Door de kracht van het
goddelijke woord zijn zij zich van hun waanideeën bewust geworden, hebben het
waarachtige levenslicht herkend en zijn toen door hun overtuiging daartoe aangespoord,
Hem gevolgd, die de enige eeuwige Heer van alle leven is.
[10]
Doe hetzelfde, want op de aarde, die jullie nog menen te bewonen, is voor
jullie geen heil meer te vinden. Ik zou jullie dit zeker niet zeggen als het
niet zo was. Leg jullie wapens neer; die zullen jullie niet meer nodig hebben,
want in de toekomst zal alleen de naam van de Heer jullie machtigste wapen
zijn. Broeders, denk er niet lang over na en volg mij! Ik heb jullie de volle
waarheid gezegd.'
236
Antwoord
van de ongelovige officier.
Helena
bemoeit zich ermee
[1] De
officier zegt: 'Je bent weliswaar een goed mens, maar een rare snuiter! Je zei
dat we allang gestorven zouden zijn en hier nu als geesten rondwandelen, maar
kijk: daar staat de prachtige Stefanusdom met de hoge gotische toren, net zoals
hij er altijd heeft uitgezien! Zelfs het zwaluwnest onder zijn vele richels en
versieringen ontbreekt niet. Rondom staan de vanouds maar al te bekende
huizen. Dat zou dan ook allemaal ziel en geest moeten hebben en op aarde
gestorven en niet meer aanwezig moeten zijn, om hier in jouw geestenwereld te
kunnen voortbestaan! Kijk, voor zo dom moet je ons toch niet houden en
verlangen dat wij zoiets zouden geloven.
[2]
Ook geef je hoog op over God en beweer je dat Hij zich hier temidden van jullie
bevindt en in Wenen de geesten van reeds lang overledenen uit hun nacht
bevrijdt om hen dan de hemel binnen te leiden. Maar zulke potsierlijke
opvattingen horen toch in het eerste het beste gekkenhuis?!
[3]
God, het voor geen eindig schepsel ooit te begrijpen Wezen, een heilige
oerkracht die de gehele oneindigheid doordringt, zou zich hier, in de beperkte
gedaante van een mens, in sterfelijke omhulling bevinden? Vriend, zoiets
geloven zou een bedevaart naar MariazeIl nog verre overtreffen! Jij bent toch,
als je werkelijk de beroemde Blum bent, nooit een aanhanger van het echt licht-
en bijgelovige rooms-katholicisme geweest, want je was Duits-katholiek. Hoe
kwam je, waarschijnlijk in Amerika of Engeland, ertoe zo' n zeloot te worden?
Ha ha, het is werkelijk om je dood te lachen! Wie gelooft dat nu!
[4]
Kijk, vriend, ik zou je samen met jouw Lieveheer God weliswaar kunnen
arresteren, maar ik laat dat achterwege, want je bent met jouw ideeën voor geen
mens meer gevaarlijk. Jouw Lieveheer lijkt ook een heel onschuldig lam te zijn,
evenals het hele overige, voor een bedevaart rijpe gezelschap. Het beste van
jouw gezelschap is nog je allerliefste vrouwtje. Voor haar ging ik zelf nog mee
op bedevaart naar Mariazell. Zeg me toch uit welk land zij komt. Is zij een
Engelse of wat anders?'
[5]
Helena zegt: 'Ik heet Helena en ben afkomstig uit het echte Oberlerchenfeld.
Dat is het alledaagse 'Ierland' voor de arme Weense zondaars, begrijpt u me?'
De officier zegt: 'Alle mensen nog aan toe! Wel donder en bliksem! Dus een
onvervalste Lerchenfeldse! O, wat een vervloekte geschiedenis! Maar hoe komt
het dan dat u nu zijn vrouw zou zijn, terwijl hij toch bij mijn weten een
vrouwen ook verscheidene kinderen in Saksen heeft!'
[6]
Helena zegt echt op z'n Weens: 'Nou, weet u, eigenwijze officier, dan niet dat
men, zolang men op aarde is inderdaad een wettige vrouw heeft en er van
rechtswege geen tweede bij mag hebben? Wanneer men echter eenmaal gestorven is
en met Gods genade en barmhartigheid in de hemel is gekomen, dan krijgt men
daarna meteen een andere vrouw, maar wel gewoon een van de aarde, want boven in
de hemel groeien geen meisjes, als deze niet eerst op aarde geboren zijn. Zie
maar dat u gauw in de hemel komt, misschien is daar voor u ook zo'n mooi
vrouwtje te vinden! Maar eerst moet u Onze-Lieve-Heer wel boven alles
liefhebben, anders wordt het niets, beste meneer de officier!'
[7] De officier zegt:
'Jammer van dat mooie kind dat ze zo'n ordinaire taal uitslaat! Dat is toch een
vreselijk dialect van de mooie Duitse taal! Zeg eens, echte Lerchenfeldse,
praten in de hemel alle vrouwspersonen zoals u? Als dat het geval is, blijf ik
toch liever in beschaafde kringen op aarde. Nee, wat is me dat een ruwe taal!'
[8]
Helena zegt: 'Nou, weet u dan wel, wat voor een gekunsteld Duits u spreekt?
Ziet u, iedere taal is mooi en goed als ze maar uit een eerlijk hart en een
eerlijke mond komt. Een taal mag nog zo beschaafd zijn, maar wat is ze waard
als ze uit een echt spitsboevenhart komt? Wat hebt u dan liever: dat ik netjes
Hoogduits spreek, maar u bedrieg, of dat ik echt op z'n Lerchenfelds praat en
het daarbij doodeerlijk met u meen? Een zuiver Hoogduitse uitspraak is hier in
Wenen gewoonlijk aanstellerij. De een spreekt Hoogduits omdat hij de mensen
wil doen geloven dat hij een geleerde is, een ander spreekt Hoogduits om bij
het schone geslacht veroveringen te maken, maar heeft daarbij gewoonlijk de gemeenste
bedoelingen, zoals ik maar al te vaak heb ondervonden. Zo gaat het ook toe op
kantoren en kanselarijen: de beambten die echt Hoogduits spreken, zijn
gewoonlijk ook de grofsten, verwaandsten en domsten en willen met hun deftige
taal alleen hun fouten verbergen. Zegt u eens, is dat alles geen echte
schelmerij? En dat noemt u een beschaafde taal, die de mensen nodig hebben om
anderen flink te bedotten? Hou daar nu maar vlug over op, anders word ik er nog
misselijk van!'
[9] De
officier zegt: 'Nee, kindjelief, zo bedoel ik het niet! Ik vind alleen dat men
in een beschaafde, goede wereld tenminste zou moeten spreken zoals men
schrijft, maar niet zo vreselijk provinciaals. Kijk, je bent zo'n mooi kind;
een mooier wezen heb ik in mijn hele leven nog nooit gezien. Zou je ook nog een
beschaafdere taal gebruiken, dan was je een echte godin. Maar als jij spreekt,
haal je de hele hemelse schoonheidsnimbus omlaag, en men belandt daardoor van
de verhevenste poëzie in het meest alledaagse proza. Kijk, je hebt je daarnet
voor een hemelbewoonster uitgegeven, wat ik je, naar je gestalte te oordelen,
ook helemaal niet wil betwisten. Als je echter met alle geweld een hemels wezen
wilt zijn, dan moet je ook hemels zijn in je manier van spreken, anders gelooft
geen mens dat je een bewoonster van de ether bent.'
[10]
Helena zegt: 'Ik smeek u, spreek niet zo gezwollen! Uw complimenten kunt u wel
thuis laten! Denkt u dan dat ik er zo eentje ben, die zich door complimenten
laat inpakken? Kijk, dat zeg ik u meteen: dan draait Onze-Lieve-Heer zich om en
zegt: 'Dat wordt niets!' Kijk, ik ben een door en door gewiekste! Begrijpt u
mij? In Oberlerchenfeld moet men anders praten als men een nog overgebleven
gansje wil vangen! Denkt u dan dat ik uw verlangens niet ken? Alleen mijn
gezichtje bevalt u, maar mijn hart is in uw ogen voor de poes! Het hindert u natuurlijk
dat ik niet zo welbespraakt ben als een opgepoetste stadsjuffer, maar dat is
juist goed, want daardoor zorg ik ervoor dat ik door u met rust word gelaten.
Spreekt u maar verder met mijn man! Die spreekt beter Hoogduits dan ik, maar
geloof wat hij u zegt, anders zult u nog lang geen hemel te zien krijgen!'
[11]
De officier, die op het punt stond z'n oren dicht te stoppen, zegt: 'Goddank
dat ze is uitgepraat! Die brengt een beschaafd man tot wanhoop met deze
ordinaire taal! 0, jij rasecht Lerchenfelds geroosterd riblapje met knoflook en
Boheemse veldsla! O God, o God! Man, Robert! Vriend! Ben jij doof? Wat zeggen
jouw oren van zoveel welluidends? Jij uitgesproken beschaafde Saks, jij
hoveling, kun jij zalig zijn aan de zijde van dit geroosterde riblapje? Mij zou
zo' n wederhelft binnen enkele uren tot wanhoop brengen! Nee, wat een taal! En
hoe langer ze spreekt, hoe vulgairder het wordt! Werkelijk, als deze overigens
bovenaardse schoonheid enkel door middel van tekens en gebaren zou spreken,
zou ze heel wat interessanter zijn dan met zo'n ordinaire taal! Nee hoor, die
is wat mij betreft volkomen veilig, en jij hoeft niet bang te zijn dat iemand
haar tot ontrouw zal overhalen, want daarvoor is zij veel te dom!'
[12]
Robert zegt: 'O, dan vergis je je deerlijk! Zij is buitengewoon pienter en
heeft meer moed dan tien huzarenregimenten! Ook praat ze niet altijd zo, maar
alleen als ze dat wil.O, ze kan ook wondermooi spreken als zij het nodig vindt.
Dient zich echter iets aan wat haar stoort, dan wordt ze weer helemaal de
Lerchenfeldse. Schik je maar naar wat ik je heb gezegd. Ga nu maar en spreek
met God, de Heer Jezus Christus Zelf: Overtuig je zelf van alles, spreek en
handel pas daarna!'
[13] De officier zegt:
'Weet je, dat klinkt allemaal wel heel gek, maar breng me er toch maar heen.
Mocht het waar zijn wat je mij hebt gezegd, dan zullen jullie aan mij de meest
hartelijke deelnemer hebben, maar in het tegenovergestelde geval iemand die
zich ook over dwazen weet kan ontfermen!'
237
Het
diepste verlangen van de officier
De
Vader openbaart zich aan hem die Hem liefheeft
[1]
Robert brengt de officier naar Mij toe en zegt tegen hem: 'Deze is het, van wie
de grote scheppingen, alle profeten en Zijn eigen heilig woord, het grote woord
van de Vader, van de eeuwige, zuiverste liefde, getuigen!'
[2] De
officier zegt: 'Dus deze man zou het zijn? Dat is toch dezelfde die zojuist het
soldatenvolk met zeer lovende woorden in bescherming nam! Aha, die man bevalt
me heel goed, ook al hoeft hij daarvoor geen God te zijn. Wanneer het hart van
een man door woord en daad blijk geeft van gerechtigheid, goede gezindheid,
liefde voor orde en recht en oprechte liefde voor zijn naasten, dan is hij, ook
al is hij niet direct een god, toch zeker vervuld van een sterke geest uit God.
Hij verdient daarvoor de hoogste achting en liefde van ieder rechtschapen
denkende man, en deze betuig ik uit al mijn krachten ook aan deze man, bij wie
ik zulke eigenschappen met vreugde heb ontdekt.
[3]
Hé, soldaten, geef acht! Presenteer het geweer voor deze man! Hij draagt
weliswaar geen gouden sabelkwast aan zijn gevest, maar in plaats daarvan een
tienvoudige in zijn hart. Dergelijke mannen zijn tegenwoordig zeldzaam
geworden. Kom hier, rechtschapen man van eer! De borst van een krijgsman voelt
weliswaar ruw aan, hij is een ware wetsmachine, maar achter die machine klopt
vaak een heel warm hart voor God, keizer, vaderland, recht en orde. En aan zo'n
hart in mijn borst druk ik ook jou, edelste der edelen!'
[4] Nu
sluit hij Mij in zijn armen, kust Mij en zegt daarop: 'Werkelijk, er is veel
moois dat het hart vaak met vreugde vervult, maar het heerlijkste is toch de
eerste vriendschapskus van twee rechtschapen mannen! Laat je daarom door mij
ook zo warm mogelijk begroeten! Jouw woorden die je zojuist tot Robert richtte,
hebben mij duidelijk gemaakt dat jij een man bent, die hoofd en hart op de
juiste plaats draagt. Hé soldaten, nog éénmaal: - drie keer 'in het geweer!',
grenadiersmars en presenteer!'
[5]
Door deze nogal luidruchtige aangelegenheid worden verscheidene mensen uit hun
huizen gelokt en de nieuwsgierigheid brengt hen ertoe te kijken wat er gaande
is. Als we omringd zijn door een bonte verzameling toeschouwers, wil de
officier het bevel geven om de nieuwsgierige mensen te verspreiden, maar Ik
zeg tegen hem: 'Vriend, laat dat! Ook deze klaplopers zullen zien hoe het heil
van' de wereld eruit ziet! Het zijn halfdode wezens, die niemand van nut zijn,
noch iemand kunnen schaden. Daarom laten we hen maar kijken!'
[6] De
officier volgt Mijn raad op en zegt: 'Allerbeste vriend, het spijt me dat ik je
moet verlaten, maar je weet dat de tijd van een krijgsman tot op de minuut is
vastgelegd en ik daarom met mijn troep verder moet trekken naar de plaats van
onze militaire bestemming. Daarom vaarwel! Het zal mij een grote vreugde zijn
je zo spoedig mogelijk weer ergens te ontmoeten!' Nu omarmt de officier Mij
nogmaals, kust Mij met tranen in de ogen en wil daarop met een zichtbaar
bezwaard hart weggaan.
[7]
Met wijdopen armen zeg Ik echter tegen hem: 'Mijn zoon, jij blijft hier! Je
hebt niet voor niets zo'n liefde, die Mij aan jouw hart heeft gedrukt, voor Mij
gevoeld. Ik ben immers jouw waarachtige Vader in alle eeuwigheid. De blinddoek
die jouw ogen belette om Mij meteen te herkennen, zij voor eeuwig van je
weggenomen! Nu verheugt de Vader zich dat Hij zo'n lieve zoon aan Zijn hart kan
drukken! De zoon moet vrij zijn, anders verdraagt hij de almacht van de Vader
niet. Jij bent nu vrij geworden, kom daarom hier aan het langverwachte hart van
je eeuwige, almachtige, enig ware Vader!'
[8] Nu
herkent de officier Mij, slaakt een kreet van diepe vreugde, valt voor Mij neer
en zegt: 'O mijn grote God! Ik ben immers een zondaar, hoe kan ik aan Uw
heilige hart komen?'
[9]
Maar Ik zeg: 'Sta op, Mijn zoon! Als Ik jou 'zoon' noem, ben je zonder zonden,
want wie zoals jij liefde draagt in zijn hart, heeft geen zonden meer! En al
zou hij zonden hebben zoveel als er zand is in de zee en gras op de aarde, dan
zijn ze hem allemaal vergeven, omdat hij liefde heeft in zijn hart!'
[10]
Na deze woorden staat de officier op, kijkt Mij wazig aan en zegt met grote
geestdrift: 'Waarom zou ik bang voor U zijn, nu ik U herken? U bent toch mijn
lieve, goede, heilige Vader!' Nu valt hij weer in Mijn armen en roept: 'O, wat
een geluk, wat een zaligheid de ware Vader te hebben gevonden! O vaderliefde, o
heilig en grootste woord, wat bergt U in Uw ondoorgrondelijke, heilige
diepte?!' Daarop weent hij van liefde, maar Ik sterk hem, zodat hij Mijn liefde
kan verdragen.
[11]
Na een poos laat de officier Mij weer los en zegt met betraande ogen: 'O
liefste Vader! Gij heilige, eeuwige goedheid! Kijk, ik ben nu weliswaar zo
zalig als een wezen maar kan zijn, maar kijk ook genadig naar mijn zeer
rechtschapen troep! Neem ook hen aan en denk niet aan hun gebreken! Wees ook
hun genadig en barmhartig!'
[12]
Ik zeg: 'Geliefde zoon, jouw verzoek komt al te laat, want Ik heb hen allen
reeds aangenomen, maar jij zult ook in Mijn rijk een leider en leraar zijn en
je zult voor eeuwig veel vreugde beleven aan je wapenbroeders. Ze dragen veel
schatten in zich, die je pas zult leren kennen als je hen stap voor stap omhoog
zult verheffen. Ik zeg je: 'één van hen heeft reeds meer in zich dan alles wat
jouw aardse oog ooit heeft aanschouwd!'
[13]
De officier merkt ook hoe de toegesnelde menigte deze scène tussen zoon en
teruggevonden Vader met ontroering gadeslaat, want de menigte denkt dat deze
officier zijn natuurlijke vader, die hij allang niet meer had gezien, heeft
teruggevonden. Daarom zegt de officier tegen Mij: 'Vader, kijk daar! De half
doden lijken levendiger te worden! Wat denkt U ervan, zouden zij ook bij ons
mogen blijven? Ik heb van ganser harte medelijden met hen en ik zou hen meteen
allemaal bij me willen houden. Mocht er een of ander schurftig schaapje tussen
zitten, dan zal dat zich wel met de juiste middelen laten reinigen.'
[14] Ik zeg: 'Liefste zoon, ook dat is
al gebeurd en jij zult hen allemaal in jouw regiment opnemen en hun leider en
leraar zijn! Daarom liet Ik hen door jou ook niet verjagen. Ga naar hen toe en
zeg hun wat je nu hebt ervaren en zij zullen je volgen.'
238
De
officier als heilsverkondiger
Hij
neemt hun twijfels weg en leidt hen tot de Heer
[1] De
officier buigt diep voor Mij, begeeft zich onder de menigte en verkondigt haar
het heil op een zeer energieke manier, zodat iedereen door een soort duizeling
wordt bevangen en de vrouwen beginnen te zuchten en te wenen. Want enkele
zwakken menen dat de jongste dag, waarop ze opgewekt en geoordeeld zullen
worden, nu zal komen.
[2]
Maar de officier spreekt hen krachtig toe en zegt: 'O, jullie domme vrouwen en
kwezels! Hoe komen jullie op zoiets doms? Geloven jullie soms dat de jongste
dag er zo uit moet zien als de priesters hen jullie hebben afgeschilderd? Het
is hier ongetwijfeld een jongste dag voor ons allen, omdat wij tot nu toe in
een duistere nacht hebben geleefd, maar God de Heer Zelf heeft ons opgewekt op
deze dag en dat is een echte jongste dag, waarop ons voor eeuwig het heil is
wedervaren. Er bestaat ook wel een oordeel ten dode, waarin wij ons tot op dit
uur met huid en haar bevonden, maar dat is een oordeel uit onszelf en niet uit
God. Het Godswoord zelf en de ons verleende wilsvrijheid zijn het, die ons
oordelen, anders zouden wij stenen zonder leven zijn. Hebben wij onszelf echter
uit vrije wil de doodsteek gegeven en kunnen we ons zelf dan niet meer helpen,
dan komt de Vader van boven met Zijn engelen en brengt de doden weer tot leven!
Als de 'doden in de geest' dan weer tot eeuwig leven in en bij God ontwaken,
dan is dat voor iedere opgewekte geest een waarachtige jongste dag. Wees daarom
niet meer zo kinderlijk bang voor een zekere dag des oordeels die zich in deze
geestelijke wereld nooit zal voordoen. Staat er dan niet in de Schrift,
voorzover ik mij nog herinner: 'En Ik, zegt de Heer, zal hem op de jongste dag
opwekken!', en niet: 'Ik zal hem op de jongste dag ombrengen en verdoemen!'?
[3]
God de Heer heeft ons mensen voor het licht geschapen en niet Voor een eeuwige
nacht van dood en kwelling. Daarom wekt Hijzelf ook allen op die nog begraven
liggen in de dood. Wees daarom verstandig en laat je beleren. De Heer heeft
alle mensen met Zijn goddelijke leer het beste gegeven. Dat de mensen haar uit
domheid en hebzucht totaal verkeerd hebben uitgelegd, daaraan kan de Heer niets
doen. Dus weg met alle scrupules en volg mij naar de Heer; Hij zal jullie allen
zalig maken naar de mate waarin ieder van jullie daar rijp voor is.'
[4] De
vrouwen zeggen: 'Maar beste vriend, er staat toch uitdrukkelijk in de Heilige
Schrift dat na de opstanding allen in het dal van Josafat bij elkaar worden
gedreven, vanaf Adam tot aan de laatste mensen toe. Daar zullen zij de Zoon
Gods zien aankomen temidden van Zijn heilige apostelen, alle heiligen en
martelaren, begeleid door talloze engelen scharen. Daar zal de
verschrikkelijke Rechter op Zijn rechterstoel gaan zitten en doden en levenden
oordelen. Kijk, dat staat ook in de Heilige Schrift! Hoe verklaar jij zulke
verschrikkelijke woorden?'
[5] De
officier zegt: 'Beste vrouwen, kunnen jullie geloven dat onze God en Vader
ervoor kan zorgen dat een kinderrokje. zonder groter te worden, nog te wijd is
voor een reus? Zonder de reus zo klein te maken als een kind of het rokje reusachtig
te vergroten, zou dat niet kunnen; wat denken jullie?' 'Ja, ja,' zeggen de
vrouwen en mannen, 'dat kan inderdaad niet!'
[6]
'Goed' zegt de officier verder, 'we zijn nu reeds geesten in de geestenwereld.
Vinden jullie jezelf groter of kleiner dan jullie op aarde waren?' Allen
zeggen: 'We zien daarin geen verschil, vooropgesteld dat we in Gods naam
werkelijk al zijn gestorven.' De officier zegt: 'Nou goed, nu zullen we het dal
van Josafat spoedig beter begrijpen! Dat we ons allen werkelijk in de geestenwereld
bevinden is nu wel duidelijk en hoeft niet meer te worden bewezen, maar dat we
ook werkelijk zo groot zijn als we op aarde waren, kan ik met een vergelijking
aantonen.
[7]
Kijk, daar staan de Stefanustoren, de dom en de huizen allemaal nog precies zo
voor ons als we ze op aarde al duizend keer hebben gezien, en wij zijn ten
opzichte van deze gebouwen even groot als op aarde het geval was. Zo zie ik ook
bij jullie het heel normale postuur, zoals jullie die op aarde hadden. Kort en
bondig, we zijn hier wat onze gestalte betreft eerder groter dan kleiner
geworden. Het grootste bewijs schuilt echter daarin, dat daarginds God de Heer
Zelf, wiens gestalte zeker geen bedrog is, even groot is als wij. Maar let nu
op, want nu gaan we een beetje rekenen!
[8] Ik
was eens bij een expeditie in Azië en heb het goede dal van Josafat gezien. Het
ligt niet ver van Jeruzalem. De dalen in het beloofde land zijn smal, tamelijk
rotsachtig en helemaal niet lang. Een dal met een lengte van verscheidene
mijlen en een breedte van ongeveer een halve mijl behoort daar tot de grootste
zeldzaamheden. Zelfs het dal van de Jordaan, een van de meest uitgestrekte, is
helemaal niet breed en lang en het dal van Josafat evenmin.
[9]
Als ik tweeduizend man in het dal plaats, dan moeten die manschappen al
uitkijken naar een plekje. Wanneer ik er echter een heel leger van
zeshonderdduizend man in plaats, dan zouden de soldaten het hele dal als
haringen in een ton opvullen, en wel zo dat vanwege het gedrang nauwelijks
iemand zich zou kunnen omkeren. Een miljoen mensen in het dal van Josafat
zouden alleen al door het gedrang bloed gaat zweten. Maar stel je nu eens
honderd miljoen mensen in dit dal voor, waar zouden die een plekje moeten
vinden? We gaan nu echter uit van een periode van minstens vijfduizend jaar,
gedurende welk tijdperk zeker twee- tot driehonderdduizend miljoen mensen op
aarde hebben geleefd - en hoeveel er daarna nog zullen leven, zal
Onze-Lieve-Heer wel het beste weten - en deze ontzettend grote mensenmassa moet
op de jongste dag in het kleine dal van Josafat op een natuurlijke manier een
plekje vinden?!
[10]
luitjes, denk eens een beetje na, dan moet jullie de grote ongerijmdheid daarom
toch opvallen! Als zoiets mogelijk moet zijn, dan zouden de mensen ineen moeten
schrompelen tot de grootte van infusiediertjes om met z'n allen in het dal van
Josafat te kunnen staan. De engelen Gods zou dan moeten worden aangeraden zich
te voorzien van de beste hemelse microscopen om na het uitspreken van het
oordeel de goeden van de bozen te scheiden. Dat zou werkelijk een bijzonder
moeilijk karwei zijn voor de goede, lieve engelen van God! Zou echter de hele
aarde worden veranderd in het dal van Josafat, dan zouden ze niet allemaal
tegelijk de strenge rechter kunnen zien en het verschrikkelijke oordeel ook
niet tegelijkertijd kunnen vernemen. De Heer zou het oordeel dan elke seconde
minstens één keer moeten uitspreken met een enorm sterke stem, want de aarde
verdraait per seconde ongeveer vijf Duitse mijlen. Als men de hele zaak op het
materiële vlak wil uitleggen, is er een aardige donderstem voor nodig om op
tenminste drie mijlen afstand te worden gehoord.
[11]
Jullie zien nu wel in, welke ongerijmdheden er aan het licht treden, als men
Gods woord volkomen letterlijk en materieel opvat. Men moet Gods woord, omdat
het doorgaans geestelijk is, ook steeds geestelijk opvatten als men wil komen
tot de waarheid, die alleen in staat is het menselijke gemoed vrij te maken van
alle onzinnige dwaasheden.
[12]
Kijk, het dal van Josafat is vanwege zijn bijzondere aard vaak aangehaald bij
begrafenissen van vooraanstaande families. Zoals men bij ons zegt: 'Op het
kerkhof komen tenslotte allen bij elkaar: groot en klein, rijk en arm, vriend
en vijand!'. Datzelfde zegt men ook van het 'dal van Josafat'. In engere zin is
dit dal vanwege zijn smalle en ongastvrije vorm typerend voor het graf zelf, en
in geestelijke zin voor de geestenwereld, voorzover wij ons tot nu toe daarin
bevonden. Want ook de geestenwereld is een graf voor de geest van de mens,
totdat God de Heer deze geest door Zijn heilige, almachtige liefdewil daaruit
heeft opgewekt, zoals ons nu.
[13]
Wij waren dus tot nu toe in het eigenlijke dal van Josafat. Toen kwam de Heer
met Zijn grenzeloze liefde en erbarming; Hij heeft voor ons door Zijn genade de
weg naar het leven geopend. Daarom moeten we er nu ook over nadenken hoe we Hem
moeten bedanken voor zo'n eindeloze genade. Kom daarom met mij mee naar de Heer
om Hem te eren, aangezien Hij jullie nu uit het dal van dood en oordeel heeft
verlost!'
239
Vragen
en wensen van het volk
Het
geduld van de officier wordt op de proefgesteld
[1]
Een wat oudere, niet al te snuggere man van het plattelandsvolk, komt naar de
officier toe en zegt stotterend als een boer: 'Wel, wel, u bent een reuze
pientere man! U hebt gezegd dat Onze-Lieve-Heer hier is! Hé, zeg me eens, wie
is het dan? Neem me niet kwalijk, edele heer!' De officier, die door de
komische manier van vragen van de landsman zijn lachen moet onderdrukken, zegt
daarop: 'Beste vriend, kijk daar! Het is degene die daar nu bij de hoek van dat
huis met een zekere Robert Blum en de vlak ernaast staande zalige keizer Jozef
staat te praten, en die zulke mooie, blonde haren heeft als niemand anders om
Hem heen. Nou, hoe bevalt Hij u?'
[2] De
landsman zegt: 'Hé, wat zegt u? Dat zou Onze-Lieve-Heer zijn? Mijn God, mijn
God! Ik had me Hem heel anders voorgesteld! Hij is niet groter dan wij zijn, en
daarbij toch zo almachtig! Werkelijk, dat is vreemd! zo'n kleine Heer God en
toch zo almachtig! Wie zou Hem daarvoor aanzien?! Maar neem me niet kwalijk
edele heer, ik spreek nu eenmaal naar ik verstand heb!'
[3] De
officier zegt: 'Ja, beste vriend, zo is het! Men ziet het weliswaar niet aan
Hem af, maar toch is Hij het! Kom nu maar samen met de anderen met mij mee naar
Hem toe. Ik zal jullie allen naar Hem toe brengen, dan zal Hij jullie Zelf het
beste kunnen beleren en jullie zo snel mogelijk naar jullie bestemming leiden.
laat Hem echter niet lang wachten, anders zou Hij Zijn geduld kunnen verliezen
en dat zou dan voor ons werkelijk niet zo prettig meer zijn. Begrijp dat goed,
beste vrienden!'
[4]
Een paar anderen komen erbij en zeggen: 'We hebben thuis, toen we het lawaai
hoorden, alles in wanorde achtergelaten. De onzen weten niet waar we gebleven
zijn. Misschien zouden we nog even naar huis kunnen gaan om onze familie op de
hoogte te brengen, anders zullen zij zich grote zorgen over ons maken!'
[5] De
officier zegt: 'Jullie dwazen! Als jullie bij God de Heer kunnen komen, wat kan
jullie dan nog meer ter harte gaan? Jullie hele huis hier is immers toch al
niets anders dan een ingebeelde hersenschim. De waarheid en werkelijkheid
beginnen hier pas; al het voorafgaande was niets anders dan een ijdele, nietige
droom! Willen jullie dan een droom koesteren en de heilige werkelijkheid
daarvoor op het spel zetten? Als God de Heer ons roept, moeten we
ogenblikkelijk alles kunnen achterlaten en Hem volgen, anders zijn we Hem niet
waardig.
[6]
Hier roept God, de Heer van alle leven, Zelf en wil ons voor eeuwig iets
onuitsprekelijks geven. Wat kunnen jullie dan ter wille van God achterlaten,
dat Hij jullie niet duizendvoudig weer zou kunnen vergoeden? Begrijp toch Gods
orde en herken wat verkeerd en wat waar is! Vat liefde voor God op in jullie
harten en kom bij mij niet meer met dwaasheden aan, maar volg mij naar God de
Heer, anders laat ik jullie staan en zitten in jullie dal van Josafat!'
[7]
Een oude dame die een gebedenboek en een rozenkrans in haar hand houdt, zegt:
'Maar edele heer officier! Denkt u niet dat we onderweg tot de allerzaligste
maagd Maria moeten bidden of tenminste een halve rozenkrans moeten bidden over
het bittere lijden?'
[8] De
officier zegt: 'O God, geef mij geduld! Nu komt die oude kwezel ook nog met
haar problemen!' (Tot de oude dame:) 'Zou u van te voren ook nog willen
biechten en communiceren? Als de werkelijke Heer en God voor ons staat, zullen
we toch hopelijk geen gebakken exemplaar van klei meer nodig hebben! Kijk, jij
oude slaapmuts, als jouw verzoek mij al heel dom en kinderachtig voorkomt, hoe dom
moet het dan onze lieve en wijze Heer en God wel niet voorkomen?
[9]
Werp alle geest- en zieldodende priesterinstrumenten van jullie af en kom met
ons mee naar Hem, die alleen het leven is. Hij zal jullie zeggen wat jullie
voortaan moeten doen. De Heer is ten opzichte van de dwaasheden van de blinde
mensen wel heel geduldig en toegeeflijk, maar vreugde en welgevallen kan Hij
daar toch nooit ofte nimmer aan beleven. Dulden betekent lijden uit liefde, als
de goddelijke wijsheid de meest oneigenlijke zaken waarneemt, maar God kan daar
in de eeuwigheid geen behagen in scheppen! Nu zeg ik jullie voor de laatste
keer: als nu op dit heiligste en belangrijkste moment voor de eeuwigheid, nog
iemand bij mij aankomt met dwaasheden, wordt hij uit dit gezelschap verwijderd
en kan hij teruggaan naar zijn fantasie behuizing en voor de hele eeuwigheid
fantasie aardappelen bakken!'
[10]
Het oudje zegt: 'Nou, nou, ik vraag u om vergeving, heer officier! Ik wist toch
niet dat bidden zoiets verkeerd was. Ik weet ook wel dat bidden bepaald geen
pretje is, maar juist omdat bidden iets onaangenaams is, dacht ik dat men
zichzelf moet verloochenen, het kruis van het bidden op zich moet nemen en
Christus de Heer moet navolgen. Ik meende dus, dat als wij op weg daar naartoe
ook nog zo' n kruisje hadden gedragen, we ons dan ook nog een beetje
verdienstelijk hadden gemaakt. Maar ik zie nu al, dat u, heer officier, deze
heilige zaken beter begrijpt, dus doen we wat u, heer officier, wilt!'
[11]
De officier zegt: 'Hou alsjeblieft op met dat 'heer'! God alleen is de Heer;
wij zijn allemaal broeders en zusters. O Heer, hoe ontzettend dom zijn Uw
mensen toch geworden! Het gebed, de zalige verheffing van ons hart tot U,
heilige Vader, houden ze voor een soort boetedoening, een drukkend kruis! O,
dat is toch al te gek! Maar helaas, hun in hoge mate zinloze manier van bidden,
waardoor de geest slechts gedood wordt, is in wezen ook niets anders. Die
lieden oordelen tenminste heel juist over hun manier van bidden en daarom moet
men geduld met hen hebben, maar men moet hen wel een beetje wakker schudden,
anders zakken zij steeds verder weg in hun domheid. Heer, heb geduld met de
domheid van de armen! Slecht zijn ze bepaald niet, maar wel dom als een ezel!
Dat mag echter niets uitmaken, want ze laten zich immers beleren. Alleen moet
men hen vaak tegen wil en dank een wat flinkere duw geven; dan laten ze hun
domheid eerder varen. Misschien komen er nog zo'n paar oude vrouwen hierheen?'
[12]
Nauwelijks heeft de officier deze woorden, meer voor zichzelf, uitgesproken, of
er komt alweer een ander oudje met een zilveren relikwiekruis naar hem toe en
zegt: 'Pardon, nog één vraag! Met dit kruis dat door de paus zelf drie keer is
gewijd, heeft een zeer eerwaarde pater kapucijn/mij vereerd, omdat ik een schuld
voor het klooster heb betaald. In dit kruis zitten relikwieën van Christus de
Heer. Wat denkt u, zou ik dit kostbare kleinood aan Christus de Heer kunnen
schenken?' De officier stuift nu gewoon op van ergernis en zegt: 'Nu is de maat
wel vol! O God, o God, wat zijn deze mensen toch onvoorstelbaar dom; iets
dommers kan men zich nauwelijks voorstellen!' (Tegen de vrouw:) 'Doe maar wat
je wilt met je presentje! In godsnaam!'
240
Nog
enkele levensgeschiedenissen
Het
geduld van de officier wordt wederom op de proefgesteld
[1] Er
komt nu een derde vrouwspersoon op de officier af en zegt: 'Meneer de
officier!', - De officier: 'Wat is er in godsnaam nu weer?'
[2]
De vrouw zegt: 'Ziet u, ik ben op aarde op mijn zevenentwintigste levensjaar
gestorven en wel in het kraambed, maar ik was niet getrouwd, ik was alleen maar
kookster en kamermeisje bij een oude weduwnaar. En' s nachts moest ik de
weduwnaar ook tot vrouw dienen. Ik had echter ook een andere, jonge minnaar en
heb met hem gedaan wat hij graag wilde. Daarna ben ik zwanger geworden en heb
toen de schuld op de oude man geschoven, opdat hij met mij zou trouwen. De oude
sukkel geloofde het ook nog, maar Onze-lieve-Heer heeft een geweldige streep
door de rekening gehaald. Ik ben in het kraambed gestorven en de oude man heeft
naderhand vast een ander genomen.
[3]
Toen ik echter in deze wereld kwam, heeft iemand meteen tegen mij gezegd: 'Pas
op jij! Je bent gestorven op aarde, waar je tot nu toe in elk opzicht tamelijk
slecht hebt geleefd. Besef, dat je nu voor alle eeuwigheid een arme ziel bent,
vol zonden, groot en klein! Wat moet je nu beginnen?' Na deze verschrikkelijke
vraag ben ik in zwijm gevallen, maar na een poosje ben ik weer tot bewustzijn
gekomen. De persoon die mij deze boodschap had gegeven, was verdwenen en ik
bevond me weer op aarde en wel in Wenen, zoals nu. Alleen vond ik het gek dat
ik mijn woonwijk en mijn werkgever tot op heden nog niet heb kunnen ontdekken.
Ik weet nog steeds niet waar ik aan toe ben. Ik weet dat ik in de geestenwereld
ben, en toch weet ik het weer niet, want steeds komen veel dingen me vreemd
voor; andere dingen zijn daarentegen weer heel natuurlijk. Maar beste meneer de
officier, nu komt het pas!'
[4] De
officier zegt: 'Wat, is dat nog niet alles? Nou, vertel dan maar verder!' - Zij
zegt: 'Ziet u, ik ben een grote zondares geworden en heb nu de hel verdiend en
de hemel verspeeld, want ik was al op mijn dertiende heimelijk begonnen met het
bedrijven van de slechte liefde, en wel met een soldaat van de artillerie. Toen
ik stierf ging het allemaal zo vlug, dat ik niet eens het sacrament van de
stervenden heb kunnen ontvangen. Hier in deze wereld heb ik alle kerken al
afgelopen en heb willen biechten en communie doen, maar er was nergens een
geestelijke te vinden. Daarom sta ik hier nog vol zonden en durf niet naar
Onze-Lieve-Heer te gaan. Wel heb ik al vaak intens berouwen verdriet gevoeld,
maar wat helpt dat als men niet heeft gebiecht en communie gedaan en ook de
laatste zalving niet heeft kunnen krijgen? O mijn God, wat zal er nu van mij
terechtkomen?!'
[5]
Het bezwaart mij nog het meest dat ik mijn goede minnaar achterbaks heb
bedrogen met die oude sukkel! Ziet u, meneer de officier, een arme meid is en
blijft nu eenmaal een dom dier tot aan haar einde! Och ik arme ziel, wie zal
mij nu helpen? Stuurde Onze-Lieve-Heer zulke oude, gewetenloze viezeriken maar
vast op aarde een terechte straf, want zij maken er helemaal geen gewetenszaak
van als zij een arm meisje met hun vervloekte geld ongelukkig maken.
[6]
Had dat oude varken dan niet met mij kunnen trouwen, zonder dat hij vooraf een
doodzonde als voorwaarde moest stellen? Toen ik later zwanger was, heeft hij
met geen woord meer over trouwen gerept. Als ik hem daaraan herinnerde, had hij
steeds allerlei uitvluchten - vanwege de buitenwereld, vanwege zijn positie,
vanwege zijn familie, en dan was er een proces dat hij eerst nog moest winnen.
Maar toen ben ik gestorven voordat die zogenaamde rechtszitting had
plaatsgevonden.
[7] Ik
zeg u, meneer de officier, het was eerder mijn ergernis over deze oude schurk
die me heeft omgebracht dan het kraambed! En denkt u dat hij enig verdriet om
mij had? Hij was heel blij dat hij op zo'n onschuldige manier van mij afkwam!
Nou, ik ben nog zo kwaad op hem, dat ik hem zou kunnen verscheuren als ik hem
te pakken kon krijgen. Als ik met hem naar de hel kon gaan, dan zou ik me van
de hele hel niets meer aantrekken!'
[8]
Reeds brandend van ongeduld en tevens vol ergernis over die oude man die dit
meisje zo misbruikt had, zegt de officier: 'Ik smeek je om godswil, hou toch
eens op! Dat jou onrecht is aangedaan, is wel duidelijk, maar helemaal
onschuldig aan deze geschiedenis ben jij toch niet. Voor jouw slechte aandeel
ben je reeds onder Gods toelating getuchtigd en hij, die oude man, zal de Heer
ook niet het geringste schuldig blijven. Vergeef hem daarom van ganser harte en
kom dan met mij mee naar God de Heer; Hij zal alles weer in orde brengen! Maar
je mag geen woede in je hart koesteren, maar liefde, zelfs voor de grootste
vijanden! Dan zul jij ook volop liefde vinden bij God.'
[9]
Het meisje zegt: 'Ja, ja, meneer de officier, u bent werkelijk een goede en
verstandige heer. Het is toch goed dat ik mij eens echt bij u heb kunnen
uitspreken, want nu is het me veel lichter om het hart en ik ben helemaal niet
kwaad meer op die domme oude man. Onze-Lieve-Heer zal wel weten wat Hij met hem
moet doen. Ik dank u nederig voor die mooie les, die u mij hebt gegeven!' De
officier zegt: 'Al goed, al goed! Laten we nu maar zorgen dat we bij de Heer
komen! Als jullie allen bereid zijn, gaan we, want ik popel al van ongeduld!'
[10] Er komt echter nog een vierde
oudje naar de officier toe. Ze zegt: 'Monsieur, je vous prie!' - De officier zegt:
'Alleen Duits, en geen woord Frans meer! We zijn in Wenen en niet in Parijs!'
[11]
Het oudje zegt: 'Ja, mijnheer de officier, dat is zo mijn gewoonte! Ik spreek
verder toch geen woord Frans meer. Ziet u, mijnheer de officier, toen ik nog op
aarde was, heb ik een hondje gehad en daar hield ik gewoon erg veel van. 's
Winters liet ik het zelfs bij mij in bed slapen. Het is nooit bij mij opgekomen
dat zoiets een zonde zou zijn. Maar er is eens een pater bij mij gekomen en die
heeft het hondje in bed zien liggen. Nou, toen was het gebeurd! Ik moest het
hondje meteen wegdoen, biechten en communie doen en tien dure missen betalen.
Ik heb dat allemaal gedaan en heb mijn zonde berouwd, maar soms heb ik toch
verdriet gehad om het hondje. En nu denk ik dat dit verdriet zondig is. Zegt u
mij eens, wat moet ik doen om een rustig geweten te krijgen?'
[12]
Nu springt de officier ongeduldig op en zegt: 'O Heer, U hebt werkelijk vreemde
kostgangers! Nee, dat is voor een eerlijk mens teveel van het goede! Een
hondenkomedie is er al, straks krijgen we ook nog een kattenconcert! Ik ga!
Doen jullie, oude wijven, maar wat je wilt! Wat een hopeloze geschiedenis! Nu
heeft ze gewetenswroeging omdat ze verdriet had om haar hondje, hoewel ze
gebiecht, communie gedaan en minstens een half miljoen rozenkransen afgeraffeld
heeft. (Tegen de vrouw:) 'Loop naar de pomp met uw hondjesgeweten en word
verstandiger, anders zou men nog een hekel aan u krijgen! Nu gaan we, anders
krijgen we werkelijk nog een kattenverhaal te horen, want daarginds staat
alweer een oudje op mij te loeren. Wie mij volgen wil, die volge, want van nu
af aan wacht ik geen seconde meer!'
[13] De officier maakt zich gereed om
te vertrekken, maar een vijfde oudje snijdt hem de pas af en vraagt hem om
alleen haar nog welwillend te willen aanhoren; zij zou hem iets heel
belangrijks hebben toe te vertrouwen.
241
Een
gedenkwaardige levensgeschiedenis, die ook de officier interesseert
[1] De
officier blijft staan en vraagt haar gehaast en kennelijk vol ongeduld of zij
soms net zo'n nietszeggend verzoek heeft als de vorige vier.
[2]
Het oudje zegt: 'Beste meneer de officier, het leven op aarde was voor mij
steeds een kwestie van grote ernst. Ik had in mijn huishouding alles zo
georganiseerd, dat iedereen die ook maar in mijn huis aangesteld was, zijn
leven aldaar naar deze ordening moest inrichten. Het personeel morde wel in het
begin, maar als zij er eenmaal aan gewend waren, konden ze het nergens zo goed
uithouden als juist bij mij.
[3]
Veel mensen hielden mij wel voor pietluttig, om niet te zeggen voor enigszins
dwaas, maar dat maakte op mij geen indruk. Ik heb namelijk in mijn jeugd een
heel wijze leraar gehad, die zelfs de gave had op bepaalde tijden in contact te
treden met goede geesten. Alhoewel ik in het begin erg terugschrok voor zulke
enge gasten van mijn leraar, wist hij mij stilaan toch echt enthousiast te
maken voor de bewoners van de zuivere lichtsferen. Hij beschreef mij hun
schoonheid, lieftalligheid en gratie op zo' n aantrekkelijke manier, dat ik
algauw alle angst voor geesten verloor en er in mij een groot verlangen opkwam
om zelf met de bewoners van Gods lichtsferen te kunnen omgaan.
[4]
Mijn leraar, een man van in de veertig, was voor mij echter dermate
onontbeerlijk geworden, dat ik mij het leven zonder hem onmogelijk meer kon
voorstellen, hoewel ik toen pas veertien jaar oud was. Voor de wereld deugde ik
weliswaar helemaal niet, hetgeen mijn ouders me van dag tot dag meer duidelijk
begonnen te maken, maar dat liet mij onverschillig, want ieder woord uit de
mooie mond van mijn innig geliefde leraar vergoedde mij duizendvoudig elk ijdel
verlies van de wereld.
[5]
Dat op de slechte wereld alles wat verheven, waar en edel is, vijandig wordt
bejegend en zo mogelijk wordt gedood, ondervonden wij - mijn heilige leraar en
ik - spoedig. Mijn anders zo goede ouders begonnen de ernstige verdenking te
koesteren, als zou er tussen mij en mijn leraar een sterke liefde beginnen op
te bloeien. Ze ontboden heimelijk de goede leraar in hun kamer en legden hem de
zaak ernstig voor, hetgeen ik in een aangrenzende kamer letterlijk kon verstaan
terwijl ik angstig alles aanhoorde.
[6]
Mijn vader, een tamelijk barse man, zei: 'Vriend, u bent weliswaar een
bijzonder vaardig man, goed onderlegd in alle kunsten en wetenschappen, maar
aan één ding lijkt het u te ontbreken: kennis van de wereld en van datgene wat
zij van mensen van een zekere stand mag verlangen. U maakt van ons mooie en
goede kind weliswaar een echte geleerde, maar helaas op een manier die
allerminst deugt voor de hoge wereld waartoe wij behoren. Het meisje houdt zich
zweverig met God weet wat voor onderwerpen bezig en houdt ons duizenderlei
zaken voor, die zij voor een onsterfelijk wezen als de mens onwaardig vindt.
Ja, ze lacht ons soms zelfs uit als we spreken over de algemeen erkende
voordelen van de adel. Vriend, als u ons kind zulke ideeën bijbrengt, kunnen we
in geen geval meer van uw diensten gebruik maken.
[7]
Bovendien zijn wij nog achter een ander geheim gekomen, dat ons aanvankelijk
weliswaar onmogelijk leek, omdat u een man van ruim veertig jaar bent en onze
dochter een meisje van nog maar veertien jaar en drie maanden is, en daarbij
mooi en bekoorlijk als een engel; voortdurende observatie hebben het raadsel
echter in een volkomen helder licht geplaatst, namelijk dat het arme meisje,
dat u het hoofd op hol hebt gebracht, meer verliefd is op u dan u op haar. U
bent uit rijpe ervaring in staat uw liefde te verbergen, maar dat
verontschuldigt u niet voor ons, want u moet het kind het hoofdje helemaal op
hol hebben gebracht, zodat het alleen nog maar naar u verlangt en de wereld
zonder u voor haar van generlei waarde wordt.
[8] U
zult wel begrijpen, dat wij het meisje onder deze omstandigheden niet langer
onder uw leiding kunnen laten, maar het aan iemand anders moeten toevertrouwen.
Verlaat daarom vandaag nog ons huis en onrvang hierbij de vergoeding voor de
aan ons kind bestede moeite, welke niet aan onze verwachtingen beantwoorde.
Probeert u echter ons kind niet meer te benaderen, want zo'n brutaliteit zou u
duur komen te staan! Hier is uw geld, God zegene u!'
[9] Zo
werd mijn engel in het ouderlijk huis afgescheept. De goddelijke man, van wie
één ademtocht uit zijn mond meer gewicht in de schaal der waarheid legde dan
duizend wereldse dwazen, die bij mijn hoogadellijke ouders als parasieten in en
uit gingen, werd aldus het huis uitgejaagd. Ik arme ziel kreeg toen leraren en
meesters, waarvan ik een steeds grotere afkeer kreeg naarmate ik hen beter
leerde kennen!'
[10]
De Officier zegt: 'Zeg me eens, lieve vrouw, heeft uw leraar deze geschiedenis
dan zonder meer aanvaard? Vertel me dat, want uw verhaal begint me te
interesseren.'
[11]
De vrouw zegt: 'Achtenswaardige vriend, wat had de nobele man dan daarop moeten
zeggen? Hij wist maar al te goed hoe slecht er met aristocraten over zulke
zaken valt te praten. Het enige dat ik met gebroken hart kon opvangen was, dat
hij voor al het goede dat hij in dit huis had genoten, wenend bedankte en er
tenslotte aan toevoegde: 'Geachte ouders van dit edele kind, ik heb uw huis, en
God is mijn getuige, nooit gezocht. U hebt veeleer door allerlei schitterende
beloften geprobeerd mij voor u te winnen. Toen ik in uw huis kwam, bracht ik u
als eerlijk man mijn opvoedkundige principes duidelijk onder ogen. U was
daarmee volkomen tevreden en zei toen, terwijl u mij aan uw hart drukte:
'Vriend, wij zijn rijk en hebben bezittingen; dank zij deze aanstelling kunt u
levenslang in uw onderhoud voorzien!'
[12]
Ik woon nu drie jaar in uw huis en heb als mens en leraar volgens mijn door
niets bezoedelde geweten zo gehandeld, dat ik van mijn principes geen duimbreed
afweek. En nu word ik op grond van een hoogst onrechtvaardige beschuldiging uit
dit huis verbannen! Maar dat doet me niets; ik verheug me er zelfs over, want
het is voor mij opnieuw een bewijs dat Christus de Heer, in wie ik leef en
sterf, mij waardig heeft bevonden om een van Zijn leerlingen te zijn. Hij, de
Heer der oneindigheid, heeft toch Zelf de grootste ondank van de mensen
ontvangen, en Hij vergaf hun omdat Hij wel zag dat ze niet wisten wat ze deden.
Waarom zou ik, zondig mens, u uw handelwijze kwalijk nemen. Deze is weliswaar
op aarde voor mij nadelig, maar daar kom ik gemakkelijk overheen, omdat ik
voordelen nooit nagejaagd of gezocht heb.
[13]
Dat u mij de toegang tot uw huis ontzegt, doet me wel het meest pijn, want ik
heb uw dochtertje opgevoed tot een ware vriendin van het innerlijke leven in
Christus de Heer, iets dat in de tegenwoordige wereld nog slechts moeilijk te
realiseren is. Maar ook dat doet er niets toe, want wie ook maar iets verliest
omwille van de Heer, zal het te zijner tijd duizendvoudig kunnen terugkrijgen.
[14]
Houdt u dit geld maar en doet u ermee wat u wilt! Wat ik met Gods genade uw
dochter gaf, is meer waard dan een hele wereld vol goud. Ook al zou ze alle
schatten van deze wereld, die toch maar ijdele hersenschimmen zijn, verliezen,
dan zal ze met de schat van de geest, die ze van mij kreeg, gelukkiger zijn dan
een Croesus, die zich gouden paleizen bouwt. 0 mensen, wat zijn jullie toch
blind en zwak! Daarom verlangen jullie naar de dwaallichten van de nacht, die
verblinden, maar niet verwarmen. Vaarwel! Misschien zien wij elkaar in de
andere wereld terug.'
[15]
Mijn vader, wat verstoord door deze zuiver hemelse woorden van mijn goddelijke
leraar, nam het geld en wilde het de goede leraar met geweld opdringen. Deze
wees het echter beslist van de hand en ging de deur uit om het huis voorgoed te
verlaten. Dat was het einde van de geschiedenis met mijn leraar, die ik helaas nooit
meer terugzag.
[16]
Zoals al eerder gezegd, waren mijn latere leraren werkelijk zo dom, verwaand en
bovendien hoogst ongeïnteresseerd, dat het werkelijk een schande was. Hun
optreden was zo gevoelloos als een machine en ik was voor hen enkel een middel
om flink geld te verdienen. Het leren bij hen was daar dan ook naar, tot grote
ergernis van mijn blinde ouders. Maar hoe ouder ik werd, des te inniger
streefde ik ernaar alle grondbeginselen die mijn eerste leraar en meester mij
op een werkelijk hemelse wijze had bijgebracht, in mijzelf te verwezenlijken.
[17]
Later heb ik gehoord dat mijn goddelijke leraar het tot officier bij de
generale staf en later tot kapitein in het leger had gebracht. Of hij nog leefde,
kon ik niet meer te weten komen. Ikzelf moest jammer genoeg al op mijn
achttiende trouwen en werd op mijn vijfentwintigste al weduwe. O, had ik toen
mijn leraar maar kunnen vinden, hoe gelukkig zou ik dan zijn geworden! Maar God
de Heer liet het niet toe. Ik bleef daarna ongehuwd en had een dochter, die zo
ongeveer in alles mijn evenbeeld was. Enkele jaren geleden betrad ik deze
eeuwige wereld en deed hier overal navraag, of mijn leraar hier mogelijkerwijs
ook al was. Helaas kon ik tot nu toe nog niets over hem te weten komen. Hij
heette Peter; een andere naam kon ik van hem nooit te weten komen, ook mijn
ouders niet; het was de enige eigenaardigheid die deze leraar bezat. Hier in de
geestenwereld zou ik toch graag iets over hem willen vernemen. U bent zo'n
wijze man, kunt u misschien mij inlichten over hem? O, kon ik deze edele geest
toch nog maar eens ontmoeten!'
[18]
De officier wendt zich nu een beetje af en zegt bij zichzelf: 'Zou het dan toch
mogelijk zijn? Zou dit armzalige vrouwtje de op aarde zo heerlijke Mathilde
zijn? De bijna hemelse dochter van een bekrompen aartsaristocraat, hier in zo'n
miserabele toestand! O God, beste Vader, wat heeft deze engel dan misdaan,
waardoor zij hier zo armzalig moest aankomen? De stem en haar manier van doen zijn
nog te herkennen, maar die gedaante! O jij arme Mathilde, de Heer moge je
genadig en barmhartig zijn! Waarschijnlijk zal haar huwelijk, dat zeker
ongunstig voor haar was, haar zover hebben gebracht. Ergernis, wrevel over
aristocratische domheden, een onzachtzinnige behandeling, ontrouw en ruwheid
van haar echtgenoot zullen wel tot zo'n vermagering van haar anders zo mooie
ziel hebben bijgedragen. Wel, bij God zijn alle dingen mogelijk! Zij hoort nu
toch ook bij de door de Heer geroepenen; Hij zal haar wel weer in orde brengen!
[19]
Als er hier 'hemelse huwelijken' worden gesloten, zal ik de Heer vragen haar
tot vrouw te mogen hebben, ook al zou haar gestalte helemaal niets veranderen,
want haar geest is nog even vervuld van verheven ideeën als indertijd, toen ze
mijn leerlinge was. O, dat was een heerlijke tijd! Toentertijd had ik contact
met geesten uit de hemelen, ja ik voerde gesprekken met engelen. Toen was ook
zij een engel. O, wat was dat een heerlijk stralen en terugstralen van licht
uit de hemelen! O heilige ogenblikken van het aardse bestaan! Gods hemelen
moeten wel van onuitsprekelijke schoonheid zijn, maar ook de aarde is mooi voor
hem, die God in zijn hart erkent en Hem uit al zijn krachten werkelijk
liefheeft. O Mathilde, wat was je op aarde: een zon onder de lieflijke wezens
van jouw geslacht! En wat ben je nu? Een erbarmelijke schaduw van een dorre
distelstruik in de schemering van het laatste kwartier van
de maan! O Heer! Wezens, die na een
eeuw het graf ontstijgen, kunnen er toch onmogelijk ellendiger uitzien.'
[20]
Na deze woorden wendt de officier zich weer tot Mathilde en zegt hardop: 'Ik
heb over jouw verzoek nagedacht en ben die bewuste man werkelijk op het spoor
gekomen. We zullen hem zeker vinden, alleen moet je het. nodige geduld
opbrengen en alles wat ook maar enigszins op hartstocht lijkt, uit jezelf
bannen. Alle liefde moet je echter op de Heer richten en Peter laten voor wat
hij is. Dan zal de Heer ervoor zorgen, dat je gelukkig wordt, want bij God zijn
alle dingen mogelijk! Je hebt eens God gevreesd en dat was goed want vrees voor
God is de eerste trede naar de wijsheid. Nu moet je echter God boven alles
liefhebben en dat zal je voor eeuwig de hoogste zaligheid en een hemelse
schoonheid geven!'
242
Vervolg
van Mathildes levensgeschiedenis
Onthullingen
van de treurigste soort
[1]
Mathilde zegt bij zichzelf: 'Dat zijn helemaal de woorden van mijn hemelse
leraar: 'Bij God zijn alle dingen mogelijk!'; dat was zijn devies. Vervolgens
de heerlijke zin: 'God boven alles liefhebben is volmaakte wijsheid en dus de
hoogste zaligheid!'; dat is wederom helemaal van mijn leraar! Hij lijkt ook
tamelijk veel op hem, alleen komt hij me wat te jong voor. Zo moet hij er
hebben uitgezien toen hij ongeveer twintig jaar oud was. Ik durf er alles om te
verwedden dat hij het is. Stil nu maar, mijn arme hart, je mag hem dat niet
laten merken! Volg zijn goddelijke les maar op, dan zul je zeker de gouden
vrucht oogsten! O God, dat kan alleen hij zijn! Alleen in zijn zuivere hart
kunnen zulke lessen opkomen en snel rijpen tot de gezegende daad!'
[2] De
officier, die deze woorden ook in zichzelf hoort, zegt bij zichzelf: 'O, wat
een prachtige geest in deze toch zo vreselijke ziel! Kon ik er maar achter
komen waar dat aan ligt. Hoe kan zo'n prachtige geest zijn ziel toch zo hebben
verwaarloosd? Men zou toch denken dat een zuiver hart vol liefde, waarheid,
verdraagzaamheid en deemoed al voldoende was voor de volledige voltooiing van
de ziel. Maar dat is hier ogenschijnlijk helemaal niet het geval. Eigenaardig!
Er moet naderhand iets met haar zijn voorgevallen, anders kan ik deze toestand
onmogelijk verklaren. Als ik er toch aan terugdenk, hoe dit wezen als meisje op
aarde nog wel zo' n gevuld en weelderig lichaam had! En hier, O God, is zij een
toonbeeld van de grootste ellende en het grootste gebrek. Schamele lompen
bedekken haar skeletachtig uiterlijk en verbergen haar schaamdelen amper. Mijn
God, wees dit arme wezen toch genadig en barmhartig!'
[3] Na
deze woorden wendt de officier zich weer vriendelijk tot Mathilde en zegt:
'Luister eens, lieve vriendin, zou je me niet in vertrouwen willen zeggen hoe
het eigenlijk kon gebeuren, dat jij met jouw ziel toch zo aan lagerwal bent
geraakt? Ik herinner me jou in de bloei van jouw aardse leven hier in Wenen
ergens te hebben gezien. Toen was je een toonbeeld van vrouwelijke volheid en
weelde, en nu...! Als je je er niet teveel voor geneert, vertel me dan waarom
jouw ziel, ondanks het bezit van zo'n prachtige geest, toch zo verkommerd is!'
[4]
Mathilde zegt: 'Edele vriend, u lijkt veel medelijden met mij te hebben. Ik heb
beslist geen reden meer mij hier in deze geestenwereld, waar van de daken
verkondigd wordt hoe iemand op aarde in het vlees heeft geleefd, in een of
ander opzicht beter voor te doen dan ik ben. Het is waar/dat mijn geest er een
was en is, die werkelijk niet tot de slechtste behoort, maar aan deze geest
werd helaas een te weelderige vleesmassa gegeven, die naarmate deze zich
ontwikkelde, ook steeds zinnelijker werd! Mijn stand veroorloofde mij niet mijn
lichaam te bevredigen op de natuurlijke manier, waarop meisjes van lichte zeden
dat plegen te doen. Ik had ten dele door de verderfelijke omgang met meisjes
van mijn stand en ten dele door mijn zeer zinnelijk geworden natuur een manier
gevonden om mij kunstmatig te bevredigen. Dat schaadde mij echter zodanig, dat
ik in korte tijd de zogenaamde bleekzucht kreeg. De ene dokter na de andere
werd erbij gehaald en geconsulteerd. Het regende recepten en medicijnen,
waardoor mijn natuur nog opgewondener werd dan ze al was, zodat ik mezelf
steeds vaker kunstmatig moest bevredigen om niet wanhopig te worden.
[5]
Twee keer stond ik op het punt mij het leven te benemen. Al op mijn zeventiende
jaar had mijn lichaam zo'n graad van zinnelijkheid bereikt, dat ik, gedreven
door een onbeschrijflijke wellust, mijn lichaam wel met een mes had willen
bewerken. Als ik niet op advies van een verstandige dokter nog datzelfde jaar
was getrouwd, zou men mij zeker het jaar daarop als een verminkt lijk hebben
teruggevonden.
[6]
Het is merkwaardig! Mijn geest bleef daarbij steeds helder en vol van de beste
voornemens, maar zij waren helaas niet sterk genoeg om weerstand te kunnen
bieden aan de stormen van het lichaam. Ik huilde vaak als een kind om mijn
onnatuurlijkheid, maar dat hielp allemaal niets; ik moest een man hebben,
anders zou er geen rust in mijn lichaam komen. Gelukkig kreeg ik een zeer
zinnelijke man. Hij genas weliswaar mijn lichaam doordat hij mij het eerste
jaar reeds zwanger maakte en de laatste nog overgebleven vrucht uit mijn
ontaarde lichaam haalde, maar is korte tijd daarna gestorven.
[7] Ik
werd daarna weliswaar wat soberder en ging er ook weer echt goed uitzien, maar
in mijn ziel had ik toch voortdurend een onbehaaglijk, ziekelijk gevoel, dat
zich uitte in een zekere onlust ten opzichte van al het mooie, goede en ware.
Ik ging veel uit naar theaters en concerten, reisde' s zomers van de ene
badplaats naar de andere en verzamelde 's winters een kring van geestrijke
dames en heren om me heen. Alles tevergeefs; de verterende koorts in mijn ziel
was nooit te verdrijven.
[8]
Alleen de gedachte aan mijn vroegere leraar kon mijn ziel in een betere
stemming brengen, maar helaas slechts kortstondig. Mijn geest was wel dezelfde,
vol goede wil, maar mijn ziel was ontzettend zwak geworden. Ik kon ondanks mijn
goede wil niet meer herstellen, niet op aarde en nog minder hier in de
geestenwereld.
[9] Nu
weet u alles en zult u gemakkelijk kunnen begrijpen waardoor ik tot deze ellendige
gestalte ben gekomen. Had mijn leraar bij mij kunnen blijven, dan zou ik er nu
zeker anders voorstaan. Waarschijnlijk beliefde het God de Heer niet om een
engel in een huis vol hoogmoed te gronde te laten gaan. Daarom ontnam Hij het
huis zijn beschermengel. Het huis der groten verviel daarna tot allerlei kwaad
en ik, hun enige dochter, met hen. Ik ben hier weliswaar nu zo ellendig als
maar mogelijk is, maar waar mijn ouders zich bevinden en hoe zij en mijn
echtgenoot het maken, dat zal alleen onze Vader in de hemel weten. Ik wens hun
allen beslist een beter lot toe dan het mijne, maar waarschijnlijk zal het hun
wel nauwelijks beter vergaan dan mij. Als ze maar niet geheel en al verloren
zijn!'
[10] De officier zegt: 'Mijn beste
vriendin, dan zijn de omstandigheden voor jou toch wel slecht geweest! Wanhoop
echter niet, maar ga nu meteen met mij mee naar de Heer. Hij is hier om allen
die Zijn naam aanroepen en zich tot Hem wenden, te helpen. Volg mij zonder
vrees of schroom, want alleen bij Hem zijn alle dingen mogelijk!'
[11]
De officier haast zich nu met Mathilde naar Mij toe en zegt: 'Heer,
allerheiligste, beste Vader, ik hoef U zeker niet te vertellen wat dit wezen
scheelt, want U, aan wie alle dingen al van eeuwigheid bekend zijn, weet het
het allerbeste. Ik kan daarom niets anders doen dan U met een hart vol
medeleven te vragen om deze arme vrouw genadig en barmhartig te willen zijn! Uw
heilige Vaderwil geschiede!'
[12]
Ik zeg: 'Vrouw, wat wil je dan dat Ik voor je zal doen? Spreek!' Mathilde zegt:
'Heer, almachtige, eeuwige God, Schepper van alle creaturen en heiligste Vader
van alle mensen en engelen! U ziet hier voor U een grote, heimelijke zondares
en U zult wel het beste weten, welke duivels mijn vlees en eveneens mijn ziel
zo lelijk hebben toegetakeld. Ik was het niet, want mijn wil was er volgens
mijn zuiver inzicht steeds tegen en ik waarschuwde iedereen tegen het grote
kwaad van zelfbevrediging. Toch was juist ik voorbestemd voor dit vreselijke
kwaad! Ik, naar de geest de grootste vijand ervan, moest de draak van het vlees
rechtstreeks ten offer vallen!
[13] O
Heer, dat is heel hard! Wie plantte er dan zo'n verderfelijke angel in mijn
vlees? Ikzelf zeker niet! Ik was toch slechts het ellendige slachtoffer van
deze angel! Ik werd als door gloeiende roeden gedreven, en vaak als ik mij
juist ernstig had voorgenomen dit kwaad omwille van Uw heilige naam niet meer
te begaan, ontwaakte de begeerte nog heftiger en viel ik erger dan daarvoor aan
deze drang ten prooi. Na zo'n satanische, stomme bevrediging kwam vrijwel
steeds het berouwen dit deed iedere opwelling van hoop op beterschap in mij
teniet. 0 Heer, 0 heilige Vader, waarom moest juist ik zo ongelukkig worden?
[14]
Ik verkeerde toch tot bijna aan mijn zestiende jaar in zo’n zuivere staat van
onschuld als misschien maar bij weinigen het geval zal zijn. Waarom moest ik
mijn leraar, mijn ware beschermgeest, verliezen? Waarom mocht satan mij dan
daarna in plaats van de engel, geesten uit de hel als leraar geven? O God, Gij
barmhartige, waarom moest ik dan tijdelijk en misschien wel voor eeuwig zo
ongelukkig worden?'
[15]
Ik zeg: 'Ja, Mijn lieve dochter, hoe het met jou gaat en gegaan is, weet Ik
allang, en ook het hoe en waarom! Ik vroeg je daar dus niet naar, maar alleen
wat je wilt dat Ik voor je zal doen! En kijk, op deze vraag heb je Mij nog geen
antwoord gegeven. Dus Mijn beste, zeg dat eerst, daarna zal er nog tijd genoeg
zijn om over de gebeurtenissen in je aardse leven duidelijkheid te verkrijgen!'
Mathilde zegt: 'O Heer, heiligste Vader, U ziet toch het beste waaraan het me
ontbreekt! Als het Uw wil is, help me dan daar, waar ik tekortschiet, want voor
U alleen zijn alle dingen mogelijk!'
[16]
Ik zeg: 'Maar geloof je wel dat juist Ik de eigenlijke ware, eeuwige God,
Schepper en Vader ben? Want kijk, Ik ben toch maar een mens zoals je er hier zo
veel ziet! Hoe kan een mens dan gelijk zijn aan God, of is God dan ook maar een
mens?'
[17]
Mathilde zegt: 'U bent Christus, genaamd Jezus, de Heiland der mensen en ieder
woord uit Uw mond heeft het leven in zich. En aan wie U Uw woord geeft, die
heeft van U ook het eeuwige leven ontvangen, want Uw woorden zijn niet als de
woorden van een mens. Als Uw woorden echter aan iedereen die deze ter harte
neemt het eeuwige leven geven, waarom zou U dan niet diegene zijn die alle
engelen, zonnen en werelden als hun ware, eeuwig heilige Vader, God, Schepper
en Rechter aanbidden? Want zij hebben hun bestaan toch alleen maar te danken
aan Uw almachtig woord.
[18]
Toen U, O Heer en Vader, vanuit Uw onbeperkte macht, wijsheid en liefde, op
aarde de weg van het vlees ging, zei U toch ook slechts als mens: 'Wie Mij
ziet, ziet ook de Vader, want Ik en de Vader zijn één!' Als U, o Heer Jezus,
destijds in Uw aardse lichaam één was met de Vader, waarom zou U dat dan nu
niet zijn? U alleen bent het: mijn hart zegt mij, dat U de eeuwige liefde bent!
Neem mij dus genadig op in Uw liefde, o heilige Vader!'
243
De
genade en barmhartigheid van de Heer.
Twee
gescheiden zielen mogen elkaar in het bijzijn van God terugvinden
Zaligheid
van de hoogste hemel
[1] Ik
zeg: 'O vrouw, o dochter, je geloof is groot en er woont veel liefde in je
hart! Jou geschiede naar je geloof en naar de macht van jouw liefde! Mijn lieve
dochter, je staat nu hongerig, dorstig en naakt voor Mij, want datgene waarmee
jij op aarde je ziel hebt verzadigd, was een slechte en magere kost. Zou je
gedurende de eerste tijd van je leven op aarde niet vooraf geestelijk zijn
gevoed en je ziel met haar afgestompte geest in het weerzinwekkende leven van het
rioolgedierte zijn overgegaan, dan zou je bijna verloren zijn geweest. Het was
dan haast onmogelijk geweest je ooit nog te redden. Zoals het immers
onmogelijk is om een vis in de vrije lucht in leven te houden, is het ook
onmogelijk om zielen die in de poel des verderfs hebben geleefd, in de
luchtether van de hemelen in leven te houden. Want waar de draak een dood leven
leidt, daar leeft ook zijn ongedierte voor de dood!
[2]
Maar omdat jij eerst geestelijk werd gevoed, was de rioolvoeding daarna niet in
staat jouw ziel geheel te bederven. De voorafgaande voeding voor jouw geest
kruidde namelijk naar vermogen de ellendige wereldse voeding van je ziel en
ontnam haar het dodelijke gif. Dat je ziel echter door zulke voeding geen vet
kon opslaan, zul je hopelijk inzien. Maar nu wil Ik je vanwege je geloof en je
liefde voeding uit de hemelen en een beter gewaad geven; dan zul je er beter en
mooier gaan uitzien. Robert, breng brood en wijn en een nieuw gewaad.'
[3]
Op het moment waarop Ik dit uitspreek, ziet Robert achter zich een soort
kraampje met brood en wijn en een bundel, waarin zich het verlangde gewaad
bevindt. Hij brengt brood en wijn en zijn vrouw Helena brengt de bundel met het
gewaad. Ik zegen brood en wijn en laat het Mathilde en de officier aanreiken.
Als zij met een onuitsprekelijk gevoel van dankbaarheid samen met de officier
het brood en de wijn tot zich neemt, wordt haar gestalte ogenblikkelijk
gevulder; zij gaat er mooi en jeugdig uitzien en weet zich van louter
dankbaarheid geen raad meer.
N u krijgt ze ook een mooi azuurblauw
gewaad met purperrood afgezet, dat haar heel mooi staat.
[4]
Als Mathilde daar nu zo goed verzorgd staat, begint ze van dankbaarheid, liefde
en zaligheid luid te wenen. Ze is nu al zo mooi als een hemelse bloem en valt voor
Mij op haar knieën en zegt snikkend: 'O heiligste Vader, mijn trage tong kan
nimmer uitspreken wat ik nu in mijn hart voor U voel. Uw liefde en Uw genade
zijn eindeloos groot! Voorzover echter dit mij opnieuw gegeven en door Uw
genade opnieuw gewekte leven mij dat laat voelen, ervaar ik V als de heilige,
eeuwige, zuiverste liefde, o lieve Vader! Uw heiligste naam Jezus worde
geheiligd, eeuwig, eeuwig, eeuwig!' Bij deze woorden overweldigt haar liefde
tot Mij haar zo sterk, dat ze met haar gezicht helemaal op de grond neerzinkt.
[5]
Maar ook de officier wordt zo door liefde overspoeld, dat ook hij begint te
wenen. Ik vermaan hem echter en zeg: 'Vriend, verman je, want jouw
overgelukkige vriendin zal weldra jouw kracht nodig hebben. Jij hebt haar tot
hier gebracht en zult daarom ook verder haar leidsman zijn. Sla acht op haar
geest!'
[6] De
officier zegt: 'Ja, beste Vader, Heer en God, Uw woord zal eeuwig het leven in
het centrum van mijn hart zijn! Er is te veel liefde en genade van U, o heilige
Vader, over ons gekomen; wij zijn in ons gemoed nog veel te zwak om zo'n
overvloed van zaligheid te kunnen verdragen, maar de heilige tijd van Uw rijk
zal ons wel meer vertrouwd maken met Uw overgrote liefde en genade. Moge mijn
hele wezen echter van een eeuwige dank getuigen voor Uw liefde en genade aan
ons, arme zondaars, voor grote bewezen wijsheid zijn wij weliswaar niet
geschikt, want daarvoor hebt U, heilige Vader, engelen geschapen uit de vlammen
van Uw licht, opdat zij de oneindige majesteit van Uw werken bezingen en loven,
maar wij willen V bovenal loven vanuit de deemoed van onze harten, want U
alleen bent al onze liefde en ons leven!' Daarop wendt hij zich tot Mathilde en
zegt: 'Lieve zuster Mathilde, sta op en kijk hoe goed, liefdevol en zachtmoedig
onze waarachtige heilige Vader toch is!'
[7]
Mathilde richt zich nu op, kijkt vreugdedronken om zich heen en herkent in de
officier haar leraar Peter. Nog met haar knieën op de grond rustend, roept ze
uit: 'O God, o Vader, U bent toch werkelijk al te goed en liefdevol! Niet
alleen hebt U mij hier als onwaardige zondares onuitsprekelijk zalig gemaakt
door een overvloed van Uw genade, liefde en erbarming, maar ik mag hier ook
voor Uw heilige aangezicht de leraar ontmoeten, die mij reeds op aarde de wegen
naar U heeft getoond. Ik word nu door U voor mijn verdere ontwikkeling aan deze
leraar toevertrouwd. Hoeveel heerlijks en verhevens zal ik door hem ervaren;
ik zal steeds zuiverder worden om waardiger Uw goddelijk mooie aangezicht te
aanschouwen! Nog ben ik weliswaar hier in de stad, waarin ik naar lichaam en
ziel ongelukkig ben geworden, maar de plaats maakt mij niets uit, want Uw
zichtbare, heilige aanwezigheid is voor mij de hemel. Waar V bent, o Heer, daar
is ook de hoogste hemel! Mijn hart, mijn hele wezen zij alleen aan U, o Vader,
gewijd! Uw heilige naam Jezus worde geheiligd!'
[8]
Uit de achtergrond komt aartsbisschop Migatzi naar Mij toe en zegt: 'Heer en
Vader, dit wezen, dat nu zo lieftallig is als een prachtige ster van Uw
hemelen, beschaamt ons werkelijk allemaal! Welk een heilige zuiverheid van haar
taalgebruik, en wat voor een grenzeloze liefde en dankbaarheid! Om kort te
gaan, haar hele manier van doen straalt zo'n werkelijk magische waardigheid
uit, dat wij allemaal totaal gefascineerd zijn. Zij leert ons allen om U nu
pas geheel en al te herkennen. O Heer, eeuwige, zuiverste liefde! Welk een
grote dankbaarheid zijn wij U verschuldigd voor deze verheerlijking!'
[9] Ik
zeg tegen Migatzi: 'Mijn vriend en broeder, dat doet niet de wijsheid, maar
alleen de liefde! Houden jullie je daarom aan de liefde, als jullie in de
hemelen bij Mij willen zijn! Jullie zullen weliswaar in elk van de drie
hoofdhemelen bij Mij zijn en wandelen voor mijn aangezicht, maar evenals hier
enkel en alleen door de liefde. Deze Mathilde heeft de juiste graad van de
liefde en zal dientengevolge ook in de hemelen, waar we nu weldra zullen
aankomen, bij Mij zijn. Ga en verkondig dit aan allen die hier zijn!'
[10]
Migatzi dankt Mij innig voor deze leer, gaat meteen naar de grote menigte toe
en deelt dit aan allen mee.
[11]
De officier zegt echter, van grote liefde vervuld, tegen Mij: 'Heer, wij zijn
nu zo gelukkig als maar mogelijk is, maar kijk, daar staan mijn soldaten nog in
het gelid! Wat moet er nu met hen gebeuren?' Ik zeg: 'Laat hen de geweren
afleggen, want Voortaan zullen zij deze wapens niet meer gebruiken. In Mijn
rijk strijdt men alleen met de wapens der liefde!'
244
De
joodse sergeant-majoor, een hartstochtelijke vriend van de Messias in de geest
van David
[1] De
officier gaat nu naar de in het gelid staande krijgslieden en zegt: 'Geef acht,
broeders! Tot nu toe was ik nog steeds jullie kapitein en jullie gehoorzaamden
mij zoals het eerzame en rechtschapen krijgslieden betaamt. Omdat jullie groot
waren in de deugd van de gehoorzaamheid, heeft het God de Heer behaagd jullie
na je lichamelijke dood ook in de geestenwereld zo lang onder mijn commando te
laten, totdat jullie door mijn lessen en vermaningen op een niveau werden
gebracht, waarop jullie tot een vrijere levensbeschouwing in staat zouden zijn.
[2] We
werden allen nog gevangen gehouden in wereldse verplichtingen, hoewel we best
wisten dat we ons al geruime tijd in de geestenwereld bevonden. We dienden de
keizer nog, hoewel we tegenover hem geen verplichtingen meer hadden. We bewezen
hem zelfs goede diensten, want de geheimste samenzweringen ontdekten wij het
eerst en we werkten dan zo op de nog op aarde levende functionarissen in, dat
deze dan weldra de heimelijke intriges van de kwaadaardige vijand van de staatsorde
op het spoor moesten komen. Zo bewezen wij als geesten nog een goede dienst aan
de aardse staat tot aan het tijdstip, waarop we ons nu bevinden.
[3]
Maar van nu af aan beginnen er voor ons hele andere levensomstandigheden. De
aardse dienst houdt nu op en er treedt voor eeuwig een zuiver geestelijke in
naam van God de Heer voor in de plaats. We zullen voortaan in het rijk van God
ook wel strijden, maar niet meer met wapens. En deze heerlijke en machtige
wapens heten: de liefde tot God de Heer en de liefde tot onze broeders en
zusters die zich nog in grote geestelijke armoede bevinden. Leg daarom nu deze
wapens neer! Ze zijn toch niets anders dan pure gedachtekronkels van onze, nog
van de aarde meegenomen verbeeldingskracht en het ogenschijnlijke verlies ervan
doet er verder niet toe.
[4]
Maar kijk daar eens. Daar zie ik een prachtig gebouwde man, die juist met een
hemelse, allerzaligst voor Hem staande jonge vrouw staat te praten. Deze man is
Jezus, de grote Heiland van de wereld en tegelijkertijd in dezelfde persoon God
Zelf, het allerhoogste Wezen, de enige Schepper van alle geesten en
materiewerelden! Deze eeuwige Heer van de oneindigheid laat jullie nu door mij
bij zich roepen om jullie het eeuwige leven te geven. Leg dus onmiddellijk je
wapens neer en volg mij naar God, de almachtige Vader en Schepper van de
oneindigheid!'
[5] Na
deze krachtige en bezielende toespraak van de officier leggen allen hun wapens
voor zich op de grond en begeven zich met de officier naar Mij toe. Als zij
zich in een halve cirkel om Mij heen hebben opgesteld, geef Ik hun allen meteen
Mijn zegen, waarop allen Mij eenstemmig loven met ontroerende woorden diep uit
hun hart; met name een sergeant-majoor, die bij deze gelegenheid optreedt als
een volmaakt woordvoerder.
[6] Deze
sergeant-majoor was op aarde naar zijn geloofsbelijdenis een Jood, die er
rotsvast in geloofde dat de Messias nog moest komen en dat volgens een mystieke
berekening van de Joodse kabbala juist nu de tijd was gekomen, waarop de
Messias in de wereld zou moeten verschijnen om Zijn volk, de Joden, weer bij
elkaar te brengen in het beloofde land om het tot het machtigste volk van de
aarde te verheffen. Met zo’ n geloof was onze sergeant-majoor dus naar de
geestenwereld overgegaan en wachtte daar verlangend op de grote Messias. Toen
de officier zijn manschappen echter de uitnodiging voor Mijn rijk overbracht,
meende de sergeant-majoor aanvankelijk dat Ik de verwachte, grote Messias van
de Joden zou zijn; alleen verbaasde hij zich erover dat Ik ook de anderen die
geen Joden waren, bij Mij liet komen.
[7]
Toen de officier echter voor de troep Mijn naam noemde, ging de sergeant-majoor
een machtig licht op en hij zei tegen een kameraad, die ook een Jood was en
gespannen op de Messias zat te wachten: 'Het wordt me nu maar al te duidelijk
dat we Hem dan toch gemist hebben! Op deze Jezus waren de voorspellingen toch
het meest van toepassing. Maar de domheid: 'Uit Galilea staat geen profeet op!'
heeft miljoenen verblind. De Messias is volgens David Jehova Zelf en hoeft niet
onder het mom van een profeet tot zijn volk te komen. Daarom kon Hij juist
Galilea kiezen, opdat de domme mensen niet verleid zouden worden om tenslotte
ook de Heer van alle profeten voor een profeet te houden, omdat Hij juist kwam
vanwaar nooit een profeet had kunnen komen. Om kort te gaan: Jezus, afkomstig
van Nazareth in Galilea, was de verwachte Messias! Wij hebben Hem altijd
miskend, maar wij beiden zullen Hem nu niet meer verloochenen! Als we voor Hem
zullen staan, laat mij dan spreken! Ik zal Hem onze grote blindheid beschrijven
en dan namens allen lof betuigen, geheel naar Davids aard.
[8]
Daarna trad deze sergeant-majoor dan ook voor de andere soldaten als
woordvoerder op, waarbij iedereen hoogst verbaasd was over zijn echt oriëntaals
verheven, welluidende toespraak. Hij is nu dan ook een van Mijn vurigste
aanbidders.
[9] De
officier zegt na een poos: 'Ik was op aarde en ook hier in deze wereld zijn
meerdere. Nu is hij in de wijsheid een serafijn en ben ik met al mijn op aarde
verworven theosofische kennis gewoon een ezel! Luister slechts naar deze
prachtige beeldspraak. Zelfs al was men een steen, dan zou men bij zo'n rede zo
licht als ether worden! Had hij deze toespraak maar opgeschreven; ik zou haar
duizend keer achter elkaar kunnen lezen. Hoe prachtig is b.v. de zin:
[10]
'Eeuwige Vader, daar waar talloze myriaden sterren door heilige schroom
bevangen hun zuivere aangezicht met de donkere sluier van de nacht omhullen,
waar de lichte adelaar en de prachtige zwaan langs Gods weg eeuwig de wacht houden
en in eeuwige verbazing in de onpeilbare diepten van Uw werken schouwen...
daarheen was ook vaak mijn doffe en door heilige weemoed betraande oog gericht
en wachtte dus met adelaar en zwaan langs de grote weg van Jehova op de grote
Beloofde!'
[11] Dit
ene beeld heb ik onthouden en ik trof er zo'n diepe wijsheid en waarheid in
aan, dat ik ervan begon te huiveren. O Heer, hoe kwam deze Jood toch opeens tot
zo' n wijsheid en zo' n echt hemelse lyriek? Ook het beeld van de oude ceder
van de Libanon, van de toppen van de Ararat, van de Eufraat en de Ganges, van
de wieg van Juda, van de bloem der woestijn...
O God, wat ligt er in zulke beelden besloten! O Heer, geef mij toch
slechts een beetje van de wijsheid van mijn vroegere sergeant-majoor!'
245
Liefde
als oerbron van alle wijsheid en uitdrukkingskracht
Dichtkunst
van het verstand en van het gemoed
De
bede van de officier om meer liefde, en het antwoord van de Heer
[1] Ik
zeg: 'Vriend, heb je nooit gemerkt dat mensen die helemaal van liefde zijn vervuld,
de gevoeligste dichters zijn? Daarom is liefde bijna altijd de enige moeder van
de ware lyriek. Iemand als David brandde van liefde tot Mij en tot de mensen en
was daarom ook een van de grootste dichters. Zijn zoon Salomo was, zolang hij
liefhad, ook wijs in de ware zin van het woord, maar toen hij zijn echte liefde
op vrouwen richtte, werd hij spoedig dom en zwak in woord en daad.
[2]
Kijk naar Mijn Johannes! Deze apostel had de machtigste liefde voor Mij en
daarom ook de grootste bezieling in het uitbeelden van Mijn woord, en in zijn
woorden ligt ook de grootste wijsheid besloten, zoals bij geen andere apostel
het geval is. Hem werd daarom ook de diepste openbaring gegeven. Zo kun je de
hele geschiedenis van de aarde doorlopen en je zult bij die mensen die het hart
op de juiste plaats hebben, de ware lyriek en wijsheid aantreffen.
[3]
Verstandsmensen dichten ook wel en praten lang en breed, maar daarin is niets
anders te vinden dan een heel moeizaam zoeken naar datgene wat ze in de
duisternis van hun hart hebben verloren. Zij komen soms het verlorene wel op
het spoor, maar als ze het willen grijpen, glijden ze uit omdat de grond waarop
ze staan heel los is.
[4]
Daarom is dan ook de zogenaamde wereldwijsheid een grote dwaasheid voor Mij.
Wat de mens bij alle inspanning van zijn verstand in honderd jaar maar amper
bereikt, geeft de echte liefde jou in één seconde, want de liefde in de mens
ben Ikzelf! Hoe volmaakter zijn liefde wordt, des te meer ontvouwt zich Mijn
evenbeeld in hem.
[5]
Het verstand is echter niet meer dan een kast, waarin de liefde haar verworven
schatten bewaart. Wat kan de ziel daarin echter méér vinden dan datgene wat een
of andere vergane liefde daar vroeger in een betere tijd in heeft neergelegd,
en er in zulke onverlichte vertrekken zo verweerd en verroest bij ligt, dat ook
de moeizaamste arbeid van de ziel slechts heel weinig of zelfs helemaal niets
kan uitrichten? Ga jij eens een donkere kelder binnen en zoek daar een verloren
stuiver; je zult hem niet vinden. Wanneer je echter een goede lamp aansteekt,
zul je, als je echt geduld hebt om te zoeken, de stuiver snel vinden.
[6]
Kijk, deze sergeant-majoor bezat altijd een oprechte liefde tot God, die hij
echter alleen kende zoals hij Hem uit de Schrift van het verbond had leren kennen.
Hij beminde de Godheid dus reeds bovenmate zonder Haar te kennen. Hoe groot
moet zijn liefde dan wel worden wanneer hij met de Godheid persoonlijk kennis
maakt, zoals nu het geval is! En juist deze liefde geeft hem zo'n lyrische
wijsheid. Als jij echter ook een dergelijke wijsheid wilt bezitten, dan moet
ook jij je dezelfde liefde eigen maken. Jij bemint Mij wel sterk, maar de
sergeant-majoor bemint Mij nog meer. Hoe dit mogelijk is, zal je weldra
duidelijk worden.'
[7] De
officier zegt: 'Heer, ik begrijp werkelijk niet hoe het mogelijk zou kunnen
zijn U nog meer lief te hebben, want bij Uw heiligste naam, ik bemin U toch uit
al mijn krachten! Daarom is het mij echt onmogelijk om U, 0 Heer en Vader, nog
meer lief te hebben. Heer, verruim daarom mijn hart en vergroot de levensvlam
van mijn liefde, dan word ook ik in de liefde voor U als een Atlas, die de hele
hemel op zijn schouders draagt!'
[8] Ik
zeg: 'Beste vriend, wat jij van Mij verlangt, is in jouw eigen handen gelegd,
want van nu af aan zul jij alleen de schepper en hervormer van je wezen en je
liefde zijn. Maar vraag de sergeant-majoor hoe hij dat klaarspeelt, en hij zal
het je zeggen.'
246
Over
de bron van de hoogste wijsheid
Wenken
voor het vermeerderen van de liefde tot God
[1] De officier wendt
zich nu tot zijn vroegere sergeant-majoor en zegt tegen hem: 'Luister, geachte
vriend, jij was enkele jaren bij mijn compagnie en vervulde je dienst steeds
tot mijn volle tevredenheid. Als de dood ons niet op het slagveld had verrast,
was jij zonder meer officier geworden. In deze wereld valt er volgens de
goddelijke orde pas aan een bevordering te denken, als de Heer van alle aardse
en hemelse functies ons er een zal verlenen.
[2]
Door Zijn goedheid en barmhartigheid zijn wij nu voor het heilige aangezicht
van de grote Alleenheerser der oneindigheid aangekomen. We hebben Hem leren
kennen zoals de gehele aarde Hem amper vermag te kennen en hebben zonder de
geringste verdienste bij Hem genade gevonden.
[3]
Van ons allen ben jij Hem, naar het schijnt, beslist het meest nabij gekomen,
want toen je met Hem op een nog nooit eerder gehoorde, verheven wijze hebt
gesproken, heb ik zelfs tranen in Gods heilige ogen ontdekt, en vriend, dat is
iets dat de hele oneindigheid nauwelijks ooit zal kunnen vatten!
[4]
Zeg me eens, hoe heb je het voor elkaar gekregen om zo' n enorme wijsheid
deelachtig te worden? Bezat je deze op aarde al of kreeg je die pas geleidelijk
aan in deze wereld door de almachtige invloed van Jezus Christus, de Heer van
eeuwigheid? Wel weet ik uit de mond van God Zelf, dat jouw grote liefde tot Hem
je zo'n wijsheid gaf. Maar nu komt de belangrijkste vraag:
[5]
Hoe heb jij die machtige liefde verworven, waaruit in je hart een wijsheid
opwelt die zelden wordt aangetroffen in het vurige hart van een cherubijn? De
Heer Zelf heeft me naar jou verwezen; wees daarom zo goed om me daarvoor een
richtlijn te geven! Ik heb Jezus de Heer lief uit alle macht en zou echt niet
weten hoe ik Hem nog meer zou kunnen liefhebben. Omdat jij het echter weet, zeg
me dan hoe datgene wat voor mij tot nu toe onmogelijk was, toch mogelijk kan
zijn.'
[6] De
sergeant-majoor zegt: 'Mijn kapitein en mijn vriend, jouw eigen devies: 'Bij
God zijn alle dingen mogelijk' moet jou toch aantonen dat aan de liefde tot God
evenmin grenzen kunnen worden gesteld als aan de kennis over God. Hoe kom je
dan op zo'n vraag? Kun jij meer zien dan het licht jou toestaat, en kan het
licht sterker zijn dan datgene wat het licht veroorzaakt? Als jij het materiaal
hebt om het enige grote vertrek, dat jij nodig hebt voor je werk, te
verlichten, waarom verdeel je dan je materiaal om ook nog andere vertrekken,
waarin je voorlopig niets te doen hebt, te verlichten?
[7]
Gebruik het materiaal alleen voor de verlichting van dat ene vertrek! Is dat
eenmaal zo verlicht dat je binnen alles even goed kunt zien als bij het
helderste daglicht, open dan pas deuren en ramen. Er zal dan vanzelf uit het
hoofdvertrek voldoende licht tot de naastgelegen vertrekken doordringen en
deze afdoende verlichten. Als je niet verzamelt, raak je steeds verder
achterop. Je moet dus verzamelen en sparen als je tot grote rijkdom wilt komen!
[8] De
liefde is de grootste rijkdom van de hemelen; naar haar moet men hunkeren. En
heeft men haar, dan moet men haar niet meteen aan iedereen uitdelen. De
naastenliefde is weliswaar gelijk aan de liefde tot God, maar ze moet alleen
bestaan uit werken omwille van God en nooit rechtstreeks uit de liefdegloed van
het hart, maar altijd alleen via God op de naaste worden gericht, anders verzwakt
zij de liefde tot God. Kijk naar jouw mooie Mathilde! Zij neemt in jouw hart
drievierde deel in beslag van hetgeen de Heer alleen zou moeten hebben! Voel je
nu wat de reden is van je zwakke liefde?'
247
Liefde
voor God en liefde voor de vrouw
Alle
liefde moet uitgaan van de liefde voor God
[1] De
officier zegt: 'Ik dank je, beste broeder, voor je schitterende uitleg. Ja, je
hebt volkomen gelijk, de liefde voor de mensen is bij mij nog veel sterker dan
de liefde voor God de Heer, die toch de oorsprong van alle liefde is. Vrouwen
hebben het met de liefde voor God ook veel gemakkelijker dan wij mannelijke
wezens, want zij beminnen in de persoon van God ook de geheel volmaakte man,
wat vanwege hun polariteit heel goed samengaat. Maar bij ons mannen ligt die
zaak iets anders: wij kunnen op een nog zo volmaakt mannelijk wezen nooit zo
verliefd worden als op een vrouwelijk wezen, omdat dit zo in de natuur besloten
ligt.
[2]
Daarom meen ik dat er tussen de liefde voor een vrouwen die voor God een aanzienlijk
verschil moet bestaan. Men zal God, het hoogste Oerwezen, toch heel anders
moeten liefhebben dan een vrouw. Daarom geloof ik, dat een bescheiden liefde
voor een mooie, lieve vrouw heel goed kan bestaan naast de machtige liefde voor
God. De liefde voor God moet er een van de hoogste reinheid zijn, terwijl de
liefde Voor de vrouw altijd een beetje zinnelijk mag wezen. De liefde voor een
vrouw hangt grotendeels af van de vorm, terwijl de liefde 'voor God een zuiver
innerlijke beschouwing van de oneindige volmaaktheden van de Godheid is en een
verheven eerbetuiging voor haar liefde en goedheid. Ik denk dat het in wezen
een ware belediging van God zou zijn als men God met dezelfde gevoelens zou
liefhebben als een vrouw.
[3] Ik
ben derhalve van mening dat de nu geredde Mathilde niet de minste afbreuk kan
doen aan mijn liefde voor de Heer, maar mij in tegendeel slechts tot een nog
grotere liefde voor Hem kan aansporen.
[4] De
sergeant-majoor zegt: 'Geloven maakt weliswaar ook zalig, maar ik houd mij
alleen maar aan de zaligheid van de zuivere liefde voor God. De mens heeft één
hart en kan bijgevolg ook slechts één ware liefde hebben, waaruit naderhand als
die belangrijkste liefde gerijpt is, in de goddelijke ordening alle andere
soorten liefde kunnen voortkomen. Dus ben ik van mening dat men eerst volkomen
stevig in zijn schoenen moet staan in de liefde voor God; dan pas laten alle
andere vormen van liefde zich in een uitstekende harmonie met elkaar brengen.
Is men echter nog onzeker in zijn liefde voor God en weet men nauwelijks hoe
men God méér kan liefhebben dan een mooi gevormde vrouw... dan, vriend, is de
echte wijsheid van de geest nog wat ver weg!
[5]
Kijk, het hart heeft maar één kamer voor de liefde en deze moet dienen voor God
en tegelijkertijd ook voor de naaste, en omgekeerd. Als je op de juiste manier
liefhebt, dan kun je God niet anders liefhebben dan een vrouwen een goede vrouw
niet anders dan God, omdat het hart van een mens maar tot één echte liefde in
staat is. Wat er daarnaast nog is, is eigenliefde en deugt niet voor het rijk
van God.
[6]
Hoe hebben dan mensen als Johannes, Jakobus, Petrus en ook Paulus de Heer
liefgehad? Hoe beminde iemand als Magdalena Hem en hoe beminden duizend anderen
de Heer? Kijk, deze waren helemaal verliefd op de Heer en nog enkele graden
sterker dan jij op je lieflijke Mathilde. En juist door zo'n verliefd zijn op
de Heer is in deze wezens
de basis gelegd, waardoor zij langs de
kortst mogelijke weg tot Zijn innigste vrienden en tot meesters in de liefde en
wijsheid zijn geworden. Daar achter de Heer staan Petrus, Paulus en Johannes.
Ga erheen en vraag hun of ik ook maar één onwaar woord heb gesproken!'
[7] De
officier zegt: 'Wat zeg je? Paulus, Petrus en Johannes, die de beroemde
openbaring heeft geschreven, zouden daar staan? En wel die drie ernstige mannen
die zich achter de Heer bevinden?' De sergeant-majoor: 'Ja, zij zijn het in
hoogsteigen persoon!' De officier vervolgt: 'Wel, dan moet ik hun natuurlijk
meteen mijn complimenten gaan maken! Ik geef weliswaar niets om complimenten
maar als er een reden voor is, zijn ze geheel op hun plaats en mogen ze niet
achterwege blijven. Ere wie ere toekomt!'
[8] De
officier zegt: 'Vriend, voorzover mijn hart mij zegt is hier echter slechts één
compliment op z'n plaats en dat bestaat voor iedereen uit de zuiverste liefde!
Heb je echter liefde voor God de Heer, dan omvat je ook met deze liefde Petrus,
Paulus en Johannes, evenals alle hemelen, maar met aardse complimenten hoef je
hier niet aan te komen. Daarom denk ik dat jij alleen bij de Heer je opwachting
hoeft te maken, al het andere komt dan vanzelf.'
[9] De
officier zegt: 'Ja, je hebt volkomen gelijk. Jij moet ook in alles gelijk
hebben, omdat je zo diep doordrongen bent van de ware wijsheid. Schaden kan het
echter niet, als men met die drie eerste apostelen van de Heer tot een goede
verstandhouding zou komen, want we moeten toch aannemen dat deze drie na God de
Heer de eerste geesten zijn in de hele oneindigheid. Daarom zou het naar mijn
mening toch goed zijn om zich tenminste aan hen voor te stellen en hen als de
eerste vrienden van de Heer te begroeten!'
[10]
De sergeant-majoor zegt: 'Doe wat je wilt! Ik heb je slechts gezegd, wat hier
alleen nodig is. Nu wenkt de Heer Zelf je echter. Ga naar Hem toe! Alleen uit
Zijn mond stroomt de hoogste wijsheid. Neem deze goed in je hart op en leef
ernaar!'
248
Over
de juiste liefde voor god.
Gelijkenis
van het smalle poortje en de grote last.
Een
hemels onzevader
[1] De
officier begeeft zich nu vlug naar Mij toe en zegt: 'Heiligste Vader, U roept
mij en ik sta in alle liefde voor U en verwacht uit Uw mond Uw hoogheilige wil
te vernemen.'
[2] Ik
zeg: 'Mijn beste Peter, je moet tegenover Mij niet voortdurend 'heilig' en
'allerheiligst' in je mond nemen en bovendien moet je het aardse complimenten
maken helemaal afleren, want hier, waar allen gelijk zijn en er maar één Heer
is, is ieder compliment een dwaasheid. De sergeant-majoor heeft je goed en
waarheidsgetrouw de levensomstandigheden in Mijn hemelen uiteengezet, maar
stilletjes had jij er steeds iets tegenin te brengen, en dat is niet goed. Als
Ik je Zelf iemand aanbeveel om je te onderrichten, dan moet je alleen maar naar
hem luisteren en daarnaar je leven richten, maar als jij steeds met tegenwerpingen
komt en iets anders, dat met Mijn eeuwige ordening nooit in overeenstemming kan
zijn, beter vindt, zul je met jezelf nooit in het reine komen.
[3] De
sergeant-majoor heeft je onder andere gezegd van welke aard de liefde voor Mij
moet zijn, wil zij voor jou de juiste vruchten afwerpen, maar jij dacht er dan
weer anders over. Toch moet het zijn zoals de sergeant-majoor het je zo
eenvoudig heeft uitgelegd.
[4]
Kijk, je houdt zo hartstochtelijk veel van die lieftallige Mathilde, dat je je
nauwelijks tegen zo'n liefde kunt verweren. Toch moet je Mathilde voorlopig
helemaal opgeven en moet jouw liefde geheel alleen Mij toebehoren en hetzelfde
geldt ook voor Mathilde. Anders zou jij nooit met haar Mijn rijk kunnen
binnengaan.
[5]
Als je Mathilde niet uit Mijn handen ontvangt, kan ze jou niet met heil en
kracht uit Mij behulpzaam zijn, maar jou wel geleidelijk aan onheil en
aanzienlijke verzwakking brengen.
[6] Ga
daarom naar haar toe, breng haar bij Mij en draag haar aan Mij over! Dan pas
zul je vrij zijn om de juiste liefde uit Mij in je op te nemen. '
[7] De
officier zegt: 'Heer en Vader, dat ik Uw woord nauwgezet zal nakomen is toch
vanzelfsprekend, maar toch wilde ik U vragen of U mij met enkele woorden nog
wilt zeggen, waarom ik eigenlijk Mathilde eerst geheel aan U moet overdragen
voordat ze door Uw hand helemaal de mijne kan worden. Tot vrouw kan ik haar
hier in het geestenrijk toch al niet nemen, omdat er hier volgens Uw woord
'niemand kan huwen of uitgehuwelijkt worden'. Tot verdere ontwikkeling in Uw
rijk, o Heer, hebt U haar toch Zelf aan mij toevertrouwd. Dat ik haar gespeend
van elke zinnelijke bijgedachte als een gave uit Uw hand en als een
allerliefst, hemels wezen liefheb, vind ik geheel in overeenstemming met mijn
geweten.
[8]
Heer, vergeef mij, arme zondaar, zulke vragen, maar ik kan er niets aan doen
dat ik eerst van alles de reden wil weten voor ik tot handelen overga. Ik besef
weliswaar goed dat men Uw wil onvoorwaardelijk moet opvolgen omdat U altijd het
beste voor Uw kinderen wilt, maar toch voel ik in mij de drang om van alles wat
ik moet doen de reden en het doel te doorgronden. Als het dus Uw wil mocht zijn
mij daarover iets mee te delen, zou mij dat uiterst welkom zijn!'
[9] Ik
zeg: 'Maar Mij niet, beste vriend en zoon, want als het nodig zou zijn om jou
daarvan de reden te zeggen, dan had Ik dat allang gedaan. Voor zo wijs zul je
Mij hopelijk toch wel houden, dat Ik duidelijk inzie wat wel of niet nodig is.
Op goede gronden zeg Ik je echter de reden daarvoor niet. Heb je daar soms ook
iets tegenin te brengen?
[10]
Als jij een last van aanzienlijke omvang draagt en je komt daarmee bij een
smalle poort, waar je doorheen moet als je het doel van het leven wilt
bereiken, zeg Me, wat zul je met de omvangrijke last op je schouders doen om
dat hoge doel te bereiken?'
[11]
De officier zet grote ogen op en zegt na een poosje: 'Als ik de last niet door
de smalle poort kan krijgen, zal ik hem vast en zeker voor de poort neerleggen
en proberen me er zonder hem door te wringen, want het doel van het leven staat
hoger dan elke last, ook al lijkt die nog zo waardevol' Ik zeg: 'Goed, Mijn
zoon! Ga heen en handel daarnaar, dan zul je leven!'
[12]
Nu begeeft de officier zich meteen naar Mathilde en zegt tegen haar: 'Mathilde,
de Heer vraagt naar je. Kom dus met me mee, zodat ik jou aan Zijn heilige
handen kan toevertrouwen.' Mathilde zegt: 'Ik ben maar een onwaardige
dienstmaagd van de Heer, maar Zijn heilige wil geschiede!'
[13]
De officier Peter brengt met deze woorden Mathilde naar Mij toe en zegt: 'Mijn
Heer, mijn God en heilige Vader, hier is zij die U verlangde! Ik draag haar met
grote vreugde in mijn hart aan U over, want ik weet dat U het beste voor haar
eeuwig levensgeluk zult zorgen. Uw alleen heilige wil geschiede.'
[14]
Mathilde zegt echter, vol vrees en liefde voor Mij: 'Heilige Vader, U die in de
hemel woont, Uw naam worde altijd en steeds meer erkend en geheiligd! Uw rijk
van liefde, wijsheid en eeuwig leven kome tot ons allen! Uw alleen heilige wil
worde door alle vrije geesten, wezens en mensen in de hemelen en op alle
hemellichamen nauwgezet nageleefd! Geef, 0 heilige Vader, dat alle kinderen Uw
hemelbrood des levens mogen eten met een zuivere mond! Vergeef ons allen onze
zwakheden en zonden, zoals wij allen vergeven, die ons ooit hebben beledigd!
Laat ook niet toe dat wij, met nog allerlei zwakheden behepte kinderen, zo in
verzoeking worden gebracht, dat het onze krachten te boven gaat! Als echter
iets kwaads Uw kinderen dreigt te verderven, wend het dan af en bevrijd hen van
alles wat hun kwaad zou kunnen doen! Want aan U alleen is eeuwig alle macht en
kracht! U zij alle roem, lofprijzing, eer en aanbidding! Voor U alleen zij
eeuwig al onze liefde en lof! Amen!'
249
De
Heer over het onzevader.
Strijd
om een plaats aan de vaderborst
Helena
over Gods- en broederliefde
[1] Ik
zeg tegen Mathilde en de officier: 'Zo is het goed; zo'n gebed bevalt Mij, want
daarin is alles naar voren gebracht wat ieder mens, evenals iedere geest en
iedere nog zo volmaakte engel, nodig heeft. Kom hier, Mathilde, aan Mijn borst
en sterk daar je leven! Want kijk, uit dit hart is alles voortgekomen wat het
oneindige heelal vult. Kom ook jij hier, Mijn dochtertje, en drink met volle
teugen van het eeuwige leven vol liefde, wijsheid en macht!
[2]
Zie je, Mijn zoon Peter, Mathilde heeft ten overstaan van Mij het best
gesproken en is daarom ook het verst gekomen, maar jij wilde wijs worden nog
voordat je hart in staat was om de echte wijsheid te verdragen. Daarom blijf je
nu tamelijk ver achter bij Mathilde, hoewel je eerst verder was. Zorg ervoor
dat jouw liefde voor Mij gelijk wordt aan haar machtige liefde, dan zul ook jij
daar komen waar Mathilde nu is.
[3]
Maar jij, Mijn lieve dochter, wees niet bang voor Mij omdat ik het allerhoogste
Godswezen ben, want juist daarom ben Ik de zachtmoedigste, deemoedigste,
vriendelijkste, liefdevolste en allerbeste geest en mens tegelijk. Kom nu maar
en wees niet bang!'
[4]
Mathilde beeft van zoete vrees en brandende liefde, maar kan toch niet de moed
opbrengen om aan Mijn haar te heilig lijkende borst te vallen. Daarom roep Ik
Helena en vraag haar om deze Mathilde te tonen, hoe de uitverkorenen in de
hemel dat doen.
[5] Helena
valt meteen met open armen aan Mijn borst en zegt: 'O, mijn liefste Vader, dat
heb ik al onzeglijk gemist! O, lieve Vader, mijn enige liefde! O, hoe zalig is
het aan Uw borst te rusten en de hoogste levenskrachten in me op te nemen!' Na
deze woorden valt Helena opnieuw aan Mijn borst en bijt er zich, om zo te
zeggen, letterlijk uit liefde in vast.
[6]
Als Mathilde dat ziet, zegt ze: 'Mijn God en Vader, die heeft een moed zoals de
aartsengel Michaël nog niet eens bezit! Met welk een heftigheid doet ze nu
alsof ze helemaal in Uw allerheiligste borst zou willen binnengaan. O, dat is
toch wel wat al te kras! Ik zou dat ook graag willen doen als ik er maar de
moed voor had. Nee maar, die maakt het mij toch wel wat al te bont!'
[7] Ik
zeg: 'Nu, Mathilde, kom toch en doe zoals zij!' Nu laat Mathilde zich geen
tweede keer roepen en valt eveneens aan Mijn borst. Daar Helena zich echter
bijna over Mijn hele borst heeft uitgestrekt, vindt Mathilde iets te weinig
plaats en zegt vriendelijk tegen Helena: 'Zeg lieve zuster, laat voor mij toch
ook een plekje over! Ik ben toch ook net als jij hierheen geroepen.'
[8]
Daarop zegt Helena: 'Kijk, wie het eerst komt, wie het eerst maalt! Als men
voor zoiets goeds geroepen wordt, mag men zich door niets er vanaf laten houden,
maar ontbreekt iemand daartoe de moed, dan moet men die maar ergens vandaan
halen. Kom maar hier, we zullen samen wel een plaatsje vinden! Want kijk, aan
deze borst vinden er heel veel tegelijk een plaatsje!'
[9]
Mathilde, die nu haar hoofdje tegen de linkerzijde van Mijn borst heeft gelegd,
zegt: 'Nu is het goed! o God, o God, wat een zalige rust! Ja, wie werkelijk
rusten wil, die ruste in God! o heilige borst! Och, mijn hart is veel te klein
om de rijkdom van deze heilige, grootse ervaring te kunnen vatten! Wie zou
echter de diepte van zo'n genade en liefde ooit kunnen begrijpen en
doorgronden?'
[10]
Helena zegt: 'Dat is ook helemaal niet nodig, want de echte liefde wil niets
tot op de bodem onderzoeken. Als wij zouden willen doorgronden hoe heilig en verheven
deze borst is, dan zouden we eeuwigheden bezig zijn! Dat zou een nog dwazere
bezigheid zijn dan die van de filosoof, die zijn brood eerst tot in atomen
wilde ontleden voordat hij zijn honger ermee begon te stillen... maar daarbij
verhongerde. Wie zich afvraagt wat toch de liefde is, die heeft beslist nog
niet op de juiste manier lief. Echte liefde praat niet veel, maar pakt het
voorwerp van haar keuze beet zoals een poliep zijn buit. Daarna komt pas weer
de filosofie. Daarom moet je, nu jou de gelegenheid geboden wordt, slechts
genieten, anders kom je bij mij vergeleken een beetje tekort.'
[11]
Mathilde zegt: 'Maak je daar maar geen zorgen over, ik weet ook wel hoe men
moet liefhebben. Kijk maar uit dat jij uiteindelijk niet tekort komt. Ik ben op
aarde op een heel merkwaardige manier door zowel zuivere als onzuivere liefde
geplaagd, maar heb nergens echte voldoening in kunnen vinden. Maar nu voel ik
mij geheel en al voldaan en mijn hart lijdt geen honger meer. Als ik aan tafel
ben, weet ik wel hoe ik moet eten en in het bijzonder aan deze, waaraan talloze
myriaden zich voeden met leven gevende nectar!'
[12]
Helena zegt: 'Doe niet zo poëtisch, lieve zuster. Kijk, ik ben maar een gewoon
mens wat mijn aardse afkomst betreft en heb geen verstand van zulke verheven
manieren om zich uit te drukken, en de Heer heeft het helemaal niet zo graag.
Hoe eenvoudiger, hoe liever het Hem is, omdat aan zo'n verheven taal vaak ook
een soort ijdelheid ten grondslag ligt. Doe daarom maar heel gewoon, lieve
zuster, dat heeft de Heer het liefst!'
[13]
Mathilde zegt: 'Ja, je hebt volkomen gelijk, maar geef me alleen iets meer
plaats!' Helena zegt: 'Hé, lieve zuster, heb je dan nog geen plaats genoeg? Ik
geloof dat je deze hele heilige en zalige borst alleen in bezit wilt nemen?
Wel, omdat je er zo lief en goedhartig uitziet, schuif ik nog een klein stukje
op, maar dan moet je mij niet meer storen in mijn zaligheid, lieve,
beminnelijke zuster!'
[14]
Mathilde zegt: 'Nee, nee, nu hebben we allebei plaats genoeg. Ik ben je zelfs veel
dank verschuldigd, omdat je mij de moed hebt gegeven en de weg hebt gewezen. Ik
heb me er nooit een juiste voorstelling van kunnen maken, hoe men God eigenlijk
waardig zou moeten liefhebben. Daarom was ik ook zo verbaasd, toen onze Heer en
Vader mij riep om aan Zijn zalige borst te komen. Ik kon mij zo'n toenadering
nooit ofte nimmer voorstellen, maar nu zie ik duidelijk in hoe bij God dan toch
alle dingen mogelijk zijn. Hem zij daarom voor eeuwig al mijn liefde!'
[15]
Helena zegt: 'Dus niets meer voor jouw Peter? Wat zal hij daar wel van vinden?
Of zouden op dit punt bij God soms ook alle dingen mogelijk zijn?' Mathilde
zegt: 'Maar mooie zuster, waarom moet jij toch steeds nog wat steken onder
water geven; heb je daar plezier in? Ik hoop dat Peter mijn voorbeeld zal
volgen, want hij zal zeker inzien dat men God, de enige ware Vader, meer moet
liefhebben dan alle nog zo volmaakte schepselen. Heeft men de ware, eeuwige
oorsprong van de liefde, ja de zuiverste en waarachtigste Liefde Zelf gevonden,
dan is het voor eeuwig gedaan met de liefde voor de schepselen! Begrijp je
mij?'
[16]
Helena zegt: 'O ja, dat begrijp ik zeker, maar zo helemaal gedaan is het
daarmee toch niet, want de naastenliefde, de broeder- en zusterliefde houdt
daarom niet op, omdat juist de naastenliefde een belangrijke voorwaarde is voor
de liefde tot God. Net zomin als men God kan liefhebben als men zijn broeder
haat, kan men zijn broeder waarachtig liefhebben wanneer men voor God geen of
alleen maar een stompzinnige liefde heeft, zoals bij zoveel bekrompen dwepers
het geval is.
[17]
Eens was ik zelf zo dom en geloofde ik dat een priester iemand in de hemel kon
brengen. Toen ik mij er later echter van overtuigde wat voor mentaliteit de
priesters hebben, is mijn denken ook veranderd. In 1848 stond ikzelf
goedbewapend op de barricaden tegenover de vijanden van de waarheid en de
vrijheid en vond daar ook de lichamelijke dood.
[18]
Dus, mijn lieflijke zuster, het is heel terecht dat je God de Heer, onze
heiligste Vader, nu zo liefhebt dat je daardoor gespeend bent van alle liefde
voor de schepselen, maar je moet je er daarbij toch wel van bewust blijven, dat
je naast zo'n liefde ook je arme broeders en Zusters niet mag vergeten, die nog
lang niet het geluk hebben aan de bron van liefde de leven schenkende zaligheid
te genieten.'
[19]
Mathilde zegt: 'Je hebt werkelijk gelijk en bent al heel wijs geworden. Ik hoop
dat ook ik spoedig zo wijs mag worden, maar nu is mijn hart te vol van liefde
voor de Heer en daarom kan de wijsheid wat mij betreft nu even rusten.'
250
Robert
beleert Peter over het echte rijpingsproces van de liefde
Voorbeelden
van de feniks en van de wijnpers
[1] De officier slaat
deze scène gade en bewondert de beschaafde taal van Helena. Hij wendt zich tot Robert
en zegt: 'Nou, jij moet jouw Helena inmiddels flink onder handen hebben
genomen, waarbij je haar vroegere Lerchenfeldse, proletarische dialect er
grondig uit hebt gedreven! Werkelijk, zij spreekt nu goed en mooi Duits.'
Robert zegt: 'Vriend, dat kon ze vroeger ook al. Ze spreekt alleen dan haar
dialect, als het haar erom te doen is iemand om Gods wil eens flink te
vernederen. Ze is anders het zachtmoedigste en een door de Heer Zelf opgevoed,
fijnebeschaafd wezen, mooi als het morgenrood, hartelijk en lief als een duif.'
[2] De
officier zegt: 'Ja, dat is wel op haar van toepassing, maar nu nog één vraag!
Ik houd zo machtig veel van Jezus vanwege Zijn onbegrijpelijke liefde voor
ons, Zijn schepselen. Deze liefde brengt mij erg in beroering. Wat moet ik doen
om mijn hart tot rust te brengen?' Robert zegt: 'Laat je hart maar breken van
liefde, daardoor zal je geest, die nu nog bekneld zit in je hart, vrij worden.
Dan word je ook vrij in jouw gehele wezen, hetgeen de eerste voorwaarde is als
je de Heer volledig nabij wilt komen.
[3]
Het hart voortijdig gerust- en tevredenstellen betekent zijn geest weer in
slaap sussen. Een slapende geest toont echter weinig neiging om vrij te worden.
Men moet hier, in het rijk van de genade, de liefde geheel de vrije loop laten.
Welke gevolgen dat ook mag hebben, ze kunnen alleen maar goed zijn, omdat de
liefde een heilige kracht uit God is. Laat je daarom maar in beroering brengen
door de liefde van de Heer; zij zal ervoor zorgen dat jouw gehele wezen zich in
de meest volmaakte orde ontwikkelt!'
[4] De
officier zegt: 'Vriend, jij hebt nu wel gemakkelijk preken, want jij hebt de
school al doorlopen, maar mensen als wij, die zich nog midden in het gloeiende
vuur van de liefde bevinden, ondervinden in zo'n lijdzame toestand een moeilijk
te verdragen, onbehaaglijke drang. Zorg er liever voor dat ik Jezus kan
omarmen, daarmee help je mij meer dan met de mooiste stichtelijke preek. Spreek
de heerlijkste woorden in een brandend huis, en je zult daarmee het vuur niet
blussen; als je echter een emmer neemt en daarmee ijverig water op het vuur
gooit, dan zul je daardoor je doel beter bereiken.' .
[5]
Robert zegt: 'Vriend, dat is het nu juist, ik wil jouw vuur niet blussen maar
veeleer aanwakkeren. Je moet eerst als een feniks volledig door dit vuur worden
verteerd om daarna uit de as van jouw deemoed opnieuw te verrijzen, voordat je
God met volle overgave kunt naderen zonder schade te lijden aan jouw wezen.
[6]
Heb je op aarde nooit naar wijnpersen gekeken? De druif komt dan onder een verschrikkelijk
zwaar drukkende pers waardoor ze helemaal fijn gedrukt wordt en haar het edele
sap tot op de laatste druppel wordt ontnomen. Wij vrije geesten twijfelen er
niet in het minst aan dat de druif gevoel heeft, omdat alles leven moet hebben
en er zonder een bepaald gevoel geen leven zou zijn. Nu mag de druif onder de
zware pers nog zo'n sterke pijnlijke druk voelen, toch is dat voor het
vergroten van haar opwekkende geest hoogst noodzakelijk. Zonder deze drukkende
operatie zou haar geest immers nooit vrij worden en zou deze het sap nooit zo
ten volle kunnen verzadigen, dat eenieder die het sap tot zich neemt, de
opwekkende geest spoedig in zijn hele wezen waarneemt.
[7]
Als jij echter van wijn en zijn opwekkende kracht houdt, kun je dan een vijand
van het persen zijn? Ik zeg je, zonder druk gaat het niet! Alleen als ook de
geest door de druk gedwongen wordt om over te gaan in het aan de ziel verwante
sap, komt de ziel zelf pas tot leven, in het bezit van eigen kracht en macht.
Begrijp je deze beeldspraak?'
[8] De
officier zegt: 'Ja, nu begrijp ik jou en ik zal me er ook naar gedragen. Ik
dank je, beste broeder, voor deze wijze en praktische les!'
[9] Daarop stuur Ik
Helena en Mathilde naar de vrouwen toe, met wie de officier Peter eerst
problemen had en van wie er een Mij een zilveren relikwiekruis cadeau wilde
geven. Beiden beginnen meteen met het hun toevertrouwde liefdewerk en oogsten
ook de beste resultaten.
251
Peters
uiting van vurige liefde voor de Vader
Afscheid
van het droomgezicht van de stad Wenen
[1]
Ondertussen roep Ik de officier bij Mij en vraag hem: 'Hoe is het jou nu te
moede?' De officier antwoordt: 'Heilige Vader, oerbron van de zuiverste liefde!
Ik voel mij buitengewoon hemels en kan het van liefde voor U niet meer
uithouden! O, laat U ook door mij omarmen; ik word machtig naar U toe gedreven!
O Vader, doe met mij wat U wilt, maar belet mij niet om U, liefde van alle
liefde, te omarmen, want mijn hart dringt mij daartoe!'
[2] Nu
is Peter niet meer tegen te houden, valt in Mijn armen en weent van overgrote
liefde. Ik omarm hem ook en zeg: 'Mijn broeder, jij houdt erg veel van Mij,
maar Ik houd nog veel meer van jou! Kijk naar deze wederliefde van Mij en zeg
Me, of je daarmee tevreden bent?'
[3] De
officier zegt: 'O Heer en Vader, het is zoals men van U mag verwachten. U bent
de eeuwige, allerzuiverste, van elke dwang oneindig ver verwijderde liefde. Hoe
zou men van U iets anders kunnen verwachten dan slechts datgene wat de
zuiverste liefde in U en uit U schept?
[4] U
bent het enige plechtanker voor allen die op de stormachtige golven van het
leven van de ene klip naar de andere worden geslingerd. Zo is het ook Uw
streven om volgens Uw heilige orde zelfs de onheilbrenger terug te brengen tot
het juiste inzicht en alles weer in orde te maken wat al bedorven was. U zoekt
steeds het verloren schaap, U neemt elke dag een zeer groot aantal verloren
zonen op en U roept dode Lazarussen uit hun graven tot leven!
[5]
Daarom is het ook billijk dat ieder hart U boven alles liefheeft, want U alleen
bent goed en meer dan heilig; alle andere wezens zijn echter slechts goed door
de liefde voor U. Als een wezen iets anders meer liefheeft dan U, heilige
Vader, dan is het al slecht, want alle liefde moet gericht zijn op U. Heb ik
een schepsel lief omwille van het schepsel, dan is mijn liefde al een zonde,
maar heb ik het enkel lief omwille van U, dan is mijn liefde een deugd en geeft
zij het hart blijvende zaligheid. U alleen bent liefde en hebt ons uit liefde
en voor de liefde geschapen. Daarom komt U alleen al onze liefde toe en wie U
lief heeft, aanbidt U ook echt.
[6]
Niet voor niets zei U al door de mond van de profeet Jesaja: 'Dit volk eert Mij
met de lippen, maar zijn hart is verre van Mij.' Niet voor niets schonk U de zondares
Magdalena grote genade, want zij liet haar hart naar U uitgaan, en niet voor
niets riep U de zondaar Zacheüs uit de moerbeiboom, want zijn liefde voor U
deed hem in de boom klimmen. O Vader, U was steeds liefde, en alle zondaars die
in hun hart Uw naam aanriepen, zijn niet beschaamd. Maar huilen en weeklagen
zullen allen die hun hart van U hebben afgekeerd en zich niet opnieuw tot U
willen wenden, hetgeen ze toch gemakkelijk zouden kunnen!'
[7] Ik
zeg: 'Heel goed, lieve broeder! Jij hebt de juiste weg gevonden. Maar helaas
leven er in deze stad nog velen voor wie deze weg vreemd is en nog lang vreemd
zal blijven. Wat rijp was, heb Ik nu geoogst! Al het andere is nog onrijp en
moet nog op het veld blijven staan.
[8] We
zullen ons daarom niet langer in deze plaats ophouden, maar ons naar een andere
stad begeven, waarvan Ik jullie de naam pas zal noemen als we in haar nabijheid
zijn.'
[9] De
officier zegt wat weemoedig: 'O lieve Vader, deze stad Wenen telt enkele
honderdduizenden inwoners en wij zijn hier met nauwelijks meer dan duizend
personen. Als ik daarbij nog denk aan degenen wier stof door de aarde van de
kerkhoven wordt bedekt... wat zal er met al deze mensen gebeuren? Daaronder
zullen er wel enkelen zijn, die reeds lang in het eeuwige levenslicht baden,
maar met miljoenen uit deze plaats is dat zeker niet het geval. Zullen zij ooit
verrijzen?'
[10]
Ik zeg: 'Maak je over hen geen zorgen! Ik heb heel veel dienaren die deze
schapen moeten hoeden en leiden. Daarom is het ook niet nodig dat juist wij allen
moeten leiden, maar alleen diegenen die zich tijdens hun leven op aarde
hoofdzakelijk om Mijn naam hebben bekommerd op de verkeerde of op de juiste
manier, dat maakt hier niets uit. Als er maar een geloof aanwezig was, dan
kunnen we dit altijd in orde brengen en hun liefde opwekken. Maar waar helemaal
geen geloof of een te hardnekkig bijgeloof aanwezig is, mogen wij aanvankelijk
niet openlijk de rol van leider of opwekker vervullen. Daarvoor heb Ik
miljoenen dienaren, aan wie zulke zaken worden toevertrouwd. Er is echter wel
degelijk verschil tussen degenen die Ik Zelf persoonlijk opwek en leid, en die
velen die door Mijn engelen en dienaren worden opgewekt en geleid. Hier geldt
het woord: 'Velen zijn geroepen, maar slechts weinigen
uitverkoren!'
252
Gelijkenis
van de strenge, rechtvaardige koning, die door de liefde wordt overwonnen
[1] De
officier zegt: 'O Vader, dat is veel te veel genade voor ons arme zondaars! Hoe
kunnen wij U ooit genoeg danken voor zo' n genade? Wat moeten wij dan doen om zo'n
genade waardiger te worden?' Ik zeg: 'Vriend en broeder, een hart dat met
liefde voor Mij is vervuld, is voor Mij de grootste en volmaaktste dienst
waarmee een mens Mij plezier kan doen. Ik zeg je, bij Mij komt tenslotte alles
op de liefde neer!
[2] Er
was eens op aarde een machtige koning, onverbiddelijk streng en rechtvaardig in
heel zijn doen en laten. Zijn volk gehoorzaamde hem uit angst, maar van liefde
voor zo'n strenge heerser was geen sprake. Men prees wel zijn onomkoopbare
rechtvaardigheid, maar toch was iedereen bang voor hem en men beefde zodra hij
de rechterstoel besteeg. Zijn beambten hadden dezelfde instelling als deze
koning. Zij waren strikt rechtvaardig, maar er was nooit sprake van
kwijtschelding van straf.
[3] Er
woonde in de stad ook een heel bescheiden man, die zich met allerlei praktische
wetenschappen bezighield en af en toe het een en ander uitvond, dat de mensen
goed van pas kwam. Een gebod van de koning hield echter in dat iedere
kunstenaar of geleerde zijn werken eerst ter beoordeling aan de koning moest
voorleggen, opdat er niets in handen van het volk zou komen dat het schade zou
kunnen berokkenen. Deze man wist amper dat er zo' n gebod bestond en
verspreidde daarom zonder voorkennis van de koning verschillende van zijn nuttige
werken onder het volk, dat niet naliet deze meester buitengewoon te prijzen.
[4]
Dat kwam de koning ter ore en hij liet de meester gevangennemen en voor zijn
rechterstoel leiden. Na het bepalen van de straf wierp het in grote getale
aanwezige volk zich voor de koning neer en smeekte hem om voor deze man, die
door zijn talenten zoveel goeds had voortgebracht, genade voor recht te laten
gelden. Maar het hielp niets; het woord van de koning bleef zo onverzettelijk
als een rots.
[5]
Omdat het volk met zijn dringende smeekbeden niets bereikte, begon het luid te
morren over de hardheid van de koning en hem zelfs massaal te bedreigen.
[6]
Toen stond de eenvoudige, tot straf veroordeelde man op en sprak: 'Grote,
rechtvaardige koning, veroorloof mij enkele woorden te richten tot uw
opgewonden volk, voordat ik voor het ondergaan van mijn welverdiende straf word
weggeleid.'
[7] De
koning stond de veroordeelde dit verzoek toe en deze sprak tot het volk: 'Beste
vrienden en broeders! Mor niet over jullie vader, die bezorgd is om jullie
eigen bestwil. Als jullie denken dat hij om mijnentwil zo streng en
rechtvaardig is, dan vergissen jullie je deerlijk! Uit grote liefde voor jullie
is hij in alles zo streng. Ik heb jullie weliswaar goede diensten bewezen, maar
ik had jullie ook knollen voor citroenen kunnen verkopen. Al was het in mijn
geval geen kwade opzet om de heilzame wet van de koning te overtreden, toch was
het een strafbare nalatigheid van mij om te weinig naar de wetten te
informeren, waardoor ik geen acht heb geslagen op de liefde en de zorg van onze
wijze vader. Daarom krijg ik deze straf heel terecht. Prijs en bemin daarom de
wijze koning als een om jullie welzijn bekommerde vader, dan zullen jullie hem
daardoor in je hart de beste tol betalen!'
[8]
Zich tot de koning wendend: 'Goede, wijze vader van uw volkeren, u dank ik met
een van liefde vervuld hart voor deze rechtvaardige straf. Sta mij toe om,
voordat ik de kerker binnenga en de verdiende tuchtroede op mijn schouders
voel, de zoom van uw gewaad met mijn lippen aan te raken en het met de tranen
van mijn grote liefde voor u te bevochtigen!'
[9] Nu
staat de koning op, strekt zijn armen uit en zegt: 'Mijn zoon! In jouw mond
beweegt zich geen slangentong. De zachtmoedige blik in jouw ogen is voor mij
een waarborg, dat je mij met je gehele hart liefhebt. Kom in mijn armen! De
liefde bedekt alle zonden! Mijn hart is vol vreugde, omdat ik onder mijn vele
kinderen er één heb gevonden, dat de liefhebbende vader in mij heeft herkend.
Omdat jij mij met liefde hebt bejegend, zul jij ook bij mij liefde vinden. In
plaats van de straf te ondergaan, zul je in een koninklijk gewaad worden
gestoken en aan mijn zijde gaan!'
[10]
Kijk, Mijn lieve broeder, precies zo is het nu ook bij Mij. Wat Mijn orde en
wijsheid betreft blijft weliswaar ieder woord van Mij eeuwig onveranderlijk,
maar wie door de liefde tot Mij komt, wordt alles kwijtgescholden. Ben Ik in de
wijsheid al een diamant, in de liefde echter ben Ik weker dan was en valt er
heel goed met Mij te praten.'
253
Wat
de liefde doet is welgedaan. Laat je
alleen door haar leiden
[1] De
officier zegt: 'O hoe heerlijk is het afhankelijk te zijn van een Heer, die in
de wijsheid weliswaar voor eeuwig alle wezens op onnavolgbare wijze overtreft,
maar aan de liefde de hoogste vrijheid toekent en haar zo maakt, dat ze
helemaal niet kan falen. Ja, dat is oneindig groot, verheven en heilig!
[2]
Dat U, o Heer en Vader, uit liefde tegemoetkomend bent geweest, blijkt wel uit
talloze voorbeelden in de Heilige Schrift. Ik wil nog niet eens in de eerste
plaats denken aan voorbeelden uit het Oude Testament, waarin verteld wordt hoe
U Sara hebt verhoord, de liefhebbende Jakob het eerstgeboorterecht gaf en Jozef
tot weldoener van zijn broeders maakte. En verder hoe Mozes, die van het begin
af aan een zoon van de liefde was en uiteindelijk door de drang van zijn hart
tot U in de brandende doornstruik kwam en toen pas volledig een werktuig van Uw
liefde en erbarming werd.
[3]
Maar ik denk hoofdzakelijk aan het Nieuwe Testament, waarin U zich uit liefde
zo hebt laten behandelen dat Uw leerlingen en apostelen zich daaraan vaak danig
hebben geërgerd. Hoe graag hadden zij gezien dat U in tal van ergerlijke
situaties vuur en zwavel uit de hemel had laten regenen, maar U wees hen
terecht en genas, waar zij verwachtten dat U zou verwonden. 0 Heer, een hele
eeuwigheid is te kort om al die wonderdaden van Uw liefde op te sommen! Maar
wat kan men doen? Niets anders dan U liefhebben en nog eens liefhebben, omdat U
Zelf slechts liefde en nog eens liefde bent in alles!'
[4] Ik
zeg: 'Goed, goed, Mijn broeder, Mijn zoon! Wat de liefde doet is, welgedaan;
laat je daarom steeds alleen maar door de liefde leiden! Waarheen deze je ook
zal voeren, je zult steeds op de juiste plaats aankomen; Mijn rijk bestaat alleen
uit liefde en waar liefde heerst, daar ben ook Ik thuis. Daarom komt er ook
niemand zonder liefde ooit in Mijn rijk en nog minder rechtstreeks tot Mij. Het
licht van Mijn ogen doorstroomt weliswaar de oneindigheid en dat is de eeuwig
stralende diamant van Mijn wijsheid, maar de liefde is slechts daar, waar
Ikzelf onmiskenbaar thuis ben, lichamelijk en zeer wezenlijk herkenbaar.
[5]
Het licht van de zon doordringt ook een bijna onmetelijke ruimte, maar van haar
warmte genieten alleen de hemellichamen die zich in haar nabijheid bevinden;
buiten de kring van haar planeten dringt geen warmte meer door. De
hemellichamen, die door de zon verwarmd willen worden, moeten evenwel eerst
zelf warmte in zich hebben. Een ijsklomp neemt geen warmte op, tenzij hij eerst
tot water smelt, wat wel in staat is warmte in zich op te nemen.
[6]
Wie dus liefde bezit, zal ook in zichzelf liefde vinden en deze als volledig
eigendom verwerven, maar wie geen liefde heeft, kan ook geen liefde in zich
opnemen. Zou een steen geen vuur in zich hebben, dan zou hij nooit gloeiend
kunnen worden gemaakt.
[7]
Blijf dus in de liefde, omdat je de liefde in je hebt - en ga nu en neem
Mathilde-Eljah bij je opdat al jouw liefde voor Mij een eeuwige voeding mag
hebben, want als de magneet als symbool van de kracht van de liefde geen
voeding krijgt, verzwakt hij. Geeft men hem echter voeding, dan wordt hij
steeds sterker. En zo moet ook Mathilde-Eljah voor jou een versterkende voeding
zijn! Zo zij het!'
254
Zegenbede
voor de maaltijd Over Swedenborg.
Zegening
van het Habsburgse huis.
Invloed
van geesten en engelen op mensen
Grondwet
van de vrije wil.
[1] De
officier doet, wat Ik hem heb aangeraden, maar brengt Mathilde-Eljah weer bij
Mij en zegt: 'O Vader, hier is zij, die evenals ik U boven alles liefheeft. U
hebt haar weliswaar aan mij gegeven door Uw heilig woord en ik zou haar ook
meteen aan mijn borst kunnen drukken, maar mijn hart zegt mij, dat ik U eerst
om Uw zegen moet vragen en pas dan Mathilde-Eljah volkomen als de mijne kan
beschouwen, als ik haar uit Uw hand heb ontvangen.
[2]
Als voedsel voor mijn hart hebt U, O lieve Vader, haar aan mij geschonken. Zo
schenkt U ook alle mensen op aarde spijs en drank. Zij, die vóór het eten van
voedsel in hun hart tot U komen, U danken en om Uw bijzondere zegen bidden,
worden door het voedsel ook werkelijk gevoed. Zij, die echter menen dat zoiets
helemaal niet nodig is, dient het niet tot zegen, noch lichamelijk noch
geestelijk. Daarom kan men U nooit genoeg liefhebben en danken voor de
overvloed van Uw zegen. Zegen ons daarom nog eenmaal, o heilige Vader!'
[3] Ik
zeg: 'Mijn zoon, hetgeen je vraagt, is al gebeurd. Wees daarom maar helemaal
gerust, want bij jou is nu alles in orde. Er zijn nog enkelen in ons gezelschap
die weliswaar nog niet helemaal in orde zijn, maar zij hebben liefde in hun
hart en dat is goed. Er is niet veel meer nodig om ook hen helemaal in de
juiste orde te brengen.
[4]
Het lezen van de boeken van de wijze Emanuel Swedenborg is heel nuttig voor jou
geweest, omdat je het gelezene ook meteen in praktijk hebt gebracht, maar deze
hier hebben noch Mijn woord gelezen, noch hetgeen Ik Swedenborg over Mijn woord
heb geopenbaard, en staan hier daarom als volslagen nieuwelingen. Maar zoals
gezegd, we zullen hen onderweg nog op het juiste pad brengen.
[5] We
zouden ons hier in deze stad nog wel enige tijd kunnen ophouden, ook het
regerende Huis bezoeken en het zegenen voor alle tijden, maar niemand vraagt
ons daarom. Dus zij het maar eenvoudig gezegend door onze aanwezigheid in deze
stad, waardoor het er toch nog beter aan toe is dan alle andere vorstenhuizen
van de gehele wereld. Dit Huis zal weliswaar nog een proef krijgen te
doorstaan, maar dan zal het tot zegen van Europa worden verheven! Wij zijn hier
klaar en begeven ons nu op weg voor de voorgenomen verdere reis naar het
zuiden.'
[6] Nu
komen de keizers Jozef, Leopold en Frans naar Mij toe en smeken Mij om de
bijzondere zegen voor het Huis van Oostenrijk en voor alle volkeren van deze
staat. Op het wijze verzoek van deze drie voormalige vorsten geef Ik deze zegen
en zeg:
[7]
'Jij vergrijsd Huis, blijf! Jouw banier zij liefde, zachtmoedigheid en geduld!
Word en blijf standvastig in het ware geloof en schuw het licht van de geest
niet, want dit licht zal je verheffen boven alle vorsten van Europa! Laat je
nooit door Rome misleiden en knechten, want jou benoem en zegen Ik tot regent
en boven jou sta alleen Ik en verder niemand op aarde. Ik erken geen bevelend,
alle koningen op sleeptouw nemend en boven alles heerszuchtig, duister Rome.
Niet een met drie kronen gekroond Rome, maar alleen een deemoedig Rome dat zich
aan Mijn woord houdt, zou Ik erkennen. Een Rome dat de vernietiging verlangt
van alle broeders die zich nooit de last van de drie kronen op zijn hoofd laten
welgevallen, maar wel helderder denken dan de vorst der duisternis te Rome, is
voor Mij een gruwel van verwoesting op de heilige plaats van alle leven uit
Mij. - Mijn Huis! Je hebt nu al zoveel gedaan; doe alles, dan zal jouw macht
groeien als een ceder op de Libanon! Mijn zegen en Mijn kracht zijn met jou!
Het zij zo!'
[8]
Hierop vallen de drie vorsten voor Mij neer, zeggen amen en loven en prijzen
Mij uit het diepst van hun hart.
[9] Ik
zeg: 'Sta op, vrienden! Eenieder doet wat hij kan. Ik weet het beste hoe de
zaken er nu voor staan, maar het zal niet lang meer blijven zoals het tot nu
toe was. Jullie drieën zal Ik echter de macht geven om volgens de vrije orde,
het vrije recht en de juiste redelijkheid te kunnen inwerken op jullie Huis op
aarde, zonder afbreuk te doen aan de vrije wil van de op dat moment heersende
regent.
[10] Dat kan alleen, wanneer men bij
een mens alleen maar op zijn vermogen tot inzicht inwerkt, maar nooit wanneer
men, al is het nog zo weinig, zijn wil remmend of stimulerend beïnvloedt, want
een gestimuleerde wil is, net als een tegengehouden wil, als gericht te
beschouwen. De hel pakt de mensen bij hun wil en sleurt hen in het gericht en
in de dood, maar door ons moet de volledige vrijheid van de wil tot het
uiterste worden geëerbiedigd. Daarom moeten ook jullie daar, waar jullie macht
is verleend, nooit op de wil, maar enkel op het inzicht van de mensen inwerken.
De mens kan zijn inzicht nog zo hoog ontwikkelen, toch zal zijn wil steeds
blijven zoals hij is en was. En zo moet het zijn omdat Mijn eeuwige orde het zo
hebben wil.
[11]
Wanneer een mens echter tot een juist inzicht is gekomen, dan zal dit zonder
meer zijn wil leiden zoals een goede ruiter zijn paard. De wil zal dan steeds
meer datgene beginnen te willen wat zijn inzicht juist, goed en dus doelmatig
vindt. Daardoor komen wil en inzicht steeds nader tot elkaar, totdat ze
uiteindelijk volkomen één worden, hetgeen dan leidt tot de voltooiing van de
mens. De wil is het leven van de ziel, het inzicht daarentegen ligt in de
eeuwige vrije geest. Worden geest en ziel één, dan is door deze geestelijke
wedergeboorte de voor het eeuwige leven vereiste vrijheid ook aanwezig en leeft
de mens reeds in Mijn rijk, dat bestaat uit de waarheid en het eeuwige leven.
[12]
Er zijn drie dingen die hiervan getuigen: het Woord, het Inzicht en de Wil.
Deze drie moeten één worden, zoals Ikzelf één ben als Vader, Zoon en Geest. De
Vader is het eeuwige, wezenlijke Woord. De Zoon is de opname van het Woord en
daardoor de eeuwige Wijsheid Zelf. De Geest of Wil of Kracht komt dan echter
uit beide voort en is eveneens volmaakt één met de Vader en de Zoon, en dat
alles is het ene Wezen, dat in Mij voor jullie staat en jullie onderricht.
[13]
Daarom moeten jullie dat goed ter harte nemen en Mijn onveranderlijke orde
goed begrijpen. Anders zouden jullie, als je op een nog op aarde levend mens
invloed uitoefent, veel meer bij hem bederven dan goed doen. Iedere slechts
door een uiterlijke - laat staan door een innerlijke - dwang aan banden gelegde
wil, is nutteloos. Rome heeft zich, evenals het heidendom, van allerlei
dwangmiddelen bediend om de wil van de mensen aan banden te leggen. Wat heeft
het echter daarmee bereikt? Het op handen zijnde uiteenvallen en een algemene,
diepe verachting. Wat het ook mag doen, het zal zich toch nooit meer kunnen
herstellen en oprichten.
[14]
Daarom moet dit met name vanuit onze zuiver geestelijke, innerlijke machtssfeer
buitengewoon in acht worden genomen. Innerlijk mogen wij nooit iemand enige
dwang opleggen, maar wel, als het nodig is, de hel een halt toeroepen, en wel
uiterlijk: door allerlei kwalen voor het zinnelijke vlees, door oorlog,
hongersnood en epidemieën, of door misoogsten van een of ander gewas. Dat is
weliswaar ook al een gericht en zijn vruchten zijn alleen maar slecht, maar van
twee kwaden kiest men altijd het beste. Een uiterlijk gericht laat zich weer
herstellen, maar een innerlijk slechts heel moeilijk of voor de ware vrijheid
van Mijn hemelen dikwijls helemaal niet.
[15]
Ontvang daarom dan ook, met inachtneming van Mijn woorden, de macht om de
goede geesten van jullie Huis op te wekken en gebruik hem volgens de jullie
gegeven aanwijzing! Het zij zo!'
[16]
De drie danken Mij voor de hun gegeven leer en macht en beloven in tegenwoordigheid
van alle aanwezigen dat zij van zo' n genade steeds een zo wijs mogelijk
gebruik zullen maken.
255
Slotwoord
van de Heer: houd je aan de geest van de liefde!
Uit
liefde komt wijsheid voort, uit wijsheid liefde
De
eeuwige ordening van het leven in God
[1] Nu komt
Mathilde-Eljah weer terug met haar Peter en bedankt Mij er nogmaals innig voor,
dat Ik haar haar vroegere aardse leraar nu ook in het hemelrijk tot blijvende
leidsman heb gegeven.
[2]
Maar Ik zeg: 'Jij bent een goede voeding voor hem en hij voor jou. Maar laat je
meer leiden door de geest van de liefde dan door de uiterlijke vorm! Want de
vorm kan ook in de hemel veranderd worden al naargelang de liefde toeneemt of
wanneer een uit te voeren liefdedaad het vereist; maar de liefde blijft eeuwig
onveranderd. Ook went het uiterlijke zintuig spoedig aan een nog zo mooie vorm,
waarna het dan onverschillig wordt voor die mooie vorm. Maar de liefde wordt
steeds aantrekkelijker, omdat zij steeds nieuwe wijsheid en het ene nieuwe
wonder na het andere schept. Houd je daarom steeds aan de innerlijke geest van
de liefde; die zal jullie ware hemelsbrood zijn en zij zal jullie voortdurend
steeds meer sterken, want die geest in jullie harten is Mijn geest!'
[3]
Mathilde-Eljah is in hoge mate geroerd door Mijn les. Zij zegt daarop tegen
Peter: 'Edele broeder, heb jij deze heilige waarheid ook gehoord en begrepen?'
Peter zegt: 'Waarom vraag je dat? Ben je misschien bang dat ik iets tegen de
wil van de Heer zou willen doen? O, maak je daarover geen zorgen! Ik heb het
heilige woord van onze Vader onuitwisbaar in mijn gemoed gegrift en leef nu
alleen vanuit dit woord in mij. Het zou mij nu. onmogelijk zijn iets anders te
denken en te willen dan enkel en alleen wat de Heer wil. Zou het me nog ergens
aan ontbreken, dan zul jij het ontbrekende bij mij aanvullen, en zou er bij jou
nog iets ontbreken, dan zal ik voor jou hetzelfde doen. Zouden wij beiden
echter nog iets tekort komen, dan zullen we samen onze heilige Vader erom
vragen. Hij zal ons uit Zijn onuitputtelijke bron alles geven wat we nodig
hebben. Wees daarom onbezorgd, liefste Mathilde, jouw Peter heeft alles goed
begrepen.'
[4]
Mathilde zegt: 'Ja, ja, jij bent toch steeds in alles mijn meester, zowel in de
wijsheid als in de liefde! Je hebt weliswaar op aarde eerst door jouw wijsheid
de liefde voor jou in mij opgewekt; nu lijkt het mij echter dat de grote en
zuivere liefde in jouw hart in mij de wijsheid zal opwekken. Wat denk je
daarvan?'
[5]
Peter zegt: 'Kijk, dat is nu juist de grote kringloop waarin alles zich
beweegt: de liefde verwekt de wijsheid en de wijsheid wederom de liefde! De
oorsprong van al het licht is natuurlijk de liefde als de eeuwige levenswarmte
van de Godheid. Is ons de warmte echter gegeven, dan verwekt zij vervolgens
meteen ook licht naar de mate waarin de warmte in ons toeneemt, en de warmte
neemt weer toe door het rijker wordende licht. Het één komt steeds voort uit
het andere: het licht uit de warmte en de warmte uit het licht!
[6]
Zoals deze beide oerelementen van het leven elkaar telkens opnieuw verwekken
en voortbrengen, voeden, versterken en instandhouden, zo zijn ook wij er op
kleine schaal toe bestemd om elkaar wederzijds door liefde en wijsheid te
sterken. Dat is de wil en de eeuwige ordening van de Heer. Maak je dus nergens
zorgen over, ik ben nu ook wel in staat door de genade van de Vader een echt
leven in God te leiden.'
[7] Daarop zeg Ik:
'Amen! Zo is het goed, dat is het juiste begrip van het leven! Houden jullie je
allen daaraan! Maar nu, al Mijn lieve vrienden, is het zaak om verder te
trekken. Stellen jullie je een beetje geordend op! Robert, dit gebeurt allemaal
nog in jouw huis; jij bent de heer des huizes. Daarom is het nu weer jouw beurt
om dit hele grote gezelschap te leiden, maar neem vriend Peter met zijn Eljah
evenals jouw Helena bij je; zij zullen je onderweg goede diensten bewijzen.'
256
Het
heilige gezelschap verlaat Wenen en trekt in de richting van de Alpen.
Bij
de Semmering.
[1] Na
deze woorden stellen allen zich ordelijk op en de tocht begint meteen over de
weg richting Stiermarken. Al vlug komen we aan bij de voet van de berg Semmering.
Het hele gezelschap, dat nu in staat is de natuurlijke aarde te zien, houdt
hier halt.
[2]
Keizer Jozef komt naar voren en zegt tegen Mij: 'Heer, ik ben enkele keren over
deze berg gereden en heb opdracht gegeven het een en ander aan deze weg te
verbeteren want voor mijn tijd kon men menige weg niet zonder levensgevaar met
een wagen berijden. Toentertijd protesteerden de mensen heftig en schreeuwden
zich hees. De zogenaamde wijzen zeiden: 'Ja, ja, maak de weg maar mooi effen,
glad en breed, zodat de duivel minder moeite heeft op zulke helse wegen rond te
rijden!' In mijn tijd zag men namelijk een brede weg nog heel vaak aan voor
een, die naar de hel zou leiden. In Wenen waren er zelfs mensen die in een
brede straat geen woning zouden hebben betrokken, al zouden ze er voor betaald
worden. Het aanhalen van deze dwaasheid van de mensen is voldoende om te laten
zien wat een moeite het mij heeft gekost om de mensen tot andere inzichten te
brengen.
[3] Ik
wil voorbijgaan aan het feit dat zelfs priesters niets wilden weten van
gemakkelijke en brede wegen en mij met mijn wegen naar de onderste hel
verdoemden. Maar wat zeggen de geestelijken en het volk dan nu over de
zogenaamde spoorwegen, in het bijzonder over deze hier over de berg Semmering?
Werkelijk, Heer, zoiets zou honderd jaar geleden nog geen mens hebben kunnen
dromen!'
[4] Ik
zeg: 'In jouw tijd waren de mensen wel heel dom, maar ze waren geloviger dan
nu. Ze vatten echter wel alles grofstoffelijk op, omdat zij over het
geestelijke hoegenaamd niets wisten. Maar naarmate de mensen nu wijzer zijn
geworden, worden ze ook ongeloviger. Mij is het geloof, al is het nog zo blind,
toch liever dan de zogenaamde geleerdheid van de wereld. Want in het geloof is
de aardse mens vrij en heeft hij zijn ziel niet in een of ander gericht
gebracht, maar in de aardse wetenschap ligt al een gericht.
[5] Nu
klagen de mensen niet meer over zulke bouwwerken, want ze hebben er meer begrip
voor gekregen. In plaats daarvan klagen ze des te harder over de dure tijden en
het geldgebrek en het geloof is heel zeldzaam geworden. Wel weet de wereld nu
aanzienlijk meer dan in jouw tijd, maar ze is daardoor niet beter en niet
rijker geworden, niet op natuurlijk, en nog veel minder op geestelijk gebied.
Daarom laten we deze wegen nu voor wat ze zijn en gaan we weer verder!'
[6] De
tocht wordt nu voortgezet en in korte tijd wordt de top van de berg bereikt,
waar het bekende grensmonument staat. Hier wordt weer een korte pauze gehouden.
Nu treedt keizer Karel naar voren en zegt: 'Heer en Vader, kijk eens naar dit
gedenkteken. Het is een werk uit mijn aardse tijd. De reden om het daar te
plaatsten waren de aanhoudende schermutselingen aan de grens. Om daar een eind
aan te maken heb ik op bijzonder omstreden plaatsen grenspalen laten zetten.
Hier en daar heeft men ze dan ook ter ere van mij geplaatst. Zegt U mij, arme
zondaar, of ik daarmee wel goed heb gehandeld?'
[7] Ik
zeg: 'Vriend, grenspalen zijn niets anders dan uithangborden, die getuigen van
de hardheid van de menselijke harten! Het is treurig genoeg dat de ene broeder
tegen de andere moet zeggen: 'Tot hier en niet verder!' Maar zijn de mensen
eenmaal door de boze geest van de zelfzucht bezeten, dan worden gesanctioneerde
grenspalen een noodzaak, omdat ze bepaalde grenzen stellen aan onverzadigbare
hebzucht. Ook zijn grensstenen tussen provincies noodzakelijk geworden. Met het
oog op de noodzakelijkheid daarvan is dat goed, hoewel het op zichzelf genomen
slecht is, omdat de reden waarom ze noodzakelijk zijn slecht is.
[8]
Zouden de mensen naar Mijn gemakkelijk te begrijpen leer leven en zouden er in
hun borst waarachtige broederharten kloppen, dan zouden er op de gehele aarde
geen grenspalen nodig zijn. Hebzucht, heerszucht, gierigheid, afgunst en
hoogmoed zijn echter zeer slechte zaken; daarom moeten daaraan grenzen worden
gesteld, opdat zij niet als een kankergezwel steeds verder om zich heen
grijpen. Hieruit kun je gemakkelijk opmaken of jouw grenspalen goed of slecht
waren. Ze zijn beide tegelijk, evenals een gericht en de reden voor een
gericht, namelijk de wet. Maar noch de wet, noch het gericht zijn goed, omdat
beide een gevolg zijn van het kwaad van het menselijk hart.
[9]
Zie, in Mijn rijk bestaat er geen wet en dus ook geen gericht meer, want wet en
gericht zijn slechts wachters en houden het verkeerde en slechte binnen de
perken. In de hemel is er noch plaats voor een wet, noch voor een gericht,
behalve voor de wet van de zuivere liefde, die eigenlijk zelf de hoogste
vrijheid is. Ik zie deze grenspalen niet graag, omdat ze niets anders zijn dan
gedenkstenen van de hardheid en de liefdeloosheid van het mensenhart. Nu weet
je alles, beste vriend, en daarom hoef je over zulke onbelangrijkheden niet
verder na te denken.
[10]
Kijk in plaats daarvan liever allen naar het zuiden - naar dat mooie land, dat
daar ligt als een Kanaän. Het heet Stiermarken! De bewoners van dat land zijn
voor het merendeel nog heel dom, want waar de mens niet te veel door de nood
wordt geplaagd, lijkt hij op een luiaard en bekommert hij zich niet erg om het lichamelijke
en nog minder om het geestelijke. Dat is nu juist in dit mooie land het geval:
het voedt zijn weinige bewoners te goed. Daarom zijn ze traag en doen slechts
zoveel als strikt nodig is voor de behoeften van hun lichaam. In de steden is
hier en daar wel wat meer leven aan te treffen, en daardoor is er ook des te
meer boosheid en worden er allerlei zonden begaan. Er leven in de steden van
dit land slechts enkelen, voor wie wij dit land bezoeken. En dus vervolgen wij
weer onze weg!'
257
Gesprekken
over oude en nieuwe tijden.
De
mensheid was nooit goed, maar wel waren er altijd enkele uitzonderingen
[1] We
begeven ons weer verder bergafwaarts en bereiken de plaats Spital aan de voet
van de Semmering.
[2]
Keizer Karel treedt andermaal naar voren en zegt: 'O Heer en Vader, U die
heilig bent, heilig boven alles! In mijn tijd was deze plaats werkelijk een
asiel voor arme, lijdende mensen. Tijdens mijn reizen naar het zuiden heb ik
haar zelf meermaals bezocht en van gaven voorzien, maar na mijn tijd is spoedig
alles verloren gegaan en de liefdadige gezindheid van de bemiddelde
Stiermarkers is maar al te gauw veranderd in winstbejag. De mensen wilden rijk
worden en vergaten maar al te graag dat de arme niets heeft en zodoende ook
niet kan leven. Dat heeft het land echter weinig zegen gebracht. In mijn tijd
was het een van de rijkste gebieden van het hele rijk en nu zal het spoedig tot
de armste behoren.'
[3]
Daarop zeg Ik: 'Ja, daarin heb je niet helemaal ongelijk. Er zijn wel enkelen die
voor een goed doel nog iets over hebben, maar over het algemeen zullen er in
een land niet vaak zoveel zelfzuchtige mensen zijn als juist hier het geval is.
De streek in het hoogland is nog het beste gedeelte, maar het laagland is er
slecht aan toe: winstbejag, ontucht en ongeloof aan de ene, en het ergste
bijgeloof aan de andere kant! Eigenbelang, vaak totale ongevoeligheid ten
opzichte van de arme mensheid, gierigheid, afgunst en voortdurende minachting
voor de naasten zijn zo ongeveer de voornaamste hoofdkenmerken van dit land.
Juist daarom bezoeken wij dit zieke volkje, om het zo mogelijk een beetje
gezonder te maken. In de stad van dit land zullen we het niet uithouden, daarom
zullen we dan ook voor de korte tijd van ons oponthoud ergens buiten de stad
een verblijfplaats zoeken.'
[4]
Karel zegt: 'Heer, donder en bliksem zouden deze stad moeten treffen! Dat
moeten wel echte duivels van mensen zijn! Zijn er dan geen beambten,
militairen, of politieagenten in die stad?'
[5] Ik
zeg: 'O genoeg, maar er zijn weinig echte mensen onder hen! De beambten willen
maar al te gauw hoge heren zijn om meer geld te krijgen. Daardoor zijn hun
harten ook meestal van steen en oefenen zij hun ambt vaak onverbiddelijk streng
uit, opdat men hen bij een eventuele bevordering voor bekwame mannen mag
houden. Slechts weinigen zijn tevreden met wat ze zijn en met wat ze hebben. De
meesten willen steeds maar hogerop en kijk, dat is een groot kwaad; het getuigt
van ontzettend weinig liefde en van nog minder waarachtige gerechtigheid.
[6]
Zou er in deze stad niet zoveel militaire macht aanwezig zijn, dan zou het met
de ambtenaren over het algemeen slecht zijn gesteld, want zij zijn beslist niet
geliefd. Wil een ambtenaar voor een rijk een zegen zijn, dan moet hij veel
liefde bezitten. Heeft hij die niet, dan zaait hij slechts onkruid en distels
en roept haat en minachting op bij zijn ondergeschikten. '
[7]
Rudolf van Habsburg zegt: 'Maar Heer, kijk daar eens, die twee brede straten!
De ene voor de voertuigen en de andere voor de ijzeren wagens. Wat nemen ze
veel mooi land in beslag, terwijl in mijn tijd alle wegen maar smal mochten
zijn en slechts over landstroken mochten lopen die voor andere doeleinden
ongeschikt waren. Ik had geen staatsschulden en had toch ook menige oorlog te voeren,
maar zij, die nu over zulke brede wegen rondrijden en hun goederen snel
vervoeren, hebben overal schulden. Werkelijk, ik begrijp dat niet!'
[8] Ik
zeg: 'Dat komt eenvoudig hierdoor: zij hebben geen liefde, en daarom kunnen ze
ook onmogelijk het juiste licht hebben. Als de mensen slechts overeenkomstig
hun behoeften leefden, hadden ze allemaal genoeg. Maar omdat ze voor luxe
leven en hoogmoedig zijn, lijden ze gebrek en ellende en staan bij iedereen in
het krijt. Begrijp je deze eenvoudige grondwaarheid?'
[9]
Rudolf zegt: 'O Heer, ik begrijp haar maar al te goed! Het zal nu wel op aarde
die tijd zijn waarvan U hebt voorspeld dat dan de liefde zal bekoelen en er
geen geloof meer zal bestaan. Uit alle voorzieningen die ik tot nu toe heb
gezien, blijkt dat maar al te duidelijk. Niets dan ijdele pracht, hovaardij en
luxe! Eenieder wil de ander overtreffen.
[10]
In mijn tijd, bestond er nog een zekere hiërarchie in de klederdracht.
Iedereen moest zich kleden volgens de voorschriften van zijn stand en daardoor
werden de hoogmoed en de verspillende luxe goed in de hand gehouden. Nu echter
hebben de wederzijdse hoogachting, de liefde, het geloof en de barmhartigheid
opgehouden te bestaan en het koude, gevoelloze verstand beheerst de harten van
de mensen overal, waarheen men zijn ogen ook wendt.
[11]
In mijn tijd stonden er langs de wegen vrije herbergen, waarin arme reizigers
gratis verzorgd werden. Iedereen kon wettelijk aanspraak maken op de
gastvrijheid van zijn geloofsbroeders. Alleen joden en heidenen moesten de
waard een kleine vergoeding betalen. De herbergier had het recht om naar de
naburige gemeenten inzamelaars te zenden, die hem rijkelijk van alles
voorzagen. Dat was toch zeker een goede voorziening, maar nu is daarvan niets
meer overgebleven. Heeft de reiziger geen geld, dan is hij aan de hongerdood
overgeleverd. O mensheid, hoe ver heb je je van de weg naar Gods hemelrijk
verwijderd!
[12] O
Heer, ik geloof dat er met deze tegenwoordige mensen niet veel meer valt te
beginnen, want het gericht des doods staat toch reeds bij bijna iedereen op het
voorhoofd geschreven. Waar niemand meer omziet naar de nood van zijn naaste,
waar het luide klagen van ellende wordt overstemd door het lawaai van de
pronkzuchtige wereld, daar is alle moeite vergeefs! Daarom ben ik van mening,
dat men voor deze geestelijk bijna dode mensheid geen speciale moeite meer zou
moeten doen, maar haar door allerlei epidemieën heel natuurlijk moet laten
uitsterven. Alleen de enkele goede mensen, die hier en daar verspreid leven, zou
men moeten behouden, opdat door hen de aarde dan toch weer betere bewoners zou
krijgen.'
[13]
Ik zeg: 'Beste vriend, je hebt helemaal gelijk; het is werkelijk een ellende
zoals het er nu op aarde uitziet! Ik zeg je, het is heel wat erger dan in de
tijden van Noach en Lot. Wat kan men echter anders doen dan geduld en nog eens
geduld hebben? Laat hen vandaag allemaal sterven, dan zullen ze in het
geestenrijk geen haar beter zijn dan op aarde; laat je hen echter op aarde een
tijd lang aan hun lot over, zodat zij door hun domheid echt ellendig worden,
dan zullen er toch velen tot inkeer komen.
[14]
Hier en daar zijn er echter ook nu nog wel liefdadige mensen, die voor hun arme
broeders en zusters heel veel goed doen. In jouw tijd, mijn beste Rudolf, waren
er wel enkele goede voorzieningen, maar daarnaast ook weer behoorlijk slechte;
dat is ook nu nog het geval.
[15]
Ik zeg je: de wereld was nooit goed, uitgezonderd steeds slechts enkele,
weinige mensen in haar! Wat eenmaal slecht is, dat is en blijft slecht. Aan doornen
en distels groeien geen druiven en vijgen; van wijnstokken en vijgenbomen zul
je echter altijd edele vruchten oogsten. Laten we ons daarom helemaal niet om
de wereld bekommeren. Hoe bonter zij het maakt, des te erger zal zij zichzelf
tenslotte straffen. Aan hem die hoog klimt, zullen de rotspunten zelf spoedig
vertellen hoe hoog en levensgevaarlijk ze zijn. Wij bezoeken nu alleen maar
zieke mensen; laten we daarom maar weer verder gaan!'
258
In
Mürzzuschlag.
Over
het tijdperk van de techniek
Geloof
en liefde ontbreken en daarom ontbreekt ook de ware zegen
[1]
Wij komen nu bij de plaats Mürzzuschlag en allen bewonderen de architectuur van
deze plaats, die aan alle kanten door bergen wordt omringd.
[2] De
vlak achter Mij lopende Jozef zegt: 'Heer en Vader, ik had toch ook grote
meesters in de werktuigbouw in mijn landen. Maar waarom kwam toentertijd
niemand op het idee om een machine te maken waarbij de krachtige werking van
waterdamp wordt gebruikt? In de eeuw waarin ik leefde waren er ook wel grote
geesten, maar het nuttige gebruik van stoom is hun onbekend gebleven.
Werkelijk, als tijdens mijn regering ook deze uitvinding was gedaan, zou het er
ook met het zuivere christendom anders hebben uitgezien. Weliswaar zou ik met
het bijgeloof heel wat te stellen hebben gehad, maar dat zou ik wel de baas
geworden zijn. Was het bijgeloof eenmaal overwonnen en het duistere papendom
neergeslagen, dan zou het met de zuiver geestelijke ontwikkeling snel
vooruitgegaan zijn.
[3]
Het is zelfs voor geesten werkelijk niet oninteressant om te zien hoe hun
jongste broeders op aarde dingen uitvinden die beslist geen kleinigheden zijn.
Daar in de verte ontdek ik net, hoe een lange rij wagens zich pijlsnel
voortbeweegt. In mijn tijd zou men een hele dagreis nodig hebben gehad om zo'n
afstand af te leggen, en nu, terwijl ik hier sta te praten, is de hele afstand
al voor meer dan de helft afgelegd. Heer, U moet er toch ook plezier in hebben
als Uw kinderen op aarde met hun nog onrijpe verstand zulke respectabele dingen
tot stand brengen, want deze nauwkeurige berekening van oorzaak, kracht en
uitwerking is ook iets dat Uw geest in de mens tot grote eer strekt.'
[4] Ik
zeg: 'Mijn beste vriend, je hebt wel gelijk en Ik zou er ook oprecht plezier in
hebben als de mensen Mij de eer zouden geven bij zulke werken en deze op de
pijlers van de liefde zouden bouwen, maar van al degenen die zo'n werk tot
stand brengen, denkt er nauwelijks een aan Mij. Het reizen hier is aan zulke
strenge bepalingen onderworpen, dat alleen degene die zich daar precies aan
houdt, er gebruik van kan maken. Hij moet eerst zijn reisgeld betalen; één cent
te weinig maakt het hem al onmogelijk om gebruik te maken van deze mogelijkheid
om snel te reizen. Geen mens wordt zonder betaling ook maar een meter vervoerd.
[5]
Waarom zou er niet aan elk treinstel een gratis wagon voor hele arme mensen
gekoppeld kunnen worden? Maar zo'n regeling wordt door dit bedrijf niet
getroffen. Kijk, zo'n gratis wagon zou een zegen voor de ondernemers zijn en
hun aandelen zouden spoedig tot de waardevolste behoren.
[6]
Maar Ik zeg: zolang de armen er niet kosteloos aan mogen deelnemen, zal dit
bedrijf nooit de felbegeerde procenten opbrengen. Onthoud goed: waar geen
liefde is, is ook geen winst, want alleen de liefde verschaft echte,
overvloedige en blijvende winst.
[7]
Daar komt echter met deze trein een goede vriend van Mij uit Graz en met hem
nog een en nog een! Deze drie moeten wij zegenen. Zij zullen ons natuurlijk
niet zien maar in hun hart zullen zij een sterke emotie voelen. Er zitten ook
nog drie anderen in, die ook niet slecht zijn, maar toch ook niet echt goed,
noch in het geloof, noch in de liefde; desalniettemin zal onze zegen hun niet
worden onthouden. Er zit ook een vrouw in die het vermogen heeft geesten te
zien. Zij zou ons ook te zien krijgen als haar ogen deze kant op gericht zouden
zijn. Het spreekt vanzelf dat hier enkel sprake is van het innerlijke oog. Ook
zij zal onze zegen ontvangen!
[8] En
nu, Mijn vrienden, trekken wij weer verder! De voor dit late jaargetijde
tamelijk warme wind uit het oosten, op wiens vleugelen miljarden geesten in de
gedaante van wolken zweven, zal ons geringe aantal vrienden in Graz erop attent
maken dat wij deze plaats naderen. Eerst zullen we ons kamp opslaan op een
heuvel ten noorden van deze plaats. Als we er vlakbij zijn, zal deze heuvel
nader worden aangeduid.
[9] We
komen nu bij Bruck, een kleine stad die zich echter groot voordoet. Daar zullen
we geen siësta houden, maar meteen verder gaan.'
[10]
Terwijl we nu Frohnleiten, een weliswaar gelovig maar door de redemptoristen
uiterst versomberd plaatsje naderen, moeten Robert en de officier Peter met hun
beide vrouwen alvast vooruit gaan om in de nabijheid van de plaats Graz voor
Mij en het hele gezelschap in zekere zin een verblijfplaats gereed te maken.
[11]
Vanmorgen I om zes uur zijn deze vier personen in de buurt van Graz aangekomen.
De drie stevige kloppen bij jou op de deur, Mijn knecht, waren het teken van de
aankomst van deze vier gasten. Zij maakten in zekere zin een kort uitstapje
naar de voorstad en naar het door jou bewoonde huis en wekten jou door drie
flinke kloppen op de deur. Vandaar trokken zij dadelijk naar de plaats van hun
bestemming, die echter pas bij Mijn aankomst nader zal worden aangegeven.
259
(Het
bekendmaken en opschrijven van dit hoofdstuk was op 4 oktober 1850.)
[1]
Wij bevinden ons nu echter in het plaatsje Frohnleiten, waar een aantal geesten
uit de daar gelegen parochiekerk naar ons toekomt, die ons uitgebreid vragen
vanwaar we komen, waarheen we gaan en wie we zijn.
[2]
Petrus treedt naar voren en zegt: 'Wij komen van boven en komen voor een korte
periode naar beneden om de verloren schapen en lammeren te zoeken, om de
bokken te tuchtigen en de wolven te gronde te richten.' De geesten zeggen:
'Aha, jullie zijn zeker missionarissen uit Rome, dus door de paus zelf voor dit
uiterst gewichtige ambt gewijd?'
[3]
Petrus zegt: 'O, lieve mensen! Wij zijn wel missionarissen, maar niet daartoe
gewijd door jullie blinde paus, maar door God, de Heer Jezus Christus Zelf. Wie
van jullie ons wil volgen, wordt direct door ons opgenomen voor het waarachtige
rijk Gods, maar wie ons niet wil volgen, zal op de woeste aarde worden
achtergelaten. Laat niemand ons echter meer vragen wie we zijn of hoe we heten,
want wie hier niet onvoorwaardelijk aan ons verzoek voldoet, zal niet worden
aangenomen.
[4] De
geesten zeggen: 'Als jullie niet door de heilige paus zijn gewijd en gezonden,
kunnen wij jullie onmogelijk volgen, want God de Heer heeft hem immers alles in
handen gegeven. Wat hij bindt op aarde, is ook gebonden in de hemel en wat hij
ontbindt op aarde, is ook ontbonden in de hemel. Als jullie dus niet door de paus
zijn gezonden, dan kunnen jullie alleen maar gezonden zijn door de hel, waar
alle ketters vandaan komen, die ook godslasterlijk zeggen dat zij van God komen
en dat Hij hun Vader is, terwijl toch enkel satan hun vader is. Gaan jullie
maar weer verder!'
[5]
Petrus zegt: 'Hoe weten jullie dan dat de paus van God de Heer zo'n enorme
macht heeft ontvangen?' Een vrouw met een twee pond zwaar gebedenboek in de
hand zegt: 'Nou, dat weet toch iedereen! God heeft Petrus alle macht gegeven en
Petrus daarna aan de ene paus na de andere. Daarom is iedere paus even
belangrijk als de heilige Petrus zelf] Heeft meneer dat begrepen?'
[6]
Petrus zegt: 'Dat klinkt mij heel grappig in de oren, daar ik toch zelf deze
bewuste Petrus ben in wiens handen God de Heer de geestelijke sleutels tot het
hemelrijk heeft gelegd. Ik weet niets van een overdracht van de door God aan
mij toebedeelde macht aan de roomse paus; evenmin heb ik ooit in Rome gewoond.
Paulus, een apostel van de heidenen, heeft zich wel geruimere tijd onder de tirannieke
regering van keizer Nero in Rome opgehouden, maar ik, de ware, echte Petrus,
nooit! Hoe zou ik dan een paus tot mijn opvolger hebben kunnen benoemen en hem
alle mij door God Zelf verleende macht hebben kunnen overdragen?'
[7] De
vrouw schreeuwt: 'Scheer je weg, satan! Kijk die kerel nu eens! Die wil nu
zelfs de heilige Petrus zelf zijn! Het is hun nog niet genoeg om de leer van
Christus, die alleen de paus bezit, als helse ketters te verwerpen;
uiteindelijk willen zij ook nog Onze-Lieve-Heer zelf zijn! Maak nu maar dat
jullie wegkomen, anders gebruiken we geweld!'
[8] Ik
zeg: 'Broeder Simon, voorlopig is elke moeite hier tevergeefs; die hebben nog
tweehonderd jaar nodig voordat zij een beetje verlicht worden. Laten we daarom
maar weer verder gaan! Ik zal jou alleen eerst enkele ogenblikken hemels laten
schitteren en toelaten dat deze bekrompen zielen je herkennen. Dan zullen we
echter plotseling voor hun ogen verdwijnen. Dit gezicht zal voor hen een
leidster zijn, bij het schijnsel waarvan ze langzamerhand de ware weg van het
leven zullen vinden.'
[9] Op
hetzelfde moment straalt Petrus als de zon op de helderste middag. Alle geesten
krimpen van schrik ineen, maar wij verdwijnen. Als de geesten weer tot
bewustzijn komen en voor ons willen neervallen, zien ze niemand meer. Daarop
beginnen zij terstond te wenen en te jammeren en hun verblindheid te verwensen.
[10]
Maar een heel college van monniken komt uit de kerk gelopen en begeeft zich
naar de klagenden, beleert hen op streng pauselijke wijze en verklaart deze
zogenaamde verschijning tot een spookbeeld van de hel. - De geesten willen de
monniken grijpen en hen afmaken, maar deze maken zich uit de voeten en vluchten
hun klooster in. De geesten lachen hen uit, verwijderen zich van deze plaats en
begeven zich naar de bergen.
[11]
Zo eindigt deze scène in Frohnleiten. Wij trekken verder met de bedoeling om '
s avonds tegen zes uur in de omgeving van Graz aan te komen en bij de
zogenaamde Reinerkogel plaats te nemen, waar de vier die vooruit waren gegaan
zich al hebben geïnstalleerd.
260
Een
andere geestenscène.
De
Heer met de Zijnen bij de Reinerkogel
Heilzoekende
geesten uit de bergen
[1] Op
weg van Frohnleiten naar Graz hadden we toch nog een klein oponthoud, omdat een
menigte, bestaande uit de meest uiteenlopende geesten, ons tegenhoudt. Het zijn
merendeels vroegere controleurs, zielen van overleden opzichters,
douanebeambten, politieagenten en gerechtsdienaren. Deze blijven voor ons staan
en willen onze paspoorten zien, anders zouden zij genoodzaakt zijn ons te
arresteren. Wat de vreemdelingen betreft moest men nu volgens de wet uiterst
streng optreden, want op straffe van het verlies van hun betrekking kon men
onmogelijk anders dan deze wet ten strengste handhaven.
[2] Nu
treden alle keizers, te beginnen bij Rudolf van Habsburg, in vol ornaat naar
voren en zeggen tegen de manschappen van de wacht: 'Reizen bij jullie ook de
keizers met paspoorten en vrijgeleidepapieren?' Nu deinst de wacht van schrik
en ontzetting terug; slechts een van hen vraagt heel schuchter: 'Ja, maar
hoeveel keizers regeren er dan nu tegelijkertijd? In 's hemelsnaam! Er zijn
bijna meer keizers dan onderdanen! Ja, dan wordt het inderdaad niets met de
pascontrole. De keizer van Rusland zou er wel bij kunnen zijn en dan zouden wij
mooi te pas komen. '
[3]
Een ander zegt: 'Maar het komt mij toch wat verdacht voor, dat die hoge heren
te voet komen.' De eerste zegt: 'Domme kerels! Ze zullen het baanvak willen
bekijken en gaan daarom te voet.' Een ander zegt: 'Ja, dat zal het zijn, maar
wie zouden al die anderen dan zijn? Het zijn er zeker wel zo'n drieduizend.'
[4] De
eerste zegt: 'Nu geen domme vragen meer! Er zal wel ergens een groot congres
zijn en daarom komen nu alle machthebbers bij elkaar om te vergaderen. Wees nu
allemaal maar mooi stil en verroer je niet, anders kunnen we morgen met z'n
allen hoog boven de aarde zonder adem in de open lucht zweven. Ik zal er in m'n
eentje naar toegaan en zeggen dat de majesteiten meteen ongehinderd hun
voorname reis kunnen voortzetten.' De anderen trekken zich nu terug; alleen de
eerste gaat er in een onderdanige houding naartoe en voert stotterend het
woord.
[5]
Keizer Jozef zegt daarop tegen hem: 'Je bent alleen zo nauwgezet in je ambt
omdat je met dit werk in je levensonderhoud voorziet! Aan de wet zelf schijnt
je weinig gelegen te zijn. Ik zeg je: je bent een slechte dienaar van jouw
heer. Wie het goede niet omwille van het goede doet, is nooit zijn loon waard;
onthoud dat goed! Neem in het vervolg de wet omwille van de wet in acht en niet
omwille van je betrekking, dan zul je een goede dienaar zijn van Hem, die het
recht heeft wetten te geven. En nu, adieu! Maak dat je wegkomt!'
[6] De
beambte verwijdert zich nu, gaat terug naar zijn assistenten en vertelt hun wat
een zeer strenge keizer tegen hem heeft gezegd. Maar de anderen zeggen: 'Laten
we blij zijn dat we er zo goed vanaf zijn gekomen! Ze gaan nu goddank verder.'
Van deze geesten was er ook nog geen enkele rijp, maar door deze ontmoeting
hebben ze tenminste een stille wenk gekregen, die hen toegeeflijker maakt. Zij
trekken zich nu wat meer terug naar de bergen waar ze tot het inzicht zullen
komen dat zij zich nu in de geestenwereld bevinden.
[7] Na
deze gebeurtenis trekken wij op ons gemak verder, voeren onderweg allerlei
gesprekken en komen precies om 6 uur 's avonds op 4 oktober 1850 op de
voorbestemde plaats aan, - het tijdstip waarop jullie, Mijn vrienden, je bij de
Schlossberg bevonden. Daar hebben jullie door allerlei tekens in de vorm van
sterretjes, en daarna door een gevoel, dat jullie sterkte door de rust van de
natuur, door de eerbiedige opstelling van de wolken, evenals door de
vriendelijke belichting van de heuvel Mijn aankomst goed en duidelijk merkbaar
kunnen voelen.
[8]
Bij Mijn aankomst begonnen massa's geesten van allerlei soort elkaar meteen
rondom de heuvel te verdringen, waaronder velen van een heel boosaardige soort,
die echter snel in de richting van de avond werden verdreven. De verduistering
van de Plabutschberg door donkere wolken verwittigde zelfs jullie zintuigen
daarvan. Ja, zelfs satana bevond zich onder dit uitschot. Meer rondom de voet
van de heuvel bevonden zich betere wezens, die om verbetering van hun lot
smeekten. Toen hun dit werd verleend, trokken ze dankbaar weg.
[9]
Daarna kwam er uit de richting van de Schöckelberg een heel legioen geesten,
die nog sterk tot het natuurrijk behoorden. Hun aankomst konden jullie tegen
zeven uur heel duidelijk waarnemen door een vuurrood schijnsel aan de
rechterkant. Zij verlangden zeer hevig naar de verlossing van hun moeizame
dienst in de bergen, die hun gedeeltelijk werd verleend. Daarmee waren zij
tevreden, hetgeen jullie konden waarnemen door het verdwijnen van dat
schijnsel.
[10]
Daarna kwam er uit de hele omgeving van deze plaats een menigte geesten, die om
zegening van deze streek vroeg. Deze werd hun ook nog voor het zevende uur
verleend. Jullie hebben deze zegening mede ontvangen en hebben haar door een
regenboogkleurig lichtverschijnsel boven het vlakke land heel goed kunnen
waarnemen.
[11]
Onze vriend And. H.W. heeft ook in de vorm van sterretjes de aanwezigheid van
de vele monarchen gezien, die op de zuidelijke berghelling zijn neergestreken.
Jij, Mijn knecht, hebt echter in oostelijke richting helemaal boven op de berg
een witte lichtglans gezien. Dat was Ik tussen de vier kwartiermakers en de
drie apostelen.
[12]
Gedurende de nacht zijn er nog een aantal ontevreden geesten gerustgesteld en
geholpen. Zij zijn ook wat meer tot rust gekomen, hetgeen voor jullie zichtbaar
werd door de heldere nacht die erop volgde en door de huidige heldere ochtend
en de daarop volgende dag. Er zullen weliswaar altijd nog wolken te zien zijn;
dat zijn geesten, die nog altijd iets meer willen dan ze reeds hebben
ontvangen, maar hun liefde is nog zwak en daardoor is ook hun gewin niet
groter.
[13]
Vandaag, vijf oktober om half tien, kwam een schare sterke geesten door de
lucht, bewees Mij eer, loofde en prees Mij en bouwde vlug een voornaam woonhuis
voor Mij op. 'Want', zei hun aanvoerder, 'het is niet netjes om de Heer der
heerlijkheid op de vuile aardbodem te laten vertoeven.'
[14]
Maar Ik zeg tegen hem: 'Laat varen jullie ijver! Ik weet waarom Ik zo handel en
de aarde nu met Mijn voeten aanraak. Haal weg dit bouwsel! Als Ik een woning
zou willen hebben, dan zou er onmiddellijk een staan die Mij waardig is. Bouw
Mij liever in jullie harten een echt huis; daarin zal Ik dan Mijn intrek nemen.
Deze duiventil in de lucht staat Mij helemaal niet aan; breek haar daarom
meteen weer af!'
[15]
De geesten deden wat hun werd bevolen en gingen toen misnoegd weer weg. Jij,
Mijn knecht, hebt het ook gezien en er snel een schets van gemaakt. De
violetkleurige wolkjes aan beide zijden van deze duiventil waren nu juist deze
geesten die zich daarna spoedig terugtrokken.
[16]
Robert maakte zojuist de opmerking, dat het hem zeer bevreemd dat massa's van
allerlei geesten elkaar hier voortdurend bij deze heuvel verdringen, terwijl
men hen in Wenen zelf moest opzoeken om iets met hen te kunnen beginnen.
Waardoor komt dat nu?
[17]
Daarop zeg Ik tegen hem: 'Kijk, dit is een bergland. Geesten die zich op de
toppen van de bergen ophouden, hebben al het vermogen om wat helderder te
schouwen en weten waar ze aan toe zijn. Zij komen daarom in scharen van
duizenden en vragen om een spoedige verbetering van hun toestand, maar in velen
zit nog een flinke portie zelfzucht; daarom mag men hun slechts zoveel geven,
als voor hun heil beslist noodzakelijk is. Zou men hun te veel geven, dan
zouden ze overmoedig worden en te veel drukte gaan maken. Als ze echter wat
meer in behoeftige omstandigheden worden gelaten, blijven ze nuchter en rijpen
vlugger tot voltooiing. Je zult zeer binnenkort nog van alles ervaren, wat je
tot nu toe nog helemaal onbekend was. Wees nu maar weer rustig! Er komen alweer
nieuwe scharen aan.'
261
(Dit
hoofdstuk werd bekendgemaakt en opgeschreven op 6 oktober 1850.)
Over
het wezen van de berggeesten.
Jakob
Lorber, aan wie de Heer door middel van zijn engel dicteert,
met
zijn trouwe vrienden in de gezichtskring van het heilige gezelschap
[1]
Robert vraagt: 'Waar komen die dan vandaan en wat willen zij? O Heer en Vader, vergeef
mij dat ik U voortdurend met allerlei vragen lastig val, maar ik kan werkelijk
niet anders, want wat ik nu al aan verschillende wezens heb gezien, grenst
bijna aan het ongelooflijke. Waarlijk, hier openbaart zich Uw macht,
waardigheid en heerlijkheid op een nog niet eerder vertoonde wijze! Bijna
overal hebt U zich, tenminste in mijn ogen, zo passief mogelijk gedragen. Alles
moesten wij, weliswaar uitsluitend volgens Uw woord, uitvoeren. Maar hier
lijken we allen echter wel een kijklustig volkje, dat de kunstenaar met
verwondering aanstaart zonder hem op de een of andere manier bij te kunnen
staan. O Heer, zeg me toch hoe dat komt in dit bergland?'
[2] Ik
zeg: 'Mijn beste broeder, dat komt doordat geesten uit bergstreken op enkele
uitzonderingen na steeds een helderder inzicht hebben dan de meer afgestompte
geesten van de laaglanden. Deze vele honderdduizenden geesten, die nu om ons
heen zwermen, weten heel goed dat zij zich in de geestenwereld bevinden en
benutten deze toestand zo goed mogelijk. Zij zijn weliswaar nog wel in veel
bijgelovige zaken verstrikt, maar dat is niet erg, want aan de andere kant
hebben ze dan ook meer bevattingsvermogen en begrijpen een wenk vlugger.
[3]
Waar derhalve zulke grof materiële mensengeesten voorkomen, moeten jullie voor
Mij eerst de weg banen, omdat op grond van Mijn orde het oergeestelijke nooit
meteen rechtstreeks met het materiële in aanraking mag komen. En kijk, juist
daar zijn jullie dan als een tussenschakel nodig. Hier Waar de geesten heel
goed weten wat ze zijn, kan Ik Zelf meteen op passende wijze met hen omgaan
zonder hen te schaden. Zoals de bewoners van de bergen op aarde zijn, die al
veel soberder leven dan de onverzadigbare bewoners van de laaglanden, zo zijn
ook de geesten die de bergen bewonen. Als ze om iets vragen, moet men hun
altijd iets geven en zij zijn dan dadelijk tevreden. Het zou verkeerd zijn om
hun niets te geven, want dat zou hen heel verdrietig en tenslotte weer heel
onstuimig maken en hun alle vertrouwen ontnemen.
[4] Om die reden gebeurt
het op aarde dan ook zo nu en dan dat zulke mensen in bedevaartplaatsen een of
andere genade, die ze hebben afgesmeekt, ontvangen. Weliswaar is het verlenen
van zo'n genade volstrekt niet nuttig, omdat het de biddenden alleen maar
sterkt in hun bijgeloof, maar laat Ik zoiets helemaal niet toe, dan verliezen
ze tenslotte alle geloof en dat zou nog erger zijn. Als men slechts de keuze
heeft tussen een groot of een klein kwaad, dan is het toch beslist beter het
kleinste van de twee te kiezen; denk je ook niet, broeder Robert?'
[5]
Robert zegt: 'O liefdevolle Vader, dat kan inderdaad ook helemaal niet anders.
- Maar wat wilden gisteravond dan die twaalf, die zo tegen half zes vanuit de
stad naar ons toe kwamen? Die ene, die daar in Uw naam brood en wijn meebracht,
ken ik al wel. Dat is zo'n zwak, aards knechtje van U, die opschrijft wat U hem
door middel van een engel in Uw naam dicteert, maar die anderen waren mij
helemaal onbekend.' (De namen van de twaalf zijn: Jakob Lorber, Andreas
Hüttenbrenner, Anselm Hüttenbrenner en zijn zes kinderen: Wilhelmine, Julie,
Alexandrine, Angelika, Peter en Felix. Dan: Cölestin Hüttenbrenner en de twee
vrouwen: Malthilde E. en Eleonore J.)
[6] Ik
zeg: 'Dat waren nu juist die paar vrienden in deze stad voor wie we hoofdzakelijk
vanuit Wenen deze omweg hebben gemaakt. Kijk, deze hebben Mij lief en hebben
een vast geloof, hoewel ze Mij niet zien. Zou Ik aan hen zijn verschenen, dan
hadden zij uit liefde voor Mij onmiddellijk bij de berg het leven gelaten. Dat
mag echter niet gebeuren, want ze hebben op aarde in Mijn naam nog heel wat
werk te verrichten, en Ik heb hen lief en laat hen voor hun voltooiing nog een
hele tijd op aarde.
[7]
Zij zullen ons handelen hier binnenkort aan de wereld bekendmaken. Dan zullen
velen daarin hun heil vinden. Maar veel pure kinderen van de wereld zullen zich
daaraan ook vreselijk ergeren en zullen daardoor dan ook zowel lichamelijk als
geestelijk te gronde gaan. Dergelijke mensen zullen voortaan nergens meer een
rechtstreeks licht uit de hemelen ontvangen. Heb je ook die twee vrouwen die
erbij waren, gadegeslagen? Zag je hoe hun harten gloeiden?'
[8]
Robert zegt: 'O ja, Heer en Vader, dat waren er werkelijk een paar van een
schoonheid, die ik sedert Uw aardse moeder Maria niet meer heb gezien. Waarlijk,
daarbij vergeleken stelden mijn Helena en Peters Mathilde eigenlijk niets voor.
De andere vijf waren ook hemels mooi, maar die beiden waren echt uitzonderlijk
mooi. Maar één van de vijf kon ik niet zo goed waarnemen; zij wendde haar
gezicht telkens van mij af. Wie was zij dan?'
[9] Ik
zeg: 'Dat was de aardse moeder (EIisabeth Hüttenbrenner, t 29 nov. 1848) van de
vier dochters en de twee zonen van Ans. H.W.( Anselm Hüttenbrenner.) Zij is
echter geen burgeres van de aarde meer, maar een zuivere burgeres van de hemel.
Ze wendde daarom haar gezicht telkens van je af omdat haar al te grote
schoonheid zelfs jou had kunnen schaden; want zij is een uitzonderlijk mooie
engel! Ze wilde bij deze gelegenheid ook deelnemen aan de vreugde van haar
gezin en verscheen door Mijn bijzondere toestemming ook in deze kring.'
[10]
Robert zegt: 'Wat waren dat toch voor jonge bokjes, die daarna heel wild naar
deze hoogte kwamen en enkele minuten lang rondsprongen alsof de hele wereld
hun toebehoorde?' Ik zeg: 'Dat waren een paar onrijpe natuurzielen, die nog
enkele gedaanteveranderingen moeten ondergaan voordat hun zielen de volledige
menselijke vorm zullen verkrijgen. Dergelijke wezens hebben voor ons nog geen
andere betekenis dan die van parasieten op de takken van fruitbomen. Daarom
geen woord meer over dergelijke nullen van een lager bestaan.'
262
Zwerfgeesten
uit het sterrenbeeld 'Haas'
Licht
en liefde en hun verschillende werkingen
[1] Ik
zeg: 'Hoe bevalt je echter het grote aantal geesten van een wat betere natuur,
die ons vanmorgen in alle vroegte in groten groepen hebben bezocht? Zij
verlangden in wezen niets anders dan ons alleen maar stilzwijgend hun
opwachting te maken. Daarna trokken ze weg in de richting van de avond en namen
een korte rustpauze op de berg Plabutsch boven de rivier de Mur.'
[2]
Robert zegt: 'Dat waren voor mij totaal vreemde wezens. Zij zagen er wel als
mensen uit, maar leken verder koud en bijna zonder enig gevoel. Wie waren dat
eigenlijk en wat heeft hen hierheen gebracht?'
[3] Ik
zeg: 'Dat waren geesten van een andere planeet; echter niet van een planeet van
deze aardezon, maar van een ververwijderde, die zich in het sterrenbeeld,
genaamd 'Haas' bevindt. De dichtstbijzijnde grote planeet van die zon (die
bijna even ver van haar verwijderd is als Mercurius van de zon van deze aarde)
is de geboortewereld van deze geesten. Wie deze zon nader wil leren kennen,
moet zich het sterrenbeeld 'Haas' laten aanwijzen. In het linkeroor daarvan zal
hij een heel klein sterretje van nauwelijks de vijfde grootte ontdekken; van de
dichtstbijzijnde planeet van die zon zijn deze geesten afkomstig. Het zijn
zwerfgeesten, wiens grootste zaligheid het is om steeds onderweg te zijn. Als
ze echter naar deze aarde komen, wat overigens maar zelden het geval is, nemen
ze rust en proberen kennis te maken met Mijn kinderen.
[4]
Soms gebeurt het dat enkelen zich hier zelfs weer laten incarneren, maar in het
vooruitzicht Mijn kinderen te worden, lijken ze dan op pasgevangen vogels in
een kooi. Zij hebben rust noch duur. Het is hun bijna onmogelijk om zich tot
iets te bepalen. Reizen en trekken is hun grootste genot; worden ze daarin
beknot, dan zijn ze heel ongelukkig. Daarom heeft hun verschijnen op deze aarde
zelden een andere reden dan de aan jou bekendgemaakte. Alleen deze keer zijn ze
door een vaag vermoeden van Mijn aanwezigheid hiernaartoe getrokken. Op grote
afstand merkten de wijzeren onder hen reeds Mijn aanwezigheid op en hebben zich
daarom hierheen gehaast om Mij hun opwachting te maken. Hun hele godsdienst
bestaat hieruit, dat zij op bepaalde tijden God de Heer hun complimenten maken
en bij zo'n gelegenheid enkele heel fraaie woorden vol lof tot Hem spreken. In
het rijk van het licht is het de boodschappendienst, die hun het meest
aanspreekt. Nu weet je wat het voor wezens zijn en wat ze hier willen.'
[5]
Robert zegt: 'Ja Heer en Vader, maar merkwaardig is de overeenkomst tussen de
onrust van deze geesten en die van het aardse dier waarnaar dit sterrenbeeld is
genoemd. Dat zijn zogezegd van die echte spring-in-'t-velds!. Enkele gestalten
zagen er helemaal niet slecht uit, maar of zij vrouwelijk of mannelijk waren,
heb ik niet kunnen beoordelen, want ze leken allemaal op elkaar zoals op aarde
de ene mus op de andere. Lijken de mensen op andere hemellichamen dan net zoals
deze geesten op elkaar, of bestaan er bij hen ook uiterlijke verschillen?'
[6] Ik
zeg: 'Geesten uit de sferen van zuivere wijsheid lijken altijd als twee
druppels water op elkaar, want hun oerelement is toch enkel het licht, dat met
heel weinig kleurverschil altijd volkomen hetzelfde is. Zoals echter het
zuivere licht overal hetzelfde is, zo zijn ook zijn producten aan elkaar
gelijk. Alleen de liefde bepaalt het eindeloos veelvormige, het licht echter
slechts het meest gelijkvormige. Kijk naar de sneeuw op deze aarde! Het is een
product van het zuivere licht. De ene vlok is als de andere; alleen als er meer
aan elkaar hangen, wordt de ene vaak groter dan de andere, en zelfs dat gebeurt
alleen als er tussen zulke koude lichtproducten enige warmte bestaat, die aan
de liefde verwant is. Ontbreekt deze grotendeels of geheel, dan vallen er
louter vlokkensterretjes van precies dezelfde grootte en vorm op aarde. Zo zal
ook het ijs altijd dezelfde grondvorm aannemen, omdat daarbij alleen het koude
licht als schepper werkzaam is.
[7] En
zo is alles wat meer verwant is aan het pure licht, in zijn vorm en geaardheid
identiek. Alleen datgene wat meer de aan liefde verwante warmte in zich draagt,
wordt veelzijdiger en meer verschillend van vorm. Het licht geeft ook wel
warmte als het zich sterk concentreert, maar dat is geen goede maar slechte
warmte, die niet tot leven opwekt, maar doodt. Alleen het licht waarvan de
oorsprong warmte is, is goed, en de warmte, die uit een dergelijk licht
stroomt, is goed en levenwekkend.
[8]
Alle verscheurende dieren en giftige planten zijn producten van het pure licht
en de daarvan uitstralende warmte. Deze is slecht en bewerkstelligt kwaad bij
alles wat niet opnieuw verwekt is door de liefde en haar naar binnen werkende
licht. Maar bij de wezens van de liefde wordt zo'n slecht licht dan weer in een
goed licht veranderd en neemt daardoor weer zijn oorspronkelijke geaardheid
aan.
[9] Uit
deze toelichting kun je nu opmaken waarom deze geesten als mussen op elkaar
lijken. Zij zijn echter zeer bescheiden en hun enige verlangen is om steeds
maar verder te trekken, hetgeen dan ook overeenkomt met het zich voortdurend
voortplanten van het pure licht. Zoals het licht geen rust kent, maar in de
eindeloze ruimte steeds verder gaat, zo is het ook met zijn schepselen. Er zijn
echter door Mij aan dat streven ook grenzen gesteld, wat dan betekent: 'tot
hier en niet verder!' Dan is er inderdaad vaak een geweldige strijd voordat
zulke wezens tot rust worden gebracht. Maar nu genoeg hierover! Deze geesten
zijn nu weggetrokken en legioenen andere komen er al weer aan.
[10]
Vandaag, maandag op aarde, zullen we echter niet veel ondernemen. Ook valt er
met deze' geesten niet veel te beginnen, omdat ze nog heel koel van aard zijn.
Pas vanavond zullen wij wat warmte onder hen verspreiden en zij zullen dan
onder een heldere hemel als een lichte dauw deemoedig op het oppervlak der
aarde gaan liggen en ons eren. Morgen, dinsdag, zullen drie bisschoppen uit
deze stad ons bezoeken; dan zal het er tegen de avond wat heftig aan toegaan.'
263
Drie
bisschoppen van Graz op de wolken.
Een
jezuïet als afgezant
De
heerszuchtige Sebastiaan en zijn twee betere collega 's
Gericht
over de hoogmoedige bende
[1] Nu zegt keizer Jozef: 'O God! Drie
bisschoppen tegelijk en bovendien ook nog uit Graz! Arme heuvel! Deze last zal
het angstzweet van je hoofd doen druipen. O Heer, denk aan het spektakel in de
catacomben van de dom te Wenen; dat waren op mijn Migatzi na nog louter
eensgezinden, maar bij de bisschoppen van Graz is het van oudsher een gebruik
dat een opvolger steeds een uitgesproken vijand van zijn voorganger was. Nu
krijgen we drie van zulke als kat-en-hond levende bisschoppen met hun
lijfwachten tegelijk! O Heer en Vader, tast nu maar flink diep in Uw schatkist
van genade en erbarming! Dat zullen we allen in hoge mate nodig hebben.'
[2] Ik
zeg: 'Ja, mijn beste vriend, je hebt weliswaar niet helemaal ongelijk, maar slechts
één van die drie is een echte rebel; de andere twee zijn heel goede geesten.
Daar komen ze al aan in een ook voor natuurlijke ogen zichtbare wolk, waarvan
de bijzonder donkere kleur duidelijk aangeeft van welke instelling haar
passagiers hebben. De beste twee hebben slechts een kleine lijfwacht, die
echter heel paraat is.
[3]
Maar die ene op de achtergrond van het nachtelijk duister heeft een sterke
lijfwacht bij zich, die net zo voelt, denkt en wil als hijzelf. Kijk maar eens
hoe trots hij zich op zijn donkere wolk laat drijven alsof hij over hemel en
aarde te bevelen zou hebben! Hij is nu ongeveer drie jaar een bewoner van deze
wereld en hij weet het, anders zou hij zich niet op de wolken laten drijven.
Maar hij is nog geen duimbreed van zijn ultramontaanse gezindheid afgeweken.
Hij is nog steeds een prelaat van het pauselijke hof en deze waardigheid neemt
niemand hem gemakkelijk af, en met een dergelijk gevoel van hoogwaardigheid
komt hij nu langzaam op ons af en vetwacht van ons een hoogst eerbiedige
ontvangst. Hoe bevalt jullie deze geest?'
[4]
Jozef zegt: 'Het is werkelijk een fraai exemplaar van bekrompen domheid! zo'n
kerel zou een bezienswaardige curiositeit in een museum zijn. Nee, dat is me
een fraai heerschap!'
[5] Ook
Robert zegt: 'Ik heb zelfs tot in Saksen over deze zeloot de vreemdste verhalen
gehoord en vond het jammer voor deze stad en dit mooie land dat zij door zo'n
duisterling in kerkelijk opzicht werden bestuurd en nog dommer werden gemaakt
dan zij al waren. Deze geslepen kerel wist met vleierijen in de gunst te komen
bij het vrouwvolk aan het hof, dreef langs deze weg al zijn plannen door en
ontpopte zich geleidelijk aan tot een ware kerktiran. Om zijn hofhouding te
vergroten voerde hij veel in dit land reeds lang opgeheven kloosterorden weer
in. Hij heeft niet weinig bijgedragen aan de opstand van het jaar 1848 en het
is doodzonde dat hij op aarde de revolutie in zijn volle omvang niet heeft
meegemaakt, want een paar rake klappen zouden hem volstrekt geen kwaad hebben
gedaan.
[6] Nu
zweeft hij reeds boven ons en doet alsof hij ons helemaal niet ziet. Wat wil
hij dan met dat voortdurende kruisjes slaan? En wat hebben zijn rode kousen,
zijn witte bisschopsmijter, zijn gouden koorkap en zijn zilveren herdersstaf
voor zin? Op aarde vormde dat weliswaar een dekmantel tegenover blinde mensen,
maar wie wil hij er dan hier in het geestenrijk mee overtuigen?'
[7] Ik
zeg: 'Wees nu maar even rustig, lieve kinderen, vrienden en broeders! We zullen
hem gauw hier hebben en een hoop met hem te stellen hebben. Kijk, hij stuurt al
een dienaar; uit zijn vragen zullen jullie gemakkelijk kunnen opmaken hoe de
hoog boven de aarde zwevende bisschop over ons denkt. Hij is er, daarom nu
opgelet!'
[8] De
dienaar, onmiskenbaar een jezuïet en nog een handlanger komen brutaal voor ons
staan, en de eerste vraagt: 'Wat zijn jullie toch voor ellendig zigeunertuig,
dat niet eens z'n hoed afzet en op z'n vervloekte knieën zinkt als een
kerkvorst, die door God met alle macht is toegerust, op een hemelwolk zegenend
voorbij komt?'
[9] Ik
zeg: 'Je zegt dat deze bisschop door God met alle macht is toegerust? Als dat
zo was, zou Ik daar toch iets van moeten weten! En of de wolk waarop hij
zweeft, eigenlijk wel een hemelwolk is, ook dat zou Ik als eerste moeten
weten.'
[10]
De jezuïet zegt: 'Waarom juist jij, zigeunerjongen? Alsof de grote God dat
uitgerekend jou aan de neus zou hangen, domme zigeuner! Weet je dan niet dat
alle zigeuners door God al op aarde voor eeuwig verdoemd zijn?' Ik zeg: 'Nee,
mijn beste, ook daarvan weet Ik niets, terwijl Ik dat toch in de eerste plaats
zou moeten weten. Merkwaardig wat jij toch allemaal weet en Ik niet! Zeg me
eens, was jij er dan bij toen God deze bisschop zo'n onbegrensde macht over de
aarde verleende?'
[11] De jezuïet zegt:
'God verstrekt zo'n macht steeds op een onzichtbare manier. Men moet haar
aanwezigheid aan haar diverse uitwerkingen herkennen. God woont echter in het
ontoegankelijke licht en behalve de heilige, eerste engelen, die steeds rond
Zijn troon op Zijn bevelen wachten, mag niemand Hem naderen. Begrijp je de
diepte van deze wijsheid?'
[12]
Ik zeg: 'Ze lijkt Me juist niet erg diep te zijn, die wijsheid van jou! En Ik
moet je weer bekennen dat Ik van dat alles niets weet. Merkwaardig! Maar Ik
weet wel, dat jouw bisschop Sebastiaan een os is en dat jij een ezel bent!
Dieren, niet bepaald van een slechte soort, maar uitermate dom. Voor ons allen,
zoals we hier zijn, is God heel zichtbaar en woont Hij in een beslist zeer
toegankelijk licht. Alleen voor de op aarde nog sterk in het vlees levende
mensen moet God omwille van de vrijheid van hun wil onzichtbaar blijven, zolang
zij nog niet de volledige wedergeboorte van de geest hebben verkregen. Hij
blijft echter ook onzichtbaar voor geesten van jullie soort, omdat jullie niet
zuiver en wedergeboren zijn, en Hij zal het nog aardig lang blijven.'
[13]
De jezuïet zegt: 'Waar zien jullie God dan?' Ik zeg: 'Juist daar waar jullie
Hem niet zien en nog lange tijd niet zullen zien, en al zat Hij op jullie neus,
dan zouden jullie Hem nog niet herkennen. Ga naar je blinde bisschop en zeg
hem: hier woont het heil der mensen! Als hij ook een mens is, laat hem dan hier
komen, God de eer geven en deelnemen aan het heil, anders zou hem samen met
jullie allen wel eens de dood ten deel kunnen vallen! Zeg hem: God de Heer
heeft geen wereldzegenaar nodig, die Zijn macht uitvoert; Hij zegent de wereld
Zelf wel. De bisschop kan beter alleen zijn eigen hart met deemoed zegenen en
niet hooghartig op een wolk ronddrijven. Zeg hem, dat God de Heer nu Zelf op
aarde rondwandelt en dat het daarom ongepast is, dat een slechte knecht van de
wolken gebruik maakt!'
[14]
De jezuïet zegt: 'Wie ben jij dan wel, zigeunerachtig wezen, dat je het waagt
je tegenover mij, een godsdienaar, en tegenover een kerkvorstelijke autoriteit
zo brutaal te gedragen alsof je zelf de kerk had gesticht? Ik vraag je, ongure
zigeuner, wie ben jij en wat is dit voor gezelschap?'
[15]
Jozef zegt heimelijk tegen Mij: 'O Heer, lieve Vader, mijn geduld wordt nu al
zo dun als een draadje van een spin, dat ogenblikkelijk zal breken als deze
vijand van de liefde in U zich niet spoedig uit de voeten maakt.'
[16]
Ik zeg: 'Beste vriend, wees maar rustig en erger je niet. Kun jij van een ezel
iets anders verlangen dan datgene wat uit zijn gedachtewereld voortkomt? Hij
heeft nu gehoord wat hij moet doen. Wil hij dat, dan is het goed, en wil hij
het niet, dan zal er nog wel een middel zijn om dit lastdier kwijt te raken.'
[17]
De jezuïet zegt: 'Krijg ik antwoord of niet?'
[18] Ik
zeg nogal krachtig tegen hem: 'Nee, ga weer naar boven, anders word je naar
boven getild!'
[19]
Na deze woorden trekt hij een zuur gezicht en gaat weer naar zijn bisschop
terug. Terwijl hij bijna tot zijn tenen buigt, deelt hij hem alles mee wat hij
tot zijn afkeer heeft gezien en gehoord. Kijk nu echter eens naar de bisschop;
wat zet die voor een geleerd gezicht, alsof hij bij zichzelf overlegt: 'Zal ik
de aarde nog laten leven of niet? Zijn er geen bliksems meer, die ik tussen
deze goddeloze menigte kan slingeren?' Er schiet hem niets bruikbaars te binnen
dat hij als wraak zou kunnen gebruiken, en daarom maakt hij aanstalten om
onverrichter zake verder te trekken.
[20]
Maar nu gaan de twee andere bisschoppen met hun hele achtenswaardige gevolg om
hem heen staan. De grootste, Waldstein geheten, zegt tegen hem: 'Vriend,
collega, wat is er met jou? Wat ga je doen? Herken je dan niet die verlichte
menigte, die daar beneden door haar aanwezigheid de top van de heuvel met zegen
bedekt? Zie je dan niet duidelijk als een zon tijdens de middag Christus, de
Heer, drie van Zijn eerste apostelen, alle keizers van het huis Habsburg, de
beroemde aartsbisschop Migatzi en nog een grote menigte volmaakte geesten?'
[21] Nu
wordt bisschop Sebastiaan laaiend van woede en zegt: 'Ik ken jullie beiden,
ketters! Het kerkelijke verval dat jullie in dit land hebben aangericht,
vermocht ik in geen twintig jaar uit te roeien, en jullie willen mij Christus
leren kennen?! Ik, die vervuld ben van Zijn heilige geest en de sleutels van
hemel en hel in mijn handen draag! Wie zou Christus nu beter kennen dan ik?'
[22]
Waldstein zegt: 'Vriend, ik zeg je, als je zo praat, dan heb je Christus nooit
gekend, want de geest van de Heer gaat nooit samen met zoveel hoogmoed. Je bent
niets anders dan een heerszuchtige, trotse papist en je liet je dan ook door
een pikzwarte papenbende vergezellen om met behulp van die groep jouw doel te
bereiken; de Heer haalde echter een geweldige streep door de rekening. Zo heb
je met al je inspanningen juist het tegendeel bereikt van wat je wilde,
namelijk een absolute papenheerschappij over de gehele aarde! En jij beweert
dat alleen jij in het bezit zou zijn van de Heilige Geest! O jij ellendige
schurk! Je bent wel de enige bezitter van de hellegeest, die leugen en hoogmoed
heet, maar de geest van Christus heb je nog nooit herkend, want je bent immers
een uitgesproken vijand van deze geest!'
[23]
Na deze krachtdadige woorden van Waldstein wordt Sebastiaan steeds kwader en
zijn talrijke gevolg eveneens. Waldstein en Arko (Graaf Arko, bisschop te Graz
vóór Sebastiaan Zängerle en Waldstein.) dalen nu echter af naar de aarde. Als
zij deze aantaken, stuur Ik meteen Robert naar hen toe om hen bij Mij te
brengen. Zij gehoorzamen onmiddellijk en begeven zich vol eerbied naar Mij toe.
Ik ga hen halverwege tegemoet en leid hen Zelf naar de top van de heuvel.
[24]
Daar aangekomen willen Waldstein en Arko neerknielen op hun aangezicht, maar Ik
verhinder dat en zeg: 'Vrienden, doe dat een andere keer, nu hebben we veel
belangrijker zaken te doen! Deze Sebastiaan heeft ronduit slechte bedoelingen
en wil de aarde kwaad berokkenen. Het is nu donderdagavond; woensdag rustte hij
en wij ook. Vandaag nog wil hij vanwege de hem aangedane belediging alles
vernietigen wat hij op aarde tegenkomt. Maar Ik heb de sterke vredesgeesten
reeds een wenk gegeven: nog deze nacht wordt hij samen met zijn grote aanhang
gekneveld, op aarde neergeworpen en daar danig afgekoeld.'
[25]
Waldstein zegt: 'O heilige Vader, hoe zal dat dan gebeuren en hoe zullen wij
het herkennen? Wij hebben immers nog heel veel blindheid in ons.'
[26]
Ik zeg: 'Richt je blik maar naar boven en zie hoe de witte geesten van de
vrede, die van alle kanten aankomen, zich in de beste orde opstellen!
Bliksemsnel zullen de woestelingen, waaronder Sebastiaan, gekneveld op de grond
geworpen worden. Als jullie morgen de hoge bergen rondom met sneeuw bedekt
zien, weet dan: daar ligt Sebastiaan in zijn triomf onder het beste woede
afkoelingsapparaat, namelijk onder de deken die de vredesgeesten van het
noorden als nuttig geschenk voor hem hebben meegebracht.'
[27] Waldstein zegt: 'Dus de sneeuw heeft
ook een geestelijke betekenis?'
[28] Ik zeg: 'Alles wat op aarde
zichtbaar wordt, heeft gewoonlijk allereerst een geestelijke betekenis,
vervolgens ook een natuurlijke. Maar let nu op, de wilde jacht zal dadelijk
beginnen!'
264
Gevangenneming
van Sebastiaan door de vredesgeesten
Sneeuwdeken
als speciaal gericht voor opstandelingen tegen Gods orde
[1] De
bisschoppen Waldstein en Arko verwonderen zich zeer daarover en richten met
heel hun deemoedige aanhang hun ogen omhoog. Zodra zij Sebastiaan in het oog
krijgen, is hij samen met zijn aanhang al een gevangene van de vredesgeesten.
Hij kromt zich als een vertrapte worm en slingert de ene vervloeking na de
andere naar het hoofd van deze geesten, die zich zo misdadig aan hem, een man
naar Gods hart, vergrijpen. Maar dat deert Mijn vredesgeesten niet en door hun
gemoedsrust schenken zij totaal geen aandacht aan al dat geraas. Zij handelen
als een uurwerk en laten zich niet in het minst beïnvloeden.
[2]
Bisschop Waldstein zegt: 'O Heer, het lijkt wel alsof een kruisspin vliegen in
haar net heeft gevangen. Dat lijken ook deze fameuze vredesgeesten te hebben
gedaan. Zij moeten al van te voren een groot, onzichtbaar net hebben gespannen,
anders was het nauwelijks te begrijpen hoe zij dat zo plotseling met
Sebastiaan en zijn aanhang hebben klaargespeeld; maar wat vloekt hij nu en zijn
hele schare met hem!'
[3] Ik
zeg: 'Dat is niets nieuws voor wezens van zijn soort. Op aarde heeft hij toch
eenieder die niet naar zijn pijpen wilde dansen, naar het onderste van de hel
vervloekt... hoe zou hij zich hier dan anders kunnen gedragen? 0, dit is een
domme, slechte geest, die met de grootste gemoedsrust en wellust had kunnen
toekijken als een miljoen mensen als ketters op de brandstapel waren verbrand.
Het maakt hem nu echter woedend dat hij zich op geen enkele manier kan
ontladen.
[4]
Kijk hoe de geesten hem nu door de lucht voortduwen in de richting van
Obersteier. Ze zullen hem op een hoge alpenweide onderbrengen, maar de wat
eenvoudiger geesten ook op lagere bergweiden zoals die van de Schöckel, de
Rabenwald, de Kulm en nog andere. Nu hebben zij de bergen al bereikt, en kijk
nu hoe de bergruggen grijs en langzamerhand witter worden. Hoe vinden jullie
dat?'
[5]
Waldstein zegt: 'Dit is werkelijk een treurige en sombere geschiedenis. Hoe
lang moeten deze geesten wel niet onder zo’ n afkoelingsdeken blijven?
Misschien zelfs voor eeuwig?'
[6] Ik
zeg: 'O, geenszins! Zodra ze uit zichzelf tot het inzicht komen dat zij
volkomen op het verkeerde spoor zitten en zij zich in hun harten tot Mij
wenden, zullen ze meteen van zo'n gericht worden bevrijd, maar geen seconde
eerder! Sebastiaan zal echter nog onder het ijs van de gletsjers moeten worden
gebracht voordat hij voldoende is afgekoeld, want hij heeft veel hoogmoed in
zich en is daarnaast nog zo dom, dat hij zelfs zijn hoogmoed als een verdienste
tegenover God beschouwt. Het is moeilijk om met zulke dwazen vooruitgang te
boeken, maar wij mogen ten opzichte van hen ons geduld, onze genade, liefde en
erbarming nooit terzijde schuiven, omdat ook zij onze broeders zijn voor wier
heil wij moeten zorgen.'
[7]
Robert, die de gevangenneming en het wegleiden van Sebastiaan en zijn aanhang
ook heeft gadegeslagen, zegt: 'Heer, goede, beste Vader, voorzover mijn oog
reikt zie ik nu alles met sneeuw bedekt. Op alle hoge bergen van Stiermarken,
Kärnten, Tirol en Salzburg is een pak sneeuw gevallen. Dat kan toch onmogelijk
allemaal veroorzaakt zijn door de verkeerde instelling van Sebastiaan?!'
[8] Ik
zeg: 'Dat zeker niet, maar zulke dwazen zijn er in alle landen in groten
getale. Bij deze geesten werkt het echter als een elektrische verbinding: als
er ook maar in de meest verborgen uithoek een of andere geest wordt geprikkeld,
worden op hetzelfde ogenblik alle geesten met dezelfde geaardheid geprikkeld en
tot bijzondere activiteit aangezet. Is deze regelrecht in strijd met Mijn orde,
dan worden dergelijke geesten in alle landen allemaal tegelijkertijd gegrepen
en met passende middelen terechtgewezen. Met het beter worden gaat het dan niet
zo gelijktijdig en plotseling als met het geprikkeld worden tot het kwade, maar
het gaat er dan bijna net zo toe, als wanneer duizend mensen, die op een veld
in het gelid staan, plotseling door een aardschok omver worden geworpen. Vallen
zullen ze vast allemaal tegelijk, maar bij het opstaan zal dat wel niet het
geval zijn. Enkelen zullen meteen weer opstaan. Anderen daarentegen, die in
meerdere of mindere mate gewond zijn geraakt, zullen zich pas na verloop van
tijd weer moeizaam oprichten, en enkelen, die daarbij zwaar gewond raakten,
zullen wel heel veel tijd en moeite nodig hebben om op te staan; ja, sommigen
zullen als gestorven blijven liggen. En precies zo gaat het ook bij deze
bijzondere gerichten: gevangen worden ze allemaal tegelijk, maar bij het vrij
worden gaat het anders toe, omdat dat niet van een uiterlijke macht, maar enkel
en alleen van hun eigen levenskracht afhangt.
[9] Zo
zie je dus eensklaps alle bergen vol sneeuw, die een afkoelingsdeken vormt
voor al te driftige geesten, maar volgens de overeenkomstige betekenis echter
de zichtbaar geworden kracht is Van de vredesgeesten. Wordt deze kracht weer
teruggetrokken, dan smelten de mede gevangen genomen natuurgeesten weg als
water, maar de samen met deze natuurgeesten gevangen werkelijke geesten worden
dan weer vrij en kunnen doen wat ze willen. Keren ze zich ten goede, dan is dat
natuurlijk goed en heilzaam voor hen, maar wenden ze zich weer naar het kwade,
dan gaat het met hen vanzelfsprekend ook weer slecht.'
265
Hoe zich
uit God ook onzuivere wezens kunnen ontwikkelen
Bezoek
van de zeventien oude prelaten van Rein
[1]
Robert zegt: 'Heer, dat begrijp ik, maar U zei ook iets over natuurgeesten die
als water wegvloeien. Wie of wat zijn deze geesten eigenlijk?'
[2] Ik
zeg: 'Dat zijn geestelijke oerlevensvonken of afzonderlijke ideeën van Mijn
hart. Als zij door kleine gerichten terdege zijn voorbereid en door allerlei
activiteiten in Mijn liefde zijn uitgegist, worden zij ook in materiële,
plantaardige en dierlijke vormen gehuld. Aan het einde van hun kringloop worden
zij, voorzien van de nodige intelligentie, zielen van mensen, opdat Mijn eigen
liefdegeest in hen dan een wezen wordt, dat voor eeuwig met zulke zielen
verbonden is.
[3]
Jouw ziel is ook zoiets, alleen niet van deze, maar van een andere aarde. Iets
dat met het vlees van je lichaam samenhing is er wel van deze aarde bij
gekomen, maar over het geheel genomen behoor jij tot de zielen van de
aardewereld die Uranus heet.
[4]
Alle zielen op deze aarde hebben wel iets van alle sterren in zich.
Overheersend blijft echter slechts datgene wat zij uit de natuur hebben van die
aardewereld, waarop zij het eerst tot volledige mensenzielen werden gevormd.
Begrijp je nu hoe het met die natuurgeesten gesteld is ?'
[5]
Robert zegt: 'Ja, mijn God en Vader, dat is me nu duidelijk. Alleen begrijp ik
nog altijd niet hoe uit U, die toch in alles het meest volmaakte wezen bent,
ook onzuivere en onvolmaakte wezens kunnen voortkomen, want er kan toch nergens
iets bestaan dat niet uit U is voortgekomen?' Ik zeg: 'Vriend, dat heb Ik bij
een eerdere gelegenheid al duidelijk uitgelegd. Roep het je weer voor de geest
en het zal je allemaal duidelijk zijn.'
[6]
Robert zegt: 'Och ja, dat is waar ook, dat was toen U ons het verschil hebt
uitgelegd tussen Uw gedachten en Uw ideeën. Ja, ja, nu weet ik het al: elke
gedachte op zich als hoofdlijn voor een idee is zuiver, maar omdat men uit de
hoofdlijnen (die op zichzelf genomen altijd zuiver blijven) ook onzuivere
beelden kan vormen, zijn zulke beelden of ideeën daardoor reeds onzuiverder dan
de oer- of basisgedachten, omdat ze ook iets onzuivers kunnen voorstellen. Dat
is bij de hoofdlijnen zelf natuurlijk onmogelijk. Een zuivere lijn blijft een
lijn, maar dat geldt niet voor een figuur, die door een combinatie van lijnen
ontstaat.
[7] Maar Heer, het is vandaag al
maandag en behalve de geschiedenis met bisschop Sebastiaan hebben we nog niet
veel anders gezien of gehoord. Wat denkt U ervan als we eens een kort bezoek
brachten aan een andere plaats?'
[8] Ik
zeg: 'Je bent wel ijverig, maar vandaag zullen zeventien prelaten van het
klooster te Rein ons bezoeken; met hen hebben we iets te regelen. Morgen pas
zullen we voor enkele uren een andere plaats bezoeken. Maar nu houden we ons
allemaal rustig, want de prelaten zijn al op weg naar ons toe.'
[9]
Bisschop Waldstein zegt: 'Als zij niet uit een al te vroeg tijdperk afkomstig
zijn, ken ik misschien nog wel iemand van hen.' Ik zeg: 'Niet waarschijnlijk,
want zij behoren allen tot de eerste periode vanaf het ontstaan van dit
klooster. Zij, die tot jouw tijd behoren, zijn nog lang niet rijp om daar te
kunnen komen waar wij ons bevinden. Maar nu komen ze er heel ernstig gestemd
aan; daarom willen ook wij hen in alle ernst ontvangen en hun tonen dat ook wij
het goede recht hebben ons op deze heuveltop op te houden.
[10]
Deze heuvel behoorde eens aan dit klooster toe en was aan de zuidwestkant met
kleine wijngaarden bebouwd, terwijl de noordelijke en oostelijke kant bebost
bleven met het oog op de jacht. In latere tijden is er veel veranderd en is het
klooster menige bezitting kwijtgeraakt. Deze zeventien prelaten zijn echter
naar hun idee nog altijd in het volledige bezit van alles wat dit klooster eens
toebehoorde. Zij waren heel trots op deze heuvel en zagen niet graag dat hij
door leken werd bezocht, en dat met het oog op de bescherming van het wild. Nu
denken ze dat wij verkapte stropers zijn en daarom willen zij ons van deze
bergweide verjagen. Let nu op, de jacht zal dadelijk beginnen.'
[11]
Robert zegt: 'Heer, zou Helena misschien niet tegen deze helden kunnen worden
ingezet vanwege haar welbekende scherpe Weense tong? Die zou deze van wild
bezeten domkoppen eens goed de waarheid in het gezicht kunnen slingeren.' Ik
zeg: 'Dat zou hier niet raadzaam zijn, want deze zeventien verstaan het Weens
niet en zijn enorme zeloten. Ze stammen uit de tijd van de zogenaamde heilige
inquisitie. Men zou hen heel kwaad maken als men de in hun gemoed sluimerende
ijver, waardoor zoveel trouwe zielen op weerzinwekkende wijze werden
gemarteld, zou opwekken. Maar wat kon men daar tegen doen? Deze priesters waren
werkelijk zo dom, dat ze geloofden door zulke afschuwelijke handelingen God een
welgevallige dienst te bewijzen. Hoe onverbiddelijker zo'n geestelijke was, des
te heiliger vond hij zichzelf en hij werd ook door alle andere duisterlingen
als zodanig beschouwd. Zeggen jullie daarom maar helemaal niets in aanwezigheid
van deze zeventien. Houd je maar geheel afzijdig, alsof jullie helemaal niet
letten op wat Ik met hen zal bespreken. Maar nu rustig. Ze staan voor ons en
monsteren ons met echte inquisiteursblikken.'
[12]
Na deze woorden treedt een titulair prelaat naar voren. Deze aartspapist neemt
Mij met een minachtende blik over zijn linkerschouder van top tot teen op en
zegt: 'Wie gaf jullie toestemming om deze heilige hoogte te betreden en mijn
wild, dat eveneens heilig is omdat het voor de ijverige dienaren van God
bestemd is, schuw te maken? Spreek, anders staat jullie gevangenisstraf, dood
en verdoemenis te wachten!'
[13]
Ik zeg: 'De Heer van de wereld heeft het recht zich op te houden waar het Hem
belieft en hoeft de wereldlijke, schijnbare eigenaars nooit genadig om
toestemming te vragen. Daarom heeft Hij zich nu dan ook het recht verschaft
hier plaats te nemen, en wel omdat deze heuvel vergeleken bij alle andere in de
omgeving van deze stad het minst door schandelijke daden van slechte mensen
werd ontheiligd. Ik ben Christus, de Heer, en ben gekomen om de slechte wereld
te oordelen en Mijn trouwe volgelingen Mijn genade, vergeving van hun zonden en
het eeuwige leven te schenken. Wie Mij erkent, aanneemt en zich niet aan Mij
ergert, zal niet te gronde gaan, maar wie zich aan Mij ergert en niet gelooft
dat Ik de eerste en de laatste ben, het begin en het einde, de Alfa en de
Omega, die zal verloren gaan. Nu weten jullie alles wat je weten moet. Wat gaan
jullie nu doen?'
[14]
De primaat zegt: 'Geef ons een teken en we zullen je woorden geloven.' Ik zeg:
'Er zijn veel tekenen voor jullie ogen; aanschouw ze en ze zullen jullie licht
verschaffen, want jullie zijn niet bepaald slecht maar daarentegen heel blind
en dom. Weten jullie wel dat jullie allen reeds lang gestorven zijn?' De
prelaat zegt: 'Hoe, wat, wie is gestorven? Hoe, waar en wanneer? Leef ik nu
soms niet? Ben ik dood? Wie kan me dat dan bewijzen? Dus allereerst tekenen en
bewijzen, anders worden jullie als schurken en stropers gevangen genomen!'
[15]
Ik zeg: 'Niet zo heetgebakerd, beste mensen, anders zouden jullie Mij wel eens
zo in vuur en vlam kunnen zetten, dat het jullie wel wat te warm zou kunnen
worden! Omdat jullie echter zo vreselijk bang zijn voor jullie wild, dat alleen
nog maar in jullie verbeelding bestaat, zullen we met z'n allen deze heuvel
voor een poosje verlaten en ons naar de berg Schöckel begeven. Daar worden
jullie ogen voor enkele ogenblikken geopend, opdat jullie zien of jullie nog
wel heren zijn van het klooster van Rein, of dat dit allang door een nieuwe
prelaat wordt bestuurd.'
[16]
De primaat zegt: 'Wat?! Moeten we ons naar die hoogste berg van Stiermarken
begeven, die vanwege zijn hoogte en zijn vele heksen en boze geesten nog nooit
door de voet van een sterveling is betreden?' Ik zeg: 'Juist daar moeten jullie
heen gaan om te worden genezen van drie belangrijke domheden die jullie
gezichtsvermogen beperken: ten eerste van het denkbeeld dat jullie nog op aarde
leven, en ten tweede dat de Schöckel bij lange na niet de hoogste berg van dit
land is en dat daar noch heksen, noch boze geesten huizen. Daarna zullen jullie
pas inzien dat ook deze heuvel volstrekt niet meer jullie eigendom is en dat
hier geen rood wild meer leeft en men hier daarom ook geen stroper meer kan
zijn.'
[17]
De primaat zegt: 'Maar hoe moeten we daar op komen, op zo'n angstaanjagende
hoogte? Daar zullen we wel verscheidene dagen voor nodig hebben.' Ik zeg: 'O
nee, dat zullen we niet! Als bewijs dat ook jullie nu geen lichamelijke, maar
geestelijke mensen zijn, zullen wij deze afstand in een oogwenk afleggen. Ik
zeg slechts: zo zij het! En kijk, we zijn er ook al. Wel, hoe bevalt het jullie
hier?'
[18]
Totaal verbluft zegt de primaat: 'Aha, dat is sterk! Ja, hoe zijn we dan zo
plotseling hier gekomen? Als de bliksem zijn we van de Reiner heuvel hier
naartoe verplaatst. Ja, nu begint mij al een licht op te gaan. Wij zeventienen
hebben inderdaad al vele jaren geleden ons aardse lichaam afgelegd. Dat dat
niet eerder bij ons opgekomen is! We hadden het toch kunnen afleiden uit het
feit dat dit klooster nooit meer dan één prelaat tegelijk heeft gehad, terwijl
wij inmiddels al met z'n zeventienen zijn. Het is toch merkwaardig dat men zo
dom en blind kan zijn. Nu merk ik ook, dat er nog veel hogere bergen zijn dan
deze Schöckel en dat er van heksen en boze geesten geen spoor te bekennen is.
Ja, we moeten deze wonderbaarlijke gids nu maar van harte danken! Ook al is Hij
misschien niet Christus de Heer Zelf, toch zal Hij wel een zeer machtige geest
zijn, die door God naar ons is toegezonden.' Nu vallen allen voor Mij op hun
aangezicht en loven Gods kracht in Mij.
[19]
Robert vraagt echter: 'Heer, wat heb ik dan eigenlijk met hen gemeen?' Ik zeg:
'Zij zijn evenals jij afkomstig van Uranus en zijn daarom heel hardnekkig; om
die reden moet jij hen ook opnemen in jouw huis. Begrijp je nu de betekenis van
deze verschijning?'
[20]
Robert zegt: 'Ja, Heer en Vader, nu begrijp ik het inderdaad. Zijn misschien
die geesten, met wie we eerder op die bergweide daar beneden waren, ook mijn
oorspronkelijke landgenoten?' Ik zeg: 'Nee, dat bepaald niet, maar zij zijn in
de liefde net zo geaard als jij en behoren daarom ook bij jouw gezelschap. Want
Ik zeg je: je bent van nu af aan een steunpilaar van een nieuwe vereniging. Dat
is het loon, dat allen die op aarde uit eerlijke en goede beweegredenen in Mijn
wijngaard hebben gewerkt, ten deel valt.'
[21]
Heel deemoedig merken de beide bisschoppen op: 'Heer, wij hebben toch ook in Uw
wijngaard gewerkt; kunnen wij hier dan ook niet een of ander ambt je krijgen?'
Ik zeg: 'Jullie waren weliswaar ook arbeiders, maar de wereld gaf jullie al een
goed loon. Hij werkte echter zonder wereldlijk loon. Voor zijn moeite werd hij
door de wereld met de dood betaald en dat maakt een groot verschil tussen
jullie en hem. Hij is een martelaar; zijn jullie dat ook? Hij is ten offer
gevallen aan zijn liefde voor zijn broeders; zijn jullie dat ook?'
266
Bisschoppelijk
waanidee over heiligheid.
Alleen
God is goed
Duistere
geesten en arme zielen komen dichterbij en krijgen een heilzame behandeling
[1]
Als uit één mond zeggen de beide bisschoppen: 'O Heer, dan zijn wij bij hem vergeleken
inderdaad grote nullen, want ons is het op aarde nooit slecht gegaan. Als deze
zoon van Uw liefde echter een grote geest is in Uw ogen, dan zal hij ons toch
wel vergeven dat we hem in onze onwetendheid veel te weinig eer hebben betoond.
We zullen dat in het vervolg wel rijkelijk goedmaken. Alleen begrijpen we niet
dat wij waardig bevonden werden voor de genade om te worden opgenomen in de
hemelse vereniging van zo'n grote heilige, want hoe groot moet wel diegene zijn
die steeds zo dicht aan Uw zijde loopt en handelt volgens Uw wil en in alles
door U wordt onderwezen!'
[2] Ik
zeg: 'Jullie waren toch werkelijk achtenswaardige bisschoppen, maar nu praten
jullie alsof jullie jarenlang bij een oude kwezel in de leer zijn geweest. Wie
is dan voor Mij een heilige? Alleen God is heilig en goed; alle anderen zijn
echter broeders en zusters en de geringste is steeds de grootste in Mijn rijk.
Alleen aan God komt ere toe; alle anderen moeten elkaar slechts in en door de
liefde blijven vasthouden.
[3] We
laten dit verder maar rusten, want we hebben daarvoor nog een hele eeuwigheid
voor ons. Wij zijn naar aardse maatstaven nu al bijna drie uren hier en de
zeventien prelaten liggen nog op hun aangezicht. Zij moeten geholpen worden en
daarna moeten wij weer vlug naar onze heuvel terugkeren. Daar bevinden zich
enkele aardse vrienden van ons, die nu de heuvel verlaten, maar dat doet er
niet toe: onze zegen, die op de heuvel rust, hebben zij toch al ontvangen.
Laten we ons nu dus bepalen tot de prelaten.
[4]
Sta op, jullie zeventien broeders van het klooster te Rein! Jullie hebben nu
nieuwe ogen ontvangen om het echte licht te aanschouwen en de waarheid te
begrijpen. Richt daarom het nieuwe licht van jullie ogen niet naar de duistere
bodem, maar aanschouw het licht van alle licht en begrijp het!'
[5] Nu
staan de zeventien op en kijken vol verbazing om zich heen, en de primaat zegt
als woordvoerder: 'Heer, God en Vader, nu pas beseffen we ten volle dat U het
bent, van wie alle hemelen en aarden vol heerlijkheid getuigen. O Vader, wat
moeten we nu doen om Uw heilige nabijheid waardiger te zijn?' Ik zeg: 'Mij van
nu af aan boven alles liefhebben, omdat jullie liefde voor Mij jullie ware,
eeuwige leven is, en alle broeders en zusters liefhebben als jezelf, want de
liefde voor jullie broeders en zusters is de voorwaarde voor jullie zaligheid.
Hoe meer jullie elkaar waarachtige, daadwerkelijke liefde bewijzen, des te
zaliger zullen jullie zijn!
[6]
Alle hemelen met hun zaligheden zonder tal en naam komen voort uit wederzijdse,
waarachtige naastenliefde, zoals in het tegenovergestelde geval ook alle pijnen
en martelingen van de hel voortkomen uit eigenliefde. Bestond er geen
eigenliefde, dan bestond er ook geen hel en was er op aarde geen oorlog, geen
hongersnood en geen pest. Omdat de mensen echter vol zijn van verderfelijke
eigenliefde, waaruit de hel door de mensen is gevormd en geenszins door Mij,
moeten zij zich dan ook al het kwade, dat voortkomt uit die eigenliefde en
zelfzucht, laten welgevallen.
[7]
Satan is weliswaar nog de vorst van de hel, zoals hij ook haar grondlegger was,
maar hij heeft reeds lang niet meer de macht om de mensen te verderven, want
deze zijn reeds lang zijn leermeesters geworden. Sinds de mensen slechts
afhankelijk zijn van hun vrije wil, zijn er velen onder hen, bij wie satan in
de leer zou kunnen gaan; vooral bij de hoge roomse geestelijkheid en de
jezuïeten zijn er verscheidene voor wie zelfs satan respect heeft. Zulke wezens
noemen zich echter ook 'dienaren van God'. Hoe vinden jullie dat?'
[8] De
primaat zegt: 'Heer, verschrikkelijk om zoiets uit Uw mond te vernemen!' Ik
zeg: 'Jawel, maar het is nu eenmaal zo en daar is voorlopig niet veel aan te
doen. Maar het wordt nu al half zes, daarom gaan we weer naar onze heuvel
terug.
[9] Zo
zij het! Het geschiede! En kijk, daar zijn we al weer op de Reinerkogel. Nu
verheft zich boven de stad een dichte wolk en uit alle kerkhoven van deze stad
stijgen lichtere nevels op. Wat denken jullie dat dit te betekenen heeft?'
Allen zeggen: 'Heer, wij weten het niet. Leg ons dat uit!'
[10]
Ik zeg: 'De zwarte wolken boven de stad zijn een vereniging van minstens
tienduizend monniken en andere papisten, die zich sedert 400 jaar in deze
omgeving ophouden en tengevolge van hun blindheid nergens een uitweg kunnen
vinden. Onder hen bevinden zich ook enkele bisschoppen, prelaten en proosten.
We zullen hun vlotten geven, die hen gezamenlijk stroomafwaarts naar de
gebieden rond de Zwarte Zee zullen vervoeren. Hier zouden ze menig onheil gaan
stichten, omdat zij nu in Mijn persoonlijke aanwezigheid wat wakkerder en beter
ziende zijn geworden. Op zee zullen zij over enkele honderden jaren wel tot
zichzelf komen en pas dan zal er met hen wat te beginnen zijn. De lichte nevels
boven de kerkhoven bevatten echter heel arme, zieke zielen, die naar genezing
dorsten. Deze moeten nog in deze aardse nacht van woensdag op donderdag
volledig geholpen worden. Ik wil dat ze naar ons toe komen! En kijk, ze
beginnen zich in onze richting te bewegen.'
267
Wie
armen opneemt, neemt Mij op.
Genezing
en troost voor behoeftige zielen.
De
liefhebbende maagd
[1]
Robert zegt: 'Heer en Vader, hoe meer gasten hun intrek nemen in mijn huis, des
te groter worden mijn vreugde en zaligheid. Alleen zou ik weer willen weten in
hoeverre deze zielen aan mij verwant zijn. Zijn het misschien ook bewoners van
Uranus geweest?' Ik zeg: 'O nee, dat zijn zij niet en zij hoeven het ook niet
te zijn. Het zijn armen en als zodanig staan ze jou het meest nabij. Ook hier
geldt het grondbeginsel: 'Wie een arme opneemt in Mijn naam, die neemt Mij op'.
Ik meen, broeder Robert, dat dat wel de belangrijkste reden is waarom Ik het
toelaat dat ook zulke arme zieltjes in jouw grote huis worden opgenomen.
[2] Robert zegt: 'O Heer en Vader, dan
moet maar alles wat arm is op aarde in mijn huis. Wanneer er in één huis plaats
is voor zon, maan en sterren en de gehele aarde, zal er ook wel plaats zijn
voor vele armen. Waar U, o Heer, Zelf reeds zo lang aanwezig bent, is plaats
genoeg voor de hele oneindigheid.'
[3] Na
deze goede opmerking van Robert komen er verscheidene duizenden arme zielen
aan, nemen in lange rijen rond de heuvel plaats en vragen om hulp en genezing
van velerlei kwalen, die nog van de ijdele wereld aan de huid van hun ziel zijn
blijven hangen. De bede wordt verhoord en ogenblikkelijk gaan deze zielen er
heel goed uitzien; zij worden gekleed in witte gewaden, waarvan de mannelijke
met groene en de vrouwelijke met rode biezen lijken te zijn afgezet.
[4]
Nadat de armen allemaal zover zijn opgeknapt, wordt er door ons een bode naar
hen toegestuurd met de opdracht hen allen naar de bergweide van de
Plabutschberg te leiden waar ze melk, brood en wijn zullen vinden; zwakke
geesten moeten immers eerst met geestelijke melk worden verzadigd, opdat ze uit
deze kost voldoende kracht opdoen om daarna brood en wijn te kunnen verdragen.
De bode is een van de ontvangers, die ons in Wenen als eerste volgde. Hij
brengt hen allen vlug naar de bergweide van de genoemde berg, waar de armen
alles wat ze nodig hebben in overvloed aantreffen.
[5]
Nadat zij voor de eerste keer in het geestelijk leven verzadigd zijn, weten ze
niet hoe ze ons voldoende moeten danken en welk bewijs van liefde zij de bode
moeten geven. Deze verwijst hen echter vriendelijk naar Mij, de enige gever van
alle goede gaven. Hij kondigt hun aan dat Ik hen weldra Zelf zal bezoeken en
zij dan voor de eerste keer God de Heer, hun Schepper en Vader, zullen zien en
door Hemzelf voor eeuwig zullen worden gezegend. Als ze dat horen, zijn ze
helemaal buiten zichzelf van vreugde.
[6]
Eén wezen met een buitengewone schoonheid, een maagd, wordt echter zeer
zwaarmoedig als zij dit bericht verneemt. Haar hart, dat op deze aarde al
steeds naar Mij was toegekeerd, geraakt in vuur en vlam en haar liefde voor Mij
wordt steeds heviger. Op uiterst zachte toon zegt ze tegen de bode: 'Edele
vriend van mijn boven alles geliefde Jezus, ik smeek je, breng me bij Hem! Ik
leef alleen voor Hem. Hij alleen is mijn alles, mijn God, mijn Vader, mijn
liefde!'
[7] De
bode zegt: 'Mooie, dierbare zuster, kijk, ik ben maar een knecht van de Heer en
mag slechts doen wat me door de Heer wordt opgedragen, maar ik keer nu naar de
Heer terug en zal je verzoek met klem aan Hem overbrengen. Wees ervan verzekerd
dat ik je niet zal vergeten. Jij hebt je ook in mijn hart genesteld en ik weet
eigenlijk niet of je er ooit weer uit zult verdwijnen. Het ga je goed,
misschien zien we elkaar al over enkele ogenblikken weer terug.'
[8]
Hierop verlaat de bode de zwaarmoedige schoonheid en gaat terug. Als hij maar
amper halverwege is, kijkt hij om en ziet dat de zwaarmoedige hem op de hielen
volgt. Daarom blijft hij staan en zegt: 'Maar mijn hemelse schoonheid, wat doe
je nu? Je weet toch dat ik niet meer mag doen dan mij werd opgedragen; waarom
volg je mij dan?' De maagd zegt: 'O vriend, heb je dan ook opdracht om mij op
mijn weg tegen te houden?' De bode zegt: 'Nee, dat bepaald niet!' De maagd:
'Nu, laat me dan de zoete weg van mijn hart gaan!'
[9] De
bode weet daar verder niets op te antwoorden en vervolgt gewoon zijn weg. Maar
nauwelijks een paar honderd schreden verder kom Ikzelf, deze keer geheel
alleen, de bode tegemoet. Hij herkent Mij en beklaagt zich bij Mij over de
zwaarmoedige die hem volgt.
[10]
Maar Ik zeg: 'Heeft ze jou dan niet gezegd dat ze jou achterna loopt over de
zoete weg van haar hart? Zij heeft Mij boven alles lief en wil graag zo snel
mogelijk daar aankomen waar Ik, als het enige voorwerp van haar liefde, Mij
bevind. Dit moet je in het vervolg goed onthouden: waar je zo'n liefde vindt,
mag je haar de weg naar Mij nooit versperren! Waar zo' n liefde in een hart
woont, daar woont ook al de voltooiing van de geest. Wanneer echter een geest
de voltooiing in zich draagt, dan draagt hij ook Mij al in zich en kan hij
zonder angst of schroom Mijn vrije wezenskern naderen. Wie zelf tot vuur is
geworden, hoeft het vuur nooit te vrezen. Waar is nu de geliefde van Mijn
hart?'
[11]
De bode zegt enigszins onthutst: 'O Heer, een paar honderd schreden achter mij
zit zij nu waarschijnlijk te klagen en te wenen, omdat ze mij toch niet verder
heeft durven volgen, hoewel ik het haar later niet meer heb afgeraden.' Ik zeg:
'Wel, Mijn beste vriend, dat mag je niet meer doen. Kijk, die ongelukkige lijdt
nu erg; breng Me daarom ogenblikkelijk bij haar.'
[12]
De bode zegt: 'O Heer, U weet heel goed waar de ongelukkige wacht en U hebt nog
nooit een gids nodig gehad, maar U hebt het mij nu bevolen en daarom zal ik het
ook doen.'
[13]
De bode gaat voorop en Ik volg hem. Binnen enkele seconden zijn we beiden op de
plaats van bestemming. Daar vinden we de geliefde op haar knieën, haar gezicht
omhoog geheven, en snikkend bidt zij met gevouwen handen: 'O mijn enige,
eeuwige liefde, mijn Jezus, mijn God en mijn Heer, hoe lang smacht mijn hart
reeds naar U en nog steeds kan ik de genade niet verkrijgen om Uw heilige
aangezicht te mogen aanschouwen. Ik moet weliswaar toegeven dat het mij aan
niets heeft ontbroken tijdens mijn zeker al vele jaren durende verblijf in deze
geestenwereld. Ik beleefde veel vreugde aan de goede zielen die zich door mij
over U en over Uw heilige woord hebben laten onderrichten. Al mijn geliefde
leerlingen zijn me nu gevolgd en wachten in een schare van enkele duizenden op
deze berg ongeduldig op de Heer. We hebben alles gedaan waardoor we volgens Uw
woord Uw aangezicht te zien zouden kunnen krijgen. Ten einde raad begonnen we
zelfs uit zuivere liefde en verlangen naar U te vasten en ons letterlijk te
kastijden, maar het was tot nu toe allemaal tevergeefs. 0 Vader, toon ons toch
in Uw grote genade welke zonden nog aan ons en in het bijzonder aan mij kleven!
[14]
Op aarde was ik een vooraanstaande vrouw, werd van adel daar mijn oude
echtgenoot van adel was, en verkreeg menige onderscheiding. Ik heb me daardoor
echter nooit iets ingebeeld. Wel heb ik een leraar van mijn dochter onrecht
aangedaan. Dat was heel ondankbaar van mij want hij was immers door U als een
licht uit de hemel naar mijn huis gezonden en leerde mij door middel van
gesprekken en uitgelezen boeken U in alle waarheid als de heilige Vader te
erkennen. Wat heb ik deze fout betreurd; zowel nog op aarde alsook hier!
[15]
De eeuwigheid is lang, O Heer. Stel mij daartoe in de gelegenheid en ik wil al
mijn aardse fouten in Uw heilige naam goedmaken. Ik was op aarde helaas geen
maagd, hier ben ik het echter wel, want tot nu toe heeft nog geen mannelijke
geest mij mogen aanraken. Mijn liefde voor u, O Vader, vormde steeds mijn
machtige bescherming! O, jij hardvochtige bode van de hemel, die mij niet
toestond jou te volgen, wanneer zul je terugkomen en mij berichten over Hem, de
enige die ik boven alles liefheb?' Na deze woorden begint ze weer te wenen en
bedekt het gezicht met haar handen.
268
De
twee boden bij de nieuwe Maria.
Gelijkenis
van de kleine gewassen en de eik.
Voltooiing
door genade
[1] Ik
ga nu naar haar toe en zeg: 'Maria, kijk, de bode is al weer teruggekomen, ween
daarom niet! De bode is weliswaar nauwgezet, maar hardvochtig is hij niet.' Nu
neemt de aangesprokene vlug haar handen van haar gezicht, staat van de grond op
en kijkt ons beiden wat verward aan. Na een poosje zegt ze schuchter: 'Nu zijn
er twee boden; welke brengt mij nu nieuws over Hem, de enige die ik liefheb?
Waar is Hij, die de liefde Zelf is? Wanneer mogen mijn ogen Zijn heilig
aangezicht aanschouwen?'
[2] Ik
zeg: 'Nog slechts een beetje geduld, geliefde dochter. Kijk, de Heer is als een
verstandige tuinman: Hij haalt eerst de niet zo mooi geworden vruchten binnen
en legt ze in zijn provisiekamer, opdat ze daar volkomen rijp worden. De mooie
vruchten laat hij echter aan de boom hangen, opdat het gehalte aan
vruchtensuikers toeneemt en geest en leven volkomen kunnen rijpen in de kiem,
die de zaadkorrel in zich draagt. Zo wordt ook het kleine gras van de aarde in
korte tijd rijp, maar het is er daarom ook maar een korte tijd. Als er dan 's
winters vorst en stormen komen, sterft het al vlug en behoudt het slechts een
zwakke vorm van leven in de wortels.
[3] De
eik heeft echter vele jaren nodig eer hij in staat is vrucht te dragen, maar is
hij eenmaal tot volle wasdom gekomen, dan kan het gaan vriezen en kunnen
stormen uit alle macht tekeergaan, maar hij zal ze als met een ijzeren harnas
trotseren. En zie, zo ben jij nu ook door het lange wachten een geheel rijpe vrucht
geworden en zal het gemakkelijk voor je zijn om de nabijheid van God te
verdragen. Niemand kan deze verdragen als hij niet eerst zijn eigen geest op de
door God Zelf aangewezen weg in alles volkomen op Hem heeft doen lijken. Jij
bent echter sterk geworden in de liefde en daardoor nu geheel rijp in de geest.
Daarom zijn wij beiden haastig naar je toe gekomen om jou als een kostelijke
vrucht binnen te halen voor de provisiekamer van de Heer. Maar nu willen we
eerst nog naar jouw leerlingen op de berg gaan en hun een blijde boodschap
brengen!'
[4]
Maria zegt: 'O lieve vriend, jouw stem klinkt lieflijk en jouw wijsheid
doorstraalt als een zon al mijn verwarde gedachten. Werkelijk, hemelse vriend,
jij alleen zou in staat zijn om het voor mij draaglijker te maken dat ik nog
langer moet wachten op het aanschouwen van mijn Heer Jezus Christus. Sterkender
en opwekkender kan de Heer Zelf eigenlijk onmogelijk spreken. Je ziet er zo
hemels goed, zachtmoedig en lief uit; zou je mij niet willen toestaan jou aan
te raken? Iets in mij spoort me geweldig daartoe aan!'
[5] Ik
zeg: 'Wel, kom dan maar bij Me en laat je door Mij naar die berg leiden. Bij
deze gelegenheid zul je Mij wel kunnen aanraken. Denk je soms, dat jij Mij
minder lief bent dan Ik jou? Denk dat vooral niet, want lang voordat jij Mij
liefhad, had Ik jou lief met alle levensgloed van Mijn hart! Maar het is hier
niet de plaats om je alle facetten van Mijn liefde uiteen te zetten. Pas als we
eenmaal op de berg zijn, zullen we elkaar beter leren kennen en elkaar onze
wederzijdse liefde helemaal bekennen.'
[6]
Maria komt nu naar Mij toe zonder te weten dat zij al de juiste persoon voor
zich heeft. Als ze Mijn arm aanraakt, kan ze zich van gelukzaligheid bijna niet
meer staande houden en zegt: 'Vriend, laat me maar; ik ben veel te zwak om jouw
liefde te weerstaan. Je zou me nog alle liefde voor Jezus de Heer kunnen
ontnemen en naar jouzelf toetrekken.' Ik zeg: 'Dat doet er niet toe, Ik en de
Heer zullen het wat jou betreft best met elkaar eens worden.'
[7]
Maria zegt: 'Jij zult dat zeker kunnen, maar het kan mijn hart niet
onverschillig laten of ik de Heer Zelf of slechts een van Zijn vele, grote
vrienden liefheb. Toch komt het mij voor dat ik bijna geen wezen méér zou
kunnen liefhebben dan jou. Ik dwing mijn hart naar God toe en vind toch nergens
houvast. Ik wil jou immers niet liefhebben; alleen God wil en moet ik
liefhebben. Hoe meer ik echter mijn best doe jou niet lief te hebben, des te
meer brandt mijn hart voor jou; moge God met me doen wat Hij wil. O hemelse
vriend, zeg me toch hoe het komt dat ik jou zo moet liefhebben? Waar draait
zo'n liefde op uit?'
[8] Ik zeg: 'Wees maar gerust en maak
je er geen zorgen over hoe of wie je nu liefhebt. Laat het voor jou volstaan
dat jouw liefde zuiver en goed is. Elke liefde die als zodanig zuiver is, kan
niet anders dan alleen maar goed zijn. Zuiver is de liefde echter, als ze geen
eigenliefde in zich draagt. Maar komt er bij de zuivere liefde ook maar een
klein beetje eigenliefde, dan verzuurt dit maar al te gauw de zuivere liefde en
maakt van haar dan een zeer slechte levensbasis.
[9] En kijk, Mijn
geliefde Maria, de hele aarde is nu vol van zo'n zuurdesem. Daaruit ontstaan
louter kwaadaardige gezwellen en builen en uit hun etter vormen zich niets dan schandelijke,
vraatzuchtige wormen, vaak poliepen met duizend zuigsprieten. Daarom zul je
triljoenen vuurgeesten ontdekken, die er slechts met de grootst mogelijke
inspanning van kunnen worden weerhouden om in hun onbillijke woede deze aarde
met al wat zich in haar, op haar en boven haar bevindt, in stof en as te
veranderen.
[10]
Er is geen bestendigheid meer bij de mensen. Hun harten zijn koud en donker
geworden omdat zich uit de gistende zuurdesem in hun harten een kwalijke lucht
heeft ontwikkeld, die al het waarachtige leven in God dooddrukt. Maar Ik zeg
je, nu zal ook het geduld van God de Heer Zelf weldra opraken.
[11]
De aarde draagt maar heel weinig mensen meer, omwille van wie God de totale
vernietiging van deze aarde nog voor enige tijd wil afwenden. Zodra deze echter
ofwel in vriendschap met God deze aarde verlaten of tenslotte zelf zuurdesem
worden - hetgeen God helemaal niet vooruit wil zien - wordt de aarde aan de
vuurgeesten overgeleverd. Zij mogen dan met deze draagster van zonden doen wat
ze maar willen.
[12]
Uit het stof van deze moeder van zonden zal dan nooit meer een medevernietigde
geest ten leven opstaan. De woeker en de belastingen hebben nu op bijna de
gehele aarde zo'n hoogte bereikt, dat het bijna onmogelijk wordt dat de arme
mensheid, die tot nu toe steeds een waarachtige plaatsvervangster van God en
het eigenlijke volk van God op aarde was, nog langer kan bestaan. God gaf de
aarde goede jaren, maar de rijken maakten deze door hun woekermentaliteit tot
slechte, en bedreven schandelijke woeker met de levensmiddelen.
[13]
Ik zal nu echter magere tijden over de aarde laten komen, zodat de armen zullen
sterven. God zal dan wel merken wat de rijken zullen doen. Als zij zich zullen
bekommeren om de armoede en met de woeker stoppen, dan zullen de gerichten ook
ophouden en er weer goede tijden aan de aarde worden gegeven. In het
tegenovergestelde geval zal echter alles in het verderf worden gestort, want
ook de aarde zelf is al tot zuurdesem geworden.
[14]
Waarlijk, Ik bevind Mij reeds enkele weken, werkend op buitengewone wegen, op
deze aarde en krijg van dag tot dag meer afkeer van haar vleesmensen en van
deze aarde zelf. Vandaag is het op aarde donderdag; tot zaterdagnacht zal Ik
Mij nog op deze zondige bodem ophouden en nog genezen en aannemen wat te
genezen en aan te nemen valt. Na Mijn vertrek draag Ik dit duistere gebied
echter over aan Mijn machtige vredesgeesten en zij zullen daarop handelen naar
eigen goeddunken.
[15]
Nu zul je wel inzien welk verschil er bestaat tussen zuivere, goede liefde en
onzuivere, slechte liefde. Ik zeg je opnieuw dat jouw liefde voor Mij zuiver en
goed is, omdat je mij liefhebt omwille van Mijzelf. Daarom is jouw liefde God
buitengewoon welgevallig, want zo moet iedere oprechte liefde van nature zijn
en ze moet niet lijken op de zuurdesem van de farizeeërs.
[16] Wij zijn nu op de
bergweide aangekomen, en kijk, daar vooraan onder de bomen bevinden zich jouw
leerlingen. Ga naar hen toe en zeg hun dat Ik en de eerdere bode er zijn om hen
door de genade van de Heer volkomen tot het eeuwige leven te verheffen.'
269
De
Heer stelt zich voor aan de liefhebbende.
Het
blinde hart begrijpt meer dan het ontwikkelde verstand.
Grote
zegening op de berg
[1] Maria
zegt: 'O, jij moet wel een bijzonder grote vriend van de Heer zijn, daar jou
zoveel macht gegeven is! Ook jouw manier van onderrichten is helemaal dezelfde
als die van de Heer, alleen lijk jij me wat strenger dan de Heer Zelf. Wie
daarom met jou goed overweg kan, kan zeker ook met de Heer goed overweg.'
[2] Ik
zeg: 'Waarom vind je Mij dan strenger dan de Heer zelf?' Maria zegt: 'Omdat het
je in zekere zin genoegen schijnt te doen de hele aarde spoedig in stof en as
voor je te zien liggen. Straf de rijke woekeraars en help de armen in naam van
de Heer, dan zal de aarde zich weer goed ontwikkelen.' Ik zeg: 'Ja, zo zal het
ook geschieden; je zult gelijk hebben. Deze keer zal er een gericht over de
woekeraars komen. Deze mollen der aarde zullen samen met hun bedrieglijke
praktijken door de vloed van Gods toorn, worden verdronken.
[3] O,
Mijn geliefde, Ik hoor heel goed het klagen en wenen van de armen. Ik zie de
bakkers, molenaars en slagers de ergste woeker bedrijven, maar ze doen alsof ze
de volgende dag tot bedelaars zouden kunnen worden. Ze doen alsof ze niet
genoeg winst zouden maken om een lepel soep te kunnen kopen. Mijn lieve Maria,
dat is een ten hemelschreiend onrecht. En zo doen bijna allen die handeldrijven
in levensmiddelen.
[4]
Andere rijken, die vroeger de behoeftigen nog ondersteunden, trekken zich
steeds meer terug en proberen te bezuinigen, maar zij leven er allen goed van;
alleen de armen ondervinden de ellende dubbel en dwars. Kijk, dat zal de lang
sluimerende toorn van God spoedig opwekken en een onnoemelijk gericht brengen
over alle wisselaars, makelaars en woekeraars, maar dan ook over alle rijken
die hun hart en huis helemaal afsluiten voor de armen. Deze keer zal het zover
komen dat de armen God zullen loven en de rijken alles zullen vervloeken wat
hun zal overkomen; maar dat zal hen niet baten!'
[5]
Maria zegt: 'Maar liefste vriend, hoe kun jij zo precies weten wat de Heer zal
doen? Ben jij dan zo van Gods geest vervuld, dat je dat allemaal zo precies
kunt voorspellen alsof je de Heer Zelf bent?' Ik zeg: 'Wel, ga nu maar naar je
leerlingen en breng hen hier, zodat we met hen tenslotte helemaal in het reine
komen.'
[6]
Maria gaat naar de vele leerlingen en roept hen toe: 'Geliefde broeders en
zusters, de Heer heeft ons smeken verhoord! Hij heeft boden uit de hemelen
gezonden, opdat zij ons brengen naar de weiden van het licht, het leven en de
waarheid in God, hetgeen het einddoel van heel ons streven en voor eeuwig onze
liefde is. Sta op en ga met mij mee naar de twee boden!'
[7]
Allen jubelen en komen ordelijk naar Mij toe en stellen zich op in een wijde
kring van zeven rijen dik, waarna Maria weer naar Mij toe komt en zegt:
'Vriend, daar zijn ze allemaal en bij mijn weten is er niemand onder hen die
niet in een bruiloftsgewaad gekleed is. Allen voelen en denken zoals ik, want
ik heb hen zo goed mogelijk onderwezen en tot hier geleid. Hen nog verder
leiden zou voor mij onmogelijk zijn, omdat me geen verdere weg meer bekend is.
Jij bent zo van de liefde en kracht van de Heer vervuld, dat de liefde voor jou
mij verteert. Laat ons dan ook wat toekomen van de overvloed aan liefde die de
Heer voor Zijn kinderen heeft en die jij zelf ook bezit. Openbaar ons ook de
heilige wil van de Heer, zodat we inzien wat ons verder te doen staat!'
[8] Ik
zeg: 'Mijn liefste, de tijd dringt en de donderdag loopt ten einde. De aardse
zon heeft de avondlijke horizon reeds lang verlaten. Daarom zal Ik ook heel in
het kort uitleggen waar jullie aan toe zijn en wat voortaan jullie bezigheid
zal zijn. Luister dus naar Mij:
[9] De
Heer, die jij zozeer liefhebt, een liefhebben waartoe jij je echter moet
dwingen omdat jouw hart mij maar niet los kan laten, ben Ik in hoogsteigen
Persoon!' (Nu zinkt Maria op haar knieën.) 'En het is jullie opgave Mij nu te
volgen naar die heuvel, daar in het oosten, waar velen op ons wachten. Daar
zullen jullie gezegend en gesterkt worden met Mijn liefde, genade, kracht en
macht!'
[10]
Na deze woorden herstelt Maria zich enigszins en roept met een van liefde overvloeiend
hart: 'Heer, Heer, mijn God, mijn Vader, nu begrijp ik pas waarom mijn hart
alleen voor U in vuur en vlam stond. Als ik met mijn verstand probeerde het
hart op God te richten, dan was het hart toch verstandiger, want het wilde zich
nooit van U losmaken. Daarom zouden de mensen altijd meer waarde moeten hechten
aan de juiste ontwikkeling van hun hart dan aan die van hun verstand, want als
het hart in zijn blindheid reeds meer ziet dan het meest ontwikkelde verstand
met geopende ogen, wat zou dan een goed ontwikkeld hart wel niet kunnen zien! O
Heer, liefde van de liefde van mijn hart! Vergeef mij de grote blindheid van
mijn verstand, waardoor ik U niet heb herkend, terwijl mijn hart U toch zo
gemakkelijk herkende toen het Uw nabijheid gewaar werd!'
[11]
Ik zeg: 'Wees maar gerust, Mijn lieve Maria, het is allemaal best in orde; sta
nu maar op en zeg tegen jouw leerlingen dat ze ons moeten volgen.' Maria staat
meteen op met een van vreugde en liefde vervuld hart en deelt Mijn wil vlug aan
haar leerlingen mee. Deze vallen op hun aangezicht en beginnen Mij luidkeels te
betuigen. Maria spreekt hen echter heel verstandig toe en allen verheffen zich
van de grond en zeggen: 'Heilige Vader, zie ons genadig aan en neem ons op als
de geringsten onder Uw dienaren!'
[12]
Ik zeg: 'Alle vrede zij met jullie! Jullie zorgen rusten op Mijn schouders en
Mijn genade en liefde zij nu voor eeuwig jullie leven! Het is echter jullie
opgave Mij lief te hebben en al jullie broeders en zusters als jezelf, want
Mijn wet voor de aarde is ook een wet voor alle hemelen! Maar volg Mij nu!'
[13]
Nu verheffen allen zich en binnen enkele minuten zijn we bij de bekende plaats
en worden door iedereen eerbiedig begroet. Als we ons allen op de Reinerkogel
bevinden en deze berg door ons tot in het dal in beslag wordt genomen, zegen Ik
alle nieuwkomers en laat hun het waarachtige brood en de ware wijn uit de
hemelen aanreiken.
[14]
Als allen verzadigd zijn, heffen zij weer als dank een lofzang aan, die tot
vrijdagochtend voortduurt. Bij het opgaan van de aardse zon verzinken allen die
pas zijn aangekomen in diep gebed en bidden tot Mij uit het diepst van hun hart
en stoppen daarmee pas tegen de middag, terwijl tezelfdertijd een grote menigte
monniken van allerlei soort de heuvel van alle kanten nadert.
270
Scharen
van duistere monniksgeesten
Uiteenzetting
over de drie-eenheid
[1]
Maria, die zich naast Mij bevindt, vraagt Mij nu wat dit te betekenen heeft en
wie die vele zwarte wezens zijn. Maar Ik zeg tegen haar: 'Weet je dan niet dat
er geschreven staat: 'Waar het aas is, verzamelen zich de gieren!' Deze zoeken
in Mij niet wat jij gezocht hebt. Ze weten wel dat Ik hier ben en toch ben Ik
voor hen niet wat Ik voor jou ben, maar juist het tegenovergestelde. Ik ben
voor hen een antichrist, een overste van alle ketterijen. Daarom proberen ze
Mij te omsingelen en als het mogelijk zou zijn helemaal te gronde te richten.
Ik zou voor hen dus een smakelijk aas zijn voor de boosaardige maag van hun
gramschap en heerszucht.
[2] Maar
er is al gezorgd voor hun onderkomen. Kijk omhoog en je zult grote, machtige
scharen ontdekken; dat zijn vredesengelen. Deze zullen het zwarte gebroed
vangen en knevelen en hun woede sterk bekoelen. 0, het is een slechte,
verstokte bende, die heel kordaat tot rust moet worden gebracht. Voor hen
zullen er nog heel wat eeuwen moeten verstrijken, voordat het onder hun dak
begint te schemeren. Wees echter niet bang, ze zullen niet in staat zijn
dichter bij ons te komen.'
[3]
Maria zegt: 'O Heer, het worden er van minuut tot minuut meer! De hemel wordt
al helemaal donker. Van de aardse zon is geen spoor meer te bekennen en nog
stijgen ze van alle kanten als zware onheilspellende onweerswolken op. Men kan
bijna geen gestalte meer onderscheiden. Met hoevelen zouden ze wel zijn?'
[4] Ik
zeg: 'Dat er hier heel veel boze geesten bij elkaar zijn, is waar, maar hun
aantal ligt niet hoger dan ongeveer zeventigduizend. Boven hen bevinden zich
wel meer dan een miljoen vredesgeesten, die hun werk met dit gespuis in enkele
aardse dagen volledig zullen klaren. Ze kunnen dit weliswaar ook in één
ogenblik doen, maar dat mag niet gebeuren vanwege de goede orde, krachtens
welke geen enkele geest, of hij nu goed of slecht is, geremd mag worden in het
gebruik van zijn vrije wil.
[5] Er
zijn er velen onder deze geesten die wat beter zijn dan de grote massa en die
zich daardoor min of meer hebben laten meeslepen. Omwille van deze niet erg
slecht gezinde geesten, die nog in staat zijn enig onderricht aan te nemen,
moet de gevangen name van de ware verdorvenen niet in één keer, maar
geleidelijk gebeuren. Het zal daarom wel enkele dagen duren en het is ook
zichtbaar voor de mensen op aarde in de vorm van wolken, sneeuwen regen. De
allerslechtsten worden weliswaar bijna op hetzelfde moment bijeen gedreven,
maar met de minder slechte wordt behoedzamer omgegaan.
[6]
Kijk daar eens, naar de middag! Drie afgezanten komen naar ons toe. Het zijn
drie oude karmelieter monniken. We zullen zien, wat ze van ons willen. Maar let
op: behalve Ik, Paulus, Johannes en Petrus, die hier naast Mij staan, mag
niemand een woord met hen spreken, omdat nog niemand sterk genoeg is om
tegenover hen stand te houden. Jullie zouden beter stand kunnen houden
tegenover satan, omdat satan reeds vaak door schade en schande wijzer is
geworden, maar zij nog nooit. Zij zullen zich heel wijs voordoen, maar wij
weten hen wel op de juiste manier aan te pakken. Ze zijn al heel dichtbij,
daarom is het zaak nu goed op te letten.'
[7] Op
hetzelfde moment komen de drie vrijpostig voor Mij staan en vragen op spottende
toon wie Ik ben. Ik geef hun ten antwoord: 'Ik ben juist dat, wat jullie niet
zijn. Maar nu vraag Ik jullie, wie jullie zijn en wat jullie hier zo brutaal
zoeken en willen.' De drie zeggen: 'Wij zijn hier om te onderzoeken welke
godsdienst jij en al jouw gespuis hebben. Daarom stellen wij de vraag of jij
gelooft in een drie-enige God en in Zijn alleenzaligmakende, heilige,
apostolische, katholieke kerk onder haar leider, de paus van Rome?'
[8] Ik
zeg: 'Wat is dat, de drie-enige God?' De drie zeggen: 'Als je dat niet weet,
staat het er slecht met jou voor. Weet je dan niet dat God uit drie personen
bestaat, namelijk uit de Vader, de Zoon en de uit hen tweeën voortkomende
Heilige Geest?' Ik zeg: 'Ik weet wel, dat jullie dat geloven. Ik en Mijn hele
gezelschap denken daar juist heel anders over. Wij zijn van mening, en zo is
het ook, dat God slechts één persoon is, die echter in Zichzelf bij wijze van
spreken uit drie Goden bestaat.' De drie roepen: 'Ketter, ketter, ketter!'
[9] Ik
zeg: 'Waarom zou dat dan ketterij zijn? De mens zelf, geschapen naar het
evenbeeld van God, is toch ook zo'n drie-eenheid in een en dezelfde persoon.
Heeft hij niet een lichaam, dat zijn uiterlijke gestalte bepaalt, een ziel, die
deze gestalte en zijn organisme tot leven brengt, en tenslotte in de ziel een
goddelijke geest, die aan de ziel het verstand, de wil en al haar kracht
verleent? Zouden jullie het niet als een staaltje van dwaasheid beschouwen als
er drie mensen zouden komen die bij hoog en bij laag zouden beweren dat ze
gedrieën slechts één mens zijn? En dat terwijl ieder van hen een met zijn
talenten overeenstemmende, specifieke bezigheid zou verrichten, waarvoor de
tweede en de derde geen bijzondere kennis en ook niet de capaciteit zouden
bezitten om deze uit te voeren. Als jullie zo' n bewering van drie bekrompen
mensen echter in hoge mate dom moeten vinden, hoe kunnen jullie dan de oneindig
wijze Godheid met zo'n belachelijke dwaasheid opzadelen? Zou zelfs de
dierenwereld jullie niet uitlachen als jullie de Godheid - vooropgesteld dat
jullie aan haar geloven - met jullie woorden en leringen van waanzin zouden
verdenken?
[10]
Hoe zit dat echter als jullie leren: 'God is de hoogste wijsheid zelf, maar
jullie ondertussen tegenover je leerlingen een beeld van Hem schilderen dat er
een is van de grootste onzin en jullie op deze manier van de Godheid een onding
maken, waarvan ieder weldenkend mens wel een afkeer moet krijgen?
[11]
Maar wat zijn jullie dan, vraag Ik, als jullie je geloofsgenoten zo'n beeld van
de Godheid voorspiegelen? Kijk, uitgerekend jullie zelf zijn daardoor de ergste
godloochenaars, want wie te vuur en te zwaard een God verkondigt die op die
wijze nooit kan bestaan, en. miljoenen met geweld ervan afhoudt God op de
juiste wijze te leren kennen, is geen dienaar in de wijngaard van God. Hij is
slechts een laaghartige knecht van satan, die deze helpt het groene gewas te
bederven en stoppelvelden en woestijnen gereed te maken, waarop niets dan
doornen en distels groeien.
[12]
Wie van jullie heeft ooit God gezien en met Hem gesproken? Wie van jullie kan
met een zuiver geweten zeggen dat hij door God is onderricht? Ja, jullie hebben
wel Gods Woord gelezen, maar hebben het verdraaid en ervan gemaakt wat jullie
maar wilden, opdat het dan jullie onverzadigbare geldbuidel spekte... en dat is
nu jullie nacht! Judas verried slechts eenmaal de Heer, omdat hij zich door
satan had laten overweldigen, waarna deze bezit van zijn lichaam nam en hem
doodde. Nu vraag Ik jullie: is Judas niet een grote heilige vergeleken bij
jullie, die God dag in dag uit ten overstaan van heel de wereld wel honderd
keer hebben verraden? Jullie allen hebben Judas, die Mij slechts éénmaal
verried en spoedig daarop het diepste berouw voelde, in de hel geplaatst. Waar
moet Ik jullie, miljoen voudige verraders van God, dan laten? Jullie noemen Mij
een ketter; wat zijn jullie dan, miljoen voudige godslasteraars en
godloochenaars? Wat willen jullie hier?'
[13]
Na deze toespraak staan de drie afgezanten totaal perplex en niemand weet tegen
de anderen een zinnig woord uit te brengen. Zij bekijken Mij van top tot teen
en weten niet, wat ze van Mij moeten denken, want Mijn woorden komen hun voor
als gloeiende pijlen en ze erkennen daarin de diepe wijsheid.
271
De drie
afgezanten ontwaken.
Nog
drie doctoren in de theologie worden streng terecht gewezen en krijgen een
opdracht
[1] Op
hetzelfde ogenblik komen er nog drie andere geesten bij, die de afgezanten
vragen wat ze hier zo lang doen.
[2] De
eerste drie zeggen: 'Wij luisterden naar de wijsheid van de man die hier voor
ons staat. Zijn woorden drongen als gloeiende pijlen in onze harten en wij
beseffen dat deze man de waarheid in zich heeft. De andere drie vragen daarop:
'Hoe luidt deze dan?' En de eerste drie zeggen: 'Hij, die de waarheid heeft
gesproken, staat hier voor jullie. Wij zijn niet geroepen haar jullie te
verkondigen. Vraag het daarom aan Hem!'
[3] De
drie nieuwkomers richten zich tot Mij en zeggen: 'Hoe luidt dan jouw waarheid
waar onze drie broeders zo van doordrongen zijn?' Ik zeg: 'In de Schrift staat:
'Nu vindt het gericht plaats over de wereld en de vorst van deze wereld zal
worden verstoten!' Begrijpen jullie deze woorden?'
[4] De drie zeggen:
'Wat hebben wij nog met de vorsten van de wereld te maken? Wij zijn geesten en
hebben met de domme wereld niets meer te doen. Duizend vorsten van de wereld
kunnen dagelijks geoordeeld worden, dat is ons om het even. We krijgen pas dan
heel wat met hen te stellen, als ze in ons rijk komen. We wilden alleen maar
die waarheid, die je onze drie broeders hebt verkondigd, uit jouw mond
vernemen. Bijbelteksten kennen wij zelf genoeg en we begrijpen ze ook, want wij
zijn doctoren in de theologie.'
[5] Ik
zeg: 'Begrepen jullie de Schrift naar waarheid, dan zouden jullie Mij
herkennen, want Ikzelf ben de waarheid en het leven uit de waarheid. Omdat er
in jullie geen waarheid is, herkennen jullie Mij ook niet en zouden jullie ook
niet begrijpen wat Ik jullie openbaarde. Jullie zelf echter behoren toe aan de
vorst van de wereld, aan de vader van de leugen, het bedrog en de hoogmoed.
Over deze vorst en zijn gehele huis is echter een gericht gekomen - en dat komt
nog steeds. Daarom staat dan ook iedereen die in zijn hart de wereld dient,
onder haar gericht en zal uitgestoten worden naar de diepste duisternis.
[6] Ga
daarom weg van Mij, jullie kinderen van de wereld, en zoek je eigen God, die
jullie gediend hebben met lichaam, ziel en geest, want voor Mij zijn jullie
vreemden en Ik heb jullie nog nooit gekend. Jullie waren dienaren omwille van
het geld; nog geen drie woorden hebben jullie ooit gebeden vanuit je innerlijke
liefdesdrang tot God. Iedere paternoster, iedere begrafenis als een laatste
liefdesdienst aan een broeder, moest aan jullie duur worden betaald. Alle
soorten missen, die jullie als voor God hoogst welgevallige diensten
beschouwden en die jullie als zodanig met alle macht aan iedereen opdrongen,
moesten aan jullie zelfs duur worden betaald. Daardoor hebben jullie echter
voor jezelf reeds lang je loon geïnd en hebben hier daarom niets meer te
verwachten. Ga daarom weg! Mijn tijd voor deze wereld loopt ten einde, want zij
slaat geen acht meer op Mijn stem en Mijn knechten zijn haar een last en een
doorn in het oog geworden.
[7] O
Mijn arme broeders op aarde, klaag niet! De tijd is gekomen dat jullie en Ik
ons zullen verheugen. Van nu af aan zullen jullie ook op aarde van alles rijk
worden voorzien; de hardvochtige rijken daarentegen zullen arm worden! Als zij
dan luid zullen protesteren, zal Ik hen niet aanhoren. Als zij dan bij Mijn
knechten zullen komen, zullen deze de deur achter zich op slot doen en niemand
binnen laten, want de deur tot de woning van Mijn knechten is tegelijkertijd
ook een poort naar Mijn rijk!
[8]
Waarlijk, Ik zeg jullie: voor de vreemdelingen zullen zij hun woning
openstellen, maar voor de inheemse broeders zal ze gesloten zijn. Jullie zijn
de 'inheemsen' en de poort zal voor jullie niet worden geopend, want jullie
hebben altijd alleen maar voor het wereldse gezorgd. Het rijk Gods betekende niets
voor jullie. Grote kapitalen hebben jullie verzameld, en ging het met de koers
en de rente niet naar wens, dan schreeuwden jullie moord en brand en zijn met
het geven van jullie toch al povere weldaden aan de armen gestopt, hebben
vervolgens zware boeten gepredikt, de gelovigen tot royale offers gemaand en
jullie gelovige schuldenaren pandbeslag opgelegd.
[9]
Jullie bekommerden je daarom slechts om de wereld. Die wereld zal jullie nu ook
het loon geven waarnaar jullie zelf altijd hebben gestreefd. Ja, het wereldse
gericht zal ook jullie treffen! Het loon, dat de hele wereld nu spoedig zal
oogsten, zullen ook jullie oogsten. En allen die nog op aarde leven, zullen het
samen met jullie oogsten, of zij nu geestelijken of wereldlijken zijn. Wie voor
de motten en de wormen heeft gezorgd, moet zijn loon ook maar bij de motten en
de wormen zoeken. Wie voor zijn aardse kinderen heeft gezorgd, moet zijn loon
ook bij zijn kinderen terughalen als hij samen met zijn kinderen gebrek lijdt.
Waarlijk, wie niet met ijver voor Mijn arme broeders en zusters op aarde heeft
gezorgd, heeft zijn loon reeds ontvangen en heeft het van Mij niet meer te
verwachten. Jullie drieën zijn mensen van dat slag; daarom zullen jullie van
Mij niets meer ontvangen. Ga weg van Mij, want Ik ken jullie niet!'
[10]
De drie zeggen: 'Wie ben jij dan wel dat je op zo'n gebiedende toon tegen ons
spreekt alsof je de Heer zelf was? Kijk omhoog! Je bent in de hele ruimte door
miljoenen omringd. Slechts één wenk van ons en je bevindt je op hetzelfde ogenblik
in de strengste gevangenschap!'
[11]
Met bange stem zeggen de drie eersten: 'Jullie drie verblinde dwazen, zien
jullie dan niet dat het de Heer van hemel en aarde Zelf is, die jullie, treurig
genoeg, daarnet afwees? Hoe willen jullie de Almachtige bedreigen! 0, jullie
ellendige dwazen, wat zijn jullie van plan? Zijn jullie niet allen in Zijn
almachtige hand?! Jullie bestaan is immers Zijn gedachte! Als Hij jullie in
Zijn gedachten laat vallen, wie zal jullie dan te hulp schieten? Op het moment
dat Hij jullie laat vallen, bestaan jullie al niet meer! 0, jullie dwazen, Hij,
wiens zachte ademtocht talloze myriaden van werelden en engelen gebiedt, is
alles in alles. Hij is de oermacht van alle machten, de oerkracht van alle
krachten... en jullie wagen het om tegen Hem een dreigement uit te spreken? In
plaats daarvan hadden jullie beter meteen voor Hem op jullie knieën kunnen
vallen en met een berouwvol en boetvaardig hart kunnen zeggen:
[12]
'O Heer, verzacht Uw rechtvaardige toorn tegen ons en wees ons arme zondaars
genadig en barmhartig. Wij hebben op aarde veel kwaad gesticht. Vergeef het
ons, want toen waren we stekeblind. Nu we echter ziende zijn geworden en dit
erkennen, kunnen we niets anders meer doen dan ons tot Uw mildheid, genade en
erbarming wenden. Ook al waren wij zelf heel onbarmhartig tegenover al onze
broeders, weest U toch barmhartiger tegenover ons, want U, 0 Heer, weet immers
hoe dom en blind wij waren.' - Kijk, zo moeten jullie spreken, maar niet de
Almachtige met dreigementen tegemoet treden! Wie zal Hem ter verantwoording
roepen als Hij jullie duizendvoudig naar de hel zou verdoemen?'
[13]
Nu valt het tweede drietal bevend voor Mij neer, begint jammerlijk te wenen en
smeekt om genade en erbarming. Ik zeg echter tegen hen: 'Sta op jullie, want
het past duivelen niet dat ze huilen en smeken vanuit een hart waarin geen
liefde woont. Deden jullie dat uit liefde in plaats van uit angst, dan zou de
hulp voor jullie niet achterwege blijven, maar omdat enkel de angst voor straf
jullie daartoe aanzet, heeft jullie gejammer voor Mij geen waarde. Wie de weg
naar Mij niet vindt door de liefde, komt niet tot Mij, ook al bezat hij de
wijsheid van alle engelen!
[14]
Ga terug naar jullie gezelschap, zeg wat jullie gehoord en gezien hebben en Ik
zal jullie dan voor dat nieuwe werk het loon geven, dat jullie daarmee hebben
verdiend. Dat zeg Ik jullie echter: er zijn in jullie gezelschap velen die zich
op aarde met vrouwen hebben ingelaten en met hen samenleefden. Als zo iemand
jullie hoort en dan zal zeggen: 'Wacht, ik wil eerst met mijn vrouw
overleggen', laat die maar gaan. Want wie niet ter wille van Mij zijn vrouw kan
verlaten, is Mij eeuwig niet waardig. En wie zegt: 'Geef me tijd om met mijn
vrienden te overleggen', neem die ook niet meer aan, want wie zijn vrienden
belangrijker vindt dan Mij en hem die Ik zend, ook hij is Mij niet waardig.
Gaan jullie nu maar. Naar de mate waarin jullie voor Mij oogsten, zullen jullie
ook loon ontvangen!'
272
Moeilijke
missie van de drie theologen.
Regels
voor de missie. De beste weg
[1] Na
Mijn woorden verwijdert het tweede drietal zich nu. Teruggekomen bij hun grote
gezelschap beginnen zij meteen vastberaden en oprecht aan de hun gegeven
opdracht. Maar over het algemeen krijgen zij een heel slecht onthaal. Bijna
iedereen begint zich terug te trekken en de drie afgezanten te verwensen.
[2]
Slechts heel weinigen zeggen: 'Ja, als we dat uit Zijn eigen mond zouden
vernemen, zouden we gemakkelijker onze geloofsovertuiging kunnen veranderen,
maar zo komt het allemaal toch wat ketters op ons over en wij vinden het te
gewaagd om ons zonder meer bij jullie aan te sluiten. Er zit in jullie
uitspraken weliswaar veel logica, dat zien we heel goed in, maar het geheel is
op zich te weinig orthodox en te ondogmatisch en kan zo niet aan de curie van
de paus worden voorgedragen en nog minder door haar worden aanvaard.'
[3] De
drie afgezanten zeggen: 'Zijn we dan soms nog op aarde waar de paus het
zichtbare hoofd van de kerk is en waar hij door veel blinde dwazen, waartoe ook
wij destijds behoorden, als zodanig wordt beschouwd? We leven nu reeds geruime
tijd in de geestenwereld en kennen geen dogma op grond waarvan we na de
lichamelijke dood de paus als het hoofd van de christenheid moeten. beschouwen.
Het is al mooi genoeg dat we ons op aarde door de paus hebben laten bepraten.
Hier is het gedaan met de paus en we behoren alleen aan God, de Heer Jezus
Christus toe. Hem zal het toch wel geoorloofd zijn het een en ander voor de
geesten te veranderen en aan de afzonderlijke leerstukken een heel andere
uitleg te geven, daar geest en materie twee heel verschillende zaken zijn. Of
menen jullie soms werkelijk dat Christus de Heer zich ook hier in Zijn rijk aan
de domme verordeningen van een paus zal onderwerpen? Waarlijk, met zo' n
waanzinnige opvatting slaan jullie toch totaal de plank mis!'
[4] Na
deze energieke rede beginnen verscheidenen zich flink achter de oren te krabben
en zeggen: 'Bij God, jullie spreken geen holle woorden! Daar zit wat in, maar
heb even geduld; we willen eerst met onze vrouwen en vrienden overleggen en
zien wat zij daarop zullen zeggen.' De drie afgezanten zeggen: 'Ga dan maar
weg. Als jullie meer gelegen is aan de raad van jullie vrouwen en vrienden dan
aan de waarheid van God, dan zijn jullie God ook niet waardig en kunnen daarom
jullie toekomstige heil ook beter bij jullie vrouwen en vrienden zoeken, maar
van God hoeven jullie dat niet meer te vetwachten!'
[5]
Zij die zich verontschuldigen, zeggen: 'Maar onze vrouwen, die we in de
geestenwereld hebben genomen omdat het domme celibaat op aarde het ons belette,
en onze andere vrienden zijn toch ook geroepen om de waarheid te vernemen en zo
tot een levend geloof te komen. We gaan immers niet alleen naar hen toe om te
overleggen, maar veeleer om hen ook voor de waarheid te winnen.'
[6] De
drie afgezanten zeggen: 'Dan moet de waarheid eerst in jullie zelf zijn! Als de
waarheid echter nog lang niet in jullie is en jullie je haar nog niet hebben
eigen gemaakt, hoe willen jullie dan je slechte vrouwen en vrienden tot de
waarheid van God brengen? Kijk, iedere waarheid lijkt op een telescoop die
duizendmaal vergroot. Kijkt men daarmee aan de goede kant naar de sterren, dan
zullen de sterren groot en helder zichtbaar worden, en op een plaats waar men
met het blote oog slechts een enkel sterretje meent te zien, zullen in een
nevelvlek miljoenen sterren zichtbaar worden. Kijkt men echter aan de verkeerde
kant door de telescoop, dan wijken alle sterren in onmetelijke diepten terug en
het oog van de waarnemer ziet dan zelfs niets meer van de sterren van de eerste
grootte. Ja, zelfs de zon, door de verkeerde kant van de telescoop bekeken,
wordt een zwak lichtpuntje, zodat haar schijnsel nauwelijks meer te zien is.
[7]
Als jullie echter je vrouwen en vrienden door jullie eigen nog omgekeerde
telescopen de hemelse lichten der waarheid willen laten zien, wat zullen zij
dan wel te zien krijgen? Niemand kan door jullie een waarheid aanschouwen. Voor
jullie is het nog zeer de vraag of het grote licht van de zon, dat overeenkomt
met het eerste heldere begrip van God, inderdaad de zon en niet de maan
voorstelt. Hoe is het dan gesteld met de talloze andere lichten, waarvan
jullie, door je verkeerde manier van kijken, tot nu toe nog geen enkel spoor
hebben kunnen ontdekken. Doe maar wat jullie willen! Ga maar! Of jullie echter
zullen terugkomen, betwijfelen we ten zeerste, want wij weten dat vrouwen grote
invloed op jullie hebben.'
[8] Nu
beginnen zij die zich verontschuldigden, nog meer te aarzelen en een van hen
zegt: 'Vrienden, zij praten zeer overtuigend en ik zou hen met geen woord van
repliek kunnen dienen. Wat denken jullie ervan als we hier bleven en die drie
naar onze vrouwen en vrienden lieten gaan?' Een ander zegt: 'Dan hebben we onze
vrouwen voor het laatst gezien en gesproken!' De eerste zegt: 'Wat maakt dat
eigenlijk uit? Een beetje minder hel om ons heen kan ons toch eerder baten. Voor
het obscene vermaak dat onze vrouwen ons bieden, krijgen we weldra iets anders
in de plaats. Ik blijf! Wie nog meer?' Een ander zegt: 'Als jij blijft, blijf
ik ook! De anderen moeten maar doen wat ze willen!'
[9] De
drie afgezanten zeggen: 'Zo is het goed! Niemand enige dwang opleggen op het
gebied van het geloof. De juiste weg en ook de gevaren van de onjuiste weg
laten zien. Dan zich echter om niemand meer bekommeren, maar liever zelf op het
juiste pad blijven! Het is beter zelf op de wegen van licht en leven te
wandelen dan duizenden de juiste weg op te dringen, maar zelf daarbij in
plassen en moerassen rond te spartelen. Wie iets zwaars wil optillen, moet
eerst vaste grond onder zijn voeten hebben, anders zakt hij weg met zijn last.
Heeft hij echter vaste grond gevonden, dan mag hij zich slechts aan een last
wagen waarvoor zijn krachten toereikend zijn, anders zal hij onder haar
bezwijken. Wie een blinde wil leiden, moet kunnen zien, anders zullen beiden
weldra in een kuil vallen. Wat men wil geven, moet men eerst zelf hebben anders
wordt het geven loze kletspraat en een leugen. Als jullie beiden dus blijven,
doen jullie daar goed aan, maar jullie moeten de anderen niet overreden.'
[10]
De twee blijven nu. De anderen daarentegen gaan weg naar hun vrouwen en
vrienden, maar ze krijgen daar een heel slecht onthaal. In de eerste plaats
worden ze vanwege hun lange wegblijven streng ter verantwoording geroepen en
beschimpt. Vervolgens worden ze zo met behendige tegenargumenten bewerkt, dat
ze alles wat ze van de drie hadden gehoord, spoedig zelf beginnen te
betwijfelen en te bespotten. Zodoende is hun tweede toestand erger dan de
eerste.
[11]
Twee hebben de drie echter tot hun leerlingen gemaakt, en de vijf overleggen nu
hoe ze het moeten aanleggen om gunstig op de grote massa in te werken. De ene
meent dat wonderen wellicht de beste uitwerking zouden hebben. Een tweede meent
dat er een hoge mate van bekwaamheid vereist is om deze op grootse wijze te
kunnen verrichten. Bovendien zou er ook een nauwgezette eerlijkheid en een
goddelijk goede wil voor nodig zijn om het volk van de lagere geestenwereld
niet slechts te willen winnen door het zand in de ogen te strooien, maar enkel
door het te onderrichten.
[12]
De tweede gaat verder: 'Dat is nu juist iets, wat alleen voor de Godheid maar
niet voor een geschapen geest mogelijk is, daar iedere geest bij het welslagen
van een buitengewoon werk zichzelf voor een kleine God begint te houden en
daarin ligt de eerste kiem van hoogmoed en verderf. Daardoor ontstaat dan in plaats
van zegen louter een gericht voor hem die het volbracht heeft, en ook voor
degenen die door een wonder hun inzichten en streven moesten veranderen.
[13]
Tenslotte zijn er voor de geschapen geest nog meer nadelen verbonden aan ieder
niet door God Zelf verricht wonderwerk. Deze bestaan uit een onverzadigbare
sensatiezucht naar buitengewone verschijnselen en de begeerte ook zelf
wonderen te kunnen verrichten. Dat is reeds een prikkel tot verderfelijke
hoogmoed en daarom alleszins slecht. Vrienden, zo denk ik erover. Het staat
jullie echter vrij die zaak ook anders uit te leggen.'
[14]
Een derde zegt: 'Broeder, wij delen jouw inzicht daarover volkomen, maar de
vraag is nu: hoe kunnen we ervoor zorgen dat al die miljoenen mensen onder de
indruk raken van de zuivere leer van God en haar juiste toepassing? Waarmee
kunnen we haar in beweging krijgen zodat ze onze woorden gelooft en ons daarna
volgt?'
[15]
Een vierde zegt: 'Ik ben van mening dat we gewoon in woord en daad bij de
zuivere waarheid moeten blijven. Wie zich daarnaar wil richten, zal er goed aan
doen, maar met degene die het woord niet aanneemt, hebben we verder niets meer
te maken. De Heer van de eeuwigheid moet dan maar met hem doen wat Zijn
almachtige wil goed vindt.
[16]
De vijfde zegt: 'Ons loon wordt echter afgemeten naar het resultaat van onze
inspanningen. Is dat gering, dan zal ook ons loon geen millimeter groter
uitvallen!' De vierde zegt: 'Hé, wat kan dat loon mij schelen! Ik wil het goede
omwille van het goede doen en nooit omwille van een beloning! Heeft dat een of
andere beloning tot gevolg, dan zal ik haar dankbaar aannemen, maar ze zal me
nooit dienen als beweegreden tot een edele handeling.'
[17] De andere vier
zeggen nu: 'Dat is heel nobel gesproken. Van nu af aan willen we dan ook allemaal
zo handelen.' De vijfde zegt: 'Maar onthoud goed, zonder ons daarbij iets te
willen inbeelden!'
[18] De vier anderen zeggen: 'We doen wat
goed en juist is omdat God het Zelf zo wil. Al het andere gaat ons niets aan!'
[19] Na deze uitlating komen er zo'n
dertig dichterbij die willen horen welke goede diensten deze vijf dan wel
belangeloos aan hun vrienden willen bewijzen.
273
Goede
missietoespraak van de vijf
Schroom
om met zonden beladen voor de Heer te verschijnen.
De
genadezon van de Heer
[1] De
vijf merken wel wat de dertig heeft aangetrokken en zeggen als uit één mond:
'Vrienden, wij allen staan in de lucht en onze voeten voelen geen grond. Verder
hebben we ook handen, maar er is voor hen geen werk. We hebben ogen waarmee we
zouden kunnen zien als we wilden, maar we leggen de handen voor de ogen en
maken onszelf daardoor blind, zodat we niets zien van alle wonderen, die ons zo
rijkelijk omgeven. Ook hebben we scherpe oren om te horen, maar we stoppen ze
dicht, opdat het woord van God niet tot onze harten doordringt en deze reinigt
en tot leven brengt voor God.
[2]
Laten we eerst een vaste grond onder onze voeten zoeken. Deze grond is Jezus,
de Christus Zelf en het juiste begrip van Zijn woord! Hebben we onze voeten
eenmaal op deze grond gezet en hebben we ons ermee vertrouwd gemaakt om ons
daarop te bewegen, dan zullen onze handen, ogen en oren volop werk te doen
krijgen en daarvan groot profijt trekken.
[3] De
dertig zeggen: 'Ja, maar waar is dan Jezus de Christus, die God en mens
tegelijk zou zijn? Eerst moet Hij toch aanwezig zijn! Alleen in Hem geloven is
een ijdele zaak. Is het voor de meest onervaren geesten al heel moeilijk het
blinde geloof te bewaren, hoeveel moeilijker is dat dan wel niet voor ons, die
toch met veel ervaringen deze wereld zijn binnengekomen. Toon ons dus Christus,
dan nemen we alles van jullie aan!'
[4] De
vijf zeggen: 'Kijk omlaag naar de aarde; jullie zullen daarop een heuvel
ontdekken. Op de top van deze heuvel bevindt zich nu de Heer Jezus Jehova
Zebaoth temidden van een grote, overgelukkige schare. Deze menigte, die geheel
en al uit engelengeesten bestaat, verdringt zich om Hem heen zoals kinderen om
hun vader en Hij spreekt met hen alsof zij louter broeders en zusters voor Hem
waren. Ga erheen, overtuig jezelf en kom terug; dan pas zullen we in staat zijn
om met jullie te spreken over de verdere wijsheid van God.'
[5] De
dertig zeggen: 'Maar hoe kunnen we daar zonder gevaar komen?' De vijf zeggen:
'Op de weg naar de Heer zijn geen gevaren, maar wel op de weg die de geest van
de Heer afleidt. Daarom kunnen jullie je zonder schroom of vrees daarheen
begeven. Jullie hebben in de duisterste nacht ver van de Heer nog nooit vrees
getoond. Hoe zou zij jullie dan kunnen overmannen in de nabijheid van Hem, die
jullie het eeuwige leven wil geven als jullie het maar willen aannemen?'
[6] De
dertig zeggen: 'Ja, alles goed en wel, als we maar niet zulke grove zondaars
waren; dat zijn wij echter wel en daarom is het de vraag, of wij Zijn
tegenwoordigheid kunnen verdragen als Hij het werkelijk is.' De vijf zeggen:
'Waar zijn dan zij, die ten overstaan van God kunnen zeggen: Heer, we hebben
nooit een zonde tegenover U begaan en zijn dus volkomen rein! Geef ons daarom
de beloofde eeuwige beloning!'
[7] De
dertig zeggen: 'Ja, dat is wel waar, maar toch zit er bij ons nog een geweldige
kink in de kabel. Er zijn wel velen, die nu bij God de grootste zaligheid
genieten terwijl ze op aarde beslist niet helemaal vrij van zonden hebben
geleefd, maar dat waren toch zeker niet zulke grote zondaars als wij. En als ze
al gezondigd hebben, dan hebben ze toch zeker oprecht boete gedaan en zijn
daardoor in een toestand van heilig makende genade gekomen, waardoor ze
vervolgens als vrienden van God zalig zijn geworden. Wij zijn echter in onze
zonden gestorven en hebben hier als geesten nog volop verder gezondigd. En nu
zouden wij dus zomaar voor de Heer verschijnen? O, daar komt niets van in.
[8]
Wij willen heel graag van jullie leren hoe we ons leven als geesten moeten
inrichten zodat het God welgevallig is. Maar in zo'n zondige toestand voor de
Heer verschijnen, betekent gewoon aan al onze zonden nog de grootste zonde van
vermetelheid toevoegen om dan des te zekerder in de hel te belanden. Nee, nee,
vrienden, dat wordt niets! Als die man daar werkelijk de Heer is, zouden we
toch begrijpelijkerwijs onmogelijk voor Hem kunnen verschijnen. Is Hij het
echter niet, en is Hij ook geen bijzondere vriend van de Heer, dan zou het voor
ons zondermeer vergeefse moeite zijn om naar Hem toe te gaan. Daarom willen we
liever hier in jullie gezelschap blijven totdat we ons waardiger voelen om voor
de Heer van alle leven te verschijnen.'
[9] De
vijf zeggen: 'Jullie verontschuldiging doet ons echt plezier. Doe wat je wilt, we
hebben namelijk van God het recht gekregen slechts te onderrichten en raad te
geven, maar mogen nooit iemand dwingen. Wij zijn echter van mening dat als wij,
die toch veel slechter zijn dan de laatste geest in de omgeving van de Heer,
jullie niet veroordelen vanwege je zonden, de Heer jullie nog veel minder zal
veroordelen als jullie tegenover Hem schuld bekennen en Hem om vergeving
smeken!'
[10]
De dertig zeggen: 'Jullie kunnen ons gemakkelijk vergeven, omdat we tegenover
jullie nooit hebben gezondigd, maar dat ligt anders voor de Heer, die onze
zonden door en door kent. Wanneer iemand op aarde bij een schuldeiser veel
schulden heeft, dan heeft alleen deze het recht de schuld kwijt te schelden. De
schuldenaar kan ten opzichte van ieder ander mens een heel achtenswaardige man
zijn, maar dat neemt zijn schuld ten opzichte van die ene schuldeiser niet weg.
[11]
Men kan weliswaar hopen dat de schuldeiser uit barmhartigheid de schuld
kwijtscheldt, maar de schuldenaar heeft niet het recht zo'n edelmoedige handeling
te verlangen. Hij is en blijft zolang schuldenaar tot de schuld is afbetaald.
Om deze reden hebben we dan ook gemakkelijk praten met jullie, want jullie
zijn niet onze schuldeisers. De Heer heeft echter het volste recht ons met een
enorme vordering te confronteren. Daarom zou het wel eens veel moeilijker
kunnen zijn om met Hem te spreken.'
[12]
Op dat moment sta Ik voor de dertig en wel op de bekende heuvel, waar zij,
zonder het te merken, samen met hun leraren naartoe getrokken zijn. De dertig
herkennen Mij meteen en staan ineengedoken en bevend van angst voor Mij. Maar
Ik zeg eerst tegen de drie: 'Jullie hebben je opdracht in het klein goed
volbracht, daarom zal jullie ook meer worden toevertrouwd. Ook jullie beiden,
die zich het eerst bij de drie hebben aangesloten, zijn in staat om in gelijke
mate samen met hen voor Mijn zaken zorg te dragen. Jullie dertig echter staan
weliswaar zwaar bij Mij in het krijt, maar omdat jullie je schuld trouwhartig
hebben toegegeven, scheld Ik haar jullie ook helemaal kwijt! Ga nu dan ook met
de vijf mee en bewerk Mijn wijngaard; Ik zal jullie dan geven wat je toekomt.
Zijn jullie daarmee tevreden?'
[13]
De dertig zeggen: 'O Heer, God, Schepper en Vader van alle wezens, hoe oneindig
groot moet Uw liefde en erbarming zijn dat U ons grote zondaars zelfs vraagt of
we daarmee tevreden zijn! O, beste Vader, wij zijn al heel tevreden dat U ons
niet in de hel hebt geworpen, wat we wel duizendmaal hadden verdiend. Hoe
zouden we met een nog grotere genade niet tevreden kunnen zijn! Voor elke
dauwdruppel op onze dorstende harten zij U, heilige Vader, al onze liefde en al
onze dank!
[14]
Welke hemel weegt op tegen het feit dat onze zwakke ogen U, eeuwig heilige
Vader, hebben aanschouwd en dat onze oren de verheven klank van Uw vaderstem
hebben vernomen! Daardoor zijn wij nu reeds zo rijkelijk beloond dat we deze
hoge beloning nooit ofte nimmer meer door onze toekomstige werkzaamheden zullen
kunnen terugbetalen. Geef ons, O Vader, slechts voldoende dagelijks brood en we
hebben dan alles wat onze harten zich maar kunnen wensen. Uw alleen heilige wil
geschiede!'
[15]
Ik zeg tegen Robert: 'Broeder, als er zulke gasten bij ons komen, mogen brood
en wijn niet ontbreken! Ga en breng er voldoende van, zodat allen gesterkt
worden voor hun ambt. De vele miljoenen, die zich nu reeds over de meeste
noordelijke landen van de aarde beginnen te verspreiden, zullen hun worden
toevertrouwd.'
[16]
Robert zorgt dadelijk voor brood en wijn en Ikzelf deel het uit aan deze (in
totaal) vijfendertig personen. Met een van dank vervuld gemoed eten zij het op
en loven bovenal Mijn grote goedheid, liefde, genade en erbarming.
[17]
Ik zeg: 'Waarlijk, zo'n zondaar, die oprecht boete doet in zijn hart en zich
verdeemoedigt, is Mij veel liever dan negenennegentig rechtvaardigen, die geen
boete nodig hebben, want de rechtvaardige is rechtvaardig uit angst en is bang
om fouten te maken. De zondaar wordt echter gerechtvaardigd door de boete die
hij doet uit liefde voor Mij!'
[18]
Onder lofprijzingen gaan de vijfendertig nu weer weg, en begeleid door Mijn
zegen beginnen zij vol goede moed met het hun toevertrouwde werk. Nu komen ook
de eerste drie vol achting naar Mij toe en zeggen: 'Heer, als U ons flink
genoeg vindt, zouden wij ook in Uw almachtige naam willen werken voor het
welzijn van onze broeders. Als het Uw heilige wil is, laat ons dan onze
broeders volgen!'
[19]
Ik zeg: 'Vrienden, Ik denk dat jullie bij Mij ook niets tekort komen. Wacht
maar af! Als Ik jullie zal roepen, zullen jullie ook volop te doen krijgen, maar
nu moeten we op deze heuvel nog andere zaken afhandelen. De aardse vrijdag
loopt ten einde, de sabbat nadert en dan zal er nog heel wat te beslechten
zijn.
[20]
De vijfendertig boden gaan aan het werk, waardoor het al heel onrustig wordt in
de luchtlagen met de lagere bewolking. Let op, want deze duistere geesten
zullen spoedig met hun boosaardig werk beginnen, maar er is al voor gezorgd dat
ze zich niet te verderfelijk gaan gedragen! Boven hen wachten miljarden
buitengewoon machtige vredesgeesten en deze zijn zeer goed in staat om de
grootste onruststokers dadelijk tot de orde te roepen. De bergen zullen jullie
weldra vertellen hoe het deze boze geesten vergaat. Wees echter niet bang, want
in alle geesten die zich buiten Mijn orde bevinden, is geen kracht en niet de
minste macht voorhanden.'
[21]
De drie zijn nu volkomen tevreden en prijzen Mijn liefde, goedheid, wijsheid en
macht. Robert brengt ook deze drie een portie brood en wijn om hen te sterken
voor het eeuwige leven, maar ze durven het niet aan te nemen totdat Ik het hun
letterlijk gebied. Wanneer zij het brood en de wijn hebben verorberd, voelen ze
zich geweldig gesterkt en prijzen Mij bovenmate.
274
Rode
oorlogsgeesten en blauwgrijze praatjesmakers
[1] Na
het beëindigen van deze lofprijzing breekt de sabbat aan. Een menigte in het
rood geklede geesten van de noordelijke streken nadert nu de heuvel; ze dragen
een rode en een witte vlag.
[2]
Robert vraagt Mij: 'Heer, dat is weer een heel nieuwe verschijning. Wat moet er
met deze geesten gebeuren? In Uw heilige naam, het gaat er daar bijna net zo
aan toe als in het bekende 'Duizend en één nacht'! Wat komen deze roden met hun
vaandels hier doen?'
[3] Ik
zeg: 'Dat zijn louter oorlogszuchtigen. Zoals er op aarde mensen zijn van
beiderlei kunne, voor wie oorlog het grootste vermaak is, zo zijn er ook hier
geesten, die buiten het oorlog voeren geen zaligheid kennen. Als er op aarde
veel oorlogsgeweld is, zijn deze geesten het gelukkigst. Ze winnen daar
weliswaar niets bij, maar ze verstaan heel goed de kunst om de krijgslust in de
gemoederen der volkeren aan te wakkeren. Die met de witte vlaggen hebben een
defensieve oorlogszuchtige instelling en die met de rode een offensieve. Zij
hebben ook gemerkt dat Ik Mij in hoogst eigen persoon op aarde bevind en komen
hiernaartoe om bij de geesten te informeren of Ik soms een gericht over de
aarde wil afkondigen. Want alles wat in enigerlei vorm flink wat spektakel
oplevert is hun welkom.
[4] Je
ziet echter ook hoe andere geesten in donkere, blauwgrijze en vuile gewaden
deze krijgszuchtigen naderen. Dat zijn echte praatjesmakers. Hun grootste
plezier bestaat eruit de nieuwsgierige sensatiezoekers te beliegen tot ze
scheel zien, en dat niet zelden met zo'n welbespraaktheid dat sommigen van hen
op den duur zelf geloven wat ze gelogen hebben. Deze geesten zijn weliswaar
niet kwaadaardig, maar zij zijn slechts zogenaamde grappenmakers. Ze kunnen dan
wel niemand ernstige schade berokkenen, maar ze zijn ook niet bepaald van nut.
Door deze geesten zullen de oorlogszuchtigen nu krachtig worden aangespoord en
dat zal dan een ware hetze opleveren. Er zullen ook enkele vrienden van de
waarheid vanuit de middag bij komen, die de krijgslustigen zullen vertellen
dat ze door deze blauwgrijzen zijn belogen. De oorlogsgeesten zullen dan
genoegdoening verlangen en dat zal het moment zijn waarop wij langs een
bepaalde weg vat op hen kunnen krijgen.'
[5]
Robert zegt: 'Ach, maar dat is toch vermakelijk! Ik zou er graag bij willen
zijn om te horen hoe die blauwgrijzen de roden op stang zullen jagen.' Ik zeg:
'Dat is jouw taak en Ik heb je daar zelf opmerkzaam op gemaakt. Ga dus met
Peter naar beneden en neem allebei jullie vrouwen mee. Probeer ergens iemand te
vinden als vrederechter tussen de partijen voor het geval ze echt beginnen te
strijden, want het zal er tussen hen op den duur heel heet en stormachtig aan
toegaan.'
[6]
Robert en Peter begeven zich nu vlug naar beneden en komen precies op tijd voor
de eerste ontmoeting. Een rode snelt de blauwgrijzen tegemoet en zegt:
'Vrienden, we hebben vernomen dat de almachtige Geest van de beroemde
Nazarener, Jezus genaamd, (nu schrikken de blauwgrijzen een beetje) zich
persoonlijk in deze streek ophoudt met een grote menigte andere machtige
geesten. Kunnen jullie: ons deze streek niet wat nader beschrijven en ons
zeggen wat deze machtige geest eventueel van plan is te ondernemen tegen de
slechte mensheid op aarde? Wij hebben tijdens onze reis vernomen dat Hij over
geheel Europa een verschrikkelijke oorlog wil laten uitbreken. Als jullie daar
iets betrouwbaars over weten, deel het ons dan mee, want wij moeten dit de
hele wereld meteen laten weten, opdat ze zich naar behoren kan voorbereiden.'
[7]
Een blauwgrijze zegt: 'Ja, ja, de grote machtige geest bevindt zich hier in
deze streek in gezelschap van miljoenen geesten, die allemaal enorm machtig
moeten zijn. De juiste plaats kunnen we niet precies aanwijzen; maar ze is in
geen geval ver hier vandaan. Maar kijk eens omhoog, dan zullen jullie een lucht
vol geesten aanschouwen.'
[8] De
roden doen dat en verbazen zich over de talloze heerscharen. De blauwgrijze
gaat verder: 'Over een Europese oorlog hebben we weliswaar nog niet veel
vernomen, maar wel over een algehele wereldoorlog waarbij alle landen van de
aarde betrokken zullen zijn. Deze oorlog zal als een zondvloed van Noach alles
wat leeft en ademt op enkele mensen en dieren na vernietigen, want de mensheid
is te krankzinnig en te slecht geworden!'
[9] Bij dit bericht
trekken de roden bijzonder vrolijke gezichten en zeggen: 'Ja, ja, zo zal het
zeker gaan en de eerste aanzet zou wel eens het politieke spiegelgevecht tussen
Oostenrijk en Pruisen kunnen zijn. Als de beide machten nu geheel bewapend
klaar staan, zullen ze zich, gesteund door Rusland, gezamenlijk op de
republieken in Europa werpen en ze zullen daaruit sterke monarchieën vormen.
Als hun onderneming echter mislukt, dan staat de wereldoorlog voor de deur...
een niet te overziene strijd tussen de slavernij van het absolutisme en de
onvoorwaardelijke vrijheid van het zuivere wereldburgerschap. Dan zal de nacht
net zo lang worstelen met het licht totdat ze helemaal zal ondergaan en het
licht tenslotte de volledige overwinning zal behalen. Wat denken jullie
daarvan?'
[10]
De blauwgrijzen zeggen: 'Ja, jullie zullen gelijk hebben, maar wij hebben nog
iets anders vernomen.' - 'Wat dan, wat dan?', vragen de roden gejaagd, -
'Misschien nog iets ergers dan een wereldoorlog?'
[11]
De blauwgrijzen zeggen: 'O, absoluut! We hebben van geloofwaardige geesten
vernomen dat de machtige geest serieus van plan is het algemene gericht over de
werelden in de hele oneindigheid te laten plaatsvinden en dat alle mogelijke
voorbereidingen daartoe al getroffen worden.' Nu deinzen de roden van
ontzetting achteruit en schreeuwen: 'Nee, dat is onmogelijk! In godsnaam!
Jullie menen toch niet het oordeel waardoor zon en maan verduisterd worden en
alle sterren van de hemel op deze aarde zullen vallen als sneeuwvlokken in de
winter?'
[12]
De blauwgrijzen zeggen: 'Ja, dat oordeel zou nu op komst zijn en daarmee het
oplossen van de gehele natuur!' De roden zeggen: 'Waar en van wie hebben jullie
dat vernomen? Heeft de grote machtige geest dat soms Zelf aan iemand
toevertrouwd of hebben zijn geesten dat misschien verkondigd? Zijn er soms al
bazuinen gehoord?'
[13] De blauwgrijzen
zeggen: 'Dat bepaald nog niet, voorzover wij weten, maar een menigte andere
geesten heeft ons over het een en ander belangrijke aanwijzingen gegeven en daarom
zou er wel iets van waar kunnen zijn.' Nu trekken de roden heel verbouwereerde
gezichten en vergeten de hele oorlog. De blauwgrijzen vragen aan de roden:
'Waarom schrikken jullie zo van zo'n mededeling, terwijl jullie bij het horen
van het nieuws over een wereldoorlog toch heel opgewekte gezichten hebben
getrokken? Hindert jullie dan het beloofde wereldgericht dat de grote machtige
geest Jezus zal houden, zoals Hij het Zelf tijdens Zijn aardse leven heeft
voorzegd met de stad Jeruzalem voor ogen?'
[14]
Een rode zegt: 'Ja, vrienden, dat zit ons verschrikkelijk dwars, want na zo'n
oordeel houden alle werelden op te bestaan. Geen mens zal de aardbodem meer
betreden en van een vermakelijke oorlog zal zeker geen sprake meer zijn. Wat
moeten wij dan beginnen? Oorlogen zijn toch onze lust en ons leven! Zonder
oorlogen bestaat er voor ons helemaal geen leven, geen profijt en geen vermaak
meer. Deze op handen zijnde wereldoorlog zou dus de laatste zijn die op deze
aardbodem zou uitbreken?'
[15]
De blauwgrijzen zeggen: 'Zeer zeker! Als er geen mensen meer zullen bestaan,
wie zal er dan nog oorlog voeren? Zelfs als er na de wereldoorlog nog een
dertigtal mensen of misschien nog minder in leven blijven en de aarde nog zo'n
vijftig jaar behouden mocht blijven, dan kan er op haar toch geen oorlog meer
plaatsvinden omdat die paar mensen genoeg land zullen bezitten. Het zal daarom
niet nodig zijn dat zij elkaar om hun bezit nog verder bestrijden. Wanneer de
weinige overgeblevenen bovendien nog in het licht van God zullen staan en heel
gemakkelijk naar Zijn geboden leven omdat vele duizenden bekoringen, die de
mensen nu tot handelen tegen Gods geboden aanzetten, vanzelf wegvallen, wie zal
er dan nog aan oorlog denken?
[16]
En dat vinden wij heel goed, want zelfs uit de fortuinlijkste oorlog is nog
nooit een geluk voor de mensheid voortgekomen. Daarom is het eeuwige einde van
alle oorlogen boven alles te verkiezen. Of daarentegen het algehele
wereldgericht ook zulke zegenrijke gevolgen zal hebben als de totale beëindiging
van de oorlogen, is een andere vraag. Zulke oorlogszuchtige helden, die behagen
scheppen in het grootste ongeluk van de mensheid, zouden er althans niet al te
best vanaf komen.'
[17]
De roden vragen heel heftig: 'En waarom dan? Zijn de oorlogshelden dan niet
steeds de verdienstelijkste mensen op aarde geweest? Bepalen niet zij alleen de
roem van alle volkeren? Zijn ordetekens en overwinningstrofeeën dan niets in
jullie ogen? Alleen gelauwerde helden leven eeuwig voort in de geschiedenis en
de herinnering der volkeren! Al het andere echter vergaat als een eendagsvlieg
en leeft niet meer in de herinnering van de mensen.'
[18]
De blauwgrijzen zeggen: 'En wat hebben jullie helden er nu aan als jullie
misschien een paar eeuwen langer dan andere arme drommels als vage
schaduwbeelden voortleven in de herinnering van zwakke aardse mensen? Ook
jullie zullen worden vergeten! En als de oorlog alles zal vernietigen, zullen
de geschiedenisboeken dan wel blijven bestaan? En als ze al blijven bestaan,
zeg eens, wie zal ze dan lezen als al het leven eindigt? Hier in het
geestenrijk is echter elk onderscheid opgeheven, en waar het nog bestaat, daar
is de hel! Als jullie ook hier standsverschillen zoeken, zijn jullie geesten
van de hel en wordt het tijd dat jullie je van ons verwijderen, anders zou het
kunnen gebeuren dat jullie door ons verwijderd worden!'
[19]
Nu worden de roden totaal sprakeloos van ergernis. Alleen zij die onder de
witte vlag staan, komen naar voren en zeggen: 'Wij zijn geen krijgslieden voor
ons plezier, maar uit noodzaak. Wij zijn louter verdedigers en vragen niet om
oorlog. Als hij ons echter wordt opgedrongen, dan verstaan we wel de kunst om
de vijand het hoofd te bieden. Zijn onze onderscheidingen en onze helden hier
soms ook niet meer waard dan een gewoon mens zonder verdiensten?'
[20]
De blauwgrijzen zeggen: 'Dat is hier volkomen eender. Jullie zijn geen haar
beter dan de anderen, want jullie zijn even eerzuchtig als je tegenstanders.
Ook jullie wachten met brandende begeerte op de oorlogszoekers om je met hen
te kunnen meten. Wat is er dan voor verschil en wie van beiden heeft dan wel de
meeste verdiensten? Wij zijn van mening dat er van een verschil bijna niets te
merken is, want de ene duivel is net zo als de andere.'
[21] Nu stuiven
degenen met de witte vlag ook op van woede en willen de blauwgrijzen gaan
afslachten. Maar nu treden Robert en Peter naar voren, dringen de roden ruim
honderd stappen terug en bedreigen hen. Daarop worden de roden echter met z'n
allen pas helemaal krijgszuchtig.
275
Robert
en Peter bewerken de grappenmakers
Deze
geven hun zwakheid toe en verontschuldigen zich
Mensen-
en Godsgericht.
[1] De
roden durven niets te ondernemen omdat ze hebben ervaren dat de twee een bijzondere
kracht bezitten, die hen onweerstaanbaar heeft teruggedrongen. Daarom gaan ze
dicht bij elkaar staan en overleggen wat ze nu moeten doen om hun woede wat af
te laten koelen.
[2]
Intussen wenden Robert en Peter zich tot de blauwgrijzen en zeggen: 'Vrienden,
zoals wij nu hebben vernomen zijn jullie dichter bij het rijk Gods dan jullie
zouden denken. Er ontbreekt jullie nog wel heel wat, maar dat kunnen jullie je
gemakkelijk verwerven. En kijk, dat bestaat hieruit dat jullie er in het
vervolg geen plezier meer in mogen hebben om anderen op te hitsen, zoals jullie
met de rode geesten hebben gedaan. Kijk, het is voor een blinde ellendig genoeg
dat hij blind is. Waarom zou iemand er dan plezier in hebben om zich ten koste
van hun blindheid een nietszeggend vermaak te verschaffen, dat tenslotte aanleiding
geeft tot allerlei ergernissen, die zeker niet op de naastenliefde zijn
gebaseerd. Dus weg met alles wat wijzere geesten, zoals jullie zijn, niet
betaamt!
[3]
Kijk, het gevolg van een vaak nog zo onschuldige grap die men zich ten opzichte
van een ietwat zwakzinnige heeft veroorloofd, kan vaak heel bitter zijn. De
gefopte merkt het tenslotte, wordt kwaad en denkt er dan over na hoe hij zich
kan wreken. Hij vindt daarvoor weldra een manier en handelt dan zonder pardon,
want als een ezel eenmaal dol wordt, jaagt hij zelfs een tijger op de vlucht.
Zoiets verbittert dan weer het gemoed van de vroegere grappenmaker, en wat is
daarvan het gevolg? We hoeven jullie dit niet uiteen te zetten, want jullie
zijn zelf wel zo verstandig dat je de vaak verstrekkende gevolgen niet over het
hoofd kunnen zien. Laat dat daarom in het vervolg en wend je in plaats daarvan
helemaal tot de Heer, die jullie heel goed kennen; dan zullen jullie door Hem
in Zijn rijk worden opgenomen!'
[4] De blauwgrijzen danken de twee voor
deze vriendelijke terechtwijzing. Ze vragen echter tevens wat ze nu met de
rode geesten moeten doen, daar ze deze met de wereldoorlog en met het algehele
wereldgericht toch wel wat te erg voor de gek hebben gehouden.
[5] De
beiden zeggen: 'Dat was weliswaar wat al te kras, maar daar dit bij deze
oorlogszoekers toch een zekere morele indruk heeft gemaakt, kan men het
voorlopig daarbij laten. Bij een volgende gelegenheid is dat wel weer goed te
maken. Hun nu echter opheldering te verschaffen zou heel kwalijke gevolgen
kunnen hebben. Er wordt nu ook in werkelijkheid een hevige oorlog op aarde
toegelaten en die zal op verschillende plaatsen deels moreel, maar ook
grotendeels op natuurlijke wijze woeden. Eveneens zal er ook een bijzonder
streng gericht over de groten en de al te zelfzuchtige rijken komen. Bovendien
zullen er hier en daar grote aardse uitbarstingen plaatsvinden en daarom zullen
jullie schertsende opmerkingen voor het gevoel van deze geesten bewaarheid
worden. Maar trek je nu terug en doe wat we jullie hebben aangeraden, dan
zullen jullie een groot voordeel voor je leven oogsten. Jullie zijn dichter bij
het rijk Gods dan jullie denken. Handel volgens de heilige ordening van God,
dan zullen jullie het rijk van al het leven binnengaan. Wij waren ook zoals
jullie nu zijn, maar de Heer heeft ons verheven en we zijn nu voor eeuwig bij
Hem. Volg ons en ook jullie zullen door Hem niet worden verstoten, want
waarlijk, in Zijn huis zijn vele woningen!'
[6] De
blauwgrijzen zeggen: 'We waren steeds eerlijke burgers tijdens ons aardse leven
en nu, ontdaan van ons lichaam, als geesten. Alleen waren we allen behept met
de zwakheid anderen graag voor de gek te willen houden, natuurlijk altijd
zonder enige kwade bedoeling. Voorzover we weten hebben onze grappen ook nooit
schadelijke gevolgen gehad. Zouden we ook maar de minste of geringste schade
hebben aangericht, dan hadden we het zeker weer goedgemaakt. Bij sommige zeer
verwaande lieden hebben onze geestige woordspelingen zelfs een goede morele
uitwerking gehad. Heel wat opgezwollen blaaskaken zijn daardoor hun overtollige
eigenwaan kwijtgeraakt, waardoor zij naderhand heel aardige en vriendelijke
mensen werden. We wilden met onze grappen ook niet één nog zo eenvoudig mens
onteren. Het was ons er slechts om begonnen een vrolijke grap uit te halen, -
daarnaast echter ook om tal van al te onnozele stommiteiten van veel mensen
voorzichtig aan de kaak te stellen.
[7]
Daarom hopen wij dan ook dat God de Heer, die in de mensenziel ook een gevoel
van vrolijkheid heeft geplant, niet al te streng met ons zal omgaan. De wijze
apostel Paulus zei uit naam van God toch ook dat men blijmoedig met de
blijmoedigen moet zijn en moet wenen met de wenenden. Was er soms eens iemand
die huilde voor onze deur, dan wisten we zijn tranen spoedig te drogen, ofwel
door hem ergens mee te helpen, of door ons steeds opgewekte humeur. We vinden
aan onszelf helemaal niets dat men met een goed geweten kan prijzen, maar
evenmin iets dat fundamenteel te veroordelen zou zijn.
[8]
Wij verwachten daarom van God de rechtvaardige dan ook geen loon, maar toch ook
geen eeuwige verdoemenis. Of we het recht hebben om hier zo te spreken, is
natuurlijk een andere zaak, maar ondanks de hellepreken van onze priesters geloven
we nog altijd dat God de Heer niet zo'n onverbiddelijke rechter zal zijn als de
rechters op aarde. Deze oordelen genadeloos volgens de letter van de wet en
kennen genade noch mededogen. Bij God zou het er echter bij een volledig
herstel van een zondige ziel toch wat genadiger aan toe mogen gaan.'
[9]
Robert zegt: 'Zeker, ieder gericht van de Heer is een weg tot bekering en
voltooiing van de geest; alleen het gericht van mensen brengt verderf en de
dood van de ziel teweeg. Volg ons daarom maar naar deze heuveltop; daar zullen
jullie van de Heer Zelf horen hoezeer zijn oordelen totaal verschillen van die
van de mensen. De oordelen van de Heer zijn een balsem ter genezing van alle
wonden die een ziel ooit werden toegebracht! Wees daarom onbevreesd, want
jullie wacht een zachte rechter en geen schietklare troep schutters.'
[10]
De blauwgrijzen zeggen: 'Beste vrienden, als dat zo is, volgen we jullie meteen
onvoorwaardelijk, maar we wilden toch ook graag weten wie die twee beeldschone
dames zijn, die we met jullie mee zagen komen. Ze praten heel zacht met elkaar,
maar met jullie zagen we hen nog geen woordje wisselen. Dat komt ons wat vreemd
voor. Misschien zijn het wel een paar hemelse spionnen, die zich tot taak
hebben gesteld ons te bespioneren voor het geval er een of ander onvertogen
woord over onze lippen zou komen. Dat zou een uiterst onaangename verrassing
zijn!'
[11]
Robert zegt: 'Wees niet zo dwaas om voor deze beide wezens angst te hebben. Het
zijn onze, ons door God voor eeuwig toevertrouwde vrouwen en zij vergezellen
ons overal op onze wegen, die we in naam van de Heer moeten gaan. Van spionage
kan hier geen sprake zijn, omdat de Heer toch alwetend, alziend en alhorend is
en ook wij als Zijn boden iedere geest met wie we te doen krijgen, kunnen
doorzien. Wij weten daardoor hed precies hoe het met al zijn bedoelingen,
gedachten, woorden en werken gesteld is, hoewel we nog lang niet tot de
volmaakte geesten behoren.
[12]
Daaruit kunnen jullie duidelijk opmaken dat men in het rijk van God helemaal
geen verklikkers en geen oorbiecht nodig heeft om achter de geheimste
gedachten, wensen en drijfveren van geesten te komen, ook al zijn zij nog zo
verschillend gezind. Als wij zouden zien dat jullie niet geschikt zouden zijn
voor het Godsrijk, dan zouden we jullie evenmin overreden als die rode geesten,
die nog grote en bittere levensbeproevingen moeten doorstaan voordat ze
geschikt zullen zijn om in het rijk van God te worden opgenomen. Maar omdat we
in jullie die bekwaamheid zien, nodigen we jullie uit om ons naar de Heer te
volgen, maar we leggen jullie echter geen dwang op.
[13]
Jullie kunnen altijd doen wat je wilt; willen jullie met ons mee gaan, dan
zonder enige vorm van dwang. Willen jullie liever hier blijven, dan staat
jullie dat ook vrij. Als jullie ons willen volgen, moeten jullie meteen daartoe
besluiten, want de tijd begint te dringen. Nog deze nacht heeft ons vertrek van
hier plaats; vandaar dat we nu weinig of helemaal geen tijd meer hebben om ons
nog langer helemaal voor niets met jullie bezig te houden. Kom daarom meteen of
blijf!'
[14]
De blauwgrijzen zeggen: 'We gaan zonder verder commentaar met jullie mee! De
Heer zal ons genadig en barmhartig zijn. Maar daar komt net van boven een bode aan;
op hem moeten we toch nog wachten. Hij heeft misschien belangrijke zaken te
melden, want uit zijn ogen spreekt een zekere ernst. Hij nadert ons met rasse
schreden en zal dadelijk bij ons zijn.' Robert zegt: 'Ja, op die bode moeten we
inderdaad nog wachten, want hij zal ons wel iets heel belangrijks te melden
hebben!'
[15] De bode begeeft
zich nu onder de blauwgrijzen en zegt: 'Heb goede moed, want jullie hebben de
weg naar het heil gevonden! Jullie gewaden zullen lichtblauw worden en jullie
harten standvastig in de liefde tot God de Heer en tot jullie broeders en
zusters. Word vrij in alles! Doe goed aan iedereen! Niemand zij jullie te
gering, niemand te groot, want in het Godsrijk heerst volkomen rechtsgelijkheid
tussen alle standen en alle naties. Volg ons daarom zonder angst en dralen!'
276
De
lichtblauwen verbazen zich over de macht van de bode, zonder zijn ware wezen te
herkennen.
Hoe
mensen en geesten zich God voorstellen en hem herkennen
[1]
Zij, die nu gekleed zijn in lichtblauwe gewaden en niet begrijpen hoe hun
kleren zo plotseling konden veranderen, zeggen: 'Vriend, het is vreemd: wat jij
zegt, dat gebeurt! Jij deed een uitspraak over onze kleren en we konden niet
eens zien wanneer ze eigenlijk werden veranderd. Ook onze gezindheid is geheel
veranderd en veel dingen zijn ons nu volkomen duidelijk geworden. Jij moet een
buitengewoon machtige vriend van de Heer zijn. De beide eerste vrienden, die
met hun beide vrouwen naar ons toe kwamen, waren ook wel machtig, want die
krijgslustige rode menigte hebben ze zo teruggedreven dat deze ons daarna niet
meer kon naderen; maar dingen door een eenvoudig woord wonderbaarlijk veranderen,
dat is een ander verhaal!
[2] Zeg eens, beste
vriend, met welke buitengewone macht verricht je zo'n wonder? Kijk, op aarde
geloofden we niet zo erg in de wonderen van Christus, maar wel in Zijn leer,
die waarlijk van zuiver goddelijke aard is. Nu echter worden ons ook al Zijn
wonderwerken duidelijk; dat is al zuiver goddelijk. Alleen zouden we ook graag
willen begrijpen hoe zoiets mogelijk is.'
[3] De
bode zegt: 'Ik kan jullie daarvoor voorlopig geen andere verklaring geven dan
deze: 'Voor God zijn alle dingen mogelijk!' Wie God echter boven alles
liefheeft en daardoor één is met God, voor die is dan evenals voor God Zelf ook
alles mogelijk. Zei Christus op aarde niet: 'Wat gij de Vader in Mijn naam ook
moogt vragen, het zal u gegeven worden!' Alle macht ligt enkel en alleen in de
liefde. Ook de eindeloze macht van God bestaat slechts in Zijn onbegrensde
liefde. En zo kan iedere geest alleen door de liefde tot een macht geraken, die
even groot is als zijn liefde in God en voor God. Zonder deze liefde echter
bestaat er noch leven, noch een of andere macht. Hebben jullie dat goed
begrepen?'
[4] De
nu lichtblauwen zeggen: 'Edele vriend, wie zou jouw woorden niet begrijpen, zij
vloeien toch als balsem in onze harten. Wij vragen je, breng ons maar dadelijk
naar Jezus de Heer, op die heuveltop. We branden van liefde en verlangen om Hem
te zien en misschien kunnen we ook een paar woordjes met Hem wisselen... als
Hij tenminste als geest net zo is als Hij op aarde was, namelijk vol liefde en
grootste zachtmoedigheid!'
[5] De
bode zegt: 'Maar toen Hij de kopers en verkopers uit de tempel dreef en de
kraampjes van de duivenverkopers en wisselaars omverwierp, was Hij niet bepaald
van grote zachtmoedigheid vervuld. Ook niet, toen Hij de vijgenboom die geen
vruchten droeg vervloekte en de huichelachtige Farizeeën hun schanddaden
voorhield. Wat denken jullie daarvan?'
[6] De
lichtblauwen zeggen: 'O vriend, toen was Hij bijzonder zachtmoedig en
toegeeflijk. Wij, in het bezit van Zijn macht, hadden daar heel anders
huisgehouden. De kerels hadden moeten braden als een kalfsbout op paaszondag.
Wat echter de vruchtloze vijgenboom betreft, daar gebruikte de Heer Jezus toch
alleen maar een zinnebeeld, dat misschien wel betrekking had op de
rooms-katholieke kerk, die toch ook vol louter heidens ceremoniegebladerte zit
waarachter geen vrucht te zien is. Dus maar naar Hem toe op genade of ongenade!
Hij moet zich maar zondermeer door ons laten liefhebben!'
[7] De bode zegt: 'Welnu, op jullie
verantwoording zullen we ons geluk beproeven. De lichtblauwen zeggen: 'Vooruit
dan maar! We zullen de verantwoording voor jou wel op ons nemen want we hebben
geen angst voor Hem!'
[8] Na deze opmerking
van de lichtblauwen, die met dertig man zijn, benevens een hele staf bedienden,
wordt de heuvel nu vlug beklommen. Wanneer we boven door de vele rijen van
goedaardige geesten gaan en bij de welbekende ronde open plek tussen de bomen
aankomen, staan daar de drie apostelen, de keizers en vele bisschoppen, die een
diepe buiging voor ons maken. Daarop vragen de lichtblauwen aan de vermeende
bode: 'Vriend, voor wie buigen deze geesten eigenlijk? Misschien zien zij al
ergens Christus de Heer, die wij in onze onwaardigheid nog niet kunnen zien?
Toon ons tenminste de plaats waar Hij vandaan komt, zodat we ons direct voor
Hem kunnen neerwerpen en Hem eer kunnen bewijzen in het stof van onze
nietigheid!'
[9] De
vermeende bode zegt: 'Waarschijnlijk zullen deze de Heer zien en meteen
herkennen; daarom buigen ze voor Hem. Want er zijn zeer velen die de Heer zien
en vaak vele dagen en soms zelfs jaren lang met Hem spreken, maar niet
herkennen, omdat hun hart nog blind is. Zij zeggen nu dan ook: '0, als we toch
maar eenmaal het geluk zouden hebben de Heer Jezus te zien, dan zouden we geen
andere zaligheid meer verlangen. We zouden ons uit diepste deemoed voor Hem in
het stof werpen en Hem prijzen met alle psalmen van David en de hoogliederen
van Salomo!' Dat zeggen zij de Heer in het gezicht, die zij wel zien en
spreken, maar niet herkennen. Zij wachten steeds op Hem, terwijl ze toch
honderdmaal vlak voor Hem hebben gestaan.
[10]
Maar wat baat het zien alleen, als het herkennen er niet bij is? Het herkennen
wordt echter meestal daarom zeer bemoeilijkt, omdat er diep in het menselijke
hart nog zoveel hoogmoed zit. Het kan zich er moeilijk in vinden om zich de
Godheid iets menselijker voor te stellen, omdat de Godheid volgens de gangbare
mening iets heel buitengewoons dient te zijn. Mocht ze er naar de uiterlijke
vorm al uitzien als een volmaakt mens, dan zou ze toch volgens de verwachting
en verbeelding van de mensen op z'n minst moeten stralen als een zon.
[11]
De mens kan zich de Godheid slechts voorstellen als iets zeer buitengewoons. De
oorzaak daarvan ligt in het beschouwen van de materiële wereld met al haar
verschijningsvormen, zowel wat hoeveelheid, grootte als samenstelling betreft.
De sterrenhemel getuigt van een reusachtig groot Godwezen, de zon van Zijn
licht, de aarde van Zijn macht en sterkte. Ook de paus en de geestelijke
vertegenwoordigers van alle godsdiensten verkondigen Hem als iets dat de mens
zich nauwelijks durft voor te stellen. Tenslotte komt daarbij nog de hoogmoed
van het eigen hart en het wereldverstand, waardoor de mens zich schaamt voor
een onaanzienlijke God, niet graag in een vooraanstaand gezelschap de naam
Jezus uitspreekt en nog minder diens goddelijkheid standvastig verdedigt.
[12]
En zo komt het dan voor, vooral hier in het geestenrijk, maar ook af en toe op
aarde, dat de Heer Zelflang omgaat met overigens wijze geesten alsook met
mensen op aarde, maar zij Hem om genoemde redenen niet herkennen. De mensen op
aarde verlangen nog meer dan geesten grote wonderen, want kleine deugen toch
niet voor hun grote God. Als er al sprake is van God, dan zegt men
slechts: 'Grote, almachtige God, Schepper van de oneindigheid, Bestuurder van
alle werelden, Vader van aeonen', en dergelijke. Wanneer nu Jezus de mensen op
aarde af en toe als een heel gewoon, soms zelfs naar het lijkt met enkele
zwakheden behept mens tegemoet treedt, wel heel wijs spreekt, met hen eet en
drinkt, maar geen wonderen verricht, herkent Hem zeker niemand, hoewel Hij
beloofde tot aan het einde van de wereld bij de Zijnen te blijven.
[13]
Slechts in het kleed van de armoede komt de Heer vaak naar Zijn kinderen op
aarde, maar zij herkennen Hem niet omdat hun godsbegrippen al hoogmoedig zijn
- gelijk iemand van adel het zich laat welgevallen dat iemand van een hogere
adel met zestien of meer voorvaderen over hem regeert. Plaats hem echter eens
onder iemand die niet van adel is; dan is het gebeurd met zijn gehoorzaamheid
en zijn respect. Zo vergaat het de Godheid ook bij de van hoogmoed opgeblazen
mensen. Heeft de Heer in hun ogen niets wonderbaarlijks in zich dat beantwoordt
aan hun hoge eisen, gaan er aan Zijn verschijnen geen vuur, stormwind, bliksem
en donder vooraf, dan is het gedaan met Zijn Godheid!
[14]
Ja, Ik zeg jullie dat het de Heer op aarde sinds achttienhonderd jaar reeds
vaak is overkomen dat Hij zelfs door overigens geheel op God vertrouwende
mensen eruit werd gegooid. Daarom wordt het dan ook steeds moeilijker voor de
Heer om de mensen op aarde te benaderen. Komt Hij op Zijn eenvoudige wijze, dan
wil niemand Hem herkennen. Wat moet men dan doen als men graag herkend wil
worden?
[15]
Kijk, in het hemelrijk is alleen hij de eerste en voortreffelijkste, die van
allen de geringste en de onbeduidendste schijnt te zijn. Waarom zou bij zo'n
eeuwige ordening van God, Hijzelf op deze regel een uitzondering willen maken?
Vragen jullie je nu zelf eens af, of er bij jullie met betrekking tot jullie
herkennen van God ook niet hetzelfde aan de hand is. Jullie zien Christus de
Heer misschien reeds geruime tijd, maar willen Hem niet herkennen omdat Hij er
voor jullie niet goddelijk en voornaam genoeg uitziet.'
[16]
Nu pas beginnen de lichtblauwen de bode wat aandachtiger te bekijken en zeggen:
'Jij zult het toch soms niet zelf zijn? Ach, dat zou werkelijk heel fataal
zijn! Als jij het bent, wat gebeurt er dan met ons zondaars? Uit jouw woorden
kunnen we echter haast opmaken, O God, dat het werkelijk zo is!'
277
De
liefde werkt in enge maar duidelijke kringen
[1] De
bode zegt: 'Deze angstige verwondering is alweer een gevolg van jullie al te
verheven denkbeelden over God, maar deze opvattingen deugen niet voor het ware
leven uit en in de liefde! Wat gaat jullie dan het oneindige van het goddelijke
wezen aan? Houd je alleen aan de liefde, die alles wat ze eenmaal heeft
aangetrokken in enge kringen om zich heen verzameld wil hebben.
[2] De
liefde is een vuur dat verzamelt en niet verstrooit. Het licht dat van de
heldere vlammen der liefde uitgaat, golft evenwel in rechte stralen eeuwig
verder en keert niet terug behalve wanneer de liefde van God het grenzen heeft
gesteld, waartegen het weerkaatst en de terugweg begint naar zijn oorsprong.
Als jullie de Godheid echter beoordelen naar het verspreiden van Haar licht, en
daardoor ware 'lichtruiters' zijn, die op de vleugels van de geest de wijde
ruimte doorkruisen op zoek naar de aanwezigheid van de grote Godheid, dan
blijft het ware erkennen van het eigenlijke goddelijke wezen eeuwig verre van
jullie. Uiteindelijk moeten jullie voor de eindeloze grootheid van God
bezwijken en zullen jullie niet meer in staat zijn je op te richten in jullie
harten, waarmee jullie alleen in staat zijn het ware wezen van God, jullie
Vader, te aanschouwen en bevatten. Staat er dan een wezen zoals Ik voor jullie
dat zegt: 'Ik ben het, die jullie zolang tevergeefs in de oneindigheid hebben
gezocht', dan schrikken jullie en krimpen onmachtig ineen. De oorzaak is dat
jullie het wezen, dat zich aan jullie kenbaar maakt als de ware Godheid in Haar
oerbestaan, nog steeds met op de oneindigheid gerichte ogen aanstaren, zodat
jullie gemoed opnieuw door je ijdele verbeelding begint weg te drijven in de
oneindigheid.
[3]
Het is wel goed dat een geest of een mens het goddelijke Wezen beschouwt in
Zijn werken, maar men moet daarin niet verstrikt raken! Kijk, in de begintijd
van de aarde hebben de mensen er plezier in gehad reusachtige bouwwerken op te
trekken: Nimrod bouwde Babylon en een boven de bergen uitstekende toren.
Semiramis liet bergen afgraven. Ninus bouwde het grote Ninive. De oude farao's
overspoelden Egypte met kolossale bouwwerken en beelden. De Chinezen bouwden
een muur van vele honderden mijlen lang. Zou men zich nu zulke bouwers even
groot voorstellen als hun werken, dan zou men door ieder weldenkend mens toch
voor een dwaas worden aangezien. Kijk, deze oerbouwmeesters van de grote
bouwwerken der aarde waren als mensen niet groter dan jullie, alleen wisten zij
hun krachten op grote wijze te ontplooien en gestalte te geven.
[4]
Als de kleine, geschapen mensen echter al grote werken tot stand brengen en
daarbij zelf geen millimeter groter worden, waarom zou dan de Godheid in Haar
oerwezen wel even groot zijn als Haar bouwwerken? Er staat toch geschreven:
'God schiep de mens naar Zijn evenbeeld'; waarom zou God dan een reus zijn en
de naar Zijn evenbeeld geschapen mensen slechts microscopisch kleine diertjes,
waarvan er triljoenen in een dauwdruppel kunnen wonen?
[5]
Was Christus, die toch ten volle God en mens tegelijk was, dan een reus toen
Hij op aarde het werk van de verlossing volbracht? Hij was van gestalte
helemaal geen reus, hoewel Zijn werken van een voor jullie nooit te meten
grootte waren. En kijk, diezelfde, helemaal geen reusachtige Jezus staat nu
ook voor jullie! Alleen Zijn geest, die uit Hem stroomt zoals het licht uit de
zon, werkt eeuwig in de hele oneindigheid met onverminderde kracht. Maar deze
geest gaat jullie niets aan als jullie je bij de oerbron en bij de Heer van al
wat geest is, bevinden. Begrijp Hem daarom naar Zijn liefde en niet naar Zijn
uitstralende licht, dan zijn jullie waarachtig Zijn kinderen, zoals Hij jullie
aller Vader is!
[6] Zou het niet dom
zijn van de astronomen als ze de zon zouden meten naar de reikwijdte van haar
lichtstralen? Deze dringen verder en verder door in de diepten van de eeuwige
ruimte en hun afmeting wordt steeds groter van seconde tot seconde. Welke
maatstaf zou er dan voor zo' n dwaze berekening moeten worden aangelegd? Daarom
meten de sterrenkundigen de zon zelf, omdat haar afmeting vaststaand en
blijvend is.
[7]
Doen jullie ook zo! Meet Mij zoals Ik nu voor jullie sta, met de juiste maat
der liefde in jullie harten en heb niet zo'n kinderachtige angst voor Mij, want
Ik heb toch precies jullie grootte en heb jullie lief met alle kracht van Mijn
hart! Dan zijn jullie Mij welgevallig en kunnen zo bovenmate zalig zijn in de
enge kring der liefde, zonder welke er voor jullie nergens een waarachtige
zaligheid kan bestaan. Hebben jullie Mij goed begrepen of is er voor jullie
ergens nog iets onduidelijk gebleven?'
[8]
Verbaasd zeggen de nu zaligen: '0 Heer, U bent toch heel anders dan wij ons
hebben voorgesteld! Ja, zo kan en moet men U wel met een volkomen vrij hart
boven alles liefhebben! Wie U niet erkent zoals U bent, draagt in zijn
blindheid vagevuur en hel in zich, maar bij degene die U erkent zoals wij nu,
is alles eensklaps veranderd in de hemel der hemelen.
[9]
Maar wie kan er iets aan doen dat de mensen op aarde zulke onzinnige
opvattingen over U hebben? De leer van Rome draagt daar wel het meest toe bij.
Deze leert ons een God kennen voor wie men wel een afschuwelijke angst, maar
nooit liefde kan hebben. Men wordt daardoor wel volgestopt met hel en
verdoemenis, maar van liefde kan daarbij geen sprake zijn. Waar angst de
scepter zwaait, is liefde ver te zoeken.
[10]
Nu begrijpen we alles tot in de finesses. De liefde weeft en werkt slechts in
enge, maar heel duidelijke kringen. Alleen zo verwarmt zij groot en klein,
kunstenaars en wijzen. Waarlijk, zij alleen is alles in alles! Zij is de
werkelijke zon, al het andere is slechts bedrieglijke schijn. O Heer, wat bent
U goed!'
278
De
plaats van ware gelukzaligheid.. in het hart van de mens
De
weg naar de hemel is drie spannen lang
[1] Ik
zeg: 'Ja, zo is het! Slechts op het smalle pad en het kleine plekje is voor
ieder mens het ware geluk en de ware zaligheid te bereiken. Wie deze zoekt op
brede wegen en van mening is dat de zaligheid alleen te vinden is op grote
pleinen vol pracht en praal, die vindt haar nooit. Alleen de hoogmoed bouwt
brede wegen van verderf en legt grote pleinen aan, maar deze bepalen materieel,
noch geestelijk het geluk van de mensen.
[2]
Jullie hebben op aarde vaak gezien hoe de groten zich vetmesten ten koste van
de kleinen en armen. Wie werd echter ooit gelukkig door goud, zilver of
edelstenen? Ik zeg jullie: niemand! Roem- en hebzucht zijn niet te verzadigen,
en streven er dag en nacht naar, nog meer praal, roem en rijkdom te verwerven.
Wie ontevreden is, is ook niet gelukkig en kan het ook nooit worden. Een grote
en brede plaats heeft veel nodig eer ze vol wordt en zelfs dan voldoet ze niet
meer aan de eisen van de eigenaar. Deze streeft nu naar uitbreiding en
aanvulling van de plaats en zo brengt het ene kwaad het andere voort. Het is
niet mogelijk dat zulke mensen ooit het punt kunnen bereiken waarop ze een
waarachtig en blijvend geluk vinden.
[3]
Waaruit bestaat dan eigenlijk het grootste ongeluk van alle hellegeesten? Het
is het streven naar het oneindige! Maar de oneindigheid heeft geen achterwand
en geen grenzen. Daarom is het gemakkelijk te begrijpen dat een van de hel
vervulde geest onmogelijk tot gelukzaligheid kan komen. Wie de zaligheid zoekt
in het oneindige, kan haar onmogelijk ooit vinden. Hoe verder hij erin
doordringt, des te eindelozer wordt de kloof die hij voor zich ziet en hij zal
er eeuwig niet overheen komen.
[4]
Mijn rijk is daarom in het kleine hart van ieder mens gelegd. Wie er in wil
komen, moet dus zijn eigen hart binnengaan en daar een rustplaatsje inrichten,
dat deemoed, liefde en tevredenheid heet. Heeft hij dat in orde gebracht, dan
is zijn geluk ook voor eeuwig bepaald. Hij zal dan spoedig veel meer vinden dan
hij ooit had verwacht, want een klein huisje is zeker gemakkelijker met al het
benodigde in te richten dan een groot paleis, dat er nog steeds leeg uitziet,
ook al is het al met duizenden voorwerpen ingericht.
[5]
Daarom moeten jullie geen al te grote ideeën hebben over Mijn hemelen, maar
heel beperkte en kleine voorstellingen, dan zullen jullie daarin de ware
gelukzaligheid vinden. Een hart vol liefde voor Mij en voor de broeders en
zusters, evenals een gemoed vol echte werklust zal voor ieder van jullie de
ware, eeuwige zaligheid tot stand brengen.
[6] Zo
moeten jullie je ook Mijn hemelen niet ergens heel ver weg voorstellen, maar
heel dichtbij. De hele weg is hoogstens drie spannen lang: de afstand van het
hoofd tot in het centrum van het hart! Hebben jullie deze kleine afstand
afgelegd, dan zijn jullie er reeds in. Denken jullie vooral niet dat we
misschien een vlucht tot boven alle sterren zullen maken, we dalen slechts af
in ons hart. Daar zullen we onze hemelen en het ware eeuwige leven vinden!'
279
De
eenvoudige maar krachtige rede van de Heer.
Over
de korte weg naar de hemel
Over
het verstand van het hoofd en het inzicht van het hart.
[1] De
lichtblauwen zeggen: 'Dat U het bent... de waarachtige en eeuwige God, Heer en Schepper
van alle hemelen, zonnen en aarden, daaraan twijfelen we nu niet meer in het
minst, want men hoeft U maar te horen spreken en alle bedenkingen verdwijnen
als nevels in het licht van de zon. Zoals U zelf op aarde op onnavolgbare wijze
tegen iedere geschapen geest hebt gesproken, zo spreekt U nu ook tegen ons. Uit
Uw onopgesmukte spreekwijze borrelen stromen van diepste waarheid en goddelijke
liefde en wijsheid op als machtige bronnen!
[2] Hoe
schitterend beschrijft U de weg naar Uw rijk! Alleen vergaat het ons daarbij
net als eens Nicodemus, die ook niet wist wat hij ermee aan moest toen U, O
Heer, met hem over de wedergeboorte sprak. De weg van het hoofd tot in het
centrum van het hart is werkelijk kort, maar hoe bewandel je hem? De zaak
klinkt ondanks de daarin verborgen wijsheid heel raadselachtig en we zouden
hier met Nicodemus ook willen vragen: 'Heer, hoe kunnen we met onze voeten in
ons eigen lichaam, ja zelfs in het centrum van ons hart binnengaan?' Het zou
wellicht toch gemakkelijker zijn om op de allerlaatste ster van Uw eindeloze
scheppingen te komen dan binnenin ons eigen hart.
[3]
Hier moeten wij U, O Heer, toch om een nadere uitleg smeken, zoals ook Uw
apostelen op aarde vaker hebben gedaan, want ook voor hen waren Uw wijste
lessen niet zelden een onbekend terrein, waarop een vreemdeling zijn weg niet
kan vinden. Waar is de toegang en hoe zal de bouwtekening er uitzien? Heer, leg
ons deze zaak nog wat nader uit!'
[4] Ik
zeg: 'Dat jullie zoiets niet begrijpen, is alleen te danken aan jullie nog zeer
aardse instelling. Toch zouden jullie wel zo snugger moeten zijn om te
begrijpen dat er geen sprake kan zijn van een natuurlijk lopen op voeten, maar
enkel van een zuiver geestelijke reis in het gemoed. Nicodemus was nog een
aards materieel mens en het was daarom begrijpelijk dat hij met zijn
bevattingsvermogen het moederlichaam als noodzakelijk beschouwde om daaruit
voor de tweede keer wedergeboren te kunnen worden. Jullie echter zijn nu zelf
al volkomen vrij van alle grove aardse materie - hoe kunnen jullie als geesten
dan zo materieel denken?
[5]
Hebben jullie dan bij jezelf nooit twee soorten geestelijke werking ontdekt,
namelijk één in het hoofd en de andere in het hart? Kijk, in het hoofd zetelt
het koude, berekenende verstand van de ziel met zijn handlanger het vernuft,
dat, behorend aan het zielen-verstand-lichaam, op een verreikende arm lijkt vol
ogen en oren. Het verstand verlengt deze arm steeds meer en wil met hem
tenslotte de hele oneindigheid naar zich toe trekken. Dit ijdele, dwaze streven
is op zich genomen nu juist die gevaarlijke, dood en gericht brengende
eigenschap van de ziel, die met het woord hoogmoed wordt aangeduid. In het hart
echter rust de liefde als een geest, die uit de geest van Mijn hart is genomen.
Deze geest heeft, evenals die van Mij, zondermeer reeds alles in zich wat de
oneindigheid bevat, van het grootste tot het kleinste.
[6] Als nu het
hoogdravende verstand het ijdele van zijn dwaze streven inziet en zijn
eerdergenoemde arm, die zijn vernuft of zijn vermogen tot waarnemen voorstelt,
ootmoedig terugtrekt en in het hart, als de woning van Mijn geest in de mens,
terugleidt, in plaats van door met hem het onbereikbare te willen bereiken, dan
maakt hij de genoemde reis van drie spannen lang. Langs deze weg komt men tot
het ware, eeuwige leven, tot de ware zalige rust, en men vindt daar alles wat
de hele oneindigheid bevat, bijeen.
[7] Dit oneindige,
innerlijke rijk wordt trouwens eerst deel voor deel Zichtbaar zoals het gewas
uit de kleine kiem, die in het centrum van het zaad verborgen ligt.. Of uit
deze geestkiem het zaad van Mijn werken vroeger of later, rijker of minder rijk
tot volle rijpheid zal uitgroeien, hangt enkel af van de sterkte van de liefde voor
Mij en voor de naaste. Want de liefde van het hart voor Mij is gelijk het licht
en de warmte van de zon, en de liefde tot de naaste is de noodzakelijke
vruchtbare regen. Als zon en regen in de juiste verhouding samenwerken, zal elk
zaad opperbest gedijen en spoedig tot rijpheid komen.
[8] Ik
wil jullie voor een beter inzicht nog een gemakkelijk te begrijpen voorbeeld
geven: stel je voor dat een vader zijn kinderen in de zomer meeneemt naar zijn
tuin die vol staat met bomen, beladen met rijpe vruchten. Vol begeerte zouden
de kinderen meteen in de bomen willen klimmen, de vruchten haastig afplukken en
er overvloedig van eten. De wijze vader zegt echter tegen de onervaren
kinderen: 'Blijf mooi bij mij! Als jullie met je zwakke krachten in de bomen
zouden klimmen en de vruchten plukken, dan zouden jullie mogelijk uit de boom
kunnen vallen, handen en voeten of zelfs je nek breken. Ik en mijn knechten
zijn groot en sterk en wij weten hoe de vruchten moeten worden geplukt. Wacht
daarom rustig af! Ikzelf zal ze uit de hoge bomen halen en op jullie schoot
leggen, dan kunnen jullie er zonder enige moeite van genieten. Zijn jullie
eenmaal zelf groot en sterk, dan kunnen jullie zelf ook meesters over de hoge
bomen worden.' - Begrijpen jullie deze beeldspraak?'
[9] De lichtblauwen zeggen: 'Dank U,
heiligste en beste Vader, eeuwig dank! Nu is ons alles zonneklaar en we weten
nu niets meer waarover we nog om opheldering zouden willen vragen.'
280
Overeenkomstige
betekenis van brood en wijn.
Weten
en doen
Een
opdracht aan de lichtblauwen
[1] Ik
zeg: 'Nu jullie dit hebben begrepen, moeten jullie er ook naar handelen, anders
zullen jullie geen profijt trekken van Mijn leer! Ik zal jullie nu het echte brood
en de echte wijn laten geven. Het brood is ook hier als Mijn lichaam en de wijn
als Mijn bloed. Dit voedsel zal jullie sterken en jullie zullen voortaan de
dood niet meer smaken, maar het eeuwige leven zal in jullie zijn.' - (Tegen
Robert:) 'Broeder Robert, ga jij nog maar eens brood en wijn halen.'
[2]
Robert gaat enkele schreden zuidwaarts het bosje in en vindt daar op een open
plek een vaatje vol met de beste wijn; ernaast een heleboel drinkglazen en wel
vijftig prachtige tarwebroden. Als Robert zoveel hemelse versterkende .middelen
ziet, roept hij Helena en zijn nieuwe helpers Peter en diens vrouw, om hem te
helpen alles naar de juiste plaats te brengen. De geroepenen komen weliswaar
onmiddellijk, maar met z'n vieren zijn ze niet in staat het voorhandene naar de
juiste plaats te brengen.
[3]
Dat zien ook de geesten van de keizers, die tot nu toe met de apostelen over
velerlei ordeningen in de hemelen spraken. Zij haasten zich naar Robert toe om
hem te helpen alles op te halen en wedijveren dan bij het bedienen van de
lichtblauwe geesten, die met dankbaar welbehagen het brood eten en de wijn met
volle teugen drinken.
[4]
Daarop zeg Ik tegen de monarchen: 'Mijn beste vrienden en broeders, het is
weliswaar prijzenswaardig en goed om over mij en Mijn rijk van gedachten te
wisselen, maar het is nog mooier en beter om zich in het werk van de hemelen
dapper te oefenen. Het weten gaat natuurlijk aan het doen vooraf, maar weet men
eenmaal wat men te doen heeft, dan moet men handelen! En een kleine, goede daad
is dan al beter dan veel weten zonder handelen, want uit een nog zo kleine daad
zal iets tevoorschijn komen. Uit een handeling ontstaat steeds een werkstuk,
maar uit het pure weten ontstaat niets als het niet in handelen overgaat.
[5]
Wat zou het een pottenbakker baten als hij nog zo bekwaam in zijn kunst was,
maar nooit klei op zijn draaischijf zou leggen om zijn kunde in een werkstuk om
te zetten? Zo is ook het geloof een weten van het hart. Zolang het niet in
werken wordt omgezet, is het als dood; de volbrachte daad geeft haar pas leven.
Daarom doet het Mij echt plezier dat jullie zonder gevraagd te zijn een goede
daad hebben verricht. Waarlijk, Ik zeg jullie allen: ook een teug fris water
die jullie een dorstige hebt aangereikt, zal door Mij hoog worden gewaardeerd,
want Ik kijk minder naar het weten dan naar het handelen!
[6]
Wie eenmaal iets goeds kent en er niet naar handelt, is evengoed een zondaar
als hij, die weliswaar het goede erkent, maar het toch niet wil, omdat het niet
met zijn gemakzucht overeenstemt. Om een goed burger van Mijn rijk te zijn,
moet men zich daarom altijd over zijn traagheid heen zetten en het goede naar
zijn beste weten doen; dan is men pas dat, wat men volgens Mijn eeuwige
ordening moet worden en zijn.'
[7]
(Tegen de lichtblauwen:) 'Omdat jullie nu voldoende gesterkt zijn, ga daarom
nog eenmaal naar het laagland en wek daar op, wat nog op te wekken is. Probeer
de verhitte gemoederen tot bedaren te brengen, opdat zo mogelijk nog een oorlog
onder de mensen op aarde wordt voorkomen. Als dit werk maar enigszins gelukt,
zal jullie een grote beloning wachten in Mijn hemelen, waarin jullie
gemakkelijk kunnen komen omdat Ik Zelf jullie de nooit te missen weg daarheen
heb gewezen.
[8]
Zorg er echter voor dat jullie die vuurrode geesten overal vóór zijn, want ze
zullen nu alle moeite doen om een oorlog tussen de regenten aan te wakkeren.
Jullie zullen weliswaar niet alles kunnen verhinderen, maar als jullie in Mijn
naam echt bedrijvig zijn, toch heel veel wat de mensheid in grote ellende zou
storten. Ga echter na volbrachte arbeid weer hierheen, naar deze plek! Daar zal
een bode jullie opwachten, die jullie bij het binnengaan in Mijn rijk in Mijn
naam een helpende hand zal bieden. En ga nu aan het werk, het zij zo!'
[9]
Bij het weggaan zegt een van de lichtblauwen nog: 'O Heer en Vader, mochten we
in het vervolg weer honger en dorst krijgen... want we kunnen toch niet weten
hoe lang we bezig zijn... waar kunnen we dan brood en wijn vandaan halen?'
[10]
Ik zeg: 'Vraag Robert en zijn metgezellen maar hoe lang het geleden is dat zij,
net als jullie, met brood en wijn werden gespijzigd en of zij tot nu toe ooit
honger of dorst hebben gehad. Wie eenmaal Mijn brood gegeten en Mijn wijn
gedronken heeft, zal eeuwig honger noch dorst meer hebben, want Mijn brood is
een waarachtige, levende spijs, die ziel en geest voedt en voedend zich steeds
weer in de maag van jouw ziel vernieuwt. Eveneens is Mijn wijn een waarachtige
drank, waarop geen dorst meer volgt. Daarom kunnen jullie heel getroost op weg
gaan, want van nu af aan zullen jullie nooit meer honger of dorst hebben.'
[11]
Na deze verzekering gaan de lichtblauwen nu moedig aan hun werk. Of zij veel
zullen bereiken is nog zeer de vraag, omdat de vele rode geesten reeds overal
druk doende zijn om hun doel te bereiken; maar desondanks kunnen zij de zaak
toch zeer aanzienlijk matigen.
[12] Ik zeg: 'Er moet
nu een ernstige tuchtiging komen over allen die het helemaal hebben verleerd om
Mij zowel in de nood als altijd aan te roepen en de waarde van de mens te
erkennen, die door Mij niet in de wereld werd gezet om zich omwille van de
glorie van een troon te laten doodschieten. Ditmaal zal het volk, wanneer het
nuchter handelt, voor alle tijden van de overwinning verzekerd zijn. Dan pas
komt Mijn rijk op aarde. Mocht het volk echter wreed handelen, iets dat Ik niet
wil voorzien noch voorbestemmen, dan zal het moeilijk tot de uiteindelijke
overwinning geraken.'
281
Vertrek
naar het hemelrijk uit het gerijpte hart van Robert
[1] Nu
komt Robert naar Mij toe en zegt: '0 Heer, wat zullen we nu doen? Alles wat op
ons is afgekomen is tot nu toe afgehandeld. De gesterkte voormalige aardse
priesters en de lichtblauwe geesten doen al vlijtig wat hun werd opgedragen. Ik
zie geen nieuwe scharen meer, die ons willen benaderen. Niets doen is voor mij
namelijk bijna ondraaglijk. Daarom vraag ik U, O mijn God en Vader, geef me
toch iets te doen.'
[2]
Daarop zeg Ik: 'Vriend en broeder, bezigheid is weliswaar het wezenlijke
hoofdkenmerk van de geest. Af en toe is het echter ook goed dat hij wat rust.
Want tijdens de rust herstellen zich de uitgeputte krachten van de ziel, die
een orgaan van de geest is, voor nieuwe activiteiten. Daarom hebben jullie ook
wat rust nodig, opdat jullie allemaal weer sterk worden voor grote, nieuwe
activiteiten in Mijn rijk. De sabbat loopt ten einde. Wat hier nodig moest
worden beslecht, hebben we beslecht en zodoende hebben we op deze aarde een
dagtaak volbracht. Kijk eens daar, in het oosten! De bekende poort, die jij niet
kon openen, staat open en alle vroegere vrienden verwachten ons al met groot
verlangen. Daarom, lieve vrienden, broeders en kinderen, zullen we ons gereed
maken om van deze aardse heuvel te vertrekken en door gindse poort binnen te
gaan in Mijn rijk, dat nu als een nieuwe vereniging is voortgekomen uit jouw
hart, lieve broeder Robert-Uraniël!
[3] En
daar we nu allemaal opnieuw gesterkt zijn, gaan we in goede orde op weg. Zoals
jullie zien, hoeven we niet door de tussenliggende dalen en heuvels te trekken.
Over de rechte weg, die Ik nu uit louter licht gevormd heb, zullen we ons
voortbewegen en de schijnbaar ver verwijderde poort spoedig bereiken. Maar jij
Uraniël, als hoofdeigenaar en leider van deze vereniging, ga voorop met jouw
helper en jullie beider vrouwen. Ik zal jullie met de drie broeders volgen. Mij
volgen dan eerst alle monarchen en bisschoppen en deze worden gevolgd door de
grote volksmenigte van beiderlei geslacht.
[4]
Stel je nu op volgens Mijn aanwijzing en betreedt de nieuwe weg die Ik eerst
voor jullie en voor velen na jullie heb gebouwd. Onze zegen zij met de goeden
van deze aarde! - En nu voorwaarts, het zij zo!'
282
Roberts
verbazing over het nieuwe hemelgebied
Zijn
toekomstige opdracht.
Genadebrug
en genadeheuvel
[1] De
reis begint en weldra bereiken we de poort. Daar wachten vele duizenden op ons
en prijzen Mij om Mijn grote goedheid, genade, liefde en erbarming en om Mijn
rechtvaardige oordeel, volgens welk door het woord van de eeuwige ordening de
rechter in ieders eigen hart is gelegd.
[2]
Robert komt naar Mij toe en zegt: 'O heilige Vader, we staan nu voor de ingang.
Aan de andere kant van de poort verspreiden zich straalsgewijs onafzienbare
rijen over de hemelse contreien en als uit één mond klinkt hun lof voor U.
Alles is vol licht en hoogste hemelse glans. Ver op de achtergrond is iets te
zien, dat op een stad lijkt, maar door haar te sterke glans is het mij niet
mogelijk haar vorm duidelijk te onderscheiden. O Vader, wat is dat toch voor
een omgeving? Wat voor een land, waarbij zelfs de streken op de zon, die ik op
mijn reis met Sahariël heb gezien, er uitzien als een sombere nacht ten
opzichte van de helderste dag? Welk een onbeschrijfelijke heerlijkheden komen
ons hier tegemoet! Dat moet de hoogste hemel zijn!'
[3] Ik
zeg: 'Ja, zo is het! Tevens is het echter ook de derde verdieping van jouw
huis, dat je direct bij het begin van jouw ontwikkeling in dit rijk eerst van
buiten zag en spoedig daarna als je eigendom in bezit hebt genomen. Eveneens
stelt deze streek de vereniging voor, die jij vanuit jouw welwillende hart hebt
gegrondvest en volgens Mijn ordening hebt vormgegeven. Hierin zul je nu eeuwig
als leider werken en zorgen dat daar alles in beste orde verloopt.
Tegelijkertijd zul je echter ook vanuit deze vereniging de onbeperkte macht
hebben om toezicht te houden over dat deel van de aarde, waar jij op grond van
stamverwantschap de nauwste banden mee hebt. De beide plaatsen die wij nu op
aarde hebben betreden, zullen steeds boven alles voor jou een oogappel blijven.
Doe in Wenen, waar jou aards kwaad overkwam, wat goed en edel is! Gebruik de
tweede landstreek die we het laatst betraden, als zuiveringsinstituut voor
onzuivere geesten, waar zij ook maar vandaan mogen komen.
[4] De
brug die Ik nu vanaf gindse lagere heuvel naar hier heb geplaatst, moet
blijven! Wie zich erover hierheen zal begeven, zal niet worden afgewezen!
Plaats van nu af aan een wacht op de heuvel, opdat iedereen die als geest met
goede bedoelingen deze heuvel betreedt, een vriend en een goede wegwijzer mag vinden.
Natuurmensen, die nog in het vlees op de materiële aarde leven, zullen op deze
heuvel kracht in het geloof vinden en zullen tot de liefde worden opgewekt,
maar zonder gericht en zonder dwang. Zieken zullen verlichting van hun pijnen
vinden, de goeden en gelovigen echter zullen hun gezondheid zevenvoudig
terugkrijgen.
[5]
Als de mensen in de toekomst op de genoemde heuvel voor ons een
herdenkingsteken zouden willen oprichten, zullen zij daarbij niet gehinderd,
maar ook niet ondersteund worden. Want ieder uiterlijk gedenkteken voor een
hemelse verschijning op aarde verandert maar al te vlug in een plaats van
winstbejag en bedrog. Maar wil iemand toch een gedenkteken plaatsen, dan zal
hem dat niet verhinderd worden, want de Sinaï's, Tabors en Olijfbergen moeten
voor de aardse mensen worden bewaard als voortdurend aandenken aan datgene
waartoe ze door Mij werden bestemd. En nu gaan we binnen in het ware rijk van
het eeuwige leven.'
283
De
bereikte hoogste hemelsfeer.
Robert,
Peter en drie vrienden begeleiden de Heer naar het heilige Jeruzalem; de stad
der steden en de zon der zonnen
[1]
Allen gaan nu naar binnen en ieder wordt doordrongen van 's levens hoogste
gevoel van gelukzaligheid. De enorm uitgestrekte omgeving staat vol met
kleine, aardige huizen en ieder wordt het zijne getoond en hem als volledig
eigendom overgedragen. Onmiddellijk nemen allen met grote vreugde hun nieuwe,
in ieder opzicht uitstekend toebereide eigendom in ontvangst.
[2]
Alleen Robert-Uraniël en zijn helpers zien geen huis dat voor hen is
gereedgemaakt en vragen Mij waar zij dan in de regel zullen wonen.
[3] Ik
zeg echter tegen Robert: 'Kijk, dit alles is toch jouw huis! Jij bent hier
overal thuis en jouw vriend met jou, maar verder heb je je woning daar in die
stad, waarin Ikzelf bestendig pleeg te wonen. Dit is het nieuwe hemelse
Jeruzalem, de stad van jouw God, jouw Heer, jouw Vader en in de geest van de
liefde, van jouw broeder. Van daaruit zul je steeds alles regelen in je eigen
huis en door Mij zul je daarvoor rijkelijk van alle middelen worden voorzien.
[4]
Volg Mij maar, nu hier iedereen, klein en groot, uitstekend verzorgd is, naar
gindse stad. Mocht je echter iemand van de meegekomenen willen meenemen, dan
staat je dat vrij. Ik zie weliswaar dat je iedereen mee zou willen nemen, maar
dat is voorlopig niet mogelijk; neem wel Jozef, Leopold en Rudolf de Eerste
mee! Hun woningen bevinden zich hier vlak bij de hoofdstraat. Roep hen maar,
opdat zij zich met ons naar de stad van de hemelen begeven!'
[5]
Robert roept hen; zij komen dadelijk uit hun huizen, waarvan zij de inrichting
niet genoeg kunnen roemen, en gaan met ons op weg naar de stad. Robert vraagt
Mij waar de geesten die met de aartsvaders vóór ons in dit rijk zijn
binnengegaan, zijn gebleven.
[6] Ik
wijs hem de streek naar de middag aan en zeg: 'Daar zul je hen allemaal
aantreffen, want ook zij wonen in jouw huis. De aartsvaders wonen echter in
eigen grote huizen, die je mettertijd allemaal zult leren kennen, want huizen
zoals het nieuwe van jou, zijn er oneindig veel in Mijn rijk. Je zult het in
geen eeuwigheid voor elkaar krijgen deze allemaal te leren kennen, maar in Mijn
grote huis zul je ze te zien krijgen naar de mate van de hemelse behoeften. Ken
je trouwens de geest, die ons nu over de straat tegemoet snelt?'
[7]
Robert zegt: 'Dat is toch de beroemde Cado, die satana zulke onverteerbare
brokken te slikken gaf!' Ik zeg: 'Ja, die is het! Geef hem nu het eerst de
wacht op de heuvel, want hij heeft veel kracht en moed. Maar over een aards
jaar hoeft niemand op aarde meer de wacht te houden en dus ook Cado niet!'
[8] Op
hetzelfde moment staat Cado al voor ons en zegt: 'Heer, ik heb al vernomen wat
mijn bestemming is en haast me haar getrouw na te streven!' Robert kust hem en
zegt: 'Wees goed, rechtvaardig en streng, want het is slecht met de aarde
gesteld.' Cado buigt en haast zich naar de plaats van zijn eerste bestemming.
[9]
Wij lopen verder over de straat die rechtstreeks naar de heilige stad gaat en
die er uitziet als een ruim dertien meter brede gouden band, waar als uit
fijnste zijde de kleuren van de regenboog prachtig zijn ingeweven. Die stad is
voor geen nog in het vlees levende geest te beschrijven, want haar pracht, haar
grootte en de graad van de in haar heersende zaligheden zijn oneindig. Haar
uiterlijke vorm lijkt op de gestalte van een mens, hoewel elk huis van binnen
oneindig is, zoals de kiem van iedere zaadkorrel van binnen oneindig is en
zoals het hart van een geest in al haar verscheidenheid nog veel omvattender is.
[10]
Robert, zijn helper Peter, hun vrouwen, Jozef, Leopold en Rudolf zijn vol
verbazing over de heerlijkheid van de stad. Hoe dichter we haar naderen, des te
heerlijker wordt haar gestalte en van alle kanten straalt ons de grootste
liefde en vriendelijkheid tegemoet.
[11]
Robert, die boven de stad de heerlijkste zon van alle zonnen aanschouwt,
waarvan het licht in de hele oneindigheid uitstraalt, vraagt Mij in alle liefde
wat dat wel voor een zon is, waarvan het licht veel helderder straalt dan dat
van de natuurlijke zon, maar desondanks zo lieflijk is als het licht van de
morgenster.
[12]
En Ik zeg tegen hem: 'Kijk, eigenlijk ben Ikzelf deze zon! Er zijn nog twee
hemelsferen: in de richting van de avond een zuivere 'wijsheidshemel' en naar
de middag toe een' liefde-wijsheidshemel'. De bewoners van deze beide hemelen
zien mij slechts als een zon, en wel als de zon die je nu midden boven de stad
ziet schijnen.
[13]
Alleen hier in de allerhoogste hemel ben Ik buiten de zon, hoewel ook in de
zon. Buiten deze zon ben Ik zoals jullie allen Mij nu in jullie midden zien,
maar in de zon ben Ik puur geestelijk in de kracht van Mijn wil, van Mijn
liefde en wijsheid. Ikzelf ben in de grond van de zaak deze zon, maar toch is
er verschil tussen Mij en haar. Ik ben de basis en deze zon is als een
uitstraling van Mijn geest, die vanaf hier en vanuit Mij heel de oneindigheid
in onverminderde kracht doorstroomt en alom Mijn eeuwige orde tot stand brengt.
[14] Kijk nu eens
naar de grote scharen, die ons vanuit de stad tegemoet snellen en ons duidelijk
zichtbaar hun hoogste, liefdevolle vriendschap komen aanbieden.' Robert zegt:
'O Heer, ik verga van verrukking en liefde als ik naar U kijk! U bent bij ons
en dit alles is Uw werk. Heer, wat zijn wij dan, dat U ons zo oneindig genadig
bent? O God, o God, hoe groot, heerlijk en heilig bent U toch!'
284
Rudolf
vergelijkt hemelse en aardse omstandigheden.
De
hemelse stad en haar betekenis als voedingsbron voor de hele oneindigheid
[1]
Keizer Rudolf komt naar Me toe, prijst Mij van ganser harte en zege: 'O hoe
heel anders zijn toch de dingen en omstandigheden in deze geestenwereld dan de
onbeduidende op aarde! Wat heeft men zich op aarde allemaal ingebeeld, terwijl
men in wezen helemaal niets was. Zolang een mens, keizer of bedelaar op aarde
in het kleed van de dood wandelt en vergankelijk is, kan zijn bestaan niets te
betekenen hebben. Ik was op aarde een groot keizer, maar wat was ik toen de
dood me overviel? Niets dan een handvol stof en as! Maar hier ben ik toch geen
haar beter dan de geringste burger van dit eeuwige rijk, van deze stad Gods.
Desondanks voel ik mij verhevener dan wanneer ik mij als een machtige heerser,
voor wie aarde en zeeën beven, op aarde zou bevinden.
[2]
Hoe lang was ik, zelfs na het afleggen van mijn lichaam nog van mijn aardse
eigenwaan vervuld! Aan een in waarheid vrije geest was het voorbehouden de
reeds broos geworden rots uit zijn vaste slaap wakker te schudden. De rots
verstoof en ik sta hier nu in heel mijn nietigheid voor U, o Heer, als een pasgeboren
kind en kijk verbaasd naar een nieuwe wereld in haar heilige omstandigheden.
Maar hoeveel heeft dit kind voor op alle nog zo wijze en machtige heersers op
aarde! Alles komt me hier zo groots en verheven en uitermate veelzeggend voor.
0 heerlijkheden zonder naam en zonder tal! O Vader, hoe groot en heilig bent U
toch!'
[3] Ik
zeg: 'Ja, je hebt gelijk; op aarde moeten er verschillen zijn, anders was ze
niet wat ze zijn moet. Maar hier is iedereen gelijk. Er bestaat hier geen rang
behalve dan, dat jullie allemaal Mijn kinderen zijn en Ik jullie aller Vader en
Heer. Desondanks bestaan er hier ook verschillen, want niemand zal iets
verliezen van hetgeen hij op aarde eerlijk heeft bezeten. Jij was op aarde een
goede keizer. En zie, je zult weer keizer worden maar over een veel groter rijk
dan op aarde. Hier zul je gesteld worden over een gehele zon, waarin een'
triljoen aarden plaats zouden hebben. In de stad en wel in jouw huis, zul je je
toekomstige bestemming nader leren kennen.
[4] Nu staan we echter reeds bij de
poort; laten we daarom bij de klanken van een harp binnengaan.'
[5] We betreden nu de stad; een stad
vol licht en leven, waarin eeuwig geen gebrek heerst, omdat alles in grootste
overvloed voorhanden is en eeuwig moet zijn. Want vanuit deze stad betrekt de
hele oneindigheid haar voedsel, zowel natuurlijk als geestelijk.
[6]
Robert en de anderen verbazen zich over de lieflijkheid van de woningen die
hier in zo groten getale staan, dat ze door niemand meer geteld kunnen worden.
Want het aantal woningen van Gods stad heeft wel een begin maar nooit een
einde. Wel is in het begin deze stad zo opgezet dat ze een volmaakt vierkant
vormt, maar daarachter strekt ze zich eindeloos uit en heeft nergens en nooit
een begrenzing.
[7] Na
een lange tijd van verbazing zege Robert: 'Ja, nu begrijp ik pas wat dieper,
wat het zeggen wil: 'geen oog heeft ooit gezien, geen oor heeft ooit gehoord en
in geen mensenhart is ooit opgekomen wat de Heer bereid heeft voor hen die Hem
liefhebben'. Hadden de mensen op aarde ook maar het minste vermoeden van
hetgeen hen hier te wachten staat! Duizendmaal sterven zou hun liever zijn dan
een, al is het maar een paar minuten lang, leven op aarde. Maar de grote liefde
en wijsheid van de Heer verbergt dit voor de ogen der stervelingen, opdat zij
hun proef doorstaan en de juiste stevigheid van hun geest verwerven, zonder
welke het hun onmogelijk is zo'n overvloed aan zaligheid te verdragen.
[8] O
Heer, nu begrijp ik ook waarom geesten van mijn soort hun sterfelijke broeders
soms een beetje vergeten en zich maar heel zelden aan hen tonen. Wie zou bij
zo'n overvloed aan zaligheid nog aan de slechte aarde denken als hij niet zo nu
en dan door U, o Heer en Vader, werd aangespoord om op het juiste moment ook
zijn nog sterfelijke broeders op aarde te gedenken!'
285
Het
Vaderhuis in de hemelse stad.
De
heerlijkheid van zijn ruimten en zijn bewoners.
In
tegenstelling daarmee de eenvoud van de Heer
[I]
Robert zegt verder: 'O Heer en Vader vol liefde, zachtmoedigheid en geduld, wat
is dat toch voor een prachtig paleis dat precies tegenover ons naar de morgen
toe ligt?' - Ik zeg: 'Dat is Mijn hoogsteigen huis! Maar daarin zijn heel veel
woningen waarvan jij er nu ook een voor eeuwig zult betrekken. En jullie allen
die nu bij Mij zijn, zullen ook daarin wonen. Deze woningen zullen jullie zeker
heel goed bevallen.'
[2]
Keizer Jozef zegt: 'Wat? Bij U, heiligste Vader, in Uw naaste omgeving zullen
wij zijn? Dat zou teveel zaligheid voor ons arme zondaars zijn. Wij zijn reeds
met het kleinste hoekje in deze stad geheel en al zalig en tevreden.' Ik zeg:
'Mijn lieve broeder, kijk, er staat toch geschreven: 'Waar Ik ben, daar zullen
ook zij zijn, die Mij boven alles liefhebben.' Jullie hebben Mij nu boven alles
lief en hebben Mij in jullie harten altijd meer liefgehad dan jullie dachten.
Daarom moeten jullie ook daar wonen waar Ikzelf woon en met Mij werken in
eeuwige gemeenschap. Jullie zullen velen in Mijn huis aantreffen, want het is
heel groot en telt heel veel woningen. Laten we nu naar binnengaan! De drie
broeders gaan voorop!'
[3] We
komen nu in een grote vestibule van het huis. De vloer is van het zuiverste,
doorzichtige goud. Aan beide zijden staan twaalf zuilen, die het plafond van de
vestibule dragen. De zuilen stralen als zonnen en spelen in grootste pracht met
alle kleuren van de regenboog. Ze bestaan uit zuiver diamant. De wanden van de
vestibule zijn van porfier, het plafond is van smaragd en de treden naar de
eerste verdieping (het huis heeft drie hoofdverdiepingen) zijn van zuiverste
robijn met gouden randen en leiden recht .omhoog naar een grote deur, die
niemand behalve Ik kan openen.
[4]
Allen die erbij zijn raken niet uitgekeken op de pracht van deze vestibule.
Jozef zegt: 'Broeders, zouden alle keizers en koningen op aarde, als zij al hun
schatten zouden gebruiken, wel in staat zijn zo'n vestibule met aards materiaal
te bouwen? 0 God, wat een onuitsprekelijke pracht en onbeschrijfelijke
majesteit!
[5] De
Heer Zelf blijft evenwel steeds hetzelfde in Zijn hoogste eenvoud. Zoals Hij
eens op aarde de mensen onderrichtte en hun de wegen van het leven wees, zo
wandelt Hij ook hier in Zijn hemelen. Geen stralen en geen schitterende
hofhouding van myriaden engelen omgeven Hem. Wij zijn hier haast Zijn enige
begeleiding. Buiten op straat gaat het er echter wel bont toe. Uit miljoenen
kelen klinken de liefelijkste lofprijzingen onder de harmonische klanken van
welluidende harpen. De hemellucht is geheel en al gevuld met gezangen. Men zou
bijna geloven dat al deze hemelen alleen bestaan uit gezang en de zuiverste
harmonie.
[6] In
de stad gaat het zeer levendig toe, maar hier bij de Heer van alle
heerlijkheden, bij de almachtige Schepper en Vader van de oneindigheid is het
op de pracht van het huis na heel eenvoudig. Geen hofhouding, geen schitterende
begeleiding, geen bij de Heer der eeuwigheid behorende ontvangst is ergens te
bespeuren. Laten we toch wat lawaai gaan maken zodat de vele bewoners van dit
huis op de komst van de Heer opmerkzaam worden gemaakt!'
[7] Ik
zeg: 'Laat dat maar achterwege, lieve broeders! De bewoners weten heel goed wat
zij bij Mijn komst te doen hebben. Jullie zijn op aarde het lawaai maken gewend
en denken daarom dat er ook hier bij Mijn komst een enorm lawaai moet worden
gemaakt. Dat is echter hier helemaal niet nodig. Wanneer na het een of andere
op aarde en in haar geestelijke regionen volbrachte werk de harten van Mijn
lieve kinderen bij mijn aankomst in alle stilte vol liefde, dankbaarheid en
leven voor Mij kloppen, dan is er voor Mij al feestgedruis in overvloed
voorhanden. Zodra wij de vertrekken betreden, zullen zij ons wel tegemoetkomen
en ons op de liefelijkste manier van alle hemelen begroeten.'
[8] Nu
open Ik de deur en Mijn vrienden vallen op de treden op hun aangezicht neer.
Robert zegt met bevend hart: 'O Vader, dat is teveel ineens voor een geschapen
geest, voor een nietig levensatoom van Uw oneindigheid! Dit licht, deze
heerlijkheid en de bovenmate hemelsmooie engelen, die met vochtige ogen hun
oneindig mooie, zachte armen naar U en naar ons uitstrekken! Vergeleken bij hen
zijn wij letterlijk vormloos ondanks ons al enigszins hemelse voorkomen!'
[9] Nu
kijkt Robert naar Helena om haar te vergelijken met de bewoners van Mijn huis.
Maar Helena is reeds van de schoonheid van Mijn kinderen voorzien. Robert
schrikt er danig van en zegt: 'O Heer, wat is er toch met Helena gebeurd en met
Mathilde-Eljah? Zij zijn ook al zo mooi dat ik hen nauwelijks nog durf aan te
kijken.'
[10]
Ik zeg: 'Sta allemaal op en verbaas je niet zo, want jullie zelf hebben nu ook
al zo'n vorm aangenomen!' Nu staan de zeven op, bekijken zichzelf en door hun
schoonheid herkennen ze zichzelf nauwelijks meer. 'Ben ik het nog wel?' zegt
Robert vol verbazing. Ik zeg: 'Ja, jij bent het! - Maar nu gaan we het eerste
vertrek binnen.'
286
Intrede
in het binnenste.
Robert
als nieuwe aartsengel en hemelvorst
Zijn
deemoed en wijsheid.
Roberts
waardigheidstekenen
[1] We
treden nu binnen in het eerste vertrek, hetzelfde vertrek, waar de eens
afgesloten deur naar toe leidt, en die men via de robijnen treden eerst
bereikt.
[2]
Robert en zijn helper Peter zijn sprakeloos van louter verbazing. Daar beiden
afkomstig zijn van Uranus (wat Peter echter om goede redenen nog niet weet)
houden zij natuurlijk veel van bouwwerken; vooral van zulke reusachtig grote.
Zijn deze bovendien nog met overeenkomstige pracht en majesteit versierd, dan
is dat voor hen iets heel buitengewoons. Beiden houden hun ogen op de hoge
galerijen en de kunstige zuilen gericht en merken nauwelijks iets van het
heerlijke, liefdevolle, grote hemel gezelschap dat in Robert een nieuwe
aartsengel en het hoofd van een nieuwe grote vereniging begroet.
[3] Nu
stoot Helena Robert even aan en zegt: 'Maar liefste Robert, vergaap je toch
niet zo aan al het moois! Kijk toch eens hoe je wordt ontvangen!' Na dit duwtje
komt Robert weer tot zichzelf en ziet hoe de mooiste liefdesengelen hem op een
roodstralend kussen een prachtige kroon aanreiken en een scepter van
doorzichtig goud, die een glans als van een opgaande zon verspreidt; en
tenslotte ook een zwaard, dat door een onblusbare vlam wordt omgeven.
[4] De
brengers van deze waardigheidstekenen buigen nu voor Robert-Uraniël en zeggen
vriendelijk: 'Ziehier, lieve, voortreffelijke broeder, ontvang de rechtmatige
beloning, die de Vader jou al vanaf het begin van de wereld heeft bereid!
Omwille van de leer van Christus ben je op aarde een martelaar geworden. Je had
dat wel kunnen voorkomen, maar je wilde het niet en daarom was je een martelaar
vanwege de juiste betekenis van de zuivere leer van Jezus, onze God, onze
liefdevolle en heilige Vader van eeuwigheid.
[5] Op
aarde geloofde je weliswaar niet dat Jezus, geboren te Bethlehem - door jou
'de wijze van Nazareth' genoemd - God de Heer Zelf was. Maar je hield toch heel
bijzonder van deze wijze en in je hart zag je zijn Goddelijkheid wel in, hoewel
jouw verstand er niet mee wilde instemmen. En door deze liefde behield je Zijn
liefde en genade, die je nu tot een groot vorst der hemelen maakt. Aanvaard
daarom nu kroon, scepter en zwaard; tekenen van kracht, macht, liefde, wijsheid
en rechtvaardigheid en word een wijze vorst van jouw nieuwe gemeenschap! De
Heer heeft je gezegend en wil het zo!'
[6]
Robert, totaal verbluft over deze verschijning, zegt met diepe deemoedigheid:
'Mijn lieve hemelse vrienden en vriendinnen, hadden jullie mij in plaats van
deze koninklijke waardigheidstekenen die van een schoenpoetser aangeboden, dan
zou ik ze met de grootste ontroering hebben aangenomen, maar deze voor geen
prijs van de hemelen! Als de Heer en Koning van de hemel en alle werelden geen
kroon, scepter of zwaard draagt, waarom dan ik als arme zondaar wel? Kijk daar!
Naast mij staan drie keizers, die al op aarde gewend waren kronen te dragen.
Reik hun de insignes aan, zij worden daardoor niet verwaand. Maar ik zou er
tenslotte verwaand door kunnen worden en dat zou echt geen winst voor mij
betekenen, noch voor jullie en de gemeenschap, noch voor het Godsrijk in mijn hart.
Dit laatste is mijn echte huis, waar ik leiding moet geven naar de ordening en
in naam van de Heer en Vader. Laat daarom achterwege, wat me eeuwig niet
toekomt!'
[7] De
engelen zeggen: 'Vriend, het is de wil van de Heer! Wil jij je daar tegen
verzetten?' Terwijl hij op Mij wijst, zegt Robert: 'Mijn Heer en mijn God heeft
nog niets gezegd! Als Hij het mij zal zeggen, zal ik het zeker doen, maar
zonder Zijn woord niet. Want Hij alleen is alles voor mij, zonder Hem betekenen
alle hemelen niets voor mij! Er staat geschreven: 'Jullie moeten allen door God
onderricht worden. Wie niet door de Vader wordt opgevoed, deugt niet voor de
hemel en komt niet tot de Zoon, die het eeuwige rijk is van de Vader!'
[8] De
dragers van de waardigheidstekenen komen naar Mij toe en zeggen: 'Vader, wat
moeten we nu doen? Hij neemt deze onderscheidingen niet aan!' Ik zeg: 'Wil hij
blijven zoals Ik, geef het dan maar op, want hier bestaat eeuwig geen dwang,
maar volledige onvoorwaardelijke vrijheid. Deze broeder is echter geen alledaagse
geest. Zoals hij zijn er maar weinig, daarom moeten we van hem ook iets goed
vinden. Leg deze waardigheidstekenen in zijn kamer; als het nodig zal zijn, zal
hij ze wel gebruiken. Breng nu echter voor de drie aardse vorsten hun eigen
kronen, scepters, zwaarden en purper! Het zij zo!'
287
De
drie keizers ontvangen hun rijkswaardigheidstekenen.
Hun
betekenis.
Grote
bestemming van de burgers van de hoogste hemel
[1]
Onmiddellijk worden de keizerlijke waardigheidstekenen aangedragen. Op
roodstralende kussens worden ze de drie aangeboden, opdat zij deze zullen
aannemen als teken van verheerlijking van datgene waartoe zij op aarde geroepen
waren. Maar ook de keizers weigeren beslist om in Mijn huis en aan Mijn zijde
waardigheidstekenen te dragen, daar Ik toch als Koning van alle koningen en als
volmaakte Heer van alle heerlijkheden, kroon noch scepter en nog minder zwaard
en purper draag.
[2] Ik
zeg echter tegen hen: 'Mijn lieve vrienden, van een voortdurend dragen van deze
tekenen is immers geen sprake; maar jullie moeten ze toch aannemen en bezitten.
Er zijn hier zeer uiteenlopende levensomstandigheden en opdrachten, vaak de
schitterendste bezoeken uit de talloze wereldgebieden en heel veel missies naar
verschillende werelden en zonnen. Eveneens naar de twee onmetelijke lagere
hemelen en vooral naar hun talloze gemeenschappen, alsook zendingen naar de
talloze geestenregionen van werelden in alle soort en maten. Voor zulke gelegenheden
moeten de van hier uitgezonden aartsengelen van waardigheidstekenen zijn
voorzien en deze dragen als duidelijk bewijs, dat zij zelf de machtigste
overwinning op zichzelf hebben behaald en nu met Mij heren zijn over de hele
oneindigheid.
[3]
Bij missies op aarde, waar Mijn kinderen worden opgevoed, is dat uiteraard niet
nodig. Zij moeten namelijk in de grootst mogelijke eenvoud worden opgevoed;
daarom mogen zij van hieruit niet door pracht en praal uit hun toch al moeizaam
te bewaren deemoed worden gewekt. Heel anders ligt dat bij geesten, die
bewoners zijn van grote middenzonnen en reeds temidden van het grootste licht
en de hoogste luister geboren worden en in woningen leven, waarbij alles wat
jullie zelfs hier zien er uitziet als een armoedige hut. Daar moet men dan ook,
als het nodig is, met de grootste pracht en de hoogste luister optreden.
[4] En
kijk, bij zulke niet zelden voorkomende gelegenheden hebben jullie dan zulke
waardigheidstekenen nodig, waardoor jullie de betreffende geesten laten weten,
dat jullie vorsten uit de hoogste hemelen en als het ware broeders van de
allerhoogste Godsgeest zijn. Onder jullie voetstappen moeten zonnegebieden
beven en de stem uit jullie mond moet lijken op de donder van zo' n onweer, dat
op de zonnewerelden de vlammende gemoederen van hun machtige bewoners het
diepste respect blijft inboezemen. Jullie zullen nu wel begrijpen waarom jullie
hier zulke tekenen worden overhandigd.
[5] De
kroon is een teken dat jullie wat betreft jullie ziel, die jullie gelouterde
lichaam is, Mijn kinderen zijn - en wat betreft jullie geest, die voortkomt uit
Mijn hart en Mijn Ik in jullie is, Mijn broeders zijn. De scepter geeft aan dat
jullie, omdat jullie Mijn Ik in jullie dragen, voor eeuwig met Mij gelijke
regenten van de oneindigheid zijn. Het zwaard echter is een teken van de macht
en het gezag dat jullie door Mij voor altijd is verleend. Het purper tenslotte
getuigt ervan dat jullie uiterlijk evenals jullie innerlijk louter liefde is,
en dat jullie evenals Ik overal slechts door de macht van de liefde alles
willen regelen en beheersen. Daarom kunnen jullie nu zonder enig bedenken deze
waardigheidstekenen aanvaarden.'
[6]
Rudolf zegt: 'O Heer en Vader vol goedheid, liefde en erbarming! Wij drieën
zijn nu zo onderscheiden dat wij U eeuwig nooit genoeg kunnen danken. Maar mijn
overige aardse kinderen, hoewel opgenomen in deze hoogste hemel, zijn toch
buiten deze stad geplaatst en kunnen onmogelijk even gelukkig zijn als wij. Zou
het niet mogelijk zijn dat ook zij hierheen mogen komen en aan ons worden
gelijkgesteld?'
[7] Ik
zeg: 'Mijn broeder, jouw bezorgdheid komt iets te laat. Kijk maar eens achterom
naar de deur waardoor wij binnen zijn gekomen en je zult hen allen zien,
bekleed met dezelfde onderscheidingstekenen! Vol verrukking komen zij Mij
daarvoor danken. Tussen hen en jullie drieën bestaat alleen het verschil, dat
zij deze tekenen wat eerder dan jullie in hun majestueuze woningen hebben
gekregen. Vandaar dat zij deze ook reeds dragen, terwijl jullie ze nog niet
hebben aangenomen. Hoe bevalt jullie dat?' Rudolf zegt: 'O Heer en Vader, ik
vind geen woorden om U mijn dank uit te drukken! Zij hebben dus ook dezelfde
bestemming als wij!’
[8] Ik
zeg: 'Vanzelfsprekend! Alle bewoners van Mijn allerhoogste hemel hebben
dezelfde allerhoogste bestemming. Wel hebben zij die in Mijn naaste omgeving in
Mijn eigen huis wonen het meeste te doen, zoals ook de levenszenuwen van een
mens, die het dichtst bij het hart liggen, voortdurend het meest actief moeten
zijn.'
[9]
Rudolf en alle anderen danken Mij nu uit het diepst van hun hart. Dan roep Ik
Robert en zeg tegen hem: 'Lieve broeder, ga met de drie broeders Petrus, Paulus
en Johannes, die de vaste gebruiken van het huis reeds kennen, en maak daar een
goede tafel gereed! Je begrijpt wel wat Ik bedoel! Maar neem de grootste, want
we zullen met zeer velen zijn.'
288
Heerlijkheid
van Gods kinderen.
De
eetzaal van de Heer
De
grote oertuin van de schepping.
De
activiteit van de volmaakte geesten in het groeiende besef van de liefde
[1]
Robert-Uraniël vraagt of hij zijn vriend Peter en de beide vrouwen ook mee mag
nemen. Ik zeg: 'Heb je voorheen dan niet vernomen dat er hier voor iedereen
volledige vrijheid heerst? Waarom dan nog zulke vragen? Hier kun je doen, wat
je maar wilt, het is allemaal goed. Want er komt hier niemand, behalve diegene die
zijn aardse wereldwil helemaal uit zichzelf heeft uitgebannen en in plaats
daarvan de Mijne voor eeuwig volkomen in zich heeft opgenomen. Daar jij dit
hebt gedaan, ben je hier en kun je onmogelijk iets anders willen dan wat Ikzelf
wil. Er bestaat echter nergens en nimmer een hogere en meer volkomen vrijheid
dan die van Mijn eigen wil. Waarom zou jij dan nog in een of andere handeling
beknot kunnen worden nu jij deze volledig in je hebt?
[2]
Zonder deze onvoorwaardelijke hoogste vrijheid zou Ik, en zouden allen die met
Mij volledig één zijn geworden, je reinste illusie zijn, en de volkomen
gelukzaligheid van Mijn kinderen een leugen. Daarom kun je je hier helemaal
gedragen al was je volkomen de heer des huizes. En anderen kunnen dat eveneens
doen, want hier in Mijn huis bestaat geen rangorde. Hier is iedereen helemaal
broeder en zuster en alleen Ik ben jullie aller Heer en Vader. Naar geest en
innerlijke waarheid ben Ik echter ook jullie broeder. Nu weet je alles; handel
daarom en vraag niet weer!'
[3]
Robert neemt nu Peter, Helena en Eljah mee en begeeft zich met Petrus, Paulus
en Johannes in het naastgelegen vertrek. Van louter verwondering weet hij zich
hier weer helemaal geen raad en daarom zegt hij tegen Petrus: 'Vriend, broeder,
jij gaat hier zo totaal onbevangen naar binnen en lijkt helemaal niet te letten
op die talloze heerlijkheden in deze grote zaal van God. Dat is werkelijk
merkwaardig! Kijk, voor mij zou deze zaal een onderwerp zijn om eeuwig te
bekijken en te bestuderen’.
[4]
Petrus zegt: 'Je vergist je, broeder, als je van mij zou denken dat de gewoonte
deze werken voor mij alledaags en minder achtenswaardig zou hebben gemaakt!
Integendeel! Ik bekijk echter alles met een zekere gemoedsrust en verkondig de
lof van de Heer in mijn hart. Jij bent hier nog een nieuweling, kent de juiste
gebruiken van het huis nog niet en hebt bovendien een zeer levendige en vurige
geest. Daarom sta jij ook meteen in vuur en vlam. Als jij mettertijd het grote
huis van de eeuwige Vader en diens liefdevolle huisregels nader hebt leren
kennen, zul je mijn gedrag zeker helemaal goed vinden.
[5]
Vanwege jouw ijver beval je mij overigens buitengewoon goed! Want jouw geest is
helemaal zoals die van onze broeder Paulus, die net als jij nog steeds vol vuur
is en nog altijd dezelfde snel ontvlambare geest heeft. Maar daarom ben ik niet
minder een enthousiast liefhebber van alles wat de Heer betreft; alleen blijf
ik daarbij rustiger en maak naar buiten toe weinig drukte, maar in mijn hart
dan ook des te meer.
[6]
Maar nu aan de slag! Kijk daar die grote tafel van het zuiverste, doorzichtige
goud. Die zullen we naar het midden van deze zaal trekken en hem dan rijkelijk
voorzien van brood en wijn en allerlei hemelse vruchten, die we daar in de
grote kast aan de middagwand in overvloed zullen aantreffen.'
[7] Na
deze woorden van Petrus is Robert tevreden; allen gaan aan de slag en dekken in
enkele ogenblikken de tafel. Als Robert de heerlijke vruchten van allerlei
soort ziet, zegt hij: 'Waarlijk, wat op alle betere hemellichamen wel als het
edelste fruit voorkomt, is hier in volle rijpheid en overvloed voorhanden. De
ananas van onze aarde is hier de enige mij bekende vrucht.'
[8]
Petrus zegt: 'Heb je op aarde dan nooit druiven gezien, nooit vijgen en
perziken en geen meloenen? Die zijn hier ook. Kom eens hier bij het raam en
kijk eens naar de grote tuin. Je zult daarin alle denkbare soorten vruchten
zien die je ooit op aarde in de natuur of afgebeeld hebt gezien.'
[9]
Robert ziet door het raam een enorm grote tuin met een overvloed aan fruit. Als
versteend blijft hij staan en zegt: 'Hoor eens broeder, dat zal toch wel de
tuin aller tuinen van de gehele oneindigheid zijn! Wat een onafzienbare
uitgestrektheid! Wat een indeling en wat een overvloed aan talloze soorten van
de edelste en zeldzaamste vruchten! Werkelijk, uit deze tuin zou de hele aarde
met een eenmalige oogst tenminste voor duizend jaar voorzien kunnen worden!
Maar wie kan deze bijna huiveringwekkende massa dan verorberen?'
[10]
Petrus zegt: 'De eerste consumenten zijn wij. Als tweede komen alle bewoners
van deze stad, die waarlijk naar het oosten toe geen grenzen heeft. En de derde
groep consumenten zijn de bewoners van de twee lagere hemelen. Via deze naar
beneden ook de hele geestenwereld en via haar de hele natuurwereld. Want het is
een model tuin voor de gehele oneindigheid! Begrijp je het nu?'
[11]
Robert zegt: 'Ja broeder, zo heb ik mij dat ook voorgesteld. Maar nu zou ik nog
graag de arbeiders, die zo'n tuin in naam van de Heer verzorgen, willen leren
kennen.' Petrus zegt: 'Dat doet de Heer allemaal Zelf door Zijn almachtige wil.
Hij wil het en het is er. Het verder verplanten gebeurt dan door speciaal
daarvoor aangewezen geesten en engelen, aan wie het vruchtbaar maken van alle
hemellichamen is toevertrouwd.
[12]
Deze geesten en engelen blijven niet altijd hiermee bezig, maar worden van tijd
tot tijd door anderen vervangen. De afgelosten krijgen dan meteen weer een
andere taak toebedeeld. In de hemelen is nooit sprake van eentonig werk; overal
heerst de meest vrije en veelsoortige afwisseling. Iemand houdt zich bezig met
hetgeen hem vreugde en zaligheid bereidt. Heeft hij dan geen plezier meer in de
een of andere bezigheid, dan is er direct genoeg voorhanden waaruit hij kan
kiezen, wat hij maar wil. Dat zal toch wel meer dan genoeg vrijheid zijn?'
[13]
Robert zegt: 'Goede God, ja! Dat noem ik een vrij leven! O aarde, van zo'n
onbegrensde vrijheid heb je toch zeker nooit gedroomd! – Maar wat gebeurt er
nu? De tafel is gedekt, moeten we misschien een seintje geven?' Petrus zegt:
'Vriend, dat was nog een heel aardse gedachte van jou! Denk je dan dat de Heer
en de andere bewoners van dit huis niet weten of wij klaar zijn met ons werk?'
[14]
Robert zegt: 'Ja, de Heer weet het heel zeker, maar hoe komen de andere bewoners
van dit heilige huis het te weten?' Petrus zegt: 'Kijk, daarvoor is hier reeds
een voorziening getroffen: in ieder van de talloos vele vertrekken van dit huis
bevindt zich in alle drie hoofdverdiepingen een zogenaamd instructiebord. Op
dit bord wordt door de Heer aangegeven wat er moet gebeuren en iedere bewoner
richt zich daar dan overgelukkig en ogenblikkelijk naar.
[15]
Eenzelfde voorziening is ook getroffen in alle andere hemelen, alleen naar goed
berekende verhoudingen in mindere mate dan hier in het huis van de Vader. Je
zult dat allemaal nog nader leren kennen. Geloof me, hier raakt men nooit
uitgeleerd! Men blijft leerling voor eeuwig, want onze voleinding bestaat
slechts uit de liefde en de ontvankelijkheid voor de steeds groeiende genade
van de Vader. Maar wat het weten en ervaringen opdoen betreft, blijven we
eeuwig leerlingen van de Heer. De Heer alleen is alwetend; wij echter slechts
in zoverre de Heer het wil en het goed en doelmatig vindt.
[16]
Daarom vindt men hier naast een indrukwekkend weten van de geesten toch nog een
voortdurend vragen over en uitleggen van verschijnselen en zaken van allerlei
aard. Ook bij jou zal daaraan zeker nooit een einde komen. Het gemakkelijkst
vindt men zijn weg als men in plaats van het weten steeds meer de liefde
probeert te versterken, want de liefde bevredigt, maar het weten nooit!'
289
Roberts
persoonlijke verhouding tot de Habsburgse keizers
Geërfde
of gekozen troonopvolging.
Staats
politieke wenken van Petrus
[1]
Robert zegt: 'Dat is nu juist door de Heer zo wijs geregeld, want zou er
helemaal niets meer te vragen zijn, dan zou het bestaan voor een geest
mettertijd volkomen ondraaglijk worden. Maar zo is men zelfs als volmaakte
geest ook hier in het huis van de Heer, waar het ene wonder op het andere
volgt, in weten uiterst begrensd. Ja, men begrijpt zelfs de meest voor de hand
liggende dingen niet eens. En zo is het goed, omdat daardoor hart en geest
voortdurend actief worden gehouden.
[2] Zo
heb ik mij al vaker afgevraagd wat ik eigenlijk met de Rooms-Duitse en
Oostenrijkse keizers te maken heb. Hoe kom ik in hun en zij in mijn gezelschap?
Ik kan mij voor mijn gemeenschap wel geesten voorstellen, die of tot mijn
aardse levensperiode behoorden of in de Oostenrijkse staten mijn denkwijze erop
na hielden en in dezelfde tijd dat ik in Wenen hierheen werd geholpen, in de
geestenwereld aankwamen. Maar hoe de vorsten van Oostenrijk, benevens
verscheidene roomse bisschoppen, in mijn gezelschap komen, is mij een raadsel;
ik heb met hen toch nooit enige verbinding gehad, omdat zij hun heerschappij op
aarde lang vóór mijn tijd hebben uitgeoefend. Als zij mij eventueel in hun
gemeenschap hadden opgenomen, zou dat te verklaren zijn. Maar dat ik hen in
mijn gemeenschap opneem en dat zij in zekere zin naar mij toe kwamen, is voor
mij een raadsel! Begrijp jij misschien de reden, lieve vriend en broeder?'
[3]
Petrus zegt: 'De reden daarvan is heel eenvoudig: kijk, jij was van meet af aan
steeds een vijand van de dynastie van de Habsburgers. Alle misstanden in Europa
schreef je alleen haar toe. Met zo'n wrok zou je echter nooit een bewoner van
dit rijk der zuiverste liefde kunnen worden. Daarom bood de Heer je de
gelegenheid je met jouw 'tegenvoeters' te verzoenen, hun waarde te erkennen en
hen als echte broeders in je hart op te nemen. Daarom kwamen zij dan ook in
jouw huis.'
[4]
Robert zegt: 'O ja, nu begrijp ik inderdaad de reden. Zeker, het door Rudolf
ingestelde erfrecht van de keizerlijke waardigheid was mij een 'gruwel van
verwoesting' van bijna alle rechten van de mens, want bij een erfelijk
regeringsambt worden alle andere geesten achtergesteld, ook al waren zij
duizendmaal wijzer dan hij die op de troon zit. De wijste man in het rijk moet
zwijgen en wordt door de vorst, die zichzelf erfrechtelijk voor een Salomo
houdt, niet erkend en niet gebruikt voor het welzijn van het volk. Kijk, zulke
en nog andere redenen hebben mij steeds met wrok tegen de Habsburgers vervuld
en alles in mij kwam in opstand als ik dacht aan die heerszuchtige Rudolf, die
zelfs nog tot in zijn laatste nakomelingen wilde doorregeren, indien mogelijk
tot aan het einde der tijden.
[5] Nu
is mij inderdaad een ander licht over de rechtsorde opgegaan. Ik zie helder en
duidelijk in dat een middelmatig keizerrijk door erfopvolging toch veel beter
is dan het beste door kiesrecht verkregen rijk, waarbij er altijd vijandigheid
ontstaat tussen hen die het recht hebben tot keizer te worden gekozen en degene
uit hun midden die door het lot op de troon is gezet. Het is best mogelijk dat
de Heer Zelf gewild heeft dat het gekozen vorstendom plaats maakte voor het
erfvorstendom.
[6]
Zou er nu echter niet heel snel een einde komen aan de erfelijke dynastieën en
hun rijken? Iets daarvan heeft de Heer Zelf onlangs in Zijn heilige woorden
laten doorschemeren. Hoe denk jij hierover?'
[7]
Petrus zegt: 'Vriend, daar bekommeren wij ons hier maar weinig om! De mensen
zijn vrij in hun aards politieke betrekkingen en hun staatkundige verhoudingen
en kunnen deze regelen zoals ze willen. Als zij een rechtvaardige overheid
hebben, moeten zij deze gehoorzamen en één zijn met haar, dan zullen ze rust en
vrede hebben. Alle burgers van een staat moeten hun vorst in geval van nood ook
bereidwillig terzijde staan, dan zullen zij een gelukkig volk zijn en rijk aan
alle aardse zaken. Voor een volk dat echter bij alle bittere gebeurtenissen
waardoor het door eigen schuld getroffen wordt, de schuld op de regenten
schuift, zal er weinig sprake van geluk meer zijn. Waar volkeren ook maar
begonnen te twisten met hun regenten, kregen hun vijanden spoedig gelegenheid
om te lachen.
[8]
Doen zij dat, dan hebben ze het aan zichzelf te wijten als er slechte tijden
voor hen aanbreken. De Heer laat zulke tijden weliswaar nooit over de mensen
komen als een oordeel van Zijn wil; Hij verhindert het echter ook niet, maar
laat de mensen die vruchten oogsten, die ze hebben gezaaid.
[9]
Want de mensen op aarde hebben een geheel vrije wil. Ja, zelfs de aarde ligt in
hun handen. Beledigen zij haar, dan zal zij hen ook straffen, zoals ten tijde
van Noach. Wenden de mensen zich echter tot de Heer en vragen Hem om een goede
regering, om rust, vrede en goede ordelijke toestanden, dan grijpen ook wij in
de teugels van de vorst en leiden hem en zijn volk op die weg, waarlangs alleen
geluk kan worden bereikt. Daarom moeten de mensen nooit wrok koesteren tegen
hun vorsten of hen zelfs haten, want ook zij zijn mensen. Zij kunnen hen beter
zegenen en de Heer vragen of Hij hen als hun aardse bestuurders wil leiden en
zegenen. Dan zullen zij overgelukkig zijn. Wel, heb ik goed gesproken of niet?'
290
Roberts
politieke ijver.
Petrus
over de zelfhulp van een volk en over Gods hulp.
De
Vader weet wanneer het tijd is
[1]
Robert zegt: 'O ja, je hebt volkomen gelijk. Ieder mens op zich doet er goed
aan als hij de boven hem geplaatste overheid gehoorzaamt in wereldlijke
aangelegenheden en zich vreedzaam gedraagt onder alle omstandigheden van het
aardse leven. Maar wat moeten de arme mensen doen als hun vorsten uit angst
troon en luister te verliezen bij hun onderdanen ook de sfeer van de geest
aantasten? Als zij haar ketenen en het zicht van ziel en geest verduisteren, de
zuivere leer van de Heer op aarde veranderen in afgoderij en de mensheid
daardoor met algehele blindheid treffen? Wat moeten zulke geknechte mensen dan
doen als de heerszuchtige dragers van de kroon brandstapels, galgen of op z'n
minst strenge kerkers bouwen voor de door de Heer zelf gewekte profeten?
[2]
Zou de mens ook dan vanuit de hemelen niet het recht hebben om zich te ontdoen
van de moordenaars van de geest? Is zo'n handelwijze ook tegen de orde van de
hemelen, dan moet men daaruit afleiden dat het de Heer om het even is of de
mens op aarde een fetisj dienaar, een duistere heiden of een zuivere christen
is. Wanneer dat echter het geval is, begrijp ik de hele
verlossingsgeschiedenis, alle waarheden van de profeten en de zuivere
wonderleer van het leven uit de mond van God niet. Dan had de mensheid beter in
haar oernacht kunnen blijven. Miljoenen mensen die zich christenen noemen
hebben van Christus de Heer en van Zijn leer niet het flauwste idee. De paus is
hun god en de vorst zijn handlanger. Beiden zorgen er naar beste vermogen voor
om de mensen dom te houden om iedere geestvonk in hun onderdanen te verstikken.
Zeg eens, vriend, hebben de nog ergens voorkomende, meer verlichte
genootschappen ook dan niet het minste recht om zich tegen zo'n geestelijke
tirannie te verheffen en haar te vernietigen?'
[3]
Petrus zegt: 'Als zij er toe in staat zijn, waarom niet? Kunnen ze dat echter
niet, dan zal hun poging hun duur komen te staan, en ze worden dan daarna nog
tienmaal erger geknecht dan eerst. Ik zeg je, het zal eeuwig zo blijven dat
mensen alleen zelf helemaal niets kunnen doen. Proberen ze het toch, dan
bereiken zij daarmee slechts dat hun situatie alleen maar verslechterd, maar
nooit verbeterd wordt. Heel iets anders is het, als een meer verlichte
gemeenschap van mensen de Heer aanroept om hulp en bescherming. Dan gaat de
Heer Zelf aan de slag en komt er voorgoed een einde aan de tirannie. Alleen de
Almachtige kan elke andere macht verslaan! De onmacht van de mens echter vermag
niets zonder de Heer. Overigens weet de Heer precies hoever Hij een tirannie
kan laten voortwoekeren.
[4] Ik
zeg je: de Heer meet de tijd van een ieder, en zo is ook de tijd van elke tiran
nauwkeurig afgemeten. Vaak ontbreekt slechts de laatste druppel; valt deze, dan
is de tijd ten einde. Maak je daarom geen zorgen meer over de omstandigheden op
aarde! De Heer weet het beste hoe Hij deze moet leiden en beslechten.
[5]
Hoe vaak heb ik reeds van de betere aardbewoners de wens vernomen, of de Heer
toch eindelijk eens een einde zou willen maken aan het pausdom. Maar de Heer
talmt nog steeds en weet heel goed waarom Hij dat doet. Dat Hij echter niet
meer lang zal talmen, daarvan kun je volkomen verzekerd zijn. Rome verbeeldt
zich wel gelijk een feniks te zijn, die zichzelf verbrandt en dan weer
prachtiger dan voorheen uit zijn as verrijst. Maar deze keer zal het
uiteindelijk as blijven. En zo zal het nu ook veel anderen op aarde vergaan!
Begrijp je dat?'
[6] Robert zegt: 'Ja, nu pas ben ik in
alles duidelijk onderwezen. Maar nu komt de Heer. Daarom nu niets meer
hierover!'
[7] Robert komt Mij met het hele gezelschap
tegemoet en zegt: 'Heer, Vader, alles staat klaar zoals U het hebt opgedragen.'
[8] Ik zeg: 'Lieve broeder, dat heb Ik
al gezien. Maar als Ik niet Zelf was gekomen, dan had je Mij en het grote
gezelschap nog aardig lang laten wachten en zou je niet gekomen zijn om Mij ten
overstaan van het gezelschap te zeggen: 'Heer en Vader, kom, alles staat
gereed!'
[9] Robert zegt: 'Heer, dat had ik
zondermeer willen doen, maar broeder Petrus heeft me ervan afgehouden!' Ik zeg:
'Wel, wel, als je in huis een weinig op de proef wordt gesteld, mag je niet
meteen zo toegeeflijk zijn!'
[10]
Helena zegt: 'Kijk, ik heb je nog met mijn ogen een wenk gegeven. Maar jij
legde je vinger op de mond, opdat ik hier zou zwijgen wanneer de eerste broeder
van de Heer het woord voert! Jullie hebben toen heel lang over verschillende
zaken gesproken, totdat onze lieve Vader Zelf is gekomen zonder door jullie
wijzen te zijn geroepen. Het is wel goed voor jullie dat de Heer jullie een
beetje terecht wijst!'
[11]
Ik zeg: 'Nou, nou, lieve dochter Helena, het is allemaal alweer in orde. Robert
is gerechtvaardigd omdat hij broeder Petrus volgde. Broeder Petrus is eveneens
gerechtvaardigd, want hij weet wat hem bij zulke gelegenheden te doen staat, en
jij bent ook gerechtvaardigd omdat je Mij door Robert binnen wilde laten
roepen. Ikzelf echter ben nog
nooit onrechtvaardig geweest; zodoende
hebben wij elkaar niets meer te verwijten. Daarom zullen we nu de maaltijd
gebruiken. Ga, en roep het gezelschap! En jij, broeder Petrus, open alle deuren
die naar deze eetzaal leiden. '
291
Groot
hemelmaal en hemelconcert in het Vaderhuis.
David
als dirigent en componist.
Hemelse
verblijfplaats van andere musici
[1]
Nadat dit allemaal is gebeurd, begeven zich hele processies, die van alle
kanten komen, in de grote eetzaal. In minder dan geen tijd staan vele duizenden
in de zaal en nog steeds komen nieuwe groepen van nog eens duizenden naar
binnen. Robert en het hele aanzienlijke gezelschap dat vlakbij Mij staat,
beginnen grote ogen op te zetten als de enorme stroom nog steeds niet wil
ophouden. En Robert vraagt Mij heel zachtjes: 'Maar bij Uw almachtige naam, de
zaal is reeds helemaal volgepropt met mensen en nog is het einde niet in zicht!
Waar zullen zij dan een plaats vinden? We hebben de grootste tafel zo rijk
mogelijk gedekt, maar wat heeft ze te bieden aan deze enorme volksmenigte?'
[2] Ik
zeg: 'Wees maar gerust; je hebt toch op aarde ook al gehoord dat er vele makke
schapen in een hok gaan. Zo zullen ook de bewoners van Mijn huis tenslotte
voldoende plaats vinden!' Totaal verbaasd zegt Robert: 'Wat? Zijn dit allemaal
slechts bewoners van dit ene huis? Ja, hoeveel wonen er dan wel hier? Het
moeten er wel miljoenen zijn! Ah, nog steeds geen einde! Maar wat zie ik nu? De
zaal wordt almaar groter en groter of lijkt dat alleen maar zo? Nu beginnen ook
de galerijen vol te geraken! Nu pas is het einde van de stroom door de geopende
deuren te zien! O Heer, hoevelen bevinden zich nu in deze grote zaal?'
[3] Ik
zeg: 'Als je het aantal wilt weten: het zijn er twaalfmaal honderdduizend! Maar
dat zijn nog lang niet allen, die Mijn huis bewonen. Meer dan tienmaal zoveel
zijn voor belangrijke bezigheden afwezig en zijn actief bezig op de
verschillende werelden en zonnen in alle hemelen en hun talloze gemeenschappen.
Begrijp echter goed: dit zijn allemaal uitsluitend slechts bewoners van Mijn
huis, dat Ikzelf bewoon en waar Ik zorg voor Mijn kinderen.
[4] Je
ziet echter dat er in het belangrijkste deel van deze stad een enorme massa
prachtige huizen staan. Ieder huis staat vrij en heeft rondom een schitterende
tuin, rijk beplant met allerlei fruitbomen en andere gewassen, die de
heerlijkste geur verspreiden. Die huizen zijn allemaal geheel bewoond; de
bewoners zijn eveneens Mijn kinderen, die Mij in Mijn huis bezoeken wanneer ze
willen. Ik beleef grote vreugde aan hen en zij zijn allen vol van de zuiverste
liefde voor Mij en de broeders, die in Mijn hoogsteigen huis wonen.
[5]
Verder zie je naar het oosten toe een grote voorstad, die nimmer echt eindigt.
Deze voorstad staat eveneens vol gebouwen van allerlei soort zoals ze op de
hemellichamen in de mooiste vormen te vinden zijn. Hier zul je volmaakte
geesten uit alle werelden der oneindigheid aantreffen, die eveneens
overgelukkig zijn naargelang de aard van hun liefde en hun innerlijke
volmaaktheid. Tevens bevinden zich echter in elk huis van deze grote voorstad
ook een deur en een brug, door middel waarvan de zalige bewoners respectievelijk
kunnen kijken en gaan naar de hemellichamen waarop zij in hun vlees hebben
gewoond.
[6] In
de hoofdstad echter zijn de huizen zo ingericht dat iedere bewoner door twaalf
in het vertrek aangebrachte deuren naar alle hemellichamen van de gehele oneindigheid
kan gaan en weer terugkomen wanneer de bewoner maar wil. Maar zulke deuren die
naar de hemellichamen voeren zijn in elk huis slechts aangebracht in de
vertrekken van de begane grond; nooit in hogere verdiepingen. Daarom heeft dan
ook ieder vertrek van een hogere verdieping een overeenkomstig vertrek op de
begane grond. Het wonderbaarlijke van zo'n inrichting zul je echter pas later
beter leren kennen, naargelang jouw innerlijk zich meer en meer zal ontplooien.
[7]
Maar kijk nu eens, tijdens ons onderhoud hebben de twaalfmaal honderdduizend
aan de grote tafel plaats genomen en verschillende kleinere tafels zijn
achteraf eveneens gedekt en bezet, en je bemerkt toch zeker geen gedrang!'
[8]
Robert zegt: 'Zeer wonderbaarlijk! Maar de 'grote tafel heeft ook een lengte
gekregen, die men met mijlen zou moeten meten. O Heer, beste heilige Vader, ook
de kleinere tafels zijn urenlang gaans geworden, en de zaal heeft nu een
dusdanige lengte, hoogte en breedte, dat men heel Londen en Parijs er
gemakkelijk in zou kunnen plaatsen. Werkelijk, dat is geen zaal meer; dat is
eerder een hele wereld!'
[9] Ik
zeg: 'Ja broeder, hier doen we het dan ook wat grootser dan op aarde op de
Reinerkogel! Wat denk jij?' Robert zegt: 'O Vader, U bent te goedig en genadig!
Eén vonk van dit licht overgebracht naar de aarde zou haar zo doen schitteren
dat de zon daarbij op een donkere klomp zou lijken! Maar hebben de_geesten op
de twee hoge galerijen boven ons ook tafels, spijs en drank?'
[10]
Ik zeg: 'Ja zeker! Mijn huis heeft, zoals je buiten zult hebben opgemerkt, drie
verdiepingen. Vanaf iedere verdieping kan men via de met haar gelijkvloers
lopende galerij deze eetzaal, die de hoogte heeft van de drie verdiepingen,
bereiken. Dit is echter niet de enige zaal in dit huis. Er zijn er nog heel
veel die allemaal voor verschillende doeleinden zijn ingericht. Je zult ze
geleidelijk allemaal leren kennen. Laten wij nu echter proberen om ook een
goede plaats aan de grote tafel te krijgen!'
[11]
Robert zegt: 'Heer, ergens een rustig tafeltje zou me liever zijn. Want daar
aan de grote tafel is toch nergens meer een goed plaatsje te vinden.' Ik zeg:
'Je hebt nog gelijk ook! Daar staat juist nog een vrije, tamelijk royale tafel.
Maak die maar gereed, en wij allen, die van de aarde naar hier zijn gekomen,
zullen aan haar plaats nemen. Vanaf deze tafel kunnen wij ook goed alle gasten
overzien en kunnen wij ook door hen het beste opgemerkt worden.'
[12]
Robert en zijn helper maken de tafel meteen gereed, en Ik, de vorsten en nog
enkele anderen benevens Robert, zijn helper Peter en de beide vrouwen gaan aan
tafel en eten en drinken van alles wat zich op tafel bevindt. Na het eten
verheffen zich de vele gasten en heffen voor mij een machtige lofzang aan,
hetgeen Robert bijzonder goed bevalt.
[13]
Nadat het liefelijke lied met een overvloed aan tedere liefdeswoorden
beëindigd is, begint vanaf de galerijen pas echt een hemelconcert te klinken.
De opening bestaat uit een prachtige cantate met begeleiding van veel heel
zuivergestemde harpen met een klank die echter zo helder en mild is, dat die
door geen instrument op aarde in zuiverheid kan worden geëvenaard. Zij is nog
het best te vergelijken met de klank van een eolusharp wanneer een zuivere en
gelijkmatige wind de harmonische punten op de zuivergestemde snaren doet
klinken.
[14]
Robert weet zich van louter gelukzaligheid geen raad en de twee vrouwen wenen
van ontroering. Met een vol gemoed zegt Helena: 'O God, o God, wat is dat een
aangrijpende muziek; men zou daarbij helemaal kunnen wegsmelten! Iedere toon
dringt verrukkelijk door tot in het hart. Robert, dat klinkt wel even anders
dan een nog zo mooie opera in het theater en oneindig beter dan Turkse muziek!'
[15]
Glimlachend zegt Robert: 'Kom nou! Hoe kan men nu bij deze prachtige symfonie
nog aan aardse, en dan nog wel aan Turkse muziek denken!' Helena zegt: 'Je hebt
gelijk! Dat is nu eenmaal mijn manier van doen: wanneer ik iets heel bijzonders
echt goed wil laten uitkomen, stel ik er altijd voor de grap iets heel banaals
tegenover, en ik denk dat zoiets niet verkeerd is!' Robert zegt: 'Ja, je hebt
wel gelijk, maar stil nu, want bij deze muziek moet men echt wel een en al oor
zijn!'
[16]
Zachtjes vraagt keizer Jozef Mij: 'O Heer en Vader, door wie is deze cantate
gecomponeerd?' Ik zeg: 'Zie je daar op een verhoging de dirigent niet?' Jozef
zegt: 'O ja, lieve Vader, maar hoe hij heet en wie hij op aarde was, weet ik
niet.' Ik zeg: 'Dat is David, die eens koning was van Israël. Hij is hier een
eerste dirigent en tevens de meest voortreffelijke schepper van zulke
muziekstukken, waaraan Ik steeds het grootste genoegen beleef.'
[17]
Jozef zegt: 'Ja, dat noem ik nog eens een compositie! In zijn totaliteit klinkt
het als een grootse symfonie voor koor en orkest. Elke afzonderlijke toon
klinkt al als een complete, zacht uitgevoerde sonate. Als ik op aarde ooit iets
heb gehoord wat er ook maar iets op zou lijken, dan zouden dat de harmonische
klanken van de zogenaamde mondharmonica met de fijnste zilveren plaatjes zijn.
Ook deze bezitten in wezen slechts een bepaalde grondtoon, maar daarbinnen
ontwikkelen zich als liefdesgeesten in de tederste vibraties alle mogelijke
melodieën en modulaties. Zo komt het me hier ook voor. De grondtonen vormen
harmonisch de hoofdcantate, maar iedere afzonderlijke grondtoon wordt verlevendigd
door wondermooie sonates.
[18]
Ik zou echter graag nog iets van U willen vernemen: waar bevinden zich de
musici, die voor en tijdens mijn tijd op aarde op het gebied van de muziek
werkelijk het mooiste hebben gepresteerd, zoals b.v. Händel, Bach, Gluck,
Mozart, Haydn en nog enkele anderen wier namen minder beken_ zijn?' Ik zeg:
'Als je bij gelegenheid in de eerste en tweede hemel komt, waar je eveneens de
meest fantastische pracht zult aantreffen, zul je daar die geesten vinden. Maar
let nu op! Er komt nu een ander gedeelte van het concert.'
292
Orgelconcert
met lichtbeelden.
Geheimen
over het wezen van klank en beeld.
Grondwet
van alle openbaring van krachten: kracht en tegenkracht
[1]
Jozef en de andere voormalige keizers en Robert, zijn helper en de beide
vrouwen letten nu vol spanning op wat er gaat komen.
[2] Na
een poosje weerklinken de machtige akkoorden van een orgel. En terwijl de
akkoorden zich melodieus met elkaar vermengen, worden in de vrije ruimte de
prachtigste beelden zichtbaar, ongeveer op de manier waarop men op aarde
beelden tot stand brengt met een camera obscura. Het verschil is dat deze
slechts afbeeldingen van reeds bestaande voorwerpen kan doorgeven terwijl hier
steeds nieuwe beelden worden geschapen, omdat in de klanken steeds nieuwe
combinaties naar voren komen. Natuurlijk roepen reeds eerder voorgekomen
klankcombinaties ook steeds weer dezelfde beelden op. Deze klankbeelden zijn
hier echter buitengewoon scherp en wisselen elkaar steeds in de meest levendige
kleuren en aangrijpend mooie beelden af. Daardoor worden niet alleen het oor en
het gemoed op een hartverheffende manier in vervoering gebracht, maar ook het
oog en het met het oog samenhangende verstand van de ziel, dat als het ware het
oog van de ziel is.
[3] Nu
vraagt Robert Mij: 'Maar hoe zit dat? Bij de eerste cantate hebben we zulke
beelden en vormen niet gezien; pas nu, bij de grote harmonische klanken van het
orgel komen ze tevoorschijn.' Ik zeg: 'Omdat het in Mijn eeuwige ordening zo is
geregeld dat er niets kan ontstaan zonder voorafgaande werking, nawerking en
tegenwerking. De hymne van dankzegging door de gasten was een voorafgaande
werking. De grote cantate van de galerijen was de nawerking. En het grote preludium
op het orgel is de tegenwerking, omdat de tonen van een andere orde zijn en met
dit preluderen tevens de tegenthema's van de eerdere hymne evenals van de
daarop volgende cantate worden uitgevoerd. Deze tegenstellingen botsen en waar
ze elkaar raken worden ze ook zichtbaar en maken datgene wat ze zijn en willen
zeggen aanschouwelijk.
[4]
Ook op aarde heeft de weliswaar onvolmaakte muziek een soortgelijke
uitwerking. De toehoorders worden in hun gemoed vaak onwillekeurig naar geheel
vreemde regionen verplaatst. Het komt hun dan voor alsof ze hier of daar zouden
zijn. Dat bewerkstelligen de beelden, die door de verschillende
klankcombinaties in de ziel worden opgeroepen en de ziel dan geestelijk naar
zulke regionen verplaatst. Zou de organist nu geheel nieuwe klankcombinaties
ten gehore brengen, waar geen overeenkomstig voor- en tussenspel aan vooraf
ging, dan zouden deze beelden dadelijk ophouden en jullie zouden dan slechts
prachtige klanken horen zonder dat daarin beelden tevoorschijn zouden komen.
[5]
Elke toon ontwikkelt weliswaar een bepaald beeld, maar dit wordt pas zichtbaar
als het in zekere zin tegen een voorafgaand beeld kan aanleunen. Het is met de
lichtbeelden ongeveer hetzelfde. Als zij door geen voorwerp op hun weg worden
opgevangen, vluchten ze onzichtbaar en onweerstaanbaar weg in het oneindige.
Mijn oog kan wel alles zien, maar dat is niet het geval met het oog van een
geschapen geest, dat zelfs niet zou kunnen bestaan als het aan Mij geen
steunpunt zou hebben. Slechts een eerste kan een eerste zien, een tweede
slechts een tweede, en de tweede pas dan een eerste, wanneer de eerste de
gestalte van een tweede heeft aangenomen.
[6]
Daarom kunnen jullie Mij als een zuiver goddelijk wezen nooit zien. Daar Ik
echter een tweede lichamelijke vorm heb aangenomen, kunnen jullie Mij zien
voorzover Ik een volmaakt, blijvend tweede wezen vanuit Mijzelf geworden ben.
[7] Zo
zal het ook zijn, als jullie in een van de twee onderste hemelen zullen komen.
Zolang jullie niet het element van deze hemelen aannemen, zullen jullie steeds
onzichtbaar blijven. Daarentegen zullen jullie alles wat zich daar bevindt wel
zien, omdat jullie als bewoners van de bovenste hemelen ten opzichte van een
tweede en derde hemel een 'eerste' zijn. Zeg Mij nu, of jullie dat allemaal
goed hebben begrepen.'
[8]
Robert zegt: 'Heer en Vader, dat het zo is, zien wij nu duidelijk in, maar de
kern ervan nog lang niet. Want van de nodige tegenstellingen of objecten, die
voor het zichtbaar maken van iets, dat 'het eerste' is, noodzakelijk zijn, kan
ik mij nog niet zo goed een voorstelling maken. Een eerste moet toch beslist
iets heel gedegens zijn, anders zou daaruit nooit een tweede kunnen voortkomen.
Nu kan men zich afvragen, waarom dit eerste uit het uit haar ontstane tweede,
voor zijn eigen openbaring een object moet vormen om voor die tegenover hem
staande tweede zichtbaar te worden.'
[9] Ik
zeg: 'Dat ligt als eeuwige ordening in elke eerste, eenvoudigste oerkracht.
Iedere kracht is onoplosbaar naar de aard van haar oerbestaan. Daarom is het
duidelijk dat zij in zichzelf en vanuit zichzelf moet voortbestaan. De kracht
is bijgevolg steeds aanwezig, of zij zich uit of niet. Zolang een kracht zich
echter niet kan uiten, bestaat ze in zichzelf slechts als een stomme kracht en
is in haar toestand naar buiten toe, alsof ze helemaal niet bestond. Moet die
kracht echter naar buiten toe actief optreden, dan moet er een weerstand
tegenover haar gesteld worden. Deze weerstand kan niets anders zijn dan een
tegenkracht, waardoor de eerste in haar rustige voortgaan wordt gestoord. Waar
zo'n storend conflict plaatsvindt, wordt zowel de ene als de andere kracht
zichtbaar. De eerste gaat daarbij onvermijdelijk in een tweede over en
omgekeerd de tweede in de eerste. Pas op deze manier worden de beide krachten
voor elkaar waarneembaar en dus naar de aard van hun werkzaamheid ook
zichtbaar.
[10]
Enkele voorbeelden zullen jullie deze belangrijke zaak nader belichten. Bekijk
eens het uitstralende licht van een zon. Stel je de zon eens voor zoals ze in
haar zijn en bestaan is. Maar zou er in de hele oneindigheid geen met de zon
verwant oog zijn, dat zich als secundaire kracht tegenover de zon zou stellen
en het licht zou opvangen, waardoor de zon haar eigen beeld vormt in het oog en
daardoor in een secundaire kracht overgaat: zou de zon dan niet zo goed als
helemaal niet aanwezig zijn? Is er echter een oog gevormd, waarin de zon
zichzelf als het ware terugvindt, dan treedt de zon als primitieve kracht ten
opzichte van het oog in een zichtbaar bestaan. Sluit het oog zich, dan is het
oog voor de zon alsof het helemaal niet bestond en ook de zon zelf heeft voor
het oog haar zichtbare bestaan verloren.
[11]
Ik wil je echter nog een ander voorbeeld geven. Stel je een sterke reus voor.
Plaats hem in een lege ruimte waarin zich geen voorwerp bevindt waarop de reus
zijn kracht zou kunnen beproeven. Plaats als tegenkracht een vlieg zó voor hem,
dat hij haar met zijn handen niet kan bereiken. In dit geval zal de vlieg daar
met gelijke kracht als de reus staan en zal ze de reus kunnen uitdagen voor een
duel, als ze een steunpunt heeft. Heeft de reus echter ook zo'n steunpunt, dan
zullen miljoenen vliegen hem niets kunnen doen. Zo moet elke kracht eerst een
tegenkracht vinden, anders kan ze zich niet uiten en zichtbaar worden. Een
kracht moet zich aan een andere meten, anders is het alsof ze er helemaal niet
was.
[12]
Als er op aarde voortdurend maar één wind zou waaien, zou er nooit regen komen.
Maar komt deze ene wind een andere tegen, dan zullen daardoor meteen
verdichtingen in de lucht ontstaan, die eerst als neveltjes en tenslotte als
zware regenwolken zichtbaar worden. De wolken laten de wind echter niet zien
zolang de wind puur wind blijft, maar heeft de wind eenmaal wolken uit zichzelf
geschapen en heeft hij zich met hen bekleed, dan maken de wolken de wind
zichtbaar en tonen door hun beweging zijn richting aan. Ik denk nu, vrienden en
broeders, dat deze zaak jullie wel duidelijk is geworden.'
[13]
Robert zegt: 'Ja, Heer en Vader, nu is ons dat helemaal duidelijk, maar daar is
wat voor nodig geweest! - Maar nu verlaten de gasten deze zaal weer. Waarheen
zullen zij zich nu begeven en wat gaan ze doen?'
[14]
Ik zeg: 'Zij gaan dankbaar en zeer gelukkig naar hun woonvertrekken terug.
Daar zullen ze op de borden wel vinden wat ze te doen zullen hebben. Mettertijd
zullen jullie dat allemaal wel precies leren kennen. Laten we nu naar beneden
gaan, naar de vertrekken op de begane grond. Daar zal Ik jullie de deuren
wijzen waardoor elke geest langs de kortste weg in alle natuurlijke werelden
kan komen. Daar in de westelijke hoek van deze zaal is een wenteltrap.
Daarlangs kunnen we gemakkelijk de vertrekken op de begane grond bereiken, die
aan de buitenkant geen ingang hebben. Laten we nu welgemoed naar beneden gaan.
Het zij zo!'
293
Vermanende
oproep aan de kinderen van de aarde.
Verschillen
tussen aards en hemels leven.
Gelijkenis
van de afgevallen boomvruchten en van de pottenbakker.
De
eeuwige dood
[1]
Robert en de anderen met hem zeggen: 'O lieve, heilige Vader, het is niet onder
woorden te brengen hoe onbeschrijfelijk gelukkig we zijn. U leidt ons Zelf en
toont ons de eindeloze wonderwerken van Uw almachtige liefde! U verklaart ons
met Uw heilige mond Uw werken zo begrijpelijk, dat wij verwonderd bij onszelf
moeten zeggen: hoe is het toch mogelijk dingen te begrijpen, die voor miljoenen
nog eeuwigheden een onoplosbaar raadsel zullen blijven.
[2] O,
onbegrijpelijke domheid van de mensen op aarde! Het goud van de hemelen, het
goud van het leven achten zij niet en treden het met voeten! In plaats daarvan
voeren zij oorlogen en verscheuren elkaar omwille van het slijk der aarde.
Hierheen allemaal, jullie arme zondaars en stekeblinde duivels! Leer hier
deemoed en minzaamheid van Hem, die jullie tezamen met je zondige aarde met één
zachte ademtocht uit Zijn mond tot het puurste niets kan laten verwaaien.
[3]
Maar jullie zeggen: 'Wat moeten wij? Ook al bidden en smeken wij, het wordt
toch niet anders met ons! Wij zien niets en horen niets. Ons smeken lost op in
de lucht en wij staren vruchteloos in de oneindigheid en kijken troosteloos en
stomverbaasd naar de ondoorgrondelijke werken van God, zoals kalveren naar een
nieuwe staldeur. Daarom bekommeren we ons alleen nog maar om datgene wat ons
lichaam nodig heeft. Om al het andere moge zich bekommeren wie wil. De mens
moet iets te eten en te drinken hebben en kleren en een woning; dat is
noodzakelijk en al het andere is ontbeerlijk.'
[4]
Jawel, ontbeerlijk voor jullie aardwormen, jullie lijken allemaal op de rijke
jongeling uit het evangelie. Ook hij vroeg de Heer of hij deel mocht hebben aan
het Godsrijk. Toen de Heer echter tegen hem zei: 'Doe afstand van je aardse
goederen, geef ze aan de arme kinderen van de wereld en volg Mij!', brak zijn
hart en hij keerde terstond naar zijn bekoorlijke aardse goederen terug. Hij
liet God gaan en bekommerde zich enkel om zijn aardse goederen. Daarna werd hij
harder dan voorheen, hetgeen de Heer duidelijk te kennen gaf door op te
merken, hoe moeilijk het is voor iemand die verknocht is aan aarde goederen, om
het rijk Gods binnen te gaan.
[5]
Hierheen dus, geesten van de aarde! Hierheen in jullie harten! Dan zullen
jullie schatten en rijkdommen vinden in zo'n enorme overvloed, dat ze in geen
eeuwigheid ooit uitgeput raken. Hierheen eerzuchtigen, in de oprechte deemoed
van jullie harten! Hier is een echte en steeds toenemende allerhoogste verering
op zijn plaats. Wat zijn al jullie waardigheden tegen één woord van Hem, die
door Zijn macht en wijsheid de oneindige ruimte heeft gevuld met talloze
wonderwerken!
[6] O,
bedenk toch wat het verschil is tussen ons volmaakte, eeuwige leven in
voortdurend gezelschap van de almachtige Vader en Schepper van alle hemelen en
werelden, en jullie vergankelijke leven dat van de ochtend tot de avond duurt.
Hoe kunnen jullie hangen aan een leven dat eerder de naam dood dan leven
verdient? Het aardse leven is immers reeds vanaf de wieg alleen maar een
voortdurend sterven. Dit waarachtige, hemelse leven is echter een steeds
intenser wordend leven in God, de heilige Vader. En dit ware leven is jullie
toch zo nabij. Jullie kunnen het op ieder moment voor eeuwig grijpen, maar
jullie zijn blind en jullie liefde voor het aardse verblindt het zicht van je
harten! Daarom geloven jullie dat het rijk van het eeuwige leven ver van jullie
verwijderd is, terwijl het toch als het ware vlak voor je neus ligt. Ook wij
zijn jullie w nabij en toch denken jullie dat we ver weg zijn. 0, wat
zijn jullie toch blind!
[7] De
knechten van de Heer op aarde kennen ons, zien ons en spreken met ons wanneer
ze maar willen. Zij houden oog en oor van hun hart open omdat ze niet verblind
zijn door de last van de rijke jongeling uit het evangelie. Maar jullie, als de
Heer je roept, komen de tranen in de ogen, waarmee jullie de doodse aarde toch
zo graag aanschouwen. O, de Heer wil ons duizenden van zulke werelden
schenken, als we ze maar wilden aannemen. Wie zal er echter naar een
geschilderd stuk goud grijpen als hij een duizendmaal grotere, stevige klomp
goud voor eeuwig als eigendom heeft?
[8]
Daal met ons aan de hand van onze almachtige Vader af in de diepte van de
schepping, en kijk met de ogen van het hart naar de onverschrokken bruggenbouw
van de ene wereld naar de andere, van de ene hemel naar de andere en van het
ene hart naar het andere. Dan zullen jullie, hoewel nog geheel in het
sterfelijke vlees, samen met ons diep geluk en zaligheid voelen en daardoor
jullie zielen tot leven brengen. O Heer, waarom mogen wij dan toch zo zalig
zijn, terwijl miljoenen broeders blind en doof zijn?'
[9] Ik
zeg: 'Vriend en broeder, ieder waarachtig leven houdt in, dat het onmogelijk
anders kan zijn dan uitermate gelukzalig. Een leven echter dat door de dood
naar het schavot wordt geleid, zoals een arme zondaar door een beulsknecht, kan
slechts volledig geblinddoekt nog enige lust beleven. Zou men het de oogkleppen
echter afdoen, dan zou het terugdeinzen als het inziet, waar zijn
begeleider het heenbrengt. Daarom is het enerzijds beter dat de aardse mensen
blind en doof zijn, want w kunnen ze nog het beperkte, van dood tot dood
glijdende leven met enige schijnrust genieten.
[10]
Ik zeg jullie: voor vele miljoenen volgt op hun schijnleven eeuwig geen verder
leven meer, want evengoed als er een eeuwig leven is, is er ook een eeuwige
dood. Er zijn op aarde bomen waaraan heerlijke vruchten in korte tijd rijp
worden en waaraan geen bloesem tevergeefs heeft gebloeid. Daarentegen zijn er
ook bomen die wel rijkelijk bloeien en waaraan zich veel vruchten zetten; maar
als zulke bomen toch arm aan sap zijn en hun onsmakelijke vruchten lang aan hun
twijgen moeten houden voordat ze de gewenste rijpheid hebben verkregen, dan
valt door gebrek aan voeding en door een te langdurig rijpingsproces driekwart
daarvan van de boom, voordat ze de gewenste rijpheid kunnen bereiken. Ik zeg
jullie: tegen het weer tot leven brengen van zulke onrijp afgevallen vruchten
is weinig heilzaam kruid gewassen. Als een deel van zulke vruchten zo vlak voor
het rijpen van de boom valt, kan men ze verzamelen en enige tijd laten liggen;
ze zullen dan daardoor tenminste nog enigszins rijpen. Maar voor vruchten die
kort na de bloei wegens gebrek aan voeding van de twijgen vielen, is er geen
geneesmiddel meer.
[11]
Ik wil daarmee echter niet zeggen dat kinderen die spoedig na hun geboorte
sterven, niet het eeuwige leven kunnen verkrijgen, want met de aardse geboorte
en rijpheid heeft deze gelijkenis niets te maken. Hier gaat het om zielen, die
op aarde in Mijn genadelicht reeds buitengewoon mooi gebloeid hebben en in het
begin het sap des levens gretig hebben opgezogen. Toen daarop evenwel de
noodzakelijke tijd van beproeving kwam, hielden zij hardnekkig hun
voedingsorganen gesloten en weigerden steeds het werkelijk wrang smakende zout
des levens op te zuigen. Het gevolg daarvan was al spoedig de volledige
afscheiding van de hen voedende twijgen, waarop de op geen enkele manier meer
tot leven te brengen dood volgde. Daarom laten we zulke vruchten doof en blind
hun korte leven genieten; voor hun volledige nietigheid duurt het altijd nog
lang genoeg.'
[12]
Robert zegt: 'Maar zo waar als dit ook mag zijn, het komt mij toch ongeveer
voor als een wet bij de Chinezen en de Japanners, volgens welke geen ouderpaar
meer dan zes tot zeven kinderen mag grootbrengen. Alle kinderen die boven dit
wettelijk bepaalde aantal geboren worden, moeten allemaal worden verdronken of
op een andere manier om het leven worden gebracht.'
[13]
Ik zeg: 'Vriend, dat begrijp je nog niet! Kijk, een pottenbakker vormt uit leem
een pot op zijn draaischijf. Maar de pot, reeds voor meer dan de helft gevormd,
mislukt hem door toevallige omstandigheden. Wat doet de pottenbakker dan? Hij
slaat de halfklare pot in elkaar, neemt de klei van de schijf en vermengt hem
met andere, verse klei. Hij legt de klei dan weer op de draaischijf en begint
daaruit een andere, minder lastige pot te vormen, wat hem ook goed lukt. Zo
gaat het materiaal weliswaar niet verloren maar de unieke individualiteit van
het eerst begonnen werk is voor eeuwig verloren. Om kort te gaan, het eerste
'ik' is totaal vernield en dat is in de meest eigenlijke zin de eeuwige dood,
die door geen liefde en herinnering aan het oerbestaan weer tot leven kan
worden gebracht. Omdat dit nooit meer kan gebeuren, kan ook eeuwig aan geen
uiteindelijke voltooiing meer worden gedacht. Aan het behoud van de
oerindividualiteit is onuitsprekelijk veel gelegen, omdat zonder haar het
kindschap Gods nooit kan worden bereikt. Want een tweede verwekking wordt
eeuwig geen eerste verwekking meer.'
294
De
eeuwige dood, zijn oorzaak en zijn wezen.
Het
lot van degenen die in de derde hel ten prooi vallen aan de eeuwige dood
Het
dreigen met het oordeel en de lankmoedigheid van de Heer
[1]
Robert, die al dicht bij de wenteltrap staat, zegt: '0 liefdevolle wijze Vader,
wij komen woorden te kort om U voor zo'n opheldering naar behoren te danken.
Men kan zich dus in de toestand van de 'eeuwige dood' zelfs levend en gelukkig
in een of andere hemel bevinden, alleen is het eigenlijke oer-ik daarbij niet
meer aanwezig. 0, dat is toch genade en nog eens genade van U! Wij verstonden
onder de uitdrukking 'eeuwige dood' doorgaans de hel, waaruit eeuwig geen
uitweg meer is. En als er al een is, daar bij U toch alle dingen mogelijk zijn,
dachten wij, kan deze alleen maar een heel moeilijke zijn. Nu echter ziet deze
zaak er heel anders uit. Dank en liefde voor U voor deze prachtige les!'
[2] Ik
zeg: 'Het doet Mij bijzonder plezier dat jullie dit allemaal zo positief
opvatten, maar de genade bij het geven van de eeuwige dood aan een verongelukt
wezen van de wereld is niet helemaal zo groot als jullie menen. Want voor
menigeen zou de hel tienmaal honderdduizend aardjaren met behoud van de eerste
verwekking beter zijn dan de eigenlijke eeuwige dood. Is echter met de hel van
de derde graad ook de eerste verwekking voor eeuwig verloren gegaan, dan is ze
zeker nog erger dan de pure eeuwige dood op zich.
[3]
Voorzover Ik bemerk, begrijpen jullie nu wel wat de eeuwige dood als zodanig
eigenlijk is, maar het eigenlijke kwaad van deze toestand zien jullie nog niet
in. Dus moet Ik voor jullie hier bij het afdalen van deze wenteltrap nog het
een en ander aan toevoegen. Luister dus!
[4]
Wie zich als datgene wat hij oorspronkelijk was, wegens zijn verkeerd gerichte
liefde in de eerste of tweede graad van de hel bevindt, kan na veel bittere
ervaringen toch weer worden wat hij oorspronkelijk was. Zijn bewustzijn wordt
hem gelaten, zijn herinnering blijft hem bij en hij kan de voltooiing nog
bereiken.
[5]
Maar als een mens door een voor Mij onverdraaglijke lauwheid noch koud, noch
warm is, zich nergens om bekommert, noch om iets goeds, noch om iets kwaads –
of het ene is hem evengoed als het andere, zodat hij de ene keer koelbloedig de
ergste gruwelen maar soms ook iets goeds kan uitvoeren - voor wie dus alles
eender is, God of duivel, dag of nacht, leven of dood, waarheid of leugen: die
is ten prooi gevallen aan de eigenlijke eeuwige dood. Hij bevindt zich daardoor
in de alleronderste hel, waaruit in een en hetzelfde oerbestaan geen uitweg
meer denkbaar is.
[6] De
oorzaak van zo'n toestand is de meest geconcentreerde hoogmoed, die alle
graden van zelfzucht en eigenliefde heeft doorgemaakt, zich in zo'n hoge graad
van verdichting in zekere zin zelf heeft platgedrukt en zo het oerleven van
zijn geest heeft verloren. En juist daaruit bestaat de eigenlijke eeuwige dood,
die het ergste van het ergste is omdat dan het eigenlijke bestaan totaal
ophoudt.
[7]
Zo'n ziel is dan geheel te gronde gericht. Haar eerste totaliteit moet door de macht
van het vuur in haar afzonderlijke oerlevensvonken uiteenvallen en daarna, met
geheel nieuwe vermengd, via een lange weg door het planten- en dierenrijk van
een andere planeet in een heel vreemd zonnengebied in een veel lagere
mensenvorm overgedragen worden. Op deze wijze blijft er dan van het
oorspronkelijke wezen van zo'n ziel bitter weinig meer over. En dat is
eigenlijk het allerergste, want zo'n ziel kan Mij dan onmogelijk ooit nog
aanschouwen omdat zij dan alleen maar ziel zonder Mijn geest in haar is en
blijft.
[8]
Het is ongeveer zoals bij een onrijpe, rotte appel, die kan overgaan in
schimmel en zwammen. Daaruit kan echter geen appel meer ontstaan; in het beste
geval nog een parasiet. Deze vertoont dan weinig gelijkenis meer met de
oorspronkelijke boom en de oorspronkelijke vrucht. Zeg Mij, of jullie dit nu
volkomen begrepen hebben?'
[9]
Als uit één mond zeggen allen: 'Heer en Vader, nu is ons alles volkomen
duidelijk! Er valt weliswaar over de toestand van zo'n zelfzuchtig, verloren
wezen niet veel heugelijks te vertellen, maar desalniettemin komt toch steeds
Uw grote liefde en barmhartigheid tevoorschijn, want bij U zijn immers alle
dingen mogelijk. Er kan daarom na weliswaar ondenkbaar lange tijdsruimten toch
ook voor deze wezens het uurtje aanbreken waarop zij zichzelf en U steeds meer
in de oorspronkelijke toestand beginnen te herkennen en lief te hebben en vanaf
dat moment zowel voortschrijden in kennis als in liefde.
[10]
Hoe vaak hebt U door de mond van Uw profeten en knechten aan de kinderen van de
wereld alle mogelijke oordelen als ernstige gevolgen van hun slechte
handelingen laten voorzeggen. Als zich dan echter slechts enkele, betere mensen
in hun hart tot U keerden, trok U Uw scherpe tuchtroede weer terug. U zegende
de aarde weer en sloeg dan voor de verbetering van de kwaden een heel andere
weg in dan die, welke U door Uw profeten had laten aankondigen. Jona en Jeremia
geven daarover een onmiskenbare getuigenis. Bij alle goede beloften hebt U nog
altijd woord gehouden. Maar bij het dreigen met straffen alleen dan, als de
mensen U helemaal uit het oog hadden verloren.'
[11]
Ik zeg: 'Ja, jullie hebben volkomen gelijk. Zo is het ook! De reden dat Ik
aangekondigde oordelen vaak niet laat plaatsvinden, is, dat straffen die
werkelijk plaatsvinden, de mensen zelden beter, maar meestal alleen maar
slechter maken. Daarom laat Ik, als zich ook maar enkele meer rechtvaardiger
mensen gelovig tot Mij wenden, de dreigementen graag in zegeningen veranderen.
Daarom laat Ik ook alleen voorwaardelijk met straffen en oordelen dreigen.
Vinden zij harten die ook maar enigszins aan de voorwaarden voldoen, dan is
alles weer in orde. En Ik zegen dan voor weinig goeden ook veel slechten mee,
opdat ze niet in de gelegenheid komen nog slechter te worden, zoals dat
gewoonlijk bij oorlogen het geval is. Want oorlogen zijn steeds de beste
voeding voor de onverzadigbare woekergeest en de beste school voor de
wreedheid van duivelse hoogmoed.
[12] Jammer genoeg is
het trouwens vaak zo dat de zachte vermanende stem van Mijn engelen onopgemerkt
blijft voor de verstokte oren van de wereldmensen, en Ik dan genoodzaakt ben de
stem van de duivels voor de dove mensen te laten klinken. Vindt echter de stem
uit de hemelen ook maar enigermate gehoor, dan laat Ik de stem van de duivels
graag verstommen. Want een vader blijft toch steeds de zachtmoedigste rechter
en slaat er niet meteen op los, ook al houdt hij de tuchtroede dreigend omhoog.
Het is beter tientallen jaren lang te dreigen en door de vingers te zien, dan
een jaar lang te straffen. Want de planten op onze aarde zijn van de teerste
soort en moeten met veel omzichtigheid behandeld worden. De geboorteplaats van
de kinderen van Mijn hart is een andere dan van die van Mijn andere
wezensdelen. Jullie moeten altijd voor ogen houden dat juist die kleine aarde
de geboorteplaats is van de kinderen van Mijn hart!
[13]
Inmiddels bevinden wij ons nu allemaal op de grond van het gelijkvloerse venrek
en willen daar meteen het noodzakelijkste in ogenschouw nemen. Kijk naar de
vier grote wanden. In iedere wand zien jullie drie deuren. Door deze deuren
hebben jullie toegang tot alle werelden en hemelen en hun gemeenschappen die
zich in de hele oneindigheid bevinden; alleen niet tot deze hoogste en
binnenste hemel waarin jullie nu zijn. Kom nu naar de noordzijde; dan zullen we
vlug een begin maken.'
295
De
drie deuren in de noordelijke wand.
Eindeloze
uitgestrektheden van de scheppingsruimte.
Blik
in de middengordel van de zon en in de maan.
Het
bestuur door de engelen van de scheppingsgebieden
[1] Ik
zeg verder: 'Robert, open de eerste deur, dan zullen we een blik naar buiten
werpen en zien wat de stralen van onze ogen daar zullen ontmoeten.'
. [2]
Robert opent de eerste van de drie deuren en deinst letterlijk terug van grote verbazing.
Na een poosje zegt hij: 'O Heer, o vrienden, dat is werkelijk voor het oog van
een geschapen geest te veel ineens! Ik zie de maan van de aarde zoals hij reilt
en zeilt aan het hoge firmament. Hij staat volop in het licht en ziet er
buitengewoon liefelijk uit. En ver op de achtergrond zag ik nog een groot
aantal heel helder schitterende sterren. De Plejaden, Orion en de Grote Hond
herkende ik meteen. Ook de Melkweg was duidelijk te zien, maar niet als een
glanzende nevel, maar als een brede strook vol schitterende sterrenbeelden. O
vrienden, van hieruit zoiets te aanschouwen geeft me zo'n onbeschrijfelijk
geluksgevoel, vooral met het oog op U gericht, o Heer, U, die de oneindigheid
zo schitterend hebt gevuld met de stralende werken van Uw liefde, wijsheid en
macht!
[3] De
grote, oneindige ruimte tussen de hemellichamen is echter niet leeg. Ik zag
daar geesten met grote snelheid heen en weer zweven, waarvan enkelen heel dicht
bij me kwamen en me hartelijk groetten. Ach, dat ziet er werkelijk in hoge mate
bedrijvig uit! Een dat is nu juist mijn lust en mijn leven, bedrijvigheid te
zien en zelf naar beste vermogen bedrijvig te zijn.'
[4]
Allen verdringen zich nu op een groot balkon, waarvan er zich voor iedere deur
een bevindt. Van hieraf nemen zij de hele sterrenhemel in ogenschouw en
onderhouden zich met geesten, die rondzweven en het balkon dicht naderen,
hetgeen ze des te liever doen omdat ze Mij daarop gewaarworden.
[5]
Robert vraagt Mij of hij, als hij over de balustrade zou klimmen, ook zo vrij zou
kunnen rondzweven. Ik zeg: 'Probeer het, misschien gaat het!'
[6]
Robert bekijkt de diepte onder zich, wijkt vlug van de balustrade terug en
zegt: 'Heer, dat zal ik wel achterwege laten, want beneden ons is een grote
diepte! Hoe komt dat nu? Wij zijn toch vanaf de begane grond naar buiten op het
_balkon gelopen en men zou toch denken dat we ons nog op de begane grond
bevinden. Maar bij deze oneindige diepte beneden ons, die talloze
vaste-sterren-afstanden groot is, kan van een begane grond onmogelijk sprake
zijn. Op welke grond is Uw huis dan gebouwd, o Heer en Vader? Onder het balkon
houdt de wand op en men ziet niets anders dan de eindeloos uitgestrekte diepte
van Uw schepping. Hier begrijp ik helemaal niets van!
[7]
Ja, dat geeft weer aanleiding tot duizenderlei vragen! Bijvoorbeeld: wij zijn
toch, toen we van de aarde hier in deze stad aankwamen, over de begane grond Uw
heilige huis binnengegaan en hebben toen nergens een balkon gezien. Nu zijn we
in datzelfde huis op de begane grond en kijk nou eens: de kamer, even groot en
prachtig als de zaal boven ons, heeft twaalf deuren, waardoor men op de
uitzichtbalkons komt, waarvan eerst geen spoor te zien was. En men ontdekt daar
dan verder, dat dit huis als een hemellichaam vrij in de ether rondzweeft - terwijl
men daarbij van een verdere stad, die toch een eindeloze uitgestrektheid had,
niet één huisje meer kan zien! Ook voerden er drie volkomen gelijke deuren op
een rij in één en dezelfde wand naar deze raadselachtige vrije ruimte - en
kijk, ik zie ze niet meer. Heer en Vader! Wie dat volkomen begrijpt, moet,
zoals men zegt, van goeden huize komen.
[8]
Hemel of geen hemel; dat gaat mijn verstand te boven! Is dit enkel een soort
geestelijke fantasie, een geestelijk diorama of misschien een geestelijk
optisch bedrog? Werkelijkheid kan het onmogelijk zijn! Ofwel de hemel bestaat
werkelijk en het geziene moet dan slechts illusie zijn, of het geziene is
werkelijkheid en de hemel een illusie. O Heer en Vader, nu vraag ik U toch uit
naam van ons allen om een snelle opheldering!
[9]
Bij het binnengaan in deze geestenwereld zijn mij vaak ook wel vreemde
verschijnselen opgevallen, voornamelijk in mijn eerste huis. Maar langzamerhand
kon ik ze begrijpen omdat ze met mijn innerlijk corresponderend verschenen.
Maar hier ben ik immers mijn diepste innerlijke zelf, waarachter zich toch niet
iets nog meer innerlijks kan verbergen. Waar komt dan deze eigenaardige
verschijning vandaan?'
[10]
Ik zeg: 'Geduld maar, beste vriend! Mettertijd zal alles je wel duidelijk
worden, hoewel je daarna voortdurend nog oneindig veel evenmin zult begrijpen
als dit eenvoudige hier. Nu gaan we weer terug in de kamer en werpen een blik
door de tweede deur.'
[11]
Allen gaan nu vlug terug en keizer Rudolf vraagt Mij: 'Heer en Vader! Om de
door broeder Robert aangevoerde wetenswaardigheden heb ik mij niet wezenlijk
bekommerd, want ik dacht bij mezelf onbegrijpelijk is het wel en de situaties
die zich voordoen contrasteren hier op wonderbaarlijke wijze. Daarmee houd ik
mij echter niet bezig. Want zolang ik iets niet volledig begrijp, blijft het
voor mij steeds hoogst interessant. Zie ik echter eenmaal iets in, dan is de
grootste interesse ook al weg, want alleen het onbegrijpelijk wonderbaarlijke
neemt al onze aandacht volledig in beslag. Het natuurlijke wordt heel gewoon,
omdat we begrijpen hoe het is en hoe het werkt. Alleen het onbegrijpelijke is
en blijft steeds interessant.
[12]
Daarom ben ik niet zo nieuwsgierig naar de achtergronden van al deze wonderen
als broeder Robert. Alleen zou ik graag willen weten wie toch die geesten zijn,
die in de vrije ether voor ons hebben gespeeld. Dat zij op hun manier ook heel
gelukkig moeten zijn, heb ik uit de vriendelijkheid van hun gezichten kunnen
opmaken. Maar wie zij eigenlijk zijn en wat hun bestemming is, kan alleen maar
U, 0 Heer en Vader, bekend zijn.'
[13]
Ik zeg: 'Dat zijn engelen die hun taak hebben in deze bovenste hemel. Als
jullie daartoe met de nodige wijsheid zullen zijn toegerust, zullen ook jullie
van tijd tot tijd hun taak krijgen. Zij zijn verantwoordelijk voor de
instandhouding van alle werelden en zijn daarvan de opperste leiders en gidsen.
Kijk, zo'n montere engel is niet zelden heer en bestuurder van een heel zonnen
gebied. Om echter zo'n regentschap te kunnen aanvaarden, moet hij vooraf wel
heel veel leren kennen en veel scholen doorlopen. Onze Cado, een heel begaafde
geest, is op aarde reeds begonnen met dienen en regeren. Hij vervult zijn taak
goed en is in staat de verschillende geesten volledig in hun waarde te laten.
Daarom krijgt hij ook een steeds grotere werkkring.
[14]
In het begin krijgt iedereen slechts een kleine kring toegewezen. Is hij daarin
trouwen volop werkzaam, dan krijgt hij spoedig grotere gebieden onder zijn
beheer. Ook Cado kreeg aanvankelijk maar een klein gebied, bestaande uit twee
kleine landen, toevertrouwd om te leiden en te bewaken. Nu zwaait hij zijn
scepter reeds over half Europa en zal, als hij zo doorgaat, spoedig de hele
aarde onder de macht van zijn wil hebben. Heeft hij bij de aarde bewezen dat
hij met de hem verleende macht weet om te gaan, clan zal hij de zon onder zijn
hoede krijgen; tenslotte met haar alle planeten en zo verder, totdat hij heer
is over een heel zonnengebied. Bedrijp je nu wie de geesten zijn die buiten aan
ons voorbij zweefden?'
[15]
Keizer Rudolf zegt: 'Ja Heer en Vader, maar ik ben niet erg gesteld op deze
waardigheid. Want zo'n engel heeft dan toch nooit even tijd om hierheen te
komen en van zijn grote inspanningen wat uit te rusten.' Ik zeg: 'Ach, maak je
daar maar geen zorgen over. Elk van dit soort engelen heeft miljoenen andere
onder zich, die zijn wil uitvoeren. Hij kan zo vaak hij wil hierheen komen en
van Mijzelf verdere gedragsregels ontvangen en de nodige versterkingen tot
zich nemen. Bij de voorheen gehouden grote maaltijd heb je er velen gezien, die
nu al weer op de plaats van hun bezigheid verblijven.
[16]
Maar nu een blik door de tweede deur. Ze staat al open en dus gaan we naar
buiten! Nu staan we op het tweede balkon. Wat zien jullie hier?'
[17] Allen zijn
buitengewoon verbaasd, want ze zien nu het wondermooie land van de
middengordel van de zon en kunnen zich niet genoeg verwonderen over diens
pracht. Zij zien ook mensen, maar thans nog op zo'n grote afstand dat ze hun
uiterlijke vorm niet goed kunnen waarnemen, want daarvoor hebben ze over het
algemeen nog te weinig vastheid in hun hart.
[18]
Nu komt Robert weer naar mij toe en zegt: '0 heiligs te Vader, broeder Rudolf
heeft in wezen werkelijk geen ongelijk. Ook ik zie nu in dat bij zulke
verschijningen al dat vragen volkomen zinloos moet zijn. Hier zijn immers nog
veel meer wonderbaarlijkheden dan bij de vorige deur. Men zou in geen
eeuwigheid klaar zijn met het stellen van vragen. Daarom is het beter van de
hemelse zaken zalig te genieten, en daarbij geduldig af te wachten tot het U
schikt ons daarover opheldering te willen geven. - Maar die mensen daar! Ik kan
hun uiterlijk weliswaar niet duidelijk waarnemen, maar ik merk wel dat ze
onwaarschijnlijk mooi moeten zijn.'
[19] Ik
zeg: 'Kijk, dat is de zon met haar eigenlijke bewoners. De iets donkere zijn
nog in de materie; de lichtere daarentegen zijn geesten, die eveneens in de zon
huizen. Later zul je alles volkomen leren kennen, nu zou het nog wat te vroeg
zijn. We hebben nu gezien wat de tweede deur verborgen houdt. Laten we ons
daarom naar de derde deur in deze noordelijke wand begeven!'
[20]
We gaan het vertrek weer binnen en dan naar de derde, reeds openstaande deur.
Staande op het balkon van deze deur, zien we vlak bij dit derde uitzichtbalkon
een natuurlijk verlichte wereld. Vanaf hier kan men, net als eerder bij de zon,
maar een kleine landstrook in één keer overzien. Robert vraagt meteen wat dat
eigenlijk voor een wereld is; misschien een donkerder gedeelte van de zonnewereld?
[21]
Ik zeg: 'O nee, dat is de maan van de aarde. Kijk eens naar haar duistere land
en daar iets verder weg naar een kleine groep dwergachtige, menselijke wezens!
Dat zijn de eigenlijke bewoners van de maanzijde, die steeds van de aarde
afgekeerd is. Hun grootste lust zijn hun vrouwtjes, die ze uit pure liefde en
tederheid meestal op hun schouders ronddragen. Boven hen zien jullie heel
montere geesten rondzweven. Dat zijn de zielen van gestorven maanmensjes. Het
is hun een vreugde om voor hun nog sterfelijke broeders goed te zijn en hen
voor allerlei gevaren te behoeden. Hun aandacht is er hoofdzakelijk op gericht,
dat de zeer materiële geesten, die de kale zijde van de maan, die steeds naar
de aarde toegekeerd is, bewonen, niet bij de bewoners van de begroeide kant van
de maan kunnen komen, omdat ze deze in hun huis, dat uit een ondergronds hol
bestaat, aanzienlijke schade zouden kunnen toebrengen.
[22]
Voorlopig weten jullie genoeg over de inrichting van dit kleine hemellichaam.
Langs de weg van jullie toekomstige bezigheden zullen jullie alles door en door
leren kennen. Daarom willen we ons ook niet langer bezighouden met het
beschouwen van deze kleine wereld, maar ons direct naar de eerste deur van de
avondlijke, westelijke wand begeven en van daar weer opnieuw de buitenwereld
beschouwen.'
296
De
avondlijke westwand.
Een
planetaire middenzon, moeder van talrijke planetaire zonnen
Inrichting
van het geestelijke diorama
[1] Allen
gaan nu weer het vertrek binnen. De eerste deur in de avondlijke westelijke
wand staat al open zonder dat iemand haar met de hand heeft geopend. Dat is
voor onze Robert alweer aanleiding om te vragen naar het mechanisme waardoor
deze deuren als vanzelf geopend worden.
[2]
Daarop zeg Ik tegen hem: 'Vriend, heb je nog steeds geen idee van de almacht
van Mijn wil?' Robert zegt: 'O, vergeef mij, beste Vader! Kijk, door Uw grote
vriendelijkheid en minzaamheid vergeet men vaak helemaal dat U almachtig bent.
Maar nu is alles alweer helemaal in orde!'
[3] Nu
gaan wij in de deuropening staan en voor de ogen van de nieuwe bewoners van het
hemelse Jeruzalem strekken zich onafzienbare landerijen uit. Grote rivieren
doorstromen deze onmetelijk uitgestrekte landen en hun water straalt sterker
dan al het licht van de zon van onze aarde als het op één punt zou worden
samengebundeld. Grote, prachtig aangelegde tuinen worden bij het wennen aan het
sterke licht der rivieren geleidelijk aan zichtbaar en in het midden schitteren
indrukwekkende, prachtige gebouwen, waarin de mensen van deze lichtwereld
plegen te wonen. Boven de lichtrivieren ziet men sterk stralende
mensengedaanten zweven, die onbeschrijfelijk mooi gevormd zijn. Robert en nog
enkele anderen houden de handen voor hun ogen omdat ze de te sterke lichtglans
niet kunnen verdragen, en zij vragen Mij, wat dat toch voor een wereld is.
[4] Ik
zeg: 'Dat is een middenzon, waaromheen in wijde banen miljoenen kleinere
planetaire zonnen cirkelen. Haar aantrekkingskracht is zo groot, dat zij al die
miljoenen planetaire zonnen met hun planeten in de voor hun afgebakende banen
houdt. Maar wat betekent al die kracht tegenover de kracht van één van Mijn
geringste kinderen! Ik zeg jullie: middenzonnen zijn speelgoed in de handen van
Mijn kinderen! N u weten jullie wat jullie hier zien, en daarom zullen we het
balkon weer verlaten en verdergaan naar de tweede deur van de avondlijke,
westelijke wand.'
[5]
Robert zegt: 'Heer en Vader, ik zou toch een beetje willen begrijpen hoe het mogelijk
is, dat men hier vanaf iedere deur een heel eigen groot hemellichaam ziet,
terwijl de deuren toch maar enkele passen van elkaar verwijderd zijn! Hoe
kunnen zulke wereld-kolossen in een ruimte van enkele passen breed naast elkaar
bestaan? Heer, ik beteugel mijn geduld zoveel ik maar kan, maar het haalt niets
uit. Ik moet wel een klein lichtje ontvangen, anders word ik zelfs hier in het
rijk van het volmaakte leven nog ziek.'
[6] Ik
zeg: 'Wel, ziek zul je hier zeker niet worden, omdat een ziekte hier volstrekt
onmogelijk is. Temeer, omdat ik jou daarover nu toch een kleine opheldering wil
geven. Luister dus. Je hebt al eerder iets gezegd over een geestelijk
'diorama'. En dit is ook werkelijk zo'n geestelijk diorama, dat echter op
andere optische grondwetten berust dan een aards diorama.
[7]
Kijk, elk van deze deuren is in zekere zin een geestelijke, holle spiegel.
Wordt de deur geopend, dan zie je datgene, wat volgens een eeuwige ordening in
je eigen hart in kleinste, maar nochtans meest volmaakte vorm woont. Sta je nu
voor één van deze holle spiegels, dan zie je het meest vergrote spiegelbeeld
van wat zich volgens een overeenkomstige ordening uit jouw voorraad in zekere
zin op de zuivere oppervlakte afspiegelt. De spiegel is hier echter niet van
glas, maar bestaat uit de zuiverste hemellucht. Zij is zo gepolijst, dat ze,
als het nodig is, een volkomen heldere wand vormt, waarop datgene wordt
weerkaatst, wat naar de ordening van haar eigen samenstelling door haar kan
worden opgenomen.
[8] Op
aarde bestaat iets dergelijks evenwel niet. Alleen de zogenaamde fata morgana
komt er als luchtspiegeling enigszins voor in aanmerking. Maar ze haalt het
toch lang niet bij de spiegelbeelden hier, want zij neemt elk object op dat
zich voor haar plaatst. Deze spiegelbeelden in Mijn huis nemen slechts op, wat
met hen overeenstemt. Iets wat er meer op lijkt zouden wel de verschillende
kleurschakeringen door een prisma kunnen zijn, :waarbij een bepaald vlak bij
eenzelfde wending slechts één bepaalde kleur terugkaatst. Wat zo'n prisma
echter met de vormloze kleuren doet, dat bewerkstelligt de spiegel hier met de
vormen die uit de harten van de voor hem staande engelgeesten op zijn oppervlak
stralen en in overeenstemming met de aard van zijn eigen oppervlak worden
teruggekaatst.
[9]
Als Ik nu wil dat deze of een andere spiegel er niet meer is, dan zul je door
zo' n deur vanzelfsprekend slechts datgene zien, wat Mijn huis omgeeft, dat
naar alle zijden vrij midden in de grote stad staat. Want het gewone
aanschouwen berust hier op dezelfde grondbeginselen als het zien op aarde, maar
natuurlijk in de meest zuivere potentie.
[10]
Daar zo'n spiegel echter beslist niet uit een vaste wand bestaat, is er een
voorziening getroffen, waardoor elke geest zo nodig ook dadelijk met de snelheid
van de gedachte op dat werkelijke hemellichaam kan komen, dat hij in de spiegel
ziet. Dat geschiedt langs de weg van een hemels-geestelijk contact. Hoe dat
echter in zijn werk gaat, dat, Mijn beste vriend, zal je allemaal mettertijd
duidelijk worden. Wel, hoe ziet het er nu met je ziekte uit? Denk je misschien
nog dat je door jouw ongeduld koorts zult oplopen?'
[11] Robert zegt: 'O
Heer en Vader, Gij liefde aller liefde! Ik ben nu weer zo'n duizend aardse studiejaren
wijzer en verstandiger. U alleen zij eeuwig al onze liefde en aanbidding!' Ik
zeg: 'Welnu, als het je nu wat lichter om het hart is, gaan we meteen naar de
tweede deur. Kijk, ze staat al een poosje open!'
297
Een
blik door de tweede deur van de westelijke wand
Een
middenzon van hogere orde.
Pracht
van steden en bouwwerken
Scheppingen
van het instinct of van ware wijsheid?
[1]
Allen gaan nu door deze tweede deur in de avondlijke wand en zien daar een
tweede middenzon van een hogere orde, waar hele zonnegebieden in enorm grote
banen omheen cirkelen, zoals de planeten rond hun planetaire zon.
[2] Nu
heffen allen hun handen omhoog en roepen: 'O Heer, o Heer, terug met ons! Dat
is niet meer te verdragen! Dat is toch een licht, dat dat van de eerdere
middenzon triljoenvoudig moet overtreffen. Wij zien hier geen einde en kunnen
ook geen vormen meer onderscheiden. O God, almachtige Heer van de oneindigheid!
Wat een enorme hoeveelheid licht! Wat een lichtintensiteit!'
[3] Ik
zeg: 'Kijk er maar een poosje in, dan zullen jullie jonge ogen er wel aan
wennen en jullie zullen dan ook vormen ontdekken.' Robert zegt: 'Alles goed en
wel, als we het maar konden uithouden! Dit is immers zo' n intense lichtsterkte
dat ze de aarde in een mum van tijd tot een volkomen niets zou moeten oplossen.
Onze ogen zijn toch al tamelijk aan licht van het sterkste kaliber gewend, maar
hier is het mij totaal onmogelijk om er ook maar een seconde lang in te kijken.
Als U onze ogen niet afschermt, zullen we niet in staat zijn om dit
verschrikkelijk sterke licht ooit te aanschouwen.'
[4] Ik
zeg: 'Wel, wel, dat jij toch iedere keer alles beter wilt begrijpen dan Ik!
Kijk maar eens enkele seconden lang in het licht, dan kun je je er van
overtuigen of het al dan niet te verdragen is. Want kijk, jullie moeten er hier
aan wennen om ook het sterkste licht te kunnen aanschouwen. Af en toe komt het
voor, dat Ik Zelf in het licht van de Godheid in Mij verschijn, waarbij al dit
licht vergeleken de reinste nacht is. Hoe zou je Mij dan in zo'n licht kunnen
aanschouwen als dit geringe jou reeds zo hindert? Daarom maar dapper erin
gekeken, dan zal alles wel goed komen!'
[5] Na
deze woorden begint Robert, aanvankelijk flink knipperend met zijn ogen, naar
deze grote middenzon te kijken en zegt na een poosje: 'Vader, ik dank U voor
zo'n grote genade! Nu zie ik al vormen, maar ze zijn nog niet blijvend, want de
kracht van het licht wist ze van tijd tot tijd nog uit. Toch komen ze steeds
als dezelfde weer te voorschijn. O, dat moet een buitengewoon wonderbaarlijke
wereld zijn! Werkelijk, zo'n wereld is ook al een hemel, want daar moet het
heel heerlijk te leven zijn als men eenmaal aan het licht gewend is.
[6]
Aha, nu ontdek_ik een enorm grote stad met grandioze, prachtige bouwwerken. Ze
lijkt op Uw heilige stad die verheven is boven alle steden van de gehele
oneindigheid. Merkwaardig! Zover mijn oog reikt, zie ik tuinen en de
prachtigste paleizen in een bouwstijl die mij volkomen vreemd is. Enorme
arcaden strekken zich naar alle richtingen uit; daarop staan de prachtigste
zuilen, waarop paleizen van onbeschrijfelijke schoonheid prijken. O, o, wat is
dat schitterend!'
[7] Nu
beginnen ook alle andere constanter in het licht van deze tweede middenzon te
kijken en ontdekken geleidelijk ook datgene wat Robert heeft gezien. Ja,
enkelen zien nog meer. Ze worden een prachtige plantenwereld gewaar, een
heleboel merkwaardige dieren van allerlei soort en in de tuinen wandelen veel
onbeschrijfelijk mooi gevormde mensen. Uit hun montere bewegingen is op te
maken dat ze uitermate gelukkig en tevreden moeten zijn.
[8]
Vooral Mathilde-Eljah merkt dit op en zegt: 'O God, wat een onvergelijkelijk
verschil tussen zo'n wereld en onze aarde! Daar is alles een volmaakte hemel,
maar op aarde is alles vergeleken bij deze wereld de puurste hel. O, dat moeten
bijzonder goede en wijze mensen zijn! Op deze wereld zal zeker geen dood
bestaan. Ook lijkt het of daar niets ouder wordt. Overal straalt eeuwige lente
en iedere gestalte blaakt van blijmoedige jeugdigheid. O God, o Vader, wat een
wereld! Ook de dieren zien er buitengewoon goedmoedig uit en lopen samen als
makke lammeren.
[9] O
Heer, het moet voor elk van Uw kinderen toch een groot genoegen zijn om
bestuurder van zo'n wereld te worden. Ja, voor Uzelf moet het een grote vreugde
zijn deze overvloedig lichte landouwen te betreden. Nee, daar mag ik niet lang
naar kijkén. Het zou me zo zwak maken, dat ik deze wereld zou willen betreden
en met deze wondermooie mensen nader kennis zou willen maken.'
[10]
Peter zegt: 'Je kunt het wel proberen, maar het zal je wel slecht bekomen. Deze
wezens kunnen jou als geest uit de bovenste hemel wellicht helemaal niet zien
omdat zij toch nog min of meer door de materie van hun wereld omvangen zijn. Ik
heb het sterke vermoeden dat deze mensen helemaal geen dood, d.w.z. geen
verandering kennen. Zij zullen wel, zoals jij nu ziet, al vanaf hun eerste
ontstaan een hun welgevallig, eeuwig leven zijn begonnen. Hun werken tonen
weliswaar dat er onder hen heel veel wijsheid aanwezig is, maar als regel zou
ik dit nu ook niet durven aannemen. Er zijn op aarde immers ook allerlei
dieren, die dingen tot stand brengen welke een nog zo wijze kunstenaar hen
nooit zal nadoen. Zou het echter juist zijn als men aan zulke dieren een
Salomonische wijsheid zou toeschrijven? Eveneens kan dat ook bij deze mensen
het geval zijn. Zij kunnen best meer instinctmatig ingestelde dan wijze mensen
zijn en in dat geval zouden we dan bij hen nu juist niet veel aantrekkelijks
vinden. Wat zeg je daarvan?'
[11] Eljah
zegt: 'Ja, je hebt misschien niet helemaal ongelijk. Maar te oordelen naar de
grote verscheidenheid van hetgeen hier te zien is, lijkt het toch dat deze
mensen eerder echte wijsheid dan een nog zo hoog ontwikkeld instinct bezitten.
Zulke bouwwerken in zo' n gedurfde bouwstijl en deze prachtig aangelegde
tuinen leveren het overduidelijke bewijs, dat in deze door het sterkste licht
omgeven mensen meer dan louter instinct aanwezig is!' Peter zegt: 'Ja, in dit
opzicht zou jij ook wel eens gelijk kunnen hebben, maar ik blijf toch meer bij
mijn mening.'
[12]
Ik zeg: 'Jullie hebben in zekere zin beiden gelijk! Maar omdat Ik de derde deur
al heb geopend, verlaten we nu deze tweede en gaan meteen door de reeds
geopende.'
298
De
derde deur laat een al-middenzon zien.
Ordening
van de zonnensystemen
Grootte
en lichtsterkte van de zonnen
Vuurgeesten
van de al-middenzon bij hun werkzaamheden
[1]
Allen gaan nu door de derde deur van de westelijke wand. Zodra zij echter een
blik naar buiten hebben geworpen, keren zij zich meteen weer om, want het hier
tegemoet stralende licht is weer onvergelijkelijk sterker dan dat in de vorige
deur.
[2]
Robert en verscheidene anderen zeggen: 'O Heer, o God, o Vader! Onze ogen die
het licht van de vorige zon nu reeds heel goed konden verdragen, kunnen dit
onbeschrijfelijk felle licht niet meer uithouden. Het licht van de vorige zon
was immers rustig, hoewel in het begin ook onverdraaglijk sterk. Maar dit licht
lijkt op sterk golvende vlammen en steekt verschrikkelijk in de ogen! Wat is
dat eigenlijk voor een licht? Is dat soms ook weer een middenzon?'
[3] Ik zeg:
'Inderdaad, en weer een van een hogere orde; maar opdat jullie dit goed
begrijpen, moeten jullie je de ordening van de zonnensystemen als volgt
voorstellen:
[4] De
vele miljoenen planetaire zonnen, waaromheen planeten zoals jullie aarde zich
bewegen, vormen met hun gemeenschappelijke middenzon een zonnengebied. Hun
middenzon is altijd zo groot dat haar inhoud die van de om haar cirkelende
zonnen met hun planeten vaak honderdvoudig of zelfs duizendvoudig, ja soms ook
miljoenvoudig overtreft; want er zijn grotere en kleinere gebieden. Hoe groter
namelijk een zonnengebied is, des te groter moet ook in ieder opzicht zijn
middenzon zijn ten opzichte van de gezamenlijke inhoud van haar nevenzonnen, om
deze ondanks de grotere afstanden in de juiste banen te houden. Hoe groter het
aantal en de afstand van de nevenzonnen wordt, des te groter moet ook het
volume van zo'n middenzon zijn om meester van al de haar omcirkelende planetaire
zonnen te zijn.
[5]
Vele de van zulke nu nader omschreven zonnengebieden hebben dan echter weer een
gemeenschappelijke gebieds-middenzon en bewegen zich, door haar gedragen, in
niet te vergelijken grotere cirkels om deze gemeenschappelijke hogere middenzon,
die natuurlijk in verhouding weer vele keren groter moet zijn dan al haar
zonnengebieden bij elkaar. Vaak cirkelen er vele duizenden van dergelijke
zonnengebieden om zo' n tweede middenzon, zoals wij er een vanuit de tweede
westelijke deur hebben gezien. Al die zonnen gebieden samen met hun middenzon
vormen dan een zonnen-al.
[6] En
weer hebben vele duizenden van zulke zonnen-allen als gezamenlijk middelpunt
een nog hogere middenzon, die natuurlijk wat haar inhoud betreft, naar
verhouding vaak weer vele duizenden keren groter is dan al de haar omcirkelende
zonnen-allen. En juist deze, die we nu hier zien, is zo'n al-middenzon.
[7]
Naargelang echter de grootte van zulke middenzonnen toeneemt, neemt ook hun
lichtsterkte toe. Jullie kunnen ongeveer van de volgende verhouding uitgaan: is
b.v. een planetaire middenzon zo groot dat haar doorsnede een biljoen aardse
mijlen bedraagt, dan is de doorsnede van een zonnengebieds-middenzon het
miljoenvoudige van de doorsnede van een planetaire middenzon, dus een triljoen
aardse mijlen. En zo'n al-middenzon, zoals wij nu vanuit deze derde deur zien,
groeit dan weer naargelang ze een groter, of minder groot aantal zonnen-allen
beheerst, miljoenvoudig, soms zelfs biljoenvoudig naar verhouding van de noodzakelijke
grootte, en evenredig ontwikkelt zich haar lichtsterkte. Ze kan dan wel een
quadriljoen, soms zelfs een quintiljoen aardse mijlen in doorsnee tellen.
[8]
Dit soort zonnen heeft reeds een eigen vuurlicht en haar voor jullie
onmetelijke oppervlakte is voor bewoning door materiële wezens niet geschikt.
In plaats daarvan wonen er echter des te meer vuurgeesten heel behaaglijk in
zo'n onmetelijk uitgestrekte vuurzee en hebben daar hun woningen en gebieden om
te besturen. Wel bewonen ook mensen met een lichaam zo' n zon, maar niet de
buitenste oppervlakte, maar een meer innerlijk gelegen sfeer. Want alle zonnen
bestaan uit verscheidene zonnen die zich binnen de buitenste zon ongeveer zo
bevinden als de planeet Saturnus binnen zijn ringen.
[9]
Maar probeer nu ook het licht van deze zon te verdragen, want jullie moeten in
het vervolg tegen veel grotere lichtsterkten bestand zijn om tenslotte ook Mijn
hoogsteigen goddelijke licht te kunnen verdragen. Probeer het maar, het zal
wel gaan! Alle begin is moeilijk.'
[10] Op deze aanmoediging keren allen
zich weer naar de zon toe en proberen of het inderdaad mogelijk is.
[11]
Robert, wiens ogen erg gevoelig zijn, wendt zich tot de steeds aanwezige drie
apostelen en zegt: 'Beste vrienden, hoe krijgen jullie het eigenlijk voor
elkaar, dat jullie zo moeiteloos in dit licht kunnen kijken? Ik weet weliswaar
dat dit sterke licht mijn ogen helemaal niet kan schaden, maar toch ben ik door
de te grote lichtsterkte niet in staat, er twee seconden lang naar te kijken.
Het doet me dan wel geen pijn, maar de enorme stekende lichtsterkte verhindert
mijn ogen om haar majesteit langer dan een vluchtige seconde aan te staren. Zeg
eens, beste broeders, hoe jullie dat nu eigenlijk doen. Stoort jullie zo'n
licht dan helemaal niet?'
[12]
Paulus zegt: 'Beste broeder, ik zeg je alleen maar: wees vastbesloten, dan
lukt alles! De enorme sterkte van zo'n licht voelen ook wij, net als jij. Maar
onze wil heeft bij zulke gelegenheden die bepaalde kracht, die tegen iedere
lichtsterkte is opgewassen. De enige uitzondering is de lichtsterkte in de
binnenste Godheid van de Heer Zelf, die ook wij nooit langer dan drie korte
ogenblikken kunnen verdragen. Je moet daarom niet zozeer moeite doen om je
gezichtsvermogen te sterken, maar veel meer je wil; dan zal geen licht je meer
hinderen. Probeer het en je zult je ervan overtuigen.'
[13]
Robert zegt: 'Ik zal zien hoever ik het hierin kan brengen.' Nu zet Robert zich
schrap en begint met een gloeiend gezicht in het zonlicht te staren. Na een poosje
zegt hij: 'Broeders, jullie hebben volkomen gelijk! Het lag niet aan mijn ogen
maar aan het gebrek aan vastberadenheid van mijn wil.
[14]
Ik kijk nu ook met groot gemak in dit licht en beleef daaraan grote vreugde,
want ik begin nu door de helderste ethervlammen heen een ongekende wonderwereld
te ontdekken en zie uitgestrekte bouwwerken, waarin waarschijnlijk de door de
Heergenoemde vuurgeesten wonen. Merkwaardigerwijze bestaat zo'n gebouw
eigenlijk uit ontelbaar veel symmetrisch opgetrokken, enorme hoge torens, die
door ontelbaar veel arcaden met elkaar verbonden zijn. Nu zie ik ook op mensen
lijkende wezens op de arcaden rondwandelen. Hun bewegingen zijn buitengewoon
vlug. Dat gaat als bliksems heen en weer! Hebben deze geesten dan zulke
dringende zaken te doen, dat ze zo als bezetenen heen en weer rennen?'
[15]
Paulus zegt: 'Ja mijn vriend, op zo' n zon is bijzonder veel te doen. Dat kun
jij weliswaar nog niet begrijpen, maar uit de enorme grootte en uitgestrektheid
van deze gebouwen kun je reeds de conclusie trekken dat zich in deze zon heel
veel moet afspelen; vandaar ook de grote bedrijvigheid van deze geesten! Kijk,
op deze enorme zon brandt het allerzuiverste gas en dit moet steeds in
overvloed voorhanden zijn in de grote onderzonse gashouders. En zo zien we
hier voor ons niets anders dan een grote 'gasfabriek', waarvan er triljoenen
zijn op deze zon. Ook op aarde bereiden bepaalde geesten in het inwendige van
de vuurspuwende bergen brandbaar gas en steken het ook aan als er eenmaal
voldoende van voorhanden is. Het gas zelf echter bestaat in wezen uit de meest
eenvoudige natuurgeesten, die zo'n loutering moeten doormaken voordat ze in
een reeds meer bepaalde bestaansvorm kunnen overgaan. Wat hier op de meest
ordelijke wijze wordt verricht, ziet er op aarde echter allemaal ruwen grof
uit. Nu weet je voorlopig genoeg. Sluiten jullie je daarom weer aaneen, want we
zullen ons zo dadelijk zuidwaarts begeven.
299
Eerste
deur in de zuidelijke wand
Overweldigend
licht van een hoofd- en oermiddenzon
Haar
reusachtige proporties De daar levende wezens als zonnebalwerpers
[1]
Daarop zeg Ik: 'Ja, zo is het! Kijk Robert, de eerste deur in de zuidelijke
wand staat al open. Het nog veel sterker stralende licht dat door deze deur valt,
toont aan dat we hier te maken krijgen met een voor jou nog nauwelijks te
bevatten grotere zon dan die we het laatst hebben gezien. Daar zullen we ons
dan ook bij het sluitstuk van de door Mijn wil en Mijn wijsheid geschapen en
geordende materie bevinden.'
[2]
Allen begeven zich nu ronduit met angst in de deuropening (behalve Paulus,
Petrus en Johannes, die dit allemaal reeds door en door kennen). Bij de
deuropening aangekomen, keren allen zich aanvankelijk luid schreeuwend om en
verzekeren dat het volslagen onmogelijk is om ook maar een fractie van een
seconde in dit licht te kijken; want dit licht komt hun nog triljoenmaal
sterker voor dan het licht van de vorige al-middenzon.
[3] Ik
zeg: 'Ja, dat kan Ik zeker niet ontkennen. Maar het zal bij deze laatste hoofd-
en oermiddenzon net zo gaan als bij de vorige. Slechts een sterke wil, moed en
doorzettingsvermogen! Wel, vriend Robert, heb jij ook geen moed?'
[4]
Robert zegt: 'O Heer, het is hier bijna niet te doen! De straling steekt te
sterk! Men wordt hier letterlijk teruggeworpen. Maar ik wil het in Uw
allerheiligste naam proberen. Ik zal eerst mijn ogen helemaal sluiten en ze pas
dan geleidelijk aan openen; misschien zal het dan gaan.' Ik zeg: 'Doe zoals het
je raadzaam lijkt, maar het is beter als je meteen met wijdopen ogen in dit
licht begint te kijken. Een paar minuten strijd en je hebt ook dit kolossaalste
van al het materiële licht overwonnen.'
[5]
Robert zegt: 'Goed, het zal gebeuren! Wat U, o Heer en Vader, bepaalt, moet
eeuwig het beste en doelmatigste zijn. En nu opgepast, mijn lichtschuwe ogen!
Nu zullen jullie met een fikse lichtstorm te maken krijgen!' Met deze woorden
draait hij zich vlug om en kijkt, aanvankelijk flink met zijn ogen knipperend,
in het licht.
[6] Na
een poosje zegt Robert zeer verheugd over ook deze overwinning: 'Vader, U zij
dank, eer en alle liefde! Ook dit grootste licht gehoorzaamt nu aan mijn heel
kleine ogen. Zo zijn weer bij U, heiligste Vader, in alle ernst zelfs de
onmogelijk lijkende dingen mogelijk! O mensen op de armzalige aarde! Jullie
ogen worden al verblind bij het kijken in jullie kleine zon, terwijl een vonkje
van dit licht miljoenen malen sterker is dan het licht van de zon van jullie
aarde. Wat zouden jullie zeggen als jullie slechts zo'n kleinste vonkje in je
natuurlijke toestand te zien zouden krijgen? Ik zeg jullie: één vonk zou
volstaan om de gehele aarde in een oogwenk tot niets te veranderen.
[7] O
Heer en Vader, hoe is een dergelijke, alle menselijke berekeningen te boven
gaande toename van licht mogelijk? Eén kubieke centimeter licht van deze zon
heeft in wezen reeds meer lichtsterkte dan het licht van de hele aardse zon op
zo'n kubieke centimeter samengeperst! Dat is toch een onbegrijpelijke
proportie... en toch is het zo! Nu kijk ik reeds geruime tijd heel gemakkelijk
in dit licht, maar het wil door de gewenning van mijn ogen niet zwakker
worden. Wat een lichtsterkte is dat! Hoe groot moet deze zon wel zijn en wat
een groot doel mag haar reusachtige bestaan wel hebben?'
[8] Ik
zeg: 'Dit is een hoofd- en oermiddenzon waaromheen precies zeven miljoen
zonnen-al-allen draaien en bewegen. Zij is ook precies een miljoenmaal groter
dan al die zeven miljoen bij elkaar. Haar doorsnee bedraagt zo'n twee octiljoen
aardse mijlen. Het licht met zijn grootste elektromagnetische snelheid -
veertigduizend Duitse mijlen per seconde - zou vele duizenden triljoenen aardse
jaren nodig hebben om van de ene pool van deze zon naar de andere te komen!'
[9] Nu
krimpen allen van ontzetting ineen. Helemaal verbouwereerd zegt Robert: 'En
zo'n zonnekolos is ook door U geschapen! Door U, die hier zo heel minzaam over
deze grootte staat te vertellen alsof het slechts over een handvol erwten
gaat!'
[10]
Ik zeg: 'Ja, Mijn lieve broeder, niet alleen deze, maar nog talloze andere, die
nog veel groter zijn dan deze, die ronduit de kleinste van allemaal is.' Robert
zegt: 'Ik kus Uw handen, o God! Zich dat voor te stellen is toch zeker voor een
geschapen geest niet mogelijk!' Ik zeg: 'Toch wel, vraag het maar een van Mijn
drie broeders; zij zullen je wel vertellen of iets dergelijks mogelijk is of
niet.'
[11]
Robert zegt: 'Ja, ja, bij U is alles mogelijk, maar dat dit desondanks iets zo
ontzettend groots is dat daardoor elke geest tot in z'n binnenste begint te
beven, kunnen noch Petrus, noch Paulus, noch de diep wijze broeder Johannes
ontkennen. Vele duizend triljoenen jaren zou het snelste licht er over doen om
van de ene pool tot de andere te komen? O Heer, o God, wat een angstaanjagende
grootte! Hoe ver moet dan wel zo'n zon van onze aarde verwijderd zijn om van
daaraf slechts als een lichtgevende punt te worden gezien?' Ik zeg: 'Zo’n tien
miljoen mijlen is genoeg om haar tot de schijnbare doorsnee van Venus te
reduceren. Een verdere berekening mag voor jou een genoegen zijn!'
[12] Robert
en Peter zeggen: 'O Heer, met zulke berekeningen zullen wij beiden ons hoofd
noch ons hart breken! Het mag zijn zo het is volgens Uw heiligste wil, maar
dergelijke afmetingen slokken ons denk- en begripsvermogen te zeer op.'
[13]
Robert gaat alleen verder: 'O Heer en Vader, nu begin ik ook in deze zon een
heleboel grote menselijke wezens te ontdekken! Zij moeten door en door gloeiend
heet zijn, maar van een of andere soort gebouwen ontdek ik nergens iets. Met
grote haast bewegen deze ontzettend grote wezens zich door de machtige vlammen
en lijken bij deze zeker zeer hete bezigheid buitengewoon opgewekt te zijn.
Enkelen verheffen zich tamelijk hoog boven de lichtzee en slingeren zeer sterk
gloeiende ballen de oneindigheid in! Een zonderling genoegen voor deze wezens.
Zij schijnen niet al te mathematisch te berekenen waarheen ze hun hemelse
granaten werpen. Dat lijkt helemaal aan het toeval te worden overgelaten.
Daarom zou zo'n granaat je ook een reis naar hier kunnen ondernemen. Ondanks
mijn nu zuiver geestelijke hoedanigheid zou ik werkelijk niet graag de eerste
zijn, die zo'n bal op z'n hoofd krijgt! Deze ballen zullen ook wel aardig
omvangrijk zijn, want met kleinigheden zullen deze reuzen zich nauwelijks
bezighouden. Hoe groot zou zo’n vuurmens van deze zon aller zonnen toch wel
zijn ten opzichte van onze aarde?'
[14]
Ik zeg: 'Aardig groot, Mijn beste Robert! De meeste kogels die je hen ziet
wegslingeren zijn groter dan de zon van de aarde; sommige ook wel kleiner.'
[15] Robert zegt: 'Uw
onderdanige dienaar, maar de lieden op dit hemellichaam werpen alsof het niets
is zonnen de wijde oneindigheid in. Bravo, het wordt steeds beter! Wanneer dus
zo' n mensje op aarde zou staan, die voor zijn liefelijke voetjes slechts een
zandkorreltje zou zijn, dan zou het voor hem een koud kunstje moeten zijn om de
hele zon met al haar planeten, manen en kometen met groot gemak in zijn vestzak
te stoppen. Ik denk, dat mensen als wij zeker nooit in staat zullen zijn om met
deze lieden samen broederlijk te drinken. Heer, lieve Vader, U moet mij maar
vergeven dat ik bij zulke gelegenheden wat humoristisch word. Maar men kan dat
niet nalaten als men deze afmetingen met die van de aarde vergelijkt. Waar
komen deze gloeiende kogeltjes, die deze mensen de oneindigheid in schieten dan
terecht?'
[16]
Ik zeg: 'De meesten vallen weer terug op de grond van deze zon, maar hier en
daar gaan er ook enkele de eindeloze ruimte in en worden daar in een of andere
verre ruimte tot zonnen in het gebied van een middenzon.' Robert zegt: 'Dan zou
er vroeg of laat toch ook eens een in de buurt van de aarde kunnen komen, maar
daarover is echter in de geschiedenisboeken niets te vinden.'
[17]
Ik zeg: 'Mijn vriend, ten eerste heb je nog lang niet al dit soort boeken op
aarde gelezen, en ten tweede zijn zulke verschijnselen door de gelijktijdig
levende volkeren ook niet nauwkeurig genoeg opgetekend, maar bleven enkel door
overlevering in de herinnering van de nog weinig ontwikkelde volksstammen
voortleven. Desondanks zijn er reeds verscheidene van zulke kogeltjes vanaf de
aarde als bijzondere kometen gezien, en het zal niet meer zo lang duren dat zo'
n gast een reis zal maken door het gebied van de verst verwijderde planeten van
de aardezon en zelfs op klaarlichte dag te zien zal zijn.
[18]
Het is echter nog geen drieduizend jaar geleden dat zo' n zonnekomeet door het
gebied van de Saturnus- en Uranusbaan trok en zo'n sterk licht op de aarde
wierp, dat naast haar de zon daardoor heel mat schijnend uitzag. In zijn volle
sterkte duurde dit fenomeen trouwens slechts enkele dagen en kon vanwege de al
te grote snelheid van deze voorbijganger niet langer gadegeslagen worden.
Nauwelijks een paar honderd jaar geleden ging er weer zo'n gast doorheen en kon
ook op klaarlichte dag gezien worden. Maar alle dagen Mijn vriend, kan zoiets
niet plaatsvinden. Het hoe en waarom hiervan zul je in de toekomst leren
kennen. Bekijk nu deze zon nog maar een poosje, dan zul je nog heel veel
ontdekken, waarover je je zeker zult verbazen.'
300
Verdere
werkzaamheden van de vuurreuzen op de hoofd- en oermiddenzon.
Geboorte
van een grote al-middenzon
De
omhullende schil van de grote verzameling van werelden
[1]
Robert bekijkt deze zon nog een poosje aandachtig en zegt dan: 'Ik kan kijken
zoveel ik wil, toch begrijp ik er helemaal niets van. De ene lichtgolf
verdringt de andere. De vuurreuzen lijken eerder in deze lichtzee rond te
zwemmen dan zich op een of andere vaste grond te bewegen. Ik zou wel willen
zien waar ze hun gloeiende kogels vandaan halen en hoe deze zo mathematisch
rond gevormd worden alsof ze door een kunstdraaier vervaardigd zijn.
[2]
Aha, wat gebeurt er nu daarginds in de 'verte? Verscheidene vuurreuzen richten
een reusachtig grote buis op. Deze heeft al een buitengewoon grote monding,
maar de reuzen trekken haar nog meer uiteen. De hele buis moet uit een zeer
rekbare massa bestaan, anders zou ze zich niet zo gemakkelijk laten uitrekken.
Nu lijkt ze de juiste wijdte te hebben. Drommels! Die moet naar aardse
maatstaven een reusachtige wijdte hebben, daar deze reuzen nu met enkele
honderden om de buis staan, terwijl tussen hen nog zoveel ruimte vrij is, dat
er nog wel twintig van die reuzen een plaats zouden hebben. Wat gaat daar nu
gebeuren? Nu zie ik dat die reuzen hun mond openen, waaruit een verscheidenheid
aan lichtvormen stroomt. Wat mag dat wel betekenen?'
[3] Ik
zeg: 'Dat is de taal van deze wezens, Zij geven elkaar te verstaan dat er nu
weldra een centraalzon, die hele zonnenallen in zich draagt, geboren zal
worden. Je zult haar ook spoedig uit de wijde monding zien opstijgen. Let maar
op!' .
[4]
Robert kijkt weer en ziet nu ook een kolossale lichtbol uit de grote buis
opstijgen, die zich dan met hoge snelheid in een rechte lijn van de oppervlakte
van de zon af voortbeweegt. Hoogst verbaasd over dit fenomeen zegt Robert:
'Vrienden, in alle ernst, dat is geen kleinigheid! Wij zagen nu met onze
onsterfelijke ogen het ontstaan van een middenzon, die wellicht niet de
kleinste is in haar soort. Het is haar bestemming om te dienen als al-middenzon,
waaromheen zich na verloop van tijden en tijden triljoenen werelden bewegen, en
waaruit deze licht, warmte, leven en voedsel zullen putten. Ach, wat is dat een
machtig gezicht! Maar waar zal deze zon geplaatst worden? In welk gebied zal ze
haar grote kringloop beginnen? O Heer, dat zijn zaken waarvoor zelfs de
grootste aartsengelen moeten huiveren van ontzag! Hier ziet men letterlijk hoe
nieuwe scheppingen onder Uw ogen ontstaan als grote woningen voor miljarden
vrije wezens, die haar eens zullen bewonen. O Heer, dat is te groot voor ons
nietige geestjes!
[5]
Maar nu zou ik toch, opdat er een beetje orde in mijn denken mag komen, nog
graag willen weten hoe dat allemaal op een rijtje te zetten is: deze wezens
werpen aan één stuk door kleine planetaire zonnen in de ruimte. Maar zo'n zon,
zoals deze nu door de buis gedreven al-middenzon, baart dan mettertijd ook
weer middenzonnen van lagere orde en deze in nog latere tijden weer onder hen
staande gebieds-middenzonnen en deze uiteindelijk ettelijke miljoenen
planetaire zonnen. Hoe onderscheiden de in deze rangorde geboren planetaire
zonnen zich dan van de soort, die van hier af de ruimte ingeworpen worden?'
[6] Ik zeg: 'Kijk,
ieder complex van zonnen- en wereldenuniversa, die zich in grote wijde banen om
een oermiddenzon beweegt, wordt op enorme afstand van al die zonnen universa
omgeven door een solide huls, waar geen materieel wezen doorheen kan dringen.
Deze huls bestaat uit een diamantachtige, doorzichtige materie en is van binnen
spiegelglad. Al het licht nu, dat van de talloos vele zonnen uitgaat en door
geen aarde of zon wordt opgevangen, wordt dan door deze huls opgevangen en weer
teruggekaatst. Daar zo'n huls echter mettertijd op haar binnenste spiegelvlak
toch matter wordt, waardoor zij haar functie niet volledig zou kunnen
verrichten, worden er vanaf deze oermiddenzon steeds zulke lichtbollen met de
nodige kracht weggeslingerd, zodat ze te zijner tijd bij de genoemde
hulsoppervlakte aankomen. Daar worden ze dan voor het reinigen van die huls
gebruikt. De daar aanwezige schoonmakers zijn echter weer speciaal daarvoor
bestemde grote en machtige geesten, die in groten getale voorhanden zijn. Want
weet, alles wat er gebeurt in de hele oneindigheid, gebeurt door Mijn geesten
en grote engelen. Mijn kinderen zijn echter het grootst en het machtigst van
allemaal.'
[7]
Robert zegt: 'Heer, dan ben ik zeker geen kind van U! Want bij Uw heiligste
naam, ik vind mezelf nu heel verschrikkelijk klein en denk dat er onder en
boven mij niets nog kleiners kan bestaan. Ik mag aan al het grootse dat ik nu
gezien heb helemaal niet denken, anders verga ik nog tot niets. Tenslotte komt
er nog de zeker tienmiljoenmaal tien miljoen zonnen en andere werelden
omsluitende huls bij, waartegenover deze zon qua grootte in geen enkele
verhouding staat en die bovendien ook nog bewoond wordt door machtige legers
van geesten! O Heer, 0 Vader! Daar blijft mijn verstand bij stilstaan.
[8] Ik
heb me in mijn beperktheid de gehele oneindigheid nauwelijks groter dan één
zo'n hulsglobe voorgesteld. Maar U zegt dat er in de oneindige ruimte ontelbaar
veel van zulke hulzen bestaan! O Heer, dat is wel het meest fabelachtige dat er
bestaat. Ik denk dat mijn gedachten aan deze nu opgenomen kost voor eeuwig
genoeg te verteren hebben. Hier kan men niets anders meer doen dan zeggen: Heer
God Zebaoth, groot bent U en groot zijn de werken van Uw handen! Daarom bent U
echter ook heel alleen alles in alles en is alles in U en uit U, goede,
eeuwige, heilige Vader! Wij, Uw kinderen zijn echter slechts groot in Uw
liefde, die ons leven is. Maar wat onszelf betreft zijn wij je reinste nullen
voor U, o heilige Vader!'
[9] Ik
zeg: 'Ja, ja, het is goed van jou, Mijn beste vriend Robert, dat je dit nu
voelt! Maar desalniettemin moet je je toch met het hele gezelschap ook nog naar
de tweede deur van deze zuidelijke wand begeven, waar je nog grotere dingen
zult zien. En daarom gaan we weer verder, want de deur staat reeds open en
wacht op onze binnenkomst. Laten we nu verdergaan. Het zij zo!'
301
Uitzicht
vanuit de tweede deuropening in de zuidelijke wand
Het
totaalbeeld van de materiële schepping.
De
grote Scheppingsmens als de verloren zoon.
Diens
wezen en bestemming
Gods
eindeloze scheppingsvermogen
[1]
Allen begeven zich daarop zeer weetgierig naar de tweede zuidelijke deur. Daar
aangekomen zeggen ze allen: 'Aha, hier is het goed naar buiten kijken, want
hier hebben onze ogen niet meer met zo' n sterk licht te kampen. Bij die twee
laatste zonnen was het gewoon niet meer om te houden! De vraag is alleen, wat
zien we hier eigenlijk? Het is een zwak glinsterende achtergrond, ongeveer
zoals op aarde de melkweg glinstert in een heldere zomernacht. Maar wat
daarachter verborgen mag zijn, zouden we nu graag willen vernemen, als het U,
liefdevolle Vader behaagt.' - Ik zeg: 'Daarom zijn we immers hier! - Komen
jullie nu maar goed ver het balkon op, anders kunnen jullie het beeld niet
geheel overzien.
[2] Nu
gaan allen tot aan de rand van het grote balkon. Robert overziet eerst het
grote glanzende beeld en zegt: 'Allermerkwaardigst! Dat is toch een volmaakte
mensengestalte! De knie iets gebogen. De handen hangen onverschillig naar
beneden. En het hoofd, iets voorovergebogen en voorzien van lang Absalom-haar,
kijkt als dat van een treurende in de bodemloze diepte. De lendenen zijn met
een gescheurde voorschoot maar nauwelijks bedekt. Om kort te gaan, de hele
gestalte maakt op mij een weemoedige indruk! De kolossale grootte zou iemand op
het idee kunnen brengen, dat dit de uiterlijke vorm van de alom werkende geest
uit U zou zijn, o Heer. Maar de treurende gestalte zegt mij, dat dit onmogelijk
het geval kan zijn. Ook zou er in Uw geest, o Heer, leven te bespeuren moeten
zijn, maar van zoiets is bij deze kolossale gestalte geen spoor te ontdekken.
Het lijkt eigenlijk slechts op een fosforescerend beeld dat door Uw almachtige
ademtocht, o Heer, aan het onmetelijke firmament is geplaatst. Dit alles zal
wel een belangrijke reden hebben, die behalve U zeker niemand zal kennen. Heer,
alstublieft, verklaar ons dit beeld!'
[3] Ik
zeg: 'Ik zou het wel willen, maar jij hebt nog te veel ontzag voor materiële
grootten en je zou bij de minste uitleg toch wat al te koortsig reageren. En
het zou Mij leed doen, jou hier in Mijn rijk ziek te maken. Vraag je daarom af
of je het allerkolossaalste uit het rijk der materie verdragen kunt; of je het
aandurft. Dan wil Ik jullie dit beeld dadelijk wat meer ontsluieren.'
[4]
Robert zegt: 'Heer en Vader, vol hoogste liefde. Nu is mij reeds alles om het
even. Ik ben al met deze grote afmetingen vertrouwd en mijn gemoed is er
dientengevolge al behoorlijk op ingesteld. Nu verdraag ik nog wel een paar
dozijn van zulke hulsglobes, waarin wat mij betreft tien miljoen maal tien
miljoen zonnen mogen cirkelen zoals ze willen.'
[5] Ik
zeg: 'Nou goed, kijk dan goed en zeg Mij, wat je nu ziet.' Robert zegt: 'Ik zie
nu hoe de hele reusachtige gestalte, die nu bijna alle diepten van de eindeloze
ruimte lijkt op te vullen, uit louter kleinste glinsterende, dicht op elkaar
gestrooide zandkorreltjes bestaat. Het aantal van deze glinsterende puntjes is
kennelijk oneindig of in ieder geval toch zo groot, dat geen geschapen geest
het zich meer kan voorstellen. De hele gestalte ziet er nu veel beter uit, want
dit glinsteren verleent haar een aparte majesteitelijke glans. Maar de vraag is
nu weer: wat betekent dit allemaal?'
[6] Ik
zeg: 'Welnu, verneemt dan allen het grote geheim! Deze mens in zijn totale
gestalte is de oergeschapen geest, welke de Schrift Lucifer (lichtdrager)
noemt. Hij is nog steeds in het volle bezit van zijn grote zelfbewustzijn, maar
niet meer in het bezit van zijn oerkracht. Hij is gevangen en geoordeeld in al
zijn delen. Slechts één weg staat hem steeds vrij en dat is die naar Mijn
Vaderhart. Voor iedere andere weg echter is hij geoordeeld en zo goed als dood
en kan geen voet en geen hand ook maar een haarbreed bewegen.
[7]
Datgene wat jou als glinsterende zandkorreltjes voorkomt, zijn louter
hulsglobes, waarin zich tien miljoen maal tien miljoen zonnen en bovendien nog
eens miljoenen maal meer planeten, manen en kometen bevinden. De afstand van de
ene hulsglobe tot een andere bedraagt ruwweg gemeten bijna altijd miljoen maal
de middellijn van een hulsglobe. Dat ze hier zo dicht aaneengeregen lijken,
komt door de grote afstand. Meer echter nog doordat je ook de op de achtergrond
van dit beeld aanwezige hulsglobes ziet en daardoor uiteindelijk alle
hulsglobes waaruit dit hele lichaam is opgebouwd. Het is ongeveer zoals men
vanaf de aarde de sterrenhemel ziet: voor het oog lijkt hij ook een gewelfde
oppervlakte die met dicht aaneengeregen sterrengroepen bezaaid is, terwijl in
werkelijkheid_vaak twee dicht bij elkaar staande sterretjes zich eigenlijk
achter elkaar bevinden en verscheidene triljoenen mijlen van elkaar verwijderd
kunnen zijn.
[8]
Dat deze geest nu als geheel, zoals is getoond, in louter vaste globes is
opgedeeld, dat is zijn gericht. En zijn leven, dat daardoor in bijna eindeloos
vele, afgesloten delen gescheiden is, is zodoende ook niet als een geheel, maar
als zeer verdeeld te beschouwen. Want alleen in elke globe is leven, daarbuiten
echter geen ander dan slechts dat van Mijn eeuwige onveranderlijke goddelijke
wil. Iedere globe heeft een vaste plaats en kan deze ten opzichte van haar
naburige globes geen haarbreed veranderen.
[9]
Helemaal beneden in de linker kleine teen zie je een min of meer
roodglinsterende stip. Dat is nu juist die globe, waarin zich jullie aarde en
al het zonnenwerk dat we tot nu toe gezien hebben, natuurgetrouw bevindt.
[10]
Juist in deze globe, en daarin alleen op het stipje aarde, is nu het hele leven
van deze grootste oergeschapen geest gekluisterd. Wil hij zich daar
verdeemoedigen en tot Mij terugkeren, dan zal zijn oerleven weer worden
vrijgegeven en deze grote mens zal dan zijn alsof er een totaal vrij leven door
heen waait. Maar wil deze oergeest van Mijn schepping in zijn hoogmoedige
koppigheid volharden, dan kan deze ordening, zoals ze nu is, ook voor eeuwig
blijven bestaan. Of tenminste zo lang, totdat de hele materie zich in een
nieuw, eindeloos verveelvoudigd zielen- en geestenleven zal hebben opgelost.
[11]
Deze latere ordening zal echter ook dan voortbestaan, als de oergeschapen grote
geest oprecht terug zou keren. Hij kan nu alleen als een heel eenvoudige geest
verdeemoedigd terugkeren en moet dan vrijwillig voor eeuwig zijn oertotaliteit
laten varen. In plaats daarvan zou hem weliswaar een onmetelijk grotere, maar
zoals aan elke andere mensengeest, heel eenvoudige totaliteit ten deel vallen.
[12]
Het hulzen- en geraamtenmateriaal dat toch enkel uit Mijn eeuwige vaste,
onveranderlijke wil bestaat, zal dan, ontdaan van al het nu daarin aanwezige
zielen- en geestenleven, blijven bestaan als vaste onderlaag en als eeuwig
gedenkteken voor ons grote werk, waar dan nieuwe, zuiver geestelijke
scheppingen zich omheen zullen scharen. Robert, en jullie allen, zeg eens of
jullie dat nu wel echt begrepen hebben?'
[13]
Robert en alle anderen durven van louter ontzag nauwelijks meer te ademen.
Alleen Robert zegt na een poos van hoogste verwondering: 'O Heer, o God, o
heiligste Vader! Ik voel me nu als een eindeloos nietig niets. 0 goede Vader,
laat ons eerst weer wat tot onszelf komen voordat U ons misschien nog naar een
andere deur leidt! Want wat we hier nu hebben gezien en gehoord, heeft ons
allen te zeer murw gemaakt, dan dat we nu in staat zouden zijn om verder nog
iets te zien en te begrijpen. O God, hoe groot en verheven bent U toch! Nee,
dat verdraagt geen geschapen geest! O God, o God, o Heer, o Vader!'
302
Verhouding
tussen materiële en geestelijke grootheid
Gelijkenis
van de kunstmatige reuzen korrel en het natuurlijke tarwekorreltje.
Door
de derde deur in de zuidelijke wand straalt het licht van een nieuwe schepping
van eeuwige liefde
[1] Ik
zeg: 'Alles wat jullie nu gezien hebben is groot voor alle hier in Mijn eeuwige
rijk nog jonge bewoners, die nog te weinig in de eigen vertrekken van hun leven
hebben kunnen schouwen. Maar raken zij eenmaal met hun innerlijke leven, dat is
Mijn liefde in hen, meer vertrouwd, dan zal hun alles wat tot de gerichte materie
hoort, heel klein lijken. Want de kleinste vonk van Mijn liefde overtreft al
deze materie in een niet te berekenen verhouding, zowel wat betreft de
werkelijke grootte als de hoedanigheid. - Een klein voorbeeld zal jullie deze
zaak duidelijk maken.
[2]
Kijk, een beeldend kunstenaar op aarde bekeek door een goede microscoop een
tarwekorrel en maakte deze toen uit een speciaal materiaal van porie tot porie
na in sterk vergrote vorm, zodat hij op die manier een ware reuzentarwekorrel
voor zich had, die de grootte van het origineel miljoenenmaal overtrof. Hij
stelde dit reusachtige product van zijn kunst ten toon en legde daarbij de
kunstzinnige bouw van zijn tarwekorrel uit. Toen kwam er een wijze man om deze
kunstzinnige reuzenkorrel te bekijken. Nadat hij deze bekeken had en de
kunstenaar had geprezen zei hij vervolgens: “Vriend, u hebt naast de grote
nagemaakte korrel ook verscheidene natuurlijke gelegd. Welke denkt u is in
werkelijkheid groter, uw nagemaakte of een natuurlijke in al zijn nietigheid?'
De kunstenaar zegt: “Vriend, als uw ogen meten kunnen, vergelijk dan de ene met
de andere, dan zult u zelf heel gemakkelijke in staat zijn een antwoord te
geven!' Waarop de wijze zegt: 'Welaan, luister dan! Elk van de kleine
tarwekorrels is oneindig groter dan uw nagemaakte. Want in iedere kleine korrel
woont in het kiemhulsje Gods kracht, die in staat is uit elke korrel ontelbaar
vele korrels te scheppen, die allemaal bij elkaar uw dode reuzenkorrel in ieder
opzicht eindeloos overtreffen. Want al het grote, dat geen leven in zich heeft,
is toch heel klein, ook al zou de uiterlijke vorm nog groter zijn dan een hele
wereld. Het kleinste dat Gods kracht en leven in zich draagt, is echter groter
dan een hele, dode oneindigheid. '
[3]
Wat deze wijze tegen de kunstenaar zei, zeg Ik ook tegen jullie. Deze materiële
schepping is werkelijk groot en wie op de juiste wijze achting voor haar heeft,
zal grote vreugde aan haar beleven. Maar in het hart van elk mens ligt iets
oneindig groters dan alles wat jullie hier nu zien, want dit zal nooit groter
worden dan het is. Jullie echter zullen in jullie harten eeuwig groeien in
liefde, inzicht en wijsheid. Jullie kunnen nu reeds deze grote scheppingsmens
overzien en hem berekenen en begrijpen. Hij echter is dood en tot niets in staat.
Bovendien weten jullie ook nog dat dit grote beeld hier reflecteert vanuit
jullie zelf. Als dat allemaal in jullie en niet buiten jullie is, hoe groot
moeten jullie dan zijn, dat zoiets in jullie harten een plaats vindt?
Verwonderen jullie je daarom niet te zeer over zulke afmetingen, want jullie
moeten weten dat er voor Mij niets groters kan bestaan dan alleen de liefde in
de harten van Mijn kinderen tot Mij, hun Vader.
[4]
Zou zo'n schepping voor Mij groot genoeg zijn, dan zou Ik eeuwig aan geen tweede
meer denken. Maar jullie zien dat dit grote beeld zijn grenzen heeft, zonder
welke het geen beeld zou zijn. Buiten dit beeld zien jullie niets anders dan
een oneindige, voor deze grote mens lege ruime, die voor ons echter niet leeg,
maar reeds tamelijk gevuld is.
[5]
Kom nu door de derde deur aan de zuidkant en jullie zullen dat meteen met
jullie eigen ogen aanschouwen! De deur is reeds geopend en jullie zien al bij
het naderen, dat een lieflijk licht jullie tegemoet straalt. Daaruit kunnen
jullie opmaken dat dit licht jullie vanuit een tweede schepping van Mijn liefde
tegemoetkomt en niet meer uit Mijn eerste, waarvan het licht uit de vlammen van
Mijn toornvuur straalt en niets anders dan oordeel en nog eens oordeel
bewerkstelligt. Kijken jullie daarom naar het begin van de tweede, waarlijk
eindeloos grote schepping en vertel wat jullie allemaal zien en voelen!'
303
Uitzicht
vanuit de derde deur in de zuidelijke wand
De
grote, schitterende Lichtmens van de nieuwe schepping
[1]
Allen haasten zich nu naar de derde zuidelijke deur en zien daar weer een
oneindig grote mens, die door een allermildst en lieflijkst stralend licht is
omgeven. Alleen vanuit de hartstreek straalt een machtig licht naar buiten, dat
aan de ogen echter geen pijn doet, maar daarin een uitermate prettig gevoel
teweeg brengt. Onder zijn linkervoet is in een halfliggende, met het hoofd
afgewende houding, een hele kleine mensengestalte te zien, die sprekend lijkt
op die, welke in de tweede deur te zien was en hier door een zeer zwak roodachtig
schijnsel is omgeven.
[2]
Robert vraagt natuurlijk dadelijk, wat dit allemaal wel mag voorstellen. En Ik
zeg: 'Hier heb je de eerste en de tweede schepping naast elkaar! De grote
lichtmens stelt de nieuwe schepping voor, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Hier bevindt zich de aarde niet meer in de kleinste teen van de voet zoals bij
de eerste, materiële schepping, maar in het centrum van het hart van deze
nieuwe schepping. Het machtige licht uit de hartstreek komt uit de nieuwe
aarde, die een eeuwige woning van Mijn liefde en van al Mijn kinderen zal
blijven.
[3]
Als je deze enorm grote mens vol van het helderste licht nauwkeuriger bekijkt,
zul je gemakkelijk ontdekken dat ook hij bestaat uit ontelbaar vele prachtige
sterren; zowel zijn gewaad als zijn gehele lichaam. Elk van deze sterren is
onmetelijk groter dan de hele door de tweede deur geziene mens met zijn talloze
hulsglobes. Want deze sterren zijn gemeenschappen, die bewoond worden door de
zaligs te geestmensen, van wie iedere kleinste duizend keer groter en
machtiger is dan die eerste mens, die je hier geestelijk gezien ten opzichte
van deze tweede hemelmens, ziet afgebeeld als een gekromd wormpje onder diens
kleine teen. Hij is ten opzichte van de werkelijke grootte van deze tweede mens
nauwelijks, wat een aardse zandkorrel is ten opzichte van de grootte van de
hele hulsglobe-mens.
[4] Deze tweede mens stelt echter in diepste
wezen Mijzelf voor in Mijn werken op een reeds bebouwde akker.
[5] Je
ziet echter, dat ook de vorm van deze tweede mens noodzakelijkerwijze een
begrenzing moet hebben, anders zou je daaruit geen mens kunnen zien. Wat zie je
echter boven deze vorm uit, die in al haar delen puur leven is?'
[6]
Ten diepste geroerd zegt Robert: 'Heer en Vader, ik zie licht en nog eens licht
zover mijn oog reikt!' - Ik zeg: 'Dat alles is Mijn geest, Mijn macht, Mijn
liefde! - Hier zullen nog myriaden van zulke grootmensen volop een plaats
vinden, want al Mijn kinderen moeten immers ook ruimte hebben om hun
scheppingen onder te kunnen brengen.
[7]
Maar nu, Mijn lieve kinderen en broeders, weten we voor het eerste uur van
jullie aanwezigheid in Mijn huis genoeg! Daarom zullen we de drie deuren aan de
oostzijde nu ook niet openen, want wat deze verbergen zouden jullie nog niet
verdragen. Wanneer jullie echter eenmaal met alle inrichtingen van Mijn
vaderhuis vertrouwder zullen zijn, zullen jullie ook de inhoud van deze drie
deuren op het oosten kunnen beschouwen.
[8]
Maar zoveel zeg Ik jullie toch nog in het kort, dat de eerste het totale
geestenrijk van de aarde en dan ook dat van alle andere zonnen, aarden en manen
van elke afzonderlijke hulsglobe bevat. De tweede deur toont op de voorgrond de
eerste ofwel onderste wijsheidshemel van onze aarde en op de achtergrond
dezelfde hemel van de werelden van alle hulsglobes. In dezelfde verhouding
bevat de derde deur de tweede of liefde-wijsheidshemel, eerst van de aarde en
op de achtergrond die van alle hulsglobes. Voor de derde en bovenste zuivere
liefdehemel echter, waarin jullie je bevinden en ook eeuwig zullen bevinden, is
hier geen deur, omdat wij ons daar toch al in bevinden. In de lagere hemelen
bevindt zich in de woning van iedere engelgeest ook een deur naar de derde
hemel. Maar deze is heel moeilijk en soms ook helemaal niet te openen, wat vaak
het geval is in de onderste hemel en heel in het bijzonder in die van andere
werelden.
[9] Nu
weten jullie voorlopig genoeg en bijna alles wat iedere engelgeest van deze
bovenste van alle hemelen moet weten. De bijzondere inzichten echter, die
samengaan met een eeuwig stijgende interesse voor afzonderlijke dingen, neemt
hier pas een begin, duurt eeuwig voort en brengt ook steeds grotere zaligheden
met zich mee.
[10]
Laten wij ons nu weer naar boven in de grote zaal begeven, van waaruit jullie
dan met Mijn broeders in de grote stad kunnen gaan rondkijken en waar jullie je
vrij en naar hartelust kunnen vermaken.
[11]
Mij zullen jullie steeds thuis aantreffen.
[12] Tevens zullen de drie broeders jullie
de jullie voor eeuwig toebehorende woonkamers en hun inrichting tonen en
toewijzen, en jou, broeder Robert, vooral ook een geheime deur, waardoor jij
altijd wanneer je maar wilt, bij jouw gezelschap kunt komen. Regel daar in Mijn
naam alles in volmaakte orde en wees voor al jouw ondergeschikten een goede
leidsman en broeder!
[13]
Laat ieder van jullie van nu af aan van een volledige vrijheid genieten en
verheug je over alles waar jullie hart naar uitgaat! Want hier heerst volledige
vrijheid. Er bestaat voor de geest geen wet en dus ook eeuwig geen zonde meer!
[14]
Zo geschiede dan nu, wat Ik van eeuwigheid af heb bepaald!'
[15] Na deze woorden begeven wij ons
allemaal naar boven in de zaal waar een grote menigte overgelukkige broeders en
zusters ons allervriendelijkst begroet. Hier pas begint dan ook de hemelse
gezelligheid, en allen begeven zich geleidelijk aan blij en gelukkig naar hun
eeuwige, wonderbaarlijk prachtige woonvertrekken en betuigen Mij de grootste
lof.
[16] Hiermede
is dan overvloedig en breedvoerig de leiding van een grote geest in de
geestenwereld getoond.
[17]
Gelukkig hij, die haar met een rechtschapen hart beschouwt en zijn leven
daarnaar richt! Ook hij zal eens deze weg hebben te gaan als hij rechtschapen
van hart is. Heeft hij hem op aarde reeds getrouw gevolgd, dan zal hij eenmaal
slechts een zeer korte weg te bewandelen hebben. Laat eenieder dit
bekendgemaakte lezen met het hart en niet met het hoofd, dan zal hem dit in
zijn leven tot een grote zegen worden en zal de dood wijken uit zijn lendenen.
Wie dit echter puur met zijn verstand zal lezen, zal daarin zijn dood vinden,
waaruit hij moeilijk ooit weer zal ontwaken.
[19]
Hiermede is deze beschrijving uit het geestenrijk beëindigd. Gelukkig zijn zij
die zich daaraan niet zullen ergeren! - Amen, amen, amen!
U, o
Heer en Vader, zij eeuwig dank voor deze ongekend grote openbaring, die wij
arme, zondige mensen niet in het minst waard zijn! O Heer, zegen allen die haar
met een gelovig en vreugdevol hart opnemen! Amen!
J.
Lorber
-
Einde
UpToDate 2023-2024