duim:
het opperhoofd van de hand; het zelfbewustzijn;
te korte wijsvinger: hoge eisen aan zijn gevoel stellen;
te lange wijsvinger: zelfbewustzijn is sterk met trots;
pink: relatie met jokken en bekwaamheid;
ringvinger: een relatie met stotteren (dat is het ik-goud;
'wat stottert er?´ wat niet vlot kan doorklinken?
spatelhand: emoties van het ogenblik;
duimknobbel: eigen ideeën vasthouden, maar niet altijd
koppig;
kromme pink bij vrouw: voorzichtig met paardrijden! (vanwege de
baarmoeder);
ringvinger en
middelvinger vaak over elkaar heen
leggen: een bepaalde vorm van conversatie;
duim onder vinger: niet altijd over voldoende zelfvertrouwen
beschikken;
handen zodanig
neerleggen dat voldoende ruimte
is tussen vingers: op eigen benen staan;
vingers dicht naast
elkaar bij het plat
neerleggen: afhankelijk met plichtbesef;
fijnheid van de
binnenkant van de hand geeft niveau aan; hoe
fijner hoe subtieler;
lange nagels: gemakkelijk en flexibel in de omgang;
korte nagels: soms kritisch en niet zomaar tegenspraak dulden;
hand neigt naar kleur
rood of rossig bruin:
graag commanderen;
wijsvingerlid lang
gevuld: neiging tot overheersing;
eerste wijsvingerlid lang: neiging tot
dominantie.
UpToDate 2024-2025