Van de hel tot de hemel
DE LEIDING DIE AAN
ROBERT BLUM GEGEVEN WERD NA ZIJN STOFFELIJKE DOOD
door het innerlijk woord ontvangen
Jakob Lorber
Deel 1
Uitgeverij De Ster
Oorspronkelijke
titel: Vo n der Hölle bis zum Himmel
Die Je nseitige
Fühhru ng des Robert Blum.
1995 Uitgegeven door Larber Verlag,
Bietigheim, BRD.
Deze uitgave kwam tot stand in
samenwerking met de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied.
Wie meer wil weten over de profeet
Jakob Lorber,
kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse
taalgebied
Burg.de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld
Telefoon:
0575 521803
Copyright 1997 Uitgeverij De Ster
NUGI 632 ISBN 9065560955
Uit
deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van
druk, fotokopie, micro film, opnamen of
op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any part of
this book may only be reproduced, stored i n a retrieval system and/or
transmitted in any form, by print, photoprint, recording or other means, either
chemie, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher.
In alle
tijden zijn er door God geroepen profeten en mystici geweest, die onze geest
verrijkten met boodschappen uit de goddelijke Bron.
Een
wel zeer opmerkelijke schrijfknecht van God was Jakob Lorber (1800 - 1864), aan
wie door het innerlijke woord werken van onvergankelijke waarde werden
doorgegeven over het Wezen van God, het universum en de mens.
Onder
deze nieuwe openbaringen zijn ook boeken die toestanden beschrijven waarin de
mens zich na zijn dood bevindt en de sferen van de steeds verder gaande ontwikkeling
in het hiernamaals.
Het
tweedelige werk Van de Hel tot de Hemel beschrijft niet alleen uitvoerig
de ontwikkelingsweg van een geest aan gene zijde, maar roert daarbij ook de
diepste problemen aan van het menselijk bestaan. Het geeft de lezer overtuigende
antwoorden op de laatste vragen van het leven en is een ware openbaring van de
geheimen van het leven na de dood. Wij lezen over de verdere ontwikkelingsweg
van Robert Blum (1804 - 1848), een man die in zijn aardse leven als politicus
bekendheid genoot en lid was van het Duitse Nationale Parlement te Frankfurt.
In 1848 werd hij wegens zijn linkse ideeën en actieve leidinggevende deelname
aan een gewapende opstand in Wenen standrechtelijk doodgeschoten.
Omdat Lorber
zijn openbaringen ontving vanuit de hoogste Bron, zijn deze boodschappen
tijdloos en van blijvende waarde.
Graag
willen wij u nog wijzen op een tussentijdse mededeling, die Lorber van de Heer
ontving tijdens het opschrijven van dit werk en welke diende voor een beter
begrip van de toestand waarin een ziel zich bevindt voordat zij aan gene zijde
geestelijk wordt wedergeboren. Uit deze doorgeving memoreren wij daarom de
volgende zinnen:
... 'Dat sommige taferelen hier
visueel en woordelijk zo zijn weergegeven zoals zij in de wereld der geesten
werkelijk plaatsvinden, gebeurt om de lezer van deze openbaringen een
aanschouwelijk bewijs te geven van het feit, dat de mens na het afleggen van
zijn aardse lichaam geheel dezelfde mens blijft zoals hij is, met zijn spraak,
zijn inzichten, gewoonten, zeden en gebruiken, neigingen en hartstochten.
Daarom komen hun handelingen ook overeen met hun gedrag tijdens hun aardse
leven. Dit alles evenwel zolang hij nog niet de volledige wedergeboorte
in de geest heeft verworven. Daarom wordt deze toestand na de overgang 'het natuurlijke
geestelijke bestaan' genoemd, terwijl een volledig wedergeboren geest zich
bevindt in de toestand van het' zuivere geestelijke bestaan'. De
hoedanigheid van de plaatselijke toestand, waarin zich gebeurtenissen afspelen
is echter steeds een aanwijzing van hoe de geesten er innerlijk aan toe zijn'.
Deze
mededeling dient om het lezen van dit werk over de sferen aan gene zijde
gemakkelijker te maken. Het dient voornamelijk met het hart gelezen te worden
om in de mens een besef op te wekken van de Liefde en Wijsheid, waarmee de
hemelse Vader zijn kinderen van sfeer tot sfeer leidt tot aan de voleinding in
hoogste vrijheid en zaligheid.
De uitgever
1. De aardse levensloop van Robert
Blum
2. De eerste indrukken van de terechtgestelde
in het hiernamaals. Het bewustworden van het gevoel te leven
3. Robert waant zich onder narcose
4. Noodroep tot God. Beroep op Jezus
5. Pogingen om in de
lege ruimte te lopen. Zelfgesprekken over het niets en over het voortbestaan.
Vloek tegen God, de veroorzaker van het leed
6. Uiterlijke rust, innerlijke onrust.
Wat is het leven? Verlangen naar rustgevend geloof leidt tot gebed. De
gedachte aan vrouwen kinderen
7. Het eerbiedig gedenken van Jezus
roept sterke bliksemflitsen op. Schrik en vreugdevolle verwondering van Robert
8.
Opnieuw liefde voor het leven. Wraakzucht gaat over in gedachten van vergeving.
Nieuwe bliksem en blijvende helderheid
9. Alle wijsbegeerte is ijdel. Jezus
legt zijn leerlingen op, het geloof ter harte te nemen
10. Goede gedachten over Jezus. Het
geloof in de onsterfelijkheid en in een God van liefde groeit
11. Verdere eerbiedige en verlangende
gedachten met betrekking tot Jezus. De lichte omgeving komt naderbij
12. Er verschijnt een mens in de
lichtsfeer. Is het Jezus? Roberts vreugde in afwachting van Zijn komst
13. De roep van Robert. De komst van
Jezus. De afgescheiden ziel vindt weer vaste grond
14. Hoe Robert de Heer aanspreekt.
Jezus antwoord. Een belangrijke levensvraag
15. Goed antwoord van Robert. Vrome wensen
16. De Heer belooft de vervulling van
rechtmatige wensen, maar maakt kritisch voorbehoud. Roberts vurige rede tegen
tirannen
17. De Heer brengt naar voren: 'Wees
onderdanig aan de overheid'. Robert trekt dit gebod in twijfel. Hij wenst
opheldering over de God-menselijke natuur van Jezus
18. Rede van Jezus over de noodzaak
van een aardse overheid. Geen menselijke samenleving zonder orde en gehoorzaamheid
19. Rede over de gehoorzaamheid.
Voorbeelden uit het rijk van de natuur
20. Nog een voorbeeld. De noodzaak van
hooggebergten
21. Middel- en kleingebergte. Hun
ontstaan en noodzaak in het geheel van de aarde
22. Hiërarchische ordening ook nodig
onder de mensen
23. Roberts instemmende antwoord. Zijn
tegenvraag over het machtsmisbruik van de vorsten
24.
Troostrijk antwoord op Roberts sombere twijfel. De slechtheid van de vrije mens
bestraft zichzelf. Leerzame ervaringen uit de geschiedenis
25. Zin en doel van de aardse
levensschool. Tijdelijke of eeuwige gelukzaligheid?
26 Ik geef het
leven terug aan Hem, van wie ik het kreeg. Bestaat er een God van liefde die
Zijn schepselen zo hardvochtig behandelt?
27. Opheldering over de opvoeding van
de mens tot zelfstandigheid. Ogenschijnlijk harde opvoedingsschool. Hoogste
Goddelijke liefdewijsheid
28. Ook de dood van het lichaam een
hulpmiddel van Gods liefde. Van het stervensleed in de oude en in de huidige
tijd
29. Ware
betekenis van de tekst: 'ga weg van mij, jullie vervloekten!' Iedere
kwaadwillige geest vervloekt zichzelf. Zonde tegen de heilige geest
30. Over de
rijke zwelger en de arme Lazarus in het hiernamaals. Wie heeft de hel gemaakt?
Alleen de boosaardigheid van de geesten
31. Roberts blijmoedige instemming.
Volgende kernvraag: hoe is de ware Godheid gevormd?
32. Heb
Mij, Jezus, lief want in Christus woont lichamelijk de volheid van de Godheid!
Robert twijfelt aan de Godheid van Jezus; wil echter blind geloven
33. Over het waarachtige en het
onwaarachtige geloof. Gevaren en gevolgen van een stompzinnig, genotzuchtig
leven
34. Roberts begrippen over het geloof
en de juiste Godsverering
35.
Tweeërlei kenvermogens van de mens. Alleen het licht van de geest verschaft het
ware geloof. Oefening en reinheid van zeden
36. Roberts wrevel bij de herinnering
aan aardse zwakheden. Hij wenst andere gesprekken
37.
Lofprijzing als gevaar voor de ziel. Zelfs engelvorsten hebben deemoed nodig
voor hun geestelijke vooruitgang. Beken deemoedig je schuld, omwille van je
welzijn
38. Roberts terugblik op zijn aardse
lotgevallen. Tuchtig mij, maar verlaat mij niet
39. Wending
ten goede bij Robert. Tekstverklaring over Johannes de doper. In Robert breekt
de dag van het eeuwig verlichtend inzicht aan
40. Nieuw
leven uit de Goddelijke geest begint. Aankondiging van een nieuwe
vrijheidsproef op een hoger erkenningsniveau
41. Robert: 'Uw wil is mijn leven'! De
Heer: 'Liefde voor liefde!'
42. Een ware broeder. De gelijkenis
van het schijfschieten. Alles wordt bepaald door de liefde tot de Heer
43 Roberts
nieuwe, heerlijke wereld. Woorden van verwondering, dank en innige liefde.
'deze wereld komt uit jou!' Gelijkenis met het verwekken van kinderen
44. Roberts
opdracht in zijn nieuwe woonoord. Eerste gezelschap: de in de strijd gevallen
politieke vrienden. Robert onderricht de gasten
45. Roberts machtige getuigenis tot
Christus. Het Weense gezelschap
46. Robert
doet navraag naar drie aardse strijdmakkers. Een beeld van de zieletoestand van
deze 'vrienden van het volk'. Roberts aanmaning tot vreedzaam vergeven
47. Intrede in Roberts huis.
Geestelijke overeenkomst van de verdiepingen. Waarschuwing om voorzichtig te
zijn met de Weense gasten. Communicatie met de Heer vanuit het hart
48. Wonderbaarlijk interieur van het
huis. Roberts ergernis over hetgeen hij in de tuin ziet. Schandalige scènes bij
het Weense gezelschap. De Heer onderneemt een zielekuur voor de booswichten
49. Een groep voormalige
balletdanseressen treedt het huis binnen. Zij leden veel gebrek in de
geestenwereld. Ootmoedige bede om brood en onderdak
50. Het Weense gezelschap vraagt naar
de danseressen. Roberts donderpreek. Zielenredding aan de afgrond
51. Drie
strijdmakkers van Robert bij de Heer. Ook zij moeten beter gemaakt worden. De
dankbare danseressen als werktuigen
52. Het
goede werk van Roberts geest. De minzaamheid van de Heer ontroert zijn hart.
Zijn medelijden komt de danseressen ten goede
53. De volksleiders Messenhauser,
Jellinek en Becher in het hiernamaals. Hun meningen over God, hel en noodlot
54.
Jellinek bewijst uit het boek der natuur het bestaan van God. Een beter inzicht
over de Godheid zou de mens echter nooit kunnen verkrijgen
55. Op ontdekkingsreis. Vreesachtige
helden. De Heer en Robert komen op
56.
Jellineks hart ontbrandt in liefde voor Roberts vriend. Een hemelse wijn.
Jellineks heildronk en het antwoord van de Heer
57.
Uitwerking van de hemelse wijn. Vraag naar Christus en zijn Godheid.
Veelbetekenend antwoord van Robert. Jellineks liefdes lijfspreuk
58. Toets
voor Roberts vrienden met betrekking tot hun liefde voor de vrouw. Goede
beantwoording door Jellinek en Messenhauser
59. De Heer over het vaak verkeerd
gebruikte gezegde: 'het doel heiligt de middelen'
60. De
danseressen verlangen opheldering over God. Robert onderricht ze: 'zoek het
licht in jezelf'. Gevaar van het puur uiterlijke onderzoek
61.
Het begrip van de danseressen. Strijd tegen onzuivere natuurgeesten in de mens.
De trap naar de volmaaktheid. De allerhoogste
62.
Bij het losbandige Weense gezelschap. Heilzame kuur voor deze wellustelingen.
Robert moedigt hen aan om het huis binnen te treden
63. De gasten bij het zien van de
danseressen. Volksgesprekken. De barricadeheldin. De pathetische spreker
64. De patheticus wordt door Robert
terechtgewezen. De goedhartige heldin spreekt hem tevergeefs toe
65. De Weners en de onplezierige
Bohemer. De heldin wendt zich tot Jellinek. Deze verwijst haar naar de Heer
66. De
heldin wendt zich tot de Heer om hulp. De raad van de Heiland. Beken openlijk
wat je mankeert.Verhaal van een gevallene
67. Speciale opmerking van de Heer
over het doel van deze, deels ergerlijk schijnende bekendmaking
68. De
wachtende heldin en de hoogmoedige patheticus. De laatste door de Heer
terechtgewezen.Liefdewonder aan de heldin Helena
69. De
patheticus over deze wonderbare verandering van Helena. Verschil tussen droom en
werkelijk leven. Olafs gelijkenis van de bruidswerving
70. Het huwelijksverhaal van de
patheticus. De hulpvaardige generaal
71. Het huwelijksparadijs van de
patheticus verduistert. Het ware gezicht van de echtgenote
72. Verlangens van echtgenote Emma. Bemiddelingspogingen
van de generaal. Echtelijke ruzie
73. Vervolg van het huwelijksverhaal.
Emma's zenuwcrisis en ommekeer
74. Verrassingen voor de patheticus.
Hij vindt oude bekenden. Olafs goede raad
75. Olafs
verzoek om hulp voor zijn vrienden. De belofte die de Heer hem doet.
Mensenzielen-visvangst. De koppige patheticus
76. De
oprechte schoenpoetser. De onwelkome Mierl De grote zielereiniging van de
patheticus. De gekrenkte, hoogmoedige geest verlaat het hemelse gezelschap
77. Olafs
voorspraak bij de Heer. Goede getuigenis van de Godheid van Jezus en volledige
overgave aan de wil van de Heer. Verzadiging van de arme zielen
78.
Waarschuwing om voorzichtig te zijn met halfblinden. Aankondiging van een
hemelse raadsvergadering. De grootheid, eenvoud en goedheid van de Heer
79. De
plechtige raadsvergadering. De vraag van de Heer: wat moet er met de aarde
gebeuren? Adam, Noach, Abraham, Isaak en Jakob spreken
80. Helena’s ongeduld wordt tot rust
gebracht. Mozes en David spreken. Helena's tussenspraak en Davids narede
81. Petrus' scherpe oordeel over Rome.
Paulus' heldere rede over de genade
82. Blum en Jellinek geven hun mening.
Het antwoord van de Heer
83. Bechers
radicale voorstellen. Lering van de Heer. De natuur van het menselijk geslacht
is afhankelijk van die van
de aarde in
het geheel van de schepping
84. Helena's mening over de weg tot
heil voor de mensen op aarde
85. Kritiek
van de Heer op Helena's voorstellen. De aarde kan onmogelijk een paradijs zijn
zolang ze oord ter beproeving is.
86. Olafs
wijsheid. Een hemelse heildronk. De nieuwe licht en liefdesbrug van de
Goddelijke genade
87. De hemelse maaltijd tot welzijn
van de mensen op aarde. Helena' s overeenstemmende bruidskleed en kroon
88. Het grootste geschenk van de zuiverste
liefde tot God: bruid van God te zijn
89. De aarde en haar gruwelen. De
geest van de antichrist. Een zinnebeeldige verschijning
90. Verdere ontwikkeling van het
tijdsbeeld. Waarom laat God de gruwelen in de wereld toe?
91. De reden voor de schaduwzijde van
het leven. Tegenstellingen noodzakelijk voor de geestelijke vrijheid
92. De strijd van de zes dieren.
Uitwerking op de wolfsmensen en de koning
93.
Robert verklaart het aanschouwde. Eigenliefde en hoogmoed, de diepste wortels
van het kwaad. De onveranderlijke Godswil
94. Helena over het zevenkoppige
monster, de strijd tussen de dieren, de wolfsmensen en de koning
95. Uitleg van de Heer over de
ontwikkeling van zelfstandige wezens. Sleutel tot begrip van het leven op aarde
96. De
Heer over Godskinderen en kinderen van de wereld. Gelijkenis van de boomgaard
en van de onvruchtbare boom
97.
Over zinnelijke lust en hoogmoed. Roberts opdracht betreffende de patheticus.
De filosofie van de genotzuchtige, wereldse mens
98. De patheticus begint naar Jezus te
vragen. Er begint zelf kennis in hem te dagen
99.
Robert bemoedigt de patheticus. De angstige zondaar aarzelt. Patheticus Dismas
vermant zich eindelijk en volgt de bode van God
100.
Dismas bekent tegenover God zijn grote schuld, vraagt echter niet om genade,
maar om een gepaste straf. Gevolgen van dat verkeerde verzoek
101. Dwaze trots van de verblinde
Dismas. Scherp oordeel van zijn ware vrienden
102. Dismas staat versteld. Hij wendt
zich oprecht tot de Heer om genade en erbarmen
103. Emma en Olaf vergeven hun
schuldenaar Dismas. Over de sterke paulinische geest van Dismas. Een hemelse
opdracht
104.
Dismas en zijn vroegere vrienden. Allerlei soorten verweer van de geestelijk
tragen. Hongerkuur voor stijfkoppige ongelovigen
105. Over de werken van het verstand
en van het hart. Dismas brengt de kleingelovigen naar de Heer
106. Woordvoerder Bruno. De kritische
wedervragen van de Heer. Bruno's deemoed roept de genade van de Heer af
107. Hemelse genademaaltijd. Toets
voor het hart op liefde voor de vijand
108. De liefdesheld door vijanden
omringd. Christus' liefde overwint alles
109. Goede geest van eendracht onder
hen die hongeren naar licht. Het leger van wereldverblinden komt bij de Heer.
Bruno's levensverhaal
110. De Heer over zielen-visvangst. Brood,
wijn en hemelse kleding
111. Bruno heeft nog steeds honger en
dorst. Wenken over de hemelse ordening
112. Bruno onderricht zijn pupillen.
Bedenkingen tegen weder geboorte en vrije wil. Bruno geeft hun opheldering
113. Rede van de lomperd over de misvorming
van de religie door de priesters
114.
Bruno's door de Heer ingegeven antwoord. Bewijs van de Goddelijkheid van Jezus'
leer. Haar onuitputtelijke rijkdom en veelzijdigheid
115. Kritiek op Rome. Deze wordt door
Bruno belicht. Over het nut van de nacht
116.
Misvorming van de zuivere leer van God tengevolge van de vrije wil van de mens.
Het einde van de lankmoedigheid van de Heer
117. De
twijfelaars geloven nu, maar sommigen zijn bang om naar de Heer te gaan.
Tweespraak tussen een kerksgezinde en een vrijdenker. Humor in het geestenrijk
118. Bardo's eigenzinnigheid; Niklas'
terechtwijzing. De duizendkoppige menigte, in de geest verenigd, mag de genade
van de Heer ervaren
119. De genezing van Bardo's ziel.
Niklas' rede over het leiding geven van de Heer. Hemelse verbroedering
120.
Kleding in het hiernamaals. Zegen van de Heer. Blum en zijn vrienden wordt
gevraagd om de eetzaal gereed te
maken. Hun
wonderlijke ervaringen
121.
Meningen en raadgevingen van de vrienden. Dismas brengt de harten tot rust. Roberts
dank. Over de zegen van de naastenliefde
122. Het
binnendringen van een opgewonden menigte gesneuvelden. De toespraak van de
aanvoerder. Zijn oproep tot gebed
123. Een
monnik wil voor geld de mis lezen. De generaal gaat tekeer tegen Rome. Robert
zou graag helpen. De Heer komt
124.
Roberts vreugde. De zorg van de Heer voor de monnik. Robert als heer des huizes
krijgt Helena als helpster. Hemelse huwelijksvoltrekking
125.
Geestelijk ontwaken van de monnik. Zelfgesprekken als zielespiegel. Christus,
het levensanker van de schipbreukeling
126. De monnik hoort de heilige leer
van Christus. De eens geestelijk blinde herkent de Heer en diens genade
127. De dankbare Thomas prijst God.
Onderricht van de Heer over de eenvoud van de liefde
128. Thomas' bede voor de nog in de
voorzaal verblijvende schare van zijn voormalige vijanden. Hij wordt met een
eregewaad en een wijsheidshoed gekleed. Zijn eerste opdracht
129 Thomas en Dismas bij de generaal
en zijn drieduizend zielen tellend gezelschap. Uitleg over Jezus en de weg tot
het heil. Rede van de generaal. De
Heer bij de deur van de zaal des levens
130. De menigte voor de Heer. Generaal
Theowalds levensweg naar God. Wat tijdens het aardse leven een mysterie was,
wordt opgehelderd in het hiernamaals. Jezus' woorden over licht en leven
131. De grote maaltijd. De generaal en
zijn vriend Kernbeiss. Thomas dankt hen voor de eerdere kuur. Blik op de aardse
hel
132. Een schare terechtgestelden komt
aan. De leider vertelt hungeschiedenis. Filosofie van de liefde- en
goddeloosheid
133. De
graaf en de meedogenloze. Beider levensgeschiedenis. Hun eensgezinde, sombere
Godsloochening. De trotse koningstroonpretendent en zijn beklagenswaardige
einde
134. Troost
betekent voor de terechtgestelden in de eerste plaats wraakzucht. Uitwerking
van de vreemde stemmen. Nood leert bidden. De heilsstem
135. Geheimzinnige wenken aan de
ongelukkigen. Waanideeën van de graaf gehekeld door de meedogenloze. Hongaarse
politiek van die tijd
136.
Gesprekken over Jezus. De religieuze ervaringen van de franciscaan. De graaf
als bijbelkenner. Het eindvoorstel van de franciscaan
137. De trots van de graaf komt nog
eens boven. Aardse politiek vanuit het perspectief van het hiernamaals. De
generaal en Robert over de twist van deze geesten. Het grote geduld van de Heer
138. De graaf en de franciscaan over
de pas vernomen stemmen. De graaf heeft nog steeds bedenkingen. Een man uit het
volk roept Jezus aan
139. Het begint bij de graaf te dagen.
Een hooggebergte en een paleis worden zichtbaar. Liefdevolle lessen over de
ordening in het hiernamaals
140. Verdere vragen aan de vreemdeling
over Jezus. Raadselachtig antwoord
141. De
franciscaan over de liefde. Hij bekritiseert de graaf. Diens aristocratisch
antwoord. De bemiddeling van Miklosch
142. Preek van de vreemdeling tegen de
neiging tot oordelen. Tegenwerping van de franciscaan. De vreemdeling over de
ordening van het hart
143. Laatste twijfel van de
franciscaan. Wat gebeurt er met mensen die doodzonden hebben begaan? Liefdevol
antwoord van de vreemdeling. Uitnodiging om het huis binnen te gaan
144. Heerlijkheid en grootte van het
huis. Woont hier Jezus Christus? Vurig verlangen van de zielen naar de Heer.
Het juiste vermoeden van Miklosch
145. Intrede in het hemelse huis.
Ontmoeting met oude bekenden. Het blinde zoeken van de graaf naar Jezus.
Eindelijk gevonden
146. Het grote ogenblik voor de graaf.
U bent het! Heerlijke lofrede. De Heer over de verhouding van de Vader tot Zijn
kinderen
147. Bathianyi's wroeging. De Heer over
het rijpingsproces in de mens tot de hoogste Godskennis. De nog blinde franciscaan
krijgt duidelijke wenken van Miklosch
148. De franciscaan wordt door de
aanblik van Robert Blum nogmaals sterk aan het twijfelen gebracht. Zijn angst
voor de duivel wordt door de Heer met vaderlijke mildheid bejegend
149. De franciscaan houdt halsstarrig
vast aan de roomse leer. Miklosch geneest hem hiervan door middel van scherpe
vragen. Nu is ook bij deze verstarde ziel het ijs gebroken. Zalige verwondering
over de hemelse waarheden
150. De franciscaan laaft zich. Met
warme dank gedenkt hij de Heer. Het ware hemelrijk met nieuwe wonderen. Het
gezelschap der zaligen in de hoofdzaal. 'O Heer, wat bent U groot!'
1
De
aardse levensloop van Robert Blum
[1]
Robert Blum kwam onder armelijke levensomstandigheden ter wereld en had tot aan
zijn laatste jaren toe steeds met materiële nood te kampen. Dat dit lot hem ten
deel viel had echter een goede reden, die de wereld natuurlijk onbekend bleef.
Zijn ziel en geest waren namelijk afkomstig van die planeet, waarvan jullie uit
Die Natürliche Sonne (Die Natürliche Sonne, door openbaring ontvangen en
opgeschreven door Jakob Lorber, Uitg.Lorber Verlag, Bietigheim, BRD.) weten,
dat haar bewoners met hardnekkige vastberadenheid hele bergen verzetten en
datgene wat ze in lichamelijke toestand niet volbrengen zelfs als geesten nog
bewerkstelligen.( Deze planeet is Uranus; zie: Die Natürliche Sonne, hfdst.
44,20.)
[2]
Deze man, die vanwege zijn vermetelheid door de wereld werd veroordeeld, toonde
als kind reeds een grote vasthoudendheid. Alhoewel Ik hem, zodra hij
zich maar wilde doen gelden, omwille van zijn zieleheil steeds probate
hindernissen in de weg legde, hielp dit vooral voor deze wereld toch weinig.
Want het hardnekkige streven van zijn geest baande zich uiteindelijk toch een
weg uit alle onbeduidendheid, waardoor hij meer invloed kreeg.
[3] Nu
maakte hij meteen duizend grootse plannen en bracht ze ook naar vermogen ten
uitvoer. In de eerste plaats ging hem een zeker welzijn van het volk ter
harte, en om dat te verwezenlijken was hem geen offer te veel. Als hij alle
schatten der aarde had bezeten, zou hij die, om deze voor hem hoogste gedachte
te realiseren, allemaal op het spel hebben gezet, zijn leven inbegrepen.
[4]
Dit idee over het welzijn van het volk had hij voornamelijk overgenomen uit de school
van Ronge (Johannes Ronge (1813 - 1887), stichter van het van Rome
onafhankelijke Duits-Katholicisme en zijn volgelingen, die een wereldreligie
aanhingen. Hoewel deze richting eigenlijk geen religie of kerk is omdat ze Mij,
de Heer, loochent en Mij tot een gewoon mens en volksleraar uit de oude tijd
maakt. Deze 'kerk' verwerpt zodoende ook de basis waarop ze haar gebouw wil
optrekken en haar huis zal daardoor niet lang stand houden.
[5]
Zoals Ronge echter zijn kerk bouwde, evenzo bouwde onze man zijn ideeën over
het welzijn van het volk op zand. Alles wat de wereld te bieden had, leek hem
klein en machteloos. Alleen in zijn redenaarstalent lag volgens hem voldoende
macht om binnen korte tijd alle machthebbers te onttronen.
[6]
Zijn overtuiging was zo sterk, dat hij bijna niet in staat was daarover enige
twijfel toe te laten. Ook al waarschuwde Ik hem innerlijk bij al te gewaagde
ondernemingen, dan vermocht dat hem toch niet af
te houden van datgene wat hij zich nu
eenmaal had voorgenomen. Want het was voor hem een soort lijfspreuk, dat een
rechtgeaard Duitser eerder alles zou moeten opofferen dan af te zien van een
eenmaal opgevat idee.
[7]
Zijn vasthoudendheid om eenmaal opgevatte ideeën ook uit te voeren, werd nog
versterkt doordat deze verschillende keren schitterend gelukten. En zo waagde
hij zich dan ook aan een Himalayagebergte, omdat hij met het afgraven van
enkele politieke heuvels succes had geboekt. Door dit werk had hij de publieke
aandacht op zich gevestigd, waarbij hij het vertrouwen van het hele land won,
wat toen echter tot zijn aardse ondergang leidde.
[8]
Meer dan eens beproefde hij in de Duitse Nationale Vergadering ( Te Frankfurt
a.d.M., 1848..) de macht van zijn
welbespraaktheid en had groot plezier in zijn succes, dat hij voornamelijk aan
zijn sterke geest te danken had. Daardoor gesteund haastte hij zich naar een
grote stad in het oosten van het land (Wenen) waar het volk inderdaad zijn
plannen ondersteunde. Daar wilde hij bij wijze van spreken zo'n dertig
zogenaamde vorstelijke vliegen in één klap doodslaan, niet bedenkend dat achter
deze vliegen ook Ik een paar woordjes te vertellen had.
[9]
Onze man ging voornamelijk uit van één idee, dat hij ontleende aan Mijn woord:
dat men 'volmaakt' moet zijn zoals de Vader in de hemel, en dat er maar één
Heer is, en dat alle anderen broeders zijn zonder onderscheid van rang of
stand. Maar hij geloofde om te beginnen zelf niet in Hem, op wie de mensen wat
hun volmaaktheid betreft zouden moeten lijken. Eigenlijk hield hij zichzelf
voor de heer door de macht van zijn welsprekendheid. Hij vergat daarbij
volkomen dat vorsten ook mensen zijn, die hun macht door Mij hebben verkregen
en hij vergat ook de tekst uit de Schrift: 'Geef aan de keizer wat de keizer
toekomt, en aan God wat God toekomt'!
[10] Deze
man werd in de bovengenoemde stad, waar hij zijn zaligmakende plannen voor het
volk door wapengeweld en door zijn redevoeringen wilde verwezenlijken, als een
staatsgevaarlijk persoon gevangen genomen en na een kort proces uit deze
wereld naar de andere geholpen. (Robert Blum (1804 -1848) werd op 9 november
1848 op bevel van de keizerlijke opperbevelhebber,vorst Windischgrätz, in Wenen
standrechtelijk doodgeschoten.)
En
hiermee werd zijn werkzaamheid, die de volkeren gelukkig had moeten maken, in
deze wereld afgesloten.
2
De
eerste indrukken van de terechtgestelde in het hiernamaals
[1] Nu
is de vraag: Hoe kwam zijn ziel en zijn geest aan in de eeuwige geestenwereld?
[2] Hier
moet worden opgemerkt, dat degenen die hun aardse leven door een strafgericht
gewelddadig verliezen, meestal in de geestenwereld aankomen met een gevoel van
hevige woede en wraak ten opzichte van hun rechters, en een tijdlang als
razenden rondtollen. Dat is de reden waarom dergelijke nieuw aangekomenen, als
ze werkelijk misdaan hebben tegenover Gods geboden en door en door boosaardig
zijn, meteen hun eigen element, de hel, worden ingedreven om er wraak te
oefenen. Als hun wraak enigszins bekoeld is, keren ze echter weer terug naar de
eigenlijke geestenwereld en beginnen daar opnieuw, weliswaar langs heel
beperkte wegen aan hun vrijheidsproef.
[3]
Geesten echter zoals die van onze man hier, die daar aankomen en enkel
veroordeeld zijn wegens politieke misdaden tegen wereldse wetten, worden
aanvankelijk slechts in een lichtloze toestand geplaatst. Het is dan alsof zij
blind zijn, en zij zien daardoor geen enkel wezen waarop zij hun blinde wraak
zouden kunnen koelen. Hevige woede en sterke wraakgevoelens hebben reeds bij
mensen hier in deze wereld tot gevolg dat zij gewoonweg blind worden van toorn
en ziedende woede. Des te meer brengen deze kwade eigenschappen in het
hiernamaals de ziel en de geest in een toestand van volkomen blindheid. Zulke
geesten worden in deze situatie gelaten totdat hun wraak is overgegaan in een
gevoel van onmacht. De diep gekrenkte en beledigde ziel begint bij het opkomend
gevoel van onmacht te huilen, wat weliswaar ook voortkomt uit woede, maar deze
geleidelijk doet afnemen.
[4] Hier
op aarde kon onze man niets anders meer doen dan zo veel mogelijk zijn
mannelijke eer redden. Daarom toonde hij zich bij zijn terechtstelling ook
vastberaden en vol verachting voor de dood, wat echter in werkelijkheid
helemaal niet het geval was. Want hij voelde heel sterk zijn angst voor de
dood, en dat des te sterker omdat hij als overtuigd Nieuw-Katholiek helemaal
niet geloofde in een leven van de ziel na het verlaten van het lichaam.
[5]
Maar ongeveer zeven uur na zijn terechtstelling, toen zijn ziel als het ware
weer tot zichzelf was gekomen, was hij al gauw overtuigd van het ongegronde van
zijn aardse geloof en werd hij spoedig gewaar dat hij verder leefde. Maar nu
veranderde zijn overtuiging aangaande het voortbestaan na de dood in een ander
ongeloof: hij dacht nu bij zichzelf, dat hij wel naar de plaats van de
terechtstelling was gebracht, maar alleen naar de schijn was doodgeschoten om
de doodsangst ten volle door te maken. Omdat de officier hem had laten
blinddoeken opdat hij niet zou merken dat er slechts in de lucht geschoten was,
was hij enkel uit angst verdoofd in elkaar gezakt. Daarvandaan was hij in
bewusteloze toestand overgebracht naar een donkere kerker, waaruit een protest
van de Duitse burgers hem zeker spoedig zou bevrijden.
[6]
Alleen de totale duisternis hindert hem nu. De plaats waar hij zich bevindt
lijkt hem een donker hol, dat hem toch niet de indruk geeft vochtig te zijn of
vies te ruiken. Hij betast ook zijn voeten en handen en constateert dat hij
nergens geboeid is. Ook probeert hij de grootte van zijn kerker te onderzoeken
en te voelen waaruit de vloer bestaat. Of er in zijn nabijheid soms sprake is
van een of ander verborgen gericht.
[7]
Hij is niet weinig verbaasd als hij helemaal geen vloer kan ontdekken en
evenmin een muur van zijn kerker; en verder is er ook niets te vinden dat op
een hangmat lijkt, waarin hij zich misschien in deze vrije catacombeachtige
ruimte hangend zou kunnen bevinden.
3
Robert
waant zich onder narcose
[1]
Deze zaak komt hem zonderling en bedenkelijk voor. Hij onderzoekt ook zijn
gevoel, of dit in zijn ledematen nog wel aanwezig is. Door flink zijn
zielelichaamsdelen te knijpen en te wrijven, stelt hij vast dat zijn gevoel
beslist niet dood is, maar in tegendeel maar al te levend.
[2]
Nadat hij zich van alle kanten overtuigd heeft, dat hij volkomen levend is en
van geen enkele kant op enigerlei wijze opgesloten zit, behalve dan in nacht en
duisternis, vraagt hij zich eindelijk wanhopig af:
[3]
'Wel alle duivels, waar ben ik toch? Wat hebben die bloedhonden toch met me
gedaan? Ze hebben me niet neergeschoten, want dan zou ik niet leven! Ze hebben
me ook niet opgesloten, want ik vind muur noch vloer en ook geen boeien om mijn
ledematen! Mijn gevoel werkt ook nog perfect; ook heb ik mijn ogen nog, ze zijn
niet uitgestoken en toch zie ik niets! Werkelijk, dat is vreselijk eigenaardig!
Deze mensenhater, die mij pro forma heeft laten neerschieten, heeft me
misschien door een onbekend narcoticum laten inslapen, waardoor ik me in deze
toestand bevind. Wacht maar, jij tiran, jij volkerenrecht-moordenaar, als ik
uit deze narcose kom, verheug je dan maar! Ik zal het je terdege betaald
zetten!
[4]
Deze toestand zal niet eeuwig duren. Men zal me in Frankfurt en in heel Saksen
laten zoeken. Daar moet ik zien te komen! Als ik daar een keer ben dan zal ik
je leren wat het voor een misdrijfis je zo meedogenloos te vergrijpen aan een
belangrijke gedeputeerde van de Rijksdag! Daarvoor zal geboet worden op een
manier waarvan in de hele wereldgeschiedenis geen voorbeeld te vinden is!
[5]
Werd ik nu maar gauw uit deze eigenaardige narcose gewekt. Ik dorst naar wraak
en deze lastige situatie duurt nog steeds voort. Dat is toch werkelijk een
duivels vervloekte uitvinding! Geduld maar, het zal, het moet gauw beter gaan!'
4
Noodroep
tot God. Beroep op Jezus
[1] Na
deze woorden houdt hij zich een tamelijk lange tijd heel rustig en wrijft
alleen enkele keren in zijn ogen om een eventuele dofheid van de narcose kwijt
te raken. Maar omdat het ondanks alle geduld niet lichter wordt, begint hij te
twijfelen of hij ooit het licht in zijn ogen zal terugkrijgen en hij wordt
daardoor steeds kwader. Als het licht echter ook ondanks zijn steeds stijgende
kwaadheid niet terugkomt, roept hij luidkeels:
[2] 'Watis
er dan toch met mij gebeurd?Wat is dat voor een vervloekte toestand? Is er dan
geen God meer, die machtig is en rechtvaardiger dan de machthebbers die door
Zijn genade op aarde macht bezitten?
[3]
God! als U bestaat, strek dan Uw arm uit! Rechtvaardig mij, die de goede zaak
van Uw kinderen naar het doel wilde leiden, dat eens de verheven, onbegrepen
volksleraar Jezus wilde bereiken. Maar ook Hij werd door gemene
gerechtsdienaren opgepakt en als dank voor al Zijn grote moeite en offers voor
het welzijn van de hele mensheid aan een paal gehangen tot grootste smaad van
de mensheid!
[4]
Evenals Hij ben ook ik een zoon van en uit U, als U tenminste bestaat! Of
bestaat U enkel en alleen maar in het bewustzijn van de mensen zelf? Is Uw
kracht niet groter dan die, waarvan zich ook de mens bewust is, dan spreek ik
vergeefse woorden en ben ik met mijn hele wezen voor eeuwig bedrogen! Waarom
moest ik dan een levend, zelfbewust wezen worden? Waarom moest een
willekeurige, nog ongevormde idee in de eindeloze ruimte zichzelf gaan
realiseren en in mij uitgroeien tot een duidelijke bestaansvorm? Vervloekt
toeval dat mij ooit in zo'n ellendig bestaan heeft geplaatst. Wanneer er
slechte en kwaadaardige duivels zijn, laten zij dan de kracht die mij liet
ontstaan voor eeuwig vernietigen!
[5] 0,
mensheid! Arme, bedrogen mensheid, houd op met je voort te planten! Jullie
mensen die nu nog leven, vermoord je kinderen en jezelf, zodat de vervloekte
aarde leeg moge worden! 0, jullie machthebbers, wurg alle mensen maar en
verdeel de vervloekte aarde onder elkaar, zodat alleen jullie genoeg aards
bezit zullen hebben! Maar mijn ijver is vruchteloos, een eeuwige slaaf ben ik!
Wat vermag een druppel tegen de almacht van de golvende zee? Houd daarom op met
dit zinloze gepraat! Alleen jullie, handen, probeer aan dit allerellendigste
bestaan een eind te maken!'
[6] Na
deze woorden deed hij in een poging om zich te wurgen enkele stevige grepen
naar zijn keel, maar natuurlijk zonder enig resultaat. Want hij grijpt in
zekere zin telkens door zichzelf heen, zonder ook maar het geringste teken van
verstikking te voelen. Dat doet hem versteld staan en hij begrijpt steeds
minder van deze toestand. Daar het wurgen niet lukt, besluit hij zich recht
vooruit te bewegen. 'Want', zegt hij, echt kwaad bij zichzelf, 'duisterder en
bodemlozer dan hier kan het in de hele eindeloze ruimte nergens zijn. Daarom
heb ik ook geen afgrond te duchten en nog minder een of ander verborgen
gericht. Dus voorwaarts maar! Misschien bereik ik toch nog ergens een lichtstraaltje
of de gewenste dood!
[7] 0,
wat moet de toestand van de volkomen dood gelukkig zijn! Hoe gelukkig moet ik
zijn geweest, toen ik geen bestaan voelde en geen vrij bewustzijn! Kon ik maar
weer volkomen in het niets verdwijnen! Maar het moge zijn zoals het wil, als de
volkomen dood een lafenis voor mij is, dan is er ook niets meer waarvoor ik
bang zou moeten zijn. Dus, vooruit maar!'.
5
Pogingen
om in de lege ruimte te lopen
Zelfgesprekken
over het niets en over het voortbestaan
Vloek
tegen God, de veroorzaker van het leed
[1] Nu
maakt onze man met zijn voeten de gewone bewegingen om te lopen. Maar daar hij
onder zijn voeten geen grond voelt, lijkt het hem of ze nutteloos zwaaiende
bewegingen maken, die hem niet vooruit brengen. Hij denkt daarom na over een
andere manier van voortbewegen en zegt:
[2]
'Ik moet met handen en voeten op een speciale manier door deze lichtloze lucht
gaan zwemmen! Om te voet vooruit te komen, moet je een vaste ondergrond hebben.
Maar als deze ontbreekt, dan moet er worden gezwommen of gevlogen! Om te
vliegen heb je vleugels nodig, die wij kale tweebenigen niet hebben. Wat blijft
er anders over dan de nog aanwezige krachten zo doelmatig mogelijk te
gebruiken. Dus maar gezwommen!' .
[3] Nu
begint hij met handen en voeten zwem bewegingen te maken, maar bespeurt geen
vooruitgang door een of andere luchtstroom. Dat brengt hem echter niet van zijn
stuk en hij gaat verder met zijn pogingen om te zwemmen. Hoe meer hij zich
inspant, des te meer merkt hij dat al zijn moeite vergeefs is. Hij voelt dat
deze zwarte lucht hem niet de geringste weerstand biedt en daarom staakt hij
zijn bewegingen weer. Hij zegt:
[4]
'Ezel en gek die ik ben, wat zit ik me vergeefs moe te maken? Ik bevind mij nu
in het pure niets, waarom zou ik dan verder door willen dringen in het niets?!
Ook ik wil binnengaan in de rust van het niets, om in haar ook in niets over te
gaan. Ja, dat is de weg naar de volledige vernietiging! Wist ik maar of ik
werkelijk ben doodgeschoten. Maar dan moest ik volkomen dood zijn, wat bij mij
niet het geval is. Ook merk ik niets van een of andere ontbinding!
[5] Of
zou er na de dood werkelijk een verder leven van de ziel zijn? Ik ben er echter
nog met huid en haar, en zelfs met mijn kleren aan! Heeft de ziel dan ook botten,
huid, haar en kleding? Als dat zo is, zou dan mijn jas ook een ziel hebben?
Nee! Zo'n veronderstelling zou toch de hele oneindigheid hard laten lachen!
Hahaha! De onsterfelijkheid van een jas zou nog veel erger zijn dan de
wonderbaarlijke kracht van de lijfrok van Christus in Trier! En toch, als ik
ziel ben, is mijn jas dan mee hierheen verhuisd!?
[6]
Nee, duizend keer nee! Ik ben geen ziel, ik ben Robert Blum, de afgevaardigde
bij de Rijksdag te Frankfurt! Hier in Wenen ben ik erachter gekomen wat
Oostenrijk wil. Ik weet dat heel het streven van deze staat tot doel heeft, het
oude absolutisme weer opnieuw te vestigen. Ik streed daartegen als een reus.
Maar daar de kanonnen van de tegenpartij sterker waren dan mijn goede wil,
moest ik met inbegrip van mijn rechtvaardige zaak toch nog afdruipen en me
uiteindelijk nog laten neerschieten! Een fraai loon voor een hart dat het
vaderland trouw toegewijd is! 0, vervloekt leven!
[7]
Als er een God bestaat, wat voor plezier kan Hij er dan in hebben dat mensen
omwille van een troon en vanwege meningsverschillen elkaar gruwelijk doodslaan?
En omdat er altijd zulke erge dingen op aarde gebeuren, en zoiets toch niet kan
uitgaan van een God, die logisch en fysiek alleen de zuiverste liefde kan
zijn, moet er wel geen God zijn! Of als
er een God is, dan is Hij maar een vloekwaardig fatum, dat de wezens beschouwt
als speelgoed voor zijn grillen. Daarom, het zij nog een keer gezegd, vervloekt
zij elk wezen, dat mensen schept om ze ellendig ten onder te laten gaan!
[8]
Maar nu stil. Want als ik in dit niets de gewenste, totale vernietiging wil
vinden, maar steeds met mezelf praat, dan wek ik mezelf daardoor uit de
vernietiging op en word ik weer levend door de opnieuw opgewekte
levenskrachten. Dus nu volkomen rust, zodat de vernietiging komt!'.
6
Uiterlijke
rust, innerlijke onrust.
Wat
is het leven?
Verlangen naar rustgevend geloof leidt tot gebed
De gedachte aan vrouw en kinderen
[1] Na
deze woorden wordt Robert helemaal stil en rustig met zijn mond, maar des te
actiever in zijn hart. Dat ergert hem alweer, omdat hij daardoor des te meer leven en een
vollediger bewustzijn in zichzelf gewaar wordt. Hoe rustiger hij wordt, des te
groter wordt de innerlijke activiteit. Hoe meer hij deze wil onderdrukken, hoe
krachtiger ze optreedt.
[2]
Dat brengt hem weer tot een nieuw soort wanhoop en woede. Want het wordt hem
steeds duidelijker dat hij ook op deze manier het leven, dat hem meer dan al
het andere tot een last is geworden, niet kan kwijtraken. Daarom begint hij
weer te praten:
[3]
'Nu zou ik wel verduiveld graag eens willen weten wat dit oerdomme leven is,
waar je maar niet vanaf kunt komen! Ik heb toch duizenden zien sterven. Ze
gingen dood en er bleef niet het minste levensteken meer over! Ontbinding was
het absolute einde van hun bestaan. Die kunnen toch onmogelijk nog enig
bewustzijn hebben. Of zouden zij soms buiten het lichaam ook nog een leven
hebben zoals het mijne?
[4] Ik
kan niet doodgaan. Wie houdt dit hinderlijke leven voor mij dan in stand? 0
jij, die me hebt willen doodschieten! Jij hebt me niet dood, maar levend laten
schieten! Als je medeplichtigen bij al je vijanden zulke resultaten zullen
behalen als bij mij, spaar je dan de moeite maar. Want je wilde mij afnemen wat
je me nooit kunt teruggeven. Maar hoe lach ik je nu uit! Want ik, die jij wilde
doodmaken, ik leef. Maar jij die meent dat je leeft, bent nu tien keer doder
dan ik, je slachtoffer!
[5]
Eigenlijk zou me alles goed zijn, als ik maar een sprankje licht had. Maar die
totale duisternis moge de duivel halen!
[6]
Stel dat ik eeuwig in deze situatie moet blijven? 0 vervloekt! Stel dat ik
misschien toch al een geest ben? Dat zou me verduiveld wat moois zijn! Nee, dat
geloof ik niet; er kan immers geen eeuwig leven bestaan. Toch komt het me al
aardig lang voor, dat ik in deze duisternis verblijf. Er moeten toch al wel
enkele jaartjes verlopen zijn. Als er maar licht was, licht, dan zou me alles
goed zijn!
[7] Ik moet openlijk toegeven, dat ik
nu liever zo'n domme vent zou zijn die gelooft in de zoon van God en in de
hemel, en bovendien natuurlijk in de eeuwige dood, in de duivel en een hel, en
met een gerust geweten in dat bijgeloof sterft, dan mij hier als verstandig mens
helemaal zonder licht te bevinden! Maar wat kan ik er aan doen? Ik zocht steeds
de waarheid en geloofde haar ook gevonden te hebben. Maar wat heb je er aan als
er geen licht in is?
[8]
Het beste bij mij is en blijft mijn standvastigheid en volkomen vrij zijn van
angst. Want als ik een bangerik zou zijn, dan moest ik in deze toestand
volkomen wanhopig worden. Maar nu is mij alles om het even!
[9]
Mijn vrouwen kinderen beginnen nu trouwens ook mijn hart een beetje in
beroering te brengen. Die arme stakkers zullen wel treuren en zich grote zorgen
over mij maken. Maar wat kan ik in deze situatie voor hen doen? Niets, helemaal
niets! Bidden, dat zou ik wel kunnen, maar tot wie en waarvoor? De beste wens
voor hun is in mijn hart toch al een echt gebed, dat hun zeker niet zal schaden
ook al kan het hen niet helpen. Ik ken echter geen ander gebed dan het
welbekende roomse 'Onze Vader' en 'Wees gegroet' en hoe een serie andere holle
frasen ook mogen heten! Daar zou mijn goed ontwikkelde familie echter zeker
voor bedanken. Maar zij kunnen onmogelijk ooit te weten komen wat ik hier doe!'
7
Het
eerbiedig gedenken van Jezus roept sterke bliksemflitsen op
Schrik en vreugdevolle verwondering van Robert
[1] Robert zegt vervolgens: 'Het
zogenaamde Onze Vader is van alle gebedsformules nog de beste! Want zo heeft de
wijze leraar Jezus zijn leerlingen leren bidden. Jammer genoeg is dit gebed nog
nooit helemaal begrepen, omdat men het bij alle omstandigheden en behoeften
meestal blindelings uitsprak. Maar de roomsen leggen in deze gebedsformule in
plaats van de waarheid alleen maar een zekere onnozele magische kracht en ze
gebruiken haar als een sympathiek universeel geneesmiddel tegen alle kwalen,
ook tegen ziektes bij dieren! Dat is mij dan toch volkomen onmogelijk! Het Onze
Vader is op zich zeker een heel waardevol gebed, maar dan alleen opgevat in de
juiste betekenis, en alleen als dat, wat het is. Maar zoals de ultramontanen en
protestanten het gebruiken is het de reinste onzin!
[2] 0 goede
leraar en meester Jezus! Als jouw lot soms lijkt op het mijne, dan zul jij na
je terechtstelling in zo'n toestand ook wel vaak spijt hebben gehad zoveel
goeds voor de slechte mensen te hebben gedaan. Bijna 2000 jaar in zo'n
duisternis! 0 edel mens, dat moet heel hard zijn!'.
[3] Op
het moment dat onze man de naam Jezus zo deelnemend en eerbiedig uitspreekt,
schiet er een sterke bliksemflits van oost naar west. Daar schrikt onze
vrijheidsapostel hevig van, maar ook is hij erg blij, omdat dit hem ervan overtuigt
dat hij niet blind is.
[4]
Tegelijkertijd begint hij ook erover na te denken, wat toch wel de oorzaak van
deze heldere bliksem kon zijn. Hij gaat alle hem bekende oorzaken voor de
opwekking van elektriciteit na, maar vindt niets wat dit eerste lichtverschijnsel
in deze voor hem nog steeds onbegrijpelijke toestand afdoende kan verklaren.
[5]
'Maar nu gaat me een nieuw licht op', roept hij uit. 'Ja, zo zit dat! 0
heerlijke filosofie, onuitputtelijke bron van ware wijsheid! Jij schenkt een
ieder het juiste licht die jou, zoals ik, met alle vuur en liefde omvat en je
in alle levenssituaties als enige en betrouwbare raadgever en wegwijzer
gebruikt! Kijk, hoe vlug heb ik nu met jouw hulp deze gordiaanse knoop
doorgehakt!
[6]
Als er zich in het rijk van het niets één individuele bestaansvorm bevindt, dan
kunnen er immers nog een menigte andere aanwezig zijn, hetzij van dezelfde, of
van een andere geaardheid! En zo kunnen er behalve mijn bestaan, zich hier nog
een menigte andere bestaansvormen van allerlei aard bevinden die geschikt zijn
voor de opwekking van elektriciteit, zonder in het minst afbreuk te doen aan
het ons allen omgevende niets. Zo is het goed! Ik weet nu, dat er buiten mij in
deze duisternis toch nog ergens wezenlijke buren bestaan, hoe ze ook geaard
mogen zijn. Ik ben hier dus helemaal niet zo alleen als ik me dat een hele tijd
heb voorgesteld. Ja, dat is goed, dat is heel goed!
[7] Had ik maar
eerder mijn toevlucht genomen tot de Duitse filosofie dan zou ik zeker al
andere grond onder de voeten hebben. Maar ik, domoor, ik verloor me tenslotte
in een bekrompen, onnozele kritiek op het gebed en in een nodeloos medeleven
met de grote, wijze en edelste leraar der volkeren Jezus en ver...!'.
[8] Nu
bliksemt het weer en deze keer nog sterker dan eerst. Robert is buiten zichzelf
van schrik en verbazing en is helemaal uitzijn evenwicht door dit voor hem
onbegrijpelijk intensieve licht, dat trouwens maar een korte tijd duurt. Ook
kwam het hem hierbij voor, alsof hij in de verte bepaalde contouren zag van
allerlei bekende zaken. Maar ze werden te kort belicht om nader te kunnen
definiëren.
[9] Na
een lange tijd van rust kon hij pas weer dieper gaan nadenken. Zijn eerste wat
meer geordende gedachte was de volgende: 'Aha, nu weet ik pas, waar ik aan toe
ben! Dit bliksemen duidt op een flink onweer dat nu in deze nacht boven Wenen
te keer gaat. Ik ontwaak nu zo stilaan uit mijn sterke narcose en keer weer
helemaal tot het leven terug. Waarschijnlijk helpt me deze lucht vol
elektrische lading hierbij en zal ik onder
bliksem, donder en hagel weer terugkeren in het leven. Ik hoor nog wel
geen donder, maar het onweer kan ook nog heel ver weg zijn.
[10] Of zou ik soms doof zijn? Ik
verneem mijn gedachten wel als woorden, maar dat is nog geen bewijs, dat ik de
volledige beschikking heb over mijn gehoororganen. Misschien krijg ik bij deze
gelegenheid ook mijn gehoor weer terug. Dat eigenaardige gevoel echter van het
mij omringende niets kan ik langs natuurlijke weg absoluut niet verklaren.
Maar, wat doet het er toe? Ik besta nu eenmaal en heb het nu twee keer zien
bliksemen: bewijs dat ik niet blind ben! Wie weet of dat niet allemaal de
uitwerking is van het dreigende onweer? Daarom zal ik dat onweer maar eerst
eens laten losbarsten en voorbijtrekken, dan zal wel blijken of ik zal blijven
zoals ik nu ben.
[11]
Maar deze situatie duurt wel aardig lang! Naar mijn gevoel zou het wel al
honderd jaar kunnen zijn, maar dat zal wel puur gevoelsmatig zijn. Ja, ja, als
je in een zekere verdoving wegkwijnt, moet een minuut wel een jaar lijken. Ja,
zo is het ook! Als het maar gauw weer eens bliksemde en dan ook wat donderde.
Maar de bliksemflitsen laten op zich wachten'.
8
Opnieuw
liefde voor het leven
Wraakzucht
gaat over in gedachten van vergeving
Nieuwe
bliksem en blijvende helderheid
[1]
Robert praat verder: 'Of, of? Eigenaardige inval! Zouden deze twee
bliksemflitsen soms alleen in mijn verbeelding hebben bestaan, en is dat
misschien een teken dat het nu spoedig helemaal met me gedaan zal zijn? Ja, zoiets
kan het ook zijn. Want nu ik dit armzalige leven weer zo'n beetje begin lief te
krijgen, zal het zeker gauw daarmee gedaan zijn! Als je de dood roept, komt hij
zeker niet. Ben je echter bang voor hem en wens je van ganser harte dat hij nog
lang mag uitblijven, dan komt hij gewis zo vlug mogelijk! Daarom moet ik weer
met alle mij nog resterende krachten verlangen naar mijn spoedige volledige
vernietiging, dan kan ik er zeker van zijn dat de ware dood mij nog niet al te
vlug in de kraag zal pakken!
[2] Werkelijk,
dat is een goed oud gezegde: 'Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen; maar
wie zijn leven veracht zal het behouden'! Bij mij is dat nu al eens het geval
geweest! Want alleen omdat ik mijn leven haatte, heb ik mij uit liefde tot al
mijn Duitse broeders in de grootste gevaren begeven en werd toen
hoogstwaarschijnlijk door kruid en lood naar hier bevorderd. Maar ik, Robert
Blum, leef!
[3] Ik
ben nu nog wel machteloos. Maar een innerlijk gevoel zegt me: Robert, je zult
gauw sterk en machtig worden om aan deze gemene moordenaars en beulen je bloed
te vergelden! Ja, ja, Robert, je zult weer sterk worden! Toen je op aarde
leefde, was je alleen in jezelf thuis. Nu leef je echter in miljoenen harten
van je broeders en ook nog in werkelijkheid in jezelf! Daarom, Robert, versaag
niet! Je zult nog heel sterk en machtig worden!
[4]
Wel zou het beter zijn, als ik nu al sterk was, nu mijn woede en wraaklust nog
in volle gloed staan. Maar als in deze duisternis mijn wraakgevoel eerst zo
stilaan zou verflauwen en ik pas daarna sterk zou worden, dan blijf ik maar
liever in mijn tegenwoordige zwakte en wil ik in mijn plaats het fatum laten
begaan.
[5] Het is trouwens
merkwaardig, dat ik nu mijn toch zo rechtmatige woede en wraakgevoel niet kan
bewaren. Het gaat soms helemaal in een soort grootmoedige vergeving over, wat
me echt ergert. Maar als ik de zaak goed bekijk, is dat toch eigenlijk weer
echt Duits! Alleen een Duitser kan vergeven. En dat is een prachtige deugd, die
alleen maar eigen is aan de edelste zielen!
[6]
Wie kan tegen zijn moordenaar zeggen: 'Vriend, je hebt me kwaad gedaan, maar,
ik vergeef het je uit de grond van mijn hart!' Dat kan Robert! Ja, niet alleen
kán Robert dat, maar hij doet het ook! Broeder Alfred (Windischgrätz.), jij die
mij schandelijk hebt laten vermoorden, ik vergeef het je en wil eeuwig geen
wraak op je nemen al zou ik het ook duizend keer kunnen! Ja, laat heel
Duitsland het horen: Robert Blum heeft zijn en ook jouw vijand de wandaad
vergeven!
[7] Zo, nu ben ik in
één keer opgelucht! Hm, ik heb zelfs bewondering voor mijn edelmoedigheid; dat
is voor mij een hele verkwikking! De mythe zegt dat eveneens van de grote
leraar der volkeren, die ook aan het kruis Zijn vijanden al hun wandaden
vergaf. In Hem woonde zeker ook zo'n echt Duitse ziel, anders zou Hij
nauwelijks in staat zijn geweest zo' n karaktergrootheid te tonen. Want de
mensen uit het Oosten hebben nooit zo'n grootmoedigheid bezeten. Ja, ja, de
grote leraar Jezus was ook een Duitser!'
[8]
Bij het noemen van de naam Jezus schiet er weer een machtige bliksemflits van
oost naar west en laat bij zijn verdwijnen een blijvend zwak schijnsel achter
van een eigenaardig grijs licht! Dat bevreemdt onze Robert ten zeerste, omdat
hij nu met zijn vroegere onweersverwachting, om zo te zeggen er helemaal naast
blijkt te zitten.
9
Jezus
legt zijn leerlingen op het geloof ter harte te nemen
[1]
Oplettend bekijkt hij het schijnsel dat aan blijft houden, en weet niet wat hij
ervan denken moet. Na een poosje komt hij weer tot zichzelf, begint weer
nuchter over dit fenomeen na te denken en zegt bij zichzelf:
[2]
'Uiteindelijk is het toch nog een onweer, waarvan de bewolking nu na de derde
bliksem aan één kant een beetje dunner begint te worden. Eén ding begrijp ik
daarbij niet helemaal, dat ik nu pas duidelijk gewaar word dat ik me zonder
enige ondersteuning als een vogel in de vrije lucht of in de vrije ether
bevind. Zo'n situatie zou in het vroegere donker nog wel als gevoelsbedrog beschouwd
kunnen worden, maar nu is het geen begoocheling meer, maar de volle waarheid.
[3] Nu wordt me wel
duidelijk dat ik wat mijn lichaam betreft werkelijk gestorven ben, omdat je
toch onmogelijk kunt aannemen dat een zwaar lichaam zich zo lang in het lucht-
of etherruim zonder steun kan staande houden. Maar buiten mij is er noch
beneden noch boven me ergens iets concreets te ontdekken. Ik moet me dus heel
ver van de een of andere planeet af bevinden. Hm, dat is vreemd!
[4] 0
Hegel, 0 Strausz en Rongel, (Drie filosofen uit die tijd).jullie wijsheid
schijnt hier behoorlijk schipbreuk te lijden! Waar is nu jullie universele
wereldziel, waarin de mens zal overgaan na het afleggen van zijn lichaam? Waar
is de God, die zich in de mens manifesteert en die van zichzelf bewust wordt in
de mens? Ik ben gestorven en ben hier nu in de meest totale machteloze
eenzaamheid die men zich maar kan indenken en voorstellen! Er is geen spoor te
bekennen van de een of andere zich manifesterende godheid en evenmin een overgang
van mijn wezen in de universele wereldziel.
[5]
Jullie verwaande mensvriendelijke filosofen! Van een zodanige toestand na de
dood van het lichaam hebben jullie nog nooit het flauw,te benul gehad! Kort en
goed, jullie hebben mij bedrogen en zullen nog velen bedriegen. Maar alles zij
jullie vergeven, omdat jullie ook Duitsers zijn! Zouden jullie iets weten wat
dichter bij de waarheid ligt, dan zouden jullie het zeker voor jullie
volgelingen niet hebben achtergehouden. Maar omdat jullie daartoe niet in staat
zijn, geven jullie wat je hebt en dat is tenminste eerlijk gehandeld.
[6]
Jullie eerlijkheid dient een mens hier echter tot niets! Maar dat maakt ook
niets uit, omdat_het eigenlijk voldoende is de mensheid enkel materieel binnen
een zekere orde te houden. Wat echter het vaak betwijfelde leven na de dood
betreft, daar zijn stellig geen wetten meer nodig. Want welke verplichtingen
zou ik nu nog kunnen hebben? Zeker geen andere dan die van een wolkje in de
lucht dat door de winden wordt voortgedreven. Al had ik nu ook de wijsheid van
Salomo en de sterkte van Goliath, wat zou ik daar dan aan hebben?
[7]
Daarom zou het echt beter zijn te sterven in het duistere bijgeloof van Rome,
waar men tenminste in blind geloof zijn lichaam kon afleggen, waarna men als
ziel hetzij goed of slecht, zou verder leven. Dat zou beter zijn dan als
Rongeaans aanhanger te menen, dat men bij de dood alle leven voor eeuwig
verliest en daarom ook vreselijk bang moet zijn voor de dood. 0 mijn hemel, het
is beter eeuwig in deze onwerkelijke leegte te versmachten, dan nog één keer
zo'n doodsangst uit te moeten staan!
[8]
Daarom, leraren, leer jullie aanhangers geloven! En zij zullen gelukkiger
sterven dan ik met al mijn verstand gestorven ben. Nu wordt me ook duidelijk,
waarom de grote meesterleraar Zijn leerlingen steeds op het hart drukte slechts
te geloven!'
10
Goede
gedachten over Jezus
Het
geloof in de onsterfelijkheid en in een God van liefde groeit
[1] Robert zegt verder:
'Deze wijze leraar van de volkeren werd net als ik uit behoeftige ouders
geboren. Hij zal hoogst waarschijnlijk maar moeizaam onder alle mogelijke
ontberingen tot het niveau van de hoogste morele wijsheid hebben kunnen
opklimmen, waarbij hij zich van de kant van de zonderlinge joodse
priesterheerschappij zijn leven lang ook nog heel wat vervolgingen heeft moeten
laten welgevallen. Het moet voor hem enorm zwaar zijn geweest, zich onder de
hardnekkige volgelingen van Mozes en Aäron, in wier hoofden en harten het
duister was als de nacht, zich tot zulk een wijsheid omhoog te werken.
[2]
Waarschijnlijk is hij eens als arme drommel met zijn even arme ouders of met
een andere karavaan naar Egypte getrokken, en heeft daar door zijn aangeboren
talenten de aandacht van een of andere wijsgeer getrokken. Die nam hem daarna
op in zijn school en wijdde hem in alle geheimen van de diepste wijsheid in,
waarmee hij vervolgens, door deze op een verstandige manier in praktijk te
brengen, bij zijn domme landgenoten wel erg veel opzien moest baren. Of hij
kwam in de school van de Essenen terecht, die toentertijd de kwintessens van
alle wijsheid bezaten. Waardoor de blinde joden hem natuurlijk bijna voor een
god hielden, tot troost voor de arme mensheid, maar tot grote ergernis van de
boven alles rijke en hoogmoedige priesters!
[3] Ik
moet in mezelf lachen als ik er aan denk, hoe hij bij verschillende
gelegenheden de hele hoge priesterschap soms zo terecht wees, dat zij vaak van
ergernis wel uit hun vel konden springen! Jammer genoeg werd hij tenslotte het
slachtoffer van zijn al te grote moed en van de grote boosheid van de met goud
en edelstenen behangen tempelhorde.
[4]
Maar verging het mij soms beter? 0 nee, ook ik ben een martelaar geworden voor
mijn nobele streven! Ik wilde de mensheid van de oude slavenketenen bevrijden
en mijn loon daarvoor was de smadelijkste dood. Het ziet er werkelijk duivels
uit met de hele mensheid! Haar grootste vrienden vermoordt ze en voor haar
meest geraffineerde vijanden organiseert ze triomftochten met muziek en
fakkellicht!
[5]
Maar nu ben ik van alles verlost en heb daarbij het overtuigende bewustzijn,
dat het alle grote weldoeners van het volk geen haar beter vergaan is dan mij,
hoewel ik ondanks mijn goede wil nog lang geen Jezus ben!'
[6]
Bij het noemen van deze naam schiet er weer een felle bliksem voorbij en deze
keer wel heel dicht langs Robert. Deze laat nu al een soort avondschemering na
en ook in de richting van het noorden iets als een wazig landschap, zodat onze
man alle contouren goed kan onderscheiden, zonder zijn vrije toestand in de
lucht te verlaten.
[7] Hoewel de bliksem
hem ook deze keer zeer verrast, schrikt hij er toch niet meer van, maar begint
er meteen rustig over na te denken en zegt bij zichzelf: 'Werkelijk, dat is in
hoge mate merkwaardig! Nu ging de bliksem om zo te zeggen door mijn lichaam
heen en ik voelde daarbij niets anders dan voor het eerst een uiterst weldadig
briesje en ik voel me nu werkelijk buitengewoon gesterkt! En het sterkere
lichtschijnsel ervan doet mijn hart en mijn ogen nog meer goed. Ook komt het me
voor dat ik in het noorden een soort wazig landschap kan zien, wat me er des te
meer van overtuigt dat ik in alle ernst in de vrije lucht zweef. Ook kan ik nu
mijn voeten, handen en ook mijn kleding, zoals ik die droeg bij mijn
terechtstelling, goed onderscheiden.
[8] Och, wie zou er op aarde niet in lachen
uitbarsten als je vertelde, dat na het verlaten van het lichaam niet alleen je
ziel in haar vroegere, aardse gestalte, maar ook in alle ernst je eigen kleding
onsterfelijk is!?
[9] De
grote Shakespeare had werkelijk gelijk, toen hij zei: 'Tussen maan en zon
gebeuren dingen waar de menselijke wijsheid nog nooit van heeft gedroomd'. En
tot deze dingen hoort de onsterfelijkheid van aardse kleding! Daarbij schijnt
het lot heel vreemd te werk te gaan, juist het kostuum van mijn overwinning,
dat in de ogen van mijn vijanden het kostuum van de grootste schande is, werd
met mij bevorderd tot de hoogste vrijheid! Ja, dat kan alleen een liefdevolle
en uiterst rechtvaardige God zo leiden! Nu geloof ik dan ook dat er een
waarachtige God bestaat, die in der eeuwigheid niet aan Hegel en Strausz hoeft
te vragen of Hij mag en kan bestaan.
[10] Maar het komt me toch vreemd voor
dat zo vaak ik de naam noemde van de grote man uit het morgenland, het even zo
vaak heeft gebliksemd! Zou het misschien toch echt waar zijn dat hij een zoon
van God en dus meer dan een mens is?
[11] Als zelfs kleding onsterfelijk
is, dan kan het met Jezus... aha, daar heeft het weer gebliksemd en wel sterker
dan de vorige keren! Merkwaardig!'.
11
Verdere
eerbiedige en verlangende gedachten met betrekking tot Jezus
De
lichte omgeving komt naderbij
[1] Robert
zegt verder: 'Zou ook hij zich hier ergens bevinden, net als ik en zoekt hij nu
op deze totaal onschuldige elektrische manier contact met mij, als een man die
zo ongeveer zijns gelijke is? Ja, ja! Want hij moet speciaal in de Egyptische
magie, voornamelijk door de kennis van de verborgen natuurkrachten, een van de
meest ervaren mannen zijn geweest. Daardoor zouden zijn zogenaamde wonderdaden
ook heel goed te verklaren zijn, vooral als die domme Osmanen de grote
bibliotheek van Alexandrië niet hadden verbrand.
[2]
Ja, ja, zoals mij de wijsheid van Hegel en Range is bijgebleven, zo is ook hem
een grote schat aan wijsheid bijgebleven met welks onschatbare hulp hij mij nu
door bliksems te kennen geeft, dat hij zich in mijn nabijheid bevindt en
misschien ook de wens heeft om in deze leegte ergens een mens te ontmoeten. Het
moet voor iemand met de meest levendige geest ter wereld geen genoegen zijn
1800 jaar lang en nog zo' n 40 jaar erbij, zich alleen met zijn eigen
gezelschap tevreden te moeten stellen. 0, edele, beste en grootste
mensenvriend! Weliswaar ben ik tegenover jouw grootheid niet waard je
schoenriemen los te maken, maar wat baat hier alle aardse grootheid? Hier
verdwijnt werkelijk alle glans en alle aardse beroemdheid!
[3]
Jouw naam en voortaan ook de mijne zullen nog wel lang op aarde geroemd en
bewonderd worden, maar wat hebben wij beiden daaraan? Wij kunnen hier in de
eindeloze leegte enkel door een soort elektrische bliksem telegraaf aangeven
dat we ons beiden hier, misschien niet zo ver van elkaar, bevinden.
[4]
Konden we maar dichterbij komen, heus dan zouden wij voor eeuwig aan elkaars
gezelschap genoeg hebben! Twee edele, in hoge mate verwante zielen zouden wel
eeuwig geen gebrek hebben aan de heerlijkste gespreksstof om de tijd en ook de
eeuwigheid op de meest aantrekkelijke manier te korten en te veraangenamen!
Maar wat heb je aan de beste wens? Wie zal of kan hem realiseren?
[5]
Wellicht zweven er nog talloze andere wezens rond zoals wij beiden. Waren de
hemellichamen misschien oorspronkelijk ook dat, wat wij nu zijn? Na triljoenen
aardse jaren hebben zich talloze atomen rond hen opgehoopt. Zo zijn tenslotte
hele hemellichamen uit hen ontstaan, in het centrum waarvan nog dezelfde
geesten of zielen wonen waaromheen zich door opeenhoping hele werelden hebben
gevormd!
[6]
Misschien ben jij, mijn grote vriend, na bijna 2000 jaar ook al zo' n klein
komeet je geworden en kun je uit je eigen dampkring al bliksems doen ontstaan?
Bij mij zal nog veel geduld nodig zijn eer ik ook maar enkele meters dampkring
om me heen zal hebben verzameld. Wanneer jij al een rijpe planeet zult zijn,
word ik misschien een satelliet van jou? Of als jij misschien na vele
deciljoenen aardse jaren zelfs een zon wordt, kan ik misschien zoals Mercurius
je dichtstbijzijnde planeet worden!
[7]
Dat zijn wel verwachtingen die nog ver in de toekomst liggen, maar wat kun je
anders doen? Niets dan alles geduldig afwachten! Hier in het rijk van de
eeuwigheid moet je je ook met eeuwige verwachtingen troosten, wil je niet van
ontzettende verveling aan volkomen wanhoop ten prooi vallen.
[8]
Maar kijk daar! Dit wazige, eigenaardige landschap diep onder mij wordt nu iets
helderder en het lijkt ook of het dichterbij komt. 0, dat zou charmant zijn!
Dat is zo ongeveer zoals ik het me al had voorgesteld.
[9]
Mijn grote vriend Jezus... aha, daar bliksemt het weer! Maar dat doet er niet
toe! Wat wilde ik ook al weer zeggen? Mijn grote vriend, die waarschijnlijk al
tot een kleine komeet is uitgegroeid, heeft mijn vurige wens gehoord en doet nu
al het mogelijke om naar mij toe te komen. Dan zal hij mij zeker tot zich
trekken in het centrum van zijn jonge wereld en daardoor de aantrekkingskracht
van de uitwendige etheratomen versterken en zo des te eerder en makkelijker
aangroeien tot een volledige wereld. Ja, misschien heeft hij ook al een grote
menigte hem verwante mensen om zich heen! Dat is heel goed mogelijk, want
mensen zoals ik zijn er al heel veel geweest.
[10]
Als hij mij nu kan aantrekken, dan heeft hij ook al zijn volgelingen, die vóór
mij de echte kruisweg zijn gegaan, op eenzelfde wijze aangetrokken! Dus zou ik
nu al een heel groot gezelschap rond hem kunnen aantreffen. Als dat zo zou
zijn, wat zou me dat een genoegen doen!
[11] Het lijkt wel of dit werkelijk
toch nog iets gaat worden. Dat eigenaardige landschap komt steeds dichterbij en
wordt ook steeds helderder en duidelijker. Ik neem nu werkelijk al iets waar
dat zo ongeveer op een kleine berg lijkt, omgeven door meerdere heuvels! God
zij geloofd, zo kom ik met het nodige geduld misschien toch nog op wat vastere
grond terecht.'
12
Er
verschijnt een mens in de licht sfeer. Is het Jezus?
[1]
Robert zegt verder: 'Kom, Robert, wees blij! Want het landschap is al heel
dichtbij gekomen. En daar zie ik ook zoiets als een mens op de kleine berg
staan, die mij schijnt te wenken!
[2]
Zou dat soms de goede Jezus zelf zijn? Ja, ja, hij is het in levende lijve!
Want nu zag ik duidelijk, hoe bij het uitspreken van zijn naam een sterke bliksem
rechtstreeks van hem in mijn richting schoot. 0, dat zal eindeloos charmant
zijn om me in het gezelschap te bevinden van die geest, wiens grootheid en
onovertroffen diepe wijsheid ik zo vaak boven alles heb bewonderd!
[3]
Ach jullie arme, domme mensen op aarde, die jezelf vanwege je aardse
bezittingen en vanwege een zogenaamde hogere afkomst beter acht dan vele
duizenden arme broeders en zusters, die jullie alleen maar 'gespuis' noemen! Ik
roep jullie toe, dat jullie het allemaal bij elkaar niet waard zijn om in
plaats van je hersens het vuil van een van je arme broeders in jullie edele
hoofden rond te dragen! Als jullie net zo onnozel als zij zouden zijn, zouden
jullie tenminste iets vermoeden van hoe het er hier uitziet!
[4]
Kom maar hier, jullie voorname, meer dan half dode ezels. Hier zul je pas leren
wat jullie zijn, en wat je afkomst, je geslacht en je goud is! Werkelijk, geen
duivel zal jullie bevrijden uit je duistere verbanning! Want degenen die de
godheid jullie toezond als redders, hebben jullie van Abel af, altijd gevangen
genomen en wreed vermoord. Maar nu roep ik luid:
5] 'Jullie barre tijd
loopt ten einde! Spoedig zullen jullie allemaal hier zijn en misschien vragen
naar jullie trotse voorouders. Maar de eeuwige, duistere ruimte om je heen zal
je ook in alle eeuwigheid geen antwoord geven! Uit jullie zal de godheid
moeilijk ooit een slakkenhuis kunnen bouwen, laat staan een wereld! Maar God
moge doen wat Hij wil! Ik echter ben nu buitengewoon verheugd dat mijn beste
vriend, samen met het steeds lichter wordende landschap, al zo dichtbij is dat
ik hem bijna zou kunnen toespreken. God zij geprezen voor dit geschenk!'.
13
De
roep van Robert. De komst van Jezus
De
afgescheiden ziel vindt weer vaste grond
[1] Robert zegt verder:
'Dat eigenaardige landschap komt steeds dichterbij! Die ene berg, waarop de
grootmeester van de schitterendste moraal staat, is nog tamelijk hoog. Hij zou
wel enkele honderd voet hoog kunnen zijn en is aan de ene kant echt rotsachtig
en ontoegankelijk Maar de andere omliggende heuveltjes zou men best voor wat
grotere hopen zand kunnen houden, waarvan de grootste nauwelijks dertig voet
hoog zijn. Ook de belichting van dit heuvelachtige landschap is eigenaardig. De
heuvels zien er uit alsof ze met fosfor overgoten zijn. Maar de voet van de
heuvels en de daartussen liggende dalen en vlakten zijn helemaal niet te zien.
Je ziet slechts een eigenaardige donkergrijs groenachtige nevel en je kunt
helemaal niet onderscheiden hoever deze zich over dit heuvellandschap
uitstrekt.
[2] Ik denk dat wel alle zich nieuw
vormende hemellichamen er zo uit zien voor ze als onopvallende kometen hun baan
om een zon beginnen. Deze heuvels zullen aan de voet wel een of andere
verbinding hebben. Maar hoe? Dat zal de enige bewoner, de vroegere grootmeester
van de zuiverste moraal, wel het allerbeste weten! Hij is nu al heel dichtbij
en zou me misschien horen als ik hem eens flink hard riep. Lukt me dat, dan is
dat natuurlijk prima voor mij en misschien ook voor hem. Roep ik echter
tevergeefs, wel, dan zal dat zeker niet mijn laatste vergeefse roep zijn!'
[3] Na deze woorden zet Robert zijn
beide handen als een spreekbuis aan zijn mond, haalt diep adem en roept uit
alle macht:
[4]
'Jezus, grote meesterleraar van alle volkeren der aarde! Als jij het bent en je
mijn stem hoort, kom dan naar me toe met je jonge aarde! Waarlijk, je zult aan
mij je grootste vereerder hebben! Ik waardeer je om je eenvoudige en toch
buitengewoon grote wijsheid, waarin je al je voorgangers en volgelingen hemelhoog
overtreft! Verder waardeer ik je omdat ons beider aardse lot bijna hetzelfde
was. En tenslotte waardeer ik je bijzonder, omdat je de eerste was en nog bent,
die me in deze onverdraaglijke duisternis het eerste licht heeft gebracht, waar
ik je eeuwig dankbaar voor zal blijven.
[5]
Als jij mijn boven alles dierbare Jezus bent, kom dan! Och, kom naar me toe en
laten we elkaar troosten! Ik wil je zeker naar beste vermogen troosten. Ik ben
er ook bij voorbaat vast van overtuigd dat jij van jouw kant met je grote
wijsheid mij zeker de grootste troost zult geven. Kom toch, beste vriend en
lotgenoot!
[6]
Jij, meester der liefde, die de liefde tot enig en alles omvattend gebod hebt
gemaakt! Als jij je grote liefde behouden hebt net als ik, kom me dan tegemoet
met je liefde, die je zelf onderwezen hebt! En met deze liefde zal ook ik jou
voor eeuwig tegemoet komen!'
[7] Na
deze krachtige roep schuift de kleine, vaag lichtende, heuvelachtige wereld
snel onder de voeten van onze man. En wel zo, dat hij voor de eerste keer na
zijn gewelddadige overgang precies aan Jezus' rechter zijde op de hoogste berg
weer vaste grond onder zijn voeten voelt.
14
Een
belangrijke levensvraag
[1] Als
Robert daar nu stevig voor Mij staat, bekijkt hij Mij van top tot teen en
ontdekt in Mij werkelijk en onmiskenbaar dezelfde Jezus die hij ook dacht te
zullen aantreffen. En wel in dezelfde schamele kleding en ook met de
wondtekenen, zoals hij zich zijn Jezus in zijn fantasie vaak had voorgesteld.
[2]
Als hij Mij een poosje sprakeloos heeft staan aankijken, komen hem de tranen in
de ogen. En nadat hij zich wat heeft hersteld, zegt hij vol innig medelijden:
[3] '0
beste, grootste mensenvriend, jij die genoeg liefde had om zelfs je wreedste
beulen het schandelijke ontecht dat ze je aandeden van ganser harte te
vergeven! En dat enkel omdat je in je menselijke grootheid hun volkomen
blindheid als geldig excuus aannam!
[4]
Maar hoe hard moet tevens de godheid zijn, jouw zo vaak boven alles geprezen en
aanbeden Vader als Hij bestaat, dat Hij jou, de edelste, volmaaktste en beste
van alle mensen, nu al bijna 2000 jaar in deze donkere leegte laat rondzweven
in dezelfde behoeftige armoede, waarin je van kindsbeen af opgroeide tot de
reinste en alleredelste mensenvriend!
[5]
Beste meester Jezus, die alle liefde het meest waardig is! Hoe heb ik met je te
doen en heb ik je ook anderzijds lief vanwege je tot nu toe aanhoudende
armoede! Want als je me tegemoet was gekomen in een ook maar gedeeltelijk
zalige toestand, dan zou ik mij werkelijk geërgerd hebben dat een geest als
jij, na het wegvallen van het lichaam niet meteen de hoogste huldiging krijgt,
als er een rechtvaardige, vergeldende godheid bestaat!
[6]
Maar nu ik je hier nog precies zo aantref zoals je de aarde verliet, schijnen
de verhoudingen heel anders te liggen dan wij ons voorstellen. Daarom lijkt de
toestand waarin we ons na het afleggen van ons lichaam bevinden een
noodzakelijke voorwaarde, waardoor we pas na verloop van een lange tijdsduur
datgene kunnen verwezenlijken wat aan inzichten en verlangens ons diepste
wezen uitmaakt.
[7]
Vanuit dit standpunt bekeken lijkt jouw en mijn tegenwoordige bestaan nog
steeds zeer beklagenswaardig, omdat de verwezenlijking van de inzichten waarvan
we ons innerlijk een duidelijke voorstelling hebben gemaakt, ver buiten het
bereik ligt van de macht van onze wil. Alleen om de verwezenlijking van onze
voorstellingen met de zwakheid van onze wil in overeenstemming te brengen,
bezitten we in ons gemoed gelukkig iets dat we in het burgerlijk leven geduld
noemen. Dit wordt evenwel soms op de proef gesteld, waarover wij elkaar zeker
heel wat zullen weten te vertellen!
[8]
Beste vriend, ik heb je nu zo goed mogelijk verteld wat ik denk. Wil jij mij nu
ook vertellen, wat jij denkt over onze nog zeer bedenkelijke situatie? Door met
elkaar te praten, zullen we het ons wel een hele spanne tijds dragelijker
maken. Wees dus zo goed, nobele mensenvriend, en open voor mij jouw hoog heilige
mond!'.
[9] Ik
Jezus) zeg, terwijl Ik Robert de hand reik: 'Wees van harte welkom,
beste en dierbare lotgenoot in het lijden! Ik zeg je, wees blij dat je Mij
gevonden hebt en maak je verder nergens zorgen over. Het is voldoende dat je
Mij liefhebt en naar je verworven inzicht Mij voor de edelste en wijste mens
houdt. Laat al het andere van nu af maar helemaal aan Mij over. Ik geef je de
heilige verzekering dat, wat ons ook mag overkomen, alles tenslotte heel goed
zal aflopen. Want Ik heb hier in deze eenzaamheid alles doordacht, en kan je
met grote zekerheid zeggen dat Ik in het gebruik van de jou zo zwak voorkomende
wilskracht het zo ver heb gebracht dat Ik, als Ik wil, alles ten uitvoer kan
brengen wat Ik me maar kan denken en voorstellen. Dat Ik jou hier zo verlaten
en eenzaam toeschijn, ligt alleen aan jouw gebrekkig inzicht in deze wereld.
Wordt dit meer en meer gesterkt door jouw liefde tot Mij, dan zul je ook
spoedig inzien hoe ver Mijn wilskracht kan reiken.
[10]
Maar afgezien van alles wat je tot Mij hebt gesproken en wat Ik nu tegen jou
heb gezegd, wil Ik eerst een betekenisvolle vraag tot je gemoed richten, die je
Mij zonder terughoudendheid oprecht moet beantwoorden, en wel precies zo als je
hart je ingeeft.
[11]
Deze vraag luidt als volgt: Kijk, beste vriend en broeder, je hebt op aarde een
redelijke instelling gehad, namelijk je broeders te bevrijden van de
bovenmatige druk van hun strenge en harteloze regeerders. Hoewel je daartoe nu
juist niet de geschiktste middelen gekozen hebt, kijk Ik alleen naar het doel
en minder naar het middel. Als dit maar niet als wreed kan worden betiteld, dan
is het voor Mij reeds goed en billijk. Maar zo ver Mij bekend is, ben je
halverwege het verwezenlijken van je goede doel door je vijanden opgepakt en
spoedig daarop terechtgesteld. Dat dit treurige gebeuren je tot in je diepste
wezen razend moet hebben gemaakt en je hart vervuld heeft met een redelijk
verlangen naar wraak, vind Ik zo natuurlijk dat daar niets tegen in te brengen
is! Als je nu echter die Oostenrijkse veldheer die jou ter dood veroordeelde in
je nu reeds krachtig geworden handen zou krijgen, en behalve hem ook al zijn
handlangers, zeg me dan eens heel eerlijk wat je met hen zou doen?'
15
Goed
antwoord van Robert. Vrome wensen
[1] Robert zegt: 'Edelste
vriend! Dat ik op het moment dat deze liefdeloze tiran mij behandelde als een
gemene misdadiger ziedend werd van woede en wraaklust, dat, geloof me, moet
iedere redelijk denkende geest terecht vinden. Maar nu heb ik hem allang
vergeven. Ik verlang dus werkelijk niets anders voor deze blinde, dan dat hij
ziende mag worden en mag inzien of hij juist of onjuist met mij heeft
gehandeld.
[2]
Als hij mij werkelijk dood had kunnen maken, dan had ik zeker nooit op wraak
kunnen zinnen. Daar hij mij eigenlijk letterlijk levend geschoten heeft en me
verder geen leed meer kan aandoen en ik eigenlijk nu reeds veel gelukkiger ben
dan hij met al zijn heerszuchtige illusies, kan ik hem des te gemakkelijker
vergeven. Ook had hij goed beschouwd heel wat meer redenen om mij, als een hem
gevaarlijk voorkomend individu, uit de weg te ruimen, dan eens in jouw tijd de
allerverdorvenste hogepriesters van Jeruzalem redenen hadden om jou, mijn
sympathieke vriend, schandelijk en bovenmate gruwelijk uit de wereld te helpen!
[3]
Kon jij, mijn edele vriend, zelfs tijdens het ondergaan van alle martelende
pijnen, jouw folteraars vergeven, hoeveel te meer kan ik dat, die toch
eigenlijk niets gevoeld heb van wat ik echt folterende pijn zou kunnen noemen.
[4]
Daarom zou mijn grootste aardse vijand nu ook voor me kunnen verschijnen, en ik
zou hem niets anders zeggen dan wat jij bij je gevangenneming in de Hof van
Gethsemane tot Petrus zei toen hij de knecht Malchus een oor afsloeg.
[5]
Als er in de eeuwige, oneindige ruimte een volkomen rechtvaardig goddelijk
wezen bestaat, dan zal dat hem wel het loon doen toekomen dat hij omwille van
mij en nog vele anderen heeft verdiend. Zou er echter wat ik nu bijna niet meer
kan aannemen niet zo'n goddelijk wezen bestaan, dan zal de latere geschiedenis
hem richten zonder dat ik dit ook maar in het minst hoef te wensen.
[6]
Als ik je echter een kleine hartewens mag voorleggen en het in
jouw
macht ligt die te verwezenlijken, dan beveel ik je in de eerste plaats mijn
arme familie aan, dat zijn mijn lieve vrouwen mijn vier kinderen! Dan verder
alle goede mensen die rechtschapen zijn van hoofd en hart! Laat echter de pure
egoïsten, die ten koste van de hele overige mensheid, alles hebben gedaan om
voor de toekomst van zichzelf en hun nakomelingen te zorgen, nog op aarde
ondervinden hoe het diegenen vergaat, die van dergelijke rijken afhankelijk
zijn en van de ene dag in de andere moeten leven! Maar ook dit moet je beslist
niet beschouwen als een wens, want ik voor mij vind in jou meer dan voldoende
schadeloosstelling voor alles wat ik op aarde heb geleden en verloren!'
16
De
Heer belooft de vervulling van rechtmatige wensen, maar maakt een kritisch
voorbehoud Roberts vurige rede tegen tirannen
[1] Ik
zeg: 'Je hebt heel goed geantwoord op mijn zeer belangrijke levensvraag. Jouw
antwoord is des te meer te waarderen, omdat het werd gegeven zoals het levend
en waarachtig in je ligt. Ik kan je er bij zeggen, dat Ik beslist zoveel
mogelijk van je uitgesproken wensen zal vervullen als dat in Mijn macht ligt.
[2]
Maar één ding, beste vriend en broeder, kan Ik niet verenigen met jouw
overigens rechtvaardige en mensvriendelijke denk- en handelwijze. En dat is,
dat jij op aarde er toch een zeker genoegen in schepte, als de een of andere
bekrompen aristocraat door het zogenaamde proletariaat een kopje kleiner werd
gemaakt!
[3] Zo
kan Ik me herinneren dat je zelfs in Wenen in een vergadering onder veel bijval
hebt uitgeroepen dat het in Oostenrijk en ook in nog heel wat andere landen
niet beter zal gaan, voordat er minstens enkele honderden aanzienlijken zouden
worden onthoofd! Zeg Me eens in alle ernst of je dat wel echt wilde? Of heb je
dat er zo maar uitgegooid, om aan je redevoering meer kracht bij te zetten?'
[4]
Robert zegt: 'Vriend, toen ik me nog op aarde bevond, wilde ik mijn leven
alleen voor de mogelijke vooruitgang van de arme, op velerlei wijze onderdrukte
mensheid opofferen. Daarbij ging ik echter door veel ervaringen van mijzelf en
van anderen zien, hoe de aristocratische, rijke onmensen zich vetmesten ten
koste van het zweet en het bloed van de armen! Zoals de meeste tronen en
paleizen uit het bloed van de arme mensheid zijn opgebouwd! En toen ik in
Oostenrijk maar al te duidelijk waarnam, dat men van de kant van de hogere adel
weer alles in het werk ging stellen om het oude, ijzeren absolutisme weer in te
voeren en de arme mensen driedubbele slavenkettingen aan te leggen, was dat
opeens te veel voor een mensenvriend, zoals ik met inzet van al mijn krachten
meen te zijn! Werkelijk, als ik honderdduizend levens had, dan zou ik ze
allemaal geven als ik de mensen daarmee zou kunnen helpen. Deze groten van de
wereld zullen er geen grijze haren van krijgen ook al worden er
honderdduizenden afgeslacht, als zij maar stijgen in aanzien en luister!
[5]
Zeg eens vriend, als een hart, dat echt van naasten- en broederliefde vervuld
is, zulke ijskoude gruwelen tegenover zijn arme broeders moet aanzien en
meevoelen, is het hem dan kwalijk te nemen, dat het uit gerechtvaardigde
ergernis tot zo menige uitspraak wordt gedreven, waaraan het bij een
rechtmatige gang van zaken nooit zou denken?
[6]
Het is wel mogelijk dat dit alles besloten ligt in een onnaspeurbaar plan van
een of andere onbekende Voorzienigheid en dat daarom alles zo moet komen als
het gebeurt. Maar wat weet een aardbewoner daar van? Wat heeft hij te maken met
willekeurige, geheime wetten, die een goddelijk wezen in de eeuwige hallen van
de oneindigheid uitvaardigt?
[7]
Wij burgers van deze aarde kennen alleen jouw verheven wetten der liefde, die
we verplicht zijn trouw na te leven, zelfs ten koste van ons eigen leven! Het
overige gaat ons weinig aan. Het is wel mogelijk dat er op een zonnewereld
andere wetten gelden, die misschien wijzer of ook dommer zijn dan die jij,
beste mensenvriend, ons hebt gegeven? Maar voor iedere burger van deze aarde
zou het zeker al te gek zijn als hij zijn leven zou willen richten naar wetten
die ergens op verre zonnen bestaan. Wij aanvaarden maar één wet als
goddelijk waar en geldig, waaronder, naar het oordeel van het onbevooroordeelde
zuivere verstand, iedere menselijke samenleving zo goed mogelijk moet kunnen
bestaan. Wat een of ander fatum daar echter tussen strooit, is niets anders dan
slecht onkruid tussen de heerlijke tarwe die jij, edele mensenvriend, op de
ondankbare aarde hebt uitgestrooid. En dit onkruid verdient niets anders dan
dat het wordt verbrand in de vuuroven van een volkomen rechtvaardig gericht!
[8] Ik
zeg ronduit: zolang de mens naar jouw wetten mens is, is hij ook alle
hoogachting waard. Verheft hij zich echter boven jouw wet, en wil hij zijn
broeders onderdrukken en overheersen ten behoeve van zijn eigen voordeel, dan
verklaart hij daardoor jouw wet van nul en van gener waarde. Dan is hij geen
broeder, maar een gebieder voor zijn broeders, met wier leven hij meent te
kunnen doen wat hij wil. Op dat punt zal ik eeuwig Robert Blum blijven en zal
ik nooit voor heersers een loflied zingen! En wel omdat zij allang niet meer
zijn wat ze eigenlijk zouden moeten zijn, namelijk wijze en liefdevolle leiders
voor hun arme broeders.
[9] Ik
weet wel dat er ook onder de arme klasse buitengewoon velen zijn die meer dier
zijn dan mens, en daardoor ook alleen maar door een ijzeren tuchtroede in het
gareel kunnen worden gehouden. Maar dan vraag ik: Wie is daar verantwoordelijk
voor? Dat zijn juist diegenen die zulke volkeren onderdrukten, en hun
oorspronkelijke levensnacht nog dieper maakten om op de peilers van de
volslagen domheid van hun volkeren hun heerschappij des te meer te versterken.
Vriend, als iemand voor zulke vorsten hoera roept, zal dat zeker geen Robert
Blum en nog minder een Jezus van Nazareth zijn!
[10]
Ja, er zijn nog wel vorsten die hun taak ernstig nemen en rechtvaardig zijn.
Dat zijn voor hun onderdanen ware engelen en vrienden. Zulke vorsten verdienen
een duizendvoudig vivat! Maar voor tirannen en moordenaars van de menselijke
geest heb ik echt geen geschikte benaming! Als er al duivels bestaan, dan zijn
zij het in levende lijve!
[11] Ik
meen dat ik jouw vraag nu tamelijk openhartig heb beantwoord. Maar nu vraag ik
je om over mijn mening de jouwe te geven. Ik ben weliswaar tamelijk standvastig
in wat ik nu eenmaal als juist zie, maar toch niet star en onbuigzaam, vooral
niet als jij me daarvoor iets beters te bieden hebt!'
17
De
Heer brengt naar voren: 'wees onderdanig aan de overheid'
Robert
trekt dit gebod in twijfel Hij wenst opheldering over de god-menselijke natuur
van Jezus
[1] Ik
zeg: 'Luister, beste vriend en broeder, Ik kan je denk- en handelwijze
volstrekt niet afkeuren. Waar tussen vorsten en de hun ondergeschikte volkeren
verhoudingen bestaan zoals jij me deze zojuist hebt afgeschilderd, heb je
natuurlijk volkomen gelijk om zo te spreken en te handelen. Maar als de zaken nu
eens anders lagen dan jij ze naar jouw begrippen hebt opgevat, hoe zou je dan
oordelen over de veelsoortige betrekkingen tussen heersers en hun
ondergeschikte volkeren?
[2] Je
zei me wel heel openhartig dat je alle betrekkingen tussen mensen alleen beoordeelt
naar Mijn gebod van de liefde, en dat je niets te maken hebt met bovenaardse
invloeden, maar kijk, op dat punt kan Ik om verschillende redenen niet met je
meegaan.
[3]
Een van de redenen b.v. is reeds dat ene gebod van Mijzelf, volgens welk Ik Mij
onderdanig betoonde aan elk wereldlijk gezag, terwijl Ik toch macht genoeg zou
hebben gehad een ieder afdoende het hoofd te bieden. Verder het voorval in de
tempel, waar Ik bij het tonen van de belastingpenning zelf gebood de keizer te
geven wat de keizer toekomt en God, wat God toekomt! Zo heb Ik ook door Paulus
laten zeggen dat iedere overheid gehoorzaamd moet worden, of ze mild of streng
is; want geen overheid bezit macht dan die haar van boven gegeven is! Wat zeg
je dan wel over déze geboden, die eveneens van Mij komen?'.
[4]
Robert zegt: 'Edele mensenvriend, weet je, uit puur menselijk verstandelijke
overwegingen schijnt de toenmalige noodzaak jou ter grotere beveiliging van je
leer alsook van je eigen persoon deze geboden te hebben afgedwongen. Want als
jij tegen het koningschap had geijverd zoals Jehova in het Oude joodse
Testament door de mond van Samuel, dan zou jouw verheven moraal onder de trotse
wereldheerschappij van Rome wel nauwelijks de bijna 2000 jaar bereikt hebben,
behalve langs zuiver bovennatuurlijke weg, waarover de duistere ultramontanen
veel weten te vertellen. Hoeveel waarheid daarin ligt, daarover zul jij
hopelijk beter kunnen oordelen dan ik, die niet zoals jij getuige heb kunnen
zijn van al de gruwelen van dit nieuwe Babel!
[5]
Kijk, ik zie de zaken zo: Als het jou met het gebod om alle wereldlijke
overheden te gehoorzamen, goede of slechte, werkelijk ernst zou zijn geweest,
dan zou je al vooraf hebben moeten afzien van je volkomen andere, in hoge mate
liberale leer. Je zou hebben moeten toegeven, dat men voor altijd een duistere
heiden moest blijven zo gauw een heidense overheid een volk zou bevelen de oude
goden te vereren, en dat men geen gehoor moest geven aan jouw toen opkomende
leer!
[6] Je
zegt weliswaar: 'Geef de keizer, wat de keizer toekomt en aan God wat God
toekomt', maar je gaf toen te weinig de grenzen aan van wat eigenlijk allemaal
de keizer toekomt en wat daarnaast God toekomt. Daarom was het voor het geweten
van de keizer een gemakkelijke zaak om zichzelf de voorrechten van een god toe
te eigenen, en die plichten te verwaarlozen waarmee hij zich eigenlijk bezig
moest houden.
[7]
Desondanks laat jouw toenmalige tempeluitspraak zich nog eerder beperken dan
het gebod van Paulus, dat een te grote angst voor wereldse vorsten laat
doorklinken. Volgens dat gebod moet men streng genomen zelfs ophouden christen
te zijn zo gauw het zo'n werelds vorst om bepaalde redenen nodig lijkt jouw
zuivere leer als gevaarlijk te beschouwen voor zijn heerszuchtige doeleinden,
zoals de ontgoddelijkte leer van Rome vele eeuwen lang ten hemel schreiend
heeft laten zien en tegenwoordig nog laat zien.
[8]
Andere, hogere overwegingen moeten de anders zo buitengewoon wijze Paulus
aanleiding hebben gegeven zo'n verordening af te kondigen. Maar met gezond
verstand bezien, lijkt deze zaak streng genomen onzin. Want aan de ene kant
wordt gezegd: 'Jullie zijn allemaal broeders en Eén is jullie Heer!' Aan de
andere kant echter staat het gebod om wereldse overheden, bij wie de
broederschap de reinste aanfluiting is, in alles streng te gehoorzamen.
[9]
Vriend, dit strookt niet met elkaar. Of het een, of het ander! Is men gedwongen
beide na te leven, dan is dat in de grond van de zaak twee heren dienen, wat je
zelf voor onmogelijk hebt verklaard! Of men zou bij zichzelf een soort dubbele
natuur moeten aankweken, waardoor men uit huichelachtigheid alleen uiterlijk
zou doen wat de vorsten willen. Maar innerlijk zou men dat moeten vervloeken en
stiekem moeten doen wat het liberalere deel van je leer verlangt. Dat zou
natuurlijk heel moeilijk zijn, soms zelfs onmogelijk of minstens uiterst
gevaarlijk.
[10]
Geloof me, edele vriend, ik heb zoals maar weinigen ieder onderdeel van je leer
nauwkeurig overdacht. Ik meen een tamelijk helder inzicht te hebben in wat jij
vrijelijk hebt onderwezen als de eigenlijke hoofdinhoud van je leer en wat je
daarentegen, evenals je leerlingen, door de toendertijd dreigende
tijdsomstandigheden genoodzaakt was er bij in te voegen. Maar toch ben ik je
vurigste vereerder en weet wat ik moet denken van je zuivere leer! Je zei
daarnet, dat ook jij ondanks je dwingende macht toch gehoorzaam was aan de
wereldlijke overheden. Dat wil ik niet tegenspreken, daar jij jezelf door de
wet van de wereld aan het kruis moest laten hangen.
[11]
Of jij, waarde vriend, je ook door een in jou verborgen bovenzinnelijke macht
had kunnen verzetten toen deze overheid je werkelijk gevangen nam, dat kan ik
niet beoordelen, omdat het mijn tot nu toe verworven inzicht ver te boven gaat!
Zo je daden je al niet als heidense halfgodenfabels zijn toegedicht, is het
zeker dat jou als een wijze die stellig vertrouwd was met de meest innerlijke
krachten der natuur ook buitengewone krachten ten dienste stonden. Maar jouw
gevangenneming en terechtstelling heeft bij heel veel heldere denkers je
wonderbare vermogens in een zeer verkeerd daglicht gesteld en velen hebben zich
daar geweldig aan gestoten. Maar ikzelf en veel anderen hebben alleen jouw
zuivere leer aangenomen en daaruit alles verbannen wat maar leek op een later
bijgevoegde heidense fabel.
[12]
Of wij juist of onjuist hebben gehandeld, hoop ik nu van jou volledig naar
waarheid te vernemen. Eveneens of er iets waar is aan jouw goddelijkheid, die
heel speciaal door een zekere Swedenborg in de 18de eeuw zelfs wiskundig
bewezen zou zijn. Wat trouwens een pure filosoof moeilijk aanvaarden zal, omdat
deze zaak naar het schijnt er dan toch wat al te komisch uitziet.
[13]
Stel je zelf maar eens een oneindig, onbegrensd goddelijk wezen voor, wiens
intelligentie, wijsheid en macht noodzakelijkerwijs grenzeloos moeten zijn!
Logisch bezien zou het dan toch onmogelijk zijn, dat dit oneindige en
allesomvattende zich ooit zou kunnen begrenzen en beperken in de persoon van
een mens! En vraag je dan eens af of men bij enig nadenken wel kan aannemen dat
jij en de eindeloze, allesomvattende godheid werkelijk identiek kunnen zijn?
Ja, als 'Zoon Gods', daar heb ik niets op tegen, want dat kan ieder beter mens
met hetzelfde recht van zichzelf beweren. Maar God en mens tegelijk, dat gaat
toch duidelijk wat te ver!
[14]
Overigens heb ik ook daar niets op tegen, als het me duidelijk bewezen kan
worden. Want als er tussen zon en maan nog dingen kunnen bestaan waarover geen
menselijke wijsheid ooit heeft kunnen dromen, waarom zou tot zulke buitengewone
dingen dan ook niet horen, dat jij in alle ernst het allerhoogste goddelijk
wezen kunt zijn? Misschien is, volgens Hegel, in jou de voordien als het ware
slapende godheid voor het eerst ontwaakt en overgegaan in een helder zelfbewustzijn?
[15]
Of misschien heeft zij de noodzaak gevoeld zichzelf tegenover haar geschapen
wezens als mens te manifesteren, om door de mensen begrepen en aanschouwd te
kunnen worden zonder daardoor iets prijs te geven van haar allesomvattende
hoogste wilskracht? Zoals gezegd, dat alles is mogelijk. Vooral hier, waar het
bestaan toch al zo'n hoogst raadselachtig karakter aanneemt.
[16]
Maar waarom dan de godheid die zich in jou als Godmens manifesteerde, zich door
een stelletje waanzinnige joden heeft laten veroordelen tot de smadelijkste
dood aan de schandpaal, en dat bovendien nog op een van de onaanzienlijkste
planeten, vriend, zoiets komt tussen zon en maan waarschijnlijk niet voor! Zo'n
wonder zou men moeten gaan zoeken tussen de nevelsterren.
[17] Ik geloof echter
ook, dat jij zoiets van jezelf in alle ernst nog nooit hebt beweerd! Want ik
weet maar al te goed, wat je voor antwoord gaf
toen men je vroeg of je werkelijk Gods
Zoon was. Toen was je antwoord dat van een wijze, namelijk: 'Niet Ik, maar
jullie zelf zeggen dat!' Wie echter op een beslissend moment zo spreekt, die
weet ook waarover hij spreekt en waarom. Ik meen dit antwoord menselijkerwijs
ook te hebben begrepen, en heb daaruit geconcludeerd dat jij, als zuiverste
mens, in alles een ware engelengeest bent, maar beslist geen heidense halfgod.
[18]
Dat men echter in jouw tijd, toen men nog geloofde in een orakel van Delphi,
toen Thumim en Urim profeteerden en de bijna meer dan duizend jaar oude staf
van Aäron in de ark nog uitbotte, een wijze zoals jij, die nog in geen 2000
jaar door een ander overtroffen werd, tot een god maakte, vind ik zeer
begrijpelijk! Want, als de anders zo verstandige Romeinen al van ieder groot
man vonden dat hij door Gods geest bezield was, hoeveel te meer vonden jouw op
wonderen beluste landgenoten dat dan van jou, die voor hun ogen soms heel
natuurlijke dingen teweegbracht, waarvan zij sinds Abraham geen enkel besef
meer hadden!
[19]
Vriend, ik meen je vraag nu voldoende te hebben beantwoord. Nu is de beurt weer
aan jou. Ik zal met gespannen aandacht ieder woord van jou aanhoren en
beoordelen!'
18
Rede
van Jezus over de noodzaak van een aardse overheid
Geen
menselijke samenleving zonder orde en gehoorzaamheid
[1] Ik
zeg: 'Mijn geliefde broeder! Kijk, als men zoals jij deze zaak met puur
wereldse ogen en even werelds verstand bekijkt en daarbij genoegen neemt met
elke vertaling van de vier evangelisten en de brieven van Paulus, ook al is die
nog zo vrij en mist die vaak iedere normale betekenis, en als men bovendien nog
de wereldse filosofie van verschillende Duitse atheïsten met volle teugen in
zich heeft opgenomen, dan kan het wel niet anders gaan dan zoals het nu met jou
gesteld is.
[2] Ik zeg je,
wanneer jij zelf de moeite had genomen de geschriften van het Oude en het
Nieuwe Testament nauwgezet door te nemen, en wel een goede vertaling ervan
zoals die van Maarten Luther of ook de zogenaamde Vulgata en de oorspronkelijke
Griekse Bijbel, dan zou je tot heel andere conclusies zijn gekomen dan langs
jouw radicale weg. Je hebt zo goed als geen wortels, omdat de leerstelsels van
je filosofen slechts als parasieten zijn op de boom der kennis. Jij als aardse
boomkweker zult wel weten hoe de wortels van parasieten er uitzien!? En dus zul
je ook weten hoeveel jouw eerdere leidslieden waard zijn in Mijn ogen!
[3]
Als men ten eerste de Bijbel vertaalt zoals men deze voor zijn beginselen
precies wil hebben, en dan enkel die teksten eruit haalt, die bij een
willekeurige vertaling dubbelzinnigheid toelaten, dan is het ook geen kunst om
zo te argumenteren zoals jij dit nu tegenover Mij deed.
[4]
Maar kijk, zo liggen de zaken niet. Want in de eerste plaats luiden de
aangehaalde teksten, Mijn bekende spreuk in de tempel met betrekking tot de
cijnspenning en vooral die van Paulus uit de brieven aan de Romeinen en Titus,
niet zoals jij ze naar voren hebt gebracht. Bovendien kan er noch bij Mij, noch
bij Paulus ooit sprake geweest zijn van enige angst voor vorsten, daar Ik voor
Pilatus en Herodes, evenals voordien bij Kaiphas, meer dan overtuigend heb
bewezen dat Ik voor deze wereldse machthebbers in het geheel niet bevreesd was!
Want wie niet bang is voor de dood, omdat Hij Heer is over de dood en dat
eeuwig blijft, heeft immers toch nog minder reden om te vrezen voor degenen die
enkel het lichaam kunnen doden.
[5]
Evenmin als Ik ook maar de minste reden had om bang te zijn voor de
machthebbers van deze aarde, had ook Paulus daar geen reden voor. Nero was,
zoals bekend, onder alle machthebbers van Rome de meest wrede; en zie, Paulus
zocht bij hem bescherming tegen de hem vervolgende, geestelijk slechte joden en
vond die ook, zolang hij deze op aarde nodig had. Was hij soms bang voor de
joden? 0 nee, want hoewel hij heel goed wist hoe vijandig ze hem gezind waren,
ging hij toch tegen de raad van zijn intiemste vrienden in naar Jeruzalem.
[6]
Daaruit kun je dus opmaken dat noch Ik, noch Paulus die gelijkluidende geboden,
of veeleer raadgevingen betreffende de overheid hebben gegeven uit vrees voor
die overheid, maar enkel vanwege de noodzakelijke wereldorde onder de mensen.
Want je moet toch wel inzien, dat er geen menselijke samenleving kan bestaan
zonder leiding. Vandaar dat het ook nodig is, als leraar de mensen de noodzaak
te tonen deze leiders te gehoorzamen!
[7] Of
ben je van oordeel dat op aarde grote menselijke samenlevingen kunnen bestaan
zonder enige leiding? Dat zou volkomen onmogelijk zijn en zelfs tegen de
natuurlijke orde, niet alleen van de mensen maar ook van alle aardse dingen.
[8]
Opdat je dit echter wat beter zult inzien, wil Ik je wat rondleiden door de
verschillende rijken der natuurlijke dingen, dus luister nu verder naar Mij!'
19
Over
de gehoorzaamheid
Voorbeelden
uit het rijk van de natuur
[1] Ik
zeg verder: 'Stel je voor dat alle hemellichamen zijn uitgerust met voor hun
bestemming benodigde intelligentie en vrij inzicht. Kijk, die grote
hemellichamen zweven allemaal in de etherruimte die naar jouw begrippen geen
enkele belemmering biedt. Waarom zijn ze dan zo eigenzinnig en bewegen zij zich
al vele duizenden jaren steeds in dezelfde banen rond een bepaalde zon die ze,
om zo te zeggen, voor geen prijs willen verlaten?
[2]
Sommige omlooptijden zijn voor hen beslist zwaarder dan andere, wat de goede en
slechter jaren van een planeet tamelijk duidelijk aantonen, vooral in die
perioden waarop het op het zonnelichaam soms wat stormachtiger toegaat dan
anders. Een lichaam zoals een planeet kan best van de zon een stootje
verdragen, maar vaak komen er voor een hemellichaam verscheidene van zulke
pijnlijke omlopen na elkaar, hoewel dat plaatselijk meer of minder pijnlijk
kan zijn.
[3] Als dan zo'n
grote wandelaar door de etherruimte na soms wel tien omlopen of meer door zijn
zon stiefmoederlijk behandeld te zijn, de zaak tenslotte toch beu zou worden en
zich ernstig voor zou nemen de hem regerende zon te verlaten om een absolute
vrije zwerver te worden door het eindeloze heelal, wat zou dan wel het
onvermijdelijke gevolg zijn van zo'n planetaire vrijheidsdrang?
[4]
Kijk ten eerste een volledig verstarren door het heel snel optredende gebrek
aan licht en warmte; daarna noodzakelijkerwijs een volledige, innerlijke
ontbranding ten gevolge van de enorme machtige druk van buiten naar binnen; en
tenslotte een totale ontbinding van alle delen van de planeet en daarmee ook
zijn volkomen dood!
[5] De
planeten hebben echter gevoel in hun binnenste. Hun bestaan is voor hen de
sterkst waarneembare behoefte. En dus blijven ze steeds onder de heerschappij
van hun zon, blijven bij haar beweging steeds onwrikbaar op hun plaats en
vinden het helemaal niet erg, dat ze soms tijdens hun omloop door de hun
beheersende zon krapper gehouden worden dan andere keren.
[6]
Weliswaar zou menige jou gelijkgezinde planetenvriend onpartijdig kunnen
zeggen: 'Ik ben wel vol lof over zulke gewillige planeten, maar zo'n grillige
zon als noodzakelijke regeerder van de arme planeten zou ik dan toch graag, als
ik de schepper was, behoorlijk tuchtigen voor haar vorstelijke grillen!'
[7]
Maar dan staat de zon op en zegt: 'Wat klets jij, kortzichtige kosmopoliet? Zie
je niet dat ik niet enkel één, maar zelfs vele grotere en kleinere planeten
tegelijk heb te verzorgen? Weet je niet dat hun banen ongelijk zijn, dat zowel
de grote als de kleine soms dichter bij me staan en soms verder weg komen te
staan? Dat zij zich soms in grote getale juist aan de ene kant bevinden en veel
aandacht van me vragen en dat daardoor een of andere alleenstaande planeet op
een tegenovergestelde standpunt noodzakelijkerwijs wat minder krijgt van mijn
anders zo rijke gaven? Wordt zo'n planeet echter tijdens een omlooptijd wat
kariger bedeeld, dan krijgt hij toch steeds zo veel dat hij kan blijven
bestaan. Ik kan vanuit mijn triljoenen eigen omwentelingen om een andere, nog
grotere regerende zon getuigen, dat daardoor nog nooit een planeet die zich bij
mij had aangesloten, is verhongerd en te gronde is gegaan. Als echter kometen,
die meer gesteld zijn op hun vrije rondzwerven dan op mijn vaste orde, ergens
in de eindeloze ruimte, waarheen zij werden gedreven door hun waanzinnige lust
naar vrijheid, te gronde gaan, dan kan ik daar niets aan doen. Want een wezen
dat alléén wil beslissen over zichzelf, zonder afhankelijk te willen zijn van
een machtige leiding, wordt geen onrecht aangedaan; het heeft zichzelf
geoordeeld! Als jij, allervrijzinnigste kosmopoliet, mij als planetenregent met
alle geweld vanwege mijn noodzakelijk wisselende handelwijze ten opzichte van
mijn ondergeschikte planeten, wilt straffen, neem mij dan mijn licht maar af en
mijn glans, mijn grootheid en macht! Maar let dan eens op hoe de planeten, die
naar jouw mening te veel aan slavenketenen worden gehouden, zonder mij blijven
bestaan!'
[8]
Kijk, vriend, zo uit de natuurlijke orde zich al bij de eerste, sterkste en vrije
hemellichamen zonder welke het ondenkbaar is dat een planeet kan voortbestaan!
Als echter deze vrij rondzwevende, grote wezens al een leider nodig hebben,
hoeveel te meer dan die kleine en in hun beweging door allerlei omstandigheden
meer gebonden wezens zoals b.v. de dieren en vooral de met een volkomen vrije
geest begiftigde mensen!
[9]
Onder dieren van een en dezelfde soort bevindt zich er in de regel één, die in
zekere zin hun leider is. Als die in beweging komt, dan worden alle anderen als
door een elektrische schok tot eenzelfde beweging geprikkeld. Kijk eens naar
een kudde runderen; ze heeft een leider in haar midden! De herder, die uit
ervaring al spoedig opmerkt achter welk dier uit zijn kudde de anderen
aanlopen, hangt zo'n dier een bel om de nek. En als hij' s avonds zijn kudde
naar huis wil leiden, luistert hij enkel naar waar de bel klingelt. Daar gaat
hij op af, en vindt daar zijn hele kudde. Wil hij ze naar de stal leiden, dan
hoeft hij maar de leider met de bel mee te voeren en alle anderen komen er
vanzelf achteraan. Hetzelfde komt zelfs voor bij de uiterst domme varkens,
vooral wanneer ze doorlopend in de vrije natuur leven, en eveneens bij geiten,
schapen, paarden, ezels en honderd andere diersoorten. Hetzelfde kun je zelfs
bij de uiteenlopendste insecten ontdekken, bij de vogels en niet minder bij de
stompzinnigste vissen en andere soorten waterdieren.
[10]
Maar ik wil je deze zaak in zijn geheel laten zien en wil je zelfs meenemen
naar de nog veel zwijgzamer lijkende natuur.
[11] Laten
we het op zichzelf zo onsamenhangende water eens bekijken, dat zich zonder
voelbare weerstand laat verdelen in talloze druppels. Dit hoogst belangrijke
natuurelement, dat zowel alle oerkiemen van het dierlijke als van het
plantaardige leven in zich bergt en tegelijkertijd bezwangerd is met door jou
onberekenbare krachten, luistert in vrije toestand onvoorwaardelijk naar de in
hem aanwezig zijnde wet van de zwaartekracht. Volgens deze wet, die het door
eigen waarnemingsvermogen opmerkt, voelt het de zachtste glooiing van een
terrein aan. Het begint zich meteen voort te bewegen naar een meer laag gelegen
gebied en heeft rust noch duur tot het de diepste laagten in de zee heeft
bereikt. Dit element heeft ook nog de bijzondere eigenschap dat het pas dan volkomen
helder wordt als het het diepste punt van de zee bereikt heeft. Het duidt om zo
te zeggen daardoor aan, dat ook de mens pas dan tot het heldere bewustzijn van
zijn ware, eeuwige bestemming komt, als hij op aarde niet naar de hoogste rang
streeft, maar naar de laagste plaats, dat is: de ware door Mij zo vaak
aanbevolen deemoed die echter nooit door heersen maar enkel door gehoorzamen
kan worden bereikt!'
20
Nog
een voorbeeld: de noodzaak van hooggebergten
[1] Ik
zeg verder: 'Zo is je dus door het water een bewijs gegeven, dat ook dit
element een karakteristieke intelligentie in zich draagt, waardoor het tot op
de laatste druppel stipt gehoorzaamt aan de zuiver goddelijke ordewet, die aan
hemzelf ten grondslag ligt, ondanks het feit dat iedere druppel triljoenen
levens in zich draagt!
[2]
Maar we willen ons verder naar de geboorteplaats van het water, dus naar de
bergen wenden, en kijken of er bij hen niet ook een heel karakteristieke
intelligentie te bespeuren valt, en als gevolg daarvan ook een nauwkeurige
inachtneming van de in hen gelegde wetten.
[3]
Zie je, vriend, op de aarde vind je allerlei bergen. Daar zijn heel hoge bij,
de oergebergten; dan zijn er middelhoge of zogenaamde gebergten van de
secundaire formatie; en tenslotte heel lage, die meer heuvels zijn dan bergen
en die allemaal volgens de aardse geleerde vaktermen tot een tertiaire formatie
behoren. Je lacht nu blij verrast, omdat je in Mij ook een geoloog ontdekt. 0,
wees maar gerust, want in de geologie en in de hogere kosmologie ben Ik nogal
goed thuis.
[4]
Maar nu verder! We hebben dus drieërlei bergen. Van deze drie soorten willen we
eerst onze aandacht wijden aan de hoogste.
[5] Waarom zijn er
bergen op aarde? Ik bedoel hier heel speciaal die van de eerste soort. Kijk,
hun doel is verschillend. In de eerste plaats zijn zij de regelaars van de
electro-magnetische stromingen, zodat deze goed over de hele aardbodem worden
verdeeld. Ten tweede verhinderen zij dat de lucht rondom de aarde bij de snelle
omwenteling om de aardas, blijft stilstaan, terwijl het oppervlak van de aarde
voortbeweegt. Dit zou een tegenstroom veroorzaken die aan hevigheid alle
orkanen zou overtreffen, waardoor er geen wezen op aarde zou kunnen bestaan.
Ten derde trekken zij de al te overvloedige, door zuurstof en waterstof
ontstane vochtdeeltjes uit de lucht tot zich, waardoor hun hoogste toppen ook
meestal door nevels omgeven zijn en zodoende zelden duidelijk zichtbaar zijn.
De vochtdeeltjes voegen zich samen door de steeds in hoge mate aanwezige
elektriciteit en vallen dan meestal als sneeuwen ijs neer op de steile
hellingen van de bergen. Vandaar storten zij, wanneer er grote opeenhopingen
zijn ontstaan, als lawines in de kloven en dalen van het hooggebergte en vormen
daar door aanzienlijke opeenhopingen de gletschers. Deze hebben weer de
bijzondere eigenschap de koude uit de lucht aan te trekken en daardoor de lager
gelegen vruchtbare streken te behoeden voor een alles verstorende vorst.
Tegelijkertijd echter zwakken de gletschers ook nog de soms te sterk aanwezige
luchtelektriciteit af en regelen de kringloop van het water door de dampkring.
Zonder deze werking zouden de vlakten van de aarde bijna ononderbroken blootgesteld
zijn aan hevige wolkbreuken.
[6] Je
ziet hieraan dus de grote noodzaak van het bestaan van het hooggebergte en je
zegt dan ook bij jezelf: 'Ja, dat is duidelijk, en zonder meer waar! Want waar
de mensen het ook maar gewaagd hebben te onverantwoordelijk iets te veranderen
aan de oerinrichting van de bergen, daar zijn ze maar al te spoedig door nog
nooit eerder voorgekomen natuurrampen voor hun vergrijp heel gevoelig
gestraft'. Zie je, vriend, zo is het inderdaad! Maar nu komen we eigenlijk pas
aan het punt waar het op aan komt, let dus nu heel goed op!
[7] Kijk, willen de hooggebergten
hun belangrijke bestemming, het instandhouden van een heel hemellichaam met
alles wat zich op zijn uitgestrekte oppervlakte bevindt, kunnen vervullen, dan
is het zeker niet onbelangrijk waar zij zich bevinden. Verder moeten ze door de
in en boven hen wonende geesten of naar jouw manier van spreken krachten,
noodzakelijkerwijs die intelligentie bezitten waardoor ze in staat gesteld
worden, datgene te bewerkstelligen waartoe ze bestemd zijn.
[8] De
werkingssfeer die toevertrouwd is aan hun niet te loochenen intelligentie, is
voor hen een positieve wet, welke zij door hun intelligentie heel nauwkeurig
waarnemen; wat je des te meer van Mij mag aannemen, daar je toch zelf zoëven
beweerde dat Ik, door de leerschool van de Egyptenaren, in de innerlijke
krachten der natuur meer ben ingewijd dan alle geleerden van tegenwoordig.
[9]
Zie daarom dan ook in, dat het behoud van een heel hemellichaam enkel kan
worden verwezenlijkt door het nauwkeurig naleven van de wetten, die aan de
intelligentie van deze grote uitwassen van de aarde zijn toevertrouwd. Zouden
echter de hooggebergten ooit in opstand komen tegen deze wetten en in zekere
zin zeggen: 'We willen geen hoge aardbestuurders meer zijn, maar ook wij willen
ons verlagen tot kleine vruchtbare heuvels!', zeg dan zelf eens, wat voor
onnoemelijk onheil er tenslotte voor de hele aarde uit die ongehoorzaamheid van
de bergen zou ontstaan?
[10]
Alhoewel deze hooggebergten geen vruchten dragen, uit vele honderden vierkante
kilometers onvruchtbaar land bestaan en zo 'nutteloos' lijken voor het gewone
menselijke verstand, zou het daarom wenselijk zijn deze bergvorsten te
onttronen en ze om te vormen tot zogenaamd vruchtbare vlakten? Je zegt: 'Dat
moge de hemel verhoeden!'.
[11]
Zeg dan ook maar, dat de hemel moge verhoeden dat de hooggebergten in de
menselijke samenleving ooit worden verwoest! Anders zal het er op de
staatkundige aarde maar al te spoedig net zo uitzien als het er op de
natuurlijke uit zou zien wanneer de natuurlijke hooggebergten verwoest zouden worden!
[12]
Kijk, willen de koningen op aarde werkelijk aan hun roeping beantwoorden, dan
moeten ze zijn zoals de hooggebergten! Begrijp je dat? Je zegt: 'Ik begrijp het
nu volkomen en zie ook in dat jij de echte oerwijsheid bezit!'.
[13]
Goed! De zaak is echter nog niet afgehandeld. We hebben nog twee bergsoorten te
behandelen. Die moeten ons ook nog wat vertellen. Luister dus verder en kijk
waarvoor ze er zijn.'
21
Hun
ontstaan en noodzaak in het geheel van de aarde
[1] Ik
zeg verder: 'Toen de aarde nog een woest hemellichaam was en nog geen planten
of dieren had te onderhouden behalve de oertypen van alle latere vormen in de
wateren, waren de oergebergten alleen wel voldoende om aan de in zekere zin nog
ruwe, niet geheel doorbakken aardbol, de reeds genoemde diensten te bewijzen.
Toen echter na een aantal millennia de aardbol vaster was geworden, hele grote
eilandengroepen zich reeds boven de zeespiegel begonnen te verheffen en ook de
in het water aanwezige oerkiemen zich overal in velerlei grassen en
plantensoorten begonnen te ontwikkelen, was het nodig er voor te zorgen dat de
oerkiemen uit het water voor hun rijping ook zo gauw mogelijk een groter
landgebied kregen. Door onderaardse vuurkrachten kwamen nieuwe grondlagen omhoog,
waardoor mettertijd de nieuwe voortbrengselen ruimte, voeding en bescherming
kregen. Nu begon het over het hele aardoppervlak geweldig te razen en te
woeden. De onder water liggende vaste aardlagen werden opengereten door de
grote krachten bij miljoenen ver boven de waterspiegel omhoog geheven.
[2]
Het duurde wel vele millennia eer dit grote werk kon worden beëindigd. Maar dat
maakt bij God niet veel uit, want duizend of miljoen jaren van deze aarde zijn
voor Hem als één dag! Om kort te gaan, daarom werden dus de bergen van de
tweede orde gevormd, zoals Ik dit net heb uitgelegd.
[3]
Deze bergen waren in het begin ook veel hoger en steiler dan ze nu zijn. Maar
de tijd en de natuurlijke stormen hebben hun toppen erg afgevlakt en daarmee de
grote diepten meer en meer opgevuld en zodoende zowel nauwe als brede dalen
gevormd. Daar deze dalen echter hier en daar hoger of lager uitvielen, waardoor
het water geen vrije doorgang had, bleef het in de grotere diepten staan,
waardoor toen heel natuurlijk grote en kleine meren ontstonden.
[4]
Daar deze meren verder door de aanhoudende kringloop van het water, zowel door
de poriën van de aarde als ook door de lucht (door middel van regen, sneeuw,
hagel en dauw) een voortdurende toevoer kregen, moesten ze wel buiten hun
oevers treden, gaan overlopen. Daardoor hebben ze mettertijd door het
overlopende water kleine en grotere delen van hun natuurlijke oevers of dammen
verloren. Daarna hebben ze gedeeltelijk de ongelijke diepten van de dalen
opgevuld en vooral tijdens grote overstromingen ook gewoon heuvels en
heuvelrijen gevormd, iets dat zelfs nu nog hier en daar op aarde gebeurt, zoals
ook hier en daar door het vuur bergen ontstaan van de tweede soort.
[5]
Deze laatst besproken heuvelvorming door middel van aanslibbing is de
zogenaamde tertiaire formatie (De derde soort van bergvonning)., waarvan het
ontstaan natuurlijk van de secundaire afhankelijk is.
[6] Zo
hebben we nu het ontstaan van de beide laatste soorten bergen natuurgetrouw
herleid en de oorzaak van de tweede ook al aangegeven. Waarom de derde soort
echter ontstond en hier en daar nog ontstaat, is gemakkelijk te begrijpen als
men de grondregel niet uit het oog verliest dat voor het verdere ontstaan en
behoud van nieuwe wezens en voor de voortplanting van die er al zijn, vooral
een goed en uitgestrekt grondgebied nodig is.
[7] De
aardbodem is nu zodanig bewerkt, dat daarop allerlei wezens kunnen ontstaan,
wonen, leven en zich voortplanten. En deze voorziening werd en wordt nog
veroorzaakt door de drie verschillende bergsoorten.
[8] De
twee laatste bergvormen lijken ogenschijnlijk met de eerste bergsoort geen
overeenkomst wat betreft bestemming te hebben. Want evenals hun ontstaan, is
ook hun eigenlijke bestemming heel anders. Maar omdat ze nu eenmaal in de reeks
van de oergebergten, dus van de bergvorsten zijn opgenomen, moeten zij zich
zonder enig tegenstribbelen ook voegen naar die wetten, die de oergebergten
hun als van zich uit voorschrijven. Dat wil voor hen zeggen: 'Het is niet
voldoende dat jullie, lagere en jongere bergen, met jullie overvloed de dalen
en kloven opvullen, daar vruchtbaar land aanleggen en kleine bergen doen
ontstaan met mooie sierlijke bossen. Maar jullie moeten vanaf het begin van je
bestaan ook een groot deel van onze lasten overnemen en ons in alles
ondersteunen, anders voldoen jullie niet aan je bestemming. Jullie zouden die
ook niet kunnen vervullen, omdat door jullie ontstaan een te groot beroep zou
worden gedaan op onze kracht als wij nu net als vroeger toen jullie er nog niet
waren, alles moesten regelen en besturen!' En kijk, deze nieuwe bergen doen als
gevolg van de eveneens in hen aanwezige intelligentie precies, wat hun de
bergvorsten opdragen.
[9] Er
zijn er in alle ernst ook enkele onder hen die als het ware niet willen
gehoorzamen aan de hoogsten. Zulke bergen worden dan door geweldige stormen
zolang bewerkt tot zij zich de orde van de hoge laten welgevallen, of in het
tegenovergestelde geval zelf helemaal te gronde worden gericht. Bij de oude
wijzen heetten zulke bergen 'weerspannige', ook soms 'vervloekte'. In latere
tijden noemt men zulke helden van bergen: 'losbandige', 'onbestendige',
'verweerde'. Voorbeelden van zulke gestrafte, ingevallen en totaal vernietigde
bergen zijn er veel, zowel in de oude alsook in latere tijden'.
22
Hiërarchische
ordening ook nodig onder de mensen
[1] Ik
spreek verder: 'Beste vriend en broeder, uit deze geheel aan de natuur
ontleende beschrijving, zelfs uit de dingen die voor jou zonder leven en dus zonder
intelligentie zijn, zul je de hiërarchische verhoudingen hebben ingezien, net
zoals je die hebt gezien bij de dieren, de hemellichamen en het water. Het zou
daarom nauwelijks nodig zijn nog meer voorbeelden aan re voeren uit de voor jou
dode natuur. Ik zou dat zeker wel kunnen, vooral als ik je op andere planeten
zou brengen, waar de ordening over het geheel genomen veel nauwkeuriger en
strikter is dan op de planeet Aarde, waar alles opzettelijk in een zo groot
mogelijke wanorde schijnt te zijn gelaten. De oorzaak hiervan is, dat op de
aarde nu juist de meest vrije geesten, als waarachtige 'Godskinderen' des te
vrijer en wat hun aard betreft beter kunnen worden opgevoed. Je begrijpt dit nu
allemaal en stemt daar ook innerlijk mee in. En Ik zeg je dat Ik daar volkomen
tevreden mee ben!
[2]
Daar je nu echter inziet, dat zelfs in de volgens jou levenloze natuur een
zekere rangorde in haar structuur strikt noodzakelijk is, omdat daardoor de natuur
blijvend in stand gehouden wordt, welnu: stel je dan de mens eens voor,
begiftigd met een absoluut vrije geest, die in zijn denken, besluiten en
begeren volledig onbeperkt zou zijn! Denk je eens in waar het tenslotte toe zou
leiden, als ieder mens tengevolge van zijn innerlijke, absolute vrijheid zonder
enige beperking mocht doen wat zijn innerlijke geest ook maar put uit datgene
wat in zijn onuitputtelijke levenssfeer aanwezig is aan god gelijkende
oneindige ideeënrijkdom in talloze vormen.
[3] Ik zeg je, dan zou geen mens meer
veilig zijn voor de ander! Want ten eerste zijn er geesten, die er zich in hun
innerlijke fantasieën of scheppingen hoofdzakelijk mee bezig houden, en er een
merkwaardig genot in vinden, alles wat bestaat te vernietigen. Sommigen zouden
steeds maar mensen op allerlei manieren willen doden, weer anderen zouden alle
bergen willen vernielen. Weer anderen een gat graven door de aarde en het zo
ver mogelijk opvullen met springstof, om daardoor zo mogelijk de hele aarde uit
elkaar te laten springen. Weer anderen zouden al het water van de aarde willen
laten verdwijnen, anderen weer de hele aarde verdrinken, nog anderen de hele
aarde verbranden of de maan met een lus aan de aarde vastbinden en hem naar
beneden trekken!
[4] Ten tweede zijn er ook massa' s
ontzettend zinnelijke geesten, wier fantasie alleen bestaat uit voorstellingen
van pure genotzucht. Als aan deze geesten geen beperkingen zouden worden
opgelegd door wetten, dan zou geen vrouwelijk wezen meer veilig zijn voor hun
grote geilheid, en tenslotte ook geen jongen en zelfs geen dier meer! Want Ik
ken maar al te veel van zulke natuurvrienden op de manier van Sodom en Gomorra,
die er zich helemaal op toelegden met vrouwen van alle mogelijke rassen
geslachtsgemeenschap te hebben en wanneer dit verwekkingsspel niet toereikend
genoeg was voor hun fantasie, probeerden zij vervolgens ook de meest
verschillende dieren.
[5] Nu, stel je een grote volkomen
wetteloze maatschappij voor met zulke zinnelijke genotzoekers zowel op moreel
als op politiek vlak! Zou het onder hen niet wemelen van de meest
vreemdsoortige schepselen en volslagen monsters? Na enkele honderden jaren zou
het op aarde krioelen van wezens voor wie tenslotte geen menselijk leven meer
veilig zou zijn! Mozes heeft daarom ook een uiterst streng gebod laten
uitvaardigen, en zelfs de vuurdood als straf gesteld voor een dergelijke
wellusteling die het zou wagen zoiets te doen.
[6] Ook zijn er zinnelijke geesten
geweest en helaas zijn die er hier en daar nog, die hun duivelse genotzucht
alleen dan bevredigden, als ze het meisje tijdens en ook voor de daad op de
wreedste manier mishandelden en martelden. Haar laatste, pijnlijkste
levensuitingen bezorgden hun pas de grootste wellust! Ik hoef je geen aantal
speciale handelingen te schilderen. Het is voldoende dat je weet welke vruchten
er te voorschijn komen als een menselijke samenleving zich in een wetteloze
toestand bevindt.
[7] Ten derde zijn er ook geesten die
de meest uitzonderlijke denkbeelden hebben over zichzelf, al het andere echter
ver beneden hun waardigheid achten. Deze geesten zijn trots en uitermate
heerszuchtig. Ieder moet voor hen in het stof kruipen en slechts dat doen wat
zij willen. Denk je nu eens een maatschappij in van louter zulke mensen, hoe
zouden zij samen leven? Ik zeg je, een wereld vol tijgers, leeuwen en panters
zou in heel wat grotere harmonie met elkaar leven dan zulke mensen, wanneer zij
niet door morele alsook door wijze politieke wetten werden ingeperkt.
[8]
En zo komen bij de mensen nog veel van zulke ontaardingen voor van de meest
verschillende geesten, wier voornaamste neigingen zich op zo'n hoogst verdorven
manier tegen iedere positieve orde richten dat jij je daar niet de geringste
voorstelling van kunt maken!
[9] Wanneer al deze geesten echter ook
maar ten dele een onbeperkt gebruik zouden mogen maken van hun absolute
innerlijke vrijheid, zeg Me eens, hoe zou het er dan al gauw uitzien op een
hemellichaam? Je zegt: 'Vriend, dat zou ontzettend zijn, dat zou een ware hel
zijn op aarde!' Precies, zeg Ik je, dat is juist gedacht en gesproken!
[10] Ik vraag je echter verder nog:
Wat is dus hoogst noodzakelijk om de volledige hel zoveel mogelijk van de aarde
weg te houden? Kijk, nu komen wij beiden pas daar, waar Ik je eigenlijk wilde
hebben.
[11] Zie je nu in wat Ik wilde zeggen
toen Ik, evenals Paulus, alle volgelingen van Mijn leer aanraadde aan iedere
rechtmatige wereldlijke overheid te gehoorzamen? Zie je nu waarom men aan de
keizer moet geven wat de keizer toekomt en aan God, wat God toekomt?
[12] Zeg Mij dan hoe je de zaken nu ziet. Komen ze je nog
zo onzinnig voor als eerst? Vind je nog steeds dat de rechtmatige
gehoorzaamheid en de juiste deemoed onwaardig zijn voor de vrije mensengeest?
Spreek maar, jij bent weer aan de beurt! Ik luister.'
23
Roberts instemmende
antwoord
Zijn tegenvraag over het
machtsmisbruik van de vorsten
[1] Robert zegt: 'Beste broeder, wat
moet ik eigenlijk nog zeggen? Ik zie nu in en geef toe dat jij, die wat kennis
en wijsheid betreft hemelhoog boven mij staat, in alles gelijk hebt, omdat de
zaken werkelijk zo liggen. Er is niets tegenin te brengen, omdat jij als een
ingewijde in de geheime krachten der natuur daar het beste in thuis bent! Ik
heb alles wat je mij zo vriendelijk hebt uitgelegd, tot in alle details als volle
waarheid en absolute noodzaak ingezien. Maar nu komt er nog iets anders:
[2] Bij jouw uiteenzetting over de
absoluut vrije menselijke geest treedt de harde noodzaak van zowel een
wetgeving die grenzen stelt als van een uitvoerende macht duidelijk aan het
licht. Maar nu blijft de vraag: mogen de in zekere zin door Gods genade
benoemde of gekozen uitvoerders van de wet ook 'van Gods wege' vrijgesteld zijn
van het nakomen van de wet, die ze gewoonlijk zelf maken? Mogen volkomen
willekeurige despoten en tirannen vanwege hun bedenkelijke troon de arme
mensen, die toch ook hun broeders zijn, bij duizenden laten afslachten? Was
b.v. mijn vergrijp wel van dien aard, dat een Alfred Windischgrätz mij daarom
in naam van zijn keizer moest laten doodschieten, evenals verscheidene anderen
die dachten en handelden zoals ik?
[3] Wanneer zulk een machthebber zich
onttrekt aan zijn eigen wet, dan rijst de vraag wie hem dan ontheft van jouw
liefdeswet, die voor de hele wereld zonder onderscheid van stand of karakter
geldend dient te zijn? Waarom moeten honderdduizenden in de grootste armoede
versmachten, wanneer ze slechts, vaak alleen door grote nood gedwongen, zich
aan een of andere kleine oneerlijkheid hebben schuldig gemaakt? Waarom moeten
zij zich de onverbiddelijke gestrengheid van de wet laten welgevallen, terwijl
de groten onbekommerd en gewetenloos kunnen doen wat ze willen, en geen
rechter ze tot verantwoording mag roepen!
[4] Ik ben zeer ingenomen met wijze en
goede regenten. Maar niet met regenten die vaak nauwelijks weten wat ze zijn,
en nog veel minder weten wat ze eigenlijk moesten zijn. Regenten die enkel op
de troon zitten en hun ondergeschikten als vampieren het bloed uitzuigen in
plaats van hen door wijze wetten te leiden! Zeg me eens, vriend, moet dan een
arm verdrukt volk niet het recht hebben zulke briljante deugnieten en
gevoelloze leeglopers te verjagen om in hun plaats wijze en deugdzame mannen
aan te stellen, die hoofd en hart op de juiste plaats dragen! Moet de woning
van een regeerder dan een schitterend paleis zijn en moeten zijn vorstelijke
inkomsten vele miljoenen bedragen? Natuurlijk moet dat allemaal door de
bloedige zweetdruppels van zijn onderdanen worden opgebracht! Een 'arme
drommel' heeft niets goeds op aarde. Van de wieg tot het graf blij ft hij een
speelbal van de machtigen en moet voor hen have en goed inzetten. Als dank
daarvoor wordt hij geminacht, en zou hij zich alle vernederingen van de groten
niet laten welgevallen, maar bij een priester in de biechtstoel plaatsnemen om
daar zijn hart te luchten, dan wordt hij bovendien nog met de eeuwige
verdoemenis getroost! Zeg mij eens, ligt dat soms ook al in de natuur besloten?
Vriend! Ik, Robert, meen en beweer beslist: het is de hel die ijverig bezig is
van de arme engelen van deze aarde nog armere en ellendigere duivels te maken!
[5] Het staat overigens wel vast, dat
het aardse leven een zuiver beproevingsleven is om een hogere, zuiver
geestelijke volmaaktheid te bereiken. En daarom kan men met recht van het leven
ook geen al te glansrijke aardse gelukzaligheid verwachten. Want een student
blijft steeds min of meer een slaafvan diegenen, die als leraren boven hem zijn
geplaatst. Maar wanneer er te wrede tirannen over de volkeren heersen, die de
touwtjes van de opvoeding te strak aanhalen, waardoor uit de volkeren in plaats
van oprechte mensen slechts baarlijke duivels worden gevormd, wat heeft een
oergoddelijke wereldorde dan nog te betekenen?
[6] Is dan de Godheid ook nog de enige Heer en Meester?
En zijn dan ook nog haar gelovige aanhangers en aanbidders echte broeders?
Betekent dat ook nog: 'God boven alles en zijn naaste als zichzelf
liefhebben?!'
[7] Of is het soms goed te noemen van
een alom rechtvaardige Godheid, volkeren door slechte regeerders lichamelijk en
moreel tot ver beneden een menswaardig niveau te laten afzakken? Zijn dan de
volkeren door toedoen van hun schandelijk slechte regeerders tot de diepste
ellende gezonken, dan komen nog van boven, dat wil zeggen van de rechtvaardige
Godheid, bovendien nog alle denkbare straffen en kastijdingen! Natuurlijk
meestal alleen over de arme mensen, omdat zij noodgedwongen slecht zijn moeten
worden, meestal 'door Gods genade'! Want zelfs de meest gewetenloze regenten
handelen onder het motto: 'Door Gods genade'! Zo komen dan gewoonlijk armoede,
hongersnood, allerlei ongeneeslijke ziekten en een grote hoeveelheid epidemieën
en oorlogen, vanzelfsprekend, allemaal door Gods genade'!
[8] Bij al dit fraais komt
uiteindelijk ook nog de zoete wanhoop en tenslotte de aangename eeuwige verdoemenis
in de brandende hel! En zie, dat alles 'door Gods genade'! Bravo! Vooruit maar!
0, wat is het leven toch mooi! Wie dat uitgevonden heeft zoals het is, moet
daar zelf wel een merkwaardig plezier in hebben!
[9] Ik wil echter geen allerhoogst
Goddelijk Wezen laken omdat het leven op aarde zo'n afschuwelijke vorm
aanneemt. Want zo'n Goddelijk Wezen heeft zeker belangrijker dingen te doen dan
zich bezig te houden met de wormen van dit aardse slijk. Maar voor mij is het
meest ellendige van deze zaak, dat deze aardse mensenwormen toch ook gevoel en
jammer genoeg ook verstand hebben, en tenslotte toch niet helemaal kunnen
worden vernietigd.
[10] Zouden de mensen van deze aarde
als kinderen van God misschien de bijzondere gunst, de eer en het geluk hebben
de meest vervloekten te zijn van de liefdevolle godheid, jouw zogeheten
'heilige Vader', die je aan het kruis liet ophangen (waarschijnlijk ook uit
liefde?).
[11] Waarlijk, hoe langer ik daarover
nadenk, des te bedenkelijker komt mij deze zaak voor. Spreek jij daarom maar
liever weer! Misschien lukt het jou een beter licht op deze zaak te werpen?'
24
Troostrijk antwoord op Roberts sombere
twijfel
De slechtheid van de vrije mens
bestraft zichzelf
Leerzame ervaringen uit de
geschiedenis
[1] Ik zeg: 'Beste vriend, voor jouw
kritiek, die voortkomt uit het oordeel van je kortzichtige verstand, is
ogenschijnlijk veel te zeggen. En als de zaken werkelijk zo lagen, zoals jij ze
nu zo vlijmscherp hebt beoordeeld, dan zou het er werkelijk uiterst slecht
uitzien voor de gehele mensheid. Maar gelukkig ben je met al je opvattingen en
dus ook met al je scherpe oordelen op de verkeerde weg!
[2] Want zie: In de eerste plaats
zorgt de Godheid zo buitengewoon goed voor de mensen van deze aarde, alsof Zij
in de hele oneindigheid geen andere wezens zou hebben, die haar zorg nodig
hebben. En zij leidt de mensen onder alle omstandigheden van hun leven, dat een
oefenschool is, zó, dat bijna allen ondanks alle moeilijkheden die hoge
bestemming moeten bereiken, terwille waarvan de Godheid ze enkel en alleen in
het leven heeft geroepen!
[3]
Wel zijn er nog tamelijk velen die hun wil, ondanks alle aangewende middelen,
toch niet willen buigen onder de beste wil van de Godheid! Dat de Godheid voor zulke
geesten dan ook meer ernstige en krachtiger middelen moet gebruiken om ze met
behoud van hun vrije wil, tenslotte alsnog op de rechte weg te brengen, is
begrijpelijk. Ik ben van oordeel dat men de Godheid, zoals jij deed, toch wel
wat al te oppervlakkig beoordeelt en haar dingen in de schoenen schuift, die
alleen in het verkeerde en hoogmoedige willen van de mensen te zoeken en te
vinden zijn!
[4] Je sprak weliswaar veel over de
genadige toelating van slechte regeerders, maar je zei niet dat er ook slechte
volkeren zijn die niet door politieke beschikkingen van slechte regeerders,
maar alleen door zichzelf slechter dan slecht zijn geworden, wat Ik je met
talloze voorbeelden overtuigend kan aantonen, wat Ik later ook zal doen.
[5] Maar nu in de tweede plaats, de kwestie van de door
jou veronderstelde eeuwige verdoemenis, die na de dood ten deel zal vallen aan
de door slechte regeerders verdorven, en dus buiten hun eigen schuld
slecht geworden mensen! Hier moet Ik, die toch alle omstandigheden in de geestenwereld
precies ken, je eerlijk bekennen dat Ik dergelijke voorvallen nog nooit ben
tegengekomen. In de hele eeuwigheid kan er waarlijk ook niet één geval
aangewezen worden, waar ook maar één geest door God zou zijn verdoemd! Maar Ik
kan je talloze gevallen tonen waar geesten alleen tengevolge van hun volledige
vrijheid de Godheid verafschuwen en vervloeken, en voor geen prijs van haar
eindeloze liefde afhankelijk zouden willen zijn, omdat ze naar hun dunken zelf
heersers zijn, zelfs over de Godheid!
[6] Daar de Godheid slechts aan
diegenen de oneindige volheid van liefde in volle teugen te genieten kan geven,
die haar willen hebben, zal het hopelijk duidelijk zijn dat degenen die de
Godheid en haar liefde boven alles haten en verachten en de spot met haar
drijven, deze liefde niet deelachtig kunnen worden omdat zij haar heel beslist
niet deelachtig willen worden!
[7] Zulke wezens houden alleen van
zichzelf en haten alles wat ze voor hun zelfzuchtig ik niet bruikbaar vinden en
wat daaraan niet absoluut ondergeschikt is. De liefde tot God en de naaste is
voor hen een gruwel, een vloek in hun hart! God is voor hen puur een verzinsel
van een misvormd gemoed, dwaasheid van een in hoge mate versuft verstand, en de
naaste is een canaille die het aanzien niet waard is.
[8] Als echter geheel vrije geesten
hierin hardnekkig blijven volharden en door geen enkel aangereikt vrij middel,
dus niet uit zichzelf te genezen zijn van hun verderfelijke waan, en liever
alle bitterheid die ze zichzelf bereiden voor eeuwig willen dragen dan zich ook
maar een zeer zacht gebod van de Godheid te laten welgevallen, zeg eens, kan
dan de Godheid de schuld van zo'n zelfverdoeming dragen?
[9] Als de Godheid dan uit pure liefde
zulke afvalligen afzondert van hun zalig geworden vrienden, hen echter op de
plaatsen van hun afzondering toch nog de volle vrijheid laat: kan zij dan van
onzorgvuldigheid, hardheid en liefdeloosheid worden beschuldigd?
[10] Je zegt: 'Mensen en volkeren
kunnen er immers niets aan doen als ze zo slecht worden, want dat is te wijten
aan een verkeerde opvoeding en slecht onderwijs; dat deze echter slecht zijn,
is weer te wijten aan de slechte, zelfzuchtige en heerszuchtige regeerders; en
tenslotte zou de Godheid zelf schuldig zijn aan de slechte regeerders'! 0, Ik
wil dit helemaal niet ontkennen en zeggen: Er zijn geen slechte regeerders en
er is nog nooit daardoor een volk bedorven!
[11] Je zult echter evenmin kunnen
beweren dat de rechtvaardige Godheid nog nooit een of andere slechte regeerder
heeft gestraft! Loop de wereldgeschiedenis van het menselijk geslacht maar eens
vanaf het begin door en ze zal je duizenden regeerders tonen, die vanwege de
slechte leiding van de aan hen toevertrouwde volkeren op de meest gevoelige
manier zijn bestraft.
[12] Desalniettemin is in ieder
tijdperkvan het aardse bestaan de oude ervaring steeds bevestigd, dat juist
onder harde tirannen het volk in het algemeen steeds beter en volgzamer was dan
onder goede en zachtaardige regeerders. Om welke reden de Godheid meestal dan
ook slechte regeerders over volkeren laat aanstellen, opdat de mensen, wanneer
ze verdorven geworden zijn, een tuchtroede aan hen hebben. Zij moeten daardoor
gedwongen worden een waar boetekleed aan te trekken en zich te beteren, waarna
de Godheid hun zonder mankeren weer betere regeerders zal geven en ook altijd
heeft gegeven!'
25
Zin en doel van de aardse levensschool
Tijdelijke of eeuwige gelukzaligheid?
[1] Ik zeg verder: 'Als een volk
echter onder goede regeerders en in vreedzame, gezegende jaren te traag en dientengevolge
volkomen zinnelijk ingesteld raakt, en aan niets anders meer denkt dan hoe het
op aarde voor zijn stoffelijk lichaam een hemel zou kunnen scheppen, zie,
zoiets mag een Godheid die voor het zuiver geestelijk welzijn van ieder mens
boven alles bezorgd is, nooit dulden. En wel, omdat een aardse hemel van
lichamelijke genotzucht naar Gods eeuwige oerorde steeds de dood van de geest
in zich draagt. Precies zoals als een kind, dat al vanaf de wieg in de grootste
weelde leeft, maar heel weinig ontvankelijk zal zijn voor iedere geestelijke
ontwikkeling, zo zou het ook zijn met een volk dat het in materieel opzicht te
goed zou gaan.
[2] Ga in de paleizen van de rijken en
doe navraag naar de ware vorming en je zult meestal vaststellen, dat de kosten
daar zelden gevormd zijn volgens Gods bedoelingen. Ga dan echter in de hut van
een arme landman en je zult hem aantreffen temidden van de zijnen, terwijl hij
het karige brood zegent. Hij bidt vanuit zijn geest en voedt zijn kinderen
daardoor geestelijk op en verheft hen tot God. De god van de rijke echter is
enkel zijn lichaam, dat hij met alle denkbare genot eer aandoet. En zo voedt
hij ook zijn kinderen op, alleen omwille van het lichaam. Zo'n opvoeding kan
God echter onmogelijk bevallen, omdat daardoor het heilige doel, waarvoor God
de mens heeft geschapen, nooit kan worden bereikt.
[3] En zo ligt dat ook voor een heel
volk. Wordt het materieel te welvarend, dan wordt het geleidelijk aan steeds
zinnelijker. Omdat het dat volk te goed gaat, vergeet het tenslotte de ware God
helemaal en maakt in plaats daarvan zichzelf, of wat verder zijn zinnen het
meest bekoort, tot een god. En dat is altijd de oorsprong van de afgoderij
geweest!
[4] Je zegt wel bij jezelf: 'Waartoe
dient dan de hoogste wijsheid en almacht van de Godheid, als Zij zoiets niet
kan voorkomen?' Ik zeg je echter: Wanneer de Godheid de geesten, die absoluut
vrij moeten worden, met Haar almacht zou sturen, dan zou het met hun vrijheid
voor eeuwig gedaan zijn! Want de almacht zou dan in plaats van vrije geesten
slechts marionetten maken, maar nooit van de Godheid helemaal vrije en
onafhankelijke, zelf beslissende geesten die in hun voleinding zelf goden
zullen worden.
[5] Wat echter de invloed van de
goddelijke wijsheid betreft is het zo,
dat zij voor zulke ontaarde mensen
juist die omstandigheden schept waardoor deze weer op de weg naar het juiste
doel kunnen worden gebracht. Dat is ook wel een beïnvloeding en in zekere zin
een dwang, maar deze raakt slechts de buitenkant van de mens, opdat de innerlijke
des te eerder en gemakkelijker zal ontwaken en weer zijn ware bestemming zal
volgen. De almacht zou echter in het andere geval de hele mens te gronde
richten en doden!
[6] Bedenk daarom of je nog wel het recht
hebt de Godheid ervan te beschuldigen dat Zij niets voor de mensen zou doen of,
zo Zij al wat deed, dat dat alleen maar hard, liefdeloos en slecht zou zijn!
[7]
Vind je het leven op aarde nu altijd nog zo te verachten? Is Hij die het heeft
uitgedacht, volgens jouw kritiek nog in zekere zin een wezen dat zich op iets
dergelijks helemaal niet zou mogen beroemen?
[8]
Ik wil maar zeggen, als je maar een vonkje eigen licht en iets van dat van
Hegel bezit, moet je dit toch inzien. En wel door de vele ervaringen dat op de
vergankelijke aarde onmogelijk ooit echte gelukzaligheid te vinden is. En
juist ook, omdat zij volgens de natuurlijke orde van alle dingen van de
uiterlijke wereld mettertijd veranderlijk en tenslotte totaal vergankelijk moet
zijn!
[9] Alleen hij die volgens Mijn leer
schatten verzamelt die door roest en motten niet worden verteerd, kan van een
echte gelukzaligheid spreken. Want wat eeuwig blijft, zal toch kennelijk beter
zijn dan wat onderhevig is aan de scherpe tand des tijds?
[10] Wat heb je zelf nu nog
overgehouden van al je puur aardse streven naar gelukzaligheid? Zie, kruit en
lood hebben een absoluut einde gemaakt aan al je inspanningen. Of je het hebt
verdiend of niet, laten we buiten beschouwing. Want Ik heb hetzelfde lot moeten
dragen, alleen met dit verschil: Ik, voor God en geest; jij echter, voor de
wereld en haar vermeende materiële gelukzaligheid. Ik voor het eeuwige, en jij
voor het tijdelijke welzijn van de mensen.
[11] Evenals Ik, kun jij nu ook
zeggen: 'Heer, vergeef hun! Want wat ze deden, dat deden ze in het blinde
geloof iets goeds te doen!' Maar wat heb jij nu voor de eeuwigheid meegebracht
naar hier? Zie, vriend, dat is een heel andere vraag! Zal de voor jou voorbije
wereld wel in staat zijn jou iets te geven? Denk daar nu eens over na en zeg
Mij hoe je het nu hier zult aanpakken?'
26
Ik geef het leven terug aan Hem van
wie ik het kreeg Bestaat er een God van liefde die zijn schepselen zo
hardvochtig behandelt?
[1] Na enig nadenken spreekt Robert
weer en zegt: 'Mijn allerbeste vriend en broeder! Wat jouw afdoende weerlegging
van mijn beschuldigingen tegen de Godheid en haar gevestigde levensorde
betreft, ben ik het ook op dit punt helemaal met je eens. Ik geef hardop toe,
dat ik de goede Godheid groot onrecht heb aangedaan, vooropgesteld dat er
werkelijk een Godheid als liefdevolle Vader, zoals jij je leerlingen hebt
onderwezen, bestaat.
[2] Daarom verlangden ze ook van jou,
dat je hun de 'Vader' eens zou tonen. En daar je aan dit verlangen niet anders
kon voldoen dan door jezelf als Vader voor te stellen, wilde je volgens mijn
mening daar niets anders mee zeggen dan: 0 jullie domme joden! Weten jullie dan
niet dat er buiten de mens nergens een God bestaat? Als jullie mij of ook een
ander mens zien, dan zien jullie wat je verlangt. Kunnen jullie dan
onmogelijk begrijpen, dat de Vader in ons is en wij in de
Vader zijn? Of met andere woorden: dat er nergens een God bestaat behalve die
in de mens!
[3] Hoewel ik dit nauwelijks anders kan
opvatten, houd ik daar toch niet hardnekkig aan vast en wil ik graag het
bestaan van een of andere Godheid aannemen, als jij me dat kunt bewijzen en me
haar kunt tonen. Als ik echter zulke beschuldigingen uitte tegen een Godheid
die nergens anders dan enkel in ons is, kan ik jouw werkelijk afdoende
weerlegging ook des te gemakkelijker als waarheid aannemen: Omdat ze alleen
betrekking heeft op onze eigen innerlijke orde, die allereerst helemaal moet
worden begrepen vóór ze zich aan een al te oppervlakkige kritische
beoordeling kan prijsgeven. Of met andere woorden: 'Mens,
ken jezelf eerst helemaal. Beoordeel dan pas je bestaan en al de
onvermijdelijke omstandigheden welke de bestemming van je bestaan met zich meebrengt!'
[4]
Ik kan je voor dit waarlijk bijzondere onderricht slechts danken uit de grond
van mijn hart. Want op mijn hoogst nietige bodem zouden zulke vruchten zeker
nog lang niet te voorschijn komen.
[5] Maar ondanks dat ik nu deze wijze
beperkingen van de absolute vrijheid uiterst noodzakelijk en volgens de natuur
van de menselijke orde voor het ware leven zeer redelijk vind, moet ik echter
jammer genoeg nog steeds één ding openlijk bekennen: Ik kan de leer dat God de
puurste liefde is, en dat men deze liefde boven alles, zijn naaste echter als
zichzelf moet liefhebben, volstrekt niet verenigen met alles wat jij me tot nu
toe hebt gezegd. En zeker niet, voordat je mij zult overtuigen van het bestaan
van een werkelijke Godheid!
[6] God moet allereerst definitief
aanwezig zijn en zijn natuur en zijn wil volkomen herkend worden, dan valt er
pas te praten over noodzakelijkheden. Is God echter slechts een door blind
geloof aangenomen, maar nooit een aan het zuivere verstand aantoonbaar wezen,
dan moet noodzakelijkerwijs iedere godsdienstleer, ook al zou ze nog zo
metafysisch of theosofisch klinken, vanzelf in het niets oplossen.
[7] Ik spreek jouw onderricht hiermee
helemaal niet tegen, want ik zie de realiteit daarvan maar al te duidelijk in.
Maar alleen in het geval dat er een Godheid bestaat die zo'n orde als noodzaak
voor de ontwikkeling van de mens tot een hoger, vrij wezen heeft ingesteld. Is
er echter geen Godheid, dan hoef ik jou helemaal niet tegen te spreken, want
dan spreekt de zaak zich vanzelf tegen.
[8] Bij het beantwoorden van mijn vraag
aan jou: Met welk recht een Windischgrätz mij liet doodschieten, kwam jij heel
vlug met het excuus: Dat het nu niet het moment was er veel over te zeggen of
het terecht of
ten onrechte was gebeurd. Want ook jou was een dergelijk
lot ten deel gevallen, alleen met dit verschil: Jou, voor God en voor het
eeuwig en geestelijk welzijn van de mensen; mij echter omwille van de wereld en
haar vergankelijke gelukzaligheid! En ik zou je nu meedelen, wat ik uit de
voorbije tijd voor de eeuwigheid heb meegebracht? Vriend, ik ben van mening,
dat het beantwoorden van deze vraag me niet zo veel hoofdbrekens zal kosten!
[9] Als er toch een of andere liefdevolle Godheid zou
bestaan, dan leert de duizenden jaren oude ervaring ons, dat deze Godheid de
mensen, als zij hen naar de aarde stuurt, naar de zogenaamde vrijheidsschool,
hun absoluut niets anders meegeeft dan slechts het naakte, onbegrepen en
daarmee ook allerdomste leven. Dus absoluut niets brengt de mens mee op deze
ellendige wereld! Van alle aardse schatten behoort hem niets toe, omdat hij ze
aan het eind van zijn leven toch weer voor eeuwig moet achterlaten.
[10] Wat zou ik dan voor de eeuwigheid
mee hier naartoe hebben moeten of kunnen nemen behalve, mijn verlangen en mijn
wil niet meegerekend, enkel en alleen mijzelf! Alleen met dit kleine verschil,
dat ik nu deze wereld als een denkend en dus als een iets meer geestelijk
gevormd wezen binnenging, terwijl mijn eerste binnengaan, in de materiële
wereld hoogst onbeholpen en ellendig was. Hoewel ik dat binnentreden toch zou
verkiezen boven het tweede in deze, onwerkelijke wereld. Want in de materiële
wereld voelde ik als zuigeling niets, behalve misschien een stille honger of
een stille pijn. Maar deze beide martelingen waren voor mij bijna niet
merkbaar want ik had toen immers geen bewustzijn. Zou mijn arme aardse moeder
mij in die tijd niet de geringste verzorging gegeven hebben, dan zouden
tengevolge van jouw goddelijke liefdevolle zorg zeker alle muizen en ratten mij
wel hebben kunnen opvreten; de Godheid zou het zeker niet tegengehouden hebben!
[11] Ja, de Godheid in de borst van
mijn moeder zorgde wel voor mij. Maar de grote, almachtige, ergens boven alle
sterren, die weet misschien tot op dit ogenblik nog niets van een arme drommel,
van ene Robert Blum!
[12] Als ik echter toch een miserabel
produkt mocht zijn van deze grote Godheid, die uit pure liefde mij zo rijkelijk
bedeeld de scholingswereld inzond, kan ze dan nu meer van mij terugverlangen
dan ze me op de wereldreis heeft meegegeven? Ik vind, waar niets is, daar houdt
toch vanzelf ieder recht op. Of bestaat er hier in de geestenwereld wel de een
of andere rechtsorde waardoor men ook voor het zuiverste niets iemands
schuldenaar kan worden?
[13] Het naakte leven is niet van mij,
omdat ik het mezelf niet heb gegeven. Dit leven, zelfs verrijkt met enige
intelligentie en bovendien nog met een slechte jas, heb ik weer hier naartoe
gebracht en geef het met het grootste genoegen weer terug aan hem, die het me
gegeven heeft. Maar met het verzoek, dat ik, als de ellendige Robert, voor alle
eeuwigheid volledig ophoud te bestaan! Want ik zie nu door jouw wijze spreken
zelfs in, dat er aan het leven helemaal geen gelukkige kant te ontdekken is. En
dan is het toch eindeloos beter eeuwig niet meer te bestaan, dan op de
ellendige manier, waarop ik steeds de eer had te mogen leven!
[14] Het ontbreekt ter vervolmaking
van mijn geluk er alleen nog aan dat jij, beste vriend, tegen mij zou zeggen:
'Ga weg van mij, vervloekte, in het eeuwige vuur van Gods toorn en brand daar
eeuwig onder de afschuwelijkste pijnen.' Dan zou daardoor werkelijk de kroon
van de oergoddelijke liefde zijn gezet op het leven en zijn heerlijkheid!
Vriend, als zo'n onbegrijpelijk hard en van alle liefde gespeend oordeel ook jou
door je liefdevolste Vader werd gegeven, werkelijk, dan zou er van zijn
eindeloze liefde niet veel goeds te verwachten zijn! Maar ik geloof dat zo'n
wrede veroordeling nooit over je lippen gekomen is, maar dat deze er hoogst
waarschijnlijk in later tijd door de liefdevolle ultramontanen aan is
toegevoegd. Het waarom zou niet moeilijk te raden zijn! Spreek jij nu weer,
want ik heb mijn antwoord beëindigd.'
27
Opheldering over de opvoeding van de
mens tot zelfstandigheid
Ogenschijnlijk harde opvoedingsschool
Hoogste goddelijke liefdewijsheid
[1] Ik zeg: 'Luister, beste vriend!
Met jou zullen we nog heel wat te stellen hebben voor je tot heldere
geestelijke inzichten komt. Je hangt nog veel te veel aan de materie en aan de
daaruit voortvloeiende verschijnselen. Daardoor beoordeel je ook alles naar de
materie, die gericht en dus vergankelijk is en kun je het zuiver
goddelijk-geestelijke niet bevatten.
[2] Begrijp jij als belangrijk filosoof dan nog steeds
niet: Als de Godheid een leven uit haarzelf vrij geeft, dan moet ze dat toch
volkomen vrijgeven en niet gericht. Behalve wat absoluut noodzakelijk gericht
moet zijn: het lichamelijke leven, opdat het stevigheid zal hebben voor het
opnemen van de levensgeest uit God. Heeft deze geest eenmaal de juiste stevigheid
bereikt, of wil God een nog zeer zwakke geest op een andere manier sterk maken
voor het eeuwige leven zonder dat het voor deze nodig is de volledige
levensproef in een lichaam door te maken, dan neemt God Zelf het gericht bij
die vrije geest weg. Hij is dan helemaal vrij en hem overkomt dan niets anders
dan wat hij absoluut vrij, vanuit zichzelf wil.
[3] Geloof je dan, dat God je zal
gebieden om of naar de hel te gaan of in de hemel binnen te gaan? 0, met zulke
ideeën hoef je je niet bezig te houden. In dat opzicht ben je volkomen vrij;
wat je eigen liefde wil, dat zul je ook krijgen! God kan je ook voor een groot
deel behulpzaam zijn, maar alleen als jij het wilt. Wil je echter zulke hulp
niet, dan zal God je er ook niet mee nalopen. En wel daarom niet, omdat jij een
vrij en van God geheel onafhankelijk leven hebt, dat vrij kan beslissen wat het
zelf wil en derhalve ook voor zijn levensvoeding en consolidatie moet zorgen,
helemaal onafhankelijk van God, anders zou het waarlijk geen vrij leven zijn!
[4] Als God de mensen echter naakt en
in ieder opzicht volkomen hulpeloos in de wereld geboren laat worden, dan
gebeurt dat om het mensenleven reeds vanaf dat moment vrij te laten, zodat het
al van de geboorte af kan wennen aan het aan-zichzelf-overgelaten-zijn. Dit levens-scheidingsproces
moet daarom ook beginnen bij de geboorte, daar het kind dan nog geen
voorstellingsvermogen en geen begrip heeft en dus ook niet in staat is om
bewust pijn te voelen. Want mocht de mens zo'n levens-scheiding in een toestand
van volledig bewustzijn overkomen, dan zou hij de smart en de te grote
droefheid helemaal niet kunnen verdragen. Een mens treurt immers ook als door
de lichamelijke dood van een van zijn beste vrienden de levensband met hem in
zekere zin verbroken wordt. Hoeveel groter zou het verdriet van de mens pas
zijn als hij bij volledig bewustzijn van God, zijn eigen levensvader, zou
moeten scheiden! Wat echter toch gebeuren moet, omdat zonder deze op zichzelf
pijnlijke gebeurtenis, geen leven naast God vrijgesteld kan worden.
[5] De hoogste wijsheid en liefde van
de Heer laat zo'n noodzakelijke scheiding plaatsvinden in een toestand dat de
mens nog bijna niets waarneemt. Naast het geestelijk leven dat in het begin
geheel gebonden is, geeft hij hen een uiterlijk natuurleven dat het eerdere met
God verenigde leven voor een onbepaalde tijd verbergt, opdat de geest
gemakkelijker zal wennen aan zo' n scheiding en zich in zijn toekomstige
absoluut vrije leven des te ongestoorder kan schikken. Zeg eens, kan de mens
dan de Godheid smaden of zelfs verloochenen, als zij doet wat haar hoogste
liefde, wijsheid en orde gebiedt?
[6] Als er een andere weg zou bestaan
voor een zelfstandige vrije ontwikkeling van het leven, die nog minder pijnlijk
zou zijn, dan zou de Godheid deze zeker in haar orde opgenomen hebben. Maar bij
de verhoudingen van de levenszaken zoals die zijn en noodzakelijkerwijs moeten
zijn, is nu eenmaal geen betere weg mogelijk. De weg is dus ook goed en
doelmatig. En omdat de zaak zo ligt en niet anders, is ze zelf al het grootste
bewijs van het zichtbare, grijpbare bestaan van God, zonder wie niets kan
ontstaan, zijn en bestaan.
[7] Maar als het bestaan van God
daardoor duidelijk bewezen wordt, waaraan verdient Hij het dan gesmaad te
worden door zulke wijze mannen zoals jij er een wilt zijn? Zie, beste vriend,
wat een onrecht jij de grote, heilige Vader aandoet!'
28
Ook de dood van het lichaam een
hulpmiddel van Gods liefde
Van het stervensleed in de oude en in
de huidige tijd
[1] Ik zeg verder: 'Zie, het sterven
van de mensen is ook voor de uiterlijke zintuigen een treurig verschijnsel dat
meestal met verschillende pijnen gepaard gaat. Volgens wereldse begrippen is
dit zeer hard en wreed van de kant van een almachtige Godheid, die toch vervuld
zou moeten zijn van de hoogste liefde en erbarming. Hoe vaak al is de goede
Godheid om die reden door mensen en geesten gesmaad of ook totaal verloochend.
[2] Maar ook hier doet zich weer dezelfde noodzaak voor
als bij de geboorte. De vrije geest in de mens kan onmogelijk anders van zijn
elke ware vrijheid belemmerende gericht bevrijd worden, dan door het wegnemen
van zijn gerichte, tijdelijke omhulsel. Dit mag slechts zo lang bij de geest
worden gelaten tot hij in alle opzichten totaal van het goddelijke oerleven
geïsoleerd is. Waarbij zeker alleen God als schepper van het leven weten kan,
wanneer een geest tot volledige zelfstandigheid is uitgegroeid. Is die rijpheid
ingetreden, dan is het ook tijd om de geest de last af te nemen, die hem in
zijn vrijheid belemmert.
[3] Je zegt weliswaar zoals velen:
'Waarom geschiedt dit afnemen dan niet pijnloos?' Ik zeg je echter: Zou een
mens leven volgens de leer van God, dan zou de dood van zijn lichaam voor hem
ook slechts een vreugde zijn, of hij zou toch tenminste volkomen pijnloos zijn.
Maar omdat de mensen tengevolge van hun vrijheid zich te veel in de antiorde
van de materie begeven, hun geest met ijzeren ketenen aan haar hechten en hem
opvoeden de wereld te leren liefhebben, moet zo'n scheiding wel met des te meer
pijn gepaard gaan naarmate een geest zich vaster heeft gehecht aan de gerichte
wereld.
[4] Maar ook deze pijn is nochtans
geen hardheid, maar slechts de zuiverste liefde van God. Want zou de Godheid
daarbij niet een beetje geweld gebruiken, wat trouwens nooit aangenaam kan
zijn, dan zou de geest volkomen in het gericht overgaan en dus in de
smartelijkste eeuwige dood, die de eigenlijke hel is. Maar om de geest daarvan
zo mogelijk te redden, is de Godheid gedwongen een kleine machtsgreep aan te
wenden. Zeg eens, verdient zij daarvoor weer gesmaad en zelfs verloochend te
worden? Helaas zijn er nu maar al te veel geesten die over God niets meer
willen horen zo gauw ze hun vrijheid hebben verkregen. Maar God laat het toch
nooit na ze op de beste wegen naar het juiste en meest volmaakte doel te
leiden.
[5] Kijk, in de oertijd werden de
mensen in het algemeen lichamelijk veel ouder en stierven ook een zachte en
pijnloze dood. Dat kwam doordat zij in hun geest niet zo gemakkelijk van God afte
brengen waren als de mensen van deze tijd. En wel daarom niet, omdat de aarde
voor hen veel te weinig bekoorlijks te bieden had en ze daardoor meer in
zichzelf gekeerd bleven en zodoende ook sterk met God verbonden, en dus
moeilijker van Hem te scheiden waren.
[6] Toen de mensen mettertijd steeds meer behagen
begonnen te scheppen in het aardse leven en het daardoor ook eerder voorkwam
dat men het leven met God losliet, werd de aardse levensduur ook steeds korter
en korter.
[7] Toen de mensen uiteindelijk door louter wereldse
genoegens hun Schepper totaal begonnen te vergeten, bereikten zij echter ook de
uiterste grens ten opzichte van iedere godsorde, waardoor de eeuwige dood hun
deel zou moeten worden. Kijk, toen werd het van Gods zijde nodig hen weer meer
te naderen en zich hier en daar aan hen te openbaren om de mensheid, die dicht
bij haar eeuwige ondergang stond, te redden. Velen lieten zich redden, velen
echter niet uit eigen vrije wil! Zou de Godheid hen met haar almacht hebben
moeten grijpen toen ze geen gehoor wilden schenken aan haar liefde? Daardoor
zouden al die geesten toch voor eeuwig te gronde gericht worden!
[8] Wat kan dan de eeuwige liefde
anders doen dan zeggen: 'Ga weg van Mij, jullie die je geheel van Mij hebt
afgezonderd, en ga naar een andere school tot behoud, die bestemd is om mensen
zoals jullie zo mogelijk weer opnieuw vrij te maken! Het is een vuur des
oordeels van de wereld, dat jullie van haar moet losmaken, omdat het anders met
jullie gedaan is!'
[9] Wanneer de Godheid, om zo'n onheil
zo veel mogelijk te voorkomen, uiterlijke plagen over de aarde laat komen, zeg
eens, is zij dan soms niet aanwezig? Of is zij soms hard en liefdeloos, als ze
doet, wat zij het allernoodzakelijkst vindt? Hoe kun je denken dat de Godheid
haar schepselen, die zij uit zichzelf voortbracht, voor eeuwig vervloeken en
verdoemen zou! Wat zou ze daar dan aan hebben?
[10] Als zij de schepselen voor eeuwig
vrij wil maken, moet haar grootste zorg dan niet zijn, dat deze schepselen niet
hoe dan ook weer in de armen van haar almacht terechtkomen, waar het in ieder
geval gedaan zou zijn met de vrijheid. Net als wanneer jij kinderen zou hebben
en je hen, zo teer als ze zijn, met al je mannelijke kracht aan je borst zou
drukken, wat hun natuurlijk het leven zou kosten. Wanneer jij ze echter
zou hebben doodgedrukt en je zou nog andere kinderen
hebben, zou je die dan niet waarschuwen voor je onbeheerste kracht, of zou je
die kracht ook nog op de anderen willen beproeven? De ervaring zou je daar wel
voor waarschuwen.
[11] De Godheid heeft deze ervaring echter niet nodig,
daar zij in het bezit is van een grote, oneindige wijsheid. Zij is de enige
ware goede Herder van al haar schaapjes en zij kan hen het beste beschermen
tegen haar almacht, die ze enkel voor het vormen van de gerichte dingen van de
materiële wereld gebruikt, echter nooit voor de vorming van de vrije geesten
uit haarzelf. Deze kunnen alleen uit haar liefde en wijsheid ontstaan, daar
anders voor hen eeuwig geen vrijheid, en dus ook geen leven kan worden bewerkstelligd!
Want Gods almacht brengt alleen maar gericht op gericht voort!'
29
Ware betekenis van de tekst: 'Ga weg
van mij, jullie vervloekten!'
Iedere kwaadwillige geest vervloekt
zichzelf Zonde tegen de Heilige Geest
[1]
Ik zeg verder: 'Wanneer je deze uitspraak uit het Evangelie, die jij zo
afschuwelijk vindt, eens als kritisch denker alleen maar grammaticaal zou
hebben doorgenomen, dan zou je alleen al uit de woordschikking op het eerste
gezicht gezien hebben dat de Godheid daardoor nooit een rechterlijk
veroordelend vonnis voor eeuwig (vanuit haar almacht) heeft kunnen en willen
uitspreken over de zogenaamde verstokte zondaars!
[2] Want kijk, er staat: 'Ga weg van
Mij, jullie vervloekten!' Bijgevolg zijn degenen reeds vervloekt, voor wie het
gebod bestemd is. Want anders zou er moeten staan: 'Omdat jullie tegen Mij
altijd onverbeterlijk hebben gezondigd, vervloek Ik, als God, jullie nu naar de
hel in het eeuwige folterende vuur!'
[3] Als echter degenen, over wie de
Godheid zo'n vonnis uitspreekt, al vervloekt zijn, dan volgt daaruit in de
eerste plaats dat de Godheid hier helemaal niet als rechter, maar slechts als
een ordebrengende herder optreedt, en de geesten die zich door de macht van hun
eigen wil helemaal van haar hebben afgescheiden, in alle strengheid een andere
weg moet wijzen, omdat ze anders, zonder enige band met de liefde van de
Godheid, onmiddellijk in de armen van de Almacht zouden terecht komen, waar het
dan waarlijk met hen gedaan zou zijn!
[4] Ten tweede rijst de vraag, wié
heeft ze dan vervloekt? Dat kan onmogelijk de Godheid zijn! Want als de Godheid
iemand zou vervloeken, zou er geen liefde in haar zijn en ook geen wijsheid.
Als de Godheid tegen haar werken te velde zou trekken, zou ze dan eigenlijk niet
tegen zichzelf te velde trekken en zich te gronde richten, in plaats van zich
steeds meer, van eeuwigheid, tot eeuwigheid op te richten door de groeiende
vervolmaking van haar werken, haar kinderen!
[5] Als de Godheid echter
dientengevolge onmogelijk vanuit haar almacht als rechter kan optreden, maar
alleen vanwege de liefde en wijsheid als ordebrengende herder, dan is het toch
duidelijk dat zulke geesten van te voren door iets anders geoordeeld moeten
zijn. Door wie dan wel? Deze vraag is gemakkelijk te beantwoorden, als men maar
genoeg zelfkennis heeft om het volgende in te zien: Enerzijds heeft een wezen
een volkomen vrije geest en wil, die eigenlijk alleen voortkomt uit de liefde
en de wijsheid van God. Anderzijds moet het echter, opdat het van de Almacht
kan worden geïsoleerd om een echt volkomen vrij wezen te worden, ook een
tijdlang een door de Almacht gericht lichaam hebben en een uiterlijke gerichte
wereld met eigen, eveneens gerichte prikkels. Het kan dus door niemand anders
worden gericht en voorbestemd worden dan door zichzelf. Dit vrije wezen kan
zich alleen zelf 'vervloeken' dat wil zeggen zich geheel van de Godheid
afzonderen.
[6] De Godheid die echter ook zo'n wezen zijn vrijheid
niet wil afnemen, kan in dat geval niets anders doen dan zulke afgedwaalde
wezens in hun geaardheid aanroepen en met liefdevolle ernst hen de weg wijzen
waarlangs ze weer in verbinding kunnen treden met de liefde en wijsheid van
God. Buiten deze verbinding is geen absolute vrijheid en dus ook geen
geestelijk, eeuwig leven denkbaar. Want zonder deze verbinding werkt alleen
maar de almacht van de Godheid, waarin alleen de kracht van de liefde en de
wijsheid van God als één wezen van de Almacht, als het oerleven kan bestaan.
Ieder ander, van dit oerleven losgemaakte leven moet in haar te gronde gaan en
eeuwig verstarren, omdat het als zodanig onmogelijk aan de immense kracht ook
maar de minste weerstand kan bieden!
[7] Daarom staat er ook: God woont in het eeuwig
ontoegankelijke licht! Wat zoveel zeggen wil als: Gods almacht, de eigenlijke
machtsgeest van God, die de oneindigheid vult, is voor het bestaan van ieder
geschapen wezen, wil het blijven bestaan, voor eeuwig ontoegankelijk. Want
ieder conflict met Gods almacht is de dood van het wezen! Daarom wordt ook de
zonde tegen deze machtsgeest als hoogst noodlottig gekenmerkt. Omdat een wezen,
dat zich van de Godsliefde volledig heeft afgescheiden en zich met deze macht
wil meten, onontkoombaar door die onbeperkte kracht totaal wordt verzwolgen en
slechts moeilijk of ook zelfs helemaal niet meer van haar is vrij te maken. Net
als een bladluis die begraven ligt onder het puin van de Himalaya! Hoe zou je
haar daaruit bevrijden?'
30
Wie heeft de hel
gemaakt? Alleen de boosaardigheid van de geesten
[1] Ik zeg verder: 'Je zegt nu bij
jezelf: 'Ja, het is allemaal juist, wanneer de Godheid zo spreekt tot degenen
die zich tengevolge van hun volste vrijheid helemaal van haar hebben losgemaakt
overeenkomstig hun eigen innerlijke geaardheid. Zodoende kan dit schijnbaar
schrikbarende oordeel onmogelijk zo huiveringwekkend zijn, als men op het
eerste gezicht vermoedt. Maar hoe zit het dan met het verhaal van de arme
Lazarus en de rijke zwelger die zich zonder enige genade in het verschrikkelijkste
vuur van de hel bevindt? Die daar smeekt en wiens smeken niet verhoord wordt?
Tussen hem en Gods genade wordt een niet te overbruggen kloof beschreven,
waarover in alle eeuwigheid geen brug leidt. Wat zegt de goddelijke liefde,
wijsheid en erbarming daar dan op?'
[2] Beste vriend, Ik wist wel dat je met deze vraag zou
komen. Nu vraag Ik jou of je Mij kunt zeggen wie deze zwelger eigenlijk in de
hel heeft geworpen? De Godheid misschien? Mij is iets dergelijks niet bekend.
[3] Heeft deze zich in zijn
onvermijdelijke kwelling soms tot de goddelijke liefde en genade gewend om
daarvan verlost te worden? Ik weet alleen dat hij zich tot de geest van Abraham
heeft gewend en niet tot de Godheid! De geest van Abraham is echter, hoewel hij
als geschapen geest uiterst volmaakt is, toch nooit de Godheid zelf, die alleen
helpen kan. Ook in zulke gevallen is de Godheid de niet te overbruggen kloof,
waar overheen de geesten van de meest verschillende soort elkaar nooit de hand
mogen reiken, want daar werkt alleen Gods geheimste en diepste wijsheid en
liefde.
[4]
Nu deze zwelger zich echter in de grootste ellende bevindt, kan de Godheid daar
dan iets aan doen als deze man zich daar zelf radicaal ingestort heeft? Kan
iemand met een vrije wil onrecht overkomen, als hem overkomt waarvoor hij zelf
gekozen heeft? Zeg Me nu weer jouw mening!'
[5] Robert zegt: 'Ja, dat is weer
volkomen juist! Maar als de Godheid vol hoogste liefde is, wat ook wel zo zal
zijn, zoals ik nu steeds meer begin in te zien, dan volgt vanzelf de vraag: hoe
kon deze Godheid dan voor zo'n plaats of toestand vol folteringen zorgen,
waarin een geest eerst onbeschrijfelijke pijnen moet doorstaan vóór hij
mogelijkerwijs aan alle eisen voldoet en daardoor in een meer gematigde toestand
kan overgaan? Móet er dan een hel bestaan? En móeten zulke geesten pijn kunnen
voelen? Zou dat alles dan niet op een minder wrede manier geregeld kunnen
zijn?'
[6] Ik zeg: 'Luister, beste vriend,
meen je dan, dat de Godheid de hel zo heeft ingericht? 0, dan heb je het
helemaal mis! Zie, dat hebben sinds de oertijden de kwade geesten zelf gedaan.
De Godheid heeft het slechts toegelaten, om hen niet in het minst in hun
vrijheid te belemmeren. Maar dat zij ooit een hel zou hebben geschapen, dat kan
in alle hemelen geen enkel wezen ook maar in de verste verte denken. Want als
de Godheid een hel zou kunnen scheppen, dan moest in haar ook zonde en dus
kwaad aanwezig zijn, wat voor de Godheid onmogelijk is. Want het is niet
mogelijk dat de Godheid tegen haar eigen eeuwige orde in zou kunnen handelen.
En dus is het ook onmogelijk te denken, dat de Godheid uit zichzelf, in de
waarste zin des woords, een hel zou kunnen scheppen. Maar ze kan en moet het
aan de volkomen vrije geesten toestaan, zichzelf vanuit hun totaal verkeerde
oorspronkelijke orde (de wereld) in omstandigheden te brengen, die werkelijk
zeer bar en boos zijn!
[7] In de hele oneindigheid zul je
nergens een plaats aantreffen die door de Godheid als hel zou zijn geschapen.
Want er bestaat nergens een hel behalve in de mens zelf. Als de mens echter
helemaal vrijwillig, door een totaal negeren van Gods woord in zichzelf een hel
opbouwt, en nooit de eenvoudig op te volgen geboden van God in acht neemt, wat
kan de Godheid er dan aan doen, wanneer een geest haar vrijwillig ontvlucht,
bespot en belastert?
[8] Daar echter alleen de Godheid het
ware leven en ook het licht van al het licht is, en zodoende ook de enige
volste zaligheid van alle wezens, is het ook begrijpelijk dat een goddeloze
toestand op zich helemaal niets aangenaams kan hebben, daar er zonder God geen
leven, geen licht, geen waarheid en niets goeds kan bestaan!
[9] Een mens echter die de Godheid
verlaat, deze uit zichzelf verbant en niet meer wil aannemen, moet wel in
zichzelf een ware hel opbouwen die op alle gebied bar en boos moet zijn. Als
het zo'n goddeloze mensengeest dan zeer slecht vergaat en hoe langer hij in
deze goddeloze toestand volhardt hoe slechter, dan kan de Godheid daar niets
aan doen. Want zou de Godheid zich door haar almacht toch meester maken van een
wezen, alhoewel dat wezen uit eigen vrije wil haar zo hardnekkig mogelijk
tegenstreeft, dan zou zo'n wezen ogenblikkelijk totaal worden vernietigd, iets
wat tegen iedere goddelijke orde in zou gaan.
[10] Want wanneer de Godheid ook maar
het kleinste wezen zou willen vernietigen dat eens vanuit haarzelf werd
vrijgesteld, dan zou dat het begin zijn van de totale vernietiging van alle
wezens. Als de Godheid echter haar orde voor eeuwig onveranderlijk zo heeft
ingesteld dat geen enkel wezen, hoe het zich in de toekomst ook moge
ontwikkelen, ooit kan worden vernietigd, dan is daardoor het eeuwig
voortbestaan van alle wezens verzekerd. En tegelijkertijd is ook voor ieder
wezen de vrije mogelijkheid aanwezig om uiterst gelukkig te kunnen worden, of
om zo lang ongelukkig te blijven als het zelf wil!
[11] Als iemand een wijnberg bezit
waarin enkel edele wijnstokken zijn geplant en de eigenaar deze uitroeit om er
doornen en distels voor in de plaats te zetten, omdat hij meer plezier heeft in
een dergelijke wildgroei dan in de eenvoudige wijnstok, zeg nu dan eens, is het
dan ook de schuld van de Godheid als deze domme eigenaar geen wijn oogst en
dientengevolge een arm, beklagenswaardig mens wordt?
[12] Kijk, dat is ook het geval met
alle geesten die zich niet willen storen aan Gods orde en Gods heerlijke
wijnberg in zichzelf niet willen verzorgen! Wanneer ze dan doornen en distels
oogsten in plaats van heerlijke druiven, kan de Godheid dan van het scheppen
van zo'n onheil beschuldigd worden? Zeg Me nu eens, wat jij daarvan denkt.'
31
Volgende kernvraag: Hoe is de ware
Godheid gevormd?
[1] Robert zegt: 'Zeer geëerde vriend!
Wat kan ik over deze zaak nog meer denken dan wat jij nu hebt gezegd. Alles is duidelijk,
goed begrijpelijk en tevens onweerlegbaar waar. De Godheid kan werkelijk niet
anders zijn en niet anders handelen dan zoals jij me hebt aangetoond. Want
anders zou de Godheid ophouden Godheid te zijn, of het zou minstens met al haar
scheppingen binnenkort volledig gedaan zijn.
[2] Ik zie nu ook in dat iedere geest,
als hij werkelijk gelukkig wil zijn voor de hoogste gelukzaligheid een grote
ontvankelijkheid, het tederste gevoel en een fijnbesnaard waarnemingsvermogen
moet hebben, zodat hem de meest subtiele indrukken onmogelijk kunnen ontgaan.
En dus moet hij, als een levende geest, met dezelfde ontvankelijkheid ook
kwalijke indrukken met eenzelfde scherp aanvoelingsvermogen kunnen waarnemen.
Anders zou hij hetzij half dood, of geestelijk verdoofd moeten zijn, wat echter
onmogelijk kan samengaan met de kracht van zijn vrije wil!
[3] Men kan zich daarom de Godheid slechts zo, zoals jij
haar mij hebt beschreven in haar diepste relatie tot Haar schepselen, voor
eeuwig bestaand indenken. Ik kan daar dan ook niet verder over nadenken omdat
ik de noodzaak van wat jij denkt volledig inzie.
[4] Nu komt echter een andere
kernvraag: waar is deze Godheid dan? In welke regionen van de oneindigheid
heeft zij voor eeuwig haar intrek genomen? Want zij moet toch ergens in al haar
volheid thuis horen? Heeft zij een gestalte, en welke dan wel? Of heeft ze geen
gestalte en is haar zijn iets oneindigs, zonder vorm, zodat ze juist daardoor
alle vormen kan omvatten? Kijk, vriend, nu ik de noodzaak van een opperste
Godheid duidelijk inzie, is ook het waar en hoe voor mij van het grootste
belang!
[5] Voor
alles moet ik echter bekennen dat het me veel liever zou zijn, dat de Godheid
toch in een bepaalde vorm tegenwoordig was, en wel in die van een mens. Want
een wezenlijk oneindige Godheid, of een Godheid in een vorm die ons mensen
totaal vreemd is, zou noch ik noch iemand anders met alle overgave kunnen
liefhebben.
[6] Een wezen dat men nooit kan
begrijpen en aanschouwen, kan men nooit liefhebben! Mathematisch is de vorm van
een perfecte bol wel de volmaaktste; maar moreel gezien? De grote lichtbollen
aan de hemel zien er wel erg mooi uit, maar dat komt door het licht. Maar of
men zo'n lichtende bol ook zou kunnen liefhebben? Werkelijk, bij deze vraag
laat mijn gevoel me duidelijk in de steek!
[7]
Daarom, beminnelijke vriend, daar jij in alle ernst met de Godheid veel meer
vertrouwd schijnt te zijn dan ik, moet je ook maar eens daadwerkelijk naar
voren komen met het waar en hoe van deze Godheid!
[8] Want van nu af aan hoef je mij
niet meer zo met bewijzen te overtuigen als tot nu toe. Ik ben volkomen
overtuigd van jouw zeer grote wijsheid en wil je op je woord geloven, wat je me
ook zult zeggen. Daarom vraag ik je om mij daarover niet in het onzekere te
laten!'
32
Heb mij, Jezus, lief, want in Christus
woont lichamelijk de volheid van de Godheid!
Robert twijfelt aan de Godheid van
Jezus; wil echter blind geloven
[1] Ik zeg: 'Beste vriend en broeder!
Zolang de druif aan de wijnstok nog niet helemaal rijp is, moet ze niet worden
afgeplukt! Want haar levenssap zou dan nog zure wijn opleveren, met heel weinig
geest; en zou hij al geest hebben, dan toch een heel onedele.
[2] Kijk, jij bent nu ook nog als een
niet volrijpe druif en je bent voor de onthulling die je verlangt nog niet
rijp. En waarom niet, dat zal je wat nu volgt wel aantonen! Wanneer je echter
rijp wordt, dan zal je eigen geest je zeggen wat je nu rechtstreeks van Mij zou
willen horen.
[3]
We hebben nu eerst nog een heel belangrijk kapittel met elkaar te bespreken.
Als dat goed verloopt, dan rijp je sneller dan je je kunt indenken. Valt die
bespreking niet uit volgens Gods orde, dan zul je nog een hele tijd nodig
hebben vóór je volkomen rijp zult zijn.
[4] Dit moet je wel van tevoren weten:
zoals de druif alleen door de warmte van de zon tot rijpheid komt, zo komt ook
iedere mensengeest door de ware liefde tot God tot rijpheid. Als je God niet
kunt liefhebben omdat je nog vraagt waar en wie Hij is, heb Mij dan lief uit
alle kracht, daar je toch over Mijn bestaan zeker niet in twijfel kunt
verkeren. Daardoor zul je al dichter bij de gewenste rijpheid komen. Want de
liefde tot de naaste is gelijk aan de liefde tot God. En dat ik hier je naaste
ben, daar zul je toch niet aan twijfelen?
[5] Doe dit dus, dan zul je dichter
bij de Godheid komen. Maar nu gaan we over tot het kapittel dat we wilden
behandelen!
[6] Zeg me eens, beste vriend, daar de
brieven van Paulus je niet onbekend zijn, wat deze leraar bedoelde met de
woorden: 'In Christus woont de volheid van God lichamelijk'. Bedoelde hij soms
dat in Christus, dus in Mij, zich de gehele Godheid bevindt? Of wilde hij met
deze vergoddelijkende woorden alleen de voortreffelijkheid aangeven van de
geest van Mijn leer? En wel volgens de toenmalige gewoonte, waar men maar al te
bereid was al het buitengewone te vergoddelijken? Geef Me jouw eigen mening
daarover. Ik zou hem graag van je willen horen!'
[7] Robert zegt: 'Ja, mijn beste
vriend, dat is een heel netelige vraag! Want hoe kan ik hier nu raden wat de
goede Paulus daarmee eigenlijk heeft bedoeld! Het zou uiterst gewaagd zijn
ronduit te beweren: dat, en niets anders heeft deze hoogst eerbiedwaardige
leraar van de heidenen daarmee bedoeld. Ik vind het trouwens erg aanmatigend
van menig geleerde, wanneer ze kortweg beweren de ware geest van een of ander
geniale schrijver volledig te hebben begrepen! Ik ben veel bescheidener en laat
in zulke gevallen heel graag anderen oordelen. Bevalt mij hun oordeel, dan
betuig ik hun mijn instemming. Bevalt het me niet, dan luister ik nog naar de
meningen van anderen en handel zodoende ook volgens Paulus, die zegt: 'Beproef
alles, maar behoud slechts het goede!' Als goed echter kan ik slechts datgene
erkennen, wat het meest overeenstemt met mijn innerlijke overtuiging. Zou
Paulus het eerste bedoeld hebben, wat best mogelijk kan zijn, dan had hij
onmogelijk het tweede kunnen bedoelen, en omgekeerd! Dat is mathematisch en
logisch juist.
[8] Door deze definitie van mij zul je hopelijk inzien,
dat ik je op jouw vraag een afdoend antwoord schuldig moet blijven en dat ik
van jou moet verwachten wat jij van mij wilde horen! Wees dus zo goed zelf,
vanuit jouw wijsheid, over dit onderwerp te spreken!'
[9] Ik zeg: 'Vriend, dit antwoord heb
Ik verwacht. Het moest zo natuurlijk-verstandig uitvallen, omdat jij een op
natuurlijk gebied verstandige man bent. Maar van een bovennatuurlijke wijsheid
is daarin nog niets te ontdekken. Naar de innerlijke, dus zuiver geestelijke
wijsheid echter kan Paulus slechts één bepaald iets bedoeld hebben. Dat moet uit
de keuze van zijn woorden precies te definiëren zijn, zodat er in het vervolg
over deze gewichtige zaak nooit meer twijfel kan bestaan of hij het ene dan wel
het andere heeft bedoeld; echter dat hij heel zeker slechts, nemen wij aan, het
eerste bedoeld moet hebben. Maar hoe dit uit de innerlijke, bovennatuurlijke
wijsheid af te leiden is, kun jij natuurlijk niet weten. Want Hegel en Strausz,
Rousseau en Voltaire hebben dat zelfs nooit begrepen. En jij, als een van de
vurigste vereerders van deze wijsgeren, kunt daarom ook onmogelijk die wegen
kennen, die voor jouw leraren en leiders nog onbekender waren dan Amerika,
Australië en Nieuw-Zeeland voor de Romeinen.
[10] Zou jij als Duitser, in plaats van
bovengenoemde leiders, liever de bijbel, Swedenborg en dergelijke wijzen van
Duitse afkomst echt vlijtig hebben bestudeerd, dan zou je nu perfect weten hoe
Paulus moet worden begrepen. Maar als volgeling van Hegel sta je daar nog ver
van af, en er zal nog heel wat moeten gebeuren voor je de innerlijke wijsheid
zult bereiken! Let nu echter op, Ik wil je iets zeggen! Als je het aanneemt,
zul je beduidend dichter bij het doel gebracht worden.
[11] Kijk, Paulus hield Christus, dus
Mij, voor het hoogste Goddelijke wezen zelf, hoewel hij eerst mijn felste
tegenstander was. Zeg Me nu eens wat je denkt van het geloof en de wijsheid van
de oude Paulus?'
[12] Robert zegt: 'Beste vriend, het
is weer uiterst moeilijk op deze vraag een bevredigend antwoord te geven. Want
in de eerste plaats zal ook daarvoor wel bovennatuurlijke wijsheid nodig zijn,
die mij echter ontbreekt. En vervolgens kan men zonder verdere oordeelkundige
bewijzen toch niet zo maar aannemen, dat de overigens zeer wijze Paulus in
alle ernst zelf geloofd heeft, wat hij andere mensen wilde doen geloven. Want
alle achtenswaardige oude wijzen, Paulus inbegrepen, hebben beslist zelf heel
goed ingezien hoe wankel de basis van alle metafysische en theosofische
theorieën is. Zij berekenden met hun goede mensenkennis hoe ongelukkig het
menselijk geslacht al gauw zou moeten worden, wanneer het door dieper inzicht
tot het besef van zijn vergankelijkheid zou zijn gekomen. Daarom probeerden zij
door toespraken en zinspreuken soms op de manier van het orakel van Delphi de
volkeren tot een soort mystiek geloof terug te voeren, waardoor tenminste hoop
op een toekomstig leven kon worden gewekt. Of ze zelf echter ook werkelijk
vervuld van deze hoop leefden en of ze van al datgene wat ze onderwezen
volkomen overtuigd waren, blijft voor mij zeker een vraag, totdat ik, hetzij
langs de weg van innerlijke wijsheid of door een directe confrontatie met de
geesten die zoiets hebben onderwezen, tot een ander inzicht kom.
[13] Ik voor mij heb er overigens niet
de minste moeite mee, jou, mijn allerbeste vriend, zo lang voor een God te
houden, totdat ik ergens een andere vind! Zou zich echter eeuwig geen andere
God laten zien, dan blijf jij mijn enige God en Heer, ook voor eeuwig! Want als
er één onder ons is, dan ben jij dat beslist! Want bij mij is ondanks al mijn
Hegelse wijsheid niet het minste spoor van een Godheid te ontdekken. Maar naar
een bewijs waarom ik dit graag geloof en aanneem, moet je mij niet vragen, want
dan zou ik je het antwoord weer schuldig blijven.
[14] Want wat men gelooft, dat gelooft
men zonder bewijs, omdat het geloof op zich niets anders is dan ofwel een
traagheid, of soms ook wel een zekere volgzaamheid van het verstand. Eist een
actiever verstand echter bewijzen voor het geloofsobject en kunnen deze aan het
verstand voldoende gegeven worden, dan houdt het geloof zonder meer op geloof
te zijn; want dan wordt het een duidelijke overtuiging!
[15] Bewijzen kan ik mij echter, wat
jouw Godheid betreft, volstrekt niet verschaffen. Daarom wil ik ondertussen alleen
maar geloven, dat jij voorlopig een God bent. Zou het in de toekomst echter
mogelijk worden dit geloof met bewijzen wat duidelijker te maken, dan wordt
mijn geloof een zichtbare waarheid. Of mijn geloof echter gemakkelijk zover
omgevormd zal kunnen worden is trouwens weer een ander hoofdstuk.
[16]
Want, zie je, ik ben een hardnekkige Thomas, en verlang eerst exacte bewijzen
voordat ik iets als een vaststaande waarheid aanneem.
[17]
Weliswaar heb je me de bijbel en de theosoof Swedenborg aangeraden; maar wat
baat hier zo'n hulpmiddel, waar je het niet bij de hand hebt. Daarom blijf ik
maar bij het eenvoudige geloof. En als het jou mogelijk is, maak me dan wat
dommer dan ik van nature ben, zodat ik sterker mag worden in puur geloven. Ik
zie al van te voren in dat ik dan veel gelukkiger zal zijn dan ik nu ben!
[18] Want een oerdomme kerel heeft met
het oog op een gelukkiger bestaan veel voor op een verlichte geest. Terwijl
deze in het zweet zijns aanschijns zoekt en zoekt om dichterbij de grote en
heilige waarheid te komen, om daardoor zichzelf en vele duizenden gelukkig te
maken, bidt de zuivere geloofsmens zijn 'Onze Vader', en gaat dan heel
behaaglijk op zijn berenhuid liggen en slaapt zorgeloos, zacht en rustig als
een marmot! Breekt dan zijn laatste uur aan, dan maakt hij zich daar bepaald
niet al te druk over. Als een priester hem maar tegen enkele goed betaalde
missen dispensatie van de hel en aflaat van de tijdelijke straffen in het
vagevuur verschaft! Zijn blinde geloof neemt dat allemaal voor goede munt aan
en hij sterft in de optimistische hoop rechtstreeks naar de hemel te gaan. Dat
noem ik toch maar gelukkige domheid! En ik voeg er nog aan toe:
[19] Een dwaas en een ezel is hij, die
zich zijn leven lang bezighoudt met denken en vorsen. Want daardoor wordt zijn
geluk niet groter, noch in de materiële wereld, noch, en zelfs veel minder, in
deze onstoffelijke, nevelige wereld. Het maakt hem integendeel alleen maar
ongelukkiger hoe meer hij naar licht en waarheid dorst maar daarbij steeds meer
tot het inzicht komt, dat de ergens aanwezige Godheid nergens een verkwikkende
bron heeft geschapen om die dorst te lessen.
[20] Dus wil ik deze weg nu helemaal
verlaten en me in plaats daarvan in de zachte armen werpen van het blinde en
trage geloof. Misschien bereik ik zo eerder iets dat men met recht een waar
geluk voor een menselijk wezen kan noemen.
[21] Hoe gelukkig is bijvoorbeeld zo'n
kloosterprelaat! Hij denkt niets; hij ontdekt niets; maar leeft slechts volgens
zijn echt rooms-katholieke geloof, volgens de zoete orde van zijn epicurische,
stoïcijnse ordestichter en laat zich dagelijks zijn uitgezochte maaltijden
goed smaken. Waarlijk, vriend, dat is een gelukkig leven! En zo'n leven krijg
je door het meest blinde en domme geloof?!
[22] Daarom wil ik me nu helemaal zonder na te denken in
de armen van het geloof werpen. Misschien zal ik daardoor gelukkiger worden!?
Ik geloof daarom nu in jouw Godheid! Zeg me eens, doe ik daar nu goed aan? O
spreek geliefde vriend!'
33
Over het waarachtige
en het onwaarachtige geloof
Gevaren en gevolgen
van een stompzinnig, genotzuchtig leven!
[1] Ik zeg: 'Luister, beste vriend!
Tussen datgene wat jij geloven noemt en wat echt geloven is, ligt een oneindig
groot verschil! Jouw geloof is pure traagheid van het verstand, terwijl het
ware geloof de volle inzet van alle krachten van lichaam, ziel en geest
vereist. Jouw geloof is een kikkergeloof. Want zoals een kikker genoegen neemt
met iedere nog zo slechte poel, zo neemt een dom gelovig mens genoegen met alle
afval. Hij weet ten slotte niet uit elkaar te houden wat hemels of hels is in
de leer, die hij blind en dom-gelovig volgt.
[2] Hoe kun je een prelaat gelukkig
noemen, wanneer hij door zijn domme geloof onder beschermheerschap van Rome, in
zijn klooster op kosten van de domheid van zijn onderdanen zichzelf vetmest en
een goed leven leidt. Is soms het aardse gelukkige leven ook een gelukkig leven
in deze wereld van de geesten? O, volstrekt niet, zeg Ik je!
[3] Hoe meer iemand op aarde zijn
lichaam, als kerker van zijn geest, heeft gediend, hoe meer hij het heeft
verzorgd en gevoed, en hoe meer hij deze kerker gewillig gaf, wat hij begeerde,
des te meer en des te steviger is hij ook daarmee vergroeid.
[4] Wanneer het dan uiteindelijk tot
een scheiding van deze kerker komt, wat zal die dan hard, moeilijk en pijnlijk
zijn! Zal men dan niet, zoals bij een moeilijke bevalling, waarbij de
lichaamsvrucht op meerdere plaatsen met de baarmoeder letterlijk vergroeid is,
ook de ziel en de geest met alle geweld als het ware stuk voor stuk moeten
losscheuren van de vetgemeste lichaamskerker, vanwege de noodzaak om deze in
elkaar vergroeide wezensdelen, van elkaar te kunnen scheiden? Zal zo'n operatie
ooit een aangenaam gevoel veroorzaken voor lichaam, ziel en geest? O dat alleen
al is een marteling die met geen enkele aardse te vergelijken is, die Ik maar
al te goed ken! Als je nu echter dit bittere gevolg bijna altijd met zekerheid
kunt verwachten na zo'n aards gelukkig leven, zeg dan eens, of je zo'n leven
werkelijk gelukkig kunt noemen?
[5] Geloof Me, zorgeloze en
egoïstische dikzakken, evenals alle door eigen vlees geoordeelde ontuchtigen en
hoerenlopers, zullen zich volop kunnen verwonderen over de merkwaardige pijnen
die de dood van hun lichaam hun zal bereiden!
[6] Met deze pijnen begint pas echt
het eigenlijk 'geluk' van zo'n domgelovige! Komt dat 'gelukkige' wezen dan als
het ware helemaal verscheurd en doorstoken in deze geestenwereld aan, waar de
gevoeligheid voor iedere indruk oneindig is toegenomen, omdat de ziel die
eerst door het grove lichaam werd beschermd, hier helemaal onbeschermd is, dan
begint pas het eigenlijke smartelijke 'geluk', dat jouw domgelovigheid
veroorzaakt!
[7] Wanneer jij echter dat 'geluk'
werkelijk verlangt, doe dan datgene waardoor je gelukkig denkt te worden. Ik
sta er voor in, dat je maar al te vlug heel anders zult gaan denken en
oordelen!
[8] Ikzelf echter heb geleerd: 'Wees
volmaakt zoals jullie Vader in de hemel volmaakt is!' En Paulus verlangde, dat
men alles nauwkeurig zou onderzoeken en het goede daaruit behouden. Zeg eens,
werd daarmee een dom geloof aangeraden, dat geen geloof is? Of een echt, levend
geloof, dat hemelhoog verheven is boven alle kennis! Oordeel nu zelf of datgene
wat jij geloof noemt, wel geloof is! Dan pas zal Ik je precies verklaren wat
eigenlijk waarachtig geloven betekent! Spreek jij nu; het is nu weer jouw
beurt!'
34
Roberts begrippen over het geloof en
de juiste Godsverering
[1] Robert zegt: 'Vriend, je brengt me
werkelijk helemaal van de wijs! Luister eens, als dat wat ik voor geloof houd,
geen geloof genoemd kan worden, dan mag je meteen het hoofd van mijn romp
slaan. Ik zal nochtans niet in staat zijn om te zeggen wat men dan eigenlijk
onder werkelijk geloof moet verstaan.
[2] Het zuivere weten kan toch geen
geloof zijn! Het aanschouwen en het verstaan en zelfs het betasten toch nog
minder? Buiten het weten en het zuivere waarnemen door onze zintuigen ken ik
echter verder niets wat de mens in zijn onderscheidings- en
beoordelingsvermogen zou kunnen opnemen. En als het weten, evenals het zien,
horen, proeven en voelen, geloven betekent, wat is dan eigenlijk datgene wat ik
tot nu toe geloof noemde?
[3] Geloven betekent voor mij iets
voor waar aannemen wat op zich ook waar kan zijn voor zover het niet in
tegenspraak is met de wetten van het gezond verstand, ook al kunnen de
leerstellingen niet, zoals een mathematische stelling, worden bewezen. Kunnen
ze dat echter wel, dan houdt het geloof vanzelfsprekend op, net zoals de hoop
als dochter van het geloof moet eindigen, als deze eenmaal in vervulling is
gegaan!
[4] Ik kan me onder geloof daarom
niets anders voorstellen dan een gewillig aannemen van leerstellingen en
geschiedkundige data, zolang, totdat deze verstandelijk kunnen worden bewezen.
Als dit geen geloof is, dan zou ik wel eens willen weten wat geloven dan wel
moet zijn.
[5] Jij hebt wel enkele keren tot je
leerlingen gesproken over de wonderkracht van het geloof, toen je iets gezegd
hebt over het verplaatsen van bergen, wat zij waarschijnlijk geen haar beter
begrepen dan ik! Bedoel je dus enkel dit fabelachtige geloof? Dan is mijn
geloof echter alles eerder dan dat. Want voor mijn geloof zou niet eens het
kleinste zandkorreltje, laat staan een berg geweken zijn!
[6] Ja, luister eens,
beste vriend! Als ik op aarde zo’n geloof had gehad, dan zou het de goede
Windischgrätz uiterst slecht zijn vergaan. Die zou ik dan wel eens heel curieus
van zijn plaats geschoven hebben! Ach, enkel door het geloof bergen te kunnen verplaatsen,
dat is een grote en mooie gedachte! Maar helaas slechts een gedachte!
[7] De leerstelling van Paulus, alles
te beproeven en daaruit het beste te behouden, was altijd mijn lijfspreuk. En
het grote denkbeeld aan God gelijk te worden, hoewel nooit zo volmaakt als
Hijzelf is, was de grootste drijfveer voor al mijn inspanningen. Maar wat heb
ik daarmee bereikt? Mijn tegenwoordige toestand geeft je vanzelf het antwoord.
[8] En jij schijnt ook nog geen zon
onder je voeten te hebben. Ik bedoel daarmee: jouw wondergeloof heeft noch jou,
noch mij tot nu toe gouden bergen opgeleverd! Maar wie weet wat er nog komen
kan.
[9] Als ik bijvoorbeeld gewillig
aanneem dat jij de zoon bent van de levende God of zelfs het hoogste wezen zelf
(voorop gesteld dat je van mij verlangt dat ik dat aanneem), dan geloof ik dat
alleen maar. Want ik kan mezelf geen bewijs verschaffen dat je dat ook
werkelijk bent. En daarom geloof ik het, omdat mijn verstand daarin tenminste
geen logische onmogelijkheid ziet. En dat hoofdzakelijk door jouw overtuigende
uiteenzetting, dat de Godheid, bij al haar almachtig handelen een werkelijke
Godheid kan blijven, ook al neemt ze tegenover haar schepselen een zichtbare
vorm aan. Maar als ik toch tastbare bewijzen zou krijgen dat jij werkelijk datgene
bent wat ik nu slechts geloof, dan houdt het geloof toch op, en in zijn plaats
treedt dan een zeker weten op grond van ervaring.
[10] Weliswaar zou je nu kunnen
zeggen: 'Kijk, alle ware gelovigen buigen hun knie bij het noemen van Mijn naam
en aanbidden Mij. En als jij nu zegt, dat je gelooft dat Ik die Godheid zelf
ben, waarom doe je dan niet wat alle ware gelovigen doen?'
[11] Deze tegenwerping is ongetwijfeld
het overdenken waard. Maar ik vind dit de Godheid toekomend eerbetoon getuigen
van een soort domheid. Wat aan het verstand ontbreekt, wordt dan goed gemaakt
door een zekere fanatieke geloofsbeleving.
[12] Indien je werkelijk de Godheid
zelf zou zijn, zou je dat toch ook zo moeten zien; anders zou je een
eerzuchtige en zeer zwakke Godheid zijn, die eerder zou moeten worden
uitgelachen dan aanbeden! Maar ik weet dat jij van zulke zwakheden nooit last
hebt gehad, of je nu wel of niet God bent. Daarom lig ik ook nog niet voor je
op mijn knieën. Ik weet maar al te goed dat een dergelijke gebaar van menselijke
zwakte je alleen maar zou ergeren.
[13] Daarom zou ik dit zelfs ook dan
niet doen, wanneer ik tot de overtuiging zou komen dat je werkelijk God bent.
Want ik kan volstrekt niet aannemen, dat een alwijze Godheid aanbeden zou
willen worden. Als men voor mij zo kruiperig vroom zou doen, zou dat zelfs mij
als enigszins gevorderd denker al zinloos en in hoge mate dom voorkomen.
[14] Ik houd een gewetensvol naleven
van Gods geboden voor de juiste en God alleen welgevallige aanbidding. Want dat
verlangt de eeuwige orde van de Godheid zelf, zonder welke geen wezen mogelijk
zou zijn. Maar al het meerdere hoort thuis in het rijk van het blinde
heidendom!
[15] Ik heb jouw leer over de
schandelijkheid van de lange, joodse lippengebeden vaak bewonderd en hoog geprezen.
Terwijl ik het van Paulus afkomstige 'bid zonder ophouden' moest aanzien voor
de grootste dwaasheid, vooropgesteld dat Paulus onder gebed enkel een aandachtig
lippengemompel bedoeld heeft, wat men van een anders zo wijze man toch
nauwelijks kan aannemen.
[16] Ik geloof derhalve nu dat jij God
bent. Of op z'n minst een ware zoon van God; een predikaat dat je zelf aan alle
mensen beloofde die Gods geboden naleven en Hem daardoor boven alles
liefhebben. Ik ben ook vast besloten alles te doen wat jij in je wijsheid van
mij verlangt. Maar als je van mij kniebuigingen en rozenkransachtige gebeden
mocht verlangen, wees er dan vooraf van verzekerd dat ik zoiets nooit zal doen!
En wel, omdat ik daarin alleen een schending, maar nooit een verering zou kunnen
zien van jouw naam, die mij boven alles dierbaar is! Zou je nu weer zo goed
willen zijn mij te zeggen, of je met deze verklaring wel of niet tevreden
bent.'
35
Tweeërlei kenvermogens van de mens
Alleen het licht van de Geest
verschaft het ware geloof
Oefening en reinheid van zeden
[1] Ik zeg: 'Vriend, zolang de mens slechts vanuit zijn
verstand definities formuleert, kan hij over geloof en over gebed ook geen
andere mening hebben dan jij Me heel onomwonden te kennen hebt gegeven. Want
het verstandelijk denken biedt de mens geen andere weg dan die van het
stoffelijke zien en de zintuiglijke waarneming. Een geestelijk, levendig geloof
kan echter in een zinnelijk gemoed even weinig wortel schieten als een
tarwekorrel op een granietrots. Hij heeft daar wel een stevige ondergrond, maar
omdat de harde rots geen vocht bevat dat de tarwekorrel oplost en de kiem
vrijmaakt, blijft de korrel op de harde rots een tijdlang wat hij is.
Mettertijd sterft hij echter helemaal af, omdat hij geen voedsel heeft. Wat
baat je al je kennis en je verstandelijke gehoorzaamheid die jij geloof noemt,
wanneer je geest er geen deel aan heeft?
[2] Kijk, ieder mens heeft een
tweevoudig kenvermogen: een uiterlijk, dat is het hoofd- of eigenlijke
uiterlijke zieleverstand. Met dit kenvermogen is het goddelijke wezen nooit te
vatten en te begrijpen, omdat het alleen aan de ziel werd gegeven om de geest
in haar voorlopig van de godheid te scheiden en de godheid een tijdlang voor de
geest verborgen te houden. Wil een ziel nu met dit uitsluitend negatieve
vermogen God zoeken en vinden, dan verwijdert ze zich steeds meer van haar doel
naarmate ze dit hardnekkiger langs deze weg blijft najagen.
[3] Maar de ziel heeft nog een ander
kenvermogen, dat niet in haar hoofd maar in haar hart zetelt. Dit vermogen heet
innerlijk gemoed en bestaat uit een geheel eigen wil, uit de liefde en uit een
met deze beide gemoedselementen overeenstemmende voorstellingskracht. Heeft
deze eenmaal het begrip van het bestaan van God in zich opgenomen, dan wordt
het meteen door de liefde omvat en door haar wil vastgehouden, en dat
vasthouden is dan pas 'geloven'.
[4] Door dit geloof, dat levend is,
wordt de ware geest gewekt. Deze kijkt dan naar wat hem wakker gemaakt heeft,
herkent het en neemt er meteen bezit van, richt zich daarna op als een machtig
licht uit God en doordringt dan de ziel en verandert alles in haar in licht. En
dit licht is dan het eigenlijke geloof waardoor iedere ziel zalig kan worden.
[5] Heb je ooit over dit enig ware
geloof iets vernomen? Je zegt bij jezelf: Nee, deze manier van geloven is mij
volkomen vreemd; want denken in het hart lijkt me volkomen onmogelijk! Ja, zo
is het ook! Deze zaak moet je wel als iets onmogelijks voorkomen.
[6] Om in het hart te kunnen denken,
moet men zichzelf oefenen. Deze oefening bestaat in het steeds opnieuw opwekken
van de liefde tot God. Door dit opwekken wordt het hart gesterkt en verruimd,
waardoor dan de banden van de geest losser worden, zodat zijn licht (want
iedere geest is een licht uit God) zich steeds meer en vrijer kan ontwikkelen.
Begint het licht van de geest dan de eigenlijke levenskamer van het hart te
verlichten, dan worden ook de talloze oertypen aan de eveneens talloze wanden
van het levenskamertje steeds duidelijker in zuiver geestelijke vormen zichtbaar,
en aan de ziel ter beschouwing gegeven. En zie, dit schouwen van de ziel in
haar hart is dan een nieuwe manier van denken. De ziel komt dan tot nieuwe
begrippen en tot grote en duidelijke denkbeelden. Haar gezichtsveld breidt zich
bij iedere polsslag uit. De stenen des aanstoots verdwijnen naarmate het
verstand in het hoofd verstomt. Dan wordt er niet meer naar bewijzen gevraagd.
Want het licht van de geest verlicht de innerlijke vormen zó, dat ze naar geen
enkele kant schaduw werpen. Daardoor wordt ook alles wat ook maar zweemt naar
twijfel, voor eeuwig uitgebannen.
[7] En zo moet dan ook een geloof dat
op deze manier in het hart en niet in het hoofd zijn zetel heeft, een waar en
levend geloof genoemd worden: waar, omdat het voortkomt uit het onbedrieglijke
licht van de geest; en levend, omdat in de mens alleen de geest in de waarste
zin des woords, levend is!
[8] In dit geloof ligt dan ook die
uitzonderlijke kracht, waarvan in het evangelie twee keer sprake is.
[9] Om echter tot dit alleen zaligmakend
geloof te komen, moet men er ernstig naar streven om in eerdergenoemde oefening
zo spoedig mogelijk bedreven te worden. Want wanneer een mens te veel en te
lang alleen gezorgd heeft voor de ontwikkeling van zijn verstandelijk vermogen
en daarmee alleen heeft gezorgd voor aardse doeleinden en welzijn, dan moet het
zo iemand volkomen onmogelijk toeschijnen ook in zijn hart te kunnen denken.
[10] Verder dient men ook geheel en al
rein van zeden te zijn. Men mag geen zwelger zijn, en vooral geen zinnelijke
ontucht bedrijven. Want ontucht en hoererij doodt bijna geheel de geest, of
wanneer ze de geest niet vermag te doden, verhindert ze toch voor altijd de
vrije ontwikkeling van zijn licht. Hierdoor komt het dan ook, dat zulke
hoereerders vooral op gevorderde leeftijd volslagen stompzinnig worden en hun
matte leven alleen dan nog een vrolijk momentje ontlokken, wanneer ze na een
braspartij een of ander meisje hebben aangegaapt en betast.
[11] Was dat bij jou soms niet het geval de laatste tijd,
toen je het vrouwelijk geslacht alleen maar zag als puur lustobject? Vond ook
jij in zulke onzuivere genoegens niet de eigenlijke aardse gelukzaligheid? En
wanneer je nu zult overgaan naar een zuiver geestelijke zaligheid, is er in jou
bijna geen grond, waarop men iets zou kunnen bouwen. Kijk maar, rondom je is
alles leeg, zo leeg als in je hart, en net zo wezenloos als in het
levenskamertje van je hart.
[12] Zeg eens, waar moeten we nu
materiaal vandaan halen om in jou een heel nieuwe mens op te bouwen? Spreek jij
nu weer, en schaf raad!'
36
Roberts wrevel bij de herinnering aan
aardse zwakheden Hij wenst andere gesprekken
[1] Robert zegt: 'Waarde vriend! Ik
merk dat je een beetje scherp wordt en soms ook wat beledigend! Dat is zo'n eigenschap
die bijna alle leraren eigen is, of ze nu groot of klein zijn. Want door de
bank genomen worden ze allemaal bij bepaalde gelegenheden wat grof en wijzen
hun pupillen er soms fijntjes op dat zij behoren tot dat soort geduldige
dieren, dat wat betreft zachtmoedigheid en geduld veel overeenkomst heeft met
de grote wijsgeren! Naar bloed smachten deze dieren nooit, echter wel naar hooi
en stro. Deze magere kost levert natuurlijk voor de opbouw van de hersenen
slechts een geringe bijdrage. Vandaar dat deze dieren gewoonlijk verdraaid
weinig van die grijze, brijachtige massa in hun kop hebben, waarvan het hoofd
van Socrates een overvloedige rijkdom moet hebben gehad.
[2] Je hebt mij zonder veel moeite
begrijpelijk gemaakt, dat het om mij heen, evenals in mij, in zekere zin zo
leeg is als in het hoofd van de viervoeter die zijn levensether uit hooi en
stro betrekt. Daarom kan ik er werkelijk niet omheen je te vragen om in het
vervolg, als ik dan al volstrekt een ezel ben, mij dit zonder omhaal ronduit te
zeggen! Want als jij werkelijk niets in mij vindt wat deugt voor een verdere
ontwikkeling van mijn inzichten, als in mij geen andere materie aanwezig is
dan wat er mogelijkerwijs in de kop van een ezel zit, zeg het dan maar ronduit,
dan zal ik me daardoor helemaal niet gekrenkt voelen. Want waar niets is, daar
is nu eenmaal niets!
[3]
Ik zie wel in, dat het door jou toegelichte innerlijke geloof nooit in mij
aanwezig is geweest. Maar wat kan ik er aan doen, als mij tot nu toe de kern
van het ware geloof door niemand werd uitgelegd? Zou er in plaats van Hegel
iemand anders geweest zijn die mij op jouw manier zou hebben onderwezen, dan
zou ik zeker geen Hegeliaan geworden zijn, maar zou ik gelijk een Paulus voor
je staan.
[4] Maar omdat dit niet het geval was en
er bij mijn weten zeker niemand ooit op de gedachte kwam dat de mens ook in
zijn hart, ja misschien zelfs ook in zijn knieën en hielen zou kunnen denken,
moest ik wel daar mijn gedachten vormen waar onze lieve moeder natuur ze in mij
gelegd had. Op de aarde dacht ik in mijn hoofd aldus: Alle ledematen en ieder
deel van het menselijk wezen heeft zijn eigen bestemming en doelmatige werking.
De voeten kunnen de handen niet vervangen, het achterwerk niet het hoofd, de
inhoud van de maag niet die van het hoofd, het oor niet de functie van het oog,
en het hart niet die van de tong. Daarom dacht ik dan ook alleen met mijn hoofd
en liet daarbij mijn hart ongestoord zijn werk verrichten. Als ik daardoor hier
leeg ben aangekomen, kan ik daar dan iets aan doen?
[5] Als je nu echter dingen van mij
verlangt die mij op de aarde nooit ten deel vielen, dan ben je klaarblijkelijk
ondanks al je wijsheid nog duizendmaal dommer dan ik, en zul je me in het
vervolg weinig, of niet kunnen helpen!
[6] Het is ook flauw van je om me hier
mijn aardse, werkelijk maar zelden voorkomende braspartijen en venusdiensten
voor te houden, en ze tevens aan te dragen als de oorzaak van het feit dat ik
hier zo leeg voor je sta. Wanneer zulke genoegens, die in de natuur van de mens
zijn gelegd zoals de kiem in de zaadkorrel, voor jou zonde zijn, waarom zijn ze
dan in de mens gelegd?
[7] Men zegt toch van een leeuw dat
hij geen muggen vangt. Als jij echter niet alleen een van de grootste wijsgeren
bent, maar zelfs de almachtige Godheid zelf, zoals je me in het verloop van ons
samenzijn reeds enkele keren niet onduidelijk hebt te verstaan gegeven, dan is
het voor mij onbegrijpelijk dat je er zulke kleinigheden bijhaalt. Zaken die ik
als mens, zelfs wanneer ik me enkele ogenblikken aan hun ellendig genot
overgaf, nauwelijks de moeite vond om over na te denken!
[8] De mens is wat zijn lichaam betreft een dier en heeft
daardoor jammer genoeg ook dierlijke behoeften, en de bevrediging daarvan wordt
hem door zijn natuur met ijzeren hand gedicteerd. Voelt hij in zichzelf
een onweerstaanbare drang waartegen alle geestelijke
bezwaren niet bestand zijn, dan is het een noodzakelijke plicht van de geest,
het vlees zijn natuurlijke drift te laten bevredigen om zich daarna in de eigen
geestelijke sfeer weer vrijer te kunnen bewegen.
[9] Wanneer de geest dus aan de dwang
van zijn vlees tegemoet komt, en wel in perioden van aandrang, wanneer hij
darmen en blaas ontlast, wanneer hij spijs en drank tot zich neemt die hem goed
smaken, wanneer hij verder de lastige geslachtsdrift, wanneer die zijn offer
vraagt, ook naar mogelijkheid bevredigt om daarna weer enkele uren door hem met
rust te worden gelaten, zeg dan eens of dat wel ooit als zonde kan worden
aangerekend? En vooral hier waar wij beiden hopelijk voor eeuwig van zulke
grove natuurdriften verschoond blijven. Want zonder lichaam zouden we door het
lichaam te dienen toch zeer zeker met een verdraaid slechte zaak bezig zijn?
[10] Laten we dus maar over wat anders
praten en al die voorbije natuurlijke dingen laten voor wat ze zijn! Laten we
het bijvoorbeeld eens hebben over de sterrenhemel! Dat zal me meer verheffen
dan het oprakelen van al mijn voormalige natuurlijke uitspattingen!
[11] Kijk, zeer gewaardeerde vriend en
God en alles wat je ten opzichte van mij maar wilt zijn: ik kan me weliswaar
over mijn tegenwoordige toestand helemaal niet beklagen. Ik ben niet dorstig,
of hongerig; mijn gehele wezen wordt door geen pijn geplaagd en aan jouw
gezelschap heb ik genoeg voor alle eeuwigheid. Maar, als we voor onze wederzijdse
debatten een wat beter plekje zouden kunnen vinden, zou dat werkelijk niet
slecht zijn! Want hier ziet het er toch wel een beetje te ijl uit, ja, je zou
zelfs kunnen zeggen dat het helemaal op niets lijkt! Behalve deze kleine berg
waarop we nu al geruime tijd samen staan, is er geen enkel wezen te ontdekken.
Konden we maar ergens een grasveldje met bijvoorbeeld een eenvoudig landhuisje
ontdekken en in bezit nemen, dan zouden we onze uiterst interessante debatten
in een veel betere sfeer kunnen vervolgen!
[12] Belangrijke informatie over zonnen en verschillende
andere hemellichamen zou bijzonder interessant zijn! Maar vooral niets meer
over de aardse levensomstandigheden die gelukkig voorbij zijn! Want die zouden
me met de grootste tegenzin vervullen, zodat ik tenslotte helemaal niet meer in
staat zou zijn, om zelfs met jou nog over iets te spreken! Zou het je dan ook
mogelijk zijn voor ons beiden zo'n plekje op te sporen, dan zou ik je zeer
dringend willen verzoeken daarvoor je zorg en wijsheid aan te wenden!'
37
Zelfs engelvorsten hebben deemoed
nodig voor hun geestelijke vooruitgang
Beken deemoedige schuld, omwille van
je welzijn
[1] Ik zeg: 'Beste vriend en broeder! Dat
is nu helaas niet mogelijk. Hier in de wereld van de geesten kan alleen datgene
in werkelijkheid zichtbaar worden wat een mensenziel in haar hart mee hier
naartoe brengt. Is het hart echter geestelijk helemaal leeg, zoals helaas bij
jou ondanks dat je er tegen protesteert, dan kan daar ook niet het kleinste
grasveldje uit te voorschijn komen.
[2] Je zei ook dat Ik beter wat kon
vertellen over de sterrenhemel, dan je je aardse fouten voor te houden. Dat wil
Ik graag geloven. Iedere ziel wordt vanaf het oerbegin van haar bestaan liever
geprezen dan berispt, ook al is daar nog zo veel reden voor.
[3] Maar geloof Me, iedere lof, ook al
is die verdiend, is gif voor de ziel en dus ook schadelijk voor de geest. Zou
Ik je vijandig gezind zijn, dan zou Ik je loven, om je daardoor te gronde te
richten. Maar omdat Ik beslist je grootste vriend ben, moet Ik alleen al daarom
eerlijk met je praten. Want een schandelijke vleier is voor iedereen een
gevaarlijke vijand, omdat hij onder het mom van vriendschap gewoonlijk een
verscheurende wolf verbergt. Ik zeg je, je kunt jezelf niets ergers aandoen dan
jezelf lof toe te zwaaien en je te verheugen over je eigen voortreffelijkheid.
Want daardoor geef je jezelf een doodsteek in je eigen hart.
[4] Ik heb daarom ook al mijn leerlingen
ernstig opgedragen zich zelfs dan niet te laten prijzen als ze alles gedaan
hadden, wat God maar van hen verlangde. Ook dan moesten ze steeds heel ernstig
staande houden dat ze niets anders dan nutteloze knechten waren.
[5] Waarom verlangde Ik dat van mijn
leerlingen? Omdat alleen Ik maar al te duidelijk zie wat de ziel moet doen om
door het vrijmaken van haar geest zichzelf waarlijk vrij te maken. In de hele
oneindigheid bestaat er maar één enkel werkzaam middel om dit doel te bereiken
en dat heet 'deemoed van het hart', in de totale betekenis van het woord!
[6] De echte, volmaakte deemoed, die
werkelijk nut heeft voor de ziel, sluit zelfs de zwakste en bescheidenste
zelfverheerlijking uit, omdat daardoor de eigenliefde, die een zich-afwenden
van de Godheid is, voedsel krijgt, voedsel waaraan de geest ten onder gaat, wat
de echte dood van de ziel is.
[7] Wanneer Ik je nu ook nog zou
prijzen, ofschoon al je aardse doen en laten goed beschouwd slechts Mijn
terechte afkeuring verdient, en er in jou bovendien nog een sterk verlangen
naar lofprijzingen aanwezig is, waardoor je Mij op zijn minst zover zou willen
brengen dat Ik jouw wijsheid zou waarderen en een groot respect zou krijgen
voor de scherpte van je verstand, wat zou er dan van jou terecht komen?
[8] Neem nu echter eens aan dat het
mogelijk zou zijn zoiets bij Mij te bewerkstelligen: wat zou dat voor jou tot
gevolg hebben? Niets anders dan dat Ik als overwonnene voor jou zou moeten
wijken, omdat jouw grotere kracht Mij zou onderwerpen, wat in de geestenwereld
zo veel wil zeggen als zijn tegenstander opslokken, zodat hij niet meer
zichtbaar aanwezig is. Het gevolg daarvan zou zijn, dat je weer helemaal alleen
zou staan, en het dan wel uiterst moeilijk zou worden om ooit weer gezelschap
te krijgen. Want wanneer Ik iemand zou verlaten, dan zou die ook voor eeuwig
verlaten zijn, en dan zou de dood zijn ziel eeuwig ten deel vallen.
[9] Zoiets is echter absoluut
onmogelijk. Zelfs de grootste wijze van alle sterren moet tot in de meest
innerlijke vezel van zijn leven voor Mijn wijsheid buigen. En dat is heilzaam,
zelfs voor de diepzinnigste engelengeest. Want ook de grootste engelen moeten
deemoedig zijn, willen ze volkomen zalig zijn, ofschoon de glans van hun
wijsheid iedere zon tot een donkere klomp maakt wanneer deze in de sfeer van
hun licht komt.
[10] Hoeveel noodzakelijker is dus
voor jou een echte verdeemoediging; jij, die nog een gemis hebt aan
alles wat je ook maar met een sprankje werkelijk bestaan zou kunnen vervullen.
Beoordeel daarom in het vervolg alles wat Ik je voorhoud nauwkeuriger en word
daarover niet boos, maar beken je schuld tegenover Mij en verdeemoedig jezelf.
Dan zul je in ogenblikken verder komen dan anders in duizenden jaren!
[11] Denk daar goed over na en zeg Me
precies wat je zult doen. Ik zal Me van nu af aan daarnaar richten.'
38
Tuchtig mij, maar verlaat mij niet
[1] Robert zegt: 'Vriend, je woorden
klinken heel ernstig. Je schijnt het heel serieus met me voor te hebben, waarvoor
ik je uit het diepst van mijn hart dankbaar moet zijn. Maar hoe je mij als nog
veel te weinig verdeemoedigd kunt beschouwen, is mij totaal onbegrijpelijk. Ben
ik dan niet al van af mijn ellendige geboorte door alle mogelijke tegenslagen
tot het uiterste vernederd?
[2] Toen ik mij mettertijd, ondanks
alle belemmering enigszins uit het stof omhoog gewerkt had, braken er onlusten
uit in mijn staat. Zie, ik bedwong ze door mijn rechtschapen wil en verstand,
zonder mij daarvoor door de overheid te laten bevorderen. Toen daarop heel
Europa opstandig werd, werd ik als gedeputeerde van mijn staat naar Frankfurt
gezonden en ik vertegenwoordigde daar mijn staat naar beste vermogen, geleid
door mijn bewust goede wil. Heus, het was in de verste verte nooit mijn
bedoeling iemand schade te berokkenen, maar alleen slechts te helpen, en wel op
de manier zoals ik het voor de volkeren, volgens mijn toenmalige overtuiging,
voor nuttig hield. Of het hun werkelijk voordeel zou hebben gebracht als mijn
projecten zouden zijn verwezenlijkt, is een andere kwestie. Maar toentertijd
kon ik onmogelijk anders handelen dan zoals ik het naar kennis en geweten goed
en billijk achtte. En ik ben van oordeel, dat ieder woord en iedere handeling
voortkomend uit een rechtschapen gemoed, door God en iedereen als juist wordt
erkend. Want ik geloof dat ook God slechts naar de wil en niet naar het
resultaat kijkt, dat toch altijd in handen van de goddelijke macht ligt.
[3] Toen in Oostenrijk grote onlusten
uitbraken, dacht ik er aan hoe het mij in mijn staat gelukt was een
volksopstand tegen de koning te bedwingen. Ik dacht toen, dat me dat in
Oostenrijk ook wel zou lukken! Ik nam dus het besluit mij daarheen te spoeden.
[4] Daar trof ik echter een heel
andere situatie aan. Het volk was neerslachtig en klaagde luid over de ontrouw
van zijn bestuurders. De slechtheid en grote geldzucht was bij alle heersers,
aristocraten, kooplui, goud- en zilverjoden, van hun gezicht af te lezen. Het
arme volk werd alleen maar uitgemaakt voor laag en gemeen gepeupel. Een ieder
die het arme, geestelijk en lichamelijk verdrukte volk met goed en bloed en met
raad en daad wilde helpen, werd als volksopruier en muiter opgepakt en zonder
pardon om het leven gebracht; een' eer' die ook mij heel smadelijk te beurt viel.
Wanneer men als doorgaans gezien en achtenswaardig man als een ordinaire
misdadiger naar de plaats van terechtstelling wordt gesleept en daar als een
gevaarlijk beest wordt doodgeschoten, dan geloof ik toch, voor iedere eer die
iemand ooit ergens ten deel zou kunnen vallen, voldoende te zijn vernederd.
[5] Of is dat voor jou ook nog te
weinig deemoed? Moet ik soms nog meer vernederd worden? Ik vind vooral in mijn
huidige situatie, dat zoiets totaal onmogelijk is. Want ellendiger te zijn dan
ik nu ben, zal zeker nauwelijks een wezen, waar dan ook, beschoren zijn!
[6] Ik heb niets anders dan jou
alleen, mijn allerbeste vriend. Jij bent mijn alles: mijn troost, mijn grootste
rijkdom, mijn enige schadeloosstelling voor al mijn aardse lijden en
vernederingen! Maar, in plaats van me te troosten, roep jij door jouw uiterst
wijze spreken bij mij ook nog een heleboel nieuwe, pijnlijke twijfels op, die
mijn diepe ellende alleen maar kunnen vergroten, maar nooit kunnen verminderen.
0, beste vriend, dat is een beetje hard van je!
[7] Het kan best zijn dat je de beste
bedoelingen met me hebt. En als het me mogelijk is te doen wat je me aanraadt,
dan kan dat ook wellicht mijn grootste geluk zijn. Maar bedenk daarbij wel, dat
ik een ellendig en allerongelukkigst wezen ben, dat het volledig ontbreekt aan
alles wat het gemoed zou kunnen opbeuren. Daarom zou je je zeer wijze lessen
tenminste zo kunnen brengen, dat ze mij niet te veel angst aanjagen!
[8]
Ik wil me voortaan niet meer met ook maar de geringste gedachte loven. Al mijn
handelingen zullen voor eeuwig met het stempel van slechtheid en
verachtelijkheid gebrandmerkt blijven. Graag wil ik voor jou, als je dat
verlangt, het minste en geringste waardeloze wezen van de hele oneindigheid
zijn.
[9] Als jij me maar niet verlaat; maak
me daardoor niet totaal ongelukkig. Dreig me niet meer met weggaan, maar sterk
mij met de verzekering, dat je me nooit zult verlaten. Dan geef ik jou de
heilige verzekering, dat ik alles zal doen wat je maar van me verlangt!
[10] Heb ik op aarde, hoe dan ook,
gezondigd, tuchtig mij daar dan voor en verneder mij zo diep als maar mogelijk
is. Ik zal desondanks nooit ophouden jou lief te hebben. Maar praat me niet
meer over verlaten! Want dat zou het verschrikkelijkste zijn wat je me zou
kunnen aandoen!'
39
Wending ten goede bij Robert
Tekstverklaring over Johannes de doper
In Robert breekt de dag van het eeuwig
verlichtend inzicht aan
[1] Ik zeg: 'Welnu, beste vriend en
broeder, dat zal Ik ook niet doen! Wij blijven wel bij elkaar. Maar op de
manier zoals nu zou dat op den duur zeker niet gemakkelijk te realiseren zijn,
want daarmee zou je weinig geholpen zijn.
[2] Ik ontdek nu echter werkelijk een
goede ommekeer in jou en kan je daarom verzekeren, dat het al heel vlug beter
met je zal gaan. Alleen moet je datgene wat Ik je nu bekend ga maken nauwkeurig
volgens Mijn voorschrift opvatten en daarnaar handelen met je hart, dan zul je
meteen helderder beginnen te zien. En je zult over het wezen van veel dingen
waarover je nu nog in het duister verkeert, helderheid en duidelijkheid
verkrijgen.
[3] Kijk,
in het evangelie staat, waar sprake is van Johannes de Doper, o.a.: Ik ben
slechts de stem van een roepende in de woestijn en bereid de weg des Heren. Ik
ben niet waardig de schoenriemen los te maken van Hem die na mij komt. Ik doop
slechts met water; Hij zal echter dopen met de geest van de waarheid, met de
Geest Gods voor het eeuwige leven! Deze meest verhevene die na mij komt, zal
groter worden onder u en in u; maar ik, Johannes, zal minder worden! Wat denk
jij wel, wat deze grootste van alle profeten daarmee heeft willen zeggen?'
[4] Robert zegt: 'Ja, mijn beste
vriend! Als ik dat zou begrijpen, dan zou ik werkelijk nooit op deze treurige
plek, waarop ik nu sta, terecht gekomen zijn.
[5] Deze teksten, die ik nooit
begrepen heb, waren er het meest schuld aan, dat ik aan jouw Godheid begon te
twijfelen, wat dan ook de voornaamste reden was waarom ik nieuw-katholiek werd.
[6] Verklaar me daarom toch deze hoogst
mystiek klinkende teksten. Want uit mezelf zou ik de eigenlijke betekenis
daarvan, evenals van veel andere teksten, nooit te weten komen.'
[7] Ik zeg: 'Welnu, luister dan!
Johannes de Doper is binnen het lichaam van de kerk datgene, wat bij ieder mens
het uiterlijke, wereldse verstand is. En het verstand van ieder mens zou moeten
zijn als dat van Johannes. Zoals Johannes voor Mij de weg heeft bereid, zo zal
ook een goed uiterlijk verstand de weg naar het verstand van het hart
vrijmaken; het verstand van het hart, dat gelijk is aan Mijzelf. Want Ikzelf
neem dit verstand van het hart uit mijn Geest en leg het als een goede zaaier
in de bodem van het hart; dat is de echte liefde, die door deemoed en
zachtmoedigheid heel goed wordt gevoed.
[8] Johannes is een roepstem in de
woestijn en dat moet een goed uiterlijk verstand ook zijn. Want de wereld
waaruit het verstand zijn eerste indrukken opdoet, is een woestijn. En wel,
omdat anders geen mens van de Godheid volledig losgemaakt en de vrije keuze
gelaten zou kunnen worden. En dus is het uiterlijke verstand, dat deels uit
deze woestijn, deels echter ook aan indirecte of directe openbaringen uit de
hemelen, zijn indrukken, ideeën en beoordelingen ontleent, juist door de opname
van de geopenbaarde waarheden ook de 'stem van een roepende in de woestijn', en
bereidt door het geloof de weg naar het begrijpen met het hart.
[9] Dit uiterlijke verstand doopt dus de ziel met het
water van de deemoed en van de bereidwillige gehoorzaamheid. Het verstand van
het hart echter, waarin de eeuwige Geest uit God woont, moet door het wekken
van deze Geest noodzakelijkerwijs juist met deze Geest dopen, omdat de Geest
uit God, het ware licht, de volste waarheid, de liefde en daardoor het eeuwige
leven zelf is.
[10] Het is dus vanzelfsprekend dat
het uiterlijke verstand beslist moet afnemen, ja uiteindelijk zelfs moet worden
gevangen genomen en onthoofd, wanneer het ware verstand van het hart, dat
gelijk is aan Mijzelf, in ieder mens toeneemt en uitgroeit tot de heerlijkste
boom des levens, waarin volkomen kennis ligt. Dat dus het uiterlijke verstand
het werkelijk niet waard is om de schoenriemen van het verstand van het hart
los te maken, zal toch even duidelijk zijn als dat het licht van een nachtlamp
aanzienlijk minder is dan het licht van de zon op het lichtst van de dag.
[11] Ik wil nu niets meer over je
aardse daden zeggen, of ze goed of niet goed waren. Want ze kwamen allemaal
voort uit je uiterlijke verstand, waarin de stem van de roepende helemaal niet
kon doordringen, omdat het al te grote rumoer van de woestijn, de
'Johannes-loze' wereld, de ware Johannes, dat is Mijn geopenbaarde leer,
overstemmen moest. Want wanneer over een woestijn sterke orkanen razen en
donders rollen, dan gaat de stem van de roepende maar al te gemakkelijk
verloren. Het gericht en de dood vieren dan ongestoord hun oogstfeest.
[12] Maar dan kom Ik ook daarheen om
te redden wat nog te redden valt. Weliswaar niet over een weg die door Johannes
werd voorbereid, maar als een bliksem die van horizon tot horizon oplicht, net
zoals nu bij jou het geval is. Wie het licht van deze bliksem aanvaardt, die
wordt gered. Wie dit licht echter niet aanvaardt, die gaat ten onder, d.w.z.
hij begeeft zich op een weg waarop het heel moeilijk zal zijn het hem door God
gestelde doel te bereiken.
[13] Jij echter hebt het licht van de
bliksem goed vastgegrepen. Daarom kwam de Redder Zelf ook naar je toe en leidt
je nu langs de goede weg. Maar je moet de Redder nu gewillig volgen en Hem door
je uiterlijke verstand geen hindernissen in de weg leggen, anders vertraag je
zelf het bereiken van het doel.
[14] Wat ben je nu van plan te doen na
Mijn uitleg van die teksten, die volgens je bekentenis Diegene voor jou
verborgen, die je het duidelijkst had moeten waarnemen?'
[15] Robert zegt nadenkelijk: 'O vriend! Ja, oneindig
veel meer dan alleen maar een vriend! Nu pas begint het in mij opeens geweldig
te dagen! O Heer, Heer! Hoe kunt U bij mij vertoeven? Want ik ben toch een
zondaar!
[16] Wat hield mijn blik toch
gevangen, dat ik U niet herkende? Wel zei me mijn sterke liefde tot U, dat U
meer moest zijn dan waarvoor mijn armzalige verstand U hield. Maar een duivel
of wie dan ook, schoof steeds een sluier voor mijn ogen. Maar nu zie ik de
eindeloze kloof tussen mij en U! Nu kan ik niets anders zeggen dan: 0, mijn
grote Heer en God! Wees mij genadig en ontferm U over mij, arme, dwaze zondaar,
die ik voor U ben!'
40
Nieuw leven uit de Goddelijke Geest
begint
Aankondiging van een nieuwe
vrijheidsproef op een hoger erkenningsniveau
[1] Ik zeg: 'Beste broeder en vriend!
Ik zeg je: jouw zonden zijn je vergeven, omdat je je zo verdeemoedigd hebt dat
je de waarde van je uiterlijke verstand totaal opgaf en in plaats daarvan het
verstand van je hart aannam. Daarom zullen van nu af aan al jouw aardse
gebreken niet meer ter sprake komen!
[2] Je bent nu een heel nieuwe
levensfase begonnen, waarin je nogmaals een vrijheidsproef moet doormaken.
Daardoor word je de gelegenheid geboden je oude aardse mens helemaal af te
leggen en in plaats daarvan de innerlijke mens uit Mij volledig te voorschijn
te laten komen.
[3] Tot nu toe was je zonder
gezelschap en had je ook geen vaste grond om je voeten op te zetten. De schrale
grond hier komt precies overeen met de door jou aangenomen leerstellingen, die
je als nieuw-katholiek aan Mijn evangelie hebt ontleend. En Ikzelf kwam je
precies zo tegemoet als jij je Mij op aarde, met behulp van je verstand, in je
hart had voorgesteld: namelijk alleen maar als een zeer wijze leraar uit het
verleden. Zo echter kon Ik natuurlijk niet blijven, maar Ik moest je
door allerlei leringen zover brengen, dat je Me uiteindelijk uit jezelf moest
zien als datgene, wat Ik eeuwig al ben en ook eeuwig zal blijven!
[4] Maar dit inzicht alleen is nog lang niet genoeg. Je
moet om het ware hemelrijk te verkrijgen, dit inzicht ook verlevendigen met de
ware liefde tot de naaste en daardoor met alle liefde tot Mij!
[5] Daarom zal Ik je nu naar een
plaats brengen waar het je aan gevarieerd gezelschap beslist niet zal
ontbreken. Je zult een aanzienlijk stuk grond krijgen met een groot en goed
ingericht woonhuis, en wel aan een hoofdweg in een heel bekoorlijke omgeving.
Ook wordt er gezorgd voor een aanzienlijke staf personeel, die je op je
geringste wenk zal gehoorzamen.
[6] Veel reizigers komende van de
aarde in deze geestelijke wereld zullen aan jouw huis voorbijtrekken en bij jou
aankloppen. Daar zullen vrienden en vijanden bij zijn. Maar zorg er voor, dat
je ze allemaal met oprechte liefde ontvangt en hun geeft wat ze nodig hebben,
omdat ze allemaal Mijn kinderen, en dus ook jouw broeders zijn. Dan zul je al
datgene veelvoudig weer goed maken, wat je op aarde weliswaar niet door je wil
maar alleen door je geestelijke onverstand hebt bedorven. Ikzelf zal dan weer
naar je toe komen en zal dan tegen je zeggen: Omdat je deze kleine huishouding
goed beheerd hebt, zul je nu voor een grotere taak gesteld worden!
[7] Neem je bovenal in acht voor woede
en wraakzucht, alsook voor onzuivere liefde, waarvoor het je aan gelegenheden
niet zal ontbreken. Dan zal je nieuwe levensopgave zeer binnenkort volbracht
zijn en je ware, eeuwige levensgeluk zal vanaf dat moment pas beginnen te
stralen.
[8] Wees ook op je hoede voor
nieuwsgierigheid! Want die maakt geen enkele geest beter en lichter, maar al te
gemakkelijk alleen maar slechter en duisterder. Mochten je krachten te kort
schieten, draag dan alles aan Mij op, en je zult dan spoedig voldoende hulp
krijgen.
[9] Nu weet je alles. Zeg Me daarom
nu, of je met Mijn voorstel tevreden bent? Waarna we ons dan ook meteen op die
bepaalde plaats zullen bevinden!'
41
Robert: 'Uw wil is mijn leven'! - De Heer: 'liefde voor liefde!'
[1] Robert zegt: '0 Heer, U bent nu
voor eeuwig mijn enige liefde! Ik vind alles onuitsprekelijk goed, wat U ook
maar met mij, arme zondaar, van plan bent te doen. Ik kan alles slechts zien
als Uw onmetelijke genade en erbarming! Wat ben ik dan wel voor U? Wat is het
stof vergeleken bij Hem, die de eindeloze ruimte uit eigen kracht heeft
geschapen en met talloze wonderwerken van Zijn eeuwige liefde en wijsheid heeft
vervuld. Uw heilige wil is mijn leven! Hoe zou ik daarom onrechtvaardig kunnen
vinden, wat U voor mij beslist? 0, Heer, Uw naam worde geheiligd en laat Uw wil
mijn leven zijn!
[2]
Wat in mijn vermogen ligt, zal ik met een vreugdevol hart doen! Want U, mijn
God en enige liefde, hebt het me toch zelf geboden. Waarom zou mij dat niet
boven alles heilig, en in mijn liefde voor U welkom zijn?
[3]
Alleen dat U mij zichtbaar weer wilt verlaten, zal mij zeker heel pijnlijk
zijn. Maar ook dat is Uw heilige wil.En die zal U weer bij mij terugbrengen
wanneer mijn hart U eens waardiger zal zijn dan nu, nu het voor Uw heiligheid
bijna zou kunnen vergaan van terechte schande! Hoe kon het zo lang zo
onbegrijpelijk blind en afgestompt zijn, dat het U niet bij de eerste oogopslag
herkende en U zelfs op een weerbarstige manier tegemoet trad!
[4] O Heer! Mijn grote dwaasheid verlamt nu mijn altijd
dwaze tong, zodat ik nauwelijks in staat ben nog langer met u, O
Allerheiligste, te kunnen spreken. Breng Uw wil daarom maar zo vlug mogelijk
ten uitvoer!'
[5] Ik zeg: 'Wel, wel, mijn geliefde broeder...!'
[6] Robert echter zegt snel: 'O Heer! Noem mij 'stof en
'niets', maar niet 'broeder'! Want hoe kan het niets een broeder voor U zijn?
[7] Ik zeg: 'Ik zal wel het beste
weten of en hoe jij voor Mij ook een echte broeder bent. Maak je daar nu maar
niet zo druk over! Ik zie zojuist iets in je hart, dat zich nu plotseling
gevormd heeft! En daarom zullen we beiden bij jouw komende levensvrijheidsproef
niet zo ver van elkaar af staan als jij het je voorstelt. Want wanneer iemand
door zo’n liefde begint op te bloeien, zoals dat nu bij jou plotseling het
geval is, zal zijn weg in het vervolg met heel weinig stenen des aanstoots
bezaaid zijn.
[8] Kijk, mijn beste Robert, al je zonden zijn verdwenen.
En Ik heb je onbeschrijflijk lief, omdat ook jij Mij nu zo begint lief te
hebben! Hoe zou Ik je dan kunnen verlaten? 0 nee! Wees maar niet bang!
[9] Omdat je Mij zo lief hebt zal Ik
je niet verlaten, maar Ik zal met je in jouw huis trekken en met je
samenwerken! En daarom zal Ik je ook veel kwijtschelden van datgene wat je
anders nog zou moeten doormaken! Want hem, die veel liefde heeft, zal ook veel
worden vergeven!
[10] Je zult wel alles doormaken wat
Ik je eerder heb toegezegd, maar aan Mijn zijde! Zeg Me nu eens, geliefde
broeder, of dit voorstel je beter bevalt dan het vorige?'
42
Een ware broeder. De gelijkenis van
het schijfschieten
Alles wordt bepaald door de liefde tot
de Heer
[1] 'O Heer', zegt Robert na een
poosje, 'als U mij, een zondaar voor U, toch maar niet 'broeder' zou willen
noemen! Want zo'n enorm grote genade ben ik toch eeuwig niet waard!'
[2] Ik zeg: 'Laat dat verder maar
rusten! Nu leeft immers Mijn evenbeeld in jou. Door jouw liefde tot Mij ben je
immers in Mij zoals Ik in jou ben, en daarom zijn we één in de liefde. En zie,
deze eenheid vormt een echte broeder. Ook al staan we ieder volkomen op
onszelf, dan staat dat toch de innigste verbroedering niet in de weg, die toch
een echte éénwording door de liefde is. Want er bestaat maar één ware liefde en
één waarachtige goedheid, en deze zijn identiek en dus één in alle engelen en
andere zalige geesten, en volkomen gelijk aan Mijn liefde en het goede uit
haar. En zie, deze volledige gelijkheid heet waarlijk 'een broeder'!
[3] En zo ben je voor Mij, omdat je
Mij nu waarachtig liefhebt, ook een echte broeder. Zoals Ik eens op aarde allen
die Mij daadwerkelijk navolgden, broeders noemde; niet uit een soort
vriendelijke hoffelijkheid, maar volledig naar waarheid. Maak je dus in het
vervolg geen zorgen meer als Ik je broeder noem, want nu weet je ook waarom!
[4] Maar zeg Me nu eens of dit tweede voorstel je liever
is dan het eerste?'
[5] Robert zegt: 'O Heer! Allerbeste, heilige
Vader van alle mensen en engelen, daar valt niets meer over te zeggen; iedere
vergelijking valt vanzelf weg. Want wat U bepaalt, is steeds het allerbeste,
omdat U, als de eindeloze goedheid, het zo hebt bepaald. Dat het tweede
voorstel me duidelijk liever moet zijn dan het eerste, is vanzelfsprekend. Want
om U, liefdevolste Vader, al is het maar schijnbaar, te moeten missen, kan toch
zeker geen wezen dat U zo onbeschrijfelijk liefheeft als ik, even aangenaam
zijn als wanneer hij U als zijn alles ook persoonlijk zichtbaar naast zich
heeft!
[6] Maar daar U zo eindeloos
barmhartig bent, vraag ik U uit het diepst van mijn hart ook om me genadig te
willen aangeven wat ik dan moet doen, zodat ik Uw liefde tenminste iets
waardiger mag zijn dan ik jammer genoeg tot nu toe ben geweest!'
[7] Ik zeg: 'Geliefde broeder! Je hebt op aarde toch
meermalen een spel gezien dat 'schijf- of prijsschieten' heette? Je zegt bij
jezelf: 'O ja, ik heb vaak zelf mee geschoten en zelfs soms een prijs
gewonnen!' Goed, zeg Me dan eens, hoe en waarom heb je die prijs dan gewonnen?
Allen die met schieten een prijs wilden winnen, moesten toch een zelfde som
inleggen en toch won jij de prijs!
[8] Je zegt nu bij jezelf: 'Omdat ik
gelukkigerwijs het middelpunt van de schijf geraakt heb! Degene die de prijs
uitreikte, had daar goed beschouwd geen voordeel van, maar hij had er toch,
evenals ik, groot plezier in dat ik in de roos schoot'.
[9] Ik zeg verder tot Robert: 'Zie, zo gaat het ook bij
Mij; Ik ben een eeuwige prijs uitdeler voor al Mijn schepselen en in het
bijzonder voor de uit hen voortkomende kinderen. De schietschijf is Mijn
Vaderhart, de schutters zijn Mijn kinderen. Hun schietgeweren zijn hun eigen
harten en de prijs ben Ikzelf weer en het meest volkomen eeuwige leven met en uit
Mij!
[10] Wat moeten de kinderen derhalve
doen om de prijs die Ik voor hen bestemd heb te winnen? Kijk, niets anders dan
hun harten met scherp te laden en daarmee op het centrum van Mijn hart te
schieten. En wanneer ze dat raken, hebben ze ook reeds de prijs van hun leven
binnen. En bij Mij gaat dat des te gemakkelijker, omdat Ik helemaal geen inzet
nodig heb, daar Ik iedereen toesta helemaal gratis te schieten.
[11] Zoals jij op aarde soms de beste
schutter was, is het jou ook hier gelukt het centrum van Mijn hart met het
jouwe te treffen. En zodoende heb je nu ook al alles wat Ik van je verlang,
namelijk de ware liefde. Die alleen maakt je Mijn wederliefde waardig, omdat
zij alleen door Mij wordt erkend als werkelijke verdienste. Waarom zouden er
nog andere verdiensten voor Mijn genade nodig zijn? Want wanneer Ik met jou
tevreden ben, dan zou Ik wel eens willen weten wat jij verder nog zou kunnen
doen dat nog waardiger voor mij zou kunnen zijn.
[12] Hoe je echter Mijn liefde in jou
ook zult moeten mededelen aan anderen van je medebroeders van verschillende
aard, moet je je in je toekomstige positie eerst eigen maken, hetgeen je echter
niet als een grotere verdienste zal worden aangerekend. Want de grotere
vervolmaking van je wezen valt je alleen ten deel, opdat je zelf des te
zaliger zult kunnen worden, dus alleen maar als voordeel voor jezelf! Maar van
een waardiger worden voor Mijn genade kan geen sprake meer zijn, omdat je
onmogelijk meer kunt doen dan Mij boven alles liefhebben, hetgeen het enige is dat
Ik van jou en van ieder ander verlang.
[13] Maak je dus helemaal geen zorgen
over grotere verdiensten, die Ik nimmer nodig heb. En let nu op, wat er zich
voor je ogen zal gaan afspelen!
[14] Kijk, we bevinden ons nu nog op
onze armzalige kleine wereld en je ontwaart nog niets buiten deze wereld, die
ons slechts een beperkte standplaats biedt. Jij was van mening dat deze wereld
zo'n kleine, beginnende komeet was, waaruit over triljoenen aardjaren zich
eventueel een planeet zou kunnen vormen. Hij zou ontstaan op grond van de
aantrekkingskracht van Mijn wezen, waardoor atomen uit de eindeloze ether zich
rondom Mij zouden verzamelen. Maar dat is niet zo:
[15] Deze kleine, uiterst kale en
schamele wereld komt uit jou voort en komt volledig overeen met jouw tot nu toe
aanwezige innerlijke toestand, waarin en waarop Ik uiteraard het allerbeste
ben. Zoals deze wereld, en zoals je Mij in het begin op haar waarnam, was de
toestand van jouw innerlijk: de grond klein en zwak en Ik op deze grond slechts
puur als mens!
[16] Nu echter, nu je hart Mij heeft
herkend en in alle liefde tot Mij is ontbrand, zal uit deze kleine en erg
povere wereld zo dadelijk een grotere, vastere en rijkere ontstaan.
[17] Ik handhaaf alleen nog de innerlijke
afscherming in je, zodat het sterke licht van je geest nog niet in je ziel kan
binnenstromen. Maar als Ik nu dit scherm binnen in je zal stukscheuren, zoals
eens de voorhang in de tempel, waardoor het allerheiligste werd vrijgegeven,
dan zul je meteen een heel andere wereld aanschouwen en je buitengewoon verbazen.
Dus nu goed opgelet!'
43
Roberts nieuwe, heerlijke wereld
Woorden van verwondering, dank en
innige liefde
'Deze wereld komt uit jou!' Gelijkenis
met het verwekken van kinderen
[1] Robert kijkt nu uiterst oplettend
om zich heen om ergens een betere en grotere wereld te ontdekken. Toch wil er
niet zo vlug een te voorschijn komen als hij na Mijn woorden had verwacht. Hij
spant zijn ogen in en kijkt naar boven of niet uit de hemelen, volgens zijn
idee, die beloofde nieuwe, betere wereld neer zou kunnen dalen? Maar ook
daarvandaan komt niets.
[2] Na een poos van vergeefs wachten
wendt Robert zich weer tot Mij: 'Verheven, eeuwige Meester en Schepper van de
oneindigheid, liefdevolste Vader! Zie, ik kijk bijna mijn ogen uit en er komt
nog steeds geen andere wereld te voorschijn. Er zal hoogstwaarschijnlijk bij
mij nog wel iets niet helemaal in orde zijn. Maar wat, daar kom ik niet achter.
Daarom zou ik U willen vragen mij de oorzaak aan te wijzen!
[3]
O Heer, mocht het U welgevallig zijn, neem dan eindelijk de sluier van mijn
ogen!'
[4]
Ik zeg: 'Welnu, broeder, Ik zeg je: Open je! Wat zeg je nu? Waar kwam dit
landschap vandaan? En hoe bevalt het je?'
[5]
Robert, die van vreugde geen woord kan uitbrengen, kijkt in alle richtingen vol
verbazing om zich heen. Want hij ziet nu duidelijk prachtige velden om zich
heen. Machtige bergketens begrenzen de ver uitgestrekte horizon. Te midden van
de heerlijke velden rijzen voor Roberts verbaasde ogen ook kleine, groene
heuvels op met aardige woonhuisjes aan de voet. Dichtbij staat een groot
gebouw, waaromheen een weelderige tuin zich uitstrekt, rijk aan vruchten en
bloemen. Boven dit heerlijke landschap welft zich een helder blauwe hemel,
waaraan weliswaar nog geen zon te zien is, maar in plaats daarvan des te meer
prachtige sterrengroepen, waarvan de kleinste helderder schittert dan op aarde
Venus met haar sterkste licht. Daardoor wordt het landschap door het licht van
deze vele duizenden sterren bijna helderder verlicht dan de aarde door de
middagzon.
[6] Robert kan maar niet genoeg
krijgen van dit betoverend mooie landschap. Na een poos van kijken en verbazen
valt hij voor Mij op zijn knieën, staart Me een tijdlang liefdedronken aan en
perst dan letterlijk de volgende woorden uit zijn borst:
[7] 'O God, 0 Vader! Almachtige
schepper van nooit vermoede wonderwerken! Waar moet ik, nietig wezen, U
beginnen te prijzen, en waar eindigen met mijn eeuwige lof? Hoe groot moeten Uw
wijsheid en macht zijn, dat het geringste teken van U zo'n schepping kan
voortbrengen?
[8] En toch staat U hier naast mij als
een gewoon mens! Ja, het maakt U nog eindeloos groter, beminnens- en
vererenswaardiger, dat U uiterlijk niet meer schijnt te zijn dan een heel
gewoon mens. Maar als U spreekt en gebiedt, dan stromen talloze werelden,
zonnen, engelen en myriaden andere wezens van nooit vermoede wonderpracht en
heerlijkheid uit Uw mond!
[9] O Heer! Wie kan U ooit bevatten en
wie kan Uw liefde, wijsheid en almacht begrijpen? O mijn God, ik ben alleen
maar een armzalige zondaar en kan niets anders doen dan U liefhebben en nog
eens liefhebben! O verhevenste Jezus, wie op aarde begrijpt, dat nu juist U en
geen enkel ander wezen het hoogste eeuwige godwezen zelf bent!
[10] En U bent hier bij mij als
iemand, die door de wereld veroordeeld werd! 0, allergrootste Liefde! O Heer, o
Vader, o God! En U noemt mij, de door de wereld vervloekte, Uw broeder! Nee! U
bent te groot en Uw liefde is ontzagwekkend! O, wek in mij krachten op, zodat
ik U voor Uw goedertierenheid en minzaamheid kan liefhebben met de gloed van
alle zonnen die de eindeloze ruimte bevat!'
[11] Ik zeg: 'Liefste broeder! Het
verheugt Mijn hart zeer dat je Mij zo prijst in je hart omdat Ik nu de sluier
van je ogen wegnam, en je weer een omgeving ziet die heerlijker is dan de
mooiste op aarde en lichter dan een heldere middag in het beloofde land!
[12] Terecht prijs je Mijn liefde,
wijsheid, macht en de grootheid van Mijn daden. Want waarlijk, al zou je Me
loven met de taal van de engelen, dan zou dat toch nooit voldoende zijn om het
kleinste deel van Mijn goddelijke grootheid en volmaaktheid naar behoren te
prijzen!
[13] Dat je Me echter uit al je
krachten liefhebt, is voor Mij de aangenaamste lof! Want alleen door de liefde
ben Ik als Vader voor die schepselen die Mijn kinderen zijn, bereikbaar; door
de wijsheid echter nooit. Want de wijsheid van al Mijn talloze scharen engelen
en geesten is ten opzichte van Mijn eeuwige wijsheid nauwelijks wat een dauwdruppel
is ten opzichte van de eeuwige etherzee die de oneindige ruimte vult.
[14] Daar je Mij echter lof toezingt
uit liefde, is je lofprijzing dan ook terecht, alhoewel hier niet nodig. Want
alles wat je nu ziet, is eigenlijk jouw werk. Het is ook wel Mijn werk, omdat
jijzelf Mijn werk bent. Maar op zich is dit allemaal jouw werk, zoals op aarde
dat wat je gedaan hebt, jouw werk was.
[15] Wel vraag je je nu af: 'Heer, hoe
is dat nu mogelijk? Als dit mijn werk zou zijn, dan zou ik me er toch bewust
van moeten zijn, hoe ik het voor elkaar heb gekregen om zo'n heerlijkheid en zo
iets groots te scheppen? Ik heb er echter geen flauw idee van!'
[16] Dat is in eerste instantie wel
waar, maar dat is nu niet aan de orde. Je hebt toch op aarde ook kinderen verwekt
die stuk voor stuk eindeloos grotere wonderen zijn dan alles wat je hier ziet.
Was je je er wel van bewust, dat je eenvoudig en domweg door deze verwekking
zulke voor jou volledig onbegrijpelijke wonderen tot stand bracht; en hoe, en
volgens welk vooropgesteld plan?
[17] En toch was jij het en niet Ik,
die met je vrouw zulke wonderen verwekte. Zeker ben Ik ook daar weer de
grondlegger van het grote plan, dat zo geordend is, dat door de verwekkingsdaad
een mens moet ontstaan. Maar desalniettemin moet ook de willekeurige
verwekkingsdaad van de mens er aan te pas komen, wil er een nieuwe mens
gevormd kunnen worden.
[18] Wees daarom niet al te verbaasd
als Ik je zeg: Zie, dat alles is je eigen werk, daarom is ook alles van jou wat
je hier aanschouwt. Er zal nog wel een geestelijke tijd komen, waarin je dit
zult inzien. Laten we nu echter op wat anders overgaan!'
44
Roberts opdracht in zijn nieuwe
woonoord
Eerste gezelschap: de in de strijd
gevallen politieke vrienden
Robert onderricht de gasten
[1] Ik zeg verder: 'Je ziet hier vlak
bij een groot en prachtig woonhuis. Kijk, daar ga je nu wonen. En Ik zal
telkens bij je zijn om je te helpen wanneer je Mij ook maar in je hart zult
roepen; wat echter zoveel zeggen wil als: Ik blijf steeds bij je!
[2] Je zult ook geenszins alleen zijn,
ook al zal Ik Mij op bepaalde momenten zichtbaar van je verwijderen. Want je
zult in dit huis een veel groter gezelschap aantreffen dan je ooit zou
vermoeden. Ook is deze omgeving volop bewoond, zo ver je blik ook maar reikt.
Daarom heb je van nu af aan nooit meer te klagen over gebrek aan gezelschap.
[3] Maar Ik zeg je dat deze
gezelschappen over het algemeen van een zeer radicaal soort zijn. Het wordt dus
je belangrijkste taak al deze radicalen op dezelfde weg te brengen als waarop
Ik jou nu heb gebracht. Zal dit werk je gelukken, dan zul je nog heel andere
wonderbaarlijke zaken gaan ontdekken dan je tot nu toe aan Mijn zijde hebt
gevonden. Want juist daardoor zul je pas echt in je eigen schat- en wonderkamer
binnengaan, waarin zich zaken aan jou zullen openbaren, waarvan je tot nu toe
nog nooit gedroomd hebt!
[4] Voor alles echter moet je er op
letten, dat je Mij aan geen van allen, die je hier spoedig zult tegenkomen,
zult verraden. Want zij kennen Mij geen van allen, omdat het met hun geloof nog
gebrekkiger gesteld is dan het met het jouwe het geval was. Als je Mij
voortijdig aan hen zou verraden, dan zou je hen daardoor veel meer schaden dan
dienen; wees dus voorzichtig!
[5]
Volg Me nu door de tuin! Bij de ingang van het huis zal een groot gezelschap
ons ontvangen.'
[6]
Ik ga nu voorop en Robert volgt Mij vol liefde, eerbied en deemoed.
[7] Als we via de tuin bij een
prachtig gevormde vestibule komen, stromen daaruit massa's mensen van beiderlei
kunne ons tegemoet, luid roepend: 'Hoera, leve onze hooggeprezen Robert Blum,
de grootste volkerenvriend van Europa! Hoera, eerste en grootste Duitser van de
19de eeuw! Wees welkom, grote vriend en dappere aanvoerder tegen de vijanden
van de vrijheid der mensen! Kom temidden van je broeders! Hoe lang hebben we
hier al op jou gewacht, maar je kwam maar niet te voorschijn, ofschoon we heel
goed wisten dat je velen van ons bent voorgegaan. Hoe sterk voelen we het
verlangen om jouwen ons bloed te wreken op die hoogmoedige barbaren die ons uit
pure heerszucht als beesten hebben laten neerschieten. Maar het ontbrak ons aan
een aanvoerder. Nu echter ben jij hier als diegene die met alle wetten van de
natuur en de geestenwereld goed vertrouwd is. Rangschik ons daarom eerst naar
onze bekwaamheden, en breng ons dan naar een plaats waar we bloedig wraak
kunnen nemen! Deze aardse, oppermachtige roofdieren in mensengedaante zullen
wonderen van wraak beleven, die wij aan hen zullen begaan!'
[8] Robert zegt: 'Vrienden! Komt tijd,
komt raad! Vóór alles mijn dank voor jullie hartelijke begroeting en aan God de
Heer alle lof dat Hij mij met jullie allemaal heeft samengebracht! Voorlopig
zeg ik jullie alleen dit: zoals op aarde, heeft ook hier alles zijn tijd nodig.
De appel valt niet van de boom voordat hij rijp is. Waarom zouden we hier
voortijdig extra moeite doen om ons op die tirannen te wreken, die denken dat
ze nu op aarde heer en meester zijn over alle mensen? Laat hun dit armzalige
plezier nog enkele weken of maanden; dan zullen ze vanzelf wel hier naartoe
komen. En hebben we ze eenmaal hier, dan, vrienden, zullen we wel eens een paar
woordjes met ze wisselen! Hopelijk begrijpen jullie wat ik daarmee zeggen wil?'
[9] Allen roepen: 'Ja, ja, wij begrijpen
je! Je bent steeds een bijzonder verstandig man geweest en bent dat zeker ook
nog hier in deze wereld, waarin we nog helemaal niet goed de weg kennen en ook
niet weten hoe we hier gekomen zijn en waar we nu eigenlijk zijn.
[10] Deze omgeving is wel heel mooi,
ja, zo mooi als een echt paradijs. Maar we weten alleen wat ons bij onze
aankomst hier door een paar vriendelijk uitziende mannen is gezegd: 'Dit huis
en alles wat jullie ogen hier kunnen zien, behoort toe aan Robert Blum'. 'Dus
zelfs de sterren aan het firmament?' vroegen we. 'Ja, ook de sterren',
antwoordden de twee mannen. Daarop geboden ze ons, ons zolang hier heel rustig
te gedragen totdat jij als eigenaar van deze heerlijkheid zelf zou komen met
nog een belangrijke, goede vriend. Je zou ons dan zelf, samen met je vriend,
vertellen wat we in deze omgeving beginnen moeten.
[11] Daarom gedroegen we ons dan ook
tot nu toe in jouw huis en in de vertrekken daarvan, heel stil en rustig. Maar
toen we je nu met je vriend zagen aankomen, snelden we je tegemoet en deelden
je meteen onze belangrijkste wens mee.
[12] Wees echter nu zo goed en laat
ons weten wat we moeten doen? Want door een totaal zinloos gepieker wordt zelfs
de mooiste tijd en omgeving vervelend. Kort en goed, onze hoop is gericht op jouw
wijze inzicht en eerlijke solidariteit. Want een Robert Blum zal in het vervolg
niets meer mislukken. Hij leve hoog!'
[13] Robert zegt: 'Dat is best! Het
zal allemaal verlopen zoals jullie het wensen. En het verheugt me buitengewoon,
dat jullie allen je hier niet minder volgzaam tonen dan op aarde, wat jullie
hier dan ook zeker betere resultaten zal opleveren. Maar laat mij nu allereerst
mijn huis binnen gaan, zodat ik het als eigenaar ook eens in ogenschouw kan
nemen.
[14] Voor alles moet ik jullie er
echter op attent maken, dat jullie me van nu af aan geen ovaties zoals 'hij
leve hoog' meer brengen! Dat zou hier pure onzin zijn, omdat we hier een
eeuwig, onverwoestbaar leven gaan leiden, waarop eeuwig geen dood meer zal
volgen. Waarom zouden we elkaar dus een 'hij leve hoog' toeroepen, als we toch
al door Gods goedheid en genade het eigenlijke hoogste leven hebben verkregen?
[15] Laat daarom in het vervolg jullie
roep een andere zijn, en wel: Hoog geloofd, bemind en geprezen zij God de Heer
in Christus Jezus, die wij zuiver voor een mens hielden, maar die nochtans in
eeuwigheid de enige God is, en zodoende de Schepper van de oneindigheid en van
alles wat daarin is!' Wanneer jullie zo roepen, zullen jullie al spoedig alle
reden hebben je over een volmaakt leven te verheugen, terwijl de eerbetuigingen
die je mij brengt, jullie geen haarbreed verder helpen!
[16] Bedenk ook, dat Blum geen dwaas
is en dat hij goede redenen heeft om jullie allen meteen vanaf het begin met
datgene bekend te maken, wat hij op aarde jammer genoeg zelf in hoge mate heeft
betwijfeld! En dat doet Blum hier net als op aarde, als jullie allerbeste en
meest oprechte vriend. Als jullie dit goed overdenken, zal het je hopelijk
gemakkelijk vallen de woorden van jullie vriend aan te nemen. Vrienden, wat ik
jullie zeg, dat kunnen jullie ook geloven, omdat jullie best weten dat ik niets
zo maar aanneem, in het bijzonder in zaken van geloof en religie!'
[17] Allen roepen: 'Ja, ja, wat jij
ons leert, dat nemen we allemaal onvoorwaardelijk aan! Want we weten dat onze
Robert zelfs in de donkerste nacht nog nooit een witte koe voor een zwarte
heeft aangezien. Wat jij ons zegt, is ook beslist waar. Want je hebt ons ook op
aarde in Wenen de waarheid gezegd, en raadde ons aan van het gevecht af te zien,
omdat de vijand te sterk zou zijn en het saamhorigheidsgevoel van de
verdedigers van Wenen te zwak. Maar wij geloofden je niet en zeiden: 'Is Blum
dan nu ook een lafaard geworden?' Toen riep jij met krachtige stem: 'Blum is
zelfs niet bang voor honderdduizend duivels, laat staan voor deze brutale
huurlingen! Dus opnieuw te wapen wie de moed heeft om aan mijn zijde te
sterven!' Toen grepen we naar de wapens en zagen helaas te laat in, dat jij de
waarheid gesproken had!
[18] Nu echter willen we je op je woord
geloven en nooit meer tegenspreken. Blijf maar voor goed onze leidsman en
leraar, want jij hebt meer wijsheid in één vinger, dan wij allen samen hebben!
Ga nu maar ongestoord je huis binnen om het te bezichtigen. Geef ons echter zo
spoedig mogelijk een taak die met onze kracht in overeenstemming is!'
45
Roberts machtige getuigenis van
Christus
Het Weense gezelschap
[1]
Robert zegt: 'Het doet me echt plezier, beste vrienden en dappere
strijdmakkers, dat jullie nu alles zo gewillig aannemen wat ik jullie aanraad!
Ik geef jullie echter ook de verzekering zo waar mijn en ook jullie grootste
Vriend mij altijd moge bijstaan, dat ik jullie nu ook goed overwogen
aanwijzingen zal geven, waardoor jullie stellig het ware geluk zullen bereiken
van het eeuwige onverwoestbare leven, waarin jullie je nu na het afleggen van
je zware lichamen bevinden.
[2] Er zal trouwens nog heel wat nodig
zijn en jullie zullen nog heel wat proeven moeten doorstaan, voordat jullie volledig
rijp zullen zijn voor dat grote doel, dat de heilige, eeuwige Grondlegger van
alle bestaan ons aardse mensen, die Hij tot Zijn kinderen heeft uitverkoren,
gesteld heeft.
[3] Maar houd moed en wees volhardend
en bewaar een ware, volmaakte liefde tot Hem, onze eeuwige, heilige Vader!
Daarmee zullen we alle gebeurtenissen die ons in de war kunnen brengen,
gemakkelijk overwinnen en binnen korte tijd die rijpheid bereiken, waardoor we
Hem in geest en waarheid zullen kunnen naderen.
[4] Broeders! Ik, jullie trouwste
vriend Robert, zeg jullie: Wat ikzelf op aarde niet eens kon vermoeden,
ontvouwt zich hier voor mijn ogen nu zo wonderbaarlijk, dat geen woorden kunnen
beschrijven wat God diegenen bereidt, die Hem liefhebben! Maar alles wat jullie
nu zien, is bij de zee vergeleken nog geen dauwdruppel. Want onuitsprekelijke
dingen wachten ons!
[5] Luister, een wijze op aarde zei
eens in grote vervoering: 'Wat een rijkdom, wat een onuitputtelijke bron van
talloze hemelen is in het kleine hart gelegd van diegene, die op aarde onder
alle dieren rechtop lopend zich mens noemt! Zou deze mens al zijn ideeën door
een goddelijk 'Er zij' kunnen verwezenlijken, wat zou het dan groots zijn om
mens te zijn! En toch is de rijkdom van al deze ideeën en fantasieën van een
mens nauwelijks een flauwe afspiegeling van die eindeloze volheid, diepte en
helderheid, die het inzicht van ieder diep denkend mens in God zal krijgen.'
[6] Wanneer echter deze wijze zich
zulk een verheven idee had gevormd over de mens en een nog verhevener over de
Godheid, hoeveel te meer hebben wij dan nu het recht ons helemaal over te geven
aan deze grote ideeën, omdat we door Gods genade verheven zijn boven het stof
der ontbinding en ons christenen noemen, die geroepen zijn om binnen te gaan in
het grote rijk van God.
[7] Jammer genoeg zijn we nauwelijks
in naam christenen. Velen van ons schaamden zich zelfs christen te heten,
waarvan Rome en onze eigen domheid eigenlijk de grootste schuld dragen. Maar
van nu af aan zal het nooit meer zo zijn. Het zal nu de hoogste eer zijn voor
ons hart, Christus volledig toe te behoren!
[8] Ik zeg jullie: Christus is alles
in alles! Hij is de eeuwige Alfa en Omega, de Eerste en de Laatste, het Begin
en het Einde! Hij alleen is het leven, de waarheid en de weg, voor alle wezens,
mensen, geesten en engelen. In Zijn handen rusten alle hemelen, alle werelden,
en alles wat op en in hen leeft. Door Hem en door Zijn eeuwig woord kunnen we
kinderen worden van Zijn Vaderhart en in Hem alles in alles zijn. Zonder Hem is
er echter eeuwig geen bestaan, geen leven, geen zaligheid! Geloven jullie dat,
beste vrienden?'
[9] Allen roepen: 'Ja, ja, we geloven
het! Al zien we ook nog niet helemaal in wat je ons nu verkondigd hebt, toch
geloven we het onomstotelijk. Want we weten immers dat je ons niets wilt
verkondigen wat je niet zelf duidelijk en met gegronde redenen inziet. Ere zij
God in den hoge, die jou begiftigd heeft met zoveel begrip en inzicht!
[10] Wat je ons nu zo mooi hebt verteld
over Christus, heeft ons allen echt verheugd. Weet je, heimelijk hadden we
steeds erg veel met Hem op. Maar natuurlijk, wanneer de roomse papen Hem maar
al te vaak niets anders lieten doen dan alle mensen die niet naar hun pijpen
dansten regelrecht de hel in te verdoemen, dan moest je je voor deze anders zo
verheven naam werkelijk gaan schamen. Want zo'n toornige en eigenzinnige God
als sommige monniken van de goede Christus Jezus hebben gemaakt, kon toch geen
zinnig mens aanvaarden! Rozenkransen bidden, litanieën, heiligen-gebeden,
geestelijke oefeningen, verering van relikwieën, eindeloos en doelloos
biechten, missen betalen en dergelijke domheden meer, zou Christus van de
mensen verlangen om de hemel te winnen! Broeder, dat kon men in de 19de eeuw
toch niet meer aannemen, zeker niet als men als arme dagloner maar al te vaak
zag hoe deze dienaren Gods aan het altaar, waar ze hun missen opdreunden, zich
door al hun vet nauwelijks nog konden keren.
[11] Maar de Christus waarover jij nu
hebt gesproken, aanvaarden we met de grootste bereidwilligheid, en we zijn vol
vreugde over Hem! Hij kan ook wel God Zelf zijn! Want volgens onze begrippen is
Hij daar goed, wijs en machtig genoeg voor. De echte Christus moet zeker een
heel andere zijn geweest dan de papen van Rome voor geld aan de arme zondaars
hebben verkondigd.
[12] Wat denk je, broeder, en wat
denkt misschien jouw vriend, die ons heel liefdevol voorkomt, maar die tot nu
toe nog niets heeft gezegd _ zullen wij ook eens de genade hebben, de ware
Christus te eniger tijd, al is het maar van veraf, te zien te krijgen? Want we
kunnen niet verlangen dat een Christus, zoals jij Hem hebt verkondigd, zich
vaak zou vertonen aan zulke doodgewone mensen als wij zijn. Als zo iets
mogelijk zou zijn, dan zien we verder van iedere andere zaligheid af!'
[13] Robert zegt: 'Beste vrienden, ik
verzeker jullie: de ware Christus, alhoewel Hij het allerhoogste en heiligste
Goddelijk Wezen Zelf is, is nog steeds dezelfde die Hij als mens op aarde was.
Hij heeft alleen maar oog voor wat op aarde eenvoudig was en geminacht werd, en
diegenen die door de wereldse macht werden vervolgd, zijn Zijn vrienden en
broeders! Maar alles wat de wereld groot en geweldig noemt en waar zij haar
voorkeur aan geeft, is Hem een gruwel!
[14] Daarom, wees blij, mijn geliefde
broeders, jullie zullen de werkelijke Christus niet één keer, maar voor altijd
zien en Hem mateloos en eindeloos liefhebben! Want geloof me op mijn woord:
Christus is jullie nu al meer nabij dan jullie ooit zouden willen geloven! Als
ik zou mogen, dan zou ik jullie hoofden daarheen kunnen draaien waar Hij zich
bevindt, en jullie zouden Hem dan zonder meer aanschouwen. Maar omwille van
jullie heil mag ik dat nog niet doen. Heb daarom nog een tijdje geduld, totdat
jullie wat rijper zijn, dan zal ook dat gebeuren. Zijn jullie daarmee
tevreden?'
[15] Allen roepen: 'Ja, ja, we zijn
allemaal volkomen tevreden! We weten maar al te goed dat we Zijn aanblik nog
lang niet waardig zijn, maar we willen daarom alles doen om ons voor Hem enigszins
waardiger te maken!
[16] Weet je, in Wenen waren we toch
maar een stelletje lomperiken! En daarom kunnen we zoiets onmogelijk te vlug
verlangen. Als de roomse papen in hun hellepreken aan hun toehoorders maar een
honderdste van de waarheid zouden hebben opgedist, dan zouden wij ronduit rijp
zijn voor het centrum van de hel. Wanneer echter Gods genade in Christus groter
is dan de predikers hebben verkondigd, dan mogen ook wij nog wel hoop hebben!
Maar daarvoor is nog veel tijd en geduld nodig, en dus zijn we toch heel
tevreden en danken jou en je vriend voor deze belofte!'
46
Robert doet navraag naar drie aardse
strijdmakkers
Roberts aanmaning tot vreedzaam
vergeven
[1] Robert zegt: 'Ik wist wel dat er met jullie goed te
praten valt. Blijf steeds zoals jullie nu zijn en behoud een gevoelig en
meegaand hart, dan zullen jullie niet veel moeite hebben met het bereiken van
het door God gestelde doel!
[2] Maar nu nog wat anders, beste vrienden: Zeg me eens,
waar zijn onze drie aardse strijdgenoten Messenhauser, Jellinek, en Dr. Becher
toch gebleven? ( Caesar Wensel Messenhauer, Oostenrijks officier en schrijver,
commandant van de Nationale Garde tijdens de oktoberopstand in Wenen in 1848.
Jellinek en Alfred Julius Becher, Weense democraten en strijdmakkers van Robert
Blum tijdens de oktoberopstand. Allen zijn in november 1848 standrechtelijk
gefusilleerd op bevel van vorst Windischgrätz.) Ik heb jullie nu al enkele
keren een voor een oplettend bekeken, maar van die drie kan ik er helaas niet
één ontdekken! Hebben jullie hen soms in deze wereld ergens achtergelaten?
Vertel me daar eens iets over, als jullie kunnen. Daarna wil ik meteen dit huis
binnengaan met mijn beste vriend.'
[3] Enkelen uit de menigte zeggen: 'O
vriend, hoe kun je naar deze drie aartslomperiken vragen? Die zijn niet bij
ons. We zouden het hun ook niet aanraden ons onder ogen te komen! We zouden hun
wel eens even op een aparte manier duidelijk maken, hoe het er hier in de
geestenwereld uitziet!
[4] Geloof je dan, dat zij het even
eerlijk met ons gemeend hebben als jij? Kijk, deze drie, die zich niet zelden
zo gedroegen alsof ze de hele wereld om hun vinger konden winden, deden dat
alleen maar omwille van het aardse gewin. Als zij met hun volgepropte
geldbeurzen ongemerkt hadden kunnen uitwijken naar Zwitserland of ergens
anders heen, dan hadden in Wenen alle honden en varkens ons kunnen verslinden
zonder dat zij zich daar iets van zouden hebben aangetrokken! Maar hun snode
plan is niet gelukt, en daarom werd het tenslotte: 'mee gestolen, mee
gehangen!'
[5] We willen dat trouwens van de
laatste twee niet met zekerheid beweren. Maar Messenhauser verstond de kunst
veel misbaar te maken en daardoor zijn zakken te vullen! Heeft hij ons niet de
munitie onthouden en de dappere verdedigers van Wenen juist daarheen gestuurd,
waar het minste gevaar was? Maar waar de vijand opdook, gaf hij hem vrije
doorgang! 0, dat was een fraai heerschap! Waarschijnlijk dacht hij stiekem bij
zichzelf: Die domme Weners houden me voor hun redder en willen wel een veertje
laten! Maar nu lever ik ze allemaal uit aan Windischgrätz, dan zal die mij ook
wel een aardig verklikkers loontje doen toekomen? Maar, misgeschoten, heer
Messenhauser! De veldmaarschalk liet niet met zich spotten, maakte met
Messenhauser korte metten en stuurde hem per expresse naar deze wereld. Nu is
hij zeker ook ergens hier, maar waar? Dat zullen Gods engelen zeker beter weten
dan wij! Goddank, bij ons is hij niet!
[6] En ook bevinden zich Jellinek en
Dr. Becher niet in ons midden, waar we heel blij om zijn. We weten weliswaar
niets bijzonders over hen te vertellen, behalve dan, dat ze met hun
ganzenpennen nog erger schermden dan de veldmaarschalk met zijn kanonnen. Ook
waren beiden goed van de tongriem gesneden, waardoor ze velen ertoe brachten
zich tenslotte met hen op ontdekkingsreis in deze geestenwereld te moeten
begeven. Enkelen die door de ijver van Jellinek en Becher deze reis moesten
ondernemen, bevinden zich wel hier onder ons, maar zij weten even weinig van
hen als wij.
[7] Nu doet het ons trouwens niet veel
meer, omdat nu blijkt dat we na de dood verder leven. Maar zouden we dit
schurkentrio ergens ontmoeten, dan zouden we hun wel eens echt op zijn Weens de
les lezen! Nu echter zijn we blij dat we dat miserabele aardse leven voor
eeuwig achter de rug hebben; een leven, waarom werkelijk geen eerlijke vent mag
treuren. Maar weet je, het steekt ons soms toch wel, als we denken aan de
gewetenloosheid van die schurken, die ons goede vertrouwen zo smadelijk hebben
misbruikt!
[8] Maar nu is ons alles om het even.
God zal hun wel geven wat ze verdiend hebben. Hoe ze op aarde waren, zul jij
toch wel beter weten dan wij, omdat jij vooral met Messenhauser vaker
gesprekken moest hebben dan wij, arme drommels. En hiermee hebben we je nu
alles gezegd wat we weten.'
[9] Robert zegt: 'Beste vrienden,
weliswaar vind ik het jammer dat deze drie niet bij jullie zijn, maar ik zeg
jullie: onthoud je hier in het rijk van eeuwige vrede en liefde van ieder
oordeel, en dat betreft iedereen! Want we hebben nog nooit iemand iets kunnen
geven, wat we niet eerst zelf hebben ontvangen. En zodoende kunnen we degenen
die ons wat afgenomen hebben, ook niet beoordelen alsof zij ons hadden beroofd
van iets dat strikt ons eigendom was, maar alleen zo, alsof zij van ons leenden
wat wij zelf eerst als tijdelijke lening ontvingen. De grote Eigenaar, die
alleen de enige ware Rechter is over alles wat Hem alleen toebehoort, zal wel het
juiste oordeel vellen.
[10] Wij willen echter van nu af aan
handelen zoals Christus de Heer geleerd heeft! Namelijk: Onze vijanden willen
we goed doen; die ons vervloeken, willen we zegenen, en diegenen die ons haten
willen we met liefde bejegenen; op die manier zullen we als welgevallige
kinderen voor God de Heer verschijnen en Zijn genade zal eeuwig met ons zijn.
[11] We bidden toch vaak: 'Vergeef ons
onze schulden, zoals ook wij vergeven onze schuldenaren!' Doen wij dat, dan zal
de Heer ons ook alles vergeven, hoe vaak en in welke vorm we ook maar gezondigd
hebben. Wanneer wij allen alles zullen hebben vergeven, zal ook ons alles
vergeven zijn. Zijn jullie tevreden met mijn voorstel?
[12] Allen roepen: 'Ja, ja, we zijn het helemaal met je
eens!'
[13] Robert zegt: 'Welnu, laten we dan het huis
binnengaan!'
47
Intrede in Roberts huis Geestelijke
overeenkomst van de verdiepingen
Waarschuwing om voorzichtig te zijn
met de Weense gasten
Communicatie met de Heer vanuit het
hart
[1] Daarop gaat Robert met Mij het
huis binnen, dat drie hoge verdiepingen benevens een majestueuze, mooie
benedenverdieping heeft. Iedere verdieping heeft echter een andere kleur en wel
als volgt: De benedenverdieping is helder sapgroen, met allerhande witte en
rode versieringen. De eerste verdieping is helemaal wit en gesierd met
lichtgeel en blauw. De tweede verdieping is lichtblauw en versierd met violet
en rozerood. En de derde verdieping is zo rood als het morgenrood en heeft
absoluut geen versieringen.
[2] Deze uiteenlopende
kleurschakeringen van het gehele huis vallen Robert op en hij vraagt Mij
stilletjes: '0 Heer, moeten die tinten en versieringen zo zijn, of is dat
slechts een kwestie van smaak van de bouwlieden van deze streek? Want op aarde,
bij voorbeeld op vele plaatsen van Europa, zou men zo'n bouwstijl, die hier
trouwens prachtig staat, Chinees of zelfs dwaas vinden! Daarom zou ik U graag
daarover opheldering willen vragen. Zo U wilt, schenkt U mij dan genadig enkele
woorden uit Uw heilige mond!'
[3] Ik zeg: 'Om te beginnen, m'n beste
broeder, moet je, als je met Mij spreekt in het bijzijn van je vele gasten,
alleen maar in je hart spreken, opdat je Mij niet voortijdig aan hen verraadt.
Want wanneer zij Mij nu zouden herkennen, zoals jij, dan zou Ik weg moeten
gaan, omdat zij nog veel te weinig stabiliteit hebben om Mijn aanwezigheid
volledig te kunnen verdragen. Als je echter openlijk iets met Mij wilt
bespreken om hen daardoor op een hoger begripsniveau te brengen, noem Mij dan
slechts vriend of broeder, maar niet Heer. Dan zul je met je vrienden binnen
korte tijd heel ver komen, wat nu juist Mijn vurigste wens is!
[4] Wat echter jouw vraag betreft, ben
je toch al genoeg op de hoogte met de kleuren- en bloementaal en je weet
precies wat de verschillende kleuren van dit huis betekenen. Kijk, daarom is
jouw vraag overbodig, vooral hier in het bijzijn van al die mensen die nog lang
niet mogen weten wie Ik ben.
[5] Neem je in het vervolg dus goed in
acht, vooral als je over Mij spreekt, anders zou je met de beste bedoelingen
toch meer schade dan nut teweeg brengen. Want je mag niet vertrouwen op de
instemming van deze vrienden en denken dat zij, wanneer ze alles goed vinden,
daardoor de volmaaktheid al heel nabij zijn. Ik zeg je, dan is vaak juist het
tegendeel het geval van dat wat jij denkt!
[6] Zie, Ik weet mensen hier en op
aarde, die Mij veel beter kennen dan jij nu. Ik zeg je dat Ik voor hen net zo
weinig beteken als een afgedragen jas! Hun liefde tot Mij is zo sterk, dat deze
al volledig vergaat bij de aanblik van een enigszins bekoorlijk meisje! En Ik
heb er dan Mijn handen vol aan om bij zulke zogenaamde aanhangers niet helemaal
in vergetelheid te geraken!
[7] Zie, juist dat zou ook bij deze
vrienden van jou het geval kunnen zijn. Het zijn allemaal genot- en
sensatiezoekers. Wanneer we hun steeds maar wonderen zouden laten zien, ze
daarbij goed de kost zouden geven en hun ook nog een stel goed gevormde
jongedames zouden bezorgen waarop zij hun grote zinnelijkheid ongegeneerd
zouden kunnen uitleven, dan zouden ze ook steeds onze beste vrienden blijven
en we zouden zelfs onmisbaar voor hen worden. Maar als wij noodzakelijkerwijs
iets ernstiger zouden beginnen te spreken, dan zou je je hogelijk verbazen hoe
ze ons, de een na de ander, de rug zouden toekeren. We zullen aan hen nog een
heel zware dobber krijgen. Maar door een zeer wijze begeleiding kunnen ze toch
gewonnen worden. Ja, Ik zeg je in het geheim: enkelen zullen zelfs de eerste
graad van de hel moeten proeven om hun al te grote begeerte naar vrouwen kwijt
te raken! We zullen weliswaar eerst nog alles proberen wat maar met hun
vrijheid te verenigen is, maar als dat alles toch niet zou mogen baten, dan
wordt vanzelfsprekend naar het uiterste middel gegrepen. Wees daarom heel
voorzichtig en verraad Mij door geen enkel teken! Probeer ze allereerst
opmerkzaam te maken op hun zinnelijkheid en de gevolgen daarvan, dan zullen we
nog het gemakkelijkst met ze overweg kunnen. Ik zal mij ook met hen
bezighouden, maar ze mogen zoals gezegd, nog lang niet te weten komen wie Ik
ben.
[8] Ik zal nu ook nog in het kort
vertellen, wat de verschillend gekleurde verdiepingen van je huis betekenen: De
sapgroene benedenverdieping stelt de geestelijk-natuurlijke toestand voor,
waarvan de voornaamste karaktertrek zich uit in hoop, die omkleed is met geloof
en liefde. De eerste verdieping stelt het zuivere en ware geloof voor, dat
omkleed is met zachte rust en duurzaamheid. De tweede verdieping stelt de
daadwerkelijke liefde voor, die uit het zuivere geloof voortkomt: Overeenkomend
met de aardse kleur van de hemel, waardoor eveneens de duurzame, daadwerkelijke
liefde van het licht duidelijk herkenbaar wordt verkondigd aan allen die een
begrijpend hart hebben. Deze verdieping is daarom ook versierd met diepe, hemelse
wijsheid (violet) en zuivere naastenliefde (rozerood). De derde verdieping
tenslotte kenmerkt door haar maagdelijk, verheven morgenrood de hoogste
onschuld en meest zuivere liefdehemel; de eigenlijk volkomen ware hemel waarin
Ik met diegenen pleeg te wonen, die Mij boven alles liefhebben. Deze hemel
heeft daarom ook geen versiering, omdat hij in het wezen van zijn kleur reeds
alle denkbare volkomenheden bevat en Ik alleen zijn versiering ben.
[9] Nu heb je in het kort de juiste
betekenis van de bijzonder gekleurde inrichting van je huis. Vraag echter niet
verder, want naarmate je zelf in je huis van verdieping naar verdieping hoger
zult komen, zal je zonder meer alles duidelijk worden, wat je nu nog niet zou
kunnen begrijpen.
[10] We zullen nu intrek nemen op de
benedenverdieping, waar we ons zullen voorbereiden op de eerste verdieping. Wij
gaan dus voorop en laten dan alle anderen na ons binnengaan, als ze het willen.
Diegenen echter die niet willen, moeten dan maar doen wat ze willen! Heb je
alles goed begrepen?'
[11]
Robert zegt: 'Ja, broeder, en ik zal het ook getrouw nakomen. Maar merkwaardig
is het toch, dat er tussen deze goedmoedige mensen zulke verstokte en
lichtzinnige typen zouden zitten. Werkelijk, dat is voor mij een groot
raadsel!'
[12]
Ik zeg: 'Ja, beste broeder, je zult je nog wel buitengewoon gaan
verbazen, als je te doen krijgt met allerlei karaktertypen in de geestenwereld!
Je zult de mooiste tegen komen, uiterlijk met sneeuwwitte wol bekleed, terwijl
het innerlijk louter verscheurende wolven, leeuwen, hyena's, beren en tijgers
zijn!
[13] Maar zie, nu zijn we al in je
huis en wel in de voornaamste toegangsvertrekken van de benedenverdieping. Hoe
bevallen ze je?'
48
Wonderbaarlijk interieur van het huis
Roberts ergernis over hetgeen hij in
de tuin ziet
Schandalige scènes bij het Weense
gezelschap
[1] Robert zegt: '0 vriend en broeder,
wat prachtig! Je ziet werkelijk dit huis van buiten niet aan, dat het zulke
heerlijke, ruime vertrekken heeft. En wat is het uitzicht mooi door de hoge
ramen! Ach, hoe heerlijk ziet de tuin er uit met die bergketens in de verte! En
hoe lieflijk zijn die vele aardige huisjes op de omliggende lage heuvels! Ach,
het is werkelijk meer dan hemels!
[2] Maar kijk nu toch eens uit het
eerste raam! Wat is dat nu voor gespuis? Nee maar, zo'n ordinair gezelschap ben
ik nog nooit tegen gekomen! Kijk daar! O het toppunt van onbeschaamdheid! Kijk,
een groep lichtzinnige meisjes vermaakt zich met die losbandige kerels. Ah, dat
is te bar! Die moeten we toch maar uit de tuin verwijderen!'
[3] Ik zeg: 'Zie je, daar heb je al
zo'n paar 'Weense produkten'! Het zijn dezelfden, die zoëven buiten nog met
alles instemden wat je zei. Toen wij het huis zijn binnengegaan, zijn zij echter
liever buiten gebleven en vermaken zich nu op hun eigen geliefde manier. Kijk
maar eens om je heen en tel degenen die ons naar binnen gevolgd zijn, en je
zult er niet één vinden! Want dat stelletje hoertjes vinden ze belangrijker dan
ons en al jouw lessen, en dat kan nog wel lang zo blijven.
[4] Wanneer jij nu echter naar buiten
gaat en een preek houdt, dan zullen ze voor de schijn weer een en al oor zijn.
Ik zeg je, er is nauwelijks een soort zondaars te vinden, die moeilijker te
bekeren is dan die zinnelijke zondebokken. En wel, omdat ze uiterlijk alles
vlot aannemen, als ze zich maar niet belemmerd voelen in hun innerlijke
genotzucht. Probeer echter eens om hun dat genot ernstig te verbieden, dan zul
je nog raar opkijken van hun weerbarstigheid en hun grofheid. Wij laten hen nu
maar uitrazen en hun lust bevredigen. Daarna zullen we weer naar buiten gaan en
hun vragen waarom ze niet mee naar binnen zijn gegaan. Je zult je erg verbazen
over de verontschuldigingen waarmee ze bij ons aan zullen komen!
[5] Maar eerst zal Ik nog toelaten dat
ze enkele echt weelderig gevormde meisjes tegen het lijf zullen lopen. Dan pas
zul je staaltjes van ontucht te zien krijgen! Let dus maar eens op.'
[6] Op hetzelfde ogenblik komen door
de tuin twaalf echt mooie meisjes bij het gezelschap aan. Meteen klinkt er een
soort oorlogszuchtige jubelkreet, en alles wat man heet, stort zich als tijgers
op de meisjes.
[7] Robert ontploft bijna van ergernis
over deze brutaliteit en wil met donder en geweld naar buiten rennen. Maar Ik
houd hem daar wijselijk van terug en hij werpt slechts zo nu en dan vol
verbeten woede een blik door het raam.
[8] Na een poosje, als Robert zich
genoeg geërgerd heeft over het schandalige ontuchtige gedrag van zijn Weense
vrienden, zegt hij tegen Mij: 'O Heer, nu zou ik mij werkelijk meer dan genoeg
geërgerd hebben! Maar, bij al Uw heiligheid, wat waar is, is waar, dit echte
gespuis wordt daar geen haar beter van. En zodoende zie ik nu in, dat het van
mijn kant een grote domheid was, dat ik mij daarover zo kwaad heb gemaakt.
[9] U zou deze toestand zeker meteen
kunnen veranderen, als U het zou willen en Uw wijsheid het goed en juist zou
vinden. Maar U, die enorm geduldig, liefdevol en zachtmoedig bent, ziet dit
liederlijke tafereel zo rustig aan, alsof zoiets U nooit ook maar de minste
ergernis zou kunnen geven. Wel, dan zal ik me in het vervolg ook niet meer
ergeren, al zouden dit gepeupel het nog vele malen bonter maken dan tot nu toe!
[10] Alleen begrijp ik niet, hoe bij
overigens ontwikkelde mensen zo'n liederlijkheid tot hartstocht kan uitgroeien?
Ik was toch ook een zeer warmbloedig mens en ik heb ook zo nu en dan aan mijn
lichamelijke verlangens toegegeven. Maar deze daad is bij mij nooit ontaard in
hartstocht. Want ik heb mij daarbij steeds geschaamd en zei vaak bij mezelf:
'Robert, wat ben je nu? Je zou in alle opzichten een echte man moeten zijn, en
je bent... een beest! Schaam je, Robert, je bent zo dom als een ezel! Je bent
geen man, je bent een vrouwengek! Hoe kun je nu toch zo zwak worden! Duizendmaal
foei! Op deze manier ben je geen man. Een dier kan niet bewust handelen, maar
slechts gedachteloos genieten!'
[11] Zulke, en vaak nog hardere lessen
heb ik mezelf gegeven wanneer ik zo nu en dan zwak geworden ben, vooral wanneer
ik soms bij feestelijke gelegenheden te diep in het glaasje had gekeken. Maar
tot hartstocht is het bij mij nooit gekomen.
[12] Deze vulgaire kerels begaan deze
daden echter met een hartstochtelijke begeerte! Wat me het meest verwondert,
is dat hier juist de oude bokken en ezels het ergst te keer gaan! Kijk eens
daar buiten, onder die vijgeboom, daar hebben drie oude kerels een meisje te
pakken en gaan met haar te keer! Je zou er toch op los willen slaan! Houdt dat
liederlijke gedoe dan nooit op?'
[13] Ik zeg: 'Heb nog een beetje
geduld! Ik wil nog meer meisjes op hen af sturen. Die zullen er nog
aantrekkelijker uitzien dan de eersten, maar zij zullen wat meer ingetogen en
preutser zijn. We zullen zien wat jouw vrienden met hen zullen doen.'
[14] Robert zegt: 'Heer, ik denk dat
men niet alwetend hoeft te zijn om dat aan te zien komen! Dan zullen deze
kerels het nog veel bonter maken. Ik wil niet eens meer naar buiten kijken, als
dit domme spektakel beginnen zal! Maar zeg me toch eens, Heer over alle hemelen
en werelden, hoe zal dit uiteindelijk aflopen? Zullen deze lomperiken er dan
nooit genoeg van krijgen? Zullen ze in plaats van geesten te worden, nu in
echte dieren veranderen?'
[15] Ik zeg: 'Wees maar rustig, je
zult dit al spoedig in het juiste licht zien. Alleen moet je, net als Ik, een
rustige toeschouwer blijven! Wanneer Ik je de ogen verder zal openen, zul je
pas volkomen leren inzien, hoe men hier te werk moet gaan om dergelijke beesten
zo mogelijk nog tot mensen om te vormen. Wat echter de liefde hier niet vermag te
bereiken, dat wordt aan de hel, het eigen strafgericht dat in iedere ziel
woont, overgelaten. Maar nu rustig! Want kijk, de meisjes komen al!'
[16] Robert kijkt uit het raam, kijkt
naar de nieuw aangekomen meisjes en zegt na een poosje: 'Werkelijk waar, deze
meisjes, zo'n twintigtal, zien er naar aardse maatstaven helemaal niet slecht
uit! Wel alle mensen, die eerste drie zijn gekleed als de beste Parijse
balletdanseressen! Die gaan zeker voor deze Weense diermensen een dansje ten
beste geven om ze nog begeriger te maken?
[17] Volgens mijn menselijke mening
zou het werkelijk beter zijn geweest als er in plaats van deze mooie
danseressen, een paar dozijn beren waren komen opmarcheren! Wellicht zouden
deze sterke woud- en alpendansers die niet met zich laten spotten, op mijn
dierlijke vrienden een heilzamere uitwerking hebben dan deze balletdames met
hun mooie voetjes en goed gevormde boezems.
[18] Het verbaast mij echter, dat die
Weense geesten zich bij het zien van deze schoonheden nog zo lang inhouden, en
ze deze nieuwe dans artiesten uit de geestenwereld niet, zoals de vorigen, bij
de eerste aanblik meteen als woedende honden zijn aangevallen! Waarschijnlijk
imponeren deze schoonheidssterren hen toch te zeer en wagen zij zich niet aan
hen.
49
Een groep voormalige balletdanseressen
treedt het huis binnen
Ootmoedige bede om brood en onderdak
[1] Nauwelijks is Robert uitgesproken
of deze twee dozijn vrouwelijke schoonheden komen één voor één bij ons de kamer
binnen, en maken een sierlijke revérence voor ons. Ze vragen ons of er in dit
prachtige paleis soms ook een theater is, waar ze een serie choreografische
voorstellingen zouden kunnen geven.
[2] Robert zegt: 'Hier naast me staat
de eigenlijke heer des huizes, vraag het hem maar! Ik ben pas sinds enkele
ogenblikken de bewoner van dit huis en ken daarin nog geen vertrek, behalve dit
ene. Het komt me trouwens toch vreemd voor dat jullie je hier in de
geestenwereld, waar men om een volmaakte geest te worden, slechts God de Heer
moet zoeken en zich moet oefenen in de liefde tot Hem, nog bezig kunnen houden
met zulke wereldse danskunsten. Maar als de heer van dit huis het prettig en
doelmatig vindt, doe dan maar wat jullie willen. Maar hier naast me, zoals ik
jullie al aangaf, staat de heer des huizes zelf!'
[3] De drie eersten zeggen: 'Hoe zit
dat nu? Buiten zei ons iemand, dat jij de eigenaar van dit paleis zou zijn, en
jij zegt nu, dat je vriend het is!’
[4]
Robert zegt: 'Ja, en nog eens ja, mijn vriend hier is de eigenlijke heer van
dit huis. En wie jullie gezegd heeft dat ik het zou zijn, die was een dom en
blind mens! Vraagt het Hem dus, of zorg anders dat je vlug weer buiten staat!'
[5] Daarop richten de drie zich tot
Mij en vragen Me, of Ik dus de heer van dit paleis was.
[6] Ik zeg: 'In de wereld van de
geesten is een ieder heer, namelijk de eigenaar van datgene wat van hem is. En
wanneer deze man Mijn vriend en broeder is, dan bezit ik hem ook als datgene,
wat hij voor Mij is. En zodoende ben Ik dus ook zijn Heer, en ook de Heer over
wat van hem is; waar tegenover staat dat ook hij tegen jullie van Mij hetzelfde
kan zeggen.
[7] Dat Ik echter dit huis, zoals het
ingedeeld is, beter ken dan hij, heeft zijn goede redenen, omdat Ik Mij al vele
jaren langer hier in de wereld van de geesten bevind dan deze vriend hier.
[8] Ik kan jullie dus verzekeren, dat
er in dit hele huis volstrekt geen theater en evenmin een danszaal is. Behalve
dan aan de uiterste noordzijde van dit huis, waar een soort sprekerskamer is
met een podium dat men kan laten zakken, door middel waarvan onzuivere geesten
die zich Gods orde helemaal niet willen laten welgevallen, geheel ongedeerd in
de hel kunnen worden neergelaten! Als jullie daar je voorstellingen ten beste
willen geven voor de gasten daar buiten, dan kan jullie die redenaars- of beter
gezegd, twistzoekerskamer, ter beschikking worden gesteld! Maar jullie moeten wel
heel goed oppassen dat je bij je choreografie niet in de diepte stort. Want
als jullie daarin terechtkomen, zouden jullie moeilijk de weg weer terugvinden.
Hebben jullie dat begrepen?'
[9] De drie eerste coryfeeën zeggen:
'Hoor eens, beste vriend, dat is wat al te gevaarlijk! Zo'n lokaal moeten we
helemaal niet hebben. Kun je ons niet toestaan dat we buiten in de tuin onze
hoogstaande kunst ten uitvoer brengen?'
[10]
Ik zeg: 'Ja, buiten kunnen jullie dansen en springen zoveel je maar wilt, daar
hebben we voorlopig niets op tegen. Ga dus maar weer naar buiten en doe daar
maar wat je wilt! Hier in huis valt er met jullie kunst geen eer te behalen!'
[11] Een van de drie zegt: 'Beste
vriend, toen we nog op aarde waren, ging het heel goed met ons. Want we werden
verafgood in de grote steden. Iedereen die de gelegenheid had om naar ons te
komen kijken, was verrukt. We verdienden naast de gunst van de hoogste
gekroonde hoofden ook veel geld en andere kostbaarheden. Maar toen werd ons
lichaam plotseling door een fatale ziekte aangetast; we teerden weg en
stierven.
[12] Nu zijn we al zo'n dertig jaar
hier in deze armzalige geestenwereld, en het gaat erbarmelijk slecht met ons.
Nergens valt er voor ons iets te verdienen. Waar we ook aankloppen, overal
krijgen we hetzelfde onthaal als hier. En we lijden ontzettende honger! We
willen ons brood niet verdienen op een al te minderwaardige manier; daar voelen
we ons toch te goed voor. Vooral willen we met dat lage gespuis als daar buiten
niets te maken hebben, omdat we op aarde niet zelden prinsen datgene geweigerd
hebben, wat zij bij ons vaak zochten. En verder geeft ons hier geen mens of
geest ook maar één druppel water. Je ziet dus dat we er ellendig en ontzettend
arm aan toe zijn!
[13] Zou je ons niet, voor welke dienst
dan ook, in dit huis onderdak en ook zoveel brood willen geven, dat we onze
knagende honger tenminste voor één keer zouden kunnen stillen? 0, ik vraag je
dat dringend namens ons allen.'
[14] Ik
zeg: 'Ja, mijn lieve danseressen, dat hangt hier niet van Mij af. Want de
eigenlijke eigenaar van dit huis, en ook van deze hele uitgestrekte omgeving,
is toch deze vriend en broeder van Mij. Als hij jullie wil geven wat jullie
wensen, dan heb Ik er niets op tegen, integendeel, het zal Me een groot
genoegen doen. Maar hem daartoe overhalen zal
ik niet. Wend je daarom tot hem.'
[15] De spreekster wil zich nu tot Robert wenden.
[16] Maar Robert is haar voor en zegt: 'Mijn lieve
danseres, en ook jullie allen met hetzelfde beroep! Ik wist tot nu toe van
jullie alleen maar dat jullie voeten veel elastischer zijn dan die van andere
mensen. Dat jullie echter ook zulke fijne neuzen zouden hebben, wist ik nog
niet! Als ik alleen maar met jullie te maken zou hebben, zou ik jullie meteen
de deur wijzen. Maar omdat het mijn vriend plezier doet als ik jullie verzoek
inwillig, zal ik jullie dan ook in Gods naam opnemen. Dus blijf maar hier. Daar
in een hoek van dit vertrek staat een tafeltje met wat brood en wijn. Ga daar
heen en zorg dat je op krachten komt. Kom dan weer terug, dan zullen we je een
bezigheid geven, die jullie vlijtig moeten volbrengen. Ga nu maar, en doe wat
ik jullie gezegd heb!' De danseressen volgen dit bevel direct op.
50
Het Weense gezelschap vraagt naar de
danseressen
Roberts donderpreek
Zielen redding aan de afgrond
[1]
De vierentwintig mooie danseressen blijven voor de wellustige Weense vrienden
echter veel te lang in huis. Daarom komen ze voor de deur van Roberts kamer en
roepen: 'Zeg, hoe lang denken die meisjes met hun vlugge voetjes nog bij jullie
te blijven? We zouden bijna geloven dat jij ze voor jezelf en voor je vriend
daar wilt achterhouden! Niet slecht bekeken, als je het beste voor jezelf
houdt, en wij als je vrienden genoegen mogen nemen met die magere en lelijke
scharminkels hier buiten. Wij bedanken je feestelijk voor zo'n fijne
vriendschap! Luister, we willen redelijk zijn; omdat jij Blum bent, kun je één
dozijn voor jezelf houden, maar het andere dozijn van deze mooie Engelse of
Franse dames moet je meteen aan ons afstaan, anders gaan we flink herrie
schoppen! En als dit ook nog niet genoeg maakt dat je onze wensen vervult, dan
slaan we hier alles kort en klein!'
[2] Robert zegt: 'Zo zo! Ik zeg
jullie: Zo waarlijk er een eeuwige God bestaat, en zo waarlijk ik tot nu toe
mijn aardse naam Robert Blum nog draag, zo waarlijk zal niet één van deze
danseressen voor jullie schandalige amusement uit deze burcht komen, waarin God
de waarachtige woont en een ieder geeft wat hij verdient!
[3]
Ik heb ze als hongerige en ongelukkige wezens in mijn huis opgenomen. Ze zijn
nu mijn gasten en genieten als zodanig ook alle respect, dat in mijn huis
terecht van iedere rechtschapen geest verlangd mag worden. Zijn jullie echter
werkelijk van plan dit heilige recht van elk huis hier te schenden, probeer het
dan maar eens! We zullen dan wel zien, wie er aan het kortste eind trekt!
[4] Na wat ik door dit raam van jullie
gezien heb, ben ik van mening dat jullie je daar buiten in de tuin toch naar
hartelust moeten hebben uitgeleefd. Werkelijk, ik ken geen dier op aarde dat
zijn natuurlijke driften op zo'n schandelijke manier laat blijken, zoals jullie
het hier als verstandige mensen in het Godsrijk daadwerkelijk aan de dag hebben
gelegd! Is het nog niet genoeg dat jullie je reeds tot in het centrum van de
diepste hel hebben bezondigd en gelijk duivels zijn geworden; nog niet genoeg
dat jullie lust die arme vrouwelijke wezens, in plaats van ze te helpen, nog
veel ellendiger heeft gemaakt dan ze al waren; nog niet genoeg dat jullie deze
zuivere, geestelijke Godsaarde met het schandelijke kwijl van werkelijk helse
ontucht en hoererij smadelijk hebben bezoedeld! Nee, dat alles is voor jullie
onverzadigbare lust nog veel te weinig!
[5] Deze arme wezens die nu jarenlang
honger, dorst en ander leed, volgens de wijze beslissing van de Allerhoogste,
te verduren hadden, heeft God nu Zelf opgenomen! Die wezens, die daar in dat
hoekje voor het eerst sinds dertig jaar van een stukje voedzaam brood genieten
en daarvoor God, die ze helaas nog nauwelijks kennen, met tranen danken, die
willen jullie ook nog mee de hel inslepen! Wat een grenzeloze laaghartigheid!
[6] Die arme wezens daar buiten, die
jullie daarnet op gewetenloze manier onteerd hebben, die nu vol pijn,
weeklagend er halfdood bijliggen, weten jullie wel wie dat zijn? Welnu, dat
zijn op aarde jullie eigen dochters geweest! Ze kwamen deels door natuurlijke
ziekten en deels bij de beschieting van Wenen om het aardse leven. Verstoken
van iedere geestelijke ontwikkeling kwamen ze hier in deze wereld aan en wisten
zich geen raad. Door een welwillende beschikking van God vernamen zij toen, dat
jullie als hun aardse vaders je in deze streek moesten bevinden. Vol vreugde en
in de hoop hun treurig lot te verbeteren, snelden ze hier naar toe. Toen ze
hier aankwamen en jullie zagen en herkenden en jullie met de kinderlijke
uitroep 'vader' aan hun hart wilden drukken, sprongen jullie als woedende
hyena's op hen af en begonnen als vaders met hun eigen dochters de meest
schandelijke ontucht en hoererij te bedrijven. Tevergeefs riepen de stakkers:
'In Gods naam, we zijn toch jullie dochters! Wat doen jullie met ons?! Jezus,
Jezus! Wat doen jullie toch!' Maar dat hoorden jullie helemaal niet! Want
jullie vervloekte, duivelse bronst heeft jullie blinder gemaakt dan een
auerhaan in de baltstijd. Jullie hebben die stakkers in je blinde begeerte
gewoonweg verscheurd! O jullie laaghartige, gemene boosdoeners! Daar, kijk naar
buiten, naar jullie fraaie werk; wat voor naam moet daaraan gegeven worden?
Waarlijk, ik kan er geen woorden voor vinden!
[7] Toen ik met mijn grote vriend hier
aankwam en jullie allen hier in mijn huis aantrof, was ik echt blij met jullie.
Vooral verheugde het mij, toen ik na mijn toespraak van jullie hoorde, dat het
nu jullie grootste verlangen zou zijn Christus de Heer te mogen zien, al was
het maar van verre. Ik heb jullie daarop de verzekering gegeven, dat jullie,
als je Hem met innige liefde in je harten opneemt en door die liefde reiner
zult worden, Hem, de Heer der eeuwigheid, altijd en eeuwig zullen zien! Waarop
jullie blij ontroerd waren en deemoedig toegaven, dat jullie die genade nog
lang niet waard zouden zijn. Dat beviel mij zo goed, dat ik van vreugde wel had
willen huilen.
[8] Toen ik echter met mijn vriend
mijn huis binnentrad en Hem daarop mijn blijdschap te kennen gaf, sprak Zijn
wijze mond: 'Vertrouw hen niet te veel; het zijn louter grofzinnelijke
genotsmensen! Ik zeg je, verscheidene van hen zullen naar de hel moeten afdalen
en hun genezing zal een zware opgave worden!' O, wat een grote waarheid! Ik zeg
jullie, jullie hoeven nu niet meer naar de hel te gaan; jullie zitten er al
midden in! Want deze kwaadaardige, onverzadigbare genotzucht van jullie verdorven
harten, kan God alleen nog maar verbeteren door het gericht van de hel!
[9] Nu heb ik jullie gezegd, wat God
mij in het hart heeft gelegd. Jullie weten nu wat je gedaan hebt en wat je nog
wilt doen, en wat daarvan het onvermijdelijke gevolg zal zijn. Doe nu wat je
wilt! Nog zijn jullie vrij! Echter maar al te snel zal het gericht van God
jullie grijpen en jullie je loon geven! Maar niet alleen jullie, ook allen die
in deze tijd nog op aarde leven en zich de vermaningen van God, waar deze tijd
zo vol van is, niet willen laten welgevallen!
[10] Had ik zelf op aarde mijn oren en
mijn hart geopend voor zo menige onloochenbare vermaning van God, dan zou ook
ik niet in een gericht terechtgekomen zijn. Maar omdat ik slechts afging op wat
mijn overmoedige en eerzuchtige verstand mij ingaf, moest ik mij dan ook een
heel onplezierig gericht laten welgevallen. Naar mijn mening wilde ik steeds
het goede en toch heb ik een gericht moeten ondergaan. Hoe zal het dan met
jullie gaan, die alleen maar kwaad willen, hoewel jullie inzien dat het kwaad
is!?'
[11] Na deze indringende woorden van
Robert staan de bijzonder getroffen toehoorders totaal versteld en de een na de
ander trekt zich terug. Niet één heeft de moed om Robert ook maar iets terug te
zeggen. Ze mompelen alleen maar onder elkaar, dat ze de verandering van Robert
niet begrijpen en dat zijn ernst hun voorkomt als een donderslag en zijn
toespraak als een verwoestende stormvloed!
[12] Enkelen onder hen beginnen nu
toch tot bezinning te komen. Een hevige angst grijpt hun hele wezen aan en ze
berouwen zeer wat ze gedaan hebben.
[13] Daarop wendt Robert zich in zijn
hart tot Mij en zegt: 'O, heilige, waarachtig en liefste Vader, vergeef me als
ik deze Weense vrienden misschien toch wat al te hard en te scherp heb
aangepakt. U ziet immers in mijn binnenste, dat ik hun allen alleen maar het beste
toewens en door die scherpe toespraak niets anders wilde bereiken dan hun zo
mogelijk het allertreurigste gericht van de hel te besparen. Want ik ben van
mening, dat een nog zo scherpe berisping toch altijd nog onnoemlijk milder is
dan het kleinste vonkje van het helse gericht! En dus ging ik met al mijn
innerlijke kracht tegen deze broeders, die iedere vorm van beschaving missen,
tekeer, en ik heb schijnbaar bij enkelen een duidelijk zichtbaar effect
teweeggebracht.
[14] O Vader, zegent U mijn woorden in
hen! Misschien zullen ze toch datgene bewerkstelligen, wat ik er eigenlijk mee
heb willen bereiken.'
[15] Ik zeg: 'Mijn beste vriend en
broeder en nu ook zoon! Ik zeg je: Niet één woord meer of minder heb je
gesproken dan Ik Zelf in je hart gelegd heb. Want wat je gezegd hebt, heb ik in
jouw hart gedacht en gewild. Daarom moet je je volstrekt geen verwijten maken,
alsof jij uit jezelf zo hard geweest zou zijn tegen deze van geestelijke
ontwikkeling verstoken gebleven mensen. Wees daarom nu maar heel gerust!
[16] Want kijk, zulke geesten die zich
aan de rand van de afgrond al vooroverbuigen om het volgende ogenblik erin te
storten, moeten met alle kracht vastgegrepen en zo van de afgrond
teruggetrokken worden. Alleen zo is het mogelijk hen zonder hel op een betere
weg te brengen.
[17] Je zult je nu spoedig overtuigen,
welk een goede uitwerking die donderpreek van jou bij hen heeft teweeggebracht!
Allen zullen trouwens nog uitvluchten zoeken en zich mooier willen voordoen dan
ze zijn. Maar als slechts het merendeel tot zichzelf komt, dan is dat al goed.
Het kleinste deel, zijnde het zwakste, zal dan mettertijd toch genoodzaakt zijn
zich tenslotte gewillig te schikken, omdat het anders geen uitweg vindt.
[18] Maar nu laten we ze wat rusten en
daarbij wat doorgisten! Wanneer dit gistingsproces zijn werk heeft gedaan,
zoals op aarde bij de verdunde mout, voordat het in de destilleerketel wordt
gedaan voor de bereiding van de alcohol, zullen wij hen ook in een ketel doen,
waaronder een machtig vuur van onze liefde brandt. En dan zal het gemakkelijk
zijn hun ware geestelijke deel van de grove aardse droesem te scheiden. Nu
echter ondertussen naar iets anders.'
51
Drie strijdmakkers van Robert bij de
Heer
Ook zij moeten beter gemaakt worden
De dankbare danseressen als werktuigen
[1] Ik zeg verder: 'Er was al eerder
sprake van je drie vrienden, Messenhauser, Jellinek en Becher. Je vrienden
gaven hen geen al te fraai getuigenis. Hoe plomp en grof dit getuigenis op
zichzelf ook was, toch zat er iets waars in. Want alle drie werden ze heimelijk
door een heel andere geest gedreven dan jij. Jij had volgens je verstand en
inzicht een naar aardse begrippen goed doel voor ogen, dat je probeerde te
bereiken. Maar je vrienden streefden niet naar zo'n achtenswaardig doel op
aarde. Terwijl jij als een echte mensenvriend bezig was, werkten deze drie met
geringe verschillen alleen maar voor het bereiken van een zeer kwalijke
alleenheerschappij van het volk. Of, als dit zou mislukken, dan toch tenminste
van een goed gevulde beurs, waarmee ze dan bij een gunstige gelegenheid met de
noorderzon hadden kunnen vertrekken.
[2] Maar het glibberige geluk was hun
niet gunstig gezind. Jouw eerste vriend merkte niet, dat zich onder Fortuna's (
Geluksgodin.) hoorn des overvloeds die fatale kogel bevond, die zo treffend
herinnert aan de onbestendigheid van al het aardse geluk! En zo geschiedde het
dan ook, dat aan het aardse geluk van Messenhauser maar al te vlug een einde
kwam.
[3] Deze Fortuna was de twee anderen
evenwel niet zo gunstig gezind, hoewel ze al het mogelijke deden om in de gunst
van deze godin te komen. Ze vochten met de wapens van de ganzenveer en
bewerkten daarmee een tijdlang dapper en zonder pardon de hoofden van de
zogenaamde reactionaire burgers. Maar niemand stierf er aan de verwondingen,
die ze hun vijanden met de scherpe pennen toebrachten. En ook Fortuna was
eigenzinnig en wilde hun geen vriendelijk gezicht laten zien. Dat ergerde hun
zo verschrikkelijk dat zij daarop de eerste wapensoort al gauw loslieten en bij
Mars een andere leenden. Maar toen ging het spoedig nog slechter met die twee.
Fortuna werd kwaad en wierp tenslotte zoveel kogels onder hun voeten, dat het
onmogelijk voor hen werd zich verder nog staande te houden. En hun ode aan
Fortuna was daarmee ook volledig ten einde.
[4] Met hun val verlieten deze drie
helden ook het toneel- en de beproevingsplaats van de zichtbare wereld. Nu zijn
ze evenals als jij in deze eeuwigdurende, nieuwe wereld beland, natuurlijk
onder het uiten van talrijke verwensingen aan die machthebbers, die hen per
expresse hierheen hebben gestuurd. Ze zijn dus zonder enige twijfel hier in de
geestenwereld en zeker niet al te ver hier vandaan.
[5] Jij zegt bij jezelf: 'Dat zal vast
wel waar zijn. Maar zweven ze misschien nog ergens tussen hemel en aarde in de
ether? Of zitten ze misschien zelfs hier in de buurt van dit huis ergens
verborgen?'
[6] Ik zeg je: 'Niet in de ether en
niet in een schuilhoek ergens in de buurt van je huis, dat gelijk is aan het
innerlijk van je hart. Maar zoals ze in je hart door jouw liefdevolle
herinnering aan hen aanwezig zijn, zo zijn ze ook werkelijk in dit huis
aanwezig! Eén enkele deur scheidt hen nog van jou en Mij. Wanneer we die deur
openen, zul je ze nog precies zo aantreffen, als ze de aarde hebben verlaten.
[7] Maar als Ik de deur open, mag je
ze niet meteen aanspreken, maar moet je een tijdlang aan Mijn zijde luisteren
naar wat ze allemaal onder elkaar zullen besluiten. Pas als ze tot een vast
besluit zullen zijn gekomen, zal het het juiste moment zijn om ze aan te
spreken en om ons te laten zien. Nu weet je, waar je je aan moet houden.
[8] Voordien willen we echter nog een
paar woorden wisselen met onze danseressen, en hen enigszins voorbereiden op
onze te nemen maatregelen. Want je kunt je nog helemaal niet voorstellen hoe
goed we deze danseressen in het vervolg kunnen gebruiken.'
[9] Na dit korte onderricht begeven we
ons ook dadelijk naar de danseressen, die ons beiden allervriendelijkst
ontvangen en van harte danken; in de eerste plaats voor het goede onthaal en
dan ook nog voor de krachtdadige bescherming tegen diegenen die zulke slechte
bedoelingen hadden met hen, die toch al zo ongelukkig waren. Ook vragen ze
Robert duizend keer om vergeving, omdat ze hem eerst voor een hardvochtig
iemand hielden, terwijl hij nu toch daadwerkelijk bewezen had, dat hij een
liefdevol en rechtschapen man was.
[10] Hoewel Robert zo'n lofbetuiging
niet ongaarne aanhoort, vermant hij zich echter meteen en zegt op zijn gewoonlijk
wat ruw ernstige toon: 'Mijn arme zusters, wees niet te voorbarig met je lof en
dank! Want jullie weten immers nog lang niet, wie hier de eigenlijke gever van
alle goede gaven is.
[11] Jullie kunnen me op mijn woord
geloven, dat ik in ieder geval niet de gever ben, maar iemand anders. Ik ben
hier bij wijze van spreken maar een gewone huisknecht, maar goddank
doodeerlijk. Maar het is nu om het even of jullie mij of de eigenlijke heer des
huizes bedanken. Want wat mij niet toekomt, dat neem_ik ook niet aan, maar geef
het getrouw door aan mijn enige Heer.
[12] Maar nu wat anders: Zeg ons beiden eens of jullie er
nog op staan een dansuitvoering in dit huis te geven? Of zijn jullie soms al
van dit dwaze idee afgestapt?
[13] De Danseressen zeggen: 'O allerbeste vrienden van de
arme mensheid, van onze kant zou zo'n verlangen nu werkelijk de grootste
dwaasheid zijn! Want we wilden immers onze armzalige kunst alleen maar
uitoefenen om daarmee zo veel te verdienen, dat we onze knagende honger konden
stillen. Omdat we nu, dank zij u beiden, ook zonder ons optreden heel hartelijk
zijn opgenomen, zou het toch een grote dwaasheid zijn als we nog aan zoiets
zouden denken. Des te meer omdat we er nu echt van overtuigd zijn, dat onze
armzalige aardse kunst in uw hemels zuivere ogen een gruwel is! Als u beiden nu
maar steeds zo genadig voor ons blijft als tot nu toe, willen we van onze kunst
nooit meer iets horen of weten. Daar kunt u volledig van verzekerd zijn.'
[14] Robert zegt: 'Dat verheugt ons;
dat is goed en mooi van jullie! Maar als wij beiden straks omwille van een goed
doel jullie zouden vragen bij een komende gelegenheid toch een dansje ten beste
te geven, zouden jullie ook dan trouw blijven aan je loffelijke besluit?'
[15] De Danseressen zeggen: 'O vrienden,
wat jullie ook maar willen, zullen we ook doen, omdat we maar al te goed weten,
dat jullie alleen maar iets goeds kunnen willen. En dus zullen we ook dansen,
als jullie dat vragen. Want jullie wil zal voortaan ook de onze zijn!'
[16] Robert zegt: 'Goed dan, houd je
gereed! Want al heel vlug zal de gelegenheid zich voordoen.'
52
Het goede werk van Roberts geest
Zijn medelijden komt de danseressen
ten goede
[1] Ik zeg tot Robert: 'Beste vriend, broeder
en zoon, je hebt werkelijk een buigzaam hart en dat is voor Mij een grote
vreugde. Je spreekt alsof je uit jezelf spreekt en toch spreek Ik, door middel
van jou! Het is een goede zaak hier in het rijk van de geesten, dat de mond van
de vriend luid kenbaar maakt, wat er in werkelijkheid en naar waarheid in het
hart van zijn naaste omgaat. Jouw hart verneemt nauwkeurig Mijn gedachten en
het herkent Mijn wil! En zie, dat alles is het werk van Mijn reeds ontwaakte
geest in jou.
[2] Deze zuivere geest uit Mij kan
daarom ook in Mijn diepten doordringen en daar Mijn gedachten en Mijn wil
aanschouwen en doorgronden. Dat is bij jou nu al sterk het geval; vandaar dat
je nu al zo precies in je hart waarneemt wat Ik denk en wil, alsof je hier
reeds duizend jaar in deze heilige bezigheden was ingewijd! Ga zo maar door,
dan zul je binnen korte tijd een bekwaam werktuig voor Mij worden.
[3] En nu zullen we, omdat onze
danseressen al weten wat ze te doen hebben, zo dadelijk de deur openen,
waarachter we dan meteen het Weense drietal helden debatterend zullen
aantreffen.
[4] Alleen moet Ik je eerst nog vragen
of de danseressen zo mooi genoeg zijn, zoals je ze nu ziet? Of zullen we ze
misschien nog mooier maken?'
[5] Robert zegt met een glimlach:
'Heer, U bent zo goed, mild en vriendelijk, dat het alle begrippen te boven
gaat! U spreekt werkelijk niet met mij als eeuwige Heer der oneindigheid, maar
als de ene aardse vriend tot de andere, en alsof U werkelijk mijn raad nodig
zou hebben! Ja dat, dat maakt U nog oneindig groter in mijn gemoed, dan wanneer
U een menigte nieuwe werelden en hemelen voor mijn ogen zou scheppen. Dat U als
God en Heer, oneindig machtig in Uzelf, ook oneindige dingen kunt vormen, vindt
mijn hart heel natuurlijk. Maar dat U met mij, Uw schepsel, even vertrouwelijk
spreekt en omgaat als een echte broeder met de andere, dat doet mij totaal
verstommen voor Uw grootheid!
[6] Wat het nog mooier maken van de
danseressen betreft, dat laat ik natuurlijk helemaal aan U over! De eersten
zien er naar mijn oordeel helemaal niet slecht uit, want ze zijn nog echt
stevig en aardig. Maar de anderen zien er wel erg spichtig uit en hun jurken
doen me levendig denken aan de kleding van rondtrekkende komedianten. Wanneer U
deze in een wat beter daglicht zou willen plaatsen, zou dat zeker geen kwaad
kunnen, vooropgesteld dat ze er niet ijdeler door worden. Nu schijnen ze
trouwens niet veel last te hebben van ijdelheid, wat waarschijnlijk de reden
zal zijn, dat ze zich meer op de achtergrond houden.'
[7] Ik zeg: 'Heel goed, Mijn
allerbeste Robert, zoals jij het wenst, zal het ook gebeuren! Kijk, daar tegen
de muur staat een kast. Open hem, en toon de inhoud aan de danseressen die
volgens jou voor een verfraaiing in aanmerking komen. In deze kast zullen ze
een hoeveelheid kleren vinden, die hun goed zullen staan, die moeten ze
aantrekken!'
[8] Robert doet meteen wat hem is
aangeraden en de danseressen hebben er echt plezier in en kleden zich vlug om.
[9] Als ze binnen enkele ogenblikken
prachtig gekleed weer klaar staan, kan Robert zich niet genoeg verbazen over
hun uiterlijk. Hij komt vlug weer naar Mij toe en zegt: 'Maar hoe is dat nu
mogelijk! Niet alleen zitten deze prachtige hemelse kleren hun als gegoten,
maar ze hebben ook invloed op hun persoonlijkheid. Wat zijn dat nu allerliefste
gezichtjes! En hoe mooi blank en gevuld zijn nu hun armen, die eerst zo mager
en hoekig waren! Hoe welvend hun boezem! En dan die voetjes! Nee, zoiets krijgt
een arme zondaar op aarde nooit te zien. Dat is maar goed ook, want zo'n voetje
zou ik op aarde zeker achterna gelopen zijn! Hier, aan Uw zijde, laat me dat
echter volkomen onverschillig.
[10]
Maar nu steken ze toch weer te veel af bij de voorheen, mooiere danseressen. U
zult deze ook wat beter moeten kleden!'
[11]
Ik zeg: 'Heel goed, doe de bewuste kast maar weer open, er zullen ook voor deze
meisjes nog genoeg kleren zijn.'
[12] Robert laat dat dadelijk de eerste danseressen weten
en ze dansen van vreugde en ook zij kleden zich in enkele ogenblikken
buitengewoon hemelsbriljant aan.
[13] Ze bevallen Robert nu nog beter
dan de eersten, zodat hij er niet op uitgekeken raakt. Hij komt weer bij Mij
terug en zegt: 'O Heer, wat voor U toch allemaal zo gemakkelijk uit te voeren
is, dat zal geen nog zo volmaakte geest ooit ten volle kunnen beseffen! Nee,
wat staan deze engeltjes er nu mooi bij! Wat een hemelse gratie, wat een
frisheid, en wat een blijdschap straalt er nu uit hun mooie ogen; het is
werkelijk niet te beschrijven! Bij mijn zaligheid, die zouden me zelfs tot een kus...!
Nee, nee, toch niet! Ook dit moet voor een Blum één en hetzelfde zijn. Maar
mooi zijn ze, dat is waar! Nu mijn beste Weners daar buiten: Als jullie deze
danseresjes zullen zien, dan zal de duivel in jullie wel weer een beetje boven
komen! Maar nu zouden we toch wel naar de drie helden kunnen gaan?'
[14] Ik zeg: 'Ja, kom maar met Me
mee!'
53
De volksleiders Messenhauser, Jellinek
en Becher in het hiernamaals
Hun meningen over God, hel en noodlot
[1]
Wij beiden komen bij de deur en deze gaat meteen als vanzelf open.
[2] Door de open deur zien we de drie heel verdiept
bezig, gezeten om een ronde tafel. Ze wroeten in verschillende geschriften en
akten, alsof ze een of ander belangrijk document zoeken.
[3] Na enig vruchteloos zoeken zegt
Messenhauser tamelijk opgewonden: 'Maar ik zeg toch steeds: Dit belangrijkste
document voor het bewijzen van onze onschuld is bij de laatste ongelukkige
affaire verloren gegaan, of zelfs helemaal vernietigd. Wat heeft al ons zoeken
dan voor zin? Als een goede genius ons niet uit deze gevangenis redt, dan zijn
we zonder meer verloren. Want het zou de grootste waanzin zijn om van deze
rechters genade te verwachten. We zijn nu eenmaal in handen van echte duivels;
dan is er genade noch erbarmen! Jullie zullen zien dat het niet lang meer zal
duren, of er zal een rechter van de krijgsraad met een provoost hier
binnenkomen om ons doodvonnis voor te lezen. En dat met zo' n
onverschilligheid, alsof hij in plaats van mensen slechts een paar regenwormen
voor zich zou hebben, die platgetrapt moeten worden! Ik zeg jullie, we zullen
doodgeschoten worden!'
[4] Daarop zegt Jellinek: 'Vriend
Messenhauser, waar jij nog steeds beducht voor bent, is allang letterlijk aan
ons voltrokken! De hele geschiedenis lijkt wel op een koortsdroom, maar toch is
het geen droom! Want het staat me nog maar al te duidelijk voor ogen, hoe ik
naar buiten werd gebracht in die afschuwelijke loopgraaf en daar formeel werd
doodgeschoten. En ook dat ik me meteen in deze tweede kerker, die niet veel
afweek van de aardse, bevond en jou, Messenhauser, hier al aantrof, waarna ook
onze vriend Becher hier aankwam. We leven hier dus nu heel zeker na de dood van
ons lichaam verder in een soort geestelijk zieleleven, en onze angst om nog
eens te worden doodgeschoten is volkomen ongegrond!
[5] Maar mij bedrukt hier in deze
zonderlinge toestand iets heel anders: In de eerste plaats de grote onzekerheid
over waar we nu zijn, en ten tweede, wat ons te wachten staat! Als er verduiveld
tenslotte toch iets waars zou zitten in de hellepreken van die papen, dan
zouden wij waarlijk niet te benijden zijn! Zo'n voor eeuwig verdoemend oordeel
van een of ander almachtig Wezen ontbreekt nog net aan ons geluk! Maar ik
troost me nog steeds met de gedachte, dat het Godwezen, als het al ergens
bestaat, zeker oneindig beter moet zijn dan alle goede mensen op aarde bij
elkaar. Het is zeker beter dan die veldmaarschalk Windischgrätz, die ons met
zo'n onbeschrijflijke gemoedsrust heeft laten terechtstellen. 0, als er maar
ergens een middel zou bestaan om je op die tijger te kunnen wreken en wel zo
wreed mogelijk, dan zou dat in ieder geval voor mij de grootst mogelijke
zaligheid betekenen! Zouden jullie het daar niet mee eens zijn?!'
[6] Becher zegt: 'Ja, ja, broeder, je
schijnt in alles gelijk te hebben. Onze vriend Messenhauser voelt zich in
zekere zin nog aards gevangen en denkt, dat hij nog steeds in Wenen smachtend
in een kerker op het doodvonnis zit te wachten. Maar op dit punt ben ik het helemaal
eens met vriend Jellinek. Het is jammer genoeg de zuivere waarheid, dat we alle
drie werkelijk doodgeschoten zijn. Ik zou echter niet met zekerheid kunnen
zeggen op welke dag. Want ik ben hier, waar het noch helemaal dag, noch
volledig nacht is, helemaal de tijd kwijtgeraakt. Dat doet er echter hier niet
toe. We zijn naar aardse begrippen eens en voor altijd dood en daar helpt geen
denken en geen praten meer tegen.
[7] Maar aan een hel geloof ik
helemaal niet. Want als er een God bestaat, dan kan er geen hel zijn. Bestaat
er echter geen God, dan kan er nog minder een hel zijn! Want het begrip God is
te zuiver, te verheven groots en te wijs en te goed, dan dat men zich uit Hem
een hel als begrip van volslagen onvolkomenheid zou kunnen indenken. Zou er
echter geen God bestaan, maar slechts zuiver mechanische, onbewuste krachten,
dan rijst de vraag, hoe zouden die een systematische hel hebben kunnen
voortbrengen?'
[8] Jellinek zegt: 'O, dat kan ik me
best voorstellen. Bestaat er een God, waaraan niet valt te twijfelen, dan rijst
de vraag: Hoe heeft dit volmaakte Wezen bijvoorbeeld ook zo'n Windischgrätz
kunnen scheppen? Deze tijgermens vertegenwoordigt tamelijk getrouw de hel op
deze aarde en is toch net als iedere ratelslang een werk van de volmaakte Godheid?
Zou er echter geen God bestaan, hoe konden de stomme natuurkrachten dan in zo'n
miserabel humeur komen en een Windisgrätz geheel bij toeval te voorschijn
toveren? Jullie zien dus, dat zowel met een God als zonder een God, het kwade
evenzogoed voorkomt als het goede. Meestal zelfs nog rijkelijker en sterker,
waaruit dan in beide gevallen volgt dat het begrip hel goed te verklaren is.
Daarom is het ook heel goed mogelijk daarin even onschuldig terecht te komen
zoals wij op aarde in handen vielen van Windischgrätz. Wat denken jullie hiervan?'
[9] Messenhauser zegt: 'Ja, je schijnt volkomen gelijk te
hebben! Mij is het nu ook al heel duidelijk dat ik werkelijk werd
doodgeschoten, en wel kort na onze arme, goedhartige Blum. Ik heb nu al
verschillende dingen waargenomen, die ik jullie wel kan meedelen.
[10] Kijk eens op tafel, waar onze
belangrijke papieren hebben gelegen. Ze zijn opeens onzichtbaar geworden. Dat
is toch een verbluffende en eigenaardige omstandigheid! Verder merk ik op dat
daarginds aan de oostzijde opeens een deur open staat, terwijl we nog kort
geleden niet konden ontdekken in welke wand mogelijkerwijs de deur te vinden
zou zijn. Tenslotte bemerk ik met niet geringe verbazing, dat onze gevangenis
in een aardig uitziende kamer begint te veranderen. Ook begin ik nu werkelijk
ramen in deze kamer te ontdekken en zie heel duidelijk, dat het steeds lichter
en lichter wordt. Wel was er al een eigenaardig schemerlicht in onze kerker,
maar we konden daarbij niets echt duidelijk onderscheiden. Nu echter kan ik
alles al goed waarnemen en zie ik allerlei sierlijke voorwerpen!
[11] Al deze verschijnselen bevestigen
steeds meer mijn overtuiging, dat we ons nu in een droom- of geestenwereld
moeten bevinden. Maar wat er in de toekomst in deze wereld met ons zal
gebeuren, is namelijk een andere vraag!
[12] Jij, broeder Jellinek, hebt
zoëven te kennen gegeven, dat de wraak op Windischgrätz jou de grootste
zaligheid zou bereiden. Op dit punt ben ik het weer niet met je eens; want
kijk, ik ben alleszins een fatalist. Het fatum (Fatum het (nood)lot).heeft op aarde gif en balsem
in gelijke hoeveelheid uitgestrooid. Wat kan een tijger er aan doen, dat hij
een tijger is? Wat kan de wolfskers er aan doen, dat haar vruchten gevaarlijk
zijn voor de mens! En evengoed kun je van Windischgrätz zeggen: Hij is een
blind werktuig van het fatum, dat hem gemaakt heeft zoals hij is. Op zijn
manier is hij even beklagenswaardig als wij, die zijn bloedige slachtoffers
zijn geworden.
[13] Wij hebben het, goddank
doorstaan. Hij echter moet het nog ondergaan. En wie weet of hij het eens beter
zal hebben dan wij het hadden! Vandaag ik, morgen jij! En tenslotte is het om
het even of je het
stof honderd of tien jaar lang platgetreden hebt, en of
je aan de galg of in het zachte bed je lichaam aan de wormen als voedsel geeft.
Mij is dat nu allemaal om het even!
[14] Een leven heb ik weer en
Messenhauser ben ik ook nog! Ik heb geen pijn, geen honger en geen dorst.
Jullie, mijn beste vrienden, zijn me ook gebleven en onze kamer wordt steeds
lichter en mooier! Wat willen we dan nog meer? Als dat zo doorgaat, kunnen we
van geluk spreken. Want beter en zorgelozer hebben we het op moeder aarde toch
ook nooit gehad! Wie weet, hoe alles zich hier nog zal ontwikkelen? Ik geloof,
steeds beter en beter! En zou het mettertijd weer een keer slechter worden: hoe
vaak heeft het noodlot op aarde ons tussen goed en kwaad heen en weer
geschoven!
[15] Veranderen kan ik de zaak niet.
En daarom is het het verstandigst alles maar te nemen zoals het komt en daarnaast
alle wensen aan de kapstok te hangen. Want die hebben ons nog nooit voordeel
gebracht en zullen ons hier waarschijnlijk ook nooit van nur zijn. Zijn jullie
het wat dat betreft niet volkomen met mij eens?'
54
Jellinek bewijst uit het boek der natuur
het bestaan van God
Een beter inzicht over de Godheid zou
de mens echter nooit kunnen verkrijgen
[1]
Jellinek zegt: 'Ik ben het volkomen met je eens, behalve met jouw 'fatum'. Want
wat dat betreft, klopt er iets niet in jouw redenering!'
[2] Messenhauser vraagt: 'Hoe zo?
Verklaar je eens wat nader.'
[3] Jellinek zegt: 'Geduld, beste
Messenhauser. Zoiets laat zich niet zomaar uit de mouw schudden! Maar ik wil
toch proberen je dat merkwaardige fatum enigszins uit je hoofd te praten.
[4] Kijk, je was je hele leven lang
een mens die zich nooit veel heeft beziggehouden met de hogere sferen van de
wetenschappen. Je was bij wijze van spreken al tevreden met de tafels van
vermenigvuldiging en je bekommerde je nooit om de 'hogere wiskunde'! Je was
steeds een oppervlakkig geleerde en je hebt je weinig om de kern van de wetenschappen
bekommerd. Daardoor kwam het dan ook, dat het innerlijk wezen der dingen voor
jou verborgen moest blijven. Zo kon je ook nooit tot dat goed gefundeerde
inzicht komen, van waaruit je de wonderbaarlijk goed berekende orde in alle
dingen en hun uitwerking duidelijk zou zijn geworden. Je bleef maar met de
buitenkant bezig, die op het eerste gezicht weliswaar de schijn heeft alleen
maar het werk van het toeval te zijn. Maar het is evenwel heel anders.
[5] Heb je al eens meegemaakt, dat een
huis met alles er op en er aan, door puur toeval is ontstaan? Je zegt: 'Nee,
zoiets is nog nooit gebeurd'. Goed, zeg ik. Als het toeval niet eens een huis
kan laten ontstaan, hoe kan het dan een hele aarde scheppen? Een aarde waarop
we toch ontelbare wonderbaarlijke dingen aantreffen, waarvan het eenvoudigste
al van een dermate wijze constructie getuigt, dat men nooit op het idee zou
kunnen komen om te beweren, dat dat het werk is van het stomme en blinde fatum!
Broeder, je geeft me gelijk en daar ben ik blij om. Maar luister nog wat verder
naar me.
[6] Bekijk eens de wonderbaarlijke
vorming van de planten. Hoe streng en nauwkeurig zij in hun eenmaal
vastgestelde vorm gedurende duizenden jaren steeds gelijk voorkomen, zonder dat
aan hun soort ook maar een atoom verandert. Hoe onnavolgbaar kunstig moet al de
bouw van een zaadkorrel zijn, dat hij uit de aarde alleen die bestanddelen tot
zich neemt die voor hem noodzakelijk zijn, en zich alsmaar weer veelvoudig
voortplant. Over het bovennatuurlijke wezen van een zaadkorrel wil ik het niet
eens hebben. Want wie begrijpt een dergelijke, goddelijke berekening,
tengevolge waarvan één enkel zaadkorreltje talloze myriaden van zijn soort
bevat?
[7] Of neem eens een eikel. Stop hem
in de aarde en al gauw zal er een eikenboom te voorschijn komen, en die zal je
dan vele jaren lang een ontelbaar aantal eikels opleveren. Leg je al deze noten
weer in de aarde, dan zul je al een bos met miljoenen eikenbomen krijgen, die
allemaal dezelfde vruchten in een ontelbaar aantal opbrengen. En dat ligt
allemaal wonderbaarlijk in iedere eikel voor onze blikken verborgen, maar toch
is het onloochenbaar aanwezig. Zeg me eens, of een fatum zo'n eikel zo zou
kunnen vormen?'
[8] Messenhauser zegt: 'Broeder
Jellinek, werkelijk, ik moet zeggen dat je een echte theosoof bent! Jouw
simpele bewijs met de eikel heeft me meer overtuigd dan alle geleerde frasen.
Ik ben nu helemaal zeker van de onbelangrijkheid van het fatum, en heb verder
geen bewijzen meer nodig. Maar nu komt er iets anders:
[9] Een God vol van de hoogste
oermacht en wijsheid moet er weliswaar bestaan, dat kunnen mijn hart en mijn
verstand nooit betwisten. Maar waar en wie is dit Godwezen? Kan het ooit door
een schepsel worden gezien en begrepen? Ik kan me nog goed herinneren, hoe ik
als student de bijbelse geschiedenis moest leren en daarbij in een van de vijf
boeken van Mozes een tekst heb gevonden, die luidde: 'God kan niemand zien en
daarbij in leven blijven! Deze betekenisvolle tekst zou Mozes vanuit een
vuurwolk zijn toegeroepen, toen hij aan de Godheid die met hem sprak, zijn
vurig verlangen voorlegde haar niet alleen te horen, maar ook te zien. Ik moet
toegeven dat ik nog wel steeds zo half en half aan die Godheid bleef geloven.
Maar wat het geloof betreft dat een zekere Jezus de volheid Gods zou bezitten,
moet ik jullie, beste vrienden, eerlijk bekennen dat ik op dat punt een
volstrekt ongelovige was en nog ben.
[10] Weliswaar bevat de zuivere leer
van Jezus inderdaad de edelste en waarste grondbeginselen, die met de natuur
van de mensen volkomen overeenstemmen en grondbeginselen, waartegen niets is in
te brengen. Maar dat de uitvinder van die beginselen ook een god zou zijn,
omdat hij morele principes opgesteld en geleerd heeft die bij de algemene
natuur van de mensheid passen, reikt verder dan mijn kennis en mijn geloof]
[11] De leer op zich kan dus heel goed
alleen maar van menselijke oorsprong zijn en heeft geen godwezen nodig. Want
als iedere grondlegger van juiste leerstellingen een god zou moeten zijn, dan
zou het op aarde al bijna moeten wemelen van goden. Euclides, de uitvinder van
de geometrische figuren, zou een god zijn! De uitvinder van de landbouw
gereedschappen, die van onschatbaar belang zijn, zou al een soort god-vader
zijn! De uitvinder van de getallen, de uitvinder van de schepen, eveneens
goden, en zo nog meer dan tienduizend andere uitvinders van de meest
verschillende nuttige zaken. Zoals het hele leger van uitvinders van
belangrijke dingen nog nooit aanspraak heeft gemaakt op vergoddelijking, zo
geloof ik ook dat de uitvinder van de beste en eenvoudigste moraal daar ook wel
van af had kunnen zien. Naar mijn weten heeft hij nooit aanspraak gemaakt op
die belachelijke vergoddelijking. Zeker maakten in die tijd kortzichtige en
bijgelovige mensen een god van hem, omdat hij duizend keer wijzer was dan zij!
Dat moet ons nu echter niet meer in de war brengen, zodat we Jezus niet meer op
een belachelijke manier voor een god houden, maar alleen voor dat, wat hij
werkelijk was. Ik geloof dat de huidige mensheid eindelijk eens zou moeten
inzien, dat het oneindige nooit eindig kan worden, dat God eeuwig God blijft en
de beperkte mens slechts een mens.
[12] Maar het is echt niet de moeite
waard veel woorden vuil te maken over datgene, wat tegenwoordig door alle zeer
geleerde heren als een uitgemaakte zaak wordt beschouwd. Maar wat ik al eerder
opmerkte, namelijk, waar en wie de eigenlijke Godheid dan wel is, wiens bestaan
ik beslist nooit betwijfelen kan, zeggen jullie me daarover eens jullie mening,
mijn beide vrienden.'
[13] Jellinek zegt: 'Ja, beste broeder
Messenhauser, dat is een heel hachelijke zaak. Het waar en wie zullen we
waarschijnlijk nooit te weten komen! Want wanneer wij, eindige wezens, het oneindige
wezen der Godheid zouden willen begrijpen, zouden we het eerst eindig moeten
kunnen maken, wat natuurlijk volkomen onmogelijk is. Eveneens lijkt het mij ook
onmogelijk van het oneindige Godwezen meer te weten dan wat ik je eerder, door
het voorbeeld van de eikel, heb aangetoond. Ik ben van mening dat we ons nu met
wat anders moeten bezig houden, want wat het punt van de Godheid betreft,
zullen we alle drie bitter weinig van oplossen.'
[14] Becher zegt: 'Je hebt volkomen
gelijk! Want de Godheid willen doorgronden, betekent waarlijk de zee in een
notendop willen gieten. Laten we daarom dit gesprek dat geen enkel nut heeft,
beëindigen en over wat anders gaan praten. Bijvoorbeeld over wat onze vriend
Blum in deze wereld doet, of waarmee onze aartsvijand Windischgrätz op aarde
bezig is, en of hij misschien ook binnenkort hiernaartoe zal komen, waar wij
hem op gepaste wijze zouden ontvangen!'
[15] Jellinek zegt: 'Broeders, wat
onze arme vriend Blum betreft, ben ik meteen van de partij. Maar bespaar me
Windischgrätz, want die tijger wens ik eeuwig nooit meer te zien! Maar luister,
het is net of ik nog meer mensenstemmen buiten de deur hoor. Laten we van tafel
opstaan om te zien wat er buiten gaande is.'
55
Op ontdekkingsreis.
Vreesachtige helden
De Heer en Robert komen op
[1] De drie staan van tafel op en gaan
behoedzaam naar de openstaande deur. Hier ontdekken ze, als ontwakend uit een
slaap, dat er behalve hun woonkamer nog een grotere en veel mooiere kamer is. Enkele
stappen van de deur verwijderd blijven ze staan en kijken naar links en rechts
of er ergens iets bijzonders valt te ontdekken. Want ze durven nog niet
helemaal bij de deur te komen, omdat ze niet weten wie of wat ze daar zouden
kunnen tegenkomen.
[2] Nadat ze de kamer waarin Ik Mij
met Robert, iets van de deur verwijderd, bevind en waar ook de vierentwintig
danseressen op de achtergrond bij elkaar staan, een tijdlang voldoende hebben
geïnspecteerd en er niets verdachts ontdekken, zegt Jellinek zachtjes:
[3] 'Vrienden, ik ontdek helemaal
niets gevaarlijks in deze voorkamer. Integendeel, ik zie daar in de hoek een
tafel, waarop zich een kristallen karaf met heel goed uitziende wijn en enkele
uitnodigende stukken brood bevinden. Als er verder geen gevaar dreigt, denk ik
dat we er zonder aarzelen op afkunnen gaan. Dat is blijkbaar bedoeld om ons
over ons geestelijk bestaan betere begrippen en ideeën bij te brengen dan die,
waarmee we tot nu toe hebben rondgelopen. Naar mijn mening zou een beetje meer
moed ons niet kunnen schaden. Wat denken jullie daarvan?'
[4] Messenhauser zegt: 'Broeder
Jellinek, ik ben het volkomen met je eens. Alleen moet ik tot mijn schande
bekennen, dat ik bij dergelijke ontdekkingstochten altijd het liefst de laatste
ben! Want zou er mogelijkerwijs rechtsomkeert gemaakt moeten worden, dan zou
ik natuurlijk de eerste zijn.'
[5)
Jellinek zegt: 'Maar beste broeder, ik krijg de indruk dat je een grote
bangerik bent! Hoe heb je toch met een dergelijke moed legercommandant kunnen
zijn? Nu wordt mij veel duidelijk! Kijk, als jij je leger in plaats vanuit je
goed bewaakte commandopost, bevelen had gegeven in het open veld tegenover de
vijand, wie weet of Wenen dan niet zou hebben gewonnen? Maar nu genoeg
hierover. Ik vraag je omwille van je eigen eer, wees nu geen lafaard!'
[6)
Messenhauser zegt: 'Maar beste vriend en broeder, nu jij toch al zo'n
heldhaftige Napoleon bent, zou het dan niet beter zijn als jij voor mij en
Becher eens dapper de voorhoede vormt? Als jij de meeste moed hebt van ons
drieën, wees dan zo goed om onze aanvoerder te zijn. Want ware heldenmoed heeft
mijn gemoed nooit gekend. Maar wat waar is, is waar, ik ben, ondanks mijn
geringe heldenmoed, toch nooit erg bang geweest voor de dood. En zo is het ook
nu. Maar ik voel een heel eigenaardige vrees voor dit voorvertrek, zoals
kinderen die bang zijn voor spoken, voor sommige vertrekken hebben. Het is
werkelijk iets heel eigenaardigs, als een niet te onderdrukken voorgevoel van
grote gebeurtenissen die spoedig en zeker zullen plaatsvinden. Jullie zullen
wel zien of mijn gevoel me bedrogen heeft, als we onze voeten over de drempel
zetten. Het komt mij werkelijk voor, dat we daar meteen met onverwachte, grote
dingen en gebeurtenissen zullen worden geconfronteerd. En ik hoop dat dit mijn
vreemde gebrek aan moed een beetje bij jou zal verontschuldigen.
[7) Jellinek zegt: 'Ja, mijn vriend,
dat is heel wat anders! Want ook ik word door een dergelijk voorgevoel
geplaagd; maar weet je, dat mag een grote geest niet hinderen! Als ik die fles
wijn en dat mooie tarwebrood ernaast bekijk, en mijn hongerige maag een
duidelijk verlangen begint kenbaar te maken, O, dan zou ik me liever daarginds
aan die tafel bevinden dan hier in jullie bevende gezelschap! Wat houdt me
eigenlijk hier nog langer tegen? Een goed begin is het halve werk! Dus vooruit
maar, hoera!'
[8] Dan stapt Jellinek moedig op de
deur af en wil naar de goed voorziene tafel lopen. Maar op het moment dat hij
zijn voet over de drempel zet, versperren Robert en Ik hem de weg. Robert zegt
op zijn gewoonlijk wat barse toon: 'Halt, wie is daar? Geen stap verder vóór je
je, samen met je twee begeleiders, hebt gelegitimeerd; wie zijn jullie en wat
willen jullie hier?'
[9) Jellinek deinst bij deze
onverwachte ontmoeting wat terug, maar vermant zich al gauw omdat hij in deze
examinator meteen Blum herkent en zegt dan verbaasd: 'O, o, Blum! Robert! Ja,
waar, waar ben jij dan toch geweest? Aha, dat is toch wel sterk! Laat me je
omarmen en kussen! Ken je ons werkelijk niet? Messenhauser, Becher en mij,
Jellinek?'
[10) Robert zegt: 'Ja, zeker,
werkelijk! Jullie, mijn lijdens- en lotgenoten zijn het, in levende lijve,
helemaal dezelfden zoals jullie op aarde waren! Ik wist immers allang dat
jullie hier mijn gasten zijn. Jullie wisten echter niet dat jullie je in mijn
huis bevinden. Jullie hebben je echter door een kinderachtige angst laten
bekruipen. Kom nu allemaal welgemoed hier en laten we ons daar bij die tafel
met goede en vrolijke dingen bezighouden! Broeder Messenhauser en jij, broeder
Becher, durven jullie nu nog niet over de drempel te komen?'
[11] Messenhauser en Becher zeggen
tegelijk: 'Wees duizend maal gegroet, dierbaarste broeder en vriend! Met jou
gaan we waarheen je ons ook wilt brengen, en zeker naar die tafel waarop voor
onze lege magen een rijke zegen ligt!'
[12)
Bij deze woorden komen ze vol vreugde op Robert af, omarmen en kussen hem en
begeven zich dan naar de tafel.
56
Jellineks hart
ontbrandt in liefde voor Roberts vriend
[1] Jellinek kijkt Mij vriendelijk en
met vaste blik aan en vraagt Me: 'Beste en beminnelijke vriend van onze broeder
Blum, zou ik je mogen vragen of je je ook nader aan ons bekend wilt maken? Je
moet zeker een bijzonder goed mens zijn, anders zou je je niet in het
gezelschap van onze edele vriend Blum bevinden!'
[2] Ik zeg: 'De toekomst zal je alles
onthullen wat je nog duister is. Maar ga nu ook met Mij mee naar de tafel van
de Heer en sterk je eerst. Dan zul je veel beter in staat zijn om menige zaak
te begrijpen die nu nog een raadsel voor je moet zijn. Kom dus, mijn beste
vriend en broeder Jellinek!'
[3] Jellinek zegt: 'O vriend, je stem
klinkt wonderbaarlijk vriendelijk! Ieder woord van jou verwarmt mijn hart op
een manier zoals ik die nog nooit heb ervaren. Als jij geen engel uit de hemel
bent, zie ik voor eeuwig van mijn menszijn af. Ja, ja, jij moet een engel zijn!
Weet je, ik zal bij je blijven en me heel nadrukkelijk op jou richten. Want hoe
graag ik die goede vriend Blum ook mag, toch heb ik jou nu sinds jij met me
hebt gesproken, volkomen onbegrijpelijk, veel liever! Maar nu aan tafel en een
glaasje op de eeuwige vriendschap met elkaar gedronken! Want ik geloof dat er
hier toch zeker geen Windischgrätz of een dergelijk iemand zal zijn, die over
dit huis een standrecht zou kunnen afkondigen?'
[4]
Ik zeg: 'O nee, zet die vrees maar voorgoed op zij! Nu echter naar de tafel,
want de anderen drinken al op onze goede gezondheid.'
[5] Messenhauser gaat Jellinek meteen met een kristallen
beker vol beste wijn tegemoet en zegt: 'O broeder Jellinek, dit is werkelijk
nog heerlijker dan alle beste wijnen die we ooit op aarde hebben geproefd!
Hier, drink deze beker uit op het welzijn van al onze vrienden en vijanden! Ook
op het leven van Windischgrätz! Dit blinde werktuig van aardse heersers over de
volkeren zal misschien ook nog eens tot beter inzicht komen.'
[6] Jellinek neemt verheugd de beker
aan en zegt: 'Beste vrienden, zo bevallen jullie me beter dan voorheen bij onze
nietszeggende discussies in die gevangeniscel waar jij, broeder Messenhauser,
nog steeds in wanhoop op je doodvonnis zat te wachten!
[7] Maar luister, ik heb deze vriend van
onze Blum als boezemvriend gekozen. En daarom moeten jullie me maar vergeven
dat ik van deze goddelijk geurende drank geen druppel wil nemen, zolang hij
niet eerst uit deze beker heeft gedronken!'
[8] Allen stemmen welgemoed in met de
wens van Jellinek. Deze reikt Mij met innige vriendschappelijke liefde de beker
aan en zegt: 'Goede goddelijk verheven vriend, versmaad het niet deze beker uit
de hand van een arme zondaar, een aardse landverrader aan te nemen! Waarlijk,
zou ik hier iets beters hebben, hoe graag zou ik het je aanreiken als teken van
mijn verering en hoogachting! Maar kijk, goud en zilver heb ik niet. Maar wat
ik heb, namelijk deze beker en bovendien een warm hart dat jou als een
hooggeachte vriend begroet, dat geef ik je! 0, neem het aan, zoals ik het je
aanreik! Het is zeker wel wat vrijpostig van me dat ik het waag om jou, die
zeker een engel bent, deze beker en mijn hart als onderpand van mijn
vriendschap aan te bieden. Maar ik heb je nu eenmaal ook met mijn slechte hart
lief, omdat ik voorheen in jouw weinige woorden zoveel vriendelijkheid, liefde
en wijsheid vond. Ik ben wel een heel onreine geest, maar knijp dan je hemels
milde ogen wat toe en denk: Die kerel weet niet beter! Weet je, ik weet nog
lang niet hoe men met geesten zoals jij moet omgaan. Maar je kunt ervan
verzekerd zijn, dat bij mij het hart op de tong ligt. Niet waar, vriend, je
neemt me deze vrijpostigheid toch niet kwalijk?'
[9] Ik neem de beker heel vriendelijk
uit Jellineks hand aan, drink eruit en zeg dan tegen Robert: 'Broeder, in de
provisiekast staat nog een fles, vol met Mijn eigenlijke lievelingswijn. Breng
die hier, om Mijn nieuwe boezemvriend te laten zien, hoe dierbaar Mij zijn
vriendschap is.
[10]
Robert gaat er vlug op af en haalt een echte diamanten fles vol met de
kostelijkste wijn en reikt haar Mij zichtbaar ontroerd aan.
[11] Ik neem de fles en schenk
dezelfde beker vol. Dan zeg Ik: 'Hier, lieve vriend en broeder, neem deze beker
en drink; en kom daardoor tot de volledige overtuiging dat jouw vriendschap Mij
buitengewoon lief en dierbaar is! Wat praat je over je zonden? Welk mens zou
een hart, dat zo vol is van onzelfzuchtige liefde, als een met zonden beladen
hart kunnen zien? Ik zeg je, voor Mij ben je rein. Want jouw liefde voor Mij
bedekt al je aardse zonden! Wat je echter nog hier of daar aan de wereld
verschuldigd was... Ik zou een slechte vriend zijn, als Ik die schuld niet van
je af zou nemen en ze niet voor jou zou vereffenen! Drink dan nu, broeder
Jellinek, op onze eeuwige vriendschap!'
[12] Jellinek zegt, tot tranen
bewogen: 'O goddelijke vriend, wat ben jij toch lief en goed! O, kon ik maar
mijn hart uit mijn lijf scheuren en in jouw borst stoppen! Wel, geef me nu de
beker maar!'
[13] Jellinek neemt de kristallen
beker, drinkt eruit en zegt: 'Nee maar, hemelse engelbroeder! Als jouw
vriendschap lijkt op deze drank, dan ben je geen engel maar... de pure Godheid
zelf! Want iets goddelijkers van smaak en geest kan de hele oneindigheid
onmogelijk nog te bieden hebben! Broeders, proeven jullie er ook eens van en
zeg dan, of ik niet volkomen juist heb geoordeeld!'
57
Uitwerking van de
hemelse wijn
Vraag naar Christus
en Zijn Godheid
Veelbetekenend
antwoord van Robert
Jellineks
liefdes-lijfspreuk
[1] Robert, Messenhauser en Becher drinken
alle drie uit de beker en verwonderen zich buitengewoon over de ongekende
kwaliteit van deze waarlijk hemelse wijn.
[2] Messenhauser zegt: 'Inderdaad,
Heer, wat een wijn is dat! Broeder Blum, het is goed toeven in jouw huis, laten
we ons hier inkwartieren! Laten we hier nu meteen voor eeuwig bij elkaar
blijven, als dat zou kunnen. Zou er zo nu en dan een arme zondaar verschijnen,
zoals wij dat waren en nog zijn, dan zullen we hem opnemen en hier een goede
tijd bezorgen, ook al was hij een van onze ergste, aardse vijanden!'
[3] Robert zegt: 'Vriend Messenhauser,
dat heb je echt mooi en waardig gezegd, omdat deze woorden werkelijk uit je
hart en niet uit je verstand kwamen. Ik zeg zelfs: Mocht Windischgrätz nu hier
komen als een noodlijdende geest, waarlijk, dan zal hij bij ons in ieder geval
een betere ontvangst krijgen dan wij bij hem op aarde!'
[4] Alle drie roepen: 'Bravo, zo is
het goed! Om een echt Christen te zijn moet men vanuit zijn diepste wezen kwaad
met goed kunnen vergelden. Wie nog wraakgevoelens in zichzelf bespeurt, is nog
lang geen volmaakte geest. Maar hij, die net als eens de grootste en wijste
leraar van de joden aan de galg nog kan zeggen: 'Heer vergeef het hun, want ze
weten niet wat ze doen!'... die heeft zeker de hoogste levensvrijheid in zich.
Ja, we zouden zelfs willen beweren: Hij is een God! En dat pleit ook het meest
voor het aanvaarden van de overigens zeer in het duister gehulde Godheid van
Christus.
[5] Waar zou deze Jezus van destijds,
aan wiens aardse bestaan helemaal niet valt te twijfelen, zich nu in deze
geestenwereld toch bevinden? Waarlijk, dat was wel de allergrootste vriend van
de mensen! Vriend Blum, had jij tot nu toe nog nooit de gelegenheid om hier
over deze merkwaardige man iets naders te weten te komen?'
[6] Robert zegt: 'Dierbaarste
vrienden, ik kan jullie op mijn woord verzekeren, dat juist Hij mijn eerste
werkelijke kennismaking was in deze wereld!'
[7] Allen vragen blij verrast: 'Hoezo?
Hoe ging dat dan? In welke omgeving vond dat plaats? Wat heeft Hij tegen jou
gezegd?! Zeg broeder, vertel ons daar eens wat over!'
[8] Robert zegt: 'Beste vrienden,
omdat we nu nog heel wat anders te doen hebben, zullen we dit uitstellen tot
een gunstiger gelegenheid. Maar ik kan jullie alvast verzekeren, dat Hij me
spoedig weer zal opzoeken en bij die gelegenheid zullen ook jullie Hem nader
leren kennen.'
[9] Jellinek zegt: 'Maar je kunt ons
toch nog wel zeggen, of je met Hem over Zijn Godheid hebt gesproken, die door
zo veel lichtgelovigen wordt aanvaard? En is Hij het met dat geloof eens of
niet?'
[10] Robert zegt: 'Ja beste vrienden,
daar hebben we zeker heel veel over gesproken. En ik moet er de voor jullie
trouwens nog nauwelijks te begrijpen waarheid aan toevoegen: Christus is de
enige ware God van eeuwigheid! Hij is de Schepper van alle hemelen en alle
werelden! Meer kan ik jullie nu niet zeggen. Als Hij echter komen zal, dan
zullen jullie alle bijzonderheden wel van Hem zelf vernemen!'
[11] Jellinek zegt: 'Vriend Blum, dat
is terwille van het bewijs echt niet nodig, maar wel echter terwille van mijn
hart. Want ik moet eerlijk bekennen dat ik als hij nu zou komen en mij zou
wenken hem te volgen, jullie allen ogenblikkelijk ontrouw zou worden! Want ik
houd al meer van hem als de meest volmaakte, beste mens, dan van alle mensen op
aarde bij elkaar. Hoeveel te meer zal ik hem dan liefhebben, als hij ook
werkelijk God is! Om het hoe wil ik me helemaal niet bekommeren. Want ik heb
eens een zinspreuk gelezen die luidde: 'God is liefde! Wanneer je hart ooit
door een machtige liefde wordt gegrepen, denk dan: God is in deze liefde!'
Kijk, deze spreuk is mijn barometer voor de aanwezigheid van God, ook in ieder
mens. Als ik nu echter zo' n machtige liefde voor Christus in mijn hart gewaar
word, dan zegt me juist deze liefde: Christus is, en moet wel God zijn, want
waarom zou ik hem anders zo intens liefhebben? Daarom houd ik ook zoveel van
deze hemelse broeder, omdat hij zeker veel goddelijke liefde in zich heeft. Heb
ik gelijk of niet?'
[12] Robert zegt: 'Volkomen! Alleen
met het hart kan men God begrijpen; met het verstand nimmer. Maar nu beste
vrienden, iets anders! Omdat we nu toch met het thema liefde bezig zijn, kunnen
we dit er gemakkelijk bij laten aansluiten.
[13] Luister! Wel is de liefde het
enige bewijs voor de Godheid en haar onbetwistbare aanwezigheid, maar we weten
ook dat er een teder, vrouwelijk geslacht bestaat, dat maar al te vaak onze
harten dermate in beslag nam dat we ondertussen tot een hogere en zuiverder
liefde voor God helemaal niet meer in staat waren. Wel, denken jullie dan dat
God ook in deze, meestal toch alleen maar zinnelijke liefde woont?'
[14] Jellinek zegt: 'Zeer zeker!
Wanneer Gods tederheid niet in de vrouw aanwezig zou zijn, wie zou haar dan
kunnen liefhebben? Maar dat deze liefde desondanks ook kan ontaarden, daar valt
niet aan te twijfelen.'
[15] Robert zegt: 'Wanneer bij wijze
van proef hier verscheidene buitengewoon mooie vrouwen in de prachtigste
balletkleding zouden optreden en ons met de grootste vriendelijkheid zouden
bejegenen, maar daarnaast ook de ernstige maar vooral bovenmatig goede Godmens
Jezus zou verschijnen, zeg me eens, vooral jij Jellinek, hoe zou je hart daar
dan op reageren? Want ik weet, dat de zogenaamde balletdanseressen voor jou
steeds het meest gevaarlijk waren!'
[16]
Jellinek zegt: 'Broeder, je hebt hier weliswaar een van mijn zwakke plekken
geraakt, maar daar kan ik toch naar eer en geweten tegenover stellen, dat ik
ondanks al mijn zwakheden, toch voor één echt haar van Christus 10.000
balletdanseressen ter plekke kan laren zitten of dansen! Want de liefde tot God
zal toch wel een beetje sterker zijn dan de liefde voor een knappe danseres. De
liefde voor de vrouwen kan alleen dan de liefde tot God afzwakken, als men
ofwel niet aan een God gelooft, dan wel genoodzaakt wordt te geloven in een
God, die ergens in een hostie zou zitten! Maar wanneer de Godheid werkelijk, en
wel in de persoon van Christus, aanwezig is, zodat men haar ziet, haar in die
hoedanigheid erkent en zelfs met haar kan spreken, broeder... stap dan maar op
met je dansende schoonheden! Maar zonder Christus zouden een paar van zulke
weelderige dames natuurlijk meer warmte in mijn borst teweegbrengen, dan
wanneer er geen zijn.'
[17] Robert zegt: 'Broeder, zou je er een paar willen
zien?'
[18]
Jellinek zegt: 'Als je hier ook dergelijke geesten hebt, laat ze dan maar zien,
zodat we aan ons zelf kunnen ervaren in hoeverre ze voor ons gevaarlijk zouden
kunnen worden.'
58
Toets voor Roberts vrienden met
betrekking tot hun liefde voor de vrouw
Goede beantwoording door Jellinek en
Messenhauser
[1] Na deze woorden van Jellinek gaat
Robert meteen naar het bekende achterste gedeelte van de kamer, waar de
vierentwintig danseressen zich nu achter een gordijn bevinden. Daar aangekomen
schuift hij het gordijn open en zegt tot de rustig daar vertoevende
danseressen: 'Welnu, mijn dierbaren, het is tijd voor jullie. Kom dus naar
voren en maak voor die drie gasten wat galante bewegingen. Maar, doe je best en
doe dit huis geen schande aan!'
[2] De danseressen doen meteen wat
Robert van hen verlangt. Maar nog voor ze de eerste dansjes gedaan hebben, zegt
de eerste tegen Robert: 'Alleen vragen we je wel, dat je het ons niet kwalijk
neemt als we door onze hier merkwaardig weelderige gestalte enigszins
gevaarlijk zouden kunnen worden! Mocht je dat van te voren aan zien komen, dan
zou het ons allen liever zijn, dat je ons niet voor die nieuwe gasten zou laten
optreden. Want het zou ons allen echt spijten als we kwaad zouden aanrichten,
omdat we nu heel graag werkelijk iets goeds willen doen.'
[3] Robert zegt: 'Lieve zusters, wat
jullie nu zeggen doet mijn hart deugd, want ik maak daaruit op dat jullie een
goede en zuivere instelling hebben. Maar jullie allen hoeven niets te vrezen.
Want mijn beste vriend daar en ook ik, zullen ervoor zorgen dat jullie die
gasten, en die gasten jullie, niet de geringste schade zullen toebrengen.
Treedt dus maar dapper en onverschrokken op; want jullie zullen door je dans
bij die drie gasten niets slechts of gevaarlijks, maar alleen goeds en prijzenswaardigs
bewerkstelligen!'
[4] Als de danseressen deze
verzekering hebben gekregen, komen ze vlug naar het lichte voorste gedeelte van
de kamer, en beginnen dadelijk allervriendelijkst hun kunst door allerlei
sierlijke bewegingen te vertonen. Robert, die zich weer bij de drie vrienden
heeft gevoegd, vraagt meteen aan Jellinek: 'Wel broeder, hoe bevallen je onze
huisdanseressen? Heb je op aarde ooit iets volmaakters op dit gebied gezien?'
[5] Jellinek bekijkt de danseressen met
grote aandacht en zegt daarop met een diepe zucht: 'Ach broeder, ik kan er
niets aan doen, maar bij het zien van zo'n voorstelling heb ik altijd hetzelfde
gevoel! Ik moet je heel eerlijk bekennen dat ik daar nooit echt plezier aan heb
beleefd. Integendeel, ik werd daarbij steeds vervuld van een zeker gevoel van
weemoed en verliet dan heel zonderling gestemd het theater. Ik dacht op aarde
vaak na over dat eigenaardige gebeuren in mijn gemoed. Maar ik was nooit in
staat daarvoor een redelijke verklaring te vinden. Maar nu gaat mij heel
duidelijk een licht op, en dat verheugt me meer dan al deze
danskunstvoorstellingen. De oorzaak ligt in het volslagen nutteloze van dit
gedoe met armen en benen. Zeg eens, welk nut kan men met deze kunst ooit
beogen? Volgens mij niet het allerminste! Alle andere kunsten, de muziek, de
dichtkunst en de schilder- en beeldhouwkunst, kunnen in hun zuivere en waardige
vorm voor het menselijk gemoed van wezenlijk nut zijn. En wel, omdat ze het
hart kalmeren en veredelen, en zodoende niet zelden een ruw mens tot een
zachtmoedig en gevoelig mens opvoeden, en een ware liefde in zijn hart
opwekken. Ook al laten we deze danskunst een nog zo'n. zuivere en waardige
richting inslaan, toch zullen door haar meestal slechts onzuivere gevoelens in
een ziel worden opgewekt. De natuur van bijna iedere man wordt na een
dergelijke uitvoering steeds veel zinnelijker en begeriger.
[6] Ik denk dat deze aangevoerde reden
van mijn onbehagen alleszins de aandacht verdient, hoewel hij niet de
eigenlijke bron was van de neerslachtigheid die me steeds overviel na zulke
voorstellingen. De eigenlijke bron van mijn gevoelens na zulke kunstuitingen
was waarschijnlijk hoofdzakelijk de gedachte, dat ik zo'n welgevormde danseres
als door een magische toneelkijker, als een gevallen engel zag!
[7] Hoe vaak zei ik dan bij mezelf:
Wat zou jij voor mijn hart kunnen betekenen! Maar als gevallen engel besef je
nooit de waarde van een hart dat jou zo graag uit het slijk waarin je gezonken
bent weer zou willen verheffen tot werkelijke engel. De mammon van de wereld is
nu je god. En blindelings vertrap je je eigen hart met voeten, waarmee je
slechts de brutaalste ontucht prikkelt. Wat kunnen je de harten schelen waarin
jouw betoverende voeten bij iedere stap giftige pijlen hebben geslingerd?'
[8] Zulke gedachten droeg ik steeds
met me mee en stemden mijn ziel heel vreemd triest. Had ik dan geen gelijk
wanneer ik zo dacht? Nu ik hier net zo denk, moet je je maar eens afvragen of
volgens jou deze danseressen, die nu gelukkig hun uitvoering hebben beëindigd,
voor mij ooit gevaarlijk konden worden? Voor mij zijn ze in deze situatie wel
het allerminst gevaarlijk en evenmin voor mijn allerbeste vriend hier, die mijn
woorden zichtbaar ontroerd heeft aangehoord. Dus kan ik jou, vriend Blum, de
volle verzekering geven dat al deze vierentwintig kunstenaressen met inbegrip
van hun achtenveertig mooie voetjes niet de minste afbreuk hebben gedaan aan
mijn liefde voor Jezus! Integendeel, ze hebben mijn nu heilig geworden liefde
alleen maar versterkt! Want kijk, ik heb nu oprecht medelijden met deze arme
gevallen engelen. En als het me mogelijk zou zijn hen vanuit hun lage positie
te verheffen tot ware mensen, dan zou ik daar mijn halve leven voor geven! Maar
genoeg hierover! Zeggen jullie twee, Messenhauser en Becher, nu ook eens, hoe
jullie dit spektakel is bevallen?'
[9] Beiden zeggen: 'Nou, nou, zo...
helemaal niet slecht! Maar het geheel komt ons toch wel wat komisch voor. Op
aarde zijn dergelijke excentriciteiten van menselijke domheid heel
verdraaglijk. Maar hier in het rijk van de geesten doen zulke dwalingen van het
menselijk streven wel een beetje eigenaardig aan! Stel je voor, dat we nu weer
naar de aarde zouden terugkeren en daar onze vrienden konden vertellen, dat we
zojuist een hemels ballet hadden bijgewoond! Nou, dat gelach zouden we wel eens
willen horen! Maar zeg nu eens, hoe je eigenlijk op het krankzinnige idee bent
gekomen om er in het rijk van de geesten een soort harem van een paar dozijn
balletdanseressen van het zuiverste water op na te houden? Heb je ze dan
formeel in dienst genomen? Of is dat misschien de hemel van de
nieuw-katholieken? Kom, ga nou toch gauw met je nieuw-katholieke engeltjes!
Breng ons liever nog zo'n fles van die laatste wijn! Daarvan is één druppel meer
waard dan al die achtenveertig voetjes bij elkaar!' Robert glimlacht daarop en
haalt de tweede fles.
59
De Heer over het
vaak verkeerd gebruikte gezegde: ‘het doel heiligt de middelen'
[1] Jellinek wendt zich nu ook tot Mij
en vraagt hoe Mij die zonderlinge kunstuiting is bevallen?
[2] Ik zeg tegen hem: 'Beste vriend,
Ik moet je eerlijk bekennen dat Ik bij zulke gelegenheden veel minder Mijn
aandacht vestig op het middel dan op het beoogde doel. Want het middel op zich kan
vaak nog zo vreemd lijken, dat maakt niets uit als daarmee maar een in ieder
opzicht nobel en goed doel wordt bereikt. Want hier in het rijk van de geesten
heiligt altijd het bereikte goede doel ieder middel waardoor dit doel enkel en
alleen bereikt kon worden. Hier doet de uitvoering van deze dans niets ter
zake, maar met betrekking tot het alleen daardoor te bereiken nobele doel, is
ze echter weer van oneindige waarde.
[3] Ik wil je deze weliswaar wat
jezuïetachtig klinkende grondregel vooraf eerst op aardse wijze toelichten,
zodat zijn geestelijke inhoud je des te duidelijker wordt. Luister dus naar
Mij! Zie, deze grondregel luidt kort gezegd als volgt: Het goede doel heiligt
ieder middel waardoor het zo mogelijk bereikt kan worden. Of deze grondregel
echter ook juist is, zullen we nu zien aan de hand van verschillende
voorbeelden:
[4] Kijk, een zoon op aarde heeft een
vader, die bij zijn werk het ongeluk had een been zodanig te breken, dat hij
alleen door een deskundige operatie weer genezen kan worden. Wat zou de goede,
zijn vader boven alles liefhebbende zoon wel doen met iemand, die zijn vader
puur uit woede of boosaardigheid zijn voet met een scherpe bijl zou afhakken?
Deze zoon zou die booswicht grijpen en hem levenslang tuchtigen! En toch zou zijn
vader bij deze 'spoedoperatie' heel wat minder geleden hebben, omdat deze dan
pijlsnel aan een gezonde voet zou zijn uitgevoerd, dan wanneer de operatie nu
aan een toch al uiterst pijnlijke voet door een dokter moet worden uitgevoerd.
Kijk, het middel op zich, zonder samenhang met het daardoor te bereiken doel,
zou zonder meer een gruwel zijn. Maar met betrekking tot het goede doel is het
een zegen. En de zoon zal zich tegenover de kundige chirurg die zijn geliefde
vader het leven redde, zeker uiterst dankbaar tonen. Want zonder hem zou zijn
vader zeker aan koudvuur gestorven zijn. Laten we echter verder gaan!
[5] Wat zou jij met iemand doen, die
jou met zijn vuist een tand uitsloeg? Je zou die woesteling voor het gerecht
dagen en geen gering smartegeld van hem eisen. Maar wanneer je een slechte tand
hebt die veel pijn veroorzaakt, ga je zelf naar een tandarts en betaalt hem
graag voor het uittrekken van die slechte tand. Wie zou er een tandentrekker
kunnen waarderen, die alleen voor zijn plezier de mensen hun tanden zou
uitslaan of trekken? Heel anders ligt de zaak in handen van een echte tandarts,
omdat hij door zijn vaak heel pijnlijke operatie een goed doel bereikt. Je kunt
onmogelijk ontkennen, dat hier het op zich akelige middel door het bereikte doel
wordt geheiligd. Dus daarom maar verder!
[6] Kijk, doodslag is een van de
zwaarste zonden die een mens aan zijn naaste kan begaan. Er wandelt een vader
met zijn zoon door een bos. Een booswicht die vermoedt dat de vader veel geld
bij zich draagt, springt opeens uit het struikgewas naar voren, grijpt de vader
bij de keel en wil hem wurgen. De zoon ziet het grote gevaar waarin zijn vader
verkeert, grijpt meteen naar zijn geweer en doodt de roofmoordenaar! Kijk,
doodslag is, zoals gezegd, een van de grootste zonden. Is echter de doodslag
die de zoon beging aan de moordenaar die zijn vader wilde wurgen, ook zonde? O
nee! Reeds het gezonde verstand zegt je: Doodslag is op zich en als middel tot
het bereiken van een slecht doel een van de grootste zonden. Maar zoals hier,
in verband met het goede doel, is hij even heilig als het doel zelf. In het
bijzonder, wanneer hij het enige doeltreffende middel blijkt te zijn.
[7] Wat geldt bij deze drie voorbeelden, geldt ook voor
iedere handeling die een mens of geest maar in staat is te verrichten. Wanneer
ze na wijs overleg het enige werkzame middel tot het bereiken van een goed doel
blijkt te zijn, dan is ze ook goed, rechtvaardig en door het bereikte doel
geheiligd!
[8] En zo zul jij, beste vriend, bij
deze arme danseressen wel een oogje dicht moeten doen. Want ze dansten om een
meervoudig goed doel te bereiken. En dit is ook werkelijk bereikt, zoals je
weldra zult inzien. Zeg eens, moeten we daarom wrok koesteren tegen deze
danseressen, of zullen we hen daarvoor misschien ook een glaasje laten proeven
van deze tweede fles?'
[9] Jellinek zegt: 'O, als het zo
ligt, dan zeker! Kom maar hier jullie hartjes, jullie zullen ook een goede dag
hebben!'
60
De danseressen verlangen opheldering
over God
Gevaar van het puur uiterlijke
onderzoek
[1] Na deze uitnodiging buigen de
danseressen heel eerbiedig en de drie eersten zeggen: '0, beste, goede
vrienden, jullie zijn veel te goed en te welwillend voor ons! Want onze
onwaardige kunst is wel de minste van alle kunsten om van geesten zoals jullie
ook maar de geringste waardering te verdienen. En zodoende kunnen we helemaal
niet begrijpen waarom jullie zo goed kunnen zijn voor ons arme zondaressen?
Waarlijk, als we ons nog op aarde in ons lichaam zouden bevinden, zouden zulke
hartelijke en goede mensen grote invloed op ons kunnen uitoefenen. Maar hier
zijn we volkomen arm van geest en we hebben niets anders dan wat jullie grote
_goedheid ons doet toekomen. Daarom kunnen we ook voor jullie grote goedheid
niets anders terug doen dan jullie uit het diepst van ons hart achten en
liefhebben! Als we jullie zo mogen benaderen, dan willen we dolgraag blij met
jullie zijn. Maar zou onze misschien te weinig zuivere liefde jullie niet
aangenaam zijn, laat ons dan maar weer verder trekken en onze aardse zonden
betreuren!'
[2] Jellinek zegt: 'Ik vraag jullie, lieve meisjes, wees
nu vooral niet zo rooms- katholiek! Waar is dan die God, die de liefde voor een
misdaad zou houden? Hoe zouden wij jullie kunnen verachten, omdat jullie ons
liefhebben? Kom dus allen maar hier en drink van deze ware levenswijn! Wees
niet bang voor ons; wij alle vijf verlangen niets anders van jullie dan alleen
je liefde, die jullie ons graag willen geven. En nu hoop ik dat jullie goed
beseffen wat wij van jullie wensen te ontvangen, namelijk niets anders dan
jullie zuivere liefde en vriendschap!'
[3] Als de danseressen dit van
Jellinek vernemen, komen ze allervriendelijkst naar ons toe en zeggen: 'Wij
zijn jullie dienaressen! Jullie goede en nobele wil zal voor ons als heilige
wet gelden! Eén verzoek willen we nog graag aan jullie voorleggen: We hebben in
die domme wereld weinig mogelijkheden gezocht om het hoogste, goddelijke Wezen
werkelijk te leren kennen en zijn daardoor, wat dit allereerste punt van
menselijk weten en geloven betreft, hier als volkomen blinden aangekomen.
[4] Wel waren we zogenaamde roomse
christenen en deden uiterlijk mee met alles wat deze kerk aan regels
voorschreef. Maar al ons vasten, biechten en ter communie gaan heeft ons geen
haar dichter bij het werkelijk kennen van God gebracht. Zoals we hier zijn,
stierven we allemaal zo ongeveer in de loop van tien à vijftien jaar en vonden
elkaar hier als bij toeval weer terug. Maar in dezelfde toestand als waarin we
deze ernstige wereld binnengingen, bevinden we ons nu nog. We kenden God niet,
en kennen Hem nog steeds niet. En toch kan alleen een boven alles goede, wijze
en almachtige God ons dit bestaan hebben gegeven!
[5] Wanneer jullie, lieve vrienden,
het niet beneden jullie waardigheid achten om ook ons arme schepselen bij
gelegenheid een wat betere voorstelling van God te geven, dan zouden jullie ons
een grote vreugde bereiden.
[6] Men heeft ons in de wereld de
Godheid steeds op zo'n manier afgeschilderd, dat juist deze voorstelling van
God ons ieder werkelijk Godsbegrip ontnam. God zou uit drie personen bestaan,
die ieder voor zich volkomen God zou zijn, wat toch kennelijk tot drie Goden
zou moeten leiden! Maar deze drie Goden zouden toch geen drie Goden, maar
slechts één God zijn! Ieder van de drie Goden heeft wel zijn eigen taak. Zo
hangt bijvoorbeeld God de Zoon sterk af van God de Vader en mag slechts datgene
doen en onderrichten wat de Vader wil. En toch wordt er weer beweerd: Zoon en Vader
zijn volkomen één! Met de Heilige Geest weet men eigenlijk helemaal niet waar
men aan toe is. Is hij meer of minder dan de Vader of de Zoon? Hij zou uit
beiden voortkomen en wordt als een duif boven beiden uitgebeeld! Dan zijn er
nog die miljarden hosties, waarvan ieder eveneens volkomen God zou zijn! Kan
een mens nu daaruit ooit tot een duidelijk inzicht komen over het wezen van
God? Heb daarom geen hekel aan ons verzoek, want het inwilligen daarvan is voor
ons belangrijker dan deze wijn.'
[7] Terwijl hij een beker met de beste
wijn aanreikt, zegt Robert: 'Beste zusters, in naam van God de Heer en Schepper
van de oneindigheid, neem maar rustig deze wijn en drink ervan. Want de geest
van deze wijn is niet zoals de geest van de aardse wijn, waarin volgens Paulus
geesten van ontucht en hoererij wonen. Maar de geest in deze wijn heet geest
van eeuwige, zuiverste liefde in God, welke geest dan ook een heilige vlam vol
licht, helderheid en duidelijkheid is. In dit licht zullen jullie heel spoedig
vanzelf in je vinden, wat jullie van ons zouden willen ontvangen.
[8] Jullie wens is weliswaar verheven
en geen engel kan er een tekortkoming aan ontdekken, maar zoek haar vervulling
niet buiten je, maar in jezelf, dan zal ze je van eeuwig nut zijn! Als wij haar
aan jullie geven, dan hebben jullie een vreemd eigendom in je. Dat kan jullie
wel uiterlijk een tijdelijk voordeel geven, maar het zou je innerlijk
mettertijd een niet gemakkelijk te herstellen schade toebrengen.
[9] Want zie, een alleen uiterlijke
leer kan zich om te beginnen ook alleen maar aan de uiterlijke geesten bekend
maken, wier geaardheid stoffelijk is. Hij brengt dan in deze geesten wel een
revolutie teweeg en dwingt hen hier en daar om die leer aan te nemen, maar de
innerlijke geest merkt zoiets al gauw. Hij treedt naar buiten onder de
natuurgeesten ofwel de eigenlijke natuurziel van ieder mens, bespeurt daar het
goede zaad en is daarover zeer verheugd. Maar dan gebeurt er meestal een
ongeluk. Terwijl de eigenlijke levensgeest van de mens het uiterlijke zaad
beziet en zich buiten zijn kamer te midden van zijn natuurgeesten verheugt over
een rijke oogst, verzamelen zich de meest boze en onzuivere
natuurgeesten die nog in de ziel aanwezig waren, om in de kamer van de ware
geest binnen te dringen en deze dan de terugkeer te versperren, ja heel vaak
onmogelijk te maken. Wanneer de ware geest dan echter zijn levenszetel
verliest, probeert hij aanvankelijk een nieuwe plek temidden van de beste
natuurgeesten van zijn ziel te verwerven; hij woont daar bij hen, als
medebewoner in het huis van een andere eigenaar. Maar omdat hij van al zijn
eigendommen beroofd, tenslotte de huur niet kan voldoen, neemt de eigenlijke
heer des huizes hem alles af wat hij nog bezat en maakt hem bovendien tot
gevangene of zelfs tot slaaf van zijn heerszucht! In deze toestand moet de
ware, innerlijke levensgeest zich dan met de meest onzuivere natuurgeesten
verbinden en met hen samen onder hetzelfde juk aan het schandtouw van de zonde
te trekken. En dat is dan ook zoveel als de geestelijke dood van de mens. Want
in zo iemand heeft satan dan zijn troon opgericht en de eigenlijke heer van het
leven in de mens tot slaaf gemaakt van helse begeerten en instincten!
[10] Houd daarom altijd goed voor ogen,
dat je niet te gretig een onderwijzing van buiten af zonder meer aanneemt. Want
deze dient tot niets als de geest haar niet in de allergrootste deemoed opneemt
en onmiddellijk zijn hele leven er volkomen naar richt, wat voor iedere geest
zeker een heel zware opgave is. Kijk, Salomo, Israëls meest wijze koning, viel
ondanks zijn wijsheid. Want zijn innerlijke geest, die zich sterk genoeg
voelde, waagde het eens zijn innerlijke woonstede te verlaten, zich naar buiten
te begeven onder zijn natuurgeesten, om deze volgens zijn wijsheid te ordenen.
Maar omdat hij dat deed vóór het bereiken van zijn volledige rijpheid, die
altijd van binnen uit en nooit van buiten naar binnen moet plaatshebben, werd
hij door zijn onzuivere natuurgeesten gevangen en niet meer toegelaten in zijn
huis, dat maar al te vlug omgebouwd werd tot woning van allerlei ondeugden,
ontucht en afgoderij! Zo verried ook Judas zijn Meester, Heer en God, omdat
hij de leer van het heil slechts opnam in zijn uiterlijke geesten, die hun
zetel hebben in het verstand en van daaruit in allerlei verlangens. Daardoor
lokte hij zijn eigenlijke levensgeest uit zijn innerlijke woning en opende deze
voor de satan, die er vrij kon binnentrekken. Het gevolg daarvan is al zo
bekend, dat ik het jullie niet opnieuw behoef te vertellen.
[11]
Daarom, drink nu deze wijn. Deze zal in jullie de juiste liefde tot God
opwekken. En deze zal jullie geest sterken en doen groeien. Als de geest dan
door zijn groei al zijn uiterlijke natuurgeesten zal doordringen zonder zijn
oorspronkelijke levenszetel te verlaten, zal hij zeker alles in zichzelf vinden
wat hij nu van buitenaf zou willen ontvangen. Hebben jullie mij goed begrepen?'
61
Het begrip van de
danseressen
Strijd tegen onzuivere natuurgeesten
in de mens
De trap naar de volmaaktheid.
De Allerhoogste
[1] De danseressen zeggen: 'O, wijze
vriend, jij bent waarachtig ingewijd in het diepste wezen van het mensenleven.
Heel goed hebben we je begrepen. Je hebt ons datgene waar wij vaak een vaag
vermoeden van hadden, duidelijk voor ogen gesteld. Hoe zullen we je daar ooit
genoeg voor kunnen danken?
[2] Hoe vaak hebben we op aarde mensen
gezien, wier geest de hoogst mogelijke ontwikkeling had. Mensen die met name op
het gebied van de religie een reputatie van heiligheid hadden en door iedereen
werden geëerd en geprezen. Ja, nog meer: Mensen die door woord en daad
onmiskenbare sporen van een hogere verlichting lieten blijken. Zulke mensen
kwamen soms bij ons en deden ons voorstellen voor de meest verfoeilijke
genoegens. Nee, dachten we bij onszelf, als dat de gevolgen zijn van een zo
voortreffelijke christelijke deugd, dan moeten we daar verder niets meer van
hebben! Destijds waren zulke verschijnselen voor ons een onoplosbaar raadsel,
nu echter is ons dat allemaal duidelijk. Want nu weten we pas waar al dat kwaad
vandaan komt. Geef ons nu die wijn des levens, dan willen wij allen deze beker
van deemoed tot op de laatste druppel in ons opnemen.'
[3] Robert reikt hun nu de beker aan,
zij drinken eruit en worden daardoor vervuld met een grote vreugde.
[4] Jellinek is, evenals Messenhauser
en Becher hoogst verbaasd over Roberts wijsheid en zegt na een poosje:
'Broeder, dat is te veel opeens! Je weet dat ik jou altijd voor een zeer wijs
man hield. Maar dat je werkelijk zo'n diepe wijsheid bezit, daarvan had ik niet
het minste vermoeden! Maar onwillekeurig komt het me toch voor, dat je hetgeen
je nu hebt gesproken niet van jezelf hebt. Maar dat doet er niet toe. Want je
hebt ook bij mij daardoor een lichtje doen opgaan, zodat ik nu de dingen en
verschijnselen heel anders begin te beoordelen dan vroeger.
[5]
Het begint me nu ook een beetje duidelijk te worden waarom deze danseressen
voor ons gedanst hebben. Hebben ze daardoor misschien onze onreine geesten uit
de door hen bezette woning van ons ware 'ik' gelokt, en heeft dit toen vlug
weer zijn eigen woning betrokken?'
[6] Robert zegt: 'Ja, ja, bijna heb je
de zaak waarheidsgetrouw weergegeven. Maar toch heb je nog wat te oppervlakkig
in jezelf gekeken. Want, beste broeder, hoe heb je zo over jezelf en over ons
allen kunnen denken?
[7] Ik zeg je, bij ons is juist het
omgekeerde het geval. Onze en vooral jullie geesten bevinden zich gelukkig in
hun juiste levenswoning, anders zouden jullie je niet in deze woning bevinden,
maar in een zodanige waar nooit licht en levenswarmte binnenkomt.
[8] Jullie geesten werden alleen te
veel door de natuurgeesten belegerd, zodat ze zich nauwelijks konden bewegen en
niet door deze natuurgeesten konden heen kijken. Daardoor konden jullie je
voorheen in dat vertrek ook nauwelijks bewegen en nog minder ergens iets zien.
Alleen door buitengewone hulp van boven werden de belegeraars van jullie geest
naar buiten getrokken. En zie, jullie geest kon ook meteen uit zichzelf meer
licht ontwikkelen en daardoor zijn vroegere, uiterst beperkte gezichtskring
uitbreiden. Jullie ontdekten toen ook meteen een openstaande deur en deze
tafel met de levenswijn.
[9] Maar toch zijn er nog zoveel
natuurgeesten als belegeraars om de echte woning van jullie geest gebleven, dat
door hun nog grote aantal jullie geest niet volkomen helder kon zien, maar als
door een lichte nevel moest kijken. Daar echter deze geesten, die steeds het
hardnekkigst de ware geest belegeren en hem in hun sferen willen lokken,
meestal van zinnelijke liefde afkomstig zijn, hebben ze ook in zeker opzicht de
grootste gelijkenis met de ware geest van zuivere liefde van God in onze
harten. Ze zijn het moeilijkst van deze levenswoning weg te krijgen omdat ze, als
geen andere soort van natuurgeesten, maar al te sterk aan het leven vasthouden.
Hun grootste angst is het leven te verliezen, dat hun zoveel Zoet genot biedt.
[10] Deze hardnekkige natuurgeesten
kunnen slechts door een buitengewone aantrekkingskracht van buiten af wat meer
worden weggetrokken van de woning van de eigenlijke geest, bij welke
gelegenheid deze ware geest dan zijn territorium weer wat kan uitbreiden en
daardoor vrijer en meer verlicht kan worden. En kijk, zo'n uiterlijke
aantrekking werd hier dan ook door deze danseressen bewerkstelligd. En jullie
ware ik is daardoor veel vrijer en helderder geworden. Daarom heeft ook
voorheen mijn verheven vriend tegen jou, broeder Jellinek, toen je dat dansen
hier wel wat eigenaardig vond, gezegd, dat je hier niet zo zeer op het middel,
dan wel op het goede doel moet letten. Nu heb je het duidelijk belichte, goede
doel voor je! En daarom meen ik althans, dat je ook niets meer tegen het middel
zult inbrengen.
[11] Dat echter deze danseressen nog geen zuivere engelen
zijn omdat door hen voor jullie een goed doel werd bereikt, hoef ik jullie
nauwelijks nader toe te lichten. Maar we willen alles doen, opdat zij worden,
wat zij en ook wij nog niet zijn!
[12] Ik ben slechts één trede verder
op de trap dan jullie, en dat is ook mijn enige voordeel. Maar de trap naar
onze eeuwige bestemming is een oneindige. En daarom zal het ook gemakkelijk
kunnen gebeuren, dat onze huidige verschillen zo weggewerkt worden, dat niemand
van ons iets op een van de anderen voor heeft. Met uitzondering van die vriend
en broeder naast je, broeder Jellinek, die ons allen zo verschrikkelijk ver
vooruit is, dat we nooit in staat zullen zijn hem in te halen. Waarom, dat zal
jullie bij een nadere kennismaking met hem voldoende duidelijk worden.
[13] Maar nu hebben we nog een ander, heel belangrijk
karwei te doen dat in de eerste plaats in orde gebracht moet worden, daar wij
ons anders in dit huis niet vrij zouden kunnen bewegen.'
62
Heilzame kuur voor deze wellustelingen
Robert moedigt hen aan om het huis
binnen te treden
[1] Robert zegt verder: 'Kijk eens
door dit raam naar buiten in die heerlijke tuin, die dit huis aan alle kanten
omringt en zeg me eens wat jullie daar zien?'
[2] De drie gaan dadelijk naar het
raam en kijken naar buiten. Nauwelijks hebben ze echter een blik naar buiten
geworpen, of ze deinzen huiverend terug. Jellinek neemt het woord en zegt:
'Maar broeders, in Gods naam, wat is dat nu! Zijn dat mensen, dieren of duivels?
Nee, zoiets had ik in de buurt van dit huis niet verwacht! Daar zie je in een
keer alle afschuwelijkheden van de smerigste, heidense mythologie, plastisch en
daadwerkelijk bij elkaar! Ik smeek je, beste broeder, doe de deur van je huis
toch op slot, anders lopen we gevaar dat deze beesten bij ons binnendringen en
ons allemaal met huid en haar opvreten!'
[3] Robert zegt: 'O, wees daar maar
niet bang voor! Ze zien er in wezen niet zo uit als ze jullie op het eerste
gezicht toeschijnen. Dat ze jullie zo afschrikwekkend voorkomen komt, omdat ze
vanuit de Weense tijd nog menen, dat jullie hen aan Windischgrätz zouden hebben
verraden. Wanneer ze van het tegendeel overtuigd zullen zijn, zullen ze jullie
ook meteen wat menselijker voorkomen. Want weet wel, het zijn allerlei Weense
individuen die in de noodlottige oktoberdagen als strijders voor de aardse
vrijheid zijn gevallen door de wapens van de soldaten van de keizer. Ze menen
nu dat dit nooit mogelijk zou zijn geweest indien vooral Messenhauser hen niet
heimelijk zou hebben verraden. Worden ze echter van het tegendeel overtuigd,
dan zal er met Gods hulp ook wel wat anders met hen te beginnen zijn. Mochten
zich onder hen ook nog enkelen bevinden die zich niet willen laten overtuigen,
dan zal de Heer met Zijn macht zulke bokken van de betere schapen wel weten te
scheiden.
[4] Daarom zullen we hen dan ook
binnenlaten en volgens de wil van de Heer bewerken. Omdat het toch ook veelal
onze schuld was dat ze door onze redevoeringen en wetten zo ver zijn gekomen, is
het nu ook vooral onze plicht hen op een betere weg te brengen. Kom nu dus met
me mee naar buiten; we gaan naar hen toe in naam van de Heer!'
[5] Robert gaat nu met Messenhauser en
Becher naar buiten de tuin in, waar de bekende Weners zich nog bevinden met hun
afgematte deernen en verkrachte dochters. Ik volg hen meteen met Jellinek aan
Mijn zijde naar de tuin, waar we deze menigte in een zichtbaar onbehaaglijke
toestand aantreffen.
[6] Als Robert hun vraagt hoe het met
hen gaat, schreeuwen ze bijna allemaal tegelijk: 'Miserabel, ellendig en
slecht! Help ons, of maak een eind aan dit ellendige zwijneleven! Dat is ons om
het even! Is dat niet echt om duivels van te worden?! Stel je voor, wat we hier
in dit vuile stinkende geestenrijk al voor fraaie ervaringen hebben opgedaan!
Het is waar, we hebben het met de vrouwen wat al te bont gemaakt. Maar we zijn
beesten en zijn ook nooit wat anders geweest omdat we nooit tot iets beters
werden opgevoed, waaraan alleen onze wijze en milde vorsten schuldig zijn. En zo
vermaakten we ons hier dan ook op de geliefde manier, zoals vader Adam met Eva.
Maar luister nu, wat er op dit gebied in het geestenrijk verschrikkelijk is en
nauwelijks te geloven, we zijn hier bijna allemaal aangestoken! Dat is toch
verduiveld beroerd, hier in het geestenrijk te worden besmet! Als er hier nu
maar ergens hulp te krijgen zou zijn! Maar er is nergens iets, waar je ook
kijkt. Je ziet nu hoe het met ons gaat! Wees daarom zo goed en bezorg ons een
of andere hulp of breng ons allemaal om het leven. Want het is toch honderd
keer beter helemaal niet te bestaan, dan onder zulke afschuwelijk bittere
omstandigheden!
[7] Nog iets! Zeg ons eens, wie jouw begeleiders zijn.
Die ene kennen we al; dat is de zogenaamde eigenlijke heer des huizes, een echt
zeldzame man Gods. Maar die andere drie kennen we niet. Zeg eens, wie zijn
dat?'
[8] Robert zegt: 'Mijn arme, zieke vrienden, zijn jullie
dan zo blind, dat jullie niet meer in staat zijn Messenhauser, Becher en
Jellinek te herkennen?'
[9] Sommigen schreeuwen: 'Wel
sakkerloot! Wat?! Zijn dat die drie aartsschoften? Nou, we hadden ons eerder
voor kunnen stellen dat we dood waren dan dat we juist die aartsboef van een
Messenhauser nog eens tegen het lijf zouden lopen! Maar het is zijn geluk dat
wij er nu allemaal zo miserabel aan toe zijn. Anders zouden we hem hier wel
eens onze curieuze dank betuigd hebben voor zijn oppercommando in Wenen! Maar
omdat we voor een stevige handdruk te zwak zijn, kan hij zich er ondertussen
mee troosten dat wij deze uitgekookte schurk en spitsboef toewensen wat hij
zichzelf zeker niet toewenst! Dus, Messenhauser, Becher en Jellinek! Zo komt
hier alle gespuis weer samen! Werkelijk, dat is een fraai paradijsje!'
[10] Robert zegt: 'Zeg eens, zijn
jullie nou opgelucht, nu jullie mijn vrienden hebt kunnen beschimpen?' De
Weners zeggen: 'Nou, dat niet. Maar we moesten het hun zeggen, omdat ze
het echt hebben verdiend! Je weet zelf wel hoe en waarom!'
[11]
Robert zegt: 'Luister, als we dat nu eens laten rusten; wat voorbij is, is voorbij!
Niemand van ons, uitgezonderd mijn verheven vriend, kan van zichzelf beweren
dat hij nooit gefaald heeft. Ik geloof eerder, dat ieder van ons het scala van
alle doodzonden wel meer dan ééns heeft doorlopen. Het zou wel heel dom van me
zijn, als ik deze drie beschuldigden als onschuldig voor jullie zou willen
kwalificeren. Zij hebben hun danige portie zonden begaan, maar wij van onze
kant zijn er ook niet zuinig mee omgegaan! Om te bepalen wie van ons voor Gods
rechterstoel eigenlijk het meest rijp voor de hel zou zijn, zou de eeuwige
Meester van het leven niet veel hoofdbrekens kosten. Maar ik denk, omdat we
geen van allen iets waard zijn voor God, dat we elkaar hier maar niet meer
moeten aanklagen. Het is beter dat we elkaar onder algemene, wederkerige
amnestie de hand reiken, elkaar alles vergeven en hier in dit nieuwe rijk van
het leven ook een nieuwe kolonie stichten van louter vrienden en broeders. Dat
zal voor ons in het vervolg betere vruchten afwerpen, dan wanneer we elkaar
hier nog zouden oordelen, waar ieder van ons toch al een behoorlijke mate van
het oordeel op zijn schouders te dragen heeft! Wat denken jullie, hoe bevalt
jullie mijn goedbedoelde voorstel?'
[12] Allen roepen: 'Ja, ja, je hebt
volkomen gelijk! Maar vooral gezondheid, daar hebben we het meest behoefte aan.
Want je weet dat een mens of geest die lijdt, niet gemakkelijk tot een gezond
besluit kan komen. Met een zieke Wener is niets te beginnen!'
[13] Robert zegt: 'Nu, dat komt wel
voor elkaar! Sta op en kom allen met mij naar binnen, daar zullen wel middelen
te vinden zijn om jullie weer gezond te maken. Want hier in het geestenrijk
valt voor het uitwendige met geen dokter iets te beginnen, omdat hier iedere
kwaal van binnenuit moet worden genezen. En daarvoor is het nodig, dat jullie
hier mijn huis binnengaan, dat van alle mogelijke middelen uitstekend is
voorzien. Daarom, volg mij maar!'
[14]
Na deze woorden van Robert staan allen op, ook de vrouwen, en strompelen zo
goed als het gaat achter ons aan het huis binnen, en wel in het ons reeds
bekende vertrek, dat groot genoeg is om vele duizenden gasten op te nemen.
63
Volksgesprekken.
De barricadeheldin
De pathetische spreker
[1] Als ze allen in het vertrek bij
elkaar zijn, merkt één van hen de danseressen op: 'Nu, die kunnen ons nu ook
allemaal gestolen worden. Onze situatie en die daar, dat zou mooi bij elkaar
passen!' Een ander, naast hem, zegt: 'Wel verdraaid nog aan toe! Knap zijn ze!
En mooie voetjes dat ze hebben! Sapperloot, was ik maar gezond. M'n hemel, die
middelste spreekt me wel aan!' (Het gesproken Weense dialect in de volgende
hoofdstukken gaat in de vertaling uiteraard verloren.)
[2] Zijn buurman vermaant hem: 'Maar
Frans, alsjeblieft, wees nu toch verstandig! Weet je dan niet, dat we niet meer
op aarde zijn?' De eerste zegt: 'Dat weet ik wel, maar aarde of geen aarde,
mooi zijn ze toch! Je moet wel helemaal geen gevoel hebben, als je daar
onverschillig bij kunt blijven.'
[3] Een derde zegt: 'Maar als Frans
door zijn belangstelling later in de hel terecht zou komen, hoe zou het Frans
dan te moede zijn?' Frans zegt: 'Ach, de duivel hale je! Je bent en blijft een
dom loeder. Zijn we nu dan soms in de hemel? Of heb jij ooit de hel gezien, om
te kunnen zeggen, dat je nu nog niet in de hel bent?' De toegesprokene zegt:
'Dat weet ik wel, want dan zouden we eerst verdoemd moeten worden en daarna het
helse vuur zien. En dat, meen ik, is nu met ons nog niet het geval. Het brandt
me wel verduiveld; je weet wel waarom. Maar dat is nog geen hel, omdat we nog
niet verdoemd zijn, en ook geen vuur zien. Maar ik denk wel, wanneer we die
verduivelde vrouwen ook nu nog niet met rust laten, nu we al in de
geestenwereld zijn, dat we veel gemakkelijker in de hel kunnen komen dan op
aarde. Heb ik soms ongelijk?'
[4]
De eerste zegt: 'Ja, ja, je hebt wel gelijk. Maar denken kan ik toch zeker,
zoals mijn kop me dat ingeeft! Dat wil nog niet zeggen dat ik iets doe!' De
ander zegt: 'Ja, ja, niets doen, niets doen! Eerst komen altijd de gedachten, na
de gedachten de begeerten en na de begeerten de daden. En daarna komt de hel en
dan is het afgelopen! Begrijp je me? Ik denk nou eenmaal zo: Gestorven zijn we,
en we zijn nu in de geestenwereld. Daar is het parool: mooi rustig blijven en
gehoorzaam zijn en niets anders denken, spreken en doen, dan wat Blum ons zal
zeggen; dan kan het met ons nog beter worden!' Frans zegt: 'Nou ja, dat is ook
goed; je bent niet helemaal zo dom als je er uitziet.'
[5] Een barricadeheldin naast hen
zegt: 'Moet je die twee grootsprekers zien! Die willen elkaar de hel in- en
uitpraten! Hahaha, de een is nog een grotere snoever dan de ander en ze wachten
nog tot ze verdoemd worden, alsof ze niet allang verdoemd zouden zijn! Hahaha,
dat is toch grappig!' Frans zegt: 'Kun jij je grote waffel niet dicht houden?
Jij smerige studentenhoer! Wacht maar, ik krijg je nog wel! Voor een hemelrijk
van Christus meet ik je er nog wel een paar uit, dat de allerzaligste maagd
Maria daarbij nog au zal roepen! Kijk me dat misbaksel eens aan! Die zou ons
graag met z'n allen in de hel willen hebben. Kijk uit, dat jij met je handen
als vleermuisvleugels er niet het eerst in vliegt!'
[6]
Een ander komt naar voren en zegt op pathetische toon: 'Vrienden, bedenk wel
waar jullie zijn! Het is hier niet het Prater, waar het Weense mensdom zich nog
tien keer grover gedraagt dan anders! Bedenk, hier is het geestenrijk, waar
men zich goed moet gedragen en ernstig moet zijn om niet ogenblikkelijk voor
eeuwig te worden verdoemd. Want bij God is er geen genade en geen pardon meer
in deze wereld!' De heldin zegt: 'Hoho, maak u zich niet zo druk, opgeblazen
leeghoofd! Dat onze lieve Heer met iemand als u die het bier bij emmers zuipt
geen erbarmen kan hebben, dat is toch heel natuurlijk!' De pathetische spreker
zet grote ogen op en zegt: 'Wa-a-at zegt deze lelijke Blocksberg heks? Wacht
maar, voor dat potje zal hier in de geestenwereld ook wel een deksel te vinden
zijn! Is hier dan geen kerel, die niet bang is zijn handen vuil te maken om
deze vuile deern de nek om te draaien?' De heldin zegt: 'O, doe daar maar geen
moeite voor. Want als het hier op de gemeenste kerel aan zou komen om mij de
nek om te draaien, dan zou daarvoor immers niemand geschikter zijn dan u! Maar
dan denk ik dat zo'n karwei nog veel te goed voor u zou zijn. Wie denkt u wel
dat u bent, levend biervat?!' U mist uw wijntje en uw Trijntje in de geestenwereld,
hé? Troost u maar, misschien komt uw Trijntje ook wel gauw. Dan zal onze lieve
Heer meteen barmhartiger zijn dan U nu!'
[7] De patheticus zegt: 'Vrienden,
laten we ons met dit ordinaire mens niet meer bemoeien, want een koe met een
beruifde staart maakt alles om zich heen onrein!' De heldin zegt: 'Ja, dat zou
toch een schande zijn als u niet schoner zou zijn dan ik; u heeft zich toch u
leven lang met duizenden emmers bier schoongespoeld! En dat is wel heel wat
anders dan honderd generale biechten bij alle Jezuïeten! Als ik een stukje van
onze lieve Heer was, dan wist ik wel hoe ik u zalig zou maken. Ik zou van de
Donau louter sterk bier maken en u daar neer zetten, waar de Donau in de Zwarte
Zee uitmondt, en dan uw Trijntje er naast. Dan zou u de zaligste mens zijn!'
64
De goedhartige heldin spreekt hem
tevergeefs toe
[1] De patheticus laat nu de heldin
staan en begeeft zich naar Robert, om hem er eerbiedig op te wijzen, wat een
laag bij de grondse wezens hier in de geestenwereld zijn voorname huis
verontreinigen. Zou hij zulke wezens niet ergens anders heen kunnen sturen?
[2] Robert zegt: 'Mijn waarde vriend,
dat gaat hier onmogelijk. Ziet u, op aarde wilden we immers niets anders dan in
ieder opzicht volkomen gelijke rechten voor de mensen bereiken. Wat echter op
aarde niet te realiseren was, wordt ons hier nu overvloedig aangeboden. En dat
is een waar geschenk van de allerhoogste heerser over alle hemelen en werelden.
Wilt u nu in deze geheel vrije toestand, die God Zelf ons hier geeft, echter
gelukkig zijn, overschat dan nooit uw waarde als mens. Bedenk heel goed, dat
alle mensen die u hier ziet, dezelfde God tot Schepper en Vader hebben. Dan
zult u deze mensen ook waarlijk liefhebben en oprechte wederliefde ondervinden,
hetgeen hier het enige is dat het geluk voor allen teweeg brengt. U zult dan
ook nooit uw toevlucht hoeven te nemen tot het verdedigen van uw eer, maar uw
eigen hart zal u de allerbeste rechtvaardiging verschaffen in de harten van uw
broeders en zusters. Overigens hoeft u er zich helemaal geen zorgen over te
maken of mijn huis door deze arme wezens wordt verontreinigd of niet, want daar
is al voor gezorgd. Ook moet ik u eerlijk bekennen, dat deze heldin met haar
radde tong mij liever is dan u. Zij is, zoals ze is, een Weense, en heeft
daarbij een goed hart. U bent echter een gepensioneerde hof-filosoof, die zich
alleen met 'u' laat aanspreken, zonder te bedenken dat we hier allemaal
broeders en zusters zijn. Zegt u zelf eens, wie me hier dierbaarder zou moeten
zijn, u of die Weense, in haar volle oprechtheid?'
[3] De patheticus maakt een buiging voor
Robert en zegt: 'Als achtenswaardige heren hier zo worden aangesproken, dan
vraag ik of u mij wilt veroorloven weer naar buiten te gaan, want hier stinkt
het van de platvloersheid en van het gepeupel!'
[4] Robert zegt: 'Vriend, in dit huis
bevindt zich nergens een kerker, noch een keten, behalve die van de liefde!
Wilt u zich deze niet laten welgevallen, dan kunt u net zo vrij weer naar
buiten gaan als u bent binnen gekomen. Alleen moet ik er helaas aan toevoegen,
dat het voor u een beetje moeilijk zou kunnen worden dit huis van liefde weer
binnen te gaan. Want het zou heel goed mogelijk kunnen zijn dat dit huis uit uw
gezichtsveld zou verdwijnen, zodra u de eerste stap naar buiten doet. U weet nu
waar u aan toe bent. Maar u bent vrij en kunt doen wat u wilt.'
[5] Nu schrikt de patheticus en weet
niet wat te doen. Maar onze heldin komt er snel bij en zegt: 'Kom nou, blijf
toch! En doe niet zo verwaand! Kijk, ik ben allang niet meer boos. Mij heeft
het alleen maar een beetje gehinderd, dat u onze lieve Heer iedere genade en
barmhartigheid hebt willen ontnemen. En toen heb ik u dus mijn mening gezegd,
maar ik bedoelde het niet zo kwaad! Maar u had mij wel op kunnen vreten van
woede, als het u mogelijk was geweest. Daarna bent u mij gaan aanklagen en had
u graag gehad dat ik werd gestraft. Maar de heer Blum is gelukkig een beetje
verstandiger dan wij tweeën, en zodoende hebt u niets kunnen bereiken en
daarover bent u nu teleurgesteld. Laat dat nu maar zitten, wees niet meer boos
en blijf maar hier. Naderhand komt alles wel weer voor elkaar. We zijn toch
louter mensen vol gebreken en moeten daarom wat geduld met elkaar hebben. Het
zou me wat moois zijn, wanneer wij ons hier als geesten ook nog beledigd zouden
voelen! Komt u toch weer bij ons. De oude Frans die lange tijd uw schoenpoetser
was, zal u wel weer op het goede spoor zetten! Nou, bent u nu nog boos op mij?'
[6] De patheticus zegt: 'Nee, ik ben
niet echt boos op jou, want dat zou me niet tot eer strekken, omdat jij, om zo
te zeggen, bij mij vergeleken toch niets bent! Maar in jullie midden, waar zo'n
vreselijk ordinaire sfeer heerst, kan ik mij niet meer begeven; dus zal ik me
hier in de kring der notabelen ophouden. Jij kunt dus weer gaan!' De heldin
zegt: 'Pas maar op, dat die notabelen niet misselijk worden van u, verwaand
leeghoofd! Wie denkt u wel, dat u bent? Ik ben wel een echt jolige Weense meid,
maar slecht ben ik nou ook weer niet. Wanneer ik voor u echter te min ben, dan
zoekt u toch een betere uit! Daar staan er meteen al een paar dozijn! Ga daar
maar heen en probeer uw geluk! Die zullen u wel zeggen, hoeveel u waard bent!'
[7] De heldin begeeft zich weer te
midden van haar groepje. De patheticus trekt echter zijn neus op en doet, alsof
hij die vlotte spreekster helemaal niet gehoord heeft.
65
De
Weners en de onplezierige Bohemer
De
heldin wendt zich tot Jellinek
Deze
verwijst haar naar de Heer
[1] Als onze heldin zich weer temidden
van degenen bevindt met wie ze eerder een nogal felle discussie had gehad, zegt
de ons reeds bekende Frans tegen haar: 'Zo bijdehante juf, hoe is het je
vergaan bij die opgeblazen druktemaker? Heb je het hem eens goed gezegd op zijn
Weens?' De heldin zegt: 'Nou ja, hij zal het wel begrepen hebben. Nu verbeeldt
die halve gare zich ook nog, dat hij een heer van stand is! Nou, die zullen ze
daar nog wel wat anders voorschotelen. Maar ik heb hem gewaarschuwd! Jullie
hadden moeten horen hoe meneer Blum hem heeft aangepakt, omdat hij over mij was
gaan klagen; jullie zouden je krom gelachen hebben! Ik wens geen mens iets
lelijks toe, ook deze opschepper niet; maar omdat hij zo'n verwaande kwast is,
heb ik er echt plezier in, als die goede heren daar hem een beetje kortwieken.
Dan krijgt hij wat hem toekomt!' Frans zegt: 'Nou meid, nu beval je me weer en
ik ben niet meer kwaad op je. Maar dit zeg ik je ook, als je me nog eens zo
aanvalt als daarnet, zie dan maar hoe je je verder redt! Maar nu is alles weer
goed, begrijp je?'
[2] De heldin zegt: 'Nou, nou, we zijn
immers geen Bohemers, dat we zeven jaar lang kwaad op elkaar moeten blijven. Al
doen ze soms alsof ze elkaar wel kunnen verslinden, Weners zijn als ze zich een
keer omgedraaid hebben weer de beste vrienden! Maar met de Bohemers is dat een
ramp! Ik heb eens zo'n type kwaad gemaakt. Ik denk dat hij me zelfs na drie
jaar nog wel wat aan had kunnen doen, als hij me te pakken had gekregen.' Frans
zegt: 'Mens, praat niet zo hard! Want je weet nooit wie er allemaal
meeluistert. Weet je dan niet, dat de Bohemers de langste vingers en de grootste
oren hebben, waardoor zij dan ook steeds de beste spionnen en politie-agenten
waren?'
[3] Na deze woorden van Frans verheft
zich meteen een krachtige, dikke gestalte (een Bohemer), haalt diep adem en
zegt dan voornamelijk tegen Frans: 'Luister eens even, vervloekte kerel, wie
heeft er grote oren en wie heeft er lange vingers? Als jij nog eens zoiets
durft te zeggen, pas dan maar op! Al ben ik een geest, dan zal ik je toch eens
vertellen wie er grote oren heeft! Heb je me verstaan, vervloekte kerel?' De heldin
zegt: 'O wee, Frans! Laten we maar zien dat we weg komen! Als je van de duivel
spreekt, trap je op zijn staart! Dat is me er een die je van je levensdagen
geen tweede keer wilt tegenkomen! Nou, als die kwaad wordt, dan maakt hij ons,
denk ik, meteen een kopje kleiner.' De Bohemer zegt: 'Hou je koest, kletskous!
Of ik geef je er een, dan zul je genoeg hebben! Of denk je dat de Bohemers
duivels zijn? Jij bent een echte hoer, maar de Bohemers zijn goeie lui! Versta
je me, jij met je grote mond?' De heldin zegt: 'Luister, beste Weners, dat is
me er een! Als we niet in zo'n eerbaar huis waren, dan zou die er uit gegooid
moeten worden, al zou het ten koste van het leven van mijn moeder gaan! Maar er
is niets aan te doen! Laten we maar weggaan, anders krijgen we nog herrie!'
[4] Na deze woorden gaat de heldin met
nog enkele Weners snel naar Jellinek en Mij toe en begint direct het volgende
gesprek met Jellinek: 'Nou, nou, meneer de dokter, nu had ik u toch bijna niet
herkend. Grüsz Gott! Hoe maakt u het en wat doet u hier zoal?'
[5] Jellinek zegt: 'Wel, met mij gaat
het heel goed, veel beter dan ooit op aarde. Het is echter mijn vurigste wens,
dat het jullie allemaal spoedig even goed mag gaan, dan zullen jullie niet meer
zo met elkaar ruziën als tot nu toe. Jullie moeten dat hier helemaal afleggen,
anders kan het moeilijk beter worden met jullie. Leer van ons dat je geduld
moet hebben met de zwakheden van je broeders, dan zullen jullie elkaar meteen
beter begrijpen en dat zal jullie gouden vruchten opleveren. Maar als jullie
elkaar steeds blijven beschimpen en met slaan dreigen, dan zal er tussen jullie
nog lang geen christelijk hemelse liefde heersen, die alleen de ware zaligheid
uitmaakt van alle geesten.
[6] Houd daarom op met jullie domme
geruzie en word zachtmoedig van hart, dan kunnen jullie gemakkelijk en vlug
geholpen worden! Maar als jullie steeds ruzie blijven maken onder elkaar, dan
zul je nog lang moeten lijden. En zo jullie al geholpen worden, zal deze hulp
even karig toebedeeld worden, als jullie wederzijdse liefde en vriendschap is!
Bedenk toch, dat we voor God allemaal gelijk zijn! Niemand heeft iets vóór op
een ander, behalve diegene die het meest deemoedig is en de grootste liefde tot
God en al zijn broeders in zijn hart draagt. Heb je dit goed begrepen?'
[7] De heldin zegt: 'O ja, begrepen
heb ik het wel! Maar onze Weense mond kunnen we niet meer dichthouden, als we
ook maar ergens de lucht van krijgen! Daar zou een of andere wonderkuur goed
voor zijn! Zou dat hier in het geestenrijk niet mogelijk zijn? Weet u, onze
harten zijn zo slecht nog niet, maar wat onze mond betreft, dat is een andere
zaak!'
[8] Jellinek zegt: 'Wel, we zullen
eens zien wat we daaraan kunnen doen. Maar zelf moeten jullie ook wat moeite
doen om jullie tongen in toom te houden! Vraag het deze heer hier naast me, die
kan heel veel. Wanneer hij jullie helpt, dan zullen jullie echt geholpen zijn!'
[9] De heldin zegt: 'Meneer Jellinek,
zeg me eens, verstaat die heer daar ook ons Weens? Een goed gezicht_heeft hij
wel, en hij ziet er zo gemoedelijk uit. Die durf ik wel aan te spreken; als hij
maar Weens verstaat!'
[10] Jellinek zegt: 'O, en hoe! Die
verstaat en spreekt alle mogelijke talen. Ja, ik zeg je, dat hij zelfs de taal
van het hart precies verstaat en bij wijze van spreken van het gezicht afleest
wat iemand ook nog zo heimelijk bij zichzelf denkt. Probeer het maar eens, en
je zult je meteen kunnen overtuigen, dat ik gelijk heb.'
[11] De heldin zegt: 'Goeie hemel, wat
zegt u me nou! Als hij dat kan, moet hij zeker een beetje met onze lieve Heer
verwant zijn. Dat zal wel een grappig gesprek worden, als hij al van te voren
weet wat je hem wilt zeggen! Maar aanspreken wil ik hem toch eens, al zou hij
ook zeggen, wat hij maar wilde! Maar zeg me nu alleen nog hoe hij heet; dan ben
ik wel tevreden.'
[12] Jellinek zegt: 'Ja, mijn beste
vriendin, daar vraag je naar iets, waar ikzelf ook nog niet achter ben. Ik heb
zo'n vermoeden dat hij een grote, machtige engelgeest is, en dat hij naar ons
is toegezonden, om ons te leren en de juiste weg naar God te wijzen. Maar dat
is ook alles wat ik je kan zeggen. Hoe hij eigenlijk heet en welke hoge plaats
hij voor God bekleedt, dat weet ik evenmin als jij. Maar het is zeker, dat
alleen hij hier echt kan helpen, omdat hij daartoe de macht bezit.'
[13] De heldin zegt: 'Aha, aha, daar
gaat me al een lichtje op! Weet u, meneer Jellinek, ik denk, dat is misschien
wel zo'n apostel? Misschien wel Petrus of Paulus. He, wat denkt u ervan, heb ik
gelijk of niet?'
[14]
Jellinek zegt: 'Mijn beste, dat is allemaal best mogelijk. Wend je dus maar
rechtstreeks tot hem, en dan zul je spoedig weten, waar je met hem aan toe
bent. Maar voor een Petrus of Paulus spreekt hij me wat al te zelfstandig.
Daarom vermoed ik, dat hij nog wat belangrijkers moet zijn. Misschien wel een
soort aartsengel? Spreek nu zelf maar met hem, dan zal je alles wel het snelst
duidelijk worden!'
66
De heldin wendt zich tot de Heer om
hulp
De raad van de Heiland: beken openlijk
wat je mankeert!
Verhaal van een gevallene
[1] Na deze inlichtingen kijkt de
heldin Mij een poosje aan, komt daarna dichterbij en zegt tegen Me: 'Vergeef
me, beste heer, dat ik u nu met een verzoek lastig val. Ziet u, meneer Jellinek
heeft me naar u verwezen en me gezegd, dat u zelfs zo almachtig zou zijn, dat u
iedereen zou kunnen helpen, wat hem ook maar mocht mankeren. Ziet u, beste,
vriendelijke heer, bij mij mankeert er heel wat aan, en dus valt er ook heel
wat te helpen. Weest u zo goed om mij en ons Weners allemaal te helpen, als het
u mogelijk is. Kijk, wij zijn op aarde opgegroeid als het lieve vee, en zijn
dus ook als beesten hier naar toe gekomen en zijn ziek van top tot teen, hoe je
het ook bekijkt. Bovendien zijn we ook nog zo dom als een dertigjarige
godsdienstoorlog! Weest u zo goed om ons wat gezonder en verstandiger te maken
dan we nu zijn en we zullen ons dan allemaal wel beter gedragen!'
[2] Ik zeg: 'Ja, ja, helpen kan Ik
jullie wel, en jou het eerst! Maar je moet Me van te voren openlijk bekennen en
eerlijk zeggen, wat jou nu precies mankeert. Ben je ziek, dan moet je Me zeggen
waar, hoe en waardoor je je deze ziekte op de hals hebt gehaald. En als je
denkt dat je dom bent, moet je Me ook eerlijk zeggen, wat je van jezelf
eigenlijk dom vindt. Ik zal dan wel zien, hoe Ik jou en je landgenoten kan helpen.
Denk nu echt gewetensvol na over al je toestanden en zeg Mij dan, wat je van
jezelf vindt. Voor de rest zal Ik dan zorgen.'
[3] De heldin zegt: 'O wee! Dat zal me
wat moois worden! U bent nog erger dan een redemptorist! Als ik u dat allemaal
moet vertellen! Kijk, ik ging eens bij zo iemand te biecht; nu moet je horen,
hoe die me uitgehoord heeft; u houdt het niet voor mogelijk! Nou, het ergste
canaille zou tot aan haar tenen rood worden van schaamte! En kijk, als ik u nu
alles zou moeten opbiechten wat ik mijn leven lang zoal gedaan heb, O wee, nee!
Dan zou u grote ogen opzetten! Als er niet zo veel mensen zouden zijn, dan ging
het nog, maar in het bijzijn van al die mensen, zou ik me de ogen uit mijn
hoofd schamen! Luister eens, dat zou wat moois zijn: kunt u niet zo zien wat me
mankeert? Weest u zo goed om uw geluk eens met mij te proberen; misschien kan
het ook zonder die schande?'
[4] Ik zeg: 'Maar hoor eens, m'n
beste, hoe kwam het dan, dat je je vroeger niet hebt geschaamd, toen je
zondigde? Je was immers bij die gelegenheden ook meestal in gezelschap en
schaamde je niet erg, als in nachtelijke uren een dozijn jongelingen, aan wie
je je helemaal ontkleed toonde en allerlei wellustige gebaren maakte, je
aangaapten, betastten en dan gewoonlijk nog wat deden! Waarom zou je dan juist
nu zo beschaamd zijn? Ik weet dat je je één keer, toen je wat diep in het
glaasje had gekeken, zo ontzettend smerig hebt gedragen, dat zelfs de meest
baldadige, zinnelijke hoerenlopers van je begonnen te walgen. En zo ben Ik op
de hoogte van een heleboel nog ergere vertoningen van jou, die je als een echte
heldin zonder het minste schaamtegevoel hebt uitgevoerd. En dus zal het ook
hier je schaamtegevoel niet al te zeer aantasten, als je Me openhartig zegt,
wat je mankeert, en hoe je door jouw falen in nood en ellende bent terecht
gekomen.'
[5] Helemaal verbouwereerd zegt de
heldin: 'Nou, u bent me ook een mooie! U weet, hoe men iemand moet aanpakken! U
kunt iemand zo in zijn hemd zetten, dat hij daar levenslang genoeg aan heeft!
Ziet u, als u er niet zo goedmoedig uitzag, dan zou ik, bij mijn ziel, boos op
u kunnen worden! Maar, omdat ik aan uw goedige gezicht kan zien, dat u het niet
slecht met me meent, wil ik me er niets van aantrekken. Eerlijk gezegd, schamen
doe ik me eigenlijk alleen maar voor u. Wat dat Weense gespuis betreft, daar
trek ik me niet zo veel van aan! Als u het me echter toestaat wat zachter te
spreken, zou ik menig verhaal kunnen vertellen.'
[6] Ik zeg: 'Dat kun je wel doen, maar
vooral niets verzwijgen, begrijp je!.
[7] Na haar keel een beetje te hebben
geschraapt, zegt de heldin: 'In Gods naam dan maar; als het dan toch moet,
luistert u dan maar welwillend naar me. Ziet u, op mijn veertiende jaar heb ik
al op Pinkstermaandag mijn maagdelijkheid verloren en als ik me niet vergis,
was het een zekere Toni Pratenhuber. Dat was me een fraaie knaap! En omdat hij
er zo bij mij op aandrong, heb ik gedacht: je kunt toch niet eeuwig maagd
blijven en je moet toch eens proberen hoe dat is. En daarom heb ik hem maar
zijn gang laten gaan! En omdat het mij zo goed beviel en hem ook, hebben we het
daarna nog vaker geprobeerd. En ik zou niet zo slecht geworden zijn, als ik
maar een keer zwanger had kunnen worden. Maar ik kon doen wat ik wilde, het is
nooit zover gekomen. Want zie, dan had Toni wel met mij moeten trouwen. Maar
omdat hij dacht dat ik onvruchtbaar was, heeft die gemenerik mij daarna laten
zitten en heeft een ander genomen. En ik was helemaal wanhopig en dacht bij
mezelf: nu is me ook alles om het even, een paar minnaars meer of minder! Je
gaat toch naar de hel, als er een bestaat. En toen ben ik pas echt losbandig
gaan leven en was er geen houden meer aan. Een vader heb ik nooit gezien en
mijn moeder, God moge haar troosten, was zelf geen haar beter dan ik. En kijk,
door zo te leven werd ik verschillende keren aangestoken en anderen ook weer
door mij. En toen heeft zo'n homeopatische dokter me later wel geholpen, maar
daarvoor moest ik later bij hem in dienst gaan. Nou ja, dat hij toen geen
rozenkrans met mij heeft gebeden, dat kunt u zich wel indenken!
[8] Toen later die toestanden in Wenen
uitbraken, was meteen ook mijn dokter van de partij en heeft hij overal ijverig
meegeholpen aan de revolutie. En omdat ik toch wel een moedig meisje was, heb
ik me ook laten gebruiken om aan de revolutie mee te doen en heb daarbij de
dood gevonden. En nu ben ik dus hier als een arme ziel en moet boeten voor het
feit, dat ik op aarde te lichtzinnig was! En hiermee heb ik u alles gezegd wat
ik weet. En nu weet u, wat u aan mij hebt, wat me mankeert en hoe ik zo
geworden ben. En nu smeek ik u, om Jezus' wil: als u me kunt helpen, help me
dan!'
[9] Ik zeg: 'Welnu, Ik ben tevreden
met je openhartigheid en zal zien of en hoe je geholpen kunt worden. Maar tevens
moet Ik je even openlijk bekennen als jij Mij jouw belangrijkste zonden
openlijk hebt bekend, dat alleen je goede hart en je slechte opvoeding, waar je
onmogelijk zelf schuld aan kunt hebben, je van de hel redden. Zou je een minder
goed hart hebben of zou je bij de opvoeding minder verwaarloosd zijn, dan zou
je je al in de hel bevinden en daar de afschuwelijkste pijnen lijden! Want er
staat geschreven: 'Hoeren en echtbrekers zullen het rijk der hemelen niet
binnengaan.' Maar Ik wil er om genoemde redenen in jouw geval niet te zwaar aan
tillen en zal zien hoe je kunt worden geholpen. Zeg Mij echter eerst, wat je
van Jezus, de Heiland, denkt.'
[10] De heldin zegt: 'O, die mag ik
zielsgraag! Want die heeft immers de echtbreekster gered en Magdalena ook niet
verstoten, ook al was ze nog zo'n grote zondares. En van de Samaritaanse heeft
Hij zich ook niet afgewend! En daarom denk ik dat Hij, als Hij me zou zien en
ik Hem heel vriendelijk zou vragen, me zeker niet meteen het leven zou nemen?'
[11] Ik zeg: 'Welnu, Mijn beste, Ik
zal heimelijk met Hem praten, want Hij is niet ver hier vandaan. Misschien
behandelt Hij jou net zoals Magdalena? Wacht hier maar even heel rustig!'
67
Speciale opmerking van de Heer over
het doel van deze deels ergerlijk schijnende bekendmaking
[1] N.B.: Dat deze scène hier geheel
letterlijk wordt weergegeven zoals ze zich in de geestenwereld werkelijk
afspeelt en zich ook onmogelijk anders kan afspelen dan gewoonten, spraak,
hartstochten en de verschillende graden van ontwikkeling van een volk
noodzakelijk met zich meebrengen, gebeurt om de gelovige lezer en aanhanger van
deze openbaring een aanschouwelijk bewijs te geven, dat de mens na het afleggen
van zijn lichaam net zo mens is met huid en haar, met zijn manier van spreken,
met zijn opvattingen, gewoonten, zeden, gebruiken, neigingen, hartstochten en
de daaruit voortvloeiende manier van handelen, als hij op aarde was tijdens
zijn leven in zijn lichaam, d.w.z. zolang hij de volledige wedergeboorte van de
geest nog niet heeft bereikt.
[2] Daarom heet zulk een eerste
toestand direct na de overgang de 'natuurlijk-geestelijke toestand', terwijl
een volkomen wedergeboren geest zich in de 'zuiver geestelijke toestand'
bevindt.
[3] Het verschil tussen het leven in
deze wereld en dat in de geestenwereld wordt bij natuurlijke geesten, wanneer
ze van meer eenvoudige aard zijn, slechts door de doeltreffende
verschijningsvorm van de plaatselijke toestand bepaald. Zij is steeds min of
meer een weergave van hoe de geesten grotendeels innerlijk geaard zijn. Deze
verschijningsvorm hier in de geestenwereld, die door de achterwege gebleven
wedergeboorte van de geest zeer sterk beïnvloed wordt, komt meestal slechts ten
goede aan die arme geesten, die op aarde in natuurlijke en geestelijke armoede hun
leven hebben doorgebracht. Maar geesten van rijke bezitters van allerlei aardse
goederen, waaraan hun hart kleeft als een poliep aan de zeebodem, vinden alles
terug wat ze hier hebben verlaten. Ze kunnen daar verscheidene eeuwen, volgens
aardse berekening, in zo'n grof-natuurlijke toestand volharden en worden daar
niet eerder uitgetild dan wanneer ze in zichzelf de behoefte beginnen te voelen
naar iets hogers en volmaakters.
[4] Nu weten jullie waarom deze
belangrijke scène letterlijk en breedvoerig wordt geopenbaard. En daarom willen
we weer terugkeren naar de scène, want onze heldin wordt al wat onrustig en
wacht vol verlangen op het antwoord van Jezus Christus, dat Ik haar beloofd heb
over te brengen. Jullie moeten daarbij nog rekening houden met de belangrijke
omstandigheid, dat deze betekenisvolle scène zich juist nu afspeelt in de
geestenwereld en derhalve een grote invloed uitoefent op de gebeurtenissen van
deze aardse tijd. Uit al deze tamelijk platvloers klinkende gesprekken kunnen
jullie met een beetje scherpzinnigheid de hele situatie en het verloop van de
gebeurtenissen, zoals ze zich op aarde afspelen, heel gemakkelijk herkennen.
Evenals de gevolgen van deze gebeurtenissen, die vooral uit het verdere verloop
van deze scène helder en duidelijk zullen voortvloeien. Maar jullie moeten je
nergens aan ergeren, want het moet hier allemaal gaan zoals het gaat. En nu
terug naar de scène!
68
De wachtende heldin en de hoogmoedige
patheticus
De laatste door de Heer terechtgewezen
Liefdewonder aan de heldin Helena
[1] De heldin, die nu al helemaal
ongeduldig geworden is, komt ietwat schuchter dichterbij en vraagt Me, of Ik
misschien al heimelijk door middel van bepaalde tekens met Jezus de Heer over
haar heb gesproken.
[2] De patheticus, die nu in het
gezelschap verscheidene van zijn soortgenoten heeft gevonden, ergert zich er al
over, dat deze naar zijn mening ellendige 'Lerchenfelderin' (Lerchenfeld:
destijds een minder fraaie buurt in Wenen.) zo onbeschaamd is om Mij, als zijnde
een notabele van dit huis, lastig te vallen. Hij gaat daarom met nog een paar
anderen op haar af en zegt: 'Zeg eens, jij slet uit Lerchenfeld, hoe lang denk
je deze achtenswaardige heer des huizes nog lastig te vallen met je
hondengeblaf? Heb je dan helemaal geen manieren?'
[3]
De heldin zegt: 'Zeg eens, verwaande kwast! Gaat u dat wat aan? Maak dat u weg
komt, weerzinwekkende adellijke vetzak! Anders zal ik u eens vertellen hoe u in
het Duits werkelijk heet! Moet je die zure galspuwer daar nu zien staan! Het
staat meneer niet aan dat iemand van ons slag met zo' n heer praat. Wie denkt u
wel dat u bent? Denkt u, omdat u op aarde als gepensioneerde fourageur ooit een
keizerlijke sabel hebt gedragen, dat u daarom in deze wereld beter bent dan
iemand van ons? Domkop, u zult nog raar op uw neus kijken! Het is maar goed dat
Christus de Heer niet hier bij ons is, want die zou wel erg blij zijn om zo'n
grove lummel als u bent voor zich te hebben! Maak nu maar dat u wegkomt met uw
krokodillenogen en uw bokkenpoten, anders zult u nog wat anders beleven!'
[4] Daarop wendt de patheticus zich
tot Mij en zegt: 'Maar mijn beste vriend, ik smeek u in godsnaam, dit schepsel
te verbieden voortaan nog zo'n grote mond op te zetten tegen mannen van aanzien
en reputatie, want ze zet iemand te kijk alsof hij de ordinairste schoenlapper
zou zijn! Het is wel waar dat we hier in de geestenwereld zijn, waar het
standsverschil voor eeuwig is opgeheven. Maar het verschil in intelligentie en
verfijnde ontwikkeling kan niet eerder verdwijnen, voordat dit op aarde
verwaarloosde, menselijke potentieel die graad van ontwikkeling en humaniteit
zal hebben bereikt, waardoor het voor een beter gezelschap aangenaam en
interessant kan worden. Ik smeek u, beste vriend, wilt u dit duidelijk maken aan
deze Lerchenfeldse vrouwspersoon?'
[5] Ik zeg: 'Mijn beste vriend, het
spijt Me hier in geen geval gevolg te kunnen geven aan uw verzoek. En wel om de
aloude reden, de oude grondregel, dat voor God alles een gruwel is wat de
zogenaamde betere wereld als groot, schitterend, verheven en mooi betitelt en
vereert. Want God blijft steeds dezelfde en schept nooit welbehagen in mannen
van aanzien, die de waarde van een mens slechts bepalen naar het aantal
adellijke titels, naar ambtelijke waardigheid of naar de hoeveelheid geld, en
alle andere mensen voor gepeupel uitmaken. Maar alles wat voor de wereld klein
en gering is en vaak geminacht wordt, staat bij God weer in hoog aanzien. En
daarom moet Ik, als een allerintiemste vriend van God, u hier eerlijk bekennen
dat deze door jullie verachte Lerchenfeldse Mij honderd keer liever is dan
jullie, hoogadellijke vrienden; tenminste als Ik zo vrij mag zijn jullie als
mijn vrienden te mogen betitelen! Jullie hebben deze arme nu echter een grote
dienst bewezen, want van nu af aan wil Ik Me pas echt over haar ontfermen en
haar een vorming geven, waarvoor zelfs de engelen respect zullen krijgen. Ze
zal spoedig heel hoog geplaatst worden en een sieraad van dit huis zijn! Waar
jullie, mannen van eer, je echter binnenkort zouden kunnen bevinden, zal de
toekomst wel uitwijzen! Ik verzoek jullie echter omwille van jullie eigen heil,
deze arme verder niet meer lastig te vallen, want ze hoort nu helemaal bij Mij!
(Mij tot de heldin wendend): 'En jij, Mijn lieve 'Magdalena', ben je daar
tevreden mee?'
[6] De heldin zegt: 'O Jezus ja, nou
en of! U bent me oneindig veel liever dan die hoogmoedige lieden daar, die een
arm mens voor een stuk vee aanzien! Ik ben niet kwaad op ze, maar ik kan het
niet uitstaan, wanneer ze iemand zo kleinerend behandelen. Onze Heer God moge
het hun vergeven, want ze weten misschien ook niet wat ze doen!'
[7] De patheticus zegt: 'Nou, nou, het
is al goed! Hoor eens vrienden, als het in de wereld van de geesten overal zo
vervelend toegaat als hier, dan is deze wereld een fraaie beloning voor de zure
voorbereidingen op aarde, voor het veel geroemde leven van de ziel na de dood!
Op aarde heeft een ontwikkeld, achtenswaardig man zich toch door zijn positie,
zijn hoge openbare functie en zijn welgesteldheid kunnen vrijwaren van de
aanvallen van dergelijk ordinair gespuis. Maar hier echter groeit dit gepeupel
iemand brutaalweg boven het hoofd, en tenslotte zou men het nog als een genade
moeten beschouwen dat je zo'n bolwangige meid mag aankijken! Als toppunt van
deze maatschappelijke smakeloosheid moet deze toch overigens zeer
achtenswaardig uitziende man zich ook nog voor deze rotte pomerans interesseren
en haar tot onze spijt helemaal tot in de hemel verheffen. Dat ontbrak nog maar
aan onze volledige wanhoop! En die beweerde, dat hij een allerintiemste vriend
van God zou zijn! Te oordelen naar zijn genegenheid voor deze Lerchenfeldse met
haar bolle wangen, haar volle boezem en haar brede achterwerk, moet de met hem
bevriende Godheid een ware superlatief van laagheid zijn! Deze veile deerne
stinkt van ontucht, en hij wil haar vormen en tot een sieraad van dit huis
verheffen! Luister, dat zal me een fraai sieraad worden! Hahaha!'
[8] De heldin zegt tegen Mij: 'Hoort U
eens, hoe die schimpt! Wel, die zou u toch eens wat moeten zeggen, maar dan zo,
dat hij het begrijpt!'
[9] Ik zeg: 'Trek je daar niets van
aan. Ze moeten maar schimpen zoveel ze willen. Het zal wel blijken hoeveel
voordelen hun hoogmoedig geschimp hun zal opleveren. Opdat hun hoogmoed nog
meer stenen des aanstoots aan ons beiden kan vinden, moet je Mij van nu af aan,
als Mijn geliefde, met 'jij' en 'jou' aanspreken en tevens ook proberen echt
mooi Duits te spreken. Als zij dat zullen horen, dan zul je eens zien hoe de
hoogmoed hun parten gaat spelen! Probeer eens of je niet in staat zou zijn heel
zuiver Duits te spreken.'
[10] De heldin bemerkt een verandering
in zichzelf. Een sterk gevoel van welbehagen doorstroomt haar hele wezen,
hetgeen ook op haar gestalte een heel gunstige invloed heeft. Gelukzalig,
verbaasd over zo'n plotselinge verandering van haar wezen, waarin nergens meer
de geringste pijn te bespeuren valt, kijkt ze Mij vol vreugde aan en zegt: 'O
jij hoge vriend uit de hemelen, hoe heerlijk voel ik me nu aan jouw zijde! Alle
grofheid viel als een geschubd pantser van me af. Mijn denken en mijn grove
taal zijn veranderd als een akelige rups in een prachtige vlinder! Al mijn
pijnen verdwenen als sneeuw voor de gloed van de zon. O, wat voel ik me nu
heerlijk! Aan wie heb ik dat te danken? Aan jou, grote, heilige vriend van de
Allerhoogste!
[11] Maar omdat je mij, arme zondares,
zo'n eindeloos grote genade hebt bewezen die ik zeker nooit in de geringste
mate waardig kan worden, O, zeg me nu dan ook wat ik moet doen en hoe ik me
moet gedragen om jou ook maar enigszins naar behoren mijn dankbaarheid te
tonen.'
[12] Ik zeg: 'Mijn lieve Helena (dit
is haar hemelse naam), wij staan al quitte. Je bevalt Me nu echt uitstekend en
je hebt een hart dat Mij heel liefheeft, net zoals het Mijne jou! Wat is er dan
nog meer nodig? Reik Me nu ook je hand als onderpand van jouw liefde voor Mij
en geef Me een vurige kus op Mijn voorhoofd. Voor al het overige zal Ik wel
zorgen.'
[13] Helena begint te gloeien van
liefde, reikt Me meteen haar hand en geeft Me ook de verlangde kus op Mijn
voorhoofd met een nauwelijks te beschrijven, innige liefde.
[14]
Bij deze scène komen Robert, Messenhauser, Becher en vooral Jellinek de tranen
in de ogen. Helena ziet er na de kus op Mijn voorhoofd weldra als een heilige
uit en haar gestalte wordt zo edel en mooi, als was ze reeds een hemels wezen;
op haar kleding na, die er echter nu heel proper en aardig uitziet. Robert
echter komt er direct bij en vraagt Mij, of hij voor deze mooie bloem ook
nieuwe kleren moet halen. Ik zeg hem: 'Over een poosje, als Ik het vragen zal.'
69
De
patheticus over deze wonderbare verandering van Helena
Verschil
tussen droom en werkelijk leven
Olafs
gelijkenis van de bruidswerving
[1]
Ook onze patheticus en zijn gezelschap merken deze verandering op. Iemand uit
het gezelschap zegt tegen hem: 'Zeg vriend, merk je niets? Die Lerchenfeldse,
eerst zo'n slons vol ontucht, roet en vuil, wordt nu helemaal verheerlijkt. Dat
bekoorlijke ding is nu een lust voor het oog. Zou die onbekende vriend van Blum
dan toch zo'n soort Egyptische magiër zijn?'
[2] De
patheticus zegt: 'Ja, ik merk ook iets dergelijks. Maar weet je, als zo'n
meisje echt verliefd is en de liefde haar wangen rood kleurt en haar boezem doet
zwellen, dan ziet zo' n figuurtje er meteen heel anders uit. 0, ik heb niet
zelden op aarde vrouwen gezien, die er in hun gewone daagse kleding vreselijk
uitzagen, maar als ze 's zondags met hun minnaars gingen wandelen naar de
Sperl, waren ze niet meer te herkennen! Het is alleen maar de liefde, die hier
net als op aarde, niet zelden zulke wonderlijke verfraaiingen van het
vrouwelijk geslacht teweegbrengt. Neem haar de liefde af en ze zal direct weer
een heel ander aanzien krijgen!'
[3] De
ander zegt: 'Weet je, in zekere zin heb je wel gelijk, maar hier lijkt de zaak
heel anders te liggen. Want in de eerste plaats is deze vrouw werkelijk in een
oogwenk heel mooi geworden, en bovendien spreekt ze nu ook een heel zuiver en
beschaafd Duits en is er geen spoor van een Weens dialect meer te ontdekken.
Dat bewerkstelligt zo'n gewone liefde niet! Er moet wel iets hogers, voor ons
onbegrijpelijks in het spel zijn. Bekijk maar eens goed de oneindig tere teint,
de zachtheid van haar armen en haar nek, haar prachtige blonde haar, de
bijzonder interessante vorm van haar gezicht en het echt hemelse rood op haar
wangen. Dat valt niet te ontkennen, je zult me in ieder geval gelijk moeten
geven.'
[4] De
patheticus is nu toch met stomheid geslagen, omdat hij het met de opmerking van
zijn vriend wel eens is. Maar een derde uit het gezelschap staat op en zegt:
'Waarde vrienden, jullie beiden begrijpen de zaak helemaal verkeerd! Kijk, deze
verandering heeft in mijn ogen een heel natuurlijke oorzaak. We zijn nu in de
pure geestenwereld. Ons leven is niets anders dan louter een droom, en wat we
nu zien is een spel van onze fantasie, waaraan niets echt en waar is behalve
zijzelf. Deze fantasie belieft het nu ons allerlei taferelen voor te spiegelen,
die zich aan de droomzintuigen van onze ziel voordoen als objectieve
werkelijkheden. Deze betekenen echter even weinig als de beelden, die we op
aarde door middel van een zogenaamde toverlantaarn tot stand brachten. Kijk, zo
liggen die zaken hier! Begrijpen jullie dat?'
[5] De
eerste zegt: 'Vriend, die uitleg deugt kennelijk niet, want als dat alles
slechts maar een soort droom zou zijn, dan zou jouw verklaring ook een droom
moeten zijn, waaraan men evenmin waarde zou hoeven te hechten als aan alle
overige verschijnselen. Of zou je willen beweren, dat jouw uitleg aan ons over
jouw inzichten daarop een uitzondering maakt? Ik heb op aarde heel vaak en
levendig gedroomd, maar wat een verschil tussen een droom en deze overtuigende,
zonneklare werkelijkheid!
[6] In
mijn dromen gedroeg ik me volkomen passief; hier echter ben ik bij mijn
helderste bewustzijn volkomen actief In een droom kon ik me nooit iets
herinneren. En wanneer me al eens iets voorkwam als een soort herinnering, dan
was het steeds vaag en onvolledig. Hier echter is mijn herinnering aan het
verleden zo duidelijk, dat zelfs de meest onbeduidende voorvallen uit mijn
aardse levenswandel mij als volmaakte beelden van een camera obscura van A tot
Z voor ogen staan. Zeg eens vriend, kan men dat een droom noemen?
[7] In
een droom voelde ik nooit pijn, honger of dorst. De gestalten van de mij in een
droom verschijnende wezens waren steeds zeer vluchtig en veranderlijk en ze
verdrongen elkaar in hoog tempo, en wel op zo'n manier dat er van de voorgaande
gestalten gewoonlijk niets meer aanwezig was, wanneer de volgende verschenen.
Van een of andere logische volgorde tussen het voorafgaande en het
daaropvolgende was nooit het minste spoor te ontdekken. Hier daarentegen vindt
alles, hoewel het onloochenbaar het stempel draagt van het wonderbaarlijke, in
zulk een logische consequentie plaats, dat men zich als stille toeschouwer
daarover niet genoeg kan verwonderen.
[8] Welk een wijze logica spreekt er
uit de woorden die door Blum of zijn vrienden tot iemand worden gericht! Wat
een regelmatige vormen heeft deze zaal en wat is hij architectonisch perfect
gebouwd. En hoe betekenisvol ziet alles er hier uit!
[9] En dat alles zou maar een droom
zijn? Nee vrienden, dat is geen droom; dat is grote, heilige werkelijkheid! En
we doen er goed aan, als we al deze verschijnselen wat meer gaan waarderen dan
tot nu toe. En daarom krijgt die merkwaardige verfraaiing van onze
Lerchenfeldse nu ook veel meer betekenis voor mij dan voorheen. Wat denken
jullie nu van mijn beoordeling van deze zaak?'
[10]
De patheticus zegt: 'Vriend, je hebt gelijk. Ik ben het volkomen met je eens.
Maar ik kan niet begrijpen hoe men ook hier hartstochtelijk voor of tegen iets
ingenomen kan zijn! Kijk, het ergert me nog hoe deze nu zo onbeschrijfelijk
mooi geworden Lerchenfeldse mij daarnet zo vreselijk voor aap heeft gezet. En
toen ik me daarna bij haar vriend en geliefde wilde rechtvaardigen, kreeg ik
ook van hem een antwoord, waar ik zeker niet om had gevraagd! Kort en goed, ik
werd tot in het diepst van mijn ziel gekrenkt, wat men zich als man van
onbesproken gedrag toch niet zo maar kan laten welgevallen. En kijk, juist het
feit dat men ook hier in het rijk der geesten, in het rijk van de hoogste orde
en consequentie, nog gekrenkt en beledigd, ja zelfs behoorlijk kwaad kan
worden, is me een raadsel! Leg me eens uit hoe dat mogelijk is en ik wil me dan
volkomen bij jouw mening aansluiten.'
[11]
De aangesproken Max Olaf zegt: 'Vriend, deze zaak is heel eenvoudig en duidelijk.
Wat is dan krenken en beledigen? Niets anders dan het afwijzen van onze
natuurlijke hoogmoed. De hoogmoed op zich echter lijkt me het gevoel in de ziel
te zijn, waardoor deze haar hoge goddelijke afkomst alleen maar op zichzelf
betrekt en zo opvat als zou alleen zij de bevoorrechte zijn; al het andere zou
of veel minder, of zelfs helemaal niets zijn! Wordt nu dit gekoesterde idee
gedwarsboomd door iets, dat op zijn minst op dezelfde waardigheid aanspraak
maakt, dan ondervindt de ziel deze tegenstand als pijnlijk, beperkend en
daardoor krenkend. Omdat ze daaruit opmaakt, dat anderen haar niet voor
datzelfde willen houden als waarvoor ze zich zelf houdt. Een dergelijke
toestand van de ziel lijkt me echter erg onlogisch en inconsequent; daarom zal
ze een totaal andere richting moeten inslaan, wil er voor de ziel een werkelijk
geluk uit groeien.
[12]
Op aarde hebben diegenen die menen beter te zijn dan anderen, allerlei middelen
om deze eigendunk te laten gelden. Maar hier, waar noch geld, noch adel, legers,
bajonetten en kanonnen zijn, wordt deze onlogische eigendunk van de ziel haar
beslist noodlottig! Want ten eerste is het in wezen toch onterecht als een
schepsel zich ten opzichte van een ander, volkomen gelijk schepsel wil
verheffen. En ten tweede is een dergelijk streven zelfs je reinste dwaasheid!
[13]
Want logica en ervaring leren ons, dat diegene die de minste eisen stelt aan
zijn naasten, het gelukkigst is. Daarom is het werkelijk een dwaasheid om het
geluk te willen bereiken door middel van datgene, waarmee het nooit bereikt kan
worden! Zeg eens, wat lijkt jou beter en doelmatiger: het streven naar
vervulling van talloze behoeften, die als onkruid in de ziel woekeren, of een
wijze beperking van die behoeften tot een haalbaar minimum?'
[14]
De patheticus zegt: 'Kennelijk het tweede. Want hoe minder men nodig heeft om
gelukkig te zijn, des te gemakkelijker en ook waarachtiger wordt men gelukkig.'
[15]
Max Olaf zegt: 'Juist! Zo is het en zal het eeuwig blijven!
[16]
Laten we er nu ook naar handelen en dan zal geen Lerchenfeldse ons meer
hinderen! Heb ik gelijk of niet?!'
70
[1] De
patheticus zegt: 'Broeder Max, je hebt nu goed,waar en echt uit het leven gegrepen
gesproken! Ook ik was van geboorte maar een landjonker, zoals je weet. Mijn
ouders hebben nooit tot de klasse van de welgestelden behoord en konden mij
dientengevolge ook geen andere opvoeding geven dan ze zelf gekregen hadden. Het
toeval wilde, dat ik militair werd. Ik was een aardige jongen en had het geluk
dat mijn overste met mij ingenomen was. Hij liet me naar de militaire school
gaan, waar ik in korte tijd goed leerde lezen, schrijven en rekenen. Wat de
overige dienstaangelegenheden betreft, was ik al gauw een van de behendigsten
van het hele regiment. Het logische gevolg daarvan was, dat ik soldaat
eerste-klas werd, daarna korporaal, sergeant-majoor en tenslotte na zeven jaar
reeds officier. Jong, keurig, opgewekt en bekwaam, en ook nog officier! Je kunt
je wel voorstellen, dat ik met zulke eigenschappen ook wat betreft het
vrouwelijk schoon niet voor anderen onderdeed.
[2]
Tot mijn ongeluk leerde ik bij een aristocraat van hoge komaf een van zijn
dochters kennen, en wel ter gelegenheid van een bal, dat hij het
officierenkorps aanbood. Ze was barones van geboorte en haar vader was
bovendien schatrijk. Het meisje beviel me en ik haar waarschijnlijk nog meer.
Om kort te gaan, ze raakte in vuur en vlam en gaf me ondubbelzinnig te
verstaan wat ze voor mij voelde! Mijn afkomst was met dat alles moeilijk te
rijmen; ik was van geboorte immers een hereboer en ten opzichte van de baron
arm als een kerkrat, slechts door mijn goede eigenschappen en keurig uiterlijk
en niet door verdienste was ik officier geworden. Maar echte liefde vraagt niet
naar afkomst en rijkdom!
[3] We
waren smoorverliefd op elkaar en onze enige wens was natuurlijk zo gauw
mogelijk te trouwen. Maar hoe? Hoe moesten we van haar hoog-adellijke en rijke
vader toestemming krijgen en hem bewegen tot schenking van de voorgeschreven
bruidsschat? Ik deed al het mogelijke om door haar vader geaccepteerd te
worden. Het gevolg was, dat hij mij op een hoffelijke manier de toegang tot het
huis weigerde. Wat nu?
[4] Mijn overste, die
mij als een zoon liefhad, raadde me aan om de dienst te verlaten, dan naar
Engeland te reizen en daar een voorname militaire positie te kopen. Voor dit
doel was hij, zelf een schatrijke aristocraat, bereid mij zonder enig
voorbehoud het nodige geld voor te schieten. Ik volgde zijn vaderlijke raad
stipt op. Kortom, na verloop van een half jaar was ik, omdat ik me bij de
marine meldde, eerste kapitein op een oorlogsschip, dat na korte tijd de
opdracht kreeg om naar Oost-Indië te zeilen. Het ontbrak mij niet aan moed en
de navigatie had ik gauw onder de knie.
[5]
Maar al te vlug deden zich genoeg gelegenheden voor om me als veldheer te
onderscheiden. Alle operaties die me werden toevertrouwd, heb ik glansrijk
volbracht en zodoende ontbrak het ook niet aan toegekende onderscheidingen. Na
ongeveer vier jaar keerde ik naar Engeland terug, in de adelstand verheven en
ook heel rijk. Daar kreeg ik voor een half jaar verlof, dat ik natuurlijk
gebruikte om mijn huwelijksplannen te realiseren.
[6]
Toen ik in mijn vaderland aankwam en gelukkig mijn ouders, broers en zusters in
goede gezondheid aantrof, was daarop mijn eerste gang naar de stad waar zich
mijn goede vader-overste, nu tot generaal majoor bevorderd, bevond. De vreugde
over ons weerzien was groot. Mijn eerste zorg was hem mijn grote schuld terug
te betalen. Maar hij nam niets aan en zei, toen ik het pure goud voor hem op
tafel legde: 'Mijn beste vriend, je weet dat ik nooit getrouwd ben geweest en
geen kinderen heb. Jij bent mijn enige zoon, die mij dierbaar is en dus ook de
erfgenaam van mijn gehele vermogen is. Beschouw deze kleinigheid als een
vaderlijk voorschot en maak er verder maar geen punt meer van!'
[7]
Dat die mededeling mij tot tranen moest roeren, is vanzelfsprekend. Wie zou er
ongevoelig kunnen blijven voor zo'n edel en achtenswaardig man! Toen we elkaar
zo'n beetje alles verteld hadden, vroeg hij mij of die bewuste barones en ik
elkaar nog hadden geschreven. Ik antwoordde dat ik haar drie keer had
geschreven, maar helaas op geen enkele brief antwoord had gekregen. Maar dat ik
na dit bezoek dat ik toch zeker aan hem, als mijn grootste vriend, had willen
brengen, ook nog naar de baron wilde gaan om de hand van zijn dochter te
vragen.
[8] De
generaal-majoor was daar zeer tevreden over, alhoewel hij niet verheelde dat de
baron nu nog hogere eisen stelde aan de gegadigden voor zijn dochter dan
voorheen. Rijkdom zou geen lokmiddel meer voor hem zijn en de verdiensten van
iemand die niet adellijk geboren was evenmin. Bij deze bekrompen aristocraat
zou alleen de afkomst en de hoge adel tellen. Hij zou daarom ook de hem door de
keizer aangeboden titel van graaf afgewezen hebben, omdat hij daardoor een van
de jongste graven zou worden, terwijl hij nu de oudste baron was!
[9]
Dat deze mededeling op mijn gemoed geen erg gunstige indruk maakte, is
gemakkelijk te begrijpen. Ik was nu ook wel een edelman, maar waar zouden bij
mij de minstens zestien vereiste adellijke voorouders te vinden zijn geweest?
Maar de generaal-majoor meende, dat ik de oude heer toch een bezoek moest
brengen en hem daarbij flink wat avontuurlijke verhalen moest vertellen over
stormen op zee, zeeslangen en zeeslagen, waarvan de baron een groot liefhebber
zou zijn. Misschien zou ik er in slagen het hart van die oude zonderling te
winnen.
[10]
Ik volgde de raad van mijn vriend op en werd door de oude heer met grote eer
ontvangen, wat ik als een goed voorteken beschouwde.
[11]
Het beste van alles was, dat mijn Emma mij nog met dezelfde gloed liefhad als
voorheen. Ze had mijn brieven inderdaad ontvangen, maar kon deze slechts in
stilte en met veel tranen in haar hart beantwoorden. Ik deed er natuurlijk
alles aan om de oude heer, met het oog op zijn dochter, voor mij te winnen.
Maar het was allemaal vergeefse moeite! Om kort te gaan, na drie maanden was ik
nog even ver als op de eerste dag van mijn bezoek.
[12]
Wat nu te doen? vroeg ik mijn vriend. Na een poosje zei hij: 'Ik wil u
volstrekt geen verkeerde raad geven, maar als u in dit geval uw doel wilt
bereiken, moet u wel uw toevlucht nemen tot een overrompelingstactiek! Het
meisje is nu bijna zesentwintig jaar, dus meerderjarig, en kan zelf over haar
hart en haar hand beschikken zoals zij dat wil. Heeft ze de moed om ook zonder
de toestemming van haar vader te trouwen, haal uw Emma dan hier vandaan! Omdat
het meisje u laatst zelf het voorstel deed haar te ontvoeren, denk ik dat zij
wel op dit voorstel in zal gaan, omdat dit berust op een wettige daad. Mocht
dit plan echter mislukken en u zou hier niet tot een huwelijk komen, dan moet u
deze ontvoering uiteraard snel en wel overwogen wagen en u in Engeland in de
echt laten verbinden. Als er geen ander middel bestaat om uw doel te bereiken,
zal u tenslotte niets anders overblijven. U zult zeker wel achtervolgd worden,
maar laat dat maar aan mij over; ik zal de achtervolging wel zo leiden, dat u
zeker niet ingehaald wordt. Het overige zult u zelf wel weten te regelen.'
[13] Deze raad beviel
me natuurlijk en ik voerde dit krachtstaaltje dan ook spoedig uit, omdat
onoverwinnelijke moeilijkheden ons huwelijk in de weg stonden. Zoals me later
door mijn vriend werd meegedeeld, werd ik ook achtervolgd. Maar omdat mijn
vriend de achtervolging wist te sturen en er bovendien geen loopplank ligt over
de zee, bracht ik het er goed van af. Toen ik mijn fregat betrad, lieten we ons
meteen door onze katholieke scheepskapelaan in de echt verbinden en dit
huwelijk terdege schriftelijk vastleggen. Daarmee was dan alles in orde,
voorzover het de huwelijksvoltrekking betrof.'
71
Het
huwelijksparadijs van de patheticus verduistert
Het
ware gezicht van de echtgenote
[1] De
patheticus vertelt verder: 'Ik zag nu niets anders voor me dan een paradijs,
omdat ik mijn doel had bereikt. Maar helaas kwamen er maar al te gauw donkere
wolken opzetten boven mijn paradijs.
[2]
Mijn Emma werd steeds meer geplaagd door haar geweten, omdat ze haar vader had
verlaten. Daardoor werd ze van dag tot dag neerslachtiger, betreurde haar stap
en verwenste het uur, waarop ze voor het eerst kennis met mij had gemaakt.
Verder kreeg ze ook steeds meer heimwee, zodat ik me ernstig zorgen over haar
begon te maken. Ik deed al het mogelijke om haar andere ideeën over het leven
bij te brengen, maar al mijn moeite was tevergeefs. En zo bleef me al na
verloop van een jaar niets anders meer over dan mijn dienst in Engeland te
verlaten en als welgesteld burger met mijn wederhelft naar Wenen terug te
keren.
[3]
Daar aangekomen, wilden we naar Emma's vader om zo mogelijk zijn vergeving te
verkrijgen. Maar hij was helaas heengegaan, waarschijnlijk meer van verdriet
dan vanwege een zenuwziekte!
[4]
Toen was het helemaal mis met mijn Emma. Haar hoogmoedige zusters maakten haar
de bitterste verwijten en maakten haar als het ware uit voor moordenares van
haar vader, die stervend nog zijn handen naar zijn onvergelijkelijke Emma zou
hebben uitgestrekt! Zulke berichten brachten haar in het ziekbed, waaraan ik
verscheidene duizendjes kwijtraakte. Toch werd ze weer beter en verlangde niet
zelden offers van mij die ik me nauwelijks kon veroorloven, maar die ik voor
haar desondanks met alle liefde bracht. Het toeval wilde nu dat haar zusters na
enkele jaren stierven, waardoor mijn vrouw, moeder van twee dochters, de enige
erfgename werd van een groot vermogen. Dan zou je toch denken dat dit mijn Emma
weer wat vrolijker en ten opzichte van mij meer toegenegen zou maken.
[5]
Maar na het aanvaarden van de erfenis ondervond ik pas wie zij was en wie ik
zelf was! Haar vroegere zielsziekte was spoedig na het ontvangen van de erfenis
genezen. Maar daarvoor in de plaats trad een andere, namelijk de onverzadigbare
zucht naar pracht en praal en allerlei soorten genoegens.
[6]
Eens gaf ik haar in alle liefde te kennen, dat zo'n leven niet goed kon zijn en
dat zij mij in feite veel ongelukkiger had gemaakt dan ik haar. Dat ik in
Engeland reeds admiraal had kunnen zijn, als ik niet omwille van haar mijn
officierspositie had verkocht en naar Wenen was verhuisd. Toen ik haar dat in
tranen zei, brak de hel helemaal los! Zonder mij één woord terug te zeggen,
liep ze haastig naar haar kamer, bracht mij papieren ter waarde van
tweehonderdduizend gulden en sprak: 'Hier, mijn heer gemaal, varkenshouder van
geboorte, ontvang hierbij wat ik u wellicht heb gekost! Verlaat mijn woning en
zoek maar een andere! Ook staat het u vrij om die twee blagen van kinderen mee
te nemen, want met dergelijke schepsels, die een boerenjongen helaas bij mij in
mijn verblindheid heeft verwekt, kan ik me niet bezighouden. Adieu, we zijn
quitte!'
[7]
Met deze woorden sloeg ze de deur achter zich dicht en ik stond daar als
versteend met mijn twee lieve, huilende dochtertjes. Na enkele uren ging ik
zelf naar haar toe, maar werd_niet toegelaten. De kamerdienaar zei me dat
mevrouw de barones wenste dat ik het huis op staande voet zou verlaten. Ik maakte
de kamerdienaar duidelijk dat hij aan mevrouw moest doorgeven, dat ik noch haar
geld noch haar huis nodig had. Ik zou me met mijn eigen eerlijk
verdiende vermogen samen met de twee kinderen wel redden.
[8]
Daarop spoedde ik me meteen naar mijn kamer en riep mijn bedienden bij me. Ik
gebood hun: 'Pak vlug al mijn spullen bij elkaar, want we moeten vandaag
nog het huis verlaten. Laat een van jullie nog enkele dagloners halen, zodat de
zaak wat vlotter verloopt!' Mijn bedienden zetten grote ogen op en trokken
lange gezichten, maar voegden zich ijverig naar mijn bevelen.
[9]
Toen ik goed en wel bezig was met pakken, klopte iemand op mijn deur. Wie was
daar? Mijn goede generaal-majoor, die juist op die dag in Wenen was voor zaken.
'Wat zie ik nu, wat doet u? Gaat u hier weg?', waren zijn woorden. Ik vertelde
hem natuurlijk wat er allemaal gebeurd was en dat ik aan dit alles niet de
minste schuld had!
[10]
De generaal wist eerst niet of hij moest lachen of zich moest ergeren. Pas na
een poosje had hij zich hersteld en sprak: 'Arme, beste vriend, doe maar rustig
aan. Als uw gemalin zó is, wees dan van ganser harte blij dat u op zo'n nette
manier van deze adellijke dame bent afgekomen! Maar behoud deze waardevolle
papieren voor uw kinderen, want het zou niet verstandig van u zijn om haar deze
aanzienlijke som zonder meer terug te geven!'
[11]
Terwijl de generaal mij zo troostte en raad gaf, trad de kamerdienaar van
mevrouw nors het vertrek binnen en zei: 'Mevrouw laat u zeggen dat zij datgene
wat zij u als schadeloosstelling gaf, onder geen voorwaarde meer terug wil
nemen! Zou dit te weinig zijn, dan is zij bereid u nog meer te geven!' Ik beet
me op mijn lip van ergernis en kon echt geen woord meer uitbrengen. Maar de
generaal nam voor mij het woord en zei: 'Zegt u tegen mevrouw dat deze 200.000
gulden slechts een geringe aalmoes zijn voor de offers die deze man voor haar
heeft gebracht! De eer van een officier, zoals hij er een was, kan men met een
dergelijke aalmoes niet afkopen. Laat mevrouw daarom maar in de grote kas
grijpen en deze man van eer, die zijns gelijke niet heeft, zijn door haar met
voeten getreden eer vergoeden! Zegt u maar tegen mevrouw, dat ik, vorst N.N.,
vader van deze mijn geliefde zoon, dit van haar eis! En zeg haar ook dat zij
het nooit moet wagen zijn naam te dragen! Hebt u dit goed begrepen?' De
kamerdienaar boog tot op de grond en ging.
[12]
Korte tijd later ging de deur open en de barones viel voor de generaal op de
knieën en smeekte hem en mij handenwringend om vergeving. Ze had het over een
ziekelijke bui, die haar overhaaste reactie veroorzaakt had, en God weet wat ze
verder nog allemaal bij elkaar ratelde.
[13]
De generaal liet haar uitspreken en zei toen onbewogen kalm: 'Mevrouw, ik kende
uw bekrompen vader en ik ken u. De appel valt niet ver van de boom en zodoende
zult ook u, mijn beste, niet veel beter zijn. Uw ex-man hier is dan wel niet
mijn bloedeigen zoon, maar omdat ik geen kinderen heb, heb ik het bij onze
goede keizer gedaan gekregen dat hij hem als mijn rechtmatig aangenomen zoon
ondertussen de titel van graaf officieel heeft toegekend. Zou ik vandaag of
morgen komen te overlijden, dan is hij vorst! Begrijpt u mij? En zouden andere
hoogadellijken de keizer ertoe kunnen bewegen hem deze vorstentitel heimelijk
te onthouden, dan blijft hij in ieder geval toch mijn zoon en de enige
erfgenaam van al mijn bezittingen. Mijn zoon hier heeft noch uw huis, noch uw
vermogen nodig. Maar u hebt als barones zijn eer geschonden, en daarvoor
verlang ik als zijn vader een genoegdoening van een half miljoen! Begrijpt u
mij, mevrouw?' De barones zegt: 'Doorluchtige heer schoonpapa, niet slechts een
half miljoen, maar mijn hele vermogen geef ik, als u mij maar wilt vergeven en
mij mijn geliefde gemaal niet afneemt!'
[14]
Daarop antwoordt de generaal weer: 'Ja, ja, lieve dochter, nu u voor het eerst
hebt vernomen dat deze 'varkenshouder', zoals u hem pleegt te noemen, mijn zoon
is, voelt u weer liefde voor hem! Maar op deze manier zal het moeilijk weer
goed komen. Ga daarom naar uw kamer terug, want ik heb mijn zoon gewichtige
zaken mee te delen.' Emma smeekt nu nog intenser om vergeving en zweert bij
alles wat haar heilig is, dat zij liever haar leven lang met mij varkens zou
hoeden, dan me ook maar één minuut te verlaten! 'Goed', sprak daarop de
generaal, 'dat zullen we wel zien! Ik ben zo vrij om u meteen aan uw adellijke
tand te voelen en we zullen zien, hoe u deze proef doorstaat!' Emma zegt: 'Doet
u maar met mij wat u wilt, slechts als lijk zal ik me van mijn gemaal laten
scheiden!' De generaal zegt: 'Welnu, geliefde barones, dat zal dadelijk wel
blijken! Verwacht maar geen tweede proef van mij, want ik heb u al op de proef
al gesteld, en voor de helft hebt u deze slecht doorstaan. U bemint mijn zoon,
omdat u hem na mijn bekentenis daar ongetwijfeld voor aanziet. Maar zo is het
niet! Ik zei dit alleen maar om u op de proef te stellen en u daardoor afdoende
van het schandelijke van uw aristocratische hoogmoed te overtuigen. Toen uw
lichtgelovigheid niet langer de stinkende varkenshouder, maar een vorst in uw
gemaal ontdekte, begon u weer zoete broodjes te bakken! Maar wat gaat u nu
doen, als ik datgene wat ik gezegd heb om u op de proef te stellen, weer
herroep en zeg: 'Uw mij boven alles achtenswaardige gemaal is toch maar de zoon
van een boer?'
[15]
Toen Emma dat hoorde sprong ze ijlings op en riep: 'Wat! Behandelt men zo de
dochter van de rijke baron N.N.? Dus mijn gemaal is geen vorst maar slechts een
boerenzoon en een in Engeland nieuwbakken gentleman! O, dat is schandalig, dat
is onvoorstelbaar gemeen! Mij, een barones van de hoogste adel, als een
onnozele gans te bestempelen! Kamerdienaar!' De kamerdienaar vraagt: 'Wat wenst
mevrouw de barones?' Emma zegt: 'Ga onmiddellijk naar mijn vertrek en haal de
papieren die op mijn tafel liggen, zodat ik deze boer zijn gekrenkte eer kan
vergoeden!' De generaal zegt: 'Is niet nodig, mevrouw. Ik wist wel dat de
tweede proef slechter zou uitvallen dan de eerste. U bent en blijft, wat u
bent; u begrijpt mij hopelijk? En mijn werkelijke zoon hier blijft echter
ondanks zijn boerenafkomst dat wat ik u eerder heb meegedeeld. En gaat u nu
maar verder!'
[16]
Bij deze woorden keert Emma zich nog eenmaal om en zegt: 'Uwe hoogheid, u had
de goedheid mij daarnet te zeggen dat ik deze proef slecht doorstaan heb, maar
u denkt er niet aan dat dit hele, door mij goed doordachte optreden niets
anders was dan een indringende vraag aan mijn heer gemaal of hij nog wel van
mij houdt. Want ik moet nu eerlijk bekennen, dat mijn heer gemaal zich nu al
bijna anderhalf jaar lang onbegrijpelijk koel tegenover mij heeft gedragen, wat
mij helemaal ongelukkig maakte. Ik gaf hem vaak te verstaan, dat ik niet meer
datgene voor hem betekende, wat ik eerst voor hem was! Maar daarop had mijn
vorstelijke heer gemaal altijd duizenderlei verontschuldigingen. Dan moet er
toch iets mis zijn!
[17]
Ik ben nu zeer rijk en kan van alles doen om het hart van mijn gemaal te
doorgronden. Ik gaf partijen en bals, en liet me door edellieden het hof maken
om te zien, of hij niet toch eens een beetje jaloersheid zou laten blijken.
Maar al mijn moeite was tevergeefs. Hij scheen het zelfs wel goed te vinden,
dat ik me beter met anderen kon onderhouden dan met hem! Lang verdroeg ik deze
smaad die mijn hart werd aangedaan. Daar zijn koele houding ten opzichte van
mij slechts toenam en hij mijn slaapkamer ook niet meer leek te kunnen vinden,
nam ik juist het besluit dat ik vandaag ten uitvoer bracht, om zo een laatste,
ernstige vraag te richten aan zijn hart!
[18]
Maar ook dit bleef zonder enig resultaat. Omdat ik buiten mijn schuld zijn
liefde helemaal heb verloren, laat haar dan in godsnaam maar verloren zijn!
[19]
Werkelijk, hoogheid, ik spreek nu de volle waarheid: zolang ik nog onbemiddeld
aan zijn zijde stond, had hij mij lief met een kracht, die ik nauwelijks kon
begrijpen. Toen ik echter enige erfgename werd van een groot vermogen, was het
voor hem afgelopen! Niet alleen uitte hij tegenover mij geen vreugde daarover,
maar hij ergerde er zich regelmatig aan en zei me vaak recht in mijn gezicht:
'Jouw geld zal een vloek, nooit echter een zegen over dit huis brengen!' Denkt
u, hoogheid nu eens na over mijn situatie en oordeelt u dan of ik wel zo'n
infame zondares ben, als u en uw aangenomen zoon nu menen!'
72
Bemiddelingspogingen
van de generaal
Echtelijke
ruzie
[1]
De generaal zei daarop tot Emma: 'Mijn lieve schoondochter, als de zaak zo
ligt, krijgt ons proces toch wel een heel ander gezicht. Ik voel me daarom
verplicht u allereerst om vergiffenis te vragen, en daarna mijn heer zoon de
les te lezen!' Emma zegt: 'Hoogheid, ik verlang niets anders dan onze eerste
liefde. Is deze er nog, dan wil ik hem alles vergeven en alles doen wat zijn
hart maar verlangt!' De generaal wendde zich nu tot mij en sprak: 'Ja, hoor
eens mijn zoon, als het jouw schuld is dat je vrouw tegenover jou alleen maar
noodgedwongen zulke betreurenswaardige excessen beging, dan moet je nu
allereerst je fout weer goed maken. Emma verlangt je eerste liefde. Onthoud haar
die dus niet!'
[2] Daarop antwoordde
ik: 'Mijn geliefde vader, mijn liefde voor Emma is nog nooit minder geworden
dan ze was bij onze eerste kennismaking. Maar als mijn allerliefste Emma
spoken zag waar ze niet waren, dan kan ik daar waarachtig weinig aan doen! Dat
ik haar geen jaloerse verwijten maakte, is alleen toe te schrijven aan mijn
fijngevoelig hart. Dat ik in mezelf desondanks veel bittere pijn voelde, weet
trouwens ik alleen. Wat echter haar grote vermogen betreft, moet ik inderdaad
toegeven dat ik daar nooit veel waarde aan heb gehecht. Ja, ik moet eerlijk
toegeven, dat ik bij het zien van het enorme vermogen van mijn Emma hoogst
onaangenaam werd getroffen. Want hoe rijker een familie is, des te meer
gelegenheid is er voor allerlei zondige uitspattingen. (Mij tot Emma wendend):
Kijk, zou je die duizenden guldens die jouw feesten je kostten, aan de armen
hebben gegeven, hoe gelukkig zouden zij en ik dan zijn geweest! Maar jij wilde
mij daarmee alleen maar straffen en dat was niet lofwaardig van je! Want een
nog inschikkelijker en geduldiger echtgenoot dan ik altijd ben geweest, bestaat
er nauwelijks.'
[3]
Emma wist daar niets meer tegenin te brengen, maar leek ongeduldig te wachten
op haar kamerdienaar. Eindelijk kwam deze met een zwaar pakket naar haar toe.
Zij snauwde hem meteen toe het op tafel te leggen. Toen keek ze mij met een
spotlachje aan en zei: 'Ik moet toch eerst de jou aangedane belediging weer
goed maken, voordat je me weer goedgezind kunt worden.' Waarop ik antwoordde:
'Lieve Emma, ik houd zo veel van je, dat ik niet de minste wrok tegen je zou
kunnen hebben. Ook heb niet ik, maar mijn vader in een vergeeflijke opwelling
deze eis aan jou gesteld. Neem daarom jouw papieren maar weer in bewaring en
word weer helemaal dezelfde Emma, die mij enkele jaren geleden naar Engeland is
gevolgd en voor wie ik mijn leven aan duizend gevaren heb blootgesteld.'
[4]
Emma keek hierbij even raar op en zei na een poosje met werkelijk
onverstoorbare kalmte: 'Als je al van me houdt, doe me dan een plezier en neem
deze papieren in bewaring, want je weet toch dat een vrouw niet met geld weet
om te gaan!' Waarop ik zei: 'Dat is wat anders. Ik wil met het grootste
genoegen je verzoek inwilligen. Maar nu moet je me ook je hand reiken ten teken
dat je niet meer boos op me bent, en me ook een reeds lang ontbeerde kus niet
onthouden! Kom Emmaatje, maak me weer gelukkig!' Zij zegt: 'Dat heeft geen
haast, mijn heer gemaal! Een vrouw moet met het beste dat ze heeft niet te
vrijgevig zijn, als ze het aanzien van de liefde hoog wil houden! Dan moet ik
je nog op iets anders attent maken: ik heb je al enkele keren gezegd dat ik
niet Emma, maar volgens mijn eerste doopnaam Kunigunde heet. Waarom noem je me
dan steeds Emma en niet Kunigunde, een echt oud-adellijke naam, waaronder mijn
moeder en grootmoeder al zijn gedoopt? Als je werkelijk van me houdt, noem me
dan in het vervolg ook bij mijn waardige, echte naam.
[5]
Bij deze liefdesvoorwaarde kan ik, evenals de generaal, bijna het lachten niet
laten. Ik zeg dan ook tegen Emma: 'Maar lieve echtgenote, dat deed ik immers
alleen uit pure achting voor jou! Je kent toch wel dat bewuste lied, waarin,
tot vermaak van het publiek, op een belachelijke manier wordt gezongen, over
'Eduard en Kunigunde'. Steeds als ik je riep, schoot me ook altijd dat domme
lied te binnen. Ook klinkt de naam Emma toch esthetischer dan Kunigunde. Maar
wil je van nu af aan beslist Kunigunde heten, welnu, in Gods naam, dan wil ik
je ook graag zo noemen!' Daarop zegt ze bits: 'Ja, ja, waar men niet van houdt,
dat probeert men dan maar belachelijk te maken!' Ik zeg: 'Wat haal je je nu
weer in je hoofd! Ik wil je toch niet belachelijk maken, wanneer je me zo
oneindig lief en dierbaar bent! Ik hoop dat je dit nu als beëindigd zult
beschouwen en mij je hand zult reiken ten teken van volkomen verzoening. Of
heb je soms nog iets op je hart?'
[6] Ze zei: 'O, nog genoeg!' Ik antwoordde:
'Wat dan nog allemaal, als ik vragen mag, mijn liefste Emm... had ik bijna
gezegd... och vergeef me, Kunigunde, wilde ik zeggen. Zeg maar op Kundl, wat je
verder nog hindert.'
[7] Op
deze wat laconiek liefkozende vraag stampte ze zo kwaad met haar voet op de
vloer, dat de glazen in de kast rinkelden. En daarop volgde een bits 'nee!',
vergezeld van enige tranen. Op dit betekenisvolle 'nee' volgde een met woede
geladen stilte, daarop een hele litanie van scheldnamen aan mijn adres, die
werkelijk de grofste marktvrouw niet zouden hebben misstaan. Tenslotte snauwde
ze me nog toe: 'We zijn quitte. Ik wil niets meer van je horen of zien. Ik heb
je betaald en dus zijn we voor altijd quitte! Mij nog treiteren ook! Dat laat
ik me niet welgevallen van zo'n lummel, die door een of andere boerenkoe werd
geworpen! Je kunt duizend keer door de keizer zelf tot vorst verheven zijn,
voor mij, als barones uit een oeroud geslacht, ben je toch niets, begrijp je?
Maak dat je zo snel mogelijk uit mijn ogen verdwijnt!
[8]
'Met haar is niets te beginnen', sprak de generaal, 'want ze is volkomen gek.
Laat haar maar begaan, mijn zoon, en bekommer je niet meer om haar. Misschien
geneest de tijd haar eerder dan wij tweeën. Maar neem die papieren maar mee,
want er kan een tijd komen dat ze zelfs haar goed van pas kunnen komen, wanneer
zij misschien maar al te spoedig haar rijkdommen zal hebben verkwist.'
[9] Op
dat moment komt ook mijn kamerdienaar binnen en meldt me, dat hij een heel
mooie woning heeft gevonden, die direct in gebruik kan worden genomen. 'Goed',
sprak de generaal, 'dan nu maar vlug alles op en ingepakt!' De kamerdienaar
zegt: 'Heer, behalve deze kamer is verder alles al in orde. Nu komen de dragers
hier binnen.'
73
Vervolg
van het huwelijksverhaal
Emma
's zenuwcrisis en ommekeer
[1] De
patheticus: 'Goed zo, heel goed heb je dat gedaan!' De kamerdienaar zegt: 'Mijnheer
zal echt plezier hebben van deze woning. Ze ligt weliswaar niet in de stad,
maar in een van de voorsteden; het is echter een prachtige woning, van alle
gemakken voorzien en ze kost maar heel weinig.'
[2] De generaal zegt:
'In welke voorstad is het en op welke verdieping?' De kamerdienaar zegt: 'De
voorstad noem ik om goede redenen (daarbij op mijn vrouw wijzend) niet. Het is
echter op de tweede verdieping. Want als men zich voor de vijand terugtrekt,
moet men hem niet aan zijn neus hangen waarheen!' De generaal zegt: 'Bent u
misschien ook al eens gevlucht voor een vijand, dat u dit zo goed weet?' De
kamerdienaar zegt: 'Op twee manieren, mijnheer! Een keer als wachtmeester voor
een echte vijand, die het bommen, granaten en kartetsen deed regenen, en kort
daarna voor een onechte, nl. mijn vrouw. Toen heeft het wel geen bommen,
granaten en kartetsen geregend, maar wel hele sprinkhanen plagen van
lasterpraatjes! Vijf jaar heb ik het uitgehouden met alle geduld en liefde.
Maar het was absoluut onmogelijk om het nog langer bij haar uit te houden. Ik
trok me daarom van die tweede vijand terug, zocht een baan en vond er spoedig
een, namelijk deze hier. Wanneer misschien, edele heer, uw gemalin voor deze
zaken bij mijn beminnelijke echtgenote in de leer wil gaan, dan kan ik haar
geen geschikter persoon aanbevelen!'
[3]
Mijn Emma, die uit woede bij een raam wat verderop in de kamer was gaan staan,
loopt daarop verbeten op mijn kamerdienaar af en steekt haar lieve handje uit
om hem een stevige oorvijg te geven. Maar de kamerdienaar weert haar af en
zegt: 'Hoho! Zulk voer kan ik me zelf wel buiten bij een marktvrouw halen! Mijn
gezicht is niet zo nobel, dat het zich voor het scheren door zo'n hoogadellijk
handje zou moeten laten inzepen! Blijf minstens drie stappen van mijn eerlijke
sergeant-majoorslijf af, anders zou ik op het idee kunnen komen om met mevrouw
de barones een hoogst merkwaardige dans uit te voeren, begrepen!?' Emma ploft
bijna uit elkaar van woede en schreeuwt: 'Verdwijn uit mijn ogen, gemeen volk;
ga uit mijn ogen, beesten! Jij gemene schoft, hoe durf je mij zulke dwaasheden
naar het hoofd te slingeren; mij, een barones van de oudste adel! Scheer je
ogenblikkelijk weg hier, anders laat ik je door de politie ophalen!'
[4] De
kamerdienaar zegt: 'Dat is niet nodig, mevrouw de barones. Binnen een half
uurtje zullen we, God zij dank, buiten het bereik van uw gezichtsveld zijn.
Maak u niet kwaad, want dat zou een funeste invloed kunnen hebben op uw tere
zenuwen!' 'Zwijg, onbeschofte lummel, anders zal ik je direct eens laten voelen
wat het wil zeggen een barones zo te beledigen! Ik ben in staat om alles, wat
me voor de handen komt, naar je afschuwelijke apekop te smijten!' Een andere
huisknecht zegt tegen de kamerdienaar: 'Nou zeg, het wordt tijd dat je je mond
houdt, anders beleven we hier nog een voorproefje van het laatste oordeel!
Laten we zien dat we verder komen.' Ik zeg: 'Ja, ja, haast je, want nu zou
ikzelf ook liever vliegen dan lopen.'
[5]
Nauwelijks was ik uitgesproken of Emma springt op me af en roept: 'Nee, nee!
Heb ik dat aan jou verdiend, dat je me nu werkelijk wilt verlaten en me
bovendien prijs geeft aan het gespot van je brutale bedienden? Begrijp toch,
dat ik in een slecht humeur was geraakt; hoe en waarom, dat weet God alleen. Om
kort te gaan, ik werd weer ziek en ben je in mijn lijden beslist ruwen
verbitterd tegemoet getreden. Maar nu is het, alsof me de schellen van de ogen
vallen. Ik heb zo' n vaag gevoel, dat ik jou en ook de generaal flink beledigd
moet hebben. En jij hebt niet ingezien dat dit alleen je arme, zieke Emma heeft
gedaan die niet meer meester was over haar gezonde verstand. O, liefste
echtgenoot! Doe met me wat je wilt; bestraf me, als ik het verdiend heb, maar
verlaat me alsjeblieft niet!'
[6]
Bij deze woorden valt ze mij snikkend om de hals en klampt zich aan mij vast.
De bedienden zetten grote ogen op en vragen mij, wat ze nu moeten doen; of ze
verder moeten gaan met inpakken of alles weer moeten uitpakken. Emma zegt:
'Alles moet weer ogenblikkelijk herroepen worden en de huur van de woning moet
voor een half jaar op mijn kosten worden betaald.'
[7] De generaal zegt
daarop: 'Ja, als de zaak zo ligt, dan heb ik medelijden met jou en ook met je
vrouw, die inderdaad ziek schijnt te zijn. Natuurlijk kun je onder zulke
omstandigheden als heer, mens en echtgenoot je Emma in geen geval verlaten. Ik
moet jullie nu voor dringende zaken verlaten, maar ben over een paar uur weer
bij jullie terug. Maak voor mij een kamer gereed, want ik zal enkele dagen bij
jullie doorbrengen.' De generaal gaat nu weg. De bedienden beginnen weer alles
terug te plaatsen, hetgeen hun enigszins noodlottig voorkomt. En mijn Emma
lijkt totaal veranderd en weet zich nauwelijks meer iets te herinneren van wat
er eerder tussen ons is voorgevallen. Ik was heimelijk verbaasd, Emma, daarnet
nog een duivelin, was nu als een engel!'
74
Hij
vindt oude bekenden.
Olafs
goede raad
[1] Na enige tijd zegt Max Olaf:
'Waarde vriend, jouw huwelijksverhaal wordt nu wel erg wijdlopig. Laten we het
vervolg dus maar achterwege laten, te meer daar ik het even goed ken als
jijzelf. Want weet, ik, hier Max Olaf genaamd, die jou hier als een oprechte
vriend terzijde staat, ben nu juist dezelfde overste en generaal, die jou op
aarde uit niets tot iets heeft gemaakt. En die vriend daar, die al deze
verschijnselen en ook de veranderingen van de Lerchenfeldse zuiver voor een
droom aanziet, is die baron wiens dochter zonder zijn toestemming jouw vrouw
werd. Wil je echter hier ook je vrouw leren kennen, met wie je op aarde bijna
twintig jaar lang hebt geruzied? Kijk dan naar dat armzalig uitziende wezen
daar, dat halfnaakt en verschrikkelijk mager van achter de baron naar jou staat
te gluren... en je hebt dan werkelijk het sluitstuk van heel je
levensgeschiedenis bij elkaar! Ben je tevreden met de oplossing van de, door
jou zo breedvoerig aan ons vertelde levensgeschiedenis?'
[2] De
patheticus zegt: 'O, hemelse goedheid! Nou, dat wordt me hier wat! Ik geloof
dat het nare vervolg van mijn levensgeschiedenis hier als de tweede akte van
een drama weer opnieuw gaat beginnen! Wat denk jij, mijn oprechte vriend?'
[3]
Max Olaf zegt: 'Vriend, ik heb heel sterk de indruk dat we ons bijna
uitsluitend aan die man daar zullen moeten houden, willen we een beter vervolg
van ons levensdrama kunnen verwachten. Want kijk, er is mij als stille
toeschouwer niets ontgaan van datgene, wat zich hier in dit vertrek tijdens
jouw verhaal aan belangrijke dingen voor mijn ogen heeft afgespeeld. De
Lerchenfeldse heeft nieuwe kleren gekregen en ziet er nu uit als een zuivere
engel. En hoe meer ze deze buitengewone man in liefde toegedaan is, des te
mooier en wijzer wordt ze ook! Maar niet alleen zij is zo gelukkig. Ik zie al
velen, die er voorheen net zo ellendig bij stonden als wij. Maar naargelang ze
dichter tot deze man waren genaderd, kregen ze meteen een beter aanzien en hun
kleding veranderde bijna even sterk als hun gemoed.
[4]
Vriend, dat zijn toch, in de letterlijke zin van het woord grote wonderen!
[5]
Daar, op een ruime tribune, zie je zo'n vierentwintig vrouwelijke wezens in
balletkostuum; die zien er al echt hemels uit! En daar bij die tafel met brood
en wijn staan de democraat Blum, de ons bekende Messenhauser, dokter Becher en
redacteur Jellinek. Wat een heilige waardigheid straalt er van hun gezichten af
en van welk een diepe wijsheid zijn hun woorden doordrongen! Hoe vriendelijk en
toch ook verheven ernstig is hun gedrag!
[6] En toch lijkt
deze eenvoudige man, die de mooie Lerchenfeldse nu regelrecht het hof schijnt
te maken en over niets anders dan liefde met haar spreekt, alles in alles te
zijn. Want met al hun vragen komen ze bij hem. Hij regelt alles, en overal
gebeurt wat hij wil en wat hij bepaalt. Daarbij is heel zijn manier van doen zo
bescheiden en buitengewoon vriendelijk, dat ik alleen al door toe te kijken en
te observeren zo veel van hem ben gaan houden, als men maar van een allerbeste
vriend houden kan!
[7] Ik
zou zelf graag naar hem toe willen snellen en hem zo gaan liefkozen, als een
zeer in het nauw gedreven veldheer het veroverde vijandelijke vaandel zou
liefkozen, van de verovering waarvan de overwinning geheel afhangt. Zeg me
eens vriend, ervaar jij ook niet een dergelijke behoefte in je? En jij,
droomuitlegger van een baron, met je dochter Kunigunde - Emma?'
[8] De
patheticus zegt: 'Wat mij betreft, ik begin nu ook hetzelfde te voelen. Maar of
mijn heer schoonpapa en mijn Emma ook iets dergelijks voelen, dat is een andere
zaak. Misschien Emma wel, bij wie ik de laatste tijd een spoor van
religiositeit heb ontdekt. Maar wat mijnheer de baron betreft, die ken ik veel
te weinig om te weten hoe hij denkt en voelt. Op z'n minst is het zeker, dat
hij hier met zijn aardse hoge adelbegrippen niet ver zal komen!'
[9] De
baron zegt: 'Beste dochterontvoerder, veeg maar vlijtig voor uw eigen deur!
Want als ik hier met u zou willen gaan twisten, dan zou daar een geducht proces
van komen. Maar ik heb u op aarde alles al vergeven; zodoende zijn we quitte
wat onze twijfelachtige strijd betreft. Hebt u echter hier in deze wereld die
mij als een droom voorkomt iets gunstigs op mij voor, vergoed me dan hier door
uw vriendschap wat u mij op aarde boosaardig hebt ontnomen, namelijk mijn
leven. Want mijn Emma was daar mijn leven, waarvan u mij beroofd hebt! Maar ik
heb u deze roof vergeven. Vraag daarom niet hoe het me hier te moede is, maar
help mij en de arme Emma, als u ons op een of andere manier helpen kunt!'
[10]
Max Olaf zegt: 'Volkomen juist, beste vriend, om zo te zeggen: mij uit het hart
gegrepen. Uw schoonzoon zal dat ook zeker doen, want aan goede wil heeft het
hem nooit ontbroken. Alleen aan het kunnen schort het ons hier nog. Maar ik
hoop dat met Gods wil tenminste één van ons spoedig zal worden geholpen, die
dan ook zijn vrienden niet in nood zal laten zitten.'
[11]
De baron zegt: 'Ik dank u hiervoor heel hartelijk. Een of andere hulp hebben
Emma en ik hard nodig. Want zo' n twintig jaar, die er hier wel tweeduizend
leken, smacht ik al in de grootste eenzaamheid! Geen hulp, geen troost, geen licht
kreeg ik tot nu toe. U bent de eerste, die begonnen is mij uit mijn lange droom
te helpen. Ach vriend, voltooi nu ook wat u begonnen bent, dan zullen mijn hart
en mijn leven u als beloning zijn toegewijd!'
[12]
Max Olaf zegt: 'Beste vrienden, en ook u, mijn arme Emma, volg mij gerust
daarheen, naar die voortreffelijke man die nu met Dr. Jellinek in gesprek is.
Ik wil daar voor jullie en wellicht ook voor mijn eigen heil een nederig
verzoek tot hem richten. Wanneer hij ons zijn wonderbaarlijk hulpvaardige hand
reikt, zullen we ook geholpen zijn. Maar bij hem moet je wel heel goed
opletten, dat heb ik reeds opgemerkt. Want hoe onuitsprekelijk goed hij ook mag
zijn, hij bezit daarnaast ook een enorme wijsheid, waarvoor zelfs onze
diepzinnigste gedachten smelten als sneeuw voor de zon. Zoals we denken en
voelen, moeten we tegen hem ook spreken, want voor zijn scherpzinnigheid valt
niets te verbergen! Kom daarom met me mee, misschien vinden we genade bij hem.'
[13]
De patheticus zegt: 'Broeder, hoe zou het zijn als jij alleen naar hem toe zou
gaan en als pleitbezorger van ons zou optreden? Want werkelijk, ik heb
heimelijk een heel eigenaardige schroom voor hem.'
[14]
Ook de baron en Emma verzoeken generaal Max Olaf daarom. En deze zegt:
'Vrienden, wat ik voor jullie kan doen, dat zal ik ook doen. Maar bereid je
ondertussen voor, want ik vermoed dat ik spoedig met een goed antwoord terug
zal komen.'
75
Olafs
verzoek om hulp voor zijn vrienden
De
belofte die de Heer hem doet Mensenzielen-visvangst.
[1] Na
deze woorden begeeft Max Olaf zich meteen naar Mij toe, buigt diep en zegt:
'Hooggeachte, wijze en zeker ook liefdevolle vriend, van al datgene wat er
tijdens mijn aanwezigheid hier aan wonderlijks is voorgevallen, is mij niets ontgaan.
Maar daarbij heb ik ook gemerkt, dat alles alleen maar van u afhankelijk is. U
schijnt tenminste hier in dit huis de grondslag van alles te zijn. Het lijkt
ook, of het hier alleen van u afhangt of iemand gelukkig of ongelukkig zal
worden. Wie u gewonnen heeft, die heeft, zo komt het mij voor, alles gewonnen!
Vertrouwend op uw klaarblijkelijke goedheid ben ik, misschien de onwaardigste
van allen, zo vrij om uit 'de grond van mijn hart te vragen, aan die drie daar,
namelijk twee mannen en een armzalige vrouw, uw genade, liefde en vriendschap
te willen schenken. Er kleeft aan hen, evenals aan mij, nog menige aardse
ballast, die in deze geestenwereld nauwelijks te gebruiken zal zijn. Maar wij
zijn allemaal, zo waar God leeft, met goede wil bezield en zullen met alle
kracht proberen aan te vullen wat ons nog ontbreekt, om ons daardoor uw genade
waardiger te tonen.'
[2] Ik
zeg: 'Beste vriend en broeder, Ik zeg je, ga heen en breng ze bij Me. Want waar
is er een vader, die zijn oor en hart afsluit voor iemand die om genade smeekt
voor zijn kinderen? Kijk, dat zou zelfs de strengste vader op aarde niet doen;
des te minder Ik, omdat in Mij toch de volheid van de liefde van de hemelse
Vader lichamelijk woont. Haast je dus en breng allen hier, die naar Mij verlangen!'
[3]
Vol diepe vreugde zegt Max Olaf: 'O vriend, ik wist het immers, dat ik niet
tevergeefs naar u toe zou gaan! Ik dank u al bij voorbaat namens allen, want ik
zie al tranen van vreugde bij hen! O, dank u, dank u wel!'
[4] Ik zeg: 'Maar mijn beste vriend en
broeder, Ik heb steeds gewacht of je voor jezelf ook iets zou willen vragen,
maar iets dergelijks kwam niet te voorschijn. Wil jij dan ook niet wat
gelukkiger worden dan je nu bent?'
[5]
Olaf zegt: 'O hemels goede vriend, kijk, het is met mij zo gesteld, dat ik
gelukkig ben bij het zien van het geluk van hen die me na aan het hart liggen!
Op aarde was ik ook niet anders. Ik vergat daardoor steeds om voor mezelf te
zorgen, omdat alleen het welzijn van anderen me ter harte ging. Daarom, beste
vriend, moet u het me niet kwalijk nemen, dat ik u alleen maar voor anderen om
genade vraag. Ik vergat daarbij mezelf, alsof ik die genade minder nodig zou
hebben dan zij, voor wie ik haar gevraagd heb. 0, ik heb haar ook heel erg
nodig, maar wil graag wachten, zodat ik eerst de anderen gelukkig kan zien.'
[6] Ik
zeg: 'Luister, beste vriend en broeder. Ik wist wel, hoe het met jouw hart
gesteld is, en hoe het heel harmonisch op het Mijne is afgestemd. Ik vroeg je
dit niet als zou Ik het niet weten, maar om je hart voor te bereiden op iets
wat je nu nog niet in staat bent te bevatten. Maar Ikzelf zal je hiervoor
spoedig geschikt maken. Ga nu en breng hen die je ter harte gaan, hier! Laat
echter ook nog naar anderen je hart uitgaan, want Ik zeg je: allen die je bij me
zult brengen, zullen worden aangenomen. Begrijp je dat? Ja, je begrijpt het!'
[7]
Max Olaf buigt weer diep voor Me en keert tot de zijnen terug. Als hij bij zijn
vol verlangen wachtende metgezellen terugkomt, vraagt de baron hem meteen, hoe
hij met zijn verzoek door Mij werd ontvangen.
[8]
Max Olaf zegt: 'Beste vrienden, ik zeg jullie: voortreffelijk! Niet alleen
jullie, maar iedereen die zich maar bij ons aan wil sluiten, zullen door hem
worden aangenomen. Laten we daarom eens wat rondkijken tussen deze menigte of
er soms nog iemand te vinden is, die zich bij ons zou willen voegen.'
[9] De
baron zegt: 'Och vriend, kijk, daar vlak achter Emma staan nog een paar
vrouwelijke wezens; het zijn mijn twee oudste dochters. En achter hen staan hun
echtgenoten en naast hen nog een paar trouwe bedienden... misschien worden zij
ook aangenomen, als ze met ons mee zouden gaan.' Max Olaf zegt: 'Laat ze maar
hier komen! Wie met ons mee gaat, wordt aangenomen, want ik heb daarvoor zijn
goddelijk woord. Maar we moeten er nog meer zien te vinden.'
[10] De patheticus
zegt: 'Luister vriend, ik weet wel een manier! We gaan naar de ons beter
bekende menigte en doen een algemene oproep tot hen. Wie zich daarnaar wil
richten, zal ons ook volgen. Wie niet wil, blijft maar achter! Dwingen, lijkt
me, moeten we niemand.'
[11]
Max Olaf zegt: 'Van dwingen is er in
geen geval sprake. Maar we moeten hun wel uitleggen, waarom we dit voor hun
eigen bestwil van hen verlangen. Een dergelijke uitleg zal toch hopelijk geen
dwang zijn?' De patheticus zegt: 'Al naargelang men de zaak aanpakt. Een te summiere
uitleg zal niet veel effect hebben, maar een goed gemotiveerde is evengoed een
vorm van dwang als iedere andere macht. De wil van zo'n door overreding bepraat
iemand is dan geen vrije meer!'
[12]
Max Olaf zegt: 'Vriend, nu zoek je het wel erg ver! Wanneer men alles dwang zou
willen noemen, waardoor mensen op andere ideeën, begrippen en besluiten worden
gebracht, dan zou ook al het onderricht verboden moeten worden. Want door het
onderwijs worden de leerlingen, die toch ook met een vrije geest begiftigde
mensen zijn, tot andere begrippen gebracht, waardoor hun oorspronkelijk puur
zuiver zinnelijk willen een geheel tegenovergestelde richting krijgt. Ik vind
dat dat iets heel goeds is. Wanneer door het noodzakelijke onderwijs de
menselijke geest pas tot zijn ware vrijheid kan komen, dan zie ik helemaal niet
in, hoe in het eigenlijke rijk van de geest een leerzame verklaring een gevaar
zou kunnen zijn voor de vrije wil van een mens. Wees, beste vriend, daarom maar
niet bezorgd! Als daaraan iets verkeerd zou zijn, zal ik het wel verantwoorden
tegenover Hem, die mij daartoe zijn goddelijke woord gegeven heeft. Ik ga nu
meteen aan het werk en ga mijn trouwe 'woordennet' uitwerpen tussen deze
vissen. Vang ik iets, dan zal het goed zijn. Vang ik echter niets, dan moet het
ook maar goed zijn.'
[13]
Met deze woorden begeeft Max Olaf zich tussen de menigte en spreekt een wel
gekozen woord. Een twintigtal sluit zich bij hem aan, terwijl de anderen
morrend zeggen 'Nou, als we daarheen willen, zullen we zelf wel de weg vinden!
We hebben daarvoor geen extra praatjesmaker nodig!'
[14]
Max Olaf keert met zijn vangst meteen terug naar de zijnen en zegt vol vreugde:
'Kijk eens, vrienden, mijn visvangst is best goed uitgevallen! Nu gaan we dan
ook meteen naar Hem, die ons alleen kan en wil helpen. Want daarvoor heb ik
Zijn goddelijk woord!'
[15]
De patheticus zegt: 'Maar ik begrijp niet dat u, beste vriend, maar steeds over
zijn 'goddelijk woord' spreekt! Hoe kan een mensengeest, al is hij nog zo
volmaakt, een goddelijk woord hebben en geven? Of houdt u hem soms werkelijk
voor een soort Apollo?'
[16]
Max Olaf zegt: 'Ja, ik zeg het je zonder schroom: of Hij, of anders niemand!
Zijn aan mij gerichte, diepzinnige woorden vielen bij mij niet op zand, maar in
de diepte van mijn hart. En dit zegt me nu steeds: 'Hij, en in eeuwigheid
niemand anders! Begrijp je deze kracht,' vraagt mijn hart me. En mijn geest
antwoordt: 'Ja, mijn hart, Degene die je liefhebt, die is het, en behalve Hem
is er geen ander meer!' Maar nu genoeg hierover, laten we op weg gaan naar Hem
toe. Heil diegene, die mij volgt!'
[17]
De patheticus zegt vlug: 'Ik moet je werkelijk om vergeving vragen, mijn anders
zeer geachte vriend! Bij deze veronderstelling kan ik u niet volgen! Een mens
voor de enige God aanzien? Werkelijk, dat is me te kras! Ik heb niets op zijn
wijsheid en zijn innerlijke wilskracht aan te merken en evenmin op zijn
goedheid. Want de Lerchenfeldse ontwikkelt zich fameus onder de invloed van
zijn goedheid. Maar dat u hem ons als Godheid aanduidt, daartegen moet ik
protesteren. In Mozes staat: 'Gij zult in één God geloven' en verder: 'Niemand
kan God zien en in leven blijven, want God is een verterend vuur!' En luister
verder wat de wijze Jood Jezus, die u ook voor een God houdt, zelf ergens zegt,
ik meen bij Johannes; Hij zegt: 'Niemand heeft ooit de Godheid gezien. Maar wie
Zijn woord hoorde, het zou aannemen en er naar zou handelen, die zou daardoor
de Geest Gods in zich opnemen, en deze zou in hem wonen'. Ziet u, ook ik ben
tamelijk vertrouwd met de Bijbel, maar er staat nergens dat een mensengeest,
ook al is hij uit God, daardoor ook het allerhoogste, in het eeuwig
ontoegankelijke licht wonende Godwezen zelf zou zijn. En omdat u, mijn verder
allerdierbaarste vriend, dit schijnt te beweren van hem die de Lerchenfeldse zo
mooi heeft gemaakt, kan ik echt niet met u mee gaan.'
[18]
Max Olaf zegt: 'Beste vriend, doe maar wat u wilt! U hebt zelf al eerder
geprotesteerd tegen dwang en daarom zal ik u in het vervolg ook niet meer tot
wat dan ook proberen te overreden.'
76
De
oprechte schoenpoetser. De onwelkome Mierl
De
grote zielereiniging van de patheticus
De
gekrenkte, hoogmoedige geest verlaat het hemelse gezelschap
[1] De
ons reeds bekende Frans, die destijds op aarde zijn trouwe schoenpoetser was,
stapt nu op de patheticus toe en zegt: 'We zijn hier wel allemaal gelijk, maar
ik zeg toch maar 'mijnheer' tegen u. Hoort u eens, u bent nog precies zoals u
op aarde was. En het lijkt me, dat dat niet goed is, begrijpt u mij? Op aarde
was u inderdaad een heer van aanzien en u was daarbij nog steenrijk ook,
waartoe uw gemalin wel het meest heeft bijgedragen. Maar met dat alles is het
hier nu gedaan. Want we zijn nu in de geestenwereld, begrijpt u? Maar hier moet
iedereen vooral deemoedig zijn, anders krijgt hij alleen maar trammelant. Die
goede heer daar bedoelt het goed met ons en heeft ons een lichtje doen opgaan.
Daarom meen ik, dat we dit niet zomaar zouden moeten afwijzen. Gaat u toch met
ons mee; het zal u niet schaden! En kijk nu eens, daar is uw lieve Mierl ook
nog! Weet u, die u nog naast uw gemalin hebt gehad, begrijpt u? En waar uw
Mierl is, daar mag u toch ook niet ontbreken. Wat denkt u daarvan?'
[2] De
patheticus zegt erg verontwaardigd: 'O, wat krijg ik nu over me heen! Het
vagevuur schijnt er al te zijn, en dus zal de hel ook wel niet ver weg zijn.
Dat is toch om hels van te worden! Nu is me dat loeder van een Mierl ook nog
hier, en bovendien nog mijn godzalige vrouw! Nou, dat kan nog wat worden! Mijn
vrouw is toch een paar jaar vóór mij naar de eeuwigheid gegaan. En ik dacht,
omdat ze de laatste tijd zo vroom heeft zitten zuchten en zo zalig ontsliep in
de Heer, dat zij allang op een hemelwolkje rond zou zweven. Maar nee hoor, ze
is hier, en nog wel een stuk ellendiger dan op aarde vlak voor haar dood. En nu
komt tot overmaat van ramp mijn maîtresse, die een tong heeft als een
scheermes, er ook nog bij. Nou, dat mankeerde er nog maar aan om met zo'n
gezelschap naar die man toe te gaan die me al eerder ondubbelzinnig te verstaan
heeft gegeven, dat ik nog zeer verdeemoedigd zal worden. Maar ik voel wel aan
wat er gaat komen en zal me er wel voor hoeden om naar die magiër en zijn
verheerlijkte Lerchenfeldse te gaan! Moet je dan in deze beroerde wereld alle
narigheid tegelijk krijgen!? O goeie genade nog aan toe! Als dit geen rampen
zijn, dan weet ik niet meer wat je nog een ramp zou kunnen noemen! Misschien
komen mijn andere, tijdelijke liefjes ook nog opdagen en allerlei groepjes, die
ik soms voor de grap met hen vormde?'
[3] Zo
redeneerde de patheticus bij zichzelf, maar ook de omstanders vernamen zijn
woorden. Zijn vrouw trad naar voren en zei vriendelijk tegen hem: 'Johan, ik
wist immers op aarde al hoe je leefde. Dat was ook de reden van de onenigheid,
die er de laatste tijd tussen ons bestond. Maar ik heb je desondanks alles
vergeven. Maak daarom ook jij hier voor God alles weer goed met mij, je aardse
vrouw, die uit pure liefde alles voor je heeft opgeofferd, zelfs de liefde van
haar vader. Wees niet bang voor mij, want ik zal je geen verwijten meer maken.
Volg nu echter ook Hem, van wie jij op aarde steeds voorgaf dat je Hem alleen
volgde. Hoe vaak heb je mij beschuldigd van oud-aristocratische hoogmoed, maar
hier in het rijk van de verdeemoediging ben jij honderd keer hoogmoediger dan
ik en mijn familie! Hoe komt dat?'
[4] De
patheticus Johan staat versteld, bromt wat in zichzelf, maar zegt niets op wat
zijn vrouw gezegd heeft.
[5] Nu
komt Mierl naar voren en zegt tot Emma: 'Mevrouw, ik vraag u duizend keer om
vergeving, omdat ik iets met uw man heb gehad. Ik ben verder altijd een goed en
braaf meisje geweest. Maar buiten bij de Sperl heb ik op een dag uw man leren
kennen en die heeft me daar heel erg het hof gemaakt, en me bij hoog en bij
laag beloofd met me te zullen trouwen; en toen heb ik echt gedacht, dat dat
best mogelijk zou kunnen zijn! Maar dat schijnheilige varken heeft me van jaar
tot jaar aan het lijntje gehouden en van trouwen was geen sprake meer. Ik heb echter
niet geweten, dat hij getrouwd was! Ziet u, dat heb ik pas hier gehoord. Maar
verheugt u zich maar, want ik zal die losbol wel eens mijn mening zeggen! Nou,
zijn bedrogen Annemierl zal hem heugen!'
[6]
Daarop wendt Mierl zich tot de patheticus en zegt: 'Nou, u bent me een fraaie
hofkoetsier of gepensioneerde fourageur of wat u ook mocht zijn! Wat denkt u
wel, dat u bent? Uw echtgenote die door u op aarde zo gemeen bedrogen is, kunt
u toch wel antwoord geven? Zeg nu eens wat, als u de moed hebt, schijnheilige
lomperd! Weet u nog wat u me allemaal hebt gezegd? Dat u vrijgezel was en
hoeveel geld u wel had. Als u al zo'n hoge piet was, zoals u mij hebt
voorgelogen, die zoveel achting genoot, dan had u toch nooit zo'n beroerde
kerel kunnen zijn! Weet u, als ik me niet zo verschrikkelijk zou schamen, dan
zou ik uw vrouw alles vertellen, wat u allemaal met mij hebt uitgehaald! Maar
wacht maar eens, ik zal uw vrouw nog wel meer vertellen. Want nu word ik pas
echt giftig op u, omdat ik weet dat u zo'n deugdzame, goede vrouw hebt gehad!'
[7]
Als Max Olaf dat hoort, gaat hij naar de patheticus toe, valt Mierl in de rede
en zegt: 'Wel, beste vriend, daar komen dan de werkelijk fraaie verhalen over
uw aardse levenswandel te voorschijn! Waarlijk, daarover heb ik van u nooit
iets vernomen. Ja, nu begrijp ik zo het een en ander, wat ik anders nooit zou
hebben begrepen. Dus zo'n soort trouwen liefde bewees u uw goede vrouw? 0, wat
een zwijnjak van een heer! Ja, nu weet ik, waarom u die Lerchenfeldse zo
schuwt! Zij zal misschien ook wel menig keer betrokken zijn geweest bij uw
slippertjes? Daarom bevalt het u ook helemaal niet om met mij daarheen te gaan,
waar men u beter blijkt te kennen dan ik u ooit gekend heb. Vriend, als het zo
gesteld is met uw handel en wandel als echtgenoot en u desondanks toch nog voor
een man van eer wilt doorgaan, dan moet ik u toch werkelijk verzoeken om maar
niet met mij mee te gaan naar die zuivere en heilige mensenvriend. Ik zou wel
heel weinig respect hebben voor die heilige, als ik zo'n toonbeeld van een
zwijnjak bij Hem zou brengen. Doe nu maar wat u wilt; ik zal me er wel voor
hoeden voortaan nog met u om te gaan.
[8]
Arme Emma! Als ik op aarde had geweten, wat voor een man jij had, dan zou ik je
zeker geen straf wegens smaad hebben opgelegd. Ga nu echter allen met me mee
naar die grote, heilige mensenvriend. Daar zal jullie alles worden vergoed wat
jullie ooit door mij aan onrecht hebben geleden. Maar dit zwijnjak moet maar
gaan waarheen hij wil!'
[9] De
baron zegt: 'Nee, dat zou ik van deze man ook nooit gedacht hebben! Zo blijft
altijd waar: wat niets is, blijft niets! Maar gebeurd is gebeurd! We willen hem
desondanks niet veroordelen, maar voor ons gezelschap deugt hij ook hier in
deze wereld niet meer! (Zich tot de patheticus wendend): Ga weg, en blijf uit
de buurt van ons gezelschap! Daar bij het gepeupel bent u het beste op uw
plaats. Misschien vindt u daar nog enkele godinnen, die u bij uw fraaie
feestjes de nectar hebben geserveerd!'
[10]
Boos zegt de patheticus: 'Men zal toch ook hier wel het recht hebben om
dergelijke aanmatigingen te verbieden! Heeft mijn fraaie echtgenote soms ook
niet iedere zaterdag feesten gegeven? Of ze daarbij beschouwingen à la Ignatius
van Loyola heeft gehouden, weet ik werkelijk niet! Overigens heeft niemand mij
hier wat te gebieden, want ik denk dat ik geen voogd meer nodig heb. Ik verzoek
u dringend mij verder niet meer met zulke onfrisse opmerkingen lastig te
vallen, want ik zal zelf wel weten wat me te doen staat! Verder hoeft u me er
helemaal niet op te wijzen, dat ik te min zou zijn voor uw hoogadellijk
gezelschap. Want ik zelf dank nu God, dat ik op deze manier van zulk gespuis
bevrijd ben! Gelukkig zie ik daar op de achtergrond enkele goede bekenden; door
hen zal ik zeker achtenswaardiger worden behandeld dan door jullie ingebeeld
hoogadellijk gespuis!'
[11]
Met deze woorden verlaat de patheticus dit gezelschap en begeeft zich naar zijn
bekenden. Emma wil hem tegenhouden, maar hij duwt haar opzij en loopt vlug weg.
[12] Max Olaf zegt echter: 'Laat hem gaan!
Misschien gaat hij op zijn opstanding af... of zijn ondergang tegemoet! Wij
willen die heer daar echter vragen, dat Hij voor hem genade voor recht wil
laten gelden. En laten wij dan nu naar hem gaan, naar de redder der mensen!'
77
Olafs
voorspraak bij de Heer
Goede
getuigenis van de Godheid van Jezus en volledige overgave aan de wil van de
Heer
Verzadiging
van de arme zielen
[1]
Zo'n twintigtal begeeft zich met Max Olaf naar mij toe. De aanvoerder buigt
diep voor Mij en zegt: 'Mijn Heer en hoogste Vriend, op Uw aanraden heb ik,
wals U ziet, een kleine mij door mijn hart ingegeven werving gehouden en dit
gezelschap hier bij U gebracht.
[2]
Eén was er echter, die niet mee wilde komen, omdat hij zich voor enkele personen,
die wat al te goed op de hoogte waren van zijn aardse levenswandel, te veel
geneerde. Maar ik meen dat hij daarom toch niet volledig verloren hoeft te
zijn? Want U bent toch de eigenlijke Heer van dit huis en wie het eenmaal mag
betreden, kan toch onmogelijk verloren gaan! Hij was op aarde in wezen nooit
een slecht mens. Zijn zinnelijke neigingen waren zijn zwakste punt. En omdat
hij, helaas, zeer rijk was aan aardse goederen, verviel hij daardoor in een
stroom van begeerten, waaraan hij ook gemakkelijk kon voldoen. Ik moet eerlijk
bekennen, dat zij zijn geest niet tot eer strekten. Maar wat kan men daar nu
aan doen? Het is nu eenmaal gebeurd! En daarom geloof ik, dat hij wel in
omstandigheden zou kunnen komen, die hem zullen genezen en tot echte
deemoed brengen. Maar om hem daarvoor te veroordelen en te straffen zou me
toch wat te hard voorkomen!
[3]
Overigens zijn dat slechts mijn ideeën, waarmee ik op de Uwe, O Heer, niet in
het minst wil vooruitlopen. Want tegenover U zeg ik slechts: O Heer, O Vriend,
wat U wilt, dat geschiede!'
[4] Ik
zeg: 'Ik zeg je echter, dat jouw ideeën heel goed en dus ook goed te gebruiken
zijn. Maar met die geest zal nog heel wat moeten gebeuren, voordat hij tot het
juiste inzicht en tot genezing komt. Ik wil ook eigenlijk niets zeggen van zijn
hoogst onkuise aardse levenswandel, alhoewel die heel geschikt zou zijn
om hem het eeuwige leven te doen verliezen. Maar deze geest is tevens vervuld
van een afschuwelijke hoogmoed en vol van verderfelijke overmoed! En kijk, dan
ziet het er heel wat erger uit dan jij zou denken. Aan de zinnelijkheid kan
snel met een deugdelijk middel een eind worden gemaakt. Maar het is heel
moeilijk en vaak helemaal onmogelijk om op de weg van onbeperkte vrijheid vat
te krijgen op de hoogmoed en de overmoed. Maar we zullen zien, wat daaraan kan
worden gedaan.
[5] Wat moet Ik nu echter doen voor hen,
die je hebt meegebracht? Zeg me dat eens onomwonden!'
[6] Max Olaf zegt: 'Heer, wat U in Uw
grenzeloze goedheid maar wilt. Want Uw wijsheid gaat alles te boven, Uw
goedheid kent geen grenzen en voor Uw wil vergaan werelden tot stof!'
[7] Ik
zeg: 'Maar beste vriend, zoals Ik uit jouw woorden bespeur, houd je Mij voor
het allerhoogste Godwezen! Zeg Me toch, waar haal je zo'n geloof
vandaan? Weet je dan niet, dat niemand God kan zien, en in leven blijven?'
[8]
Max Olaf zegt: 'Heer, tot deze goed gefundeerde opvatting kwam ik juist door Uw
heilig en goddelijk woord. Want woorden zoals de Uwe, zo vol waarheid, zo vol
van de hoogste kracht, wijsheid en liefde, komen niet uit de mond van een
geschapen geest! Dat niemand de Godheid Zelf in haar innerlijkste oerwezen kan
aanschouwen en tevens in leven blijven, weet ik heel goed. Maar de Godheid die
door Mozes sprak, sprak eeuwen later in al haar volheid door de mensenzoon
Jezus. En Deze zei: 'Ik en de Vader zijn één; wie Mij ziet, ziet ook de Vader!'
Indien echter Jezus dat leerde en Zijn leerlingen Hem zelfs heel goed mochten
zien en horen, zonder dat ze hun leven verloren, dan zie ik werkelijk niet in,
waarom men zich God zou moeten voorstellen in een eeuwig ontoegankelijk licht.
Bovendien lijkt het mij boven elke twijfel verheven dat U die bewuste Heer
Jezus bent, die ons deze meest verheven leer heeft gegeven! En zodoende ben ik
met mijn harten met mijn onwankelbare geloof al op de juiste plaats. En ik ben
van mening dat ik, hoe meer ik U met hart en ogen zal aanschouwen, niet alleen
mijn leven niet zal verliezen, maar dat het steeds meer toe zal nemen. Heb ik
gelijk of niet?'
[9] Ik
zeg: 'Ik zie al dat je standvastig en onwrikbaar bij je beweringen blijft. En
daarom moet Ik voorlopig dat hoge, waar jij Mij voor houdt, maar laten gelden.
Slechts de tijd zal je over datgene, waarover je nu nog twijfels zou kunnen
hebben, volledige duidelijkheid verschaffen. Wees overigens voor eeuwig
verzekerd van Mijn liefde en vriendschap!
[10] Zeg Mij, hebben jullie ook honger
en dorst?'
[11] Allen zeggen: '0
beste, hemelse vriend, meer dan nodig zou zijn om op aarde van honger en dorst
te vergaan! Als we slechts een kleine versterking zouden kunnen krijgen, wat
zou dat ons gemoed opbeuren! Wees daarom zo goed om ons naar Uw vermogen iets
te laten brengen.'
[12]
Ik wenk Robert, Jellinek, Messenhauser en Becher, dat ze deze arme mensen brood
en wijn moeten aanreiken, wat dan ook meteen gebeurt.
[13]
Onder veel dank- en lofbetuigingen eten en drinken zij, die hier naar toe
gebracht waren. En wanneer ze al spoedig verzadigd en gesterkt voor ons staan,
zegt Max Olaf: 'O Heer, nu sta ik hier voor U, en heb nu geen enkele twijfel
meer: u bent het, en nooit en te nimmer iemand anders! U alleen komt al onze
verering, aanbidding en liefde toe!'
[14] Deze woorden
herhalen allen die hij heeft meegebracht. Robert glimlacht van vreugde over
zo'n snelle genezing van de voorheen door aardse omstandigheden erg verwarde
gemoederen. Dr. Becher en Messenhauser zijn stomverbaasd, dat Max Olaf met
zijn gezelschap hen voor is geweest met het heldere inzicht in de Godheid van
Jezus. Ook onze Helena (de Lerchenfeldse) valt voor Mij neer.
78
Waarschuwing
om voorzichtig te zijn met halfblinden
Aankondiging
van een hemelse raadsvergadering
De
grootheid, eenvoud en goedheid van de Heer
[1] Ik
waarschuw hen echter om goede redenen, dat ze niet voortijdig moeten laten
merken wat hun door een bijzondere genade werd geopenbaard. Ze begrijpen Me en
zwijgen, terwijl hun harten steeds meer beginnen te ontbranden.
[2]
Helena heeft er de meeste moeite mee om te zwijgen. Maar Jellinek zegt tegen
haar: 'Lieve zuster, brand innerlijk zo veel je wilt en kunt, maar beheers je
naar buiten toe, zodat er geen gericht komt over diegenen die hier nog blind
van hart zijn. We zullen nu echter een grote beraadslaging gaan houden, zoals
de Heer mij in het geheim heeft toevertrouwd. En daarbij moeten we ons zo
rustig mogelijk gedragen, zodat diegenen die nog niet inzien dat de Heer van
alle leven zo bijzonder dicht bij hen is, het niet merken. Dus wees nu rustig!'
[3]
Helena zegt: 'Wat zeg je, een geheime beraadslaging? Wat zal daar dan besproken
worden? O God, o God, daar moet zeker iets van groot gewicht achter zitten!'
[4]
Jellinek zegt: 'Ja, ja, iets heel gewichtigs. Ik zeg je: wee alle hoogmoedigen,
heerszuchtigen, alle moordenaars en mensenslachters, en wee degenen die op de
tronen zitten! Ik heb voorheen een enorme menigte toornige engelen met
vlammende zwaarden op de aarde zien neerkomen. En een stem galmde hun donderend
achterna: 'Mijn geduld is ten einde! Daarom, geen toegeeflijkheid meer! Want de
groten zoeken geen hulp bij God, maar bij hun vele wapens. En de kleinen huilen
en knarsetanden en keren ook niet om tot God, van wie alle hulp komt. Daarom
geen pardon meer!' En kijk, daarover zal nu worden beraadslaagd, omdat alle
hemelmachten nu in beweging worden gebracht. Daarom moet je dus extra rustig
zijn.'
[5]
Helena zegt: 'Ja, ja, ik ben al rustig. Maar wat zal daar uit komen? O,
vreselijk, vreselijk!'
[6]
Jellinek zegt: 'Ja, mijn achtenswaardige zuster Helena, hier gaat het nu wel
heel anders toe dan in Wenen, waar we ons beiden, zaliger gedachtenis, nog in
ons lichaam onder de vrijheidsstrijders bevonden! Want hier geldt in de meest
ware zin van het woord: leven of dood hemel of hel! De Heer van de
oneindigheid, de almachtige Schepper, is hier onder ons! En Zijn myriaden
machtige dienaren zullen, al zijn ze voor ons nog onzichtbaar, zeker niet ver
van hier wachten op Zijn heilige wenken. Zo kun je je alvast een beetje een
begrip vormen over het onuitsprekelijke belang van deze grote kamer, waarin de
Heer van alle hemelen en werelden met ons, zijn jongste vrienden, beslissingen
zal gaan nemen, waarvan alle toekomstige tijden en eeuwigheden zullen afhangen.
Nu, wat denk je bij jezelf, als je deze zaak eens echt in het juiste licht
beschouwt?'
[7]
Helena zegt: 'Kijk, beste vriend, ik kan het verschrikkelijke en
onbeschrijflijke belang van deze plaats helemaal niet bevatten! Het is voor mij
onbegrijpelijk, hoe er in Hem, die geen enkele goddelijk-almachtige glorie ten
toon spreidt, een zo ontzaglijk hoge kracht en macht aanwezig kan zijn. En hoe
kan Hij met één blik de hele eeuwige oneindigheid, van het grootste tot het
kleinste, zo scherp overzien? Hij staat hier temidden van ons, alsof wij de
enigen zouden zijn met wie Hij zich nu bezig houdt. Zo totaal pretentieloos, zo
goed, voorkomend en onbeschrijfelijk lief in Zijn manier van doen. 0 vriend,
wat is dat een oneindige minzaamheid!
[8] En
luister, wat een verschil tussen Hem, de almachtige eeuwige Heer van de
oneindigheid, en de machthebbers van onze stinkende aarde! Hij, die alles in
alles is, is vol deemoed en verheft zich nooit boven zijn schepselen. Maar de
machtigen van de aarde, jij kent ze wel, willen niets weten van minzaamheid en
verdeemoediging. Zij alleen willen alles zijn en alles hebben; maar alle
anderen hale de duivel! Werkelijk, door zulke regeringen moet de anders zo
mooie aarde toch noodzakelijkerwijs binnen de kortste tijd een ware hel worden,
waaruit tenslotte geen sterfelijk mens meer voor het eeuwige leven kan worden
gewonnen!'
[9]
Jellinek zegt: 'Ja, ja, je oordeelt goed en scherp. Maar bedenk ook, dat bij
God vele dingen mogelijk zijn, die zelfs de meest wijze geest zich nooit zou
kunnen voorstellen; je zult dan al wat komen gaat met een veel rustiger hart
tegemoet kunnen zien. Want kijk, heel de oneindige grootheid van Zijn macht
ligt nu juist in de onmetelijke grootheid van Zijn liefde. Als echter bij de
Allerhoogste de liefde de kern is van Zijn verhevenheid, macht en grootheid,
dan hoeven wij echt niet bang te zijn voor Zijn beslissingen, al zijn die nog
zo groot. Want wat de machtigste liefde doet, kan toch onmogelijk anders dan
alleen maar uiterst goed zijn, ook al zou het nog zo afschrikwekkend lijken.'
[10]
Helena zegt: 'Ik dank je, beste vriend, voor deze les. Werkelijk, je hebt nu
een zware steen van mijn hart afgewenteld! Maar zeg me nog: wanneer zal die
bewuste belangrijke bespreking beginnen?'
[11]
Jellinek zegt: 'Aanstonds, lieve zuster. Kijk, dat grote gezelschap Weense
proletariërs, dat nog geen licht schijnt te hebben, wordt daar juist door Blum
in een zijvertrek gelaten. Alleen de vierentwintig danseressen, Blum,
Messenhauser, Becher, ik en jij, en Max Olaf met zijn aanhang van twintig
personen, evenals die half-engelsman met een paar dozijn echte aristocraten
daar op de achtergrond in de zaal, zullen bij dit beraad aanwezig zijn.
[12]
Daar uit een ander vertrek kwamen zojuist twaalf zo te zien zeer wijze mannen
te voorschijn, en achter hen nog zeven anderen. Deze zullen
hoogstwaarschijnlijk ook aan deze belangrijke vergadering deelnemen. En in het
midden van deze zaal, die steeds groter lijkt te worden, staat ook al een grote
tafel. Zodoende is alles al gereed. Verheug je, onverwijld zal nu de
vergadering plechtig worden begonnen!'
[13]
Na deze aanwijzingen van Jellinek wendt Helena zich heel berouwvol en buigend
tot op de grond tot Mij, en kan van louter vrees bijna geen woord uitbrengen.
Maar Ik pak haar bij de arm en zeg tegen haar: 'Maar Mijn liefste dochter
Helena, wat trek jij nu voor een gezicht? Voor wie ben je dan zo
verschrikkelijk bang? Kijk, Ik ben toch bij je! Hoe kun je aan mijn zijde nu
bang zijn?'
[14]
Helena zegt: 'O, mijn God en mijn Heer! Ja werkelijk, als U me maar toegenegen
wilt blijven, kan ik eigenlijk niet bang zijn. Maar als mij dan weer Uw heilige
Godheid, die geen zondaar naderen mag, in gedachten komt, dan schijnt het mij
toch toe dat U mensen als wij, gemakkelijk zou kunnen verdoemen, vooral wanneer
U een beetje toornig zou worden. Vroeger was ik trouwens niet zo bang, omdat ik
toen nog niet wist wie U eigenlijk bent. Ik hield U enkel voor een of andere
oude heilige en daardoor ook voor een intieme vriend van God, die bij God een
nuttige voorspraak voor mij zou kunnen doen. Maar nu, wat een verschrikkelijke
ontgoocheling, bent U God de Almachtige! 0 wee, 0 wee, wie zou er dan niet bang
zijn? En nu gaat U ook nog een beraadslaging houden, waarschijnlijk voor de dag
van het laatste oordeel. En dan zou ik, zo'n grote zondares voor U, niet bang
zijn?'
[15]
Ik zeg op de meest goedmoedige toon van de wereld: 'Dus, dat zit je zo
vreselijk dwars! Wel, als je dan nu zo vreselijk bang voor Me bent, dan zul je
ook wel niet meer van Mij kunnen houden? Wat moet Ik dan beginnen, als jij Me
je liefde ontzegt, omdat Ik de schrikaanjagende Almachtige ben? Heleentje, zeg
Me eens, of je nu nog wel zo veel om Me geeft als vroeger, toen je Me alleen
maar voor een heilige Jozef of Petrus hield?'
[16]
Helena, wat gerustgesteld, zegt: '0 mijn Goden mijn Heer! Nou, is me dat een
vraag! Wat mijn liefde voor U betreft, kunt U toch zonder meer in mijn hart
kijken, en daar moet toch meteen te zien zijn of er behalve voor U nog plaats
voor iemand anders in mijn hart is! Ik houd alleen maar van U en daarom hoeft U
over mijn liefde voor U nooit bezorgd te zijn. Maar ik mag wel bezorgd zijn
over Uw liefde voor mij, omdat ik zo'n grote zondares ben.'
[17]
Ik zeg: 'Wel, mijn lieve Heleentje, nu zal het weer gauw in orde zijn tussen
ons! Hoe zou het zijn, als je nu zou proberen Mij weer te omhelzen en zelfs te
kussen?'
[18]
Helemaal verbluft wrijft Helena zich de ogen en zegt tenslotte met een stem die
trilt van liefde: 'Hm, dat zou inderdaad verrukkelijk zijn! Ik zou U natuurlijk
graag oneindig liefhebben, als U maar niet zo heilig en almachtig zou zijn!'
[19]
Ik zeg: 'Ach, dat maakt niets uit. Doe maar wat je hart je ingeeft en je zult
je er meteen van kunnen overtuigen, dat Mijn heiligheid en almacht je niet in
je neus zullen bijten!'
[20] Als Helena Mij
zo minzaam voor zich ziet staan, verdwijnt eindelijk al haar angst. Ze werpt
zich aan Mijn borst, kust deze en zegt na een poosje: 'God, o God, dat doet
echt goed! Kon ik maar zo de hele eeuwigheid bij U blijven!' Eindelijk richt ze
zich weer op en zegt: 'Maar hoe is het toch mogelijk, dat U, mijn God en Heer,
zo onbegrijpelijk minzaam kunt zijn? Nee, dat had ik op aarde nooit durven
denken. Zo goed, deemoedig en lief bent U! Wie niet van louter liefde voor U
gewoonweg bezwijkt, is werkelijk geen mens!'
[21]
Ik zeg: 'Wel, zie je, nu is het tussen ons tweeën weer helemaal in orde en daar
ben Ik blij om. Ga jij nu ook met Mij naar de vergadertafel. Daar kom je vlak
naast Mij zitten en kun je ons af en toe ook raad geven over wat er nu
eventueel zou moeten gebeuren met de al te slechte wereld op aarde.'
[22]
Helena zegt: 'Nee, nee, dat gaat niet! Ik... en raad geven!? Nee... dat zou een
mooie raad worden!'
[23]
Ik zeg: 'Nou, Mijn lieve Heleentje, we zullen je heus niet al te veel vragen.
Als je soms iets verstandigs invalt, zeg het dan tegen Mij. Dan zal Ik, als jij
het niet aandurft, het wel aan de raadsvergadering voorleggen. '
[24]
Helena zegt: '0, mijn God en mijn Heer! Als men U aanziet en zo eenvoudig hoort
praten, dan kan iemand zoals ik zich helemaal niet indenken, dat U onze
allerliefste Heer en God zou zijn. Maar toch bent U het, en dat zie ik nu heel
duidelijk. Maar daarom word ik nu ook zo verliefd op U, dat mijn hart van
louter liefde zou kunnen barsten! Maar U zult me dit toch niet kwalijk nemen,
want ik kan er immers niets aan doen. Waarom bent U ook zo lief, innig goed en
zo bescheiden en minzaam?'
[25]
Ik zeg: 'Wees jij maar verliefd zoveel je wilt, dat is Mij goed! Maar al zou je
nog zo verliefd op Mij zijn, Mijn liefde voor jou is toch altijd nog veel
sterker. Maar ook dat doet er niet toe. Want als God moet Ik nu eenmaal sterker
kunnen liefhebben dan jij, omdat Ik immers voor het overige ook sterker ben dan
jij, Mijn liefste Helena!'
[26]
Helena zegt: 'Ik smeek U, wees toch niet zo goed voor mij. Ik zou van louter
liefde voor U nog helemaal bezwijken!'
[27]
Ik zeg: 'Och, maak je daarover geen zorgen! Als je al zo nu en dan een beetje
zwak wordt, heb Ik een heleboel versterkingen bij Me, die je weer op de been
zullen helpen. Wees daar maar niet bang voor. Maar nu begeven we ons naar de
vergadertafel. Kom dus mee en ga hier vlak naast Mij zitten!'
[28]
Helena volgt Me nu bescheiden en wordt aan tafel, waaraan nu ook de anderen
gaan zitten, uit pure verlegenheid helemaal rood. Maar na een poosje begint ze
zich wat meer op haar gemak te voelen in dit gezelschap en wacht aandachtig op
de eerste toespraak.
79
De
plechtige raadsvergadering
De
vraag van de Heer: wat moet er met de aarde gebeuren?
Adam,
Noach, Abraham, Isaak en Jakob spreken
[1] Na enige tijd van
algemeen stilzwijgen vraagt Helena Mij zachtjes: 'Heer, wie zal er dan het
woord nemen? En wie is toch die eerbiedwaardige man die naast mij zit?'
[2] Ik
antwoord haar eveneens zachtjes: 'Mijn lieve, Ik zal zelf beginnen te spreken,
zo gauw de gemoederen van alle aanwezigen geheel tot de noodzakelijke rust zijn
gekomen. De man die naast jou zit, is vader Adam, zoals hij ongeveer zesduizend
jaar geleden op aarde als eerste geschapen mens, heeft geleefd. Naast hem zie
je Noach en daarnaast vader Abraham, dan Isaak en Jakob. Dan zie je er nog
twee: de eerste is Mozes en de andere David. De ernstig uitziende mannen die op
deze zeven volgen, zijn de jou welbekende twaalf apostelen (Met inbegrip van de
volgens Handelingen 1, 26 erbij gekozen Matthias..) Achter hen staan nog twee
apostelen: de voorste is Paulus en die daar wat achter hem staat is Judas, die
Mij verraden heeft. De anderen ken je zonder meer. En nu weet je dus in wat
voor een beslist zeer merkwaardig gezelschap je je bevindt.
[3] Wat echter allen hier in deze
vergadering te doen zullen hebben, zal je aan het einde hiervan volledig
duidelijk worden. Let nu echter op! De gemoederen van het gezelschap zijn nu
tot rust gekomen en daarom zal Ik ook dadelijk beginnen te spreken. Maar je
moet niet schrikken, als Ik soms wat scherp zal spreken en er hier velerlei
verschijnselen aan ons voorbij trekken, die zeker geen prettige aanblik zullen
geven. Maar hou je dan aan Mij vast en je zult meteen weer gesterkt zijn!'
[4]
Daarop wend Ik Mij tot het gezelschap met de vraag: 'Mijn kinderen, Mijn
vrienden! Ik, jullie aller ware Vader, God en Heer en Schepper van de
oneindigheid, vraag jullie: hoe bevalt jullie allen nu de aarde? Wat willen
jullie, dat Ik met haar zal doen?'
[5]
Adam zegt: 'Heer, Gij eeuwige liefde! De aarde was nog nooit zo slecht als nu,
maar ook Uw liefde was nog nooit zo groot als nu! Handel met haar naar Uw
liefde. Want zie, de zee, het verziende oog van de aarde, is blind geworden.
Leg er een machtig vuur in en laat het door zijn geweldige vlammen licht worden
in de afgronden, zodat daardoor alle monsters schrikken en van smaad vergaan,
hetgeen hun uiteindelijke loon zal zijn voor hun duistere daden! Zo zag en zie
ik het als de eerste mens van de aarde'.
[6]
Daarop zegt Noach: 'Heer, tot U heb ik altijd gebeden en trouw het geloof en de
liefde bewaard. Toen zo'n vierduizend jaar geleden mijn broeder Mahal het
verlangen kreeg om zijn blik van de heilige hoogten op het laagland te richten
en een reis naar Hanoch te maken, waar Drohuit en Funghar Hellan zo vreselijk
huishielden, en toen een dochter van Mahal koningin werd in het laagland...
zie, toen riep U mij en toonde mij, hoe ik een geweldige ark moest bouwen voor
de redding van mijn kleine familie en vele dieren die door Uw macht vanuit alle
windstreken der aarde in de ruimte van de ark werden gedreven.
[7] Ik
deed zoals U, o Heer, het wilde. En de gebeurtenissen die erop volgden, leerden
mij en mijn gezin hoe goed het was, dat ik U onvoorwaardelijk gehoorzaamd heb.
Toentertijd was de mensheid slecht en boosaardig en richtte kwaad op kwaad aan
op de bodem der aarde en het ontwijdde op een afschuwelijke manier het werk van
Uw handen. Maar toch gebeurde toen alles wat er plaats vond binnen een
bepaalde, scherp begrensde orde. En leugen, hoogmoed en duivelse heerszucht
vervulden niet bijna iedere sterveling zoals het tegenwoordig op aarde het
geval is.
[8] In
die tijd waren de mensen ook wel wreed en sommige van hun daden waren zonder
weerga. Maar nu zijn de mensen tot hyena's en tijgers geworden en begaan
wreedheden, waarvan de gehele oneindigheid huivert. Destijds zond U een
verschrikkelijke watervloed over de stervelingen en verdronken alle
boosdoeners. Wat zult U nu wel doen, o Heer? Ik ken echter de grootheid van Uw
liefde. Ik weet ook, dat het U berouwde de mensen toentertijd te hebben
verdronken; want er waren ook veel kindertjes bij, die nog aan de borst van hun
moeders werden gezoogd. Zou het U ook nu niet weer gaan berouwen, als U de
thans duizend keer vuilere aarde door een geweldig vuur zou zuiveren, opdat ze
weer waardig kan worden om door Uw voeten te worden betreden?'
[9]
Daarop zwijgt Noach. En de oude vader Abraham staat op en vraagt om het woord
te mogen nemen. Ik zeg tot hem: 'Spreek, want aan jou is de belofte gedaan en
deze moet worden vervuld!'
[10]
Abraham zegt: 'Heer, duizend of tienduizend jaren zijn voor U als één enkele
dag! Want uit U kwamen tijd en ruimte voort, maar U stelde Zich als Heer over
beide. En het verste verleden, evenals de verste toekomst, zijn voor U als de
geschiedenis van één dag! Liefde is Uw wezen en Uw wijsheid de grootste
goedheid. Zacht als wol is Uw gemoed en mild als een avondbriesje in de lente
Uw hart. Al Uw wegen heten erbarmen, en Uw leiding is de gerechtigheid van Uw
hart!
[11]
Toen ik in het land Kanaän met mijn broeder streed over de verdeling van de
grond, zag U mijn hart aan en vond het bereid tot inschikkelijkheid. En zie, U
raakte mijn ziel aan en ze sprak tot Lot: 'Broeder, vrij zul jij kiezen. Zie
hoe groot de bodem van de aarde is. Waarom zullen we dus twisten over het
vergankelijke bezit ervan? Je mag wegtrekken of blijven! Trek jij naar het
westen, dan trek ik naar het oosten, zodat er vrede en eendracht moge heersen
tussen ons en tussen al degenen die ons zullen volgen. Als jij echter wilt
blijven, zwaai dan met je staf naar die streek waarheen je wilt dat ik zal
gaan, en ik zal handelen naar jouw wil. Maar we kunnen hier nooit samen wonen,
als jij niet de weg van de vrede wilt bewandelen!'
[12]
En Lot luisterde naar mijn woorden, nam ze ter harte en sprak: 'Broeder, ik heb
voor mij het westen uitgekozen; daarheen wil ik trekken. Het staat jou echter
vrij om te blijven of te vertrekken naar het noorden, het zuiden of het oosten.
Waarheen je ook mag trekken, vergeet Lot daar dan niet!' En we zegenden elkaar
en vertrokken; hij in westelijke richting en ik in oostelijke richting.
[13] Maar in zijn
rijke gewesten verhief het volk van Lot zich spoedig tot grote welstand, bouwde
Sodom en Gomorra en begon steeds doldriester te worden. Ik stuurde afgezanten
naar Lot, maar zonder resultaat. Verscheidene werden gedood en de weinigen die
terugkwamen, brachten steeds slechte berichten mee. En zie, in die tijd hebt U
wederom mijn hart beproefd, en het werd door U rechtvaardig bevonden. En U zond
boodschappers vanuit de hoogte tot mij en deze deelden me mee wat Uw plannen
zouden zijn met Sodom en Gomorra. Ik schrok daar echter van, smeekte U om
verschoning en hield U de eventueel rechtvaardigen voor ogen. Maar Uw oog vond
er geen, behalve Lot. En zie, o Heer, hem hebt U gered! Maar Sodom en Gomorra
liet U verwoesten door vuur van boven.
[14]
Toen echter beide steden met alle inwoners en het vee in de poel begraven
lagen, zag Uw hart naar deze plek om. En het harde gericht over Sodom en Gomorra
berouwde U wederom, en U sloot met mij een verbond en gaf me de belofte dit na
te komen als blijk van Uw grote barmhartigheid.
[15]
En zoals U het mij hebt beloofd, hebt U tot op dit tijdstip ook alles in
vervulling doen gaan. Maar Uw beloften reiken nog eindeloos ver voorbij dit
moment. 0 Heer, gedenk nu het met mij gesloten verbond, omdat alle volkeren van
de aarde weer in een geweldig gistingsproces zijn terecht gekomen. U kent de
vijanden van Uw kinderen en U kent hun hebzucht, hun onbuigzame wil. Ziet U
niet hoe de vele wolven, hyena's en tijgers gewetenloos en zonder schaamte
woelen in de ingewanden van Uw lammeren en ze verscheuren met hun vurige
draketanden? O Heer, als U Sodom en Gomorra kon tuchtigen, grijp dan nu ook de
wolven, hyena's en tijgers en slacht hen als een zoenoffer voor al het onrecht,
dat zij begingen aan Uw kinderen. Maar spaar het bloed van de rechtvaardigen en
dat van Uw kinderen!'
[16]
Daarop verheft Isaak zich en zegt: 'O Heer, ik ben het eerste blad, dat te
voorschijn kwam aan de grote levensboom van Uw belofte, die U mijn vader
Abraham hebt gedaan. Al zeer oud en bijna geheel verdord stond tezelfder tijd
de levensboom van Uw kinderen in de tuin van de liefde, terwijl de slang met
haar gebroed alle streken van de aarde weelderig vulde! Maar gij, o Heer,
aanschouwde de geheel verdorde levensboom van Uw kinderen en schonk hem weer
leven van de wortel tot in de kruin en U gaf hem een nieuwe, heilige
groeikracht. En zie, ik was het eerste levende blad aan de twijgen van deze heilige
boom.
[17]
Abraham ondervond een grote vreugde bij de aanblik van dit eerste hoopvolle,
groene blad. Maar U, o Heer, behaagde het zijn vreugde te verstoren en zijn
geloof te beproeven. U gebood hem mij te slachten en op de brandstapel te
offeren. Dat deed U om de slang te tonen, hoe sterk het geloof van Uw zoon
Abraham was! Toen echter Abraham door zijn gehoorzaamheid de macht van zijn
geloof had bewezen, leidde U door het struikgewas van de berg een bok, een
levend symbool van satan en diens heerszucht. Het gewei van de bok raakte bijna
geheel verstrikt in het struikgewas, hetgeen een teken was van zijn
weerspannigheid, zijn ongehoorzaamheid, zijn hoogmoed en zijn gretige
heerszucht. Mijn vader moest toen deze bok grijpen, hem slachten en hem in mijn
plaats op het brandende offeraltaar leggen.
[18] O
Heer, kon U destijds de wereldse bok in het struikgewas drijven en hem ten
teken van rechtvaardige verzoening op het offeraltaar leggen, doe dan nu ook
iets dergelijks in werkelijkheid. Want was toen de bok slechts een zinnebeeld,
zoals ikzelf een voorteken van Uw komst op aarde en van de tweede schepping
door Uw groot verlossingswerk was, zo is thans deze bok op aarde in
werkelijkheid zo groot geworden, dat zijn gewei nu reeds tot in Uw hemel reikt.
Richt dan nu ook een groot brandofferaltaar op over heel de aarde. Grijp dit
schandelijke dier, dat met zijn machtige gewei in het dichtste wereldse
struikgewas totaal verstrikt geraakt is, slacht het en werp het dan in het
machtige vuur van het grote brandaltaar!
[19] O
Heer, aarzel nu niet meer; laat de vele groene bladeren aan de boom des levens
niet afvreten door de zondige vraatzucht van het dier, maar handel naar Uw
belofte! Want zie, de tijd heeft zich tot volle rijpheid ontwikkeld en Uw
kinderen roepen nu luidkeels: 'Vader, maakt U op! Laat Uw rechten gelden! Grijp
de bijl van Uw gerechtigheid en slacht het dier, dat met zijn gewei zelfs al
tegen de fundamenten van de hemel begint te stoten!' Amen!'
[20]
Daarop zegt Jakob: 'O Heer, U streed met mij en liet me niet verder trekken. En
toen ik U vastgreep, gaf U mij een stoot in mijn heup, zodat ik daarna mijn
leven lang mank liep! Maar die stoot deed mij geen pijn, want ik streed uit
liefde met U. Maar desondanks ondervonden alle nakomende kinderen de gevolgen
van deze stoot en zij voelden de pijn wel. En zie, dit alles heeft nu de
hoogste graad bereikt. O, bevrijdt U nu toch eindelijk de kinderen van deze
stoot en van haar pijn!
[21]
Veertien jaren diende ik omwille van de hemelse Rachel, maar U gaf me de
aartslelijke Lea. Ik nam haar en morde niet! En ik moest nog eens veertien jaar
dienen en vervolging lijden omwille van de hemelse Rachel. Toen gaf U haar wel
aan mij, maar ze moest onvruchtbaar zijn, zodat ik een andere schoot in haar
schoot moest leggen om mijn zaad leven te geven. 0 Heer, dat was een harde
beschikking van U!
[22]
Neem echter nu eindelijk Uw hardheid terug. Neem Lea haar vruchtbaarheid af en
geef haar ruimschoots aan Rachel, opdat de aarde eens bevrijd moge worden van
het slechte gebroed van de slang, en haar bodem alleen moge worden betreden
door de kinderen van de hemelse Rachel! O, laat eens Jozef en Benjamin tot
werkelijke kinderen uit de schoot van de hemelse Rachel worden en laat de bron
van Lea uitdrogen!'
80
Helena
s ongeduld wordt tot rust gebracht
Mozes
en David spreken.
Helena’s
tussenspraak en Davids narede
[1] Nu
vraagt Helena Mij heimelijk: 'Maar Heer, mijn liefste Jezus, U hebt tegen mij
gezegd, dat U het eerst zou spreken. En nu spreken steeds de anderen en U zegt
er eigenlijk helemaal niets op en verschijningen komen er ook niet. Wat moet
ik daar nu van denken? Ik vraag U, legt U mij dat toch eens uit!'
[2] Ik
zeg: 'Lieve Helena, heb wat geduld, alles zal je straks wel duidelijk worden.
Het eerst gesproken heb Ik immers toch al door een hoogst belangrijke vraag
voor te leggen aan al diegenen die rond deze vergadertafel zitten. Nu moeten ze
immers hun visie geven op de door Mij aan hen gestelde vraag. En als ze
allemaal gesproken hebben, zal Ik beginnen te spreken.
[3] En
zie, Ik kan met spreken beginnen wanneer Ik maar wil, en toch ben Ik steeds de
Eerste en Mijn woord is eveneens altijd het eerste, omdat Ikzelf de Eerste ben!
Begrijp je dat? Wees nu maar weer rustig en luister heel goed naar wat Mozes
gaat zeggen. De verschijningen zullen naderhand als Ik ga spreken, wel te
voorschijn komen. Kijk, Mozes staat al op; dus luisteren we nu naar wat hij
gaat zeggen!'
[4]
Helena is nu weer rustig. En Mozes spreekt met grote ernst: 'Heer, toen Uw volk
smachtte onder de Egyptische tirannie, hebt U mij geroepen en maakte U mij tot
redder van Uw volk. Ik leefde aan het hof
van Farao en was ingewijd in al de
schanddaden en verderfelijke plannen, die deze woesteling voor had met Uw volk.
Want zijn boosaardigheid was met de verdrinking van alle eerstelingen van Uw
volk nog lang niet bevredigd. In stilte bad ik vaak tot U, dat U Uw volk toch
eindelijk eens zou willen verlossen van dit verschrikkelijke juk. Maar U
luisterde toentertijd veel minder dan nu!
[5]
Toen ik zag dat de woede van de koning van uur tot uur toenam, en er nog bij
kwam dat een hoveling een Israëliet erbarmelijk sloeg, greep ik verontwaardigd
die ellendeling beet, sloeg hem dood en begroef hem haastig in het zand. De
Farao, die dit spoedig vernam, liet me zoeken om me te wurgen. Maar ik vluchtte
nog net op tijd naar Midian. Toen ik daar aangekomen was bij de priester
Rehüel, die zeven dochters had, kreeg ik weldra één daarvan, die Zippora
heette, tot vrouwen werd daarop herder over de schapen van Jethro, de broeder
van de priester!
[6]
Pas toen ik Jethro' s schapen weidde aan de voet van de berg Horeb, kwam een
engel van U tot mij en gebood me met hem mee te gaan naar een doornstruik die
hevig brandde. Hier gebood Uw stem mij mijn schoenen uit te trekken, omdat de
plaats waar ik stond heilig was. Toen gaf U mij de heilige opdracht naar Egypte
te trekken en Uw volk te bevrijden. U gaf mij een staf om daarmee zevenvoudig
de Farao te slaan, wiens hart U zo verhard had, omdat hij U niet wilde
erkennen.
[7]
Zie, O Heer, nu is er meer dan Farao's hardheid in de harten van de vele grote
en kleine machthebbers gekomen. Ze offeren niet meer slechts de eerstelingen
van hun volkeren omwille van de eer van hun troon, maar sturen vele duizenden
naar de slachtvelden en laten hen vechten en elkaar wurgen, erger dan vroeger
het geval was bij de meest duistere heidenen. Deze zijn allemaal gedoopt met Uw
woord en in Uw naam en hebben Uw wet: 'Gij zult niet doden!' Maar desondanks
moorden zij steeds maar door, en zijn doof en stom en blind geworden. Ze horen
de stem van hun arme broeders niet en zien niet de grote ellende van de
ongelukkigen.
[8] O
Heer, hoe lang nog zult U zulke gruwelen van verwoesting blijven aanzien? O
Heer, verhef U toch eens, zoals U beloofd hebt! Geef mij de staf weer, waarmee
U via mijn hand de hardvochtige Farao sloeg en Uw volk hebt gered! Ik, Uw oude,
getrouwe Mozes, ben nu weer bereid op Uw wenk naar de aarde af te dalen om daar
alle verharden en verstarden te slaan en Uw kinderen te redden uit hun al te
grote nood! O Heer, verhoor Uw oude knecht Mozes en verhoor de beden van Uw
bloedende kinderen! Uw naam worde geheiligd en Uw alleen heilige wil geschiede
nu, zoals altijd en eeuwig op aarde, alsook in de hemelen!'
[9] Na
Mozes staat David meteen op en zegt: 'Heer, aldus sprak eens Uw geest tot mij,
Uw knecht: 'Ga zitten aan Mijn rechterzijde, totdat Ik al Uw vijanden aan Uw
voeten leg!' Heer, alles wat Uw geest mij openbaarde, is stipt in vervulling
gegaan. Alleen de volledige bestrijding van Uw vijanden, de uiteindelijke
vernietiging van de hoogmoed met al datgene wat hij veroorzaakt, hetgeen Uw
geest mij eveneens heeft geopenbaard, wil maar niet in vervulling gaan. De
mensen zijn nog steeds zoals ze waren: negentiende deel slecht en nauwelijks
een tiende deel voor de helft goed!
[10]
In Uw toorn, Heer, gaf U Uw volk een koning, toen het zonde op zonde stapelde
en bovendien ook nog een koning wilde hebben. En deze toorn van U duurt nog
steeds voort en er wil maar geen einde aan komen. Want alle volkeren hebben nu
koningen en zelfs naar heidens gebruik keizers, die de volkeren steeds tot
voorbeeld dienen van de hoogste trots en onverzadigbare hoogmoed!
[11] O
Heer, wanneer zult U eindelijk eens die grootste plaag van Uw mensen op aarde
wegnemen en Uw oude, heilige, patriarchale grondwet weer instellen? U ziet
immers, dat lafhartige en gewetenloze strooplikkers zich nu rondom de koningen
scharen en hen uit eigenbelang vleiend ophemelen; en ook dat ze ieder eerlijk
mens meteen ter dood veroordelen, wanneer hij het zou wagen een koning de
waarheid te zeggen, wat toch noodzakelijker voor hem zou zijn dan het licht in
zijn ogen. Iedere tot de koning gerichte, goed bedoelde waarheid wordt als
hoogverraad bestempeld en haar verkondiger wordt smadelijk uit de wereld
geholpen.
[12] O
Heer, tijdens mijn regering stonden de zaken er ook niet mooi voor, maar zo erg
is het nog nooit geweest! Want ik prees iedere wijze die mij de waarheid zei.
Nu echter is alles omgekeerd. De wijze wordt vervolgd als een verscheurend
dier, maar de leugenaar en huichelaar wordt met onderscheidingen getooid!
[13]
Heer, zo kan het niet langer! De hel moet maar hel zijn, en blijven waar ze van
oorsprong is. Maar het zou haar nooit mogen worden toegestaan om haar heerschappij
zo volledig op aarde te vestigen. Heer, daarom vragen wij U allen, dat U
eindelijk eens een eind maakt aan de heerschappij van de hel op aarde! Laat er
maar koningen zijn, maar laat ze zijn zoals ik het was, opdat de mensen geen
duivels worden en Uw naam niet geheel ontheiligd zal worden! Want wie zal U
prijzen in de hel en welke duivel zal U loven? Daarom, sta op 0 Heer, en maak
al onze tegenstanders te schande! Uw wil geschiede! Amen.'
[14]
Geheel instemmend met de rede van David, kan onze Helena zich niet langer
inhouden, richt zich vergenoegd op en zegt tegen de spreker: 'Bravo, bravo,
mijnheer David! U was werkelijk een goede koning voor de aarde. Als er zulke
koningen zouden zijn, dan was het zeker een ware zaligheid om hun onderdanig te
zijn! Maar onze tegenwoordige koningen, die helemaal niet meer weten wat een
mens is en welke waarde hij heeft, gedragen zich ofwel als 'goden' die van al
hun onderdanen, naast een vaak niet op te brengen hoge belasting, ook nog
verlangen werkelijk te worden aanbeden, ofwel ze zijn in hun handel en wandel
als die wilde dieren, welke zij gewoonlijk als uithangborden in hun
wapenschilden voeren. Hoe het de onderdanen van zulke heersers vergaat, dat
kunt U zich, mijnheer David, wel gemakkelijk voorstellen! Ik ben er van ganser
harte voorstander van, dat zulke heersers die enkel zichzelf hoog achten en hun
volkeren volkomen minachten, door onze lieve, goede en almachtige Heer en Vader
Jezus op een echt nadrukkelijke manier wordt getoond, dat het nu de hoogste tijd
is te beseffen wat zij en hun volkeren waard zijn. Heb ik gelijk, of niet?'
[15] David zegt heel vriendelijk:
'Lieve Helena, jonge nakomelinge van mijn volk, je hebt volkomen gelijk. Ik
moet je wijsheid prijzen, want je verlangt wat rechtvaardig en billijk is. _
[16] Er mogen wel koningen blijven,
maar ze moeten nu van hun te hoog opgestelde tronen naar hun volkeren afdalen
en met hen samen mens zijn en hun verschaffen wat goed en billijk is! Maar
eveneens moeten ook de volkeren aan hun koningen slechts eisen stellen, die
redelijk en uitvoerbaar zijn. Maar nu worden aan beide kanten de snaren te
strak gespannen en daarom zal het wellicht niet eerder beter worden dan wanneer
de snaren helemaal springen. De koningen zullen hun volkeren en daarop de
volkeren hun koningen slaan!
[17]
Maar desondanks staat tussen koning en volk onze enige Jehova Zebaoth, die
alles op een voor ons onbekende wijze in de beste orde kan brengen. Het grote
werk behoort aan de Heer alleen! Zo, mijn beste, staat het met deze zaak.'
[18]
Helena zegt: 'Ja, ja, u bent echt een wijze koning, u hebt gelijk!'
81
Petrus'
scherpe oordeel over Rome
Paulus'
heldere rede over de genade
[1]
Daarop verheft Petrus zich en zegt namens alle apostelen: 'O Heer, mijn liefde,
mijn leven! In Rome, de oude hoofdstad van de heidenen, heerst nu al zo'n
duizend jaar lang een hiërarch die zijn leer heeft samengesteld uit het
heidendom, het jodendom en ook uit Uw zeer beknotte leer. Hij noemt zich paus
en plaatsbekleder van God op aarde! Zijn troon noemt hij mijn stoel en zichzelf
mijn opvolger! Hij beweert in het bezit te zijn van de volle macht van Uw
allerheiligste Geest, maar zoekt, wanneer hij in zijn wereldlijke of
geestelijke heerschappij door oproer wordt bedreigd, nooit hulp in zijn
vermeende kracht van de Heilige Geest, maar enkel bij de grote machthebbers op
aarde. Deze paus zit nu in grote moeilijkheden en roept openlijk Maria aan als
zijn enige vermeende hulp, om bescherming en spoedig herstel van zijn rijk.
Omdat hij echter zelf niet gelooft in dergelijke hulp, laat hij nu ook nog
andere hulp toe, waartegen hij voor de schijn wel protesteert om de wereld als
het ware te tonen dat hij meer dan genoeg bescherming uit de hemelen zou hebben
en dus geen andere hulp nodig heeft. Maar indien de wereldse machthebbers hem,
ondanks al zijn protesten, toch willen helpen, dan moet het ook duidelijk zijn,
dat deze helpers heimelijk door de machtige hemelkoningin aangespoord worden om
de kerk van God op aarde te helpen, wanneer de poorten van de hel haar dreigen
te overweldigen! Wat zegt U, Heer, dan wel van deze gemeente?
[2]
Broeder Paulus stichtte haar waar en zuiver en verscheidene eeuwen lang heeft
ze min of meer zuiver voortbestaan. Maar deze gemeente is sinds bijna duizend
jaar geleden overgegaan in een zeer onzuiver, vaak zelfs boosaardig heidendom,
slechts azend op goud, zilver, macht en op de absolute heerschappij over alle
volkeren der aarde. En om dit doel te bereiken zendt ze naar alle windstreken
de sluwste missionarissen uit! Zeg ons, o Heer, zult U dan nooit eens paal en
perk stellen aan zo'n buitensporig boosaardige handelwijze?
[3]
Zie, de volkeren die zich lange tijd heel geduldig aan het lijntje lieten
houden door deze zogenaamde hemeldochter, hebben nu eindelijk eens de moed
opgebracht haar schitterend masker af te rukken. Nu doet ze al het mogelijke om
de flinke scheuren in haar oude masker te herstellen en zoveel mogelijk
onherkenbaar te maken. Heer, Uw wil geschiede! Maar ik meen toch, dat U met
betrekking tot deze ellendige creatuur genoeg door de vingers hebt gezien! Het
zou daarom eindelijk eens tijd worden haar geheel te schrappen uit het boek der
levenden en haar naam over te brengen naar het boek der doden!
[4]
Want laat U haar weer op krachten komen, dan zal ze zich niet alleen niet
beteren, maar zal ze haar hoererij met nog meer glans ten toon spreiden, zodat
ook diegenen die U nu aanhangen, worden aangetrokken door haar weelderige
schoot en haar bovenmate zinnelijk het hof zullen gaan maken. Er zal U dan in
korte tijd toch niets anders overblijven dan met haar te doen, wat U destijds
genoodzaakt was te doen met Sodom en Gomorra.
[5]
Het is wel waar dat uit deze aartshoer een groot aantal mooie kinderen is
geboren, en daarom genoot ze gedurende meer dan duizend jaren ook min of meer
ongestoord Uw grote geduld en toegeeflijkheid, en samen met mijn broeders heb
ik daaraan zelfs oprechte vreugde beleefd.
[6] Nu
echter is ze door haar al te grote verdorvenheid onvruchtbaar geworden en zal
ons weinig mooie kinderen meer baren. Daarom meen ik dat het nu eindelijk tijd
wordt haar haar verdiende loon te geven. Overigens moge toch alleen Uw heilige
wil geschieden!'
[7] Ik zeg tot
Paulus: 'Broeder Paulus, zeg jij nu ook als leraar der heidenen of je het met
al deze zienswijzen en voorstellen eens bent. Want met betrekking tot de
heidenen heb jij de belangrijkste stem. Zoals Ik het jullie zelf heb beloofd,
is het aan jullie om te richten over de geslachten op aarde!'
[8]
Paulus buigt en zegt: 'Heer, ik heb de heidenen veelvuldig gadegeslagen en heb
hun Uw woord gepredikt, dat ze heel gretig en met vreugde aannamen, waardoor ze
Uw genade deelachtig werden. En toch waren ze kinderen van de vader van leugen
en hoogmoed! De kinderen van Abraham echter kruisigden de hoge gezant van God
en herkenden Hem niet! Ik vraag: wie is dan wel lofwaardiger, een heiden of een
nakomeling van Abraham? Wat hebben de joden dan vóór op de heidenen? Dat God
alleen met dit volk gesproken heeft, is dat soms een verdienste van dit volk,
of is dat niet veeleer een genade van God? Of gelooft soms iedere jood, dat God
met zijn vaderen heeft gesproken? Ik vind onder alle joden en heidenen niets,
dat ik gerechtigheid of verdienste zou kunnen noemen. Alleen God, onze Heer en
Vader, is waarachtig en rechtvaardig; alle mensen echter, joden, heidenen of de
tegenwoordige christenen, zijn onbetrouwbaar en dienen God tot niets!
[9]
Maar als de heidenen in hun ongerechtigheid nochtans Gods gerechtigheid prijzen,
over wie moeten we dan nog richten? Kunt U, o Heer, daarover toornig worden? O
nee, dat is verre van U! Want als U daarover toornig zou worden, dan zou U
immers onrechtvaardig moeten zijn en dat is eeuwig verre van U! Want wie zou
dan wel de wereld in stand houden, als God precies zo zou denken als een mens?
[10]
Wat baat het ons als we roepen: 'Heer, zie toch eindelijk de ongerechtigheid
van Uw volkeren!' Ik zeg jullie: helemaal niets! Want we weten maar al te goed,
dat alle mensen voor God zondaars zijn, zoals er ook geschreven staat: 'Er is
er ook niet één, die rechtvaardig zou zijn voor God!' Indien wij dat echter
weten, hoe kunnen we God dan vragen te oordelen, als zouden wij zonder zonde
zijn?
[11]
Zeggen jullie mij eens, waarop kan die mooie vrouw daar aan Gods zijde zich
beroemen? Welke verdienste heeft haar dan gerechtvaardigd voor Hem? En
desondanks zit ze naast Hem, louter door Zijn genade! En welke verdienste had
ik dan voor Hem, ik die degenen die in Hem geloofden vervolgde? Zie, ik was een
boosdoener en was de ongerechtigheid zelf. Maar God stoorde zich niet aan mijn
zonden, maar beriep mij alsof ik een rechtvaardige was. En ik volgde de roep
van Zijn stem en werd meteen gerechtvaardigd door Zijn genade! Willen jullie
God daarom nu van ongerechtigheid beschuldigen, omdat Hij mij genadig was?
[12]
Wie van jullie kan dan wel tegenover God beweren, dat hij verstandig en wijs
zou zijn? Ik zeg jullie: er is er niet één! En toch willen we Hem tot een
gericht dwingen? Wie van ons kan zeggen: ik ben nooit van God afgedwaald en ben
voor Hem nog nooit onbekwaam geworden? Ik zeg jullie: er is onder ons allen ook
niet één een haar beter dan een ander, en toch roepen wij: '0 Heer, zie toch
eindelijk eens de grote boosheid van de mensen op aarde aan en tuchtig hen!'
[13]
Wat zou er gebeuren, als de Heer zich tenslotte verheft en spreekt zoals
destijds in de tempel te Jeruzalem tot de joden die een echtbreekster bij Hem
hadden gebracht... zouden wij ons dan ook niet uit de voeten maken?! Ik zeg
jullie: er is niet één onder ons die zou kunnen zeggen: 'Heer, ik heb alleen
maar het goede gedaan en ben me van geen zonde bewust!' Ja, wie er van ons een
dwaas is, die kan het zeggen, net als de farizeeër in de tempel, die ook God
prees dat Hij hem zo buitengewoon rechtschapen had gemaakt! Maar zoals we allen
wel weten, heeft de Heer zijn rechtvaardiging verworpen en die van de zondige
tollenaar aanvaard!
[14]
Omdat we echter allemaal weten wat waarde heeft voor de Heer, waarom vragen we
Hem dan om te handelen naar onze maatstaven, alsof wij wijzer zouden zijn dan
Hij? Wat hebben wij dan dat we niet van Hem zouden hebben ontvangen? Waarop
beroemen we ons dan, als zouden we het niet hebben ontvangen, en schreeuwen Hem
de oren doof en zeggen: 'Zie, o zie Heer!' Alsof Hij doof en blind zou zijn, en
een zwak verstand en een zwakke wil zou hebben! 0, zeg me vrienden, welke wegen
hebben we dan zelf aangelegd, zonder dat Hij ons met Zijn vinger van te voren
het onveranderlijke plan heeft voorgetekend?
[15]
Daar we echter alles al van Hem hebben, en omdat we alles wat we waren en wat
we nu zijn, alleen door Hem en in Hem zijn, hoe kunnen we dan zeggen: 'Heer,
laat Uw belofte eindelijk in vervulling gaan en verdelg de boosdoeners op
aarde!' Ik meen, dat we dan zeer onbescheiden zouden zijn!
[16] Zie, wat er uit
de mond van de mensen kwam, was nooit veel goeds! Hun tongen spraken altijd
leugens. Hun voeten haastten zich altijd om bloed te vergieten! En al hun wegen
waren steeds vol ongeluk, droefenis, hartenleed en kwellingen van allerlei
aard. De ware weg van de vrede heeft echter nog geen sterveling in zijn volle
betekenis doorgrond, want de angst voor God was voor hen nog steeds als een
boze droom.
[17]
Wij weten echter dat wat de wet zegt, dat zegt ze tegen degenen die onder de
wet gesteld zijn, maar niet tot hen die ofwel boven de wet staan, ofwel nooit
van de wet hebben gehoord, opdat iedereen eindelijk eens de mond gesnoerd moge
worden en zij eindelijk zullen inzien, dat wij en iedereen altijd tegenover God
schuldig zijn en blijven! Begrijp toch eens dat geen menselijk wezen ooit door
de wet gerechtvaardigd kan worden tegenover God, ook al zou hij deze stipt
vervullen! Want door de wet ontstaat het besef van de zonde. Wie de zonde
echter kent, die is uit de zonde, en de zonde is in hem!
[18]
Wij hebben evenwel een nieuwe openbaring ontvangen, waarin ons zoals voorheen
door de profeten en hun wetten wordt getoond, dat de mensen ook zonder toedoen
van de wet kunnen komen tot die ware gerechtigheid, die als enige voor God
geldt. Waarom roepen we dan desondanks: 'Heer, oordeel hen en geef hun het
verdiende loon en verwijder hun namen uit het boek des levens!' Wel zeggen
jullie altijd tot slot: 'Maar alleen Uw wil geschiede.' Maar dat
verontschuldigt jullie harten niet! Waarlijk, eerder zou ik de dood in willen
gaan dan tot de Heer zeggen: 'Heer, doe dit en doe dat!' Hebben wij dan de Heer
het verstand gegeven, of hebben wij niet veeleer het verstand van Hem gekregen?
En toch spreken we, alsof Hij onze raad nodig zou hebben! Als kinderen
brabbelen zolang ze nog onmondig zijn, is zoiets wel te begrijpen, maar oude
hemelburgers zouden naar mijn mening toch moeten weten wie zij zijn en wie de
Heer is!
[19]
Wie de zonde wil oordelen moet zelf zonder zonde zijn, want het is onmogelijk
dat de ene zondaar de andere moet oordelen. Als echter voor God alle mensen
zondaars zijn en de ongerechtigheid hun aandeel is, met welk recht willen ze
dan oordelen?
[20] Ja, wij hebben
wel een gerechtigheid die geldt voor God. Maar deze komt niet voort uit ons
inzicht over zonde en niet-zonde en ook niet uit de wet en uit de werken naar
de wet, maar uit het geloof in Hem en uit de zuivere liefde tot Hem! En deze
gerechtigheid heet 'genade' en 'goddelijk erbarmen'!
[21]
Er bestaan voor God geen verschil tussen mensen en mensen, want ze zijn
allemaal zondaars, hoe dan ook, en hebben niets waar ze zich tegenover God op
kunnen beroemen! Wanneer ze echter op grond van hun geloof door God worden
aangenomen, worden ze toch gerechtvaardigd zonder eigen verdienste, maar puur
door Zijn genade, welke voortkomt uit Zijn hoogst eigen verlossingswerk.
Evenmin als we God geholpen hebben om de wereld en alle hemelen te scheppen,
konden we Hem behulpzaam zijn bij het nog grotere werk der verlossing! Indien
we echter aan deze tweede en grootste schepping en vernieuwing van alle dingen
onmogelijk een verdienstelijk aandeel kunnen hebben, juist omdat we zelf de
verlosten zijn, hoe zouden we dan aan het alleen God toekomende rechterschap
willen deelhebben, terwijl we toch zelf als begenadigden de verlosten zijn?
[22]
Kennen jullie echter de ware rechterstoel van God? Zie, deze is Christus; de
volheid van God woont voor eeuwig lichamelijk in Hem! Deze rechterstoel Gods is
echter door Zijn eigen werken tot een genadestoel geworden en kan genadig zijn
voor wie Hij wil, en barmhartig voor wie Hij barmhartig wil zijn!
[23] Maar waar echter blijft bijgevolg
onze glorie? Door welke werken der wet zou hij ons toekomen? Bestaat er dan een
wet zonder zonde of een zonde zonder wet?
[24]
Wij hebben echter toch een roem en een gerechtigheid! Maar die komen niet voort
uit de wet, noch uit het handelen ernaar, maar zuiver door Zijn genade, die wij
deelachtig werden door het geloof in Hem en Zijn verlossingswerk! Maar deze
gerechtigheid geeft ons voor God nochtans niet het recht om met Hem
rechtszitting te houden, omdat we, al zijn we hier ook al hoogst begenadigd,
voor Hem toch dezelfde zondaars zijn die we altijd waren.
[25]
Daar we slechts vanuit het geloof tegenover God gerechtvaardigd zijn, en niet
door het naleven van de wet, zou daardoor het geloof de wet opheffen? O, verre
van dat! Want het geloof verheft pas de wet en maakt haar levend. Maar de wet
verheft het geloof niet maar doodt het, wanneer zij niet van te voren door het
geloof levend geworden is!
[26] Het leven van
het geloof is echter de liefde! En de levende wet is de orde van de liefde! Als
dan het geloof echt is, dan is alles echt. Is het geloof echter onecht, dan is
ook de liefde onecht en is er in haar zo goed als geen ordening!
[27]
Wie kan er iets aan doen, als iemand een verkeerd geloof meekrijgt vanuit een
verkeerde leer? Ik zeg voor wie gelooft zoals hem werd geleerd, is zo'n geloof
dan ook niet verkeerd, en hij zal genade vinden! Maar wee de leraar die een
valse leer verkondigt! Want hij is een boosdoener en een verstoorder van de
goddelijke ordening! Niet wij echter, maar de Heer alleen kan hem oordelen!
[28]
Toen de grootste en zuiverste van alle geschapen geesten op de Sinaï met satan
streed om het lichaam van Mozes, hetgeen jou, broeder Mozes, bekend is,
veroordeelde desondanks de machtigste geest satan niet, maar sprak tot hem: 'De
Heer zal je oordelen!' Als zelfs een Michaël zich geen oordeel over satan
aanmatigde, hoe zouden wij dan over onze broeders kunnen oordelen of de Heer
tot een gericht willen bewegen? 0, dat zij verre van ons!
[29]
Ik zeg echter: de Heer handelt en richt reeds lang en heeft niet gewacht op
onze raad! Beschouw daarom deze gelegenheidsraad als nietig! Maar wanneer de
Heer tot jullie zal zeggen: doe dit en doe dat, laat dan jullie hele wezen
louter daad zijn naar het woord van de Heer! Want het woord van de Heer is al
de volledige daad in jullie harten.
[30]
U, o Heer, dank ik omdat U deze woorden in mijn mond hebt gelegd. Mogen zij
toch op aarde evenals in alle hemelen de beste vruchten dragen! U alleen zij
eeuwig alle eer en alle lof! Amen!'
[31]
Ik zeg: 'Paulus, jij bent als Mijn rechterarm en Mijn rechteroog. Jou heb Ik
tot Mijn werktuig uitverkoren en dat zul je ook eeuwig blijven. Jij hebt geheel
juist gesproken en het is, zoals jij zegt!
[32]
Maar desondanks zullen we deze nieuwelingen hier ook nog vragen wat hun mening
is, en we zullen daarna een juiste beslissing nemen.
[33] Daarom,
spreek jij nu, Robert Blum. Zeg eens, wat zullen we met de aarde doen, die
zoveel onrechtvaardig vergoten bloed heeft opgezogen? Welke genoegdoening
verlang jij van haar en haar machthebbers, die jou hebben veroordeeld!?'
82
Blum
en Jellinek geven hun mening
Het
antwoord van de Heer
[1]
Robert zegt: 'O Heer, wat mij betreft heb ik met de aarde als draagster van in
wezen eerder blinde dan slechte mensen geen rekening meer te vereffenen. Maar
als ik dan al met een verzoek bij U zou komen, dan moet het luiden: Heer,
vergeef hun, want ze weten geen van allen wat ze doen! Laat vrede, deemoed en
liefde in hun harten neerdalen! Dan zal de overigens zo mooie aarde haar
kinderen weer liefdevol als een tedere moeder kussen en allen door Uw genade en
erbarmen leven geven in overvloed! Zie, 0 Heer, dat is dan ook alles wat ik U
voor de aarde zou willen vragen.
[2] Ik leg in mijn
wens ook geen uitgesproken verzoek, omdat ik toch gevoeglijk moet aannemen dat
voor U, o Heer, mijn beden en wensen zeker even onrijp zullen zijn als ikzelf
als mens met mijn vragen en wensen nog ben tegenover U, o Heer! Maar dit denk
ik bij mijzelf: een slechterik is hij die meer wil doen dan hij kan, maar nog
slechter is hij die zijn talenten niet gebruikt! Wanneer echter iemand datgene
wat hij vanuit zijn hart als goed en wenselijk beschouwt, ook al zijn broeders
toewenst en dat ook probeert te bewerkstelligen, dan vind ik zo'n handelwijze
goed en terecht. Want de goede wens en het daarop volgende handelen kunnen
onmogelijk ergens anders vandaan komen dan uit de oprechte naastenliefde, die
U, o Heer, als eerste gebod aan de mensen hebt gegeven!
[3]
Nochtans kan hetgeen ik voor goed houd, voor mijn naaste juist het tegendeel
zijn. Zie ik bijvoorbeeld een zieke en ik heb ook een goed geneesmiddel voor
hem, dat al bij velen die dezelfde kwaal hadden een uitstekende werking had,
wat zou ik dan doen, als de lijdende om hulp smeekt? De liefde voor mijn
lijdende broeder gebiedt me hem te helpen. Ik geef hem het geneesmiddel, maar
zie, het gaat hem daarna nog slechter. Had ik hem dan dit geneesmiddel moeten
onthouden, omdat het naderhand een slechte in plaats van een goede werking
teweeg heeft gebracht? O, zeker niet! Dit mag mij er nooit van weerhouden om
voor mijn broeders alles te doen, wat ik naar beste inzicht en geweten als goed
erken. Het resultaat echter hangt niet meer van mijn, maar van Uw macht af, 0
Heer, zodat ik daarover ook geen verantwoording kan afleggen. Zo wilde ik in
Wenen naar mijn toenmalige beste weten en geweten de bedreigde Weners ook
alleen maar goed doen. Maar het resultaat van mijn bemoeienis viel helaas
anders uit. Toch meen ik echter dat ik daardoor niet gefaald heb, want ik wilde
immers slechts datgene, wat ik als goed beschouwde!
[4] En
daarom geloof ik dat er nu velen zijn, die zeker allen alleen maar datgene
toewensen, wat volgens hun inzicht goed is. Moeten ze daarvoor geoordeeld
worden? Geeft U 0 Heer, hun het juiste licht en kalmeer hun harten, dan zullen
zij verlost zijn van alle kwaad!
[5] Er
zijn ook wel veel eigenzinnige mensen, die zich door bepaalde principes die zij
voor de enig juiste houden, zo zeer lieten verharden, dat ze eerder de hele
wereld zouden laten vergaan dan ook maar een jota van hun starre principes te
laten vallen. Maar U, o Heer, hebt immers nog een heleboel vuur, dat met groot
gemak de hardste rotsen als was kan doen smelten! Een vonkje daarvan in de
harten van de verstarde mensen geplaatst, zal hen al gauw milder en
toegeeflijker maken!
[6]
Dat is mijn eenvoudige mening en ook mijn beste wens! In hoeverre hij echter
ook goed is in Uw ogen, Heer, daarvoor heb ik tot nu toe geen betrouwbare
maatstaf in mijn hart. Daarom zou ik verder alles alleen maar aan uw leiding
willen toevertrouwen.'
[7] Ik
zeg: 'Mijn beste vriend en broeder, ook jij hebt de spijker op de kop geslagen!
Het is de volle waarheid die je spreekt. Daarom zul je voor Mij in het vervolg
ook een geschikt werktuig worden! Goed, waar en edel was je voorstel en Ik kan
je al van te voren de verzekering geven, dat Ik er krachtig naar zal handelen
en er ook steeds naar gehandeld heb. Maar desalniettemin zal nu ook Jellinek
z'n woordje doen en we zullen zien in hoeverre hij het met jou eens is. Daarom,
beste broeder Jellinek, doe jij nu ook maar eens je mond open!'
[8]
Jellinek zegt: 'O Heer, wat broeder Robert Blum heeft gezegd, is mij uit het
hart gegrepen, net als datgene wat vóór hem de grote Paulus sprak, wiens rede
een gloedvolle stroom van waarheid was. Wat zou ik dan nog meer kunnen zeggen?
Daarom zeg ik slechts: Heer, Uw alleen heilige wil geschiede, en dan zal de
heerlijkste orde de arme aarde kussen! Wat echter daarvoor de grote aartsvaders
gesproken hebben, ging in zekere zin mijn bevattingsvermogen te boven! Zij
bedoelen het misschien ook goed, maar dan zeker op een heel andere manier dan
Robert Blum en ik. Het komt me toch wat vreemd voor, dat ze steeds de
vervulling van een of andere belofte van U verwachten en U beschuldigen van een
zekere aarzeling! Maar, zoals gezegd, ik begrijp er niets van. Ik beleef er
overigens grote vreugde aan, dat ik nu als een late nakomeling eindelijk eens
diegenen persoonlijk leer kennen, aan wier bestaan ik zo vaak heb getwijfeld!
Er ligt werkelijk een heilige ernst op hun gezichten. Mijn bijdrage is hiermee
beëindigd!'
[9] Ik
zeg: 'Luister, beste broeder Jellinek, jullie allen hier in het rijk van
eeuwige vreugde kunnen nu wel gemakkelijk zeggen: 'Heer, Uw wil geschiede!'
Maar op aarde ziet het er nu heel anders uit dan hier in het rijk van het meest
vrije leven! In de lichamen van de mensen wonen dezelfde vrije geesten en
onsterfelijke zielen die jullie hier in werkelijkheid zijn. Deze willen zich
toch graag eindelijk eens wat vrijer kunnen ontwikkelen en wensen daarom echte
vrijheid en geen onderdrukking meer onder de ijzeren scepter van de koningen.
Ze komen daarom overal in opstand en proberen de macht van de koningen te
breken. Maar de koningen brengen eveneens alles wat hun slaafs onderdanig is
tot een grote strijdmacht bijeen. Ze hebben gezworen iedere tegenstander te
doden, en zonder genade en erbarmen slachten ze de mensen dan ook bij duizenden
af. Zij, die vrij willen worden, roepen tot Mij om wraak op hun onbarmhartige
koningen. En de koningen roepen Mij aan om hulp tegen hun opstandige volkeren!
[10] Wat moet Ik nu doen? Zoals het er nu
voorstaat, hebben beide partijen grotendeels het gelijk. Want de koningen
willen nu eenmaal tot iedere prijs heersen, maar het vrij wordende volk wil nu
ook heersen. Gehoorzamen en onderdanig zijn wil echter niemand meer!
[11]
Nu rijst de grote vraag, wat Ik nu eigenlijk moet doen. Help Ik de koningen,
dan zullen ze de oude duisternis weer over hun volkeren verbreiden, waarin het
geen enkele geest mogelijk zal zijn zich gemakkelijk vrijer te ontwikkelen, en
de haat tegen de onderdrukkers van de geest zal groeien. Help Ik echter het
volk, dan zal dit flink wraak nemen op de voormalige machthebbers en zal het
Mijn door Rome zeer verdacht gemaakte leer, waar zoveel kwaad uit zou zijn
voorgekomen, tenslotte dikwijls helemaal overboord gooien en er de volkeren een
zuiver wereldse leer voor in de plaats geven!
[12]
Jullie zien, beste vrienden, dat het er op aarde nu zo voorstaat, dat Ik
voorlopig noch de ene, noch de andere partij volledig kan helpen. Wat nu te
doen? Laat Ik de zaken zo doorgaan, dan zullen de twee verbitterde
doodsvijanden nooit met elkaar in het reine komen, want de wederzijdse woede is
te groot. Help Ik echter, dan moet je je heel ernstig afvragen: wie? Doe Ik
iets of doe Ik niets, het is altijd verkeerd. Wat dus te doen?
[13]
Ja, beste broeder Jellinek, het is gemakkelijk gezegd: 'Heer, Uw wil
geschiede!' Maar hoe dat in zulke omstandigheden zou moeten gebeuren, dat is
een heel andere vraag! Robert meent weliswaar dat Ik vonkjes hemelse
zachtmoedigheid in de harten van de vorsten zou kunnen leggen, opdat ze dan
milder, beter en wijzer zouden worden. Dat is wel waar en juist. Maar zullen de
uitermate verbitterde volkeren hen wel vertrouwen? Nee, dat zullen ze niet,
want een kind dat zich gebrand heeft, vertrouwt het vuur nooit meer. En alles
is gemakkelijker terug te winnen dan een verloren vertrouwen!
[14]
Je denkt trouwens dat men dan ook zulke vonkjes in de harten van de volkeren
zou moeten leggen; dan zou alles gewonnen zijn. Dat zou inderdaad een heel gemakkelijke
manier zijn! Maar als Ik dat zou doen, dan zouden de koningen evenals de
volkeren immers ophouden vrije mensen te zijn! Ze zouden daardoor worden
gericht en edele, op mensen lijkende dieren worden, bij wie er geen sprake meer
zou zijn van een vrije geestelijke ontwikkeling. Zolang we mensen als mensen
willen behouden, mogen we absoluut geen ons ten dienste staande machtsmiddelen
gebruiken. Want deden we dat, dan zou het op datzelfde ogenblik met de
eigenlijke mensheid gedaan zijn. De mensen zouden tot dieren en tot gerichte
slaven van onze eeuwig onoverwinnelijke macht worden! Je ziet dus, dat het op
deze manier niet gaat.
[15]
We moeten daarom dus naar heel andere middelen uitzien. Zeg jij eens, beste
Becher, wat jij zou aanraden om de gekwelde volkeren op aarde echt te helpen?'
83
Bechers
radicale voorstellen.
Lering
van de Heer
De
natuur van het menselijk geslacht is afhankelijk van die van de aarde in het
geheel van de schepping
[1]
Becher zegt schouderophalend: 'O Heer, wanneer U, die toch almachtig en
alwetend bent, bij al die beroering op aarde om zo te zeggen het spoor al
bijster bent, wat zou iemand van ons dan nog kunnen bedenken om de volkeren van
de aarde te helpen! Wanneer het met innerlijke dwangmiddelen niet gaat, dan kan
men nog uiterlijke dwangmaatregelen gebruiken, zoals b.v. hongersnood, de pest
en dergelijke, en daarbij nog enkele frappante verschijnselen aan het
firmament; dan zullen de mensen wel tot inkeer komen! En mogen deze middelen
omwille van de vrijheid van de menselijke geest ook niet gebruikt worden, wel,
laten we hen dan elkaar zo lang laten bevechten en doden tot ze er genoeg van
hebben! Ik geloof trouwens, dat we ons over het algemeen te veel bekommeren om
dat slechte mensenvolkje op aarde. Het beste zou volgens mijn mening zijn, het
hele gepeupel van de aarde te verdelgen en er een beter en edeler volk voor in
de plaats te zetten. Het volk dat nu de aarde bewoont, zal zich nooit beteren,
tenzij het, zoals reeds gezegd, wordt prijsgegeven aan zeer grote natuurlijke
ellende! Want nu zijn immers alle koningen en hun volkeren door de duivel
bezeten. Waarmee zou men echter de vreselijke kwaadaardigheid van de duivel met
succes kunnen intomen? Ik denk dat het, hoe dan ook, vergeefse moeite zal zijn.
Dus weg met het gepeupel en een ander geslacht er voor in de plaats gezet! Dat
is mijn bescheiden mening. Maar alleen, zoals gezegd, mijn mening!'
[2] Ik
zeg: 'Mijn beste vriend Becher, zie, als de volkeren van de aarde op deze
manier te helpen zouden zijn, dan zou dat inderdaad heel gemakkelijk zijn. Maar
dat kan in geen geval, en zeker niet in het algemeen. Dat kan wel plaatselijk,
maar ook dan nooit te hevig plaatsvinden. Algemeen en volledig, zoals jij het
bedoelt, zou dat echter een grote ramp betekenen, niet alleen voor de aarde,
maar ook voor het hele universum!
[3]
Het menselijk geslacht op aarde is niet uit zichzelf zoals het is, maar het
komt voort uit de aarde en heeft in alles haar natuur en eigenschappen!
Dientengevolge zou met de volledige verdelging van alle nu op aarde levende
mensen de eenmaal ingewortelde wanorde niet in het minst verholpen zijn! Want
dan zouden we toch weer andere mensen uit de materie der aarde moeten laten
ontstaan, die na korte tijd toch weer zouden lijken op de tegenwoordige,
evenals de vruchten van een boom van een voorbij jaar lijken op de vruchten,
die diezelfde boom het volgende jaar of nog later zal dragen.
[4]
Men zou bijgevolg ook de hele aarde moeten laten verdwijnen en op haar plaats
een andere zetten, wat echter een nog grotere inbreuk op Mijn orde zou zijn!
Men kan van een boom, wanneer hij slechte vruchten draagt, wel de schors en
sommige takken en twijgen afhalen, waarna hij dan weer echt goede vruchten zal
dragen, maar het merg en de wortels mogen niet worden vernield. Want als men
dat deed, zou de hele boom spoedig verdorren en nooit meer goede noch slechte
vruchten opbrengen. De aarde is nu juist de levenskern voor de hele levensboom
en is als een hoofdwortel voor de hele schepping! Zouden we haar vernielen, dan
zouden we daardoor niet alleen de aarde, maar de hele zichtbare schepping aan
haar uiteindelijke ontbinding prijsgeven, wat nog enige deciljoenen aardjaren
te vroeg zou zijn.
[5]
Jouw raad, beste vriend Becher, kan Ik dus al helemaal niet gebruiken! We
zullen eens zien, misschien heeft Messenhauser intussen iets bruikbaars
bedacht. Wel, vriend Messenhauser, kom er mee voor de dag, als je iets in
jezelf hebt gevonden!'
[6]
Messenhauser zegt: 'O Heer, U brengt me in grote verlegenheid. Wat zou ik voor
raad kunnen geven, waar de eerste geesten van de aarde reeds hun stem hebben
laten horen en daarmee weinig succes hebben geboekt? Dan zou er zeker een nog
grotere domheid voor de dag komen!
[7] Zie o Heer, het
zou gewoonweg dom van mij zijn om aan Uw eindeloze wijsheid een advies te
willen toevoegen over wat U nu moet doen om de grote onlusten op aarde weer tot
rust te brengen! Ik weet maar al te goed, dat aan U meer van de beste en
werkzaamste middelen overduidelijk bekend zijn dan er sterren zijn in het
onmetelijke heelal. Wilde U slechts het kleinste middel genadig toepassen, dan
zal in één nacht alles weer in de beste orde zijn! Geef, o Heer, de heersers
het ware licht en de ondergeschikten zachtmoedigheid en geduld in het dragen
van hun kruis en bovendien nog een klein beetje Californië erbij, en alles zal
zich weer in de prachtigste orde bevinden. En mocht het gewei van mijnheer de
satan al te hoog gegroeid zijn, laat het dan door een paar bliksemflitsen
enkele ellen inkorten. Dan zal naar mijn mening de hoogmoed van de groten op
aarde ook wat verminderen, zoals b.v. bij Windischgrätz, wat zeer heilzaam voor
hem zal zijn!
[8] Er
zijn immers nog heel veel mensen op aarde, die het goed en eerlijk menen.
Waarom zouden ook zij getuchtigd moeten worden, wanneer U de geweien van de
hoogmoedigen wat korter zult maken? Ik zeg: geluk en zegen aan allen op aarde
die een goed hart hebben en van goede wil zijn, maar daarentegen een hevige
verdeemoediging voor allen, bij wie het mens zijn pas begint bij de baron. Ik
wens hun niets kwaads toe, O nee, dat zij verre van mij, alleen het inzicht dat
de groten eindelijk eens mochten beseffen, dat diegenen die zij enkel voor
onbeduidend kanonnenvlees houden, ook mensen zijn!
[9] Er
moeten nu eenmaal regenten zijn, want een mensengemeenschap zou slecht kunnen
bestaan zonder regenten en wijze wetten. Maar deze regenten zouden moeten
beseffen, dat zij er zijn omwille van het volk en niet het volk omwille van
hen. Ook mogen zij het zwaard van recht en wet hebben en dragen. Ze mogen het
echter alleen dan gebruiken, wanneer hun volkeren bedreigd worden door gevaren
van buitenaf. Maar tegen hun eigen volk zouden ze het nooit mogen gebruiken,
want bij hen zullen ze heel wat meer bereiken met het wapen van de liefde dan
met het zwaard van de majesteit.
[10]
Maar dat zijn slechts vrome wensen van mij! U echter bent de Heer, wiens
geheime raadsbesluiten ondoorgrondelijk en wiens wegen onnaspeurlijk zijn. U
zult wel de juiste maatregelen treffen, daarvan ben ik meer dan zeker! Alles
moet maar eens goed spaak lopen en de snaren moeten nog wat meer gespannen
worden, zodat ze dan des te zekerder springen. Er moet een scheuring
plaatsvinden, omdat U het wilt. Want zonder scheuring zal het volgens mijn
inzicht nog lang niet goed gaan op aarde. Nochtans alles alleen maar zoals U
het wilt! Amen.'
[11]
Ik zeg: 'Luister, helemaal waardeloos zijn jouw wensen niet! Er zou best iets
van te maken zijn. Alleen het geven van het juiste licht aan de regenten,
evenals het geven van geduld en zachtmoedigheid aan de volkeren, zal niet zo
gemakkelijk uit te voeren zijn, want voor dat doel is reeds aan alle volkeren
van de aarde het evangelie gepredikt; de oude bron van Jacob vol levend water
is hun gegeven! Willen zij licht, inzicht en de zuiverste waarheid, dan kunnen
zij dat alles uit de bron putten. Willen zij dat echter niet, dan kunnen we hun
dat in geen geval met wat voor macht ook, opdringen. Deden we dat wel, dan zou
hun dat weinig baten, maar veel schade berokkenen.
[12] Het zou iets heel anders zijn,
als de koningen met hun volkeren Mij er om zouden vragen. Dan zou hun alles
gegeven kunnen worden, waarom ze in Mijn naam vragen! Maar kijk, Mijn oor hoort
weinig of niets van dien aard. Ik hoor wel hier en daar een geroep: 'Heer,
bescherm onze tronen, scepters en kronen, en laat ons zegevieren over allen die
zich tegen ons verheffen!' Anderzijds wordt er in het algemeen uit de mond van
het volk bijna niets meer van een bede vernomen; de enkelingen gelden niet
voor hele volkeren.
[13]
Iedere enkeling wordt gegeven waarom hij vraagt, maar aan volkeren kan niet
gegeven worden waarom maar enkelen vragen!
[14]
Daarom, beste vriend Messenhauser, moeten we hier heel andere snaren gaan
bespelen om tot een betere harmonie te komen onder de volkeren op aarde! De
snaren zijn al wel gespannen, maar nog niet strak genoeg, zoals je zelf al hebt
opgemerkt. Er zijn nu echter nieuwe stemmers opgewekt, die het hunne wel zullen
doen! Waarlijk, er zal flink geveegd moeten worden tot al het kaf van het koren
is gescheiden!
[15] Maar we hebben onze Helena nog
niet gehoord; zij moet ook haar mening nog geven. Dus mijn liefste Helena, wat
denk jij dat er moet gebeuren, opdat het op de aarde weer leefbaar wordt? Wie
weet of jij ons niet de allerbeste raad zult geven? Zeg dus onomwonden je
mening!'
84
Helena
's mening over de weg tot heil voor de mensen op aarde
[1] Helena zegt: 'O
Heer, Gij mooiste levensbloem van mijn hart, mijn leven, mijn alles! Kijk in
mijn hart dat U boven alles liefheeft en Uw alziend oog zal daarin alles vinden
wat ik heb en wat ik denk 0, mijn zoete, beste, wijste, machtigste en ook..
och... mijn boven alles beminnenswaardigste en mooiste Heer Jezus! Kijk, ik ben
zo verliefd op U, dat ik van louter liefde niet in staat ben om te spreken!
Maar daar achter ons zit en staat nog een menigte. Misschien zouden die ook wat
ten beste kunnen geven? Met mij valt er nu in geen geval iets te beginnen. Want
kijk, mijn liefste Heer Jezus, ik voel me nu werkelijk te zwak uit pure liefde
voor U! Bedenk toch eens, ik, een arm Weens meisje, zit hier bij U, die de
enige eeuwige Heer bent van hemel en aarde! En vlak naast mij zitten Adam en de
andere aartsvaders! Dat is voor een arme ziel als ik toch geen grapje! Daarom
smeek ik u, laat de anderen toch eerst spreken; misschien schiet me achteraf
iets verstandigs te binnen!'
[2] Ik
zeg: 'Ja mijn liefste Helena, Ik weet al dat je Mij boven alles liefhebt, wat
Mijn grootste vreugde is! Maar wat de andere gasten hier betreft, zeg Ik je
slechts: wie het eerst komt, het eerst maalt! Deze zullen naderhand ook
spreken; ze zullen niet worden overgeslagen. Maar jij moet eerst spreken, omdat
jij eerder bij Mij was en Mij zo sterk liefhebt! Bovendien heb je deelgenomen
aan de strijd in Wenen en heb je daar je aardse leven bij ingeschoten, wat je
toen heel ongelegen kwam. Daarom moet je nu ook spreken over deze kwestie, die
jezelf zo veel schade heeft berokkend. Vat dus maar goede moed en spreek, zoals
het in je opkomt. Ik zal het beste er wel uit weten te halen.'
[3]
Helena zegt: 'O wee, o wee! o, mijn Heer Jezus! Als U eenmaal iets wilt, dan
moet het gebeuren, al zouden hemel en aarde er ook bij vergaan. Maar nu zal ik
U toch nog beetnemen! Mij schiet net te binnen hoe eens de apostel Paulus, die
U de woorden in de mond legde, heeft geleerd, dat geen vrouw in de raad van een
gemeente iets zou mogen zeggen, maar alleen de mannen. Hoe zou ik dus hier in
dit verheven gezelschap van enkel mannen het kunnen wagen om ook wat te zeggen?
U hebt mij slechts willen beproeven, omdat U mijn praatzucht kent. Maar Helena,
die U boven alles bemint, is al wat verstandiger geworden en loopt er niet in.
Houd jij, mijn mondje, je maar mooi stil en zeg niet veel, anders krijg je het
hier vandaag met Paulus aan de stok!'
[4] Paulus glimlacht over deze ietwat
komische verontschuldiging van Helena.
[5] Ik zeg echter: 'Liefste Helena, jij
meent weliswaar dat Ik jou niet kan vatten, maar Ik heb je eigenlijk al te
pakken en je kunt Me niet meer ontsnappen, en zult zelfs moeten spreken volgens
het uitdrukkelijke gebod van Paulus en volgens Mijn gebod, dat nog hoger staat
dan dat van Paulus en waaraan helemaal niet valt te ontkomen. Kijk, in een
brief aan de Romeinen beval Paulus Febé aan, die de gemeente te Kenchreë in
Mijn dienst voorging. Ook beveelt hij om dezelfde redenen Priscilla aan, groet
een zekere Maria die eveneens veel werkte in Mijn naam, en eveneens Tryféna,
Tryfosa en zijn geliefde Persis, die met woord en daad veel in Mijn naam had
gewerkt.
[6]
Zie je, beste Helena, aan zulke vrouwen heeft Paulus geen spreekverbod in de
gemeente opgelegd, maar alleen aan diegenen die vanuit een zekere hoogmoed in
de gemeente zitting en het recht van spreken wilden hebben, alsof ook zij
wisten en begrepen, wat diegenen weten en begrijpen die in Mijn geest zijn
wedergeboren. Indien echter een vrouw ook vervuld is van Mijn geest, die in man
of vrouw steeds dezelfde is, mag en moet ze zelfs spreken zoals de geest het
van haar verlangt!
[7]
Mijn apostelen vormden de eerste christengemeente en deze was de
voortreffelijkste in de wereld, omdat zij rechtstreeks door Mij was gesticht.
Toen Ik op de derde dag weer uit het graf opstond, wie stuurde Ik als eerste
naar de broeders toe om hun Mijn opstanding te verkondigen? Dat was een vrouw,
zo ongeveer van dezelfde aardse morele geaardheid als jij! Welnu, als het later
toegevoegde gebod van Paulus op nog zeer wereldse vrouwen overal moet worden
toegepast, d.w.z. ook op God welgevallige vrouwen, hoe had dan een Magdalena
het ooit kunnen wagen zelf op te treden als bode voor Mijn eerste apostelen?!
[8]
Bovendien heb Ik ook eens de Sadduceeën aangetoond, dat in het hemelrijk alle
aardse verschillen ophouden te bestaan, d.w.z. de aardse rechten der
geslachten. Allen zijn gelijk aan Gods engelen en genieten hetzelfde recht,
namelijk Gods kinderen te zijn.
[9] En
zo staat het er nu ook met jou voor, mijn allerliefste Helena! Alhoewel je
bescheidenheid Mij groot genoegen doet, zul je toch moeten spreken. En wel omdat
jij, evenals Adam die naast je zit, voor Mij volkomen hetzelfde recht van
spreken hebt. Begin er dus maar rustig aan!'
[10] Helena zegt:
'Wel, wel! Ik zie nu duidelijk in, dat U niet te vangen bent! Hm, ja
merkwaardig. Uw wijsheid en die van ons, dat zijn wel heel merkwaardig twee
soorten van wijsheden! 0 jee, wat een verschil! Nee, met verontschuldigingen
kan men niet tegen U op. Maar een echt hartelijk verzoek, zou dat U niet wat
kunnen afbrengen van Uw eenmaal uitgesproken wens?'
[11]
Ik zeg: 'Ja, Mijn liefste Helena, met een recht verzoek kan men bij Mij wel
heel veel bereiken, maar niet alles. Zie, als iemand op aarde heel veel plezier
in zijn leven had, zodat hij daar eeuwig zou willen leven, en hij zou Mij daar
zeer nadrukkelijk om vragen, dan zou Ik toch geen gehoor kunnen geven aan zo'n
bede, omdat dit tegen Mijn orde in zou gaan. En evenmin zou Ik ook jouw bede om
af te zien van jouw spreken, niet kunnen verhoren. Doe daarom je mooie mondje
nu maar open en spreek zoals het in je opkomt.'
[12]
Helena zegt: 'Welnu, in Uw naam, omdat U, mijn hemelse geliefde, het absoluut
wilt, zal ik dan toch spreken. Maar weet U, als me wat al te doms zou
ontvallen, stoot me dan even aan, zodat ik tegenover U en deze hoge
persoonlijkheden van de aarde niet al te zeer voor schut sta. Ik zal dan meteen
maar beginnen met mijn mening ten beste te geven.
[13]
Op aarde is een klein aantal mensen te hoog geplaatst en bezit te veel. Het
grootste aantal daarentegen is te laag geplaatst en heeft ofwel helemaal niets,
of in ieder geval veel te weinig in verhouding tot diegenen die veel te veel
hebben. Het noodzakelijk gevolg daarvan is: de hooggeplaatsten die verreweg de
kleinste groep vormen, zien met verachting neer op de lagere standen, omdat ze
steeds als een spookbeeld de mogelijkheid voor zich zien, dat het gewone,
armoedige volk zich eens zou kunnen verenigen en een greep zou kunnen doen naar
de grote overvloed van de groten en rijken. Om dat echter zoveel mogelijk te
voorkomen, schuwen deze geen enkel middel. De geest moet worden onderdrukt, hoe
en waar dat maar mogelijk is; door papenstreken, door totale beperking van de
drukpers, door het verbieden van betere boeken, zelfs van de bijbel. Wie daar
tegenin gaat, wordt gestraft en dat niet zelden op een manier, dat hun daarbij
horen en zien vergaat. Wie zal er onder zulke omstandigheden nog in slagen zijn
geest op te wekken?
[14]
Aan de andere kant wordt alles getolereerd wat maar kan bijdragen tot het
doden van de geest. Zoals: het dulden van alle soorten ontucht, al wordt er
soms voor de schijn door de politie openlijk tegen opgetreden. Verder is het
toegestaan om liederlijk te leven en te zwelgen zoveel de arme, onopgevoede
mensheid maar wil, omdat ook genotzucht een heel nadelige invloed heeft op de
geest. Eveneens zijn schunnige komedies geoorloofd; daarin mag het zo heet
toegaan als maar mogelijk is. Als er maar geen politieke toespelingen of
geestopwekkende dingen in voorkomen, kan de voorstelling zonder enig bezwaar
van start gaan, omdat ze een doorslaggevende invloed heeft op de onderdrukking
van de geest.
[15]
Zou een geest zich echter ondanks al deze milde afstompende middelen toch
willen verheffen en er soms hier of daar blijk van geven dat hij van goddelijke
afkomst is, dan worden er strengere maatregelen getroffen, waardoor deze geest
zijn goddelijke afkomst op aarde duur komt te staan. Becher en zijn vrienden
zijn er de levende getuigen van hoe de groten der aarde ieder openlijk verzet
van een geest weten te waarderen. Zij zeggen: 'O, daar heb je weer zo'n hemelse
mensenvriend! Dus maar snel naar het hemelrijk met hem door middel van strop of
kruit!' Wie het waagt hun de waarheid te zeggen, krijgt meteen de titel
'Uitschot van het mensdom' en zij zetten een prijs van vele goudstukken op zijn
hoofd. Krijgen ze hem te pakken, dan zou het beter voor hem en zijn vrije geest
zijn, dat hij nooit geboren was!
[16]
Kijk, Heer, zo staan de zaken er nu voor bij de arme mensheid op aarde! Is het
een wonder, dat zij dan tenslotte toch in opstand komt en wraak neemt op
degenen die al zo vele eeuwen hun kwelgeesten en uitzuigers waren? Nu ik dan
toch moet spreken, beken ik openlijk dat de arme mensheid het volste recht
heeft zich op deze manier te verzetten, en dat het ook de allerhoogste tijd is
om de groten, die geen sprankje liefde voelen voor de mensen, hun verderfelijke
machtspositie te ontnemen om deze voorgoed van de aardbodem te verbannen. De
groten moeten afdalen en wat ze te veel hebben, delen met hun arme broeders.
Van hun veel te ruime kastelen moeten armenhuizen worden gemaakt en van henzelf
mensen! Voor de armen echter moeten er scholen komen en onderwijzers die goed
zijn opgeleid in Uw geest, o Heer, anders wordt het nooit beter op aarde, maar
alleen maar van dag tot dag slechter. Want de groten worden steeds hardvochtiger
en tirannieker en de haat van de geringen zal groeien als een rollende lawine.
Wanneer U, Heer, op aarde niet gauw op een beslissende manier ingrijpt, dan is
het, tenminste aards gezien, in de mij bekende landen met alle mensen volkomen
gedaan, wat toch zeker niet Uw wil kan zijn!
[17]
Of kunt U, Heer, er plezier in hebben dat mensen elkaar als wilde beesten bij
duizenden afmaken? En dat alleen, omdat de groten zelfs niet omwille van
miljoenen mensenlevens ook maar iets van hun rijkdom en heerszucht willen
prijsgeven. Ze denken namelijk dat men hun daarna alles zal willen afnemen, wat
echter een volkomen verkeerd idee is. Want ik ben ervan overtuigd dat, wanneer
ze de arme volkeren vriendelijk tegemoet zouden treden, deze hen daarvoor op
handen zouden dragen. Maar wanneer zij de volkeren pas dan bedrieglijke
concessies doen, als deze zich in grote massa's opgezweept uit wanhoop tegen
hen verheffen en hen ernstig bedreigen, terwijl zij deze afgedwongen beloften
slechts voor de schijn zo lang ophouden, totdat zij deze toezeggingen door hun
verzamelde militaire machten op de voor hen kenmerkende wijze weer overboord
kunnen gooien, dan is het immers heel begrijpelijk, dat het volk alle
vertrouwen in hen moet verliezen. Daar echter een oprecht vertrouwen tussen
volkeren en regenten nooit meer te herstellen is, blijft er volgens mij niets
anders over dan de volkeren van hun vorsten te bevrijden en in hun plaats
waarachtige, door God verlichte leiders aan te stellen, die zelf als echte
mensen ook de menswaardigheid van hun broeders zullen eerbiedigen en alles
zullen doen om de geest in ieder mensenhart waarlijk tot leven te brengen. Dat
moet er gebeuren! En gebeurt dat niet, dan zult U, 0 Heer, met de mensen op
aarde altijd net zoveel moeite hebben als nu met ons, die ondanks Uw grote
genade nog zo dom als koeien staan te kijken! U moet er tenslotte toch ook
schoon genoeg van krijgen als hier elk moment duizenden oerdomme wezens
aankomen, die over U evenveel weten als het domme vee op aarde!
[18]
Wees daarom ook voor de arme aarde voor één keer even goed als U hier voor ons
bent en laat Uw aanhangers niet meer kruisigen door hen, die U, nu net als
eertijds, zonder enig bedenken zouden kruisigen, wanneer U als mens weer naar
de aarde zou komen en tegen hen zou ijveren, zoals U eens tegen de snode
Farizeeërs hebt geijverd. Laat U eens gelden, o Heer, bewerk de aarde en bemest
haar in alle ernst met Uw volle genade, anders zal ze weldra tot een
verschrikkelijke gruwel van verwoesting worden. Kijk Heer, mijn liefste Jezus,
U zegt toch zelf, dat ik nu Uw beminde Helena ben! Als ik deze allerhoogste
benaming dan toch waardig ben, doet U, als enige geliefde van mijn hart, het
dan omwille van mij!
[19]
Ik wil U weliswaar, evenals alle andere sprekers voor mij, niets voorschrijven,
maar alleen mijn mening geven volgens welke nu toch iets beslissends zou moeten
gebeuren. U alleen bent oneindig wijs en ziet het allerbeste in wat er nu zou
moeten gebeuren. Die wijsheid heb ik beslist niet en daarom kan ik U dan ook geen
echte raad geven. Maar naar menselijke maatstaven staan de zaken er nu eenmaal
zo voor, en mijn menselijk inzicht ziet slechts de genoemde mogelijkheid tot
redding. U zullen er wel talrijke bekend zijn; doet U daarom maar wat het
beste is.
[20] Heb ik helemaal
onzinnig gepraat, dan is dat niet mijn schuld, want dan had U mij maar aan mijn
mouw moeten trekken! Omdat U daarentegen meer dan eens tegen me hebt
geglimlacht, denk ik dat ik toch niet zo erg onzinnig heb gesproken? Overigens
zou dat geen wonder zijn, want met een geestelijke ontwikkeling, zoals ik die
op aarde heb gekregen, kan men werkelijk geen Catharina van Siena worden! Mijn
aanwezigheid hier is maar nauwelijks toereikend om U, al is het maar heel
oppervlakkig, te kennen.
[21]
Ik heb nu volgens Uw wil gehandeld en heb mijn zienswijze uitgesproken. Aan U,
o Heer, zij alles opgedragen! De domme dingen die ik zei, zult U wel
corrigeren. Alleen vraag ik U, dat U mij na al mijn gebabbel niet minder wilt
liefhebben dan voorheen. Al mijn liefde, mijn leven en mijn hele bestaan leg ik
voor eeuwig aan Uw voeten! Amen.'
85
Kritiek
van de Heer op Helena 's voorstellen
De
aarde kan onmogelijk een paradijs zijn zolang ze een oord ter beproeving is
[1]
Ik zeg: 'Mijn liefste Helena, je hebt de zaak naar jouw ervaringen en inzichten
werkelijk goed en logisch uiteengezet. Op zich genomen kan jouw wens als zeer
waardevol worden beschouwd en er zal hier en daar het een en ander gebeuren
zoals jij het wenst, maar over het algemeen ging je toch een beetje te ver. Ik
zie helaas maar al te goed, hoe verscheidene vorsten, van wie er al enkele zijn
gevallen, overal eerder voor deugden dan om regent over een volk te zijn. Maar
wat is daaraan te doen?
[2] Ik zal je een gelijkenis geven;
aan de hand daarvan zul je zelf beoordelen, of Ik alles ten uitvoer kan brengen
zoals jij het verlangt. Luister dus!
[3]
Enkele kolonisten hebben na heel wat omzwervingen eindelijk ergens op aarde een
plekje gevonden: een mooie en vruchtbare streek midden in een grote woestenij.
Hun eerste zorg is een doelmatig huis te bouwen. Er is daar hout in overvloed
en ook is er een goede soort bouwstenen voorhanden. Er wordt al gauw een plan
gemaakt en meteen wordt het werk ter hand genomen. Al spoedig staat er een hut
die heel geschikt is om onze nieuwe kolonisten tegen hitte en kou, en ook tegen
de vele wilde dieren te beschermen.
[4]
Eén uit het gezelschap zegt echter: 'Beste vrienden, de hut is wel goed en
doelmatig gebouwd. Tegen hitte, kou en wilde dieren zal ze ons wel een tijdlang
beschermen, maar als zich hier in deze streek een nog sterkere vijand zou
bevinden, zou onze hut die dan ook kunnen trotseren? Als bijvoorbeeld een of
andere wilde volksstam 's nachts op onze hut af zou komen, haar vernielde en
ons dan zou grijpen en doden? Zou onze hut ons in een dergelijk geval kunnen
beschermen?' Alle kolonisten denken daar nu over na en zeggen: 'Je hebt gelijk,
in een dergelijke situatie zou deze hut niet sterk genoeg zijn. Daarom zullen
we rondom de hut een flink diepe sloot graven en daaromheen nog een wal bouwen
van minstens twee klafter ( Oude lengtemaat (vadem). Een Weense klafter is 1.9
m) .hoog. De weinige ramen zullen we van ijzeren tralies voorzien en zo zullen
we heel wat minder te vrezen hebben van alle vijanden van buitenaf. Ook moet de
toegangsdeur zo stevig mogelijk worden gemaakt, zodat deze aan iedere vijand de
beste tegenstand kan bieden.' Dit voorstel wordt aanvaard en ook direct ten
uitvoer gebracht.
[5]
Als alles klaar is, hebben allen er echt plezier in. Een van hen, zo'n moraalridder,
merkt echter op: 'Maar beste vrienden, het leven op aarde is toch wel bijna
overal hetzelfde. In de geciviliseerde landen van Europa, waar trotse koningen
heersen die er grote legers op na houden, hoeft men eigenlijk geen vijand meer
te duchten, als men zijn tong maar weet te beteugelen. Heeft men zich
uiteindelijk gewillig naar de wetten gevoegd en ze zich eigen gemaakt, dan kan
men zich vrij bewegen onder bescherming van de machthebbers. Wij hebben hier
geen machthebbers en wetten en kunnen goddank zeggen wat we willen, maar wat
hebben we daaraan? We hoeven dan wel geen belasting meer te betalen, maar in
plaats daarvan moeten we de hele dag hard werken en de vruchten die in deze
streek groeien ijverig binnen halen en aan haar soort eerst gewend raken. Ook
moeten we ons in dit volledig vrije land als het ware helemaal inkapselen om
veilig te zijn voor eventuele vijanden. Ja, 's nachts moeten we ons sterker
barricaderen dan de fanatiekste opstandelingen in Parijs! Zeg nou zelf, of we
er met onze volledige vrijheid ook maar een haar beter aan toe zijn dan de
minste dagloner onder de strengste regering in Europa? We zijn hier volmaakte
communisten, maar de huilende wilde beesten buiten lijken ook door een zeer
communistische geest bezield te zijn! We hebben geen andere staatswet meer dan
de wet van onze wederkerige vriendschap. Daar staat tegenover dat we
voortdurend moeten werken om de behoeften van onze magen te bevredigen, terwijl
onze handen er nu al uitzien alsof ze met eikenschors zijn bedekt. We hoeven
hier ook geen lastige ambtenaren te onderhouden, maar in plaats daarvan hebben
we zelf des te meer nodig. Er is hier ook geen paap, die ons het vuur na aan de
schenen legt, maar wel bevinden we ons hier in een situatie, die niet veel
verschilt met die in de hel. Wat zullen we dan doen om dit kwellende aardse
leven wat te kruiden en voortaan wat draaglijker te maken?'
[6]
Allen halen hun schouders op en zeggen: 'Wie heeft daar ooit over nagedacht? Er
is overal wel wat; is men het ene ongemak kwijt, dan stuit men wel weer op iets
anders! We zijn nu eenmaal hier en kunnen de zaak niet meer veranderen. Laten
we daarom hier maar flink aanpakken, dan zal het mettertijd misschien wel beter
gaan!'
[7]
Zie je, Helena, uit dit voorbeeld kun je gemakkelijk opmaken wat men op aarde,
die een doornig pad van beproeving voor de geest van de mens moet blijven, zou
moeten ondernemen om haar bodem om te vormen tot een paradijs!
[8]
Ontzet Ik alle regenten onmiddellijk uit hun ambt en leg de macht die zij tot
nu toe hebben bezeten in handen van het volk, dan zal dit binnen afzienbare
tijd zelf heersen; maar over wie? Dan zal iedereen willen heersen, maar niemand
gehoorzamen. Indien het volk echter zou willen heersen en voor zichzelf wetten
zou opstellen, wie zal het dan in geval van nood of gevaar kunnen dwingen zich
aan zijn eigen wetten te houden? Ja, Ik zeg je:
[9] Er
zal tenslotte wel een democratie worden ingesteld, maar van een heel andere
soort dan de volkeren op aarde zich nu voorstellen. De vraag is dan of ze niet
al te gauw weer zullen gaan roepen, zoals eens de Israëlieten in de woestijn,
toen ze geen vleespotten meer op het vuur konden zetten!
[10]
Laat ieder van jullie echter wel bedenken, dat de aarde onmogelijk een
paradijs kan zijn, omdat ze voor alle tijden een scholingsplaats moet blijven
voor iedere geest die in het zware stoffelijke lichaam van de mens is
geplaatst, omdat zonder dat geen geest ooit het volkomen eeuwige leven kan
bereiken; dan zullen jullie alles meteen veel juister gaan beoordelen.
[11]
Dat nu echter de koningen zwak en de volkeren blind zijn geworden, heeft een
heel andere oorzaak dan jullie denken. De enige die schuldig is aan deze
situatie zullen we echter weldra leren kennen; we zullen hem aan banden leggen
en zo de mensen op aarde bevrijden van zijn juk. Dan zal het wel weer beter
worden, ook zonder onze wraak!
[12]
Ja, lieve Helena, Ik zeg je: je zult nog volkomen tevreden met Mij kunnen zijn,
want tenslotte zal alles tot een goed einde gebracht worden. Maar nu moeten we
eerst alle geesten op aarde tot zichzelf laten komen, zodat zij gaan inzien,
waaraan het hun vóór alles in hoofdzaak ontbreekt.
[13] Vervolgens zal het een ogenblik duren
en alles op aarde zal zich in een nieuwe ordening bevinden!
[14] Maar kom jij, Mijn beste Max Olaf, nu
wat dichter bij Mij en deel ons jouw mening en wensen mee!'
86
Olafs
wijsheid.
Een
hemelse heildronk
De
nieuwe licht- en liefdesbrug van de goddelijke genade
[1]
Max Olaf treedt naar voren en zegt: 'O Heer, het is moeilijk om nu nog een of
andere wens uit te spreken, waar u, o Heer, als de allerdiepste en almachtige
wijsheid spreekt en reeds alles wat er nu gebeurt, hebt voorzien en ook alle
voorzorgsmaatregelen hebt getroffen, waardoor er voor de huidige onlusten op
aarde zonder meer snel een oplossing moet komen. Dat is echter ook een grote
wens van mij, want ik wens zelfs de duivel geen kwaad toe, laat staan de
mensen, die toch mijn broeders zijn!
[2] Ik
hoef U, Heer, ook helemaal niet te beschrijven hoe het nu op aarde toegaat.
Want U overziet niet alleen alle gruweldaden, maar doorziet ook alle harten met
hun goede en kwade verlangens waaruit deze daden voortkomen. U ziet ook
waardoor zulke slechte gedachten en wensen in de harten van de mensen ontstaan.
Vandaar dat U het in alle eeuwigheid ook nooit nodig zult hebben om van een
geest te vernemen wat er nu gedaan zou moeten worden. U kunt wel tegen ons
zeggen: 'Luister, Ik ga nu dit of dat doen!' En er zal U niet gauw iemand
vragen 'waarom?' Want U alleen bent de Heer en kunt doen wat U wilt!
[3] Zo
laat U op aarde nu ook dingen gebeuren, waarvan niemand zich precies kan
voorstellen waarom ze gebeuren. Alleen de mensen die blind zijn, zeggen: 'Heer,
bent U blind en doof geworden, dat U ons nu laat kreperen onder allerlei
tegenslagen!' Maar ik denk: U laat zeker niemand versmachten, maar helpt
iedereen overeind die U aanroept en op U vertrouwt. Diegenen echter, die denken
zichzelf wel te kunnen redden en alleen maar op hun wapens vertrouwen, wordt
geheel en al recht gedaan als ze met hun macht binnen de kortst mogelijke tijd
voor U, Heer, en voor de hele wereld met hun macht te schande worden gezet. De
geringen en deemoedigen echter kunnen jubelen en juichen. Want U bent hun steun
en toeverlaat en zult nooit gedogen, dat ze zich voor hun vertrouwen zouden
moeten schamen tegenover de groten der aarde! Maar weldra zullen de groten voor
de geringen zeer te schande staan als U, 0 Heer, hun de maskers af zult nemen.
Want ze bedrijven nu een smadelijk spel met de arme volkeren.
[4] Ik
weet echter heel zeker, dat alles wat U doet welgedaan is. En ik weet ook, dat
geen snode daad u ontgaat. Zij, die echter vandaag een zware strijd voeren
tegen hun broeders, die ze vijanden noemen, slaat U morgen. En dan verdwijnen
ze samen met hun ambt, alsof ze nooit hadden bestaan! Moge Uw allerheiligste
naam daarom altijd worden geheiligd!
[5]
Maar nu komt er een eigenaardig gevoel over me. Ik zie weliswaar niets en
verneem ook niets, maar het is alsof er nu op aarde een zware slag is gevallen.
O Heer, wat zou dat toch zijn?'
[6] Ik
zeg: 'Mijn beste Max Olaf, ja, ja, Ik zeg het je: heden, heden en heden! Nacht
willen ze en ze zullen hem krijgen en deze zal allen verslinden die hem willen.
De dood willen ze; ook die zullen diegenen krijgen, die hem hebben gekozen tot
hun handlanger. Pracht, roem en eer willen ze, waarvoor duizenden zich moeten
laten afslachten! Ja, het zij zo! Ze zullen verschrikkelijk schitteren, hun
roem zal vreselijk zijn en ontzettend hun eer. Heersen willen ze! Ja, ze zullen
heersen, maar als de pest en als de draak in zijn grot en als de Leviathan in
zijn slijk, diep onder de bodem van de zee! De leugen willen ze, want de
waarheid is hun een gruwel van verwoesting. Daarom zullen ze het heldere licht
van de waarheid nimmer bereiken! Een god willen ze ook, maar alleen zoals zij
hem kunnen gebruiken! Daarom zullen zij Mijn aangezicht nimmer te zien krijgen!
Ook willen ze dat zij alléén maar leven; alle anderen mogen slechts leven,
wanneer ze van nut zijn voor het leven van de groten. Daarom zal het echter zo
zijn, dat ze eeuwig alleen zullen leven! Wat ze willen, zullen ze krijgen zoals
zij het willen! Maar spoedig zal een groot en verschrikkelijk gevoel van spijt
als een molensteen uit de wolken in hun ziel vallen en zij zullen naar een
middel zoeken om dit gevoel van spijt kwijt te raken. Maar hun zoeken zal
tevergeefs zijn, want niemand zal deze steen van het graf van hun ziel
wegnemen. O, Ik ken hen, hun begeerten en hun daden! Ik heb de koningen der
aarde geteld en heb er weinig gevonden die rechtvaardig zijn in Mijn ogen.
Daarom zal het lot van Nebukadnezar hun deel worden! Maar de weinige
rechtvaardigen wil Ik ook wonderbaarlijk helpen, zodat ze in de toekomst zullen
schitteren onder alle koningen en volkeren als de helderste sterren tussen het
zwakke re geflonker aan het firmament.
[7]
Heden zal het gericht beginnen! Heden nog zullen er velen geslagen worden. Vele
duivels zullen heden te gronde gaan en satan zal niet ontkomen aan de val, die
voor hem werd uitgezet.
[8] En nu, Mijn Robert, ga dan en
breng ons wijn, en wel de beste, de wijn des levens, der liefde en der
waarheid, opdat we drinken op het heil van onze arme broeders op aarde en hen
zegenen! Zo geschiede het!'
[9] Vlug staat Robert op en haalt de
verlangde kostelijke wijn.
[10] Wanneer hij hem op de grote
vergadertafel heeft geplaatst, zegen Ik de wijn en zeg tot Robert: 'Mijn beste
Robert, als Ik om wijn vraag, dan hoort er ook brood bij. Omdat je echter
alleen maar wijn hebt gehaald, moet je ons ook nog een goed brood bezorgen,
want dit huis is immers van alles rijkelijk voorzien.
[11]
Geef onze vierentwintig balletdanseressen daar echter ook brood en wijn en zeg
hun, dat ze hun voeten weer gereed moeten houden, want ze zullen spoedig weer
wat te dansen krijgen. Als ze soms ook edele en goede vruchten willen eten,
open dan voor hen de kast naast de deur, die naar een tweede zijvertrek leidt.
Wat ze daarin zullen vinden, mogen ze gebruiken.
[12]
Breng ook meteen een flink aantal drinkbekers mee, zodat we de wijn daarover
kunnen verdelen en iedereen een goed gevulde beker krijgt. Ga dus en vervul
Mijn wens!'
[13]
Robert voldoet meteen met de allergrootste minzaamheid aan Mijn verlangen.
[14]
Als alles in gereedheid is gebracht, deel Ikzelf het brood en de wijn uit en
zeg: 'Kinderen, neem, eet en drink allen. Drink op het welzijn van onze
kinderen en broeders op aarde, die veel vervolgingen moeten doorstaan en nu al
zeer moe en zwak zijn geworden. Waarlijk, zij zullen geholpen worden! Moge
iedere druppel duizendvoudig heil brengen aan allen, die goed van hart en wil
zijn! Ik zeg jullie, vandaag nog zal het de goede mensen vaak een uitstekende
dienst bewijzen, dat wij hen hier zeer sterk indachtig zijn. Hun harten en de
gebeurtenissen op aarde zullen het hun doen weten! En aan enkelen op aarde zal
woord voor woord worden meegedeeld wat hier gebeurt en hoe hier voor de arme
aarde wordt gezorgd.
[15] We willen echter
onze gedachten ook uit laten gaan naar de blinden en doven! Maar alleen de
verharde mensen zullen in het vuur terecht komen, dat een meester is in het
verdelgen van karbonkel en diamant. Want zij die zich nimmer willen laten
vermurwen door de waarheid van het woord, zullen door het machtige vuur milder
worden gemaakt! En onder de geweldige slagen van de hamer van Mijn wijsheid
zullen zij als gloeiend erts worden omgesmolten tot een nuttig werktuig voor
ons huis (hemelse kerk)! Wel zullen ze nog veel drukte en lawaai en allerlei
gissingen maken en nog menig plan ontwerpen. Maar dit alles zal vergeefse
moeite zijn en steeds het tegenovergestelde resultaat hebben van datgene wat
zij wilden bereiken. Want Ik alleen ben de Heer en heb de macht om kronen en
scepters te breken en de gebrokenen weer op te richten, wanneer zij zich tot
Mij wenden! Maar wee hen, als zij niet bij Mij de ware hulp zoeken!
[16]
Koningen die op Mij vertrouwen, zal Ik oprichten en hun ware wijsheid geven en
daaruit voortvloeiend grote macht! Hun volkeren zullen dan luid roepen: 'Heil
aan onze grote, ons door God geschonken koning en heer! Wat van ons is, is ook
van U! Uw grote wijsheid en goedheid moge onze ware en levende grondwet zijn.
Moge uw woord onze wil zijn en uw wil onze wet. Wee degene die uw wet
overtreedt!'
[17] Driemaal wee tegen die koningen,
hertogen en vorsten, die steeds hun woord en trouw breken tegenover hun buren
en wier harten vervuld zijn van leugen en bedrog. Ik zeg jullie, zij zullen
vergaan als de mijten op een blad. Want Ik wil nu de aarde zuiveren van al het onkruid!
[18]
Dan zal er echter een brug worden geplaatst tussen hier en daar, zodat de
bewoners van de aarde gemakkelijker naar ons toe kunnen komen dan tot nu toe
over de reeds zeer vermolmde ladder van Mijn Jacob, waarover alleen engelen op
en afkonden gaan.
[19]
Die brug zal echter heel breed moeten zijn en zo vlak als de spiegel van een
rustig meer. Er zullen noch aan het begin, noch in het midden, noch aan het
eind van de brug wachters staan opgesteld om de ongelukkigen, de zwakken en
gebrekkigen te keuren. Iedereen zal volkomen vrij zijn om hier te allen tijde
voor zichzelf in zijn ware vaderhuis raad en afdoende hulp te komen halen!
[20]
Via deze brug zullen echter ook wij de lang verlaten aarde weer betreden en
daar onze kinderen zelf opvoeden, onderrichten, leiden en regeren, en zo het
verloren paradijs weer oprichten!
[21]
Nu kennen jullie allen precies Mijn wil en Mijn besluit. Onderzoek deze. Laat
een ieder van jullie zijn aan Mij gedane voorstellen, meningen en wensen
daarmee vergelijken en jullie zullen ontdekken, dat ze allemaal getrouw erin
vervat zijn. En niemand van jullie allen zal kunnen zeggen, dat hij voor niets
heeft gesproken!
[22]
Dus eet en drink nu allen op het welzijn van onze kinderen en broeders op
aarde! Want nu weten jullie allen dat, en ook hoe we de kinderen van de aarde
willen helpen, beslist zullen helpen en zojuist reeds geholpen hebben!'
87
De
hemelse maaltijd tot welzijn van de mensen op aarde
[1] Alle
gasten staan na Mijn woorden eerbiedig op en zeggen: 'O heilig, heilig, heilig
zijt Gij onze enige God, Heer en Vader! Uw allerheiligste naam zij eeuwig boven
alles geprezen!'
[2]
Helena, die van ontroering begint te snikken, zegt: 'O mijn Jezus, waarom ben
ik het waard hier naast U te zitten? U bent de levende, eeuwige, almachtige God
en schepper van hemel en aarde en ik ben een nietige, smerige keukenmeid vol
vuil en zonden! Nee, nee, dat gaat toch niet! O Heer, nu zie ik pas echt tot in
mijn diepste wezen, dat ik een afschuwelijke zondares ben en geheel onwaardig
zo dicht bij U te zitten. Laat me daarom naar die danseressen daar gaan,
waarmee ik toch wat meer overeenkomsten heb dan hier met Uw oneindige
heiligheid!'
[3] Ik
zeg: 'Kijk, kijk, wat jij allemaal niet zou willen! Als jij Mij tegen zou
staan, zou Ik al lang ergens een geschikt plekje voor je hebben gevonden. Maar
omdat je Mij bijzonder dierbaar bent, heb Ik je dan ook veel liever vlak bij Me
dan ergens anders. Denk je dan, dat Ik me een beetje laat voorstaan op Mijn
goddelijkheid? Dan maak je een grote vergissing! Want dan zou Ik Me niet hebben
laten kruisigen en zou ook nooit mens zijn geworden. Maar omdat Ik van ganser
harte zachtmoedig en deemoedig en nu evenals jullie allen een mens ben, kun je
het best wagen om bij Mij te blijven. Dus blijf nu maar mooi hier en eet en
drink naar hartelust! Ik zeg je, we zullen heel goed met elkaar kunnen opschieten.
[4] Na deze woorden
is Helena helemaal beduusd. Ze wordt door haar grote liefde voor Mij al zo
onbeschrijflijk mooi, dat zelfs Adam naast haar zegt: 'Werkelijk, een ware Eva
vóór de val! Na de val leefden er echter maar twee in mijn hoogland die zo mooi
waren; een zekere Gemelah en een priesteres Purista, en met deze twee vertoont
onze jongste dochter hier echt een grote gelijkenis. O, zij heeft een prachtige
geest! Helena, je moet je ook een beetje met mij bezig houden! Want kijk, naar
gestalte en ziel ben ik in zekere zin toch ook jouw vader, en ik houd heel veel
van al mijn kinderen en dus ook van jou. Dat ik de oermens Adam ben en een
vader van alle sterfelijke mensen, is geen reden om bang voor me te zijn! Naar
onze geest zijn we echter allebei voor de Heer gelijk en hebben we dus nog
minder reden om elkaar te vrezen. Want een mens is een mens, of hij nu
tienduizend jaar eerder of later zijn tocht door het vlees heeft gemaakt! Zie
je, zo is het!'
[5] Helena zegt:
'Wel, het verheugt me bijzonder, dat vader Adam mij de eer heeft bewezen een
paar woordjes tot me te spreken! Ik wist niet dat vader Adam zo goed en
zachtmoedig was. Maar wanneer vader Adam eens tijd heeft, moet hij mij eens wat
vertellen over de oude tijden, want ik ben een groot liefhebster van zulke
verhalen!'
[6]
Adam zegt: 'Och mijn kind, niet alleen vertellen, maar ook zal ik je duizend
dingen tonen!'
[7] Ik
zeg: 'Helena, je vergeet helemaal te eten en te drinken! Kijk, allen eten en
drinken op het welzijn van hun lijdende broeders op aarde en jij hebt het brood
en de wijn nog niet eens aangeraakt. Gaat het welzijn van onze vrienden en
broeders jou dan niet net zo ter harte als de anderen hier?'
[8]
Helena zegt: 'O mijn liefdevolle God en Heiland Jezus, wie U boven alles
liefheeft zoals ik, die heeft honger noch dorst. Uzelf bent voor hem het
voedzaamste brood des levens en de meest versterkende drank ter verkwikking van
ziel en geest! Zie, al zou ik eeuwig dit brood eten en deze wijn drinken, maar
daarbij niet volkomen Uw liefde hebben, waarin alleen alle levenskracht
verborgen is, dan zou ik daardoor noch mezelf, noch iemand anders kunnen
helpen. Want noch dit brood, noch deze wijn, hoe geestrijk ze op zichzelf ook
mogen zijn, kunnen helpen; alleen U, mijn liefste Heer Jezus! Daarom denk ik
dat U het mij niet als fout zult aanrekenen, dat ik tot nu toe nog niet heb
gegeten en gedronken. Maar ik wil meteen het verzuimde goedmaken en zal alleen
uit de zuiverste liefde voor U eten en drinken. Wees daarom vooral niet boos op
me'!
[9] Ik
zeg: 'O Mijn lieve Helena, Ik zou boos op jou zijn? Wat haal je je nu weer in
je hoofd? Zie, Ik wist wel dat je uit pure liefde voor Mij niet zou kunnen eten
of drinken. Daarom stelde Ik jou deze vraag alleen maar, opdat je voor dit
gezelschap zou spreken zoals je nu gesproken hebt. Omdat je nu echter volkomen
volgens Mijn bedoeling hebt gesproken, zul je daarvoor dan ook met een helder
purperen gewaad en een kroon worden getooid. Want nu ben je voor Mij een
lieflijke bruid geworden, die voor eeuwig met het gewaad der zuivere en
waarachtige liefde zal worden bekleed. Broeder Robert, ga nu weer en open de gouden
kast. Daar zul je wel het juiste gewaad voor deze bruid van Mijn hart vinden!
Breng het Mij, zodat Ik het haar zelf kan aandoen!'
[10]
Vol vreugde haast Robert zich naar de bovengenoemde kast en haalt er een zo
buitengewoon heerlijk stralend gewaad uit, dat het hem versteld doet staan.
Want iets wat zo hemels mooi is, hebben zijn ogen nog nooit gezien. Wanneer de
danseressen dit gewaad zien, slaken zij kreten van de hoogste verwondering en
raken niet uitgekeken op dit als het mooiste morgenrood stralende kleed.
[11]
Ja, zelfs de Patheticus, die zich met zijn gezelschap in een verafgelegen hoek
van het vertrek bevindt, wordt door de wondermooie glans van het gewaad
dichterbij gelokt en voelt zich geroepen om Robert te vragen, voor wie dit
keizerlijke gewaad toch bestemd mag zijn. Robert geeft hem laconiek ten
antwoord: 'Voor die Lerchenfeldse daar!' Waarop de Patheticus onaangenaam
verrast opmerkt: 'Nou, die verstaat de kunst om ook de meest wijze held in de
hemel het hoofd op hol te brengen! Wel, het is goed als ze dat kan; het zal
haar zeker heel goed van pas komen. Maar zeg eens, vriend Blum, hoe kan die
wijste onder de wijzen zich zo inlaten met dat kletswijf van een Lerchenfeldse
en haar zelfs tot een ware hemelse koningin verheffen?'
[12] Robert zegt:
'Vriend, vraag het Hem zelf, Hij zal het je wel zeggen! Ik ben nog niet genoeg
ingewijd in de geheimen van de hemelen. Hij alleen is de Heer en kan doen wat
Hij wil. Hij wil het nu zo, en dan moet het ook zo gebeuren. Nu weet je genoeg.
Ik moet echter gaan, want Hij roept me al met Zijn ogen!'
[13]
Robert spoedt zich nu met het stralende gewaad naar de grote vergadertafel en
reikt het Mij aan. Ik geef het door aan Helena, die het van louter dank, liefde
en eerbied nauwelijks durft aan te raken en ook weigert om het aan te trekken,
omdat zij zich voor zulk een hemels mooi gewaad veel te onwaardig voelt.
[14]
Ik zeg echter tegen haar: 'Mijn liefste Helena, je weet wel dat bij Mij
weigeren geen zin heeft; wat Ik wil, dat zal gebeuren, ook al zou daardoor de
hele schepping ten onder gaan. Als Schepper van de oneindige heerlijkheid van
alle hemelen en werelden heb ik dan ook liever een mooie en goed getooide bruid
dan een lelijke. Want zie je, bij Mij moet alles in overeenstemming met elkaar
worden gebracht. Wiens innerlijk volkomen gelouterd is, die moet uiterlijk ook
zo gevormd zijn, dat het met dit innerlijk zo zuiver mogelijk overeenstemt. Dit
gewaad komt nu volkomen overeen met je innerlijk en daarom moet je het nu
terstond aandoen!'
[15]
Als Helena dat hoort, zegt ze: 'O mijn liefste Heer en God Jezus, U ziet wel
dat mijn hart alleen naar U uitgaat, maar nooit naar een gewaad. Want als ik U
maar heb, vraag ik niet naar alle hemelen en hun pracht, die mij zonder U
alleen maar tegen zouden staan! Maar omdat U het zo wilt en het U vreugde
bereidt, zal ik dit gewaad toch aantrekken en mijn hart zal U met de
allervurigste liefde daar eeuwig voor danken. Uw heilige wil geschiede! U mijn
heilige, liefste Jezus, U alleen bent heel mijn hart, mijn leven, mijn
zaligheid en mijn alles!'
[16]
Na deze woorden, recht uit haar hart, pakt ze het gewaad. Ze heeft het nog maar
net aangeraakt of ze is er al mee aangekleed, waarover ze zich zeer verbaast en
zegt: 'Maar hoe is dat nu gebeurd? Ik heb het gewaad nauwelijks aangeraakt of
ik heb het al aan, en het zit me als gegoten! Wat staat het toch prachtig! 0,
mijn lieve Jezus, U zou iemand werkelijk gek maken van pure zaligheid! Wat zie
ik er nu werkelijk mooi uit. Mijn vorige plooi-jurk was ook heel mooi, maar
vergeleken bij dit stelde het nauwelijks iets voor!
[17] Maar wat moet ik nu doen om U,
mijn zoetste, liefste, beste en mooiste Heer Jezus meer dank te bewijzen dan
tot nu toe? Och, ik smeek U, geef me toch een opdracht!'
[18] Ik zeg: 'Liefste
Helena, je hebt je opdracht reeds vervuld! Want iets groters dan Mij boven
alles lief te hebben, kan zelfs de hoogste aartsengel niet voor Mij doen. Houd
je daarom steeds aan deze taak, die Mij boven alles lief is, en vraag naar geen
andere. Ik zeg jou echter dit, liefste van Mijn hart: wie Mij liefheeft zoals
jij, die draagt iets groters in zich dan alle hemelen kunnen bevatten, want
zijn hart is dan geheel van Mij vervuld. In Mij groeien en kiemen reeds talloze
nieuwe hemelen, die ook eens naar buiten zullen treden in een nieuwe
oneindigheid!
[19]
Nu verder niets meer hierover. Mijn liefste Helena, geef Me nu een echte kus en
dan zullen we gedurende allerlei verschijningen onze beraadslagingen
voortzetten!'
88
Het
grootste geschenk van de zuiverste liefde tot God: bruid van God te zijn
[1]
Helena zegt vragend: 'O Heer, U zei tegen mij, dat ik U een echte kus moest
geven! Kijk, dat woordje 'echt' knaagt aan me! Want ik ken geen andere kus dan
die de liefde eist en ik heb nog nooit iemand een andere gegeven. Als echter
een kus uit zuivere liefde geen echte zou zijn, dan weet ik werkelijk niet hoe
de kus zou moeten zijn die U bedoelt.'
[2] Ik
zeg: 'Maar Mijn allerliefste Helena, wat voor andere, echte kus zou er nog
kunnen bestaan dan die ene, welke de zuivere en waarachtige liefde biedt! Er
zijn echter twee soorten echte kussen: de eerste, die meer uit achting dan uit
wezenlijke liefde wordt gegeven, en de tweede, die puur uit liefde wordt
gegeven. Kijk, deze tweede soort, de kus die de mond op de mond geeft en niet
alleen op het voorhoofd, wordt door Mij als een echte kus bestempeld. Een van
innerlijke achting heb je Me reeds op Mijn voorhoofd gegeven. Ik merkte toen
reeds dat hij meer uit liefde dan uit zuivere achting werd gegeven. Omdat
sindsdien jouw achting helemaal in liefde is overgegaan, kun je Mij nu ook geen
kus meer op Mijn voorhoofd geven, maar enkel en alleen nog een vurige kus op
Mijn mond, en dat zal dan een echte kus zijn! Begrijp je dat, Mijn allerliefste
Heleentje?'
[3]
Helena krijgt er een kleur van en zegt: 'O ja, dat begrijp ik nu wel, maar dat
zou misschien wat al te overdreven lijken! Maar wat maakt het ook uit! U wilt
het toch, mijn God, mijn enige Heer! Wat U echter wilt, kan nooit verkeerd zijn
en de liefde kan ook niet verkeerd zijn. Toch, als ik bedenk dat U de eeuwige
Schepper bent van alle dingen en alle levende wezens en ik slechts een zwak
schepsel, dan is het wel iets heel merkwaardigs dat ik, alles behalve een
heilige, U, allerheiligste, die door Zijn almachtig 'het zij' hemel en aarde
geschapen heeft, op de mond kus. Maar Uzelf wilt het vurigste verlangen van
mijn hart inwilligen en het deze zo begeerde hoogste zaligheid verlenen. En zo
geschiede dus datgene waarnaar mijn hart heimelijk reeds vaak en levendig heeft
verlangd!'
[4] Na
deze woorden geeft ze Mij een kus van de zuiverste soort. En Ik zeg daarop tot
haar: 'Nu pas ben je volmaakt en heb je aan Mij voor de gehele aarde een groot
verzoeningswerk volbracht. Jijzelf zult echter van nu af aan steeds aan Mijn
zijde, namelijk door al Mijn liefde, eeuwig de hoogste zaligheid der zaligheden
genieten, namelijk de zaligheid van Mijn hoogste en zuiverste liefdehemel,
waarin enkel zulke engelen wonen die Mij liefhebben zoals jij! Maar dit zeg Ik
je ook, daarvan zijn er niet zo heel veel. Wel zijn er heel veel die van Mij
houden, maar alleen om datgene wat Ik van nature ben, namelijk hun God, Heer en
Vader. Maar jij bent met jouw liefde, naar het voorbeeld van Magdalena,
werkelijk nog dieper in Mij doorgedrongen en hebt Mijn hart gegrepen en naar
het jouwe toegetrokken, waardoor zich tussen ons een volkomen hemels huwelijk
heeft voltrokken. Door dit huwelijk ben je nu waarlijk een bruid van God
geworden en zodoende één met Mij. Daardoor zul je in iedere allerhoogste
zaligheid eenzelfde aandeel hebben als Mij toekomt. Ben je daar mee tevreden?!'
[5]
Bevend van hoogste zaligheid zegt Helena: 'O, o, o, mijn heiligste Jezus! Ik
arme zondares, ik zou nu... Uw bruid zijn? O God, o God! O mijn hemel, wat is
er van mij geworden? Ik een bruid van God?! Nee, dat is toch onmogelijk! Maar
U, eeuwige waarheid, hebt het nu zelf uitgesproken en dus zal het ook wel zo
zijn! Wat zal ik beginnen in de diepste diepten en de hoogste hoogten der
zaligheden? Hoe zal ik het kunnen verdragen? Zal het mij niet gaan duizelen,
als ik, als arme zondares, van de hoogste ster op de diep beneden mij rustende
aarde neerkijk? Zal ik me wel ooit op mijn gemak kunnen voelen op zo'n hoogte?
0 mijn zoete Jezus, wat hebt U nu van mij gemaakt! Ach, ik kom mezelf nu voor
als een hoogst gelukkige ongelukkige en als een hoogst zalige onzalige! Ja, als
iemand die bestaat en niet bestaat!'
[6] Ik
zeg: 'Mijn liefste, wees maar rustig en blij! Ik zeg je, je zult je vlug en
heel gemakkelijk in alles kunnen schikken, want zie, in Mijn allerhoogste
hoogte gaat het er uiterst eenvoudig en bescheiden aan toe. Daar is geen
overdreven pracht en helemaal geen luxe, maar de mooiste en zuiverste
bescheidenheid en een onveranderlijke en ongestoorde blijmoedigheid! Kijk, dat
is net iets voor jou! Daarom zul jij het daar wel kunnen vinden. Kijk nu echter
eens door het raam op het oosten en vertel Me wat je daar allemaal gezien en
ontdekt hebt!'
89
De
aarde en haar gruwelen.
De
geest van de antichrist
Een zinnebeeldige
verschijning
[1]
Helena spoedt zich meteen naar het bewuste raam, kijkt naar buiten en na een
poosje te hebben gekeken, slaat ze haar handen ineen. Ze houdt het niet lang
uit, omdat het schouwspel haar te sterk aangrijpt. Ze komt haastig naar Mij toe
en zegt: 'Maar, mijn Heer, mijn God, mijn Jezus, och, dat is toch ontzettend!'
[2] Ik
zeg: 'Wel, Mijn geliefde Helena, wat heb je dan voor ontzettends gezien? Heb
je misschien een duivel gezien, of iets wat nog verschrikkelijker is? Bedaar en
vertel ons wat je allemaal gezien hebt!'
[3] Helena herstelt
zich en zegt: 'O, mijn zoete Heer Jezus, ik geloof dat vergeleken bij zo iets
verschrikkelijks de duivel maar een bengel is! Voor het eerst na mijn heengaan
heb ik nu die weerzinwekkende en zo gruwelijke aarde teruggezien, maar zo,
alsof ik vanaf een drijvende wolk naar beneden keek. En merkwaardig, heel
Oostenrijk en Hongarije met zijn buurlanden lagen beneden mij uitgestrekt, als
een reusachtige landkaart waarop alle voorwerpen van groot tot klein te zien
waren. Maar O, verschrikkelijk, wat een ontzettende aanblik! De steden zijn vol
van vuur en vol van vuil en afschuwelijk uitziend kruipend gedierte. Rivieren
en meren en de zee, zijn vol bloed! Angstaanjagende legers staan tegenover
elkaar en men ziet daar niets dan moord, verraad en nog eens moord! De mensen
verscheuren elkaar, erger dan wilde beesten. Aan de kant van de keizer en de
Russen zag ik hier en daar verraad en moord. Onder het Hongaarse leger, dat
verschrikkelijk sterk is, zag ik ook een groot aantal Russen en Polen en
bovendien ook mensen uit heel Europa. Allen roepen echter: 'Dood en verderf aan
alle despoten! Geen genade of mededogen meer! Vervloekt degene die nog aan een
vreedzame oplossing zou denken!' De arme keizersgezinden kunnen ondanks de
grootste inspanningen niets uitrichten, want ze staan steeds tien tegen
honderd te vechten en kunnen daardoor geen voordeel behalen. O Heer, maak toch
een eind aan deze moordpartij en laat de zwakken niet ten onder gaan! Blaas in
de harten van de Hongaren een geest van verzoening en in die van de
Oostenrijkers niet minder, waar dat nodig is; want waarlijk, ik heb medelijden
met mijn in het nauw gedreven landgenoten!'
[4] Ik
spreek: 'Liefste Helena, wat je gezien hebt, is juist en waar. Een hele slechte
geest heeft de harten der mensen in bezit genomen: Het is de geest van de
antichrist! En deze is het die zó'n tweedracht zaait onder de mensen, dat ze
tegen elkaar razen en tieren, als waren ze allemaal tijgers, hyena's en draken
geworden. Maar er zal spoedig aan hun doen en laten een eind worden gemaakt,
een einde zoals de aarde nog nooit heeft gezien!
[5]
Hier voor ons op tafel zul je zo dadelijk een schaal zien, die als een plant
uit de tafel omhoog zal groeien. In deze schaal zul je de maat van de
menselijke gruwelen op aarde aanschouwen en daaruit kunnen opmaken in welke
tijd de aarde zich nu bevindt. Kijk, hier komt hij reeds tevoorschijn. Bekijk
hem en beschrijf Mij hoe hij eruit ziet en wat je erin ziet!'
[6] Helena bekijkt verbaasd de wonderbaarlijke,
fabelachtig gevormde schaal, die op de tafel voor haar opdoemt en zich steeds
meer ontvouwt. Als de schaal er na enkele ogenblikken volkomen ontvouwd staat,
roept Helena: 'Maar Heer, ik smeek U omwille van Uw heilige Naam! Wat is dat nu
voor een zonderlinge verschijning? In het begin zag het er uit als een heel
natuurlijke plant, zoals op aarde een waterlelie. Toen groeide er vanuit het
midden van haar langwerpige bladeren een ronde, sterke stengel, waarop aan het
einde een knop zichtbaar werd. De bladeren verdorden al spoedig en de knop
sprong open en vormde, in plaats van de te verwachten bloem, de onmiskenbare
pauselijke driekroon, de tiara, maar omgekeerd, d.w.z. met het kruis, dat op de
gouden appel staat, naar beneden en met de eigenlijk onderste hoofdband naar
boven. Deze tiara staat nu voor me als een echte drinkbeker, en merkwaardig
genoeg op een driepoot, die zich vanzelf uit de stengel heeft gevormd. Deze
eigenaardige beker is van binnen zo zwart als de nacht. En daar, waar aan de buitenkant
kostbare edelstenen zitten, vloeit inwendig bloed en nog eens bloed, doorwoeld
door allerlei afschuwelijk kruipend gedierte. De koppen van deze wormen zien
eruit als gloeiend erts en hun lijven als die van draken. Deze beesten drinken
gulzig het bloed, zodat de beker ondanks de rijke toevoer nooit vol raakt en
kan overlopen, opdat allen zien wat een afschuwelijke inhoud deze beker heeft.
O, hoe gulzig slurpen deze beesten toch het bloed op! En kijk, tussen de wormen
zie ik nu een beest dat veel groter is dan alle andere. Dit beest heeft zeven
koppen en op iedere kop tien punten, als van een zwaard, en op iedere punt
staat een gloeiende kroon. Wanneer het onderduikt, schuimt het bloed en het
dampt aan de oppervlakte. De toevloed wordt nu sterker en sterker, maar nog wil
de beker niet vol worden. De beesten verteren enorme hoeveelheden en wat ze
niet kunnen verteren, lost op in damp en rook! 0 Heer, bind de beesten toch hun
muilen dicht en neem van die punten van dat ene beest de gloeiende kronen weg, zodat
de beker toch eens vol mag worden. Oh, wat is dat afschuwelijk om aan te zien!'
[7] Ik
spreek: 'Wel, mijn liefste Helena, kun je er al een beetje wijs uit worden, als
je de verschijning voor het raam vergelijkt met deze hier voor je op tafel?'
[8] Helena
zegt: '0 Heer, dar kan ik heel moeilijk iets van begrijpen. Daarom vraag ik U,
openbaart U ons de juiste betekenis van deze beide verschijningen, als dit Uw
heilige wil is!'
[9] Ik
spreek: 'Liefste Helena, dat wil Ik graag doen! Let overal goed op! Zie,
buiten, voor het raam, heb je het grote euvel gezien en hier zie je de oorzaak
ervan. Buiten, voor het raam, werd de naakte werking voor je zichtbaar, die van
A tot Z hier haar diepste oorzaak heeft.
[10] Zo zie je hier
op tafel het kwalijke symbool: een omver geworpen tiara, haar rijken die
inwendig bloeden en spoedig zullen doodbloeden. Wel probeert de hiërarchie te
voorkomen dat haar uiterlijk aanzien bevlekt zou worden door haar innerlijke
gruwelen, maar al haar moeite zal nu nutteloos zijn. Want kijk, daarom heb Ik
nu haar innerlijke waarde, door het omkeren van de tiara, aan iedereen getoond.
Ze kan nu doen wat ze wil, ze zal haar kroon niet meer rechtop kunnen zetten en
zal zichzelf vernietigen en verteren. Begrijp je deze zaak nu al wat beter?'
[11]
Helena zegt: 'O, mijn Heer en mijn God! Ik begrijp nu wel iets, maar er is nog
geen sprake van een volkomen begrijpen. Want wat eigenlijk dat bloed en die
afschuwelijke wormen in het bloed betekenen, dat zal, behalve U, wel niemand
ooit volkomen kunnen begrijpen. Wees daarom zo goed en zeg me daar ook nog wat
over!'
[12]
Ik spreek: 'Welnu, luister dan maar! Het bloed, dat naar binnen vloeit, precies
vanuit die plekken waar aan de buitenkant de edelstenen zijn aangebracht, die
alle rijken en regeringen der aarde moeten voorstellen - betekent de tirannieke
heerszucht. Naar buiten stelt dit bedrieglijk de volste vrijheid en gelijke
rechten voor alle standen voor, maar is in wezen echter wraak en
bloeddorstigheid, waardoor ieder die niet ten volle rekening zou houden met het
voordeel van de alleen heersende tiran, over de kling wordt gejaagd. Denk maar
eens terug aan de inquisitie en van daar af verder tot aan de tegenwoordige
tijd en je zult gemakkelijk inzien hoe in het innerlijk der hiërarchie niets
dan haat, woede, terechtstellingen, vervolgingen op allerlei gebied, moord en
doodslag heeft gehuisd, en nog welig tiert als de pest; ook al is dit niet meer
zo zichtbaar in de daad, omdat daarvoor de krachten verlamd zijn, dan toch
echter des te erger in de verborgen wil en vurigste wens!
[13]
Het kruipend gedierte, dat het bloed ijverig verorbert en daardoor zoveel
mogelijk onttrekt aan de ogen van de blinde volkeren, zijn de weerzinwekkende,
zelfzuchtige kruipers en ogendienaars in iedere menselijke ambtsvorm of
dienstbetrekking. Deze wezens zijn in iedere menselijke samenleving de meest
verwerpelijke. Zij zijn de ergste vijanden van alle mensen en houden van
niemand, alleen van zichzelf. Daardoor komt het dan ook dat zij degenen, aan
wie ze voorhuichelen alles te doen, het eerst en smadelijkst verraden, zodra er
maar een of ander voordeel te behalen valt. Want wie eens een verrader is,
blijft een verrader, als het hem maar winst opbrengt. Kijk, zo staat het er nu
ook voor met de Roomse. Ze houdt van veinzaards, huichelaars, verraders,
kwaadsprekers, ogendienaars, verklikkers, spionnen en allen die handig kunnen
liegen en daarbij harteloos en gewetenloos allerlei vroom bedrog uitdenken. Nu
echter zullen dat juist haar ergste rechters worden en haar meest ontrouwe
verraders zijn.
[14]
Wel, Mijn liefste, begrijp je nu wat beter wat dat bloed en dat gedierte
betekenen? Ja, je begrijpt het; maar je hebt nog dat zevenkoppige dier voor je
en wat dat betekent, zal je door een nieuwe verschijning duidelijk gemaakt
worden.
[15]
Kijk nu daarheen, waar die eigenaardige beker staat. Let echter goed op alles
wat zich zal voordoen en beschrijf het voor deze hele vergadering. Maar je moet
overal heel nauwkeurig op letten.'
90
Waarom
laat God de gruwelen in de wereld toe?
[1]
Helena bekijkt nu de beker en ziet al gauw hoe uit haar midden een troon omhoog
komt, waarop een heerser zit, gekleed in goud en purper. Als ze deze
verschijning in het oog krijgt, schrikt ze echt en zegt dan een beetje angstig:
'O liefdevolle Heiland van alle mensen, kijk daar nu eens! Daar zit me een
despoot je op een troon met zo'n ontzettend hoogmoedig gezicht, dat men bij het
zien ervan koude rillingen krijgt!
[2] Nu
duiken uit de beker een menigte deftig geklede menselijke wezens op, die zich
tot op de grond buigen voor het despoot je. Dit monstert hen trots vanuit de
hoogte met echte basiliskenogen ( Een basilisk is een fabeldier uit de oudheid,
voorgesteld als een slangachtig wezen, met de kop, de borst en de poten van een
haan, de tong van een slang en de vleugels van een vleermuis. Het slangvormige
achterlijk eindigt in een pijlpunt), zodat ze allen beven voor zijn aangezicht.
En kijk, zij die zich het diepst buigen, worden nu door het despoot je naar de
troon geroepen en met onderscheidingen begiftigd. Maar degenen die minder
beven, worden in hun gezicht gespuwd en hun wordt duidelijk gemaakt dat ze zich
ogenblikkelijk van de troon moeten verwijderen. Maar nu geeft het despoot je
diegenen, die met onderscheidingen werden bedeeld, een wenk om zich te
verwijderen. Wanneer deze zich onder honderd buigingen terugtrekken en het
despoot je de rug toekeren, vloekt het hun nog achterna en spuwt hen na. Nou,
nou, is me dat een verwaand geval van een vliegenkoning!
[3]
Maar wat zie ik: de plaats rond de troon van de koning wordt alsmaar groter en
ruimer, en ik zie een menigte miniatuurmensen die er armzalig uitzien.
Tegelijkertijd vallen me ook de vroegere helden-in-het-buigen onder hen op,
maar nu met heel andere, heerszuchtig uitziende gezichten. De armen moeten zich
helemaal voor hen neerbuigen. Enkelen moeten geduldig op de grond gaan liggen,
zodat de buighelden des te gemakkelijker op hun hoofden kunnen gaan staan.
Sommigen, die daarbij van pijn hebben geschreeuwd, worden meteen door beulen
vastgebonden en in een donker gat geschoven. En kijk, kijk, enkelen worden
daarvoor zelfs opgehangen. Nou, het gaat er daar fraai aan toe hoor!
[4]
Daar zie ik net een groepje mensen die bijna helemaal vertrapt zijn en uit vele
wonden bloeden. Deze bewegen zich in de richting van de troon en willen de
koning smeken om hun schriftelijk verzoek tot stopzetting van zulke kwellingen
in te willen zien. Dit wordt de koning gemeld en deze zegt tot zijn dienaren:
'Laat niemand het bij zijn leven wagen één van die ordinaire mensen voor mijn
troon te laten verschijnen!' Daarop zeggen de dienaren tegen de hulpzoekenden:
'De koning is druk bezig, zodat hij niemand kan ontvangen. Jullie moeten naar
zijn beambten gaan en bij hen jullie verzoek indienen; deze zullen het dan in
behandeling nemen. Daarop zeggen de hulpzoekenden: 'Maar juist over hen willen
we ons beklag doen bij de koning! Want zij zijn het, die ons zo smadelijk
vertrappen!' Dan zegt de dienaar van de koning: 'Zo, ja, dat is inderdaad wat
anders! Gaat nu maar rustig naar huis en laat het verder maar aan ons over; wij
zullen deze zaak wel klaren! Maar jullie moeten ons nauwkeurig jullie namen en
adressen opgeven, anders zouden we immers niet weten wie en waar we moeten
helpen!' De armen overhandigen de dienaren hun verzoek en deze nemen ze met een
schijnbaar oprechte welwillendheid aan. Als echter de armen zich weer
verwijderen, in de stellige overtuiging dat zij zullen worden geholpen, wordt
er meteen een ijlbode naar de beambten gestuurd met de instructie om de
genoemde onderdanen, die nog genoeg kracht bezaten om bij de troon te gaan
klagen, nog meer te vertrappen. En zie, bij hen thuis wordt nu trouw opgevolgd
wat de eerste dienaar van de koning beval. Ach, dat is toch al te ellendig en
gemeen! De dienaar bericht dit alles nu aan de koning en deze prijst hem ten
zeerste en verleent hem een onderscheiding.
[5] O
Heer, zo kunnen ware koningen toch niet zijn; dat moeten tirannen zijn wier
hart en hoofd helemaal door Satan in beslag zijn genomen.'
[6] Ik
zeg: 'Ja, je hebt gelijk; eerst zijn het volksvrienden, maar spoedig daarna
echte duivels. Kijk nog maar verder! Pas als je alles gezien zult hebben, zal
Ik je de juiste betekenis ervan verklaren!'
[7]
Helena vertelt verder: 'Ach, wat is daar toch weer voor nieuws te zien? Ik zie
nu een heel stel zeer eigenaardige wolven! Uiterlijk zien ze er uit als mensen
in lange zwarte kleren. Maar in die kleren zit, in plaats van een mens, een
verscheurende wolf, die, hoewel hij toch in het zwart gekleed is en over zijn
gezicht een mensenmasker heeft, bovendien als dekmantel voor zijn beestachtige
natuur nog een schapenvel draagt. Hoe lief en aardig gaan deze schijnbaar
menselijke wezens met alle andere om! Maar even later trekken ze hun maskers
van hun wolfsmuilen af en ontbloten hun moorddadige tanden naar de nekken van
de mensen die voor hen lopen! 0, wat zijn dat toch voor angstaanjagende wezens!
En kijk daar: achter en ook voor de troon van de koning staan, dicht op elkaar
gepakt, zulke wezens. De voorsten dragen op purperen kussens de mooiste kronen
en scepters, en maken de diepste buigingen voor de troon. De geestelijk blinde
koning schept veel genoegen in deze troonbelegeraars van wie enkelen hem ook
pas uitgevonden wapens aanbieden.
[8]
Maar achter de troon laten dezelfde wezens gruwelijk hun tanden zien. In plaats
van kronen, scepters en wapens dragen zij in hun handen zware boeien en ketenen
en gesels van gloeiende slangen. O koning, sta op van de troon, deze zetel van
haat en nijd en bezie je vertrapte vijanden, die je met woord en daad brutaal,
recht in je gezicht beliegen, maar achter je rug je ergste vijanden zijn!
[9] O
Heer, waarom heeft Uw oneindige goedheid en wijsheid toch zulke slechte wezens
laten ontstaan? Zou het dan niet beter zijn dat er buiten U helemaal geen
wezens zouden bestaan, dan dat er onder de vele goede wezens, die uit U zijn,
ook zulke bestaan die toch onmogelijk uit U kunnen zijn?'
91
De
reden voor de schaduwzijde van het leven
Tegenstellingen
noodzakelijk voor de geestelijke vrijheid
[1] Ik
zeg: 'Ja, mijn lieve Helena, je kunt weliswaar nu nog niet begrijpen waarom er
zulke wezens moeten zijn, maar opdat je toch wat rustiger zult worden, wil Ik
je ter verduidelijking enkele natuurlijke voorbeelden geven. Luister dus.
[2]
Neem bijvoorbeeld het vuur. Wat een verwoestende kracht ligt er niet in dit
toorn-element, wanneer men er niet zorgvuldig mee omgaat. Wat een vernielingen
richt het niet aan! Toch bestaat er geen grotere weldoener voor de mensheid dan
juist het vuur, wanneer het verstandig wordt gebruikt.
[3]
Kijk eens naar het water, hoe verschrikkelijk het tekeer gaat, wanneer het zich
tomeloos over dalen en velden verheft! Zou Ik het daarom moeten vernietigen,
omdat het in zijn ontketende toestand zo'n vernielende uitwerking heeft en de
mensen op aarde dood en verderf brengt? Zeg eens, zou de aarde zelf en alles
wat zij draagt zonder water kunnen bestaan?
[4]
Kijk verder ook eens naar het gewicht dat ieder voorwerp van nature eigen is.
Wat een verwoesting richt een lawine aan, die van een hoge berg naar beneden
komt. En waar een rots neerstort, verplettert hij in zijn val alles wat hij
tegenkomt. Zou het dan niet beter zijn, dat Ik de hele aarde zo licht als een
veertje zou hebben gemaakt? De mens zou dan met de aarde kunnen spelen als
kinderen met een bal. Maar wie zou dan de aarde stevig bijeen houden? En hoe
zouden mensen, dieren en planten zonder gewicht zich op de aardbodem staande
houden? Hieruit zie je dus weer hoe noodzakelijk het is dat alle lichamen die
onaangename eigenschap bezitten, als ze moeten blijven bestaan.
[5]
Zoals echter alles wat Ik naar voren heb gebracht nodig is in de natuur, opdat
zij is wat ze moet zijn, zo moeten eveneens in de geest tegenstellingen bestaan
ten opzichte van het goede en ware, zodat de geest juist door deze vijandige
tegenstellingen dat wordt waartoe hij door Mij bestemd is, namelijk tot de
meest volkomen eeuwige levensvrijheid! Want zonder dwang bestaat geen vrijheid
en zonder vrijheid geen dwang. Elke vrijheid moet dus voortkomen uit de dwang,
die een gerichte eeuwige orde is, zoals de dwang zelf voortkomt uit Mijn
oereeuwige vrijheid!
[6] En
zo zie je hier ook verschijnselen, die op zichzelf genomen werkelijk slecht
zijn, maar gedurende een zekere periode voor het verkrijgen en behouden van de
geestelijke vrijheid even noodzakelijk zijn als op aarde een flinke bliksem en
hagelbui tot opwekking en behoud van de levenslucht en tot vernietiging van
alle schadelijke en dodelijke dampen, die vaak door de grote warmte van de
aardbodem uit haar ingewanden worden gedreven. Ik zeg je, dit alles is
noodzakelijk en het ene vereist het andere.
[7]
Het is echter aan ons om de verschillende elementen, wanneer ze al te zeer in
hun specifieke eigenschappen naar voren beginnen te komen, op een verstandige
manier weer tot hun noodzakelijke orde terug te brengen. Hebben we dat met de
nodige omzichtigheid gedaan, dan zal alles weer volgens zijn geregelde gang
verlopen en de beste resultaten opleveren.
[8]
Een brandend huis blussen is een goed werk. Zo moet men eveneens het water
indammen en zware voorwerpen stevig steunen, en na een flinke storm de aarde
opnieuw bebouwen, dan komt alles weer in het rechte spoor. Alles echter met één
veeg willen oplossen, zou betekenen alles vernietigen!
[9]
Hiermee kun je nu alles wat nog komen gaat, wat rustiger bezien. Bekijk nu dus
de verschijningen weer rustig verder.'
92
De
strijd van de zes dieren
Uitwerking
op de wolfsmensen en de koning
[1] Na
een poosje spreekt Helena verder: 'Hmm, het is toch vreemd. Deze eigenaardige
wezens vermeerderen zich als het zand van de zee rond de troon. De eerste
dienaren van de koning kunnen zich nauwelijks door de dichte massa's heen
werken. Ik zie, dat ze door de wolfsmensen zelfs eerst nog worden opgestookt om
hen te helpen de koning behoorlijk te bewerken. Het wordt nu ook heel donker
rond de troon, zodat men nog maar met moeite iets kan onderscheiden. Deze
duisternis lijkt alleen van de wolfsmensen uit te gaan; maar toch schitteren
hun ogen heel sterk en waarheen ze hun blik richten, worden de voorwerpen
verlicht.
[2] Nu zie ik op de
achtergrond een heel eigenaardig wezen; het lijkt op een os. Een ander dat op
een leeuw lijkt, duikt daarnet op achter de os en wil hem verslinden. Maar
achter de leeuw duikt juist weer een ander wezen op, dat er uitziet als een
rinoceros, en omdat het geweldig gepantserd is, probeert het de leeuwen de os
dood te drukken. De leeuw, die eerst de os dreigde te verslinden, wordt nu goede
maatjes met hem en probeert zich van de neushoorn te ontdoen. Kijk, nu komt er
nog een vierde wezen bij; 0 wee, het is een monsterachtige reuzenslang! Deze
kronkelt zich nu om de drie vechtende wezens heen en begint ze meedogenloos
samen te drukken. Os, leeuwen rinoceros spannen al hun krachten in om de
machtige slang kwijt te raken, maar hun moeite lijkt tevergeefs te zijn.
Ondanks hun grote inspanning trekt de slang haar ringen steeds strakker aan en
uit het gebrul maak ik op hoe erg de drie nu in het nauw zitten. Merkwaardig
genoeg lijken de wolfsmensen een groot behagen te scheppen in dit gevecht!
[3]
Maar nu komt er weer een nieuw dier bij. Het is een reusachtig grote arend.
Deze stort zich op dit uit vier dieren bestaande kluwen, pakt het met zijn enorm
sterke klauwen op, spreidt zijn grote vleugels uit en tilt het hele kluwen de
hoogte in. De slang, wier gekronkeld lijf grotendeels door de machtige klauwen
van de reuzenarend is doorstoken, wil zich nu losmaken. Maar de ringen worden
door de klauwen van de arend zo stevig bij elkaar gehouden, dat al haar moeite
vruchteloos lijkt. De eerste drie dieren steunen nu naar vermogen de slang,
maar de klauwen van de arend zijn te krachtig en wijken geen haarbreed. De
machtige arend verheft zich steeds hoger met zijn buit. Meer op de achtergrond
zie ik een soort woestenij aan een rivier en daar stuurt de arend met zijn
prooi op af. Nu gaat hij in de woestenij zitten en maakt aanstalten om aan zijn
maaltijd te beginnen.
[4]
Maar nu zie ik een alligator uit de rivier opduiken, die zich naar het vette
kluwen haast. De slang keert hem haar wijd geopende bek toe en de alligator
bijt zich vast in haar onderkaak. De arend wil wegvliegen met zijn buit, maar
de alligator houdt hem tegen. Nu laat de arend zijn hele buit los, gaat op de
rug van de alligator zitten en pikt met zijn snavel in diens ogen, die hij
echter toch niet kan beschadigen. Daardoor worden de eerste drie dieren uit hun
benauwde gevangenschap bevrijd en rennen nu ver in verschillende richtingen
weg.
[5] Maar
nu zie ik een ichneumon ( Een op een bunzing lijkende kat ,die de eieren van
krokodillen en slangen eet) haastig naar
de grote alligator trippelen, die nog steeds de slang vasthoudt. De alligator
ontdekt zijn aartsvijand, laat meteen de slang los, die tenslotte kronkelend
van pijn de grond in kruipt, waarop de alligator zich zelf in het water stort.
Op het strijdtoneel blijft alleen de arend over met, naar het schijnt, een zeer
hongerige maag. De ichneumon achtervolgt echter de alligator tot aan het water
en staart in de golven.
[6] De
arend ontdekt nu de ichneumon en wil hem als een klein hapje vangen. Deze
ontsnapt echter in een opening in de grond en de machtige arend vliegt nu
zonder enige prooi weg, net zoals tevoren de andere dieren geheel onverrichterzake
en enkel met wat verwondingen zijn gevlucht. Alleen de slang lijkt het meest te
hebben geleden; of het zand haar weer zal genezen, is een grote vraag. Of de
ichneumon ooit zal worden beloond, omdat hij de vijandelijke groep uit elkaar
dreef, zult U, 0 Heer, zeker het allerbeste weten!
[7] Nu zie ik echter
ook, dat de grote menigte wolfsmensen lange en verlegen gezichten beginnen te
krijgen. Men kan uit hun bewegingen gemakkelijk opmaken, dat ze helemaal niet
tevreden zijn met een dergelijke afloop van het beestachtige strijdgewoel! Dat
is maar goed ook, want deze meer dan beestachtige mensen staan me meer tegen
dan daarnet de echte dieren in hun natuurlijke strijd, want deze is begrijpelijk,
maar deze beestmensen zijn voor mij onverdraaglijk.
[8] De
koning op zijn troon krijgt nu ook stuiptrekkingen, alsof hij aan een
zenuwziekte leed. De zaak lijkt hem ook niet aan te staan. Maar wat kan hij
ertegen doen? Heeft hij nog enige macht, dan zal hij zeker het uiterste
proberen om zijn troon te kunnen behouden. Heeft hij echter geen macht meer,
dan zal hij beslist liever gaan dan het met zijn volk door zachtmoedigheid,
liefde en geduld eens te worden. Wie zich echter wil doen gelden, zal het
waarschijnlijk vergaan als de arend; hij zal namelijk ook een beduidende leegte
in zijn maag beginnen te voelen! Want het geld zal aan de soldaten opgaan en
zijn onderdanen zullen tenslotte hun belastingen alleen nog met hun leven
kunnen voldoen.
[9] O
Heer zie, de hele verschijning begint nu te verdwijnen, maar ik moet openhartig
bekennen, dat ik dat raadselachtige dier met zeven koppen nog niet begrijp. Als
het Uw heilige wil is, zoudt U mij daar ook wat over kunnen openbaren?'
[10]
Ik zeg: 'Luister, liefste Helena, niet Ik zal dat doen, maar omdat al onze tafelgenoten
en raadsgasten de verschijningen mee aanschouwd hebben, zullen we het aan
Robert vragen en naar hem luisteren. Waarom zouden juist wij beiden alles
alleen bespreken? De anderen hebben immers ook een mond!
[11]
Dus Robert, leg jij onze dierbare Helena nu eens uit wat zij naar haar zeggen
nog niet heeft begrepen.'
93
Robert
verklaart het aanschouwde
Eigenliefde
en hoogmoed, de diepste wortels van het kwaad
De
onveranderlijke Godswil
[1] Op
Mijn uitnodiging staat Robert op en zegt: 'O Heer, Gij liefde der liefde,
vriend der armen, wijste onder de wijzen uit U! De hele zaak is naar haar
uiterlijk voorkomen wel zonder meer duidelijk beschreven, maar omdat Helena
zich op het gebied van overeenkomsten nog niet het nodige inzicht eigen heeft
kunnen maken, waardoor ze zulke verschijningen zou kunnen begrijpen, is het
toch nodig haar deze zaak te verduidelijken.
[2]
Dus kijk eens, liefste zuster Helena: alles wat je nu hebt gezien, stelt in het
algemeen de hoogmoed voor, die een geest van verdorvenheid is. Daar voor het
raam zag je ze strijden, en die harde strijd werd aan beide kanten doordrenkt
met wederzijds verraad. Kijk, dat is allemaal het werk van de hoogmoed, wiens
geboorteplaats de eigenliefde is. Zoals echter de zuivere Gods- en naastenliefde
de oorsprong van alle heil, alle gelukzaligheid en alle eendracht en
eensgezindheid is, zo is de eigenliefde niets dan haat tegenover alles wat op
haar afkomt, en daardoor de oorzaak van alle verachting en vervolging van
datgene wat zich tegen deze kwaadaardige eigenschap wil verzetten.
[3] De
zuivere liefde geeft alles, wat ze heeft. Toch kan ze nooit armer worden, maar
slechts rijker en machtiger; als ze geeft, ontvangt ze immers honderdvoudig
terug wat ze gegeven heeft. De eigenliefde verliest echter steeds honderdvoudig
wat ze neemt en rooft. Omdat ze in zichzelf geen kracht of macht bezit, moet ze
andere krachten door allerlei haar zelf verarmende middelen te hulp nemen.
Hierdoor houdt ze zich in de wereld wel een tijdlang staande, in een
schijnglans en in een zekere schijngrootheid. Omdat iets dergelijks echter
mettertijd steeds meer kost, verarmt ze uiteindelijk totaal, waarbij ze zich
dan als een hongerige worm buigt, strekt en kronkelt. Maar dat baat haar weinig
en dient slechts om haar volledige ondergang te bevorderen.
[4]
Wie voert er derhalve oorlog? Kijk, de eigenliefde als de moeder van hoogmoed
en heerszucht! En wie keert zich tegen haar en overwint haar? Het is de macht
der zuivere liefde, die gerechtigheid is en een rechtvaardig oordeel uit God!
Wel wendt de eigenliefde van de vijand alle mogelijke middelen aan om zichzelf
staande te houden en wraak te nemen op Gods gerechtigheid. Maar dat baat haar
niets, omdat ze zichzelf daardoor over de gehele linie geweldig verzwakt,
terwijl in dezelfde strijd de zuivere liefde na iedere slag steeds machtiger
wordt.
[5] De verschijning
met de omgekeerde tiara, die ontstaat uit een moerasplant, toont duidelijk uit
welke oorsprong alle aardse heerlijkheid heeft. Dat je haar tenslotte ondersteboven
op een driepoot zag staan, gaf duidelijk de positie weer, waarin zich alle
aardse macht en pracht, glans en heerszucht ten opzichte van het zuiver hemelse
bevindt. De driepoot echter stelt de wankele basis voor waarop dat alles
berust. De eigenliefde is de ring van de driepoot; de poten zijn valsheid, list
en bedrog. In de tiara zag je bloed en schandelijke wormen, wat je al uitgelegd
is. Alleen het zevenkoppige dier is je nog onduidelijk gebleven. Je hoeft
echter alleen maar volgens het beginsel van de analogieën te werk gaan en je
zult gemakkelijk tot de echte beschouwelijke betekenis komen van wat dit beeld
wil zeggen. Probeer het maar, wij allen zullen je er bij helpen!
[6]
Als je het ontcijferd hebt, zal de Heer ook het Zijne doen! Ja, ik zeg je: het
hangt er nu van af, hoe jij in jouw grote liefde deze dingen zult bevatten.
Zoals jij en zoals wij, in overeenstemming met jou, de zaak zullen begrijpen,
zo wil en zal de Heer handelen! Voer je opdracht daarom heel goed uit, want het
heil van de wereld hangt nu van jouw inzicht af!'
[7]
Helena is stomverbaasd, wanneer Robert haar meedeelt, dat het heil van de
wereld nu af zou hangen van haar inzicht betreffende het zevenkoppige dier. Ze
wendt zich daarom meteen weer tot Mij en vraagt: 'O Heer, mijn hemels zoete
liefde, is dat wel waar, wat onze wijze Robert mij daarnet heeft meegedeeld?'
[8] Ik
zeg: 'Ja zeker! In een profetie, die zich bevindt in de handen van de Indiërs,
een van de oudste volkeren der aarde, staat: 'Zie, gij zondig mensengeslacht!
Het was een vrouw die de wereld in het verderf stortte, en ooit zal er weer een
vrouw zijn, door wie de wereld een grote genade zal worden gegeven. Tenslotte
zal het weer een vrouw zijn, door wie de wereld zal worden geoordeeld. Maar het
zal aan die vrouw liggen, en van haar inzicht afhangen, of het voor het leven
of voor de dood zal zijn!' En zie, jij bent nu juist die bewuste vrouw,
waarover de oeroude openbaring spreekt! Doe daarom dus je best, anders zal het
de aarde slecht vergaan!'
[9]
Helena zegt: 'Och nee, nee, dat is toch niet mogelijk! Dat zou voor mij ook
geen zaligheid zijn, wel echter een grote smart. O Heer, ontsla me er daarom
van deze beslissing te moeten nemen, want ik zou er niet voor kunnen instaan of
deze goed of slecht uitvalt!'
[10] Ik zeg: 'Liefste Helena, je kent
reeds Mijn grote liefde voor jou, maar je weet ook dat er bij Mij, namelijk
hier in het rijk van leven, licht en eeuwige onomstotelijke waarheid, niets kan
worden afgedongen op datgene wat Ik eenmaal heb uitgesproken. Daarom zul je
toch moeten doen wat Ik nu van je verlang. Want zie, als Ik onachtzaam zou zijn
in Mijn uitspraken en beslissingen, welk een orde en welk een aanblik zou de
hele schepping in korte tijd dan wel niet krijgen?! Als Ik slechts één moment
zou nalaten al het geschapene volgens Mijn idee onwrikbaar vast te houden, zou
alles uit zijn voegen geraken en alle vormen en gestalten zouden overgaan in
wolkachtige, hoogst veranderlijke en snel vergankelijke drogbeelden. Maar juist
omdat Ik meer dan jij kunt begrijpen onveranderlijk ben, blijven alle geschapen
dingen en wezens in de hele oneindigheid ook altijd datgene waarvoor en zoals
ze eens werden gevormd.
[11]
Ik heb het echter nu voor deze tijd bepaald en heb jou uitgekozen. Daarom moet
je uit zuivere liefde tot Mij dan ook datgene doen wat Ik van jou verlang.
Daardoor zul je je dan pas volledig zelfstandig en vrij in jouw levenssfeer
ontwikkelen en in het vervolg, als vanuit jezelf, onafhankelijk tegenover alle
vreemde invloeden kunnen staan.
[12]
Want alles wat Ik hier van jullie verlang gebeurt niet zozeer omwille van de
materiële wereld, die toch al geoordeeld is, maar meer voor jullie, opdat
jullie allemaal werkelijk vrij mogen worden en in staat zullen zijn om van de
hoogste vreugde en zaligheid te genieten! Wel hangt ook alle bedrijvigheid op
aarde in elk opzicht van hier af, omdat hier de kern en de wortel liggen van al
het ontstaan en zijn. Maar desondanks werken we hier toch niet voor de aarde,
maar voor de hemelen.
[13]
Dus liefste Helena, begin nu maar met wat broeder Robert je heeft opgedragen!'
94
Helena
over het zevenkoppige monster, de strijd tussen de dieren, de wolfsmensen en de
koning
[1] Helena zegt: 'Ja,
als de zaken er hier en in de hele oneindigheid zo voorstaan, moet ik inderdaad
tot een inzicht komen. Maar ik denk dat het zijn of niet-zijn van de aarde echt
niet zozeer van mijn domheid zal afhangen. Nietwaar, mijn enige liefde, U kunt
de hele oneindigheid toch wel een paar seconden lang zonder mijn inzicht over
de afschuwelijke zevenkop in stand houden?'
[2] Ik
zeg: 'Ja, Mijn geliefde Helena, bij Mij is alles met een perfecte weegschaal
afgewogen; in veel gevallen kan er echt geen uitstel of stilstand worden
geduld. Weliswaar kan Ik de hele schepping wel in stand houden zonder jouw
inzicht, maar zoals Ik reeds heb opgemerkt, gaat het hier niet zozeer om een
onwankelbaar in stand houden van het heelal, maar veel meer om al degenen, die
hier de laatste tijd uit de wereld zijn aangekomen, op een hemels volmaakte
manier vrij te maken. Als je dat daarbij in overweging neemt, zal het voor jou
gemakkelijk zijn om datgene na te komen, wat Ik van je verlang. Heb je dit nu
begrepen?'
[3]
Helena zegt: 'Ja Heer, nu is het mij duidelijk! En daarom wil ik dan nu met Uw
hulp proberen om het met die afschuwelijke zevenkop klaar te spelen.
[4]
Zoals ik het nu zie, stelt dit zevenkoppige wezen de eigenlijke geest van de
antichrist voor, en getuigt het daarvan door zijn doen en laten in zijn eigen
vuil. De draak zelf stelt de grote schandelijkheid voor, die volgt uit
heerszucht, hebzucht, leugen en bedrog. De zeven koppen zijn als de zeven
voornaamste hartstochten, waarin de zeven hoofdzonden hun oorsprong hebben:
hoogmoed, heerszucht, jaloerse afgunst, dodelijke gierigheid, onverzoenlijke
haat, verraad en tenslotte moord! Daaruit komen voort: genotzucht, vraatzucht,
zwelgerij, ontucht, hoererij, het niet achten van de naaste, het vervolgen van
diegenen die vrij zouden moeten kunnen ademen, schaamteloosheid en gebrek aan
eergevoel, een volledige gewetenloosheid en tenslotte het volledig minachten en
volkomen negeren van God! Deze noodzakelijke gevolgen van de eerste zeven
voornaamste hartstochten zijn dan echter ook boven iedere kop precies dezelfde,
zoals te zien is aan de tien gelijke punten, die boven iedere kop steeds
hetzelfde te zien gaven. Op de punten zaten ook nog gloeiende kronen, waarmee
het dier het bloed liet verdampen wanneer dit de beker te hoog begon te vullen.
Deze gloeiende kronen lijken mij de volslagen heerszucht aan te duiden, die voor
U, o Heer, een gruwel is en die zich nu zelfs in de harten van de volkeren
heeft genesteld. Nog duidelijker echter lijken me deze kronen te wijzen op de
politiek, die zich voordoet als een veelbelovende dekmantel, zodat niemand zal
merken hoe zich in haar een scherpe en dodelijke punt verschuilt. Wil echter
iemand die dekmantel aanraken, dan is deze gloeiend door het vuur van de toorn
in de harten van de heersers over de blinde volkeren, zodat ieder die het waagt
zich daaraan te vergrijpen, zich gemakkelijk kan branden.
[5]
Daarom denk ik dat men de kronen, de punten, de zeven koppen, het hele dier,
zijn helpers en de tiara weg moet doen, dan hoeft de mensheid van de aarde niet
meer door het bloed te waden om tot de ware vrede te komen. Ook de diermensen-gevechten
zouden dan tot het verleden behoren.
[6] Ik
ben doordrongen van het besef, dat er op aarde twee dingen moeten gebeuren, wil
het er op haar bodem ooit vreedzaam uitzien. Ofwel moet U, Heer, negentiende
deel van de mensen vrijwel plotseling door Uw doodsengel van de aarde laten
wegnemen en aan de overgeblevenen betere leiders geven, of U moet de aarde
minstens negen keer vergroten en in ieder land een hoge berg van het zuiverste
goud laten ontstaan. Want alleen door een enorme, overal gelijkmatig verdeelde
hoeveelheid van dit metaal uit de hel zal zijn waarde dalen tot die van
eenvoudig kalksteen, waardoor de waarde van de mensheid zal stijgen. Dus, of
een vermindering van het aantal mensen, of een enorme vermeerdering van goud
en zilver, anders zal het nooit en te nimmer beter worden op aarde. De
bezitsdrang en hebzucht van de mensen moeten over de hele linie tot een
geweldige oververzadiging komen, anders zal ze haar eigenliefde, de bron van
hoogmoed en heerszucht, nooit laten varen!
[7]
Waartoe dient de os (kracht van het volk) met zijn sterkte? Waartoe de
geweldige klauw van de leeuw (dynastie)? Waartoe dient het onverzettelijke
gewicht van het gepantserde dier (tiranniek-despotische onderdrukking der
vorsten)? Welk effect tot welzijn van de mensheid komt er voort uit de kracht
van de slang (geheime, allesomvattende inquisitie-politiek)? Wat kan de
machtige, vrije adelaar doen (socialistische vrijstaat)? Wat vermag de in haar
hinderlaag loerende krokodilachtige wraak? Tenslotte drijft de armzalige en
zwakke ichneumon (de gemeenschappelijke armoede, die er nog bij komt) toch nog
alles uit elkaar, en wel met een geheel lege maag. Waartoe diende dan zulk een
strijd? Is de ichneumon uiteindelijk toch goed, dan is dat ook aan het begin!
Moet de aarde dan door het bloed arm worden?
[8]
Och Heer, wijze en liefdevolle Schepper, wij geschapen wezens vragen en gissen
hier wel voor U, maar naar ik mij steeds duidelijker realiseer, in zekere zin
tevergeefs! Want wat we ook willen, U doet toch wat U wilt en zoals Uw hoogste
wijsheid het voor goed en juist houdt. Dat echter is eigenlijk het beste van de
hele zaak, want zoudt U onze beoordelingen in de uiterlijke
natuur-aangelegenheden laten meespelen, dan zou de hele schepping het volgende
ogenblik al niet meer bestaan! Maar U, 0 Heer, bent overal het oorspronkelijke
grondbeginsel en Uw hele heilige ordening is voor U een lichte gedachte, al is
deze voor ons, schepselen, zwaar van inhoud. Daarom ben ik van mening dat het
bijna overbodig moet zijn nog meer tegen U te zeggen.
[9] De
in de laatste verschijning voorkomende wolfsmensen stelden die hoogst
huichelachtige kloosterorde voor, die door iedereen reeds eenstemmig
veroordeeld is. Dat juist deze, evenals de haar verwante congregaties op aarde,
bijna altijd de aanstichters waren van al het kwaad en nergens zo ijverig naar
streefden dan naar de volledige alleenheerschappij over de gehele aarde, is
wel dermate duidelijk, dat iedere verdere beschouwing hieromtrent overbodig is.
[10]
De koning, die doordrongen van een overdreven groot gevoel voor het recht om te
heersen, met gebiedende blik op de troon zit, lijkt een sprekend symbool van
heerszucht te zijn in deze tegenwoordige, beroerde tijd op aarde, waarin
iedereen wil heersen, maar niemand meer wil gehoorzamen, behalve wanneer hij
met deze gehoorzaamheid grote voordelen kan behalen. Is dat niet het geval, dan
wordt de anders zeer onderdanige dienaar meteen een alle regeringen hatende
democraat, een zogenaamde rode republikein, die de mensheid alleen door de
vernietiging van de regenten gelukkig wil maken, maar daarbij hoofdzakelijk
zijn eigen lege buidel flink ver open doet! Deze heerszucht lijkt bijna de
enige oorzaak te zijn waardoor alle mensen, als door een tweesnijdend zwaard,
in gloeiende haat uiteen worden gedreven.
[11]
Ik zie nu volstrekt geen waarachtige liefde meer onder de mensen. Niemand houdt
meer van de ander als mens en broeder in U, 0 Heer, maar ziet hem alleen nog
maar als een vervelende medebelanghebbende. Kan meneer B voor meneer A van enig
nur zijn, dan zal A hem ook met alle vriendelijkheid bejegenen. Maar is B
daartoe niet in staat, dan wordt hij voor A maar al te gauw een mens die hem
volkomen onverschillig is, ja, die hij vaak zelfs minacht. Ik zou B niet graag
aanraden om in een mogelijke noodsituatie bij A hulp te zoeken, wanneer deze
intussen vermogend zou zijn geworden. Want B is zijn vriend niet meer, omdat
hij hem niet heeft geholpen, ook al had hij kunnen aantonen dat hij hem
indertijd onmogelijk had kunnen helpen! Zelfs al had B A werkelijk geholpen,
zodat A daardoor naderhand grote voordelen had behaald, en B zou daarna in een
of andere verlegenheid raken en hulp zoeken bij A, dan zal A, die op zijn eigen
voordeel uit is, zich zeker zoveel hij kan onder hoffelijke verontschuldigingen
terugtrekken en alle mogelijke moeite doen om van de lastige B af te komen. Zie
Heer, zo ken ik de mensen en het merendeel is werkelijk zo!
[12]
Maar hoe zijn ze te verbeteren? Dat is een vraag, die slechts U alleen en
anders geen enkele geschapen engel ooit kan beantwoorden. Wij kunnen hier
gissen totdat alle zonnen zijn opgebrand, maar de aarde met haar blinde mensen
zou daar toch niet mee geholpen zijn. Maar als U volgens Uw geheime, machtige
en liefdevolste wijsheid slechts één woordje uitspreekt, dan wordt de hele
aarde gezond zoals eens de knecht van de Romeinse hoofdman, wiens heer voor hem
bij U om genezing kwam vragen. O, mijn liefste, meest goede,
allerbeminnenswaardigste Heer en God Jezus, wees toch zo barmhartig, en zuiver
de arme aarde voor eeuwig van alles wat duivel heet en duivels is! Uw wil
geschiede!'
95
[1] Ik zeg: 'Wel, Mijn allerliefste
Helena, je hebt Mij nu een goede raad gegeven en het is allemaal echt goed te
verwezenlijken. Werkelijk, jouw geslacht kan trots op je zijn!
[2] Slechts op twee
punten heb je het wat te bont gemaakt: dat je op aarde ofwel negentiende deel
van de mensen weggenomen of de aarde vergroot wilt zien, en dat je iedere
heerschappij op aarde weg zou willen hebben. Zie, dat is wat te hard en langs
natuurlijke weg niet uitvoerbaar, maar alleen langs de weg van het gericht. Een
gericht is echter de eigenlijke dood van ieder wezen dat erdoor wordt gegrepen.
[3]
Kijk, Ik ben almachtig en alles wat Ik ook maar denk, moet ook meteen gebeuren
wanneer Ik het wil. Wanneer Ik hier nu een miljoen mensen voor Me zou willen
hebben, dan zouden ze er ook zijn. Ze zouden zelfs wijs spreken en handelen en
er uitzien als de mooiste serafijnen. Ze zouden je zelfs met alle liefde
omringen en je van harte dienen, en toch zouden ze op zichzelf volslagen dood
zijn. Alles wat ze zouden doen en spreken, zou alleen Ikzelf doen. Want in hen
zou geen ander leven zijn dan datgene, wat Ik voor hun, volgens Mijn wil
bepaalde levensduur, zou willen hebben. Zou Ik deze, alleen in schijn levende
mensen niet meer willen, dan zouden ze echter ook in een oogwenk niet meer
bestaan.
[4]
Zou Ik zulke mensen willen behouden en hen in een werkelijk, vrij handelend en
van Mijn almacht onafhankelijk leven willen plaatsen, dan zou Ik Mijn geest,
die in deze in schijn levende mensen werkt met een geschikt middel van Mij los
moeten maken. Ik zou hem dan in deze mensen moeten binden en door een
uiterlijke, materiële omhulling gevangen moeten laten nemen, hem zo ten
opzichte van Mij tot een zelfstandig wezen moeten maken en hem in die toestand
gedragsregels geven. Ik zou hem dan mogelijkheden en prikkels moeten geven,
waardoor hij genoodzaakt zou worden vanuit zijn vrije, van Mij helemaal
losgemaakte inzicht en wilskracht te handelen, ofwel in overeenstemming met de
hem gegeven wet, of in strijd daarmee. De wet zou natuurlijk doelmatig, wijs en
volmaakt goed moeten zijn. Als gevolg van de strafmaatregel zou zo'n mens, in
geval hij de wet niet in acht neemt, nog strenger en langer gevangen moeten
worden gehouden, totdat hij noodgedwongen de wet daadwerkelijk zou aannemen en
ernaar zou handelen. Pas dan zou het raadzaam zijn zo iemand de uiterlijke
banden weer af te nemen en hem, net als jou, als een goed gevormd wezen in de
volste vrijheid te laten overgaan, waarin hij tenslotte vanuit zichzelf een
volmaakt, niet meer in het gericht staand leven zou hebben.
[5]
Daaruit kun je reeds gemakkelijk opmaken, dat Ik zelf de vrije handelwijze van
de mensen, die op aarde in de materie hun proef tot het verkrijgen van de
vrijheid doormaken, volledig moet waarborgen, of ze nu wettelijk goed, of
onwettelijk slecht is. Want raak Ik ze aan met Mijn almacht, dan zijn ze op het
moment van aanraking al dood, zodat ze dan uit zichzelf niet meer in staat zijn
nog iets te doen. Wil Ik ze weer vrij maken, dan moet Ik Mij weer volledig van
hen afscheiden en ze in de materie gevangen zetten, waar ze dan een nieuwe
vrijheidsproef moeten doormaken.
[6]
Valt deze volgens de gestelde ordening uit, dan kunnen ze, net als jij hier in
deze wereld van de geesten, in een volkomen vrij leven overgaan. Valt ze echter
tegen de ordening uit, dan moet de gevangenschap ook in de geestenwereld zo
lang voortduren, totdat zulke mensen tot die praktische kennis geraken, waarmee
ze dan Mij, hun Schepper, zonder schade te lijden kunnen naderen. Kunnen ze Mij
eenmaal liefhebben als hun Heer en Broeder, dan zijn ze door zo' n liefde pas
echt vrij zoals Ik, terwijl Ik dan in hen als een volkomen tweede Ik levend
denk, voel, oordeel en handel.
[7] In zulk een eeuwig voortdurende
toestand kunnen ze echter van Mij uit, zonder dat hun individuele vrijheid
schade lijdt, steeds meer vrije inzichten en krachten opnemen, ja zelfs alles
volmaakt worden zoals Ik. Deze toestand is dan voor hen pas de volmaakte
zaligheid.
[8]
Kijk, het is gemakkelijk gezegd: 'Heer, doe dit en dat! Richt de volkeren,
richt de koningen en richt de heerszuchtige paus! Verdelg allen die hoogmoedig
en heerszuchtig van hart zijn! Doe wonderen! Laat door een pestepidemie het
hele boosaardige mensengepeupel vergaan, want ze zijn allemaal slecht!' Maar
dan moet men toch met meer inzicht bedenken dat Ik volkomen tevergeefs zou
hebben gewerkt, wanneer Ik vanwege hun onwettige handelwijze de op aarde
geplaatste mensen meteen zou willen richten en doden.
[9]
Ofschoon we er voornamelijk op moeten letten, dat de in wording zijnde mensen
op aarde zo veel mogelijk handelen volgens de wetten der eeuwige ordening,
waardoor het vrije leven natuurlijk vlug en gemakkelijk te bereiken is, moeten
we toch ook met het allergrootste geduld de zelfs totaal verkeerde handelingen
met dezelfde rust beschouwen als wanneer ze goed en rechtvaardig zouden zijn.
Want de eerste en voornaamste voorwaarde voor de vorming van vrije mensen is,
dat ze zich eens, volledig van Mij gescheiden bewust worden van zichzelf en
vanuit zichzelf beginnen te handelen! Goed of slecht, wettelijk of onwettelijk,
dat moet voor het begin van ieder nieuw wordend mens volkomen eender zijn. We
moeten hun zelf gemaakte instellingen en uitvindingen respecteren en onze
invloed, die hen beschermt, zo veel mogelijk verborgen houden. Want zouden wij
openlijk optreden, dat zouden wij de jonge, tere planten in de school voor de
vorming der mensen met één stap vernielen; dan zouden we veel langer werk
hebben om het vertrapte weer op te richten en naar zijn grootse bestemming te
leiden, dan wanneer we geduldig deze eerste ontwikkeling van de mensen op aarde
slechts heel voorzichtig werkend en helpend aanzien. Want na deze eerste ontwikkelingsfase
hebben we toch nog altijd talloze wegen om de nog ontontwikkelde mensen naar
hun juiste bestemming te leiden.
[10] Alleen
als onder de wordende mensen dermate grove vergrijpen tegen de ordening
beginnen te ontstaan, dat de ten doel gestelde, absolute levensvrijheid
daardoor ernstig in gevaar zou komen, moeten we weliswaar hier en daar kleine,
maar slechts uiterlijke schrik teweegbrengende gerichten laten optreden, zoals
oorlogen, dure tijden, honger en pest. Maar elk van deze strafgerichten mag
nooit meer dan hoogstens een tiende van de mensen treffen, omdat het bij een
sterkere verzwaring van de straf maar al te gemakkelijk de uitwerking van een
echt dodelijk gericht zou krijgen.
[11]
Kijk, hiermee heb Ik nu Mijn inzicht duidelijk gemaakt en Mijn mening gezegd!
Wat vind je ervan? Zeg jij Mij nu ook weer of je deze goed, waarachtig en
volkomen rechtvaardig vindt. Of zou het misschien ook nog anders kunnen zijn?'
[12]
Helena zegt: 'O liefde, goedheid, wijsheid, o God, o Vader, o Jezus! Hoe zou
men daar nog iets tegen in kunnen brengen! Want met de oneindige wijsheid,
waarmee U nu het ontstaan van de mensheid en haar ontwikkeling tot het hoogste,
vrije levensniveau overeenkomstig de zuiverste waarheid hebt aangetoond, is dat
zeker nog nooit voor mensenogen en -oren gebeurd!
[13]
Nu pas zie ik duidelijk in wat een mens is, hoe hij moet zijn en moet handelen
en hoe hij geleid wordt, opdat hij zijn eeuwige bestemming mag bereiken! En
daar zou ik nog een andere mening tegenover moeten stellen? Nee, dat zou toch
te onzinnig van me zijn! Nee, mijn liefste, wijze, zachtmoedige, geduldige en
hemels mooie en verheven Heer Jezus, nu krijgt U mij zelfs met al Uw almacht
niet meer zo ver, dat ik nog mijn mening geef! Wie het zou wagen daar nog een
of andere domme opmerking over te maken, moet wel een ellendige schoft zijn.
Zelfs al zou het Petrus of Paulus zijn, dan nog zou ik terugvallen in mijn
grofste temperament en hem als welverdiende loon zijn ogen uitkrabben! Maar ze
zijn nu allemaal stil en zien de grote waarheid van Uw woorden zeker nog
duidelijker in dan ik.
[14]
Mijn Heer en mijn God, ik ben zo sterk doordrongen van de heiligheid van Uw
waarheid, dat ik bijna zou willen beweren: zelfs U zou hier niet eens, al was
het maar voor de schijn, een andere mening naar voren kunnen brengen! Dat is
mijn vaste en onherroepelijke mening, waarin ik eeuwig zal leven en volharden,
terwijl ik U boven alles uit al mijn krachten bemin!'
96
De
Heer over godskinderen en kinderen van de wereld
Gelijkenis
van de boomgaard en van de onvruchtbare boom
[1] Ik
zeg: 'Liefste Helena, Ik ben met alles wat je gezegd hebt volkomen tevreden en
jouw lofprijzing laat zelfs in Mijn hart niets meer te wensen over. Want alleen
degene die de waarheid inziet, kan de waarheid loven, zoals ook niemand Mij als
God kan herkennen en liefhebben, die niet van Mij is uitgegaan!
[2] Er zijn mensen die
direct uit Mij zijn voortgekomen, daarnaast zijn er ook mensen die indirect
door Mij zijn geschapen. Zij, die rechtstreeks uit Mij zijn voortgekomen, zijn
de eigenlijke Godskinderen, in wier harten dan ook de zuivere Godsliefde woont,
waaruit de echte erkenning van God voortkomt. De indirect geschapenen zijn
echter kinderen van de wereld, verwekt door satan uit de hel. Deze laatsten
zijn door Mij echter ook geroepen tot de waarachtige erkenning en de
waarachtige zuivere liefde. Omwille van hen heb Ik hoofdzakelijk het werk van
de grote verlossing volbracht. Voor juist deze mensen gebeuren nu ook deze
dingen op aarde en wordt er hier in Mijn hemelen beraadslaagd. Daarom denk Ik,
dat in jouw lofprijzing nog iets aangevoerd had kunnen worden, dat in zekere
zin een uitzonderingstoestand weergeeft, welke in Mijn gebruikelijke
scheppings- en begeleidingswijze der mensen enkele niet onbeduidende
veranderingen noodzakelijk maakt.
[3] Ik
zal je daarvan enkele voorbeelden geven en jij zult die dan beoordelen. Luister
dus!
[4] De
eigenaar van een boomgaard heeft een hoeveelheid grote en kleine, edele en
onedele fruitbomen geplant. Ze kregen allemaal dezelfde goede grond en de
onedele kregen zo mogelijk haast een nog betere dan de edele. Ze werden
allemaal met grote ijver verzorgd en het bleek, dat sommige onedele bomen veel
weliger groeiden dan de edele. Een van de wilde bomen viel bijzonder op door
zijn weelderigheid, zodat de tuinder hem zijn volle aandacht begon te schenken;
hij verzorgde hem en bewees hem al zijn liefde. Maar het ene jaar na het andere
verstreek; terwijl alle andere bomen vruchten voortbrachten naar hun soort, gaf
deze boom geen teken van vruchtbaarheid en bracht alleen bladeren voort. Toen
werd de tuinman als beheerder van de boomgaard tenslotte ontstemd en sprak tot
zijn knechten: 'Jullie weten hoe ik deze wilde boom jarenlang verzorgde, maar
hij heeft me nog geen enkele vrucht opgebracht; graaf hem daarom met wortel en
al uit, hak hem in stukken en werp hem in het vuur, want deze vervelende boom
begint me verschrikkelijk te ergeren! Op zijn plaats zetten we een wilg ten
teken dat hier een onvruchtbare boom jarenlang mijn liefde en geduld heeft
misbruikt!' Daarop zeiden de knechten: 'Heer, laat hem nog een jaar staan; we
zullen hem een hoofdtak afnemen en hem andere grond geven. Als hij dan nog geen
vruchten opbrengt, laat dan met hem gebeuren wat U gezegd hebt!' De heer van de
boomgaard prijst het geduld van de tuinlieden en laat hen te werk gaan volgens
hun goede bedoelingen. Maar na een, twee en tenslotte drie jaar brengt de boom
nog steeds geen vruchten voort. Hij vormt wel bloesems, zodat men zou denken
dat de boom tenslotte toch eens met zijn vruchten de moeite van de tuinders zal
belonen, maar kijk, er komt desondanks geen vrucht tevoorschijn.
[5]
Wat denk je, Helena, dat er met deze vervelende boom moet gebeuren? Moet mijn
dreigement ten uitvoer worden gebracht of niet? Want eerlijk gezegd begon de
boom de tuinman allang heel erg tegen te staan.
[6]
Onder deze boom dienen echter die mensen te worden verstaan, die kinderen van
de wereld zijn en van Mij alle zorg en aandacht krijgen, maar toch behalve
bladeren en bedrieglijke bloesems geen vruchten van liefde, deemoed en
gehoorzaamheid voortbrengen, omdat hun hart en hun gemoed begraven liggen in al
het wereldse en in het goede leven van het lichaam. Zeg Me dus wat er met zulke
mensen bomen moet gebeuren, die noch goede, noch slechte vruchten voortbrengen,
maar temidden van goede en slechte fruitbomen een soort parasietbomen zijn, die
alleen maar genieten, maar nooit iets nuttigs willen doen? Ook al lijken zij
nog zo mooi, het is allemaal slechts bedrog, want hun gevoelsleven bestaat,
evenals hun liefde, uit buitensporige genotzucht.'
[7]
Helena zegt: 'O mijn Heer en mijn God Jezus, dat is alweer een uiterst netelige
vraag! Ook hier hangt alles weer af van wat U mij hebt geopenbaard over de
schepping, leiding, ontwikkeling en geestelijke vorming, ordening en
uiteindelijke bestemming van de mensen. Maar er is toch verschil tussen die mensen
en anderen, die niet vanwege hun ongehoorzame eigen wil Uw wetten overtreden,
maar enkel uit onkunde en gebrek aan ontwikkeling. Wanneer dergelijke
ondankbare en in hun hart zeer eigenzinnige mensen nooit gewillig en
daadwerkelijk gehoor willen geven aan Uw vermaningen en hun handelwijze slechts
je reinste aanfluiting is van Uw heilige woorden; als zij meer behagen scheppen
in het vlees van een vrouw dan in Uw heilig Vaderwoord, en aan een jonge meid
waar hun onkuise, zinnelijke blik op valt, eerder honderd harten (wanneer zij
ze zouden hebben) zouden schenken dan één aan U; wanneer zij zich ook niets
gelegen laten liggen aan zo veel tuchtigingen en vermaningen, die U iedereen
toch veelvuldig laat toekomen, dan ben ik van mening dat zulke domme wellustelingen
werkelijk niet meer waard zijn dan een geslepen bijl aan de wortels van hun
liederlijke leven!
[8]
Och, zulke kerels, zoals die Patheticus daar, heb ik op aarde in Wenen maar al
te goed in groten getale leren kennen! O Heer, zulke mensen zijn niet meer in
staat om ook maar de slechtste vruchten voort te brengen. Er valt aan hen ook
niets meer te verbeteren, want wat eenmaal schroot is, zal nooit goud worden!
Daarom moeten ze worden omgehakt en in het vuur worden geworpen. Misschien
maakt het vuur nog iets bruikbaars uit hen!'
[9]
Ik zeg: 'Je hebt volkomen gelijk en zo zij het ook! Want wanneer Ikzelf iemand
alle mogelijke ontwikkeling heb doen toekomen en hem alle mogelijke begrip,
geduld en mildheid heb betoond en hem bijna op handen heb gedragen, en hij dan
toch nog ondanks alle vermaningen al zijn zinnen in het vuilste moeras laat
verzinken, dan is hij werkelijk geen beter lot waard. Maar kijk, we hebben
juist hier verscheidene voorbeelden van zulke mensen: daar, die Patheticus is
er een, en in het hier tegenoverliggende vertrek staan nog enkele dozijnen,
waaronder zelfs enkele bloedschenders, en een, die in één jaar tijd zijn eigen
tienjarige tweelingdochters wel honderd keer heeft verkracht, hetgeen deze
beide zeer lieve kinderen uiteindelijk het leven en daarmee de voor hen op
aarde bestemde geestelijke ontwikkeling heeft gekost. Maar zie, deze slechte
bokken zijn hier desondanks in een vrije, niet geoordeelde toestand! Ik vraag
je nu wat er in het vervolg met deze en soortgelijke anderen moet gebeuren?'
[10]
Helena zegt: 'Als ze dan toch eenmaal hier zijn, dan zouden we nog eens kunnen
proberen of er aan hen misschien nog iets valt te verbeteren! Is bij hen nog
enige verbetering mogelijk, dan moet geen moeite worden gespaard om ze te
bekeren. Zou echter iedere poging op hun hoogmoedige domheid stuklopen, handelt
U dan met hen zoals met die vijgeboom, die geen vruchten had om U te voeden,
toen U zich op een avond moe en hongerig onder zijn takken begaf!
97
Over
zinnelijke lust en hoogmoed Roberts opdracht betreffende de patheticus
De
filosofie van de genotzuchtige, wereldse mens
[1] Ik
zeg: 'Liefste Helena, je hebt Me een goede raad gegeven! Daarnaar zullen we ook
handelen. Gelukt het ons, dan zullen zij leven; gelukt het echter niet, dan
zullen zij verdoemd zijn! We zullen meteen aan het werk gaan, want zolang deze
afschuwelijke soort niet omgevormd of vernietigd is, zullen we van de aarde
nooit volkomen rijpe en goede vruchten kunnen verwachten.
[2] De
hoogmoed kan veel gemakkelijker worden bestreden dan deze verderfelijke kwaal!
Wanneer mensen trots, hoogmoedig en heerszuchtig zijn geworden, dan geve men
hun oorlog, gebrek, armoede en ziekten; dan zullen ze spoedig tot bezinning
komen en de verdeemoedigende lessen zullen hun lange tijd bijblijven. Maar een
echte geile bok stoort zich nergens aan! Al zou hij ook alle nare
geslachtsziekten doorgemaakt hebben en tenslotte door zwakte nauwelijks nog
kunnen gaan of staan en dood hem van alle kanten aangrijnst, dan maakt hij zich
daar toch niet druk over, als hij maar het lichaam van een weelderige vrouw kan
betasten! Als hij gaat slapen, dan is zijn laatste gedachte... genot! En
wanneer hij ontwaakt, is zijn eerste gedachte weer genot, en zo de hele trage
en slaperige dag door weer niets anders dan lichamelijk genot! En zo zijn zijn
zinnen, zijn liefde en vriendschap en alles in hem lichamelijk genot!
[3] En
hoe groot is de hoogmoed, die steeds samengaat met de lust van het vlees, en
die zich maar al te gauw aanmeldt, wanneer iemand zulk een geile bok stoort in
zijn leven-zaligmakende wereld en hem mogelijkerwijs een of andere
vriendschappelijke vermaning durft te geven! Dan is deze voor de ontuchtige een
doorn in het oog! Kijk, zo is het met hen gesteld op aarde en zo komen zij ook
hier naar toe!
[4] Nu je dit weet, zullen we meteen
ernstig proberen iets met de Patheticus te bereiken. Het resultaat zal je leren
of de moeite, die we voor hem doen, beloond zal worden of niet.'
[5] Daarop stuur Ik Robert naar de
Patheticus om hem heel beleefd bij Mij te ontbieden.
[6]
Robert maakt vol allervriendelijkste hoogachting een buiging en zegt: 'O Heer,
wanneer U zelf het werk ter hand neemt, moet het lukken! Als hij maar hier te
krijgen is. Het lijkt me, dat dit een heel karwei zal worden. Wat denkt U ervan
Heer, als we eerst de vierentwintig danseressen die zich dicht bij hem
bevinden in tegenovergestelde richting dus wat meer naar het oosten laten gaan,
waar zich toch al hun danspodium bevindt? Want naar ik heb opgemerkt, begint onze
ellendige Patheticus met heel zijn gezelschap steeds dichter bij de charmante
danseressen te komen! Hij begint al te watertanden bij de gedachte ze aan te
spreken, maar het lijkt me toe dat hij niet weet hoe te beginnen. Daarom denk
ik dat het in ieder geval niet slecht zou zijn om de danseressen eerst naar die
bepaalde plaats te laten gaan.'
[7] Ik
zeg: 'Beste Robert, wat jou goed dunkt, is in Mijn ogen ook goed. Wanneer
iemand iets als goed erkent en hij laat na het te doen, begaat hij een zonde
tegen zijn eigen hart. Doe dus alles wat je goed en doelmatig vindt!'
[8]
Robert gaat nu vlug naar de danseressen toe en vraagt hun naar de vooraf
bepaalde plaats te gaan. Ze doen meteen allervriendelijkst wat Robert verlangt.
[9]
Daarop wordt de Patheticus met zijn gezelschap echter razend, gaat op Robert af
en zegt: 'Ho, ho, deze schatjes hebben nu lang genoeg in mijn nabijheid gestaan
en tijdens jullie domme geklets hebben jullie niet naar hen omgezien. Maar
juist nu ik graag wat nader kennis met hen wilde maken, moest de duivel je hier
naar toe brengen om hen voor mijn neus weg te kapen! Ik geloof dat je wel
genoeg hebt aan diegenen, die daar aan jullie Adams-, Abrahams-, Mozes- en God
weet wat nog meer voor tafels als de mooiste schapen bij elkaar staan! Mijn
Emma Gonde is er ook bij en mijn Marianne en de zeer mooie Aurora van een
Lerchenfeldse. Weliswaar maak je erg weinig kans bij haar, naar het me
voorkomt, omdat die pseudo Heiland Jezus voor haar heel wat meer lijkt te
betekenen dan jij. Maar je mag wel naar haar kijken en als iemand, die tot over
zijn oren verliefd op haar is, zo stilaan wat gaan wanhopen!
[10] O
jij, oerdomme kerel van een Robert Blum! Op aarde was je een ezel en hier ben
je een os! Dus in één persoon het complete vee, dat bij de geboorte van
Christus aanwezig was. Nou, mooi zo! Werkelijk, jij zult het in jouw hemel nog
ver brengen. Denk jij dan, koninklijke, Saksische boekenjood, dat ik niet elk
woord heb gehoord van jullie beraadslagingen over de gehele oneindigheid Gods?
Maar ere wie ere toekomt, of niet! De mooie Lerchenfeldse Aurora had het
belangrijke voorrecht te mogen oordelen, en jullie wijze Gods-ossen en -ezels
hebben het genoegen gehad te zonnebaden in haar wijsheid, net als de bladmijten
in de heerlijke stralen uit de snuit van een glimworm! Ja, dat was werkelijk
hemels mooi, verheven en de grote God waardig, of niet soms?
[11]
En nu zou je mij ook nog willen meeslepen naar die fraaie vergadertafel,
waaraan door een met een fosforiserend schijnsel overgoten Lerchenfeldse over
zoveel verhevens wordt beslist, ja zelfs een oordeel over ons mannen wordt
geveld, omdat we op aarde vaak dierlijk en dom genoeg waren om onszelf in zo
verregaande mate te vergeten, dat we ons met zulke laagstaande schepsels wilden
afgeven. Vriend, dan kun je lang wachten! Broertje, maak maar weer
rechtsomkeert, ga maar terug naar je fosforstralende gezelschap en zeg hun: zo
vangt men alleen onnozele sufferds; andere vogels laten zich niet zo
gemakkelijk vangen, zeker niet als een verheerlijkte Lerchenfeldse met
medeweten van haar pseudo-Jezus ezels op vogeljacht stuurt. Als je daar weer
terug bent, doe haar dan de groeten van mij!'
[12]
Robert, stom verbaasd over zulk een onthaal, kijkt de Patheticus een tijd lang
opgewonden aan en staat op het punt om hem nog tien keer grover te bejegenen.
Hij vermant zich echter en zegt op gematigde toon: 'Vriend, je hebt me nog niet
eens aangehoord en hebt dus helemaal niet kunnen vernemen wat ik je te
vertellen heb, en je verwenst me zonder daartoe enige reden te hebben! Laat me
eerst me je praten en oordeel dan, of ik iets onredelijks van je zou
verlangen!'
[13]
De Patheticus valt hem in de rede: 'Vriend, zonder nu direct een ezel te zijn
zoals jij, reiken mijn oren echter toch tot aan jullie fraaie vergadertafel en
hebben het twijfelachtige genoegen alles te horen wat daar wordt besloten. En
zo hebben mijn oren dan ook de brutaliteit gehad te vernemen wat in jullie hoge
raad werd beslist over die mensen, die het zich op aarde jammer genoeg hebben
veroorloofd om te genieten van datgene, waar ze door de wet der natuur aan hun
haren naar toe werden gesleept.
[14]
Ja, jullie domme kerels van een hemelse wijzen! Wie heeft er dan de natuur
geschapen en wie heeft met almachtige hand de ijzeren wetten in haar gelegd?
Kijk, de echte, alleen eeuwig waarachtige Godheid! Hoe kan een worm echter
zondigen, wanneer hij datgene doet waartoe de wetten der natuur hem
instinctmatig aanzetten? Volgens mij is alleen diegene wijs, die de wetten in
de grote natuur in zijn voordeel gebruikt en daarnaar leeft. Een ezel is echter
diegene, die zich boven de wetten der natuur verheft en enkel een
bovenzinnelijke vreugde nastreeft, die nergens anders bestaat dan in zijn domme
hersenen. Wanneer ik echter volgens zulke wetten heb geleefd, zeg eens, waar is
dan die God die me daarvoor zou kunnen oordelen?'
[15]
Robert zegt op een nog steeds zeer gematigde toon: 'Hoor eens vriend, je windt
je op vanwege de noodzakelijke verwijdering van de vierentwintig danseressen,
die zeer sterk beslag legden op jouw nog onzuivere zinnen. Maar matig je nu en
wees toch verstandig, zodat je mag inzien of mijn boodschap aan jou een goede,
een slechte of een domme reden heeft.
[16]
Je pocht nu wel geweldig op de natuurwetten en wilt me duidelijk maken, dat men
wel bekrompen moet zijn, als men deze niet steeds dienstbaar weet te maken aan
een genotzuchtig doel. Ik vraag je echter: vriend, hoe verklaar je het dan dat
zeer veel van dergelijke ijveraars na een kortstondig zinnelijk genot in allerlei
lichamelijk en geestelijk ongeneeslijke ellende terecht komen, waar bij wijze
van spreken geen God hen meer uit kan halen? Hun hele natuur wordt verminkt,
hun geest geleidelijk aan gedood en hun ziel verduisterd.
[17]
Zeg eens, zou het fysiek en geestelijk voor dergelijke mensen niet beter zijn
geweest, als ze die eerste wet der wellust niet zo stipt waren nagekomen, daar
ze daardoor een tweede uit de hel over zichzelf hebben afgeroepen? De tweede is
evenals de eerste ook een natuurwet. Als je zozeer ingenomen bent met de
eerste, waarom dan ook niet met de tweede, wanneer deze haar rechten doet
gelden?
[18] Je zei: 'Waar is die God die mij
zou kunnen oordelen voor het opvolgen van de in de natuur gelegde wetten?' Ik
vraag je echter: welke God heeft dan de tweede, afschuwelijke wet ingesteld als
gevolg van de eerste, wanneer deze gewetensvol en ijverig wordt nageleefd?
[19]
Wel heeft God alle wetten in de natuur gelegd, maar Hij gaf de vrije mens
verstand en rede, opdat hij de eerste wetten van zijn vlees slechts heel matig,
en dan ook nog alleen binnen de staat van het huwelijk, naar behoren zou
vervullen. Voor stappen buiten de grenzen van de moraal heeft Hij dan ook
wachters geplaatst, die zulke overtredingen steeds gevoelig door een tweede
tegenwet plegen te bestraffen.
[20] Wanneer we echter uit ervaring
weten, dat we alleen op de wettige middenweg werkelijk gelukkig kunnen zijn,
hoe kun je dan die mensen, die volgens de juiste ordening van God leven nog
ezels noemen?
[21]
Wat heb je nu gedurende je hele aardse en nu geestelijke leven in de ware zin
des woord_s aan goeds genoten? Op aarde leefde je in voortdurende twist en
tweedracht met je wettige vrouw. Je hoeren plunderden je vaak tot op de laatste
cent, zodat je onaangename schulden moest maken. Enkele jaren voor je vertrek
uit de natuurwereld naar deze geestelijke, heeft een chique Italiaanse je nog
dermate aangestoken, dat horen en zien je daarna verging. Vijf artsen prutsten,
staken en sneden twee jaar lang aan je door en door geslachtszieke lichaam! Ze
hielpen je echter niet, maar maakten je nog ellendiger dan je al was. Als het
je allemaal te veel werd, smeet je met geld, opdat ze je een verzachtend middel
zouden geven. Ja, ze zouden nog jarenlang met je hebben gesold, als de Weense
geschiedenis je ellendige levensdraad niet had afgesneden! Zeg me nu eens: was
je met deze tweede natuurwet ingenomen en welke zaligheid geniet je nu hier?'
98
De
patheticus begint naar Jezus te vragen
Er
begint zelfkennis in hem te dagen
[1]
De Patheticus trekt een verlegen gezicht en zegt dan ook met een heel verlegen
stem: 'Ja... hm... ja... alle duivels! Dat is toch eigenlijk een vervelende
geschiedenis! Ja, ja, zo zit de vork in de steel! Natuurwet nummer één zou zo
kwaad niet zijn, maar nummer twee... gehoorzame dienaar! Daar heb je, verdraaid
nog aan toe, helemaal gelijk aan! En wat de zaligheid hier betreft, nou, God
moge ons bijstaan! Honger, dorst, ergernis van alle kanten, schande, volledige
onthulling van alle op aarde begane zonden, en dat juist ten overstaan van
diegenen, voor wie je menige zwakheid voor eeuwig zou willen verbergen! En je
komt hier ook nog samen met al dat gepeupel waarvoor je je het meest geneert!
Dat is toch om helemaal duivels van te worden! Uiterlijk ben ik op aarde toch
altijd een achtenswaardig man geweest, want van mijn geheime genoegens wist,
behalve enkele heel vertrouwde personen, geen ziel iets af. Hier moeten ze nu
juist allemaal op één plaats samenkomen: diegenen bij wie ik in hoog aanzien
stond, zoals b.v. Max Olaf, die baron, mijn godzalige en zo meer. Daarnaast
echter ook die mannelijke en vooral vrouwelijke individuen met wie ik jammer
genoeg zoveel plezier heb gehad! En juist dit ordinaire gepeupel wordt hier zo
verschrikkelijk brutaal, dat het onze zwakheden juist daar rondbazuint, waar je
dat werkelijk het minst zou willen hebben waarop de gezichten van mijn
vrienden, die steeds de grootste achting voor me hadden, dan alsmaar langer
worden. Nou, dat is een genoegen waarvoor je de bergen zou willen toeroepen je
te bedekken om eraan te kunnen ontkomen! Ja, ja, dat is een heel vervloekte
geschiedenis!
[2]
Omdat ik nu echter met jou toch al zo'n miserabel gesprek ben begonnen, wees
dan ook zo vriendelijk om me te zeggen hoe het nu eigenlijk met die zogenaamde
Heiland Jezus is gesteld. Wat is Hij voor iemand? Valt er met Hem wel een
verstandig woordje te spreken? Zou Hij iemand van ons zonder verdere
beschamingen op een wat beter spoor kunnen zetten? Staat Hij soms in een
bijzondere, bovenmenselijke verbinding met de grote Godheid? Want weet je, ik
kan toch niet aannemen, dat Hij mogelijkerwijs zelf...? Nee, ik kan het
eigenlijk niet uitspreken! Je begrijpt wel wat ik eigenlijk bedoel. Wel heeft
Max Olaf voorheen een beetje gedweept over de volheid Gods in juist deze Jezus,
maar welke verstandige geest kan dat aannemen! Wees zo goed, beste vriend, om
me wat dat betreft enkele bijzondere wenken te geven!'
[3] Robert zegt: 'Beste vriend
Patheticus, ik kan je voorlopig niets anders zeggen dan: ga erheen en overtuig
jezelf!'
[4] De
Patheticus zegt: 'Ja, ja, dat is allemaal goed en wel! Maar denk eens aan mijn
eergevoel en, aan dat hele, voor mij juist in deze benarde situatie uiterst
onaangename gezelschap! In het bijzonder de nu zo waanzinnig mooi geworden Lerchenfeldse
en mijn vrouw, mijn aardse knecht Frans, Max Olaf en die vreselijk lompe
Marianne en zo nog een paar. Dan dat historisch zeer opmerkelijke gezelschap
vanaf Adam tot en met Paulus! Nou, die zouden zo iemand als ik toch zeker raar
aankijken! Met Hem te spreken zou me niets uitmaken. Maar bij dat andere
volkje, wat een wanhopige geschiedenis, zouden de tongen wel zó behoorlijk
loskomen, dat ik daardoor van schande en ergernis wel zou moeten vergaan!'
[5]
Robert zegt: 'Ja beste vriend, je moet in ieder geval wel rekenen op een heel
radicale verdeemoediging, want zonder deze zul je er nooit beter, maar alleen
maar slechter voor komen te staan! Vat dus maar moed en biecht zelf al je
zwakheden op bij de Heer Jezus! Geloof in Hem en heb Hem oprecht lief; dan zou
het kunnen gebeuren, dat Hij jou heel wat door de vingers ziet! Maar hoe meer
je zelf aan je eer vasthoudt, des te erger zul je tegenover iedereen alleszins
beschaamd worden, want zo goed als de werkelijke God en Heer Jezus Jehova is
ten opzichte van diegenen die Hem naderen met een rouwmoedig hart, even
onverbiddelijk streng is Hij ook tegenover hen, die Zijn goedheid, lankmoedigheid,
geduld en liefde te lang en smadelijk op de proef stellen!
[6]
Nog is Hij goed en wacht op je, maar Zijn geduld zou wel eens niet meer van
lange duur kunnen zijn! Is Zijn geduld echter ten einde, dan treedt de oude
bijbelse leerstelling in werking, die zegt: 'Het is verschrikkelijk om in de
handen te vallen van de levende God!' Daarom zeg ik je onverbloemd: voor jou valt
er geen tijd meer te verliezen! Hoeren en echtbrekers zullen het rijk Gods niet
binnen gaan! Groot is Zijn goedheid en nog groter Zijn genade en erbarmen, maar
in het gericht spaart Hij geen leven. Dan is Hij onverbiddelijk! Bedenk dus
goed hoe je nu voor Hem, de Almachtige, staat en wat je te doen hebt, want na
mij zal er geen bode meer naar je toe worden gestuurd.'
[7] De
Patheticus zegt: 'Nou, zo erg zal het toch wel niet zijn, vooropgesteld dat men
ook hier wat afweet van humaniteit. Indien hier jouw God Jezus, Zijn apostelen
en jijzelf, nog onverbiddelijker zouden zijn dan de heidense rechters uit de
onderwereld, zou het hier werkelijk met al het plezier zijn gedaan en men zou
zich dan moeten schikken in alles wat jullie willen! Dat is werkelijk een
hopeloze geschiedenis! Maar wat kan een enkeling doen tegenover een algemene,
allesbeheersende macht? Dus je bent in alle ernst van mening dat ik naar Hem
toe moet gaan, d.w.z. naar die Jezus van jou, die God zou zijn?'
[8] Robert zegt: 'Zeer zeker, want anders
ben je, zonder iedere verdere hulp of redding, verloren!'
[9] De Patheticus zegt: 'Wat een
hopeloze geschiedenis! Verdraaid nog aan toe, verduiveld! Dat zal me een hetze
worden waarbij het roomse vagevuur voor een arme ziel slechts een kleinigheid is!
[10]
Nee, nee, vriend, ik kan toch niet naar Hem toe! Want nu pas begin ik in alle
ernst in te zien, dat ik een echt grove en domme sukkel van een zondaar ben. Nu
is me alles eender, hoe het ook zij met Jezus, God of geen God! Ik ben
werkelijk een misbaksel voor alle mensen en het zou waanzin zijn, als ik het
zou wagen naar dat uitgelezen gezelschap te gaan. Ik begrijp weliswaar nog niet
hoe het komt dat ik nu opeens mijn volledige ongelijk zonneklaar begin in te
zien, maar het is precies zoals ik het nu inzie!
[11]
O, mijn arme Emma, wat was jij voor mij? Zelfs in je rechtvaardige toorn nog
een zuivere engel! En wat was ik voor jou? Een vuile smeerlap zonder liefde,
zonder dankbaarheid, zelfs zonder enig respect! Nee, nee, vriend, hoe meer ik
er nu over nadenk, des te duidelijker wordt het me, dat ik tot nu toe een
gemene ellendeling was en eigenlijk nog ben. Vanwege de schreeuwende
gerechtigheid kan ik onmogelijk dat gezelschap naderen. Nee, zo'n lieve vrouw
had ik en toch kon ik me vermaken met de ordinairste hoeren! 0 jij, door de
Godheid vervloekt zwijn, nu een prooi voor de wormen! Om jouw lage lusten te
bevredigen kon ik een engel ontvluchten en alle duivels narennen! Dit inzicht
moet me nu zeker doden!
[12] O
mensen die van mijn soort zijn, zie af van je boosaardige zinnelijkheid. Jullie
zullen spoedig net als ik voor jullie rechters staan en deze zullen jullie je
eigen hart openen. Geen God zal jullie richten, maar jullie eigen hart zal
jullie richten en verdoemen, en terecht, want jullie hebben je zelf door je
duivelse praktijken daartoe gekwalificeerd. Keer je af van je grote
verblindheid, want anders zijn jullie door eigen toedoen verloren. Broeder, ga
weg van mij, want ik ben een te grote zondaar. Laat mij mijn intrek nemen in de
zwijnen!'
99
Robert
bemoedigt de patheticus.
De
angstige zondaar aarzelt Patheticus-Dismas vermant zich eindelijk en volgt de
bode van God
[1]
Robert zegt vol vreugde: 'Wel, broeder Dismas, het verheugt me werkelijk dat
het je nu eindelijk eens begint te dagen en dat je daardoor de eerste stap hebt
gezet om het waarachtige, volmaakte leven van de geest in de Heer te bereiken.
Daarom moet je nu hier niet blijven staan en naar je oordelende hart luisteren;
maak je op en haast je naar de Heer.
[2]
Want geloof me, ook ik heb Hem niet zonder slag of stoot als de enige God en
Heer der oneindigheid erkend en aanvaard. Het kostte Hem en mij heel wat
geduld, voordat ik uit mijn duistere Hegelianisme en Strauszianisme en tevens
uit mijn heerszucht en ontucht omhoog kon worden getild. Maar toen ik eenmaal
door Zijn helpende genade in een waarachtig licht werd geplaatst, zag ik dan
ook met grote helderheid mijn ten hemel schreiend onrecht in en herkende in de
Heiland Jezus de enige God van de hemel en alle werelden! Doe jij nu dan ook
hetzelfde!
[3]
Jouw gang is nu gemakkelijk, doordat je aan mij een goedgetrainde voorganger
hebt. Voor mij was het veel moeilijker, want ik had niemand die mij in mijn
donkere nacht een goed getuigenis over Jezus had kunnen geven. Ik moest enkel op
Zijn woorden vertrouwen en uit de wijsheid ervan opmaken, dat Hij werkelijk de
enige, waarachtige God is. Bovendien werd ik niet minder dan jij, ja zelfs nog
hier in het rijk van de geesten, geplaagd door de begeerlijkheid van het vlees,
maar omdat ik overtuigd was van de diepe waarheid van Christus' goddelijke
woorden, heb ik met kracht mijn zinnen bedwongen en werd met hulp van de Heer
daardoor vlug en gemakkelijk overwinnaar van mijn vleselijke zwakheden, die als
herinnering aan de wereld der zinnen door mijn ziel naar hier werden
meegenomen.
[4]
Mijn eigen hart was ook mijn rechter en had in zijn onreinheid rust noch hoop,
maar slechts het mij zeker lijkende vooruitzicht op de eeuwige dood. Maar toen
hielp de Heer mij uit mijn grootste nood, die mijn eeuwige dood zou zijn
geworden. Mijn hart werd daarop gezuiverd door mijn sterke liefde tot Hem en
kreeg ruimte om Zijn genade in zich op te nemen. Ik werd daardoor echter steeds
zaliger! Dat zal zich ook allemaal aan jou voltrekken! En als je net als ik deze
beproevingen ongetwijfeld goed zult doorstaan, zul je je ook al spoedig in de
zaligste toestand bevinden. Verman je nu echter en spoed je samen met mij naar
Hem, de enige die allen kan helpen!'
[5] De
Patheticus Dismas zegt: 'Alles goed en wel, als ik daartoe maar de moed had!
Maar de moed, waar moet ik die vandaan halen? Kijk, ik begin nu wel te geloven
dat die Jezus het allerhoogste, almachtigste Godwezen is. Maar naarmate dit
geloof groeit, groeit ook mijn vrees voor Hem, de enige Heilige! Wie zal me van
die grote vrees bevrijden?
[6] Robert zegt: 'Vriend, dank de Heer
voor deze vrees, want daarmee heeft de Heer Zijn hand aan jouw hart gelegd en
is daadwerkelijk begonnen met het verzamelen van jouw zeer verstrooide
geestesleven. Dit heilige werken van de Heer in jouw hart spoort je geest aan
om wakker te worden en veroorzaakt in je ziel het nare gevoel van vrees. Maar
verman je en volg me, dan zul je spoedig van je vrees worden bevrijd. De Heer
zelf, die je deze heilige vrees geeft, zal haar ook van je wegnemen. Daarom nog
eenmaal: kom en volg me naar de Heer!'
[7]
Dismas zegt: 'Vooruit dan, vriend Robert, vertrouwend op jouw woord zal ik het
wagen! Nu mag me in welverdiende mate overkomen wat maar wil, ik zal het
verdragen! Waarom zou ik voor de ogen van de alziende God mijn eer, die ik
eeuwig onwaardig ben, hoog willen houden? Schande en beschaming mogen nu mijn
levenslot zijn. Want als ik op aarde al geen aandacht schonk aan de goddelijke
geest in mij, die mij het leven gaf en in stand hield, hoe zou ik dan nu eer
kunnen verwachten van Hem, die ik zo vaak te schande heb gemaakt?
[8]
God gaf me uit Zichzelf een leven van Zijn heilige Geest en ik wilde de hoge
heiligheid van dit leven niet erkennen en verheerlijken door een gepaste ordening
en tucht. Ik was altijd voor dat juiste inzicht op de vlucht en veranderde zo
het heilige in het dierlijke, door ontrouw te worden aan de waarachtige
Godsorde en door liederlijke ontucht! Nu sta ik hier als een zeer onheilige aan
de welverdiende schandpaal voor God en Zijn heiligen. Daarom nog eens: schande
over mij, welverdiende schande!'
[9] Na deze luid gesproken woorden van
Dismas komen zijn boezemvrienden naar hem toe en zeggen: 'Maar vriend Dismas,
wat is er met jou aan de hand? Waarom roep je schande over jezelf af? Zijn wij
dan niet allemaal uit hetzelfde hout gesneden als jij? Wanneer je echter
schande spreekt over jezelf, spreek je immers ook schande over ons, en dat kan
ons werkelijk niet onberoerd laten. Als je geen uitzondering voor ons maakt,
zal het je waarachtig niet goed vergaan!'
[10]
Dismas zegt: 'Willen jullie soms een eerbetoon voor jullie genotzuchtige leven?
O, roep daar niet te vroeg om, want het zal jullie niet bespaard blijven. Wat
deden wij dan op aarde wat hier voor God een eerbetoon waardig zou zijn? Denken
jullie soms dat ook hier, evenals in de materiële wereld, een gouden masker een
geest tegen openlijke beschaming beschermt? 0, dan vergissen jullie je
deerlijk! De giftige damp van goud en zilver, waarmee de mensen op aarde hun
schanddaden bedekken, heeft hier geen enkel nut meer. Want hier komt slechts de
naakte waarheid aan het licht van de eeuwige dag Gods, die men hier met geen
snood middel meer kan verbergen. Laat eenieder van jullie daarom hetzelfde doen
wat ik nu doe, dan zal hij daardoor tenminste de eer van zijn levensgeest
redden, die hij als een geest der waarheid Gods met het volste goddelijke recht
voor zijn ziel kan opeisen! Doen wij dat echter niet, dan kunnen we spoedig het
volledige wegnemen van onze goddelijke levensgeest uit ons smadelijke wezen en
daarmee de welverdiende eeuwige dood verwachten! Daarom schande en nog eens
schande over onze zielen, opdat voor de levende Godsgeest in ons de eer van de
eeuwige waarheid en orde mag worden gered!'
[11]
Na deze woorden trekken zijn vrienden zich morrend terug en krabben zich eens
flink achter de oren. Robert zegt echter tot Patheticus-Dismas: 'Wel, beste
broeder, jij gaat met reuzensprongen vooruit! Waarlijk, ik zeg je, zo snel is
het met mij niet gegaan. Nu, dat verheugt me buitengewoon! Je zult het, zoals
ik het nu zie, werkelijk niet hard te verduren krijgen voor het aangezicht van
de Heer. Kom nu, kom! Waarlijk, ik verheug me op jouw woorden voor de Heer!'
100
Dismas
bekent tegenover God zijn grote schuld,vraagt echter niet om genade, maar om
een gepaste straf
Gevolgen
van dit verkeerde verzoek
[1] Na
deze woorden van Robert komt Dismas meteen in beweging en komt met hem naar
Mij, de Heer des levens, toe. Hij valt daar bij de tafel met gebogen hoofd voor
Mij neer en roept luid: '0 Heer, eeuwig onwaardig om Uw heilig gelaat te
aanschouwen, lig ik voor U in het stof van mijn onwaardige nietigheid als een
ellendige worm vol schandelijke hoererij en echtbreuk. Ik vraag U, mij de
onverkorte straf voor al mijn aardse schanddaden overeenkomstig Uw
gerechtigheid te laten ondergaan. Uw wil geschiede!'
[2] Ik
zeg: 'Dismas, wie ben jij en waar vraag je om? Ben je tevreden als Ik je
letterlijk geef waar je om vraagt? Wee jou dan, als Ik je dat geeft Wil je nog
onvolmaakter worden dan je al bent, ga dan naar de grootste aller duivels, die
oordeelt met de straf van het vuur. Ik echter oordeel en straf niemand, dus ook
jou niet! Wil je leven, vraag dan om het leven maar niet om de dood! Geloof je
dan, dat Ik welgevallen heb aan de dood van Mijn kinderen? O, jij dwaas! Ben Ik
dan een God van de dood of een God van het leven? Zie, alle eeuwigheden en de
oneindigheid van Mijn hemelen geven van Mij het eeuwige getuigenis, dat Ik een
God van het leven en geen God van de dood ben. En jij zou van Mij een God des
doods willen maken?
[3]
Zeg Me dan wie je bent, opdat Ik kan zien welke verkeerdheid in je woont. Waren
je daden op aarde dan niet slecht en laaghartig genoeg, zodat je nu ook nog
hier voor Mijn aangezicht wilt zondigen? Ik zie echter heel goed wie je bent en
wat je wilt; daarom zal Ik je een moeilijk antwoord maar besparen! Sta nu maar
op en verander van gedachten, want met dit verzoek zul je bij Mij nooit en te
nimmer verder komen! Kijk, je vroeg Mij als een slaaf om een rechtvaardige
straf, maar je hart verlangt naar volkomen genade! Zeg eens, moet Ik nu gehoor
geven aan je uitgesproken verzoek of aan de wens van je hart?'
[4] Dismas zegt: 'O Heer Jezus, Gij
enige God, heb geduld met mij arme zinnelijke geest! Ik weet wel dat ik een
grove zondaar ben en niet in staat ben om ook maar één verstandig woord voor U
te stamelen. Oordeel niet naar mijn ellendige woorden, maar naar mijn zieke
hart en genees het door Uw vrije genade, dan zal mijn tong nimmer nalaten U te
loven! Heer, als U mij nu verstoot, wie moet mij dan aannemen en oprichten?'
[5] Ik
zeg: 'Je hebt toch vrienden in overvloed. Zouden die dan niet in staat zijn om
je te helpen? Bedenk dat je meer dan zestig jaar lang op aarde leefde zonder
Mijn hulp, alleen met je vrienden die je met raad terzijde stonden. En je was
niet ongelukkig, behalve bij de aanblik van je eigen vrouw, wanneer zij je soms
betrapte terwijl jij vertier zocht bij een andere. Wanneer iemand je iets over
Mij vertelde en je aantoonde hoe jouw leven Mij zou moeten mishagen, lachte je
hem gewoonweg uit. Nu lig je voor Mij en wilt de dood en het leven van Mij. Wat
moet Ik je geven? De dood kan Ik je niet geven en het leven wil je niet
volledig, daar je woord niet overeenstemt met je hart en al je aardse
handelingen niets in zich dragen dat op een zaadkorrel voor het leven lijkt! Ga
dit eens bij jezelf na en zeg dan wat je wilt!'
[6]
Dismas zegt: 'Heer, waar is de rechtschapene die een strijd met U zou kunnen
doorstaan? Nog veel minder kan ik met U redetwisten, omdat ik voor U, evenals
voor de mensen vol zonden ben! Ik weet wel dat U voor de berouwvolle zondaar
ook barmhartig kunt zijn, wanneer U dat wilt. Daarentegen lijkt het mij ook
juist, dat U, voor wie de engelen niet eens onberispelijk zijn, ook het goed
bedoelde woord uit de mond van een zondaar die tot U spreekt, kunt uitleggen
zoals U wilt en hem zijn zonden kunt vergeven ter verkrijging van het eeuwige
leven of hem dit onthouden, hetgeen leidt tot de eeuwige dood en dat allemaal
volgens de strengste gerechtigheid!
[7]
Want de gerechtigheid is een beschikking van de macht! Wie de volledige macht
bezit, bezit ook het volste recht, dat niemand hem kan betwisten. Wanneer
echter macht en gerechtigheid bij elkaar horen, hoe kan dan een machteloze
zondaar ooit dromen van een of ander hem toekomend recht? Wat de macht doet is
rechtvaardig, wat echter de onmacht stelt tegenover de macht, is
onrechtvaardig.
[8] En
juist in een dergelijke positie bevind ik mij nu tegenover U, 0 Heer; U, die de
almacht zelf bent en ikzelf, de volslagen onmacht! Ik kan nu zeggen wat ik wil,
maar het is desondanks aan U om te doen wat U wilt, omdat U de enige Machtige
bent. Ik wil en kan dus om die wijze en verstandige redenen niets anders zeggen
dan: 'Heer, Uw wil geschiede!' Ik zou me duizend dingen kunnen wensen, ik wil
me echter helemaal niets meer wensen, maar me volledig onderwerpen aan Uw
almachtige wil, of deze nu ten goede of ten kwade over mij beschikt. Zal hij
mij kennelijk gelukkiger willen maken, dan is het goed; wil hij mij echter tot
de hel verdoemen, dan zal ik ook naar de hel moeten gaan! Want de
overduidelijke onmacht kan zich nooit verzetten tegen de almacht! Doe nu, 0
Heer, met mij wat U wilt; ik zal alles goed en rechtvaardig moeten vinden! Ik
geloof hiermee mijn onmacht tegenover Uw almachtige en dus ook rechtvaardige
eis voldoende te hebben aangetoond. U, 0 Heer, zult met mij doen wat in Uw
vermogen ligt!'
[9] Ik
zeg: 'Nu goed dan; omdat je alle gerechtigheid alleen maar in de macht legt,
wil Mijn macht nu dat je je tegen middernacht voor eeuwig naar de noordelijke
hoek van deze zaal begeeft. Daar zul je dan onophoudelijk door een kleine
steekvlieg worden geplaagd! Mijn macht wil het, dus begeef je daarheen!'
[10]
Erg geschrokken en verlegen zegt Dismas: 'O Heer, hoewel ik me moet voegen naar
Uw macht, vraag ik U toch dringend, dat U me tenminste die wanhopig makende
steekvlieg zoudt willen kwijtschelden! Want het zou toch iets verschrikkelijks
zijn om eeuwig op dezelfde plaats door zo' n insect te worden gemarteld!'
[11]
Ik zeg: 'Dat weet Ik! Maar Mijn macht rechtvaardigt Me toch! Waarom wil je je
nu dan niet dadelijk schikken naar Mijn almachtige wil?'
[12]
Dismas zegt: 'O Heer, U bent almachtig, maar U bent ook oneindig goed! En
daarom wend ik me nu tot Uw goedheid en smeek U om genade! Bespaar me deze
steekvlieg!'
[13]
Ik zeg: 'Nu doe je een beroep op Mijn goedheid en genade, omdat het water des
doods je al tot aan de lippen staat. Maar Ik vraag jou hoe je dat nu kunt doen,
daar je toch eerst alles aan Mijn almacht overliet en met je eigen mond hebt
gezegd: 'Heer, Uw wil geschiede!' Mijn wil lijkt je nu niet zo plezierig en
daarom zou je in je hart wensen dat Mijn wil maar niet zou geschieden! Hoe moet
ik dat opvatten? Met je mond zeg je steeds wat anders dan wat je in je hart
wilt. Denk je dan dat Ik een wezen ben met wie men zonder meer komedie kan
spelen? O, dan heb je je toch wel heel erg vergist
[14]
Kijk, Ik behandel Mijn kinderen niet zoals domme ouders dat doen. Deze willen
hun kinderen vaak met gespeelde ernst flink afschrikken; zij merken dat echter
al heel gauw en lachen in hun vuistje als hun ouders loze dreigementen beginnen
te uiten. Ze worden daarop wantrouwig en slaan niet veel acht meer op de
woorden van hun ouders. Maar dat is absoluut niet Mijn manier van doen! Bij Mij
heerst overal de meest diepe, onwankelbare ernst, en het leven van een mijt
moet in eenzelfde ernstige ordening behouden en geleid worden als dat van een
engel. Ik ben als een steen van de grootste hardheid en zwaarte. Wie zich
daaraan stoot, zal te pletter slaan. Degene, op wie deze steen valt, zal worden
vermorzeld.
[15]
Ik zeg je, zolang je woord niet uit je hart komt, zul je het moeilijk met Me
hebben. Want twee stemmen in een mens kan Ik niet aanhoren. Wanneer echter je
hart één wordt met je mond, wil Ik jouw woord horen en er helemaal rekening mee
houden. Aan datgene wat jou aan Mij heilig voorkomt, moet je ook gehoorzamen!
De macht van Mijn goddelijke wil is voor jou het heiligst, zoals je zelf hebt
verklaard; daar moet je je dan ook bij neerleggen en niet als een muiter tegen
Mijn almachtige gerechtigheid in verzet komen.
[16]
Je moet echter ook weten dat niet alleen Ik als God een vrije wil heb, maar dat
ook iedere door Mij geschapen geest eenzelfde vrije wil heeft en kan doen wat
hij verkiest. Ik zal je daarom ook niet met Mijn almacht dwingen om te doen wat
Ik je eerder als een strenge rechter heb bevolen. Je kunt je er ook tegen
verzetten en doen wat je zelf wilt, maar welke gevolgen dat voor jou zal
hebben, zul je later dan wel zien. Doe daarom nu maar wat je wild'
101
Dwaze
trots van de verblinde Dismas
Scherp
oordeel van zijn ware vrienden
[1]
Hier wendt Dismas zich tot Robert Blum en zegt: 'Beste, dierbare vriend, het is
precies zoals ik al dacht! Met deze Jezus valt niet te praten en niets te
beginnen. Hoe meer men zich voor Hem buigt en verdeemoedigt, des te barser en
ontoegankelijker Hij wordt. Het gevolg daarvan is, dat men zich van Hem moet verwijderen
en op alle mogelijke manieren gaat proberen van dit ellendige leven, waar men
een God nooit om heeft gevraagd, af te komen; want bij zulk een getreiter heb
ik lak aan zo'n vervloekt leven, dat alleen maar zou moeten dienen tot vermaak
van zo'n goddelijke steekvlieg! Wel zie ik in dat mijn onmacht nooit iets zal
kunnen uitrichten tegen de goddelijke almacht, maar danken zal ik de goddelijke
tirannie nooit en te nimmer voor zulk een snertleven!
[2] Ik
ben zo onderdanig mogelijk naar de Heer toegekomen en meende dat Hij me
zodoende toch betrekkelijk goed zou opnemen, evenals deze Lerchenfeldse. Wat
een verschil is er echter tussen haar en mij: zij wordt behandeld als een engel
en ik als een verdoemde, en toch was zij evengoed een hoer als ik een hoerenloper
was. Wie in zo'n handelwijze geen grillige willekeur van de Godheid ziet, moet
geen ogen in zijn hoofd hebben. Op die vervloekte aarde is men een slaaf van
zijn vlees en hier een allermiserabelst monster! En men zou God nog moeten
danken voor zo'n mooi leven? Wanneer, in duivelsnaam, heb ik ooit God gevraagd
om me een leven te geven? Waar zijn dan die eeuwige contractuele voorwaarden,
onder welke de Godheid mij tot een zelfstandig wezen vormde?
[3] De
Godheid heeft me geschapen zoals ik ben, en heeft me pas achteraf wetten
gegeven die ik duidelijk niet kon nakomen, omdat mijn hele natuur daar niet
naar was ingericht! En nu zou ik tot vermaak van de goddelijke ondeugd daarvoor
eeuwig moeten worden gestraft, omdat ik krachtens mijn natuur niet zo kon handelen,
dat het voor Zijn humeur aangenaam was? Kort en goed, nu zijn God en duivel
eender voor mij! De macht speelt met de onmacht als de kat met de muis! En
precies zo handelt de Godheid met de mensen. Een mooi lot, mens te zijn! Maar
nu is me ook alles eender! Waar is die beroerde hoek, waar ik voor eeuwig door
een steekvlieg moet worden gepijnigd? Ik zal er meteen naar toe gaan en de
allerrechtvaardigste Heer Jezus kan dan één of duizend muskieten op me af
sturen. Mijn dank daarvoor zal grenzeloos zijn! Gods rechtvaardigheid zoekt
haars gelijke in tirannieke willekeur! Maar zolang ik nog in staat ben om vrij
te denken, zal ik zo'n kritiek op haar hebben, dat zij grote ogen zal opzetten.
En hoe meer zij mij zal kwellen, des te harder zal ik tegen haar schreeuwen! En
nu die beroerde hoek in met mij, zodat ik des te eerder gelegenheid krijg om
met alle kracht te vloeken!'
[4]
Robert zegt: 'Vriend, als je zo'n taal uitslaat, kan ik niet verder met je
praten! De Heer tegen wie je van leer trekt, zal je wel antwoord geven! Wij
geesten van Zijn genade hebben het recht om afgedwaalde zielen door de liefde
en goddelijke wijsheid voor het ware, eeuwige leven te winnen en hen voor het
aanschijn van de Heer te leiden, wiens zuiverste licht hen dan doorstraalt en hen
waarachtig opwekt tot het eeuwige, vrije leven uit Hem en in Hem. Maar wanneer
een of andere door ons zwakke re geesten gewonnen ziel een pure duivel is,
hebben we geen recht meer ons verder met hem in te laten. Verwacht daarom van
mij niets meer; de Heer zal je wel geven wat je verdient!'
[5]
Hierop wendt Robert zich van Dismas af en gaat naar zijn vrienden toe, die
zich, vol ergernis over de onbeschaamdheid van Dismas, maar niet genoeg kunnen
verbazen! Zijn familieleden slaan het ene kruis na het andere en zijn ontzet
over zijn verstoktheid. De aanwezige apostelen kijken verbitterd en ernstig, de
aartsvaders huiveren van deze afgrijselijke mens en Helena ontsteekt in toorn
over dit monster, zoals ze hem noemt.
[6] De
brave Max Olaf slaat met tranen in de ogen zijn handen ineen en zegt: 'O God, o
God, hoe is het toch mogelijk dat een mens die toch in de Heilige Schrift heel
goed thuis was, door pure zinnelijkheid zo'n brutale duivel kan worden! Wie had
dat ooit kunnen denken? Nee, God voor zich te hebben, zijn eigen nietigheid in
te zien en dan zo'n taal te bezigen! O Jezus, heilige, liefdevolle,
waarachtige, beste Vader! Mij breekt het hart van verdriet, dat U door zo'n
ellendige aardse worm zo schandelijk wordt miskend en beledigd, en dat nog wel
hier voor ons, Uw begenadigde kinderen! 0 Heer, Vader Jezus, wreekt U zich toch
op deze ellendeling, want hij vertrapt Uw zichtbare genade, die U hem wilt
schenken, met echte satansvoeten en waagt het hier om U voor Uw aangezicht te
trotseren!'
[7] De
bewuste Marianne slaat zeven kruisen over haar voorhoofd, mond en borst en zegt
dan, nog steeds in het Weense dialect tot de eerder genoemde Frans, die ook
steeds grotere ogen opzet: 'Nou zeg, heb je het gehoord?! O wat een duivels
creatuur! Heeft ooit een menselijke ziel wel eens zoiets gehoord of gezien? Ik
ben ook een grote zondares en weet heel goed dat ik niets anders dan de hel heb
verdiend, maar ik zou nu wel kunnen smelten van liefde voor onze lieve Heer
Jezus, omdat Hij toch zo goed is. Ik zou op aarde niet zo'n grote zondares zijn
geworden, als ik maar een wat betere opvoeding zou hebben gehad. Maar dat
duivelse creatuur heeft een uitstekende opvoeding gehad en heeft steeds de
Heilige Schrift en ook nog andere geestelijke boeken gelezen, zodat zijn
vrienden dachten dat hij na zijn dood rechtstreeks de hemel in zou varen. Maar
nu komt aan het licht wat voor een duivel van een schriftgeleerde hij was.
Daar heb je nu zijn ware aard! Wacht maar, in de hel zullen ze je wel vertellen
wat je waard bent! Om zo tegen onze lieve Heer te spreken, dat heeft de wereld
nog nooit gehoord!'
[8]
Frans zegt: 'Ja, ja, ik denk dat de allergrootste duivel dat nog niet voor
elkaar zou krijgen. Als dit loeder niet in de hel komt, dan wordt de ergste
duivel nog zalig! Je weet, ik ben verder een goeie kerel en wens geen hond iets
kwaads toe, maar dit stuk vee zou ik in de hel kunnen zien braden zonder dat ik
medelijden met hem zou krijgen. Ik denk dat onze lieve Heer hem wel zal zeggen
welk uur voor hem geslagen heeft!'
[9] Daarop
zegt een andere vriend van Frans: 'Zeg Frans, zou het wat zijn, als wij beiden
uit liefde tot de Heer die lummel eens beet zouden pakken, hem zonder pardon
naar buiten gooien en hem daar eens goed zouden aftuigen, zodat hij daar een
halve eeuwigheid genoeg aan heeft?'
[10]
Frans zegt: 'Als onze lieve Heer daar niets op tegen heeft, laat ik me zoiets
geen twee keer zeggen! Want ik ben zo giftig op die vent, dat ik hem in kleine
stukjes zou kunnen scheuren! Maar wees jij nu maar rustig, want het lijkt me,
dat de lieve God al klaar staat om die spitsboevenziel rechtstreeks de hel in
te sturen!'
102
Hij
wendt zich oprecht tot de Heer om genade en erbarmen
[1]
Dismas, die nu hoort hoe er over hem wordt geoordeeld, richt zich op en zegt
tegen Mij: 'Heer, ik zie nu in dat U de enige, waarachtige God en Schepper van
alle dingen bent. Ieder inzicht, al het willen en alle daden van al Uw
schepselen zijn van oorsprong Uw werk en dus op zichzelf genomen goed. Want een
eeuwig volmaakte geest kan toch onmogelijk iets onvolmaakts en dus iets slechts
hebben geschapen. Ten overstaan van U alleen kunnen er dus ook geen zondaars of
zonden bestaan! U hebt de mens echter zo geschapen, dat het willen, dat U hem
oorspronkelijk hebt ingegeven, voor eeuwig een vrij willen zou worden, geheel
van U gescheiden, zelfstandig en zichzelf bepalend volgens de in hem wonende
inzichten van velerlei aard. Maar natuurlijk alleen volgens de ordening, die
door U wijselijk is bestemd voor het behoud van het oneindige geheel. Zo kan
dan ook de mens, die van zoveel soorten kennis, bekwaamheden en neigingen is
voorzien, als hij volkomen van U gescheiden is, ondanks Uw geopenbaarde heilige
wil maar al te gemakkelijk heel wat handelingen verrichten die lijnrecht tegen
Uw goddelijke orde ingaan en dus ook tot zonde worden, ofschoon al die
afdwalingen in Uw alles omvattende orde als volkomen onbeduidend kunnen worden
beschouwd.
[2]
Maar U als Heer en Schepper van alle mensen, ziet zeker ook de reden waarom zo
menig mens maar al te gemakkelijk vaak juist datgene doet wat hij niet zou
moeten doen en eigenlijk ook in wezen niet zou willen doen; een eigenaardige
drang trekt hem echter als het ware aan de haren ernaar toe en laat hem niet
eerder met rust dan wanneer hij deze heeft bevredigd!
[3]
Daar U dit alles, O Heer, uit de diepste grond eeuwig duidelijk moet zijn, zult
U ook mijn daden, die kennelijk niet te verontschuldigen zeer grove
overtredingen zijn tegen Uw ordening, toch niet willen veroordelen met die
grenzeloze scherpte, alsof een tweede god voor U zou hebben gezondigd. Denk
echter genadig in Uw heilige Vaderhart: de zondaar die nu afgemat, zwak en
hulpeloos tegenover Uw onbegrensde macht staat, was, is en zal eeuwig een van
zichzelf uit zwak mens blijven, die slechts van U alleen volledige kracht kan
krijgen, omdat alleen U alles in alles bent. Uit zichzelf blijft de mens echter
wat hij is: een zwakke schaduw slechts van de adem uit Uw mond!
[4]
Wees mij dan ook, als een zwakke schaduw van U, genadig en barmhartig! Ik beken
hardop dat ik voor U helaas een grove zondaar ben. Maar ik verwacht ook van Uw
onbegrensde wijsheid, goedheid en macht, dat U, 0 Heer, Schepper en Alvader, de
door mij begane zonden niet helemaal alleen aan mij als schuldenlast zult
toeschrijven! Want als er ergens een hel is, zal die er zeker ook een
behoorlijk aandeel in hebben!
[5] Zo
beken ik ook dat ik boosaardig voor Uw aangezicht heb gesproken, tot grote
ergernis van al Uw hier aanwezige lieve vrienden. Maar ik voel daarover nu
werkelijk diep berouwen vraag U in alle nederigheid om een misschien toch nog
mogelijke vergeving!
[6] Ik
weet uit Uw woorden, die U eens tot Uw leerlingen sprak: 'Bij God zijn alle
dingen mogelijk!' En zo zou het misschien voor U mogelijk zijn mij mijn
misstappen te vergeven en me dan genadig toe te staan, mij spaarzaam te voeden
met de broodkruimels, die van de tafel van Uw vrienden vallen!'
[7] Ik
zeg: 'Beste Dismas, deze redenering bevalt Mij beter dan jouw vorige, waarin je
in je verblindheid met Mij wilde twisten. Jouw openlijke bekentenis heeft ook
weer de reeds geopende poort van de hel vergrendeld. Wat Mij betreft zijn je al
je zonden kwijtgescholden, maar je ziet hier een groep rechtmatige schuldeisers
staan, aan wie je grote sommen verschuldigd bent! Hoe wil je die met hen
vereffenen? Want kijk, er staat ook geschreven: 'Zolang gij niet de laatste
penning van uw schuld aan uw broeders zult hebben voldaan, zult gij het
hemelrijk niet binnengaan!' Hoe denk je dat deze zaak geslecht zal kunnen
worden?
[8]
Dismas zegt: '0 Heer, U weet, dat ik hier in ieder opzicht zo naakt en arm ben
als misschien geen tweede in de hele oneindigheid. Als het hier enkel en alleen
van mij zou afhangen uit mijn vermogen, dat ik niet heb, de schuldeisers
tevreden te stellen, zijn ze werkelijk te beklagen, want dan zouden ze nimmer
enige vergoeding kunnen verwachten. Maar ik waag het in mijn hart te denken:
wanneer U, 0 Heer, het wilt, zal het zeker geen moeite kosten door Uw goedheid
en erbarmen van al mijn schuld aan hen bevrijd te worden.
[9]
Alles wat ik nu vanuit mezelf kan doen is, dat ik hun in Uw tegenwoordigheid om
vergeving vraag en oprecht beken, dat ik tegenover hen, net als tegenover U,
zwaar en grof heb gezondigd. 0 Heer, geeft U me hier de mogelijkheid om hun
naar vermogen alles te vergoeden, dan zal ik al mijn krachten daarvoor
inzetten.
[10]
De grootste schuld zal wel die aan mijn lieve vrouwen aan mijn vriend Max Olaf
zijn! Die twee smeek ik na U dan ook het eerst om welwillende vergeving met de
oprechte verzekering, dat ik om mijn schuld te delgen van ganser harte alles
wil doen wat zij maar in Uw heilige naam van me verlangen! U, 0 Heer, moge hun
en mijn hart genadig sterken, ter volbrenging van al datgene wat U billijk en
rechrvaardiglijkt!'
[11]
Ik zeg: 'Goed dan, Ik zal voor jou een verzoenend woordje met je schuldeisers
spreken, dan zullen we wel zien wat ze van je zullen verlangen. Wacht nu maar
rustig afl.'
103
Emma
en Olaf vergeven hun schuldenaar Dismas
Over
de sterke paulinische geest van Dismas
Een
hemelse opdracht
[1] Ik
wend Mij daarop tot de nu weer blij uitziende Emma en de brave Max Olaf en zeg:
'Wel, hebben jullie de woorden van je schuldenaar vernomen?' Beiden zeggen: 'O
Heer, Vader, tot onze grote vreugde, helemaal!'
[2] Ik
zeg: 'Goed, wat gaan jullie nu doen? Willen jullie hem oordelen, of willen
jullie hem alles vergeven en hem weer in jullie harten opnemen?' Beiden zeggen:
'O heilige, beste Vader, we hebben hem allang alles vergeven en zijn volkomen
bereid om hem met alle liefde weer op te nemen en voor eeuwig te behouden,
wanneer dat tenminste niet indruist tegen Uw heilige wil!'
[3] Ik
zeg: 'Wat voor jullie goed en aangenaam is in Mijn naam, is ook voor Mij
bovenmate goed en aangenaam! Ja, Ik zeg jullie dat Ik zeer verheugd ben, dat
deze geest is teruggewonnen, want er zijn maar weinig geesten van zijn soort.
Hij heeft een Paulinische geest en behoort tot Mijn werktuigen tegen alle
machteloze vijanden van Mijn hemelen! Zo hardnekkig als hij Mij eerst
weerstreefde, zo standvastig zal hij van nu af aan in Mijn dienst staan.
[4] Ik
kan hem echter nog niet meteen aan jullie teruggeven, omdat hij eerst voor Mij
nog een flink karwei moet verrichten. Zal hij dit werk tot een goed einde
brengen, dan zullen jullie zijn, en hij jullie beloning worden!'
[5]
Max Olaf zegt: 'O Heer, ben ik dan helemaal niet voor iets te gebruiken? 0,
geef ook mij een gelegenheid om iets in Uw heilige naam te doen!'
[6] Ik
zeg: 'Beste broeder, ten eerste heb je Mij al een grote dienst bewezen en ten
tweede zul je nog vlug genoeg gelegenheid krijgen om Mij heel belangrijke
diensten te verlenen. Nu is het echter ter voltooiing van broeder Dismas nodig
dat hij Mij een ware liefdesdienst bewijst, en dus zal Ik hem nu alleen op een
goede visvangst uitsturen.'
[7]
Daarmee is Max Olaf volkomen gerustgesteld. Ik wend Mij daarop tot Dismas en
zeg tegen hem: 'Beste Dismas, omdat je je nu in je hart helemaal volgens Mijn
ordening hebt veranderd en je eindelijk eens volkomen voor Mij verdeemoedigd
hebt, en nog wel voor al degenen, die kort geleden nog een doorn waren in het
oog van je meegebrachte hoogmoed, zul je juist door deze zelfverdeemoediging
ook tot grote en werkelijke eer komen! Daar bij Mij echter iedere eer enkel van
een edele, goede daad afhangt, zul jij nu ook een goede en prijzenswaardige
opdracht uit te voeren krijgen. Van het welslagen zal heel veel afhangen; het
zal jou echter niet worden aangerekend of het je wel of niet gelukt, want bij
Mij telt alleen de goede wil, een redelijke, op liefde berustende bedoeling en
tenslotte een tot dit doel naar beste weten begonnen taak!
[8] Of
het doel al dan niet volledig wordt bereikt, is voor jou niet van belang, want
ieder welslagen ligt in Mijn hand. Ik laat het zelfs vaak toe dat de
bedrijvigste heldengeesten menige taak, ook al werken zij daaraan in Mijn
opdracht, niet volbrengen, juist om hun daardoor te tonen dat in de hele
oneindigheid geen geest uit zichzelf in staat is iets te bewerkstelligen;
terwijl hij werkt, moet hij steeds met Mij werken. Bij dat met Mij vereende
werken is hij dan ook van het welslagen verzekerd, en zo werkend wordt hem dat
als goed aangerekend.
[9]
Iedere volmaakte geest heeft echter wel een grote eigen kracht, waarmee hij
veel tot stand kan brengen, maar wat hij doet uit eigen kracht, wordt hem door
Mij niet als verdienste aangerekend, omdat hij daardoor slechts een arbeider
voor zijn eigen huis is. Wanneer hij echter Mijn kracht in zijn werken opneemt,
werkt hij in Mijn huis en deze arbeid wordt hem als echte verdienste
aangerekend. Daaruit kun je opmaken hoe men hier, in Mijn eeuwige rijk van het
ware leven, moet handelen om zich voor Mij verdienstelijk te maken!
[10]
Ik zal je nu bekend maken met de taak die je toevertrouwd wordt. Luister dus:
je hebt daar op de achtergrond aan de noordzijde van deze zaal een gezelschap
van je vroegere vrienden achtergelaten. Hun aantal bedraagt precies dertig
personen, waarvan er tien vrouwen en de andere twintig mannen zijn. Deze zijn
allemaal op aarde nog aanmerkelijk slechter geweest dan jij. Hun laaghartige
handel en wandel is jou bekend en hun beweegreden niet minder. Ik draag hen nu
aan jou over en geef je ook de volledige macht om te doen wat je wilt. Ga nu zo
door Mij toegerust naar hen toe, probeer hen voor je te winnen en breng allen
hier, waar Ikzelf dan de verdere weg voor hen zal bepalen. Gelukt je dat, dan
zul je meteen met een erekleed getooid worden. Pak het werk echter vooral op de
goede manier aan, anders zal het je veel moeite kosten.
[11]
Dismas zegt: 'O Heer, de opdracht alleen al is te eervol voor mij, laat staan
dat ik voor een eventueel succes nog met een speciaal erekleed zou worden
getooid! Want zal mij deze mooie opdracht gelukken, dan zal dat geheel en al Uw
werk zijn. Heb ik echter geen succes, dan zal dat een teken zijn, dat ik
doorgaans te weinig vereend met U heb willen handelen. In dat laatste geval zal
ik toch zeker wel onwaardig worden geacht voor een eregewaad! 0 Heer, ik zal
met Uw genade zeker doen wat ik maar kan, en daarom vertrouw ik er ook vast op
dat dit werk mij met Uw hulp zal lukken. Maar dan vraag ik U dringend mij
daarvoor geen eer te betuigen! Laat het echter wel toe, 0 Heer, dat ik U met de
gewonnen schare uit alle kracht zal loven en prijzen, want aan een zondaar
zoals ik komt toch eeuwig geen onderscheiding toe.
[12]
Ik zeg: 'Wel, Mijn geliefde Dismas, dat is al een goed begin, want wie bij Mij
de eerste wil zijn, zal de laatste zijn. Wie echter de laatste wil zijn en al
zijn broeders eert, bemint en bevoorrecht, zal bij Mij naar de volste waarheid
de eerste zijn. Wie het leven op eigen kracht probeert vast te houden, zal het
verliezen, maar wie zijn leven ontvlucht en haat omwille van Mijn waarachtige
leven, zal het verkrijgen in alle overvloed. Ga dan nu daarheen, waar je
volgens Mijn opdracht naar toe moet gaan!'
[13]
Dismas buigt nu diep voor Mij en al Mijn andere vrienden, en begeeft zich vlug
naar het bovengenoemde gezelschap.
104
Dismas
en zijn vroegere vrienden
Allerlei
soorten verweer van de geestelijk tragen
Hongerkuur
voor stijfkoppige ongelovigen
[1]
Na enkele ogenblikken komt hij bij het gezelschap aan en wordt er zeer koel
ontvangen. Dismas echter, die dit wel merkt, spreekt het gezelschap nu als
volgt toe: 'Vrienden, zoals jullie op aarde waren, zo zijn jullie ook hier.
Jullie vonden je ware vrienden lastig, maar daarentegen jullie ergste vijanden,
die listig genoeg waren om jullie zand in de ogen te strooien en jullie
daardoor te verblinden, des te aangenamer. Wie ooit met de waarheid naar jullie
toekwam werd door jullie als vijand de deur gewezen, maar wie jullie wist te
vleien, zoals een vos de kippen, werd door jullie warm begroet als jullie beste
vriend. Zolang ik jammer genoeg met jullie op één lijn zat, respecteerden
jullie mij en was ik jullie vriendschap waard. Omdat ik echter de Heer zij geloofd
de leegheid van onze toestand inziend, mij van jullie afkeerde en me daarheen
wendde waar eeuwige waarheid en trouw heersten en zo de weg betrad van licht en
leven, om vervolgens naar jullie terug te komen om jullie allemaal op deze weg
te brengen, ontvangen jullie mij koeler dan de koudste poolnacht de dageraad!
[2] O,
jullie grote dwazen, wat willen jullie dan van jezelf maken?Wat heeft jullie
domheid je tot nu toe opgeleverd; welke voordelen heeft ze jullie verschaft?
Kijk eens naar jezelf en kijk eens naar die vrienden Gods daar. Hoe gelukkig
zien zij er uit en hoe ontzettend ongelukkig jullie! Kunnen jullie nu ook na
enig nadenken nog serieus van plan zijn alleen ter wille van jullie dwaasheid
voor eeuwig in deze miserabele toestand te volharden? Om welke beweegredenen
willen jullie jezelf dan verdoemen, wanneer God zelf jullie gelukzalig wil
maken? Open toch eens je ogen en maak in je harten ruimte voor mijn woorden,
zodat het God en mij mogelijk wordt jullie allen oprecht te helpen. Wat doet
het mij nu goed dat de Heer mij uit mijn ellende heeft gered! Zou ik, als
jullie oude vriend, jullie allen niet hetzelfde toewensen? Waarom wenden jullie
dan boos je ogen van mij af en minachten jullie mij bovendien? Lees uit mijn ogen
of ik het onredelijk met jullie meen! Vinden jullie kwade trouw in mij,
vervloek me dan in Gods naam! Ontdekken jullie echter in mij een redelijke
vriend, neem me dan op en laat je door mij naar de ware gelukzaligheid leiden!'
[3]
Een van de dertig zegt: 'Vriend, je was vroeger een verstandig mens, maar nu
hebben ze een dwaas van je gemaakt! Wie heeft er op de domme aarde meer
gerekend, gelezen en onderzoek verricht dan ik, en jij af en toe ook, samen met
mij; wat zijn we daardoor uiteindelijk te weten gekomen? Niets anders dan dat
de mens, ondanks al zijn moeite, over de eigenlijke essentie van het universum
nooit iets te weten kan komen.
[4]
Ten opzichte van het oneindige universum van God zijn wij mensen nog veel
minder dan een luis ten opzichte van de grootheid en de kracht van een mens. En
wij allermiserabelste infusiediertjes van de scheppingsdruppel aarde willen God
begrijpen, ja Hem zelfs als aan ons gelijkwaardig vermenselijken?
[5]
Kijk eens broedertje tot waar jij bent afgegleden! Hoe zou je zelfs maar in een
droom op het idee kunnen komen om ons hier deze, verder heel achtenswaardige
mensengeest Jezus als de grote Godheid te willen opdissen? Kom en word weer de
oude, schrandere kapitein Dismas!'
[6]
Dismas zegt daarop: 'Vriend, dit lichaam dat we hier hebben, is geen vleselijk,
maar een zuiver etherisch-geestelijk lichaam, waarin we al datgene gewaar
worden wat ons de grote Meester Jezus op aarde heeft verkondigd. Als we hier
echter in de hoogste mate, alles voor ons bevestigd zien door het voortbestaan
na de lichamelijke dood, door de herinnering aan ons aardse leven en door het
inzicht dat we dezelfden zijn die we in ons aardse leven waren, dan zullen we
er toch hopelijk niet aan twijfelen dat die levensleraar, die op aarde als een
zon de stervelingen voor het eerst de ogen opende en hun hun ware thuis en hun
ware Vader leerde kennen, toch wat meer moet zijn dan alle mensen bij elkaar,
en wel omdat Hij de enige en eerste was die de mensen naar hun ware bestemming
leidde, en omdat wij nu als geesten de levendige overtuiging hebben, dat het
precies zó is als Hij het door woord en daad heeft geleerd! Als Hij het niet
is, zeg eens, wie is het dan?
[7]
Bovendien verricht Hij daden enkel door Zijn wil! Wat Hij wil, is er op
hetzelfde moment en alles gebeurt volgens Zijn woorden. Onze raad heeft Hij
niet nodig. En wanneer Hij zich door de mensen iets laat aanraden, doet Hij dat
alleen maar om de mensen te tonen dat alle menselijke wijsheid voor Hem, de
oneindig wijze, weinig nut heeft, en hoe goed het zou zijn om eeuwig slechts
van Zijn wijsheid afhankelijk te zijn!
[8]
Wanneer jullie dit alles samenvatten en Jezus in dat licht nauwkeuriger in
jullie harten beschouwen, dan ligt het toch voor de hand dat Hij niet alleen
een heel wijze leraar is, zoals geen ander, maar ook datgene moet zijn, wat Hij
over zichzelf aan ons heeft geopenbaard! Want men kan toch onmogelijk aannemen
dat een overigens niet te evenaren wijze leraar naast zijn onbegrensde wijsheid
ook nog de allerverwaandste portie domheid zou bezitten om zichzelf aan Zijn
leerlingen voor te stellen als de God van eeuwigheid, en zich als zodanig te
laten prijzen en van satan gehoorzaamheid, dienstvaardigheid en aanbidding te
verlangen wat volgens mijn beoordeling zoveel wil zeggen als: de hele geschapen
natuurwereld heeft zich aan Zijn almachtige Godswil in alles volledig te
onderwerpen, wil ze niet door de macht en kracht van Zijn woord worden
geoordeeld!
[9]
Wanneer een wezen dat vervuld is van de hoogste, onbereikbare wijsheid, zoiets
echter met alle Goddelijke ernst niet alleen van de mensen, maar zelfs van de
stomme natuur verlangt, kan men er dan nog aan twijfelen of _zulk een wezen,
ook al heeft het vergeleken bij ons mensen dezelfde gestalte, wel God zou zijn,
of slechts een mens zoals wij? Ik denk dat het nu gesprokene, dat bij Jezus
duidelijk zichtbaar wordt, wel iedere twijfel moet wegnemen en jullie van de
zuiverste waarheid moet doordringen, namelijk dat alleen Hij het allerhoogste
Godwezen is. Verheffen jullie je allen tot dit geloof! Ik zal jullie naar Hem
toe leiden; Hij zal jullie dan zelf tonen dat Hij degene is, voor wiens naam
alle machten der hemelen en werelden diep moeten buigen.
[10]
Jullie weten toch dat juist ik diegene was en nog ben, die wel het allerminst
ooit iets lichtgelovig heeft aangenomen. Ik verweerde me zeker zo lang als het
maar mogelijk was. Maar toen ik door een zeer harde beproeving tot het juiste
inzicht kwam, nam ik zonder te twijfelen alles aan wat mij de overduidelijke
openbaring over Jezus liet weten en nu nog steeds duidelijker laat begrijpen.
Wanneer dus ik, de hardnekkigste onder jullie, Jezus nu als God erken, dan zou
ik toch denken dat zoiets ook bij jullie des te gemakkelijker kan gebeuren,
omdat jullie op aarde toch allemaal geloviger waren dan ik!'
[11]
De woordvoerder van zoëven zegt: 'Vriend, de honger heeft je daartoe gedreven;
maar wij hebben nog niet zo'n honger! Wanneer de honger ons echter zal dwingen,
zullen ook wij liever die tovenaar voor God houden dan verhongeren!'
[12]
Dismas zegt: 'O jullie domme poliepen van het meest stinkende slijk! Hoezo
heeft de honger mij gedwongen om aan te nemen dat Jezus de enige, ware God is?
Niemand van jullie heeft me hier zien eten noch drinken. En jullie zeggen dat
ik dit vanwege de honger zou hebben gedaan? Nu zie ik duidelijk dat jullie
allemaal echt helemaal dol zijn! Ja, de honger heeft me daartoe gebracht, maar
het was geen honger van de maag, maar een honger in het hart naar Hem, die mij
het leven gaf dat ik liefhad, maar dat mij zonder Hem ook een onoplosbaar
raadsel was! Deze honger en dorst naar de grote openbaring van dit heilige
raadsel is nu heus voor eeuwig verzadigd en de sfinx is overwonnen, maar mijn
maag is nog volkomen leeg!
[13]
Jullie zeggen echter: 'We hebben geen honger; ook niet die heilige honger van
het hart!' Dan is jullie ongeneeslijke situatie, evenals de oorzaak ervan, voor
mij verklaarbaar. Wacht nog maar even en een eigenaardige honger zal jullie
deel worden. We zullen dan wel zien hoe die jullie zal bevallen!'
[14]
De woordvoerder van het gezelschap zegt: 'Ja, ja, vriend, een flinke honger,
dan zal verder al het andere wel voor elkaar komen! Voor de hongerigen is
immers diegene een god, die hun te eten geeft. Diegenen echter, die geen
honger hebben, dat wil zeggen noch objectieve, noch subjectieve behoeften,
vragen niet veel naar God en Zijn rijk. Wanneer bijvoorbeeld tegen iemand, die
door een zekere lethargie in zijn hele wezen bevangen is en daarbij door slaap
wordt overmand zodat hij nauwelijks meer bij bewustzijn is, gepreekt wordt over
moraal en deugd, dan zal hij er geen aandacht aan schenken, want zijn zinnen
zijn traag en zijn geest slaapt!
[15]
Wil je echter met zo iemand iets bereiken, genees hem dan eerst van zijn kwaal.
Wek in zijn ziel een levendige behoefte aan datgene, wat je hem wilt geven, dan
zal hij ook zeker begerig aannemen wat je hem aanbiedt; maar zonder deze
voorbereiding zul je bij deze patiënt nauwelijks iets bereiken. Zeg eens, zou
de voortplanting van het menselijk geslacht wel plaatsvinden, als de Schepper in
de anders vaak zo trage natuur van de mens niet zo' n sterke drift of honger
naar de geslachtsdaad zou hebben gelegd?! Wat zou de vrouw voor de man
betekenen, wanneer de man door de Schepper geen genegenheid voor de vrouw zou
zijn ingegeven?
[16]
Hieruit kun je gemakkelijk opmaken, dat bij de mens alom een sterke behoefte
aanwezig moet zijn, wil hij zich actief voor iets interesseren.
[17]
Precies zo staat het er met ons ook voor. Aan al datgene wat je ons nu hebt
uiteengezet, hebben we helemaal geen behoefte. We lijken wel halfdood en hebben
geen plezier in dit slaperige hondenleven. Als we echter helemaal geen vrienden
van het leven zijn, hoe zouden we ons dan kunnen interesseren voor jouw
levensleer en voor jouw enige levensmeester Jezus? Bezorg ons maar eens een
flinke honger, en scheer je anders maar weg met je onaangename domheden! Wat
ons betreft mag jouw Jezus wel tien keer het hoogste Godwezen zijn; wanneer wij
echter geen behoefte aan Hem hebben, wanneer wij hier vrijwel zonder gevoel als
stenen bij elkaar hokken, wat hebben we dan aan jouw Meester Jezus? Verschaf
ons dan meer leven en maak dat wij Hem nodig hebben, dan zal wel blijken hoe
wij ons ten opzichte van Jezus zullen gedragen; misschien wel beter dan jij!'
[18]
Deze woorden doen Dismas versteld staan en hij weet niet meer wat te doen. Ik
leg hem echter in zijn hart, dat hij door zijn willen in Mijn naam een
geweldige honger in hun magen moet leggen; dan zullen deze half doden wel meer
en meer in het leven beginnen over te gaan.
[19]
Dismas doet dat, en het gezelschap wordt al spoedig levendiger. Enkelen
beginnen hun maagstreek te betasten en zeggen tot de spreker: 'Vriend, zorg dat
we wat te eten krijgen, anders eten we jou met huid en haar op!'
[20]
De woordvoerder zegt: 'Dwazen, ik krijg nu zelf honger als een os die gevast
heeft voor de slachting en heb zelf niets waarmee ik mijn honger zou kunnen
stillen! Wat zou ik jullie dan kunnen geven? Daar voor jullie staat Dismas; pak
hem maar! Die zal wel wat te eten en te drinken hebben, want hij is nu toch een
intieme vriend van die leraar Jezus geworden, die eens in een woestijn zeker
vijfduizend mensen met enkele broden zou hebben verzadigd! Misschien is er voor
ons ook nog een kleinigheid overgebleven. Laten we Dismas dus maar aanpakken!
[21]
Daarop beginnen ze er allemaal bij Dismas op aan te dringen hun spijs en drank
te geven.
[22]
Dismas echter zegt: 'Vrienden, jullie verlangen iets van mij, dat ik niet heb.
Daar aan de tafel echter zit Hij, die ter verzadiging alles in overvloed bezit!
Ga naar Hem toe, beken tegenover Hem jullie gebreken, verdeemoedig je voor Hem
en vul jullie harten met liefde voor Hem, dan zullen jullie zeker ook verzadigd
worden!'
[23]
De vrienden, die nu steeds meer honger en dorst krijgen, zeggen tot Dismas: '0
jij, uitgekookte oplichter, als je ons naar eigen zeggen honger en dorst hebt
kunnen geven, waarom ben je dan nu niet in staat ons allen de beide plagen weer
af te nemen? Kun je het ene, dan moet je ook het andere kunnen. Neem ons daarom
allemaal meteen die kwellende honger en brandende dorst af; kijk anders maar
uit wat je te wachten staat'.
[24]
Dismas zegt: 'Beste vrienden, ik smeek jullie omwille van je eigen heil, windt
je niet op! Dat ik jullie op je eigen verzoek honger en dorst kon geven, berust
hierop, dat niemand in staat is zijn broeder iets te geven wat hij zelf niet
heeft. Ikzelf heb echter honger als een wolf en kan de grote overvloed ervan
daarom gemakkelijk met anderen delen. Zou ik zelf iets hebben ter verzadiging,
dan zou ik ook dat met anderen kunnen delen. Wanneer ik jullie echter aangeef,
waar jullie voor eeuwig volledige verzadiging kunnen vinden, ga er dan heen en
doe wat ik jullie heb aangeraden! Dan zullen jullie ook zeker alle verzadiging
ontvangen van Hem, die de hele oneindigheid voedt en in stand houdt. Zouden
jullie daar niet verzadigd worden, dan hebben jullie het recht om met mij te
doen wat jullie maar willen, maar eerder niet! Laten jullie dat achterwege, dan
hebben jullie het aan jezelf te wijten, dat jullie niet verzadigd worden!'
[25]
De hongerigen en dorstigen zeggen: 'Hebben wij je dan gevraagd om naar ons toe
te komen? Je kwam niet in onze opdracht naar ons toe, maar in opdracht van jouw
God Jezus. Als Hij je de macht heeft gegeven om ons met honger en dorst te
treffen, waarom dan ook niet de macht om ons te verzadigen?'
[26]
Dismas zegt: 'Beste vrienden, wie van ons heeft dan de macht om God te dwingen?
Hij alleen is almachtig en kan doen wat Hij wil! Hij laat echter gewoonlijk
eerst door allerlei apostelen de mensen bitterheid bezorgen, opdat ze dan naar
Hem toe komen en van Hem het zoete mogen ontvangen. De mensen moeten daardoor
tot het inzicht komen, dat iedere mensenhulp nutteloos is. Verwacht daarom van
mij ook niets goeds, want als ik zelf slecht ben, hoe zou ik jullie dan iets
goeds kunnen geven?! Hij echter, die zelf waarachtig is en bovenmate goed, kan
ook alleen het goede geven. Daarom dus op naar Hem!'
[27]
De hongerigen en dorstigen zeggen: 'Als alles wat van Hem komt, goed is, waarom
zijn jij en wij dan slecht? We zijn toch allen van Hem uitgegaan!'
[28] Dismas zegt: 'Wij zijn niet van
Hem uit slecht. Uit onszelf worden we dan pas slecht, als we ons met onze vrije
wil van Hem afwenden en vergeefse moeite doen ons te gedragen alsof we zelf
vrije goden zouden zijn, die van de eigenlijke God niets meer willen horen.
Omdat dat echter niet Gods wil kan zijn, laat Hij zulke ingebeelde goden net zo
vaak hun hoofd stoten, tot dat zij tot het inzicht komen dat ze toch geen
goden, maar zonder Hem slechts zwakke en domme mensen zijn. Bedenken jullie dat
wel en ga naar Hem toe, dan zullen jullie zeker waarlijk geholpen worden!'
[29]
Het nu al van honger en dorst vertwijfelde gezelschap zegt: 'Maar we weten
helemaal niet wat je bedoelt met je 'zeker-geholpen-worden'! Domme sukkel, ben
jij ook naar Hem toegegaan, toen Blum je daartoe uitnodigde? Ben jij daardoor
soms geholpen? Wat heb je dan nu meer dan je voorheen had? Of ben je nu soms
verzadigder dan je vroeger was? Net als bij ons allen is de honger ook van jouw
gezicht af te lezen! En dat noem jij beter worden?
[30] O
jij oerdomme apostel! Ga toch weg en laat je niet uitlachen! Kom eerst maar
eens zelf met een tevredener gezicht naar ons toe, dan zullen we jou wat meer
geloof schenken dan ons nu mogelijk is. Zolang je echter zelf met een gezicht
dat ontevredenheid en behoeftigheid uitstraalt naar ons toe komt, zal geen
mensengeest geloven dat je zalig bent, dat wil zeggen verzorgd en van alles
voorzien!
[31]
Stap dus maar weer rustig op, Dismas, want in jouw toestand, die tot nu toe
volkomen eender is als de onze, bereik je bij ons niets. Breng ons liever wat
te drinken en te eten, dan zullen we jou ook naar elders volgen; met je
momentele wijsheid valt met de beste wil niets aan te vangen. Bedenk eens hoe
dom je nu bent! Je beveelt anderen iets aan wat je zelf nog nooit hebt gehad!
Je vader moet wel van varkensvlees hebben gehouden, dat hij in jouw persoon
zo'n oerdomme zoon heeft gekregen!'
[32]
Dismas zegt: 'Vrienden, heb ik jullie van datgene, dat ik in korte tijd zelf
heb ervaren, niet levendig kunnen overtuigen, dan moeten jullie toch toegeven
dat ik het met jullie allen zeker goed heb bedoeld. Evenmin kan iemand van
jullie mij verwijten dat ik me onaardig, ruw en grof tegenover jullie heb
gedragen. Daarom meen ik van jullie te mogen verwachten dat je wat hoffelijker
tegen me spreekt. Ik sleep jullie toch niet aan je haren naar de Heer. Willen
jullie erheen gaan, ga dan; willen jullie absoluut niet, dan zullen jullie ook
niet worden gedwongen; ruw, onbeschoft en grof hoeven jullie daarom nog niet te
zijn. Dat jullie nu zo' n sterke honger en dorst voelen, daaraan heb ik geen
schuld, maar jullie zelf. Jullie hebben deze honger gewenst om weer wat op te
leven, en niet ik, maar de Heer heeft hem jullie doen toekomen door mijn woord.
Ik heb jullie echter meteen getoond waar en hoe jullie je honger en dorst
kunnen stillen! Waarom doen jullie het niet, als je het toch weet? Jullie
noemen mij, omdat ik Blum volgde, een domoor, en zeggen dat deze gang mij niet
zou hebben gebaat. Ik zeg jullie echter dat deze gang buitengewoon nuttig voor
mij is geweest. Ook al is mijn maag nog leeg, toch is mijn hart verzadigd met
liefde voor God de Heer. Het is veel beter je hart te verzadigen dan honderd
magen. Een hongerig hart kan niet door het vullen van de maag bevredigd worden;
dat heeft slechts de dood van het hart tot gevolg. Doe nu maar wat je wilt! Ik
zal verder niet meer de dwaas voor jullie spelen. Willen jullie beestmensen blijven,
blijf dat dan maar! Willen jullie echter naar de Heer toe gaan, dan staat de
levensweg voor jullie open!'
[33]
Bij deze woorden van Dismas staat het gezelschap versteld, en weet niet wat het
nu moet doen.
[34]
De hoofdwoordvoerder uit hun midden komt naar voren en zegt, als allen hem
vragen om te spreken: 'Vrienden en zusters, ik heb nu veel nagedacht over de
missie van Dismas en over zijn aan ons gerichte woorden. Ik moet eerlijk
bekennen, dat ik vind dat hij tenslotte toch gelijk heeft. We zouden werkelijk
moeten doen wat hij van ons wil, want we kunnen wel een halve eeuwigheid heen
en weer blijven praten en overleggen; toch zullen we moeilijk tot iets beters
kunnen komen dan de goede broeder Dismas ons heeft aangeraden.
[35]
Wat belet ons dan om ook naar die man toe te gaan, waarvan Dismas, evenals alle
anderen die nu reeds gelukkig zijn, verklaren dat Hij de Godheid zelf is? Mijn
mening luidt dus: is die Jezus werkelijk God zelf, ondanks ons starre ongeloof,
dan zou ons verzet tegen Hem meer dan gewaagd zijn. Zou Hij niet zijn wat
Dismas en de andere gelukkigen van Hem beweren, wel, dan hebben we werkelijk
niets verloren, als we Hem tot onze vriend maken. Als de anderen het immers
goed hebben aan Zijn zijde, waarom zouden wij het dan slecht hebben, wanneer
het slechts van ons afhangt om naar Hem toe te gaan en Hem door onze
hartelijkheid te winnen? Zo niet, dan verliezen we ook niets. Alles wat we
daardoor echter bereiken, kan slechts winst voor ons zijn. Want wie, zoals wij,
helemaal niets heeft, die heeft ook nooit iets te verliezen, alleen maar te
winnen. Laten we dus toch maar naar de Heer van dit huis gaan; het zal dan wel
duidelijk worden welke vangst we hebben gedaan, wanneer we met Christus hebben
gesproken. Hoe denken jullie over deze zaak?'
[36]
Alle anderen zeggen: 'Ja, ja, dat kunnen we spelenderwijs doen, want dat kost
ons geen bijzondere moeite; er zullen toch zeker geen koppen rollen. Na jouw
verstandige woorden is het ook gemakkelijker om iets te ondernemen dan na die
hoogdravende woorden van Dismas! We willen weliswaar niet beweren dat Dismas
dom zou hebben gesproken, maar een hoogdravende redevoering heeft nooit
hetzelfde effect als een nuchtere en verstandige'.
[37]
'Alles goed en wel', zegt een ander uit het gezelschap, 'als we maar wat beter
gekleed zouden zijn! Vooral onze tien dames zien er erbarmelijk uit! Niets dan
lompen en vodden van de smerigste soort hangen wanordelijk om hun uiterst
onaantrekkelijk ogende lichamen. En wij mannen zijn er ook niet veel beter aan
toe. Daarom denk ik dat we eerst moeten proberen om aan wat betere kleding te
komen en dan pas naar Hem toe moeten gaan, want in deze, niet bepaald voor een
bruiloft geschikte kleding zouden we in Zijn nabijheid een verdraaid slechte
indruk maken!'
[38]
De eerste spreker zegt: 'Vriend, niemand kan gedwongen worden tot iets dat
boven zijn macht ligt! De dames moeten dan maar achter ons aan lopen en zij,
die nog enigszins behoorlijk gekleed zijn, gaan voorop en zo zal het volgens
mijn mening wel gaan. Dismas, als de best geklede, is toch zonder meer onze
aanvoerder.'
[39]
Alle anderen zeggen: 'Goed dan, laten we het dan maar eens proberen!'
105
Over
de werken van het verstand en van het hart
Dismas
brengt de kleingelovigen naar de Heer
[1]
Dismas zegt: 'Nu hebben jullie uiteindelijk voor de levensweg gekozen. Goed zo!
Wanneer we handelen zoals de Heer het wil, zullen we nooit verdwalen, maar als
we volgens ons eigen verstand handelen, zijn we op de verkeerde weg. Als de
mens zijn nuchtere verstand volgt, komt hij gewoonlijk op glad ijs terecht,
waarop het een hele toer is om zich staande te houden. Alleen wanneer de mens
de ingeving van zijn hart volgt, komt hij op een groen land, dat wil zeggen tot
levende hoop! En dat is nu ook met jullie, evenals met mijzelf, het geval. We
hebben nu de ingeving van ons hart gevolgd en ik ben er vast van overtuigd dat
het weldra beter met ons zal gaan!
[2]
Bedenk toch eens wat ons eigen verstand ons zoal heeft ingegeven en wat een
chaos aan wetten het tot stand heeft gebracht. Wat hebben ze ons echter
opgeleverd? Nemen we daarentegen al de werkelijk grote werken van de mensen op
aarde, bijvoorbeeld die van de grote meesters in de schone kunsten, zoals
muziek, poëzie en schilderkunst: zij allen waren leerlingen van hun hart en van
hun gemoed! Hun werken staan daar onbereikbaar voor de blinde ogen van de pure
verstandsmensen, die dan moeite doen de grote ongeëvenaarde werken van een vrij
hart aan de hand van honderden regels en wetten, waarvan de meester zelf bij
het scheppen beslist nooit heeft gedroomd, te verklaren.
[3] De
vraag is, of zo' n achteraf theoretiserend verstandsmens ooit iets geniaals,
iets creatiefs, dus iets uit inspiratie, tot stand heeft gebracht. Zijn de
werken van zulke fabrikanten niet altijd droog en stijf? In al het werk van het
pure verstand ligt immers de vloek, terwijl de geringste werken van het han van
oneindig grote waarde zijn voor alles wat ademt en leeft.
[4] Om
deze maar al te ware reden willen we het verstand met al zijn produkten dan ook
voor eeuwig vaarwel zeggen en ons alleen houden aan de wegen en werken van ons
hart. We zullen daardoor zeker spoedig een beter doel bereiken dan tot nu toe
het geval was.
[5] Na
deze noodzakelijke voorbeschouwing kunnen we ons nu getroost naar de Heer
begeven waar we, nu onze gemoedsstemming geheel veranderd is, ook de nodige
versterking voor hart en maag zullen krijgen. Volg mij nu dus in de volgorde
die jullie zelf hebben bepaald vanwege je zeer ongunstige kledij!'
[6] Na
deze goede en oprechte rede van Dismas gaan allen wat angstig naar Mij toe. Bij
Mij aangekomen buigt Dismas nogmaals diep voor Mij en zegt: 'O Heer, door Uw
genade en Uw hulp alleen is mij, arme zondaar, dit heilige werk gelukt: alle
dertig zijn mij in Uw naam hierheen gevolgd. Nu geschiede zowel met hen als met
mij volgens Uw heilige wil! Maar hiervoor geen erekleed voor mij, dat smeek ik
U! U alleen zij alle eer in eeuwigheid!'
[7] Ik
zeg: 'Heel goed heb jij, Mijn beste Dismas, je missie volbracht en je hebt je
nu omwille van Mijn naam zeer verdienstelijk gemaakt. Ik wil je daarom ook
geven wat je toekomt; daarna echter ook de door jou gewonnen vrienden,
naargelang de gesteldheid van hun hart!' Mij tot Robert wendend: 'Robert, breng
wijn en brood en een toepasselijk gewaad voor broeder Dismas! Ik echter zal nu
met deze dertig een korte beraadslaging houden. Zo geschiede!'
106
Woordvoerder
Bruno
De
kritische wedervragen van de Heer
Bruno
's deemoed roept de genade van de Heer af
[1] De
woordvoerder van de dertig treedt naar voren, buigt diep voor Mij en Mijn hele
gezelschap en zegt dan kordaat: 'Heer, Schepper, behouder en bestuurder van de
gehele oneindigheid, we staan hier als volkomen nullen voor U, die alleen alles
in alles bent, en we verwachten van U genade en barmhartigheid! Niet echter
omdat we er ook maar enig recht op zouden hebben, daar we allemaal zwakke en
zelfs grove zondaars zijn, maar omdat U, God, zich als de reinste en
volmaaktste liefde voor de gevallen zondaars aan het kruis heeft laten slaan. U
alleen bent de sterkte der zwakken, de Heiland der gebrekkigen, de hulp der
noodlijdenden! U zelf zei tot de zondaars: 'Komt allen tot Mij, die belast en
beladen zijn, en Ik zal U allen verkwikken!'
[2] En
zo staan we nu dan ook voor U, zwaar belast met alle kwalen van het leven. Neem
ze van ons af naar Uw barmhartigheid, o Heer! Weliswaar kunnen we U daarvoor
niets anders aanbieden dan hoogstens dertig met allerlei zonden behepte harten,
die U boven alles zouden willen liefhebben, als ze maar durfden. De ware liefde
zoekt enkel het hart, voor al het andere is zij blind.
[3]
Wilt U ons, o Heer, dan zo behandelen. Kijk niet naar onze daden, die allemaal
slecht zijn. Kijk naar onze harten, die, alhoewel onrein, toch snakken naar Uw
heilige Vaderhart, als verdord gras naar een dauwdruppel!'
[4] Ik
zeg: 'Ja, Mijn beste Bruno, wat je daar hebt gezegd namens je broeders en
zusters is allemaal wel goed, waar en mooi, maar in de Schrift staat geschreven
dat hoeren en echtbrekers het Rijk Gods niet zullen binnengaan! Jullie zijn over
het algemeen grove hoerenlopers en echtbrekers en daarbij vol zelfzucht
geweest. Mijn genade echter, die jullie verlangen, is het eigenlijke Rijk Gods.
De vraag is daarom hoe jullie in overeenstemming met de Schrift Mijn genade
deelachtig denken te kunnen worden.'
[5]
Bruno zegt: 'O Heer, sta toe dat een zondaar voor U zijn mond mag openen; U
zult toch geen zondaar verbieden om berouw te voelen over zijn zonden en U om
genade te smeken! U hebt ondanks deze ernstige rechterlijke tekst uit Uw
Heilige Schrift de moordenaar aan het kruis niet uitgesloten van Uw Rijk, U
hebt de echtbreekster in de tempel niet veroordeeld, ook Magdalena niet en U
nam intrek in het huis van Zacheüs. Eveneens hebt U hier nu al zo veel mensen
die toch niet meer voor U konden doen dan wij, zalig gemaakt door Uw genade. O,
wees ook voor ons niet harder!'
[6] Ik
zeg: 'Ja, ja, maar deze mensen waren geen van allen zulke grove zondaars als
jullie!'
[7]
Bruno zegt: 'O Heer, wat kan er voor U nu groot of klein zijn, hetzij zonde of
deugd? U alleen bent groot en goed, al het andere is echter niets voor U! Heer,
U die voor panters, leeuwen, hyena's en tijgers zorgt, wat toch kwaadaardige
dieren zijn, zorg ook voor ons, tenminste volgens de maatstaf welke voor deze
dieren geldt.'
[8]
Hier geef ik Robert een teken om wijn en brood te brengen. Bruno kijkt verbaasd
naar Robert, weet echter nog niet wat dat te betekenen heeft.
107
Hemelse
genademaaltijd
Toets
voor het hart op liefde voor de vijand
[1] Robert plaatst brood en wijn voor
Mij op tafel, buigt vervolgens en gaat naar zijn plaats. Ik echter neem het
brood en vraag aan Bruno of hij wel weet wat dat is.
[2] Bruno zegt: 'Heer, dat is brood
uit de hemel, een ware spijs voor het eeuwige leven en tot vergeving der
zonden. Gezegend is hij, die het te eten krijgt!'
[3] Ik zeg: 'Wel, goed dan; omdat je
aldus gelooft en spreekt, neem het en eet er van zo veel je belieft!'
[4]
Bruno zegt: 'Heer, behalve mij zelf zijn er hier nog negenentwintig, die
misschien nog meer honger hebben dan ik. O, sta mij toe dat ik van dit brood
eerst hun geef naar hun behoefte en me dan pas verzadig met wat er misschien overblijft!'
[5]
Ik zeg: 'Handel volgens het verlangen van je hart!'
[6]
Daarop bedankt Bruno Mij met tranen in de ogen voor het brood en deelt het tot
op de laatste kruimel uit onder de negenentwintig, die het, tot in het diepst
van hun hart geroerd, meteen opeten. Een van hen merkt echter dat Bruno
zichzelf heeft vergeten, gaat op hem toe en zegt: 'Maar beste vriend Bruno, je
hebt jezelf helemaal vergeten bij het uitdelen van het brood en hebt alles wat
de Heer je gaf aan ons gegeven. Ik heb van mijn stuk nog niets genomen, neem
het en eet het, want je bent niet minder hongerig dan ik!'
[7]
Bruno zegt: 'Beste vriend, houd en eet, wat ik je door de genade van de Heer
heb gegeven. Ik heb meer vreugde wanneer jullie allen verzadigd zijn dan
wanneer ik honderdvoudig zou zijn verzadigd. Maak je over mij maar geen zorgen,
want aan de zijde van deze Heilige Gever hoeft men om verzadiging zeker nimmer
bezorgd te zijn!'
[8]
Bij dit voortreffelijke gedrag van Bruno, alsook dat van zijn vriend, komen
alle gasten evenals Mijzelf tranen van vreugde in de ogen! Er bestaat immers in
alle hemelen niets dat verhevener en aangrijpender is dan wanneer een arme en
zeer hongerige man bij de aanblik van zijn even arme en hongerige broeders
zichzelf totaal vergeet en al wat hij gekregen heeft aan hen afstaat. Zo iemand
maakt een reuzensprong naar het centrum van Mijn liefde!
[9] Nemen ook jullie op aarde dat heel goed
in je op en grif het in jullie harten!
[10] Daarop neem Ik de wijn en geef hem aan
Bruno met de vraag, wat dit wel zou zijn.
[11]
Bruno zegt vol dankbare ontroering: 'O Heer, dat is een kostelijke wijn uit de
heilige wijnpers van Uw goddelijke Vaderhart! Met niet aflatende dank waag ik
het hem uit Uw heilige handen te nemen en, als U het goed vindt, hem ook aan
mijn arme, dorstige broeders te geven.'
[12]
Ik zeg: 'Ik heb je al eerder gezegd, dat Ik alles wat je ook maar doet volgens
de edele aandrang van je hart, uitstekend vind. Kijk, de wijn is nu van jou;
doe er mee, wat je wilt.'
[13]
Bruno dankt Mij ontroerd en reikt meteen zijn broeders en vrienden de wijn aan.
Deze verzekeren hem echter er niet eerder iets van te nemen, voordat hij er zelf
van heeft gedronken. Maar Bruno houdt voet bij stuk en zodoende nemen de
anderen dan dankbaar de wijn aan en drinken ervan naar hartelust. Ook van de
wijn blijft er echter niets over. Alhoewel Bruno nog behoorlijk honger en dorst
heeft, is hij toch innig verheugd dat zijn broeders gesterkt zijn en er meteen
beter uit gaan Zien.
[14]
Ik zeg: 'Wel, beste Bruno, zeg Mij eens, hoe heeft Mijn brood en Mijn wijn je
gesmaakt? Ben je nu sterker dan je eerst was?'
[15] Bruno
zegt kordaat: 'Heer, ik heb maar één mond, één maag en één hart; deze hebben
echter negenentwintig monden en even zovele magen en harten. Daar er in mijn
plaats nu negenentwintig gesterkt zijn, die ik allemaal als een tweede ik in
mijn hart draag, ben ik daardoor niet slechts één keer, maar in werkelijkheid
negenentwintig keer verzadigd door de vreugde over mijn op krachten gekomen
arme broeders en zusters. Zo kan ik dus op Uw heilige vraag werkelijk niets
anders antwoorden dan dat Uw heilige hemelbrood en de wijn mij heel goed zijn
bevallen. Daarvoor U alleen eeuwige dank!'
[16]
Ik zeg: 'Beste vriend Bruno, kijk, je hebt op aarde wel echt vaak en grof
gezondigd, maar omdat je zoveel onbaatzuchtige liefde voor je broeders in je
hart opvatte, zal je ook veel worden vergeven. Want iedere weldoener van zijn
broeders en zusters zal hier barmhartigheid ondervinden, wanneer hij zelf
barmhartigheid getoond heeft; dat geldt dus ook voor jou omwille van je
broeders, en voor je broeders terwille van jou, want dan geldt één voor allen
en allen voor één!
[17]
Er zijn echter op aarde ook weldoeners, die voor een arm, jong meisje heel
barmhartig zijn en het naar beste vermogen proberen te helpen. Komt er echter
een oude en uitgeputte weduwe naar hen toe, dan wordt deze met een preek en een
armzalige aalmoes afgescheept, evenzo ook een oude, arme broeder. Zulke
barmhartige weldoeners zal Ik weinig barmhartigheid betonen! Want wie voor zijn
weldaden genot wil ontvangen en, als hij dat niet kan krijgen, in zijn hart harder
is dan een steen, behoort tot de familie van alle duivels. Want ook de duivels
doen goed aan diegene, van wie ze een aanlokkelijk voordeel kunnen verwachten.
[18]
Jij echter oefent hier barmhartigheid uit, waarachter geen onzuivere bedoeling
te zien is en zult daarom ook bij Mij de hoogste barmhartigheid vinden. Maar
voordat Ik je deze volledig schenk, zul je voor Mij nog één proef voor je hart
moeten afleggen! Zul je ook deze doorstaan, dan zal Mijn genade je meteen
volledig ten deel vallen.
[19]
Daar in westelijke richting zie je een deur, die half open staat. Ga daarheen!
In dat vertrek zul je louter mensen vinden die op aarde je ergste vijanden
waren. Probeer ze te winnen en breng ze bij Mij, dan zul je volmaakt zijn voor
Mij. Want wie enkel zijn vrienden goeddoet, heeft nog lang niet alles gedaan om
tegen Mij te kunnen zeggen: 'Heer, ik was nochtans een onnutte knecht!' Wie
echter dat niet zeggen kan, is Mij nog lang niet waardig. Ga daarom heen en
handel naar Mijn woorden!'
[20]
Bruno zegt: 'O Heer, Uw heilige wil geschiede! Uw wil is mijn leven, mijn heil
en mijn hoogste zaligheid! O, wat is het heerlijk om in het huis van de
eeuwige, almachtige Vader te werken! 0 jullie, al mijn vijanden, broeders,
jullie, die in mij een broeder die jullie liefhad, zwaar miskend hebben; in
naam van mijn God, Heer en Vader kom ik tot jullie om jullie te zegenen en goed
te doen en daardoor ook voor eeuwig ieder onrecht, dat jullie me ooit hebben
aangedaan, te vergeten!
[21]
O, de hoogste vreugde vervult nu mijn hart, dat zich nu sterk genoeg voelt om
zich voor zijn hoogmoedige en zelfzuchtige verachters te verdeemoedigen.
Zwakjes vermoed ik nu, wat Uw heilige Vaderhart destijds bij het zien van Uw
ergste vijanden moet hebben gevoeld, toen U in Uzelf tot de Vader riep: 'Vader,
vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen!' O heilige, eindeloze
grootheid, waartoe alleen een Godshart in staat is!
[22]
Waarlijk, het is mooi, ja verheffend, wanneer een broeder de andere broeder
helpt, zonder ooit aan een beloning te denken; maar in geen hemel bestaat er
iets hogers en groters, dan hen te zegenen die ons vervloeken, en goed te doen
aan hen die ons gehaat, veracht en vervolgd hebben!
[23]
Daarom, op naar mijn vijanden! Want deze zijn als geroepen om mijn hart voor
God te voltooien!' Met deze zeldzame, verheffende woorden stormt Bruno op de
bewuste deur af.
108
De
liefdesheld door vijanden omringd
Christus'
liefde overwint alles
[1]
Wanneer Bruno het vertrek van zijn vijanden wil binnengaan, stellen
verscheidene zich meteen voor de deur op en zeggen met opgewonden stem:
'Terug, ellendeling! Wat hebben wij met jou te maken? Je was voor ons altijd al
weerzinwekkender dan de dood en een voorwerp van onze haat en diepste
verachting! Wat moeten we nu hier in de hel met jou beginnen? Naar de duivel
met je, jij ellendig beestmens!'
[2]
Bruno zegt moedig: 'Beste vrienden, wat heb ik jullie dan ooit misdaan, dat
jullie zo verschrikkelijk hatelijk doen? Ik wil alles doen wat jullie naar
recht en billijkheid van me verlangen, zodat jullie me weer goedgezind mogen
worden!'
[3] De
woestelingen in de deuropening schreeuwen: 'Ellendig beestmens, jij kunt niets
doen om onze mening over jou te verbeteren! We verlangen niets anders van je
dan dat je ons verlaat. Jouw gestalte staat ons meer tegen dan de onderste hel!
Ga daarom goedschiks van ons weg, _ anders scheuren we je in stukken!'
[4] Bruno zegt: 'Als dat jullie met
mij kan verzoenen, laat ik me graag door jullie kruisigen. Maar jullie moeten
me alleen beloven, dat jullie dan geen wrok meer tegen me koesteren!'
[5] De woestelingen zeggen: 'Denk je
dan dat ons dat tot eer zou strekken? Wij jou kruisigen, dat zou voor ons toch
je reinste schande zijn! Je hoogstens neerslaan als een sjofele hond, dat
zouden we met goed fatsoen kunnen doen, als we toevallig goed geluimd waren!
Maar om voor jou meer moeite te doen, zou werkelijk belachelijk van ons zijn!
Daarom, maak dat je wegkomt en erger ons niet langer met je afschuwelijke
aanwezigheid!'
[6]
Bruno zegt: 'Maar achtenswaardige vrienden, het is mij maar al te goed bekend,
dat jullie mij op aarde altijd hebben gehaat en mij waar mogelijk hebben
vervolgd. Hoeveel moeite ik mij ook gaf om daar de oorzaak van te achterhalen,
het was toch tevergeefs. Jullie vervolgden mij alleen maar, omdat mijn gezicht
jullie niet aanstond. Hier in deze wereld echter zijn onze gezichten toch
allemaal erg veranderd. Ik denk nu heel anders dan ik op aarde heb gedacht en
ben een heel ander mens geworden. Dat zou met jullie toch ook het geval kunnen
zijn?
[7]
Zeg me toch eens wat ik jullie op aarde heb misdaan? Ik ben nu in de
gelegenheid om jullie honderdvoudig te vergoeden wat ik jullie, al was het maar
onbewust, verschuldigd ben. Vergeef me slechts en word wat vriendelijker tegen
mij. Ik doe helemaal geen beroep op jullie vriendschap; dat zou van jullie,
mijn uitgesproken vijanden, te veel gevraagd zijn. Maar daarom mag ik jullie
toch wel vragen, dat jullie afzien van je vijandschap, en dat zal toch des te
gemakkelijker zijn, daar jullie mij zondermeer voor te gering houden om door
jullie te worden gekruisigd?'
[8] De
woestelingen zeggen: 'Wat baat jouw gepraat en dom geklets! Je bent nu eenmaal
een akelige vent en blijft het in alle eeuwigheid. Ogenschijnlijk doe je, alsof
je de uitzonderlijkste en braafste mens bent, maar achteraf ben je dan een
loeder en ben je nooit te vertrouwen. Weet je nog, hoe je ons op de beurs
behandeld hebt? Jij zag een aanhoudende koersdaling, zodat wij van schrik onze
aandelen verkochten, waarna jij ze dan zelf kocht. Jij lomperd, houd je maar
niet van den domme! We kennen je! Dalen de koersen hier soms ook, dat je nu
zozeer onze vriendschap zoekt?'
[9]
Bruno zegt: 'Aha, daar wringt dus de schoen! Och vrienden, als jullie wrok
tegen mij daar vandaan komt, dan hoop ik dat we spoedig de beste vrienden
zullen worden, want ik kan jullie de stellige verzekering geven dat jullie met
je haat tegen mij volkomen op een dwaalspoor zitten. Kijk, ten eerste kon ik
evenmin als jullie vooraf bepalen of de koers zou stijgen of dalen, en ten
tweede kunnen jullie niet bewijzen dat ik die bewuste effecten opkocht, die
jullie met verlies aan de bank terugverkocht hadden. Kijk hoe weinig gegrond
jullie wrok tegen mij is. Ik heb jullie toch nooit gedwongen om te kopen of te
verkopen? Wie heeft jullie ertoe aangezet om jullie effecten bij een lage stand
van de koers te verkopen en bij een hogere te kopen? Ik zeer zeker niet, en
anderen evenmin. Jullie waren zelf zo dwaas, maar jullie wilden die domheid
niet aan jezelf toeschrijven. Wanneer jullie zelf een flinke speculatiefout
hadden begaan, gaven jullie de schuld aan de eerste de beste die bij het
speculeren slimmer was dan jullie! Laten jullie je niet uitlachen! Wat konden
jullie effecten mij en mijn effecten jullie schelen. Ik kocht wanneer het mij,
en jullie ook wanneer het jullie raadzaam leek. Of jullie verkochten en ik
kocht. Dat is toch iets heel normaals! Waarom dan die wrok tegen mij? Valse
geruchten heb ik echter nooit verspreid, en met misleidende voorlichting heb ik
me ook nooit bezig gehouden.
[10]
'Goed,' zegt er een uit het vijandige gezelschap, 'je hebt gehandeld, zoals je
ons nu hebt verteld, maar dat kan onze woede en haat tegenover jou niet
verminderen, omdat je op aarde altijd anders dacht dan je je met je mooie
praatjes voordeed. Zei je 'zwart', dan was het zeker wit; en zei je 'wit', dan
was het heel zeker zwart! En het tegenovergestelde was dan de volle waarheid.
Jouw geniepige scherpzinnigheid had echter niet door, dat we jouw uitspraken
verkeerd gebruikten. Dat dit voor ons niet altijd goed uitviel, brengen de
wisselvalligheden van het spel met zich mee. Zouden we echter altijd volgens
jouw uitspraken hebben gehandeld, dan zouden we zeker in korte tijd alles
hebben verspeeld. Zo staan de zaken en daar vindt onze terechte haat tegen jou ook
zijn oorsprong. Bewijs ons het tegendeel, dan willen we je zelfs om vergeving
vragen en je beste vrienden zijn.'
[11]
Bruno zegt: 'Goed, ik hou jullie aan je woord! Geef mij antwoord op enkele
vragen. Nummer één: was ik op de beurs meer dan jullie? Was ik soms directeur,
boekhouder, secretaris, een of andere consulent of iets dergelijks?' De
mopperaars zeggen: 'Nee, je was net als wij enkel een geïnteresseerde. '
[12]
Bruno zegt: 'Goed! Vraag nummer twee: 'wie is er op de beurs eigenlijk in alle
financiële geheimen ingewijd?' Antwoord: 'De bank- en beursbeambten.' Goed!
Vraag nummer drie: 'Worden de talrijke geïnteresseerden van de beurs door de
goedingelichte beambten wel altijd naar waarheid voorgelicht?' Antwoord: 'Nee!
Als er iets mis gaat, komt men al helemaal niet achter de waarheid!' 'Goed!
Vraag nummer vier: 'Hoe en waardoor had ik dan achter de waarheid moeten
komen?' Antwoord: 'O, heel gemakkelijk! Met steekpenningen kan een schoft
achter zoveel dingen komen, die voor een eerlijk man verborgen blijven!' Goed!
Men herkent de vogel aan zijn lied! Brengt mij alle bank- en beursbeambten hier
en ze zullen je zeggen, of ik ooit ook maar de laagste in rang met een stuiver
voor het verraden van een bankgeheim zou hebben omgekocht! Over jullie vertelde
de zogenaamde slechte wereld wel, dat jullie bij een zeer kritieke
aangelegenheid een ingewijde heimelijk een duizend dukaten zware stomp tussen
zijn ribben zouden hebben gegeven, met de bedoeling dat hij jullie van te voren
zou zeggen, hoe de zaken zich zouden ontwikkelen. Waarop jullie meteen de
volgende dag al bijna al jullie effecten met een aanzienlijk verlies omruilden
tegen klinkende munt en daarmee vervolgens in het buitenland een geheime handel
hebben ondernomen, waardoor jullie een tweede keer op de fles zijn gegaan. Zeg
eens, heb ik jullie daar soms ook toe aangezet door mijn zwart-voor-wit?'
[13]
Nu staan de mopperaars raar te kijken en weten niet, wat ze daarop moeten
antwoorden. Maar Bruno gaat verder en zegt: 'Vrienden, heb ik jullie soms ook de
raad gegeven om gezamenlijk dertigduizend gulden in een kelder te laten
inmetselen? Toen in Wenen echter het standrecht werd geproclameerd, waarbij
soldaten tijdens een huiszoeking de holklinkende plek in de muur openbraken en
zich de voor hen heugelijke vondst tot op de laatste penning toeëigenden... ik
denk dat mijn zwart-voor-wit daartoe niets heeft bijgedragen! Kortom, jullie
hadden er altijd zelf schuld aan dat jullie verloren en menen onterecht dat ik
van jullie speculatiegeheimen op de hoogte was en jullie zou hebben verraden.
Hoe zou zoiets mogelijk zijn geweest, daar ik jullie, behalve op de beurs,
nooit met mijn aanwezigheid heb lastig gevallen? Ik heb niet de minste schuld
aan jullie ongeluk, daar kunnen jullie absoluut van verzekerd zijn! God is mijn
getuige! Zijn jullie nog van mening dat ik jullie ongelukkig heb gemaakt,
bewijs het mij dan voor God, dan zal ik alles doen om mijn schuld tegenover
jullie honderdvoudig te vergoeden.'
[14]
Na lang te hebben nagedacht zegt een van hen: 'De zaken liggen inderdaad, zoals
jij ze ons nu hebt uiteengezet, maar als jij er niet bij betrokken zou zijn
geweest, begrijpen wij niet, hoe jij aan deze nauwkeurige kennis over onze
situatie bent gekomen. Hoe kan deze jou zo volkomen bekend zijn alsof je alles zelf
had geregeld? Er zullen in Wenen nog wel heel wat van dergelijke onprettige
gebeurtenissen hebben plaatsgevonden; zeg eens, ken je die evengoed als de
onze?'
[15]
Bruno zegt: 'Beslist niet allemaal, maar wel veel ervan. Jullie wisten toch ook
altijd wie er door de rechtbank werd opgeroepen en waarvoor, hetgeen toch niet
betekent dat jullie daarom ook verklikkers voor de gerechtsdienaar zouden zijn?
Waarom zou ik dan niet hebben kunnen vernemen hoe het met jullie is gegaan in
tijden van nood, als ik jullie toch wel degelijk kende van de beurs? Bewijs me
maar dat degene, die toevallig hoort van het ongeluk van zijn kennissen,
daaraan dan ook schuldig zou moeten zijn. Toon me maar aan in welke wet dit als
een opzettelijke misdaad wordt aangemerkt.
[16]
De mopperaars staan nu met de mond vol tanden en weten niet wat ze moeten doen.
Er schiet hun niets zinnigs meer te binnen. Zo is het ook met hun woede en
gramschap gesteld. Ze zouden nog graag verder onverzoenlijk willen blijven,
maar ze hebben bij nader inzien daartoe alle redenen verloren. Daar staan ze nu
voor Bruno zonder enige aanleiding tot toorn en ergeren zich aan zichzelf,
omdat ze nu geen haat of wrok meer tegen hem kunnen hebben.
[17]
Na een hele poos treedt een van hen naar voren en zegt: 'Dom is het, dat we nu
niets redelijks meer tegen je in kunnen brengen. Hoe graag toch hadden we je
een aframmeling gegeven, als we je tenminste, al was het maar voor de schijn,
een of andere schuld in de schoenen hadden kunnen schuiven. Maar je bent te
slim, zodat we je niet meer kunnen raken. Bovendien moeten we nog vrienden van
je worden! Wat wil je verder dan nog met ons doen?'
[18]
Bruno zegt: 'Vrienden, zien jullie in deze grote zaal de grote vergadertafel
niet, met allen, die daar met elkaar een grootse beraadslaging houden over de
gehele oneindigheid?'
[19]
De spreker zegt: 'We zien geen zaal en geen vergadertafel! We zien alleen maar
deze echte kroeg, die vol duisternis is, en we zien jou. Of er ergens een
uitgang is, weten we niet. Wat wil je echter met je onzinnige vraag?'
[20]
Bruno zegt: 'Ik wil daarmee niets anders dan jullie naar onze Heer en Heiland
Jezus brengen, opdat Hij jullie moge zuiveren en daarna voor eeuwig werkelijk
gelukzalig maken; enkel en alleen om deze reden werd ik zonet door Jezus naar
jullie toegestuurd. Volgt me goedschiks en gewillig waarheen ik jullie voor zal
gaan. Op de juiste plaats zal jullie wel het ware licht gegeven worden.'
[21]
De spreker zegt: 'Je loopt wel wat hard van stapel, want ten eerste heb je ons
vertrouwen nog lang niet in die mate, dat we jou nu meteen blindelings volgen,
alsof je reeds lang een betrouwbare vriend van ons was, en ten tweede zijn wij
nieuw-katholieken, die wel weten wat ze van de jood Jezus moeten denken. We
zijn niet zo dom als sommigen, die zelfs een God van Hem hebben gemaakt, zoals
eens de Grieken van hun Hercules en van nog andere helden uit de duistere
oertijd. Daarom moet je voor ons welzijn wel wat verstandigers bedenken, als je
echt van plan bent ons aan de leiband mee te voeren.'
[22] Bruno
zegt: 'Vrienden, het rooms-katholieke geloof is weliswaar in veel opzichten dom
en oppervlakkig, maar het nieuw-katholicisme is nog honderd keer dommer.
Ontkent het niet het leven van de ziel na de dood van het lichaam? En toch
leven jullie nu verder na de dood van jullie lichamen! Deze situatie bewijst
immers al ten overvloede wiens geesteskind het nieuw-katholicisme is. Verder
ontkent het niet alleen de overduidelijke godheid van Christus, maar volgens
Strausz en Hegel zonder meer elke godheid. Wie echter kan, vooral hier in de
eeuwige geestenwereld, zo'n leer aanhangen, die wat betreft het voortleven van
de ziel zo'n enorm verkeerde conclusie heeft getrokken? Zo'n leer zal echter
wat al haar principes betreft niet geloofwaardiger zijn dan op het punt van
haar snode aanvaarding van de sterfelijkheid van de menselijke ziel. Is echter
in een leer een hoofdleerstelling totaal verkeerd, dan kunnen de andere daarvan
afgeleide stellingen onmogelijk anders dan eveneens totaal verkeerd zijn! Gooi
daarom jullie hele nieuw-katholieke leer bij de vodden en volg mij naar waar ik
jullie heen wil brengen! Ik sta er voor in, dat het binnenkort beter zal gaan
met jullie.
[23]
De spreker zegt: 'Vriend, je bent een verduiveld schrandere kerel! Men moet je
gelijk geven, of men wil of niet. Het spijt me nu oprecht dat we je eerst zo
hard en beledigend tegemoet zijn getreden, maar ik hoop dat je het ons kunt
vergeven. Bedenk wel, hoe in Wenen iedereen, paap en ambtenaar, erop uit was om
de arme mensheid in de diepste geestelijke duisternis te laten verzinken en
daar in slaap te sussen. Onder zulke geestdodende omstandigheden was het toch
onmogelijk om zijn kennis op een hoger geestelijk peil te brengen. Zoals we
echter werden opgevoed, zo zijn we ook nu nog, namelijk blind, doof en stom van
ziel en geest. Heb daarom begrip en geduld met ons en leid ons dan in Gods naam
ergens heen, waar we wat meer licht zullen krijgen dan nu.'
[24]
Bruno zegt: 'Dat is helemaal in orde! Dat ik met een zeer geduldig hart naar
jullie toe ben gekomen, hoef ik jullie hopelijk niet meer te bewijzen. Ik heb
jullie alles vergeven en ben altijd jullie vriend in alle waarheid. Daarom
geloof ik ook dat er tussen ons geen belemmering meer zal zijn om de enige weg
in te slaan, waarop het mogelijk is om hier in deze wereld voor eeuwig in een
levenssituatie terecht te komen, waarin naar behoefte van ziel en geest zo
zalig mogelijk kan worden geleefd. Vat dus moed, toon een sterke wil en volg
mij! Verwacht al het overige echter gerust van Hem, die als enige kan helpen en
jullie ook zeker helpen zal. Niet voor niets heeft Hij me naar jullie
toegestuurd. Met hoevelen jullie ook mogen zijn, kom allen mee en jullie zullen
allen geholpen worden!'
[25]
Zij die vooraan staan zeggen: 'Wij, die elkaar kennen van de beurs, zijn met
ruim twintig man, maar achter ons staat een ontelbare menigte van het meest
ordinaire volk. Of deze jou ook zullen volgen, is een andere vraag. Het is
mogelijk, maar niet erg waarschijnlijk, want ze bevinden zich te diep in de
duisternis. Probeer het! Ons is het eender of ze meegaan of niet.'
[26]
De vele mensen op de achtergrond zeggen: 'Zo erg dom als de heren daar vooraan
denken, zijn we niet! Daarom zullen we ook zo vrij zijn om jullie te begeleiden
als een compleet duizendkoppig gezelschap, want Hij, die jullie wil helpen, zal
ook ons zeker niet de deur wijzen. Dus op goed geluk ter ere Gods dan maar op
weg!'
109
Goede
geest van eendracht onder hen die hongeren naar licht
Het leger
van wereldverblinden komt bij de Heer Bruno 's levensverhaal
[1] De
voormalige mopperaars zeggen daarop: 'O, wat ons betreft hoeven jullie je niet
te generen! Hier in deze wereld is elk standsverschil toch al volledig
opgeheven en plaats zullen we in deze oneindige ruimte hopelijk ook wel hebben.
Daarom kunnen jullie volkomen ongestoord met ons meegaan naar waar vriend Bruno
ons wil brengen.'
[2]
Iemand uit de grote groep op de achtergrond zegt daarop: 'Zo'n uitspraak bevalt
ons! Voor God is iedereen gelijk; vorst en bedelaar, wolf en lam. De vorst mag
niet op de bedelaar neerkijken en de wolf mag nooit belust zijn op het bloed
van het lam. Zijn wij voor elkaar gelijk, dan zullen we het ook voor God zijn.
Hebben we onder elkaar geen schulden meer te vereffenen, dan zullen we die
zeker ook niet meer vinden in het grote boek des levens. Mochten jullie nog
iets tegen ons hebben, veeg dat dan voor eeuwig van de schuldenlijst, zoals wij
alles hebben weggeveegd wat wij daarop ook maar hebben aangetroffen!'
[3] De
spreker op de voorgrond zegt: 'Heel mooi van jullie! Wat jullie deden, dat
deden ook wij en zodoende zijn we nu vrienden, broeders en zusters! Maar nu
wenkt vriend Bruno ons en dus willen we hem rustig volgen!'
[4] Bij deze woorden staan allen op en
volgen Bruno naar waar hij hen opgewekt voorgaat.
[5] Binnen enkele ogenblikken komt
Bruno met de grote karavaan bij Mij aan en zegt: 'Heer, hier zijn al diegenen,
die dat sombere vertrek gevangen hield. Ik heb mijn opdracht vervuld; nu
geschiede aan hen naar Uw heilige en beste wil! Blind zijn zij allen. Geefhun
daarom licht, opdat ze U mogen zien, zoals ik U nu zie in al Uw mildheid en
Vaderliefde!'
[6]
Eén uit het gezelschap zegt: 'Vriend Bruno, hebben we dan al het doel van onze
korte wandeling bereikt? Tegen wie heb je dan nu in deze sfeer der geesten
gepraat?' Bruno zegt: 'We hebben het doel nu volkomen bereikt, en Hij, tegen
wie ik heb gesproken, is de Heer, God Jehova, Jezus Zebaoth! Vraagt Hem om
licht, zoals ik Hem al gevraagd heb, dan zal het voor jullie ook meteen licht
worden en jullie zullen Hem dan precies zo kunnen zien als ik Hem nu zie!'
[7]
Een ander uit het gezelschap zegt: 'Zeg ons toch eens, of wij ons niet in die
grote zaal bevinden, waaruit we later vanwege onze aanmatiging naar dat donkere
gat werden gedreven en wel door die uit Saksen komende Robert Blum, die nooit
zo erg hoffelijk was?'
[8]
Bruno zegt: 'Ja, jullie bevinden je in dezelfde zaal en broeder Robert is niet
ver van jullie vandaan.' De spreker zegt: 'Naar we ons vaag herinneren was daar
toch ook de Heer Jezus aanwezig, in wie we toen echter niet geloofden. Toen
zagen we Hem, waarom kunnen we Hem dan nu niet zien?'
[9]
Bruno zegt: 'De reden schuilt eenvoudig daarin, dat jullie te grofzinnelijk
zijn geworden. Vanuit zo'n zinnelijkheid laat zich volstrekt niets geestelijks
waarnemen of begrijpen, zoals ik dit uit eigen ervaring weet door de
verschillende toestanden van mijn geestelijke leven.
[10]
Toen ik op aarde als zachtaardige en godvruchtige jongen nog in het huis van mijn
vrome ouders woonde, had ik allerlei heerlijke visioenen. Ja, het was soms,
wanneer ik mijn morgen- of avondgebed deed, alsof engelachtige gestalten om me
heen zweefden, die me sterkten en een hemels gevoel in mijn borst opriepen,
waarbij het mij niet zelden voorkwam alsof ik me reeds in een of ander
goddelijk paradijs bevond. Ook had ik in die levensperiode vaak heel prachtige
en betekenisvolle dromen, waaruit ik soms zelfs toekomstige gebeurtenissen voor
onze familiekring voorspelde. Toen ik echter naderhand als opgroeiende jongeman
mijn ouderlijk huis verliet en steeds meer genoegen beleefde aan het wereldse
leven, was het spoedig gedaan met mijn hemelse visioenen. Mijn vrolijke
vrienden praatten mij alles grondig uit het hoofd en maakten voor mij mijn
jeugd belachelijk en saai, zodat ik me er tenslotte gewoonweg voor begon te
schamen. Zo ging ik met reuzen schreden over naar de vrolijke wereld, werd
tenslotte heel grof- materialistisch en zinnelijk en hield aan al mijn
heerlijke kindervisioenen nauwelijks meer een herinnering over. Pas in mijn
laatste levensjaren kreeg ik soms bepaalde waarschuwingen, waaraan ik echter
helaas ook niet eerder aandacht besteedde dan toen het werkelijk te laat was.
Nu pas zie ik ten volle in, hoe en waarom al deze gebeurtenissen zich aan mij
hebben voltrokken. Daar is hier echter nog maar heel weinig of misschien
helemaal niets meer aan te doen, want het komt er hier alleen nog maar op aan
welke geaardheid het arme hart van de ziel nog in staat is aan te nemen. Is het
nog tot een zuiverder inzicht en een betere wil in staat, dan is dat goed voor
ons. Is het hart echter, zoals men pleegt te zeggen, verdorven, dan is ook
alles verdorven. Uit deze waarheidsgetrouwe beschrijving van mijn eigen,
miserabele leven, hoe het zich ontwikkelde en vormde, kunnen jullie allen nu
overduidelijk opmaken hoe het eigenlijk komt, dat jullie hier op geestelijk
gebied nog totaal blind zijn. Wendt je nu in alle ernst in je hart tot de Heer
Jezus en vraag Hem om het juiste licht en het zal en moet licht voor jullie
worden!'
[11]
Het hele grote gezelschap denkt daar nu ernstig over na en velen beginnen hun
handen op hun hart en op hun borst te leggen.
110
De
Heer over zielen-visvangst
Brood,
wijn en hemelse kleding
[1] Ik
zeg echter tegen Bruno: 'Mijn beste Bruno, je bent waarlijk een goede visser.
Met één worp heb je Me een vol net gebracht. Dat is ware meesterschap, dat zijn
goede loon ten volle waard is! Wanneer we nu deze vissen uit het net halen, zal
pas duidelijk worden of er niet sommige bij zijn, die terzijde gelegd en weer
terug in zee geworpen moeten worden vanwege hun te grote magerte. Maar dat doet
in geen geval iets af aan jouw verdienste voor Mij. Want het schiften is een
zaak van Mij alleen, terwijl jou, als de door Mij uitgezonden visser, alleen
het vangen van de vissen was opgedragen. Iedere visser heeft al genoeg gedaan
wanneer hij zijn netten gevuld heeft, en hoeft er niet op toe te zien of de
vissen goed of slecht zijn. Ik echter als de Heer kan dan bepalen, welke vissen
voor Mij geschikt zijn en welke niet.'
[2] Ga
nu maar naar Robert toe; hij zal je een goede versterking, bestaande uit brood
en wijn en een passend erekleed geven.'
[3]
Bruno zegt: 'O Heer, eigenlijk ben ik nauwelijks Uw geringste genade waardig;
hoe kan ik U zo' n grote genade van U aannemen? Heer, wat U mij te veel wilt
geven, geef dat liever aan deze arme visjes, die bij het legen van het net voor
U te mager blijken te zijn. Laat mij maar blijven zoals ik nu ben, want
waarlijk, in Uw heilige nabijheid heb ik geen honger en geen dorst en Uw woord
is voor mij het kostbaarste erekleed!'
[4] Ik
zeg: 'Jouw grote deemoed en nuchterheid bevallen Mij buitengewoon. Desondanks
moet je toch doen wat Ik je nu heb aanbevolen. Kijk, ook Mijn Petrus wilde eens
niet toestaan dat Ik hem de voeten zou wassen. Toen hem echter door Mij de
reden werd genoemd, wilde hij helemaal gewassen worden, wat echter ook weer
teveel zou zijn geweest. En kijk, zo is dat nu ook hier met jou het geval.
Daarom moet jij eerst door brood en wijn gesterkt en door het hemelse erekleed
gelouterd worden, opdat dan deze visjes vanuit jouw sfeer gesterkt worden en
tot waarlijk leven komen. Zou jij daar echter niet van te voren voor zijn
toegerust, dan zou het ook met deze visjes van jou, beslist niet vooruit kunnen
gaan. De reden hiervan zul je pas later volkomen inzien. Doe daarom wat Ik je
heb aangeraden en daarna zal het werken aan deze vissen meteen goed op gang
komen.'
[5]
Als Bruno dat hoort, is hij helemaal opgetogen en zegt vol blijdschap: 'O Heer,
Vader, als dat zo is, wil ik meteen eten en drinken voor tien en met het
erekleed van de zon worden bekleed!'
[6] Ik
zeg: 'Eet en drink wat je wordt gegeven en trek het kleed aan, dat je wordt
aangereikt, en jouw visjes zullen terstond licht in hun ogen krijgen om Mij en
al diegenen die hier rond Mij verzameld zijn, te zien!'
[7]
Als Bruno dat hoort, buigt hij diep voor Mij en haast zich meteen naar Robert
toe. Deze reikt hem vriendelijk een bescheiden stukje brood, en in een kleine
kristallen beker wat wijn aan. Bruno werkt het brood en ook de aangereikte wijn
in een oogwenk naar binnen, maar houdt daarna nog een stevige eetlust over.
Robert maakt echter geen aanstalten om hem nog meer te geven, maar haalt het
bewuste erekleed, dat Bruno dadelijk aantrekt, in de veronderstelling dat hij
daardoor wat meer verzadigd zal worden. Maar dat is niet het geval, want nu
wordt hij pas echt hongerig en dorstig en vraagt Robert om nog wat brood en
wijn.
[8]
Robert verwijst hem echter naar Mij en zegt: 'Het nog ontbrekende zal je bij
de Heer gegeven worden! Ga nu! Ik handel enkel volgens de wil van de Heer!'
111
Wenken
over de hemelse ordening
[1]
Bruno begeeft zich dadelijk naar Mij toe, nu gekleed in een witte, geplooide
toga, met rode biezen afgezet en zegt: 'Heer, ik arme zondaar dank U voor deze
onschatbare genade, waartoe U mij onverdiend hebt waardig bevonden. Ik ben nu
wat mij betreft overgelukkig, maar ik bespeur nog een beetje honger en nog een
klein beetje dorst. Maar dat geeft niets, want de zaligheid die nu, van U
uitgaand, mijn hele wezen doorstroomt, maakt dat ik honger noch dorst meer
voel. Ik ben nu zalig en mijn hart voelt voor de eerste keer een echte,
zuivere, hemelse liefde voor U, o Heer, en ook voor al deze arme broeders en
zusters. 0, dat is een liefde waarvan de zwakke stervelingen zich zeker hoogst
zelden bewust zullen worden. Zelfs de beste mensen op aarde houden meer van
zichzelf dan van hun beste vrienden; hoeveel minder zullen zij dan wel hun
vijanden liefhebben? Wat heet op aarde echter nog liefde? 0, jij vervloekte
liefde!
[2]
Hoe machtig mijn hart nu ook met zuivere, hemelse liefde is vervuld en hoe zeer
ik ook alle arme zondaars en zondaressen van ganser harte de volledige
vergeving van hun zonden toewens, toch voel ik ten opzichte van gewetenloze
bokken niet het minste medelijden en zou ik er echt plezier in hebben ze zo
lang in de hel te zien branden, totdat zij voor hun geilheid tot het uiterste
hebben geboet. Ik wens zeker niemand iets kwaads toe, maar de boosdoeners wens
ik ook niets goeds toe, zolang ze zich daarvoor niet door een volledige
boetedoening waardig hebben getoond. Onder deze vissen die ik hier heb
gebracht, zullen zich ook wel enkele valse adders en slangen bevinden, die zich
op aarde erg hebben beziggehouden met geraffineerde ontucht; ik vraag U
desondanks om genade en erbarmen voor hen, want de meesten van hen wisten niet
wat ze deden. Maar elders zijn er velen, die heel goed weten waar ze eigenlijk
mee bezig zijn. Voor deze schoften bid ik niet. Zij moeten maar de volle
scherpte van Uw gericht ondergaan!'
[3] Ik
zeg: 'Mijn beste Bruno, je hebt nog een beetje honger en dorst! Weet je ook
waar dat vandaan komt? Kijk, dat komt, omdat er in jouw hart nog een kleine
rechter zit! Deze rechter is op zichzelf weliswaar heel billijk en
rechtvaardig, maar toch past hij niet in Mijn ordening.
[4]
Wil je helemaal volgens Mijn ordening zijn, dan moet je deze rechter ook uit je
hart verbannen. Je zult daarna eeuwig geen honger of dorst meer voelen. Want
kijk, Ik alleen ben een rechter, goed en rechtvaardig in de volheid van Mijn
macht en kracht. En toch oordeel Ikzelf niemand! Maar een ieder oordeelt
zichzelf naar zijn liefde. Is deze zuiver en goed, dan zal ook zijn oordeel
over zichzelf goed zijn; is zijn liefde echter onzuiver en slecht, dan komt
zijn oordeel daarmee overeen. Wanneer Ik echter vanuit Mijn macht en kracht
niemand oordeel, hoeveel minder komt het jou dan toe om iemand te oordelen.
[5]
Hoe de wereld en deze Weners geaard zijn en welke geest hen bezielt, weet Ik
het allerbeste. Zij hebben zich ingebed zonder Mij, daarom rusten ze nu ook
zoals ze zich voor tijd en eeuwigheid hebben ingebed. Ze bedreven allerlei
vormen van bloedschande en daarom rusten ze nu ook op bebloede rustplaatsen.
Wel roept dit bloed veelvuldig om wraak tot Mij. Toch wil Ik het niet wreken,
maar laat eenvoudigweg toe, dat die bloedschenders van allerlei aard elkaar
als tijgers verscheuren en elkaar het loon geven dat ze wederzijds hebben
verdiend. En dat is de hel ten voeten uit! Een andere hel bestaat nergens,
alleen deze, die vanzelf in de harten der mensen uit zelfzucht ontstaat.
[6]
Wie zichzelf niet verdoemt, die verdoemen ook wij niet. Wie zichzelf echter
vanuit de slechte liefde van zijn hart verdoemt, zal ook verdoemd zijn! Kort en
goed, iedereen zal krijgen wat hij zelf wil. Wanneer hij dat dan krijgt, is dat
toch het hoogste en het meest volmaakte recht, dat iemand ten deel kan vallen.
Wij van onze kant zullen nooit nalaten allen naar hun bevattingsvermogen de
juiste weg te tonen en hen door een juist onderricht naar het goede te leiden.
Willen zij deze weg bewandelen, dat zal het hun goed gaan. Willen zij dat
beslist niet, dan wordt hun daarom door ons geen straf toebedeeld, maar enkel
dat, wat ze zelf willen. Ze hebben daardoor oordeel en straf in overvloed.
Willen zij zich echter mettertijd, door hun lijden genoodzaakt, weer op de
goede weg begeven, dan zullen hun nimmer belemmeringen in de weg worden gelegd.
[7] Zie,
dat is de ware, hemelse ordening van de zuivere liefde van Mijn hart! Deze
ordening moet ook helemaal de jouwe worden, dan zul je zo volmaakt zijn als
Ikzelf en zul je nooit een knagende leegte in je ingewanden voelen. Op deze
wijze verzadigd en verlicht, zal het gemakkelijk voor je zijn al diegenen, die
door jou hierheen zijn gebracht, uit eigen overvloed met alles te helpen
waarbij zij ook maar een of andere hulp behoeven. Jij zult hen verzadigen en
hun dorst lessen. De naakten zul je kleden, de gevangenen vrij maken. De
treurigen zul je troosten en de armzaligen genezen; de blinden zul je zelf de
ogen openen en de doven het woord des levens laten horen. Wend je nu weer tot
je visjes en open voor eeuwig de ogen en oren van hun hart!'
112
Bruno
onderricht zijn pupillen
Bedenkingen
tegen wedergeboorte en vrije wil
Bruno
geeft hun opheldering
[1]
Deze lering geeft Bruno een echt hemelse uitstraling. Hij wendt zich daarop
meteen tot zijn visjes en begint ze op gepaste wijze te onderrichten.
[2] Wanneer
hij zijn onderricht heeft beëindigd, zegt één van hen, die nieuw-katholiek is:
'Vriend, je woorden waren goed gekozen, maar waartoe dienen al deze diepzinnige
theosofische frasen? Kijk, Mozes vertelt in zijn Genesis: Toen God aan Zijn
scheppingswerk begon, was het nacht in de hele oneindigheid. En God sprak: 'Het
worde licht!' En het werd licht in de hele eindeloze ruimte! Toen het heelal op
deze wijze verlicht was, begon pas de almachtige Gods-geest, die over alle
wateren en hun inhoud zweefde, deze wateren en hun chaos te delen en te
ordenen.' Dat was werkelijk een volkomen wijze manier van handelen, een God
waardig. Jij slaat echter met ons juist de verkeerde weg in. Zo sprak je veel
en weloverwogen over Christus en Zijn alleen in Hem wonende Godheid, over Zijn
liefde, goedheid en ontferming en eveneens over Zijn nabijheid. Maar wat
hebben we eraan? Hoe kunnen wij beoordelen, of Hij het werkelijk is, als we
geen ogen hebben om Hem te zien?
[3]
Mocht je een of andere macht bezitten, zeg dan ook, evenals de Godheid: 'Er zij
licht!' Als ons gezichtsvermogen eerst maar gelouterd is, dan komt al het
andere vanzelf. Maar als jij vertelt wat jij allemaal ziet, terwijl wij behalve
jou niets kunnen zien of horen, hoe kunnen we dan geloof hechten aan jouw woorden?
Bezin je daarom en doe voor ons wat wij het meest nodig hebben, dan zul je
hopelijk ook niet tegen de orde van de hemel handelen, daar toch deze ordening
voorwaarde is voor het ontstaan van alle dingen.
[4] We
begrijpen nog steeds niet, waarom we nu minder zien dan meteen in het begin van
onze aanwezigheid hier. In het begin zagen we die ruime zaal heel goed, evenals
die zogenaamde Heiland Jezus, Robert Blum, Messenhauser, Jellinek, Becher,
Leondra, de Patheticus Dismas, zijn vriend Max Olaf en een paar dozijn van de
mooiste danseressen. En nu zien of horen we geen van allen nog iets van hen en
de vele anderen. Hoe zit de vork nu in de steel?
[5]
Tot nu toe heb je ons daar geen antwoord op kunnen geven, maar wel beloofd, dat
God de Heer Zelf ons allen weer de ogen zou openen. Maar nu gebeurt er niets
van dat alles! Doe jij dat daarom voor ons, dan zal al het andere vanzelf
gaan!'
[6]
Bruno zegt: 'Vrienden, nog een beetje geduld dan zal datgene gebeuren, waarnaar
jullie nu zo sterk verlangen. Je hebt mij wel heel wijs Gods orde bij het
scheppen van de aarde beschreven, maar ik moet met jullie niet handelen zoals
God bij de schepping met de oerzeeën van Zijn eeuwige ideeën deed, maar enkel
als een vroedvrouw met een pasgeboren baby. Bij een kind is het openen van de
ogen toch ook niet het eerste wat het doet; waarom zou het bij jullie anders
zijn? Laten jullie je eerst eens gewillig uit het moederlichaam van jullie
zinnelijkheid helpen. Dan pas zal duidelijk worden hoeveel goddelijk licht
jullie in één keer kunnen verdragen! En zo geschiede het in de naam van de
Heer!'
[7]
Een ander, die naast de vorige spreker staat, zegt sarcastisch en met ogen vol
spot: 'Nou, nou, beste vriend, op deze manier ben je zelfs een hemelse
vroedvrouw geworden! Jammer, dat de heilige paters redemptoristen op aarde
zoiets nog niet hebben gehoord! Die zouden je misschien reeds als
beschermheilige, onder de naam 'hemelse vroedvrouw', uit hout gesneden en
verguld op een hoofdaltaar hebben geplaatst, en zouden zich, voor het lezen van
enige goede missen ter ere van jou, een paar honderd zilverlingen hebben laten
betalen voor het verkrijgen van een voorspoedige bevalling. Nee zeg, wat ben
jij een pientere kerel! Je weet je uit iedere moeilijke situatie te redden!
[8]
Zeg me eens, ervaren beschermheilige inzake geboorte-aangelegenheden, hoe vaak
moet een mensenziel dan eigenlijk geboren worden voordat ze eindelijk eens kan
zeggen: nu ben ik goddank voorgoed uit het laatste moederlichaam in een
blijvend daglicht gekropen? Ik geloof dat bij jouw voorstelling van de hemel
geen enkele ziel het ooit zo ver zal brengen. Geen wonder dat een Nicodemus,
toen Christus hem iets onthulde over de wedergeboorte van de geest, zich
genoodzaakt zag om te vragen of hij dan weer in een moederlichaam zou moeten
kruipen. Het lijkt me dat jullie hele hemelse wijsheid uit niets anders dan uit
geboorte en dood en dan weer uit wedergeboorte en dus ook uit herhaald sterven
is samengesteld! Zeg ons toch eens oprecht hoe vaak je je hemelse
vroedvrouwenwerk nog voor ons zult verrichten, voordat we het werkelijke
gezichtsvermogen terugkrijgen? Licht, licht, vriend de vroedvrouw! Dan zal
alles zonder veel verloskundig werk beter gaan, want zonder licht is al het
gezwets oudewijvenkoek! Begrijp je dat?'
[9]
Bruno zegt: 'Vriend, met grofheden heeft nog geen ziel het hier in het rijk der
geesten ver gebracht; laat je dit voorlopig in alle ernst gezegd zijn! Ik zal
je daarvoor nooit oordelen, maar je zult je daardoor zelf steeds meer
verwijderen van je uiteindelijke bestemming. Waarom vraag je eigenlijk hoe vaak
je nog uit een moederlichaam moet worden geboren, voordat je tot een heldere
waarheid zou komen? Ik zeg je daarop: zeker nog honderden keren als je volhardt
in je eigenzinnige en grove gemoedsgesteldheid!
[10]
Is het dan echt zo moeilijk om je eigen wil vaarwel te zeggen en in plaats
daarvan de wil van de goddelijke orde te laten werken en daarin daadwerkelijk
te volharden? Zou je dit op aarde gedaan hebben, dan zou je ook allang uit het
laatste moederlichaam geboren zijn en zou je je reeds in het waarachtigste
licht van alle licht bevinden! Maar jij was er nooit voor te vinden om ook maar
iets van je eigen, geliefde wil op te geven. En zodoende moet je je nu ook
laten welgevallen dat je blind bent, evenals al diegenen die net zo waren en
nog zijn zoals jij helaas ook nog bent!
[11]
Zou jij willen wat God wil, dan zal het licht voor je worden. Wil je echter nog
steeds je eigen wil volgen, dan zal het hopeloos lang duren voordat het beter
met jou gaat. Heb je deze woorden goed begrepen?'
[12]
De lomperd zegt: 'Ja broertje, heilige vroedvrouw, ik heb het begrepen! Hoor
eens, je bent wel erg dom en praat maar raak over dingen waar kop nog staart
aan zit, en mocht er al een of andere kop aan zitten, dan is het er een als van
een droge stokvis!
[13]
Zeg eens, wie kan er dan zijn eigen wil uitbannen en daarvoor in de plaats een
vreemde wil in zijn ziel stoppen? Het is merkwaardig dat jij, als een ziende,
niet inziet dat ik de wil van een vreemde onmogelijk anders dan alleen door
mijn hoogst eigen wil tot de mijne kan maken. Zou ik echter helemaal geen eigen
wil hebben, dan zou ik toch wel eens willen weten met welke wil ik datgene zou
kunnen willen, wat een ander, wie dan ook, mij zou opleggen om te willen. Ik
heb je altijd al voor een beetje dom gehouden, maar dat je zo ontzettend dom
zou zijn, had ik nooit kunnen dromen! Nee, geen wil hebben en daarbij dan toch
vastberaden willen wat een ander wil! Dat is nog erger dan iemand een landgoed
schenken, terwijl men zelf niet eens de eigenaar van een slakkenhuisje is!
Vertel me toch alsjeblieft, heb je deze wijsheid misschien opgedaan bij de
H.Ignatius van Loyola, of heb je ooit je hersens bedorven met slecht gebakken
schapenvlees?
[14] Maar nu in alle ernst! Zeg eens
eerlijk, ben je werkelijk zo dom, of houd je ons alleen maar voor je eigen
plezier voor de gek? Kijk, een mens zonder wil zou toch niets anders zijn dan
een organisch-mechanisch uurwerk zonder veer of gewicht. Ik bedoel: een mens
kan wel zijn wil een tijdlang ten dienste van een ander stellen en datgene
willen en doen wat die ander wil, of het nu iets verstandigs of iets
onverstandigs is. Zijn eigen wil echter geheel uitdrijven, zoals een zwangere
vrouw haar vrucht, en zich vervolgens een andere wil bij wijze van spreken
laten inplanten, dat gaat zelfs boven de horizon van de laatste vaste ster! Hak
jij maar eens heel evangelisch en goedbedoeld je handen en tevens ook beide
voeten af en laat er dan een paar vreemde aan vastmaken; dan zullen we wel eens
zien welke bokkensprongen je daarmee zult maken! Dus nu verstandig vriend,
verstandig! Heb je een kracht, handel dan tot ons welzijn, maar bespaar ons
voorgoed je lege woorden, heer Brunissimus!'
[15]
Bruno doet al het mogelijke om zijn wat opgewonden gemoed tot bedaren te
brengen, maar de lomperd wil niet geheel uit zijn hart wijken. Nadat hij zijn
innerlijk geleidelijk aan tot rust heeft gebracht, zegt Bruno tot de lomperd:
'Vriend, uit jouw opzettelijk beledigende tegenwerping heb ik duidelijk
opgemaakt, dat je mijn woorden niet in het minst hebt begrepen. Ik heb jullie
om te beginnen tot oprecht geduld gemaand, want zonder dat kan geen mens ooit
iets waardevols bereiken. Daarna heb ik jullie laten zien hoe een mens slechts
vooruit komt en zijn gewenste doel bereikt, wanneer hij zijn eigen,
onbeduidende wil zo beteugelt, dat hij daarmee de wil van een wijze in zich kan
opnemen en dan niet meer de verkeerde eigen, maar uitsluitend de betere,
vreemde wil daadkrachtig in zich laat werken.
[16] Ik
denk dat dit toch duidelijk moet zijn? Maar jij vindt deze belangrijke waarheid
slechts dom, omdat je de zaak opvat, alsof men zich eerst totaal willoos zou
moeten maken, om pas dan een vreemde wil als de eigen werkende wil in zich op
te nemen. Wie heeft je eigenlijk ooit zo'n leer gegeven? Ik weet even goed als
jij, en misschien nog wel beter, dat men zonder wil helemaal niet kan willen
wat een ander wil, want een mens zonder wil zou of een domme automaat, of
eenvoudigweg een standbeeld zijn. Het is toch vanzelfsprekend, dat een mens
zijn wil alleen zo kan laten overgaan in die van een ander, wanneer hij juist
met zijn eigen wil die van een ander vastbesloten aanvaarden wil en zijn handelingen
daarop instelt.
[17]
De wil is de arm van de menselijke behoeften. Wie derhalve zijn wil veranderen
wil, moet eerst zijn behoeften veranderen. Is de traagheid bij de mens een
overgeërfde behoefte, dan maakt deze behoefte van de ziel het noodzakelijk
niets te doen. Is de bevrediging van zijn vlees de behoefte voor de mens, dan
moet de ziel al het mogelijke doen om ervoor te zorgen dat het vlees verzadigd
wordt. De mens heeft echter ook een hoger vermogen tot inzicht, waardoor hij
beseft hoe schadelijk de grove behoeften zijn. Daarmee kan hij zulke onzuivere
behoeften bestrijden, ze tenslotte totaal uitbannen en in hun plaats betere,
d.w.z. goddelijke, plaatsen. Dat betekent dan zijn materiële wil voor een
werkelijk goddelijke verruilen. Dat is echter wat ik van jullie in naam van de
Heer verlang.
[18]
Wanneer ik enkel dit en niets anders van jullie verlang, zeg me dan eens om
welke redenen je zo beledigend ruwen grof tegen mij bent opgetreden.'
[19]
De lomperd zegt: 'Zou je eerder zo verstandig met ons hebben gesproken, dan zou
ik je ook anders tegemoet zijn getreden. Je hebt echter voordien alleen maar
zeer geleerd en orthodox tegen ons geredeneerd, zodat we je zelfs met de beste
wil van de wereld niet anders hadden kunnen begrijpen. Het voor jou onaangename
gevolg daarvan was, dat ik je daarom namens mijn talrijke broeders enkele
'complimenten' heb moeten maken. Ik neem ze echter weer terug, omdat ik uit
jouw laatste corrigerende woorden heb begrepen, dat je toch niet zo simpel bent
als ik dacht. Na jouw laatste toelichting staan de effecten er heel wat beter
voor en we zien nu allemaal de noodzakelijkheid in van wat je hebt verteld over
het geduld en het vervangen van de menselijke wil. Ja, ja, op deze manier zou
het ook kunnen, al is het ook met veel moeite, want een oud paard laat zich
niet zo goed dresseren als een jong paard, maar dat doet niets ter zake wanneer
juffrouw geduld maar op de juiste plek zit!'
113
Rede
van de lomperd over de misvorming van de religie door de priesters
[1] De
lomperd zegt verder: 'Dat wij mensen nu echter zo ongelooflijk dom zijn, vooral
wat het christelijk geloof betreft, kan geen God ons kwalijk nemen! Want de
hogere en de lagere geestelijkheid heeft met de lieve leer van Christus toch zo
huisgehouden, dat het tenslotte zelfs de domste varkenshoeder moest opvallen
hoe de dienaren van de heilige godsdienst, zelf in overvloed levend, de
gedoopte aanhangers van de alleenzaligmakende rooms-katholieke kerk niets
zozeer op het hart hebben gebonden als de lieve, hemelse armoede, liefde en
geduld, en een onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, in de eerste plaats ten
opzichte van de kerk en haar zogenaamde goddelijke dienaren, en vervolgens ook
ten opzichte van de staat, voorzover deze de belangen van de alleenzaligmakende
kerk diende!
[2]
Zelf ben ik vaak daarover in gesprek geraakt met heel eenvoudige lieden, die
zulke gemene streken net zo beoordeelden en zeiden: 'De religie is niets anders
dan een al in vroeger tijden slim bedacht middel om de arme mensen zand in de
ogen te strooien en ze door het voorspiegelen van hemel en hel en fraai ogende
bedriegerijen zo in toom te houden, dat deze dan uit vrees voor de hel of uit
verlangen naar de hemel de arbeidsschuwe priesterkaste de beste hapjes moeten
brengen, maar zelf armzaliger moeten leven dan de gemeenste kettinghond;
natuurlijk alles 'tot meerdere glorie van God'! Waaruit dan overduidelijk zou
blijken, dat er ofwel nooit een Jezus zou hebben bestaan, of dat hij toch
onmogelijk Gods Zoon kan zijn geweest! Wanneer men de inrichting van de
wereld, die zo ongeëvenaard wijs geschapen is, beschouwt en daarnaast de
loffelijke grondbeginselen van de alleenzaligmakende rooms-katholieke
godsdienst, volgens welke men helemaal zonder nadenken alles moet geloven, al
is het nog zo dom en onlogisch, en als men daarbij nog moet beamen dat alleen
de roomse leer de zuiver christelijke is, dan moet men toch inzien dat dezelfde
God, die alles zo uiterst wijs heeft geschapen, onmogelijk zo'n leer kan hebben
gegeven ter opwekking van de mens.
[3]
Kijk Bruno, zo filosoferen heel eenvoudige lieden! Hoe moeten wij, meer
ontwikkelde mensen, dan wel niet oordelen over de domheden, leugens en
bedriegerijen van de rooms-katholieke kerk? En welk aanzien moet de stichter
hebben van zo' n leer, die zich als was of gips op alle mogelijke manieren laat
misvormen?
[4]
Men zegt weliswaar: het pausdom lijkt op de zuivere leer van Christus als een
vuile laars op een mediceïsche Venus, maar dat verandert mijn mening over het
Christendom en zijn stichter niet, want wat van God uitgaat, kan geen
menselijke zelfzucht ook maar in het minst veranderen. Zou dus de leer van
Christus goddelijk zijn, dan zou het toch al te gek zijn, als de ellendige
mensheid in staat was daaraan naar zijn zelfzuchtige believen iets te
veranderen! Zou het de Godheid werkelijk slechts daarom te doen zijn met de
leer van de volledige vrijheid van wil de mensheid ook toestemming te geven om
naar believen op een schandalige manier met die leer om te springen? Dan
vriend, vaarwel Godheid, want dan moet zelfs een blinde inzien dat zo'n leer
voor de mensheid nog minder nut heeft dan helemaal geen leer!
[5] Ik
ben van mening dat ieder mens toch voor een zuiver goddelijke leer, evenals
voor een opgaande zon, in hoge mate achting en ontzag zou moeten hebben, het
allermeest de verkondiger van zo'n leer die enig is in zijn soort. Maar wat
echter, als juist de papen de zuivere leer van Christus het allerminst
respecteren en haar als puur mensenwerk voor hun heers- en zelfzuchtige
doeleinden omvormen? Ja, als ze zo langzamerhand alleen nog maar in schril
contrast staat met wat de oorspronkelijke leer voorschrijft, moet dan niet
ieder dieper nadenkend mens voor zichzelf tot de volgende slotsom komen: een
leer, die zelfs door de priesters niet daadwerkelijk wordt geacht, maar slechts
door uiterlijke, nietszeggende ceremoniën wordt beoefend, kan niet goddelijk
zijn! Indien voor zuiver goddelijke dingen zelfs het vee nog respect heeft,
hoeveel te meer zou dan de met gezond verstand begiftigde mens dat moeten
hebben.
[6]
Wie kan het opkomen van de zon aanschouwen zonder achting te hebben voor de
grote Godheid? Wie wordt niet ontroerd bij het zien van hoge, majesteitelijke
gebergten? Wie kan zonder ontzag en onverschillig naar de zee kijken? Wiens
gemoed wordt niet geschokt door het machtige rollen van de donder? Kijk, dat
zijn goddelijke zaken, waarvoor een ieder vol ontzag heeft. Maar het zogenaamde
woord Gods, hoe is het wat de goddelijkheid ervan betreft dan daarmee gesteld?
Als het voor de papen niets anders is dan een goed verkoopbare pommade, wat
moet het dan wel zijn voor ons leken, die geen doctoren in de godgeleerdheid
zijn?
[7]
Als de mens op deze manier noodzakelijkerwijs een afkeer moet krijgen van zo'n
leer, is het dan zo verwonderlijk dat vervolgens ieder verstandig mens vanuit zijn
natuurlijke levensbehoeften leefregels opstelt, daarnaar leeft en van alles
wat de lieve Godheid hem als vanzelfsprekend aanreikt, welbewust en met mate
geniet?
[8] Ik
heb niets tegen de grondregels van de zuivere leer van Christus in te
brengen; deze zijn goed en geheel volgens de wetmatigheid van de natuur aan de
behoeften van de mensheid aangepast. Maar wat baat het, als men, om een goed
katholiek te zijn, deze regels niet kan of mag toepassen? Zou het voor de
Godheid, die toch verder alles leidt, niet ook mogelijk zijn haar eigen leer
voor zo'n aantasting te behoeden? Waar is een dergelijke bescherming echter te
zien? Vriend, voorzover mij bekend is, nergens op de hele aarde!
[9]
Wanneer de zaken er echter inderdaad zo voorstaan, vragen wij allen jou om ons
uit te leggen hoe het toch komt, dat, wanneer de leer van Christus dan toch
goddelijk zou zijn, deze in de eerste plaats juist door hen, die haar
goddelijkheid het diepst zouden moeten voelen, als van nul en generwaarde wordt
beschouwd en op alle mogelijke manieren wordt misbruikt; waarop deze leer dan
natuurlijk ook bij alle mensen die wat dieper nadenken, in diskrediet geraakt.
[10]
Toon ons de goddelijkheid van de leer van Christus aan, dan zullen we
onvoorwaardelijk geloven wat je ons zult zeggen over de plichten, die God door
Zijn leer voor hun besrwil van de mensen verlangt. Hebben we daar ooit tegen
gezondigd, dan willen we onze zonden graag berouwen en er zo mogelijk voor
boeten!
[11]
Natuurlijk zou je ons ook moeten bewijzen, dat de mens ook kan zondigen zonder
wetten. Wij, als dieper doordenkende mensen, hadden echter als gevolg van
voornoemde redenen geen, en allerminst een positieve, goddelijke wet behalve
die van onze natuur, die we ook steeds in acht namen, en konden er daarom ook geen
naleven. Ziedaar vriend, als je zin hebt om te spreken, spreek dan! Laat ons
anders de weg gaan, die ons door onze zinnen zal worden gewezen.'
114
Bruno's
door de Heer ingegeven antwoord
Haar
onuitputtelijke rijkdom en veelzijdigheid
[1] Na
deze duidelijk geformuleerde rede van onze lomperd wendt Bruno zich tot Mij en
vraagt Mij om een goede ingeving, zodat hij de spreker en zijn metgezellen zo
doeltreffend mogelijk van repliek kan dienen.
[2] Ik
geef hem echter te verstaan: 'Spreek, en bekommer je niet om de woorden!
Met je eigen tong zul je het juiste antwoord uitspreken.'
[3] Na
deze toezegging wendt Bruno zich weer tot de spreker en zegt: 'Vriend, als je
echt geduldig en oplettend bent, wil ik bereidwillig gehoor geven aan je
verzoek.' De lomperd zegt: 'Vooruit dan! Daaraan zal het noch mij noch iemand
anders van ons gezelschap ontbreken, als je verhaal maar geen eeuwigheid
duurt!'
[4] Bruno
zegt: 'Heel goed beste vrienden, mijn verhaal zal kort en bondig zijn. Luister
dus naar mij.
[5]
Alle tijdelijke gaven van de Godheid aan de mensen zijn zo gegeven, dat de
onvolmaakte mens met zijn natuurlijke verstand, die de gaven helemaal niet weet
te waarderen, daarop steeds iets aan te merken heeft. Voor de een is de zon in
de zomer te heet; hij zou liever een eeuwige lente willen hebben. Een ander
vindt de winter ontzettend vervelend; hij zou veel liever een eeuwige zomer
willen hebben. Voor de een is het menselijk leven te kort, voor de ander vaak
wanhopig saai, zodat hij het zelf gewelddadig bekort. Weer een ander zou graag
willen, dat de hele aarde één vruchtbaar vasteland was, terwijl een Engelsman
de zee nog uitgestrekter zou willen hebben dan ze al is. Zo willen sommigen
alleen maar akkers, anderen alleen weiland, weer anderen alleen tuinen, nog
anderen enkel steden en vestingen. En zo is het met honderden verschillende
zaken. Ja, ik heb bijna nooit twee mensen gezien, die precies een en hetzelfde
wilden.
[6] Zo
kunnen de mensen uit ontevredenheid de goddelijke gaven dan ook niet laten
zoals ze gegeven zijn, maar veranderen deze steeds naar believen en aardse
behoeften. De dieren worden gevangen, geslacht en hun vlees wordt op allerlei
manieren toebereid en gegeten. De bomen en planten worden verplaatst en
veredeld. Met geen enkele ordening is de mens tevreden en hij maakt voor
zichzelf een betere. Zo was het van nature ook de bedoeling dat de mensen naakt
zouden rondlopen en zomer en winter onder de blote hemel of in holen en grotten
zouden bivakkeren. Maar zij zijn daarmee helemaal niet tevreden en maken zich
daarom soms zelfs heel luxueuze kleren en bouwen allerlei huizen en woningen.
[7]
Waarom knoeien de mensen dan met de verheven schepping van God en tonen zij de
Godheid metterdaad, dat ze met de oorspronkelijke, door de Schepper ingestelde
orde helemaal niet tevreden zijn? Een geluk voor de hemellichamen, dat ze niet
door mensenhand kunnen worden bereikt, anders zouden ze allang een andere orde
hebben gekregen. Wat laat de mens eigenlijk onaangetast van datgene wat hij met
zijn zinnen en handen kan bereiken? Ik zeg je, niets! Zouden alle dingen op
aarde daarom niet door God moeten zijn geschapen, omdat de onvoldane mens zijn
hand ernaar heeft uitgestoken en veel dingen zelfs heeft veranderd? Vriend,
geef me nu eerst antwoord op deze vraag, dan zullen we verstandig en wijs
verder praten over de goddelijke leer!'
[8] De
spreker zegt: 'Wel, dat klinkt verstandig! Naar wat ik nu stilaan begin aan te
voelen, zou het je zelfs nog gelukken om ons ook de Godheid van Christus
begrijpelijk te maken. Ga maar verder, wat het is werkelijk interessant om je
op deze manier te horen spreken!'
[9]
Bruno gaat verder: 'Goed, omdat jullie instemmen met hetgeen ik gezegd heb, zal
ik jullie in naam van de Heer de leer van God verder bekendmaken.
[10]
Met de leer van God is het net zo gesteld als met de overige schepping. Zij is
voor het oog van het wereldse verstand een zeer wanordelijke dwaasheid, en het
zoekt daarin tevergeefs die vaste ordening, die het 'natuurlijke logica'
noemt. Wonderdaden en morele leerstellingen, meestal in mystieke beelden,
worden ogenschijnlijk ordeloos met elkaar vermengd. Hier leest men een
wondersprookje, daar een vermaning. Op een andere bladzijde een op zichzelf
voortreffelijke moraal, die echter voor het wereldse verstand met de andere
gelijkenissen en gebeurtenissen nog minder samenhang heeft dan de meest ongeordende
plantengroei in een boerenweiland. In de leer van God aan de mensen is dit toch
allerminst in tegenspraak met de goddelijke ordening, maar bekrachtigt deze
veeleer, want juist daardoor dwingt de Godheid de trage natuur van de mens tot
aanhoudend nadenken en veelvoudig zoeken om behoorlijk wegwijs te worden in
datgene, wat haar aanvankelijk in de buitenkant van de leer toch zo
wanordelijk en zonder enige logica voorkomt.
[11]
Wat zouden jullie wel van de Godheid denken, wanneer bijvoorbeeld de zaken op
aarde zo zouden zijn ingericht, dat op bepaalde mathematisch nauwkeurig
afgetekende plaatsen slechts één bepaald soort vruchten, en op andere plaatsen
weer een andere soort zou groeien? Zou een huisvader een andere dan deze soort
vruchten op zo'n plek zaaien en daarop niets oogsten, hoe zou het er dan met
zijn huishouding uitzien?
[12]
Daarom heeft de wijze Schepper alleen daar een onveranderlijke, vaste orde
aangebracht, waar ze noodzakelijk is en tot heil van de mensen dient. Die
dingen echter, waarmee de vrije menselijke geest zich moet bezighouden, zijn
door God kriskras door elkaar geschud, met de bedoeling dat de geest de beste
gelegenheid moge vinden om zich voor het bereiken van bepaalde voordelen te
oefenen, waardoor hij zich die vaardigheid en kracht eigen maakt, die hier, in
deze zuivere geestenwereld, vereist is voor het eigenlijke, van daadwerkelijke
liefde vervulde, eeuwige bestaan.
[13]
De goddelijke leer is zo gegeven, dat iedere geest daaruit dat voedsel kan
halen, dat het beste bij hem past, zich daarmee kan voeden, daardoor kan
groeien en tot volmaaktheid kan komen.
[14]
Zoals op de aardbodem twee verschillende planten heel goed naast elkaar kunnen
opgroeien en tot rijpheid komen, zo kunnen ook uit dezelfde goddelijke leer
verscheidene, confessioneel nog zo verschillend ingestelde geesten geheel
ongehinderd hun geestelijke volmaaktheid bereiken.
[15]
Dat echter geen enkele leer in de hele wereld zo'n veelvoud aan godsdiensten
toelaat als juist de goddelijke leer van Jezus Christus, is het belangrijkste
bewijs voor de goddelijkheid van deze leer en haar verheven verkondiger en
stichter! Zou deze leer mensenwerk zijn, zoals bijvoorbeeld een uit hout
nagemaakte boom, dan zou men van geen enkele tak van deze boom een nieuwe
kunnen kweken. Omdat de leer uit de goddelijke mond van Christus echter niet
een door mensenhanden kunstzinnig uitgesneden, maar een met alle levenskracht
uit God Zelf geplante boom is, kan het dan ook gebeuren, dat zijn endoten
(confessies) overal bloeien en bij de juiste verzorging ook volmaakt goede
vruchten opleveren.
[16]
Vergelijk haar eens met de menselijke leerstellingen, bijvoorbeeld de
filosofie, de wiskunde en dergelijke: zij zijn als een machine, die slechts
volgens een bepaalde formule en constructie steeds op dezelfde manier werkt. In
de mathematiek is op de hele wereld, zonder sektarisme, twee maal twee altijd
vier. Een Aristoteles laat slechts één sekte toe, namelijk de zuiver
aristotelische, evenzo een Wolff, Leibniz, Fichte, Kant en Hegel, want zij
allen planten slechts dode bomen!
[17]
Dat is niet het geval met de goddelijke leer van Christus. Iedere verplante
twijg krijgt wortels, groeit verder, groeit al spoedig uit tot een levensboom
en draagt vruchten. Dat is dan het belangrijkste verschil tussen een werk van
God en het dode werk van een mens. Het is tevens ook het grootste bewijs voor
de onloochenbare goddelijkheid van een leer, die onder de meest verschillende
vormen van eredienst bij een goede en gewetensvolle verzorging steeds dezelfde
levensvruchten draagt.
[18]
Hebben jullie daar echter nog iets tegenin te brengen, dan staat jullie dat
vrij. Ik zal jullie in naam van de Heer geen verklarend antwoord schuldig
blijven.'
115
Kritiek
op Rome
Deze
wordt door Bruno belicht
Over
het nut van de nacht
[1] De
spreker zegt: 'Vriend, je hebt die zaak met verbazingwekkende logica
uiteengezet en ik moet je daarvoor uit naam van alle gasten danken! Maar nu
komt er nog een belangrijke vraag; als je ook die overtuigend juist
beantwoordt, dan heb je ons allen voor je gewonnen en we zullen je tot leider
van ons gezelschap maken. De vraag luidt als volgt:
[2]
Wanneer volgens jouw wijze uiteenzetting Christus de Heer en God van hemel en
aarde is, dan vraag ik je welke geloofssekte op aarde het dichtst bij de
waarheid is, en hoe het volgens Christus in alle ernst gesteld is met de
rooms-katholieke kerk? Wie kent niet het oude, in de hoogste mate heerszuchtige
handelen van de alleenzaligmakende? Het woord Gods, verschraald en verminkt, is
daar slechts een huichelachtig uithangbord, waarachter een wolf zijn
verscheurende hebzucht verbergt. Alle mogelijke stormen hebben geprobeerd om
deze wolfsdraak het schapenvel van zijn lijf te trekken, maar tot nu toe helaas
tevergeefs. Deze Moloch, deze zevenkoppige draak, deze oude wereldhoer gedijt
en vegeteert onverwoestbaar voort en beoefent haar gewetenloze beroep zonder
door de hemel van de wijs te worden gebracht!
[3]
Wanneer Christus, die de schanddaden van de joodse priesters bij iedere
gelegenheid toch uitdrukkelijk heeft afgekeurd, God is, en leeft zoals wij nu
na de dood van ons lichaam, zeg ons dan eens: hoe kan Hij zulke gruwelen, nu al
meer dan vijftien eeuwen lang, op hun beloop laten en rustig toezien, hoe deze
zwarte dienaren Gods met Hem nog heel wat ergere schanddaden bedrijven dan die
oudromeinse beulen, die Hem aan het kruis hebben geslagen? Meer dan viervijfde
deel van de christenheid ziet de slechte handelwijze duidelijk in en zegt:
'Van alle christelijke sekten is Rome de oudste en zij moet dus ook het beste
weten wat ze van Christus en Zijn leer moet denken! Door haar handelwijze, die
recht tegen de leer van Christus indruist, toont ze echter dat ze zelf nog
nooit in deze leer heeft geloofd en bijgevolg nog minder in Christus. Ze solt
met Hem, ze verkoopt Hem; ja, ze zou Hem zelfs naar de hel vervloeken, wanneer
Hij het zou wagen om zich ook maar enigszins met een andere sekte in te laten.
Daardoor worden alle volgelingen van zijn leer in hun geloof geschokt en zijn
op deze manier dan genoodzaakt zo'n leer vol verachting de rug toe te keren!
[4]
Zeg eens, als Christus bestaat, ziet Hij dat dan niet of wil Hij het niet zien?
Of is het misschien toch Zijn wil, dat de rooms-katholieke kerk zo verder
blijft gaan als ze zich tot nu toe, schandelijk genoeg heeft gehandhaafd? Schept
Christus in alle ernst welbehagen in zo'n handelwijze? Kent Hij werkelijk
alleen maar Latijn en houdt Hij bovenal van de lege, nietszeggende ceremonie?
Hij, die toch tijdens Zijn aardse leven toch tegen niets zozeer heeft
gewaarschuwd als tegen die schandelijke ogendiensten! Dus vriend, los dit
raadsel nog voor ons op en we geven ons dan helemaal gewonnen aan jouw God!'
[5]
Bruno zegt: 'Vriend, jouw bedenking tegen Rome is zeker goed gefundeerd en het
is werkelijk moeilijk om nog een goed woord over te hebben voor deze kerk.
Desalniettemin moet de Heer toch een of andere reden hebben om haar te laten
bestaan. Het is volkomen waar, dat het goddelijke woord van Christus zelfs bij
de joden en mohammedanen heel wat meer aanzien geniet dan bij de roomsen, die
van Christus maken wat ze maar willen en Zijn heiligste woord verdraaien zoals
het hun in hun heers- en hebzuchtige kraam te pas komt.
[6]
Deze nu al heel oude boom heeft in geestelijk opzicht bijna dezelfde
degeneratie ondergaan als de oude kastanjeboom in Sicilië, dichtbij de Etna,
wiens kern nu al bijna duizend jaar vermolmd, rot en dood is. Maar omdat uit
deze boom, toen hij nog jong was, machtige wortels en wijd uitgestrekte takken
zijn gegroeid, heeft hij in de loop der tijden tussen wortels en takken nieuwe
stammen gevormd. Zo ontstond uit wat eens een gezonde boom was, een
meerstammige boom, die alleen nog maar in de kroon, en allang niet meer in
wortel en stam, tot één en dezelfde boom behoort. Deze boom draagt hier en daar
nog wel schaarse vruchten, maar ze zijn smakeloos, hard en bijna niet te
genieten. De reden daarvan zou wel kunnen zijn, dat deze boom zijn
belangrijkste levenskern allang totaal verloren heeft. Wel hebben zich in de
nieuwe loten uit de sterke zijwortels eigen kernen gevormd. Daarmee is echter
de hoofdstam, van wiens gezondheid de smaak van de vrucht afhangt, weinig
geholpen. Deze boom wordt nu meer als een historische curiositeit dan als een
werkelijk bruikbare boom beschouwd en door het eenvoudige volk met allerlei
sprookjes en fabels (die graag worden geweven rondom alles wat heel oud is)
vereerd en door stekeblinde dwazen zelfs als een heiligdom aanbeden. Het beste
aan deze boom is nog, dat hij bij een plotseling opkomend onweer de wandelaar
een beetje bescherming biedt.
[7]
Eveneens is dat het geval met de uiterst verdeelde staat, waarin zich de
rooms-katholieke kerk bevindt. Zij heeft geen eigenlijke stam en geen kern
meer. Uiterlijk heeft ze nog het aanzien van een levensboom, maar in wezen is
ze dat even weinig meer als de oude Siciliaanse kastanjeboom nog een nuttige
vruchtboom is. Ze vegeteert nog wel en heeft in haar ledematen nog een
uiterlijk leven, draagt ook nog bloesems en vruchten, maar deze zijn niet meer
te genieten; ze zijn hard en smakeloos en worden door enkele reizigers slechts
gekocht als curiositeit. Zoals het gaat met de Siciliaanse natuurlijke boom,
die eigenlijk allang dood is en nu zijn totale ontbinding tegemoet gaat, zo
gaat het nu ook met de door ouderdom verzwakte geestelijke boom van Rome. Ik
zeg je: spoedig zal Rome alleen nog maar bestaan in de geschiedenisboeken!
[8]
Het is ongetwijfeld waar dat een groot aantal andere, jongere en gezondere
bomen op haar plaats zouden kunnen staan, maar wanneer het God nog welgevallig
is zulke curiositeiten te laten bestaan, waarvoor Hij zeker Zijn gegronde
redenen heeft, waarom zouden die ons dan hinderen, als we er toch allang geen
gebruik meer van hebben gemaakt en dat in de toekomst nog minder zullen doen!
[9]
Overigens komt me de roomse kerk voor als een geloofsnacht, omdat ze bij haar
zogenaamde godsdienstige plechtigheden steeds lichten aansteekt ten teken, dat
het in haar ook op klaarlichte dag nog nacht is! De nacht heeft echter ook wel
degelijk goede kanten, want ze geeft rust aan de vermoeiden. En waar hebben de
geestelijk vermoeiden meer rust dan in de nachtkerk van Rome? Ze hoeven niet na
te denken, niets te onderzoeken en niet voorwaarts te schrijden, maar alleen
maar heel rustig te delen in de goede gaven van hun moeder (nacht) en kunnen
daarbij rustig slapen. Worden zij dan echter wakker, gewekt door een of andere
morele of politieke opdoffer, dan zoekt niemand zo naarstig naar licht als
juist diegenen, die zich in de nacht bevinden!
[10]
En dus geloof ik dat de Heer op deze gronden de rooms-katholieke nachtmensen
verdraagt, evenals de natuurlijke nacht naast de dag, opdat de mensen in deze
nacht des te grotere honger naar het licht zullen krijgen! Ik ben er
tenminste nog altijd van overtuigd, dat de blinden steeds grotere vrienden van
het licht waren dan de zienden. Zo zou het ook kunnen zijn, dat van de
christelijke geloofssekten er geen enkele groep zo naar het ware licht zal
zoeken als juist de volgelingen van deze nachtkerk. Ik denk dat het
jullie daaruit tamelijk duidelijk mag zijn, waarom de Heer de oude roomse
moeder verdraagt en waartoe ze eigenlijk dient!'
116
Misvorming
van de zuivere godsleer ten gevolge van de vrije wil van de mens
Het
einde van de lankmoedigheid van de Heer
[1] De
spreker zegt: 'Vriend, we zien nu in dat de goddelijke leer van Christus wel
een echte goddelijke leer kan zijn en ook zeker is, hoewel ze door Rome op de
meest afschuwelijke manier is misbruikt. We zien echter nog niet in, hoe de
Heer het dan kon toelaten dat deze kerk, die in de eerste tijden toch zuiver
apostolisch was, de laatste eeuwen zo in diskrediet is gebracht, dat ze volgens
de zuivere betekenis van het evangelie helemaal geen kerk meer is. Haar
Latijnse gebrabbel, haar oorbiecht, haar misoffer en andere heilige nonsens, en
vooral het tegen heel de natuur indruisende celibaat zijn toch verschijnselen,
waar men zich in de huidige tijd zelfs al vrolijk over maakt, om maar niet te
spreken over de andere, domme kerkelijke gebruiken. En zo'n enorm gekkenhuis
wordt geduld door de Heer, wiens leer een centraal zonlicht zou moeten zijn
voor de mensen op aarde! Kijk, dat is de omineuze kern van de zaak! Vriend,
geef ons daarover nog een lichtstraaltje!'
[2]
Bruno zegt: 'Beste vrienden, de reden waarom de Heer dit kan toelaten, moeten
jullie zoeken in het heilige besef van de noodzakelijke vrijheid van de
menselijke wil, zonder welke de mens geen mens zou
zijn, maar enkel een dier of een
automaat. Omdat hij echter, om mens te zijn, een volkomen vrije wil moet hebben,
tengevolge waarvan hij kan doen wat hij maar wil, is het daardoor ook
duidelijk, dat het hem ook met betrekking tot de goddelijke leer, ook al is
deze nog zo zuiver, geoorloofd moet zijn deze wel of niet aan te nemen, of als
echt of niet echt aan te merken. Daar de mens echter dit recht heeft, was het
dan ook mogelijk dat zich mettertijd uit de zuivere leer van Christus een
duister pausdom kon ontwikkelen.
[3] In
de tijden der apostelen waren er immers al mensen, die zaken wilden doen met de
wonderleer van Christus; ja, Christus Zelf had er een bij zich die Hem verried!
Waarom zouden zich in latere tijden dan geen massa's handelaren hebben kunnen
aandienen, die de leer van Christus misbruikten als een geduldige koe, die
zonder veel voer een enorme hoeveelheid melk geeft. Daar geldzuchtige mensen
dit echter maar al te goed hebben ingezien, maakten ze van de goddelijke leer
een verkoopartikel, dreven daar in alle landen van de wereld handel mee en
deden zo goede zaken. Dat was al het eerste kwaad! Toen echter de kooplieden
(roomse geestelijken van diverse pluimage) zagen, dat hun artikel in zijn
zuiver geestelijke vorm niet meer zo gretig gekocht werd, vooral niet bij de
pronk- en ceremonie-minnende Aziaten, pasten ze al gauw hun koopwaar zo aan,
dat deze weer bij de morgenlandbewoners in de smaak zou vallen. En kijk, de
nieuwe handel begon weer goed te lopen.
[4]
Uit deze handelsperiode dateert hoofdzakelijk het brutale snoeien van de
zuivere leer van Christus, de uitvinding van het vagevuur, de aflaten, de
broederschappen en dergelijke zaken meer. Ook de kruistochten, die de listige
roomse kooplieden heel veel opleverden, behoren tot deze tweede periode. In
latere tijden, toen de mensen wat meer gingen inzien tot wiens nut de roomse
aflaten zo sterk werden aangeprezen en met zoveel energie werden geëxploiteerd,
heeft men dit al te schrijnende bedrog een beetje moeten inperken. Men is er
ook achter gekomen, dat de roomse kooplieden met de Saracenen in nauwe
zakenrelatie stonden en deze getrouw meedeelden wanneer ze weer door een
kruistocht zouden worden bezocht, waardoor het voor de goed ingelichte
Saracenen steeds gemakkelijk moest zijn om de blinde kruisvaarders zo
doeltreffend mogelijk te ontvangen.
[5]
Toen de mensen achter al die bedriegerijen kwamen, wierp men zich op de
mystiek, of eigenlijk de zwarte kunst, richtte bedevaartsoorden op met
miraculeuze beelden, omhulde zich met het Latijn, produceerde wonderdoende
relikwieën en bouwde grote tempels met veel wonderaltaren. Daarmee drijft men
handel tot op dit uur. Omdat de mensen tegenwoordig echter helemaal op de
hoogte zijn van de praktijken van de papen en zelfs geen respect meer hebben
voor een geestelijke, zijn de kooplieden aan het eind van hun Latijn. Ze weten
niet meer hoe ze het moeten aanpakken om voor hun sterk bedorven waar een
winstgevende afzet te vinden.
[6]
Maar vrienden, deze keer zal het niet meer lukken! De bijbels en andere
verhelderende geschriften zijn te veel onder het volk verspreid. Ook hebben
deze kooplieden te openlijk laten zien, dat ze voor geld overal voor te krijgen
zijn. En zo heeft zelfs Maria, die lange tijd hun voornaamste steunpilaar was,
samen met haar houten Christus er de brui aan gegeven, wat voor deze kooplieden
een bijzonder slecht voorteken is. Bijna zou ik er mijn hele zaligheid om
willen verwedden, dat zij er spoedig voor de volkeren niet anders bij zal staan
dan als een meisje, dat zich steeds zedelijk en vroom heeft voorgedaan, om dan
uiteindelijk als een veile deerne te worden betrapt. Kortom, de kooplieden zullen
hun handel sterk moeten verminderen, wat echter ook weer een argument tegen hen
zal zijn.
[7] Zo
zal de Heer dan Zijn leer te rechter tijd zuiveren op een manier, die iedereen
de schellen van de ogen zal doen vallen! Alles bij elkaar genomen schaadt het
echter niemand, wanneer hij in naam nog bij de Roomse hoort, want ik kan jullie
allemaal verzekeren, dat de Heer de roomse lammeren zeer liefheeft. Maar wat
tot nu toe nog niet gebeurde, staat nu voor de deur!
[8]
Daarom alle eer aan Hem alleen, die de Zijnen steeds zo zacht en mild leidt als
een kloek haar kuikentjes! Ik denk dat jullie nu wat de Roomse betreft
volledige duidelijkheid hebben gekregen. Wenden jullie je nu dan alleen tot
Jezus Christus, opdat jullie allen voor eeuwig het volste licht mogen krijgen.'
117
De
twijfelaars geloven nu, maar sommigen zijn bang om naar de Heer te gaan
Tweespraak
tussen een kerks gezinde en een vrijdenker
Humor
in het geestenrijk
[1] De
vorige spreker, die vóór de zogenaamde lomperd had gesproken, zegt daarop: 'Ik
en de spreker die na mij het woord voerde zijn helemaal doordrongen van de
duidelijkheid van jouw rede. De waarheid daarvan is overtuigend! Het zal ook
onvermijdelijk gaan zoals jij het nu met profetische geest hebt voorspeld. Zo
is ook de jood Jezus, de Christus, zeker datgene, wat de goede overlevering van
Hem getuigt en wat jij over Hem hebt verklaard. Daarom is het nu voor ons des
te moeilijker om ons tot Hem te wenden. Want wij zijn allemaal grote zondaars
geweest en hebben geen acht geslagen op Zijn goddelijke leer! Zal Hij ons niet
meteen toeroepen: 'Ga weg van Mij, gij boosdoeners, Ik ken jullie niet!'
[2] De
tweede spreker zegt: 'Hoe kom je daar nu weer bij? Geloof jij dan werkelijk nog
in hel of vagevuur? Nee, daar zou ik zelfs in mijn droom niet aan denken.
Christus zal toch een heel stuk wijzer en ook beter zijn dan wij beiden. Zeg
mij eens, zou jij met jouw kille hart, in staat zijn om iemand naar de
jezuïetenhel te verdoemen en dat voor eeuwig, áls er al een zou zijn? Ik zeg
je, dan zou men ronduit een duivel moeten zijn. Hoe stel jij je Christus dan
eigenlijk voor, als je Hem tot zoiets in staat acht?'
[3] De
eerst genoemde zegt: 'Je hebt weliswaar gelijk, maar weet je, volgens Zijn eigen
woorden zullen hoeren, echtbrekers, dieven, moordenaars, bedriegers,
meinedigen, vrekken en hardvochtigen het rijk Gods niet binnengaan. Er staat
geschreven: 'Wie gelooft en gedoopt wordt, zal zalig worden!' Wij zijn wel
gedoopt, maar geloofd hebben we nergens in, behalve dan in datgene wat binnen
handbereik lag. We kunnen dus bij Christus met niets aankomen, wat voor ons ook
maar de schijn van iets goeds zou hebben. Hij is wel oneindig goed, maar Hij is
ook evenzeer oneindig heilig en dus evenzeer rechtvaardig! Hoe wij het echter
met Zijn rechtvaardigheid moeten klaarspelen, is een andere vraag!'
[4] De
tweede zegt: 'Heb jij dan onze vriend en leider Bruno niet horen zeggen, hoe
het in elkaar zit? Hij is door Christus naar ons toegezonden om ons te winnen
en naar de Heer te leiden! Hij heeft ons nu gewonnen, waarom zouden we dan nog
onnodige drukte maken? Wij weten allemaal, dat we voor God geen knip voor de
neus waard zijn, maar wanneer Hij tegenover ons genadig en barmhartig wil zijn,
waarom zouden we ons dan aanstellen als een maagd op een boerenbruiloft? Dan
komt het er op aan dat we met beide handen aannemen wat de grote Heer der
hemelen ons wil geven, en moeten we niet aankomen met allerlei jezuïeten
bezwaren!'
[5] De
eerste zegt: 'Was jij maar wat fijngevoeliger! Op aarde was je altijd zo
openhartig; zul je voor het aangezicht van de Heer ook zo praten? Dan zul je
zeker beven als het loof van een esp bij een flinke storm!'
[6] De
tweede zegt: 'O jee, o jee, ik merk wel dat er nog een heel jezuïetencollege in
je aanwezig is! Heb je dan geen acht geslagen op de duidelijke taal van Bruno?
Die heeft de roomse bedriegerijen toch duidelijk aan de kaak gesteld en jij
dweept nog als een stervende pater. Kom, laat je niet uitlachen! Kijk, vriend
Bruno wordt er gewoon niet goed van als hij je aankijkt, omdat je zo'n oerdom
gezicht trekt en er maar op los praat als een Weense koetsier op Goede Vrijdag,
wanneer de redemptoristen zijn paarden besprenkelen met wijwater. Schaam je om
hier in het geestenrijk met dergelijke dwaasheden aan te komen! Kijk, Christus
de Heer Zelf zou je nog moeten uitlachen, als Hij jou met zo' n gezicht zou
zien!'
[7] De
eerste zegt: 'Vriend, ik vraag je, hou je grove tong wat in bedwang, anders kom
je zelf nog in de hel! Want er bestaat een hel, evengoed als er een hemel
bestaat. Let toch een beetje op je woorden, anders word je zondermeer
verdoemd!' De tweede zegt: 'Vriend Bruno, wees zo goed om deze held toch een
beetje te troosten, anders beleven we hier in de geestenwereld nog, dat hij het
van angst in zijn broek doet! Daar is niet veel meer voor nodig!'
[8]
Het hele gezelschap schiet daarop in de lach en de eerste spreker zegt: 'Vriend
Bruno, ik vraag je ook deze spreker zijn mond wat te snoeren, want hij bekladt
mijn goede naam. Wat gaat het hem eigenlijk aan, dat ik een vriend was van Gods
dienaren? Laat hem toch niet zulke toespelingen maken, waardoor iedereen mij
begint uit te lachen!'
[9]
Bruno zegt: 'Wees verstandiger, dan zal niemand je uitlachen! Maar wanneer je
hier met louter jezuïeten bezwaren aankomt en daardoor mijn werk aan jullie
vertraagt, heeft vriend Niklas gelijk, als hij je een beetje op stang jaagt.
Wie is er dan goed en rechtvaardig voor God en wie heeft verdiensten voor Hem,
de Almachtige? Heeft Hij dan niet Zelf gezegd: 'Als jullie alles gedaan hebben,
dan moeten jullie nog zeggen, dat jullie luie en nutteloze knechten waren!'
Wanneer Hij echter zo heeft gesproken, waarom oordelen wij dan nog over de
vraag of wij wel of geen verdiensten voor Hem hebben? Wanneer Hij echter
genadig en barmhartig tegenover ons wil zijn, waarom zouden we ons dan
daartegen verzetten? Kijk, dat is ijdel! Wij allen zijn slecht en God alleen is
goed! Wanneer Hij ons nu echter vanuit Zijn eeuwige goedheid iets wil geven,
dan is het aan ons om te doen zoals eens de zondaar Zacheüs, toen de Heer hem
uit de boom liet komen, in zijn huis intrek nam en daarna met hem de maaltijd
gebruikte. Laten wij nu ook doen wat eens Zacheüs heeft gedaan!'
118
Bardo
's eigenzinnigheid;
Niklas'
terechtwijzing
De
duizendkoppige menigte, in de geest verenigd, mag de genade van de Heer ervaren
[1] De
eerste spreker Bardo zegt: 'Nu dan, in Gods naam, ik wil dan wel toegeven, als
het zo is; maar dat Niklas beslist geen fijngevoelige geest is, moet hij toch zelf
ook inzien. Omdat echter Niklas, als nieuw-katholiek, helemaal niet meer
geloofde in de Heer Jezus, hoeft hij nu niet zoveel verbeelding te hebben. Want
zij hebben van de aarde een hemel willen maken en hebben ons katholieken voor
domme schapen uitgemaakt. Maar nu, als geest, zit die goede Niklas met veel
van zijn geloofsgenoten samen met ons, traditionele katholieken, in hetzelfde
schuitje, en daarom hoeft Niklas nu juist tegenover iemand van ons niet zo grof
te zijn.'
[2]
Een beetje glimlachend zegt Niklas: 'Geachte vriend Bardo, neem me niet kwalijk
als ik wat al te heftig ben geworden, maar ik heb het tenminste goed bedoeld,
wat niemand kan ontkennen. Zeg eens of een echte rooms-katholiek ooit om een
andere reden tot God bidt dan om iets van God te verkrijgen? Een ieder vraagt
om iets anders, maar om God de eer te geven, alleen omdat Hij als God het
volmaaktste wezen is, vriend Bardo... mijn zaligheid schenk ik aan een
pausgezinde, als hij ooit onbaatzuchtig tot God heeft gebeden. Verbeeld je daarom
niet te veel vanwege jouw rooms-katholieke zachtmoedigheid! Overigens ben ik
van mening dat het nu tijd wordt om de raad van vriend Bruno op te volgen, want
we hebben lang genoeg met elkaar over onbelangrijke zaken gepraat!'
[3] Bardo
zegt: 'Het is niet onbelangrijk, begrijp je dat niet? Want wanneer men iemand
bij wijze van spreken een ezel noemt, is dat voor mij niet onbelangrijk!'
[4]
Niklas zegt: 'Wat dan? Als het jou dan zo ergert, dat ik je min of meer de
waarheid heb gezegd, doe dan met mij hetzelfde, dan zijn we quitte! Kijk, zie
je dan nog niet in, dat er ons allen veel meer gelegen moet zijn aan Christus
de Heer dan aan onze wederzijds gekrenkte eer? Wat is dan eer zonder God?!
Daarom, vriend Bardo, nu geen aardse domheden meer, maar laten we ons volgens
de raad van Bruno bij elkaar aansluiten en de Heer Jezus vragen om licht,
genade en erbarmen! Ik wil wel voorgaan in de bede, dan spreken jullie haar
luid en uit de grond van je hart na; natuurlijk als jullie willen!' Bardo zegt:
'Eh... waarom zou ik uitgerekend jou moeten napraten? Ik zal toch zelf ook wel
in staat zijn om een bede te formuleren!' Niklas zegt: 'Je doet maar! Ik heb er
niets op tegen! Want een ieder zal wel het beste weten, waar bij hem de schoen
wringt! Ik zal echter nu mijn bede toch maar hard opzeggen; het staat iedereen
vrij zich daar wel of niet bij aan te sluiten!'
[5] Hierop zegt het hele duizendkoppige
gezelschap: 'Spreek Niklas, wij zullen ons bij je aansluiten!'
[6] Bardo zegt: 'Toch wil ik alleen
voor mezelf vragen, want ik weet wel waarom.' Niklas zegt: 'Doe wat je wilt,
maar wij verzoeken je ons niet langer te storen. Vraag daarom in stilte!'
[7] Na
deze woorden vallen bij iedereen, behalve bij Bardo, de schellen van de ogen.
Ikzelf sta niet ver van de grote vergadertafel, waaromheen nog het reeds
bekende gezelschap verzameld is, vlak voor Niklas. Zij allen durven nauwelijks
op te kijken en zijn stomverbaasd over de grootte en de pracht van de zaal,
evenals over het montere voorkomen en de schoonheid van de gasten.
[8] Op
dit moment komt ook Bruno vol eerbied naar Mij toe en zegt: '0 Heer, U alleen
zij alle liefde, eer en aanbidding! Als een onnutte knecht draag ik deze schare
aan U over, die U volgens mijn overtuiging nu geheel van ganser harte toebehoort.'
[9] Ik zeg: 'Dat heb je heel goed gedaan!
Jouw grote geduld en deemoed hebben dit niet geringe werk voorbeeldig tot stand
gebracht. Waarlijk, omdat jij je bij jouw eerste taak in Mijn rijk zo
meesterlijk hebt gedragen, zw je spoedig voor een grotere worden geplaatst. Je
vriend Niklas zal jou daarbij terzijde staan, want ook hij heeft aan het slot
van jouw bespreking met dit duizendkoppige gezelschap in belangrijke mate ertoe
bijgedragen, dat het nu, op één wat eigenzinnig iemand na, volkomen gered voor
Mij, hun God, Heer en Vader, staat!
[10]
Waarlijk, het winnen van geesten is het meest zegenrijk, als het geschiedt door
een waar woord en een wijze leer! Jullie hebben deze kudde alleen door woord en
leer gewonnen, wat volkomen met Mijn wil en Mijn ordening in overeenstemming
is. Daarom is deze kudde nu volkomen vrij en geen wonderdaad houdt hun hart in
een gericht gevangen. Zij is daarom ook in staat, om meteen al grotere genaden
te ontvangen en dat verheugt Mij werkelijk zeer. Jullie loon zal daarom ook
groot zijn!
[11]
Al diegenen, die eerder tot Mij kwamen, hadden honger en dorst, want zij konden
alleen maar door wonderlijke daden en verschijnselen tot Mij worden gebracht.
Jullie hebben echter geen honger en niemand, behalve Bardo, heeft dorst. De
reden daarvan is, dat jullie allen alleen het woord hebben gevolgd en dat is
juist, want dat is volgens Mijn wil.
[12]
Bruno en Niklas, gaan jullie beiden naar Robert, die zal jullie nieuwe kleren
geven. Ikzelf echter zal Bardo onder handen nemen en hem geven wat hij hebben
wil... zoet of bitter!'
[13]
Niklas, geheel deemoedig uit liefde en dankbaarheid, zou nog iets willen
zeggen, maar Ik zeg tot hem: 'Vriend, je hebt al gesproken, want Ik versta de
taal van het hart. Ga daarom maar rustig met Bruno mee naar Robert. In het
nieuwe kleed zullen we dan nog veel met elkaar te bespreken en te vereffenen
hebben. Zo zal het zijn!'
119
De
genezing van Bardo 's ziel
Niklas'
rede over het leiding geven van de Heer Hemelse verbroedering
[1] Beiden gaan meteen naar
Robert toe, die hen buitengewoon vriendelijk ontvangt. Ik zeg echter tot Bardo,
die Mij nog niet ziet: 'Stel je open, jij duisterling, geef antwoord en toon
Mij de reden van je hoogmoed!'
[2]
Bardo schrikt geweldig, als hij Mij voor zich ziet staan en meteen herkent. Hij
probeert te spreken, maar zijn tong laat het afweten. Zo stamelt hij maar wat
als iemand die, gebukt onder grote zorgen, door slaap wordt overmand. In zijn
bevende hart denkt hij niet anders dan dat Ik hem het volgende ogenblik naar de
hel zal verdoemen.
[3] Ik
zeg echter tot hem: 'Blinde, hoe nodeloos is toch je angst! Wanneer kwam Ik dan
ooit tot diegenen, die door zichzelf verdoemd zijn, om hen nog meer te
verdoemen? Ik kom om te helpen, maar niet om te oordelen en te verdoemen! Ik zie
echter in jou een hardnekkige ziekte en die heet hoogmoed. En daarover moet je
Mij, daar Ik jou wil helpen, nauwkeurige opheldering geven. Niet om Mij over
jezelf in te lichten, want alle dingen zijn Mij eeuwig welbekend, maar met de
bedoeling dat jij jezelf voor Mij van je last ontdoet.
[4]
Kijk, toen je vriend Niklas jullie allen wilde voorgaan in de bede, wilde je
niet meedoen, maar je wilde helemaal voor jezelf vragen. En je vroeg ook, maar
hoe en waarom? Voor jezelf wilde jij bepaald niet veel, maar in plaats daarvan
vroeg jij echter om des te meer verdeemoediging voor allen die je hebben
beledigd. Het allermeest voor Niklas, die jou tijdens het gesprek met Bruno de
volksvertegenwoordiging uit handen heeft genomen en die het tenslotte zelfs
heeft gewaagd om je enkele belangrijke waarheden in het gezicht te zeggen.
[5]
Vraag je echter af of het wel juist is, dat je diegene die jouw beste vriend
is, een flinke verdeemoediging toewenst, omdat hij het als vriend gewaagd heeft
je geheel terecht de waarheid te zeggen?! Moet je hem, die je als een echte
vriend de waarheid zegt en je daardoor van de verderfelijke trede van hoogmoed
en zelfzucht wil terugtrekken, niet veeleer het allerbeste toewensen?
[6]
Denk je dan dat het hier in het rijk der eeuwige, onverbloemde waarheid net zo
toegaat als op aarde, waar de blinden alleen vleiers voor vrienden aanzien,
maar hen die hun de waarheid zeggen vervolgen als hun ergste vijanden, zoals de
joden met Mij deden, omdat Ik de moed had hun de naakte waarheid voor ogen te
houden.
[7]
Mijn beste Bardo, hier is dat heel anders. Hier geldt alleen de waarheid en de
met haar gepaard gaande zuivere liefde! Al het andere is voor Mij een gruwel en
moet eeuwig verre blijven van Mijn rijk. Geef daarom nu uit jezelf toe, dat je
in hoge mate onrechtvaardig bent geweest ten opzichte van Niklas. Ga, en maak
het in orde met hem! Kom dan weer hier terug en Ik zal je geven wat
rechtvaardig is en wat je toekomt!'
[8]
Als Bardo zulke zwaarwichtige woorden uit Mijn mond verneemt, gaat hij bij zichzelf
te rade en zegt bij zichzelf in zijn hart: 'Ja, de Heer, de Almachtige heeft
gesproken. Wie kan zich verzetten tegen Zijn wijsheid en almacht? Het is nu
eenmaal zo en het is eeuwig waar! De mens is een vijand van de waarheid, vooral
als ze te dicht bij hem komt. Maar hij doet haar groot onrecht aan, vooral als
hij bedenkt dat zijn leven oneindig ver boven het graf uitstijgt en enkel door
waarheid en liefde wordt bepaald. De Heer Zelf heeft het mij laten zien en dus
wil ik dan ook doen wat de Heer wil, hoe moeilijk het mij ook valt. Ik wil
moedig en vastbesloten naar vriend Niklas toegaan, hem alles bekennen en hem
heel deemoedig vragen om zijn vriendschap.' Daarop begeeft hij zich meteen naar
Niklas om zijn goede voornemens uit te voeren.
[9]
Niklas komt hem echter, al omgekleed, tegemoet, omarmt hem en zegt: 'Vriend, op
aarde hebben de blinden ook de daad nodig, want zij zien niet de kracht van de
wil. Maar hier, waar men met geopende ogen de oprechtheid van de wil heel goed
ziet, vraagt men niet naar de daad, maar alleen naar de wil. Is deze in orde,
dan is ook alles in orde. Hier is slechts het willen aan ons; alle daden komen
echter de Heer toe!
[10]
Zodoende zijn we nu voor eeuwig de beste vrienden en al onze aardse
meningsverschillen zijn voorgoed uit de wereld geholpen. We zullen vriend Bruno
echter ook altijd van ganser harte liefhebben als een heel dierbare vriend,
want aan zijn grote geduld hebben wij allen de volledige redding van de
ondergang te danken. Het spreekt natuurlijk vanzelf dat we dit in de eerste
plaats te danken hebben aan de oneindige goedheid, mildheid en onbegrijpelijke
welwillendheid van de Heer, want Hij was, is en blijft eeuwig de belangrijkste
oorsprong van alle heil! Ook behoren wij hier nog verscheidene vrienden lof toe
te zwaaien, want zij waren als een krachtige magneet die ons op aarde al sterk
heeft aangetrokken, en zij waren ook hier de tastbare reden waardoor wij ons
heil in hun woning hebben gevonden.
[11]
Vader Jezus zij echter dank, aanbidding en liefde voor het zó leiden van onze
schreden, dat wij, in weerwil van ons geloof, aan het einde van een langdurige
blindheid nu toch daar zijn gekomen, waar wij volgens Zijn ordening moesten
komen.
[12]
Waarlijk, Zijn raadsbesluiten zijn onnaspeurlijk en ondoorgrondelijk zijn Zijn
wegen! De mens lijkt op een schip dat zonder zeil of roer door de wind op zee
heen en weer wordt gestuwd. Wie zou daarbij denken: 'Kijk, dit vaartuig zonder
enige stuurinrichting wordt desondanks volgens een uitstekend plan geleid.'
Maar men bedenkt daarbij niet, dat ook de wind aan de Heer toebehoort en Hij
alleen hem richting en kracht geeft. Het schip bereikt tenslotte toch een
veilige oever, als was het door de meest ervaren stuurman geleid. Dat is dan
het werk van de Heer, aan wie daarom alleen eer en lof toekomt voor eeuwig!
[13]
Zo heeft de Heer ook ons geleid, zodat we door onze werkelijk grove zonden de
weg naar Hem moesten gaan. O, hoe goed en wijs moet Hij zijn en hoe onmetelijk
groot Zijn liefde! Nu zijn wij voor eeuwig gered; laten we daarom ook vol goede
moed zijn en vol van de innigste liefde tot Hem, de Redder van al onze
redders!'
[14]
Na deze woorden omarmen ze elkaar en daarna Bruno, dan Dismas en Max Olaf, die Dismas
op het goede spoor had gebracht, vooral echter Robert, die krachtig had
meegewerkt aan het uiteindelijk terugwinnen van Dismas.
[15]
Na deze scène begeeft Niklas zich met Bardo naar Mij toe en zegt: 'Heer, wij
staan hier beiden één van hart voor U. Wilt ook U ons vergeven, zoals wij
elkaar alles hebben vergeven, zodat wij U dan als met één hart boven alles lief
kunnen hebben!'
[16]
Ik zeg: 'Wanneer jullie met elkaar in het reine zijn, dan is ook voor Mij alles
vereffend en jullie schuldenlijst is vernietigd. Ga echter nu met Robert en de
andere vrienden mee naar de grote, gouden kast. Daar zullen jullie voor deze
duizend armen voldoende kleren vinden. Neem deze en deel ze aan de armen uit,
want zij zien er nog erg naakt uit. Kom dan terug, zodat Ik jullie kan zegenen
en verder leiden in het rijk van het licht. Zo zij het!'
120
Kleding
in het hiernamaals.
Zegen
van de Heer
Blum
en zijn vrienden wordt gevraagd om de eetzaal gereed te maken
Hun
wonderlijke ervaringen
[1]
Allen gaan nu naar Robert toe. Deze gaat met de hele schare naar de gouden
kast, opent hem en deelt aan allen de nieuwe kleren uit, die zij meteen
aantrekken. Daardoor zien allen er veel beter uit en worden blijmoedig gestemd.
[2] In
het rijk der geesten bestaat er echter een aanzienlijk verschil tussen hen, die
door hun innerlijk weten, welke zuiver door liefde tot Mij wordt gewekt, zich
uit zichzelf tot Mij wenden, en diegenen die enkel door een wijze onderrichting
van buitenaf tot Mij worden gekeerd. De eersten krijgen nieuwe kleding als van
binnenuit. De laatstgenoemden moeten echter duidelijk hun oude, aardse kleed
uittrekken en in plaats daarvan een nieuw, hemels kleed, als van buitenaf,
aantrekken. Deze toelichting wordt gegeven, opdat niemand in het vervolg
aanstoot zal nemen aan het feit, dat het hier en daar bij andere scènes
voorkomt, dat sommige geesten plotseling als vanuit zichzelf nieuwe kleren
aanhebben, ongeveer zoals een boom in de lente, terwijl de geesten uit deze
scène merendeels van buitenaf, net alsof ze nog op aarde zouden zijn, met
nieuwe kleren moeten worden gekleed.
[3] We
zien de hele groep nu al al met nieuwe kleren aan voor ons staan. Allen prijzen
Mij heimelijk en sommigen kunnen Mijn minzaamheid niet diep genoeg bewonderen.
Anderen bekijken de aartsvaders en de apostelen met een zekere heilige schroom.
Weer anderen wagen het heel schuchter een gesprek aan te knopen met de
apostelen. Maar Petrus geeft allen te kennen dat zij eerst naar Mij toe moeten
gaan om de beloofde zegen te ontvangen; daarna zullen zij als vanzelf in
allerlei wijsheid worden ingewijd. Na deze aanmoediging haasten allen zich naar
Mij toe, bedanken Mij voor de mooie kleren en vragen Mij om de beloofde zegen.
[4]
Daarop hef Ik de handen op over allen en zeg: 'Ontvang allen de beloofde zegen
ter versterking van jullie nog zwakke liefde en wijsheid, zonder welke het
onmogelijk zou zijn om in Mijn eigenlijke hemelrijk binnen te gaan. Daar jullie
echter Mijn Vaderzegen hebben ontvangen, zijn jullie nu ook in staat een flinke
stap voorwaarts te maken in Mijn rijk. Jullie hebben je op aarde, als jullie af
en toe de blik omhoog richtten naar de sterren, vaak afgevraagd wat deze
sterren; de maan, de zon en nog veel andere hemellichamen mochten zijn.
Sommigen dachten dit, anderen dat, en sommigen helemaal niets. Maar dat doet nu
niets ter zake, want jullie allen hebben het aardse overwonnen en staan blij en
innerlijk gesterkt voor Mij, jullie God, Vader en Verlosser. Als volmaakte
kinderen hebben jullie nu het recht om in de grote en eindeloos vele woningen
van jullie hemelse Vader te worden binnengeleid. Bereid je dus allen goed voor!
Want nu pas begint een werkelijk grote inwijding in al de werken die jullie je
hele leven lang als versluierde raadsels dagelijks voor ogen stonden!
[5]
Dit huis, waarin jullie gevallen en weer opgestaan zijn, zal jullie tot
gemeenschappelijke woning dienen, waarin jullie Mij allemaal weer aan zullen
treffen als jullie, wat moe geworden van een grote omzwerving, weer wensen te
herstellen.
[6]
Wanneer jullie echter door veel ervaringen een overvloed aan liefde tot Mij
zullen hebben bereikt, dan zal ook ieder van jullie in zichzelf een geheel bij
de persoon passend woonhuis vinden, dat hij dan gelukzalig zal bewonen in alle
eeuwigheid.
[7]
Opdat jullie allen de ervaringstochten in Mijn rijk goed gesterkt mogen
beginnen, zullen we eerst allemaal samen een waar levensmaal tot ons nemen.
Robert, ga jij met je belangrijkste broeders naar de middelste deur op het
zuiden en open deze; daarachter zullen jullie een nieuwe zaal aantreffen,
waarin jullie een grote hoeveelheid tafels en stoelen zullen vinden. Schik deze
en plaats er voldoende brood en wijn op! Ikzelf zal dan de gasten in de grote
zaal van vrede en rust binnenleiden; daar zullen zij allen worden verzadigd.
Doe nu, wat Ik jullie heb opgedragen!'
[8]
Robert begeeft zich nu met de andere vrienden naar de aangeduide zaal, die heel
groot is en van een grote hoeveelheid grote en kleine tafels is voorzien. Deze
staan echter nog wanordelijk door elkaar, in overeenstemming met de
gesteldheid van een geest, die al wel in het bezit is van allerlei liefdevolle
principes, maar deze nog niet heeft geordend, waardoor ze nog onbruikbaar zijn
voor de verschillende goede doelen. De geest kan nog niet onderscheiden hoe de
volgorde als nummer één, twee, drie, enz. moet zijn. Om die reden moeten die
geesten (Robert en zijn vrienden) nu voorop gaan om de tafels, die overeenkomen
met de liefdadigheidsprincipes, te ordenen. Wanneer deze geordend zijn, kom
Ikzelf en leid de gasten binnen in de goedheids- en liefdadigheidszaal, waar
zij de hogere genaden en gaven ook in een hogere en zuiverder ordening zullen
ontvangen.
[9]
Als Robert met zijn vrienden Messenhauser, Becher, Jellinek, Max Olaf, Dismas, Niklas,
Bardo en nog een paar anderen die zich er vrijwillig voor aanbieden, de vele
tafels in tamelijke wanorde ziet staan, zet hij grote ogen op en zegt:
'Vrienden, we zullen geruime tijd nodig hebben, voordat alles er bijstaat zoals
eigenlijk zou moeten. Het is alleen lastig dat de tafels van verschillende
grootte zijn; enkele zijn hoger, enkele zijn lager; andere zijn smaller, weer
andere korter. Dat wordt een heel karwei! Ik ben me ook een mooie heer des
huizes; ik weet niet eens, wat er zich verder nog allemaal in dit huis bevindt
en hoe het moet worden gerangschikt! O, dat is een fraaie heer des huizes! Maar
wat is eraan te doen? We zullen toch aan de slag moeten en deze zaak, zo goed
we kunnen, in orde brengen!'
[10]
Messenhauser zegt: 'Werkelijk vreemd! In de vorige zaal leken we wel volmaakte
wijzen en hier staan we al weer zo dom te kijken alsof we niet tot twee kunnen
tellen! Het gaat hier slechts om het ordelijk rangschikken van deze tafels,
banken en stoelen en we weten niet waar te beginnen. Welke tafel is nummer een,
dus de belangrijkste, welke nummer twee en zo verder? Hoe kunnen we de lagere
tafels ooit bij de hogere plaatsen en de smalle bij de brede?'
[11]
Becher zegt: 'Vrienden, ik wil overal mee helpen, maar verlang vooral geen plan
van mij. Want werkelijk, in deze enorm grote ruimte voel ik mij zo dom, alsof
ik net uit het moederlichaam was gekropen!' Jellinek zegt: 'Naar het mij zo
stilletjesaan voorkomt, is deze zaak veel betekenisvoller dan wij ons
voorstellen. Ik bedoel dit: de Heer heeft ons allen hier enigszins in een
lastig parket gebracht. Daarom zal ons niets anders overblijven dan naar Hem
toe te gaan en van Hem een goed plan te vragen, want we kunnen wel een halve
eeuwigheid blijven tobben, maar zouden toch op geen enkele manier tot een
resultaat komen. Van duizend tafels en enkele duizenden stoelen en banken van
de meest uiteenlopende grootte bij wijze van spreken één harmonisch geheel te
maken, daartoe zijn we niet in staat. Laten we daarom iemand naar de Heer
zenden om te informeren naar de juiste ordening!'
[12]
Robert zegt: 'Dan ga ik zelf. Blijven jullie intussen maar hier en bekijk de
andere wonderlijke kenmerken van deze zaal!'
[13]
Na deze woorden keert Robert terug naar de vorige zaal en zet grote ogen op als
hij hier geen menselijke ziel meer aantreft. De inrichting, deuren, wanden en
ramen zijn dezelfde als voorheen, maar er is geen enkel geluid, van waar dan
ook, te horen. Robert kijkt door de ramen naar buiten, maar ziet niemand. Hij
opent andere deuren, maar er is nergens iets te bespeuren van wat hij zoekt.
Hij gaat zelfs naar buiten de binnenplaats op, maar nergens beweegt er iets.
Als hij ondanks al zijn zoeken en roepen niets vindt, gaat hij bedroefd weer
terug, waar hij zijn vrienden niet minder bedroefd aantreft.
[14]
Robert zegt: 'Goddank dat ik jullie tenminste hier nog aantref, want de zaal
buiten is zo leeg en door iedereen verlaten als de noordpool op aarde! Geen
Heer en geen ander wezen is nog ergens aanwezig, ook niet in de aangrenzende
vertrekken die ik doorzocht heb. Door zoiets zou toch de meest evenwichtige
geest uit het lood geslagen worden. Wat een hopeloze geschiedenis! Wat doen we
nu?'
[15]
Jellinek zegt verbaasd: 'Dat is me ook wat moois! Maar in Godsnaam, het is nu
eenmaal zo. Laten we maar beginnen zo goed als het gaat deze tafels te
rangschikken. Als ze op hun plaats staan en voorzien zijn van brood en wijn,
zullen we wel zien of we gefopt zijn.'
[16]
Robert roept Max Olaf en zegt: 'Broeder, jij bent op aarde toch zeeman,
ingenieur en landmeter geweest, daarom zou jij ook het beste in staat moeten
zijn om deze tafels en banken goed te ordenen. Ga jij die zaak eens in
ogenschouw nemen, want nu blijft ons niets anders over dan te doen wat de Heer
ons heeft opgedragen; zo denkt ook broeder Jellinek erover.'
[17]
Max Olaf zegt: 'Geen God kan van iemand meer verlangen dan waartoe hij in staat
is. Daarom zullen we ook meteen aan het werk gaan met het ordenen van de
tafels. De grote, van dezelfde hoogte en breedte, schuiven we voor in de zaal
tegen elkaar aan; hier tegenaan de wat lagere en smallere; daar tegenaan de nog
lagere en smallere enzovoort in die volgorde. Het geheel geven we de vorm van
een lange rechthoek, of misschien ook een kruis, wat eigenlijk nog meer aan
onze situatie beantwoordt, omdat we aan dit karwei een echt kruis hebben! Op
dezelfde manier gaan we met de banken en stoelen te werk. Hebben we dit karwei
beëindigd, dan zullen we wel zien of de Heer zal komen, zoals Hij beloofd
heeft. Komt Hij echter niet, dan gaan we ook naar buiten en zoeken ons
gezelschap in alle hoeken van deze wereld. Laten we nu in Godsnaam met het
ordenen van deze zaak beginnen.'
[18]
Allen zijn het eens met het plan van Max Olaf en gaan meteen aan de slag. Na
enige tijd staan tafels, banken en stoelen opgesteld in de vorm van een kruis.
Robert opent daarop verscheidene kasten, die allemaal gevuld zijn met brood en
wijn; het brood in de gebruikelijke ronde vorm en de wijn in bekers, voorzien
van gouden deksels. Robert voorziet nu met hulp van zijn vrienden de tafels van
brood en wijn.
[19]
Als ook deze taak volbracht is, zegt Robert: 'Heer, U die alwetend bent, ziet
nu zeker, dat wij de ons opgedragen taak zo goed en getrouw mogelijk hebben
volbracht. U hebt ons beloofd meteen met de gasten hierheen te komen en ons allen
voor hogere hemelse taken te sterken en te zegenen. O, kom toch bij ons, want
het is voor ons echt moeilijk Uw alles levend- en zaligmakende aanwezigheid te
missen!'
[20]
Daarop zeggen alle anderen hetzelfde, maar niemand hoort ergens een geluid of een
andere stem. Dat brengt onze tafelschikkers echter niet van de wijs. Ze wachten
geruime tijd heel geduldig.
[21]
Als echter ondanks dit wachten niemand tevoorschijn komt, zegt Robert: 'Dat is
werkelijk vreemd! Zou de Heer ons willen beproeven of hebben wij ons ergens
schuldig aan gemaakt? Of is deze lange geschiedenis sinds onze aankomst in
deze wereld toch maar een droom? Werkelijk vreemd! Maar wat doen we nu? Komt
dichterbij, beste vrienden, geef raad of doe een goed voorstel, want anders
gaat deze zaak er wanhopig uitzien.
121
Meningen
en raadgevingen van de vrienden
Dismas
brengt de harten tot rust.
Roberts
dank
Over
de zegen van de naastenliefde
[1]
Bardo gaat naar Robert toe en zegt: 'Vrienden, ik kan niet ontkennen dat dit verdwijnen
van de Heer samen met het grote gezelschap, ook mij eigenaardig voorkomt. Ik
denk nu echter bij mezelf: is het eerdere gebeuren met honderden wijze
voorvallen enkel een op een droom lijkende verschijning geweest, dan zijn wij
vrij en dus volkomen onze hoogsteigen wetgevers. In dat geval kunnen we doen
wat we voor onze behoeften het beste vinden, en geen vreemde macht kan ons
daarbij van de wijs brengen. Is echter alles, wat we nu in deze wereld beleefd,
gezien en ervaren hebben, zuivere geestelijke waarheid en werkelijkheid en is
de door ons allen geziene, boven alles geliefde Jezus de Heer, dan is de
situatie waarin wij nu verkeren alleen maar een tot ons heil dienende
beproeving. Zijn liefde en genade laten ons deze toekomen om ons daardoor zelfstandiger,
zelfwerkzamer en in zekere zin geestelijk mannelijker te maken. Daarom ben ik
van mening: we moeten in onze liefde tot Jezus de Heer flink groeien, zoals Hij
ons onderricht, verheven en met Zijn almachtige scheppershand gezegend heeft;
dan zal Hij zeker met al onze geliefde broeders en zusters spoedig in ons
midden zijn. Dat is mijn advies. Weet iemand van jullie echter iets beters, dan
verzoek ik hem ermee voor de dag te komen!'
[2]
Daarop zegt Niklas: 'Broeder, ik moet eerlijk toegeven, dat jij de spijker
altijd op de kop slaat. Het is zoals jij gezegd hebt en het kan onmogelijk
anders zijn! Ik heb vriend Bruno weliswaar eerder begrepen dan jij, maar nu zou
jij werkelijk ons aller leidsman kunnen zijn. Ja, aan
de liefde tot de Heer ontbreekt het
zeker bij ons allen en daarom laat Hij ons nu even aan ons lot over. De mooie
Helena zal zeker niet zonder Hem zijn zoals wij. Waarom? Omdat ze Hem direct
vanaf het begin in Zijn zwakste kant wist te treffen, namelijk in Zijn hart!
Wij echter, die meenden de wijsheid in pacht te hebben en het hemelrijk al
helemaal te kennen, staan hier nu mooi voor schut!
[3] Daarom: meer
liefde! Veel meer liefde dan verstand moeten we de Heer ten offer brengen, dan
zal Hij niet wegblijven! Maar wanneer we de opdrachten van de Heer ten uitvoer
brengen en ons daarbij als goddelijke zaakgelastigden verbeelden, dat we wat
meer zijn dan menige andere door God begenadigde stumper, dan kan het inderdaad
niet uitblijven dat wij dingen beleven, die ons heel eigenaardig moeten toeschijnen.
Ik denk echter dat wij zelf eigenlijk nog eigenaardiger zijn dan deze
belevenissen. Heb ik gelijk of niet?'
[4]
Allen zeggen: 'Precies, zo is het! Wij zelf dragen schuld aan dit alles, maar
de Heer kent immers onze domheid en zal er wel begrip voor hebben!'
[5]
Dismas komt wat dichterbij en zegt: 'Beste vrienden, sta me toe ook een woordje
te zeggen. Wat het begrip voor onze domheid betreft, ben ik van mening dat we
met zo'n verwachting op het verkeerde spoor zitten. Want wanneer het er om
gaat, dat de menselijke geest dan pas volmaakt is, wanneer hij op eigen gezag
door middel van de hem door God verleende innerlijke levenskracht in de erkende
goddelijke orde treedt en zich daarin als in zijn hoogst eigen levenselement
daadkrachtig voortbeweegt, dan zou het met de barmhartige inschikkelijkheid wel
eens heel anders kunnen liggen.
[6] We
hebben nu een zekere kracht en bezitten de goddelijke leer in overvloed. Het
komt er nu op aan ons door zelfwerkzaamheid zo te ontwikkelen, als de door ons
erkende ordening Gods verlangt! Het eerste is een vrije liefde, voorzover onze
harten daartoe in staat zijn. God meer liefhebben dan men kan, zou een
dwaasheid zijn. God echter minder liefhebben dan onze harten het verlangen, zou
een onverantwoorde nalatigheid zijn, die ons tenslotte in een toestand van
halfdood zijn zou moeten brengen. Hebben we echter in de juiste mate liefde,
dan zullen we ook wijsheid en de dienovereenkomstige kracht bezitten, waarmee
we ons dan als vrije en volmaakte geesten, zelfstandig handelend, als het ware
vanuit God kunnen bewegen. God is zeker in alles Zelf de hoogste ordening.
Willen wij echter deze ordening begrijpen, dan moeten wij in onszelf in alles
tot de ware ordening komen, anders kunnen we nooit aanspraak maken op een
volmaakte vrijheid.
[7] De
door ons tot stand gekomen en door de Heer bevolen ordening van deze door
elkaar staande tafels en banken is een vingerwijzing Gods voor datgene, wat wij
nog aan onszelf moeten doen om in de toekomst God waardig te kunnen zijn.
Daarom is het zaak deze verschijning dankbaar zo te gebruiken, als de Heer het
wil.
[8]
Als we er eens echt over zouden nadenken hoe het mogelijk nog met ons gesteld
is, of we wel vrij zijn van alle hartstochten, of er niet nog een vonkje
hoogmoed in ons aanwezig is en of we wel het goede enkel omwille van het goede
daadwerkelijk in ons opnemen, dan zal het voor ons nimmer moeilijk zijn om tot
volmaaktheid van de geest over te gaan en de Heer, als volmaakten volgens Zijn
ordening, te verwachten. Maar wanneer wij deze verschijning beschouwen als een
soort aansporing van de kant van de Heer en ons erover blijven verbazen, dan
zijn we zeker nog ver van ons doel verwijderd!
[9]
Het is niet genoeg dat we als levende machines doen wat de Heer van ons
verlangt, maar we moeten in onszelf de ware reden daarvoor zoeken, want
daardoor pas kunnen we onszelf in een levende Godsordening plaatsen. Aan de
uiterlijke ordening van deze meubelen is weinig of niets gelegen, maar als het
een vingerwijzing Gods is dat we in de tweede zaal van ons hart, die van de
goddelijke wijsheid, al onze levensgereedschappen in een bepaalde ordening
moeten brengen, dan is er aan deze verschijning enorm veel gelegen. Weet echter
iemand van jullie nog wat beters, laat hij er dan in naam van de Heer mee voor
de dag komen.'
[10]
Robert zegt: 'Vriend, ik ben werkelijk stomverbaasd over jouw wijsheid. Jij was
toch eerst een hardnekkige bestrijder van de leer over de goddelijkheid van
Jezus Christus en het heeft ons veel moeite gekost, voordat jij je weg gevonden
had. De zorgen die wij om jou hadden, waren niet gering, maar nu ben je ons
allen een halve eeuwigheid vooruit. Jij hebt ons nu een grote waarheid onthuld;
ik moet je openlijk bekennen, dat wij zonder jou misschien pas over duizend
jaar achter die waarheid zouden zijn gekomen. Broeder, je hebt ons daarmee een
zeer grote dienst bewezen!
[11]
Kijk, dit huis heeft de Heer mij voor eeuwig tot eigendom gegeven; toch ken ik
zelf nog maar een heel klein deel van zijn innerlijke rijkdom. Als ik jou er
een plezier mee zou kunnen doen, zou ik het jou onmiddellijk tot eigendom
geven! Jij hebt ons heilige woorden, als kwamen ze uit Gods mond Zelf, gegeven,
die ons hebben getroost in onze verlatenheid. O, dan is een woord meer waard
dan honderdduizend van die huizen! Daarom, neem aan wat ik je geven kan! Het is
hier mijn grootste bezit, behalve de Heer en jijzelf. Beste broeder, hoe lief
en dierbaar ben je ons allen nu geworden! Hoe lang is het nu geleden, dat wij
met innig medelijden op je neerkeken en nu sta je zo ver boven ons allen. Ik
vraag je daarom, ons met nog een paar van zulke woorden op te beuren!'
[12]
Dismas zegt: 'Beste broeders, hebben jullie nooit gehoord, dat de ene dienst de
andere waard is? Zo is het ook hier! Jullie oprechte vriendschap heeft mij
indertijd gezuiverd en opgetild uit de diepte van mijn verdorvenheid, want ik
was toen, wat mijn innerlijk betreft, een burger van de hel. Jullie waren
echter in staat vat te krijgen op mijn innerlijk, en daardoor werd ik gered.
Maar nu zijn jullie alleen maar een beetje in verlegenheid geraakt door de taak
om ons eigen innerlijk te ordenen, die de Heer ons in deze tweede zaal heeft
opgedragen. Toen heb ik vanuit mijn innerlijk enkele woorden gesproken en deze
hebben, de Heer alleen zij alle lof, de gewenste uitwerking niet gemist.
[13]
Daarom verdien ik nog lang niet, dat jij, Robert, jouw huis dat de Heer uit
jouw hart heeft opgebouwd, hier aan mij als eigendom zou schenken, wat naar
mijn bescheiden mening ook helemaal niet zo gemakkelijk zou zijn. Kijk, het huis
met al zijn heerlijkheden komt helemaal overeen met jouw eigen hart, waaruit de
Heer met behulp van de zich daarin bevindende Gods- en broederliefde, dit
prachtige werk heeft gevormd. Zou ik dus dit huis van jou als geschenk
aannemen, dan zou ik jou daardoor ook je hart en je leven afnemen, omdat dit
huis volgens de diepere waarheid het liefdevolle karakter van jouw hart zelf
is..
[14]
Maar geestelijk in jouw huis met jou wonen, is heel goed mogelijk, want reeds
op aarde laat een edel mens menige vriend in zijn hart meer dan zichzelf
gelden. Dat doet hij hier nog gemakkelijker, omdat de Heer al datgene wat op
aarde slechts een verborgen wens blijft, hier in een aanschouwelijke vorm laat
verschijnen. Hier wordt alles tot tastbare werkelijkheid, maar blijft in zich
toch wat het op aarde was, namelijk het hart en zijn liefdevolle instelling.
[15]
Zoals echter op aarde echte godskinderen hun hart volledig aan hun broeders
zouden willen geven, zo zou ook jij, liefste broeder, mij nu je eigen hart als
eigendom willen geven. Dat is weliswaar buitengewoon edel, maar hier in de
geestenwereld volkomen onmogelijk; ook zou het onnodig en doelloos zijn, want
waar de ware broederliefde wetten stelt aan het mijn en dijn, kunnen er nooit
grensconflicten optreden. Geen wet waarborgt iemands bezit zo goed als de
heilige wet van de naastenliefde, op grond waarvan iedereen het zijne
blijmoedig aan allen ter beschikking stelt. Wat de een doet en in praktijk
brengt, dat doen en beoefenen dan ook alle anderen. Daarom is het hier absoluut
onmogelijk, dat iemand iets te kort zou kunnen komen.
[16]
Wij allen wonen nu in jou, zoals jij in ons allen. Wie van ons kan zeggen:
'Broeder, ik heb te weinig!'? Ieder heeft het zijne en hoe meer hij heeft en
geeft, des te meer ontvangt hij terug. De harten zijn hier als zeeën; de ene
stroomt steeds in de andere en toch heeft er geen te weinig water. Zodoende
hoef je mij je huis niet te schenken, want ik gebruik het alsof het mijn eigen
was. In ruil daarvoor staat echter ook het mijne jou volkomen ter beschikking.
[17]
Maar luister eens! Ik hoor stemmen in de aangrenzende eerste zaal. Laten we
naar de deur gaan en zien wat er aan de hand is!'
[18]
Robert zegt: Dank je, beste broeder voor dit prachtige onderricht, dat
werkelijk niets te wensen overlaat! Maar omdat ik nu ook veel stemmen hoor,
wordt het tijd, dat we samen eens gaan kijken wat daar gaande is. Jij broeder,
kom aan mijn zijde, want jij bent voor mij onmisbaar geworden!'
122
Het
binnendringen van een opgewonden menigte gesneuvelden
De
toespraak van de aanvoerder.
Zijn
oproep tot gebed
[1]
Allen begeven zich naar de deur en kijken verstolen in de grote eerste zaal in
de hoop de Heer aan het hoofd van de reeds bekende gasten te zullen zien. Maar
dat is niet het geval! Een grote menigte menselijke wezens van diverse pluimage
dringt de zaal binnen en wenst opgewonden de heer van dit paleis te spreken.
[2]
Robert zegt tegen Dismas: 'Broeder, dat is me een wanhopige geschiedenis! In
plaats van de Heer dringt verdacht uitziend gepeupel het huis binnen en vraagt
vrijpostig naar de heer des huizes, welke eer mij helaas te beurt valt. Wat
willen zij toch; zijn er ook hier soms rovers en moordenaars? Waarlijk, dat
ontbreekt er nog maar aan in het hemelrijk Gods! Kijk toch eens wat een vurige
blik zij in de ogen hebben! Het zou me zeer verbazen als dit gepeupel niet
rechtstreeks uit de hel ontsnapt is! Zeg toch eens wat we nu met dit volkje
moeten beginnen. Deze kerels zouden in staat zijn ons zelfs hier in het
hemelrijk van huis en hof te verjagen. Kijk hoe ze razen en tieren. De hele
zaal is al stampvol en nog zie ik door de deur, hoe zelfs de binnenplaats
steeds voller wordt. Als dat zo doorgaat, worden we zonder meer platgedrukt.
Ook de werkelijk beestachtige stank kan mijn neus niet bepaald behagen. Bah,
dat is werkelijk een onverwachte, hoogst ellendige vertoning. Wat nu gedaan?'
[3]
Dismas zegt: 'Voorlopig helemaal niets, want zij zien noch ons noch de deur en
kunnen dus ook niet hier binnendringen. Overigens lijkt het, alsof zij pas van
de aarde in deze wereld zijn aangekomen, waarschijnlijk van de slagvelden in
Hongarije en Italië, want ik hoor heel duidelijk Hongaarse vloeken en ook
Italiaanse scheldwoorden. We moeten hen eerst wat tot bedaren laten komen,
waardoor zij wat zachtmoediger worden. Dan pas zullen we ons laten zien, want
nu zij nog wraakzuchtig zijn valt er niets met hen te beginnen. Laten we hen
echter eerst eens een poosje aanhoren, zodat we de gesteldheid van hun hart
leren kennen.
[4] Kijk, daar vooraan
lijken de drie leiders te staan, want zoals zij zich gedragen, gedraagt zich
ook de hele grote menigte. Daarom opgelet, we zullen nog heel merkwaardige
dingen horen! De middelste keert zich nu om en gebiedt orde en rust. Hij zal
waarschijnlijk een toespraak tot het hele gezelschap gaan houden, die zeker van
grote betekenis voor ons zal zijn. Daarom zullen we die met grote aandacht
beluisteren! Het wordt nu stiller en er komen verder ook geen ongure individuen
meer bij. Daarom nu opgelet! Hij vraagt om aandacht en schraapt zijn keel al.
Luister, hij spreekt!'
[5]
Een leider van de nieuw aangekomenen: 'Dierbare wapenbroeders! Op het
zogenaamde 'veld van eer' voor het vaderland zijn we zo ellendig omgekomen als
het vee op de slachtbank! Wat hebben we daar nu mee bereikt? Naar het hogere
streefden wij en diep beneden zijn we terecht gekomen! We streden als helden
met doodsverachting, geloofden niet in een hiernamaals en lachten om het
zogenaamde evangelie. Nu zijn we echter werkelijk in de hel, wat beslist geen
droom is. We voelden dat een of andere duivel ons, uit dankbaarheid voor onze
heldendaden, dit hellepaleis liet vinden en ons hier binnendreef. Nu zitten we
hier opeengepakt als haringen in een ton: rondom duisternis als in een graf en
nergens een of andere uitweg. De eigenlijke heer van dit huis is niet te
vinden; waarschijnlijk is er ook geen. Dat is nu ons loon voor al onze aardse
moeite en inspanning!
[6]
Ach, was het maar mogelijk om onze arme kameraden op aarde te laten weten welk
loon hun hier te wachten staat! Werkelijk, niet één zou het vervloekte 'veld
van eer' nog betreden! Zouden we, in naam van alle duivels, helemaal dood zijn,
dan zou alles goed zijn! Maar we ervaren hier echt nadrukkelijk, dat we helaas
in een afschuwelijke ellende verder leven. We lijden gebrek aan al het goede en
zijn daarentegen ruim bedeeld met al het leed dat maar denkbaar is, zoals
honger en dorst en hitte en kou tegelijk. Pijnen knagen als wormen in onze
ingewanden en geen licht verkwikt onze ogen. O, dat is een voortreffelijk loon
voor ons lijden en de ontberingen, die het 'veld van eer' ons zo rijkelijk
heeft toebedeeld!
[7]
Dat is dus het lot van de trotse heren der aarde; dat zij tenslotte levend
worden opgevreten en dan als van zichzelf bewuste wezens in eeuwige duisternis
kunnen wanhopen! 0, vervloekt leven van de mens en vooral van een held! Maar
wat nu gedaan? Gevloekt hebben we hopelijk genoeg, maar hoe zou het zijn, als
we eens zouden bidden? Misschien zou een gebed ons kunnen helpen. Kent dan
niemand van jullie een of ander simpel gebed van buiten?'
[8]
Een uit hun midden zegt: 'Mijnheer de commandant, ik ken dat van Kossuth!' De
commandant zegt: 'Ezel, dat mankeert er nog maar aan! Kossuth is daarmee aan
lager wal geraakt; wat zal het ons dan baten? Kent niemand een ander?'
[9] Een Italiaan zegt: 'Signore generale,
ik ken een mooi gebed voor de santa Maria en een voor de santo Gioseppe!'
[10] De commandant zegt: 'Hou je mond, jij
ezel van een Italiaan! Zulke domheden mankeren er nog maar aan! Laat iemand
anders zich melden, maar dan met iets verstandigers. Verdraaid, kan dan niemand
van jullie het zogenaamde 'Onze Vader' bidden?' Een komt er naar voren en zegt:
'Mijnheer de generaal, toen ik nog een jochie was, heb ik het 'Onze Vader'
geleerd. Het is een mooi en wonderbaarlijk gebed, maar ik ken het niet meer
helemaal. Wat ik nog ken, wil ik wel voorbidden.' De generaal zegt: 'Nou, bid
dan maar, zo veel en zo goed als je kunt!'
[11]
Daarop begint de voorbidder: 'Bid me dan na en zeg: Onze Vader, U bent in de
hemel!... Wacht even, hoe gaat het verder? Ah... ik weet het weer. Onze Vader,
U bent in de hemel, Uw naam worde geheiligd! Uw wil geschiede in de hemel en op
aarde! Wacht even, wat kwam er dan ook al weer?.. Neem me niet kwalijk,
mijnheer de generaal, dat het me zo slecht afgaat. Maar geduld, het zal wel
weer komen. O ja, ik weet al hoe het verder gaat! Geef ons dagelijks brood
en... leid ons niet in verzoeking!'
[12]
Een ander zegt: 'Ho, 'vergeef ons onze zonden, zoals wij vergeven onze
schuldenaren'... komt er nog vóór!' De eerste voorbidder zegt: 'Wees zo goed en
bid jij dan het laatste stuk, omdat ik het niet meer zo goed weet.' De tweede
zegt: 'Nou, goed, verder luidt het dan: leid ons niet in verzoeking, maar
verlos ons van alle oerdomme kerels, die het grootste kwaad zijn! Amen!' De
eerste zegt: 'Ho ho, zo gaat het niet aan het eind. Het moet zijn: 'verlos ons
van al het kwaad, Amen!' Maar ik heb wel begrepen, dat je mij hebt bedoeld, dat
ik die domme kerel ben! Je bent zelf ook niet beter, ook al denk je dat je zo
verstandig bent. Maar ik zeg je, dat je zelf een domme kerel bent. Nu weet je
het!'
[13]
De generaal zegt: 'Geen geruzie, alsjeblieft! We zijn al ongelukkig genoeg
dankzij een onoverwinnelijke macht. Waarom zullen we elkaar door beledigingen
over en weer nog ongelukkiger maken? Wat helpt trouwens zo'n gebed, waarvan
jullie ruim de helft niet meer kunnen bidden? Laat iemand naar voren komen, die
dit gebed fatsoenlijk kan bidden, anders is het beter om helemaal niet te
bidden.'
[14]
Een dame komt naar voren en zegt: 'Mijnheer de generaal, ik ken dat gebed wel,
maar in het Duits bidden is wat ordinair; in het Frans of Engels kan ik u wel
van dienst zijn.'
[15]
De generaal zegt: 'Mijn beste mevrouw, bidt u voor uzelf maar in het Engels of
het Chinees, wij verstaan tot nog toe alleen maar gewoon Duits en willen ook
graag zo bidden. Ik vraag daarom nog eens: wie van jullie kan het 'Onze Vader'
goed bidden in het Duits? Laat hij naar voren komen en in goed Duits
voorbidden.'
[16]
Een dominee komt naar voren en zegt: 'Mijnheer de generaal, als het geen
bezwaar is dat ik lutheraan ben, wil ik wel proberen om hier voor te bidden.'
De generaal zegt: 'Voor mij maakt het niets uit; lutheraan, rooms- katholiek of
Turk. Maar het merendeel van dit grote gezelschap bestaat uit rooms-katholieken
en deze zouden daar aanstoot aan nemen. Daarom dank ik u voorlopig voor uw
aanbod, waarvan ik dan pas gebruik zal maken als er in de rooms-katholieke
gemeenschap werkelijk niemand te vinden zou zijn, die in staat is om dit gebed
goed voor te bidden. Blijft u intussen maar bij mij.'
123
De
generaal gaat tekeer tegen Rome
Robert
zou graag helpen.
De
Heer komt
[1] De
generaal zegt vervolgens: 'Is er onder dit armzalige gezelschap dan niemand van
het rooms katholieke geloof, die het oude 'Onze Vader' duidelijk en in goed
Duits kan bidden?'
[2]
Dan treedt een monnik in pij naar voren en zegt: 'Mijnheer de generaal, ik ken
dit gebed wel, maar het zal ons niet baten, want we zijn allemaal gestorven
zonder het heilig sacrament der stervenden te hebben ontvangen en hebben geen
biecht afgelegd, zodat we ons in een volkomen genadeloze toestand bevinden. We
zouden nu wel kunnen bidden tot de tong ons op de schoenen hangt, maar het zal
ons niet baten, omdat we door God al voor eeuwig zijn verdoemd. We zullen wel
in deze treurige toestand tot aan het laatste oordeel gevangen blijven. Dan zal
de verschrikkelijke bazuin ons in onze lichamen terugroepen, waarin we dan voor
de onverbiddelijke rechterstoel van God moeten verschijnen om daar de eeuwige
verdoemenis te ontvangen, waarna we in de eeuwige, verschrikkelijke pijnen van
het helse vuur geworpen zullen worden.
[3] Ik
weet maar één enkel redmiddel en dat heet: de heilige mis, die God alleen
welgevallig is. Ik heb hier weliswaar geen gelegenheid en geen benodigdheden om
er een te lezen, maar wanneer ik van deze medemensen een klein stipendium zou
krijgen, dan zou ik er toch wel een uit het hoofd willen lezen, waardoor wij
allen wel gered zouden worden. Want alleen de mis kan ons helpen; alle andere
gebeden dienen tot niets.'
[4] De
generaal zegt: 'Maak dat je weg komt, jij spitsboef! Als jij de mis als het
enige redmiddel beschouwt en daarbij niet zoveel naastenliefde hebt om ons,
die toch geen van allen iets bezitten, zonder geldelijke bijdrage te redden,
dan ben je slechter dan alle dieven, moordenaars, rovers, hoerenlopers en
echtbrekers van de gehele aarde! Jij bent hier, wat je ook op aarde was, een
dienaar Gods om het geld! Zonder geld kan wat jou betreft de hele wereld
verdoemd worden, hetgeen jou niet in het minst zou deren. Ga uit mijn ogen en
lees je Latijnse onzin waar je ook wilt, maar laat ons ervan verschoond
blijven. Wij zijn merendeels Duitsers en Slaven en willen en zullen daarom ook
in het Duits of Slavisch bidden. Rechtsomkeert mars!'
[5] De
monnik verwijdert zich na deze zeer militaire woorden van de generaal. Deze
vraagt nu aan de Slaven, of iemand van hen het 'Onze Vader' zou willen bidden.
[6]
Meteen treedt een Pool naar voren en zegt: 'Generaal, ik kan het in vijf
talen.' De generaal zegt: 'Goed, bid het dan eerst in het Duits en dan in het
Slavisch, maar goed verstaanbaar en stichtelijk!'
[7] De
Pool bidt nu terstond geheel volgens de wens van de generaal voor en allen
bidden hem woord voor woord na. Alleen de monnik die de mis wilde lezen en een
paar van zijn soortgenoten doen er niet aan mee en ergeren zich er aan, dat de
generaal geen gebruik wilde maken van de Latijnse eredienst. De omstanders
echter bemerken, dat deze geestelijken schandelijke gebaren maken en dat de
monnik, die de mis wilde lezen, bij de bede: 'Uw rijk kome...' zei: 'de hel
kome over jullie'. Daarom grijpen zij deze heilige godsdienaren, slepen hen
voor de generaal en vertellen hem alles.
[8] De
generaal, vertoornd over deze godsdienaren, zegt tegen diegenen die deze
lieden bij hem hebben gebracht: 'Wees maar kalm! Jullie weten toch, dat dit
papengespuis, op een enkele uitzondering na, op aarde allesbehalve datgene was,
wat het zou moeten zijn. Daarom hoeft het jullie ook hier niet te verbazen, dat
de allerminste varkenshoeder een heel wat beter christen is dan zo'n paap. Wie
heeft Christus gekruisigd? De papen! Om dit werk echter niet te verleren,
hebben zij de mis uitgevonden, die niets anders is dan een ceremoniële
herhaling van de toenmalige werkelijke kruisiging van Christus. Wat men daarvan
verwachten kan, ligt duidelijk voor de hand. Indien iemand een ander oordeelt,
moet hij ofwel machtiger zijn dan degene die hij oordeelt, of hij matigt zich
het ambt van rechter aan en doet alsof hij de gebieder is over degene die hij
op zijn minst in gedachte oordeelt. De paap echter oordeelt Christus de Heer
dagelijks en maakt Hem ook weer levend, om Hem vervolgens weer te doden, omdat
hij iemand die voortdurend leeft niet kan gebruiken. Is hij dan als Gods
rechter niet méér dan God Zelf? Wie kan loochenen, dat het in de
alleenzaligmakende rooms-katholieke kerk niet zo is? Indien dit zwarte papendom
zich het doodvonnis over God Zelf aanmatigt, kan het ons dan nog verbazen, dat
het ook ons naar de hel verdoemt?
[9] Ik
heb in mijn aardse leven de wereldgeschiedenis bestudeerd en heb ontdekt dat,
waar het om de meest infame streken gaat, de papen meestal vooraan stonden.
Neem maar eens de hedendaagse geschiedenis van de revoluties en de oorlogen.
Wie zijn daarvan de aanstichters? De papen!
[10]
In Zwitserland zijn zij begonnen en ze moesten naar alle windstreken eervol de
hielen lichten. Daarop werd de paus van alle kanten onder druk gezet om deze
gruweldaad zo mogelijk over de gehele aarde te wreken, want Zwitserland zou
voor zo' n misdaad veel te klein geweest zijn. Het Zwitserse volk had namelijk,
toen het erge honger had, zelfs het lef gehad zich te vergrijpen aan de beste
wijnen en de overvloedige spijzen uit de kelders en voorraadkamers van de
godsdienaren, omdat die godsdienaren uit christelijke naastenliefde niets
wilden geven! Deze misdaad had de heilige godsdienaren zo woedend gemaakt, dat
ze op alle mogelijke manieren de mensen begonnen op te hitsen, opdat hun vloek
over de aarde in vervulling zou gaan. En kijk, zij hebben hun opdracht zeer
effectief uitgevoerd, maar daarbij ook, god zij dank, zichzelf een wond
toegebracht, die waarschijnlijk door geen aards kruid meer zal genezen. Ik denk
dat jullie mij begrepen hebben. Wees daarom nu heel rustig, ook al wensen die
zwartrokken jullie honderd keer de hel toe!
[11]
Wie een mens wil leren kennen, moet diens handelwijze gadeslaan, want daaraan
is ieder mens het gemakkelijkst te herkennen. Wanneer het echter al bedenkelijk
is om met vee- en mensenslagers een vriendschapsverbond te sluiten, hoeveel
erger is het dan, dat met de over het algemeen meest harteloze godslagers te
doen?
[12]
De geschiedenis aller tijden en in het bijzonder die van Spanje laat maar al te
duidelijk zien, hoe duivels wreed de godsdienaren met hun afgedwaalde schaapjes
zijn omgegaan. Laat daarom deze zwarten van lichaam, ziel en geest gaan
waarheen ze willen en vervloeken zoveel ze maar willen. Wij allen willen ons
echter van nu af aan gedragen als echte broeders en elkaar, zo goed als we
kunnen, met raad en daad ter zijde staan.
[ 13]
Ik denk, als er ergens een God bestaat, waaraan ik hier steeds minder begin te
twijfelen omdat ik nu zie dat we na de dood van ons lichaam werkelijk verder
leven dan moet Hij, gezien Zijn zeer wijze schepping, zeker beter zijn dan Zijn
dienaren, die Hij Zelf te Jeruzalem in de persoon van Christus op de juiste
manier heeft beoordeeld doordat Hij aantoonde, wiens geesteskinderen zij zijn.
Wij mogen daarom zeker de hoop koesteren, dat Hij ons ook beter zal beoordelen
dan dit duistere papengespuis!'
[14]
Het hele gezelschap breekt in gejubel uit, nadat het de zo krachtdadige
toespraak van de generaal aan het adres van het groepje papen had aangehoord.
Deze trekken daarbij echter uiterst grimmige gezichten. De eerdergenoemde
monnik, die niet meer in staat is zijn machteloze woede te verbijten, begint de
hel aan te roepen, dat zij zich moge openen en zulke gruwelijke boosdoeners
ijlings verslinden. Het gezelschap laat zich dat echter niet te lang
welgevallen, pakt de godsdienaar bij de kraag en gooit hem het huis uit waar
hij ter plekke een hele tijd afgemat blijft liggen.
[15] Terzelfdertijd
zegt bij de deur van de tweede zaal Robert tegen Dismas: 'Broeder, de toespraak
en de instelling van de generaal bevallen mij heel goed, behalve dat wat al te
sterk overdreven verhaal over de aard van de papen. Als het mogelijk is, zou ik
toch de nog zeer trieste toestand van deze arme dwazen een beetje willen
verbeteren.'
[16] Dismas zegt: “Nog een klein
beetje geduld en het probleem zal zich vanzelf oplossen. Alleen moeten we de
Heer er bij hebben en ik voel dat Hij komt. Kijk daar maar eens door het raam.
Hij is er al met al de ons welbekende gasten! Laten we Hem snel tegemoet gaan.
O, Hij is het, Hij is het!'
124
Roberts
vreugde.
De
zorg van de Heer voor de monnik
Robert
als heer des huizes krijgt Helena als helpster
Hemelse
huwelijksvoltrekking
[1] Alle
acht mannen begeven zich nu ijlings naar buiten, waar ze de Heer hebben gezien.
Zij vinden Mij daar juist bezig met de naar buiten geworpen monnik, die Mij
natuurlijk nog niet kent.
[2]
Robert spreekt met tranen in de ogen de volgende woorden tot Mij: 'O Heer,
lieve heilige Vader! Waar was U toch al die tijd, dat we U ondanks al ons
zoeken niet konden vinden? Ach, wat treurig, eenzaam en verlaten was het hier,
toen we U in huis nergens meer konden vinden! Wat ging het ordenen van de
tafels ons slecht af! Om kort te gaan, het was zonder U niet meer om uit te
houden. Nu U echter tot ons in Uw eigendom bent gekomen, is alles weer
onuitsprekelijk goed! Ik zou nu van vreugde gewoon uitbundig kunnen worden,
maar niet mijn voeten, maar mijn gelukzalige hart springt op van de hoogste
vreugde en zaligheid. Wat is het toch een eeuwige waarheid, die U hebt
verkondigd: 'Zonder Mij kunnen jullie niets doen!' Ik voeg er nog iets aan toe
en zeg het luid: zonder U, 0 lieve, heilige Vader is er nergens iets! Dan is
alles eenzaam, verlaten en treurig, om wanhopig van te worden. Van nu af aan
zult U ons toch niet meer zo alleen laten?'
[3] Ik
zeg: 'Ik heb jullie deze keer toch niet verlaten? Ik leidde jouw gasten alleen
maar als mijn kinderen wat rond in de grote tuin van dit huis en toonde hun de
veelsoortige, geheel nieuwe perken, waaraan allen een heel groot welgevallen
hadden. Jij had ondertussen mooi de tijd om de grote eetzaal in gereedheid te
brengen, wat tot Mijn genoegen ook is gebeurd. Dat jij Mij voor enkele ogenblikken
niet kon waarnemen met je ogen, heeft niets te betekenen, omdat Ik met dezelfde
liefde bij jullie was. Ikzelf heb broeder Dismas woorden in de mond gelegd, die
hij voor jullie tot diepste lering heeft uitgesproken. Nu ben Ik echter weer
zichtbaar bij jullie en wil dit huis weer binnengaan om aldaar de vele zieken
tot het ware leven te genezen.
[4] Daar hebben we in
deze monnik hier voor ons al zo'n patiënt, die nog helemaal doof, blind, stom
en lam tegelijk is. Deze moet het eerst worden geholpen, daarna zal hij ons
helpen bij het bewerken van de anderen. De generaal heeft hem te krachtig
aangepakt en hem beschuldigd van bepaalde misdaden, die deze arme man in zijn
hele leven immers nooit heeft begaan. Dat was niet juist van de anders toch
naar waarheid en licht snakkende generaal. Deze man was alleen maar als zijns
gelijken en daarom moet hij geholpen worden, want in hart en nieren overtuigd
rooms-katholiek zijn, wil zeggen: geestelijk doof, blind, stom en lam zijn; een
toestand, waarin niemand als toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Voor
zijn priesterlijke hoogmoed daarentegen was deze kuur toch weer goed, want hij
ziet nu tenminste in dat hij verkeerd heeft gehandeld, omdat hij alle anderen
iets wilde doen geloven, waaraan hijzelf nog nooit geloofd heeft. De hel
gebruikte hij enkel als afschrikwekkend middel en de hemel als lokaas, maar
hijzelf geloofde noch aan het een noch aan het ander. De hele religie was voor
hem een oud mythologisch middel om de volkeren van de aarde in gehoorzaamheid
aan de wereldse wetten gebonden te houden. De godsdienstige handelingen
verrichtte hij steeds alleen maar als noodzakelijke misleiding van het
geestelijk blinde volk; hij hechtte er zelf echter geen waarde aan en zei, net
als een zekere paus, vaak bij zichzelf en ook niet zelden in aanwezigheid van
zijn meest vertrouwde collega's: 'De oude mythe van Christus is zo slecht nog
niet! Men kan er van maken wat men wil, bovendien brengt ze haar dienaren zeer
veel geld en aanzien op. Dat is dan ook het beste aan haar, anders zou toch
zeker de oude Griekse veel beter en verhevener zijn geweest!'
[5]
Maar Ik zeg jullie: dat doet allemaal niets ter zake, want de monnik was in
zijn grote blindheid een drievoudige slaaf van Rome. Kan men een slaaf echter
tuchtigen, omdat hij van zijn heer, die machtiger was dan hij, zich de ogen
moest laten uitsteken en de oren moest laten toeschroeien? Daarom, broeder
Robert, ga nu meteen het huis binnen en breng wijn en brood naar buiten. Want
hij moet allereerst goed op krachten komen, opdat hij in staat zal zijn van ons
onderricht te ontvangen om daardoor tot inzicht te komen. Doe maar wat Ik je
heb aanbevolen. '
[6]
Robert brengt binnen enkele ogenblikken een grote fles wijn en een heel brood
en zegt: 'Heer, hier is het al. Hoe zullen we deze arme stakker echter hiermee
verkwikken, want hij ligt daar als een dode met zijn gezicht op de grond. We
zullen hem toch eerst overeind moeten helpen!'
[7] Ik zeg: 'Beste
Robert, geduld maar! Onze nabijheid zal hem spoedig oprichten. Toch zijn dit
altijd heel gevaarlijke patiënten, daarom moet men voor hen wel wat meer tijd
nemen. Ik zie dat de wijn en het hele brood wat zwaar voor je worden. Wat denk
je ervan, als onze lieve Helena, die jou zo medelevend aankijkt, je eens zou
helpen? Wanneer je zo'n gastvrouw zou hebben, denk je niet dat je huishouden
dan heel wat beter zou lopen?'
[8]
Robert glimlacht verlegen en zegt na een poosje: 'Alles zou onuitsprekelijk
goed, prettig en aangenaam zijn, als ze maar niet zo bijzonder mooi zou zijn!
Maar ja, een helpster! O Heer, mij door U gegeven, zou inderdaad van mijn ene
huis duizend hemelen maken! Alleen is ze voor mij eigenlijk te mooi, te lief en
te bekoorlijk.'
[9] Ik
zeg: 'Je was anders toch een vriend van al wat mooi en tevens nuttig is. Jouw lijfspreuk
luidde zelfs: 'Het mooie moet nuttig en het nuttige mooi zijn!' Kijk, dat is al
in alle eeuwigheid ook het grondbeginsel van Mijn eigen handelen geweest.
Vandaar dat al Mijn werken even mooi als nuttig zijn. De nuttigheid komt
overeen met Mijn eeuwige liefde en goedheid en de schoonheid met Mijn wijsheid
en waarheid. Zo kun je dan ook hier in het rijk der hemelen nooit het ene
zonder het andere hebben. Hoe mooier zich hier iets voordoet, des te nuttiger
is het ook!
[10]
Helena is werkelijk bijzonder mooi, maar juist daardoor is zij ook een even
bijzonder nuttig wezen. Wees daarom niet zo beschroomd vanwege haar schoonheid!
Jij wordt pas door haar een volmaakt mens en een volmaakte engel en zij wordt
door jou nog mooier, volmaakter en nuttiger! Ik geef haar aan jou als een ware
hemelse vrouw, met wie je steeds wijzer, gelukkiger en zaliger zult worden.
Reik haar daarom je rechterhand en druk haar aan je borst! En het opvolgen van
Mijn wil in deze, is de eeuwige zegen voor jullie beiden!'
[11]
Terwijl het hem duizelt van verrukking zegt Robert: 'O Heer, vergeef mij mijn
grote zwakheid, maar hierbij moet ik U eerlijk bekennen, dat ik de bede:
'Heer, Uw wil geschiede' nog nooit gemakkelijker en zaliger heb uitgesproken
dan deze keer! Kom dan hier aan mijn borst, jij hemels mooie en heerlijke
Helena! Wat de Heer, Vader Jezus, Jehova Zebaoth mij genadevol heeft gegeven
voor eeuwig, heeft Hij door mij ook aan jou voor eeuwig gegeven. Zo zullen wij
dan volkomen zalig één zijn in alles: in liefde, waarheid, in alle liefdedaden
en daardoor één in onze zeer heilige, liefdevolle Vader!'
[12]
Stralend van hemelse schoonheid zegt Helena: 'De naam van de Heer zij eeuwig
geprezen en Zijn heilige wil geschiede! Eveneens zal jouw wil voor mij ook
eeuwig heilig zijn, omdat ik nu heel duidelijk zie, dat je geen andere wil meer
in je hart draagt dan alleen de heilige van de hemelse Vader van alle mensen en
engelen. Mocht je hart na grote liefdedaden bij tijd en wijle vermoeid raken,
dan zal het bij het mijne weer nieuwe kracht vinden. Mocht ikzelf ooit een of
andere zwakte tonen in het heilige willen, dan zal jouw hart mij sterken in
alles, wat onze heilige Vader welgevallig is. Zo wil ik dan nu in naam van onze
hemelse Vader voor eeuwig jouw hemelse vrouw zijn, die met en in jou voor
eeuwig zal leven en handelen als één wezen. De genade, liefde, wijsheid, orde
en wil van onze heilige Vader mogen ons tot zegen zijn voor eeuwig!'
[13]
Robert, uitermate ontroerd, drukt Helena aan zijn borst en kust haar driemaal
op het voorhoofd. Helena kust hem daarop even vaak op de mond, neemt hem dan
meteen de wijn en het brood uit handen en zegt: 'Laat mij, daar ik nu voor
eeuwig je vrouw ben, jouw taak wat lichter maken. Het is genoeg, dat jij in
naam van de heilige Vader de zaken regelt; handelen zal ik dan wel als jouw
rechterarm!'
[14]
Ik zeg: 'Goed, goed, Mijn geliefde kinderen! Jullie zijn nu gezegend en één en
zullen het steeds zaliger, voor eeuwig blijven!
[15]
Ons werk is daarmee echter nog niet gedaan. Nu is het zaak om echt tot handelen
over te gaan. Iedere handeling zal van nu af aan gemakkelijker en vlugger
kunnen worden beëindigd, omdat jij, Mijn beste Robert, nu een volmaakte burger
van het hemelrijk bent en niet alleen een onderwijzende macht hebt door de
waarheid van het woord, maar ook een oordelende door de liefdewil uit Mij, die
je echter alleen daar zult gebruiken, waar je met de eerste helemaal niets zou
bereiken. Kniel dus neer bij deze zieke en blaas zacht je adem over hem heen,
opdat hij zich ter genezing moge oprichten!'
125
Geestelijk
ontwaken van de monnik
Zelfgesprekken
als zielespiegel
Christus,
het levensanker van de schipbreukeling
[1]
Robert bukt zich meteen en blaast zachtjes zijn adem over de eerder naar buiten
gegooide monnik. Deze begint zich al snel te bewegen als iemand, die uit een
diepe slaap ontwaakt.
[2]
Als de monnik zich na een poosje volkomen heeft opgericht, vraagt hij: 'Wie
blies er nieuw leven in mijn ingewanden, want ik was toch door mijn vijanden
gedood?' (In de geestenwereld zijn namelijk allen die uit een huis worden
gegooid, voor enige tijd als het ware dood, want uitstoten of naar buiten
werpen betekent in de geestenwereld zoveel als gewelddadig terechtstellen of
doden). 'Waar ben ik nu toch? Het is nacht en heel donker, waarheen ik mijn
ogen ook wend. Geen geluid dringt tot mijn oren door. Of ik ook verlamd ben,
weet ik eigenlijk niet, want ik voel geen grond onder mij. 0, als ik toch maar
ergens een heel klein schemerlicht je zou kunnen ontdekken!
[3] Op
aarde was ik priester en verrichtte ijverig de mij voorgeschreven dienst.
Weliswaar waren daarmee meestal alleen puur aardse belangen gemoeid en van een
geloof was eigenlijk nauwelijks sprake, maar desondanks vervulde ik
gewetensvol mijn ambt. Maar welk een loon heb ik nu geoogst in het rijk des
doods! O God, zo U ergens bent, of onverbiddelijk hard noodlot, waarom moest
ik toch een denkend, zelfbewust wezen worden? Waarom moest ik geleid worden
door de meest onnatuurlijke levensomstandigheden, die zo zwaar met vervloeking
zijn belast? Wie wilde dan, dat ik juist dat, en niet iets anders moest worden?
Wat kan een kind er eigenlijk aan doen, dat het blind ter wereld komt en dan
geen dokter meer vindt? O hard noodlot, waar ben je, opdat ik mij tot jou kan
wenden en je vervloeken kan! Mijn hele leven was tot nu toe een ononderbroken
vervloeking, maar ik wil niet meer vloeken, want het is genoeg dat ikzelf een
vloek ben.'
[4] Ik
zeg tegen Robert: 'Blaas nu zachtjes over zijn oren.' Robert doet dat.
[5] De
monnik luistert en zegt na een poosje: 'Waar ben ik toch terecht gekomen? Want
nu hoor ik iets als het ruisen van een grote rivier en bij dat ruisen iets als
stemmen van allerlei vogels. Werkelijk vreemd, het ruisen wordt machtiger en
het gezang van de vogels sterker. Zal het water mij soms overspoelen en zullen
de vogels zich dan verzadigen aan mijn lijk? 0 afschuwelijk noodlot, waarom
moet ik dan, terwijl ik ten onder ga, eerst die verschrikkelijke stem des
verderfs horen? Kun je je dan niet als een sluipmoordenaar van mij, machteloze,
meester maken? Maar wat zit ik hier te morren? De harde mensenrechters op aarde
lezen de misdadigers toch ook hun doodvonnis voor, voordat ze deze doden. Voor
de wrede hardheid van het mensenhart is alleen de dood van zijn weerloze
broeder nooit genoeg, hij moet tevoren ook nog worden gemarteld. Als de mensen
al zo doen, waarom zou het harde noodlot dan een blad voor de mond nemen?'
[6] Ik
zeg daarop tegen Robert: 'Blaas nu zachtjes over zijn ogen.' Robert doet het.
[7] De
monnik begint zich daarop in zijn ogen te wrijven en zegt: 'Wat was dat nu? Ik
voelde duidelijk een ademtocht over mijn ogen glijden. Nu zie ik opeens als
door een avondschemering, en voel weer vaste grond onder mij. Kijk, daar is
weer datzelfde huis, waar mijn vijanden mij uit hebben gegooid! Ja, het is
precies hetzelfde en ik hoor nu, in plaats van het omineuze ruisen van water,
de vele stemmen van mijn vijanden! Het gezang van de vogels zijn stemmen in
mijn nabijheid, maar ik kan niemand ontdekken!
[8] Nu
geloof ik toch weer in een of andere God! De generaal daarbinnen, die mijn mis
niet helemaal ten onrechte versmaadde, had gelijk dat hij de Godheid veel hoger
schatte dan ik hem probeerde voor te spiegelen. Maar...loon naar werken! Gelijk
hadden ze, dat ze me eruit gegooid hebben! Waarom wilde ik zelfs hier een domme
ezel zijn!?'
[9] Ik
zeg tegen Robert: 'Blaas hem nu zachtjes op de mond en de borst.' Robert doet
meteen wat Ik hem zeg.
[10]
De monnik zegt: 'O hoe heerlijk en weldadig waait er een zacht briesje langs
mijn mond! Was dat misschien een zachte kus van een engel? Ja, zo moeten
engelen kussen. Ik voelde het ook in mijn borst, waarin een zalig levensgevoel
doordrong, zodat een engel mijn mond moet hebben gekust, anders was het mij
nooit zo gelukzalig te moede geworden. Werkelijk vreemd, het wordt nu ook
merkwaardig genoeg steeds lichter in mij. Mijn handen worden steviger en in
mijn voeten voel ik een weldadige levensdrang. Het is alsof een nieuwe
levenskracht mijn hele wezen begint te doorstromen.
[11]
Nu wordt ook de hele omgeving lichter, en het huis begint zich duidelijker af
te tekenen. Ach, dat is werkelijk een wondermooi huis: drie verdiepingen, en
deze prachtige arcaden en balkons onder de ramen! Die imposante grootte en
hoogte! Nee, de hele zaak komt me voor als een droom. Ik heb dit huis toch al
eerder gezien, toen de generaal ons allen hiernaartoe bracht, maar ik kan me
niet herinneren dat het er toen zo prachtig uitzag.
[12]
Ik zou het huis wel graag weer binnen willen gaan, maar dan zou ik er zeker
weer snel worden uitgegooid. Daarom blijf ik maar liever hier buiten en
bewonder in stilte dit ongelooflijke prachtgebouw, dat nu bij het toenemen van
het morgenlicht steeds groter lijkt te worden. Ja, ik blijf hier, want ik begin
me nu erg op mijn gemak te voelen.
[13]
Ik begrijp alleen niet, waarom ik mij hier zo thuis voel; het is alsof ik al
God weet hoe lang hier thuis was. Toch is deze omgeving mij zo vreemd als iets,
dat een mens nog nooit gezien heeft, maar zijn kan. Ach, heerlijk is het hier!
Alles is hier ook in harmonie: deze uitgestrekte tuin met perken, de mooie
bergketen, die deze villa op ruime afstand omringt en zich vooral in oostelijke
richting steeds hoger verheft en naar het westen en noorden toe in een
onafzienbare vlakte uitloopt O, het is onbeschrijfelijk!
[14] Ook zie ik hier vlak bij me een
schitterend paviljoen. Hoe zou het zijn als ik daar eens naar toe ging? Van
daaruit moet deze omgeving nog mooier te overzien zijn. Kracht heb ik nu in
mijn voeten. Het is wel aardig hoog klimmen, maar vooruit, naar boven met mij!
Nee, ik blijf toch maar hier beneden; het zou de eigenaar wel eens niet
aangenaam kunnen zijn. Het is hier ook al heel goed. Maar nu het in mij steeds
lichter en helderder wordt, merk ik, dat de mens ook in het geestenrijk
hongerig en dorstig kan worden. Een stukje brood en iets te drinken zou bij
deze verlichting van de geestenwereld werkelijk niet slecht van pas komen!'
[15]
Ik zeg tegen Robert: 'Zet nu brood en wijn voor hem neer.' Robert neemt vlug
het brood en de wijn van Helena over en legt het de monnik op zijn schoot. Deze
is stomverbaasd en ziet wel meteen de gaven, maar nog niet de gevers die rondom
hem staan.
[16]
De monnik bekijkt een poosje het brood en de wijn en zegt dan bij zichzelf:
'God zij geloofd, nu heb ik inderdaad alles bij elkaar! O goddelijk
tafeltje-dek-je! Ja, zo gaat het kennelijk in de geestenwereld! Een betoverend
uitzicht en begrip voor een lege maag, waarlijk, zo zal het wel uit te houden
zijn in alle eeuwigheid, Amen! Maar alsjeblieft geen nacht meer in deze
omgeving, want de nacht was hier huiveringwekkend!
[17]
Nu zou ik ook wel graag willen weten, wie hier zo hulpvaardig is. Geesten zijn
het in ieder geval, en zeker alleen heel goede. Maar ik ben nu toch ook een
geest. Hoe komt het dan, dat ik deze mij onzichtbaar dienende geesten of
engelen niet kan zien? Waarschijnlijk ben ik nog veel te onheilig om de heilige
engelengeesten te aanschouwen. Toch zie ik wel het brood en de wijn. Nou ja,
het is wel goed zo, het andere zal naderhand wel in orde komen. In Godsnaam zal
ik eerst met het brood beginnen en daarna met de wijn, die er bijzonder goed
uitziet. God zegene het, Hem alleen alle eer en alle lof!.'
[18]
Na deze woorden breekt de monnik een flink stuk brood af, begint te eten en
vindt, dat het bijzonder heerlijk smaakt. Daarom eet hij het hele brood op en
zegt vergenoegd, als hij daarmee klaar is:
[19]
'Goddank! Dat was een brood, zo smakelijk als een rijpe ananas uit Brazilië! Nu
echter wil ik, in Gods heiligste naam, ook de wijn aanspreken! Het is bijna
meer dan een liter, maar dat geeft niets. Ik heb immers op aarde vaker, bij het
uitoefenen van mijn ambt een liter en soms nog iets meer als heilige
Sint-Janszegen meegenomen. Vooruit, in Godsnaam! Het zal hier ook wel goed gaan.
O jij lief wijntje! Wat een heerlijke goudkleur!'
[20]
Hierop zet hij de fles aan zijn mond en zet hem niet eerder weg dan nadat de
laatste druppel gedronken is. Hij kan zich maar niet genoeg verbazen over de
bijzondere kwaliteit van de wijn, en wordt bovenmate vrolijk en tevens zeer
vroom gestemd, zodat hij tenslotte aan één stuk door uitroept: 'O, Goddank, o,
God zij geprezen!'
[21]
Na zich een tijdje aldus vroom te hebben uitgelaten, richt hij zich tenslotte
geheel op en zegt bij zichzelf: 'Wat heeft deze maaltijd mij toch gesterkt; dat
was geen aards brood en geen aardse wijn! Dat was waarachtig brood en wijn uit
de hoogste hemelen, want het brood was een en al voeding en de wijn geheel en
al leven. Nu pas leef ik waarachtig en de dood lijkt voor eeuwig van mij te
zijn geweken. Tenslotte is de oude mythe van Christus, die Zijn discipelen het
avondmaal met brood en wijn heeft gegeven en het nuttigen daarvan ter
verkrijging van het eeuwige leven heeft aanbevolen, dan toch niet zo
nietszeggend als door de geleerde, hogere clerus weliswaar heimelijk werd
geloofd!
[22]
Deze leer van Christus, die, zich zoals door de vier evangelisten opgeschreven,
tot in onze tijd heeft gehandhaafd, bevat wel heel wat tegenstrijdigheden, die
een gezonde geest nu juist niet zo gemakkelijk kan verteren als ik nu dit brood
en deze wijn. Toch bevat ze ook weer andere, zeer juiste dingen, waaruit men
kan opmaken dat de stichter van zo'n leer volstrekt geen gewoon mens, maar
kennelijk een God moet zijn. Ook geeft dit opnieuw-tot-Ieven-komen door brood
en wijn mij een bijna onweerlegbaar bewijs, dat Christus eens werkelijk op
aarde heeft geleefd en het er met Zijn Godszoonschap helemaal niet zo slecht
uit kan zien als de hoge geestelijkheid heimelijk denkt.
[23]
Wie kan weten of het in deze mooie geestenwereld toch niet eens zal gebeuren,
dat ik ergens de geest van Christus zal ontmoeten. O God, als ik dat mocht
beleven, dan zou ik Christus vragen mij toe te staan om de paus en alle
kardinalen een, zeker ongewenst, bezoek te brengen om hun te tonen wie Christus
is en wiens geesteskinderen zij zijn! Waarschijnlijk zou dat niet veel nut
hebben, maar het zou mensen als wij goed doen om deze rode-capen-dragers, deze
flagrante anti-Christenen, te kunnen aantonen dat Christus geen fabel is, zoals
zij menen, maar waarachtig datgene is wat Hij aangaande Zichzelf heeft
geopenbaard. Ogen zouden ze moeten opzetten zo groot als de mooiste volle maan!
[24]
Maar nu hoor ik opeens een gefluister als van mensen om me heen en het licht
van de ochtend wordt voortdurend sterker. Daarom, heel stil nu. Misschien hoor
ik wel duidelijk uitgesproken woorden en zinnen.
126
De
eens geestelijk blinde herkent de Heer en diens genade
[1] Nu
hoort de monnik heel zachtjes de woorden: 'Jezus, de gekruisigde, is de enige
God over alle hemelen en over alles wat de oneindige ruimte vult. Hij alleen is
de Oerschepper van alle dingen, van alle engelen, mensen, dieren, planten en
heel de materie. Hij is de Vader volgens Zijn oereeuwige liefde, de eeuwige
Zoon volgens Zijn wijsheid en de alleen Heilige Geest volgens Zijn oneindige
macht, kracht en werking.
[2]
Wend je in je hart waarachtig en getrouw tot deze Jezus. Heb Hem lief, die jou
zozeer liefhad dat Hij uit liefde voor jou, evenals voor alle mensen, de
menselijke natuur aannam en de bitterste dood van Zijn lichaam over zich liet
komen om voor jou en alle mensen een eeuwig leven mogelijk te maken.
[3]
Het eeuwige, aan God volkomen gelijke, zalige leven is door Hem alleen mogelijk
geworden en als een oneindige schat gegeven aan al het geschapene. Er is nu
niets anders meer nodig dan naar deze grote gave van onze Heilige Vader
gewillig en vol liefde te verlangen en dankbaar aan te nemen; dan zal de mens
voor eeuwig als een tweede god gelukzalig in Gods gezelschap leven.
[4]
God, ofwel ons aller Vader Jezus, is de zuiverste liefde die niemand oordeelt
en iedereen zalig wil maken. Alleen moet de mens ook dat willen wat Gods
zuiverste liefde wil, want God dwingt niemand en allerminst in deze wereld van
de geesten. Daarom krijgt een ieder alleen maar datgene wat hij zelf wil. Wat
je dus wilt, zul je ook ontvangen.
[5] Er bestaat echter geen leven en
geen zaligheid, behalve in de zuivere liefde van God. Wie deze in zich heeft
opgenomen en zelf datgene wil wat deze heilige liefde wil, die leeft en is voor
eeuwig zalig.'
[6] Als de monnik deze woorden uit het
gefluister heeft opgevangen, is hij niet weinig verbaasd en zegt bij zichzelf:
'Merkwaardig, een hele nieuwe leer over God! Dus, geen drie afzonderlijke
personen. Op aarde zou dat de grootste ketterij zijn; een hemelsbreed verschil
met de rooms-katholieke leer. Ik vind haar evenwel heel natuurlijk en veel
oprechter dan de rooms-katholieke. Wat mij echter ten zeerste verbaast, is dat
deze geest, die vanuit de lucht zo wijs tot mij heeft gesproken, met geen woord
gewag maakt van de gelukzalige maagd Maria en van de andere lieve heiligen, die
men zou moeten aanroepen vanwege hun machtige voorspraak. Dat is helemaal niet
katholiek, maar dat doet er niet toe! De onbekende, die mij
hoogstwaarschijnlijk het heerlijke, goede brood en de beste wijn deed toekomen,
heeft mij nu ook deze leer gegeven. Was het eerste buitengewoon goed, deze leer
is het ook. Hoe het ook zij, ik zal deze leer toch aannemen.
[7] Ik
moet openlijk toegeven dat de duivel zelfs nog zalig zou moeten worden, wanneer
hij van zo'n leer doordrongen zou zijn. Zulk brood wordt in de hel zeker niet
gebakken en zulke wijn niet geperst. Daarom komt alles uit de hemel: brood,
wijn en leer, en ik wil ze aannemen! Maar als dat zo is, verheug je dan maar,
jullie kardinalen en jij paus! Ik zal in jullie hersens heel eigenaardig
beginnen te spoken. Ik wil Jezus zo lang daarom vragen, tot Hij mij dat zal
toestaan. Goed, ik zal de roomse curie in het nauw drijven en haar een licht
ontsteken waar ze van zal huiveren! Maar nu genoeg hierover. Nu is het zaak
zich heel ernstig tot de Heer God Jezus te wenden. Dan pas zal al het andere
daaruit voortvloeien.'
[8] Ik
zeg tegen Robert: 'Raak nu zijn ogen aan.' Robert doet het. De monnik ziet nu
tot zijn grote verbazing de grote schare zaligen, benevens Mij, rondom zich
verzameld, van wie hij echter nog niemand herkent. Hij kijkt hen beurtelings
aan en gedraagt zich als iemand die slaapdronken is.
[9] Na
een poosje komt de monnik geheel tot bezinning en vraagt heel schuchter aan
Robert, die het dichtst bij hem staat: '0 hemelse vriend, zeg mij toch waar ik
mij bevind; en als je het niet erg vindt dat ik je meteen lastig val met
vragen, zeg mij dan ook, beste vriend, met wie ik de eer en de genade heb te
mogen spreken.'
[10]
Robert zegt: 'Je staat hier op hemelse bodem. En dit huis, dat hier
onbeschrijflijk groot, prachtig en majestueus voor je staat, is voor eeuwig
mijn hemelse woonhuis. Ik ben echter de nu zalige geest van de jou op aarde
welbekende, ongelukkige Robert Blum, en deze wondermooie vrouw aan mijn zijde
is mijn door God de Heer voor eeuwig met mij verbonden vrouw. Nu je dit weet,
zeg jij nu, wat jij boven alles wenst.'
[11]
De monnik zegt, terwijl hij zijn hoofd wat heen en weer schudt: 'Jij, Robert
Blum? De grote ketter Robert Blum... en in de hemel?.. Aha, dat is toch niet
helemaal in de haak! En dat zouden jouw grond en jouw huis zijn? Zijn er in de
hemel dan ook stukken grond en huizen? De hemel bestaat toch enkel uit lichte
wolken, waarop de hemelbewoners net als de engelen rondzweven, Gods aangezicht
aanschouwen en aan één stuk door roepen: 'Heilig, heilig, heilig is de Heer
Zebaoth! Hemel en aarde zijn vol van Zijn heerlijkheid. Ere zij God, de Vader,
de Zoon en de Heilige Geest. Amen!' Van dit alles valt hier echter geen spoor
te ontdekken. Hoe kan dit dan de hemel zijn? Misschien alleen maar zo'n
nieuw-katholieke hemel, die Gods genade jullie toestaat tot aan de jongste dag,
om jullie tijdelijk te belonen voor al het goede, dat jullie op aarde hebben
gedaan. Daarna zal deze hemel vergaan en veranderd worden in de hel. Dit huis
zal waarschijnlijk op los zand en niet op een rots gebouwd zijn. Zo zal het maar
al te vlug als nutteloos puin instorten.
[12]
Deze zaak lijkt me niet helemaal betrouwbaar te zijn. Zeg mij eens, waar is dan
vervolgens God de Heer met al Zijn heilige engelen en de andere heiligen, als
dit de hemel is?'
[13] Robert
zegt: 'Kijk maar eens om je heen en je zult het dichtst bij je God, de Heer
Jezus, en achter Hem de heilige apostelen duidelijk aanschouwen en daar weer
achter de oervaders van de aarde, te beginnen bij Adam.'
[14]
De monnik kijkt schuchter om zich heen en herkent meteen in Mij Jezus, de
gekruisigde. Zo ook de apostelen, die hij aan de hem bekende attributen van hun
gewaden herkent. Hij valt meteen voor Mij neer en zegt: 'Heer God Jezus, als U
het bent, wees mij arme zondaar dan genadig en barmhartig, want ik ben een
grove en grote zondaar.'
[15]
En Ik zeg: 'Thomas, sta op, aanschouwen leef! Ik ben de Alfa en de Omega, de
Eerste en de Laatste! Waarom twijfel je nog aan Mij en aan de waarheid van Mijn
hemelen?'
[16]
De monnik Thomas zegt: 'O Heer, U vraagt mij, alsof ik U iets zou kunnen zeggen
wat U nog niet wist. Kijkt U maar eens in mijn hart en U zult daarin nog die
oertekst vinden, die Uw almachtige rechterhand heeft opgetekend. Uit deze tekst
spreekt een oneindige grootsheid en verhevenheid, zodat mijn hart U alleen
daardoor kon aanvoelen. Het was daarom nooit in staat zich U anders voor te
stellen. Iedere bekrompen, heers- en hebzuchtige voorstelling van U kon
daardoor in mijn hart nooit postvatten. Om deze reden kon ik ook nooit het
geloof in de Godheid van Jezus, de Gezalfde, echt helemaal aanvaarden, hoewel
ik strikt genomen nooit aan die mogelijkheid heb getwijfeld. Toch zou de
Godheid van Christus duidelijker zichtbaar naar voren hebben moeten treden,
ongeveer zoals bij de apostelen, dan zou ik wel tot een vast geloof genoodzaakt
zijn geweest. Dat was echter ongetwijfeld om wijze redenen nooit het geval.
Christus of Zijn Geest liet altijd toe, dat de roomse curie van Hem mocht maken
wat ze maar wilde.
[17]
Welke meer gewekte geest zou, als hij op de hoogte was van de rooms-katholieke
theologie, ook maar in de verste verte op het idee kunnen komen zo'n leer voor
zuiver goddelijk te houden? Ikzelf heb uit ouwels duizenden echte Christussen
gemaakt en heb deze daarna grotendeels zelf opgegeten. Wat moet een eerlijk
mens echter denken van een leer, waarom iedere Chinees zou schaterlachen? Hoe
vaak heb ik na een mis gedacht, als ik een blik wierp op de zon, of 's avonds
keek naar de myriaden sterren: 'Dus Hij, die je vandaag door de zogenaamde consecratie
uit een ronde ouwel van zetmeel tot allerhoogste God maakte en daarna levend
hebt opgegeten, zou dit allemaal hebben gemaakt?' O Heer, dat was voor het
geloof van een sterveling toch een beetje te veel gevraagd! Wie dat kan
geloven, is werkelijk niet te benijden, want hij kan niet het kleinste sprankje
geest bezitten. Ik verrichtte wel volgens voorschrift de zogenaamde eredienst
voor de ogen van de blinde wereld, maar ikzelf kon er nauwelijks in geloven,
omdat de oertekst in mijn hart en in de hele schepping mij altijd wat anders
leerde.
[18]
Dat daardoor echter de werkelijke Christus, die zulke onzin duldde, bij mij en
nog vele anderen in diskrediet geraakte, zult U, o Heer, zeker nog duidelijker
inzien dan ik. Nu geloof ik weer in U als enige Godheid, omdat U nu precies zo
aanwezig bent als U eens op aarde gewandeld hebt, maar in een hostie-Christus
uit zetmeel zal ik nooit geloven!
[19]
Kijk Heer, zo staat herin mijn hart geschreven. Dit is mijn leven, zoals ik het
als zuiver goddelijk in mijzelf zie. Zo heb ik, arme zondaar, in gebrekkige
bewoordingen aan U, Alwetende, niets anders voorgelegd dan hetgeen U reeds
eeuwig helder hebt ingezien. Zo geschiede dan met mij volgens Uw heilige wil!'
[20]
Ik zeg: 'Goed, Mijn beste Thomas, het is allemaal in orde wat jij hebt
gesproken, maar wanneer je Mij verwijt, dat Ik tegen de gruwelen van de roomse
kerk nog nooit een weerwoord heb laten horen, doe je Mij onrecht. Bekijk toch
eens al die afscheidingen van de roomse kerk; zijn dat geen geweldige
tegenkrachten? Maar zij baatten weinig, omdat Ik de draak omwille van Mijn
liefde nog niet wilde oordelen. Kijk verder eens naar de grote verbreiding van
het zuivere woord door het gedrukte schrift in alle talen. Maar het baatte
weinig, omdat Ik de draak nog niet wilde oordelen omwille van Mijn liefde. Kijk
verder nog naar de te allen tijde door Mij gewekte nieuwe profeten. Deze
oefenden een sterk tegenwicht uit. Maar het baatte weinig, omdat Ik de draak
nog steeds niet wilde oordelen... omwille van Mijn liefde. Bekijk dan nog de
honderdvoudige verdeemoedigingen, die Ik de roomse kerk als krachtige
vermaningen op velerlei manieren heb laten ondergaan. Maar zij baatten tot nu
toe eveneens maar weinig, omdat Ik de draak nog steeds niet wilde oordelen
omwille van Mijn liefde.
[21]
Van nu af aan zal het de roomse kerk heel anders vergaan. Haar wereldlijke
macht wordt sterk aangetast en het zal alom geoorloofd zijn openlijk de stem
tegen haar te verheffen. Zal zij ook van zulke openbaringen nog niet de
vruchten plukken, dan zal de draak geoordeeld worden vanwege het al te lang
misbruiken van Mijn lankmoedigheid.
[22]
Ik denk dat je met de betreffende nalatigheid, die je Mij verweten hebt, nu wel
in het reine zult zijn. Sluit je dus nu volledig bij Mij aan en ga met ons in
dit huis, waar de maaltijd reeds bereid is.'
[23]
Thomas zegt: 'O eeuwige Heiland van alle zieke zielen en geesten, een maaltijd
die Uzelf voor Uw verdienstelijke dienaren bereid hebt, ben ik toch niet
waardig! Dat zou te veel erbarming voor mij zijn, omdat ik op aarde steeds grof
gezondigd heb tegenover U. Het huis wil ik wel binnengaan, maar deelnemen aan
zo'n heilige maaltijd zou ik nooit durven, omdat ik daar al te gemakkelijk het
lot van Judas Iskariot zou kunnen ondergaan en dat zou toch iets heel verschrikkelijks
zijn.'
127
[1] Ik
zeg: 'Mijn dierbare Thomas, je bent nog erg dom! Ik droeg Judas niet op met Mij
het brood in de schotel dopen, want Ik wist dat het hem tot oordeel zou
strekken, omdat hij onwaardig was met Mij het brood des levens te eten. Jou
echter nodig Ikzelf uit, omdat Ik in jou niets onwaardigs ontdek, en daarom kun
je zonder bezwaar doen wat Ik nu van je verlang. Bovendien houdt hier iedere
gerechtelijke toerekening op, omdat iedere daad hier zonder meer zijn gevolgen
heeft in overeenstemming met de geest waarin hij werd begaan. Omdat iedere
geest naargelang zijn daden hier volkomen eigen rechter is, heb je ook van geen
enkele kant een vreemde invloed meer te duchten. Wat jij wilt, zul je ook doen,
en dat handelen zal jou oordelen overeenkomstig jouw wil, die de eigenlijke
drijfveer is van iedere handeling.
[2]
Heb daarom van nu af aan maar geen scrupules meer. Wanneer je hongerig en
dorstig bent, zult je toch iets te eten en te drinken willen hebben. Wil je
echter toch niets eten of drinken, dat moet je je wel de pijn laten welgevallen
die honger en dorst als noodzakelijk gevolg met zich meebrengen. Of zou je een
scherpe gesel ter hand nemen en jezelf daarmee tuchtigen? Dat zul je toch zeker
wel achterwege laten!
[3]
Wat je echter jezelf niet zou willen aandoen, zul je ook je broeders niet
aandoen, want de liefde van je hart zou zeker nooit toelaten dat je broeders
pijn doet, omdat het hier in het geestenrijk zo gesteld is dat iedere daad,
verricht aan een tweede, ook met hetzelfde gevoel terugwerkt op de dader.
[4]
Door deze uiteenzetting weet je nu hoe de zaken hier in elkaar zitten. En Ik
denk dus dat je nu op Mijn uitnodiging zonder gewetensangst doet, wat jou voor
je hoogsteigen bestwil kan en zal dienen.
[5]
Kijk, Ik zou je kunnen dwingen om ogenblikkelijk daarheen te gaan, waar Ik je
hebben wil. Indien Ik je al niet door Mijn almacht tot het goede dwing, maar
alleen door zachtmoedig onderricht je hart, je verstand en je wil versterk,
hoeveel te minder zal Ik je dan tot iets slechts dwingen. Door Mij wordt niets
zozeer gerespecteerd als de volledig vrije wil van de mens. Daarom kun je het heel
moedig wagen vrijwillig datgene te doen wat Ik, als jouw God, Schepper en
Vader, vol machtige liefde van jou verlang.'
[6]
Thomas zegt: 'O liefdevolle Vader, nu is er geen enkel bezwaar meer in mijn
hart. Wat U wenst zal steeds de heiligste wet van mijn hart zijn. O, hoe
zachtmoedig en wijs is Uw heilige Vaderwil! Waar is er een hart dat Hem zou
kunnen weerstaan? Hoe zalig is nu mijn hele wezen, omdat ik U mag volgen en
omdat U mij Zelf terzijde staat en mij aan Uw Vaderhand leidt in het rijk van
het eeuwige leven. 0 heilig huis der huizen, dat God betreedt! Wie kan de grote
maaltijd, die God Zelf heeft bereid voor al degenen die Zijn Vaderhart heeft
uitverkoren tot Zijn kinderen voldoende prijzen? Zalige broeders en zusters,
voelen jullie het wel helemaal aan, beseffen jullie wel de heilige, diepe
waarheid, dat onze leraar en leidsman God Zelf is? Wij zijn bij God, ja, bij de
grote Schepper der oneindigheid, bij de Vader zijn wij! O zeg eens, voelen
jullie wel diep genoeg wie degene is die ons nu Zijn huis binnenleidt?'
[7]
Terwijl wij het huis binnengaan, zeg Ik: 'Goed, goed, Mijn beste zoon Thomas!
Het verheugt Mij echt dat je in je hart gevoelens laat opkomen, die veel lijken
op de Mij prijzende vurige gedachten van de Cherubijnen en Serafijnen, die in
eeuwigheid de uitvoerders zijn van Mijn wil. Maar hoe verheven zulke gedachten,
waar maar weinig geesten de diepte en grootte van beseffen, ook zijn, Ik heb
toch liever dat Mijn kinderen Mij echt hartelijk 'Vader' noemen, liever dan
wanneer de grootste lof engelen Mij met wijsheidsliederen bezingen en tenslotte
totaal uitgeput neerzinken, als ze tot het inzicht komen dat hun vurigste
gedachten niet eens de zoom van Mijn kleed beroeren, terwijl Mijn eenvoudige
kinderen zalig spelen met Mijn hart en Mijn gedachten, altijd bij Mij zijn en
aan Mijn tafel het brood van het ware leven genieten.
[8]
Kijk, zij die Mijn macht bezingen en de oneindig grote God prijzen, zijn verre
van Mij en beschouwen Mij ongeveer op dezelfde manier als jij op aarde de
sterrenhemel vaak heel verheven hebt bezongen, maar daarbij niet wist, wat de
door jou bezongen sterren eigenlijk waren en wat in hen was. Zij echter, die
tot Mij zeggen: '0 lieve Vader! O, mijn goddelijke Broeder!' zijn bij Mij en
zelfs in Mij. Zij prijzen Mij zoals kinderen hun enige echte Vader en
beschouwen Mijn grootheid niet meer met heilige schroom vanuit de verte,
waarbij een grote kloof hen steeds van Mij gescheiden houdt. Zij echter zijn
zelfs op de sterren bij hun Vader in het volle genot van die heilige werkelijkheid,
die door jubelende engelen nauwelijks wordt vermoed.
[9]
Begrijp je nu dit belangrijke verschil? En omdat je het begrijpt, ben je ook al
veel gelukkiger dan voorheen. Dat is goed en juist en Mij het meest
welgevallig, omdat dit in Mijn ordening ligt. Je zult heel spoedig aan Mijn
zijde ontzaglijk grote werken vol wonderen te zien krijgen. Wanneer je dan
steeds zou vragen: 'Wie voelt er diep genoeg wat God is?' zouden Mijn lieve
kinderen je uitlachen en zeggen: 'Maar onnozele broeder Thomas, wat praat je
toch een onzin! Wie kan ooit diep genoeg en ten volle voelen en ervaren wat God
in wezen is? Hoe kan het eindige ooit het oneindige bevatten? God is ons aller
Vader! Wij hebben Hem boven alles lief; Hij leidt ons en wij zien Hem en zien
hoe lief en oneindig goed Hij is. Dat gaat toch veel verder! God als Vader
boven alles liefhebben is immers oneindig meer waard dan Hem willen
doorgronden! Wat is eigenlijk menswaardiger: in gedachten verdiept zijn en, als
een arme broeder voorbij gaat, deze door louter grootse gedachten helemaal niet
opmerken, of die gedachten aan God, de Heilige Vader, overlaten en met een
lieve vriendelijke blik de arme broeder behulpzaam tegemoet gaan? Laten wij
daarom het grote aan de groten overlaten. Wij blijven echter in de liefde mooi
klein bij elkaar en zullen gelukkiger zijn dan de groten die hun geluk zoeken
in het grote!
[10]
Kijk Thomas, zo zouden al deze broeders met je praten. Daarom blijven wij dan
ook bij elkaar, want om de gehele hemel te zien hoeft men geen ogen te hebben
die even groot zijn als de hemel zelf. Begrijp je dat?
[11]
Ja, je begrijpt het al, en daarom zullen wij meteen aan de maaltijd beginnen,
omdat we ons nu allemaal in de grote zaal bevinden waar de tafels gedekt zijn.'
128
Thomas'
bede voor de nog in de voorzaal verblijvende schare van zijn voormalige
vijanden
Hij
wordt met een ere gewaad en een wijsheidshoed gekleed
Zijn
eerste opdracht
[1]
Thomas verbaast zich erover dat hij zich reeds met alle andere gasten in de
grote eetzaal bevindt en wel voor de rijkelijk van brood en wijn voorziene
tafels, die volgens het plan van Max Olaf in kruisvorm waren opgesteld.
[2]
Nadat Thomas van de eerste verbazing bekomen is, zegt hij: 'Heer, lieve Vader,
wat een grootsheid en wat een onuitsprekelijke pracht siert toch deze eetzaal!
O God, hier is royaal plaats voor wel het honderdvoudige van de bevolking van
de gehele aarde. Deze onafzienbare zuilenrijen aan alle kanten, deze werkelijk
hemelse hoogte! De als een zon stralende versieringen van het gewelfde plafond,
en drievoudige galerijen! De hoge ramen, die alle kleuren licht doorlaten, en
deze geheel zuiver gouden vloer doen al mijn zinnen beven van ontzag. Wie heeft
dit toch gebouwd? O, ik stel hier vragen als een blinde. U, eeuwige Meester,
bent de enige Bouwmeester van zulke wonderwerken. De vurigste geest van een Cherubijn,
wiens wezen uit de helderste vlammen van Uw wijsheid is geschapen, kan U nooit
genoeg liefhebben en prijzen, laat staan zo'n aardworm als ik! 0 heerlijk,
heerlijk, wat een aanblik! Werkelijk, dat overtreft zelfs duizendvoudig de
fantasie van een aartsengel.
[3]
Een wijze uit de oertijd had gelijk, toen hij, diep getroffen door Uw
onuitsprekelijke goedheid, uitriep: 'Vader, hou toch eindelijk op met zegenen!
Als U een kind tuchtigt, hebt U daarmee een bepaald doel, maar als U het
daarna, als het zich gebeterd heeft, begint te zegenen, houdt het zegenen nooit
meer op. Zulk een nooit vermoede verhevenheid van Uw goedheid, liefde en
erbarmende mildheid, zachtmoedigheid en minzaamheid, is voor een zwakke geest
te veel ineens!'
[4] Ik
zeg: 'Het is goed, Mijn beste Thomas! Maak daarover nu niet zoveel ophef! Is
het dan voor Mij zo iets groots, wanneer Ik zo'n huis laat ontstaan naargelang
de goedheid van het hart van degene, aan wie het nu helemaal in eigendom is
gegeven? Kijk, dit alles komt overeen met het hart van onze op aarde steeds
ongelukkige Robert en is nog lang niet het meest majestueuze van dit gehele
huis. Je zult nog heel andere dingen te zien krijgen; daarbij kun je dan je
fantasie geheel de vrije loop laten. Nu gaan wij echter allemaal aan tafel!'
[5]
Terwijl hij een schuchtere blik werpt naar de eerste zaal, zegt Thomas: 'O
Heer, Heilige Vader, kijk eens naar buiten! Wat een ellende; een grote schare
ongelukkige zielen! Zouden ook zij niet geholpen kunnen worden? Zij zijn in
wezen bijna allemaal beter dan ik, waardoor zij mij zonet dan ook terecht als
de slechtste eruit hebben gegooid, wat ik hun al helemaal heb vergeven.
Vergeeft ook U hen, allerbeste Vader, en laat hen ook aan deze rijke maaltijd
deelnemen!'
[6] Ik
zeg: 'Ja, Mijn beste broeder Thomas, als je Mij met zulke aangelegenheden van
je hart begint aan te komen, zul je inderdaad gauw moeten uitroepen: 'Vader,
hou op met zegenen!' Kijk, met deze hartewens heb je zelf in één keer al je
schulden tegenover Mij gedelgd. Jij moet daarom meteen met een nieuw
stralenkleed en een als de zon stralende wijsheidshoed worden gekleed. Robert,
daar aan de zuidkant zie je een kast van puur goud, ga daarheen en haal een
gewaad en een hoed, want dat is de ware kledij voor allen bij wie de wijsheid
en de liefde in gelijke mate samengaan!'
[7]
Robert snelt weg en brengt tot verbazing van alle gasten een nog helderder
stralend gewaad dan dat van Helena en bovendien een ronde hoed, ongeveer in de
vorm van een kardinaalshoed, die bijzonder sterk straalt.
[8]
Als Thomas het gewaad en de hoed ziet, zegt hij bevend van vreugde: 'Maar
Vader, Vader, zoiets moet mijn zondig wezen sieren? 0 God, 0 mijn Jezus, nee,
dat is beslist te veel. Ach, deze glans! En dat moet ik aantrekken?'
[9] Ik
zeg: 'Ja, vanwege jouw hart dat Mij bevalt, moet je het aantrekken. Doe het
vlug, want wij hebben nog heel veel te doen!' Thomas neemt het gewaad en de
hoed, die zich op het moment dat hij ze aanpakt, ook reeds volmaakt passend om
zijn lichaam bevinden, waarover hij zich weer niet genoeg kan verbazen.
[10]
Als hij daar nu zo in nieuwe kleren staat, zeg Ik tegen hem: 'Wel broeder, je
bent nu volmaakt en verzadigd van Mijn genade, liefde en wijsheid. De maaltijd
hier is bereid en het ontbreekt ook niet aan gasten die voor deelname waardig
zijn gemaakt. Zoals je echter daarnet zelf hebt aangegeven, bevinden zich
buiten in de voorzaal ongeveer drieduizend nog heel arme geesten onder leiding
van een generaal die jij goed kent. Deze man heeft een goed en verstandig hart
en zijn woord heeft grote invloed op zijn aanhang. Ga jij nu met broeder
Dismas, die de generaal op aarde heel goed heeft gekend, naar de voorzaal en
probeer die rechtschapen man, met behoud van de vrijheid van zijn hart, voor
Mij te winnen, en via hem ook het hele grote gezelschap. Heb je je eerste
missie in dit rijk van het ware leven goed volbracht, dan zul je na de maaltijd
voor grote taken gesteld worden. Want Ik zeg je: in Mijn rijk zijn er vele en
door jou nog nooit vermoede grote taken van allerlei soort. Ga daarom nu vlug;
aan Dismas zul je een buitengewoon wijze helper hebben.' Thomas zegt: 'O goede,
heilige Vader, hoe goed zorgt U toch voor het verloren schaapje, voor de
verloren stuiver en voor de verloren zoon! U zij eeuwig alle eer en roem,
liefde en aanbidding!'
129
Thomas
en Dismas bij de generaal en zijn drieduizend zielen tellend gezelschap
Uitleg
over Jezus en de weg tot het heil.
Rede
van de generaal
De
Heer bij de deur van de zaal des levens
[1] Na
deze woorden pakt Thomas de vriendelijke Dismas bij de hand en begeeft zich
dadelijk naar de voorzaal.
[2] De
generaal staat verbaasd, als hij achter Dismas de hem bekende monnik Thomas in lichtende
kleren en in een vriendelijke houding ziet staan. Hij reikt hun beiden meteen
de hand en zegt: 'Gegroet, beste vrienden! Duizend keer welkom! Maar vriend
Thomas, hoe ziet u er uit? Toen mijn gezelschap u daarnet tegen mijn eigenlijke
wil vastgreep vanwege het mislukken van het 'Onze Vader', de voorgestelde mis
en nog menig woord dat niet meer vermeld behoeft te worden, was u zo zwart als
een oude moriaan en nu straalt u als een zon! Hoe bent u tot zo'n enorme
verheerlijking gekomen? Hebt u dat dan toch door het mislezen en door het
latijnse 'Onze Vader' gekregen? Hebt u daardoor misschien zelfs de Godheid
gevonden? O zeg mij welke weg u bent ingeslagen, waardoor u zo'n ware staat van
zaligheid hebt bereikt?'
[3]
Thomas zegt: 'Achtenswaardige vriend, beloof me rotsvast te geloven wat ik je
ga zeggen, dan zul jij met deze hele menigte ook meteen in dezelfde
omstandigheden verkeren als waarin ik en deze jou welbekende broeder Dismas,
ons nu bevinden!'
[4] De
generaal zegt: 'Ik zie aan jullie heldere uitstraling, dat jullie je in de
waarheid bevinden. De leugen kan geen licht uitstralen, omdat ze hol en leeg
is. Daarom wil ik jullie op je woord geloven, wat jullie mij ook mogen zeggen.
Ik brand van verlangen om uit jullie mond de zuivere waarheid te vernemen.'
[5]
Thomas zegt: 'Goed, luister dan! Jezus, de Gekruisigde, is niet alleen maar de
Zoon van de levende God, maar God de Almachtige Zelf, in de allesomvattende,
eeuwige oerkracht. Door Hem en in Hem alleen is het heil en het ware eeuwige
leven te vinden. Wend je met de hele menigte tot Hem en jullie zullen allemaal
ogenblikkelijk geholpen worden. Hij alleen heeft mij en deze broeder geholpen,
omdat Hij eindeloos goed is en niemand oordeelt. Eenieder geeft Hij waarnaar
zijn hart verlangt. Wie van goede wil is, valt het goede overvloedig ten deel
vanuit zijn eigen wil. Nu weet je alles en kun je doen wat je wilt! Je
hoogsteigen wil zal je rechter zijn.'
[6] De
generaal zegt: 'Wat zeg jij daarop, vriend Dismas?' Dismas zegt: 'Wat broeder
Thomas vol wijsheid heeft gezegd, dat zeg ik ook naar volle waarheid.'
[7] De
generaal zegt: 'Twee van zulke getuigen zijn voldoende, en daarom geloof ik
jullie op je woord! Laat mij nu echter ook enkele woorden tot deze al tamelijk
gewekte schare richten.'
[8]
Daarop richt de generaal zich tot de menigte en zegt: 'Luister goed naar wat ik
jullie nu bekend ga maken! Sinds onze treurige aankomst hier hebben jullie
allen maar al te goed gevoeld in welk een onbeschrijfelijk onaangename
toestand wij ons tot nu toe hebben bevonden. Wij klaagden en weenden, maar geen
trooster kwam ons tegemoet. Wij zochten, maar vonden niets. Wij vloekten, maar
er opende zich geen afgrond om ons te verslinden. Toen begonnen wij ook te
bidden, zo goed en zo kwaad als het ging, maar ook het bidden scheen ons in de
steek te willen laten. Om kort te gaan, alleen de wanhoop restte ons tenslotte
nog. Ik troostte jullie wel zo goed als ik kon, maar wat hielp het allemaal als
de trooster zelf zich nog veel ongelukkiger voelde!
[9]
Toen ik op het punt stond alle hoop te laten varen, zond de Godheid, die door
ons reeds lang uitgebannen was en in wie we niet meer geloofden, de twee ons
welbekende redders. Deze verkondigden ons de nabije redding door uitsluitend de
enige Godheid Jezus Christus, de Gekruisigde, aan te nemen. Wat belemmert ons
hier om dit trouwhartig aan te nemen en vast te geloven wat deze twee door
licht omgeven vrienden ons zeggen? Slechter dan hier kan het ons waarlijk in de
zuiverste hel niet vergaan! Wij hebben door het gelovig aannemen van het
gehoorde gegronde reden tot hoop op een mogelijke verbetering van ons lot, en
dat betekent al heel veel in onze huidige situatie.
[10]
Overdenk hetgeen ik gezegd heb en handel ernaar; schaden kan het ons nooit.
Bovendien is het hoofdzakelijk deze pater, die jullie eerder naar buiten hebben
gegooid, die ons deze vriendendienst bewijst. Hij is de laatste die tegen ons
zal liegen, omdat hij eerder het bittere lot lang genoeg met ons heeft gedeeld.
En dus, vrienden: Jezus Christus voor ons hart, tot elke prijs! Helpt Hij ons
niet, dan zijn we verloren!'
[11]
De hele menigte roept: 'Ja, ja, beste generaal, wij zijn het allen helemaal met
u eens! Wat u zegt en wilt, zullen wij ook doen. Jezus Christus moge ons helpen
tot elke prijs, anders zijn we verloren en is het met ons gedaan!'
[12]
De generaal zegt tegen Thomas: 'Vriend, ik denk dat het hier voor eeuwig gedaan
is met alle aardse titels. Daarom zeg ik: beste vriend en broeder, je hebt nu
zelf gehoord, hoe vlug deze hele schare zich als één man voor de enige goede
zaak uitsprak. Jezus is voor hen nu, evenals voor mij, alles in alles. Wat
moeten wij doen om te bereiken, dat we voor Jezus, de Heer in alle eeuwigheid,
wat waardiger worden dan wij nu zijn?'
[13]
Thomas zegt: 'Er staat geschreven: 'Wie gelooft in de Zoon van God, zal zalig
worden.' Jullie geloven nu en zullen dus louter door Zijn genade zalig worden.
Eén ding echter ontbreekt jullie nog, zoals ik uit jouw woorden, die nog wat te
nuchter zijn, opmaak. Dit ontbrekende is de liefde tot Jezus de Heer! Open voor
Hem jullie harten en laat deze in alle liefde voor Hem ontbranden. Hijzelf zal
jullie dan werkelijk tegemoetkomen, zal jullie opnemen en verder leiden, want
aan Zijn goedheid, liefde en erbarmen komt eeuwig geen einde!'
[14]
De generaal zegt: 'Vriend, onze woorden klinken wel wat onbehouwen, maar ze
komen uit een oprecht hart. Daarom kun je ervan verzekerd zijn, dat onze harten
zeker warmer kloppen voor de Heer Jezus dan die van veel christenen, die veel
denken en verheven spreken, maar daarbij heel weinig voelen. Wij hebben ook wat
verstand, weliswaar niet al te goed ontwikkeld, maar in plaats daarvan hebben
we des te meer gevoel in ons hart. Ik denk dat dit de Heer der heerlijkheden
toch ook niet onaangenaam zal zijn. Wees er daarom volkomen van verzekerd, dat
wij in de liefde voor God Jezus, de Heer, niet zwakker zullen zijn dan in ons
rotsvaste geloof in Hem. Zeg eens, wat ontbreekt ons nog?'
[15]
Dismas zegt: 'Het ontbreekt jullie allen verder aan niets meer. Zeg daarom tot
de hele menigte dat zij hun ogen openen en naar de openstaande deur kijken,
waardoor men vanuit deze zaal in de aangrenzende grote levenszaal komt. Daar
staat Hij al met uitgespreide armen om jullie allen op te nemen in het grote
rijk van Zijn genade en erbarmen!'
[16] Hierop
wendt de generaal zich vlug naar de openstaande deur en ziet en herkent Mij
meteen. Door een overweldigende vreugde aangegrepen, roept hij met de stem van
een echte commandant: '0 Heer over alle hemelen en werelden, zo, zo oneindig
minzaam komt U, Verhevene, ons armen tegemoet. 0 Heilige, Heilige, Heilige!
Broeders, sla de ogen op en aanschouw! God, Jezus, die voor ons aan het kruis
de heldendood stierf en op de derde dag uit eigen kracht weer uit de dood
opstond als de grootste Overwinnaar, komt ons tegemoet! Kniel neer en aanbid
Hem uit het diepst van jullie harten! Zeg opgewekt: O Heilige Vader, die uit Uw
hemelen tot ons arme zondaren komt, geprezen en geheiligd worde Uw naam!
Vergeef ons onze zonden en straf ons niet voor onze slechte daden, maar laat
ons Uw heilige genade naar de mate van Uw erbarming toekomen, in plaats van een
streng oordeel. Voor U alleen, 0 Heer, zij eeuwig al onze liefde!'
130
De
menigte voor de Heer.
Generaal
Theowalds levensweg naar God
Wat tijdens
het aardse leven een mysterie was, wordt opgehelderd in het hiernamaals
Jezus'
woorden over licht en leven
[1]
Bij deze woorden van de generaal richten allen hun ogen naar de grote zaal deur
en wanneer zij Mij daar zien, vallen zij meteen op hun knieën. Allen bidden,
loven en prijzen Mij zo goed als het gaat bij deze van alle cultuur verstoken
zielen, die hier een nog zeer onbedorven geest tot woning dienen en daardoor in
deze toestand meer gevoels- dan verstandsleven verraden. Ik laat hen een poosje
in deze hartverheffende toestand, opdat zij in hun innerlijk wat tot rust
kunnen komen.
[2] De
generaal roep Ik echter bij Mij. Hij verontschuldigt zich weliswaar en zegt dat
hij vanwege zijn onwaardigheid niet dichter bij Mij kan komen, maar Ik wijs hem
op Zacheüs uit het evangelie, die een grote zondaar was, maar wiens huis Ik
toch binnenging om met hem de maaltijd te gebruiken.
[3] Na
deze uitleg krijgt de generaal al spoedig meer moed, nadert Mij met grote
eerbied en zegt: '0 Heer, vergeef mij en ons allen onze grote vrijpostigheid,
waarmee wij het wagen Uw heiligheid in het aangezicht te zien! Maar wat kunnen
wij arme schepselen eraan doen, dat de verhouding tussen ons en de eeuwige
Schepper zo ontzettend armzalig is? Wij allen zijn voor U, o Heer, totaal niets
en U alleen bent alles in alles. Het is al een ongelooflijke zaligheid dat een
schepsel, na het wegvallen van het aardse lichaam, de mogelijkheid wordt
gegeven om U te aanschouwen. Wat voor grotere dingen zou ik me hier nog kunnen
wensen? O God, Verhevene, welk een gelukzaligheid doorstroomt hier mijn hele
wezen, nu ik U eindelijk eens zie en de almachtige stem uit Uw mond verneem!
[4]
Hoe vaak heb ik op aarde gevraagd: 'Bestaat er een God of niet? Als er een God
bestaat, waar is Hij dan, hoe ziet Hij er uit? Is de joodse leraar Jezus soms
datgene wat de legenden over Hem zeggen? Hij, een mens zoals wij, zou God zijn,
God, die de oneindige ruimte met talloze myriaden schepselen en wezens van
allerlei soort uit Zichzelf heeft geschapen?' Maar op al deze belangrijke
vragen kreeg ik nooit een bevredigend antwoord, want de hemel was afgesloten en
de sterveling vroeg tevergeefs naar de eeuwig Levende. Alleen aardse,
sterfelijke mensen deden soms hun best om mij een ander idee over God bij te
brengen. Zij vertelden mij over Uw wonderdaden op aarde, die klonken als
sprookjes en daardoor ook veel te zwak waren om aan mijn vorsende geest te
geven wat hij zocht. Om kort te gaan: ik zocht en vond niets! Ik klopte overal
aan, maar er was nergens iemand, die mij naar waarheid zou hebben gezegd: 'Kom
binnen vriend, hier zul je vinden wat je zoekt.'
[5] Zo
verloor ik tenslotte elk geloof in een God. Alles was volgens mijn denkbeelden
toe te schrijven aan het toeval, veroorzaakt door willekeurig werkende krachten
der natuur. Daardoor werd ik dan in de maalstroom van de wereldgebeurtenissen
meegesleurd; daarin vond ik de smadelijke dood, die mij de poort tot dit leven
opende. Nu ben ik hier en zie een ander leven en zie ook U, de enige die mij
het leven gaf. Het rijk met de vele vragen is ten einde en in U, 0 Heer, staat
nu het levende antwoord voor mij! Ja, zo is het: het leven op aarde is niets
anders dan één grote vraag, die hier pas beantwoord wordt. 0, U zij eeuwig
dank, omdat U de worm in het stof gedenkt!'
[6] Ik
zeg: 'Mijn beste Theowald, de levensverhoudingen op aarde zijn anders dan die
in de geestelijke, onvergankelijke wereld, maar zij moeten zo zijn, opdat
daaruit dit ware, volkomen leven kan ontstaan. Weliswaar is ieder mens al
tijdens zijn aardse leven geroepen door het nauwkeurig naleven van Mijn woord,
dat hoofdzakelijk in de vier bekende evangeliën geschreven staat, de weg vrij
te maken om zich van dit volmaakte leven te verzekeren, maar omdat ieder mens,
om een eeuwig levende geest te worden, over zijn volledig vrije wil moet kunnen
beschikken, gebeurt het dan ook maar al te vaak, vooral bij het voortschrijden
van deze tijden, dat de mensen zich hun oren door de wereldse sirenenstem doof
laten maken en hun ogen door het bedrieglijke licht van de glans van de wereld
laten verblinden.
[7] Zo
komen zulke mensen in de wereld dan moeilijk of vaak ook helemaal niet tot
datgene waartoe ze geroepen zijn, maar juist tot datgene waartoe ze niet hadden
moeten komen: tot eigenliefde, zelfzucht, heerszucht, hebzucht, gierigheid,
nijd, vraatzucht, zwelgpartijen, wellust, ontucht en hoererij! Deze zaken
verteren het leven echter in plaats van het te verrijken. Daardoor komt het dan
ook, dat het velen na het afleggen van hun aardse lichaam vergaat, zoals het
jou en jouw schare verging. Zij moeten dan in deze wereld geheel ontdaan worden
van al datgene wat hun ruwe zinnen te veel heeft beziggehouden en moeten heel
ongelukkig worden, opdat hun leven in zulk een geestelijke eenzaamheid en
woestenij tot zichzelf kan komen. Heeft het zichzelf hervonden, zoals dat van
jullie nu, dan komt ook de hulp die nodig is, maar wel zo dat ze niet
opgedrongen, maar zuiver door de behoeftige mens zelf verlangd wordt.
[8] Om
deze reden zei Mijn bode Thomas jou ook, dat jouw wil je enige rechter en gever
is van alles wat je wilt, hetzij goed of slecht. Jij verlangde echter naar het
goede en verlangde Mijzelf, en zie, zo staat nu werkelijk en levend voor je wat
je in je hart wilde. Van nu af aan zal Mijn bijzondere wil je worden meegedeeld.
Wil je deze tot je eigen wil maken, dan zul je een waarlijk zalig leven leiden.
Ga heen en verkondig dit nu ook aan jouw schare!'
[9]
Generaal Theowald doet dat meteen. De hele menigte neemt alles als een militair
commando onvoorwaardelijk aan en voegt zich naar alles wat de generaal van haar
verlangt. Nadat deze zijn opdracht vlug en gemakkelijk heeft volbracht, komt
hij spoedig weer terug en zegt: 'Heer, Vader, God Jezus van eeuwigheid, wat U
door mij van de gehele menigte verlangde, is gebeurd. Uw allerheiligste wil zij
nu onze eeuwige wet! Omdat U gezegd hebt ons allen nu pas Uw bijzondere wil te
verkondigen, vragen we U, liefdevolste Vader, daar nu om. Wij allen verzekeren
U dat wij de van U vernomen wil in ons willen en handelen opnemen, en er geen
steekje van zullen laten vallen!'
[10]
Ik zeg: 'Wel, het doet Mij weliswaar goed dat van jullie allen als uit één mond
te vernemen, maar desondanks zouden jullie toch nog eens bij jezelf te rade
moeten gaan, of jullie al in staat zijn datgene wat Ik wil in jullie hanen te
verwelkomen en het daardoor pas als volkomen uitvoerbaar aan te nemen.'
[11]
Theowald zegt: 'O Heer, wie zou er beter weten dan U waartoe onze hanen in
staat zijn! Daarom laten wij dit alles voor eeuwig aan U alleen over. U zult
ons zeker niet meer opleggen dan wij in staat zijn te dragen. Zo zal er door
ons ook slechts afgewogen worden, of wij wel waardig worden bevonden om Uw
bijzondere wil in onze nog zeer onzuivere harten op te nemen. Ik denk dat
daarvoor voor ons allen eerst nog een flinke zuivering nodig zal zijn!'
[12]
Ik zeg: 'Mijn lieve kinderen, Ik moet jullie openlijk bekennen dat jullie,
ofschoon jullie bijna allemaal kinderen van de wereld zijn, toch in veel dingen
verstandiger zijn dan de kinderen van het licht. Jullie hebben je daardoor heel
wat bespaard, wat jullie anders nog hadden moeten doormaken. Omdat jullie
echter zo verstandig van hart zijn en zoveel liefde voor en vertrouwen in Mij
in je gemoed laten ontkiemen, zal jullie dan ook veel worden kwijtgescholden.
Wees maar blij dat jullie op aarde geen dictators waren, want deze zullen Mij
van een heel andere kant te zien krijgen! Verhef je nu allen en luister naar
wat Ik jullie ga zeggen:
[13]
Laat de grootste onder jullie je dienaar en knecht zijn, en de wederzijdse,
daadwerkelijke liefde jullie aller wet. Thomas en Dismas zullen jullie leraren
zijn; beschouw hun woorden als de Mijne en handel ernaar; dat zal jullie in
staat stellen volledig Mijn rijk binnen te gaan. Heb hen lief als jullie
innigste vrienden en broeders, want aan hen is het door Mij gegeven jullie
langs de ware weg in het rijk van het eeuwige leven binnen te leiden. Zij
zullen jullie ook voorzien van alles wat jullie het meest nodig hebben.'
131
De
grote maaltijd.
De
generaal en zijn vriend Kernbeiss
Thomas
dankt hen voor de eerdere kuur
Blik
op de aardse hel
[1] Na
deze woorden treed Ik weer uit de deuropening en geef Robert opdracht om met
hulp van de voormalige danseressen een toereikende hoeveelheid brood en wijn te
overhandigen aan de beide leraren Thomas en Dismas, die deze versterkingen
vervolgens onder de nieuwe gasten moeten verdelen. Robert doet dat meteen en
wanneer alle gasten buiten op deze manier worden versterkt, hoort men daarop
louter gejubel en nog eens gejubel en lofprijzingen van alle kanten. De beide
leraren treden echter op een wenk van Mij eveneens de tweede zaal binnen, waar
ook wij de bereide maaltijd met elkaar nuttigen.
[2] De
nieuwe gasten kunnen zich er maar niet genoeg over verbazen hoe het toch
mogelijk was, dat zij allen zo vlug werden bediend. Een naaste vriend van
generaal Theowald zegt daarop het volgende: 'Beste vriend, wat voor een indruk
krijg jij ervan dat wij allen, zeker meer dan drieduizend in getal, slechts
door twee broeders, namelijk de voormalige monnik en de ons bekende Dismas,
eensklaps rijkelijk van brood en wijn konden worden voorzien? Daarvóór bracht
slechts, als ik me niet vergis, de beruchte Robert Blum met een paar dozijn
ongelofelijk mooie meisjes enkele flessen wijn en ook enkele broden. Toen de beide
broeders begonnen uit te delen, dacht ik bij mezelf: nou, voordat die twee dit
geringe aantal flessen en broden aan allen mathematisch nauwkeurig hebben
uitgedeeld zoals in het leger, zullen de eersten wel weer honger en dorst
hebben voordat de laatsten aan de beurt komen! Maar het ging heel anders. Als
bij toverslag had iedereen een beker wijn en een respectabel stuk goed smakend
hemelbrood in zijn handen; de ongeveer dertig flessen wijn waren helemaal leeg
en van het brood was het laatste stuk tot op de laatste kruimel verdeeld. Zeg
mij nu eens, hoe deze zaak op een ook maar enigszins begrijpelijke, natuurlijke
wijze mogelijk kon zijn. Voor mij is dat een volslagen raadsel!'
[3] De
generaal zegt: 'Jij, beste vriend Johan von Kernbeiss, zoals men jou op aarde
noemde, zoekt het weer te ver! Denk bij dat alles aan de goddelijke wijsheid en
almacht, dan kun je zoiets zonder problemen begrijpen. Heb jij dan op aarde
alles begrepen wat je daar gezien en beleefd hebt? Wie zorgde voor de spanning
in je longen, wie liet je hart kloppen en de beweging daarvan voelen in je
pols? Wie liet het voedsel in je maag verteren? Wie zorgde ervoor dat je
groeide? Wie bouwde de ogen en wie het oor, en hoe heeft de Meester van al deze
dingen dit alles tot stand gebracht? Zie je, al deze en nog duizend andere
wonderbaarlijke verschijnselen zagen wij dagelijks al op aarde, maar omdat wij
daar van jongs af aan al aan gewend waren, evenals aan het niet veel nadenken,
is ons het echte wonderbaarlijke van al deze verschijnselen nooit opgevallen en
konden wij daar onverschillig aan voorbij gaan.
[4]
Hier echter, waar wij van alle materie verlost zijn en ons denkvermogen beter
in staat is ongestoord zijn werk te doen, moeten alle verschijnselen in deze
wereld ons des te meer oprecht verbazen, naarmate wij beter in staat zijn het
waarlijk wonderbaarlijke snel op te merken. Dat wij ons echter het hoofd moeten
breken om de mogelijkheid van zulke dingen te begrijpen, zou pure dwaasheid
zijn. Is het voor ons verdere heil nodig, dan zullen onze twee leraren het ons
wel uitleggen. Is een dergelijke uitleg echter niet absoluut noodzakelijk, dan
is het voldoende dat we weten, dat voor een almachtige God alle dingen mogelijk
zijn. Want kijk, voor mij is alles een ondoorgrondelijk wonder!
[5]
God de Heer heeft ons allen vanuit Zijn erbarmen op wonderlijke wijze het beste
aan brood en wijn laten uitdelen en wij hebben ons daaraan overvloedig
verzadigd. Waarom moeten wij dan nog weten hoe Hij dat zo wonderbaarlijk heeft
gedaan? Laten wij de volmaakt goede Gever ervoor danken, dan zullen wij Hem ook
zeker welgevalliger zijn dan wanneer wij Hem met de wijsheid van alle engelen
zouden willen doorgronden en ontleden!'
[6]
Johan Kernbeiss zegt: 'Je hebt gelijk en ik ben geheel jouw mening toegedaan,
maar de zaak blijft toch nog altijd verrassend wonderbaarlijk.' De generaal
zegt: 'Zeer zeker, dat zal ook geen engel betwisten; maar wij zijn er niet om
haar te doorgronden, maar om haar te bewonderen en er dankbaar van te
genieten!'
[7]
Johan Kernbeiss zegt: 'Jij bent dus niet voor een of andere geestelijke
vooruitgang?' De generaal zegt: 'O vriend, je vergist je als je denkt, dat ik
tegen een geestelijke vooruitgang zou zijn, omdat ik mij niet met zinloze
onderzoekingen van wonderbaarlijke verschijnselen wil inlaten. 0, ik bemin
niets zozeer als geestelijke volmaaktheid. Wacht nog even tot onze twee leraren
weer naar ons toe komen, die zullen je
daarover zeker meer kunnen vertellen
dan ik Als ik jou echter meer zou willen zeggen dan ik weet, zou ik of een
ijdele dwaas, of een leugenachtige grootspreker zijn.
[8] Kijk, daar komen die twee al aan.
De een eenvoudig en zonder veel luister, dat is Dismas, en Thomas stralend als
het echte zonlicht! Ik zal je meteen als een hartstochtelijk zoeker naar Gods
wijsheid aan hen voorstellen, als je wilt.'
[9] Johan Kernbeiss zegt: 'Ik smeek je, doe
dat niet, want ons gesprek moet geheel onder ons blijven. Waarom moet het hele
hemelse gezelschap daarvan op de hoogte worden gebracht? Die beiden zouden
grote ogen opzetten, als ik bij hen met zo'n vraag zou aankomen! Zwijg er
daarom liever helemaal over! Ik deel nu volkomen jouw mening en zal daar ook
bij blijven.'
[10]
Thomas en Dismas treden nu weer de eerste zaal binnen, waarin de grote menigte
zich bevindt. Generaal Theowald en zijn vriend Kernbeiss gaan hen vriendelijk
tegemoet en spreken uit naam van de hele menigte hun dankbaarheid jegens de
Heer der heerlijkheid uit voor zo'n kostelijk onthaal. Kernbeiss merkt nog
speciaal op, dat alles zo wonderbaarlijk snel in z'n werk is gegaan.
[11]
De monnik Thomas antwoordt echter dat hij zijn thans bereikte geestelijke
voleinding in de nabijheid van de Heer hoofdzakelijk te danken heeft aan de
krachtige terechtwijzing van de generaal en daarnaast ook aan de hele menigte,
die hem de goede dienst bewees hem vanwege zijn grote domheid naar buiten te
gooien. Daarop zegt Kernbeiss: 'Beste vriend, praat daar maar niet meer over,
want ik was ook een van degenen die je naar buiten hebben geduwd; wat nu
eenmaal gebeurd is, kan men helaas niet meer ongedaan maken. Mij heeft het al
honderd keer berouwd, maar een mens raakt soms zo verhit, dat hij zichzelf niet
meer kent. Jammer genoeg kan dit ook de beste mensen overkomen. Ik denk echter
dat als de mensengeesten hun wederzijdse misstappen naar beste vermogen weer
goedmaken, elkaar om vergeving vragen en ter verzoening elkaar
vriendschappelijk de hand reiken, dat ook onze lieve hemelse Vader daarop geen
al te boos gezicht zal zetten!'
[12] Thomas zegt:
'Vanzelfsprekend; wanneer de mensen zich tegenover elkaar gedragen zoals het
behoort, dan doen zij dat ook tegenover God, want God de Heer wil immers van de
mensen niets anders dan dat niemand zich hoger acht dan een ander en niemand
rechter speelt over een ander. Wij beiden hebben toch nooit iets tegen elkaar
gehad en hebben elkaar daarom ook niets te vergeven. Dat jij hier echter in
deze geestenwereld een beetje meehielp om mij eruit te gooien, heeft met onze
aardse vriendschap toch niets te maken. Dat geldt des te minder, omdat je mij
daardoor een uitstekende dienst hebt bewezen. Zonder deze gebeurtenis zou ik
misschien tot op heden nog in mijn monnikendomheid zijn blijven steken,
terwijl ik nu de tegenover jullie begane domheden door de genade van de Heer
weer ruimschoots kan goedmaken.
[13]
Hoeveel onzin heb ik jullie op aarde voorgezwetst, zodat zelfs hier nog
sommigen met een of andere domheid, die ik jullie als priester aanpreekte,
opgescheept zitten. Maar dit alles zal hier door mij aan jullie weer
goedgemaakt worden. Domheden moeten opgeruimd worden en in plaats daarvan
moeten, voorzover het in mijn vermogen ligt, wijze lessen komen. Hij, die mij
dit zuiver hemelse ambt heeft gegeven, moge jullie en ook mij voor dit doel
sterken!
[14]
Door de genade van de Heer ontving ik het vermogen om te zien, wat er nu op
aarde en met name in ons aardse vaderland gebeurt. Ook jullie zullen spoedig
bericht ontvangen via enkele nieuwelingen, die hier zullen aankomen. Ik zeg
jullie: de groten, die echter heel klein waren, hebben zich behoorlijk met het
bloed van hun broeders vetgemest en zijn weer dik en sterk geworden. In plaats
van de Heer te danken voor de overwinning op hun vermeende armzalige vijanden,
weten zij nu van verwaandheid, hoogmoed en wraakzucht niet wat ze moeten doen.
De satan legt de hele hel op het toneel van de wereldpolitiek aan hun voeten.
En zij grijpen die hel aan en handelen volgens haar principes.
[15]
'Oordeel niet, opdat gij niet geoordeeld zult worden! Verdoem niemand, opdat
gij niet verdoemd zult worden. Wees barmhartig, dan zult ook gij barmhartigheid
ondervinden!' Dat zijn de ernstige vermaningen, die de Heer de mensen op aarde
gaf. Maar ondanks al deze ernstige, goddelijke wetten doen zij die machtig zijn
geworden, nu met hun broeders wat zij maar willen. Zij oordelen, verdoemen en
doden nu naar believen om hun macht te laten gelden. Spoedig zullen
verscheidene mensen, die de laatste tijd wreed vermoord werden, hier aankomen
en zij zullen luid beginnen te weeklagen. Jullie moeten hen meteen opnemen, troosten
en kalmeren, aldus zullen jullie je eerste hemelse taak verrichten!'
132
Een
schare terechtgestelden komt aan
De
leider vertelt hun geschiedenis
Filosofie
van de liefde- en goddeloosheid
[1]
Thomas heeft zijn onderricht nauwelijks beëindigd, of men hoort van buiten luid
schreeuwen en huilen. Thomas maant de menigte tot oplettendheid en zegt: 'Zoals
jullie horen, gaat nu al in vervulling wat ik zojuist door de genade van de
Heer heb verkondigd. Een verschrikkelijk toegetakelde menigte nadert dit huis.
Zij die komen, moeten zeer gekweld en hoogst beledigd zijn. Het zijn zielen van
mensen die onbarmhartig zijn terechtgesteld. Zij komen steeds dichterbij. Stil
nu, vrienden! Zij haasten zich al over de grote laan van de tuin naar binnen.
Een man met een heel somber uiterlijk, gehuld in een zwart fluwelen blouse, het
hoofd getooid met een blauw met goud gestikt kapje, loopt bijna als een
dronkeman voorop en een dertigtal volgt hem. Achter hen zie ik iets dat op
vlammen lijkt. O, dat ziet er heel verschrikkelijk uit. Maar stil nu!'
[2] De
sombere aanvoerder blijft staan, keert zich om, monstert zijn gezelschap en
zegt tot hen: 'Daar staan we nu, vol bittere ellende en smart! O, mijn arme
echtgenote! Jouw schim in de gedaante van wraaksproeiende vlammen snelt
tevergeefs de schandelijk vermoorde echtgenoot achterna. Heel de hel heeft
tegen hem samengezworen om hem nooit meer los te laten. O mijn beste vrienden,
jullie huilen tevergeefs in deze donkere wereld vol kwellingen. Wij vluchtten
en schreeuwden al zo lang, maar van geen enkele kant komt ons hulp of troost
tegemoet. Er is geen God en geen vergelding. Jullie schreeuwen tevergeefs om
wraak voor onze moordenaars, want zou er een rechtvaardige God bestaan, dan
zou Hij het onmogelijk kunnen toelaten, dat op die vervloekte satansaarde door
ellendige mensen zulke gruwelen worden begaan tegen andere ellendigen.
[3]
Voor welke daden hebben wij dan de dood verdiend? Wij wilden enkel wat onze
keizer en koning ons beloofde, maar omdat wij dat wilden en het beloofde niet
meteen van vandaag op morgen weer konden opgeven, vroegen wij erom, waardoor
wij voor rebellen en hoogverraders werden uitgemaakt. Wij verzetten ons moreel
en ook fysiek tegen zo'n aantijging. Daarop trok men tegen ons ten strijde met
de macht van twee keizers en men zou ons niet hebben overwonnen, wanneer men
niet alle denkbare middelen had aangewend. Wij gaven ons niet onvoorwaardelijk
over, maar in ruil voor een door Rusland gegarandeerde amnestie. En nu staan we
hier dan, afgeslacht als staatsvijanden!
[4] O,
vervloekte aarde met al jouw mensen! Wie op deze satansgrond rijk, machtig en
wreed genoeg kan zijn, heeft ook het volste recht aan zijn zijde. Hij kan
iedereen, die zijn gewelddadige macht niet als een rechtmatige, de mensheid
waarlijk geluk brengende macht erkent, als misdadiger laten vermoorden. Zij
wisten hoe men de grond moet bewerken om zich gelukzaligheid te verschaffen ten
koste van miljoenen arme grasbijters. Hadden wij dat al eerder gedaan, dan
zouden wij hetzelfde recht hebben, maar zij zijn ons voor geweest en hebben nu
ook het recht aan hun zijde.
[5]
Iedere wreedheid is hun om het even, omdat zij deze als rechtmatig beschouwen
en zij door niemand ter verantwoording kunnen worden geroepen. Alleen de rijke
en tevens machtige heeft het recht om te leven en alles te bezitten, wat hij
door zijn overwicht maar kan bemachtigen. Geloven jullie soms nog in een God en
een vergelding?'
[6]
Alle anderen roepen: 'Nee, nee, dat geloven we nooit!Je hebt goed gesproken! Zo
is het! Een hel bestaat, en wel op aarde, maar een goede en rechtvaardige God
bestaat nooit en te nimmer! Want zou er een bestaan, dan zou Hij de vervloekte
aarde allang tot alle duivels hebben veroordeeld. Omdat er echter geen God
bestaat, is en blijft de aarde een troon van de hel. Zo is het, ja, zo is het!'
[7]
Een ander uit dit pas aangekomen gezelschap zegt: 'Heer graaf, u hebt gelijk.
Ik ben het met u eens, behalve met uw uitspraak dat er geen God zou bestaan!
Dat echter deze God, als scheppend principe zich even weinig om het stof der
aarde bekommert als wij ons ooit druk maakten over een zweetdruppeltje, kunnen
we met zekerheid aannemen. Een oorlog tussen mensen op aarde is in de ogen van
de ware Godheid nog minder dan een infusiediertjesoorlog in een dauwdruppel
voor de keizer van China! Daarom hebben ze gelijk gehad, dat ze ons hebben
vermoord, want ze wisten hoe men de satansgrond moet bewerken om zich daarop
gelukzaligheid te verschaffen!
[8]
Werkelijk, dieven, straatrovers en moordenaars zijn eigenlijk de slimste mensen
op aarde, want zij weten de waarde van dingen, mensen en hun leven het beste te
taxeren. Aan het leven van miljarden mensen is God niets gelegen. Of zij elkaar
allemaal doodslaan of dat er hier en daar nog enkele overblijven, is God om het
even. Daarom mogen wij in het vervolg niet meer zo dom zijn als we tot nu toe
waren. Wij sluiten een verbond en wat we ook maar tegenkomen, moet genadeloos
worden afgemaakt!'
[9]
Een derde zegt: 'Ik ben van mening, dat we toch een beetje consideratie moeten
hebben met bepaalde personen, bijvoorbeeld met onze ouders, vrouwen, broeders,
zusters en kinderen en ook nog met een goede vriend.'
[10]
De tweede zegt: 'Och wat, consideratie! Consideratie is niets anders dan
lafheid ten opzichte van anderen, die men vanwege een of ander voordeel nog wat
langer wil laten leven, tenzij men, zich bewust van eigen zwakte, hen voor
machtiger houdt dan zichzelf. Ouders? Hoongelach van de hel! Dat zijn de eerste
tirannen voor hun kinderen. De vrouw? Nou ja, als zij nog jong en weelderig is,
kan men haar ontzien, maar wordt zij eenmaal oud en lelijk, dan geen
consideratie meer, omdat zij dan niemand meer tot vermaak kan dienen. Kinderen
als leuke speelpoppen bevallen me ook wel, alhoewel ik die volkeren op aarde
die hun molligste kinderen slachten en opeten, voor verstandig houd, omdat er
beter vlees aan zit dan aan de magere. Zijn zij echter eenmaal groot, dan ook
geen consideratie meer voor deze bloedzuigers van hun ouders! Broeders en
zusters en andere vrienden zijn op aarde de lastigste medemensen en zullen het
hier des te meer zijn. Daarom helemaal geen consideratie met hen! Zouden de
mensen op aarde het inzicht hebben dat ik hier nu heb, dan zou de eerstgeborene
zich wel weten te ontdoen van deze lastige rivalen. Maar wat op die domme aarde
mens heet, is, op enkele geraffineerde spitsboeven na, puur vee en nog dommer
dan dat. Zo komt het dan dat de een blijft leven ten koste van de ander, totdat
hij wordt verslagen door een slimmere of door het oude gif van de lucht
crepeert. Daarom geen pardon en geen consideratie meer met wie dan ook!'
133
De
graaf en de meedogenloze.
Beider
levensgeschiedenis
Hun
eensgezinde, sombere Godloochening
De
trotse koningstroon pretendent en zijn beklagenswaardige einde
[1] De
graaf zegt: 'Vriend, je gaat toch te ver met je meedogenloosheid! Daardoor
veroordeel je ook jezelf. Zou jij het goed vinden, als men zich volgens jouw
principes ook van jou zou ontdoen? De meedogenloze zegt: 'Dat geldt zowel voor
de een als voor de ander! Als iemand omwille van zijn eigen voordeel zich van
mij kan ontdoen, zou ik hem zelfs een ezel noemen als hij het niet zou doen!'
[2] De graaf zegt: 'Jij zou mij dus
ook niet ontzien?' De meedogenloze zegt: 'Als ik daar voordeel bij zou hebben, zeker
niet! Meneer de graaf heeft toch zelf onze aardse moordenaars gelijk gegeven,
dat zij zich van ons ontdeden, omdat zij ons voor hun doel niet konden
gebruiken. Kunt u mij dan ongelijk geven, als ik precies zo denk als u, heer
graaf!'
[3] De graaf zegt: 'Zo, waait de wind
uit die hoek! Jij bent er ook zo een die mij wil pakken, maar het zal je niet
lukken, want ik weet nu al wat me te doen staat!'
[4] De
meedogenloze zegt: 'Wat zult u of wat kunt u doen? Ik zeg ronduit, dat u nu net
zoveel kunt doen als in de laatste ogenblikken van uw aardse leven, waarin u
evenals ik de beul naar de galg buiten moest volgen! Gevloekt hebben we allen,
tot walgens toe, maar het heeft niet mogen baten. Alle duivels hebben we
aangeroepen, maar niet een liet zich zien. Wat hebben we niet krachtig God,
dood, duivel, hemel, aarde, zon, maan en hel vervloekt, maar tot onze ergernis
wilden deze zich er niets van aantrekken. Wat kunt u dus nog doen? Wilt u
misschien beginnen te bidden?'
[5] De
graaf zegt: 'Ja precies, dat wil ik doen, om jou daardoor tenminste tot
stervens toe te ergeren!' De meedogenloze zegt: 'Vooruit maar, heer graaf, mijn
lachspieren zijn al helemaal gespannen! Maar zeg me eens, tot wie zult u
bidden? Tot een oneindig grote God, die uw stem net zo zal horen als u de
stemmen hoort van die kleine wezens, die bij triljoenen in een dauwdruppel
wonen? Of tot een oneindig klein godje, wiens oren voor uw reuzestem toch wat
te klein zouden zijn? Of zult u soms een vroom gebedje aanheffen tot de
allerheiligste harten van Jezus en Maria en bovendien ook tot de heilige
Jozef!'
[6] De
graaf zegt heel boos: 'Hou nu je grote mond, of ik sla hem dicht, vervloekte
galgenbrok! Nu heeft me dit gemene stuk canaille de brutaliteit om mij, eerste
edelman van heel Hongarije, te treiteren. De duivel hale je, jij gemeen
hondsvod! Als ik wil bidden, dan bid ik, en ik zal het zo'n stuk schoelje zeker
niet aan zijn varkens neus hangen! Uit mijn ogen, anders zal ik je de kracht
van mijn edelmansarmen eens laten voelen!'
[7] De
meedogenloze zegt: 'Heer graaf, wat bent u toch een zonderling man! Zoals u op
aarde was, bent u ook hier. Ik heb niets anders tegen u gezegd dan hetgeen ik
van uzelf heb opgevangen, en dat ergert u nu mateloos. Wanneer hebt u dan,
beste graaf, ooit in een God geloofd? Uw God was de oneindige ruimte en de
oneindige tijd. Hebt u zich niet zelf vaak misselijk geërgerd, als u een
kruisbeeld of een Mariabeeld ontwaarde? Of bent u niet een vijand van de edele
Kossut geworden, omdat hij volgens u een religieuze dweper was en niet zelden
oprecht God-Christus' hulp inriep! Hebt u op aarde ooit één 'Onze Vader'
gebeden? En nu wilt u bidden! Ik vraag u: hoe, wat en tot wie dan?
[8] De
graaf zegt nog vol toorn: 'Dat gaat jou geen duvel aan! Kan ik dan op aarde
innerlijk niet een heel ander mens geweest zijn dan ik mij naar buiten toe
toonde?'
[9] De
meedogenloze zegt: 'Zal moeilijk staande te houden zijn, heer graaf! Ik zal u
precies zeggen waarom. Ziet u, innerlijk was u een vriend van het bekoorlijke
Venusvlees, maar uiterlijk een edelman die het liefst zelf koning van heel
Hongarije was geworden. Christus was voor u een armzalige fabel van de Zwaben,
van het Jodendom overgenomen. Een andere Godheid... een hersenspinsel van een
of andere filosofische stumper! En u zegt, dat u innerlijk een heel ander mens
zou zijn geweest? Ik vraag u, maak uzelf toch niets wijs! U en bidden! Dat zijn
twee tegengestelde polen, die elkaar moeilijk ooit zullen raken. Begrijpt u mij
nu?'
[10]
De graaf zegt: 'Zeg jij mij nu eens, wie jou het recht heeft gegeven zo tegen
mij te spreken, alsof wij samen varkens hadden gehoed? Denk jij dan, dat een
graaf Bathianyi zich dat nog langer laat welgevallen? Of denk je soms dat ik,
omdat ik de laatste tijd in de rijen van de gewone huzaren streed, met jou
gelijk in rang sta? O, dan vergis je je danig! Ik zeg je, als jij je loze
praatjes niet meteen voor je houdt, zul je spoedig ondervinden wat een verschil
er bestaat tussen jou en mij! Daarom, nu geen woord meer! Neem een voorbeeld
aan onze andere tweeëndertig lotgenoten. Allen zijn stil en rustig en betreuren
in mij diegene, die hun toekomstige, goede koning had moeten worden. Alleen jij
veroorlooft je de brutaliteit om mij te pesten, omdat ik er nu hulpeloos bij
sta. Laat jou nu maar gauw deze lust vergaan, anders kon hij je wel eens duur
komen te staan!'
[11]
De meedogenloze zegt: 'Heer graaf, in deze nevelwereld bestaan onze wapenen
alleen uit de tong en zo nu en dan ook uit handen en voeten. Wat de tong
betreft, zult u mij niet zo gemakkelijk kunnen evenaren; evenmin met de handen,
want in Engeland heb ik leren boksen. Bij het gebruik van de voeten echter
zoudt u mij duidelijk de baas kunnen zijn, want ik heb nooit het hazenpad
gekozen.'
[12]
De graaf wendt zich nu af en zegt tegen een ander: 'Vriend, wat zeg jij nu van
de enorme brutaliteit van deze doodgewone huzaar? Zeg mij eens, of jij deze
kerel van uit zijn bestaan op aarde soms wat beter kent? Ik weet alleen, dat ik
hem enkele keren heb gezien onder de gewone soldaten. Waar hij echter vandaan
komt en wat hij vroeger was, is mij totaal onbekend.'
[13]
De aangesprokene zegt: 'Bij mijn weten was hij eens een monnik van de
franciscaner orde en had hij de wat twijfelachtige reputatie van een zogenaamde
helderziende. Hij zei meerdere malen stuitende dingen over zijn eigen orde en
nam volstrekt geen terechtwijzing aan. Wilden zij hem daarvoor achter slot en
grendel zetten, dan gaf hij, ontembaar sterke kerel als hij was, het hele
convent een aframmeling. Toen hij echter mettertijd genoeg kreeg van dergelijke
plagerijen, pakte hij op een dag al zijn orde-prullaria bij elkaar, verborg ze
ergens, verliet daarop zijn convent met wat meegenomen geld van het klooster en
liet zich bij het eerste beste Honved- bataljon aanwerven. Hij vocht overal als
een leeuw, als gevolg waarvan hij als commandant dan ook met ons in het stof
moest bijten. Dat is alles wat ik van hem weet.'
[14] De graaf zegt: 'Ja, kijk, nu heb
ik echt spijt, dat ik die man iets te hard heb aangepakt. Als hij vroeger als
monnik zoveel wijzer was dan zijn orde-collega's, wier verstand zo bekrompen
was dat hij hen heeft afgeranseld, behoort hij klaarblijkelijk tot de betere
mensen. Ah, met hem moet ik direct weer vriendschap sluiten!' De graaf wendt
zich daarop weer tot de meedogenloze en zegt: 'Geachte vriend, u moet mij maar
niet kwalijk nemen, dat ik daarnet wat al te onhoffelijk tegen u ben geweest,
maar ik wist immers niet wie u eigenlijk was. Omdat ik nu echter van deze
vriend heb vernomen wie u op aarde was, ziet alles er nu inderdaad totaal
anders uit. U bent dus de reus Goliath, die zijn orde uit innerlijke
overtuiging de rug toekeerde en daarop met sterke hand het zwaard heeft
opgenomen om het vaderland zo mogelijk te redden?'
[15] De
meedogenloze zegt: 'Ja, beste heer graaf, die ben ik. Ik offerde mij op voor
het welzijn van de mensheid wier zware slavenketenen mij onuitstaanbaar
begonnen te hinderen. Weliswaar hebben wij gezaaid, maar anderen zullen
oogsten. Zo was het steeds in die domme wereld en zo zal het ook blijven! Wij
hebben de wijngaard bewerkt en onze oogst was bloed en dood, maar de druiven
zullen geperst worden door hen die na ons zullen komen. Fraai lot voor de
groten der aarde! Zij zijn gedoemd om de vooruitgang van de bromvliegen
voor te bereiden. Komt dan de tijd van de oogst, dan vallen hele zwermen over
de groten heen, brengen hen om en bemachtigen zo de mooie oogst. Hoe bevalt u
deze goddelijk wijze inrichting van de wereld en haar levensverhoudingen
volgens het natuurrecht?'
[16]
De graaf zegt: 'Daarover kan men werkelijk beter zwijgen dan spreken! Deze
inrichting is zelfs voor het toeval te slecht, laat staan voor een of ander
wijs, hoogstaand wezen! De Godheid, als zij al bestaat, schijnt niet de minste
notitie van haar werken te nemen. Zij stelt zich er waarschijnlijk tevreden mee
om bij wijze van spel alleen maar wezens en mensen te scheppen. Zijn zij er
eenmaal dan zorgt de lieve Godheid er weer voor, dat ze zo vlug mogelijk worden
terechtgesteld. Opdat dit des te gemakkelijker verloopt, laat zij toe dat de
anders argeloze mensheid door de schandelijkste zelfzucht en heerszucht wordt
bezield. Door deze helse begeerten gedreven, wordt de ene broeder voor de
andere een hyena en wordt hij van een niet te lessen bloeddorst vervuld. O, het
is schandalig; wat een afschuwelijk spel met het leven van een van zichzelf
bewuste mensenpop! Welke schadeloosstelling kan de Godheid dan wel bieden aan
een mens, die zoals ik op zo'n schandelijke manier is gedood, dat iets dergelijks
in de wereldgeschiedenis nauwelijks is aan te wijzen.
[17]
Denk je eens in, een graaf van heel Hongarije! Deze wordt door een paar
keizerlijke soldatenrechtertjes tot de dood aan de galg verdoemd en meteen
zonder omhaal naar de plaats van executie gesleept. Daar doet hij in uiterste
wanhoop een poging tot zelfmoord, die hem echter mislukt. Het toekijkende volk
begint door medelijden overmand hard te vloeken en eist uitstel van executie.
Dan geven de uitvoerders toe vanwege de nekwond, en de graaf wordt
teruggebracht naar het ziekenhuis. De graaf had er het volste vertrouwen in nu
amnestie te krijgen van de keizer. Dan komt er 's avonds een auditeur, die de
graaf uit een bewusteloze slaaptoestand wekt en hem een tweede doodvonnis voorleest
dat onmiddellijk zou moeten worden voltrokken. Als door de bliksem getroffen
stort de graaf ineen, zodat men hem moet verkwikken. Als hij weer bij kennis
komt, wordt hij meteen door de beulsknechten gegrepen en andermaal naar de
plaats van de terechtstelling gebracht, waar hij door verscheidene jagers als
een hond wordt neergeschoten en dan als een oude knol wordt begraven. En deze
graaf ben ik, hetgeen u zonder meer bekend zal zijn. Ziet u, dat noemt men
rechtvaardigheid!
[18]
Toch kan ik mij nu niet meer zo ergeren aan de beestachtige wreedheid van de
mensen, want zij schijnen mij toch eerder stomme werktuigen van een onzichtbare
macht te zijn dan dat zij zoiets uit eigen vrije wil zouden doen. Daarom bad
ook de in vele opzichten zeer wijze leraar uit Nazareth bij zijn
terechtstelling tot zijn vermeende God Vader om vergeving voor zijn
moordenaars, omdat Hij vast van mening was, dat de natuur van de mensen toch
niet zo slecht zou kunnen zijn. Dezelfde mening ben ik ook toegedaan.
[19]
Maar de eigenlijke Godheid of satan, het almachtige Wezen, zit behaaglijk in
een of ander ontoegankelijk centrum, verspreidt zijn giftige adem over alle
hemellichamen en vergaapt zich dan aan de talloze door hemzelf op touw gezette
moordtaferelen. Dat de arme toneelspelers daarbij ontzettend worden gepijnigd,
deert de grote Godheid weinig. Zo' n schandalige Godheid zou ik graag willen
leren kennen, maar tevens zou ik ook de macht willen bezitten, om haar te
gronde te richten!'
[20] De meedogenloze zegt: 'O hebt volkomen
gelijk, nu passen we eerst goed bij elkaar. Maar luister, ik hoor mensenstemmen
in de buurt. Daarom rustig nu, misschien horen we iets dat ons kan troosten.'
134
Troost
betekent voor de terechtgestelden in de eerste plaats wraakzucht
Uitwerking
van de vreemde stemmen Nood leert bidden.
De
heilsstem
[1] De
graaf zegt: 'Wat troost, wie zou ons kunnen troosten? Een terechte vergelding
voor diegenen, die ons zonder aanwijsbare reden hebben laten vermoorden, dat
zou de enige troost zijn voor mij en voor jullie allemaal! Elke andere troost
is me een gruwel! Denkt u dat een God mij met honderd hemelen schadeloos zou
kunnen stellen voor datgene wat ik heb verloren, namelijk mijn vrouw, mijn eer
en mijn grote vermogen? Ik weet ook wel dat ik mettertijd alles had moeten
achterlaten, maar mijn naam zou glansrijk als de zon nog lange tijd hebben
voortbestaan. Nu echter zal mijn naam op aarde verbleken en wereldrechters
zullen hem in latere tijden vol leedvermaak onder de galgenbrokken opgetekend
vinden. Dus vergelding, onverbiddelijke wraak! Daarom weg met alles wat ook
maar enigszins zweemt naar een Godheid of naar een andere engelachtige vorm van
bemiddeling! Allereerst moet onze eer op aarde volkomen worden hersteld en onze
moordenaars moeten op een helse manier worden geoordeeld! Dan pas willen we
over een of andere verzoening voor het tribunaal van alle duivels gaan praten!
[2] De
meedogenloze zegt: 'Beste heer graaf, u hebt u te veel opgewonden en daardoor kunt
u deze zaak ook niet met de nodige rust en waardigheid beschouwen. Ziet u, ik,
die toch zeker meedogenloos streng oordeel, denk heel anders over het punt van
het herstel van onze verloren eer. Wat voor een eer zou het dan voor ons zijn
om door zo'n schandelijke wereld geëerd te worden? Ik zeg u, deze aardse
beesten hadden ons geen grotere eer kunnen bewijzen dan door de manier waarop
zij met ons te werk zijn gegaan. Zou het dan een eer zijn door zulke gemene
schurken te worden geëerd? Bij God, deze wens zij voor eeuwig verre van mijn
hart!
[3]
Hoe zou het staan met de naam van onze nobele Blum, als dat rund van een vorst
Windischgrätz niet door middel van kruit en lood de weg naar onsterfelijkheid
voor hem zou hebben gebaand? Allang zou men nauwelijks meer iets van hem
afweten. Zo blijft zijn naam echter voor alle tijden als een ware erenaam
bewaard en precies zo en nog beter zal het gaan met onze namen! Heb ik gelijk
of niet?'
[4] De
graaf zegt wat gerustgesteld: 'Kijk, dat is een voortreffelijke gedachte!
Waarlijk, ook ik heb op die hondenwereld geen eer meer nodig. Ja, zo' n
wereldse eer zou voor ons alleen maar de grootste schande zijn! U hebt gelijk,
volkomen gelijk!'
[5] Na
deze woorden van de graaf worden weer stemmen vernomen en nu ook door de graaf
zelf, die tot de meedogenloze zegt: 'Wel, deze keer heb ook ik stemmen als van
veel mensen vernomen. Dat is niet best! Uiteindelijk zijn wij hier door
vijandig gezinde geesten ontdekt en zij zullen ons vangen en dan ergens de hel
in drijven. Zij moeten al heel dichtbij zijn. Hoe zou het zijn, als wij
probeerden ergens anders heen te vluchten? Want pal vóór ons schijnen zich
vijanden te bevinden die op ons loeren.'
[6] De
meedogenloze zegt: 'Wat dat betreft ben ik weer een andere mening toegedaan.
Waarheen zullen wij vluchten in deze eeuwige nacht, waarin wij zo' n zwak
lichtschijnsel rondom ons bespeuren, dat wij elkaar maar amper herkennen? Wie
van ons is er dan bekend in deze troosteloze omgeving? Wij rennen misschien
enkele passen en een tot in het oneindige reikende afgrond heeft ons al genadig
opgenomen, want hier lijkt alles oneindig en eeuwig te zijn. Of wij zouden onze
vijanden rechtstreeks in de armen kunnen rennen. De grote massa kan zich juist
daar ophouden, vanwaar wij helemaal geen stemmen vernemen en wij zouden daar
het eerst gepakt kunnen worden. Laten wij ons daarom hier heel rustig houden.
Komt er dan zo'n kleine patrouille in onze buurt of een paar sluipende
verkenners, dan pakken wij hen meteen beet, nemen hen gevangen en brengen hen
tot zwijgen!'
[7]
Een ander uit het gezelschap zegt: 'Alles goed en wel, als geesten maar
omgebracht konden worden! Dat dit niet meer gaat, moeten jullie alleen al
opmaken uit het feit, dat ook wij hier precies zo verder leven alsof wij nooit
werden gedood. Het is weliswaar een zo miserabel mogelijk leven maar het is en
blijft toch een leven.
[8] Ik denk dat wij ons zonder omhaal
gevangen moeten laten nemen en met onze vermeende vijanden gemene zaak moeten
maken. Het lijkt mij trouwens dat wij feitelijk helemaal geen vijanden kunnen
hebben, want hoe zouden we ons hier vijanden hebben kunnen maken, als we
behalve met elkaar nog met geen enkele ziel in aanraking zijn gekomen?'
[9] De
graaf zegt: 'Vriend, dat begrijpt u niet! Zijn er dan hier in deze vervloekte
duivelswereld soms ook niet een heleboel Oostenrijkse, keizersgezinde zielen
of geesten, wat gelijk staat met duivels?! Wie op aarde zwart-geel was, zal dat
ook hier zijn en is dus onze vijand.'
[10]
De ander zegt: 'Dat geloof ik niet, heer graaf! Zwart-geel zijn alleen de
rijken. De staat moet hen maar eens arm maken en zij worden radicaal als de
wolven! Wanneer zij dan pas door hun lichamelijke dood alles verliezen en hun
niets anders overblijft dan een ellendig, naakt zieleleven, zal hun zwart-gele
gezindheid zeker ook schipbreuk lijden.'
[11]
Een derde zegt: 'Nou, zwart-geel en geestenwereld, dat past mooi bij elkaar!
Men moet maar eens bedenken, waarom de onderdanen van het eigenlijke Oostenrijk
zwart-geel zijn. Zij zijn zwart-geel ten eerste: uit angst voor de vele
bajonetten, kanonnen en galgen. Ten tweede zijn de rijken, de militairen en de
beambten het uit eigenbelang! Niet het welzijn van de volkeren, maar puur het
eigenbelang gaat hun het meest ter harte. Ten derde zijn ook velen uit
godsdienstige domheid zwart-geel, omdat er een heilige keizer Leopold zou zijn
geweest en een vrome Ferdinand, die alle protestanten vervolgde. De laatste
soort zou zich hier misschien kunnen handhaven, maar wat de eerste twee
betreft, ben ik ervan overtuigd dat er hier van hen geen spoor meer valt te
bekennen!'
[12]
De graaf zegt: 'U hebt goed gesproken, het is waar, maar ik bedoel heel iets
anders dan u, en dat zou men hier ook wel kunnen aantreffen. Het is: wraak
nemen uit heerszuchtige boosaardigheid! Ha, ha, wat zegt u daarop?' De derde
zegt: 'Niets anders dan: waar niets is, daar is het met alle wraak- en
heerszuchtige boosaardigheid gedaan en ieder werkelijk of vermeend recht loopt
op niets uit!' De graaf zegt daarop: 'Vriend, de innerlijke satanische
kwaadaardigheid is een vuurworm, die niet sterft en wiens vuur nooit dooft. Wij
hebben hier weliswaar niets anders dan ons ellendige bestaan, maar voor de
echte boosaardigheid kan dat nog veel te weinig zijn. Men kan daarom
gemakkelijk aannemen, dat het haar vurigste wens is om het zo mogelijk voor ons
nog ellendiger te maken. Daarom denk ik dan ook, dat wij langzaam, met handen
en voeten laverend, van deze plek moeten weggaan. Komen wij iemand tegen, dan
vragen wij wie hij is. Is hij niet gevaarlijk voor ons, dan nemen we hem op.
Maakt hij echter een gevaarlijke indruk, dan laten we hem weer gaan.
[13]
Maar het beste zou toch zijn als wij zouden beginnen met bidden. Weliswaar heb
ik op aarde nauwelijks iets voor dommer gehouden dan vooral de rozenkrans en de
Latijnse gebeden, maar hier komt het mij voor dat het misschien toch goed zou
zijn om tot een of andere allerhoogste Godheid te bidden. D, mijn vriend, die
op aarde een franciscaan was, zult toch nog wel enkele gebeden kennen, b.v. het
'Onze Vader' in het Latijn, het Duits, Sloveens of Hongaars. Baat het niet, dan
zal het ons toch ook niet kunnen schaden. Weest u daarom zo goed om ons iets
voor te bidden, al is het maar voor ons plezier.'
[14]
De onbarmhartige franciscaan zegt: 'Wel ja, nu nog mooier! Dat zou betekenen:
het menselijk vernuft doden. Als men dan toch wil bidden, moet men weten tot
wie en waarom! Alleen maar bidden om de tijd te doden, is de grootste en
zondigste domheid! Want bestaat er een of andere wijze God, dan moet zo' n dom
gemurmel Hem nog weerzinwekkender voorkomen dan onszelf. Bestaat er echter
geen God, dan zou het een nog grotere domheid zijn, als wij onze gebeden lieten
weerklinken voor het absolute niets. Ik ben daarom van mening dat wij
voorlopig helemaal niets moeten doen, maar alles met de grootst mogelijke rust
moeten afwachten. Zo zullen wij geheel op alles zijn voorbereid, wat ons ook
maar moge overkomen.
[15]
Maar nu hoor ik heel dichtbij zelfs woorden, naar het mij voorkomt. Luister,
daaruit zullen wij al gauw kunnen opmaken wat voor geesten zich in onze
nabijheid bevinden. Aha, hebben jullie het gehoord? Ik heb nu duidelijk de
woorden verstaan: 'Wenden jullie je in je hart tot Jezus, de Gekruisigde, dan
zullen jullie geholpen worden.'
[16]
Daarop zegt de graaf, die dezelfde woorden heeft gehoord: 'Vriend, dat ziet er
fraai uit! Met zo'n echt rooms-katholieke aansporing en een eventueel handelen
daarnaar zullen wij bar weinig geholpen zijn. Het verwondert mij alleen, dat
wij hier enkel naar Jezus en niet tegelijkertijd naar de hele litanie der
heiligen worden verwezen. Ja, ik zou zelfs willen beweren, dat dit geen
alleenzaligmakende aansporing was, maar zo'n lutheraanse of calvinistische!'
[17] De franciscaan zegt: 'Dat maakt
nu ook niets meer uit! Moge nu helpen, wie helpen wil en kan! Als wij nu
geholpen kunnen worden, dan is het toch om het even hoe en met welke middelen!
Als ons nu door Jezus hulp wordt aangeboden, wat zal ons dan verhinderen om
deze aan te nemen?'
[18]
De graaf zegt: 'Heel goed, beste vriend! Weet u echter ook heel zeker, dat ons
daar hulp werd aangeboden? Zouden zich niet nog andere groepen in onze
nabijheid kunnen ophouden, die zich in een soortgelijke miserabele positie
bevinden? Allah is groot en de leer van Mohammed, zijn profeet, is
veelomvattend! Dus kunnen ook wij zeggen: 'God, als Hij al bestaat, is groot en
Jezus, Zijn profeet, was nog grootser in zijn leer dan de Saraceense Mohammed.
God weet waar diegenen zijn, voor wie deze aansporing bestemd is!'
135
Waanideeën
van de graaf gehekeld door de meedogenloze
Hongaarse
politiek van die tijd
[1] Na deze woorden horen allen
duidelijk de woorden: 'Deze oproep is voor jullie bestemd, ongelovigen van het
eerste uur!'
[2] De graaf schrikt behoorlijk van deze
roep en de franciscaan zegt: 'Nu weten we precies voor wie het bedoeld is!
Heeft mijnheer de graaf er nu ook nog bezwaar tegen om zich tot Jezus, de
Gekruisigde, te wenden?'
[3] De
graaf zegt: 'Wat de anderen zullen doen, zal ik in godsnaam ook maar doen. Maar
vraag het ook aan de anderen. Ik heb er alleen aan toe te voegen, dat wij ons
gezond verstand niet te licht moeten inruilen voor de zogenaamde christelijke
deemoed. Wanneer er onder de heerschappij van Jezus ook graven en vorsten
zijn, dan is het: 'Heil Christus!' Is dat echter niet het geval, dan is het:
'Adieu Christus!' Want het zou toch ook wat zijn, als wij hier in deze wereld
aan een of andere hemelse verwaande kwast eer zouden moeten bewijzen, of zelfs
zijn laarzen zouden moeten poetsen!'
[4] Na
deze woorden van de graaf klinken opnieuw woorden: 'Hier zijn noch graven, noch
vorsten! Slechts één is de Heer, alle anderen zijn echter broeders en zusters!'
[5] Daarop zegt de franciscaan tegen
de graaf: 'Wel, heer graaf, dat is toch duidelijke taal. Het komt mij voor,
alsof dit treffende antwoord voor u alleen bestemd is, omdat u in deze
geestenwereld nog graaf of
vorst
wilt zijn. Hoe kan men echter als geest nog voorliefde hebben voor het uniform,
waarin men op aarde smadelijk werd terechtgesteld? Nee, ik geef werkelijk niets
voor deze redenering. Wat hebt u er nu aan, dat u op aarde een van de meest
vooraanstaande magnaten van Hongarije was? Zou u een gewone varkenshoeder
geweest zijn, dan zou u nu misschien nog achter een goed glas wijn en een goede
schotel goelasj zitten, maar nu zet u hier hetzelfde droevige gezicht als ik en
bent u met uw graventitel zo arm als een luis. Hebt u nooit gehoord, dat de
bliksem de impertinente eigenschap heeft om het eerst in de hoogste voorwerpen
in te slaan en dat hij de lagere pas aanraakt, als deze zich te dicht onder de
hogere bevinden, zoals ossen onder een boom?'
[6] De
graaf zegt: 'Het lijkt me dat u toespelingen maakt op mij! Weet u, dat ik ook
hier van zoiets niet gediend ben? Want een Bathianyi is en blijft een
Bathianyi, ook in de geestenwereld!'
[7] De
franciscaan zegt: 'Waarschijnlijk alleen maar uit verstandelijke overwegingen!
Ik wens u veel geluk en daarbij mooi weer, heer graaf! Blijft u hier in de
geestenwereld maar bij uw magyaars zuiver gravenverstand, dat u op aarde aan
de galg heeft gebracht. Wie weet welke mooie, gehoornde onderscheidingen u
daarvoor nog zult ontvangen!'
[8] De
graaf zegt boos: 'Houd uw mond, anders vergrijp ik me nog aan u! Als u mij iets
te zeggen hebt, spreek dan zoals het behoort. Laat echter achterwege mij te
foppen, anders zult u ondervinden dat een graaf Bathianyi nog niet heeft
opgehouden graaf te zijn. Begrijpt u dat, domme opschepper?'
[9] De
franciscaan zegt: 'Pak me dan maar meteen aan en u zult er zich daardoor van
overtuigen, dat een graaf Bathianyi hier totaal niets vermag! Wat voor kracht
heeft zo'n geest dan wel? Wanneer is de domheid ooit sterk en machtig geweest?
Ik zeg u, zolang de wereld bestaat nog nooit! U bent echter erg dom en daardoor
ook in elk opzicht heel zwak, omdat u beledigd bent door wat ik zuiver voor uw
bestwil heb gezegd. Op aarde hebt u eveneens laten zien, dat u bijzonder dom
was, want als u verstandiger zou zijn geweest, dan zou u gehandeld hebben als Kossuth
en consorten, die op het juiste moment nog hebben kunnen vluchten. U hebt zich
echter als een onnozele hals laten vangen en heel heldhaftig laten
doodschieten. Zegt u mij eens, of u dat slim kunt noemen?'
[10]
De graaf zegt: 'Wie de schade heeft, krijgt gewoonlijk ook nog de schande! Als
u dan zo' n buitengewoon schrandere kerel bent, waarom hebt u zich dan ook
laten ophangen? Ik denk, wanneer volgens uw definitie sterkte met wijsheid
gelijke tred houdt, dan moet u toch ook niet een van de allersterksten zijn!'
[11]
De franciscaan zegt: 'Ik trek me niets aan van uw minzame opmerking, want aan
de echte Magyaarse domheid heeft het mij, zelf een klein edelmanneke, nooit
ontbroken. Alleen bij mij was het zo, dat ik jammer genoeg enkele weken te laat
begon in te zien, hoe het er in Hongarije eigenlijk voorstond. Toen stonden er
al overal galgen en talrijke kanonnen en lansen opgesteld. Vriend, toen heeft
ook mijn nieuw verworven inzicht mij geen uitweg meer kunnen bieden. Maar bij u
lag de zaak heel anders. U kon op uw vingers narekenen hoe die geschiedenis
tenslotte moest aflopen. Maar nee, uw echt Magyaarse, aristocratische wijsheid
fluisterde u in het oor: overwinnen of sterven! Wat hebt u nu aan de heldendood
aan de galg? Misschien zullen enkele vrienden in Noord-Amerika voor u een
gedenkzuil oprichten, maar in de wereldgeschiedenis zult u bij 1848 een
armzalig plekje innemen. Dat zal dan alles zijn, wat u voor uw heldendood op
aarde mag verwachten.'
[12]
De graaf zegt: 'Ik word door miljoenen betreurd. Miljoenen zien het
schreeuwende onrecht in, dat men mij heeft aangedaan en verwensen Oostenrijk
naar de duivel. Is dat soms niets?' De franciscaan zegt: 'Ja, ja, dat klinkt
allemaal heel mooi en romantisch. Misschien schrijft een Fransman daar nog eens
een treurspel over, maar wij, de eigenlijke helden, leven hier ellendig voort
en de vraag daarbij is: wat baat ons dit alles voor de eeuwigheid?
[13]
Daarom is het hier zaak om niet meer in de oude domheid te blijven steken, maar
met een dankbaar hart aan te nemen wat ons wordt aangeboden. Dan zullen wij
zeker gemakkelijk vergeten wat wij op aarde voor onze inspanningen hebben
gekregen. Ik denk, dat zal toch wel duidelijk genoeg zijn!'
[14]
De graaf zegt: 'Ja, 'leid ons niet in verzoeking!' heet het ergens in het
zekere... ja, ja, hm... hoe heet dat gebed ook al weer zo gauw? Hm, het schiet
me niet te binnen. Hoe het ook mag heten, het staat nu eenmaal ergens zo;
daarom zeg ik nu ook: 'Leid ons niet in verzoeking!'
[15]
De franciscaan zegt: 'Wat bazelt u nu over dat 'Leid ons niet in verzoeking?'
Ik begrijp het absoluut niet, want dat slaat toch op mijn redenering als een
tang op een varken. Ik vraag u, verklaar u eens wat nader, als het u mogelijk
zou zijn.'
[16]
De graaf zegt: 'Domme kletsmajoor! Had mij toch eens laten uitspreken! Ik ben u
toch ook niet in de rede gevallen, toen u mij daarnet de oren van het hoofd
hebt gekletst.' De franciscaan zegt: 'Geneert u zich niet en ga maar verder met
uw manier van praten, anders komen we nooit tot een eind.'
[17]
'Deze beeldspraak wil zoveel zeggen als: u wilt mij op een fraaie manier mijn
titel van graaf ontnemen. Het is daarom een verzoeking, omdat u mij en iedereen
probeert te ruïneren. Maar niets daarvan! Een graaf Bathianyi staat pal!' De
franciscaan bij zichzelf: '...als een ezel!...' De graaf: 'Begrijpt u dat nu?'
[18]
De franciscaan zegt: 'O heel goed en heel duidelijk! Eerlijk gezegd, heer
graaf, uw grote aristocratische domheid heeft u aan de galg gebracht! Was u
maar een klein beetje wijzer geweest, dan zou uw aardse huis zo'n smaad nooit
zijn overkomen. U moet nu echter toch inzien, dat de wereld met al haar
gefingeerde rechten voor u evenals voor ons allen voor eeuwig verloren is. Wat
wilt u dan vervolgens nog van haar? Bovendien weigert u nu al tot ergernis van
ons hele gezelschap de door Jezus Christus aangeboden hulp aan te nemen,
behalve wanneer Hij u ook hier in de geestenwereld als graaf Bathianyi zou
erkennen. Denkt u daar toch eens over na en spreek dan vastbesloten, maar dan
niet als magnaat van Hongarije, maar als een hulpbehoevend mens, zoals wij dat
allen zijn!'
136
Gesprekken
over Jezus.
De
religieuze ervaringen van de franciscaan
De
graaf als bijbelkenner.
Het
eind voorstel van de franciscaan
[1] De
graaf zegt: 'Ja, wie of wat is uw Heer Jezus dan eigenlijk? Misschien dezelfde
van wie de roomse fabel zegt, dat Hij een Zoon van God zou zijn geweest, en van
wie u zelf toch eerder zei dat u nooit in Hem en Zijn rooms-kerkelijke
poppenkast geloofd hebt? Of bestaat er ergens nog een andere Jezus?'
[2] De franciscaan
zegt: 'Ja, dezelfde Jezus van wie de evangelische traditie zegt, dat Hij Gods
Zoon is en blijft; voor eeuwig een Heer van hemel en aarde! Tijdens mijn leven
op aarde geloofde ik weliswaar niet in deze traditie, omdat ze door Rome te
zeer misbruikt werd. Daaruit moest ik de volgende conclusie trekken: als dit
niet louter het werk van de vroegere heerszuchtige hiërarchen was, dan zou het
toch onmogelijk zijn om van zo'n Godsleer zo schandelijk misbruik te maken.
Want er zijn in de roomse hiërarchie in nauwelijks 1200 jaar tijd dingen
gebeurd, waarvoor de hele hel diep respect moet hebben! Zou de zich vaag op de
achtergrond houdende stichter van zo' n leer een Zoon van de Allerhoogste
zijn? Werkelijk, heer graaf, het zou voor mijn geest geen geringe opgave zijn
geweest zoiets te geloven.
[3]
Toen ik later echter de volledige bijbel van een protestantse priester in
handen kreeg, ging mij inderdaad een heel ander licht op. Ik probeerde toen tot
elke prijs te ontsnappen uit de roomse geestelijke moordkuil en werd daarna
liever een gewoon soldaat dan ooit weer een rooms-katholieke handlanger bij
het doden van de geest. Ik dacht namelijk bij mezelf: het is altijd nog beter
een vlees- dan een geestdoder te zijn.
[4]
Daarom kan de reeds genoemde Jezus zeker wel Gods Zoon zijn en de macht hebben
om ons te helpen, ook al wordt Hij door de schandalige roomse kerk nog zo
verloochend. Hij is toch ook ondanks het verraad van Judas Iskariot op de derde
dag op eigen kracht uit de dood opgestaan en heeft deze alle macht ontnomen.
Juist door deze Jezus werd ons door een onzichtbare mond hulp aangeboden. Wij
hebben allen die kostelijke woorden gehoord en aarzelen nog of we er gehoor aan
zullen geven of niet! Vooral u, heer graaf, bent de hardnekkigste en bent er
niet toe bereid, alsof u in deze ellendige toestand God mag weten wat te
verliezen zou hebben. Ik raad u daarom voor de laatste keer aan om de
aangeboden hulp aan te nemen, en zo niet, ons daarin dan verder niet meer te
hinderen!'
[5] De
graaf zegt: 'Wat jullie niet schaadt, zal ook mij niet het leven kosten. Ook ik
wil nu de hulp aannemen! Maar enkele voorwaarden kunnen wij daarbij toch wel
stellen, anders kan het ons hier vergaan als op aarde, waar wij ons ook op
genade of ongenade hebben overgegeven en toen slechts ongenade hebben geoogst.
Zo zou bijvoorbeeld een flinke wraakoefening op onze aardse vijanden een eerste
voorwaarde zijn, en voor ons een volledige schadeloosstelling betekenen voor
alles, wat we op aarde hebben verloren!'
[6] De
franciscaan zegt: 'Wat voor onzin haalt u zich toch allemaal in het hoofd!
Veronderstel dat u op aarde in handen van rovers zou vallen en een sterk iemand
zou u willen helpen, maar u stelt hem voorwaarden, waaronder u zijn hulp wilt
aannemen... zouden dan zelfs de ijsberen u niet uitlachen? Heeft men ooit
gehoord, dat een bedelaar zijn weldoener voorwaarden stelt? Ach, heer graaf,
daar valt niet meer over te praten! Onze aardse overgave was toch iets heel
anders. Daar bood niemand ons hulp aan, maar daar luidde het: 'Genade en
ongenade onder beloofde voorspraak'. Hier echter wordt ons toch uitdrukkelijk
volledige hulp aangeboden. Dat kan men toch in de verste verte niet vergelijken
met de aardse situatie, die ons de lichamelijke dood bracht. Ik vraag u, heer
graaf, wees toch niet zo traag van begrip!'
[7] De
graaf zegt: 'Ja, u hebt alweer gelijk! Ik ben wel wat dom, maar een kind dat
zich gebrand heeft, is bang voor vuur. Er zullen hier wel heel andere
levensomstandigheden zijn dan op aarde gebruikelijk waren, maar droevige
ervaringen blijven de ziel van een ongelukkige zo sterk bij, dat hij ze niet
van vandaag op morgen van zich afkan zetten. Het is mij toch zeker niet kwalijk
te nemen, dat ik wat geaarzeld heb met het aannemen van de geboden hulp.
[8]
Men had ons allen ook amnestie beloofd, maar toen wij dan werden uitgeleverd
aan de Oostenrijkers, was er van amnestie geen sprake meer. Door zulke treurige
aardse ervaringen, die men levendig naar hier heeft meegenomen, moet een mens
of geest toch wel wat wantrouwig worden en bij alles uiterst voorzichtig te
werk gaan.
[9] Ik
erken wel dat er een God moet bestaan, zonder wie wij zeker helemaal ten onder
zouden zijn gegaan en ons bestaan niet hadden kunnen bestendigen, maar deze God
is almachtig en tegen Zijn oordeel kan men niet in beroep gaan. Daarin schuilen
meer dan voldoende redenen om ook met het aannemen van aangeboden hulp
bedachtzaam te zijn en alle omstandigheden vooraf precies te overwegen. Ik kan
mij uit mijn jeugd nog nauwkeurig herinneren, dat ik eens een evangelie heb
gelezen waarin sprake was van een groot gastmaal. Toen de genodigden tenslotte
niet wilden komen, werden alle in de straten en pleinen aanwezige proletariërs
er door de dienaren van de machtige gastheer gewoon met hun haren bijgesleept.
Toen de grote eetzaal op die manier gevuld was, kwam ook de gastheer binnen,
bekeek de proletarische gasten en trof er een aan, die geen zogenaamd
bruiloftskleed aan had. Deze liet hij grijpen en in de gevangenis werpen! Wat ik
daarmee zeggen wil? Ja, wat heeft die arme drommel dan misdaan? De dienaren
brachten hem net als de anderen, die misschien toevallig wat beter gekleed
waren, van de straat naar het gastmaal toe en namen geen aanstoot aan zijn
kleding. Wanneer de heer dan echter komt, veroordeelt hij alleen die arme
drommel, die toch zeker buiten zijn eigen schuld in de eetzaal kwam!
[10]
Wanneer men over dit verhaal, waarin kennelijk de Godheid in haar willekeurig
handelen wordt voorgesteld, beter nadenkt, kan men het zeker niemand kwalijk
nemen, dat men zelfs bij het aanvaarden van aangeboden hulp van boven heel
behoedzaam te werk gaat. Judas werd ook een stuk brood aangereikt, maar daarna
werd hij toen pas echt des duivels! Zegt u mij eens, of u, na deze gegronde
motivatie, mij vanwege mijn aarzeling nog voor even dom houdt als daarvoor?'
[11]
De franciscaan zegt: 'Nu, heer graaf, u bent wel bijzonder goed thuis in de
bijbel! Dat doet mij des te meer plezier, omdat u juist een tekst aanhaalt, die
ook mij in hoge mate onrechtvaardig is voorgekomen. Er zijn nog enkele andere
teksten, waardoor de anders zo goede Heer Jezus waarlijk een onverbiddelijk en
volgens aardse begrippen onrechtvaardig iemand lijkt te zijn. Daar staat
tegenover dat er ook weer een heleboel teksten zijn, die heel troostvol zijn.
Vanuit dit standpunt bezien zijn uw bedenkingen wel te billijken, want de macht
heeft steeds het voordeel, dat zij eeuwig kan doen wat ze wil. Het goede
daaraan is echter, dat men zich geen werkelijke macht kan indenken zonder volmaakte
wijsheid; bovendien kan men het met een heel wijs iemand altijd beter vinden
dan met iemand die dom is. Daarom denk ik, dat wij het toch kunnen wagen om de
aangeboden hulp aan te nemen.
[12]
Laten wij ons dan in ons hart tot Jezus, de Gekruisigde, wenden en geduldig
afwachten wat er verder gebeurt. Komt er iets goeds uit voort, dan hebben we
geen slechte keuze gemaakt. Zou er echter door deze keuze voor ons iets
kwalijks te voorschijn komen, wel, dan keren we terug naar onze vorige
situatie.'
[13]
De graaf zegt: 'Alles goed en wel, maar op de allerhoogste wijsheid kan men
nimmer iets afdingen. Wat zij eenmaal uitspreekt, is uitgesproken voor de
eeuwigheid! Dat toont ook Jezus duidelijk aan, waar Hij zegt: 'Hemel en aarde
zullen vergaan, maar Mijn woorden in alle eeuwigheid nooit!' Wanneer wij dus
als we ons in ons hart tot Hem wenden, zouden horen: 'Weg met jullie,
boosdoeners!', wat dan, vrienden? Zolang wij niets van Hem verlangen, hoeft
Hij ons denk ik ook niets te geven, noch iets goeds, noch iets slechts.
Verlangen wij echter eenmaal iets, dan hebben wij voor Hem meteen de poort
geopend, zodat Hij met ons kan doen wat Hij in Zijn onveranderlijke wijsheid
wil.
[14]
Er schiet mij juist weer een tekst ter verduidelijking van mijn mening te
binnen, waarin tien maagden voorkomen, waarvan de helft wijs en de helft dwaas
was. Allen verwachtten hun bruidegom. De wijze helft voorzag haar lampen van
olie, de dwaze helft echter niet. Toen in de nacht het bericht kwam dat de
bruidegom zou komen, waarschijnlijk al binnen een uur, vroegen de dwazen aan de
wijzen om wat olie in hun lege lampen te doen, maar de onvermurwbare wijzen
weigerden dit; waarschijnlijk uit pure christelijke naastenliefde? De dwazen
zagen zich daardoor genoodzaakt om naar een koopman te gaan en daar voor geld
hun lampen met olie te laten vullen. Zij keren daarop vol goede moed naar het
huis, waar de bruidegom verwacht wordt, terug, maar de huisdeur was al
afgesloten. De bruidegom was namelijk al spoedig gekomen en zelfs eerder dan
zij terug kwamen met hun gevulde olielampen. Toen de armen geheel argeloos op
de deur klopten en vroegen om te worden binnen gelaten, donderde de stem van de
bruidegom hun ruw tegemoet: 'Weg met jullie! Ik heb jullie nog nooit erkend, ik
ken jullie niet!'
[15] Menselijk
bekeken is dit eerlijk gezegd impertinent grof, onrechtvaardig en strikt
genomen ook onjuist, als onder de bruidegom de Godheid moet worden verstaan,
want hoe kan de Godheid tot iemand zeggen: 'Ik ken u niet!', waar Zij
anderzijds toch ook leert, dat Zij zelfs alle haren op het hoofd van een mens
telt! Maar wie kan de almachtige Godheid ongelijk geven? Zij laat het hopeloos
koud worden, ook als daar duizenden door bevriezen. Zelfs wanneer miljoenen
arme drommels om warmte vragen, blijft het toch koud, zolang de Godheid het
volgens Haar wijsheid koud wil hebben. Zo laat Zij ook zonder genade het
mooiste zaaigoed door vorst en hagel vernielen en niemand kan Haar dat
beletten. Ik zeg je, wie zich van de Godheid afhankelijk maakt, heeft de
ellende al in huis gehaald. Wat had de vijf dwaze maagden soms kunnen
overkomen, als zij helemaal niet naar het huis van de bruidegom zouden zijn
teruggekeerd? De grofheid was hun tenminste bespaard gebleven, omdat zij dan de
bijzonder grove bruidegom geen gelegenheid zouden hebben gegeven om de deur
voor hun neus te vergrendelen. Daarom ben ik van mening dat we aan de stem van
God dan pas volkomen gehoor moeten geven, als we van Zijn welwillendheid ten
opzichte van ons overtuigd zijn. Anders blijven wij maar waar we zijn, want ik
vertrouw de almachtige Godheid niet!'
[16]
De franciscaan zegt: 'Heer graaf, u benadert deze kwestie wat al te behoedzaam.
Ik zeg u, men moet de woorden van God niet zo letterlijk nemen, daar de hele
Schrift toch enkel een zinnebeeldige voorstelling is van de hogere moraal,
zoals een volmaakt mens die zou moeten hebben. Onder de lampolie wordt
hoofdzakelijk de ware liefde tot God verstaan en onder het licht van de lamp de
uit de liefde voortvloeiende wijsheid. De dwaze maagden hadden echter geen
liefde en wilden ook de anderen hun liefde ontnemen, maar deze waren
verstandiger en lieten zich niet misleiden. Zij gelastten de liefdelozen om de
wereld in te gaan opdat zij daar de liefdesolie zouden kunnen halen. De
liefdelozen gingen en vulden hun lampen, of beter gezegd hun harten, vol
wereldse liefdesolie. Toen zij met de wereldse liefde in het huis van de
bruidegom wilden terugkeren (waarin wij ons hier, zoals ik mij niet zonder
reden voorstel, reeds geruime tijd bevinden), of beter gezegd: toen zij zonder
ware liefde bij God aankwamen en toegang tot het hemelrijk verlangden, kon de
Godheid toch nauwelijks iets anders tot hen zeggen dan: 'Ik ken jullie niet met
die liefde van jullie, die Ik nooit als de Mijne heb voorbestemd! Ga dus
daarheen, waar je liefde van afkomstig is!' Ziet u, heer graaf, zo begrijp ik
deze en nog veel andere teksten, en zo is het ook bedoeld. Daarom meen ik dan
ook, dat u de Godheid van al te veel hardheid beschuldigt. Laten wij ons nu
eens allen daaroverheen zetten en de geboden hulp aangrijpen! Werkelijk, het
kan ons niet zo slecht vergaan, dat zegt mijn hart me!'
[17]
Een ander uit het gezelschap, die erbij staat, zegt: 'Dat geloof ik toch ook!
Het evangelie is absoluut metaforisch en moet goed begrepen worden, omdat alles
metaforisch is!' De graaf zegt: 'Ik verzoek u, wees zo goed om uw tong te
bedwingen, anders worden wij allemaal misselijk! Was onze terechtstelling op
aarde soms ook metaforisch of zelfs louter provisorisch? Of is Jezus soms ook
metaforisch aan het kruis genageld?' De terechtgewezene zegt: 'O nee, dat was
niet metaforisch, dat was werkelijkheid, anders zouden wij niet verlost zijn!'
De graaf zegt: 'Mooie verlossing is dat, tot nu toe is mij daarvan tenminste
niets gebleken. Vooral deze Egyptische duisternis en onze volstrekt lege magen
zijn de meest sprekende bewijzen van de verlossing. Werkelijk, deze verlossing
doet zijn naam eer aan! Op aarde: dood aan de galg, en hier: de eeuwige
duisternis. Dat zijn werkelijk tastbare bewijzen van de grote verlossing die
ons te beurt valt! Bevalt zij jullie, beste vrienden?'
[18]
Een ander zegt: 'Tot nu toe heeft het er met de verlossing bar slecht
uitgezien. Anderzijds moet ik echter bekennen, dat we eigenlijk nog nooit iets
gedaan hebben, waardoor wij hadden kunnen delen in de verlossing. Als de galg
uiteindelijk niet een flinke portie van onze doodzonden heeft uitgewist, dan
ziet het er, als men hier werkelijk volgens de tien geboden te werk gaat, met
onze verlossing verdraaid slecht uit. Van een of andere christelijke deugd was
namelijk bij ons allen nauwelijks sprake. Ik zou er daarom sterk vóór zijn om
de aangeboden hulp meteen te aanvaarden, anders zou het ons nog heel slecht
kunnen vergaan! Wij hebben helemaal niets, waarop wij ons kunnen beroepen;
hoogstens op onze grenzeloze domheid en in het beste geval op de genade en
erbarming van Jezus Christus!'
[19]
De franciscaan zegt: 'Recht uit mijn hart gesproken! Zo is het! De genade en
erbarming van God, Jezus Christus... of wij zijn allen aan de duivel
overgeleverd! Dat waren wij immers al op aarde, vooral de laatste tijd; wij
hadden bitter weinig medelijden met de honderdvoudige ellende van onze
medemensen. Wij dreven hen als kalveren voor ons uit en schopten hen het
slagveld op. Onze vijanden verging het jammerlijk wanneer zij door ons gevangen
genomen werden. Om kort te gaan, als wij nog wraakgevoelens koesteren ten
opzichte van diegenen door wier handen wij zijn gevallen, hoe groot zal dan de
wraak zijn die wij hebben te verwachten van de vele duizenden, die door onze
handen zijn gevallen en die even goede, sommigen misschien wel honderd keer
betere mensen waren dan wij!
[20]
Daarom meen ik: laten wij van ganser harte allen vergeven, die ons moreel en
fysiek mishandeld en tenslotte gekruisigd hebben, want ook wij wisten het leven
van duizenden heel stevig aan het kruis te slaan. Wat denkt u, heer graaf, heb
ik gelijk of niet?'
[21]
De graaf zegt: 'Ja, helaas! Maar het maakt me juist bevreesd, dat het ons
tenslotte zal vergaan als de vijf dwaze maagden. Zodra wij aankloppen, zullen
we meteen de uitspraak van het vonnis vernemen, en dan... voor eeuwig goede
nacht!'
137
De
trots van de graaf komt nog eens boven
Aardse
politiek vanuit het perspectief van het hiernamaals
De
generaal en Robert over de twist van deze geesten
Het
grote geduld van de Heer
[1] De
franciscaan zegt: 'Heer graaf, daar valt niet veel op te zeggen. Het ongelijk
is nu eenmaal aan onze zijde, nu komt het slechts op Gods genade aan. Neemt
deze ons aan, dan zijn wij niet verloren. Laat deze ons echter in de steek, dan
zijn we voor eeuwig verloren.'
[2]
Opgewonden zegt de graaf: 'Wat zegt u daar, het ongelijk zou aan onze zijde
zijn? Waar leeft de God, die mij dat zou kunnen bewijzen? Stammen wij niet
rechtstreeks van Attila af? Hebben onze voorouders niet het prachtige Hongarije
voor ons bevochten? Hebben wij dit land niet al meer dan duizend jaar in ons
bezit? Wijzelf hebben onze koningen gekozen en hebben ons nooit hoeven beperken
tot het huis Habsburg. Dat wij het lang genoeg hebben gehandhaafd, was onze
vrije, Magyaarse, grootmoedige wil. Hoe konden wij verkeerd doen door hem, die
wij nooit tot koning hebben gezalfd, vervallen te verklaren van de Hongaarse
troon, daar hij ten onrechte op deze troon aanspraak had gemaakt? Zijn oom, de
rechtmatige koning van Hongarije, had immers volgens de Pragmatieke Sanctie
nooit het recht om zonder onze instemming in zijn plaats een koning voor ons
machtige rijk te installeren! En u spreekt over ongelijk aan onze zijde?'
[3] De
franciscaan zegt: 'Maar om godswil, spreek hier in het geestenrijk toch niet
zo ultra-Magyaars dom! Zeg mij eens, heeft de Godheid dit land soms aan Attila
geschonken, zoals het beloofde land Kanaän aan de Israëlieten? Of heeft Attila
het niet veeleer met de wapens veroverd en het zo onrechtmatig geroofd van de
oude oorspronkelijke bewoners? Is dat een rechtmatig bezit voor God? Oostenrijk
had werkelijk grotere en oudere rechten op ons rijk dan we ooit wilden
toegeven. Oostenrijk heeft Hongarije heroverd op de Turken en het weer aan ons
teruggegeven onder het enige voorbehoud, dat de Habsburgers steeds het eerste
recht zouden hebben op de kroon van Hongarije. Waarom doen wij dan nu alsof we
onze eigen boontjes hebben gedopt? Ziet u, dat komt door onze hoogmoed. Wij
zijn onder de scepter van Oostenrijk te rijk en te machtig geworden en wilden
toen ons rijk zelfstandig beheren en veel van ons doen spreken.
[4]
Maar dat beviel de goede God niet en Hij trok een streep door onze rekening. U
heer graaf, als echte zoon van Attila, staat het nu vrij om protest aan te
tekenen tegen de almachtige God. Wie weet wat voor merkwaardige gevolgen dat
nog zal hebben. Ik wens u veel geluk en mooi weer erbij!
[5]
Weet u dan niet, dat er in de Heilige Schrift staat, dat alles wat voor het oog
van de wereld groot wil zijn, voor God een gruwel is? Wij wilden echter groot
en machtig zijn en nu zitten we mooi in de puree! Als we die domheden nog wat
verder op de spits drijven, kan het ons gebeuren dat we een echt hels stukje
gebraad met zwavelsalade als eeuwige lekkernij krijgen opgedist! Dan blijft ons
verder werkelijk niets meer te wensen over; zo'n klein voorproefje hebben we
inmiddels al. Laten wij maar volharden in onze halsstarrigheid, dan zal het nog
wel beter worden! Een oud spreekwoord zegt: 'Wat de hel wil, zal haar niet
bespaard blijven!' Ik ben nu uitgesproken.'
[6] De
graaf zegt: 'Heel goed gedaan, mijnheer zwart-geel! Het is alleen jammer, dat u
met deze argumenten niet twaalf maanden eerder op aarde voor de dag bent gekomen;
dan moest het wel heel gek lopen, als u niet allang een winstgevend baantje bij
het Weens ministerie zou hebben gekregen. Werkelijk, zo'n prachtige
argumentatie zou zelfs een vorst Metternich niet hebben misstaan.
[7]
Mocht u toch spoedig met Jezus de Heer een vriendschappelijke ontmoeting
hebben, probeert u Hem er dan toe te bewegen om enkele hemelse
onderscheidingstekenen naar de aarde te sturen en ze als bewijs van Zijn
welgezindheid aan diegenen uit te reiken, die zich tijdens de gebeurtenissen rondom
onze ophanging het meest daadkrachtig hebben betoond. Want ziet u, het ophangen
van mensen moet bij Jezus de Heer wel een bijzonder hoge waarde hebben, daar
Hijzelf een soortgelijke dood is gestorven. Nee, ik had nooit gedacht, dat u
een zo welgezind iemand zou zijn. Het ophangen moet u bijzonder goed gedaan
hebben, omdat u nu de Oostenrijkse regering daar zo dankbaar voor bent!'
[8] De
franciscaan zegt: 'Beste heer graaf, u wilt mij plagen als een kwajongen, maar
dat doet me niets, want ik weet waarom ik zo heb gesproken. U hebt echter van
al mijn woorden helemaal niets begrepen, daarom is het u ook te vergeven dat u
zo praat. Prees ik dan de handelwijze van de Oostenrijkse regering? Mijnheer,
ik ken de gebreken van Oostenrijk even goed als wie dan ook. De Oostenrijkse
keizer is als een soort Vesuvius voor alle gewesten van Oostenrijk, dat weet de
Heer Jezus. Wij wilden echter met alle geweld een evenbeeld daarvan worden en
dat was nu juist verkeerd. Daarom hebben wij, vanuit Gods standpunt bekeken, het
ongelijk aan onze kant!
[9]
Wij hebben nu de plicht, dit ongelijk in te zien en dit in ons hart tegenover
God de Heer toe te geven. Heeft God niet ooit gezegd: 'In Mijn toorn heb Ik
jullie een koning gegeven!' Als het koningschap al een gevolg van de toorn is,
waarom streefden wij er dan naar? Wij kregen ook de toorn van God als eerste
toegift op de koning. Hadden wij in plaats van om Gods toorn, om Zijn liefde
gestreden, dan zou het waarschijnlijk lichter om ons heen zijn dan nu het geval
is!
[10]
Jezus echter wil, zoals mij nu helder voor ogen staat, op zeker hoogst wijze
gronden het aantal regenten verminderen en niet vermeerderen. Zodoende zijn
wij, die in Europa nog een nieuw, vrij koninkrijk erbij wilden stichten, op het
juiste moment bij Hem aanbeland. Moeten wij hier soms nog aan het
verwezenlijken van dit idee blijven vasthouden en daardoor voor eeuwig te
gronde gaan? Heer graaf, laat toch eindelijk eens deze aardse hoogmoedswaanzin
varen! Het is genoeg dat wij daarvoor op aarde op gepaste wijze aan ons einde
zijn gekomen!'
[11]
De bewuste generaal, die zich in de eerste zaal van het huis bevindt, zegt
tegen Robert, die zo juist met Helena uit de tweede zaal is gekomen: 'Luister,
dat is toch een langdradige geschiedenis! Wat deze ongelukkige geesten daar
buiten bij elkaar bazelen, is werkelijk ongehoord! Daar overtreft letterlijk
de ene domheid de andere. Nu twisten die kerels er al een halve eeuwigheid
over, of ze de aangeboden hulp van de Heer zullen aannemen of niet! Nee, zoiets
zou in de hele oneindigheid niet gauw een tweede keer mogen voorkomen! Hoe lang
zouden wij nog geduld moeten hebben met deze kletsmajoors?'
[12]
Robert zegt: 'Beste vriend en broeder, de Heer is hier de levende maatstaf voor
ons allen. Kijk maar door deze deur de zaal in en zie hoe Hij zich met de
Zijnen onderhoudt en er juist over spreekt hoe men verder met deze dertig te
werk moet gaan. Bespeuren wij allen hier ook maar het geringste ongeduld op
Zijn heilige aangezicht?' De generaal zegt: 'Nee, waarachtig! Goddelijke rust
en eeuwig dezelfde hoogste gratie stralen van Zijn hele wezen.'
[13]
Robert vervolgt: 'Zie je, broeder, dat is onze maatstafvoor geduld en liefde.
Voor Hem zijn er geen vijanden; de conservatieven zijn net zogoed Zijn kinderen
als de radicalen. Hij zorgt voor allen. Als een of andere vader op aarde veel
kinderen heeft die in twist en tweedracht met elkaar leven, dan bestraft hij de
kwaadwilligsten, maar zijn liefde, die voor allen gelijk is, kan hij toch niet
verloochenen en daarom doet hij steeds zijn best om voor allen zo goed mogelijk
te zorgen. Wat betekent voor de Heer het aardse conservatieve of radicale
karakter van de mensen? Hij tuchtigt de kwaadwilligen ook wel, maar juist door
deze tuchtiging zorgt Hij des te meer voor hen. Hij is nog steeds Dezelfde, die
de negenennegentig schapen binnen de omheining achterlaat om het honderdste te
gaan zoeken, dat Hij dan met de grootste vreugde in Zijn grote schaapskooi
brengt, die aan alle kanten omheind is door Zijn goddelijke genade, liefde en
erbarming.
[14]
En zo moeten dan ook wij met Zijn kinderen, onze broeders, het grootste geduld
hebben, want hier zijn geen tegenstanders meer, maar louter kinderen van een en
dezelfde Vader! Wij zeggen hier nimmer: 'Heer, Oostenrijk handelt tegen Uw
ordening... straf het' of: 'de Hongaren hebben tegen Uw wet gehandeld...
tuchtig hen!' In plaats daarvan zeggen wij: '0 Vader, kijk genadig neer op de
arme aarde en verlicht onze zwakke broeders, van welke partij zij ook mogen
zijn, en help hen allen!' De Heer zegt dan genadig tegen ons: 'Waar vragen
jullie toch om? Hebben jullie soms meer liefde voor jullie broeders en zusters
dan Ik als Vader van allen?' Op zo'n wedervraag worden wij dan allemaal sprakeloos
ten overstaan van de grote liefde van de eeuwig Heilige Vader.
[15]
Hij houdt van allen evenveel. Zij die tot Hem willen komen, worden ook
opgenomen, niemand uitgezonderd. Zoals Hij Zijn zon laat schijnen over
waardigen en onwaardigen en Zijn regen laat vallen op edele en onedele
gewassen, zo is ook Zijn genade, liefde en erbarming. Zij spreidt zich
gelijkmatig over allen uit en niet zelden komt juist over de zwaksten een hele
wolkbreuk van Zijn grootste liefde, geduld, genade en erbarming!
[16]
Hebt nog een beetje geduld en jullie zullen zien wat de liefde van de Heer
vermag. Juist bij deze dertig zal Zijn erbarming op een heel bijzondere manier
aan de dag treden.'
138
De
graaf en de franciscaan over de pas vernomen stemmen
De
graaf heeft nog steeds bedenkingen
Een
man uit het volk roept Jezus aan
[1]
De dertig die zich buiten bevinden, horen dit gesprek; graaf Bathianyi zelfs
heel duidelijk, woord voor woord.
[2] De
graaf verbaast zich daarover ten zeerste en zegt tot de franciscaan: 'Vriend,
heeft u deze troostvolle woorden vernomen? Naar het mij voorkomt hebben u noch
ik gelijk. De eerste stem was weliswaar bars en vol ongeduld, maar daarna
verhief zich een andere, buitengewoon aangename engelenstem, die als balsem
over mijn bedrukte borst vloeide. Ja vriend, zo bevalt de Heer Jezus mij wel,
maar zoals u Hem mij hebt afgeschilderd, zou ik Hem werkelijk nooit hebben
kunnen aannemen.'
[3] De
franciscaan zegt: 'Hij, die meer geeft dan hij heeft, is een schelm en een
grote schoft. Mijn mening was tenminste eerlijk, al was ik soms wat grof. Daar
het hier voor ons allemaal even duister is, is het ook niet te verwonderen, dat
onze controversen niet al te helder aan het licht konden komen! In wezen had ik
echter toch gelijk, toen ik trachtte u ertoe te bewegen de hulp, die ons door
de Heer Jezus werd aangeboden, aan te nemen. Mijnheer de graaf was echter
vastbesloten om deze hulp niet aan te nemen, hoogstens onder allerlei
belachelijke en ergerlijke voorwaarden. Nu hebt u het met eigen oren gehoord en
daarom denk ik, dat u van nu af aan geen bezwaren meer zult maken.
[4]
Dat ik Christus, de eeuwige Zoon van de Allerhoogste, niet zo ken als Zijn
engelen Hem kennen, zal toch gemakkelijk te begrijpen zijn. Toch wist ik wel,
dat de goede Heer Jezus helemaal niet zo tiranniek en onverbiddelijk is als de
heilige Ignatius van Loyola het heeft voorgesteld. Ik heb namelijk steeds het
vers voor ogen gehad, waarin Jezus eens sprak: 'Komt allen tot Mij, die
uitgeput zijn en onder lasten gebukt gaan; Ik zal jullie allen verkwikken!'
Helaas hebben de roomse priesters dit op de lofwaardige biechtstoel betrokken,
waar alleen de Heer Jezus diegenen die uitgeput zijn en onder lasten gebukt
gaan, zou aannemen en verkwikken. Deze verkwikking door de biechtstoel heeft
echter reeds menige zwakke tot wanhoop gebracht en velen hun bezit, rust en
leven ontnomen; toestanden die werkelijk weinig verkwikkends te zien geven! Ik
dacht eigenlijk bij mezelf, dat een buitengewoon goed mens zeker anders zou
willen omgaan met de uitgeputte en belaste mensen dan de heilige roomse,
alleenzaligmakende kerk, die na het verdoemen van de arme ketters naar de
eeuwige hellepijnen zich het middagmaal volkomen onbezorgd laat smaken alsof er
in het geheel niets gebeurd zou zijn, en daarbij nog het lefheeft zichzelf een
uiterst liefdevolle moeder te noemen!
[5] Ik
meen dus: belast en vermoeid zijn wij al en wij hebben alle reden ons naar de
uiterst liefdevolle Heer Jezus te begeven en Hem om de beloofde en aangeboden
verkwikking te smeken. Ik ben bereid een begin te maken. Wie mij wil
volgen, doet maar wat ik nu onherroepelijk zal doen!'
[6] De
graaf zegt: 'Wacht toch nog even! Misschien krijgen we nog enkele wenken uit de
onzichtbare mond, zodat we weten hoe we deze zaak moeten aanpakken. Men kan bij
de allerhoogste Heer toch niet zomaar met de deur in huis vallen. U hebt werkelijk
een helder verstand, ondanks de duisternis die ons omgeeft, maar u maakt de
fout, dat u de hoogst mystieke levensverhoudingen van deze wereld met al te
natuurlijke ogen bekijkt en hier net zo wilt handelen als op aarde in het huis
van uw ouders. Weet u dan, wat zich hier boven en onder ons bevindt? Dat wil
zeggen dat men zich hier nauwkeurig moet laten informeren, voordat men ook maar
de eerste stap waagt.
[7] Ik
ben geenszins meer tegen het aannemen van de aangeboden hulp, ja, ik verheug mij
er zelfs kinderlijk op. Ik zal u nog meer zeggen: mijn innigste wens is nu,
Christus, de Heer van eeuwigheid, te zien en in de grootste liefde aan Zijn
voeten neer te vallen en, zo mogelijk, daar uit liefde te sterven. Maar vriend,
meteen de hele hand vastgrijpen wanneer heel mystiek de pink wordt getoond, dat
gaat niet!
[8]
Hoffelijkheid als uithangbord van een dankbaar en deemoedig hart wordt op aarde
graag gezien, maar vrijpostige brutaliteit wordt slecht gewaardeerd. Moeten wij
dan nu in het rijk van het eigenlijke leven aannemen, dat men hier onbeleefd
moet zijn als een straatjongen om bij de hoogste Heer der oneindigheid iets
gedaan te krijgen? Daarom, beste vriend, bedenk wel: 'Haastige spoed is zelden
goed!'; dan zal volgens mij alles wel goed komen.'
[9] De
franciscaan zegt: 'Wel ja, wat dit betreft zult u deze keer geen ongelijk
hebben. Wij moeten inderdaad met de diepste eerbied voor God verschijnen,
alhoewel allereerst alleen in het hart. Daarom wachten we nog even, misschien
horen we nog eenmaal iets troostends.'
[10] Na deze woorden
van de franciscaan wordt het hele gezelschap stil en luistert of het niet
ergens iets hoort, maar van geen enkele kant komt een woord.
[11]
Na een tijdje vruchteloos wachten, komt er een uit het gezelschap naar de
graaf toe en zegt: 'Vriend, ik was steeds een Magyaar naar lichaam en ziel en
vreesde dood noch duivel. Mijn hele leven was gewijd aan de zware dienst voor
Hongarije. Geen God had mij tot iets anders kunnen bewegen dan tot het dienen
van het heil voor ons vaderland, maar ons aller inzicht was een hersenschim.
Want wat wij ook deden in de vaste veronderstelling het vaderland te dienen,
dat deden wij zonder God. Wel spraken wij gebeden uit voor het oor van het volk
om het te bekoren, maar waar was toen ons hart, waar ons geloof, waar onze
echte liefde voor God en voor het volk?
[12]
Wij wisten dat we zwak stonden en wachtten daarbij op hulp van buitenaf. Maar
deze kwam niet en wij moesten ons laten welgevallen, dat als gevolg van onze
grootdoenerij, onze tegenpartij de hulp van Rusland inriep en ook kreeg.
Tenslotte moest wel aan het licht komen hoe wij ervoor stonden. Het resultaat
was, dat wij ons volk niet alleen niet hebben geholpen, maar slechts onze hoop
in rook hebben zien opgaan.
[13]
Daaruit maak ik op, dat wij ons ook hier niet op andere hulp moeten verlaten.
In het wonderbaarlijk klinkende voorstel luidde het: 'wenden jullie je tot de
Heer Jezus en jullie zullen worden geholpen!' Over het voor en tegen hiervan
heb ik nu al tot vervelens toe tussen jou en de franciscaan een grote
hoeveelheid woorden horen verspillen. Hoeveel beter is het daardoor nu met ons
geworden? Wij staan nog steeds op dezelfde plek! Daarom nu niet langer
gedraald, maar gehandeld naar de gestelde voorwaarde! Anders ga ik ervandoor en
zal geheel voor mij alleen handelen!'
[14]
De graaf zegt: 'Mijn beste vriend, het is heel merkwaardig dat in deze
schimmige geestenwereld alle radicalen zwart-geel worden! Straks is de Godheid
Zelf nog helemaal zwart-geel!'
[15]
De ander valt hem opgewonden in de rede: 'Hé, zeg me in Godsnaam eens, wat heb
jij dan gewonnen als anti-zwart-gele weldoener van het volk? Dat wij beiden en
misschien nog enkele tientallen werden opgehangen, is echt onze enige winst!
Ons anti-zwart-gele gedrag moet de lieve Godheid trouwens ook niet erg
welgevallig zijn geweest, anders zouden wij na onze berechting toch zeker niet
in zo'n erbarmelijke situatie terecht zijn gekomen.
[16]
Kijk vriend, ofschoon wij ons hier in een volledige duisternis bevinden, wordt
het mij in mijn hart toch steeds lichter. Ik zie nu heel duidelijk in dat de
mens niet voor de aarde, waarop hij slechts een voorbereidingsleven door moet
maken, maar voor een eeuwigdurende geestenwereld is geschapen, waarin de
hoogste zaligheid zich heel gemakkelijk kan manifesteren.
[17]
Waren wij maar liever de Oostenrijkse regering trouwen onderdanig gebleven, en
hadden wij ons menige vorm van dwang, die bedoeld was voor het algemeen
welzijn, laten welgevallen, dan zouden wij er nu beter voorstaan. Daar wij
echter de, zeker door Gods toedoen aangestelde, regering niet langer
gehoorzaamd hebben en zelf regenten wilden worden, hebben wij het loon daarvoor
nu dan ook ontvangen. Het is genoeg, dat we op aarde meesterstukken van
menselijke domheid aan het licht hebben gebracht. Moeten wij soms ook hier daar
nog gebruik van maken? Ik ben liever voor eeuwig een heel gewone inwoner van de
een of andere zwart-gele hemel, dan in de hel een radicale koning.
[18]
Ik bind mij nooit meer aan welke kleur dan ook, behalve aan die van
gehoorzaamheid en ware deemoed. Daarom roep ik nu luid:
[19]
Hoogverheven, rechtvaardige en liefdevolste Heer en God Jezus, U die ook mij
hebt verlost door Uw heilig bloed aan het kruis, help mij en, indien mogelijk,
ons allen uit deze duistere, benarde toestand. Luister niet naar het
heerszuchtige, domme gezwets van een hoogadellijke, zelfzuchtige democraat bij
wie het gewone volk toch altijd nog gepeupel heette, maar luister toch naar
ons, arme drommels en help ons allen op grond van Uw genade en barmhartigheid
uit deze grote ellende, die zeker al enkele duizenden aardse jaren duurt!'
139
Het
begint bij de graaf te dagen
Een
hooggebergte en een paleis worden zichtbaar
Liefdevolle
lessen over de ordening in het hiernamaals
[1] De
graaf springt bijna uit zijn vel van ergernis bij deze aanroep van de spreker
en wil wegvluchten, maar de franciscaan houdt hem aan zijn jas vast en zegt:
'Heer graaf, geen stap verder! U hebt in Hongarije als eerste minister over ons
geheerst. Het wordt nu lichter, de eeuwige rechter komt; u zult zich tegenover
Hem moeten verantwoorden! Begrijpt u mij?'
[2] De
graaf, geheel ontdaan over de bevreemdende ernst van de franciscaan en nog vol
ergernis over het gebed van de spreker, geraakt compleet in verwarring, maar
zegt dan zacht en beheerst: 'Ja, ja, ik vind alles al goed hoor, maar
alsjeblieft, breng me niet als een roofmoordenaar om. Val me toch niet zo aan,
ik wil immers alles wel doen!' De franciscaan zegt: 'Nou, goed dan, maar hoe
zal het u vergaan voor de eeuwige Rechter, en ons als uw medeplichtigen?'
[3] De
graaf zegt: 'Maar beste vriend, hebt u dan zoëven niet gehoord, dat de Heer
voor ons allen genadig en barmhartig wil zijn? Waarom zou Hij ons dan willen
oordelen, of waartoe zou de Almachtige en Alwetende eerst een confrontatie
willen met Zijn schepselen, om hen door hun eigen bekentenis ertoe te brengen
in te zien, dat zij terecht worden verdoemd? 0, het is verdraaid zwak van een
rooms-katholieke ordepriester om de Godheid menselijke zwakheden toe te
dichten. God is goed en genadig, voor wie Hij goed en genadig wil zijn, maar
voor hen die Hij wil laten vallen, helpt niets meer, het allerminst de
voorspraak van een Hongaarse graaf. Ik geloof echter, dat de lieve God niet zal
kijken naar de rommel die wij elkaar voor de deur hebben geveegd. Begrijpt u
dat, beste pater-meedogenloos?'
[4] De
franciscaan zegt: 'Al goed, heer graaf, wij zullen wel zien wie er tenslotte
gelijk zal hebben. Het wordt nu steeds lichter vanuit het oosten, naar het mij
voorkomt. Als die ellendige nevel er maar niet zou
zijn! Anders zouden we bij dit licht
toch al hier of daar iets moeten kunnen onderscheiden, als er hier tenminste
iets te onderscheiden valt.'
[5] De
spreker vervolgt: 'Beste vrienden en broeders, er is een goed idee in mijn ziel
opgekomen en dat wil ik jullie meedelen. Kijk, wij zijn allen even ongelukkig
geworden en niemand heeft iets voor op de ander. Hoe zou het zijn, als wij eens
in echte broederliefde en vriendschap bij elkaar bleven en, zonder elkaar verwijten
te maken, afwachtten hoe Gods almacht over ons zal beschikken? Het is toch al
erg genoeg, dat we voor God zo bang zijn als een duif voor de klauwen van een
arend. Denken jullie dan dat Gods oordeel over ons daardoor milder zal
uitVallen? God doet wat Hij wil en geen eeuwigheid brengt Hem van Zijn eens
genomen besluit af. Laten wij daarom tenminste onder elkaar vriendelijk zijn,
mocht de Godheid ons misschien niet al te vriendelijk tegemoet treden! Het
wordt nu werkelijk steeds lichter en daar boven lijkt de hemel me ook al echt
blauw, maar sterren kan ik nog niet waarnemen. Waarschijnlijk zullen er hier
ook geen zijn.'
[6] De
graaf zegt: 'Bravo, vriend Miklosch, uw taal bevalt mij honderd keer beter dan
die van pater Cyprianus. Werkelijk, een paap blijft toch eeuwig een gevoelloos
wezen! Maar alles zij hem vergeven! Van nu af aan zal ik mij nooit meer boven
iemand plaatsen, ook niet boven mijn ergste vijand. God geve ons allen een
juist inzicht en een wederzijds, standvastig geduld. Zijn wil zij met ons allen!'
[7] Na
deze woorden van de graaf wordt de nevel dunner en het komt allen voor alsof ze
zich nog niet zo lang in deze omgeving bevonden.
[8]
Miklosch zegt na een poosje, als hij in westelijke en noordelijke richting een
machtig gebergte ontdekt: '0 vrienden, daar, kijk daar eens! Land,
hooggebergte! Eindelijk voor het eerst land in deze wereld en nog wel van het
hooggebergte! Er gaat in de eeuwigheid niets boven de majesteitelijke aanblik
van het hooggebergte. Dat kalmeert op wonderlijke wijze de anders vaak zo
angstige ziel van de mens en zijn hart wordt in het geloof in een almachtige
God gesterkt en ontbrandt in liefde tot Hem. 0, wat doet de aanblik van dit
reusachtige hooggebergte me goed! Vooral de top in het noordwesten is iets
geweldigs. Werkelijk, bij deze vergeleken kunnen de hoogste toppen der aarde
nauwelijks heuveltjes worden genoemd. Zien jullie dit prachtige hooggebergte
ook?'
[9] Allen zeggen:
'Jazeker, wij zien het, maar het moet nog heel ver van hier verwijderd zijn;
men kan dat opmaken uit de grijsblauwe kleur. Bijna moet men zijn nek uitrekken
om die hoogste top te zien. Dat moet toch wel een hoogte zijn! God zij honderd
keer geprezen, dat wij toch eens iets te zien krijgen! 0, dat is heerlijk, men
zou zich bijna de ogen uitkijken. Toch is het merkwaardig, dat naar het zuiden
en vooral naar het oosten toe alles nog in nevel gehuld is. Toch komt een
zekere helderheid alleen vanuit het oosten. De zon, als er hier al een is, moet
nog diep onder de horizon staan, omdat er zelfs op de hoogste toppen geen
stralen vallen.'
[10]
De graaf zegt: 'Maar zoals ik opmerk, ligt de hoogste top al binnen het bereik
van de stralen, anders zou hij niet zo roodachtig schitteren. Het is werkelijk
iets buitengewoon majesteitelijks, de aanblik van zo' n gebergte! Vrienden, als
wij hier nu nog een gids zouden hebben, zou ik echt een van de eersten zijn om
te besluiten zo'n gebergte te beklimmen. Vanaf de zuidelijke kant moet die top
niet eens zo moeilijk te beklimmen zijn, en we hebben hier nu ook bepaald niets
te verzuimen. Wel, pater Cyprianus, wat zegt u ervan?'
[11]
De franciscaan zegt: 'Wat moet ik daarop zeggen? Ik heb genoeg gesproken en men
heeft niet naar mij geluisterd, maar mij voor een meedogenloze uitgescholden.
Daarom houd ik mij nu stil en wil alleen maar luisteren en als het gehoorde mij
aanspreekt, ernaar handelen! Gaan jullie de bergen in, dan zal ik niet alleen
achterblijven. Ik denk echter dat niemand van ons ooit hoofdpijn zal krijgen op
die onmetelijk hoge top, want men wordt al duizelig bij het naar boven kijken;
hoe zou het iemand daarboven dan wel niet vergaan!'
[12]
Miklosch zegt: 'Ja, zo denk ik er ook over! Wij zijn hier weliswaar geesten en
daardoor heel wat lichter dan op aarde, maar van zo'n hoogte zou ik toch ook
niet graag een salto mortale wagen. Laten we daarom nog een tijdje hier blijven
totdat het wat lichter wordt; dan zal wel blijken wat ons verder te doen staat.
Het komt mij in de geest voor, alsof wij hier binnenkort heel bijzonder bezoek
zullen krijgen, en als mijn gevoel me niet bedriegt, komt daar juist vanuit het
oosten al iemand recht op ons af.'
[13]
De graaf zegt: 'Ja, ik zie ook iemand in een rijkgeplooid gewaad! Misschien is
dat weer een nieuw aangekomene van de lieve aarde; is het soms iemand die net
als wij is veroordeeld?'
[14]
De franciscaan zegt: 'Dan zou hij net als wij nog in aardse lompen gehuld
moeten zijn. Sinds de oude Grieken en Romeinen draagt geen mens op aarde meer
een geplooid gewaad. Het moet wel een heel oude burger van deze wereld zijn.
Wel, spoedig zal wel blijken wie hij is en wat zijn ambt mag zijn. Ik zal
roepen of hij bij ons wil komen!'
[15]
Miklosch zegt: 'Ik geloof dat we hem helemaal niet hoeven te roepen, hij komt
toch al recht op ons af. Zijn nadering maakt een goede, zelfs weldadige indruk
op mijn innerlijk. Dat moet een goed mens of
een goede geest zijn. Het wordt nu ook
lichter naarmate hij dichterbij komt en dat is iets heel merkwaardigs. Kijk
daar eens naar het oosten; ergens achter die man ontwaar ik opeens door de nog
dichte nevel heel duidelijk de omtrekken van een ongelooflijk groot paleis.'
[16] Allen wenden hun
gezicht naar het oosten, ontdekken tegelijkertijd wat Miklosch al ontdekt had
en verbazen zich daar geweldig over. De graaf zegt: 'Kijk, ik had zonet toch
gelijk. Waren wij enkele honderden passen verder gegaan, dan zouden wij met de
neus tegen dit gebouw zijn opgelopen en hadden daar kunnen vragen om
binnengelaten te worden. Nu zijn we echter nog steeds hier.' De franciscaan
zegt: 'Dat doet er niet toe! Vergeleken bij de eeuwigheid is een paar minuten
eerder of later om het even! Maar stil nu, de goede man, die waarschijnlijk in
dat paleis woont, is al heel dichtbij. De hoffelijkheid gebiedt dat wij hem
tegemoet gaan, daar hij heel zeker voor ons de moeite neemt om hierheen te
komen.'
[17]
Met dit voorstel zijn allen het eens en ze gaan de naderende man tegemoet. Als
zij bij hem aankomen, neemt de graaf het woord en zegt: 'Is het mij geoorloofd
om te vragen waar u zo haastig naartoe gaat? u hebt misschien nog een lange weg
te gaan?'
[18]
De vreemdeling zegt: 'Gegroet, beste vrienden en broeders! Ik kom alleen voor
jullie hierheen. Ik heb jullie stemmen vernomen en ben daarom vanuit dit huis
snel hierheen gegaan om jullie allen zo nodig hulp te bieden. Ik woon in het
huis dat jullie hiervandaan nog enigszins in nevelen kunnen zien.' De graaf
zegt: 'U bent hoogstwaarschijnlijk de eigenaar?'
[19]
De vreemdeling zegt: 'Ja, min of meer, zoals men pleegt te zeggen. Maar kijk, er
bestaat hier eigenlijk geen privé-bezit; alles is hier in zekere zin
gemeengoed. In dit rijk heerst een zuivere democratie, want wat de een
toebehoort, dat behoort ook toe aan al de anderen, die één van zin en één van
hart zijn. Zo kunnen ook jullie overal gebruik van maken, zonder je daarbij af
te vragen van wie dit of dat is. Hier heerst de meest volmaakte vrijheid,
waarover slechts ieders vrije geest zonder enig bezwaar kan beschikken. Wat
iemand hier wil, dat wordt hem ook deelachtig.'
[20]
De graaf zegt: '0 mooi, dat is een schitterende ordening! Dat wilden wij op
aarde ook bevechten, maar daar ging het niet, want daar heerst nog altijd het
recht van de sterkste! Maar hier schijnt dus het recht van de eerste eigenaar
te gelden, of zelfs het oeroude 'Ieder is zijn eigen heer'?'
[21]
De vreemdeling zegt: 'Ja, ja, zo ongeveer, maar toch nog iets anders, want er
bestaat hier maar één recht en dat is het recht van de vrije, zuivere liefde.
Zoals de liefde is, zo is het recht vanuit en door de liefde. Wat jullie willen
dat men voor jullie doet, doe dat ook voor de anderen; dat is hier het
levensprincipe! Omdat een ieder dus dit hoogste rechtsprincipe tot het
belangrijkste grondbeginsel van zijn leven maakt, verleent hij daardoor ook aan
iedereen het vrije recht om alles wat hij heeft, volledig mee te gebruiken,
omdat hij in het tegenovergestelde geval zich ook hetzelfde recht geheel
onbekommerd mag veroorloven. Jullie zien nu dat huis al wat duidelijker en Ik
zeg jullie, dat jullie het volste recht hebben dit huis mede te gebruiken,
omdat ook de eigenaar van zijn kant hetzelfde recht heeft op een bezit, dat
jullie hier ergens ten deel kan vallen. Zijn jullie het eens met deze
rechtsprincipes?'
[22]
De graaf zegt: 'Maar vriend, dat is toch het communisme op zijn best, of
eigenlijk het zuivere, oude Christendom! Op aarde is de tijd voor zo'n
staatsinrichting beslist nog lang niet rijp. Het is werkelijk de meest
natuurlijke en beste staatsvorm voor een volk. Alleen het nadeel is, dat
daardoor de traagheid meer wordt gestimuleerd dan de vlijt.'
[23]
De vreemdeling zegt: 'Vriend, je vergist je. Een luiaard en een vlijtig iemand
komen hier niet samen voor, omdat een luiaard onmogelijk kan willen wat een
vlijtig iemand wil. Hier geldt werkelijk: 'Soort zoekt soort', en wat niet bij
elkaar past, gaat vanzelf uiteen. Als namelijk het hoogste rechtsprincipe
inhoudt, dat eenieder voor zijn broeder hetzelfde moet doen wat hij voor
zichzelf ook van zijn broeder kan verlangen, dan is het daardoor al
uitgesloten, dat een luilak alles wat voor hem aangenaam is van zijn ijverige
broeder verlangt, zonder evenwel van plan te zijn voor die broeder hetzelfde te
doen. Dat gaat hier helemaal niet op, omdat hier juist iedere geest er alleen
maar naar streeft zijn broeders op alle mogelijke manieren te helpen. Wie
echter lui is en niet door deze geest bezield, krijgt spoedig een hekel aan
zo'n communisme en zoekt zich een gezelschap, dat volledig met zijn instelling
overeenkomt. Hoe het zo'n geïsoleerd gezelschap van luiaards binnen de kortste
tijd zal vergaan, zal ieder van jullie zonder veel uitleg wel duidelijk zijn.
[24]
Jullie zeggen daarop: Ja! Omdat jullie dit nu volkomen inzien en de rechtsorde
van deze wereld, waarin geen dood meer bestaat, als goed aanvaarden, moeten
jullie je nu ook zo gedragen als deze wet het in jullie eigen belang vereist.
Dan zijn jullie daardoor al volmaakte burgers van deze wereld en kunnen jullie
van alles een goed en voor jullie nuttig gebruik maken, wanneer jullie dit huis
willen binnengaan om daar een of andere verkwikking te gebruiken. Alleen moeten
jullie de vaste wil meebrengen om dit huis op alle mogelijke manieren van
dienst te willen zijn.'
[25]
De graaf zegt: 'Geachte beste vriend, dat is vanzelfsprekend, want ik zou veel
liever helemaal niet bestaan, dan van iemand iets aan te nemen dat ik hem niet
op de een of andere manier weer terug zou kunnen geven. Zo is ook mijn gehele
gezelschap; daarvoor durf ik naar eer en geweten borg te staan. Maar, beste
vriend, daar u vast al langer in deze streek woont en wel overal goed van op de
hoogte zult zijn, zeg ons allen eens, hoe wij ons om hulp tot de enige God van
hemel en aarde, dus tot Jezus de Gekruisigde, moeten wenden. Waar is Hij, en
zullen onze zondige ogen ooit Zijn heilige aangezicht te zien krijgen?
[26]
Wij werden eerder, toen het hier nog heel donker was, door een stem aangespoord
ons tot Jezus te wenden indien wij geholpen wilden worden. In het begin hield
ik dit meer voor een akoestische misleiding, maar stilaan begon ik in te zien
dat er toch werkelijk iets van waar moest zijn. Hoe dit echter doelmatig aan te
pakken, is een andere vraag! Hier zou waarschijnlijk niemand beter op kunnen
antwoorden dan juist u, omdat alles en iedereen u hier vast volkomen vertrouwd
zal zijn.'
[27]
De vreemdeling zegt: 'Heel goed, mijn beste vrienden! In deze wereld ben Ik, om
zo te zeggen, overal volkomen thuis. Wat jullie verzoek betreft: jullie hebben
je immers al tot de Heer Jezus gewend, waardoor het ook meteen lichter om
jullie heen is geworden. Ik hoef jullie daarom over deze kwestie verder niets
meer uit te leggen. Bewaar alleen Jezus in jullie harten, dan zullen jullie
heel spoedig de beste hulp krijgen. Alleen moeten jullie al je van de wereld
meegebrachte hoogmoed, trots en eigenwaan, ieder wraakgevoel en de vervelende
zinnelijkheid jegens het vrouwelijk geslacht voor eeuwig verbannen en alles
aan Jezus de Heer overlaten. Dan zullen jullie voor eeuwig bij Hem, om Hem en
in Hem zijn! Want zijn goedheid is onmetelijk!'
140
Verdere
vragen aan de vreemdeling over Jezus
Raadselachtig
antwoord
[1]
Helemaal opgetogen over de woorden van de vreemdeling, zegt Miklosch: 'O beste
vriend, daar jij de Heer Jezus Christus goed schijnt te kennen, omdat je anders
niet met zoveel vertrouwen over Hem zou kunnen spreken, geef ons toch
alsjeblieft, een korte beschrijving van Hem en wijs ons zo ongeveer de omgeving
aan waar Hij met Zijn zaligste vrienden bij voorkeur pleegt te verblijven.'
[2] De
vreemdeling zegt: 'Beste vrienden, wat de eerste vraag betreft moet Ik jullie
zeggen, dat juist Ikzelf de grootste gelijkenis met Hem vertoon. Persoonlijk
ziet Hij er net zo uit als Ik. Ook Zijn stem is net als de Mijne. Waarlijk, wie
Mij ziet, ziet werkelijk het volkomen evenbeeld van Jezus de Heer! Jullie
hoeven Mij dus maar werkelijk goed aan te kijken en jullie zien al zo veel als
Jezus Zelf, wat Zijn uiterlijk betreft.
[3]
Wat echter het 'waar' betreft, is het antwoord wat moeilijker, alhoewel
tenslotte alles op hetzelfde neerkomt. Doorgaans woont Hij in het eeuwige
Oosten, en vanuit een aards, natuurlijk standpunt bezien in de buurt van het
sterrenbeeld 'Leeuw' en wel in de overeenkomstige geestelijke centraalzon, die
de natuurlijke centraalzon genaamd Regulus, omvat, en bovendien de gehele
oneindigheid. Hebben jullie Mij goed begrepen?'
[4] De
graaf zegt: 'Ja, zo min of meer, maar dat je je daarbij wat onbegrijpelijk hebt
uitgelaten over het 'waar', zal ieder van ons wel hebben gemerkt. Hoe dan jouw
persoonlijke gelijkenis met Jezus en Zijn werkelijke 'waar' tenslotte op een en
hetzelfde kunnen neerkomen, dat, beste vriend, gaat me een beetje te ver. Want
wat heeft jouw toevallige gelijkenis met het werkelijke 'waar' van de Heer
Jezus te maken? Hoe kan dat samenvallen? Je moet je in je ijver misschien toch
een beetje versproken hebben. Wees dus zo goed om ons deze zaak wat duidelijker
uit te leggen.'
[5] De
vreemdeling zegt: 'Ja, mijn beste Bathianyi, kijk, zo is het hier nu eenmaal.
Hier hoeft het iemand niet allemaal in één keer duidelijk te zijn. Zie je dan
niet hoe deze omgeving niet in één keer vrij van nevel wil worden? Zo gaat het
ook met menig antwoord. Een volledig antwoord maakt de geest traag, omdat hij
verder niets meer te vragen heeft. Is echter het antwoord wat duister, dan
wordt de geest uitermate ijverig om zich daarin weer meer duidelijkheid te
verschaffen. Kijk, over het uiterlijk van Jezus heb je geen verdere bezwaren
geopperd. Jouw geest viel na dit duidelijke antwoord meteen weer terug in zijn
trage rust en vroeg niet verder, maar de vaagheid van het tweede antwoord wekte
hem weer en dwong je toen verder te vragen. En dat is goed! Heb daarom in het
vervolg maar geen scrupules over eventueel opkomende twijfels, want op het
juiste moment zal alles je duidelijk worden.'
[6] De
graaf zegt: 'Dat is allemaal heel mooi, goed en waar, maar het is en blijft
zeer mysterieus!' De franciscaan valt hem in de rede: 'Ja, ja, mysterieus en
nog eens mysterieus! Wij moeten blij zijn, dat deze vriend ons zo veel
opheldering geeft, maar niet zijn voortreffelijke woorden nog bekritiseren. Ik
heb niet de minste moeite met het tweede antwoord, maar u, heer graaf, zou wel
weer de hele hand willen, waar u een vinger wordt toegestoken. Ik zie daarin
werkelijk niet de hoffelijkheid, die u toch anders zo eigen was!' De graaf
zegt: 'Vriend, dat gaat u niets aan. Als u traag van geest bent, blijft u dat
dan maar, maar van mijn geest hoeft u geen traagheid te verwachten!'
[7] De
vreemdeling zegt: 'Rustig, rustig vrienden! Met zo'n ijver is niets groots of
waars te bereiken. Moge de liefde jullie leiden!'
141
De
franciscaan over de liefde
Hij
bekritiseert de graaf
Diens
aristocratisch antwoord
De
bemiddeling van Miklosch
[1]
De franciscaan zegt: 'Hebt u gehoord wat deze edele vriend gezegd heeft? De
liefde moge onze leider zijn! Met heel weinig woorden ontzettend veel gezegd.
Ja, de liefde, de grote heilige liefde! Daarin liggen alle geheimen van het
leven verborgen.
[2]
Wij kennen ook wel een soort liefde, maar die heet bij ons ten eerste
eigenliefde en ten tweede vleselijke liefde, te weten het vlees van het schone
geslacht. Met deze liefde hebben wij beiden menig avontuur beleefd. Van die
goddelijke liefde echter, die nog aan het kruis onder de grootste pijnen tot de
eeuwige Vader om volledige vergeving voor haar moordenaars kon bidden, heer
graaf, hebben wij beiden vast nog nooit gedroomd. Toch bevat alleen deze liefde
alles wat het leven bepaalt.
[3]
Onze vijanden te gronde richten, hun alle mogelijke tegenslagen toewensen en
hen overleveren aan de hel... daartoe waren wij wel in staat; maar hen zegenen
die ons hebben vervloekt, goed doen aan hen die misdaden tegen ons hebben
begaan en degenen die ons vervolgden, opnemen... daarvan is in onze harten nog
geen spoor te bekennen. Tot nu toe hebben we heimelijk nog steeds op een
mogelijkheid tot wraak zitten broeden. Zijn broeders veroordelen vanuit een of
andere machtspositie, is werkelijk geen kunst. Broeders vanwege
meningsverschillen haten, is gemakkelijk. Meester worden over eigen hartstochten
echter en alleen de zuiver goddelijke liefde laten heersen over alle zwakheden
van de blinde mensen, hun van ganser harte genade en vergeving van boven
toewensen en met alle broeders geduldig en barmhartig zijn, vriend, dat is een
heel andere kunst!
[4]
Ziet u, waarde vriend, dat is nu juist de heilige Godsliefde, het geheim van al
wat leeft en waarvan wij beiden nog nooit hebben gedroomd. Als ik mij niet
vergis, heeft onze nog onbekende vriend juist deze liefde bedoeld, toen hij
zei: 'Moge de liefde jullie leiden'. Hoe zal dat echter mogelijk zijn, als wij
niet veel beter dan als kat en hond met elkaar omgaan? Eerlijk gezegd, heer
graaf, wat mij het meest aan u ergert, is dat u niet eens uw titel wilt
afleggen. Ik heb allang afstand gedaan van mijn pater franciscaan. Waarom hebt
u dit niet allang gedaan met uw 'heer graaf? Geloof me maar op mijn woord, ik
zou u als mens en broeder nooit met één woord hebben beledigd, als die 'graaf
in u, die in dit geestenrijk slaat als een tang op een varken, mij niet steeds
meer had gehinderd. Ik vraag u nu omwille van uw eigen heil: geef nu zelf voor
eeuwig die 'heer graaf een flinke uitbrander! U zult dan nooit meer een woord
van mij horen, dat u ook maar in het minst beledigt, en ik wil u ook voor alle
beledigingen die ik u heb aangedaan van ganser harte om vergeving vragen. Doe
het toch omwille van deze edele vriend, uit wiens mond al zo veel troostvolle
woorden voor onze treurige harten zijn gevloeid.'
[5] De
graaf zegt: 'Mijn beste Cyprianus, zo gemakkelijk wordt van 'de graaf’ geen
afstand gedaan! Deze vriend, die zeer wijs lijkt te zijn, heeft iets dergelijks
nog niet van mij verlangd, en als hij het al verlangd zou hebben, is het de
vraag of ik aan zijn verlangen direct tegemoet zou zijn gekomen. Het geslacht
Bathianyi is namelijk al heel oud, begrijpt u dat?' De franciscaan zegt: '0
ja!' De graaf zegt: 'Blijft u wat u bent, dan blijf ik wat ik ben! Wat kan het
u schelen of ik al of niet een graaf ben? Zijn er dan geen heel vrome graven,
vorsten en hertogen geweest? Kan men dan als graaf God niet evengoed
liefhebben? Ik denk dat de fijne beschaving van een aristocraat voor een
zuivere liefde geschikter zal zijn dan die van een ordinaire boerenpummel! God
zou niet volmaakt zijn, als Hij een groter welgevallen zou hebben aan het
onvolmaakte. Waarom worden dan zelfs in de hemel de meest volmaakte engelen'
aartsengelen' genoemd? Men noemt hen ook wel 'lichtvorsten' en 'herauten van
Gods macht'. God Zelf heeft dus al onder de eerstgeschapen geesten een bepaalde
rangorde ingesteld, die Hij zelfs nauwgezet in acht neemt bij hemellichamen,
bergen, zeeën, planten en dieren. En wel zo, dat alles elkaar moet dienen.
Desalniettemin blijft de zon in het vervolg zon en kan niet verlaagd worden tot
een gewone planeet. Ook de Chimboradzo blijft Chimboradzo en kan niet verlaagd
worden tot een molshoop. Tussen de Amazonerivier en een beekje bestaat toch
hopelijk ook een duidelijk waarneembaar verschil.
[6]
Zoudt u de Godheid niet willen verzoeken om zulke voorrangsrechten in de grote
natuur af te willen schaffen? Waarom heeft Jehova dan destijds alleen een Saul,
een David en een Salomo tot koning en heerser over het gehele joodse volk
aangesteld? Had Hij naar uw mening niet beter het hele volk tot koning kunnen
zalven? Zo heeft God, bij mijn weten, ook David de belofte gedaan, dat Hij uit
zijn stam de toekomstige Messias van de wereld zou verwekken en dat zijn stam
eeuwig zou blijven bestaan. Waarom moest Jezus dan juist uit Maria, die uit de
koninklijke stam van David voortkwam, geboren worden en moest Jozef, die tot
dezelfde stam behoorde, zijn pleegvader zijn? Hebt u nooit gelezen hoe, ik
geloof in het boek der Kronieken, van Adam af het zuivere eerstgeboorterecht
tot aan Jezus toe wordt aangetoond? Waarvoor zou dan zoiets goed zijn? Zouden
naar uw mening niet beter alle mensen evenals de mussen aan elkaar gelijk
kunnen zijn?
[7] Beste vriend, hoe zou u een
rangorde, die de Godheid toch Zelf heeft ingesteld, in één keer willen
opheffen! Heeft de Godheid het niet zo beschikt, dat mijn stam in het
grafelijke patriarchaat moest worden opgenomen? Als God echter eenmaal iets
heeft bepaald, mogen mensen dat dan naar eigen goeddunken weer opheffen? Ik ben
graaf van Godswege en daarom kan mij dit eervolle voorrecht niet worden
ontzegd door een jaloerse franciscaan!'
[8] De
franciscaan zegt: 'Ik heb uit uw met allerlei twijfelachtige bewijzen
doorspekte redevoering duidelijk opgemaakt, dat niets een mens zo zwaar valt
als zich te verdeemoedigen en zijn op aarde bereikte soevereiniteitsvoorrechten
op te geven. Ook heb ik uit uw geniale rede opgemaakt, dat het voor de op aarde
hooggeplaatsten heel moeilijk wordt zo klein te worden als de kinderen, die
zich nog van geen aardse voortreffelijkheid bewust zijn en die volgens Gods
woord alleen in staat zijn het rijk van God binnen te gaan. Maar ook kwam bij
me op, wat onze Heer en God Jezus eens tot de rijke jongeling zei: dat namelijk
een kameel eerder door het oog van een naald kan gaan dan dat een rijke of hooggeplaatste
(wat een en hetzelfde is) in het hemelrijk komt.
[9]
Vriend, is het mosterdzaadje waarmee de Heer Zelf Zijn rijk vergeleek, soms een
Chimboradzo of een Amazonestroom? O nee, het is onder de zaadkorrels het
kleinste! Als de Heer Zijn rijk echter vergelijkt met zoiets kleins, waarmee
Hij zeker de uiterste deemoed van de mens wil aangeven, dan kan men toch niet
aannemen, dat er op de oppervlakte van het kleine korreltje plaats is voor
Chimboradzo's en Amazonestromen. Ook zegt Hij dat onder de takken van de
uitgegroeide mosterdstruik de vogels van de hemel hun intrek zullen nemen. Zou
Hij ten gunste van de aardse grootheden niet eerder moeten zeggen: 'En onder
zijn takken zullen griffioenen, arenden, lammergieren en struisvogels hun
intrek nemen!', om daardoor aan te tonen, dat men op aarde minstens een baron
moet zijn om in het rijk der hemelen te worden opgenomen?
[10]
Och, mijn beste heer graaf, u kunt mij met nog zoveel bewijzen aankomen, toch
zal ik steeds bij deze uitspraak van Christus blijven: 'Wat voor de wereld
groot, hoog en vol luister is, is voor God een gruwel!' Ik zou willen wedden,
dat wij in het hemelrijk noch een David, noch een Salomo als koning, en geen
keizer Karel de Grote, geen heilige koning Stefanus van Hongarije en dus ook geen
vorsten en graven zullen tegenkomen, maar als zij al in het hemelrijk
verblijven, dan zijn het louter aardige, elkaar dienende broeders, die allemaal
slechts één God, één Heer en één Vader hebben. In de hel daarentegen zouden
best nog heel wat van die hardnekkige aartsaristocraten kunnen zijn, die elkaar
nog steeds eer bewijzen! Ja, onze edele vriend daar mag me een muilpeer geven,
als ik iets onwaars gezegd heb. Ik wil u hiermee alleen maar zeggen, hoe ik uw
woorden heb begrepen. Onze edele vriend mag als scheidsrechter tussen ons
beiden optreden, als u er niets op tegen hebt!'
[11]
De graaf zegt: 'O, daar heb ik niets tegen in te brengen, maar naar mijn mening
hebben wij geen scheidsrechter nodig, want u hebt gelijk op uw manier en ik op
de mijne. Ik wil uw toekomstige zaligheid niets in de weg leggen en u laat mij
van nu af aan naar de mijne toegaan. Zo spelen wij beiden zonder scheidsrechter
op een gemakkelijke manier quitte.' De franciscaan zegt: 'Bij Hem halen doop en
zalfolie niets uit! Iedereen kan gewonnen worden, zelfs een Judas Iskariot,
maar bij een Hongaarse edelman is iedere nog zo goed bedoelde poging
tevergeefs. Daarom: 'requiescat in pace!'
[12]
Daarop zegt Miklosch, die ondertussen met de vreemdeling heeft gesproken:
'Vrienden, ik zeg jullie, jullie geruzie lijkt voor mij op het korendorsen van
kleine kinderen, die in een hoek van de schuur met kleine speelgoeddorsvlegels
op een lege strohalm slaan.
[13] Ik zeg jullie:
wij zullen en kunnen elkaar niet beteren, omdat wij ieder voor zich slecht zijn
van a tot z. Wat baat het ons dan, als wij elkaar nog zo wijs beleren, maar
niet met wijze en goede daden voor de dag kunnen komen en de leerling tegen de
leraar kan zeggen: 'Hoe kun je mij leren de goede weg te betreden, terwijl je
zelf de verkeerde bewandelt? Schep eerst orde in jezelf, indien jouw woorden
mij welgevallig moeten zijn! Wacht tot ik zelf bij je kom en zeg: broeder, jouw
ordening bevalt mij. Wijd mij in in al haar voordelen en grondbeginselen!' Ook
ontbreekt ons elke ervaring in deze nieuwe wereld en in wezen weten we geen
van allen iets over de verhoudingen in deze wereld. Hoe zouden wij elkaar daar
dan iets over kunnen leren?
[14]
Beste vriend Cyprianus, jouw redenering was weliswaar heel evangelisch
christelijk en zou op aarde misschien veel goede uitwerking hebben gehad, maar
welk effect heeft zij bij mijn vriend Bathianyi teweeggebracht? Juist het
tegendeel van wat je wilde bereiken. Wat is daarvan de oorzaak? Niets anders
dan datgene wat de Heer eens tot de Farizeeërs heeft gezegd, namelijk dat een
blinde een andere blinde niet kan leiden!
[15]
Kijk, hier in ons midden bevindt zich een buitengewoon ervaren leider, die heel
goed ziende is in deze wereld. Deze verzoeken wij allen eenstemmig om ons op de
goede weg te leiden. Ik ben er vast van overtuigd, dat één woord van Hem meer
uitwerking zal hebben dan wanneer wij blinden nog een halve eeuwigheid een lege
strohalm zouden blijven dorsen!'
[16]
De graaf zegt: 'Ja, met dit voorstel ben ik het volkomen eens. Daarom zal ik
ook alles doen, maar die goede Cyprianus, die een echte lomperik is, kan me wat
met zijn requiescat. Ik ontken niet dat hij tenslotte goed en eerlijk heeft
gesproken, maar wie gaf hem dan het recht om mij daarmee te beleren? Hij is
toch geen haar beter dan ik; hoe wil hij mij dan iets leren?!
[17]
Een ware leer moet van een zachtmoedig, zuiver en verlicht hart uitgaan en er
mogen geen satirische frasen in voorkomen, dan zal ze steeds de beste
uitwerking hebben. Maar indien een nog zo zuivere leer duidelijk met ironie doorspekt
is, sticht zij meer kwaad dan goed. Als ik me moet beteren, mag ik niet
beledigd, maar alleen zachtmoedig en broederlijk overtuigd worden. Vriend
Cyprianus bijt met zijn leer meer dan de scherpste paprika, maar jouw voorstel,
broeder Miklosch, is iets anders. Daar kan men zich wel aan houden en ik zal
mij er ook aan houden!'
[18] De franciscaan zegt: 'Ja, als jullie
allen datgene willen, wat allang mijn vurigste wens was, zijn wij het allen met
elkaar eens. Laten wij daarom deze lieve vriend vragen, of Hij ons de goede weg
zou willen wijzen, die wij dan ook onverwijld zullen bewandelen!'
142
Preek
van de vreemdeling tegen de neiging tot oordelen
Tegenwerping
van de franciscaan
De
vreemdeling over de ordening van het hart
[1] De
vreemdeling zegt: 'Beste vrienden, ik verlang van jullie geen bede, maar
slechts een volgzaam en zachtmoedig hart... Al het andere zal vanzelf komen en
jullie zullen dan voor eeuwig geen gebrek meer lijden. Voortaan moeten jullie
elkaar niet meer vijandig gezind zijn vanwege een meningsverschil, noch elkaar
van allerlei zonden beschuldigen, alsof jullie het recht zouden hebben elkaar
te oordelen en te veroordelen.
[2]
Daar jullie allen nogal goed thuis schijnen te zijn in de heilige Schrift,
moeten jullie toch ook weten, dat hij die tot zijn broeder zegt: 'Jij dwaas',
het eeuwige vuur van de hel over zich afroept. Als jullie dit weten, hoe kunnen
jullie dan met elkaar twisten? Ieder van jullie zit zelf vol fouten en gebreken
en heeft genoeg te vegen voor zijn eigen deur. laat daarom niemand zich druk
maken over de fouten van zijn broeder, want dat is de grootste gruwel voor God.
[3]
Wel weet ik helaas, hoe op aarde broeders tegen broeders te velde trekken uit
pure hoogmoed en hemeltergende hebzucht. Iedereen vindt zichzelf onberispelijk
ten opzichte van zijn broeder, maar schildert hem vaak af in alle kleuren van
de hel. Bijzonder onjuist worden de welgestelden op aarde door de armeren
beoordeeld, waartoe weliswaar de niet zelden al te krenterige geest van de
welgestelden aanleiding geeft. Omdat de rijke echter steeds de machtigste is en
de armere bij hem werk moet zoeken om zijn brood te verdienen, doet hij dit
niet uit liefde, maar uit noodzaak. Niet zelden zit het hem verschrikkelijk
dwars dat hij aan zijn welgestelde broeder ondergeschikt moet zijn, terwijl hij
toch liever op alle mogelijke manieren over hem zou willen heersen. Dat op
aarde tussen broeders zulke verhoudingen bestaan, is ten overstaan van het
zuivere woord Gods treurig genoeg.
[4]
Hier in het rijk van de geesten, waar van armoede en voorrang geen sprake meer
kan zijn, mogen zulke aardse hatelijkheden nooit meer voorkomen. Want ik zeg
het ronduit: wie zijn broeder haat om welke reden dan ook, in hem is Gods
genade niet! Zijn ziel is een duivel vol hoogmoed en geest van
onverzoenlijkheid, en het is zijn voortdurende wens zijn broeders, omdat zij
hem een ingebeeld onrecht aandeden, alle mogelijke tegenslagen als bestraffende
leringen te zien ondergaan.
[5]
Jullie kunnen elkaar nog zo goed en terecht de les lezen, maar wat zal dat
baten, als er eerzucht, heerszucht, eigenbelang en veel hebzucht achter zit?
Wie zijn broeder met goed gevolg wil beteren, moet eerst de balk uit zijn eigen
oog verwijderen en dan pas vol liefde zeggen: 'Dierbare broeder, ik zie dat een
splinter je oog vertroebelt; sta mij toe dat ik bij je kom en hem voorzichtig
uit je oog haal.' Kijk, zo zal iedere les die broeders elkaar geven, het
allermooiste resultaat hebben. Wanneer broeders echter door hun vaak
ongevraagd beleren alleen maar willen laten zien dat zij de wijste en beste
zijn, is de beste les nutteloos en maakt deze alles alleen maar erger.
[6]
Kijk, Ik ben een echte leraar, want Ik verlang niets anders van jullie dan dat
jullie datgene aannemen, wat voor jullie eigen bestwil van belang is. Zo moeten
jullie je ook ten opzichte van elkaar gedragen, dan zullen jullie woorden
gezegend zijn!
[7]
Broeder Miklosch heeft zich zo tegenover jullie gedragen en zijn woorden hebben
dadelijk toegang gevonden tot jullie harten. Hadden Cyprianus en Bathianyi ook
zo gesproken, dan zou dit hele gezelschap al heel wat schreden verder zijn.
Maar deze twee wilden elkaar heel evangelisch bewijzen dat ieder van hen de
voortreffelijkste was, en zodoende rustte er geen zegen op hun woorden.
[8]
Leg nu alles af wat ook maar de schijn van eerzucht heeft, anders kunnen jullie
geen kinderen worden van een en dezelfde Vader in de hemel. Wat zou het jullie
kunnen baten, wanneer jullie het met je lessen over en weer zo ver zouden
brengen, dat de een de ander een hele wereld zou ontnemen, maar daarbij aan
zijn eigen ziel grote schade zou lijden? Wat moet hij dan wel opbrengen om zijn
eigen ziel uit de poel des verderfs te verlossen?
[9]
Jullie kennen toch het gebed van de Heer? Kijk, daarin wordt onder andere
gezegd: 'Vergeef ons onze zonden, zoals ook wij onze broeders vergeven die zich
aan ons bezondigd hebben!' Wanneer jullie echter allerlei moeilijke
verzoeningsvoorwaarden stellen, die door de tegenpartij vaak nauwelijks op te
brengen zijn, waarop baseren jullie dan die bewuste bede tot God?
[10]
In de Schrift staat ook: 'Zegen, die jullie vervloeken en doet goed aan hen,
die jullie haten en kwaad willen!' Wanneer jullie als lotgenoten elkaar al
willen kwetsen, wat zouden jullie dan wel niet met je vijanden doen? En toch
zeg ik jullie, dat niemand van jullie het Godsrijk binnen kan gaan, voordat
hij, net als Christus aan het kruis, uit het diepst van zijn hart zal
uitroepen: 'Heer, vergeef hun, want zij wisten niet wat zij deden!'
[11]
Zijn jullie het daar allen mee eens, ga dan nu met mij dat huis binnen; zo
niet, blijf dan en zoek zelf een herberg, want jullie wil is voor eeuwig vrij!'
[12]
Bathianyi zegt: 'Vriend, jouw woorden zijn weliswaar als scherpe pijlen en
treffen precies het centrum, maar toch verwonden ze geen enkel hart. Want
volgens de enige ordening waarin een gemeenschap gelukkig kan leven, zijn ze
volkomen waar. Ik en hopelijk wij allen nemen deze dankbaar aan. Naar
aanleiding van jouw woorden vergeef ik ook van ganser harte al mijn aardse
vijanden, want zij handelden werkelijk alleen maar in blinde overwinningsroes
tegenover ons, hun vermeende grootste vijanden. God de Heer vergeve het hun;
wat mij betreft hebben zij ten opzichte van mij geen schuld meer.
[13]
Alleen zou ik de Heer van hemel en aarde willen vragen of Hij mijn vrouwen
kinderen zou willen gedenken en hen zo zou willen leiden, dat zij eens langs
een betere weg tot God komen dan bij mij het geval was!'
[14]
De vreemdeling zegt: 'Maak je niet meer bezorgd over hetgeen beneden op aarde
gebeurt, want daarvoor zorgt wel de Heer, die jullie allen hier veel nader is
dan jullie denken. Wat je vrouwen kinderen betreft is een flinke aardse
vernedering, zonder welke zij nauwelijks daar zouden komen waar jij je nu
bevindt, van groot belang. Door deze vernedering leren zij toch wat meer de
nietigheid van alle aardse goederen kennen en deze heimelijk zelfs
verafschuwen. Zo zal het voor hen na het afleggen van hun lichaam gemakkelijker
worden om in het rijk van het licht te komen. Maak jij je echter over niets
anders meer bezorgd dan over de liefde voor God en je broeders; al het andere
zal dan vanzelf naar je toe komen!'
[15]
De franciscaan zegt: 'Vriend, ik ben het er wel volkomen mee eens wat mijn
lotgenoten hier betreft, maar met de onbarmhartige duivels op aarde ben ik
zeker niet zo snel klaar als vriend Bathianyi. De hoogst wijze Godheid moet
toch immers wel inzien, dat het geen kleinigheid is om op aarde als een
straatrover terechtgesteld te worden. Voor een dergelijk misdrijf verlang ik
van God voor onze rechters een terechte straf, die bestaat uit een soortgelijke
tuchtiging, anders zal mijn hart niet gemakkelijk rust vinden.'
[16]
De vreemdeling zegt: 'Vriend, zij die jou veroordeeld hebben, behoren evengoed
aan de Heer toe als jij. Nemen we echter eens aan, dat jij door
onvoorzichtigheid met je handen je voeten een verwonding hebt toegebracht,
zodat je je handen van pijn verwenst. Dan komt er iemand naar je toe, die zegt:
'Vriend, dat hebben je eigen handen gedaan. Neem daarom wraak en laat ze
afhakken, want ze zijn niet meer waard om deel uit te maken van je lichaam.'
Zeg eens, zou jij op dit voorstel ingaan en het uitvoeren?'
[17]
De franciscaan zegt: 'Voor zo'n dwaasheid zal de lieve Godheid een mens toch
wel behoeden! Het zou te gek zijn om aan één pijn nog een tienvoudige toe te
voegen!'
[18]
De vreemdeling zegt: 'Aha, daar heb ik je al waar ik je hebben wilde! Wanneer
jou een tweede pijn, tengevolge van het voor straf afhakken van je handen niet
zint, waarom zou het dan de Godheid behagen haar eigen ledematen af te hakken,
wanneer deze zich onvoorzichtig hebben gedragen tegenover andere? Hoe kun je
van God verlangen dat Hij Zichzelf aandoet, wat jij jezelf nooit zou aandoen?
Zoals jij met alle ledematen van je lichaam als een compleet wezen bestaat, zo
is ook de Godheid met al Haar geschapen wezens een concreet geheel en probeert
steeds alle zieke delen zo goed mogelijk te helen en geschikt te maken voor hun
eeuwige bestemming. Wanneer God de Heer jouw wonden op een andere en veel
betere manier weet te genezen, zul je dan toch nog zinnen op wraak op je aardse
vijanden?'
[19]
Verlegen zegt de franciscaan: 'Ja, dan natuurlijk niet meer! Dan zeg ik zonder
meer ook in godsnaam: 'wat God de Heer goed vindt, zal voortaan voor mij ook
goed zijn! Ik hoop echter, dat de lieve Godheid mij mijn door treurige
omstandigheden veroorzaakte gezindheid niet als fout zal aanrekenen.'
[20]
De vreemdeling zegt: 'Wanneer jij met je hart in het reine bent, dan ben je het
ook met God. Heb je aldus al je vijanden vanuit het diepst van je hart
vergeven, dan zijn daardoor ook jouw schulden voor God uitgewist. Je kunt dan
met een heel rustig hart en geweten tot God bidden: 'Vader, vergeef mij al mijn
zonden, zoals ik nu allen heb vergeven die tegen mij gezondigd hebben!' En de
Vader zal je alles vergeven en heeft je al vergeven, nog voordat je Hem daarom
hebt gevraagd.'
143
Laatste
twijfel van de franciscaan
Wat gebeurt
er met mensen die doodzonden hebben begaan?
Liefdevol
antwoord van de vreemdeling
Uitnodiging
om het huis binnen te gaan
[1] De franciscaan
zegt: 'Ik dank je beste vriend, voor deze voortreffelijke uitleg! Zij is waar
en een grote God waardig, en elk gemoed moet in haar geruststelling vinden.
Toch zijn er nog zaken, die als hoofdzonden van de menselijke natuur moeten
worden beschouwd. Men kan er niet zo mee omgaan als met de vijanden die ons
kwaad deden. Daartoe behoren bijvoorbeeld bepaalde vormen van bedrog die men
tegenover anderen heeft gepleegd en met de beste wil van de wereld niet meer
goed kan maken. Eveneens zijn ontucht, verkrachting, zelfbevlekking, knapenschending
(vaak zelfs op gewijde plaatsen) enzovoort, door God streng verboden en met
eeuwige verdoemenis beladen zonden, die men nooit meer ongedaan kan maken en
die ondanks de biecht een niet uit te wissen smet op de ziel moeten
achterlaten. Het is daarom zeer de vraag: wat doet de heilige Godheid daarmee?
Worden deze gebreken ook door een welgemeend 'Heer vergeef ons, zoals wij
vergeven' van de schuldenlei afgewist?'
[2] De vreemdeling
zegt: 'Vriend, als jij de Godheid wijzer vindt dan de wijste mensen, dan zul je
ook moeten aannemen, dat de natuurlijke zwakheden van de mensen door Gods ogen
veel beter beschouwd worden dan door die, waarmee heel wijze mensen deze
bezien. Jij hebt weliswaar veel gezondigd in je vlees, omdat je er vaak door
verleid werd. Je had deze verleidingen wel kunnen bestrijden, als je het ooit
echt oprecht zou hebben geprobeerd, maar dat vond je te moeilijk, want de
lusten van het natuurlijke leven waren voor jou te bekoorlijk; daarom bleef je
wat je vlees betreft onveranderd dezelfde. Maar kijk, daar kwam de Godheid,
voor jou onbewust, tussenbeide, leidde je weg uit je zinnelijke, vreedzame cel
en plaatste je op het slagveld. Daar had je dan gelegenheid te over om het
einde van het vlees en zijn lusten in de meest afgrijselijke taferelen te
aanschouwen en je werd daardoor wat nuchterder. Tenslotte moest jouw vlees
zelf ondervinden welke waarde er school in al zijn lusten en hun bevrediging.
Kijk, zo heeft de Godheid jouw vlees gestraft en je ziel hiervan gezuiverd.
Daarom hoef je niet meer te vragen, hoe het verder met je zonden zal gaan. Ik
zeg je: zij hebben met het vlees hun oordeel en hun einde bereikt, want wat van
het vlees is, wordt ook met het vlees geoordeeld en begraven.
[3]
Het wordt anders, wanneer de ziel zelf geheel in het vlees is opgegaan. Dan kan
haar inderdaad geen ander lot dan dat van het vlees deelachtig worden. Bij jou
is dat niet het geval, wat je kunt opmaken uit het feit dat je hier, zonder
vlees, maar toch in je het lot van het vlees voelend, geheel en al leeft en
niet als dood in het graf ligt.'
[4] De
franciscaan zegt: 'Maar vriend, wat gebeurt er dan met die zielen, die delen in
het huiveringwekkende lot van hun vlees? Die zullen na de volledige ontbinding
van hun afgod toch zeker naar de hel gaan?'
[5] De
vreemdeling zegt: 'Geen ziel wordt ooit van haar vrijheid, haar bewustzijn en
haar herinneringsvermogen beroofd. Wat zij wil, dat krijgt ze. Wil zij opstaan,
dan zal zij opstaan. Wil zij echter nog dieper onder haar graf afdalen naar de
hel, dan wordt haar de weg niet versperd. Wel wordt de hel door God toegelaten
en als het ware voor eeuwig op zichzelf staand van alle hemelen afgescheiden;
voor zo' n ziel geldt dat echter niet. Deze wordt namelijk niet geoordeeld,
behalve door haar eigen liefde en de volledige vrijheid van haar wil. Wil zij
naar de hel, omdat door deze haar eigenlijke liefde wordt bepaald, dan zal zij
naar de hel gaan en wij allen zullen niet in staat zijn om haar daarvan af te
houden. Wil zij echter naar de hemel, dan zullen wij haar ook met alle liefde
opnemen en langs de beste wegen daarheen geleiden. Zo gaat het volgens de goede
ordening van God!'
[6] De
franciscaan zegt: 'Maar vriend, zou je ons dan ook niet kunnen zeggen, hoe het
er eigenlijk in de hel uitziet?'
[7] De
vreemdeling zegt: 'Vriend, in de Schrift staat: 'Zoek voor alles het rijk Gods
en al het andere zult u vanzelf krijgen.' Zodoende zullen wij ons dan ook
naarstig bekommeren om het Goddelijke. De treurige tegenpool zal een ieder nog
vroeg genoeg te zien krijgen. Ga nu allen met Mij het huis binnen, dat nu al
van alle nevelen bevrijd is. Daar zullen jullie een groter licht ontvangen. Het
zij zo!'
144
Heerlijkheid
en grootte van het huis.
Woont
hier Jezus Christus?
Vurig
verlangen van de zielen naar de Heer
Het
juiste vermoeden van Miklosch
[1]
Bathianyi sluit zich rechts bij de vreemdeling aan en de franciscaan links.
Miklosch volgt als aanvoerder van het overige gezelschap de vreemdeling.
[2]
Hoe dichter zij het huis naderen, des te meer valt hun de grootsheid en de
onuitsprekelijke pracht en majesteit van het gebouw op. Reeds in de nabijheid
van het huis kan Bathianyi zich niet meer inhouden van verwondering en zegt vol
geestdrift: 'Vriend, dat kunnen noch engelen noch de wijste geesten van alle
sterren hebben gebouwd, maar dit heeft God met hoogsteigen hand gebouwd! Deze
grootte en de daarbij toch nog buitengewoon esthetische symmetrie is met niets
te vergelijken. Ah, dat is meer dan wij allen ooit zullen begrijpen! Wel,
wanneer dit huis aller huizen van buiten al zo onuitsprekelijk mooi is gevormd,
hoe zal het binnen dan wel ingericht zijn?'
[3] De
franciscaan zegt: 'Je hebt gelijk! Vergeef me, heer graaf! U hebt helemaal
gelijk, wilde ik zeggen.' De graaf zegt: 'Vriend, houdt u maar aan het 'je'. Ik
wil van geen titels meer weten. Wij zijn van nu af aan broeders!'
[4] De
franciscaan zegt: 'Al goed, beste vriend, dat was reeds lang mijn wens, maar nu
ter zake! Jij hebt gelijk. Ik heb toch de Sint Pieterskerk in Rome en het
Vaticaan met zijn duizend kamers gezien, maar dat alles is nauwelijks een
slakkenhuis vergeleken bij dit paleis! Op het eerste gezicht zou naar mijn
schatting in dit reusachtige paleis gemakkelijk plaats zijn voor honderd keer
de gehele bevolking van de aarde. Zowel links als rechts loopt het bijna tot in
het oneindige door. En wat de hoogte betreft lijkt het mij, dat de gevel van
het huis bijna aan de maan moet grenzen, want zo'n hoogte is alleen in mijlen
uit te drukken. O, dat is iets enorms, iets om je verstand bij te verliezen!
[5] De
graaf zegt tot de onbekende leider: 'Zeg ons toch eens, beste goede vriend,
woont misschien de Heer God Jezus Christus in dit meer dan wereldomvattende
gebouw? Want voor één of meer van de zaligste en grootste engelen zou het toch
veel te groot en prachtig zijn.'
[6]
Hij, die voor het gezelschap nog een vreemdeling is, zegt: 'Ja, ja, Hijzelf
woont ook vaak in zulke huizen, evenals ook in dit huis bij Zijn vrienden en
kinderen. Alleen op dit moment is Hij niet in het huis, maar wanneer jullie het
huis zullen binnentreden, zal Hij hoogstwaarschijnlijk meteen verschijnen.
Jullie moeten alleen goed opletten, dat je Hem herkent!'
[7] De
graaf zegt: 'Heilige Christus! O vriend, bij God, als ik slechts eenmaal
Christus zou kunnen zien, zou ik daarna geen andere zaligheid meer wensen. Maar
dan wel de werkelijke Christus en niet zo'n roomse vermomming van Hem.' 'Ook de
franciscaan zegt: 'Ja, ook ik verlang geen andere zaligheid meer!'
[8]
Een ander uit het gezelschap treedt naar voren en zegt: '0, ik vraag u ook
slechts eenmaal Christus te mogen zien, en als het mogelijk is ook de heilige
Jozef, omdat hij mijn naamheilige is! Maar als dat niet kan, dan hoeft het
niet; als ik Christus maar mag zien!'
[9] De
Vreemdeling zegt: 'Ja, waarom zou je Christus dan zo graag willen zien, leg mij
dat eens uit.' Hij die naar voren was getreden, zegt: 'O, daar is niet veel aan
uit te leggen; wat men boven alles liefheeft, zou men ook het liefst willen
zien!' De Vreemdeling zegt: 'Dat is wel waar, maar waarom heb je Christus dan
zo boven alles lief?' De man antwoordt: 'O, dat is heel duidelijk: omdat
Christus God is en omdat Hij mij verlost heeft van de hel en ook, omdat Hij
zo'n goede Heiland was!' De Vreemdeling zegt: 'Maar wat zul je doen, als je
Christus zult zien?' De naar voren getredene zegt: 'O, dan zal ik van vreugde
uitroepen: 'Heilige Christus'! en Hem, als ik zou durven, om de hals vallen!'
[10] De Vreemdeling zegt: 'Wel, dan zie ik
nu al, dat jij Christus heel graag mag! Maar wat zou je doen, als Christus jou
niet zo graag zou mogen als jij Hem?' De aangesprokene zegt: 'O, dat doet er
niet toe; al ben ik niet veel waard, Christus heeft me toch graag. Daarover
maak ik me geen zorgen.' De Vreemdeling zegt: 'Mijn beste, ga nu maar weer
terug naar je kameraden met de verzekering, dat de Heer Christus jou misschien
toch nog meer zal liefhebben dan jij Hem.'
[11]
Jozef gaat nu terug en de Vreemdeling zegt tegen de graaf: 'Luister, die heeft
met zijn hart in plaats van met zijn tong gesproken. Hij is ook de
onschuldigste van jullie allen en heeft zijn doodstraf op aarde werkelijk niet
verdiend. Met deze mens moet Ik wel in het bijzonder rekening houden! Nu zijn
wij echter bij de poort; laten wij meteen de vertrekken van dit huis
binnengaan!'
[12]
De graaf zegt: 'Beste vriend, nog één vraag! Zeg ons toch, als Christus zal
aankomen, misschien met miljoenen engelen, hoe zullen wij Hem herkennen? De
Vreemdeling zegt: 'Verlaat je dan alleen op Mij! Ik heb jullie al gezegd, dat
Hij precies op Mij lijkt. Jullie hoeven Mij maar aan te zien en te vergelijken
of er iemand is, die er net zo uitziet als Ik, en die zal het dan ook zijn.' De
graaf zegt: 'Ik dank je, dat je bij ons blijft. Dan zal Christus de Heer ook
niet aan ons voorbijgaan, zonder dat wij Hem zien. Dat is goed, heel goed!'
[13]
Miklosch, die zich achter hen bevindt, zegt nu: 'Vrienden, zoals ik merk, zijn
wij nog een beetje blind. Ik zeg jullie, ik heb een eigenaardig vermoeden!' De
franciscaan zegt: 'Wel, wat voor vermoeden dan?' Miklosch zegt: 'Ik zeg jullie
verder niets; weldra zullen jullie het ook voelen en zeggen: 'Hoe konden wij
zulke blinde ossen zijn!' Hebben jullie mij begrepen? Volslagen blinde ossen!'
[14]
De graaf zegt: 'Beste vrienden, wij staan nu op de drempel van de ingang van
een huis, dat op zon, aarde en maan zijn weerga niet kent. Daarmee zal zeker
ook de intrede in geheel nieuwe, nog nooit vermoede levensomstandigheden heel
nauw verband houden. Omdat echter de intrede in dit wonderbaarlijke huis
verstrekkende gevolgen zal hebben, ben ik van mening dat broeder Miklosch zich
eerst duidelijk zal moeten uitspreken, want zijn vermoeden kan voor ons van
groot belang zijn. Wees daarom zo goed, broeder Miklosch, om ons jouw vermoeden
nader te verklaren!'
[15]
Miklosch zegt: 'Ja, mijn beste vrienden, mijn vermoeden is werkelijk vreemd,
maar ik kan het jullie niet beschrijven. Het komt mij hier bijna zo voor, als
het de twee naar Emmaüs wandelende leerlingen moet zijn voorgekomen, toen de
Heer Zelf in hun midden liep en zij Hem niet herkenden, alhoewel Hij hun wijs
over allerlei dingen onderrichtte. Ik zou bijna willen wedden, dat dit
vermoeden dat mij zalig stemt, meer is dan alleen maar een strohalm! Komt tijd,
komt raad! Tenslotte zal de waarheid wel aan het licht komen.'
[16]
De graaf zegt: 'Ach, ga weg, beste vrome dweper! Christus de Heer zal vanuit
Zijn hoogste hemel even eenvoudig en zonder enige glorie tot ons grove zondaars
neerdalen, als Hij als Mensenzoon tot de hardvochtige joden is neergedaald?
Zeg, hoe kom je erbij? Bedenk toch wie Christus is en wat wij tegenover Hem
zijn, dan zul je dadelijk tot een ander vermoeden komen. Jouw mooie vermoeden
is niets anders dan een leuk Christus-Iuchtkasteeltje, zoals ik er in mijn
jeugd ook behoorlijk wat heb gebouwd. Maar wat heeft dat nog met de werkelijkheid
te maken? Overigens bevalt jouw luchtkasteeltje mij bijna nog beter dan dit
huis. Christus mag nog zo goed en minzaam zijn, maar of Hij het ons zo
gemakkelijk zal maken als wij het ons met onze idyllisch-christelijke
luchtkastelen voorstellen, zou ik toch sterk willen betwijfelen. Heb ik gelijk
of niet?'
[17] Miklosch
zegt: 'Je hebt gelijk, maar toch kan ik mijn vermoeden niet van me afzetten.
Werkelijk, ik voel mijn hart beven!' De graaf zegt: 'Sukkel, het mijne beeft
ook, en hoe! Maar dat komt door de betekenisvolle intrede in dit echte
Godshuis en door de onzekerheid over wat ons daar te wachten staat.' Miklosch
zegt: 'Ja, jij zult tenslotte toch wel gelijk hebben. Ja, dat zal het zeker
zijn!'
[18]
De Vreemdeling zegt: 'Wel, zijn jullie klaar met jullie beraadslaging?' De
graaf zegt: 'Vriend, wij zijn het al weer helemaal met elkaar eens! Het zou wel
interessant zijn om ook van jou op dit punt opheldering te krijgen, maar je
pakt de deurklink al vast. Misschien zal zich in het huis nog wel een
gelegenheid voordoen om ons daarover wat opheldering te geven.'
[19]
De Vreemdeling zegt: 'Zeer zeker, daar zal nog genoeg gelegenheid voor zijn.
Maar nu is het zaak het huis binnen te treden. Daarom open je, jij poort naar
het eeuwige leven!'
145
Intrede
in het hemelse huis.
Ontmoeting
met oude bekenden
Het
blinde zoeken van de graaf naar Jezus.
Eindelijk
gevonden
[1] Op
hetzelfde moment gaat de deur wijd open. Een onbeschrijflijke pracht straalt de
binnentredenden vanuit de eerste zaal tegemoet en een enorme menigte, gehuld in
geplooide gewaden als van de fijnste byssus, begroet de binnenkomenden
hartelijk. Aan het hoofd staat de generaal met naast zich de monnik Thomas en
Dismas.
[2]
Als de graaf de generaal ziet en herkent, vliegt hij zeer verheugd zijn oude
vriend om de hals, kust hem en zegt vol vuur: 'Wees duizend keer gegroet in een
beslist beter leven, mijn beste, oude, goede vriend en broeder! O, wat ben ik
gelukkig je terug te hebben gekregen! Jij bent zeker al overgelukkig en God de
Heer zal ook mij niet ongelukkig laten. Alles had ik eerder verwacht dan jou
hier terug te zien. Hoe is het jou dan vergaan direct na je aankomst hier, en
wat doe je hier eigenlijk precies?'
[3] De
generaal beantwoordt de groet en zegt daarop: 'Mijn beste vriend, van iets doen
is hier helemaal geen sprake. Alleen maar van genieten van al datgene, wat de
grenzeloze goedheid en liefde van de Heer Jezus ons in de grootste overvloed
schenkt. Wanneer het genot der gelukzaligheid niet verbonden zou zijn met een
wonderbaarlijke verscheidenheid, zou men werkelijk met Job moeten uitroepen:
'O Vader, beste Vader, hou toch eens even op met zegenen!' Ja vriend, hier
leert men Christus pas echt kennen! Maar ik hoef je verder niets te vertellen,
want het verdere verloop zal je alles duidelijk maken. Wil je iets begrijpen
van de wijsheid, almacht en liefde van de Heer, zie dan alleen maar eens naar
de pracht van deze zaal en je zult al enigszins een idee krijgen van Christus,
de enige Heer van hemel en aarde.'
[4] De
graaf zegt: 'Wat weet je van Hem? Heb je misschien al het geluk gehad om Hem, de
Allerheiligste, te zien? Is Hij al hier geweest of waar vandaan zal Hij komen?
Hoe zal ik Hem meteen herkennen? Weet je, ik houd zo ontzettend veel van Hem,
dat zonder Hem al deze pracht mij voor zou komen als een uitgestorven huis.
Wees daarom zo goed om me direct op Hem attent te maken! 0 God, wat een aanblik
zal dat zijn, als ik mijn Schepper zal aanschouwen!'
[5] De generaal glimlacht fijntjes bij
dit naarstige vragen van de graaf en zegt: 'Maar vriend, je komt me hier voor
als iemand, die door de bomen het bos niet meer ziet! Zeg me toch eens, hoe jij
je dan Jezus de Heer zo ongeveer voorstelt? Daarna zal ik je iets zeggen, dat
je ten zeerste zal verrassen.'
[6] De
graaf zegt: 'Welnu, ik stel mij Christus als God de Heer in een
onbeschrijflijke glorie voor, omgeven door Zijn apostelen en talloze
engelenkoren. Er staat immers in de Schrift, dat Hij zal wederkomen op zwevende
lichtwolken der hemelen, waaruit zeker triljoenen bliksemschichten de
oneindigheid in zullen schieten. Zo stel ik me Christus de Heer voor. Zeg jij
me nu, wat je mij beloofd hebt.'
[7] De
generaal zegt: 'Broeder, je hebt een totaal verkeerde voorstelling van
Christus de Heer! Zoals gezegd, je ziet door de bomen het bos niet meer. Wij
allen hebben hier duidelijk gehoord, hoe onze allergrootste Vriend jou de
herkenningstekens heeft gegeven en je ook heeft beloofd, dat de Heer tegelijk
met jullie in dit huis zal aankomen. Wel, kijk nu maar eens uit naar iemand die
precies op Hem lijkt. Vind je zo iemand, houd hem dan voor de Heer. Want ik zeg
je, de Heer, God Jezus, is hier even eenvoudig en zonder praal als Hij op aarde
was. Van een of andere pracht en praal is bij Hem geen spoor te herkennen.'
[8] De
graaf zegt: 'Juist, juist, precies zo heeft deze hoogst beminnelijke vriend
het ons buiten gezegd, maar ik zal heel wat tijd nodig hebben voordat ik klaar
zal zijn met het één voor één bekijken van deze talrijke aanwezigen. De zaal is
enorm groot en fel verlicht, de aanwezigen stellen zich, als op commando, op in
het gelid. Zo zal ik met het zoeken toch eerder klaar zijn dan ik aanvankelijk
dacht. Daar in de eerste rijen vind ik niemand, die op Hem lijkt. Ook verderop
kan ik niemand vinden. Ik kan hier weliswaar degenen die verderop staan
evengoed waarnemen als degenen die vlakbij staan, maar onze lieve, goede vriend
schijnt daaronder geen tweelingbroer te hebben. Daar helemaal achteraan ontdek
ik nog een groep, die ik wat nader zou willen bekijken, als het toegestaan zou
zijn.'
[9] De
generaal zegt: 'Ga gerust je gang, geen enkel bezwaar. Want hier heerst de
meest volkomen vrijheid!' Daarop begeeft de graaf zich met de hem nog onbekende
vriend naar de bovengenoemde groep. Als hij echter met zijn vriend in hun
nabijheid komt, valt het hele gezelschap, door grote eerbied bevangen, op het aangezicht
en roept: 'Heil zij U, heil zij U, heil zij U, Hoogverhevene!'
[10]
De graaf schrikt gewoonweg van deze verandering van houding en zegt tot zijn
begeleider: 'Wel, moet je dat zien! Ik wilde hen met jou vergelijken en nu
liggen zij allemaal voor ons op hun aangezicht en roepen tot God weet wie:
'Heil zij U!' Zou dat op een van ons betrekking hebben, of is Jezus misschien
al zichtbaar hier aangekomen?' De vreemdeling zegt: 'Wacht nog even, deze
groep zal zich spoedig weer verheffen en dan kun je met je onderzoekingen weer
verdergaan.'
[11]
Op een geheime wenk van de Heer verheft de hele groep zich weer. De graaf
ontdekt dat zij uit louter vrouwelijke personen bestaat en zegt daarop: 'Beste
vriend, bij mijn weten was onze Heiland Jezus op aarde een volmaakte man en Hij
zal in Zijn eeuwige Godsrijk zeker geen vrouw geworden zijn! Daarom denk ik dat
er hier, wat mijn doel betreft, niet veel te ontdekken valt. Maar nu zou ik
graag van hen willen horen, waarom zij daarnet 'Heil zij U' hebben geroepen.' De
begeleider zegt: 'Ga erheen en vraag het hun!'
[12]
De graaf nadert bescheiden de groep, maar deze roept tegen hem: 'Terug, terug!
Met jou hebben wij niets te maken, want jij bent een zondaar in Gods huis!'
[13] De graaf treedt terug, maar zegt
nog tegen de groep, die zich zelf nog niet lang in dit huis bevindt: 'Nou, pas
maar op, dat wij jullie met je zogenaamde pauselijke heiligheid niet een
toontje lager laten zingen! O jullie kieskeurige grieten, ik geloof dat deze
vriend van mij en ik zeker zo heilig zullen zijn als jullie! Kom, beste vriend,
laten we verder gaan, want met deze schepselen valt niets te beginnen! Hun echt
jezuïetachtige, schijnheilige hoogmoed is voor mij onuitstaanbaar!'
[14]
De begeleider zegt: 'Ach vriend, dat moet je zo niet opvatten. Hier moet alles
met het grootste geduld worden verdragen. Dezen zijn nog niet helemaal in goede
orde, maar zij zijn niet ver meer van hun doel af'
[15]
De graaf zegt: 'Al goed, maar ons als misdadigers terugwijzen is een beetje vreemd.
Maar in godsnaam, het zij zo. Had ik maar vast mijn doel bereikt. Het is mij
onverklaarbaar, dat ik hier bijna voor niets anders dan alleen maar voor Jezus
de Heer belangstelling heb. Al deze werkelijk hemelse schoonheden zijn voor mij
als beelden zonder ziel, zolang die Ene er niet is. Hier, waar men op het punt
staat om als geest de volmaakte geest Gods te kunnen zien, wordt voor iemand
het bestaan onverdraaglijk wanneer men Hem niet te zien krijgt, die als enige
alles in alles is. Als jij, beste vriend, weet waar Hij zich nu bevindt, wijs
mij Hem dan aan, zodat ik Hem tenminste van veraf mag zien!'
[16]
De begeleider zegt: 'Mijn beste vriend en broeder, het zal wat moeilijk gaan om
jou Jezus in de verte aan te wijzen, want wie Jezus niet eerst van heel
dichtbij te zien krijgt, kan Hem ook in de verte niet ontwaren. Je moet Jezus
alleen in jouw nabijheid wensen te zien, dan zal je wens ook in vervulling
gaan.'
[17]
De graaf zegt: 'Achtenswaardige vriend, dat zou wel zeer te wensen zijn, als ik
Zijn heilige nabijheid maar zou kunnen verdragen. Zelfs de hoogste engelen
zouden niet in staat zijn om Zijn nabijheid te verdragen; hoe zou ik dat dan
kunnen?' De begeleider zegt: 'Vriend, wanneer echter Christus de Heer precies
zo voor je zou staan en net zo met je zou spreken als Ik nu, zeg Me eens, zou
je dan ook nog zo' n heilige vrees voor Hem hebben?' De graaf zegt: 'Wel, ik
denk, dat het dan wel wat gemakkelijker voor mij zou zijn. Het zou me dan
altijd nog wel wat zwaar vallen, omdat ik wel zou moeten bedenken wie Hij is en
wie ik ben: Hij het oneindige Alles, en ik het volmaakte niets. Toch zou het me
daarbij lichter te moede moeten zijn dan wanneer Hij met vertoon van Zijn
hemelse gezag zou komen.'
[18] De begeleider zegt: 'Goed, wat
zou je dan doen, als Ik Zelf Christus zou zijn en Mij om bepaalde redenen nu
pas aan jou bekend zou maken? Wat zou je dan voor een gezicht zetten?'
[19]
De graaf zegt: 'Luister eens vriend, dat betekent een arme drommel als ik toch
wat al te hard op de proef stellen! Werkelijk, hoge vriend, als jij het
tenslotte toch zelf zou zijn, dan zou ik toch zeker voor de hele eeuwigheid
sprakeloos zijn! Maar zeg het mij liever duidelijk, zodat ik van louter
eerbied, liefde en ontsteltenis meteen moge vergaan!'
[20]
De begeleider zegt: 'Ja vriend, Ik Zelf ben het, en als je het moeilijk kunt
geloven, vraag het hun hier, zij zullen het je zeggen! Jouw liefde heeft Mij zo
tot jou getrokken!'
146
Het
grote ogenblik voor de graaf
U
bent het!
De
Heer over de verhouding van de Vader tot zijn kinderen
[1] De
graaf, helemaal buiten zichzelf, deels uit vrees, deels uit vreugdevolle
vervoering, deels ook uit angst voor een door hem voor mogelijk gehouden
misleiding, kan door Mijn verklaring nauwelijks meer tot zichzelf komen. Pas na
een hele tijd van innerlijke strijd om geestelijk te worden wedergeboren waarin
zijn geest alle banden verbreekt en zich tot zijn gehele, hem omvattende ziel
uitbreidt, stamelt de graaf de woorden:
[2]
Dus u... U b-b-bent het! U!?,.. de eeuwige Heer... over alles wat tijd en
ruimte bevat en over alles wat boven alle tijd en ruimte verheven, in eeuwige
vrijheid leeft en in de eeuwige diepten van Uw wonderbaarlijke scheppingen
schouwt! O God, o God, o God! Ik... ellendige worm, een nietig stofje, sta nu
voor U, de heilige, eeuwige Meester van de eindeloze wonderwerken, die allemaal
uit Uw almachtige hand zijn voortgekomen; voor mijn God, voor mijn Schepper,
Vader, voor mijn Heiland Jezus! O, hoor het alle hemelen! Kom hierheen gij alle
overgelukkige aeonen, help mij om de diepte van de hemelse gelukzaligheid te
voelen... om te voelen wat het betekent: een schepsel staat voor het eerst voor
God, zijn almachtige Schepper! En... O, het is nauwelijks voor te stellen...
deze God is zo eenvoudig en gewoon als een mens, en spreekt door de hoogste
liefde geleid zo minzaam, mild en vriendelijk met mij als alleen de beste
broeder met zijn andere broeder kan spreken!
[3] O
mensen, jullie, die in allerlei dwalingen op de oppervlakte van de
verraderlijke aarde rondwandelen en nooit weten waarheen jullie je moeten
wenden, kom hierheen in jullie harten en leer God kennen in Jezus, de
liefdevolle Heiland, dan zullen jullie in het korte proefleven op aarde je ijdele
plannen gemakkelijk kunnen laten varen.
[4]
Het ware besef van God zal jullie tonen, hoe weinig er voor nodig is om zich
bij God de Heer thuis te voelen en dan zo gelukkig te zijn, dat het alle begrip
te boven gaat! Strijd niet als ellendige honden en katten met elkaar om aardse
dingen, maar streef naar het juist inzicht en de liefde tot God. Heb elkaar
lief als echte broeders en zusters, als kinderen van één Vader, die altijd en
eeuwig heilig en onpeilbaar lief, goed en zachtmoedig is; dan bevatten jullie
harten meer dan de hele wereld je ooit zou kunnen verschaffen!
[5] O
God, wat is het toch een zaligheid om bij U te zijn. De ergste tegenslagen die
mij op aarde zijn overkomen, hoe volkomen vergeten zijn ze nu! Waarlijk, nu zou
ik kunnen uitroepen: kom allen hier, miljoenen, vrienden of vijanden, en laat
je broederlijk omarmen!'
[6] Na
deze woorden vol van diepe liefde valt hij op zijn knieën voor Mij, vouwt zijn
handen en zegt: 'O mijn enige, eeuwig goede God en Heiland Jezus, laat U door
mij eeuwig aanbidden, loven en prijzen! Nu begrijp ik pas, hoe men alleen door
U te loven en te prijzen de hoogste zaligheid kan voelen. Moge alles in mij U
dan eeuwig liefhebben en U danken voor alles wat U mij ooit hebt opgelegd, al
was het ook nog zo zwaar te dragen! Want nu begin ik pas in te zien, dat alleen
Uw onpeilbaar grote liefde voor mij dat allemaal heeft gedaan!
[7] O
heilige Vader, ik was echt een verloren zoon en moest door grote ellende tot U
worden teruggebracht, maar nu ben ik weer bij U, eeuwig goede Vader! Neem mij
op als de allergeringste in Uw rijk en wees ook met al die vele andere verloren
zonen even genadig als met mij! Mocht het Uw wil zijn, laat dan mijn op aarde
achtergebleven familie liever al hun aardse bezittingen kwijtraken, dan dat zij
voor U te diep zou vallen en U tenslotte volkomen zou vergeten.'
[8] Ik
zeg: 'Sta op, beste broeder, en maak niet zoveel ophef, want je ziet immers dat
ik niet in het minst ben veranderd, nu jij Mij hebt herkend. Zoals broeders met
elkaar spreken en met elkaar omgaan, zo zullen ook wij dat eeuwig met elkaar
doen!
[9] Ik
ben weliswaar God, als het oereeuwige Wezen vol wijsheid, macht en kracht en
jij alleen maar een schepsel voortgekomen uit Mijn wilskracht, maar jouw geest
is desondanks geheel datgene, wat Ikzelf ben. Daarom blijft er voortaan tussen
ons precies dezelfde verhouding bestaan als tussen vader en zoon of als tussen
broeder en broeder. Wat jouw ziel betreft, die nu je uiterlijke wezen is, ben
je voor Mij een zoon, en wat je geest betreft een broeder! De ziel kwam voort
uit het oerlicht van Mijn wijsheid en is eindeloos veel minder dan dat
scheppende oerlicht. Daarom is de ziel een zoon ten opzichte van Mij, omdat ik
in diepste wezen een en al liefde ben. Jouw geest echter, die Mijn eigen liefde
in jou en dus Mijn hoogsteigen geest is, is dientengevolge door en door Mijn
broeder! Denk dus niet al te lang over deze zaak na, maar sta op en kom met Mij
mee naar de andere broeders!'
[10]
De graaf, zich langzaam van de grond oprichtend, zegt: 'O Vader, wat bent U
toch eindeloos goed! Kon mijn domme tong U maar enigszins overeenkomstig Uw
heilige waardigheid loven, maar ik breng nu nauwelijks iets tot stand!'
[11]
Ik zeg: 'Wees rustig broeder en laat dat overdreven loven, want jouw hart is de
beste lof en alleen daarin heb Ik het grootste welgevallen. Al het andere hoort
min of meer thuis in het rijk van het Mij hinderlijke gekwezel! Richt je nu
volkomen op en ga met Mij mee naar de andere broeders. '
147
Bathianyi
's wroeging
De heer
over het rijpingsproces in de mens tot de hoogste Godskennis
De
nog blinde franciscaan krijgt duidelijke wenken van Miklosch
[1] De
graaf zegt uit liefde en eerbied heel berouwvol: '0 Heer, bij Uw almachtige naam,
het is voor U zeker gemakkelijker om te zeggen: 'Sta op en kom', dan voor mij,
zondaar, om op te staan voor U, de eeuwige Heer van de oneindigheid! O Heer,
ik, een domme mensen geest, een niets voor U, en U, het oneindige alles in
alles. En ik zou U begeleiden? Nee, deze gedachte is te overweldigend voor een
geschapen geest. O, laat mij toch eerst nog wat meer tot mijzelf komen, want
het duizelt mij van Uw oneindige grootheid.'
[2]
Ik zeg: 'Maar beste broeder, nu begin je Mij toch echt te vervelen met je
lofredes over Mijn eindeloze macht, kracht en wijsheid! Kijk, kinderachtige
broeder, Ik moet als God immers zijn wat Ik ben, opdat jij uit Mij en naast Mij
kunt zijn wat jij bent en nog veel meer zult worden. Bovendien ben je toch ook
Mijn werk, en wanneer jij jezelf als Mijn werk voor een volkomen niets aanziet,
beschimp je Mij zelfs! En dat zul je toch zeker niet kunnen doen!'
[3] De
graaf zegt: 'Nee Heer, eeuwig nee, van U uit ben ik wel enorm groot, maar
vanuit mezelf ben ik niets. Wel, ik sta al op, want Uw woord heeft me geheel
opgericht.' Daarop komt de graaf dadelijk moedig naar Mij toe en zegt: 'Heer,
Vader, God, Jezus! Ik ben nu door Uw liefde en genade helemaal genezen en de
overdreven vrees voor U is ook verdwenen, maar in plaats daarvan brandt er een
grenzeloze liefde tot U, in de vorm van een grote hartstocht, in ieder vezel
van mijn hart. Langzamerhand zal misschien ook deze nieuwe eigenschap van het
geestelijke leven wat tot rust komen, maar nu zou ik U graag met al mijn
levenskracht willen omarmen en sterven in de onbeschrijflijke zaligheid van de
liefde tot God! Heer, laat mij U toch even omarmen en U aan mijn van liefde
brandende hart drukken.'
[4] Ik
zeg: 'Mijn beste broeder, dat zou nu schadelijk voor je zijn, omdat jouw geest
nog te weinig vastigheid heeft in je ziel, maar wanneer jouw geest weldra sterk
genoeg zal zijn, zullen we elkaar ook zonder vrees voor nadelige gevolgen
kunnen omarmen. Ik ben weliswaar voorzover het maar mogelijk is net als jij een
mens, maar in deze mens woont niettemin de volheid van Mijn Godheid in levende
lijve en jouw geest zou deze niet verdragen. Hij zou alle banden verbreken en
zich dan verenigen met de Godheid in Mij als zijnde zijn eeuwige oergrond.
Wanneer jouw geest echter zich volkomen in jouw ziel heeft geordend en in
zichzelf vervuld zal zijn van alle kracht der liefde uit Mij, dan zal hij Mijn
omarming zonder nadelige gevolgen kunnen verdragen.
[5]
Kom nu echter vlug met Mij mee naar de anderen, opdat ook zij allen verheven
mogen worden tot jouw niveau van inzicht. Hun weetgierigheid is al
uitzonderlijk groot geworden, want zij weten nog steeds niet welk resultaat
jouw gezoek naar Christus heeft opgeleverd. Alleen Miklosch heeft een sterk
vermoeden, dat de franciscaan hem echter meteen weer tegenspreekt, met als
gevolg dat ook het overige gezelschap zich bij zijn mening aansluit. Daarom
moeten we er vlug naar toe om de franciscaan zijn vrijpostige mond een beetje
te snoeren.
[6] De
graaf zegt: 'O Heer, eeuwige goedheid en zachtmoedigheid, dat is mij helemaal
uit het hart gegrepen! Deze monnik is weliswaar op zich wel een goede ziel, als
er al buiten U nog iets goed kan zijn, maar zijn ideeën over de verhouding van
God tot Zijn schepselen en omgekeerd zijn onverteerbaar. Ik vraag U, Heer,
neemt U hem maar een beetje onder handen, zoals men pleegt te zeggen.' Ik zeg:
'Heel goed, maar nu een beetje zachter, want ze komen ons al tegemoet!'
[7] Ik
ga nu met de graaf het gezelschap tegemoet. De franciscaan roept de graaf al
van verre toe: 'Wel, beste graaf, welke resultaten heb je geboekt bij het
doorzoeken van de zaal? Heb je Hem ergens gevonden, de Heer over leven en dood
en over hemel, aarde en hel? Ik heb de indruk, dat de fameuze tweelingbroer nog
steeds op zich laat wachten, want ik zie nog geen derde bij jullie.'
[8] De
graaf zegt: 'Vriend, dat is ook helemaal niet nodig, want wij beiden hebben
genoeg aan elkaar, ook zonder de tussenkomst van een derde; begrepen, heer
wijsneus?' Op dat moment geeft Miklosch de franciscaan een por en zegt:
'Cypriaan, merk je niets? Jij zult de hoeksteen niet eerder gewaarworden dan
wanneer je je neus eraan stoot!' De franciscaan zegt: 'Hoezo, wat voor
hoeksteen? Waar is er hier dan een?' Miklosch zegt: 'Ik geloof dat de graaf het
je toch heel duidelijk heeft gezegd, maar toch zie je door de bomen het bos
niet!'
[9]
De franciscaan zegt: 'Verklaar je eens wat nader. Wat is het dan, dat de graaf
mij zou hebben gezegd? Hij zei dat hij en onze onbekende vriend ook zonder de
tussenkomst van een derde genoeg hebben aan elkaar. Is dat dan zoiets
buitengewoons? De derde, de Allerhoogste, zal waarschijnlijk nog heel lang op
zich laten wachten, omdat zeker niemand van ons zich, gezien de morele
gesteldheid van zijn wezen, waardig kan achten om God te aanschouwen. Zolang
iemand echter een reeds waardige vriend van God aan zijn zijde heeft, die hem
de juiste weg naar God wijst, kan hij ook gemakkelijk zeggen: 'Wij beiden
hebben genoeg aan elkaar, ook zonder de tussenkomst van een derde';
vanzelfsprekend alleen voorlopig, want het zou wel treurig zijn als we nooit
tot het aanschouwen van God zouden komen.'
[10]
Miklosch zegt: 'Vriend, je bent hardleers. Verder kan ik je niets zeggen, omdat
ik je, door een innerlijke stem gewaarschuwd, niets anders zeggen mag. Er
zullen op aarde zeker nog wel heel veel van zulke hardleerse mensen als jij
zijn, maar zij zullen vast eerder te genezen zijn dan jij, hoewel zij zich nog
op aarde in het vlees bevinden, terwijl jij je als geest hier allang op Gods
akkers bevindt. Om jou echter de ogen zo mogelijk wat verder te openen, zal ik
je een passende gelijkenis vertellen. Kijk, er was op aarde eens een groot en
machtig heer en gebieder. Omdat het hem er om te doen was zijn onderdanen
persoonlijk te leren kennen, verkleedde hij zich vaak als gewoon mens en
bezocht zelfs meer dan eens als bedelaar hun huizen, vooral van die rijken, die
door hem met de zorg voor de armen waren belast. Gelukkig diegenen, die hij,
als onbekende, in de door hem voorgeschreven wettelijke orde aantrof! Maar wee
degenen die zich niet aan deze orde hielden! En kijk, de Heer van de hemel en
alle werelden schijnt iets dergelijks te doen. Weliswaar niet met de bedoeling
om Zijn mensen op de proef te stellen en daaruit te zien hoe zij werkelijk
zijn, maar om hun de gelegenheid te geven zichzelf te onderzoeken, waartoe Hij
hun door Zijn liefde en wijsheid gelegenheid te over biedt. Ook hier zou ik
bijna willen zeggen: wee degenen die door hun eigenzinnigheid, door hun
opzettelijke blindheid en stompzinnigheid, Hem, wat zijn lankmoedigheid
betreft, al te gevoelig op de proef stellen! Heb je deze gelijkenis begrepen?'
[11] De franciscaan zegt: 'Tamelijk
goed, maar wat moet ik ermee? Moet ik daarom soms die onbekende vriend voor een
verklede Heer van hemel en aarde aanzien? Of is het misschien iemand anders
hier? Is het
uiteindelijk
die met die stralende hoed? Maar die ken ik, omdat hij op aarde van mijn stand
was. Hij moet hier pas deze uitstraling van zijn hoofd hebben gekregen, want op
aarde was er zeker niets dat minder straalde dan zijn hoofd. Zeg mij dus, waar
is dan die verklede, opdat ik erheen ga, voor Hem neerval en Hem op gepaste
wijze kan aanbidden!'
[12]
Miklosch zegt: 'Vriend, ik heb je al bijna te veel gezegd en zeg nu geen woord
meer. Daar is de graaf met onze grote vriend; wend je tot hen en vraag naar de
verklede! Maar dat staat vast: een paap is op aarde gewoonlijk het
hardnekkigste wezen en in de geestenwereld wil hij de Heer niet herkennen, ook
al loopt hij tegen Hem op! Weet je wie er in Jeruzalem het meest blind en
verstokt waren? Kijk, dat waren papen! En wil je weten welke mensen op aarde
het minst geneigd zijn een waar geloof te aanvaarden? Dat zijn wederom de
papen, vooral de rooms-katholieken, waartoe ook jij behoort. Nu heb ik je
genoeg gezegd; God geve, dat het je mag baten! Ga nu maar naar hen toe en praat
met hen.'
148
De
franciscaan wordt door de aanblik van Robert Blum nogmaals sterk aan het
twijfelen gebracht
Zijn
angst voor de duivel wordt door de Heer met vaderlijke mildheid bejegend
[1] De
franciscaan komt nu naar Mij, de generaal en de graaf toe. Juist als hij zijn
vraag wil stellen: 'Wie ben jij, onbekende vriend?' komt natuurlijk door een
innerlijke oproep Robert Blum naar Mij toe en zegt: 'Heer, brood, wijn en
kleding staan gereed.'
[2] Ik
zeg: 'Goed zo, Mijn beste Robert (met opzet eraan toevoegend) Blum! In dit huis
ben jij een heer naast de Heer en jouw grote liefde voor de Heer is wetgever
voor je huis en voor allen die er in zijn.'
[3]
Als de franciscaan, die uit liefde voor de vrijheid, maar niet uit liefde voor
de grote waarheid van het evangelie zijn orde verlaten had, de hem welbekende
Robert Blum in levende lijve voor zich ziet, slaat hij de handen samen van
verbazing en zegt: 'Maar om Gods wil! Jezus, Maria en Jozef en alle engelen en
heiligen Gods, sta ons bij! Nu bevind ik mij ook nog in het huis van een grote
aartsketter! O Jezus, Maria en heilige Jozef! Dat is even erg als de hel zelf!
En daar zou Christus de Heer ergens vertoeven? O jij vervloekte duivel! Jij
arglistige Beëlzebubduivel! Je had zeker gedacht dat je mij had? Maar niets
daarvan, jij afschuwelijke, domme duivel! De zalige maagd heeft je op het
juiste moment met haar hemelse almacht voor mij ontmaskerd en ik kan mij nog
net uit jouw klauwen losrukken! Ja, ik heb de hoogheilige ook altijd alleen
vereerd, opdat zij mij voor tijd en eeuwig zou mogen bewaren voor de verzoekingen
van de duivel. O jullie beestachtige duivelsvrienden en jij, duivelskerel
Miklosch! Wilde jij mij nu kennis laten maken met een nieuwe Christus onder
jullie heerlijke gezelschap? O jij grote duivelse schurk, wat heb jij goed je
best gedaan om mij in de hel te krijgen, maar de zalige maagd heeft een streep
door jouw rekening gehaald. De duivel zal een franciscaan toch niet zo snel in
de luren kunnen leggen als jij wel denkt!'
[4] Ik
zeg: 'Mijn vriend, dit huis behoort niet aan een ketter en nog minder aan een
gezelschap duivels toe. Dat zeg Ik je, de enige, eeuwige Heer van hemel en
aarde, want in de hel wandelen nergens vrije gestalten in het licht van de
hemelen. Komt deze echt hemelse broederschap je echter te verdacht voor, dan
zie je daar de nog openstaande poort en buiten een weidse verte. Je kunt gaan
of blijven, dat is ons om het even. De oneindigheid is ver, breed, hoog en diep
genoeg. Zwijg nu of ga! Maar jij, broeder Blum, ga naar de grote, aangrenzende
zaal en laat allen hier binnenkomen. Laat brood en wijn in overvloed op deze
grote ronde tafel zetten, opdat deze blinde dwaas zich ervan mag overtuigen,
hoe de zogenaamde duivels van dit huis eruit zien en hoe ze misschien zelfs
gaar gestoofd en gebraden worden.'
[5] Robert verwijdert
zich snel om Mijn wil ten uitvoer te brengen. Meteen komen alle aartsvaders,
profeten en apostelen die aan hun uiterlijk gemakkelijk te herkennen zijn. Zo
ook de aartsmoeders, te beginnen bij Eva, en ook moeder Maria met Jozef en alle
personen die in de evangeliën voorkomen. Bij deze grote stoet sluiten zich dan
de nieuw aangekomenen aan: Robert, Messenhauser, Jellinek, Becher, Niklas,
Bardo en al degenen die bij hen horen. Tenslotte ook nog de vierentwintig
danseressen, die door Roberts vrouw worden geleid. Zij dragen wijn en brood in
overvloed aan en plaatsen deze levensmiddelen goed geordend op tafel. Allen
echter die uit de naastgelegen zaal komen, zijn met een sterke glans omhuld, en
dat hoofdzakelijk om de franciscaan de ogen te openen.
[6]
Nadat de tafel zo goed mogelijk is verzorgd, zeg Ik tot de negenentwintig
nieuwelingen: 'Kom dichterbij, vrienden en broeders! En jij, Miklosch, die door
de franciscaan voor duivelskerel bent uitgemaakt, kom hier bij Mij! Neem en
eet het eerst het brood des levens en drink tevens de wijn van inzicht en
kracht! En zeg dan tegen de franciscaan, die allang een lege maag heeft, hoe
jou deze helse kost smaakt!'
[7]
Miklosch, die Mij buiten al zo stilaan begon te herkennen, komt dadelijk vol
eerbied en deemoed naar Mij toe en zegt: 'O Heer, nu pas kan ik voor het eerst
in mijn hele bestaan waarlijk uitroepen: '0 Heer, ik ben het niet waard, dat U binnentreedt
onder mijn zondig dak!' Maar Heer, spreek maar één heilig woord en alles wat in
en aan mij is wordt gezond. Ja, dat is waarlijk een levend brood van de hemel,
Uw werkelijke lichaam zonder valsheid of bedrog, O Heer! Wie dit brood eet, zal
eeuwig leven, want het heeft de kracht van eeuwig leven in zich! En wat een
overheerlijke, hemelse smaak! En deze wijn, zuiver uit Uw hart gevloeid, is
eveneens Uw waarachtige bloed, waardoor alle zonden die wij ooit op aarde
hebben begaan, van ons worden weggenomen. Daarom waag ik het, hem, evenals het
heilig brood, te genieten. Wat een smaak en wat een geest! 0 Heer, geen
sterveling van welke wereld dan ook kan dat bevatten! Broeders, eet en drink en
proef zelf hoeveel hemelen er in iedere druppel wonen!'
[8]
Allen tasten nu toe en eten en drinken naar hartelust, en niemand vindt woorden
om de grote heerlijkheid van de smaak, de zoetheid en de geest te beschrijven.
149
De
franciscaan houdt halsstarrig vast aan de Roomse leer
Miklosch
geneest hem hiervan door middel van scherpe vragen
Nu is
ook bij deze verstarde ziel het ijs gebroken
Zalige
verwondering over de hemelse waarheden
[1] Na
korte tijd van diepe verbazing zegt de graaf tegen de franciscaan: 'Vriend,
als het er in jouw vermeende hel zo uitziet, dan blijf ik er zonder meer, en
broeder Miklosch zeker ook samen met alle anderen! Ook die helse mannelijke en
vrouwelijke geesten zien er ongelooflijk mooi en heerlijk uit. Waarlijk, in
zo'n hels gezelschap zal het voor eeuwig best uit te houden zijn! Wel vriend,
wat denk jij ervan?'
[2] De franciscaan zegt
nors: 'Er zijn al oneindig velen door zulke helse bekoorlijkheden te gronde
gegaan en dit lot zal ook jullie nog ten deel vallen. Ik ben weliswaar ook erg
hongerig en vooral dorstig maar zolang ik net als een Thomas geen tastbare
bewijzen voor dit alles heb, vertrouw ik de zaak niet. Want bij ketters, zoals
Robert Blum en consorten er zijn, kan God de Heer immers niet wonen!'
[3]
Miklosch zegt: 'Vriend, kom eens met mij mee naar dat grote raam. Ik zal je iets
laten zien.'De franciscaan zegt: 'Wat dan?' Miklosch zegt: 'Je zult het wel
zien.'De franciscaan zegt: 'Goed, laten we dan maar gaan, maar hou me niet voor
de gek, want anders...!'
[4] De
twee gaan naar het raam en Miklosch toont de franciscaan daar buiten een weids
landschap en op aanzienlijke afstand in westelijke richting een op Boedapest
lijkende stad. Hij zegt tegen hem: 'Vriend, die Heer, die jij in je domheid
voor de hoogste duivel houdt, laat jou door mij zeggen: 'Ik laat je vrij uit
deze hel. Daarginds zie je Boedapest. Ga erheen en verschaf jezelf daar of
ergens anders een betere hemel!' Je kunt hier ook meteen door het raam naar
buiten gaan, want deze ramen hebben geen glas.' De franciscaan zegt: 'Ik wil
toch nog even wachten!' Miklosch zegt: 'O, waarom dan? Als dit hier de hel is,
waarom zou je er dan nog langer in willen blijven?'
[5] De
franciscaan zegt: 'Weet je, ik zou alleen nog graag willen weten of Blum vóór
zijn terechtstelling misschien toch weer samen met zijn geloofsgenoten in de schoot
van de alleen ware en zaligmakende kerk is teruggekeerd. Is dat het geval, dan
kan hier alles, op de nog nergens zichtbare Heilige Drievuldigheid na, in orde
zijn. Zo niet, en daar ben ik juist het meest bang voor, dan is dit hier niets
anders dan een helse begoocheling! Ook de hel is namelijk vol hardnekkige ijver
om haar onzaligen vooraf goed voor te bereiden, totdat ze helemaal deugen om in
de eigenlijke hel te worden toegelaten. Hier is werkelijk iedereen aanwezig:
Christus, Maria en de heilige Jozef, alle heilige apostelen, alle aartsvaders,
patriarchen en profeten en verder nog een massa heiligen. Wanneer echter Blum
en consorten nog dezelfde ketters zijn, dan is dit alleen maar helse misleiding
en dan moet ik ervoor zorgen, dat ik hier vlug weg kom. Want kijk, vriend,
wanneer de paus van Rome niet de ware plaatsbekleder van God op aarde is, en de
roomse kerk, die als enige de sleutels van de hemel en de hel voor alle mensen
in haar allerheiligste handen heeft, niet de enige ware en zaligmakende is, dan
is Christus helemaal niet Christus en zijn alle religies van de aarde
waardeloze hersenschimmen. Zo staan die zaken ervoor en daarom ben ik ten
zeerste op mijn hoede, zodat ik mij op geen enkele manier door de hel kan laten
misleiden. Want de ware kerk is een rots, die door de poorten van de hel nimmer
kan worden overwonnen.'
[6]
Miklosch zegt: 'Goed, goed, goed! Al deze rooms-katholieke dwaasheden ken ik
even goed als jij. Ik zou je de mond wel kunnen snoeren, zodat je van honderd
vragen er niet één zou kunnen beantwoorden, maar ik geef er de voorkeur aan je
slechts met enkele vragen een beetje in het nauw te drijven. Ik zeg je echter
bij voorbaat, dat je me elke vraag moet beantwoorden, want als je ze mij niet
beantwoordt, zul je daardoor alleen bevestigen, dat het pausdom in geen geval
door Christus is gesticht. Luister dus, dit zijn de vragen:
[7]
Bij welke gelegenheid heeft Christus het door de kerk zo hooggeschatte
misoffer, en wel alleen in de toentertijd heidense Romeinse taal,
voorgeschreven? Ik vraag om een strikt op de Heilige Schrift gebaseerd
antwoord!'
[8]
Bij deze vraag staat de franciscaan radeloos te kijken. Er komt geen antwoord.
[9]
Miklosch vraagt echter verder: 'Omdat je geen antwoord vindt, moet ik wat
gemakkelijkers voor je zoeken. Bij welke gelegenheid heeft Christus dan de
ceremoniën, de rijkversierde gewaden, de stola, het corporale, rode kousen, de
zeer waardevolle herdersstaf (voorzover ik weet heeft Hij zelfs de apostelen
verboden een stok bij zich te hebben!), de pauselijke tiara en de zeer dure
kardinaalshoeden voorgeschreven? Graag een antwoord! Je bent alweer sprakeloos!
Wel, ik zal met iets nog gemakkelijkers komen. verboden om reiszakken te dragen
om er een of ander geschenk in te kunnen stoppen! Ik vraag je hier nogmaals om
een goed gefundeerd antwoord! Spreek nu, spreek! Je was anders toch altijd zo
goed van de tongriem gesneden! Je bent en blijft sprakeloos? Dat wil dus
zeggen: 'Ik weet niets ten gunste van de rooms-katholieke kerk te zeggen en
houd me daarom liever stil!'
[10]
Wanneer heeft Christus de Heer, die eigenlijk een levende kerk in de harten der
mensen wilde oprichten, bevolen tot de bouw van gemetselde tempels, waarvan er
nu op de gehele aarde al wel meer dan een miljoen te vinden zijn? Wanneer schreef
Hij hun heidense inrichtingen voor, de geprivilegieerde altaren, de
genadebeelden en het gewijde doopwater, evenals de heilige chrisma? De ware
apostelen doopten toch met heel natuurlijk water, zoals God het heeft
geschapen; of ze bij het dopen ook gebruik maakten van de heilige olie,
daarover schijnt de geschiedenis eveneens te zwijgen! Wanneer gelastte Hij het
gebruik van klokken, orgels, en misgezangen, de kostbare benodigdheden voor de
mis; wanneer de uitvaartplechtigheden en de dure requiemmissen? En bij welke
gelegenheid heeft Hij kapelaans, pastoors, dekens, kanunniken, proosten,
prelaten, bisschoppen en kardinalen geïnstalleerd en hen van zulke grote
inkomsten voorzien? Bij mijn weten heeft Hij het de apostelen, toen Hij ze
voor het verbreiden van Zijn leer uitzond, zelfs
[11]
Heel onwillig zegt de franciscaan eindelijk: 'Ik zou je wel heel wat kunnen
zeggen, maar tegenover een ketter is het beter om te zwijgen!' Miklosch zegt:
'Dat geloof ik ook, vooral wanneer men geen enkel bewijs kan aandragen! Zeg me
dan tenminste, wanneer Christus de goddeloze formule voor de overgang van een
christelijk ketterse geloofssekte naar de roomse kerk heeft voorgeschreven?
Wanneer stelde Hij de aflaat in, wanneer het feest van de rozenkrans, wanneer
het portiunculafeest? Bij welke gelegenheid heeft Hij dan de heilige Roomse en
Spaanse inquisitie ingesteld? En wanneer en waarom heeft Hij die hele
ordengeestelijkheid ingevoerd? Spreek en geef antwoord! Kijk, je bent alweer
stom als het graf! Waarom? Dat weet ik! Dus, iets gemakkelijkers.
[12]
Zeg mij eens, waar staat dan in de Handelingen der apostelen geschreven dat de
apostel Petrus werkelijk in Rome het pausdom heeft gesticht? Bij mijn weten
heeft deze apostel zich tijdens de laatste jaren van zijn leven in Babylonië
opgehouden en heeft van daaruit ook een brief geschreven naar Jeruzalem. Maar
Rome en Petrus hebben elkaar evenmin gezien als ik en de keizer van China!
Misschien heb jij wel andere, betrouwbare gegevens en dus, spreek! Je zegt
echter alweer niets. Er schiet jou zeker weer niets steekhoudends te binnen.
Kijk eens, wat ben jij toch een arme stakker met jouw verdediging van de paus!
[13]
Maar misschien kun je me dan toch nog zeggen, wanneer Christus of Petrus aan de
paus de titel van 'heilige Vader' heeft gegeven en het kussen van zijn
pantoffels, dat de waarde heeft van vele aflaten, heeft voorgeschreven?
Christus heeft bij mijn weten immers streng verboden om wie dan ook, behalve
God alleen, goed en heilig te noemen. Zo zou men ook niemand Vader noemen dan
God alleen, want onder elkaar zouden wij broeders en zusters zijn. Wie weet
echter of Christus de Heer niet naderhand, als Hem misschien iets beters te
binnen is geschoten (?), een aantal voor ons leken onbekende aanvullende verordeningen
heeft laten uitvaardigen, hoewel Hijzelf in het openbaar voor heel veel mensen
te Jeruzalem uitdrukkelijk verklaarde: 'Hemel en aarde zullen vergaan, maar
Mijn woorden niet!'
[14]
Ja, mijn vriend, je zwijgt nog steeds en je ergerlijke verlegenheid is van je
gezicht af te lezen. Wat moet daar dan van terechtkomen? Kijk, ik zou je nog
wel honderd van zulke merkwaardige vragen kunnen stellen, maar wat heeft dat
voor nut? Je wilt mij er geen beantwoorden! Daarom zou het beter zijn, dat je
óf de paus geheel laat schieten en naar de werkelijke Heer toegaat en trouwen
openlijk je domheid tegenover Hem erkent, óf op reis gaat naar Boedapest, dat
je daar ziet liggen!'
[15]
De franciscaan zegt eindelijk: 'Vriend, je hebt mij door jouw merkwaardige
vragen op heel andere ideeën gebracht, waarvoor ik je heel dankbaar ben. En ik
wil je volgen naar de enige Waarachtige!'
[16]
Miklosch zegt: 'Dus niet naar Boedapest?'De franciscaan zegt: 'Beslist niet!
Want ik geloof, in de steden van de wereld heeft een geest nog maar verdraaid
weinig te zoeken! Wat zou een geest, als hij zich daar ergens zou laten zien,
wel niet allemaal kunnen overkomen?' Miklosch zegt; 'Kraam toch niet zoveel
hoogdravende onzin uit! Welke sterveling heeft dan ooit een geest iets kunnen
aandoen? Maar beter zou je er daar niet op zijn geworden, alleen maar veel
slechter. Want van distels zal men zeker nooit druiven kunnen oogsten.'
[17]
De franciscaan zegt: 'Maar zeg me nu eens, omdat je werkelijk aanzienlijk
wijzer bent dan ik: is dat dan wel het werkelijke Boedapest van Hongarije? Deze
zaak komt mij toch wel een beetje verdacht voor! Ik ben van mening, dat die
zichtbare stad daar eerder een illusie dan werkelijkheid is.' Miklosch zegt:
'Genoeg daarover. Of datgene wat wij zien werkelijkheid is of niet, zal ons nog
wel duidelijk worden. Wij gaan nu naar de Heer, erkennen tegenover Hem onze
grote dwaasheid en laten dan verder alles aan Hem alleen over.'
[18]
De franciscaan zegt: 'Maar denk je niet, dat het misschien goed zou zijn als
wij ons eerst tot de allerzaligste maagd Maria wenden, omdat zij er immers ook
is?' Miklosch zegt: 'Waarom niet meteen tot Adam en Eva en alle aartsvaders en
profeten? Tot wie heeft de graaf zich dan gewend? Tot niemand anders dan
rechtstreeks tot de Heer Zelf! En kijk, hij is bij Hem en is Hem zelfs het
meest nabij. Wil jij soms nog dichter bij Hem zijn? Kijk ook naar Robert Blum,
aan wie de Heer dit huis vol pracht en grootheid voor eeuwig heeft gegeven; hij
heeft zich van te voren vast en zeker ook tot de Heer Zelf gewend en is overgelukkig.
Wil jij soms nog meer?'
[19]
De franciscaan zegt: 'Jij hebt gelijk! Er kleven nog veel dwaasheden aan een
mens, die hij niet in een keer kwijt kan raken. Heb maar wat geduld, mettertijd
zal alles wel goed komen. Laten wij daarom dan nu maar naar de Heer gaan en ons
aan Hem tonen zoals we zijn! Ik denk dat Hij het met ons toch zeker niet zo
precies rooms-katholiek zal nemen!'
[20]
Miklosch zegt: 'Dat is het laatste waar ik mij zorgen over maak. Kijk, ik ben
toch zeker behoorlijk dom en bovendien ten opzichte van de Heer erg slecht van
hart, en toch kon zelfs ik vanwege al jouw blindheid onmogelijk hard tegen jou
optreden, maar jou als een echte broeder slechts vriendelijk behandelen. Dan
kan men dat van de Heer, die Zelf de zuiverste liefde is, toch wel in de
hoogste mate verwachten. De Heer zal vast ook heel hard kunnen zijn, vooral ten
opzichte van hoogmoed, gierigheid en nijd, en tegen allen die hun aardse,
armere broeders voor minderwaardige mensen hebben aangezien, maar tegenover
ons, die ook in de gewoonste man steeds de mens zagen, zal Hij zeker veel
milder zijn en daarom gaan wij nu vol goede moed naar Hem toe.'
[21]
Beiden komen nu vlug naar Mij toe, maar Ik ga hen enkele schreden tegemoet en
zeg tegen Miklosch: 'Wel, heeft broeder Cypriaan toch niet de benen genomen?
Daar ben Ik heel blij om! Komen jullie maar! Wat brood en wijn is nog
voorradig. Eet en drink ervan naar jullie behoefte. Daarna zal Ik jullie allen
naar het grote museum van dit huis leiden; daar zullen jullie grote ogen
opzetten! Ga nu vlug aan tafel en kom eerst wat op krachten.'
[22]
Beiden gaan nu schuchter naar de tafel, maar de franciscaan, die precies voor
Maria komt te staan, durft nauwelijks iets aan te raken.
[23]
Moeder Maria glimlacht echter tegen hem en zegt: 'Maar beste broeder Cypriaan,
waarom ben je zo verlegen? Eet en drink! Denk je soms dat het er hier in het
hemelrijk net zo hoogmoedig toegaat als aan de hoven der koningen op de donkere
aarde? O, geenszins! Hier zijn wij allen als kinderen en beminnen de Vader en zijn
liefdevol, goedhartig en zachtmoedig tegenover iedereen. Wees daarom niet meer
zo bedeesd, mijn beste Cypriaan!'
[24]
Cypriaan, overmand door eerbied voor Maria, valt bijna op z'n knieën, maar
Miklosch zegt tegen hem: 'Wees nu niet zo dom, beste broeder, en doe wat de
Heer Zelf en onze lieve Maria je hebben gezegd'. De franciscaan zegt: 'Jij hebt
gemakkelijk praten, want zo fijngevoelig ben jij zeker nooit geweest. Maar ik,
die van mijn geboorte af al zo gevoelig was, dat ik over de dood van een vlieg
had kunnen huilen, word hier met heel uitzonderlijke gevoelsaandoeningen
geconfronteerd.'
[25]
Ik zeg: 'Maak je daarover geen zorgen, dat is alleen in het begin maar zo.
Mettertijd zul je wel flinker worden.' De franciscaan zegt: 'O Heer, Uw enorme
minzaamheid zou iemands hart van liefde tot U kunnen doen breken!' Ik zeg:
'Wel, eet en drink nu maar! Kijk, Miklosch doet zich al tegoed. Robert, haal
nog wat meer brood en wijn. Ik merk aan Miklosch, dat het hem smaakt.'
150
De
franciscaan laaft zich.
Met
warme dank gedenkt hij de Heer Het ware hemelrijk met nieuwe wonderen
Het
gezelschap der zaligen in de hoofdzaal
'O Heer,
wat bent U groot!'
[1]
Robert haalt vlug meer brood en wijn. De franciscaan neemt het brood onder het
maken van een diepe buiging voor de spijzen, en eet het. Al bij de eerste hap
is hij van louter verrukking over de heerlijke smaak van zijn stuk gebracht,
maar als hij daarna de wijn proeft, is hij helemaal uit zijn gewone doen. Men
hoort van hem niets anders dan een onophoudelijk aaah!
[2]
Bij het zien van deze verwondering vraagt de al wat flinkere Miklosch hem: 'Wel
broeder, wat zeg je dan nu van je aanvankelijke 'helse illusie kost'? Het lijkt
mij, dat deze zwavelpoel jou heel voortreffelijk smaakt!'
[3]
Vriendelijk glimlachend zegt de franciscaan: 'Beste broeder, tot het bestaan
van ieder mens behoren vier dingen: ten eerste het in-de-wereld-geschapen-worden.
Daarop volgt de domheid, waardoor de mens op aarde zich gewichtig gaat voelen.
Ten derde komt dan de dood van het lichaam, die wel de ziel haar zware,
vleselijke last afneemt, maar haar de wereldse domheid onverminderd laat
behouden. Zo komt het dan dat, ten vierde, de mens ook in de geestenwereld
eerst dom moet zijn om wijs te kunnen worden. Zo verging het ook mij.
[4]
Jij weet even goed als ik hoe dom het met ons geloof gesteld was en hoe dom het
dogma was, waarmee ons het geloof werd ingehamerd. Waaruit hadden wij dan bij
zo'n leer de ware wijsheid moeten putten? Toen dan ook de dood over ons kwam,
heeft hij ons als onveranderde ossen aangetroffen en ons in die hoedanigheid
naar hier verplaatst. Met deze eigenschap zouden wij tot in alle eeuwigheid
zijn blijven zitten, als de goede, heilige Heer, God en Vader niet Zijn
almachtige handen naar ons had uitgestrekt. Hem zij daarom alle lof, alle eer
en dank! Maar kijk daar eens, broeder Robert heeft nog een flinke beker wijn en
nog zo'n kostelijk brood hier op tafel gezet.'
[5]
Miklosch zegt: 'Werkelijk te veel van het goede! Eet en drink, broeder! Ik heb
al flink mijn best gedaan en ben nu zo verzadigd en gesterkt, dat ik het wel
voor eeuwig zou kunnen uithouden.' De franciscaan zegt: 'Mij gaat het al net
zo; wat zou de Heer er echter van zeggen, als wij Hem dit brood en deze wijn
zouden brengen?'
[6]
Moeder Maria zegt: 'Doe dat, doe dat! Dat zal Hem verheugen!' De franciscaan
zegt: 'Als de allerzaligste het ermee eens is, dan is er verder niets meer te
vragen. Hij spreekt nu weliswaar met de graaf, maar dat geeft niets. Neem jij
maar de wijn, dan zal ik het brood nemen en zo zullen wij Hem verrassen!'
[7]
Beiden brengen Mij nu brood en wijn en de franciscaan zegt hoogst deemoedig:
'Heer, U zei eens op aarde: 'Nu zal Ik van dit gewas niet eerder iets genieten
dan wanneer Ik het opnieuw zal genieten met jullie in Mijn rijk.' Heer, hier is
nu Uw waarachtige rijk. 0, geniet U dan nu tot onze troost van dit nieuwe gewas
van Uw rijk!'
[8] Ik
zeg: 'Het verheugt Mij werkelijk zeer, dat jullie aan Mij denken en als kinderen
jullie Vader ook iets te eten en te drinken hebben gebracht! Ik zou het
weliswaar ook Zelf kunnen nemen, maar dan zou het Mij lang niet zo goed
gesmaakt hebben als wanneer Mijn kinderen het Mij brengen. Geef dus het brood
en de wijn maar, dan kunnen jullie je er meteen van overtuigen, dat Ik er echt
van zal eten en drinken.' Daarop nuttig Ik wat brood en wijn en geef de rest
aan de omstanders, die er allen van genieten en een tweede nog grotere
verkwikking in zichzelf waarnemen.
[9] De
franciscaan zegt daarop in de grootste vervoering: 'Heer God en Vader, zelfs
als een engel mij op aarde zou hebben gezegd, dat het er in Uw hemelrijk zo toe
zou gaan, dan zou ik hem niet hebben geloofd! Waar is hier de, door ons
rooms-katholieken veronderstelde, zeer mysterieuze, glorieuze, goddelijke,
niet aanschouwbare, heilige nimbus? Waar is het verschrikkelijk ernstige
rechtersgezicht van Gods Zoon? Waar dat van de onverbiddelijke Vader? Alles is
hier zo natuurlijk; er heerst de grootste minzaamheid en de grootste vriendelijkheid
van alle kanten! En U als hoogste Godwezen, U beweegt zich allereenvoudigst
onder ons. Niemand kan aan Uw uiterlijk zien wat en wie U bent; Uw manier van
spreken is volkomen natuurlijk en alles aan U getuigt van de grootste
onopgesmuktheid!
[10]
Waarlijk, men zou aan het twijfelen kunnen raken, wanneer de grote majestueuze
zaal, het binnenvallende heerlijke licht en al die zaligen, die er zo stralend
en jong als engelen uitzien en zo prachtig gekleed zijn, ons niet zouden
zeggen: 'Dit is het ware hemelrijk! Er kan eeuwig geen waarachtiger hemelrijk
bestaan dan dat waarin de Heer van hemelen en werelden Zich allereenvoudigst
gekleed tussen Zijn kinderen beweegt en voor hen zorgt!' Ik moet openlijk
bekennen dat er in het begin voor mij, afgaande op de woorden van het
evangelie, veel niet met elkaar te rijmen viel. Daarin wordt er namelijk vaak
gewag van gemaakt, hoe de Zoon ter rechterzijde van de almachtige Vader zit in
het eeuwig ontoegankelijke licht. Dan staat er op een andere plaats: 'Ik zal komen
op de wolken der hemelen met grote macht, kracht en heerlijkheid en zal richten
de levenden en de doden!' En hoe wonderlijk mystiek zijn de visioenen van
Johannes! Van al datgene valt hier echter geen spoor te bekennen; alles is hier
volkomen anders! Daarom valt het ons in zekere mate ook wel te vergeven, dat
wij hier in deze waarachtige hemel een tijdlang stonden te kijken als katten in
een vreemd pakhuis!
[11]
Maar ik zie nu in, dat alleen een hemel die precies zo is ingericht als deze,
aan iedere geest de meest ware, vrije en dus ook de hoogste zaligheid voor
eeuwig kan bieden. Daarvoor, 0 heilige, liefdevolle God en Vader, willen wij
allen U loven, liefhebben en prijzen!'
[12]
Ik zeg: 'Wel, Mijn beste Cypriaan, het ziet er hier zeker allemaal heel eenvoudig
uit en men ontwaart nergens onnodige pronk; toch moet je daarom nog niet
denken, dat met hetgeen je nu ziet, Mijn hemelen al compleet zouden zijn! Wacht
nog maar even, dan zul je nog wonderbaarlijke dingen in overvloed te zien
krijgen.
[13]
Wij zullen nu de aangrenzende zaal binnengaan en vandaaruit naar het grote
museum van dit huis, waar je dingen zult zien, waarvoor je zeker op je knieën
zult neerzinken. Zelfs dan mag je nog niet denken dat daarmee al een grens
gesteld is aan Mijn hemelen, maar dat het pas allemaal het allereerste begin
ervan is!
[14]
Desondanks zal Ik toch blijven zoals Ik nu ben, en wanneer je alle dingen
veranderd en tot in het eindeloze verheerlijkt zult aanschouwen, dan zal Ik
toch eeuwig onveranderd temidden van Mijn werken verschijnen, ofschoon hun
grootte en diepte in geen eeuwigheid kan worden gemeten. Nu maken wij ons
echter op om ons naar de grote zaal te begeven!'
[15]
De verscheidene duizenden gasten gaan nu voorop. De aartsvaders en de
apostelen volgen hen. Voor ons uit gaat Maria met Jozef en de apostel Johannes.
Naast Mij gaan de graaf, de franciscaan, Miklosch, de generaal en dan Thomas en
Dismas. Achter ons gaan Robert met zijn Helena, Becher, Jellinek, Bruno, Bardo,
Niklas en de vierentwintig danseressen, die voor Robert de bekers en de
wijnkruiken dragen.
[16]
Als wij in deze volgorde in de grote zaal aankomen, waarin de verscheidene
duizenden gasten de indruk wekken dat er zich nauwelijks zo'n dertigtal mensen
bevinden, zinkt de franciscaan van verwondering bijna op z'n knieën en zegt:
[17] O
Heer, dat is te veel ineens voor een zwakke geest! Deze grootte, deze hoogte,
deze pracht! Waarlijk Heer, dat zal toch geen eerste begin zijn? Dat is toch al
de complete hemel met alles erbij inbegrepen, zoals men pleegt te zeggen. Het
plafond is als de hele sterrenhemel met prachtige groepen sterren! De muren
zijn als wolken, stralend in het morgenrood! En die wonderlijk door elkaar
lopende galerijen, lijkend op hoge bergranden, die het eerst schitteren in de
gouden ochtendzon! O heerlijk, heerlijk! Dat is te veel ineens voor een zwakke
geest! O Heer, wat bent U groot!'
einde
van het eerste deel