Van de hel tot de hemel

 

DE LEIDING DIE AAN ROBERT BLUM GEGEVEN WERD NA ZIJN STOFFELIJKE DOOD

 

door het innerlijk woord ontvangen

 

Jakob Lorber

 

Deel 1

 

Uitgeverij De Ster

 


 

Oorspronkelijke titel: Vo n der Hölle bis zum Himmel

Die Je nseitige Fühhru ng des Robert Blum.

1995 Uitgegeven door Larber Verlag, Bietigheim, BRD.

 

Deze uitgave kwam tot stand in samenwerking met de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied.

 

Wie meer wil weten over de profeet Jakob Lorber,

kan zich wenden tot de  Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

 

Burg.de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld

Telefoon: 0575   521803

 

Copyright  1997 Uitgeverij De Ster

 

NUGI 632 ISBN 9065560955

 

Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, micro  film, opnamen of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Any part of this book may only be reproduced, stored i n a retrieval system and/or transmitted in any form, by print, photoprint, recording or other means, either chemie, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher.

 

 


 

Voorwoord

 

In alle tijden zijn er door God geroepen profeten en mystici geweest, die onze geest verrijkten met boodschappen uit de goddelijke Bron.

Een wel zeer opmerkelijke schrijfknecht van God was Jakob Lorber (1800 - 1864), aan wie door het innerlijke woord werken van onvergan­kelijke waarde werden doorgegeven over het Wezen van God, het universum en de mens.

Onder deze nieuwe openbaringen zijn ook boeken die toestanden beschrijven waarin de mens zich na zijn dood bevindt en de sferen van de steeds verder gaande ontwikkeling in het hiernamaals.

Het tweedelige werk Van de Hel tot de Hemel beschrijft niet alleen uitvoerig de ontwikkelingsweg van een geest aan gene zijde, maar roert daarbij ook de diepste problemen aan van het menselijk bestaan. Het geeft de lezer overtuigende antwoorden op de laatste vragen van het leven en is een ware openbaring van de geheimen van het leven na de dood. Wij lezen over de verdere ontwikkelingsweg van Robert Blum (1804 - 1848), een man die in zijn aardse leven als politicus bekendheid genoot en lid was van het Duitse Nationale Parlement te Frankfurt. In 1848 werd hij wegens zijn linkse ideeën en actieve leidinggevende deelname aan een gewapende opstand in Wenen standrechtelijk doodgeschoten.

Omdat Lorber zijn openbaringen ontving vanuit de hoogste Bron, zijn deze boodschappen tijdloos en van blijvende waarde.

Graag willen wij u nog wijzen op een tussentijdse mededeling, die Lorber van de Heer ontving tijdens het opschrijven van dit werk en welke diende voor een beter begrip van de toestand waarin een ziel zich bevindt voordat zij aan gene zijde geestelijk wordt wedergeboren. Uit deze doorgeving memoreren wij daarom de volgende zinnen:

... 'Dat sommige taferelen hier visueel en woordelijk zo zijn weerge­geven zoals zij in de wereld der geesten werkelijk plaatsvinden, gebeurt om de lezer van deze openbaringen een aanschouwelijk bewijs te geven van het feit, dat de mens na het afleggen van zijn aardse lichaam geheel dezelfde mens blijft zoals hij is, met zijn spraak, zijn inzichten, gewoon­ten, zeden en gebruiken, neigingen en hartstochten. Daarom komen hun handelingen ook overeen met hun gedrag tijdens hun aardse leven. Dit alles evenwel zolang hij nog niet de volledige wedergeboorte in de geest heeft verworven. Daarom wordt deze toestand na de overgang 'het natuurlijke geestelijke bestaan' genoemd, terwijl een volledig wederge­boren geest zich bevindt in de toestand van het' zuivere geestelijke bestaan'. De hoedanigheid van de plaatselijke toestand, waarin zich gebeurtenissen afspelen is echter steeds een aanwijzing van hoe de geesten er innerlijk aan toe zijn'.

Deze mededeling dient om het lezen van dit werk over de sferen aan gene zijde gemakkelijker te maken. Het dient voornamelijk met het hart gelezen te worden om in de mens een besef op te wekken van de Liefde en Wijsheid, waarmee de hemelse Vader zijn kinderen van sfeer tot sfeer leidt tot aan de voleinding in hoogste vrijheid en zaligheid.

 

De uitgever

 


 

 

Inhoudsopgave

 

1. De aardse levensloop van Robert Blum

2. De eerste indrukken van de terechtgestelde in het hierna­maals. Het bewustworden van het gevoel te leven

3. Robert waant zich onder narcose

4. Noodroep tot God. Beroep op Jezus

5. Pogingen om in de lege ruimte te lopen. Zelfgesprekken over het niets en over het voortbestaan. Vloek tegen God, de veroorzaker van het leed

6. Uiterlijke rust, innerlijke onrust. Wat is het leven? Verlan­gen naar rustgevend geloof leidt tot gebed. De gedachte aan vrouwen kinderen

7. Het eerbiedig gedenken van Jezus roept sterke bliksemflit­sen op. Schrik en vreugdevolle verwondering van Robert

8. Opnieuw liefde voor het leven. Wraakzucht gaat over in gedachten van vergeving. Nieuwe bliksem en blijvende helderheid

9. Alle wijsbegeerte is ijdel. Jezus legt zijn leerlingen op, het geloof ter harte te nemen

10. Goede gedachten over Jezus. Het geloof in de onsterfelijk­heid en in een God van liefde groeit

11. Verdere eerbiedige en verlangende gedachten met betrek­king tot Jezus. De lichte omgeving komt naderbij

12. Er verschijnt een mens in de lichtsfeer. Is het Jezus? Roberts vreugde in afwachting van Zijn komst

13. De roep van Robert. De komst van Jezus. De afgescheiden ziel vindt weer vaste grond

14. Hoe Robert de Heer aanspreekt. Jezus antwoord. Een belangrijke levensvraag

15. Goed antwoord van Robert. Vrome wensen

16. De Heer belooft de vervulling van rechtmatige wensen, maar maakt kritisch voorbehoud. Roberts vurige rede te­gen tirannen

17. De Heer brengt naar voren: 'Wees onderdanig aan de overheid'. Robert trekt dit gebod in twijfel. Hij wenst opheldering over de God-menselijke natuur van Jezus

18. Rede van Jezus over de noodzaak van een aardse overheid. Geen menselijke samenleving zonder orde en gehoorzaam­heid

19. Rede over de gehoorzaamheid. Voorbeelden uit het rijk van de natuur

20. Nog een voorbeeld. De noodzaak van hooggebergten

21. Middel- en kleingebergte. Hun ontstaan en noodzaak in het geheel van de aarde

22. Hiërarchische ordening ook nodig onder de mensen

23. Roberts instemmende antwoord. Zijn tegenvraag over het machtsmisbruik van de vorsten

24. Troostrijk antwoord op Roberts sombere twijfel. De slechtheid van de vrije mens bestraft zichzelf. Leerzame ervaringen uit de geschiedenis

25. Zin en doel van de aardse levensschool. Tijdelijke of eeu­wige gelukzaligheid?

26 Ik geef het leven terug aan Hem, van wie ik het kreeg. Bestaat er een God van liefde die Zijn schepselen zo hardvochtig behandelt?

27. Opheldering over de opvoeding van de mens tot zelfstan­digheid. Ogenschijnlijk harde opvoedingsschool. Hoogste Goddelijke liefdewijsheid

28. Ook de dood van het lichaam een hulpmiddel van Gods liefde. Van het stervensleed in de oude en in de huidige tijd

29. Ware betekenis van de tekst: 'ga weg van mij, jullie ver­vloekten!' Iedere kwaadwillige geest vervloekt zichzelf. Zonde tegen de heilige geest

30. Over de rijke zwelger en de arme Lazarus in het hierna­maals. Wie heeft de hel gemaakt? Alleen de boosaardigheid van de geesten

31. Roberts blijmoedige instemming. Volgende kernvraag: hoe is de ware Godheid gevormd?

32. Heb Mij, Jezus, lief want in Christus woont lichamelijk de volheid van de Godheid! Robert twijfelt aan de Godheid van Jezus; wil echter blind geloven

33. Over het waarachtige en het onwaarachtige geloof. Gevaren en gevolgen van een stompzinnig, genotzuchtig leven

34. Roberts begrippen over het geloof en de juiste Godsvere­ring

35. Tweeërlei kenvermogens van de mens. Alleen het licht van de geest verschaft het ware geloof. Oefening en reinheid van zeden

36. Roberts wrevel bij de herinnering aan aardse zwakheden. Hij wenst andere gesprekken

37. Lofprijzing als gevaar voor de ziel. Zelfs engelvorsten heb­ben deemoed nodig voor hun geestelijke vooruitgang. Beken deemoedig je schuld, omwille van je welzijn

38. Roberts terugblik op zijn aardse lotgevallen. Tuchtig mij, maar verlaat mij niet

39. Wending ten goede bij Robert. Tekstverklaring over Jo­hannes de doper. In Robert breekt de dag van het eeuwig verlichtend inzicht aan

40. Nieuw leven uit de Goddelijke geest begint. Aankondiging van een nieuwe vrijheidsproef op een hoger erkenningsni­veau

41. Robert: 'Uw wil is mijn leven'! De Heer: 'Liefde voor liefde!'

42. Een ware broeder. De gelijkenis van het schijfschieten. Alles wordt bepaald door de liefde tot de Heer

43 Roberts nieuwe, heerlijke wereld. Woorden van verwon­dering, dank en innige liefde. 'deze wereld komt uit jou!' Gelijkenis met het verwekken van kinderen

44. Roberts opdracht in zijn nieuwe woonoord. Eerste gezel­schap: de in de strijd gevallen politieke vrienden. Robert onderricht de gasten

45. Roberts machtige getuigenis tot Christus. Het Weense gezelschap

46. Robert doet navraag naar drie aardse strijdmakkers. Een beeld van de zieletoestand van deze 'vrienden van het volk'. Roberts aanmaning tot vreedzaam vergeven

47. Intrede in Roberts huis. Geestelijke overeenkomst van de verdiepingen. Waarschuwing om voorzichtig te zijn met de Weense gasten. Communicatie met de Heer vanuit het hart

48. Wonderbaarlijk interieur van het huis. Roberts ergernis over hetgeen hij in de tuin ziet. Schandalige scènes bij het Weense gezelschap. De Heer onderneemt een zielekuur voor de booswichten

49. Een groep voormalige balletdanseressen treedt het huis binnen. Zij leden veel gebrek in de geestenwereld. Oot­moedige bede om brood en onderdak

50. Het Weense gezelschap vraagt naar de danseressen. Roberts donderpreek. Zielenredding aan de afgrond

51. Drie strijdmakkers van Robert bij de Heer. Ook zij moeten beter gemaakt worden. De dankbare danseressen als werk­tuigen

52. Het goede werk van Roberts geest. De minzaamheid van de Heer ontroert zijn hart. Zijn medelijden komt de danseressen ten goede

53. De volksleiders Messenhauser, Jellinek en Becher in het hiernamaals. Hun meningen over God, hel en noodlot

54. Jellinek bewijst uit het boek der natuur het bestaan van God. Een beter inzicht over de Godheid zou de mens echter nooit kunnen verkrijgen

55. Op ontdekkingsreis. Vreesachtige helden. De Heer en Robert komen op

56. Jellineks hart ontbrandt in liefde voor Roberts vriend. Een hemelse wijn. Jellineks heildronk en het antwoord van de Heer

57. Uitwerking van de hemelse wijn. Vraag naar Christus en zijn Godheid. Veelbetekenend antwoord van Robert. Jel­lineks liefdes lijfspreuk

58. Toets voor Roberts vrienden met betrekking tot hun liefde voor de vrouw. Goede beantwoording door Jellinek en Messenhauser

59. De Heer over het vaak verkeerd gebruikte gezegde: 'het doel heiligt de middelen'

60. De danseressen verlangen opheldering over God. Robert onderricht ze: 'zoek het licht in jezelf'. Gevaar van het puur uiterlijke onderzoek

61. Het begrip van de danseressen. Strijd tegen onzuivere natuurgeesten in de mens. De trap naar de volmaaktheid. De allerhoogste

62. Bij het losbandige Weense gezelschap. Heilzame kuur voor deze wellustelingen. Robert moedigt hen aan om het huis binnen te treden

63. De gasten bij het zien van de danseressen. Volksgesprek­ken. De barricadeheldin. De pathetische spreker

64. De patheticus wordt door Robert terechtgewezen. De goedhartige heldin spreekt hem tevergeefs toe

65. De Weners en de onplezierige Bohemer. De heldin wendt zich tot Jellinek. Deze verwijst haar naar de Heer

66. De heldin wendt zich tot de Heer om hulp. De raad van de Heiland. Beken openlijk wat je mankeert.Verhaal van een gevallene

67. Speciale opmerking van de Heer over het doel van deze, deels ergerlijk schijnende bekendmaking

68. De wachtende heldin en de hoogmoedige patheticus. De laatste door de Heer terechtgewezen.Liefdewonder aan de heldin Helena

69. De patheticus over deze wonderbare verandering van He­lena. Verschil tussen droom en werkelijk leven. Olafs gelijkenis van de bruidswerving

70. Het huwelijksverhaal van de patheticus. De hulpvaardige generaal

71. Het huwelijksparadijs van de patheticus verduistert. Het ware gezicht van de echtgenote

72. Verlangens van echtgenote Emma. Bemiddelingspogingen van de generaal. Echtelijke ruzie

73. Vervolg van het huwelijksverhaal. Emma's zenuwcrisis en ommekeer

74. Verrassingen voor de patheticus. Hij vindt oude bekenden. Olafs goede raad

75. Olafs verzoek om hulp voor zijn vrienden. De belofte die de Heer hem doet. Mensenzielen-visvangst. De koppige patheticus

76. De oprechte schoenpoetser. De onwelkome Mierl De grote zielereiniging van de patheticus. De gekrenkte, hoog­moedige geest verlaat het hemelse gezelschap

77. Olafs voorspraak bij de Heer. Goede getuigenis van de Godheid van Jezus en volledige overgave aan de wil van de Heer. Verzadiging van de arme zielen

78. Waarschuwing om voorzichtig te zijn met halfblinden. Aankondiging van een hemelse raadsvergadering. De grootheid, eenvoud en goedheid van de Heer

79. De plechtige raadsvergadering. De vraag van de Heer: wat moet er met de aarde gebeuren? Adam, Noach, Abraham, Isaak en Jakob spreken

80. Helena’s ongeduld wordt tot rust gebracht. Mozes en David spreken. Helena's tussenspraak en Davids narede

81. Petrus' scherpe oordeel over Rome. Paulus' heldere rede over de genade

82. Blum en Jellinek geven hun mening. Het antwoord van de Heer

83. Bechers radicale voorstellen. Lering van de Heer. De na­tuur van het menselijk geslacht is afhankelijk van die van

de aarde in het geheel van de schepping

84. Helena's mening over de weg tot heil voor de mensen op aarde

85. Kritiek van de Heer op Helena's voorstellen. De aarde kan onmogelijk een paradijs zijn zolang ze oord ter beproeving is.

86. Olafs wijsheid. Een hemelse heildronk. De nieuwe licht­ en liefdesbrug van de Goddelijke genade

87. De hemelse maaltijd tot welzijn van de mensen op aarde. Helena' s overeenstemmende bruidskleed en kroon

88. Het grootste geschenk van de zuiverste liefde tot God: bruid van God te zijn

89. De aarde en haar gruwelen. De geest van de antichrist. Een zinnebeeldige verschijning

90. Verdere ontwikkeling van het tijdsbeeld. Waarom laat God de gruwelen in de wereld toe?

91. De reden voor de schaduwzijde van het leven. Tegenstel­lingen noodzakelijk voor de geestelijke vrijheid

92. De strijd van de zes dieren. Uitwerking op de wolfsmensen en de koning

93. Robert verklaart het aanschouwde. Eigenliefde en hoog­moed, de diepste wortels van het kwaad. De onveranderlijke Godswil

94. Helena over het zevenkoppige monster, de strijd tussen de dieren, de wolfsmensen en de koning

95. Uitleg van de Heer over de ontwikkeling van zelfstandige wezens. Sleutel tot begrip van het leven op aarde

96. De Heer over Godskinderen en kinderen van de wereld. Gelijkenis van de boomgaard en van de onvruchtbare boom

97. Over zinnelijke lust en hoogmoed. Roberts opdracht be­treffende de patheticus. De filosofie van de genotzuchtige, wereldse mens

98. De patheticus begint naar Jezus te vragen. Er begint zelf­ kennis in hem te dagen

99. Robert bemoedigt de patheticus. De angstige zondaar aar­zelt. Patheticus Dismas vermant zich eindelijk en volgt de bode van God

100. Dismas bekent tegenover God zijn grote schuld, vraagt echter niet om genade, maar om een gepaste straf. Gevol­gen van dat verkeerde verzoek

101. Dwaze trots van de verblinde Dismas. Scherp oordeel van zijn ware vrienden

102. Dismas staat versteld. Hij wendt zich oprecht tot de Heer om genade en erbarmen

103. Emma en Olaf vergeven hun schuldenaar Dismas. Over de sterke paulinische geest van Dismas. Een hemelse opdracht

104. Dismas en zijn vroegere vrienden. Allerlei soorten verweer van de geestelijk tragen. Hongerkuur voor stijfkoppige ongelovigen

105. Over de werken van het verstand en van het hart. Dismas brengt de kleingelovigen naar de Heer

106. Woordvoerder Bruno. De kritische wedervragen van de Heer. Bruno's deemoed roept de genade van de Heer af

107. Hemelse genademaaltijd. Toets voor het hart op liefde voor de vijand

108. De liefdesheld door vijanden omringd. Christus' liefde overwint alles

109. Goede geest van eendracht onder hen die hongeren naar licht. Het leger van wereldverblinden komt bij de Heer. Bruno's levensverhaal

110. De Heer over zielen-visvangst. Brood, wijn en hemelse kleding

111. Bruno heeft nog steeds honger en dorst. Wenken over de hemelse ordening

112. Bruno onderricht zijn pupillen. Bedenkingen tegen weder­ geboorte en vrije wil. Bruno geeft hun opheldering

113. Rede van de lomperd over de misvorming van de religie door de priesters

114. Bruno's door de Heer ingegeven antwoord. Bewijs van de Goddelijkheid van Jezus' leer. Haar onuitputtelijke rijk­dom en veelzijdigheid

115. Kritiek op Rome. Deze wordt door Bruno belicht. Over het nut van de nacht

116. Misvorming van de zuivere leer van God tengevolge van de vrije wil van de mens. Het einde van de lankmoedigheid van de Heer

117. De twijfelaars geloven nu, maar sommigen zijn bang om naar de Heer te gaan. Tweespraak tussen een kerksgezinde en een vrijdenker. Humor in het geestenrijk

118. Bardo's eigenzinnigheid; Niklas' terechtwijzing. De dui­zendkoppige menigte, in de geest verenigd, mag de genade van de Heer ervaren

119. De genezing van Bardo's ziel. Niklas' rede over het leiding geven van de Heer. Hemelse verbroedering

120. Kleding in het hiernamaals. Zegen van de Heer. Blum en zijn vrienden wordt gevraagd om de eetzaal gereed te

maken. Hun wonderlijke ervaringen

121. Meningen en raadgevingen van de vrienden. Dismas brengt de harten tot rust. Roberts dank. Over de zegen van de naastenliefde

122. Het binnendringen van een opgewonden menigte gesneu­velden. De toespraak van de aanvoerder. Zijn oproep tot gebed

123. Een monnik wil voor geld de mis lezen. De generaal gaat tekeer tegen Rome. Robert zou graag helpen. De Heer komt

124. Roberts vreugde. De zorg van de Heer voor de monnik. Robert als heer des huizes krijgt Helena als helpster. He­melse huwelijksvoltrekking

125. Geestelijk ontwaken van de monnik. Zelfgesprekken als zielespiegel. Christus, het levensanker van de schipbreuke­ling

126. De monnik hoort de heilige leer van Christus. De eens geestelijk blinde herkent de Heer en diens genade

127. De dankbare Thomas prijst God. Onderricht van de Heer over de eenvoud van de liefde

128. Thomas' bede voor de nog in de voorzaal verblijvende schare van zijn voormalige vijanden. Hij wordt met een eregewaad en een wijsheidshoed gekleed. Zijn eerste op­dracht

129 Thomas en Dismas bij de generaal en zijn drieduizend zielen tellend gezelschap. Uitleg over Jezus en de weg tot

het heil. Rede van de generaal. De Heer bij de deur van de zaal des levens

130. De menigte voor de Heer. Generaal Theowalds levensweg naar God. Wat tijdens het aardse leven een mysterie was, wordt opgehelderd in het hiernamaals. Jezus' woorden over licht en leven

131. De grote maaltijd. De generaal en zijn vriend Kernbeiss. Thomas dankt hen voor de eerdere kuur. Blik op de aardse hel

132. Een schare terechtgestelden komt aan. De leider vertelt hungeschiedenis. Filosofie van de liefde- en goddeloosheid

133. De graaf en de meedogenloze. Beider levensgeschiedenis. Hun eensgezinde, sombere Godsloochening. De trotse koningstroonpretendent en zijn beklagenswaardige einde

134. Troost betekent voor de terechtgestelden in de eerste plaats wraakzucht. Uitwerking van de vreemde stemmen. Nood leert bidden. De heilsstem

135. Geheimzinnige wenken aan de ongelukkigen. Waanideeën van de graaf gehekeld door de meedogenloze. Hongaarse politiek van die tijd

136. Gesprekken over Jezus. De religieuze ervaringen van de franciscaan. De graaf als bijbelkenner. Het eindvoorstel van de franciscaan

137. De trots van de graaf komt nog eens boven. Aardse politiek vanuit het perspectief van het hiernamaals. De generaal en Robert over de twist van deze geesten. Het grote geduld van de Heer

138. De graaf en de franciscaan over de pas vernomen stemmen. De graaf heeft nog steeds bedenkingen. Een man uit het volk roept Jezus aan

139. Het begint bij de graaf te dagen. Een hooggebergte en een paleis worden zichtbaar. Liefdevolle lessen over de orde­ning in het hiernamaals

140. Verdere vragen aan de vreemdeling over Jezus. Raadselach­tig antwoord

141. De franciscaan over de liefde. Hij bekritiseert de graaf. Diens aristocratisch antwoord. De bemiddeling van Miklosch

142. Preek van de vreemdeling tegen de neiging tot oordelen. Tegenwerping van de franciscaan. De vreemdeling over de ordening van het hart

143. Laatste twijfel van de franciscaan. Wat gebeurt er met mensen die doodzonden hebben begaan? Liefdevol ant­woord van de vreemdeling. Uitnodiging om het huis bin­nen te gaan

144. Heerlijkheid en grootte van het huis. Woont hier Jezus Christus? Vurig verlangen van de zielen naar de Heer. Het juiste vermoeden van Miklosch

145. Intrede in het hemelse huis. Ontmoeting met oude beken­den. Het blinde zoeken van de graaf naar Jezus. Eindelijk gevonden

146. Het grote ogenblik voor de graaf. U bent het! Heerlijke lofrede. De Heer over de verhouding van de Vader tot Zijn kinderen

147. Bathianyi's wroeging. De Heer over het rijpingsproces in de mens tot de hoogste Godskennis. De nog blinde fran­ciscaan krijgt duidelijke wenken van Miklosch

148. De franciscaan wordt door de aanblik van Robert Blum nogmaals sterk aan het twijfelen gebracht. Zijn angst voor de duivel wordt door de Heer met vaderlijke mildheid bejegend

149. De franciscaan houdt halsstarrig vast aan de roomse leer. Miklosch geneest hem hiervan door middel van scherpe vragen. Nu is ook bij deze verstarde ziel het ijs gebroken. Zalige verwondering over de hemelse waarheden

150. De franciscaan laaft zich. Met warme dank gedenkt hij de Heer. Het ware hemelrijk met nieuwe wonderen. Het gezelschap der zaligen in de hoofdzaal. 'O Heer, wat bent U groot!'

 

 


 

 

1

 

De aardse levensloop van Robert Blum

 

[1] Robert Blum kwam onder armelijke levensomstandigheden ter wereld en had tot aan zijn laatste jaren toe steeds met materiële nood te kampen. Dat dit lot hem ten deel viel had echter een goede reden, die de wereld natuurlijk onbekend bleef. Zijn ziel en geest waren namelijk afkomstig van die planeet, waarvan jullie uit Die Natürliche Sonne (Die Natürliche Sonne, door openbaring ontvangen en opgeschreven door Jakob Lorber, Uitg.Lorber Verlag, Bietigheim, BRD.) weten, dat haar bewoners met hardnekkige vastberadenheid hele bergen verzetten en datgene wat ze in lichamelijke toestand niet volbrengen zelfs als geesten nog bewerkstelligen.( Deze planeet is Uranus; zie: Die Natürliche Sonne, hfdst. 44,20.)

[2] Deze man, die vanwege zijn vermetelheid door de wereld werd veroordeeld, toonde als kind reeds een grote vasthoudendheid. Alhoewel Ik hem, zodra hij zich maar wilde doen gelden, omwille van zijn zieleheil steeds probate hindernissen in de weg legde, hielp dit vooral voor deze wereld toch weinig. Want het hardnekkige streven van zijn geest baande zich uiteindelijk toch een weg uit alle onbeduidendheid, waardoor hij meer invloed kreeg.

[3] Nu maakte hij meteen duizend grootse plannen en bracht ze ook naar vermogen ten uitvoer. In de eerste plaats ging hem een zeker welzijn van het volk ter harte, en om dat te verwezenlijken was hem geen offer te veel. Als hij alle schatten der aarde had bezeten, zou hij die, om deze voor hem hoogste gedachte te realiseren, allemaal op het spel hebben gezet, zijn leven inbegrepen.

[4] Dit idee over het welzijn van het volk had hij voornamelijk overgenomen uit de school van Ronge (Johannes Ronge (1813 - 1887), stichter van het van Rome onafhankelijke Duits-Katholicisme en zijn volgelingen, die een wereldreligie aanhingen. Hoewel deze richting eigenlijk geen religie of kerk is omdat ze Mij, de Heer, loochent en Mij tot een gewoon mens en volksleraar uit de oude tijd maakt. Deze 'kerk' verwerpt zodoende ook de basis waarop ze haar gebouw wil optrekken en haar huis zal daardoor niet lang stand houden.

[5] Zoals Ronge echter zijn kerk bouwde, evenzo bouwde onze man zijn ideeën over het welzijn van het volk op zand. Alles wat de wereld te bieden had, leek hem klein en machteloos. Alleen in zijn redenaarstalent lag volgens hem voldoende macht om binnen korte tijd alle machtheb­bers te onttronen.

[6] Zijn overtuiging was zo sterk, dat hij bijna niet in staat was daarover enige twijfel toe te laten. Ook al waarschuwde Ik hem innerlijk bij al te gewaagde ondernemingen, dan vermocht dat hem toch niet af

te houden van datgene wat hij zich nu eenmaal had voorgenomen. Want het was voor hem een soort lijfspreuk, dat een rechtgeaard Duitser eerder alles zou moeten opofferen dan af te zien van een eenmaal opgevat idee.

[7] Zijn vasthoudendheid om eenmaal opgevatte ideeën ook uit te voeren, werd nog versterkt doordat deze verschillende keren schitterend gelukten. En zo waagde hij zich dan ook aan een Himalayagebergte, omdat hij met het afgraven van enkele politieke heuvels succes had geboekt. Door dit werk had hij de publieke aandacht op zich gevestigd, waarbij hij het vertrouwen van het hele land won, wat toen echter tot zijn aardse ondergang leidde.

[8] Meer dan eens beproefde hij in de Duitse Nationale Vergadering ( Te Frankfurt a.d.M., 1848..)  de macht van zijn welbespraaktheid en had groot plezier in zijn succes, dat hij voornamelijk aan zijn sterke geest te danken had. Daardoor gesteund haastte hij zich naar een grote stad in het oosten van het land (Wenen) waar het volk inderdaad zijn plannen ondersteunde. Daar wilde hij bij wijze van spreken zo'n dertig zogenaamde vorstelijke vliegen in één klap doodslaan, niet bedenkend dat achter deze vliegen ook Ik een paar woordjes te vertellen had.

[9] Onze man ging voornamelijk uit van één idee, dat hij ontleende aan Mijn woord: dat men 'volmaakt' moet zijn zoals de Vader in de hemel, en dat er maar één Heer is, en dat alle anderen broeders zijn zonder onderscheid van rang of stand. Maar hij geloofde om te beginnen zelf niet in Hem, op wie de mensen wat hun volmaaktheid betreft zouden moeten lijken. Eigenlijk hield hij zichzelf voor de heer door de macht van zijn welsprekendheid. Hij vergat daarbij volkomen dat vorsten ook mensen zijn, die hun macht door Mij hebben verkregen en hij vergat ook de tekst uit de Schrift: 'Geef aan de keizer wat de keizer toekomt, en aan God wat God toekomt'!

[10] Deze man werd in de bovengenoemde stad, waar hij zijn zalig­makende plannen voor het volk door wapengeweld en door zijn rede­voeringen wilde verwezenlijken, als een staatsgevaarlijk persoon gevan­gen genomen en na een kort proces uit deze wereld naar de andere geholpen. (Robert Blum (1804 -1848) werd op 9 november 1848 op bevel van de keizerlijke opperbevelhebber,vorst Windischgrätz, in Wenen standrechtelijk doodgeschoten.)

En hiermee werd zijn werkzaamheid, die de volkeren geluk­kig had moeten maken, in deze wereld afgesloten.

 

2

 

De eerste indrukken van de terechtgestelde in het hiernamaals

Het bewustworden van het gevoel te leven

 

[1] Nu is de vraag: Hoe kwam zijn ziel en zijn geest aan in de eeuwige geestenwereld?

[2] Hier moet worden opgemerkt, dat degenen die hun aardse leven door een strafgericht gewelddadig verliezen, meestal in de geestenwereld aankomen met een gevoel van hevige woede en wraak ten opzichte van hun rechters, en een tijdlang als razenden rondtollen. Dat is de reden waarom dergelijke nieuw aangekomenen, als ze werkelijk misdaan heb­ben tegenover Gods geboden en door en door boosaardig zijn, meteen hun eigen element, de hel, worden ingedreven om er wraak te oefenen. Als hun wraak enigszins bekoeld is, keren ze echter weer terug naar de eigenlijke geestenwereld en beginnen daar opnieuw, weliswaar langs heel beperkte wegen aan hun vrijheidsproef.

[3] Geesten echter zoals die van onze man hier, die daar aankomen en enkel veroordeeld zijn wegens politieke misdaden tegen wereldse wetten, worden aanvankelijk slechts in een lichtloze toestand geplaatst. Het is dan alsof zij blind zijn, en zij zien daardoor geen enkel wezen waarop zij hun blinde wraak zouden kunnen koelen. Hevige woede en sterke wraakgevoelens hebben reeds bij mensen hier in deze wereld tot gevolg dat zij gewoonweg blind worden van toorn en ziedende woede. Des te meer brengen deze kwade eigenschappen in het hiernamaals de ziel en de geest in een toestand van volkomen blindheid. Zulke geesten worden in deze situatie gelaten totdat hun wraak is overgegaan in een gevoel van onmacht. De diep gekrenkte en beledigde ziel begint bij het opkomend gevoel van onmacht te huilen, wat weliswaar ook voortkomt uit woede, maar deze geleidelijk doet afnemen.

[4] Hier op aarde kon onze man niets anders meer doen dan zo veel mogelijk zijn mannelijke eer redden. Daarom toonde hij zich bij zijn terechtstelling ook vastberaden en vol verachting voor de dood, wat echter in werkelijkheid helemaal niet het geval was. Want hij voelde heel sterk zijn angst voor de dood, en dat des te sterker omdat hij als overtuigd Nieuw-Katholiek helemaal niet geloofde in een leven van de ziel na het verlaten van het lichaam.

[5] Maar ongeveer zeven uur na zijn terechtstelling, toen zijn ziel als het ware weer tot zichzelf was gekomen, was hij al gauw overtuigd van het ongegronde van zijn aardse geloof en werd hij spoedig gewaar dat hij verder leefde. Maar nu veranderde zijn overtuiging aangaande het voort­bestaan na de dood in een ander ongeloof: hij dacht nu bij zichzelf, dat hij wel naar de plaats van de terechtstelling was gebracht, maar alleen naar de schijn was doodgeschoten om de doodsangst ten volle door te maken. Omdat de officier hem had laten blinddoeken opdat hij niet zou merken dat er slechts in de lucht geschoten was, was hij enkel uit angst verdoofd in elkaar gezakt. Daarvandaan was hij in bewusteloze toestand overgebracht naar een donkere kerker, waaruit een protest van de Duitse burgers hem zeker spoedig zou bevrijden.

[6] Alleen de totale duisternis hindert hem nu. De plaats waar hij zich bevindt lijkt hem een donker hol, dat hem toch niet de indruk geeft vochtig te zijn of vies te ruiken. Hij betast ook zijn voeten en handen en constateert dat hij nergens geboeid is. Ook probeert hij de grootte van zijn kerker te onderzoeken en te voelen waaruit de vloer bestaat. Of er in zijn nabijheid soms sprake is van een of ander verborgen gericht.

[7] Hij is niet weinig verbaasd als hij helemaal geen vloer kan ontdekken en evenmin een muur van zijn kerker; en verder is er ook niets te vinden dat op een hangmat lijkt, waarin hij zich misschien in deze vrije catacombeachtige ruimte hangend zou kunnen bevinden.

 

3

 

Robert waant zich onder narcose

 

[1] Deze zaak komt hem zonderling en bedenkelijk voor. Hij onder­zoekt ook zijn gevoel, of dit in zijn ledematen nog wel aanwezig is. Door flink zijn zielelichaamsdelen te knijpen en te wrijven, stelt hij vast dat zijn gevoel beslist niet dood is, maar in tegendeel maar al te levend.

[2] Nadat hij zich van alle kanten overtuigd heeft, dat hij volkomen levend is en van geen enkele kant op enigerlei wijze opgesloten zit, behalve dan in nacht en duisternis, vraagt hij zich eindelijk wanhopig af:

[3] 'Wel alle duivels, waar ben ik toch? Wat hebben die bloedhonden toch met me gedaan? Ze hebben me niet neergeschoten, want dan zou ik niet leven! Ze hebben me ook niet opgesloten, want ik vind muur noch vloer en ook geen boeien om mijn ledematen! Mijn gevoel werkt ook nog perfect; ook heb ik mijn ogen nog, ze zijn niet uitgestoken en toch zie ik niets! Werkelijk, dat is vreselijk eigenaardig! Deze mensenha­ter, die mij pro forma heeft laten neerschieten, heeft me misschien door een onbekend narcoticum laten inslapen, waardoor ik me in deze toestand bevind. Wacht maar, jij tiran, jij volkerenrecht-moordenaar, als ik uit deze narcose kom, verheug je dan maar! Ik zal het je terdege betaald zetten!

[4] Deze toestand zal niet eeuwig duren. Men zal me in Frankfurt en in heel Saksen laten zoeken. Daar moet ik zien te komen! Als ik daar een keer ben dan zal ik je leren wat het voor een misdrijfis je zo meedogenloos te vergrijpen aan een belangrijke gedeputeerde van de Rijksdag! Daar­voor zal geboet worden op een manier waarvan in de hele wereldgeschie­denis geen voorbeeld te vinden is!

[5] Werd ik nu maar gauw uit deze eigenaardige narcose gewekt. Ik dorst naar wraak en deze lastige situatie duurt nog steeds voort. Dat is toch werkelijk een duivels vervloekte uitvinding! Geduld maar, het zal, het moet gauw beter gaan!'

 

4

 

Noodroep tot God. Beroep op Jezus

 

[1] Na deze woorden houdt hij zich een tamelijk lange tijd heel rustig en wrijft alleen enkele keren in zijn ogen om een eventuele dofheid van de narcose kwijt te raken. Maar omdat het ondanks alle geduld niet lichter wordt, begint hij te twijfelen of hij ooit het licht in zijn ogen zal terugkrijgen en hij wordt daardoor steeds kwader. Als het licht echter ook ondanks zijn steeds stijgende kwaadheid niet terugkomt, roept hij luidkeels:

[2] 'Watis er dan toch met mij gebeurd?Wat is dat voor een vervloekte toestand? Is er dan geen God meer, die machtig is en rechtvaardiger dan de machthebbers die door Zijn genade op aarde macht bezitten?

[3] God! als U bestaat, strek dan Uw arm uit! Rechtvaardig mij, die de goede zaak van Uw kinderen naar het doel wilde leiden, dat eens de verheven, onbegrepen volksleraar Jezus wilde bereiken. Maar ook Hij werd door gemene gerechtsdienaren opgepakt en als dank voor al Zijn grote moeite en offers voor het welzijn van de hele mensheid aan een paal gehangen tot grootste smaad van de mensheid!

[4] Evenals Hij ben ook ik een zoon van en uit U, als U tenminste bestaat! Of bestaat U enkel en alleen maar in het bewustzijn van de mensen zelf? Is Uw kracht niet groter dan die, waarvan zich ook de mens bewust is, dan spreek ik vergeefse woorden en ben ik met mijn hele wezen voor eeuwig bedrogen! Waarom moest ik dan een levend, zelfbewust wezen worden? Waarom moest een willekeurige, nog ongevormde idee in de eindeloze ruimte zichzelf gaan realiseren en in mij uitgroeien tot een duidelijke bestaansvorm? Vervloekt toeval dat mij ooit in zo'n ellendig bestaan heeft geplaatst. Wanneer er slechte en kwaadaardige duivels zijn, laten zij dan de kracht die mij liet ontstaan voor eeuwig vernietigen!

[5] 0, mensheid! Arme, bedrogen mensheid, houd op met je voort te planten! Jullie mensen die nu nog leven, vermoord je kinderen en jezelf, zodat de vervloekte aarde leeg moge worden! 0, jullie machthebbers, wurg alle mensen maar en verdeel de vervloekte aarde onder elkaar, zodat alleen jullie genoeg aards bezit zullen hebben! Maar mijn ijver is vruch­teloos, een eeuwige slaaf ben ik! Wat vermag een druppel tegen de almacht van de golvende zee? Houd daarom op met dit zinloze gepraat! Alleen jullie, handen, probeer aan dit allerellendigste bestaan een eind te maken!'

[6] Na deze woorden deed hij in een poging om zich te wurgen enkele stevige grepen naar zijn keel, maar natuurlijk zonder enig resultaat. Want hij grijpt in zekere zin telkens door zichzelf heen, zonder ook maar het geringste teken van verstikking te voelen. Dat doet hem versteld staan en hij begrijpt steeds minder van deze toestand. Daar het wurgen niet lukt, besluit hij zich recht vooruit te bewegen. 'Want', zegt hij, echt kwaad bij zichzelf, 'duisterder en bodemlozer dan hier kan het in de hele eindeloze ruimte nergens zijn. Daarom heb ik ook geen afgrond te duchten en nog minder een of ander verborgen gericht. Dus voorwaarts maar! Misschien bereik ik toch nog ergens een lichtstraaltje of de gewenste dood!

[7] 0, wat moet de toestand van de volkomen dood gelukkig zijn! Hoe gelukkig moet ik zijn geweest, toen ik geen bestaan voelde en geen vrij bewustzijn! Kon ik maar weer volkomen in het niets verdwijnen! Maar het moge zijn zoals het wil, als de volkomen dood een lafenis voor mij is, dan is er ook niets meer waarvoor ik bang zou moeten zijn. Dus, vooruit maar!'.

 

5

 

Pogingen om in de lege ruimte te lopen

Zelfgesprekken over het niets en over het voortbestaan

Vloek tegen God, de veroorzaker van het leed

 

[1] Nu maakt onze man met zijn voeten de gewone bewegingen om te lopen. Maar daar hij onder zijn voeten geen grond voelt, lijkt het hem of ze nutteloos zwaaiende bewegingen maken, die hem niet vooruit brengen. Hij denkt daarom na over een andere manier van voortbewegen en zegt:

[2] 'Ik moet met handen en voeten op een speciale manier door deze lichtloze lucht gaan zwemmen! Om te voet vooruit te komen, moet je een vaste ondergrond hebben. Maar als deze ontbreekt, dan moet er worden gezwommen of gevlogen! Om te vliegen heb je vleugels nodig, die wij kale tweebenigen niet hebben. Wat blijft er anders over dan de nog aanwezige krachten zo doelmatig mogelijk te gebruiken. Dus maar gezwommen!' .

[3] Nu begint hij met handen en voeten zwem bewegingen te maken, maar bespeurt geen vooruitgang door een of andere luchtstroom. Dat brengt hem echter niet van zijn stuk en hij gaat verder met zijn pogingen om te zwemmen. Hoe meer hij zich inspant, des te meer merkt hij dat al zijn moeite vergeefs is. Hij voelt dat deze zwarte lucht hem niet de geringste weerstand biedt en daarom staakt hij zijn bewegingen weer. Hij zegt:

[4] 'Ezel en gek die ik ben, wat zit ik me vergeefs moe te maken? Ik bevind mij nu in het pure niets, waarom zou ik dan verder door willen dringen in het niets?! Ook ik wil binnengaan in de rust van het niets, om in haar ook in niets over te gaan. Ja, dat is de weg naar de volledige vernietiging! Wist ik maar of ik werkelijk ben doodgeschoten. Maar dan moest ik volkomen dood zijn, wat bij mij niet het geval is. Ook merk ik niets van een of andere ontbinding!

[5] Of zou er na de dood werkelijk een verder leven van de ziel zijn? Ik ben er echter nog met huid en haar, en zelfs met mijn kleren aan! Heeft de ziel dan ook botten, huid, haar en kleding? Als dat zo is, zou dan mijn jas ook een ziel hebben? Nee! Zo'n veronderstelling zou toch de hele oneindigheid hard laten lachen! Hahaha! De onsterfelijkheid van een jas zou nog veel erger zijn dan de wonderbaarlijke kracht van de lijfrok van Christus in Trier! En toch, als ik ziel ben, is mijn jas dan mee hierheen verhuisd!?

[6] Nee, duizend keer nee! Ik ben geen ziel, ik ben Robert Blum, de afgevaardigde bij de Rijksdag te Frankfurt! Hier in Wenen ben ik erachter gekomen wat Oostenrijk wil. Ik weet dat heel het streven van deze staat tot doel heeft, het oude absolutisme weer opnieuw te vestigen. Ik streed daartegen als een reus. Maar daar de kanonnen van de tegen­partij sterker waren dan mijn goede wil, moest ik met inbegrip van mijn rechtvaardige zaak toch nog afdruipen en me uiteindelijk nog laten neerschieten! Een fraai loon voor een hart dat het vaderland trouw toegewijd is! 0, vervloekt leven!

[7] Als er een God bestaat, wat voor plezier kan Hij er dan in hebben dat mensen omwille van een troon en vanwege meningsverschillen elkaar gruwelijk doodslaan? En omdat er altijd zulke erge dingen op aarde gebeuren, en zoiets toch niet kan uitgaan van een God, die logisch en fysiek alleen de zuiverste liefde kan zijn, moet er wel geen God zijn! Of  als er een God is, dan is Hij maar een vloekwaardig fatum, dat de wezens beschouwt als speelgoed voor zijn grillen. Daarom, het zij nog een keer gezegd, vervloekt zij elk wezen, dat mensen schept om ze ellendig ten onder te laten gaan!

[8] Maar nu stil. Want als ik in dit niets de gewenste, totale vernieti­ging wil vinden, maar steeds met mezelf praat, dan wek ik mezelf daardoor uit de vernietiging op en word ik weer levend door de opnieuw opgewekte levenskrachten. Dus nu volkomen rust, zodat de vernietiging komt!'.

 

6

 

Uiterlijke rust, innerlijke onrust.

Wat is het leven?

Verlangen naar rustgevend geloof leidt tot gebed

De gedachte aan vrouw en kinderen

 

[1] Na deze woorden wordt Robert helemaal stil en rustig met zijn mond, maar des te actiever in zijn hart. Dat ergert hem alweer, omdat  hij daardoor des te meer leven en een vollediger bewustzijn in zichzelf gewaar wordt. Hoe rustiger hij wordt, des te groter wordt de innerlijke activiteit. Hoe meer hij deze wil onderdrukken, hoe krachtiger ze optreedt.

[2] Dat brengt hem weer tot een nieuw soort wanhoop en woede. Want het wordt hem steeds duidelijker dat hij ook op deze manier het leven, dat hem meer dan al het andere tot een last is geworden, niet kan kwijtraken. Daarom begint hij weer te praten:

[3] 'Nu zou ik wel verduiveld graag eens willen weten wat dit oerdomme leven is, waar je maar niet vanaf kunt komen! Ik heb toch duizenden zien sterven. Ze gingen dood en er bleef niet het minste levensteken meer over! Ontbinding was het absolute einde van hun bestaan. Die kunnen toch onmogelijk nog enig bewustzijn hebben. Of zouden zij soms buiten het lichaam ook nog een leven hebben zoals het mijne?

[4] Ik kan niet doodgaan. Wie houdt dit hinderlijke leven voor mij dan in stand? 0 jij, die me hebt willen doodschieten! Jij hebt me niet dood, maar levend laten schieten! Als je medeplichtigen bij al je vijanden zulke resultaten zullen behalen als bij mij, spaar je dan de moeite maar. Want je wilde mij afnemen wat je me nooit kunt teruggeven. Maar hoe lach ik je nu uit! Want ik, die jij wilde doodmaken, ik leef. Maar jij die meent dat je leeft, bent nu tien keer doder dan ik, je slachtoffer!

[5] Eigenlijk zou me alles goed zijn, als ik maar een sprankje licht had. Maar die totale duisternis moge de duivel halen!

[6] Stel dat ik eeuwig in deze situatie moet blijven? 0 vervloekt! Stel dat ik misschien toch al een geest ben? Dat zou me verduiveld wat moois zijn! Nee, dat geloof ik niet; er kan immers geen eeuwig leven bestaan. Toch komt het me al aardig lang voor, dat ik in deze duisternis verblijf. Er moeten toch al wel enkele jaartjes verlopen zijn. Als er maar licht was, licht, dan zou me alles goed zijn!

[7] Ik moet openlijk toegeven, dat ik nu liever zo'n domme vent zou zijn die gelooft in de zoon van God en in de hemel, en bovendien natuurlijk in de eeuwige dood, in de duivel en een hel, en met een gerust geweten in dat bijgeloof sterft, dan mij hier als verstandig mens helemaal zonder licht te bevinden! Maar wat kan ik er aan doen? Ik zocht steeds de waarheid en geloofde haar ook gevonden te hebben. Maar wat heb je er aan als er geen licht in is?

[8] Het beste bij mij is en blijft mijn standvastigheid en volkomen vrij zijn van angst. Want als ik een bangerik zou zijn, dan moest ik in deze toestand volkomen wanhopig worden. Maar nu is mij alles om het even!

[9] Mijn vrouwen kinderen beginnen nu trouwens ook mijn hart een beetje in beroering te brengen. Die arme stakkers zullen wel treuren en zich grote zorgen over mij maken. Maar wat kan ik in deze situatie voor hen doen? Niets, helemaal niets! Bidden, dat zou ik wel kunnen, maar tot wie en waarvoor? De beste wens voor hun is in mijn hart toch al een echt gebed, dat hun zeker niet zal schaden ook al kan het hen niet helpen. Ik ken echter geen ander gebed dan het welbekende roomse 'Onze Vader' en 'Wees gegroet' en hoe een serie andere holle frasen ook mogen heten! Daar zou mijn goed ontwikkelde familie echter zeker voor bedanken. Maar zij kunnen onmogelijk ooit te weten komen wat ik hier doe!'

 

7

 

Het eerbiedig gedenken van Jezus roept sterke bliksemflitsen op

 Schrik en vreugdevolle verwondering van Robert

 

[1] Robert zegt vervolgens: 'Het zogenaamde Onze Vader is van alle gebedsformules nog de beste! Want zo heeft de wijze leraar Jezus zijn leerlingen leren bidden. Jammer genoeg is dit gebed nog nooit helemaal begrepen, omdat men het bij alle omstandigheden en behoeften meestal blindelings uitsprak. Maar de roomsen leggen in deze gebedsformule in plaats van de waarheid alleen maar een zekere onnozele magische kracht en ze gebruiken haar als een sympathiek universeel geneesmiddel tegen alle kwalen, ook tegen ziektes bij dieren! Dat is mij dan toch volkomen onmogelijk! Het Onze Vader is op zich zeker een heel waardevol gebed, maar dan alleen opgevat in de juiste betekenis, en alleen als dat, wat het is. Maar zoals de ultramontanen en protestanten het gebruiken is het de reinste onzin!

[2] 0 goede leraar en meester Jezus! Als jouw lot soms lijkt op het mijne, dan zul jij na je terechtstelling in zo'n toestand ook wel vaak spijt hebben gehad zoveel goeds voor de slechte mensen te hebben gedaan. Bijna 2000 jaar in zo'n duisternis! 0 edel mens, dat moet heel hard zijn!'.

[3] Op het moment dat onze man de naam Jezus zo deelnemend en eerbiedig uitspreekt, schiet er een sterke bliksemflits van oost naar west. Daar schrikt onze vrijheidsapostel hevig van, maar ook is hij erg blij, omdat dit hem ervan overtuigt dat hij niet blind is.

[4] Tegelijkertijd begint hij ook erover na te denken, wat toch wel de oorzaak van deze heldere bliksem kon zijn. Hij gaat alle hem bekende oorzaken voor de opwekking van elektriciteit na, maar vindt niets wat dit eerste lichtverschijnsel in deze voor hem nog steeds onbegrijpelijke toestand afdoende kan verklaren.

[5] 'Maar nu gaat me een nieuw licht op', roept hij uit. 'Ja, zo zit dat! 0 heerlijke filosofie, onuitputtelijke bron van ware wijsheid! Jij schenkt een ieder het juiste licht die jou, zoals ik, met alle vuur en liefde omvat en je in alle levenssituaties als enige en betrouwbare raadgever en wegwijzer gebruikt! Kijk, hoe vlug heb ik nu met jouw hulp deze gordiaanse knoop doorgehakt!

[6] Als er zich in het rijk van het niets één individuele bestaansvorm bevindt, dan kunnen er immers nog een menigte andere aanwezig zijn, hetzij van dezelfde, of van een andere geaardheid! En zo kunnen er behalve mijn bestaan, zich hier nog een menigte andere bestaansvormen van allerlei aard bevinden die geschikt zijn voor de opwekking van elektriciteit, zonder in het minst afbreuk te doen aan het ons allen omgevende niets. Zo is het goed! Ik weet nu, dat er buiten mij in deze duisternis toch nog ergens wezenlijke buren bestaan, hoe ze ook geaard mogen zijn. Ik ben hier dus helemaal niet zo alleen als ik me dat een hele tijd heb voorgesteld. Ja, dat is goed, dat is heel goed!

[7] Had ik maar eerder mijn toevlucht genomen tot de Duitse filosofie dan zou ik zeker al andere grond onder de voeten hebben. Maar ik, domoor, ik verloor me tenslotte in een bekrompen, onnozele kritiek op het gebed en in een nodeloos medeleven met de grote, wijze en edelste leraar der volkeren Jezus en ver...!'.

[8] Nu bliksemt het weer en deze keer nog sterker dan eerst. Robert is buiten zichzelf van schrik en verbazing en is helemaal uitzijn evenwicht door dit voor hem onbegrijpelijk intensieve licht, dat trouwens maar een korte tijd duurt. Ook kwam het hem hierbij voor, alsof hij in de verte bepaalde contouren zag van allerlei bekende zaken. Maar ze werden te kort belicht om nader te kunnen definiëren.

[9] Na een lange tijd van rust kon hij pas weer dieper gaan nadenken. Zijn eerste wat meer geordende gedachte was de volgende: 'Aha, nu weet ik pas, waar ik aan toe ben! Dit bliksemen duidt op een flink onweer dat nu in deze nacht boven Wenen te keer gaat. Ik ontwaak nu zo stilaan uit mijn sterke narcose en keer weer helemaal tot het leven terug. Waar­schijnlijk helpt me deze lucht vol elektrische lading hierbij en zal ik onder  bliksem, donder en hagel weer terugkeren in het leven. Ik hoor nog wel geen donder, maar het onweer kan ook nog heel ver weg zijn.

[10] Of zou ik soms doof zijn? Ik verneem mijn gedachten wel als woorden, maar dat is nog geen bewijs, dat ik de volledige beschikking heb over mijn gehoororganen. Misschien krijg ik bij deze gelegenheid ook mijn gehoor weer terug. Dat eigenaardige gevoel echter van het mij omringende niets kan ik langs natuurlijke weg absoluut niet verklaren. Maar, wat doet het er toe? Ik besta nu eenmaal en heb het nu twee keer zien bliksemen: bewijs dat ik niet blind ben! Wie weet of dat niet allemaal de uitwerking is van het dreigende onweer? Daarom zal ik dat onweer maar eerst eens laten losbarsten en voorbijtrekken, dan zal wel blijken of ik zal blijven zoals ik nu ben.

[11] Maar deze situatie duurt wel aardig lang! Naar mijn gevoel zou het wel al honderd jaar kunnen zijn, maar dat zal wel puur gevoelsmatig zijn. Ja, ja, als je in een zekere verdoving wegkwijnt, moet een minuut wel een jaar lijken. Ja, zo is het ook! Als het maar gauw weer eens bliksemde en dan ook wat donderde. Maar de bliksemflitsen laten op zich wachten'.

 

8

 

Opnieuw liefde voor het leven

Wraakzucht gaat over in gedachten van vergeving

Nieuwe bliksem en blijvende helderheid

 

[1] Robert praat verder: 'Of, of? Eigenaardige inval! Zouden deze twee bliksemflitsen soms alleen in mijn verbeelding hebben bestaan, en is dat misschien een teken dat het nu spoedig helemaal met me gedaan zal zijn? Ja, zoiets kan het ook zijn. Want nu ik dit armzalige leven weer zo'n beetje begin lief te krijgen, zal het zeker gauw daarmee gedaan zijn! Als je de dood roept, komt hij zeker niet. Ben je echter bang voor hem en wens je van ganser harte dat hij nog lang mag uitblijven, dan komt hij gewis zo vlug mogelijk! Daarom moet ik weer met alle mij nog resterende krachten verlangen naar mijn spoedige volledige vernietiging, dan kan ik er zeker van zijn dat de ware dood mij nog niet al te vlug in de kraag zal pakken!

[2] Werkelijk, dat is een goed oud gezegde: 'Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen; maar wie zijn leven veracht zal het behouden'! Bij mij is dat nu al eens het geval geweest! Want alleen omdat ik mijn leven haatte, heb ik mij uit liefde tot al mijn Duitse broeders in de grootste gevaren begeven en werd toen hoogstwaarschijnlijk door kruid en lood naar hier bevorderd. Maar ik, Robert Blum, leef!

[3] Ik ben nu nog wel machteloos. Maar een innerlijk gevoel zegt me: Robert, je zult gauw sterk en machtig worden om aan deze gemene moordenaars en beulen je bloed te vergelden! Ja, ja, Robert, je zult weer sterk worden! Toen je op aarde leefde, was je alleen in jezelf thuis. Nu leef je echter in miljoenen harten van je broeders en ook nog in werkelijkheid in jezelf! Daarom, Robert, versaag niet! Je zult nog heel sterk en machtig worden!

[4] Wel zou het beter zijn, als ik nu al sterk was, nu mijn woede en wraaklust nog in volle gloed staan. Maar als in deze duisternis mijn wraakgevoel eerst zo stilaan zou verflauwen en ik pas daarna sterk zou worden, dan blijf ik maar liever in mijn tegenwoordige zwakte en wil ik in mijn plaats het fatum laten begaan.

[5] Het is trouwens merkwaardig, dat ik nu mijn toch zo rechtmatige woede en wraakgevoel niet kan bewaren. Het gaat soms helemaal in een soort grootmoedige vergeving over, wat me echt ergert. Maar als ik de zaak goed bekijk, is dat toch eigenlijk weer echt Duits! Alleen een Duitser kan vergeven. En dat is een prachtige deugd, die alleen maar eigen is aan de edelste zielen!

[6] Wie kan tegen zijn moordenaar zeggen: 'Vriend, je hebt me kwaad gedaan, maar, ik vergeef het je uit de grond van mijn hart!' Dat kan Robert! Ja, niet alleen kán Robert dat, maar hij doet het ook! Broeder Alfred (Windischgrätz.), jij die mij schandelijk hebt laten vermoorden, ik vergeef het je en wil eeuwig geen wraak op je nemen al zou ik het ook duizend keer kunnen! Ja, laat heel Duitsland het horen: Robert Blum heeft zijn en ook jouw vijand de wandaad vergeven!

[7] Zo, nu ben ik in één keer opgelucht! Hm, ik heb zelfs bewondering voor mijn edelmoedigheid; dat is voor mij een hele verkwikking! De mythe zegt dat eveneens van de grote leraar der volkeren, die ook aan het kruis Zijn vijanden al hun wandaden vergaf. In Hem woonde zeker ook zo'n echt Duitse ziel, anders zou Hij nauwelijks in staat zijn geweest zo' n karaktergrootheid te tonen. Want de mensen uit het Oosten hebben nooit zo'n grootmoedigheid bezeten. Ja, ja, de grote leraar Jezus was ook een Duitser!'

[8] Bij het noemen van de naam Jezus schiet er weer een machtige bliksemflits van oost naar west en laat bij zijn verdwijnen een blijvend zwak schijnsel achter van een eigenaardig grijs licht! Dat bevreemdt onze Robert ten zeerste, omdat hij nu met zijn vroegere onweersverwachting, om zo te zeggen er helemaal naast blijkt te zitten.

 

9

 

Alle wijsbegeerte is ijdel

Jezus legt zijn leerlingen op het geloof ter harte te nemen

 

[1] Oplettend bekijkt hij het schijnsel dat aan blijft houden, en weet niet wat hij ervan denken moet. Na een poosje komt hij weer tot zichzelf, begint weer nuchter over dit fenomeen na te denken en zegt bij zichzelf:

[2] 'Uiteindelijk is het toch nog een onweer, waarvan de bewolking nu na de derde bliksem aan één kant een beetje dunner begint te worden. Eén ding begrijp ik daarbij niet helemaal, dat ik nu pas duidelijk gewaar word dat ik me zonder enige ondersteuning als een vogel in de vrije lucht of in de vrije ether bevind. Zo'n situatie zou in het vroegere donker nog wel als gevoelsbedrog beschouwd kunnen worden, maar nu is het geen begoocheling meer, maar de volle waarheid.

[3] Nu wordt me wel duidelijk dat ik wat mijn lichaam betreft werkelijk gestorven ben, omdat je toch onmogelijk kunt aannemen dat een zwaar lichaam zich zo lang in het lucht- of etherruim zonder steun kan staande houden. Maar buiten mij is er noch beneden noch boven me ergens iets concreets te ontdekken. Ik moet me dus heel ver van de een of andere planeet af bevinden. Hm, dat is vreemd!

[4] 0 Hegel, 0 Strausz en Rongel, (Drie filosofen uit die tijd).jullie wijsheid schijnt hier behoor­lijk schipbreuk te lijden! Waar is nu jullie universele wereldziel, waarin de mens zal overgaan na het afleggen van zijn lichaam? Waar is de God, die zich in de mens manifesteert en die van zichzelf bewust wordt in de mens? Ik ben gestorven en ben hier nu in de meest totale machteloze eenzaamheid die men zich maar kan indenken en voorstellen! Er is geen spoor te bekennen van de een of andere zich manifesterende godheid en evenmin een overgang van mijn wezen in de universele wereldziel.

[5] Jullie verwaande mensvriendelijke filosofen! Van een zodanige toestand na de dood van het lichaam hebben jullie nog nooit het flauw,te benul gehad! Kort en goed, jullie hebben mij bedrogen en zullen nog velen bedriegen. Maar alles zij jullie vergeven, omdat jullie ook Duitsers zijn! Zouden jullie iets weten wat dichter bij de waarheid ligt, dan zouden jullie het zeker voor jullie volgelingen niet hebben achtergehouden. Maar omdat jullie daartoe niet in staat zijn, geven jullie wat je hebt en dat is tenminste eerlijk gehandeld.

[6] Jullie eerlijkheid dient een mens hier echter tot niets! Maar dat maakt ook niets uit, omdat_het eigenlijk voldoende is de mensheid enkel materieel binnen een zekere orde te houden. Wat echter het vaak betwijfelde leven na de dood betreft, daar zijn stellig geen wetten meer nodig. Want welke verplichtingen zou ik nu nog kunnen hebben? Zeker geen andere dan die van een wolkje in de lucht dat door de winden wordt voortgedreven. Al had ik nu ook de wijsheid van Salomo en de sterkte van Goliath, wat zou ik daar dan aan hebben?

[7] Daarom zou het echt beter zijn te sterven in het duistere bijgeloof van Rome, waar men tenminste in blind geloof zijn lichaam kon afleggen, waarna men als ziel hetzij goed of slecht, zou verder leven. Dat zou beter zijn dan als Rongeaans aanhanger te menen, dat men bij de dood alle leven voor eeuwig verliest en daarom ook vreselijk bang moet zijn voor de dood. 0 mijn hemel, het is beter eeuwig in deze onwerkelijke leegte te versmachten, dan nog één keer zo'n doodsangst uit te moeten staan!

[8] Daarom, leraren, leer jullie aanhangers geloven! En zij zullen gelukkiger sterven dan ik met al mijn verstand gestorven ben. Nu wordt me ook duidelijk, waarom de grote meesterleraar Zijn leerlingen steeds op het hart drukte slechts te geloven!'

 

10

 

Goede gedachten over Jezus

Het geloof in de onsterfelijkheid en in een God van liefde groeit

 

[1] Robert zegt verder: 'Deze wijze leraar van de volkeren werd net als ik uit behoeftige ouders geboren. Hij zal hoogst waarschijnlijk maar moeizaam onder alle mogelijke ontberingen tot het niveau van de hoogste morele wijsheid hebben kunnen opklimmen, waarbij hij zich van de kant van de zonderlinge joodse priesterheerschappij zijn leven lang ook nog heel wat vervolgingen heeft moeten laten welgevallen. Het moet voor hem enorm zwaar zijn geweest, zich onder de hardnekkige volgelingen van Mozes en Aäron, in wier hoofden en harten het duister was als de nacht, zich tot zulk een wijsheid omhoog te werken.

[2] Waarschijnlijk is hij eens als arme drommel met zijn even arme ouders of met een andere karavaan naar Egypte getrokken, en heeft daar door zijn aangeboren talenten de aandacht van een of andere wijsgeer getrokken. Die nam hem daarna op in zijn school en wijdde hem in alle geheimen van de diepste wijsheid in, waarmee hij vervolgens, door deze op een verstandige manier in praktijk te brengen, bij zijn domme landgenoten wel erg veel opzien moest baren. Of hij kwam in de school van de Essenen terecht, die toentertijd de kwintessens van alle wijsheid bezaten. Waardoor de blinde joden hem natuurlijk bijna voor een god hielden, tot troost voor de arme mensheid, maar tot grote ergernis van de boven alles rijke en hoogmoedige priesters!

[3] Ik moet in mezelf lachen als ik er aan denk, hoe hij bij verschillende gelegenheden de hele hoge priesterschap soms zo terecht wees, dat zij vaak van ergernis wel uit hun vel konden springen! Jammer genoeg werd hij tenslotte het slachtoffer van zijn al te grote moed en van de grote boosheid van de met goud en edelstenen behangen tempelhorde.

[4] Maar verging het mij soms beter? 0 nee, ook ik ben een martelaar geworden voor mijn nobele streven! Ik wilde de mensheid van de oude slavenketenen bevrijden en mijn loon daarvoor was de smadelijkste dood. Het ziet er werkelijk duivels uit met de hele mensheid! Haar grootste vrienden vermoordt ze en voor haar meest geraffineerde vijan­den organiseert ze triomftochten met muziek en fakkellicht!

[5] Maar nu ben ik van alles verlost en heb daarbij het overtuigende bewustzijn, dat het alle grote weldoeners van het volk geen haar beter vergaan is dan mij, hoewel ik ondanks mijn goede wil nog lang geen Jezus ben!'

[6] Bij het noemen van deze naam schiet er weer een felle bliksem voorbij en deze keer wel heel dicht langs Robert. Deze laat nu al een soort avondschemering na en ook in de richting van het noorden iets als een wazig landschap, zodat onze man alle contouren goed kan onder­scheiden, zonder zijn vrije toestand in de lucht te verlaten.

[7] Hoewel de bliksem hem ook deze keer zeer verrast, schrikt hij er toch niet meer van, maar begint er meteen rustig over na te denken en zegt bij zichzelf: 'Werkelijk, dat is in hoge mate merkwaardig! Nu ging de bliksem om zo te zeggen door mijn lichaam heen en ik voelde daarbij niets anders dan voor het eerst een uiterst weldadig briesje en ik voel me nu werkelijk buitengewoon gesterkt! En het sterkere lichtschijnsel ervan doet mijn hart en mijn ogen nog meer goed. Ook komt het me voor dat ik in het noorden een soort wazig landschap kan zien, wat me er des te meer van overtuigt dat ik in alle ernst in de vrije lucht zweef. Ook kan ik nu mijn voeten, handen en ook mijn kleding, zoals ik die droeg bij mijn terechtstelling, goed onderscheiden.

     [8] Och, wie zou er op aarde niet in lachen uitbarsten als je vertelde, dat na het verlaten van het lichaam niet alleen je ziel in haar vroegere, aardse gestalte, maar ook in alle ernst je eigen kleding onsterfelijk is!?

[9] De grote Shakespeare had werkelijk gelijk, toen hij zei: 'Tussen maan en zon gebeuren dingen waar de menselijke wijsheid nog nooit van heeft gedroomd'. En tot deze dingen hoort de onsterfelijkheid van aardse kleding! Daarbij schijnt het lot heel vreemd te werk te gaan, juist het kostuum van mijn overwinning, dat in de ogen van mijn vijanden het kostuum van de grootste schande is, werd met mij bevorderd tot de hoogste vrijheid! Ja, dat kan alleen een liefdevolle en uiterst rechtvaardige God zo leiden! Nu geloof ik dan ook dat er een waarachtige God bestaat, die in der eeuwigheid niet aan Hegel en Strausz hoeft te vragen of Hij mag en kan bestaan.

[10] Maar het komt me toch vreemd voor dat zo vaak ik de naam noemde van de grote man uit het morgenland, het even zo vaak heeft gebliksemd! Zou het misschien toch echt waar zijn dat hij een zoon van God en dus meer dan een mens is?

[11] Als zelfs kleding onsterfelijk is, dan kan het met Jezus... aha, daar heeft het weer gebliksemd en wel sterker dan de vorige keren! Merkwaar­dig!'.

 

11

 

Verdere eerbiedige en verlangende gedachten met betrekking tot Jezus

De lichte omgeving komt naderbij

 

[1] Robert zegt verder: 'Zou ook hij zich hier ergens bevinden, net als ik en zoekt hij nu op deze totaal onschuldige elektrische manier contact met mij, als een man die zo ongeveer zijns gelijke is? Ja, ja! Want hij moet speciaal in de Egyptische magie, voornamelijk door de kennis van de verborgen natuurkrachten, een van de meest ervaren mannen zijn ge­weest. Daardoor zouden zijn zogenaamde wonderdaden ook heel goed te verklaren zijn, vooral als die domme Osmanen de grote bibliotheek van Alexandrië niet hadden verbrand.

[2] Ja, ja, zoals mij de wijsheid van Hegel en Range is bijgebleven, zo is ook hem een grote schat aan wijsheid bijgebleven met welks onschat­bare hulp hij mij nu door bliksems te kennen geeft, dat hij zich in mijn nabijheid bevindt en misschien ook de wens heeft om in deze leegte ergens een mens te ontmoeten. Het moet voor iemand met de meest levendige geest ter wereld geen genoegen zijn 1800 jaar lang en nog zo' n 40 jaar erbij, zich alleen met zijn eigen gezelschap tevreden te moeten stellen. 0, edele, beste en grootste mensenvriend! Weliswaar ben ik tegenover jouw grootheid niet waard je schoenriemen los te maken, maar wat baat hier alle aardse grootheid? Hier verdwijnt werkelijk alle glans en alle aardse beroemdheid!

[3] Jouw naam en voortaan ook de mijne zullen nog wel lang op aarde geroemd en bewonderd worden, maar wat hebben wij beiden daaraan? Wij kunnen hier in de eindeloze leegte enkel door een soort elektrische bliksem telegraaf aangeven dat we ons beiden hier, misschien niet zo ver van elkaar, bevinden.

[4] Konden we maar dichterbij komen, heus dan zouden wij voor eeuwig aan elkaars gezelschap genoeg hebben! Twee edele, in hoge mate verwante zielen zouden wel eeuwig geen gebrek hebben aan de heerlijkste gespreksstof om de tijd en ook de eeuwigheid op de meest aantrekkelijke manier te korten en te veraangenamen! Maar wat heb je aan de beste wens? Wie zal of kan hem realiseren?

[5] Wellicht zweven er nog talloze andere wezens rond zoals wij beiden. Waren de hemellichamen misschien oorspronkelijk ook dat, wat wij nu zijn? Na triljoenen aardse jaren hebben zich talloze atomen rond hen opgehoopt. Zo zijn tenslotte hele hemellichamen uit hen ontstaan, in het centrum waarvan nog dezelfde geesten of zielen wonen waarom­heen zich door opeenhoping hele werelden hebben gevormd!

[6] Misschien ben jij, mijn grote vriend, na bijna 2000 jaar ook al zo' n klein komeet je geworden en kun je uit je eigen dampkring al bliksems doen ontstaan? Bij mij zal nog veel geduld nodig zijn eer ik ook maar enkele meters dampkring om me heen zal hebben verzameld. Wanneer jij al een rijpe planeet zult zijn, word ik misschien een satelliet van jou? Of als jij misschien na vele deciljoenen aardse jaren zelfs een zon wordt, kan ik misschien zoals Mercurius je dichtstbijzijnde planeet worden!

[7] Dat zijn wel verwachtingen die nog ver in de toekomst liggen, maar wat kun je anders doen? Niets dan alles geduldig afwachten! Hier in het rijk van de eeuwigheid moet je je ook met eeuwige verwachtingen troosten, wil je niet van ontzettende verveling aan volkomen wanhoop ten prooi vallen.

[8] Maar kijk daar! Dit wazige, eigenaardige landschap diep onder mij wordt nu iets helderder en het lijkt ook of het dichterbij komt. 0, dat zou charmant zijn! Dat is zo ongeveer zoals ik het me al had voorgesteld.

[9] Mijn grote vriend Jezus... aha, daar bliksemt het weer! Maar dat doet er niet toe! Wat wilde ik ook al weer zeggen? Mijn grote vriend, die waarschijnlijk al tot een kleine komeet is uitgegroeid, heeft mijn vurige wens gehoord en doet nu al het mogelijke om naar mij toe te komen. Dan zal hij mij zeker tot zich trekken in het centrum van zijn jonge wereld en daardoor de aantrekkingskracht van de uitwendige etherato­men versterken en zo des te eerder en makkelijker aangroeien tot een volledige wereld. Ja, misschien heeft hij ook al een grote menigte hem verwante mensen om zich heen! Dat is heel goed mogelijk, want mensen zoals ik zijn er al heel veel geweest.

[10] Als hij mij nu kan aantrekken, dan heeft hij ook al zijn volgelin­gen, die vóór mij de echte kruisweg zijn gegaan, op eenzelfde wijze aangetrokken! Dus zou ik nu al een heel groot gezelschap rond hem kunnen aantreffen. Als dat zo zou zijn, wat zou me dat een genoegen doen!

[11] Het lijkt wel of dit werkelijk toch nog iets gaat worden. Dat eigenaardige landschap komt steeds dichterbij en wordt ook steeds helderder en duidelijker. Ik neem nu werkelijk al iets waar dat zo ongeveer op een kleine berg lijkt, omgeven door meerdere heuvels! God zij geloofd, zo kom ik met het nodige geduld misschien toch nog op wat vastere grond terecht.'

 

12

 

Er verschijnt een mens in de licht sfeer. Is het Jezus?

Roberts vreugde in afwachting van Zijn komst

 

[1] Robert zegt verder: 'Kom, Robert, wees blij! Want het landschap is al heel dichtbij gekomen. En daar zie ik ook zoiets als een mens op de kleine berg staan, die mij schijnt te wenken!

[2] Zou dat soms de goede Jezus zelf zijn? Ja, ja, hij is het in levende lijve! Want nu zag ik duidelijk, hoe bij het uitspreken van zijn naam een sterke bliksem rechtstreeks van hem in mijn richting schoot. 0, dat zal eindeloos charmant zijn om me in het gezelschap te bevinden van die geest, wiens grootheid en onovertroffen diepe wijsheid ik zo vaak boven alles heb bewonderd!

[3] Ach jullie arme, domme mensen op aarde, die jezelf vanwege je aardse bezittingen en vanwege een zogenaamde hogere afkomst beter acht dan vele duizenden arme broeders en zusters, die jullie alleen maar 'gespuis' noemen! Ik roep jullie toe, dat jullie het allemaal bij elkaar niet waard zijn om in plaats van je hersens het vuil van een van je arme broeders in jullie edele hoofden rond te dragen! Als jullie net zo onnozel als zij zouden zijn, zouden jullie tenminste iets vermoeden van hoe het er hier uitziet!

[4] Kom maar hier, jullie voorname, meer dan half dode ezels. Hier zul je pas leren wat jullie zijn, en wat je afkomst, je geslacht en je goud is! Werkelijk, geen duivel zal jullie bevrijden uit je duistere verbanning! Want degenen die de godheid jullie toezond als redders, hebben jullie van Abel af, altijd gevangen genomen en wreed vermoord. Maar nu roep ik luid:

5] 'Jullie barre tijd loopt ten einde! Spoedig zullen jullie allemaal hier zijn en misschien vragen naar jullie trotse voorouders. Maar de eeuwige, duistere ruimte om je heen zal je ook in alle eeuwigheid geen antwoord geven! Uit jullie zal de godheid moeilijk ooit een slakkenhuis kunnen bouwen, laat staan een wereld! Maar God moge doen wat Hij wil! Ik echter ben nu buitengewoon verheugd dat mijn beste vriend, samen met het steeds lichter wordende landschap, al zo dichtbij is dat ik hem bijna zou kunnen toespreken. God zij geprezen voor dit geschenk!'.

 

13

 

De roep van Robert. De komst van Jezus

De afgescheiden ziel vindt weer vaste grond

 

[1] Robert zegt verder: 'Dat eigenaardige landschap komt steeds dichterbij! Die ene berg, waarop de grootmeester van de schitterendste moraal staat, is nog tamelijk hoog. Hij zou wel enkele honderd voet hoog kunnen zijn en is aan de ene kant echt rotsachtig en ontoegankelijk Maar de andere omliggende heuveltjes zou men best voor wat grotere hopen zand kunnen houden, waarvan de grootste nauwelijks dertig voet hoog zijn. Ook de belichting van dit heuvelachtige landschap is eigenaardig. De heuvels zien er uit alsof ze met fosfor overgoten zijn. Maar de voet van de heuvels en de daartussen liggende dalen en vlakten zijn helemaal niet te zien. Je ziet slechts een eigenaardige donkergrijs groen­achtige nevel en je kunt helemaal niet onderscheiden hoever deze zich over dit heuvellandschap uitstrekt.

[2] Ik denk dat wel alle zich nieuw vormende hemellichamen er zo uit zien voor ze als onopvallende kometen hun baan om een zon beginnen. Deze heuvels zullen aan de voet wel een of andere verbinding hebben. Maar hoe? Dat zal de enige bewoner, de vroegere grootmeester van de zuiverste moraal, wel het allerbeste weten! Hij is nu al heel dichtbij en zou me misschien horen als ik hem eens flink hard riep. Lukt me dat, dan is dat natuurlijk prima voor mij en misschien ook voor hem. Roep ik echter tevergeefs, wel, dan zal dat zeker niet mijn laatste vergeefse roep zijn!'

[3] Na deze woorden zet Robert zijn beide handen als een spreekbuis aan zijn mond, haalt diep adem en roept uit alle macht:

[4] 'Jezus, grote meesterleraar van alle volkeren der aarde! Als jij het bent en je mijn stem hoort, kom dan naar me toe met je jonge aarde! Waarlijk, je zult aan mij je grootste vereerder hebben! Ik waardeer je om je eenvoudige en toch buitengewoon grote wijsheid, waarin je al je voorgangers en volgelingen hemelhoog overtreft! Verder waardeer ik je omdat ons beider aardse lot bijna hetzelfde was. En tenslotte waardeer ik je bijzonder, omdat je de eerste was en nog bent, die me in deze onverdraaglijke duisternis het eerste licht heeft gebracht, waar ik je eeuwig dankbaar voor zal blijven.

[5] Als jij mijn boven alles dierbare Jezus bent, kom dan! Och, kom naar me toe en laten we elkaar troosten! Ik wil je zeker naar beste vermogen troosten. Ik ben er ook bij voorbaat vast van overtuigd dat jij van jouw kant met je grote wijsheid mij zeker de grootste troost zult geven. Kom toch, beste vriend en lotgenoot!

[6] Jij, meester der liefde, die de liefde tot enig en alles omvattend gebod hebt gemaakt! Als jij je grote liefde behouden hebt net als ik, kom me dan tegemoet met je liefde, die je zelf onderwezen hebt! En met deze liefde zal ook ik jou voor eeuwig tegemoet komen!'

[7] Na deze krachtige roep schuift de kleine, vaag lichtende, heuvel­achtige wereld snel onder de voeten van onze man. En wel zo, dat hij voor de eerste keer na zijn gewelddadige overgang precies aan Jezus' rechter zijde op de hoogste berg weer vaste grond onder zijn voeten voelt.

 

14

 

Hoe Robert de Heer aanspreekt. Jezus antwoord

Een belangrijke levensvraag

 

[1] Als Robert daar nu stevig voor Mij staat, bekijkt hij Mij van top tot teen en ontdekt in Mij werkelijk en onmiskenbaar dezelfde Jezus die hij ook dacht te zullen aantreffen. En wel in dezelfde schamele kleding en ook met de wondtekenen, zoals hij zich zijn Jezus in zijn fantasie vaak had voorgesteld.

[2] Als hij Mij een poosje sprakeloos heeft staan aankijken, komen hem de tranen in de ogen. En nadat hij zich wat heeft hersteld, zegt hij vol innig medelijden:

[3] '0 beste, grootste mensenvriend, jij die genoeg liefde had om zelfs je wreedste beulen het schandelijke ontecht dat ze je aandeden van ganser harte te vergeven! En dat enkel omdat je in je menselijke grootheid hun volkomen blindheid als geldig excuus aannam!

[4] Maar hoe hard moet tevens de godheid zijn, jouw zo vaak boven alles geprezen en aanbeden Vader als Hij bestaat, dat Hij jou, de edelste, volmaaktste en beste van alle mensen, nu al bijna 2000 jaar in deze donkere leegte laat rondzweven in dezelfde behoeftige armoede, waarin je van kindsbeen af opgroeide tot de reinste en alleredelste mensenvriend!

[5] Beste meester Jezus, die alle liefde het meest waardig is! Hoe heb ik met je te doen en heb ik je ook anderzijds lief vanwege je tot nu toe aanhoudende armoede! Want als je me tegemoet was gekomen in een ook maar gedeeltelijk zalige toestand, dan zou ik mij werkelijk geërgerd hebben dat een geest als jij, na het wegvallen van het lichaam niet meteen de hoogste huldiging krijgt, als er een rechtvaardige, vergeldende god­heid bestaat!

[6] Maar nu ik je hier nog precies zo aantref zoals je de aarde verliet, schijnen de verhoudingen heel anders te liggen dan wij ons voorstellen. Daarom lijkt de toestand waarin we ons na het afleggen van ons lichaam bevinden een noodzakelijke voorwaarde, waardoor we pas na verloop van een lange tijdsduur datgene kunnen verwezenlijken wat aan inzich­ten en verlangens ons diepste wezen uitmaakt.

[7] Vanuit dit standpunt bekeken lijkt jouw en mijn tegenwoordige bestaan nog steeds zeer beklagenswaardig, omdat de verwezenlijking van de inzichten waarvan we ons innerlijk een duidelijke voorstelling hebben gemaakt, ver buiten het bereik ligt van de macht van onze wil. Alleen om de verwezenlijking van onze voorstellingen met de zwakheid van onze wil in overeenstemming te brengen, bezitten we in ons gemoed gelukkig iets dat we in het burgerlijk leven geduld noemen. Dit wordt evenwel soms op de proef gesteld, waarover wij elkaar zeker heel wat zullen weten te vertellen!

[8] Beste vriend, ik heb je nu zo goed mogelijk verteld wat ik denk. Wil jij mij nu ook vertellen, wat jij denkt over onze nog zeer bedenkelijke situatie? Door met elkaar te praten, zullen we het ons wel een hele spanne tijds dragelijker maken. Wees dus zo goed, nobele mensenvriend, en open voor mij jouw hoog heilige mond!'.

[9] Ik Jezus) zeg, terwijl Ik Robert de hand reik: 'Wees van harte welkom, beste en dierbare lotgenoot in het lijden! Ik zeg je, wees blij dat je Mij gevonden hebt en maak je verder nergens zorgen over. Het is voldoende dat je Mij liefhebt en naar je verworven inzicht Mij voor de edelste en wijste mens houdt. Laat al het andere van nu af maar helemaal aan Mij over. Ik geef je de heilige verzekering dat, wat ons ook mag overkomen, alles tenslotte heel goed zal aflopen. Want Ik heb hier in deze eenzaamheid alles doordacht, en kan je met grote zekerheid zeggen dat Ik in het gebruik van de jou zo zwak voorkomende wilskracht het zo ver heb gebracht dat Ik, als Ik wil, alles ten uitvoer kan brengen wat Ik me maar kan denken en voorstellen. Dat Ik jou hier zo verlaten en eenzaam toeschijn, ligt alleen aan jouw gebrekkig inzicht in deze wereld. Wordt dit meer en meer gesterkt door jouw liefde tot Mij, dan zul je ook spoedig inzien hoe ver Mijn wilskracht kan reiken.

[10] Maar afgezien van alles wat je tot Mij hebt gesproken en wat Ik nu tegen jou heb gezegd, wil Ik eerst een betekenisvolle vraag tot je gemoed richten, die je Mij zonder terughoudendheid oprecht moet beantwoorden, en wel precies zo als je hart je ingeeft.

[11] Deze vraag luidt als volgt: Kijk, beste vriend en broeder, je hebt op aarde een redelijke instelling gehad, namelijk je broeders te bevrijden van de bovenmatige druk van hun strenge en harteloze regeerders. Hoewel je daartoe nu juist niet de geschiktste middelen gekozen hebt, kijk Ik alleen naar het doel en minder naar het middel. Als dit maar niet als wreed kan worden betiteld, dan is het voor Mij reeds goed en billijk. Maar zo ver Mij bekend is, ben je halverwege het verwezenlijken van je goede doel door je vijanden opgepakt en spoedig daarop terechtgesteld. Dat dit treurige gebeuren je tot in je diepste wezen razend moet hebben gemaakt en je hart vervuld heeft met een redelijk verlangen naar wraak, vind Ik zo natuurlijk dat daar niets tegen in te brengen is! Als je nu echter die Oostenrijkse veldheer die jou ter dood veroordeelde in je nu reeds krachtig geworden handen zou krijgen, en behalve hem ook al zijn handlangers, zeg me dan eens heel eerlijk wat je met hen zou doen?'

 

15

 

Goed antwoord van Robert. Vrome wensen

 

[1] Robert zegt: 'Edelste vriend! Dat ik op het moment dat deze liefdeloze tiran mij behandelde als een gemene misdadiger ziedend werd van woede en wraaklust, dat, geloof me, moet iedere redelijk denkende geest terecht vinden. Maar nu heb ik hem allang vergeven. Ik verlang dus werkelijk niets anders voor deze blinde, dan dat hij ziende mag worden en mag inzien of hij juist of onjuist met mij heeft gehandeld.

[2] Als hij mij werkelijk dood had kunnen maken, dan had ik zeker nooit op wraak kunnen zinnen. Daar hij mij eigenlijk letterlijk levend geschoten heeft en me verder geen leed meer kan aandoen en ik eigenlijk nu reeds veel gelukkiger ben dan hij met al zijn heerszuchtige illusies, kan ik hem des te gemakkelijker vergeven. Ook had hij goed beschouwd heel wat meer redenen om mij, als een hem gevaarlijk voorkomend individu, uit de weg te ruimen, dan eens in jouw tijd de allerverdorvenste hogepriesters van Jeruzalem redenen hadden om jou, mijn sympathieke vriend, schandelijk en bovenmate gruwelijk uit de wereld te helpen!

[3] Kon jij, mijn edele vriend, zelfs tijdens het ondergaan van alle martelende pijnen, jouw folteraars vergeven, hoeveel te meer kan ik dat, die toch eigenlijk niets gevoeld heb van wat ik echt folterende pijn zou kunnen noemen.

[4] Daarom zou mijn grootste aardse vijand nu ook voor me kunnen verschijnen, en ik zou hem niets anders zeggen dan wat jij bij je gevangenneming in de Hof van Gethsemane tot Petrus zei toen hij de knecht Malchus een oor afsloeg.

[5] Als er in de eeuwige, oneindige ruimte een volkomen rechtvaardig goddelijk wezen bestaat, dan zal dat hem wel het loon doen toekomen dat hij omwille van mij en nog vele anderen heeft verdiend. Zou er echter wat ik nu bijna niet meer kan aannemen niet zo'n goddelijk wezen bestaan, dan zal de latere geschiedenis hem richten zonder dat ik dit ook maar in het minst hoef te wensen.

[6] Als ik je echter een kleine hartewens mag voorleggen en het in

jouw macht ligt die te verwezenlijken, dan beveel ik je in de eerste plaats mijn arme familie aan, dat zijn mijn lieve vrouwen mijn vier kinderen! Dan verder alle goede mensen die rechtschapen zijn van hoofd en hart! Laat echter de pure egoïsten, die ten koste van de hele overige mensheid, alles hebben gedaan om voor de toekomst van zichzelf en hun nakome­lingen te zorgen, nog op aarde ondervinden hoe het diegenen vergaat, die van dergelijke rijken afhankelijk zijn en van de ene dag in de andere moeten leven! Maar ook dit moet je beslist niet beschouwen als een wens, want ik voor mij vind in jou meer dan voldoende schadeloosstelling voor alles wat ik op aarde heb geleden en verloren!'

 

16

 

De Heer belooft de vervulling van rechtmatige wensen, maar maakt een kritisch voorbehoud Roberts vurige rede tegen tirannen

 

[1] Ik zeg: 'Je hebt heel goed geantwoord op mijn zeer belangrijke levensvraag. Jouw antwoord is des te meer te waarderen, omdat het werd gegeven zoals het levend en waarachtig in je ligt. Ik kan je er bij zeggen, dat Ik beslist zoveel mogelijk van je uitgesproken wensen zal vervullen als dat in Mijn macht ligt.

[2] Maar één ding, beste vriend en broeder, kan Ik niet verenigen met jouw overigens rechtvaardige en mensvriendelijke denk- en handelwijze. En dat is, dat jij op aarde er toch een zeker genoegen in schepte, als de een of andere bekrompen aristocraat door het zogenaamde proletariaat een kopje kleiner werd gemaakt!

[3] Zo kan Ik me herinneren dat je zelfs in Wenen in een vergadering onder veel bijval hebt uitgeroepen dat het in Oostenrijk en ook in nog heel wat andere landen niet beter zal gaan, voordat er minstens enkele honderden aanzienlijken zouden worden onthoofd! Zeg Me eens in alle ernst of je dat wel echt wilde? Of heb je dat er zo maar uitgegooid, om aan je redevoering meer kracht bij te zetten?'

[4] Robert zegt: 'Vriend, toen ik me nog op aarde bevond, wilde ik mijn leven alleen voor de mogelijke vooruitgang van de arme, op velerlei wijze onderdrukte mensheid opofferen. Daarbij ging ik echter door veel ervaringen van mijzelf en van anderen zien, hoe de aristocratische, rijke onmensen zich vetmesten ten koste van het zweet en het bloed van de armen! Zoals de meeste tronen en paleizen uit het bloed van de arme mensheid zijn opgebouwd! En toen ik in Oostenrijk maar al te duidelijk waarnam, dat men van de kant van de hogere adel weer alles in het werk ging stellen om het oude, ijzeren absolutisme weer in te voeren en de arme mensen driedubbele slavenkettingen aan te leggen, was dat opeens te veel voor een mensenvriend, zoals ik met inzet van al mijn krachten meen te zijn! Werkelijk, als ik honderdduizend levens had, dan zou ik ze allemaal geven als ik de mensen daarmee zou kunnen helpen. Deze groten van de wereld zullen er geen grijze haren van krijgen ook al worden er honderdduizenden afgeslacht, als zij maar stijgen in aanzien en luister!

[5] Zeg eens vriend, als een hart, dat echt van naasten- en broederliefde vervuld is, zulke ijskoude gruwelen tegenover zijn arme broeders moet aanzien en meevoelen, is het hem dan kwalijk te nemen, dat het uit gerechtvaardigde ergernis tot zo menige uitspraak wordt gedreven, waar­aan het bij een rechtmatige gang van zaken nooit zou denken?

[6] Het is wel mogelijk dat dit alles besloten ligt in een onnaspeurbaar plan van een of andere onbekende Voorzienigheid en dat daarom alles zo moet komen als het gebeurt. Maar wat weet een aardbewoner daar van? Wat heeft hij te maken met willekeurige, geheime wetten, die een goddelijk wezen in de eeuwige hallen van de oneindigheid uitvaardigt?

[7] Wij burgers van deze aarde kennen alleen jouw verheven wetten der liefde, die we verplicht zijn trouw na te leven, zelfs ten koste van ons eigen leven! Het overige gaat ons weinig aan. Het is wel mogelijk dat er op een zonnewereld andere wetten gelden, die misschien wijzer of ook dommer zijn dan die jij, beste mensenvriend, ons hebt gegeven? Maar voor iedere burger van deze aarde zou het zeker al te gek zijn als hij zijn leven zou willen richten naar wetten die ergens op verre zonnen bestaan. Wij aanvaarden maar één wet als goddelijk waar en geldig, waaronder, naar het oordeel van het onbevooroordeelde zuivere verstand, iedere menselijke samenleving zo goed mogelijk moet kunnen bestaan. Wat een of ander fatum daar echter tussen strooit, is niets anders dan slecht onkruid tussen de heerlijke tarwe die jij, edele mensenvriend, op de ondankbare aarde hebt uitgestrooid. En dit onkruid verdient niets anders dan dat het wordt verbrand in de vuuroven van een volkomen rechtvaar­dig gericht!

[8] Ik zeg ronduit: zolang de mens naar jouw wetten mens is, is hij ook alle hoogachting waard. Verheft hij zich echter boven jouw wet, en wil hij zijn broeders onderdrukken en overheersen ten behoeve van zijn eigen voordeel, dan verklaart hij daardoor jouw wet van nul en van gener waarde. Dan is hij geen broeder, maar een gebieder voor zijn broeders, met wier leven hij meent te kunnen doen wat hij wil. Op dat punt zal ik eeuwig Robert Blum blijven en zal ik nooit voor heersers een loflied zingen! En wel omdat zij allang niet meer zijn wat ze eigenlijk zouden moeten zijn, namelijk wijze en liefdevolle leiders voor hun arme broe­ders.

[9] Ik weet wel dat er ook onder de arme klasse buitengewoon velen zijn die meer dier zijn dan mens, en daardoor ook alleen maar door een ijzeren tuchtroede in het gareel kunnen worden gehouden. Maar dan vraag ik: Wie is daar verantwoordelijk voor? Dat zijn juist diegenen die zulke volkeren onderdrukten, en hun oorspronkelijke levensnacht nog dieper maakten om op de peilers van de volslagen domheid van hun volkeren hun heerschappij des te meer te versterken. Vriend, als iemand voor zulke vorsten hoera roept, zal dat zeker geen Robert Blum en nog minder een Jezus van Nazareth zijn!

[10] Ja, er zijn nog wel vorsten die hun taak ernstig nemen en rechtvaardig zijn. Dat zijn voor hun onderdanen ware engelen en vrienden. Zulke vorsten verdienen een duizendvoudig vivat! Maar voor tirannen en moordenaars van de menselijke geest heb ik echt geen geschikte benaming! Als er al duivels bestaan, dan zijn zij het in levende lijve!

[11] Ik meen dat ik jouw vraag nu tamelijk openhartig heb beant­woord. Maar nu vraag ik je om over mijn mening de jouwe te geven. Ik ben weliswaar tamelijk standvastig in wat ik nu eenmaal als juist zie, maar toch niet star en onbuigzaam, vooral niet als jij me daarvoor iets beters te bieden hebt!'

 

17

 

De Heer brengt naar voren: 'wees onderdanig aan de overheid'

Robert trekt dit gebod in twijfel Hij wenst opheldering over de god-menselijke natuur van Jezus

 

[1] Ik zeg: 'Luister, beste vriend en broeder, Ik kan je denk- en handelwijze volstrekt niet afkeuren. Waar tussen vorsten en de hun ondergeschikte volkeren verhoudingen bestaan zoals jij me deze zojuist hebt afgeschilderd, heb je natuurlijk volkomen gelijk om zo te spreken en te handelen. Maar als de zaken nu eens anders lagen dan jij ze naar jouw begrippen hebt opgevat, hoe zou je dan oordelen over de veelsoor­tige betrekkingen tussen heersers en hun ondergeschikte volkeren?

[2] Je zei me wel heel openhartig dat je alle betrekkingen tussen mensen alleen beoordeelt naar Mijn gebod van de liefde, en dat je niets te maken hebt met bovenaardse invloeden, maar kijk, op dat punt kan Ik om verschillende redenen niet met je meegaan.

[3] Een van de redenen b.v. is reeds dat ene gebod van Mijzelf, volgens welk Ik Mij onderdanig betoonde aan elk wereldlijk gezag, terwijl Ik toch macht genoeg zou hebben gehad een ieder afdoende het hoofd te bieden. Verder het voorval in de tempel, waar Ik bij het tonen van de belastingpenning zelf gebood de keizer te geven wat de keizer toekomt en God, wat God toekomt! Zo heb Ik ook door Paulus laten zeggen dat iedere overheid gehoorzaamd moet worden, of ze mild of streng is; want geen overheid bezit macht dan die haar van boven gegeven is! Wat zeg je dan wel over déze geboden, die eveneens van Mij komen?'.

[4] Robert zegt: 'Edele mensenvriend, weet je, uit puur menselijk verstandelijke overwegingen schijnt de toenmalige noodzaak jou ter grotere beveiliging van je leer alsook van je eigen persoon deze geboden te hebben afgedwongen. Want als jij tegen het koningschap had geijverd zoals Jehova in het Oude joodse Testament door de mond van Samuel, dan zou jouw verheven moraal onder de trotse wereldheerschappij van Rome wel nauwelijks de bijna 2000 jaar bereikt hebben, behalve langs zuiver bovennatuurlijke weg, waarover de duistere ultramontanen veel weten te vertellen. Hoeveel waarheid daarin ligt, daarover zul jij hopelijk beter kunnen oordelen dan ik, die niet zoals jij getuige heb kunnen zijn van al de gruwelen van dit nieuwe Babel!

[5] Kijk, ik zie de zaken zo: Als het jou met het gebod om alle wereldlijke overheden te gehoorzamen, goede of slechte, werkelijk ernst zou zijn geweest, dan zou je al vooraf hebben moeten afzien van je volkomen andere, in hoge mate liberale leer. Je zou hebben moeten toegeven, dat men voor altijd een duistere heiden moest blijven zo gauw een heidense overheid een volk zou bevelen de oude goden te vereren, en dat men geen gehoor moest geven aan jouw toen opkomende leer!

[6] Je zegt weliswaar: 'Geef de keizer, wat de keizer toekomt en aan God wat God toekomt', maar je gaf toen te weinig de grenzen aan van wat eigenlijk allemaal de keizer toekomt en wat daarnaast God toekomt. Daarom was het voor het geweten van de keizer een gemakkelijke zaak om zichzelf de voorrechten van een god toe te eigenen, en die plichten te verwaarlozen waarmee hij zich eigenlijk bezig moest houden.

[7] Desondanks laat jouw toenmalige tempeluitspraak zich nog eerder beperken dan het gebod van Paulus, dat een te grote angst voor wereldse vorsten laat doorklinken. Volgens dat gebod moet men streng genomen zelfs ophouden christen te zijn zo gauw het zo'n werelds vorst om bepaalde redenen nodig lijkt jouw zuivere leer als gevaarlijk te beschou­wen voor zijn heerszuchtige doeleinden, zoals de ontgoddelijkte leer van Rome vele eeuwen lang ten hemel schreiend heeft laten zien en tegen­woordig nog laat zien.

[8] Andere, hogere overwegingen moeten de anders zo buitengewoon wijze Paulus aanleiding hebben gegeven zo'n verordening af te kondigen. Maar met gezond verstand bezien, lijkt deze zaak streng genomen onzin. Want aan de ene kant wordt gezegd: 'Jullie zijn allemaal broeders en Eén is jullie Heer!' Aan de andere kant echter staat het gebod om wereldse overheden, bij wie de broederschap de reinste aanfluiting is, in alles streng te gehoorzamen.

[9] Vriend, dit strookt niet met elkaar. Of het een, of het ander! Is men gedwongen beide na te leven, dan is dat in de grond van de zaak twee heren dienen, wat je zelf voor onmogelijk hebt verklaard! Of men zou bij zichzelf een soort dubbele natuur moeten aankweken, waardoor men uit huichelachtigheid alleen uiterlijk zou doen wat de vorsten willen. Maar innerlijk zou men dat moeten vervloeken en stiekem moeten doen wat het liberalere deel van je leer verlangt. Dat zou natuurlijk heel moeilijk zijn, soms zelfs onmogelijk of minstens uiterst gevaarlijk.

[10] Geloof me, edele vriend, ik heb zoals maar weinigen ieder onderdeel van je leer nauwkeurig overdacht. Ik meen een tamelijk helder inzicht te hebben in wat jij vrijelijk hebt onderwezen als de eigenlijke hoofdinhoud van je leer en wat je daarentegen, evenals je leerlingen, door de toendertijd dreigende tijdsomstandigheden genoodzaakt was er bij in te voegen. Maar toch ben ik je vurigste vereerder en weet wat ik moet denken van je zuivere leer! Je zei daarnet, dat ook jij ondanks je dwingende macht toch gehoorzaam was aan de wereldlijke overheden. Dat wil ik niet tegenspreken, daar jij jezelf door de wet van de wereld aan het kruis moest laten hangen.

[11] Of jij, waarde vriend, je ook door een in jou verborgen boven­zinnelijke macht had kunnen verzetten toen deze overheid je werkelijk gevangen nam, dat kan ik niet beoordelen, omdat het mijn tot nu toe verworven inzicht ver te boven gaat! Zo je daden je al niet als heidense halfgodenfabels zijn toegedicht, is het zeker dat jou als een wijze die stellig vertrouwd was met de meest innerlijke krachten der natuur ook buitengewone krachten ten dienste stonden. Maar jouw gevangenne­ming en terechtstelling heeft bij heel veel heldere denkers je wonderbare vermogens in een zeer verkeerd daglicht gesteld en velen hebben zich daar geweldig aan gestoten. Maar ikzelf en veel anderen hebben alleen jouw zuivere leer aangenomen en daaruit alles verbannen wat maar leek op een later bijgevoegde heidense fabel.

[12] Of wij juist of onjuist hebben gehandeld, hoop ik nu van jou volledig naar waarheid te vernemen. Eveneens of er iets waar is aan jouw goddelijkheid, die heel speciaal door een zekere Swedenborg in de 18de eeuw zelfs wiskundig bewezen zou zijn. Wat trouwens een pure filosoof moeilijk aanvaarden zal, omdat deze zaak naar het schijnt er dan toch wat al te komisch uitziet.

[13] Stel je zelf maar eens een oneindig, onbegrensd goddelijk wezen voor, wiens intelligentie, wijsheid en macht noodzakelijkerwijs grenze­loos moeten zijn! Logisch bezien zou het dan toch onmogelijk zijn, dat dit oneindige en allesomvattende zich ooit zou kunnen begrenzen en beperken in de persoon van een mens! En vraag je dan eens af of men bij enig nadenken wel kan aannemen dat jij en de eindeloze, allesomvat­tende godheid werkelijk identiek kunnen zijn? Ja, als 'Zoon Gods', daar heb ik niets op tegen, want dat kan ieder beter mens met hetzelfde recht van zichzelf beweren. Maar God en mens tegelijk, dat gaat toch duidelijk wat te ver!

[14] Overigens heb ik ook daar niets op tegen, als het me duidelijk bewezen kan worden. Want als er tussen zon en maan nog dingen kunnen bestaan waarover geen menselijke wijsheid ooit heeft kunnen dromen, waarom zou tot zulke buitengewone dingen dan ook niet horen, dat jij in alle ernst het allerhoogste goddelijk wezen kunt zijn? Misschien is, volgens Hegel, in jou de voordien als het ware slapende godheid voor het eerst ontwaakt en overgegaan in een helder zelfbewust­zijn?

[15] Of misschien heeft zij de noodzaak gevoeld zichzelf tegenover haar geschapen wezens als mens te manifesteren, om door de mensen begrepen en aanschouwd te kunnen worden zonder daardoor iets prijs te geven van haar allesomvattende hoogste wilskracht? Zoals gezegd, dat alles is mogelijk. Vooral hier, waar het bestaan toch al zo'n hoogst raadselachtig karakter aanneemt.

[16] Maar waarom dan de godheid die zich in jou als Godmens manifesteerde, zich door een stelletje waanzinnige joden heeft laten veroordelen tot de smadelijkste dood aan de schandpaal, en dat boven­dien nog op een van de onaanzienlijkste planeten, vriend, zoiets komt tussen zon en maan waarschijnlijk niet voor! Zo'n wonder zou men moeten gaan zoeken tussen de nevelsterren.

[17] Ik geloof echter ook, dat jij zoiets van jezelf in alle ernst nog nooit hebt beweerd! Want ik weet maar al te goed, wat je voor antwoord gaf

toen men je vroeg of je werkelijk Gods Zoon was. Toen was je antwoord dat van een wijze, namelijk: 'Niet Ik, maar jullie zelf zeggen dat!' Wie echter op een beslissend moment zo spreekt, die weet ook waarover hij spreekt en waarom. Ik meen dit antwoord menselijkerwijs ook te hebben begrepen, en heb daaruit geconcludeerd dat jij, als zuiverste mens, in alles een ware engelengeest bent, maar beslist geen heidense halfgod.

[18] Dat men echter in jouw tijd, toen men nog geloofde in een orakel van Delphi, toen Thumim en Urim profeteerden en de bijna meer dan duizend jaar oude staf van Aäron in de ark nog uitbotte, een wijze zoals jij, die nog in geen 2000 jaar door een ander overtroffen werd, tot een god maakte, vind ik zeer begrijpelijk! Want, als de anders zo verstandige Romeinen al van ieder groot man vonden dat hij door Gods geest bezield was, hoeveel te meer vonden jouw op wonderen beluste landgenoten dat dan van jou, die voor hun ogen soms heel natuurlijke dingen teweeg­bracht, waarvan zij sinds Abraham geen enkel besef meer hadden!

[19] Vriend, ik meen je vraag nu voldoende te hebben beantwoord. Nu is de beurt weer aan jou. Ik zal met gespannen aandacht ieder woord van jou aanhoren en beoordelen!'

 

18

 

Rede van Jezus over de noodzaak van een aardse overheid

Geen menselijke samenleving zonder orde en gehoorzaamheid

 

[1] Ik zeg: 'Mijn geliefde broeder! Kijk, als men zoals jij deze zaak met puur wereldse ogen en even werelds verstand bekijkt en daarbij genoegen neemt met elke vertaling van de vier evangelisten en de brieven van Paulus, ook al is die nog zo vrij en mist die vaak iedere normale betekenis, en als men bovendien nog de wereldse filosofie van verschillende Duitse atheïsten met volle teugen in zich heeft opgenomen, dan kan het wel niet anders gaan dan zoals het nu met jou gesteld is.

[2] Ik zeg je, wanneer jij zelf de moeite had genomen de geschriften van het Oude en het Nieuwe Testament nauwgezet door te nemen, en wel een goede vertaling ervan zoals die van Maarten Luther of ook de zogenaamde Vulgata en de oorspronkelijke Griekse Bijbel, dan zou je tot heel andere conclusies zijn gekomen dan langs jouw radicale weg. Je hebt zo goed als geen wortels, omdat de leerstelsels van je filosofen slechts als parasieten zijn op de boom der kennis. Jij als aardse boomkweker zult wel weten hoe de wortels van parasieten er uitzien!? En dus zul je ook weten hoeveel jouw eerdere leidslieden waard zijn in Mijn ogen!

[3] Als men ten eerste de Bijbel vertaalt zoals men deze voor zijn beginselen precies wil hebben, en dan enkel die teksten eruit haalt, die bij een willekeurige vertaling dubbelzinnigheid toelaten, dan is het ook geen kunst om zo te argumenteren zoals jij dit nu tegenover Mij deed.

[4] Maar kijk, zo liggen de zaken niet. Want in de eerste plaats luiden de aangehaalde teksten, Mijn bekende spreuk in de tempel met betrek­king tot de cijnspenning en vooral die van Paulus uit de brieven aan de Romeinen en Titus, niet zoals jij ze naar voren hebt gebracht. Bovendien kan er noch bij Mij, noch bij Paulus ooit sprake geweest zijn van enige angst voor vorsten, daar Ik voor Pilatus en Herodes, evenals voordien bij Kaiphas, meer dan overtuigend heb bewezen dat Ik voor deze wereldse machthebbers in het geheel niet bevreesd was! Want wie niet bang is voor de dood, omdat Hij Heer is over de dood en dat eeuwig blijft, heeft immers toch nog minder reden om te vrezen voor degenen die enkel het lichaam kunnen doden.

[5] Evenmin als Ik ook maar de minste reden had om bang te zijn voor de machthebbers van deze aarde, had ook Paulus daar geen reden voor. Nero was, zoals bekend, onder alle machthebbers van Rome de meest wrede; en zie, Paulus zocht bij hem bescherming tegen de hem vervolgende, geestelijk slechte joden en vond die ook, zolang hij deze op aarde nodig had. Was hij soms bang voor de joden? 0 nee, want hoewel hij heel goed wist hoe vijandig ze hem gezind waren, ging hij toch tegen de raad van zijn intiemste vrienden in naar Jeruzalem.

[6] Daaruit kun je dus opmaken dat noch Ik, noch Paulus die gelijkluidende geboden, of veeleer raadgevingen betreffende de overheid hebben gegeven uit vrees voor die overheid, maar enkel vanwege de noodzakelijke wereldorde onder de mensen. Want je moet toch wel inzien, dat er geen menselijke samenleving kan bestaan zonder leiding. Vandaar dat het ook nodig is, als leraar de mensen de noodzaak te tonen deze leiders te gehoorzamen!

[7] Of ben je van oordeel dat op aarde grote menselijke samenlevingen kunnen bestaan zonder enige leiding? Dat zou volkomen onmogelijk zijn en zelfs tegen de natuurlijke orde, niet alleen van de mensen maar ook van alle aardse dingen.

[8] Opdat je dit echter wat beter zult inzien, wil Ik je wat rondleiden door de verschillende rijken der natuurlijke dingen, dus luister nu verder naar Mij!'

 

19

 

Over de gehoorzaamheid

Voorbeelden uit het rijk van de natuur

 

[1] Ik zeg verder: 'Stel je voor dat alle hemellichamen zijn uitgerust met voor hun bestemming benodigde intelligentie en vrij inzicht. Kijk, die grote hemellichamen zweven allemaal in de etherruimte die naar jouw begrippen geen enkele belemmering biedt. Waarom zijn ze dan zo eigenzinnig en bewegen zij zich al vele duizenden jaren steeds in dezelfde banen rond een bepaalde zon die ze, om zo te zeggen, voor geen prijs willen verlaten?

[2] Sommige omlooptijden zijn voor hen beslist zwaarder dan andere, wat de goede en slechter jaren van een planeet tamelijk duidelijk aantonen, vooral in die perioden waarop het op het zonnelichaam soms wat stormachtiger toegaat dan anders. Een lichaam zoals een planeet kan best van de zon een stootje verdragen, maar vaak komen er voor een hemellichaam verscheidene van zulke pijnlijke omlopen na elkaar, hoe­wel dat plaatselijk meer of minder pijnlijk kan zijn.

[3] Als dan zo'n grote wandelaar door de etherruimte na soms wel tien omlopen of meer door zijn zon stiefmoederlijk behandeld te zijn, de zaak tenslotte toch beu zou worden en zich ernstig voor zou nemen de hem regerende zon te verlaten om een absolute vrije zwerver te worden door het eindeloze heelal, wat zou dan wel het onvermijdelijke gevolg zijn van zo'n planetaire vrijheidsdrang?

[4] Kijk ten eerste een volledig verstarren door het heel snel optreden­de gebrek aan licht en warmte; daarna noodzakelijkerwijs een volledige, innerlijke ontbranding ten gevolge van de enorme machtige druk van buiten naar binnen; en tenslotte een totale ontbinding van alle delen van de planeet en daarmee ook zijn volkomen dood!

[5] De planeten hebben echter gevoel in hun binnenste. Hun bestaan is voor hen de sterkst waarneembare behoefte. En dus blijven ze steeds onder de heerschappij van hun zon, blijven bij haar beweging steeds onwrikbaar op hun plaats en vinden het helemaal niet erg, dat ze soms tijdens hun omloop door de hun beheersende zon krapper gehouden worden dan andere keren.

[6] Weliswaar zou menige jou gelijkgezinde planetenvriend onpartij­dig kunnen zeggen: 'Ik ben wel vol lof over zulke gewillige planeten, maar zo'n grillige zon als noodzakelijke regeerder van de arme planeten zou ik dan toch graag, als ik de schepper was, behoorlijk tuchtigen voor haar vorstelijke grillen!'

[7] Maar dan staat de zon op en zegt: 'Wat klets jij, kortzichtige kosmopoliet? Zie je niet dat ik niet enkel één, maar zelfs vele grotere en kleinere planeten tegelijk heb te verzorgen? Weet je niet dat hun banen ongelijk zijn, dat zowel de grote als de kleine soms dichter bij me staan en soms verder weg komen te staan? Dat zij zich soms in grote getale juist aan de ene kant bevinden en veel aandacht van me vragen en dat daardoor een of andere alleenstaande planeet op een tegenovergestelde standpunt noodzakelijkerwijs wat minder krijgt van mijn anders zo rijke gaven? Wordt zo'n planeet echter tijdens een omlooptijd wat kariger bedeeld, dan krijgt hij toch steeds zo veel dat hij kan blijven bestaan. Ik kan vanuit mijn triljoenen eigen omwentelingen om een andere, nog grotere regerende zon getuigen, dat daardoor nog nooit een planeet die zich bij mij had aangesloten, is verhongerd en te gronde is gegaan. Als echter kometen, die meer gesteld zijn op hun vrije rondzwerven dan op mijn vaste orde, ergens in de eindeloze ruimte, waarheen zij werden gedreven door hun waanzinnige lust naar vrijheid, te gronde gaan, dan kan ik daar niets aan doen. Want een wezen dat alléén wil beslissen over zichzelf, zonder afhankelijk te willen zijn van een machtige leiding, wordt geen onrecht aangedaan; het heeft zichzelf geoordeeld! Als jij, allervrijzinnigste kosmopoliet, mij als planetenregent met alle geweld vanwege mijn noodzakelijk wisselende handelwijze ten opzichte van mijn ondergeschikte planeten, wilt straffen, neem mij dan mijn licht maar af en mijn glans, mijn grootheid en macht! Maar let dan eens op hoe de planeten, die naar jouw mening te veel aan slavenketenen worden gehouden, zonder mij blijven bestaan!'

[8] Kijk, vriend, zo uit de natuurlijke orde zich al bij de eerste, sterkste en vrije hemellichamen zonder welke het ondenkbaar is dat een planeet kan voortbestaan! Als echter deze vrij rondzwevende, grote wezens al een leider nodig hebben, hoeveel te meer dan die kleine en in hun beweging door allerlei omstandigheden meer gebonden wezens zoals b.v. de dieren en vooral de met een volkomen vrije geest begiftigde mensen!

[9] Onder dieren van een en dezelfde soort bevindt zich er in de regel één, die in zekere zin hun leider is. Als die in beweging komt, dan worden alle anderen als door een elektrische schok tot eenzelfde beweging geprikkeld. Kijk eens naar een kudde runderen; ze heeft een leider in haar midden! De herder, die uit ervaring al spoedig opmerkt achter welk dier uit zijn kudde de anderen aanlopen, hangt zo'n dier een bel om de nek. En als hij' s avonds zijn kudde naar huis wil leiden, luistert hij enkel naar waar de bel klingelt. Daar gaat hij op af, en vindt daar zijn hele kudde. Wil hij ze naar de stal leiden, dan hoeft hij maar de leider met de bel mee te voeren en alle anderen komen er vanzelf achteraan. Hetzelfde komt zelfs voor bij de uiterst domme varkens, vooral wanneer ze doorlopend in de vrije natuur leven, en eveneens bij geiten, schapen, paarden, ezels en honderd andere diersoorten. Hetzelfde kun je zelfs bij de uiteenlopendste insecten ontdekken, bij de vogels en niet minder bij de stompzinnigste vissen en andere soorten waterdieren.

[10] Maar ik wil je deze zaak in zijn geheel laten zien en wil je zelfs meenemen naar de nog veel zwijgzamer lijkende natuur.

[11] Laten we het op zichzelf zo onsamenhangende water eens bekij­ken, dat zich zonder voelbare weerstand laat verdelen in talloze druppels. Dit hoogst belangrijke natuurelement, dat zowel alle oerkiemen van het dierlijke als van het plantaardige leven in zich bergt en tegelijkertijd bezwangerd is met door jou onberekenbare krachten, luistert in vrije toestand onvoorwaardelijk naar de in hem aanwezig zijnde wet van de zwaartekracht. Volgens deze wet, die het door eigen waarnemingsver­mogen opmerkt, voelt het de zachtste glooiing van een terrein aan. Het begint zich meteen voort te bewegen naar een meer laag gelegen gebied en heeft rust noch duur tot het de diepste laagten in de zee heeft bereikt. Dit element heeft ook nog de bijzondere eigenschap dat het pas dan volkomen helder wordt als het het diepste punt van de zee bereikt heeft. Het duidt om zo te zeggen daardoor aan, dat ook de mens pas dan tot het heldere bewustzijn van zijn ware, eeuwige bestemming komt, als hij op aarde niet naar de hoogste rang streeft, maar naar de laagste plaats, dat is: de ware door Mij zo vaak aanbevolen deemoed die echter nooit door heersen maar enkel door gehoorzamen kan worden bereikt!'

 

20

 

Nog een voorbeeld: de noodzaak van hooggebergten

 

[1] Ik zeg verder: 'Zo is je dus door het water een bewijs gegeven, dat ook dit element een karakteristieke intelligentie in zich draagt, waardoor het tot op de laatste druppel stipt gehoorzaamt aan de zuiver goddelijke ordewet, die aan hemzelf ten grondslag ligt, ondanks het feit dat iedere druppel triljoenen levens in zich draagt!

[2] Maar we willen ons verder naar de geboorteplaats van het water, dus naar de bergen wenden, en kijken of er bij hen niet ook een heel karakteristieke intelligentie te bespeuren valt, en als gevolg daarvan ook een nauwkeurige inachtneming van de in hen gelegde wetten.

[3] Zie je, vriend, op de aarde vind je allerlei bergen. Daar zijn heel hoge bij, de oergebergten; dan zijn er middelhoge of zogenaamde gebergten van de secundaire formatie; en tenslotte heel lage, die meer heuvels zijn dan bergen en die allemaal volgens de aardse geleerde vaktermen tot een tertiaire formatie behoren. Je lacht nu blij verrast, omdat je in Mij ook een geoloog ontdekt. 0, wees maar gerust, want in de geologie en in de hogere kosmologie ben Ik nogal goed thuis.

[4] Maar nu verder! We hebben dus drieërlei bergen. Van deze drie soorten willen we eerst onze aandacht wijden aan de hoogste.

[5] Waarom zijn er bergen op aarde? Ik bedoel hier heel speciaal die van de eerste soort. Kijk, hun doel is verschillend. In de eerste plaats zijn zij de regelaars van de electro-magnetische stromingen, zodat deze goed over de hele aardbodem worden verdeeld. Ten tweede verhinderen zij dat de lucht rondom de aarde bij de snelle omwenteling om de aardas, blijft stilstaan, terwijl het oppervlak van de aarde voortbeweegt. Dit zou een tegenstroom veroorzaken die aan hevigheid alle orkanen zou over­treffen, waardoor er geen wezen op aarde zou kunnen bestaan. Ten derde trekken zij de al te overvloedige, door zuurstof en waterstof ontstane vochtdeeltjes uit de lucht tot zich, waardoor hun hoogste toppen ook meestal door nevels omgeven zijn en zodoende zelden duidelijk zichtbaar zijn. De vochtdeeltjes voegen zich samen door de steeds in hoge mate aanwezige elektriciteit en vallen dan meestal als sneeuwen ijs neer op de steile hellingen van de bergen. Vandaar storten zij, wanneer er grote opeenhopingen zijn ontstaan, als lawines in de kloven en dalen van het hooggebergte en vormen daar door aanzienlijke opeenhopingen de gletschers. Deze hebben weer de bijzondere eigenschap de koude uit de lucht aan te trekken en daardoor de lager gelegen vruchtbare streken te behoeden voor een alles verstorende vorst. Tegelijkertijd echter zwakken de gletschers ook nog de soms te sterk aanwezige luchtelektriciteit af en regelen de kringloop van het water door de dampkring. Zonder deze werking zouden de vlakten van de aarde bijna ononderbroken blootge­steld zijn aan hevige wolkbreuken.

[6] Je ziet hieraan dus de grote noodzaak van het bestaan van het hooggebergte en je zegt dan ook bij jezelf: 'Ja, dat is duidelijk, en zonder meer waar! Want waar de mensen het ook maar gewaagd hebben te onverantwoordelijk iets te veranderen aan de oerinrichting van de bergen, daar zijn ze maar al te spoedig door nog nooit eerder voorgeko­men natuurrampen voor hun vergrijp heel gevoelig gestraft'. Zie je, vriend, zo is het inderdaad! Maar nu komen we eigenlijk pas aan het punt waar het op aan komt, let dus nu heel goed op!

[7] Kijk, willen de hooggebergten hun belangrijke bestemming, het instandhouden van een heel hemellichaam met alles wat zich op zijn uitgestrekte oppervlakte bevindt, kunnen vervullen, dan is het zeker niet onbelangrijk waar zij zich bevinden. Verder moeten ze door de in en boven hen wonende geesten of naar jouw manier van spreken krachten, noodzakelijkerwijs die intelligentie bezitten waardoor ze in staat gesteld worden, datgene te bewerkstelligen waartoe ze bestemd zijn.

[8] De werkingssfeer die toevertrouwd is aan hun niet te loochenen intelligentie, is voor hen een positieve wet, welke zij door hun intelligen­tie heel nauwkeurig waarnemen; wat je des te meer van Mij mag aannemen, daar je toch zelf zoëven beweerde dat Ik, door de leerschool van de Egyptenaren, in de innerlijke krachten der natuur meer ben ingewijd dan alle geleerden van tegenwoordig.

[9] Zie daarom dan ook in, dat het behoud van een heel hemellichaam enkel kan worden verwezenlijkt door het nauwkeurig naleven van de wetten, die aan de intelligentie van deze grote uitwassen van de aarde zijn toevertrouwd. Zouden echter de hooggebergten ooit in opstand komen tegen deze wetten en in zekere zin zeggen: 'We willen geen hoge aardbestuurders meer zijn, maar ook wij willen ons verlagen tot kleine vruchtbare heuvels!', zeg dan zelf eens, wat voor onnoemelijk onheil er tenslotte voor de hele aarde uit die ongehoorzaamheid van de bergen zou ontstaan?

[10] Alhoewel deze hooggebergten geen vruchten dragen, uit vele honderden vierkante kilometers onvruchtbaar land bestaan en zo 'nut­teloos' lijken voor het gewone menselijke verstand, zou het daarom wenselijk zijn deze bergvorsten te onttronen en ze om te vormen tot zogenaamd vruchtbare vlakten? Je zegt: 'Dat moge de hemel verhoeden!'.

[11] Zeg dan ook maar, dat de hemel moge verhoeden dat de hooggebergten in de menselijke samenleving ooit worden verwoest! Anders zal het er op de staatkundige aarde maar al te spoedig net zo uitzien als het er op de natuurlijke uit zou zien wanneer de natuurlijke hooggebergten verwoest zouden worden!

[12] Kijk, willen de koningen op aarde werkelijk aan hun roeping beantwoorden, dan moeten ze zijn zoals de hooggebergten! Begrijp je dat? Je zegt: 'Ik begrijp het nu volkomen en zie ook in dat jij de echte oerwijsheid bezit!'.

[13] Goed! De zaak is echter nog niet afgehandeld. We hebben nog twee bergsoorten te behandelen. Die moeten ons ook nog wat vertellen. Luister dus verder en kijk waarvoor ze er zijn.'

 

21

 

Middel- en kleingebergte

Hun ontstaan en noodzaak in het geheel van de aarde

 

[1] Ik zeg verder: 'Toen de aarde nog een woest hemellichaam was en nog geen planten of dieren had te onderhouden behalve de oertypen van alle latere vormen in de wateren, waren de oergebergten alleen wel voldoende om aan de in zekere zin nog ruwe, niet geheel doorbakken aardbol, de reeds genoemde diensten te bewijzen. Toen echter na een aantal millennia de aardbol vaster was geworden, hele grote eilanden­groepen zich reeds boven de zeespiegel begonnen te verheffen en ook de in het water aanwezige oerkiemen zich overal in velerlei grassen en plantensoorten begonnen te ontwikkelen, was het nodig er voor te zorgen dat de oerkiemen uit het water voor hun rijping ook zo gauw mogelijk een groter landgebied kregen. Door onderaardse vuurkrachten kwamen nieuwe grondlagen omhoog, waardoor mettertijd de nieuwe voortbrengselen ruimte, voeding en bescherming kregen. Nu begon het over het hele aardoppervlak geweldig te razen en te woeden. De onder water liggende vaste aardlagen werden opengereten door de grote krach­ten bij miljoenen ver boven de waterspiegel omhoog geheven.

[2] Het duurde wel vele millennia eer dit grote werk kon worden beëindigd. Maar dat maakt bij God niet veel uit, want duizend of miljoen jaren van deze aarde zijn voor Hem als één dag! Om kort te gaan, daarom werden dus de bergen van de tweede orde gevormd, zoals Ik dit net heb uitgelegd.

[3] Deze bergen waren in het begin ook veel hoger en steiler dan ze nu zijn. Maar de tijd en de natuurlijke stormen hebben hun toppen erg afgevlakt en daarmee de grote diepten meer en meer opgevuld en zodoende zowel nauwe als brede dalen gevormd. Daar deze dalen echter hier en daar hoger of lager uitvielen, waardoor het water geen vrije doorgang had, bleef het in de grotere diepten staan, waardoor toen heel natuurlijk grote en kleine meren ontstonden.

[4] Daar deze meren verder door de aanhoudende kringloop van het water, zowel door de poriën van de aarde als ook door de lucht (door middel van regen, sneeuw, hagel en dauw) een voortdurende toevoer kregen, moesten ze wel buiten hun oevers treden, gaan overlopen. Daardoor hebben ze mettertijd door het overlopende water kleine en grotere delen van hun natuurlijke oevers of dammen verloren. Daarna hebben ze gedeeltelijk de ongelijke diepten van de dalen opgevuld en vooral tijdens grote overstromingen ook gewoon heuvels en heuvelrijen gevormd, iets dat zelfs nu nog hier en daar op aarde gebeurt, zoals ook hier en daar door het vuur bergen ontstaan van de tweede soort.

[5] Deze laatst besproken heuvelvorming door middel van aanslib­bing is de zogenaamde tertiaire formatie (De derde soort van bergvonning)., waarvan het ontstaan natuur­lijk van de secundaire afhankelijk is.

[6] Zo hebben we nu het ontstaan van de beide laatste soorten bergen natuurgetrouw herleid en de oorzaak van de tweede ook al aangegeven. Waarom de derde soort echter ontstond en hier en daar nog ontstaat, is gemakkelijk te begrijpen als men de grondregel niet uit het oog verliest dat voor het verdere ontstaan en behoud van nieuwe wezens en voor de voortplanting van die er al zijn, vooral een goed en uitgestrekt grondge­bied nodig is.

[7] De aardbodem is nu zodanig bewerkt, dat daarop allerlei wezens kunnen ontstaan, wonen, leven en zich voortplanten. En deze voorzie­ning werd en wordt nog veroorzaakt door de drie verschillende bergsoor­ten.

[8] De twee laatste bergvormen lijken ogenschijnlijk met de eerste bergsoort geen overeenkomst wat betreft bestemming te hebben. Want evenals hun ontstaan, is ook hun eigenlijke bestemming heel anders. Maar omdat ze nu eenmaal in de reeks van de oergebergten, dus van de bergvorsten zijn opgenomen, moeten zij zich zonder enig tegenstribbe­len ook voegen naar die wetten, die de oergebergten hun als van zich uit voorschrijven. Dat wil voor hen zeggen: 'Het is niet voldoende dat jullie, lagere en jongere bergen, met jullie overvloed de dalen en kloven opvullen, daar vruchtbaar land aanleggen en kleine bergen doen ontstaan met mooie sierlijke bossen. Maar jullie moeten vanaf het begin van je bestaan ook een groot deel van onze lasten overnemen en ons in alles ondersteunen, anders voldoen jullie niet aan je bestemming. Jullie zouden die ook niet kunnen vervullen, omdat door jullie ontstaan een te groot beroep zou worden gedaan op onze kracht als wij nu net als vroeger toen jullie er nog niet waren, alles moesten regelen en besturen!' En kijk, deze nieuwe bergen doen als gevolg van de eveneens in hen aanwezige intelligentie precies, wat hun de bergvorsten opdragen.

[9] Er zijn er in alle ernst ook enkele onder hen die als het ware niet willen gehoorzamen aan de hoogsten. Zulke bergen worden dan door geweldige stormen zolang bewerkt tot zij zich de orde van de hoge laten welgevallen, of in het tegenovergestelde geval zelf helemaal te gronde worden gericht. Bij de oude wijzen heetten zulke bergen 'weerspannige', ook soms 'vervloekte'. In latere tijden noemt men zulke helden van bergen: 'losbandige', 'onbestendige', 'verweerde'. Voorbeelden van zulke gestrafte, ingevallen en totaal vernietigde bergen zijn er veel, zowel in de oude alsook in latere tijden'.

 

22

 

Hiërarchische ordening ook nodig onder de mensen

 

[1] Ik spreek verder: 'Beste vriend en broeder, uit deze geheel aan de natuur ontleende beschrijving, zelfs uit de dingen die voor jou zonder leven en dus zonder intelligentie zijn, zul je de hiërarchische verhoudin­gen hebben ingezien, net zoals je die hebt gezien bij de dieren, de hemellichamen en het water. Het zou daarom nauwelijks nodig zijn nog meer voorbeelden aan re voeren uit de voor jou dode natuur. Ik zou dat zeker wel kunnen, vooral als ik je op andere planeten zou brengen, waar de ordening over het geheel genomen veel nauwkeuriger en strikter is dan op de planeet Aarde, waar alles opzettelijk in een zo groot mogelijke wanorde schijnt te zijn gelaten. De oorzaak hiervan is, dat op de aarde nu juist de meest vrije geesten, als waarachtige 'Godskinderen' des te vrijer en wat hun aard betreft beter kunnen worden opgevoed. Je begrijpt dit nu allemaal en stemt daar ook innerlijk mee in. En Ik zeg je dat Ik daar volkomen tevreden mee ben!

[2] Daar je nu echter inziet, dat zelfs in de volgens jou levenloze natuur een zekere rangorde in haar structuur strikt noodzakelijk is, omdat daardoor de natuur blijvend in stand gehouden wordt, welnu: stel je dan de mens eens voor, begiftigd met een absoluut vrije geest, die in zijn denken, besluiten en begeren volledig onbeperkt zou zijn! Denk je eens in waar het tenslotte toe zou leiden, als ieder mens tengevolge van zijn innerlijke, absolute vrijheid zonder enige beperking mocht doen wat zijn innerlijke geest ook maar put uit datgene wat in zijn onuitputtelijke levenssfeer aanwezig is aan god gelijkende oneindige ideeënrijkdom in talloze vormen.

[3] Ik zeg je, dan zou geen mens meer veilig zijn voor de ander! Want ten eerste zijn er geesten, die er zich in hun innerlijke fantasieën of scheppingen hoofdzakelijk mee bezig houden, en er een merkwaardig genot in vinden, alles wat bestaat te vernietigen. Sommigen zouden steeds maar mensen op allerlei manieren willen doden, weer anderen zouden alle bergen willen vernielen. Weer anderen een gat graven door de aarde en het zo ver mogelijk opvullen met springstof, om daardoor zo mogelijk de hele aarde uit elkaar te laten springen. Weer anderen zouden al het water van de aarde willen laten verdwijnen, anderen weer de hele aarde verdrinken, nog anderen de hele aarde verbranden of de maan met een lus aan de aarde vastbinden en hem naar beneden trekken!

[4] Ten tweede zijn er ook massa' s ontzettend zinnelijke geesten, wier fantasie alleen bestaat uit voorstellingen van pure genotzucht. Als aan deze geesten geen beperkingen zouden worden opgelegd door wetten, dan zou geen vrouwelijk wezen meer veilig zijn voor hun grote geilheid, en tenslotte ook geen jongen en zelfs geen dier meer! Want Ik ken maar al te veel van zulke natuurvrienden op de manier van Sodom en Gomorra, die er zich helemaal op toelegden met vrouwen van alle mogelijke rassen geslachtsgemeenschap te hebben en wanneer dit ver­wekkingsspel niet toereikend genoeg was voor hun fantasie, probeerden zij vervolgens ook de meest verschillende dieren.

[5] Nu, stel je een grote volkomen wetteloze maatschappij voor met zulke zinnelijke genotzoekers zowel op moreel als op politiek vlak! Zou het onder hen niet wemelen van de meest vreemdsoortige schepselen en volslagen monsters? Na enkele honderden jaren zou het op aarde krioe­len van wezens voor wie tenslotte geen menselijk leven meer veilig zou zijn! Mozes heeft daarom ook een uiterst streng gebod laten uitvaardigen, en zelfs de vuurdood als straf gesteld voor een dergelijke wellusteling die het zou wagen zoiets te doen.

[6] Ook zijn er zinnelijke geesten geweest en helaas zijn die er hier en daar nog, die hun duivelse genotzucht alleen dan bevredigden, als ze het meisje tijdens en ook voor de daad op de wreedste manier mishandelden en martelden. Haar laatste, pijnlijkste levensuitingen bezorgden hun pas de grootste wellust! Ik hoef je geen aantal speciale handelingen te schilderen. Het is voldoende dat je weet welke vruchten er te voorschijn komen als een menselijke samenleving zich in een wetteloze toestand bevindt.

[7] Ten derde zijn er ook geesten die de meest uitzonderlijke denk­beelden hebben over zichzelf, al het andere echter ver beneden hun waardigheid achten. Deze geesten zijn trots en uitermate heerszuchtig. Ieder moet voor hen in het stof kruipen en slechts dat doen wat zij willen. Denk je nu eens een maatschappij in van louter zulke mensen, hoe zouden zij samen leven? Ik zeg je, een wereld vol tijgers, leeuwen en panters zou in heel wat grotere harmonie met elkaar leven dan zulke mensen, wanneer zij niet door morele alsook door wijze politieke wetten werden ingeperkt.

     [8] En zo komen bij de mensen nog veel van zulke ontaardingen voor van de meest verschillende geesten, wier voornaamste neigingen zich op zo'n hoogst verdorven manier tegen iedere positieve orde richten dat jij je daar niet de geringste voorstelling van kunt maken!

[9] Wanneer al deze geesten echter ook maar ten dele een onbeperkt gebruik zouden mogen maken van hun absolute innerlijke vrijheid, zeg Me eens, hoe zou het er dan al gauw uitzien op een hemellichaam? Je zegt: 'Vriend, dat zou ontzettend zijn, dat zou een ware hel zijn op aarde!' Precies, zeg Ik je, dat is juist gedacht en gesproken!

[10] Ik vraag je echter verder nog: Wat is dus hoogst noodzakelijk om de volledige hel zoveel mogelijk van de aarde weg te houden? Kijk, nu komen wij beiden pas daar, waar Ik je eigenlijk wilde hebben.

[11] Zie je nu in wat Ik wilde zeggen toen Ik, evenals Paulus, alle volgelingen van Mijn leer aanraadde aan iedere rechtmatige wereldlijke overheid te gehoorzamen? Zie je nu waarom men aan de keizer moet geven wat de keizer toekomt en aan God, wat God toekomt?

[12] Zeg Mij dan hoe je de zaken nu ziet. Komen ze je nog zo onzinnig voor als eerst? Vind je nog steeds dat de rechtmatige gehoorzaamheid en de juiste deemoed onwaardig zijn voor de vrije mensengeest? Spreek maar, jij bent weer aan de beurt! Ik luister.'

 

23

 

Roberts instemmende antwoord

Zijn tegenvraag over het machtsmisbruik van de vorsten

 

[1] Robert zegt: 'Beste broeder, wat moet ik eigenlijk nog zeggen? Ik zie nu in en geef toe dat jij, die wat kennis en wijsheid betreft hemelhoog boven mij staat, in alles gelijk hebt, omdat de zaken werkelijk zo liggen. Er is niets tegenin te brengen, omdat jij als een ingewijde in de geheime krachten der natuur daar het beste in thuis bent! Ik heb alles wat je mij zo vriendelijk hebt uitgelegd, tot in alle details als volle waarheid en absolute noodzaak ingezien. Maar nu komt er nog iets anders:

[2] Bij jouw uiteenzetting over de absoluut vrije menselijke geest treedt de harde noodzaak van zowel een wetgeving die grenzen stelt als van een uitvoerende macht duidelijk aan het licht. Maar nu blijft de vraag: mogen de in zekere zin door Gods genade benoemde of gekozen uitvoerders van de wet ook 'van Gods wege' vrijgesteld zijn van het nakomen van de wet, die ze gewoonlijk zelf maken? Mogen volkomen willekeurige despoten en tirannen vanwege hun bedenkelijke troon de arme mensen, die toch ook hun broeders zijn, bij duizenden laten afslachten? Was b.v. mijn vergrijp wel van dien aard, dat een Alfred Windischgrätz mij daarom in naam van zijn keizer moest laten dood­schieten, evenals verscheidene anderen die dachten en handelden zoals ik?

[3] Wanneer zulk een machthebber zich onttrekt aan zijn eigen wet, dan rijst de vraag wie hem dan ontheft van jouw liefdeswet, die voor de hele wereld zonder onderscheid van stand of karakter geldend dient te zijn? Waarom moeten honderdduizenden in de grootste armoede ver­smachten, wanneer ze slechts, vaak alleen door grote nood gedwongen, zich aan een of andere kleine oneerlijkheid hebben schuldig gemaakt? Waarom moeten zij zich de onverbiddelijke gestrengheid van de wet laten welgevallen, terwijl de groten onbekommerd en gewetenloos kun­nen doen wat ze willen, en geen rechter ze tot verantwoording mag roepen!

[4] Ik ben zeer ingenomen met wijze en goede regenten. Maar niet met regenten die vaak nauwelijks weten wat ze zijn, en nog veel minder weten wat ze eigenlijk moesten zijn. Regenten die enkel op de troon zitten en hun ondergeschikten als vampieren het bloed uitzuigen in plaats van hen door wijze wetten te leiden! Zeg me eens, vriend, moet dan een arm verdrukt volk niet het recht hebben zulke briljante deug­nieten en gevoelloze leeglopers te verjagen om in hun plaats wijze en deugdzame mannen aan te stellen, die hoofd en hart op de juiste plaats dragen! Moet de woning van een regeerder dan een schitterend paleis zijn en moeten zijn vorstelijke inkomsten vele miljoenen bedragen? Natuurlijk moet dat allemaal door de bloedige zweetdruppels van zijn onderdanen worden opgebracht! Een 'arme drommel' heeft niets goeds op aarde. Van de wieg tot het graf blij ft hij een speelbal van de machtigen en moet voor hen have en goed inzetten. Als dank daarvoor wordt hij geminacht, en zou hij zich alle vernederingen van de groten niet laten welgevallen, maar bij een priester in de biechtstoel plaatsnemen om daar zijn hart te luchten, dan wordt hij bovendien nog met de eeuwige verdoemenis getroost! Zeg mij eens, ligt dat soms ook al in de natuur besloten? Vriend! Ik, Robert, meen en beweer beslist: het is de hel die ijverig bezig is van de arme engelen van deze aarde nog armere en ellendigere duivels te maken!

[5] Het staat overigens wel vast, dat het aardse leven een zuiver beproevingsleven is om een hogere, zuiver geestelijke volmaaktheid te bereiken. En daarom kan men met recht van het leven ook geen al te glansrijke aardse gelukzaligheid verwachten. Want een student blijft steeds min of meer een slaafvan diegenen, die als leraren boven hem zijn geplaatst. Maar wanneer er te wrede tirannen over de volkeren heersen, die de touwtjes van de opvoeding te strak aanhalen, waardoor uit de volkeren in plaats van oprechte mensen slechts baarlijke duivels worden gevormd, wat heeft een oergoddelijke wereldorde dan nog te betekenen?

[6] Is dan de Godheid ook nog de enige Heer en Meester? En zijn dan ook nog haar gelovige aanhangers en aanbidders echte broeders? Betekent dat ook nog: 'God boven alles en zijn naaste als zichzelf liefhebben?!'

[7] Of is het soms goed te noemen van een alom rechtvaardige Godheid, volkeren door slechte regeerders lichamelijk en moreel tot ver beneden een menswaardig niveau te laten afzakken? Zijn dan de volkeren door toedoen van hun schandelijk slechte regeerders tot de diepste ellende gezonken, dan komen nog van boven, dat wil zeggen van de rechtvaardige Godheid, bovendien nog alle denkbare straffen en kastij­dingen! Natuurlijk meestal alleen over de arme mensen, omdat zij noodgedwongen slecht zijn moeten worden, meestal 'door Gods gena­de'! Want zelfs de meest gewetenloze regenten handelen onder het motto: 'Door Gods genade'! Zo komen dan gewoonlijk armoede, hon­gersnood, allerlei ongeneeslijke ziekten en een grote hoeveelheid epide­mieën en oorlogen, vanzelfsprekend, allemaal door Gods genade'!

[8] Bij al dit fraais komt uiteindelijk ook nog de zoete wanhoop en tenslotte de aangename eeuwige verdoemenis in de brandende hel! En zie, dat alles 'door Gods genade'! Bravo! Vooruit maar! 0, wat is het leven toch mooi! Wie dat uitgevonden heeft zoals het is, moet daar zelf wel een merkwaardig plezier in hebben!

[9] Ik wil echter geen allerhoogst Goddelijk Wezen laken omdat het leven op aarde zo'n afschuwelijke vorm aanneemt. Want zo'n Goddelijk Wezen heeft zeker belangrijker dingen te doen dan zich bezig te houden met de wormen van dit aardse slijk. Maar voor mij is het meest ellendige van deze zaak, dat deze aardse mensenwormen toch ook gevoel en jammer genoeg ook verstand hebben, en tenslotte toch niet helemaal kunnen worden vernietigd.

[10] Zouden de mensen van deze aarde als kinderen van God mis­schien de bijzondere gunst, de eer en het geluk hebben de meest vervloekten te zijn van de liefdevolle godheid, jouw zogeheten 'heilige Vader', die je aan het kruis liet ophangen (waarschijnlijk ook uit liefde?).

[11] Waarlijk, hoe langer ik daarover nadenk, des te bedenkelijker komt mij deze zaak voor. Spreek jij daarom maar liever weer! Misschien lukt het jou een beter licht op deze zaak te werpen?'

 

24

 

Troostrijk antwoord op Roberts sombere twijfel

De slechtheid van de vrije mens bestraft zichzelf

Leerzame ervaringen uit de geschiedenis

 

[1] Ik zeg: 'Beste vriend, voor jouw kritiek, die voortkomt uit het oordeel van je kortzichtige verstand, is ogenschijnlijk veel te zeggen. En als de zaken werkelijk zo lagen, zoals jij ze nu zo vlijmscherp hebt beoordeeld, dan zou het er werkelijk uiterst slecht uitzien voor de gehele mensheid. Maar gelukkig ben je met al je opvattingen en dus ook met al je scherpe oordelen op de verkeerde weg!

[2] Want zie: In de eerste plaats zorgt de Godheid zo buitengewoon goed voor de mensen van deze aarde, alsof Zij in de hele oneindigheid geen andere wezens zou hebben, die haar zorg nodig hebben. En zij leidt de mensen onder alle omstandigheden van hun leven, dat een oefen­school is, zó, dat bijna allen ondanks alle moeilijkheden die hoge bestemming moeten bereiken, terwille waarvan de Godheid ze enkel en alleen in het leven heeft geroepen!

[3] Wel zijn er nog tamelijk velen die hun wil, ondanks alle aange­wende middelen, toch niet willen buigen onder de beste wil van de Godheid! Dat de Godheid voor zulke geesten dan ook meer ernstige en krachtiger middelen moet gebruiken om ze met behoud van hun vrije wil, tenslotte alsnog op de rechte weg te brengen, is begrijpelijk. Ik ben van oordeel dat men de Godheid, zoals jij deed, toch wel wat al te oppervlakkig beoordeelt en haar dingen in de schoenen schuift, die alleen in het verkeerde en hoogmoedige willen van de mensen te zoeken en te vinden zijn!

[4] Je sprak weliswaar veel over de genadige toelating van slechte regeerders, maar je zei niet dat er ook slechte volkeren zijn die niet door politieke beschikkingen van slechte regeerders, maar alleen door zichzelf slechter dan slecht zijn geworden, wat Ik je met talloze voorbeelden overtuigend kan aantonen, wat Ik later ook zal doen.

[5] Maar nu in de tweede plaats, de kwestie van de door jou veron­derstelde eeuwige verdoemenis, die na de dood ten deel zal vallen aan de door slechte regeerders verdorven, en dus buiten hun eigen schuld slecht geworden mensen! Hier moet Ik, die toch alle omstandigheden in de geestenwereld precies ken, je eerlijk bekennen dat Ik dergelijke voorval­len nog nooit ben tegengekomen. In de hele eeuwigheid kan er waarlijk ook niet één geval aangewezen worden, waar ook maar één geest door God zou zijn verdoemd! Maar Ik kan je talloze gevallen tonen waar geesten alleen tengevolge van hun volledige vrijheid de Godheid veraf­schuwen en vervloeken, en voor geen prijs van haar eindeloze liefde afhankelijk zouden willen zijn, omdat ze naar hun dunken zelf heersers zijn, zelfs over de Godheid!

[6] Daar de Godheid slechts aan diegenen de oneindige volheid van liefde in volle teugen te genieten kan geven, die haar willen hebben, zal het hopelijk duidelijk zijn dat degenen die de Godheid en haar liefde boven alles haten en verachten en de spot met haar drijven, deze liefde niet deelachtig kunnen worden omdat zij haar heel beslist niet deelachtig willen worden!

[7] Zulke wezens houden alleen van zichzelf en haten alles wat ze voor hun zelfzuchtig ik niet bruikbaar vinden en wat daaraan niet absoluut ondergeschikt is. De liefde tot God en de naaste is voor hen een gruwel, een vloek in hun hart! God is voor hen puur een verzinsel van een misvormd gemoed, dwaasheid van een in hoge mate versuft verstand, en de naaste is een canaille die het aanzien niet waard is.

[8] Als echter geheel vrije geesten hierin hardnekkig blijven volharden en door geen enkel aangereikt vrij middel, dus niet uit zichzelf te genezen zijn van hun verderfelijke waan, en liever alle bitterheid die ze zichzelf bereiden voor eeuwig willen dragen dan zich ook maar een zeer zacht gebod van de Godheid te laten welgevallen, zeg eens, kan dan de Godheid de schuld van zo'n zelfverdoeming dragen?

[9] Als de Godheid dan uit pure liefde zulke afvalligen afzondert van hun zalig geworden vrienden, hen echter op de plaatsen van hun afzondering toch nog de volle vrijheid laat: kan zij dan van onzorgvul­digheid, hardheid en liefdeloosheid worden beschuldigd?

[10] Je zegt: 'Mensen en volkeren kunnen er immers niets aan doen als ze zo slecht worden, want dat is te wijten aan een verkeerde opvoeding en slecht onderwijs; dat deze echter slecht zijn, is weer te wijten aan de slechte, zelfzuchtige en heerszuchtige regeerders; en tenslotte zou de Godheid zelf schuldig zijn aan de slechte regeerders'! 0, Ik wil dit helemaal niet ontkennen en zeggen: Er zijn geen slechte regeerders en er is nog nooit daardoor een volk bedorven!

[11] Je zult echter evenmin kunnen beweren dat de rechtvaardige Godheid nog nooit een of andere slechte regeerder heeft gestraft! Loop de wereldgeschiedenis van het menselijk geslacht maar eens vanaf het begin door en ze zal je duizenden regeerders tonen, die vanwege de slechte leiding van de aan hen toevertrouwde volkeren op de meest gevoelige manier zijn bestraft.

[12] Desalniettemin is in ieder tijdperkvan het aardse bestaan de oude ervaring steeds bevestigd, dat juist onder harde tirannen het volk in het algemeen steeds beter en volgzamer was dan onder goede en zachtaardige regeerders. Om welke reden de Godheid meestal dan ook slechte regeer­ders over volkeren laat aanstellen, opdat de mensen, wanneer ze verdor­ven geworden zijn, een tuchtroede aan hen hebben. Zij moeten daardoor gedwongen worden een waar boetekleed aan te trekken en zich te beteren, waarna de Godheid hun zonder mankeren weer betere regeer­ders zal geven en ook altijd heeft gegeven!'

 

25

 

Zin en doel van de aardse levensschool

Tijdelijke of eeuwige gelukzaligheid?

 

[1] Ik zeg verder: 'Als een volk echter onder goede regeerders en in vreedzame, gezegende jaren te traag en dientengevolge volkomen zinne­lijk ingesteld raakt, en aan niets anders meer denkt dan hoe het op aarde voor zijn stoffelijk lichaam een hemel zou kunnen scheppen, zie, zoiets mag een Godheid die voor het zuiver geestelijk welzijn van ieder mens boven alles bezorgd is, nooit dulden. En wel, omdat een aardse hemel van lichamelijke genotzucht naar Gods eeuwige oerorde steeds de dood van de geest in zich draagt. Precies zoals als een kind, dat al vanaf de wieg in de grootste weelde leeft, maar heel weinig ontvankelijk zal zijn voor iedere geestelijke ontwikkeling, zo zou het ook zijn met een volk dat het in materieel opzicht te goed zou gaan.

[2] Ga in de paleizen van de rijken en doe navraag naar de ware vorming en je zult meestal vaststellen, dat de kosten daar zelden gevormd zijn volgens Gods bedoelingen. Ga dan echter in de hut van een arme landman en je zult hem aantreffen temidden van de zijnen, terwijl hij het karige brood zegent. Hij bidt vanuit zijn geest en voedt zijn kinderen daardoor geestelijk op en verheft hen tot God. De god van de rijke echter is enkel zijn lichaam, dat hij met alle denkbare genot eer aandoet. En zo voedt hij ook zijn kinderen op, alleen omwille van het lichaam. Zo'n opvoeding kan God echter onmogelijk bevallen, omdat daardoor het heilige doel, waarvoor God de mens heeft geschapen, nooit kan worden bereikt.

[3] En zo ligt dat ook voor een heel volk. Wordt het materieel te welvarend, dan wordt het geleidelijk aan steeds zinnelijker. Omdat het dat volk te goed gaat, vergeet het tenslotte de ware God helemaal en maakt in plaats daarvan zichzelf, of wat verder zijn zinnen het meest bekoort, tot een god. En dat is altijd de oorsprong van de afgoderij geweest!

[4] Je zegt wel bij jezelf: 'Waartoe dient dan de hoogste wijsheid en almacht van de Godheid, als Zij zoiets niet kan voorkomen?' Ik zeg je echter: Wanneer de Godheid de geesten, die absoluut vrij moeten worden, met Haar almacht zou sturen, dan zou het met hun vrijheid voor eeuwig gedaan zijn! Want de almacht zou dan in plaats van vrije geesten slechts marionetten maken, maar nooit van de Godheid helemaal vrije en onafhankelijke, zelf beslissende geesten die in hun voleinding zelf goden zullen worden.

[5] Wat echter de invloed van de goddelijke wijsheid betreft is het zo,

dat zij voor zulke ontaarde mensen juist die omstandigheden schept waardoor deze weer op de weg naar het juiste doel kunnen worden gebracht. Dat is ook wel een beïnvloeding en in zekere zin een dwang, maar deze raakt slechts de buitenkant van de mens, opdat de innerlijke des te eerder en gemakkelijker zal ontwaken en weer zijn ware bestem­ming zal volgen. De almacht zou echter in het andere geval de hele mens te gronde richten en doden!

[6] Bedenk daarom of je nog wel het recht hebt de Godheid ervan te beschuldigen dat Zij niets voor de mensen zou doen of, zo Zij al wat deed, dat dat alleen maar hard, liefdeloos en slecht zou zijn!

[7] Vind je het leven op aarde nu altijd nog zo te verachten? Is Hij die het heeft uitgedacht, volgens jouw kritiek nog in zekere zin een wezen dat zich op iets dergelijks helemaal niet zou mogen beroemen?

[8] Ik wil maar zeggen, als je maar een vonkje eigen licht en iets van dat van Hegel bezit, moet je dit toch inzien. En wel door de vele ervaringen dat op de vergankelijke aarde onmogelijk ooit echte gelukza­ligheid te vinden is. En juist ook, omdat zij volgens de natuurlijke orde van alle dingen van de uiterlijke wereld mettertijd veranderlijk en tenslotte totaal vergankelijk moet zijn!

[9] Alleen hij die volgens Mijn leer schatten verzamelt die door roest en motten niet worden verteerd, kan van een echte gelukzaligheid spreken. Want wat eeuwig blijft, zal toch kennelijk beter zijn dan wat onderhevig is aan de scherpe tand des tijds?

[10] Wat heb je zelf nu nog overgehouden van al je puur aardse streven naar gelukzaligheid? Zie, kruit en lood hebben een absoluut einde gemaakt aan al je inspanningen. Of je het hebt verdiend of niet, laten we buiten beschouwing. Want Ik heb hetzelfde lot moeten dragen, alleen met dit verschil: Ik, voor God en geest; jij echter, voor de wereld en haar vermeende materiële gelukzaligheid. Ik voor het eeuwige, en jij voor het tijdelijke welzijn van de mensen.

[11] Evenals Ik, kun jij nu ook zeggen: 'Heer, vergeef hun! Want wat ze deden, dat deden ze in het blinde geloof iets goeds te doen!' Maar wat heb jij nu voor de eeuwigheid meegebracht naar hier? Zie, vriend, dat is een heel andere vraag! Zal de voor jou voorbije wereld wel in staat zijn jou iets te geven? Denk daar nu eens over na en zeg Mij hoe je het nu hier zult aanpakken?'

 

26

 

Ik geef het leven terug aan Hem van wie ik het kreeg Bestaat er een God van liefde die zijn schepselen zo hardvochtig behandelt?

 

[1] Na enig nadenken spreekt Robert weer en zegt: 'Mijn allerbeste vriend en broeder! Wat jouw afdoende weerlegging van mijn beschuldi­gingen tegen de Godheid en haar gevestigde levensorde betreft, ben ik het ook op dit punt helemaal met je eens. Ik geef hardop toe, dat ik de goede Godheid groot onrecht heb aangedaan, vooropgesteld dat er werkelijk een Godheid als liefdevolle Vader, zoals jij je leerlingen hebt onderwezen, bestaat.

[2] Daarom verlangden ze ook van jou, dat je hun de 'Vader' eens zou tonen. En daar je aan dit verlangen niet anders kon voldoen dan door jezelf als Vader voor te stellen, wilde je volgens mijn mening daar niets anders mee zeggen dan: 0 jullie domme joden! Weten jullie dan niet dat er buiten de mens nergens een God bestaat? Als jullie mij of ook een ander mens zien, dan zien jullie wat je verlangt. Kunnen jullie dan

onmogelijk begrijpen, dat de Vader in ons is en wij in de Vader zijn? Of met andere woorden: dat er nergens een God bestaat behalve die in de mens!

[3] Hoewel ik dit nauwelijks anders kan opvatten, houd ik daar toch niet hardnekkig aan vast en wil ik graag het bestaan van een of andere Godheid aannemen, als jij me dat kunt bewijzen en me haar kunt tonen. Als ik echter zulke beschuldigingen uitte tegen een Godheid die nergens anders dan enkel in ons is, kan ik jouw werkelijk afdoende weerlegging ook des te gemakkelijker als waarheid aannemen: Omdat ze alleen betrekking heeft op onze eigen innerlijke orde, die allereerst helemaal moet worden begrepen vóór ze zich aan een al te oppervlakkige kritische

beoordeling kan prijsgeven. Of met andere woorden: 'Mens, ken jezelf eerst helemaal. Beoordeel dan pas je bestaan en al de onvermijdelijke omstandigheden welke de bestemming van je bestaan met zich mee­brengt!'

[4] Ik kan je voor dit waarlijk bijzondere onderricht slechts danken uit de grond van mijn hart. Want op mijn hoogst nietige bodem zouden zulke vruchten zeker nog lang niet te voorschijn komen.

[5] Maar ondanks dat ik nu deze wijze beperkingen van de absolute vrijheid uiterst noodzakelijk en volgens de natuur van de menselijke orde voor het ware leven zeer redelijk vind, moet ik echter jammer genoeg nog steeds één ding openlijk bekennen: Ik kan de leer dat God de puurste liefde is, en dat men deze liefde boven alles, zijn naaste echter als zichzelf moet liefhebben, volstrekt niet verenigen met alles wat jij me tot nu toe hebt gezegd. En zeker niet, voordat je mij zult overtuigen van het bestaan van een werkelijke Godheid!

[6] God moet allereerst definitief aanwezig zijn en zijn natuur en zijn wil volkomen herkend worden, dan valt er pas te praten over noodzake­lijkheden. Is God echter slechts een door blind geloof aangenomen, maar nooit een aan het zuivere verstand aantoonbaar wezen, dan moet nood­zakelijkerwijs iedere godsdienstleer, ook al zou ze nog zo metafysisch of theosofisch klinken, vanzelf in het niets oplossen.

[7] Ik spreek jouw onderricht hiermee helemaal niet tegen, want ik zie de realiteit daarvan maar al te duidelijk in. Maar alleen in het geval dat er een Godheid bestaat die zo'n orde als noodzaak voor de ontwik­keling van de mens tot een hoger, vrij wezen heeft ingesteld. Is er echter geen Godheid, dan hoef ik jou helemaal niet tegen te spreken, want dan spreekt de zaak zich vanzelf tegen.

[8] Bij het beantwoorden van mijn vraag aan jou: Met welk recht een Windischgrätz mij liet doodschieten, kwam jij heel vlug met het excuus: Dat het nu niet het moment was er veel over te zeggen of het terecht of

ten onrechte was gebeurd. Want ook jou was een dergelijk lot ten deel gevallen, alleen met dit verschil: Jou, voor God en voor het eeuwig en geestelijk welzijn van de mensen; mij echter omwille van de wereld en haar vergankelijke gelukzaligheid! En ik zou je nu meedelen, wat ik uit de voorbije tijd voor de eeuwigheid heb meegebracht? Vriend, ik ben van mening, dat het beantwoorden van deze vraag me niet zo veel hoofdbrekens zal kosten!

[9] Als er toch een of andere liefdevolle Godheid zou bestaan, dan leert de duizenden jaren oude ervaring ons, dat deze Godheid de mensen, als zij hen naar de aarde stuurt, naar de zogenaamde vrijheidsschool, hun absoluut niets anders meegeeft dan slechts het naakte, onbegrepen en daarmee ook allerdomste leven. Dus absoluut niets brengt de mens mee op deze ellendige wereld! Van alle aardse schatten behoort hem niets toe, omdat hij ze aan het eind van zijn leven toch weer voor eeuwig moet achterlaten.

[10] Wat zou ik dan voor de eeuwigheid mee hier naartoe hebben moeten of kunnen nemen behalve, mijn verlangen en mijn wil niet meegerekend, enkel en alleen mijzelf! Alleen met dit kleine verschil, dat ik nu deze wereld als een denkend en dus als een iets meer geestelijk gevormd wezen binnenging, terwijl mijn eerste binnengaan, in de ma­teriële wereld hoogst onbeholpen en ellendig was. Hoewel ik dat bin­nentreden toch zou verkiezen boven het tweede in deze, onwerkelijke wereld. Want in de materiële wereld voelde ik als zuigeling niets, behalve misschien een stille honger of een stille pijn. Maar deze beide martelin­gen waren voor mij bijna niet merkbaar want ik had toen immers geen bewustzijn. Zou mijn arme aardse moeder mij in die tijd niet de geringste verzorging gegeven hebben, dan zouden tengevolge van jouw goddelijke liefdevolle zorg zeker alle muizen en ratten mij wel hebben kunnen opvreten; de Godheid zou het zeker niet tegengehouden hebben!

[11] Ja, de Godheid in de borst van mijn moeder zorgde wel voor mij. Maar de grote, almachtige, ergens boven alle sterren, die weet misschien tot op dit ogenblik nog niets van een arme drommel, van ene Robert Blum!

[12] Als ik echter toch een miserabel produkt mocht zijn van deze grote Godheid, die uit pure liefde mij zo rijkelijk bedeeld de scholings­wereld inzond, kan ze dan nu meer van mij terugverlangen dan ze me op de wereldreis heeft meegegeven? Ik vind, waar niets is, daar houdt toch vanzelf ieder recht op. Of bestaat er hier in de geestenwereld wel de een of andere rechtsorde waardoor men ook voor het zuiverste niets iemands schuldenaar kan worden?

[13] Het naakte leven is niet van mij, omdat ik het mezelf niet heb gegeven. Dit leven, zelfs verrijkt met enige intelligentie en bovendien nog met een slechte jas, heb ik weer hier naartoe gebracht en geef het met het grootste genoegen weer terug aan hem, die het me gegeven heeft. Maar met het verzoek, dat ik, als de ellendige Robert, voor alle eeuwig­heid volledig ophoud te bestaan! Want ik zie nu door jouw wijze spreken zelfs in, dat er aan het leven helemaal geen gelukkige kant te ontdekken is. En dan is het toch eindeloos beter eeuwig niet meer te bestaan, dan op de ellendige manier, waarop ik steeds de eer had te mogen leven!

[14] Het ontbreekt ter vervolmaking van mijn geluk er alleen nog aan dat jij, beste vriend, tegen mij zou zeggen: 'Ga weg van mij, vervloekte, in het eeuwige vuur van Gods toorn en brand daar eeuwig onder de afschuwelijkste pijnen.' Dan zou daardoor werkelijk de kroon van de oergoddelijke liefde zijn gezet op het leven en zijn heerlijkheid! Vriend, als zo'n onbegrijpelijk hard en van alle liefde gespeend oordeel ook jou door je liefdevolste Vader werd gegeven, werkelijk, dan zou er van zijn eindeloze liefde niet veel goeds te verwachten zijn! Maar ik geloof dat zo'n wrede veroordeling nooit over je lippen gekomen is, maar dat deze er hoogst waarschijnlijk in later tijd door de liefdevolle ultramontanen aan is toegevoegd. Het waarom zou niet moeilijk te raden zijn! Spreek jij nu weer, want ik heb mijn antwoord beëindigd.'

 

27

 

Opheldering over de opvoeding van de mens tot zelfstandigheid

Ogenschijnlijk harde opvoedingsschool

Hoogste goddelijke liefdewijsheid

 

[1] Ik zeg: 'Luister, beste vriend! Met jou zullen we nog heel wat te stellen hebben voor je tot heldere geestelijke inzichten komt. Je hangt nog veel te veel aan de materie en aan de daaruit voortvloeiende verschijnselen. Daardoor beoordeel je ook alles naar de materie, die gericht en dus vergankelijk is en kun je het zuiver goddelijk-geestelijke niet bevatten.

[2] Begrijp jij als belangrijk filosoof dan nog steeds niet: Als de Godheid een leven uit haarzelf vrij geeft, dan moet ze dat toch volkomen vrijgeven en niet gericht. Behalve wat absoluut noodzakelijk gericht moet zijn: het lichamelijke leven, opdat het stevigheid zal hebben voor het opnemen van de levensgeest uit God. Heeft deze geest eenmaal de juiste stevigheid bereikt, of wil God een nog zeer zwakke geest op een andere manier sterk maken voor het eeuwige leven zonder dat het voor deze nodig is de volledige levensproef in een lichaam door te maken, dan neemt God Zelf het gericht bij die vrije geest weg. Hij is dan helemaal vrij en hem overkomt dan niets anders dan wat hij absoluut vrij, vanuit zichzelf wil.

[3] Geloof je dan, dat God je zal gebieden om of naar de hel te gaan of in de hemel binnen te gaan? 0, met zulke ideeën hoef je je niet bezig te houden. In dat opzicht ben je volkomen vrij; wat je eigen liefde wil, dat zul je ook krijgen! God kan je ook voor een groot deel behulpzaam zijn, maar alleen als jij het wilt. Wil je echter zulke hulp niet, dan zal God je er ook niet mee nalopen. En wel daarom niet, omdat jij een vrij en van God geheel onafhankelijk leven hebt, dat vrij kan beslissen wat het zelf wil en derhalve ook voor zijn levensvoeding en consolidatie moet zorgen, helemaal onafhankelijk van God, anders zou het waarlijk geen vrij leven zijn!

[4] Als God de mensen echter naakt en in ieder opzicht volkomen hulpeloos in de wereld geboren laat worden, dan gebeurt dat om het mensenleven reeds vanaf dat moment vrij te laten, zodat het al van de geboorte af kan wennen aan het aan-zichzelf-overgelaten-zijn. Dit le­vens-scheidingsproces moet daarom ook beginnen bij de geboorte, daar het kind dan nog geen voorstellingsvermogen en geen begrip heeft en dus ook niet in staat is om bewust pijn te voelen. Want mocht de mens zo'n levens-scheiding in een toestand van volledig bewustzijn overko­men, dan zou hij de smart en de te grote droefheid helemaal niet kunnen verdragen. Een mens treurt immers ook als door de lichamelijke dood van een van zijn beste vrienden de levensband met hem in zekere zin verbroken wordt. Hoeveel groter zou het verdriet van de mens pas zijn als hij bij volledig bewustzijn van God, zijn eigen levensvader, zou moeten scheiden! Wat echter toch gebeuren moet, omdat zonder deze op zichzelf pijnlijke gebeurtenis, geen leven naast God vrijgesteld kan worden.

[5] De hoogste wijsheid en liefde van de Heer laat zo'n noodzakelijke scheiding plaatsvinden in een toestand dat de mens nog bijna niets waarneemt. Naast het geestelijk leven dat in het begin geheel gebonden is, geeft hij hen een uiterlijk natuurleven dat het eerdere met God verenigde leven voor een onbepaalde tijd verbergt, opdat de geest gemakkelijker zal wennen aan zo' n scheiding en zich in zijn toekomstige absoluut vrije leven des te ongestoorder kan schikken. Zeg eens, kan de mens dan de Godheid smaden of zelfs verloochenen, als zij doet wat haar hoogste liefde, wijsheid en orde gebiedt?

[6] Als er een andere weg zou bestaan voor een zelfstandige vrije ontwikkeling van het leven, die nog minder pijnlijk zou zijn, dan zou de Godheid deze zeker in haar orde opgenomen hebben. Maar bij de verhoudingen van de levenszaken zoals die zijn en noodzakelijkerwijs moeten zijn, is nu eenmaal geen betere weg mogelijk. De weg is dus ook goed en doelmatig. En omdat de zaak zo ligt en niet anders, is ze zelf al het grootste bewijs van het zichtbare, grijpbare bestaan van God, zonder wie niets kan ontstaan, zijn en bestaan.

[7] Maar als het bestaan van God daardoor duidelijk bewezen wordt, waaraan verdient Hij het dan gesmaad te worden door zulke wijze mannen zoals jij er een wilt zijn? Zie, beste vriend, wat een onrecht jij de grote, heilige Vader aandoet!'

 

28

 

Ook de dood van het lichaam een hulpmiddel van Gods liefde

Van het stervensleed in de oude en in de huidige tijd

 

[1] Ik zeg verder: 'Zie, het sterven van de mensen is ook voor de uiterlijke zintuigen een treurig verschijnsel dat meestal met verschillende pijnen gepaard gaat. Volgens wereldse begrippen is dit zeer hard en wreed van de kant van een almachtige Godheid, die toch vervuld zou moeten zijn van de hoogste liefde en erbarming. Hoe vaak al is de goede Godheid om die reden door mensen en geesten gesmaad of ook totaal verloo­chend.

[2] Maar ook hier doet zich weer dezelfde noodzaak voor als bij de geboorte. De vrije geest in de mens kan onmogelijk anders van zijn elke ware vrijheid belemmerende gericht bevrijd worden, dan door het wegnemen van zijn gerichte, tijdelijke omhulsel. Dit mag slechts zo lang bij de geest worden gelaten tot hij in alle opzichten totaal van het goddelijke oerleven geïsoleerd is. Waarbij zeker alleen God als schepper van het leven weten kan, wanneer een geest tot volledige zelfstandigheid is uitgegroeid. Is die rijpheid ingetreden, dan is het ook tijd om de geest de last af te nemen, die hem in zijn vrijheid belemmert.

[3] Je zegt weliswaar zoals velen: 'Waarom geschiedt dit afnemen dan niet pijnloos?' Ik zeg je echter: Zou een mens leven volgens de leer van God, dan zou de dood van zijn lichaam voor hem ook slechts een vreugde zijn, of hij zou toch tenminste volkomen pijnloos zijn. Maar omdat de mensen tengevolge van hun vrijheid zich te veel in de antiorde van de materie begeven, hun geest met ijzeren ketenen aan haar hechten en hem opvoeden de wereld te leren liefhebben, moet zo'n scheiding wel met des te meer pijn gepaard gaan naarmate een geest zich vaster heeft gehecht aan de gerichte wereld.

[4] Maar ook deze pijn is nochtans geen hardheid, maar slechts de zuiverste liefde van God. Want zou de Godheid daarbij niet een beetje geweld gebruiken, wat trouwens nooit aangenaam kan zijn, dan zou de geest volkomen in het gericht overgaan en dus in de smartelijkste eeuwige dood, die de eigenlijke hel is. Maar om de geest daarvan zo mogelijk te redden, is de Godheid gedwongen een kleine machtsgreep aan te wen­den. Zeg eens, verdient zij daarvoor weer gesmaad en zelfs verloochend te worden? Helaas zijn er nu maar al te veel geesten die over God niets meer willen horen zo gauw ze hun vrijheid hebben verkregen. Maar God laat het toch nooit na ze op de beste wegen naar het juiste en meest volmaakte doel te leiden.

[5] Kijk, in de oertijd werden de mensen in het algemeen lichamelijk veel ouder en stierven ook een zachte en pijnloze dood. Dat kwam doordat zij in hun geest niet zo gemakkelijk van God afte brengen waren als de mensen van deze tijd. En wel daarom niet, omdat de aarde voor hen veel te weinig bekoorlijks te bieden had en ze daardoor meer in zichzelf gekeerd bleven en zodoende ook sterk met God verbonden, en dus moeilijker van Hem te scheiden waren.

[6] Toen de mensen mettertijd steeds meer behagen begonnen te scheppen in het aardse leven en het daardoor ook eerder voorkwam dat men het leven met God losliet, werd de aardse levensduur ook steeds korter en korter.

[7] Toen de mensen uiteindelijk door louter wereldse genoegens hun Schepper totaal begonnen te vergeten, bereikten zij echter ook de uiterste grens ten opzichte van iedere godsorde, waardoor de eeuwige dood hun deel zou moeten worden. Kijk, toen werd het van Gods zijde nodig hen weer meer te naderen en zich hier en daar aan hen te openbaren om de mensheid, die dicht bij haar eeuwige ondergang stond, te redden. Velen lieten zich redden, velen echter niet uit eigen vrije wil! Zou de Godheid hen met haar almacht hebben moeten grijpen toen ze geen gehoor wilden schenken aan haar liefde? Daardoor zouden al die geesten toch voor eeuwig te gronde gericht worden!

[8] Wat kan dan de eeuwige liefde anders doen dan zeggen: 'Ga weg van Mij, jullie die je geheel van Mij hebt afgezonderd, en ga naar een andere school tot behoud, die bestemd is om mensen zoals jullie zo mogelijk weer opnieuw vrij te maken! Het is een vuur des oordeels van de wereld, dat jullie van haar moet losmaken, omdat het anders met jullie gedaan is!'

[9] Wanneer de Godheid, om zo'n onheil zo veel mogelijk te voor­komen, uiterlijke plagen over de aarde laat komen, zeg eens, is zij dan soms niet aanwezig? Of is zij soms hard en liefdeloos, als ze doet, wat zij het allernoodzakelijkst vindt? Hoe kun je denken dat de Godheid haar schepselen, die zij uit zichzelf voortbracht, voor eeuwig vervloeken en verdoemen zou! Wat zou ze daar dan aan hebben?

[10] Als zij de schepselen voor eeuwig vrij wil maken, moet haar grootste zorg dan niet zijn, dat deze schepselen niet hoe dan ook weer in de armen van haar almacht terechtkomen, waar het in ieder geval gedaan zou zijn met de vrijheid. Net als wanneer jij kinderen zou hebben en je hen, zo teer als ze zijn, met al je mannelijke kracht aan je borst zou drukken, wat hun natuurlijk het leven zou kosten. Wanneer jij ze echter

zou hebben doodgedrukt en je zou nog andere kinderen hebben, zou je die dan niet waarschuwen voor je onbeheerste kracht, of zou je die kracht ook nog op de anderen willen beproeven? De ervaring zou je daar wel voor waarschuwen.

[11] De Godheid heeft deze ervaring echter niet nodig, daar zij in het bezit is van een grote, oneindige wijsheid. Zij is de enige ware goede Herder van al haar schaapjes en zij kan hen het beste beschermen tegen haar almacht, die ze enkel voor het vormen van de gerichte dingen van de materiële wereld gebruikt, echter nooit voor de vorming van de vrije geesten uit haarzelf. Deze kunnen alleen uit haar liefde en wijsheid ontstaan, daar anders voor hen eeuwig geen vrijheid, en dus ook geen leven kan worden bewerkstelligd! Want Gods almacht brengt alleen maar gericht op gericht voort!'

 

29

 

Ware betekenis van de tekst: 'Ga weg van mij, jullie vervloekten!'

Iedere kwaadwillige geest vervloekt zichzelf Zonde tegen de Heilige Geest

 

[1] Ik zeg verder: 'Wanneer je deze uitspraak uit het Evangelie, die jij zo afschuwelijk vindt, eens als kritisch denker alleen maar grammaticaal zou hebben doorgenomen, dan zou je alleen al uit de woordschikking op het eerste gezicht gezien hebben dat de Godheid daardoor nooit een rechterlijk veroordelend vonnis voor eeuwig (vanuit haar almacht) heeft kunnen en willen uitspreken over de zogenaamde verstokte zondaars!

[2] Want kijk, er staat: 'Ga weg van Mij, jullie vervloekten!' Bijgevolg zijn degenen reeds vervloekt, voor wie het gebod bestemd is. Want anders zou er moeten staan: 'Omdat jullie tegen Mij altijd onverbeterlijk hebben gezondigd, vervloek Ik, als God, jullie nu naar de hel in het eeuwige folterende vuur!'

[3] Als echter degenen, over wie de Godheid zo'n vonnis uitspreekt, al vervloekt zijn, dan volgt daaruit in de eerste plaats dat de Godheid hier helemaal niet als rechter, maar slechts als een ordebrengende herder optreedt, en de geesten die zich door de macht van hun eigen wil helemaal van haar hebben afgescheiden, in alle strengheid een andere weg moet wijzen, omdat ze anders, zonder enige band met de liefde van de Godheid, onmiddellijk in de armen van de Almacht zouden terecht komen, waar het dan waarlijk met hen gedaan zou zijn!

[4] Ten tweede rijst de vraag, wié heeft ze dan vervloekt? Dat kan onmogelijk de Godheid zijn! Want als de Godheid iemand zou vervloe­ken, zou er geen liefde in haar zijn en ook geen wijsheid. Als de Godheid tegen haar werken te velde zou trekken, zou ze dan eigenlijk niet tegen zichzelf te velde trekken en zich te gronde richten, in plaats van zich steeds meer, van eeuwigheid, tot eeuwigheid op te richten door de groeiende vervolmaking van haar werken, haar kinderen!

[5] Als de Godheid echter dientengevolge onmogelijk vanuit haar almacht als rechter kan optreden, maar alleen vanwege de liefde en wijsheid als ordebrengende herder, dan is het toch duidelijk dat zulke geesten van te voren door iets anders geoordeeld moeten zijn. Door wie dan wel? Deze vraag is gemakkelijk te beantwoorden, als men maar genoeg zelfkennis heeft om het volgende in te zien: Enerzijds heeft een wezen een volkomen vrije geest en wil, die eigenlijk alleen voortkomt uit de liefde en de wijsheid van God. Anderzijds moet het echter, opdat het van de Almacht kan worden geïsoleerd om een echt volkomen vrij wezen te worden, ook een tijdlang een door de Almacht gericht lichaam hebben en een uiterlijke gerichte wereld met eigen, eveneens gerichte prikkels. Het kan dus door niemand anders worden gericht en voorbestemd worden dan door zichzelf. Dit vrije wezen kan zich alleen zelf 'vervloeken' dat wil zeggen zich geheel van de Godheid afzonderen.

[6] De Godheid die echter ook zo'n wezen zijn vrijheid niet wil afnemen, kan in dat geval niets anders doen dan zulke afgedwaalde wezens in hun geaardheid aanroepen en met liefdevolle ernst hen de weg wijzen waarlangs ze weer in verbinding kunnen treden met de liefde en wijsheid van God. Buiten deze verbinding is geen absolute vrijheid en dus ook geen geestelijk, eeuwig leven denkbaar. Want zonder deze verbinding werkt alleen maar de almacht van de Godheid, waarin alleen de kracht van de liefde en de wijsheid van God als één wezen van de Almacht, als het oerleven kan bestaan. Ieder ander, van dit oerleven losgemaakte leven moet in haar te gronde gaan en eeuwig verstarren, omdat het als zodanig onmogelijk aan de immense kracht ook maar de minste weerstand kan bieden!

[7] Daarom staat er ook: God woont in het eeuwig ontoegankelijke licht! Wat zoveel zeggen wil als: Gods almacht, de eigenlijke machtsgeest van God, die de oneindigheid vult, is voor het bestaan van ieder geschapen wezen, wil het blijven bestaan, voor eeuwig ontoegankelijk. Want ieder conflict met Gods almacht is de dood van het wezen! Daarom wordt ook de zonde tegen deze machtsgeest als hoogst noodlottig gekenmerkt. Omdat een wezen, dat zich van de Godsliefde volledig heeft afgescheiden en zich met deze macht wil meten, onontkoombaar door die onbeperkte kracht totaal wordt verzwolgen en slechts moeilijk of ook zelfs helemaal niet meer van haar is vrij te maken. Net als een bladluis die begraven ligt onder het puin van de Himalaya! Hoe zou je haar daaruit bevrijden?'

 

30

 

Over de rijke zwelger en de arme Lazarus in het hiernamaals

Wie heeft de hel gemaakt? Alleen de boosaardigheid van de geesten

 

[1] Ik zeg verder: 'Je zegt nu bij jezelf: 'Ja, het is allemaal juist, wanneer de Godheid zo spreekt tot degenen die zich tengevolge van hun volste vrijheid helemaal van haar hebben losgemaakt overeenkomstig hun eigen innerlijke geaardheid. Zodoende kan dit schijnbaar schrikbarende oordeel onmogelijk zo huiveringwekkend zijn, als men op het eerste gezicht vermoedt. Maar hoe zit het dan met het verhaal van de arme Lazarus en de rijke zwelger die zich zonder enige genade in het verschrik­kelijkste vuur van de hel bevindt? Die daar smeekt en wiens smeken niet verhoord wordt? Tussen hem en Gods genade wordt een niet te over­bruggen kloof beschreven, waarover in alle eeuwigheid geen brug leidt. Wat zegt de goddelijke liefde, wijsheid en erbarming daar dan op?'

[2] Beste vriend, Ik wist wel dat je met deze vraag zou komen. Nu vraag Ik jou of je Mij kunt zeggen wie deze zwelger eigenlijk in de hel heeft geworpen? De Godheid misschien? Mij is iets dergelijks niet bekend.

[3] Heeft deze zich in zijn onvermijdelijke kwelling soms tot de goddelijke liefde en genade gewend om daarvan verlost te worden? Ik weet alleen dat hij zich tot de geest van Abraham heeft gewend en niet tot de Godheid! De geest van Abraham is echter, hoewel hij als geschapen geest uiterst volmaakt is, toch nooit de Godheid zelf, die alleen helpen kan. Ook in zulke gevallen is de Godheid de niet te overbruggen kloof, waar overheen de geesten van de meest verschillende soort elkaar nooit de hand mogen reiken, want daar werkt alleen Gods geheimste en diepste wijsheid en liefde.

[4] Nu deze zwelger zich echter in de grootste ellende bevindt, kan de Godheid daar dan iets aan doen als deze man zich daar zelf radicaal ingestort heeft? Kan iemand met een vrije wil onrecht overkomen, als hem overkomt waarvoor hij zelf gekozen heeft? Zeg Me nu weer jouw mening!'

[5] Robert zegt: 'Ja, dat is weer volkomen juist! Maar als de Godheid vol hoogste liefde is, wat ook wel zo zal zijn, zoals ik nu steeds meer begin in te zien, dan volgt vanzelf de vraag: hoe kon deze Godheid dan voor zo'n plaats of toestand vol folteringen zorgen, waarin een geest eerst onbeschrijfelijke pijnen moet doorstaan vóór hij mogelijkerwijs aan alle eisen voldoet en daardoor in een meer gematigde toestand kan overgaan? Móet er dan een hel bestaan? En móeten zulke geesten pijn kunnen voelen? Zou dat alles dan niet op een minder wrede manier geregeld kunnen zijn?'

[6] Ik zeg: 'Luister, beste vriend, meen je dan, dat de Godheid de hel zo heeft ingericht? 0, dan heb je het helemaal mis! Zie, dat hebben sinds de oertijden de kwade geesten zelf gedaan. De Godheid heeft het slechts toegelaten, om hen niet in het minst in hun vrijheid te belemmeren. Maar dat zij ooit een hel zou hebben geschapen, dat kan in alle hemelen geen enkel wezen ook maar in de verste verte denken. Want als de Godheid een hel zou kunnen scheppen, dan moest in haar ook zonde en dus kwaad aanwezig zijn, wat voor de Godheid onmogelijk is. Want het is niet mogelijk dat de Godheid tegen haar eigen eeuwige orde in zou kunnen handelen. En dus is het ook onmogelijk te denken, dat de Godheid uit zichzelf, in de waarste zin des woords, een hel zou kunnen scheppen. Maar ze kan en moet het aan de volkomen vrije geesten toestaan, zichzelf vanuit hun totaal verkeerde oorspronkelijke orde (de wereld) in omstandigheden te brengen, die werkelijk zeer bar en boos zijn!

[7] In de hele oneindigheid zul je nergens een plaats aantreffen die door de Godheid als hel zou zijn geschapen. Want er bestaat nergens een hel behalve in de mens zelf. Als de mens echter helemaal vrijwillig, door een totaal negeren van Gods woord in zichzelf een hel opbouwt, en nooit de eenvoudig op te volgen geboden van God in acht neemt, wat kan de Godheid er dan aan doen, wanneer een geest haar vrijwillig ontvlucht, bespot en belastert?

[8] Daar echter alleen de Godheid het ware leven en ook het licht van al het licht is, en zodoende ook de enige volste zaligheid van alle wezens, is het ook begrijpelijk dat een goddeloze toestand op zich helemaal niets aangenaams kan hebben, daar er zonder God geen leven, geen licht, geen waarheid en niets goeds kan bestaan!

[9] Een mens echter die de Godheid verlaat, deze uit zichzelf verbant en niet meer wil aannemen, moet wel in zichzelf een ware hel opbouwen die op alle gebied bar en boos moet zijn. Als het zo'n goddeloze mensengeest dan zeer slecht vergaat en hoe langer hij in deze goddeloze toestand volhardt hoe slechter, dan kan de Godheid daar niets aan doen. Want zou de Godheid zich door haar almacht toch meester maken van een wezen, alhoewel dat wezen uit eigen vrije wil haar zo hardnekkig mogelijk tegenstreeft, dan zou zo'n wezen ogenblikkelijk totaal worden vernietigd, iets wat tegen iedere goddelijke orde in zou gaan.

[10] Want wanneer de Godheid ook maar het kleinste wezen zou willen vernietigen dat eens vanuit haarzelf werd vrijgesteld, dan zou dat het begin zijn van de totale vernietiging van alle wezens. Als de Godheid echter haar orde voor eeuwig onveranderlijk zo heeft ingesteld dat geen enkel wezen, hoe het zich in de toekomst ook moge ontwikkelen, ooit kan worden vernietigd, dan is daardoor het eeuwig voortbestaan van alle wezens verzekerd. En tegelijkertijd is ook voor ieder wezen de vrije mogelijkheid aanwezig om uiterst gelukkig te kunnen worden, of om zo lang ongelukkig te blijven als het zelf wil!

[11] Als iemand een wijnberg bezit waarin enkel edele wijnstokken zijn geplant en de eigenaar deze uitroeit om er doornen en distels voor in de plaats te zetten, omdat hij meer plezier heeft in een dergelijke wildgroei dan in de eenvoudige wijnstok, zeg nu dan eens, is het dan ook de schuld van de Godheid als deze domme eigenaar geen wijn oogst en dientengevolge een arm, beklagenswaardig mens wordt?

[12] Kijk, dat is ook het geval met alle geesten die zich niet willen storen aan Gods orde en Gods heerlijke wijnberg in zichzelf niet willen verzorgen! Wanneer ze dan doornen en distels oogsten in plaats van heerlijke druiven, kan de Godheid dan van het scheppen van zo'n onheil beschuldigd worden? Zeg Me nu eens, wat jij daarvan denkt.'

 

31

 

Roberts blijmoedige instemming

Volgende kernvraag: Hoe is de ware Godheid gevormd?

 

[1] Robert zegt: 'Zeer geëerde vriend! Wat kan ik over deze zaak nog meer denken dan wat jij nu hebt gezegd. Alles is duidelijk, goed begrijpelijk en tevens onweerlegbaar waar. De Godheid kan werkelijk niet anders zijn en niet anders handelen dan zoals jij me hebt aangetoond. Want anders zou de Godheid ophouden Godheid te zijn, of het zou minstens met al haar scheppingen binnenkort volledig gedaan zijn.

[2] Ik zie nu ook in dat iedere geest, als hij werkelijk gelukkig wil zijn voor de hoogste gelukzaligheid een grote ontvankelijkheid, het tederste gevoel en een fijnbesnaard waarnemingsvermogen moet hebben, zodat hem de meest subtiele indrukken onmogelijk kunnen ontgaan. En dus moet hij, als een levende geest, met dezelfde ontvankelijkheid ook kwalijke indrukken met eenzelfde scherp aanvoelingsvermogen kunnen waarnemen. Anders zou hij hetzij half dood, of geestelijk verdoofd moeten zijn, wat echter onmogelijk kan samengaan met de kracht van zijn vrije wil!

[3] Men kan zich daarom de Godheid slechts zo, zoals jij haar mij hebt beschreven in haar diepste relatie tot Haar schepselen, voor eeuwig bestaand indenken. Ik kan daar dan ook niet verder over nadenken omdat ik de noodzaak van wat jij denkt volledig inzie.

[4] Nu komt echter een andere kernvraag: waar is deze Godheid dan? In welke regionen van de oneindigheid heeft zij voor eeuwig haar intrek genomen? Want zij moet toch ergens in al haar volheid thuis horen? Heeft zij een gestalte, en welke dan wel? Of heeft ze geen gestalte en is haar zijn iets oneindigs, zonder vorm, zodat ze juist daardoor alle vormen kan omvatten? Kijk, vriend, nu ik de noodzaak van een opperste Godheid duidelijk inzie, is ook het waar en hoe voor mij van het grootste belang!

[5] Voor alles moet ik echter bekennen dat het me veel liever zou zijn, dat de Godheid toch in een bepaalde vorm tegenwoordig was, en wel in die van een mens. Want een wezenlijk oneindige Godheid, of een Godheid in een vorm die ons mensen totaal vreemd is, zou noch ik noch iemand anders met alle overgave kunnen liefhebben.

[6] Een wezen dat men nooit kan begrijpen en aanschouwen, kan men nooit liefhebben! Mathematisch is de vorm van een perfecte bol wel de volmaaktste; maar moreel gezien? De grote lichtbollen aan de hemel zien er wel erg mooi uit, maar dat komt door het licht. Maar of men zo'n lichtende bol ook zou kunnen liefhebben? Werkelijk, bij deze vraag laat mijn gevoel me duidelijk in de steek!

     [7] Daarom, beminnelijke vriend, daar jij in alle ernst met de Godheid veel meer vertrouwd schijnt te zijn dan ik, moet je ook maar eens daadwerkelijk naar voren komen met het waar en hoe van deze Godheid!

[8] Want van nu af aan hoef je mij niet meer zo met bewijzen te overtuigen als tot nu toe. Ik ben volkomen overtuigd van jouw zeer grote wijsheid en wil je op je woord geloven, wat je me ook zult zeggen. Daarom vraag ik je om mij daarover niet in het onzekere te laten!'

 

32

 

Heb mij, Jezus, lief, want in Christus woont lichamelijk de volheid van de Godheid!

Robert twijfelt aan de Godheid van Jezus; wil echter blind geloven

 

[1] Ik zeg: 'Beste vriend en broeder! Zolang de druif aan de wijnstok nog niet helemaal rijp is, moet ze niet worden afgeplukt! Want haar levenssap zou dan nog zure wijn opleveren, met heel weinig geest; en zou hij al geest hebben, dan toch een heel onedele.

[2] Kijk, jij bent nu ook nog als een niet volrijpe druif en je bent voor de onthulling die je verlangt nog niet rijp. En waarom niet, dat zal je wat nu volgt wel aantonen! Wanneer je echter rijp wordt, dan zal je eigen geest je zeggen wat je nu rechtstreeks van Mij zou willen horen.

[3] We hebben nu eerst nog een heel belangrijk kapittel met elkaar te bespreken. Als dat goed verloopt, dan rijp je sneller dan je je kunt indenken. Valt die bespreking niet uit volgens Gods orde, dan zul je nog een hele tijd nodig hebben vóór je volkomen rijp zult zijn.

[4] Dit moet je wel van tevoren weten: zoals de druif alleen door de warmte van de zon tot rijpheid komt, zo komt ook iedere mensengeest door de ware liefde tot God tot rijpheid. Als je God niet kunt liefhebben omdat je nog vraagt waar en wie Hij is, heb Mij dan lief uit alle kracht, daar je toch over Mijn bestaan zeker niet in twijfel kunt verkeren. Daardoor zul je al dichter bij de gewenste rijpheid komen. Want de liefde tot de naaste is gelijk aan de liefde tot God. En dat ik hier je naaste ben, daar zul je toch niet aan twijfelen?

[5] Doe dit dus, dan zul je dichter bij de Godheid komen. Maar nu gaan we over tot het kapittel dat we wilden behandelen!

[6] Zeg me eens, beste vriend, daar de brieven van Paulus je niet onbekend zijn, wat deze leraar bedoelde met de woorden: 'In Christus woont de volheid van God lichamelijk'. Bedoelde hij soms dat in Christus, dus in Mij, zich de gehele Godheid bevindt? Of wilde hij met deze vergoddelijkende woorden alleen de voortreffelijkheid aangeven van de geest van Mijn leer? En wel volgens de toenmalige gewoonte, waar men maar al te bereid was al het buitengewone te vergoddelijken? Geef Me jouw eigen mening daarover. Ik zou hem graag van je willen horen!'

[7] Robert zegt: 'Ja, mijn beste vriend, dat is een heel netelige vraag! Want hoe kan ik hier nu raden wat de goede Paulus daarmee eigenlijk heeft bedoeld! Het zou uiterst gewaagd zijn ronduit te beweren: dat, en niets anders heeft deze hoogst eerbiedwaardige leraar van de heidenen daarmee bedoeld. Ik vind het trouwens erg aanmatigend van menig geleerde, wanneer ze kortweg beweren de ware geest van een of ander geniale schrijver volledig te hebben begrepen! Ik ben veel bescheidener en laat in zulke gevallen heel graag anderen oordelen. Bevalt mij hun oordeel, dan betuig ik hun mijn instemming. Bevalt het me niet, dan luister ik nog naar de meningen van anderen en handel zodoende ook volgens Paulus, die zegt: 'Beproef alles, maar behoud slechts het goede!' Als goed echter kan ik slechts datgene erkennen, wat het meest overeen­stemt met mijn innerlijke overtuiging. Zou Paulus het eerste bedoeld hebben, wat best mogelijk kan zijn, dan had hij onmogelijk het tweede kunnen bedoelen, en omgekeerd! Dat is mathematisch en logisch juist.

[8] Door deze definitie van mij zul je hopelijk inzien, dat ik je op jouw vraag een afdoend antwoord schuldig moet blijven en dat ik van jou moet verwachten wat jij van mij wilde horen! Wees dus zo goed zelf, vanuit jouw wijsheid, over dit onderwerp te spreken!'

[9] Ik zeg: 'Vriend, dit antwoord heb Ik verwacht. Het moest zo natuurlijk-verstandig uitvallen, omdat jij een op natuurlijk gebied ver­standige man bent. Maar van een bovennatuurlijke wijsheid is daarin nog niets te ontdekken. Naar de innerlijke, dus zuiver geestelijke wijs­heid echter kan Paulus slechts één bepaald iets bedoeld hebben. Dat moet uit de keuze van zijn woorden precies te definiëren zijn, zodat er in het vervolg over deze gewichtige zaak nooit meer twijfel kan bestaan of hij het ene dan wel het andere heeft bedoeld; echter dat hij heel zeker slechts, nemen wij aan, het eerste bedoeld moet hebben. Maar hoe dit uit de innerlijke, bovennatuurlijke wijsheid af te leiden is, kun jij natuurlijk niet weten. Want Hegel en Strausz, Rousseau en Voltaire hebben dat zelfs nooit begrepen. En jij, als een van de vurigste vereerders van deze wijsgeren, kunt daarom ook onmogelijk die wegen kennen, die voor jouw leraren en leiders nog onbekender waren dan Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland voor de Romeinen.

[10] Zou jij als Duitser, in plaats van bovengenoemde leiders, liever de bijbel, Swedenborg en dergelijke wijzen van Duitse afkomst echt vlijtig hebben bestudeerd, dan zou je nu perfect weten hoe Paulus moet worden begrepen. Maar als volgeling van Hegel sta je daar nog ver van af, en er zal nog heel wat moeten gebeuren voor je de innerlijke wijsheid zult bereiken! Let nu echter op, Ik wil je iets zeggen! Als je het aanneemt, zul je beduidend dichter bij het doel gebracht worden.

[11] Kijk, Paulus hield Christus, dus Mij, voor het hoogste Goddelijke wezen zelf, hoewel hij eerst mijn felste tegenstander was. Zeg Me nu eens wat je denkt van het geloof en de wijsheid van de oude Paulus?'

[12] Robert zegt: 'Beste vriend, het is weer uiterst moeilijk op deze vraag een bevredigend antwoord te geven. Want in de eerste plaats zal ook daarvoor wel bovennatuurlijke wijsheid nodig zijn, die mij echter ontbreekt. En vervolgens kan men zonder verdere oordeelkundige be­wijzen toch niet zo maar aannemen, dat de overigens zeer wijze Paulus in alle ernst zelf geloofd heeft, wat hij andere mensen wilde doen geloven. Want alle achtenswaardige oude wijzen, Paulus inbegrepen, hebben beslist zelf heel goed ingezien hoe wankel de basis van alle metafysische en theosofische theorieën is. Zij berekenden met hun goede mensenken­nis hoe ongelukkig het menselijk geslacht al gauw zou moeten worden, wanneer het door dieper inzicht tot het besef van zijn vergankelijkheid zou zijn gekomen. Daarom probeerden zij door toespraken en zinspreu­ken soms op de manier van het orakel van Delphi de volkeren tot een soort mystiek geloof terug te voeren, waardoor tenminste hoop op een toekomstig leven kon worden gewekt. Of ze zelf echter ook werkelijk vervuld van deze hoop leefden en of ze van al datgene wat ze onderwezen volkomen overtuigd waren, blijft voor mij zeker een vraag, totdat ik, hetzij langs de weg van innerlijke wijsheid of door een directe confron­tatie met de geesten die zoiets hebben onderwezen, tot een ander inzicht kom.

[13] Ik voor mij heb er overigens niet de minste moeite mee, jou, mijn allerbeste vriend, zo lang voor een God te houden, totdat ik ergens een andere vind! Zou zich echter eeuwig geen andere God laten zien, dan blijf jij mijn enige God en Heer, ook voor eeuwig! Want als er één onder ons is, dan ben jij dat beslist! Want bij mij is ondanks al mijn Hegelse wijsheid niet het minste spoor van een Godheid te ontdekken. Maar naar een bewijs waarom ik dit graag geloof en aanneem, moet je mij niet vragen, want dan zou ik je het antwoord weer schuldig blijven.

[14] Want wat men gelooft, dat gelooft men zonder bewijs, omdat het geloof op zich niets anders is dan ofwel een traagheid, of soms ook wel een zekere volgzaamheid van het verstand. Eist een actiever verstand echter bewijzen voor het geloofsobject en kunnen deze aan het verstand voldoende gegeven worden, dan houdt het geloof zonder meer op geloof te zijn; want dan wordt het een duidelijke overtuiging!

[15] Bewijzen kan ik mij echter, wat jouw Godheid betreft, volstrekt niet verschaffen. Daarom wil ik ondertussen alleen maar geloven, dat jij voorlopig een God bent. Zou het in de toekomst echter mogelijk worden dit geloof met bewijzen wat duidelijker te maken, dan wordt mijn geloof een zichtbare waarheid. Of mijn geloof echter gemakkelijk zover omge­vormd zal kunnen worden is trouwens weer een ander hoofdstuk.

[16] Want, zie je, ik ben een hardnekkige Thomas, en verlang eerst exacte bewijzen voordat ik iets als een vaststaande waarheid aanneem.

[17] Weliswaar heb je me de bijbel en de theosoof Swedenborg aangeraden; maar wat baat hier zo'n hulpmiddel, waar je het niet bij de hand hebt. Daarom blijf ik maar bij het eenvoudige geloof. En als het jou mogelijk is, maak me dan wat dommer dan ik van nature ben, zodat ik sterker mag worden in puur geloven. Ik zie al van te voren in dat ik dan veel gelukkiger zal zijn dan ik nu ben!

[18] Want een oerdomme kerel heeft met het oog op een gelukkiger bestaan veel voor op een verlichte geest. Terwijl deze in het zweet zijns aanschijns zoekt en zoekt om dichterbij de grote en heilige waarheid te komen, om daardoor zichzelf en vele duizenden gelukkig te maken, bidt de zuivere geloofsmens zijn 'Onze Vader', en gaat dan heel behaaglijk op zijn berenhuid liggen en slaapt zorgeloos, zacht en rustig als een marmot! Breekt dan zijn laatste uur aan, dan maakt hij zich daar bepaald niet al te druk over. Als een priester hem maar tegen enkele goed betaalde missen dispensatie van de hel en aflaat van de tijdelijke straffen in het vagevuur verschaft! Zijn blinde geloof neemt dat allemaal voor goede munt aan en hij sterft in de optimistische hoop rechtstreeks naar de hemel te gaan. Dat noem ik toch maar gelukkige domheid! En ik voeg er nog aan toe:

[19] Een dwaas en een ezel is hij, die zich zijn leven lang bezighoudt met denken en vorsen. Want daardoor wordt zijn geluk niet groter, noch in de materiële wereld, noch, en zelfs veel minder, in deze onstoffelijke, nevelige wereld. Het maakt hem integendeel alleen maar ongelukkiger hoe meer hij naar licht en waarheid dorst maar daarbij steeds meer tot het inzicht komt, dat de ergens aanwezige Godheid nergens een verkwik­kende bron heeft geschapen om die dorst te lessen.

[20] Dus wil ik deze weg nu helemaal verlaten en me in plaats daarvan in de zachte armen werpen van het blinde en trage geloof. Misschien bereik ik zo eerder iets dat men met recht een waar geluk voor een menselijk wezen kan noemen.

[21] Hoe gelukkig is bijvoorbeeld zo'n kloosterprelaat! Hij denkt niets; hij ontdekt niets; maar leeft slechts volgens zijn echt rooms-katho­lieke geloof, volgens de zoete orde van zijn epicurische, stoïcijnse orde­stichter en laat zich dagelijks zijn uitgezochte maaltijden goed smaken. Waarlijk, vriend, dat is een gelukkig leven! En zo'n leven krijg je door het meest blinde en domme geloof?!

[22] Daarom wil ik me nu helemaal zonder na te denken in de armen van het geloof werpen. Misschien zal ik daardoor gelukkiger worden!? Ik geloof daarom nu in jouw Godheid! Zeg me eens, doe ik daar nu goed aan? O spreek geliefde vriend!'

 

33

 

Over het waarachtige en het onwaarachtige geloof

Gevaren en gevolgen van een stompzinnig, genotzuchtig leven!

 

[1] Ik zeg: 'Luister, beste vriend! Tussen datgene wat jij geloven noemt en wat echt geloven is, ligt een oneindig groot verschil! Jouw geloof is pure traagheid van het verstand, terwijl het ware geloof de volle inzet van alle krachten van lichaam, ziel en geest vereist. Jouw geloof is een kikkergeloof. Want zoals een kikker genoegen neemt met iedere nog zo slechte poel, zo neemt een dom gelovig mens genoegen met alle afval. Hij weet ten slotte niet uit elkaar te houden wat hemels of hels is in de leer, die hij blind en dom-gelovig volgt.

[2] Hoe kun je een prelaat gelukkig noemen, wanneer hij door zijn domme geloof onder beschermheerschap van Rome, in zijn klooster op kosten van de domheid van zijn onderdanen zichzelf vetmest en een goed leven leidt. Is soms het aardse gelukkige leven ook een gelukkig leven in deze wereld van de geesten? O, volstrekt niet, zeg Ik je!

[3] Hoe meer iemand op aarde zijn lichaam, als kerker van zijn geest, heeft gediend, hoe meer hij het heeft verzorgd en gevoed, en hoe meer hij deze kerker gewillig gaf, wat hij begeerde, des te meer en des te steviger is hij ook daarmee vergroeid.

[4] Wanneer het dan uiteindelijk tot een scheiding van deze kerker komt, wat zal die dan hard, moeilijk en pijnlijk zijn! Zal men dan niet, zoals bij een moeilijke bevalling, waarbij de lichaamsvrucht op meerdere plaatsen met de baarmoeder letterlijk vergroeid is, ook de ziel en de geest met alle geweld als het ware stuk voor stuk moeten losscheuren van de vetgemeste lichaamskerker, vanwege de noodzaak om deze in elkaar vergroeide wezensdelen, van elkaar te kunnen scheiden? Zal zo'n opera­tie ooit een aangenaam gevoel veroorzaken voor lichaam, ziel en geest? O dat alleen al is een marteling die met geen enkele aardse te vergelijken is, die Ik maar al te goed ken! Als je nu echter dit bittere gevolg bijna altijd met zekerheid kunt verwachten na zo'n aards gelukkig leven, zeg dan eens, of je zo'n leven werkelijk gelukkig kunt noemen?

[5] Geloof Me, zorgeloze en egoïstische dikzakken, evenals alle door eigen vlees geoordeelde ontuchtigen en hoerenlopers, zullen zich volop kunnen verwonderen over de merkwaardige pijnen die de dood van hun lichaam hun zal bereiden!

[6] Met deze pijnen begint pas echt het eigenlijk 'geluk' van zo'n domgelovige! Komt dat 'gelukkige' wezen dan als het ware helemaal verscheurd en doorstoken in deze geestenwereld aan, waar de gevoelig­heid voor iedere indruk oneindig is toegenomen, omdat de ziel die eerst door het grove lichaam werd beschermd, hier helemaal onbeschermd is, dan begint pas het eigenlijke smartelijke 'geluk', dat jouw domgelovig­heid veroorzaakt!

[7] Wanneer jij echter dat 'geluk' werkelijk verlangt, doe dan datgene waardoor je gelukkig denkt te worden. Ik sta er voor in, dat je maar al te vlug heel anders zult gaan denken en oordelen!

[8] Ikzelf echter heb geleerd: 'Wees volmaakt zoals jullie Vader in de hemel volmaakt is!' En Paulus verlangde, dat men alles nauwkeurig zou onderzoeken en het goede daaruit behouden. Zeg eens, werd daarmee een dom geloof aangeraden, dat geen geloof is? Of een echt, levend geloof, dat hemelhoog verheven is boven alle kennis! Oordeel nu zelf of datgene wat jij geloof noemt, wel geloof is! Dan pas zal Ik je precies verklaren wat eigenlijk waarachtig geloven betekent! Spreek jij nu; het is nu weer jouw beurt!'

 

34

 

Roberts begrippen over het geloof en de juiste Godsverering

 

[1] Robert zegt: 'Vriend, je brengt me werkelijk helemaal van de wijs! Luister eens, als dat wat ik voor geloof houd, geen geloof genoemd kan worden, dan mag je meteen het hoofd van mijn romp slaan. Ik zal nochtans niet in staat zijn om te zeggen wat men dan eigenlijk onder werkelijk geloof moet verstaan.

[2] Het zuivere weten kan toch geen geloof zijn! Het aanschouwen en het verstaan en zelfs het betasten toch nog minder? Buiten het weten en het zuivere waarnemen door onze zintuigen ken ik echter verder niets wat de mens in zijn onderscheidings- en beoordelingsvermogen zou kunnen opnemen. En als het weten, evenals het zien, horen, proeven en voelen, geloven betekent, wat is dan eigenlijk datgene wat ik tot nu toe geloof noemde?

[3] Geloven betekent voor mij iets voor waar aannemen wat op zich ook waar kan zijn voor zover het niet in tegenspraak is met de wetten van het gezond verstand, ook al kunnen de leerstellingen niet, zoals een mathematische stelling, worden bewezen. Kunnen ze dat echter wel, dan houdt het geloof vanzelfsprekend op, net zoals de hoop als dochter van het geloof moet eindigen, als deze eenmaal in vervulling is gegaan!

[4] Ik kan me onder geloof daarom niets anders voorstellen dan een gewillig aannemen van leerstellingen en geschiedkundige data, zolang, totdat deze verstandelijk kunnen worden bewezen. Als dit geen geloof is, dan zou ik wel eens willen weten wat geloven dan wel moet zijn.

[5] Jij hebt wel enkele keren tot je leerlingen gesproken over de wonderkracht van het geloof, toen je iets gezegd hebt over het verplaatsen van bergen, wat zij waarschijnlijk geen haar beter begrepen dan ik! Bedoel je dus enkel dit fabelachtige geloof? Dan is mijn geloof echter alles eerder dan dat. Want voor mijn geloof zou niet eens het kleinste zandkorreltje, laat staan een berg geweken zijn!

[6] Ja, luister eens, beste vriend! Als ik op aarde zo’n geloof had gehad, dan zou het de goede Windischgrätz uiterst slecht zijn vergaan. Die zou ik dan wel eens heel curieus van zijn plaats geschoven hebben! Ach, enkel door het geloof bergen te kunnen verplaatsen, dat is een grote en mooie gedachte! Maar helaas slechts een gedachte!

[7] De leerstelling van Paulus, alles te beproeven en daaruit het beste te behouden, was altijd mijn lijfspreuk. En het grote denkbeeld aan God gelijk te worden, hoewel nooit zo volmaakt als Hijzelf is, was de grootste drijfveer voor al mijn inspanningen. Maar wat heb ik daarmee bereikt? Mijn tegenwoordige toestand geeft je vanzelf het antwoord.

[8] En jij schijnt ook nog geen zon onder je voeten te hebben. Ik bedoel daarmee: jouw wondergeloof heeft noch jou, noch mij tot nu toe gouden bergen opgeleverd! Maar wie weet wat er nog komen kan.

[9] Als ik bijvoorbeeld gewillig aanneem dat jij de zoon bent van de levende God of zelfs het hoogste wezen zelf (voorop gesteld dat je van mij verlangt dat ik dat aanneem), dan geloof ik dat alleen maar. Want ik kan mezelf geen bewijs verschaffen dat je dat ook werkelijk bent. En daarom geloof ik het, omdat mijn verstand daarin tenminste geen logische onmogelijkheid ziet. En dat hoofdzakelijk door jouw overtui­gende uiteenzetting, dat de Godheid, bij al haar almachtig handelen een werkelijke Godheid kan blijven, ook al neemt ze tegenover haar schep­selen een zichtbare vorm aan. Maar als ik toch tastbare bewijzen zou krijgen dat jij werkelijk datgene bent wat ik nu slechts geloof, dan houdt het geloof toch op, en in zijn plaats treedt dan een zeker weten op grond van ervaring.

[10] Weliswaar zou je nu kunnen zeggen: 'Kijk, alle ware gelovigen buigen hun knie bij het noemen van Mijn naam en aanbidden Mij. En als jij nu zegt, dat je gelooft dat Ik die Godheid zelf ben, waarom doe je dan niet wat alle ware gelovigen doen?'

[11] Deze tegenwerping is ongetwijfeld het overdenken waard. Maar ik vind dit de Godheid toekomend eerbetoon getuigen van een soort domheid. Wat aan het verstand ontbreekt, wordt dan goed gemaakt door een zekere fanatieke geloofsbeleving.

[12] Indien je werkelijk de Godheid zelf zou zijn, zou je dat toch ook zo moeten zien; anders zou je een eerzuchtige en zeer zwakke Godheid zijn, die eerder zou moeten worden uitgelachen dan aanbeden! Maar ik weet dat jij van zulke zwakheden nooit last hebt gehad, of je nu wel of niet God bent. Daarom lig ik ook nog niet voor je op mijn knieën. Ik weet maar al te goed dat een dergelijke gebaar van menselijke zwakte je alleen maar zou ergeren.

[13] Daarom zou ik dit zelfs ook dan niet doen, wanneer ik tot de overtuiging zou komen dat je werkelijk God bent. Want ik kan volstrekt niet aannemen, dat een alwijze Godheid aanbeden zou willen worden. Als men voor mij zo kruiperig vroom zou doen, zou dat zelfs mij als enigszins gevorderd denker al zinloos en in hoge mate dom voorkomen.

[14] Ik houd een gewetensvol naleven van Gods geboden voor de juiste en God alleen welgevallige aanbidding. Want dat verlangt de eeuwige orde van de Godheid zelf, zonder welke geen wezen mogelijk zou zijn. Maar al het meerdere hoort thuis in het rijk van het blinde heidendom!

[15] Ik heb jouw leer over de schandelijkheid van de lange, joodse lippengebeden vaak bewonderd en hoog geprezen. Terwijl ik het van Paulus afkomstige 'bid zonder ophouden' moest aanzien voor de groot­ste dwaasheid, vooropgesteld dat Paulus onder gebed enkel een aandach­tig lippengemompel bedoeld heeft, wat men van een anders zo wijze man toch nauwelijks kan aannemen.

[16] Ik geloof derhalve nu dat jij God bent. Of op z'n minst een ware zoon van God; een predikaat dat je zelf aan alle mensen beloofde die Gods geboden naleven en Hem daardoor boven alles liefhebben. Ik ben ook vast besloten alles te doen wat jij in je wijsheid van mij verlangt. Maar als je van mij kniebuigingen en rozenkransachtige gebeden mocht verlangen, wees er dan vooraf van verzekerd dat ik zoiets nooit zal doen! En wel, omdat ik daarin alleen een schending, maar nooit een verering zou kunnen zien van jouw naam, die mij boven alles dierbaar is! Zou je nu weer zo goed willen zijn mij te zeggen, of je met deze verklaring wel of niet tevreden bent.'

 

35

 

Tweeërlei kenvermogens van de mens

Alleen het licht van de Geest verschaft het ware geloof

Oefening en reinheid van zeden

 

[1] Ik zeg: 'Vriend, zolang de mens slechts vanuit zijn verstand definities formuleert, kan hij over geloof en over gebed ook geen andere mening hebben dan jij Me heel onomwonden te kennen hebt gegeven. Want het verstandelijk denken biedt de mens geen andere weg dan die van het stoffelijke zien en de zintuiglijke waarneming. Een geestelijk, levendig geloof kan echter in een zinnelijk gemoed even weinig wortel schieten als een tarwekorrel op een granietrots. Hij heeft daar wel een stevige ondergrond, maar omdat de harde rots geen vocht bevat dat de tarwekorrel oplost en de kiem vrijmaakt, blijft de korrel op de harde rots een tijdlang wat hij is. Mettertijd sterft hij echter helemaal af, omdat hij geen voedsel heeft. Wat baat je al je kennis en je verstandelijke gehoor­zaamheid die jij geloof noemt, wanneer je geest er geen deel aan heeft?

[2] Kijk, ieder mens heeft een tweevoudig kenvermogen: een uiterlijk, dat is het hoofd- of eigenlijke uiterlijke zieleverstand. Met dit kenver­mogen is het goddelijke wezen nooit te vatten en te begrijpen, omdat het alleen aan de ziel werd gegeven om de geest in haar voorlopig van de godheid te scheiden en de godheid een tijdlang voor de geest verborgen te houden. Wil een ziel nu met dit uitsluitend negatieve vermogen God zoeken en vinden, dan verwijdert ze zich steeds meer van haar doel naarmate ze dit hardnekkiger langs deze weg blijft najagen.

[3] Maar de ziel heeft nog een ander kenvermogen, dat niet in haar hoofd maar in haar hart zetelt. Dit vermogen heet innerlijk gemoed en bestaat uit een geheel eigen wil, uit de liefde en uit een met deze beide gemoedselementen overeenstemmende voorstellingskracht. Heeft deze eenmaal het begrip van het bestaan van God in zich opgenomen, dan wordt het meteen door de liefde omvat en door haar wil vastgehouden, en dat vasthouden is dan pas 'geloven'.

[4] Door dit geloof, dat levend is, wordt de ware geest gewekt. Deze kijkt dan naar wat hem wakker gemaakt heeft, herkent het en neemt er meteen bezit van, richt zich daarna op als een machtig licht uit God en doordringt dan de ziel en verandert alles in haar in licht. En dit licht is dan het eigenlijke geloof waardoor iedere ziel zalig kan worden.

[5] Heb je ooit over dit enig ware geloof iets vernomen? Je zegt bij jezelf: Nee, deze manier van geloven is mij volkomen vreemd; want denken in het hart lijkt me volkomen onmogelijk! Ja, zo is het ook! Deze zaak moet je wel als iets onmogelijks voorkomen.

[6] Om in het hart te kunnen denken, moet men zichzelf oefenen. Deze oefening bestaat in het steeds opnieuw opwekken van de liefde tot God. Door dit opwekken wordt het hart gesterkt en verruimd, waardoor dan de banden van de geest losser worden, zodat zijn licht (want iedere geest is een licht uit God) zich steeds meer en vrijer kan ontwikkelen. Begint het licht van de geest dan de eigenlijke levenskamer van het hart te verlichten, dan worden ook de talloze oertypen aan de eveneens talloze wanden van het levenskamertje steeds duidelijker in zuiver geestelijke vormen zichtbaar, en aan de ziel ter beschouwing gegeven. En zie, dit schouwen van de ziel in haar hart is dan een nieuwe manier van denken. De ziel komt dan tot nieuwe begrippen en tot grote en duidelijke denkbeelden. Haar gezichtsveld breidt zich bij iedere polsslag uit. De stenen des aanstoots verdwijnen naarmate het verstand in het hoofd verstomt. Dan wordt er niet meer naar bewijzen gevraagd. Want het licht van de geest verlicht de innerlijke vormen zó, dat ze naar geen enkele kant schaduw werpen. Daardoor wordt ook alles wat ook maar zweemt naar twijfel, voor eeuwig uitgebannen.

[7] En zo moet dan ook een geloof dat op deze manier in het hart en niet in het hoofd zijn zetel heeft, een waar en levend geloof genoemd worden: waar, omdat het voortkomt uit het onbedrieglijke licht van de geest; en levend, omdat in de mens alleen de geest in de waarste zin des woords, levend is!

[8] In dit geloof ligt dan ook die uitzonderlijke kracht, waarvan in het evangelie twee keer sprake is.

[9] Om echter tot dit alleen zaligmakend geloof te komen, moet men er ernstig naar streven om in eerdergenoemde oefening zo spoedig mogelijk bedreven te worden. Want wanneer een mens te veel en te lang alleen gezorgd heeft voor de ontwikkeling van zijn verstandelijk vermo­gen en daarmee alleen heeft gezorgd voor aardse doeleinden en welzijn, dan moet het zo iemand volkomen onmogelijk toeschijnen ook in zijn hart te kunnen denken.

[10] Verder dient men ook geheel en al rein van zeden te zijn. Men mag geen zwelger zijn, en vooral geen zinnelijke ontucht bedrijven. Want ontucht en hoererij doodt bijna geheel de geest, of wanneer ze de geest niet vermag te doden, verhindert ze toch voor altijd de vrije ontwikkeling van zijn licht. Hierdoor komt het dan ook, dat zulke hoereerders vooral op gevorderde leeftijd volslagen stompzinnig worden en hun matte leven alleen dan nog een vrolijk momentje ontlokken, wanneer ze na een braspartij een of ander meisje hebben aangegaapt en betast.

[11] Was dat bij jou soms niet het geval de laatste tijd, toen je het vrouwelijk geslacht alleen maar zag als puur lustobject? Vond ook jij in zulke onzuivere genoegens niet de eigenlijke aardse gelukzaligheid? En wanneer je nu zult overgaan naar een zuiver geestelijke zaligheid, is er in jou bijna geen grond, waarop men iets zou kunnen bouwen. Kijk maar, rondom je is alles leeg, zo leeg als in je hart, en net zo wezenloos als in het levenskamertje van je hart.

[12] Zeg eens, waar moeten we nu materiaal vandaan halen om in jou een heel nieuwe mens op te bouwen? Spreek jij nu weer, en schaf raad!'

 

36

 

Roberts wrevel bij de herinnering aan aardse zwakheden Hij wenst andere gesprekken

 

[1] Robert zegt: 'Waarde vriend! Ik merk dat je een beetje scherp wordt en soms ook wat beledigend! Dat is zo'n eigenschap die bijna alle leraren eigen is, of ze nu groot of klein zijn. Want door de bank genomen worden ze allemaal bij bepaalde gelegenheden wat grof en wijzen hun pupillen er soms fijntjes op dat zij behoren tot dat soort geduldige dieren, dat wat betreft zachtmoedigheid en geduld veel overeenkomst heeft met de grote wijsgeren! Naar bloed smachten deze dieren nooit, echter wel naar hooi en stro. Deze magere kost levert natuurlijk voor de opbouw van de hersenen slechts een geringe bijdrage. Vandaar dat deze dieren gewoonlijk verdraaid weinig van die grijze, brijachtige massa in hun kop hebben, waarvan het hoofd van Socrates een overvloedige rijkdom moet hebben gehad.

[2] Je hebt mij zonder veel moeite begrijpelijk gemaakt, dat het om mij heen, evenals in mij, in zekere zin zo leeg is als in het hoofd van de viervoeter die zijn levensether uit hooi en stro betrekt. Daarom kan ik er werkelijk niet omheen je te vragen om in het vervolg, als ik dan al volstrekt een ezel ben, mij dit zonder omhaal ronduit te zeggen! Want als jij werkelijk niets in mij vindt wat deugt voor een verdere ontwikke­ling van mijn inzichten, als in mij geen andere materie aanwezig is dan wat er mogelijkerwijs in de kop van een ezel zit, zeg het dan maar ronduit, dan zal ik me daardoor helemaal niet gekrenkt voelen. Want waar niets is, daar is nu eenmaal niets!

[3] Ik zie wel in, dat het door jou toegelichte innerlijke geloof nooit in mij aanwezig is geweest. Maar wat kan ik er aan doen, als mij tot nu toe de kern van het ware geloof door niemand werd uitgelegd? Zou er in plaats van Hegel iemand anders geweest zijn die mij op jouw manier zou hebben onderwezen, dan zou ik zeker geen Hegeliaan geworden zijn, maar zou ik gelijk een Paulus voor je staan.

[4] Maar omdat dit niet het geval was en er bij mijn weten zeker niemand ooit op de gedachte kwam dat de mens ook in zijn hart, ja misschien zelfs ook in zijn knieën en hielen zou kunnen denken, moest ik wel daar mijn gedachten vormen waar onze lieve moeder natuur ze in mij gelegd had. Op de aarde dacht ik in mijn hoofd aldus: Alle ledematen en ieder deel van het menselijk wezen heeft zijn eigen bestemming en doelmatige werking. De voeten kunnen de handen niet vervangen, het achterwerk niet het hoofd, de inhoud van de maag niet die van het hoofd, het oor niet de functie van het oog, en het hart niet die van de tong. Daarom dacht ik dan ook alleen met mijn hoofd en liet daarbij mijn hart ongestoord zijn werk verrichten. Als ik daardoor hier leeg ben aangeko­men, kan ik daar dan iets aan doen?

[5] Als je nu echter dingen van mij verlangt die mij op de aarde nooit ten deel vielen, dan ben je klaarblijkelijk ondanks al je wijsheid nog duizendmaal dommer dan ik, en zul je me in het vervolg weinig, of niet kunnen helpen!

[6] Het is ook flauw van je om me hier mijn aardse, werkelijk maar zelden voorkomende braspartijen en venusdiensten voor te houden, en ze tevens aan te dragen als de oorzaak van het feit dat ik hier zo leeg voor je sta. Wanneer zulke genoegens, die in de natuur van de mens zijn gelegd zoals de kiem in de zaadkorrel, voor jou zonde zijn, waarom zijn ze dan in de mens gelegd?

[7] Men zegt toch van een leeuw dat hij geen muggen vangt. Als jij echter niet alleen een van de grootste wijsgeren bent, maar zelfs de almachtige Godheid zelf, zoals je me in het verloop van ons samenzijn reeds enkele keren niet onduidelijk hebt te verstaan gegeven, dan is het voor mij onbegrijpelijk dat je er zulke kleinigheden bijhaalt. Zaken die ik als mens, zelfs wanneer ik me enkele ogenblikken aan hun ellendig genot overgaf, nauwelijks de moeite vond om over na te denken!

[8] De mens is wat zijn lichaam betreft een dier en heeft daardoor jammer genoeg ook dierlijke behoeften, en de bevrediging daarvan wordt hem door zijn natuur met ijzeren hand gedicteerd. Voelt hij in zichzelf

een onweerstaanbare drang waartegen alle geestelijke bezwaren niet bestand zijn, dan is het een noodzakelijke plicht van de geest, het vlees zijn natuurlijke drift te laten bevredigen om zich daarna in de eigen geestelijke sfeer weer vrijer te kunnen bewegen.

[9] Wanneer de geest dus aan de dwang van zijn vlees tegemoet komt, en wel in perioden van aandrang, wanneer hij darmen en blaas ontlast, wanneer hij spijs en drank tot zich neemt die hem goed smaken, wanneer hij verder de lastige geslachtsdrift, wanneer die zijn offer vraagt, ook naar mogelijkheid bevredigt om daarna weer enkele uren door hem met rust te worden gelaten, zeg dan eens of dat wel ooit als zonde kan worden aangerekend? En vooral hier waar wij beiden hopelijk voor eeuwig van zulke grove natuurdriften verschoond blijven. Want zonder lichaam zouden we door het lichaam te dienen toch zeer zeker met een verdraaid slechte zaak bezig zijn?

[10] Laten we dus maar over wat anders praten en al die voorbije natuurlijke dingen laten voor wat ze zijn! Laten we het bijvoorbeeld eens hebben over de sterrenhemel! Dat zal me meer verheffen dan het oprakelen van al mijn voormalige natuurlijke uitspattingen!

[11] Kijk, zeer gewaardeerde vriend en God en alles wat je ten opzichte van mij maar wilt zijn: ik kan me weliswaar over mijn tegenwoordige toestand helemaal niet beklagen. Ik ben niet dorstig, of hongerig; mijn gehele wezen wordt door geen pijn geplaagd en aan jouw gezelschap heb ik genoeg voor alle eeuwigheid. Maar, als we voor onze wederzijdse debatten een wat beter plekje zouden kunnen vinden, zou dat werkelijk niet slecht zijn! Want hier ziet het er toch wel een beetje te ijl uit, ja, je zou zelfs kunnen zeggen dat het helemaal op niets lijkt! Behalve deze kleine berg waarop we nu al geruime tijd samen staan, is er geen enkel wezen te ontdekken. Konden we maar ergens een grasveldje met bijvoor­beeld een eenvoudig landhuisje ontdekken en in bezit nemen, dan zouden we onze uiterst interessante debatten in een veel betere sfeer kunnen vervolgen!

[12] Belangrijke informatie over zonnen en verschillende andere hemellichamen zou bijzonder interessant zijn! Maar vooral niets meer over de aardse levensomstandigheden die gelukkig voorbij zijn! Want die zouden me met de grootste tegenzin vervullen, zodat ik tenslotte helemaal niet meer in staat zou zijn, om zelfs met jou nog over iets te spreken! Zou het je dan ook mogelijk zijn voor ons beiden zo'n plekje op te sporen, dan zou ik je zeer dringend willen verzoeken daarvoor je zorg en wijsheid aan te wenden!'

 

37

 

Lofprijzing als gevaar voor de ziel

Zelfs engelvorsten hebben deemoed nodig voor hun geestelijke vooruitgang

Beken deemoedige schuld, omwille van je welzijn

 

[1] Ik zeg: 'Beste vriend en broeder! Dat is nu helaas niet mogelijk. Hier in de wereld van de geesten kan alleen datgene in werkelijkheid zichtbaar worden wat een mensenziel in haar hart mee hier naartoe brengt. Is het hart echter geestelijk helemaal leeg, zoals helaas bij jou ondanks dat je er tegen protesteert, dan kan daar ook niet het kleinste grasveldje uit te voorschijn komen.

[2] Je zei ook dat Ik beter wat kon vertellen over de sterrenhemel, dan je je aardse fouten voor te houden. Dat wil Ik graag geloven. Iedere ziel wordt vanaf het oerbegin van haar bestaan liever geprezen dan berispt, ook al is daar nog zo veel reden voor.

[3] Maar geloof Me, iedere lof, ook al is die verdiend, is gif voor de ziel en dus ook schadelijk voor de geest. Zou Ik je vijandig gezind zijn, dan zou Ik je loven, om je daardoor te gronde te richten. Maar omdat Ik beslist je grootste vriend ben, moet Ik alleen al daarom eerlijk met je praten. Want een schandelijke vleier is voor iedereen een gevaarlijke vijand, omdat hij onder het mom van vriendschap gewoonlijk een verscheurende wolf verbergt. Ik zeg je, je kunt jezelf niets ergers aandoen dan jezelf lof toe te zwaaien en je te verheugen over je eigen voortreffe­lijkheid. Want daardoor geef je jezelf een doodsteek in je eigen hart.

[4] Ik heb daarom ook al mijn leerlingen ernstig opgedragen zich zelfs dan niet te laten prijzen als ze alles gedaan hadden, wat God maar van hen verlangde. Ook dan moesten ze steeds heel ernstig staande houden dat ze niets anders dan nutteloze knechten waren.

[5] Waarom verlangde Ik dat van mijn leerlingen? Omdat alleen Ik maar al te duidelijk zie wat de ziel moet doen om door het vrijmaken van haar geest zichzelf waarlijk vrij te maken. In de hele oneindigheid bestaat er maar één enkel werkzaam middel om dit doel te bereiken en dat heet 'deemoed van het hart', in de totale betekenis van het woord!

[6] De echte, volmaakte deemoed, die werkelijk nut heeft voor de ziel, sluit zelfs de zwakste en bescheidenste zelfverheerlijking uit, omdat daardoor de eigenliefde, die een zich-afwenden van de Godheid is, voedsel krijgt, voedsel waaraan de geest ten onder gaat, wat de echte dood van de ziel is.

[7] Wanneer Ik je nu ook nog zou prijzen, ofschoon al je aardse doen en laten goed beschouwd slechts Mijn terechte afkeuring verdient, en er in jou bovendien nog een sterk verlangen naar lofprijzingen aanwezig is, waardoor je Mij op zijn minst zover zou willen brengen dat Ik jouw wijsheid zou waarderen en een groot respect zou krijgen voor de scherpte van je verstand, wat zou er dan van jou terecht komen?

[8] Neem nu echter eens aan dat het mogelijk zou zijn zoiets bij Mij te bewerkstelligen: wat zou dat voor jou tot gevolg hebben? Niets anders dan dat Ik als overwonnene voor jou zou moeten wijken, omdat jouw grotere kracht Mij zou onderwerpen, wat in de geestenwereld zo veel wil zeggen als zijn tegenstander opslokken, zodat hij niet meer zichtbaar aanwezig is. Het gevolg daarvan zou zijn, dat je weer helemaal alleen zou staan, en het dan wel uiterst moeilijk zou worden om ooit weer gezel­schap te krijgen. Want wanneer Ik iemand zou verlaten, dan zou die ook voor eeuwig verlaten zijn, en dan zou de dood zijn ziel eeuwig ten deel vallen.

[9] Zoiets is echter absoluut onmogelijk. Zelfs de grootste wijze van alle sterren moet tot in de meest innerlijke vezel van zijn leven voor Mijn wijsheid buigen. En dat is heilzaam, zelfs voor de diepzinnigste engelen­geest. Want ook de grootste engelen moeten deemoedig zijn, willen ze volkomen zalig zijn, ofschoon de glans van hun wijsheid iedere zon tot een donkere klomp maakt wanneer deze in de sfeer van hun licht komt.

[10] Hoeveel noodzakelijker is dus voor jou een echte verdeemoedi­ging; jij, die nog een gemis hebt aan alles wat je ook maar met een sprankje werkelijk bestaan zou kunnen vervullen. Beoordeel daarom in het vervolg alles wat Ik je voorhoud nauwkeuriger en word daarover niet boos, maar beken je schuld tegenover Mij en verdeemoedig jezelf. Dan zul je in ogenblikken verder komen dan anders in duizenden jaren!

[11] Denk daar goed over na en zeg Me precies wat je zult doen. Ik zal Me van nu af aan daarnaar richten.'

 

38

 

Roberts terugblik op zijn aardse lotgevallen

Tuchtig mij, maar verlaat mij niet

 

[1] Robert zegt: 'Vriend, je woorden klinken heel ernstig. Je schijnt het heel serieus met me voor te hebben, waarvoor ik je uit het diepst van mijn hart dankbaar moet zijn. Maar hoe je mij als nog veel te weinig verdeemoedigd kunt beschouwen, is mij totaal onbegrijpelijk. Ben ik dan niet al van af mijn ellendige geboorte door alle mogelijke tegenslagen tot het uiterste vernederd?

[2] Toen ik mij mettertijd, ondanks alle belemmering enigszins uit het stof omhoog gewerkt had, braken er onlusten uit in mijn staat. Zie, ik bedwong ze door mijn rechtschapen wil en verstand, zonder mij daarvoor door de overheid te laten bevorderen. Toen daarop heel Europa opstandig werd, werd ik als gedeputeerde van mijn staat naar Frankfurt gezonden en ik vertegenwoordigde daar mijn staat naar beste vermogen, geleid door mijn bewust goede wil. Heus, het was in de verste verte nooit mijn bedoeling iemand schade te berokkenen, maar alleen slechts te helpen, en wel op de manier zoals ik het voor de volkeren, volgens mijn toenmalige overtuiging, voor nuttig hield. Of het hun werkelijk voordeel zou hebben gebracht als mijn projecten zouden zijn verwezenlijkt, is een andere kwestie. Maar toentertijd kon ik onmogelijk anders handelen dan zoals ik het naar kennis en geweten goed en billijk achtte. En ik ben van oordeel, dat ieder woord en iedere handeling voortkomend uit een rechtschapen gemoed, door God en iedereen als juist wordt erkend. Want ik geloof dat ook God slechts naar de wil en niet naar het resultaat kijkt, dat toch altijd in handen van de goddelijke macht ligt.

[3] Toen in Oostenrijk grote onlusten uitbraken, dacht ik er aan hoe het mij in mijn staat gelukt was een volksopstand tegen de koning te bedwingen. Ik dacht toen, dat me dat in Oostenrijk ook wel zou lukken! Ik nam dus het besluit mij daarheen te spoeden.

[4] Daar trof ik echter een heel andere situatie aan. Het volk was neerslachtig en klaagde luid over de ontrouw van zijn bestuurders. De slechtheid en grote geldzucht was bij alle heersers, aristocraten, kooplui, goud- en zilverjoden, van hun gezicht af te lezen. Het arme volk werd alleen maar uitgemaakt voor laag en gemeen gepeupel. Een ieder die het arme, geestelijk en lichamelijk verdrukte volk met goed en bloed en met raad en daad wilde helpen, werd als volksopruier en muiter opgepakt en zonder pardon om het leven gebracht; een' eer' die ook mij heel smadelijk te beurt viel. Wanneer men als doorgaans gezien en achtenswaardig man als een ordinaire misdadiger naar de plaats van terechtstelling wordt gesleept en daar als een gevaarlijk beest wordt doodgeschoten, dan geloof ik toch, voor iedere eer die iemand ooit ergens ten deel zou kunnen vallen, voldoende te zijn vernederd.

[5] Of is dat voor jou ook nog te weinig deemoed? Moet ik soms nog meer vernederd worden? Ik vind vooral in mijn huidige situatie, dat zoiets totaal onmogelijk is. Want ellendiger te zijn dan ik nu ben, zal zeker nauwelijks een wezen, waar dan ook, beschoren zijn!

[6] Ik heb niets anders dan jou alleen, mijn allerbeste vriend. Jij bent mijn alles: mijn troost, mijn grootste rijkdom, mijn enige schadeloos­stelling voor al mijn aardse lijden en vernederingen! Maar, in plaats van me te troosten, roep jij door jouw uiterst wijze spreken bij mij ook nog een heleboel nieuwe, pijnlijke twijfels op, die mijn diepe ellende alleen maar kunnen vergroten, maar nooit kunnen verminderen. 0, beste vriend, dat is een beetje hard van je!

[7] Het kan best zijn dat je de beste bedoelingen met me hebt. En als het me mogelijk is te doen wat je me aanraadt, dan kan dat ook wellicht mijn grootste geluk zijn. Maar bedenk daarbij wel, dat ik een ellendig en allerongelukkigst wezen ben, dat het volledig ontbreekt aan alles wat het gemoed zou kunnen opbeuren. Daarom zou je je zeer wijze lessen tenminste zo kunnen brengen, dat ze mij niet te veel angst aanjagen!

[8] Ik wil me voortaan niet meer met ook maar de geringste gedachte loven. Al mijn handelingen zullen voor eeuwig met het stempel van slechtheid en verachtelijkheid gebrandmerkt blijven. Graag wil ik voor jou, als je dat verlangt, het minste en geringste waardeloze wezen van de hele oneindigheid zijn.

[9] Als jij me maar niet verlaat; maak me daardoor niet totaal ongelukkig. Dreig me niet meer met weggaan, maar sterk mij met de verzekering, dat je me nooit zult verlaten. Dan geef ik jou de heilige verzekering, dat ik alles zal doen wat je maar van me verlangt!

[10] Heb ik op aarde, hoe dan ook, gezondigd, tuchtig mij daar dan voor en verneder mij zo diep als maar mogelijk is. Ik zal desondanks nooit ophouden jou lief te hebben. Maar praat me niet meer over verlaten! Want dat zou het verschrikkelijkste zijn wat je me zou kunnen aandoen!'

 

39

 

Wending ten goede bij Robert Tekstverklaring over Johannes de doper

In Robert breekt de dag van het eeuwig verlichtend inzicht aan

 

[1] Ik zeg: 'Welnu, beste vriend en broeder, dat zal Ik ook niet doen! Wij blijven wel bij elkaar. Maar op de manier zoals nu zou dat op den duur zeker niet gemakkelijk te realiseren zijn, want daarmee zou je weinig geholpen zijn.

[2] Ik ontdek nu echter werkelijk een goede ommekeer in jou en kan je daarom verzekeren, dat het al heel vlug beter met je zal gaan. Alleen moet je datgene wat Ik je nu bekend ga maken nauwkeurig volgens Mijn voorschrift opvatten en daarnaar handelen met je hart, dan zul je meteen helderder beginnen te zien. En je zult over het wezen van veel dingen waarover je nu nog in het duister verkeert, helderheid en duidelijkheid verkrijgen.

[3] Kijk, in het evangelie staat, waar sprake is van Johannes de Doper, o.a.: Ik ben slechts de stem van een roepende in de woestijn en bereid de weg des Heren. Ik ben niet waardig de schoenriemen los te maken van Hem die na mij komt. Ik doop slechts met water; Hij zal echter dopen met de geest van de waarheid, met de Geest Gods voor het eeuwige leven! Deze meest verhevene die na mij komt, zal groter worden onder u en in u; maar ik, Johannes, zal minder worden! Wat denk jij wel, wat deze grootste van alle profeten daarmee heeft willen zeggen?'

[4] Robert zegt: 'Ja, mijn beste vriend! Als ik dat zou begrijpen, dan zou ik werkelijk nooit op deze treurige plek, waarop ik nu sta, terecht gekomen zijn.

[5] Deze teksten, die ik nooit begrepen heb, waren er het meest schuld aan, dat ik aan jouw Godheid begon te twijfelen, wat dan ook de voornaamste reden was waarom ik nieuw-katholiek werd.

[6] Verklaar me daarom toch deze hoogst mystiek klinkende teksten. Want uit mezelf zou ik de eigenlijke betekenis daarvan, evenals van veel andere teksten, nooit te weten komen.'

[7] Ik zeg: 'Welnu, luister dan! Johannes de Doper is binnen het lichaam van de kerk datgene, wat bij ieder mens het uiterlijke, wereldse verstand is. En het verstand van ieder mens zou moeten zijn als dat van Johannes. Zoals Johannes voor Mij de weg heeft bereid, zo zal ook een goed uiterlijk verstand de weg naar het verstand van het hart vrijmaken; het verstand van het hart, dat gelijk is aan Mijzelf. Want Ikzelf neem dit verstand van het hart uit mijn Geest en leg het als een goede zaaier in de bodem van het hart; dat is de echte liefde, die door deemoed en zachtmoedigheid heel goed wordt gevoed.

[8] Johannes is een roepstem in de woestijn en dat moet een goed uiterlijk verstand ook zijn. Want de wereld waaruit het verstand zijn eerste indrukken opdoet, is een woestijn. En wel, omdat anders geen mens van de Godheid volledig losgemaakt en de vrije keuze gelaten zou kunnen worden. En dus is het uiterlijke verstand, dat deels uit deze woestijn, deels echter ook aan indirecte of directe openbaringen uit de hemelen, zijn indrukken, ideeën en beoordelingen ontleent, juist door de opname van de geopenbaarde waarheden ook de 'stem van een roepende in de woestijn', en bereidt door het geloof de weg naar het begrijpen met het hart.

[9] Dit uiterlijke verstand doopt dus de ziel met het water van de deemoed en van de bereidwillige gehoorzaamheid. Het verstand van het hart echter, waarin de eeuwige Geest uit God woont, moet door het wekken van deze Geest noodzakelijkerwijs juist met deze Geest dopen, omdat de Geest uit God, het ware licht, de volste waarheid, de liefde en daardoor het eeuwige leven zelf is.

[10] Het is dus vanzelfsprekend dat het uiterlijke verstand beslist moet afnemen, ja uiteindelijk zelfs moet worden gevangen genomen en ont­hoofd, wanneer het ware verstand van het hart, dat gelijk is aan Mijzelf, in ieder mens toeneemt en uitgroeit tot de heerlijkste boom des levens, waarin volkomen kennis ligt. Dat dus het uiterlijke verstand het werke­lijk niet waard is om de schoenriemen van het verstand van het hart los te maken, zal toch even duidelijk zijn als dat het licht van een nachtlamp aanzienlijk minder is dan het licht van de zon op het lichtst van de dag.

[11] Ik wil nu niets meer over je aardse daden zeggen, of ze goed of niet goed waren. Want ze kwamen allemaal voort uit je uiterlijke verstand, waarin de stem van de roepende helemaal niet kon doordrin­gen, omdat het al te grote rumoer van de woestijn, de 'Johannes-loze' wereld, de ware Johannes, dat is Mijn geopenbaarde leer, overstemmen moest. Want wanneer over een woestijn sterke orkanen razen en donders rollen, dan gaat de stem van de roepende maar al te gemakkelijk verloren. Het gericht en de dood vieren dan ongestoord hun oogstfeest.

[12] Maar dan kom Ik ook daarheen om te redden wat nog te redden valt. Weliswaar niet over een weg die door Johannes werd voorbereid, maar als een bliksem die van horizon tot horizon oplicht, net zoals nu bij jou het geval is. Wie het licht van deze bliksem aanvaardt, die wordt gered. Wie dit licht echter niet aanvaardt, die gaat ten onder, d.w.z. hij begeeft zich op een weg waarop het heel moeilijk zal zijn het hem door God gestelde doel te bereiken.

[13] Jij echter hebt het licht van de bliksem goed vastgegrepen. Daarom kwam de Redder Zelf ook naar je toe en leidt je nu langs de goede weg. Maar je moet de Redder nu gewillig volgen en Hem door je uiterlijke verstand geen hindernissen in de weg leggen, anders vertraag je zelf het bereiken van het doel.

[14] Wat ben je nu van plan te doen na Mijn uitleg van die teksten, die volgens je bekentenis Diegene voor jou verborgen, die je het duide­lijkst had moeten waarnemen?'

[15] Robert zegt nadenkelijk: 'O vriend! Ja, oneindig veel meer dan alleen maar een vriend! Nu pas begint het in mij opeens geweldig te dagen! O Heer, Heer! Hoe kunt U bij mij vertoeven? Want ik ben toch een zondaar!

[16] Wat hield mijn blik toch gevangen, dat ik U niet herkende? Wel zei me mijn sterke liefde tot U, dat U meer moest zijn dan waarvoor mijn armzalige verstand U hield. Maar een duivel of wie dan ook, schoof steeds een sluier voor mijn ogen. Maar nu zie ik de eindeloze kloof tussen mij en U! Nu kan ik niets anders zeggen dan: 0, mijn grote Heer en God! Wees mij genadig en ontferm U over mij, arme, dwaze zondaar, die ik voor U ben!'

 

40

 

Nieuw leven uit de Goddelijke Geest begint

Aankondiging van een nieuwe vrijheidsproef op een hoger erkenningsniveau

 

[1] Ik zeg: 'Beste broeder en vriend! Ik zeg je: jouw zonden zijn je vergeven, omdat je je zo verdeemoedigd hebt dat je de waarde van je uiterlijke verstand totaal opgaf en in plaats daarvan het verstand van je hart aannam. Daarom zullen van nu af aan al jouw aardse gebreken niet meer ter sprake komen!

[2] Je bent nu een heel nieuwe levensfase begonnen, waarin je nogmaals een vrijheidsproef moet doormaken. Daardoor word je de gelegenheid geboden je oude aardse mens helemaal af te leggen en in plaats daarvan de innerlijke mens uit Mij volledig te voorschijn te laten komen.

[3] Tot nu toe was je zonder gezelschap en had je ook geen vaste grond om je voeten op te zetten. De schrale grond hier komt precies overeen met de door jou aangenomen leerstellingen, die je als nieuw-katholiek aan Mijn evangelie hebt ontleend. En Ikzelf kwam je precies zo tegemoet als jij je Mij op aarde, met behulp van je verstand, in je hart had voorgesteld: namelijk alleen maar als een zeer wijze leraar uit het verle­den. Zo echter kon Ik natuurlijk niet blijven, maar Ik moest je door allerlei leringen zover brengen, dat je Me uiteindelijk uit jezelf moest zien als datgene, wat Ik eeuwig al ben en ook eeuwig zal blijven!

[4] Maar dit inzicht alleen is nog lang niet genoeg. Je moet om het ware hemelrijk te verkrijgen, dit inzicht ook verlevendigen met de ware liefde tot de naaste en daardoor met alle liefde tot Mij!

[5] Daarom zal Ik je nu naar een plaats brengen waar het je aan gevarieerd gezelschap beslist niet zal ontbreken. Je zult een aanzienlijk stuk grond krijgen met een groot en goed ingericht woonhuis, en wel aan een hoofdweg in een heel bekoorlijke omgeving. Ook wordt er gezorgd voor een aanzienlijke staf personeel, die je op je geringste wenk zal gehoorzamen.

[6] Veel reizigers komende van de aarde in deze geestelijke wereld zullen aan jouw huis voorbijtrekken en bij jou aankloppen. Daar zullen vrienden en vijanden bij zijn. Maar zorg er voor, dat je ze allemaal met oprechte liefde ontvangt en hun geeft wat ze nodig hebben, omdat ze allemaal Mijn kinderen, en dus ook jouw broeders zijn. Dan zul je al datgene veelvoudig weer goed maken, wat je op aarde weliswaar niet door je wil maar alleen door je geestelijke onverstand hebt bedorven. Ikzelf zal dan weer naar je toe komen en zal dan tegen je zeggen: Omdat je deze kleine huishouding goed beheerd hebt, zul je nu voor een grotere taak gesteld worden!

[7] Neem je bovenal in acht voor woede en wraakzucht, alsook voor onzuivere liefde, waarvoor het je aan gelegenheden niet zal ontbreken. Dan zal je nieuwe levensopgave zeer binnenkort volbracht zijn en je ware, eeuwige levensgeluk zal vanaf dat moment pas beginnen te stralen.

[8] Wees ook op je hoede voor nieuwsgierigheid! Want die maakt geen enkele geest beter en lichter, maar al te gemakkelijk alleen maar slechter en duisterder. Mochten je krachten te kort schieten, draag dan alles aan Mij op, en je zult dan spoedig voldoende hulp krijgen.

[9] Nu weet je alles. Zeg Me daarom nu, of je met Mijn voorstel tevreden bent? Waarna we ons dan ook meteen op die bepaalde plaats zullen bevinden!'

 

41

 

Robert: 'Uw wil is mijn leven'!  - De Heer: 'liefde voor liefde!'

 

[1] Robert zegt: '0 Heer, U bent nu voor eeuwig mijn enige liefde! Ik vind alles onuitsprekelijk goed, wat U ook maar met mij, arme zondaar, van plan bent te doen. Ik kan alles slechts zien als Uw onme­telijke genade en erbarming! Wat ben ik dan wel voor U? Wat is het stof vergeleken bij Hem, die de eindeloze ruimte uit eigen kracht heeft geschapen en met talloze wonderwerken van Zijn eeuwige liefde en wijsheid heeft vervuld. Uw heilige wil is mijn leven! Hoe zou ik daarom onrechtvaardig kunnen vinden, wat U voor mij beslist? 0, Heer, Uw naam worde geheiligd en laat Uw wil mijn leven zijn!

[2] Wat in mijn vermogen ligt, zal ik met een vreugdevol hart doen! Want U, mijn God en enige liefde, hebt het me toch zelf geboden. Waarom zou mij dat niet boven alles heilig, en in mijn liefde voor U welkom zijn?

[3] Alleen dat U mij zichtbaar weer wilt verlaten, zal mij zeker heel pijnlijk zijn. Maar ook dat is Uw heilige wil.En die zal U weer bij mij terugbrengen wanneer mijn hart U eens waardiger zal zijn dan nu, nu het voor Uw heiligheid bijna zou kunnen vergaan van terechte schande! Hoe kon het zo lang zo onbegrijpelijk blind en afgestompt zijn, dat het U niet bij de eerste oogopslag herkende en U zelfs op een weerbarstige manier tegemoet trad!

[4] O Heer! Mijn grote dwaasheid verlamt nu mijn altijd dwaze tong, zodat ik nauwelijks in staat ben nog langer met u, O Allerheiligste, te kunnen spreken. Breng Uw wil daarom maar zo vlug mogelijk ten uitvoer!'

[5] Ik zeg: 'Wel, wel, mijn geliefde broeder...!'

[6] Robert echter zegt snel: 'O Heer! Noem mij 'stof en 'niets', maar niet 'broeder'! Want hoe kan het niets een broeder voor U zijn?

[7] Ik zeg: 'Ik zal wel het beste weten of en hoe jij voor Mij ook een echte broeder bent. Maak je daar nu maar niet zo druk over! Ik zie zojuist iets in je hart, dat zich nu plotseling gevormd heeft! En daarom zullen we beiden bij jouw komende levensvrijheidsproef niet zo ver van elkaar af staan als jij het je voorstelt. Want wanneer iemand door zo’n liefde begint op te bloeien, zoals dat nu bij jou plotseling het geval is, zal zijn weg in het vervolg met heel weinig stenen des aanstoots bezaaid zijn.

[8] Kijk, mijn beste Robert, al je zonden zijn verdwenen. En Ik heb je onbeschrijflijk lief, omdat ook jij Mij nu zo begint lief te hebben! Hoe zou Ik je dan kunnen verlaten? 0 nee! Wees maar niet bang!

[9] Omdat je Mij zo lief hebt zal Ik je niet verlaten, maar Ik zal met je in jouw huis trekken en met je samenwerken! En daarom zal Ik je ook veel kwijtschelden van datgene wat je anders nog zou moeten doorma­ken! Want hem, die veel liefde heeft, zal ook veel worden vergeven!

[10] Je zult wel alles doormaken wat Ik je eerder heb toegezegd, maar aan Mijn zijde! Zeg Me nu eens, geliefde broeder, of dit voorstel je beter bevalt dan het vorige?'

 

42

 

Een ware broeder. De gelijkenis van het schijfschieten

Alles wordt bepaald door de liefde tot de Heer

 

[1] 'O Heer', zegt Robert na een poosje, 'als U mij, een zondaar voor U, toch maar niet 'broeder' zou willen noemen! Want zo'n enorm grote genade ben ik toch eeuwig niet waard!'

[2] Ik zeg: 'Laat dat verder maar rusten! Nu leeft immers Mijn evenbeeld in jou. Door jouw liefde tot Mij ben je immers in Mij zoals Ik in jou ben, en daarom zijn we één in de liefde. En zie, deze eenheid vormt een echte broeder. Ook al staan we ieder volkomen op onszelf, dan staat dat toch de innigste verbroedering niet in de weg, die toch een echte éénwording door de liefde is. Want er bestaat maar één ware liefde en één waarachtige goedheid, en deze zijn identiek en dus één in alle engelen en andere zalige geesten, en volkomen gelijk aan Mijn liefde en het goede uit haar. En zie, deze volledige gelijkheid heet waarlijk 'een broeder'!

[3] En zo ben je voor Mij, omdat je Mij nu waarachtig liefhebt, ook een echte broeder. Zoals Ik eens op aarde allen die Mij daadwerkelijk navolgden, broeders noemde; niet uit een soort vriendelijke hoffelijk­heid, maar volledig naar waarheid. Maak je dus in het vervolg geen zorgen meer als Ik je broeder noem, want nu weet je ook waarom!

[4] Maar zeg Me nu eens of dit tweede voorstel je liever is dan het eerste?'

[5] Robert zegt: 'O Heer! Allerbeste, heilige Vader van alle mensen en engelen, daar valt niets meer over te zeggen; iedere vergelijking valt vanzelf weg. Want wat U bepaalt, is steeds het allerbeste, omdat U, als de eindeloze goedheid, het zo hebt bepaald. Dat het tweede voorstel me duidelijk liever moet zijn dan het eerste, is vanzelfsprekend. Want om U, liefdevolste Vader, al is het maar schijnbaar, te moeten missen, kan toch zeker geen wezen dat U zo onbeschrijfelijk liefheeft als ik, even aangenaam zijn als wanneer hij U als zijn alles ook persoonlijk zichtbaar naast zich heeft!

[6] Maar daar U zo eindeloos barmhartig bent, vraag ik U uit het diepst van mijn hart ook om me genadig te willen aangeven wat ik dan moet doen, zodat ik Uw liefde tenminste iets waardiger mag zijn dan ik jammer genoeg tot nu toe ben geweest!'

[7] Ik zeg: 'Geliefde broeder! Je hebt op aarde toch meermalen een spel gezien dat 'schijf- of prijsschieten' heette? Je zegt bij jezelf: 'O ja, ik heb vaak zelf mee geschoten en zelfs soms een prijs gewonnen!' Goed, zeg Me dan eens, hoe en waarom heb je die prijs dan gewonnen? Allen die met schieten een prijs wilden winnen, moesten toch een zelfde som inleggen en toch won jij de prijs!

[8] Je zegt nu bij jezelf: 'Omdat ik gelukkigerwijs het middelpunt van de schijf geraakt heb! Degene die de prijs uitreikte, had daar goed beschouwd geen voordeel van, maar hij had er toch, evenals ik, groot plezier in dat ik in de roos schoot'.

[9] Ik zeg verder tot Robert: 'Zie, zo gaat het ook bij Mij; Ik ben een eeuwige prijs uitdeler voor al Mijn schepselen en in het bijzonder voor de uit hen voortkomende kinderen. De schietschijf is Mijn Vaderhart, de schutters zijn Mijn kinderen. Hun schietgeweren zijn hun eigen harten en de prijs ben Ikzelf weer en het meest volkomen eeuwige leven met en uit Mij!

[10] Wat moeten de kinderen derhalve doen om de prijs die Ik voor hen bestemd heb te winnen? Kijk, niets anders dan hun harten met scherp te laden en daarmee op het centrum van Mijn hart te schieten. En wanneer ze dat raken, hebben ze ook reeds de prijs van hun leven binnen. En bij Mij gaat dat des te gemakkelijker, omdat Ik helemaal geen inzet nodig heb, daar Ik iedereen toesta helemaal gratis te schieten.

[11] Zoals jij op aarde soms de beste schutter was, is het jou ook hier gelukt het centrum van Mijn hart met het jouwe te treffen. En zodoende heb je nu ook al alles wat Ik van je verlang, namelijk de ware liefde. Die alleen maakt je Mijn wederliefde waardig, omdat zij alleen door Mij wordt erkend als werkelijke verdienste. Waarom zouden er nog andere verdiensten voor Mijn genade nodig zijn? Want wanneer Ik met jou tevreden ben, dan zou Ik wel eens willen weten wat jij verder nog zou kunnen doen dat nog waardiger voor mij zou kunnen zijn.

[12] Hoe je echter Mijn liefde in jou ook zult moeten mededelen aan anderen van je medebroeders van verschillende aard, moet je je in je toekomstige positie eerst eigen maken, hetgeen je echter niet als een grotere verdienste zal worden aangerekend. Want de grotere vervolma­king van je wezen valt je alleen ten deel, opdat je zelf des te zaliger zult kunnen worden, dus alleen maar als voordeel voor jezelf! Maar van een waardiger worden voor Mijn genade kan geen sprake meer zijn, omdat je onmogelijk meer kunt doen dan Mij boven alles liefhebben, hetgeen het enige is dat Ik van jou en van ieder ander verlang.

[13] Maak je dus helemaal geen zorgen over grotere verdiensten, die Ik nimmer nodig heb. En let nu op, wat er zich voor je ogen zal gaan afspelen!

[14] Kijk, we bevinden ons nu nog op onze armzalige kleine wereld en je ontwaart nog niets buiten deze wereld, die ons slechts een beperkte standplaats biedt. Jij was van mening dat deze wereld zo'n kleine, beginnende komeet was, waaruit over triljoenen aardjaren zich eventueel een planeet zou kunnen vormen. Hij zou ontstaan op grond van de aantrekkingskracht van Mijn wezen, waardoor atomen uit de eindeloze ether zich rondom Mij zouden verzamelen. Maar dat is niet zo:

[15] Deze kleine, uiterst kale en schamele wereld komt uit jou voort en komt volledig overeen met jouw tot nu toe aanwezige innerlijke toestand, waarin en waarop Ik uiteraard het allerbeste ben. Zoals deze wereld, en zoals je Mij in het begin op haar waarnam, was de toestand van jouw innerlijk: de grond klein en zwak en Ik op deze grond slechts puur als mens!

[16] Nu echter, nu je hart Mij heeft herkend en in alle liefde tot Mij is ontbrand, zal uit deze kleine en erg povere wereld zo dadelijk een grotere, vastere en rijkere ontstaan.

[17] Ik handhaaf alleen nog de innerlijke afscherming in je, zodat het sterke licht van je geest nog niet in je ziel kan binnenstromen. Maar als Ik nu dit scherm binnen in je zal stukscheuren, zoals eens de voorhang in de tempel, waardoor het allerheiligste werd vrijgegeven, dan zul je meteen een heel andere wereld aanschouwen en je buitengewoon verba­zen. Dus nu goed opgelet!'

 

43

 

Roberts nieuwe, heerlijke wereld

Woorden van verwondering, dank en innige liefde

'Deze wereld komt uit jou!' Gelijkenis met het verwekken van kinderen

 

[1] Robert kijkt nu uiterst oplettend om zich heen om ergens een betere en grotere wereld te ontdekken. Toch wil er niet zo vlug een te voorschijn komen als hij na Mijn woorden had verwacht. Hij spant zijn ogen in en kijkt naar boven of niet uit de hemelen, volgens zijn idee, die beloofde nieuwe, betere wereld neer zou kunnen dalen? Maar ook daarvandaan komt niets.

[2] Na een poos van vergeefs wachten wendt Robert zich weer tot Mij: 'Verheven, eeuwige Meester en Schepper van de oneindigheid, liefde­volste Vader! Zie, ik kijk bijna mijn ogen uit en er komt nog steeds geen andere wereld te voorschijn. Er zal hoogstwaarschijnlijk bij mij nog wel iets niet helemaal in orde zijn. Maar wat, daar kom ik niet achter. Daarom zou ik U willen vragen mij de oorzaak aan te wijzen!

     [3] O Heer, mocht het U welgevallig zijn, neem dan eindelijk de sluier van mijn ogen!'

     [4] Ik zeg: 'Welnu, broeder, Ik zeg je: Open je! Wat zeg je nu? Waar kwam dit landschap vandaan? En hoe bevalt het je?'

[5] Robert, die van vreugde geen woord kan uitbrengen, kijkt in alle richtingen vol verbazing om zich heen. Want hij ziet nu duidelijk prachtige velden om zich heen. Machtige bergketens begrenzen de ver uitgestrekte horizon. Te midden van de heerlijke velden rijzen voor Roberts verbaasde ogen ook kleine, groene heuvels op met aardige woonhuisjes aan de voet. Dichtbij staat een groot gebouw, waaromheen een weelderige tuin zich uitstrekt, rijk aan vruchten en bloemen. Boven dit heerlijke landschap welft zich een helder blauwe hemel, waaraan weliswaar nog geen zon te zien is, maar in plaats daarvan des te meer prachtige sterrengroepen, waarvan de kleinste helderder schittert dan op aarde Venus met haar sterkste licht. Daardoor wordt het landschap door het licht van deze vele duizenden sterren bijna helderder verlicht dan de aarde door de middagzon.

[6] Robert kan maar niet genoeg krijgen van dit betoverend mooie landschap. Na een poos van kijken en verbazen valt hij voor Mij op zijn knieën, staart Me een tijdlang liefdedronken aan en perst dan letterlijk de volgende woorden uit zijn borst:

[7] 'O God, 0 Vader! Almachtige schepper van nooit vermoede wonderwerken! Waar moet ik, nietig wezen, U beginnen te prijzen, en waar eindigen met mijn eeuwige lof? Hoe groot moeten Uw wijsheid en macht zijn, dat het geringste teken van U zo'n schepping kan voortbren­gen?

[8] En toch staat U hier naast mij als een gewoon mens! Ja, het maakt U nog eindeloos groter, beminnens- en vererenswaardiger, dat U uiter­lijk niet meer schijnt te zijn dan een heel gewoon mens. Maar als U spreekt en gebiedt, dan stromen talloze werelden, zonnen, engelen en myriaden andere wezens van nooit vermoede wonderpracht en heerlijk­heid uit Uw mond!

[9] O Heer! Wie kan U ooit bevatten en wie kan Uw liefde, wijsheid en almacht begrijpen? O mijn God, ik ben alleen maar een armzalige zondaar en kan niets anders doen dan U liefhebben en nog eens liefhebben! O verhevenste Jezus, wie op aarde begrijpt, dat nu juist U en geen enkel ander wezen het hoogste eeuwige godwezen zelf bent!

[10] En U bent hier bij mij als iemand, die door de wereld veroordeeld werd! 0, allergrootste Liefde! O Heer, o Vader, o God! En U noemt mij, de door de wereld vervloekte, Uw broeder! Nee! U bent te groot en Uw liefde is ontzagwekkend! O, wek in mij krachten op, zodat ik U voor Uw goedertierenheid en minzaamheid kan liefhebben met de gloed van alle zonnen die de eindeloze ruimte bevat!'

[11] Ik zeg: 'Liefste broeder! Het verheugt Mijn hart zeer dat je Mij zo prijst in je hart omdat Ik nu de sluier van je ogen wegnam, en je weer een omgeving ziet die heerlijker is dan de mooiste op aarde en lichter dan een heldere middag in het beloofde land!

[12] Terecht prijs je Mijn liefde, wijsheid, macht en de grootheid van Mijn daden. Want waarlijk, al zou je Me loven met de taal van de engelen, dan zou dat toch nooit voldoende zijn om het kleinste deel van Mijn goddelijke grootheid en volmaaktheid naar behoren te prijzen!

[13] Dat je Me echter uit al je krachten liefhebt, is voor Mij de aangenaamste lof! Want alleen door de liefde ben Ik als Vader voor die schepselen die Mijn kinderen zijn, bereikbaar; door de wijsheid echter nooit. Want de wijsheid van al Mijn talloze scharen engelen en geesten is ten opzichte van Mijn eeuwige wijsheid nauwelijks wat een dauwdrup­pel is ten opzichte van de eeuwige etherzee die de oneindige ruimte vult.

[14] Daar je Mij echter lof toezingt uit liefde, is je lofprijzing dan ook terecht, alhoewel hier niet nodig. Want alles wat je nu ziet, is eigenlijk jouw werk. Het is ook wel Mijn werk, omdat jijzelf Mijn werk bent. Maar op zich is dit allemaal jouw werk, zoals op aarde dat wat je gedaan hebt, jouw werk was.

[15] Wel vraag je je nu af: 'Heer, hoe is dat nu mogelijk? Als dit mijn werk zou zijn, dan zou ik me er toch bewust van moeten zijn, hoe ik het voor elkaar heb gekregen om zo'n heerlijkheid en zo iets groots te scheppen? Ik heb er echter geen flauw idee van!'

[16] Dat is in eerste instantie wel waar, maar dat is nu niet aan de orde. Je hebt toch op aarde ook kinderen verwekt die stuk voor stuk eindeloos grotere wonderen zijn dan alles wat je hier ziet. Was je je er wel van bewust, dat je eenvoudig en domweg door deze verwekking zulke voor jou volledig onbegrijpelijke wonderen tot stand bracht; en hoe, en volgens welk vooropgesteld plan?

[17] En toch was jij het en niet Ik, die met je vrouw zulke wonderen verwekte. Zeker ben Ik ook daar weer de grondlegger van het grote plan, dat zo geordend is, dat door de verwekkingsdaad een mens moet ontstaan. Maar desalniettemin moet ook de willekeurige verwekkings­daad van de mens er aan te pas komen, wil er een nieuwe mens gevormd kunnen worden.

[18] Wees daarom niet al te verbaasd als Ik je zeg: Zie, dat alles is je eigen werk, daarom is ook alles van jou wat je hier aanschouwt. Er zal nog wel een geestelijke tijd komen, waarin je dit zult inzien. Laten we nu echter op wat anders overgaan!'

 

44

 

Roberts opdracht in zijn nieuwe woonoord

Eerste gezelschap: de in de strijd gevallen politieke vrienden

Robert onderricht de gasten

 

[1] Ik zeg verder: 'Je ziet hier vlak bij een groot en prachtig woonhuis. Kijk, daar ga je nu wonen. En Ik zal telkens bij je zijn om je te helpen wanneer je Mij ook maar in je hart zult roepen; wat echter zoveel zeggen wil als: Ik blijf steeds bij je!

[2] Je zult ook geenszins alleen zijn, ook al zal Ik Mij op bepaalde momenten zichtbaar van je verwijderen. Want je zult in dit huis een veel groter gezelschap aantreffen dan je ooit zou vermoeden. Ook is deze omgeving volop bewoond, zo ver je blik ook maar reikt. Daarom heb je van nu af aan nooit meer te klagen over gebrek aan gezelschap.

[3] Maar Ik zeg je dat deze gezelschappen over het algemeen van een zeer radicaal soort zijn. Het wordt dus je belangrijkste taak al deze radicalen op dezelfde weg te brengen als waarop Ik jou nu heb gebracht. Zal dit werk je gelukken, dan zul je nog heel andere wonderbaarlijke zaken gaan ontdekken dan je tot nu toe aan Mijn zijde hebt gevonden. Want juist daardoor zul je pas echt in je eigen schat- en wonderkamer binnengaan, waarin zich zaken aan jou zullen openbaren, waarvan je tot nu toe nog nooit gedroomd hebt!

[4] Voor alles echter moet je er op letten, dat je Mij aan geen van allen, die je hier spoedig zult tegenkomen, zult verraden. Want zij kennen Mij geen van allen, omdat het met hun geloof nog gebrekkiger gesteld is dan het met het jouwe het geval was. Als je Mij voortijdig aan hen zou verraden, dan zou je hen daardoor veel meer schaden dan dienen; wees dus voorzichtig!

     [5] Volg Me nu door de tuin! Bij de ingang van het huis zal een groot gezelschap ons ontvangen.'

     [6] Ik ga nu voorop en Robert volgt Mij vol liefde, eerbied en deemoed.

[7] Als we via de tuin bij een prachtig gevormde vestibule komen, stromen daaruit massa's mensen van beiderlei kunne ons tegemoet, luid roepend: 'Hoera, leve onze hooggeprezen Robert Blum, de grootste volkerenvriend van Europa! Hoera, eerste en grootste Duitser van de 19de eeuw! Wees welkom, grote vriend en dappere aanvoerder tegen de vijanden van de vrijheid der mensen! Kom temidden van je broeders! Hoe lang hebben we hier al op jou gewacht, maar je kwam maar niet te voorschijn, ofschoon we heel goed wisten dat je velen van ons bent voorgegaan. Hoe sterk voelen we het verlangen om jouwen ons bloed te wreken op die hoogmoedige barbaren die ons uit pure heerszucht als beesten hebben laten neerschieten. Maar het ontbrak ons aan een aanvoerder. Nu echter ben jij hier als diegene die met alle wetten van de natuur en de geestenwereld goed vertrouwd is. Rangschik ons daarom eerst naar onze bekwaamheden, en breng ons dan naar een plaats waar we bloedig wraak kunnen nemen! Deze aardse, oppermachtige roofdie­ren in mensengedaante zullen wonderen van wraak beleven, die wij aan hen zullen begaan!'

[8] Robert zegt: 'Vrienden! Komt tijd, komt raad! Vóór alles mijn dank voor jullie hartelijke begroeting en aan God de Heer alle lof dat Hij mij met jullie allemaal heeft samengebracht! Voorlopig zeg ik jullie alleen dit: zoals op aarde, heeft ook hier alles zijn tijd nodig. De appel valt niet van de boom voordat hij rijp is. Waarom zouden we hier voortijdig extra moeite doen om ons op die tirannen te wreken, die denken dat ze nu op aarde heer en meester zijn over alle mensen? Laat hun dit armzalige plezier nog enkele weken of maanden; dan zullen ze vanzelf wel hier naartoe komen. En hebben we ze eenmaal hier, dan, vrienden, zullen we wel eens een paar woordjes met ze wisselen! Hopelijk begrijpen jullie wat ik daarmee zeggen wil?'

[9] Allen roepen: 'Ja, ja, wij begrijpen je! Je bent steeds een bijzonder verstandig man geweest en bent dat zeker ook nog hier in deze wereld, waarin we nog helemaal niet goed de weg kennen en ook niet weten hoe we hier gekomen zijn en waar we nu eigenlijk zijn.

[10] Deze omgeving is wel heel mooi, ja, zo mooi als een echt paradijs. Maar we weten alleen wat ons bij onze aankomst hier door een paar vriendelijk uitziende mannen is gezegd: 'Dit huis en alles wat jullie ogen hier kunnen zien, behoort toe aan Robert Blum'. 'Dus zelfs de sterren aan het firmament?' vroegen we. 'Ja, ook de sterren', antwoordden de twee mannen. Daarop geboden ze ons, ons zolang hier heel rustig te gedragen totdat jij als eigenaar van deze heerlijkheid zelf zou komen met nog een belangrijke, goede vriend. Je zou ons dan zelf, samen met je vriend, vertellen wat we in deze omgeving beginnen moeten.

[11] Daarom gedroegen we ons dan ook tot nu toe in jouw huis en in de vertrekken daarvan, heel stil en rustig. Maar toen we je nu met je vriend zagen aankomen, snelden we je tegemoet en deelden je meteen onze belangrijkste wens mee.

[12] Wees echter nu zo goed en laat ons weten wat we moeten doen? Want door een totaal zinloos gepieker wordt zelfs de mooiste tijd en omgeving vervelend. Kort en goed, onze hoop is gericht op jouw wijze inzicht en eerlijke solidariteit. Want een Robert Blum zal in het vervolg niets meer mislukken. Hij leve hoog!'

[13] Robert zegt: 'Dat is best! Het zal allemaal verlopen zoals jullie het wensen. En het verheugt me buitengewoon, dat jullie allen je hier niet minder volgzaam tonen dan op aarde, wat jullie hier dan ook zeker betere resultaten zal opleveren. Maar laat mij nu allereerst mijn huis binnen gaan, zodat ik het als eigenaar ook eens in ogenschouw kan nemen.

[14] Voor alles moet ik jullie er echter op attent maken, dat jullie me van nu af aan geen ovaties zoals 'hij leve hoog' meer brengen! Dat zou hier pure onzin zijn, omdat we hier een eeuwig, onverwoestbaar leven gaan leiden, waarop eeuwig geen dood meer zal volgen. Waarom zouden we elkaar dus een 'hij leve hoog' toeroepen, als we toch al door Gods goedheid en genade het eigenlijke hoogste leven hebben verkregen?

[15] Laat daarom in het vervolg jullie roep een andere zijn, en wel: Hoog geloofd, bemind en geprezen zij God de Heer in Christus Jezus, die wij zuiver voor een mens hielden, maar die nochtans in eeuwigheid de enige God is, en zodoende de Schepper van de oneindigheid en van alles wat daarin is!' Wanneer jullie zo roepen, zullen jullie al spoedig alle reden hebben je over een volmaakt leven te verheugen, terwijl de eerbetuigingen die je mij brengt, jullie geen haarbreed verder helpen!

[16] Bedenk ook, dat Blum geen dwaas is en dat hij goede redenen heeft om jullie allen meteen vanaf het begin met datgene bekend te maken, wat hij op aarde jammer genoeg zelf in hoge mate heeft betwij­feld! En dat doet Blum hier net als op aarde, als jullie allerbeste en meest oprechte vriend. Als jullie dit goed overdenken, zal het je hopelijk gemakkelijk vallen de woorden van jullie vriend aan te nemen. Vrienden, wat ik jullie zeg, dat kunnen jullie ook geloven, omdat jullie best weten dat ik niets zo maar aanneem, in het bijzonder in zaken van geloof en religie!'

[17] Allen roepen: 'Ja, ja, wat jij ons leert, dat nemen we allemaal onvoorwaardelijk aan! Want we weten dat onze Robert zelfs in de donkerste nacht nog nooit een witte koe voor een zwarte heeft aangezien. Wat jij ons zegt, is ook beslist waar. Want je hebt ons ook op aarde in Wenen de waarheid gezegd, en raadde ons aan van het gevecht af te zien, omdat de vijand te sterk zou zijn en het saamhorigheidsgevoel van de verdedigers van Wenen te zwak. Maar wij geloofden je niet en zeiden: 'Is Blum dan nu ook een lafaard geworden?' Toen riep jij met krachtige stem: 'Blum is zelfs niet bang voor honderdduizend duivels, laat staan voor deze brutale huurlingen! Dus opnieuw te wapen wie de moed heeft om aan mijn zijde te sterven!' Toen grepen we naar de wapens en zagen helaas te laat in, dat jij de waarheid gesproken had!

[18] Nu echter willen we je op je woord geloven en nooit meer tegenspreken. Blijf maar voor goed onze leidsman en leraar, want jij hebt meer wijsheid in één vinger, dan wij allen samen hebben! Ga nu maar ongestoord je huis binnen om het te bezichtigen. Geef ons echter zo spoedig mogelijk een taak die met onze kracht in overeenstemming is!'

 

45

 

Roberts machtige getuigenis van Christus

Het Weense gezelschap

 

[1] Robert zegt: 'Het doet me echt plezier, beste vrienden en dappere strijdmakkers, dat jullie nu alles zo gewillig aannemen wat ik jullie aanraad! Ik geef jullie echter ook de verzekering zo waar mijn en ook jullie grootste Vriend mij altijd moge bijstaan, dat ik jullie nu ook goed overwogen aanwijzingen zal geven, waardoor jullie stellig het ware geluk zullen bereiken van het eeuwige onverwoestbare leven, waarin jullie je nu na het afleggen van je zware lichamen bevinden.

[2] Er zal trouwens nog heel wat nodig zijn en jullie zullen nog heel wat proeven moeten doorstaan, voordat jullie volledig rijp zullen zijn voor dat grote doel, dat de heilige, eeuwige Grondlegger van alle bestaan ons aardse mensen, die Hij tot Zijn kinderen heeft uitverkoren, gesteld heeft.

[3] Maar houd moed en wees volhardend en bewaar een ware, volmaakte liefde tot Hem, onze eeuwige, heilige Vader! Daarmee zullen we alle gebeurtenissen die ons in de war kunnen brengen, gemakkelijk overwinnen en binnen korte tijd die rijpheid bereiken, waardoor we Hem in geest en waarheid zullen kunnen naderen.

[4] Broeders! Ik, jullie trouwste vriend Robert, zeg jullie: Wat ikzelf op aarde niet eens kon vermoeden, ontvouwt zich hier voor mijn ogen nu zo wonderbaarlijk, dat geen woorden kunnen beschrijven wat God diegenen bereidt, die Hem liefhebben! Maar alles wat jullie nu zien, is bij de zee vergeleken nog geen dauwdruppel. Want onuitsprekelijke dingen wachten ons!

[5] Luister, een wijze op aarde zei eens in grote vervoering: 'Wat een rijkdom, wat een onuitputtelijke bron van talloze hemelen is in het kleine hart gelegd van diegene, die op aarde onder alle dieren rechtop lopend zich mens noemt! Zou deze mens al zijn ideeën door een goddelijk 'Er zij' kunnen verwezenlijken, wat zou het dan groots zijn om mens te zijn! En toch is de rijkdom van al deze ideeën en fantasieën van een mens nauwelijks een flauwe afspiegeling van die eindeloze volheid, diepte en helderheid, die het inzicht van ieder diep denkend mens in God zal krijgen.'

[6] Wanneer echter deze wijze zich zulk een verheven idee had gevormd over de mens en een nog verhevener over de Godheid, hoeveel te meer hebben wij dan nu het recht ons helemaal over te geven aan deze grote ideeën, omdat we door Gods genade verheven zijn boven het stof der ontbinding en ons christenen noemen, die geroepen zijn om binnen te gaan in het grote rijk van God.

[7] Jammer genoeg zijn we nauwelijks in naam christenen. Velen van ons schaamden zich zelfs christen te heten, waarvan Rome en onze eigen domheid eigenlijk de grootste schuld dragen. Maar van nu af aan zal het nooit meer zo zijn. Het zal nu de hoogste eer zijn voor ons hart, Christus volledig toe te behoren!

[8] Ik zeg jullie: Christus is alles in alles! Hij is de eeuwige Alfa en Omega, de Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde! Hij alleen is het leven, de waarheid en de weg, voor alle wezens, mensen, geesten en engelen. In Zijn handen rusten alle hemelen, alle werelden, en alles wat op en in hen leeft. Door Hem en door Zijn eeuwig woord kunnen we kinderen worden van Zijn Vaderhart en in Hem alles in alles zijn. Zonder Hem is er echter eeuwig geen bestaan, geen leven, geen zaligheid! Geloven jullie dat, beste vrienden?'

[9] Allen roepen: 'Ja, ja, we geloven het! Al zien we ook nog niet helemaal in wat je ons nu verkondigd hebt, toch geloven we het onomstotelijk. Want we weten immers dat je ons niets wilt verkondigen wat je niet zelf duidelijk en met gegronde redenen inziet. Ere zij God in den hoge, die jou begiftigd heeft met zoveel begrip en inzicht!

[10] Wat je ons nu zo mooi hebt verteld over Christus, heeft ons allen echt verheugd. Weet je, heimelijk hadden we steeds erg veel met Hem op. Maar natuurlijk, wanneer de roomse papen Hem maar al te vaak niets anders lieten doen dan alle mensen die niet naar hun pijpen dansten regelrecht de hel in te verdoemen, dan moest je je voor deze anders zo verheven naam werkelijk gaan schamen. Want zo'n toornige en eigen­zinnige God als sommige monniken van de goede Christus Jezus hebben gemaakt, kon toch geen zinnig mens aanvaarden! Rozenkransen bidden, litanieën, heiligen-gebeden, geestelijke oefeningen, verering van reli­kwieën, eindeloos en doelloos biechten, missen betalen en dergelijke domheden meer, zou Christus van de mensen verlangen om de hemel te winnen! Broeder, dat kon men in de 19de eeuw toch niet meer aannemen, zeker niet als men als arme dagloner maar al te vaak zag hoe deze dienaren Gods aan het altaar, waar ze hun missen opdreunden, zich door al hun vet nauwelijks nog konden keren.

[11] Maar de Christus waarover jij nu hebt gesproken, aanvaarden we met de grootste bereidwilligheid, en we zijn vol vreugde over Hem! Hij kan ook wel God Zelf zijn! Want volgens onze begrippen is Hij daar goed, wijs en machtig genoeg voor. De echte Christus moet zeker een heel andere zijn geweest dan de papen van Rome voor geld aan de arme zondaars hebben verkondigd.

[12] Wat denk je, broeder, en wat denkt misschien jouw vriend, die ons heel liefdevol voorkomt, maar die tot nu toe nog niets heeft gezegd _ zullen wij ook eens de genade hebben, de ware Christus te eniger tijd, al is het maar van veraf, te zien te krijgen? Want we kunnen niet verlangen dat een Christus, zoals jij Hem hebt verkondigd, zich vaak zou vertonen aan zulke doodgewone mensen als wij zijn. Als zo iets mogelijk zou zijn, dan zien we verder van iedere andere zaligheid af!'

[13] Robert zegt: 'Beste vrienden, ik verzeker jullie: de ware Christus, alhoewel Hij het allerhoogste en heiligste Goddelijk Wezen Zelf is, is nog steeds dezelfde die Hij als mens op aarde was. Hij heeft alleen maar oog voor wat op aarde eenvoudig was en geminacht werd, en diegenen die door de wereldse macht werden vervolgd, zijn Zijn vrienden en broeders! Maar alles wat de wereld groot en geweldig noemt en waar zij haar voorkeur aan geeft, is Hem een gruwel!

[14] Daarom, wees blij, mijn geliefde broeders, jullie zullen de werkelijke Christus niet één keer, maar voor altijd zien en Hem mateloos en eindeloos liefhebben! Want geloof me op mijn woord: Christus is jullie nu al meer nabij dan jullie ooit zouden willen geloven! Als ik zou mogen, dan zou ik jullie hoofden daarheen kunnen draaien waar Hij zich bevindt, en jullie zouden Hem dan zonder meer aanschouwen. Maar omwille van jullie heil mag ik dat nog niet doen. Heb daarom nog een tijdje geduld, totdat jullie wat rijper zijn, dan zal ook dat gebeuren. Zijn jullie daarmee tevreden?'

[15] Allen roepen: 'Ja, ja, we zijn allemaal volkomen tevreden! We weten maar al te goed dat we Zijn aanblik nog lang niet waardig zijn, maar we willen daarom alles doen om ons voor Hem enigszins waardiger te maken!

[16] Weet je, in Wenen waren we toch maar een stelletje lomperiken! En daarom kunnen we zoiets onmogelijk te vlug verlangen. Als de roomse papen in hun hellepreken aan hun toehoorders maar een hon­derdste van de waarheid zouden hebben opgedist, dan zouden wij ronduit rijp zijn voor het centrum van de hel. Wanneer echter Gods genade in Christus groter is dan de predikers hebben verkondigd, dan mogen ook wij nog wel hoop hebben! Maar daarvoor is nog veel tijd en geduld nodig, en dus zijn we toch heel tevreden en danken jou en je vriend voor deze belofte!'

 

46

 

Robert doet navraag naar drie aardse strijdmakkers

Een beeld van de zieletoestand van deze 'vrienden van het volk'

Roberts aanmaning tot vreedzaam vergeven

 

[1] Robert zegt: 'Ik wist wel dat er met jullie goed te praten valt. Blijf steeds zoals jullie nu zijn en behoud een gevoelig en meegaand hart, dan zullen jullie niet veel moeite hebben met het bereiken van het door God gestelde doel!

[2] Maar nu nog wat anders, beste vrienden: Zeg me eens, waar zijn onze drie aardse strijdgenoten Messenhauser, Jellinek, en Dr. Becher toch gebleven? ( Caesar Wensel Messenhauer, Oostenrijks officier en schrijver, commandant van de Nationale Garde tijdens de oktoberopstand in Wenen in 1848. Jellinek en Alfred Julius Becher, Weense democraten en strijdmakkers van Robert Blum tijdens de oktoberopstand. Allen zijn in november 1848 standrechtelijk gefusilleerd op bevel van vorst Windischgrätz.) Ik heb jullie nu al enkele keren een voor een oplettend bekeken, maar van die drie kan ik er helaas niet één ontdekken! Hebben jullie hen soms in deze wereld ergens achtergelaten? Vertel me daar eens iets over, als jullie kunnen. Daarna wil ik meteen dit huis binnengaan met mijn beste vriend.'

[3] Enkelen uit de menigte zeggen: 'O vriend, hoe kun je naar deze drie aartslomperiken vragen? Die zijn niet bij ons. We zouden het hun ook niet aanraden ons onder ogen te komen! We zouden hun wel eens even op een aparte manier duidelijk maken, hoe het er hier in de geestenwereld uitziet!

[4] Geloof je dan, dat zij het even eerlijk met ons gemeend hebben als jij? Kijk, deze drie, die zich niet zelden zo gedroegen alsof ze de hele wereld om hun vinger konden winden, deden dat alleen maar omwille van het aardse gewin. Als zij met hun volgepropte geldbeurzen onge­merkt hadden kunnen uitwijken naar Zwitserland of ergens anders heen, dan hadden in Wenen alle honden en varkens ons kunnen verslinden zonder dat zij zich daar iets van zouden hebben aangetrokken! Maar hun snode plan is niet gelukt, en daarom werd het tenslotte: 'mee gestolen, mee gehangen!'

[5] We willen dat trouwens van de laatste twee niet met zekerheid beweren. Maar Messenhauser verstond de kunst veel misbaar te maken en daardoor zijn zakken te vullen! Heeft hij ons niet de munitie onthou­den en de dappere verdedigers van Wenen juist daarheen gestuurd, waar het minste gevaar was? Maar waar de vijand opdook, gaf hij hem vrije doorgang! 0, dat was een fraai heerschap! Waarschijnlijk dacht hij stiekem bij zichzelf: Die domme Weners houden me voor hun redder en willen wel een veertje laten! Maar nu lever ik ze allemaal uit aan Windischgrätz, dan zal die mij ook wel een aardig verklikkers loontje doen toekomen? Maar, misgeschoten, heer Messenhauser! De veldmaar­schalk liet niet met zich spotten, maakte met Messenhauser korte metten en stuurde hem per expresse naar deze wereld. Nu is hij zeker ook ergens hier, maar waar? Dat zullen Gods engelen zeker beter weten dan wij! Goddank, bij ons is hij niet!

[6] En ook bevinden zich Jellinek en Dr. Becher niet in ons midden, waar we heel blij om zijn. We weten weliswaar niets bijzonders over hen te vertellen, behalve dan, dat ze met hun ganzenpennen nog erger scherm­den dan de veldmaarschalk met zijn kanonnen. Ook waren beiden goed van de tongriem gesneden, waardoor ze velen ertoe brachten zich tenslotte met hen op ontdekkingsreis in deze geestenwereld te moeten begeven. Enkelen die door de ijver van Jellinek en Becher deze reis moesten ondernemen, bevinden zich wel hier onder ons, maar zij weten even weinig van hen als wij.

[7] Nu doet het ons trouwens niet veel meer, omdat nu blijkt dat we na de dood verder leven. Maar zouden we dit schurkentrio ergens ontmoeten, dan zouden we hun wel eens echt op zijn Weens de les lezen! Nu echter zijn we blij dat we dat miserabele aardse leven voor eeuwig achter de rug hebben; een leven, waarom werkelijk geen eerlijke vent mag treuren. Maar weet je, het steekt ons soms toch wel, als we denken aan de gewetenloosheid van die schurken, die ons goede vertrouwen zo smadelijk hebben misbruikt!

[8] Maar nu is ons alles om het even. God zal hun wel geven wat ze verdiend hebben. Hoe ze op aarde waren, zul jij toch wel beter weten dan wij, omdat jij vooral met Messenhauser vaker gesprekken moest hebben dan wij, arme drommels. En hiermee hebben we je nu alles gezegd wat we weten.'

[9] Robert zegt: 'Beste vrienden, weliswaar vind ik het jammer dat deze drie niet bij jullie zijn, maar ik zeg jullie: onthoud je hier in het rijk van eeuwige vrede en liefde van ieder oordeel, en dat betreft iedereen! Want we hebben nog nooit iemand iets kunnen geven, wat we niet eerst zelf hebben ontvangen. En zodoende kunnen we degenen die ons wat afgenomen hebben, ook niet beoordelen alsof zij ons hadden beroofd van iets dat strikt ons eigendom was, maar alleen zo, alsof zij van ons leenden wat wij zelf eerst als tijdelijke lening ontvingen. De grote Eigenaar, die alleen de enige ware Rechter is over alles wat Hem alleen toebehoort, zal wel het juiste oordeel vellen.

[10] Wij willen echter van nu af aan handelen zoals Christus de Heer geleerd heeft! Namelijk: Onze vijanden willen we goed doen; die ons vervloeken, willen we zegenen, en diegenen die ons haten willen we met liefde bejegenen; op die manier zullen we als welgevallige kinderen voor God de Heer verschijnen en Zijn genade zal eeuwig met ons zijn.

[11] We bidden toch vaak: 'Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven onze schuldenaren!' Doen wij dat, dan zal de Heer ons ook alles vergeven, hoe vaak en in welke vorm we ook maar gezondigd hebben. Wanneer wij allen alles zullen hebben vergeven, zal ook ons alles vergeven zijn. Zijn jullie tevreden met mijn voorstel?

[12] Allen roepen: 'Ja, ja, we zijn het helemaal met je eens!'

[13] Robert zegt: 'Welnu, laten we dan het huis binnengaan!'

 

47

 

Intrede in Roberts huis Geestelijke overeenkomst van de verdiepingen

Waarschuwing om voorzichtig te zijn met de Weense gasten

Communicatie met de Heer vanuit het hart

 

[1] Daarop gaat Robert met Mij het huis binnen, dat drie hoge verdiepingen benevens een majestueuze, mooie benedenverdieping heeft. Iedere verdieping heeft echter een andere kleur en wel als volgt: De benedenverdieping is helder sapgroen, met allerhande witte en rode versieringen. De eerste verdieping is helemaal wit en gesierd met lichtgeel en blauw. De tweede verdieping is lichtblauw en versierd met violet en rozerood. En de derde verdieping is zo rood als het morgenrood en heeft absoluut geen versieringen.

[2] Deze uiteenlopende kleurschakeringen van het gehele huis vallen Robert op en hij vraagt Mij stilletjes: '0 Heer, moeten die tinten en versieringen zo zijn, of is dat slechts een kwestie van smaak van de bouwlieden van deze streek? Want op aarde, bij voorbeeld op vele plaatsen van Europa, zou men zo'n bouwstijl, die hier trouwens prachtig staat, Chinees of zelfs dwaas vinden! Daarom zou ik U graag daarover opheldering willen vragen. Zo U wilt, schenkt U mij dan genadig enkele woorden uit Uw heilige mond!'

[3] Ik zeg: 'Om te beginnen, m'n beste broeder, moet je, als je met Mij spreekt in het bijzijn van je vele gasten, alleen maar in je hart spreken, opdat je Mij niet voortijdig aan hen verraadt. Want wanneer zij Mij nu zouden herkennen, zoals jij, dan zou Ik weg moeten gaan, omdat zij nog veel te weinig stabiliteit hebben om Mijn aanwezigheid volledig te kunnen verdragen. Als je echter openlijk iets met Mij wilt bespreken om hen daardoor op een hoger begripsniveau te brengen, noem Mij dan slechts vriend of broeder, maar niet Heer. Dan zul je met je vrienden binnen korte tijd heel ver komen, wat nu juist Mijn vurigste wens is!

[4] Wat echter jouw vraag betreft, ben je toch al genoeg op de hoogte met de kleuren- en bloementaal en je weet precies wat de verschillende kleuren van dit huis betekenen. Kijk, daarom is jouw vraag overbodig, vooral hier in het bijzijn van al die mensen die nog lang niet mogen weten wie Ik ben.

[5] Neem je in het vervolg dus goed in acht, vooral als je over Mij spreekt, anders zou je met de beste bedoelingen toch meer schade dan nut teweeg brengen. Want je mag niet vertrouwen op de instemming van deze vrienden en denken dat zij, wanneer ze alles goed vinden, daardoor de volmaaktheid al heel nabij zijn. Ik zeg je, dan is vaak juist het tegendeel het geval van dat wat jij denkt!

[6] Zie, Ik weet mensen hier en op aarde, die Mij veel beter kennen dan jij nu. Ik zeg je dat Ik voor hen net zo weinig beteken als een afgedragen jas! Hun liefde tot Mij is zo sterk, dat deze al volledig vergaat bij de aanblik van een enigszins bekoorlijk meisje! En Ik heb er dan Mijn handen vol aan om bij zulke zogenaamde aanhangers niet helemaal in vergetelheid te geraken!

[7] Zie, juist dat zou ook bij deze vrienden van jou het geval kunnen zijn. Het zijn allemaal genot- en sensatiezoekers. Wanneer we hun steeds maar wonderen zouden laten zien, ze daarbij goed de kost zouden geven en hun ook nog een stel goed gevormde jongedames zouden bezorgen waarop zij hun grote zinnelijkheid ongegeneerd zouden kunnen uitle­ven, dan zouden ze ook steeds onze beste vrienden blijven en we zouden zelfs onmisbaar voor hen worden. Maar als wij noodzakelijkerwijs iets ernstiger zouden beginnen te spreken, dan zou je je hogelijk verbazen hoe ze ons, de een na de ander, de rug zouden toekeren. We zullen aan hen nog een heel zware dobber krijgen. Maar door een zeer wijze begeleiding kunnen ze toch gewonnen worden. Ja, Ik zeg je in het geheim: enkelen zullen zelfs de eerste graad van de hel moeten proeven om hun al te grote begeerte naar vrouwen kwijt te raken! We zullen weliswaar eerst nog alles proberen wat maar met hun vrijheid te vereni­gen is, maar als dat alles toch niet zou mogen baten, dan wordt vanzelf­sprekend naar het uiterste middel gegrepen. Wees daarom heel voorzich­tig en verraad Mij door geen enkel teken! Probeer ze allereerst opmerkzaam te maken op hun zinnelijkheid en de gevolgen daarvan, dan zullen we nog het gemakkelijkst met ze overweg kunnen. Ik zal mij ook met hen bezighouden, maar ze mogen zoals gezegd, nog lang niet te weten komen wie Ik ben.

[8] Ik zal nu ook nog in het kort vertellen, wat de verschillend gekleurde verdiepingen van je huis betekenen: De sapgroene beneden­verdieping stelt de geestelijk-natuurlijke toestand voor, waarvan de voornaamste karaktertrek zich uit in hoop, die omkleed is met geloof en liefde. De eerste verdieping stelt het zuivere en ware geloof voor, dat omkleed is met zachte rust en duurzaamheid. De tweede verdieping stelt de daadwerkelijke liefde voor, die uit het zuivere geloof voortkomt: Overeenkomend met de aardse kleur van de hemel, waardoor eveneens de duurzame, daadwerkelijke liefde van het licht duidelijk herkenbaar wordt verkondigd aan allen die een begrijpend hart hebben. Deze verdieping is daarom ook versierd met diepe, hemelse wijsheid (violet) en zuivere naastenliefde (rozerood). De derde verdieping tenslotte ken­merkt door haar maagdelijk, verheven morgenrood de hoogste onschuld en meest zuivere liefdehemel; de eigenlijk volkomen ware hemel waarin Ik met diegenen pleeg te wonen, die Mij boven alles liefhebben. Deze hemel heeft daarom ook geen versiering, omdat hij in het wezen van zijn kleur reeds alle denkbare volkomenheden bevat en Ik alleen zijn versie­ring ben.

[9] Nu heb je in het kort de juiste betekenis van de bijzonder gekleurde inrichting van je huis. Vraag echter niet verder, want naarmate je zelf in je huis van verdieping naar verdieping hoger zult komen, zal je zonder meer alles duidelijk worden, wat je nu nog niet zou kunnen begrijpen.

[10] We zullen nu intrek nemen op de benedenverdieping, waar we ons zullen voorbereiden op de eerste verdieping. Wij gaan dus voorop en laten dan alle anderen na ons binnengaan, als ze het willen. Diegenen echter die niet willen, moeten dan maar doen wat ze willen! Heb je alles goed begrepen?'

[11] Robert zegt: 'Ja, broeder, en ik zal het ook getrouw nakomen. Maar merkwaardig is het toch, dat er tussen deze goedmoedige mensen zulke verstokte en lichtzinnige typen zouden zitten. Werkelijk, dat is voor mij een groot raadsel!'

[12] Ik zeg: 'Ja, beste broeder, je zult je nog wel buitengewoon gaan verbazen, als je te doen krijgt met allerlei karaktertypen in de geesten­wereld! Je zult de mooiste tegen komen, uiterlijk met sneeuwwitte wol bekleed, terwijl het innerlijk louter verscheurende wolven, leeuwen, hyena's, beren en tijgers zijn!

[13] Maar zie, nu zijn we al in je huis en wel in de voornaamste toegangsvertrekken van de benedenverdieping. Hoe bevallen ze je?'

 

48

 

Wonderbaarlijk interieur van het huis

Roberts ergernis over hetgeen hij in de tuin ziet

Schandalige scènes bij het Weense gezelschap

De heer onderneemt een zielekuur voor de booswichten

 

[1] Robert zegt: '0 vriend en broeder, wat prachtig! Je ziet werkelijk dit huis van buiten niet aan, dat het zulke heerlijke, ruime vertrekken heeft. En wat is het uitzicht mooi door de hoge ramen! Ach, hoe heerlijk ziet de tuin er uit met die bergketens in de verte! En hoe lieflijk zijn die vele aardige huisjes op de omliggende lage heuvels! Ach, het is werkelijk meer dan hemels!

[2] Maar kijk nu toch eens uit het eerste raam! Wat is dat nu voor gespuis? Nee maar, zo'n ordinair gezelschap ben ik nog nooit tegen gekomen! Kijk daar! O het toppunt van onbeschaamdheid! Kijk, een groep lichtzinnige meisjes vermaakt zich met die losbandige kerels. Ah, dat is te bar! Die moeten we toch maar uit de tuin verwijderen!'

[3] Ik zeg: 'Zie je, daar heb je al zo'n paar 'Weense produkten'! Het zijn dezelfden, die zoëven buiten nog met alles instemden wat je zei. Toen wij het huis zijn binnengegaan, zijn zij echter liever buiten gebleven en vermaken zich nu op hun eigen geliefde manier. Kijk maar eens om je heen en tel degenen die ons naar binnen gevolgd zijn, en je zult er niet één vinden! Want dat stelletje hoertjes vinden ze belangrijker dan ons en al jouw lessen, en dat kan nog wel lang zo blijven.

[4] Wanneer jij nu echter naar buiten gaat en een preek houdt, dan zullen ze voor de schijn weer een en al oor zijn. Ik zeg je, er is nauwelijks een soort zondaars te vinden, die moeilijker te bekeren is dan die zinnelijke zondebokken. En wel, omdat ze uiterlijk alles vlot aannemen, als ze zich maar niet belemmerd voelen in hun innerlijke genotzucht. Probeer echter eens om hun dat genot ernstig te verbieden, dan zul je nog raar opkijken van hun weerbarstigheid en hun grofheid. Wij laten hen nu maar uitrazen en hun lust bevredigen. Daarna zullen we weer naar buiten gaan en hun vragen waarom ze niet mee naar binnen zijn gegaan. Je zult je erg verbazen over de verontschuldigingen waarmee ze bij ons aan zullen komen!

[5] Maar eerst zal Ik nog toelaten dat ze enkele echt weelderig gevormde meisjes tegen het lijf zullen lopen. Dan pas zul je staaltjes van ontucht te zien krijgen! Let dus maar eens op.'

[6] Op hetzelfde ogenblik komen door de tuin twaalf echt mooie meisjes bij het gezelschap aan. Meteen klinkt er een soort oorlogszuchtige jubelkreet, en alles wat man heet, stort zich als tijgers op de meisjes.

[7] Robert ontploft bijna van ergernis over deze brutaliteit en wil met donder en geweld naar buiten rennen. Maar Ik houd hem daar wijselijk van terug en hij werpt slechts zo nu en dan vol verbeten woede een blik door het raam.

[8] Na een poosje, als Robert zich genoeg geërgerd heeft over het schandalige ontuchtige gedrag van zijn Weense vrienden, zegt hij tegen Mij: 'O Heer, nu zou ik mij werkelijk meer dan genoeg geërgerd hebben! Maar, bij al Uw heiligheid, wat waar is, is waar, dit echte gespuis wordt daar geen haar beter van. En zodoende zie ik nu in, dat het van mijn kant een grote domheid was, dat ik mij daarover zo kwaad heb gemaakt.

[9] U zou deze toestand zeker meteen kunnen veranderen, als U het zou willen en Uw wijsheid het goed en juist zou vinden. Maar U, die enorm geduldig, liefdevol en zachtmoedig bent, ziet dit liederlijke tafereel zo rustig aan, alsof zoiets U nooit ook maar de minste ergernis zou kunnen geven. Wel, dan zal ik me in het vervolg ook niet meer ergeren, al zouden dit gepeupel het nog vele malen bonter maken dan tot nu toe!

[10] Alleen begrijp ik niet, hoe bij overigens ontwikkelde mensen zo'n liederlijkheid tot hartstocht kan uitgroeien? Ik was toch ook een zeer warmbloedig mens en ik heb ook zo nu en dan aan mijn lichamelijke verlangens toegegeven. Maar deze daad is bij mij nooit ontaard in hartstocht. Want ik heb mij daarbij steeds geschaamd en zei vaak bij mezelf: 'Robert, wat ben je nu? Je zou in alle opzichten een echte man moeten zijn, en je bent... een beest! Schaam je, Robert, je bent zo dom als een ezel! Je bent geen man, je bent een vrouwengek! Hoe kun je nu toch zo zwak worden! Duizendmaal foei! Op deze manier ben je geen man. Een dier kan niet bewust handelen, maar slechts gedachteloos genieten!'

[11] Zulke, en vaak nog hardere lessen heb ik mezelf gegeven wanneer ik zo nu en dan zwak geworden ben, vooral wanneer ik soms bij feestelijke gelegenheden te diep in het glaasje had gekeken. Maar tot hartstocht is het bij mij nooit gekomen.

[12] Deze vulgaire kerels begaan deze daden echter met een hartstoch­telijke begeerte! Wat me het meest verwondert, is dat hier juist de oude bokken en ezels het ergst te keer gaan! Kijk eens daar buiten, onder die vijgeboom, daar hebben drie oude kerels een meisje te pakken en gaan met haar te keer! Je zou er toch op los willen slaan! Houdt dat liederlijke gedoe dan nooit op?'

[13] Ik zeg: 'Heb nog een beetje geduld! Ik wil nog meer meisjes op hen af sturen. Die zullen er nog aantrekkelijker uitzien dan de eersten, maar zij zullen wat meer ingetogen en preutser zijn. We zullen zien wat jouw vrienden met hen zullen doen.'

[14] Robert zegt: 'Heer, ik denk dat men niet alwetend hoeft te zijn om dat aan te zien komen! Dan zullen deze kerels het nog veel bonter maken. Ik wil niet eens meer naar buiten kijken, als dit domme spektakel beginnen zal! Maar zeg me toch eens, Heer over alle hemelen en werelden, hoe zal dit uiteindelijk aflopen? Zullen deze lomperiken er dan nooit genoeg van krijgen? Zullen ze in plaats van geesten te worden, nu in echte dieren veranderen?'

[15] Ik zeg: 'Wees maar rustig, je zult dit al spoedig in het juiste licht zien. Alleen moet je, net als Ik, een rustige toeschouwer blijven! Wanneer Ik je de ogen verder zal openen, zul je pas volkomen leren inzien, hoe men hier te werk moet gaan om dergelijke beesten zo mogelijk nog tot mensen om te vormen. Wat echter de liefde hier niet vermag te bereiken, dat wordt aan de hel, het eigen strafgericht dat in iedere ziel woont, overgelaten. Maar nu rustig! Want kijk, de meisjes komen al!'

[16] Robert kijkt uit het raam, kijkt naar de nieuw aangekomen meisjes en zegt na een poosje: 'Werkelijk waar, deze meisjes, zo'n twintigtal, zien er naar aardse maatstaven helemaal niet slecht uit! Wel alle mensen, die eerste drie zijn gekleed als de beste Parijse balletdanse­ressen! Die gaan zeker voor deze Weense diermensen een dansje ten beste geven om ze nog begeriger te maken?

[17] Volgens mijn menselijke mening zou het werkelijk beter zijn geweest als er in plaats van deze mooie danseressen, een paar dozijn beren waren komen opmarcheren! Wellicht zouden deze sterke woud- en alpendansers die niet met zich laten spotten, op mijn dierlijke vrienden een heilzamere uitwerking hebben dan deze balletdames met hun mooie voetjes en goed gevormde boezems.

[18] Het verbaast mij echter, dat die Weense geesten zich bij het zien van deze schoonheden nog zo lang inhouden, en ze deze nieuwe dans ar­tiesten uit de geestenwereld niet, zoals de vorigen, bij de eerste aanblik meteen als woedende honden zijn aangevallen! Waarschijnlijk impone­ren deze schoonheidssterren hen toch te zeer en wagen zij zich niet aan hen.

 

49

 

Een groep voormalige balletdanseressen treedt het huis binnen

Zij leden veel gebrek in de geestenwereld

Ootmoedige bede om brood en onderdak

 

[1] Nauwelijks is Robert uitgesproken of deze twee dozijn vrouwelijke schoonheden komen één voor één bij ons de kamer binnen, en maken een sierlijke revérence voor ons. Ze vragen ons of er in dit prachtige paleis soms ook een theater is, waar ze een serie choreografische voorstellingen zouden kunnen geven.

[2] Robert zegt: 'Hier naast me staat de eigenlijke heer des huizes, vraag het hem maar! Ik ben pas sinds enkele ogenblikken de bewoner van dit huis en ken daarin nog geen vertrek, behalve dit ene. Het komt me trouwens toch vreemd voor dat jullie je hier in de geestenwereld, waar men om een volmaakte geest te worden, slechts God de Heer moet zoeken en zich moet oefenen in de liefde tot Hem, nog bezig kunnen houden met zulke wereldse danskunsten. Maar als de heer van dit huis het prettig en doelmatig vindt, doe dan maar wat jullie willen. Maar hier naast me, zoals ik jullie al aangaf, staat de heer des huizes zelf!'

[3] De drie eersten zeggen: 'Hoe zit dat nu? Buiten zei ons iemand, dat jij de eigenaar van dit paleis zou zijn, en jij zegt nu, dat je vriend het is!’

[4] Robert zegt: 'Ja, en nog eens ja, mijn vriend hier is de eigenlijke heer van dit huis. En wie jullie gezegd heeft dat ik het zou zijn, die was een dom en blind mens! Vraagt het Hem dus, of zorg anders dat je vlug weer buiten staat!'

[5] Daarop richten de drie zich tot Mij en vragen Me, of Ik dus de heer van dit paleis was.

[6] Ik zeg: 'In de wereld van de geesten is een ieder heer, namelijk de eigenaar van datgene wat van hem is. En wanneer deze man Mijn vriend en broeder is, dan bezit ik hem ook als datgene, wat hij voor Mij is. En zodoende ben Ik dus ook zijn Heer, en ook de Heer over wat van hem is; waar tegenover staat dat ook hij tegen jullie van Mij hetzelfde kan zeggen.

[7] Dat Ik echter dit huis, zoals het ingedeeld is, beter ken dan hij, heeft zijn goede redenen, omdat Ik Mij al vele jaren langer hier in de wereld van de geesten bevind dan deze vriend hier.

[8] Ik kan jullie dus verzekeren, dat er in dit hele huis volstrekt geen theater en evenmin een danszaal is. Behalve dan aan de uiterste noord­zijde van dit huis, waar een soort sprekerskamer is met een podium dat men kan laten zakken, door middel waarvan onzuivere geesten die zich Gods orde helemaal niet willen laten welgevallen, geheel ongedeerd in de hel kunnen worden neergelaten! Als jullie daar je voorstellingen ten beste willen geven voor de gasten daar buiten, dan kan jullie die redenaars- of beter gezegd, twistzoekerskamer, ter beschikking worden gesteld! Maar jullie moeten wel heel goed oppassen dat je bij je choreo­grafie niet in de diepte stort. Want als jullie daarin terechtkomen, zouden jullie moeilijk de weg weer terugvinden. Hebben jullie dat begrepen?'

[9] De drie eerste coryfeeën zeggen: 'Hoor eens, beste vriend, dat is wat al te gevaarlijk! Zo'n lokaal moeten we helemaal niet hebben. Kun je ons niet toestaan dat we buiten in de tuin onze hoogstaande kunst ten uitvoer brengen?'

[10] Ik zeg: 'Ja, buiten kunnen jullie dansen en springen zoveel je maar wilt, daar hebben we voorlopig niets op tegen. Ga dus maar weer naar buiten en doe daar maar wat je wilt! Hier in huis valt er met jullie kunst geen eer te behalen!'

[11] Een van de drie zegt: 'Beste vriend, toen we nog op aarde waren, ging het heel goed met ons. Want we werden verafgood in de grote steden. Iedereen die de gelegenheid had om naar ons te komen kijken, was verrukt. We verdienden naast de gunst van de hoogste gekroonde hoofden ook veel geld en andere kostbaarheden. Maar toen werd ons lichaam plotseling door een fatale ziekte aangetast; we teerden weg en stierven.

[12] Nu zijn we al zo'n dertig jaar hier in deze armzalige geestenwe­reld, en het gaat erbarmelijk slecht met ons. Nergens valt er voor ons iets te verdienen. Waar we ook aankloppen, overal krijgen we hetzelfde onthaal als hier. En we lijden ontzettende honger! We willen ons brood niet verdienen op een al te minderwaardige manier; daar voelen we ons toch te goed voor. Vooral willen we met dat lage gespuis als daar buiten niets te maken hebben, omdat we op aarde niet zelden prinsen datgene geweigerd hebben, wat zij bij ons vaak zochten. En verder geeft ons hier geen mens of geest ook maar één druppel water. Je ziet dus dat we er ellendig en ontzettend arm aan toe zijn!

[13] Zou je ons niet, voor welke dienst dan ook, in dit huis onderdak en ook zoveel brood willen geven, dat we onze knagende honger ten­minste voor één keer zouden kunnen stillen? 0, ik vraag je dat dringend namens ons allen.'

[14] Ik zeg: 'Ja, mijn lieve danseressen, dat hangt hier niet van Mij af. Want de eigenlijke eigenaar van dit huis, en ook van deze hele uitge­strekte omgeving, is toch deze vriend en broeder van Mij. Als hij jullie wil geven wat jullie wensen, dan heb Ik er niets op tegen, integendeel, het zal Me een groot genoegen doen. Maar hem daartoe overhalen zal  ik niet. Wend je daarom tot hem.'

[15] De spreekster wil zich nu tot Robert wenden.

[16] Maar Robert is haar voor en zegt: 'Mijn lieve danseres, en ook jullie allen met hetzelfde beroep! Ik wist tot nu toe van jullie alleen maar dat jullie voeten veel elastischer zijn dan die van andere mensen. Dat jullie echter ook zulke fijne neuzen zouden hebben, wist ik nog niet! Als ik alleen maar met jullie te maken zou hebben, zou ik jullie meteen de deur wijzen. Maar omdat het mijn vriend plezier doet als ik jullie verzoek inwillig, zal ik jullie dan ook in Gods naam opnemen. Dus blijf maar hier. Daar in een hoek van dit vertrek staat een tafeltje met wat brood en wijn. Ga daar heen en zorg dat je op krachten komt. Kom dan weer terug, dan zullen we je een bezigheid geven, die jullie vlijtig moeten volbrengen. Ga nu maar, en doe wat ik jullie gezegd heb!' De danseressen volgen dit bevel direct op.

 

50

 

Het Weense gezelschap vraagt naar de danseressen

Roberts donderpreek

Zielen redding aan de afgrond

 

[1] De vierentwintig mooie danseressen blijven voor de wellustige Weense vrienden echter veel te lang in huis. Daarom komen ze voor de deur van Roberts kamer en roepen: 'Zeg, hoe lang denken die meisjes met hun vlugge voetjes nog bij jullie te blijven? We zouden bijna geloven dat jij ze voor jezelf en voor je vriend daar wilt achterhouden! Niet slecht bekeken, als je het beste voor jezelf houdt, en wij als je vrienden genoegen mogen nemen met die magere en lelijke scharminkels hier buiten. Wij bedanken je feestelijk voor zo'n fijne vriendschap! Luister, we willen redelijk zijn; omdat jij Blum bent, kun je één dozijn voor jezelf houden, maar het andere dozijn van deze mooie Engelse of Franse dames moet je meteen aan ons afstaan, anders gaan we flink herrie schoppen! En als dit ook nog niet genoeg maakt dat je onze wensen vervult, dan slaan we hier alles kort en klein!'

[2] Robert zegt: 'Zo zo! Ik zeg jullie: Zo waarlijk er een eeuwige God bestaat, en zo waarlijk ik tot nu toe mijn aardse naam Robert Blum nog draag, zo waarlijk zal niet één van deze danseressen voor jullie schandalige amusement uit deze burcht komen, waarin God de waarachtige woont en een ieder geeft wat hij verdient!

[3] Ik heb ze als hongerige en ongelukkige wezens in mijn huis opgenomen. Ze zijn nu mijn gasten en genieten als zodanig ook alle respect, dat in mijn huis terecht van iedere rechtschapen geest verlangd mag worden. Zijn jullie echter werkelijk van plan dit heilige recht van elk huis hier te schenden, probeer het dan maar eens! We zullen dan wel zien, wie er aan het kortste eind trekt!

[4] Na wat ik door dit raam van jullie gezien heb, ben ik van mening dat jullie je daar buiten in de tuin toch naar hartelust moeten hebben uitgeleefd. Werkelijk, ik ken geen dier op aarde dat zijn natuurlijke driften op zo'n schandelijke manier laat blijken, zoals jullie het hier als verstandige mensen in het Godsrijk daadwerkelijk aan de dag hebben gelegd! Is het nog niet genoeg dat jullie je reeds tot in het centrum van de diepste hel hebben bezondigd en gelijk duivels zijn geworden; nog niet genoeg dat jullie lust die arme vrouwelijke wezens, in plaats van ze te helpen, nog veel ellendiger heeft gemaakt dan ze al waren; nog niet genoeg dat jullie deze zuivere, geestelijke Godsaarde met het schandelijke kwijl van werkelijk helse ontucht en hoererij smadelijk hebben bezoe­deld! Nee, dat alles is voor jullie onverzadigbare lust nog veel te weinig!

[5] Deze arme wezens die nu jarenlang honger, dorst en ander leed, volgens de wijze beslissing van de Allerhoogste, te verduren hadden, heeft God nu Zelf opgenomen! Die wezens, die daar in dat hoekje voor het eerst sinds dertig jaar van een stukje voedzaam brood genieten en daarvoor God, die ze helaas nog nauwelijks kennen, met tranen danken, die willen jullie ook nog mee de hel inslepen! Wat een grenzeloze laaghartigheid!

[6] Die arme wezens daar buiten, die jullie daarnet op gewetenloze manier onteerd hebben, die nu vol pijn, weeklagend er halfdood bijlig­gen, weten jullie wel wie dat zijn? Welnu, dat zijn op aarde jullie eigen dochters geweest! Ze kwamen deels door natuurlijke ziekten en deels bij de beschieting van Wenen om het aardse leven. Verstoken van iedere geestelijke ontwikkeling kwamen ze hier in deze wereld aan en wisten zich geen raad. Door een welwillende beschikking van God vernamen zij toen, dat jullie als hun aardse vaders je in deze streek moesten bevinden. Vol vreugde en in de hoop hun treurig lot te verbeteren, snelden ze hier naar toe. Toen ze hier aankwamen en jullie zagen en herkenden en jullie met de kinderlijke uitroep 'vader' aan hun hart wilden drukken, sprongen jullie als woedende hyena's op hen af en begonnen als vaders met hun eigen dochters de meest schandelijke ontucht en hoererij te bedrijven. Tevergeefs riepen de stakkers: 'In Gods naam, we zijn toch jullie dochters! Wat doen jullie met ons?! Jezus, Jezus! Wat doen jullie toch!' Maar dat hoorden jullie helemaal niet! Want jullie vervloekte, duivelse bronst heeft jullie blinder gemaakt dan een auerhaan in de baltstijd. Jullie hebben die stakkers in je blinde begeerte gewoonweg verscheurd! O jullie laaghartige, gemene boosdoeners! Daar, kijk naar buiten, naar jullie fraaie werk; wat voor naam moet daaraan gegeven worden? Waarlijk, ik kan er geen woorden voor vinden!

[7] Toen ik met mijn grote vriend hier aankwam en jullie allen hier in mijn huis aantrof, was ik echt blij met jullie. Vooral verheugde het mij, toen ik na mijn toespraak van jullie hoorde, dat het nu jullie grootste verlangen zou zijn Christus de Heer te mogen zien, al was het maar van verre. Ik heb jullie daarop de verzekering gegeven, dat jullie, als je Hem met innige liefde in je harten opneemt en door die liefde reiner zult worden, Hem, de Heer der eeuwigheid, altijd en eeuwig zullen zien! Waarop jullie blij ontroerd waren en deemoedig toegaven, dat jullie die genade nog lang niet waard zouden zijn. Dat beviel mij zo goed, dat ik van vreugde wel had willen huilen.

[8] Toen ik echter met mijn vriend mijn huis binnentrad en Hem daarop mijn blijdschap te kennen gaf, sprak Zijn wijze mond: 'Vertrouw hen niet te veel; het zijn louter grofzinnelijke genotsmensen! Ik zeg je, verscheidene van hen zullen naar de hel moeten afdalen en hun genezing zal een zware opgave worden!' O, wat een grote waarheid! Ik zeg jullie, jullie hoeven nu niet meer naar de hel te gaan; jullie zitten er al midden in! Want deze kwaadaardige, onverzadigbare genotzucht van jullie ver­dorven harten, kan God alleen nog maar verbeteren door het gericht van de hel!

[9] Nu heb ik jullie gezegd, wat God mij in het hart heeft gelegd. Jullie weten nu wat je gedaan hebt en wat je nog wilt doen, en wat daarvan het onvermijdelijke gevolg zal zijn. Doe nu wat je wilt! Nog zijn jullie vrij! Echter maar al te snel zal het gericht van God jullie grijpen en jullie je loon geven! Maar niet alleen jullie, ook allen die in deze tijd nog op aarde leven en zich de vermaningen van God, waar deze tijd zo vol van is, niet willen laten welgevallen!

[10] Had ik zelf op aarde mijn oren en mijn hart geopend voor zo menige onloochenbare vermaning van God, dan zou ook ik niet in een gericht terechtgekomen zijn. Maar omdat ik slechts afging op wat mijn overmoedige en eerzuchtige verstand mij ingaf, moest ik mij dan ook een heel onplezierig gericht laten welgevallen. Naar mijn mening wilde ik steeds het goede en toch heb ik een gericht moeten ondergaan. Hoe zal het dan met jullie gaan, die alleen maar kwaad willen, hoewel jullie inzien dat het kwaad is!?'

[11] Na deze indringende woorden van Robert staan de bijzonder getroffen toehoorders totaal versteld en de een na de ander trekt zich terug. Niet één heeft de moed om Robert ook maar iets terug te zeggen. Ze mompelen alleen maar onder elkaar, dat ze de verandering van Robert niet begrijpen en dat zijn ernst hun voorkomt als een donderslag en zijn toespraak als een verwoestende stormvloed!

[12] Enkelen onder hen beginnen nu toch tot bezinning te komen. Een hevige angst grijpt hun hele wezen aan en ze berouwen zeer wat ze gedaan hebben.

[13] Daarop wendt Robert zich in zijn hart tot Mij en zegt: 'O, heilige, waarachtig en liefste Vader, vergeef me als ik deze Weense vrienden misschien toch wat al te hard en te scherp heb aangepakt. U ziet immers in mijn binnenste, dat ik hun allen alleen maar het beste toewens en door die scherpe toespraak niets anders wilde bereiken dan hun zo mogelijk het allertreurigste gericht van de hel te besparen. Want ik ben van mening, dat een nog zo scherpe berisping toch altijd nog onnoemlijk milder is dan het kleinste vonkje van het helse gericht! En dus ging ik met al mijn innerlijke kracht tegen deze broeders, die iedere vorm van beschaving missen, tekeer, en ik heb schijnbaar bij enkelen een duidelijk zichtbaar effect teweeggebracht.

[14] O Vader, zegent U mijn woorden in hen! Misschien zullen ze toch datgene bewerkstelligen, wat ik er eigenlijk mee heb willen berei­ken.'

[15] Ik zeg: 'Mijn beste vriend en broeder en nu ook zoon! Ik zeg je: Niet één woord meer of minder heb je gesproken dan Ik Zelf in je hart gelegd heb. Want wat je gezegd hebt, heb ik in jouw hart gedacht en gewild. Daarom moet je je volstrekt geen verwijten maken, alsof jij uit jezelf zo hard geweest zou zijn tegen deze van geestelijke ontwikkeling verstoken gebleven mensen. Wees daarom nu maar heel gerust!

[16] Want kijk, zulke geesten die zich aan de rand van de afgrond al vooroverbuigen om het volgende ogenblik erin te storten, moeten met alle kracht vastgegrepen en zo van de afgrond teruggetrokken worden. Alleen zo is het mogelijk hen zonder hel op een betere weg te brengen.

[17] Je zult je nu spoedig overtuigen, welk een goede uitwerking die donderpreek van jou bij hen heeft teweeggebracht! Allen zullen trouwens nog uitvluchten zoeken en zich mooier willen voordoen dan ze zijn. Maar als slechts het merendeel tot zichzelf komt, dan is dat al goed. Het kleinste deel, zijnde het zwakste, zal dan mettertijd toch genoodzaakt zijn zich tenslotte gewillig te schikken, omdat het anders geen uitweg vindt.

[18] Maar nu laten we ze wat rusten en daarbij wat doorgisten! Wanneer dit gistingsproces zijn werk heeft gedaan, zoals op aarde bij de verdunde mout, voordat het in de destilleerketel wordt gedaan voor de bereiding van de alcohol, zullen wij hen ook in een ketel doen, waaronder een machtig vuur van onze liefde brandt. En dan zal het gemakkelijk zijn hun ware geestelijke deel van de grove aardse droesem te scheiden. Nu echter ondertussen naar iets anders.'

 

51

 

Drie strijdmakkers van Robert bij de Heer

Ook zij moeten beter gemaakt worden

De dankbare danseressen als werktuigen

 

[1] Ik zeg verder: 'Er was al eerder sprake van je drie vrienden, Messenhauser, Jellinek en Becher. Je vrienden gaven hen geen al te fraai getuigenis. Hoe plomp en grof dit getuigenis op zichzelf ook was, toch zat er iets waars in. Want alle drie werden ze heimelijk door een heel andere geest gedreven dan jij. Jij had volgens je verstand en inzicht een naar aardse begrippen goed doel voor ogen, dat je probeerde te bereiken. Maar je vrienden streefden niet naar zo'n achtenswaardig doel op aarde. Terwijl jij als een echte mensenvriend bezig was, werkten deze drie met geringe verschillen alleen maar voor het bereiken van een zeer kwalijke alleenheerschappij van het volk. Of, als dit zou mislukken, dan toch tenminste van een goed gevulde beurs, waarmee ze dan bij een gunstige gelegenheid met de noorderzon hadden kunnen vertrekken.

[2] Maar het glibberige geluk was hun niet gunstig gezind. Jouw eerste vriend merkte niet, dat zich onder Fortuna's ( Geluksgodin.) hoorn des overvloeds die fatale kogel bevond, die zo treffend herinnert aan de onbestendigheid van al het aardse geluk! En zo geschiedde het dan ook, dat aan het aardse geluk van Messenhauser maar al te vlug een einde kwam.

[3] Deze Fortuna was de twee anderen evenwel niet zo gunstig gezind, hoewel ze al het mogelijke deden om in de gunst van deze godin te komen. Ze vochten met de wapens van de ganzenveer en bewerkten daarmee een tijdlang dapper en zonder pardon de hoofden van de zogenaamde reactionaire burgers. Maar niemand stierf er aan de verwon­dingen, die ze hun vijanden met de scherpe pennen toebrachten. En ook Fortuna was eigenzinnig en wilde hun geen vriendelijk gezicht laten zien. Dat ergerde hun zo verschrikkelijk dat zij daarop de eerste wapensoort al gauw loslieten en bij Mars een andere leenden. Maar toen ging het spoedig nog slechter met die twee. Fortuna werd kwaad en wierp tenslotte zoveel kogels onder hun voeten, dat het onmogelijk voor hen werd zich verder nog staande te houden. En hun ode aan Fortuna was daarmee ook volledig ten einde.

[4] Met hun val verlieten deze drie helden ook het toneel- en de beproevingsplaats van de zichtbare wereld. Nu zijn ze evenals als jij in deze eeuwigdurende, nieuwe wereld beland, natuurlijk onder het uiten van talrijke verwensingen aan die machthebbers, die hen per expresse hierheen hebben gestuurd. Ze zijn dus zonder enige twijfel hier in de geestenwereld en zeker niet al te ver hier vandaan.

[5] Jij zegt bij jezelf: 'Dat zal vast wel waar zijn. Maar zweven ze misschien nog ergens tussen hemel en aarde in de ether? Of zitten ze misschien zelfs hier in de buurt van dit huis ergens verborgen?'

[6] Ik zeg je: 'Niet in de ether en niet in een schuilhoek ergens in de buurt van je huis, dat gelijk is aan het innerlijk van je hart. Maar zoals ze in je hart door jouw liefdevolle herinnering aan hen aanwezig zijn, zo zijn ze ook werkelijk in dit huis aanwezig! Eén enkele deur scheidt hen nog van jou en Mij. Wanneer we die deur openen, zul je ze nog precies zo aantreffen, als ze de aarde hebben verlaten.

[7] Maar als Ik de deur open, mag je ze niet meteen aanspreken, maar moet je een tijdlang aan Mijn zijde luisteren naar wat ze allemaal onder elkaar zullen besluiten. Pas als ze tot een vast besluit zullen zijn gekomen, zal het het juiste moment zijn om ze aan te spreken en om ons te laten zien. Nu weet je, waar je je aan moet houden.

[8] Voordien willen we echter nog een paar woorden wisselen met onze danseressen, en hen enigszins voorbereiden op onze te nemen maatregelen. Want je kunt je nog helemaal niet voorstellen hoe goed we deze danseressen in het vervolg kunnen gebruiken.'

[9] Na dit korte onderricht begeven we ons ook dadelijk naar de danseressen, die ons beiden allervriendelijkst ontvangen en van harte danken; in de eerste plaats voor het goede onthaal en dan ook nog voor de krachtdadige bescherming tegen diegenen die zulke slechte bedoelin­gen hadden met hen, die toch al zo ongelukkig waren. Ook vragen ze Robert duizend keer om vergeving, omdat ze hem eerst voor een hardvochtig iemand hielden, terwijl hij nu toch daadwerkelijk bewezen had, dat hij een liefdevol en rechtschapen man was.

[10] Hoewel Robert zo'n lofbetuiging niet ongaarne aanhoort, ver­mant hij zich echter meteen en zegt op zijn gewoonlijk wat ruw ernstige toon: 'Mijn arme zusters, wees niet te voorbarig met je lof en dank! Want jullie weten immers nog lang niet, wie hier de eigenlijke gever van alle goede gaven is.

[11] Jullie kunnen me op mijn woord geloven, dat ik in ieder geval niet de gever ben, maar iemand anders. Ik ben hier bij wijze van spreken maar een gewone huisknecht, maar goddank doodeerlijk. Maar het is nu om het even of jullie mij of de eigenlijke heer des huizes bedanken. Want wat mij niet toekomt, dat neem_ik ook niet aan, maar geef het getrouw door aan mijn enige Heer.

[12] Maar nu wat anders: Zeg ons beiden eens of jullie er nog op staan een dansuitvoering in dit huis te geven? Of zijn jullie soms al van dit dwaze idee afgestapt?

[13] De Danseressen zeggen: 'O allerbeste vrienden van de arme mensheid, van onze kant zou zo'n verlangen nu werkelijk de grootste dwaasheid zijn! Want we wilden immers onze armzalige kunst alleen maar uitoefenen om daarmee zo veel te verdienen, dat we onze knagende honger konden stillen. Omdat we nu, dank zij u beiden, ook zonder ons optreden heel hartelijk zijn opgenomen, zou het toch een grote dwaas­heid zijn als we nog aan zoiets zouden denken. Des te meer omdat we er nu echt van overtuigd zijn, dat onze armzalige aardse kunst in uw hemels zuivere ogen een gruwel is! Als u beiden nu maar steeds zo genadig voor ons blijft als tot nu toe, willen we van onze kunst nooit meer iets horen of weten. Daar kunt u volledig van verzekerd zijn.'

[14] Robert zegt: 'Dat verheugt ons; dat is goed en mooi van jullie! Maar als wij beiden straks omwille van een goed doel jullie zouden vragen bij een komende gelegenheid toch een dansje ten beste te geven, zouden jullie ook dan trouw blijven aan je loffelijke besluit?'

[15] De Danseressen zeggen: 'O vrienden, wat jullie ook maar willen, zullen we ook doen, omdat we maar al te goed weten, dat jullie alleen maar iets goeds kunnen willen. En dus zullen we ook dansen, als jullie dat vragen. Want jullie wil zal voortaan ook de onze zijn!'

[16] Robert zegt: 'Goed dan, houd je gereed! Want al heel vlug zal de gelegenheid zich voordoen.'

 

52

 

Het goede werk van Roberts geest

De minzaamheid van de Heer ontroert zijn hart

Zijn medelijden komt de danseressen ten goede

 

[1] Ik zeg tot Robert: 'Beste vriend, broeder en zoon, je hebt werkelijk een buigzaam hart en dat is voor Mij een grote vreugde. Je spreekt alsof je uit jezelf spreekt en toch spreek Ik, door middel van jou! Het is een goede zaak hier in het rijk van de geesten, dat de mond van de vriend luid kenbaar maakt, wat er in werkelijkheid en naar waarheid in het hart van zijn naaste omgaat. Jouw hart verneemt nauwkeurig Mijn gedachten en het herkent Mijn wil! En zie, dat alles is het werk van Mijn reeds ontwaakte geest in jou.

[2] Deze zuivere geest uit Mij kan daarom ook in Mijn diepten doordringen en daar Mijn gedachten en Mijn wil aanschouwen en doorgronden. Dat is bij jou nu al sterk het geval; vandaar dat je nu al zo precies in je hart waarneemt wat Ik denk en wil, alsof je hier reeds duizend jaar in deze heilige bezigheden was ingewijd! Ga zo maar door, dan zul je binnen korte tijd een bekwaam werktuig voor Mij worden.

[3] En nu zullen we, omdat onze danseressen al weten wat ze te doen hebben, zo dadelijk de deur openen, waarachter we dan meteen het Weense drietal helden debatterend zullen aantreffen.

[4] Alleen moet Ik je eerst nog vragen of de danseressen zo mooi genoeg zijn, zoals je ze nu ziet? Of zullen we ze misschien nog mooier maken?'

[5] Robert zegt met een glimlach: 'Heer, U bent zo goed, mild en vriendelijk, dat het alle begrippen te boven gaat! U spreekt werkelijk niet met mij als eeuwige Heer der oneindigheid, maar als de ene aardse vriend tot de andere, en alsof U werkelijk mijn raad nodig zou hebben! Ja dat, dat maakt U nog oneindig groter in mijn gemoed, dan wanneer U een menigte nieuwe werelden en hemelen voor mijn ogen zou scheppen. Dat U als God en Heer, oneindig machtig in Uzelf, ook oneindige dingen kunt vormen, vindt mijn hart heel natuurlijk. Maar dat U met mij, Uw schepsel, even vertrouwelijk spreekt en omgaat als een echte broeder met de andere, dat doet mij totaal verstommen voor Uw grootheid!

[6] Wat het nog mooier maken van de danseressen betreft, dat laat ik natuurlijk helemaal aan U over! De eersten zien er naar mijn oordeel helemaal niet slecht uit, want ze zijn nog echt stevig en aardig. Maar de anderen zien er wel erg spichtig uit en hun jurken doen me levendig denken aan de kleding van rondtrekkende komedianten. Wanneer U deze in een wat beter daglicht zou willen plaatsen, zou dat zeker geen kwaad kunnen, vooropgesteld dat ze er niet ijdeler door worden. Nu schijnen ze trouwens niet veel last te hebben van ijdelheid, wat waar­schijnlijk de reden zal zijn, dat ze zich meer op de achtergrond houden.'

[7] Ik zeg: 'Heel goed, Mijn allerbeste Robert, zoals jij het wenst, zal het ook gebeuren! Kijk, daar tegen de muur staat een kast. Open hem, en toon de inhoud aan de danseressen die volgens jou voor een verfraai­ing in aanmerking komen. In deze kast zullen ze een hoeveelheid kleren vinden, die hun goed zullen staan, die moeten ze aantrekken!'

[8] Robert doet meteen wat hem is aangeraden en de danseressen hebben er echt plezier in en kleden zich vlug om.

[9] Als ze binnen enkele ogenblikken prachtig gekleed weer klaar staan, kan Robert zich niet genoeg verbazen over hun uiterlijk. Hij komt vlug weer naar Mij toe en zegt: 'Maar hoe is dat nu mogelijk! Niet alleen zitten deze prachtige hemelse kleren hun als gegoten, maar ze hebben ook invloed op hun persoonlijkheid. Wat zijn dat nu allerliefste gezicht­jes! En hoe mooi blank en gevuld zijn nu hun armen, die eerst zo mager en hoekig waren! Hoe welvend hun boezem! En dan die voetjes! Nee, zoiets krijgt een arme zondaar op aarde nooit te zien. Dat is maar goed ook, want zo'n voetje zou ik op aarde zeker achterna gelopen zijn! Hier, aan Uw zijde, laat me dat echter volkomen onverschillig.

     [10] Maar nu steken ze toch weer te veel af bij de voorheen, mooiere danseressen. U zult deze ook wat beter moeten kleden!'

     [11] Ik zeg: 'Heel goed, doe de bewuste kast maar weer open, er zullen ook voor deze meisjes nog genoeg kleren zijn.'

[12] Robert laat dat dadelijk de eerste danseressen weten en ze dansen van vreugde en ook zij kleden zich in enkele ogenblikken buitengewoon hemelsbriljant aan.

[13] Ze bevallen Robert nu nog beter dan de eersten, zodat hij er niet op uitgekeken raakt. Hij komt weer bij Mij terug en zegt: 'O Heer, wat voor U toch allemaal zo gemakkelijk uit te voeren is, dat zal geen nog zo volmaakte geest ooit ten volle kunnen beseffen! Nee, wat staan deze engeltjes er nu mooi bij! Wat een hemelse gratie, wat een frisheid, en wat een blijdschap straalt er nu uit hun mooie ogen; het is werkelijk niet te beschrijven! Bij mijn zaligheid, die zouden me zelfs tot een kus...! Nee, nee, toch niet! Ook dit moet voor een Blum één en hetzelfde zijn. Maar mooi zijn ze, dat is waar! Nu mijn beste Weners daar buiten: Als jullie deze danseresjes zullen zien, dan zal de duivel in jullie wel weer een beetje boven komen! Maar nu zouden we toch wel naar de drie helden kunnen gaan?'

[14] Ik zeg: 'Ja, kom maar met Me mee!'

 

53

 

De volksleiders Messenhauser, Jellinek en Becher in het hiernamaals

Hun meningen over God, hel en noodlot

 

    [1] Wij beiden komen bij de deur en deze gaat meteen als vanzelf open.

[2] Door de open deur zien we de drie heel verdiept bezig, gezeten om een ronde tafel. Ze wroeten in verschillende geschriften en akten, alsof ze een of ander belangrijk document zoeken.

[3] Na enig vruchteloos zoeken zegt Messenhauser tamelijk opgewon­den: 'Maar ik zeg toch steeds: Dit belangrijkste document voor het bewijzen van onze onschuld is bij de laatste ongelukkige affaire verloren gegaan, of zelfs helemaal vernietigd. Wat heeft al ons zoeken dan voor zin? Als een goede genius ons niet uit deze gevangenis redt, dan zijn we zonder meer verloren. Want het zou de grootste waanzin zijn om van deze rechters genade te verwachten. We zijn nu eenmaal in handen van echte duivels; dan is er genade noch erbarmen! Jullie zullen zien dat het niet lang meer zal duren, of er zal een rechter van de krijgsraad met een provoost hier binnenkomen om ons doodvonnis voor te lezen. En dat met zo' n onverschilligheid, alsof hij in plaats van mensen slechts een paar regenwormen voor zich zou hebben, die platgetrapt moeten worden! Ik zeg jullie, we zullen doodgeschoten worden!'

[4] Daarop zegt Jellinek: 'Vriend Messenhauser, waar jij nog steeds beducht voor bent, is allang letterlijk aan ons voltrokken! De hele geschiedenis lijkt wel op een koortsdroom, maar toch is het geen droom! Want het staat me nog maar al te duidelijk voor ogen, hoe ik naar buiten werd gebracht in die afschuwelijke loopgraaf en daar formeel werd doodgeschoten. En ook dat ik me meteen in deze tweede kerker, die niet veel afweek van de aardse, bevond en jou, Messenhauser, hier al aantrof, waarna ook onze vriend Becher hier aankwam. We leven hier dus nu heel zeker na de dood van ons lichaam verder in een soort geestelijk zieleleven, en onze angst om nog eens te worden doodgeschoten is volkomen ongegrond!

[5] Maar mij bedrukt hier in deze zonderlinge toestand iets heel anders: In de eerste plaats de grote onzekerheid over waar we nu zijn, en ten tweede, wat ons te wachten staat! Als er verduiveld tenslotte toch iets waars zou zitten in de hellepreken van die papen, dan zouden wij waarlijk niet te benijden zijn! Zo'n voor eeuwig verdoemend oordeel van een of ander almachtig Wezen ontbreekt nog net aan ons geluk! Maar ik troost me nog steeds met de gedachte, dat het Godwezen, als het al ergens bestaat, zeker oneindig beter moet zijn dan alle goede mensen op aarde bij elkaar. Het is zeker beter dan die veldmaarschalk Windischgrätz, die ons met zo'n onbeschrijflijke gemoedsrust heeft laten terechtstellen. 0, als er maar ergens een middel zou bestaan om je op die tijger te kunnen wreken en wel zo wreed mogelijk, dan zou dat in ieder geval voor mij de grootst mogelijke zaligheid betekenen! Zouden jullie het daar niet mee eens zijn?!'

[6] Becher zegt: 'Ja, ja, broeder, je schijnt in alles gelijk te hebben. Onze vriend Messenhauser voelt zich in zekere zin nog aards gevangen en denkt, dat hij nog steeds in Wenen smachtend in een kerker op het doodvonnis zit te wachten. Maar op dit punt ben ik het helemaal eens met vriend Jellinek. Het is jammer genoeg de zuivere waarheid, dat we alle drie werkelijk doodgeschoten zijn. Ik zou echter niet met zekerheid kunnen zeggen op welke dag. Want ik ben hier, waar het noch helemaal dag, noch volledig nacht is, helemaal de tijd kwijtgeraakt. Dat doet er echter hier niet toe. We zijn naar aardse begrippen eens en voor altijd dood en daar helpt geen denken en geen praten meer tegen.

[7] Maar aan een hel geloof ik helemaal niet. Want als er een God bestaat, dan kan er geen hel zijn. Bestaat er echter geen God, dan kan er nog minder een hel zijn! Want het begrip God is te zuiver, te verheven groots en te wijs en te goed, dan dat men zich uit Hem een hel als begrip van volslagen onvolkomenheid zou kunnen indenken. Zou er echter geen God bestaan, maar slechts zuiver mechanische, onbewuste krach­ten, dan rijst de vraag, hoe zouden die een systematische hel hebben kunnen voortbrengen?'

[8] Jellinek zegt: 'O, dat kan ik me best voorstellen. Bestaat er een God, waaraan niet valt te twijfelen, dan rijst de vraag: Hoe heeft dit volmaakte Wezen bijvoorbeeld ook zo'n Windischgrätz kunnen schep­pen? Deze tijgermens vertegenwoordigt tamelijk getrouw de hel op deze aarde en is toch net als iedere ratelslang een werk van de volmaakte Godheid? Zou er echter geen God bestaan, hoe konden de stomme natuurkrachten dan in zo'n miserabel humeur komen en een Windis­grätz geheel bij toeval te voorschijn toveren? Jullie zien dus, dat zowel met een God als zonder een God, het kwade evenzogoed voorkomt als het goede. Meestal zelfs nog rijkelijker en sterker, waaruit dan in beide gevallen volgt dat het begrip hel goed te verklaren is. Daarom is het ook heel goed mogelijk daarin even onschuldig terecht te komen zoals wij op aarde in handen vielen van Windischgrätz. Wat denken jullie hier­van?'

[9] Messenhauser zegt: 'Ja, je schijnt volkomen gelijk te hebben! Mij is het nu ook al heel duidelijk dat ik werkelijk werd doodgeschoten, en wel kort na onze arme, goedhartige Blum. Ik heb nu al verschillende dingen waargenomen, die ik jullie wel kan meedelen.

[10] Kijk eens op tafel, waar onze belangrijke papieren hebben gelegen. Ze zijn opeens onzichtbaar geworden. Dat is toch een verbluf­fende en eigenaardige omstandigheid! Verder merk ik op dat daarginds aan de oostzijde opeens een deur open staat, terwijl we nog kort geleden niet konden ontdekken in welke wand mogelijkerwijs de deur te vinden zou zijn. Tenslotte bemerk ik met niet geringe verbazing, dat onze gevangenis in een aardig uitziende kamer begint te veranderen. Ook begin ik nu werkelijk ramen in deze kamer te ontdekken en zie heel duidelijk, dat het steeds lichter en lichter wordt. Wel was er al een eigenaardig schemerlicht in onze kerker, maar we konden daarbij niets echt duidelijk onderscheiden. Nu echter kan ik alles al goed waarnemen en zie ik allerlei sierlijke voorwerpen!

[11] Al deze verschijnselen bevestigen steeds meer mijn overtuiging, dat we ons nu in een droom- of geestenwereld moeten bevinden. Maar wat er in de toekomst in deze wereld met ons zal gebeuren, is namelijk een andere vraag!

[12] Jij, broeder Jellinek, hebt zoëven te kennen gegeven, dat de wraak op Windischgrätz jou de grootste zaligheid zou bereiden. Op dit punt ben ik het weer niet met je eens; want kijk, ik ben alleszins een fatalist. Het fatum (Fatum  het (nood)lot).heeft op aarde gif en balsem in gelijke hoeveelheid uitge­strooid. Wat kan een tijger er aan doen, dat hij een tijger is? Wat kan de wolfskers er aan doen, dat haar vruchten gevaarlijk zijn voor de mens! En evengoed kun je van Windischgrätz zeggen: Hij is een blind werktuig van het fatum, dat hem gemaakt heeft zoals hij is. Op zijn manier is hij even beklagenswaardig als wij, die zijn bloedige slachtoffers zijn gewor­den.

[13] Wij hebben het, goddank doorstaan. Hij echter moet het nog ondergaan. En wie weet of hij het eens beter zal hebben dan wij het hadden! Vandaag ik, morgen jij! En tenslotte is het om het even of je het

stof honderd of tien jaar lang platgetreden hebt, en of je aan de galg of in het zachte bed je lichaam aan de wormen als voedsel geeft. Mij is dat nu allemaal om het even!

[14] Een leven heb ik weer en Messenhauser ben ik ook nog! Ik heb geen pijn, geen honger en geen dorst. Jullie, mijn beste vrienden, zijn me ook gebleven en onze kamer wordt steeds lichter en mooier! Wat willen we dan nog meer? Als dat zo doorgaat, kunnen we van geluk spreken. Want beter en zorgelozer hebben we het op moeder aarde toch ook nooit gehad! Wie weet, hoe alles zich hier nog zal ontwikkelen? Ik geloof, steeds beter en beter! En zou het mettertijd weer een keer slechter worden: hoe vaak heeft het noodlot op aarde ons tussen goed en kwaad heen en weer geschoven!

[15] Veranderen kan ik de zaak niet. En daarom is het het verstandigst alles maar te nemen zoals het komt en daarnaast alle wensen aan de kapstok te hangen. Want die hebben ons nog nooit voordeel gebracht en zullen ons hier waarschijnlijk ook nooit van nur zijn. Zijn jullie het wat dat betreft niet volkomen met mij eens?'

 

54

 

Jellinek bewijst uit het boek der natuur het bestaan van God

Een beter inzicht over de Godheid zou de mens echter nooit kunnen verkrijgen

 

    [1] Jellinek zegt: 'Ik ben het volkomen met je eens, behalve met jouw 'fatum'. Want wat dat betreft, klopt er iets niet in jouw redenering!'

[2] Messenhauser vraagt: 'Hoe zo? Verklaar je eens wat nader.'

[3] Jellinek zegt: 'Geduld, beste Messenhauser. Zoiets laat zich niet zomaar uit de mouw schudden! Maar ik wil toch proberen je dat merkwaardige fatum enigszins uit je hoofd te praten.

[4] Kijk, je was je hele leven lang een mens die zich nooit veel heeft beziggehouden met de hogere sferen van de wetenschappen. Je was bij wijze van spreken al tevreden met de tafels van vermenigvuldiging en je bekommerde je nooit om de 'hogere wiskunde'! Je was steeds een oppervlakkig geleerde en je hebt je weinig om de kern van de weten­schappen bekommerd. Daardoor kwam het dan ook, dat het innerlijk wezen der dingen voor jou verborgen moest blijven. Zo kon je ook nooit tot dat goed gefundeerde inzicht komen, van waaruit je de wonderbaar­lijk goed berekende orde in alle dingen en hun uitwerking duidelijk zou zijn geworden. Je bleef maar met de buitenkant bezig, die op het eerste gezicht weliswaar de schijn heeft alleen maar het werk van het toeval te zijn. Maar het is evenwel heel anders.

[5] Heb je al eens meegemaakt, dat een huis met alles er op en er aan, door puur toeval is ontstaan? Je zegt: 'Nee, zoiets is nog nooit gebeurd'. Goed, zeg ik. Als het toeval niet eens een huis kan laten ontstaan, hoe kan het dan een hele aarde scheppen? Een aarde waarop we toch ontelbare wonderbaarlijke dingen aantreffen, waarvan het eenvoudigste al van een dermate wijze constructie getuigt, dat men nooit op het idee zou kunnen komen om te beweren, dat dat het werk is van het stomme en blinde fatum! Broeder, je geeft me gelijk en daar ben ik blij om. Maar luister nog wat verder naar me.

[6] Bekijk eens de wonderbaarlijke vorming van de planten. Hoe streng en nauwkeurig zij in hun eenmaal vastgestelde vorm gedurende duizenden jaren steeds gelijk voorkomen, zonder dat aan hun soort ook maar een atoom verandert. Hoe onnavolgbaar kunstig moet al de bouw van een zaadkorrel zijn, dat hij uit de aarde alleen die bestanddelen tot zich neemt die voor hem noodzakelijk zijn, en zich alsmaar weer veelvoudig voortplant. Over het bovennatuurlijke wezen van een zaad­korrel wil ik het niet eens hebben. Want wie begrijpt een dergelijke, goddelijke berekening, tengevolge waarvan één enkel zaadkorreltje tal­loze myriaden van zijn soort bevat?

[7] Of neem eens een eikel. Stop hem in de aarde en al gauw zal er een eikenboom te voorschijn komen, en die zal je dan vele jaren lang een ontelbaar aantal eikels opleveren. Leg je al deze noten weer in de aarde, dan zul je al een bos met miljoenen eikenbomen krijgen, die allemaal dezelfde vruchten in een ontelbaar aantal opbrengen. En dat ligt allemaal wonderbaarlijk in iedere eikel voor onze blikken verborgen, maar toch is het onloochenbaar aanwezig. Zeg me eens, of een fatum zo'n eikel zo zou kunnen vormen?'

[8] Messenhauser zegt: 'Broeder Jellinek, werkelijk, ik moet zeggen dat je een echte theosoof bent! Jouw simpele bewijs met de eikel heeft me meer overtuigd dan alle geleerde frasen. Ik ben nu helemaal zeker van de onbelangrijkheid van het fatum, en heb verder geen bewijzen meer nodig. Maar nu komt er iets anders:

[9] Een God vol van de hoogste oermacht en wijsheid moet er weliswaar bestaan, dat kunnen mijn hart en mijn verstand nooit betwis­ten. Maar waar en wie is dit Godwezen? Kan het ooit door een schepsel worden gezien en begrepen? Ik kan me nog goed herinneren, hoe ik als student de bijbelse geschiedenis moest leren en daarbij in een van de vijf boeken van Mozes een tekst heb gevonden, die luidde: 'God kan niemand zien en daarbij in leven blijven! Deze betekenisvolle tekst zou Mozes vanuit een vuurwolk zijn toegeroepen, toen hij aan de Godheid die met hem sprak, zijn vurig verlangen voorlegde haar niet alleen te horen, maar ook te zien. Ik moet toegeven dat ik nog wel steeds zo half en half aan die Godheid bleef geloven. Maar wat het geloof betreft dat een zekere Jezus de volheid Gods zou bezitten, moet ik jullie, beste vrienden, eerlijk bekennen dat ik op dat punt een volstrekt ongelovige was en nog ben.

[10] Weliswaar bevat de zuivere leer van Jezus inderdaad de edelste en waarste grondbeginselen, die met de natuur van de mensen volkomen overeenstemmen en grondbeginselen, waartegen niets is in te brengen. Maar dat de uitvinder van die beginselen ook een god zou zijn, omdat hij morele principes opgesteld en geleerd heeft die bij de algemene natuur van de mensheid passen, reikt verder dan mijn kennis en mijn geloof]

[11] De leer op zich kan dus heel goed alleen maar van menselijke oorsprong zijn en heeft geen godwezen nodig. Want als iedere grond­legger van juiste leerstellingen een god zou moeten zijn, dan zou het op aarde al bijna moeten wemelen van goden. Euclides, de uitvinder van de geometrische figuren, zou een god zijn! De uitvinder van de landbouw­ gereedschappen, die van onschatbaar belang zijn, zou al een soort god-vader zijn! De uitvinder van de getallen, de uitvinder van de schepen, eveneens goden, en zo nog meer dan tienduizend andere uitvinders van de meest verschillende nuttige zaken. Zoals het hele leger van uitvinders van belangrijke dingen nog nooit aanspraak heeft gemaakt op vergoddelijking, zo geloof ik ook dat de uitvinder van de beste en eenvoudigste moraal daar ook wel van af had kunnen zien. Naar mijn weten heeft hij nooit aanspraak gemaakt op die belachelijke vergodde­lijking. Zeker maakten in die tijd kortzichtige en bijgelovige mensen een god van hem, omdat hij duizend keer wijzer was dan zij! Dat moet ons nu echter niet meer in de war brengen, zodat we Jezus niet meer op een belachelijke manier voor een god houden, maar alleen voor dat, wat hij werkelijk was. Ik geloof dat de huidige mensheid eindelijk eens zou moeten inzien, dat het oneindige nooit eindig kan worden, dat God eeuwig God blijft en de beperkte mens slechts een mens.

[12] Maar het is echt niet de moeite waard veel woorden vuil te maken over datgene, wat tegenwoordig door alle zeer geleerde heren als een uitgemaakte zaak wordt beschouwd. Maar wat ik al eerder opmerkte, namelijk, waar en wie de eigenlijke Godheid dan wel is, wiens bestaan ik beslist nooit betwijfelen kan, zeggen jullie me daarover eens jullie mening, mijn beide vrienden.'

[13] Jellinek zegt: 'Ja, beste broeder Messenhauser, dat is een heel hachelijke zaak. Het waar en wie zullen we waarschijnlijk nooit te weten komen! Want wanneer wij, eindige wezens, het oneindige wezen der Godheid zouden willen begrijpen, zouden we het eerst eindig moeten kunnen maken, wat natuurlijk volkomen onmogelijk is. Eveneens lijkt het mij ook onmogelijk van het oneindige Godwezen meer te weten dan wat ik je eerder, door het voorbeeld van de eikel, heb aangetoond. Ik ben van mening dat we ons nu met wat anders moeten bezig houden, want wat het punt van de Godheid betreft, zullen we alle drie bitter weinig van oplossen.'

[14] Becher zegt: 'Je hebt volkomen gelijk! Want de Godheid willen doorgronden, betekent waarlijk de zee in een notendop willen gieten. Laten we daarom dit gesprek dat geen enkel nut heeft, beëindigen en over wat anders gaan praten. Bijvoorbeeld over wat onze vriend Blum in deze wereld doet, of waarmee onze aartsvijand Windischgrätz op aarde bezig is, en of hij misschien ook binnenkort hiernaartoe zal komen, waar wij hem op gepaste wijze zouden ontvangen!'

[15] Jellinek zegt: 'Broeders, wat onze arme vriend Blum betreft, ben ik meteen van de partij. Maar bespaar me Windischgrätz, want die tijger wens ik eeuwig nooit meer te zien! Maar luister, het is net of ik nog meer mensenstemmen buiten de deur hoor. Laten we van tafel opstaan om te zien wat er buiten gaande is.'

 

55

 

Op ontdekkingsreis.

Vreesachtige helden

De Heer en Robert komen op

 

[1] De drie staan van tafel op en gaan behoedzaam naar de openstaan­de deur. Hier ontdekken ze, als ontwakend uit een slaap, dat er behalve hun woonkamer nog een grotere en veel mooiere kamer is. Enkele stappen van de deur verwijderd blijven ze staan en kijken naar links en rechts of er ergens iets bijzonders valt te ontdekken. Want ze durven nog niet helemaal bij de deur te komen, omdat ze niet weten wie of wat ze daar zouden kunnen tegenkomen.

[2] Nadat ze de kamer waarin Ik Mij met Robert, iets van de deur verwijderd, bevind en waar ook de vierentwintig danseressen op de achtergrond bij elkaar staan, een tijdlang voldoende hebben geïnspec­teerd en er niets verdachts ontdekken, zegt Jellinek zachtjes:

[3] 'Vrienden, ik ontdek helemaal niets gevaarlijks in deze voorkamer. Integendeel, ik zie daar in de hoek een tafel, waarop zich een kristallen karaf met heel goed uitziende wijn en enkele uitnodigende stukken brood bevinden. Als er verder geen gevaar dreigt, denk ik dat we er zonder aarzelen op afkunnen gaan. Dat is blijkbaar bedoeld om ons over ons geestelijk bestaan betere begrippen en ideeën bij te brengen dan die, waarmee we tot nu toe hebben rondgelopen. Naar mijn mening zou een beetje meer moed ons niet kunnen schaden. Wat denken jullie daarvan?'

[4] Messenhauser zegt: 'Broeder Jellinek, ik ben het volkomen met je eens. Alleen moet ik tot mijn schande bekennen, dat ik bij dergelijke ontdekkingstochten altijd het liefst de laatste ben! Want zou er mogelij­kerwijs rechtsomkeert gemaakt moeten worden, dan zou ik natuurlijk de eerste zijn.'

[5) Jellinek zegt: 'Maar beste broeder, ik krijg de indruk dat je een grote bangerik bent! Hoe heb je toch met een dergelijke moed legercom­mandant kunnen zijn? Nu wordt mij veel duidelijk! Kijk, als jij je leger in plaats vanuit je goed bewaakte commandopost, bevelen had gegeven in het open veld tegenover de vijand, wie weet of Wenen dan niet zou hebben gewonnen? Maar nu genoeg hierover. Ik vraag je omwille van je eigen eer, wees nu geen lafaard!'

[6) Messenhauser zegt: 'Maar beste vriend en broeder, nu jij toch al zo'n heldhaftige Napoleon bent, zou het dan niet beter zijn als jij voor mij en Becher eens dapper de voorhoede vormt? Als jij de meeste moed hebt van ons drieën, wees dan zo goed om onze aanvoerder te zijn. Want ware heldenmoed heeft mijn gemoed nooit gekend. Maar wat waar is, is waar, ik ben, ondanks mijn geringe heldenmoed, toch nooit erg bang geweest voor de dood. En zo is het ook nu. Maar ik voel een heel eigenaardige vrees voor dit voorvertrek, zoals kinderen die bang zijn voor spoken, voor sommige vertrekken hebben. Het is werkelijk iets heel eigenaardigs, als een niet te onderdrukken voorgevoel van grote gebeur­tenissen die spoedig en zeker zullen plaatsvinden. Jullie zullen wel zien of mijn gevoel me bedrogen heeft, als we onze voeten over de drempel zetten. Het komt mij werkelijk voor, dat we daar meteen met onver­wachte, grote dingen en gebeurtenissen zullen worden geconfronteerd. En ik hoop dat dit mijn vreemde gebrek aan moed een beetje bij jou zal verontschuldigen.

[7) Jellinek zegt: 'Ja, mijn vriend, dat is heel wat anders! Want ook ik word door een dergelijk voorgevoel geplaagd; maar weet je, dat mag een grote geest niet hinderen! Als ik die fles wijn en dat mooie tarwebrood ernaast bekijk, en mijn hongerige maag een duidelijk verlangen begint kenbaar te maken, O, dan zou ik me liever daarginds aan die tafel bevinden dan hier in jullie bevende gezelschap! Wat houdt me eigenlijk hier nog langer tegen? Een goed begin is het halve werk! Dus vooruit maar, hoera!'

[8] Dan stapt Jellinek moedig op de deur af en wil naar de goed voorziene tafel lopen. Maar op het moment dat hij zijn voet over de drempel zet, versperren Robert en Ik hem de weg. Robert zegt op zijn gewoonlijk wat barse toon: 'Halt, wie is daar? Geen stap verder vóór je je, samen met je twee begeleiders, hebt gelegitimeerd; wie zijn jullie en wat willen jullie hier?'

[9) Jellinek deinst bij deze onverwachte ontmoeting wat terug, maar vermant zich al gauw omdat hij in deze examinator meteen Blum herkent en zegt dan verbaasd: 'O, o, Blum! Robert! Ja, waar, waar ben jij dan toch geweest? Aha, dat is toch wel sterk! Laat me je omarmen en kussen! Ken je ons werkelijk niet? Messenhauser, Becher en mij, Jellinek?'

[10) Robert zegt: 'Ja, zeker, werkelijk! Jullie, mijn lijdens- en lotge­noten zijn het, in levende lijve, helemaal dezelfden zoals jullie op aarde waren! Ik wist immers allang dat jullie hier mijn gasten zijn. Jullie wisten echter niet dat jullie je in mijn huis bevinden. Jullie hebben je echter door een kinderachtige angst laten bekruipen. Kom nu allemaal welge­moed hier en laten we ons daar bij die tafel met goede en vrolijke dingen bezighouden! Broeder Messenhauser en jij, broeder Becher, durven jullie nu nog niet over de drempel te komen?'

[11] Messenhauser en Becher zeggen tegelijk: 'Wees duizend maal gegroet, dierbaarste broeder en vriend! Met jou gaan we waarheen je ons ook wilt brengen, en zeker naar die tafel waarop voor onze lege magen een rijke zegen ligt!'

[12) Bij deze woorden komen ze vol vreugde op Robert af, omarmen en kussen hem en begeven zich dan naar de tafel.

 

56

 

Jellineks hart ontbrandt in liefde voor Roberts vriend

Een hemelse wijn. Jellineks heildronk en het antwoord van de Heer

 

[1] Jellinek kijkt Mij vriendelijk en met vaste blik aan en vraagt Me: 'Beste en beminnelijke vriend van onze broeder Blum, zou ik je mogen vragen of je je ook nader aan ons bekend wilt maken? Je moet zeker een bijzonder goed mens zijn, anders zou je je niet in het gezelschap van onze edele vriend Blum bevinden!'

[2] Ik zeg: 'De toekomst zal je alles onthullen wat je nog duister is. Maar ga nu ook met Mij mee naar de tafel van de Heer en sterk je eerst. Dan zul je veel beter in staat zijn om menige zaak te begrijpen die nu nog een raadsel voor je moet zijn. Kom dus, mijn beste vriend en broeder Jellinek!'

[3] Jellinek zegt: 'O vriend, je stem klinkt wonderbaarlijk vriendelijk! Ieder woord van jou verwarmt mijn hart op een manier zoals ik die nog nooit heb ervaren. Als jij geen engel uit de hemel bent, zie ik voor eeuwig van mijn menszijn af. Ja, ja, jij moet een engel zijn! Weet je, ik zal bij je blijven en me heel nadrukkelijk op jou richten. Want hoe graag ik die goede vriend Blum ook mag, toch heb ik jou nu sinds jij met me hebt gesproken, volkomen onbegrijpelijk, veel liever! Maar nu aan tafel en een glaasje op de eeuwige vriendschap met elkaar gedronken! Want ik geloof dat er hier toch zeker geen Windischgrätz of een dergelijk iemand zal zijn, die over dit huis een standrecht zou kunnen afkondigen?'

     [4] Ik zeg: 'O nee, zet die vrees maar voorgoed op zij! Nu echter naar de tafel, want de anderen drinken al op onze goede gezondheid.'

[5] Messenhauser gaat Jellinek meteen met een kristallen beker vol beste wijn tegemoet en zegt: 'O broeder Jellinek, dit is werkelijk nog heerlijker dan alle beste wijnen die we ooit op aarde hebben geproefd! Hier, drink deze beker uit op het welzijn van al onze vrienden en vijanden! Ook op het leven van Windischgrätz! Dit blinde werktuig van aardse heersers over de volkeren zal misschien ook nog eens tot beter inzicht komen.'

[6] Jellinek neemt verheugd de beker aan en zegt: 'Beste vrienden, zo bevallen jullie me beter dan voorheen bij onze nietszeggende discussies in die gevangeniscel waar jij, broeder Messenhauser, nog steeds in wanhoop op je doodvonnis zat te wachten!

[7] Maar luister, ik heb deze vriend van onze Blum als boezemvriend gekozen. En daarom moeten jullie me maar vergeven dat ik van deze goddelijk geurende drank geen druppel wil nemen, zolang hij niet eerst uit deze beker heeft gedronken!'

[8] Allen stemmen welgemoed in met de wens van Jellinek. Deze reikt Mij met innige vriendschappelijke liefde de beker aan en zegt: 'Goede goddelijk verheven vriend, versmaad het niet deze beker uit de hand van een arme zondaar, een aardse landverrader aan te nemen! Waarlijk, zou ik hier iets beters hebben, hoe graag zou ik het je aanreiken als teken van mijn verering en hoogachting! Maar kijk, goud en zilver heb ik niet. Maar wat ik heb, namelijk deze beker en bovendien een warm hart dat jou als een hooggeachte vriend begroet, dat geef ik je! 0, neem het aan, zoals ik het je aanreik! Het is zeker wel wat vrijpostig van me dat ik het waag om jou, die zeker een engel bent, deze beker en mijn hart als onderpand van mijn vriendschap aan te bieden. Maar ik heb je nu eenmaal ook met mijn slechte hart lief, omdat ik voorheen in jouw weinige woorden zoveel vriendelijkheid, liefde en wijsheid vond. Ik ben wel een heel onreine geest, maar knijp dan je hemels milde ogen wat toe en denk: Die kerel weet niet beter! Weet je, ik weet nog lang niet hoe men met geesten zoals jij moet omgaan. Maar je kunt ervan verzekerd zijn, dat bij mij het hart op de tong ligt. Niet waar, vriend, je neemt me deze vrijpostigheid toch niet kwalijk?'

[9] Ik neem de beker heel vriendelijk uit Jellineks hand aan, drink eruit en zeg dan tegen Robert: 'Broeder, in de provisiekast staat nog een fles, vol met Mijn eigenlijke lievelingswijn. Breng die hier, om Mijn nieuwe boezemvriend te laten zien, hoe dierbaar Mij zijn vriendschap is.

[10] Robert gaat er vlug op af en haalt een echte diamanten fles vol met de kostelijkste wijn en reikt haar Mij zichtbaar ontroerd aan.

[11] Ik neem de fles en schenk dezelfde beker vol. Dan zeg Ik: 'Hier, lieve vriend en broeder, neem deze beker en drink; en kom daardoor tot de volledige overtuiging dat jouw vriendschap Mij buitengewoon lief en dierbaar is! Wat praat je over je zonden? Welk mens zou een hart, dat zo vol is van onzelfzuchtige liefde, als een met zonden beladen hart kunnen zien? Ik zeg je, voor Mij ben je rein. Want jouw liefde voor Mij bedekt al je aardse zonden! Wat je echter nog hier of daar aan de wereld verschuldigd was... Ik zou een slechte vriend zijn, als Ik die schuld niet van je af zou nemen en ze niet voor jou zou vereffenen! Drink dan nu, broeder Jellinek, op onze eeuwige vriendschap!'

[12] Jellinek zegt, tot tranen bewogen: 'O goddelijke vriend, wat ben jij toch lief en goed! O, kon ik maar mijn hart uit mijn lijf scheuren en in jouw borst stoppen! Wel, geef me nu de beker maar!'

[13] Jellinek neemt de kristallen beker, drinkt eruit en zegt: 'Nee maar, hemelse engelbroeder! Als jouw vriendschap lijkt op deze drank, dan ben je geen engel maar... de pure Godheid zelf! Want iets goddelij­kers van smaak en geest kan de hele oneindigheid onmogelijk nog te bieden hebben! Broeders, proeven jullie er ook eens van en zeg dan, of ik niet volkomen juist heb geoordeeld!'

 

57

 

Uitwerking van de hemelse wijn

Vraag naar Christus en Zijn Godheid

Veelbetekenend antwoord van Robert

Jellineks liefdes-lijfspreuk

 

[1] Robert, Messenhauser en Becher drinken alle drie uit de beker en verwonderen zich buitengewoon over de ongekende kwaliteit van deze waarlijk hemelse wijn.

[2] Messenhauser zegt: 'Inderdaad, Heer, wat een wijn is dat! Broeder Blum, het is goed toeven in jouw huis, laten we ons hier inkwartieren! Laten we hier nu meteen voor eeuwig bij elkaar blijven, als dat zou kunnen. Zou er zo nu en dan een arme zondaar verschijnen, zoals wij dat waren en nog zijn, dan zullen we hem opnemen en hier een goede tijd bezorgen, ook al was hij een van onze ergste, aardse vijanden!'

[3] Robert zegt: 'Vriend Messenhauser, dat heb je echt mooi en waardig gezegd, omdat deze woorden werkelijk uit je hart en niet uit je verstand kwamen. Ik zeg zelfs: Mocht Windischgrätz nu hier komen als een noodlijdende geest, waarlijk, dan zal hij bij ons in ieder geval een betere ontvangst krijgen dan wij bij hem op aarde!'

[4] Alle drie roepen: 'Bravo, zo is het goed! Om een echt Christen te zijn moet men vanuit zijn diepste wezen kwaad met goed kunnen vergelden. Wie nog wraakgevoelens in zichzelf bespeurt, is nog lang geen volmaakte geest. Maar hij, die net als eens de grootste en wijste leraar van de joden aan de galg nog kan zeggen: 'Heer vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen!'... die heeft zeker de hoogste levensvrijheid in zich. Ja, we zouden zelfs willen beweren: Hij is een God! En dat pleit ook het meest voor het aanvaarden van de overigens zeer in het duister gehulde Godheid van Christus.

[5] Waar zou deze Jezus van destijds, aan wiens aardse bestaan helemaal niet valt te twijfelen, zich nu in deze geestenwereld toch bevinden? Waarlijk, dat was wel de allergrootste vriend van de mensen! Vriend Blum, had jij tot nu toe nog nooit de gelegenheid om hier over deze merkwaardige man iets naders te weten te komen?'

[6] Robert zegt: 'Dierbaarste vrienden, ik kan jullie op mijn woord verzekeren, dat juist Hij mijn eerste werkelijke kennismaking was in deze wereld!'

[7] Allen vragen blij verrast: 'Hoezo? Hoe ging dat dan? In welke omgeving vond dat plaats? Wat heeft Hij tegen jou gezegd?! Zeg broeder, vertel ons daar eens wat over!'

[8] Robert zegt: 'Beste vrienden, omdat we nu nog heel wat anders te doen hebben, zullen we dit uitstellen tot een gunstiger gelegenheid. Maar ik kan jullie alvast verzekeren, dat Hij me spoedig weer zal opzoeken en bij die gelegenheid zullen ook jullie Hem nader leren kennen.'

[9] Jellinek zegt: 'Maar je kunt ons toch nog wel zeggen, of je met Hem over Zijn Godheid hebt gesproken, die door zo veel lichtgelovigen wordt aanvaard? En is Hij het met dat geloof eens of niet?'

[10] Robert zegt: 'Ja beste vrienden, daar hebben we zeker heel veel over gesproken. En ik moet er de voor jullie trouwens nog nauwelijks te begrijpen waarheid aan toevoegen: Christus is de enige ware God van eeuwigheid! Hij is de Schepper van alle hemelen en alle werelden! Meer kan ik jullie nu niet zeggen. Als Hij echter komen zal, dan zullen jullie alle bijzonderheden wel van Hem zelf vernemen!'

[11] Jellinek zegt: 'Vriend Blum, dat is terwille van het bewijs echt niet nodig, maar wel echter terwille van mijn hart. Want ik moet eerlijk bekennen dat ik als hij nu zou komen en mij zou wenken hem te volgen, jullie allen ogenblikkelijk ontrouw zou worden! Want ik houd al meer van hem als de meest volmaakte, beste mens, dan van alle mensen op aarde bij elkaar. Hoeveel te meer zal ik hem dan liefhebben, als hij ook werkelijk God is! Om het hoe wil ik me helemaal niet bekommeren. Want ik heb eens een zinspreuk gelezen die luidde: 'God is liefde! Wanneer je hart ooit door een machtige liefde wordt gegrepen, denk dan: God is in deze liefde!' Kijk, deze spreuk is mijn barometer voor de aanwezigheid van God, ook in ieder mens. Als ik nu echter zo' n machtige liefde voor Christus in mijn hart gewaar word, dan zegt me juist deze liefde: Christus is, en moet wel God zijn, want waarom zou ik hem anders zo intens liefhebben? Daarom houd ik ook zoveel van deze hemelse broeder, omdat hij zeker veel goddelijke liefde in zich heeft. Heb ik gelijk of niet?'

[12] Robert zegt: 'Volkomen! Alleen met het hart kan men God begrijpen; met het verstand nimmer. Maar nu beste vrienden, iets anders! Omdat we nu toch met het thema liefde bezig zijn, kunnen we dit er gemakkelijk bij laten aansluiten.

[13] Luister! Wel is de liefde het enige bewijs voor de Godheid en haar onbetwistbare aanwezigheid, maar we weten ook dat er een teder, vrouwelijk geslacht bestaat, dat maar al te vaak onze harten dermate in beslag nam dat we ondertussen tot een hogere en zuiverder liefde voor God helemaal niet meer in staat waren. Wel, denken jullie dan dat God ook in deze, meestal toch alleen maar zinnelijke liefde woont?'

[14] Jellinek zegt: 'Zeer zeker! Wanneer Gods tederheid niet in de vrouw aanwezig zou zijn, wie zou haar dan kunnen liefhebben? Maar dat deze liefde desondanks ook kan ontaarden, daar valt niet aan te twijfelen.'

[15] Robert zegt: 'Wanneer bij wijze van proef hier verscheidene buitengewoon mooie vrouwen in de prachtigste balletkleding zouden optreden en ons met de grootste vriendelijkheid zouden bejegenen, maar daarnaast ook de ernstige maar vooral bovenmatig goede Godmens Jezus zou verschijnen, zeg me eens, vooral jij Jellinek, hoe zou je hart daar dan op reageren? Want ik weet, dat de zogenaamde balletdanseressen voor jou steeds het meest gevaarlijk waren!'

[16] Jellinek zegt: 'Broeder, je hebt hier weliswaar een van mijn zwakke plekken geraakt, maar daar kan ik toch naar eer en geweten tegenover stellen, dat ik ondanks al mijn zwakheden, toch voor één echt haar van Christus 10.000 balletdanseressen ter plekke kan laren zitten of dansen! Want de liefde tot God zal toch wel een beetje sterker zijn dan de liefde voor een knappe danseres. De liefde voor de vrouwen kan alleen dan de liefde tot God afzwakken, als men ofwel niet aan een God gelooft, dan wel genoodzaakt wordt te geloven in een God, die ergens in een hostie zou zitten! Maar wanneer de Godheid werkelijk, en wel in de persoon van Christus, aanwezig is, zodat men haar ziet, haar in die hoedanigheid erkent en zelfs met haar kan spreken, broeder... stap dan maar op met je dansende schoonheden! Maar zonder Christus zouden een paar van zulke weelderige dames natuurlijk meer warmte in mijn borst teweegbrengen, dan wanneer er geen zijn.'

[17] Robert zegt: 'Broeder, zou je er een paar willen zien?'

     [18] Jellinek zegt: 'Als je hier ook dergelijke geesten hebt, laat ze dan maar zien, zodat we aan ons zelf kunnen ervaren in hoeverre ze voor ons gevaarlijk zouden kunnen worden.'

 

58

 

Toets voor Roberts vrienden met betrekking tot hun liefde voor de vrouw

Goede beantwoording door Jellinek en Messenhauser

 

[1] Na deze woorden van Jellinek gaat Robert meteen naar het bekende achterste gedeelte van de kamer, waar de vierentwintig danse­ressen zich nu achter een gordijn bevinden. Daar aangekomen schuift hij het gordijn open en zegt tot de rustig daar vertoevende danseressen: 'Welnu, mijn dierbaren, het is tijd voor jullie. Kom dus naar voren en maak voor die drie gasten wat galante bewegingen. Maar, doe je best en doe dit huis geen schande aan!'

[2] De danseressen doen meteen wat Robert van hen verlangt. Maar nog voor ze de eerste dansjes gedaan hebben, zegt de eerste tegen Robert: 'Alleen vragen we je wel, dat je het ons niet kwalijk neemt als we door onze hier merkwaardig weelderige gestalte enigszins gevaarlijk zouden kunnen worden! Mocht je dat van te voren aan zien komen, dan zou het ons allen liever zijn, dat je ons niet voor die nieuwe gasten zou laten optreden. Want het zou ons allen echt spijten als we kwaad zouden aanrichten, omdat we nu heel graag werkelijk iets goeds willen doen.'

[3] Robert zegt: 'Lieve zusters, wat jullie nu zeggen doet mijn hart deugd, want ik maak daaruit op dat jullie een goede en zuivere instelling hebben. Maar jullie allen hoeven niets te vrezen. Want mijn beste vriend daar en ook ik, zullen ervoor zorgen dat jullie die gasten, en die gasten jullie, niet de geringste schade zullen toebrengen. Treedt dus maar dapper en onverschrokken op; want jullie zullen door je dans bij die drie gasten niets slechts of gevaarlijks, maar alleen goeds en prijzenswaardigs bewerkstelligen!'

[4] Als de danseressen deze verzekering hebben gekregen, komen ze vlug naar het lichte voorste gedeelte van de kamer, en beginnen dadelijk allervriendelijkst hun kunst door allerlei sierlijke bewegingen te verto­nen. Robert, die zich weer bij de drie vrienden heeft gevoegd, vraagt meteen aan Jellinek: 'Wel broeder, hoe bevallen je onze huisdanseressen? Heb je op aarde ooit iets volmaakters op dit gebied gezien?'

[5] Jellinek bekijkt de danseressen met grote aandacht en zegt daarop met een diepe zucht: 'Ach broeder, ik kan er niets aan doen, maar bij het zien van zo'n voorstelling heb ik altijd hetzelfde gevoel! Ik moet je heel eerlijk bekennen dat ik daar nooit echt plezier aan heb beleefd. Integendeel, ik werd daarbij steeds vervuld van een zeker gevoel van weemoed en verliet dan heel zonderling gestemd het theater. Ik dacht op aarde vaak na over dat eigenaardige gebeuren in mijn gemoed. Maar ik was nooit in staat daarvoor een redelijke verklaring te vinden. Maar nu gaat mij heel duidelijk een licht op, en dat verheugt me meer dan al deze danskunstvoorstellingen. De oorzaak ligt in het volslagen nutteloze van dit gedoe met armen en benen. Zeg eens, welk nut kan men met deze kunst ooit beogen? Volgens mij niet het allerminste! Alle andere kunsten, de muziek, de dichtkunst en de schilder- en beeldhouwkunst, kunnen in hun zuivere en waardige vorm voor het menselijk gemoed van wezenlijk nut zijn. En wel, omdat ze het hart kalmeren en veredelen, en zodoende niet zelden een ruw mens tot een zachtmoedig en gevoelig mens opvoeden, en een ware liefde in zijn hart opwekken. Ook al laten we deze danskunst een nog zo'n. zuivere en waardige richting inslaan, toch zullen door haar meestal slechts onzuivere gevoelens in een ziel worden opgewekt. De natuur van bijna iedere man wordt na een dergelijke uitvoering steeds veel zinnelijker en begeriger.

[6] Ik denk dat deze aangevoerde reden van mijn onbehagen alleszins de aandacht verdient, hoewel hij niet de eigenlijke bron was van de neerslachtigheid die me steeds overviel na zulke voorstellingen. De eigenlijke bron van mijn gevoelens na zulke kunstuitingen was waar­schijnlijk hoofdzakelijk de gedachte, dat ik zo'n welgevormde danseres als door een magische toneelkijker, als een gevallen engel zag!

[7] Hoe vaak zei ik dan bij mezelf: Wat zou jij voor mijn hart kunnen betekenen! Maar als gevallen engel besef je nooit de waarde van een hart dat jou zo graag uit het slijk waarin je gezonken bent weer zou willen verheffen tot werkelijke engel. De mammon van de wereld is nu je god. En blindelings vertrap je je eigen hart met voeten, waarmee je slechts de brutaalste ontucht prikkelt. Wat kunnen je de harten schelen waarin jouw betoverende voeten bij iedere stap giftige pijlen hebben geslingerd?'

[8] Zulke gedachten droeg ik steeds met me mee en stemden mijn ziel heel vreemd triest. Had ik dan geen gelijk wanneer ik zo dacht? Nu ik hier net zo denk, moet je je maar eens afvragen of volgens jou deze danseressen, die nu gelukkig hun uitvoering hebben beëindigd, voor mij ooit gevaarlijk konden worden? Voor mij zijn ze in deze situatie wel het allerminst gevaarlijk en evenmin voor mijn allerbeste vriend hier, die mijn woorden zichtbaar ontroerd heeft aangehoord. Dus kan ik jou, vriend Blum, de volle verzekering geven dat al deze vierentwintig kunstenaressen met inbegrip van hun achtenveertig mooie voetjes niet de minste afbreuk hebben gedaan aan mijn liefde voor Jezus! Integen­deel, ze hebben mijn nu heilig geworden liefde alleen maar versterkt! Want kijk, ik heb nu oprecht medelijden met deze arme gevallen engelen. En als het me mogelijk zou zijn hen vanuit hun lage positie te verheffen tot ware mensen, dan zou ik daar mijn halve leven voor geven! Maar genoeg hierover! Zeggen jullie twee, Messenhauser en Becher, nu ook eens, hoe jullie dit spektakel is bevallen?'

[9] Beiden zeggen: 'Nou, nou, zo... helemaal niet slecht! Maar het geheel komt ons toch wel wat komisch voor. Op aarde zijn dergelijke excentriciteiten van menselijke domheid heel verdraaglijk. Maar hier in het rijk van de geesten doen zulke dwalingen van het menselijk streven wel een beetje eigenaardig aan! Stel je voor, dat we nu weer naar de aarde zouden terugkeren en daar onze vrienden konden vertellen, dat we zojuist een hemels ballet hadden bijgewoond! Nou, dat gelach zouden we wel eens willen horen! Maar zeg nu eens, hoe je eigenlijk op het krankzinnige idee bent gekomen om er in het rijk van de geesten een soort harem van een paar dozijn balletdanseressen van het zuiverste water op na te houden? Heb je ze dan formeel in dienst genomen? Of is dat misschien de hemel van de nieuw-katholieken? Kom, ga nou toch gauw met je nieuw-katholieke engeltjes! Breng ons liever nog zo'n fles van die laatste wijn! Daarvan is één druppel meer waard dan al die achtenveertig voetjes bij elkaar!' Robert glimlacht daarop en haalt de tweede fles.

 

59

 

De Heer over het vaak verkeerd gebruikte gezegde: ‘het doel heiligt de middelen'

 

[1] Jellinek wendt zich nu ook tot Mij en vraagt hoe Mij die zonder­linge kunstuiting is bevallen?

[2] Ik zeg tegen hem: 'Beste vriend, Ik moet je eerlijk bekennen dat Ik bij zulke gelegenheden veel minder Mijn aandacht vestig op het middel dan op het beoogde doel. Want het middel op zich kan vaak nog zo vreemd lijken, dat maakt niets uit als daarmee maar een in ieder opzicht nobel en goed doel wordt bereikt. Want hier in het rijk van de geesten heiligt altijd het bereikte goede doel ieder middel waardoor dit doel enkel en alleen bereikt kon worden. Hier doet de uitvoering van deze dans niets ter zake, maar met betrekking tot het alleen daardoor te bereiken nobele doel, is ze echter weer van oneindige waarde.

[3] Ik wil je deze weliswaar wat jezuïetachtig klinkende grondregel vooraf eerst op aardse wijze toelichten, zodat zijn geestelijke inhoud je des te duidelijker wordt. Luister dus naar Mij! Zie, deze grondregel luidt kort gezegd als volgt: Het goede doel heiligt ieder middel waardoor het zo mogelijk bereikt kan worden. Of deze grondregel echter ook juist is, zullen we nu zien aan de hand van verschillende voorbeelden:

[4] Kijk, een zoon op aarde heeft een vader, die bij zijn werk het ongeluk had een been zodanig te breken, dat hij alleen door een deskundige operatie weer genezen kan worden. Wat zou de goede, zijn vader boven alles liefhebbende zoon wel doen met iemand, die zijn vader puur uit woede of boosaardigheid zijn voet met een scherpe bijl zou afhakken? Deze zoon zou die booswicht grijpen en hem levenslang tuchtigen! En toch zou zijn vader bij deze 'spoedoperatie' heel wat minder geleden hebben, omdat deze dan pijlsnel aan een gezonde voet zou zijn uitgevoerd, dan wanneer de operatie nu aan een toch al uiterst pijnlijke voet door een dokter moet worden uitgevoerd. Kijk, het middel op zich, zonder samenhang met het daardoor te bereiken doel, zou zonder meer een gruwel zijn. Maar met betrekking tot het goede doel is het een zegen. En de zoon zal zich tegenover de kundige chirurg die zijn geliefde vader het leven redde, zeker uiterst dankbaar tonen. Want zonder hem zou zijn vader zeker aan koudvuur gestorven zijn. Laten we echter verder gaan!

[5] Wat zou jij met iemand doen, die jou met zijn vuist een tand uitsloeg? Je zou die woesteling voor het gerecht dagen en geen gering smartegeld van hem eisen. Maar wanneer je een slechte tand hebt die veel pijn veroorzaakt, ga je zelf naar een tandarts en betaalt hem graag voor het uittrekken van die slechte tand. Wie zou er een tandentrekker kunnen waarderen, die alleen voor zijn plezier de mensen hun tanden zou uitslaan of trekken? Heel anders ligt de zaak in handen van een echte tandarts, omdat hij door zijn vaak heel pijnlijke operatie een goed doel bereikt. Je kunt onmogelijk ontkennen, dat hier het op zich akelige middel door het bereikte doel wordt geheiligd. Dus daarom maar verder!

[6] Kijk, doodslag is een van de zwaarste zonden die een mens aan zijn naaste kan begaan. Er wandelt een vader met zijn zoon door een bos. Een booswicht die vermoedt dat de vader veel geld bij zich draagt, springt opeens uit het struikgewas naar voren, grijpt de vader bij de keel en wil hem wurgen. De zoon ziet het grote gevaar waarin zijn vader verkeert, grijpt meteen naar zijn geweer en doodt de roofmoordenaar! Kijk, doodslag is, zoals gezegd, een van de grootste zonden. Is echter de doodslag die de zoon beging aan de moordenaar die zijn vader wilde wurgen, ook zonde? O nee! Reeds het gezonde verstand zegt je: Doodslag is op zich en als middel tot het bereiken van een slecht doel een van de grootste zonden. Maar zoals hier, in verband met het goede doel, is hij even heilig als het doel zelf. In het bijzonder, wanneer hij het enige doeltreffende middel blijkt te zijn.

[7] Wat geldt bij deze drie voorbeelden, geldt ook voor iedere handeling die een mens of geest maar in staat is te verrichten. Wanneer ze na wijs overleg het enige werkzame middel tot het bereiken van een goed doel blijkt te zijn, dan is ze ook goed, rechtvaardig en door het bereikte doel geheiligd!

[8] En zo zul jij, beste vriend, bij deze arme danseressen wel een oogje dicht moeten doen. Want ze dansten om een meervoudig goed doel te bereiken. En dit is ook werkelijk bereikt, zoals je weldra zult inzien. Zeg eens, moeten we daarom wrok koesteren tegen deze danseressen, of zullen we hen daarvoor misschien ook een glaasje laten proeven van deze tweede fles?'

[9] Jellinek zegt: 'O, als het zo ligt, dan zeker! Kom maar hier jullie hartjes, jullie zullen ook een goede dag hebben!'

 

60

 

De danseressen verlangen opheldering over God

Robert onderricht ze: zoek het licht in jezelf

Gevaar van het puur uiterlijke onderzoek

 

[1] Na deze uitnodiging buigen de danseressen heel eerbiedig en de drie eersten zeggen: '0, beste, goede vrienden, jullie zijn veel te goed en te welwillend voor ons! Want onze onwaardige kunst is wel de minste van alle kunsten om van geesten zoals jullie ook maar de geringste waardering te verdienen. En zodoende kunnen we helemaal niet begrij­pen waarom jullie zo goed kunnen zijn voor ons arme zondaressen? Waarlijk, als we ons nog op aarde in ons lichaam zouden bevinden, zouden zulke hartelijke en goede mensen grote invloed op ons kunnen uitoefenen. Maar hier zijn we volkomen arm van geest en we hebben niets anders dan wat jullie grote _goedheid ons doet toekomen. Daarom kunnen we ook voor jullie grote goedheid niets anders terug doen dan jullie uit het diepst van ons hart achten en liefhebben! Als we jullie zo mogen benaderen, dan willen we dolgraag blij met jullie zijn. Maar zou onze misschien te weinig zuivere liefde jullie niet aangenaam zijn, laat ons dan maar weer verder trekken en onze aardse zonden betreuren!'

[2] Jellinek zegt: 'Ik vraag jullie, lieve meisjes, wees nu vooral niet zo rooms- katholiek! Waar is dan die God, die de liefde voor een misdaad zou houden? Hoe zouden wij jullie kunnen verachten, omdat jullie ons liefhebben? Kom dus allen maar hier en drink van deze ware levenswijn! Wees niet bang voor ons; wij alle vijf verlangen niets anders van jullie dan alleen je liefde, die jullie ons graag willen geven. En nu hoop ik dat jullie goed beseffen wat wij van jullie wensen te ontvangen, namelijk niets anders dan jullie zuivere liefde en vriendschap!'

[3] Als de danseressen dit van Jellinek vernemen, komen ze allervrien­delijkst naar ons toe en zeggen: 'Wij zijn jullie dienaressen! Jullie goede en nobele wil zal voor ons als heilige wet gelden! Eén verzoek willen we nog graag aan jullie voorleggen: We hebben in die domme wereld weinig mogelijkheden gezocht om het hoogste, goddelijke Wezen werkelijk te leren kennen en zijn daardoor, wat dit allereerste punt van menselijk weten en geloven betreft, hier als volkomen blinden aangekomen.

[4] Wel waren we zogenaamde roomse christenen en deden uiterlijk mee met alles wat deze kerk aan regels voorschreef. Maar al ons vasten, biechten en ter communie gaan heeft ons geen haar dichter bij het werkelijk kennen van God gebracht. Zoals we hier zijn, stierven we allemaal zo ongeveer in de loop van tien à vijftien jaar en vonden elkaar hier als bij toeval weer terug. Maar in dezelfde toestand als waarin we deze ernstige wereld binnengingen, bevinden we ons nu nog. We kenden God niet, en kennen Hem nog steeds niet. En toch kan alleen een boven alles goede, wijze en almachtige God ons dit bestaan hebben gegeven!

[5] Wanneer jullie, lieve vrienden, het niet beneden jullie waardigheid achten om ook ons arme schepselen bij gelegenheid een wat betere voorstelling van God te geven, dan zouden jullie ons een grote vreugde bereiden.

[6] Men heeft ons in de wereld de Godheid steeds op zo'n manier afgeschilderd, dat juist deze voorstelling van God ons ieder werkelijk Godsbegrip ontnam. God zou uit drie personen bestaan, die ieder voor zich volkomen God zou zijn, wat toch kennelijk tot drie Goden zou moeten leiden! Maar deze drie Goden zouden toch geen drie Goden, maar slechts één God zijn! Ieder van de drie Goden heeft wel zijn eigen taak. Zo hangt bijvoorbeeld God de Zoon sterk af van God de Vader en mag slechts datgene doen en onderrichten wat de Vader wil. En toch wordt er weer beweerd: Zoon en Vader zijn volkomen één! Met de Heilige Geest weet men eigenlijk helemaal niet waar men aan toe is. Is hij meer of minder dan de Vader of de Zoon? Hij zou uit beiden voortkomen en wordt als een duif boven beiden uitgebeeld! Dan zijn er nog die miljarden hosties, waarvan ieder eveneens volkomen God zou zijn! Kan een mens nu daaruit ooit tot een duidelijk inzicht komen over het wezen van God? Heb daarom geen hekel aan ons verzoek, want het inwilligen daarvan is voor ons belangrijker dan deze wijn.'

[7] Terwijl hij een beker met de beste wijn aanreikt, zegt Robert: 'Beste zusters, in naam van God de Heer en Schepper van de oneindig­heid, neem maar rustig deze wijn en drink ervan. Want de geest van deze wijn is niet zoals de geest van de aardse wijn, waarin volgens Paulus geesten van ontucht en hoererij wonen. Maar de geest in deze wijn heet geest van eeuwige, zuiverste liefde in God, welke geest dan ook een heilige vlam vol licht, helderheid en duidelijkheid is. In dit licht zullen jullie heel spoedig vanzelf in je vinden, wat jullie van ons zouden willen ontvangen.

[8] Jullie wens is weliswaar verheven en geen engel kan er een tekortkoming aan ontdekken, maar zoek haar vervulling niet buiten je, maar in jezelf, dan zal ze je van eeuwig nut zijn! Als wij haar aan jullie geven, dan hebben jullie een vreemd eigendom in je. Dat kan jullie wel uiterlijk een tijdelijk voordeel geven, maar het zou je innerlijk mettertijd een niet gemakkelijk te herstellen schade toebrengen.

[9] Want zie, een alleen uiterlijke leer kan zich om te beginnen ook alleen maar aan de uiterlijke geesten bekend maken, wier geaardheid stoffelijk is. Hij brengt dan in deze geesten wel een revolutie teweeg en dwingt hen hier en daar om die leer aan te nemen, maar de innerlijke geest merkt zoiets al gauw. Hij treedt naar buiten onder de natuurgeesten ofwel de eigenlijke natuurziel van ieder mens, bespeurt daar het goede zaad en is daarover zeer verheugd. Maar dan gebeurt er meestal een ongeluk. Terwijl de eigenlijke levensgeest van de mens het uiterlijke zaad beziet en zich buiten zijn kamer te midden van zijn natuurgeesten verheugt over een rijke oogst, verzamelen zich de meest boze en onzui­vere natuurgeesten die nog in de ziel aanwezig waren, om in de kamer van de ware geest binnen te dringen en deze dan de terugkeer te versperren, ja heel vaak onmogelijk te maken. Wanneer de ware geest dan echter zijn levenszetel verliest, probeert hij aanvankelijk een nieuwe plek temidden van de beste natuurgeesten van zijn ziel te verwerven; hij woont daar bij hen, als medebewoner in het huis van een andere eigenaar. Maar omdat hij van al zijn eigendommen beroofd, tenslotte de huur niet kan voldoen, neemt de eigenlijke heer des huizes hem alles af wat hij nog bezat en maakt hem bovendien tot gevangene of zelfs tot slaaf van zijn heerszucht! In deze toestand moet de ware, innerlijke levensgeest zich dan met de meest onzuivere natuurgeesten verbinden en met hen samen onder hetzelfde juk aan het schandtouw van de zonde te trekken. En dat is dan ook zoveel als de geestelijke dood van de mens. Want in zo iemand heeft satan dan zijn troon opgericht en de eigenlijke heer van het leven in de mens tot slaaf gemaakt van helse begeerten en instincten!

[10] Houd daarom altijd goed voor ogen, dat je niet te gretig een onderwijzing van buiten af zonder meer aanneemt. Want deze dient tot niets als de geest haar niet in de allergrootste deemoed opneemt en onmiddellijk zijn hele leven er volkomen naar richt, wat voor iedere geest zeker een heel zware opgave is. Kijk, Salomo, Israëls meest wijze koning, viel ondanks zijn wijsheid. Want zijn innerlijke geest, die zich sterk genoeg voelde, waagde het eens zijn innerlijke woonstede te verlaten, zich naar buiten te begeven onder zijn natuurgeesten, om deze volgens zijn wijsheid te ordenen. Maar omdat hij dat deed vóór het bereiken van zijn volledige rijpheid, die altijd van binnen uit en nooit van buiten naar binnen moet plaatshebben, werd hij door zijn onzuivere natuurgeesten gevangen en niet meer toegelaten in zijn huis, dat maar al te vlug omgebouwd werd tot woning van allerlei ondeugden, ontucht en afgo­derij! Zo verried ook Judas zijn Meester, Heer en God, omdat hij de leer van het heil slechts opnam in zijn uiterlijke geesten, die hun zetel hebben in het verstand en van daaruit in allerlei verlangens. Daardoor lokte hij zijn eigenlijke levensgeest uit zijn innerlijke woning en opende deze voor de satan, die er vrij kon binnentrekken. Het gevolg daarvan is al zo bekend, dat ik het jullie niet opnieuw behoef te vertellen.

[11] Daarom, drink nu deze wijn. Deze zal in jullie de juiste liefde tot God opwekken. En deze zal jullie geest sterken en doen groeien. Als de geest dan door zijn groei al zijn uiterlijke natuurgeesten zal doordringen zonder zijn oorspronkelijke levenszetel te verlaten, zal hij zeker alles in zichzelf vinden wat hij nu van buitenaf zou willen ontvangen. Hebben jullie mij goed begrepen?'

 

61

 

Het begrip van de danseressen

Strijd tegen onzuivere natuurgeesten in de mens

De trap naar de volmaaktheid.

De Allerhoogste

 

[1] De danseressen zeggen: 'O, wijze vriend, jij bent waarachtig ingewijd in het diepste wezen van het mensenleven. Heel goed hebben we je begrepen. Je hebt ons datgene waar wij vaak een vaag vermoeden van hadden, duidelijk voor ogen gesteld. Hoe zullen we je daar ooit genoeg voor kunnen danken?

[2] Hoe vaak hebben we op aarde mensen gezien, wier geest de hoogst mogelijke ontwikkeling had. Mensen die met name op het gebied van de religie een reputatie van heiligheid hadden en door iedereen werden geëerd en geprezen. Ja, nog meer: Mensen die door woord en daad onmiskenbare sporen van een hogere verlichting lieten blijken. Zulke mensen kwamen soms bij ons en deden ons voorstellen voor de meest verfoeilijke genoegens. Nee, dachten we bij onszelf, als dat de gevolgen zijn van een zo voortreffelijke christelijke deugd, dan moeten we daar verder niets meer van hebben! Destijds waren zulke verschijnselen voor ons een onoplosbaar raadsel, nu echter is ons dat allemaal duidelijk. Want nu weten we pas waar al dat kwaad vandaan komt. Geef ons nu die wijn des levens, dan willen wij allen deze beker van deemoed tot op de laatste druppel in ons opnemen.'

[3] Robert reikt hun nu de beker aan, zij drinken eruit en worden daardoor vervuld met een grote vreugde.

[4] Jellinek is, evenals Messenhauser en Becher hoogst verbaasd over Roberts wijsheid en zegt na een poosje: 'Broeder, dat is te veel opeens! Je weet dat ik jou altijd voor een zeer wijs man hield. Maar dat je werkelijk zo'n diepe wijsheid bezit, daarvan had ik niet het minste vermoeden! Maar onwillekeurig komt het me toch voor, dat je hetgeen je nu hebt gesproken niet van jezelf hebt. Maar dat doet er niet toe. Want je hebt ook bij mij daardoor een lichtje doen opgaan, zodat ik nu de dingen en verschijnselen heel anders begin te beoordelen dan vroeger.

       [5] Het begint me nu ook een beetje duidelijk te worden waarom deze danseressen voor ons gedanst hebben. Hebben ze daardoor misschien onze onreine geesten uit de door hen bezette woning van ons ware 'ik' gelokt, en heeft dit toen vlug weer zijn eigen woning betrokken?'

[6] Robert zegt: 'Ja, ja, bijna heb je de zaak waarheidsgetrouw weer­gegeven. Maar toch heb je nog wat te oppervlakkig in jezelf gekeken. Want, beste broeder, hoe heb je zo over jezelf en over ons allen kunnen denken?

[7] Ik zeg je, bij ons is juist het omgekeerde het geval. Onze en vooral jullie geesten bevinden zich gelukkig in hun juiste levenswoning, anders zouden jullie je niet in deze woning bevinden, maar in een zodanige waar nooit licht en levenswarmte binnenkomt.

[8] Jullie geesten werden alleen te veel door de natuurgeesten belegerd, zodat ze zich nauwelijks konden bewegen en niet door deze natuurgees­ten konden heen kijken. Daardoor konden jullie je voorheen in dat vertrek ook nauwelijks bewegen en nog minder ergens iets zien. Alleen door buitengewone hulp van boven werden de belegeraars van jullie geest naar buiten getrokken. En zie, jullie geest kon ook meteen uit zichzelf meer licht ontwikkelen en daardoor zijn vroegere, uiterst beperkte gezichtskring uitbreiden. Jullie ontdekten toen ook meteen een open­staande deur en deze tafel met de levenswijn.

[9] Maar toch zijn er nog zoveel natuurgeesten als belegeraars om de echte woning van jullie geest gebleven, dat door hun nog grote aantal jullie geest niet volkomen helder kon zien, maar als door een lichte nevel moest kijken. Daar echter deze geesten, die steeds het hardnekkigst de ware geest belegeren en hem in hun sferen willen lokken, meestal van zinnelijke liefde afkomstig zijn, hebben ze ook in zeker opzicht de grootste gelijkenis met de ware geest van zuivere liefde van God in onze harten. Ze zijn het moeilijkst van deze levenswoning weg te krijgen omdat ze, als geen andere soort van natuurgeesten, maar al te sterk aan het leven vasthouden. Hun grootste angst is het leven te verliezen, dat hun zoveel Zoet genot biedt.

[10] Deze hardnekkige natuurgeesten kunnen slechts door een bui­tengewone aantrekkingskracht van buiten af wat meer worden wegge­trokken van de woning van de eigenlijke geest, bij welke gelegenheid deze ware geest dan zijn territorium weer wat kan uitbreiden en daardoor vrijer en meer verlicht kan worden. En kijk, zo'n uiterlijke aantrekking werd hier dan ook door deze danseressen bewerkstelligd. En jullie ware ik is daardoor veel vrijer en helderder geworden. Daarom heeft ook voorheen mijn verheven vriend tegen jou, broeder Jellinek, toen je dat dansen hier wel wat eigenaardig vond, gezegd, dat je hier niet zo zeer op het middel, dan wel op het goede doel moet letten. Nu heb je het duidelijk belichte, goede doel voor je! En daarom meen ik althans, dat je ook niets meer tegen het middel zult inbrengen.

[11] Dat echter deze danseressen nog geen zuivere engelen zijn omdat door hen voor jullie een goed doel werd bereikt, hoef ik jullie nauwelijks nader toe te lichten. Maar we willen alles doen, opdat zij worden, wat zij en ook wij nog niet zijn!

[12] Ik ben slechts één trede verder op de trap dan jullie, en dat is ook mijn enige voordeel. Maar de trap naar onze eeuwige bestemming is een oneindige. En daarom zal het ook gemakkelijk kunnen gebeuren, dat onze huidige verschillen zo weggewerkt worden, dat niemand van ons iets op een van de anderen voor heeft. Met uitzondering van die vriend en broeder naast je, broeder Jellinek, die ons allen zo verschrikkelijk ver vooruit is, dat we nooit in staat zullen zijn hem in te halen. Waarom, dat zal jullie bij een nadere kennismaking met hem voldoende duidelijk worden.

[13] Maar nu hebben we nog een ander, heel belangrijk karwei te doen dat in de eerste plaats in orde gebracht moet worden, daar wij ons anders in dit huis niet vrij zouden kunnen bewegen.'

 

62

 

Bij het losbandige Weense gezelschap

Heilzame kuur voor deze wellustelingen

Robert moedigt hen aan om het huis binnen te treden

 

[1] Robert zegt verder: 'Kijk eens door dit raam naar buiten in die heerlijke tuin, die dit huis aan alle kanten omringt en zeg me eens wat jullie daar zien?'

[2] De drie gaan dadelijk naar het raam en kijken naar buiten. Nauwelijks hebben ze echter een blik naar buiten geworpen, of ze deinzen huiverend terug. Jellinek neemt het woord en zegt: 'Maar broeders, in Gods naam, wat is dat nu! Zijn dat mensen, dieren of duivels? Nee, zoiets had ik in de buurt van dit huis niet verwacht! Daar zie je in een keer alle afschuwelijkheden van de smerigste, heidense mythologie, plastisch en daadwerkelijk bij elkaar! Ik smeek je, beste broeder, doe de deur van je huis toch op slot, anders lopen we gevaar dat deze beesten bij ons binnendringen en ons allemaal met huid en haar opvreten!'

[3] Robert zegt: 'O, wees daar maar niet bang voor! Ze zien er in wezen niet zo uit als ze jullie op het eerste gezicht toeschijnen. Dat ze jullie zo afschrikwekkend voorkomen komt, omdat ze vanuit de Weense tijd nog menen, dat jullie hen aan Windischgrätz zouden hebben verraden. Wanneer ze van het tegendeel overtuigd zullen zijn, zullen ze jullie ook meteen wat menselijker voorkomen. Want weet wel, het zijn allerlei Weense individuen die in de noodlottige oktoberdagen als strijders voor de aardse vrijheid zijn gevallen door de wapens van de soldaten van de keizer. Ze menen nu dat dit nooit mogelijk zou zijn geweest indien vooral Messenhauser hen niet heimelijk zou hebben verraden. Worden ze echter van het tegendeel overtuigd, dan zal er met Gods hulp ook wel wat anders met hen te beginnen zijn. Mochten zich onder hen ook nog enkelen bevinden die zich niet willen laten overtuigen, dan zal de Heer met Zijn macht zulke bokken van de betere schapen wel weten te scheiden.

[4] Daarom zullen we hen dan ook binnenlaten en volgens de wil van de Heer bewerken. Omdat het toch ook veelal onze schuld was dat ze door onze redevoeringen en wetten zo ver zijn gekomen, is het nu ook vooral onze plicht hen op een betere weg te brengen. Kom nu dus met me mee naar buiten; we gaan naar hen toe in naam van de Heer!'

[5] Robert gaat nu met Messenhauser en Becher naar buiten de tuin in, waar de bekende Weners zich nog bevinden met hun afgematte deernen en verkrachte dochters. Ik volg hen meteen met Jellinek aan Mijn zijde naar de tuin, waar we deze menigte in een zichtbaar onbe­haaglijke toestand aantreffen.

[6] Als Robert hun vraagt hoe het met hen gaat, schreeuwen ze bijna allemaal tegelijk: 'Miserabel, ellendig en slecht! Help ons, of maak een eind aan dit ellendige zwijneleven! Dat is ons om het even! Is dat niet echt om duivels van te worden?! Stel je voor, wat we hier in dit vuile stinkende geestenrijk al voor fraaie ervaringen hebben opgedaan! Het is waar, we hebben het met de vrouwen wat al te bont gemaakt. Maar we zijn beesten en zijn ook nooit wat anders geweest omdat we nooit tot iets beters werden opgevoed, waaraan alleen onze wijze en milde vorsten schuldig zijn. En zo vermaakten we ons hier dan ook op de geliefde manier, zoals vader Adam met Eva. Maar luister nu, wat er op dit gebied in het geestenrijk verschrikkelijk is en nauwelijks te geloven, we zijn hier bijna allemaal aangestoken! Dat is toch verduiveld beroerd, hier in het geestenrijk te worden besmet! Als er hier nu maar ergens hulp te krijgen zou zijn! Maar er is nergens iets, waar je ook kijkt. Je ziet nu hoe het met ons gaat! Wees daarom zo goed en bezorg ons een of andere hulp of breng ons allemaal om het leven. Want het is toch honderd keer beter helemaal niet te bestaan, dan onder zulke afschuwelijk bittere omstan­digheden!

[7] Nog iets! Zeg ons eens, wie jouw begeleiders zijn. Die ene kennen we al; dat is de zogenaamde eigenlijke heer des huizes, een echt zeldzame man Gods. Maar die andere drie kennen we niet. Zeg eens, wie zijn dat?'

[8] Robert zegt: 'Mijn arme, zieke vrienden, zijn jullie dan zo blind, dat jullie niet meer in staat zijn Messenhauser, Becher en Jellinek te herkennen?'

[9] Sommigen schreeuwen: 'Wel sakkerloot! Wat?! Zijn dat die drie aartsschoften? Nou, we hadden ons eerder voor kunnen stellen dat we dood waren dan dat we juist die aartsboef van een Messenhauser nog eens tegen het lijf zouden lopen! Maar het is zijn geluk dat wij er nu allemaal zo miserabel aan toe zijn. Anders zouden we hem hier wel eens onze curieuze dank betuigd hebben voor zijn oppercommando in We­nen! Maar omdat we voor een stevige handdruk te zwak zijn, kan hij zich er ondertussen mee troosten dat wij deze uitgekookte schurk en spitsboef toewensen wat hij zichzelf zeker niet toewenst! Dus, Messenhauser, Becher en Jellinek! Zo komt hier alle gespuis weer samen! Werkelijk, dat is een fraai paradijsje!'

[10] Robert zegt: 'Zeg eens, zijn jullie nou opgelucht, nu jullie mijn vrienden hebt kunnen beschimpen?' De Weners zeggen: 'Nou, dat niet. Maar we moesten het hun zeggen, omdat ze het echt hebben verdiend! Je weet zelf wel hoe en waarom!'

[11] Robert zegt: 'Luister, als we dat nu eens laten rusten; wat voorbij is, is voorbij! Niemand van ons, uitgezonderd mijn verheven vriend, kan van zichzelf beweren dat hij nooit gefaald heeft. Ik geloof eerder, dat ieder van ons het scala van alle doodzonden wel meer dan ééns heeft doorlopen. Het zou wel heel dom van me zijn, als ik deze drie beschul­digden als onschuldig voor jullie zou willen kwalificeren. Zij hebben hun danige portie zonden begaan, maar wij van onze kant zijn er ook niet zuinig mee omgegaan! Om te bepalen wie van ons voor Gods rechterstoel eigenlijk het meest rijp voor de hel zou zijn, zou de eeuwige Meester van het leven niet veel hoofdbrekens kosten. Maar ik denk, omdat we geen van allen iets waard zijn voor God, dat we elkaar hier maar niet meer moeten aanklagen. Het is beter dat we elkaar onder algemene, wederke­rige amnestie de hand reiken, elkaar alles vergeven en hier in dit nieuwe rijk van het leven ook een nieuwe kolonie stichten van louter vrienden en broeders. Dat zal voor ons in het vervolg betere vruchten afwerpen, dan wanneer we elkaar hier nog zouden oordelen, waar ieder van ons toch al een behoorlijke mate van het oordeel op zijn schouders te dragen heeft! Wat denken jullie, hoe bevalt jullie mijn goedbedoelde voorstel?'

[12] Allen roepen: 'Ja, ja, je hebt volkomen gelijk! Maar vooral gezondheid, daar hebben we het meest behoefte aan. Want je weet dat een mens of geest die lijdt, niet gemakkelijk tot een gezond besluit kan komen. Met een zieke Wener is niets te beginnen!'

[13] Robert zegt: 'Nu, dat komt wel voor elkaar! Sta op en kom allen met mij naar binnen, daar zullen wel middelen te vinden zijn om jullie weer gezond te maken. Want hier in het geestenrijk valt voor het uitwendige met geen dokter iets te beginnen, omdat hier iedere kwaal van binnenuit moet worden genezen. En daarvoor is het nodig, dat jullie hier mijn huis binnengaan, dat van alle mogelijke middelen uitstekend is voorzien. Daarom, volg mij maar!'

[14] Na deze woorden van Robert staan allen op, ook de vrouwen, en strompelen zo goed als het gaat achter ons aan het huis binnen, en wel in het ons reeds bekende vertrek, dat groot genoeg is om vele duizenden gasten op te nemen.

 

63

 

De gasten bij het zien van de danseressen

Volksgesprekken.

De barricadeheldin

De pathetische spreker

 

[1] Als ze allen in het vertrek bij elkaar zijn, merkt één van hen de danseressen op: 'Nu, die kunnen ons nu ook allemaal gestolen worden. Onze situatie en die daar, dat zou mooi bij elkaar passen!' Een ander, naast hem, zegt: 'Wel verdraaid nog aan toe! Knap zijn ze! En mooie voetjes dat ze hebben! Sapperloot, was ik maar gezond. M'n hemel, die middelste spreekt me wel aan!' (Het gesproken Weense dialect in de volgende hoofdstukken gaat in de vertaling uiteraard verloren.)

[2] Zijn buurman vermaant hem: 'Maar Frans, alsjeblieft, wees nu toch verstandig! Weet je dan niet, dat we niet meer op aarde zijn?' De eerste zegt: 'Dat weet ik wel, maar aarde of geen aarde, mooi zijn ze toch! Je moet wel helemaal geen gevoel hebben, als je daar onverschillig bij kunt blijven.'

[3] Een derde zegt: 'Maar als Frans door zijn belangstelling later in de hel terecht zou komen, hoe zou het Frans dan te moede zijn?' Frans zegt: 'Ach, de duivel hale je! Je bent en blijft een dom loeder. Zijn we nu dan soms in de hemel? Of heb jij ooit de hel gezien, om te kunnen zeggen, dat je nu nog niet in de hel bent?' De toegesprokene zegt: 'Dat weet ik wel, want dan zouden we eerst verdoemd moeten worden en daarna het helse vuur zien. En dat, meen ik, is nu met ons nog niet het geval. Het brandt me wel verduiveld; je weet wel waarom. Maar dat is nog geen hel, omdat we nog niet verdoemd zijn, en ook geen vuur zien. Maar ik denk wel, wanneer we die verduivelde vrouwen ook nu nog niet met rust laten, nu we al in de geestenwereld zijn, dat we veel gemakkelijker in de hel kunnen komen dan op aarde. Heb ik soms ongelijk?'

      [4] De eerste zegt: 'Ja, ja, je hebt wel gelijk. Maar denken kan ik toch zeker, zoals mijn kop me dat ingeeft! Dat wil nog niet zeggen dat ik iets doe!' De ander zegt: 'Ja, ja, niets doen, niets doen! Eerst komen altijd de gedachten, na de gedachten de begeerten en na de begeerten de daden. En daarna komt de hel en dan is het afgelopen! Begrijp je me? Ik denk nou eenmaal zo: Gestorven zijn we, en we zijn nu in de geestenwereld. Daar is het parool: mooi rustig blijven en gehoorzaam zijn en niets anders denken, spreken en doen, dan wat Blum ons zal zeggen; dan kan het met ons nog beter worden!' Frans zegt: 'Nou ja, dat is ook goed; je bent niet helemaal zo dom als je er uitziet.'

[5] Een barricadeheldin naast hen zegt: 'Moet je die twee grootspre­kers zien! Die willen elkaar de hel in- en uitpraten! Hahaha, de een is nog een grotere snoever dan de ander en ze wachten nog tot ze verdoemd worden, alsof ze niet allang verdoemd zouden zijn! Hahaha, dat is toch grappig!' Frans zegt: 'Kun jij je grote waffel niet dicht houden? Jij smerige studentenhoer! Wacht maar, ik krijg je nog wel! Voor een hemelrijk van Christus meet ik je er nog wel een paar uit, dat de allerzaligste maagd Maria daarbij nog au zal roepen! Kijk me dat misbaksel eens aan! Die zou ons graag met z'n allen in de hel willen hebben. Kijk uit, dat jij met je handen als vleermuisvleugels er niet het eerst in vliegt!'

[6] Een ander komt naar voren en zegt op pathetische toon: 'Vrien­den, bedenk wel waar jullie zijn! Het is hier niet het Prater, waar het Weense mensdom zich nog tien keer grover gedraagt dan anders! Be­denk, hier is het geestenrijk, waar men zich goed moet gedragen en ernstig moet zijn om niet ogenblikkelijk voor eeuwig te worden ver­doemd. Want bij God is er geen genade en geen pardon meer in deze wereld!' De heldin zegt: 'Hoho, maak u zich niet zo druk, opgeblazen leeghoofd! Dat onze lieve Heer met iemand als u die het bier bij emmers zuipt geen erbarmen kan hebben, dat is toch heel natuurlijk!' De pathetische spreker zet grote ogen op en zegt: 'Wa-a-at zegt deze lelijke Blocksberg heks? Wacht maar, voor dat potje zal hier in de geestenwereld ook wel een deksel te vinden zijn! Is hier dan geen kerel, die niet bang is zijn handen vuil te maken om deze vuile deern de nek om te draaien?' De heldin zegt: 'O, doe daar maar geen moeite voor. Want als het hier op de gemeenste kerel aan zou komen om mij de nek om te draaien, dan zou daarvoor immers niemand geschikter zijn dan u! Maar dan denk ik dat zo'n karwei nog veel te goed voor u zou zijn. Wie denkt u wel dat u bent, levend biervat?!' U mist uw wijntje en uw Trijntje in de geesten­wereld, hé? Troost u maar, misschien komt uw Trijntje ook wel gauw. Dan zal onze lieve Heer meteen barmhartiger zijn dan U nu!'

[7] De patheticus zegt: 'Vrienden, laten we ons met dit ordinaire mens niet meer bemoeien, want een koe met een beruifde staart maakt alles om zich heen onrein!' De heldin zegt: 'Ja, dat zou toch een schande zijn als u niet schoner zou zijn dan ik; u heeft zich toch u leven lang met duizenden emmers bier schoongespoeld! En dat is wel heel wat anders dan honderd generale biechten bij alle Jezuïeten! Als ik een stukje van onze lieve Heer was, dan wist ik wel hoe ik u zalig zou maken. Ik zou van de Donau louter sterk bier maken en u daar neer zetten, waar de Donau in de Zwarte Zee uitmondt, en dan uw Trijntje er naast. Dan zou u de zaligste mens zijn!'

 

64

 

De patheticus wordt door Robert terechtgewezen

De goedhartige heldin spreekt hem tevergeefs toe

 

[1] De patheticus laat nu de heldin staan en begeeft zich naar Robert, om hem er eerbiedig op te wijzen, wat een laag bij de grondse wezens hier in de geestenwereld zijn voorname huis verontreinigen. Zou hij zulke wezens niet ergens anders heen kunnen sturen?

[2] Robert zegt: 'Mijn waarde vriend, dat gaat hier onmogelijk. Ziet u, op aarde wilden we immers niets anders dan in ieder opzicht volkomen gelijke rechten voor de mensen bereiken. Wat echter op aarde niet te realiseren was, wordt ons hier nu overvloedig aangeboden. En dat is een waar geschenk van de allerhoogste heerser over alle hemelen en werelden. Wilt u nu in deze geheel vrije toestand, die God Zelf ons hier geeft, echter gelukkig zijn, overschat dan nooit uw waarde als mens. Bedenk heel goed, dat alle mensen die u hier ziet, dezelfde God tot Schepper en Vader hebben. Dan zult u deze mensen ook waarlijk liefhebben en oprechte wederliefde ondervinden, hetgeen hier het enige is dat het geluk voor allen teweeg brengt. U zult dan ook nooit uw toevlucht hoeven te nemen tot het verdedigen van uw eer, maar uw eigen hart zal u de allerbeste rechtvaardiging verschaffen in de harten van uw broeders en zusters. Overigens hoeft u er zich helemaal geen zorgen over te maken of mijn huis door deze arme wezens wordt verontreinigd of niet, want daar is al voor gezorgd. Ook moet ik u eerlijk bekennen, dat deze heldin met haar radde tong mij liever is dan u. Zij is, zoals ze is, een Weense, en heeft daarbij een goed hart. U bent echter een gepensioneerde hof-filosoof, die zich alleen met 'u' laat aanspreken, zonder te bedenken dat we hier allemaal broeders en zusters zijn. Zegt u zelf eens, wie me hier dierbaarder zou moeten zijn, u of die Weense, in haar volle oprechtheid?'

[3] De patheticus maakt een buiging voor Robert en zegt: 'Als achtens­waardige heren hier zo worden aangesproken, dan vraag ik of u mij wilt veroorloven weer naar buiten te gaan, want hier stinkt het van de platvloersheid en van het gepeupel!'

[4] Robert zegt: 'Vriend, in dit huis bevindt zich nergens een kerker, noch een keten, behalve die van de liefde! Wilt u zich deze niet laten welgevallen, dan kunt u net zo vrij weer naar buiten gaan als u bent binnen gekomen. Alleen moet ik er helaas aan toevoegen, dat het voor u een beetje moeilijk zou kunnen worden dit huis van liefde weer binnen te gaan. Want het zou heel goed mogelijk kunnen zijn dat dit huis uit uw gezichtsveld zou verdwijnen, zodra u de eerste stap naar buiten doet. U weet nu waar u aan toe bent. Maar u bent vrij en kunt doen wat u wilt.'

[5] Nu schrikt de patheticus en weet niet wat te doen. Maar onze heldin komt er snel bij en zegt: 'Kom nou, blijf toch! En doe niet zo verwaand! Kijk, ik ben allang niet meer boos. Mij heeft het alleen maar een beetje gehinderd, dat u onze lieve Heer iedere genade en barmhar­tigheid hebt willen ontnemen. En toen heb ik u dus mijn mening gezegd, maar ik bedoelde het niet zo kwaad! Maar u had mij wel op kunnen vreten van woede, als het u mogelijk was geweest. Daarna bent u mij gaan aanklagen en had u graag gehad dat ik werd gestraft. Maar de heer Blum is gelukkig een beetje verstandiger dan wij tweeën, en zodoende hebt u niets kunnen bereiken en daarover bent u nu teleurgesteld. Laat dat nu maar zitten, wees niet meer boos en blijf maar hier. Naderhand komt alles wel weer voor elkaar. We zijn toch louter mensen vol gebreken en moeten daarom wat geduld met elkaar hebben. Het zou me wat moois zijn, wanneer wij ons hier als geesten ook nog beledigd zouden voelen! Komt u toch weer bij ons. De oude Frans die lange tijd uw schoenpoetser was, zal u wel weer op het goede spoor zetten! Nou, bent u nu nog boos op mij?'

[6] De patheticus zegt: 'Nee, ik ben niet echt boos op jou, want dat zou me niet tot eer strekken, omdat jij, om zo te zeggen, bij mij vergeleken toch niets bent! Maar in jullie midden, waar zo'n vreselijk ordinaire sfeer heerst, kan ik mij niet meer begeven; dus zal ik me hier in de kring der notabelen ophouden. Jij kunt dus weer gaan!' De heldin zegt: 'Pas maar op, dat die notabelen niet misselijk worden van u, verwaand leeghoofd! Wie denkt u wel, dat u bent? Ik ben wel een echt jolige Weense meid, maar slecht ben ik nou ook weer niet. Wanneer ik voor u echter te min ben, dan zoekt u toch een betere uit! Daar staan er meteen al een paar dozijn! Ga daar maar heen en probeer uw geluk! Die zullen u wel zeggen, hoeveel u waard bent!'

[7] De heldin begeeft zich weer te midden van haar groepje. De patheticus trekt echter zijn neus op en doet, alsof hij die vlotte spreekster helemaal niet gehoord heeft.

 

65

 

De Weners en de onplezierige Bohemer

De heldin wendt zich tot Jellinek

Deze verwijst haar naar de Heer

 

[1] Als onze heldin zich weer temidden van degenen bevindt met wie ze eerder een nogal felle discussie had gehad, zegt de ons reeds bekende Frans tegen haar: 'Zo bijdehante juf, hoe is het je vergaan bij die opgeblazen druktemaker? Heb je het hem eens goed gezegd op zijn Weens?' De heldin zegt: 'Nou ja, hij zal het wel begrepen hebben. Nu verbeeldt die halve gare zich ook nog, dat hij een heer van stand is! Nou, die zullen ze daar nog wel wat anders voorschotelen. Maar ik heb hem gewaarschuwd! Jullie hadden moeten horen hoe meneer Blum hem heeft aangepakt, omdat hij over mij was gaan klagen; jullie zouden je krom gelachen hebben! Ik wens geen mens iets lelijks toe, ook deze opschepper niet; maar omdat hij zo'n verwaande kwast is, heb ik er echt plezier in, als die goede heren daar hem een beetje kortwieken. Dan krijgt hij wat hem toekomt!' Frans zegt: 'Nou meid, nu beval je me weer en ik ben niet meer kwaad op je. Maar dit zeg ik je ook, als je me nog eens zo aanvalt als daarnet, zie dan maar hoe je je verder redt! Maar nu is alles weer goed, begrijp je?'

[2] De heldin zegt: 'Nou, nou, we zijn immers geen Bohemers, dat we zeven jaar lang kwaad op elkaar moeten blijven. Al doen ze soms alsof ze elkaar wel kunnen verslinden, Weners zijn als ze zich een keer omgedraaid hebben weer de beste vrienden! Maar met de Bohemers is dat een ramp! Ik heb eens zo'n type kwaad gemaakt. Ik denk dat hij me zelfs na drie jaar nog wel wat aan had kunnen doen, als hij me te pakken had gekregen.' Frans zegt: 'Mens, praat niet zo hard! Want je weet nooit wie er allemaal meeluistert. Weet je dan niet, dat de Bohemers de langste vingers en de grootste oren hebben, waardoor zij dan ook steeds de beste spionnen en politie-agenten waren?'

[3] Na deze woorden van Frans verheft zich meteen een krachtige, dikke gestalte (een Bohemer), haalt diep adem en zegt dan voornamelijk tegen Frans: 'Luister eens even, vervloekte kerel, wie heeft er grote oren en wie heeft er lange vingers? Als jij nog eens zoiets durft te zeggen, pas dan maar op! Al ben ik een geest, dan zal ik je toch eens vertellen wie er grote oren heeft! Heb je me verstaan, vervloekte kerel?' De heldin zegt: 'O wee, Frans! Laten we maar zien dat we weg komen! Als je van de duivel spreekt, trap je op zijn staart! Dat is me er een die je van je levensdagen geen tweede keer wilt tegenkomen! Nou, als die kwaad wordt, dan maakt hij ons, denk ik, meteen een kopje kleiner.' De Bohemer zegt: 'Hou je koest, kletskous! Of ik geef je er een, dan zul je genoeg hebben! Of denk je dat de Bohemers duivels zijn? Jij bent een echte hoer, maar de Bohemers zijn goeie lui! Versta je me, jij met je grote mond?' De heldin zegt: 'Luister, beste Weners, dat is me er een! Als we niet in zo'n eerbaar huis waren, dan zou die er uit gegooid moeten worden, al zou het ten koste van het leven van mijn moeder gaan! Maar er is niets aan te doen! Laten we maar weggaan, anders krijgen we nog herrie!'

[4] Na deze woorden gaat de heldin met nog enkele Weners snel naar Jellinek en Mij toe en begint direct het volgende gesprek met Jellinek: 'Nou, nou, meneer de dokter, nu had ik u toch bijna niet herkend. Grüsz Gott! Hoe maakt u het en wat doet u hier zoal?'

[5] Jellinek zegt: 'Wel, met mij gaat het heel goed, veel beter dan ooit op aarde. Het is echter mijn vurigste wens, dat het jullie allemaal spoedig even goed mag gaan, dan zullen jullie niet meer zo met elkaar ruziën als tot nu toe. Jullie moeten dat hier helemaal afleggen, anders kan het moeilijk beter worden met jullie. Leer van ons dat je geduld moet hebben met de zwakheden van je broeders, dan zullen jullie elkaar meteen beter begrijpen en dat zal jullie gouden vruchten opleveren. Maar als jullie elkaar steeds blijven beschimpen en met slaan dreigen, dan zal er tussen jullie nog lang geen christelijk hemelse liefde heersen, die alleen de ware zaligheid uitmaakt van alle geesten.

[6] Houd daarom op met jullie domme geruzie en word zachtmoedig van hart, dan kunnen jullie gemakkelijk en vlug geholpen worden! Maar als jullie steeds ruzie blijven maken onder elkaar, dan zul je nog lang moeten lijden. En zo jullie al geholpen worden, zal deze hulp even karig toebedeeld worden, als jullie wederzijdse liefde en vriendschap is! Bedenk toch, dat we voor God allemaal gelijk zijn! Niemand heeft iets vóór op een ander, behalve diegene die het meest deemoedig is en de grootste liefde tot God en al zijn broeders in zijn hart draagt. Heb je dit goed begrepen?'

[7] De heldin zegt: 'O ja, begrepen heb ik het wel! Maar onze Weense mond kunnen we niet meer dichthouden, als we ook maar ergens de lucht van krijgen! Daar zou een of andere wonderkuur goed voor zijn! Zou dat hier in het geestenrijk niet mogelijk zijn? Weet u, onze harten zijn zo slecht nog niet, maar wat onze mond betreft, dat is een andere zaak!'

[8] Jellinek zegt: 'Wel, we zullen eens zien wat we daaraan kunnen doen. Maar zelf moeten jullie ook wat moeite doen om jullie tongen in toom te houden! Vraag het deze heer hier naast me, die kan heel veel. Wanneer hij jullie helpt, dan zullen jullie echt geholpen zijn!'

[9] De heldin zegt: 'Meneer Jellinek, zeg me eens, verstaat die heer daar ook ons Weens? Een goed gezicht_heeft hij wel, en hij ziet er zo gemoedelijk uit. Die durf ik wel aan te spreken; als hij maar Weens verstaat!'

[10] Jellinek zegt: 'O, en hoe! Die verstaat en spreekt alle mogelijke talen. Ja, ik zeg je, dat hij zelfs de taal van het hart precies verstaat en bij wijze van spreken van het gezicht afleest wat iemand ook nog zo heimelijk bij zichzelf denkt. Probeer het maar eens, en je zult je meteen kunnen overtuigen, dat ik gelijk heb.'

[11] De heldin zegt: 'Goeie hemel, wat zegt u me nou! Als hij dat kan, moet hij zeker een beetje met onze lieve Heer verwant zijn. Dat zal wel een grappig gesprek worden, als hij al van te voren weet wat je hem wilt zeggen! Maar aanspreken wil ik hem toch eens, al zou hij ook zeggen, wat hij maar wilde! Maar zeg me nu alleen nog hoe hij heet; dan ben ik wel tevreden.'

[12] Jellinek zegt: 'Ja, mijn beste vriendin, daar vraag je naar iets, waar ikzelf ook nog niet achter ben. Ik heb zo'n vermoeden dat hij een grote, machtige engelgeest is, en dat hij naar ons is toegezonden, om ons te leren en de juiste weg naar God te wijzen. Maar dat is ook alles wat ik je kan zeggen. Hoe hij eigenlijk heet en welke hoge plaats hij voor God bekleedt, dat weet ik evenmin als jij. Maar het is zeker, dat alleen hij hier echt kan helpen, omdat hij daartoe de macht bezit.'

[13] De heldin zegt: 'Aha, aha, daar gaat me al een lichtje op! Weet u, meneer Jellinek, ik denk, dat is misschien wel zo'n apostel? Misschien wel Petrus of Paulus. He, wat denkt u ervan, heb ik gelijk of niet?'

[14] Jellinek zegt: 'Mijn beste, dat is allemaal best mogelijk. Wend je dus maar rechtstreeks tot hem, en dan zul je spoedig weten, waar je met hem aan toe bent. Maar voor een Petrus of Paulus spreekt hij me wat al te zelfstandig. Daarom vermoed ik, dat hij nog wat belangrijkers moet zijn. Misschien wel een soort aartsengel? Spreek nu zelf maar met hem, dan zal je alles wel het snelst duidelijk worden!'

 

66

 

De heldin wendt zich tot de Heer om hulp

De raad van de Heiland: beken openlijk wat je mankeert!

Verhaal van een gevallene

 

[1] Na deze inlichtingen kijkt de heldin Mij een poosje aan, komt daarna dichterbij en zegt tegen Me: 'Vergeef me, beste heer, dat ik u nu met een verzoek lastig val. Ziet u, meneer Jellinek heeft me naar u verwezen en me gezegd, dat u zelfs zo almachtig zou zijn, dat u iedereen zou kunnen helpen, wat hem ook maar mocht mankeren. Ziet u, beste, vriendelijke heer, bij mij mankeert er heel wat aan, en dus valt er ook heel wat te helpen. Weest u zo goed om mij en ons Weners allemaal te helpen, als het u mogelijk is. Kijk, wij zijn op aarde opgegroeid als het lieve vee, en zijn dus ook als beesten hier naar toe gekomen en zijn ziek van top tot teen, hoe je het ook bekijkt. Bovendien zijn we ook nog zo dom als een dertigjarige godsdienstoorlog! Weest u zo goed om ons wat gezonder en verstandiger te maken dan we nu zijn en we zullen ons dan allemaal wel beter gedragen!'

[2] Ik zeg: 'Ja, ja, helpen kan Ik jullie wel, en jou het eerst! Maar je moet Me van te voren openlijk bekennen en eerlijk zeggen, wat jou nu precies mankeert. Ben je ziek, dan moet je Me zeggen waar, hoe en waardoor je je deze ziekte op de hals hebt gehaald. En als je denkt dat je dom bent, moet je Me ook eerlijk zeggen, wat je van jezelf eigenlijk dom vindt. Ik zal dan wel zien, hoe Ik jou en je landgenoten kan helpen. Denk nu echt gewetensvol na over al je toestanden en zeg Mij dan, wat je van jezelf vindt. Voor de rest zal Ik dan zorgen.'

[3] De heldin zegt: 'O wee! Dat zal me wat moois worden! U bent nog erger dan een redemptorist! Als ik u dat allemaal moet vertellen! Kijk, ik ging eens bij zo iemand te biecht; nu moet je horen, hoe die me uitgehoord heeft; u houdt het niet voor mogelijk! Nou, het ergste canaille zou tot aan haar tenen rood worden van schaamte! En kijk, als ik u nu alles zou moeten opbiechten wat ik mijn leven lang zoal gedaan heb, O wee, nee! Dan zou u grote ogen opzetten! Als er niet zo veel mensen zouden zijn, dan ging het nog, maar in het bijzijn van al die mensen, zou ik me de ogen uit mijn hoofd schamen! Luister eens, dat zou wat moois zijn: kunt u niet zo zien wat me mankeert? Weest u zo goed om uw geluk eens met mij te proberen; misschien kan het ook zonder die schande?'

[4] Ik zeg: 'Maar hoor eens, m'n beste, hoe kwam het dan, dat je je vroeger niet hebt geschaamd, toen je zondigde? Je was immers bij die gelegenheden ook meestal in gezelschap en schaamde je niet erg, als in nachtelijke uren een dozijn jongelingen, aan wie je je helemaal ontkleed toonde en allerlei wellustige gebaren maakte, je aangaapten, betastten en dan gewoonlijk nog wat deden! Waarom zou je dan juist nu zo be­schaamd zijn? Ik weet dat je je één keer, toen je wat diep in het glaasje had gekeken, zo ontzettend smerig hebt gedragen, dat zelfs de meest baldadige, zinnelijke hoerenlopers van je begonnen te walgen. En zo ben Ik op de hoogte van een heleboel nog ergere vertoningen van jou, die je als een echte heldin zonder het minste schaamtegevoel hebt uitgevoerd. En dus zal het ook hier je schaamtegevoel niet al te zeer aantasten, als je Me openhartig zegt, wat je mankeert, en hoe je door jouw falen in nood en ellende bent terecht gekomen.'

[5] Helemaal verbouwereerd zegt de heldin: 'Nou, u bent me ook een mooie! U weet, hoe men iemand moet aanpakken! U kunt iemand zo in zijn hemd zetten, dat hij daar levenslang genoeg aan heeft! Ziet u, als u er niet zo goedmoedig uitzag, dan zou ik, bij mijn ziel, boos op u kunnen worden! Maar, omdat ik aan uw goedige gezicht kan zien, dat u het niet slecht met me meent, wil ik me er niets van aantrekken. Eerlijk gezegd, schamen doe ik me eigenlijk alleen maar voor u. Wat dat Weense gespuis betreft, daar trek ik me niet zo veel van aan! Als u het me echter toestaat wat zachter te spreken, zou ik menig verhaal kunnen vertellen.'

[6] Ik zeg: 'Dat kun je wel doen, maar vooral niets verzwijgen, begrijp je!.

[7] Na haar keel een beetje te hebben geschraapt, zegt de heldin: 'In Gods naam dan maar; als het dan toch moet, luistert u dan maar welwillend naar me. Ziet u, op mijn veertiende jaar heb ik al op Pinkstermaandag mijn maagdelijkheid verloren en als ik me niet vergis, was het een zekere Toni Pratenhuber. Dat was me een fraaie knaap! En omdat hij er zo bij mij op aandrong, heb ik gedacht: je kunt toch niet eeuwig maagd blijven en je moet toch eens proberen hoe dat is. En daarom heb ik hem maar zijn gang laten gaan! En omdat het mij zo goed beviel en hem ook, hebben we het daarna nog vaker geprobeerd. En ik zou niet zo slecht geworden zijn, als ik maar een keer zwanger had kunnen worden. Maar ik kon doen wat ik wilde, het is nooit zover gekomen. Want zie, dan had Toni wel met mij moeten trouwen. Maar omdat hij dacht dat ik onvruchtbaar was, heeft die gemenerik mij daarna laten zitten en heeft een ander genomen. En ik was helemaal wanhopig en dacht bij mezelf: nu is me ook alles om het even, een paar minnaars meer of minder! Je gaat toch naar de hel, als er een bestaat. En toen ben ik pas echt losbandig gaan leven en was er geen houden meer aan. Een vader heb ik nooit gezien en mijn moeder, God moge haar troosten, was zelf geen haar beter dan ik. En kijk, door zo te leven werd ik verschillende keren aangestoken en anderen ook weer door mij. En toen heeft zo'n homeopatische dokter me later wel geholpen, maar daarvoor moest ik later bij hem in dienst gaan. Nou ja, dat hij toen geen rozenkrans met mij heeft gebeden, dat kunt u zich wel indenken!

[8] Toen later die toestanden in Wenen uitbraken, was meteen ook mijn dokter van de partij en heeft hij overal ijverig meegeholpen aan de revolutie. En omdat ik toch wel een moedig meisje was, heb ik me ook laten gebruiken om aan de revolutie mee te doen en heb daarbij de dood gevonden. En nu ben ik dus hier als een arme ziel en moet boeten voor het feit, dat ik op aarde te lichtzinnig was! En hiermee heb ik u alles gezegd wat ik weet. En nu weet u, wat u aan mij hebt, wat me mankeert en hoe ik zo geworden ben. En nu smeek ik u, om Jezus' wil: als u me kunt helpen, help me dan!'

[9] Ik zeg: 'Welnu, Ik ben tevreden met je openhartigheid en zal zien of en hoe je geholpen kunt worden. Maar tevens moet Ik je even openlijk bekennen als jij Mij jouw belangrijkste zonden openlijk hebt bekend, dat alleen je goede hart en je slechte opvoeding, waar je onmogelijk zelf schuld aan kunt hebben, je van de hel redden. Zou je een minder goed hart hebben of zou je bij de opvoeding minder verwaarloosd zijn, dan zou je je al in de hel bevinden en daar de afschuwelijkste pijnen lijden! Want er staat geschreven: 'Hoeren en echtbrekers zullen het rijk der hemelen niet binnengaan.' Maar Ik wil er om genoemde redenen in jouw geval niet te zwaar aan tillen en zal zien hoe je kunt worden geholpen. Zeg Mij echter eerst, wat je van Jezus, de Heiland, denkt.'

[10] De heldin zegt: 'O, die mag ik zielsgraag! Want die heeft immers de echtbreekster gered en Magdalena ook niet verstoten, ook al was ze nog zo'n grote zondares. En van de Samaritaanse heeft Hij zich ook niet afgewend! En daarom denk ik dat Hij, als Hij me zou zien en ik Hem heel vriendelijk zou vragen, me zeker niet meteen het leven zou nemen?'

[11] Ik zeg: 'Welnu, Mijn beste, Ik zal heimelijk met Hem praten, want Hij is niet ver hier vandaan. Misschien behandelt Hij jou net zoals Magdalena? Wacht hier maar even heel rustig!'

 

67

 

Speciale opmerking van de Heer over het doel van deze deels ergerlijk schijnende bekendmaking

 

[1] N.B.: Dat deze scène hier geheel letterlijk wordt weergegeven zoals ze zich in de geestenwereld werkelijk afspeelt en zich ook onmogelijk anders kan afspelen dan gewoonten, spraak, hartstochten en de verschil­lende graden van ontwikkeling van een volk noodzakelijk met zich meebrengen, gebeurt om de gelovige lezer en aanhanger van deze openbaring een aanschouwelijk bewijs te geven, dat de mens na het afleggen van zijn lichaam net zo mens is met huid en haar, met zijn manier van spreken, met zijn opvattingen, gewoonten, zeden, gebruiken, neigingen, hartstochten en de daaruit voortvloeiende manier van han­delen, als hij op aarde was tijdens zijn leven in zijn lichaam, d.w.z. zolang hij de volledige wedergeboorte van de geest nog niet heeft bereikt.

[2] Daarom heet zulk een eerste toestand direct na de overgang de 'natuurlijk-geestelijke toestand', terwijl een volkomen wedergeboren geest zich in de 'zuiver geestelijke toestand' bevindt.

[3] Het verschil tussen het leven in deze wereld en dat in de geesten­wereld wordt bij natuurlijke geesten, wanneer ze van meer eenvoudige aard zijn, slechts door de doeltreffende verschijningsvorm van de plaat­selijke toestand bepaald. Zij is steeds min of meer een weergave van hoe de geesten grotendeels innerlijk geaard zijn. Deze verschijningsvorm hier in de geestenwereld, die door de achterwege gebleven wedergeboorte van de geest zeer sterk beïnvloed wordt, komt meestal slechts ten goede aan die arme geesten, die op aarde in natuurlijke en geestelijke armoede hun leven hebben doorgebracht. Maar geesten van rijke bezitters van allerlei aardse goederen, waaraan hun hart kleeft als een poliep aan de zeebodem, vinden alles terug wat ze hier hebben verlaten. Ze kunnen daar verschei­dene eeuwen, volgens aardse berekening, in zo'n grof-natuurlijke toe­stand volharden en worden daar niet eerder uitgetild dan wanneer ze in zichzelf de behoefte beginnen te voelen naar iets hogers en volmaakters.

[4] Nu weten jullie waarom deze belangrijke scène letterlijk en breedvoerig wordt geopenbaard. En daarom willen we weer terugkeren naar de scène, want onze heldin wordt al wat onrustig en wacht vol verlangen op het antwoord van Jezus Christus, dat Ik haar beloofd heb over te brengen. Jullie moeten daarbij nog rekening houden met de belangrijke omstandigheid, dat deze betekenisvolle scène zich juist nu afspeelt in de geestenwereld en derhalve een grote invloed uitoefent op de gebeurtenissen van deze aardse tijd. Uit al deze tamelijk platvloers klinkende gesprekken kunnen jullie met een beetje scherpzinnigheid de hele situatie en het verloop van de gebeurtenissen, zoals ze zich op aarde afspelen, heel gemakkelijk herkennen. Evenals de gevolgen van deze gebeurtenissen, die vooral uit het verdere verloop van deze scène helder en duidelijk zullen voortvloeien. Maar jullie moeten je nergens aan ergeren, want het moet hier allemaal gaan zoals het gaat. En nu terug naar de scène!

 

68

 

De wachtende heldin en de hoogmoedige patheticus

De laatste door de Heer terechtgewezen

Liefdewonder aan de heldin Helena

 

[1] De heldin, die nu al helemaal ongeduldig geworden is, komt ietwat schuchter dichterbij en vraagt Me, of Ik misschien al heimelijk door middel van bepaalde tekens met Jezus de Heer over haar heb gesproken.

[2] De patheticus, die nu in het gezelschap verscheidene van zijn soortgenoten heeft gevonden, ergert zich er al over, dat deze naar zijn mening ellendige 'Lerchenfelderin' (Lerchenfeld: destijds een minder fraaie buurt in Wenen.) zo onbeschaamd is om Mij, als zijnde een notabele van dit huis, lastig te vallen. Hij gaat daarom met nog een paar anderen op haar af en zegt: 'Zeg eens, jij slet uit Lerchenfeld, hoe lang denk je deze achtenswaardige heer des huizes nog lastig te vallen met je hondengeblaf? Heb je dan helemaal geen manieren?'

[3] De heldin zegt: 'Zeg eens, verwaande kwast! Gaat u dat wat aan? Maak dat u weg komt, weerzinwekkende adellijke vetzak! Anders zal ik u eens vertellen hoe u in het Duits werkelijk heet! Moet je die zure galspuwer daar nu zien staan! Het staat meneer niet aan dat iemand van ons slag met zo' n heer praat. Wie denkt u wel dat u bent? Denkt u, omdat u op aarde als gepensioneerde fourageur ooit een keizerlijke sabel hebt gedragen, dat u daarom in deze wereld beter bent dan iemand van ons? Domkop, u zult nog raar op uw neus kijken! Het is maar goed dat Christus de Heer niet hier bij ons is, want die zou wel erg blij zijn om zo'n grove lummel als u bent voor zich te hebben! Maak nu maar dat u wegkomt met uw krokodillenogen en uw bokkenpoten, anders zult u nog wat anders beleven!'

[4] Daarop wendt de patheticus zich tot Mij en zegt: 'Maar mijn beste vriend, ik smeek u in godsnaam, dit schepsel te verbieden voortaan nog zo'n grote mond op te zetten tegen mannen van aanzien en reputatie, want ze zet iemand te kijk alsof hij de ordinairste schoenlapper zou zijn! Het is wel waar dat we hier in de geestenwereld zijn, waar het standsver­schil voor eeuwig is opgeheven. Maar het verschil in intelligentie en verfijnde ontwikkeling kan niet eerder verdwijnen, voordat dit op aarde verwaarloosde, menselijke potentieel die graad van ontwikkeling en humaniteit zal hebben bereikt, waardoor het voor een beter gezelschap aangenaam en interessant kan worden. Ik smeek u, beste vriend, wilt u dit duidelijk maken aan deze Lerchenfeldse vrouwspersoon?'

[5] Ik zeg: 'Mijn beste vriend, het spijt Me hier in geen geval gevolg te kunnen geven aan uw verzoek. En wel om de aloude reden, de oude grondregel, dat voor God alles een gruwel is wat de zogenaamde betere wereld als groot, schitterend, verheven en mooi betitelt en vereert. Want God blijft steeds dezelfde en schept nooit welbehagen in mannen van aanzien, die de waarde van een mens slechts bepalen naar het aantal adellijke titels, naar ambtelijke waardigheid of naar de hoeveelheid geld, en alle andere mensen voor gepeupel uitmaken. Maar alles wat voor de wereld klein en gering is en vaak geminacht wordt, staat bij God weer in hoog aanzien. En daarom moet Ik, als een allerintiemste vriend van God, u hier eerlijk bekennen dat deze door jullie verachte Lerchenfeldse Mij honderd keer liever is dan jullie, hoogadellijke vrienden; tenminste als Ik zo vrij mag zijn jullie als mijn vrienden te mogen betitelen! Jullie hebben deze arme nu echter een grote dienst bewezen, want van nu af aan wil Ik Me pas echt over haar ontfermen en haar een vorming geven, waarvoor zelfs de engelen respect zullen krijgen. Ze zal spoedig heel hoog geplaatst worden en een sieraad van dit huis zijn! Waar jullie, mannen van eer, je echter binnenkort zouden kunnen bevinden, zal de toekomst wel uitwijzen! Ik verzoek jullie echter omwille van jullie eigen heil, deze arme verder niet meer lastig te vallen, want ze hoort nu helemaal bij Mij! (Mij tot de heldin wendend): 'En jij, Mijn lieve 'Magdalena', ben je daar tevreden mee?'

[6] De heldin zegt: 'O Jezus ja, nou en of! U bent me oneindig veel liever dan die hoogmoedige lieden daar, die een arm mens voor een stuk vee aanzien! Ik ben niet kwaad op ze, maar ik kan het niet uitstaan, wanneer ze iemand zo kleinerend behandelen. Onze Heer God moge het hun vergeven, want ze weten misschien ook niet wat ze doen!'

[7] De patheticus zegt: 'Nou, nou, het is al goed! Hoor eens vrienden, als het in de wereld van de geesten overal zo vervelend toegaat als hier, dan is deze wereld een fraaie beloning voor de zure voorbereidingen op aarde, voor het veel geroemde leven van de ziel na de dood! Op aarde heeft een ontwikkeld, achtenswaardig man zich toch door zijn positie, zijn hoge openbare functie en zijn welgesteldheid kunnen vrijwaren van de aanvallen van dergelijk ordinair gespuis. Maar hier echter groeit dit gepeupel iemand brutaalweg boven het hoofd, en tenslotte zou men het nog als een genade moeten beschouwen dat je zo'n bolwangige meid mag aankijken! Als toppunt van deze maatschappelijke smakeloosheid moet deze toch overigens zeer achtenswaardig uitziende man zich ook nog voor deze rotte pomerans interesseren en haar tot onze spijt helemaal tot in de hemel verheffen. Dat ontbrak nog maar aan onze volledige wanhoop! En die beweerde, dat hij een allerintiemste vriend van God zou zijn! Te oordelen naar zijn genegenheid voor deze Lerchenfeldse met haar bolle wangen, haar volle boezem en haar brede achterwerk, moet de met hem bevriende Godheid een ware superlatief van laagheid zijn! Deze veile deerne stinkt van ontucht, en hij wil haar vormen en tot een sieraad van dit huis verheffen! Luister, dat zal me een fraai sieraad worden! Hahaha!'

[8] De heldin zegt tegen Mij: 'Hoort U eens, hoe die schimpt! Wel, die zou u toch eens wat moeten zeggen, maar dan zo, dat hij het begrijpt!'

[9] Ik zeg: 'Trek je daar niets van aan. Ze moeten maar schimpen zoveel ze willen. Het zal wel blijken hoeveel voordelen hun hoogmoedig geschimp hun zal opleveren. Opdat hun hoogmoed nog meer stenen des aanstoots aan ons beiden kan vinden, moet je Mij van nu af aan, als Mijn geliefde, met 'jij' en 'jou' aanspreken en tevens ook proberen echt mooi Duits te spreken. Als zij dat zullen horen, dan zul je eens zien hoe de hoogmoed hun parten gaat spelen! Probeer eens of je niet in staat zou zijn heel zuiver Duits te spreken.'

[10] De heldin bemerkt een verandering in zichzelf. Een sterk gevoel van welbehagen doorstroomt haar hele wezen, hetgeen ook op haar gestalte een heel gunstige invloed heeft. Gelukzalig, verbaasd over zo'n plotselinge verandering van haar wezen, waarin nergens meer de gering­ste pijn te bespeuren valt, kijkt ze Mij vol vreugde aan en zegt: 'O jij hoge vriend uit de hemelen, hoe heerlijk voel ik me nu aan jouw zijde! Alle grofheid viel als een geschubd pantser van me af. Mijn denken en mijn grove taal zijn veranderd als een akelige rups in een prachtige vlinder! Al mijn pijnen verdwenen als sneeuw voor de gloed van de zon. O, wat voel ik me nu heerlijk! Aan wie heb ik dat te danken? Aan jou, grote, heilige vriend van de Allerhoogste!

[11] Maar omdat je mij, arme zondares, zo'n eindeloos grote genade hebt bewezen die ik zeker nooit in de geringste mate waardig kan worden, O, zeg me nu dan ook wat ik moet doen en hoe ik me moet gedragen om jou ook maar enigszins naar behoren mijn dankbaarheid te tonen.'

[12] Ik zeg: 'Mijn lieve Helena (dit is haar hemelse naam), wij staan al quitte. Je bevalt Me nu echt uitstekend en je hebt een hart dat Mij heel liefheeft, net zoals het Mijne jou! Wat is er dan nog meer nodig? Reik Me nu ook je hand als onderpand van jouw liefde voor Mij en geef Me een vurige kus op Mijn voorhoofd. Voor al het overige zal Ik wel zorgen.'

[13] Helena begint te gloeien van liefde, reikt Me meteen haar hand en geeft Me ook de verlangde kus op Mijn voorhoofd met een nauwelijks te beschrijven, innige liefde.

[14] Bij deze scène komen Robert, Messenhauser, Becher en vooral Jellinek de tranen in de ogen. Helena ziet er na de kus op Mijn voorhoofd weldra als een heilige uit en haar gestalte wordt zo edel en mooi, als was ze reeds een hemels wezen; op haar kleding na, die er echter nu heel proper en aardig uitziet. Robert echter komt er direct bij en vraagt Mij, of hij voor deze mooie bloem ook nieuwe kleren moet halen. Ik zeg hem: 'Over een poosje, als Ik het vragen zal.'

 

69

 

De patheticus over deze wonderbare verandering van Helena

Verschil tussen droom en werkelijk leven

Olafs gelijkenis van de bruidswerving

 

[1] Ook onze patheticus en zijn gezelschap merken deze verandering op. Iemand uit het gezelschap zegt tegen hem: 'Zeg vriend, merk je niets? Die Lerchenfeldse, eerst zo'n slons vol ontucht, roet en vuil, wordt nu helemaal verheerlijkt. Dat bekoorlijke ding is nu een lust voor het oog. Zou die onbekende vriend van Blum dan toch zo'n soort Egyptische magiër zijn?'

[2] De patheticus zegt: 'Ja, ik merk ook iets dergelijks. Maar weet je, als zo'n meisje echt verliefd is en de liefde haar wangen rood kleurt en haar boezem doet zwellen, dan ziet zo' n figuurtje er meteen heel anders uit. 0, ik heb niet zelden op aarde vrouwen gezien, die er in hun gewone daagse kleding vreselijk uitzagen, maar als ze 's zondags met hun min­naars gingen wandelen naar de Sperl, waren ze niet meer te herkennen! Het is alleen maar de liefde, die hier net als op aarde, niet zelden zulke wonderlijke verfraaiingen van het vrouwelijk geslacht teweegbrengt. Neem haar de liefde af en ze zal direct weer een heel ander aanzien krijgen!'

[3] De ander zegt: 'Weet je, in zekere zin heb je wel gelijk, maar hier lijkt de zaak heel anders te liggen. Want in de eerste plaats is deze vrouw werkelijk in een oogwenk heel mooi geworden, en bovendien spreekt ze nu ook een heel zuiver en beschaafd Duits en is er geen spoor van een Weens dialect meer te ontdekken. Dat bewerkstelligt zo'n gewone liefde niet! Er moet wel iets hogers, voor ons onbegrijpelijks in het spel zijn. Bekijk maar eens goed de oneindig tere teint, de zachtheid van haar armen en haar nek, haar prachtige blonde haar, de bijzonder interessante vorm van haar gezicht en het echt hemelse rood op haar wangen. Dat valt niet te ontkennen, je zult me in ieder geval gelijk moeten geven.'

[4] De patheticus is nu toch met stomheid geslagen, omdat hij het met de opmerking van zijn vriend wel eens is. Maar een derde uit het gezelschap staat op en zegt: 'Waarde vrienden, jullie beiden begrijpen de zaak helemaal verkeerd! Kijk, deze verandering heeft in mijn ogen een heel natuurlijke oorzaak. We zijn nu in de pure geestenwereld. Ons leven is niets anders dan louter een droom, en wat we nu zien is een spel van onze fantasie, waaraan niets echt en waar is behalve zijzelf. Deze fantasie belieft het nu ons allerlei taferelen voor te spiegelen, die zich aan de droomzintuigen van onze ziel voordoen als objectieve werkelijkheden. Deze betekenen echter even weinig als de beelden, die we op aarde door middel van een zogenaamde toverlantaarn tot stand brachten. Kijk, zo liggen die zaken hier! Begrijpen jullie dat?'

[5] De eerste zegt: 'Vriend, die uitleg deugt kennelijk niet, want als dat alles slechts maar een soort droom zou zijn, dan zou jouw verklaring ook een droom moeten zijn, waaraan men evenmin waarde zou hoeven te hechten als aan alle overige verschijnselen. Of zou je willen beweren, dat jouw uitleg aan ons over jouw inzichten daarop een uitzondering maakt? Ik heb op aarde heel vaak en levendig gedroomd, maar wat een verschil tussen een droom en deze overtuigende, zonneklare werkelijk­heid!

[6] In mijn dromen gedroeg ik me volkomen passief; hier echter ben ik bij mijn helderste bewustzijn volkomen actief In een droom kon ik me nooit iets herinneren. En wanneer me al eens iets voorkwam als een soort herinnering, dan was het steeds vaag en onvolledig. Hier echter is mijn herinnering aan het verleden zo duidelijk, dat zelfs de meest onbeduidende voorvallen uit mijn aardse levenswandel mij als volmaakte beelden van een camera obscura van A tot Z voor ogen staan. Zeg eens vriend, kan men dat een droom noemen?

[7] In een droom voelde ik nooit pijn, honger of dorst. De gestalten van de mij in een droom verschijnende wezens waren steeds zeer vluchtig en veranderlijk en ze verdrongen elkaar in hoog tempo, en wel op zo'n manier dat er van de voorgaande gestalten gewoonlijk niets meer aan­wezig was, wanneer de volgende verschenen. Van een of andere logische volgorde tussen het voorafgaande en het daaropvolgende was nooit het minste spoor te ontdekken. Hier daarentegen vindt alles, hoewel het onloochenbaar het stempel draagt van het wonderbaarlijke, in zulk een logische consequentie plaats, dat men zich als stille toeschouwer daarover niet genoeg kan verwonderen.

[8] Welk een wijze logica spreekt er uit de woorden die door Blum of zijn vrienden tot iemand worden gericht! Wat een regelmatige vormen heeft deze zaal en wat is hij architectonisch perfect gebouwd. En hoe betekenisvol ziet alles er hier uit!

[9] En dat alles zou maar een droom zijn? Nee vrienden, dat is geen droom; dat is grote, heilige werkelijkheid! En we doen er goed aan, als we al deze verschijnselen wat meer gaan waarderen dan tot nu toe. En daarom krijgt die merkwaardige verfraaiing van onze Lerchenfeldse nu ook veel meer betekenis voor mij dan voorheen. Wat denken jullie nu van mijn beoordeling van deze zaak?'

[10] De patheticus zegt: 'Vriend, je hebt gelijk. Ik ben het volkomen met je eens. Maar ik kan niet begrijpen hoe men ook hier hartstochtelijk voor of tegen iets ingenomen kan zijn! Kijk, het ergert me nog hoe deze nu zo onbeschrijfelijk mooi geworden Lerchenfeldse mij daarnet zo vreselijk voor aap heeft gezet. En toen ik me daarna bij haar vriend en geliefde wilde rechtvaardigen, kreeg ik ook van hem een antwoord, waar ik zeker niet om had gevraagd! Kort en goed, ik werd tot in het diepst van mijn ziel gekrenkt, wat men zich als man van onbesproken gedrag toch niet zo maar kan laten welgevallen. En kijk, juist het feit dat men ook hier in het rijk der geesten, in het rijk van de hoogste orde en consequentie, nog gekrenkt en beledigd, ja zelfs behoorlijk kwaad kan worden, is me een raadsel! Leg me eens uit hoe dat mogelijk is en ik wil me dan volkomen bij jouw mening aansluiten.'

[11] De aangesproken Max Olaf zegt: 'Vriend, deze zaak is heel eenvoudig en duidelijk. Wat is dan krenken en beledigen? Niets anders dan het afwijzen van onze natuurlijke hoogmoed. De hoogmoed op zich echter lijkt me het gevoel in de ziel te zijn, waardoor deze haar hoge goddelijke afkomst alleen maar op zichzelf betrekt en zo opvat als zou alleen zij de bevoorrechte zijn; al het andere zou of veel minder, of zelfs helemaal niets zijn! Wordt nu dit gekoesterde idee gedwarsboomd door iets, dat op zijn minst op dezelfde waardigheid aanspraak maakt, dan ondervindt de ziel deze tegenstand als pijnlijk, beperkend en daardoor krenkend. Omdat ze daaruit opmaakt, dat anderen haar niet voor datzelfde willen houden als waarvoor ze zich zelf houdt. Een dergelijke toestand van de ziel lijkt me echter erg onlogisch en inconsequent; daarom zal ze een totaal andere richting moeten inslaan, wil er voor de ziel een werkelijk geluk uit groeien.

[12] Op aarde hebben diegenen die menen beter te zijn dan anderen, allerlei middelen om deze eigendunk te laten gelden. Maar hier, waar noch geld, noch adel, legers, bajonetten en kanonnen zijn, wordt deze onlogische eigendunk van de ziel haar beslist noodlottig! Want ten eerste is het in wezen toch onterecht als een schepsel zich ten opzichte van een ander, volkomen gelijk schepsel wil verheffen. En ten tweede is een dergelijk streven zelfs je reinste dwaasheid!

[13] Want logica en ervaring leren ons, dat diegene die de minste eisen stelt aan zijn naasten, het gelukkigst is. Daarom is het werkelijk een dwaasheid om het geluk te willen bereiken door middel van datgene, waarmee het nooit bereikt kan worden! Zeg eens, wat lijkt jou beter en doelmatiger: het streven naar vervulling van talloze behoeften, die als onkruid in de ziel woekeren, of een wijze beperking van die behoeften tot een haalbaar minimum?'

[14] De patheticus zegt: 'Kennelijk het tweede. Want hoe minder men nodig heeft om gelukkig te zijn, des te gemakkelijker en ook waarachtiger wordt men gelukkig.'

[15] Max Olaf zegt: 'Juist! Zo is het en zal het eeuwig blijven!

[16] Laten we er nu ook naar handelen en dan zal geen Lerchenfeldse ons meer hinderen! Heb ik gelijk of niet?!'

 

70

 

Het huwelijksverhaal van de patheticus

De hulpvaardige generaal

 

[1] De patheticus zegt: 'Broeder Max, je hebt nu goed,waar en echt uit het leven gegrepen gesproken! Ook ik was van geboorte maar een landjonker, zoals je weet. Mijn ouders hebben nooit tot de klasse van de welgestelden behoord en konden mij dientengevolge ook geen andere opvoeding geven dan ze zelf gekregen hadden. Het toeval wilde, dat ik militair werd. Ik was een aardige jongen en had het geluk dat mijn overste met mij ingenomen was. Hij liet me naar de militaire school gaan, waar ik in korte tijd goed leerde lezen, schrijven en rekenen. Wat de overige dienstaangelegenheden betreft, was ik al gauw een van de behendigsten van het hele regiment. Het logische gevolg daarvan was, dat ik soldaat­ eerste-klas werd, daarna korporaal, sergeant-majoor en tenslotte na zeven jaar reeds officier. Jong, keurig, opgewekt en bekwaam, en ook nog officier! Je kunt je wel voorstellen, dat ik met zulke eigenschappen ook wat betreft het vrouwelijk schoon niet voor anderen onderdeed.

[2] Tot mijn ongeluk leerde ik bij een aristocraat van hoge komaf een van zijn dochters kennen, en wel ter gelegenheid van een bal, dat hij het officierenkorps aanbood. Ze was barones van geboorte en haar vader was bovendien schatrijk. Het meisje beviel me en ik haar waarschijnlijk nog meer. Om kort te gaan, ze raakte in vuur en vlam en gaf me ondubbel­zinnig te verstaan wat ze voor mij voelde! Mijn afkomst was met dat alles moeilijk te rijmen; ik was van geboorte immers een hereboer en ten opzichte van de baron arm als een kerkrat, slechts door mijn goede eigenschappen en keurig uiterlijk en niet door verdienste was ik officier geworden. Maar echte liefde vraagt niet naar afkomst en rijkdom!

[3] We waren smoorverliefd op elkaar en onze enige wens was natuurlijk zo gauw mogelijk te trouwen. Maar hoe? Hoe moesten we van haar hoog-adellijke en rijke vader toestemming krijgen en hem bewegen tot schenking van de voorgeschreven bruidsschat? Ik deed al het moge­lijke om door haar vader geaccepteerd te worden. Het gevolg was, dat hij mij op een hoffelijke manier de toegang tot het huis weigerde. Wat nu?

[4] Mijn overste, die mij als een zoon liefhad, raadde me aan om de dienst te verlaten, dan naar Engeland te reizen en daar een voorname militaire positie te kopen. Voor dit doel was hij, zelf een schatrijke aristocraat, bereid mij zonder enig voorbehoud het nodige geld voor te schieten. Ik volgde zijn vaderlijke raad stipt op. Kortom, na verloop van een half jaar was ik, omdat ik me bij de marine meldde, eerste kapitein op een oorlogsschip, dat na korte tijd de opdracht kreeg om naar Oost-Indië te zeilen. Het ontbrak mij niet aan moed en de navigatie had ik gauw onder de knie.

[5] Maar al te vlug deden zich genoeg gelegenheden voor om me als veldheer te onderscheiden. Alle operaties die me werden toevertrouwd, heb ik glansrijk volbracht en zodoende ontbrak het ook niet aan toege­kende onderscheidingen. Na ongeveer vier jaar keerde ik naar Engeland terug, in de adelstand verheven en ook heel rijk. Daar kreeg ik voor een half jaar verlof, dat ik natuurlijk gebruikte om mijn huwelijksplannen te realiseren.

[6] Toen ik in mijn vaderland aankwam en gelukkig mijn ouders, broers en zusters in goede gezondheid aantrof, was daarop mijn eerste gang naar de stad waar zich mijn goede vader-overste, nu tot generaal­ majoor bevorderd, bevond. De vreugde over ons weerzien was groot. Mijn eerste zorg was hem mijn grote schuld terug te betalen. Maar hij nam niets aan en zei, toen ik het pure goud voor hem op tafel legde: 'Mijn beste vriend, je weet dat ik nooit getrouwd ben geweest en geen kinderen heb. Jij bent mijn enige zoon, die mij dierbaar is en dus ook de erfgenaam van mijn gehele vermogen is. Beschouw deze kleinigheid als een vaderlijk voorschot en maak er verder maar geen punt meer van!'

[7] Dat die mededeling mij tot tranen moest roeren, is vanzelfspre­kend. Wie zou er ongevoelig kunnen blijven voor zo'n edel en achtens­waardig man! Toen we elkaar zo'n beetje alles verteld hadden, vroeg hij mij of die bewuste barones en ik elkaar nog hadden geschreven. Ik antwoordde dat ik haar drie keer had geschreven, maar helaas op geen enkele brief antwoord had gekregen. Maar dat ik na dit bezoek dat ik toch zeker aan hem, als mijn grootste vriend, had willen brengen, ook nog naar de baron wilde gaan om de hand van zijn dochter te vragen.

[8] De generaal-majoor was daar zeer tevreden over, alhoewel hij niet verheelde dat de baron nu nog hogere eisen stelde aan de gegadigden voor zijn dochter dan voorheen. Rijkdom zou geen lokmiddel meer voor hem zijn en de verdiensten van iemand die niet adellijk geboren was evenmin. Bij deze bekrompen aristocraat zou alleen de afkomst en de hoge adel tellen. Hij zou daarom ook de hem door de keizer aangeboden titel van graaf afgewezen hebben, omdat hij daardoor een van de jongste graven zou worden, terwijl hij nu de oudste baron was!

[9] Dat deze mededeling op mijn gemoed geen erg gunstige indruk maakte, is gemakkelijk te begrijpen. Ik was nu ook wel een edelman, maar waar zouden bij mij de minstens zestien vereiste adellijke voorou­ders te vinden zijn geweest? Maar de generaal-majoor meende, dat ik de oude heer toch een bezoek moest brengen en hem daarbij flink wat avontuurlijke verhalen moest vertellen over stormen op zee, zeeslangen en zeeslagen, waarvan de baron een groot liefhebber zou zijn. Misschien zou ik er in slagen het hart van die oude zonderling te winnen.

[10] Ik volgde de raad van mijn vriend op en werd door de oude heer met grote eer ontvangen, wat ik als een goed voorteken beschouwde.

[11] Het beste van alles was, dat mijn Emma mij nog met dezelfde gloed liefhad als voorheen. Ze had mijn brieven inderdaad ontvangen, maar kon deze slechts in stilte en met veel tranen in haar hart beantwoor­den. Ik deed er natuurlijk alles aan om de oude heer, met het oog op zijn dochter, voor mij te winnen. Maar het was allemaal vergeefse moeite! Om kort te gaan, na drie maanden was ik nog even ver als op de eerste dag van mijn bezoek.

[12] Wat nu te doen? vroeg ik mijn vriend. Na een poosje zei hij: 'Ik wil u volstrekt geen verkeerde raad geven, maar als u in dit geval uw doel wilt bereiken, moet u wel uw toevlucht nemen tot een overrompe­lingstactiek! Het meisje is nu bijna zesentwintig jaar, dus meerderjarig, en kan zelf over haar hart en haar hand beschikken zoals zij dat wil. Heeft ze de moed om ook zonder de toestemming van haar vader te trouwen, haal uw Emma dan hier vandaan! Omdat het meisje u laatst zelf het voorstel deed haar te ontvoeren, denk ik dat zij wel op dit voorstel in zal gaan, omdat dit berust op een wettige daad. Mocht dit plan echter mislukken en u zou hier niet tot een huwelijk komen, dan moet u deze ontvoering uiteraard snel en wel overwogen wagen en u in Engeland in de echt laten verbinden. Als er geen ander middel bestaat om uw doel te bereiken, zal u tenslotte niets anders overblijven. U zult zeker wel achtervolgd worden, maar laat dat maar aan mij over; ik zal de achter­volging wel zo leiden, dat u zeker niet ingehaald wordt. Het overige zult u zelf wel weten te regelen.'

[13] Deze raad beviel me natuurlijk en ik voerde dit krachtstaaltje dan ook spoedig uit, omdat onoverwinnelijke moeilijkheden ons huwelijk in de weg stonden. Zoals me later door mijn vriend werd meegedeeld, werd ik ook achtervolgd. Maar omdat mijn vriend de achtervolging wist te sturen en er bovendien geen loopplank ligt over de zee, bracht ik het er goed van af. Toen ik mijn fregat betrad, lieten we ons meteen door onze katholieke scheepskapelaan in de echt verbinden en dit huwelijk terdege schriftelijk vastleggen. Daarmee was dan alles in orde, voorzover het de huwelijksvoltrekking betrof.'

 

71

 

Het huwelijksparadijs van de patheticus verduistert

Het ware gezicht van de echtgenote

 

[1] De patheticus vertelt verder: 'Ik zag nu niets anders voor me dan een paradijs, omdat ik mijn doel had bereikt. Maar helaas kwamen er maar al te gauw donkere wolken opzetten boven mijn paradijs.

[2] Mijn Emma werd steeds meer geplaagd door haar geweten, omdat ze haar vader had verlaten. Daardoor werd ze van dag tot dag neerslach­tiger, betreurde haar stap en verwenste het uur, waarop ze voor het eerst kennis met mij had gemaakt. Verder kreeg ze ook steeds meer heimwee, zodat ik me ernstig zorgen over haar begon te maken. Ik deed al het mogelijke om haar andere ideeën over het leven bij te brengen, maar al mijn moeite was tevergeefs. En zo bleef me al na verloop van een jaar niets anders meer over dan mijn dienst in Engeland te verlaten en als welgesteld burger met mijn wederhelft naar Wenen terug te keren.

[3] Daar aangekomen, wilden we naar Emma's vader om zo mogelijk zijn vergeving te verkrijgen. Maar hij was helaas heengegaan, waarschijn­lijk meer van verdriet dan vanwege een zenuwziekte!

[4] Toen was het helemaal mis met mijn Emma. Haar hoogmoedige zusters maakten haar de bitterste verwijten en maakten haar als het ware uit voor moordenares van haar vader, die stervend nog zijn handen naar zijn onvergelijkelijke Emma zou hebben uitgestrekt! Zulke berichten brachten haar in het ziekbed, waaraan ik verscheidene duizendjes kwijt­raakte. Toch werd ze weer beter en verlangde niet zelden offers van mij die ik me nauwelijks kon veroorloven, maar die ik voor haar desondanks met alle liefde bracht. Het toeval wilde nu dat haar zusters na enkele jaren stierven, waardoor mijn vrouw, moeder van twee dochters, de enige erfgename werd van een groot vermogen. Dan zou je toch denken dat dit mijn Emma weer wat vrolijker en ten opzichte van mij meer toegenegen zou maken.

[5] Maar na het aanvaarden van de erfenis ondervond ik pas wie zij was en wie ik zelf was! Haar vroegere zielsziekte was spoedig na het ontvangen van de erfenis genezen. Maar daarvoor in de plaats trad een andere, namelijk de onverzadigbare zucht naar pracht en praal en allerlei soorten genoegens.

[6] Eens gaf ik haar in alle liefde te kennen, dat zo'n leven niet goed kon zijn en dat zij mij in feite veel ongelukkiger had gemaakt dan ik haar. Dat ik in Engeland reeds admiraal had kunnen zijn, als ik niet omwille van haar mijn officierspositie had verkocht en naar Wenen was verhuisd. Toen ik haar dat in tranen zei, brak de hel helemaal los! Zonder mij één woord terug te zeggen, liep ze haastig naar haar kamer, bracht mij papieren ter waarde van tweehonderdduizend gulden en sprak: 'Hier, mijn heer gemaal, varkenshouder van geboorte, ontvang hierbij wat ik u wellicht heb gekost! Verlaat mijn woning en zoek maar een andere! Ook staat het u vrij om die twee blagen van kinderen mee te nemen, want met dergelijke schepsels, die een boerenjongen helaas bij mij in mijn verblindheid heeft verwekt, kan ik me niet bezighouden. Adieu, we zijn quitte!'

[7] Met deze woorden sloeg ze de deur achter zich dicht en ik stond daar als versteend met mijn twee lieve, huilende dochtertjes. Na enkele uren ging ik zelf naar haar toe, maar werd_niet toegelaten. De kamerdie­naar zei me dat mevrouw de barones wenste dat ik het huis op staande voet zou verlaten. Ik maakte de kamerdienaar duidelijk dat hij aan mevrouw moest doorgeven, dat ik noch haar geld noch haar huis nodig had. Ik zou me met mijn eigen eerlijk verdiende vermogen samen met de twee kinderen wel redden.

[8] Daarop spoedde ik me meteen naar mijn kamer en riep mijn bedienden bij me. Ik gebood hun: 'Pak vlug al mijn spullen bij elkaar, want we moeten vandaag nog het huis verlaten. Laat een van jullie nog enkele dagloners halen, zodat de zaak wat vlotter verloopt!' Mijn bedien­den zetten grote ogen op en trokken lange gezichten, maar voegden zich ijverig naar mijn bevelen.

[9] Toen ik goed en wel bezig was met pakken, klopte iemand op mijn deur. Wie was daar? Mijn goede generaal-majoor, die juist op die dag in Wenen was voor zaken. 'Wat zie ik nu, wat doet u? Gaat u hier weg?', waren zijn woorden. Ik vertelde hem natuurlijk wat er allemaal gebeurd was en dat ik aan dit alles niet de minste schuld had!

[10] De generaal wist eerst niet of hij moest lachen of zich moest ergeren. Pas na een poosje had hij zich hersteld en sprak: 'Arme, beste vriend, doe maar rustig aan. Als uw gemalin zó is, wees dan van ganser harte blij dat u op zo'n nette manier van deze adellijke dame bent afgekomen! Maar behoud deze waardevolle papieren voor uw kinderen, want het zou niet verstandig van u zijn om haar deze aanzienlijke som zonder meer terug te geven!'

[11] Terwijl de generaal mij zo troostte en raad gaf, trad de kamer­dienaar van mevrouw nors het vertrek binnen en zei: 'Mevrouw laat u zeggen dat zij datgene wat zij u als schadeloosstelling gaf, onder geen voorwaarde meer terug wil nemen! Zou dit te weinig zijn, dan is zij bereid u nog meer te geven!' Ik beet me op mijn lip van ergernis en kon echt geen woord meer uitbrengen. Maar de generaal nam voor mij het woord en zei: 'Zegt u tegen mevrouw dat deze 200.000 gulden slechts een geringe aalmoes zijn voor de offers die deze man voor haar heeft gebracht! De eer van een officier, zoals hij er een was, kan men met een dergelijke aalmoes niet afkopen. Laat mevrouw daarom maar in de grote kas grijpen en deze man van eer, die zijns gelijke niet heeft, zijn door haar met voeten getreden eer vergoeden! Zegt u maar tegen mevrouw, dat ik, vorst N.N., vader van deze mijn geliefde zoon, dit van haar eis! En zeg haar ook dat zij het nooit moet wagen zijn naam te dragen! Hebt u dit goed begrepen?' De kamerdienaar boog tot op de grond en ging.

[12] Korte tijd later ging de deur open en de barones viel voor de generaal op de knieën en smeekte hem en mij handenwringend om vergeving. Ze had het over een ziekelijke bui, die haar overhaaste reactie veroorzaakt had, en God weet wat ze verder nog allemaal bij elkaar ratelde.

[13] De generaal liet haar uitspreken en zei toen onbewogen kalm: 'Mevrouw, ik kende uw bekrompen vader en ik ken u. De appel valt niet ver van de boom en zodoende zult ook u, mijn beste, niet veel beter zijn. Uw ex-man hier is dan wel niet mijn bloedeigen zoon, maar omdat ik geen kinderen heb, heb ik het bij onze goede keizer gedaan gekregen dat hij hem als mijn rechtmatig aangenomen zoon ondertussen de titel van graaf officieel heeft toegekend. Zou ik vandaag of morgen komen te overlijden, dan is hij vorst! Begrijpt u mij? En zouden andere hoogadel­lijken de keizer ertoe kunnen bewegen hem deze vorstentitel heimelijk te onthouden, dan blijft hij in ieder geval toch mijn zoon en de enige erfgenaam van al mijn bezittingen. Mijn zoon hier heeft noch uw huis, noch uw vermogen nodig. Maar u hebt als barones zijn eer geschonden, en daarvoor verlang ik als zijn vader een genoegdoening van een half miljoen! Begrijpt u mij, mevrouw?' De barones zegt: 'Doorluchtige heer schoonpapa, niet slechts een half miljoen, maar mijn hele vermogen geef ik, als u mij maar wilt vergeven en mij mijn geliefde gemaal niet afneemt!'

[14] Daarop antwoordt de generaal weer: 'Ja, ja, lieve dochter, nu u voor het eerst hebt vernomen dat deze 'varkenshouder', zoals u hem pleegt te noemen, mijn zoon is, voelt u weer liefde voor hem! Maar op deze manier zal het moeilijk weer goed komen. Ga daarom naar uw kamer terug, want ik heb mijn zoon gewichtige zaken mee te delen.' Emma smeekt nu nog intenser om vergeving en zweert bij alles wat haar heilig is, dat zij liever haar leven lang met mij varkens zou hoeden, dan me ook maar één minuut te verlaten! 'Goed', sprak daarop de generaal, 'dat zullen we wel zien! Ik ben zo vrij om u meteen aan uw adellijke tand te voelen en we zullen zien, hoe u deze proef doorstaat!' Emma zegt: 'Doet u maar met mij wat u wilt, slechts als lijk zal ik me van mijn gemaal laten scheiden!' De generaal zegt: 'Welnu, geliefde barones, dat zal dadelijk wel blijken! Verwacht maar geen tweede proef van mij, want ik heb u al op de proef al gesteld, en voor de helft hebt u deze slecht doorstaan. U bemint mijn zoon, omdat u hem na mijn bekentenis daar ongetwijfeld voor aanziet. Maar zo is het niet! Ik zei dit alleen maar om u op de proef te stellen en u daardoor afdoende van het schandelijke van uw aristocratische hoogmoed te overtuigen. Toen uw lichtgelovigheid niet langer de stinkende varkenshouder, maar een vorst in uw gemaal ontdekte, begon u weer zoete broodjes te bakken! Maar wat gaat u nu doen, als ik datgene wat ik gezegd heb om u op de proef te stellen, weer herroep en zeg: 'Uw mij boven alles achtenswaardige gemaal is toch maar de zoon van een boer?'

[15] Toen Emma dat hoorde sprong ze ijlings op en riep: 'Wat! Behandelt men zo de dochter van de rijke baron N.N.? Dus mijn gemaal is geen vorst maar slechts een boerenzoon en een in Engeland nieuwbak­ken gentleman! O, dat is schandalig, dat is onvoorstelbaar gemeen! Mij, een barones van de hoogste adel, als een onnozele gans te bestempelen! Kamerdienaar!' De kamerdienaar vraagt: 'Wat wenst mevrouw de baro­nes?' Emma zegt: 'Ga onmiddellijk naar mijn vertrek en haal de papieren die op mijn tafel liggen, zodat ik deze boer zijn gekrenkte eer kan vergoeden!' De generaal zegt: 'Is niet nodig, mevrouw. Ik wist wel dat de tweede proef slechter zou uitvallen dan de eerste. U bent en blijft, wat u bent; u begrijpt mij hopelijk? En mijn werkelijke zoon hier blijft echter ondanks zijn boerenafkomst dat wat ik u eerder heb meegedeeld. En gaat u nu maar verder!'

[16] Bij deze woorden keert Emma zich nog eenmaal om en zegt: 'Uwe hoogheid, u had de goedheid mij daarnet te zeggen dat ik deze proef slecht doorstaan heb, maar u denkt er niet aan dat dit hele, door mij goed doordachte optreden niets anders was dan een indringende vraag aan mijn heer gemaal of hij nog wel van mij houdt. Want ik moet nu eerlijk bekennen, dat mijn heer gemaal zich nu al bijna anderhalf jaar lang onbegrijpelijk koel tegenover mij heeft gedragen, wat mij helemaal ongelukkig maakte. Ik gaf hem vaak te verstaan, dat ik niet meer datgene voor hem betekende, wat ik eerst voor hem was! Maar daarop had mijn vorstelijke heer gemaal altijd duizenderlei verontschuldigingen. Dan moet er toch iets mis zijn!

[17] Ik ben nu zeer rijk en kan van alles doen om het hart van mijn gemaal te doorgronden. Ik gaf partijen en bals, en liet me door edellieden het hof maken om te zien, of hij niet toch eens een beetje jaloersheid zou laten blijken. Maar al mijn moeite was tevergeefs. Hij scheen het zelfs wel goed te vinden, dat ik me beter met anderen kon onderhouden dan met hem! Lang verdroeg ik deze smaad die mijn hart werd aangedaan. Daar zijn koele houding ten opzichte van mij slechts toenam en hij mijn slaapkamer ook niet meer leek te kunnen vinden, nam ik juist het besluit dat ik vandaag ten uitvoer bracht, om zo een laatste, ernstige vraag te richten aan zijn hart!

[18] Maar ook dit bleef zonder enig resultaat. Omdat ik buiten mijn schuld zijn liefde helemaal heb verloren, laat haar dan in godsnaam maar verloren zijn!

[19] Werkelijk, hoogheid, ik spreek nu de volle waarheid: zolang ik nog onbemiddeld aan zijn zijde stond, had hij mij lief met een kracht, die ik nauwelijks kon begrijpen. Toen ik echter enige erfgename werd van een groot vermogen, was het voor hem afgelopen! Niet alleen uitte hij tegenover mij geen vreugde daarover, maar hij ergerde er zich regelmatig aan en zei me vaak recht in mijn gezicht: 'Jouw geld zal een vloek, nooit echter een zegen over dit huis brengen!' Denkt u, hoogheid nu eens na over mijn situatie en oordeelt u dan of ik wel zo'n infame zondares ben, als u en uw aangenomen zoon nu menen!'

 

72

 

Verlangens van echtgenote Emma

Bemiddelingspogingen van de generaal

Echtelijke ruzie

 

[1] De generaal zei daarop tot Emma: 'Mijn lieve schoondochter, als de zaak zo ligt, krijgt ons proces toch wel een heel ander gezicht. Ik voel me daarom verplicht u allereerst om vergiffenis te vragen, en daarna mijn heer zoon de les te lezen!' Emma zegt: 'Hoogheid, ik verlang niets anders dan onze eerste liefde. Is deze er nog, dan wil ik hem alles vergeven en alles doen wat zijn hart maar verlangt!' De generaal wendde zich nu tot mij en sprak: 'Ja, hoor eens mijn zoon, als het jouw schuld is dat je vrouw tegenover jou alleen maar noodgedwongen zulke betreurenswaardige excessen beging, dan moet je nu allereerst je fout weer goed maken. Emma verlangt je eerste liefde. Onthoud haar die dus niet!'

[2] Daarop antwoordde ik: 'Mijn geliefde vader, mijn liefde voor Emma is nog nooit minder geworden dan ze was bij onze eerste kennis­making. Maar als mijn allerliefste Emma spoken zag waar ze niet waren, dan kan ik daar waarachtig weinig aan doen! Dat ik haar geen jaloerse verwijten maakte, is alleen toe te schrijven aan mijn fijngevoelig hart. Dat ik in mezelf desondanks veel bittere pijn voelde, weet trouwens ik alleen. Wat echter haar grote vermogen betreft, moet ik inderdaad toegeven dat ik daar nooit veel waarde aan heb gehecht. Ja, ik moet eerlijk toegeven, dat ik bij het zien van het enorme vermogen van mijn Emma hoogst onaangenaam werd getroffen. Want hoe rijker een familie is, des te meer gelegenheid is er voor allerlei zondige uitspattingen. (Mij tot Emma wendend): Kijk, zou je die duizenden guldens die jouw feesten je kostten, aan de armen hebben gegeven, hoe gelukkig zouden zij en ik dan zijn geweest! Maar jij wilde mij daarmee alleen maar straffen en dat was niet lofwaardig van je! Want een nog inschikkelijker en geduldiger echtgenoot dan ik altijd ben geweest, bestaat er nauwelijks.'

[3] Emma wist daar niets meer tegenin te brengen, maar leek onge­duldig te wachten op haar kamerdienaar. Eindelijk kwam deze met een zwaar pakket naar haar toe. Zij snauwde hem meteen toe het op tafel te leggen. Toen keek ze mij met een spotlachje aan en zei: 'Ik moet toch eerst de jou aangedane belediging weer goed maken, voordat je me weer goedgezind kunt worden.' Waarop ik antwoordde: 'Lieve Emma, ik houd zo veel van je, dat ik niet de minste wrok tegen je zou kunnen hebben. Ook heb niet ik, maar mijn vader in een vergeeflijke opwelling deze eis aan jou gesteld. Neem daarom jouw papieren maar weer in bewaring en word weer helemaal dezelfde Emma, die mij enkele jaren geleden naar Engeland is gevolgd en voor wie ik mijn leven aan duizend gevaren heb blootgesteld.'

[4] Emma keek hierbij even raar op en zei na een poosje met werkelijk onverstoorbare kalmte: 'Als je al van me houdt, doe me dan een plezier en neem deze papieren in bewaring, want je weet toch dat een vrouw niet met geld weet om te gaan!' Waarop ik zei: 'Dat is wat anders. Ik wil met het grootste genoegen je verzoek inwilligen. Maar nu moet je me ook je hand reiken ten teken dat je niet meer boos op me bent, en me ook een reeds lang ontbeerde kus niet onthouden! Kom Emmaatje, maak me weer gelukkig!' Zij zegt: 'Dat heeft geen haast, mijn heer gemaal! Een vrouw moet met het beste dat ze heeft niet te vrijgevig zijn, als ze het aanzien van de liefde hoog wil houden! Dan moet ik je nog op iets anders attent maken: ik heb je al enkele keren gezegd dat ik niet Emma, maar volgens mijn eerste doopnaam Kunigunde heet. Waarom noem je me dan steeds Emma en niet Kunigunde, een echt oud-adellijke naam, waaronder mijn moeder en grootmoeder al zijn gedoopt? Als je werkelijk van me houdt, noem me dan in het vervolg ook bij mijn waardige, echte naam.

[5] Bij deze liefdesvoorwaarde kan ik, evenals de generaal, bijna het lachten niet laten. Ik zeg dan ook tegen Emma: 'Maar lieve echtgenote, dat deed ik immers alleen uit pure achting voor jou! Je kent toch wel dat bewuste lied, waarin, tot vermaak van het publiek, op een belachelijke manier wordt gezongen, over 'Eduard en Kunigunde'. Steeds als ik je riep, schoot me ook altijd dat domme lied te binnen. Ook klinkt de naam Emma toch esthetischer dan Kunigunde. Maar wil je van nu af aan beslist Kunigunde heten, welnu, in Gods naam, dan wil ik je ook graag zo noemen!' Daarop zegt ze bits: 'Ja, ja, waar men niet van houdt, dat probeert men dan maar belachelijk te maken!' Ik zeg: 'Wat haal je je nu weer in je hoofd! Ik wil je toch niet belachelijk maken, wanneer je me zo oneindig lief en dierbaar bent! Ik hoop dat je dit nu als beëindigd zult beschouwen en mij je hand zult reiken ten teken van volkomen verzoe­ning. Of heb je soms nog iets op je hart?'

     [6] Ze zei: 'O, nog genoeg!' Ik antwoordde: 'Wat dan nog allemaal, als ik vragen mag, mijn liefste Emm... had ik bijna gezegd... och vergeef me, Kunigunde, wilde ik zeggen. Zeg maar op Kundl, wat je verder nog hindert.'

[7] Op deze wat laconiek liefkozende vraag stampte ze zo kwaad met haar voet op de vloer, dat de glazen in de kast rinkelden. En daarop volgde een bits 'nee!', vergezeld van enige tranen. Op dit betekenisvolle 'nee' volgde een met woede geladen stilte, daarop een hele litanie van scheldnamen aan mijn adres, die werkelijk de grofste marktvrouw niet zouden hebben misstaan. Tenslotte snauwde ze me nog toe: 'We zijn quitte. Ik wil niets meer van je horen of zien. Ik heb je betaald en dus zijn we voor altijd quitte! Mij nog treiteren ook! Dat laat ik me niet welgevallen van zo'n lummel, die door een of andere boerenkoe werd geworpen! Je kunt duizend keer door de keizer zelf tot vorst verheven zijn, voor mij, als barones uit een oeroud geslacht, ben je toch niets, begrijp je? Maak dat je zo snel mogelijk uit mijn ogen verdwijnt!

[8] 'Met haar is niets te beginnen', sprak de generaal, 'want ze is volkomen gek. Laat haar maar begaan, mijn zoon, en bekommer je niet meer om haar. Misschien geneest de tijd haar eerder dan wij tweeën. Maar neem die papieren maar mee, want er kan een tijd komen dat ze zelfs haar goed van pas kunnen komen, wanneer zij misschien maar al te spoedig haar rijkdommen zal hebben verkwist.'

[9] Op dat moment komt ook mijn kamerdienaar binnen en meldt me, dat hij een heel mooie woning heeft gevonden, die direct in gebruik kan worden genomen. 'Goed', sprak de generaal, 'dan nu maar vlug alles op en ingepakt!' De kamerdienaar zegt: 'Heer, behalve deze kamer is verder alles al in orde. Nu komen de dragers hier binnen.'

 

73

 

Vervolg van het huwelijksverhaal

Emma 's zenuwcrisis en ommekeer

 

[1] De patheticus: 'Goed zo, heel goed heb je dat gedaan!' De kamerdienaar zegt: 'Mijnheer zal echt plezier hebben van deze woning. Ze ligt weliswaar niet in de stad, maar in een van de voorsteden; het is echter een prachtige woning, van alle gemakken voorzien en ze kost maar heel weinig.'

[2] De generaal zegt: 'In welke voorstad is het en op welke verdieping?' De kamerdienaar zegt: 'De voorstad noem ik om goede redenen (daarbij op mijn vrouw wijzend) niet. Het is echter op de tweede verdieping. Want als men zich voor de vijand terugtrekt, moet men hem niet aan zijn neus hangen waarheen!' De generaal zegt: 'Bent u misschien ook al eens gevlucht voor een vijand, dat u dit zo goed weet?' De kamerdienaar zegt: 'Op twee manieren, mijnheer! Een keer als wachtmeester voor een echte vijand, die het bommen, granaten en kartetsen deed regenen, en kort daarna voor een onechte, nl. mijn vrouw. Toen heeft het wel geen bommen, granaten en kartetsen geregend, maar wel hele sprinkhanen­ plagen van lasterpraatjes! Vijf jaar heb ik het uitgehouden met alle geduld en liefde. Maar het was absoluut onmogelijk om het nog langer bij haar uit te houden. Ik trok me daarom van die tweede vijand terug, zocht een baan en vond er spoedig een, namelijk deze hier. Wanneer misschien, edele heer, uw gemalin voor deze zaken bij mijn beminnelijke echtgenote in de leer wil gaan, dan kan ik haar geen geschikter persoon aanbevelen!'

[3] Mijn Emma, die uit woede bij een raam wat verderop in de kamer was gaan staan, loopt daarop verbeten op mijn kamerdienaar af en steekt haar lieve handje uit om hem een stevige oorvijg te geven. Maar de kamerdienaar weert haar af en zegt: 'Hoho! Zulk voer kan ik me zelf wel buiten bij een marktvrouw halen! Mijn gezicht is niet zo nobel, dat het zich voor het scheren door zo'n hoogadellijk handje zou moeten laten inzepen! Blijf minstens drie stappen van mijn eerlijke sergeant-majoors­lijf af, anders zou ik op het idee kunnen komen om met mevrouw de barones een hoogst merkwaardige dans uit te voeren, begrepen!?' Emma ploft bijna uit elkaar van woede en schreeuwt: 'Verdwijn uit mijn ogen, gemeen volk; ga uit mijn ogen, beesten! Jij gemene schoft, hoe durf je mij zulke dwaasheden naar het hoofd te slingeren; mij, een barones van de oudste adel! Scheer je ogenblikkelijk weg hier, anders laat ik je door de politie ophalen!'

[4] De kamerdienaar zegt: 'Dat is niet nodig, mevrouw de barones. Binnen een half uurtje zullen we, God zij dank, buiten het bereik van uw gezichtsveld zijn. Maak u niet kwaad, want dat zou een funeste invloed kunnen hebben op uw tere zenuwen!' 'Zwijg, onbeschofte lummel, anders zal ik je direct eens laten voelen wat het wil zeggen een barones zo te beledigen! Ik ben in staat om alles, wat me voor de handen komt, naar je afschuwelijke apekop te smijten!' Een andere huisknecht zegt tegen de kamerdienaar: 'Nou zeg, het wordt tijd dat je je mond houdt, anders beleven we hier nog een voorproefje van het laatste oordeel! Laten we zien dat we verder komen.' Ik zeg: 'Ja, ja, haast je, want nu zou ikzelf ook liever vliegen dan lopen.'

[5] Nauwelijks was ik uitgesproken of Emma springt op me af en roept: 'Nee, nee! Heb ik dat aan jou verdiend, dat je me nu werkelijk wilt verlaten en me bovendien prijs geeft aan het gespot van je brutale bedienden? Begrijp toch, dat ik in een slecht humeur was geraakt; hoe en waarom, dat weet God alleen. Om kort te gaan, ik werd weer ziek en ben je in mijn lijden beslist ruwen verbitterd tegemoet getreden. Maar nu is het, alsof me de schellen van de ogen vallen. Ik heb zo' n vaag gevoel, dat ik jou en ook de generaal flink beledigd moet hebben. En jij hebt niet ingezien dat dit alleen je arme, zieke Emma heeft gedaan die niet meer meester was over haar gezonde verstand. O, liefste echtgenoot! Doe met me wat je wilt; bestraf me, als ik het verdiend heb, maar verlaat me alsjeblieft niet!'

[6] Bij deze woorden valt ze mij snikkend om de hals en klampt zich aan mij vast. De bedienden zetten grote ogen op en vragen mij, wat ze nu moeten doen; of ze verder moeten gaan met inpakken of alles weer moeten uitpakken. Emma zegt: 'Alles moet weer ogenblikkelijk herroe­pen worden en de huur van de woning moet voor een half jaar op mijn kosten worden betaald.'

[7] De generaal zegt daarop: 'Ja, als de zaak zo ligt, dan heb ik medelijden met jou en ook met je vrouw, die inderdaad ziek schijnt te zijn. Natuurlijk kun je onder zulke omstandigheden als heer, mens en echtgenoot je Emma in geen geval verlaten. Ik moet jullie nu voor dringende zaken verlaten, maar ben over een paar uur weer bij jullie terug. Maak voor mij een kamer gereed, want ik zal enkele dagen bij jullie doorbrengen.' De generaal gaat nu weg. De bedienden beginnen weer alles terug te plaatsen, hetgeen hun enigszins noodlottig voorkomt. En mijn Emma lijkt totaal veranderd en weet zich nauwelijks meer iets te herinneren van wat er eerder tussen ons is voorgevallen. Ik was heimelijk verbaasd, Emma, daarnet nog een duivelin, was nu als een engel!'

 

74

 

Verrassingen voor de patheticus

Hij vindt oude bekenden.

Olafs goede raad

 

[1] Na enige tijd zegt Max Olaf: 'Waarde vriend, jouw huwelijksver­haal wordt nu wel erg wijdlopig. Laten we het vervolg dus maar achter­wege laten, te meer daar ik het even goed ken als jijzelf. Want weet, ik, hier Max Olaf genaamd, die jou hier als een oprechte vriend terzijde staat, ben nu juist dezelfde overste en generaal, die jou op aarde uit niets tot iets heeft gemaakt. En die vriend daar, die al deze verschijnselen en ook de veranderingen van de Lerchenfeldse zuiver voor een droom aanziet, is die baron wiens dochter zonder zijn toestemming jouw vrouw werd. Wil je echter hier ook je vrouw leren kennen, met wie je op aarde bijna twintig jaar lang hebt geruzied? Kijk dan naar dat armzalig uitzien­de wezen daar, dat halfnaakt en verschrikkelijk mager van achter de baron naar jou staat te gluren... en je hebt dan werkelijk het sluitstuk van heel je levensgeschiedenis bij elkaar! Ben je tevreden met de oplossing van de, door jou zo breedvoerig aan ons vertelde levensgeschiedenis?'

[2] De patheticus zegt: 'O, hemelse goedheid! Nou, dat wordt me hier wat! Ik geloof dat het nare vervolg van mijn levensgeschiedenis hier als de tweede akte van een drama weer opnieuw gaat beginnen! Wat denk jij, mijn oprechte vriend?'

[3] Max Olaf zegt: 'Vriend, ik heb heel sterk de indruk dat we ons bijna uitsluitend aan die man daar zullen moeten houden, willen we een beter vervolg van ons levensdrama kunnen verwachten. Want kijk, er is mij als stille toeschouwer niets ontgaan van datgene, wat zich hier in dit vertrek tijdens jouw verhaal aan belangrijke dingen voor mijn ogen heeft afgespeeld. De Lerchenfeldse heeft nieuwe kleren gekregen en ziet er nu uit als een zuivere engel. En hoe meer ze deze buitengewone man in liefde toegedaan is, des te mooier en wijzer wordt ze ook! Maar niet alleen zij is zo gelukkig. Ik zie al velen, die er voorheen net zo ellendig bij stonden als wij. Maar naargelang ze dichter tot deze man waren genaderd, kregen ze meteen een beter aanzien en hun kleding veranderde bijna even sterk als hun gemoed.

[4] Vriend, dat zijn toch, in de letterlijke zin van het woord grote wonderen!

[5] Daar, op een ruime tribune, zie je zo'n vierentwintig vrouwelijke wezens in balletkostuum; die zien er al echt hemels uit! En daar bij die tafel met brood en wijn staan de democraat Blum, de ons bekende Messenhauser, dokter Becher en redacteur Jellinek. Wat een heilige waardigheid straalt er van hun gezichten af en van welk een diepe wijsheid zijn hun woorden doordrongen! Hoe vriendelijk en toch ook verheven ernstig is hun gedrag!

[6] En toch lijkt deze eenvoudige man, die de mooie Lerchenfeldse nu regelrecht het hof schijnt te maken en over niets anders dan liefde met haar spreekt, alles in alles te zijn. Want met al hun vragen komen ze bij hem. Hij regelt alles, en overal gebeurt wat hij wil en wat hij bepaalt. Daarbij is heel zijn manier van doen zo bescheiden en buitengewoon vriendelijk, dat ik alleen al door toe te kijken en te observeren zo veel van hem ben gaan houden, als men maar van een allerbeste vriend houden kan!

[7] Ik zou zelf graag naar hem toe willen snellen en hem zo gaan liefkozen, als een zeer in het nauw gedreven veldheer het veroverde vijandelijke vaandel zou liefkozen, van de verovering waarvan de over­winning geheel afhangt. Zeg me eens vriend, ervaar jij ook niet een dergelijke behoefte in je? En jij, droomuitlegger van een baron, met je dochter Kunigunde - Emma?'

[8] De patheticus zegt: 'Wat mij betreft, ik begin nu ook hetzelfde te voelen. Maar of mijn heer schoonpapa en mijn Emma ook iets dergelijks voelen, dat is een andere zaak. Misschien Emma wel, bij wie ik de laatste tijd een spoor van religiositeit heb ontdekt. Maar wat mijnheer de baron betreft, die ken ik veel te weinig om te weten hoe hij denkt en voelt. Op z'n minst is het zeker, dat hij hier met zijn aardse hoge adelbegrippen niet ver zal komen!'

[9] De baron zegt: 'Beste dochterontvoerder, veeg maar vlijtig voor uw eigen deur! Want als ik hier met u zou willen gaan twisten, dan zou daar een geducht proces van komen. Maar ik heb u op aarde alles al vergeven; zodoende zijn we quitte wat onze twijfelachtige strijd betreft. Hebt u echter hier in deze wereld die mij als een droom voorkomt iets gunstigs op mij voor, vergoed me dan hier door uw vriendschap wat u mij op aarde boosaardig hebt ontnomen, namelijk mijn leven. Want mijn Emma was daar mijn leven, waarvan u mij beroofd hebt! Maar ik heb u deze roof vergeven. Vraag daarom niet hoe het me hier te moede is, maar help mij en de arme Emma, als u ons op een of andere manier helpen kunt!'

[10] Max Olaf zegt: 'Volkomen juist, beste vriend, om zo te zeggen: mij uit het hart gegrepen. Uw schoonzoon zal dat ook zeker doen, want aan goede wil heeft het hem nooit ontbroken. Alleen aan het kunnen schort het ons hier nog. Maar ik hoop dat met Gods wil tenminste één van ons spoedig zal worden geholpen, die dan ook zijn vrienden niet in nood zal laten zitten.'

[11] De baron zegt: 'Ik dank u hiervoor heel hartelijk. Een of andere hulp hebben Emma en ik hard nodig. Want zo' n twintig jaar, die er hier wel tweeduizend leken, smacht ik al in de grootste eenzaamheid! Geen hulp, geen troost, geen licht kreeg ik tot nu toe. U bent de eerste, die begonnen is mij uit mijn lange droom te helpen. Ach vriend, voltooi nu ook wat u begonnen bent, dan zullen mijn hart en mijn leven u als beloning zijn toegewijd!'

[12] Max Olaf zegt: 'Beste vrienden, en ook u, mijn arme Emma, volg mij gerust daarheen, naar die voortreffelijke man die nu met Dr. Jellinek in gesprek is. Ik wil daar voor jullie en wellicht ook voor mijn eigen heil een nederig verzoek tot hem richten. Wanneer hij ons zijn wonderbaar­lijk hulpvaardige hand reikt, zullen we ook geholpen zijn. Maar bij hem moet je wel heel goed opletten, dat heb ik reeds opgemerkt. Want hoe onuitsprekelijk goed hij ook mag zijn, hij bezit daarnaast ook een enorme wijsheid, waarvoor zelfs onze diepzinnigste gedachten smelten als sneeuw voor de zon. Zoals we denken en voelen, moeten we tegen hem ook spreken, want voor zijn scherpzinnigheid valt niets te verbergen! Kom daarom met me mee, misschien vinden we genade bij hem.'

[13] De patheticus zegt: 'Broeder, hoe zou het zijn als jij alleen naar hem toe zou gaan en als pleitbezorger van ons zou optreden? Want werkelijk, ik heb heimelijk een heel eigenaardige schroom voor hem.'

[14] Ook de baron en Emma verzoeken generaal Max Olaf daarom. En deze zegt: 'Vrienden, wat ik voor jullie kan doen, dat zal ik ook doen. Maar bereid je ondertussen voor, want ik vermoed dat ik spoedig met een goed antwoord terug zal komen.'

 

75

 

Olafs verzoek om hulp voor zijn vrienden

De belofte die de Heer hem doet Mensenzielen-visvangst.

De koppige patheticus

 

[1] Na deze woorden begeeft Max Olaf zich meteen naar Mij toe, buigt diep en zegt: 'Hooggeachte, wijze en zeker ook liefdevolle vriend, van al datgene wat er tijdens mijn aanwezigheid hier aan wonderlijks is voorgevallen, is mij niets ontgaan. Maar daarbij heb ik ook gemerkt, dat alles alleen maar van u afhankelijk is. U schijnt tenminste hier in dit huis de grondslag van alles te zijn. Het lijkt ook, of het hier alleen van u afhangt of iemand gelukkig of ongelukkig zal worden. Wie u gewonnen heeft, die heeft, zo komt het mij voor, alles gewonnen! Vertrouwend op uw klaarblijkelijke goedheid ben ik, misschien de onwaardigste van allen, zo vrij om uit 'de grond van mijn hart te vragen, aan die drie daar, namelijk twee mannen en een armzalige vrouw, uw genade, liefde en vriendschap te willen schenken. Er kleeft aan hen, evenals aan mij, nog menige aardse ballast, die in deze geestenwereld nauwelijks te gebruiken zal zijn. Maar wij zijn allemaal, zo waar God leeft, met goede wil bezield en zullen met alle kracht proberen aan te vullen wat ons nog ontbreekt, om ons daardoor uw genade waardiger te tonen.'

[2] Ik zeg: 'Beste vriend en broeder, Ik zeg je, ga heen en breng ze bij Me. Want waar is er een vader, die zijn oor en hart afsluit voor iemand die om genade smeekt voor zijn kinderen? Kijk, dat zou zelfs de strengste vader op aarde niet doen; des te minder Ik, omdat in Mij toch de volheid van de liefde van de hemelse Vader lichamelijk woont. Haast je dus en breng allen hier, die naar Mij verlangen!'

[3] Vol diepe vreugde zegt Max Olaf: 'O vriend, ik wist het immers, dat ik niet tevergeefs naar u toe zou gaan! Ik dank u al bij voorbaat namens allen, want ik zie al tranen van vreugde bij hen! O, dank u, dank u wel!'

[4] Ik zeg: 'Maar mijn beste vriend en broeder, Ik heb steeds gewacht of je voor jezelf ook iets zou willen vragen, maar iets dergelijks kwam niet te voorschijn. Wil jij dan ook niet wat gelukkiger worden dan je nu bent?'

[5] Olaf zegt: 'O hemels goede vriend, kijk, het is met mij zo gesteld, dat ik gelukkig ben bij het zien van het geluk van hen die me na aan het hart liggen! Op aarde was ik ook niet anders. Ik vergat daardoor steeds om voor mezelf te zorgen, omdat alleen het welzijn van anderen me ter harte ging. Daarom, beste vriend, moet u het me niet kwalijk nemen, dat ik u alleen maar voor anderen om genade vraag. Ik vergat daarbij mezelf, alsof ik die genade minder nodig zou hebben dan zij, voor wie ik haar gevraagd heb. 0, ik heb haar ook heel erg nodig, maar wil graag wachten, zodat ik eerst de anderen gelukkig kan zien.'

[6] Ik zeg: 'Luister, beste vriend en broeder. Ik wist wel, hoe het met jouw hart gesteld is, en hoe het heel harmonisch op het Mijne is afgestemd. Ik vroeg je dit niet als zou Ik het niet weten, maar om je hart voor te bereiden op iets wat je nu nog niet in staat bent te bevatten. Maar Ikzelf zal je hiervoor spoedig geschikt maken. Ga nu en breng hen die je ter harte gaan, hier! Laat echter ook nog naar anderen je hart uitgaan, want Ik zeg je: allen die je bij me zult brengen, zullen worden aangeno­men. Begrijp je dat? Ja, je begrijpt het!'

[7] Max Olaf buigt weer diep voor Me en keert tot de zijnen terug. Als hij bij zijn vol verlangen wachtende metgezellen terugkomt, vraagt de baron hem meteen, hoe hij met zijn verzoek door Mij werd ontvan­gen.

[8] Max Olaf zegt: 'Beste vrienden, ik zeg jullie: voortreffelijk! Niet alleen jullie, maar iedereen die zich maar bij ons aan wil sluiten, zullen door hem worden aangenomen. Laten we daarom eens wat rondkijken tussen deze menigte of er soms nog iemand te vinden is, die zich bij ons zou willen voegen.'

[9] De baron zegt: 'Och vriend, kijk, daar vlak achter Emma staan nog een paar vrouwelijke wezens; het zijn mijn twee oudste dochters. En achter hen staan hun echtgenoten en naast hen nog een paar trouwe bedienden... misschien worden zij ook aangenomen, als ze met ons mee zouden gaan.' Max Olaf zegt: 'Laat ze maar hier komen! Wie met ons mee gaat, wordt aangenomen, want ik heb daarvoor zijn goddelijk woord. Maar we moeten er nog meer zien te vinden.'

[10] De patheticus zegt: 'Luister vriend, ik weet wel een manier! We gaan naar de ons beter bekende menigte en doen een algemene oproep tot hen. Wie zich daarnaar wil richten, zal ons ook volgen. Wie niet wil, blijft maar achter! Dwingen, lijkt me, moeten we niemand.'

[11] Max  Olaf zegt: 'Van dwingen is er in geen geval sprake. Maar we moeten hun wel uitleggen, waarom we dit voor hun eigen bestwil van hen verlangen. Een dergelijke uitleg zal toch hopelijk geen dwang zijn?' De patheticus zegt: 'Al naargelang men de zaak aanpakt. Een te sum­miere uitleg zal niet veel effect hebben, maar een goed gemotiveerde is evengoed een vorm van dwang als iedere andere macht. De wil van zo'n door overreding bepraat iemand is dan geen vrije meer!'

[12] Max Olaf zegt: 'Vriend, nu zoek je het wel erg ver! Wanneer men alles dwang zou willen noemen, waardoor mensen op andere ideeën, begrippen en besluiten worden gebracht, dan zou ook al het onderricht verboden moeten worden. Want door het onderwijs worden de leerlin­gen, die toch ook met een vrije geest begiftigde mensen zijn, tot andere begrippen gebracht, waardoor hun oorspronkelijk puur zuiver zinnelijk willen een geheel tegenovergestelde richting krijgt. Ik vind dat dat iets heel goeds is. Wanneer door het noodzakelijke onderwijs de menselijke geest pas tot zijn ware vrijheid kan komen, dan zie ik helemaal niet in, hoe in het eigenlijke rijk van de geest een leerzame verklaring een gevaar zou kunnen zijn voor de vrije wil van een mens. Wees, beste vriend, daarom maar niet bezorgd! Als daaraan iets verkeerd zou zijn, zal ik het wel verantwoorden tegenover Hem, die mij daartoe zijn goddelijke woord gegeven heeft. Ik ga nu meteen aan het werk en ga mijn trouwe 'woordennet' uitwerpen tussen deze vissen. Vang ik iets, dan zal het goed zijn. Vang ik echter niets, dan moet het ook maar goed zijn.'

[13] Met deze woorden begeeft Max Olaf zich tussen de menigte en spreekt een wel gekozen woord. Een twintigtal sluit zich bij hem aan, terwijl de anderen morrend zeggen 'Nou, als we daarheen willen, zullen we zelf wel de weg vinden! We hebben daarvoor geen extra praatjesmaker nodig!'

[14] Max Olaf keert met zijn vangst meteen terug naar de zijnen en zegt vol vreugde: 'Kijk eens, vrienden, mijn visvangst is best goed uitgevallen! Nu gaan we dan ook meteen naar Hem, die ons alleen kan en wil helpen. Want daarvoor heb ik Zijn goddelijk woord!'

[15] De patheticus zegt: 'Maar ik begrijp niet dat u, beste vriend, maar steeds over zijn 'goddelijk woord' spreekt! Hoe kan een mensengeest, al is hij nog zo volmaakt, een goddelijk woord hebben en geven? Of houdt u hem soms werkelijk voor een soort Apollo?'

[16] Max Olaf zegt: 'Ja, ik zeg het je zonder schroom: of Hij, of anders niemand! Zijn aan mij gerichte, diepzinnige woorden vielen bij mij niet op zand, maar in de diepte van mijn hart. En dit zegt me nu steeds: 'Hij, en in eeuwigheid niemand anders! Begrijp je deze kracht,' vraagt mijn hart me. En mijn geest antwoordt: 'Ja, mijn hart, Degene die je liefhebt, die is het, en behalve Hem is er geen ander meer!' Maar nu genoeg hierover, laten we op weg gaan naar Hem toe. Heil diegene, die mij volgt!'

[17] De patheticus zegt vlug: 'Ik moet je werkelijk om vergeving vragen, mijn anders zeer geachte vriend! Bij deze veronderstelling kan ik u niet volgen! Een mens voor de enige God aanzien? Werkelijk, dat is me te kras! Ik heb niets op zijn wijsheid en zijn innerlijke wilskracht aan te merken en evenmin op zijn goedheid. Want de Lerchenfeldse ontwik­kelt zich fameus onder de invloed van zijn goedheid. Maar dat u hem ons als Godheid aanduidt, daartegen moet ik protesteren. In Mozes staat: 'Gij zult in één God geloven' en verder: 'Niemand kan God zien en in leven blijven, want God is een verterend vuur!' En luister verder wat de wijze Jood Jezus, die u ook voor een God houdt, zelf ergens zegt, ik meen bij Johannes; Hij zegt: 'Niemand heeft ooit de Godheid gezien. Maar wie Zijn woord hoorde, het zou aannemen en er naar zou handelen, die zou daardoor de Geest Gods in zich opnemen, en deze zou in hem wonen'. Ziet u, ook ik ben tamelijk vertrouwd met de Bijbel, maar er staat nergens dat een mensengeest, ook al is hij uit God, daardoor ook het allerhoogste, in het eeuwig ontoegankelijke licht wonende Godwe­zen zelf zou zijn. En omdat u, mijn verder allerdierbaarste vriend, dit schijnt te beweren van hem die de Lerchenfeldse zo mooi heeft gemaakt, kan ik echt niet met u mee gaan.'

[18] Max Olaf zegt: 'Beste vriend, doe maar wat u wilt! U hebt zelf al eerder geprotesteerd tegen dwang en daarom zal ik u in het vervolg ook niet meer tot wat dan ook proberen te overreden.'

 

76

 

De oprechte schoenpoetser. De onwelkome Mierl

De grote zielereiniging van de patheticus

De gekrenkte, hoogmoedige geest verlaat het hemelse gezelschap

 

[1] De ons reeds bekende Frans, die destijds op aarde zijn trouwe schoenpoetser was, stapt nu op de patheticus toe en zegt: 'We zijn hier wel allemaal gelijk, maar ik zeg toch maar 'mijnheer' tegen u. Hoort u eens, u bent nog precies zoals u op aarde was. En het lijkt me, dat dat niet goed is, begrijpt u mij? Op aarde was u inderdaad een heer van aanzien en u was daarbij nog steenrijk ook, waartoe uw gemalin wel het meest heeft bijgedragen. Maar met dat alles is het hier nu gedaan. Want we zijn nu in de geestenwereld, begrijpt u? Maar hier moet iedereen vooral deemoedig zijn, anders krijgt hij alleen maar trammelant. Die goede heer daar bedoelt het goed met ons en heeft ons een lichtje doen opgaan. Daarom meen ik, dat we dit niet zomaar zouden moeten afwijzen. Gaat u toch met ons mee; het zal u niet schaden! En kijk nu eens, daar is uw lieve Mierl ook nog! Weet u, die u nog naast uw gemalin hebt gehad, begrijpt u? En waar uw Mierl is, daar mag u toch ook niet ontbreken. Wat denkt u daarvan?'

[2] De patheticus zegt erg verontwaardigd: 'O, wat krijg ik nu over me heen! Het vagevuur schijnt er al te zijn, en dus zal de hel ook wel niet ver weg zijn. Dat is toch om hels van te worden! Nu is me dat loeder van een Mierl ook nog hier, en bovendien nog mijn godzalige vrouw! Nou, dat kan nog wat worden! Mijn vrouw is toch een paar jaar vóór mij naar de eeuwigheid gegaan. En ik dacht, omdat ze de laatste tijd zo vroom heeft zitten zuchten en zo zalig ontsliep in de Heer, dat zij allang op een hemelwolkje rond zou zweven. Maar nee hoor, ze is hier, en nog wel een stuk ellendiger dan op aarde vlak voor haar dood. En nu komt tot overmaat van ramp mijn maîtresse, die een tong heeft als een scheermes, er ook nog bij. Nou, dat mankeerde er nog maar aan om met zo'n gezelschap naar die man toe te gaan die me al eerder ondubbelzinnig te verstaan heeft gegeven, dat ik nog zeer verdeemoedigd zal worden. Maar ik voel wel aan wat er gaat komen en zal me er wel voor hoeden om naar die magiër en zijn verheerlijkte Lerchenfeldse te gaan! Moet je dan in deze beroerde wereld alle narigheid tegelijk krijgen!? O goeie genade nog aan toe! Als dit geen rampen zijn, dan weet ik niet meer wat je nog een ramp zou kunnen noemen! Misschien komen mijn andere, tijdelijke liefjes ook nog opdagen en allerlei groepjes, die ik soms voor de grap met hen vormde?'

[3] Zo redeneerde de patheticus bij zichzelf, maar ook de omstanders vernamen zijn woorden. Zijn vrouw trad naar voren en zei vriendelijk tegen hem: 'Johan, ik wist immers op aarde al hoe je leefde. Dat was ook de reden van de onenigheid, die er de laatste tijd tussen ons bestond. Maar ik heb je desondanks alles vergeven. Maak daarom ook jij hier voor God alles weer goed met mij, je aardse vrouw, die uit pure liefde alles voor je heeft opgeofferd, zelfs de liefde van haar vader. Wees niet bang voor mij, want ik zal je geen verwijten meer maken. Volg nu echter ook Hem, van wie jij op aarde steeds voorgaf dat je Hem alleen volgde. Hoe vaak heb je mij beschuldigd van oud-aristocratische hoogmoed, maar hier in het rijk van de verdeemoediging ben jij honderd keer hoogmoe­diger dan ik en mijn familie! Hoe komt dat?'

[4] De patheticus Johan staat versteld, bromt wat in zichzelf, maar zegt niets op wat zijn vrouw gezegd heeft.

[5] Nu komt Mierl naar voren en zegt tot Emma: 'Mevrouw, ik vraag u duizend keer om vergeving, omdat ik iets met uw man heb gehad. Ik ben verder altijd een goed en braaf meisje geweest. Maar buiten bij de Sperl heb ik op een dag uw man leren kennen en die heeft me daar heel erg het hof gemaakt, en me bij hoog en bij laag beloofd met me te zullen trouwen; en toen heb ik echt gedacht, dat dat best mogelijk zou kunnen zijn! Maar dat schijnheilige varken heeft me van jaar tot jaar aan het lijntje gehouden en van trouwen was geen sprake meer. Ik heb echter niet geweten, dat hij getrouwd was! Ziet u, dat heb ik pas hier gehoord. Maar verheugt u zich maar, want ik zal die losbol wel eens mijn mening zeggen! Nou, zijn bedrogen Annemierl zal hem heugen!'

[6] Daarop wendt Mierl zich tot de patheticus en zegt: 'Nou, u bent me een fraaie hofkoetsier of gepensioneerde fourageur of wat u ook mocht zijn! Wat denkt u wel, dat u bent? Uw echtgenote die door u op aarde zo gemeen bedrogen is, kunt u toch wel antwoord geven? Zeg nu eens wat, als u de moed hebt, schijnheilige lomperd! Weet u nog wat u me allemaal hebt gezegd? Dat u vrijgezel was en hoeveel geld u wel had. Als u al zo'n hoge piet was, zoals u mij hebt voorgelogen, die zoveel achting genoot, dan had u toch nooit zo'n beroerde kerel kunnen zijn! Weet u, als ik me niet zo verschrikkelijk zou schamen, dan zou ik uw vrouw alles vertellen, wat u allemaal met mij hebt uitgehaald! Maar wacht maar eens, ik zal uw vrouw nog wel meer vertellen. Want nu word ik pas echt giftig op u, omdat ik weet dat u zo'n deugdzame, goede vrouw hebt gehad!'

[7] Als Max Olaf dat hoort, gaat hij naar de patheticus toe, valt Mierl in de rede en zegt: 'Wel, beste vriend, daar komen dan de werkelijk fraaie verhalen over uw aardse levenswandel te voorschijn! Waarlijk, daarover heb ik van u nooit iets vernomen. Ja, nu begrijp ik zo het een en ander, wat ik anders nooit zou hebben begrepen. Dus zo'n soort trouwen liefde bewees u uw goede vrouw? 0, wat een zwijnjak van een heer! Ja, nu weet ik, waarom u die Lerchenfeldse zo schuwt! Zij zal misschien ook wel menig keer betrokken zijn geweest bij uw slippertjes? Daarom bevalt het u ook helemaal niet om met mij daarheen te gaan, waar men u beter blijkt te kennen dan ik u ooit gekend heb. Vriend, als het zo gesteld is met uw handel en wandel als echtgenoot en u desondanks toch nog voor een man van eer wilt doorgaan, dan moet ik u toch werkelijk verzoeken om maar niet met mij mee te gaan naar die zuivere en heilige mensen­vriend. Ik zou wel heel weinig respect hebben voor die heilige, als ik zo'n toonbeeld van een zwijnjak bij Hem zou brengen. Doe nu maar wat u wilt; ik zal me er wel voor hoeden voortaan nog met u om te gaan.

[8] Arme Emma! Als ik op aarde had geweten, wat voor een man jij had, dan zou ik je zeker geen straf wegens smaad hebben opgelegd. Ga nu echter allen met me mee naar die grote, heilige mensenvriend. Daar zal jullie alles worden vergoed wat jullie ooit door mij aan onrecht hebben geleden. Maar dit zwijnjak moet maar gaan waarheen hij wil!'

[9] De baron zegt: 'Nee, dat zou ik van deze man ook nooit gedacht hebben! Zo blijft altijd waar: wat niets is, blijft niets! Maar gebeurd is gebeurd! We willen hem desondanks niet veroordelen, maar voor ons gezelschap deugt hij ook hier in deze wereld niet meer! (Zich tot de patheticus wendend): Ga weg, en blijf uit de buurt van ons gezelschap! Daar bij het gepeupel bent u het beste op uw plaats. Misschien vindt u daar nog enkele godinnen, die u bij uw fraaie feestjes de nectar hebben geserveerd!'

[10] Boos zegt de patheticus: 'Men zal toch ook hier wel het recht hebben om dergelijke aanmatigingen te verbieden! Heeft mijn fraaie echtgenote soms ook niet iedere zaterdag feesten gegeven? Of ze daarbij beschouwingen à la Ignatius van Loyola heeft gehouden, weet ik werke­lijk niet! Overigens heeft niemand mij hier wat te gebieden, want ik denk dat ik geen voogd meer nodig heb. Ik verzoek u dringend mij verder niet meer met zulke onfrisse opmerkingen lastig te vallen, want ik zal zelf wel weten wat me te doen staat! Verder hoeft u me er helemaal niet op te wijzen, dat ik te min zou zijn voor uw hoogadellijk gezelschap. Want ik zelf dank nu God, dat ik op deze manier van zulk gespuis bevrijd ben! Gelukkig zie ik daar op de achtergrond enkele goede bekenden; door hen zal ik zeker achtenswaardiger worden behandeld dan door jullie ingebeeld hoogadellijk gespuis!'

[11] Met deze woorden verlaat de patheticus dit gezelschap en begeeft zich naar zijn bekenden. Emma wil hem tegenhouden, maar hij duwt haar opzij en loopt vlug weg.

     [12] Max Olaf zegt echter: 'Laat hem gaan! Misschien gaat hij op zijn opstanding af... of zijn ondergang tegemoet! Wij willen die heer daar echter vragen, dat Hij voor hem genade voor recht wil laten gelden. En laten wij dan nu naar hem gaan, naar de redder der mensen!'

 

77

 

Olafs voorspraak bij de Heer

Goede getuigenis van de Godheid van Jezus en volledige overgave aan de wil van de Heer

Verzadiging van de arme zielen

 

[1] Zo'n twintigtal begeeft zich met Max Olaf naar mij toe. De aanvoerder buigt diep voor Mij en zegt: 'Mijn Heer en hoogste Vriend, op Uw aanraden heb ik, wals U ziet, een kleine mij door mijn hart ingegeven werving gehouden en dit gezelschap hier bij U gebracht.

[2] Eén was er echter, die niet mee wilde komen, omdat hij zich voor enkele personen, die wat al te goed op de hoogte waren van zijn aardse levenswandel, te veel geneerde. Maar ik meen dat hij daarom toch niet volledig verloren hoeft te zijn? Want U bent toch de eigenlijke Heer van dit huis en wie het eenmaal mag betreden, kan toch onmogelijk verloren gaan! Hij was op aarde in wezen nooit een slecht mens. Zijn zinnelijke neigingen waren zijn zwakste punt. En omdat hij, helaas, zeer rijk was aan aardse goederen, verviel hij daardoor in een stroom van begeerten, waaraan hij ook gemakkelijk kon voldoen. Ik moet eerlijk bekennen, dat zij zijn geest niet tot eer strekten. Maar wat kan men daar nu aan doen? Het is nu eenmaal gebeurd! En daarom geloof ik, dat hij wel in omstandigheden zou kunnen komen, die hem zullen genezen en tot echte deemoed brengen. Maar om hem daarvoor te veroordelen en te straffen zou me toch wat te hard voorkomen!

[3] Overigens zijn dat slechts mijn ideeën, waarmee ik op de Uwe, O Heer, niet in het minst wil vooruitlopen. Want tegenover U zeg ik slechts: O Heer, O Vriend, wat U wilt, dat geschiede!'

[4] Ik zeg: 'Ik zeg je echter, dat jouw ideeën heel goed en dus ook goed te gebruiken zijn. Maar met die geest zal nog heel wat moeten gebeuren, voordat hij tot het juiste inzicht en tot genezing komt. Ik wil ook eigenlijk niets zeggen van zijn hoogst onkuise aardse levenswandel, alhoewel die heel geschikt zou zijn om hem het eeuwige leven te doen verliezen. Maar deze geest is tevens vervuld van een afschuwelijke hoogmoed en vol van verderfelijke overmoed! En kijk, dan ziet het er heel wat erger uit dan jij zou denken. Aan de zinnelijkheid kan snel met een deugdelijk middel een eind worden gemaakt. Maar het is heel moeilijk en vaak helemaal onmogelijk om op de weg van onbeperkte vrijheid vat te krijgen op de hoogmoed en de overmoed. Maar we zullen zien, wat daaraan kan worden gedaan.

     [5] Wat moet Ik nu echter doen voor hen, die je hebt meegebracht? Zeg me dat eens onomwonden!'

[6] Max Olaf zegt: 'Heer, wat U in Uw grenzeloze goedheid maar wilt. Want Uw wijsheid gaat alles te boven, Uw goedheid kent geen grenzen en voor Uw wil vergaan werelden tot stof!'

[7] Ik zeg: 'Maar beste vriend, zoals Ik uit jouw woorden bespeur, houd je Mij voor het allerhoogste Godwezen! Zeg Me toch, waar haal je zo'n geloof vandaan? Weet je dan niet, dat niemand God kan zien, en in leven blijven?'

[8] Max Olaf zegt: 'Heer, tot deze goed gefundeerde opvatting kwam ik juist door Uw heilig en goddelijk woord. Want woorden zoals de Uwe, zo vol waarheid, zo vol van de hoogste kracht, wijsheid en liefde, komen niet uit de mond van een geschapen geest! Dat niemand de Godheid Zelf in haar innerlijkste oerwezen kan aanschouwen en tevens in leven blijven, weet ik heel goed. Maar de Godheid die door Mozes sprak, sprak eeuwen later in al haar volheid door de mensenzoon Jezus. En Deze zei: 'Ik en de Vader zijn één; wie Mij ziet, ziet ook de Vader!' Indien echter Jezus dat leerde en Zijn leerlingen Hem zelfs heel goed mochten zien en horen, zonder dat ze hun leven verloren, dan zie ik werkelijk niet in, waarom men zich God zou moeten voorstellen in een eeuwig ontoegan­kelijk licht. Bovendien lijkt het mij boven elke twijfel verheven dat U die bewuste Heer Jezus bent, die ons deze meest verheven leer heeft gegeven! En zodoende ben ik met mijn harten met mijn onwankelbare geloof al op de juiste plaats. En ik ben van mening dat ik, hoe meer ik U met hart en ogen zal aanschouwen, niet alleen mijn leven niet zal verliezen, maar dat het steeds meer toe zal nemen. Heb ik gelijk of niet?'

[9] Ik zeg: 'Ik zie al dat je standvastig en onwrikbaar bij je beweringen blijft. En daarom moet Ik voorlopig dat hoge, waar jij Mij voor houdt, maar laten gelden. Slechts de tijd zal je over datgene, waarover je nu nog twijfels zou kunnen hebben, volledige duidelijkheid verschaffen. Wees overigens voor eeuwig verzekerd van Mijn liefde en vriendschap!

[10] Zeg Mij, hebben jullie ook honger en dorst?'

[11] Allen zeggen: '0 beste, hemelse vriend, meer dan nodig zou zijn om op aarde van honger en dorst te vergaan! Als we slechts een kleine versterking zouden kunnen krijgen, wat zou dat ons gemoed opbeuren! Wees daarom zo goed om ons naar Uw vermogen iets te laten brengen.'

[12] Ik wenk Robert, Jellinek, Messenhauser en Becher, dat ze deze arme mensen brood en wijn moeten aanreiken, wat dan ook meteen gebeurt.

[13] Onder veel dank- en lofbetuigingen eten en drinken zij, die hier naar toe gebracht waren. En wanneer ze al spoedig verzadigd en gesterkt voor ons staan, zegt Max Olaf: 'O Heer, nu sta ik hier voor U, en heb nu geen enkele twijfel meer: u bent het, en nooit en te nimmer iemand anders! U alleen komt al onze verering, aanbidding en liefde toe!'

[14] Deze woorden herhalen allen die hij heeft meegebracht. Robert glimlacht van vreugde over zo'n snelle genezing van de voorheen door aardse omstandigheden erg verwarde gemoederen. Dr. Becher en Mes­senhauser zijn stomverbaasd, dat Max Olaf met zijn gezelschap hen voor is geweest met het heldere inzicht in de Godheid van Jezus. Ook onze Helena (de Lerchenfeldse) valt voor Mij neer.

 

78

 

Waarschuwing om voorzichtig te zijn met halfblinden

Aankondiging van een hemelse raadsvergadering

De grootheid, eenvoud en goedheid van de Heer

 

[1] Ik waarschuw hen echter om goede redenen, dat ze niet voortijdig moeten laten merken wat hun door een bijzondere genade werd geopen­baard. Ze begrijpen Me en zwijgen, terwijl hun harten steeds meer beginnen te ontbranden.

[2] Helena heeft er de meeste moeite mee om te zwijgen. Maar Jellinek zegt tegen haar: 'Lieve zuster, brand innerlijk zo veel je wilt en kunt, maar beheers je naar buiten toe, zodat er geen gericht komt over diegenen die hier nog blind van hart zijn. We zullen nu echter een grote beraad­slaging gaan houden, zoals de Heer mij in het geheim heeft toever­trouwd. En daarbij moeten we ons zo rustig mogelijk gedragen, zodat diegenen die nog niet inzien dat de Heer van alle leven zo bijzonder dicht bij hen is, het niet merken. Dus wees nu rustig!'

[3] Helena zegt: 'Wat zeg je, een geheime beraadslaging? Wat zal daar dan besproken worden? O God, o God, daar moet zeker iets van groot gewicht achter zitten!'

[4] Jellinek zegt: 'Ja, ja, iets heel gewichtigs. Ik zeg je: wee alle hoog­moedigen, heerszuchtigen, alle moordenaars en mensenslachters, en wee degenen die op de tronen zitten! Ik heb voorheen een enorme menigte toornige engelen met vlammende zwaarden op de aarde zien neerkomen. En een stem galmde hun donderend achterna: 'Mijn geduld is ten einde! Daarom, geen toegeeflijkheid meer! Want de groten zoeken geen hulp bij God, maar bij hun vele wapens. En de kleinen huilen en knarsetanden en keren ook niet om tot God, van wie alle hulp komt. Daarom geen pardon meer!' En kijk, daarover zal nu worden beraadslaagd, omdat alle hemelmachten nu in beweging worden gebracht. Daarom moet je dus extra rustig zijn.'

[5] Helena zegt: 'Ja, ja, ik ben al rustig. Maar wat zal daar uit komen? O, vreselijk, vreselijk!'

[6] Jellinek zegt: 'Ja, mijn achtenswaardige zuster Helena, hier gaat het nu wel heel anders toe dan in Wenen, waar we ons beiden, zaliger gedachtenis, nog in ons lichaam onder de vrijheidsstrijders bevonden! Want hier geldt in de meest ware zin van het woord: leven of dood hemel of hel! De Heer van de oneindigheid, de almachtige Schepper, is hier onder ons! En Zijn myriaden machtige dienaren zullen, al zijn ze voor ons nog onzichtbaar, zeker niet ver van hier wachten op Zijn heilige wenken. Zo kun je je alvast een beetje een begrip vormen over het onuitsprekelijke belang van deze grote kamer, waarin de Heer van alle hemelen en werelden met ons, zijn jongste vrienden, beslissingen zal gaan nemen, waarvan alle toekomstige tijden en eeuwigheden zullen afhangen. Nu, wat denk je bij jezelf, als je deze zaak eens echt in het juiste licht beschouwt?'

[7] Helena zegt: 'Kijk, beste vriend, ik kan het verschrikkelijke en onbeschrijflijke belang van deze plaats helemaal niet bevatten! Het is voor mij onbegrijpelijk, hoe er in Hem, die geen enkele goddelijk-al­machtige glorie ten toon spreidt, een zo ontzaglijk hoge kracht en macht aanwezig kan zijn. En hoe kan Hij met één blik de hele eeuwige oneindigheid, van het grootste tot het kleinste, zo scherp overzien? Hij staat hier temidden van ons, alsof wij de enigen zouden zijn met wie Hij zich nu bezig houdt. Zo totaal pretentieloos, zo goed, voorkomend en onbeschrijfelijk lief in Zijn manier van doen. 0 vriend, wat is dat een oneindige minzaamheid!

[8] En luister, wat een verschil tussen Hem, de almachtige eeuwige Heer van de oneindigheid, en de machthebbers van onze stinkende aarde! Hij, die alles in alles is, is vol deemoed en verheft zich nooit boven zijn schepselen. Maar de machtigen van de aarde, jij kent ze wel, willen niets weten van minzaamheid en verdeemoediging. Zij alleen willen alles zijn en alles hebben; maar alle anderen hale de duivel! Werkelijk, door zulke regeringen moet de anders zo mooie aarde toch noodzakelijkerwijs binnen de kortste tijd een ware hel worden, waaruit tenslotte geen sterfelijk mens meer voor het eeuwige leven kan worden gewonnen!'

[9] Jellinek zegt: 'Ja, ja, je oordeelt goed en scherp. Maar bedenk ook, dat bij God vele dingen mogelijk zijn, die zelfs de meest wijze geest zich nooit zou kunnen voorstellen; je zult dan al wat komen gaat met een veel rustiger hart tegemoet kunnen zien. Want kijk, heel de oneindige grootheid van Zijn macht ligt nu juist in de onmetelijke grootheid van Zijn liefde. Als echter bij de Allerhoogste de liefde de kern is van Zijn verhevenheid, macht en grootheid, dan hoeven wij echt niet bang te zijn voor Zijn beslissingen, al zijn die nog zo groot. Want wat de machtigste liefde doet, kan toch onmogelijk anders dan alleen maar uiterst goed zijn, ook al zou het nog zo afschrikwekkend lijken.'

[10] Helena zegt: 'Ik dank je, beste vriend, voor deze les. Werkelijk, je hebt nu een zware steen van mijn hart afgewenteld! Maar zeg me nog: wanneer zal die bewuste belangrijke bespreking beginnen?'

[11] Jellinek zegt: 'Aanstonds, lieve zuster. Kijk, dat grote gezelschap Weense proletariërs, dat nog geen licht schijnt te hebben, wordt daar juist door Blum in een zijvertrek gelaten. Alleen de vierentwintig dan­seressen, Blum, Messenhauser, Becher, ik en jij, en Max Olaf met zijn aanhang van twintig personen, evenals die half-engelsman met een paar dozijn echte aristocraten daar op de achtergrond in de zaal, zullen bij dit beraad aanwezig zijn.

[12] Daar uit een ander vertrek kwamen zojuist twaalf zo te zien zeer wijze mannen te voorschijn, en achter hen nog zeven anderen. Deze zullen hoogstwaarschijnlijk ook aan deze belangrijke vergadering deel­nemen. En in het midden van deze zaal, die steeds groter lijkt te worden, staat ook al een grote tafel. Zodoende is alles al gereed. Verheug je, onverwijld zal nu de vergadering plechtig worden begonnen!'

[13] Na deze aanwijzingen van Jellinek wendt Helena zich heel berouwvol en buigend tot op de grond tot Mij, en kan van louter vrees bijna geen woord uitbrengen. Maar Ik pak haar bij de arm en zeg tegen haar: 'Maar Mijn liefste dochter Helena, wat trek jij nu voor een gezicht? Voor wie ben je dan zo verschrikkelijk bang? Kijk, Ik ben toch bij je! Hoe kun je aan mijn zijde nu bang zijn?'

[14] Helena zegt: 'O, mijn God en mijn Heer! Ja werkelijk, als U me maar toegenegen wilt blijven, kan ik eigenlijk niet bang zijn. Maar als mij dan weer Uw heilige Godheid, die geen zondaar naderen mag, in gedachten komt, dan schijnt het mij toch toe dat U mensen als wij, gemakkelijk zou kunnen verdoemen, vooral wanneer U een beetje toornig zou worden. Vroeger was ik trouwens niet zo bang, omdat ik toen nog niet wist wie U eigenlijk bent. Ik hield U enkel voor een of andere oude heilige en daardoor ook voor een intieme vriend van God, die bij God een nuttige voorspraak voor mij zou kunnen doen. Maar nu, wat een verschrikkelijke ontgoocheling, bent U God de Almachtige! 0 wee, 0 wee, wie zou er dan niet bang zijn? En nu gaat U ook nog een beraadslaging houden, waarschijnlijk voor de dag van het laatste oordeel. En dan zou ik, zo'n grote zondares voor U, niet bang zijn?'

[15] Ik zeg op de meest goedmoedige toon van de wereld: 'Dus, dat zit je zo vreselijk dwars! Wel, als je dan nu zo vreselijk bang voor Me bent, dan zul je ook wel niet meer van Mij kunnen houden? Wat moet Ik dan beginnen, als jij Me je liefde ontzegt, omdat Ik de schrikaanja­gende Almachtige ben? Heleentje, zeg Me eens, of je nu nog wel zo veel om Me geeft als vroeger, toen je Me alleen maar voor een heilige Jozef of Petrus hield?'

[16] Helena, wat gerustgesteld, zegt: '0 mijn Goden mijn Heer! Nou, is me dat een vraag! Wat mijn liefde voor U betreft, kunt U toch zonder meer in mijn hart kijken, en daar moet toch meteen te zien zijn of er behalve voor U nog plaats voor iemand anders in mijn hart is! Ik houd alleen maar van U en daarom hoeft U over mijn liefde voor U nooit bezorgd te zijn. Maar ik mag wel bezorgd zijn over Uw liefde voor mij, omdat ik zo'n grote zondares ben.'

[17] Ik zeg: 'Wel, mijn lieve Heleentje, nu zal het weer gauw in orde zijn tussen ons! Hoe zou het zijn, als je nu zou proberen Mij weer te omhelzen en zelfs te kussen?'

[18] Helemaal verbluft wrijft Helena zich de ogen en zegt tenslotte met een stem die trilt van liefde: 'Hm, dat zou inderdaad verrukkelijk zijn! Ik zou U natuurlijk graag oneindig liefhebben, als U maar niet zo heilig en almachtig zou zijn!'

[19] Ik zeg: 'Ach, dat maakt niets uit. Doe maar wat je hart je ingeeft en je zult je er meteen van kunnen overtuigen, dat Mijn heiligheid en almacht je niet in je neus zullen bijten!'

[20] Als Helena Mij zo minzaam voor zich ziet staan, verdwijnt eindelijk al haar angst. Ze werpt zich aan Mijn borst, kust deze en zegt na een poosje: 'God, o God, dat doet echt goed! Kon ik maar zo de hele eeuwigheid bij U blijven!' Eindelijk richt ze zich weer op en zegt: 'Maar hoe is het toch mogelijk, dat U, mijn God en Heer, zo onbegrijpelijk minzaam kunt zijn? Nee, dat had ik op aarde nooit durven denken. Zo goed, deemoedig en lief bent U! Wie niet van louter liefde voor U gewoonweg bezwijkt, is werkelijk geen mens!'

[21] Ik zeg: 'Wel, zie je, nu is het tussen ons tweeën weer helemaal in orde en daar ben Ik blij om. Ga jij nu ook met Mij naar de vergadertafel. Daar kom je vlak naast Mij zitten en kun je ons af en toe ook raad geven over wat er nu eventueel zou moeten gebeuren met de al te slechte wereld op aarde.'

[22] Helena zegt: 'Nee, nee, dat gaat niet! Ik... en raad geven!? Nee... dat zou een mooie raad worden!'

[23] Ik zeg: 'Nou, Mijn lieve Heleentje, we zullen je heus niet al te veel vragen. Als je soms iets verstandigs invalt, zeg het dan tegen Mij. Dan zal Ik, als jij het niet aandurft, het wel aan de raadsvergadering voorleggen. '

[24] Helena zegt: '0, mijn God en mijn Heer! Als men U aanziet en zo eenvoudig hoort praten, dan kan iemand zoals ik zich helemaal niet indenken, dat U onze allerliefste Heer en God zou zijn. Maar toch bent U het, en dat zie ik nu heel duidelijk. Maar daarom word ik nu ook zo verliefd op U, dat mijn hart van louter liefde zou kunnen barsten! Maar U zult me dit toch niet kwalijk nemen, want ik kan er immers niets aan doen. Waarom bent U ook zo lief, innig goed en zo bescheiden en minzaam?'

[25] Ik zeg: 'Wees jij maar verliefd zoveel je wilt, dat is Mij goed! Maar al zou je nog zo verliefd op Mij zijn, Mijn liefde voor jou is toch altijd nog veel sterker. Maar ook dat doet er niet toe. Want als God moet Ik nu eenmaal sterker kunnen liefhebben dan jij, omdat Ik immers voor het overige ook sterker ben dan jij, Mijn liefste Helena!'

[26] Helena zegt: 'Ik smeek U, wees toch niet zo goed voor mij. Ik zou van louter liefde voor U nog helemaal bezwijken!'

[27] Ik zeg: 'Och, maak je daarover geen zorgen! Als je al zo nu en dan een beetje zwak wordt, heb Ik een heleboel versterkingen bij Me, die je weer op de been zullen helpen. Wees daar maar niet bang voor. Maar nu begeven we ons naar de vergadertafel. Kom dus mee en ga hier vlak naast Mij zitten!'

[28] Helena volgt Me nu bescheiden en wordt aan tafel, waaraan nu ook de anderen gaan zitten, uit pure verlegenheid helemaal rood. Maar na een poosje begint ze zich wat meer op haar gemak te voelen in dit gezelschap en wacht aandachtig op de eerste toespraak.

 

79

 

De plechtige raadsvergadering

De vraag van de Heer: wat moet er met de aarde gebeuren?

Adam, Noach, Abraham, Isaak en Jakob spreken

 

[1] Na enige tijd van algemeen stilzwijgen vraagt Helena Mij zachtjes: 'Heer, wie zal er dan het woord nemen? En wie is toch die eerbiedwaar­dige man die naast mij zit?'

[2] Ik antwoord haar eveneens zachtjes: 'Mijn lieve, Ik zal zelf beginnen te spreken, zo gauw de gemoederen van alle aanwezigen geheel tot de noodzakelijke rust zijn gekomen. De man die naast jou zit, is vader Adam, zoals hij ongeveer zesduizend jaar geleden op aarde als eerste geschapen mens, heeft geleefd. Naast hem zie je Noach en daarnaast vader Abraham, dan Isaak en Jakob. Dan zie je er nog twee: de eerste is Mozes en de andere David. De ernstig uitziende mannen die op deze zeven volgen, zijn de jou welbekende twaalf apostelen (Met inbegrip van de volgens Handelingen 1, 26 erbij gekozen Matthias..) Achter hen staan nog twee apostelen: de voorste is Paulus en die daar wat achter hem staat is Judas, die Mij verraden heeft. De anderen ken je zonder meer. En nu weet je dus in wat voor een beslist zeer merkwaardig gezelschap je je bevindt.

     [3] Wat echter allen hier in deze vergadering te doen zullen hebben, zal je aan het einde hiervan volledig duidelijk worden. Let nu echter op! De gemoederen van het gezelschap zijn nu tot rust gekomen en daarom zal Ik ook dadelijk beginnen te spreken. Maar je moet niet schrikken, als Ik soms wat scherp zal spreken en er hier velerlei verschijnselen aan ons voorbij trekken, die zeker geen prettige aanblik zullen geven. Maar hou je dan aan Mij vast en je zult meteen weer gesterkt zijn!'

[4] Daarop wend Ik Mij tot het gezelschap met de vraag: 'Mijn kinderen, Mijn vrienden! Ik, jullie aller ware Vader, God en Heer en Schepper van de oneindigheid, vraag jullie: hoe bevalt jullie allen nu de aarde? Wat willen jullie, dat Ik met haar zal doen?'

[5] Adam zegt: 'Heer, Gij eeuwige liefde! De aarde was nog nooit zo slecht als nu, maar ook Uw liefde was nog nooit zo groot als nu! Handel met haar naar Uw liefde. Want zie, de zee, het verziende oog van de aarde, is blind geworden. Leg er een machtig vuur in en laat het door zijn geweldige vlammen licht worden in de afgronden, zodat daardoor alle monsters schrikken en van smaad vergaan, hetgeen hun uiteindelijke loon zal zijn voor hun duistere daden! Zo zag en zie ik het als de eerste mens van de aarde'.

[6] Daarop zegt Noach: 'Heer, tot U heb ik altijd gebeden en trouw het geloof en de liefde bewaard. Toen zo'n vierduizend jaar geleden mijn broeder Mahal het verlangen kreeg om zijn blik van de heilige hoogten op het laagland te richten en een reis naar Hanoch te maken, waar Drohuit en Funghar Hellan zo vreselijk huishielden, en toen een dochter van Mahal koningin werd in het laagland... zie, toen riep U mij en toonde mij, hoe ik een geweldige ark moest bouwen voor de redding van mijn kleine familie en vele dieren die door Uw macht vanuit alle windstreken der aarde in de ruimte van de ark werden gedreven.

[7] Ik deed zoals U, o Heer, het wilde. En de gebeurtenissen die erop volgden, leerden mij en mijn gezin hoe goed het was, dat ik U onvoor­waardelijk gehoorzaamd heb. Toentertijd was de mensheid slecht en boosaardig en richtte kwaad op kwaad aan op de bodem der aarde en het ontwijdde op een afschuwelijke manier het werk van Uw handen. Maar toch gebeurde toen alles wat er plaats vond binnen een bepaalde, scherp begrensde orde. En leugen, hoogmoed en duivelse heerszucht vervulden niet bijna iedere sterveling zoals het tegenwoordig op aarde het geval is.

[8] In die tijd waren de mensen ook wel wreed en sommige van hun daden waren zonder weerga. Maar nu zijn de mensen tot hyena's en tijgers geworden en begaan wreedheden, waarvan de gehele oneindig­heid huivert. Destijds zond U een verschrikkelijke watervloed over de stervelingen en verdronken alle boosdoeners. Wat zult U nu wel doen, o Heer? Ik ken echter de grootheid van Uw liefde. Ik weet ook, dat het U berouwde de mensen toentertijd te hebben verdronken; want er waren ook veel kindertjes bij, die nog aan de borst van hun moeders werden gezoogd. Zou het U ook nu niet weer gaan berouwen, als U de thans duizend keer vuilere aarde door een geweldig vuur zou zuiveren, opdat ze weer waardig kan worden om door Uw voeten te worden betreden?'

[9] Daarop zwijgt Noach. En de oude vader Abraham staat op en vraagt om het woord te mogen nemen. Ik zeg tot hem: 'Spreek, want aan jou is de belofte gedaan en deze moet worden vervuld!'

[10] Abraham zegt: 'Heer, duizend of tienduizend jaren zijn voor U als één enkele dag! Want uit U kwamen tijd en ruimte voort, maar U stelde Zich als Heer over beide. En het verste verleden, evenals de verste toekomst, zijn voor U als de geschiedenis van één dag! Liefde is Uw wezen en Uw wijsheid de grootste goedheid. Zacht als wol is Uw gemoed en mild als een avondbriesje in de lente Uw hart. Al Uw wegen heten erbarmen, en Uw leiding is de gerechtigheid van Uw hart!

[11] Toen ik in het land Kanaän met mijn broeder streed over de verdeling van de grond, zag U mijn hart aan en vond het bereid tot inschikkelijkheid. En zie, U raakte mijn ziel aan en ze sprak tot Lot: 'Broeder, vrij zul jij kiezen. Zie hoe groot de bodem van de aarde is. Waarom zullen we dus twisten over het vergankelijke bezit ervan? Je mag wegtrekken of blijven! Trek jij naar het westen, dan trek ik naar het oosten, zodat er vrede en eendracht moge heersen tussen ons en tussen al degenen die ons zullen volgen. Als jij echter wilt blijven, zwaai dan met je staf naar die streek waarheen je wilt dat ik zal gaan, en ik zal handelen naar jouw wil. Maar we kunnen hier nooit samen wonen, als jij niet de weg van de vrede wilt bewandelen!'

[12] En Lot luisterde naar mijn woorden, nam ze ter harte en sprak: 'Broeder, ik heb voor mij het westen uitgekozen; daarheen wil ik trekken. Het staat jou echter vrij om te blijven of te vertrekken naar het noorden, het zuiden of het oosten. Waarheen je ook mag trekken, vergeet Lot daar dan niet!' En we zegenden elkaar en vertrokken; hij in westelijke richting en ik in oostelijke richting.

[13] Maar in zijn rijke gewesten verhief het volk van Lot zich spoedig tot grote welstand, bouwde Sodom en Gomorra en begon steeds dol­driester te worden. Ik stuurde afgezanten naar Lot, maar zonder resultaat. Verscheidene werden gedood en de weinigen die terugkwamen, brach­ten steeds slechte berichten mee. En zie, in die tijd hebt U wederom mijn hart beproefd, en het werd door U rechtvaardig bevonden. En U zond boodschappers vanuit de hoogte tot mij en deze deelden me mee wat Uw plannen zouden zijn met Sodom en Gomorra. Ik schrok daar echter van, smeekte U om verschoning en hield U de eventueel rechtvaardigen voor ogen. Maar Uw oog vond er geen, behalve Lot. En zie, o Heer, hem hebt U gered! Maar Sodom en Gomorra liet U verwoesten door vuur van boven.

[14] Toen echter beide steden met alle inwoners en het vee in de poel begraven lagen, zag Uw hart naar deze plek om. En het harde gericht over Sodom en Gomorra berouwde U wederom, en U sloot met mij een verbond en gaf me de belofte dit na te komen als blijk van Uw grote barmhartigheid.

[15] En zoals U het mij hebt beloofd, hebt U tot op dit tijdstip ook alles in vervulling doen gaan. Maar Uw beloften reiken nog eindeloos ver voorbij dit moment. 0 Heer, gedenk nu het met mij gesloten verbond, omdat alle volkeren van de aarde weer in een geweldig gistings­proces zijn terecht gekomen. U kent de vijanden van Uw kinderen en U kent hun hebzucht, hun onbuigzame wil. Ziet U niet hoe de vele wolven, hyena's en tijgers gewetenloos en zonder schaamte woelen in de ingewanden van Uw lammeren en ze verscheuren met hun vurige draketanden? O Heer, als U Sodom en Gomorra kon tuchtigen, grijp dan nu ook de wolven, hyena's en tijgers en slacht hen als een zoenoffer voor al het onrecht, dat zij begingen aan Uw kinderen. Maar spaar het bloed van de rechtvaardigen en dat van Uw kinderen!'

[16] Daarop verheft Isaak zich en zegt: 'O Heer, ik ben het eerste blad, dat te voorschijn kwam aan de grote levensboom van Uw belofte, die U mijn vader Abraham hebt gedaan. Al zeer oud en bijna geheel verdord stond tezelfder tijd de levensboom van Uw kinderen in de tuin van de liefde, terwijl de slang met haar gebroed alle streken van de aarde weelderig vulde! Maar gij, o Heer, aanschouwde de geheel verdorde levensboom van Uw kinderen en schonk hem weer leven van de wortel tot in de kruin en U gaf hem een nieuwe, heilige groeikracht. En zie, ik was het eerste levende blad aan de twijgen van deze heilige boom.

[17] Abraham ondervond een grote vreugde bij de aanblik van dit eerste hoopvolle, groene blad. Maar U, o Heer, behaagde het zijn vreugde te verstoren en zijn geloof te beproeven. U gebood hem mij te slachten en op de brandstapel te offeren. Dat deed U om de slang te tonen, hoe sterk het geloof van Uw zoon Abraham was! Toen echter Abraham door zijn gehoorzaamheid de macht van zijn geloof had bewezen, leidde U door het struikgewas van de berg een bok, een levend symbool van satan en diens heerszucht. Het gewei van de bok raakte bijna geheel verstrikt in het struikgewas, hetgeen een teken was van zijn weerspannigheid, zijn ongehoorzaamheid, zijn hoogmoed en zijn gretige heerszucht. Mijn vader moest toen deze bok grijpen, hem slachten en hem in mijn plaats op het brandende offeraltaar leggen.

[18] O Heer, kon U destijds de wereldse bok in het struikgewas drijven en hem ten teken van rechtvaardige verzoening op het offeraltaar leggen, doe dan nu ook iets dergelijks in werkelijkheid. Want was toen de bok slechts een zinnebeeld, zoals ikzelf een voorteken van Uw komst op aarde en van de tweede schepping door Uw groot verlossingswerk was, zo is thans deze bok op aarde in werkelijkheid zo groot geworden, dat zijn gewei nu reeds tot in Uw hemel reikt. Richt dan nu ook een groot brandofferaltaar op over heel de aarde. Grijp dit schandelijke dier, dat met zijn machtige gewei in het dichtste wereldse struikgewas totaal verstrikt geraakt is, slacht het en werp het dan in het machtige vuur van het grote brandaltaar!

[19] O Heer, aarzel nu niet meer; laat de vele groene bladeren aan de boom des levens niet afvreten door de zondige vraatzucht van het dier, maar handel naar Uw belofte! Want zie, de tijd heeft zich tot volle rijpheid ontwikkeld en Uw kinderen roepen nu luidkeels: 'Vader, maakt U op! Laat Uw rechten gelden! Grijp de bijl van Uw gerechtigheid en slacht het dier, dat met zijn gewei zelfs al tegen de fundamenten van de hemel begint te stoten!' Amen!'

[20] Daarop zegt Jakob: 'O Heer, U streed met mij en liet me niet verder trekken. En toen ik U vastgreep, gaf U mij een stoot in mijn heup, zodat ik daarna mijn leven lang mank liep! Maar die stoot deed mij geen pijn, want ik streed uit liefde met U. Maar desondanks ondervonden alle nakomende kinderen de gevolgen van deze stoot en zij voelden de pijn wel. En zie, dit alles heeft nu de hoogste graad bereikt. O, bevrijdt U nu toch eindelijk de kinderen van deze stoot en van haar pijn!

[21] Veertien jaren diende ik omwille van de hemelse Rachel, maar U gaf me de aartslelijke Lea. Ik nam haar en morde niet! En ik moest nog eens veertien jaar dienen en vervolging lijden omwille van de hemelse Rachel. Toen gaf U haar wel aan mij, maar ze moest onvrucht­baar zijn, zodat ik een andere schoot in haar schoot moest leggen om mijn zaad leven te geven. 0 Heer, dat was een harde beschikking van U!

[22] Neem echter nu eindelijk Uw hardheid terug. Neem Lea haar vruchtbaarheid af en geef haar ruimschoots aan Rachel, opdat de aarde eens bevrijd moge worden van het slechte gebroed van de slang, en haar bodem alleen moge worden betreden door de kinderen van de hemelse Rachel! O, laat eens Jozef en Benjamin tot werkelijke kinderen uit de schoot van de hemelse Rachel worden en laat de bron van Lea uitdrogen!'

 

80

 

Helena s ongeduld wordt tot rust gebracht

Mozes en David spreken.

Helena’s tussenspraak en Davids narede

 

[1] Nu vraagt Helena Mij heimelijk: 'Maar Heer, mijn liefste Jezus, U hebt tegen mij gezegd, dat U het eerst zou spreken. En nu spreken steeds de anderen en U zegt er eigenlijk helemaal niets op en verschij­ningen komen er ook niet. Wat moet ik daar nu van denken? Ik vraag U, legt U mij dat toch eens uit!'

[2] Ik zeg: 'Lieve Helena, heb wat geduld, alles zal je straks wel duidelijk worden. Het eerst gesproken heb Ik immers toch al door een hoogst belangrijke vraag voor te leggen aan al diegenen die rond deze vergadertafel zitten. Nu moeten ze immers hun visie geven op de door Mij aan hen gestelde vraag. En als ze allemaal gesproken hebben, zal Ik beginnen te spreken.

[3] En zie, Ik kan met spreken beginnen wanneer Ik maar wil, en toch ben Ik steeds de Eerste en Mijn woord is eveneens altijd het eerste, omdat Ikzelf de Eerste ben! Begrijp je dat? Wees nu maar weer rustig en luister heel goed naar wat Mozes gaat zeggen. De verschijningen zullen nader­hand als Ik ga spreken, wel te voorschijn komen. Kijk, Mozes staat al op; dus luisteren we nu naar wat hij gaat zeggen!'

[4] Helena is nu weer rustig. En Mozes spreekt met grote ernst: 'Heer, toen Uw volk smachtte onder de Egyptische tirannie, hebt U mij geroepen en maakte U mij tot redder van Uw volk. Ik leefde aan het hof

van Farao en was ingewijd in al de schanddaden en verderfelijke plannen, die deze woesteling voor had met Uw volk. Want zijn boosaardigheid was met de verdrinking van alle eerstelingen van Uw volk nog lang niet bevredigd. In stilte bad ik vaak tot U, dat U Uw volk toch eindelijk eens zou willen verlossen van dit verschrikkelijke juk. Maar U luisterde toentertijd veel minder dan nu!

[5] Toen ik zag dat de woede van de koning van uur tot uur toenam, en er nog bij kwam dat een hoveling een Israëliet erbarmelijk sloeg, greep ik verontwaardigd die ellendeling beet, sloeg hem dood en begroef hem haastig in het zand. De Farao, die dit spoedig vernam, liet me zoeken om me te wurgen. Maar ik vluchtte nog net op tijd naar Midian. Toen ik daar aangekomen was bij de priester Rehüel, die zeven dochters had, kreeg ik weldra één daarvan, die Zippora heette, tot vrouwen werd daarop herder over de schapen van Jethro, de broeder van de priester!

[6] Pas toen ik Jethro' s schapen weidde aan de voet van de berg Horeb, kwam een engel van U tot mij en gebood me met hem mee te gaan naar een doornstruik die hevig brandde. Hier gebood Uw stem mij mijn schoenen uit te trekken, omdat de plaats waar ik stond heilig was. Toen gaf U mij de heilige opdracht naar Egypte te trekken en Uw volk te bevrijden. U gaf mij een staf om daarmee zevenvoudig de Farao te slaan, wiens hart U zo verhard had, omdat hij U niet wilde erkennen.

[7] Zie, O Heer, nu is er meer dan Farao's hardheid in de harten van de vele grote en kleine machthebbers gekomen. Ze offeren niet meer slechts de eerstelingen van hun volkeren omwille van de eer van hun troon, maar sturen vele duizenden naar de slachtvelden en laten hen vechten en elkaar wurgen, erger dan vroeger het geval was bij de meest duistere heidenen. Deze zijn allemaal gedoopt met Uw woord en in Uw naam en hebben Uw wet: 'Gij zult niet doden!' Maar desondanks moorden zij steeds maar door, en zijn doof en stom en blind geworden. Ze horen de stem van hun arme broeders niet en zien niet de grote ellende van de ongelukkigen.

[8] O Heer, hoe lang nog zult U zulke gruwelen van verwoesting blijven aanzien? O Heer, verhef U toch eens, zoals U beloofd hebt! Geef mij de staf weer, waarmee U via mijn hand de hardvochtige Farao sloeg en Uw volk hebt gered! Ik, Uw oude, getrouwe Mozes, ben nu weer bereid op Uw wenk naar de aarde af te dalen om daar alle verharden en verstarden te slaan en Uw kinderen te redden uit hun al te grote nood! O Heer, verhoor Uw oude knecht Mozes en verhoor de beden van Uw bloedende kinderen! Uw naam worde geheiligd en Uw alleen heilige wil geschiede nu, zoals altijd en eeuwig op aarde, alsook in de hemelen!'

[9] Na Mozes staat David meteen op en zegt: 'Heer, aldus sprak eens Uw geest tot mij, Uw knecht: 'Ga zitten aan Mijn rechterzijde, totdat Ik al Uw vijanden aan Uw voeten leg!' Heer, alles wat Uw geest mij openbaarde, is stipt in vervulling gegaan. Alleen de volledige bestrijding van Uw vijanden, de uiteindelijke vernietiging van de hoogmoed met al datgene wat hij veroorzaakt, hetgeen Uw geest mij eveneens heeft geopenbaard, wil maar niet in vervulling gaan. De mensen zijn nog steeds zoals ze waren: negentiende deel slecht en nauwelijks een tiende deel voor de helft goed!

[10] In Uw toorn, Heer, gaf U Uw volk een koning, toen het zonde op zonde stapelde en bovendien ook nog een koning wilde hebben. En deze toorn van U duurt nog steeds voort en er wil maar geen einde aan komen. Want alle volkeren hebben nu koningen en zelfs naar heidens gebruik keizers, die de volkeren steeds tot voorbeeld dienen van de hoogste trots en onverzadigbare hoogmoed!

[11] O Heer, wanneer zult U eindelijk eens die grootste plaag van Uw mensen op aarde wegnemen en Uw oude, heilige, patriarchale grondwet weer instellen? U ziet immers, dat lafhartige en gewetenloze strooplikkers zich nu rondom de koningen scharen en hen uit eigenbelang vleiend ophemelen; en ook dat ze ieder eerlijk mens meteen ter dood veroorde­len, wanneer hij het zou wagen een koning de waarheid te zeggen, wat toch noodzakelijker voor hem zou zijn dan het licht in zijn ogen. Iedere tot de koning gerichte, goed bedoelde waarheid wordt als hoogverraad bestempeld en haar verkondiger wordt smadelijk uit de wereld geholpen.

[12] O Heer, tijdens mijn regering stonden de zaken er ook niet mooi voor, maar zo erg is het nog nooit geweest! Want ik prees iedere wijze die mij de waarheid zei. Nu echter is alles omgekeerd. De wijze wordt vervolgd als een verscheurend dier, maar de leugenaar en huichelaar wordt met onderscheidingen getooid!

[13] Heer, zo kan het niet langer! De hel moet maar hel zijn, en blijven waar ze van oorsprong is. Maar het zou haar nooit mogen worden toegestaan om haar heerschappij zo volledig op aarde te vestigen. Heer, daarom vragen wij U allen, dat U eindelijk eens een eind maakt aan de heerschappij van de hel op aarde! Laat er maar koningen zijn, maar laat ze zijn zoals ik het was, opdat de mensen geen duivels worden en Uw naam niet geheel ontheiligd zal worden! Want wie zal U prijzen in de hel en welke duivel zal U loven? Daarom, sta op 0 Heer, en maak al onze tegenstanders te schande! Uw wil geschiede! Amen.'

[14] Geheel instemmend met de rede van David, kan onze Helena zich niet langer inhouden, richt zich vergenoegd op en zegt tegen de spreker: 'Bravo, bravo, mijnheer David! U was werkelijk een goede koning voor de aarde. Als er zulke koningen zouden zijn, dan was het zeker een ware zaligheid om hun onderdanig te zijn! Maar onze tegen­woordige koningen, die helemaal niet meer weten wat een mens is en welke waarde hij heeft, gedragen zich ofwel als 'goden' die van al hun onderdanen, naast een vaak niet op te brengen hoge belasting, ook nog verlangen werkelijk te worden aanbeden, ofwel ze zijn in hun handel en wandel als die wilde dieren, welke zij gewoonlijk als uithangborden in hun wapenschilden voeren. Hoe het de onderdanen van zulke heersers vergaat, dat kunt U zich, mijnheer David, wel gemakkelijk voorstellen! Ik ben er van ganser harte voorstander van, dat zulke heersers die enkel zichzelf hoog achten en hun volkeren volkomen minachten, door onze lieve, goede en almachtige Heer en Vader Jezus op een echt nadrukke­lijke manier wordt getoond, dat het nu de hoogste tijd is te beseffen wat zij en hun volkeren waard zijn. Heb ik gelijk, of niet?'

[15] David zegt heel vriendelijk: 'Lieve Helena, jonge nakomelinge van mijn volk, je hebt volkomen gelijk. Ik moet je wijsheid prijzen, want je verlangt wat rechtvaardig en billijk is. _

[16] Er mogen wel koningen blijven, maar ze moeten nu van hun te hoog opgestelde tronen naar hun volkeren afdalen en met hen samen mens zijn en hun verschaffen wat goed en billijk is! Maar eveneens moeten ook de volkeren aan hun koningen slechts eisen stellen, die redelijk en uitvoerbaar zijn. Maar nu worden aan beide kanten de snaren te strak gespannen en daarom zal het wellicht niet eerder beter worden dan wanneer de snaren helemaal springen. De koningen zullen hun volkeren en daarop de volkeren hun koningen slaan!

[17] Maar desondanks staat tussen koning en volk onze enige Jehova­ Zebaoth, die alles op een voor ons onbekende wijze in de beste orde kan brengen. Het grote werk behoort aan de Heer alleen! Zo, mijn beste, staat het met deze zaak.'

[18] Helena zegt: 'Ja, ja, u bent echt een wijze koning, u hebt gelijk!'

 

81

 

Petrus' scherpe oordeel over Rome

Paulus' heldere rede over de genade

 

[1] Daarop verheft Petrus zich en zegt namens alle apostelen: 'O Heer, mijn liefde, mijn leven! In Rome, de oude hoofdstad van de heidenen, heerst nu al zo'n duizend jaar lang een hiërarch die zijn leer heeft samengesteld uit het heidendom, het jodendom en ook uit Uw zeer beknotte leer. Hij noemt zich paus en plaatsbekleder van God op aarde! Zijn troon noemt hij mijn stoel en zichzelf mijn opvolger! Hij beweert in het bezit te zijn van de volle macht van Uw allerheiligste Geest, maar zoekt, wanneer hij in zijn wereldlijke of geestelijke heerschappij door oproer wordt bedreigd, nooit hulp in zijn vermeende kracht van de Heilige Geest, maar enkel bij de grote machthebbers op aarde. Deze paus zit nu in grote moeilijkheden en roept openlijk Maria aan als zijn enige vermeende hulp, om bescherming en spoedig herstel van zijn rijk. Omdat hij echter zelf niet gelooft in dergelijke hulp, laat hij nu ook nog andere hulp toe, waartegen hij voor de schijn wel protesteert om de wereld als het ware te tonen dat hij meer dan genoeg bescherming uit de hemelen zou hebben en dus geen andere hulp nodig heeft. Maar indien de wereldse machthebbers hem, ondanks al zijn protesten, toch willen helpen, dan moet het ook duidelijk zijn, dat deze helpers heimelijk door de machtige hemelkoningin aangespoord worden om de kerk van God op aarde te helpen, wanneer de poorten van de hel haar dreigen te overweldigen! Wat zegt U, Heer, dan wel van deze gemeente?

[2] Broeder Paulus stichtte haar waar en zuiver en verscheidene eeuwen lang heeft ze min of meer zuiver voortbestaan. Maar deze gemeente is sinds bijna duizend jaar geleden overgegaan in een zeer onzuiver, vaak zelfs boosaardig heidendom, slechts azend op goud, zilver, macht en op de absolute heerschappij over alle volkeren der aarde. En om dit doel te bereiken zendt ze naar alle windstreken de sluwste missionarissen uit! Zeg ons, o Heer, zult U dan nooit eens paal en perk stellen aan zo'n buitensporig boosaardige handelwijze?

[3] Zie, de volkeren die zich lange tijd heel geduldig aan het lijntje lieten houden door deze zogenaamde hemeldochter, hebben nu eindelijk eens de moed opgebracht haar schitterend masker af te rukken. Nu doet ze al het mogelijke om de flinke scheuren in haar oude masker te herstellen en zoveel mogelijk onherkenbaar te maken. Heer, Uw wil geschiede! Maar ik meen toch, dat U met betrekking tot deze ellendige creatuur genoeg door de vingers hebt gezien! Het zou daarom eindelijk eens tijd worden haar geheel te schrappen uit het boek der levenden en haar naam over te brengen naar het boek der doden!

[4] Want laat U haar weer op krachten komen, dan zal ze zich niet alleen niet beteren, maar zal ze haar hoererij met nog meer glans ten toon spreiden, zodat ook diegenen die U nu aanhangen, worden aangetrokken door haar weelderige schoot en haar bovenmate zinnelijk het hof zullen gaan maken. Er zal U dan in korte tijd toch niets anders overblijven dan met haar te doen, wat U destijds genoodzaakt was te doen met Sodom en Gomorra.

[5] Het is wel waar dat uit deze aartshoer een groot aantal mooie kinderen is geboren, en daarom genoot ze gedurende meer dan duizend jaren ook min of meer ongestoord Uw grote geduld en toegeeflijkheid, en samen met mijn broeders heb ik daaraan zelfs oprechte vreugde beleefd.

[6] Nu echter is ze door haar al te grote verdorvenheid onvruchtbaar geworden en zal ons weinig mooie kinderen meer baren. Daarom meen ik dat het nu eindelijk tijd wordt haar haar verdiende loon te geven. Overigens moge toch alleen Uw heilige wil geschieden!'

[7] Ik zeg tot Paulus: 'Broeder Paulus, zeg jij nu ook als leraar der heidenen of je het met al deze zienswijzen en voorstellen eens bent. Want met betrekking tot de heidenen heb jij de belangrijkste stem. Zoals Ik het jullie zelf heb beloofd, is het aan jullie om te richten over de geslachten op aarde!'

[8] Paulus buigt en zegt: 'Heer, ik heb de heidenen veelvuldig gadegeslagen en heb hun Uw woord gepredikt, dat ze heel gretig en met vreugde aannamen, waardoor ze Uw genade deelachtig werden. En toch waren ze kinderen van de vader van leugen en hoogmoed! De kinderen van Abraham echter kruisigden de hoge gezant van God en herkenden Hem niet! Ik vraag: wie is dan wel lofwaardiger, een heiden of een nakomeling van Abraham? Wat hebben de joden dan vóór op de heidenen? Dat God alleen met dit volk gesproken heeft, is dat soms een verdienste van dit volk, of is dat niet veeleer een genade van God? Of gelooft soms iedere jood, dat God met zijn vaderen heeft gesproken? Ik vind onder alle joden en heidenen niets, dat ik gerechtigheid of verdien­ste zou kunnen noemen. Alleen God, onze Heer en Vader, is waarachtig en rechtvaardig; alle mensen echter, joden, heidenen of de tegenwoor­dige christenen, zijn onbetrouwbaar en dienen God tot niets!

[9] Maar als de heidenen in hun ongerechtigheid nochtans Gods gerechtigheid prijzen, over wie moeten we dan nog richten? Kunt U, o Heer, daarover toornig worden? O nee, dat is verre van U! Want als U daarover toornig zou worden, dan zou U immers onrechtvaardig moeten zijn en dat is eeuwig verre van U! Want wie zou dan wel de wereld in stand houden, als God precies zo zou denken als een mens?

[10] Wat baat het ons als we roepen: 'Heer, zie toch eindelijk de ongerechtigheid van Uw volkeren!' Ik zeg jullie: helemaal niets! Want we weten maar al te goed, dat alle mensen voor God zondaars zijn, zoals er ook geschreven staat: 'Er is er ook niet één, die rechtvaardig zou zijn voor God!' Indien wij dat echter weten, hoe kunnen we God dan vragen te oordelen, als zouden wij zonder zonde zijn?

[11] Zeggen jullie mij eens, waarop kan die mooie vrouw daar aan Gods zijde zich beroemen? Welke verdienste heeft haar dan gerechtvaar­digd voor Hem? En desondanks zit ze naast Hem, louter door Zijn genade! En welke verdienste had ik dan voor Hem, ik die degenen die in Hem geloofden vervolgde? Zie, ik was een boosdoener en was de ongerechtigheid zelf. Maar God stoorde zich niet aan mijn zonden, maar beriep mij alsof ik een rechtvaardige was. En ik volgde de roep van Zijn stem en werd meteen gerechtvaardigd door Zijn genade! Willen jullie God daarom nu van ongerechtigheid beschuldigen, omdat Hij mij genadig was?

[12] Wie van jullie kan dan wel tegenover God beweren, dat hij verstandig en wijs zou zijn? Ik zeg jullie: er is er niet één! En toch willen we Hem tot een gericht dwingen? Wie van ons kan zeggen: ik ben nooit van God afgedwaald en ben voor Hem nog nooit onbekwaam geworden? Ik zeg jullie: er is onder ons allen ook niet één een haar beter dan een ander, en toch roepen wij: '0 Heer, zie toch eindelijk eens de grote boosheid van de mensen op aarde aan en tuchtig hen!'

[13] Wat zou er gebeuren, als de Heer zich tenslotte verheft en spreekt zoals destijds in de tempel te Jeruzalem tot de joden die een echtbreekster bij Hem hadden gebracht... zouden wij ons dan ook niet uit de voeten maken?! Ik zeg jullie: er is niet één onder ons die zou kunnen zeggen: 'Heer, ik heb alleen maar het goede gedaan en ben me van geen zonde bewust!' Ja, wie er van ons een dwaas is, die kan het zeggen, net als de farizeeër in de tempel, die ook God prees dat Hij hem zo buitengewoon rechtschapen had gemaakt! Maar zoals we allen wel weten, heeft de Heer zijn rechtvaardiging verworpen en die van de zondige tollenaar aanvaard!

[14] Omdat we echter allemaal weten wat waarde heeft voor de Heer, waarom vragen we Hem dan om te handelen naar onze maatstaven, alsof wij wijzer zouden zijn dan Hij? Wat hebben wij dan dat we niet van Hem zouden hebben ontvangen? Waarop beroemen we ons dan, als zouden we het niet hebben ontvangen, en schreeuwen Hem de oren doof en zeggen: 'Zie, o zie Heer!' Alsof Hij doof en blind zou zijn, en een zwak verstand en een zwakke wil zou hebben! 0, zeg me vrienden, welke wegen hebben we dan zelf aangelegd, zonder dat Hij ons met Zijn vinger van te voren het onveranderlijke plan heeft voorgetekend?

[15] Daar we echter alles al van Hem hebben, en omdat we alles wat we waren en wat we nu zijn, alleen door Hem en in Hem zijn, hoe kunnen we dan zeggen: 'Heer, laat Uw belofte eindelijk in vervulling gaan en verdelg de boosdoeners op aarde!' Ik meen, dat we dan zeer onbescheiden zouden zijn!

[16] Zie, wat er uit de mond van de mensen kwam, was nooit veel goeds! Hun tongen spraken altijd leugens. Hun voeten haastten zich altijd om bloed te vergieten! En al hun wegen waren steeds vol ongeluk, droefenis, hartenleed en kwellingen van allerlei aard. De ware weg van de vrede heeft echter nog geen sterveling in zijn volle betekenis doorgrond, want de angst voor God was voor hen nog steeds als een boze droom.

[17] Wij weten echter dat wat de wet zegt, dat zegt ze tegen degenen die onder de wet gesteld zijn, maar niet tot hen die ofwel boven de wet staan, ofwel nooit van de wet hebben gehoord, opdat iedereen eindelijk eens de mond gesnoerd moge worden en zij eindelijk zullen inzien, dat wij en iedereen altijd tegenover God schuldig zijn en blijven! Begrijp toch eens dat geen menselijk wezen ooit door de wet gerechtvaardigd kan worden tegenover God, ook al zou hij deze stipt vervullen! Want door de wet ontstaat het besef van de zonde. Wie de zonde echter kent, die is uit de zonde, en de zonde is in hem!

[18] Wij hebben evenwel een nieuwe openbaring ontvangen, waarin ons zoals voorheen door de profeten en hun wetten wordt getoond, dat de mensen ook zonder toedoen van de wet kunnen komen tot die ware gerechtigheid, die als enige voor God geldt. Waarom roepen we dan desondanks: 'Heer, oordeel hen en geef hun het verdiende loon en verwijder hun namen uit het boek des levens!' Wel zeggen jullie altijd tot slot: 'Maar alleen Uw wil geschiede.' Maar dat verontschuldigt jullie harten niet! Waarlijk, eerder zou ik de dood in willen gaan dan tot de Heer zeggen: 'Heer, doe dit en doe dat!' Hebben wij dan de Heer het verstand gegeven, of hebben wij niet veeleer het verstand van Hem gekregen? En toch spreken we, alsof Hij onze raad nodig zou hebben! Als kinderen brabbelen zolang ze nog onmondig zijn, is zoiets wel te begrijpen, maar oude hemelburgers zouden naar mijn mening toch moeten weten wie zij zijn en wie de Heer is!

[19] Wie de zonde wil oordelen moet zelf zonder zonde zijn, want het is onmogelijk dat de ene zondaar de andere moet oordelen. Als echter voor God alle mensen zondaars zijn en de ongerechtigheid hun aandeel is, met welk recht willen ze dan oordelen?

[20] Ja, wij hebben wel een gerechtigheid die geldt voor God. Maar deze komt niet voort uit ons inzicht over zonde en niet-zonde en ook niet uit de wet en uit de werken naar de wet, maar uit het geloof in Hem en uit de zuivere liefde tot Hem! En deze gerechtigheid heet 'genade' en 'goddelijk erbarmen'!

[21] Er bestaan voor God geen verschil tussen mensen en mensen, want ze zijn allemaal zondaars, hoe dan ook, en hebben niets waar ze zich tegenover God op kunnen beroemen! Wanneer ze echter op grond van hun geloof door God worden aangenomen, worden ze toch gerecht­vaardigd zonder eigen verdienste, maar puur door Zijn genade, welke voortkomt uit Zijn hoogst eigen verlossingswerk. Evenmin als we God geholpen hebben om de wereld en alle hemelen te scheppen, konden we Hem behulpzaam zijn bij het nog grotere werk der verlossing! Indien we echter aan deze tweede en grootste schepping en vernieuwing van alle dingen onmogelijk een verdienstelijk aandeel kunnen hebben, juist omdat we zelf de verlosten zijn, hoe zouden we dan aan het alleen God toekomende rechterschap willen deelhebben, terwijl we toch zelf als begenadigden de verlosten zijn?

[22] Kennen jullie echter de ware rechterstoel van God? Zie, deze is Christus; de volheid van God woont voor eeuwig lichamelijk in Hem! Deze rechterstoel Gods is echter door Zijn eigen werken tot een gena­destoel geworden en kan genadig zijn voor wie Hij wil, en barmhartig voor wie Hij barmhartig wil zijn!

[23] Maar waar echter blijft bijgevolg onze glorie? Door welke werken der wet zou hij ons toekomen? Bestaat er dan een wet zonder zonde of een zonde zonder wet?

[24] Wij hebben echter toch een roem en een gerechtigheid! Maar die komen niet voort uit de wet, noch uit het handelen ernaar, maar zuiver door Zijn genade, die wij deelachtig werden door het geloof in Hem en Zijn verlossingswerk! Maar deze gerechtigheid geeft ons voor God nochtans niet het recht om met Hem rechtszitting te houden, omdat we, al zijn we hier ook al hoogst begenadigd, voor Hem toch dezelfde zondaars zijn die we altijd waren.

[25] Daar we slechts vanuit het geloof tegenover God gerechtvaardigd zijn, en niet door het naleven van de wet, zou daardoor het geloof de wet opheffen? O, verre van dat! Want het geloof verheft pas de wet en maakt haar levend. Maar de wet verheft het geloof niet maar doodt het, wanneer zij niet van te voren door het geloof levend geworden is!

[26] Het leven van het geloof is echter de liefde! En de levende wet is de orde van de liefde! Als dan het geloof echt is, dan is alles echt. Is het geloof echter onecht, dan is ook de liefde onecht en is er in haar zo goed als geen ordening!

[27] Wie kan er iets aan doen, als iemand een verkeerd geloof meekrijgt vanuit een verkeerde leer? Ik zeg voor wie gelooft zoals hem werd geleerd, is zo'n geloof dan ook niet verkeerd, en hij zal genade vinden! Maar wee de leraar die een valse leer verkondigt! Want hij is een boosdoener en een verstoorder van de goddelijke ordening! Niet wij echter, maar de Heer alleen kan hem oordelen!

[28] Toen de grootste en zuiverste van alle geschapen geesten op de Sinaï met satan streed om het lichaam van Mozes, hetgeen jou, broeder Mozes, bekend is, veroordeelde desondanks de machtigste geest satan niet, maar sprak tot hem: 'De Heer zal je oordelen!' Als zelfs een Michaël zich geen oordeel over satan aanmatigde, hoe zouden wij dan over onze broeders kunnen oordelen of de Heer tot een gericht willen bewegen? 0, dat zij verre van ons!

[29] Ik zeg echter: de Heer handelt en richt reeds lang en heeft niet gewacht op onze raad! Beschouw daarom deze gelegenheidsraad als nietig! Maar wanneer de Heer tot jullie zal zeggen: doe dit en doe dat, laat dan jullie hele wezen louter daad zijn naar het woord van de Heer! Want het woord van de Heer is al de volledige daad in jullie harten.

[30] U, o Heer, dank ik omdat U deze woorden in mijn mond hebt gelegd. Mogen zij toch op aarde evenals in alle hemelen de beste vruchten dragen! U alleen zij eeuwig alle eer en alle lof! Amen!'

[31] Ik zeg: 'Paulus, jij bent als Mijn rechterarm en Mijn rechteroog. Jou heb Ik tot Mijn werktuig uitverkoren en dat zul je ook eeuwig blijven. Jij hebt geheel juist gesproken en het is, zoals jij zegt!

[32] Maar desondanks zullen we deze nieuwelingen hier ook nog vragen wat hun mening is, en we zullen daarna een juiste beslissing nemen.

[33] Daarom, spreek jij nu, Robert Blum. Zeg eens, wat zullen we met de aarde doen, die zoveel onrechtvaardig vergoten bloed heeft opgezogen? Welke genoegdoening verlang jij van haar en haar macht­hebbers, die jou hebben veroordeeld!?'

 

82

 

Blum en Jellinek geven hun mening

Het antwoord van de Heer

 

[1] Robert zegt: 'O Heer, wat mij betreft heb ik met de aarde als draagster van in wezen eerder blinde dan slechte mensen geen rekening meer te vereffenen. Maar als ik dan al met een verzoek bij U zou komen, dan moet het luiden: Heer, vergeef hun, want ze weten geen van allen wat ze doen! Laat vrede, deemoed en liefde in hun harten neerdalen! Dan zal de overigens zo mooie aarde haar kinderen weer liefdevol als een tedere moeder kussen en allen door Uw genade en erbarmen leven geven in overvloed! Zie, 0 Heer, dat is dan ook alles wat ik U voor de aarde zou willen vragen.

[2] Ik leg in mijn wens ook geen uitgesproken verzoek, omdat ik toch gevoeglijk moet aannemen dat voor U, o Heer, mijn beden en wensen zeker even onrijp zullen zijn als ikzelf als mens met mijn vragen en wensen nog ben tegenover U, o Heer! Maar dit denk ik bij mijzelf: een slechterik is hij die meer wil doen dan hij kan, maar nog slechter is hij die zijn talenten niet gebruikt! Wanneer echter iemand datgene wat hij vanuit zijn hart als goed en wenselijk beschouwt, ook al zijn broeders toewenst en dat ook probeert te bewerkstelligen, dan vind ik zo'n handelwijze goed en terecht. Want de goede wens en het daarop volgen­de handelen kunnen onmogelijk ergens anders vandaan komen dan uit de oprechte naastenliefde, die U, o Heer, als eerste gebod aan de mensen hebt gegeven!

[3] Nochtans kan hetgeen ik voor goed houd, voor mijn naaste juist het tegendeel zijn. Zie ik bijvoorbeeld een zieke en ik heb ook een goed geneesmiddel voor hem, dat al bij velen die dezelfde kwaal hadden een uitstekende werking had, wat zou ik dan doen, als de lijdende om hulp smeekt? De liefde voor mijn lijdende broeder gebiedt me hem te helpen. Ik geef hem het geneesmiddel, maar zie, het gaat hem daarna nog slechter. Had ik hem dan dit geneesmiddel moeten onthouden, omdat het naderhand een slechte in plaats van een goede werking teweeg heeft gebracht? O, zeker niet! Dit mag mij er nooit van weerhouden om voor mijn broeders alles te doen, wat ik naar beste inzicht en geweten als goed erken. Het resultaat echter hangt niet meer van mijn, maar van Uw macht af, 0 Heer, zodat ik daarover ook geen verantwoording kan afleggen. Zo wilde ik in Wenen naar mijn toenmalige beste weten en geweten de bedreigde Weners ook alleen maar goed doen. Maar het resultaat van mijn bemoeienis viel helaas anders uit. Toch meen ik echter dat ik daardoor niet gefaald heb, want ik wilde immers slechts datgene, wat ik als goed beschouwde!

[4] En daarom geloof ik dat er nu velen zijn, die zeker allen alleen maar datgene toewensen, wat volgens hun inzicht goed is. Moeten ze daarvoor geoordeeld worden? Geeft U 0 Heer, hun het juiste licht en kalmeer hun harten, dan zullen zij verlost zijn van alle kwaad!

[5] Er zijn ook wel veel eigenzinnige mensen, die zich door bepaalde principes die zij voor de enig juiste houden, zo zeer lieten verharden, dat ze eerder de hele wereld zouden laten vergaan dan ook maar een jota van hun starre principes te laten vallen. Maar U, o Heer, hebt immers nog een heleboel vuur, dat met groot gemak de hardste rotsen als was kan doen smelten! Een vonkje daarvan in de harten van de verstarde mensen geplaatst, zal hen al gauw milder en toegeeflijker maken!

[6] Dat is mijn eenvoudige mening en ook mijn beste wens! In hoeverre hij echter ook goed is in Uw ogen, Heer, daarvoor heb ik tot nu toe geen betrouwbare maatstaf in mijn hart. Daarom zou ik verder alles alleen maar aan uw leiding willen toevertrouwen.'

[7] Ik zeg: 'Mijn beste vriend en broeder, ook jij hebt de spijker op de kop geslagen! Het is de volle waarheid die je spreekt. Daarom zul je voor Mij in het vervolg ook een geschikt werktuig worden! Goed, waar en edel was je voorstel en Ik kan je al van te voren de verzekering geven, dat Ik er krachtig naar zal handelen en er ook steeds naar gehandeld heb. Maar desalniettemin zal nu ook Jellinek z'n woordje doen en we zullen zien in hoeverre hij het met jou eens is. Daarom, beste broeder Jellinek, doe jij nu ook maar eens je mond open!'

[8] Jellinek zegt: 'O Heer, wat broeder Robert Blum heeft gezegd, is mij uit het hart gegrepen, net als datgene wat vóór hem de grote Paulus sprak, wiens rede een gloedvolle stroom van waarheid was. Wat zou ik dan nog meer kunnen zeggen? Daarom zeg ik slechts: Heer, Uw alleen heilige wil geschiede, en dan zal de heerlijkste orde de arme aarde kussen! Wat echter daarvoor de grote aartsvaders gesproken hebben, ging in zekere zin mijn bevattingsvermogen te boven! Zij bedoelen het misschien ook goed, maar dan zeker op een heel andere manier dan Robert Blum en ik. Het komt me toch wat vreemd voor, dat ze steeds de vervulling van een of andere belofte van U verwachten en U beschuldigen van een zekere aarzeling! Maar, zoals gezegd, ik begrijp er niets van. Ik beleef er overigens grote vreugde aan, dat ik nu als een late nakomeling eindelijk eens diegenen persoonlijk leer kennen, aan wier bestaan ik zo vaak heb getwijfeld! Er ligt werkelijk een heilige ernst op hun gezichten. Mijn bijdrage is hiermee beëindigd!'

[9] Ik zeg: 'Luister, beste broeder Jellinek, jullie allen hier in het rijk van eeuwige vreugde kunnen nu wel gemakkelijk zeggen: 'Heer, Uw wil geschiede!' Maar op aarde ziet het er nu heel anders uit dan hier in het rijk van het meest vrije leven! In de lichamen van de mensen wonen dezelfde vrije geesten en onsterfelijke zielen die jullie hier in werkelijk­heid zijn. Deze willen zich toch graag eindelijk eens wat vrijer kunnen ontwikkelen en wensen daarom echte vrijheid en geen onderdrukking meer onder de ijzeren scepter van de koningen. Ze komen daarom overal in opstand en proberen de macht van de koningen te breken. Maar de koningen brengen eveneens alles wat hun slaafs onderdanig is tot een grote strijdmacht bijeen. Ze hebben gezworen iedere tegenstander te doden, en zonder genade en erbarmen slachten ze de mensen dan ook bij duizenden af. Zij, die vrij willen worden, roepen tot Mij om wraak op hun onbarmhartige koningen. En de koningen roepen Mij aan om hulp tegen hun opstandige volkeren!

      [10] Wat moet Ik nu doen? Zoals het er nu voorstaat, hebben beide partijen grotendeels het gelijk. Want de koningen willen nu eenmaal tot iedere prijs heersen, maar het vrij wordende volk wil nu ook heersen. Gehoorzamen en onderdanig zijn wil echter niemand meer!

[11] Nu rijst de grote vraag, wat Ik nu eigenlijk moet doen. Help Ik de koningen, dan zullen ze de oude duisternis weer over hun volkeren verbreiden, waarin het geen enkele geest mogelijk zal zijn zich gemak­kelijk vrijer te ontwikkelen, en de haat tegen de onderdrukkers van de geest zal groeien. Help Ik echter het volk, dan zal dit flink wraak nemen op de voormalige machthebbers en zal het Mijn door Rome zeer verdacht gemaakte leer, waar zoveel kwaad uit zou zijn voorgekomen, tenslotte dikwijls helemaal overboord gooien en er de volkeren een zuiver wereldse leer voor in de plaats geven!

[12] Jullie zien, beste vrienden, dat het er op aarde nu zo voorstaat, dat Ik voorlopig noch de ene, noch de andere partij volledig kan helpen. Wat nu te doen? Laat Ik de zaken zo doorgaan, dan zullen de twee verbitterde doodsvijanden nooit met elkaar in het reine komen, want de wederzijdse woede is te groot. Help Ik echter, dan moet je je heel ernstig afvragen: wie? Doe Ik iets of doe Ik niets, het is altijd verkeerd. Wat dus te doen?

[13] Ja, beste broeder Jellinek, het is gemakkelijk gezegd: 'Heer, Uw wil geschiede!' Maar hoe dat in zulke omstandigheden zou moeten gebeuren, dat is een heel andere vraag! Robert meent weliswaar dat Ik vonkjes hemelse zachtmoedigheid in de harten van de vorsten zou kunnen leggen, opdat ze dan milder, beter en wijzer zouden worden. Dat is wel waar en juist. Maar zullen de uitermate verbitterde volkeren hen wel vertrouwen? Nee, dat zullen ze niet, want een kind dat zich gebrand heeft, vertrouwt het vuur nooit meer. En alles is gemakkelijker terug te winnen dan een verloren vertrouwen!

[14] Je denkt trouwens dat men dan ook zulke vonkjes in de harten van de volkeren zou moeten leggen; dan zou alles gewonnen zijn. Dat zou inderdaad een heel gemakkelijke manier zijn! Maar als Ik dat zou doen, dan zouden de koningen evenals de volkeren immers ophouden vrije mensen te zijn! Ze zouden daardoor worden gericht en edele, op mensen lijkende dieren worden, bij wie er geen sprake meer zou zijn van een vrije geestelijke ontwikkeling. Zolang we mensen als mensen willen behouden, mogen we absoluut geen ons ten dienste staande machtsmid­delen gebruiken. Want deden we dat, dan zou het op datzelfde ogenblik met de eigenlijke mensheid gedaan zijn. De mensen zouden tot dieren en tot gerichte slaven van onze eeuwig onoverwinnelijke macht worden! Je ziet dus, dat het op deze manier niet gaat.

[15] We moeten daarom dus naar heel andere middelen uitzien. Zeg jij eens, beste Becher, wat jij zou aanraden om de gekwelde volkeren op aarde echt te helpen?'

 

83

 

Bechers radicale voorstellen.

Lering van de Heer

De natuur van het menselijk geslacht is afhankelijk van die van de aarde in het geheel van de schepping

 

[1] Becher zegt schouderophalend: 'O Heer, wanneer U, die toch almachtig en alwetend bent, bij al die beroering op aarde om zo te zeggen het spoor al bijster bent, wat zou iemand van ons dan nog kunnen bedenken om de volkeren van de aarde te helpen! Wanneer het met innerlijke dwangmiddelen niet gaat, dan kan men nog uiterlijke dwang­maatregelen gebruiken, zoals b.v. hongersnood, de pest en dergelijke, en daarbij nog enkele frappante verschijnselen aan het firmament; dan zullen de mensen wel tot inkeer komen! En mogen deze middelen omwille van de vrijheid van de menselijke geest ook niet gebruikt worden, wel, laten we hen dan elkaar zo lang laten bevechten en doden tot ze er genoeg van hebben! Ik geloof trouwens, dat we ons over het algemeen te veel bekommeren om dat slechte mensenvolkje op aarde. Het beste zou volgens mijn mening zijn, het hele gepeupel van de aarde te verdelgen en er een beter en edeler volk voor in de plaats te zetten. Het volk dat nu de aarde bewoont, zal zich nooit beteren, tenzij het, zoals reeds gezegd, wordt prijsgegeven aan zeer grote natuurlijke ellende! Want nu zijn immers alle koningen en hun volkeren door de duivel bezeten. Waarmee zou men echter de vreselijke kwaadaardigheid van de duivel met succes kunnen intomen? Ik denk dat het, hoe dan ook, vergeefse moeite zal zijn. Dus weg met het gepeupel en een ander geslacht er voor in de plaats gezet! Dat is mijn bescheiden mening. Maar alleen, zoals gezegd, mijn mening!'

[2] Ik zeg: 'Mijn beste vriend Becher, zie, als de volkeren van de aarde op deze manier te helpen zouden zijn, dan zou dat inderdaad heel gemakkelijk zijn. Maar dat kan in geen geval, en zeker niet in het algemeen. Dat kan wel plaatselijk, maar ook dan nooit te hevig plaats­vinden. Algemeen en volledig, zoals jij het bedoelt, zou dat echter een grote ramp betekenen, niet alleen voor de aarde, maar ook voor het hele universum!

[3] Het menselijk geslacht op aarde is niet uit zichzelf zoals het is, maar het komt voort uit de aarde en heeft in alles haar natuur en eigenschappen! Dientengevolge zou met de volledige verdelging van alle nu op aarde levende mensen de eenmaal ingewortelde wanorde niet in het minst verholpen zijn! Want dan zouden we toch weer andere mensen uit de materie der aarde moeten laten ontstaan, die na korte tijd toch weer zouden lijken op de tegenwoordige, evenals de vruchten van een boom van een voorbij jaar lijken op de vruchten, die diezelfde boom het volgende jaar of nog later zal dragen.

[4] Men zou bijgevolg ook de hele aarde moeten laten verdwijnen en op haar plaats een andere zetten, wat echter een nog grotere inbreuk op Mijn orde zou zijn! Men kan van een boom, wanneer hij slechte vruchten draagt, wel de schors en sommige takken en twijgen afhalen, waarna hij dan weer echt goede vruchten zal dragen, maar het merg en de wortels mogen niet worden vernield. Want als men dat deed, zou de hele boom spoedig verdorren en nooit meer goede noch slechte vruchten opbren­gen. De aarde is nu juist de levenskern voor de hele levensboom en is als een hoofdwortel voor de hele schepping! Zouden we haar vernielen, dan zouden we daardoor niet alleen de aarde, maar de hele zichtbare schep­ping aan haar uiteindelijke ontbinding prijsgeven, wat nog enige decil­joenen aardjaren te vroeg zou zijn.

[5] Jouw raad, beste vriend Becher, kan Ik dus al helemaal niet gebruiken! We zullen eens zien, misschien heeft Messenhauser intussen iets bruikbaars bedacht. Wel, vriend Messenhauser, kom er mee voor de dag, als je iets in jezelf hebt gevonden!'

[6] Messenhauser zegt: 'O Heer, U brengt me in grote verlegenheid. Wat zou ik voor raad kunnen geven, waar de eerste geesten van de aarde reeds hun stem hebben laten horen en daarmee weinig succes hebben geboekt? Dan zou er zeker een nog grotere domheid voor de dag komen!

[7] Zie o Heer, het zou gewoonweg dom van mij zijn om aan Uw eindeloze wijsheid een advies te willen toevoegen over wat U nu moet doen om de grote onlusten op aarde weer tot rust te brengen! Ik weet maar al te goed, dat aan U meer van de beste en werkzaamste middelen overduidelijk bekend zijn dan er sterren zijn in het onmetelijke heelal. Wilde U slechts het kleinste middel genadig toepassen, dan zal in één nacht alles weer in de beste orde zijn! Geef, o Heer, de heersers het ware licht en de ondergeschikten zachtmoedigheid en geduld in het dragen van hun kruis en bovendien nog een klein beetje Californië erbij, en alles zal zich weer in de prachtigste orde bevinden. En mocht het gewei van mijnheer de satan al te hoog gegroeid zijn, laat het dan door een paar bliksemflitsen enkele ellen inkorten. Dan zal naar mijn mening de hoogmoed van de groten op aarde ook wat verminderen, zoals b.v. bij Windischgrätz, wat zeer heilzaam voor hem zal zijn!

[8] Er zijn immers nog heel veel mensen op aarde, die het goed en eerlijk menen. Waarom zouden ook zij getuchtigd moeten worden, wanneer U de geweien van de hoogmoedigen wat korter zult maken? Ik zeg: geluk en zegen aan allen op aarde die een goed hart hebben en van goede wil zijn, maar daarentegen een hevige verdeemoediging voor allen, bij wie het mens zijn pas begint bij de baron. Ik wens hun niets kwaads toe, O nee, dat zij verre van mij, alleen het inzicht dat de groten eindelijk eens mochten beseffen, dat diegenen die zij enkel voor onbeduidend kanonnenvlees houden, ook mensen zijn!

[9] Er moeten nu eenmaal regenten zijn, want een mensengemeen­schap zou slecht kunnen bestaan zonder regenten en wijze wetten. Maar deze regenten zouden moeten beseffen, dat zij er zijn omwille van het volk en niet het volk omwille van hen. Ook mogen zij het zwaard van recht en wet hebben en dragen. Ze mogen het echter alleen dan gebrui­ken, wanneer hun volkeren bedreigd worden door gevaren van buitenaf. Maar tegen hun eigen volk zouden ze het nooit mogen gebruiken, want bij hen zullen ze heel wat meer bereiken met het wapen van de liefde dan met het zwaard van de majesteit.

[10] Maar dat zijn slechts vrome wensen van mij! U echter bent de Heer, wiens geheime raadsbesluiten ondoorgrondelijk en wiens wegen onnaspeurlijk zijn. U zult wel de juiste maatregelen treffen, daarvan ben ik meer dan zeker! Alles moet maar eens goed spaak lopen en de snaren moeten nog wat meer gespannen worden, zodat ze dan des te zekerder springen. Er moet een scheuring plaatsvinden, omdat U het wilt. Want zonder scheuring zal het volgens mijn inzicht nog lang niet goed gaan op aarde. Nochtans alles alleen maar zoals U het wilt! Amen.'

[11] Ik zeg: 'Luister, helemaal waardeloos zijn jouw wensen niet! Er zou best iets van te maken zijn. Alleen het geven van het juiste licht aan de regenten, evenals het geven van geduld en zachtmoedigheid aan de volkeren, zal niet zo gemakkelijk uit te voeren zijn, want voor dat doel is reeds aan alle volkeren van de aarde het evangelie gepredikt; de oude bron van Jacob vol levend water is hun gegeven! Willen zij licht, inzicht en de zuiverste waarheid, dan kunnen zij dat alles uit de bron putten. Willen zij dat echter niet, dan kunnen we hun dat in geen geval met wat voor macht ook, opdringen. Deden we dat wel, dan zou hun dat weinig baten, maar veel schade berokkenen.

[12] Het zou iets heel anders zijn, als de koningen met hun volkeren Mij er om zouden vragen. Dan zou hun alles gegeven kunnen worden, waarom ze in Mijn naam vragen! Maar kijk, Mijn oor hoort weinig of niets van dien aard. Ik hoor wel hier en daar een geroep: 'Heer, bescherm onze tronen, scepters en kronen, en laat ons zegevieren over allen die zich tegen ons verheffen!' Anderzijds wordt er in het algemeen uit de mond van het volk bijna niets meer van een bede vernomen; de enke­lingen gelden niet voor hele volkeren.

[13] Iedere enkeling wordt gegeven waarom hij vraagt, maar aan volkeren kan niet gegeven worden waarom maar enkelen vragen!

[14] Daarom, beste vriend Messenhauser, moeten we hier heel andere snaren gaan bespelen om tot een betere harmonie te komen onder de volkeren op aarde! De snaren zijn al wel gespannen, maar nog niet strak genoeg, zoals je zelf al hebt opgemerkt. Er zijn nu echter nieuwe stemmers opgewekt, die het hunne wel zullen doen! Waarlijk, er zal flink geveegd moeten worden tot al het kaf van het koren is gescheiden!

[15] Maar we hebben onze Helena nog niet gehoord; zij moet ook haar mening nog geven. Dus mijn liefste Helena, wat denk jij dat er moet gebeuren, opdat het op de aarde weer leefbaar wordt? Wie weet of jij ons niet de allerbeste raad zult geven? Zeg dus onomwonden je mening!'

 

84

 

Helena 's mening over de weg tot heil voor de mensen op aarde

 

[1] Helena zegt: 'O Heer, Gij mooiste levensbloem van mijn hart, mijn leven, mijn alles! Kijk in mijn hart dat U boven alles liefheeft en Uw alziend oog zal daarin alles vinden wat ik heb en wat ik denk 0, mijn zoete, beste, wijste, machtigste en ook.. och... mijn boven alles beminnenswaardigste en mooiste Heer Jezus! Kijk, ik ben zo verliefd op U, dat ik van louter liefde niet in staat ben om te spreken! Maar daar achter ons zit en staat nog een menigte. Misschien zouden die ook wat ten beste kunnen geven? Met mij valt er nu in geen geval iets te beginnen. Want kijk, mijn liefste Heer Jezus, ik voel me nu werkelijk te zwak uit pure liefde voor U! Bedenk toch eens, ik, een arm Weens meisje, zit hier bij U, die de enige eeuwige Heer bent van hemel en aarde! En vlak naast mij zitten Adam en de andere aartsvaders! Dat is voor een arme ziel als ik toch geen grapje! Daarom smeek ik u, laat de anderen toch eerst spreken; misschien schiet me achteraf iets verstandigs te binnen!'

[2] Ik zeg: 'Ja mijn liefste Helena, Ik weet al dat je Mij boven alles liefhebt, wat Mijn grootste vreugde is! Maar wat de andere gasten hier betreft, zeg Ik je slechts: wie het eerst komt, het eerst maalt! Deze zullen naderhand ook spreken; ze zullen niet worden overgeslagen. Maar jij moet eerst spreken, omdat jij eerder bij Mij was en Mij zo sterk liefhebt! Bovendien heb je deelgenomen aan de strijd in Wenen en heb je daar je aardse leven bij ingeschoten, wat je toen heel ongelegen kwam. Daarom moet je nu ook spreken over deze kwestie, die jezelf zo veel schade heeft berokkend. Vat dus maar goede moed en spreek, zoals het in je opkomt. Ik zal het beste er wel uit weten te halen.'

[3] Helena zegt: 'O wee, o wee! o, mijn Heer Jezus! Als U eenmaal iets wilt, dan moet het gebeuren, al zouden hemel en aarde er ook bij vergaan. Maar nu zal ik U toch nog beetnemen! Mij schiet net te binnen hoe eens de apostel Paulus, die U de woorden in de mond legde, heeft geleerd, dat geen vrouw in de raad van een gemeente iets zou mogen zeggen, maar alleen de mannen. Hoe zou ik dus hier in dit verheven gezelschap van enkel mannen het kunnen wagen om ook wat te zeggen? U hebt mij slechts willen beproeven, omdat U mijn praatzucht kent. Maar Helena, die U boven alles bemint, is al wat verstandiger geworden en loopt er niet in. Houd jij, mijn mondje, je maar mooi stil en zeg niet veel, anders krijg je het hier vandaag met Paulus aan de stok!'

    [4] Paulus glimlacht over deze ietwat komische verontschuldiging van Helena.

    [5] Ik zeg echter: 'Liefste Helena, jij meent weliswaar dat Ik jou niet kan vatten, maar Ik heb je eigenlijk al te pakken en je kunt Me niet meer ontsnappen, en zult zelfs moeten spreken volgens het uitdrukkelijke gebod van Paulus en volgens Mijn gebod, dat nog hoger staat dan dat van Paulus en waaraan helemaal niet valt te ontkomen. Kijk, in een brief aan de Romeinen beval Paulus Febé aan, die de gemeente te Kenchreë in Mijn dienst voorging. Ook beveelt hij om dezelfde redenen Priscilla aan, groet een zekere Maria die eveneens veel werkte in Mijn naam, en eveneens Tryféna, Tryfosa en zijn geliefde Persis, die met woord en daad veel in Mijn naam had gewerkt.

[6] Zie je, beste Helena, aan zulke vrouwen heeft Paulus geen spreek­verbod in de gemeente opgelegd, maar alleen aan diegenen die vanuit een zekere hoogmoed in de gemeente zitting en het recht van spreken wilden hebben, alsof ook zij wisten en begrepen, wat diegenen weten en begrijpen die in Mijn geest zijn wedergeboren. Indien echter een vrouw ook vervuld is van Mijn geest, die in man of vrouw steeds dezelfde is, mag en moet ze zelfs spreken zoals de geest het van haar verlangt!

[7] Mijn apostelen vormden de eerste christengemeente en deze was de voortreffelijkste in de wereld, omdat zij rechtstreeks door Mij was gesticht. Toen Ik op de derde dag weer uit het graf opstond, wie stuurde Ik als eerste naar de broeders toe om hun Mijn opstanding te verkondi­gen? Dat was een vrouw, zo ongeveer van dezelfde aardse morele geaardheid als jij! Welnu, als het later toegevoegde gebod van Paulus op nog zeer wereldse vrouwen overal moet worden toegepast, d.w.z. ook op God welgevallige vrouwen, hoe had dan een Magdalena het ooit kunnen wagen zelf op te treden als bode voor Mijn eerste apostelen?!

[8] Bovendien heb Ik ook eens de Sadduceeën aangetoond, dat in het hemelrijk alle aardse verschillen ophouden te bestaan, d.w.z. de aardse rechten der geslachten. Allen zijn gelijk aan Gods engelen en genieten hetzelfde recht, namelijk Gods kinderen te zijn.

[9] En zo staat het er nu ook met jou voor, mijn allerliefste Helena! Alhoewel je bescheidenheid Mij groot genoegen doet, zul je toch moeten spreken. En wel omdat jij, evenals Adam die naast je zit, voor Mij volkomen hetzelfde recht van spreken hebt. Begin er dus maar rustig aan!'

[10] Helena zegt: 'Wel, wel! Ik zie nu duidelijk in, dat U niet te vangen bent! Hm, ja merkwaardig. Uw wijsheid en die van ons, dat zijn wel heel merkwaardig twee soorten van wijsheden! 0 jee, wat een verschil! Nee, met verontschuldigingen kan men niet tegen U op. Maar een echt hartelijk verzoek, zou dat U niet wat kunnen afbrengen van Uw eenmaal uitgesproken wens?'

[11] Ik zeg: 'Ja, Mijn liefste Helena, met een recht verzoek kan men bij Mij wel heel veel bereiken, maar niet alles. Zie, als iemand op aarde heel veel plezier in zijn leven had, zodat hij daar eeuwig zou willen leven, en hij zou Mij daar zeer nadrukkelijk om vragen, dan zou Ik toch geen gehoor kunnen geven aan zo'n bede, omdat dit tegen Mijn orde in zou gaan. En evenmin zou Ik ook jouw bede om af te zien van jouw spreken, niet kunnen verhoren. Doe daarom je mooie mondje nu maar open en spreek zoals het in je opkomt.'

[12] Helena zegt: 'Welnu, in Uw naam, omdat U, mijn hemelse geliefde, het absoluut wilt, zal ik dan toch spreken. Maar weet U, als me wat al te doms zou ontvallen, stoot me dan even aan, zodat ik tegenover U en deze hoge persoonlijkheden van de aarde niet al te zeer voor schut sta. Ik zal dan meteen maar beginnen met mijn mening ten beste te geven.

[13] Op aarde is een klein aantal mensen te hoog geplaatst en bezit te veel. Het grootste aantal daarentegen is te laag geplaatst en heeft ofwel helemaal niets, of in ieder geval veel te weinig in verhouding tot diegenen die veel te veel hebben. Het noodzakelijk gevolg daarvan is: de hoogge­plaatsten die verreweg de kleinste groep vormen, zien met verachting neer op de lagere standen, omdat ze steeds als een spookbeeld de mogelijkheid voor zich zien, dat het gewone, armoedige volk zich eens zou kunnen verenigen en een greep zou kunnen doen naar de grote overvloed van de groten en rijken. Om dat echter zoveel mogelijk te voorkomen, schuwen deze geen enkel middel. De geest moet worden onderdrukt, hoe en waar dat maar mogelijk is; door papenstreken, door totale beperking van de drukpers, door het verbieden van betere boeken, zelfs van de bijbel. Wie daar tegenin gaat, wordt gestraft en dat niet zelden op een manier, dat hun daarbij horen en zien vergaat. Wie zal er onder zulke omstandigheden nog in slagen zijn geest op te wekken?

[14] Aan de andere kant wordt alles getolereerd wat maar kan bijdra­gen tot het doden van de geest. Zoals: het dulden van alle soorten ontucht, al wordt er soms voor de schijn door de politie openlijk tegen opgetreden. Verder is het toegestaan om liederlijk te leven en te zwelgen zoveel de arme, onopgevoede mensheid maar wil, omdat ook genotzucht een heel nadelige invloed heeft op de geest. Eveneens zijn schunnige komedies geoorloofd; daarin mag het zo heet toegaan als maar mogelijk is. Als er maar geen politieke toespelingen of geestopwekkende dingen in voorkomen, kan de voorstelling zonder enig bezwaar van start gaan, omdat ze een doorslaggevende invloed heeft op de onderdrukking van de geest.

[15] Zou een geest zich echter ondanks al deze milde afstompende middelen toch willen verheffen en er soms hier of daar blijk van geven dat hij van goddelijke afkomst is, dan worden er strengere maatregelen getroffen, waardoor deze geest zijn goddelijke afkomst op aarde duur komt te staan. Becher en zijn vrienden zijn er de levende getuigen van hoe de groten der aarde ieder openlijk verzet van een geest weten te waarderen. Zij zeggen: 'O, daar heb je weer zo'n hemelse mensenvriend! Dus maar snel naar het hemelrijk met hem door middel van strop of kruit!' Wie het waagt hun de waarheid te zeggen, krijgt meteen de titel 'Uitschot van het mensdom' en zij zetten een prijs van vele goudstukken op zijn hoofd. Krijgen ze hem te pakken, dan zou het beter voor hem en zijn vrije geest zijn, dat hij nooit geboren was!

[16] Kijk, Heer, zo staan de zaken er nu voor bij de arme mensheid op aarde! Is het een wonder, dat zij dan tenslotte toch in opstand komt en wraak neemt op degenen die al zo vele eeuwen hun kwelgeesten en uitzuigers waren? Nu ik dan toch moet spreken, beken ik openlijk dat de arme mensheid het volste recht heeft zich op deze manier te verzetten, en dat het ook de allerhoogste tijd is om de groten, die geen sprankje liefde voelen voor de mensen, hun verderfelijke machtspositie te ontne­men om deze voorgoed van de aardbodem te verbannen. De groten moeten afdalen en wat ze te veel hebben, delen met hun arme broeders. Van hun veel te ruime kastelen moeten armenhuizen worden gemaakt en van henzelf mensen! Voor de armen echter moeten er scholen komen en onderwijzers die goed zijn opgeleid in Uw geest, o Heer, anders wordt het nooit beter op aarde, maar alleen maar van dag tot dag slechter. Want de groten worden steeds hardvochtiger en tirannieker en de haat van de geringen zal groeien als een rollende lawine. Wanneer U, Heer, op aarde niet gauw op een beslissende manier ingrijpt, dan is het, tenminste aards gezien, in de mij bekende landen met alle mensen volkomen gedaan, wat toch zeker niet Uw wil kan zijn!

[17] Of kunt U, Heer, er plezier in hebben dat mensen elkaar als wilde beesten bij duizenden afmaken? En dat alleen, omdat de groten zelfs niet omwille van miljoenen mensenlevens ook maar iets van hun rijkdom en heerszucht willen prijsgeven. Ze denken namelijk dat men hun daarna alles zal willen afnemen, wat echter een volkomen verkeerd idee is. Want ik ben ervan overtuigd dat, wanneer ze de arme volkeren vriendelijk tegemoet zouden treden, deze hen daarvoor op handen zouden dragen. Maar wanneer zij de volkeren pas dan bedrieglijke concessies doen, als deze zich in grote massa's opgezweept uit wanhoop tegen hen verheffen en hen ernstig bedreigen, terwijl zij deze afgedwongen beloften slechts voor de schijn zo lang ophouden, totdat zij deze toezeggingen door hun verzamelde militaire machten op de voor hen kenmerkende wijze weer overboord kunnen gooien, dan is het immers heel begrijpelijk, dat het volk alle vertrouwen in hen moet verliezen. Daar echter een oprecht vertrouwen tussen volkeren en regenten nooit meer te herstellen is, blijft er volgens mij niets anders over dan de volkeren van hun vorsten te bevrijden en in hun plaats waarachtige, door God verlichte leiders aan te stellen, die zelf als echte mensen ook de menswaardigheid van hun broeders zullen eerbiedigen en alles zullen doen om de geest in ieder mensenhart waarlijk tot leven te brengen. Dat moet er gebeuren! En gebeurt dat niet, dan zult U, 0 Heer, met de mensen op aarde altijd net zoveel moeite hebben als nu met ons, die ondanks Uw grote genade nog zo dom als koeien staan te kijken! U moet er tenslotte toch ook schoon genoeg van krijgen als hier elk moment duizenden oerdomme wezens aankomen, die over U evenveel weten als het domme vee op aarde!

[18] Wees daarom ook voor de arme aarde voor één keer even goed als U hier voor ons bent en laat Uw aanhangers niet meer kruisigen door hen, die U, nu net als eertijds, zonder enig bedenken zouden kruisigen, wanneer U als mens weer naar de aarde zou komen en tegen hen zou ijveren, zoals U eens tegen de snode Farizeeërs hebt geijverd. Laat U eens gelden, o Heer, bewerk de aarde en bemest haar in alle ernst met Uw volle genade, anders zal ze weldra tot een verschrikkelijke gruwel van verwoesting worden. Kijk Heer, mijn liefste Jezus, U zegt toch zelf, dat ik nu Uw beminde Helena ben! Als ik deze allerhoogste benaming dan toch waardig ben, doet U, als enige geliefde van mijn hart, het dan omwille van mij!

[19] Ik wil U weliswaar, evenals alle andere sprekers voor mij, niets voorschrijven, maar alleen mijn mening geven volgens welke nu toch iets beslissends zou moeten gebeuren. U alleen bent oneindig wijs en ziet het allerbeste in wat er nu zou moeten gebeuren. Die wijsheid heb ik beslist niet en daarom kan ik U dan ook geen echte raad geven. Maar naar menselijke maatstaven staan de zaken er nu eenmaal zo voor, en mijn menselijk inzicht ziet slechts de genoemde mogelijkheid tot red­ding. U zullen er wel talrijke bekend zijn; doet U daarom maar wat het beste is.

[20] Heb ik helemaal onzinnig gepraat, dan is dat niet mijn schuld, want dan had U mij maar aan mijn mouw moeten trekken! Omdat U daarentegen meer dan eens tegen me hebt geglimlacht, denk ik dat ik toch niet zo erg onzinnig heb gesproken? Overigens zou dat geen wonder zijn, want met een geestelijke ontwikkeling, zoals ik die op aarde heb gekregen, kan men werkelijk geen Catharina van Siena worden! Mijn aanwezigheid hier is maar nauwelijks toereikend om U, al is het maar heel oppervlakkig, te kennen.

[21] Ik heb nu volgens Uw wil gehandeld en heb mijn zienswijze uitgesproken. Aan U, o Heer, zij alles opgedragen! De domme dingen die ik zei, zult U wel corrigeren. Alleen vraag ik U, dat U mij na al mijn gebabbel niet minder wilt liefhebben dan voorheen. Al mijn liefde, mijn leven en mijn hele bestaan leg ik voor eeuwig aan Uw voeten! Amen.'

 

85

 

Kritiek van de Heer op Helena 's voorstellen

De aarde kan onmogelijk een paradijs zijn zolang ze een oord ter beproeving is

 

[1] Ik zeg: 'Mijn liefste Helena, je hebt de zaak naar jouw ervaringen en inzichten werkelijk goed en logisch uiteengezet. Op zich genomen kan jouw wens als zeer waardevol worden beschouwd en er zal hier en daar het een en ander gebeuren zoals jij het wenst, maar over het algemeen ging je toch een beetje te ver. Ik zie helaas maar al te goed, hoe verscheidene vorsten, van wie er al enkele zijn gevallen, overal eerder voor deugden dan om regent over een volk te zijn. Maar wat is daaraan te doen?

[2] Ik zal je een gelijkenis geven; aan de hand daarvan zul je zelf beoordelen, of Ik alles ten uitvoer kan brengen zoals jij het verlangt. Luister dus!

[3] Enkele kolonisten hebben na heel wat omzwervingen eindelijk ergens op aarde een plekje gevonden: een mooie en vruchtbare streek midden in een grote woestenij. Hun eerste zorg is een doelmatig huis te bouwen. Er is daar hout in overvloed en ook is er een goede soort bouwstenen voorhanden. Er wordt al gauw een plan gemaakt en meteen wordt het werk ter hand genomen. Al spoedig staat er een hut die heel geschikt is om onze nieuwe kolonisten tegen hitte en kou, en ook tegen de vele wilde dieren te beschermen.

[4] Eén uit het gezelschap zegt echter: 'Beste vrienden, de hut is wel goed en doelmatig gebouwd. Tegen hitte, kou en wilde dieren zal ze ons wel een tijdlang beschermen, maar als zich hier in deze streek een nog sterkere vijand zou bevinden, zou onze hut die dan ook kunnen trotse­ren? Als bijvoorbeeld een of andere wilde volksstam 's nachts op onze hut af zou komen, haar vernielde en ons dan zou grijpen en doden? Zou onze hut ons in een dergelijk geval kunnen beschermen?' Alle kolonisten denken daar nu over na en zeggen: 'Je hebt gelijk, in een dergelijke situatie zou deze hut niet sterk genoeg zijn. Daarom zullen we rondom de hut een flink diepe sloot graven en daaromheen nog een wal bouwen van minstens twee klafter ( Oude lengtemaat (vadem). Een Weense klafter is 1.9 m) .hoog. De weinige ramen zullen we van ijzeren tralies voorzien en zo zullen we heel wat minder te vrezen hebben van alle vijanden van buitenaf. Ook moet de toegangsdeur zo stevig mogelijk worden gemaakt, zodat deze aan iedere vijand de beste tegenstand kan bieden.' Dit voorstel wordt aanvaard en ook direct ten uitvoer gebracht.

[5] Als alles klaar is, hebben allen er echt plezier in. Een van hen, zo'n moraalridder, merkt echter op: 'Maar beste vrienden, het leven op aarde is toch wel bijna overal hetzelfde. In de geciviliseerde landen van Europa, waar trotse koningen heersen die er grote legers op na houden, hoeft men eigenlijk geen vijand meer te duchten, als men zijn tong maar weet te beteugelen. Heeft men zich uiteindelijk gewillig naar de wetten gevoegd en ze zich eigen gemaakt, dan kan men zich vrij bewegen onder bescherming van de machthebbers. Wij hebben hier geen machthebbers en wetten en kunnen goddank zeggen wat we willen, maar wat hebben we daaraan? We hoeven dan wel geen belasting meer te betalen, maar in plaats daarvan moeten we de hele dag hard werken en de vruchten die in deze streek groeien ijverig binnen halen en aan haar soort eerst gewend raken. Ook moeten we ons in dit volledig vrije land als het ware helemaal inkapselen om veilig te zijn voor eventuele vijanden. Ja, 's nachts moeten we ons sterker barricaderen dan de fanatiekste opstandelingen in Parijs! Zeg nou zelf, of we er met onze volledige vrijheid ook maar een haar beter aan toe zijn dan de minste dagloner onder de strengste regering in Europa? We zijn hier volmaakte communisten, maar de huilende wilde beesten buiten lijken ook door een zeer communistische geest bezield te zijn! We hebben geen andere staatswet meer dan de wet van onze wederkerige vriendschap. Daar staat tegenover dat we voortdurend moeten werken om de behoeften van onze magen te bevredigen, terwijl onze handen er nu al uitzien alsof ze met eikenschors zijn bedekt. We hoeven hier ook geen lastige ambtenaren te onderhouden, maar in plaats daarvan hebben we zelf des te meer nodig. Er is hier ook geen paap, die ons het vuur na aan de schenen legt, maar wel bevinden we ons hier in een situatie, die niet veel verschilt met die in de hel. Wat zullen we dan doen om dit kwellende aardse leven wat te kruiden en voortaan wat draaglijker te maken?'

[6] Allen halen hun schouders op en zeggen: 'Wie heeft daar ooit over nagedacht? Er is overal wel wat; is men het ene ongemak kwijt, dan stuit men wel weer op iets anders! We zijn nu eenmaal hier en kunnen de zaak niet meer veranderen. Laten we daarom hier maar flink aanpakken, dan zal het mettertijd misschien wel beter gaan!'

[7] Zie je, Helena, uit dit voorbeeld kun je gemakkelijk opmaken wat men op aarde, die een doornig pad van beproeving voor de geest van de mens moet blijven, zou moeten ondernemen om haar bodem om te vormen tot een paradijs!

[8] Ontzet Ik alle regenten onmiddellijk uit hun ambt en leg de macht die zij tot nu toe hebben bezeten in handen van het volk, dan zal dit binnen afzienbare tijd zelf heersen; maar over wie? Dan zal iedereen willen heersen, maar niemand gehoorzamen. Indien het volk echter zou willen heersen en voor zichzelf wetten zou opstellen, wie zal het dan in geval van nood of gevaar kunnen dwingen zich aan zijn eigen wetten te houden? Ja, Ik zeg je:

[9] Er zal tenslotte wel een democratie worden ingesteld, maar van een heel andere soort dan de volkeren op aarde zich nu voorstellen. De vraag is dan of ze niet al te gauw weer zullen gaan roepen, zoals eens de Israëlieten in de woestijn, toen ze geen vleespotten meer op het vuur konden zetten!

[10] Laat ieder van jullie echter wel bedenken, dat de aarde onmoge­lijk een paradijs kan zijn, omdat ze voor alle tijden een scholingsplaats moet blijven voor iedere geest die in het zware stoffelijke lichaam van de mens is geplaatst, omdat zonder dat geen geest ooit het volkomen eeuwige leven kan bereiken; dan zullen jullie alles meteen veel juister gaan beoordelen.

[11] Dat nu echter de koningen zwak en de volkeren blind zijn geworden, heeft een heel andere oorzaak dan jullie denken. De enige die schuldig is aan deze situatie zullen we echter weldra leren kennen; we zullen hem aan banden leggen en zo de mensen op aarde bevrijden van zijn juk. Dan zal het wel weer beter worden, ook zonder onze wraak!

[12] Ja, lieve Helena, Ik zeg je: je zult nog volkomen tevreden met Mij kunnen zijn, want tenslotte zal alles tot een goed einde gebracht worden. Maar nu moeten we eerst alle geesten op aarde tot zichzelf laten komen, zodat zij gaan inzien, waaraan het hun vóór alles in hoofdzaak ontbreekt.

     [13] Vervolgens zal het een ogenblik duren en alles op aarde zal zich in een nieuwe ordening bevinden!

     [14] Maar kom jij, Mijn beste Max Olaf, nu wat dichter bij Mij en deel ons jouw mening en wensen mee!'

 

86

 

Olafs wijsheid.

Een hemelse heildronk

De nieuwe licht- en liefdesbrug van de goddelijke genade

 

[1] Max Olaf treedt naar voren en zegt: 'O Heer, het is moeilijk om nu nog een of andere wens uit te spreken, waar u, o Heer, als de allerdiepste en almachtige wijsheid spreekt en reeds alles wat er nu gebeurt, hebt voorzien en ook alle voorzorgsmaatregelen hebt getroffen, waardoor er voor de huidige onlusten op aarde zonder meer snel een oplossing moet komen. Dat is echter ook een grote wens van mij, want ik wens zelfs de duivel geen kwaad toe, laat staan de mensen, die toch mijn broeders zijn!

[2] Ik hoef U, Heer, ook helemaal niet te beschrijven hoe het nu op aarde toegaat. Want U overziet niet alleen alle gruweldaden, maar doorziet ook alle harten met hun goede en kwade verlangens waaruit deze daden voortkomen. U ziet ook waardoor zulke slechte gedachten en wensen in de harten van de mensen ontstaan. Vandaar dat U het in alle eeuwigheid ook nooit nodig zult hebben om van een geest te vernemen wat er nu gedaan zou moeten worden. U kunt wel tegen ons zeggen: 'Luister, Ik ga nu dit of dat doen!' En er zal U niet gauw iemand vragen 'waarom?' Want U alleen bent de Heer en kunt doen wat U wilt!

[3] Zo laat U op aarde nu ook dingen gebeuren, waarvan niemand zich precies kan voorstellen waarom ze gebeuren. Alleen de mensen die blind zijn, zeggen: 'Heer, bent U blind en doof geworden, dat U ons nu laat kreperen onder allerlei tegenslagen!' Maar ik denk: U laat zeker niemand versmachten, maar helpt iedereen overeind die U aanroept en op U vertrouwt. Diegenen echter, die denken zichzelf wel te kunnen redden en alleen maar op hun wapens vertrouwen, wordt geheel en al recht gedaan als ze met hun macht binnen de kortst mogelijke tijd voor U, Heer, en voor de hele wereld met hun macht te schande worden gezet. De geringen en deemoedigen echter kunnen jubelen en juichen. Want U bent hun steun en toeverlaat en zult nooit gedogen, dat ze zich voor hun vertrouwen zouden moeten schamen tegenover de groten der aarde! Maar weldra zullen de groten voor de geringen zeer te schande staan als U, 0 Heer, hun de maskers af zult nemen. Want ze bedrijven nu een smadelijk spel met de arme volkeren.

[4] Ik weet echter heel zeker, dat alles wat U doet welgedaan is. En ik weet ook, dat geen snode daad u ontgaat. Zij, die echter vandaag een zware strijd voeren tegen hun broeders, die ze vijanden noemen, slaat U morgen. En dan verdwijnen ze samen met hun ambt, alsof ze nooit hadden bestaan! Moge Uw allerheiligste naam daarom altijd worden geheiligd!

[5] Maar nu komt er een eigenaardig gevoel over me. Ik zie weliswaar niets en verneem ook niets, maar het is alsof er nu op aarde een zware slag is gevallen. O Heer, wat zou dat toch zijn?'

[6] Ik zeg: 'Mijn beste Max Olaf, ja, ja, Ik zeg het je: heden, heden en heden! Nacht willen ze en ze zullen hem krijgen en deze zal allen verslinden die hem willen. De dood willen ze; ook die zullen diegenen krijgen, die hem hebben gekozen tot hun handlanger. Pracht, roem en eer willen ze, waarvoor duizenden zich moeten laten afslachten! Ja, het zij zo! Ze zullen verschrikkelijk schitteren, hun roem zal vreselijk zijn en ontzettend hun eer. Heersen willen ze! Ja, ze zullen heersen, maar als de pest en als de draak in zijn grot en als de Leviathan in zijn slijk, diep onder de bodem van de zee! De leugen willen ze, want de waarheid is hun een gruwel van verwoesting. Daarom zullen ze het heldere licht van de waarheid nimmer bereiken! Een god willen ze ook, maar alleen zoals zij hem kunnen gebruiken! Daarom zullen zij Mijn aangezicht nimmer te zien krijgen! Ook willen ze dat zij alléén maar leven; alle anderen mogen slechts leven, wanneer ze van nut zijn voor het leven van de groten. Daarom zal het echter zo zijn, dat ze eeuwig alleen zullen leven! Wat ze willen, zullen ze krijgen zoals zij het willen! Maar spoedig zal een groot en verschrikkelijk gevoel van spijt als een molensteen uit de wolken in hun ziel vallen en zij zullen naar een middel zoeken om dit gevoel van spijt kwijt te raken. Maar hun zoeken zal tevergeefs zijn, want niemand zal deze steen van het graf van hun ziel wegnemen. O, Ik ken hen, hun begeerten en hun daden! Ik heb de koningen der aarde geteld en heb er weinig gevonden die rechtvaardig zijn in Mijn ogen. Daarom zal het lot van Nebukadnezar hun deel worden! Maar de weinige rechtvaardigen wil Ik ook wonderbaarlijk helpen, zodat ze in de toekomst zullen schitteren onder alle koningen en volkeren als de helderste sterren tussen het zwakke re geflonker aan het firmament.

[7] Heden zal het gericht beginnen! Heden nog zullen er velen geslagen worden. Vele duivels zullen heden te gronde gaan en satan zal niet ontkomen aan de val, die voor hem werd uitgezet.

[8] En nu, Mijn Robert, ga dan en breng ons wijn, en wel de beste, de wijn des levens, der liefde en der waarheid, opdat we drinken op het heil van onze arme broeders op aarde en hen zegenen! Zo geschiede het!'

[9] Vlug staat Robert op en haalt de verlangde kostelijke wijn.

        [10] Wanneer hij hem op de grote vergadertafel heeft geplaatst, zegen Ik de wijn en zeg tot Robert: 'Mijn beste Robert, als Ik om wijn vraag, dan hoort er ook brood bij. Omdat je echter alleen maar wijn hebt gehaald, moet je ons ook nog een goed brood bezorgen, want dit huis is immers van alles rijkelijk voorzien.

[11] Geef onze vierentwintig balletdanseressen daar echter ook brood en wijn en zeg hun, dat ze hun voeten weer gereed moeten houden, want ze zullen spoedig weer wat te dansen krijgen. Als ze soms ook edele en goede vruchten willen eten, open dan voor hen de kast naast de deur, die naar een tweede zijvertrek leidt. Wat ze daarin zullen vinden, mogen ze gebruiken.

[12] Breng ook meteen een flink aantal drinkbekers mee, zodat we de wijn daarover kunnen verdelen en iedereen een goed gevulde beker krijgt. Ga dus en vervul Mijn wens!'

[13] Robert voldoet meteen met de allergrootste minzaamheid aan Mijn verlangen.

[14] Als alles in gereedheid is gebracht, deel Ikzelf het brood en de wijn uit en zeg: 'Kinderen, neem, eet en drink allen. Drink op het welzijn van onze kinderen en broeders op aarde, die veel vervolgingen moeten doorstaan en nu al zeer moe en zwak zijn geworden. Waarlijk, zij zullen geholpen worden! Moge iedere druppel duizendvoudig heil brengen aan allen, die goed van hart en wil zijn! Ik zeg jullie, vandaag nog zal het de goede mensen vaak een uitstekende dienst bewijzen, dat wij hen hier zeer sterk indachtig zijn. Hun harten en de gebeurtenissen op aarde zullen het hun doen weten! En aan enkelen op aarde zal woord voor woord worden meegedeeld wat hier gebeurt en hoe hier voor de arme aarde wordt gezorgd.

[15] We willen echter onze gedachten ook uit laten gaan naar de blinden en doven! Maar alleen de verharde mensen zullen in het vuur terecht komen, dat een meester is in het verdelgen van karbonkel en diamant. Want zij die zich nimmer willen laten vermurwen door de waarheid van het woord, zullen door het machtige vuur milder worden gemaakt! En onder de geweldige slagen van de hamer van Mijn wijsheid zullen zij als gloeiend erts worden omgesmolten tot een nuttig werktuig voor ons huis (hemelse kerk)! Wel zullen ze nog veel drukte en lawaai en allerlei gissingen maken en nog menig plan ontwerpen. Maar dit alles zal vergeefse moeite zijn en steeds het tegenovergestelde resultaat hebben van datgene wat zij wilden bereiken. Want Ik alleen ben de Heer en heb de macht om kronen en scepters te breken en de gebrokenen weer op te richten, wanneer zij zich tot Mij wenden! Maar wee hen, als zij niet bij Mij de ware hulp zoeken!

[16] Koningen die op Mij vertrouwen, zal Ik oprichten en hun ware wijsheid geven en daaruit voortvloeiend grote macht! Hun volkeren zullen dan luid roepen: 'Heil aan onze grote, ons door God geschonken koning en heer! Wat van ons is, is ook van U! Uw grote wijsheid en goedheid moge onze ware en levende grondwet zijn. Moge uw woord onze wil zijn en uw wil onze wet. Wee degene die uw wet overtreedt!'

[17] Driemaal wee tegen die koningen, hertogen en vorsten, die steeds hun woord en trouw breken tegenover hun buren en wier harten vervuld zijn van leugen en bedrog. Ik zeg jullie, zij zullen vergaan als de mijten op een blad. Want Ik wil nu de aarde zuiveren van al het onkruid!

[18] Dan zal er echter een brug worden geplaatst tussen hier en daar, zodat de bewoners van de aarde gemakkelijker naar ons toe kunnen komen dan tot nu toe over de reeds zeer vermolmde ladder van Mijn Jacob, waarover alleen engelen op en afkonden gaan.

[19] Die brug zal echter heel breed moeten zijn en zo vlak als de spiegel van een rustig meer. Er zullen noch aan het begin, noch in het midden, noch aan het eind van de brug wachters staan opgesteld om de ongeluk­kigen, de zwakken en gebrekkigen te keuren. Iedereen zal volkomen vrij zijn om hier te allen tijde voor zichzelf in zijn ware vaderhuis raad en afdoende hulp te komen halen!

[20] Via deze brug zullen echter ook wij de lang verlaten aarde weer betreden en daar onze kinderen zelf opvoeden, onderrichten, leiden en regeren, en zo het verloren paradijs weer oprichten!

[21] Nu kennen jullie allen precies Mijn wil en Mijn besluit. Onder­zoek deze. Laat een ieder van jullie zijn aan Mij gedane voorstellen, meningen en wensen daarmee vergelijken en jullie zullen ontdekken, dat ze allemaal getrouw erin vervat zijn. En niemand van jullie allen zal kunnen zeggen, dat hij voor niets heeft gesproken!

[22] Dus eet en drink nu allen op het welzijn van onze kinderen en broeders op aarde! Want nu weten jullie allen dat, en ook hoe we de kinderen van de aarde willen helpen, beslist zullen helpen en zojuist reeds geholpen hebben!'

 

87

 

De hemelse maaltijd tot welzijn van de mensen op aarde

Helena’s overeenstemmende bruidskleed en kroon

 

[1] Alle gasten staan na Mijn woorden eerbiedig op en zeggen: 'O heilig, heilig, heilig zijt Gij onze enige God, Heer en Vader! Uw allerheiligste naam zij eeuwig boven alles geprezen!'

[2] Helena, die van ontroering begint te snikken, zegt: 'O mijn Jezus, waarom ben ik het waard hier naast U te zitten? U bent de levende, eeuwige, almachtige God en schepper van hemel en aarde en ik ben een nietige, smerige keukenmeid vol vuil en zonden! Nee, nee, dat gaat toch niet! O Heer, nu zie ik pas echt tot in mijn diepste wezen, dat ik een afschuwelijke zondares ben en geheel onwaardig zo dicht bij U te zitten. Laat me daarom naar die danseressen daar gaan, waarmee ik toch wat meer overeenkomsten heb dan hier met Uw oneindige heiligheid!'

[3] Ik zeg: 'Kijk, kijk, wat jij allemaal niet zou willen! Als jij Mij tegen zou staan, zou Ik al lang ergens een geschikt plekje voor je hebben gevonden. Maar omdat je Mij bijzonder dierbaar bent, heb Ik je dan ook veel liever vlak bij Me dan ergens anders. Denk je dan, dat Ik me een beetje laat voorstaan op Mijn goddelijkheid? Dan maak je een grote vergissing! Want dan zou Ik Me niet hebben laten kruisigen en zou ook nooit mens zijn geworden. Maar omdat Ik van ganser harte zachtmoedig en deemoedig en nu evenals jullie allen een mens ben, kun je het best wagen om bij Mij te blijven. Dus blijf nu maar mooi hier en eet en drink naar hartelust! Ik zeg je, we zullen heel goed met elkaar kunnen opschie­ten.

[4] Na deze woorden is Helena helemaal beduusd. Ze wordt door haar grote liefde voor Mij al zo onbeschrijflijk mooi, dat zelfs Adam naast haar zegt: 'Werkelijk, een ware Eva vóór de val! Na de val leefden er echter maar twee in mijn hoogland die zo mooi waren; een zekere Gemelah en een priesteres Purista, en met deze twee vertoont onze jongste dochter hier echt een grote gelijkenis. O, zij heeft een prachtige geest! Helena, je moet je ook een beetje met mij bezig houden! Want kijk, naar gestalte en ziel ben ik in zekere zin toch ook jouw vader, en ik houd heel veel van al mijn kinderen en dus ook van jou. Dat ik de oermens Adam ben en een vader van alle sterfelijke mensen, is geen reden om bang voor me te zijn! Naar onze geest zijn we echter allebei voor de Heer gelijk en hebben we dus nog minder reden om elkaar te vrezen. Want een mens is een mens, of hij nu tienduizend jaar eerder of later zijn tocht door het vlees heeft gemaakt! Zie je, zo is het!'

[5] Helena zegt: 'Wel, het verheugt me bijzonder, dat vader Adam mij de eer heeft bewezen een paar woordjes tot me te spreken! Ik wist niet dat vader Adam zo goed en zachtmoedig was. Maar wanneer vader Adam eens tijd heeft, moet hij mij eens wat vertellen over de oude tijden, want ik ben een groot liefhebster van zulke verhalen!'

[6] Adam zegt: 'Och mijn kind, niet alleen vertellen, maar ook zal ik je duizend dingen tonen!'

[7] Ik zeg: 'Helena, je vergeet helemaal te eten en te drinken! Kijk, allen eten en drinken op het welzijn van hun lijdende broeders op aarde en jij hebt het brood en de wijn nog niet eens aangeraakt. Gaat het welzijn van onze vrienden en broeders jou dan niet net zo ter harte als de anderen hier?'

[8] Helena zegt: 'O mijn liefdevolle God en Heiland Jezus, wie U boven alles liefheeft zoals ik, die heeft honger noch dorst. Uzelf bent voor hem het voedzaamste brood des levens en de meest versterkende drank ter verkwikking van ziel en geest! Zie, al zou ik eeuwig dit brood eten en deze wijn drinken, maar daarbij niet volkomen Uw liefde hebben, waarin alleen alle levenskracht verborgen is, dan zou ik daardoor noch mezelf, noch iemand anders kunnen helpen. Want noch dit brood, noch deze wijn, hoe geestrijk ze op zichzelf ook mogen zijn, kunnen helpen; alleen U, mijn liefste Heer Jezus! Daarom denk ik dat U het mij niet als fout zult aanrekenen, dat ik tot nu toe nog niet heb gegeten en gedronken. Maar ik wil meteen het verzuimde goedmaken en zal alleen uit de zuiverste liefde voor U eten en drinken. Wees daarom vooral niet boos op me'!

[9] Ik zeg: 'O Mijn lieve Helena, Ik zou boos op jou zijn? Wat haal je je nu weer in je hoofd? Zie, Ik wist wel dat je uit pure liefde voor Mij niet zou kunnen eten of drinken. Daarom stelde Ik jou deze vraag alleen maar, opdat je voor dit gezelschap zou spreken zoals je nu gesproken hebt. Omdat je nu echter volkomen volgens Mijn bedoeling hebt gesproken, zul je daarvoor dan ook met een helder purperen gewaad en een kroon worden getooid. Want nu ben je voor Mij een lieflijke bruid geworden, die voor eeuwig met het gewaad der zuivere en waarachtige liefde zal worden bekleed. Broeder Robert, ga nu weer en open de gouden kast. Daar zul je wel het juiste gewaad voor deze bruid van Mijn hart vinden! Breng het Mij, zodat Ik het haar zelf kan aandoen!'

[10] Vol vreugde haast Robert zich naar de bovengenoemde kast en haalt er een zo buitengewoon heerlijk stralend gewaad uit, dat het hem versteld doet staan. Want iets wat zo hemels mooi is, hebben zijn ogen nog nooit gezien. Wanneer de danseressen dit gewaad zien, slaken zij kreten van de hoogste verwondering en raken niet uitgekeken op dit als het mooiste morgenrood stralende kleed.

[11] Ja, zelfs de Patheticus, die zich met zijn gezelschap in een verafgelegen hoek van het vertrek bevindt, wordt door de wondermooie glans van het gewaad dichterbij gelokt en voelt zich geroepen om Robert te vragen, voor wie dit keizerlijke gewaad toch bestemd mag zijn. Robert geeft hem laconiek ten antwoord: 'Voor die Lerchenfeldse daar!' Waarop de Patheticus onaangenaam verrast opmerkt: 'Nou, die verstaat de kunst om ook de meest wijze held in de hemel het hoofd op hol te brengen! Wel, het is goed als ze dat kan; het zal haar zeker heel goed van pas komen. Maar zeg eens, vriend Blum, hoe kan die wijste onder de wijzen zich zo inlaten met dat kletswijf van een Lerchenfeldse en haar zelfs tot een ware hemelse koningin verheffen?'

[12] Robert zegt: 'Vriend, vraag het Hem zelf, Hij zal het je wel zeggen! Ik ben nog niet genoeg ingewijd in de geheimen van de hemelen. Hij alleen is de Heer en kan doen wat Hij wil. Hij wil het nu zo, en dan moet het ook zo gebeuren. Nu weet je genoeg. Ik moet echter gaan, want Hij roept me al met Zijn ogen!'

[13] Robert spoedt zich nu met het stralende gewaad naar de grote vergadertafel en reikt het Mij aan. Ik geef het door aan Helena, die het van louter dank, liefde en eerbied nauwelijks durft aan te raken en ook weigert om het aan te trekken, omdat zij zich voor zulk een hemels mooi gewaad veel te onwaardig voelt.

[14] Ik zeg echter tegen haar: 'Mijn liefste Helena, je weet wel dat bij Mij weigeren geen zin heeft; wat Ik wil, dat zal gebeuren, ook al zou daardoor de hele schepping ten onder gaan. Als Schepper van de oneindige heerlijkheid van alle hemelen en werelden heb ik dan ook liever een mooie en goed getooide bruid dan een lelijke. Want zie je, bij Mij moet alles in overeenstemming met elkaar worden gebracht. Wiens innerlijk volkomen gelouterd is, die moet uiterlijk ook zo gevormd zijn, dat het met dit innerlijk zo zuiver mogelijk overeenstemt. Dit gewaad komt nu volkomen overeen met je innerlijk en daarom moet je het nu terstond aandoen!'

[15] Als Helena dat hoort, zegt ze: 'O mijn liefste Heer en God Jezus, U ziet wel dat mijn hart alleen naar U uitgaat, maar nooit naar een gewaad. Want als ik U maar heb, vraag ik niet naar alle hemelen en hun pracht, die mij zonder U alleen maar tegen zouden staan! Maar omdat U het zo wilt en het U vreugde bereidt, zal ik dit gewaad toch aantrekken en mijn hart zal U met de allervurigste liefde daar eeuwig voor danken. Uw heilige wil geschiede! U mijn heilige, liefste Jezus, U alleen bent heel mijn hart, mijn leven, mijn zaligheid en mijn alles!'

[16] Na deze woorden, recht uit haar hart, pakt ze het gewaad. Ze heeft het nog maar net aangeraakt of ze is er al mee aangekleed, waarover ze zich zeer verbaast en zegt: 'Maar hoe is dat nu gebeurd? Ik heb het gewaad nauwelijks aangeraakt of ik heb het al aan, en het zit me als gegoten! Wat staat het toch prachtig! 0, mijn lieve Jezus, U zou iemand werkelijk gek maken van pure zaligheid! Wat zie ik er nu werkelijk mooi uit. Mijn vorige plooi-jurk was ook heel mooi, maar vergeleken bij dit stelde het nauwelijks iets voor!

[17] Maar wat moet ik nu doen om U, mijn zoetste, liefste, beste en mooiste Heer Jezus meer dank te bewijzen dan tot nu toe? Och, ik smeek U, geef me toch een opdracht!'

[18] Ik zeg: 'Liefste Helena, je hebt je opdracht reeds vervuld! Want iets groters dan Mij boven alles lief te hebben, kan zelfs de hoogste aartsengel niet voor Mij doen. Houd je daarom steeds aan deze taak, die Mij boven alles lief is, en vraag naar geen andere. Ik zeg jou echter dit, liefste van Mijn hart: wie Mij liefheeft zoals jij, die draagt iets groters in zich dan alle hemelen kunnen bevatten, want zijn hart is dan geheel van Mij vervuld. In Mij groeien en kiemen reeds talloze nieuwe hemelen, die ook eens naar buiten zullen treden in een nieuwe oneindigheid!

[19] Nu verder niets meer hierover. Mijn liefste Helena, geef Me nu een echte kus en dan zullen we gedurende allerlei verschijningen onze beraadslagingen voortzetten!'

 

88

 

Het grootste geschenk van de zuiverste liefde tot God: bruid van God te zijn

 

[1] Helena zegt vragend: 'O Heer, U zei tegen mij, dat ik U een echte kus moest geven! Kijk, dat woordje 'echt' knaagt aan me! Want ik ken geen andere kus dan die de liefde eist en ik heb nog nooit iemand een andere gegeven. Als echter een kus uit zuivere liefde geen echte zou zijn, dan weet ik werkelijk niet hoe de kus zou moeten zijn die U bedoelt.'

[2] Ik zeg: 'Maar Mijn allerliefste Helena, wat voor andere, echte kus zou er nog kunnen bestaan dan die ene, welke de zuivere en waarachtige liefde biedt! Er zijn echter twee soorten echte kussen: de eerste, die meer uit achting dan uit wezenlijke liefde wordt gegeven, en de tweede, die puur uit liefde wordt gegeven. Kijk, deze tweede soort, de kus die de mond op de mond geeft en niet alleen op het voorhoofd, wordt door Mij als een echte kus bestempeld. Een van innerlijke achting heb je Me reeds op Mijn voorhoofd gegeven. Ik merkte toen reeds dat hij meer uit liefde dan uit zuivere achting werd gegeven. Omdat sindsdien jouw achting helemaal in liefde is overgegaan, kun je Mij nu ook geen kus meer op Mijn voorhoofd geven, maar enkel en alleen nog een vurige kus op Mijn mond, en dat zal dan een echte kus zijn! Begrijp je dat, Mijn allerliefste Heleentje?'

[3] Helena krijgt er een kleur van en zegt: 'O ja, dat begrijp ik nu wel, maar dat zou misschien wat al te overdreven lijken! Maar wat maakt het ook uit! U wilt het toch, mijn God, mijn enige Heer! Wat U echter wilt, kan nooit verkeerd zijn en de liefde kan ook niet verkeerd zijn. Toch, als ik bedenk dat U de eeuwige Schepper bent van alle dingen en alle levende wezens en ik slechts een zwak schepsel, dan is het wel iets heel merkwaar­digs dat ik, alles behalve een heilige, U, allerheiligste, die door Zijn almachtig 'het zij' hemel en aarde geschapen heeft, op de mond kus. Maar Uzelf wilt het vurigste verlangen van mijn hart inwilligen en het deze zo begeerde hoogste zaligheid verlenen. En zo geschiede dus datgene waarnaar mijn hart heimelijk reeds vaak en levendig heeft verlangd!'

[4] Na deze woorden geeft ze Mij een kus van de zuiverste soort. En Ik zeg daarop tot haar: 'Nu pas ben je volmaakt en heb je aan Mij voor de gehele aarde een groot verzoeningswerk volbracht. Jijzelf zult echter van nu af aan steeds aan Mijn zijde, namelijk door al Mijn liefde, eeuwig de hoogste zaligheid der zaligheden genieten, namelijk de zaligheid van Mijn hoogste en zuiverste liefdehemel, waarin enkel zulke engelen wonen die Mij liefhebben zoals jij! Maar dit zeg Ik je ook, daarvan zijn er niet zo heel veel. Wel zijn er heel veel die van Mij houden, maar alleen om datgene wat Ik van nature ben, namelijk hun God, Heer en Vader. Maar jij bent met jouw liefde, naar het voorbeeld van Magdalena, werkelijk nog dieper in Mij doorgedrongen en hebt Mijn hart gegrepen en naar het jouwe toegetrokken, waardoor zich tussen ons een volkomen hemels huwelijk heeft voltrokken. Door dit huwelijk ben je nu waarlijk een bruid van God geworden en zodoende één met Mij. Daardoor zul je in iedere allerhoogste zaligheid eenzelfde aandeel hebben als Mij toekomt. Ben je daar mee tevreden?!'

[5] Bevend van hoogste zaligheid zegt Helena: 'O, o, o, mijn heiligste Jezus! Ik arme zondares, ik zou nu... Uw bruid zijn? O God, o God! O mijn hemel, wat is er van mij geworden? Ik een bruid van God?! Nee, dat is toch onmogelijk! Maar U, eeuwige waarheid, hebt het nu zelf uitgesproken en dus zal het ook wel zo zijn! Wat zal ik beginnen in de diepste diepten en de hoogste hoogten der zaligheden? Hoe zal ik het kunnen verdragen? Zal het mij niet gaan duizelen, als ik, als arme zondares, van de hoogste ster op de diep beneden mij rustende aarde neerkijk? Zal ik me wel ooit op mijn gemak kunnen voelen op zo'n hoogte? 0 mijn zoete Jezus, wat hebt U nu van mij gemaakt! Ach, ik kom mezelf nu voor als een hoogst gelukkige ongelukkige en als een hoogst zalige onzalige! Ja, als iemand die bestaat en niet bestaat!'

[6] Ik zeg: 'Mijn liefste, wees maar rustig en blij! Ik zeg je, je zult je vlug en heel gemakkelijk in alles kunnen schikken, want zie, in Mijn allerhoogste hoogte gaat het er uiterst eenvoudig en bescheiden aan toe. Daar is geen overdreven pracht en helemaal geen luxe, maar de mooiste en zuiverste bescheidenheid en een onveranderlijke en ongestoorde blijmoedigheid! Kijk, dat is net iets voor jou! Daarom zul jij het daar wel kunnen vinden. Kijk nu echter eens door het raam op het oosten en vertel Me wat je daar allemaal gezien en ontdekt hebt!'

 

89

 

De aarde en haar gruwelen.

De geest van de antichrist

Een zinnebeeldige verschijning

 

[1] Helena spoedt zich meteen naar het bewuste raam, kijkt naar buiten en na een poosje te hebben gekeken, slaat ze haar handen ineen. Ze houdt het niet lang uit, omdat het schouwspel haar te sterk aangrijpt. Ze komt haastig naar Mij toe en zegt: 'Maar, mijn Heer, mijn God, mijn Jezus, och, dat is toch ontzettend!'

[2] Ik zeg: 'Wel, Mijn geliefde Helena, wat heb je dan voor ontzet­tends gezien? Heb je misschien een duivel gezien, of iets wat nog verschrikkelijker is? Bedaar en vertel ons wat je allemaal gezien hebt!'

[3] Helena herstelt zich en zegt: 'O, mijn zoete Heer Jezus, ik geloof dat vergeleken bij zo iets verschrikkelijks de duivel maar een bengel is! Voor het eerst na mijn heengaan heb ik nu die weerzinwekkende en zo gruwelijke aarde teruggezien, maar zo, alsof ik vanaf een drijvende wolk naar beneden keek. En merkwaardig, heel Oostenrijk en Hongarije met zijn buurlanden lagen beneden mij uitgestrekt, als een reusachtige landkaart waarop alle voorwerpen van groot tot klein te zien waren. Maar O, verschrikkelijk, wat een ontzettende aanblik! De steden zijn vol van vuur en vol van vuil en afschuwelijk uitziend kruipend gedierte. Rivieren en meren en de zee, zijn vol bloed! Angstaanjagende legers staan tegen­over elkaar en men ziet daar niets dan moord, verraad en nog eens moord! De mensen verscheuren elkaar, erger dan wilde beesten. Aan de kant van de keizer en de Russen zag ik hier en daar verraad en moord. Onder het Hongaarse leger, dat verschrikkelijk sterk is, zag ik ook een groot aantal Russen en Polen en bovendien ook mensen uit heel Europa. Allen roepen echter: 'Dood en verderf aan alle despoten! Geen genade of mededogen meer! Vervloekt degene die nog aan een vreedzame oplossing zou denken!' De arme keizersgezinden kunnen ondanks de grootste inspan­ningen niets uitrichten, want ze staan steeds tien tegen honderd te vechten en kunnen daardoor geen voordeel behalen. O Heer, maak toch een eind aan deze moordpartij en laat de zwakken niet ten onder gaan! Blaas in de harten van de Hongaren een geest van verzoening en in die van de Oostenrijkers niet minder, waar dat nodig is; want waarlijk, ik heb medelijden met mijn in het nauw gedreven landgenoten!'

[4] Ik spreek: 'Liefste Helena, wat je gezien hebt, is juist en waar. Een hele slechte geest heeft de harten der mensen in bezit genomen: Het is de geest van de antichrist! En deze is het die zó'n tweedracht zaait onder de mensen, dat ze tegen elkaar razen en tieren, als waren ze allemaal tijgers, hyena's en draken geworden. Maar er zal spoedig aan hun doen en laten een eind worden gemaakt, een einde zoals de aarde nog nooit heeft gezien!

[5] Hier voor ons op tafel zul je zo dadelijk een schaal zien, die als een plant uit de tafel omhoog zal groeien. In deze schaal zul je de maat van de menselijke gruwelen op aarde aanschouwen en daaruit kunnen opmaken in welke tijd de aarde zich nu bevindt. Kijk, hier komt hij reeds tevoorschijn. Bekijk hem en beschrijf Mij hoe hij eruit ziet en wat je erin ziet!'

[6] Helena bekijkt verbaasd de wonderbaarlijke, fabelachtig gevormde schaal, die op de tafel voor haar opdoemt en zich steeds meer ontvouwt. Als de schaal er na enkele ogenblikken volkomen ontvouwd staat, roept Helena: 'Maar Heer, ik smeek U omwille van Uw heilige Naam! Wat is dat nu voor een zonderlinge verschijning? In het begin zag het er uit als een heel natuurlijke plant, zoals op aarde een waterlelie. Toen groeide er vanuit het midden van haar langwerpige bladeren een ronde, sterke stengel, waarop aan het einde een knop zichtbaar werd. De bladeren verdorden al spoedig en de knop sprong open en vormde, in plaats van de te verwachten bloem, de onmiskenbare pauselijke driekroon, de tiara, maar omgekeerd, d.w.z. met het kruis, dat op de gouden appel staat, naar beneden en met de eigenlijk onderste hoofdband naar boven. Deze tiara staat nu voor me als een echte drinkbeker, en merkwaardig genoeg op een driepoot, die zich vanzelf uit de stengel heeft gevormd. Deze eigenaardige beker is van binnen zo zwart als de nacht. En daar, waar aan de buitenkant kostbare edelstenen zitten, vloeit inwendig bloed en nog eens bloed, doorwoeld door allerlei afschuwelijk kruipend gedierte. De koppen van deze wormen zien eruit als gloeiend erts en hun lijven als die van draken. Deze beesten drinken gulzig het bloed, zodat de beker ondanks de rijke toevoer nooit vol raakt en kan overlopen, opdat allen zien wat een afschuwelijke inhoud deze beker heeft. O, hoe gulzig slurpen deze beesten toch het bloed op! En kijk, tussen de wormen zie ik nu een beest dat veel groter is dan alle andere. Dit beest heeft zeven koppen en op iedere kop tien punten, als van een zwaard, en op iedere punt staat een gloeiende kroon. Wanneer het onderduikt, schuimt het bloed en het dampt aan de oppervlakte. De toevloed wordt nu sterker en sterker, maar nog wil de beker niet vol worden. De beesten verteren enorme hoeveelheden en wat ze niet kunnen verteren, lost op in damp en rook! 0 Heer, bind de beesten toch hun muilen dicht en neem van die punten van dat ene beest de gloeiende kronen weg, zodat de beker toch eens vol mag worden. Oh, wat is dat afschuwelijk om aan te zien!'

[7] Ik spreek: 'Wel, mijn liefste Helena, kun je er al een beetje wijs uit worden, als je de verschijning voor het raam vergelijkt met deze hier voor je op tafel?'

[8] Helena zegt: '0 Heer, dar kan ik heel moeilijk iets van begrijpen. Daarom vraag ik U, openbaart U ons de juiste betekenis van deze beide verschijningen, als dit Uw heilige wil is!'

[9] Ik spreek: 'Liefste Helena, dat wil Ik graag doen! Let overal goed op! Zie, buiten, voor het raam, heb je het grote euvel gezien en hier zie je de oorzaak ervan. Buiten, voor het raam, werd de naakte werking voor je zichtbaar, die van A tot Z hier haar diepste oorzaak heeft.

[10] Zo zie je hier op tafel het kwalijke symbool: een omver geworpen tiara, haar rijken die inwendig bloeden en spoedig zullen doodbloeden. Wel probeert de hiërarchie te voorkomen dat haar uiterlijk aanzien bevlekt zou worden door haar innerlijke gruwelen, maar al haar moeite zal nu nutteloos zijn. Want kijk, daarom heb Ik nu haar innerlijke waarde, door het omkeren van de tiara, aan iedereen getoond. Ze kan nu doen wat ze wil, ze zal haar kroon niet meer rechtop kunnen zetten en zal zichzelf vernietigen en verteren. Begrijp je deze zaak nu al wat beter?'

[11] Helena zegt: 'O, mijn Heer en mijn God! Ik begrijp nu wel iets, maar er is nog geen sprake van een volkomen begrijpen. Want wat eigenlijk dat bloed en die afschuwelijke wormen in het bloed betekenen, dat zal, behalve U, wel niemand ooit volkomen kunnen begrijpen. Wees daarom zo goed en zeg me daar ook nog wat over!'

[12] Ik spreek: 'Welnu, luister dan maar! Het bloed, dat naar binnen vloeit, precies vanuit die plekken waar aan de buitenkant de edelstenen zijn aangebracht, die alle rijken en regeringen der aarde moeten voorstellen - betekent de tirannieke heerszucht. Naar buiten stelt dit bedrieg­lijk de volste vrijheid en gelijke rechten voor alle standen voor, maar is in wezen echter wraak en bloeddorstigheid, waardoor ieder die niet ten volle rekening zou houden met het voordeel van de alleen heersende tiran, over de kling wordt gejaagd. Denk maar eens terug aan de inquisitie en van daar af verder tot aan de tegenwoordige tijd en je zult gemakkelijk inzien hoe in het innerlijk der hiërarchie niets dan haat, woede, terechtstellingen, vervolgingen op allerlei gebied, moord en doodslag heeft gehuisd, en nog welig tiert als de pest; ook al is dit niet meer zo zichtbaar in de daad, omdat daarvoor de krachten verlamd zijn, dan toch echter des te erger in de verborgen wil en vurigste wens!

[13] Het kruipend gedierte, dat het bloed ijverig verorbert en daar­door zoveel mogelijk onttrekt aan de ogen van de blinde volkeren, zijn de weerzinwekkende, zelfzuchtige kruipers en ogendienaars in iedere menselijke ambtsvorm of dienstbetrekking. Deze wezens zijn in iedere menselijke samenleving de meest verwerpelijke. Zij zijn de ergste vijan­den van alle mensen en houden van niemand, alleen van zichzelf. Daardoor komt het dan ook dat zij degenen, aan wie ze voorhuichelen alles te doen, het eerst en smadelijkst verraden, zodra er maar een of ander voordeel te behalen valt. Want wie eens een verrader is, blijft een verrader, als het hem maar winst opbrengt. Kijk, zo staat het er nu ook voor met de Roomse. Ze houdt van veinzaards, huichelaars, verraders, kwaadsprekers, ogendienaars, verklikkers, spionnen en allen die handig kunnen liegen en daarbij harteloos en gewetenloos allerlei vroom bedrog uitdenken. Nu echter zullen dat juist haar ergste rechters worden en haar meest ontrouwe verraders zijn.

[14] Wel, Mijn liefste, begrijp je nu wat beter wat dat bloed en dat gedierte betekenen? Ja, je begrijpt het; maar je hebt nog dat zevenkoppige dier voor je en wat dat betekent, zal je door een nieuwe verschijning duidelijk gemaakt worden.

[15] Kijk nu daarheen, waar die eigenaardige beker staat. Let echter goed op alles wat zich zal voordoen en beschrijf het voor deze hele vergadering. Maar je moet overal heel nauwkeurig op letten.'

 

90

 

Verdere ontwikkeling van het tijdsbeeld

Waarom laat God de gruwelen in de wereld toe?

 

[1] Helena bekijkt nu de beker en ziet al gauw hoe uit haar midden een troon omhoog komt, waarop een heerser zit, gekleed in goud en purper. Als ze deze verschijning in het oog krijgt, schrikt ze echt en zegt dan een beetje angstig: 'O liefdevolle Heiland van alle mensen, kijk daar nu eens! Daar zit me een despoot je op een troon met zo'n ontzettend hoogmoedig gezicht, dat men bij het zien ervan koude rillingen krijgt!

[2] Nu duiken uit de beker een menigte deftig geklede menselijke wezens op, die zich tot op de grond buigen voor het despoot je. Dit monstert hen trots vanuit de hoogte met echte basiliskenogen ( Een basilisk is een fabeldier uit de oudheid, voorgesteld als een slangachtig wezen, met de kop, de borst en de poten van een haan, de tong van een slang en de vleugels van een vleermuis. Het slangvormige achterlijk eindigt in een pijlpunt), zodat ze allen beven voor zijn aangezicht. En kijk, zij die zich het diepst buigen, worden nu door het despoot je naar de troon geroepen en met onderscheidingen begiftigd. Maar degenen die minder beven, worden in hun gezicht gespuwd en hun wordt duidelijk gemaakt dat ze zich ogenblik­kelijk van de troon moeten verwijderen. Maar nu geeft het despoot je diegenen, die met onderscheidingen werden bedeeld, een wenk om zich te verwijderen. Wanneer deze zich onder honderd buigingen terugtrek­ken en het despoot je de rug toekeren, vloekt het hun nog achterna en spuwt hen na. Nou, nou, is me dat een verwaand geval van een vliegenkoning!

[3] Maar wat zie ik: de plaats rond de troon van de koning wordt alsmaar groter en ruimer, en ik zie een menigte miniatuurmensen die er armzalig uitzien. Tegelijkertijd vallen me ook de vroegere helden-in-het­-buigen onder hen op, maar nu met heel andere, heerszuchtig uitziende gezichten. De armen moeten zich helemaal voor hen neerbuigen. Enke­len moeten geduldig op de grond gaan liggen, zodat de buighelden des te gemakkelijker op hun hoofden kunnen gaan staan. Sommigen, die daarbij van pijn hebben geschreeuwd, worden meteen door beulen vastgebonden en in een donker gat geschoven. En kijk, kijk, enkelen worden daarvoor zelfs opgehangen. Nou, het gaat er daar fraai aan toe hoor!

[4] Daar zie ik net een groepje mensen die bijna helemaal vertrapt zijn en uit vele wonden bloeden. Deze bewegen zich in de richting van de troon en willen de koning smeken om hun schriftelijk verzoek tot stopzetting van zulke kwellingen in te willen zien. Dit wordt de koning gemeld en deze zegt tot zijn dienaren: 'Laat niemand het bij zijn leven wagen één van die ordinaire mensen voor mijn troon te laten verschij­nen!' Daarop zeggen de dienaren tegen de hulpzoekenden: 'De koning is druk bezig, zodat hij niemand kan ontvangen. Jullie moeten naar zijn beambten gaan en bij hen jullie verzoek indienen; deze zullen het dan in behandeling nemen. Daarop zeggen de hulpzoekenden: 'Maar juist over hen willen we ons beklag doen bij de koning! Want zij zijn het, die ons zo smadelijk vertrappen!' Dan zegt de dienaar van de koning: 'Zo, ja, dat is inderdaad wat anders! Gaat nu maar rustig naar huis en laat het verder maar aan ons over; wij zullen deze zaak wel klaren! Maar jullie moeten ons nauwkeurig jullie namen en adressen opgeven, anders zouden we immers niet weten wie en waar we moeten helpen!' De armen overhandigen de dienaren hun verzoek en deze nemen ze met een schijnbaar oprechte welwillendheid aan. Als echter de armen zich weer verwijderen, in de stellige overtuiging dat zij zullen worden geholpen, wordt er meteen een ijlbode naar de beambten gestuurd met de instructie om de genoemde onderdanen, die nog genoeg kracht bezaten om bij de troon te gaan klagen, nog meer te vertrappen. En zie, bij hen thuis wordt nu trouw opgevolgd wat de eerste dienaar van de koning beval. Ach, dat is toch al te ellendig en gemeen! De dienaar bericht dit alles nu aan de koning en deze prijst hem ten zeerste en verleent hem een onderschei­ding.

[5] O Heer, zo kunnen ware koningen toch niet zijn; dat moeten tirannen zijn wier hart en hoofd helemaal door Satan in beslag zijn genomen.'

[6] Ik zeg: 'Ja, je hebt gelijk; eerst zijn het volksvrienden, maar spoedig daarna echte duivels. Kijk nog maar verder! Pas als je alles gezien zult hebben, zal Ik je de juiste betekenis ervan verklaren!'

[7] Helena vertelt verder: 'Ach, wat is daar toch weer voor nieuws te zien? Ik zie nu een heel stel zeer eigenaardige wolven! Uiterlijk zien ze er uit als mensen in lange zwarte kleren. Maar in die kleren zit, in plaats van een mens, een verscheurende wolf, die, hoewel hij toch in het zwart gekleed is en over zijn gezicht een mensenmasker heeft, bovendien als dekmantel voor zijn beestachtige natuur nog een schapenvel draagt. Hoe lief en aardig gaan deze schijnbaar menselijke wezens met alle andere om! Maar even later trekken ze hun maskers van hun wolfsmuilen af en ontbloten hun moorddadige tanden naar de nekken van de mensen die voor hen lopen! 0, wat zijn dat toch voor angstaanjagende wezens! En kijk daar: achter en ook voor de troon van de koning staan, dicht op elkaar gepakt, zulke wezens. De voorsten dragen op purperen kussens de mooiste kronen en scepters, en maken de diepste buigingen voor de troon. De geestelijk blinde koning schept veel genoegen in deze troon­belegeraars van wie enkelen hem ook pas uitgevonden wapens aanbie­den.

[8] Maar achter de troon laten dezelfde wezens gruwelijk hun tanden zien. In plaats van kronen, scepters en wapens dragen zij in hun handen zware boeien en ketenen en gesels van gloeiende slangen. O koning, sta op van de troon, deze zetel van haat en nijd en bezie je vertrapte vijanden, die je met woord en daad brutaal, recht in je gezicht beliegen, maar achter je rug je ergste vijanden zijn!

[9] O Heer, waarom heeft Uw oneindige goedheid en wijsheid toch zulke slechte wezens laten ontstaan? Zou het dan niet beter zijn dat er buiten U helemaal geen wezens zouden bestaan, dan dat er onder de vele goede wezens, die uit U zijn, ook zulke bestaan die toch onmogelijk uit U kunnen zijn?'

 

91

 

De reden voor de schaduwzijde van het leven

Tegenstellingen noodzakelijk voor de geestelijke vrijheid

 

[1] Ik zeg: 'Ja, mijn lieve Helena, je kunt weliswaar nu nog niet begrijpen waarom er zulke wezens moeten zijn, maar opdat je toch wat rustiger zult worden, wil Ik je ter verduidelijking enkele natuurlijke voorbeelden geven. Luister dus.

[2] Neem bijvoorbeeld het vuur. Wat een verwoestende kracht ligt er niet in dit toorn-element, wanneer men er niet zorgvuldig mee omgaat. Wat een vernielingen richt het niet aan! Toch bestaat er geen grotere weldoener voor de mensheid dan juist het vuur, wanneer het verstandig wordt gebruikt.

[3] Kijk eens naar het water, hoe verschrikkelijk het tekeer gaat, wanneer het zich tomeloos over dalen en velden verheft! Zou Ik het daarom moeten vernietigen, omdat het in zijn ontketende toestand zo'n vernielende uitwerking heeft en de mensen op aarde dood en verderf brengt? Zeg eens, zou de aarde zelf en alles wat zij draagt zonder water kunnen bestaan?

[4] Kijk verder ook eens naar het gewicht dat ieder voorwerp van nature eigen is. Wat een verwoesting richt een lawine aan, die van een hoge berg naar beneden komt. En waar een rots neerstort, verplettert hij in zijn val alles wat hij tegenkomt. Zou het dan niet beter zijn, dat Ik de hele aarde zo licht als een veertje zou hebben gemaakt? De mens zou dan met de aarde kunnen spelen als kinderen met een bal. Maar wie zou dan de aarde stevig bijeen houden? En hoe zouden mensen, dieren en planten zonder gewicht zich op de aardbodem staande houden? Hieruit zie je dus weer hoe noodzakelijk het is dat alle lichamen die onaangename eigenschap bezitten, als ze moeten blijven bestaan.

[5] Zoals echter alles wat Ik naar voren heb gebracht nodig is in de natuur, opdat zij is wat ze moet zijn, zo moeten eveneens in de geest tegenstellingen bestaan ten opzichte van het goede en ware, zodat de geest juist door deze vijandige tegenstellingen dat wordt waartoe hij door Mij bestemd is, namelijk tot de meest volkomen eeuwige levensvrijheid! Want zonder dwang bestaat geen vrijheid en zonder vrijheid geen dwang. Elke vrijheid moet dus voortkomen uit de dwang, die een gerichte eeuwige orde is, zoals de dwang zelf voortkomt uit Mijn oereeuwige vrijheid!

[6] En zo zie je hier ook verschijnselen, die op zichzelf genomen werkelijk slecht zijn, maar gedurende een zekere periode voor het verkrijgen en behouden van de geestelijke vrijheid even noodzakelijk zijn als op aarde een flinke bliksem en hagelbui tot opwekking en behoud van de levenslucht en tot vernietiging van alle schadelijke en dodelijke dampen, die vaak door de grote warmte van de aardbodem uit haar ingewanden worden gedreven. Ik zeg je, dit alles is noodzakelijk en het ene vereist het andere.

[7] Het is echter aan ons om de verschillende elementen, wanneer ze al te zeer in hun specifieke eigenschappen naar voren beginnen te komen, op een verstandige manier weer tot hun noodzakelijke orde terug te brengen. Hebben we dat met de nodige omzichtigheid gedaan, dan zal alles weer volgens zijn geregelde gang verlopen en de beste resultaten opleveren.

[8] Een brandend huis blussen is een goed werk. Zo moet men eveneens het water indammen en zware voorwerpen stevig steunen, en na een flinke storm de aarde opnieuw bebouwen, dan komt alles weer in het rechte spoor. Alles echter met één veeg willen oplossen, zou betekenen alles vernietigen!

[9] Hiermee kun je nu alles wat nog komen gaat, wat rustiger bezien. Bekijk nu dus de verschijningen weer rustig verder.'

 

92

 

De strijd van de zes dieren

Uitwerking op de wolfsmensen en de koning

 

[1] Na een poosje spreekt Helena verder: 'Hmm, het is toch vreemd. Deze eigenaardige wezens vermeerderen zich als het zand van de zee rond de troon. De eerste dienaren van de koning kunnen zich nauwelijks door de dichte massa's heen werken. Ik zie, dat ze door de wolfsmensen zelfs eerst nog worden opgestookt om hen te helpen de koning behoorlijk te bewerken. Het wordt nu ook heel donker rond de troon, zodat men nog maar met moeite iets kan onderscheiden. Deze duisternis lijkt alleen van de wolfsmensen uit te gaan; maar toch schitteren hun ogen heel sterk en waarheen ze hun blik richten, worden de voorwerpen verlicht.

[2] Nu zie ik op de achtergrond een heel eigenaardig wezen; het lijkt op een os. Een ander dat op een leeuw lijkt, duikt daarnet op achter de os en wil hem verslinden. Maar achter de leeuw duikt juist weer een ander wezen op, dat er uitziet als een rinoceros, en omdat het geweldig gepantserd is, probeert het de leeuwen de os dood te drukken. De leeuw, die eerst de os dreigde te verslinden, wordt nu goede maatjes met hem en probeert zich van de neushoorn te ontdoen. Kijk, nu komt er nog een vierde wezen bij; 0 wee, het is een monsterachtige reuzenslang! Deze kronkelt zich nu om de drie vechtende wezens heen en begint ze meedogenloos samen te drukken. Os, leeuwen rinoceros spannen al hun krachten in om de machtige slang kwijt te raken, maar hun moeite lijkt tevergeefs te zijn. Ondanks hun grote inspanning trekt de slang haar ringen steeds strakker aan en uit het gebrul maak ik op hoe erg de drie nu in het nauw zitten. Merkwaardig genoeg lijken de wolfsmensen een groot behagen te scheppen in dit gevecht!

[3] Maar nu komt er weer een nieuw dier bij. Het is een reusachtig grote arend. Deze stort zich op dit uit vier dieren bestaande kluwen, pakt het met zijn enorm sterke klauwen op, spreidt zijn grote vleugels uit en tilt het hele kluwen de hoogte in. De slang, wier gekronkeld lijf groten­deels door de machtige klauwen van de reuzenarend is doorstoken, wil zich nu losmaken. Maar de ringen worden door de klauwen van de arend zo stevig bij elkaar gehouden, dat al haar moeite vruchteloos lijkt. De eerste drie dieren steunen nu naar vermogen de slang, maar de klauwen van de arend zijn te krachtig en wijken geen haarbreed. De machtige arend verheft zich steeds hoger met zijn buit. Meer op de achtergrond zie ik een soort woestenij aan een rivier en daar stuurt de arend met zijn prooi op af. Nu gaat hij in de woestenij zitten en maakt aanstalten om aan zijn maaltijd te beginnen.

[4] Maar nu zie ik een alligator uit de rivier opduiken, die zich naar het vette kluwen haast. De slang keert hem haar wijd geopende bek toe en de alligator bijt zich vast in haar onderkaak. De arend wil wegvliegen met zijn buit, maar de alligator houdt hem tegen. Nu laat de arend zijn hele buit los, gaat op de rug van de alligator zitten en pikt met zijn snavel in diens ogen, die hij echter toch niet kan beschadigen. Daardoor worden de eerste drie dieren uit hun benauwde gevangenschap bevrijd en rennen nu ver in verschillende richtingen weg.

[5] Maar nu zie ik een ichneumon ( Een op een bunzing lijkende kat ,die de eieren van krokodillen en slangen eet)  haastig naar de grote alligator trippelen, die nog steeds de slang vasthoudt. De alligator ontdekt zijn aartsvijand, laat meteen de slang los, die tenslotte kronkelend van pijn de grond in kruipt, waarop de alligator zich zelf in het water stort. Op het strijdtoneel blijft alleen de arend over met, naar het schijnt, een zeer hongerige maag. De ichneumon achtervolgt echter de alligator tot aan het water en staart in de golven.

[6] De arend ontdekt nu de ichneumon en wil hem als een klein hapje vangen. Deze ontsnapt echter in een opening in de grond en de machtige arend vliegt nu zonder enige prooi weg, net zoals tevoren de andere dieren geheel onverrichterzake en enkel met wat verwondingen zijn gevlucht. Alleen de slang lijkt het meest te hebben geleden; of het zand haar weer zal genezen, is een grote vraag. Of de ichneumon ooit zal worden beloond, omdat hij de vijandelijke groep uit elkaar dreef, zult U, 0 Heer, zeker het allerbeste weten!

[7] Nu zie ik echter ook, dat de grote menigte wolfsmensen lange en verlegen gezichten beginnen te krijgen. Men kan uit hun bewegingen gemakkelijk opmaken, dat ze helemaal niet tevreden zijn met een dergelijke afloop van het beestachtige strijdgewoel! Dat is maar goed ook, want deze meer dan beestachtige mensen staan me meer tegen dan daarnet de echte dieren in hun natuurlijke strijd, want deze is begrijpe­lijk, maar deze beestmensen zijn voor mij onverdraaglijk.

[8] De koning op zijn troon krijgt nu ook stuiptrekkingen, alsof hij aan een zenuwziekte leed. De zaak lijkt hem ook niet aan te staan. Maar wat kan hij ertegen doen? Heeft hij nog enige macht, dan zal hij zeker het uiterste proberen om zijn troon te kunnen behouden. Heeft hij echter geen macht meer, dan zal hij beslist liever gaan dan het met zijn volk door zachtmoedigheid, liefde en geduld eens te worden. Wie zich echter wil doen gelden, zal het waarschijnlijk vergaan als de arend; hij zal namelijk ook een beduidende leegte in zijn maag beginnen te voelen! Want het geld zal aan de soldaten opgaan en zijn onderdanen zullen tenslotte hun belastingen alleen nog met hun leven kunnen voldoen.

[9] O Heer zie, de hele verschijning begint nu te verdwijnen, maar ik moet openhartig bekennen, dat ik dat raadselachtige dier met zeven koppen nog niet begrijp. Als het Uw heilige wil is, zoudt U mij daar ook wat over kunnen openbaren?'

[10] Ik zeg: 'Luister, liefste Helena, niet Ik zal dat doen, maar omdat al onze tafelgenoten en raadsgasten de verschijningen mee aanschouwd hebben, zullen we het aan Robert vragen en naar hem luisteren. Waarom zouden juist wij beiden alles alleen bespreken? De anderen hebben immers ook een mond!

[11] Dus Robert, leg jij onze dierbare Helena nu eens uit wat zij naar haar zeggen nog niet heeft begrepen.'

 

93

 

Robert verklaart het aanschouwde

Eigenliefde en hoogmoed, de diepste wortels van het kwaad

De onveranderlijke Godswil

 

[1] Op Mijn uitnodiging staat Robert op en zegt: 'O Heer, Gij liefde der liefde, vriend der armen, wijste onder de wijzen uit U! De hele zaak is naar haar uiterlijk voorkomen wel zonder meer duidelijk beschreven, maar omdat Helena zich op het gebied van overeenkomsten nog niet het nodige inzicht eigen heeft kunnen maken, waardoor ze zulke verschij­ningen zou kunnen begrijpen, is het toch nodig haar deze zaak te verduidelijken.

[2] Dus kijk eens, liefste zuster Helena: alles wat je nu hebt gezien, stelt in het algemeen de hoogmoed voor, die een geest van verdorvenheid is. Daar voor het raam zag je ze strijden, en die harde strijd werd aan beide kanten doordrenkt met wederzijds verraad. Kijk, dat is allemaal het werk van de hoogmoed, wiens geboorteplaats de eigenliefde is. Zoals echter de zuivere Gods- en naastenliefde de oorsprong van alle heil, alle gelukzaligheid en alle eendracht en eensgezindheid is, zo is de eigenliefde niets dan haat tegenover alles wat op haar afkomt, en daardoor de oorzaak van alle verachting en vervolging van datgene wat zich tegen deze kwaadaardige eigenschap wil verzetten.

[3] De zuivere liefde geeft alles, wat ze heeft. Toch kan ze nooit armer worden, maar slechts rijker en machtiger; als ze geeft, ontvangt ze immers honderdvoudig terug wat ze gegeven heeft. De eigenliefde verliest echter steeds honderdvoudig wat ze neemt en rooft. Omdat ze in zichzelf geen kracht of macht bezit, moet ze andere krachten door allerlei haar zelf verarmende middelen te hulp nemen. Hierdoor houdt ze zich in de wereld wel een tijdlang staande, in een schijnglans en in een zekere schijngrootheid. Omdat iets dergelijks echter mettertijd steeds meer kost, verarmt ze uiteindelijk totaal, waarbij ze zich dan als een hongerige worm buigt, strekt en kronkelt. Maar dat baat haar weinig en dient slechts om haar volledige ondergang te bevorderen.

[4] Wie voert er derhalve oorlog? Kijk, de eigenliefde als de moeder van hoogmoed en heerszucht! En wie keert zich tegen haar en overwint haar? Het is de macht der zuivere liefde, die gerechtigheid is en een rechtvaardig oordeel uit God! Wel wendt de eigenliefde van de vijand alle mogelijke middelen aan om zichzelf staande te houden en wraak te nemen op Gods gerechtigheid. Maar dat baat haar niets, omdat ze zichzelf daardoor over de gehele linie geweldig verzwakt, terwijl in dezelfde strijd de zuivere liefde na iedere slag steeds machtiger wordt.

[5] De verschijning met de omgekeerde tiara, die ontstaat uit een moerasplant, toont duidelijk uit welke oorsprong alle aardse heerlijkheid heeft. Dat je haar tenslotte ondersteboven op een driepoot zag staan, gaf duidelijk de positie weer, waarin zich alle aardse macht en pracht, glans en heerszucht ten opzichte van het zuiver hemelse bevindt. De driepoot echter stelt de wankele basis voor waarop dat alles berust. De eigenliefde is de ring van de driepoot; de poten zijn valsheid, list en bedrog. In de tiara zag je bloed en schandelijke wormen, wat je al uitgelegd is. Alleen het zevenkoppige dier is je nog onduidelijk gebleven. Je hoeft echter alleen maar volgens het beginsel van de analogieën te werk gaan en je zult gemakkelijk tot de echte beschouwelijke betekenis komen van wat dit beeld wil zeggen. Probeer het maar, wij allen zullen je er bij helpen!

[6] Als je het ontcijferd hebt, zal de Heer ook het Zijne doen! Ja, ik zeg je: het hangt er nu van af, hoe jij in jouw grote liefde deze dingen zult bevatten. Zoals jij en zoals wij, in overeenstemming met jou, de zaak zullen begrijpen, zo wil en zal de Heer handelen! Voer je opdracht daarom heel goed uit, want het heil van de wereld hangt nu van jouw inzicht af!'

[7] Helena is stomverbaasd, wanneer Robert haar meedeelt, dat het heil van de wereld nu af zou hangen van haar inzicht betreffende het zevenkoppige dier. Ze wendt zich daarom meteen weer tot Mij en vraagt: 'O Heer, mijn hemels zoete liefde, is dat wel waar, wat onze wijze Robert mij daarnet heeft meegedeeld?'

[8] Ik zeg: 'Ja zeker! In een profetie, die zich bevindt in de handen van de Indiërs, een van de oudste volkeren der aarde, staat: 'Zie, gij zondig mensengeslacht! Het was een vrouw die de wereld in het verderf stortte, en ooit zal er weer een vrouw zijn, door wie de wereld een grote genade zal worden gegeven. Tenslotte zal het weer een vrouw zijn, door wie de wereld zal worden geoordeeld. Maar het zal aan die vrouw liggen, en van haar inzicht afhangen, of het voor het leven of voor de dood zal zijn!' En zie, jij bent nu juist die bewuste vrouw, waarover de oeroude openbaring spreekt! Doe daarom dus je best, anders zal het de aarde slecht vergaan!'

[9] Helena zegt: 'Och nee, nee, dat is toch niet mogelijk! Dat zou voor mij ook geen zaligheid zijn, wel echter een grote smart. O Heer, ontsla me er daarom van deze beslissing te moeten nemen, want ik zou er niet voor kunnen instaan of deze goed of slecht uitvalt!'

[10] Ik zeg: 'Liefste Helena, je kent reeds Mijn grote liefde voor jou, maar je weet ook dat er bij Mij, namelijk hier in het rijk van leven, licht en eeuwige onomstotelijke waarheid, niets kan worden afgedongen op datgene wat Ik eenmaal heb uitgesproken. Daarom zul je toch moeten doen wat Ik nu van je verlang. Want zie, als Ik onachtzaam zou zijn in Mijn uitspraken en beslissingen, welk een orde en welk een aanblik zou de hele schepping in korte tijd dan wel niet krijgen?! Als Ik slechts één moment zou nalaten al het geschapene volgens Mijn idee onwrikbaar vast te houden, zou alles uit zijn voegen geraken en alle vormen en gestalten zouden overgaan in wolkachtige, hoogst veranderlijke en snel vergankelijke drogbeelden. Maar juist omdat Ik meer dan jij kunt begrijpen onveranderlijk ben, blijven alle geschapen dingen en wezens in de hele oneindigheid ook altijd datgene waarvoor en zoals ze eens werden gevormd.

[11] Ik heb het echter nu voor deze tijd bepaald en heb jou uitgekozen. Daarom moet je uit zuivere liefde tot Mij dan ook datgene doen wat Ik van jou verlang. Daardoor zul je je dan pas volledig zelfstandig en vrij in jouw levenssfeer ontwikkelen en in het vervolg, als vanuit jezelf, onaf­hankelijk tegenover alle vreemde invloeden kunnen staan.

[12] Want alles wat Ik hier van jullie verlang gebeurt niet zozeer omwille van de materiële wereld, die toch al geoordeeld is, maar meer voor jullie, opdat jullie allemaal werkelijk vrij mogen worden en in staat zullen zijn om van de hoogste vreugde en zaligheid te genieten! Wel hangt ook alle bedrijvigheid op aarde in elk opzicht van hier af, omdat hier de kern en de wortel liggen van al het ontstaan en zijn. Maar desondanks werken we hier toch niet voor de aarde, maar voor de hemelen.

[13] Dus liefste Helena, begin nu maar met wat broeder Robert je heeft opgedragen!'

 

94

 

Helena over het zevenkoppige monster, de strijd tussen de dieren, de wolfsmensen en de koning

 

[1] Helena zegt: 'Ja, als de zaken er hier en in de hele oneindigheid zo voorstaan, moet ik inderdaad tot een inzicht komen. Maar ik denk dat het zijn of niet-zijn van de aarde echt niet zozeer van mijn domheid zal afhangen. Nietwaar, mijn enige liefde, U kunt de hele oneindigheid toch wel een paar seconden lang zonder mijn inzicht over de afschuwe­lijke zevenkop in stand houden?'

[2] Ik zeg: 'Ja, Mijn geliefde Helena, bij Mij is alles met een perfecte weegschaal afgewogen; in veel gevallen kan er echt geen uitstel of stilstand worden geduld. Weliswaar kan Ik de hele schepping wel in stand houden zonder jouw inzicht, maar zoals Ik reeds heb opgemerkt, gaat het hier niet zozeer om een onwankelbaar in stand houden van het heelal, maar veel meer om al degenen, die hier de laatste tijd uit de wereld zijn aangekomen, op een hemels volmaakte manier vrij te maken. Als je dat daarbij in overweging neemt, zal het voor jou gemakkelijk zijn om datgene na te komen, wat Ik van je verlang. Heb je dit nu begrepen?'

[3] Helena zegt: 'Ja Heer, nu is het mij duidelijk! En daarom wil ik dan nu met Uw hulp proberen om het met die afschuwelijke zevenkop klaar te spelen.

[4] Zoals ik het nu zie, stelt dit zevenkoppige wezen de eigenlijke geest van de antichrist voor, en getuigt het daarvan door zijn doen en laten in zijn eigen vuil. De draak zelf stelt de grote schandelijkheid voor, die volgt uit heerszucht, hebzucht, leugen en bedrog. De zeven koppen zijn als de zeven voornaamste hartstochten, waarin de zeven hoofdzonden hun oorsprong hebben: hoogmoed, heerszucht, jaloerse afgunst, dodelijke gierigheid, onverzoenlijke haat, verraad en tenslotte moord! Daaruit komen voort: genotzucht, vraatzucht, zwelgerij, ontucht, hoererij, het niet achten van de naaste, het vervolgen van diegenen die vrij zouden moeten kunnen ademen, schaamteloosheid en gebrek aan eergevoel, een volledige gewetenloosheid en tenslotte het volledig minachten en volko­men negeren van God! Deze noodzakelijke gevolgen van de eerste zeven voornaamste hartstochten zijn dan echter ook boven iedere kop precies dezelfde, zoals te zien is aan de tien gelijke punten, die boven iedere kop steeds hetzelfde te zien gaven. Op de punten zaten ook nog gloeiende kronen, waarmee het dier het bloed liet verdampen wanneer dit de beker te hoog begon te vullen. Deze gloeiende kronen lijken mij de volslagen heerszucht aan te duiden, die voor U, o Heer, een gruwel is en die zich nu zelfs in de harten van de volkeren heeft genesteld. Nog duidelijker echter lijken me deze kronen te wijzen op de politiek, die zich voordoet als een veelbelovende dekmantel, zodat niemand zal merken hoe zich in haar een scherpe en dodelijke punt verschuilt. Wil echter iemand die dekmantel aanraken, dan is deze gloeiend door het vuur van de toorn in de harten van de heersers over de blinde volkeren, zodat ieder die het waagt zich daaraan te vergrijpen, zich gemakkelijk kan branden.

[5] Daarom denk ik dat men de kronen, de punten, de zeven koppen, het hele dier, zijn helpers en de tiara weg moet doen, dan hoeft de mensheid van de aarde niet meer door het bloed te waden om tot de ware vrede te komen. Ook de diermensen-gevechten zouden dan tot het verleden behoren.

[6] Ik ben doordrongen van het besef, dat er op aarde twee dingen moeten gebeuren, wil het er op haar bodem ooit vreedzaam uitzien. Ofwel moet U, Heer, negentiende deel van de mensen vrijwel plotseling door Uw doodsengel van de aarde laten wegnemen en aan de overgeble­venen betere leiders geven, of U moet de aarde minstens negen keer vergroten en in ieder land een hoge berg van het zuiverste goud laten ontstaan. Want alleen door een enorme, overal gelijkmatig verdeelde hoeveelheid van dit metaal uit de hel zal zijn waarde dalen tot die van eenvoudig kalksteen, waardoor de waarde van de mensheid zal stijgen. Dus, of een vermindering van het aantal mensen, of een enorme ver­meerdering van goud en zilver, anders zal het nooit en te nimmer beter worden op aarde. De bezitsdrang en hebzucht van de mensen moeten over de hele linie tot een geweldige oververzadiging komen, anders zal ze haar eigenliefde, de bron van hoogmoed en heerszucht, nooit laten varen!

[7] Waartoe dient de os (kracht van het volk) met zijn sterkte? Waartoe de geweldige klauw van de leeuw (dynastie)? Waartoe dient het onverzettelijke gewicht van het gepantserde dier (tiranniek-despotische onderdrukking der vorsten)? Welk effect tot welzijn van de mensheid komt er voort uit de kracht van de slang (geheime, allesomvattende inquisitie-politiek)? Wat kan de machtige, vrije adelaar doen (socialisti­sche vrijstaat)? Wat vermag de in haar hinderlaag loerende krokodilach­tige wraak? Tenslotte drijft de armzalige en zwakke ichneumon (de gemeenschappelijke armoede, die er nog bij komt) toch nog alles uit elkaar, en wel met een geheel lege maag. Waartoe diende dan zulk een strijd? Is de ichneumon uiteindelijk toch goed, dan is dat ook aan het begin! Moet de aarde dan door het bloed arm worden?

[8] Och Heer, wijze en liefdevolle Schepper, wij geschapen wezens vragen en gissen hier wel voor U, maar naar ik mij steeds duidelijker realiseer, in zekere zin tevergeefs! Want wat we ook willen, U doet toch wat U wilt en zoals Uw hoogste wijsheid het voor goed en juist houdt. Dat echter is eigenlijk het beste van de hele zaak, want zoudt U onze beoordelingen in de uiterlijke natuur-aangelegenheden laten meespelen, dan zou de hele schepping het volgende ogenblik al niet meer bestaan! Maar U, 0 Heer, bent overal het oorspronkelijke grondbeginsel en Uw hele heilige ordening is voor U een lichte gedachte, al is deze voor ons, schepselen, zwaar van inhoud. Daarom ben ik van mening dat het bijna overbodig moet zijn nog meer tegen U te zeggen.

[9] De in de laatste verschijning voorkomende wolfsmensen stelden die hoogst huichelachtige kloosterorde voor, die door iedereen reeds eenstemmig veroordeeld is. Dat juist deze, evenals de haar verwante congregaties op aarde, bijna altijd de aanstichters waren van al het kwaad en nergens zo ijverig naar streefden dan naar de volledige alleenheer­schappij over de gehele aarde, is wel dermate duidelijk, dat iedere verdere beschouwing hieromtrent overbodig is.

[10] De koning, die doordrongen van een overdreven groot gevoel voor het recht om te heersen, met gebiedende blik op de troon zit, lijkt een sprekend symbool van heerszucht te zijn in deze tegenwoordige, beroerde tijd op aarde, waarin iedereen wil heersen, maar niemand meer wil gehoorzamen, behalve wanneer hij met deze gehoorzaamheid grote voordelen kan behalen. Is dat niet het geval, dan wordt de anders zeer onderdanige dienaar meteen een alle regeringen hatende democraat, een zogenaamde rode republikein, die de mensheid alleen door de vernieti­ging van de regenten gelukkig wil maken, maar daarbij hoofdzakelijk zijn eigen lege buidel flink ver open doet! Deze heerszucht lijkt bijna de enige oorzaak te zijn waardoor alle mensen, als door een tweesnijdend zwaard, in gloeiende haat uiteen worden gedreven.

[11] Ik zie nu volstrekt geen waarachtige liefde meer onder de mensen. Niemand houdt meer van de ander als mens en broeder in U, 0 Heer, maar ziet hem alleen nog maar als een vervelende medebelanghebbende. Kan meneer B voor meneer A van enig nur zijn, dan zal A hem ook met alle vriendelijkheid bejegenen. Maar is B daartoe niet in staat, dan wordt hij voor A maar al te gauw een mens die hem volkomen onverschillig is, ja, die hij vaak zelfs minacht. Ik zou B niet graag aanraden om in een mogelijke noodsituatie bij A hulp te zoeken, wanneer deze intussen vermogend zou zijn geworden. Want B is zijn vriend niet meer, omdat hij hem niet heeft geholpen, ook al had hij kunnen aantonen dat hij hem indertijd onmogelijk had kunnen helpen! Zelfs al had B A werkelijk geholpen, zodat A daardoor naderhand grote voordelen had behaald, en B zou daarna in een of andere verlegenheid raken en hulp zoeken bij A, dan zal A, die op zijn eigen voordeel uit is, zich zeker zoveel hij kan onder hoffelijke verontschuldigingen terugtrekken en alle mogelijke moeite doen om van de lastige B af te komen. Zie Heer, zo ken ik de mensen en het merendeel is werkelijk zo!

[12] Maar hoe zijn ze te verbeteren? Dat is een vraag, die slechts U alleen en anders geen enkele geschapen engel ooit kan beantwoorden. Wij kunnen hier gissen totdat alle zonnen zijn opgebrand, maar de aarde met haar blinde mensen zou daar toch niet mee geholpen zijn. Maar als U volgens Uw geheime, machtige en liefdevolste wijsheid slechts één woordje uitspreekt, dan wordt de hele aarde gezond zoals eens de knecht van de Romeinse hoofdman, wiens heer voor hem bij U om genezing kwam vragen. O, mijn liefste, meest goede, allerbeminnenswaardigste Heer en God Jezus, wees toch zo barmhartig, en zuiver de arme aarde voor eeuwig van alles wat duivel heet en duivels is! Uw wil geschiede!'

 

95

 

Uitleg van de Heer over de ontwikkeling van zelfstandige wezens

Sleutel tot begrip van het leven op aarde

 

[1] Ik zeg: 'Wel, Mijn allerliefste Helena, je hebt Mij nu een goede raad gegeven en het is allemaal echt goed te verwezenlijken. Werkelijk, jouw geslacht kan trots op je zijn!

[2] Slechts op twee punten heb je het wat te bont gemaakt: dat je op aarde ofwel negentiende deel van de mensen weggenomen of de aarde vergroot wilt zien, en dat je iedere heerschappij op aarde weg zou willen hebben. Zie, dat is wat te hard en langs natuurlijke weg niet uitvoerbaar, maar alleen langs de weg van het gericht. Een gericht is echter de eigenlijke dood van ieder wezen dat erdoor wordt gegrepen.

[3] Kijk, Ik ben almachtig en alles wat Ik ook maar denk, moet ook meteen gebeuren wanneer Ik het wil. Wanneer Ik hier nu een miljoen mensen voor Me zou willen hebben, dan zouden ze er ook zijn. Ze zouden zelfs wijs spreken en handelen en er uitzien als de mooiste serafijnen. Ze zouden je zelfs met alle liefde omringen en je van harte dienen, en toch zouden ze op zichzelf volslagen dood zijn. Alles wat ze zouden doen en spreken, zou alleen Ikzelf doen. Want in hen zou geen ander leven zijn dan datgene, wat Ik voor hun, volgens Mijn wil bepaalde levensduur, zou willen hebben. Zou Ik deze, alleen in schijn levende mensen niet meer willen, dan zouden ze echter ook in een oogwenk niet meer bestaan.

[4] Zou Ik zulke mensen willen behouden en hen in een werkelijk, vrij handelend en van Mijn almacht onafhankelijk leven willen plaatsen, dan zou Ik Mijn geest, die in deze in schijn levende mensen werkt met een geschikt middel van Mij los moeten maken. Ik zou hem dan in deze mensen moeten binden en door een uiterlijke, materiële omhulling gevangen moeten laten nemen, hem zo ten opzichte van Mij tot een zelfstandig wezen moeten maken en hem in die toestand gedragsregels geven. Ik zou hem dan mogelijkheden en prikkels moeten geven, waar­door hij genoodzaakt zou worden vanuit zijn vrije, van Mij helemaal losgemaakte inzicht en wilskracht te handelen, ofwel in overeenstem­ming met de hem gegeven wet, of in strijd daarmee. De wet zou natuurlijk doelmatig, wijs en volmaakt goed moeten zijn. Als gevolg van de strafmaatregel zou zo'n mens, in geval hij de wet niet in acht neemt, nog strenger en langer gevangen moeten worden gehouden, totdat hij noodgedwongen de wet daadwerkelijk zou aannemen en ernaar zou handelen. Pas dan zou het raadzaam zijn zo iemand de uiterlijke banden weer af te nemen en hem, net als jou, als een goed gevormd wezen in de volste vrijheid te laten overgaan, waarin hij tenslotte vanuit zichzelf een volmaakt, niet meer in het gericht staand leven zou hebben.

[5] Daaruit kun je reeds gemakkelijk opmaken, dat Ik zelf de vrije handelwijze van de mensen, die op aarde in de materie hun proef tot het verkrijgen van de vrijheid doormaken, volledig moet waarborgen, of ze nu wettelijk goed, of onwettelijk slecht is. Want raak Ik ze aan met Mijn almacht, dan zijn ze op het moment van aanraking al dood, zodat ze dan uit zichzelf niet meer in staat zijn nog iets te doen. Wil Ik ze weer vrij maken, dan moet Ik Mij weer volledig van hen afscheiden en ze in de materie gevangen zetten, waar ze dan een nieuwe vrijheidsproef moeten doormaken.

[6] Valt deze volgens de gestelde ordening uit, dan kunnen ze, net als jij hier in deze wereld van de geesten, in een volkomen vrij leven overgaan. Valt ze echter tegen de ordening uit, dan moet de gevangen­schap ook in de geestenwereld zo lang voortduren, totdat zulke mensen tot die praktische kennis geraken, waarmee ze dan Mij, hun Schepper, zonder schade te lijden kunnen naderen. Kunnen ze Mij eenmaal liefhebben als hun Heer en Broeder, dan zijn ze door zo' n liefde pas echt vrij zoals Ik, terwijl Ik dan in hen als een volkomen tweede Ik levend denk, voel, oordeel en handel.

      [7] In zulk een eeuwig voortdurende toestand kunnen ze echter van Mij uit, zonder dat hun individuele vrijheid schade lijdt, steeds meer vrije inzichten en krachten opnemen, ja zelfs alles volmaakt worden zoals Ik. Deze toestand is dan voor hen pas de volmaakte zaligheid.

[8] Kijk, het is gemakkelijk gezegd: 'Heer, doe dit en dat! Richt de volkeren, richt de koningen en richt de heerszuchtige paus! Verdelg allen die hoogmoedig en heerszuchtig van hart zijn! Doe wonderen! Laat door een pestepidemie het hele boosaardige mensengepeupel vergaan, want ze zijn allemaal slecht!' Maar dan moet men toch met meer inzicht bedenken dat Ik volkomen tevergeefs zou hebben gewerkt, wanneer Ik vanwege hun onwettige handelwijze de op aarde geplaatste mensen meteen zou willen richten en doden.

[9] Ofschoon we er voornamelijk op moeten letten, dat de in wording zijnde mensen op aarde zo veel mogelijk handelen volgens de wetten der eeuwige ordening, waardoor het vrije leven natuurlijk vlug en gemakke­lijk te bereiken is, moeten we toch ook met het allergrootste geduld de zelfs totaal verkeerde handelingen met dezelfde rust beschouwen als wanneer ze goed en rechtvaardig zouden zijn. Want de eerste en voor­naamste voorwaarde voor de vorming van vrije mensen is, dat ze zich eens, volledig van Mij gescheiden bewust worden van zichzelf en vanuit zichzelf beginnen te handelen! Goed of slecht, wettelijk of onwettelijk, dat moet voor het begin van ieder nieuw wordend mens volkomen eender zijn. We moeten hun zelf gemaakte instellingen en uitvindingen respec­teren en onze invloed, die hen beschermt, zo veel mogelijk verborgen houden. Want zouden wij openlijk optreden, dat zouden wij de jonge, tere planten in de school voor de vorming der mensen met één stap vernielen; dan zouden we veel langer werk hebben om het vertrapte weer op te richten en naar zijn grootse bestemming te leiden, dan wanneer we geduldig deze eerste ontwikkeling van de mensen op aarde slechts heel voorzichtig werkend en helpend aanzien. Want na deze eerste ontwik­kelingsfase hebben we toch nog altijd talloze wegen om de nog ontont­wikkelde mensen naar hun juiste bestemming te leiden.

[10] Alleen als onder de wordende mensen dermate grove vergrijpen tegen de ordening beginnen te ontstaan, dat de ten doel gestelde, absolute levensvrijheid daardoor ernstig in gevaar zou komen, moeten we weliswaar hier en daar kleine, maar slechts uiterlijke schrik teweeg­brengende gerichten laten optreden, zoals oorlogen, dure tijden, honger en pest. Maar elk van deze strafgerichten mag nooit meer dan hoogstens een tiende van de mensen treffen, omdat het bij een sterkere verzwaring van de straf maar al te gemakkelijk de uitwerking van een echt dodelijk gericht zou krijgen.

[11] Kijk, hiermee heb Ik nu Mijn inzicht duidelijk gemaakt en Mijn mening gezegd! Wat vind je ervan? Zeg jij Mij nu ook weer of je deze goed, waarachtig en volkomen rechtvaardig vindt. Of zou het misschien ook nog anders kunnen zijn?'

[12] Helena zegt: 'O liefde, goedheid, wijsheid, o God, o Vader, o Jezus! Hoe zou men daar nog iets tegen in kunnen brengen! Want met de oneindige wijsheid, waarmee U nu het ontstaan van de mensheid en haar ontwikkeling tot het hoogste, vrije levensniveau overeenkomstig de zuiverste waarheid hebt aangetoond, is dat zeker nog nooit voor men­senogen en -oren gebeurd!

[13] Nu pas zie ik duidelijk in wat een mens is, hoe hij moet zijn en moet handelen en hoe hij geleid wordt, opdat hij zijn eeuwige bestem­ming mag bereiken! En daar zou ik nog een andere mening tegenover moeten stellen? Nee, dat zou toch te onzinnig van me zijn! Nee, mijn liefste, wijze, zachtmoedige, geduldige en hemels mooie en verheven Heer Jezus, nu krijgt U mij zelfs met al Uw almacht niet meer zo ver, dat ik nog mijn mening geef! Wie het zou wagen daar nog een of andere domme opmerking over te maken, moet wel een ellendige schoft zijn. Zelfs al zou het Petrus of Paulus zijn, dan nog zou ik terugvallen in mijn grofste temperament en hem als welverdiende loon zijn ogen uitkrabben! Maar ze zijn nu allemaal stil en zien de grote waarheid van Uw woorden zeker nog duidelijker in dan ik.

[14] Mijn Heer en mijn God, ik ben zo sterk doordrongen van de heiligheid van Uw waarheid, dat ik bijna zou willen beweren: zelfs U zou hier niet eens, al was het maar voor de schijn, een andere mening naar voren kunnen brengen! Dat is mijn vaste en onherroepelijke mening, waarin ik eeuwig zal leven en volharden, terwijl ik U boven alles uit al mijn krachten bemin!'

 

96

 

De Heer over godskinderen en kinderen van de wereld

Gelijkenis van de boomgaard en van de onvruchtbare boom

 

[1] Ik zeg: 'Liefste Helena, Ik ben met alles wat je gezegd hebt volkomen tevreden en jouw lofprijzing laat zelfs in Mijn hart niets meer te wensen over. Want alleen degene die de waarheid inziet, kan de waarheid loven, zoals ook niemand Mij als God kan herkennen en liefhebben, die niet van Mij is uitgegaan!

[2] Er zijn mensen die direct uit Mij zijn voortgekomen, daarnaast zijn er ook mensen die indirect door Mij zijn geschapen. Zij, die rechtstreeks uit Mij zijn voortgekomen, zijn de eigenlijke Godskinderen, in wier harten dan ook de zuivere Godsliefde woont, waaruit de echte erkenning van God voortkomt. De indirect geschapenen zijn echter kinderen van de wereld, verwekt door satan uit de hel. Deze laatsten zijn door Mij echter ook geroepen tot de waarachtige erkenning en de waarachtige zuivere liefde. Omwille van hen heb Ik hoofdzakelijk het werk van de grote verlossing volbracht. Voor juist deze mensen gebeuren nu ook deze dingen op aarde en wordt er hier in Mijn hemelen beraadslaagd. Daarom denk Ik, dat in jouw lofprijzing nog iets aange­voerd had kunnen worden, dat in zekere zin een uitzonderingstoestand weergeeft, welke in Mijn gebruikelijke scheppings- en begeleidingswijze der mensen enkele niet onbeduidende veranderingen noodzakelijk maakt.

[3] Ik zal je daarvan enkele voorbeelden geven en jij zult die dan beoordelen. Luister dus!

[4] De eigenaar van een boomgaard heeft een hoeveelheid grote en kleine, edele en onedele fruitbomen geplant. Ze kregen allemaal dezelfde goede grond en de onedele kregen zo mogelijk haast een nog betere dan de edele. Ze werden allemaal met grote ijver verzorgd en het bleek, dat sommige onedele bomen veel weliger groeiden dan de edele. Een van de wilde bomen viel bijzonder op door zijn weelderigheid, zodat de tuinder hem zijn volle aandacht begon te schenken; hij verzorgde hem en bewees hem al zijn liefde. Maar het ene jaar na het andere verstreek; terwijl alle andere bomen vruchten voortbrachten naar hun soort, gaf deze boom geen teken van vruchtbaarheid en bracht alleen bladeren voort. Toen werd de tuinman als beheerder van de boomgaard tenslotte ontstemd en sprak tot zijn knechten: 'Jullie weten hoe ik deze wilde boom jarenlang verzorgde, maar hij heeft me nog geen enkele vrucht opgebracht; graaf hem daarom met wortel en al uit, hak hem in stukken en werp hem in het vuur, want deze vervelende boom begint me verschrikkelijk te ergeren! Op zijn plaats zetten we een wilg ten teken dat hier een onvruchtbare boom jarenlang mijn liefde en geduld heeft misbruikt!' Daarop zeiden de knechten: 'Heer, laat hem nog een jaar staan; we zullen hem een hoofdtak afnemen en hem andere grond geven. Als hij dan nog geen vruchten opbrengt, laat dan met hem gebeuren wat U gezegd hebt!' De heer van de boomgaard prijst het geduld van de tuinlieden en laat hen te werk gaan volgens hun goede bedoelingen. Maar na een, twee en tenslotte drie jaar brengt de boom nog steeds geen vruchten voort. Hij vormt wel bloesems, zodat men zou denken dat de boom tenslotte toch eens met zijn vruchten de moeite van de tuinders zal belonen, maar kijk, er komt desondanks geen vrucht tevoorschijn.

[5] Wat denk je, Helena, dat er met deze vervelende boom moet gebeuren? Moet mijn dreigement ten uitvoer worden gebracht of niet? Want eerlijk gezegd begon de boom de tuinman allang heel erg tegen te staan.

[6] Onder deze boom dienen echter die mensen te worden verstaan, die kinderen van de wereld zijn en van Mij alle zorg en aandacht krijgen, maar toch behalve bladeren en bedrieglijke bloesems geen vruchten van liefde, deemoed en gehoorzaamheid voortbrengen, omdat hun hart en hun gemoed begraven liggen in al het wereldse en in het goede leven van het lichaam. Zeg Me dus wat er met zulke mensen bomen moet gebeuren, die noch goede, noch slechte vruchten voortbrengen, maar temidden van goede en slechte fruitbomen een soort parasietbomen zijn, die alleen maar genieten, maar nooit iets nuttigs willen doen? Ook al lijken zij nog zo mooi, het is allemaal slechts bedrog, want hun gevoelsleven bestaat, evenals hun liefde, uit buitensporige genotzucht.'

[7] Helena zegt: 'O mijn Heer en mijn God Jezus, dat is alweer een uiterst netelige vraag! Ook hier hangt alles weer af van wat U mij hebt geopenbaard over de schepping, leiding, ontwikkeling en geestelijke vorming, ordening en uiteindelijke bestemming van de mensen. Maar er is toch verschil tussen die mensen en anderen, die niet vanwege hun ongehoorzame eigen wil Uw wetten overtreden, maar enkel uit onkunde en gebrek aan ontwikkeling. Wanneer dergelijke ondankbare en in hun hart zeer eigenzinnige mensen nooit gewillig en daadwerkelijk gehoor willen geven aan Uw vermaningen en hun handelwijze slechts je reinste aanfluiting is van Uw heilige woorden; als zij meer behagen scheppen in het vlees van een vrouw dan in Uw heilig Vaderwoord, en aan een jonge meid waar hun onkuise, zinnelijke blik op valt, eerder honderd harten (wanneer zij ze zouden hebben) zouden schenken dan één aan U; wanneer zij zich ook niets gelegen laten liggen aan zo veel tuchtigingen en vermaningen, die U iedereen toch veelvuldig laat toekomen, dan ben ik van mening dat zulke domme wellustelingen werkelijk niet meer waard zijn dan een geslepen bijl aan de wortels van hun liederlijke leven!

[8] Och, zulke kerels, zoals die Patheticus daar, heb ik op aarde in Wenen maar al te goed in groten getale leren kennen! O Heer, zulke mensen zijn niet meer in staat om ook maar de slechtste vruchten voort te brengen. Er valt aan hen ook niets meer te verbeteren, want wat eenmaal schroot is, zal nooit goud worden! Daarom moeten ze worden omgehakt en in het vuur worden geworpen. Misschien maakt het vuur nog iets bruikbaars uit hen!'

[9] Ik zeg: 'Je hebt volkomen gelijk en zo zij het ook! Want wanneer Ikzelf iemand alle mogelijke ontwikkeling heb doen toekomen en hem alle mogelijke begrip, geduld en mildheid heb betoond en hem bijna op handen heb gedragen, en hij dan toch nog ondanks alle vermaningen al zijn zinnen in het vuilste moeras laat verzinken, dan is hij werkelijk geen beter lot waard. Maar kijk, we hebben juist hier verscheidene voorbeel­den van zulke mensen: daar, die Patheticus is er een, en in het hier tegenoverliggende vertrek staan nog enkele dozijnen, waaronder zelfs enkele bloedschenders, en een, die in één jaar tijd zijn eigen tienjarige tweelingdochters wel honderd keer heeft verkracht, hetgeen deze beide zeer lieve kinderen uiteindelijk het leven en daarmee de voor hen op aarde bestemde geestelijke ontwikkeling heeft gekost. Maar zie, deze slechte bokken zijn hier desondanks in een vrije, niet geoordeelde toestand! Ik vraag je nu wat er in het vervolg met deze en soortgelijke anderen moet gebeuren?'

[10] Helena zegt: 'Als ze dan toch eenmaal hier zijn, dan zouden we nog eens kunnen proberen of er aan hen misschien nog iets valt te verbeteren! Is bij hen nog enige verbetering mogelijk, dan moet geen moeite worden gespaard om ze te bekeren. Zou echter iedere poging op hun hoogmoedige domheid stuklopen, handelt U dan met hen zoals met die vijgeboom, die geen vruchten had om U te voeden, toen U zich op een avond moe en hongerig onder zijn takken begaf!

 

97

 

Over zinnelijke lust en hoogmoed Roberts opdracht betreffende de patheticus

De filosofie van de genotzuchtige, wereldse mens

 

[1] Ik zeg: 'Liefste Helena, je hebt Me een goede raad gegeven! Daarnaar zullen we ook handelen. Gelukt het ons, dan zullen zij leven; gelukt het echter niet, dan zullen zij verdoemd zijn! We zullen meteen aan het werk gaan, want zolang deze afschuwelijke soort niet omgevormd of vernietigd is, zullen we van de aarde nooit volkomen rijpe en goede vruchten kunnen verwachten.

[2] De hoogmoed kan veel gemakkelijker worden bestreden dan deze verderfelijke kwaal! Wanneer mensen trots, hoogmoedig en heerszuchtig zijn geworden, dan geve men hun oorlog, gebrek, armoede en ziekten; dan zullen ze spoedig tot bezinning komen en de verdeemoedigende lessen zullen hun lange tijd bijblijven. Maar een echte geile bok stoort zich nergens aan! Al zou hij ook alle nare geslachtsziekten doorgemaakt hebben en tenslotte door zwakte nauwelijks nog kunnen gaan of staan en dood hem van alle kanten aangrijnst, dan maakt hij zich daar toch niet druk over, als hij maar het lichaam van een weelderige vrouw kan betasten! Als hij gaat slapen, dan is zijn laatste gedachte... genot! En wanneer hij ontwaakt, is zijn eerste gedachte weer genot, en zo de hele trage en slaperige dag door weer niets anders dan lichamelijk genot! En zo zijn zijn zinnen, zijn liefde en vriendschap en alles in hem lichamelijk genot!

[3] En hoe groot is de hoogmoed, die steeds samengaat met de lust van het vlees, en die zich maar al te gauw aanmeldt, wanneer iemand zulk een geile bok stoort in zijn leven-zaligmakende wereld en hem mogelijkerwijs een of andere vriendschappelijke vermaning durft te geven! Dan is deze voor de ontuchtige een doorn in het oog! Kijk, zo is het met hen gesteld op aarde en zo komen zij ook hier naar toe!

[4] Nu je dit weet, zullen we meteen ernstig proberen iets met de Patheticus te bereiken. Het resultaat zal je leren of de moeite, die we voor hem doen, beloond zal worden of niet.'

[5] Daarop stuur Ik Robert naar de Patheticus om hem heel beleefd bij Mij te ontbieden.

[6] Robert maakt vol allervriendelijkste hoogachting een buiging en zegt: 'O Heer, wanneer U zelf het werk ter hand neemt, moet het lukken! Als hij maar hier te krijgen is. Het lijkt me, dat dit een heel karwei zal worden. Wat denkt U ervan Heer, als we eerst de vierentwintig danse­ressen die zich dicht bij hem bevinden in tegenovergestelde richting dus wat meer naar het oosten laten gaan, waar zich toch al hun danspodium bevindt? Want naar ik heb opgemerkt, begint onze ellendige Patheticus met heel zijn gezelschap steeds dichter bij de charmante danseressen te komen! Hij begint al te watertanden bij de gedachte ze aan te spreken, maar het lijkt me toe dat hij niet weet hoe te beginnen. Daarom denk ik dat het in ieder geval niet slecht zou zijn om de danseressen eerst naar die bepaalde plaats te laten gaan.'

[7] Ik zeg: 'Beste Robert, wat jou goed dunkt, is in Mijn ogen ook goed. Wanneer iemand iets als goed erkent en hij laat na het te doen, begaat hij een zonde tegen zijn eigen hart. Doe dus alles wat je goed en doelmatig vindt!'

[8] Robert gaat nu vlug naar de danseressen toe en vraagt hun naar de vooraf bepaalde plaats te gaan. Ze doen meteen allervriendelijkst wat Robert verlangt.

[9] Daarop wordt de Patheticus met zijn gezelschap echter razend, gaat op Robert af en zegt: 'Ho, ho, deze schatjes hebben nu lang genoeg in mijn nabijheid gestaan en tijdens jullie domme geklets hebben jullie niet naar hen omgezien. Maar juist nu ik graag wat nader kennis met hen wilde maken, moest de duivel je hier naar toe brengen om hen voor mijn neus weg te kapen! Ik geloof dat je wel genoeg hebt aan diegenen, die daar aan jullie Adams-, Abrahams-, Mozes- en God weet wat nog ­meer voor tafels als de mooiste schapen bij elkaar staan! Mijn Emma­ Gonde is er ook bij en mijn Marianne en de zeer mooie Aurora van een Lerchenfeldse. Weliswaar maak je erg weinig kans bij haar, naar het me voorkomt, omdat die pseudo Heiland Jezus voor haar heel wat meer lijkt te betekenen dan jij. Maar je mag wel naar haar kijken en als iemand, die tot over zijn oren verliefd op haar is, zo stilaan wat gaan wanhopen!

[10] O jij, oerdomme kerel van een Robert Blum! Op aarde was je een ezel en hier ben je een os! Dus in één persoon het complete vee, dat bij de geboorte van Christus aanwezig was. Nou, mooi zo! Werkelijk, jij zult het in jouw hemel nog ver brengen. Denk jij dan, koninklijke, Saksische boekenjood, dat ik niet elk woord heb gehoord van jullie beraadslagingen over de gehele oneindigheid Gods? Maar ere wie ere toekomt, of niet! De mooie Lerchenfeldse Aurora had het belangrijke voorrecht te mogen oordelen, en jullie wijze Gods-ossen en -ezels hebben het genoegen gehad te zonnebaden in haar wijsheid, net als de bladmijten in de heerlijke stralen uit de snuit van een glimworm! Ja, dat was werkelijk hemels mooi, verheven en de grote God waardig, of niet soms?

[11] En nu zou je mij ook nog willen meeslepen naar die fraaie vergadertafel, waaraan door een met een fosforiserend schijnsel overgo­ten Lerchenfeldse over zoveel verhevens wordt beslist, ja zelfs een oordeel over ons mannen wordt geveld, omdat we op aarde vaak dierlijk en dom genoeg waren om onszelf in zo verregaande mate te vergeten, dat we ons met zulke laagstaande schepsels wilden afgeven. Vriend, dan kun je lang wachten! Broertje, maak maar weer rechtsomkeert, ga maar terug naar je fosforstralende gezelschap en zeg hun: zo vangt men alleen onnozele sufferds; andere vogels laten zich niet zo gemakkelijk vangen, zeker niet als een verheerlijkte Lerchenfeldse met medeweten van haar pseudo-Je­zus ezels op vogeljacht stuurt. Als je daar weer terug bent, doe haar dan de groeten van mij!'

[12] Robert, stom verbaasd over zulk een onthaal, kijkt de Patheticus een tijd lang opgewonden aan en staat op het punt om hem nog tien keer grover te bejegenen. Hij vermant zich echter en zegt op gematigde toon: 'Vriend, je hebt me nog niet eens aangehoord en hebt dus helemaal niet kunnen vernemen wat ik je te vertellen heb, en je verwenst me zonder daartoe enige reden te hebben! Laat me eerst me je praten en oordeel dan, of ik iets onredelijks van je zou verlangen!'

[13] De Patheticus valt hem in de rede: 'Vriend, zonder nu direct een ezel te zijn zoals jij, reiken mijn oren echter toch tot aan jullie fraaie vergadertafel en hebben het twijfelachtige genoegen alles te horen wat daar wordt besloten. En zo hebben mijn oren dan ook de brutaliteit gehad te vernemen wat in jullie hoge raad werd beslist over die mensen, die het zich op aarde jammer genoeg hebben veroorloofd om te genieten van datgene, waar ze door de wet der natuur aan hun haren naar toe werden gesleept.

[14] Ja, jullie domme kerels van een hemelse wijzen! Wie heeft er dan de natuur geschapen en wie heeft met almachtige hand de ijzeren wetten in haar gelegd? Kijk, de echte, alleen eeuwig waarachtige Godheid! Hoe kan een worm echter zondigen, wanneer hij datgene doet waartoe de wetten der natuur hem instinctmatig aanzetten? Volgens mij is alleen diegene wijs, die de wetten in de grote natuur in zijn voordeel gebruikt en daarnaar leeft. Een ezel is echter diegene, die zich boven de wetten der natuur verheft en enkel een bovenzinnelijke vreugde nastreeft, die nergens anders bestaat dan in zijn domme hersenen. Wanneer ik echter volgens zulke wetten heb geleefd, zeg eens, waar is dan die God die me daarvoor zou kunnen oordelen?'

[15] Robert zegt op een nog steeds zeer gematigde toon: 'Hoor eens vriend, je windt je op vanwege de noodzakelijke verwijdering van de vierentwintig danseressen, die zeer sterk beslag legden op jouw nog onzuivere zinnen. Maar matig je nu en wees toch verstandig, zodat je mag inzien of mijn boodschap aan jou een goede, een slechte of een domme reden heeft.

[16] Je pocht nu wel geweldig op de natuurwetten en wilt me duidelijk maken, dat men wel bekrompen moet zijn, als men deze niet steeds dienstbaar weet te maken aan een genotzuchtig doel. Ik vraag je echter: vriend, hoe verklaar je het dan dat zeer veel van dergelijke ijveraars na een kortstondig zinnelijk genot in allerlei lichamelijk en geestelijk onge­neeslijke ellende terecht komen, waar bij wijze van spreken geen God hen meer uit kan halen? Hun hele natuur wordt verminkt, hun geest geleidelijk aan gedood en hun ziel verduisterd.

[17] Zeg eens, zou het fysiek en geestelijk voor dergelijke mensen niet beter zijn geweest, als ze die eerste wet der wellust niet zo stipt waren nagekomen, daar ze daardoor een tweede uit de hel over zichzelf hebben afgeroepen? De tweede is evenals de eerste ook een natuurwet. Als je zozeer ingenomen bent met de eerste, waarom dan ook niet met de tweede, wanneer deze haar rechten doet gelden?

[18] Je zei: 'Waar is die God die mij zou kunnen oordelen voor het opvolgen van de in de natuur gelegde wetten?' Ik vraag je echter: welke God heeft dan de tweede, afschuwelijke wet ingesteld als gevolg van de eerste, wanneer deze gewetensvol en ijverig wordt nageleefd?

[19] Wel heeft God alle wetten in de natuur gelegd, maar Hij gaf de vrije mens verstand en rede, opdat hij de eerste wetten van zijn vlees slechts heel matig, en dan ook nog alleen binnen de staat van het huwelijk, naar behoren zou vervullen. Voor stappen buiten de grenzen van de moraal heeft Hij dan ook wachters geplaatst, die zulke overtre­dingen steeds gevoelig door een tweede tegenwet plegen te bestraffen.

[20] Wanneer we echter uit ervaring weten, dat we alleen op de wettige middenweg werkelijk gelukkig kunnen zijn, hoe kun je dan die mensen, die volgens de juiste ordening van God leven nog ezels noemen?

[21] Wat heb je nu gedurende je hele aardse en nu geestelijke leven in de ware zin des woord_s aan goeds genoten? Op aarde leefde je in voortdurende twist en tweedracht met je wettige vrouw. Je hoeren plunderden je vaak tot op de laatste cent, zodat je onaangename schulden moest maken. Enkele jaren voor je vertrek uit de natuurwereld naar deze geestelijke, heeft een chique Italiaanse je nog dermate aangestoken, dat horen en zien je daarna verging. Vijf artsen prutsten, staken en sneden twee jaar lang aan je door en door geslachtszieke lichaam! Ze hielpen je echter niet, maar maakten je nog ellendiger dan je al was. Als het je allemaal te veel werd, smeet je met geld, opdat ze je een verzachtend middel zouden geven. Ja, ze zouden nog jarenlang met je hebben gesold, als de Weense geschiedenis je ellendige levensdraad niet had afgesneden! Zeg me nu eens: was je met deze tweede natuurwet ingenomen en welke zaligheid geniet je nu hier?'

 

98

 

De patheticus begint naar Jezus te vragen

Er begint zelfkennis in hem te dagen

 

[1] De Patheticus trekt een verlegen gezicht en zegt dan ook met een heel verlegen stem: 'Ja... hm... ja... alle duivels! Dat is toch eigenlijk een vervelende geschiedenis! Ja, ja, zo zit de vork in de steel! Natuurwet nummer één zou zo kwaad niet zijn, maar nummer twee... gehoorzame dienaar! Daar heb je, verdraaid nog aan toe, helemaal gelijk aan! En wat de zaligheid hier betreft, nou, God moge ons bijstaan! Honger, dorst, ergernis van alle kanten, schande, volledige onthulling van alle op aarde begane zonden, en dat juist ten overstaan van diegenen, voor wie je menige zwakheid voor eeuwig zou willen verbergen! En je komt hier ook nog samen met al dat gepeupel waarvoor je je het meest geneert! Dat is toch om helemaal duivels van te worden! Uiterlijk ben ik op aarde toch altijd een achtenswaardig man geweest, want van mijn geheime genoe­gens wist, behalve enkele heel vertrouwde personen, geen ziel iets af. Hier moeten ze nu juist allemaal op één plaats samenkomen: diegenen bij wie ik in hoog aanzien stond, zoals b.v. Max Olaf, die baron, mijn godzalige en zo meer. Daarnaast echter ook die mannelijke en vooral vrouwelijke individuen met wie ik jammer genoeg zoveel plezier heb gehad! En juist dit ordinaire gepeupel wordt hier zo verschrikkelijk brutaal, dat het onze zwakheden juist daar rondbazuint, waar je dat werkelijk het minst zou willen hebben waarop de gezichten van mijn vrienden, die steeds de grootste achting voor me hadden, dan alsmaar langer worden. Nou, dat is een genoegen waarvoor je de bergen zou willen toeroepen je te bedekken om eraan te kunnen ontkomen! Ja, ja, dat is een heel vervloekte geschiedenis!

[2] Omdat ik nu echter met jou toch al zo'n miserabel gesprek ben begonnen, wees dan ook zo vriendelijk om me te zeggen hoe het nu eigenlijk met die zogenaamde Heiland Jezus is gesteld. Wat is Hij voor iemand? Valt er met Hem wel een verstandig woordje te spreken? Zou Hij iemand van ons zonder verdere beschamingen op een wat beter spoor kunnen zetten? Staat Hij soms in een bijzondere, bovenmenselijke verbinding met de grote Godheid? Want weet je, ik kan toch niet aannemen, dat Hij mogelijkerwijs zelf...? Nee, ik kan het eigenlijk niet uitspreken! Je begrijpt wel wat ik eigenlijk bedoel. Wel heeft Max Olaf voorheen een beetje gedweept over de volheid Gods in juist deze Jezus, maar welke verstandige geest kan dat aannemen! Wees zo goed, beste vriend, om me wat dat betreft enkele bijzondere wenken te geven!'

[3] Robert zegt: 'Beste vriend Patheticus, ik kan je voorlopig niets anders zeggen dan: ga erheen en overtuig jezelf!'

[4] De Patheticus zegt: 'Ja, ja, dat is allemaal goed en wel! Maar denk eens aan mijn eergevoel en, aan dat hele, voor mij juist in deze benarde situatie uiterst onaangename gezelschap! In het bijzonder de nu zo waanzinnig mooi geworden Lerchenfeldse en mijn vrouw, mijn aardse knecht Frans, Max Olaf en die vreselijk lompe Marianne en zo nog een paar. Dan dat historisch zeer opmerkelijke gezelschap vanaf Adam tot en met Paulus! Nou, die zouden zo iemand als ik toch zeker raar aankijken! Met Hem te spreken zou me niets uitmaken. Maar bij dat andere volkje, wat een wanhopige geschiedenis, zouden de tongen wel zó behoorlijk loskomen, dat ik daardoor van schande en ergernis wel zou moeten vergaan!'

[5] Robert zegt: 'Ja beste vriend, je moet in ieder geval wel rekenen op een heel radicale verdeemoediging, want zonder deze zul je er nooit beter, maar alleen maar slechter voor komen te staan! Vat dus maar moed en biecht zelf al je zwakheden op bij de Heer Jezus! Geloof in Hem en heb Hem oprecht lief; dan zou het kunnen gebeuren, dat Hij jou heel wat door de vingers ziet! Maar hoe meer je zelf aan je eer vasthoudt, des te erger zul je tegenover iedereen alleszins beschaamd worden, want zo goed als de werkelijke God en Heer Jezus Jehova is ten opzichte van diegenen die Hem naderen met een rouwmoedig hart, even onverbid­delijk streng is Hij ook tegenover hen, die Zijn goedheid, lankmoedig­heid, geduld en liefde te lang en smadelijk op de proef stellen!

[6] Nog is Hij goed en wacht op je, maar Zijn geduld zou wel eens niet meer van lange duur kunnen zijn! Is Zijn geduld echter ten einde, dan treedt de oude bijbelse leerstelling in werking, die zegt: 'Het is verschrikkelijk om in de handen te vallen van de levende God!' Daarom zeg ik je onverbloemd: voor jou valt er geen tijd meer te verliezen! Hoeren en echtbrekers zullen het rijk Gods niet binnen gaan! Groot is Zijn goedheid en nog groter Zijn genade en erbarmen, maar in het gericht spaart Hij geen leven. Dan is Hij onverbiddelijk! Bedenk dus goed hoe je nu voor Hem, de Almachtige, staat en wat je te doen hebt, want na mij zal er geen bode meer naar je toe worden gestuurd.'

[7] De Patheticus zegt: 'Nou, zo erg zal het toch wel niet zijn, vooropgesteld dat men ook hier wat afweet van humaniteit. Indien hier jouw God Jezus, Zijn apostelen en jijzelf, nog onverbiddelijker zouden zijn dan de heidense rechters uit de onderwereld, zou het hier werkelijk met al het plezier zijn gedaan en men zou zich dan moeten schikken in alles wat jullie willen! Dat is werkelijk een hopeloze geschiedenis! Maar wat kan een enkeling doen tegenover een algemene, allesbeheersende macht? Dus je bent in alle ernst van mening dat ik naar Hem toe moet gaan, d.w.z. naar die Jezus van jou, die God zou zijn?'

     [8] Robert zegt: 'Zeer zeker, want anders ben je, zonder iedere verdere hulp of redding, verloren!'

[9] De Patheticus zegt: 'Wat een hopeloze geschiedenis! Verdraaid nog aan toe, verduiveld! Dat zal me een hetze worden waarbij het roomse vagevuur voor een arme ziel slechts een kleinigheid is!

[10] Nee, nee, vriend, ik kan toch niet naar Hem toe! Want nu pas begin ik in alle ernst in te zien, dat ik een echt grove en domme sukkel van een zondaar ben. Nu is me alles eender, hoe het ook zij met Jezus, God of geen God! Ik ben werkelijk een misbaksel voor alle mensen en het zou waanzin zijn, als ik het zou wagen naar dat uitgelezen gezelschap te gaan. Ik begrijp weliswaar nog niet hoe het komt dat ik nu opeens mijn volledige ongelijk zonneklaar begin in te zien, maar het is precies zoals ik het nu inzie!

[11] O, mijn arme Emma, wat was jij voor mij? Zelfs in je rechtvaar­dige toorn nog een zuivere engel! En wat was ik voor jou? Een vuile smeerlap zonder liefde, zonder dankbaarheid, zelfs zonder enig respect! Nee, nee, vriend, hoe meer ik er nu over nadenk, des te duidelijker wordt het me, dat ik tot nu toe een gemene ellendeling was en eigenlijk nog ben. Vanwege de schreeuwende gerechtigheid kan ik onmogelijk dat gezelschap naderen. Nee, zo'n lieve vrouw had ik en toch kon ik me vermaken met de ordinairste hoeren! 0 jij, door de Godheid vervloekt zwijn, nu een prooi voor de wormen! Om jouw lage lusten te bevredigen kon ik een engel ontvluchten en alle duivels narennen! Dit inzicht moet me nu zeker doden!

[12] O mensen die van mijn soort zijn, zie af van je boosaardige zinnelijkheid. Jullie zullen spoedig net als ik voor jullie rechters staan en deze zullen jullie je eigen hart openen. Geen God zal jullie richten, maar jullie eigen hart zal jullie richten en verdoemen, en terecht, want jullie hebben je zelf door je duivelse praktijken daartoe gekwalificeerd. Keer je af van je grote verblindheid, want anders zijn jullie door eigen toedoen verloren. Broeder, ga weg van mij, want ik ben een te grote zondaar. Laat mij mijn intrek nemen in de zwijnen!'

 

99

 

Robert bemoedigt de patheticus.

De angstige zondaar aarzelt Patheticus-Dismas vermant zich eindelijk en volgt de bode van God

 

[1] Robert zegt vol vreugde: 'Wel, broeder Dismas, het verheugt me werkelijk dat het je nu eindelijk eens begint te dagen en dat je daardoor de eerste stap hebt gezet om het waarachtige, volmaakte leven van de geest in de Heer te bereiken. Daarom moet je nu hier niet blijven staan en naar je oordelende hart luisteren; maak je op en haast je naar de Heer.

[2] Want geloof me, ook ik heb Hem niet zonder slag of stoot als de enige God en Heer der oneindigheid erkend en aanvaard. Het kostte Hem en mij heel wat geduld, voordat ik uit mijn duistere Hegelianisme en Strauszianisme en tevens uit mijn heerszucht en ontucht omhoog kon worden getild. Maar toen ik eenmaal door Zijn helpende genade in een waarachtig licht werd geplaatst, zag ik dan ook met grote helderheid mijn ten hemel schreiend onrecht in en herkende in de Heiland Jezus de enige God van de hemel en alle werelden! Doe jij nu dan ook hetzelfde!

[3] Jouw gang is nu gemakkelijk, doordat je aan mij een goedgetrainde voorganger hebt. Voor mij was het veel moeilijker, want ik had niemand die mij in mijn donkere nacht een goed getuigenis over Jezus had kunnen geven. Ik moest enkel op Zijn woorden vertrouwen en uit de wijsheid ervan opmaken, dat Hij werkelijk de enige, waarachtige God is. Boven­dien werd ik niet minder dan jij, ja zelfs nog hier in het rijk van de geesten, geplaagd door de begeerlijkheid van het vlees, maar omdat ik overtuigd was van de diepe waarheid van Christus' goddelijke woorden, heb ik met kracht mijn zinnen bedwongen en werd met hulp van de Heer daardoor vlug en gemakkelijk overwinnaar van mijn vleselijke zwakheden, die als herinnering aan de wereld der zinnen door mijn ziel naar hier werden meegenomen.

[4] Mijn eigen hart was ook mijn rechter en had in zijn onreinheid rust noch hoop, maar slechts het mij zeker lijkende vooruitzicht op de eeuwige dood. Maar toen hielp de Heer mij uit mijn grootste nood, die mijn eeuwige dood zou zijn geworden. Mijn hart werd daarop gezuiverd door mijn sterke liefde tot Hem en kreeg ruimte om Zijn genade in zich op te nemen. Ik werd daardoor echter steeds zaliger! Dat zal zich ook allemaal aan jou voltrekken! En als je net als ik deze beproevingen ongetwijfeld goed zult doorstaan, zul je je ook al spoedig in de zaligste toestand bevinden. Verman je nu echter en spoed je samen met mij naar Hem, de enige die allen kan helpen!'

[5] De Patheticus Dismas zegt: 'Alles goed en wel, als ik daartoe maar de moed had! Maar de moed, waar moet ik die vandaan halen? Kijk, ik begin nu wel te geloven dat die Jezus het allerhoogste, almachtigste Godwezen is. Maar naarmate dit geloof groeit, groeit ook mijn vrees voor Hem, de enige Heilige! Wie zal me van die grote vrees bevrijden?

[6] Robert zegt: 'Vriend, dank de Heer voor deze vrees, want daarmee heeft de Heer Zijn hand aan jouw hart gelegd en is daadwerkelijk begonnen met het verzamelen van jouw zeer verstrooide geestesleven. Dit heilige werken van de Heer in jouw hart spoort je geest aan om wakker te worden en veroorzaakt in je ziel het nare gevoel van vrees. Maar verman je en volg me, dan zul je spoedig van je vrees worden bevrijd. De Heer zelf, die je deze heilige vrees geeft, zal haar ook van je wegnemen. Daarom nog eenmaal: kom en volg me naar de Heer!'

[7] Dismas zegt: 'Vooruit dan, vriend Robert, vertrouwend op jouw woord zal ik het wagen! Nu mag me in welverdiende mate overkomen wat maar wil, ik zal het verdragen! Waarom zou ik voor de ogen van de alziende God mijn eer, die ik eeuwig onwaardig ben, hoog willen houden? Schande en beschaming mogen nu mijn levenslot zijn. Want als ik op aarde al geen aandacht schonk aan de goddelijke geest in mij, die mij het leven gaf en in stand hield, hoe zou ik dan nu eer kunnen verwachten van Hem, die ik zo vaak te schande heb gemaakt?

[8] God gaf me uit Zichzelf een leven van Zijn heilige Geest en ik wilde de hoge heiligheid van dit leven niet erkennen en verheerlijken door een gepaste ordening en tucht. Ik was altijd voor dat juiste inzicht op de vlucht en veranderde zo het heilige in het dierlijke, door ontrouw te worden aan de waarachtige Godsorde en door liederlijke ontucht! Nu sta ik hier als een zeer onheilige aan de welverdiende schandpaal voor God en Zijn heiligen. Daarom nog eens: schande over mij, welverdiende schande!'

[9] Na deze luid gesproken woorden van Dismas komen zijn boezem­vrienden naar hem toe en zeggen: 'Maar vriend Dismas, wat is er met jou aan de hand? Waarom roep je schande over jezelf af? Zijn wij dan niet allemaal uit hetzelfde hout gesneden als jij? Wanneer je echter schande spreekt over jezelf, spreek je immers ook schande over ons, en dat kan ons werkelijk niet onberoerd laten. Als je geen uitzondering voor ons maakt, zal het je waarachtig niet goed vergaan!'

[10] Dismas zegt: 'Willen jullie soms een eerbetoon voor jullie genotzuchtige leven? O, roep daar niet te vroeg om, want het zal jullie niet bespaard blijven. Wat deden wij dan op aarde wat hier voor God een eerbetoon waardig zou zijn? Denken jullie soms dat ook hier, evenals in de materiële wereld, een gouden masker een geest tegen openlijke beschaming beschermt? 0, dan vergissen jullie je deerlijk! De giftige damp van goud en zilver, waarmee de mensen op aarde hun schanddaden bedekken, heeft hier geen enkel nut meer. Want hier komt slechts de naakte waarheid aan het licht van de eeuwige dag Gods, die men hier met geen snood middel meer kan verbergen. Laat eenieder van jullie daarom hetzelfde doen wat ik nu doe, dan zal hij daardoor tenminste de eer van zijn levensgeest redden, die hij als een geest der waarheid Gods met het volste goddelijke recht voor zijn ziel kan opeisen! Doen wij dat echter niet, dan kunnen we spoedig het volledige wegnemen van onze goddelijke levensgeest uit ons smadelijke wezen en daarmee de welver­diende eeuwige dood verwachten! Daarom schande en nog eens schande over onze zielen, opdat voor de levende Godsgeest in ons de eer van de eeuwige waarheid en orde mag worden gered!'

[11] Na deze woorden trekken zijn vrienden zich morrend terug en krabben zich eens flink achter de oren. Robert zegt echter tot Patheti­cus-Dismas: 'Wel, beste broeder, jij gaat met reuzensprongen vooruit! Waarlijk, ik zeg je, zo snel is het met mij niet gegaan. Nu, dat verheugt me buitengewoon! Je zult het, zoals ik het nu zie, werkelijk niet hard te verduren krijgen voor het aangezicht van de Heer. Kom nu, kom! Waarlijk, ik verheug me op jouw woorden voor de Heer!'

 

100

 

Dismas bekent tegenover God zijn grote schuld,vraagt echter niet om genade, maar om een gepaste straf

Gevolgen van dit verkeerde verzoek

 

[1] Na deze woorden van Robert komt Dismas meteen in beweging en komt met hem naar Mij, de Heer des levens, toe. Hij valt daar bij de tafel met gebogen hoofd voor Mij neer en roept luid: '0 Heer, eeuwig onwaardig om Uw heilig gelaat te aanschouwen, lig ik voor U in het stof van mijn onwaardige nietigheid als een ellendige worm vol schandelijke hoererij en echtbreuk. Ik vraag U, mij de onverkorte straf voor al mijn aardse schanddaden overeenkomstig Uw gerechtigheid te laten onder­gaan. Uw wil geschiede!'

[2] Ik zeg: 'Dismas, wie ben jij en waar vraag je om? Ben je tevreden als Ik je letterlijk geef waar je om vraagt? Wee jou dan, als Ik je dat geeft Wil je nog onvolmaakter worden dan je al bent, ga dan naar de grootste aller duivels, die oordeelt met de straf van het vuur. Ik echter oordeel en straf niemand, dus ook jou niet! Wil je leven, vraag dan om het leven maar niet om de dood! Geloof je dan, dat Ik welgevallen heb aan de dood van Mijn kinderen? O, jij dwaas! Ben Ik dan een God van de dood of een God van het leven? Zie, alle eeuwigheden en de oneindigheid van Mijn hemelen geven van Mij het eeuwige getuigenis, dat Ik een God van het leven en geen God van de dood ben. En jij zou van Mij een God des doods willen maken?

[3] Zeg Me dan wie je bent, opdat Ik kan zien welke verkeerdheid in je woont. Waren je daden op aarde dan niet slecht en laaghartig genoeg, zodat je nu ook nog hier voor Mijn aangezicht wilt zondigen? Ik zie echter heel goed wie je bent en wat je wilt; daarom zal Ik je een moeilijk antwoord maar besparen! Sta nu maar op en verander van gedachten, want met dit verzoek zul je bij Mij nooit en te nimmer verder komen! Kijk, je vroeg Mij als een slaaf om een rechtvaardige straf, maar je hart verlangt naar volkomen genade! Zeg eens, moet Ik nu gehoor geven aan je uitgesproken verzoek of aan de wens van je hart?'

[4] Dismas zegt: 'O Heer Jezus, Gij enige God, heb geduld met mij arme zinnelijke geest! Ik weet wel dat ik een grove zondaar ben en niet in staat ben om ook maar één verstandig woord voor U te stamelen. Oordeel niet naar mijn ellendige woorden, maar naar mijn zieke hart en genees het door Uw vrije genade, dan zal mijn tong nimmer nalaten U te loven! Heer, als U mij nu verstoot, wie moet mij dan aannemen en oprichten?'

[5] Ik zeg: 'Je hebt toch vrienden in overvloed. Zouden die dan niet in staat zijn om je te helpen? Bedenk dat je meer dan zestig jaar lang op aarde leefde zonder Mijn hulp, alleen met je vrienden die je met raad terzijde stonden. En je was niet ongelukkig, behalve bij de aanblik van je eigen vrouw, wanneer zij je soms betrapte terwijl jij vertier zocht bij een andere. Wanneer iemand je iets over Mij vertelde en je aantoonde hoe jouw leven Mij zou moeten mishagen, lachte je hem gewoonweg uit. Nu lig je voor Mij en wilt de dood en het leven van Mij. Wat moet Ik je geven? De dood kan Ik je niet geven en het leven wil je niet volledig, daar je woord niet overeenstemt met je hart en al je aardse handelingen niets in zich dragen dat op een zaadkorrel voor het leven lijkt! Ga dit eens bij jezelf na en zeg dan wat je wilt!'

[6] Dismas zegt: 'Heer, waar is de rechtschapene die een strijd met U zou kunnen doorstaan? Nog veel minder kan ik met U redetwisten, omdat ik voor U, evenals voor de mensen vol zonden ben! Ik weet wel dat U voor de berouwvolle zondaar ook barmhartig kunt zijn, wanneer U dat wilt. Daarentegen lijkt het mij ook juist, dat U, voor wie de engelen niet eens onberispelijk zijn, ook het goed bedoelde woord uit de mond van een zondaar die tot U spreekt, kunt uitleggen zoals U wilt en hem zijn zonden kunt vergeven ter verkrijging van het eeuwige leven of hem dit onthouden, hetgeen leidt tot de eeuwige dood en dat allemaal volgens de strengste gerechtigheid!

[7] Want de gerechtigheid is een beschikking van de macht! Wie de volledige macht bezit, bezit ook het volste recht, dat niemand hem kan betwisten. Wanneer echter macht en gerechtigheid bij elkaar horen, hoe kan dan een machteloze zondaar ooit dromen van een of ander hem toekomend recht? Wat de macht doet is rechtvaardig, wat echter de onmacht stelt tegenover de macht, is onrechtvaardig.

[8] En juist in een dergelijke positie bevind ik mij nu tegenover U, 0 Heer; U, die de almacht zelf bent en ikzelf, de volslagen onmacht! Ik kan nu zeggen wat ik wil, maar het is desondanks aan U om te doen wat U wilt, omdat U de enige Machtige bent. Ik wil en kan dus om die wijze en verstandige redenen niets anders zeggen dan: 'Heer, Uw wil geschie­de!' Ik zou me duizend dingen kunnen wensen, ik wil me echter helemaal niets meer wensen, maar me volledig onderwerpen aan Uw almachtige wil, of deze nu ten goede of ten kwade over mij beschikt. Zal hij mij kennelijk gelukkiger willen maken, dan is het goed; wil hij mij echter tot de hel verdoemen, dan zal ik ook naar de hel moeten gaan! Want de overduidelijke onmacht kan zich nooit verzetten tegen de almacht! Doe nu, 0 Heer, met mij wat U wilt; ik zal alles goed en rechtvaardig moeten vinden! Ik geloof hiermee mijn onmacht tegenover Uw almachtige en dus ook rechtvaardige eis voldoende te hebben aangetoond. U, 0 Heer, zult met mij doen wat in Uw vermogen ligt!'

[9] Ik zeg: 'Nu goed dan; omdat je alle gerechtigheid alleen maar in de macht legt, wil Mijn macht nu dat je je tegen middernacht voor eeuwig naar de noordelijke hoek van deze zaal begeeft. Daar zul je dan onophoudelijk door een kleine steekvlieg worden geplaagd! Mijn macht wil het, dus begeef je daarheen!'

[10] Erg geschrokken en verlegen zegt Dismas: 'O Heer, hoewel ik me moet voegen naar Uw macht, vraag ik U toch dringend, dat U me tenminste die wanhopig makende steekvlieg zoudt willen kwijtschelden! Want het zou toch iets verschrikkelijks zijn om eeuwig op dezelfde plaats door zo' n insect te worden gemarteld!'

[11] Ik zeg: 'Dat weet Ik! Maar Mijn macht rechtvaardigt Me toch! Waarom wil je je nu dan niet dadelijk schikken naar Mijn almachtige wil?'

[12] Dismas zegt: 'O Heer, U bent almachtig, maar U bent ook oneindig goed! En daarom wend ik me nu tot Uw goedheid en smeek U om genade! Bespaar me deze steekvlieg!'

[13] Ik zeg: 'Nu doe je een beroep op Mijn goedheid en genade, omdat het water des doods je al tot aan de lippen staat. Maar Ik vraag jou hoe je dat nu kunt doen, daar je toch eerst alles aan Mijn almacht overliet en met je eigen mond hebt gezegd: 'Heer, Uw wil geschiede!' Mijn wil lijkt je nu niet zo plezierig en daarom zou je in je hart wensen dat Mijn wil maar niet zou geschieden! Hoe moet ik dat opvatten? Met je mond zeg je steeds wat anders dan wat je in je hart wilt. Denk je dan dat Ik een wezen ben met wie men zonder meer komedie kan spelen? O, dan heb je je toch wel heel erg vergist

[14] Kijk, Ik behandel Mijn kinderen niet zoals domme ouders dat doen. Deze willen hun kinderen vaak met gespeelde ernst flink afschrik­ken; zij merken dat echter al heel gauw en lachen in hun vuistje als hun ouders loze dreigementen beginnen te uiten. Ze worden daarop wan­trouwig en slaan niet veel acht meer op de woorden van hun ouders. Maar dat is absoluut niet Mijn manier van doen! Bij Mij heerst overal de meest diepe, onwankelbare ernst, en het leven van een mijt moet in eenzelfde ernstige ordening behouden en geleid worden als dat van een engel. Ik ben als een steen van de grootste hardheid en zwaarte. Wie zich daaraan stoot, zal te pletter slaan. Degene, op wie deze steen valt, zal worden vermorzeld.

[15] Ik zeg je, zolang je woord niet uit je hart komt, zul je het moeilijk met Me hebben. Want twee stemmen in een mens kan Ik niet aanhoren. Wanneer echter je hart één wordt met je mond, wil Ik jouw woord horen en er helemaal rekening mee houden. Aan datgene wat jou aan Mij heilig voorkomt, moet je ook gehoorzamen! De macht van Mijn goddelijke wil is voor jou het heiligst, zoals je zelf hebt verklaard; daar moet je je dan ook bij neerleggen en niet als een muiter tegen Mijn almachtige gerechtigheid in verzet komen.

[16] Je moet echter ook weten dat niet alleen Ik als God een vrije wil heb, maar dat ook iedere door Mij geschapen geest eenzelfde vrije wil heeft en kan doen wat hij verkiest. Ik zal je daarom ook niet met Mijn almacht dwingen om te doen wat Ik je eerder als een strenge rechter heb bevolen. Je kunt je er ook tegen verzetten en doen wat je zelf wilt, maar welke gevolgen dat voor jou zal hebben, zul je later dan wel zien. Doe daarom nu maar wat je wild'

 

101

 

Dwaze trots van de verblinde Dismas

Scherp oordeel van zijn ware vrienden

 

[1] Hier wendt Dismas zich tot Robert Blum en zegt: 'Beste, dierbare vriend, het is precies zoals ik al dacht! Met deze Jezus valt niet te praten en niets te beginnen. Hoe meer men zich voor Hem buigt en verdee­moedigt, des te barser en ontoegankelijker Hij wordt. Het gevolg daarvan is, dat men zich van Hem moet verwijderen en op alle mogelijke manieren gaat proberen van dit ellendige leven, waar men een God nooit om heeft gevraagd, af te komen; want bij zulk een getreiter heb ik lak aan zo'n vervloekt leven, dat alleen maar zou moeten dienen tot vermaak van zo'n goddelijke steekvlieg! Wel zie ik in dat mijn onmacht nooit iets zal kunnen uitrichten tegen de goddelijke almacht, maar danken zal ik de goddelijke tirannie nooit en te nimmer voor zulk een snertleven!

[2] Ik ben zo onderdanig mogelijk naar de Heer toegekomen en meende dat Hij me zodoende toch betrekkelijk goed zou opnemen, evenals deze Lerchenfeldse. Wat een verschil is er echter tussen haar en mij: zij wordt behandeld als een engel en ik als een verdoemde, en toch was zij evengoed een hoer als ik een hoerenloper was. Wie in zo'n handelwijze geen grillige willekeur van de Godheid ziet, moet geen ogen in zijn hoofd hebben. Op die vervloekte aarde is men een slaaf van zijn vlees en hier een allermiserabelst monster! En men zou God nog moeten danken voor zo'n mooi leven? Wanneer, in duivelsnaam, heb ik ooit God gevraagd om me een leven te geven? Waar zijn dan die eeuwige contractuele voorwaarden, onder welke de Godheid mij tot een zelfstan­dig wezen vormde?

[3] De Godheid heeft me geschapen zoals ik ben, en heeft me pas achteraf wetten gegeven die ik duidelijk niet kon nakomen, omdat mijn hele natuur daar niet naar was ingericht! En nu zou ik tot vermaak van de goddelijke ondeugd daarvoor eeuwig moeten worden gestraft, omdat ik krachtens mijn natuur niet zo kon handelen, dat het voor Zijn humeur aangenaam was? Kort en goed, nu zijn God en duivel eender voor mij! De macht speelt met de onmacht als de kat met de muis! En precies zo handelt de Godheid met de mensen. Een mooi lot, mens te zijn! Maar nu is me ook alles eender! Waar is die beroerde hoek, waar ik voor eeuwig door een steekvlieg moet worden gepijnigd? Ik zal er meteen naar toe gaan en de allerrechtvaardigste Heer Jezus kan dan één of duizend muskieten op me af sturen. Mijn dank daarvoor zal grenzeloos zijn! Gods rechtvaardigheid zoekt haars gelijke in tirannieke willekeur! Maar zolang ik nog in staat ben om vrij te denken, zal ik zo'n kritiek op haar hebben, dat zij grote ogen zal opzetten. En hoe meer zij mij zal kwellen, des te harder zal ik tegen haar schreeuwen! En nu die beroerde hoek in met mij, zodat ik des te eerder gelegenheid krijg om met alle kracht te vloeken!'

[4] Robert zegt: 'Vriend, als je zo'n taal uitslaat, kan ik niet verder met je praten! De Heer tegen wie je van leer trekt, zal je wel antwoord geven! Wij geesten van Zijn genade hebben het recht om afgedwaalde zielen door de liefde en goddelijke wijsheid voor het ware, eeuwige leven te winnen en hen voor het aanschijn van de Heer te leiden, wiens zuiverste licht hen dan doorstraalt en hen waarachtig opwekt tot het eeuwige, vrije leven uit Hem en in Hem. Maar wanneer een of andere door ons zwakke re geesten gewonnen ziel een pure duivel is, hebben we geen recht meer ons verder met hem in te laten. Verwacht daarom van mij niets meer; de Heer zal je wel geven wat je verdient!'

[5] Hierop wendt Robert zich van Dismas af en gaat naar zijn vrienden toe, die zich, vol ergernis over de onbeschaamdheid van Dismas, maar niet genoeg kunnen verbazen! Zijn familieleden slaan het ene kruis na het andere en zijn ontzet over zijn verstoktheid. De aanwezige apostelen kijken verbitterd en ernstig, de aartsvaders huiveren van deze afgrijselijke mens en Helena ontsteekt in toorn over dit monster, zoals ze hem noemt.

[6] De brave Max Olaf slaat met tranen in de ogen zijn handen ineen en zegt: 'O God, o God, hoe is het toch mogelijk dat een mens die toch in de Heilige Schrift heel goed thuis was, door pure zinnelijkheid zo'n brutale duivel kan worden! Wie had dat ooit kunnen denken? Nee, God voor zich te hebben, zijn eigen nietigheid in te zien en dan zo'n taal te bezigen! O Jezus, heilige, liefdevolle, waarachtige, beste Vader! Mij breekt het hart van verdriet, dat U door zo'n ellendige aardse worm zo schandelijk wordt miskend en beledigd, en dat nog wel hier voor ons, Uw begenadigde kinderen! 0 Heer, Vader Jezus, wreekt U zich toch op deze ellendeling, want hij vertrapt Uw zichtbare genade, die U hem wilt schenken, met echte satansvoeten en waagt het hier om U voor Uw aangezicht te trotseren!'

[7] De bewuste Marianne slaat zeven kruisen over haar voorhoofd, mond en borst en zegt dan, nog steeds in het Weense dialect tot de eerder genoemde Frans, die ook steeds grotere ogen opzet: 'Nou zeg, heb je het gehoord?! O wat een duivels creatuur! Heeft ooit een menselijke ziel wel eens zoiets gehoord of gezien? Ik ben ook een grote zondares en weet heel goed dat ik niets anders dan de hel heb verdiend, maar ik zou nu wel kunnen smelten van liefde voor onze lieve Heer Jezus, omdat Hij toch zo goed is. Ik zou op aarde niet zo'n grote zondares zijn geworden, als ik maar een wat betere opvoeding zou hebben gehad. Maar dat duivelse creatuur heeft een uitstekende opvoeding gehad en heeft steeds de Heilige Schrift en ook nog andere geestelijke boeken gelezen, zodat zijn vrienden dachten dat hij na zijn dood rechtstreeks de hemel in zou varen. Maar nu komt aan het licht wat voor een duivel van een schrift­geleerde hij was. Daar heb je nu zijn ware aard! Wacht maar, in de hel zullen ze je wel vertellen wat je waard bent! Om zo tegen onze lieve Heer te spreken, dat heeft de wereld nog nooit gehoord!'

[8] Frans zegt: 'Ja, ja, ik denk dat de allergrootste duivel dat nog niet voor elkaar zou krijgen. Als dit loeder niet in de hel komt, dan wordt de ergste duivel nog zalig! Je weet, ik ben verder een goeie kerel en wens geen hond iets kwaads toe, maar dit stuk vee zou ik in de hel kunnen zien braden zonder dat ik medelijden met hem zou krijgen. Ik denk dat onze lieve Heer hem wel zal zeggen welk uur voor hem geslagen heeft!'

[9] Daarop zegt een andere vriend van Frans: 'Zeg Frans, zou het wat zijn, als wij beiden uit liefde tot de Heer die lummel eens beet zouden pakken, hem zonder pardon naar buiten gooien en hem daar eens goed zouden aftuigen, zodat hij daar een halve eeuwigheid genoeg aan heeft?'

[10] Frans zegt: 'Als onze lieve Heer daar niets op tegen heeft, laat ik me zoiets geen twee keer zeggen! Want ik ben zo giftig op die vent, dat ik hem in kleine stukjes zou kunnen scheuren! Maar wees jij nu maar rustig, want het lijkt me, dat de lieve God al klaar staat om die spitsboevenziel rechtstreeks de hel in te sturen!'

 

102

 

Dismas staat versteld

Hij wendt zich oprecht tot de Heer om genade en erbarmen

 

[1] Dismas, die nu hoort hoe er over hem wordt geoordeeld, richt zich op en zegt tegen Mij: 'Heer, ik zie nu in dat U de enige, waarachtige God en Schepper van alle dingen bent. Ieder inzicht, al het willen en alle daden van al Uw schepselen zijn van oorsprong Uw werk en dus op zichzelf genomen goed. Want een eeuwig volmaakte geest kan toch onmogelijk iets onvolmaakts en dus iets slechts hebben geschapen. Ten overstaan van U alleen kunnen er dus ook geen zondaars of zonden bestaan! U hebt de mens echter zo geschapen, dat het willen, dat U hem oorspronkelijk hebt ingegeven, voor eeuwig een vrij willen zou worden, geheel van U gescheiden, zelfstandig en zichzelf bepalend volgens de in hem wonende inzichten van velerlei aard. Maar natuurlijk alleen volgens de ordening, die door U wijselijk is bestemd voor het behoud van het oneindige geheel. Zo kan dan ook de mens, die van zoveel soorten kennis, bekwaamheden en neigingen is voorzien, als hij volkomen van U gescheiden is, ondanks Uw geopenbaarde heilige wil maar al te gemakkelijk heel wat handelingen verrichten die lijnrecht tegen Uw goddelijke orde ingaan en dus ook tot zonde worden, ofschoon al die afdwalingen in Uw alles omvattende orde als volkomen onbeduidend kunnen worden beschouwd.

[2] Maar U als Heer en Schepper van alle mensen, ziet zeker ook de reden waarom zo menig mens maar al te gemakkelijk vaak juist datgene doet wat hij niet zou moeten doen en eigenlijk ook in wezen niet zou willen doen; een eigenaardige drang trekt hem echter als het ware aan de haren ernaar toe en laat hem niet eerder met rust dan wanneer hij deze heeft bevredigd!

[3] Daar U dit alles, O Heer, uit de diepste grond eeuwig duidelijk moet zijn, zult U ook mijn daden, die kennelijk niet te verontschuldigen zeer grove overtredingen zijn tegen Uw ordening, toch niet willen veroordelen met die grenzeloze scherpte, alsof een tweede god voor U zou hebben gezondigd. Denk echter genadig in Uw heilige Vaderhart: de zondaar die nu afgemat, zwak en hulpeloos tegenover Uw onbegrens­de macht staat, was, is en zal eeuwig een van zichzelf uit zwak mens blijven, die slechts van U alleen volledige kracht kan krijgen, omdat alleen U alles in alles bent. Uit zichzelf blijft de mens echter wat hij is: een zwakke schaduw slechts van de adem uit Uw mond!

[4] Wees mij dan ook, als een zwakke schaduw van U, genadig en barmhartig! Ik beken hardop dat ik voor U helaas een grove zondaar ben. Maar ik verwacht ook van Uw onbegrensde wijsheid, goedheid en macht, dat U, 0 Heer, Schepper en Alvader, de door mij begane zonden niet helemaal alleen aan mij als schuldenlast zult toeschrijven! Want als er ergens een hel is, zal die er zeker ook een behoorlijk aandeel in hebben!

[5] Zo beken ik ook dat ik boosaardig voor Uw aangezicht heb gesproken, tot grote ergernis van al Uw hier aanwezige lieve vrienden. Maar ik voel daarover nu werkelijk diep berouwen vraag U in alle nederigheid om een misschien toch nog mogelijke vergeving!

[6] Ik weet uit Uw woorden, die U eens tot Uw leerlingen sprak: 'Bij God zijn alle dingen mogelijk!' En zo zou het misschien voor U mogelijk zijn mij mijn misstappen te vergeven en me dan genadig toe te staan, mij spaarzaam te voeden met de broodkruimels, die van de tafel van Uw vrienden vallen!'

[7] Ik zeg: 'Beste Dismas, deze redenering bevalt Mij beter dan jouw vorige, waarin je in je verblindheid met Mij wilde twisten. Jouw open­lijke bekentenis heeft ook weer de reeds geopende poort van de hel vergrendeld. Wat Mij betreft zijn je al je zonden kwijtgescholden, maar je ziet hier een groep rechtmatige schuldeisers staan, aan wie je grote sommen verschuldigd bent! Hoe wil je die met hen vereffenen? Want kijk, er staat ook geschreven: 'Zolang gij niet de laatste penning van uw schuld aan uw broeders zult hebben voldaan, zult gij het hemelrijk niet binnengaan!' Hoe denk je dat deze zaak geslecht zal kunnen worden?

[8] Dismas zegt: '0 Heer, U weet, dat ik hier in ieder opzicht zo naakt en arm ben als misschien geen tweede in de hele oneindigheid. Als het hier enkel en alleen van mij zou afhangen uit mijn vermogen, dat ik niet heb, de schuldeisers tevreden te stellen, zijn ze werkelijk te beklagen, want dan zouden ze nimmer enige vergoeding kunnen verwachten. Maar ik waag het in mijn hart te denken: wanneer U, 0 Heer, het wilt, zal het zeker geen moeite kosten door Uw goedheid en erbarmen van al mijn schuld aan hen bevrijd te worden.

[9] Alles wat ik nu vanuit mezelf kan doen is, dat ik hun in Uw tegenwoordigheid om vergeving vraag en oprecht beken, dat ik tegen­over hen, net als tegenover U, zwaar en grof heb gezondigd. 0 Heer, geeft U me hier de mogelijkheid om hun naar vermogen alles te vergoeden, dan zal ik al mijn krachten daarvoor inzetten.

[10] De grootste schuld zal wel die aan mijn lieve vrouwen aan mijn vriend Max Olaf zijn! Die twee smeek ik na U dan ook het eerst om welwillende vergeving met de oprechte verzekering, dat ik om mijn schuld te delgen van ganser harte alles wil doen wat zij maar in Uw heilige naam van me verlangen! U, 0 Heer, moge hun en mijn hart genadig sterken, ter volbrenging van al datgene wat U billijk en rechrvaardiglijkt!'

[11] Ik zeg: 'Goed dan, Ik zal voor jou een verzoenend woordje met je schuldeisers spreken, dan zullen we wel zien wat ze van je zullen verlangen. Wacht nu maar rustig afl.'

 

103

 

Emma en Olaf vergeven hun schuldenaar Dismas

Over de sterke paulinische geest van Dismas

Een hemelse opdracht

 

[1] Ik wend Mij daarop tot de nu weer blij uitziende Emma en de brave Max Olaf en zeg: 'Wel, hebben jullie de woorden van je schulde­naar vernomen?' Beiden zeggen: 'O Heer, Vader, tot onze grote vreugde, helemaal!'

[2] Ik zeg: 'Goed, wat gaan jullie nu doen? Willen jullie hem oordelen, of willen jullie hem alles vergeven en hem weer in jullie harten opnemen?' Beiden zeggen: 'O heilige, beste Vader, we hebben hem allang alles vergeven en zijn volkomen bereid om hem met alle liefde weer op te nemen en voor eeuwig te behouden, wanneer dat tenminste niet indruist tegen Uw heilige wil!'

[3] Ik zeg: 'Wat voor jullie goed en aangenaam is in Mijn naam, is ook voor Mij bovenmate goed en aangenaam! Ja, Ik zeg jullie dat Ik zeer verheugd ben, dat deze geest is teruggewonnen, want er zijn maar weinig geesten van zijn soort. Hij heeft een Paulinische geest en behoort tot Mijn werktuigen tegen alle machteloze vijanden van Mijn hemelen! Zo hardnekkig als hij Mij eerst weerstreefde, zo standvastig zal hij van nu af aan in Mijn dienst staan.

[4] Ik kan hem echter nog niet meteen aan jullie teruggeven, omdat hij eerst voor Mij nog een flink karwei moet verrichten. Zal hij dit werk tot een goed einde brengen, dan zullen jullie zijn, en hij jullie beloning worden!'

[5] Max Olaf zegt: 'O Heer, ben ik dan helemaal niet voor iets te gebruiken? 0, geef ook mij een gelegenheid om iets in Uw heilige naam te doen!'

[6] Ik zeg: 'Beste broeder, ten eerste heb je Mij al een grote dienst bewezen en ten tweede zul je nog vlug genoeg gelegenheid krijgen om Mij heel belangrijke diensten te verlenen. Nu is het echter ter voltooiing van broeder Dismas nodig dat hij Mij een ware liefdesdienst bewijst, en dus zal Ik hem nu alleen op een goede visvangst uitsturen.'

[7] Daarmee is Max Olaf volkomen gerustgesteld. Ik wend Mij daarop tot Dismas en zeg tegen hem: 'Beste Dismas, omdat je je nu in je hart helemaal volgens Mijn ordening hebt veranderd en je eindelijk eens volkomen voor Mij verdeemoedigd hebt, en nog wel voor al degenen, die kort geleden nog een doorn waren in het oog van je meegebrachte hoogmoed, zul je juist door deze zelfverdeemoediging ook tot grote en werkelijke eer komen! Daar bij Mij echter iedere eer enkel van een edele, goede daad afhangt, zul jij nu ook een goede en prijzenswaardige opdracht uit te voeren krijgen. Van het welslagen zal heel veel afhangen; het zal jou echter niet worden aangerekend of het je wel of niet gelukt, want bij Mij telt alleen de goede wil, een redelijke, op liefde berustende bedoeling en tenslotte een tot dit doel naar beste weten begonnen taak!

[8] Of het doel al dan niet volledig wordt bereikt, is voor jou niet van belang, want ieder welslagen ligt in Mijn hand. Ik laat het zelfs vaak toe dat de bedrijvigste heldengeesten menige taak, ook al werken zij daaraan in Mijn opdracht, niet volbrengen, juist om hun daardoor te tonen dat in de hele oneindigheid geen geest uit zichzelf in staat is iets te bewerk­stelligen; terwijl hij werkt, moet hij steeds met Mij werken. Bij dat met Mij vereende werken is hij dan ook van het welslagen verzekerd, en zo werkend wordt hem dat als goed aangerekend.

[9] Iedere volmaakte geest heeft echter wel een grote eigen kracht, waarmee hij veel tot stand kan brengen, maar wat hij doet uit eigen kracht, wordt hem door Mij niet als verdienste aangerekend, omdat hij daardoor slechts een arbeider voor zijn eigen huis is. Wanneer hij echter Mijn kracht in zijn werken opneemt, werkt hij in Mijn huis en deze arbeid wordt hem als echte verdienste aangerekend. Daaruit kun je opmaken hoe men hier, in Mijn eeuwige rijk van het ware leven, moet handelen om zich voor Mij verdienstelijk te maken!

[10] Ik zal je nu bekend maken met de taak die je toevertrouwd wordt. Luister dus: je hebt daar op de achtergrond aan de noordzijde van deze zaal een gezelschap van je vroegere vrienden achtergelaten. Hun aantal bedraagt precies dertig personen, waarvan er tien vrouwen en de andere twintig mannen zijn. Deze zijn allemaal op aarde nog aanmerkelijk slechter geweest dan jij. Hun laaghartige handel en wandel is jou bekend en hun beweegreden niet minder. Ik draag hen nu aan jou over en geef je ook de volledige macht om te doen wat je wilt. Ga nu zo door Mij toegerust naar hen toe, probeer hen voor je te winnen en breng allen hier, waar Ikzelf dan de verdere weg voor hen zal bepalen. Gelukt je dat, dan zul je meteen met een erekleed getooid worden. Pak het werk echter vooral op de goede manier aan, anders zal het je veel moeite kosten.

[11] Dismas zegt: 'O Heer, de opdracht alleen al is te eervol voor mij, laat staan dat ik voor een eventueel succes nog met een speciaal erekleed zou worden getooid! Want zal mij deze mooie opdracht gelukken, dan zal dat geheel en al Uw werk zijn. Heb ik echter geen succes, dan zal dat een teken zijn, dat ik doorgaans te weinig vereend met U heb willen handelen. In dat laatste geval zal ik toch zeker wel onwaardig worden geacht voor een eregewaad! 0 Heer, ik zal met Uw genade zeker doen wat ik maar kan, en daarom vertrouw ik er ook vast op dat dit werk mij met Uw hulp zal lukken. Maar dan vraag ik U dringend mij daarvoor geen eer te betuigen! Laat het echter wel toe, 0 Heer, dat ik U met de gewonnen schare uit alle kracht zal loven en prijzen, want aan een zondaar zoals ik komt toch eeuwig geen onderscheiding toe.

[12] Ik zeg: 'Wel, Mijn geliefde Dismas, dat is al een goed begin, want wie bij Mij de eerste wil zijn, zal de laatste zijn. Wie echter de laatste wil zijn en al zijn broeders eert, bemint en bevoorrecht, zal bij Mij naar de volste waarheid de eerste zijn. Wie het leven op eigen kracht probeert vast te houden, zal het verliezen, maar wie zijn leven ontvlucht en haat omwille van Mijn waarachtige leven, zal het verkrijgen in alle overvloed. Ga dan nu daarheen, waar je volgens Mijn opdracht naar toe moet gaan!'

[13] Dismas buigt nu diep voor Mij en al Mijn andere vrienden, en begeeft zich vlug naar het bovengenoemde gezelschap.

 

104

 

Dismas en zijn vroegere vrienden

Allerlei soorten verweer van de geestelijk tragen

Hongerkuur voor stijfkoppige ongelovigen

 

[1] Na enkele ogenblikken komt hij bij het gezelschap aan en wordt er zeer koel ontvangen. Dismas echter, die dit wel merkt, spreekt het gezelschap nu als volgt toe: 'Vrienden, zoals jullie op aarde waren, zo zijn jullie ook hier. Jullie vonden je ware vrienden lastig, maar daarentegen jullie ergste vijanden, die listig genoeg waren om jullie zand in de ogen te strooien en jullie daardoor te verblinden, des te aangenamer. Wie ooit met de waarheid naar jullie toekwam werd door jullie als vijand de deur gewezen, maar wie jullie wist te vleien, zoals een vos de kippen, werd door jullie warm begroet als jullie beste vriend. Zolang ik jammer genoeg met jullie op één lijn zat, respecteerden jullie mij en was ik jullie vriendschap waard. Omdat ik echter de Heer zij geloofd de leegheid van onze toestand inziend, mij van jullie afkeerde en me daarheen wendde waar eeuwige waarheid en trouw heersten en zo de weg betrad van licht en leven, om vervolgens naar jullie terug te komen om jullie allemaal op deze weg te brengen, ontvangen jullie mij koeler dan de koudste pool­nacht de dageraad!

[2] O, jullie grote dwazen, wat willen jullie dan van jezelf maken?Wat heeft jullie domheid je tot nu toe opgeleverd; welke voordelen heeft ze jullie verschaft? Kijk eens naar jezelf en kijk eens naar die vrienden Gods daar. Hoe gelukkig zien zij er uit en hoe ontzettend ongelukkig jullie! Kunnen jullie nu ook na enig nadenken nog serieus van plan zijn alleen ter wille van jullie dwaasheid voor eeuwig in deze miserabele toestand te volharden? Om welke beweegredenen willen jullie jezelf dan verdoemen, wanneer God zelf jullie gelukzalig wil maken? Open toch eens je ogen en maak in je harten ruimte voor mijn woorden, zodat het God en mij mogelijk wordt jullie allen oprecht te helpen. Wat doet het mij nu goed dat de Heer mij uit mijn ellende heeft gered! Zou ik, als jullie oude vriend, jullie allen niet hetzelfde toewensen? Waarom wenden jullie dan boos je ogen van mij af en minachten jullie mij bovendien? Lees uit mijn ogen of ik het onredelijk met jullie meen! Vinden jullie kwade trouw in mij, vervloek me dan in Gods naam! Ontdekken jullie echter in mij een redelijke vriend, neem me dan op en laat je door mij naar de ware gelukzaligheid leiden!'

[3] Een van de dertig zegt: 'Vriend, je was vroeger een verstandig mens, maar nu hebben ze een dwaas van je gemaakt! Wie heeft er op de domme aarde meer gerekend, gelezen en onderzoek verricht dan ik, en jij af en toe ook, samen met mij; wat zijn we daardoor uiteindelijk te weten gekomen? Niets anders dan dat de mens, ondanks al zijn moeite, over de eigenlijke essentie van het universum nooit iets te weten kan komen.

[4] Ten opzichte van het oneindige universum van God zijn wij mensen nog veel minder dan een luis ten opzichte van de grootheid en de kracht van een mens. En wij allermiserabelste infusiediertjes van de scheppingsdruppel aarde willen God begrijpen, ja Hem zelfs als aan ons gelijkwaardig vermenselijken?

[5] Kijk eens broedertje tot waar jij bent afgegleden! Hoe zou je zelfs maar in een droom op het idee kunnen komen om ons hier deze, verder heel achtenswaardige mensengeest Jezus als de grote Godheid te willen opdissen? Kom en word weer de oude, schrandere kapitein Dismas!'

[6] Dismas zegt daarop: 'Vriend, dit lichaam dat we hier hebben, is geen vleselijk, maar een zuiver etherisch-geestelijk lichaam, waarin we al datgene gewaar worden wat ons de grote Meester Jezus op aarde heeft verkondigd. Als we hier echter in de hoogste mate, alles voor ons bevestigd zien door het voortbestaan na de lichamelijke dood, door de herinnering aan ons aardse leven en door het inzicht dat we dezelfden zijn die we in ons aardse leven waren, dan zullen we er toch hopelijk niet aan twijfelen dat die levensleraar, die op aarde als een zon de stervelingen voor het eerst de ogen opende en hun hun ware thuis en hun ware Vader leerde kennen, toch wat meer moet zijn dan alle mensen bij elkaar, en wel omdat Hij de enige en eerste was die de mensen naar hun ware bestemming leidde, en omdat wij nu als geesten de levendige overtuiging hebben, dat het precies zó is als Hij het door woord en daad heeft geleerd! Als Hij het niet is, zeg eens, wie is het dan?

[7] Bovendien verricht Hij daden enkel door Zijn wil! Wat Hij wil, is er op hetzelfde moment en alles gebeurt volgens Zijn woorden. Onze raad heeft Hij niet nodig. En wanneer Hij zich door de mensen iets laat aanraden, doet Hij dat alleen maar om de mensen te tonen dat alle menselijke wijsheid voor Hem, de oneindig wijze, weinig nut heeft, en hoe goed het zou zijn om eeuwig slechts van Zijn wijsheid afhankelijk te zijn!

[8] Wanneer jullie dit alles samenvatten en Jezus in dat licht nauw­keuriger in jullie harten beschouwen, dan ligt het toch voor de hand dat Hij niet alleen een heel wijze leraar is, zoals geen ander, maar ook datgene moet zijn, wat Hij over zichzelf aan ons heeft geopenbaard! Want men kan toch onmogelijk aannemen dat een overigens niet te evenaren wijze leraar naast zijn onbegrensde wijsheid ook nog de allerverwaandste portie domheid zou bezitten om zichzelf aan Zijn leerlingen voor te stellen als de God van eeuwigheid, en zich als zodanig te laten prijzen en van satan gehoorzaamheid, dienstvaardigheid en aanbidding te verlangen wat volgens mijn beoordeling zoveel wil zeggen als: de hele geschapen natuurwereld heeft zich aan Zijn almachtige Godswil in alles volledig te onderwerpen, wil ze niet door de macht en kracht van Zijn woord worden geoordeeld!

[9] Wanneer een wezen dat vervuld is van de hoogste, onbereikbare wijsheid, zoiets echter met alle Goddelijke ernst niet alleen van de mensen, maar zelfs van de stomme natuur verlangt, kan men er dan nog aan twijfelen of _zulk een wezen, ook al heeft het vergeleken bij ons mensen dezelfde gestalte, wel God zou zijn, of slechts een mens zoals wij? Ik denk dat het nu gesprokene, dat bij Jezus duidelijk zichtbaar wordt, wel iedere twijfel moet wegnemen en jullie van de zuiverste waarheid moet doordringen, namelijk dat alleen Hij het allerhoogste Godwezen is. Verheffen jullie je allen tot dit geloof! Ik zal jullie naar Hem toe leiden; Hij zal jullie dan zelf tonen dat Hij degene is, voor wiens naam alle machten der hemelen en werelden diep moeten buigen.

[10] Jullie weten toch dat juist ik diegene was en nog ben, die wel het allerminst ooit iets lichtgelovig heeft aangenomen. Ik verweerde me zeker zo lang als het maar mogelijk was. Maar toen ik door een zeer harde beproeving tot het juiste inzicht kwam, nam ik zonder te twijfelen alles aan wat mij de overduidelijke openbaring over Jezus liet weten en nu nog steeds duidelijker laat begrijpen. Wanneer dus ik, de hardnekkigste onder jullie, Jezus nu als God erken, dan zou ik toch denken dat zoiets ook bij jullie des te gemakkelijker kan gebeuren, omdat jullie op aarde toch allemaal geloviger waren dan ik!'

[11] De woordvoerder van zoëven zegt: 'Vriend, de honger heeft je daartoe gedreven; maar wij hebben nog niet zo'n honger! Wanneer de honger ons echter zal dwingen, zullen ook wij liever die tovenaar voor God houden dan verhongeren!'

[12] Dismas zegt: 'O jullie domme poliepen van het meest stinkende slijk! Hoezo heeft de honger mij gedwongen om aan te nemen dat Jezus de enige, ware God is? Niemand van jullie heeft me hier zien eten noch drinken. En jullie zeggen dat ik dit vanwege de honger zou hebben gedaan? Nu zie ik duidelijk dat jullie allemaal echt helemaal dol zijn! Ja, de honger heeft me daartoe gebracht, maar het was geen honger van de maag, maar een honger in het hart naar Hem, die mij het leven gaf dat ik liefhad, maar dat mij zonder Hem ook een onoplosbaar raadsel was! Deze honger en dorst naar de grote openbaring van dit heilige raadsel is nu heus voor eeuwig verzadigd en de sfinx is overwonnen, maar mijn maag is nog volkomen leeg!

[13] Jullie zeggen echter: 'We hebben geen honger; ook niet die heilige honger van het hart!' Dan is jullie ongeneeslijke situatie, evenals de oorzaak ervan, voor mij verklaarbaar. Wacht nog maar even en een eigenaardige honger zal jullie deel worden. We zullen dan wel zien hoe die jullie zal bevallen!'

[14] De woordvoerder van het gezelschap zegt: 'Ja, ja, vriend, een flinke honger, dan zal verder al het andere wel voor elkaar komen! Voor de hongerigen is immers diegene een god, die hun te eten geeft. Diege­nen echter, die geen honger hebben, dat wil zeggen noch objectieve, noch subjectieve behoeften, vragen niet veel naar God en Zijn rijk. Wanneer bijvoorbeeld tegen iemand, die door een zekere lethargie in zijn hele wezen bevangen is en daarbij door slaap wordt overmand zodat hij nauwelijks meer bij bewustzijn is, gepreekt wordt over moraal en deugd, dan zal hij er geen aandacht aan schenken, want zijn zinnen zijn traag en zijn geest slaapt!

[15] Wil je echter met zo iemand iets bereiken, genees hem dan eerst van zijn kwaal. Wek in zijn ziel een levendige behoefte aan datgene, wat je hem wilt geven, dan zal hij ook zeker begerig aannemen wat je hem aanbiedt; maar zonder deze voorbereiding zul je bij deze patiënt nauwe­lijks iets bereiken. Zeg eens, zou de voortplanting van het menselijk geslacht wel plaatsvinden, als de Schepper in de anders vaak zo trage natuur van de mens niet zo' n sterke drift of honger naar de geslachtsdaad zou hebben gelegd?! Wat zou de vrouw voor de man betekenen, wanneer de man door de Schepper geen genegenheid voor de vrouw zou zijn ingegeven?

[16] Hieruit kun je gemakkelijk opmaken, dat bij de mens alom een sterke behoefte aanwezig moet zijn, wil hij zich actief voor iets interes­seren.

[17] Precies zo staat het er met ons ook voor. Aan al datgene wat je ons nu hebt uiteengezet, hebben we helemaal geen behoefte. We lijken wel halfdood en hebben geen plezier in dit slaperige hondenleven. Als we echter helemaal geen vrienden van het leven zijn, hoe zouden we ons dan kunnen interesseren voor jouw levensleer en voor jouw enige levensmeester Jezus? Bezorg ons maar eens een flinke honger, en scheer je anders maar weg met je onaangename domheden! Wat ons betreft mag jouw Jezus wel tien keer het hoogste Godwezen zijn; wanneer wij echter geen behoefte aan Hem hebben, wanneer wij hier vrijwel zonder gevoel als stenen bij elkaar hokken, wat hebben we dan aan jouw Meester Jezus? Verschaf ons dan meer leven en maak dat wij Hem nodig hebben, dan zal wel blijken hoe wij ons ten opzichte van Jezus zullen gedragen; misschien wel beter dan jij!'

[18] Deze woorden doen Dismas versteld staan en hij weet niet meer wat te doen. Ik leg hem echter in zijn hart, dat hij door zijn willen in Mijn naam een geweldige honger in hun magen moet leggen; dan zullen deze half doden wel meer en meer in het leven beginnen over te gaan.

[19] Dismas doet dat, en het gezelschap wordt al spoedig levendiger. Enkelen beginnen hun maagstreek te betasten en zeggen tot de spreker: 'Vriend, zorg dat we wat te eten krijgen, anders eten we jou met huid en haar op!'

[20] De woordvoerder zegt: 'Dwazen, ik krijg nu zelf honger als een os die gevast heeft voor de slachting en heb zelf niets waarmee ik mijn honger zou kunnen stillen! Wat zou ik jullie dan kunnen geven? Daar voor jullie staat Dismas; pak hem maar! Die zal wel wat te eten en te drinken hebben, want hij is nu toch een intieme vriend van die leraar Jezus geworden, die eens in een woestijn zeker vijfduizend mensen met enkele broden zou hebben verzadigd! Misschien is er voor ons ook nog een kleinigheid overgebleven. Laten we Dismas dus maar aanpakken!

[21] Daarop beginnen ze er allemaal bij Dismas op aan te dringen hun spijs en drank te geven.

[22] Dismas echter zegt: 'Vrienden, jullie verlangen iets van mij, dat ik niet heb. Daar aan de tafel echter zit Hij, die ter verzadiging alles in overvloed bezit! Ga naar Hem toe, beken tegenover Hem jullie gebreken, verdeemoedig je voor Hem en vul jullie harten met liefde voor Hem, dan zullen jullie zeker ook verzadigd worden!'

[23] De vrienden, die nu steeds meer honger en dorst krijgen, zeggen tot Dismas: '0 jij, uitgekookte oplichter, als je ons naar eigen zeggen honger en dorst hebt kunnen geven, waarom ben je dan nu niet in staat ons allen de beide plagen weer af te nemen? Kun je het ene, dan moet je ook het andere kunnen. Neem ons daarom allemaal meteen die kwel­lende honger en brandende dorst af; kijk anders maar uit wat je te wachten staat'.

[24] Dismas zegt: 'Beste vrienden, ik smeek jullie omwille van je eigen heil, windt je niet op! Dat ik jullie op je eigen verzoek honger en dorst kon geven, berust hierop, dat niemand in staat is zijn broeder iets te geven wat hij zelf niet heeft. Ikzelf heb echter honger als een wolf en kan de grote overvloed ervan daarom gemakkelijk met anderen delen. Zou ik zelf iets hebben ter verzadiging, dan zou ik ook dat met anderen kunnen delen. Wanneer ik jullie echter aangeef, waar jullie voor eeuwig volledige verzadiging kunnen vinden, ga er dan heen en doe wat ik jullie heb aangeraden! Dan zullen jullie ook zeker alle verzadiging ontvangen van Hem, die de hele oneindigheid voedt en in stand houdt. Zouden jullie daar niet verzadigd worden, dan hebben jullie het recht om met mij te doen wat jullie maar willen, maar eerder niet! Laten jullie dat achterwege, dan hebben jullie het aan jezelf te wijten, dat jullie niet verzadigd worden!'

[25] De hongerigen en dorstigen zeggen: 'Hebben wij je dan gevraagd om naar ons toe te komen? Je kwam niet in onze opdracht naar ons toe, maar in opdracht van jouw God Jezus. Als Hij je de macht heeft gegeven om ons met honger en dorst te treffen, waarom dan ook niet de macht om ons te verzadigen?'

[26] Dismas zegt: 'Beste vrienden, wie van ons heeft dan de macht om God te dwingen? Hij alleen is almachtig en kan doen wat Hij wil! Hij laat echter gewoonlijk eerst door allerlei apostelen de mensen bitterheid bezorgen, opdat ze dan naar Hem toe komen en van Hem het zoete mogen ontvangen. De mensen moeten daardoor tot het inzicht komen, dat iedere mensenhulp nutteloos is. Verwacht daarom van mij ook niets goeds, want als ik zelf slecht ben, hoe zou ik jullie dan iets goeds kunnen geven?! Hij echter, die zelf waarachtig is en bovenmate goed, kan ook alleen het goede geven. Daarom dus op naar Hem!'

[27] De hongerigen en dorstigen zeggen: 'Als alles wat van Hem komt, goed is, waarom zijn jij en wij dan slecht? We zijn toch allen van Hem uitgegaan!'

[28] Dismas zegt: 'Wij zijn niet van Hem uit slecht. Uit onszelf worden we dan pas slecht, als we ons met onze vrije wil van Hem afwenden en vergeefse moeite doen ons te gedragen alsof we zelf vrije goden zouden zijn, die van de eigenlijke God niets meer willen horen. Omdat dat echter niet Gods wil kan zijn, laat Hij zulke ingebeelde goden net zo vaak hun hoofd stoten, tot dat zij tot het inzicht komen dat ze toch geen goden, maar zonder Hem slechts zwakke en domme mensen zijn. Bedenken jullie dat wel en ga naar Hem toe, dan zullen jullie zeker waarlijk geholpen worden!'

[29] Het nu al van honger en dorst vertwijfelde gezelschap zegt: 'Maar we weten helemaal niet wat je bedoelt met je 'zeker-geholpen-worden'! Domme sukkel, ben jij ook naar Hem toegegaan, toen Blum je daartoe uitnodigde? Ben jij daardoor soms geholpen? Wat heb je dan nu meer dan je voorheen had? Of ben je nu soms verzadigder dan je vroeger was? Net als bij ons allen is de honger ook van jouw gezicht af te lezen! En dat noem jij beter worden?

[30] O jij oerdomme apostel! Ga toch weg en laat je niet uitlachen! Kom eerst maar eens zelf met een tevredener gezicht naar ons toe, dan zullen we jou wat meer geloof schenken dan ons nu mogelijk is. Zolang je echter zelf met een gezicht dat ontevredenheid en behoeftigheid uitstraalt naar ons toe komt, zal geen mensengeest geloven dat je zalig bent, dat wil zeggen verzorgd en van alles voorzien!

[31] Stap dus maar weer rustig op, Dismas, want in jouw toestand, die tot nu toe volkomen eender is als de onze, bereik je bij ons niets. Breng ons liever wat te drinken en te eten, dan zullen we jou ook naar elders volgen; met je momentele wijsheid valt met de beste wil niets aan te vangen. Bedenk eens hoe dom je nu bent! Je beveelt anderen iets aan wat je zelf nog nooit hebt gehad! Je vader moet wel van varkensvlees hebben gehouden, dat hij in jouw persoon zo'n oerdomme zoon heeft gekregen!'

[32] Dismas zegt: 'Vrienden, heb ik jullie van datgene, dat ik in korte tijd zelf heb ervaren, niet levendig kunnen overtuigen, dan moeten jullie toch toegeven dat ik het met jullie allen zeker goed heb bedoeld. Evenmin kan iemand van jullie mij verwijten dat ik me onaardig, ruw en grof tegenover jullie heb gedragen. Daarom meen ik van jullie te mogen verwachten dat je wat hoffelijker tegen me spreekt. Ik sleep jullie toch niet aan je haren naar de Heer. Willen jullie erheen gaan, ga dan; willen jullie absoluut niet, dan zullen jullie ook niet worden gedwongen; ruw, onbeschoft en grof hoeven jullie daarom nog niet te zijn. Dat jullie nu zo' n sterke honger en dorst voelen, daaraan heb ik geen schuld, maar jullie zelf. Jullie hebben deze honger gewenst om weer wat op te leven, en niet ik, maar de Heer heeft hem jullie doen toekomen door mijn woord. Ik heb jullie echter meteen getoond waar en hoe jullie je honger en dorst kunnen stillen! Waarom doen jullie het niet, als je het toch weet? Jullie noemen mij, omdat ik Blum volgde, een domoor, en zeggen dat deze gang mij niet zou hebben gebaat. Ik zeg jullie echter dat deze gang buitengewoon nuttig voor mij is geweest. Ook al is mijn maag nog leeg, toch is mijn hart verzadigd met liefde voor God de Heer. Het is veel beter je hart te verzadigen dan honderd magen. Een hongerig hart kan niet door het vullen van de maag bevredigd worden; dat heeft slechts de dood van het hart tot gevolg. Doe nu maar wat je wilt! Ik zal verder niet meer de dwaas voor jullie spelen. Willen jullie beestmensen blijven, blijf dat dan maar! Willen jullie echter naar de Heer toe gaan, dan staat de levensweg voor jullie open!'

[33] Bij deze woorden van Dismas staat het gezelschap versteld, en weet niet wat het nu moet doen.

[34] De hoofdwoordvoerder uit hun midden komt naar voren en zegt, als allen hem vragen om te spreken: 'Vrienden en zusters, ik heb nu veel nagedacht over de missie van Dismas en over zijn aan ons gerichte woorden. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik vind dat hij tenslotte toch gelijk heeft. We zouden werkelijk moeten doen wat hij van ons wil, want we kunnen wel een halve eeuwigheid heen en weer blijven praten en overleggen; toch zullen we moeilijk tot iets beters kunnen komen dan de goede broeder Dismas ons heeft aangeraden.

[35] Wat belet ons dan om ook naar die man toe te gaan, waarvan Dismas, evenals alle anderen die nu reeds gelukkig zijn, verklaren dat Hij de Godheid zelf is? Mijn mening luidt dus: is die Jezus werkelijk God zelf, ondanks ons starre ongeloof, dan zou ons verzet tegen Hem meer dan gewaagd zijn. Zou Hij niet zijn wat Dismas en de andere gelukkigen van Hem beweren, wel, dan hebben we werkelijk niets verloren, als we Hem tot onze vriend maken. Als de anderen het immers goed hebben aan Zijn zijde, waarom zouden wij het dan slecht hebben, wanneer het slechts van ons afhangt om naar Hem toe te gaan en Hem door onze hartelijkheid te winnen? Zo niet, dan verliezen we ook niets. Alles wat we daardoor echter bereiken, kan slechts winst voor ons zijn. Want wie, zoals wij, helemaal niets heeft, die heeft ook nooit iets te verliezen, alleen maar te winnen. Laten we dus toch maar naar de Heer van dit huis gaan; het zal dan wel duidelijk worden welke vangst we hebben gedaan, wanneer we met Christus hebben gesproken. Hoe denken jullie over deze zaak?'

[36] Alle anderen zeggen: 'Ja, ja, dat kunnen we spelenderwijs doen, want dat kost ons geen bijzondere moeite; er zullen toch zeker geen koppen rollen. Na jouw verstandige woorden is het ook gemakkelijker om iets te ondernemen dan na die hoogdravende woorden van Dismas! We willen weliswaar niet beweren dat Dismas dom zou hebben gespro­ken, maar een hoogdravende redevoering heeft nooit hetzelfde effect als een nuchtere en verstandige'.

[37] 'Alles goed en wel', zegt een ander uit het gezelschap, 'als we maar wat beter gekleed zouden zijn! Vooral onze tien dames zien er erbarmelijk uit! Niets dan lompen en vodden van de smerigste soort hangen wanor­delijk om hun uiterst onaantrekkelijk ogende lichamen. En wij mannen zijn er ook niet veel beter aan toe. Daarom denk ik dat we eerst moeten proberen om aan wat betere kleding te komen en dan pas naar Hem toe moeten gaan, want in deze, niet bepaald voor een bruiloft geschikte kleding zouden we in Zijn nabijheid een verdraaid slechte indruk maken!'

[38] De eerste spreker zegt: 'Vriend, niemand kan gedwongen worden tot iets dat boven zijn macht ligt! De dames moeten dan maar achter ons aan lopen en zij, die nog enigszins behoorlijk gekleed zijn, gaan voorop en zo zal het volgens mijn mening wel gaan. Dismas, als de best geklede, is toch zonder meer onze aanvoerder.'

[39] Alle anderen zeggen: 'Goed dan, laten we het dan maar eens proberen!'

 

105

 

Over de werken van het verstand en van het hart

Dismas brengt de kleingelovigen naar de Heer

 

[1] Dismas zegt: 'Nu hebben jullie uiteindelijk voor de levensweg gekozen. Goed zo! Wanneer we handelen zoals de Heer het wil, zullen we nooit verdwalen, maar als we volgens ons eigen verstand handelen, zijn we op de verkeerde weg. Als de mens zijn nuchtere verstand volgt, komt hij gewoonlijk op glad ijs terecht, waarop het een hele toer is om zich staande te houden. Alleen wanneer de mens de ingeving van zijn hart volgt, komt hij op een groen land, dat wil zeggen tot levende hoop! En dat is nu ook met jullie, evenals met mijzelf, het geval. We hebben nu de ingeving van ons hart gevolgd en ik ben er vast van overtuigd dat het weldra beter met ons zal gaan!

[2] Bedenk toch eens wat ons eigen verstand ons zoal heeft ingegeven en wat een chaos aan wetten het tot stand heeft gebracht. Wat hebben ze ons echter opgeleverd? Nemen we daarentegen al de werkelijk grote werken van de mensen op aarde, bijvoorbeeld die van de grote meesters in de schone kunsten, zoals muziek, poëzie en schilderkunst: zij allen waren leerlingen van hun hart en van hun gemoed! Hun werken staan daar onbereikbaar voor de blinde ogen van de pure verstandsmensen, die dan moeite doen de grote ongeëvenaarde werken van een vrij hart aan de hand van honderden regels en wetten, waarvan de meester zelf bij het scheppen beslist nooit heeft gedroomd, te verklaren.

[3] De vraag is, of zo' n achteraf theoretiserend verstandsmens ooit iets geniaals, iets creatiefs, dus iets uit inspiratie, tot stand heeft gebracht. Zijn de werken van zulke fabrikanten niet altijd droog en stijf? In al het werk van het pure verstand ligt immers de vloek, terwijl de geringste werken van het han van oneindig grote waarde zijn voor alles wat ademt en leeft.

[4] Om deze maar al te ware reden willen we het verstand met al zijn produkten dan ook voor eeuwig vaarwel zeggen en ons alleen houden aan de wegen en werken van ons hart. We zullen daardoor zeker spoedig een beter doel bereiken dan tot nu toe het geval was.

[5] Na deze noodzakelijke voorbeschouwing kunnen we ons nu getroost naar de Heer begeven waar we, nu onze gemoedsstemming geheel veranderd is, ook de nodige versterking voor hart en maag zullen krijgen. Volg mij nu dus in de volgorde die jullie zelf hebben bepaald vanwege je zeer ongunstige kledij!'

[6] Na deze goede en oprechte rede van Dismas gaan allen wat angstig naar Mij toe. Bij Mij aangekomen buigt Dismas nogmaals diep voor Mij en zegt: 'O Heer, door Uw genade en Uw hulp alleen is mij, arme zondaar, dit heilige werk gelukt: alle dertig zijn mij in Uw naam hierheen gevolgd. Nu geschiede zowel met hen als met mij volgens Uw heilige wil! Maar hiervoor geen erekleed voor mij, dat smeek ik U! U alleen zij alle eer in eeuwigheid!'

[7] Ik zeg: 'Heel goed heb jij, Mijn beste Dismas, je missie volbracht en je hebt je nu omwille van Mijn naam zeer verdienstelijk gemaakt. Ik wil je daarom ook geven wat je toekomt; daarna echter ook de door jou gewonnen vrienden, naargelang de gesteldheid van hun hart!' Mij tot Robert wendend: 'Robert, breng wijn en brood en een toepasselijk gewaad voor broeder Dismas! Ik echter zal nu met deze dertig een korte beraadslaging houden. Zo geschiede!'

 

106

 

Woordvoerder Bruno

De kritische wedervragen van de Heer

Bruno 's deemoed roept de genade van de Heer af

 

[1] De woordvoerder van de dertig treedt naar voren, buigt diep voor Mij en Mijn hele gezelschap en zegt dan kordaat: 'Heer, Schepper, behouder en bestuurder van de gehele oneindigheid, we staan hier als volkomen nullen voor U, die alleen alles in alles bent, en we verwachten van U genade en barmhartigheid! Niet echter omdat we er ook maar enig recht op zouden hebben, daar we allemaal zwakke en zelfs grove zondaars zijn, maar omdat U, God, zich als de reinste en volmaaktste liefde voor de gevallen zondaars aan het kruis heeft laten slaan. U alleen bent de sterkte der zwakken, de Heiland der gebrekkigen, de hulp der noodlijdenden! U zelf zei tot de zondaars: 'Komt allen tot Mij, die belast en beladen zijn, en Ik zal U allen verkwikken!'

[2] En zo staan we nu dan ook voor U, zwaar belast met alle kwalen van het leven. Neem ze van ons af naar Uw barmhartigheid, o Heer! Weliswaar kunnen we U daarvoor niets anders aanbieden dan hoogstens dertig met allerlei zonden behepte harten, die U boven alles zouden willen liefhebben, als ze maar durfden. De ware liefde zoekt enkel het hart, voor al het andere is zij blind.

[3] Wilt U ons, o Heer, dan zo behandelen. Kijk niet naar onze daden, die allemaal slecht zijn. Kijk naar onze harten, die, alhoewel onrein, toch snakken naar Uw heilige Vaderhart, als verdord gras naar een dauwdrup­pel!'

[4] Ik zeg: 'Ja, Mijn beste Bruno, wat je daar hebt gezegd namens je broeders en zusters is allemaal wel goed, waar en mooi, maar in de Schrift staat geschreven dat hoeren en echtbrekers het Rijk Gods niet zullen binnengaan! Jullie zijn over het algemeen grove hoerenlopers en echt­brekers en daarbij vol zelfzucht geweest. Mijn genade echter, die jullie verlangen, is het eigenlijke Rijk Gods. De vraag is daarom hoe jullie in overeenstemming met de Schrift Mijn genade deelachtig denken te kunnen worden.'

[5] Bruno zegt: 'O Heer, sta toe dat een zondaar voor U zijn mond mag openen; U zult toch geen zondaar verbieden om berouw te voelen over zijn zonden en U om genade te smeken! U hebt ondanks deze ernstige rechterlijke tekst uit Uw Heilige Schrift de moordenaar aan het kruis niet uitgesloten van Uw Rijk, U hebt de echtbreekster in de tempel niet veroordeeld, ook Magdalena niet en U nam intrek in het huis van Zacheüs. Eveneens hebt U hier nu al zo veel mensen die toch niet meer voor U konden doen dan wij, zalig gemaakt door Uw genade. O, wees ook voor ons niet harder!'

[6] Ik zeg: 'Ja, ja, maar deze mensen waren geen van allen zulke grove zondaars als jullie!'

[7] Bruno zegt: 'O Heer, wat kan er voor U nu groot of klein zijn, hetzij zonde of deugd? U alleen bent groot en goed, al het andere is echter niets voor U! Heer, U die voor panters, leeuwen, hyena's en tijgers zorgt, wat toch kwaadaardige dieren zijn, zorg ook voor ons, tenminste volgens de maatstaf welke voor deze dieren geldt.'

[8] Hier geef ik Robert een teken om wijn en brood te brengen. Bruno kijkt verbaasd naar Robert, weet echter nog niet wat dat te betekenen heeft.

 

107

 

Hemelse genademaaltijd

Toets voor het hart op liefde voor de vijand

 

[1] Robert plaatst brood en wijn voor Mij op tafel, buigt vervolgens en gaat naar zijn plaats. Ik echter neem het brood en vraag aan Bruno of hij wel weet wat dat is.

[2] Bruno zegt: 'Heer, dat is brood uit de hemel, een ware spijs voor het eeuwige leven en tot vergeving der zonden. Gezegend is hij, die het te eten krijgt!'

[3] Ik zeg: 'Wel, goed dan; omdat je aldus gelooft en spreekt, neem het en eet er van zo veel je belieft!'

[4] Bruno zegt: 'Heer, behalve mij zelf zijn er hier nog negenentwintig, die misschien nog meer honger hebben dan ik. O, sta mij toe dat ik van dit brood eerst hun geef naar hun behoefte en me dan pas verzadig met  wat er misschien overblijft!'

[5] Ik zeg: 'Handel volgens het verlangen van je hart!'

[6] Daarop bedankt Bruno Mij met tranen in de ogen voor het brood en deelt het tot op de laatste kruimel uit onder de negenentwintig, die het, tot in het diepst van hun hart geroerd, meteen opeten. Een van hen merkt echter dat Bruno zichzelf heeft vergeten, gaat op hem toe en zegt: 'Maar beste vriend Bruno, je hebt jezelf helemaal vergeten bij het uitdelen van het brood en hebt alles wat de Heer je gaf aan ons gegeven. Ik heb van mijn stuk nog niets genomen, neem het en eet het, want je bent niet minder hongerig dan ik!'

[7] Bruno zegt: 'Beste vriend, houd en eet, wat ik je door de genade van de Heer heb gegeven. Ik heb meer vreugde wanneer jullie allen verzadigd zijn dan wanneer ik honderdvoudig zou zijn verzadigd. Maak je over mij maar geen zorgen, want aan de zijde van deze Heilige Gever hoeft men om verzadiging zeker nimmer bezorgd te zijn!'

[8] Bij dit voortreffelijke gedrag van Bruno, alsook dat van zijn vriend, komen alle gasten evenals Mijzelf tranen van vreugde in de ogen! Er bestaat immers in alle hemelen niets dat verhevener en aangrijpender is dan wanneer een arme en zeer hongerige man bij de aanblik van zijn even arme en hongerige broeders zichzelf totaal vergeet en al wat hij gekregen heeft aan hen afstaat. Zo iemand maakt een reuzensprong naar het centrum van Mijn liefde!

     [9] Nemen ook jullie op aarde dat heel goed in je op en grif het in jullie harten!

     [10] Daarop neem Ik de wijn en geef hem aan Bruno met de vraag, wat dit wel zou zijn.

[11] Bruno zegt vol dankbare ontroering: 'O Heer, dat is een koste­lijke wijn uit de heilige wijnpers van Uw goddelijke Vaderhart! Met niet aflatende dank waag ik het hem uit Uw heilige handen te nemen en, als U het goed vindt, hem ook aan mijn arme, dorstige broeders te geven.'

[12] Ik zeg: 'Ik heb je al eerder gezegd, dat Ik alles wat je ook maar doet volgens de edele aandrang van je hart, uitstekend vind. Kijk, de wijn is nu van jou; doe er mee, wat je wilt.'

[13] Bruno dankt Mij ontroerd en reikt meteen zijn broeders en vrienden de wijn aan. Deze verzekeren hem echter er niet eerder iets van te nemen, voordat hij er zelf van heeft gedronken. Maar Bruno houdt voet bij stuk en zodoende nemen de anderen dan dankbaar de wijn aan en drinken ervan naar hartelust. Ook van de wijn blijft er echter niets over. Alhoewel Bruno nog behoorlijk honger en dorst heeft, is hij toch innig verheugd dat zijn broeders gesterkt zijn en er meteen beter uit gaan Zien.

[14] Ik zeg: 'Wel, beste Bruno, zeg Mij eens, hoe heeft Mijn brood en Mijn wijn je gesmaakt? Ben je nu sterker dan je eerst was?'

[15] Bruno zegt kordaat: 'Heer, ik heb maar één mond, één maag en één hart; deze hebben echter negenentwintig monden en even zovele magen en harten. Daar er in mijn plaats nu negenentwintig gesterkt zijn, die ik allemaal als een tweede ik in mijn hart draag, ben ik daardoor niet slechts één keer, maar in werkelijkheid negenentwintig keer verzadigd door de vreugde over mijn op krachten gekomen arme broeders en zusters. Zo kan ik dus op Uw heilige vraag werkelijk niets anders antwoorden dan dat Uw heilige hemelbrood en de wijn mij heel goed zijn bevallen. Daarvoor U alleen eeuwige dank!'

[16] Ik zeg: 'Beste vriend Bruno, kijk, je hebt op aarde wel echt vaak en grof gezondigd, maar omdat je zoveel onbaatzuchtige liefde voor je broeders in je hart opvatte, zal je ook veel worden vergeven. Want iedere weldoener van zijn broeders en zusters zal hier barmhartigheid onder­vinden, wanneer hij zelf barmhartigheid getoond heeft; dat geldt dus ook voor jou omwille van je broeders, en voor je broeders terwille van jou, want dan geldt één voor allen en allen voor één!

[17] Er zijn echter op aarde ook weldoeners, die voor een arm, jong meisje heel barmhartig zijn en het naar beste vermogen proberen te helpen. Komt er echter een oude en uitgeputte weduwe naar hen toe, dan wordt deze met een preek en een armzalige aalmoes afgescheept, evenzo ook een oude, arme broeder. Zulke barmhartige weldoeners zal Ik weinig barmhartigheid betonen! Want wie voor zijn weldaden genot wil ontvangen en, als hij dat niet kan krijgen, in zijn hart harder is dan een steen, behoort tot de familie van alle duivels. Want ook de duivels doen goed aan diegene, van wie ze een aanlokkelijk voordeel kunnen verwachten.

[18] Jij echter oefent hier barmhartigheid uit, waarachter geen onzui­vere bedoeling te zien is en zult daarom ook bij Mij de hoogste barm­hartigheid vinden. Maar voordat Ik je deze volledig schenk, zul je voor Mij nog één proef voor je hart moeten afleggen! Zul je ook deze doorstaan, dan zal Mijn genade je meteen volledig ten deel vallen.

[19] Daar in westelijke richting zie je een deur, die half open staat. Ga daarheen! In dat vertrek zul je louter mensen vinden die op aarde je ergste vijanden waren. Probeer ze te winnen en breng ze bij Mij, dan zul je volmaakt zijn voor Mij. Want wie enkel zijn vrienden goeddoet, heeft nog lang niet alles gedaan om tegen Mij te kunnen zeggen: 'Heer, ik was nochtans een onnutte knecht!' Wie echter dat niet zeggen kan, is Mij nog lang niet waardig. Ga daarom heen en handel naar Mijn woorden!'

[20] Bruno zegt: 'O Heer, Uw heilige wil geschiede! Uw wil is mijn leven, mijn heil en mijn hoogste zaligheid! O, wat is het heerlijk om in het huis van de eeuwige, almachtige Vader te werken! 0 jullie, al mijn vijanden, broeders, jullie, die in mij een broeder die jullie liefhad, zwaar miskend hebben; in naam van mijn God, Heer en Vader kom ik tot jullie om jullie te zegenen en goed te doen en daardoor ook voor eeuwig ieder onrecht, dat jullie me ooit hebben aangedaan, te vergeten!

[21] O, de hoogste vreugde vervult nu mijn hart, dat zich nu sterk genoeg voelt om zich voor zijn hoogmoedige en zelfzuchtige verachters te verdeemoedigen. Zwakjes vermoed ik nu, wat Uw heilige Vaderhart destijds bij het zien van Uw ergste vijanden moet hebben gevoeld, toen U in Uzelf tot de Vader riep: 'Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen!' O heilige, eindeloze grootheid, waartoe alleen een Godshart in staat is!

[22] Waarlijk, het is mooi, ja verheffend, wanneer een broeder de andere broeder helpt, zonder ooit aan een beloning te denken; maar in geen hemel bestaat er iets hogers en groters, dan hen te zegenen die ons vervloeken, en goed te doen aan hen die ons gehaat, veracht en vervolgd hebben!

[23] Daarom, op naar mijn vijanden! Want deze zijn als geroepen om mijn hart voor God te voltooien!' Met deze zeldzame, verheffende woorden stormt Bruno op de bewuste deur af.

 

108

 

De liefdesheld door vijanden omringd

Christus' liefde overwint alles

 

[1] Wanneer Bruno het vertrek van zijn vijanden wil binnengaan, stellen verscheidene zich meteen voor de deur op en zeggen met opge­wonden stem: 'Terug, ellendeling! Wat hebben wij met jou te maken? Je was voor ons altijd al weerzinwekkender dan de dood en een voorwerp van onze haat en diepste verachting! Wat moeten we nu hier in de hel met jou beginnen? Naar de duivel met je, jij ellendig beestmens!'

[2] Bruno zegt moedig: 'Beste vrienden, wat heb ik jullie dan ooit misdaan, dat jullie zo verschrikkelijk hatelijk doen? Ik wil alles doen wat jullie naar recht en billijkheid van me verlangen, zodat jullie me weer goedgezind mogen worden!'

[3] De woestelingen in de deuropening schreeuwen: 'Ellendig beest­mens, jij kunt niets doen om onze mening over jou te verbeteren! We verlangen niets anders van je dan dat je ons verlaat. Jouw gestalte staat ons meer tegen dan de onderste hel! Ga daarom goedschiks van ons weg, _ anders scheuren we je in stukken!'

[4] Bruno zegt: 'Als dat jullie met mij kan verzoenen, laat ik me graag door jullie kruisigen. Maar jullie moeten me alleen beloven, dat jullie dan geen wrok meer tegen me koesteren!'

[5] De woestelingen zeggen: 'Denk je dan dat ons dat tot eer zou strekken? Wij jou kruisigen, dat zou voor ons toch je reinste schande zijn! Je hoogstens neerslaan als een sjofele hond, dat zouden we met goed fatsoen kunnen doen, als we toevallig goed geluimd waren! Maar om voor jou meer moeite te doen, zou werkelijk belachelijk van ons zijn! Daarom, maak dat je wegkomt en erger ons niet langer met je afschu­welijke aanwezigheid!'

[6] Bruno zegt: 'Maar achtenswaardige vrienden, het is mij maar al te goed bekend, dat jullie mij op aarde altijd hebben gehaat en mij waar mogelijk hebben vervolgd. Hoeveel moeite ik mij ook gaf om daar de oorzaak van te achterhalen, het was toch tevergeefs. Jullie vervolgden mij alleen maar, omdat mijn gezicht jullie niet aanstond. Hier in deze wereld echter zijn onze gezichten toch allemaal erg veranderd. Ik denk nu heel anders dan ik op aarde heb gedacht en ben een heel ander mens geworden. Dat zou met jullie toch ook het geval kunnen zijn?

[7] Zeg me toch eens wat ik jullie op aarde heb misdaan? Ik ben nu in de gelegenheid om jullie honderdvoudig te vergoeden wat ik jullie, al was het maar onbewust, verschuldigd ben. Vergeef me slechts en word wat vriendelijker tegen mij. Ik doe helemaal geen beroep op jullie vriendschap; dat zou van jullie, mijn uitgesproken vijanden, te veel gevraagd zijn. Maar daarom mag ik jullie toch wel vragen, dat jullie afzien van je vijandschap, en dat zal toch des te gemakkelijker zijn, daar jullie mij zondermeer voor te gering houden om door jullie te worden gekrui­sigd?'

[8] De woestelingen zeggen: 'Wat baat jouw gepraat en dom geklets! Je bent nu eenmaal een akelige vent en blijft het in alle eeuwigheid. Ogenschijnlijk doe je, alsof je de uitzonderlijkste en braafste mens bent, maar achteraf ben je dan een loeder en ben je nooit te vertrouwen. Weet je nog, hoe je ons op de beurs behandeld hebt? Jij zag een aanhoudende koersdaling, zodat wij van schrik onze aandelen verkochten, waarna jij ze dan zelf kocht. Jij lomperd, houd je maar niet van den domme! We kennen je! Dalen de koersen hier soms ook, dat je nu zozeer onze vriendschap zoekt?'

[9] Bruno zegt: 'Aha, daar wringt dus de schoen! Och vrienden, als jullie wrok tegen mij daar vandaan komt, dan hoop ik dat we spoedig de beste vrienden zullen worden, want ik kan jullie de stellige verzekering geven dat jullie met je haat tegen mij volkomen op een dwaalspoor zitten. Kijk, ten eerste kon ik evenmin als jullie vooraf bepalen of de koers zou stijgen of dalen, en ten tweede kunnen jullie niet bewijzen dat ik die bewuste effecten opkocht, die jullie met verlies aan de bank terugver­kocht hadden. Kijk hoe weinig gegrond jullie wrok tegen mij is. Ik heb jullie toch nooit gedwongen om te kopen of te verkopen? Wie heeft jullie ertoe aangezet om jullie effecten bij een lage stand van de koers te verkopen en bij een hogere te kopen? Ik zeer zeker niet, en anderen evenmin. Jullie waren zelf zo dwaas, maar jullie wilden die domheid niet aan jezelf toeschrijven. Wanneer jullie zelf een flinke speculatiefout hadden begaan, gaven jullie de schuld aan de eerste de beste die bij het speculeren slimmer was dan jullie! Laten jullie je niet uitlachen! Wat konden jullie effecten mij en mijn effecten jullie schelen. Ik kocht wanneer het mij, en jullie ook wanneer het jullie raadzaam leek. Of jullie verkochten en ik kocht. Dat is toch iets heel normaals! Waarom dan die wrok tegen mij? Valse geruchten heb ik echter nooit verspreid, en met misleidende voorlichting heb ik me ook nooit bezig gehouden.

[10] 'Goed,' zegt er een uit het vijandige gezelschap, 'je hebt gehan­deld, zoals je ons nu hebt verteld, maar dat kan onze woede en haat tegenover jou niet verminderen, omdat je op aarde altijd anders dacht dan je je met je mooie praatjes voordeed. Zei je 'zwart', dan was het zeker wit; en zei je 'wit', dan was het heel zeker zwart! En het tegenovergestelde was dan de volle waarheid. Jouw geniepige scherpzinnigheid had echter niet door, dat we jouw uitspraken verkeerd gebruikten. Dat dit voor ons niet altijd goed uitviel, brengen de wisselvalligheden van het spel met zich mee. Zouden we echter altijd volgens jouw uitspraken hebben gehandeld, dan zouden we zeker in korte tijd alles hebben verspeeld. Zo staan de zaken en daar vindt onze terechte haat tegen jou ook zijn oorsprong. Bewijs ons het tegendeel, dan willen we je zelfs om vergeving vragen en je beste vrienden zijn.'

[11] Bruno zegt: 'Goed, ik hou jullie aan je woord! Geef mij antwoord op enkele vragen. Nummer één: was ik op de beurs meer dan jullie? Was ik soms directeur, boekhouder, secretaris, een of andere consulent of iets dergelijks?' De mopperaars zeggen: 'Nee, je was net als wij enkel een geïnteresseerde. '

[12] Bruno zegt: 'Goed! Vraag nummer twee: 'wie is er op de beurs eigenlijk in alle financiële geheimen ingewijd?' Antwoord: 'De bank- en beursbeambten.' Goed! Vraag nummer drie: 'Worden de talrijke geïn­teresseerden van de beurs door de goedingelichte beambten wel altijd naar waarheid voorgelicht?' Antwoord: 'Nee! Als er iets mis gaat, komt men al helemaal niet achter de waarheid!' 'Goed! Vraag nummer vier: 'Hoe en waardoor had ik dan achter de waarheid moeten komen?' Antwoord: 'O, heel gemakkelijk! Met steekpenningen kan een schoft achter zoveel dingen komen, die voor een eerlijk man verborgen blijven!' Goed! Men herkent de vogel aan zijn lied! Brengt mij alle bank- en beursbeambten hier en ze zullen je zeggen, of ik ooit ook maar de laagste in rang met een stuiver voor het verraden van een bankgeheim zou hebben omgekocht! Over jullie vertelde de zogenaamde slechte wereld wel, dat jullie bij een zeer kritieke aangelegenheid een ingewijde heime­lijk een duizend dukaten zware stomp tussen zijn ribben zouden hebben gegeven, met de bedoeling dat hij jullie van te voren zou zeggen, hoe de zaken zich zouden ontwikkelen. Waarop jullie meteen de volgende dag al bijna al jullie effecten met een aanzienlijk verlies omruilden tegen klinkende munt en daarmee vervolgens in het buitenland een geheime handel hebben ondernomen, waardoor jullie een tweede keer op de fles zijn gegaan. Zeg eens, heb ik jullie daar soms ook toe aangezet door mijn zwart-voor-wit?'

[13] Nu staan de mopperaars raar te kijken en weten niet, wat ze daarop moeten antwoorden. Maar Bruno gaat verder en zegt: 'Vrienden, heb ik jullie soms ook de raad gegeven om gezamenlijk dertigduizend gulden in een kelder te laten inmetselen? Toen in Wenen echter het standrecht werd geproclameerd, waarbij soldaten tijdens een huiszoe­king de holklinkende plek in de muur openbraken en zich de voor hen heugelijke vondst tot op de laatste penning toeëigenden... ik denk dat mijn zwart-voor-wit daartoe niets heeft bijgedragen! Kortom, jullie hadden er altijd zelf schuld aan dat jullie verloren en menen onterecht dat ik van jullie speculatiegeheimen op de hoogte was en jullie zou hebben verraden. Hoe zou zoiets mogelijk zijn geweest, daar ik jullie, behalve op de beurs, nooit met mijn aanwezigheid heb lastig gevallen? Ik heb niet de minste schuld aan jullie ongeluk, daar kunnen jullie absoluut van verzekerd zijn! God is mijn getuige! Zijn jullie nog van mening dat ik jullie ongelukkig heb gemaakt, bewijs het mij dan voor God, dan zal ik alles doen om mijn schuld tegenover jullie honderdvou­dig te vergoeden.'

[14] Na lang te hebben nagedacht zegt een van hen: 'De zaken liggen inderdaad, zoals jij ze ons nu hebt uiteengezet, maar als jij er niet bij betrokken zou zijn geweest, begrijpen wij niet, hoe jij aan deze nauw­keurige kennis over onze situatie bent gekomen. Hoe kan deze jou zo volkomen bekend zijn alsof je alles zelf had geregeld? Er zullen in Wenen nog wel heel wat van dergelijke onprettige gebeurtenissen hebben plaats­gevonden; zeg eens, ken je die evengoed als de onze?'

[15] Bruno zegt: 'Beslist niet allemaal, maar wel veel ervan. Jullie wisten toch ook altijd wie er door de rechtbank werd opgeroepen en waarvoor, hetgeen toch niet betekent dat jullie daarom ook verklikkers voor de gerechtsdienaar zouden zijn? Waarom zou ik dan niet hebben kunnen vernemen hoe het met jullie is gegaan in tijden van nood, als ik jullie toch wel degelijk kende van de beurs? Bewijs me maar dat degene, die toevallig hoort van het ongeluk van zijn kennissen, daaraan dan ook schuldig zou moeten zijn. Toon me maar aan in welke wet dit als een opzettelijke misdaad wordt aangemerkt.

[16] De mopperaars staan nu met de mond vol tanden en weten niet wat ze moeten doen. Er schiet hun niets zinnigs meer te binnen. Zo is het ook met hun woede en gramschap gesteld. Ze zouden nog graag verder onverzoenlijk willen blijven, maar ze hebben bij nader inzien daartoe alle redenen verloren. Daar staan ze nu voor Bruno zonder enige aanleiding tot toorn en ergeren zich aan zichzelf, omdat ze nu geen haat of wrok meer tegen hem kunnen hebben.

[17] Na een hele poos treedt een van hen naar voren en zegt: 'Dom is het, dat we nu niets redelijks meer tegen je in kunnen brengen. Hoe graag toch hadden we je een aframmeling gegeven, als we je tenminste, al was het maar voor de schijn, een of andere schuld in de schoenen hadden kunnen schuiven. Maar je bent te slim, zodat we je niet meer kunnen raken. Bovendien moeten we nog vrienden van je worden! Wat wil je verder dan nog met ons doen?'

[18] Bruno zegt: 'Vrienden, zien jullie in deze grote zaal de grote vergadertafel niet, met allen, die daar met elkaar een grootse beraadsla­ging houden over de gehele oneindigheid?'

[19] De spreker zegt: 'We zien geen zaal en geen vergadertafel! We zien alleen maar deze echte kroeg, die vol duisternis is, en we zien jou. Of er ergens een uitgang is, weten we niet. Wat wil je echter met je onzinnige vraag?'

[20] Bruno zegt: 'Ik wil daarmee niets anders dan jullie naar onze Heer en Heiland Jezus brengen, opdat Hij jullie moge zuiveren en daarna voor eeuwig werkelijk gelukzalig maken; enkel en alleen om deze reden werd ik zonet door Jezus naar jullie toegestuurd. Volgt me goedschiks en gewillig waarheen ik jullie voor zal gaan. Op de juiste plaats zal jullie wel het ware licht gegeven worden.'

[21] De spreker zegt: 'Je loopt wel wat hard van stapel, want ten eerste heb je ons vertrouwen nog lang niet in die mate, dat we jou nu meteen blindelings volgen, alsof je reeds lang een betrouwbare vriend van ons was, en ten tweede zijn wij nieuw-katholieken, die wel weten wat ze van de jood Jezus moeten denken. We zijn niet zo dom als sommigen, die zelfs een God van Hem hebben gemaakt, zoals eens de Grieken van hun Hercules en van nog andere helden uit de duistere oertijd. Daarom moet je voor ons welzijn wel wat verstandigers bedenken, als je echt van plan bent ons aan de leiband mee te voeren.'

[22] Bruno zegt: 'Vrienden, het rooms-katholieke geloof is weliswaar in veel opzichten dom en oppervlakkig, maar het nieuw-katholicisme is nog honderd keer dommer. Ontkent het niet het leven van de ziel na de dood van het lichaam? En toch leven jullie nu verder na de dood van jullie lichamen! Deze situatie bewijst immers al ten overvloede wiens geesteskind het nieuw-katholicisme is. Verder ontkent het niet alleen de overduidelijke godheid van Christus, maar volgens Strausz en Hegel zonder meer elke godheid. Wie echter kan, vooral hier in de eeuwige geestenwereld, zo'n leer aanhangen, die wat betreft het voortleven van de ziel zo'n enorm verkeerde conclusie heeft getrokken? Zo'n leer zal echter wat al haar principes betreft niet geloofwaardiger zijn dan op het punt van haar snode aanvaarding van de sterfelijkheid van de menselijke ziel. Is echter in een leer een hoofdleerstelling totaal verkeerd, dan kunnen de andere daarvan afgeleide stellingen onmogelijk anders dan eveneens totaal verkeerd zijn! Gooi daarom jullie hele nieuw-katholieke leer bij de vodden en volg mij naar waar ik jullie heen wil brengen! Ik sta er voor in, dat het binnenkort beter zal gaan met jullie.

[23] De spreker zegt: 'Vriend, je bent een verduiveld schrandere kerel! Men moet je gelijk geven, of men wil of niet. Het spijt me nu oprecht dat we je eerst zo hard en beledigend tegemoet zijn getreden, maar ik hoop dat je het ons kunt vergeven. Bedenk wel, hoe in Wenen iedereen, paap en ambtenaar, erop uit was om de arme mensheid in de diepste geestelijke duisternis te laten verzinken en daar in slaap te sussen. Onder zulke geestdodende omstandigheden was het toch onmogelijk om zijn kennis op een hoger geestelijk peil te brengen. Zoals we echter werden opgevoed, zo zijn we ook nu nog, namelijk blind, doof en stom van ziel en geest. Heb daarom begrip en geduld met ons en leid ons dan in Gods naam ergens heen, waar we wat meer licht zullen krijgen dan nu.'

[24] Bruno zegt: 'Dat is helemaal in orde! Dat ik met een zeer geduldig hart naar jullie toe ben gekomen, hoef ik jullie hopelijk niet meer te bewijzen. Ik heb jullie alles vergeven en ben altijd jullie vriend in alle waarheid. Daarom geloof ik ook dat er tussen ons geen belemmering meer zal zijn om de enige weg in te slaan, waarop het mogelijk is om hier in deze wereld voor eeuwig in een levenssituatie terecht te komen, waarin naar behoefte van ziel en geest zo zalig mogelijk kan worden geleefd. Vat dus moed, toon een sterke wil en volg mij! Verwacht al het overige echter gerust van Hem, die als enige kan helpen en jullie ook zeker helpen zal. Niet voor niets heeft Hij me naar jullie toegestuurd. Met hoevelen jullie ook mogen zijn, kom allen mee en jullie zullen allen geholpen worden!'

[25] Zij die vooraan staan zeggen: 'Wij, die elkaar kennen van de beurs, zijn met ruim twintig man, maar achter ons staat een ontelbare menigte van het meest ordinaire volk. Of deze jou ook zullen volgen, is een andere vraag. Het is mogelijk, maar niet erg waarschijnlijk, want ze bevinden zich te diep in de duisternis. Probeer het! Ons is het eender of ze meegaan of niet.'

[26] De vele mensen op de achtergrond zeggen: 'Zo erg dom als de heren daar vooraan denken, zijn we niet! Daarom zullen we ook zo vrij zijn om jullie te begeleiden als een compleet duizendkoppig gezelschap, want Hij, die jullie wil helpen, zal ook ons zeker niet de deur wijzen. Dus op goed geluk ter ere Gods dan maar op weg!'

 

109

 

Goede geest van eendracht onder hen die hongeren naar licht

Het leger van wereldverblinden komt bij de Heer Bruno 's levensverhaal

 

[1] De voormalige mopperaars zeggen daarop: 'O, wat ons betreft hoeven jullie je niet te generen! Hier in deze wereld is elk standsverschil toch al volledig opgeheven en plaats zullen we in deze oneindige ruimte hopelijk ook wel hebben. Daarom kunnen jullie volkomen ongestoord met ons meegaan naar waar vriend Bruno ons wil brengen.'

[2] Iemand uit de grote groep op de achtergrond zegt daarop: 'Zo'n uitspraak bevalt ons! Voor God is iedereen gelijk; vorst en bedelaar, wolf en lam. De vorst mag niet op de bedelaar neerkijken en de wolf mag nooit belust zijn op het bloed van het lam. Zijn wij voor elkaar gelijk, dan zullen we het ook voor God zijn. Hebben we onder elkaar geen schulden meer te vereffenen, dan zullen we die zeker ook niet meer vinden in het grote boek des levens. Mochten jullie nog iets tegen ons hebben, veeg dat dan voor eeuwig van de schuldenlijst, zoals wij alles hebben weggeveegd wat wij daarop ook maar hebben aangetroffen!'

[3] De spreker op de voorgrond zegt: 'Heel mooi van jullie! Wat jullie deden, dat deden ook wij en zodoende zijn we nu vrienden, broeders en zusters! Maar nu wenkt vriend Bruno ons en dus willen we hem rustig volgen!'

     [4] Bij deze woorden staan allen op en volgen Bruno naar waar hij hen opgewekt voorgaat.

[5] Binnen enkele ogenblikken komt Bruno met de grote karavaan bij Mij aan en zegt: 'Heer, hier zijn al diegenen, die dat sombere vertrek gevangen hield. Ik heb mijn opdracht vervuld; nu geschiede aan hen naar Uw heilige en beste wil! Blind zijn zij allen. Geefhun daarom licht, opdat ze U mogen zien, zoals ik U nu zie in al Uw mildheid en Vaderliefde!'

[6] Eén uit het gezelschap zegt: 'Vriend Bruno, hebben we dan al het doel van onze korte wandeling bereikt? Tegen wie heb je dan nu in deze sfeer der geesten gepraat?' Bruno zegt: 'We hebben het doel nu volkomen bereikt, en Hij, tegen wie ik heb gesproken, is de Heer, God Jehova, Jezus Zebaoth! Vraagt Hem om licht, zoals ik Hem al gevraagd heb, dan zal het voor jullie ook meteen licht worden en jullie zullen Hem dan precies zo kunnen zien als ik Hem nu zie!'

[7] Een ander uit het gezelschap zegt: 'Zeg ons toch eens, of wij ons niet in die grote zaal bevinden, waaruit we later vanwege onze aanmati­ging naar dat donkere gat werden gedreven en wel door die uit Saksen komende Robert Blum, die nooit zo erg hoffelijk was?'

[8] Bruno zegt: 'Ja, jullie bevinden je in dezelfde zaal en broeder Robert is niet ver van jullie vandaan.' De spreker zegt: 'Naar we ons vaag herinneren was daar toch ook de Heer Jezus aanwezig, in wie we toen echter niet geloofden. Toen zagen we Hem, waarom kunnen we Hem dan nu niet zien?'

[9] Bruno zegt: 'De reden schuilt eenvoudig daarin, dat jullie te grofzinnelijk zijn geworden. Vanuit zo'n zinnelijkheid laat zich volstrekt niets geestelijks waarnemen of begrijpen, zoals ik dit uit eigen ervaring weet door de verschillende toestanden van mijn geestelijke leven.

[10] Toen ik op aarde als zachtaardige en godvruchtige jongen nog in het huis van mijn vrome ouders woonde, had ik allerlei heerlijke visioenen. Ja, het was soms, wanneer ik mijn morgen- of avondgebed deed, alsof engelachtige gestalten om me heen zweefden, die me sterkten en een hemels gevoel in mijn borst opriepen, waarbij het mij niet zelden voorkwam alsof ik me reeds in een of ander goddelijk paradijs bevond. Ook had ik in die levensperiode vaak heel prachtige en betekenisvolle dromen, waaruit ik soms zelfs toekomstige gebeurtenissen voor onze familiekring voorspelde. Toen ik echter naderhand als opgroeiende jongeman mijn ouderlijk huis verliet en steeds meer genoegen beleefde aan het wereldse leven, was het spoedig gedaan met mijn hemelse visioenen. Mijn vrolijke vrienden praatten mij alles grondig uit het hoofd en maakten voor mij mijn jeugd belachelijk en saai, zodat ik me er tenslotte gewoonweg voor begon te schamen. Zo ging ik met reuzen­ schreden over naar de vrolijke wereld, werd tenslotte heel grof- materi­alistisch en zinnelijk en hield aan al mijn heerlijke kindervisioenen nauwelijks meer een herinnering over. Pas in mijn laatste levensjaren kreeg ik soms bepaalde waarschuwingen, waaraan ik echter helaas ook niet eerder aandacht besteedde dan toen het werkelijk te laat was. Nu pas zie ik ten volle in, hoe en waarom al deze gebeurtenissen zich aan mij hebben voltrokken. Daar is hier echter nog maar heel weinig of misschien helemaal niets meer aan te doen, want het komt er hier alleen nog maar op aan welke geaardheid het arme hart van de ziel nog in staat is aan te nemen. Is het nog tot een zuiverder inzicht en een betere wil in staat, dan is dat goed voor ons. Is het hart echter, zoals men pleegt te zeggen, verdorven, dan is ook alles verdorven. Uit deze waarheidsgetrou­we beschrijving van mijn eigen, miserabele leven, hoe het zich ontwik­kelde en vormde, kunnen jullie allen nu overduidelijk opmaken hoe het eigenlijk komt, dat jullie hier op geestelijk gebied nog totaal blind zijn. Wendt je nu in alle ernst in je hart tot de Heer Jezus en vraag Hem om het juiste licht en het zal en moet licht voor jullie worden!'

[11] Het hele grote gezelschap denkt daar nu ernstig over na en velen beginnen hun handen op hun hart en op hun borst te leggen.

 

110

 

De Heer over zielen-visvangst

Brood, wijn en hemelse kleding

 

[1] Ik zeg echter tegen Bruno: 'Mijn beste Bruno, je bent waarlijk een goede visser. Met één worp heb je Me een vol net gebracht. Dat is ware meesterschap, dat zijn goede loon ten volle waard is! Wanneer we nu deze vissen uit het net halen, zal pas duidelijk worden of er niet sommige bij zijn, die terzijde gelegd en weer terug in zee geworpen moeten worden vanwege hun te grote magerte. Maar dat doet in geen geval iets af aan jouw verdienste voor Mij. Want het schiften is een zaak van Mij alleen, terwijl jou, als de door Mij uitgezonden visser, alleen het vangen van de vissen was opgedragen. Iedere visser heeft al genoeg gedaan wanneer hij zijn netten gevuld heeft, en hoeft er niet op toe te zien of de vissen goed of slecht zijn. Ik echter als de Heer kan dan bepalen, welke vissen voor Mij geschikt zijn en welke niet.'

[2] Ga nu maar naar Robert toe; hij zal je een goede versterking, bestaande uit brood en wijn en een passend erekleed geven.'

[3] Bruno zegt: 'O Heer, eigenlijk ben ik nauwelijks Uw geringste genade waardig; hoe kan ik U zo' n grote genade van U aannemen? Heer, wat U mij te veel wilt geven, geef dat liever aan deze arme visjes, die bij het legen van het net voor U te mager blijken te zijn. Laat mij maar blijven zoals ik nu ben, want waarlijk, in Uw heilige nabijheid heb ik geen honger en geen dorst en Uw woord is voor mij het kostbaarste erekleed!'

[4] Ik zeg: 'Jouw grote deemoed en nuchterheid bevallen Mij buiten­gewoon. Desondanks moet je toch doen wat Ik je nu heb aanbevolen. Kijk, ook Mijn Petrus wilde eens niet toestaan dat Ik hem de voeten zou wassen. Toen hem echter door Mij de reden werd genoemd, wilde hij helemaal gewassen worden, wat echter ook weer teveel zou zijn geweest. En kijk, zo is dat nu ook hier met jou het geval. Daarom moet jij eerst door brood en wijn gesterkt en door het hemelse erekleed gelouterd worden, opdat dan deze visjes vanuit jouw sfeer gesterkt worden en tot waarlijk leven komen. Zou jij daar echter niet van te voren voor zijn toegerust, dan zou het ook met deze visjes van jou, beslist niet vooruit kunnen gaan. De reden hiervan zul je pas later volkomen inzien. Doe daarom wat Ik je heb aangeraden en daarna zal het werken aan deze vissen meteen goed op gang komen.'

[5] Als Bruno dat hoort, is hij helemaal opgetogen en zegt vol blijdschap: 'O Heer, Vader, als dat zo is, wil ik meteen eten en drinken voor tien en met het erekleed van de zon worden bekleed!'

[6] Ik zeg: 'Eet en drink wat je wordt gegeven en trek het kleed aan, dat je wordt aangereikt, en jouw visjes zullen terstond licht in hun ogen krijgen om Mij en al diegenen die hier rond Mij verzameld zijn, te zien!'

[7] Als Bruno dat hoort, buigt hij diep voor Mij en haast zich meteen naar Robert toe. Deze reikt hem vriendelijk een bescheiden stukje brood, en in een kleine kristallen beker wat wijn aan. Bruno werkt het brood en ook de aangereikte wijn in een oogwenk naar binnen, maar houdt daarna nog een stevige eetlust over. Robert maakt echter geen aanstalten om hem nog meer te geven, maar haalt het bewuste erekleed, dat Bruno dadelijk aantrekt, in de veronderstelling dat hij daardoor wat meer verzadigd zal worden. Maar dat is niet het geval, want nu wordt hij pas echt hongerig en dorstig en vraagt Robert om nog wat brood en wijn.

[8] Robert verwijst hem echter naar Mij en zegt: 'Het nog ontbreken­de zal je bij de Heer gegeven worden! Ga nu! Ik handel enkel volgens de wil van de Heer!'

 

111

 

Bruno heeft nog steeds honger en dorst

Wenken over de hemelse ordening

 

[1] Bruno begeeft zich dadelijk naar Mij toe, nu gekleed in een witte, geplooide toga, met rode biezen afgezet en zegt: 'Heer, ik arme zondaar dank U voor deze onschatbare genade, waartoe U mij onverdiend hebt waardig bevonden. Ik ben nu wat mij betreft overgelukkig, maar ik bespeur nog een beetje honger en nog een klein beetje dorst. Maar dat geeft niets, want de zaligheid die nu, van U uitgaand, mijn hele wezen doorstroomt, maakt dat ik honger noch dorst meer voel. Ik ben nu zalig en mijn hart voelt voor de eerste keer een echte, zuivere, hemelse liefde voor U, o Heer, en ook voor al deze arme broeders en zusters. 0, dat is een liefde waarvan de zwakke stervelingen zich zeker hoogst zelden bewust zullen worden. Zelfs de beste mensen op aarde houden meer van zichzelf dan van hun beste vrienden; hoeveel minder zullen zij dan wel hun vijanden liefhebben? Wat heet op aarde echter nog liefde? 0, jij vervloekte liefde!

[2] Hoe machtig mijn hart nu ook met zuivere, hemelse liefde is vervuld en hoe zeer ik ook alle arme zondaars en zondaressen van ganser harte de volledige vergeving van hun zonden toewens, toch voel ik ten opzichte van gewetenloze bokken niet het minste medelijden en zou ik er echt plezier in hebben ze zo lang in de hel te zien branden, totdat zij voor hun geilheid tot het uiterste hebben geboet. Ik wens zeker niemand iets kwaads toe, maar de boosdoeners wens ik ook niets goeds toe, zolang ze zich daarvoor niet door een volledige boetedoening waardig hebben getoond. Onder deze vissen die ik hier heb gebracht, zullen zich ook wel enkele valse adders en slangen bevinden, die zich op aarde erg hebben beziggehouden met geraffineerde ontucht; ik vraag U desondanks om genade en erbarmen voor hen, want de meesten van hen wisten niet wat ze deden. Maar elders zijn er velen, die heel goed weten waar ze eigenlijk mee bezig zijn. Voor deze schoften bid ik niet. Zij moeten maar de volle scherpte van Uw gericht ondergaan!'

[3] Ik zeg: 'Mijn beste Bruno, je hebt nog een beetje honger en dorst! Weet je ook waar dat vandaan komt? Kijk, dat komt, omdat er in jouw hart nog een kleine rechter zit! Deze rechter is op zichzelf weliswaar heel billijk en rechtvaardig, maar toch past hij niet in Mijn ordening.

[4] Wil je helemaal volgens Mijn ordening zijn, dan moet je deze rechter ook uit je hart verbannen. Je zult daarna eeuwig geen honger of dorst meer voelen. Want kijk, Ik alleen ben een rechter, goed en rechtvaardig in de volheid van Mijn macht en kracht. En toch oordeel Ikzelf niemand! Maar een ieder oordeelt zichzelf naar zijn liefde. Is deze zuiver en goed, dan zal ook zijn oordeel over zichzelf goed zijn; is zijn liefde echter onzuiver en slecht, dan komt zijn oordeel daarmee overeen. Wanneer Ik echter vanuit Mijn macht en kracht niemand oordeel, hoeveel minder komt het jou dan toe om iemand te oordelen.

[5] Hoe de wereld en deze Weners geaard zijn en welke geest hen bezielt, weet Ik het allerbeste. Zij hebben zich ingebed zonder Mij, daarom rusten ze nu ook zoals ze zich voor tijd en eeuwigheid hebben ingebed. Ze bedreven allerlei vormen van bloedschande en daarom rusten ze nu ook op bebloede rustplaatsen. Wel roept dit bloed veelvul­dig om wraak tot Mij. Toch wil Ik het niet wreken, maar laat eenvou­digweg toe, dat die bloedschenders van allerlei aard elkaar als tijgers verscheuren en elkaar het loon geven dat ze wederzijds hebben verdiend. En dat is de hel ten voeten uit! Een andere hel bestaat nergens, alleen deze, die vanzelf in de harten der mensen uit zelfzucht ontstaat.

[6] Wie zichzelf niet verdoemt, die verdoemen ook wij niet. Wie zichzelf echter vanuit de slechte liefde van zijn hart verdoemt, zal ook verdoemd zijn! Kort en goed, iedereen zal krijgen wat hij zelf wil. Wanneer hij dat dan krijgt, is dat toch het hoogste en het meest volmaakte recht, dat iemand ten deel kan vallen. Wij van onze kant zullen nooit nalaten allen naar hun bevattingsvermogen de juiste weg te tonen en hen door een juist onderricht naar het goede te leiden. Willen zij deze weg bewandelen, dat zal het hun goed gaan. Willen zij dat beslist niet, dan wordt hun daarom door ons geen straf toebedeeld, maar enkel dat, wat ze zelf willen. Ze hebben daardoor oordeel en straf in overvloed. Willen zij zich echter mettertijd, door hun lijden genoodzaakt, weer op de goede weg begeven, dan zullen hun nimmer belemmeringen in de weg worden gelegd.

[7] Zie, dat is de ware, hemelse ordening van de zuivere liefde van Mijn hart! Deze ordening moet ook helemaal de jouwe worden, dan zul je zo volmaakt zijn als Ikzelf en zul je nooit een knagende leegte in je ingewanden voelen. Op deze wijze verzadigd en verlicht, zal het gemak­kelijk voor je zijn al diegenen, die door jou hierheen zijn gebracht, uit eigen overvloed met alles te helpen waarbij zij ook maar een of andere hulp behoeven. Jij zult hen verzadigen en hun dorst lessen. De naakten zul je kleden, de gevangenen vrij maken. De treurigen zul je troosten en de armzaligen genezen; de blinden zul je zelf de ogen openen en de doven het woord des levens laten horen. Wend je nu weer tot je visjes en open voor eeuwig de ogen en oren van hun hart!'

 

112

 

Bruno onderricht zijn pupillen

Bedenkingen tegen wedergeboorte en vrije wil

Bruno geeft hun opheldering

 

[1] Deze lering geeft Bruno een echt hemelse uitstraling. Hij wendt zich daarop meteen tot zijn visjes en begint ze op gepaste wijze te onderrichten.

[2] Wanneer hij zijn onderricht heeft beëindigd, zegt één van hen, die nieuw-katholiek is: 'Vriend, je woorden waren goed gekozen, maar waartoe dienen al deze diepzinnige theosofische frasen? Kijk, Mozes vertelt in zijn Genesis: Toen God aan Zijn scheppingswerk begon, was het nacht in de hele oneindigheid. En God sprak: 'Het worde licht!' En het werd licht in de hele eindeloze ruimte! Toen het heelal op deze wijze verlicht was, begon pas de almachtige Gods-geest, die over alle wateren en hun inhoud zweefde, deze wateren en hun chaos te delen en te ordenen.' Dat was werkelijk een volkomen wijze manier van handelen, een God waardig. Jij slaat echter met ons juist de verkeerde weg in. Zo sprak je veel en weloverwogen over Christus en Zijn alleen in Hem wonende Godheid, over Zijn liefde, goedheid en ontferming en even­eens over Zijn nabijheid. Maar wat hebben we eraan? Hoe kunnen wij beoordelen, of Hij het werkelijk is, als we geen ogen hebben om Hem te zien?

[3] Mocht je een of andere macht bezitten, zeg dan ook, evenals de Godheid: 'Er zij licht!' Als ons gezichtsvermogen eerst maar gelouterd is, dan komt al het andere vanzelf. Maar als jij vertelt wat jij allemaal ziet, terwijl wij behalve jou niets kunnen zien of horen, hoe kunnen we dan geloof hechten aan jouw woorden? Bezin je daarom en doe voor ons wat wij het meest nodig hebben, dan zul je hopelijk ook niet tegen de orde van de hemel handelen, daar toch deze ordening voorwaarde is voor het ontstaan van alle dingen.

[4] We begrijpen nog steeds niet, waarom we nu minder zien dan meteen in het begin van onze aanwezigheid hier. In het begin zagen we die ruime zaal heel goed, evenals die zogenaamde Heiland Jezus, Robert Blum, Messenhauser, Jellinek, Becher, Leondra, de Patheticus Dismas, zijn vriend Max Olaf en een paar dozijn van de mooiste danseressen. En nu zien of horen we geen van allen nog iets van hen en de vele anderen. Hoe zit de vork nu in de steel?

[5] Tot nu toe heb je ons daar geen antwoord op kunnen geven, maar wel beloofd, dat God de Heer Zelf ons allen weer de ogen zou openen. Maar nu gebeurt er niets van dat alles! Doe jij dat daarom voor ons, dan zal al het andere vanzelf gaan!'

[6] Bruno zegt: 'Vrienden, nog een beetje geduld dan zal datgene gebeuren, waarnaar jullie nu zo sterk verlangen. Je hebt mij wel heel wijs Gods orde bij het scheppen van de aarde beschreven, maar ik moet met jullie niet handelen zoals God bij de schepping met de oerzeeën van Zijn eeuwige ideeën deed, maar enkel als een vroedvrouw met een pasgeboren baby. Bij een kind is het openen van de ogen toch ook niet het eerste wat het doet; waarom zou het bij jullie anders zijn? Laten jullie je eerst eens gewillig uit het moederlichaam van jullie zinnelijkheid helpen. Dan pas zal duidelijk worden hoeveel goddelijk licht jullie in één keer kunnen verdragen! En zo geschiede het in de naam van de Heer!'

[7] Een ander, die naast de vorige spreker staat, zegt sarcastisch en met ogen vol spot: 'Nou, nou, beste vriend, op deze manier ben je zelfs een hemelse vroedvrouw geworden! Jammer, dat de heilige paters redemp­toristen op aarde zoiets nog niet hebben gehoord! Die zouden je mis­schien reeds als beschermheilige, onder de naam 'hemelse vroedvrouw', uit hout gesneden en verguld op een hoofdaltaar hebben geplaatst, en zouden zich, voor het lezen van enige goede missen ter ere van jou, een paar honderd zilverlingen hebben laten betalen voor het verkrijgen van een voorspoedige bevalling. Nee zeg, wat ben jij een pientere kerel! Je weet je uit iedere moeilijke situatie te redden!

[8] Zeg me eens, ervaren beschermheilige inzake geboorte-aangele­genheden, hoe vaak moet een mensenziel dan eigenlijk geboren worden voordat ze eindelijk eens kan zeggen: nu ben ik goddank voorgoed uit het laatste moederlichaam in een blijvend daglicht gekropen? Ik geloof dat bij jouw voorstelling van de hemel geen enkele ziel het ooit zo ver zal brengen. Geen wonder dat een Nicodemus, toen Christus hem iets onthulde over de wedergeboorte van de geest, zich genoodzaakt zag om te vragen of hij dan weer in een moederlichaam zou moeten kruipen. Het lijkt me dat jullie hele hemelse wijsheid uit niets anders dan uit geboorte en dood en dan weer uit wedergeboorte en dus ook uit herhaald sterven is samengesteld! Zeg ons toch eens oprecht hoe vaak je je hemelse vroedvrouwenwerk nog voor ons zult verrichten, voordat we het werke­lijke gezichtsvermogen terugkrijgen? Licht, licht, vriend de vroedvrouw! Dan zal alles zonder veel verloskundig werk beter gaan, want zonder licht is al het gezwets oudewijvenkoek! Begrijp je dat?'

[9] Bruno zegt: 'Vriend, met grofheden heeft nog geen ziel het hier in het rijk der geesten ver gebracht; laat je dit voorlopig in alle ernst gezegd zijn! Ik zal je daarvoor nooit oordelen, maar je zult je daardoor zelf steeds meer verwijderen van je uiteindelijke bestemming. Waarom vraag je eigenlijk hoe vaak je nog uit een moederlichaam moet worden geboren, voordat je tot een heldere waarheid zou komen? Ik zeg je daarop: zeker nog honderden keren als je volhardt in je eigenzinnige en grove gemoedsgesteldheid!

[10] Is het dan echt zo moeilijk om je eigen wil vaarwel te zeggen en in plaats daarvan de wil van de goddelijke orde te laten werken en daarin daadwerkelijk te volharden? Zou je dit op aarde gedaan hebben, dan zou je ook allang uit het laatste moederlichaam geboren zijn en zou je je reeds in het waarachtigste licht van alle licht bevinden! Maar jij was er nooit voor te vinden om ook maar iets van je eigen, geliefde wil op te geven. En zodoende moet je je nu ook laten welgevallen dat je blind bent, evenals al diegenen die net zo waren en nog zijn zoals jij helaas ook nog bent!

[11] Zou jij willen wat God wil, dan zal het licht voor je worden. Wil je echter nog steeds je eigen wil volgen, dan zal het hopeloos lang duren voordat het beter met jou gaat. Heb je deze woorden goed begrepen?'

[12] De lomperd zegt: 'Ja broertje, heilige vroedvrouw, ik heb het begrepen! Hoor eens, je bent wel erg dom en praat maar raak over dingen waar kop nog staart aan zit, en mocht er al een of andere kop aan zitten, dan is het er een als van een droge stokvis!

[13] Zeg eens, wie kan er dan zijn eigen wil uitbannen en daarvoor in de plaats een vreemde wil in zijn ziel stoppen? Het is merkwaardig dat jij, als een ziende, niet inziet dat ik de wil van een vreemde onmogelijk anders dan alleen door mijn hoogst eigen wil tot de mijne kan maken. Zou ik echter helemaal geen eigen wil hebben, dan zou ik toch wel eens willen weten met welke wil ik datgene zou kunnen willen, wat een ander, wie dan ook, mij zou opleggen om te willen. Ik heb je altijd al voor een beetje dom gehouden, maar dat je zo ontzettend dom zou zijn, had ik nooit kunnen dromen! Nee, geen wil hebben en daarbij dan toch vastberaden willen wat een ander wil! Dat is nog erger dan iemand een landgoed schenken, terwijl men zelf niet eens de eigenaar van een slakkenhuisje is! Vertel me toch alsjeblieft, heb je deze wijsheid misschien opgedaan bij de H.Ignatius van Loyola, of heb je ooit je hersens bedorven met slecht gebakken schapenvlees?

[14] Maar nu in alle ernst! Zeg eens eerlijk, ben je werkelijk zo dom, of houd je ons alleen maar voor je eigen plezier voor de gek? Kijk, een mens zonder wil zou toch niets anders zijn dan een organisch-mecha­nisch uurwerk zonder veer of gewicht. Ik bedoel: een mens kan wel zijn wil een tijdlang ten dienste van een ander stellen en datgene willen en doen wat die ander wil, of het nu iets verstandigs of iets onverstandigs is. Zijn eigen wil echter geheel uitdrijven, zoals een zwangere vrouw haar vrucht, en zich vervolgens een andere wil bij wijze van spreken laten inplanten, dat gaat zelfs boven de horizon van de laatste vaste ster! Hak jij maar eens heel evangelisch en goedbedoeld je handen en tevens ook beide voeten af en laat er dan een paar vreemde aan vastmaken; dan zullen we wel eens zien welke bokkensprongen je daarmee zult maken! Dus nu verstandig vriend, verstandig! Heb je een kracht, handel dan tot ons welzijn, maar bespaar ons voorgoed je lege woorden, heer Brunissi­mus!'

[15] Bruno doet al het mogelijke om zijn wat opgewonden gemoed tot bedaren te brengen, maar de lomperd wil niet geheel uit zijn hart wijken. Nadat hij zijn innerlijk geleidelijk aan tot rust heeft gebracht, zegt Bruno tot de lomperd: 'Vriend, uit jouw opzettelijk beledigende tegenwerping heb ik duidelijk opgemaakt, dat je mijn woorden niet in het minst hebt begrepen. Ik heb jullie om te beginnen tot oprecht geduld gemaand, want zonder dat kan geen mens ooit iets waardevols bereiken. Daarna heb ik jullie laten zien hoe een mens slechts vooruit komt en zijn gewenste doel bereikt, wanneer hij zijn eigen, onbeduidende wil zo beteugelt, dat hij daarmee de wil van een wijze in zich kan opnemen en dan niet meer de verkeerde eigen, maar uitsluitend de betere, vreemde wil daadkrachtig in zich laat werken.

[16] Ik denk dat dit toch duidelijk moet zijn? Maar jij vindt deze belangrijke waarheid slechts dom, omdat je de zaak opvat, alsof men zich eerst totaal willoos zou moeten maken, om pas dan een vreemde wil als de eigen werkende wil in zich op te nemen. Wie heeft je eigenlijk ooit zo'n leer gegeven? Ik weet even goed als jij, en misschien nog wel beter, dat men zonder wil helemaal niet kan willen wat een ander wil, want een mens zonder wil zou of een domme automaat, of eenvoudigweg een standbeeld zijn. Het is toch vanzelfsprekend, dat een mens zijn wil alleen zo kan laten overgaan in die van een ander, wanneer hij juist met zijn eigen wil die van een ander vastbesloten aanvaarden wil en zijn hande­lingen daarop instelt.

[17] De wil is de arm van de menselijke behoeften. Wie derhalve zijn wil veranderen wil, moet eerst zijn behoeften veranderen. Is de traagheid bij de mens een overgeërfde behoefte, dan maakt deze behoefte van de ziel het noodzakelijk niets te doen. Is de bevrediging van zijn vlees de behoefte voor de mens, dan moet de ziel al het mogelijke doen om ervoor te zorgen dat het vlees verzadigd wordt. De mens heeft echter ook een hoger vermogen tot inzicht, waardoor hij beseft hoe schadelijk de grove behoeften zijn. Daarmee kan hij zulke onzuivere behoeften bestrijden, ze tenslotte totaal uitbannen en in hun plaats betere, d.w.z. goddelijke, plaatsen. Dat betekent dan zijn materiële wil voor een werkelijk godde­lijke verruilen. Dat is echter wat ik van jullie in naam van de Heer verlang.

[18] Wanneer ik enkel dit en niets anders van jullie verlang, zeg me dan eens om welke redenen je zo beledigend ruwen grof tegen mij bent opgetreden.'

[19] De lomperd zegt: 'Zou je eerder zo verstandig met ons hebben gesproken, dan zou ik je ook anders tegemoet zijn getreden. Je hebt echter voordien alleen maar zeer geleerd en orthodox tegen ons gerede­neerd, zodat we je zelfs met de beste wil van de wereld niet anders hadden kunnen begrijpen. Het voor jou onaangename gevolg daarvan was, dat ik je daarom namens mijn talrijke broeders enkele 'complimenten' heb moeten maken. Ik neem ze echter weer terug, omdat ik uit jouw laatste corrigerende woorden heb begrepen, dat je toch niet zo simpel bent als ik dacht. Na jouw laatste toelichting staan de effecten er heel wat beter voor en we zien nu allemaal de noodzakelijkheid in van wat je hebt verteld over het geduld en het vervangen van de menselijke wil. Ja, ja, op deze manier zou het ook kunnen, al is het ook met veel moeite, want een oud paard laat zich niet zo goed dresseren als een jong paard, maar dat doet niets ter zake wanneer juffrouw geduld maar op de juiste plek zit!'

 

113

 

Rede van de lomperd over de misvorming van de religie door de priesters

 

[1] De lomperd zegt verder: 'Dat wij mensen nu echter zo ongelooflijk dom zijn, vooral wat het christelijk geloof betreft, kan geen God ons kwalijk nemen! Want de hogere en de lagere geestelijkheid heeft met de lieve leer van Christus toch zo huisgehouden, dat het tenslotte zelfs de domste varkenshoeder moest opvallen hoe de dienaren van de heilige godsdienst, zelf in overvloed levend, de gedoopte aanhangers van de alleenzaligmakende rooms-katholieke kerk niets zozeer op het hart hebben gebonden als de lieve, hemelse armoede, liefde en geduld, en een onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, in de eerste plaats ten opzichte van de kerk en haar zogenaamde goddelijke dienaren, en vervolgens ook ten opzichte van de staat, voorzover deze de belangen van de alleenzaligma­kende kerk diende!

[2] Zelf ben ik vaak daarover in gesprek geraakt met heel eenvoudige lieden, die zulke gemene streken net zo beoordeelden en zeiden: 'De religie is niets anders dan een al in vroeger tijden slim bedacht middel om de arme mensen zand in de ogen te strooien en ze door het voorspiegelen van hemel en hel en fraai ogende bedriegerijen zo in toom te houden, dat deze dan uit vrees voor de hel of uit verlangen naar de hemel de arbeidsschuwe priesterkaste de beste hapjes moeten brengen, maar zelf armzaliger moeten leven dan de gemeenste kettinghond; natuurlijk alles 'tot meerdere glorie van God'! Waaruit dan overduidelijk zou blijken, dat er ofwel nooit een Jezus zou hebben bestaan, of dat hij toch onmogelijk Gods Zoon kan zijn geweest! Wanneer men de inrich­ting van de wereld, die zo ongeëvenaard wijs geschapen is, beschouwt en daarnaast de loffelijke grondbeginselen van de alleenzaligmakende rooms-katholieke godsdienst, volgens welke men helemaal zonder na­denken alles moet geloven, al is het nog zo dom en onlogisch, en als men daarbij nog moet beamen dat alleen de roomse leer de zuiver christelijke is, dan moet men toch inzien dat dezelfde God, die alles zo uiterst wijs heeft geschapen, onmogelijk zo'n leer kan hebben gegeven ter opwek­king van de mens.

[3] Kijk Bruno, zo filosoferen heel eenvoudige lieden! Hoe moeten wij, meer ontwikkelde mensen, dan wel niet oordelen over de domhe­den, leugens en bedriegerijen van de rooms-katholieke kerk? En welk aanzien moet de stichter hebben van zo' n leer, die zich als was of gips op alle mogelijke manieren laat misvormen?

[4] Men zegt weliswaar: het pausdom lijkt op de zuivere leer van Christus als een vuile laars op een mediceïsche Venus, maar dat verandert mijn mening over het Christendom en zijn stichter niet, want wat van God uitgaat, kan geen menselijke zelfzucht ook maar in het minst veranderen. Zou dus de leer van Christus goddelijk zijn, dan zou het toch al te gek zijn, als de ellendige mensheid in staat was daaraan naar zijn zelfzuchtige believen iets te veranderen! Zou het de Godheid wer­kelijk slechts daarom te doen zijn met de leer van de volledige vrijheid van wil de mensheid ook toestemming te geven om naar believen op een schandalige manier met die leer om te springen? Dan vriend, vaarwel Godheid, want dan moet zelfs een blinde inzien dat zo'n leer voor de mensheid nog minder nut heeft dan helemaal geen leer!

[5] Ik ben van mening dat ieder mens toch voor een zuiver goddelijke leer, evenals voor een opgaande zon, in hoge mate achting en ontzag zou moeten hebben, het allermeest de verkondiger van zo'n leer die enig is in zijn soort. Maar wat echter, als juist de papen de zuivere leer van Christus het allerminst respecteren en haar als puur mensenwerk voor hun heers- en zelfzuchtige doeleinden omvormen? Ja, als ze zo langza­merhand alleen nog maar in schril contrast staat met wat de oorspron­kelijke leer voorschrijft, moet dan niet ieder dieper nadenkend mens voor zichzelf tot de volgende slotsom komen: een leer, die zelfs door de priesters niet daadwerkelijk wordt geacht, maar slechts door uiterlijke, nietszeggende ceremoniën wordt beoefend, kan niet goddelijk zijn! Indien voor zuiver goddelijke dingen zelfs het vee nog respect heeft, hoeveel te meer zou dan de met gezond verstand begiftigde mens dat moeten hebben.

[6] Wie kan het opkomen van de zon aanschouwen zonder achting te hebben voor de grote Godheid? Wie wordt niet ontroerd bij het zien van hoge, majesteitelijke gebergten? Wie kan zonder ontzag en onver­schillig naar de zee kijken? Wiens gemoed wordt niet geschokt door het machtige rollen van de donder? Kijk, dat zijn goddelijke zaken, waarvoor een ieder vol ontzag heeft. Maar het zogenaamde woord Gods, hoe is het wat de goddelijkheid ervan betreft dan daarmee gesteld? Als het voor de papen niets anders is dan een goed verkoopbare pommade, wat moet het dan wel zijn voor ons leken, die geen doctoren in de godgeleerdheid zijn?

[7] Als de mens op deze manier noodzakelijkerwijs een afkeer moet krijgen van zo'n leer, is het dan zo verwonderlijk dat vervolgens ieder verstandig mens vanuit zijn natuurlijke levensbehoeften leefregels op­stelt, daarnaar leeft en van alles wat de lieve Godheid hem als vanzelf­sprekend aanreikt, welbewust en met mate geniet?

[8] Ik heb niets tegen de grondregels van de zuivere leer van Christus in te brengen; deze zijn goed en geheel volgens de wetmatigheid van de natuur aan de behoeften van de mensheid aangepast. Maar wat baat het, als men, om een goed katholiek te zijn, deze regels niet kan of mag toepassen? Zou het voor de Godheid, die toch verder alles leidt, niet ook mogelijk zijn haar eigen leer voor zo'n aantasting te behoeden? Waar is een dergelijke bescherming echter te zien? Vriend, voorzover mij bekend is, nergens op de hele aarde!

[9] Wanneer de zaken er echter inderdaad zo voorstaan, vragen wij allen jou om ons uit te leggen hoe het toch komt, dat, wanneer de leer van Christus dan toch goddelijk zou zijn, deze in de eerste plaats juist door hen, die haar goddelijkheid het diepst zouden moeten voelen, als van nul en generwaarde wordt beschouwd en op alle mogelijke manieren wordt misbruikt; waarop deze leer dan natuurlijk ook bij alle mensen die wat dieper nadenken, in diskrediet geraakt.

[10] Toon ons de goddelijkheid van de leer van Christus aan, dan zullen we onvoorwaardelijk geloven wat je ons zult zeggen over de plichten, die God door Zijn leer voor hun besrwil van de mensen verlangt. Hebben we daar ooit tegen gezondigd, dan willen we onze zonden graag berouwen en er zo mogelijk voor boeten!

[11] Natuurlijk zou je ons ook moeten bewijzen, dat de mens ook kan zondigen zonder wetten. Wij, als dieper doordenkende mensen, hadden echter als gevolg van voornoemde redenen geen, en allerminst een positieve, goddelijke wet behalve die van onze natuur, die we ook steeds in acht namen, en konden er daarom ook geen naleven. Ziedaar vriend, als je zin hebt om te spreken, spreek dan! Laat ons anders de weg gaan, die ons door onze zinnen zal worden gewezen.'

 

114

 

Bruno's door de Heer ingegeven antwoord

Bewijs van de goddelijkheid van Jezus' leer

Haar onuitputtelijke rijkdom en veelzijdigheid

 

[1] Na deze duidelijk geformuleerde rede van onze lomperd wendt Bruno zich tot Mij en vraagt Mij om een goede ingeving, zodat hij de spreker en zijn metgezellen zo doeltreffend mogelijk van repliek kan dienen.

[2] Ik geef hem echter te verstaan: 'Spreek, en bekommer je niet om de woorden! Met je eigen tong zul je het juiste antwoord uitspreken.'

[3] Na deze toezegging wendt Bruno zich weer tot de spreker en zegt: 'Vriend, als je echt geduldig en oplettend bent, wil ik bereidwillig gehoor geven aan je verzoek.' De lomperd zegt: 'Vooruit dan! Daaraan zal het noch mij noch iemand anders van ons gezelschap ontbreken, als je verhaal maar geen eeuwigheid duurt!'

[4] Bruno zegt: 'Heel goed beste vrienden, mijn verhaal zal kort en bondig zijn. Luister dus naar mij.

[5] Alle tijdelijke gaven van de Godheid aan de mensen zijn zo gegeven, dat de onvolmaakte mens met zijn natuurlijke verstand, die de gaven helemaal niet weet te waarderen, daarop steeds iets aan te merken heeft. Voor de een is de zon in de zomer te heet; hij zou liever een eeuwige lente willen hebben. Een ander vindt de winter ontzettend vervelend; hij zou veel liever een eeuwige zomer willen hebben. Voor de een is het menselijk leven te kort, voor de ander vaak wanhopig saai, zodat hij het zelf gewelddadig bekort. Weer een ander zou graag willen, dat de hele aarde één vruchtbaar vasteland was, terwijl een Engelsman de zee nog uitgestrekter zou willen hebben dan ze al is. Zo willen sommigen alleen maar akkers, anderen alleen weiland, weer anderen alleen tuinen, nog anderen enkel steden en vestingen. En zo is het met honderden verschil­lende zaken. Ja, ik heb bijna nooit twee mensen gezien, die precies een en hetzelfde wilden.

[6] Zo kunnen de mensen uit ontevredenheid de goddelijke gaven dan ook niet laten zoals ze gegeven zijn, maar veranderen deze steeds naar believen en aardse behoeften. De dieren worden gevangen, geslacht en hun vlees wordt op allerlei manieren toebereid en gegeten. De bomen en planten worden verplaatst en veredeld. Met geen enkele ordening is de mens tevreden en hij maakt voor zichzelf een betere. Zo was het van nature ook de bedoeling dat de mensen naakt zouden rondlopen en zomer en winter onder de blote hemel of in holen en grotten zouden bivakkeren. Maar zij zijn daarmee helemaal niet tevreden en maken zich daarom soms zelfs heel luxueuze kleren en bouwen allerlei huizen en woningen.

[7] Waarom knoeien de mensen dan met de verheven schepping van God en tonen zij de Godheid metterdaad, dat ze met de oorspronkelijke, door de Schepper ingestelde orde helemaal niet tevreden zijn? Een geluk voor de hemellichamen, dat ze niet door mensenhand kunnen worden bereikt, anders zouden ze allang een andere orde hebben gekregen. Wat laat de mens eigenlijk onaangetast van datgene wat hij met zijn zinnen en handen kan bereiken? Ik zeg je, niets! Zouden alle dingen op aarde daarom niet door God moeten zijn geschapen, omdat de onvoldane mens zijn hand ernaar heeft uitgestoken en veel dingen zelfs heeft veranderd? Vriend, geef me nu eerst antwoord op deze vraag, dan zullen we verstandig en wijs verder praten over de goddelijke leer!'

[8] De spreker zegt: 'Wel, dat klinkt verstandig! Naar wat ik nu stilaan begin aan te voelen, zou het je zelfs nog gelukken om ons ook de Godheid van Christus begrijpelijk te maken. Ga maar verder, wat het is werkelijk interessant om je op deze manier te horen spreken!'

[9] Bruno gaat verder: 'Goed, omdat jullie instemmen met hetgeen ik gezegd heb, zal ik jullie in naam van de Heer de leer van God verder bekendmaken.

[10] Met de leer van God is het net zo gesteld als met de overige schepping. Zij is voor het oog van het wereldse verstand een zeer wanordelijke dwaasheid, en het zoekt daarin tevergeefs die vaste orde­ning, die het 'natuurlijke logica' noemt. Wonderdaden en morele leer­stellingen, meestal in mystieke beelden, worden ogenschijnlijk ordeloos met elkaar vermengd. Hier leest men een wondersprookje, daar een vermaning. Op een andere bladzijde een op zichzelf voortreffelijke moraal, die echter voor het wereldse verstand met de andere gelijkenissen en gebeurtenissen nog minder samenhang heeft dan de meest ongeor­dende plantengroei in een boerenweiland. In de leer van God aan de mensen is dit toch allerminst in tegenspraak met de goddelijke ordening, maar bekrachtigt deze veeleer, want juist daardoor dwingt de Godheid de trage natuur van de mens tot aanhoudend nadenken en veelvoudig zoeken om behoorlijk wegwijs te worden in datgene, wat haar aanvan­kelijk in de buitenkant van de leer toch zo wanordelijk en zonder enige logica voorkomt.

[11] Wat zouden jullie wel van de Godheid denken, wanneer bijvoor­beeld de zaken op aarde zo zouden zijn ingericht, dat op bepaalde mathematisch nauwkeurig afgetekende plaatsen slechts één bepaald soort vruchten, en op andere plaatsen weer een andere soort zou groeien? Zou een huisvader een andere dan deze soort vruchten op zo'n plek zaaien en daarop niets oogsten, hoe zou het er dan met zijn huishouding uitzien?

[12] Daarom heeft de wijze Schepper alleen daar een onveranderlijke, vaste orde aangebracht, waar ze noodzakelijk is en tot heil van de mensen dient. Die dingen echter, waarmee de vrije menselijke geest zich moet bezighouden, zijn door God kriskras door elkaar geschud, met de bedoeling dat de geest de beste gelegenheid moge vinden om zich voor het bereiken van bepaalde voordelen te oefenen, waardoor hij zich die vaardigheid en kracht eigen maakt, die hier, in deze zuivere geestenwe­reld, vereist is voor het eigenlijke, van daadwerkelijke liefde vervulde, eeuwige bestaan.

[13] De goddelijke leer is zo gegeven, dat iedere geest daaruit dat voedsel kan halen, dat het beste bij hem past, zich daarmee kan voeden, daardoor kan groeien en tot volmaaktheid kan komen.

[14] Zoals op de aardbodem twee verschillende planten heel goed naast elkaar kunnen opgroeien en tot rijpheid komen, zo kunnen ook uit dezelfde goddelijke leer verscheidene, confessioneel nog zo verschil­lend ingestelde geesten geheel ongehinderd hun geestelijke volmaakt­heid bereiken.

[15] Dat echter geen enkele leer in de hele wereld zo'n veelvoud aan godsdiensten toelaat als juist de goddelijke leer van Jezus Christus, is het belangrijkste bewijs voor de goddelijkheid van deze leer en haar verheven verkondiger en stichter! Zou deze leer mensenwerk zijn, zoals bijvoor­beeld een uit hout nagemaakte boom, dan zou men van geen enkele tak van deze boom een nieuwe kunnen kweken. Omdat de leer uit de goddelijke mond van Christus echter niet een door mensenhanden kunstzinnig uitgesneden, maar een met alle levenskracht uit God Zelf geplante boom is, kan het dan ook gebeuren, dat zijn endoten (confes­sies) overal bloeien en bij de juiste verzorging ook volmaakt goede vruchten opleveren.

[16] Vergelijk haar eens met de menselijke leerstellingen, bijvoorbeeld de filosofie, de wiskunde en dergelijke: zij zijn als een machine, die slechts volgens een bepaalde formule en constructie steeds op dezelfde manier werkt. In de mathematiek is op de hele wereld, zonder sektarisme, twee maal twee altijd vier. Een Aristoteles laat slechts één sekte toe, namelijk de zuiver aristotelische, evenzo een Wolff, Leibniz, Fichte, Kant en Hegel, want zij allen planten slechts dode bomen!

[17] Dat is niet het geval met de goddelijke leer van Christus. Iedere verplante twijg krijgt wortels, groeit verder, groeit al spoedig uit tot een levensboom en draagt vruchten. Dat is dan het belangrijkste verschil tussen een werk van God en het dode werk van een mens. Het is tevens ook het grootste bewijs voor de onloochenbare goddelijkheid van een leer, die onder de meest verschillende vormen van eredienst bij een goede en gewetensvolle verzorging steeds dezelfde levensvruchten draagt.

[18] Hebben jullie daar echter nog iets tegenin te brengen, dan staat jullie dat vrij. Ik zal jullie in naam van de Heer geen verklarend antwoord schuldig blijven.'

 

115

 

Kritiek op Rome

Deze wordt door Bruno belicht

Over het nut van de nacht

 

[1] De spreker zegt: 'Vriend, je hebt die zaak met verbazingwekkende logica uiteengezet en ik moet je daarvoor uit naam van alle gasten danken! Maar nu komt er nog een belangrijke vraag; als je ook die overtuigend juist beantwoordt, dan heb je ons allen voor je gewonnen en we zullen je tot leider van ons gezelschap maken. De vraag luidt als volgt:

[2] Wanneer volgens jouw wijze uiteenzetting Christus de Heer en God van hemel en aarde is, dan vraag ik je welke geloofssekte op aarde het dichtst bij de waarheid is, en hoe het volgens Christus in alle ernst gesteld is met de rooms-katholieke kerk? Wie kent niet het oude, in de hoogste mate heerszuchtige handelen van de alleenzaligmakende? Het woord Gods, verschraald en verminkt, is daar slechts een huichelachtig uithangbord, waarachter een wolf zijn verscheurende hebzucht verbergt. Alle mogelijke stormen hebben geprobeerd om deze wolfsdraak het schapenvel van zijn lijf te trekken, maar tot nu toe helaas tevergeefs. Deze Moloch, deze zevenkoppige draak, deze oude wereldhoer gedijt en vegeteert onverwoestbaar voort en beoefent haar gewetenloze beroep zonder door de hemel van de wijs te worden gebracht!

[3] Wanneer Christus, die de schanddaden van de joodse priesters bij iedere gelegenheid toch uitdrukkelijk heeft afgekeurd, God is, en leeft zoals wij nu na de dood van ons lichaam, zeg ons dan eens: hoe kan Hij zulke gruwelen, nu al meer dan vijftien eeuwen lang, op hun beloop laten en rustig toezien, hoe deze zwarte dienaren Gods met Hem nog heel wat ergere schanddaden bedrijven dan die oudromeinse beulen, die Hem aan het kruis hebben geslagen? Meer dan viervijfde deel van de christen­heid ziet de slechte handelwijze duidelijk in en zegt: 'Van alle christelijke sekten is Rome de oudste en zij moet dus ook het beste weten wat ze van Christus en Zijn leer moet denken! Door haar handelwijze, die recht tegen de leer van Christus indruist, toont ze echter dat ze zelf nog nooit in deze leer heeft geloofd en bijgevolg nog minder in Christus. Ze solt met Hem, ze verkoopt Hem; ja, ze zou Hem zelfs naar de hel vervloeken, wanneer Hij het zou wagen om zich ook maar enigszins met een andere sekte in te laten. Daardoor worden alle volgelingen van zijn leer in hun geloof geschokt en zijn op deze manier dan genoodzaakt zo'n leer vol verachting de rug toe te keren!

[4] Zeg eens, als Christus bestaat, ziet Hij dat dan niet of wil Hij het niet zien? Of is het misschien toch Zijn wil, dat de rooms-katholieke kerk zo verder blijft gaan als ze zich tot nu toe, schandelijk genoeg heeft gehandhaafd? Schept Christus in alle ernst welbehagen in zo'n handel­wijze? Kent Hij werkelijk alleen maar Latijn en houdt Hij bovenal van de lege, nietszeggende ceremonie? Hij, die toch tijdens Zijn aardse leven toch tegen niets zozeer heeft gewaarschuwd als tegen die schandelijke ogendiensten! Dus vriend, los dit raadsel nog voor ons op en we geven ons dan helemaal gewonnen aan jouw God!'

[5] Bruno zegt: 'Vriend, jouw bedenking tegen Rome is zeker goed gefundeerd en het is werkelijk moeilijk om nog een goed woord over te hebben voor deze kerk. Desalniettemin moet de Heer toch een of andere reden hebben om haar te laten bestaan. Het is volkomen waar, dat het goddelijke woord van Christus zelfs bij de joden en mohammedanen heel wat meer aanzien geniet dan bij de roomsen, die van Christus maken wat ze maar willen en Zijn heiligste woord verdraaien zoals het hun in hun heers- en hebzuchtige kraam te pas komt.

[6] Deze nu al heel oude boom heeft in geestelijk opzicht bijna dezelfde degeneratie ondergaan als de oude kastanjeboom in Sicilië, dichtbij de Etna, wiens kern nu al bijna duizend jaar vermolmd, rot en dood is. Maar omdat uit deze boom, toen hij nog jong was, machtige wortels en wijd uitgestrekte takken zijn gegroeid, heeft hij in de loop der tijden tussen wortels en takken nieuwe stammen gevormd. Zo ontstond uit wat eens een gezonde boom was, een meerstammige boom, die alleen nog maar in de kroon, en allang niet meer in wortel en stam, tot één en dezelfde boom behoort. Deze boom draagt hier en daar nog wel schaarse vruchten, maar ze zijn smakeloos, hard en bijna niet te genieten. De reden daarvan zou wel kunnen zijn, dat deze boom zijn belangrijkste levenskern allang totaal verloren heeft. Wel hebben zich in de nieuwe loten uit de sterke zijwortels eigen kernen gevormd. Daarmee is echter de hoofdstam, van wiens gezondheid de smaak van de vrucht afhangt, weinig geholpen. Deze boom wordt nu meer als een historische curiosi­teit dan als een werkelijk bruikbare boom beschouwd en door het eenvoudige volk met allerlei sprookjes en fabels (die graag worden geweven rondom alles wat heel oud is) vereerd en door stekeblinde dwazen zelfs als een heiligdom aanbeden. Het beste aan deze boom is nog, dat hij bij een plotseling opkomend onweer de wandelaar een beetje bescherming biedt.

[7] Eveneens is dat het geval met de uiterst verdeelde staat, waarin zich de rooms-katholieke kerk bevindt. Zij heeft geen eigenlijke stam en geen kern meer. Uiterlijk heeft ze nog het aanzien van een levensboom, maar in wezen is ze dat even weinig meer als de oude Siciliaanse kastanjeboom nog een nuttige vruchtboom is. Ze vegeteert nog wel en heeft in haar ledematen nog een uiterlijk leven, draagt ook nog bloesems en vruchten, maar deze zijn niet meer te genieten; ze zijn hard en smakeloos en worden door enkele reizigers slechts gekocht als curiositeit. Zoals het gaat met de Siciliaanse natuurlijke boom, die eigenlijk allang dood is en nu zijn totale ontbinding tegemoet gaat, zo gaat het nu ook met de door ouderdom verzwakte geestelijke boom van Rome. Ik zeg je: spoedig zal Rome alleen nog maar bestaan in de geschiedenisboeken!

[8] Het is ongetwijfeld waar dat een groot aantal andere, jongere en gezondere bomen op haar plaats zouden kunnen staan, maar wanneer het God nog welgevallig is zulke curiositeiten te laten bestaan, waarvoor Hij zeker Zijn gegronde redenen heeft, waarom zouden die ons dan hinderen, als we er toch allang geen gebruik meer van hebben gemaakt en dat in de toekomst nog minder zullen doen!

[9] Overigens komt me de roomse kerk voor als een geloofsnacht, omdat ze bij haar zogenaamde godsdienstige plechtigheden steeds lich­ten aansteekt ten teken, dat het in haar ook op klaarlichte dag nog nacht is! De nacht heeft echter ook wel degelijk goede kanten, want ze geeft rust aan de vermoeiden. En waar hebben de geestelijk vermoeiden meer rust dan in de nachtkerk van Rome? Ze hoeven niet na te denken, niets te onderzoeken en niet voorwaarts te schrijden, maar alleen maar heel rustig te delen in de goede gaven van hun moeder (nacht) en kunnen daarbij rustig slapen. Worden zij dan echter wakker, gewekt door een of andere morele of politieke opdoffer, dan zoekt niemand zo naarstig naar licht als juist diegenen, die zich in de nacht bevinden!

[10] En dus geloof ik dat de Heer op deze gronden de rooms-katho­lieke nachtmensen verdraagt, evenals de natuurlijke nacht naast de dag, opdat de mensen in deze nacht des te grotere honger naar het licht zullen krijgen! Ik ben er tenminste nog altijd van overtuigd, dat de blinden steeds grotere vrienden van het licht waren dan de zienden. Zo zou het ook kunnen zijn, dat van de christelijke geloofssekten er geen enkele groep zo naar het ware licht zal zoeken als juist de volgelingen van deze nachtkerk. Ik denk dat het jullie daaruit tamelijk duidelijk mag zijn, waarom de Heer de oude roomse moeder verdraagt en waartoe ze eigenlijk dient!'

 

116

 

Misvorming van de zuivere godsleer ten gevolge van de vrije wil van de mens

Het einde van de lankmoedigheid van de Heer

 

[1] De spreker zegt: 'Vriend, we zien nu in dat de goddelijke leer van Christus wel een echte goddelijke leer kan zijn en ook zeker is, hoewel ze door Rome op de meest afschuwelijke manier is misbruikt. We zien echter nog niet in, hoe de Heer het dan kon toelaten dat deze kerk, die in de eerste tijden toch zuiver apostolisch was, de laatste eeuwen zo in diskrediet is gebracht, dat ze volgens de zuivere betekenis van het evangelie helemaal geen kerk meer is. Haar Latijnse gebrabbel, haar oorbiecht, haar misoffer en andere heilige nonsens, en vooral het tegen heel de natuur indruisende celibaat zijn toch verschijnselen, waar men zich in de huidige tijd zelfs al vrolijk over maakt, om maar niet te spreken over de andere, domme kerkelijke gebruiken. En zo'n enorm gekkenhuis wordt geduld door de Heer, wiens leer een centraal zonlicht zou moeten zijn voor de mensen op aarde! Kijk, dat is de omineuze kern van de zaak! Vriend, geef ons daarover nog een lichtstraaltje!'

[2] Bruno zegt: 'Beste vrienden, de reden waarom de Heer dit kan toelaten, moeten jullie zoeken in het heilige besef van de noodzakelijke vrijheid van de menselijke wil, zonder welke de mens geen mens zou

zijn, maar enkel een dier of een automaat. Omdat hij echter, om mens te zijn, een volkomen vrije wil moet hebben, tengevolge waarvan hij kan doen wat hij maar wil, is het daardoor ook duidelijk, dat het hem ook met betrekking tot de goddelijke leer, ook al is deze nog zo zuiver, geoorloofd moet zijn deze wel of niet aan te nemen, of als echt of niet echt aan te merken. Daar de mens echter dit recht heeft, was het dan ook mogelijk dat zich mettertijd uit de zuivere leer van Christus een duister pausdom kon ontwikkelen.

[3] In de tijden der apostelen waren er immers al mensen, die zaken wilden doen met de wonderleer van Christus; ja, Christus Zelf had er een bij zich die Hem verried! Waarom zouden zich in latere tijden dan geen massa's handelaren hebben kunnen aandienen, die de leer van Christus misbruikten als een geduldige koe, die zonder veel voer een enorme hoeveelheid melk geeft. Daar geldzuchtige mensen dit echter maar al te goed hebben ingezien, maakten ze van de goddelijke leer een verkoopartikel, dreven daar in alle landen van de wereld handel mee en deden zo goede zaken. Dat was al het eerste kwaad! Toen echter de kooplieden (roomse geestelijken van diverse pluimage) zagen, dat hun artikel in zijn zuiver geestelijke vorm niet meer zo gretig gekocht werd, vooral niet bij de pronk- en ceremonie-minnende Aziaten, pasten ze al gauw hun koopwaar zo aan, dat deze weer bij de morgenlandbewoners in de smaak zou vallen. En kijk, de nieuwe handel begon weer goed te lopen.

[4] Uit deze handelsperiode dateert hoofdzakelijk het brutale snoeien van de zuivere leer van Christus, de uitvinding van het vagevuur, de aflaten, de broederschappen en dergelijke zaken meer. Ook de kruistoch­ten, die de listige roomse kooplieden heel veel opleverden, behoren tot deze tweede periode. In latere tijden, toen de mensen wat meer gingen inzien tot wiens nut de roomse aflaten zo sterk werden aangeprezen en met zoveel energie werden geëxploiteerd, heeft men dit al te schrijnende bedrog een beetje moeten inperken. Men is er ook achter gekomen, dat de roomse kooplieden met de Saracenen in nauwe zakenrelatie stonden en deze getrouw meedeelden wanneer ze weer door een kruistocht zouden worden bezocht, waardoor het voor de goed ingelichte Saracenen steeds gemakkelijk moest zijn om de blinde kruisvaarders zo doeltreffend mogelijk te ontvangen.

[5] Toen de mensen achter al die bedriegerijen kwamen, wierp men zich op de mystiek, of eigenlijk de zwarte kunst, richtte bedevaartsoorden op met miraculeuze beelden, omhulde zich met het Latijn, produceerde wonderdoende relikwieën en bouwde grote tempels met veel wonderal­taren. Daarmee drijft men handel tot op dit uur. Omdat de mensen tegenwoordig echter helemaal op de hoogte zijn van de praktijken van de papen en zelfs geen respect meer hebben voor een geestelijke, zijn de kooplieden aan het eind van hun Latijn. Ze weten niet meer hoe ze het moeten aanpakken om voor hun sterk bedorven waar een winstgevende afzet te vinden.

[6] Maar vrienden, deze keer zal het niet meer lukken! De bijbels en andere verhelderende geschriften zijn te veel onder het volk verspreid. Ook hebben deze kooplieden te openlijk laten zien, dat ze voor geld overal voor te krijgen zijn. En zo heeft zelfs Maria, die lange tijd hun voornaamste steunpilaar was, samen met haar houten Christus er de brui aan gegeven, wat voor deze kooplieden een bijzonder slecht voorteken is. Bijna zou ik er mijn hele zaligheid om willen verwedden, dat zij er spoedig voor de volkeren niet anders bij zal staan dan als een meisje, dat zich steeds zedelijk en vroom heeft voorgedaan, om dan uiteindelijk als een veile deerne te worden betrapt. Kortom, de kooplieden zullen hun handel sterk moeten verminderen, wat echter ook weer een argument tegen hen zal zijn.

[7] Zo zal de Heer dan Zijn leer te rechter tijd zuiveren op een manier, die iedereen de schellen van de ogen zal doen vallen! Alles bij elkaar genomen schaadt het echter niemand, wanneer hij in naam nog bij de Roomse hoort, want ik kan jullie allemaal verzekeren, dat de Heer de roomse lammeren zeer liefheeft. Maar wat tot nu toe nog niet gebeurde, staat nu voor de deur!

[8] Daarom alle eer aan Hem alleen, die de Zijnen steeds zo zacht en mild leidt als een kloek haar kuikentjes! Ik denk dat jullie nu wat de Roomse betreft volledige duidelijkheid hebben gekregen. Wenden jullie je nu dan alleen tot Jezus Christus, opdat jullie allen voor eeuwig het volste licht mogen krijgen.'

 

117

 

De twijfelaars geloven nu, maar sommigen zijn bang om naar de Heer te gaan

Tweespraak tussen een kerks gezinde en een vrijdenker

Humor in het geestenrijk

 

[1] De vorige spreker, die vóór de zogenaamde lomperd had gespro­ken, zegt daarop: 'Ik en de spreker die na mij het woord voerde zijn helemaal doordrongen van de duidelijkheid van jouw rede. De waarheid daarvan is overtuigend! Het zal ook onvermijdelijk gaan zoals jij het nu met profetische geest hebt voorspeld. Zo is ook de jood Jezus, de Christus, zeker datgene, wat de goede overlevering van Hem getuigt en wat jij over Hem hebt verklaard. Daarom is het nu voor ons des te moeilijker om ons tot Hem te wenden. Want wij zijn allemaal grote zondaars geweest en hebben geen acht geslagen op Zijn goddelijke leer! Zal Hij ons niet meteen toeroepen: 'Ga weg van Mij, gij boosdoeners, Ik ken jullie niet!'

[2] De tweede spreker zegt: 'Hoe kom je daar nu weer bij? Geloof jij dan werkelijk nog in hel of vagevuur? Nee, daar zou ik zelfs in mijn droom niet aan denken. Christus zal toch een heel stuk wijzer en ook beter zijn dan wij beiden. Zeg mij eens, zou jij met jouw kille hart, in staat zijn om iemand naar de jezuïetenhel te verdoemen en dat voor eeuwig, áls er al een zou zijn? Ik zeg je, dan zou men ronduit een duivel moeten zijn. Hoe stel jij je Christus dan eigenlijk voor, als je Hem tot zoiets in staat acht?'

[3] De eerst genoemde zegt: 'Je hebt weliswaar gelijk, maar weet je, volgens Zijn eigen woorden zullen hoeren, echtbrekers, dieven, moor­denaars, bedriegers, meinedigen, vrekken en hardvochtigen het rijk Gods niet binnengaan. Er staat geschreven: 'Wie gelooft en gedoopt wordt, zal zalig worden!' Wij zijn wel gedoopt, maar geloofd hebben we nergens in, behalve dan in datgene wat binnen handbereik lag. We kunnen dus bij Christus met niets aankomen, wat voor ons ook maar de schijn van iets goeds zou hebben. Hij is wel oneindig goed, maar Hij is ook evenzeer oneindig heilig en dus evenzeer rechtvaardig! Hoe wij het echter met Zijn rechtvaardigheid moeten klaarspelen, is een andere vraag!'

[4] De tweede zegt: 'Heb jij dan onze vriend en leider Bruno niet horen zeggen, hoe het in elkaar zit? Hij is door Christus naar ons toegezonden om ons te winnen en naar de Heer te leiden! Hij heeft ons nu gewonnen, waarom zouden we dan nog onnodige drukte maken? Wij weten allemaal, dat we voor God geen knip voor de neus waard zijn, maar wanneer Hij tegenover ons genadig en barmhartig wil zijn, waarom zouden we ons dan aanstellen als een maagd op een boerenbruiloft? Dan komt het er op aan dat we met beide handen aannemen wat de grote Heer der hemelen ons wil geven, en moeten we niet aankomen met allerlei jezuïeten bezwaren!'

[5] De eerste zegt: 'Was jij maar wat fijngevoeliger! Op aarde was je altijd zo openhartig; zul je voor het aangezicht van de Heer ook zo praten? Dan zul je zeker beven als het loof van een esp bij een flinke storm!'

[6] De tweede zegt: 'O jee, o jee, ik merk wel dat er nog een heel jezuïetencollege in je aanwezig is! Heb je dan geen acht geslagen op de duidelijke taal van Bruno? Die heeft de roomse bedriegerijen toch duidelijk aan de kaak gesteld en jij dweept nog als een stervende pater. Kom, laat je niet uitlachen! Kijk, vriend Bruno wordt er gewoon niet goed van als hij je aankijkt, omdat je zo'n oerdom gezicht trekt en er maar op los praat als een Weense koetsier op Goede Vrijdag, wanneer de redemptoristen zijn paarden besprenkelen met wijwater. Schaam je om hier in het geestenrijk met dergelijke dwaasheden aan te komen! Kijk, Christus de Heer Zelf zou je nog moeten uitlachen, als Hij jou met zo' n gezicht zou zien!'

[7] De eerste zegt: 'Vriend, ik vraag je, hou je grove tong wat in bedwang, anders kom je zelf nog in de hel! Want er bestaat een hel, evengoed als er een hemel bestaat. Let toch een beetje op je woorden, anders word je zondermeer verdoemd!' De tweede zegt: 'Vriend Bruno, wees zo goed om deze held toch een beetje te troosten, anders beleven we hier in de geestenwereld nog, dat hij het van angst in zijn broek doet! Daar is niet veel meer voor nodig!'

[8] Het hele gezelschap schiet daarop in de lach en de eerste spreker zegt: 'Vriend Bruno, ik vraag je ook deze spreker zijn mond wat te snoeren, want hij bekladt mijn goede naam. Wat gaat het hem eigenlijk aan, dat ik een vriend was van Gods dienaren? Laat hem toch niet zulke toespelingen maken, waardoor iedereen mij begint uit te lachen!'

[9] Bruno zegt: 'Wees verstandiger, dan zal niemand je uitlachen! Maar wanneer je hier met louter jezuïeten bezwaren aankomt en daar­door mijn werk aan jullie vertraagt, heeft vriend Niklas gelijk, als hij je een beetje op stang jaagt. Wie is er dan goed en rechtvaardig voor God en wie heeft verdiensten voor Hem, de Almachtige? Heeft Hij dan niet Zelf gezegd: 'Als jullie alles gedaan hebben, dan moeten jullie nog zeggen, dat jullie luie en nutteloze knechten waren!' Wanneer Hij echter zo heeft gesproken, waarom oordelen wij dan nog over de vraag of wij wel of geen verdiensten voor Hem hebben? Wanneer Hij echter genadig en barmhartig tegenover ons wil zijn, waarom zouden we ons dan daartegen verzetten? Kijk, dat is ijdel! Wij allen zijn slecht en God alleen is goed! Wanneer Hij ons nu echter vanuit Zijn eeuwige goedheid iets wil geven, dan is het aan ons om te doen zoals eens de zondaar Zacheüs, toen de Heer hem uit de boom liet komen, in zijn huis intrek nam en daarna met hem de maaltijd gebruikte. Laten wij nu ook doen wat eens Zacheüs heeft gedaan!'

 

118

 

Bardo 's eigenzinnigheid;

Niklas' terechtwijzing

De duizendkoppige menigte, in de geest verenigd, mag de genade van de Heer ervaren

 

[1] De eerste spreker Bardo zegt: 'Nu dan, in Gods naam, ik wil dan wel toegeven, als het zo is; maar dat Niklas beslist geen fijngevoelige geest is, moet hij toch zelf ook inzien. Omdat echter Niklas, als nieuw-katho­liek, helemaal niet meer geloofde in de Heer Jezus, hoeft hij nu niet zoveel verbeelding te hebben. Want zij hebben van de aarde een hemel willen maken en hebben ons katholieken voor domme schapen uitge­maakt. Maar nu, als geest, zit die goede Niklas met veel van zijn geloofsgenoten samen met ons, traditionele katholieken, in hetzelfde schuitje, en daarom hoeft Niklas nu juist tegenover iemand van ons niet zo grof te zijn.'

[2] Een beetje glimlachend zegt Niklas: 'Geachte vriend Bardo, neem me niet kwalijk als ik wat al te heftig ben geworden, maar ik heb het tenminste goed bedoeld, wat niemand kan ontkennen. Zeg eens of een echte rooms-katholiek ooit om een andere reden tot God bidt dan om iets van God te verkrijgen? Een ieder vraagt om iets anders, maar om God de eer te geven, alleen omdat Hij als God het volmaaktste wezen is, vriend Bardo... mijn zaligheid schenk ik aan een pausgezinde, als hij ooit onbaatzuchtig tot God heeft gebeden. Verbeeld je daarom niet te veel vanwege jouw rooms-katholieke zachtmoedigheid! Overigens ben ik van mening dat het nu tijd wordt om de raad van vriend Bruno op te volgen, want we hebben lang genoeg met elkaar over onbelangrijke zaken gepraat!'

[3] Bardo zegt: 'Het is niet onbelangrijk, begrijp je dat niet? Want wanneer men iemand bij wijze van spreken een ezel noemt, is dat voor mij niet onbelangrijk!'

[4] Niklas zegt: 'Wat dan? Als het jou dan zo ergert, dat ik je min of meer de waarheid heb gezegd, doe dan met mij hetzelfde, dan zijn we quitte! Kijk, zie je dan nog niet in, dat er ons allen veel meer gelegen moet zijn aan Christus de Heer dan aan onze wederzijds gekrenkte eer? Wat is dan eer zonder God?! Daarom, vriend Bardo, nu geen aardse domheden meer, maar laten we ons volgens de raad van Bruno bij elkaar aansluiten en de Heer Jezus vragen om licht, genade en erbarmen! Ik wil wel voorgaan in de bede, dan spreken jullie haar luid en uit de grond van je hart na; natuurlijk als jullie willen!' Bardo zegt: 'Eh... waarom zou ik uitgerekend jou moeten napraten? Ik zal toch zelf ook wel in staat zijn om een bede te formuleren!' Niklas zegt: 'Je doet maar! Ik heb er niets op tegen! Want een ieder zal wel het beste weten, waar bij hem de schoen wringt! Ik zal echter nu mijn bede toch maar hard opzeggen; het staat iedereen vrij zich daar wel of niet bij aan te sluiten!'

     [5] Hierop zegt het hele duizendkoppige gezelschap: 'Spreek Niklas, wij zullen ons bij je aansluiten!'

[6] Bardo zegt: 'Toch wil ik alleen voor mezelf vragen, want ik weet wel waarom.' Niklas zegt: 'Doe wat je wilt, maar wij verzoeken je ons niet langer te storen. Vraag daarom in stilte!'

[7] Na deze woorden vallen bij iedereen, behalve bij Bardo, de schellen van de ogen. Ikzelf sta niet ver van de grote vergadertafel, waaromheen nog het reeds bekende gezelschap verzameld is, vlak voor Niklas. Zij allen durven nauwelijks op te kijken en zijn stomverbaasd over de grootte en de pracht van de zaal, evenals over het montere voorkomen en de schoonheid van de gasten.

[8] Op dit moment komt ook Bruno vol eerbied naar Mij toe en zegt: '0 Heer, U alleen zij alle liefde, eer en aanbidding! Als een onnutte knecht draag ik deze schare aan U over, die U volgens mijn overtuiging nu geheel van ganser harte toebehoort.'

     [9] Ik zeg: 'Dat heb je heel goed gedaan! Jouw grote geduld en deemoed hebben dit niet geringe werk voorbeeldig tot stand gebracht. Waarlijk, omdat jij je bij jouw eerste taak in Mijn rijk zo meesterlijk hebt gedragen, zw je spoedig voor een grotere worden geplaatst. Je vriend Niklas zal jou daarbij terzijde staan, want ook hij heeft aan het slot van jouw bespreking met dit duizendkoppige gezelschap in belangrijke mate ertoe bijgedragen, dat het nu, op één wat eigenzinnig iemand na, volkomen gered voor Mij, hun God, Heer en Vader, staat!

[10] Waarlijk, het winnen van geesten is het meest zegenrijk, als het geschiedt door een waar woord en een wijze leer! Jullie hebben deze kudde alleen door woord en leer gewonnen, wat volkomen met Mijn wil en Mijn ordening in overeenstemming is. Daarom is deze kudde nu volkomen vrij en geen wonderdaad houdt hun hart in een gericht gevangen. Zij is daarom ook in staat, om meteen al grotere genaden te ontvangen en dat verheugt Mij werkelijk zeer. Jullie loon zal daarom ook groot zijn!

[11] Al diegenen, die eerder tot Mij kwamen, hadden honger en dorst, want zij konden alleen maar door wonderlijke daden en verschijnselen tot Mij worden gebracht. Jullie hebben echter geen honger en niemand, behalve Bardo, heeft dorst. De reden daarvan is, dat jullie allen alleen het woord hebben gevolgd en dat is juist, want dat is volgens Mijn wil.

[12] Bruno en Niklas, gaan jullie beiden naar Robert, die zal jullie nieuwe kleren geven. Ikzelf echter zal Bardo onder handen nemen en hem geven wat hij hebben wil... zoet of bitter!'

[13] Niklas, geheel deemoedig uit liefde en dankbaarheid, zou nog iets willen zeggen, maar Ik zeg tot hem: 'Vriend, je hebt al gesproken, want Ik versta de taal van het hart. Ga daarom maar rustig met Bruno mee naar Robert. In het nieuwe kleed zullen we dan nog veel met elkaar te bespreken en te vereffenen hebben. Zo zal het zijn!'

 

119

 

De genezing van Bardo 's ziel

Niklas' rede over het leiding geven van de Heer Hemelse verbroedering

 

[1] Beiden gaan meteen naar Robert toe, die hen buitengewoon vriendelijk ontvangt. Ik zeg echter tot Bardo, die Mij nog niet ziet: 'Stel je open, jij duisterling, geef antwoord en toon Mij de reden van je hoogmoed!'

[2] Bardo schrikt geweldig, als hij Mij voor zich ziet staan en meteen herkent. Hij probeert te spreken, maar zijn tong laat het afweten. Zo stamelt hij maar wat als iemand die, gebukt onder grote zorgen, door slaap wordt overmand. In zijn bevende hart denkt hij niet anders dan dat Ik hem het volgende ogenblik naar de hel zal verdoemen.

[3] Ik zeg echter tot hem: 'Blinde, hoe nodeloos is toch je angst! Wanneer kwam Ik dan ooit tot diegenen, die door zichzelf verdoemd zijn, om hen nog meer te verdoemen? Ik kom om te helpen, maar niet om te oordelen en te verdoemen! Ik zie echter in jou een hardnekkige ziekte en die heet hoogmoed. En daarover moet je Mij, daar Ik jou wil helpen, nauwkeurige opheldering geven. Niet om Mij over jezelf in te lichten, want alle dingen zijn Mij eeuwig welbekend, maar met de bedoeling dat jij jezelf voor Mij van je last ontdoet.

[4] Kijk, toen je vriend Niklas jullie allen wilde voorgaan in de bede, wilde je niet meedoen, maar je wilde helemaal voor jezelf vragen. En je vroeg ook, maar hoe en waarom? Voor jezelf wilde jij bepaald niet veel, maar in plaats daarvan vroeg jij echter om des te meer verdeemoediging voor allen die je hebben beledigd. Het allermeest voor Niklas, die jou tijdens het gesprek met Bruno de volksvertegenwoordiging uit handen heeft genomen en die het tenslotte zelfs heeft gewaagd om je enkele belangrijke waarheden in het gezicht te zeggen.

[5] Vraag je echter af of het wel juist is, dat je diegene die jouw beste vriend is, een flinke verdeemoediging toewenst, omdat hij het als vriend gewaagd heeft je geheel terecht de waarheid te zeggen?! Moet je hem, die je als een echte vriend de waarheid zegt en je daardoor van de verderfelijke trede van hoogmoed en zelfzucht wil terugtrekken, niet veeleer het allerbeste toewensen?

[6] Denk je dan dat het hier in het rijk der eeuwige, onverbloemde waarheid net zo toegaat als op aarde, waar de blinden alleen vleiers voor vrienden aanzien, maar hen die hun de waarheid zeggen vervolgen als hun ergste vijanden, zoals de joden met Mij deden, omdat Ik de moed had hun de naakte waarheid voor ogen te houden.

[7] Mijn beste Bardo, hier is dat heel anders. Hier geldt alleen de waarheid en de met haar gepaard gaande zuivere liefde! Al het andere is voor Mij een gruwel en moet eeuwig verre blijven van Mijn rijk. Geef daarom nu uit jezelf toe, dat je in hoge mate onrechtvaardig bent geweest ten opzichte van Niklas. Ga, en maak het in orde met hem! Kom dan weer hier terug en Ik zal je geven wat rechtvaardig is en wat je toekomt!'

[8] Als Bardo zulke zwaarwichtige woorden uit Mijn mond verneemt, gaat hij bij zichzelf te rade en zegt bij zichzelf in zijn hart: 'Ja, de Heer, de Almachtige heeft gesproken. Wie kan zich verzetten tegen Zijn wijsheid en almacht? Het is nu eenmaal zo en het is eeuwig waar! De mens is een vijand van de waarheid, vooral als ze te dicht bij hem komt. Maar hij doet haar groot onrecht aan, vooral als hij bedenkt dat zijn leven oneindig ver boven het graf uitstijgt en enkel door waarheid en liefde wordt bepaald. De Heer Zelf heeft het mij laten zien en dus wil ik dan ook doen wat de Heer wil, hoe moeilijk het mij ook valt. Ik wil moedig en vastbesloten naar vriend Niklas toegaan, hem alles bekennen en hem heel deemoedig vragen om zijn vriendschap.' Daarop begeeft hij zich meteen naar Niklas om zijn goede voornemens uit te voeren.

[9] Niklas komt hem echter, al omgekleed, tegemoet, omarmt hem en zegt: 'Vriend, op aarde hebben de blinden ook de daad nodig, want zij zien niet de kracht van de wil. Maar hier, waar men met geopende ogen de oprechtheid van de wil heel goed ziet, vraagt men niet naar de daad, maar alleen naar de wil. Is deze in orde, dan is ook alles in orde. Hier is slechts het willen aan ons; alle daden komen echter de Heer toe!

[10] Zodoende zijn we nu voor eeuwig de beste vrienden en al onze aardse meningsverschillen zijn voorgoed uit de wereld geholpen. We zullen vriend Bruno echter ook altijd van ganser harte liefhebben als een heel dierbare vriend, want aan zijn grote geduld hebben wij allen de volledige redding van de ondergang te danken. Het spreekt natuurlijk vanzelf dat we dit in de eerste plaats te danken hebben aan de oneindige goedheid, mildheid en onbegrijpelijke welwillendheid van de Heer, want Hij was, is en blijft eeuwig de belangrijkste oorsprong van alle heil! Ook behoren wij hier nog verscheidene vrienden lof toe te zwaaien, want zij waren als een krachtige magneet die ons op aarde al sterk heeft aange­trokken, en zij waren ook hier de tastbare reden waardoor wij ons heil in hun woning hebben gevonden.

[11] Vader Jezus zij echter dank, aanbidding en liefde voor het zó leiden van onze schreden, dat wij, in weerwil van ons geloof, aan het einde van een langdurige blindheid nu toch daar zijn gekomen, waar wij volgens Zijn ordening moesten komen.

[12] Waarlijk, Zijn raadsbesluiten zijn onnaspeurlijk en ondoorgron­delijk zijn Zijn wegen! De mens lijkt op een schip dat zonder zeil of roer door de wind op zee heen en weer wordt gestuwd. Wie zou daarbij denken: 'Kijk, dit vaartuig zonder enige stuurinrichting wordt deson­danks volgens een uitstekend plan geleid.' Maar men bedenkt daarbij niet, dat ook de wind aan de Heer toebehoort en Hij alleen hem richting en kracht geeft. Het schip bereikt tenslotte toch een veilige oever, als was het door de meest ervaren stuurman geleid. Dat is dan het werk van de Heer, aan wie daarom alleen eer en lof toekomt voor eeuwig!

[13] Zo heeft de Heer ook ons geleid, zodat we door onze werkelijk grove zonden de weg naar Hem moesten gaan. O, hoe goed en wijs moet Hij zijn en hoe onmetelijk groot Zijn liefde! Nu zijn wij voor eeuwig gered; laten we daarom ook vol goede moed zijn en vol van de innigste liefde tot Hem, de Redder van al onze redders!'

[14] Na deze woorden omarmen ze elkaar en daarna Bruno, dan Dismas en Max Olaf, die Dismas op het goede spoor had gebracht, vooral echter Robert, die krachtig had meegewerkt aan het uiteindelijk terugwinnen van Dismas.

[15] Na deze scène begeeft Niklas zich met Bardo naar Mij toe en zegt: 'Heer, wij staan hier beiden één van hart voor U. Wilt ook U ons vergeven, zoals wij elkaar alles hebben vergeven, zodat wij U dan als met één hart boven alles lief kunnen hebben!'

[16] Ik zeg: 'Wanneer jullie met elkaar in het reine zijn, dan is ook voor Mij alles vereffend en jullie schuldenlijst is vernietigd. Ga echter nu met Robert en de andere vrienden mee naar de grote, gouden kast. Daar zullen jullie voor deze duizend armen voldoende kleren vinden. Neem deze en deel ze aan de armen uit, want zij zien er nog erg naakt uit. Kom dan terug, zodat Ik jullie kan zegenen en verder leiden in het rijk van het licht. Zo zij het!'

 

120

 

Kleding in het hiernamaals.

Zegen van de Heer

Blum en zijn vrienden wordt gevraagd om de eetzaal gereed te maken

Hun wonderlijke ervaringen

 

[1] Allen gaan nu naar Robert toe. Deze gaat met de hele schare naar de gouden kast, opent hem en deelt aan allen de nieuwe kleren uit, die zij meteen aantrekken. Daardoor zien allen er veel beter uit en worden blijmoedig gestemd.

[2] In het rijk der geesten bestaat er echter een aanzienlijk verschil tussen hen, die door hun innerlijk weten, welke zuiver door liefde tot Mij wordt gewekt, zich uit zichzelf tot Mij wenden, en diegenen die enkel door een wijze onderrichting van buitenaf tot Mij worden gekeerd. De eersten krijgen nieuwe kleding als van binnenuit. De laatstgenoem­den moeten echter duidelijk hun oude, aardse kleed uittrekken en in plaats daarvan een nieuw, hemels kleed, als van buitenaf, aantrekken. Deze toelichting wordt gegeven, opdat niemand in het vervolg aanstoot zal nemen aan het feit, dat het hier en daar bij andere scènes voorkomt, dat sommige geesten plotseling als vanuit zichzelf nieuwe kleren aanheb­ben, ongeveer zoals een boom in de lente, terwijl de geesten uit deze scène merendeels van buitenaf, net alsof ze nog op aarde zouden zijn, met nieuwe kleren moeten worden gekleed.

[3] We zien de hele groep nu al al met nieuwe kleren aan voor ons staan. Allen prijzen Mij heimelijk en sommigen kunnen Mijn minzaam­heid niet diep genoeg bewonderen. Anderen bekijken de aartsvaders en de apostelen met een zekere heilige schroom. Weer anderen wagen het heel schuchter een gesprek aan te knopen met de apostelen. Maar Petrus geeft allen te kennen dat zij eerst naar Mij toe moeten gaan om de beloofde zegen te ontvangen; daarna zullen zij als vanzelf in allerlei wijsheid worden ingewijd. Na deze aanmoediging haasten allen zich naar Mij toe, bedanken Mij voor de mooie kleren en vragen Mij om de beloofde zegen.

[4] Daarop hef Ik de handen op over allen en zeg: 'Ontvang allen de beloofde zegen ter versterking van jullie nog zwakke liefde en wijsheid, zonder welke het onmogelijk zou zijn om in Mijn eigenlijke hemelrijk binnen te gaan. Daar jullie echter Mijn Vaderzegen hebben ontvangen, zijn jullie nu ook in staat een flinke stap voorwaarts te maken in Mijn rijk. Jullie hebben je op aarde, als jullie af en toe de blik omhoog richtten naar de sterren, vaak afgevraagd wat deze sterren; de maan, de zon en nog veel andere hemellichamen mochten zijn. Sommigen dachten dit, anderen dat, en sommigen helemaal niets. Maar dat doet nu niets ter zake, want jullie allen hebben het aardse overwonnen en staan blij en innerlijk gesterkt voor Mij, jullie God, Vader en Verlosser. Als volmaakte kinderen hebben jullie nu het recht om in de grote en eindeloos vele woningen van jullie hemelse Vader te worden binnengeleid. Bereid je dus allen goed voor! Want nu pas begint een werkelijk grote inwijding in al de werken die jullie je hele leven lang als versluierde raadsels dagelijks voor ogen stonden!

[5] Dit huis, waarin jullie gevallen en weer opgestaan zijn, zal jullie tot gemeenschappelijke woning dienen, waarin jullie Mij allemaal weer aan zullen treffen als jullie, wat moe geworden van een grote omzwer­ving, weer wensen te herstellen.

[6] Wanneer jullie echter door veel ervaringen een overvloed aan liefde tot Mij zullen hebben bereikt, dan zal ook ieder van jullie in zichzelf een geheel bij de persoon passend woonhuis vinden, dat hij dan gelukzalig zal bewonen in alle eeuwigheid.

[7] Opdat jullie allen de ervaringstochten in Mijn rijk goed gesterkt mogen beginnen, zullen we eerst allemaal samen een waar levensmaal tot ons nemen. Robert, ga jij met je belangrijkste broeders naar de middelste deur op het zuiden en open deze; daarachter zullen jullie een nieuwe zaal aantreffen, waarin jullie een grote hoeveelheid tafels en stoelen zullen vinden. Schik deze en plaats er voldoende brood en wijn op! Ikzelf zal dan de gasten in de grote zaal van vrede en rust binnenlei­den; daar zullen zij allen worden verzadigd. Doe nu, wat Ik jullie heb opgedragen!'

[8] Robert begeeft zich nu met de andere vrienden naar de aangeduide zaal, die heel groot is en van een grote hoeveelheid grote en kleine tafels is voorzien. Deze staan echter nog wanordelijk door elkaar, in overeen­stemming met de gesteldheid van een geest, die al wel in het bezit is van allerlei liefdevolle principes, maar deze nog niet heeft geordend, waar­door ze nog onbruikbaar zijn voor de verschillende goede doelen. De geest kan nog niet onderscheiden hoe de volgorde als nummer één, twee, drie, enz. moet zijn. Om die reden moeten die geesten (Robert en zijn vrienden) nu voorop gaan om de tafels, die overeenkomen met de liefdadigheidsprincipes, te ordenen. Wanneer deze geordend zijn, kom Ikzelf en leid de gasten binnen in de goedheids- en liefdadigheidszaal, waar zij de hogere genaden en gaven ook in een hogere en zuiverder ordening zullen ontvangen.

[9] Als Robert met zijn vrienden Messenhauser, Becher, Jellinek, Max Olaf, Dismas, Niklas, Bardo en nog een paar anderen die zich er vrijwillig voor aanbieden, de vele tafels in tamelijke wanorde ziet staan, zet hij grote ogen op en zegt: 'Vrienden, we zullen geruime tijd nodig hebben, voordat alles er bijstaat zoals eigenlijk zou moeten. Het is alleen lastig dat de tafels van verschillende grootte zijn; enkele zijn hoger, enkele zijn lager; andere zijn smaller, weer andere korter. Dat wordt een heel karwei! Ik ben me ook een mooie heer des huizes; ik weet niet eens, wat er zich verder nog allemaal in dit huis bevindt en hoe het moet worden gerangschikt! O, dat is een fraaie heer des huizes! Maar wat is eraan te doen? We zullen toch aan de slag moeten en deze zaak, zo goed we kunnen, in orde brengen!'

[10] Messenhauser zegt: 'Werkelijk vreemd! In de vorige zaal leken we wel volmaakte wijzen en hier staan we al weer zo dom te kijken alsof we niet tot twee kunnen tellen! Het gaat hier slechts om het ordelijk rangschikken van deze tafels, banken en stoelen en we weten niet waar te beginnen. Welke tafel is nummer een, dus de belangrijkste, welke nummer twee en zo verder? Hoe kunnen we de lagere tafels ooit bij de hogere plaatsen en de smalle bij de brede?'

[11] Becher zegt: 'Vrienden, ik wil overal mee helpen, maar verlang vooral geen plan van mij. Want werkelijk, in deze enorm grote ruimte voel ik mij zo dom, alsof ik net uit het moederlichaam was gekropen!' Jellinek zegt: 'Naar het mij zo stilletjesaan voorkomt, is deze zaak veel betekenisvoller dan wij ons voorstellen. Ik bedoel dit: de Heer heeft ons allen hier enigszins in een lastig parket gebracht. Daarom zal ons niets anders overblijven dan naar Hem toe te gaan en van Hem een goed plan te vragen, want we kunnen wel een halve eeuwigheid blijven tobben, maar zouden toch op geen enkele manier tot een resultaat komen. Van duizend tafels en enkele duizenden stoelen en banken van de meest uiteenlopende grootte bij wijze van spreken één harmonisch geheel te maken, daartoe zijn we niet in staat. Laten we daarom iemand naar de Heer zenden om te informeren naar de juiste ordening!'

[12] Robert zegt: 'Dan ga ik zelf. Blijven jullie intussen maar hier en bekijk de andere wonderlijke kenmerken van deze zaal!'

[13] Na deze woorden keert Robert terug naar de vorige zaal en zet grote ogen op als hij hier geen menselijke ziel meer aantreft. De inrich­ting, deuren, wanden en ramen zijn dezelfde als voorheen, maar er is geen enkel geluid, van waar dan ook, te horen. Robert kijkt door de ramen naar buiten, maar ziet niemand. Hij opent andere deuren, maar er is nergens iets te bespeuren van wat hij zoekt. Hij gaat zelfs naar buiten de binnenplaats op, maar nergens beweegt er iets. Als hij ondanks al zijn zoeken en roepen niets vindt, gaat hij bedroefd weer terug, waar hij zijn vrienden niet minder bedroefd aantreft.

[14] Robert zegt: 'Goddank dat ik jullie tenminste hier nog aantref, want de zaal buiten is zo leeg en door iedereen verlaten als de noordpool op aarde! Geen Heer en geen ander wezen is nog ergens aanwezig, ook niet in de aangrenzende vertrekken die ik doorzocht heb. Door zoiets zou toch de meest evenwichtige geest uit het lood geslagen worden. Wat een hopeloze geschiedenis! Wat doen we nu?'

[15] Jellinek zegt verbaasd: 'Dat is me ook wat moois! Maar in Godsnaam, het is nu eenmaal zo. Laten we maar beginnen zo goed als het gaat deze tafels te rangschikken. Als ze op hun plaats staan en voorzien zijn van brood en wijn, zullen we wel zien of we gefopt zijn.'

[16] Robert roept Max Olaf en zegt: 'Broeder, jij bent op aarde toch zeeman, ingenieur en landmeter geweest, daarom zou jij ook het beste in staat moeten zijn om deze tafels en banken goed te ordenen. Ga jij die zaak eens in ogenschouw nemen, want nu blijft ons niets anders over dan te doen wat de Heer ons heeft opgedragen; zo denkt ook broeder Jellinek erover.'

[17] Max Olaf zegt: 'Geen God kan van iemand meer verlangen dan waartoe hij in staat is. Daarom zullen we ook meteen aan het werk gaan met het ordenen van de tafels. De grote, van dezelfde hoogte en breedte, schuiven we voor in de zaal tegen elkaar aan; hier tegenaan de wat lagere en smallere; daar tegenaan de nog lagere en smallere enzovoort in die volgorde. Het geheel geven we de vorm van een lange rechthoek, of misschien ook een kruis, wat eigenlijk nog meer aan onze situatie beantwoordt, omdat we aan dit karwei een echt kruis hebben! Op dezelfde manier gaan we met de banken en stoelen te werk. Hebben we dit karwei beëindigd, dan zullen we wel zien of de Heer zal komen, zoals Hij beloofd heeft. Komt Hij echter niet, dan gaan we ook naar buiten en zoeken ons gezelschap in alle hoeken van deze wereld. Laten we nu in Godsnaam met het ordenen van deze zaak beginnen.'

[18] Allen zijn het eens met het plan van Max Olaf en gaan meteen aan de slag. Na enige tijd staan tafels, banken en stoelen opgesteld in de vorm van een kruis. Robert opent daarop verscheidene kasten, die allemaal gevuld zijn met brood en wijn; het brood in de gebruikelijke ronde vorm en de wijn in bekers, voorzien van gouden deksels. Robert voorziet nu met hulp van zijn vrienden de tafels van brood en wijn.

[19] Als ook deze taak volbracht is, zegt Robert: 'Heer, U die alwetend bent, ziet nu zeker, dat wij de ons opgedragen taak zo goed en getrouw mogelijk hebben volbracht. U hebt ons beloofd meteen met de gasten hierheen te komen en ons allen voor hogere hemelse taken te sterken en te zegenen. O, kom toch bij ons, want het is voor ons echt moeilijk Uw alles levend- en zaligmakende aanwezigheid te missen!'

[20] Daarop zeggen alle anderen hetzelfde, maar niemand hoort ergens een geluid of een andere stem. Dat brengt onze tafelschikkers echter niet van de wijs. Ze wachten geruime tijd heel geduldig.

[21] Als echter ondanks dit wachten niemand tevoorschijn komt, zegt Robert: 'Dat is werkelijk vreemd! Zou de Heer ons willen beproeven of hebben wij ons ergens schuldig aan gemaakt? Of is deze lange geschie­denis sinds onze aankomst in deze wereld toch maar een droom? Werkelijk vreemd! Maar wat doen we nu? Komt dichterbij, beste vrienden, geef raad of doe een goed voorstel, want anders gaat deze zaak er wanhopig uitzien.

 

121

 

Meningen en raadgevingen van de vrienden

Dismas brengt de harten tot rust.

Roberts dank

Over de zegen van de naastenliefde

 

[1] Bardo gaat naar Robert toe en zegt: 'Vrienden, ik kan niet ontkennen dat dit verdwijnen van de Heer samen met het grote gezel­schap, ook mij eigenaardig voorkomt. Ik denk nu echter bij mezelf: is het eerdere gebeuren met honderden wijze voorvallen enkel een op een droom lijkende verschijning geweest, dan zijn wij vrij en dus volkomen onze hoogsteigen wetgevers. In dat geval kunnen we doen wat we voor onze behoeften het beste vinden, en geen vreemde macht kan ons daarbij van de wijs brengen. Is echter alles, wat we nu in deze wereld beleefd, gezien en ervaren hebben, zuivere geestelijke waarheid en werkelijkheid en is de door ons allen geziene, boven alles geliefde Jezus de Heer, dan is de situatie waarin wij nu verkeren alleen maar een tot ons heil dienende beproeving. Zijn liefde en genade laten ons deze toekomen om ons daardoor zelfstandiger, zelfwerkzamer en in zekere zin geestelijk manne­lijker te maken. Daarom ben ik van mening: we moeten in onze liefde tot Jezus de Heer flink groeien, zoals Hij ons onderricht, verheven en met Zijn almachtige scheppershand gezegend heeft; dan zal Hij zeker met al onze geliefde broeders en zusters spoedig in ons midden zijn. Dat is mijn advies. Weet iemand van jullie echter iets beters, dan verzoek ik hem ermee voor de dag te komen!'

[2] Daarop zegt Niklas: 'Broeder, ik moet eerlijk toegeven, dat jij de spijker altijd op de kop slaat. Het is zoals jij gezegd hebt en het kan onmogelijk anders zijn! Ik heb vriend Bruno weliswaar eerder begrepen dan jij, maar nu zou jij werkelijk ons aller leidsman kunnen zijn. Ja, aan

de liefde tot de Heer ontbreekt het zeker bij ons allen en daarom laat Hij ons nu even aan ons lot over. De mooie Helena zal zeker niet zonder Hem zijn zoals wij. Waarom? Omdat ze Hem direct vanaf het begin in Zijn zwakste kant wist te treffen, namelijk in Zijn hart! Wij echter, die meenden de wijsheid in pacht te hebben en het hemelrijk al helemaal te kennen, staan hier nu mooi voor schut!

[3] Daarom: meer liefde! Veel meer liefde dan verstand moeten we de Heer ten offer brengen, dan zal Hij niet wegblijven! Maar wanneer we de opdrachten van de Heer ten uitvoer brengen en ons daarbij als goddelijke zaakgelastigden verbeelden, dat we wat meer zijn dan menige andere door God begenadigde stumper, dan kan het inderdaad niet uitblijven dat wij dingen beleven, die ons heel eigenaardig moeten toeschijnen. Ik denk echter dat wij zelf eigenlijk nog eigenaardiger zijn dan deze belevenissen. Heb ik gelijk of niet?'

[4] Allen zeggen: 'Precies, zo is het! Wij zelf dragen schuld aan dit alles, maar de Heer kent immers onze domheid en zal er wel begrip voor hebben!'

[5] Dismas komt wat dichterbij en zegt: 'Beste vrienden, sta me toe ook een woordje te zeggen. Wat het begrip voor onze domheid betreft, ben ik van mening dat we met zo'n verwachting op het verkeerde spoor zitten. Want wanneer het er om gaat, dat de menselijke geest dan pas volmaakt is, wanneer hij op eigen gezag door middel van de hem door God verleende innerlijke levenskracht in de erkende goddelijke orde treedt en zich daarin als in zijn hoogst eigen levenselement daadkrachtig voortbeweegt, dan zou het met de barmhartige inschikkelijkheid wel eens heel anders kunnen liggen.

[6] We hebben nu een zekere kracht en bezitten de goddelijke leer in overvloed. Het komt er nu op aan ons door zelfwerkzaamheid zo te ontwikkelen, als de door ons erkende ordening Gods verlangt! Het eerste is een vrije liefde, voorzover onze harten daartoe in staat zijn. God meer liefhebben dan men kan, zou een dwaasheid zijn. God echter minder liefhebben dan onze harten het verlangen, zou een onverantwoorde nalatigheid zijn, die ons tenslotte in een toestand van halfdood zijn zou moeten brengen. Hebben we echter in de juiste mate liefde, dan zullen we ook wijsheid en de dienovereenkomstige kracht bezitten, waarmee we ons dan als vrije en volmaakte geesten, zelfstandig handelend, als het ware vanuit God kunnen bewegen. God is zeker in alles Zelf de hoogste ordening. Willen wij echter deze ordening begrijpen, dan moeten wij in onszelf in alles tot de ware ordening komen, anders kunnen we nooit aanspraak maken op een volmaakte vrijheid.

[7] De door ons tot stand gekomen en door de Heer bevolen ordening van deze door elkaar staande tafels en banken is een vingerwijzing Gods voor datgene, wat wij nog aan onszelf moeten doen om in de toekomst God waardig te kunnen zijn. Daarom is het zaak deze verschijning dankbaar zo te gebruiken, als de Heer het wil.

[8] Als we er eens echt over zouden nadenken hoe het mogelijk nog met ons gesteld is, of we wel vrij zijn van alle hartstochten, of er niet nog een vonkje hoogmoed in ons aanwezig is en of we wel het goede enkel omwille van het goede daadwerkelijk in ons opnemen, dan zal het voor ons nimmer moeilijk zijn om tot volmaaktheid van de geest over te gaan en de Heer, als volmaakten volgens Zijn ordening, te verwachten. Maar wanneer wij deze verschijning beschouwen als een soort aansporing van de kant van de Heer en ons erover blijven verbazen, dan zijn we zeker nog ver van ons doel verwijderd!

[9] Het is niet genoeg dat we als levende machines doen wat de Heer van ons verlangt, maar we moeten in onszelf de ware reden daarvoor zoeken, want daardoor pas kunnen we onszelf in een levende Godsor­dening plaatsen. Aan de uiterlijke ordening van deze meubelen is weinig of niets gelegen, maar als het een vingerwijzing Gods is dat we in de tweede zaal van ons hart, die van de goddelijke wijsheid, al onze levensgereedschappen in een bepaalde ordening moeten brengen, dan is er aan deze verschijning enorm veel gelegen. Weet echter iemand van jullie nog wat beters, laat hij er dan in naam van de Heer mee voor de dag komen.'

[10] Robert zegt: 'Vriend, ik ben werkelijk stomverbaasd over jouw wijsheid. Jij was toch eerst een hardnekkige bestrijder van de leer over de goddelijkheid van Jezus Christus en het heeft ons veel moeite gekost, voordat jij je weg gevonden had. De zorgen die wij om jou hadden, waren niet gering, maar nu ben je ons allen een halve eeuwigheid vooruit. Jij hebt ons nu een grote waarheid onthuld; ik moet je openlijk bekennen, dat wij zonder jou misschien pas over duizend jaar achter die waarheid zouden zijn gekomen. Broeder, je hebt ons daarmee een zeer grote dienst bewezen!

[11] Kijk, dit huis heeft de Heer mij voor eeuwig tot eigendom gegeven; toch ken ik zelf nog maar een heel klein deel van zijn innerlijke rijkdom. Als ik jou er een plezier mee zou kunnen doen, zou ik het jou onmiddellijk tot eigendom geven! Jij hebt ons heilige woorden, als kwamen ze uit Gods mond Zelf, gegeven, die ons hebben getroost in onze verlatenheid. O, dan is een woord meer waard dan honderdduizend van die huizen! Daarom, neem aan wat ik je geven kan! Het is hier mijn grootste bezit, behalve de Heer en jijzelf. Beste broeder, hoe lief en dierbaar ben je ons allen nu geworden! Hoe lang is het nu geleden, dat wij met innig medelijden op je neerkeken en nu sta je zo ver boven ons allen. Ik vraag je daarom, ons met nog een paar van zulke woorden op te beuren!'

[12] Dismas zegt: 'Beste broeders, hebben jullie nooit gehoord, dat de ene dienst de andere waard is? Zo is het ook hier! Jullie oprechte vriendschap heeft mij indertijd gezuiverd en opgetild uit de diepte van mijn verdorvenheid, want ik was toen, wat mijn innerlijk betreft, een burger van de hel. Jullie waren echter in staat vat te krijgen op mijn innerlijk, en daardoor werd ik gered. Maar nu zijn jullie alleen maar een beetje in verlegenheid geraakt door de taak om ons eigen innerlijk te ordenen, die de Heer ons in deze tweede zaal heeft opgedragen. Toen heb ik vanuit mijn innerlijk enkele woorden gesproken en deze hebben, de Heer alleen zij alle lof, de gewenste uitwerking niet gemist.

[13] Daarom verdien ik nog lang niet, dat jij, Robert, jouw huis dat de Heer uit jouw hart heeft opgebouwd, hier aan mij als eigendom zou schenken, wat naar mijn bescheiden mening ook helemaal niet zo gemakkelijk zou zijn. Kijk, het huis met al zijn heerlijkheden komt helemaal overeen met jouw eigen hart, waaruit de Heer met behulp van de zich daarin bevindende Gods- en broederliefde, dit prachtige werk heeft gevormd. Zou ik dus dit huis van jou als geschenk aannemen, dan zou ik jou daardoor ook je hart en je leven afnemen, omdat dit huis volgens de diepere waarheid het liefdevolle karakter van jouw hart zelf is..

[14] Maar geestelijk in jouw huis met jou wonen, is heel goed mogelijk, want reeds op aarde laat een edel mens menige vriend in zijn hart meer dan zichzelf gelden. Dat doet hij hier nog gemakkelijker, omdat de Heer al datgene wat op aarde slechts een verborgen wens blijft, hier in een aanschouwelijke vorm laat verschijnen. Hier wordt alles tot tastbare werkelijkheid, maar blijft in zich toch wat het op aarde was, namelijk het hart en zijn liefdevolle instelling.

[15] Zoals echter op aarde echte godskinderen hun hart volledig aan hun broeders zouden willen geven, zo zou ook jij, liefste broeder, mij nu je eigen hart als eigendom willen geven. Dat is weliswaar buitengewoon edel, maar hier in de geestenwereld volkomen onmogelijk; ook zou het onnodig en doelloos zijn, want waar de ware broederliefde wetten stelt aan het mijn en dijn, kunnen er nooit grensconflicten optreden. Geen wet waarborgt iemands bezit zo goed als de heilige wet van de naasten­liefde, op grond waarvan iedereen het zijne blijmoedig aan allen ter beschikking stelt. Wat de een doet en in praktijk brengt, dat doen en beoefenen dan ook alle anderen. Daarom is het hier absoluut onmoge­lijk, dat iemand iets te kort zou kunnen komen.

[16] Wij allen wonen nu in jou, zoals jij in ons allen. Wie van ons kan zeggen: 'Broeder, ik heb te weinig!'? Ieder heeft het zijne en hoe meer hij heeft en geeft, des te meer ontvangt hij terug. De harten zijn hier als zeeën; de ene stroomt steeds in de andere en toch heeft er geen te weinig water. Zodoende hoef je mij je huis niet te schenken, want ik gebruik het alsof het mijn eigen was. In ruil daarvoor staat echter ook het mijne jou volkomen ter beschikking.

[17] Maar luister eens! Ik hoor stemmen in de aangrenzende eerste zaal. Laten we naar de deur gaan en zien wat er aan de hand is!'

[18] Robert zegt: Dank je, beste broeder voor dit prachtige onderricht, dat werkelijk niets te wensen overlaat! Maar omdat ik nu ook veel stemmen hoor, wordt het tijd, dat we samen eens gaan kijken wat daar gaande is. Jij broeder, kom aan mijn zijde, want jij bent voor mij onmisbaar geworden!'

 

122

 

Het binnendringen van een opgewonden menigte gesneuvelden

De toespraak van de aanvoerder.

Zijn oproep tot gebed

 

[1] Allen begeven zich naar de deur en kijken verstolen in de grote eerste zaal in de hoop de Heer aan het hoofd van de reeds bekende gasten te zullen zien. Maar dat is niet het geval! Een grote menigte menselijke wezens van diverse pluimage dringt de zaal binnen en wenst opgewonden de heer van dit paleis te spreken.

[2] Robert zegt tegen Dismas: 'Broeder, dat is me een wanhopige geschiedenis! In plaats van de Heer dringt verdacht uitziend gepeupel het huis binnen en vraagt vrijpostig naar de heer des huizes, welke eer mij helaas te beurt valt. Wat willen zij toch; zijn er ook hier soms rovers en moordenaars? Waarlijk, dat ontbreekt er nog maar aan in het hemel­rijk Gods! Kijk toch eens wat een vurige blik zij in de ogen hebben! Het zou me zeer verbazen als dit gepeupel niet rechtstreeks uit de hel ontsnapt is! Zeg toch eens wat we nu met dit volkje moeten beginnen. Deze kerels zouden in staat zijn ons zelfs hier in het hemelrijk van huis en hof te verjagen. Kijk hoe ze razen en tieren. De hele zaal is al stampvol en nog zie ik door de deur, hoe zelfs de binnenplaats steeds voller wordt. Als dat zo doorgaat, worden we zonder meer platgedrukt. Ook de werkelijk beestachtige stank kan mijn neus niet bepaald behagen. Bah, dat is werkelijk een onverwachte, hoogst ellendige vertoning. Wat nu gedaan?'

[3] Dismas zegt: 'Voorlopig helemaal niets, want zij zien noch ons noch de deur en kunnen dus ook niet hier binnendringen. Overigens lijkt het, alsof zij pas van de aarde in deze wereld zijn aangekomen, waarschijnlijk van de slagvelden in Hongarije en Italië, want ik hoor heel duidelijk Hongaarse vloeken en ook Italiaanse scheldwoorden. We moeten hen eerst wat tot bedaren laten komen, waardoor zij wat zachtmoediger worden. Dan pas zullen we ons laten zien, want nu zij nog wraakzuchtig zijn valt er niets met hen te beginnen. Laten we hen echter eerst eens een poosje aanhoren, zodat we de gesteldheid van hun hart leren kennen.

[4] Kijk, daar vooraan lijken de drie leiders te staan, want zoals zij zich gedragen, gedraagt zich ook de hele grote menigte. Daarom opgelet, we zullen nog heel merkwaardige dingen horen! De middelste keert zich nu om en gebiedt orde en rust. Hij zal waarschijnlijk een toespraak tot het hele gezelschap gaan houden, die zeker van grote betekenis voor ons zal zijn. Daarom zullen we die met grote aandacht beluisteren! Het wordt nu stiller en er komen verder ook geen ongure individuen meer bij. Daarom nu opgelet! Hij vraagt om aandacht en schraapt zijn keel al. Luister, hij spreekt!'

[5] Een leider van de nieuw aangekomenen: 'Dierbare wapenbroe­ders! Op het zogenaamde 'veld van eer' voor het vaderland zijn we zo ellendig omgekomen als het vee op de slachtbank! Wat hebben we daar nu mee bereikt? Naar het hogere streefden wij en diep beneden zijn we terecht gekomen! We streden als helden met doodsverachting, geloofden niet in een hiernamaals en lachten om het zogenaamde evangelie. Nu zijn we echter werkelijk in de hel, wat beslist geen droom is. We voelden dat een of andere duivel ons, uit dankbaarheid voor onze heldendaden, dit hellepaleis liet vinden en ons hier binnendreef. Nu zitten we hier opeengepakt als haringen in een ton: rondom duisternis als in een graf en nergens een of andere uitweg. De eigenlijke heer van dit huis is niet te vinden; waarschijnlijk is er ook geen. Dat is nu ons loon voor al onze aardse moeite en inspanning!

[6] Ach, was het maar mogelijk om onze arme kameraden op aarde te laten weten welk loon hun hier te wachten staat! Werkelijk, niet één zou het vervloekte 'veld van eer' nog betreden! Zouden we, in naam van alle duivels, helemaal dood zijn, dan zou alles goed zijn! Maar we ervaren hier echt nadrukkelijk, dat we helaas in een afschuwelijke ellende verder leven. We lijden gebrek aan al het goede en zijn daarentegen ruim bedeeld met al het leed dat maar denkbaar is, zoals honger en dorst en hitte en kou tegelijk. Pijnen knagen als wormen in onze ingewanden en geen licht verkwikt onze ogen. O, dat is een voortreffelijk loon voor ons lijden en de ontberingen, die het 'veld van eer' ons zo rijkelijk heeft toebedeeld!

[7] Dat is dus het lot van de trotse heren der aarde; dat zij tenslotte levend worden opgevreten en dan als van zichzelf bewuste wezens in eeuwige duisternis kunnen wanhopen! 0, vervloekt leven van de mens en vooral van een held! Maar wat nu gedaan? Gevloekt hebben we hopelijk genoeg, maar hoe zou het zijn, als we eens zouden bidden? Misschien zou een gebed ons kunnen helpen. Kent dan niemand van jullie een of ander simpel gebed van buiten?'

[8] Een uit hun midden zegt: 'Mijnheer de commandant, ik ken dat van Kossuth!' De commandant zegt: 'Ezel, dat mankeert er nog maar aan! Kossuth is daarmee aan lager wal geraakt; wat zal het ons dan baten? Kent niemand een ander?'

     [9] Een Italiaan zegt: 'Signore generale, ik ken een mooi gebed voor de santa Maria en een voor de santo Gioseppe!'

     [10] De commandant zegt: 'Hou je mond, jij ezel van een Italiaan! Zulke domheden mankeren er nog maar aan! Laat iemand anders zich melden, maar dan met iets verstandigers. Verdraaid, kan dan niemand van jullie het zogenaamde 'Onze Vader' bidden?' Een komt er naar voren en zegt: 'Mijnheer de generaal, toen ik nog een jochie was, heb ik het 'Onze Vader' geleerd. Het is een mooi en wonderbaarlijk gebed, maar ik ken het niet meer helemaal. Wat ik nog ken, wil ik wel voorbidden.' De generaal zegt: 'Nou, bid dan maar, zo veel en zo goed als je kunt!'

[11] Daarop begint de voorbidder: 'Bid me dan na en zeg: Onze Vader, U bent in de hemel!... Wacht even, hoe gaat het verder? Ah... ik weet het weer. Onze Vader, U bent in de hemel, Uw naam worde geheiligd! Uw wil geschiede in de hemel en op aarde! Wacht even, wat kwam er dan ook al weer?.. Neem me niet kwalijk, mijnheer de generaal, dat het me zo slecht afgaat. Maar geduld, het zal wel weer komen. O ja, ik weet al hoe het verder gaat! Geef ons dagelijks brood en... leid ons niet in verzoeking!'

[12] Een ander zegt: 'Ho, 'vergeef ons onze zonden, zoals wij vergeven onze schuldenaren'... komt er nog vóór!' De eerste voorbidder zegt: 'Wees zo goed en bid jij dan het laatste stuk, omdat ik het niet meer zo goed weet.' De tweede zegt: 'Nou, goed, verder luidt het dan: leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van alle oerdomme kerels, die het grootste kwaad zijn! Amen!' De eerste zegt: 'Ho ho, zo gaat het niet aan het eind. Het moet zijn: 'verlos ons van al het kwaad, Amen!' Maar ik heb wel begrepen, dat je mij hebt bedoeld, dat ik die domme kerel ben! Je bent zelf ook niet beter, ook al denk je dat je zo verstandig bent. Maar ik zeg je, dat je zelf een domme kerel bent. Nu weet je het!'

[13] De generaal zegt: 'Geen geruzie, alsjeblieft! We zijn al ongelukkig genoeg dankzij een onoverwinnelijke macht. Waarom zullen we elkaar door beledigingen over en weer nog ongelukkiger maken? Wat helpt trouwens zo'n gebed, waarvan jullie ruim de helft niet meer kunnen bidden? Laat iemand naar voren komen, die dit gebed fatsoenlijk kan bidden, anders is het beter om helemaal niet te bidden.'

[14] Een dame komt naar voren en zegt: 'Mijnheer de generaal, ik ken dat gebed wel, maar in het Duits bidden is wat ordinair; in het Frans of Engels kan ik u wel van dienst zijn.'

[15] De generaal zegt: 'Mijn beste mevrouw, bidt u voor uzelf maar in het Engels of het Chinees, wij verstaan tot nog toe alleen maar gewoon Duits en willen ook graag zo bidden. Ik vraag daarom nog eens: wie van jullie kan het 'Onze Vader' goed bidden in het Duits? Laat hij naar voren komen en in goed Duits voorbidden.'

[16] Een dominee komt naar voren en zegt: 'Mijnheer de generaal, als het geen bezwaar is dat ik lutheraan ben, wil ik wel proberen om hier voor te bidden.' De generaal zegt: 'Voor mij maakt het niets uit; lutheraan, rooms- katholiek of Turk. Maar het merendeel van dit grote gezelschap bestaat uit rooms-katholieken en deze zouden daar aanstoot aan nemen. Daarom dank ik u voorlopig voor uw aanbod, waarvan ik dan pas gebruik zal maken als er in de rooms-katholieke gemeenschap werkelijk niemand te vinden zou zijn, die in staat is om dit gebed goed voor te bidden. Blijft u intussen maar bij mij.'

 

123

 

Een monnik wil voor geld de mis lezen

De generaal gaat tekeer tegen Rome

Robert zou graag helpen.

De Heer komt

 

[1] De generaal zegt vervolgens: 'Is er onder dit armzalige gezelschap dan niemand van het rooms katholieke geloof, die het oude 'Onze Vader' duidelijk en in goed Duits kan bidden?'

[2] Dan treedt een monnik in pij naar voren en zegt: 'Mijnheer de generaal, ik ken dit gebed wel, maar het zal ons niet baten, want we zijn allemaal gestorven zonder het heilig sacrament der stervenden te hebben ontvangen en hebben geen biecht afgelegd, zodat we ons in een volko­men genadeloze toestand bevinden. We zouden nu wel kunnen bidden tot de tong ons op de schoenen hangt, maar het zal ons niet baten, omdat we door God al voor eeuwig zijn verdoemd. We zullen wel in deze treurige toestand tot aan het laatste oordeel gevangen blijven. Dan zal de verschrikkelijke bazuin ons in onze lichamen terugroepen, waarin we dan voor de onverbiddelijke rechterstoel van God moeten verschijnen om daar de eeuwige verdoemenis te ontvangen, waarna we in de eeuwige, verschrikkelijke pijnen van het helse vuur geworpen zullen worden.

[3] Ik weet maar één enkel redmiddel en dat heet: de heilige mis, die God alleen welgevallig is. Ik heb hier weliswaar geen gelegenheid en geen benodigdheden om er een te lezen, maar wanneer ik van deze medemen­sen een klein stipendium zou krijgen, dan zou ik er toch wel een uit het hoofd willen lezen, waardoor wij allen wel gered zouden worden. Want alleen de mis kan ons helpen; alle andere gebeden dienen tot niets.'

[4] De generaal zegt: 'Maak dat je weg komt, jij spitsboef! Als jij de mis als het enige redmiddel beschouwt en daarbij niet zoveel naasten­liefde hebt om ons, die toch geen van allen iets bezitten, zonder geldelijke bijdrage te redden, dan ben je slechter dan alle dieven, moordenaars, rovers, hoerenlopers en echtbrekers van de gehele aarde! Jij bent hier, wat je ook op aarde was, een dienaar Gods om het geld! Zonder geld kan wat jou betreft de hele wereld verdoemd worden, hetgeen jou niet in het minst zou deren. Ga uit mijn ogen en lees je Latijnse onzin waar je ook wilt, maar laat ons ervan verschoond blijven. Wij zijn merendeels Duitsers en Slaven en willen en zullen daarom ook in het Duits of Slavisch bidden. Rechtsomkeert mars!'

[5] De monnik verwijdert zich na deze zeer militaire woorden van de generaal. Deze vraagt nu aan de Slaven, of iemand van hen het 'Onze Vader' zou willen bidden.

[6] Meteen treedt een Pool naar voren en zegt: 'Generaal, ik kan het in vijf talen.' De generaal zegt: 'Goed, bid het dan eerst in het Duits en dan in het Slavisch, maar goed verstaanbaar en stichtelijk!'

[7] De Pool bidt nu terstond geheel volgens de wens van de generaal voor en allen bidden hem woord voor woord na. Alleen de monnik die de mis wilde lezen en een paar van zijn soortgenoten doen er niet aan mee en ergeren zich er aan, dat de generaal geen gebruik wilde maken van de Latijnse eredienst. De omstanders echter bemerken, dat deze geestelijken schandelijke gebaren maken en dat de monnik, die de mis wilde lezen, bij de bede: 'Uw rijk kome...' zei: 'de hel kome over jullie'. Daarom grijpen zij deze heilige godsdienaren, slepen hen voor de generaal en vertellen hem alles.

[8] De generaal, vertoornd over deze godsdienaren, zegt tegen diege­nen die deze lieden bij hem hebben gebracht: 'Wees maar kalm! Jullie weten toch, dat dit papengespuis, op een enkele uitzondering na, op aarde allesbehalve datgene was, wat het zou moeten zijn. Daarom hoeft het jullie ook hier niet te verbazen, dat de allerminste varkenshoeder een heel wat beter christen is dan zo'n paap. Wie heeft Christus gekruisigd? De papen! Om dit werk echter niet te verleren, hebben zij de mis uitgevonden, die niets anders is dan een ceremoniële herhaling van de toenmalige werkelijke kruisiging van Christus. Wat men daarvan ver­wachten kan, ligt duidelijk voor de hand. Indien iemand een ander oordeelt, moet hij ofwel machtiger zijn dan degene die hij oordeelt, of hij matigt zich het ambt van rechter aan en doet alsof hij de gebieder is over degene die hij op zijn minst in gedachte oordeelt. De paap echter oordeelt Christus de Heer dagelijks en maakt Hem ook weer levend, om Hem vervolgens weer te doden, omdat hij iemand die voortdurend leeft niet kan gebruiken. Is hij dan als Gods rechter niet méér dan God Zelf? Wie kan loochenen, dat het in de alleenzaligmakende rooms-katholieke kerk niet zo is? Indien dit zwarte papendom zich het doodvonnis over God Zelf aanmatigt, kan het ons dan nog verbazen, dat het ook ons naar de hel verdoemt?

[9] Ik heb in mijn aardse leven de wereldgeschiedenis bestudeerd en heb ontdekt dat, waar het om de meest infame streken gaat, de papen meestal vooraan stonden. Neem maar eens de hedendaagse geschiedenis van de revoluties en de oorlogen. Wie zijn daarvan de aanstichters? De papen!

[10] In Zwitserland zijn zij begonnen en ze moesten naar alle wind­streken eervol de hielen lichten. Daarop werd de paus van alle kanten onder druk gezet om deze gruweldaad zo mogelijk over de gehele aarde te wreken, want Zwitserland zou voor zo' n misdaad veel te klein geweest zijn. Het Zwitserse volk had namelijk, toen het erge honger had, zelfs het lef gehad zich te vergrijpen aan de beste wijnen en de overvloedige spijzen uit de kelders en voorraadkamers van de godsdienaren, omdat die godsdienaren uit christelijke naastenliefde niets wilden geven! Deze misdaad had de heilige godsdienaren zo woedend gemaakt, dat ze op alle mogelijke manieren de mensen begonnen op te hitsen, opdat hun vloek over de aarde in vervulling zou gaan. En kijk, zij hebben hun opdracht zeer effectief uitgevoerd, maar daarbij ook, god zij dank, zichzelf een wond toegebracht, die waarschijnlijk door geen aards kruid meer zal genezen. Ik denk dat jullie mij begrepen hebben. Wees daarom nu heel rustig, ook al wensen die zwartrokken jullie honderd keer de hel toe!

[11] Wie een mens wil leren kennen, moet diens handelwijze gade­slaan, want daaraan is ieder mens het gemakkelijkst te herkennen. Wanneer het echter al bedenkelijk is om met vee- en mensenslagers een vriendschapsverbond te sluiten, hoeveel erger is het dan, dat met de over het algemeen meest harteloze godslagers te doen?

[12] De geschiedenis aller tijden en in het bijzonder die van Spanje laat maar al te duidelijk zien, hoe duivels wreed de godsdienaren met hun afgedwaalde schaapjes zijn omgegaan. Laat daarom deze zwarten van lichaam, ziel en geest gaan waarheen ze willen en vervloeken zoveel ze maar willen. Wij allen willen ons echter van nu af aan gedragen als echte broeders en elkaar, zo goed als we kunnen, met raad en daad ter zijde staan.

[ 13] Ik denk, als er ergens een God bestaat, waaraan ik hier steeds minder begin te twijfelen omdat ik nu zie dat we na de dood van ons lichaam werkelijk verder leven dan moet Hij, gezien Zijn zeer wijze schepping, zeker beter zijn dan Zijn dienaren, die Hij Zelf te Jeruzalem in de persoon van Christus op de juiste manier heeft beoordeeld doordat Hij aantoonde, wiens geesteskinderen zij zijn. Wij mogen daarom zeker de hoop koesteren, dat Hij ons ook beter zal beoordelen dan dit duistere papengespuis!'

[14] Het hele gezelschap breekt in gejubel uit, nadat het de zo krachtdadige toespraak van de generaal aan het adres van het groepje papen had aangehoord. Deze trekken daarbij echter uiterst grimmige gezichten. De eerdergenoemde monnik, die niet meer in staat is zijn machteloze woede te verbijten, begint de hel aan te roepen, dat zij zich moge openen en zulke gruwelijke boosdoeners ijlings verslinden. Het gezelschap laat zich dat echter niet te lang welgevallen, pakt de godsdie­naar bij de kraag en gooit hem het huis uit waar hij ter plekke een hele tijd afgemat blijft liggen.

[15] Terzelfdertijd zegt bij de deur van de tweede zaal Robert tegen Dismas: 'Broeder, de toespraak en de instelling van de generaal bevallen mij heel goed, behalve dat wat al te sterk overdreven verhaal over de aard van de papen. Als het mogelijk is, zou ik toch de nog zeer trieste toestand van deze arme dwazen een beetje willen verbeteren.'

[16] Dismas zegt: “Nog een klein beetje geduld en het probleem zal zich vanzelf oplossen. Alleen moeten we de Heer er bij hebben en ik voel dat Hij komt. Kijk daar maar eens door het raam. Hij is er al met al de ons welbekende gasten! Laten we Hem snel tegemoet gaan. O, Hij is het, Hij is het!'

 

124

 

Roberts vreugde.

De zorg van de Heer voor de monnik

Robert als heer des huizes krijgt Helena als helpster

Hemelse huwelijksvoltrekking

 

[1] Alle acht mannen begeven zich nu ijlings naar buiten, waar ze de Heer hebben gezien. Zij vinden Mij daar juist bezig met de naar buiten geworpen monnik, die Mij natuurlijk nog niet kent.

[2] Robert spreekt met tranen in de ogen de volgende woorden tot Mij: 'O Heer, lieve heilige Vader! Waar was U toch al die tijd, dat we U ondanks al ons zoeken niet konden vinden? Ach, wat treurig, eenzaam en verlaten was het hier, toen we U in huis nergens meer konden vinden! Wat ging het ordenen van de tafels ons slecht af! Om kort te gaan, het was zonder U niet meer om uit te houden. Nu U echter tot ons in Uw eigendom bent gekomen, is alles weer onuitsprekelijk goed! Ik zou nu van vreugde gewoon uitbundig kunnen worden, maar niet mijn voeten, maar mijn gelukzalige hart springt op van de hoogste vreugde en zaligheid. Wat is het toch een eeuwige waarheid, die U hebt verkondigd: 'Zonder Mij kunnen jullie niets doen!' Ik voeg er nog iets aan toe en zeg het luid: zonder U, 0 lieve, heilige Vader is er nergens iets! Dan is alles eenzaam, verlaten en treurig, om wanhopig van te worden. Van nu af aan zult U ons toch niet meer zo alleen laten?'

[3] Ik zeg: 'Ik heb jullie deze keer toch niet verlaten? Ik leidde jouw gasten alleen maar als mijn kinderen wat rond in de grote tuin van dit huis en toonde hun de veelsoortige, geheel nieuwe perken, waaraan allen een heel groot welgevallen hadden. Jij had ondertussen mooi de tijd om de grote eetzaal in gereedheid te brengen, wat tot Mijn genoegen ook is gebeurd. Dat jij Mij voor enkele ogenblikken niet kon waarnemen met je ogen, heeft niets te betekenen, omdat Ik met dezelfde liefde bij jullie was. Ikzelf heb broeder Dismas woorden in de mond gelegd, die hij voor jullie tot diepste lering heeft uitgesproken. Nu ben Ik echter weer zichtbaar bij jullie en wil dit huis weer binnengaan om aldaar de vele zieken tot het ware leven te genezen.

[4] Daar hebben we in deze monnik hier voor ons al zo'n patiënt, die nog helemaal doof, blind, stom en lam tegelijk is. Deze moet het eerst worden geholpen, daarna zal hij ons helpen bij het bewerken van de anderen. De generaal heeft hem te krachtig aangepakt en hem beschul­digd van bepaalde misdaden, die deze arme man in zijn hele leven immers nooit heeft begaan. Dat was niet juist van de anders toch naar waarheid en licht snakkende generaal. Deze man was alleen maar als zijns gelijken en daarom moet hij geholpen worden, want in hart en nieren overtuigd rooms-katholiek zijn, wil zeggen: geestelijk doof, blind, stom en lam zijn; een toestand, waarin niemand als toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Voor zijn priesterlijke hoogmoed daarentegen was deze kuur toch weer goed, want hij ziet nu tenminste in dat hij verkeerd heeft gehandeld, omdat hij alle anderen iets wilde doen geloven, waaraan hijzelf nog nooit geloofd heeft. De hel gebruikte hij enkel als afschrik­wekkend middel en de hemel als lokaas, maar hijzelf geloofde noch aan het een noch aan het ander. De hele religie was voor hem een oud mythologisch middel om de volkeren van de aarde in gehoorzaamheid aan de wereldse wetten gebonden te houden. De godsdienstige hande­lingen verrichtte hij steeds alleen maar als noodzakelijke misleiding van het geestelijk blinde volk; hij hechtte er zelf echter geen waarde aan en zei, net als een zekere paus, vaak bij zichzelf en ook niet zelden in aanwezigheid van zijn meest vertrouwde collega's: 'De oude mythe van Christus is zo slecht nog niet! Men kan er van maken wat men wil, bovendien brengt ze haar dienaren zeer veel geld en aanzien op. Dat is dan ook het beste aan haar, anders zou toch zeker de oude Griekse veel beter en verhevener zijn geweest!'

[5] Maar Ik zeg jullie: dat doet allemaal niets ter zake, want de monnik was in zijn grote blindheid een drievoudige slaaf van Rome. Kan men een slaaf echter tuchtigen, omdat hij van zijn heer, die machtiger was dan hij, zich de ogen moest laten uitsteken en de oren moest laten toeschroeien? Daarom, broeder Robert, ga nu meteen het huis binnen en breng wijn en brood naar buiten. Want hij moet allereerst goed op krachten komen, opdat hij in staat zal zijn van ons onderricht te ontvangen om daardoor tot inzicht te komen. Doe maar wat Ik je heb aanbevolen. '

[6] Robert brengt binnen enkele ogenblikken een grote fles wijn en een heel brood en zegt: 'Heer, hier is het al. Hoe zullen we deze arme stakker echter hiermee verkwikken, want hij ligt daar als een dode met zijn gezicht op de grond. We zullen hem toch eerst overeind moeten helpen!'

[7] Ik zeg: 'Beste Robert, geduld maar! Onze nabijheid zal hem spoedig oprichten. Toch zijn dit altijd heel gevaarlijke patiënten, daarom moet men voor hen wel wat meer tijd nemen. Ik zie dat de wijn en het hele brood wat zwaar voor je worden. Wat denk je ervan, als onze lieve Helena, die jou zo medelevend aankijkt, je eens zou helpen? Wanneer je zo'n gastvrouw zou hebben, denk je niet dat je huishouden dan heel wat beter zou lopen?'

[8] Robert glimlacht verlegen en zegt na een poosje: 'Alles zou onuitsprekelijk goed, prettig en aangenaam zijn, als ze maar niet zo bijzonder mooi zou zijn! Maar ja, een helpster! O Heer, mij door U gegeven, zou inderdaad van mijn ene huis duizend hemelen maken! Alleen is ze voor mij eigenlijk te mooi, te lief en te bekoorlijk.'

[9] Ik zeg: 'Je was anders toch een vriend van al wat mooi en tevens nuttig is. Jouw lijfspreuk luidde zelfs: 'Het mooie moet nuttig en het nuttige mooi zijn!' Kijk, dat is al in alle eeuwigheid ook het grondbeginsel van Mijn eigen handelen geweest. Vandaar dat al Mijn werken even mooi als nuttig zijn. De nuttigheid komt overeen met Mijn eeuwige liefde en goedheid en de schoonheid met Mijn wijsheid en waarheid. Zo kun je dan ook hier in het rijk der hemelen nooit het ene zonder het andere hebben. Hoe mooier zich hier iets voordoet, des te nuttiger is het ook!

[10] Helena is werkelijk bijzonder mooi, maar juist daardoor is zij ook een even bijzonder nuttig wezen. Wees daarom niet zo beschroomd vanwege haar schoonheid! Jij wordt pas door haar een volmaakt mens en een volmaakte engel en zij wordt door jou nog mooier, volmaakter en nuttiger! Ik geef haar aan jou als een ware hemelse vrouw, met wie je steeds wijzer, gelukkiger en zaliger zult worden. Reik haar daarom je rechterhand en druk haar aan je borst! En het opvolgen van Mijn wil in deze, is de eeuwige zegen voor jullie beiden!'

[11] Terwijl het hem duizelt van verrukking zegt Robert: 'O Heer, vergeef mij mijn grote zwakheid, maar hierbij moet ik U eerlijk beken­nen, dat ik de bede: 'Heer, Uw wil geschiede' nog nooit gemakkelijker en zaliger heb uitgesproken dan deze keer! Kom dan hier aan mijn borst, jij hemels mooie en heerlijke Helena! Wat de Heer, Vader Jezus, Jehova Zebaoth mij genadevol heeft gegeven voor eeuwig, heeft Hij door mij ook aan jou voor eeuwig gegeven. Zo zullen wij dan volkomen zalig één zijn in alles: in liefde, waarheid, in alle liefdedaden en daardoor één in onze zeer heilige, liefdevolle Vader!'

[12] Stralend van hemelse schoonheid zegt Helena: 'De naam van de Heer zij eeuwig geprezen en Zijn heilige wil geschiede! Eveneens zal jouw wil voor mij ook eeuwig heilig zijn, omdat ik nu heel duidelijk zie, dat je geen andere wil meer in je hart draagt dan alleen de heilige van de hemelse Vader van alle mensen en engelen. Mocht je hart na grote liefdedaden bij tijd en wijle vermoeid raken, dan zal het bij het mijne weer nieuwe kracht vinden. Mocht ikzelf ooit een of andere zwakte tonen in het heilige willen, dan zal jouw hart mij sterken in alles, wat onze heilige Vader welgevallig is. Zo wil ik dan nu in naam van onze hemelse Vader voor eeuwig jouw hemelse vrouw zijn, die met en in jou voor eeuwig zal leven en handelen als één wezen. De genade, liefde, wijsheid, orde en wil van onze heilige Vader mogen ons tot zegen zijn voor eeuwig!'

[13] Robert, uitermate ontroerd, drukt Helena aan zijn borst en kust haar driemaal op het voorhoofd. Helena kust hem daarop even vaak op de mond, neemt hem dan meteen de wijn en het brood uit handen en zegt: 'Laat mij, daar ik nu voor eeuwig je vrouw ben, jouw taak wat lichter maken. Het is genoeg, dat jij in naam van de heilige Vader de zaken regelt; handelen zal ik dan wel als jouw rechterarm!'

[14] Ik zeg: 'Goed, goed, Mijn geliefde kinderen! Jullie zijn nu gezegend en één en zullen het steeds zaliger, voor eeuwig blijven!

[15] Ons werk is daarmee echter nog niet gedaan. Nu is het zaak om echt tot handelen over te gaan. Iedere handeling zal van nu af aan gemakkelijker en vlugger kunnen worden beëindigd, omdat jij, Mijn beste Robert, nu een volmaakte burger van het hemelrijk bent en niet alleen een onderwijzende macht hebt door de waarheid van het woord, maar ook een oordelende door de liefdewil uit Mij, die je echter alleen daar zult gebruiken, waar je met de eerste helemaal niets zou bereiken. Kniel dus neer bij deze zieke en blaas zacht je adem over hem heen, opdat hij zich ter genezing moge oprichten!'

 

125

 

Geestelijk ontwaken van de monnik

Zelfgesprekken als zielespiegel

Christus, het levensanker van de schipbreukeling

 

[1] Robert bukt zich meteen en blaast zachtjes zijn adem over de eerder naar buiten gegooide monnik. Deze begint zich al snel te bewegen als iemand, die uit een diepe slaap ontwaakt.

[2] Als de monnik zich na een poosje volkomen heeft opgericht, vraagt hij: 'Wie blies er nieuw leven in mijn ingewanden, want ik was toch door mijn vijanden gedood?' (In de geestenwereld zijn namelijk allen die uit een huis worden gegooid, voor enige tijd als het ware dood, want uitstoten of naar buiten werpen betekent in de geestenwereld zoveel als gewelddadig terechtstellen of doden). 'Waar ben ik nu toch? Het is nacht en heel donker, waarheen ik mijn ogen ook wend. Geen geluid dringt tot mijn oren door. Of ik ook verlamd ben, weet ik eigenlijk niet, want ik voel geen grond onder mij. 0, als ik toch maar ergens een heel klein schemerlicht je zou kunnen ontdekken!

[3] Op aarde was ik priester en verrichtte ijverig de mij voorgeschreven dienst. Weliswaar waren daarmee meestal alleen puur aardse belangen gemoeid en van een geloof was eigenlijk nauwelijks sprake, maar deson­danks vervulde ik gewetensvol mijn ambt. Maar welk een loon heb ik nu geoogst in het rijk des doods! O God, zo U ergens bent, of onverbid­delijk hard noodlot, waarom moest ik toch een denkend, zelfbewust wezen worden? Waarom moest ik geleid worden door de meest onna­tuurlijke levensomstandigheden, die zo zwaar met vervloeking zijn belast? Wie wilde dan, dat ik juist dat, en niet iets anders moest worden? Wat kan een kind er eigenlijk aan doen, dat het blind ter wereld komt en dan geen dokter meer vindt? O hard noodlot, waar ben je, opdat ik mij tot jou kan wenden en je vervloeken kan! Mijn hele leven was tot nu toe een ononderbroken vervloeking, maar ik wil niet meer vloeken, want het is genoeg dat ikzelf een vloek ben.'

[4] Ik zeg tegen Robert: 'Blaas nu zachtjes over zijn oren.' Robert doet dat.

[5] De monnik luistert en zegt na een poosje: 'Waar ben ik toch terecht gekomen? Want nu hoor ik iets als het ruisen van een grote rivier en bij dat ruisen iets als stemmen van allerlei vogels. Werkelijk vreemd, het ruisen wordt machtiger en het gezang van de vogels sterker. Zal het water mij soms overspoelen en zullen de vogels zich dan verzadigen aan mijn lijk? 0 afschuwelijk noodlot, waarom moet ik dan, terwijl ik ten onder ga, eerst die verschrikkelijke stem des verderfs horen? Kun je je dan niet als een sluipmoordenaar van mij, machteloze, meester maken? Maar wat zit ik hier te morren? De harde mensenrechters op aarde lezen de misdadigers toch ook hun doodvonnis voor, voordat ze deze doden. Voor de wrede hardheid van het mensenhart is alleen de dood van zijn weerloze broeder nooit genoeg, hij moet tevoren ook nog worden gemarteld. Als de mensen al zo doen, waarom zou het harde noodlot dan een blad voor de mond nemen?'

[6] Ik zeg daarop tegen Robert: 'Blaas nu zachtjes over zijn ogen.' Robert doet het.

[7] De monnik begint zich daarop in zijn ogen te wrijven en zegt: 'Wat was dat nu? Ik voelde duidelijk een ademtocht over mijn ogen glijden. Nu zie ik opeens als door een avondschemering, en voel weer vaste grond onder mij. Kijk, daar is weer datzelfde huis, waar mijn vijanden mij uit hebben gegooid! Ja, het is precies hetzelfde en ik hoor nu, in plaats van het omineuze ruisen van water, de vele stemmen van mijn vijanden! Het gezang van de vogels zijn stemmen in mijn nabijheid, maar ik kan niemand ontdekken!

[8] Nu geloof ik toch weer in een of andere God! De generaal daarbinnen, die mijn mis niet helemaal ten onrechte versmaadde, had gelijk dat hij de Godheid veel hoger schatte dan ik hem probeerde voor te spiegelen. Maar...loon naar werken! Gelijk hadden ze, dat ze me eruit gegooid hebben! Waarom wilde ik zelfs hier een domme ezel zijn!?'

[9] Ik zeg tegen Robert: 'Blaas hem nu zachtjes op de mond en de borst.' Robert doet meteen wat Ik hem zeg.

[10] De monnik zegt: 'O hoe heerlijk en weldadig waait er een zacht briesje langs mijn mond! Was dat misschien een zachte kus van een engel? Ja, zo moeten engelen kussen. Ik voelde het ook in mijn borst, waarin een zalig levensgevoel doordrong, zodat een engel mijn mond moet hebben gekust, anders was het mij nooit zo gelukzalig te moede gewor­den. Werkelijk vreemd, het wordt nu ook merkwaardig genoeg steeds lichter in mij. Mijn handen worden steviger en in mijn voeten voel ik een weldadige levensdrang. Het is alsof een nieuwe levenskracht mijn hele wezen begint te doorstromen.

[11] Nu wordt ook de hele omgeving lichter, en het huis begint zich duidelijker af te tekenen. Ach, dat is werkelijk een wondermooi huis: drie verdiepingen, en deze prachtige arcaden en balkons onder de ramen! Die imposante grootte en hoogte! Nee, de hele zaak komt me voor als een droom. Ik heb dit huis toch al eerder gezien, toen de generaal ons allen hiernaartoe bracht, maar ik kan me niet herinneren dat het er toen zo prachtig uitzag.

[12] Ik zou het huis wel graag weer binnen willen gaan, maar dan zou ik er zeker weer snel worden uitgegooid. Daarom blijf ik maar liever hier buiten en bewonder in stilte dit ongelooflijke prachtgebouw, dat nu bij het toenemen van het morgenlicht steeds groter lijkt te worden. Ja, ik blijf hier, want ik begin me nu erg op mijn gemak te voelen.

[13] Ik begrijp alleen niet, waarom ik mij hier zo thuis voel; het is alsof ik al God weet hoe lang hier thuis was. Toch is deze omgeving mij zo vreemd als iets, dat een mens nog nooit gezien heeft, maar zijn kan. Ach, heerlijk is het hier! Alles is hier ook in harmonie: deze uitgestrekte tuin met perken, de mooie bergketen, die deze villa op ruime afstand omringt en zich vooral in oostelijke richting steeds hoger verheft en naar het westen en noorden toe in een onafzienbare vlakte uitloopt O, het is onbeschrijfelijk!

[14] Ook zie ik hier vlak bij me een schitterend paviljoen. Hoe zou het zijn als ik daar eens naar toe ging? Van daaruit moet deze omgeving nog mooier te overzien zijn. Kracht heb ik nu in mijn voeten. Het is wel aardig hoog klimmen, maar vooruit, naar boven met mij! Nee, ik blijf toch maar hier beneden; het zou de eigenaar wel eens niet aangenaam kunnen zijn. Het is hier ook al heel goed. Maar nu het in mij steeds lichter en helderder wordt, merk ik, dat de mens ook in het geestenrijk hongerig en dorstig kan worden. Een stukje brood en iets te drinken zou bij deze verlichting van de geestenwereld werkelijk niet slecht van pas komen!'

[15] Ik zeg tegen Robert: 'Zet nu brood en wijn voor hem neer.' Robert neemt vlug het brood en de wijn van Helena over en legt het de monnik op zijn schoot. Deze is stomverbaasd en ziet wel meteen de gaven, maar nog niet de gevers die rondom hem staan.

[16] De monnik bekijkt een poosje het brood en de wijn en zegt dan bij zichzelf: 'God zij geloofd, nu heb ik inderdaad alles bij elkaar! O goddelijk tafeltje-dek-je! Ja, zo gaat het kennelijk in de geestenwereld! Een betoverend uitzicht en begrip voor een lege maag, waarlijk, zo zal het wel uit te houden zijn in alle eeuwigheid, Amen! Maar alsjeblieft geen nacht meer in deze omgeving, want de nacht was hier huivering­wekkend!

[17] Nu zou ik ook wel graag willen weten, wie hier zo hulpvaardig is. Geesten zijn het in ieder geval, en zeker alleen heel goede. Maar ik ben nu toch ook een geest. Hoe komt het dan, dat ik deze mij onzichtbaar dienende geesten of engelen niet kan zien? Waarschijnlijk ben ik nog veel te onheilig om de heilige engelengeesten te aanschouwen. Toch zie ik wel het brood en de wijn. Nou ja, het is wel goed zo, het andere zal naderhand wel in orde komen. In Godsnaam zal ik eerst met het brood beginnen en daarna met de wijn, die er bijzonder goed uitziet. God zegene het, Hem alleen alle eer en alle lof!.'

[18] Na deze woorden breekt de monnik een flink stuk brood af, begint te eten en vindt, dat het bijzonder heerlijk smaakt. Daarom eet hij het hele brood op en zegt vergenoegd, als hij daarmee klaar is:

[19] 'Goddank! Dat was een brood, zo smakelijk als een rijpe ananas uit Brazilië! Nu echter wil ik, in Gods heiligste naam, ook de wijn aanspreken! Het is bijna meer dan een liter, maar dat geeft niets. Ik heb immers op aarde vaker, bij het uitoefenen van mijn ambt een liter en soms nog iets meer als heilige Sint-Janszegen meegenomen. Vooruit, in Godsnaam! Het zal hier ook wel goed gaan. O jij lief wijntje! Wat een heerlijke goudkleur!'

[20] Hierop zet hij de fles aan zijn mond en zet hem niet eerder weg dan nadat de laatste druppel gedronken is. Hij kan zich maar niet genoeg verbazen over de bijzondere kwaliteit van de wijn, en wordt bovenmate vrolijk en tevens zeer vroom gestemd, zodat hij tenslotte aan één stuk door uitroept: 'O, Goddank, o, God zij geprezen!'

[21] Na zich een tijdje aldus vroom te hebben uitgelaten, richt hij zich tenslotte geheel op en zegt bij zichzelf: 'Wat heeft deze maaltijd mij toch gesterkt; dat was geen aards brood en geen aardse wijn! Dat was waar­achtig brood en wijn uit de hoogste hemelen, want het brood was een en al voeding en de wijn geheel en al leven. Nu pas leef ik waarachtig en de dood lijkt voor eeuwig van mij te zijn geweken. Tenslotte is de oude mythe van Christus, die Zijn discipelen het avondmaal met brood en wijn heeft gegeven en het nuttigen daarvan ter verkrijging van het eeuwige leven heeft aanbevolen, dan toch niet zo nietszeggend als door de geleerde, hogere clerus weliswaar heimelijk werd geloofd!

[22] Deze leer van Christus, die, zich zoals door de vier evangelisten opgeschreven, tot in onze tijd heeft gehandhaafd, bevat wel heel wat tegenstrijdigheden, die een gezonde geest nu juist niet zo gemakkelijk kan verteren als ik nu dit brood en deze wijn. Toch bevat ze ook weer andere, zeer juiste dingen, waaruit men kan opmaken dat de stichter van zo'n leer volstrekt geen gewoon mens, maar kennelijk een God moet zijn. Ook geeft dit opnieuw-tot-Ieven-komen door brood en wijn mij een bijna onweerlegbaar bewijs, dat Christus eens werkelijk op aarde heeft geleefd en het er met Zijn Godszoonschap helemaal niet zo slecht uit kan zien als de hoge geestelijkheid heimelijk denkt.

[23] Wie kan weten of het in deze mooie geestenwereld toch niet eens zal gebeuren, dat ik ergens de geest van Christus zal ontmoeten. O God, als ik dat mocht beleven, dan zou ik Christus vragen mij toe te staan om de paus en alle kardinalen een, zeker ongewenst, bezoek te brengen om hun te tonen wie Christus is en wiens geesteskinderen zij zijn! Waar­schijnlijk zou dat niet veel nut hebben, maar het zou mensen als wij goed doen om deze rode-capen-dragers, deze flagrante anti-Christenen, te kunnen aantonen dat Christus geen fabel is, zoals zij menen, maar waarachtig datgene is wat Hij aangaande Zichzelf heeft geopenbaard. Ogen zouden ze moeten opzetten zo groot als de mooiste volle maan!

[24] Maar nu hoor ik opeens een gefluister als van mensen om me heen en het licht van de ochtend wordt voortdurend sterker. Daarom, heel stil nu. Misschien hoor ik wel duidelijk uitgesproken woorden en zinnen.

 

126

 

De monnik hoort de heilige leer van Christus

De eens geestelijk blinde herkent de Heer en diens genade

 

[1] Nu hoort de monnik heel zachtjes de woorden: 'Jezus, de gekrui­sigde, is de enige God over alle hemelen en over alles wat de oneindige ruimte vult. Hij alleen is de Oerschepper van alle dingen, van alle engelen, mensen, dieren, planten en heel de materie. Hij is de Vader volgens Zijn oereeuwige liefde, de eeuwige Zoon volgens Zijn wijsheid en de alleen Heilige Geest volgens Zijn oneindige macht, kracht en werking.

[2] Wend je in je hart waarachtig en getrouw tot deze Jezus. Heb Hem lief, die jou zozeer liefhad dat Hij uit liefde voor jou, evenals voor alle mensen, de menselijke natuur aannam en de bitterste dood van Zijn lichaam over zich liet komen om voor jou en alle mensen een eeuwig leven mogelijk te maken.

[3] Het eeuwige, aan God volkomen gelijke, zalige leven is door Hem alleen mogelijk geworden en als een oneindige schat gegeven aan al het geschapene. Er is nu niets anders meer nodig dan naar deze grote gave van onze Heilige Vader gewillig en vol liefde te verlangen en dankbaar aan te nemen; dan zal de mens voor eeuwig als een tweede god gelukzalig in Gods gezelschap leven.

[4] God, ofwel ons aller Vader Jezus, is de zuiverste liefde die niemand oordeelt en iedereen zalig wil maken. Alleen moet de mens ook dat willen wat Gods zuiverste liefde wil, want God dwingt niemand en allerminst in deze wereld van de geesten. Daarom krijgt een ieder alleen maar datgene wat hij zelf wil. Wat je dus wilt, zul je ook ontvangen.

[5] Er bestaat echter geen leven en geen zaligheid, behalve in de zuivere liefde van God. Wie deze in zich heeft opgenomen en zelf datgene wil wat deze heilige liefde wil, die leeft en is voor eeuwig zalig.'

[6] Als de monnik deze woorden uit het gefluister heeft opgevangen, is hij niet weinig verbaasd en zegt bij zichzelf: 'Merkwaardig, een hele nieuwe leer over God! Dus, geen drie afzonderlijke personen. Op aarde zou dat de grootste ketterij zijn; een hemelsbreed verschil met de rooms-katholieke leer. Ik vind haar evenwel heel natuurlijk en veel oprechter dan de rooms-katholieke. Wat mij echter ten zeerste verbaast, is dat deze geest, die vanuit de lucht zo wijs tot mij heeft gesproken, met geen woord gewag maakt van de gelukzalige maagd Maria en van de andere lieve heiligen, die men zou moeten aanroepen vanwege hun machtige voorspraak. Dat is helemaal niet katholiek, maar dat doet er niet toe! De onbekende, die mij hoogstwaarschijnlijk het heerlijke, goede brood en de beste wijn deed toekomen, heeft mij nu ook deze leer gegeven. Was het eerste buitengewoon goed, deze leer is het ook. Hoe het ook zij, ik zal deze leer toch aannemen.

[7] Ik moet openlijk toegeven dat de duivel zelfs nog zalig zou moeten worden, wanneer hij van zo'n leer doordrongen zou zijn. Zulk brood wordt in de hel zeker niet gebakken en zulke wijn niet geperst. Daarom komt alles uit de hemel: brood, wijn en leer, en ik wil ze aannemen! Maar als dat zo is, verheug je dan maar, jullie kardinalen en jij paus! Ik zal in jullie hersens heel eigenaardig beginnen te spoken. Ik wil Jezus zo lang daarom vragen, tot Hij mij dat zal toestaan. Goed, ik zal de roomse curie in het nauw drijven en haar een licht ontsteken waar ze van zal huiveren! Maar nu genoeg hierover. Nu is het zaak zich heel ernstig tot de Heer God Jezus te wenden. Dan pas zal al het andere daaruit voortvloeien.'

[8] Ik zeg tegen Robert: 'Raak nu zijn ogen aan.' Robert doet het. De monnik ziet nu tot zijn grote verbazing de grote schare zaligen, benevens Mij, rondom zich verzameld, van wie hij echter nog niemand herkent. Hij kijkt hen beurtelings aan en gedraagt zich als iemand die slaapdron­ken is.

[9] Na een poosje komt de monnik geheel tot bezinning en vraagt heel schuchter aan Robert, die het dichtst bij hem staat: '0 hemelse vriend, zeg mij toch waar ik mij bevind; en als je het niet erg vindt dat ik je meteen lastig val met vragen, zeg mij dan ook, beste vriend, met wie ik de eer en de genade heb te mogen spreken.'

[10] Robert zegt: 'Je staat hier op hemelse bodem. En dit huis, dat hier onbeschrijflijk groot, prachtig en majestueus voor je staat, is voor eeuwig mijn hemelse woonhuis. Ik ben echter de nu zalige geest van de jou op aarde welbekende, ongelukkige Robert Blum, en deze wonder­mooie vrouw aan mijn zijde is mijn door God de Heer voor eeuwig met mij verbonden vrouw. Nu je dit weet, zeg jij nu, wat jij boven alles wenst.'

[11] De monnik zegt, terwijl hij zijn hoofd wat heen en weer schudt: 'Jij, Robert Blum? De grote ketter Robert Blum... en in de hemel?.. Aha, dat is toch niet helemaal in de haak! En dat zouden jouw grond en jouw huis zijn? Zijn er in de hemel dan ook stukken grond en huizen? De hemel bestaat toch enkel uit lichte wolken, waarop de hemelbewoners net als de engelen rondzweven, Gods aangezicht aanschouwen en aan één stuk door roepen: 'Heilig, heilig, heilig is de Heer Zebaoth! Hemel en aarde zijn vol van Zijn heerlijkheid. Ere zij God, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen!' Van dit alles valt hier echter geen spoor te ontdekken. Hoe kan dit dan de hemel zijn? Misschien alleen maar zo'n nieuw-katholieke hemel, die Gods genade jullie toestaat tot aan de jongste dag, om jullie tijdelijk te belonen voor al het goede, dat jullie op aarde hebben gedaan. Daarna zal deze hemel vergaan en veranderd worden in de hel. Dit huis zal waarschijnlijk op los zand en niet op een rots gebouwd zijn. Zo zal het maar al te vlug als nutteloos puin instorten.

[12] Deze zaak lijkt me niet helemaal betrouwbaar te zijn. Zeg mij eens, waar is dan vervolgens God de Heer met al Zijn heilige engelen en de andere heiligen, als dit de hemel is?'

[13] Robert zegt: 'Kijk maar eens om je heen en je zult het dichtst bij je God, de Heer Jezus, en achter Hem de heilige apostelen duidelijk aanschouwen en daar weer achter de oervaders van de aarde, te beginnen bij Adam.'

[14] De monnik kijkt schuchter om zich heen en herkent meteen in Mij Jezus, de gekruisigde. Zo ook de apostelen, die hij aan de hem bekende attributen van hun gewaden herkent. Hij valt meteen voor Mij neer en zegt: 'Heer God Jezus, als U het bent, wees mij arme zondaar dan genadig en barmhartig, want ik ben een grove en grote zondaar.'

[15] En Ik zeg: 'Thomas, sta op, aanschouwen leef! Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste! Waarom twijfel je nog aan Mij en aan de waarheid van Mijn hemelen?'

[16] De monnik Thomas zegt: 'O Heer, U vraagt mij, alsof ik U iets zou kunnen zeggen wat U nog niet wist. Kijkt U maar eens in mijn hart en U zult daarin nog die oertekst vinden, die Uw almachtige rechterhand heeft opgetekend. Uit deze tekst spreekt een oneindige grootsheid en verhevenheid, zodat mijn hart U alleen daardoor kon aanvoelen. Het was daarom nooit in staat zich U anders voor te stellen. Iedere bekrom­pen, heers- en hebzuchtige voorstelling van U kon daardoor in mijn hart nooit postvatten. Om deze reden kon ik ook nooit het geloof in de Godheid van Jezus, de Gezalfde, echt helemaal aanvaarden, hoewel ik strikt genomen nooit aan die mogelijkheid heb getwijfeld. Toch zou de Godheid van Christus duidelijker zichtbaar naar voren hebben moeten treden, ongeveer zoals bij de apostelen, dan zou ik wel tot een vast geloof genoodzaakt zijn geweest. Dat was echter ongetwijfeld om wijze redenen nooit het geval. Christus of Zijn Geest liet altijd toe, dat de roomse curie van Hem mocht maken wat ze maar wilde.

[17] Welke meer gewekte geest zou, als hij op de hoogte was van de rooms-katholieke theologie, ook maar in de verste verte op het idee kunnen komen zo'n leer voor zuiver goddelijk te houden? Ikzelf heb uit ouwels duizenden echte Christussen gemaakt en heb deze daarna gro­tendeels zelf opgegeten. Wat moet een eerlijk mens echter denken van een leer, waarom iedere Chinees zou schaterlachen? Hoe vaak heb ik na een mis gedacht, als ik een blik wierp op de zon, of 's avonds keek naar de myriaden sterren: 'Dus Hij, die je vandaag door de zogenaamde consecratie uit een ronde ouwel van zetmeel tot allerhoogste God maakte en daarna levend hebt opgegeten, zou dit allemaal hebben gemaakt?' O Heer, dat was voor het geloof van een sterveling toch een beetje te veel gevraagd! Wie dat kan geloven, is werkelijk niet te benijden, want hij kan niet het kleinste sprankje geest bezitten. Ik verrichtte wel volgens voorschrift de zogenaamde eredienst voor de ogen van de blinde wereld, maar ikzelf kon er nauwelijks in geloven, omdat de oertekst in mijn hart en in de hele schepping mij altijd wat anders leerde.

[18] Dat daardoor echter de werkelijke Christus, die zulke onzin duldde, bij mij en nog vele anderen in diskrediet geraakte, zult U, o Heer, zeker nog duidelijker inzien dan ik. Nu geloof ik weer in U als enige Godheid, omdat U nu precies zo aanwezig bent als U eens op aarde gewandeld hebt, maar in een hostie-Christus uit zetmeel zal ik nooit geloven!

[19] Kijk Heer, zo staat herin mijn hart geschreven. Dit is mijn leven, zoals ik het als zuiver goddelijk in mijzelf zie. Zo heb ik, arme zondaar, in gebrekkige bewoordingen aan U, Alwetende, niets anders voorgelegd dan hetgeen U reeds eeuwig helder hebt ingezien. Zo geschiede dan met mij volgens Uw heilige wil!'

[20] Ik zeg: 'Goed, Mijn beste Thomas, het is allemaal in orde wat jij hebt gesproken, maar wanneer je Mij verwijt, dat Ik tegen de gruwelen van de roomse kerk nog nooit een weerwoord heb laten horen, doe je Mij onrecht. Bekijk toch eens al die afscheidingen van de roomse kerk; zijn dat geen geweldige tegenkrachten? Maar zij baatten weinig, omdat Ik de draak omwille van Mijn liefde nog niet wilde oordelen. Kijk verder eens naar de grote verbreiding van het zuivere woord door het gedrukte schrift in alle talen. Maar het baatte weinig, omdat Ik de draak nog niet wilde oordelen omwille van Mijn liefde. Kijk verder nog naar de te allen tijde door Mij gewekte nieuwe profeten. Deze oefenden een sterk tegenwicht uit. Maar het baatte weinig, omdat Ik de draak nog steeds niet wilde oordelen... omwille van Mijn liefde. Bekijk dan nog de honderdvoudige verdeemoedigingen, die Ik de roomse kerk als krachtige vermaningen op velerlei manieren heb laten ondergaan. Maar zij baatten tot nu toe eveneens maar weinig, omdat Ik de draak nog steeds niet wilde oordelen omwille van Mijn liefde.

[21] Van nu af aan zal het de roomse kerk heel anders vergaan. Haar wereldlijke macht wordt sterk aangetast en het zal alom geoorloofd zijn openlijk de stem tegen haar te verheffen. Zal zij ook van zulke openba­ringen nog niet de vruchten plukken, dan zal de draak geoordeeld worden vanwege het al te lang misbruiken van Mijn lankmoedigheid.

[22] Ik denk dat je met de betreffende nalatigheid, die je Mij verweten hebt, nu wel in het reine zult zijn. Sluit je dus nu volledig bij Mij aan en ga met ons in dit huis, waar de maaltijd reeds bereid is.'

[23] Thomas zegt: 'O eeuwige Heiland van alle zieke zielen en geesten, een maaltijd die Uzelf voor Uw verdienstelijke dienaren bereid hebt, ben ik toch niet waardig! Dat zou te veel erbarming voor mij zijn, omdat ik op aarde steeds grof gezondigd heb tegenover U. Het huis wil ik wel binnengaan, maar deelnemen aan zo'n heilige maaltijd zou ik nooit durven, omdat ik daar al te gemakkelijk het lot van Judas Iskariot zou kunnen ondergaan en dat zou toch iets heel verschrikkelijks zijn.'

 

127

 

De dankbare Thomas prijst God

Onderricht van de Heer over de eenvoud van de liefde

 

[1] Ik zeg: 'Mijn dierbare Thomas, je bent nog erg dom! Ik droeg Judas niet op met Mij het brood in de schotel dopen, want Ik wist dat het hem tot oordeel zou strekken, omdat hij onwaardig was met Mij het brood des levens te eten. Jou echter nodig Ikzelf uit, omdat Ik in jou niets onwaardigs ontdek, en daarom kun je zonder bezwaar doen wat Ik nu van je verlang. Bovendien houdt hier iedere gerechtelijke toerekening op, omdat iedere daad hier zonder meer zijn gevolgen heeft in overeen­stemming met de geest waarin hij werd begaan. Omdat iedere geest naargelang zijn daden hier volkomen eigen rechter is, heb je ook van geen enkele kant een vreemde invloed meer te duchten. Wat jij wilt, zul je ook doen, en dat handelen zal jou oordelen overeenkomstig jouw wil, die de eigenlijke drijfveer is van iedere handeling.

[2] Heb daarom van nu af aan maar geen scrupules meer. Wanneer je hongerig en dorstig bent, zult je toch iets te eten en te drinken willen hebben. Wil je echter toch niets eten of drinken, dat moet je je wel de pijn laten welgevallen die honger en dorst als noodzakelijk gevolg met zich meebrengen. Of zou je een scherpe gesel ter hand nemen en jezelf daarmee tuchtigen? Dat zul je toch zeker wel achterwege laten!

[3] Wat je echter jezelf niet zou willen aandoen, zul je ook je broeders niet aandoen, want de liefde van je hart zou zeker nooit toelaten dat je broeders pijn doet, omdat het hier in het geestenrijk zo gesteld is dat iedere daad, verricht aan een tweede, ook met hetzelfde gevoel terug­werkt op de dader.

[4] Door deze uiteenzetting weet je nu hoe de zaken hier in elkaar zitten. En Ik denk dus dat je nu op Mijn uitnodiging zonder gewe­tensangst doet, wat jou voor je hoogsteigen bestwil kan en zal dienen.

[5] Kijk, Ik zou je kunnen dwingen om ogenblikkelijk daarheen te gaan, waar Ik je hebben wil. Indien Ik je al niet door Mijn almacht tot het goede dwing, maar alleen door zachtmoedig onderricht je hart, je verstand en je wil versterk, hoeveel te minder zal Ik je dan tot iets slechts dwingen. Door Mij wordt niets zozeer gerespecteerd als de volledig vrije wil van de mens. Daarom kun je het heel moedig wagen vrijwillig datgene te doen wat Ik, als jouw God, Schepper en Vader, vol machtige liefde van jou verlang.'

[6] Thomas zegt: 'O liefdevolle Vader, nu is er geen enkel bezwaar meer in mijn hart. Wat U wenst zal steeds de heiligste wet van mijn hart zijn. O, hoe zachtmoedig en wijs is Uw heilige Vaderwil! Waar is er een hart dat Hem zou kunnen weerstaan? Hoe zalig is nu mijn hele wezen, omdat ik U mag volgen en omdat U mij Zelf terzijde staat en mij aan Uw Vaderhand leidt in het rijk van het eeuwige leven. 0 heilig huis der huizen, dat God betreedt! Wie kan de grote maaltijd, die God Zelf heeft bereid voor al degenen die Zijn Vaderhart heeft uitverkoren tot Zijn kinderen voldoende prijzen? Zalige broeders en zusters, voelen jullie het wel helemaal aan, beseffen jullie wel de heilige, diepe waarheid, dat onze leraar en leidsman God Zelf is? Wij zijn bij God, ja, bij de grote Schepper der oneindigheid, bij de Vader zijn wij! O zeg eens, voelen jullie wel diep genoeg wie degene is die ons nu Zijn huis binnenleidt?'

[7] Terwijl wij het huis binnengaan, zeg Ik: 'Goed, goed, Mijn beste zoon Thomas! Het verheugt Mij echt dat je in je hart gevoelens laat opkomen, die veel lijken op de Mij prijzende vurige gedachten van de Cherubijnen en Serafijnen, die in eeuwigheid de uitvoerders zijn van Mijn wil. Maar hoe verheven zulke gedachten, waar maar weinig geesten de diepte en grootte van beseffen, ook zijn, Ik heb toch liever dat Mijn kinderen Mij echt hartelijk 'Vader' noemen, liever dan wanneer de grootste lof engelen Mij met wijsheidsliederen bezingen en tenslotte totaal uitgeput neerzinken, als ze tot het inzicht komen dat hun vurigste gedachten niet eens de zoom van Mijn kleed beroeren, terwijl Mijn eenvoudige kinderen zalig spelen met Mijn hart en Mijn gedachten, altijd bij Mij zijn en aan Mijn tafel het brood van het ware leven genieten.

[8] Kijk, zij die Mijn macht bezingen en de oneindig grote God prijzen, zijn verre van Mij en beschouwen Mij ongeveer op dezelfde manier als jij op aarde de sterrenhemel vaak heel verheven hebt bezon­gen, maar daarbij niet wist, wat de door jou bezongen sterren eigenlijk waren en wat in hen was. Zij echter, die tot Mij zeggen: '0 lieve Vader! O, mijn goddelijke Broeder!' zijn bij Mij en zelfs in Mij. Zij prijzen Mij zoals kinderen hun enige echte Vader en beschouwen Mijn grootheid niet meer met heilige schroom vanuit de verte, waarbij een grote kloof hen steeds van Mij gescheiden houdt. Zij echter zijn zelfs op de sterren bij hun Vader in het volle genot van die heilige werkelijkheid, die door jubelende engelen nauwelijks wordt vermoed.

[9] Begrijp je nu dit belangrijke verschil? En omdat je het begrijpt, ben je ook al veel gelukkiger dan voorheen. Dat is goed en juist en Mij het meest welgevallig, omdat dit in Mijn ordening ligt. Je zult heel spoedig aan Mijn zijde ontzaglijk grote werken vol wonderen te zien krijgen. Wanneer je dan steeds zou vragen: 'Wie voelt er diep genoeg wat God is?' zouden Mijn lieve kinderen je uitlachen en zeggen: 'Maar onnozele broeder Thomas, wat praat je toch een onzin! Wie kan ooit diep genoeg en ten volle voelen en ervaren wat God in wezen is? Hoe kan het eindige ooit het oneindige bevatten? God is ons aller Vader! Wij hebben Hem boven alles lief; Hij leidt ons en wij zien Hem en zien hoe lief en oneindig goed Hij is. Dat gaat toch veel verder! God als Vader boven alles liefhebben is immers oneindig meer waard dan Hem willen doorgronden! Wat is eigenlijk menswaardiger: in gedachten verdiept zijn en, als een arme broeder voorbij gaat, deze door louter grootse gedachten helemaal niet opmerken, of die gedachten aan God, de Heilige Vader, overlaten en met een lieve vriendelijke blik de arme broeder behulpzaam tegemoet gaan? Laten wij daarom het grote aan de groten overlaten. Wij blijven echter in de liefde mooi klein bij elkaar en zullen gelukkiger zijn dan de groten die hun geluk zoeken in het grote!

[10] Kijk Thomas, zo zouden al deze broeders met je praten. Daarom blijven wij dan ook bij elkaar, want om de gehele hemel te zien hoeft men geen ogen te hebben die even groot zijn als de hemel zelf. Begrijp je dat?

[11] Ja, je begrijpt het al, en daarom zullen wij meteen aan de maaltijd beginnen, omdat we ons nu allemaal in de grote zaal bevinden waar de tafels gedekt zijn.'

 

128

 

Thomas' bede voor de nog in de voorzaal verblijvende schare van zijn voormalige vijanden

Hij wordt met een ere gewaad en een wijsheidshoed gekleed

Zijn eerste opdracht

 

[1] Thomas verbaast zich erover dat hij zich reeds met alle andere gasten in de grote eetzaal bevindt en wel voor de rijkelijk van brood en wijn voorziene tafels, die volgens het plan van Max Olaf in kruisvorm waren opgesteld.

[2] Nadat Thomas van de eerste verbazing bekomen is, zegt hij: 'Heer, lieve Vader, wat een grootsheid en wat een onuitsprekelijke pracht siert toch deze eetzaal! O God, hier is royaal plaats voor wel het honderdvou­dige van de bevolking van de gehele aarde. Deze onafzienbare zuilenrijen aan alle kanten, deze werkelijk hemelse hoogte! De als een zon stralende versieringen van het gewelfde plafond, en drievoudige galerijen! De hoge ramen, die alle kleuren licht doorlaten, en deze geheel zuiver gouden vloer doen al mijn zinnen beven van ontzag. Wie heeft dit toch gebouwd? O, ik stel hier vragen als een blinde. U, eeuwige Meester, bent de enige Bouwmeester van zulke wonderwerken. De vurigste geest van een Che­rubijn, wiens wezen uit de helderste vlammen van Uw wijsheid is geschapen, kan U nooit genoeg liefhebben en prijzen, laat staan zo'n aardworm als ik! 0 heerlijk, heerlijk, wat een aanblik! Werkelijk, dat overtreft zelfs duizendvoudig de fantasie van een aartsengel.

[3] Een wijze uit de oertijd had gelijk, toen hij, diep getroffen door Uw onuitsprekelijke goedheid, uitriep: 'Vader, hou toch eindelijk op met zegenen! Als U een kind tuchtigt, hebt U daarmee een bepaald doel, maar als U het daarna, als het zich gebeterd heeft, begint te zegenen, houdt het zegenen nooit meer op. Zulk een nooit vermoede verheven­heid van Uw goedheid, liefde en erbarmende mildheid, zachtmoedig­heid en minzaamheid, is voor een zwakke geest te veel ineens!'

[4] Ik zeg: 'Het is goed, Mijn beste Thomas! Maak daarover nu niet zoveel ophef! Is het dan voor Mij zo iets groots, wanneer Ik zo'n huis laat ontstaan naargelang de goedheid van het hart van degene, aan wie het nu helemaal in eigendom is gegeven? Kijk, dit alles komt overeen met het hart van onze op aarde steeds ongelukkige Robert en is nog lang niet het meest majestueuze van dit gehele huis. Je zult nog heel andere dingen te zien krijgen; daarbij kun je dan je fantasie geheel de vrije loop laten. Nu gaan wij echter allemaal aan tafel!'

[5] Terwijl hij een schuchtere blik werpt naar de eerste zaal, zegt Thomas: 'O Heer, Heilige Vader, kijk eens naar buiten! Wat een ellende; een grote schare ongelukkige zielen! Zouden ook zij niet geholpen kunnen worden? Zij zijn in wezen bijna allemaal beter dan ik, waardoor zij mij zonet dan ook terecht als de slechtste eruit hebben gegooid, wat ik hun al helemaal heb vergeven. Vergeeft ook U hen, allerbeste Vader, en laat hen ook aan deze rijke maaltijd deelnemen!'

[6] Ik zeg: 'Ja, Mijn beste broeder Thomas, als je Mij met zulke aangelegenheden van je hart begint aan te komen, zul je inderdaad gauw moeten uitroepen: 'Vader, hou op met zegenen!' Kijk, met deze harte­wens heb je zelf in één keer al je schulden tegenover Mij gedelgd. Jij moet daarom meteen met een nieuw stralenkleed en een als de zon stralende wijsheidshoed worden gekleed. Robert, daar aan de zuidkant zie je een kast van puur goud, ga daarheen en haal een gewaad en een hoed, want dat is de ware kledij voor allen bij wie de wijsheid en de liefde in gelijke mate samengaan!'

[7] Robert snelt weg en brengt tot verbazing van alle gasten een nog helderder stralend gewaad dan dat van Helena en bovendien een ronde hoed, ongeveer in de vorm van een kardinaalshoed, die bijzonder sterk straalt.

[8] Als Thomas het gewaad en de hoed ziet, zegt hij bevend van vreugde: 'Maar Vader, Vader, zoiets moet mijn zondig wezen sieren? 0 God, 0 mijn Jezus, nee, dat is beslist te veel. Ach, deze glans! En dat moet ik aantrekken?'

[9] Ik zeg: 'Ja, vanwege jouw hart dat Mij bevalt, moet je het aantrekken. Doe het vlug, want wij hebben nog heel veel te doen!' Thomas neemt het gewaad en de hoed, die zich op het moment dat hij ze aanpakt, ook reeds volmaakt passend om zijn lichaam bevinden, waarover hij zich weer niet genoeg kan verbazen.

[10] Als hij daar nu zo in nieuwe kleren staat, zeg Ik tegen hem: 'Wel broeder, je bent nu volmaakt en verzadigd van Mijn genade, liefde en wijsheid. De maaltijd hier is bereid en het ontbreekt ook niet aan gasten die voor deelname waardig zijn gemaakt. Zoals je echter daarnet zelf hebt aangegeven, bevinden zich buiten in de voorzaal ongeveer drieduizend nog heel arme geesten onder leiding van een generaal die jij goed kent. Deze man heeft een goed en verstandig hart en zijn woord heeft grote invloed op zijn aanhang. Ga jij nu met broeder Dismas, die de generaal op aarde heel goed heeft gekend, naar de voorzaal en probeer die rechtschapen man, met behoud van de vrijheid van zijn hart, voor Mij te winnen, en via hem ook het hele grote gezelschap. Heb je je eerste missie in dit rijk van het ware leven goed volbracht, dan zul je na de maaltijd voor grote taken gesteld worden. Want Ik zeg je: in Mijn rijk zijn er vele en door jou nog nooit vermoede grote taken van allerlei soort. Ga daarom nu vlug; aan Dismas zul je een buitengewoon wijze helper hebben.' Thomas zegt: 'O goede, heilige Vader, hoe goed zorgt U toch voor het verloren schaapje, voor de verloren stuiver en voor de verloren zoon! U zij eeuwig alle eer en roem, liefde en aanbidding!'

 

129

 

Thomas en Dismas bij de generaal en zijn drieduizend zielen tellend gezelschap

Uitleg over Jezus en de weg tot het heil.

Rede van de generaal

De Heer bij de deur van de zaal des levens

 

[1] Na deze woorden pakt Thomas de vriendelijke Dismas bij de hand en begeeft zich dadelijk naar de voorzaal.

[2] De generaal staat verbaasd, als hij achter Dismas de hem bekende monnik Thomas in lichtende kleren en in een vriendelijke houding ziet staan. Hij reikt hun beiden meteen de hand en zegt: 'Gegroet, beste vrienden! Duizend keer welkom! Maar vriend Thomas, hoe ziet u er uit? Toen mijn gezelschap u daarnet tegen mijn eigenlijke wil vastgreep vanwege het mislukken van het 'Onze Vader', de voorgestelde mis en nog menig woord dat niet meer vermeld behoeft te worden, was u zo zwart als een oude moriaan en nu straalt u als een zon! Hoe bent u tot zo'n enorme verheerlijking gekomen? Hebt u dat dan toch door het mislezen en door het latijnse 'Onze Vader' gekregen? Hebt u daardoor misschien zelfs de Godheid gevonden? O zeg mij welke weg u bent ingeslagen, waardoor u zo'n ware staat van zaligheid hebt bereikt?'

[3] Thomas zegt: 'Achtenswaardige vriend, beloof me rotsvast te geloven wat ik je ga zeggen, dan zul jij met deze hele menigte ook meteen in dezelfde omstandigheden verkeren als waarin ik en deze jou welbe­kende broeder Dismas, ons nu bevinden!'

[4] De generaal zegt: 'Ik zie aan jullie heldere uitstraling, dat jullie je in de waarheid bevinden. De leugen kan geen licht uitstralen, omdat ze hol en leeg is. Daarom wil ik jullie op je woord geloven, wat jullie mij ook mogen zeggen. Ik brand van verlangen om uit jullie mond de zuivere waarheid te vernemen.'

[5] Thomas zegt: 'Goed, luister dan! Jezus, de Gekruisigde, is niet alleen maar de Zoon van de levende God, maar God de Almachtige Zelf, in de allesomvattende, eeuwige oerkracht. Door Hem en in Hem alleen is het heil en het ware eeuwige leven te vinden. Wend je met de hele menigte tot Hem en jullie zullen allemaal ogenblikkelijk geholpen worden. Hij alleen heeft mij en deze broeder geholpen, omdat Hij eindeloos goed is en niemand oordeelt. Eenieder geeft Hij waarnaar zijn hart verlangt. Wie van goede wil is, valt het goede overvloedig ten deel vanuit zijn eigen wil. Nu weet je alles en kun je doen wat je wilt! Je hoogsteigen wil zal je rechter zijn.'

[6] De generaal zegt: 'Wat zeg jij daarop, vriend Dismas?' Dismas zegt: 'Wat broeder Thomas vol wijsheid heeft gezegd, dat zeg ik ook naar volle waarheid.'

[7] De generaal zegt: 'Twee van zulke getuigen zijn voldoende, en daarom geloof ik jullie op je woord! Laat mij nu echter ook enkele woorden tot deze al tamelijk gewekte schare richten.'

[8] Daarop richt de generaal zich tot de menigte en zegt: 'Luister goed naar wat ik jullie nu bekend ga maken! Sinds onze treurige aankomst hier hebben jullie allen maar al te goed gevoeld in welk een onbeschrij­felijk onaangename toestand wij ons tot nu toe hebben bevonden. Wij klaagden en weenden, maar geen trooster kwam ons tegemoet. Wij zochten, maar vonden niets. Wij vloekten, maar er opende zich geen afgrond om ons te verslinden. Toen begonnen wij ook te bidden, zo goed en zo kwaad als het ging, maar ook het bidden scheen ons in de steek te willen laten. Om kort te gaan, alleen de wanhoop restte ons tenslotte nog. Ik troostte jullie wel zo goed als ik kon, maar wat hielp het allemaal als de trooster zelf zich nog veel ongelukkiger voelde!

[9] Toen ik op het punt stond alle hoop te laten varen, zond de Godheid, die door ons reeds lang uitgebannen was en in wie we niet meer geloofden, de twee ons welbekende redders. Deze verkondigden ons de nabije redding door uitsluitend de enige Godheid Jezus Christus, de Gekruisigde, aan te nemen. Wat belemmert ons hier om dit trouw­hartig aan te nemen en vast te geloven wat deze twee door licht omgeven vrienden ons zeggen? Slechter dan hier kan het ons waarlijk in de zuiverste hel niet vergaan! Wij hebben door het gelovig aannemen van het gehoorde gegronde reden tot hoop op een mogelijke verbetering van ons lot, en dat betekent al heel veel in onze huidige situatie.

[10] Overdenk hetgeen ik gezegd heb en handel ernaar; schaden kan het ons nooit. Bovendien is het hoofdzakelijk deze pater, die jullie eerder naar buiten hebben gegooid, die ons deze vriendendienst bewijst. Hij is de laatste die tegen ons zal liegen, omdat hij eerder het bittere lot lang genoeg met ons heeft gedeeld. En dus, vrienden: Jezus Christus voor ons hart, tot elke prijs! Helpt Hij ons niet, dan zijn we verloren!'

[11] De hele menigte roept: 'Ja, ja, beste generaal, wij zijn het allen helemaal met u eens! Wat u zegt en wilt, zullen wij ook doen. Jezus Christus moge ons helpen tot elke prijs, anders zijn we verloren en is het met ons gedaan!'

[12] De generaal zegt tegen Thomas: 'Vriend, ik denk dat het hier voor eeuwig gedaan is met alle aardse titels. Daarom zeg ik: beste vriend en broeder, je hebt nu zelf gehoord, hoe vlug deze hele schare zich als één man voor de enige goede zaak uitsprak. Jezus is voor hen nu, evenals voor mij, alles in alles. Wat moeten wij doen om te bereiken, dat we voor Jezus, de Heer in alle eeuwigheid, wat waardiger worden dan wij nu zijn?'

[13] Thomas zegt: 'Er staat geschreven: 'Wie gelooft in de Zoon van God, zal zalig worden.' Jullie geloven nu en zullen dus louter door Zijn genade zalig worden. Eén ding echter ontbreekt jullie nog, zoals ik uit jouw woorden, die nog wat te nuchter zijn, opmaak. Dit ontbrekende is de liefde tot Jezus de Heer! Open voor Hem jullie harten en laat deze in alle liefde voor Hem ontbranden. Hijzelf zal jullie dan werkelijk tegemoetkomen, zal jullie opnemen en verder leiden, want aan Zijn goedheid, liefde en erbarmen komt eeuwig geen einde!'

[14] De generaal zegt: 'Vriend, onze woorden klinken wel wat onbe­houwen, maar ze komen uit een oprecht hart. Daarom kun je ervan verzekerd zijn, dat onze harten zeker warmer kloppen voor de Heer Jezus dan die van veel christenen, die veel denken en verheven spreken, maar daarbij heel weinig voelen. Wij hebben ook wat verstand, weliswaar niet al te goed ontwikkeld, maar in plaats daarvan hebben we des te meer gevoel in ons hart. Ik denk dat dit de Heer der heerlijkheden toch ook niet onaangenaam zal zijn. Wees er daarom volkomen van verzekerd, dat wij in de liefde voor God Jezus, de Heer, niet zwakker zullen zijn dan in ons rotsvaste geloof in Hem. Zeg eens, wat ontbreekt ons nog?'

[15] Dismas zegt: 'Het ontbreekt jullie allen verder aan niets meer. Zeg daarom tot de hele menigte dat zij hun ogen openen en naar de openstaande deur kijken, waardoor men vanuit deze zaal in de aangren­zende grote levenszaal komt. Daar staat Hij al met uitgespreide armen om jullie allen op te nemen in het grote rijk van Zijn genade en erbarmen!'

[16] Hierop wendt de generaal zich vlug naar de openstaande deur en ziet en herkent Mij meteen. Door een overweldigende vreugde aangegrepen, roept hij met de stem van een echte commandant: '0 Heer over alle hemelen en werelden, zo, zo oneindig minzaam komt U, Verhevene, ons armen tegemoet. 0 Heilige, Heilige, Heilige! Broeders, sla de ogen op en aanschouw! God, Jezus, die voor ons aan het kruis de heldendood stierf en op de derde dag uit eigen kracht weer uit de dood opstond als de grootste Overwinnaar, komt ons tegemoet! Kniel neer en aanbid Hem uit het diepst van jullie harten! Zeg opgewekt: O Heilige Vader, die uit Uw hemelen tot ons arme zondaren komt, geprezen en geheiligd worde Uw naam! Vergeef ons onze zonden en straf ons niet voor onze slechte daden, maar laat ons Uw heilige genade naar de mate van Uw erbarming toekomen, in plaats van een streng oordeel. Voor U alleen, 0 Heer, zij eeuwig al onze liefde!'

 

130

 

De menigte voor de Heer.

Generaal Theowalds levensweg naar God

Wat tijdens het aardse leven een mysterie was, wordt opgehelderd in het hiernamaals

Jezus' woorden over licht en leven

 

[1] Bij deze woorden van de generaal richten allen hun ogen naar de grote zaal deur en wanneer zij Mij daar zien, vallen zij meteen op hun knieën. Allen bidden, loven en prijzen Mij zo goed als het gaat bij deze van alle cultuur verstoken zielen, die hier een nog zeer onbedorven geest tot woning dienen en daardoor in deze toestand meer gevoels- dan verstandsleven verraden. Ik laat hen een poosje in deze hartverheffende toestand, opdat zij in hun innerlijk wat tot rust kunnen komen.

[2] De generaal roep Ik echter bij Mij. Hij verontschuldigt zich weliswaar en zegt dat hij vanwege zijn onwaardigheid niet dichter bij Mij kan komen, maar Ik wijs hem op Zacheüs uit het evangelie, die een grote zondaar was, maar wiens huis Ik toch binnenging om met hem de maaltijd te gebruiken.

[3] Na deze uitleg krijgt de generaal al spoedig meer moed, nadert Mij met grote eerbied en zegt: '0 Heer, vergeef mij en ons allen onze grote vrijpostigheid, waarmee wij het wagen Uw heiligheid in het aangezicht te zien! Maar wat kunnen wij arme schepselen eraan doen, dat de verhouding tussen ons en de eeuwige Schepper zo ontzettend armzalig is? Wij allen zijn voor U, o Heer, totaal niets en U alleen bent alles in alles. Het is al een ongelooflijke zaligheid dat een schepsel, na het wegvallen van het aardse lichaam, de mogelijkheid wordt gegeven om U te aanschouwen. Wat voor grotere dingen zou ik me hier nog kunnen wensen? O God, Verhevene, welk een gelukzaligheid doorstroomt hier mijn hele wezen, nu ik U eindelijk eens zie en de almachtige stem uit Uw mond verneem!

[4] Hoe vaak heb ik op aarde gevraagd: 'Bestaat er een God of niet? Als er een God bestaat, waar is Hij dan, hoe ziet Hij er uit? Is de joodse leraar Jezus soms datgene wat de legenden over Hem zeggen? Hij, een mens zoals wij, zou God zijn, God, die de oneindige ruimte met talloze myriaden schepselen en wezens van allerlei soort uit Zichzelf heeft geschapen?' Maar op al deze belangrijke vragen kreeg ik nooit een bevredigend antwoord, want de hemel was afgesloten en de sterveling vroeg tevergeefs naar de eeuwig Levende. Alleen aardse, sterfelijke men­sen deden soms hun best om mij een ander idee over God bij te brengen. Zij vertelden mij over Uw wonderdaden op aarde, die klonken als sprookjes en daardoor ook veel te zwak waren om aan mijn vorsende geest te geven wat hij zocht. Om kort te gaan: ik zocht en vond niets! Ik klopte overal aan, maar er was nergens iemand, die mij naar waarheid zou hebben gezegd: 'Kom binnen vriend, hier zul je vinden wat je zoekt.'

[5] Zo verloor ik tenslotte elk geloof in een God. Alles was volgens mijn denkbeelden toe te schrijven aan het toeval, veroorzaakt door willekeurig werkende krachten der natuur. Daardoor werd ik dan in de maalstroom van de wereldgebeurtenissen meegesleurd; daarin vond ik de smadelijke dood, die mij de poort tot dit leven opende. Nu ben ik hier en zie een ander leven en zie ook U, de enige die mij het leven gaf. Het rijk met de vele vragen is ten einde en in U, 0 Heer, staat nu het levende antwoord voor mij! Ja, zo is het: het leven op aarde is niets anders dan één grote vraag, die hier pas beantwoord wordt. 0, U zij eeuwig dank, omdat U de worm in het stof gedenkt!'

[6] Ik zeg: 'Mijn beste Theowald, de levensverhoudingen op aarde zijn anders dan die in de geestelijke, onvergankelijke wereld, maar zij moeten zo zijn, opdat daaruit dit ware, volkomen leven kan ontstaan. Weliswaar is ieder mens al tijdens zijn aardse leven geroepen door het nauwkeurig naleven van Mijn woord, dat hoofdzakelijk in de vier bekende evangeliën geschreven staat, de weg vrij te maken om zich van dit volmaakte leven te verzekeren, maar omdat ieder mens, om een eeuwig levende geest te worden, over zijn volledig vrije wil moet kunnen beschikken, gebeurt het dan ook maar al te vaak, vooral bij het voort­schrijden van deze tijden, dat de mensen zich hun oren door de wereldse sirenenstem doof laten maken en hun ogen door het bedrieglijke licht van de glans van de wereld laten verblinden.

[7] Zo komen zulke mensen in de wereld dan moeilijk of vaak ook helemaal niet tot datgene waartoe ze geroepen zijn, maar juist tot datgene waartoe ze niet hadden moeten komen: tot eigenliefde, zelfzucht, heers­zucht, hebzucht, gierigheid, nijd, vraatzucht, zwelgpartijen, wellust, ontucht en hoererij! Deze zaken verteren het leven echter in plaats van het te verrijken. Daardoor komt het dan ook, dat het velen na het afleggen van hun aardse lichaam vergaat, zoals het jou en jouw schare verging. Zij moeten dan in deze wereld geheel ontdaan worden van al datgene wat hun ruwe zinnen te veel heeft beziggehouden en moeten heel ongelukkig worden, opdat hun leven in zulk een geestelijke een­zaamheid en woestenij tot zichzelf kan komen. Heeft het zichzelf her­vonden, zoals dat van jullie nu, dan komt ook de hulp die nodig is, maar wel zo dat ze niet opgedrongen, maar zuiver door de behoeftige mens zelf verlangd wordt.

[8] Om deze reden zei Mijn bode Thomas jou ook, dat jouw wil je enige rechter en gever is van alles wat je wilt, hetzij goed of slecht. Jij verlangde echter naar het goede en verlangde Mijzelf, en zie, zo staat nu werkelijk en levend voor je wat je in je hart wilde. Van nu af aan zal Mijn bijzondere wil je worden meegedeeld. Wil je deze tot je eigen wil maken, dan zul je een waarlijk zalig leven leiden. Ga heen en verkondig dit nu ook aan jouw schare!'

[9] Generaal Theowald doet dat meteen. De hele menigte neemt alles als een militair commando onvoorwaardelijk aan en voegt zich naar alles wat de generaal van haar verlangt. Nadat deze zijn opdracht vlug en gemakkelijk heeft volbracht, komt hij spoedig weer terug en zegt: 'Heer, Vader, God Jezus van eeuwigheid, wat U door mij van de gehele menigte verlangde, is gebeurd. Uw allerheiligste wil zij nu onze eeuwige wet! Omdat U gezegd hebt ons allen nu pas Uw bijzondere wil te verkondi­gen, vragen we U, liefdevolste Vader, daar nu om. Wij allen verzekeren U dat wij de van U vernomen wil in ons willen en handelen opnemen, en er geen steekje van zullen laten vallen!'

[10] Ik zeg: 'Wel, het doet Mij weliswaar goed dat van jullie allen als uit één mond te vernemen, maar desondanks zouden jullie toch nog eens bij jezelf te rade moeten gaan, of jullie al in staat zijn datgene wat Ik wil in jullie hanen te verwelkomen en het daardoor pas als volkomen uitvoerbaar aan te nemen.'

[11] Theowald zegt: 'O Heer, wie zou er beter weten dan U waartoe onze hanen in staat zijn! Daarom laten wij dit alles voor eeuwig aan U alleen over. U zult ons zeker niet meer opleggen dan wij in staat zijn te dragen. Zo zal er door ons ook slechts afgewogen worden, of wij wel waardig worden bevonden om Uw bijzondere wil in onze nog zeer onzuivere harten op te nemen. Ik denk dat daarvoor voor ons allen eerst nog een flinke zuivering nodig zal zijn!'

[12] Ik zeg: 'Mijn lieve kinderen, Ik moet jullie openlijk bekennen dat jullie, ofschoon jullie bijna allemaal kinderen van de wereld zijn, toch in veel dingen verstandiger zijn dan de kinderen van het licht. Jullie hebben je daardoor heel wat bespaard, wat jullie anders nog hadden moeten doormaken. Omdat jullie echter zo verstandig van hart zijn en zoveel liefde voor en vertrouwen in Mij in je gemoed laten ontkiemen, zal jullie dan ook veel worden kwijtgescholden. Wees maar blij dat jullie op aarde geen dictators waren, want deze zullen Mij van een heel andere kant te zien krijgen! Verhef je nu allen en luister naar wat Ik jullie ga zeggen:

[13] Laat de grootste onder jullie je dienaar en knecht zijn, en de wederzijdse, daadwerkelijke liefde jullie aller wet. Thomas en Dismas zullen jullie leraren zijn; beschouw hun woorden als de Mijne en handel ernaar; dat zal jullie in staat stellen volledig Mijn rijk binnen te gaan. Heb hen lief als jullie innigste vrienden en broeders, want aan hen is het door Mij gegeven jullie langs de ware weg in het rijk van het eeuwige leven binnen te leiden. Zij zullen jullie ook voorzien van alles wat jullie het meest nodig hebben.'

 

131

 

De grote maaltijd.

De generaal en zijn vriend Kernbeiss

Thomas dankt hen voor de eerdere kuur

Blik op de aardse hel

 

[1] Na deze woorden treed Ik weer uit de deuropening en geef Robert opdracht om met hulp van de voormalige danseressen een toereikende hoeveelheid brood en wijn te overhandigen aan de beide leraren Thomas en Dismas, die deze versterkingen vervolgens onder de nieuwe gasten moeten verdelen. Robert doet dat meteen en wanneer alle gasten buiten op deze manier worden versterkt, hoort men daarop louter gejubel en nog eens gejubel en lofprijzingen van alle kanten. De beide leraren treden echter op een wenk van Mij eveneens de tweede zaal binnen, waar ook wij de bereide maaltijd met elkaar nuttigen.

[2] De nieuwe gasten kunnen zich er maar niet genoeg over verbazen hoe het toch mogelijk was, dat zij allen zo vlug werden bediend. Een naaste vriend van generaal Theowald zegt daarop het volgende: 'Beste vriend, wat voor een indruk krijg jij ervan dat wij allen, zeker meer dan drieduizend in getal, slechts door twee broeders, namelijk de voormalige monnik en de ons bekende Dismas, eensklaps rijkelijk van brood en wijn konden worden voorzien? Daarvóór bracht slechts, als ik me niet vergis, de beruchte Robert Blum met een paar dozijn ongelofelijk mooie meisjes enkele flessen wijn en ook enkele broden. Toen de beide broeders begonnen uit te delen, dacht ik bij mezelf: nou, voordat die twee dit geringe aantal flessen en broden aan allen mathematisch nauwkeurig hebben uitgedeeld zoals in het leger, zullen de eersten wel weer honger en dorst hebben voordat de laatsten aan de beurt komen! Maar het ging heel anders. Als bij toverslag had iedereen een beker wijn en een respectabel stuk goed smakend hemelbrood in zijn handen; de ongeveer dertig flessen wijn waren helemaal leeg en van het brood was het laatste stuk tot op de laatste kruimel verdeeld. Zeg mij nu eens, hoe deze zaak op een ook maar enigszins begrijpelijke, natuurlijke wijze mogelijk kon zijn. Voor mij is dat een volslagen raadsel!'

[3] De generaal zegt: 'Jij, beste vriend Johan von Kernbeiss, zoals men jou op aarde noemde, zoekt het weer te ver! Denk bij dat alles aan de goddelijke wijsheid en almacht, dan kun je zoiets zonder problemen begrijpen. Heb jij dan op aarde alles begrepen wat je daar gezien en beleefd hebt? Wie zorgde voor de spanning in je longen, wie liet je hart kloppen en de beweging daarvan voelen in je pols? Wie liet het voedsel in je maag verteren? Wie zorgde ervoor dat je groeide? Wie bouwde de ogen en wie het oor, en hoe heeft de Meester van al deze dingen dit alles tot stand gebracht? Zie je, al deze en nog duizend andere wonderbaarlijke verschijnselen zagen wij dagelijks al op aarde, maar omdat wij daar van jongs af aan al aan gewend waren, evenals aan het niet veel nadenken, is ons het echte wonderbaarlijke van al deze verschijnselen nooit opgevallen en konden wij daar onverschillig aan voorbij gaan.

[4] Hier echter, waar wij van alle materie verlost zijn en ons denkver­mogen beter in staat is ongestoord zijn werk te doen, moeten alle verschijnselen in deze wereld ons des te meer oprecht verbazen, naarmate wij beter in staat zijn het waarlijk wonderbaarlijke snel op te merken. Dat wij ons echter het hoofd moeten breken om de mogelijkheid van zulke dingen te begrijpen, zou pure dwaasheid zijn. Is het voor ons verdere heil nodig, dan zullen onze twee leraren het ons wel uitleggen. Is een dergelijke uitleg echter niet absoluut noodzakelijk, dan is het voldoende dat we weten, dat voor een almachtige God alle dingen mogelijk zijn. Want kijk, voor mij is alles een ondoorgrondelijk wonder!

[5] God de Heer heeft ons allen vanuit Zijn erbarmen op wonderlijke wijze het beste aan brood en wijn laten uitdelen en wij hebben ons daaraan overvloedig verzadigd. Waarom moeten wij dan nog weten hoe Hij dat zo wonderbaarlijk heeft gedaan? Laten wij de volmaakt goede Gever ervoor danken, dan zullen wij Hem ook zeker welgevalliger zijn dan wanneer wij Hem met de wijsheid van alle engelen zouden willen doorgronden en ontleden!'

[6] Johan Kernbeiss zegt: 'Je hebt gelijk en ik ben geheel jouw mening toegedaan, maar de zaak blijft toch nog altijd verrassend wonderbaarlijk.' De generaal zegt: 'Zeer zeker, dat zal ook geen engel betwisten; maar wij zijn er niet om haar te doorgronden, maar om haar te bewonderen en er dankbaar van te genieten!'

[7] Johan Kernbeiss zegt: 'Jij bent dus niet voor een of andere geestelijke vooruitgang?' De generaal zegt: 'O vriend, je vergist je als je denkt, dat ik tegen een geestelijke vooruitgang zou zijn, omdat ik mij niet met zinloze onderzoekingen van wonderbaarlijke verschijnselen wil inlaten. 0, ik bemin niets zozeer als geestelijke volmaaktheid. Wacht nog even tot onze twee leraren weer naar ons toe komen, die zullen je

daarover zeker meer kunnen vertellen dan ik Als ik jou echter meer zou willen zeggen dan ik weet, zou ik of een ijdele dwaas, of een leugenachtige grootspreker zijn.

[8] Kijk, daar komen die twee al aan. De een eenvoudig en zonder veel luister, dat is Dismas, en Thomas stralend als het echte zonlicht! Ik zal je meteen als een hartstochtelijk zoeker naar Gods wijsheid aan hen voorstellen, als je wilt.'

     [9] Johan Kernbeiss zegt: 'Ik smeek je, doe dat niet, want ons gesprek moet geheel onder ons blijven. Waarom moet het hele hemelse gezel­schap daarvan op de hoogte worden gebracht? Die beiden zouden grote ogen opzetten, als ik bij hen met zo'n vraag zou aankomen! Zwijg er daarom liever helemaal over! Ik deel nu volkomen jouw mening en zal daar ook bij blijven.'

[10] Thomas en Dismas treden nu weer de eerste zaal binnen, waarin de grote menigte zich bevindt. Generaal Theowald en zijn vriend Kernbeiss gaan hen vriendelijk tegemoet en spreken uit naam van de hele menigte hun dankbaarheid jegens de Heer der heerlijkheid uit voor zo'n kostelijk onthaal. Kernbeiss merkt nog speciaal op, dat alles zo wonderbaarlijk snel in z'n werk is gegaan.

[11] De monnik Thomas antwoordt echter dat hij zijn thans bereikte geestelijke voleinding in de nabijheid van de Heer hoofdzakelijk te danken heeft aan de krachtige terechtwijzing van de generaal en daar­naast ook aan de hele menigte, die hem de goede dienst bewees hem vanwege zijn grote domheid naar buiten te gooien. Daarop zegt Kern­beiss: 'Beste vriend, praat daar maar niet meer over, want ik was ook een van degenen die je naar buiten hebben geduwd; wat nu eenmaal gebeurd is, kan men helaas niet meer ongedaan maken. Mij heeft het al honderd keer berouwd, maar een mens raakt soms zo verhit, dat hij zichzelf niet meer kent. Jammer genoeg kan dit ook de beste mensen overkomen. Ik denk echter dat als de mensengeesten hun wederzijdse misstappen naar beste vermogen weer goedmaken, elkaar om vergeving vragen en ter verzoening elkaar vriendschappelijk de hand reiken, dat ook onze lieve hemelse Vader daarop geen al te boos gezicht zal zetten!'

[12] Thomas zegt: 'Vanzelfsprekend; wanneer de mensen zich tegen­over elkaar gedragen zoals het behoort, dan doen zij dat ook tegenover God, want God de Heer wil immers van de mensen niets anders dan dat niemand zich hoger acht dan een ander en niemand rechter speelt over een ander. Wij beiden hebben toch nooit iets tegen elkaar gehad en hebben elkaar daarom ook niets te vergeven. Dat jij hier echter in deze geestenwereld een beetje meehielp om mij eruit te gooien, heeft met onze aardse vriendschap toch niets te maken. Dat geldt des te minder, omdat je mij daardoor een uitstekende dienst hebt bewezen. Zonder deze gebeurtenis zou ik misschien tot op heden nog in mijn monnikendom­heid zijn blijven steken, terwijl ik nu de tegenover jullie begane domhe­den door de genade van de Heer weer ruimschoots kan goedmaken.

[13] Hoeveel onzin heb ik jullie op aarde voorgezwetst, zodat zelfs hier nog sommigen met een of andere domheid, die ik jullie als priester aanpreekte, opgescheept zitten. Maar dit alles zal hier door mij aan jullie weer goedgemaakt worden. Domheden moeten opgeruimd worden en in plaats daarvan moeten, voorzover het in mijn vermogen ligt, wijze lessen komen. Hij, die mij dit zuiver hemelse ambt heeft gegeven, moge jullie en ook mij voor dit doel sterken!

[14] Door de genade van de Heer ontving ik het vermogen om te zien, wat er nu op aarde en met name in ons aardse vaderland gebeurt. Ook jullie zullen spoedig bericht ontvangen via enkele nieuwelingen, die hier zullen aankomen. Ik zeg jullie: de groten, die echter heel klein waren, hebben zich behoorlijk met het bloed van hun broeders vetgemest en zijn weer dik en sterk geworden. In plaats van de Heer te danken voor de overwinning op hun vermeende armzalige vijanden, weten zij nu van verwaandheid, hoogmoed en wraakzucht niet wat ze moeten doen. De satan legt de hele hel op het toneel van de wereldpolitiek aan hun voeten. En zij grijpen die hel aan en handelen volgens haar principes.

[15] 'Oordeel niet, opdat gij niet geoordeeld zult worden! Verdoem niemand, opdat gij niet verdoemd zult worden. Wees barmhartig, dan zult ook gij barmhartigheid ondervinden!' Dat zijn de ernstige verma­ningen, die de Heer de mensen op aarde gaf. Maar ondanks al deze ernstige, goddelijke wetten doen zij die machtig zijn geworden, nu met hun broeders wat zij maar willen. Zij oordelen, verdoemen en doden nu naar believen om hun macht te laten gelden. Spoedig zullen verscheidene mensen, die de laatste tijd wreed vermoord werden, hier aankomen en zij zullen luid beginnen te weeklagen. Jullie moeten hen meteen opne­men, troosten en kalmeren, aldus zullen jullie je eerste hemelse taak verrichten!'

 

132

 

Een schare terechtgestelden komt aan

De leider vertelt hun geschiedenis

Filosofie van de liefde- en goddeloosheid

 

[1] Thomas heeft zijn onderricht nauwelijks beëindigd, of men hoort van buiten luid schreeuwen en huilen. Thomas maant de menigte tot oplettendheid en zegt: 'Zoals jullie horen, gaat nu al in vervulling wat ik zojuist door de genade van de Heer heb verkondigd. Een verschrikkelijk toegetakelde menigte nadert dit huis. Zij die komen, moeten zeer gekweld en hoogst beledigd zijn. Het zijn zielen van mensen die onbarm­hartig zijn terechtgesteld. Zij komen steeds dichterbij. Stil nu, vrienden! Zij haasten zich al over de grote laan van de tuin naar binnen. Een man met een heel somber uiterlijk, gehuld in een zwart fluwelen blouse, het hoofd getooid met een blauw met goud gestikt kapje, loopt bijna als een dronkeman voorop en een dertigtal volgt hem. Achter hen zie ik iets dat op vlammen lijkt. O, dat ziet er heel verschrikkelijk uit. Maar stil nu!'

[2] De sombere aanvoerder blijft staan, keert zich om, monstert zijn gezelschap en zegt tot hen: 'Daar staan we nu, vol bittere ellende en smart! O, mijn arme echtgenote! Jouw schim in de gedaante van wraaksproeiende vlammen snelt tevergeefs de schandelijk vermoorde echtgenoot achterna. Heel de hel heeft tegen hem samengezworen om hem nooit meer los te laten. O mijn beste vrienden, jullie huilen tevergeefs in deze donkere wereld vol kwellingen. Wij vluchtten en schreeuwden al zo lang, maar van geen enkele kant komt ons hulp of troost tegemoet. Er is geen God en geen vergelding. Jullie schreeuwen tevergeefs om wraak voor onze moordenaars, want zou er een rechtvaar­dige God bestaan, dan zou Hij het onmogelijk kunnen toelaten, dat op die vervloekte satansaarde door ellendige mensen zulke gruwelen worden begaan tegen andere ellendigen.

[3] Voor welke daden hebben wij dan de dood verdiend? Wij wilden enkel wat onze keizer en koning ons beloofde, maar omdat wij dat wilden en het beloofde niet meteen van vandaag op morgen weer konden opgeven, vroegen wij erom, waardoor wij voor rebellen en hoogverraders werden uitgemaakt. Wij verzetten ons moreel en ook fysiek tegen zo'n aantijging. Daarop trok men tegen ons ten strijde met de macht van twee keizers en men zou ons niet hebben overwonnen, wanneer men niet alle denkbare middelen had aangewend. Wij gaven ons niet onvoorwaarde­lijk over, maar in ruil voor een door Rusland gegarandeerde amnestie. En nu staan we hier dan, afgeslacht als staatsvijanden!

[4] O, vervloekte aarde met al jouw mensen! Wie op deze satansgrond rijk, machtig en wreed genoeg kan zijn, heeft ook het volste recht aan zijn zijde. Hij kan iedereen, die zijn gewelddadige macht niet als een rechtmatige, de mensheid waarlijk geluk brengende macht erkent, als misdadiger laten vermoorden. Zij wisten hoe men de grond moet bewerken om zich gelukzaligheid te verschaffen ten koste van miljoenen arme grasbijters. Hadden wij dat al eerder gedaan, dan zouden wij hetzelfde recht hebben, maar zij zijn ons voor geweest en hebben nu ook het recht aan hun zijde.

[5] Iedere wreedheid is hun om het even, omdat zij deze als rechtmatig beschouwen en zij door niemand ter verantwoording kunnen worden geroepen. Alleen de rijke en tevens machtige heeft het recht om te leven en alles te bezitten, wat hij door zijn overwicht maar kan bemachtigen. Geloven jullie soms nog in een God en een vergelding?'

[6] Alle anderen roepen: 'Nee, nee, dat geloven we nooit!Je hebt goed gesproken! Zo is het! Een hel bestaat, en wel op aarde, maar een goede en rechtvaardige God bestaat nooit en te nimmer! Want zou er een bestaan, dan zou Hij de vervloekte aarde allang tot alle duivels hebben veroordeeld. Omdat er echter geen God bestaat, is en blijft de aarde een troon van de hel. Zo is het, ja, zo is het!'

[7] Een ander uit dit pas aangekomen gezelschap zegt: 'Heer graaf, u hebt gelijk. Ik ben het met u eens, behalve met uw uitspraak dat er geen God zou bestaan! Dat echter deze God, als scheppend principe zich even weinig om het stof der aarde bekommert als wij ons ooit druk maakten over een zweetdruppeltje, kunnen we met zekerheid aannemen. Een oorlog tussen mensen op aarde is in de ogen van de ware Godheid nog minder dan een infusiediertjesoorlog in een dauwdruppel voor de keizer van China! Daarom hebben ze gelijk gehad, dat ze ons hebben vermoord, want ze wisten hoe men de satansgrond moet bewerken om zich daarop gelukzaligheid te verschaffen!

[8] Werkelijk, dieven, straatrovers en moordenaars zijn eigenlijk de slimste mensen op aarde, want zij weten de waarde van dingen, mensen en hun leven het beste te taxeren. Aan het leven van miljarden mensen is God niets gelegen. Of zij elkaar allemaal doodslaan of dat er hier en daar nog enkele overblijven, is God om het even. Daarom mogen wij in het vervolg niet meer zo dom zijn als we tot nu toe waren. Wij sluiten een verbond en wat we ook maar tegenkomen, moet genadeloos worden afgemaakt!'

[9] Een derde zegt: 'Ik ben van mening, dat we toch een beetje consideratie moeten hebben met bepaalde personen, bijvoorbeeld met onze ouders, vrouwen, broeders, zusters en kinderen en ook nog met een goede vriend.'

[10] De tweede zegt: 'Och wat, consideratie! Consideratie is niets anders dan lafheid ten opzichte van anderen, die men vanwege een of ander voordeel nog wat langer wil laten leven, tenzij men, zich bewust van eigen zwakte, hen voor machtiger houdt dan zichzelf. Ouders? Hoongelach van de hel! Dat zijn de eerste tirannen voor hun kinderen. De vrouw? Nou ja, als zij nog jong en weelderig is, kan men haar ontzien, maar wordt zij eenmaal oud en lelijk, dan geen consideratie meer, omdat zij dan niemand meer tot vermaak kan dienen. Kinderen als leuke speelpoppen bevallen me ook wel, alhoewel ik die volkeren op aarde die hun molligste kinderen slachten en opeten, voor verstandig houd, omdat er beter vlees aan zit dan aan de magere. Zijn zij echter eenmaal groot, dan ook geen consideratie meer voor deze bloedzuigers van hun ouders! Broeders en zusters en andere vrienden zijn op aarde de lastigste mede­mensen en zullen het hier des te meer zijn. Daarom helemaal geen consideratie met hen! Zouden de mensen op aarde het inzicht hebben dat ik hier nu heb, dan zou de eerstgeborene zich wel weten te ontdoen van deze lastige rivalen. Maar wat op die domme aarde mens heet, is, op enkele geraffineerde spitsboeven na, puur vee en nog dommer dan dat. Zo komt het dan dat de een blijft leven ten koste van de ander, totdat hij wordt verslagen door een slimmere of door het oude gif van de lucht crepeert. Daarom geen pardon en geen consideratie meer met wie dan ook!'

 

133

 

De graaf en de meedogenloze.

Beider levensgeschiedenis

Hun eensgezinde, sombere Godloochening

De trotse koningstroon pretendent en zijn beklagenswaardige einde

 

[1] De graaf zegt: 'Vriend, je gaat toch te ver met je meedogenloosheid! Daardoor veroordeel je ook jezelf. Zou jij het goed vinden, als men zich volgens jouw principes ook van jou zou ontdoen? De meedogenloze zegt: 'Dat geldt zowel voor de een als voor de ander! Als iemand omwille van zijn eigen voordeel zich van mij kan ontdoen, zou ik hem zelfs een ezel noemen als hij het niet zou doen!'

[2] De graaf zegt: 'Jij zou mij dus ook niet ontzien?' De meedogenloze zegt: 'Als ik daar voordeel bij zou hebben, zeker niet! Meneer de graaf heeft toch zelf onze aardse moordenaars gelijk gegeven, dat zij zich van ons ontdeden, omdat zij ons voor hun doel niet konden gebruiken. Kunt u mij dan ongelijk geven, als ik precies zo denk als u, heer graaf!'

[3] De graaf zegt: 'Zo, waait de wind uit die hoek! Jij bent er ook zo een die mij wil pakken, maar het zal je niet lukken, want ik weet nu al wat me te doen staat!'

[4] De meedogenloze zegt: 'Wat zult u of wat kunt u doen? Ik zeg ronduit, dat u nu net zoveel kunt doen als in de laatste ogenblikken van uw aardse leven, waarin u evenals ik de beul naar de galg buiten moest volgen! Gevloekt hebben we allen, tot walgens toe, maar het heeft niet mogen baten. Alle duivels hebben we aangeroepen, maar niet een liet zich zien. Wat hebben we niet krachtig God, dood, duivel, hemel, aarde, zon, maan en hel vervloekt, maar tot onze ergernis wilden deze zich er niets van aantrekken. Wat kunt u dus nog doen? Wilt u misschien beginnen te bidden?'

[5] De graaf zegt: 'Ja precies, dat wil ik doen, om jou daardoor tenminste tot stervens toe te ergeren!' De meedogenloze zegt: 'Vooruit maar, heer graaf, mijn lachspieren zijn al helemaal gespannen! Maar zeg me eens, tot wie zult u bidden? Tot een oneindig grote God, die uw stem net zo zal horen als u de stemmen hoort van die kleine wezens, die bij triljoenen in een dauwdruppel wonen? Of tot een oneindig klein godje, wiens oren voor uw reuzestem toch wat te klein zouden zijn? Of zult u soms een vroom gebedje aanheffen tot de allerheiligste harten van Jezus en Maria en bovendien ook tot de heilige Jozef!'

[6] De graaf zegt heel boos: 'Hou nu je grote mond, of ik sla hem dicht, vervloekte galgenbrok! Nu heeft me dit gemene stuk canaille de brutaliteit om mij, eerste edelman van heel Hongarije, te treiteren. De duivel hale je, jij gemeen hondsvod! Als ik wil bidden, dan bid ik, en ik zal het zo'n stuk schoelje zeker niet aan zijn varkens neus hangen! Uit mijn ogen, anders zal ik je de kracht van mijn edelmansarmen eens laten voelen!'

[7] De meedogenloze zegt: 'Heer graaf, wat bent u toch een zonderling man! Zoals u op aarde was, bent u ook hier. Ik heb niets anders tegen u gezegd dan hetgeen ik van uzelf heb opgevangen, en dat ergert u nu mateloos. Wanneer hebt u dan, beste graaf, ooit in een God geloofd? Uw God was de oneindige ruimte en de oneindige tijd. Hebt u zich niet zelf vaak misselijk geërgerd, als u een kruisbeeld of een Mariabeeld ontwaarde? Of bent u niet een vijand van de edele Kossut geworden, omdat hij volgens u een religieuze dweper was en niet zelden oprecht God-Christus' hulp inriep! Hebt u op aarde ooit één 'Onze Vader' gebeden? En nu wilt u bidden! Ik vraag u: hoe, wat en tot wie dan?

[8] De graaf zegt nog vol toorn: 'Dat gaat jou geen duvel aan! Kan ik dan op aarde innerlijk niet een heel ander mens geweest zijn dan ik mij naar buiten toe toonde?'

[9] De meedogenloze zegt: 'Zal moeilijk staande te houden zijn, heer graaf! Ik zal u precies zeggen waarom. Ziet u, innerlijk was u een vriend van het bekoorlijke Venusvlees, maar uiterlijk een edelman die het liefst zelf koning van heel Hongarije was geworden. Christus was voor u een armzalige fabel van de Zwaben, van het Jodendom overgenomen. Een andere Godheid... een hersenspinsel van een of andere filosofische stumper! En u zegt, dat u innerlijk een heel ander mens zou zijn geweest? Ik vraag u, maak uzelf toch niets wijs! U en bidden! Dat zijn twee tegengestelde polen, die elkaar moeilijk ooit zullen raken. Begrijpt u mij nu?'

[10] De graaf zegt: 'Zeg jij mij nu eens, wie jou het recht heeft gegeven zo tegen mij te spreken, alsof wij samen varkens hadden gehoed? Denk jij dan, dat een graaf Bathianyi zich dat nog langer laat welgevallen? Of denk je soms dat ik, omdat ik de laatste tijd in de rijen van de gewone huzaren streed, met jou gelijk in rang sta? O, dan vergis je je danig! Ik zeg je, als jij je loze praatjes niet meteen voor je houdt, zul je spoedig ondervinden wat een verschil er bestaat tussen jou en mij! Daarom, nu geen woord meer! Neem een voorbeeld aan onze andere tweeëndertig lotgenoten. Allen zijn stil en rustig en betreuren in mij diegene, die hun toekomstige, goede koning had moeten worden. Alleen jij veroorlooft je de brutaliteit om mij te pesten, omdat ik er nu hulpeloos bij sta. Laat jou nu maar gauw deze lust vergaan, anders kon hij je wel eens duur komen te staan!'

[11] De meedogenloze zegt: 'Heer graaf, in deze nevelwereld bestaan onze wapenen alleen uit de tong en zo nu en dan ook uit handen en voeten. Wat de tong betreft, zult u mij niet zo gemakkelijk kunnen evenaren; evenmin met de handen, want in Engeland heb ik leren boksen. Bij het gebruik van de voeten echter zoudt u mij duidelijk de baas kunnen zijn, want ik heb nooit het hazenpad gekozen.'

[12] De graaf wendt zich nu af en zegt tegen een ander: 'Vriend, wat zeg jij nu van de enorme brutaliteit van deze doodgewone huzaar? Zeg mij eens, of jij deze kerel van uit zijn bestaan op aarde soms wat beter kent? Ik weet alleen, dat ik hem enkele keren heb gezien onder de gewone soldaten. Waar hij echter vandaan komt en wat hij vroeger was, is mij totaal onbekend.'

[13] De aangesprokene zegt: 'Bij mijn weten was hij eens een monnik van de franciscaner orde en had hij de wat twijfelachtige reputatie van een zogenaamde helderziende. Hij zei meerdere malen stuitende dingen over zijn eigen orde en nam volstrekt geen terechtwijzing aan. Wilden zij hem daarvoor achter slot en grendel zetten, dan gaf hij, ontembaar sterke kerel als hij was, het hele convent een aframmeling. Toen hij echter mettertijd genoeg kreeg van dergelijke plagerijen, pakte hij op een dag al zijn orde-prullaria bij elkaar, verborg ze ergens, verliet daarop zijn convent met wat meegenomen geld van het klooster en liet zich bij het eerste beste Honved- bataljon aanwerven. Hij vocht overal als een leeuw, als gevolg waarvan hij als commandant dan ook met ons in het stof moest bijten. Dat is alles wat ik van hem weet.'

[14] De graaf zegt: 'Ja, kijk, nu heb ik echt spijt, dat ik die man iets te hard heb aangepakt. Als hij vroeger als monnik zoveel wijzer was dan zijn orde-collega's, wier verstand zo bekrompen was dat hij hen heeft afgeranseld, behoort hij klaarblijkelijk tot de betere mensen. Ah, met hem moet ik direct weer vriendschap sluiten!' De graaf wendt zich daarop weer tot de meedogenloze en zegt: 'Geachte vriend, u moet mij maar niet kwalijk nemen, dat ik daarnet wat al te onhoffelijk tegen u ben geweest, maar ik wist immers niet wie u eigenlijk was. Omdat ik nu echter van deze vriend heb vernomen wie u op aarde was, ziet alles er nu inderdaad totaal anders uit. U bent dus de reus Goliath, die zijn orde uit innerlijke overtuiging de rug toekeerde en daarop met sterke hand het zwaard heeft opgenomen om het vaderland zo mogelijk te redden?'

[15] De meedogenloze zegt: 'Ja, beste heer graaf, die ben ik. Ik offerde mij op voor het welzijn van de mensheid wier zware slavenketenen mij onuitstaanbaar begonnen te hinderen. Weliswaar hebben wij gezaaid, maar anderen zullen oogsten. Zo was het steeds in die domme wereld en zo zal het ook blijven! Wij hebben de wijngaard bewerkt en onze oogst was bloed en dood, maar de druiven zullen geperst worden door hen die na ons zullen komen. Fraai lot voor de groten der aarde! Zij zijn gedoemd om de vooruitgang van de bromvliegen voor te bereiden. Komt dan de tijd van de oogst, dan vallen hele zwermen over de groten heen, brengen hen om en bemachtigen zo de mooie oogst. Hoe bevalt u deze goddelijk wijze inrichting van de wereld en haar levensverhoudingen volgens het natuurrecht?'

[16] De graaf zegt: 'Daarover kan men werkelijk beter zwijgen dan spreken! Deze inrichting is zelfs voor het toeval te slecht, laat staan voor een of ander wijs, hoogstaand wezen! De Godheid, als zij al bestaat, schijnt niet de minste notitie van haar werken te nemen. Zij stelt zich er waarschijnlijk tevreden mee om bij wijze van spel alleen maar wezens en mensen te scheppen. Zijn zij er eenmaal dan zorgt de lieve Godheid er weer voor, dat ze zo vlug mogelijk worden terechtgesteld. Opdat dit des te gemakkelijker verloopt, laat zij toe dat de anders argeloze mensheid door de schandelijkste zelfzucht en heerszucht wordt bezield. Door deze helse begeerten gedreven, wordt de ene broeder voor de andere een hyena en wordt hij van een niet te lessen bloeddorst vervuld. O, het is schandalig; wat een afschuwelijk spel met het leven van een van zichzelf bewuste mensenpop! Welke schadeloosstelling kan de Godheid dan wel bieden aan een mens, die zoals ik op zo'n schandelijke manier is gedood, dat iets dergelijks in de wereldgeschiedenis nauwelijks is aan te wijzen.

[17] Denk je eens in, een graaf van heel Hongarije! Deze wordt door een paar keizerlijke soldatenrechtertjes tot de dood aan de galg verdoemd en meteen zonder omhaal naar de plaats van executie gesleept. Daar doet hij in uiterste wanhoop een poging tot zelfmoord, die hem echter mislukt. Het toekijkende volk begint door medelijden overmand hard te vloeken en eist uitstel van executie. Dan geven de uitvoerders toe vanwege de nekwond, en de graaf wordt teruggebracht naar het zieken­huis. De graaf had er het volste vertrouwen in nu amnestie te krijgen van de keizer. Dan komt er 's avonds een auditeur, die de graaf uit een bewusteloze slaaptoestand wekt en hem een tweede doodvonnis voor­leest dat onmiddellijk zou moeten worden voltrokken. Als door de bliksem getroffen stort de graaf ineen, zodat men hem moet verkwikken. Als hij weer bij kennis komt, wordt hij meteen door de beulsknechten gegrepen en andermaal naar de plaats van de terechtstelling gebracht, waar hij door verscheidene jagers als een hond wordt neergeschoten en dan als een oude knol wordt begraven. En deze graaf ben ik, hetgeen u zonder meer bekend zal zijn. Ziet u, dat noemt men rechtvaardigheid!

[18] Toch kan ik mij nu niet meer zo ergeren aan de beestachtige wreedheid van de mensen, want zij schijnen mij toch eerder stomme werktuigen van een onzichtbare macht te zijn dan dat zij zoiets uit eigen vrije wil zouden doen. Daarom bad ook de in vele opzichten zeer wijze leraar uit Nazareth bij zijn terechtstelling tot zijn vermeende God Vader om vergeving voor zijn moordenaars, omdat Hij vast van mening was, dat de natuur van de mensen toch niet zo slecht zou kunnen zijn. Dezelfde mening ben ik ook toegedaan.

[19] Maar de eigenlijke Godheid of satan, het almachtige Wezen, zit behaaglijk in een of ander ontoegankelijk centrum, verspreidt zijn giftige adem over alle hemellichamen en vergaapt zich dan aan de talloze door hemzelf op touw gezette moordtaferelen. Dat de arme toneelspelers daarbij ontzettend worden gepijnigd, deert de grote Godheid weinig. Zo' n schandalige Godheid zou ik graag willen leren kennen, maar tevens zou ik ook de macht willen bezitten, om haar te gronde te richten!'

     [20] De meedogenloze zegt: 'O hebt volkomen gelijk, nu passen we eerst goed bij elkaar. Maar luister, ik hoor mensenstemmen in de buurt. Daarom rustig nu, misschien horen we iets dat ons kan troosten.'

 

134

 

Troost betekent voor de terechtgestelden in de eerste plaats wraakzucht

Uitwerking van de vreemde stemmen Nood leert bidden.

De heilsstem

 

[1] De graaf zegt: 'Wat troost, wie zou ons kunnen troosten? Een terechte vergelding voor diegenen, die ons zonder aanwijsbare reden hebben laten vermoorden, dat zou de enige troost zijn voor mij en voor jullie allemaal! Elke andere troost is me een gruwel! Denkt u dat een God mij met honderd hemelen schadeloos zou kunnen stellen voor datgene wat ik heb verloren, namelijk mijn vrouw, mijn eer en mijn grote vermogen? Ik weet ook wel dat ik mettertijd alles had moeten achterla­ten, maar mijn naam zou glansrijk als de zon nog lange tijd hebben voortbestaan. Nu echter zal mijn naam op aarde verbleken en wereld­rechters zullen hem in latere tijden vol leedvermaak onder de galgen­brokken opgetekend vinden. Dus vergelding, onverbiddelijke wraak! Daarom weg met alles wat ook maar enigszins zweemt naar een Godheid of naar een andere engelachtige vorm van bemiddeling! Allereerst moet onze eer op aarde volkomen worden hersteld en onze moordenaars moeten op een helse manier worden geoordeeld! Dan pas willen we over een of andere verzoening voor het tribunaal van alle duivels gaan praten!

[2] De meedogenloze zegt: 'Beste heer graaf, u hebt u te veel opge­wonden en daardoor kunt u deze zaak ook niet met de nodige rust en waardigheid beschouwen. Ziet u, ik, die toch zeker meedogenloos streng oordeel, denk heel anders over het punt van het herstel van onze verloren eer. Wat voor een eer zou het dan voor ons zijn om door zo'n schandelijke wereld geëerd te worden? Ik zeg u, deze aardse beesten hadden ons geen grotere eer kunnen bewijzen dan door de manier waarop zij met ons te werk zijn gegaan. Zou het dan een eer zijn door zulke gemene schurken te worden geëerd? Bij God, deze wens zij voor eeuwig verre van mijn hart!

[3] Hoe zou het staan met de naam van onze nobele Blum, als dat rund van een vorst Windischgrätz niet door middel van kruit en lood de weg naar onsterfelijkheid voor hem zou hebben gebaand? Allang zou men nauwelijks meer iets van hem afweten. Zo blijft zijn naam echter voor alle tijden als een ware erenaam bewaard en precies zo en nog beter zal het gaan met onze namen! Heb ik gelijk of niet?'

[4] De graaf zegt wat gerustgesteld: 'Kijk, dat is een voortreffelijke gedachte! Waarlijk, ook ik heb op die hondenwereld geen eer meer nodig. Ja, zo' n wereldse eer zou voor ons alleen maar de grootste schande zijn! U hebt gelijk, volkomen gelijk!'

[5] Na deze woorden van de graaf worden weer stemmen vernomen en nu ook door de graaf zelf, die tot de meedogenloze zegt: 'Wel, deze keer heb ook ik stemmen als van veel mensen vernomen. Dat is niet best! Uiteindelijk zijn wij hier door vijandig gezinde geesten ontdekt en zij zullen ons vangen en dan ergens de hel in drijven. Zij moeten al heel dichtbij zijn. Hoe zou het zijn, als wij probeerden ergens anders heen te vluchten? Want pal vóór ons schijnen zich vijanden te bevinden die op ons loeren.'

[6] De meedogenloze zegt: 'Wat dat betreft ben ik weer een andere mening toegedaan. Waarheen zullen wij vluchten in deze eeuwige nacht, waarin wij zo' n zwak lichtschijnsel rondom ons bespeuren, dat wij elkaar maar amper herkennen? Wie van ons is er dan bekend in deze troosteloze omgeving? Wij rennen misschien enkele passen en een tot in het oneindige reikende afgrond heeft ons al genadig opgenomen, want hier lijkt alles oneindig en eeuwig te zijn. Of wij zouden onze vijanden rechtstreeks in de armen kunnen rennen. De grote massa kan zich juist daar ophouden, vanwaar wij helemaal geen stemmen vernemen en wij zouden daar het eerst gepakt kunnen worden. Laten wij ons daarom hier heel rustig houden. Komt er dan zo'n kleine patrouille in onze buurt of een paar sluipende verkenners, dan pakken wij hen meteen beet, nemen hen gevangen en brengen hen tot zwijgen!'

[7] Een ander uit het gezelschap zegt: 'Alles goed en wel, als geesten maar omgebracht konden worden! Dat dit niet meer gaat, moeten jullie alleen al opmaken uit het feit, dat ook wij hier precies zo verder leven alsof wij nooit werden gedood. Het is weliswaar een zo miserabel mogelijk leven maar het is en blijft toch een leven.

[8] Ik denk dat wij ons zonder omhaal gevangen moeten laten nemen en met onze vermeende vijanden gemene zaak moeten maken. Het lijkt mij trouwens dat wij feitelijk helemaal geen vijanden kunnen hebben, want hoe zouden we ons hier vijanden hebben kunnen maken, als we behalve met elkaar nog met geen enkele ziel in aanraking zijn gekomen?'

[9] De graaf zegt: 'Vriend, dat begrijpt u niet! Zijn er dan hier in deze vervloekte duivelswereld soms ook niet een heleboel Oostenrijkse, kei­zersgezinde zielen of geesten, wat gelijk staat met duivels?! Wie op aarde zwart-geel was, zal dat ook hier zijn en is dus onze vijand.'

[10] De ander zegt: 'Dat geloof ik niet, heer graaf! Zwart-geel zijn alleen de rijken. De staat moet hen maar eens arm maken en zij worden radicaal als de wolven! Wanneer zij dan pas door hun lichamelijke dood alles verliezen en hun niets anders overblijft dan een ellendig, naakt zieleleven, zal hun zwart-gele gezindheid zeker ook schipbreuk lijden.'

[11] Een derde zegt: 'Nou, zwart-geel en geestenwereld, dat past mooi bij elkaar! Men moet maar eens bedenken, waarom de onderdanen van het eigenlijke Oostenrijk zwart-geel zijn. Zij zijn zwart-geel ten eerste: uit angst voor de vele bajonetten, kanonnen en galgen. Ten tweede zijn de rijken, de militairen en de beambten het uit eigenbelang! Niet het welzijn van de volkeren, maar puur het eigenbelang gaat hun het meest ter harte. Ten derde zijn ook velen uit godsdienstige domheid zwart-geel, omdat er een heilige keizer Leopold zou zijn geweest en een vrome Ferdinand, die alle protestanten vervolgde. De laatste soort zou zich hier misschien kunnen handhaven, maar wat de eerste twee betreft, ben ik ervan overtuigd dat er hier van hen geen spoor meer valt te bekennen!'

[12] De graaf zegt: 'U hebt goed gesproken, het is waar, maar ik bedoel heel iets anders dan u, en dat zou men hier ook wel kunnen aantreffen. Het is: wraak nemen uit heerszuchtige boosaardigheid! Ha, ha, wat zegt u daarop?' De derde zegt: 'Niets anders dan: waar niets is, daar is het met alle wraak- en heerszuchtige boosaardigheid gedaan en ieder werkelijk of vermeend recht loopt op niets uit!' De graaf zegt daarop: 'Vriend, de innerlijke satanische kwaadaardigheid is een vuurworm, die niet sterft en wiens vuur nooit dooft. Wij hebben hier weliswaar niets anders dan ons ellendige bestaan, maar voor de echte boosaardigheid kan dat nog veel te weinig zijn. Men kan daarom gemakkelijk aannemen, dat het haar vurigste wens is om het zo mogelijk voor ons nog ellendiger te maken. Daarom denk ik dan ook, dat wij langzaam, met handen en voeten laverend, van deze plek moeten weggaan. Komen wij iemand tegen, dan vragen wij wie hij is. Is hij niet gevaarlijk voor ons, dan nemen we hem op. Maakt hij echter een gevaarlijke indruk, dan laten we hem weer gaan.

[13] Maar het beste zou toch zijn als wij zouden beginnen met bidden. Weliswaar heb ik op aarde nauwelijks iets voor dommer gehouden dan vooral de rozenkrans en de Latijnse gebeden, maar hier komt het mij voor dat het misschien toch goed zou zijn om tot een of andere allerhoogste Godheid te bidden. D, mijn vriend, die op aarde een franciscaan was, zult toch nog wel enkele gebeden kennen, b.v. het 'Onze Vader' in het Latijn, het Duits, Sloveens of Hongaars. Baat het niet, dan zal het ons toch ook niet kunnen schaden. Weest u daarom zo goed om ons iets voor te bidden, al is het maar voor ons plezier.'

[14] De onbarmhartige franciscaan zegt: 'Wel ja, nu nog mooier! Dat zou betekenen: het menselijk vernuft doden. Als men dan toch wil bidden, moet men weten tot wie en waarom! Alleen maar bidden om de tijd te doden, is de grootste en zondigste domheid! Want bestaat er een of andere wijze God, dan moet zo' n dom gemurmel Hem nog weerzin­wekkender voorkomen dan onszelf. Bestaat er echter geen God, dan zou het een nog grotere domheid zijn, als wij onze gebeden lieten weerklin­ken voor het absolute niets. Ik ben daarom van mening dat wij voorlopig helemaal niets moeten doen, maar alles met de grootst mogelijke rust moeten afwachten. Zo zullen wij geheel op alles zijn voorbereid, wat ons ook maar moge overkomen.

[15] Maar nu hoor ik heel dichtbij zelfs woorden, naar het mij voorkomt. Luister, daaruit zullen wij al gauw kunnen opmaken wat voor geesten zich in onze nabijheid bevinden. Aha, hebben jullie het gehoord? Ik heb nu duidelijk de woorden verstaan: 'Wenden jullie je in je hart tot Jezus, de Gekruisigde, dan zullen jullie geholpen worden.'

[16] Daarop zegt de graaf, die dezelfde woorden heeft gehoord: 'Vriend, dat ziet er fraai uit! Met zo'n echt rooms-katholieke aansporing en een eventueel handelen daarnaar zullen wij bar weinig geholpen zijn. Het verwondert mij alleen, dat wij hier enkel naar Jezus en niet tegelij­kertijd naar de hele litanie der heiligen worden verwezen. Ja, ik zou zelfs willen beweren, dat dit geen alleenzaligmakende aansporing was, maar zo'n lutheraanse of calvinistische!'

[17] De franciscaan zegt: 'Dat maakt nu ook niets meer uit! Moge nu helpen, wie helpen wil en kan! Als wij nu geholpen kunnen worden, dan is het toch om het even hoe en met welke middelen! Als ons nu door Jezus hulp wordt aangeboden, wat zal ons dan verhinderen om deze aan te nemen?'

[18] De graaf zegt: 'Heel goed, beste vriend! Weet u echter ook heel zeker, dat ons daar hulp werd aangeboden? Zouden zich niet nog andere groepen in onze nabijheid kunnen ophouden, die zich in een soortgelijke miserabele positie bevinden? Allah is groot en de leer van Mohammed, zijn profeet, is veelomvattend! Dus kunnen ook wij zeggen: 'God, als Hij al bestaat, is groot en Jezus, Zijn profeet, was nog grootser in zijn leer dan de Saraceense Mohammed. God weet waar diegenen zijn, voor wie deze aansporing bestemd is!'

 

135

 

Geheimzinnige wenken aan de ongelukkigen

Waanideeën van de graaf gehekeld door de meedogenloze

Hongaarse politiek van die tijd

 

[1] Na deze woorden horen allen duidelijk de woorden: 'Deze oproep is voor jullie bestemd, ongelovigen van het eerste uur!'

[2] De graaf schrikt behoorlijk van deze roep en de franciscaan zegt: 'Nu weten we precies voor wie het bedoeld is! Heeft mijnheer de graaf er nu ook nog bezwaar tegen om zich tot Jezus, de Gekruisigde, te wenden?'

[3] De graaf zegt: 'Wat de anderen zullen doen, zal ik in godsnaam ook maar doen. Maar vraag het ook aan de anderen. Ik heb er alleen aan toe te voegen, dat wij ons gezond verstand niet te licht moeten inruilen voor de zogenaamde christelijke deemoed. Wanneer er onder de heer­schappij van Jezus ook graven en vorsten zijn, dan is het: 'Heil Christus!' Is dat echter niet het geval, dan is het: 'Adieu Christus!' Want het zou toch ook wat zijn, als wij hier in deze wereld aan een of andere hemelse verwaande kwast eer zouden moeten bewijzen, of zelfs zijn laarzen zouden moeten poetsen!'

[4] Na deze woorden van de graaf klinken opnieuw woorden: 'Hier zijn noch graven, noch vorsten! Slechts één is de Heer, alle anderen zijn echter broeders en zusters!'

[5] Daarop zegt de franciscaan tegen de graaf: 'Wel, heer graaf, dat is toch duidelijke taal. Het komt mij voor, alsof dit treffende antwoord voor u alleen bestemd is, omdat u in deze geestenwereld nog graaf of

vorst wilt zijn. Hoe kan men echter als geest nog voorliefde hebben voor het uniform, waarin men op aarde smadelijk werd terechtgesteld? Nee, ik geef werkelijk niets voor deze redenering. Wat hebt u er nu aan, dat u op aarde een van de meest vooraanstaande magnaten van Hongarije was? Zou u een gewone varkenshoeder geweest zijn, dan zou u nu misschien nog achter een goed glas wijn en een goede schotel goelasj zitten, maar nu zet u hier hetzelfde droevige gezicht als ik en bent u met uw graventitel zo arm als een luis. Hebt u nooit gehoord, dat de bliksem de impertinente eigenschap heeft om het eerst in de hoogste voorwerpen in te slaan en dat hij de lagere pas aanraakt, als deze zich te dicht onder de hogere bevinden, zoals ossen onder een boom?'

[6] De graaf zegt: 'Het lijkt me dat u toespelingen maakt op mij! Weet u, dat ik ook hier van zoiets niet gediend ben? Want een Bathianyi is en blijft een Bathianyi, ook in de geestenwereld!'

[7] De franciscaan zegt: 'Waarschijnlijk alleen maar uit verstandelijke overwegingen! Ik wens u veel geluk en daarbij mooi weer, heer graaf! Blijft u hier in de geestenwereld maar bij uw magyaars zuiver gravenver­stand, dat u op aarde aan de galg heeft gebracht. Wie weet welke mooie, gehoornde onderscheidingen u daarvoor nog zult ontvangen!'

[8] De graaf zegt boos: 'Houd uw mond, anders vergrijp ik me nog aan u! Als u mij iets te zeggen hebt, spreek dan zoals het behoort. Laat echter achterwege mij te foppen, anders zult u ondervinden dat een graaf Bathianyi nog niet heeft opgehouden graaf te zijn. Begrijpt u dat, domme opschepper?'

[9] De franciscaan zegt: 'Pak me dan maar meteen aan en u zult er zich daardoor van overtuigen, dat een graaf Bathianyi hier totaal niets vermag! Wat voor kracht heeft zo'n geest dan wel? Wanneer is de domheid ooit sterk en machtig geweest? Ik zeg u, zolang de wereld bestaat nog nooit! U bent echter erg dom en daardoor ook in elk opzicht heel zwak, omdat u beledigd bent door wat ik zuiver voor uw bestwil heb gezegd. Op aarde hebt u eveneens laten zien, dat u bijzonder dom was, want als u verstandiger zou zijn geweest, dan zou u gehandeld hebben als Kossuth en consorten, die op het juiste moment nog hebben kunnen vluchten. U hebt zich echter als een onnozele hals laten vangen en heel heldhaftig laten doodschieten. Zegt u mij eens, of u dat slim kunt noemen?'

[10] De graaf zegt: 'Wie de schade heeft, krijgt gewoonlijk ook nog de schande! Als u dan zo' n buitengewoon schrandere kerel bent, waarom hebt u zich dan ook laten ophangen? Ik denk, wanneer volgens uw definitie sterkte met wijsheid gelijke tred houdt, dan moet u toch ook niet een van de allersterksten zijn!'

[11] De franciscaan zegt: 'Ik trek me niets aan van uw minzame opmerking, want aan de echte Magyaarse domheid heeft het mij, zelf een klein edelmanneke, nooit ontbroken. Alleen bij mij was het zo, dat ik jammer genoeg enkele weken te laat begon in te zien, hoe het er in Hongarije eigenlijk voorstond. Toen stonden er al overal galgen en talrijke kanonnen en lansen opgesteld. Vriend, toen heeft ook mijn nieuw verworven inzicht mij geen uitweg meer kunnen bieden. Maar bij u lag de zaak heel anders. U kon op uw vingers narekenen hoe die geschiedenis tenslotte moest aflopen. Maar nee, uw echt Magyaarse, aristocratische wijsheid fluisterde u in het oor: overwinnen of sterven! Wat hebt u nu aan de heldendood aan de galg? Misschien zullen enkele vrienden in Noord-Amerika voor u een gedenkzuil oprichten, maar in de wereldgeschiedenis zult u bij 1848 een armzalig plekje innemen. Dat zal dan alles zijn, wat u voor uw heldendood op aarde mag verwachten.'

[12] De graaf zegt: 'Ik word door miljoenen betreurd. Miljoenen zien het schreeuwende onrecht in, dat men mij heeft aangedaan en verwensen Oostenrijk naar de duivel. Is dat soms niets?' De franciscaan zegt: 'Ja, ja, dat klinkt allemaal heel mooi en romantisch. Misschien schrijft een Fransman daar nog eens een treurspel over, maar wij, de eigenlijke helden, leven hier ellendig voort en de vraag daarbij is: wat baat ons dit alles voor de eeuwigheid?

[13] Daarom is het hier zaak om niet meer in de oude domheid te blijven steken, maar met een dankbaar hart aan te nemen wat ons wordt aangeboden. Dan zullen wij zeker gemakkelijk vergeten wat wij op aarde voor onze inspanningen hebben gekregen. Ik denk, dat zal toch wel duidelijk genoeg zijn!'

[14] De graaf zegt: 'Ja, 'leid ons niet in verzoeking!' heet het ergens in het zekere... ja, ja, hm... hoe heet dat gebed ook al weer zo gauw? Hm, het schiet me niet te binnen. Hoe het ook mag heten, het staat nu eenmaal ergens zo; daarom zeg ik nu ook: 'Leid ons niet in verzoeking!'

[15] De franciscaan zegt: 'Wat bazelt u nu over dat 'Leid ons niet in verzoeking?' Ik begrijp het absoluut niet, want dat slaat toch op mijn redenering als een tang op een varken. Ik vraag u, verklaar u eens wat nader, als het u mogelijk zou zijn.'

[16] De graaf zegt: 'Domme kletsmajoor! Had mij toch eens laten uitspreken! Ik ben u toch ook niet in de rede gevallen, toen u mij daarnet de oren van het hoofd hebt gekletst.' De franciscaan zegt: 'Geneert u zich niet en ga maar verder met uw manier van praten, anders komen we nooit tot een eind.'

[17] 'Deze beeldspraak wil zoveel zeggen als: u wilt mij op een fraaie manier mijn titel van graaf ontnemen. Het is daarom een verzoeking, omdat u mij en iedereen probeert te ruïneren. Maar niets daarvan! Een graaf Bathianyi staat pal!' De franciscaan bij zichzelf: '...als een ezel!...' De graaf: 'Begrijpt u dat nu?'

[18] De franciscaan zegt: 'O heel goed en heel duidelijk! Eerlijk gezegd, heer graaf, uw grote aristocratische domheid heeft u aan de galg gebracht! Was u maar een klein beetje wijzer geweest, dan zou uw aardse huis zo'n smaad nooit zijn overkomen. U moet nu echter toch inzien, dat de wereld met al haar gefingeerde rechten voor u evenals voor ons allen voor eeuwig verloren is. Wat wilt u dan vervolgens nog van haar? Bovendien weigert u nu al tot ergernis van ons hele gezelschap de door Jezus Christus aangeboden hulp aan te nemen, behalve wanneer Hij u ook hier in de geestenwereld als graaf Bathianyi zou erkennen. Denkt u daar toch eens over na en spreek dan vastbesloten, maar dan niet als magnaat van Hongarije, maar als een hulpbehoevend mens, zoals wij dat allen zijn!'

 

136

 

Gesprekken over Jezus.

De religieuze ervaringen van de franciscaan

De graaf als bijbelkenner.

Het eind voorstel van de franciscaan

 

[1] De graaf zegt: 'Ja, wie of wat is uw Heer Jezus dan eigenlijk? Misschien dezelfde van wie de roomse fabel zegt, dat Hij een Zoon van God zou zijn geweest, en van wie u zelf toch eerder zei dat u nooit in Hem en Zijn rooms-kerkelijke poppenkast geloofd hebt? Of bestaat er ergens nog een andere Jezus?'

[2] De franciscaan zegt: 'Ja, dezelfde Jezus van wie de evangelische traditie zegt, dat Hij Gods Zoon is en blijft; voor eeuwig een Heer van hemel en aarde! Tijdens mijn leven op aarde geloofde ik weliswaar niet in deze traditie, omdat ze door Rome te zeer misbruikt werd. Daaruit moest ik de volgende conclusie trekken: als dit niet louter het werk van de vroegere heerszuchtige hiërarchen was, dan zou het toch onmogelijk zijn om van zo'n Godsleer zo schandelijk misbruik te maken. Want er zijn in de roomse hiërarchie in nauwelijks 1200 jaar tijd dingen gebeurd, waarvoor de hele hel diep respect moet hebben! Zou de zich vaag op de achtergrond houdende stichter van zo' n leer een Zoon van de Allerhoog­ste zijn? Werkelijk, heer graaf, het zou voor mijn geest geen geringe opgave zijn geweest zoiets te geloven.

[3] Toen ik later echter de volledige bijbel van een protestantse priester in handen kreeg, ging mij inderdaad een heel ander licht op. Ik probeerde toen tot elke prijs te ontsnappen uit de roomse geestelijke moordkuil en werd daarna liever een gewoon soldaat dan ooit weer een rooms-katho­lieke handlanger bij het doden van de geest. Ik dacht namelijk bij mezelf: het is altijd nog beter een vlees- dan een geestdoder te zijn.

[4] Daarom kan de reeds genoemde Jezus zeker wel Gods Zoon zijn en de macht hebben om ons te helpen, ook al wordt Hij door de schandalige roomse kerk nog zo verloochend. Hij is toch ook ondanks het verraad van Judas Iskariot op de derde dag op eigen kracht uit de dood opgestaan en heeft deze alle macht ontnomen. Juist door deze Jezus werd ons door een onzichtbare mond hulp aangeboden. Wij hebben allen die kostelijke woorden gehoord en aarzelen nog of we er gehoor aan zullen geven of niet! Vooral u, heer graaf, bent de hardnekkigste en bent er niet toe bereid, alsof u in deze ellendige toestand God mag weten wat te verliezen zou hebben. Ik raad u daarom voor de laatste keer aan om de aangeboden hulp aan te nemen, en zo niet, ons daarin dan verder niet meer te hinderen!'

[5] De graaf zegt: 'Wat jullie niet schaadt, zal ook mij niet het leven kosten. Ook ik wil nu de hulp aannemen! Maar enkele voorwaarden kunnen wij daarbij toch wel stellen, anders kan het ons hier vergaan als op aarde, waar wij ons ook op genade of ongenade hebben overgegeven en toen slechts ongenade hebben geoogst. Zo zou bijvoorbeeld een flinke wraakoefening op onze aardse vijanden een eerste voorwaarde zijn, en voor ons een volledige schadeloosstelling betekenen voor alles, wat we op aarde hebben verloren!'

[6] De franciscaan zegt: 'Wat voor onzin haalt u zich toch allemaal in het hoofd! Veronderstel dat u op aarde in handen van rovers zou vallen en een sterk iemand zou u willen helpen, maar u stelt hem voorwaarden, waaronder u zijn hulp wilt aannemen... zouden dan zelfs de ijsberen u niet uitlachen? Heeft men ooit gehoord, dat een bedelaar zijn weldoener voorwaarden stelt? Ach, heer graaf, daar valt niet meer over te praten! Onze aardse overgave was toch iets heel anders. Daar bood niemand ons hulp aan, maar daar luidde het: 'Genade en ongenade onder beloofde voorspraak'. Hier echter wordt ons toch uitdrukkelijk volledige hulp aangeboden. Dat kan men toch in de verste verte niet vergelijken met de aardse situatie, die ons de lichamelijke dood bracht. Ik vraag u, heer graaf, wees toch niet zo traag van begrip!'

[7] De graaf zegt: 'Ja, u hebt alweer gelijk! Ik ben wel wat dom, maar een kind dat zich gebrand heeft, is bang voor vuur. Er zullen hier wel heel andere levensomstandigheden zijn dan op aarde gebruikelijk waren, maar droevige ervaringen blijven de ziel van een ongelukkige zo sterk bij, dat hij ze niet van vandaag op morgen van zich afkan zetten. Het is mij toch zeker niet kwalijk te nemen, dat ik wat geaarzeld heb met het aannemen van de geboden hulp.

[8] Men had ons allen ook amnestie beloofd, maar toen wij dan werden uitgeleverd aan de Oostenrijkers, was er van amnestie geen sprake meer. Door zulke treurige aardse ervaringen, die men levendig naar hier heeft meegenomen, moet een mens of geest toch wel wat wantrouwig worden en bij alles uiterst voorzichtig te werk gaan.

[9] Ik erken wel dat er een God moet bestaan, zonder wie wij zeker helemaal ten onder zouden zijn gegaan en ons bestaan niet hadden kunnen bestendigen, maar deze God is almachtig en tegen Zijn oordeel kan men niet in beroep gaan. Daarin schuilen meer dan voldoende redenen om ook met het aannemen van aangeboden hulp bedachtzaam te zijn en alle omstandigheden vooraf precies te overwegen. Ik kan mij uit mijn jeugd nog nauwkeurig herinneren, dat ik eens een evangelie heb gelezen waarin sprake was van een groot gastmaal. Toen de genodigden tenslotte niet wilden komen, werden alle in de straten en pleinen aanwezige proletariërs er door de dienaren van de machtige gastheer gewoon met hun haren bijgesleept. Toen de grote eetzaal op die manier gevuld was, kwam ook de gastheer binnen, bekeek de proletarische gasten en trof er een aan, die geen zogenaamd bruiloftskleed aan had. Deze liet hij grijpen en in de gevangenis werpen! Wat ik daarmee zeggen wil? Ja, wat heeft die arme drommel dan misdaan? De dienaren brachten hem net als de anderen, die misschien toevallig wat beter gekleed waren, van de straat naar het gastmaal toe en namen geen aanstoot aan zijn kleding. Wanneer de heer dan echter komt, veroordeelt hij alleen die arme drommel, die toch zeker buiten zijn eigen schuld in de eetzaal kwam!

[10] Wanneer men over dit verhaal, waarin kennelijk de Godheid in haar willekeurig handelen wordt voorgesteld, beter nadenkt, kan men het zeker niemand kwalijk nemen, dat men zelfs bij het aanvaarden van aangeboden hulp van boven heel behoedzaam te werk gaat. Judas werd ook een stuk brood aangereikt, maar daarna werd hij toen pas echt des duivels! Zegt u mij eens, of u, na deze gegronde motivatie, mij vanwege mijn aarzeling nog voor even dom houdt als daarvoor?'

[11] De franciscaan zegt: 'Nu, heer graaf, u bent wel bijzonder goed thuis in de bijbel! Dat doet mij des te meer plezier, omdat u juist een tekst aanhaalt, die ook mij in hoge mate onrechtvaardig is voorgekomen. Er zijn nog enkele andere teksten, waardoor de anders zo goede Heer Jezus waarlijk een onverbiddelijk en volgens aardse begrippen onrecht­vaardig iemand lijkt te zijn. Daar staat tegenover dat er ook weer een heleboel teksten zijn, die heel troostvol zijn. Vanuit dit standpunt bezien zijn uw bedenkingen wel te billijken, want de macht heeft steeds het voordeel, dat zij eeuwig kan doen wat ze wil. Het goede daaraan is echter, dat men zich geen werkelijke macht kan indenken zonder volmaakte wijsheid; bovendien kan men het met een heel wijs iemand altijd beter vinden dan met iemand die dom is. Daarom denk ik, dat wij het toch kunnen wagen om de aangeboden hulp aan te nemen.

[12] Laten wij ons dan in ons hart tot Jezus, de Gekruisigde, wenden en geduldig afwachten wat er verder gebeurt. Komt er iets goeds uit voort, dan hebben we geen slechte keuze gemaakt. Zou er echter door deze keuze voor ons iets kwalijks te voorschijn komen, wel, dan keren we terug naar onze vorige situatie.'

[13] De graaf zegt: 'Alles goed en wel, maar op de allerhoogste wijsheid kan men nimmer iets afdingen. Wat zij eenmaal uitspreekt, is uitgespro­ken voor de eeuwigheid! Dat toont ook Jezus duidelijk aan, waar Hij zegt: 'Hemel en aarde zullen vergaan, maar Mijn woorden in alle eeuwigheid nooit!' Wanneer wij dus als we ons in ons hart tot Hem wenden, zouden horen: 'Weg met jullie, boosdoeners!', wat dan, vrien­den? Zolang wij niets van Hem verlangen, hoeft Hij ons denk ik ook niets te geven, noch iets goeds, noch iets slechts. Verlangen wij echter eenmaal iets, dan hebben wij voor Hem meteen de poort geopend, zodat Hij met ons kan doen wat Hij in Zijn onveranderlijke wijsheid wil.

[14] Er schiet mij juist weer een tekst ter verduidelijking van mijn mening te binnen, waarin tien maagden voorkomen, waarvan de helft wijs en de helft dwaas was. Allen verwachtten hun bruidegom. De wijze helft voorzag haar lampen van olie, de dwaze helft echter niet. Toen in de nacht het bericht kwam dat de bruidegom zou komen, waarschijnlijk al binnen een uur, vroegen de dwazen aan de wijzen om wat olie in hun lege lampen te doen, maar de onvermurwbare wijzen weigerden dit; waarschijnlijk uit pure christelijke naastenliefde? De dwazen zagen zich daardoor genoodzaakt om naar een koopman te gaan en daar voor geld hun lampen met olie te laten vullen. Zij keren daarop vol goede moed naar het huis, waar de bruidegom verwacht wordt, terug, maar de huisdeur was al afgesloten. De bruidegom was namelijk al spoedig gekomen en zelfs eerder dan zij terug kwamen met hun gevulde olielam­pen. Toen de armen geheel argeloos op de deur klopten en vroegen om te worden binnen gelaten, donderde de stem van de bruidegom hun ruw tegemoet: 'Weg met jullie! Ik heb jullie nog nooit erkend, ik ken jullie niet!'

[15] Menselijk bekeken is dit eerlijk gezegd impertinent grof, onrecht­vaardig en strikt genomen ook onjuist, als onder de bruidegom de Godheid moet worden verstaan, want hoe kan de Godheid tot iemand zeggen: 'Ik ken u niet!', waar Zij anderzijds toch ook leert, dat Zij zelfs alle haren op het hoofd van een mens telt! Maar wie kan de almachtige Godheid ongelijk geven? Zij laat het hopeloos koud worden, ook als daar duizenden door bevriezen. Zelfs wanneer miljoenen arme drommels om warmte vragen, blijft het toch koud, zolang de Godheid het volgens Haar wijsheid koud wil hebben. Zo laat Zij ook zonder genade het mooiste zaaigoed door vorst en hagel vernielen en niemand kan Haar dat beletten. Ik zeg je, wie zich van de Godheid afhankelijk maakt, heeft de ellende al in huis gehaald. Wat had de vijf dwaze maagden soms kunnen overkomen, als zij helemaal niet naar het huis van de bruidegom zouden zijn teruggekeerd? De grofheid was hun tenminste bespaard gebleven, omdat zij dan de bijzonder grove bruidegom geen gelegenheid zouden hebben gegeven om de deur voor hun neus te vergrendelen. Daarom ben ik van mening dat we aan de stem van God dan pas volkomen gehoor moeten geven, als we van Zijn welwillendheid ten opzichte van ons overtuigd zijn. Anders blijven wij maar waar we zijn, want ik vertrouw de almachtige Godheid niet!'

[16] De franciscaan zegt: 'Heer graaf, u benadert deze kwestie wat al te behoedzaam. Ik zeg u, men moet de woorden van God niet zo letterlijk nemen, daar de hele Schrift toch enkel een zinnebeeldige voorstelling is van de hogere moraal, zoals een volmaakt mens die zou moeten hebben. Onder de lampolie wordt hoofdzakelijk de ware liefde tot God verstaan en onder het licht van de lamp de uit de liefde voortvloeiende wijsheid. De dwaze maagden hadden echter geen liefde en wilden ook de anderen hun liefde ontnemen, maar deze waren verstandiger en lieten zich niet misleiden. Zij gelastten de liefdelozen om de wereld in te gaan opdat zij daar de liefdesolie zouden kunnen halen. De liefdelozen gingen en vulden hun lampen, of beter gezegd hun harten, vol wereldse liefdesolie. Toen zij met de wereldse liefde in het huis van de bruidegom wilden terugkeren (waarin wij ons hier, zoals ik mij niet zonder reden voorstel, reeds geruime tijd bevinden), of beter gezegd: toen zij zonder ware liefde bij God aankwamen en toegang tot het hemelrijk verlangden, kon de Godheid toch nauwelijks iets anders tot hen zeggen dan: 'Ik ken jullie niet met die liefde van jullie, die Ik nooit als de Mijne heb voorbestemd! Ga dus daarheen, waar je liefde van afkomstig is!' Ziet u, heer graaf, zo begrijp ik deze en nog veel andere teksten, en zo is het ook bedoeld. Daarom meen ik dan ook, dat u de Godheid van al te veel hardheid beschuldigt. Laten wij ons nu eens allen daaroverheen zetten en de geboden hulp aangrijpen! Werkelijk, het kan ons niet zo slecht vergaan, dat zegt mijn hart me!'

[17] Een ander uit het gezelschap, die erbij staat, zegt: 'Dat geloof ik toch ook! Het evangelie is absoluut metaforisch en moet goed begrepen worden, omdat alles metaforisch is!' De graaf zegt: 'Ik verzoek u, wees zo goed om uw tong te bedwingen, anders worden wij allemaal misselijk! Was onze terechtstelling op aarde soms ook metaforisch of zelfs louter provisorisch? Of is Jezus soms ook metaforisch aan het kruis genageld?' De terechtgewezene zegt: 'O nee, dat was niet metaforisch, dat was werkelijkheid, anders zouden wij niet verlost zijn!' De graaf zegt: 'Mooie verlossing is dat, tot nu toe is mij daarvan tenminste niets gebleken. Vooral deze Egyptische duisternis en onze volstrekt lege magen zijn de meest sprekende bewijzen van de verlossing. Werkelijk, deze verlossing doet zijn naam eer aan! Op aarde: dood aan de galg, en hier: de eeuwige duisternis. Dat zijn werkelijk tastbare bewijzen van de grote verlossing die ons te beurt valt! Bevalt zij jullie, beste vrienden?'

[18] Een ander zegt: 'Tot nu toe heeft het er met de verlossing bar slecht uitgezien. Anderzijds moet ik echter bekennen, dat we eigenlijk nog nooit iets gedaan hebben, waardoor wij hadden kunnen delen in de verlossing. Als de galg uiteindelijk niet een flinke portie van onze doodzonden heeft uitgewist, dan ziet het er, als men hier werkelijk volgens de tien geboden te werk gaat, met onze verlossing verdraaid slecht uit. Van een of andere christelijke deugd was namelijk bij ons allen nauwelijks sprake. Ik zou er daarom sterk vóór zijn om de aangeboden hulp meteen te aanvaarden, anders zou het ons nog heel slecht kunnen vergaan! Wij hebben helemaal niets, waarop wij ons kunnen beroepen; hoogstens op onze grenzeloze domheid en in het beste geval op de genade en erbarming van Jezus Christus!'

[19] De franciscaan zegt: 'Recht uit mijn hart gesproken! Zo is het! De genade en erbarming van God, Jezus Christus... of wij zijn allen aan de duivel overgeleverd! Dat waren wij immers al op aarde, vooral de laatste tijd; wij hadden bitter weinig medelijden met de honderdvoudige ellende van onze medemensen. Wij dreven hen als kalveren voor ons uit en schopten hen het slagveld op. Onze vijanden verging het jammerlijk wanneer zij door ons gevangen genomen werden. Om kort te gaan, als wij nog wraakgevoelens koesteren ten opzichte van diegenen door wier handen wij zijn gevallen, hoe groot zal dan de wraak zijn die wij hebben te verwachten van de vele duizenden, die door onze handen zijn gevallen en die even goede, sommigen misschien wel honderd keer betere mensen waren dan wij!

[20] Daarom meen ik: laten wij van ganser harte allen vergeven, die ons moreel en fysiek mishandeld en tenslotte gekruisigd hebben, want ook wij wisten het leven van duizenden heel stevig aan het kruis te slaan. Wat denkt u, heer graaf, heb ik gelijk of niet?'

[21] De graaf zegt: 'Ja, helaas! Maar het maakt me juist bevreesd, dat het ons tenslotte zal vergaan als de vijf dwaze maagden. Zodra wij aankloppen, zullen we meteen de uitspraak van het vonnis vernemen, en dan... voor eeuwig goede nacht!'

 

 

137

 

De trots van de graaf komt nog eens boven

Aardse politiek vanuit het perspectief van het hiernamaals

De generaal en Robert over de twist van deze geesten

Het grote geduld van de Heer

 

[1] De franciscaan zegt: 'Heer graaf, daar valt niet veel op te zeggen. Het ongelijk is nu eenmaal aan onze zijde, nu komt het slechts op Gods genade aan. Neemt deze ons aan, dan zijn wij niet verloren. Laat deze ons echter in de steek, dan zijn we voor eeuwig verloren.'

[2] Opgewonden zegt de graaf: 'Wat zegt u daar, het ongelijk zou aan onze zijde zijn? Waar leeft de God, die mij dat zou kunnen bewijzen? Stammen wij niet rechtstreeks van Attila af? Hebben onze voorouders niet het prachtige Hongarije voor ons bevochten? Hebben wij dit land niet al meer dan duizend jaar in ons bezit? Wijzelf hebben onze koningen gekozen en hebben ons nooit hoeven beperken tot het huis Habsburg. Dat wij het lang genoeg hebben gehandhaafd, was onze vrije, Magyaarse, grootmoedige wil. Hoe konden wij verkeerd doen door hem, die wij nooit tot koning hebben gezalfd, vervallen te verklaren van de Hongaarse troon, daar hij ten onrechte op deze troon aanspraak had gemaakt? Zijn oom, de rechtmatige koning van Hongarije, had immers volgens de Pragmatieke Sanctie nooit het recht om zonder onze instemming in zijn plaats een koning voor ons machtige rijk te installeren! En u spreekt over ongelijk aan onze zijde?'

[3] De franciscaan zegt: 'Maar om godswil, spreek hier in het gees­tenrijk toch niet zo ultra-Magyaars dom! Zeg mij eens, heeft de Godheid dit land soms aan Attila geschonken, zoals het beloofde land Kanaän aan de Israëlieten? Of heeft Attila het niet veeleer met de wapens veroverd en het zo onrechtmatig geroofd van de oude oorspronkelijke bewoners? Is dat een rechtmatig bezit voor God? Oostenrijk had werkelijk grotere en oudere rechten op ons rijk dan we ooit wilden toegeven. Oostenrijk heeft Hongarije heroverd op de Turken en het weer aan ons teruggege­ven onder het enige voorbehoud, dat de Habsburgers steeds het eerste recht zouden hebben op de kroon van Hongarije. Waarom doen wij dan nu alsof we onze eigen boontjes hebben gedopt? Ziet u, dat komt door onze hoogmoed. Wij zijn onder de scepter van Oostenrijk te rijk en te machtig geworden en wilden toen ons rijk zelfstandig beheren en veel van ons doen spreken.

[4] Maar dat beviel de goede God niet en Hij trok een streep door onze rekening. U heer graaf, als echte zoon van Attila, staat het nu vrij om protest aan te tekenen tegen de almachtige God. Wie weet wat voor merkwaardige gevolgen dat nog zal hebben. Ik wens u veel geluk en mooi weer erbij!

[5] Weet u dan niet, dat er in de Heilige Schrift staat, dat alles wat voor het oog van de wereld groot wil zijn, voor God een gruwel is? Wij wilden echter groot en machtig zijn en nu zitten we mooi in de puree! Als we die domheden nog wat verder op de spits drijven, kan het ons gebeuren dat we een echt hels stukje gebraad met zwavelsalade als eeuwige lekkernij krijgen opgedist! Dan blijft ons verder werkelijk niets meer te wensen over; zo'n klein voorproefje hebben we inmiddels al. Laten wij maar volharden in onze halsstarrigheid, dan zal het nog wel beter worden! Een oud spreekwoord zegt: 'Wat de hel wil, zal haar niet bespaard blijven!' Ik ben nu uitgesproken.'

[6] De graaf zegt: 'Heel goed gedaan, mijnheer zwart-geel! Het is alleen jammer, dat u met deze argumenten niet twaalf maanden eerder op aarde voor de dag bent gekomen; dan moest het wel heel gek lopen, als u niet allang een winstgevend baantje bij het Weens ministerie zou hebben gekregen. Werkelijk, zo'n prachtige argumentatie zou zelfs een vorst Metternich niet hebben misstaan.

[7] Mocht u toch spoedig met Jezus de Heer een vriendschappelijke ontmoeting hebben, probeert u Hem er dan toe te bewegen om enkele hemelse onderscheidingstekenen naar de aarde te sturen en ze als bewijs van Zijn welgezindheid aan diegenen uit te reiken, die zich tijdens de gebeurtenissen rondom onze ophanging het meest daadkrachtig hebben betoond. Want ziet u, het ophangen van mensen moet bij Jezus de Heer wel een bijzonder hoge waarde hebben, daar Hijzelf een soortgelijke dood is gestorven. Nee, ik had nooit gedacht, dat u een zo welgezind iemand zou zijn. Het ophangen moet u bijzonder goed gedaan hebben, omdat u nu de Oostenrijkse regering daar zo dankbaar voor bent!'

[8] De franciscaan zegt: 'Beste heer graaf, u wilt mij plagen als een kwajongen, maar dat doet me niets, want ik weet waarom ik zo heb gesproken. U hebt echter van al mijn woorden helemaal niets begrepen, daarom is het u ook te vergeven dat u zo praat. Prees ik dan de handelwijze van de Oostenrijkse regering? Mijnheer, ik ken de gebreken van Oostenrijk even goed als wie dan ook. De Oostenrijkse keizer is als een soort Vesuvius voor alle gewesten van Oostenrijk, dat weet de Heer Jezus. Wij wilden echter met alle geweld een evenbeeld daarvan worden en dat was nu juist verkeerd. Daarom hebben wij, vanuit Gods standpunt bekeken, het ongelijk aan onze kant!

[9] Wij hebben nu de plicht, dit ongelijk in te zien en dit in ons hart tegenover God de Heer toe te geven. Heeft God niet ooit gezegd: 'In Mijn toorn heb Ik jullie een koning gegeven!' Als het koningschap al een gevolg van de toorn is, waarom streefden wij er dan naar? Wij kregen ook de toorn van God als eerste toegift op de koning. Hadden wij in plaats van om Gods toorn, om Zijn liefde gestreden, dan zou het waarschijnlijk lichter om ons heen zijn dan nu het geval is!

[10] Jezus echter wil, zoals mij nu helder voor ogen staat, op zeker hoogst wijze gronden het aantal regenten verminderen en niet vermeer­deren. Zodoende zijn wij, die in Europa nog een nieuw, vrij koninkrijk erbij wilden stichten, op het juiste moment bij Hem aanbeland. Moeten wij hier soms nog aan het verwezenlijken van dit idee blijven vasthouden en daardoor voor eeuwig te gronde gaan? Heer graaf, laat toch eindelijk eens deze aardse hoogmoedswaanzin varen! Het is genoeg dat wij daar­voor op aarde op gepaste wijze aan ons einde zijn gekomen!'

[11] De bewuste generaal, die zich in de eerste zaal van het huis bevindt, zegt tegen Robert, die zo juist met Helena uit de tweede zaal is gekomen: 'Luister, dat is toch een langdradige geschiedenis! Wat deze ongelukkige geesten daar buiten bij elkaar bazelen, is werkelijk onge­hoord! Daar overtreft letterlijk de ene domheid de andere. Nu twisten die kerels er al een halve eeuwigheid over, of ze de aangeboden hulp van de Heer zullen aannemen of niet! Nee, zoiets zou in de hele oneindigheid niet gauw een tweede keer mogen voorkomen! Hoe lang zouden wij nog geduld moeten hebben met deze kletsmajoors?'

[12] Robert zegt: 'Beste vriend en broeder, de Heer is hier de levende maatstaf voor ons allen. Kijk maar door deze deur de zaal in en zie hoe Hij zich met de Zijnen onderhoudt en er juist over spreekt hoe men verder met deze dertig te werk moet gaan. Bespeuren wij allen hier ook maar het geringste ongeduld op Zijn heilige aangezicht?' De generaal zegt: 'Nee, waarachtig! Goddelijke rust en eeuwig dezelfde hoogste gratie stralen van Zijn hele wezen.'

[13] Robert vervolgt: 'Zie je, broeder, dat is onze maatstafvoor geduld en liefde. Voor Hem zijn er geen vijanden; de conservatieven zijn net zogoed Zijn kinderen als de radicalen. Hij zorgt voor allen. Als een of andere vader op aarde veel kinderen heeft die in twist en tweedracht met elkaar leven, dan bestraft hij de kwaadwilligsten, maar zijn liefde, die voor allen gelijk is, kan hij toch niet verloochenen en daarom doet hij steeds zijn best om voor allen zo goed mogelijk te zorgen. Wat betekent voor de Heer het aardse conservatieve of radicale karakter van de mensen? Hij tuchtigt de kwaadwilligen ook wel, maar juist door deze tuchtiging zorgt Hij des te meer voor hen. Hij is nog steeds Dezelfde, die de negenennegentig schapen binnen de omheining achterlaat om het honderdste te gaan zoeken, dat Hij dan met de grootste vreugde in Zijn grote schaapskooi brengt, die aan alle kanten omheind is door Zijn goddelijke genade, liefde en erbarming.

[14] En zo moeten dan ook wij met Zijn kinderen, onze broeders, het grootste geduld hebben, want hier zijn geen tegenstanders meer, maar louter kinderen van een en dezelfde Vader! Wij zeggen hier nimmer: 'Heer, Oostenrijk handelt tegen Uw ordening... straf het' of: 'de Hon­garen hebben tegen Uw wet gehandeld... tuchtig hen!' In plaats daarvan zeggen wij: '0 Vader, kijk genadig neer op de arme aarde en verlicht onze zwakke broeders, van welke partij zij ook mogen zijn, en help hen allen!' De Heer zegt dan genadig tegen ons: 'Waar vragen jullie toch om? Hebben jullie soms meer liefde voor jullie broeders en zusters dan Ik als Vader van allen?' Op zo'n wedervraag worden wij dan allemaal sprake­loos ten overstaan van de grote liefde van de eeuwig Heilige Vader.

[15] Hij houdt van allen evenveel. Zij die tot Hem willen komen, worden ook opgenomen, niemand uitgezonderd. Zoals Hij Zijn zon laat schijnen over waardigen en onwaardigen en Zijn regen laat vallen op edele en onedele gewassen, zo is ook Zijn genade, liefde en erbarming. Zij spreidt zich gelijkmatig over allen uit en niet zelden komt juist over de zwaksten een hele wolkbreuk van Zijn grootste liefde, geduld, genade en erbarming!

[16] Hebt nog een beetje geduld en jullie zullen zien wat de liefde van de Heer vermag. Juist bij deze dertig zal Zijn erbarming op een heel bijzondere manier aan de dag treden.'

 

138

 

De graaf en de franciscaan over de pas vernomen stemmen

De graaf heeft nog steeds bedenkingen

Een man uit het volk roept Jezus aan

 

[1] De dertig die zich buiten bevinden, horen dit gesprek; graaf Bathianyi zelfs heel duidelijk, woord voor woord.

[2] De graaf verbaast zich daarover ten zeerste en zegt tot de francis­caan: 'Vriend, heeft u deze troostvolle woorden vernomen? Naar het mij voorkomt hebben u noch ik gelijk. De eerste stem was weliswaar bars en vol ongeduld, maar daarna verhief zich een andere, buitengewoon aangename engelenstem, die als balsem over mijn bedrukte borst vloeide. Ja vriend, zo bevalt de Heer Jezus mij wel, maar zoals u Hem mij hebt afgeschilderd, zou ik Hem werkelijk nooit hebben kunnen aannemen.'

[3] De franciscaan zegt: 'Hij, die meer geeft dan hij heeft, is een schelm en een grote schoft. Mijn mening was tenminste eerlijk, al was ik soms wat grof. Daar het hier voor ons allemaal even duister is, is het ook niet te verwonderen, dat onze controversen niet al te helder aan het licht konden komen! In wezen had ik echter toch gelijk, toen ik trachtte u ertoe te bewegen de hulp, die ons door de Heer Jezus werd aangeboden, aan te nemen. Mijnheer de graaf was echter vastbesloten om deze hulp niet aan te nemen, hoogstens onder allerlei belachelijke en ergerlijke voorwaarden. Nu hebt u het met eigen oren gehoord en daarom denk ik, dat u van nu af aan geen bezwaren meer zult maken.

[4] Dat ik Christus, de eeuwige Zoon van de Allerhoogste, niet zo ken als Zijn engelen Hem kennen, zal toch gemakkelijk te begrijpen zijn. Toch wist ik wel, dat de goede Heer Jezus helemaal niet zo tiranniek en onverbiddelijk is als de heilige Ignatius van Loyola het heeft voorgesteld. Ik heb namelijk steeds het vers voor ogen gehad, waarin Jezus eens sprak: 'Komt allen tot Mij, die uitgeput zijn en onder lasten gebukt gaan; Ik zal jullie allen verkwikken!' Helaas hebben de roomse priesters dit op de lofwaardige biechtstoel betrokken, waar alleen de Heer Jezus diegenen die uitgeput zijn en onder lasten gebukt gaan, zou aannemen en ver­kwikken. Deze verkwikking door de biechtstoel heeft echter reeds menige zwakke tot wanhoop gebracht en velen hun bezit, rust en leven ontnomen; toestanden die werkelijk weinig verkwikkends te zien geven! Ik dacht eigenlijk bij mezelf, dat een buitengewoon goed mens zeker anders zou willen omgaan met de uitgeputte en belaste mensen dan de heilige roomse, alleenzaligmakende kerk, die na het verdoemen van de arme ketters naar de eeuwige hellepijnen zich het middagmaal volkomen onbezorgd laat smaken alsof er in het geheel niets gebeurd zou zijn, en daarbij nog het lefheeft zichzelf een uiterst liefdevolle moeder te noemen!

[5] Ik meen dus: belast en vermoeid zijn wij al en wij hebben alle reden ons naar de uiterst liefdevolle Heer Jezus te begeven en Hem om de beloofde en aangeboden verkwikking te smeken. Ik ben bereid een begin te maken. Wie mij wil volgen, doet maar wat ik nu onherroepelijk zal doen!'

[6] De graaf zegt: 'Wacht toch nog even! Misschien krijgen we nog enkele wenken uit de onzichtbare mond, zodat we weten hoe we deze zaak moeten aanpakken. Men kan bij de allerhoogste Heer toch niet zomaar met de deur in huis vallen. U hebt werkelijk een helder verstand, ondanks de duisternis die ons omgeeft, maar u maakt de fout, dat u de hoogst mystieke levensverhoudingen van deze wereld met al te natuur­lijke ogen bekijkt en hier net zo wilt handelen als op aarde in het huis van uw ouders. Weet u dan, wat zich hier boven en onder ons bevindt? Dat wil zeggen dat men zich hier nauwkeurig moet laten informeren, voordat men ook maar de eerste stap waagt.

[7] Ik ben geenszins meer tegen het aannemen van de aangeboden hulp, ja, ik verheug mij er zelfs kinderlijk op. Ik zal u nog meer zeggen: mijn innigste wens is nu, Christus, de Heer van eeuwigheid, te zien en in de grootste liefde aan Zijn voeten neer te vallen en, zo mogelijk, daar uit liefde te sterven. Maar vriend, meteen de hele hand vastgrijpen wanneer heel mystiek de pink wordt getoond, dat gaat niet!

[8] Hoffelijkheid als uithangbord van een dankbaar en deemoedig hart wordt op aarde graag gezien, maar vrijpostige brutaliteit wordt slecht gewaardeerd. Moeten wij dan nu in het rijk van het eigenlijke leven aannemen, dat men hier onbeleefd moet zijn als een straatjongen om bij de hoogste Heer der oneindigheid iets gedaan te krijgen? Daarom, beste vriend, bedenk wel: 'Haastige spoed is zelden goed!'; dan zal volgens mij alles wel goed komen.'

[9] De franciscaan zegt: 'Wel ja, wat dit betreft zult u deze keer geen ongelijk hebben. Wij moeten inderdaad met de diepste eerbied voor God verschijnen, alhoewel allereerst alleen in het hart. Daarom wachten we nog even, misschien horen we nog eenmaal iets troostends.'

[10] Na deze woorden van de franciscaan wordt het hele gezelschap stil en luistert of het niet ergens iets hoort, maar van geen enkele kant komt een woord.

[11] Na een tijdje vruchteloos wachten, komt er een uit het gezelschap naar de graaf toe en zegt: 'Vriend, ik was steeds een Magyaar naar lichaam en ziel en vreesde dood noch duivel. Mijn hele leven was gewijd aan de zware dienst voor Hongarije. Geen God had mij tot iets anders kunnen bewegen dan tot het dienen van het heil voor ons vaderland, maar ons aller inzicht was een hersenschim. Want wat wij ook deden in de vaste veronderstelling het vaderland te dienen, dat deden wij zonder God. Wel spraken wij gebeden uit voor het oor van het volk om het te bekoren, maar waar was toen ons hart, waar ons geloof, waar onze echte liefde voor God en voor het volk?

[12] Wij wisten dat we zwak stonden en wachtten daarbij op hulp van buitenaf. Maar deze kwam niet en wij moesten ons laten welgevallen, dat als gevolg van onze grootdoenerij, onze tegenpartij de hulp van Rusland inriep en ook kreeg. Tenslotte moest wel aan het licht komen hoe wij ervoor stonden. Het resultaat was, dat wij ons volk niet alleen niet hebben geholpen, maar slechts onze hoop in rook hebben zien opgaan.

[13] Daaruit maak ik op, dat wij ons ook hier niet op andere hulp moeten verlaten. In het wonderbaarlijk klinkende voorstel luidde het: 'wenden jullie je tot de Heer Jezus en jullie zullen worden geholpen!' Over het voor en tegen hiervan heb ik nu al tot vervelens toe tussen jou en de franciscaan een grote hoeveelheid woorden horen verspillen. Hoeveel beter is het daardoor nu met ons geworden? Wij staan nog steeds op dezelfde plek! Daarom nu niet langer gedraald, maar gehandeld naar de gestelde voorwaarde! Anders ga ik ervandoor en zal geheel voor mij alleen handelen!'

[14] De graaf zegt: 'Mijn beste vriend, het is heel merkwaardig dat in deze schimmige geestenwereld alle radicalen zwart-geel worden! Straks is de Godheid Zelf nog helemaal zwart-geel!'

[15] De ander valt hem opgewonden in de rede: 'Hé, zeg me in Godsnaam eens, wat heb jij dan gewonnen als anti-zwart-gele weldoener van het volk? Dat wij beiden en misschien nog enkele tientallen werden opgehangen, is echt onze enige winst! Ons anti-zwart-gele gedrag moet de lieve Godheid trouwens ook niet erg welgevallig zijn geweest, anders zouden wij na onze berechting toch zeker niet in zo'n erbarmelijke situatie terecht zijn gekomen.

[16] Kijk vriend, ofschoon wij ons hier in een volledige duisternis bevinden, wordt het mij in mijn hart toch steeds lichter. Ik zie nu heel duidelijk in dat de mens niet voor de aarde, waarop hij slechts een voorbereidingsleven door moet maken, maar voor een eeuwigdurende geestenwereld is geschapen, waarin de hoogste zaligheid zich heel gemak­kelijk kan manifesteren.

[17] Waren wij maar liever de Oostenrijkse regering trouwen onder­danig gebleven, en hadden wij ons menige vorm van dwang, die bedoeld was voor het algemeen welzijn, laten welgevallen, dan zouden wij er nu beter voorstaan. Daar wij echter de, zeker door Gods toedoen aangestel­de, regering niet langer gehoorzaamd hebben en zelf regenten wilden worden, hebben wij het loon daarvoor nu dan ook ontvangen. Het is genoeg, dat we op aarde meesterstukken van menselijke domheid aan het licht hebben gebracht. Moeten wij soms ook hier daar nog gebruik van maken? Ik ben liever voor eeuwig een heel gewone inwoner van de een of andere zwart-gele hemel, dan in de hel een radicale koning.

[18] Ik bind mij nooit meer aan welke kleur dan ook, behalve aan die van gehoorzaamheid en ware deemoed. Daarom roep ik nu luid:

[19] Hoogverheven, rechtvaardige en liefdevolste Heer en God Jezus, U die ook mij hebt verlost door Uw heilig bloed aan het kruis, help mij en, indien mogelijk, ons allen uit deze duistere, benarde toestand. Luister niet naar het heerszuchtige, domme gezwets van een hoogadellijke, zelfzuchtige democraat bij wie het gewone volk toch altijd nog gepeupel heette, maar luister toch naar ons, arme drommels en help ons allen op grond van Uw genade en barmhartigheid uit deze grote ellende, die zeker al enkele duizenden aardse jaren duurt!'

 

139

 

Het begint bij de graaf te dagen

Een hooggebergte en een paleis worden zichtbaar

Liefdevolle lessen over de ordening in het hiernamaals

 

[1] De graaf springt bijna uit zijn vel van ergernis bij deze aanroep van de spreker en wil wegvluchten, maar de franciscaan houdt hem aan zijn jas vast en zegt: 'Heer graaf, geen stap verder! U hebt in Hongarije als eerste minister over ons geheerst. Het wordt nu lichter, de eeuwige rechter komt; u zult zich tegenover Hem moeten verantwoorden! Be­grijpt u mij?'

[2] De graaf, geheel ontdaan over de bevreemdende ernst van de franciscaan en nog vol ergernis over het gebed van de spreker, geraakt compleet in verwarring, maar zegt dan zacht en beheerst: 'Ja, ja, ik vind alles al goed hoor, maar alsjeblieft, breng me niet als een roofmoordenaar om. Val me toch niet zo aan, ik wil immers alles wel doen!' De franciscaan zegt: 'Nou, goed dan, maar hoe zal het u vergaan voor de eeuwige Rechter, en ons als uw medeplichtigen?'

[3] De graaf zegt: 'Maar beste vriend, hebt u dan zoëven niet gehoord, dat de Heer voor ons allen genadig en barmhartig wil zijn? Waarom zou Hij ons dan willen oordelen, of waartoe zou de Almachtige en Alwetende eerst een confrontatie willen met Zijn schepselen, om hen door hun eigen bekentenis ertoe te brengen in te zien, dat zij terecht worden verdoemd? 0, het is verdraaid zwak van een rooms-katholieke ordepries­ter om de Godheid menselijke zwakheden toe te dichten. God is goed en genadig, voor wie Hij goed en genadig wil zijn, maar voor hen die Hij wil laten vallen, helpt niets meer, het allerminst de voorspraak van een Hongaarse graaf. Ik geloof echter, dat de lieve God niet zal kijken naar de rommel die wij elkaar voor de deur hebben geveegd. Begrijpt u dat, beste pater-meedogenloos?'

[4] De franciscaan zegt: 'Al goed, heer graaf, wij zullen wel zien wie er tenslotte gelijk zal hebben. Het wordt nu steeds lichter vanuit het oosten, naar het mij voorkomt. Als die ellendige nevel er maar niet zou

zijn! Anders zouden we bij dit licht toch al hier of daar iets moeten kunnen onderscheiden, als er hier tenminste iets te onderscheiden valt.'

[5] De spreker vervolgt: 'Beste vrienden en broeders, er is een goed idee in mijn ziel opgekomen en dat wil ik jullie meedelen. Kijk, wij zijn allen even ongelukkig geworden en niemand heeft iets voor op de ander. Hoe zou het zijn, als wij eens in echte broederliefde en vriendschap bij elkaar bleven en, zonder elkaar verwijten te maken, afwachtten hoe Gods almacht over ons zal beschikken? Het is toch al erg genoeg, dat we voor God zo bang zijn als een duif voor de klauwen van een arend. Denken jullie dan dat Gods oordeel over ons daardoor milder zal uitVallen? God doet wat Hij wil en geen eeuwigheid brengt Hem van Zijn eens genomen besluit af. Laten wij daarom tenminste onder elkaar vriendelijk zijn, mocht de Godheid ons misschien niet al te vriendelijk tegemoet treden! Het wordt nu werkelijk steeds lichter en daar boven lijkt de hemel me ook al echt blauw, maar sterren kan ik nog niet waarnemen. Waarschijn­lijk zullen er hier ook geen zijn.'

[6] De graaf zegt: 'Bravo, vriend Miklosch, uw taal bevalt mij honderd keer beter dan die van pater Cyprianus. Werkelijk, een paap blijft toch eeuwig een gevoelloos wezen! Maar alles zij hem vergeven! Van nu af aan zal ik mij nooit meer boven iemand plaatsen, ook niet boven mijn ergste vijand. God geve ons allen een juist inzicht en een wederzijds, standvastig geduld. Zijn wil zij met ons allen!'

[7] Na deze woorden van de graaf wordt de nevel dunner en het komt allen voor alsof ze zich nog niet zo lang in deze omgeving bevonden.

[8] Miklosch zegt na een poosje, als hij in westelijke en noordelijke richting een machtig gebergte ontdekt: '0 vrienden, daar, kijk daar eens! Land, hooggebergte! Eindelijk voor het eerst land in deze wereld en nog wel van het hooggebergte! Er gaat in de eeuwigheid niets boven de majesteitelijke aanblik van het hooggebergte. Dat kalmeert op wonder­lijke wijze de anders vaak zo angstige ziel van de mens en zijn hart wordt in het geloof in een almachtige God gesterkt en ontbrandt in liefde tot Hem. 0, wat doet de aanblik van dit reusachtige hooggebergte me goed! Vooral de top in het noordwesten is iets geweldigs. Werkelijk, bij deze vergeleken kunnen de hoogste toppen der aarde nauwelijks heuveltjes worden genoemd. Zien jullie dit prachtige hooggebergte ook?'

[9] Allen zeggen: 'Jazeker, wij zien het, maar het moet nog heel ver van hier verwijderd zijn; men kan dat opmaken uit de grijsblauwe kleur. Bijna moet men zijn nek uitrekken om die hoogste top te zien. Dat moet toch wel een hoogte zijn! God zij honderd keer geprezen, dat wij toch eens iets te zien krijgen! 0, dat is heerlijk, men zou zich bijna de ogen uitkijken. Toch is het merkwaardig, dat naar het zuiden en vooral naar het oosten toe alles nog in nevel gehuld is. Toch komt een zekere helderheid alleen vanuit het oosten. De zon, als er hier al een is, moet nog diep onder de horizon staan, omdat er zelfs op de hoogste toppen geen stralen vallen.'

[10] De graaf zegt: 'Maar zoals ik opmerk, ligt de hoogste top al binnen het bereik van de stralen, anders zou hij niet zo roodachtig schitteren. Het is werkelijk iets buitengewoon majesteitelijks, de aanblik van zo' n gebergte! Vrienden, als wij hier nu nog een gids zouden hebben, zou ik echt een van de eersten zijn om te besluiten zo'n gebergte te beklimmen. Vanaf de zuidelijke kant moet die top niet eens zo moeilijk te beklimmen zijn, en we hebben hier nu ook bepaald niets te verzuimen. Wel, pater Cyprianus, wat zegt u ervan?'

[11] De franciscaan zegt: 'Wat moet ik daarop zeggen? Ik heb genoeg gesproken en men heeft niet naar mij geluisterd, maar mij voor een meedogenloze uitgescholden. Daarom houd ik mij nu stil en wil alleen maar luisteren en als het gehoorde mij aanspreekt, ernaar handelen! Gaan jullie de bergen in, dan zal ik niet alleen achterblijven. Ik denk echter dat niemand van ons ooit hoofdpijn zal krijgen op die onmetelijk hoge top, want men wordt al duizelig bij het naar boven kijken; hoe zou het iemand daarboven dan wel niet vergaan!'

[12] Miklosch zegt: 'Ja, zo denk ik er ook over! Wij zijn hier weliswaar geesten en daardoor heel wat lichter dan op aarde, maar van zo'n hoogte zou ik toch ook niet graag een salto mortale wagen. Laten we daarom nog een tijdje hier blijven totdat het wat lichter wordt; dan zal wel blijken wat ons verder te doen staat. Het komt mij in de geest voor, alsof wij hier binnenkort heel bijzonder bezoek zullen krijgen, en als mijn gevoel me niet bedriegt, komt daar juist vanuit het oosten al iemand recht op ons af.'

[13] De graaf zegt: 'Ja, ik zie ook iemand in een rijkgeplooid gewaad! Misschien is dat weer een nieuw aangekomene van de lieve aarde; is het soms iemand die net als wij is veroordeeld?'

[14] De franciscaan zegt: 'Dan zou hij net als wij nog in aardse lompen gehuld moeten zijn. Sinds de oude Grieken en Romeinen draagt geen mens op aarde meer een geplooid gewaad. Het moet wel een heel oude burger van deze wereld zijn. Wel, spoedig zal wel blijken wie hij is en wat zijn ambt mag zijn. Ik zal roepen of hij bij ons wil komen!'

[15] Miklosch zegt: 'Ik geloof dat we hem helemaal niet hoeven te roepen, hij komt toch al recht op ons af. Zijn nadering maakt een goede, zelfs weldadige indruk op mijn innerlijk. Dat moet een goed mens of

een goede geest zijn. Het wordt nu ook lichter naarmate hij dichterbij komt en dat is iets heel merkwaardigs. Kijk daar eens naar het oosten; ergens achter die man ontwaar ik opeens door de nog dichte nevel heel duidelijk de omtrekken van een ongelooflijk groot paleis.'

[16] Allen wenden hun gezicht naar het oosten, ontdekken tegelijker­tijd wat Miklosch al ontdekt had en verbazen zich daar geweldig over. De graaf zegt: 'Kijk, ik had zonet toch gelijk. Waren wij enkele honder­den passen verder gegaan, dan zouden wij met de neus tegen dit gebouw zijn opgelopen en hadden daar kunnen vragen om binnengelaten te worden. Nu zijn we echter nog steeds hier.' De franciscaan zegt: 'Dat doet er niet toe! Vergeleken bij de eeuwigheid is een paar minuten eerder of later om het even! Maar stil nu, de goede man, die waarschijnlijk in dat paleis woont, is al heel dichtbij. De hoffelijkheid gebiedt dat wij hem tegemoet gaan, daar hij heel zeker voor ons de moeite neemt om hierheen te komen.'

[17] Met dit voorstel zijn allen het eens en ze gaan de naderende man tegemoet. Als zij bij hem aankomen, neemt de graaf het woord en zegt: 'Is het mij geoorloofd om te vragen waar u zo haastig naartoe gaat? u hebt misschien nog een lange weg te gaan?'

[18] De vreemdeling zegt: 'Gegroet, beste vrienden en broeders! Ik kom alleen voor jullie hierheen. Ik heb jullie stemmen vernomen en ben daarom vanuit dit huis snel hierheen gegaan om jullie allen zo nodig hulp te bieden. Ik woon in het huis dat jullie hiervandaan nog enigszins in nevelen kunnen zien.' De graaf zegt: 'U bent hoogstwaarschijnlijk de eigenaar?'

[19] De vreemdeling zegt: 'Ja, min of meer, zoals men pleegt te zeggen. Maar kijk, er bestaat hier eigenlijk geen privé-bezit; alles is hier in zekere zin gemeengoed. In dit rijk heerst een zuivere democratie, want wat de een toebehoort, dat behoort ook toe aan al de anderen, die één van zin en één van hart zijn. Zo kunnen ook jullie overal gebruik van maken, zonder je daarbij af te vragen van wie dit of dat is. Hier heerst de meest volmaakte vrijheid, waarover slechts ieders vrije geest zonder enig be­zwaar kan beschikken. Wat iemand hier wil, dat wordt hem ook deel­achtig.'

[20] De graaf zegt: '0 mooi, dat is een schitterende ordening! Dat wilden wij op aarde ook bevechten, maar daar ging het niet, want daar heerst nog altijd het recht van de sterkste! Maar hier schijnt dus het recht van de eerste eigenaar te gelden, of zelfs het oeroude 'Ieder is zijn eigen heer'?'

[21] De vreemdeling zegt: 'Ja, ja, zo ongeveer, maar toch nog iets anders, want er bestaat hier maar één recht en dat is het recht van de vrije, zuivere liefde. Zoals de liefde is, zo is het recht vanuit en door de liefde. Wat jullie willen dat men voor jullie doet, doe dat ook voor de anderen; dat is hier het levensprincipe! Omdat een ieder dus dit hoogste rechtsprincipe tot het belangrijkste grondbeginsel van zijn leven maakt, verleent hij daardoor ook aan iedereen het vrije recht om alles wat hij heeft, volledig mee te gebruiken, omdat hij in het tegenovergestelde geval zich ook hetzelfde recht geheel onbekommerd mag veroorloven. Jullie zien nu dat huis al wat duidelijker en Ik zeg jullie, dat jullie het volste recht hebben dit huis mede te gebruiken, omdat ook de eigenaar van zijn kant hetzelfde recht heeft op een bezit, dat jullie hier ergens ten deel kan vallen. Zijn jullie het eens met deze rechtsprincipes?'

[22] De graaf zegt: 'Maar vriend, dat is toch het communisme op zijn best, of eigenlijk het zuivere, oude Christendom! Op aarde is de tijd voor zo'n staatsinrichting beslist nog lang niet rijp. Het is werkelijk de meest natuurlijke en beste staatsvorm voor een volk. Alleen het nadeel is, dat daardoor de traagheid meer wordt gestimuleerd dan de vlijt.'

[23] De vreemdeling zegt: 'Vriend, je vergist je. Een luiaard en een vlijtig iemand komen hier niet samen voor, omdat een luiaard onmoge­lijk kan willen wat een vlijtig iemand wil. Hier geldt werkelijk: 'Soort zoekt soort', en wat niet bij elkaar past, gaat vanzelf uiteen. Als namelijk het hoogste rechtsprincipe inhoudt, dat eenieder voor zijn broeder hetzelfde moet doen wat hij voor zichzelf ook van zijn broeder kan verlangen, dan is het daardoor al uitgesloten, dat een luilak alles wat voor hem aangenaam is van zijn ijverige broeder verlangt, zonder evenwel van plan te zijn voor die broeder hetzelfde te doen. Dat gaat hier helemaal niet op, omdat hier juist iedere geest er alleen maar naar streeft zijn broeders op alle mogelijke manieren te helpen. Wie echter lui is en niet door deze geest bezield, krijgt spoedig een hekel aan zo'n communisme en zoekt zich een gezelschap, dat volledig met zijn instelling overeen­komt. Hoe het zo'n geïsoleerd gezelschap van luiaards binnen de kortste tijd zal vergaan, zal ieder van jullie zonder veel uitleg wel duidelijk zijn.

[24] Jullie zeggen daarop: Ja! Omdat jullie dit nu volkomen inzien en de rechtsorde van deze wereld, waarin geen dood meer bestaat, als goed aanvaarden, moeten jullie je nu ook zo gedragen als deze wet het in jullie eigen belang vereist. Dan zijn jullie daardoor al volmaakte burgers van deze wereld en kunnen jullie van alles een goed en voor jullie nuttig gebruik maken, wanneer jullie dit huis willen binnengaan om daar een of andere verkwikking te gebruiken. Alleen moeten jullie de vaste wil meebrengen om dit huis op alle mogelijke manieren van dienst te willen zijn.'

[25] De graaf zegt: 'Geachte beste vriend, dat is vanzelfsprekend, want ik zou veel liever helemaal niet bestaan, dan van iemand iets aan te nemen dat ik hem niet op de een of andere manier weer terug zou kunnen geven. Zo is ook mijn gehele gezelschap; daarvoor durf ik naar eer en geweten borg te staan. Maar, beste vriend, daar u vast al langer in deze streek woont en wel overal goed van op de hoogte zult zijn, zeg ons allen eens, hoe wij ons om hulp tot de enige God van hemel en aarde, dus tot Jezus de Gekruisigde, moeten wenden. Waar is Hij, en zullen onze zondige ogen ooit Zijn heilige aangezicht te zien krijgen?

[26] Wij werden eerder, toen het hier nog heel donker was, door een stem aangespoord ons tot Jezus te wenden indien wij geholpen wilden worden. In het begin hield ik dit meer voor een akoestische misleiding, maar stilaan begon ik in te zien dat er toch werkelijk iets van waar moest zijn. Hoe dit echter doelmatig aan te pakken, is een andere vraag! Hier zou waarschijnlijk niemand beter op kunnen antwoorden dan juist u, omdat alles en iedereen u hier vast volkomen vertrouwd zal zijn.'

[27] De vreemdeling zegt: 'Heel goed, mijn beste vrienden! In deze wereld ben Ik, om zo te zeggen, overal volkomen thuis. Wat jullie verzoek betreft: jullie hebben je immers al tot de Heer Jezus gewend, waardoor het ook meteen lichter om jullie heen is geworden. Ik hoef jullie daarom over deze kwestie verder niets meer uit te leggen. Bewaar alleen Jezus in jullie harten, dan zullen jullie heel spoedig de beste hulp krijgen. Alleen moeten jullie al je van de wereld meegebrachte hoog­moed, trots en eigenwaan, ieder wraakgevoel en de vervelende zinnelijk­heid jegens het vrouwelijk geslacht voor eeuwig verbannen en alles aan Jezus de Heer overlaten. Dan zullen jullie voor eeuwig bij Hem, om Hem en in Hem zijn! Want zijn goedheid is onmetelijk!'

 

140

 

Verdere vragen aan de vreemdeling over Jezus

Raadselachtig antwoord

 

[1] Helemaal opgetogen over de woorden van de vreemdeling, zegt Miklosch: 'O beste vriend, daar jij de Heer Jezus Christus goed schijnt te kennen, omdat je anders niet met zoveel vertrouwen over Hem zou kunnen spreken, geef ons toch alsjeblieft, een korte beschrijving van Hem en wijs ons zo ongeveer de omgeving aan waar Hij met Zijn zaligste vrienden bij voorkeur pleegt te verblijven.'

[2] De vreemdeling zegt: 'Beste vrienden, wat de eerste vraag betreft moet Ik jullie zeggen, dat juist Ikzelf de grootste gelijkenis met Hem vertoon. Persoonlijk ziet Hij er net zo uit als Ik. Ook Zijn stem is net als de Mijne. Waarlijk, wie Mij ziet, ziet werkelijk het volkomen evenbeeld van Jezus de Heer! Jullie hoeven Mij dus maar werkelijk goed aan te kijken en jullie zien al zo veel als Jezus Zelf, wat Zijn uiterlijk betreft.

[3] Wat echter het 'waar' betreft, is het antwoord wat moeilijker, alhoewel tenslotte alles op hetzelfde neerkomt. Doorgaans woont Hij in het eeuwige Oosten, en vanuit een aards, natuurlijk standpunt bezien in de buurt van het sterrenbeeld 'Leeuw' en wel in de overeenkomstige geestelijke centraalzon, die de natuurlijke centraalzon genaamd Regulus, omvat, en bovendien de gehele oneindigheid. Hebben jullie Mij goed begrepen?'

[4] De graaf zegt: 'Ja, zo min of meer, maar dat je je daarbij wat onbegrijpelijk hebt uitgelaten over het 'waar', zal ieder van ons wel hebben gemerkt. Hoe dan jouw persoonlijke gelijkenis met Jezus en Zijn werkelijke 'waar' tenslotte op een en hetzelfde kunnen neerkomen, dat, beste vriend, gaat me een beetje te ver. Want wat heeft jouw toevallige gelijkenis met het werkelijke 'waar' van de Heer Jezus te maken? Hoe kan dat samenvallen? Je moet je in je ijver misschien toch een beetje versproken hebben. Wees dus zo goed om ons deze zaak wat duidelijker uit te leggen.'

[5] De vreemdeling zegt: 'Ja, mijn beste Bathianyi, kijk, zo is het hier nu eenmaal. Hier hoeft het iemand niet allemaal in één keer duidelijk te zijn. Zie je dan niet hoe deze omgeving niet in één keer vrij van nevel wil worden? Zo gaat het ook met menig antwoord. Een volledig ant­woord maakt de geest traag, omdat hij verder niets meer te vragen heeft. Is echter het antwoord wat duister, dan wordt de geest uitermate ijverig om zich daarin weer meer duidelijkheid te verschaffen. Kijk, over het uiterlijk van Jezus heb je geen verdere bezwaren geopperd. Jouw geest viel na dit duidelijke antwoord meteen weer terug in zijn trage rust en vroeg niet verder, maar de vaagheid van het tweede antwoord wekte hem weer en dwong je toen verder te vragen. En dat is goed! Heb daarom in het vervolg maar geen scrupules over eventueel opkomende twijfels, want op het juiste moment zal alles je duidelijk worden.'

[6] De graaf zegt: 'Dat is allemaal heel mooi, goed en waar, maar het is en blijft zeer mysterieus!' De franciscaan valt hem in de rede: 'Ja, ja, mysterieus en nog eens mysterieus! Wij moeten blij zijn, dat deze vriend ons zo veel opheldering geeft, maar niet zijn voortreffelijke woorden nog bekritiseren. Ik heb niet de minste moeite met het tweede antwoord, maar u, heer graaf, zou wel weer de hele hand willen, waar u een vinger wordt toegestoken. Ik zie daarin werkelijk niet de hoffelijkheid, die u toch anders zo eigen was!' De graaf zegt: 'Vriend, dat gaat u niets aan. Als u traag van geest bent, blijft u dat dan maar, maar van mijn geest hoeft u geen traagheid te verwachten!'

[7] De vreemdeling zegt: 'Rustig, rustig vrienden! Met zo'n ijver is niets groots of waars te bereiken. Moge de liefde jullie leiden!'

 

141

 

De franciscaan over de liefde

Hij bekritiseert de graaf

Diens aristocratisch antwoord

De bemiddeling van Miklosch

 

[1] De franciscaan zegt: 'Hebt u gehoord wat deze edele vriend gezegd heeft? De liefde moge onze leider zijn! Met heel weinig woorden ontzettend veel gezegd. Ja, de liefde, de grote heilige liefde! Daarin liggen alle geheimen van het leven verborgen.

[2] Wij kennen ook wel een soort liefde, maar die heet bij ons ten eerste eigenliefde en ten tweede vleselijke liefde, te weten het vlees van het schone geslacht. Met deze liefde hebben wij beiden menig avontuur beleefd. Van die goddelijke liefde echter, die nog aan het kruis onder de grootste pijnen tot de eeuwige Vader om volledige vergeving voor haar moordenaars kon bidden, heer graaf, hebben wij beiden vast nog nooit gedroomd. Toch bevat alleen deze liefde alles wat het leven bepaalt.

[3] Onze vijanden te gronde richten, hun alle mogelijke tegenslagen toewensen en hen overleveren aan de hel... daartoe waren wij wel in staat; maar hen zegenen die ons hebben vervloekt, goed doen aan hen die misdaden tegen ons hebben begaan en degenen die ons vervolgden, opnemen... daarvan is in onze harten nog geen spoor te bekennen. Tot nu toe hebben we heimelijk nog steeds op een mogelijkheid tot wraak zitten broeden. Zijn broeders veroordelen vanuit een of andere machts­positie, is werkelijk geen kunst. Broeders vanwege meningsverschillen haten, is gemakkelijk. Meester worden over eigen hartstochten echter en alleen de zuiver goddelijke liefde laten heersen over alle zwakheden van de blinde mensen, hun van ganser harte genade en vergeving van boven toewensen en met alle broeders geduldig en barmhartig zijn, vriend, dat is een heel andere kunst!

[4] Ziet u, waarde vriend, dat is nu juist de heilige Godsliefde, het geheim van al wat leeft en waarvan wij beiden nog nooit hebben gedroomd. Als ik mij niet vergis, heeft onze nog onbekende vriend juist deze liefde bedoeld, toen hij zei: 'Moge de liefde jullie leiden'. Hoe zal dat echter mogelijk zijn, als wij niet veel beter dan als kat en hond met elkaar omgaan? Eerlijk gezegd, heer graaf, wat mij het meest aan u ergert, is dat u niet eens uw titel wilt afleggen. Ik heb allang afstand gedaan van mijn pater franciscaan. Waarom hebt u dit niet allang gedaan met uw 'heer graaf? Geloof me maar op mijn woord, ik zou u als mens en broeder nooit met één woord hebben beledigd, als die 'graaf in u, die in dit geestenrijk slaat als een tang op een varken, mij niet steeds meer had gehinderd. Ik vraag u nu omwille van uw eigen heil: geef nu zelf voor eeuwig die 'heer graaf een flinke uitbrander! U zult dan nooit meer een woord van mij horen, dat u ook maar in het minst beledigt, en ik wil u ook voor alle beledigingen die ik u heb aangedaan van ganser harte om vergeving vragen. Doe het toch omwille van deze edele vriend, uit wiens mond al zo veel troostvolle woorden voor onze treurige harten zijn gevloeid.'

[5] De graaf zegt: 'Mijn beste Cyprianus, zo gemakkelijk wordt van 'de graaf’ geen afstand gedaan! Deze vriend, die zeer wijs lijkt te zijn, heeft iets dergelijks nog niet van mij verlangd, en als hij het al verlangd zou hebben, is het de vraag of ik aan zijn verlangen direct tegemoet zou zijn gekomen. Het geslacht Bathianyi is namelijk al heel oud, begrijpt u dat?' De franciscaan zegt: '0 ja!' De graaf zegt: 'Blijft u wat u bent, dan blijf ik wat ik ben! Wat kan het u schelen of ik al of niet een graaf ben? Zijn er dan geen heel vrome graven, vorsten en hertogen geweest? Kan men dan als graaf God niet evengoed liefhebben? Ik denk dat de fijne beschaving van een aristocraat voor een zuivere liefde geschikter zal zijn dan die van een ordinaire boerenpummel! God zou niet volmaakt zijn, als Hij een groter welgevallen zou hebben aan het onvolmaakte. Waarom worden dan zelfs in de hemel de meest volmaakte engelen' aartsengelen' genoemd? Men noemt hen ook wel 'lichtvorsten' en 'herauten van Gods macht'. God Zelf heeft dus al onder de eerstgeschapen geesten een bepaalde rangorde ingesteld, die Hij zelfs nauwgezet in acht neemt bij hemellichamen, bergen, zeeën, planten en dieren. En wel zo, dat alles elkaar moet dienen. Desalniettemin blijft de zon in het vervolg zon en kan niet verlaagd worden tot een gewone planeet. Ook de Chimboradzo blijft Chimboradzo en kan niet verlaagd worden tot een molshoop. Tussen de Amazonerivier en een beekje bestaat toch hopelijk ook een duidelijk waarneembaar verschil.

[6] Zoudt u de Godheid niet willen verzoeken om zulke voorrangs­rechten in de grote natuur af te willen schaffen? Waarom heeft Jehova dan destijds alleen een Saul, een David en een Salomo tot koning en heerser over het gehele joodse volk aangesteld? Had Hij naar uw mening niet beter het hele volk tot koning kunnen zalven? Zo heeft God, bij mijn weten, ook David de belofte gedaan, dat Hij uit zijn stam de toekomstige Messias van de wereld zou verwekken en dat zijn stam eeuwig zou blijven bestaan. Waarom moest Jezus dan juist uit Maria, die uit de koninklijke stam van David voortkwam, geboren worden en moest Jozef, die tot dezelfde stam behoorde, zijn pleegvader zijn? Hebt u nooit gelezen hoe, ik geloof in het boek der Kronieken, van Adam af het zuivere eerstgeboorterecht tot aan Jezus toe wordt aangetoond? Waarvoor zou dan zoiets goed zijn? Zouden naar uw mening niet beter alle mensen evenals de mussen aan elkaar gelijk kunnen zijn?

[7] Beste vriend, hoe zou u een rangorde, die de Godheid toch Zelf heeft ingesteld, in één keer willen opheffen! Heeft de Godheid het niet zo beschikt, dat mijn stam in het grafelijke patriarchaat moest worden opgenomen? Als God echter eenmaal iets heeft bepaald, mogen mensen dat dan naar eigen goeddunken weer opheffen? Ik ben graaf van Gods­wege en daarom kan mij dit eervolle voorrecht niet worden ontzegd door een jaloerse franciscaan!'

[8] De franciscaan zegt: 'Ik heb uit uw met allerlei twijfelachtige bewijzen doorspekte redevoering duidelijk opgemaakt, dat niets een mens zo zwaar valt als zich te verdeemoedigen en zijn op aarde bereikte soevereiniteitsvoorrechten op te geven. Ook heb ik uit uw geniale rede opgemaakt, dat het voor de op aarde hooggeplaatsten heel moeilijk wordt zo klein te worden als de kinderen, die zich nog van geen aardse voortreffelijkheid bewust zijn en die volgens Gods woord alleen in staat zijn het rijk van God binnen te gaan. Maar ook kwam bij me op, wat onze Heer en God Jezus eens tot de rijke jongeling zei: dat namelijk een kameel eerder door het oog van een naald kan gaan dan dat een rijke of hooggeplaatste (wat een en hetzelfde is) in het hemelrijk komt.

[9] Vriend, is het mosterdzaadje waarmee de Heer Zelf Zijn rijk vergeleek, soms een Chimboradzo of een Amazonestroom? O nee, het is onder de zaadkorrels het kleinste! Als de Heer Zijn rijk echter vergelijkt met zoiets kleins, waarmee Hij zeker de uiterste deemoed van de mens wil aangeven, dan kan men toch niet aannemen, dat er op de oppervlakte van het kleine korreltje plaats is voor Chimboradzo's en Amazonestro­men. Ook zegt Hij dat onder de takken van de uitgegroeide mos­terdstruik de vogels van de hemel hun intrek zullen nemen. Zou Hij ten gunste van de aardse grootheden niet eerder moeten zeggen: 'En onder zijn takken zullen griffioenen, arenden, lammergieren en struisvogels hun intrek nemen!', om daardoor aan te tonen, dat men op aarde minstens een baron moet zijn om in het rijk der hemelen te worden opgenomen?

[10] Och, mijn beste heer graaf, u kunt mij met nog zoveel bewijzen aankomen, toch zal ik steeds bij deze uitspraak van Christus blijven: 'Wat voor de wereld groot, hoog en vol luister is, is voor God een gruwel!' Ik zou willen wedden, dat wij in het hemelrijk noch een David, noch een Salomo als koning, en geen keizer Karel de Grote, geen heilige koning Stefanus van Hongarije en dus ook geen vorsten en graven zullen tegenkomen, maar als zij al in het hemelrijk verblijven, dan zijn het louter aardige, elkaar dienende broeders, die allemaal slechts één God, één Heer en één Vader hebben. In de hel daarentegen zouden best nog heel wat van die hardnekkige aartsaristocraten kunnen zijn, die elkaar nog steeds eer bewijzen! Ja, onze edele vriend daar mag me een muilpeer geven, als ik iets onwaars gezegd heb. Ik wil u hiermee alleen maar zeggen, hoe ik uw woorden heb begrepen. Onze edele vriend mag als scheidsrechter tussen ons beiden optreden, als u er niets op tegen hebt!'

[11] De graaf zegt: 'O, daar heb ik niets tegen in te brengen, maar naar mijn mening hebben wij geen scheidsrechter nodig, want u hebt gelijk op uw manier en ik op de mijne. Ik wil uw toekomstige zaligheid niets in de weg leggen en u laat mij van nu af aan naar de mijne toegaan. Zo spelen wij beiden zonder scheidsrechter op een gemakkelijke manier quitte.' De franciscaan zegt: 'Bij Hem halen doop en zalfolie niets uit! Iedereen kan gewonnen worden, zelfs een Judas Iskariot, maar bij een Hongaarse edelman is iedere nog zo goed bedoelde poging tevergeefs. Daarom: 'requiescat in pace!'

[12] Daarop zegt Miklosch, die ondertussen met de vreemdeling heeft gesproken: 'Vrienden, ik zeg jullie, jullie geruzie lijkt voor mij op het korendorsen van kleine kinderen, die in een hoek van de schuur met kleine speelgoeddorsvlegels op een lege strohalm slaan.

[13] Ik zeg jullie: wij zullen en kunnen elkaar niet beteren, omdat wij ieder voor zich slecht zijn van a tot z. Wat baat het ons dan, als wij elkaar nog zo wijs beleren, maar niet met wijze en goede daden voor de dag kunnen komen en de leerling tegen de leraar kan zeggen: 'Hoe kun je mij leren de goede weg te betreden, terwijl je zelf de verkeerde bewandelt? Schep eerst orde in jezelf, indien jouw woorden mij welgevallig moeten zijn! Wacht tot ik zelf bij je kom en zeg: broeder, jouw ordening bevalt mij. Wijd mij in in al haar voordelen en grondbeginselen!' Ook ont­breekt ons elke ervaring in deze nieuwe wereld en in wezen weten we geen van allen iets over de verhoudingen in deze wereld. Hoe zouden wij elkaar daar dan iets over kunnen leren?

[14] Beste vriend Cyprianus, jouw redenering was weliswaar heel evangelisch christelijk en zou op aarde misschien veel goede uitwerking hebben gehad, maar welk effect heeft zij bij mijn vriend Bathianyi teweeggebracht? Juist het tegendeel van wat je wilde bereiken. Wat is daarvan de oorzaak? Niets anders dan datgene wat de Heer eens tot de Farizeeërs heeft gezegd, namelijk dat een blinde een andere blinde niet kan leiden!

[15] Kijk, hier in ons midden bevindt zich een buitengewoon ervaren leider, die heel goed ziende is in deze wereld. Deze verzoeken wij allen eenstemmig om ons op de goede weg te leiden. Ik ben er vast van overtuigd, dat één woord van Hem meer uitwerking zal hebben dan wanneer wij blinden nog een halve eeuwigheid een lege strohalm zouden blijven dorsen!'

[16] De graaf zegt: 'Ja, met dit voorstel ben ik het volkomen eens. Daarom zal ik ook alles doen, maar die goede Cyprianus, die een echte lomperik is, kan me wat met zijn requiescat. Ik ontken niet dat hij tenslotte goed en eerlijk heeft gesproken, maar wie gaf hem dan het recht om mij daarmee te beleren? Hij is toch geen haar beter dan ik; hoe wil hij mij dan iets leren?!

[17] Een ware leer moet van een zachtmoedig, zuiver en verlicht hart uitgaan en er mogen geen satirische frasen in voorkomen, dan zal ze steeds de beste uitwerking hebben. Maar indien een nog zo zuivere leer duidelijk met ironie doorspekt is, sticht zij meer kwaad dan goed. Als ik me moet beteren, mag ik niet beledigd, maar alleen zachtmoedig en broederlijk overtuigd worden. Vriend Cyprianus bijt met zijn leer meer dan de scherpste paprika, maar jouw voorstel, broeder Miklosch, is iets anders. Daar kan men zich wel aan houden en ik zal mij er ook aan houden!'

     [18] De franciscaan zegt: 'Ja, als jullie allen datgene willen, wat allang mijn vurigste wens was, zijn wij het allen met elkaar eens. Laten wij daarom deze lieve vriend vragen, of Hij ons de goede weg zou willen wijzen, die wij dan ook onverwijld zullen bewandelen!'

 

142

 

Preek van de vreemdeling tegen de neiging tot oordelen

Tegenwerping van de franciscaan

De vreemdeling over de ordening van het hart

 

[1] De vreemdeling zegt: 'Beste vrienden, ik verlang van jullie geen bede, maar slechts een volgzaam en zachtmoedig hart... Al het andere zal vanzelf komen en jullie zullen dan voor eeuwig geen gebrek meer lijden. Voortaan moeten jullie elkaar niet meer vijandig gezind zijn vanwege een meningsverschil, noch elkaar van allerlei zonden beschuldigen, alsof jullie het recht zouden hebben elkaar te oordelen en te veroordelen.

[2] Daar jullie allen nogal goed thuis schijnen te zijn in de heilige Schrift, moeten jullie toch ook weten, dat hij die tot zijn broeder zegt: 'Jij dwaas', het eeuwige vuur van de hel over zich afroept. Als jullie dit weten, hoe kunnen jullie dan met elkaar twisten? Ieder van jullie zit zelf vol fouten en gebreken en heeft genoeg te vegen voor zijn eigen deur. laat daarom niemand zich druk maken over de fouten van zijn broeder, want dat is de grootste gruwel voor God.

[3] Wel weet ik helaas, hoe op aarde broeders tegen broeders te velde trekken uit pure hoogmoed en hemeltergende hebzucht. Iedereen vindt zichzelf onberispelijk ten opzichte van zijn broeder, maar schildert hem vaak af in alle kleuren van de hel. Bijzonder onjuist worden de welge­stelden op aarde door de armeren beoordeeld, waartoe weliswaar de niet zelden al te krenterige geest van de welgestelden aanleiding geeft. Omdat de rijke echter steeds de machtigste is en de armere bij hem werk moet zoeken om zijn brood te verdienen, doet hij dit niet uit liefde, maar uit noodzaak. Niet zelden zit het hem verschrikkelijk dwars dat hij aan zijn welgestelde broeder ondergeschikt moet zijn, terwijl hij toch liever op alle mogelijke manieren over hem zou willen heersen. Dat op aarde tussen broeders zulke verhoudingen bestaan, is ten overstaan van het zuivere woord Gods treurig genoeg.

[4] Hier in het rijk van de geesten, waar van armoede en voorrang geen sprake meer kan zijn, mogen zulke aardse hatelijkheden nooit meer voorkomen. Want ik zeg het ronduit: wie zijn broeder haat om welke reden dan ook, in hem is Gods genade niet! Zijn ziel is een duivel vol hoogmoed en geest van onverzoenlijkheid, en het is zijn voortdurende wens zijn broeders, omdat zij hem een ingebeeld onrecht aandeden, alle mogelijke tegenslagen als bestraffende leringen te zien ondergaan.

[5] Jullie kunnen elkaar nog zo goed en terecht de les lezen, maar wat zal dat baten, als er eerzucht, heerszucht, eigenbelang en veel hebzucht achter zit? Wie zijn broeder met goed gevolg wil beteren, moet eerst de balk uit zijn eigen oog verwijderen en dan pas vol liefde zeggen: 'Dierbare broeder, ik zie dat een splinter je oog vertroebelt; sta mij toe dat ik bij je kom en hem voorzichtig uit je oog haal.' Kijk, zo zal iedere les die broeders elkaar geven, het allermooiste resultaat hebben. Wanneer broe­ders echter door hun vaak ongevraagd beleren alleen maar willen laten zien dat zij de wijste en beste zijn, is de beste les nutteloos en maakt deze alles alleen maar erger.

[6] Kijk, Ik ben een echte leraar, want Ik verlang niets anders van jullie dan dat jullie datgene aannemen, wat voor jullie eigen bestwil van belang is. Zo moeten jullie je ook ten opzichte van elkaar gedragen, dan zullen jullie woorden gezegend zijn!

[7] Broeder Miklosch heeft zich zo tegenover jullie gedragen en zijn woorden hebben dadelijk toegang gevonden tot jullie harten. Hadden Cyprianus en Bathianyi ook zo gesproken, dan zou dit hele gezelschap al heel wat schreden verder zijn. Maar deze twee wilden elkaar heel evangelisch bewijzen dat ieder van hen de voortreffelijkste was, en zodoende rustte er geen zegen op hun woorden.

[8] Leg nu alles af wat ook maar de schijn van eerzucht heeft, anders kunnen jullie geen kinderen worden van een en dezelfde Vader in de hemel. Wat zou het jullie kunnen baten, wanneer jullie het met je lessen over en weer zo ver zouden brengen, dat de een de ander een hele wereld zou ontnemen, maar daarbij aan zijn eigen ziel grote schade zou lijden? Wat moet hij dan wel opbrengen om zijn eigen ziel uit de poel des verderfs te verlossen?

[9] Jullie kennen toch het gebed van de Heer? Kijk, daarin wordt onder andere gezegd: 'Vergeef ons onze zonden, zoals ook wij onze broeders vergeven die zich aan ons bezondigd hebben!' Wanneer jullie echter allerlei moeilijke verzoeningsvoorwaarden stellen, die door de tegenpartij vaak nauwelijks op te brengen zijn, waarop baseren jullie dan die bewuste bede tot God?

[10] In de Schrift staat ook: 'Zegen, die jullie vervloeken en doet goed aan hen, die jullie haten en kwaad willen!' Wanneer jullie als lotgenoten elkaar al willen kwetsen, wat zouden jullie dan wel niet met je vijanden doen? En toch zeg ik jullie, dat niemand van jullie het Godsrijk binnen kan gaan, voordat hij, net als Christus aan het kruis, uit het diepst van zijn hart zal uitroepen: 'Heer, vergeef hun, want zij wisten niet wat zij deden!'

[11] Zijn jullie het daar allen mee eens, ga dan nu met mij dat huis binnen; zo niet, blijf dan en zoek zelf een herberg, want jullie wil is voor eeuwig vrij!'

[12] Bathianyi zegt: 'Vriend, jouw woorden zijn weliswaar als scherpe pijlen en treffen precies het centrum, maar toch verwonden ze geen enkel hart. Want volgens de enige ordening waarin een gemeenschap gelukkig kan leven, zijn ze volkomen waar. Ik en hopelijk wij allen nemen deze dankbaar aan. Naar aanleiding van jouw woorden vergeef ik ook van ganser harte al mijn aardse vijanden, want zij handelden werkelijk alleen maar in blinde overwinningsroes tegenover ons, hun vermeende grootste vijanden. God de Heer vergeve het hun; wat mij betreft hebben zij ten opzichte van mij geen schuld meer.

[13] Alleen zou ik de Heer van hemel en aarde willen vragen of Hij mijn vrouwen kinderen zou willen gedenken en hen zo zou willen leiden, dat zij eens langs een betere weg tot God komen dan bij mij het geval was!'

[14] De vreemdeling zegt: 'Maak je niet meer bezorgd over hetgeen beneden op aarde gebeurt, want daarvoor zorgt wel de Heer, die jullie allen hier veel nader is dan jullie denken. Wat je vrouwen kinderen betreft is een flinke aardse vernedering, zonder welke zij nauwelijks daar zouden komen waar jij je nu bevindt, van groot belang. Door deze vernedering leren zij toch wat meer de nietigheid van alle aardse goederen kennen en deze heimelijk zelfs verafschuwen. Zo zal het voor hen na het afleggen van hun lichaam gemakkelijker worden om in het rijk van het licht te komen. Maak jij je echter over niets anders meer bezorgd dan over de liefde voor God en je broeders; al het andere zal dan vanzelf naar je toe komen!'

[15] De franciscaan zegt: 'Vriend, ik ben het er wel volkomen mee eens wat mijn lotgenoten hier betreft, maar met de onbarmhartige duivels op aarde ben ik zeker niet zo snel klaar als vriend Bathianyi. De hoogst wijze Godheid moet toch immers wel inzien, dat het geen kleinigheid is om op aarde als een straatrover terechtgesteld te worden. Voor een dergelijk misdrijf verlang ik van God voor onze rechters een terechte straf, die bestaat uit een soortgelijke tuchtiging, anders zal mijn hart niet gemakkelijk rust vinden.'

[16] De vreemdeling zegt: 'Vriend, zij die jou veroordeeld hebben, behoren evengoed aan de Heer toe als jij. Nemen we echter eens aan, dat jij door onvoorzichtigheid met je handen je voeten een verwonding hebt toegebracht, zodat je je handen van pijn verwenst. Dan komt er iemand naar je toe, die zegt: 'Vriend, dat hebben je eigen handen gedaan. Neem daarom wraak en laat ze afhakken, want ze zijn niet meer waard om deel uit te maken van je lichaam.' Zeg eens, zou jij op dit voorstel ingaan en het uitvoeren?'

[17] De franciscaan zegt: 'Voor zo'n dwaasheid zal de lieve Godheid een mens toch wel behoeden! Het zou te gek zijn om aan één pijn nog een tienvoudige toe te voegen!'

[18] De vreemdeling zegt: 'Aha, daar heb ik je al waar ik je hebben wilde! Wanneer jou een tweede pijn, tengevolge van het voor straf afhakken van je handen niet zint, waarom zou het dan de Godheid behagen haar eigen ledematen af te hakken, wanneer deze zich onvoor­zichtig hebben gedragen tegenover andere? Hoe kun je van God verlan­gen dat Hij Zichzelf aandoet, wat jij jezelf nooit zou aandoen? Zoals jij met alle ledematen van je lichaam als een compleet wezen bestaat, zo is ook de Godheid met al Haar geschapen wezens een concreet geheel en probeert steeds alle zieke delen zo goed mogelijk te helen en geschikt te maken voor hun eeuwige bestemming. Wanneer God de Heer jouw wonden op een andere en veel betere manier weet te genezen, zul je dan toch nog zinnen op wraak op je aardse vijanden?'

[19] Verlegen zegt de franciscaan: 'Ja, dan natuurlijk niet meer! Dan zeg ik zonder meer ook in godsnaam: 'wat God de Heer goed vindt, zal voortaan voor mij ook goed zijn! Ik hoop echter, dat de lieve Godheid mij mijn door treurige omstandigheden veroorzaakte gezindheid niet als fout zal aanrekenen.'

[20] De vreemdeling zegt: 'Wanneer jij met je hart in het reine bent, dan ben je het ook met God. Heb je aldus al je vijanden vanuit het diepst van je hart vergeven, dan zijn daardoor ook jouw schulden voor God uitgewist. Je kunt dan met een heel rustig hart en geweten tot God bidden: 'Vader, vergeef mij al mijn zonden, zoals ik nu allen heb vergeven die tegen mij gezondigd hebben!' En de Vader zal je alles vergeven en heeft je al vergeven, nog voordat je Hem daarom hebt gevraagd.'

 

143

 

Laatste twijfel van de franciscaan

Wat gebeurt er met mensen die doodzonden hebben begaan?

Liefdevol antwoord van de vreemdeling

Uitnodiging om het huis binnen te gaan

 

[1] De franciscaan zegt: 'Ik dank je beste vriend, voor deze voortreffe­lijke uitleg! Zij is waar en een grote God waardig, en elk gemoed moet in haar geruststelling vinden. Toch zijn er nog zaken, die als hoofdzon­den van de menselijke natuur moeten worden beschouwd. Men kan er niet zo mee omgaan als met de vijanden die ons kwaad deden. Daartoe behoren bijvoorbeeld bepaalde vormen van bedrog die men tegenover anderen heeft gepleegd en met de beste wil van de wereld niet meer goed kan maken. Eveneens zijn ontucht, verkrachting, zelfbevlekking, kna­penschending (vaak zelfs op gewijde plaatsen) enzovoort, door God streng verboden en met eeuwige verdoemenis beladen zonden, die men nooit meer ongedaan kan maken en die ondanks de biecht een niet uit te wissen smet op de ziel moeten achterlaten. Het is daarom zeer de vraag: wat doet de heilige Godheid daarmee? Worden deze gebreken ook door een welgemeend 'Heer vergeef ons, zoals wij vergeven' van de schuldenlei afgewist?'

[2] De vreemdeling zegt: 'Vriend, als jij de Godheid wijzer vindt dan de wijste mensen, dan zul je ook moeten aannemen, dat de natuurlijke zwakheden van de mensen door Gods ogen veel beter beschouwd worden dan door die, waarmee heel wijze mensen deze bezien. Jij hebt weliswaar veel gezondigd in je vlees, omdat je er vaak door verleid werd. Je had deze verleidingen wel kunnen bestrijden, als je het ooit echt oprecht zou hebben geprobeerd, maar dat vond je te moeilijk, want de lusten van het natuurlijke leven waren voor jou te bekoorlijk; daarom bleef je wat je vlees betreft onveranderd dezelfde. Maar kijk, daar kwam de Godheid, voor jou onbewust, tussenbeide, leidde je weg uit je zinnelijke, vreedzame cel en plaatste je op het slagveld. Daar had je dan gelegenheid te over om het einde van het vlees en zijn lusten in de meest afgrijselijke taferelen te aanschouwen en je werd daardoor wat nuchter­der. Tenslotte moest jouw vlees zelf ondervinden welke waarde er school in al zijn lusten en hun bevrediging. Kijk, zo heeft de Godheid jouw vlees gestraft en je ziel hiervan gezuiverd. Daarom hoef je niet meer te vragen, hoe het verder met je zonden zal gaan. Ik zeg je: zij hebben met het vlees hun oordeel en hun einde bereikt, want wat van het vlees is, wordt ook met het vlees geoordeeld en begraven.

[3] Het wordt anders, wanneer de ziel zelf geheel in het vlees is opgegaan. Dan kan haar inderdaad geen ander lot dan dat van het vlees deelachtig worden. Bij jou is dat niet het geval, wat je kunt opmaken uit het feit dat je hier, zonder vlees, maar toch in je het lot van het vlees voelend, geheel en al leeft en niet als dood in het graf ligt.'

[4] De franciscaan zegt: 'Maar vriend, wat gebeurt er dan met die zielen, die delen in het huiveringwekkende lot van hun vlees? Die zullen na de volledige ontbinding van hun afgod toch zeker naar de hel gaan?'

[5] De vreemdeling zegt: 'Geen ziel wordt ooit van haar vrijheid, haar bewustzijn en haar herinneringsvermogen beroofd. Wat zij wil, dat krijgt ze. Wil zij opstaan, dan zal zij opstaan. Wil zij echter nog dieper onder haar graf afdalen naar de hel, dan wordt haar de weg niet versperd. Wel wordt de hel door God toegelaten en als het ware voor eeuwig op zichzelf staand van alle hemelen afgescheiden; voor zo' n ziel geldt dat echter niet. Deze wordt namelijk niet geoordeeld, behalve door haar eigen liefde en de volledige vrijheid van haar wil. Wil zij naar de hel, omdat door deze haar eigenlijke liefde wordt bepaald, dan zal zij naar de hel gaan en wij allen zullen niet in staat zijn om haar daarvan af te houden. Wil zij echter naar de hemel, dan zullen wij haar ook met alle liefde opnemen en langs de beste wegen daarheen geleiden. Zo gaat het volgens de goede ordening van God!'

[6] De franciscaan zegt: 'Maar vriend, zou je ons dan ook niet kunnen zeggen, hoe het er eigenlijk in de hel uitziet?'

[7] De vreemdeling zegt: 'Vriend, in de Schrift staat: 'Zoek voor alles het rijk Gods en al het andere zult u vanzelf krijgen.' Zodoende zullen wij ons dan ook naarstig bekommeren om het Goddelijke. De treurige tegenpool zal een ieder nog vroeg genoeg te zien krijgen. Ga nu allen met Mij het huis binnen, dat nu al van alle nevelen bevrijd is. Daar zullen jullie een groter licht ontvangen. Het zij zo!'

 

144

 

Heerlijkheid en grootte van het huis.

Woont hier Jezus Christus?

Vurig verlangen van de zielen naar de Heer

Het juiste vermoeden van Miklosch

 

[1] Bathianyi sluit zich rechts bij de vreemdeling aan en de franciscaan links. Miklosch volgt als aanvoerder van het overige gezelschap de vreemdeling.

[2] Hoe dichter zij het huis naderen, des te meer valt hun de grootsheid en de onuitsprekelijke pracht en majesteit van het gebouw op. Reeds in de nabijheid van het huis kan Bathianyi zich niet meer inhouden van verwondering en zegt vol geestdrift: 'Vriend, dat kunnen noch engelen noch de wijste geesten van alle sterren hebben gebouwd, maar dit heeft God met hoogsteigen hand gebouwd! Deze grootte en de daarbij toch nog buitengewoon esthetische symmetrie is met niets te vergelijken. Ah, dat is meer dan wij allen ooit zullen begrijpen! Wel, wanneer dit huis aller huizen van buiten al zo onuitsprekelijk mooi is gevormd, hoe zal het binnen dan wel ingericht zijn?'

[3] De franciscaan zegt: 'Je hebt gelijk! Vergeef me, heer graaf! U hebt helemaal gelijk, wilde ik zeggen.' De graaf zegt: 'Vriend, houdt u maar aan het 'je'. Ik wil van geen titels meer weten. Wij zijn van nu af aan broeders!'

[4] De franciscaan zegt: 'Al goed, beste vriend, dat was reeds lang mijn wens, maar nu ter zake! Jij hebt gelijk. Ik heb toch de Sint Pieterskerk in Rome en het Vaticaan met zijn duizend kamers gezien, maar dat alles is nauwelijks een slakkenhuis vergeleken bij dit paleis! Op het eerste gezicht zou naar mijn schatting in dit reusachtige paleis gemakkelijk plaats zijn voor honderd keer de gehele bevolking van de aarde. Zowel links als rechts loopt het bijna tot in het oneindige door. En wat de hoogte betreft lijkt het mij, dat de gevel van het huis bijna aan de maan moet grenzen, want zo'n hoogte is alleen in mijlen uit te drukken. O, dat is iets enorms, iets om je verstand bij te verliezen!

[5] De graaf zegt tot de onbekende leider: 'Zeg ons toch eens, beste goede vriend, woont misschien de Heer God Jezus Christus in dit meer dan wereldomvattende gebouw? Want voor één of meer van de zaligste en grootste engelen zou het toch veel te groot en prachtig zijn.'

[6] Hij, die voor het gezelschap nog een vreemdeling is, zegt: 'Ja, ja, Hijzelf woont ook vaak in zulke huizen, evenals ook in dit huis bij Zijn vrienden en kinderen. Alleen op dit moment is Hij niet in het huis, maar wanneer jullie het huis zullen binnentreden, zal Hij hoogstwaarschijnlijk meteen verschijnen. Jullie moeten alleen goed opletten, dat je Hem herkent!'

[7] De graaf zegt: 'Heilige Christus! O vriend, bij God, als ik slechts eenmaal Christus zou kunnen zien, zou ik daarna geen andere zaligheid meer wensen. Maar dan wel de werkelijke Christus en niet zo'n roomse vermomming van Hem.' 'Ook de franciscaan zegt: 'Ja, ook ik verlang geen andere zaligheid meer!'

[8] Een ander uit het gezelschap treedt naar voren en zegt: '0, ik vraag u ook slechts eenmaal Christus te mogen zien, en als het mogelijk is ook de heilige Jozef, omdat hij mijn naamheilige is! Maar als dat niet kan, dan hoeft het niet; als ik Christus maar mag zien!'

[9] De Vreemdeling zegt: 'Ja, waarom zou je Christus dan zo graag willen zien, leg mij dat eens uit.' Hij die naar voren was getreden, zegt: 'O, daar is niet veel aan uit te leggen; wat men boven alles liefheeft, zou men ook het liefst willen zien!' De Vreemdeling zegt: 'Dat is wel waar, maar waarom heb je Christus dan zo boven alles lief?' De man antwoordt: 'O, dat is heel duidelijk: omdat Christus God is en omdat Hij mij verlost heeft van de hel en ook, omdat Hij zo'n goede Heiland was!' De Vreemdeling zegt: 'Maar wat zul je doen, als je Christus zult zien?' De naar voren getredene zegt: 'O, dan zal ik van vreugde uitroepen: 'Heilige Christus'! en Hem, als ik zou durven, om de hals vallen!'

     [10] De Vreemdeling zegt: 'Wel, dan zie ik nu al, dat jij Christus heel graag mag! Maar wat zou je doen, als Christus jou niet zo graag zou mogen als jij Hem?' De aangesprokene zegt: 'O, dat doet er niet toe; al ben ik niet veel waard, Christus heeft me toch graag. Daarover maak ik me geen zorgen.' De Vreemdeling zegt: 'Mijn beste, ga nu maar weer terug naar je kameraden met de verzekering, dat de Heer Christus jou misschien toch nog meer zal liefhebben dan jij Hem.'

[11] Jozef gaat nu terug en de Vreemdeling zegt tegen de graaf: 'Luister, die heeft met zijn hart in plaats van met zijn tong gesproken. Hij is ook de onschuldigste van jullie allen en heeft zijn doodstraf op aarde werkelijk niet verdiend. Met deze mens moet Ik wel in het bijzonder rekening houden! Nu zijn wij echter bij de poort; laten wij meteen de vertrekken van dit huis binnengaan!'

[12] De graaf zegt: 'Beste vriend, nog één vraag! Zeg ons toch, als Christus zal aankomen, misschien met miljoenen engelen, hoe zullen wij Hem herkennen? De Vreemdeling zegt: 'Verlaat je dan alleen op Mij! Ik heb jullie al gezegd, dat Hij precies op Mij lijkt. Jullie hoeven Mij maar aan te zien en te vergelijken of er iemand is, die er net zo uitziet als Ik, en die zal het dan ook zijn.' De graaf zegt: 'Ik dank je, dat je bij ons blijft. Dan zal Christus de Heer ook niet aan ons voorbijgaan, zonder dat wij Hem zien. Dat is goed, heel goed!'

[13] Miklosch, die zich achter hen bevindt, zegt nu: 'Vrienden, zoals ik merk, zijn wij nog een beetje blind. Ik zeg jullie, ik heb een eigenaardig vermoeden!' De franciscaan zegt: 'Wel, wat voor vermoeden dan?' Miklosch zegt: 'Ik zeg jullie verder niets; weldra zullen jullie het ook voelen en zeggen: 'Hoe konden wij zulke blinde ossen zijn!' Hebben jullie mij begrepen? Volslagen blinde ossen!'

[14] De graaf zegt: 'Beste vrienden, wij staan nu op de drempel van de ingang van een huis, dat op zon, aarde en maan zijn weerga niet kent. Daarmee zal zeker ook de intrede in geheel nieuwe, nog nooit vermoede levensomstandigheden heel nauw verband houden. Omdat echter de intrede in dit wonderbaarlijke huis verstrekkende gevolgen zal hebben, ben ik van mening dat broeder Miklosch zich eerst duidelijk zal moeten uitspreken, want zijn vermoeden kan voor ons van groot belang zijn. Wees daarom zo goed, broeder Miklosch, om ons jouw vermoeden nader te verklaren!'

[15] Miklosch zegt: 'Ja, mijn beste vrienden, mijn vermoeden is werkelijk vreemd, maar ik kan het jullie niet beschrijven. Het komt mij hier bijna zo voor, als het de twee naar Emmaüs wandelende leerlingen moet zijn voorgekomen, toen de Heer Zelf in hun midden liep en zij Hem niet herkenden, alhoewel Hij hun wijs over allerlei dingen onder­richtte. Ik zou bijna willen wedden, dat dit vermoeden dat mij zalig stemt, meer is dan alleen maar een strohalm! Komt tijd, komt raad! Tenslotte zal de waarheid wel aan het licht komen.'

[16] De graaf zegt: 'Ach, ga weg, beste vrome dweper! Christus de Heer zal vanuit Zijn hoogste hemel even eenvoudig en zonder enige glorie tot ons grove zondaars neerdalen, als Hij als Mensenzoon tot de hardvochtige joden is neergedaald? Zeg, hoe kom je erbij? Bedenk toch wie Christus is en wat wij tegenover Hem zijn, dan zul je dadelijk tot een ander vermoeden komen. Jouw mooie vermoeden is niets anders dan een leuk Christus-Iuchtkasteeltje, zoals ik er in mijn jeugd ook behoorlijk wat heb gebouwd. Maar wat heeft dat nog met de werkelijk­heid te maken? Overigens bevalt jouw luchtkasteeltje mij bijna nog beter dan dit huis. Christus mag nog zo goed en minzaam zijn, maar of Hij het ons zo gemakkelijk zal maken als wij het ons met onze idyllisch-chris­telijke luchtkastelen voorstellen, zou ik toch sterk willen betwijfelen. Heb ik gelijk of niet?'

[17] Miklosch zegt: 'Je hebt gelijk, maar toch kan ik mijn vermoeden niet van me afzetten. Werkelijk, ik voel mijn hart beven!' De graaf zegt: 'Sukkel, het mijne beeft ook, en hoe! Maar dat komt door de betekenis­volle intrede in dit echte Godshuis en door de onzekerheid over wat ons daar te wachten staat.' Miklosch zegt: 'Ja, jij zult tenslotte toch wel gelijk hebben. Ja, dat zal het zeker zijn!'

[18] De Vreemdeling zegt: 'Wel, zijn jullie klaar met jullie beraadsla­ging?' De graaf zegt: 'Vriend, wij zijn het al weer helemaal met elkaar eens! Het zou wel interessant zijn om ook van jou op dit punt ophelde­ring te krijgen, maar je pakt de deurklink al vast. Misschien zal zich in het huis nog wel een gelegenheid voordoen om ons daarover wat opheldering te geven.'

[19] De Vreemdeling zegt: 'Zeer zeker, daar zal nog genoeg gelegen­heid voor zijn. Maar nu is het zaak het huis binnen te treden. Daarom open je, jij poort naar het eeuwige leven!'

 

145

 

Intrede in het hemelse huis.

Ontmoeting met oude bekenden

Het blinde zoeken van de graaf naar Jezus.

Eindelijk gevonden

 

[1] Op hetzelfde moment gaat de deur wijd open. Een onbeschrijflijke pracht straalt de binnentredenden vanuit de eerste zaal tegemoet en een enorme menigte, gehuld in geplooide gewaden als van de fijnste byssus, begroet de binnenkomenden hartelijk. Aan het hoofd staat de generaal met naast zich de monnik Thomas en Dismas.

[2] Als de graaf de generaal ziet en herkent, vliegt hij zeer verheugd zijn oude vriend om de hals, kust hem en zegt vol vuur: 'Wees duizend keer gegroet in een beslist beter leven, mijn beste, oude, goede vriend en broeder! O, wat ben ik gelukkig je terug te hebben gekregen! Jij bent zeker al overgelukkig en God de Heer zal ook mij niet ongelukkig laten. Alles had ik eerder verwacht dan jou hier terug te zien. Hoe is het jou dan vergaan direct na je aankomst hier, en wat doe je hier eigenlijk precies?'

[3] De generaal beantwoordt de groet en zegt daarop: 'Mijn beste vriend, van iets doen is hier helemaal geen sprake. Alleen maar van genieten van al datgene, wat de grenzeloze goedheid en liefde van de Heer Jezus ons in de grootste overvloed schenkt. Wanneer het genot der gelukzaligheid niet verbonden zou zijn met een wonderbaarlijke ver­scheidenheid, zou men werkelijk met Job moeten uitroepen: 'O Vader, beste Vader, hou toch eens even op met zegenen!' Ja vriend, hier leert men Christus pas echt kennen! Maar ik hoef je verder niets te vertellen, want het verdere verloop zal je alles duidelijk maken. Wil je iets begrijpen van de wijsheid, almacht en liefde van de Heer, zie dan alleen maar eens naar de pracht van deze zaal en je zult al enigszins een idee krijgen van Christus, de enige Heer van hemel en aarde.'

[4] De graaf zegt: 'Wat weet je van Hem? Heb je misschien al het geluk gehad om Hem, de Allerheiligste, te zien? Is Hij al hier geweest of waar vandaan zal Hij komen? Hoe zal ik Hem meteen herkennen? Weet je, ik houd zo ontzettend veel van Hem, dat zonder Hem al deze pracht mij voor zou komen als een uitgestorven huis. Wees daarom zo goed om me direct op Hem attent te maken! 0 God, wat een aanblik zal dat zijn, als ik mijn Schepper zal aanschouwen!'

[5] De generaal glimlacht fijntjes bij dit naarstige vragen van de graaf en zegt: 'Maar vriend, je komt me hier voor als iemand, die door de bomen het bos niet meer ziet! Zeg me toch eens, hoe jij je dan Jezus de Heer zo ongeveer voorstelt? Daarna zal ik je iets zeggen, dat je ten zeerste zal verrassen.'

[6] De graaf zegt: 'Welnu, ik stel mij Christus als God de Heer in een onbeschrijflijke glorie voor, omgeven door Zijn apostelen en talloze engelenkoren. Er staat immers in de Schrift, dat Hij zal wederkomen op zwevende lichtwolken der hemelen, waaruit zeker triljoenen bliksem­schichten de oneindigheid in zullen schieten. Zo stel ik me Christus de Heer voor. Zeg jij me nu, wat je mij beloofd hebt.'

[7] De generaal zegt: 'Broeder, je hebt een totaal verkeerde voorstel­ling van Christus de Heer! Zoals gezegd, je ziet door de bomen het bos niet meer. Wij allen hebben hier duidelijk gehoord, hoe onze allergroot­ste Vriend jou de herkenningstekens heeft gegeven en je ook heeft beloofd, dat de Heer tegelijk met jullie in dit huis zal aankomen. Wel, kijk nu maar eens uit naar iemand die precies op Hem lijkt. Vind je zo iemand, houd hem dan voor de Heer. Want ik zeg je, de Heer, God Jezus, is hier even eenvoudig en zonder praal als Hij op aarde was. Van een of andere pracht en praal is bij Hem geen spoor te herkennen.'

[8] De graaf zegt: 'Juist, juist, precies zo heeft deze hoogst beminne­lijke vriend het ons buiten gezegd, maar ik zal heel wat tijd nodig hebben voordat ik klaar zal zijn met het één voor één bekijken van deze talrijke aanwezigen. De zaal is enorm groot en fel verlicht, de aanwezigen stellen zich, als op commando, op in het gelid. Zo zal ik met het zoeken toch eerder klaar zijn dan ik aanvankelijk dacht. Daar in de eerste rijen vind ik niemand, die op Hem lijkt. Ook verderop kan ik niemand vinden. Ik kan hier weliswaar degenen die verderop staan evengoed waarnemen als degenen die vlakbij staan, maar onze lieve, goede vriend schijnt daaron­der geen tweelingbroer te hebben. Daar helemaal achteraan ontdek ik nog een groep, die ik wat nader zou willen bekijken, als het toegestaan zou zijn.'

[9] De generaal zegt: 'Ga gerust je gang, geen enkel bezwaar. Want hier heerst de meest volkomen vrijheid!' Daarop begeeft de graaf zich met de hem nog onbekende vriend naar de bovengenoemde groep. Als hij echter met zijn vriend in hun nabijheid komt, valt het hele gezelschap, door grote eerbied bevangen, op het aangezicht en roept: 'Heil zij U, heil zij U, heil zij U, Hoogverhevene!'

[10] De graaf schrikt gewoonweg van deze verandering van houding en zegt tot zijn begeleider: 'Wel, moet je dat zien! Ik wilde hen met jou vergelijken en nu liggen zij allemaal voor ons op hun aangezicht en roepen tot God weet wie: 'Heil zij U!' Zou dat op een van ons betrekking hebben, of is Jezus misschien al zichtbaar hier aangekomen?' De vreem­deling zegt: 'Wacht nog even, deze groep zal zich spoedig weer verheffen en dan kun je met je onderzoekingen weer verdergaan.'

[11] Op een geheime wenk van de Heer verheft de hele groep zich weer. De graaf ontdekt dat zij uit louter vrouwelijke personen bestaat en zegt daarop: 'Beste vriend, bij mijn weten was onze Heiland Jezus op aarde een volmaakte man en Hij zal in Zijn eeuwige Godsrijk zeker geen vrouw geworden zijn! Daarom denk ik dat er hier, wat mijn doel betreft, niet veel te ontdekken valt. Maar nu zou ik graag van hen willen horen, waarom zij daarnet 'Heil zij U' hebben geroepen.' De begeleider zegt: 'Ga erheen en vraag het hun!'

[12] De graaf nadert bescheiden de groep, maar deze roept tegen hem: 'Terug, terug! Met jou hebben wij niets te maken, want jij bent een zondaar in Gods huis!'

[13] De graaf treedt terug, maar zegt nog tegen de groep, die zich zelf nog niet lang in dit huis bevindt: 'Nou, pas maar op, dat wij jullie met je zogenaamde pauselijke heiligheid niet een toontje lager laten zingen! O jullie kieskeurige grieten, ik geloof dat deze vriend van mij en ik zeker zo heilig zullen zijn als jullie! Kom, beste vriend, laten we verder gaan, want met deze schepselen valt niets te beginnen! Hun echt jezuïetachtige, schijnheilige hoogmoed is voor mij onuitstaanbaar!'

[14] De begeleider zegt: 'Ach vriend, dat moet je zo niet opvatten. Hier moet alles met het grootste geduld worden verdragen. Dezen zijn nog niet helemaal in goede orde, maar zij zijn niet ver meer van hun doel af'

[15] De graaf zegt: 'Al goed, maar ons als misdadigers terugwijzen is een beetje vreemd. Maar in godsnaam, het zij zo. Had ik maar vast mijn doel bereikt. Het is mij onverklaarbaar, dat ik hier bijna voor niets anders dan alleen maar voor Jezus de Heer belangstelling heb. Al deze werkelijk hemelse schoonheden zijn voor mij als beelden zonder ziel, zolang die Ene er niet is. Hier, waar men op het punt staat om als geest de volmaakte geest Gods te kunnen zien, wordt voor iemand het bestaan onverdraag­lijk wanneer men Hem niet te zien krijgt, die als enige alles in alles is. Als jij, beste vriend, weet waar Hij zich nu bevindt, wijs mij Hem dan aan, zodat ik Hem tenminste van veraf mag zien!'

[16] De begeleider zegt: 'Mijn beste vriend en broeder, het zal wat moeilijk gaan om jou Jezus in de verte aan te wijzen, want wie Jezus niet eerst van heel dichtbij te zien krijgt, kan Hem ook in de verte niet ontwaren. Je moet Jezus alleen in jouw nabijheid wensen te zien, dan zal je wens ook in vervulling gaan.'

[17] De graaf zegt: 'Achtenswaardige vriend, dat zou wel zeer te wensen zijn, als ik Zijn heilige nabijheid maar zou kunnen verdragen. Zelfs de hoogste engelen zouden niet in staat zijn om Zijn nabijheid te verdragen; hoe zou ik dat dan kunnen?' De begeleider zegt: 'Vriend, wanneer echter Christus de Heer precies zo voor je zou staan en net zo met je zou spreken als Ik nu, zeg Me eens, zou je dan ook nog zo' n heilige vrees voor Hem hebben?' De graaf zegt: 'Wel, ik denk, dat het dan wel wat gemakkelijker voor mij zou zijn. Het zou me dan altijd nog wel wat zwaar vallen, omdat ik wel zou moeten bedenken wie Hij is en wie ik ben: Hij het oneindige Alles, en ik het volmaakte niets. Toch zou het me daarbij lichter te moede moeten zijn dan wanneer Hij met vertoon van Zijn hemelse gezag zou komen.'

[18] De begeleider zegt: 'Goed, wat zou je dan doen, als Ik Zelf Christus zou zijn en Mij om bepaalde redenen nu pas aan jou bekend zou maken? Wat zou je dan voor een gezicht zetten?'

[19] De graaf zegt: 'Luister eens vriend, dat betekent een arme drommel als ik toch wat al te hard op de proef stellen! Werkelijk, hoge vriend, als jij het tenslotte toch zelf zou zijn, dan zou ik toch zeker voor de hele eeuwigheid sprakeloos zijn! Maar zeg het mij liever duidelijk, zodat ik van louter eerbied, liefde en ontsteltenis meteen moge vergaan!'

[20] De begeleider zegt: 'Ja vriend, Ik Zelf ben het, en als je het moeilijk kunt geloven, vraag het hun hier, zij zullen het je zeggen! Jouw liefde heeft Mij zo tot jou getrokken!'

 

146

 

Het grote ogenblik voor de graaf

U bent het!

Heerlijke lofrede

De Heer over de verhouding van de Vader tot zijn kinderen

 

[1] De graaf, helemaal buiten zichzelf, deels uit vrees, deels uit vreugdevolle vervoering, deels ook uit angst voor een door hem voor mogelijk gehouden misleiding, kan door Mijn verklaring nauwelijks meer tot zichzelf komen. Pas na een hele tijd van innerlijke strijd om geestelijk te worden wedergeboren waarin zijn geest alle banden ver­breekt en zich tot zijn gehele, hem omvattende ziel uitbreidt, stamelt de graaf de woorden:

[2] Dus u... U b-b-bent het! U!?,.. de eeuwige Heer... over alles wat tijd en ruimte bevat en over alles wat boven alle tijd en ruimte verheven, in eeuwige vrijheid leeft en in de eeuwige diepten van Uw wonderbaar­lijke scheppingen schouwt! O God, o God, o God! Ik... ellendige worm, een nietig stofje, sta nu voor U, de heilige, eeuwige Meester van de eindeloze wonderwerken, die allemaal uit Uw almachtige hand zijn voortgekomen; voor mijn God, voor mijn Schepper, Vader, voor mijn Heiland Jezus! O, hoor het alle hemelen! Kom hierheen gij alle overge­lukkige aeonen, help mij om de diepte van de hemelse gelukzaligheid te voelen... om te voelen wat het betekent: een schepsel staat voor het eerst voor God, zijn almachtige Schepper! En... O, het is nauwelijks voor te stellen... deze God is zo eenvoudig en gewoon als een mens, en spreekt door de hoogste liefde geleid zo minzaam, mild en vriendelijk met mij als alleen de beste broeder met zijn andere broeder kan spreken!

[3] O mensen, jullie, die in allerlei dwalingen op de oppervlakte van de verraderlijke aarde rondwandelen en nooit weten waarheen jullie je moeten wenden, kom hierheen in jullie harten en leer God kennen in Jezus, de liefdevolle Heiland, dan zullen jullie in het korte proefleven op aarde je ijdele plannen gemakkelijk kunnen laten varen.

[4] Het ware besef van God zal jullie tonen, hoe weinig er voor nodig is om zich bij God de Heer thuis te voelen en dan zo gelukkig te zijn, dat het alle begrip te boven gaat! Strijd niet als ellendige honden en katten met elkaar om aardse dingen, maar streef naar het juist inzicht en de liefde tot God. Heb elkaar lief als echte broeders en zusters, als kinderen van één Vader, die altijd en eeuwig heilig en onpeilbaar lief, goed en zachtmoedig is; dan bevatten jullie harten meer dan de hele wereld je ooit zou kunnen verschaffen!

[5] O God, wat is het toch een zaligheid om bij U te zijn. De ergste tegenslagen die mij op aarde zijn overkomen, hoe volkomen vergeten zijn ze nu! Waarlijk, nu zou ik kunnen uitroepen: kom allen hier, miljoenen, vrienden of vijanden, en laat je broederlijk omarmen!'

[6] Na deze woorden vol van diepe liefde valt hij op zijn knieën voor Mij, vouwt zijn handen en zegt: 'O mijn enige, eeuwig goede God en Heiland Jezus, laat U door mij eeuwig aanbidden, loven en prijzen! Nu begrijp ik pas, hoe men alleen door U te loven en te prijzen de hoogste zaligheid kan voelen. Moge alles in mij U dan eeuwig liefhebben en U danken voor alles wat U mij ooit hebt opgelegd, al was het ook nog zo zwaar te dragen! Want nu begin ik pas in te zien, dat alleen Uw onpeilbaar grote liefde voor mij dat allemaal heeft gedaan!

[7] O heilige Vader, ik was echt een verloren zoon en moest door grote ellende tot U worden teruggebracht, maar nu ben ik weer bij U, eeuwig goede Vader! Neem mij op als de allergeringste in Uw rijk en wees ook met al die vele andere verloren zonen even genadig als met mij! Mocht het Uw wil zijn, laat dan mijn op aarde achtergebleven familie liever al hun aardse bezittingen kwijtraken, dan dat zij voor U te diep zou vallen en U tenslotte volkomen zou vergeten.'

[8] Ik zeg: 'Sta op, beste broeder, en maak niet zoveel ophef, want je ziet immers dat ik niet in het minst ben veranderd, nu jij Mij hebt herkend. Zoals broeders met elkaar spreken en met elkaar omgaan, zo zullen ook wij dat eeuwig met elkaar doen!

[9] Ik ben weliswaar God, als het oereeuwige Wezen vol wijsheid, macht en kracht en jij alleen maar een schepsel voortgekomen uit Mijn wilskracht, maar jouw geest is desondanks geheel datgene, wat Ikzelf ben. Daarom blijft er voortaan tussen ons precies dezelfde verhouding bestaan als tussen vader en zoon of als tussen broeder en broeder. Wat jouw ziel betreft, die nu je uiterlijke wezen is, ben je voor Mij een zoon, en wat je geest betreft een broeder! De ziel kwam voort uit het oerlicht van Mijn wijsheid en is eindeloos veel minder dan dat scheppende oerlicht. Daarom is de ziel een zoon ten opzichte van Mij, omdat ik in diepste wezen een en al liefde ben. Jouw geest echter, die Mijn eigen liefde in jou en dus Mijn hoogsteigen geest is, is dientengevolge door en door Mijn broeder! Denk dus niet al te lang over deze zaak na, maar sta op en kom met Mij mee naar de andere broeders!'

[10] De graaf, zich langzaam van de grond oprichtend, zegt: 'O Vader, wat bent U toch eindeloos goed! Kon mijn domme tong U maar enigszins overeenkomstig Uw heilige waardigheid loven, maar ik breng nu nauwelijks iets tot stand!'

[11] Ik zeg: 'Wees rustig broeder en laat dat overdreven loven, want jouw hart is de beste lof en alleen daarin heb Ik het grootste welgevallen. Al het andere hoort min of meer thuis in het rijk van het Mij hinderlijke gekwezel! Richt je nu volkomen op en ga met Mij mee naar de andere broeders. '

 

147

 

Bathianyi 's wroeging

De heer over het rijpingsproces in de mens tot de hoogste Godskennis

De nog blinde franciscaan krijgt duidelijke wenken van Miklosch

 

[1] De graaf zegt uit liefde en eerbied heel berouwvol: '0 Heer, bij Uw almachtige naam, het is voor U zeker gemakkelijker om te zeggen: 'Sta op en kom', dan voor mij, zondaar, om op te staan voor U, de eeuwige Heer van de oneindigheid! O Heer, ik, een domme mensen­ geest, een niets voor U, en U, het oneindige alles in alles. En ik zou U begeleiden? Nee, deze gedachte is te overweldigend voor een geschapen geest. O, laat mij toch eerst nog wat meer tot mijzelf komen, want het duizelt mij van Uw oneindige grootheid.'

[2] Ik zeg: 'Maar beste broeder, nu begin je Mij toch echt te vervelen met je lofredes over Mijn eindeloze macht, kracht en wijsheid! Kijk, kinderachtige broeder, Ik moet als God immers zijn wat Ik ben, opdat jij uit Mij en naast Mij kunt zijn wat jij bent en nog veel meer zult worden. Bovendien ben je toch ook Mijn werk, en wanneer jij jezelf als Mijn werk voor een volkomen niets aanziet, beschimp je Mij zelfs! En dat zul je toch zeker niet kunnen doen!'

[3] De graaf zegt: 'Nee Heer, eeuwig nee, van U uit ben ik wel enorm groot, maar vanuit mezelf ben ik niets. Wel, ik sta al op, want Uw woord heeft me geheel opgericht.' Daarop komt de graaf dadelijk moedig naar Mij toe en zegt: 'Heer, Vader, God, Jezus! Ik ben nu door Uw liefde en genade helemaal genezen en de overdreven vrees voor U is ook verdwe­nen, maar in plaats daarvan brandt er een grenzeloze liefde tot U, in de vorm van een grote hartstocht, in ieder vezel van mijn hart. Langzamer­hand zal misschien ook deze nieuwe eigenschap van het geestelijke leven wat tot rust komen, maar nu zou ik U graag met al mijn levenskracht willen omarmen en sterven in de onbeschrijflijke zaligheid van de liefde tot God! Heer, laat mij U toch even omarmen en U aan mijn van liefde brandende hart drukken.'

[4] Ik zeg: 'Mijn beste broeder, dat zou nu schadelijk voor je zijn, omdat jouw geest nog te weinig vastigheid heeft in je ziel, maar wanneer jouw geest weldra sterk genoeg zal zijn, zullen we elkaar ook zonder vrees voor nadelige gevolgen kunnen omarmen. Ik ben weliswaar voorzover het maar mogelijk is net als jij een mens, maar in deze mens woont niettemin de volheid van Mijn Godheid in levende lijve en jouw geest zou deze niet verdragen. Hij zou alle banden verbreken en zich dan verenigen met de Godheid in Mij als zijnde zijn eeuwige oergrond. Wanneer jouw geest echter zich volkomen in jouw ziel heeft geordend en in zichzelf vervuld zal zijn van alle kracht der liefde uit Mij, dan zal hij Mijn omarming zonder nadelige gevolgen kunnen verdragen.

[5] Kom nu echter vlug met Mij mee naar de anderen, opdat ook zij allen verheven mogen worden tot jouw niveau van inzicht. Hun weet­gierigheid is al uitzonderlijk groot geworden, want zij weten nog steeds niet welk resultaat jouw gezoek naar Christus heeft opgeleverd. Alleen Miklosch heeft een sterk vermoeden, dat de franciscaan hem echter meteen weer tegenspreekt, met als gevolg dat ook het overige gezelschap zich bij zijn mening aansluit. Daarom moeten we er vlug naar toe om de franciscaan zijn vrijpostige mond een beetje te snoeren.

[6] De graaf zegt: 'O Heer, eeuwige goedheid en zachtmoedigheid, dat is mij helemaal uit het hart gegrepen! Deze monnik is weliswaar op zich wel een goede ziel, als er al buiten U nog iets goed kan zijn, maar zijn ideeën over de verhouding van God tot Zijn schepselen en omge­keerd zijn onverteerbaar. Ik vraag U, Heer, neemt U hem maar een beetje onder handen, zoals men pleegt te zeggen.' Ik zeg: 'Heel goed, maar nu een beetje zachter, want ze komen ons al tegemoet!'

[7] Ik ga nu met de graaf het gezelschap tegemoet. De franciscaan roept de graaf al van verre toe: 'Wel, beste graaf, welke resultaten heb je geboekt bij het doorzoeken van de zaal? Heb je Hem ergens gevonden, de Heer over leven en dood en over hemel, aarde en hel? Ik heb de indruk, dat de fameuze tweelingbroer nog steeds op zich laat wachten, want ik zie nog geen derde bij jullie.'

[8] De graaf zegt: 'Vriend, dat is ook helemaal niet nodig, want wij beiden hebben genoeg aan elkaar, ook zonder de tussenkomst van een derde; begrepen, heer wijsneus?' Op dat moment geeft Miklosch de franciscaan een por en zegt: 'Cypriaan, merk je niets? Jij zult de hoeksteen niet eerder gewaarworden dan wanneer je je neus eraan stoot!' De franciscaan zegt: 'Hoezo, wat voor hoeksteen? Waar is er hier dan een?' Miklosch zegt: 'Ik geloof dat de graaf het je toch heel duidelijk heeft gezegd, maar toch zie je door de bomen het bos niet!'

[9] De franciscaan zegt: 'Verklaar je eens wat nader. Wat is het dan, dat de graaf mij zou hebben gezegd? Hij zei dat hij en onze onbekende vriend ook zonder de tussenkomst van een derde genoeg hebben aan elkaar. Is dat dan zoiets buitengewoons? De derde, de Allerhoogste, zal waarschijnlijk nog heel lang op zich laten wachten, omdat zeker niemand van ons zich, gezien de morele gesteldheid van zijn wezen, waardig kan achten om God te aanschouwen. Zolang iemand echter een reeds waardige vriend van God aan zijn zijde heeft, die hem de juiste weg naar God wijst, kan hij ook gemakkelijk zeggen: 'Wij beiden hebben genoeg aan elkaar, ook zonder de tussenkomst van een derde'; vanzelfsprekend alleen voorlopig, want het zou wel treurig zijn als we nooit tot het aanschouwen van God zouden komen.'

[10] Miklosch zegt: 'Vriend, je bent hardleers. Verder kan ik je niets zeggen, omdat ik je, door een innerlijke stem gewaarschuwd, niets anders zeggen mag. Er zullen op aarde zeker nog wel heel veel van zulke hardleerse mensen als jij zijn, maar zij zullen vast eerder te genezen zijn dan jij, hoewel zij zich nog op aarde in het vlees bevinden, terwijl jij je als geest hier allang op Gods akkers bevindt. Om jou echter de ogen zo mogelijk wat verder te openen, zal ik je een passende gelijkenis vertellen. Kijk, er was op aarde eens een groot en machtig heer en gebieder. Omdat het hem er om te doen was zijn onderdanen persoonlijk te leren kennen, verkleedde hij zich vaak als gewoon mens en bezocht zelfs meer dan eens als bedelaar hun huizen, vooral van die rijken, die door hem met de zorg voor de armen waren belast. Gelukkig diegenen, die hij, als onbekende, in de door hem voorgeschreven wettelijke orde aantrof! Maar wee degenen die zich niet aan deze orde hielden! En kijk, de Heer van de hemel en alle werelden schijnt iets dergelijks te doen. Weliswaar niet met de bedoeling om Zijn mensen op de proef te stellen en daaruit te zien hoe zij werkelijk zijn, maar om hun de gelegenheid te geven zichzelf te onderzoeken, waartoe Hij hun door Zijn liefde en wijsheid gelegenheid te over biedt. Ook hier zou ik bijna willen zeggen: wee degenen die door hun eigenzinnigheid, door hun opzettelijke blindheid en stompzinnig­heid, Hem, wat zijn lankmoedigheid betreft, al te gevoelig op de proef stellen! Heb je deze gelijkenis begrepen?'

[11] De franciscaan zegt: 'Tamelijk goed, maar wat moet ik ermee? Moet ik daarom soms die onbekende vriend voor een verklede Heer van hemel en aarde aanzien? Of is het misschien iemand anders hier? Is het

uiteindelijk die met die stralende hoed? Maar die ken ik, omdat hij op aarde van mijn stand was. Hij moet hier pas deze uitstraling van zijn hoofd hebben gekregen, want op aarde was er zeker niets dat minder straalde dan zijn hoofd. Zeg mij dus, waar is dan die verklede, opdat ik erheen ga, voor Hem neerval en Hem op gepaste wijze kan aanbidden!'

[12] Miklosch zegt: 'Vriend, ik heb je al bijna te veel gezegd en zeg nu geen woord meer. Daar is de graaf met onze grote vriend; wend je tot hen en vraag naar de verklede! Maar dat staat vast: een paap is op aarde gewoonlijk het hardnekkigste wezen en in de geestenwereld wil hij de Heer niet herkennen, ook al loopt hij tegen Hem op! Weet je wie er in Jeruzalem het meest blind en verstokt waren? Kijk, dat waren papen! En wil je weten welke mensen op aarde het minst geneigd zijn een waar geloof te aanvaarden? Dat zijn wederom de papen, vooral de rooms-ka­tholieken, waartoe ook jij behoort. Nu heb ik je genoeg gezegd; God geve, dat het je mag baten! Ga nu maar naar hen toe en praat met hen.'

 

148

 

De franciscaan wordt door de aanblik van Robert Blum nogmaals sterk aan het twijfelen gebracht

Zijn angst voor de duivel wordt door de Heer met vaderlijke mildheid bejegend

 

[1] De franciscaan komt nu naar Mij, de generaal en de graaf toe. Juist als hij zijn vraag wil stellen: 'Wie ben jij, onbekende vriend?' komt natuurlijk door een innerlijke oproep Robert Blum naar Mij toe en zegt: 'Heer, brood, wijn en kleding staan gereed.'

[2] Ik zeg: 'Goed zo, Mijn beste Robert (met opzet eraan toevoegend) Blum! In dit huis ben jij een heer naast de Heer en jouw grote liefde voor de Heer is wetgever voor je huis en voor allen die er in zijn.'

[3] Als de franciscaan, die uit liefde voor de vrijheid, maar niet uit liefde voor de grote waarheid van het evangelie zijn orde verlaten had, de hem welbekende Robert Blum in levende lijve voor zich ziet, slaat hij de handen samen van verbazing en zegt: 'Maar om Gods wil! Jezus, Maria en Jozef en alle engelen en heiligen Gods, sta ons bij! Nu bevind ik mij ook nog in het huis van een grote aartsketter! O Jezus, Maria en heilige Jozef! Dat is even erg als de hel zelf! En daar zou Christus de Heer ergens vertoeven? O jij vervloekte duivel! Jij arglistige Beëlzebubduivel! Je had zeker gedacht dat je mij had? Maar niets daarvan, jij afschuwelijke, domme duivel! De zalige maagd heeft je op het juiste moment met haar hemelse almacht voor mij ontmaskerd en ik kan mij nog net uit jouw klauwen losrukken! Ja, ik heb de hoogheilige ook altijd alleen vereerd, opdat zij mij voor tijd en eeuwig zou mogen bewaren voor de verzoe­kingen van de duivel. O jullie beestachtige duivelsvrienden en jij, duivelskerel Miklosch! Wilde jij mij nu kennis laten maken met een nieuwe Christus onder jullie heerlijke gezelschap? O jij grote duivelse schurk, wat heb jij goed je best gedaan om mij in de hel te krijgen, maar de zalige maagd heeft een streep door jouw rekening gehaald. De duivel zal een franciscaan toch niet zo snel in de luren kunnen leggen als jij wel denkt!'

[4] Ik zeg: 'Mijn vriend, dit huis behoort niet aan een ketter en nog minder aan een gezelschap duivels toe. Dat zeg Ik je, de enige, eeuwige Heer van hemel en aarde, want in de hel wandelen nergens vrije gestalten in het licht van de hemelen. Komt deze echt hemelse broederschap je echter te verdacht voor, dan zie je daar de nog openstaande poort en buiten een weidse verte. Je kunt gaan of blijven, dat is ons om het even. De oneindigheid is ver, breed, hoog en diep genoeg. Zwijg nu of ga! Maar jij, broeder Blum, ga naar de grote, aangrenzende zaal en laat allen hier binnenkomen. Laat brood en wijn in overvloed op deze grote ronde tafel zetten, opdat deze blinde dwaas zich ervan mag overtuigen, hoe de zogenaamde duivels van dit huis eruit zien en hoe ze misschien zelfs gaar gestoofd en gebraden worden.'

[5] Robert verwijdert zich snel om Mijn wil ten uitvoer te brengen. Meteen komen alle aartsvaders, profeten en apostelen die aan hun uiterlijk gemakkelijk te herkennen zijn. Zo ook de aartsmoeders, te beginnen bij Eva, en ook moeder Maria met Jozef en alle personen die in de evangeliën voorkomen. Bij deze grote stoet sluiten zich dan de nieuw aangekomenen aan: Robert, Messenhauser, Jellinek, Becher, Ni­klas, Bardo en al degenen die bij hen horen. Tenslotte ook nog de vierentwintig danseressen, die door Roberts vrouw worden geleid. Zij dragen wijn en brood in overvloed aan en plaatsen deze levensmiddelen goed geordend op tafel. Allen echter die uit de naastgelegen zaal komen, zijn met een sterke glans omhuld, en dat hoofdzakelijk om de franciscaan de ogen te openen.

[6] Nadat de tafel zo goed mogelijk is verzorgd, zeg Ik tot de negenentwintig nieuwelingen: 'Kom dichterbij, vrienden en broeders! En jij, Miklosch, die door de franciscaan voor duivelskerel bent uitge­maakt, kom hier bij Mij! Neem en eet het eerst het brood des levens en drink tevens de wijn van inzicht en kracht! En zeg dan tegen de franciscaan, die allang een lege maag heeft, hoe jou deze helse kost smaakt!'

[7] Miklosch, die Mij buiten al zo stilaan begon te herkennen, komt dadelijk vol eerbied en deemoed naar Mij toe en zegt: 'O Heer, nu pas kan ik voor het eerst in mijn hele bestaan waarlijk uitroepen: '0 Heer, ik ben het niet waard, dat U binnentreedt onder mijn zondig dak!' Maar Heer, spreek maar één heilig woord en alles wat in en aan mij is wordt gezond. Ja, dat is waarlijk een levend brood van de hemel, Uw werkelijke lichaam zonder valsheid of bedrog, O Heer! Wie dit brood eet, zal eeuwig leven, want het heeft de kracht van eeuwig leven in zich! En wat een overheerlijke, hemelse smaak! En deze wijn, zuiver uit Uw hart gevloeid, is eveneens Uw waarachtige bloed, waardoor alle zonden die wij ooit op aarde hebben begaan, van ons worden weggenomen. Daarom waag ik het, hem, evenals het heilig brood, te genieten. Wat een smaak en wat een geest! 0 Heer, geen sterveling van welke wereld dan ook kan dat bevatten! Broeders, eet en drink en proef zelf hoeveel hemelen er in iedere druppel wonen!'

[8] Allen tasten nu toe en eten en drinken naar hartelust, en niemand vindt woorden om de grote heerlijkheid van de smaak, de zoetheid en de geest te beschrijven.

 

149

 

De franciscaan houdt halsstarrig vast aan de Roomse leer

Miklosch geneest hem hiervan door middel van scherpe vragen

Nu is ook bij deze verstarde ziel het ijs gebroken

Zalige verwondering over de hemelse waarheden

 

[1] Na korte tijd van diepe verbazing zegt de graaf tegen de francis­caan: 'Vriend, als het er in jouw vermeende hel zo uitziet, dan blijf ik er zonder meer, en broeder Miklosch zeker ook samen met alle anderen! Ook die helse mannelijke en vrouwelijke geesten zien er ongelooflijk mooi en heerlijk uit. Waarlijk, in zo'n hels gezelschap zal het voor eeuwig best uit te houden zijn! Wel vriend, wat denk jij ervan?'

[2] De franciscaan zegt nors: 'Er zijn al oneindig velen door zulke helse bekoorlijkheden te gronde gegaan en dit lot zal ook jullie nog ten deel vallen. Ik ben weliswaar ook erg hongerig en vooral dorstig maar zolang ik net als een Thomas geen tastbare bewijzen voor dit alles heb, vertrouw ik de zaak niet. Want bij ketters, zoals Robert Blum en consorten er zijn, kan God de Heer immers niet wonen!'

[3] Miklosch zegt: 'Vriend, kom eens met mij mee naar dat grote raam. Ik zal je iets laten zien.'De franciscaan zegt: 'Wat dan?' Miklosch zegt: 'Je zult het wel zien.'De franciscaan zegt: 'Goed, laten we dan maar gaan, maar hou me niet voor de gek, want anders...!'

[4] De twee gaan naar het raam en Miklosch toont de franciscaan daar buiten een weids landschap en op aanzienlijke afstand in westelijke richting een op Boedapest lijkende stad. Hij zegt tegen hem: 'Vriend, die Heer, die jij in je domheid voor de hoogste duivel houdt, laat jou door mij zeggen: 'Ik laat je vrij uit deze hel. Daarginds zie je Boedapest. Ga erheen en verschaf jezelf daar of ergens anders een betere hemel!' Je kunt hier ook meteen door het raam naar buiten gaan, want deze ramen hebben geen glas.' De franciscaan zegt: 'Ik wil toch nog even wachten!' Miklosch zegt: 'O, waarom dan? Als dit hier de hel is, waarom zou je er dan nog langer in willen blijven?'

[5] De franciscaan zegt: 'Weet je, ik zou alleen nog graag willen weten of Blum vóór zijn terechtstelling misschien toch weer samen met zijn geloofsgenoten in de schoot van de alleen ware en zaligmakende kerk is teruggekeerd. Is dat het geval, dan kan hier alles, op de nog nergens zichtbare Heilige Drievuldigheid na, in orde zijn. Zo niet, en daar ben ik juist het meest bang voor, dan is dit hier niets anders dan een helse begoocheling! Ook de hel is namelijk vol hardnekkige ijver om haar onzaligen vooraf goed voor te bereiden, totdat ze helemaal deugen om in de eigenlijke hel te worden toegelaten. Hier is werkelijk iedereen aanwezig: Christus, Maria en de heilige Jozef, alle heilige apostelen, alle aartsvaders, patriarchen en profeten en verder nog een massa heiligen. Wanneer echter Blum en consorten nog dezelfde ketters zijn, dan is dit alleen maar helse misleiding en dan moet ik ervoor zorgen, dat ik hier vlug weg kom. Want kijk, vriend, wanneer de paus van Rome niet de ware plaatsbekleder van God op aarde is, en de roomse kerk, die als enige de sleutels van de hemel en de hel voor alle mensen in haar allerheiligste handen heeft, niet de enige ware en zaligmakende is, dan is Christus helemaal niet Christus en zijn alle religies van de aarde waardeloze hersenschimmen. Zo staan die zaken ervoor en daarom ben ik ten zeerste op mijn hoede, zodat ik mij op geen enkele manier door de hel kan laten misleiden. Want de ware kerk is een rots, die door de poorten van de hel nimmer kan worden overwonnen.'

[6] Miklosch zegt: 'Goed, goed, goed! Al deze rooms-katholieke dwaasheden ken ik even goed als jij. Ik zou je de mond wel kunnen snoeren, zodat je van honderd vragen er niet één zou kunnen beantwoor­den, maar ik geef er de voorkeur aan je slechts met enkele vragen een beetje in het nauw te drijven. Ik zeg je echter bij voorbaat, dat je me elke vraag moet beantwoorden, want als je ze mij niet beantwoordt, zul je daardoor alleen bevestigen, dat het pausdom in geen geval door Christus is gesticht. Luister dus, dit zijn de vragen:

[7] Bij welke gelegenheid heeft Christus het door de kerk zo hoogge­schatte misoffer, en wel alleen in de toentertijd heidense Romeinse taal, voorgeschreven? Ik vraag om een strikt op de Heilige Schrift gebaseerd antwoord!'

[8] Bij deze vraag staat de franciscaan radeloos te kijken. Er komt geen antwoord.

[9] Miklosch vraagt echter verder: 'Omdat je geen antwoord vindt, moet ik wat gemakkelijkers voor je zoeken. Bij welke gelegenheid heeft Christus dan de ceremoniën, de rijkversierde gewaden, de stola, het corporale, rode kousen, de zeer waardevolle herdersstaf (voorzover ik weet heeft Hij zelfs de apostelen verboden een stok bij zich te hebben!), de pauselijke tiara en de zeer dure kardinaalshoeden voorgeschreven? Graag een antwoord! Je bent alweer sprakeloos! Wel, ik zal met iets nog gemakkelijkers komen. verboden om reiszakken te dragen om er een of ander geschenk in te kunnen stoppen! Ik vraag je hier nogmaals om een goed gefundeerd antwoord! Spreek nu, spreek! Je was anders toch altijd zo goed van de tongriem gesneden! Je bent en blijft sprakeloos? Dat wil dus zeggen: 'Ik weet niets ten gunste van de rooms-katholieke kerk te zeggen en houd me daarom liever stil!'

[10] Wanneer heeft Christus de Heer, die eigenlijk een levende kerk in de harten der mensen wilde oprichten, bevolen tot de bouw van gemetselde tempels, waarvan er nu op de gehele aarde al wel meer dan een miljoen te vinden zijn? Wanneer schreef Hij hun heidense inrich­tingen voor, de geprivilegieerde altaren, de genadebeelden en het gewijde doopwater, evenals de heilige chrisma? De ware apostelen doopten toch met heel natuurlijk water, zoals God het heeft geschapen; of ze bij het dopen ook gebruik maakten van de heilige olie, daarover schijnt de geschiedenis eveneens te zwijgen! Wanneer gelastte Hij het gebruik van klokken, orgels, en misgezangen, de kostbare benodigdheden voor de mis; wanneer de uitvaartplechtigheden en de dure requiemmissen? En bij welke gelegenheid heeft Hij kapelaans, pastoors, dekens, kanunniken, proosten, prelaten, bisschoppen en kardinalen geïnstalleerd en hen van zulke grote inkomsten voorzien? Bij mijn weten heeft Hij het de apos­telen, toen Hij ze voor het verbreiden van Zijn leer uitzond, zelfs

[11] Heel onwillig zegt de franciscaan eindelijk: 'Ik zou je wel heel wat kunnen zeggen, maar tegenover een ketter is het beter om te zwijgen!' Miklosch zegt: 'Dat geloof ik ook, vooral wanneer men geen enkel bewijs kan aandragen! Zeg me dan tenminste, wanneer Christus de goddeloze formule voor de overgang van een christelijk ketterse geloofssekte naar de roomse kerk heeft voorgeschreven? Wanneer stelde Hij de aflaat in, wanneer het feest van de rozenkrans, wanneer het portiunculafeest? Bij welke gelegenheid heeft Hij dan de heilige Roomse en Spaanse inquisitie ingesteld? En wanneer en waarom heeft Hij die hele ordengeestelijkheid ingevoerd? Spreek en geef antwoord! Kijk, je bent alweer stom als het graf! Waarom? Dat weet ik! Dus, iets gemakkelijkers.

[12] Zeg mij eens, waar staat dan in de Handelingen der apostelen geschreven dat de apostel Petrus werkelijk in Rome het pausdom heeft gesticht? Bij mijn weten heeft deze apostel zich tijdens de laatste jaren van zijn leven in Babylonië opgehouden en heeft van daaruit ook een brief geschreven naar Jeruzalem. Maar Rome en Petrus hebben elkaar evenmin gezien als ik en de keizer van China! Misschien heb jij wel andere, betrouwbare gegevens en dus, spreek! Je zegt echter alweer niets. Er schiet jou zeker weer niets steekhoudends te binnen. Kijk eens, wat ben jij toch een arme stakker met jouw verdediging van de paus!

[13] Maar misschien kun je me dan toch nog zeggen, wanneer Christus of Petrus aan de paus de titel van 'heilige Vader' heeft gegeven en het kussen van zijn pantoffels, dat de waarde heeft van vele aflaten, heeft voorgeschreven? Christus heeft bij mijn weten immers streng verboden om wie dan ook, behalve God alleen, goed en heilig te noemen. Zo zou men ook niemand Vader noemen dan God alleen, want onder elkaar zouden wij broeders en zusters zijn. Wie weet echter of Christus de Heer niet naderhand, als Hem misschien iets beters te binnen is geschoten (?), een aantal voor ons leken onbekende aanvullende veror­deningen heeft laten uitvaardigen, hoewel Hijzelf in het openbaar voor heel veel mensen te Jeruzalem uitdrukkelijk verklaarde: 'Hemel en aarde zullen vergaan, maar Mijn woorden niet!'

[14] Ja, mijn vriend, je zwijgt nog steeds en je ergerlijke verlegenheid is van je gezicht af te lezen. Wat moet daar dan van terechtkomen? Kijk, ik zou je nog wel honderd van zulke merkwaardige vragen kunnen stellen, maar wat heeft dat voor nut? Je wilt mij er geen beantwoorden! Daarom zou het beter zijn, dat je óf de paus geheel laat schieten en naar de werkelijke Heer toegaat en trouwen openlijk je domheid tegenover Hem erkent, óf op reis gaat naar Boedapest, dat je daar ziet liggen!'

[15] De franciscaan zegt eindelijk: 'Vriend, je hebt mij door jouw merkwaardige vragen op heel andere ideeën gebracht, waarvoor ik je heel dankbaar ben. En ik wil je volgen naar de enige Waarachtige!'

[16] Miklosch zegt: 'Dus niet naar Boedapest?'De franciscaan zegt: 'Beslist niet! Want ik geloof, in de steden van de wereld heeft een geest nog maar verdraaid weinig te zoeken! Wat zou een geest, als hij zich daar ergens zou laten zien, wel niet allemaal kunnen overkomen?' Miklosch zegt; 'Kraam toch niet zoveel hoogdravende onzin uit! Welke sterveling heeft dan ooit een geest iets kunnen aandoen? Maar beter zou je er daar niet op zijn geworden, alleen maar veel slechter. Want van distels zal men zeker nooit druiven kunnen oogsten.'

[17] De franciscaan zegt: 'Maar zeg me nu eens, omdat je werkelijk aanzienlijk wijzer bent dan ik: is dat dan wel het werkelijke Boedapest van Hongarije? Deze zaak komt mij toch wel een beetje verdacht voor! Ik ben van mening, dat die zichtbare stad daar eerder een illusie dan werkelijkheid is.' Miklosch zegt: 'Genoeg daarover. Of datgene wat wij zien werkelijkheid is of niet, zal ons nog wel duidelijk worden. Wij gaan nu naar de Heer, erkennen tegenover Hem onze grote dwaasheid en laten dan verder alles aan Hem alleen over.'

[18] De franciscaan zegt: 'Maar denk je niet, dat het misschien goed zou zijn als wij ons eerst tot de allerzaligste maagd Maria wenden, omdat zij er immers ook is?' Miklosch zegt: 'Waarom niet meteen tot Adam en Eva en alle aartsvaders en profeten? Tot wie heeft de graaf zich dan gewend? Tot niemand anders dan rechtstreeks tot de Heer Zelf! En kijk, hij is bij Hem en is Hem zelfs het meest nabij. Wil jij soms nog dichter bij Hem zijn? Kijk ook naar Robert Blum, aan wie de Heer dit huis vol pracht en grootheid voor eeuwig heeft gegeven; hij heeft zich van te voren vast en zeker ook tot de Heer Zelf gewend en is overgelukkig. Wil jij soms nog meer?'

[19] De franciscaan zegt: 'Jij hebt gelijk! Er kleven nog veel dwaashe­den aan een mens, die hij niet in een keer kwijt kan raken. Heb maar wat geduld, mettertijd zal alles wel goed komen. Laten wij daarom dan nu maar naar de Heer gaan en ons aan Hem tonen zoals we zijn! Ik denk dat Hij het met ons toch zeker niet zo precies rooms-katholiek zal nemen!'

[20] Miklosch zegt: 'Dat is het laatste waar ik mij zorgen over maak. Kijk, ik ben toch zeker behoorlijk dom en bovendien ten opzichte van de Heer erg slecht van hart, en toch kon zelfs ik vanwege al jouw blindheid onmogelijk hard tegen jou optreden, maar jou als een echte broeder slechts vriendelijk behandelen. Dan kan men dat van de Heer, die Zelf de zuiverste liefde is, toch wel in de hoogste mate verwachten. De Heer zal vast ook heel hard kunnen zijn, vooral ten opzichte van hoogmoed, gierigheid en nijd, en tegen allen die hun aardse, armere broeders voor minderwaardige mensen hebben aangezien, maar tegen­over ons, die ook in de gewoonste man steeds de mens zagen, zal Hij zeker veel milder zijn en daarom gaan wij nu vol goede moed naar Hem toe.'

[21] Beiden komen nu vlug naar Mij toe, maar Ik ga hen enkele schreden tegemoet en zeg tegen Miklosch: 'Wel, heeft broeder Cypriaan toch niet de benen genomen? Daar ben Ik heel blij om! Komen jullie maar! Wat brood en wijn is nog voorradig. Eet en drink ervan naar jullie behoefte. Daarna zal Ik jullie allen naar het grote museum van dit huis leiden; daar zullen jullie grote ogen opzetten! Ga nu vlug aan tafel en kom eerst wat op krachten.'

[22] Beiden gaan nu schuchter naar de tafel, maar de franciscaan, die precies voor Maria komt te staan, durft nauwelijks iets aan te raken.

[23] Moeder Maria glimlacht echter tegen hem en zegt: 'Maar beste broeder Cypriaan, waarom ben je zo verlegen? Eet en drink! Denk je soms dat het er hier in het hemelrijk net zo hoogmoedig toegaat als aan de hoven der koningen op de donkere aarde? O, geenszins! Hier zijn wij allen als kinderen en beminnen de Vader en zijn liefdevol, goedhartig en zachtmoedig tegenover iedereen. Wees daarom niet meer zo bedeesd, mijn beste Cypriaan!'

[24] Cypriaan, overmand door eerbied voor Maria, valt bijna op z'n knieën, maar Miklosch zegt tegen hem: 'Wees nu niet zo dom, beste broeder, en doe wat de Heer Zelf en onze lieve Maria je hebben gezegd'. De franciscaan zegt: 'Jij hebt gemakkelijk praten, want zo fijngevoelig ben jij zeker nooit geweest. Maar ik, die van mijn geboorte af al zo gevoelig was, dat ik over de dood van een vlieg had kunnen huilen, word hier met heel uitzonderlijke gevoelsaandoeningen geconfronteerd.'

[25] Ik zeg: 'Maak je daarover geen zorgen, dat is alleen in het begin maar zo. Mettertijd zul je wel flinker worden.' De franciscaan zegt: 'O Heer, Uw enorme minzaamheid zou iemands hart van liefde tot U kunnen doen breken!' Ik zeg: 'Wel, eet en drink nu maar! Kijk, Miklosch doet zich al tegoed. Robert, haal nog wat meer brood en wijn. Ik merk aan Miklosch, dat het hem smaakt.'

 

150

 

De franciscaan laaft zich.

Met warme dank gedenkt hij de Heer Het ware hemelrijk met nieuwe wonderen

Het gezelschap der zaligen in de hoofdzaal

'O Heer, wat bent U groot!'

 

[1] Robert haalt vlug meer brood en wijn. De franciscaan neemt het brood onder het maken van een diepe buiging voor de spijzen, en eet het. Al bij de eerste hap is hij van louter verrukking over de heerlijke smaak van zijn stuk gebracht, maar als hij daarna de wijn proeft, is hij helemaal uit zijn gewone doen. Men hoort van hem niets anders dan een onophoudelijk aaah!

[2] Bij het zien van deze verwondering vraagt de al wat flinkere Miklosch hem: 'Wel broeder, wat zeg je dan nu van je aanvankelijke 'helse illusie kost'? Het lijkt mij, dat deze zwavelpoel jou heel voortref­felijk smaakt!'

[3] Vriendelijk glimlachend zegt de franciscaan: 'Beste broeder, tot het bestaan van ieder mens behoren vier dingen: ten eerste het in-de-we­reld-geschapen-worden. Daarop volgt de domheid, waardoor de mens op aarde zich gewichtig gaat voelen. Ten derde komt dan de dood van het lichaam, die wel de ziel haar zware, vleselijke last afneemt, maar haar de wereldse domheid onverminderd laat behouden. Zo komt het dan dat, ten vierde, de mens ook in de geestenwereld eerst dom moet zijn om wijs te kunnen worden. Zo verging het ook mij.

[4] Jij weet even goed als ik hoe dom het met ons geloof gesteld was en hoe dom het dogma was, waarmee ons het geloof werd ingehamerd. Waaruit hadden wij dan bij zo'n leer de ware wijsheid moeten putten? Toen dan ook de dood over ons kwam, heeft hij ons als onveranderde ossen aangetroffen en ons in die hoedanigheid naar hier verplaatst. Met deze eigenschap zouden wij tot in alle eeuwigheid zijn blijven zitten, als de goede, heilige Heer, God en Vader niet Zijn almachtige handen naar ons had uitgestrekt. Hem zij daarom alle lof, alle eer en dank! Maar kijk daar eens, broeder Robert heeft nog een flinke beker wijn en nog zo'n kostelijk brood hier op tafel gezet.'

[5] Miklosch zegt: 'Werkelijk te veel van het goede! Eet en drink, broeder! Ik heb al flink mijn best gedaan en ben nu zo verzadigd en gesterkt, dat ik het wel voor eeuwig zou kunnen uithouden.' De francis­caan zegt: 'Mij gaat het al net zo; wat zou de Heer er echter van zeggen, als wij Hem dit brood en deze wijn zouden brengen?'

[6] Moeder Maria zegt: 'Doe dat, doe dat! Dat zal Hem verheugen!' De franciscaan zegt: 'Als de allerzaligste het ermee eens is, dan is er verder niets meer te vragen. Hij spreekt nu weliswaar met de graaf, maar dat geeft niets. Neem jij maar de wijn, dan zal ik het brood nemen en zo zullen wij Hem verrassen!'

[7] Beiden brengen Mij nu brood en wijn en de franciscaan zegt hoogst deemoedig: 'Heer, U zei eens op aarde: 'Nu zal Ik van dit gewas niet eerder iets genieten dan wanneer Ik het opnieuw zal genieten met jullie in Mijn rijk.' Heer, hier is nu Uw waarachtige rijk. 0, geniet U dan nu tot onze troost van dit nieuwe gewas van Uw rijk!'

[8] Ik zeg: 'Het verheugt Mij werkelijk zeer, dat jullie aan Mij denken en als kinderen jullie Vader ook iets te eten en te drinken hebben gebracht! Ik zou het weliswaar ook Zelf kunnen nemen, maar dan zou het Mij lang niet zo goed gesmaakt hebben als wanneer Mijn kinderen het Mij brengen. Geef dus het brood en de wijn maar, dan kunnen jullie je er meteen van overtuigen, dat Ik er echt van zal eten en drinken.' Daarop nuttig Ik wat brood en wijn en geef de rest aan de omstanders, die er allen van genieten en een tweede nog grotere verkwikking in zichzelf waarnemen.

[9] De franciscaan zegt daarop in de grootste vervoering: 'Heer God en Vader, zelfs als een engel mij op aarde zou hebben gezegd, dat het er in Uw hemelrijk zo toe zou gaan, dan zou ik hem niet hebben geloofd! Waar is hier de, door ons rooms-katholieken veronderstelde, zeer mys­terieuze, glorieuze, goddelijke, niet aanschouwbare, heilige nimbus? Waar is het verschrikkelijk ernstige rechtersgezicht van Gods Zoon? Waar dat van de onverbiddelijke Vader? Alles is hier zo natuurlijk; er heerst de grootste minzaamheid en de grootste vriendelijkheid van alle kanten! En U als hoogste Godwezen, U beweegt zich allereenvoudigst onder ons. Niemand kan aan Uw uiterlijk zien wat en wie U bent; Uw manier van spreken is volkomen natuurlijk en alles aan U getuigt van de grootste onopgesmuktheid!

[10] Waarlijk, men zou aan het twijfelen kunnen raken, wanneer de grote majestueuze zaal, het binnenvallende heerlijke licht en al die zaligen, die er zo stralend en jong als engelen uitzien en zo prachtig gekleed zijn, ons niet zouden zeggen: 'Dit is het ware hemelrijk! Er kan eeuwig geen waarachtiger hemelrijk bestaan dan dat waarin de Heer van hemelen en werelden Zich allereenvoudigst gekleed tussen Zijn kinderen beweegt en voor hen zorgt!' Ik moet openlijk bekennen dat er in het begin voor mij, afgaande op de woorden van het evangelie, veel niet met elkaar te rijmen viel. Daarin wordt er namelijk vaak gewag van gemaakt, hoe de Zoon ter rechterzijde van de almachtige Vader zit in het eeuwig ontoegankelijke licht. Dan staat er op een andere plaats: 'Ik zal komen op de wolken der hemelen met grote macht, kracht en heerlijkheid en zal richten de levenden en de doden!' En hoe wonderlijk mystiek zijn de visioenen van Johannes! Van al datgene valt hier echter geen spoor te bekennen; alles is hier volkomen anders! Daarom valt het ons in zekere mate ook wel te vergeven, dat wij hier in deze waarachtige hemel een tijdlang stonden te kijken als katten in een vreemd pakhuis!

[11] Maar ik zie nu in, dat alleen een hemel die precies zo is ingericht als deze, aan iedere geest de meest ware, vrije en dus ook de hoogste zaligheid voor eeuwig kan bieden. Daarvoor, 0 heilige, liefdevolle God en Vader, willen wij allen U loven, liefhebben en prijzen!'

[12] Ik zeg: 'Wel, Mijn beste Cypriaan, het ziet er hier zeker allemaal heel eenvoudig uit en men ontwaart nergens onnodige pronk; toch moet je daarom nog niet denken, dat met hetgeen je nu ziet, Mijn hemelen al compleet zouden zijn! Wacht nog maar even, dan zul je nog wonder­baarlijke dingen in overvloed te zien krijgen.

[13] Wij zullen nu de aangrenzende zaal binnengaan en vandaaruit naar het grote museum van dit huis, waar je dingen zult zien, waarvoor je zeker op je knieën zult neerzinken. Zelfs dan mag je nog niet denken dat daarmee al een grens gesteld is aan Mijn hemelen, maar dat het pas allemaal het allereerste begin ervan is!

[14] Desondanks zal Ik toch blijven zoals Ik nu ben, en wanneer je alle dingen veranderd en tot in het eindeloze verheerlijkt zult aanschou­wen, dan zal Ik toch eeuwig onveranderd temidden van Mijn werken verschijnen, ofschoon hun grootte en diepte in geen eeuwigheid kan worden gemeten. Nu maken wij ons echter op om ons naar de grote zaal te begeven!'

[15] De verscheidene duizenden gasten gaan nu voorop. De aartsva­ders en de apostelen volgen hen. Voor ons uit gaat Maria met Jozef en de apostel Johannes. Naast Mij gaan de graaf, de franciscaan, Miklosch, de generaal en dan Thomas en Dismas. Achter ons gaan Robert met zijn Helena, Becher, Jellinek, Bruno, Bardo, Niklas en de vierentwintig danseressen, die voor Robert de bekers en de wijnkruiken dragen.

[16] Als wij in deze volgorde in de grote zaal aankomen, waarin de verscheidene duizenden gasten de indruk wekken dat er zich nauwelijks zo'n dertigtal mensen bevinden, zinkt de franciscaan van verwondering bijna op z'n knieën en zegt:

[17] O Heer, dat is te veel ineens voor een zwakke geest! Deze grootte, deze hoogte, deze pracht! Waarlijk Heer, dat zal toch geen eerste begin zijn? Dat is toch al de complete hemel met alles erbij inbegrepen, zoals men pleegt te zeggen. Het plafond is als de hele sterrenhemel met prachtige groepen sterren! De muren zijn als wolken, stralend in het morgenrood! En die wonderlijk door elkaar lopende galerijen, lijkend op hoge bergranden, die het eerst schitteren in de gouden ochtendzon! O heerlijk, heerlijk! Dat is te veel ineens voor een zwakke geest! O Heer, wat bent U groot!'

 

einde van het eerste deel

UpToDate 2023-2024