Het grote Johannes evangelie

 

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

 

aan

 

Jakob Lorber

 

Deel 9

 

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA

 


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de

Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

 

Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 

Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

 

Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print, photo print, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher

 


 

Inhoud

 

Hoofdstuknummer / omschrijving / tussen haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd.

 

De Heer onderweg van Essea naar Jericho

 

  1 De Heer ontmoet een groep arme bedevaartgangers (ca. 17.8.1861)

  2 Het wonder in het huis van de waard

  3 De genezing van de zieke Helena

  4 De Heer getuigt over Zichzelf

  5 De aankomst bij Jericho

 

De Heer in Jericho

 

  6 Het weerzien met Kado

  7 De Heer en de zieke koopman uit Sidon (27.8.1861)

  8 Een harpspeler zingt voor de Heer

  9 De beloning van de zanger

 10 De Griek stelt de Heer een vraag over de scheppingsgeschiedenis

 11 De Heer geneest de Griek die een zieke maag heeft

 12 De Heer spreekt vermanende woorden tot de Grieken

 13 De brutale acrobaten en hun terechte bestraffing

 14 Wat de Grieken dachten van het verdwijnen van de acrobaten (3.9.1861)

 15 Een rechtszitting in de herberg

 16 Het levensverhaal van de rovers

 17 De verontwaardiging en goede bedoeling van de waard

 18 De religie van de drie rovers

 19 Over de leiding van de mensen

 20 Nojed vraagt naar de ware godsdienst

 21 De omstandigheden in het gezin van Hiponias, de vader van de drie dieven

 22 Over de bestemming van de mensen (12.9.1861)

 23 Over de noodzaak en het doel van verzoekingen

 24 De bedenkingen van Nojed over de goddelijkheid van de Heer

 25 De natuurlijke mens en de mens die van Gods geest doordrongen is

 

De Heer onderweg van Jericho naar Nahim in Judea (Lucas 19)

 

 26 De Heer vertrekt uit Jericho. Zacheüs in de moerbeiboom.

 27 De gelijkenis van de toevertrouwde ponden

 28 De Heer geneest de zoon van Zacheüs

 29 Waarom de bezetenheid van de zoon werd toegelaten (20.9.1861)

 30 Over de maat van goed en kwaad

 31 Het heidense dorp met de tempel van Mercurius

 32 De genezing van het blinde meisje Achaia

 

De Heer in Nahim in Judea

 

 33 Het opwekken van de dode jongeman in Nahim

 34 Het meningsverschil over de persoonlijkheid van de Heer

 35 Over het toelaten van nood en ziekte

 36 Waarom de Heer de weduwe bezoekt (5.10.1861)

 37 De voorwaarde voor een persoonlijke openbaring van God

 38 De zorg van de jongeman

 39 Jacobus vraagt naar de geestelijke betekenis van de opwekking van de dode

       jongeman

 40 Over de geestelijke omstandigheden van onze tijd

 41 De leerlingen hebben een vraag over het verduisteren van de zuivere leer van

      Christus

 42 De weduwe en haar uit de dood opgewekte zoon getuigen tegenover het volk.

      (20.10.1861)

 43 De tekenen van de geestelijke aanwezigheid van de Heer

 44 De juiste verering van de Heer

 

De Heer trekt door Samaria

 

 45 De karavaan van de rovers

 46 De bekentenis van de rovers

 47 De verandering van de woestijn

 48 De Heer zegent de woestijn

 49 Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie (26.10.1861)

 50 De Heer met de Zijnen in een herberg in Samaria

 51 De waard vraagt naar de Heer

 52 Het wonder met de edelvissen

 53 De waard herkent de Heer (31.10.1861)

 54 De geestelijke betekenis van de gebeurtenissen in de herberg

 55 Het prachtvertoon op tafel bij het ochtendmaal

 56 De profetenscholen

 57 De ware profeten

 58 Het navolgen van de Heer

 59 Vruchtbare zegen in een klein dorp in Samaria

 60 De reden waarom het de bewoners goed gaat

 61 De volledige genezing van de bezetene

 62 De belofte en de zegen van de Heer voor dorp

 63 De Heer met de Zijnen in een oerbos in Samaria.

 

De Heer in Galilea

 

 64 In de plattelandsherberg (17.11.1861)

 65 De Heer maakt Zich bekend aan de waard

 66 De genezing van de tien melaatsen (Luc. 17:11-19)

 67 Farizeeën en schriftgeleerden verzoeken de Heer (Luc. 17:20-21)

 68 De Heer geneest de zieke knecht van de waard (22.11.1861)

 69 De waarde van de instellingen van de tempel

 70 De wederkomst van de Heer (Luc. 17:22-36)

 71 De laatste tijd vóór de wederkomst van de Heer (Luc. 17:37)

 72 Het rijk Gods

 73 De Heer geeft uitleg over het eten van Zijn vlees en het drinken van Zijn bloed

 74 De betekenis van het handelen volgens Gods woord

 75 Het nachtelijke onweer (7.12.1861)

 76 De jongste Farizeeër begint de Heer te herkennen

 77 In de beschadigde synagoge

 78 De geestelijke duisternis van de schriftgeleerde

 79 De droom van de schriftgeleerde

 80 De Farizeeër verklaart de droom

 81 De twee tempeldienaren zoeken de Heer

 82 Het wijnwonder en de gevolgen ervan (11.12.1861)

 83 Over de boom des levens en de boom der kennis

 84 “Adam, waar ben je?” -een belangrijke vraag

 85 De Heer spreekt over Zijn menswording

 86 Over het ware vrezen van God

 87 Het oefenen in geloof en vertrouwen

 88 Waar onophoudelijk bidden toe leidt

      De gelijkenis van de verdrukte weduwe en de hardvochtige rechter (Luc.18:1-8)

 89 Hoe het in de toekomst met het geloof gesteld zal zijn

 90 Over de nieuwe tijd (19.12.1861)

 91 Het trapsgewijze reinigen van de wetenschap en haar toepassingen

 92 De wijsheid van Mozes en Jozua

 93 Over de wetenschap der overeenstemmingen

 94 De wederkomst van de Heer

95 Het middagmaal

 96 Het vertrek naar Kana

 

De Heer in Kana

 

 97 In de herberg te Kana (26.12.1861)

 98 De waard en Judas Iskariot

 99 De Heer over Judas Iskariot

100 Over de juiste weg naar het juiste doel

       Verkeerde en juiste ontwikkeling van het verstand.

101 De oorzaak van de nood op aarde

102 De taak van de menselijke ziel op aarde

103 De weg van de mensen naar het doel

104 De reizigers voor de herberg (5.1.1862)

105 De Indo-joden doen verslag van het doel

106 De droom van het meisje

107 Het meisje herkent de Heer

108 Over de kracht van de geest (13.1.1862)

109 De ware sabbatsheiliging

110 De karavaan uit Perzië in de herberg

111 De Heer geneest de zieke leider van de kooplieden

112 De opdracht van de Heer aan de Perzen

113 De Heer vertrekt uit Kana

 

De Heer in Kis aan het meer van Galilea

 

114 De ontmoeting van de Heer met Philopold (22.1.1862)

115 Het land van de Indo-joden

116 Het vreugdemaal bij Kisjonah

117 Tempeldienaren uit Jeruzalem zoeken de Heer

118 Het gesprek tussen de tempeldienaren en de Heer (30.1.1862)

119 De Heer roept de drie aartsengelen Michaël, Gabriël en Rafaël

120 De meningen van de tempeldienaren over de drie aartsengelen

121 De Heer legt het 13e hoofdstuk van Ezechiël uit

122 De tempeldienaren krijgen Griekse kleren

123 Samaritanen zoeken de Heer (9.2.1862)

124 Hoe moeilijk het is om het volk voor te lichten

125 Juiste kennis van de natuur is belangrijk

126 De Samaritanen bewonderen de verschijning van de Heer.

127 Over het eten van allerlei vlees en vruchten

128 De maaltijd bij Kisjonah

129 God vrezen en God liefhebben

130 Gabriëls getuigenis over Maria (19.2.1862)

131 De rijke visvangst

132 De Heer geeft aanwijzingen voor het verkondigen van Zijn

133 De Heer laat de Indo-joden weer naar hun eigen land gaan

134 De Heer vertelt over Zijn verzoeking in de woestijn (Matth. 4:1-11)

 

De Heer in Jesaïra

 

135 Het vertrek van Kis naar Jesaïra

136 De Heer en de arme visser

137 Avondoverwegingen

138 Over het contact met goede geesten

139 Uitleg van de Heer over de planeet Mars

140 De moedige bootsman (6.3.1862)

141 Het wezen van de wereld aan gene zijde

142 De werkzaamheid van de ziel

143 De werkzaamheid van de geesten

144 De betekenis van de toekomstvoorspellingen van de Heer

145 De deemoed van de arbeiders in de wijngaard van de Heer

146 De Heer bezoekt de arme vissers in de baai (16.3.1862)

147 De vissers begroeten de Heer

148 Liefde, zachtmoedigheid en geduld zijn beter dan gerechtvaardigde ijver.

149 De Heer voorspelt Zijn einde

 

in de omgeving van Caesarea Philippi

 

150 De reis van Kis naar Marcus bij Caesarea Philippi

151 Marcus doet verslag van de succesvolle genezingen in zijn bad

152 De leerlingen vragen de Heer naar de reden van Zijn vreugde over natuur

       (27.3.1862)

153 De Heer en de twee Grieken

154 Het geestelijke zoeken van de Grieken

155 De Grieken hebben vragen over de alwetendheid van de Heer

156 De gedachten van de Grieken over de enig ware God

157 Het onderricht van de Heer over de ene, enig ware God

158 De Grieken herkennen de Heer. Doel en oorzaken van ziekten

159 Het beoefenen van de naastenliefde

160 Wat de Griekse arts had vernomen en zijn getuigenis over de Heer (9.4.1862)

161 De belijdenis van de arts

162 Het gesprek tussen de Romeinse opperrechter en de Griekse arts

163 De twijfel van de rechter

164 De genezing door het geloof van de bekeerde rechter

165 De genezenen komen bij de Heer

166 De Heer geeft gedragsregels voor de gelovigen

167 De weemoed van de Romein bij het mooie uitzicht (16.4.1862)

168 De wens van de Romein

169 De Romein in gesprek met zijn gestorven vader

170 De Heer geeft uitleg over de omstandigheden aan gene zijde

171 De leiding van menselijke zielen naar voleinding

172 De Heer roept Rafaël om de betekenis en het bestaan van het rijk Gods toe te

        lichten

173 Het wezen van het rijk Gods

174 Het wezen van Rafaël (26.4.1862)

175 De arts kan geen verklaring vinden voor het wezen van Rafaël

176 Over bestaan en niet-bestaan

177 De tegenvragen van de arts

178 De noodzaak voor het versluieren van de herinnering

179 Over de wijsheid van de Heer

180 De dank van de arts en de leerlingen voor het onderricht

181 De voornaamste belemmeringen voor geestelijke vooruitgang

182 De weg om materiële zielen te redden

183 Het onderricht van Rafaël (12.5.1862)

184 Over het opnemen van de leer van de Heer

185 Over valse en ware profeten

186 De genezing van de zieken uit Joppe

187 De verbazing van de Griek over het heilzame maal

188 De genezenen en hun schippers

189 De genezen visser bewijst de schippers de goddelijkheid van de Heer

190 De arts vraagt naar het manna in de woestijn

191 Raphaël’s onderricht over de spijziging van Israël in de woestijn

192 Het verschijnsel van de luchtspiegeling (24.5.1862)

193 De oorzaken van de geestelijke superioriteit van de heidenen

194 In hoeverre de Joden de openbaringen opnemen

195 De vissers uit Joppe worden door de Heer uitgenodigd voor de maal tijd

196 De storm en zijn overeenstemmende betekenis

197 Over de aanwezigheid van de engelen bij de mensen

198 De ondergang van de agenten van Herodes (5.6.1862)

199 De redding van de overste

200 De plannen van de overste

201 De Heer is de wensen van Herodes' soldaten voor

202 Het gesprek tussen de commandant en de overste

203 De wens van de commandant en de vervulling daarvan

204 De commandant Leander voor de Heer

205 Het goede inzicht en het goede plan van de overste (10.6.1862)

206 Het overleg van de soldaten van Herodes

207 De mooie ochtend aan het meer

208 Een gesprek over de trekvogels

209 De gevaren van de ceremoniële godsdienst en ceremonieel bidden

210 Het gericht van de hardvochtigen aan gene zijde

211 Rafaël bij de soldaten van Herodes

212 Rafaël repareert het beschadigde schip (21.6.1862)

213 De Heer bij de soldaten van Herodes

214 De gasten vertrekken naar hun eigen woonplaatsen

 

De voetnoten zijn, wanneer niet anders aangegeven, van de uitgever. Voorzover Jakob Lorber zijn geschriften van data voorzien heeft, zijn deze in de inhoudsopgave vermeld.

 


 

De Heer onderweg van Essea naar Jericho

 

1 De Heer ontmoet een groep arme bedevaartgangers

 

[1] Toen wij reeds een uur gaans van Essea verwijderd waren, kwamen ons de eerder genoemde arme bedevaartgangers uit het gebied rond Jericho tege­moet en vroegen ons om een aalmoes.

[2] Ik zei tegen de Joodse Grieken: 'Geef hun van jullie overvloed;. want zij zijn net zo arm in de wereld als Ikzelf, die nog geen steen als Mijn eigendom bezit, die Ik als zodanig onder Mijn hoofd zou kunnen leggen!Vossen hebben hun holen en de vogels hun nesten; maar deze armen bezitten niets behalve zichzelf en hun schamele kledij. Schenk hun dus iets!'

[3] Na deze woorden van Mij legden alle Joodse Grieken en ook de paar leerlingen van Johannes een flink bedrag aan geld bij elkaar en gaven dat met vreugde aan de armen; deze bedankten Mij en de gevers met opgeheven han­den en vroegen ons om vergeving voor het feit dat zij ons onderweg hadden opgehouden, maar aangezien wij Joden waren vroegen ze ons ook angstig en bezorgd of ze Essea wel vóór zonsopgang zouden bereiken.

[4] Ik zei: 'Waarom zijn jullie bang dat je de sabbat ontheiligt door over de weg te lopen? Mozes noch een andere profeet heeft immers ooit een gebod gegeven, dat men op een sabbat niet mag reizen; de nieuwe tempelvoor­schriften zijn geen goddelijke geboden en hebben voor God ook geen waar­de. Maar het is nog vroeg, en jullie zullen de plaats binnen een uur bereiken. Als jullie daar echter aankomen, moeten jullie je intrek nemen in de eerste herberg die zich buiten de poort van het stadje bevindt! Daar zullen jullie goed worden opgenomen en verzorgd, want Ik heb jullie da.ar al aangekon­digd. Maar wie Ik ben, zullen jullie in Essea wel horen; en reis nu maar weer verder! ‘

[5] De armen waren wel verbaasd dat Ik hun dat allemaal gezegd had; maar ze durfden toch niet te vragen hoe Ik dat allemaal kon weten, en trokken verder.

[6] Onderweg vroegen de leerlingen Mij waarom deze armen eigenlijk.naar Essea reisden, want het was hun niet aan te zien dat ze een of andere ziekte hadden. want zieke mensen waren nooit zo goed ter been.

[7] Ik zei: 'Deze mensen trekken niet naar Essea om daar te worde? genezen, maar om als totaal berooiden daar werk en geldelijke ondersteuning te vin­den; ze hebben namelijk van reizigers gehoord dat de Essenen de laatste tijd heel liefdadig zijn geworden tegenover echt arme mensen, en dus zijn ze op weg gegaan naar Essea omdat ze thuis geen werk en dus ook geen verdienste voor hun levensonderhoud konden vinden. Dat strekt hun streek niet tot eer en daarom wordt die door Mij ook maar spaarzaam gezegend.

[8] Toch waren er onder deze armen ook enkele zieken, toen ze van huis gin­gen; maar er zijn enkele van de door Mij uitgezonden zeventig leerlingen bij hen in hun armzalige streek gekomen en hebben hen gezond gemaakt, zodoende was er nu ook geen zieke meer onder hen. De leerlingen hebben hun ook aangeraden om vanwege hun armoede naar Essea te gaan, waar ze zeker werk en verzorging voor lichaam en geest zouden vinden. En daarom zijn deze armen dan ook snel op weg gegaan.'

[9] Petrus zei: 'Dan moeten ze spoedig na ons op weg gegaan zijn, omdat ze nu al hier zijn; want zij kunnen zich immers niet zoals wij' op een wonder­baarlijke manier voortbewegen?'

[10] Ik zei: 'Dat gaat ons ook helemaal niets aan! Ze zullen nu weldra de plaats van hun bestemming bereikt hebben en dat is voldoende; de dag of het uur is helemaal niet belangrijk, en daarom laten \\-.e dat nu rusten!'

[11] Met dit antwoord van Mij waren allen tevreden. Wij liepen flink voort en kwamen dan ook snel vooruit, wat met name in deze streek heel goed en praktisch was; want het was er erg kaal, en verscheidene uren in de omtrek was er geen boom, geen struik en ook geen ander gewas te bekennen. We kwamen er dan ook geen mens tegen, en daarom konden we ons met de snel­heid van de wind voortbewegen en hadden op die manier het lange en zeer verlaten gedeelte van onze weg weldra achter ons gelaten.

[12] Toen wij deze voor iedere reiziger zeer onherbergzame weg achter ons hadden gelaten, waarvoor we ondanks onze snelheid van de wind twee uur nodig hadden, terwijl anders zelfs een reiziger op een kameel bijna een volle dag op de verlaten weg moest doorbrengen, kwamen we weer in een her­bergzame streek, waar zich langs de weg dan ook een herberg en verscheide­ne huizen en boerderijen bevonden, die voor het merendeel eigendom van Grieken waren.

[13] Bij de herberg aangekomen zeiden enkele leerlingen: 'Heer, wij heb­ben nu een heel lange weg afgelegd en hebben dorst gekregen! Zou U het goed vinden als wij hier een kleine verfrissing namen en ons water lieten geven om onze dorst te lessen?'

[14] Ik zei: 'Dat kunnen we wel doen; maar het is hier een waterarme streek en de waard zal zich goed voor het water laten betalen, want hij is een zeer op winst beluste heiden, zoals de meeste Grieken. Als jullie het water willen betalen, dan kunnen wij de herberg binnengaan, een kleine pauze nemen en ons water en wat brood laten geven.'

[15] Omdat ze geld bij zich hadden zeiden de Joodse Grieken en ook de leerlingen van Johannes: 'Heer, dat doen we met veel genoegen! En als de waard een wijn heeft die goed te drinken is, dan willen wij ook die betalen!'

[16] Ik zei: 'Dat staat jullie hier vrij. Doen jullie wat jullie nodig vinden, dan zal Ik het Mijne doen! Laten we de herberg dus binnengaan!'

 

2 Het wonder in het huis van de waard

 

[1] Daarop gingen we direct de herberg binnen en de waard kwam buitenge­woon hoffelijk naar ons toe en vroeg ons waar hij ons mee van dienst mocht zijn.

[2] Ik zei: 'Wij hebben honger en dorst, geef ons daarom wat brood en water!'

[3] De waard zei: 'Mijne heren, ik heb ook wijn! Willen jullie niet liever wijn drinken, want die is bij mij heel goed, en beter dan het water dat in deze streek nauwelijks geschikt is om mee te koken?'

[4] Ik zei: 'Jouw wijn is weliswaar niet slecht; maar wij zijn in aards opzicht niet zo welgesteld dat wij onze dorst met jouw dure wijn kunnen lessen. Breng ons dus maar wat wij gevraagd hebben, dan zullen wij daar ook tevre­den mee zijn! Maar haal het water uit de bron in je wijnkelder, en niet uit de regenput achter op de binnenplaats; want het water wordt bij jou ook betaald en daarom moet het goed, fris en helder zijn!'

[5] De waard keek Mij verrast aan en zei: 'Vriend, voorzover ik weet ben jij nu voor de eerste keer in mijn huis! Hoe weet jij dan hoe het is ingedeeld? Wie kan jou dat verteld hebben?'

[6] Ik zei: ' Ach, verbaas je daar maar niet over, maar breng ons wat we gevraagd hebben! Niets in dit huis is Mij onbekend, ook al ben Ik met deze vrienden van Mij nu voor de eerste keer onder jouw dak. Hoe dat mogelijk is, dat weet Ik wel, zoals Ik ook weet dat jouw oudste en liefste dochter Helena al driejaar lang aan een kwaadaardige koorts lijdt en datje daar al veel kosten voor hebt gemaakt, terwijl toch geen enkele arts en nog minder een van je vele huisgoden, die je voor veel geld uit Athene hebt laten halen, haar heeft geholpen. Kijk, zo weet Ik nog veel meer dingen in jouw huis! Maar ga nu en breng ons wat we gevraagd hebben, zodat wij ons kunnen sterken en daarna verder reizen!'

[7] Daarop riep de grenzeloos verbaasde waard een paar dienaren en liet ons brood, zout en verscheidene karaffen vers water brengen.

[8] Toen dat allemaal voor ons op tafel stond en de dorstige leerlingen direct naar de karaffen wilden grijpen, zei Ik tegen hen: 'Wacht nog even tot Ik het water zegen, zodat het niemand kwaad doet; want ook het bronwater in deze streek is koortsverwekkend, omdat het onzuivere natuurgeesten bevat!'

[9] Toen wachtten de leerlingen, en Ik ademde over de karaffen en zei tegen de leerlingen: 'Nu is het water gezegend en gezuiverd; maar eet eerst wat brood en drink dan met mate, zodat jullie niet dronken worden!'

[10] De leerlingen deden dat; en toen ze begonnen te drinken zeiden ze met verbaasde vrolijke gezichten: 'Ja, zulk water moet je inderdaad met mate drinken, zodat je niet dronken wordt!'

[11] De waard merkte dat en zei tegen de twee dienaren: 'Hoe kan dat nu? Hebben jullie deze merkwaardige gasten soms wijn gebracht, terwijl ze toch uitdrukkelijk alleen om water gevraagd hebben?'

[12] De dienaren zeiden: 'Heer, wij hebben gedaan wat ons bevolen werd! Maar hoe het water nu wijn is geworden, dat weten wij niet; degene die er overheen geademd heeft zal wel weten hoe het water wijn heeft kunnen worden.Vraag het hem, want hij schijnt meer te kunnen dan wij hier met z'n allen!’

[13] Daarop kwam de waard naar onze tafel en wij gaven hem te drinken. Toen hij de karaf bijna helemaal leeggedronken had zei hij vol verbazing tegen Mij: 'Bent u soms een groot en beroemd magiër of zelfs een mij nog onbekende God, dat u zoiets kunt doen? Ik vraag u om het mij te zeggen!'

[14] Ik zei:' Als jij je goden uitje huis wegdoet en niet meer in ze gelooft, dan wil Ik je wel zeggen wie Ik ben en jou de enige echte, ware, maar jou nog volledig onbekende God tonen, die ook jouw dochter zou kunnen helpen als je in Hem zou geloven en Hem alleen de eer zou geven.'

[15] Toen de waard dat van Mij hoorde, zei hij: 'U spreekt merkwaardige woorden! Al mijn goden vernietigen zou geen kunst zijn - maar als onze priesters of de Romeinen dat horen, zal het mij slecht vergaan; want wie zich vergrijpt aan een beeld van zelfs maar een hal(god, wordt bij ons zwaar gestraft. Ik zou eerst met mijn hele huis Jood moeten worden en dat ten over­staan van een rechtbank met geschrift, zegel en besnijdenis aantonen, waarna mij dan het Romeinse burgerrecht afgenomen zou worden en ik het dan als Jood weer voor veel geld zou moeten kopen, als ik verder een Romeins bur­ger zou willen zijn! Wat u van mij vraagt, wonderbaarlijke vriend, is iets wat in mijn huidige positie nauwelijks uitvoerbaar is. Maar ik weet een oplossing: doet u de goden weg uit mijn huis, in het bijzijn van de getuigen die mij in mijn huis ten dienste staan, dan zal ik in stilte met mijn hele huis alleen de eer geven aan de God die u mij getoond hebt!'

[16] Ik zei: 'Goed, maak dan nu een ronde in je huis en overtuig je ervan, of een van j e vele kamers nog door een afgod, groot of klein, gesierd wordt!’

[17] Toen de waard dat wilde gaan controleren, kwamen alle huisgenoten hem al vertwijfeld huilend tegemoet en jammerden: 'Er moet wel een groot ongeluk over dit huis komen, want alle goden hebben het plotseling verlaten!'

[18] Toen zei de waard met een onverschrokken gezicht:'Maak je daar maar niet druk om! Slechts de dode, door mensenhanden gemaakte goden, die voor niemand enig nut hebben en niemand in nood kunnen helpen, zijn zeker door een ware, levende en boven alles machtige God vernietigd; en in plaats daarvan is hoogstwaarschijnlijk de ene, enig ware, levende en boven alles machtige God in ons huis gekomen, en deze dienaar van Hem, die zelf al meer dan machtig is, zal ons Hem nader leren kennen en zelfs tonen! En zo is door het verwijderen van de dode en geheel en al machteloze goden over ons huis geen onheil, maar alleen maar een zeer groot heil gekomen.

[19] En opdat jullie geloven dat het wonderbaarlijk genoeg en inderdaad zo is, moet je eens naar deze waterkaraffen van ons kijken! Op verzoek van deze wonderbaarlijk machtige dienaar van de ene, ware God zijn die door mijn twee dienaren hier vol water op deze tafel gezet, wat zij tegenover iedereen kunnen getuigen. Aangezien ze flinke dorst hadden wilden deze gasten het water direct drinken, maar de machtige godsdienaar zei tegen hen dat ze het water pas moesten drinken nadat hij het eerst gezegend had. Daarop ademde hij over de karaffen en het water, en onmiddellijk werd het in de beste wijn veranderd. Daar staat nog een volle karaf; neem en proef de inhoud, en oor­deel of het water dan wel wijn van de allerbeste soort is!'

[20] Daarop pakte de vrouw van de waard de karaf, proefde de inhoud ervan en zei, uiterst verbaasd: 'Luister, dit is ongehoord! Zo'n wonder kan alleen een God doen! Eens in Athene heb ik ook wel magiërs gezien die wonderen deden en ook water nu eens in bloed, dan weer in melk en dan weer in wijn en in nog allerlei andere dingen veranderden; maar van een Apollo-priester, die mij achterna liep omdat ik een heel mooie en rijke Griekse vrouw was, had ik al gauw tot in details gehoord hoe dergelijke won­derbaarlijk uitziende veranderingen op een heel natuurlijke manier tot stand gebracht kunnen worden. Maar dat nam ook ieder geloof in magiërs en hun valse wonderen bij mij weg.

[21] Maar hier is geen enkele geheime en verborgen valsheid te ontdekken, en daarom is het een volkomen echt wonder van een levende God; dat geloof ik nu helemaal, en tot aan mijn dood zal ik aan dat geloof vasthouden. En proef nu allemaal van deze wijn en geef je oordeel!'

[22] Daarop proefden allen van de wijn en stelden vast dat het inderdaad was zoals de waard en zijn vrouw hadden beschreven.

 

3 De genezing van de zieke Helena

 

[1] Daarop zei de waard verder tegen zijn personeel, dat nu aanwezig was: 'Wij hebben ons er nu van overtuigd dat deze ons nog volkomen onbekende dienaar van de ene ware God een echt wonder heeft gedaan om ons de ene ware God te leren kennen; maar hij heeft mij ook al andere bewijzen gege­ven, die niet minder wonderbaarlijk zijn en waaruit ik heb opgemaakt dat hij wel een buitengewoon wonderlijk mens moet zijn, want nauwkeuriger dan wijzelf is hij op de hoogte van de meest verborgen en geheim gehouden inrichtingen en omstandigheden van ons huis.

[2] Zo weet hij ook van de tot op heden ongeneeslijke ziekte van onze liefste dochter Helena, en hij heeft mij dan ook beloofd dat hij haar zou genezen, als ik de dode afgoden, groot en klein, allemaal uit huis zou verwijderen en mij dan met mijn hele huis aan de ene, ware God houd en Hem alleen de eer geef. Ik durfde mij echter toch niet zelf te vergrijpen aan de dode afgoden, uit vrees dat ik eerst door iemand verraden en daarna door de priesters en recht­banken gestraft zou worden, maar ik zei tegen deze wonderbaarlijke dienaar van de ene ware God: 'Doet u ze onder getuigen weg uit het huis, dan zijn wij er niet verantwoordelijk voor!' En kijk, dat deed hij in één ogenblik, en zodoende zijn al onze talrijke afgoden ook op een uiterst wonderbaarlijke manier in huis helemaal vernietigd; Vlij zijn daar nu allemaal getuige van en kunnen daar niet door de priesters en nog minder door een Romeinse recht­bank voor ter verantwoording geroepen worden, wat jullie allemaal even goed zullen begrijpen als ikzelf.

[3] Maar nu deze man vandaag plotseling zulke onverwachte dingen voor onze ogen heeft laten gebeuren, laat nu dan ook onze dochter nog genezen worden en aan ons allemaal de ene, enig ware God bekend gemaakt en getoond worden, zodat wij allemaal alleen aan Hem de eer kunnen geven en volgens Zijn wil kunnen handelen en leven!'

[4] Daar waren alle aanwezigen het helemaal mee eens, en de waard wendde zich nu samen met zijn vrouwen zijn kinderen tot Mij en vroeg Mij om, als het mogelijk was, hun zieke dochter te genezen.

[5] En Ik zei: 'Omdat jij en je hele huis gelooft, geschiede jullie ook naar je gelooft Ga nu naar de kamer van jullie dochter en overtuig je ervan of ze al genezen is! Maar breng haar daarna hier, opdat ook zij van deze wijn des levens proeft en Hem leert kennen, die haar genezen heeft!’

[6] Toen Ik dat gezegd had verlieten allen in allerijl de eetkamer, om te zien of Helena wel genezen was. Toen ze bij haar kwamen troffen ze haar volko­men gezond aan, en zij vertelde dat er een vuur door haar heen gestroomd was en dat de koorts en alle pijn en heel haar vroegere zwakte haar plotseling verlaten hadden. Dat bracht een groot gejuich teweeg. De dochter verliet dan ook direct haar ziekbed, kleedde zich aan en werd onder gejuich snel bij Mij gebracht.

[7] Toen haar verteld werd dat Ik degene was die haar genezen had, knielde zij aan Mijn voeten, die door haar tranen van dankbaarheid bevochtigd werden. Ook alle anderen bedankten Mij voor de wonderbaarlijke genezing van Helena.

[8] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op, dochter, en drink wat wijn uit de karaf die naast je staat, zodat je gesterkt zult worden in je hele lichaam en in je ziel!'

[9] Toen stond Helena zonder moeite op, pakte bescheiden de karaf en dronk daar de wijn uit, die haar sterkte en waarvan zij de goede smaak niet genoeg kon prijzen en roemen.

[10] Toen zij gesterkt was, begonnen allen Mij weer te vragen om hun nu ook de ene ware God te leren kennen en Hem hun ook te tonen, als dat mogelijk was.

[11] Ik zei: 'Luister dan naar wat Ik jullie nu in het kort zal zeggen!

[12] Er is bijna geen Griek die in het Joodse land leeft en handelt, die niet vertrouwd is met de leer van Mozes en de andere profeten. De God nu, die door Mozes aan de Joden verkondigd werd, de God, die op de berg Sinaï onder donder en bliksem met Mozes en door hem en zijn broer Aäron sprak en later ook steeds door de mond van de profeten en vele andere wijze man­nen, wiens meer dan heilige naam Jehova is, is de ene, enig ware, eeuwig levende, meest wijze, meer dan goede en oppermachtige God, die de hemel met de zon, de maan en alle sterren en deze aarde met alles wat daarin, daar­op en daarboven is, uit Zichzelf heeft geschapen.

[13] Geloof in deze God, houd Zijn geboden, die jullie kennen, en heb Hem boven alles lief door Zijn geboden te houden, maar heb ook jullie medemen­sen lief zoals een ieder van jullie zichzelf liefheeft, dat wil zeggen: doe voor hen alles waarvan jullie redelijkerwijs willen dat zij dat ook voor jullie doen; dan zal de ene, enig ware God jullie altijd genadig zijn en jullie beden graag verhoren!

[14] Dan zal Hij Zich voor jullie niet als een verre en hardhorende God doen kennen, maar als een steeds nabije en een jullie boven alles liefhebbende Vader, die jullie beden nooit onverhoord zal laten.

[15] Dat is alles wat de ene, enig ware God, die ook de enig ware Vader van alle mensen is, verlangt. Wie dat zal doen, zal niet alleen reeds op deze aarde meer en meer gezegend zijn, maar na het afvallen van het lichaam ook het eeuwige leven van zijn ziel ontvangen en zal daar, waar de Vader is, eeuwig meer dan zalig zijn. Weten jullie nu wie de enig ware God is?'

[16] Allen zeiden: 'Ja, als Hij dat is - en daar twijfelen we nu niet meer aan ­dan kennen wij Hem uit de geschriften, die ons goed bekend zijn! De leer van Mozes is ons altijd goed bevallen; maar omdat wij maar al te vaak vast moesten stellen dat die leer met name door de voornaamste priesters in geheel tegengestelde zin werd nageleefd, en dat de enig ware God hun geen enkel kwaad doet als straf voor de misdaden die zij aan hun medemensen begaan, dachten wij: wat voor waars kan een leer dan wel bevatten, als - wat uit al hun daden maar al te duidelijk blijkt -de voornaamste vertegenwoordi­gers ervan en de zogenaamde godsdienaren daar geen spoortje geloof aan hechten?!

[17] Want dat men zijn medemens moet liefhebben als zichzelf, is immers het eerste watje uit de geboden van Mozes opmaakt. Maar je moet ook eens zien hoe de belangrijkste vertegenwoordigers van de leer van Mozes hun mede­mensen liefhebben;je zou wel met de diepste blindheid geslagen moeten zijn om niet op te merken dat juist deze vertegenwoordigers van de leer er niet in het minst in geloven. Want de waarheid van een echt geloof moet immers blijken uit het handelen volgens de leer, en in het bijzonder bij hen die de leer vertegenwoordigen en verbreiden. Maar wanneer zij door hun handelen nu al voor het oog van iedereen zonder enige schroom of vrees voor een enig ware God laten zien dat zij niets geloven -hoe kunnen wij vreemdelingen ons dan bij hun leer aansluiten?

[18] Kijk, machtige, ware dienaar en priester van de ene, enig ware God, dat was dan ook steeds de reden waarom wij aan de waarheid en echtheid van de leer van Mozes evenzeer twijfelden als aan onze veelgoderij! Omwille van de mensen en hun wetten hebben wij tenslotte wel aan alles meegedaan, maar zelf geloofden wij in geen enkele God meer -maar wel geloofden wij in de alles beheersende krachten van de natuur, die wij door onze geleerden iets nader hebben leren kennen.

[19] Maar nu zijn als gevolg van uw daden en woorden de zaken bij ons alle­ maal enorm veranderd, en wij geloven nu zonder twijfel in de ene, enig ware God van de Joden, die aan u zo'n ongehoorde puur goddelijke macht ver­leend heeft, omdat u natuurlijk altijd Zijn wil hebt gedaan.

[20] Wij zullen ons echter enkel en alleen aan de leer van Mozes houden en nooit aan de vertegenwoordigers ervan in Jeruzalem. Gisteravond laat zijn er vanuit Essea nog een paar van zulke tempelheren bij ons gekomen, die gewel­dig tekeer gingen over hun eigen tempelbedrijf en de grote macht en wijs­heid van de Essenen erg prezen, en wij dachten bij onszelf' Als jullie jezelf al zo afkammen, wat moeten wij vreemden dan wel van jullie denken?' Maar toch bevielen ze ons, omdat ze de waarheid bekenden. Vanmorgen vroeg zijn ze weer verder gereisd. Wat de leer betreft is het ons nu wel duidelijk; maar er is nog één punt, en dat is uw laatste belofte.

[21] U beloofde ons ook de enig ware God te tonen, en dat zult u net als al het andere zeker kunnen. Nu u ons ongevraagd al zo gelukkig hebt gemaakt door ons in woord en daad de ene, enig ware God te leren kennen, vragen wij u om ons geluk nu ook nog compleet te maken door ons de enig ware, ene God te tonen! Wij vragen u daar allemaal heel nadrukkelijk om!'

 

4 De Heer getuigt over Zichzelf

 

[1] Ik zei: 'Ja, Mijn lieve kinderen, maar juist ter wille van jullie gaat dat niet zo gemakkelijk als jullie denken; maar omdat Ik jullie ook dat beloofd heb, zullen jullie de ene, enig ware God ook allemaal aanschouwen. Maar eerst moet Ik jullie wel op het hart drukken dat jullie hetgeen je gezien hebt niet bekend mogen maken voordat er een jaar verstreken is.'

[2] Allen beloofden Mij dat plechtig.

[3] Toen zei Ik verder: 'Goed dan, luister naar Mij, en doe jullie ogen en har­ten wijd open!'

[4] Ik, die nu met jullie spreek, ben Zelf degene die de profeten aan de men­sen verkondigd hebben! Volgens Mijn eeuwige raadsbesluit heeft het Mij behaagd om Zelf als mens van vlees en bloed als een helder en leven brengend licht onder de mensen te komen, die in de oude nacht van de zonde dwalen en verkommeren, en hen te verlossen van het harde juk van het gericht en de eeuwige dood.

[5] Maar Ik ben niet alleen naar de Joden gekomen, die vanaf het allereerste begin het volk van de ene ware God waren en zich ook nog zo noemen ­hoewel zeer velen vanwege hun slechte daden al sinds lange tijd een volk van de hel zijn geworden -maar ook naar de heidenen. Weliswaar stammen die ook af van dezelfde eerste mens op deze aarde, maar ze hebben zich in de loop van de tijd zo door de verlokkingen van de wereld laten verleiden, dat ze daardoor afvallig werden van de ene ware God, Hem niet meer kenden en vervolgens van dode en vergankelijke materie naar hun lust en believen zelf goden maakten en die vereerden en aanbaden, wat tegenwoordig nog heel veel het geval is, zoals jullie wel weten.

[6] Opdat dus ook de heidenen de eeuwige en meest levende waarheid, die alleen in God bestaat, zullen kennen, ben Ik ook naar de heidenen gekomen en geef Ik hun het door eigen toedoen al zo lang verloren levenslicht en dus ook het eeuwige leven terug.

[7] Ik ben Zelf het licht, de weg, de eeuwige waarheid en het leven. Wie in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft, heeft het eeuwige leven reeds in zich en zal de dood nooit meer zien of voelen, al zou hij wat zijn lichaam betreft duizendmaal sterven; want wie in Mij gelooft, Mijn geboden houdt en Mij derhalve boven alles liefheeft, is in Mij en Ik in de geest in hem. En in dege­ne in wie Ik ben is ook het eeuwige leven.

[8] En nu heb Ik jullie dan ook de enig ware, ene God getoond, zoals Ik jul­lie zojuist beloofd had. Onderzoeken jullie nu jezelf, of je dat ook gelooft! Ja, ook dit geloven jullie nu - maar blijf ook als echte helden in dat geloof en laat jullie daar door niemand meer vanaf brengen, dan zullen jullie leven en de kracht van Mijn wil zal in jullie zijn en blijven! Zo zij het en blijve het!'

[9] Toen Ik dat tegen de daar aanwezige heidenen gezegd had, werden ze door een huivering van diep ontzag aangegrepen, en niemand durfde een woord te zeggen.

[10] Maar Ik zei op vriendelijke toon: 'Kom toch tot jezelf, kinderen! Zie Ik er als meest ware Vader van alle mensen dan zo verschrikkelijk uit, dat jullie nu door zo'n huivering voor Mij bevangen worden? Kijk, Mij is weliswaar niets onmogelijk -want in Mij is alle kracht, macht en gezag in de hemel en op aarde -maar Ik kan er niet voor zorgen dat Ik niet ben wat Ik ben, en jul­lie niet wat jullie zijn! Ik ben nu eenmaal Degene die Ik ben, was en zal zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid, en jullie zullen dat ook zijn en blijven.Als Ik jullie nu Mijn lieve kinderen noem, zijn jullie toch helemaal aan Mij gelijk­waardig, en als jullie volgens Mijn leer en dus ook volgens Mijn wil leven en handelen, zullen jullie werkelijk niet minder volmaakt zijn dan Ikzelf ben, en jullie zullen dezelfde tekenen kunnen doen die Ik doe. Want wat voor vreug­de kunnen onvolmaakte kinderen aan een volmaakte Vader geven? Laat jullie te grote eerbied voor Mij dus varen en heb in plaats daarvan een volkomen vertrouwen en liefde voor Mij, dan zullen jullie Mij veel aangenamer, welge­valliger en dierbaarder zijn!

[11] Werkelijk, wie Mij liefheeft hoeft Mij niet te vrezen! Want degenen die God te zeer vrezen, hebben Hem ten eerste nog nooit echt gekend en hun hart staat nog ver af van Zijn liefde, en ten tweede lopen zulke te vreesachti­ge kinderen door hun eigen schuld gevaar dat ze gaan dwalen in wat ze gelo­ven en weten. Want hun vrees verzwakt hun moed en hun wil om in hun hart zo dicht mogelijk bij Mij te komen en daardoor ook in alle waarheid des levens door Mij verlicht te worden. Als jullie dat hebben begrepen, laat jullie vrees voor Mij dan varen en heb liefde voor Mij en het volste vertrouwen in Mij!’

[12] Toen Ik dat tegen hen gezegd had, week de afgodische angst uit hun hart en begonnen zij Mij met meer vertrouwen te loven en te prijzen, en in hun hart ontwaakte meer en meer de liefde. Maar toch waren ze er niet helemaal gerust op, want de voorstellingen uit het heidendom van onverbiddelijkheid en eeuwige macht en gestrengheid van een God, die zij lange tijd gekoesterd hadden, wilden en konden niet zo snel uitgewist worden. Maar na een uur, waarin Ik nog in de herberg bleef, werden ze allemaal vertrouwelijk en Ik gaf hun nog menige les, die hun liefde voor Mij versterkte en bevestigde.

 

5 De aankomst bij Jericho

 

[1] Toen vroegen Mijn leerlingen, die geld bij zich hadden, de waard wat ze voor het brood en het bronwater moesten betalen.

[2] Maar de waard zei: 'O, hoe kunnen jullie mij dat vragen, daar ik nu immers bij God de Heer en dus ook bij jullie, die zeker Zijn naaste vrienden zijn, eeuwig in de schuld zal staan? leder woord dat Hij tot ons gesproken heeft is immers eindeloos veel meer waard dan alle schatten van de aarde! Al wilden jullie duizend jaar in mijn huis blijven en dag en nacht eten, en ik zou daar ook maar één stater voor vragen, dan zou ik echt niet beter verdienen dan levend en wel als voer voor de slangen en draken gegooid te worden! Maar het is nu bijna middag; wat zou het voor mij een geluk betekenen, als God de Heer met jullie bij mij het middagmaal zou willen gebruiken!'

[3] Daarop zei Ik: 'Jouw wil geldt bij Mij als het werk! Maar wij moeten ver­der, omdat er ook op andere plaatsen kinderen zijn die Ik wil helpen. Er zul­len straks echter arme pelgrims hierheen komen, en wel vanuit Essea op weg naar Jericho. Ze hebben daar weliswaar hun lichamelijke gezondheid hele­maal teruggekregen, maar geld hebben ze niet veel en ze zijn hongerig, dor­stig en moe; geef hun spijs en drank en ook onderdak voor de nacht, dan zal Ik dat aannemen alsof je dat voor Mij hebt gedaan!'

[4] De waard zei: 'O Heer en God, al willen die arme mensen hier een heel jaar blijven, ze zullen hun verzorging krijgen! Als ze over de heerweg gaan, wil ik hun direct mijn lastdieren en met paarden bespannen wagens tegemoet sturen en hen hierheen laten brengen.'

[5] Ik zei: 'Ook hierbij geldt jouw wil als het werk! De pelgrims die Ik je aan­kondigde zijn reeds gisternacht vanuit Essea over de bergen hierheen vertrok­ken en zullen binnen een paar uur over het smalle bergpad hiernaartoe komen, zodat ze dus niet veel zullen hebben aan jouw lastdieren en wagens. Maar als ze hier morgen vertrekken kun je hun de een of andere dienst bewijzen als dat nodig is.

[6] Maar laat voortaan niemand meer betalen voor het water; want Ik heb er ook voor gezorgd dat jouw bronnen steeds rijkelijk en gezond water zullen geven. Wees altijd barmhartig tegenover armen, dan zul je ook barmhartig­heid bij Mij vinden! Mijn zegen en Mijn genade heb je ontvangen, en die zullen ook bij je blijven als je metterdaad aan Mijn leer zult vasthouden; en zo zullen wij onze reis nu weer voortzetten.'

[7] Na deze woorden stond Ik snel op en ging met de leerlingen naar buiten.

[8] Het spreekt vanzelf dat de waard ons met de zijnen onder tranen, dank en lofprijzing een stuk begeleidde; maar toen wij er flink de pas in zetten, bleven onze begeleiders achter en keerden weer terug naar huis.

[9] omdat er rond het middaguur hier op dit weggedeelte geen reizigers waren, trokken wij weer met de snelheid van de wind voorwaarts; maar als wij weer in een streek kwamen die bevolkt was, liepen wij in onze gewone, natuurlijke pas verder. En zo kwamen wij tegen de avond in de buurt van ons reisdoel Jericho.

[10] Daar was een mooi grasveld. Hier rustten wij uit totdat de zon helemaal onder zou zijn gegaan; want Ik wilde niet bij daglicht de stad binnengaan, met name omdat de twee Farizeeën, die wij ondanks hun snel dravende kamelen hadden ingehaald, slechts een paar morgen *  (* Morgen: een oude landmaat; zoveel land als een span paarden in één morgen kon ploegen. Per land(streek) erg verschillend, in het Duitse gebied meestal variërend van ongeveer 25 tot 35 are. Een paar morgen is in dit verband dus waarschijnlijk een paar honderd meter.) voor ons uit de stad naderden.

[11] Terwijl wij op ons grasveld uitrustten onder het bespreken van allerlei dingen, kwam er uit het nabijgelegen tolhuis een tollenaar naar ons toe, die vroeg waar wij vandaan gekomen waren en of wij op die plek de nacht zou­den doorbrengen.

[12] Ik zei: 'Noch het een noch het ander gaat je iets aan; maar als je het wilt weten, zeg Ik je ten eerste dat wij vandaag helemaal uit Essea zijn gekomen, en ten tweede dat wij hier nu wat uitrusten en daarna de stad binnen zullen gaan.

[13] Toen de tollenaar hoorde dat wij te voet in één dag helemaal uit Essea naar Jericho waren gekomen, sloeg hij zijn handen van verbazing ineen en zei: '0, daar is een snellopende kameel wel toe in staat, maar met menselijke voeten is dat ongekend! Dan moeten jullie gevlogen hebben!'

[14] Ik zei: 'Dat is onze zaak; maar ga jij de stad in, omdat je de tijd hebt, en vraag aan Kado, wiens vader jullie hoogste gebieder is, of hij naar Mij toe wil komen; want Ik, de Heer, wacht hier op hem!'

[15] Toen vroeg de tollenaar: 'Heer, als ik Kado uw naam niet kan noemen, zal hij dan wel naar u toekomen?'

[16] Ik zei: 'Dat zal hij zeker! Ga nu, dan zul je je loon ontvangen; want iede­re gewillige arbeider is zijn loon waard!'

[17] Na deze woorden van Mij ging de tollenaar snel de stad in en bracht de boodschap aan Kado over.

 

De Heer in Jericho

 

6 Het weerzien met Kado

 

[1] Toen Kado dat hoorde, wachtte hij geen moment meer, gaf de tollenaar een muntstuk als boodschappersloon en haastte zich zo snel mogelijk naar Mij toe.

[2] Tc:en hij buiten adem bij ons aankwam, stonden wij op van het grasveld en Ik reikte hem de hand; maar hij omarmde Mij, drukte Mij aan zijn borst, bedolf Mij onder vele vriendschappelijke kussen en zei tenslotte, overvloei­end van blijdschap en geluk (Kado): '0 Heer en Meester, wat heeft U mij een onbeschrijflijke vreugde bereid door zo snel terug te komen! O wij gelukkigen, dat wij U weer in ons zondige en voor U eeuwig onwaardige midden hebben! Het zijn nu nog maar drie dagen dat U hier afwezig was, en voor mij zijn het bijna drie jaren geworden; want het grote verlangen van ons hele huis naar U heeft ons geduld zwaar op de proef gesteld. Als U vandaag met was gekomen, zou ik morgen in alle vroegte onze beste kamelen in beweging hebben gezet en U naar Essea nagereisd zijn. 0, omdat U nu geko­men bent, is alles weer volkomen goed en uitstekend in orde! Maar nu, o Heer en Meester, onze enige liefde en onze hoogste behoefte, kom toch, kom nu met mij mee, opdat ons hele huis zielsgelukkig wordt!'

[3] Ik zei: 'Jouw vriendelijkheid heeft Mijn hart verkwikt, en Ik zal met je meegaan; maar laten we nog een poosje wachten! We zullen de stad binnen­gaan als het donker begint te worden, zodat we geen opzien baren onder de nieuwsgierige volksmenigte; want omdat hier morgen markt wordt gehou­den, zijn er veel vreemdelingen, en die moeten ons niet aangapen en bekriti­seren als we de stad binnengaan. Bij jouw vader hebben nu immers ook een paar Farizeeën hun intrek genomen; zij zullen weldra ondergebracht zijn, en dan kunnen we geheelongehinderd jouw huis binnengaan.'

[4] Dat vond Kado goed; maar hij riep de tollenaar nog een keer en stuurde hem naar de herberg, om tegen zijn mensen te zeggen dat ze een goed avondmaal moesten klaarmaken. De reden zouden ze binnen korte tijd wel vol blijdschap vernemen.

[5] Daarop haastte de tollenaar zich nogmaals de stad in en bracht de bood­schap over.

[6] De vader van Kado zei: 'Ik vermoed wel waar het om gaat! Ga Kado maar zeggen dat we uitstekend voor alles zullen zorgen!'

[7] Toen de tollenaar weer terugkwam en Kado het antwoord van zijn vader overbracht, en het al tamelijk donker begon te worden, zei Ik: 'Nu kunnen we heel kalmpjes aan op weg gaan en zullen door niemand onderweg meer bekeken en herkend worden; en al ziet iemand ons, dan zal hij ons voor juist arriverende handelaars houden, maar dat maakt ons niet uit.'

[8] Wij kwamen dan ook op ons gemak en ongehinderd bij de herberg van Kado.

[9] Voor de herberg aangekomen, zei Ik tegen Kado: 'Vriend, ga jij nu eerst naar binnen en vertel je mensen dat Ik met Mijn leerlingen uit Essea ben aan­gekomen! Als Ik de gastenkamer binnenkom, moeten ze niet in vreugde uit­barsten, om de vreemdelingen niet voortijdig op Mij opmerkzaam te maken. En laten zij Mij ook niet met 'Heer' en 'Meester', maar gewoon als een goede vriend aanspreken; want Ik kijk toch immers alleen maar naar het hart en nooit naar de mond. De reden waarom Ik dat nu zo wil hebben zul je later wel inzien en begrijpen. Ga het nu maar doen!'

[10] Kado haastte zich nu het huis binnen en instrueerde de zijnen zoals Ik hem opgedragen had.

[11] Daarop ging Ik de ruime gastenkamer binnen, waar reeds een grote tafel voor ons gedekt was.

[12] Toen wij binnenkwamen, kwam natuurlijk iedereen vriendelijk naar ons toe. De vader en moeder van Kado en ook zijn vrouwen kinderen begroet­ten Mij heel vriendelijk en vroegen Mij te gaan zitten, aangezien Ik vast wel moe zou zijn van de lange reis. Deze begroeting was heel goed en maakte dat de vreemdelingen geen acht sloegen op Mij en Mijn leerlingen. Maar bij al die goed gekozen bewoordingen kregen allen tranen in de ogen van grote vreugde, met name de vader van Kado en de oude, trouwe dienaar van Kado, die Apollon heette. Maar Ik sterkte direct hun gemoed en zo konden ze Mijn aanwezigheid verder zonder tranen verdragen.

[13] Wij gingen direct aan tafel zitten en de waard, Kado, zijn vrouwen kin­deren en op Mijn verzoek ook Apollon gingen het dichtst bij Mij zitten; de moeder van Kado had echter nog bezigheden in de keuken, en zijn broers en zusters moesten de gasten bedienen.

[14] Toen wij nu heel welgemoed aan de tafel zaten, waarop zich reeds de beste wijn en het beste brood in overvloed bevond, wilden enkele leerlingen, en voornamelijk onze Judas Iskariot, er direct naar grijpen, omdat ze al flink honger hadden.

[15] Maar Ik zei: 'Omdat jullie het tot nu toe hebben uitgehouden, zullen jul­lie ook wel in staat zijn het nog een paar ogenblikken uit te houden zonder van honger of dorst om te komen! Wacht op de warme spijs; pas als die op tafel staat, moet je eerst wat brood met zout nemen en daarna een kleine slok wijn, dan zal het avondmaal jullie sterken en fris en monter maken, maar anders jullie ledematen en ingewanden alleen maar verzwakken! De mens moet ook zijn lichaam gezond proberen te houden als hij zijn ziel van droef­heid en angst bevrijd wil zien. Doen jullie ook zoals Ik het doe!'

[16] De leerlingen bedankten Mij voor deze raad en volgden die ook op.

 

7 De Heer en de zieke koopman uit Sidon

 

[1] Enkele vreemdelingen hadden gemerkt dat Ik de leerlingen dat advies had gegeven, en een van hen, die een koopman uit Sidon was, stond op, kwam naar Mij toe en zei: 'Goede vriend, vergeef mij dat ik als vreemdeling de vrij­heid heb genomen om u hier aan te spreken! Aan de woorden die u tot uw vriend richtte merkte ik dat u zonder twijfel een arts moet zijn; ik zou u dus een advies willen vragen, namelijk wat ik moet doen en gebruiken om bevrijd te worden van mijn maagklachten, die ik nu al verscheidene jaren heb.'

[2] Ik zei: ' Als je denkt dat ik een arts ben, neem dan ook Mijn raad aan! Eet niet teveel en te vet varkensvlees, zoals je tot nu toe gedaan hebt, en drink niet de hele dag door zoveel sterke wijn, dan zullen je maagklachten wel over gaan! Dat is Mijn advies als arts; als je dat opvolgt, zal het je meer van nut zijn dan jouw aloësap, dat je maag wel leeg maakt, om hem daarna weer des te meer te kunnen vullen. De mens leeft niet om te eten, maar hij eet alleen maar om te leven, en daar is geen volgepropte maag en geen dagelijkse bedwelming van de zenuwen door zo sterk mogelijke wijn voor nodig.'

[3] Toen de vreemdeling dat van Mij gehoord had, zei hij heel verbaasd: 'U hebt mij toch nog nooit eerder gezien! Hoe kunt u zo precies weten hoe ik leef'

[4] Ik zei: 'Werkelijk, Ik zou wel een slechte arts moeten zijn, als Ik bij een zieke niet van zijn voorhoofd zou kunnen aflezen hoe hij leeft en hoe hij aan zijn ziekte is gekomen! Doe wat Ik je aangeraden heb en onthoud je van de wellust, dan zal je maag wel beter worden!'

[5] De vreemdeling bedankte Mij voor deze raad en legde drie goudstukken voor Mij op tafel.

[ 6] Maar Ik gaf die aan hem terug met de woorden: ' Geef die aan de armen; want Ik heb geen goud of zilver nodig, waar de mensen zo gretig naar verlan­gen!'

[7] De vreemdeling nam zijn goud weer terug en zei: 'Nu zie ik pas dat u een echte arts bent! Als het beter met mij gaat, zullen de armen het honderd­voudige van mij krijgen!'

[8] Daarmee ging hij weer naar zijn tafel, en op die van ons werd de maaltijd opgediend.

[9] De spijzen bestonden uit zeer goed bereide vissen, drie gebraden lamme­ren en twintig eveneens gebraden kippen en bovendien verscheidene soorten edel fruit. Wij begonnen dan ook direct te eten en iedereen liet zich de spij­zen, het fijne tarwebrood en de wijn goed smaken, en al gauw werd het heel levendig aan onze tafel.

[10] Toen de vreemdelingen merkten dat wij het ons aan onze tafel goed lie­ten smaken, en omdat zij ook wisten dat het altijd heel duur was om in deze herberg te eten, zei de vreemdeling aan wie Ik zojuist een goed advies voor sein maag had gegeven, min of meer zachtjes tegen zijn metgezellen: 'Ja, nu wordt het mij wel duidelijk waarom die arts de drie goudstukken niet van mij aannam! Gasten als hij en zijn metgezellen, die zo'n dure maaltijd tot zich kunnen nemen, hebben beslist meer schatten dan wij, en dan zijn drie goud­stukken natuurlijk te weinig voor zo'n arts, die al meer dan rijk is! Wel, zo'n avondmaaltijd kost in deze herberg minstens vijfhonderd geldstukken! Ja, ja, wie de bekwaamheid heeft om een beroemd arts te zijn, is gelukkiger en rij­ker dan een koning die, als hij ziek is geworden, bij zo'n arts tegen betaling van grote schatten hulp moet zoeken! Want een koning kan nog zo machtig en rijk zijn, hij kan zichzelf toch niet genezen en van de dood redden, als hij ziek en zwak wordt. Dan laat hij voor veel geld vaak van heel ver de beste arts komen die er is, en als de arts hem geholpen heeft, wordt hij met nog grotere sommen geld beloond. En bij deze arts zal het zeker ook zo zijn dat hij bij koningen en vorsten reeds grote sommen geld heeft verdiend, en daarom kan hij ook heel anders leven dan wij, arme kooplieden uit Sidon en Tyrus.'

[11] Mijn leerlingen hoorden deze opmerking van de kant van de vreemde­ling ook, en Jacobus de Oudere wilde hem al in de rede vallen.

[12] Maar Ik zei tegen hem, ook min of meer zachtjes: 'Laat ze maar praten en over ons oordelen, want daar berokkenen ze ons echt geen schade mee! Als jullie in Mijn naam aan de mensen over de hele wereld het evangelie zullen verkondigen, zullen jullie niet ontkomen aan allerlei oordelen die de mensen over jullie vellen. Zijn deze blind en dom, laat de mensen dan maar praten, zolang hun oordeel maar geen kwaad in zich draagt! Als het echter een kwaadaardig karakter heeft, dan kunnen jullie degenen die over jullie oorde­len voor een rechter ter verantwoording roepen, óf jullie verlaten die plaats en schudden ook het stof van jullie voeten; dan zal Ik in het verborgene wel de rechter zijn over zo'n plaats en de bewoners ervan! We zullen hen nu dus ook over ons laten praten en ons beoordelen zoals ze willen en begrijpen; want geen mens kan over een kwestie of een omstandigheid een oordeel vellen dan zijn eigen begrip, net zo min als een os een psalm van David kan zingen of een blinde een andere blinde kan leiden! Daarom moeten jullie je voortaan door dergelijke voorvallen absoluut niet meer van de wijs laten brengen!'

[13] Allen gaven Mij gelijk en bedankten Mij voor deze raad.

[14] Maar Apollon zei daarop: 'O Heer en Meester, U hebt weliswaar eeuwig in alles gelijk; maar het is wellastig voor ons dat U door de aanwezigheid van deze vreemdelingen niets bijzonders tegen ons kunt zeggen om Uzelf niet kenbaar te maken, en wij U ook niets buitengewoons kunnen vragen.'

[15] Ik zei:'O vriend, maak je daar maar niet druk om! Voor middernacht zal er nog heel veel buitengewoons gebeuren; want omdat onze dagtaak goed beëindigd is ben Ik in een goede stemming, en jullie moeten dat ook allemaal zijn! Maar laten we nu eten en drinken en ons in onze blijdschap door niemand laten storen!'

[16] Daarop aten en dronken wij heel welgemoed, evenals de vreemdelingen aan de andere tafels.

 

8 Een harpspeler zingt voor de Heer

 

[1] Omdat er in Jericho een markt was, die zeven dagen duurde, kwamen daar behalve veel kooplieden ook allerlei goochelaars, fluitspelers, zangers, harp ­en lierspelers naar toe, die 's avonds van herberg naar herberg trokken en de gasten tegen een geringe betaling allerlei dingen lieten zien en voorstellingen gaven; zo kwam er ook in onze herberg een zanger met een harp, die hij goed wist te bespelen, en die bovendien met een zuivere stem de psalmen van David zong.

[2] Toen hij de kamer binnenkwam, vroeg hij de gasten of hij tegen een klei­ne vergoeding mocht optreden.

[3] De vreemdelingen, voor het merendeel Grieken en Romeinen, zeiden: ‘Ach, ga weg met je oude Joodse geknars! In de muziek, die goddelijke kunst, zijn immers alleen de Grieken thuis! Als de mensen daar aan de hoofdtafel naar je willen luisteren, hebben wij daar niets op tegen; maar van ons zul je geen beloning krijgen.'

[4] Daarop kwam de arme harpspeler en zanger naar onze tafel en vroeg of hij voor ons alleen mocht optreden.

[5] En Ik zei vriendelijk: 'Treed maar op zonder schroom of bedenkingen, want Ik ken je en weet dat je een zuivere zanger bent, geheel op de wijze van David! Jouw beloning zal daarom groot zijn!'

[6] Daarop boog de zanger en harpspeler diep voor ons, stemde zijn harp zuiver en zei verbaasd: 'Werkelijk, dit is een goede zaal voor muziek en zang; want zo hemels helder en zuiver heb ik de snaren van mijn harp nog nooit horen klinken!’

[7] Ik zei: 'Welnu, in dat geval kun je wel met je optreden beginnen!'

[8] Daarop greep de harpspeler met geoefende vingers de snaren en liet een aangrijpend voorspel klinken. Toen de vreemdelingen de zeer zuivere klanken en prachtige melodieën hoorden, werden ze stil en luisterden met gespannen aandacht naar de kunstenaar.

[9] Toen de hele zaal volkomen stil was begon de kunstenaar onder een prachtig klinkende begeleiding met een wonderzuivere en ook zeer wellui­dende stem de volgende psalm van David te zingen: 'Zing de Heer een nieuw lied; zing voor de Heer, gij allen! Zing voor de Heer en prijs Zijn naam! Verkondig dag na dag Zijn heil! Vertel de heidenen Zijn eer, onder alle volke­ren Zijn wonderen; want de Heer is hoog verheven en zeer te prijzen, won­derbaar boven alle goden! Want alle goden der volkeren zijn dode afgoden; de Heer alleen heeft de hemel gemaakt. Prachtig en luisterrijk staat het vóór Hem en machtig en lofwaardig gaat het toe in Zijn heiligdom.

[10] Breng de Heer, gij volkeren, breng de Heer eer en macht! Breng de Heer eer in Zijn naam, neem geschenken mee en kom in Zijn voorhoven! Bid tot de Heer in heilig feestgewaad, en laat iedereen Hem vrezen! Vertel onder de heidenen, dat alleen de Heer koning is en Zijn rijk bereid heeft zo wijd de wereld strekt, zodat het zal blijven bestaan, en dat Hij de volkeren op recht­vaardige wijze richt! Hemel, verheug je, en aarde, wees vrolijk; laat de zee bruisen, en alles wat daarin is! Laat het veld vrolijk zijn, en alles wat daarop is, en laat alle bomen in het woud juichen voor het oog van de Heer; want Hij komt, en Hij komt om de aarde te richten! De aarde zal Hij richten met gerechtigheid en de volkeren met Zijn waarheid.'

[11] Toen onze zanger en harpspeler deze psalm ten einde gezongen had, liet hij nog een naspel horen en besloot daar zijn optreden mee. Toen overstelpten de vreemdelingen hem met lof en bijval en erkenden dat ze nog nooit in hun hele leven iets prachtigers gehoord hadden, zowel wat het snarenspel als ook het zingen betrof; ze vroegen hem ook om vergeving voor het feit dat ze hem zo ruwen grof bejegend hadden, maar tegelijkertijd vroegen ze hem of hij die psalm nog een keer wilde zingen.

[12] En de zanger vroeg Mij of hij dat nog een keer mocht doen.

[13] En Ik zei: 'Doe dat maar, want zelfs David heeft deze psalm niet prachti­ger gezongen!’

[14] De zanger zei: 'Heer, wie u ook bent - dat heb ikzelf ook nog nooit zo gedaan! Tijdens het zingen was het mij werkelijk alsof Jehova mij heel nabij was en met welgevallen naar mij luisterde; en ook kwam het mij voor alsof hele engelenkoren met mij instemden. O, als ik die kunst en stem zou mogen behouden, dan zou ik de gelukkigste mens op aarde zijn en alle heidenen door mijn zingen tot onze Jehova bekeren!'

[15] Ik zei:'Zing nu psalm 96 nog maar een keer, en wees er zeker van, vrome Samaritaan, dat je die kunst en die stem zult behouden tot aan het einde van je aardse levensdagen - en in de hemel zul je voor de troon van de Allerhoogste eeuwig een lieflijke zanger zijn en blijven! Maar zing nu!'

[16] De zanger zei: 'O Heer, u moet naar alle waarheid een profeet zijn; want gewone mensen spreken niet zoals u! Maar nu genoeg daarover, want ik moet de psalm nog een keer zingen!’

[17] Hierop greep hij weer in de snaren en ze klonken nog helderder en zui­verder dan de eerste keer, en zo was het ook met zijn stem. Al Mijn leerlin­gen, de waard en zijn familie en ook de vreemdelingen waren tot tranen toe geroerd, en de Mijnen aan onze tafel het meest, omdat zij wel wisten op Wie deze psalm betrekking had.

 

9 De beloning van de zanger

 

[1] Toen de zanger de psalm voor de tweede keer gezongen had, stak er onder de vreemdelingen een regelrechte storm van loftuitingen en bijval op; ze schonken hem vele goudstukken en nodigden hem uit om bij hen aan tafel te komen zitten en met hen te eten en te drinken.

[2] Maar hij (de zanger) zei: 'Ik dank jullie voor de eer die jullie mij bewe­zen hebben en de aalmoezen die jullie mij zo rijkelijk geschonken hebben; maar ik ben nog een strenggelovige Jood -ook al ben ik pas dertig jaar oud ­en mag jullie spijzen niet eten. Bovendien heeft alleen deze heer hier mij toe­stemming gegeven om op te treden, en daarom zal ik ook alleen doen wat hij mij zal gebieden!'

[3] Toen prezen de vreemdelingen de trouw van de kunstenaar, en Ik ver­zocht hem aan onze tafel te komen zitten en met ons te eten en te drinken ­wat hij onder veel dankbetuigingen ook direct deed.

[4] Onze waard en Kado gingen echter weg en brachten de harpspeler een royale aalmoes, die hij bijna niet wilde aannemen, omdat hij door de andere tafels al zo rijkelijk bedeeld was.

[5] Maar Ik zei tegen hem: 'Neem maar aan wat men je met vreugde geeft; want je hebt zelf een goed hart en deelt ook het weinige dat jij met je kunst moeizaam verdient, graag met de armen! En als je van nu af aan meer ver­dient, zul je je goede hart ook een groter werkterrein kunnen verschaffen­. Goed doen aan de armen is God welgevallig, en werken en vergaren voor de armen is heerlijk in Gods ogen en wordt reeds in dit leven en nog meer in het andere leven altijd beloond.'

[6] De harpspeler zei: 'Ja, zeer welwillende heer, zo is het, en ik heb dat ook altijd geloofd, hoewel mij dat lange tijd aan aardse beloning niet veel heeft opgeleverd, terwijl ik in deze zin toch al bijna vijftien jaar trouw mijn zwak­ke kunst beoefend heb. Maar deze keer heb ik een rijke oogst ontvangen en daarvoor zij voor altijd alle lof en eer en al mijn dank aan God de Heer, die mij deze keer in mijn armoede heeft gezien! Maar nu zou ik u, goede heer, toch ook iets willen vragen, als u mij dat genadig wilt toestaan.'

[7] Ik zei: 'O, heel graag! Vraag maar; Ik zal je het antwoord niet schuldig blij­ven!'

[8] Toen vroeg de harpspeler aan Mij: 'O goede heer, aan wie ik naast God mijn grote geluk te danken heb, hoe kent u al mijn levensomstandigheden zo precies -terwijl ik mij toch niet kan herinneren dat ik u ooit ergens heb gezien?'

[9] Ik zei: 'Dat is ook helemaal niet nodig; het is voldoende als Ik jou al heel dikwijls gehoord en gezien heb. Kijk,je bent hier nu opgetreden en wij heb­ben allemaal goed naar je gekeken! Wij zullen je dan ook gemakkelijk overal weer herkennen, waar we elkaar ook tegenkomen; maar jij zult ons allemaal beslist niet zo gemakkelijk herkennen, en wel om de eenvoudige, natuurlijke reden dat zelfs vele duizenden mensen één mens, die op een bijzondere manier van zich heeft doen spreken, gemakkelijker herinneren en hem hele­maal kunnen observeren, dan dat één mens die vele duizenden kan onthou­den, voor wie hij is opgetreden. Kijk, dat is de heel natuurlijke reden waarom Ik jou mogelijk beter kan kennen dan jij Mij.

[10] Er kunnen ook nog wel andere redenen zijn, die je nu echter niet goed zou begrijpen, ook al zou Ik je die vertellen; daarom is het vanwege de vreemdelingen beter om daarover te zwijgen. Maar je hebt zojuist zelf gezegd dat Ik misschien wel een profeet kon zijn, omdat je in Mijn nabijheid veel beter harp gespeeld en gezongen hebt dan ooit tevoren. Als Ik voor jou mogelijkerwijs een profeet ben, dan kan Ik als zodanig vanuit de geest Gods in Mij waarschijnlijk ook wel weten hoe jouw levensomstandigheden zijn. Zo heb je nu een natuurlijke en een bovennatuurlijke reden waarom Ik jou altijd beter kan kennen dan jij Mij of iemand anders van ons. - Is het je nu duidelijk?'

[11] De harpspeler zei: 'Ja, goede en werkelijk ook zeer wijze heer, ik noem u niet voor niets wijs! Want tijdens mijn omzwervingen op Gods goede aard­bodem heb ik herhaaldelijk ervaren dat werkelijk goede mensen ook steeds wijze mensen waren. Maar dat de goede mensen wat hun aardse geluk betreft achtergesteld zijn bij de harde en slechte mensen is niet de schuld van de schranderheid die ze uit hun wijsheid putten, alsof die minder zou zijn dan de sluwheid van de harde en slechte mensen, maar het komt door de goedheid van hun hart, het daaruit voortvloeiende geduld en de liefde voor de waar­heid, voor God en zelfs voor hun vijanden, die tenslotte toch ook nog men­sen zijn, ook al zijn ze blind en doof; en uit dat alles komt pas de echte en ware wijsheid voort, die de vergankelijke goederen van deze wereld nooit hoger aanslaat dan alle grote en waarachtig wijzen altijd gedaan hebben. Kijk­waarachtig goede Heer, ik noemde u dan ook een wijze omdat ik zoveel goedheid in u aantrof!’

[12] Ik zei: 'Maar dan ben jij uiteindelijk ook een wijze, omdat je voorzover Ik weet ook een goed mens bent?'

[13] De harpspeler zei heel bescheiden: 'Goede heer, daar zal ik mij nooit op beroemen, laat dat de wijzen maar beoordelen! Maar over mijzelf kan ik wel toegeven dat ik mensen, die zichzelf als heel wijs en hooggeleerd beschouwden, al veel dommere dingen heb zien doen dan ik ooit gedaan heb. Ik ben van mening dat het ontegenzeglijk wijzer is om onder alle levens­omstandigheden, al zijn die nog zo ongunstig, zonder enige twijfel te geloven in de ene, enig ware God en uit echt ontzag voor God en uit liefde Zijn hei­lige geboden te houden, dan zwak te worden in het geloof, God de rug toe te keren en zich als een hooggeëerd geleerd mens in alle denkbare genoegens van de wereld te storten en zo te leven en te handelen alsof de andere men­sen helemaal geen recht op deze aarde zouden hebben, terwijl die daar door God toch ook op geplaatst zijn om zich daarop te bewegen en voor zichzelf het noodzakelijke voedsel en overig levensonderhoud te zoeken! O goede, wijze heer, heb ik hierin juist of verkeerd geoordeeld?'

[14] Ik zei:'In alle opzichtenjuist en daarom ook echt heel wijs! Maar eet en drink nu maar naar behoefte!'

[15] Nu at en dronk de harpspeler naar hartelust, omdat hij erge honger en dorst had; maar er was geen vraatzucht en nog minder drankzucht aan hem te merken.

 

10 De Griek stelt de Heer een vraag over de scheppingsgeschiedenis

 

[1] Terwijl onze harpspeler heel bescheiden at en dronk, waren de leerlingen erg onder de indruk en verwonderden zich niet weinig over zijn wijze woor­den.

[2] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom zijn jullie nu zo verbaasd over het ver­stand van onze zanger? Hebben jullie dan nog nooit gehoord, dat God ook altijd verstand geeft aan wie Hij werkelijk tot Zijn eer een bepaalde taak heeft gegeven?! Ik zeg jullie: de taak van deze zanger is op deze aarde echt niet een van de minste; want door de grote warmte van zijn gezang en snarenspel ver­zacht hij de harde harten, waar het Woord en de eeuwige waarheid dan gemakkelijk binnendringt.

[3] Als Saul de harp van David hoorde, werd zijn versteende hart murw en de boze geest week van hem, en daarom staat er ook jn de Schrift: 'Loof God de Heer met psalmen, met zuivere stem en goed gestemde harpen!'Jullie moe­ten de harpspeler en zanger gaan zien als iemand zoals Johannes!

[4] Met deze woorden waren de leerlingen geheel tevreden en ze begrepen de oorzaak van de wijze woorden van de harpspeler.

[5] De heidenen konden de woorden van de psalm echter niet thuis brengen en zeiden onder elkaar: 'Jammer van die kunstenaar! Als hij met zijn goddelijk zuivere stem als een tweede Orpheus onze goden zou bezingen zoals Homerus dat beschrijft, dan zou hij in Athene en Rome verafgood worden en grote schatten vergaren!’

[6] Na een paar van dergelijke nietszeggende opmerkingen stond dezelfde vreemdeling op die Ik zojuist een advies voor zijn maag had gegeven, kwam naar onze tafel en zei, nadat hij de zanger nog een keer hoog geprezen had: 'Vergeef mij als ik jullie misschien stoor; maar omdat wij elkaar nu eenmaal als gasten in deze eetzaal getroffen hebben en echt geen reden hebben om elkaar vijandig te bejegenen, laat het ons dan ook over en weer vergund zijn om bij deze echt onverwacht prachtige gelegenheid enkele vriendelijke woorden te wisselen! Want of wij nu heidenen en jullie Joden zijn, doet althans bij mij absoluut geen afbreuk aan onze echte menselijke waarde, en jullie schijnen wat dat betreft mijn mening en levensbeschouwing te delen!'

[7] Ik zei: 'Vriend, tegenover Mij kan ieder mens vrijuit zeggen wat hij denkt, en jij en je metgezellen dus ook! Spreek dus maar vrijuit als je iets te zeggen hebt!'

[8] De Griek zei: 'Wij Grieken, die ervaren en ontwikkelde wereldburgers zijn, houden ons allang niet meer bezig met al onze gefantaseerde goden, en de betere Joden hechten aan hun tempel van de ene God wellicht niet veel meer waarde dan wij Grieken en Romeinen aan onze veel godentempels. Deze harpspeler en zanger zong een mij niet onbekende psalm van de vroe­gere koning der Joden, die de tweede was in de reeks koningen van jullie volk en David heette. Het dichtwerk zit vol verborgen goddelijke wijsheid; maar wat er duidelijk in naar voren lijkt te komen is, dat de grote, machtige, dappe­re en ook zegevierende koning, die één God beleed, alle heidenen wilde ver­overen om hen ook tot zijn geloof te bekeren, omdat dat zijn heerschappij veel gemakkelijker gemaakt en zijn aanzien bij alle volkeren sterk vergroot zou hebben. Maar of hijzelf wel zo serieus die éne God volgde als zijn gedichten doen geloven, is een heel andere vraag! Misschien wel - maar door veel dingen die hij gedaan heeft zou men ook het tegendeel kunnen denken! Maar hoe het ook zij, David was en blijft een groot en zeer gedenkwaardig man in ieder goed opzicht, en de aarde zal op maar weinig koningen van zijn soort kunnen bogen; en ik kan de zanger er alleen maar om prijzen dat hij als strenggelovige Jood de psalmen van die grote koning tot onderwerp van zijn muziek en zangvoorstellingen heeft gemaakt. Maar ondanks al zijn voortref­felijkheid is hij toch wat eenzijdig, doordat hij alleen maar de psalmen van David zingt. Als hij, net als Orpheus, ook de gewijde liederen van onze oude dichters zou willen en kunnen zingen, en als zodanig naar Athene of Rome zou komen, dan zou hij -zoals ik al eerder opgemerkt heb -grote rijkdom kunnen vergaren! Maar we zullen dat nu laten rusten en tot de hoofdzaak overgaan!

[9] In de psalm viel mij onder andere vooral de zinsnede op, die als volgt luid­de: ' Alle goden der volkeren zijn dode afgoden; maar de Heer (dus de ene, levende God van de Joden) heeft hemel en aarde gemaakt'. Zeg mij toch of dat volgens de volle, bewijsbare waarheid ook inderdaad zo is! Want wij hei­denen gaan ervan uit dat er voordat de aarde en de hemel volledig ontwik­keld waren een ongeordende stof aanwezig was, waaruit bepaalde min of meer intelligente krachten, die wij niet kennen en die later door fantasierijke mensen tot afgoden gemaakt werden, de aarde vervolgens geleidelijk aan met alles wat zij draagt en ook de hemel gevormd hebben; maar jullie laten in zes dagen ofwel tijdsperioden alles door één God uit het niets scheppen. Wat is er nu waar? Talloze mensen in alle delen van de aarde, die ons wijd en zijd bekend zijn, geloven met kleine verschillen hetzelfde als wij en ook reeds de oudste Egyptenaren als een vrijwel aantoonbare waarheid hebben geloofd; maar jullie staan even ver van ons geloof af als de hemel van de aarde! Wie heeft er nu gelijk, en welk van de twee is waar? Als u de waarheid van jullie leer kunt aantonen, dan laten ik en al mijn metgezellen ons geloof varen en worden Joden; maar anders blijven wij wat wij zijn en zullen van de zanger ook niet verlangen dat hij ooit naar Athene of Rome komt.'

 

11 De Heer geneest de Griek die een zieke maag heeft

 

[1] Ik zei:'Vriend, je vraagt nu iets heel uitzonderlijks van Mij! Jouw verstand zit veel te vol met wereldse en derhalve materiële dingen; hoe zal het dan geestelijke dingen kunnen begrijpen? Wij echte, oude en ware Joden hebben ons verstand echter gevuld met geestelijke dingen; daarom zijn die voor ons ook aantoonbaar en kunnen wij ze zonder veel moeite begrijpen.

[2] Er bestaat wel een overeenkomstig verband tussen wat van de geest en wat van de materie is. Als jij thuis zou zijn in die wetenschap, zou het gemakkelijk zijn om jou aan te tonen dat alleen wij oude en zuivere Joden de volle waar­heid bezitten, maar dat alle heidenen ondanks al hun wereldse wijsheid toch valse en onware leerstellingen aanhangen; maar die innerlijke wetenschap is jullie vreemd, en langs een andere weg kan jullie moeilijk aangetoond wor­den dat wij Joden als enigen de volle waarheid bezitten.

[3] David heeft de ene, ware God alleen daarom bezongen omdat hij niet alleen in Hem heeft geloofd, maar Hem ook gezien en voortdurend met Hem gesproken heeft. En onze zanger, die zelf een zuivere Jood is, heeft hele­maal gelijk dat hij door zijn harpspel en zijn gezang alleen Hem de eer geeft, aan Wie sinds eeuwigheid als enige de eer toekomt! Daarom moet hij ook voor de heidenen, die David al naar de oude waarheid heeft teruggeroepen, alleen de psalmen van David zingen, zodat hun harten zachter worden en meer open gaan staan om de ene, eeuwig ware God te herkennen en te aan­bidden; en die God is voor een waarachtig mens niet zo verborgen en ontoe­gankelijk als jullie goden, die alleen maar verzonnen en naderhand door men­senhanden uit dode materie zijn gemaakt, dat voor jullie zijn. Dat het inderdaad zo is, kunnen wij je bijna allemaal ook praktisch bewijzen, hoewel je daardoor niet dichter bij de innerlijke, geestelijke en dus alleen in zichzelf levende waarheid zult staan dan nu.'

[4] De Griek zei: 'Vriend, geef mij een praktisch bewijs, dan zal ik met al mijn metgezellen in de God van de Joden geloven en ook de geboden hou­den die Hij, naar men zegt, gegeven heeft, en bovendien nog vele duizenden tot mijn geloof bekeren!'

[5] Ik zei: 'Goed dan! Ik als een ware Jood der Joden, die de ene, enig ware God en Heer van hemel en aarde goed ken en ook weet dat Hij bestaat en hoe Hij is, kan jou zo'n bewijs onmiddellijk geven. Jij hebt nog last van je maag, en daarom durf je ook bijna niets te eten ofte drinken, hoewel je voelt dat je nu flink honger en dorst begint te krijgen. Hoeveel heb je op advies van de priesters al niet aan je afgoden geofferd, en hoeveel geneesmiddelen heb je al niet geslikt! Heeft dat alles jouw kwaal ook maar in het minst ver­zacht? Je zegt: 'Nee, allerminst!' Maar Ik wil jou, door de ene, enig ware God van de Joden innerlijk aan te roepen, in één ogenblik zodanig helpen, dat je nooit meer iets van een maagkwaal zult merken!'

[6] De Griek zei: 'O vriend, als je dat zonder geneesmiddel kunt, geloof ik niet alleen in jullie God en zal ik Hem ook direct samen met mijn metgezel­len alle eer bewijzen, maar dan wil ik je ook de helft van mijn niet geringe vermogen schenken!’

[7] Ik zei: Vriend, dat heb Ik niet nodig; want Mijn enig ware en almachtige God geeft Mij en ons allemaal altijd wat wij nodig hebben. En dus hebben wij niet zoals jullie heidenen aardse schatten nodig; want de schatten van Gods geest in ons staan eindeloos veel hoger dan wat de hele aarde en de hele zichtbare hemel waard is, waarvan jij je direct zult overtuigen. Kijk, nu roep Ik in Mijzelf in stilte God de Heer aan, opdat Hij jou geneest en je maag sterkt -en zeg Mij nu of je maag al beter is!'

[8] Nu stond de Griek buitengewoon verbaasd en zei: 'Ja, nu geloof ik zon­der enige twijfel dat alleen jullie God de enig ware is! Want toen jij, vriend, de woorden tot jullie God nog maar nauwelijks had uitgesproken, voelde mijn maag plotseling heel goed, zelfs beter dan ik mij in mijn gezondste jonge jaren ooit gevoeld heb, en dit welbevinden voel ik nog steeds en ik heb nu pas echte honger en echte dorst. Uw enig ware God zij vanaf nu tot aan het einde van mijn leven al mijn dank, alle eer en al mijn diepste hoogachting en over­gave aan Zijn heilige, oppermachtige wil! O, moge Hij ons heidenen verlich­ten zoals Hij jullie heeft verlicht, opdat wij Hem steeds grondiger kunnen leren kennen en Hem alleen de juiste, Hem welgevallige eer geven!

[9] En jij, voortreffelijke psalmenzanger, blijf jij maar bij je goede, ware kunst en bezing altijd en overal de eer van de enig ware en echt almachtige God; want alleen Hem komt alle eer toe, niet alleen van ons mensen, maar zoals de psalm zegt ook van al het geschapene, dat Zijn werk is. Want nu zie ik wel in dat alleen Hij alles, de hemel en de aarde, de zon, de maan en alle talloze ster­ren heeft geschapen. Hoe? Daar zal ik nooit naar vragen; want het is voldoen­de dat ik nu weet dat Hij helemaal alleen de oergrond van alle dingen is, en dat alleen Zijn wil de eigenlijke stof van ieder bestaan is. In dat geloof wil en zal ik voortaan leven, handelen, denken en tenslotte ook sterven.

[10] Maar jou, dierbare, van Gods geest vervulde vriend, dank ik ook, omdat jij mij in deze zo belangrijke levenskwestie zo getrouwen naar waarheid hebt onderwezen, waardoor ik bijna nog meer geholpen ben dan door het gene­zen van mijn maag die er zo slecht aan toe was. Maar omdat ik nu echt trek heb in spijs en drank, zal ik nu weer aan onze tafel gaan zitten en mijn lichaam met mate verkwikken en sterken!'

[11] Ik zei: 'Doe dat zonder enige vrees en bid God vóór het eten of hij voor jou en alle mensen de spijzen en de drank wil zegenen; dan zal Hij zo'n bede altijd verhoren, en ieder voor mensen bedoeld voedsel zal heel bevorderlijk voor je zijn en je lichaam waarlijk voeden en sterken! Zo zij het en blijve het!'

[12] Na deze woorden van Mij begaf de Griek zich zeer dankbaar weer naar zijn tafel, bad God om Zijn zegen en at en dronk vervolgens met een opge­wekt gemoed, en had geen angst meer dat een of andere spijs en drank hem zou kunnen schaden. Wat die ene Griek nu echter deed, dat deden ook al zijn vele metgezellen en zij aten en dronken daarna met veel genoegen en vreug­de verder; en ook spraken ze veel met elkaar over de waarheid met betrekking tot het bestaan van de God van de Joden, en zij bleven zich er maar over ver­wonderen dat de ware God van de Joden de mensen, die echt in Hem gelo­ven, al hun vertrouwen op Hem stellen en Zijn geboden houden, zozeer met Zijn macht ondersteunt dat men tenslotte haast zou kunnen denken dat zij­zelf goden waren.

[13] Na enkele van zulke gesprekken, gedurende welke wij de gebeurtenissen in Essea bespraken, stonden de nu volledig verzadigde Grieken op, dankten de ware God van de Joden voor Zijn zegen en baden Hem, of Hij altijd met die genade bij hen zou willen blijven en ook bij alle mensen die Hem daarom in geloof en vertrouwen zouden smeken.

 

12 De Heer spreekt vermanende woorden tot de Grieken

 

[1] Daarop kwam de Griek weer naar Mij toe en zei: 'Dierbare vriend, was het zo goed, met onze bede en onze dank?'

[2] Ik zei: 'Jij hebt kinderen thuis, waar je veel van houdt; als zij honger heb­ben en jou om brood vragen, zul jij hun dan het brood als zegen van jouw vaderlijke liefde onthouden, als ze jou daar op een domme, aangeleerde manier om vragen? Als mens en heiden kijk je immers alleen maar naar het hart van je kinderen, en hun gebrabbel is je meer waard dan de meest elegan­te toespraak van een geoefend redenaar. Hoeveel temeer kijkt God, die de enig ware Vader van alle mensen is, alleen naar hun hart en niet naar de ijdele woorden van hun mond en of ze mooi gevormd zijn!

[3] Ook al waren jullie bede en  jullie dank gehuld in eenvoudige woorden, ze kwamen uit jullie hart en daarom behagen ze de enig ware Vader van de men­sen in de hemel ook echt. Blijf zo, dan zal jullie te zijner tijd ook nog een hoger licht uit de hemelen gegeven worden! Wend je altijd in de volle liefde van je hart tot God, de eeuwige Vader in de hemel; dan zal Hij zich altijd met het levende licht van de eeuwige waarheid in Hem naar jullie keren!

[4] Maar om God echt lief te hebben, moeten jullie ook je naasten liefhebben als jezelf en niemand onrecht aandoen. Wat jullie niet willen dat men jullie aandoet, doe dat ook jullie medemensen niet aan! Ik bedoel dat jullie dat met verstand en wijsheid moeten toepassen; want anders zou een roofmoordenaar ook kunnen verlangen dat men hem niet achtervolgt en aan het gerecht over­levert, omdat hijzelf ook niemand met die bedoeling achtervolgt - en nog veel meer van dergelijke ongerijmdheden.

[5] Wie zijn medemensen dus getrouwen verstandig en zodoende ook wer­kelijk liefheeft, heeft ook God lief en wordt op zijn beurt ook door God bemind. Maar wie zijn naaste, die hij toch ziet, niet liefheeft, hoe kan hij dan God liefhebben, die hij niet met zijn ogen kan zien of met zijn oren kan horen?

[6] Jullie zijn handelaars en geldwisselaars, en jullie hebben dan ook liever een grote winst dan een kleine, en vinden die ook juister. Maar Ik zeg jullie, wees voortaan rechtvaardig in alles, en bedenk: zoals jullie liever hebben dat een ander rechtvaardig en billijk tegenover jullie is, moeten jullie ook tegenover jullie naasten rechtvaardig en billijk zijn in prijs, maat en gewicht! Want met dezelfde maat, prijs en gewicht waarmee jullie je medemensen bedienen, zal God de Heer en Vader in de hemel jullie op jullie beurt vergelden. Leugenaars en bedriegers in welke levensomstandigheid hier op aarde ook worden door God niet gezien en zullen Zijn eeuwige levensrijk niet binnen­gaan. Dat kan Ik jullie wel zeggen, omdat Ik God en Zijn rijk en Zijn eeuwi­ge heerserstroon en Zijn wil heel goed ken.

[7] Als jullie dat hebben begrepen, handel er dan ook naar, dan zal de ware en levende zegen niet van jullie weggenomen worden! Als iemand in een koninkrijk de wetten van de koning kent en die ook steeds trouw opvolgt, en de koning weet dat, dan zal hij die mens welgezind zijn, hem achten en lief­hebben en hem ook gemakkelijk een ambt verlenen als beloning voor zijn trouw. Nu jullie van Mij de wil van de ene, ware God vernomen hebben, weten jullie er ook naar te handelen, dan zullen jullie genade bij God vin­den!'

[8] De Griek zei: 'Vriend, wij danken je voor dit werkelijk zeer wijze onder­richt en beloven je, dat wij daar van nu af aan getrouw naar zullen leven en handelen! Maar omdat het nog niet zo laat in de avond is en ik uit jouw woorden en uit wat je aan mij hebt gedaan opgemaakt heb dat jij de enig ware God heel goed kent en ook Zijn liefde en vriendschap geniet, omdat je volledig volgens Zijn wil leeft en handelt, kun je ons vanuit het goddelijke licht in jou toch ook nog wel enigszins uitleggen, hoe God zonder stof of materie deze aarde uit Zichzelf heeft kunnen scheppen. Ik heb weliswaar al gezegd dat de stof, waaruit alles is geschapen, enkel en alleen bestaat uit de almachtige wil van God; maar desondanks vraag ik me nog af hoe het moge­lijk is dat uit de zuivere wil van God de stof en de materie zijn ontstaan. Als wij Grieken ons daar ook maar enige voorstelling van zouden kunnen maken, zouden wij buitengewoon tevreden zijn.'

[9] Ik zei: 'Jullie verlangen werkelijk dingen die het verstand van een mens nooit helemaal kan begrijpen; en als hij ook maar een klein beetje meer zou begrijpen van de diepste geheimen van Gods rijk, zou hij daardoor niet dich­ter bij Gods liefde komen! Want niemand kan weten wat in God is dan alleen Gods geest; maar wie Gods geboden houdt en Hem boven alles liefheeft, ont­vangt ook Gods geest in zijn hart en schouwt dan ook in Gods diepste gehei­men.

[10] Doe dus wat Ik jullie heb aangeraden; daardoor zullen jullie in alle hoge­re wijsheid binnengeleid worden, en dan zal datgene wat jullie nu onbegrij­pelijk en onmogelijk toeschijnt, even duidelijk en inzichtelijk worden als het speelgoed van jullie kinderen!

[11] Maar Ik wil jullie nog een bewijs geven, dat Gods wil in Zichzelf alles is, ten eerste puur als geest en vervolgens ook als stof en materie; breng Mij daarvoor een volkomen lege karaf van jullie tafel!’

[12] Onmiddellijk bracht een andere Griek een volkomen lege karaf en zette die voor Mij op tafel, met de woorden: 'Kijk, vriend van God, hier is een karaf, die tot op de laatste druppel geleegd is!'

[13] Ik zei: 'Mooi, let nu goed op en neem de karaf in jullie handen! Zie, hoe  hij nog leeg en zelfs helemaal droog is! Maar nu wil Ik vanuit Gods wil in Mij, dat die behoorlijk grote karaf op ditzelfde moment vol wordt met de zuiverste en beste wijn, die jullie dan kunnen drinken om jullie ledematen te sterken!’

[14] Ik had dat nog niet gezegd, of de karaf was al vol zeer goede wijn.

[15] Toen de twee Grieken dat heel duidelijk zagen, zeiden ze hoogst ver­baasd: 'Ja, nu hebben wij duidelijk gezien dat de wil van de ene, ware God alles in alles is, en daarom zij Hem alleen alle eer! Wij hoeven helemaal niet te weten hoe het mogelijk is, maar het is voldoende dat wij weten dat het zo en niet anders is en kan zijn.'

[16] Ik zei: 'Wel, nu jullie de wijn hebben, die evengoed alleen de wil van God is als de wijn die jullie thuis in grote hoeveelheden in zakken bezitten, moetje er ook van drinken en zeggen, hoe hij jullie smaakt!'

[17] Toen proefden de Grieken de wijn en bleven zich alweer voortdurend verbazen over de kwaliteit en kracht ervan.

 

13 De brutale acrobaten en hun terechte bestraffing

 

[1] Terwijl de Grieken nog vollof spraken over het wonder met hun karaf, kwam er nog een gezelschap van een soort artiesten, die Grieken waren. Hun kunst was, dat ze allerlei acrobatische bewegingen en sprongen konden maken. Zij vroegen ook aan de waard, die ze kenden, of ze hun armzalige kunst voor de gasten mochten vertonen.

[2] De waard vroeg deze keer echter ook aan Mij of hij hun dat moest toe­staan.

[3] Ik zei: 'Jij bent heer in je eigen huis en kunt doen wat jou goed dunkt! Daar hebben wij niets mee te maken en wij zullen ons ook niet druk maken om hun heidense voorstelling. Ik moet heel veel dwaasheden van de mensen met alle geduld en lankmoedigheid verdragen; waarom zou Ik deze domheid dan niet ook verdragen? Maar vraag de Grieken of zij nu zo'n nietszeggende en voor de mensheid totaal nutteloze voorstelling wensen! Als zij dat graag willen, kunnen ze zich door deze armzalige mensen een paar van hun kun­sten laten vertonen; maar als de Grieken het niet graag willen, kunnen ze deze acrobaten ook laten gaan.'

[4] Daarop ging de waard weg en overlegde met de Grieken.

[5] Maar dezen zeiden (de Grieken): 'Vriend, wij hebben hier het hoogste van alle kunsten gehoord en gezien en houden ons nu volop met de enig ware God van de Joden bezig, en dan deugen dergelijke veel te onnozele en voor de mensen nutteloze kunsten niet meer in onze ogen. Bovendien ken­nen wij die acrobaten en hun kunsten allang en willen die niet nog een keer Ieren kennen, en daarom kunnen ze wat ons betreft gaan zoals ze gekomen zijn.

[6] Toen de waard dit heel goede antwoord van de Grieken kreeg, zei hij tegen de acrobaten: 'Aangezien niemand iets wenst te zien van jullie volko­men nutteloze kunst, kunnen jullie weer gaan zoals je gekomen bent!'

[7] Met dat antwoord waren de acrobaten niet erg tevreden, en de leider van hun groep zei: 'Heer, wij zijn met onze kunst bijna de halve wereld rondgereisd en zijn overal zeer bewonderd; het is ons nog nooit geweigerd een voorstelling te geven! Wij zijn op zijn minst echte halfgoden en zijn de voornaamste gunstelingen van de grote god Mars evenals van Apollo en de negen Muzen, en die zullen zich op dit huis wreken voor de smaad die ons hier is aangedaan!'

[8] Heel opgewekt zei de waard: 'Sinds wij allen in dit huis de ene en enige ware God van de Joden hebben leren kennen, hebben wij voor de dode goden van de Egyptenaren, Grieken en Romeinen werkelijk geen enkele vrees meer; jullie kunnen ons dus met jullie afgoden dreigen zoveel je wilt; dat zal onze rust niet in het minst verstoren.

[9] Maar als jullie, zoals je zegt, reeds de halve wereld rondgereisd hebben en vast ook al grote schatten en rijkdommen hebben vergaard, reis dan als echte halfgoden ook nog door de andere helft van de wereld en Iaat je hoog eren, zoals jullie willen, maar laat ons met rust! Maar als jullie hier ruzie willen maken omdat niemand hier iets van jullie kunst wil zien, dan zou dat jullie wel eens duur te staan kunnen komen; want hier aan mijn tafel bevindt zich een zeer machtige heer, voor wie niets onmogelijk is. Hij zou zeker in staat zijn om jullie voor je opdringerigheid heel gevoelig te tuchtigen! Ga nu dus liever maar goedschiks mijn huis uit!'

[10] De leider zei, zeer verbolgen: 'Aangezien je nu geen vrees meer hebt voor de verheven goden, die jij dood en onbeduidend noemt in vergelijking met de fabuleuze God van de Joden, die niets anders is dan een ijdele fantasie, weet dan,jij verachter van de goden: ik ben zelf de god Mars en ik zal dit land door oorlog, honger en pest te gronde weten te richten! Als god heb ik geen enkele vrees voor een of andere almachtige Jood aan jouw tafel!’

[11] Hierop zei Ik echter tegen de leider 'Mars': 'Brutale heiden, maak nu dat je wegkomt - anders zul je de macht van de enig ware God van de Joden te proeven krijgen!'

[12] Na deze woorden van Mij werd de leider pas echt grof en begon tegen Mij op te spelen.

[13] Maar Ik waarschuwde hem nog een keer, en omdat hij nog niet weg wilde gaan, zei Ik tegen hem: 'Omdat je op Mijn bevel niet weg wilt gaan, zal Ik jou en je gezelschap door de kracht en macht van de God der Joden nu op ditzelfde moment verwijderen naar honderd dagreizen ver hier vandaan; daar kun je je dan als de god Mars door de Moren laten aanbidden! En nu dus weg met jullie!'

[14]. Toen Ik dat gezegd had, verdwenen de boosaardige acrobaten ogenblik­kelijk en werden verplaatst naar de Moren in Afrika, die wij al in Caesarea Philippi hebben leren kennen, waar ze weldra in de van Mij uitgaande leer werden onderwezen en zo Mijn leerlingen werden.

[15] Daarna spraken wij nog over veel dingen en ook over het snelle verwij­deren van de zogenaamde halfgoden.

[16] Ondertussen was het middernacht geworden, en wij begaven ons ter ruste.

[17] Ook de harpspeler en zanger bleef bij ons; hij begon te begrijpen voor wie hij zijn psalmen had gezongen, en daarom werd zijn liefde voor Mij dan ook steeds sterker.

 

14 Wat de Grieken dachten van het verdwijnen van de acrobaten

 

[1] De Grieken bleven echter de hele nacht op en hadden nog hun twijfels over het plotselinge verdwijnen van de acrobaten, en ze vroegen zich af of Ik het wel ernstig met hen gemeend had, en of Ik hen door Gods macht in Mij misschien alleen maar naar buiten gejaagd had naar een ander deel van de stad.

[2] De eerste spreker zei: 'Wat mij betreft ben ik van mening dat de mach­tige vriend van de ene, ware God absoluut nooit iets alleen maar pro forma zegt; maar wat hij eenmaal in verbondenheid met de innerlijke, in hem wonende kracht van Jehova vast uitspreekt, dat gebeurt ook precies zoals hij het gezegd heeft. En daarom zullen de acrobaten zich nu dan ook al ver in Afrika bevinden, waar hij een plaats voor hen heeft bestemd!'

[3] Een ander zei: 'Als ze daar met een grotere snelheid dan van de bliksem door de lucht heen zijn geslingerd - wat toch wel het meest waarschijnlijke is - dan zal het hun op zo'n tocht zeker niet zo goed zijn vergaan!'

[4] De eerste Griek zei: 'Daar maak ik me niet bezorgd om; want in zijn machtwoord heeft hij niets laten blijken van een beschadiging van de acroba­ten; en daarom denk ik dat zij hun wonderbaarlijke tocht ongedeerd hebben gemaakt. Hoe het hun echter op die nieuwe en totaalonbekende plek verder zal vergaan, is natuurlijk een heel andere kwestie. Maar wie weet waarom hij dat zo heeft laten gebeuren? Misschien is er met onze armzalige kunstenaars ook nog een goed doel te bereiken?'

[5] Deze mening waren de andere Grieken weldra ook toegedaan, en terwijl ze zo praatten dommelden ze tegen de morgen aan hun tafel in.

[6] Ikzelf sliep deze keer met de leerlingen in een echt slaapvertrek tot de zon helemaal opgegaan was; want vanwege de vele marktlieden wilde Ik niet te vroeg met de leerlingen in het openbaar verschijnen, omdat ze Me dan her­kend zouden hebben - en dat zou in de stad onder de mensen een opzien gebaard hebben dat Mij voortijdig bekend zou maken. En zo bleef Ik dan ook tot bijna tegen de middag in de herberg.

[7] Toen Ik met de leerlingen weer de grote gastenkamer binnenkwam, waren onze Grieken ook al wakker en zaten al welgemoed aan het voor hen berei­de ochtendmaal en begroetten Mij allervriendelijkst.

[8] Er werd nu ook voor ons een ochtendmaal bereid, en wij gingen dan ook direct aan tafel om het te nuttigen.

[9] Toen de Grieken hun ochtendmaal beëindigd hadden vroegen ze Mij direct naar het waarschijnlijk zeer treurige lot van de god-weet-waarheen geslingerde acrobaten, en ik vertelde hun ook hoe het met hen ging en ver­der zou gaan, en wat ze verder zouden doen.

[10] Daar waren de Grieken tevreden mee, vroegen Mij nog een keer om de zegen van Jehova en begaven zich snel naar de markt om zaken te doen.

[11] Maar Ik zei tegen hen dat ze Mij niet vóór de middag tegenover hun medekooplieden bekend moesten maken - wat ze Mij ook beloofden; en voorzover mogelijk hielden ze hun belofte ook.

[12] Toen onze Grieken weg waren, vroegen de leerlingen Mij: 'Heer, tot de middag hebben we nog een paar uur! Moeten we die helemaal werkeloos doorbrengen of is er nog iets voor ons te doen?'

[13] Ik zei: 'We zijn nu al bijna tweeënhalf jaar samen, en jullie hebben wei­nig anders te doen gehad dan Mij overal te begeleiden, naar Mij te luisteren en vol verbazing naar Mijn daden te kijken, en daarbij hebben jullie nooit honger of dorst geleden en hebben nooit naakt rondgelopen. Als jullie het al zolang hebben uitgehouden zonder iets bijzonders te doen, dan zullen jullie het waarschijnlijk ook vandaag tot de middag wel uithouden zonder iets bij­zonders te doen!

[14] Als Ik niet meer lichamelijk bij jullie zal zijn en Mijn ambt aan jullie zal overdragen, zullen jullie nog genoeg te doen hebben; nu is het jullie werk om overal Mijn getuigen te zijn. Het zal echter niet zo lang duren voor wij ook hier in huis iets te doen krijgen, en dan zal de tijd voor jullie maar al te snel vergaan!'

[15] Met dit antwoord waren de leerlingen weer tevreden, bleven rustig aan tafel zitten en spraken met de leerlingen van Johannes.

[16] Mijn leerling Johannes nam zijn schrijfmateriaal uit de reistas die hij steeds bij zich gedragen had en maakte heel korte aantekeningen over onze reis en onze daden van Jericho naar Essea en vandaar weer naar Jericho.

[17] Zelf sprak Ik met de waard, met zijn zoon Kado en met zijn oude die­naar Apollon over verscheidene, meer wereldse dingen die van nut waren in landbouwkundige aangelegenheden, waarvoor het drietal Mij zeer bedankte, omdat zij dergelijke middelen om de landbouw te bevorderen tevoren hele­maal niet kenden.

 

15 Een rechtszitting in de herberg

 

[1] Terwijl wij zo een uur lang met elkaar spraken, ontstond er op het plein voor het huis van onze waard een ongewoon groot lawaai, en binnen enkele ogenblikken had zich daar veel volk verzameld. Dat lokte ook enkelen van Mijn leerlingen naar de ramen van de zaal.

[2] Maar Ik riep hen terug en zei: 'Waarom zo nieuwsgierig? Wij. zullen vast nog vroeg genoeg horen wat er aan de hand is! Iets opbouwends is het zeker niet, en wat slecht is komt men altijd nog vroeg genoeg te weten, ook al hoort men het iets later.'

[3] Daarop kwamen de nieuwsgierige leerlingen weer terug naar de tafel.

[4] Maar het duurde niet lang, of daar brachten verscheidene kooplieden net zeer verbolgen gezichten drie stevig met touwen vastgebonden beruchte die­ven, die in het gedrang geld en ook andere dingen bij de kooplieden hadden gestolen, de gastenkamer van de waard binnen om hen aan te klagen. De waard was in deze stad namelijk een soort burgemeester en marktrechter; hij moest de dieven verhoren en hen daarna overdragen aan de hoofdrechtbank, die hun een straf moest opleggen.

[5] Voor de waard was dit voorval echter onaangenaam vanwege het feit dat Ik er was. Maar wat kon hij doen? Hij moest de kooplieden en nog andere getuigen aanhoren en de drie reeds alom bekende dieven in verzekerde bewaring stellen.

[6] Toen de kooplieden hun gestolen waar weer terugkregen, gingen ze snel weer naar hun verkoopkramen.

[7] Maar Ik zei tegen de waard: 'Vriend, nu er behalve wij toch niemand hier is, kun je de drie dieven uit de afgesloten kamer hier brengen, dan zal Ik met hen praten!'

[8] Dat deed de waard, en de drie dieven werden door zijn knechten naar ons toe gebracht. 

[9] Toen ze voor MIJ stonden, sprak Ik hen als volgt toe: Jullie zijn Joden uit de streek niet ver van Bethlehem. Hebben jullie de wet van God met geleerd, waarin staat dat men niet moet stelen? Wie gaf jullie het recht om te hande­len in strijd met Gods wetten? Spreek eerlijk en open, als jullie niet een nog zwaardere straf willen krijgen dan die, welke jullie toch al te wachten staat als gevolg van jullie misdaad! [10] Op deze woorden zei een van de drie dieven: 'Heer, wees ons genadig en barmhartig, dan zal ik u van begin tot eind precies vertellen hoe het alle­maal is gekomen! Kijk, wij zijn drie broers, en onze ouders bezaten inderdaad in de omgeving van de stad van David een huis en een stuk grond; ze waren samen met ons en onze vier zusters, die wel de mooiste meisjes van de hele streek waren, heel goede en vrome mensen en ook welgesteld.

[11] Onze vader stierf echter enkele jaren eerder dan onze moeder, die steeds veel op had met de priesters, met name die in Jeruzalem; wat die haar met een vroom gezicht zeiden, nam zij aan als Gods woord.

[12] Die vrome godsdienaren maakten echter maar al te gauw gebruik van de blinde lichtgelovigheid van onze moeder; ze spiegelden haar de hemel bui­tengewoon prachtig voor in de meest bonte kleuren; de hel (scheoul) daaren­tegen zo verschrikkelijk afschuwelijk als een mens zich in zijn boosaardigste fantasie maar voor kan stellen. Om te zorgen dat onze moeder reeds op deze wereld volkomen verzekerd kon zijn van de hemel, raadden de ontzettend vrome priesters haar aan om alles te verkopen en het geld aan de tempel te offeren; ook onze vier zusters moest zij aan de tempel geven, om er voor te zorgen dat zo hun maagdelijke reinheid en kuisheid bewaard zou blijven. Want als een van haar dochters zich vóór het huwelijk aan een man zou geven, zou die zonde de ziel van onze moeder voor eeuwig tot de diepste afgrond van de hel verdoemen. Als onze moeder echter zou doen wat hij als priester, die dag in dag uit met God omging en Zijn wil kende, haar aanraad­de, dan zou zij na het afvallen van haar lichaam niet alleen direct in het hemelse paradijs komen, maar ze zou tot nog grotere heiliging van haar ziel ook door de tempel verzorgd worden in het heilige tehuis voor weduwen, waar op sabbats­ en hoogtijdagen de vroomste weduwen door Gods engelen bediend werden en geen duivel hun ziel meer kon naderen om die te verlei­den.

[13] Dat was voor onze moeder hetzelfde als wanneer Jehova haar dat onder bliksem en donder vanaf de berg Sinaï verkondigd zou hebben.

[14] Wij, de drie zonen, die de lepe bedoeling van de tempeldienaren al een beetje hadden doorzien, raadden onze moeder af om dat te doen; maar dat hielp niets en binnen korte tijd verkocht ze alles, en wij moesten haar ook nog helpen het zware geld naar de tempel te brengen.

[15] Verdrietig vroegen wij toen aan de overste in de tempel wat wij, nu we aan de bedelstaf gebracht waren, nu eigenlijk moesten doen. 'Wie zal er voor ons zorgen, en waar zullen wij een betrekking en brood vinden?'

[16] Toen gaf de overste ons drie zilverstukken en aan ieder van ons een pakje, waarin zich een paar relikwieën bevonden, en zei: 'Van deze drie zil­verstukken kunnen jullie zeven dagen leven, en de kracht Gods, die op won­derbare wijze aanwezig is in de drie heilige pakjes, zal jullie helpen om alles wat je zult ondernemen tot jullie geluk te laten slagen. Als jullie deze pakjes bezitten kunnen jullie ook stelen en roven, alleen niet moorden, behalve in geval van nood een rijke heiden of ook een Samaritaan; door God zal jullie dat niet als zonde aangerekend worden, omdat jullie door de vrome en God buitengewoon welgevallige daad van jullie moeder in Zijn ogen gerechtvaar­digd en als engelen geheiligd zijn!' Daarop bestreek hij ons met een staf en zei ons dat we moesten gaan.'

 

16 Het levensverhaal van de rovers

 

[1] (De drie rovers:) ,Aanvankelijk waren wij heel verdrietig en gingen hui­lend terug naar onze streek, om daar een onderkomen te vinden. Wij vonden ook werk, maar dat was zo ellendig, erger kon het werkelijk niet. Van enig loon was al helemaal nergens sprake. Voor eten dat voor varkens nog te slecht was moesten wij bijna dag en nacht hard werken en werden ondanks al onze vlijt altijd alleen maar uitgescholden en kregen alleen maar aanmerkingen; en als wij een andere, misschien toch betere betrekking zochten, dan kregen wij in plaats van een betere alleen maar een nog slechtere.

[2] Zo leden wij vijfjaar lang meer dan menige heidense slaaf, en omdat men ons nergens een loon in geld gaf en wij ook zagen hoe schandelijk wij door de tempeldienaren van al onze goederen beroofd waren onder het mom 'ter ere van Jehova', en ook steeds duidelijker begonnen in te zien dat de tempel in Jeruzalem geen godshuis, maar werkelijk een rovershol en een moordkuil is, verloren wij ook al ons geloof in een God, en de hele leer van Mozes en de profeten beschouwden wij slechts als mensenwerk, waarmee de slimmere en luie mensen door middel van de handen van arme en lichtgelovige blinde mensen een stevige burcht voor zichzelf gebouwd hadden, om van daaruit de mensen te knechten, voor zich te laten werken en zichzelf daarbij in een leven vol genot vet te mesten.

[3] Of wij ons in de eerder genoemde vijf ellendige .jaren ook aan diefstal hebben gewaagd? Nee! Omdat ons geloof in een alziende God ons daar nog vanaf hield. Maar na die tijd begonnen wij onszelf steeds ernstiger af te vragen of er wel een God bestond -en steeds luider vernamen wij in al onze erva­ringen het antwoord: neen, er bestaat niets! Alles is schijn en leugen, door luie en fantasierijke mensen bedacht voor hun aardse welzijn! Alleen wij, die bui­ten onze schuld arme mensen geworden zijn, moeten ons aan de wetten hou­den en in een God geloven; de rijken en werkschuwen hoeven dat niet, omdat zij weten dat er van Mozes en al de profeten nog niet het kleinste woordje waar is. Want als het anders was, zouden zij zelf toch gelovig moeten zijn en de wetten naleven, die op zichzelf wel heel goed zijn voor het samen­leven van de mensen op aarde, maar toch geen morele geestelijke waarde in zichzelf hebben; want als zij die zouden hebben, zouden toch vooral de pries­ters strikt volgens die wetten moeten leven, als een voorbeeld voor de blinde leken.

[4] Kortom, door zulke diepgaande overwegingen in onze ellende, en als gevolg van het feit dat al onze vele gebeden, die wij onder veel tranen naar de sterren opzonden, steeds totaalonverhoord bleven, en nog meer toen wij hoorden dat onze moeder opvallend snel na haar intrede in dat tehuis heel ellendig gestorven was en dat onze mooie zusters door de Farizeeën bijna ten dode toe onteerd waren, was het helemaal afgelopen met al ons geloof, en wij besloten ons op de slechte mensheid te wreken en ons niet meer, om de mensheid een genoegen te doen, als lichtgelovige, blinde dwazen te gedragen.

[5] Wij begonnen ons aan de rijkdommen van de welgestelden te vergrijpen, en door onze sluwheid lukte het steeds om er heelhuids vanaf te komen. Dat gaf ons toch nog een beetje vertrouwen in onze pakketjes, en een paar jaar lang ging het ons met onze bezigheden heel goed af. Deze keer waren wij echter niet voorzichtig genoeg en werden wij gegrepen, maar dat maakt ons echt niets uit; want wij zijn al gewend aan alle mogelijke ellende en wij heb­ben allang helemaal genoeg van het leven, en ieder van ons verlangt naar de dood. Maar voordat wij eventueel aan het kruis worden gebonden, moet de meest afschuwelijke vloek luid uitgesproken worden over de hele aarde, over alle mensen en andere schepselen, over de zon, de maan en de sterren en over de natuurkracht die ons tot zo'n ellendig leven riep; wij zullen de mensen laten zien hoe het er met hun enig ware God, Zijn wetten en Zijn priesters voor staat en wat ze waard zijn.

[6] Tot nu toe hebben wij weliswaar nog geen moord begaan, en wel omdat wij, ellendigen, iedereen zijn ellendige leven gunden en niemand uit zijn grote ellende wilden bevrijden -maar wie zich op straat tegen ons verzette, werd door ons flink toegetakeld; want iedere druppel barmhartig bloed uit ons hart is allang vervlogen. Werkelijk, als wij in één klap alle mensen op de hele aarde zouden kunnen vernietigen, dan zou dat voor ons een zeer grote verkwikking zijn, en dan zou de een of andere harde en dove God voor Zijn tirannieke genoegen uit de poelen en moerassen weer andere ellendige men­selijke schepselen in elkaar kunnen zetten!

[7] Nu weet u alles, strenge heer en rechter, en u kuilt naar uw goeddunken over ons, ellendigen, oordelen; maar bedenk wel van tevoren wie en wat de schuld van onze ellende was! Wij hebben getrouw, naar waarheid en open gesproken, zoals u gevraagd hebt.'

 

17 De verontwaardiging en goede bedoeling van de waard

 

[1] Toen de ene dief dat allemaal tegen Mij gezegd had, sloeg de waard, evenals Kado en de oude Apollon, zijn handen drie keer boven zijn hoofd tegen elkaar en zei: 'Nee, heer en meester, wat ik nu over de Farizeeën in Jeruzalem hoor, vervult mijn hele gemoed regelrecht met woede en drift, en ik begrijp werkelijk niet hoe een God, die u ons op de meest waarachtige en levende wijze hebt leren kennen, zulke gruwelen zoveel jaren lang met een werkelijk onbegrijpelijk geduld kan aanzien én hoe Hij zulke misdaden kan toelaten.Vergeleken bij zulke priesters zijn die straatdieven en rovers nog ware engelen!

[2] Werkelijk, als deze drie mensen er daardoor zo ellendig aan toe zijn, zoals die ene getuigd heeft, dan verdienen ten eerste die ellendige tempeldienaren, die erger handelen dan de heidense furiën, om met één slag vernietigd te worden, en in de tweede plaats verdienen deze drie mensen niet alleen geen straf, maar nog een beloning; want dat ze geworden zijn zoals ze nu voor ons staan, dat komt toch zeker door niemand anders dan die verdoemenswaardige priesters, die zich overal hoog laten eren en aanbidden als dienaren van de ene, enig ware God, maar als mensen alle wilde en verscheurende beesten in bossen en woestijnen in wreedheid hemelhoog overtreffen.

[3] Heer en meester, het zou nu toch echt tijd zijn om over dit werkelijk helse gebroed een vernietigend gericht te laten losbarsten; want deze ergsten van alle ergen moeten wel zo'n groot aantal gruwelen aan hun medemensen heb­ben begaan, dat geen mens het aantal daarvan meer kan uitspreken! Maar deze drie mensen gaan mij als heiden echt ter harte, en ik zal hun geen straf opleggen maar hen vrijlaten, en ze moeten en zullen hun leven lang in mijn huis een goed onderkomen hebben en mij als trouwe getuigen steeds terzijde staan, wanneer het erom gaat die duivels in de tempel in Jeruzalem zo krach­tig mogelijk tegen te werken. Laat er nu maar gauw weer eens zo'n Joodse priester bij mij komen, zoals heel vaak gebeurt, met een klacht over iemand van wie hij nog een tiende te innen heeft. Dan zal ik hem wel zeggen hoe hij heet, en wat voor recht hij van mij kan verwachten! En als ik eenmaal het tij­delijke heb verlaten, dan zal mijn dierbare zoon Kado wel in mijn geest weten door te gaan.'

[4] Hierna wendde hij zich vriendelijk tot de drie dieven en zei: 'Zijn jullie tevreden met mijn oordeel, en willen jullie mijn aanbod aannemen?'

[5] De ene, die al eerder gesproken had, zei: 'Wel, onder de heidenen zijn er dus nog echte mensen, die men niet meer aantreft onder de Joden, die zich brutaalweg het uitverkoren volk van Jehova en kinderen van God noemen, maar daarbij in werkelijkheid kinderen van alle duivels zijn! Met grote blijd­schap en een zeer dankbaar hart nemen wij uw aanbod aan en willen u trou­wer dienen dan iemand die u tot uw trouwste dienaren hebt gerekend.Van nu af aan willen wij het goede doen vanwege het goede en de waarheid verkie­zen omwille van haarzelf tot richtsnoer voor ons verdere leven; niet een hel, die volgens de Joden voor de zielen aan gene zijde een straf is voor hun zon­den, zal ons weerhouden van het kwaad, en niet een hemel, als eeuwige belo­ning van de zielen voor hun goede daden, zal ons aansporen tot het goede en ware, maar het goede en ware op zichzelf zal onze meest waarachtige hemel zijn, en wij zullen er met al onze krachten ijverig naar streven ons die hemel eigen te maken.

[6] Maar nu vragen we u om ons van onze boeien te bevrijden; want wij heb­ben het echt niet verdiend die te moeten dragen. Werkelijk goede mensen zullen dat ook wel inzien, en een rechtvaardige rechter zou liever diegenen meedogenloos moeten tuchtigen die door hun onbarmhartige handelwijze de mensen tot misdadigers maken, en niet zozeer de misdadigers die alleen maar door nood, vertwijfeling en woede over de grenzeloze en onbeschaam­de slechtheid van de mensen gedwongen werden tot handelingen, die op zichzelf weliswaar slecht zijn, maar bij mensen zoals wij zeer zeker veront­schuldigd dienen te worden.

[7] O, hoevelen kwijnen er niet weg in de kerkers die, vanaf hun kindertijd gerekend, er zeker allerminst schuld aan hebben dat ze misdadigers zijn geworden; want ze zijn ofwel door een slechte opvoeding ofwel op dezelfde manier als wij tot misdadigers geworden.

[8] Als er een uiterst goede, wijze en rechtvaardige God zou bestaan, dan zou Hij dat toch ook moeten inzien en met Zijn almacht die mensen moeten tuchtigen die er de voornaamste oorzaak van zijn dat de mensen in steeds toenemende mate slechter worden, en die dat nog voortdurend zullen blijven veroorzaken tot aan het eventuele einde van de wereld en haar boze tijd­. Maar de grote en machtige duivels in mensengedaante worden zelfs voor hun grootste gruweldaden vrijwel nooit zichtbaar door God gestraft, als een afschrikwekkend voorbeeld voor anderen die net zo zijn als zij, maar ze leiden helemaal vrij en ook altijd hooggeëerd een weelderig leven en kunnen bovendien nog ongestraft de ene gruweldaad na de andere begaan. Dan kan het ons in feite toch niet kwalijk worden genomen als wij beweren dat er, wanneer de situatie zo is, nooit een werkelijke God heeft bestaan of ooit kan bestaan, zoals de geschriften van Mozes en de andere profeten Hem ons beschrijven, maar dat de een of andere kracht van de aarde, die wij mensen niet kennen, onder invloed van de zon, de maan, de planeten, de andere ster­ren en de vier elementen ons zeer armzalige mensen en ook alle andere wezens en dingen heeft voortgebracht zonder dat zij dat wilden; en zo wordt men ongeveer op die manier in het leven geroepen door krachten van de ruwe natuur, die zich van zichzelf beslist even weinig bewust zijn als de mens zich ervan bewust is hoe zijn lichaam groeit, hoe er op zijn huid allerlei haren en het voor hem lastige ongedierte worden voortgebracht. Daarom is diege­ne een dwaas, die ook maar enigszins vreugde beleeft aan zijn zo ellendig geregelde en altijd vergankelijke leven en bovendien nog vol deemoed en diepste overgave aan een nergens bestaande God dankbaar is voor dat leven.

[9] Ja, een goed mens moet God wel zoeken -en als hij Hem heeft gevonden en van Hem te weten is gekomen waarom hij in deze ellendige wereld is gezet, en of er voor de ziel als zodanig wel echt volgens de volle waarheid een voortleven aan gene zijde bestaat, dan moet hij Hem ook met alle liefde van zijn hart danken voor zo'n leven en bestaan, dat toch aantoonbaar grote bestemmingen in zich draagt. Maar waar is op aarde de zoeker te vinden, aan wie het naar volle waarheid gelukt is om die God ergens te vinden?

[10] Maar als mensen Hem ooit ergens hebben gevonden, zoals men herhaal­delijk in de Schrift leest, waarom laat Hij Zich dan door ons, mensen van deze tijd, niet meer vinden? Zijn wij soms minder mens dan de mensen die in de Schrift genoemd worden? Vanaf hun geboorte zijn alle mensen zeker even onschuldige wezens geweest; door wie komt het dan anders dat de huidige mensen zulke armzalige wezens zijn geworden, dan juist door die God, die Zich wel door de ouden heeft laten vinden en kennen, maar ons, hun nako­melingen, niet meer verhoort of ziet en ons, zwakke mensen, aan de volledi­ge willekeur van harteloze machtige tirannen en daarmee aan alle ellende prijs geeft?'

 

18 De religie van de drie rovers

 

[1] (De rovers:) 'Ja, wij arme zoekende mensen worden door velerlei mach­ten te vuur, te zwaard en met het kruis tot een blind geloof gedwongen; maar de tirannen kunnen ongestraft doen wat ze willen -want ze staan boven de wet. Maar met mijn verstand vraag ik me af of dat ook juist is in het geval er werkelijk een buitengewoon goede, wijze, alwetende en almachtige God bestaat, voor wie alle mensen toch gelijk moeten zijn, aangezien ze Zijn en niet hun eigen werk zijn. Als ze nu meer ontaard zijn dan vroeger, kunnen zij daar iets aan doen? Of kan iemand het helpen, als hij vanuit het lichaam van zijn moeder blind en doof in deze wereld is gezet en dan een ellendig leven moet leiden?

[2] O, o, vrienden, voor een denker zijn er wel duizend keer meer redenen om aan het bestaan van een God te twijfelen dan om eraan te geloven! Maar daarmee willen wij nog steeds niet definitief en volovertuiging beweren dat ieder geloof in een God een loos en door fantasierijke mensen bedacht bedrog is, dat ze door allerlei toverijen aan de lichtgelovige, verstandelijk blin­de mensen als de volle waarheid presenteren, om ze dan des te gemakkelijker dienstbaar te maken aan zichzelf.

[3] Als de grote massa dan eenmaal behoorlijk overtuigd was, hielp het de weinige helder denkende mensen niet meer om zich te weer te stellen tegen dat groots opgezette volksbedrog, maar om niet als een overtreder van de eenmaal vastgestelde waarheid op de meest wrede manier gemarteld te wor­den, moest iedereen dansen en springen op de melodie die hem voortdurend door de zogenaamde godsdienstleraren met vreselijk dreigend gezicht en dreigende stem werd voorgezongen. En als iemand zich verstoutte om bij zo'n godsdienstleraar nadere vragen te stellen over het wezen van God, dan kreeg hij zeker een antwoord waardoor hem weldra horen en zien verging, zoals tegenwoordig bij alle priesterkasten, bij zowel heidenen als Joden, zon­der twijfel het geval is.

[4] En als iemand in het geheim zelf begon te speuren en te zoeken naar het bestaan van een God, dan vond hij net als wij alleen maar de stomme, steeds eender werkende krachten van de grote natuur, en dan gaf hij het op in de overtuiging dat al zijn moeite tevergeefs was geweest.

[5] Omdat ook wij de eer hebben gehad tot nu toe zelf die ervaring op te doen, kan ons ook op dit punt door een verstandig mens niet kwalijk geno­men worden als wij onder zulke omstandigheden niet in een God kunnen geloven, evenmin als in een voortleven van de menselijke ziel na de dood van het lichaam.Wij geloven wel dat er in de grote natuur in feite niets kan ver­gaan, maar alleen van vorm kan wisselen; maar of onze huidige menselijke vorm in een andere, ongetwijfeld opgedeelde vorm ook gedachten en een bewustzijn van zichzelf zal hebben, dat is een andere kwestie.

[6] Kort en goed, wij hebben onze redenen nu voldoende uiteengezet waar­om wij aan het bestaan van een God twijfelen en waarom wij als mensen de ware hemel van nu af aan alleen in de waarheid en het goede daarvan willen zoeken en ook vinden; in deze uiteenzetting hebben wij jullie nu getrouwen naar waarheid laten zien dat wij niets achterhouden, en zo vragen wij u, bur­gemeester van deze stad, nogmaals om ons van onze boeien te bevrijden!'

[7] Hierop beval de waard zijn dienaren om de boeien van de drie los te maken, wat ook direct gebeurde. Daarna liet de waard de drie naar een ander vertrek brengen en hun eten en drinken geven, en hun ook schone kleren te geven, aangezien hun kleding reeds in een betreurenswaardige toestand ver­keerde.

 

19 Over de leiding van de mensen

 

[1] Pas toen de drie zich heel welgemoed in een zijkamer bevonden, zei de waard tegen Mij:'O Heer en Meester, wat vindt U nu van die verdraaid goed gefundeerde woorden van deze drie mensen? Nee, ik heb al veel van onze filosofen gehoord en zelfs gelezen, maar iets zo gedegens ben ik nog nooit tegengekomen! Zelfs met de beste wil en het beste geloof is er werkelijk niets tegenin te brengen, noch wat afzonderlijke dingen betreft noch in het alge­meen. Want zo is het precies gesteld met de mensheid in het algemeen en vaak ook 'in bijzonderheden, en nu ben ik wel buitengewoon benieuwd hoe U dat Zelf zult verontschuldigen en rechtvaardigen.'

[2] Ik zei: 'Daar moeten jullie je geen van allen bezorgd om maken; want Ik heb dat Zelf zo laten gebeuren vanwege enkele orthodoxe tempeljoden, die zich daar in de aangrenzende kamer bevinden. Ze zijn vannacht uit Jeruzalem hier aangekomen en hebben die voor enkele dagen gehuurd. Ze hebben met hun oor tegen de muur afgeluisterd wat er hier in de zaal allemaal over hen werd gezegd, en de spreker heeft hen met luide stem precies gekenschetst zoals ze zijn. En dat was goed.

[3] Deze Joden zijn hierheen gekomen om met jouw hulp een achterstallige tiende te innen. Maar nu zul je waarschijnlijk wel weten wat voor hulp je hun zult geven! Als die drie mensen op krachten zijn gekomen, laat ze dan weer hier brengen, dan zullen we de kwestie op een goede manier verder afhande­len!'

[4] De waard en ook Kado zeiden: 'Wij hadden wel gedacht dat dat het geval zou zijn, maar we durfden dat niet hardop te zeggen, ten eerste omdat wij U tegenover die drie niet voortijdig wilden verraden, en ten tweede omdat de woorden van de spreker in alle ernst onze aandacht vroegen en wij wilden zien hoever de mens het met de scherpzinnigheid van zijn verstand kan brengen. En echt, vanuit puur menselijk standpunt bezien had de spreker gelijk, ook in het beschrijven van de verhoudingen tussen Schepper en schep­sel; want voor ons menselijke verstand is het werkelijk moeilijk te begrijpen, waarom U de mensen gedurende zo lange tijd op een nadere openbaring van Uzelf, Uw wil en Uw bedoelingen met de mensen heeft kunnen laten wach­ten en tallozen in de diepste levensnacht kon laten versmachten. En hoevelen zullen er nog versmachten zonder iets over U te weten te komen; en ook al zullen ze van de verspreiders van Uw leer horen dat Uzelf in de gestalte van een mens op deze aarde bent gekomen en de mensen de weg naar het eeu­wige leven van hun zielen hebt getoond -zullen ze wel net zo vast als wij nu geloven dat het inderdaad was zoals Uw boodschappers hun verteld hebben.'

[5] Ik zei: 'Jullie als mensen hebben weliswaar gelijk dat jullie zo praten, vra­gen en oordelen; maar Mijn liefde, Mijn wijsheid en orde verlangen van Mij als Schepper dat Ik Mijn schepselen steeds datgene geef wat voor hen op ieder moment het meest noodzakelijkst is.

[6] Vanaf de eerste mens op deze aarde tot aan dit moment zijn de mensen nog nooit ook maar eenjaar lang zonder enige van Mij uitgaande openbaring gebleven­ maar steeds op zo'n manier, dat hun volledig vrije wil geen geweld werd aangedaan, omdat de mens zonder die vrije wil geen mens zou zijn, maar slechts een machine van Mijn wil.

[7] Daarom werd aan de mens ook het verstand gegeven als een goed licht, om daarmee God en Zijn wil te zoeken - wat heel veel mensen in alle tijden dan ook hebben gedaan, en met de juiste ernst hebben ze ook gevonden wat ze zochten.

[8] Dat God Zich echter niet zo snel en gemakkelijk laat vinden als veel men­sen graag zouden willen, heeft de volgende zeer wijze reden: als de mensen met weinig moeite zouden vinden wat ze zochten, dan zou datgene wat ze gevonden hebben weldra geen waarde meer voor hen hebben en zouden ze zich weinig moeite getroosten om nog verder te zoeken en te speuren; ze zouden traag worden, en dan zou de door hen zo gemakkelijk en snel gevon­den geestelijke schat hun nog minder van nut zijn dan wanneer ze die schat voortdurend angstvallig moeten zoeken en in deze wereld toch maar zelden en met veel moeite helemaal vinden. Daarom vinden grote openbaringen maar zelden plaats, opdat de mensen in de angst van hun zielennacht zelf aan het werk moeten en met alle ijver de eeuwige waarheid en dus Mij moeten        zoeken.

[9] Dat de mensen in deze wereld tijdens hun zoeken heel vaak op allerlei zij­

paden en ook in allerlei benarde omstandigheden terechtkomen, is weliswaar een aards kwaad; maar dat komt niet voort uit het actieve ernstige zoeken, maar uit de ellendige traagheid bij het zoeken, die een vrucht is van te ver gedreven wereld­ en eigenliefde, waardoor de mensen het streven naar het rijk van de geest zo aangenaam mogelijk voor zichzelf willen maken. Als andere, nog tragere mensen dat merken, zeggen die al gauw en gemakkelijk tegen degenen die zo lauw zoeken: 'Hé, wat geven jullie je toch veel moeite om datgene te zoeken wat wij allang overduidelijk hebben gevonden! Als jul­lie ons willen geloven en dienen en in plaats van jullie vruchteloze zelfstandi­ge zoeken en speuren kleine offers willen brengen, dan zullen wij jullie getrouw alles vertellen wat wij gemakkelijk en snel hebben gevonden!'

[10] Welnu, voor trage en moeite schuwende zoekers is zo'n aanbod welkom, ze nemen het aan en geloven wat die anderen hun met een ernstig gezicht vertellen, daarbij geholpen door allerlei valse wonderen en tekenen, die de nog trageren bij het zoeken naar de waarheid hebben uitgevonden en ten voordele van hun aardse goede leven onder allerlei ceremoniën aan de blin­den presenteren. Op die manier ontstaan dan de vele soorten bijgeloof, leu­gens, bedrog en totale liefdeloosheid en daarmee al het onheil onder de men­sen op aarde.

[11] Jullie vragen je nu natuurlijk af waarom Ik zoiets toelaat. En Ik zeg jullie: de reden dat Ik zoiets toelaat is, dat het voor een menselijke ziel die te traag is om ernstig te zoeken beter is dat ze toch iets gelooft en zich door dat geloof in een orde invoegt, dan dat ze in haar traagheid en werkschuwheid volledig zou afsterven. Als het bedrog en de verdrukking eenmaal te ver gaan, dan worden de lichtgelovigen in de eerste plaats door de nood gedwongen om zelfstandig verder naar de waarheid te zoeken. Ze merken het bedrog, laten hun traagheid varen, beginnen ernstig zelf te zoeken en schuwen de strijd niet -en daaruit komt weldra allerlei licht voort. En in de tweede plaats is daarna voor een mens, die zolang bedrogen en daarom een ijverige zoeker is, een door Mij opnieuw gegeven openbaring hem onuitsprekelijk veel meer welkom en ook effectiever bij het verdrijven van het oude bijgeloof.

[12] Zo heb Ik jullie nu heel duidelijk toegelicht, waarom Ik onder de men­sen op deze aarde zoveel volgens hun eigen vrije wil toelaat, wat voor de rechterstoel van de mensen mogelijk niet goed en wijs lijkt te zijn, maar in de diepste grond toch zeer goed en wijs is.

[13] Tot zover voor jullie. Maar laat het drietal nu weer binnenkomen, dan zal Ik met hen praten!’

 

20 Nojed vraagt naar de ware godsdienst

 

[1] Onmiddellijk riep de waard het drietal, en ze kwamen dan ook direct; ze waren er beter aan toe en zodoende ook opgewekter, en bedankten de waard voor de grote vriendschap die hij hun bewezen had.

[2] En de spreker vroeg of hij daar nog enige dankwoorden aan toe mocht voegen.

[3] De waard zei: 'Spreek maar, maar houd het kort; want jullie krijgen nu nog iets heel belangrijks te horen en te beleven, wat jullie tot het grootste heil zal strekken.'

[4] De spreker, die Nojed heette, zei: 'Vriend en edelste onder de mensen, daar zal ik aan denken; want jouw wens zal ons voortaan een bevel zijn! Omdat wij in jou als heiden een ware mens hebben gevonden en tevens een met ware goedheid verenigde wijsheid, zoals men die onder de Joden eigen­ lijk niet meer aantreft, moesten wij aan jullie goden denken en kwamen op de gedachte dat die misschien toch meer zijn dan een fabel. Wij willen nu graag meer vertrouwd raken met jullie leer, om ook aan jullie goden offers te brengen en hun alle eer te bewijzen.

[5] Want ik denk maar zo: de godsdienst waar men de beste mensen aantreft, moet zelf ook de beste en meest waarachtige zijn. Onze godsdienst is dat echt niet, omdat de mensen die daarin geboren en getogen zijn nu vast en zeker de slechtste zijn die er waar dan ook op de wijde wereld kunnen bestaan. Haar priesters staan bij de betere volkeren algemeen bekend als een ware pest voor de mensen. En een godsdienst wier schoot in plaats van goede en wijze men­sen slechts ware tijgers, hyena's, wolven en beren voortbrengt, kan geen goede en nog minder een ware leer zijn. -Wat vind jij, edele mensenvriend, van deze gedachte?'

[6] De waard zei: 'Mijn vrienden, over deze kwestie moeten jullie spreken met deze vriend die hier naast mij zit; want hij is onuitsprekelijk veel kundi­ger en wijzer dan ik en alle nog zo goede en wijze Grieken!'

[7] Nojed zei: 'Jouw wens is ons een bevel! Deze man en heer is naar zijn uiterlijk te oordelen weliswaar ook een Jood, maar hij kan door zijn omgang met Grieken heel wijs zijn geworden; want als hij een leerling van de tempel zou zijn, zou het zonde zijn om woorden aan hem te verspillen, hoe duidelijk en waar die ook zijn.'

[8] Hierop wendde hij zich tot Mij en zei: ' Als u geen tempelleerling bent en het ware en goede evenzeer hebt gezocht en ook gevonden kunt hebben als wij het nu zoeken en op een of andere manier hopen te vinden, geefons dan uw oordeel over de gedachten die wij hardop uitgesproken hebben! Hebben wij geen gelijk als wij alleen daar de waarheid en haar goedheid zoeken, waar wij goede en wijze mensen hebben gevonden?'

[9] Ik zei: 'Jazeker; maar desalniettemin is de godsdienst van Mozes de enige ware, ook al is die in deze tijd door de zwijnen in de tempel evenzeer platge­trapt en vernield als in het oude Babylon en Nineve en nog meer van die andere hoerensteden.

[10] Geloof Me: onze Jehova was sinds eeuwigheid de enig ware, goede, levende God en heeft de smeekbeden van hen die zonder te twijfelen in Hem geloofden, zich aan Zijn geboden hielden en dus ook Hem boven alles en hun naasten als zichzelf liefhadden, nooit onverhoord gelaten! Ook al talmde Hij wel eens wat met het volledig verhoren van hun smeekbeden, om hun zielen des te meer te louteren, dan heeft Hij ze toch nooit helemaal onver­hoord gelaten en ze steeds vervuld, dikwijls op een moment dat degenen die er om baden er het minst aan dachten.

[11] Jullie zelf hebben -wat Ik heel goed weet - in jullie grote nood God dikwijls gebeden dat Hij jullie ellende zou wegnemen. Maar omdat jullie eer­der in grote welstand geleefd hadden als mensen die in hoog aanzien stonden, maar daarbij in velerlei opzichten lichamelijke en geestelijke traagheid ver­toonden, liet Hij jullie enige jaren een ernstige en harde levensschool doorlo­pen, zodat jullie niet alleen de bekoorlijkheid van het aardse leven, maar ook het bittere ervan zelf zouden ervaren, om daarna pas de echte waarde van het leven en het doel ervan in jezelf te gaan zoeken en te leren kennen.

[12] Jullie hebben de beker met het bittere des levens nu ook tot de laatste druppel geproefd en zijn daardoor ware, diep denkende mensen geworden, in staat om het ware levende, goddelijke levenslicht uit de hemelen op te nemen, en God heeft op dit moment jullie smeekbeden dan ook verhoord, nu jullie Zijn hulp het meest nodig hadden!

[13] En wat Hij nu voor jullie heeft gedaan, dat heeft Hij zeer getrouw al voor heel veel mensen gedaan, als ze zich in hun nood echt gelovig tot Hem hebben gewend, en daarom kunnen jullie nu niet meer zeggen dat de gods­dienst van de ware Joden vals en onwaar is; maar de afgodendiensten van alle heidenen zijn dat wel!

[14] Denken jullie soms dat deze waard, die een patriciër van deze stad is,jul­lie ook barmhartigheid bewezen zou hebben als hij nog een heiden was geweest? O, absoluut niet! Als heiden zou hij jullie met alle scherpte van de Romeinse wet behandeld hebben; maar omdat hij met zijn hele huis in zijn hart geen heiden meer is, maar een ware jood net als Abraham, Isaak en Jacob, heeft hij jullie op Mijn advies dan ook datgene geschonken wat jullie nu al genieten en nog meer in de toekomst. -Zien jullie dat in?'

 

21 De omstandigheden in het gezin van Hiponias,

 de vader van de drie dieven

 

[1] Nojed zei: 'O wijze vriend, dat lijkt wel heel dicht bij de waarheid te komen, en zo zal het ook wel zijn; want er staat immers geschreven dat Gods raadsbesluiten onnaspeurbaar en Zijn leiding en wegen ondoorgrondelijk zijn. Maar waarom moest onze moeder, die toch altijd strikt volgens de wet­ten van de tempel heeft gehandeld en geleefd, en ook onze vier volkomen onschuldige zusters zo geheel en al door Jehova verlaten worden? Als de leer van de tempel een volkomen vernielde en met voeten getreden leer is, wat konden onze moeder en onze arme onschuldige zusters daaraan doen? Zoals wij als een vaststaand feit gehoord hebben, is onze moeder spoedig na haar intrede in dat mooie tehuis Gods gestorven -waarschijnlijk aan een vergif ­en onze zusters heeft men onmiddellijk verkracht, en wie weet wat er verder nog met hen is gebeurd. Kon de goede en zeer wijze God van de Joden daar ook een welgevallen aan hebben, aangezien Hij dat heeft toegelaten? Als u ons ook daarover gerust kunt stellen, willen wij ook vast gelovende Joden blijven!'

[2] Ik .zei: 'O, niets is gemakkelijker dan dat -luister dus! Jullie vader, die Hiponias heette - evenals de oudste van jullie - was een Jood, die tot het Jodendom was bekeerd volgens de zuiverder leer van de Samaritanen. Hij had niets op met de loze ceremoniën en allerlei andere bedriegerijen van de tem­pel. Maar daarbij had hij het steeds moeilijk met zijn vrouw, die evenals jullie zusters, die net zo waren geworden als zij, een echte tempeldwaas was. jullie eerlijke vader ging dus dood van verdriet en bad God nog op zijn sterfbed of Hij zijn vrouw en zijn dochters nog tijdens dit aardse leven wilde laten weten dat zij niet Zijn wegen, maar de wegen van de vorst der leugen en macht van de dood bewandelden. En God verhoorde het gebed van jullie vader, die Hem steeds geheel en al trouw was toegedaan in de waarheid.

[3] En welk middel zou er geschikter en beter zijn geweest voor die vijf vrou­wen, die hun heil geheel en al van de tempel verwachtten, dan hen dat zo hoogstaande heil van de tempel te laten proeven? Weliswaar is het aardse leven van jullie moeder, die de grootste tempeldwaas was, in de tempel geëindigd, maar daarbij is ze geheel en al teruggekeerd tot het ware geloof van haar man, die zij zoveel verdriet bezorgd heeft, en ze heeft het doen en laten van de tempel uit de grond van haar hart leren verachten. En jullie zusters hebben de engelen Gods die hen bedienden al gauw uit eigen ervaring en onder veel tranen heel wat nader leren kennen en hebben al snel een grote afschuw van hen gekregen. Als gevolg van een hogere beschikking en toelating van God bevinden ze zich nu helemaal gezond en vervuld van het juiste geloof en ver­trouwen in de enig ware God van de joden in Essea, in het huis van de waard van de grote herberg aan het plein, waar jullie hen bij gelegenheid kunnen ontmoeten en spreken. Maar vandaag is het nog maar net de vierde dag, dat ze daar door twee orthodoxe Farizeeën met nog verscheidene anderen ter gene­zing heen zijn gebracht.Alle verdere bijzonderheden zullen jullie te zijner tijd uit hun eigen mond kunnen horen.

[4] En kunnen jullie nu nog steeds beweren dat de God van de joden een ver­zonnen, loze fabel is, nu je dit allemaal weet?'

[5] Nojed zei:'Vriend,jij bent een profeet; wij geloven jou, en wij geloven nu ook weer in de God van Abraham, Isaak en Jacob! Want als jij geen profeet zou zijn, vervuld van de geest van jehova, dan zou je niet zo precies onze namen en nog minder onze meest geheime levensomstandigheden kunnen weten. Daarom zij nu opnieuw alle eer aan de enig ware God van de joden, die ons door Zijn zorg zo wonderbaarlijk tot ware mensen heeft gemaakt! In welk land ben jij profeet geworden? Ben jij ook een Samaritaan?'

 

22 Over de bestemming van de mensen

 

[1] Ik zei: 'Luister, Nojed, en ook je broers Hiponias en Rasan! Ik ben geen Samaritaan zoals jij dat bedoelt en opvat, en toch ben Ik ook een Samaritaan; evenzo ben Ik geen jood en toch weer wel een jood; en ook ben Ik geen hei­den en toch weer wel een heiden, anders zou Ik met heidenen niet vriende­lijk kunnen omgaan. Kortom, Ik ben alles met alles en in alles! Want waar de waarheid, de liefde en haar goedheid in volkomen gemeenschap heersen, daar ben Ik ook bij alle mensen op de hele aarde, en Ik vervloek niemand die de waarheid en haar goedheid nastreeft.

[2] Wie echter uit liefde voor de wereld en voor zichzelf de waarheid en alle goedheid daarvan de rug toekeert, en dus noodzakelijkerwijs zondigt tegen de waarheid en haar goedheid, die de eeuwige zuivere liefde in God is, die zondigt ook tegen Gods orde en tegen de onwrikbare gerechtigheid daarvan, en vervloekt zichzelf.

[3] Maar als hij zijn grote kwaad inziet, tot de waarheid terugkeert en die waarheid en haar goedheid begint te zoeken en daar ook naar begint te han­delen, dan wijkt de vervloeking van hem in dezelfde mate als waarin hij met volle ernst de gevonden waarheid tot richtsnoer van zijn leven maakt. Dan ondersteunt God hem, verlicht zijn hart en verstand steeds meer en versterkt zijn wil, en dat zowel bij heidenen als bij joden. En zo ben Ik, vanuit Gods geest die in Mij woont, alles in alles zowel in heidenen als in joden. ­

[4] jij houdt Mij ook voor een echte profeet, en Ik zegje dat Ik dat ook ben -en toch ben Ik het ook weer niet! Want een profeet moest doen wat Gods geest hem gebood te doen. Maar Ik ben Zelf Heer en Dienaar, Ik schrijf Mijzelf de juiste wegen voor, en niemand kan Mij ter verantwoording roepen en zeggen: 'Waarom doe je dat?'Want Ik ben Zelf uit en in Mijzelf de waar­heid, de weg en het leven; en wie volgens Mijn leer zal handelen en gelooft dat Ikzelf de waarheid, de weg en het leven en zodoende een volkomen onaf­hankelijke, geheel vrije Heer ben, zal ook net als Ik in zichzelf het eeuwige leven hebben.

[5] Want als de mensen van deze aarde kinderen Gods willen worden, moeten ze in alle opzichten net zo volmaakt trachten te worden als de eeuwige en heilige Vader in de hemel, die in Zichzelf de eeuwige Waarheid, de eeuwige Liefde en Macht is en al het eindeloos goede, rechtvaardige en heerlijke dat daaruit voortkomt. Daarom staat er ook in de Schrift: 'God schiep de mens ?aar Zijn beeld, Hij maakte hem tot Zijn evenbeeld en blies hem Zijn adem lil, opdat hij een levende, vrije ziel zou worden!'

[6] Op die manier zijn de mensen van deze aarde niet enkel en alleen schep­selen van de almacht van jehova, maar kinderen van Zijn geest en zodoende van Zijn liefde, en dus - zoals er ook geschreven staat – zelf goden.

[7] En als ze dat zijn - en ook hun geheel vrije en door niets beperkte wil zegt hun dat duidelijk - dan zijn ze ook geheel vrije heren en rechters over zichzelf. Maar ze worden pas volmaakte en volkomen aan God gelijke heren, door Gods wil, die hun getrouw geopenbaard is, tot hun eigen wil te maken door ernaar te handelen, waar ze ook volkomen vrij in zijn.

[8] God werkt dan ook slechts hoogst zelden zichtbaar onder de mensen, omdat Hij hun reeds vanaf het oerbegin vanuit Zichzelf het vermogen heeft gegeven om zich op eigen kracht geleidelijk aan tot het hoogste, aan God gelijke levensniveau te kunnen verheffen.

[9] Wie dus de waarheid en haar goedheid begint te zoeken, zodra hij zijn verstand gaat gebruiken, en ook direct handelt volgens hetgeen hij heeft gevonden, heeft reeds de juiste weg betreden, en God zal die weg steeds meer en meer voor hem verlichten en hem naar Zijn heerlijkheid leiden. Maar wie traag wordt, ook door zijn eigen wil, en zich hecht aan deze wereld en haar verleidelijkheden, die alleen maar ter beproeving van de vrije wil voor de uiterlijke en vergankelijke zintuigen van de materiële of lichamelijke mens aanwezig zijn, die richt zichzelf ook uit vrije wil en maakt zich gelijk aan dat­gene wat dood en gericht is - en is zodoende zelf ook al zo goed als gericht en dood.

[10] En deze dood is dan hetgeen jij onder het begrip 'hel' als straf voor de ziel vanwege haar zonden hebt verworpen, omdat je nooit meer uit vrees voor zo'n straf de zonde wilt vermijden en ook niet wilt hopen op een hemel als beloning voor het handelen volgens de bekende waarheid. En daar geef Ik je helemaal gelijk in; want zo'n hel bestaat echt nergens, evenmin als zo'n hemel. En toch bestaan er een hel en een hemel, maar niet buiten de mens, maar binnen in hem, al naargelang hij zichzelf richt op de manier die Ik je zojuist heb laten zien.'

 

23 Over de noodzaak en het doel van verzoekingen

 

[1] (De Heer:) , Als deze wereld niet van alle denkbare verleidelijkheden voorzien zou zijn, maar als ze voor de mensen alleen maar zou zijn wat een woestijn is voor de wilde dieren, dan zouden zijn aan God gelijke vrije wil, zijn inzicht en zijn verstand hem ook voor niets gegeven zijn; want waardoor zou zijn liefde dan gewekt moeten worden en wat zou die, nadat ze gewekt is, moeten begeren en willen, en wat zou zijn inzicht kunnen louteren en zijn verstand kunnen opwekken en tot leven brengen?

[2] De vrijwel eindeloos grote verscheidenheid, goed en slecht, edel en one­del, is er dus alleen maar vanwege de mens, opdat hij alles kan zien, leert ken­nen, onderzoekt, uitkiest en doelmatig gebruikt; daaruit kan hij dan ook gaan afleiden dat een zeer wijze, goede en almachtige Schepper dat allemaal zo geschapen en ingericht heeft, en wanneer de mens uit zichzelf zo begint te oordelen, laat deze Schepper werkelijk nooit na Zich nader aan de denkende mens te openbaren, zoals dat nog in alle tijden van de mensen ontegenzeglijk het geval is geweest.

[3] Maar als de mensen teveel verdwalen en verstrikt raken in de verleidelijk­heden van de wereld en denken dat ze alleen maar bestaan om als verstandige en denkende wezens zichzelf uit de met alle dingen rijkelijk toegeruste wereld van alle denkbare genietingen te voorzien, en als ze het eigenlijke doel niet ontdekken waarom ze in de wereld geplaatst zijn en wie hen in de wereld heeft geplaatst, dan kan er natuurlijk geen sprake zijn van een echte, hogere openbaring van God en Zijn wil van liefde; die kan pas plaatsvinden, wanneer de mensen door allerlei nood en ellende tenminste in zoverre beginnen na te denken, dat ze vragen: 'Waarom moesten wij eigenlijk in deze ellendige wereld komen, en waarom moeten wij ons eigenlijk zo laten kwellen en mar­telen tot aan onze zekere dood, die een ellendige afsluiting van onze vertwijfeling is?' - zoals ook jij, Nojed, vroeger op soortgelijke wijze filosofisch hebt geleuterd.

[4] Dan is ook het moment aangebroken waarop God Zich weer opnieuw aan de mensen begint te openbaren, eerst door de mond van gewekte men­sen, en door andere tekenen, maar ook door allerlei soorten gericht over die mensen, die door allerlei leugens en bedrog en het onderdrukken van arme en zwakke mensen rijk en machtig, trots en liefdeloos en zeer overmoedig zijn geworden; mensen die zelf aan geen enkele God meer denken en nog minder in hun hart daarin geloven, maar zich alleen maar in alle genietingen van de wereld storten, over de arme mensen heen lopen en hun zelfs niet meer de waarde van een mens, maar nauwelijks die van een gewoon dier toe­kennen.

[5] Wanneer de maat daarvan onder de mensen op de wereld eenmaal vol zal zijn, komt er ook een groot gericht en daarmee ook een grote, directe open­baring van God aan de mensen, die in hun hart nog het geloof in God en dus ook liefde tot Hem en hun naaste hebben bewaard.

[6] Dan zullen de godloochenaars en trotse bedriegers en onderdrukkers van de aardbodem weggevaagd en de gelovigen en armen opgericht en vanuit de hemelen verlicht worden, zoals dat nu het geval is en later, over bijna 2000 jaar, ook weer het geval zal zijn. De tijd, waarin zoiets kan en ook zeker zal plaatsvinden, is even gemakkelijk te herkennen als in de late winter te zien is dat het voorjaar nadert, als jullie naar de bomen kijken en zien hoe hun knoppen steeds meer zwellen en sappiger worden en hoe het sap, net als de tranen van de mensen, van hup takken en twijgen op de aarde neer druppelt en in zekere zin smeekt om verlossing uit de nood van de winter, waarin zoveel bomen wegkwijnden.

[7] Wanneer dus eenmaal het hart van de arme mensen door het licht van de waarheid vanuit God lichter begint te worden en gaat zwellen, en wanneer bovendien door de onbarmhartige en grenzeloze onderdrukking de aarde vochtig wordt van hun tranen, dan is het grote geestelijke voorjaar heel dicht­bij gekomen.

[8] Als jullie drieën en ook jullie, Mijn reeds oudere vrienden, daar goed naar kijken, zullen jullie snel en zonder moeite kunnen ontdekken wat voor tijd­stip het nu is, en wie Ik nu eigenlijk ben.'

 

24 De bedenkingen van Nojed over de goddelijkheid van de Heer

 

[1] Nu zei Nojed volkomen verbaasd: 'O grote en onbegrijpelijk wijze vriend! Deze woorden klonken wonderlijk in onze oren en ons hart! Uit je woorden hebben we begrepen dat jij meer bent dan een profeet; want behal­ve Mozes en Elia heeft geen profeet het zover gebracht, en zelfs zij spraken nooit over hun eigen heerlijkheid, maar altijd alleen maar over de heerlijk­heid van God. Maar jij zei dat je een geheel eigenmachtig heer bent, dat je kunt doen wat je wilt en dat geen God en nog minder een mens jou ter ver­antwoording kan en mag roepen en vragen: 'Waarom doe jij dit of dat?' Luister, als dit getuigenis dat jij ons over jezelf geeft zonder twijfel waar blijkt te zijn, dan bestaat er tussen jou en God geen ander verschil meer dan dat jij net als wij een in de tijd ontstane God bent, en Jehova daarentegen sinds eeu­wigheid God is! Welnu, dat is voor ons verstand toch echt wel wat te hoog gegrepen, ofschoon ook wij wel weten dat God door de mond van de grote profeet tot de toenmalige vrome Joden heeft gezegd: 'Jullie zijn goden, als jul­lie Mijn geboden nauwkeurig houden en zodoende Mijn wil tot die van jul­lie maken! ,

[2] Sindsdien hebben er tot in onze tijd heel veel Joden geleefd die Gods geboden van kind af aan heel strikt hebben opgevolgd; maar onder hen was er niet één die ook maar in de verste verte had durven beweren dat hij net als God een eigenmachtig heer was, die noch tegenover God en nog minder tegenover de mensen ooit verantwoording schuldig is voor al zijn doen en laten. Vriend, hoe moeten wij dit naar waarheid eigenlijk opvatten?'

[3] Ik zei: 'Dat is heel gemakkelijk en duidelijk! Heb Ik dan niet gezegd dat een mens die God en Zijn wil volkomen heeft leren kennen, daar onwrikbaar naar handelt en zo Gods wil geheel tot de zijne maakt, aan God gelijk is?! En als God door Zijn liefde, wijsheid en macht een Heer is, dan is iedereen die in alles aan God gelijk is geworden dat in de geest toch ook?

[4] Ik denk dat dat toch niet zo moeilijk te begrijpen is. Want waarover zou hij verantwoording van welke aard dan ook moeten afleggen tegenover God of zelfs tegenover een mens, als hij alleen maar vanuit Gods wil en geest denkt, wil, spreekt en handelt?

[5] Is Gods zuivere wil in de mens soms een minder goddelijke. wil dan in God Zelf, en heeft hij misschien minder zelfstandige macht dan m God, die juist door Zijn wil overal en dus heel zeker ook in de mens aanwezig is en werkt? Daarom moet een echte mens dan ook even volmaakt worden en zijn als zijn Vader in de hemel. En als de mens dat is, is hij dan niet ook een heer vol wijsheid, macht en kracht?!'

[6] Daarop zei Nojed: 'Grote en werkelijk meer dan wijze vriend! Je hebt levende en lichtend ware woorden gesproken, en ik kan daar niets tegen in brengen. Maar één ding blijft daarnaast ook nog waar, en dat is het volgende: de mens kan het via de weg van absolute zelfverloochening wel zover bren­gen dat hij op God gaat lijken en zodoende ook machtig wordt, zoals dat met name bij de grote profeten overduidelijk is gebleken; maar toch is en blijft de mens in een bepaald opzicht slechts een in de tijd ontstane en dus met al zijn op God lijkende volmaaktheid onderdanige en beperkte, heel kleine God, terwijl Jehova eeuwig, dus zonder begin, oneindig in tijd en ruimte en der­halve door niets beperkt is. En dit meer dan eindeloos grote verschil tussen de ene en eeuwig enig ware God en de in de tijd ontstane menselijke God zal eeuwig nooit weggevaagd kunnen worden.'

 

25 De natuurlijke mens en de mens die van Gods geest doordrongen is

 

[1] Ik zei: 'Dat heb je heel juist gezegd en beoordeeld. De geschapen mens kan zich natuurlijk nooit vergelijken met het eigenlijke oerwezen van God; maar door Gods oereeuwige wil woont er in de geschapen mens een onge­schapen, eeuwige geest uit God, en die kan dan in de mens immers evenmin een beperking hebben als in het eigenlijke oerwezen van God Zelf, omdat hij immers één daarmee is.

[2] Of denk je soms dat het licht van de zon, dat op dit moment de aarde ver­licht en verwarmt, jonger en beperkter is dan het licht dat ondenkbare tijden geleden deze aarde verlicht en verwarmd heeft? Ik zeg je dat jij een heel schrandere en juiste denker en spreker bent; maar je zult pas in de geest van de volle waarheid uit God denken en spreken wanneer jouw ziel in de eeu­wige geest vanuit God tot volledige eenwording gekomen zal zijn. Maar dat kan en zal alleen maar gebeuren, door in het vervolg met jouw vrije mense­lijke wil de wil van God, waar jij je bewust van bent, in alles wat je zegt en doet volkomen tot de jouwe te maken. -Heb je dat begrepen?'

[3] Nojed zei: 'O vriend, daar zal bij ons nog wel lange tijd voor nodig zijn; want wij hebben nog veel van de wereld in ons! Voordat dit helemaal uit ons verwijderd zal zijn en wij iets gewaar zullen gaan worden van de almachtige tegenwoordigheid van de goddelijke geest in ons, O, daarvoor zal er - zoals ik al opmerkte - nog heel wat tijd in de zee van het eeuwige en nooit terugke­rende verleden vloeien!'

[4] Ik zei: 'Dat is ook nog heel aards en menselijk gesproken! Want kijk, ook voor de goddelijke geest in de mens bestaat er geen vergankelijke tijd of een beperkte ruimte, en dus ook geen verleden of een verre toekomst, maar alleen een eeuwig heden! Maar in deze wereld heeft alles zijn tijd, en er rijpt geen vrucht aan de boom reeds tijdens de bloei; als jij je echter vast voorneemt om van nu af aan onwrikbaar volgens Gods wil te leven en te handelen, zul je weldra ook anders praten.

[5] Velen hebben al geoordeeld en gesproken zoals jij nu; maar toen ze uit Mijn mond gehoord hadden wat ze moesten doen en hoe ze moesten leven, en daarna ook direct aan het werk gingen, ging het snel vooruit.

[6] Als jullie binnenkort naar Essea zullen komen, zullen jullie in de overste Roclus al een voorbeeld aantreffen van hoever een mens het met Gods liefde en genade in korte tijd kan brengen, wanneer hij zijn geestelijke vervolma­king volkomen serieus neemt.

[7] Maar aangezien Ik nu heel gauw met deze vrienden van Mij van hier zal vertrekken, zullen jullie van de waard wel nadere bijzonderheden over Mij horen en met des te grotere ijver en ernst volgens Mijn raadgeving gaan leven en handelen, en dan zal de zegen van Jehova zich ook heel goed voelbaar aan jullie kenbaar maken.

[8] En nu heb Ik jullie verder niets meer te zeggen, omdat jullie dat niet zou­den verdragen; maar wanneer Gods genade en liefde in jullie ontwaakt, zal die jullie vanzelf binnenleiden in alle wijsheid die jullie voor deze wereld nodig hebben. Jullie kunnen nu dus weer naar de kamer gaan die de waard jullie heeft toegewezen!'

[9] De drie bedankten Mij voor alles wat Ik voor hen had gedaan en tegen hen had gezegd, en begaven zich naar hun kamer, waarin ze zich net zo lang verborgen hielden als de markt duurde, om niet door de een of andere koop­man of koper herkend en lastig gevallen te worden.

 

De Heer onderweg van Jericho naar Nahim in Judea (Lucas 19)

 

26 De Heer vertrekt uit Jericho Zacheüs in de moerbeiboom

 

[1] Toen wij weer alleen waren, zei de waard tegen Mij: 'O Heer en Meester, zou U niet vanmiddag nog bij ons willen blijven?'

[2] Ik zei: 'Vriend, van datgene wat jullie nodig hadden heb Ik jullie wel voorzien! Blijf nu in Mijn leer en handel en leef daarnaar, dan zal Ik met Mijn geest ook in jullie blijven; maar met Mijn lichaam moet Ik vanwege de vele armen, blinden en doden nu van hier vertrekken. Bovendien zal Ik, als Ik nu overdag door Jericho trek, toch al door veel mensen herkend worden die Mij bij Mijn vertrek vooruit en achterna zullen lopen, wat veelopzien zal baren. Als Ik eerst nog vanmiddag hier zou blijven, terwijl er hier veel gasten zullen arriveren, zou dat Mijn aanwezigheid nog meer bekend maken. En dat wil Ik niet, vanwege de aanwezige tempeldienaren! Daarom zal Ik Mij met Mijn leerlingen nu dan ook direct hiervandaan in de richting van Nahim begeven.'

[3] Hierna zei Ik dan ook tegen de leerlingen dat ze zich gereed moesten maken om te vertrekken.

[4] Dat deden ze, en wij gingen op weg. Maar omdat verscheidene knechten van het huis dat gehoord hadden, liepen ze naar buiten het plein op en zeiden tegen de mensen, dat de beroemde heiland Jezus van Nazareth weldra uit het huis zou vertrekken, en wel in de richting van Nahim.

[5] Toen het volk dat hoorde liep het een heel eind op de weg vooruit, en op die manier raakte de weg vol met mensen, tot ver voorbij het grote tolhuis van Zacheüs, die overste van de tollenaars was; want allen wilden in Mij de man zien, over wie ze al zoveel wonderlijke dingen hadden gehoord.

[6] Het tolhuis van Zacheüs bevond zich ruim een half uur gaans buiten de stad in de richting, tegenovergesteld aan die waaruit we naar Jericho waren gekomen. Toen Zacheüs zag dat veel volk uit de stad zich nog voorbij zijn tol­huis op de weg verdrong, kwam hij zijn huis uit en vroeg aan de mensen wat er aan de hand was.

[7] Degenen aan wie hij dat vroeg zeiden dat Ik, de beroemde heiland Jezus van Nazareth in Galilea, weldra met Mijn leerlingen langs deze weg naar Nahim zou reizen en dat ze Mij wilden zien.

[8] Toen Zacheüs dat hoorde, zei hij: 'O, zoveel te meer moet ik hem zien! Want ik heb heel grote wonderbaarlijke dingen over hem gehoord van mijn vriend Kado, de oude en de jonge, en van zijn oude dienaar Apollon, en ook van een blinde die een paar dagen geleden door die heiland ziende is gemaakt; en het speet mij verschrikkelijk dat ik hem niet te zien kreeg, omdat hij direct na zijn aankomst in Jericho reeds de volgende morgen naar Essea was gegaan. Maar nu hij nogmaals via Jericho en juist over deze weg verder zal reizen, moet ik hem zien, koste wat kost!’

[9] Maar omdat het volk op de weg zich steeds meer ophoopte en onze Zacheüs, die klein van postuur was, wel zag dat hij Mij door de mensenmassa heen nauwelijks te zien zou kunnen krijgen, klom hij al gauw in een moer­beiboom en wachtte op die manier tot Ik voorbij zou komen.

[10] Terwijl het volk vanwege Mij reeds de straten van de stad en meer nog de grote weg tot voorbij het tolhuis had bezet en Ik Mij met Mijn leerlingen nog in het voorhuis van Kado bevond, omdat Ik wel wist hoe de al te dienst­vaardige huisdienaren van Kado Mij zonder opdracht bekend hadden gemaakt, zei Ik tegen de waard, die nog naast Mij stond, wat daar in zeer korte tijd gebeurd was, waarop hij Mij beloofde zijn knechten streng ter verant­woording te roepen.

[11] Ik raadde hem echter aan dat achterwege te laten, omdat de knechten het met goede bedoelingen hadden gedaan. Maar Ik verlangde van de waard dat hij ons langs de achteruitgang naar buiten zou laten, omdat er aan de hoofdingang teveel mensen op Mij wachtten.

[12] Dat deed de waard direct, en zo kwamen wij gemakkelijk en zonder dat de grote volksmenigte ons zag, via een smalle en weinig gebruikte straat bui­ten; daar sloegen we een veldweg in, die ongeveer honderd passen voor het grote tolhuis op de hoofdweg uitkwam, en zo ontliepen wij zowel het grote gedrang in de stad als aan het grootste stuk van de hoofdweg vanaf de stad tot aan het tolhuis.

[13] Toen wij zoals gezegd vlak bij het grote tolhuis op de hoofdweg kwamen en Ik door enkele mensen herkend werd, ontstond er weldra een groot rumoer, en velen jubelden luidkeels: 'Daar is hij, daar is hij - de grote heiland van Nazareth! Heil hem, en heil ook ons, omdat wij hem te zien hebben gekregen!'

[14] Mijn leerlingen echter bedreigden het lawaaierige volk en bevalen het te zwijgen.

[15] Maar Ik wees hen terecht over hun gedrag tegenover het volk en zei:'Ik ben de Heer! Als Ik het luide gejubel van het volk verdraag, zullen jullie het ook wel kunnen verdragen! Laat altijd liefde en geduld jullie schreden leiden, en nooit dreigen en heersen! Het is immers onbeschrijfelijk veel mooier om door de mensen geliefd, dan door hen gevreesd te zijn!'

[16] Toen de leerlingen dat van Mij hoorden, gaven ze toe, en wij liepen rus­tig verder; zo kwamen wij weldra bij de moerbeiboom, waarin de kleine Zacheüs, de overste van de tollenaars, op ons wachtte.

[17] Toen we bij de boom waren gekomen bleef Ik staan, keek naar boven en zei: 'Zacheüs, kom nu snel uit de boom; want vandaag moet Ik in jouw huis zijn!'

[18] Toen klom Zacheüs snel uit de boom en ontving Mij en Mijn leerlingen met zeer grote vreugde.

[19] Maar toen het volk dat zag, begon het al gauw te morren en zei: 'O, kijk nu eens naar die heiland, die zijn werken door Gods geest zegt te verrichten! Dat moet wel een mooie geest Gods zijn, die bij tollenaars, die toch altijd de grootste zondaars zijn, naar binnen gaat en daar eet en drinkt!'

[20] Daarop begon het morrende volk zich steeds meer te verspreiden.

[21] Toen Zacheüs echter merkte dat het volk zulke opmerkingen over Mij maakte, raakte hij vanwege Mij geërgerd over het volk; hij kwam naar Mij toe en zei hardop: 'Kijk, o heer, ook zonder het getuigenis van het volk weet ik wel dat ik een zondaar ben, en ik ben het dus ook echt niet waardig dat u, als zeer rechtvaardige, bij mij wilt verblijven; maar omdat u mij in uw grote genade toch hebt gezien en mij zo'n grote en onschatbare vriendschap betoont, wil ik de helft van mijn vele goederen aan de armen geven -en mocht ik iemand bedrogen hebben, laat die dan bij mij komen, dan zal ik het hem viervoudig terugbetalen!'

[22] Toen het volk, dat nog in groten getale aanwezig was, die hardop gedane uitspraak van Zacheüs hoorde, bedaarde het gemor; want enkele beteren zeiden onder elkaar: 'Kijk eens, een mens die dat wil en ook zeker zal doen, is nog niet zo'n heel grote zondaar! Want aalmoezen maken een groot aantal zonden goed, en wie een bepaald goed, dat hij zich onrechtmatig heeft toe­geëigend, viervoudig vergoedt aan degene aan wie hij het ontstolen heeft, heeft zijn schuld tegenover God en de mensen ingelost -en zodoende kun­nen we het de heiland niet als een fout aanrekenen, als hij binnengaat bij een zondaar die zijn leven wil beteren.'

[23] Maar anderen, en met name de armen, rekenden al van tevoren uit of ze bij het verdelen van de goederen iets van Zacheüs zouden krijgen, en hoe­veel. Weer anderen dachten er aan, hoe ze met valse getuigen naar Zacheüs toe zouden kunnen gaan en hem aantonen, dat ook zij voor zo­ en zoveel in die en die tijd en bij die en die gelegenheid door hem waren bedrogen, om vervolgens vier keer zoveel van hem terug te krijgen.

[24] Later in huis heb Ik Zacheüs echter op al die dingen gewezen en hem geraden om verstandig en voorzichtig te zijn, wat hij ook trouw deed.

 

27 De gelijkenis van de toevertrouwde ponden

 

[1] Terwijl het volk zich meer en meer verspreidde, zei Ik hardop tegen Zacheüs, die nu helemaal gelukkig was: 'Heden is dit huis en dus ook jou een groot heil ten deel gevallen, doordat ook jij een zoon van Abraham bent! Want Ik als de Mensenzoon en ware Heiland ben nu gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was, en als Heiland kom Ik alleen naar de zie­ken en niet ook naar de gezonden die de hulp van een arts niet nodig heb­ben.

[2] Ik ben dus in de wereld gekomen om de mensen het rijk Gods terug te brengen, dat ze nu al sinds lange tijd geheel en al zijn verloren, en de gerech­tigheid ervan, die onder de mensen niet meer bestaat. Ik ben dus de weg, de waarheid, het licht en het leven; wie in Mij gelooft, zal het eeuwige leven hebben!'

[3] Toen het volk, waarvan nog steeds een tamelijk groot deel aanwezig was, dat hoorde, zei het onder elkaar: 'Deze mens heeft weliswaar hoogst wonder­baarlijke en zeldzame eigenschappen - maar dat hij zichzelf ziet als degene die ons het verloren rijk Gods en de gerechtigheid ervan terug zal brengen, geeft hij blijk van een grote inbeelding en zelfoverschatting! Wij komen immers uit de buurt van jeruzalem en weten er niets van dat zoiets nu zou gebeuren! Maar als hij beweert dat hij ons het verloren rijk Gods en de gerechtigheid ervan terug zal brengen, dan kan hij ons dat toch ook direct openbaren! Waarom treuzelt hij eigenlijk nog en houdt ons in vergeefse afwachtende spanning?'

[4] Daarop wendde Ik Mij tot het volk, dat op die manier onder elkaar oor­deelde, en omdat Ik Mij bij dit volk werkelijk zo goed als in de buurt van Jeruzalem bevond, vertelde Ik hun het volgende beeld: 'jullie hebben gelijk met te zeggen dat jullie uit de buurt van Jeruzalem komen en niets weten van het feit dat het rijk Gods en de gerechtigheid ervan opnieuw gebracht wordt, en dat jullie nu hier verlangen dat het rijk Gods onmiddellijk geopenbaard wordt, als dat door Mij geopenbaard kan en wil worden!

[5] Ik bevind Mij nu in jullie aanwezigheid werkelijk in de buurt van het blinde Jeruzalem, dat met open oren niets hoort en met wijd opengesperde ogen niets ziet! Hoe vaak ben Ik al niet in Jeruzalem geweest en heb jullie onderwezen en voor jullie ogen tekenen gedaan als getuigenis van de ware reden van Mijn komst in deze wereld, en nog zeggen jullie dat jullie niets weten van het feit dat het rijk Gods en de gerechtigheid ervan wordt terug­gebracht, en verlangen nu van Mij, als Ik degene ben die het rijk Gods en zijn gerechtigheid opnieuw breng, dat Ik het rijk Gods en zijn gerechtigheid in jullie bijzijn nu direct zal openbaren. Goed dan! Ik zal het doen, luister dus naar het volgende beeld:

[6] Een edelman reisde naar een ver land om daar een rijk in bezit te nemen en daarna terug te komen. Vóór zijn vertrek riep hij echter tien knechten bij zich, gaf hun tien ponden en zei: 'Handel daarmee, tot ik terugkom! Degene van jullie die mij een goede winst bezorgt, zal al naargelang zijn verdienste ook het passende loon ontvangen!'

[7] Daarop vertrok de edelman. En de knechten begonnen met de ponden te handelen, op nuttige en onnuttige wijze.

[8] De burgers van het land waren de edelman, die hun heer en koning was, echter vijandig gezind, en toen ze hoorden dat hij op reis was gegaan en de knechten in zijn plaats handelden, zonden ze hem een boodschap naar het land waar hij heen gereisd was en lieten hem zeggen: 'Wij willen dat je voor­taan nooit meer over ons heerst!'

[9] Nu gebeurde het echter dat de heer terugkwam, nadat hij het rijk had ingenomen, en hij riep eerst dezelfde tien knechten bij zich, aan wie hij het geld gegeven had om ermee te handelen, om te vernemen hoeveel winst ieder van hen gemaakt had.

[10] De eerste kwam naar hem toe en sprak: 'Heer, uw pond heeft tien pond opgebracht! Hier uw pond, en daar de andere tien ponden!' En de heer zei tegen hem: 'Wel brave en trouwe knecht! Omdat je in het kleinste trouw bent geweest, zul je nu macht krijgen over tien steden!'

[11] Daarop kwam er een tweede knecht die zei: 'Heer, uw pond heeft vijf pond opgebracht! Hier is uw pond en daar de andere vijf"!' En de heer sprak ook tot deze knecht: 'Dan zul je dus ook macht krijgen over vijf steden!' En zo gebeurde het ook met de anderen, die met dat ene pond iets verdiend had­den.

[12] Nu werd er ook een derde knecht speciaal geroepen, die eigenlijk de minste was; maar deze kwam en zei: 'Kijk, heer, hier is uw pond, dat ik in een zweetdoek heb bewaard! Ik was bang voor u, omdat ik wel wist dat u een harde man bent, die neemt wat hij niet ingelegd heeft en oogst, waar hij niet gezaaid heeft.' De heer sprak tot hem: 'Ik oordeel je met je eigen woorden, arglistig mens! Als je wist dat ik een harde man ben en neem waar ik niet heb ingelegd en oogst waar ik niet gezaaid heb, waarom heb je mijn geld dan niet op de bank gezet, zodat het mij ruime winst opgeleverd zou hebben?' Toen verstomde de knecht, omdat hij zich daarvoor niet meer kon verontschuldi­gen.

[13] Maar de heer zei tegen de andere knechten: 'Neem deze luie knecht zijn pond af en geef het aan degene die tien ponden voor mij heeft verdiend! Hij zal daar het beste mee omgaan!'

[14] Toen zeiden de andere knechten tegen hem: 'Maar hij heeft toch al het meeste!'

[15] Maar de heer zei tegen de knechten: 'O, waarlijk, Ik zeg jullie: aan wie heeft, zal nog meer gegeven worden, zodat hij dan overvloed heeft; maar van wie niet heeft - zoals jullie in Jeruzalem - zal binnenkort ook nog worden afgenomen wat hij misschien nog heeft! Maar die vijanden van Mij, die niet wilden dat Ik over hen zou heersen (namelijk de Farizeeën), breng ze hier en wurg ze in Mijn bijzijn!'

[16] Maar opdat jullie ook begrijpen wat dit beeld wil zeggen, zal Ik het jul­lie in het kort uitleggen - luister dus:

[17] De Heer, die op reis ging om een veraf gelegen rijk tot het Zijne te maken, is God, die via Mozes tot jullie heeft gesproken. Op twee stenen tafe­len gaf Hij de joden de tien ponden (wetten des levens), waarmee de eerste Joden goed hebben gehandeld en daarom ook weldra grote macht kregen.

[18] De tijd van de koningen is die andere knecht, die voor de Heer slechts vijf ponden heeft verdiend; daarom was hun macht overeenkomstig hun winst juist bepaald. Maar hoe die tijd steeds schraler werd wat de winst voor de Heer aanging, heb Ik jullie laten zien in de handelwijze van de nog overge­bleven knechten, en jullie kunnen die verder opzoeken in het boek van de Koningen en in de Kronieken.

[19] De derde, geheel luie knecht stelt echter déze tijd voor, waarin de Farizeeën het door God aan hen gegeven pond verbergen in de ware zweet­doek voor de ogen, oren en harten van de arme en bedrogen mensheid en het ook niet in de vorm waarin ze het van God gekregen hebben op de bank van de heidenen willen zetten, zodat het de Heer ruime winst zou opleveren ­maar op de bank van de nog blinde heidenen zetten ze hun eigen vuilnis, dat ze tot goud uitroepen waarmee zij woeker voor hun lichaam bedrijven.

[20] De Farizeeën en joden van deze tijd zijn dan ook die slechte burgers, die de Heer vijandig gezind zijn en niet willen dat Hij over hen heerst. Daarom zal er met hen ook gebeuren wat Ik jullie in dit beeld heb getoond: omdat ze niets verdiend hebben zal hun in de eerste plaats ook nog worden afgenomen wat ze nog hadden, en het zal gegeven worden aan degene die nu werkelijk het meeste heeft -en dat zijn nu de heidenen, die tegelijkertijd dat veraf gele­gen rijk voorstellen, waarheen de Heer op reis was gegaan om het tot Zijn eigendom te maken. En Hij heeft het al tot Zijn eigendom gemaakt en is nu in Mij naar huis teruggekeerd om afrekening te houden, zoals het beeld jullie dat vanuit velerlei invalshoeken voor ogen heeft gesteld.

[21] Kortom, het licht zal van de joden afgenomen en aan de heidenen gege­ven worden! De tijd dat de burgers die God de Heer vijandig gezind zijn bestraft zullen worden is heel nabij gekomen, en degenen aan wie het licht gegeven wordt en reeds is gegeven zullen de nieuwe dienaren van de Heer zijn, die de vijanden van de Heer zullen wurgen.

[22] Wat Ik jullie nu geopenbaard heb, is ook Gods rijk, dat ik jullie terug breng tegelijk met de gerechtigheid ervan. Wie het ter harte zal nemen en het pond, dat hem geleend is om ermee te handelen, trouwen gewetensvol zal beheren, zal ook het loon des levens krijgen.

[23] Dat heb Ik gezegd tegen jullie, burgers in en rond Jeruzalem; heil dege­ne die het gewetensvol ter harte zal nemen!'

 

28 De Heer geneest de zoon van Zacheüs

 

[1] Toen de joden dat van Mij hadden gehoord werden ze boos, en enkelen zeiden onder elkaar: 'De Farizeeën hebben uiteindelijk toch gelijk als ze deze Galileeër vervolgen; want uit zijn woorden komt duidelijk naar voren dat hij de Romeinen, die hem vanwege zijn toverijen voor een god houden, tegen ons op zal zetten, en die zullen ons zeker al onze rechten afnemen en ons helemaal tot hun slaven maken.Als hij degene is die het verloren rijk Gods en zijn gerechtigheid terug zal brengen, en als dat dan moet bestaan uit wat hij ons nu heeft geopenbaard, moet hij zijn Godsrijk en die mooie gerechtigheid daarvan zelfmaar houden! En als hij ermee doorgaat onsjoden een dergelijk Godsrijk en de gerechtigheid daarvan steeds luider te verkondigen, dan zou het wel eens kunnen gebeuren dat de joden hem nog eerder zullen wurgen dan hij de joden met hulp van de Romeinen!'

[2] Toen Mijn leerlingen die praatjes hoorden, zeiden ze tegen Mij: 'Heer, hoort U niet wat die mensen zeggen? Laat U ze nu ongestraft hier vandaan gaan?'

[3] Ik zei: 'Niemand heeft nog zijn hand naar Mij uitgestrekt om Mij te grij­pen; waarom zou Ik hen dan straffen? Ik heb eerst gesproken, en nu praten zij onder elkaar en beginnen zich uit de voeten te maken; want Mijn woord heeft hun niet gesmaakt en daarvoor straf Ik die blinden niet. Wanneer ze echter eenmaal hun handen naar Mij zullen uitstrekken, zal ook de straf over hen komen, zoals Ik jullie al verscheidene keren heb getoond. Laat ze nu dus maar ongestraft praten en huns weegs gaan! Maar laten wij nu het huis van vriend Zacheüs binnengaan, dan zal hij een middagmaal voor ons klaarma­ken.'

[4] Na deze woorden van Mij gingen wij het huis van Zacheüs binnen, die ons direct brood en wijn liet brengen en zijn mensen beval hun uiterste best te doen om ons zo goed mogelijk te bedienen.

[5] Toen wij nu in een zeer ruime en rijk ingerichte kamer zaten en ons met brood en wijn verkwikten en sterkten, begon onze Zacheüs Mij uit volle borst te bedanken, omdat Ik de mensen uit Jeruzalem, van wie hij een afkeer had, gezegd had wat zij allang verdiend hadden. Want hoewel Zacheüs een nakomeling van Abraham was, was hij een Samaritaan en daarom des te meer gehaat bij de mensen uit Jeruzalem.

[6] Hij vroeg Mij dan ook of Ik er iets tegen had dat hij een Samaritaan was.

[7] Maar Ik zei tegen hem: 'Blijf jij maar wat je bent, en wees in alles recht­vaardig uit ware liefde voor God en je naaste, dan zul je Mij beter bevallen dan de joden, die het goud van de tempel kussen en de armen met honden van hun huisdeur laten wegjagen! Daarom zal ook Ik hen binnenkort laten wegjagen en over de hele wereld onder vreemde volkeren verspreiden, en ze zullen voortaan geen eigen land en geen rijk meer bezitten. Maar laten we hen nog een korte tijd hun gang gaan en zondigen, tot hun maat vol is!'

[8] Na deze paar woorden van Mij bedankte Zacheüs Mij weer, en hij vroeg Mij om hem raad te geven over wat hij moest doen met zijn oudste zoon, die al zestien jaar was, maar sinds driejaar waanzinnig en bijna van dag tot dag tot grotere razernij verviel. Hij had reeds alle bekende en beste artsen bij zijn Zoon laten komen, en allemaal hadden ze geprobeerd hem te genezen; maar al hun kennis en moeite was niet alleen geheel zonder resultaat gebleven, maar zijn zoon was na iedere behandeling van een arts nog erger geworden dan daarvoor.

[9] Toen zei Ik tegen Zacheüs: 'Vriend, geen enkele arts geneest met zijn kruiden een dergelijke kwaal! Maar breng je zoon hier, dan zul je de macht van Gods heerlijkheid zien!'

[10] Toen beval Zacheüs zijn knechten om zijn zoon stevig vastgebonden uit zijn veilig afgesloten kamer te halen.

[11] Toen zeiden de knechten: 'Heer, dat zal in het bijzijn van deze vreemde gasten heel moeilijk gaan; want ten eerste raast hij nu bijna aan één stuk door, en ten tweede stinkt hij erger dan de pest, omdat hij zich voortdurend met zijn ontlasting bevuilt!'

[12] Toen zei Ik: 'Breng hem maar hier; want Ik wil hem zien en genezen!'

[13] Een knecht, die in huis hoog in aanzien stond, zei: 'O vriend, alleen God kan hem genezen, maar op deze aarde geen mens meer! Als jij ook hém geneest ben je geen mens, maar een God!'

[14] Ik zei:'Houd je daar niet mee bezig, maar doe watje gezegd is!'

[15] Toen gingen de knechten de zoon halen, en al Mijn leerlingen schrok­ken van hem en zeiden: 'Hij is er nog erger aan toe dan wat wij gezien heb­ben in het land van de Gadarenen!'

[16] Maar Ik stond op, bedreigde de boze geesten in de zoon en beval hen hem ogenblikkelijk voor altijd te verlaten.

[17] Toen rukten ze de zoon nog één keer heen en weer en voeren in de gedaante van vele zwarte vliegen uit de zoon, die daarop volkomen gezond werd.

[18] Nu zei Ik tegen de knechten: 'Breng hem nu naar buiten naar de bron en reinig hem; geef hem ook schone kleren en breng hem dan weer hier, zodat hij samen met ons het middagmaal kan gebruiken!'

[19] En zo gebeurde het. Toen de zoon nu gezond en gereinigd aan onze tafel zat, kwamen alle in huis wonende verwanten en bekenden naar onze kamer en waren enorm verbaasd over zo'n snelle genezing van de zoon; en Zacheüs bedankte Mij uitbundig voor deze genezing.

[20] De hoofdknecht zei tegen Mij: 'Heer, U bent geen mens zoals wij, maar U bent een echte God, die wij mensen altijd willen en zullen aanbid­den!'

[21] Terwijl de knecht nog zo sprak, werd ook het middagmaal op tafel gezet, en wij begonnen te eten.

 

29 Waarom de bezetenheid van de zoon werd toegelaten

 

[1] Tijdens dit eten en drinken vroegen sommigen aan de genezen zoon, die er nu helemaal fris en opgewekt uitzag, of hij in zijn zieke toestand ook veel pijn had moeten doormaken.

[2] Maar hij (de genezen zoon) zei: 'Hoe kan ik dat nu weten? Ik was immers zo goed als dood, had geen gevoel en was mij ook van niets om mij heen bewust! Maar wel weet ik, dat ik mij voortdurend in een droom bevond en in een mooie omgeving met goede mensen sprak.'

[3] Dat verbaasde de aanwezigen en ze konden dat niet begrijpen, en Zacheüs vroeg Mij hoe dat mogelijk was, en waarom zoiets door God werd toegela­ten.

[4] Ik zei: 'Vriend, daar zullen we nu niet veel woorden aan verspillen! Bij zulke kwalen trekt de ziel zich terug in het hart, en één of ook vaak vele boze en onreine geesten bewonen de rest van het lichaam en doen daarmee wat ze willen, maar de ziel die in het hart rust merkt daar niets van.

[5] Maar zo'n bezetenheid wordt toegelaten opdat de mensen, bij wie het geloof in God en in de onsterfelijkheid van de ziel bijna helemaal verdwenen is, toch weer aan geestelijke dingen beginnen te denken en daar ook in gaan geloven. Want ook jullie zijn al zwak geworden in het geloof, en daarom was deze les vóór Mijn komst naar dit huis ook heel noodzakelijk.

[6] Als Ik eerder was gekomen, zou jijzelf Mij niet geloofd hebben zoals je Mij nu gelooft; en als jouw zoon, van wie jij hoge verwachtingen had, dit kwaad niet was overkomen, zouden trots en hoogmoed jou dermate in hun greep hebben gekregen, dat je een ware duivel onder de mensen geworden zou zijn. Je zou ieder geloof in God uit jezelf verdreven hebben en de men­sen als pure machines hebben beschouwd, die voor jou alleen maar waarde zouden hebben als ze je bijna voor niets zouden dienen en jou aan nog gro­tere rijkdom zouden helpen.

[7] Maar toen jouw zoon, die je lieveling en je grote trots was, zo ziek werd als Ik hem hier heb aangetroffen, veranderde er iets in je. Je begon weer aan een God te denken en in Hem te geloven, en je werd deemoediger van hart. Natuurlijk heb je daarnaast nog je toevlucht genomen tot alle artsen die je maar kende, heidenen of Joden – wat jou om het even was - en hebt daar veel geld voor betaald; maar toen je zag dat geen enkele arts, geen Esseen en nog minder een of andere tovenaar jouw zoon kon helpen, werd je verdrietig en begon je er ernstig over na te denken waarom God, als Hij al zou bestaan,jou met zo'n kwaad bezocht had.

[8] Je begon weer in de Schrift te lezen en ontdekte steeds meer dat jouw handelwijze tegenover je medemensen niet in orde was, en je hebt God dan ook de gelofte gedaan dat je in volle ernst al het door jou begane onrecht weer veelvoudig wilde goedmaken.

[9] Toen die voornemens in jou steeds ernstiger en waarachtiger waren geworden en het je ook duidelijker was geworden dat alleen de almachtige Vader in de hemel jou kon helpen, tóen kwam Ik in deze streek en heb je gehoord wat Ik aan die blinde man heb gedaan.

[10] Toen werd jouw geloof in God ook sterker en intenser, omdat je van de oude en de jonge Kado een getuigenis over Mij kreeg, dat er in jou geen twijfel aan liet bestaan dat Ik niet enkel een profeet, maar de Heer Zelfben. en kijk, zo ben je er rijp voor geworden dat Ik nu bij je ben gekomen en jouw zoon met Mijn macht heb geholpen.

[11] Als je daar nu goed over nadenkt, zal het je wel duidelijk zijn waarom Ik allerlei kwaad toelaat bij mensen, in wier hart nog niet iedere hemelse levens­vonk volkomen is uitgedoofd.

[12] Bij geheel verdorven en geraffineerd levende mensen, die geen verma­ning van Mij meer waard zijn, blijven dergelijke toelatingen om hen te ver­beteren natuurlijk achterwege; want die baten niet meer en maken hen nog slechter dan ze al zijn. Maar dit soort mensen verbruikt hun materiële leven aan deze zijde; na dit leven staat hun hun eigen gericht te wachten, en dat is de andere, eeuwige dood.

[13] Degene bij wie Ik nog allerlei leed en rampspoed toelaat, help Ik op de juiste tijd; degene die Ik echter zijn aards trotse en zwelgend goede leventje ongehinderd verder laat genieten, draagt zijn gericht en eeuwige dood reeds in zich en dus ook overal met zich mee. Nu weet je dus ook waarom menig­een met werelds aanzien en wereldse rijkdom ongestraft verder kan zondigen en gruwelijke dingen doen tot aan de dood van zijn lichaam.'

 

30 Over de maat van goed en kwaad

 

[1] (De Heer:) 'Door Mij is in deze wereld echter aan iedereen een bepaalde maat gesteld, zowel wat het goede en ware betreft als het slechte en valse.

[2] Als een goed mens door zijn ijver die maat helemaal heeft bereikt, houden alle verdere verzoekingen ook op, en dan gaat hij in het volle licht vanuit de hemelen over van het ene niveau van levensvoleinding naar een nog hoger niveau, en zo verder tot in het oneindige.

[3] Als nu een slecht mens zijn slechte maat vol heeft gemaakt houden alle verdere vermaningen ook op, en dan zinkt hij vanaf dat moment steeds dieper weg in een steeds donkerder nacht en harder gericht van zijn reeds dode leven en bestaan, en door Mij wordt hij niet anders bezien dan een steen, waaraan geen leven maar alleen het gericht en de eeuwige dwang van Mijn wil zichtbaar is, die de ouden de 'toorn Gods' noemden.

[4] Hoe lang een heel harde steen echter nodig zal hebben, voordat hij ook maar enigszins zachter wordt tot een soort aarde die nog lange tijd onvrucht­baar is, dat is een vraag die de meest volmaakte engel die zich in het hoogste hemelse licht bevindt zelfs niet kan beantwoorden; want dat weet alleen de Vader, die in Mij is, zoals ook Ik in Hem.

[5] Maar als eenmaal teveel mensen de volle maat van hun kwaad hebben bereikt, zal vanwege de nog weinige goeden en uitverkorenen de tijd van hun ongestrafte kwade handelen door Mij verkort worden, en dan zal hun eigen gericht en hun dood hen verslinden voor de ogen van de weinige rechtvaar­digen, zoals dat ten tijde van Noach en van Abraham en Lot en ook ten tijde van Jozua gedeeltelijk het geval was, en van nu af aan ook nog herhaalde malen het geval zal zijn.

[6] Het begin zullen de Joden weldra meemaken, evenals later andere rijken met hun vorsten en volkeren; over niet helemaal 2000 jaar zal er echter nog­maals een heel groot en algemeen gericht komen, tot heil van de goeden en tot verderf van de wereldse groten en de volkomen liefdeloze mensen.

[7] Hoe dat gericht eruit zal zien en wat het zal inhouden, dat heb Ik al Mijn leerlingen, die hier bij Mij aanwezig zijn, al verscheidene keren onthuld, en na Mij zullen zij het aan de volkeren van de aarde verkondigen. Heil degene die het ter harte zal nemen en zijn leven daarnaar zal inrichten, om niet door het gericht gegrepen te worden!

[8] En nu, Mijn vriend Zacheüs, weet jij voldoende hoe je voor je zielenheil moet handelen en wat je daarvoor moet doen, en wij hebben ons aan jouw tafel nu ook voldoende met spijs en drank gesterkt -daarom willen en zullen we weer opstaan en op weg gaan naar Nahim; want vandaag moet Ik vóór zonsondergang in die plaats aankomen.'

[9] Nu zei Zacheüs: 'O enig ware Heer en Meester! Vanaf hier tot aan die plaats is het nog een heel eind, en op de natuurlijke manier zal het wel heel moeilijk lukken om die vandaag vóór zonsondergang te bereiken; want hij ligt immers veel dichter bij Jeruzalem dan de afstand van hier tot de door U genoemde plaats is! Op kamelen kan men de reis daarheen wel in één dag maken, maar te voet in nauwelijks een halve dag die U nu nog rest, zal dat zonder een wonder waarschijnlijk niet mogelijk zijn!'

[10] Ik zei: 'Vriend, laat dat Mijn zorg maar zijn! Als wij de nog langere weg van hier naar Essea zonder kamelen in één dag konden afleggen, dan kunnen we ook de veel kortere weg van hier naar Nahim wel afleggen.Jij zou natuur­lijk graag willen dat Ik hier nog tot morgen zou blijven; maar Ik alleen weet het beste wat Ik van plan ben, en zo moet Ik dan ook handelen, niet zoals Mijn vlees wil, maar zoals Hij wil, die in Mijn ziel woont. En daarom moet Ik vandaag nog vóór zonsondergang in die beoogde plaats aankomen.

[11] Onthoud Mijn leer en handel ernaar, dan zul je leven in het licht vanuit God! En als je zult horen dat de Farizeeën Mij gevangen nemen en dit lichaam van Mij doden - wat ook wordt toegelaten tot hun ondergang, maar ook tot opstanding van de vele doden die nu nog wegkwijnen in hun graven van ongeloof en waandenkbeelden en geen leven van de geest in zich hebben -raak daardoor dan niet geërgerd, en ga niet weifelen in je geloof; want op de derde dag zal Ik weer opstaan en bij al Mijn vrienden komen en hun het eeu­wige leven geven!

[1.2] Maar over Mijn vijanden zal het gericht beginnen los te breken, wat zal lelden tot hun ondergang, die velen die nu leven nog zullen meemaken. Ik heb het je nu gezegd, en je weet nu hoe je je voortaan moet gedragen.

[13] Ik heb jou nu ook een pond geleend; beheer het goed en naar behoren, zodat Ik het weer met rente van jou terug ontvang, als Ik terugkom! Nu ben je over iets kleins aangesteld, en dan zul je over iets groots aangesteld worden; want wie trouw is in het kleine, zal ook in het grote trouw blijven.'

[14] Na deze woorden zegende Ik het hele huis van Zacheüs en begaf Mij met Mijn leerlingen direct op weg.

 

31 Het heidense dorp met de tempel van Mercurius

 

[1] Er stond echter nog veel volk op straat dat Mij nog een keer wilde zien en spreken; want de dienaren van Zacheüs hadden bekend gemaakt wat Ik met diens zoon had gedaan. Maar Ik liet Me niet van de wijs brengen en liep zon­der Mij te laten ophouden snel tussen de menigte door. Omdat echter enke­le honderden mensen Mij wilden begeleiden, bleef Ik heel even staan en beduidde degenen die Mij achterna liepen dat ze moesten omkeren en naar huis moesten gaan, wat ze dan ook deden.

[2] Maar terwijl Ik zo door het volk werd opgehouden, drong een vrouw door de menigte naar Mij toe, die al verscheidene jaren aan bloedvloeiingen leed en door niemand geholpen kon worden. De vrouw raakte Mijn mantel aan in het volle geloof dat haar dat zou helpen, en op hetzelfde moment werd ze dan ook genezen.

[3] Om de leerlingen en de andere mensen te beproeven vroeg Ik: 'Wie heeft Mij in geloof aangeraakt? Want Ik werd gewaar dat er kracht van Mij uitging.'

[4] De leerlingen en verschillende andere mensen zeiden: 'Daar, die opdringerige vrouw heeft U aangeraakt!'

[5] Toen viel de vrouw aan Mijn voeten en vroeg Mij om vergeving; want ze was bang dat ze ervoor gestraft zou worden.

[6] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op en ga naar huis; want je geloof heeft je geholpen! Maar zondig niet meer, als je gezond wilt blijven!'

[7] Toen stond de vrouw direct op en ging naar huis, onderwijl Gods macht lovend.

[8] Onmiddellijk daarna stuurde Ik het volk weg en ging met de leerlingen weer snel verder.

[9] Al gauw kwamen we in een woeste streek, waar de weg doorheen liep. Op dat tijdstip liepen daar geen reizigers, en zo konden wij ongezien de afstand, die anders ongeveer tien uur in beslag nam, op de reeds bekende manier in nog geen half uur afleggen en een streek bereiken, die gedeeltelijk door Joden en gedeeltelijk door Grieken bewoond werd, en waar zich Babyloniërs geves­tigd hadden.

[10] We kwamen bij een dorpje dat de Grieken toebehoorde. Midden in dat dorpje bevond zich op een heuvel een tempel, die aan de heidense god Mercurius was gewijd. Voor het gedogen van die heidense tempel in het Joodse land moesten de bewoners van dat dorp echter jaarlijks een aanzienlij­ke schatting betalen aan de tempel in Jeruzalem, waarna ze van de tempel dan toestemming kregen om hun god Mercurius weer gedurende een heel jaar offers te brengen en bepaalde feesten ter ere van hem te houden. Vandaag ­voor de Romeinen was het een dag van Mercurius, hoewel het voor de Joden de dag na de sabbat was -was het echter juist een feestdag van de bovenge­noemde heidense god, en de Grieken waren druk bezig met hun afgod.

[11] Toen wij op die plek arriveerden, hielden de Grieken ons staande en ver­langden dat ook wij naar oud gebruik, dus uit een soort beleefdheid, onze knie voor de afgod zouden buigen.

[12] Maar Ik zei tegen hen: 'Luister, jullie blinde heidenen zouden jullie knieën en hart liever voor de enig ware God van de Joden dienen te buigen! Want deze dode en machteloze afgod van jullie is een werk van mensenhan­den, en dus veel minder dan het kleinste, onaanzienlijkste mosplantje; de ene en enig ware God van de Joden heeft echter puur vanuit Zichzelf hemel en aarde en alles wat zij draagt geschapen. Daarom moeten alle mensen alleen in de ene, ware God geloven, Hem alleen aanbidden en geen andere, dode afgo­den hebben en die met allerlei dwaze en de menselijke waardigheid onteren­de ceremoniën eren.'

[13] Een Griek zei: 'Als wij in Jeruzalem komen weigeren wij niet onze knieën te buigen voor jullie God, hoewel wij heel goed weten dat zich in de grote tempel van Salomo geen God in wat voor gedaante dan ook bevindt. De Joden hebben alleen maar een kist, waaruit op bepaalde tijden een nafta­vlam oplaait, die echter als zo heilig beschouwd wordt, dat die alleen door de opperste en hoogste Joodse priester enkele keren per jaar gezien en aanbeden mag worden. Maar wij weten ook dat die kist net als deze god van ons door mensenhanden gemaakt is; hoe kom jij er dan bij te zeggen dat de God van de Joden de enig ware is en vanuit zichzelf hemel en aarde heeft geschapen, waarom dan ook alle mensen in hem moeten geloven, hem alleen moeten aanbidden en eren en geen afgoden moeten hebben?

[14] Vriend, het schijnt mij toe dat wij elkaar helemaal niets te verwijten heb­ben, als het gaat om de waarheid welke God de echte is! In onze goden, die symbolen zijn van de verschillende krachten van de natuur, eren wij alleen maar de door ons min meer of bekende krachten van de grote natuur, en niet het door mensenhanden gemaakte beeld en de tempel die daar bij hoort, en dat is toch zeker wijzer dan zoals jullie Joden een oude kist met de bijbeho­rende tempel voor de enig ware God te houden en te aanbidden! Door hier van jullie te verlangen dat jullie in het voorbijgaan beleefdheidshalve je knie zouden buigen voor onze Mercurius, wilden wij jullie echt niet afvallig maken van het jodendom en zodoende verleiden tot een zonde tegen jullie God!

[15] Maar als jij en al je metgezellen ons een feitelijk bewijs kunnen leveren dat alleen jullie God de enig ware is, ondanks mijn verstandige argumenten tegen de door jullie beweerde waarheid, dan zijn wij niet zo eigenzinnig dat wij ons niet heel snel en zonder enige moeite enkel en alleen tot jullie God willen wenden!'

[16] Ik zei: 'Vriend, een dergelijk bewijs kunnen wij je wel leveren, zonder te verlangen dat jullie je knieën voor ons moeten buigen; maar Ik moet jullie vooraf een voorwaarde stellen waar jullie eerst aan moeten proberen te vol­doen, om te zien of die jullie lukt of niet. Als die jullie lukt, dan zullen ook wij onze knieën buigen voor jullie Mercurius en daarna als Joden verder rei­zen; als het jullie niet lukt aan de voorwaarde te voldoen, dan zal Ik jullie het feitelijke bewijs leveren dat de God van de Joden de enig ware is en zullen jullie je van je dure goden afkeren en uit eigen vrije wil je hart en knieën voor onze God buigen.

[17] De voorwaarde is als volgt: jullie hebben je afgod gisteren en vandaag al geëerd en de offers in de tempel neergelegd, en daarom moet de afgod goed­gezind zijn en een tot hem gerichte bede snel verhoren.

[18] Kijk, daar op de trap van de tempel zit een blindgeboren meisje van twaalf jaar oud! Ze is de lieveling van haar welgestelde ouders, en zij zouden er alles voor geven als haar het gezichtsvermogen gegeven kon worden! Wend jullie dus allemaal tot jullie God met de bede of hij de ogen van dat blinde meisje wil openen! Want zulke blinden kan geen mens op de hele aarde gene­zen; dat kan alleen een almachtige God. Als jullie God het blinde meisje geneest, dan willen ook wij ons voor hem buigen; maar als hij haar niet geneest, zoals te verwachten valt, dan zal Ik haar genezen met de kracht van de geest van onze God, die in Mij woont, maar nadat het meisje ziende is geworden, zal Ik vanaf de plaats waar Ik nu sta ook de tempel met het afgods­beeld in één ogenblik zodanig vernietigen, dat jullie niet eens meer de plaats zullen herkennen waar nu de tempel met het afgodsbeeld staat. Ga en vervul de aan jullie gestelde voorwaarde!'

[19] De Griek, die ook de vader van het blinde meisje was, zei: 'Vriend, wij willen die poging doen, zoals ik al enkele keren heb gedaan - helaas altijd zonder het minste resultaat! Maar wat kunnen wij van jullie verlangen, als jouw enig ware God misschien ook jou, vriend, in de steek laat en je verlan­gen niet verhoort? Want over dit onderwerp heb ik al gesproken met heel veel joden die ook heel serieus in hun God geloofden, en ieder van hen heeft mij eerlijk toegegeven dat het met het directe verhoren van de beden die jul­lie tot Hem richten ook allemaal niet zo gemakkelijk ligt. Maar daarmee wil ik niet in twijfel trekken wat jij beloofde te doen, omdat er in jouw woorden een heel zeker vertrouwen doorklonk. Maar als het resultaat van jouw God tenslotte toch op dat van onze god lijkt, wat dan?'

[20] Ik zei: 'Dan zullen wij levenslang jullie slaven zijn! Maar ga nu naar jullie god en leg hem jullie vraag voor!'

 

32 De genezing van het blinde meisje Achaia

 

[1] Na deze woorden van Mij gingen de Grieken naar hun afgod en hieven een luid biddend geklaag aan dat iets minder dan een half uur duurde, natuur­lijk zonder enig resultaat.

[2] Toen zij hun klagende gebed beëindigd hadden kwam de Griek weer naar Mij toe en zei: 'Vriend, zoals je ziet is onze moeite nu zoals altijd volko­men vruchteloos geweest! Nu is het jouw beurt om ons het beloofde feitelij­ke bewijs te leveren, krachtens welk jullie God de enig ware zou zijn. Als het je lukt, zullen wij direct voor altijd joden worden zoals jullie!'

[3] Ik zei:'Ga dan nu je blinde dochter halen, en overtuig je ervan dat ze nog helemaal blind is! Pas daarna zal Ik haar ogen openen.'

[4] Omdat hij nu al geloofde dat zijn dochter ziende zou worden, ging de Griek heel blij naar het blinde meisje en bracht haar bij Mij, met de woor­den: 'Hier is ze, beste vriend, en ze is nog helemaal blind; wees nu zo goed om met de hulp en levende macht van jouw God haar ogen te openen!'

[5] Ik zei tegen het meisje: ' Achaia, zou je net als de andere mensen het licht en talloze andere prachtige dingen op de aarde willen zien?'

[6] Het meisje zei: 'O heer, als ik door uw macht zou zien, zou ik meer dan gelukkig zijn en u meer liefhebben dan alles ter wereld! O, open toch mijn ogen!'

[7] Toen ademde Ik over haar ogen en zei: ' Achaia! Ik wil dat je op dit moment ziet, en dat je voortaan nooit meer blind wordt!'

[8] Toen Ik deze woorden over het meisje had uitgesproken, werd zij volko­men ziende en wist van blijdschap niet wat ze nu het eerst moest doen, en zo verging het ook haar ouders.

[9] Pas na een poosje vielen het meisje en haar ouders en broers en zusters aan Mijn voeten, en ze zei: 'O Heer! U bent meer dan alle mensen op de hele aarde! U bent Zelf de ene en enig ware God, niet alleen van de joden, maar van alle mensen op de hele aarde! U alleen wil ik ieder offer brengen en mijn leven lang U alleen liefhebben, loven en prijzen!'

[10] Ik zei: 'Achaia, hoe kom je er nu bij om Mij nu als een God te prijzen? Zie je dan niet dat Ik een mens ben, net als de anderen die om je heen zijn?'

[11] Het meisje zei: 'Dat is wel zo, dat wel, maar alleen naar de schijn, in Uw uiterlijke vorm; maar Uw innerlijk is vervuld van Gods kracht, en die is immers eigenlijk de enig ware God! Bovendien hebt U niet tegen mij gezegd: 'De God van de joden make je ziende!', maar U zei: ' Achaia, Ik wil dat je ziet!', en toen werd ik ziende! U hebt mij dus geholpen vanuit Uw eigen macht, die puur goddelijk moet zijn, omdat ik anders wel voor altijd blind gebleven zou zijn. Aan U zij dus al mijn liefde en diepste verering!'

[12] Na deze betuiging kwamen ook alle anderen en loofden en prezen Mij, en aller ogen waren op Mij gericht.

[13] Terwijl allen naar Mij keken en Mij loofden en prezen, liet Ik de tempel samen met zijn afgod door de macht van Mijn wil verdwijnen, en zei toen tegen de Grieken: 'Omdat jullie nu de juiste en enig ware God hebben gevonden, heb Ik vanuit Mijn volmaakte macht jullie afgod met de bijbeho­rende tempel al vernietigd. Ga de plaats maar zoeken waar de tempel heeft gestaan!’

[14] Toen gingen allen naar de tempel kijken, en ze konden niet meer vast­stellen waar die tevoren had gestaan; want Ik had niet alleen de tempel met het afgodsbeeld, maar ook de heuvel vernietigd.

[15] Toen de Grieken dat zagen, begonnen ze Mij nog luider te loven en te prijzen, en ze vroegen Mij wat ze moesten doen om de genade die hen nu bewezen was meer waardig te betonen.

[16] Ik onderwees hen met een paar woorden, allen namen Mijn leer aan en weldra vormden ze een goede gemeente in Mijn naam.

 

De Heer in Nahim in Judea

 

33 Het opwekken van de dode jongeman in Nahim

 

[1] Toen Ik Mijn onderricht aan hen had beëindigd, gingen wij direct weer op weg omdat het langzamerhand al avond begon te worden. Binnen een uur bereikten wij Nahim. En het spreekt natuurlijk vanzelf dat de Grieken, die over alles heel verwonderd waren en volledig tot Mijn leer bekeerd waren, ons tot Nahim begeleidden, zodat wij een tamelijk grote karavaan vormden.

[2] NOTA BENE: Hier komt een gebeurtenis voor, die grote overeenkomst ver­toont met die, welke zich in het eerste jaar van Mijn onderricht in Naïn in Galilea heeft afgespeeld. De nu volgende vond echter plaats in Nahim in Judea - en deze twee gebeurtenissen, die erg veel op elkaar lijken, moeten dus niet met elkaar verwisseld worden. ­

[3] Toen wij dus met een grote groep bij de poort van het stadje kwamen, droegen lijkdragers begeleid door de treurenden een gestorven jongeman, die de enige zoon van een weduwe was, naar zijn graf; de weduwe huilde erg om haar enige zoon. Toen de lijkstoet vlak bij ons was, stopte die om ons voorbij te laten gaan.

[4] Maar Ik liep op de weduwe toe, troostte haar en vroeg haar ook hoe lang haar zoon al dood was.

[5] De weduwe antwoordde: 'Heer! Ik ken u niet en weet niet wie u bent; maar uw troostende woorden hebben mijn verdriet sterk verzacht! Maar hoe bent u te weten gekomen dat de gestorvene mijn zoon is?'

[6] Ik zei: 'Dat weet Ik uit Mijzelf, en Ik hoef dat niet van iemand te horen.'

[7] De weduwe zei: ' Als u weet dat de gestorvene mijn zoon is, dan zult u ook wel weten hoelang hij dood is!'

[8] Ik zei: 'Dat heb je goed gezien, vrouw; want Ik weet ook dat jouw zoon drie dagen geleden aan een felle koorts is gestorven. Maar als je vertrouwen zou hebben, zou Ik je zoon weer tot leven kunnen wekken en hem aan jou teruggeven!'

[9] De weduwe zei: 'O heer! Uw woorden verkwikken mijn hart wel heel erg, maar een dode kan en zal overeenkomstig Gods belofte alleen door Hem op de jongste dag weer tot leven gewekt worden! Of bent u een grote pro­feet, vervuld van Gods geest, zodat u met de almacht daarvan ook een dode levend kunt maken?'

[10] Ik zei: 'Dat zul je vanavond nog te weten komen, omdat Ik in jouw her­berg zal verblijven; maar open nu de kist, want Ik wil de jongeman tot leven wekken en hem teruggeven aan zijn verdrietige moeder!'

[11] Hierop openden de dragers de doodskist en Ik liep er naartoe, nam de jongeman bij de hand en zei: 'Jongeman! Ik wil het: sta op en wandel met je moeder naar huis!'

[12] Op deze woorden van Mij kwam de jongeman overeind in de kist, en toen men de doeken losmaakte waarmee de Joden hun doden omwikkelden, stapte hij ook direct sterk en gezond uit de kist, en Ik gaf hem aan zijn gren­zeloos verbaasde moeder.

[13] Dit teken veroorzaakte echter bij allen die daarbij aanwezig waren -zelfs Mijn oude leerlingen niet uitgezonderd - een regelrechte ontzetting, zodat enkelen op de vlucht sloegen en anderen er van louter verbluftheid verstomd bijstonden en geen woord durfden te zeggen.

[14] Maar Ik beval de dragers de lege kist weg te brengen, opdat moeder en zoon Mij nu met opgewekt gemoed konden bedanken voor de aan hen betoonde genade. En vol diep ontzag deden de dragers wat Ik hun had bevo­len.

[15] Toen de doodskist en daarmee ook de herinnering aan de dood wegge­bracht was, begonnen als eersten de Grieken, die ons tot hiertoe hadden begeleid, Mij opnieuw hoog te prijzen en te loven, en zij zeiden luid: 'Geen enkel mens, maar alleen een God kan dat bewerkstelligen!’

[16] En de Joden zeiden: 'Ja, ja, alleen God zijn zulke dingen mogelijk! Maar God is enkel geest, en niemand kan Hem zien en ook nog het leven behou­den; maar deze mens zien wij en de dood blijft verre, en daarom is deze mens heel waarschijnlijk een nieuw opgewekte grote profeet, vervuld van de geest uit God; maar daarom is hijzelf toch nog geen God!'

[17] De Grieken zeiden: 'Jullie weten wat jullie weten; maar wij weten ook wat wij weten! Als jullie zeggen dat alleen God zoiets kan doen en dat zo'n mens alleen maar zulke daden kan verrichten omdat hij vervuld is van Gods geest, dan erkennen jullie toch zelf dat Gods geest in Hem onmogelijk iets anders is dan God Zelf! Als wij Hem nu loven en prijzen als een ware God, dan zijn wij toch beslist dichter bij de bron van de grote waarheid waar al het licht en leven uit voortkomt dan jullie Joden, die niet Degene als een ware God beschouwen die zegt: 'Ik wil het!' en niet: 'Gods geest in Mij wil het!', waarna dan ook onmiddellijk gebeurt wat Hij met Zijn mond uitspreekt en wil!

[18] Wij waren heidenen nog maar een paar uur geleden, toen deze Godmens naar ons toe kwam en mijn blindgeboren dochter Achaia met één woord ziende heeft gemaakt en evenzo onze afgodstempel in één ogenblik zodanig vernietigd, dat daar niet het minste spoor van achterbleef en men zelfs de plaats niet meer ziet waar die gestaan heeft, en dat alles deed Hij enkel uit Zichzelf, dus uit Zijn hoogst eigen volmaakte macht. Maar als Hij nu zulke dingen doet en zo handelt, moet Hijzelf ook een echte God zijn en hoeft Hij niet tot een nog hogere en echtere God te bidden om Hem te helpen een wonder te verrichten; want Hij is Zelf al de hoogste en meest ware God!

[19] Zo denken en oordelen wij heidenen nu, en als wij volgens Zijn leer zul­len leven en handelen en getrouw zijn wil vervullen, zal Hij ons uit Zichzelf ook het ware, eeuwige leven geven, zoals Hij nu ook uit Zichzelf aan deze jongeman het aardse leven terug heeft gegeven; want Hijzelf is de Oerbron van alle bestaan en leven!’

 

34 Het meningsverschil over de persoonlijkheid van de Heer

 

[1] Na deze zeer gedegen, waarachtige woorden van de Griek zei een Jood van deze plaats, die een rabbi en voorganger van een synagoge was: ' Als hei­den, die niet zo goed thuis is in onze Schrift, heb je weliswaar een heel goed oordeel en op veel punten kan men je geen ongelijk geven; maar als je net zo goed thuis zou zijn in onze Schrift als ik, zou je vast ook enigszins anders oor­delen! Kijk, iedere keer wanneer God Zich vanwege de mensen van een vroom mens heeft bediend, kon zo'n mens niet anders handelen en spreken dan zoals hij door Gods geest werd gedreven! Eén van onze eerste vier grote profeten sprak bijna steeds tot het volk alsof hij God Zelf was, wat de Joden hem ook dikwijls verweten; maar hij kon nu eenmaal niet anders spreken en handelen dan zoals hij door Gods geest was aangespoord.

[2] Een voorbeeld van hoe hij sprak zal je de kwestie duidelijker maken. De genoemde profeet, die Jesaja heette, zegt bijvoorbeeld direct aan het begin van zijn 42e hoofdstuk, waar hij waarschijnlijk deze van Gods geest vervulde man reeds aankondigde: ' Zie, dat is Mijn knecht, -Ik bewaar Hem; Hij is Mijn uitverkorene, en Mijn ziel heeft welgevallen aan Hem. Ik heb Hem Mijn geest gegeven - Hij zal het recht onder de heidenen brengen. Hij zal niet schreeuwen of roepen; in de straten zal men Zijn stem niet horen. Het geknakte riet zal Hij niet breken en de gloeiende pit niet doven. Hij zal onderrichten het recht waarachtig te handhaven. Hij zal niet wrevelig en gru­welijk zijn, opdat Hij het recht op aarde brengt.

[3] Zo spreek Ik, God de Heer, die de hemel schept en uitbreidt, die de aarde en haar gewas maakt, die de adem geeft aan het volk dat erop woont en de geest aan degenen die zich daarnaar richten. Ik, de Heer, heb U geroepen met gerechtigheid, Ik heb U bij de hand genomen en heb U behoed en heb U gegeven als een verbond onder het volk en als een licht voor de heidenen. U zult de blinden hun ogen openen en de gevangenen uit hun gevangenissen leiden, evenals degenen die in duisternis en in kerkers zitten. Ik, de Heer, dat is Mijn naam, wil Mijn eer aan geen ander geven, noch Mijn roem aan een menselijke afgod. Zie, wat komen zal, verkondig Ik nu van tevoren en Ik ver­kondig iets nieuws; voordat het staat te gebeuren, laat Ik het jullie horen.'

[4] Kijk eens, mijn overigens zeer wijze Griek, op die manier heeft God ooit door de mond van een mens gesproken, zodat men zou kunnen denken dat de mens Jesaja werkelijk God Zelf was! Maar toch was dat niet zo. En zoals het destijds was, is het tegenwoordig ook. Deze man, die wonderen doet is dus niets anders dan die door de profeet voorspelde knecht Gods, Zijn uit­verkorene tot heil van ook de heidenen, zoals hij jullie zojuist ook metterdaad heeft bewezen.

[5] God zal hem daarvoor ook met de hoogste roem bekronen en hem tot koning over alle volkeren op aarde maken, doordat Hij hem zo'n grote macht heeft gegeven als nog nooit eerder een mens bezeten heeft. Maar daarom is en blijft hij toch slechts een mens en is hij vanuit zichzelf geen God en nog min­der een menselijke afgod, waar jullie heidenen er zoveel van hebben. Hij is een knecht Gods, begiftigd met alle denkbare macht, een bijzonder uitverko­rene, en daarom duidelijk God meest beminde.

[6] Kijk, zo oordelen wij Joden, die goed thuis zijn in de Schrift; maar jullie, die gewend zijn om van iedere buitengewone verschijning een god te maken, houden zo'n van Gods geest vervulde mens des te eerder meteen voor de ware God, omdat hij voor jullie ogen tekenen heeft gedaan die zeer beslist alleen God kan doen. Maar toch doet hij dergelijke ongehoorde wonderen niet vanuit zijn eigen menselijke kracht, maar alleen door de macht van Gods wil, die hem voor een poos is verleend. Zo is het hiermee gesteld, en ik ben ervan overtuigd dat hij geen ander getuigenis over zichzelf zal geven.'

[7] Daarop zei de Griek: 'Je hebt nu ook goed gesproken en zult in veel opzichten ook wel gelijk hebben, wat het wereldse verstand van de mensen aangaat. Maar de door jou aangehaalde profeet heeft in zijn vele hoofdstuk­ken ook nog anders gesproken, wat mij, ondanks dat ik een heiden ben, niet onbekend is, en dat zou wel eens meer ten gunste van mijn oordeel kunnen zijn dan het jouwe!'

[8] De rabbi zei: 'Laat dan horen wat jij weet!'

[9] De Griek zei: 'Goed, hoe moet in dit verband de tekst begrepen worden waarin de profeet zegt: 'Een Knaap is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en Zijn heerschappij draagt Hij op zijn eigen schouder! Zijn naam is: Wonderbaar, Raad, Kracht, Held, God, Eeuwigheid, Vader, Vredevorst.' - Hoe verklaar jij dat getuigenis van de profeet?'

[10] Daarop wist de rabbi niets te antwoorden, maar zei alleen maar wat ter­loops: 'Nou ja, dat staat ook wel in Jesaja; maar in heel veel van zijn voorspel­lingen is deze profeet heel onduidelijk en niet te begrijpen, en dan kan men niet met zekerheid vaststellen wat hij ermee bedoeld heeft.'

[11] De Griek zei: 'Eigenaardig, dat jij als schriftgeleerde Jood hier op die manier wilt oordelen, terwijl het geboren Kind en de gegeven Zoon, wiens grote naam de profeet openlijk heeft uitgesproken, hier toch onmiskenbaar in persoon, woord en daad voor ons staat! Als nu voor ons zichtbare mens is Hij ook een knecht in wie God Zijn hoogste welbehagen heeft, omdat Hij zeker in al Zijn volheid in Hem woont. Zijn lichaam is alleen de knecht; maar Zijn ziel is God van eeuwigheid. Dit lichaam is toch zeker een allerhoogst uitver­korene Gods, in wie Hij Zijn grootste welbehagen heeft! Als heiden zal ik hierin volgens mijn natuurlijke geest welhaast dichter bij de waarheid staan dan jij met al je -volgens je eigen getuigenis -onduidelijke en onbegrijpelij­ke schriftgeleerdheid!’

[12] Hierop zei de rabbi helemaal niets meer, werd boos en ging weg.

[13] Maar Ik zei tegen Mijn leerlingen, die zich ook heimelijk ergerden over de blinde rabbi: 'Daar zien jullie weer een voorbeeld van hoe het licht van de Joden afgenomen en aan de heidenen gegeven wordt. Deze Grieken waren een paar uur geleden nog overtuigde afgodendienaren, en nu staan ze in het ware licht al veel hoger dan de Joden, die vanwege hun schriftgeleerdheid zo'n hoge dunk van zichzelf hebben! Wees dus blij dat het nu eenmaal zo is gegaan! Werkelijk, Davids troon zal niet meer onder de Joden, maar onder de heidenen opgericht worden!’

[14] Nu viel de weduwe met haar zoon pas echt aan Mijn voeten en zei: 'O Heer, Heer! Nu gaan mijn ogen pas open! U bent de Messias die ons beloofd is! O, vergeef ons onze blindheid, waardoor wij U niet onmiddellijk konden herkennen!'

[15] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op van de grond, ga met je zoon naar huis en maak een avondmaal voor ons klaar; want vandaag blijven wij in jouw her­berg! Ik heb je dat weliswaar al eerder gezegd, maar doe nu direct wat Ik je geboden heb!'

[16] Hierop stond de vrouw meteen op en spoedde zich diep gelukkig met haar zoon naar huis, en begon direct met het bereiden van een goed avond­maal, waar wij wel behoefte aan hadden.

 

35 Over het toelaten van nood en ziekte

 

[1] Aangezien de zon echter reeds was ondergegaan, zei Ik tegen de Grieken: 'Ik laat jullie helemaal vrij; als jullie een onderkomen vinden, kunnen jullie vannacht hier in Nahim blijven, of ook naar huis gaan. Noch het ene noch het andere zal voor jullie een nadeel zijn.'

[2] De Griek, die de vader van het blinde meisje en het hoofd van het Griekse dorpje was, zei: 'O, Heer, Heer, Heer van eeuwigheid, met een onderkomen zit het hier wel goed! Wij zijn weliswaar met ongeveer honderd personen, maar bij de gelukkige weduwe kunnen en - met Uw almachtige hulp - zullen we allemaal een heel ruim onderkomen vinden. Als wij van­nacht in Uw gezelschap mogen blijven, dan blijven wij, ook al zouden van­nacht thuis al onze wereldse prullen te gronde gaan; want één woord uit Uw goddelijke mond te horen is eindeloos veel meer waard dan alle schatten der aarde en meer dan de zon, de maan en alle sterren! Wij blijven daarom hier. Voor wat de herberg zal kosten hebben wij genoeg geld bij ons; en al zou het ons al onze goederen kosten, dan bleven we toch bij U, o Heer, Heer, Heer! Want al hebben wij ook al onze aardse goederen om Uwentwil verloren, maar daarbij Uw genade echt gevonden, dan hebben wij daardoor een einde­loos grote winst geboekt! Daarom blijven wij in Uw nabijheid, bereid tot ieder offer dat wij kunnen opbrengen!'

[3] Ik zei: 'Blijf dan -voor al het andere zal Ik wel zorgen! Want waarlijk Ik zeg jullie: wiens gezindheid en geloof in het vervolg niet zal zijn als dat van jullie, diens ziel zal het rijk Gods nauwelijks kunnen verwerven! Als jullie op die manier in je hart steeds bij Mij zullen blijven, zal Ik, krachtig werkzaam in de geest, ook bij en temidden van jullie blijven; en degenen bij wie Ik zal blij­ven zullen nooit gebrek en nood hoeven te lijden, niet wat hun aardse behoeften betreft en nog minder wat betreft de behoeften van hun ziel.

[4] Gebrek, nood en allerlei ellende laat Ik alleen onder de mensen komen als ze helemaal afvallig van Mij zijn geworden, en deels duistere en domme afgo­dendienaren en deels puur zelfzuchtige en goddeloze wereldse mensen zijn geworden. Want nood en gebrek dwingen de mensen na te denken over de oorzaken van hun ellende en maken hen vindingrijk en scherpzinnig, en op die manier zullen er heel snel verstandige en wijze mannen opstaan uit een volk, die hun medemensen de ogen openen en hun de bronnen van de alge­mene ellende tonen. Dan verlaten velen hun verlammende traagheid om zich te wapenen voor de strijd tegen die machtig geworden leeglopers, die als tirannen heersen over de volkeren die ze met blindheid hebben geslagen en die de eigenlijke aanstichters van de algemene ellende op deze aarde zijn. Zij zullen door vaak harde strijd helemaal overwonnen en verdreven worden of op zijn minst gedwongen worden om de volkeren zulke wetten te geven dat daaronder te leven valt. En zo doen dan altijd geluk en welstand hun intrede onder de mensen, al naargelang de mensen weer zijn teruggekeerd op hun weg naar de enig ware God.

[5] Als de mensen zich nooit van God zouden afkeren, zouden ze ook nooit tot nood en ellende vervallen.

[6] Als jullie dus ook in jullie nakomelingen steeds in geloof en daad volgens Mijn leer in en bij Mij blijven, zullen jullie ook nooit ellende hoeven door te maken. Ook ziekten van het lichaam zullen jullie zielen niet angstig en klein­moedig maken; want lichamelijke ziekten zijn altijd alleen maar de bittere gevolgen van het niet opvolgen van de geboden die Ik de mensen altijd dui­delijk heb meegedeeld.

[7] Wie zich reeds vanaf zijn jeugd trouw aan deze geboden houdt, zal tot op hoge leeftijd geen arts nodig hebben en zijn nakomelingen zullen niet hoe­ven te lijden onder de zonden van hun ouders, zoals dat bij de oude, aan God trouwe volkeren vaak eeuwenlang het geval was. Maar steeds als de mensen begonnen te ontaarden, is er ook weldra ernstig lichamelijk lijden over hen gekomen en hebben ze de gevolgen leren kennen van het te weinig of hele­maal niet in acht nemen van Gods geboden.

[8] Want als er bijvoorbeeld iemand is die voor een of ander doel een kunsti­ge machine kan vervaardigen, dan begrijpt hij vanzelf ook hoe die voor een doelmatig gebruik toegepast moet worden en hoe men de machine moet hanteren, zodat die niet beschadigd raakt en vervolgens volledig ongeschikt wordt voor verder gebruik. En als de deskundige maker degene die de machi­ne van hem heeft gekocht om te gebruiken, zegt en laat zien waar hij op moet letten om er een duurzaam en nuttig gebruik van te kunnen maken, moet de koper toch ook precies in acht nemen wat de meester van de machi­ne hem heeft gezegd. Maar als de koper er mettertijd uit eigenwijsheid of lichtzinnigheid niet meer op let hoe de machine behandeld en gebruikt moet worden, dan is het aan hemzelf te wijten dat de machine beschadigd is geraakt en voor het juiste gebruik dus geheel of gedeeltelijk onbruikbaar is gewor­den.

[9] God is de grote Meester van de machine van het menselijke lichaam, dat Hij als een uiterst kunstige machine voor de mensen heeft ingericht om er een nuttig gebruik van te maken. Als de ziel deze tot leven gebrachte machi­ne gebruikt volgens het advies dat haar duidelijk is meegedeeld -en dat zijn de tien geboden van God -dan zal het lichaam ook steeds zijn goed te gebruiken gezondheid behouden; als de ziel echter mettertijd traag en zinne­lijk is geworden en geen acht meer slaat op deze geboden van de eeuwig grote Meester van de machine, dan is het ook aan haarzelf te wijten als haar lichaam tot allerlei ellende is vervallen. Ik denk dat jullie Mij allemaal goed begrepen hebben; laten we nu dus naar de herberg gaan.'

[10] De Grieken bedankten Mij uitvoerig voor deze les, en ook Mijn leer­lingen zeiden: 'Dat was weer eens duidelijke taal!'

[11] Daarop gingen wij op weg om ons naar de reeds vermelde herberg te begeven, waar al een rijkelijk en goed bereid maal op ons stond te wachten.

 

36 Waarom de Heer de weduwe bezoekt

 

[1] Toen de weduwe ook de Grieken zag aankomen, was zij bang dat ze te weinig had voorbereid.

[2] Maar Ik stelde haar gerust en zei dat wat ze had klaargemaakt voor alle­maal voldoende zou zijn.

[3] Ze geloofde dat, en wij gingen aan tafel zitten en hadden meer dan vol­doende te eten en te drinken.

[4] Iedereen - en vooral de weduwe, die heel goed wist voor hoeveel gasten zij eten had klaargemaakt -begon zich er echter buitengewoon over te ver­bazen dat er nu meer dan drie keer zoveel gasten al een uur lang aten en dronken, terwijl men aan de schalen nog niet merkte dat de spijzen daarin minder waren geworden. Ook de wijnkaraffen leken zichzelf opnieuw te vul­len.

[5] Toen dat zo nog een poosje voortduurde, kwam de weduwe met haar zoon naar Mij toe en zei: 'O Heer, nu weet ik pas goed wie er in Uw zeer heilige en aanbiddelijke persoon in mijn onwaardige huis is gekomen! De Grieken hadden gelijk dat ze de oude rabbi op zijn ingebeelde Joodse wijs­heid wezen en zo lieten zien dat zij verreweg de wijsten zijn. Hij heeft zich ook wijselijk uit de voeten gemaakt en is vanavond niet zoals gewoonlijk bij mij gekomen. Maar nu, o Heer, Heer, wil ik toch graag ook uit Uw heilige mond vernemen wat mij in Uw ogen zo waardig heeft gemaakt dat U mij, een arme zondares, zo'n genade wilde betonen!'

[6] Ik zei: 'Ik ken jouw leven al wel vanaf je geboorte, maar Ik ken ook je hart, waar vele armen hun leven aan te danken hebben; en daarom ben Ik bij je gekomen in je zeer grote nood. Want jij bent zelf al tamelijk oud en zwak, en deze enige zoon van je moest je voornaamste steun worden, zoals je ook terecht hoopte; maar hij werd ziek en stierf. Omdat Ik jouw verdriet en nood wel zag, maar daarnaast ook de nood van de vele armen die snel zou optre­den, omdat ze als gevolg van jouw eigen zwakheid en hulpeloosheid steeds meer de verzorging kwijtgeraakt zouden zijn die ze tot nu toe in jouw huis ontvingen, ben Ik gekomen om niet alleen jou, maar ook de vele armen en andere mensen die door allerlei nood gekweld worden op wonderbaarlijke wijze te helpen.

[7] Kijk, dat is de eigenlijke reden die Mij ertoe bracht om naar je toe te komen! Want waarlijk, waarlijk, Ik zeg jullie allemaal: wie altijd naar vermo­gen zijn arme en gekwelde medemensen in alle vriendelijkheid barmhartig­heid en liefde bewijst, zal ook bij Mij barmhartigheid, liefde en vriendelijk­heid vinden; want het ware rijk Gods, dat nu in Mijn persoon bij jullie is gekomen, is, dat jullie Godboven alles liefhebben en jullie naasten als jezelf. Wie dat doet, vervult de hele wet en bevindt zich in de volle genade van God, en de zegenende hand van Jehova is over hem uitgestrekt. Wie in die liefde volhardt, is en blijft in Mij en Ik in hem. En wie in Mij is, zoals Ik in hem, heeft het eeuwige leven in zich en zal de dood niet zien en smaken; want op die manier is hij reeds in deze wereld een echte burger van Gods rijk, waarin eeuwig geen dood meer bestaat. Neem dat allemaal goed ter harte en handel ernaar; want Ik ben in deze wereld gekomen om de mensen het ware Godsrijk te brengen en hen te verlossen van alle blindheid en de dood van hun zielen, die jullie tot nu toe stevig gevangen hield. Als iemand van jullie nu nog iets wil weten, kan hij het vragen, dan zal Ik hem antwoord geven.’

[8] Toen Ik uitgesproken was, wendde de opnieuw tot leven gewekte zoon van de weduwe zich tot Mij en zei: 'O Heer van het leven, kijk, ik was vol­komen dood en leef nu weer door Uw genade. Als ik Uw heilige wil, die U ons nu bekend gemaakt hebt, heel nauwkeurig in acht neem, zal ik dan eeu­wig verder leven en nooit meer sterven? Want sterven is verschrikkelijk bitter, en ik zou het niet graag nog een keer meemaken! Als je eenmaal dood bent merkje natuurlijk geen pijn meer en is alle angst en vrees weg, omdat je niets om je heen meer weet, voelt, ziet of hoort; maar voordat je helemaal dood bent, heb je wel heel veel angst en pijn! Daarom zou ik U, o Heer van het leven, willen vragen of U mij en ook alle andere goede mensen niet meer wilt laten sterven!'

[9] Ik zei: 'Mijn dierbare zoon! Ik heb jullie allemaal zojuist toch al getrouw en naar waarheid verteld dat degenen die in Mij geloven, Mij boven alles lief­hebben en hun naasten als zichzelf, de dood niet zullen zien, voelen of sma­ken; want hoe kan iemand sterven, die volgens wat Ik heb gezegd het eeuwi­ge leven in zich heeft?

[10] Maar je zei ook dat de dood in zekere zin wel goed is, wanneer men een­maal helemaal dood is, omdat men dan niets meer hoort, ziet of voelt en zodoende niets meer van zichzelf weet; maar dat, Mijn beste zoon, is niet zoals jij nu volgens jouw gevoel oordeelt! Jij hebt nu weliswaar de indruk dat jij in je toestand van lichamelijke dood helemaal dood en zonder bewustzijn was; maar dat was niet zo.

[11] Want dat je je nu niets herinnert van wat jouw ziel allemaal heeft mee­gemaakt terwijl ze niet in haar lichaam aanwezig was, dat heb Ik heel wijs zo beschikt; want als jouw ziel de herinnering had behouden aan hoe uiterst goed en gelukkig ze zich voelde temidden van vele engelen in het paradijs­waar ze zich bevond, en hoe verdrietig ze werd toen dezen haar vertelden dat ze volgens de wil van Jehova nog een keer in haar lichaam zou moeten terug­keren, dan zou jij je nu, terwijl je weer met je lichaam verenigd bent, niet zo blij voelen als nu. Ik zou je de volledige herinnering daaraan direct weer helemaal kunnen geven, als Ik dat wilde; maar daar zou Ik je geen goed mee doen, omdat je daardoor voor vele jaren volkomen ongeschikt zou raken voor deze wereld, waarin je nog veel te doen zult krijgen.

[12] Wanneer je oud bent zal er wel weer een moment komen dat Ik je ziel uit je lichaam bij Mij zal roepen; dan zal Ik je ook van tevoren de herinnering teruggeven aan de drie dagen durende toestand in het paradijs van Mijn engelen, en dan zul jij Mij zelf op je knieën smeken om jou als ziel te verlos­sen van haar vervallen geraakte lichaam.

[13] Jouw lichaam zal dan weliswaar nog een keer voor eens en altijd dood gaan en er zal geen levensbewustzijn in achterblijven; maar jij zult daarna ver­der leven in een totaal bewustzijn van jezelf en je zult samen met Mijn enge­len omhoog stijgen, steeds gelukkiger wordend van het ene wijsheids­ en lief­desniveau naar het andere, en je zult de Vader, die in Mij woont, steeds dieper en dieper leren kennen en Zijn talloze, eindeloos vele grote scheppingen bewonderen.

[14] Kijk, Mijn dierbare zoon, zo is het en zo zal het zijn, en dat kun je wel van Mij aannemen; want Ik, die jou nu weer in dit aardse leven heeft terug­geroepen, en Ik als de eeuwige Liefde, Wijsheid, Macht, Kracht, Licht, Waarheid en het Leven Zelf heb dat je nu geopenbaard!'

 

37 De voorwaarde voor een persoonlijke openbaring van God

 

[1] (De Heer:) 'Nu moet je dat allemaal natuurlijk enkel geloven; maar als je geloof door werken levend wordt, zul je door je levende geloof beginnen te schouwen, zelf te voelen en ten diepste overtuigd te weten, en dat is veel beter voor de ziel van de mens dan wanneer ze iets pas als overtuigend waar aanneemt, als ze het zich door haar eigen zoeken en speuren met grote moei­te langs de weg van de ervaring eigen heeft gemaakt.

[2] Weliswaar is zo'n zoekende en ijverig speurende ziel zeker ook haar loon waard, omdat immers iedere arbeider zijn loon waard is, maar als een ziel de waarheid, die ze zogezegd verneemt uit Gods mond, gelooft en ernaar han­delt, is dat beter; want zodoende verenigt ze door de liefde Mijn geest met zichzelf, en die kan haar in een uur meer lichtende wijsheid geven, en doet dat ook, dan ze langs de weg van eigen onderzoek in honderd jaar kan ver­werven. Maar daarom zou een vrome, gelovige ziel het juiste zoeken en speu­ren niet aan de kant moeten zetten! Want ieder mens zou alles moeten onder­zoeken wat hij van mensen hoort en het goede, dat ook altijd waar is, behouden; maar wat gemakkelijk herkenbaar door Mijzelf aan de mensen wordt geopenbaard, hoeft de mens niet uitvoerig te onderzoeken, maar dat hoeft hij alleen maar te geloven en ernaar te handelen; dan zal hij weldra heel duidelijk merken dat het echt werkt.

[3] Wie in Mij gelooft, Mijn wil doet en Mij boven alles liefheeft en zijn naas­te als zichzelf, bij hem zal Ikzelf komen en Mij getrouw aan hem openbaren. In de toekomst zal het echter zo zijn, dat tenslotte iedereen die waarachtig naar Mij als de eeuwige waarheid verlangt, door Mij onderricht zal worden; want Ik, die de waarheid in de Vader ben, ben als een Zoon, maar de eeuwige liefde in Mij is de Vader. Wie dus door de liefde of de Vader aangetrokken wordt, komt ook tot de Zoon ofwel tot de waarheid.

[4] Daarom is het beter om Mij door middel van de liefde te naderen dan door het onderzoeken van de zuivere waarheid. Want met de liefde komt onvermijdelijk ook de geest der waarheid, net zoals met het vuur, dat tot .een levende vlam is opgelaaid, het licht komt; als iemand echter wel een ver licht ziet en er achteraan rent, zal hij beslist langer werk hebben voor hij de plaats van het licht kan bereiken, om daar ook door de levende vlam van het licht tot leven verwarmd te worden.

[5] Wie God werkelijk zoekt, moet Hem in zijn eigen. hart zoeken, .dus in de geest van de liefde, waarin al het leven en alle waarheld verborgen is, dan zal hij God en Zijn rijk ook snel en gemakkelijk vinden -langs iedere andere weg echter met moeite, en in deze wereld dikwijls al helemaal met.

[6] In de Schrift staat ook dat de mens God moet aanbidden. Maar hoe moet hij God aanbidden, als hij ten eerste God nog nooit anders heeft gekend dan van horen zeggen en daarbij nauwelijks gelooft dat er zo'n God bestaat, en als hij ten tweede in de verste verte niet weet wat het wil zeggen God te aanbid­den! Aan dat lippengebed, waar het hart geen deel aan heeft, kan God, die de eeuwige en zuiverste liefde zelf is, toch geen welbehagen hebben.

[7] God aanbidden wil zeggen: Hem steeds boven alles liefhebben en zijn naaste als zichzelf. En God werkelijk liefhebben wil zeggen: heel trouw Zijn geboden houden, ook onder vaak meest onaangename levensomstandighe­den, die God, als het volgens Zijn liefde en wijsheid op de een of andere manier nodig is, over deze en gene laat komen als versterking en levensoefe­ning voor zijn ziel, die te sterk door de materie is aangetrokken; want alleen God kent iedere ziel, haar natuur en eigenschappen, en weet ook het duide­lijkste en beste hoe die ziel op de ware levensweg geholpen kan worden.

[8] God is in Zichzelf dus de hoogste en zuiverste geest, omdat Hij de zuiver­ste liefde is, en moet daarom door degenen die Hem echt willen aanbidden, in de geest en in waarheid aanbeden worden, en wel zonder onderbreking gedurende het hele leven, zoals ook alle engelen dat in de hemel eeuwig doen!

[9] Als het lippengebed een goede en God welgevallige manier van aanbidden zou zijn en God dat van de mensen en engelen zou verlangen, dan zou Hij net zo zwak, ijdel en onwijs zijn als een blinde en hoogmoedige Farizeeër, die door iedereen boven alles hoog geëerd wil worden en over iedereen wil heer­sen. Want als een mens dag en nacht met zijn mond tot God zou moeten bid­den, en wel zonder onderbreking, waar zou hij dan de tijd voor ander nood­zakelijk werk vandaan halen en hoe zou hij dan zichzelf en de zijnen de noodzakelijke voeding voor het lichaam verschaffen? Helaas bestaan er onder de Joden nu een groot aantal van zulke dwazen, en die zullen ook in de toe­komst bestaan, die God met vrijwel eindeloze lippengebeden aanbidden en denken dat dat een echte godsdienst is en dat God daar welbehagen in heeft, in het bijzonder wanneer dat gejammer met de lippen met allerlei ceremo­niën vergezeld gaat.

[10] Maar waarlijk, Ik zeg jullie allen: waar Ik op die manier door de mensen aanbeden en geëerd word, zal Ik direct Mijn gezicht afkeren en nooit aan­dacht schenken aan zo'n aanbidding en verering, en wel om de mensen prak­tisch te laten zien dat dergelijke aanbiddingen en vereringen een ware gruwel voor Mij zijn en dat Ik daar nooit aandacht aan schenk, en al helemaal nooit wanneer ze door priesters voor geld verricht worden. Want degene die bidt terwijl hij daar door iemand voor betaald wordt, mompelt enkel voor de schijn zo'n gebed voor zich uit, meestal zonder enig geloof, terwijl degene Voor wie dat gebed zou moeten helpen, zelf te traag is om zijn knieën voor God te buigen en daarom liever een ander voor zich laat bidden.

[11] Heb dus God lief boven alles en jullie naasten als jezelf, doe zelfs goed aan degenen die jullie kwaad doen en bidt op dezelfde manier ook voor jul­lie vijanden, bidt eveneens voor hen die jullie haten en vervloeken en ver­geldt geen kwaad met kwaad -behalve in het uiterste geval van nood, om daardoor misschien een echte misdadiger van de weg van de zonde op de weg van de deugd te brengen -dan zal Ik zo'n echt en levend gebed met het innigste vaderlijke welgevallen aanzien en werkelijk geen van jullie beden onverhoord laten! Maar een puur lippengebed zonder hart of zonder het vol­ste geloof zal Ik nooit aanzien of hoe dan ook verhoren. N u heb Ik jullie naar waarheid de juiste levensweg getoond; wandel en handel aldus, dan zullen jul­lie zodoende in Mij zijn en blijven, en Ik in jullie!

[12] En degene in wie Ik ben door zijn liefde voor Mij en van daaruit voor zijn naaste, zal niet in de nacht van het gericht en de dood van de ziel wan­delen, maar steeds in een volkomen helder levensdaglicht.

[13] En zeg Mij nu, Mijn beste zoon, hoe en of je dat hebt begrepen. Want als je het goed hebt begrepen, zul je er ook op de juiste manier naar handelen en zal het licht in je worden!'

 

38 De zorg van de jongeman

 

[1] De jongeman zei: 'O Heer, Heer en eeuwige Meester van het leven, ik heb het allemaal goed begrepen, en het schijnt mij nu werkelijk toe alsof het in mijn hart nu reeds helemaal vrij en vollevenslicht is geworden; daarom ben ik er op voorhand al ten volste van overtuigd dat er mettertijd nog veel meer levenslicht in mij zal komen, als ik zelf in volle ernst volgens Uw heilige leer aan het werk zal gaan! O Heer, Heer! Laat toch vele, ja alle mensen op die manier in Uw liefde verlicht worden; dan zullen wij mensen ons reeds in deze wereld in het paradijs bevinden!

[2] Maar nu bespeur ik in mijzelf ook de diepe nacht in Jeruzalem, waarmee wij nog heel veel strijd zullen moeten doormaken om de algemene klaarlich­te levensdag te doen aanbreken; want in het licht dat nu in mij ontwaakt is, zie ik pas de verschrikkelijke tegenstelling tussen Uw zuivere leer en de ten hemel schreiende, bedrieglijke en volkomen valse leerstellingen en armzalige wetten van de tempel. Hoe zal men die tegemoet kunnen treden? Want de tempeldienaren hebben nog altijd de aardse macht in handen en vervolgen iedereen die anders gelooft, denkt en handelt te vuur en te zwaard. Als ze hierheen komen en ons aantreffen, terwijl wij leven en handelen volgens Uw leer, en ons naar de reden vragen, dan zullen wij als in Uw waarheid staande mensen toch alleen de waarheid moeten zeggen, om niet voor leugenaar te staan tegenover hen en ook tegenover U, o Heer, Heer!

[3] O eeuwige Heer van alles wat bestaat en van hemel en aarde, geef ons ook in dat opzicht raad; want hoewel ik nog jong ben, zie ik nu plotseling maar al te goed in dat wij misschien al heel binnenkort te maken zullen krijgen met heel bittere en harde vervolgingen van de kant van de tempeldienaren, en wel des te meer naarmate wij ernstiger en actiever volgens Uw leer zullen leven en handelen. O Heer, Heer, wat moeten wij dan doen?'

[4] Ik zei: 'Nou, nou, Mijn beste zoon! Ben Ik ten eerste niet machtiger dan de tempel, die ook in Mij niet gelooft, maar Mij alleen maar voortdurend vervolgt en probeert Mij gevangen te nemen en te gronde te richten? Wie in Mij gelooft, op Mij bouwt en Mij vertrouwt, zal Ik toch ook wel te hulp kunnen komen tegen de blinde macht van de tempel! Geloof je dat?'

[5] De jongeman zei: 'O Heer, Heer, vergeef mij mijn nodeloze dwaze angst; ik geloof, ik geloof het zonder twijfel! U, de eeuwig enige Heer over leven en dood zult de Uwen ook tegen alle hellemachten weten te bescher­men, hoezeer ze er ook opuit zijn om op de hele aarde Gods rijk te vernieti­gen en het rijk van de eeuwige dood te stichten.'

[6] Ik zei: 'Heel zeker, waarachtig en gewis! Maar ten tweede zeg Ik je ook nog: wees in jezelf weliswaar zacht als duiven, maar tegenover de wereld listig als slangen! Want Ik wil niet dat jullie Mijn parels openlijk aan alle wereldse zwijnen laten zien en ze hen toewerpen.

[7] Als men jullie ter verantwoording zal roepen, zal Ik het antwoord wel in jullie mond leggen -en echt, dan zal niet één op de duizend in staat zijn jul­lie van repliek te dienen. Als Ik jullie ook deze verzekering nog geef, kunnen jullie in Mijn naam iedere strijd die je te wachten staat, heel moedig onder ogen zien. Want in deze tijd zal de uitbreiding van Mijn rijk onder de mensen geweld nodig hebben, en zij die het willen hebben, zullen het ook met geweld naar zich toe moeten trekken! De zekere over,:inning zal echte:. niet moeilijk te bevechten zijn, omdat Ikzelf als de machtigste Held de strijders voor Mijn rijk alle hulp zal geven! - Begrijp je dat ook?'                                             ..

[8] De jongeman zei: 'Ja, Heer, Heer, met Uw genade is alles gemakkelijk te begrijpen; want met Uw leer geeft U degene die ernstig volgens de goddelijke betekenis ervan wil leven, ook het juiste begrip en daarmee ook de moed om de strijd voor de goddelijke, zuivere en levensechte waarheid met iedere vijand aan te gaan en zegevierend te doorstaan. Want ik was dood, en Uw goddelijk almachtige Woord heeft mijn ledematen weer tot leven gewekt .en mijn hart gedwongen weer te gaan kloppen, en evenzo heeft Uw almachtige wil nu ook onze schalen en karaffen niet leeg laten worden. Bovendien hebt U ons allemaal nog het grootste levensbezit geschonken door de gave van Uw leer, waardoor wij nu reeds heel bewust weten en heel goed inzien wat wij moeten doen en waarom.

[9] Als wij dat nu allemaal weten en U, o Heer, Heer, ook als de enig ware God hebben herkend, dan moet dat ons immers het volste geloof en het innigste vertrouwen geven dat U ons ook in de strijd tegen de vijanden van de waarheid zult beschermen en ons altijd de zekere overwinning over hen zult geven, omdat U, de eeuwige Waarheid, ons dat getrouw hebt beloofd. In ons hart zullen wij wel zacht zijn als duiven, maar met Uw hulp, o Heer, Heer, zal het ons ook aan listigheid tegenover onze eventuele vijanden niet ontbreken.'

 

39 Jacobus vraagt naar de geestelijke betekenis

van de opwekking van de dode jongeman

 

[1] Na deze voor een jongeman zeer geestrijke woorden, waarover zelfs al Mijn leerlingen zich erg verwonderden, zei Mijn oude leerling Jacobus de Oudere: 'Heer en Meester! U weet hoe zelden er een woord over mijn lip­pen komt; maar nu voel ik een drang in mijn hart om ook eens een paar woorden te zeggen, als U mij dat wilt toestaan.'

[2] Ik zei: 'Mijn beste broeder! Als Ik niet wilde dat ook jij een keer onder mensen zou spreken, zou je hart even rustig zijn als altijd; maar Ik wil dat ook jij eens wat zegt, dus doe je mond maar open en zeg, watje innerlijke bewust­zijn je zal geven!'

[3] Hierop stond Jacobus op en zei: ' Al meer dan twee jaar zijn wij met U in heel veel plaatsen en landen geweest, en wij waren getuige van de talloze wonderen die U met Uw wil hebt gedaan; en ook hebt U ons de macht gegeven om in Uw naam zieken te genezen en bezetenen van hun boze gees­ten te bevrijden. Kortom, als iemand al datgene waar wij getuige van zijn geweest in boeken zou opschrijven, zou hij daar nog in geen honderd jaar mee klaar komen, en het verstand van zelfs de meest wijze wereldse mens zou de betekenis van die geschriften ook niet vatten en begrijpen. Maar Uw daad hier in Nahim heeft mij buitengewoon bewogen, en ik beken hier openlijk: in deze daad van U schijnt een heel bijzondere, diep geestelijke en profetische betekenis verborgen te liggen.

[4] Uiteindelijk ligt er in ieder van Uw vele leringen en daden wel een diepe geestelijke zin verborgen, en veel daarvan heb ik in het verborgene voor mij­zelf al ontraadseld; maar achter deze daad van U lijkt naar mijn gevoel iets bij­zonder groots en voor de toekomst zeer belangrijks verborgen te zijn, en ik voel nu een machtig groot verlangen om van U, al zijn het er maar enkele, aanwijzingen te krijgen over waar deze daad van U in voorspellende zin naar verwijst!'

[5] Ik zei: 'Dat is goed geoordeeld, Mijn beste broeder Jacobus; al vanaf Mijn aardse geboorte was je steeds in Mijn nabijheid en bent dus ook een trouwe getuige geweest van al Mijn aardse gangen, woorden en daden, en dat ben je nog en zul je ook blijven.Achter deze daad gaat inderdaad iets heel bijzonders schuil; maar wat er voor de ogen van de mensen achter schuilgaat is voor het menselijke verstand, zoals dat nu is, en voor dat van jullie niet goed te vatten.

[6] In Mijzelf zie Ik natuurlijk de hele, nooit eindigende eeuwigheid onthuld, en dus ook wat achter deze daad van Mij verborgen is, als een reeds voltooi­de daad; maar jullie geest, die zich als het ware nu nog in zijn kindertijd bevindt, kan dat niet zien of vatten.

[7] Maar omdat jij al zo'n stille denker bent en zelf ook begrijpt en voelt dat Ik niets doe wat niet voor de hele oneindigheid en eeuwigheid een overeen­stemmende betekenis heeft, en aangezien jij nu voor jezelf een paar aanwij­zingen van Mij zou willen hebben, kan Ik je er ook wel een paar geven; luis­ter dus!

[8] Kijk, waarom Ikzelf als een mensenzoon in deze wereld ben gekomen heb Ik jullie en ook heel veel andere mensen maar al te vaak verteld, onder voort­durende verwijzing naar de profeten, en hier heb Ik dat al eerder opnieuw aangeroerd. Ik heb jullie echter ook al meer dan voldoende getoond hoe Mijn leer, die werkelijk een door Mijzelf nieuw gestichte kerk is, in de komende tijden onder de mensen zijn loop zal nemen. Ik heb jullie dat in Jeruzalem ook getoond met grote tekenen aan het firmament; en zie wat hier nu gebeurd is, komt overeen met die laatste en allerdonkerste tijd, waarin Mijn leer zal ontaarden tot een duizendmaal grotere afgodendienst dan er tot nu toe ooit een zuivere goddelijke leer is ontaard, en waarin men voor gestor­ven en door de priesters heilig en zalig verklaarde mensen en zelfs hun verga­ne gebeente altaren en tempels zal bouwen en hun daarin goddelijke eer zal bewijzen.

[9] Jullie, Mijn leerlingen, heb Ik al bij verscheidene gelegenheden openlijk gezegd en getoond dat Mijn rijk niet van deze wereld is en dat jullie je ook niet bezorgd moeten maken over wat jullie de volgende dag zullen eten en drinken; maar dat jullie moeten proberen het rijk Gods en zijn gerechtigheid onder de mensen te verspreiden en je daar door niemand plichtmatig voor moeten laten betalen, maar alleen aannemen wat de liefde van de mensen jul­lie in Mijn naam zal geven - want jullie hebben alles voor niets van Mij ont­vangen, en voor niets moeten jullie het ook weer aan anderen geven!

[10] Ook heb Ik tegen jullie en tegen de andere zeventig leerlingen, die Ik in Emmaüs heb uitgezonden om de mensen het evangelie uit de hemelen te verkondigen, gezegd dat niemand twee mantels moet hebben, geen tas om iets in te doen en ook geen stok om zich tegen een vijand te weer te stellen; want Mijn naam, Mijn woord en Mijn genade moet iedereen genoeg zijn!

[11] Zo heb Ik jullie en vele andere mensen ook getrouwen openlijk gezegd dat jullie niemand moeten veroordelen, om niet eenmaal zelf veroordeeld te worden, en dat jullie ook niemand moeten vervloeken en verdoemen en nooit iemand vijandig moeten vervolgen, om niet datzelfde te moeten onder­gaan; want met de maat waarmee jullie zelf zullen meten, zullen jullie ook terugbetaald worden!

[12] Ja, jullie moeten bidden voor wie jullie haten en vervloeken, en goed doen aan degenen die trachten jullie kwaad te doen; dan zullen jullie de belo­ning van Mij kunnen verwachten en op die manier gloeiende kolen op de hoofden van jullie vijanden stapelen en hen des te eerder tot jullie vrienden maken!

[13] Kijk, Ik heb jullie bevolen te onderwijzen, te leven en te handelen onder de vlag van de ware en echte naastenliefde en Ik heb jullie ook gezegd dat men jullie altijd als Mijn ware leerlingen zal herkennen aan het feit dat jullie elkaar als broeders zullen liefhebben, zoals Ikzelf jullie liefheb, en dat men Mijn echte volgelingen altijd aan de werken van onbaatzuchtige naastenliefde zal herkennen .

[14] Maar kijk, zo zal het in die zeer duistere tijd niet zijn, maar juist lijnrecht tegenovergesteld aan deze leer, die Ik jullie naar waarheid heb geopenbaard!'

 

40 Over de geestelijke omstandigheden van onze tijd

 

[1] (De Heer:) 'In die tijd zullen het ware geloof en de zuivere liefde hele­maal uitdoven. In plaats daarvan zal er onder de ergste strafrechtelijke wetten een waangeloof aan de mensen worden opgedrongen, zoals ook een kwaad­aardige koorts het menselijk lichaam de dood opdringt. En als er een of ande­re door Mijn geest gesterkte gemeente zal opstaan tegen de valse leraren en profeten die in het goud, zilver, edelstenen en andere grote aardse goederen baden en die hoogmoedig, heerszuchtig en zelfzuchtig als ze zijn, zich aan de mensen voordoen als jullie enig ware opvolgers en Mijn plaatsvervangers om ten hoogste vereerd te worden, en als die gemeente hun zal tonen dat ze juist het tegendeel zijn van hoe ze zich met de brutaalste en godvergeten onbe­schaamdheid aan de mensen presenteren, door hen te dwingen om alleen bij hen hun zielenheil en de waarheid te zoeken, dan zullen er strijd en oorlogen en vervolgingen zijn, zoals er sinds het begin van de mensen op deze aarde nog niet hebben plaatsgevonden.

[2] Maar de allerergste en allerduisterste toestand zal niet lang duren, en dan zal het gebeuren dat de valse leraren en profeten uiteindelijk zichzelf de doodsteek zullen geven. Want dan zal Mijn geest, dat wil zeggen de geest van alle waarheid, ontwaken onder de op vele manieren gekwelde mensen, de zon des levens zal geweldig beginnen te stralen en de nacht van de dood zal in haar oude graf ondergaan.

[3] Ik heb jullie die duistere tijd, die Ik nu weergeef, al verscheidene keren voorspeld en heb die nu alleen maar weer genoemd, opdat jullie des te gemakkelijker de overeenkomst ontdekken tussen de gebeurtenis van van­avond en die toekomstige tijd.

[4] Kijk, dit kleine stadje, dat aan bijna alle kanten door heidense dorpjes en buurtschappen omringd is, wordt nog door een klein aantal Joden bewoond, die zich evenals enkele orthodoxe Samaritanen in een zuiverder jodendom bevinden en voor wie de wetten van de tempel merendeels een gruwel zijn! Zij zien de slechte en troebele handelwijze van de tempel heel goed, hoewel ze zich daar niet tegen kunnen verzetten. Hun buren zijn heidenen, die wel­iswaar ook niets met hun afgoden ophebben, maar ter wille van de uiterlijke schijn toch nog moeten doen alsof die belangrijk voor hen zijn. Maar eigen­lijk geloven ze al in helemaal niets anders meer dan in een goede winst, die ze op een of andere manier buit kunnen maken.

[5] Kijk, dat zal in die door Mij voorspelde tijd ook zo zijn, maar dan op grote schaal, wereldwijd!

[6] Een zuivere gemeente zal op soortgelijke wijze als dit stadje voortbestaan, eerst omgeven door mensen zonder enig geloof, die alleen maar allerlei winstgevende industrie zullen bedrijven en zich niet om Mijn zuivere leer en nog minder om het beruchte heidendom van Rome in die tijd zullen bekommeren. Onder zulke omstandigheden zal die zuivere gemeente er dan ook beginnen uit te zien als een bedroefde weduwe.

[7] Mijn zuivere leer zal lijken op de weduwe die zo treurig was en wier dode zoon Ik weer tot leven heb gewekt; en het geloof betekent de dode zoon, die Ik opwekte. Hij werd gedood door de kwaadaardige koorts, die weer over­eenkomt met de wereldse mentaliteit die vol winstbejag is, waartoe ook deze mensen hier overgingen, en wel op grond van de weerzinwekkende en slech­te bedriegerij van Jeruzalem en daarnaast ook op grond van de totale afwe­zigheid van de heidenen die dit dorp omringen, die in de voorspelde vreselij­ke toekomstige tijd de naam 'industriëlen' zullen hebben.

[8] Op grond van dat alles gaat dus het voorheen zuivere, zij het ook jonge geloof­ omdat het pas ongeveer zestien jaar geleden ingeburgerd is geraakt door een Samaritaan die hier kwam wonen en die de echtgenoot van deze weduwe was -te gronde door de koorts van de wereldse mentaliteit, omdat hij sterft en wij hem als een dode ontmoetten.

[9] Maar dan kom Ikzelf, bekeer de heidenen en kom met hen hierheen op de meest treurige avond van deze gemeente; Ik maak het dode geloof weer levend en geef het weer terug aan de weduwe, dus aan de zuivere leer van God. En na deze daad van Mij zullen ook alle heidenen hierheen komen, het weer opnieuw tot leven gewekte geloof in één, enig ware God aannemen en hun leven inrichten volgens Zijn wil die Hij hun bekend heeft gemaakt.

[10] Het blinde meisje, dat Ik ziende heb gemaakt, stelt echter de volkomen ongelovige industrie voor van die tijd waar het nu over gaat, en die zal der­mate karig en schraal zijn dat de te trotse en prachtminnende koningen met alle geweld zware belastingen van de mensen zullen eisen, zelfs over wat ze eten en drinken, en daardoor zullen er grote nood, duurte, ongeloof en lief­deloosheid ontstaan onder de mensen, die elkaar over en weer zullen bedrie­gen en vervolgen.

[11] Maar­ onthoud dat goed! - als de nood het hoogst zal zijn, zal Ik komen vanwege de weinige rechtvaardigen, de ellende uitroeien van de aarde en Mijn zuivere levenslicht in de harten van de mensen laten schijnen.

[12] En met wat Ik nu heb gezegd heb Ik jou, Mijn beste broeder Jacobus, de vingerwijzingen die je van Mij hebt verlangd ook gegeven, en jij als krachti­ge denker zult het overige gemakkelijk ontdekken.

[13] Hoewel de ziel van de mens er niet gelukkiger van wordt, wanneer ze voor die tijd de trieste toekomst kent, schaadt het haar ook niet als ze zich oefent in de overeenstemmingen en daardoor inziet hoe alles wat er zichtbaar is en gebeurt in deze wereld in zeer nauw verband staat met de innerlijke, verborgen wereld van de geesten, die in zichzelf alle tijden en ruimten als in een voortdurend onthuld 'heden' omvat, en hoe die twee betrekking op elkaar hebben. -Hebben jullie dat alles nu goed begrepen?'

 

41 De leerlingen hebben een vraag over het verduisteren

van de zuivere leer van Christus

 

[1] Daarop zeiden allen: 'Ja, Heer en Meester, wat U nu weer voor ons hebt opgehelderd, hebben wij wel begrepen; maar ondanks het vele dat wij uit Uw mond hebben gehoord, is het ons nog steeds niet helemaal duidelijk waarom U het toelaat dat er in deze wereld, nadat er uit Uw hemelen een licht onder de mensen is gekomen, altijd weer een langdurige diepe geestelijke nacht moet volgen.

[2] Wij allemaal, die nu uit Uw mond de zuivere leer ontvangen, zullen die als levende getuigen van Uw persoonlijke tegenwoordigheid, daden en leringen even zuiver aan de andere mensen doorgeven, en onze opvolgers zullen dat ook weer doen. En als er iemand zou zijn die in Uw naam misschien een ander evangelie aan de mensen zou verkondigen, dan zult U dat toch zien en heel duidelijk weten! Uw macht zal zo'n profeet de mond toch wel kunnen snoeren! Als dat zou gebeuren, zien wij niet in hoe Uw zuivere en goddelijke leer ooit vervalst zou kunnen worden en uiteindelijk in een zeer duister en grof heidendom zou kunnen veranderen.

[3] Ik zei: 'Jullie begrijpen nu nog heel veel niet, wat Ik echter wel zie! En zo zou Ik jullie nog veel kunnen zeggen en verklaren, maar jullie zouden dat nu nog met vatten en verdragen. Als Ik echter na Mijn hemelvaart Mijn geest van alle waarheld over jullie zal uitstorten, zal die jullie in alle wijsheid binnenlei­den, en dan zullen jullie alles begrijpen en vatten wat jullie nu nog lang niet kunnen begrijpen en vatten.

[4] Maar kijk, let goed op wat Ik jullie nu nog zal zeggen! Ik zal jullie geen leer geven, maar alleen veel betekenisvolle voorbeelden, waaruit duidelijk moge worden waarom jullie nog heel veel niet kunnen begrijpen en vatten, ondanks het feit dat jullie al zoveel van Mij hebben gezien en gehoord.

[5] Kijk eens naar het licht van de zon en de zeer uiteenlopende uitwerking die het heeft op de schepselen van alleen al deze aarde, en de regen die op de aarde valt en haar zeer verschillende effecten op de planten, dieren en men­sen! Op een en hetzelfde veld staan heilzame kruiden, maar daar tussenin ook giftig onkruid. Waar halen de giftige kruiden hun vergif vandaan, terwijl ze toch door een en dezelfde zon beschenen worden, in dezelfde aarde hun wortels hebben en door dezelfde regen en dauw bevochtigd en tot leven gebracht worden?

[6] Kijk, dat wordt veroorzaakt door hun inwendige geest, die het licht en de regen in zijn karakteristieke eigenschappen verandert! De leeuw, de panter, de tijger, de hyena, de wolf en nog een groot aantal andere roofdieren voeden zich met het vlees van zachtmoedige dieren, en worden ook door dezelfde zon beschenen en verwarmd en ze lessen hun dorst met hetzelfde water als de zachtmoedige en tamme huisdieren; waar komt hun wildheid dan vandaan? Kijk, die komt voort uit hun inwendige geest, die het zachte in zichzelf in verscheurende wildheid verandert!

[7] Of ga maar eens een huis binnen, waar je een paar ouders zult aantreffen die met meerdere kinderen gezegend zijn! Die kinderen hebben allemaal een en dezelfde vader, een en dezelfde moeder, eten hetzelfde voedsel aan de tafel van hun ouders., krijgen hetzelfde onderricht en dezelfde verzorging; maar het ene.kind is lichamelijk sterk, het andere zwak, een ander kind is opgewekt en vlijtig in alles, en weer een ander kind is knorrig en lui. Nog weer een ander van die kinderen heeft veel talent en leert en begrijpt alles gemakkelijk. Weer een ander is weliswaar vol goede wil, maar het ontbreekt hem aan talent, het leert moeilijk en begrijpt alles maar traag en zelden op de manier zoals de leerstof begrepen moet worden. Zo zullen jullie tussen deze kinderen nog een heleboel andere verschillen opmerken. Ja, hoe komt dat eigenlijk? Zouden jullie ook hier met willen zeggen: 'Maar, Heer en Meester, waarom laat U dat eigenlijk toe? Wat voor wijs doel kan dat nu toch dienen?'

[8] Ja, kijk, ook dat komt door de innerlijke vrije geest, die dat allemaal teweegbrengt; als dat niet zo zou zijn, zou er ook geen vrije innerlijke geest bestaan, wiens taak het is om zichzelf uit zichzelf tot een zelfstandig bestaan te ontwikkelen en te vormen.

[9] Hoe dat kan en waarom dat zo is, dat heb Ik jullie bij verschillende gele­genheden al laten zien en ook aanschouwelijk genoeg verklaard; maar toch vatten jullie dergelijke dingen nog niet diepgaand genoeg, omdat de eeuwige geest van alle waarheid en wijsheid jullie zielen nog niet helemaal doordron­gen en vervuld heeft.

[10] Als jullie de nu geschetste beelden echter enigszins grondig overwegen zal het jullie weldra met weinig moeite duidelijker worden, hoe het zuiverste licht uit Mijn hemelen mettertijd in de diepste duisternis veranderd kan en ook zal worden, en dat Ik dat tenslotte toch nog eerder moet toelaten dan dat Ik met al Mijn macht en gezag de vrije levensgeest in de mens zou knevelen.

[11] Hoe zou eigenlijk een aarde jullie bevallen, waarop het ene ding even sterk op het andere zou lijken als het ene oog op het andere? Hoe zouden de mensen jullie bevallen, wanneer zij in alles op elkaar zouden lijken als de mussen, van wie er niet één wijzer en sterker is dan zijn buurman, die precies op hen.lijkt? Ik denk dat zo'n mathematisch gelijke wereld jullie binnen zeer korte tijd erg zou gaan vervelen. En zou dat in Mijn vrije hemelen soms anders zijn, als daar niet een nog eindeloos veel grotere verscheidenheid en veelsoortigheid zou bestaan?

[12] Of wat zouden jullie van Mijn wijsheid vinden, als Ik alle wezens enkel de gedaante van een ei zou hebben gegeven? Kijk, zoals het is, is het allemaal heel juist en goed! Nu zien jullie, zoals gezegd, van heel veel dingen de reden met in; maar de tijd zal komen dat jullie dat allemaal zullen vatten en begrij­pen. Laten we dus genoegen nemen met wat ons tot nu toe gegeven is.

[13] .Er staan echter nog spijzen en wijn voor ons op tafel, laten we dan ook nog iets voor ons lichaam doen. Daarna zullen we ons voor de nacht ter ruste begeven en morgen vroeg weer op weg gaan. Waarheen dat gaat, zal de geest van de Vader ons meedelen.'

[14] De Grieken waren buitengewoon verbaasd over deze woorden van Mij en loofden en eerden Mij. Maar Ik at en dronk ongestoord verder, en zo deden ook alle anderen. Na het eten stond Ik op, en de weduwe liet voor Mij en Mijn leerlingen een goed bed klaarmaken. De Grieken bleven echter bij hun tafels.

 

42 De weduwe en haar uit de dood opgewekte zoon

 getuigen tegenover het volk

 

[1] Toen de weduwe hoorde dat Ik vroeg in de ochtend met Mijn leerlingen zou vertrekken, zorgde zij ervoor dat er bijtijds een toereikend ochtendmaal klaargemaakt zou worden. Toen wij in de vroege ochtend uit ons slaapvertrek de gastenkamer binnenkwamen, stond het ochtendmaal dan ook al klaar, en de weduwe kwam met haar zoon naar Mij toe en vroeg of Ik vóór Mijn ver­trek met Mijn leerlingen het ochtendmaal zou willen gebruiken.

[2] Ik zag echter dat de tafels van de Grieken nog niet gedekt waren en zei tegen de weduwe: 'Kijk, ook de Grieken, die in Mij zijn gaan geloven, moe­ten niet met een lege maag naar huis terugkeren! Dek ook voor hen de tafel, zodat ze zien dat Ik niet alleen de Joden, maar ook de heidenen het brood des levens geen'

[3] Toen de weduwe dat hoorde, haastte ze zich naar de keuken om ook voor de Grieken een ochtendmaal klaar te maken.

[4] Maar toen ze in de keuken kwam, trof ze reeds een toereikend ochtend­maal aan, helemaal klaargemaakt, en heel verbaasd vroeg ze haar keukenmeis­jes wie dat tweede ochtendmaal voor de Grieken in zo korte tijd klaarge­maakt had.

[5] De dienstmeisjes zeiden: 'Dat weten we niet en behalve ons hebben we ook niemand in de keuken gezien; maar wij waren even verbaasd als jij toen we het zagen, en wij worden door vrees overvallen! Die grote en machtige profeet, die gisteren je zoon tot leven wekte, zal dat wel door de macht van zijn wil gedaan hebben! Ja, ja, er is onder de Joden een groot profeet opge­staan en in hem heeft God Zijn volk, dat Hem sterk begon te vergeten, weer eens bezocht -en als de mensen zich niet snel zullen bekeren en boete doen, zal er op dit bezoek zeker een groot gericht volgen dat alle boosdoeners zal verdelgen.'

[6] De weduwe zei: 'Ja zeker, ja zeker, daar zouden jullie wel eens helemaal gelijk in kunnen hebben! Maar aangezien nu op zeer wonderbaarlijke wijze ook het ochtendmaal voor de Grieken is klaargemaakt, moeten jullie het maar direct naar de gastenkamer brengen en het op de tafel zetten, waar de Grieken zitten; want zo wil de grote, van alle goddelijke geestkracht vervulde profeet het!'

[7] Na deze woorden van de weduwe werd het op wonderbaarlijke wijze bereide ochtendmaal onmiddellijk naar de tafel van de Grieken gebracht, en direct daarna begonnen wij het goed bereide ochtendmaal tot ons te nemen en waren daarbij heel vrolijk.

[8] De weduwe stond op het punt de Grieken, die zich erg verbaasden over de snelle bereiding van het ochtendmaal dat Ik voor hen had besteld, te ver­tellen hoe het was klaargemaakt.

[9] Maar Ik zei tegen haar: 'Vrouw, voor wat je wilt gaan zeggen zal er nog voldoende tijd zijn nadat Ik vertrokken ben; maar nu eten en drinken wij wat er op tafel is gezet!’

[10] Na deze vermaning van Mij zweeg de weduwe en at en dronk met ons mee.

[11] Na een halfuur hadden we allemaal ons ochtendmaal genuttigd; Ik stond op, samen met Mijn leerlingen, en wij maakten ons klaar voor vertrek.

[12] Maar juist toen wij bij wijze van spreken onze voeten in beweging wil­den zetten, kwam er een groot aantal mensen uit de stad voor de deur van de herberg staan, die wilden informeren of de uit de dood opgewekte zoon van de weduwe nog leefde, en of de opwekking echt of misschien alleen maar schijnbaar was geweest. Want het gerucht ging dat ook grote tovenaars, die dikwijls uit de verre morgenlanden naar Judea waren gekomen, al eens dode mensen levend hadden gemaakt; maar dat leven was maar van korte duur geweest, omdat het maar een schijnleven en geen echt leven was, en daarom zouden ze nu graag direct willen vernemen of de zoon nog leefde of dat hij het leven weer begon te verliezen, zoals dat na alle wederopwekkingen door tovenaars steeds onvermijdelijk het geval was geweest.

[13] Toen vroeg de weduwe Mij wat ze de opdringerige vragenstellers moest antwoorden.

[14] Ik zei tegen haar: 'Stuur je zoon naar buiten naar hen toe! Als ze zullen zien dat hij helemaal gezond en wel is, zal hijzelf het beste antwoord op al hun domme vragen zijn. De rabbi van dit dorp heeft hen zo bepraat, geërgerd als hij was omdat de Grieken hem gisteren hebben laten zien dat zij de pro­feet Jesaja beter begrijpen dan hij als oude schriftgeleerde. De rabbi heeft de vragenstellers die dingen dus verteld over de tovenaars, die hijzelf alleen maar van horen zeggen kent, maar waarvan hij er nooit een heeft gezien, zodat de mensen nu twijfelen; maar als ze je zoon zullen zien, zullen hun twijfels ver­dwijnen.

[15] Wees echter op je hoede voor de rabbi en de Farizeeën; want om het geloof in hun beweringen en hun triomfbij het volk in stand te houden zul­len ze, als ze je zoon nog steeds gezond in leven zien, hem naar het leven staan en proberen hem op een of andere manier te vergiftigen! Nodig ze daarom niet uit en laat je door hen ook nooit uitnodigen, en neem ook geen andere dingen van hen aan, dan zullen ze jullie niets kunnen doen! Neem dat in acht, dan zal Ik jullie tegen alle andere gevaren beschermen! Ga nu met je zoon naar buiten, zodat zij daardoor het meeste eenvoudige en beste ant­woord op hun vele vragen krijgen!'

[16] Hierop ging de weduwe met haar zoon naar de vele vragers buiten en zei tegen hen, terwijl ze op haar zoon wees: 'Kijk, twijfelaars, deze zoon van mij leeft en is gezond en wel! Hij is dus door de grote, van Gods geest ver­vulde profeet niet schijnbaar, maar werkelijk uit de dood tot leven gewekt. Ga dat ook tegen de rabbi zeggen, die jullie zo dwaas onderricht heeft!'

[17] Hierop zei ook de zoon, die door allen als een wereldwonder werd aan­gestaard:'Ja,ja, ik leef en ben heel opgewekt, gezond en wel, en ik zal ook ver­der leven, zoals Degene die mij uit de dood tot leven heeft gewekt, mij beloofd heeft; en als ik voortaan Zijn wil zal doen en volledig zal uitvoeren, zal ik ook blijven leven en de dood nooit meer zien, voelen of smaken. Ga dat ook maar tegen de rabbi zeggen, opdat hij misschien ook gaat geloven en zalig wordt!'

[18] Toen de vragers de zoon, die ze goed kenden, zo hadden gezien en horen spreken, viel iedere twijfel bij hen weg, en sommigen begonnen ontstemd te raken op de rabbi, omdat hij hen over deze kwestie helemaal verkeerd had ingelicht.

[19] Toen de weduwe en haar zoon weer de kamer binnenkwamen, bedank­ten zij Mij voor de goede raad en waren heel blij dat ze zo snel en gemakke­lijk van de vele lastige vragers afgekomen waren.

 

43 De tekenen van de geestelijke aanwezigheid van de Heer

 

[1] Daarop kwam echter nog de Griek, die al eerder de woordvoerder geweest was, naar Mij toe en zei: 'Heer, Heer, God en Meester van eeuwig­heid in Uw geest! U verlaat ons nu wel in Uw zichtbare persoonlijkheid, maar wij vragen U of U met Uw geest van de hoogste God bij ons wilt blij­ven, en of U ons af en toe een teken wilt geven waardoor wij er zeker van kunnen zijn dat U aan ons denkt en zo in de geest bij ons bent.'

[2] Ik zei: 'Ja, en dat zal ook zo zijn tot aan het einde der tijden van deze zichtbare wereld! Maar jullie zullen altijd niet slechts één teken, maar ver­scheidene tekenen hebben, waaraan jullie kunnen zien dat Ik in de geest bij jullie, temidden van jullie en in jullie aanwezig ben! Die zekere en nooit bedriegende tekenen zullen altijd en eeuwige de volgende zijn:

[3] Het eerste is, dat jullie Mij meer liefhebben dan wat ook ter wereld! Want als iemand iets ter wereld meer liefheeft dan Mij, is hij Mij niet waard; maar wie Mij werkelijk boven alles liefheeft, is door die echte liefde in Mij, en Ik ben in hem.

[4] Het tweede teken van Mijn tegenwoordigheid bij jullie moge zijn, dat jul­lie uit liefde voor Mij je naasten en medemensen,jong en oud, even liefhebt als jezelf; want hoe kan iemand die zijn naaste die hij ziet niet liefheeft, God in Mij liefhebben, die hij niet ziet? Ook al zien en horen jullie Mij nu, toch zullen jullie Mij van nu af aan in deze wereld niet meer zien! En als jullie Mij niet meer zien, zal jullie liefde dan blijven zoals ze nu is, terwijl jullie Mij zien? Ja, bij jullie zal die liefde wel blijven; maar zorg ervoor dat ze ook bij jullie nakomelingen op die manier zal blijven! Want als iemand Mij in zijn hart waarachtig boven alles lief zal hebben door volgens Mijn aan hem geo­penbaarde wil te leven en te handelen, zal Ikzelf persoonlijk in de geest tot hem komen en zal Ik me als volkomen tegenwoordig aan hem openbaren.

[5] Een derde teken van Mijn aanwezigheid bij, in en temidden van jullie zal ook zijn, dat jullie altijd alles gegeven wordt waar jullie de Vader in Mij in Mijn naam en in alle ernst om zullen vragen. Maar het spreekt vanzelf dat jul­lie Mij niet om domme en onbelangrijke dingen van deze wereld moeten vragen; want als jullie dat zouden doen, zouden jullie immers duidelijk tonen dat jullie dergelijke dingen meer liefhebben dan Mij, en dat zou dan echt geen teken zijn van Mijn aanwezigheid bij, in en temidden van jullie.

[6] Het vierde teken van Mijn machtige aanwezigheid bij, in en temidden van jullie zal zijn, dat het met lichamelijk zieke mensen beter zal gaan als jullie hun uit ware naastenliefde in Mijn naam de handen opleggen, indien het hun ziel tot heil strekt als ze beter worden.

[7] Maar het spreekt vanzelf dat jullie daarbij altijd in je hart zeggen: Heer, niet mijn wil, maar alleen Uw wil geschiede! Want jullie kunnen niet weten of en wanneer het een ziel tot heil strekt als haar lichaam beter wordt, en een eeuwig leven op deze aarde is geen mens beschoren! Daarom kan het opleg­gen van de handen ook niet altijd en ieder mens van zijn lichamelijke kwalen bevrijden. Maar toch zullen jullie geen zonde begaan als jullie iedere zieke de jullie aangegeven liefdedienst bewijzen; Ik zal de Helper wel zijn, als het nut­tig is voor het zielenheil van de mens -en dat kan Ik alleen weten.

[8] Als jullie van verre hebben gehoord dat de een of andere vriend van jullie ziek te bed ligt, bid dan voor hem en leg hem in de geest de handen op; dan zal het ook beter met hem gaan!

[9] Het gebed, dat jullie alleen in je hart moeten uitspreken, moet daarbij bestaan uit de volgende paar woorden: 'Moge Jezus, de Heer, je helpen! Hij sterke je, Hij geneze je door Zijn genade, liefde en erbarming!' Als jullie dat vol vertrouwen en geloof in Mij over een zieke vriend - of vriendin - uit­spreken, hoever die ook van jullie verwijderd is, en daarbij in de geest je han­den boven hem houden, zal het van stond af aan beter met hem gaan, als dat nuttig is voor zijn zielenheil.

[10] Nog een vijfde teken van Mijn tegenwoordigheid bij, in en temidden van jullie zal zijn dat jullie, als jullie altijd Mijn wil doen, in jezelf de weder­geboorte van de geest zullen bereiken. Dat zal een echte levensdoop zijn, omdat jullie daarbij van Mijn geest vervuld en daardoor in alle wijsheid bin­nengeleid zullen worden.

[11] Laat ieder van jullie vooral naar dit vijfde teken streven! Want degene aan  wie dit teken gegeven zal worden, zal reeds in deze wereld het eeuwige leven hebben en kunnen doen en tot stand kunnen brengen wat Ik nu doe en tot stand breng; wat dan zal hij één met Mij zijn.

[12] Nu heb Ik jullie de tekenen van Mijn tegenwoordigheid getoond; han­del daarnaar, dan zullen jullie zeer binnenkort Mijn geest bij, in en temidden van jullie waarachtig gewaarworden!'

 

44 De juiste verering van de Heer

 

[1] Hierop vroeg de Griek aan Mij:'O Heer en Meester! Aangezien wij alle­maal nu het eeuwig onschatbare geluk hebben gehad om Uzelf in Uw god­delijke persoonlijkheid te leren kennen en uit Uw mond de woorden des levens hebben gehoord, ben ik althans wat ons Grieken betreft van mening dat wij een huis voor U moeten bouwen, waar wij eenmaal per week bij elkaar komen om daar Uw leer te bespreken en Mozes en de profeten te lezen; want op andere dagen is ieder van ons toch meer of minder met werk bezig, nu eens hier en dan weer daar, en dan is het niet goed mogelijk om met elkaar over Uw leer en daden te spreken en elkaar tot actiefbezig zijn volgens Uw wil aan te sporen. O Heer en Meester, zeg ons toch of dat U welgevallig zou zijn!'

[2] Ik zei: 'Waarom zou je een apart huis bouwen, terwijl jullie toch jullie huizen al hebben waar je in woont, waar jullie ook in Mijn naam bij elkaar kunnen komen om over Mijn leer te spreken en de ervaringen die je hebt opgedaan, die zeker voor iedereen uit het leven volgens Gods wil zullen voortvloeien?! Evenmin is het nodig om daar een bepaalde feestdag voor in te voeren die jullie, zoals bijvoorbeeld de Farizeeën de sabbat, de 'dag des Heren' zouden noemen; iedere dag is immers een dag des Heren, en men kan dus ook op iedere dag evenveel goeds doen. Want God kijkt niet naar een dag en nog minder naar een huis dat ter ere en aanbidding van Hem is gebouwd, maar God kijkt alleen maar naar het hart en de wil van de mens. Als het hart zuiver en de wil goed is en deze de hele mens tot daden brengen, dan is dat al de ware, echte woning van Gods geest in de mens, en zijn altijd goede en actieve wil volgens de bekende wil van God is de ware en dus ook altijd echte dag des Heren!

[3] Kijk, dat is de waarheid, en daar moeten jullie ook onafgebroken bij blij­ven! Al het andere is ijdel en heeft geen waarde voor God.

[4] In later tijden zullen de mensen wel bepaalde huizen voor Mij bouwen en daar, net als de Farizeeën in de tempel te Jeruzalem en de heidense priesters in hun afgodstempels, een bepaalde godsdienst verrichten op een bepaalde dag van de week, waar ze dan ook nog andere grote hoogtijdagen in het jaar aan toe zullen toevoegen. Maar als dat in strijd met Mijn advies en Mijn wil algemeen gangbaar zal worden onder de mensen, zullen de hiervoor bespro­ken tekenen van Mijn levende tegenwoordigheid bij, in en temidden van de mensen geheel en al verdwijnen! Want in tempels, die onder het predikaat 'Tot groter eer van God!' door mensenhanden gebouwd zijn, zal Ik evenmin wonen als nu in de tempel in Jeruzalem!

[5] Maar als jullie in een gemeente uit liefde voor Mij een huis willen bou­wen, laat dat dan een school voor jullie kinderen zijn, en geef hun er leraren volgens Mijn leer bij! Ook kunnen jullie een huis bouwen voor armen, zie­ken en gebrekkigen! Voorzie zo'n huis van alles wat nodig is om de mensen die daar wonen te kunnen verzorgen, dan zullen jullie je daarmee altijd kun­nen verheugen in Mijn welgevallen! Al het andere en wat daar bovenuit gaat is uit den boze en heeft, zoals reeds gezegd, voor God geen waarde.

[6] In een goed ingericht schoolgebouw kunnen jullie dan ook jullie verga­deringen en besprekingen in Mijn naam houden, en is het niet nodig dat jul­lie voor dat doel nog een derde huis bouwen.

[7] Hoe God echter in de geest en in waarheid zonder onderbreking aanbe­den moet worden, heb Ik jullie allemaal duidelijk en in goed begrijpelijke woorden gezegd, en daarom heb Ik daar verder niets meer aan toe te voegen. Ik heb jullie de weg getoond waarlangs jullie gaandeweg tot alle waarheid en wijsheid kunnen komen, en dat was in eerste instantie noodzakelijk voor jul­lie. Maar handel en leef nu op die manier, en zoek het Godsrijk vooral in jezelf; al het andere zal jullie erbij gegeven worden!'

[8] Nadat Ik dit had gezegd, bogen alle aanwezigen en dankten Mij van gan­ser harte ook voor deze les. Ook de weduwe kwam met haar zoon nog een keer voor Mij staan en beiden bedankten Mij voor de aan hun bewezen lief­de; daarop gaf Ik allen de zegen, en gingen we snel op weg.

[9] Toen we door het stadje trokken werden wij door velen gezien, die giste­ren getuige waren geweest van wat Ik aan de zoon van de weduwe had gedaan, en zij liepen op ons toe en riepen luid: 'Heil u, grote profeet van de Heer! Door u heeft God Zijn volk in zijn grote verlatenheid nu opnieuw bezocht. Dank en eer aan Hem, de God van Abraham, Isaak en Jacob, nu en in alle eeuwigheid! O grote profeet, die zozeer vervuld bent van Gods geest, zou u niet willen toestaan dat enkelen van ons met u meereizen om uw leer te horen en die dan aan ons te verkondigen? Want gisteren hebben we uit uw weinige woorden opgemaakt dat u vol goddelijke wijsheid bent -en daar zouden wij meer van willen horen!'

[10] Ik zei: 'Dat hebben jullie nu niet nodig! Als jullie echter volgens Mijn leer willen leven en handelen, hou dan Gods geboden, die Mozes heeft gege­ven, dan zullen jullie op die manier ook geheel en al volgens Mijn leer leven; want Ik ben niet in deze wereld gekomen om Mozes en de profeten op te heffen, maar om alles wat er in hun boeken geschreven staat, te bevestigen en te vervullen.

[11] Als jullie meer te weten willen komen over Mijzelf, ga dan naar de weduwe, waar de Grieken zich nu ook nog bevinden! Zij zullen jullie wel vertellen wat ze uit Mijn mond hebben gehoord.'

[12] Na deze woorden van Mij verlieten de opdringerige mensen ons en gin­gen naar de weduwe.

 

De Heer trekt door Samaria

 

45 De karavaan van de rovers

 

[1] Ik reisde met de leerlingen snel verder over de weg, die ook naar Jeruzalem leidt. Ik ging echter nog niet direct naar Jeruzalem, maar maakte een grote omweg, en wel door Samaria en een deel van Galilea; in die pro­vincies kenden de mensen Mij al voor een groot deel en brachten hier en daar hun zieken bij Mij, en die genas Ik ook.

[2] De weg waar we over moesten reizen was tamelijk verlaten en werd der­halve weinig gebruikt, en zo konden wij ons, zonder veel gezien te worden, vaak met de snelheid van de wind voortbewegen, zoals we dat op verre reizen ook steeds hadden gedaan.

[3] Toen wij ons tegen de middag al in Samaria bevonden, ontmoetten we een kleine karavaan, die via Jericho naar Egypte reisde.

[4] De voorste gids van de karavaan hield vóór ons stil en vroeg ons in het Grieks of men via deze weg wel goed naar Jericho en vandaar verder naar Egypte kon komen.

[5] Maar Ik zei tegen hem: 'Waarom ben je eigenlijk gids geworden, als je zelf de weg niet weet?'

[6] De gids zei: 'Wij wonen ver achter Damascus en maken deze verre reis voor het eerst in ons leven; daarom zijn we dan ook dikwijls gedwongen om hier en daar naar de goede en kortste weg te informeren, en dat is hier vaak moeilijk omdat maar zelden iemand onze taal beheerst.'

[7] Ik zei: 'Luister, als een reiziger werkelijk de weg niet weet waarlangs hij moet reizen, doet hij er goed aan als hij bij iemand informeert naar de goede en kortst mogelijke weg die naar een vreemd land leidt; maar het is niet net­jes van je datje ons hier onderweg staande houdt, onder het voorwendsel dat je de weg niet kent, terwijl je die al wel een keer of twintig hebt afgelegd! De reden waarom je ons hier ophoudt is een heel andere en echt geen prijzens­waardige! Jij denkt dat wij verborgen schatten bij ons hebben, waar jullie je op je rooftocht meester van willen maken, en daarom heb je ons staande gehouden. Maar dergelijke dingen als jij denkt hebben wij niet bij ons; ande­re schatten voor ziel en geest hebben wij echter in grote overvloed bij ons, en die geven wij ook voor niets aan iedereen die ze in volle ernst voor de red­ding van zijn ziel wil bezitten!'

[8] Op deze woorden schrok de gids en vroeg Mij op nog brutalere toon: 'Hoe weet je dat over ons, en wie heeft ons aan jou verraden?'

[9] Ik zei, eveneens met krachtige stem: 'Ik ken jou en je zeventig makkers al vanaf je geboorte! Jouw echte naam is Olgon, die je echter nooit gebruikt, maar in plaats daarvan gebruik je in iedere plaats een verzonnen naam; en dat doet ook ieder van jouw handlangers, om te zorgen dat men in een plaats, die jullie beroofd hebben, moeilijk inlichtingen over jullie kan inwinnen om jul­lie op te sporen en voor het gerecht te brengen.

[10] Ook willen jullie nu niet naar Egypte reizen; maar jullie weten dat er in Jericho een grote markt wordt gehouden, waar jullie iets hopen buit te maken. En jullie weten ook dat er vandaag over vier weken in Jeruzalem het feest van de tempelwijding wordt gevierd; op dat feest komen altijd vele vreemdelingen met allerlei schatten en waren, waarvan jullie er heel veel kun­nen gebruiken. Maar Ik zeg jullie: deze keer zullen jullie een slechte vangst doen!'

[11] De gids, nu helemaal woedend, zei: ' Als jullie nog heelhuids hier van­daan willen komen, zwijg dan overal over ons, als jullie ons dan al kennen, en trek nu heel snel hier vandaan; want ik ken jullie ook en zweer jullie bij alle goden onze vreselijkste wraak, als ik ook maar enigszins merk dat jullie ons hebben verraden! Wij leven weliswaar van roof, maar daarom zijn we nog geen moordenaars; want als we dat waren, zou het jullie nu slecht vergaan!'

[12] Ik zei: 'Als je Mij zou kennen, zou je tegen Mij zeggen: 'Heer, wees mij, grote zondaar, genadig en barmhartig, en vergeef mij mijn zonden; want ik wil mijn leven beteren en boete doen, en ik wil proberen om al het onrecht dat ik iemand heb aangedaan zoveel mogelijk weer goed te maken!' Maar omdat je Mij niet kent, ben je vastbesloten in je zonden te volharden en heb je Mij wraak gezworen bij alle goden, terwijl je toch een jood bent en de wetten van Mozes kent. Als je echt een Griek was, zou Ik niet hebben toege­laten dat je Mij staande hield, maar omdat je ook een zoon van Jacob bent heb Ik dat toegelaten, opdat jij de gelegenheid zou krijgen om de waarheid te vernemen en daarmee een betere vangst voor je leven te doen dan die, waar jullie op uitgegaan zijn.'

[13] Daarop zei Olgon op een meer gematigde toon: 'Zeg mij wie je bent, zodat ik anders met je kan praten! ,

[14] Ik zei: 'Ik ben iemand aan wie alle macht is gegeven in de hemel en op aarde, en alle dingen zijn onderworpen aan het gezag van Mijn wil; want Mijn wil is Gods wil en Mijn kracht is Gods kracht, die eeuwig regeert en heerst over alle krachten. N u weet j e wie Degene is die met je praat!’

[15] Olgon zei: 'O, o, -hoe kom je daarbij?! Als jou alle macht gegeven is in de hemel en op aarde, zou je meer zijn dan Mozes en alle andere aartsvaders en profeten; want zij hebben maar een klein beetje macht bezeten op .deze aarde, zoals we in de Schrift hebben gelezen. En jij zou zelfs alle macht m de hemel en op aarde bezitten? O, zoiets heb ik nog nooit uit de mond van een mens gehoord - tenzij hij waanzinnig was. Maar dat lijkt bij jou toch met niet geval te zijn, omdat je er ten eerste niet zo uitziet en er. ten tweede niets waanzinnigs in je woorden te ontdekken valt. Als Je echt die volmaakte god­delijke macht bezit, geef ons daar dan een bewijs van, dan zullen wij Je woor­den geloven en doen wat jij wilt!'

[16] Ik zei: 'Als jullie kunnen zwijgen tegenover de joden in Jeruzalem en met name tegenover de Farizeeën in de tempel en ook op andere plaatsen waar jullie komen en Farizeeën ontmoeten; want voor die ontaarde soort mensen moet het licht van de hemel niet schijnen!'

 

46 De bekentenis van de rovers

 

[1] Olgon en ook enkele van zijn metgezellen zeiden: 'ja, wij zullen zwij­gen! Want ook wij zijn onverzoenlijke vijanden van de onverzadigbare Farizeeën! Vroeger waren wij allemaal eerlijke joden en stonden in dienst van de Farizeeën. Omdat wij sterke en moedige mensen waren en ook de Schrift begrepen, verklaarden zij ons de wetten van de naastenliefde als volgt: Er stond wel geschreven dat men niet moet stelen en roven en ook niet belust moet zijn op het bezit van zijn naaste -maar dat had alleen betrekking op de joden onder elkaar. Wie echter slim, moedig en sterk was, kon de schatten van de heidenen stelen en ook met geweld wegnemen, zoveel hij maar wil en kan, en dan zou hij in Gods ogen geen zonde bedrijven; integendeel, God zou alleen maar een heel groot welbehagen hebben in zo'n moedige en slim­me jood, die van Gods vijanden schatten steelt en rooft en een deel daarvan aan de tempel offert. Maar men moest de beroofde heidenen niet zonder noodzaak doden, opdat ze zich niet met hun tirannieke wet op de joden zou­den storten, die toch al buiten alle proporties door hen verdrukt werden, en hen helemaal tot stervens toe zouden onderdrukken.

[2] En kijk, omdat wij de stem van de Farizeeën als de stem van God beschouwden, werden wij dan ook dieven en rovers, zonder daar een gewe­tenszaak van te maken; want wij bestalen en beroofden de heidenen - zoals wij aanvankelijk geloofden - immers in opdracht van jehova, zoals ook de grote koning David in opdracht van God de Filistijnen en andere slechte hei­dense volkeren van de bodem der aarde moest uitroeien, en God hem dat zeker als een verdienste aanrekende omdat Hij hem de man naar Zijn hart noemde!

[3] Zo dachten wij dus lange tijd dat wij mannen naar Jehova's hart waren; maar toen wij mettertijd zelf ontdekten hoe de tempeldienaren zichzelf aan de goederen van de joden begonnen te vergrijpen en het vermogen van arme weduwen en wezen naar zich toe trokken, echtbreuk pleegden, jongens en meisjes onteerden en nog vele andere gruweldaden pleegden, lieten wij ons hele geloof in een God en in Mozes varen en gingen wij voor onszelf aan het werk -en toen waren ook de rijke joden niet veilig voor ons! Daarom heb­ben we ook kleren van Grieken en Romeinen aangetrokken, om als zodanig eerder rijke Farizeeën en andere rijke joden dan Grieken en Romeinen van hun schatten te kunnen bevrijden.Van de armen hebben wij echter nooit iets weggenomen, maar hun wel vaak wat geschonken, met name als wij zo'n echt rijke buit te pakken hadden gekregen.

[4] Daar jij met je wonderbaarlijke alwetendheid precies wist wie wij zijn, en ook mijn echte naam je niet onbekend was, zul je vast ook weten dat het inderdaad zo met ons gesteld was als wij je nu naar waarheid en openlijk heb­ben verteld; en als zeer wijze profeet zul je ook de reden begrijpen waarom wij in deze tijd en al verscheidene jaren ware aartsvijanden van de Farizeeën en alle rijke orthodoxe Joden zijn geworden. En als jij ons nu een teken van jouw almacht over alles in de hemel en op aarde wilt geven om ons geloof in God en in jou, Zijn buitengewone gezant en uitverkorene, weer tot leven te wekken, kun je er zeker van zijn dat wij je nooit aan de Farizeeën zullen ver­raden. Geef ons daarom een paar bewijzen van je godgelijke almacht in de hemel en op aarde!'

[5] Ik zei: 'Goed dan, omdat je nu de waarheid hebt gesproken en tegenover Mij eerlijk hebt verteld hoe het jullie is vergaan, valt al jullie schuld op de Farizeeën terug, en daarom zal er des te meer verdoemenis over hen komen ­maar jullie vergeef Ik de zonden die jullie tot nu toe begaan hebben, als jullie voortaan je huidige bezigheden volledig opgeven en als eerlijke Joden ook eerlijk jullie kost verdienen; en dat kunnen jullie gemakkelijk doen, aangezien jullie je tot nu toe al meer dan genoeg aardse middelen hebben toegeëigend, waarmee jullie echter ook de armen – of het nu Joden of heidenen zijn, dat is nu om het even -rijkelijk moeten bedenken. Als jullie Mij ook dat eerlijk en oprecht beloven, dan wil Ik jullie ook onmiddellijk de bewijzen geven van wat Ik tegen jullie over Mezelf heb gezegd.'

[6] Allen zeiden, terwijl ze zich op de borst sloegen: 'Heer, dat willen en zul­len wij doen, zo waar wij ons met onze eigen handen op de borst slaan en zo waar wij, door u opnieuw daartoe aangespoord, in de God van Abraham, Isaäk en Jacob geloven en al Zijn geboden precies willen houden, ook in al onze kinderen en kindskinderen tot aan het einde der wereld, als God ons wil helpen!’

 

47 De verandering van de woestijn

 

[1] Ik zei: 'Welnu dan! Let op en schrik niet; want er zal jullie geen haar gekrenkt worden! Kijk, het is hier een woeste streek van enkele duizenden morgen land; niets dan kaal, woest gesteente, slechts hier en daar begroeid met een half verdroogde doornstruik en een paar distels. Deze woestijn is ook vanwege haar onvruchtbaarheid en overige woestenij voor niets anders geschikt dan hoogstens als een miserabele, moeilijke en moeizaam begaanba­re weg voor vrachtvervoer.

[2] Als Ik in deze omgeving een verandering aanbreng en haar dan aan jullie en je nakomelingen in eigendom geef, wordt daarbij niemand in zijn landbe­zit benadeeld. Jullie hebben je toch al grotendeels in deze woestijn en in de vele ravijnen en holen ervan opgehouden, zodat ze jullie eigenlijke woonge­bied is geworden, wat de aan de rand van deze woestijn wonende Samaritanen en voor een deel ook Galileeërs en Joden maar al te goed bekend is, en zo zullen jullie deze streek ook in een bloeiende en vruchtbare toestand ongehinderd jullie eigendom kunnen noemen.

[3] Maar voordat Ik in jullie bijzijn en ten behoeve van jullie deze woestijn zal zegenen, moet Ik jullie laten zien dat Ik ook Heer ben van alle machten en krachten in de hemelen, en open daarom nu jullie ogen, oren en harten! ­Openbaar je, jullie voor vleselijke ogen verborgen machten en krachten van Mijn hemelen!'

[4] Toen Ik dit gezegd had, werd bij allen het innerlijk gezicht geopend, en zij zagen talloze scharen engelen en hoorden een verheven lofzang, waarvan hun zielen de betekenis echter niet konden vatten; en velen van de meest lichte engelen daalden naar Mij af en aanbaden Mijn naam.

[5] Toen de voormalige rovers dat zagen, werden ze door grote vrees overval­len.

[6] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom zijn jullie bang voor deze engelen van Mij, die Mij in alle zaligheid voor eeuwig onderdanig zijn en blijven? Ik ben immers toch de enige Heer over alles in de hemel en op aarde, en jullie zijn lange tijd niet bang voor Mij geweest, hoewel Ik het jullie heb gezegd!'

[7] Hierop stegen alle rovers van hun lastdieren, wierpen zich op hun knieën en smeekten Mij om barmhartigheid.

[8] Het verschijnsel duurde ongeveer een kwartier, en in die tijd beval Ik de om Mij heen knielende engelen terstond de machtigste bliksem, wind en regenstorm boven deze streek te gebieden, opdat Ik deze woestijn daarna tot vruchtbaar land zou zegenen!

[9] Daarop begon dit verschijnselovereenkomstig Mijn wil te verdwijnen; maar in plaats daarvan begon de aardse hemel zich met zware dichte wolken te vullen. Het duurde geen half uur, of er begonnen vanuit het zuiden zulke heftige orkaanwinden te woeden, dat de rovers en zelfs Mijn leerlingen Mij begonnen te vragen om hen niet te gronde te laten gaan.

[10] Maar Ik zei tegen hen: 'Jullie hebben zulke dingen toch al dikwijls aan Mijn zijde meegemaakt, en nooit is jullie daarbij een haar gekrenkt! Welke macht zou jullie kunnen schaden, als Ik bij jullie ben, kleingelovigen?'

[11] Daarmee stelden de leerlingen zich weer tevreden. Een paar passen ver­derop was echter een ruime grot. Toen de storm steeds heviger werd, de ene bliksem duizendmaal duizendvoudig op de andere volgde en de regen in stro­men uit de wolken begon te storten, grepen de rovers hun lastdieren en vluchtten daarmee de grot in, terwijl Ik met Mijn leerlingen op die open plek bleef, zonder door ook maar één regendruppel geraakt te worden.

[12] De storm duurde maar een half uur, en toch hadden de machtige blik­sems het woeste gesteente van de hele woestijn meer dan een manslengte diep tot een dikke laag grijze leem vergruisd en gekneed, en de kriskras gut­sende waterstromen hadden daarmee de vele holten en kloven opgevuld en ze zodoende geschikt gemaakt voor akkers en tuinen. Mijn wil had onzicht­baar de vele andere gaten en holen in de aarde opgevuld, en zo werd de gehe­le tamelijk grote woestijn binnen het korte tijdsbestek van nauwelijks een uur veranderd in weelderig land voor akkers en wijngaarden. De storm was voor­bij, de hemel klaarde op en de zon scheen met haar warme stralen nu op een nieuw stuk aardbodem.

 

48 De Heer zegent de woestijn

 

[1] Nu kwamen ook onze rovers heel bedeesd tevoorschijn uit de grot, die Ik niet had laten volstromen en opvullen, en Ik riep Olgon bij Me.

[2] Toen hij met nog twee van zijn belangrijkste metgezellen kwam, zei Ik tegen hem: 'Welnu, Olgon, geloof je dat Ik Degene ben zoals Ik Mij met Mijn woorden aan je heb voorgesteld?'

[3] Olgon en zijn beide metgezellen zeiden: 'Ja, o Heer, Heer! Dat gelo­ven wij nu zonder ook maar het minste spoor van twijfel! U bent geen uit­verkorene van Jehova, maar U bent werkelijk, en op wonderbaarlijke wijze Hem -Zelf, en wel in eigen persoon! 0 wees ons, arme en altijd zwakke zon­daars in Uw ogen, genadig en barmhartig!'

[4] Ik zei: 'Jullie zonden, waar de Farizeeën de schuld van zijn, heb Ik jullie al vergeven; als jullie echter volgens jullie geweten in strijd met de wet van Mozes nog een misdaad tegenover iemand hebben begaan, maak dat dan goed aan hem -en als hij het jullie zal vergeven, is het jullie ook in alle heme­len volkomen vergeven.

[5] Als jullie echter een hard mens treffen, die het jullie niet wil vergeven, wordt dan niet bang, want in dat geval zal jullie goede wil door Mij in plaats van het werk geaccepteerd worden, en die onverzoenlijke mens zal zijn hard­heid als schuld op zijn afrekening vermeld zien! -Want alleen Ik ben de meest wijze en meest rechtvaardige rechter, die als enige over iedereen zijn meest juiste oordeel krachtig uitspreek.

[6] Maar nu hebben jullie van Mij een echt stuk land ten geschenke gekre­gen, op zo'n manier dat niet eens een engel van de hemelen, laat staan een mens het jullie zou kunnen betwisten; maar zoals jullie zien ziet het er nu nog verlatener en onherbergzamer uit dan eerst, hoewel het nu door een buiten­gewone ingrijpende verandering uitermate vruchtbaar is geworden. Nu is het de vraag hoe jullie het gaan bebouwen.'

[7] Olgon zei: ' O Heer, Heer! Dat zou naar mijn idee nu zeker heel gemak­kelijk en goed gaan! Kijk, o Heer, Heer, toen U de aarde schiep door de almachtige goddelijke wil van Uw geest, had U toch ook het zaad voor de talloze planten niet op de een of andere manier al in voorraad, behalve alleen in Uw almachtige wil! Maar U bent in eeuwigheid Dezelfde als die U was bij het begin van de wonderbare schepping van de gehele grote aarde. Bezaait U nu deze streek met de almacht van Uw goddelijke wil, dan zal het gebied op die manier beslist het beste bebouwd zijn! O Heer, Heer, doe hier hetzelfde, dan zal de hele voorheen woeste streek in zeer korte tijd in een waar Eden veranderd worden!’

[8] Ik zei: 'Geloven jullie dan wel echt zonder twijfel, dat Ik in staat ben om ook dat te doen?'

[9] Olgon zei: 'O Heer, Heer! U alleen is niets onmogelijk! Wat U zegt is eeuwige waarheid, en die geloven wij zonder enige twijfel; en wat U wilt, gebeurt, en wij willen en zullen Uw wil ook doen zoals U die door Mozes en de profeten aan de mensen hebt geopenbaard. En wij hebben nu immers ook uit Uw mond gehoord wat Uw wil is en wij zullen er trouw naar handelen; maar bezaait U, o Heer, Heer, deze nu nog woeste streek!'

[10] Ik zei: 'Dan zij het zoals jullie geloven! - Jullie hart, geest en wil waren net zo woest en verlaten als deze streek, en jullie volkomen gebrek aan geloof bracht de hardheid van jullie hart teweeg, dat volkomen leek op de steenach­tige bodem van deze woestijn. Maar Ik heb in jullie hart een machtige storm opgeroepen en heb het zachter gemaakt door de geopende hemel in jullie zelf, door de waarheidsbliksem van Mijn woorden, door de stormachtig macht van Mijn aan jullie getoonde wil en tenslotte door de geweldige stort­regen van Mijn liefde en erbarming; en Ik heb jullie ook weer bezaaid met velerlei waarheid uit Gods mond, die jullie de meest waarachtige vruchten des levens zal opleveren, als jullie daarnaar zullen leven en handelen. Zoals Ik nu in zeer korte tijd allerlei voedsel voor het eeuwige leven van de ziel in jul­lie heb gezaaid, zo is nu ook deze woestijn bezaaid met allerlei voedsel om jullie lichaam te voeden.

[11] Jullie zijn met zeventig mensen, en als jullie in verschillende richtingen door deze streek reizen, zullen jullie even zovele woningen aantreffen, die van alles voorzien zijn; en uit de naam die op het huis is geschreven zal blijken wie het ene of het andere huis in bezit moet nemen. Binnenkort zal dit gebied voor jullie ogen groen worden en opbloeien. - Nu kunnen jullie gaan kijken wat Ik voor jullie heb gedaan!

[12] Verbreid Mijn woord ook onder de heidenen, die vaak naar jullie toe zul­len komen; maar zwijg voorlopig over het wonder en spreek er ook nader­hand niet met veel woorden over; het is voldoende als jullie zeggen dat bij God alles mogelijk is.'

[13] Toen Ik dit had gezegd reisde Ik met Mijn leerlingen weer heel snel ver­der, en voor de bekeerde rovers zich omdraaiden, waren wij al ver bij hen vandaan.

 

49 Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie

 

[1] Weliswaar hadden de zeventig bekeerde rovers bij monde van Olgon beweerd dat ze ver voorbij Damascus woonden; maar dat was ook niet waar, aangezien ze met hun vrouwen en kinderen alleen in bepaalde moeilijk toe­gankelijke holen en grotten in deze streek woonden. Ze maakten hun roof­tochten echter wel vaak in de omgeving van Damascus, en keerden dan met de buit steeds weer terug naar deze streek, die hun de veiligste bescherming bood tegen alle achtervolgingen.

[2] Toen wij binnen enkele ogenblikken helemaal uit hun blikveld verdwenen waren, waar ze zich opnieuw hevig over verbaasden, gingen ze op weg en reisden terug langs de woestijn, tot de plaats waar hun vrouwen en kinderen met hun bezittingen in een grote, moeilijk toegankelijke grot woonden, die van de storm verschoond was gebleven en ook niet vol modder was geraakt. Toen de zeventig mannen zo snel in de grot terugkwamen, waren hun vrou­wen en kinderen, die nog beefden van vrees en angst vanwege de plotseling ontstane, ongehoord hevige storm, verbaasd dat ze zo snel en zonder buit teruggekeerd waren.

[3] De mannen vertelden in het kort alles wat hun aan ongelofelijk wonder­baarlijke dingen overkomen was en dat ze nu - en dat hadden de vrouwen al lang gewenst - voor de rest van hun leven het roven hadden opgegeven; in plaats daarvan hadden zij van een met Gods geest vervulde man een eindeloos veel betere levensbuit voor het eeuwige leven van hun ziel gekregen, die meer waard was dan alle schatten op aarde.

[4] Ze vertelden ook aan de steeds nieuwsgieriger wordende vrouwen en kinderen hoe die man, die even machtig was als God, door Zijn woord en Zijn wil de oude, onherbergzame woestijn door middel van die verschrikke­lijke storm in een waar en vruchtbaar Eden had omgevormd en het hun als hun onbetwistbaar eigendom had gegeven, en dat op verschillende plekken in dit voorheen zo woeste landschap ook al complete en van alles voorziene woningen klaar stonden, die beslist ook alleen maar door de puur goddelijke macht van de genoemde man geschapen waren.

[5] Toen de vrouwen dat van hun mannen hoorden, wilden zij onmiddellijk en zonder veel uitstel de wonderbaarlijke huizen gaan zoeken. De mannen dachten echter dat dat niet eerder dan over drie dagen mogelijk zou zijn, omdat de spleten, holten en kloven nog vol modder zouden zitten, waarin men gemakkelijk helemaal zou kunnen wegzakken en de dood vinden.

[6] Toen de vrouwen dat hoorden, gaven ze toe; maar na drie dagen gingen ze de woningen zoeken, en iedereen vond het voor hem bestemde huis en trok er ook direct in.

[7] De woningen waren zodanig geplaatst, dat ze vanaf geen enkel punt van de weg door voorbijtrekkende reizigers gezien konden worden; en dat was heel goed voor de bewoners, omdat op die manier reizigers niet voortijdig hun deur zouden kunnen platlopen en hen lastig vallen met duizend vragen over hoe en wanneer de bewoners de huizen hadden gebouwd en hoe ze die oude woestijn vruchtbaar hadden gemaakt.

[8] Want al na een paar weken werd Mijn zegen overal in de woestijn merk­baar, en vele Samaritanen en Grieken, die door deze voormalige woestijn reisden, deden hier en daar ijverig navraag wie die woestijn zo in cultuur had gebracht, en niemand kon hun uitsluitsel geven. Degenen die het wel wisten, lieten zich echter niet veel onder de andere mensen zien - en de eerste tijd al helemaal niet. Pas toen er enkele vruchten begonnen te rijpen kwamen er Samaritanen en ze vergaderden erover aan wie het land toebedeeld zou moe­ten worden, als het niet al een eigenaar had die zich daar gevestigd had.

[9] Toen kwam Olgon met verscheidene van zijn metgezellen erbij en zei tegen degenen die daar vergaderden: 'Vrienden, deze hele grote woestijn is nooit iemands eigendom geweest, zoals ook de grote zee nog nooit iemands toegemeten eigendom is geweest.Wij Joden, die door de Farizeeën vervolgd werden omdat wij hun slechte gedachten niet konden en wilden dienen, heb­ben deze woestijn in bezit genomen om er te wonen en hebben haar enkel met hulp van de Heer van hemel en aarde vruchtbaar gemaakt, en werkelijk, Jehova Zelf heeft ons de woestijn in onbetwistbaar eigendom gegeven. Daarom hoeven jullie er verder niet meer over te beraadslagen, aan wie deze vruchtbare streek nu moet toevallen; want die is al in bezit genomen door zeventig gezinnen, die ook hun woningen in deze streek hebben ingericht.'

[10] Toen degenen die daar vergaderden dat van Olgon hadden gehoord, waren ze onaangenaam verrast en vroegen aan een Romeinse rechter, die met hen door die streek reisde, hoe ze dat moesten opvatten, aangezien de woestijn toch helemaal Samaritaans grondgebied was en de Samaritanen daar over het algemeen het recht van bezit op hadden.

[11] Maar de rechter zei: 'In welk land er ook maar een sinds onheuglijke tijden volkomen woestijn bestaat, die niemand in bezit heeft, en waar zich ook nooit een landeigenaar bij een rechtbank heeft gemeld voor het bezit ervan, is zo'n woestijn vrij en wordt die door de rechtbank ook als bezit toe­gewezen aan de eerste de beste die zichzelf bezitter heeft verklaard. Omdat deze mannen, aan wie deze voormalige totale woestenij haar cultivering te danken heeft, zichzelf nu bezitters hebben verklaard, wordt hun het onaan­vechtbare bezit van rechtswege toegewezen.

[12] Omdat ze echter een woestijn in cultuur hebben gebracht, die tevoren niemands eigendom was, hebben ze ook nog het voordeel dat ze twintig volle jaren vrijgesteld zullen zijn van ieder soort belasting. Als ze evenwel na een goede oogst uit vrije wil kiezen voor een schatting ter ere van de keizer, zul­len ze zich bij alle hachelijke aangelegenheden kunnen verheugen in de bij­zondere bescherming van de kant van Rome. Ik, rechter in naam van de machtige keizer in Rome, heb gezegd en aldus bevolen!’

[13] Door deze rechtshandeling ging dan ook in vervulling, dat niemand de zeventig gezinnen het bezit van de gecultiveerde woestijn kon betwisten. Binnen enkele jaren was deze streek een van de vruchtbaarste en werd door alle reizigers erg bewonderd; en de bezitters hadden zich reeds na een jaar vrijwillig bij de rechtbank gemeld om een schatting ter ere van de keizer te betalen en werden daardoor tot Romeinse burgers verklaard en gemaakt, wat hun veel voordelen opleverde.

[14] Hoewel ze zware beproevingen moest doorstaan, bleef deze nieuw gevormde gemeente ook gedurende vele jaren het meest zuiver, evenals die van de Essenen. Weliswaar ging in latere tijden ook dit mooiste deel van Samaria te gronde door de verwoestende oorlogen en volksverhuizingen en werd het weer de oude woestijn.

[15] En laten we nu weer naar onszelf terug keren!

 

50 De Heer met de Zijnen in een herberg in Samaria

 

[1] Diezelfde dag kwamen wij in de stad Samaria en namen daar onze intrek in een meer afgelegen herberg. Toen wij de herberg binnenkwamen, kwam de waard ons direct heel vriendelijk tegemoet, want hij hoopte iets aan ons te verdienen.Aangezien de leerlingen sinds de ochtend gegeten noch gedronken hadden, waren ze al zeer hongerig en dorstig, wat Ik wel wist, hoewel ze deze keer niet heimelijk onder elkaar mopperden, zoals wel vaker bij soortgelijke gelegenheden.

[2] Daarom vroeg Ik direct Zelf aan de waard: 'Vriend, we hebben vandaag al een heel lange reis gemaakt en sinds vanmorgen vroeg niets tot ons genomen omdat er de hele weg geen herberg te vinden was, en we hebben dus honger en dorst. Wat kun je ons vlug te eten en te drinken aanbieden?'

[3] De waard zei: 'Jullie zijn met bijna veertig mensen, daarom zullen even­ zovele vissen en broden en ook evenveel bekers wijn zeker niet te veel zijn!'

[4] Ik zei: 'Laat maar twee keer zoveel vissen klaarmaken; want jouw vissen zijn van een kleine soort, en dan is twee voor ieder van ons niet teveel. Maar zorg dat ze snel en goed klaargemaakt worden! En geef ons intussen wijn, brood en zout!’

[5] Enigszins verlegen zei de waard: 'Ja, mijn beste en waarde heren, alles goed en wel, als ik alles wat jullie wensen maar in voorraad zou hebben! Dat zal met de vissen en ook met het brood wat moeilijk gaan, omdat ik daar niet zoveel van heb ingeslagen, aangezien mijn herberg vanwege de ongunstige afgelegen ligging over het algemeen maar weinig wordt bezocht, maar met wijn kan ik jullie nog wel naar behoren van dienst zijn. Kortom, wat er is, zul­len jullie ook krijgen; maar meer kan ook God Zelf niet van een mens ver­langen!'

[6] Ik zei: 'Dat heb je weliswaar heel goed gezegd; maar met de vissen is het toch beter gesteld dan je hier hebt toegegeven! Maar je bent stiekem een beetje bezorgd dat wij die tachtig vissen uiteindelijk niet kunnen betalen, en daarom doe je alsof je een kleinere voorraad hebt! Brood heb je vandaag inderdaad niet al te veel, maar vissen genoeg; wees dus niet bezorgd en laat het bestelde aantal vissen snel klaarmaken, en breng ons brood en wijn!'

[7] Hierop liep de waard snel weg, zette iedereen aan het werk en liet zijn bedienden onmiddellijk brood, wijn en licht naar de gastenkamer brengen, want het was al laat in de avond en in de kamer was het al helemaal donker geworden. Toen de gastenkamer verlicht was, kwam de waard weer naar ons toe en verzekerde ons dat wij binnen een halfuur uitstekend bediend zouden worden. Daarbij keek hij echter heel aandachtig naar ons en wist niet goed wat hij van ons moest denken, want sommigen van ons droegen Griekse, sommigen Joodse en enkele Galilese kleding net als Ik.

[8] Toen zijn nieuwsgierigheid hem teveel parten begon te spelen, wendde de waard zich allervriendelijkst tot een van de leerlingen die het dichtst bij hem stond, en wel tot Thomas, en zei (de waard): 'Vriend, sta mij toe dat ik je iets vraag!’

[9] Thomas zei: 'Daar aan het hoofd van de tafel zit de Heer; richt je vraag aan Hem! Hij zal je die het beste beantwoorden! Wij anderen zijn allemaal Zijn leerlingen en dienaren van Zijn wil.'

[10] Daarop kwam de waard naar Mij toe en zei: 'Heer, vergeef mij mijn vrijpostigheid en in zekere zin opdringerigheid! Ik zou zo graag willen weten uit welk land jullie afkomstig zijn. Naar jullie kleding te oordelen zijn jullie Judeërs, Galileeërs en ook Grieken. Wat voor beroep oefenen jullie uit? Handelslieden zijn jullie zeker niet, aangezien jullie geen handelswaar met je meevoeren, en artiesten of tovenaars lijken jullie ook niet te zijn; want daar­voor zien jullie er te oprecht uit. En hoe kon jij weten dat ik veel beter van vissen was voorzien dan van brood? Kortom, jullie hele verschijnen hier in mijn afgelegen en steeds slechts spaarzaam bezochte herberg maakt op mij een wat wonderlijke indruk. Jullie moeten het mij maar vergeven, als ik hier openhartiger dan anders gebruikelijk is met jullie spreek.'

[11] Ik zei: 'Luister, nieuwsgierige waard! Als wij ons gesterkt hebben met het brood, de wijn en de vissen, zal Ik je wel zeggen uit welk land wij komen. Maar zorg jij nu maar dat het avondmaal vlug klaargemaakt wordt en breng nog meer wijn en brood; want de eerste zeer matige hoeveelheid die je ons hebt gegeven hebben wij al op!'

[12] Toen de waard dat van Mij gehoord had, ging hij direct weg en bracht voldoende brood en wijn.

[13] Ik zei tegen hem: 'Kijk eens aan, het schijnt je nu ook met het brood beter te gaan dan eerst; en ook lijkt dit brood Mij groter en beter te zijn dan wat je ons eerst hebt geserveerd! Hoe komt dat eigenlijk?'

[14] NOTA BENE: Ik wist wel hoe dat kwam, en Ik vroeg het de waard alleen maar opdat hij zichzelf zou onderzoeken. ­

[15] Op Mijn vraag zette de waard grote ogen op en wist niet wat hij Mij daarop moest antwoorden. Hij proefde het brood, dat hem ook vreemd voor­kwam, en vond het buitengewoon goed smaken.

[16] Pas na een poosje zei hij (de waard): 'Eigenaardig! Anders weet ik toch alles wat er in mijn huis is en gebeurt; maar waar mijn vrouw misschien wel in het geheim dit ware koningsbrood gehaald heeft, weet ik werkelijk niet! Maar het is toch wel heel wonderbaarlijk dat mijn broodkamer nu helemaal met dit soort grote broden gevuld is. Maar hoe het ook zij -ik ben blij dat ik weer voor enkele dagen uitstekend verzorgd ben met brood! Maar ik moet bij mijn vrouw toch even navragen waar dit brood gehaald is en wie het heeft betaald, en voor welk bedrag. Want dergelijk echt koningsbrood is duur, en één brood zou wel eens vier penningen kunnen kosten!'

[17] Hierop riep hij zijn vrouwen vroeg haar waar het brood vandaan geko­men was, waar zijn broodkamer nu plotseling helemaal mee gevuld was, en hoe duur het was.

[18] De vrouw proefde ook van het brood, zette een nog verbaasder gezicht dan haar man had gedaan en zwoer bij alles wat haar lief was, dat ook zij abso­luut niet wist waar het brood vandaan was gekomen.

[19] Daarop werd er aan verscheidene bedienden gevraagd of ze ook wisten waar vandaan het vele goede brood in de broodkamer was gekomen. Maar ook zij zwoeren dat ze daar helemaal niets van wisten.

[20] Toen zei Ik tegen de waard: 'Waarom blijf je zo lang vragen? Wees blij dat je voorraadkamer vol brood is, en zorg dat de bestelde vissen snel op tafel komen; later zal menig raadsel misschien nog opgelost kunnen worden!'

 

51 De waard vraagt naar de Heer

 

[1] Daarop ging de waard met zijn vrouwen de bedienden weer naar de keu­ken, en al gauw daarna werden de bestelde en heel goed bereide vissen en een grote schaal met goed gekookte linzen op onze tafel gezet, en wij begonnen te eten; de waard moest met ons meedoen, werd daarbij heel vrolijk en wist ons een heleboel te vertellen over wat er de afgelopen paar jaar in Samaria allemaal aan wonderbaarlijke dingen was voorgevallen.

[2] Onder andere vertelde hij ook (de waard): 'Het verbaast mij echt dat jul­lie als Judeërs, Galileeërs en Grieken bijna niets schijnen te weten over de beroemde Galileeër, die ongeveer tweeënhalf jaar geleden met enkele leerlin­gen hierheen is gekomen en in wonderbaarlijke bewoordingen verteld heeft over de komst van het rijk Gods, en die in de stad en de omgeving wonderen heeft gedaan die alleen aan God mogelijk kunnen zijn! En onlangs nog zijn er Judeërs hiernaartoe gekomen die zeiden, dat ze door Hem uitgezonden waren om alle volkeren het evangelie te verkondigen. En wij geloofden hen ook; want ze bevestigden hun bewering ook door heel opmerkelijke wonde­ren, doordat ze enkel door het opleggen van hun handen, in naam van dege­ne die hen had uitgezonden, heel veel zieken plotseling hebben genezen. Bovendien was hun leer precies dezelfde als die Hijzelf in de genoemde tijd hier heeft onderwezen, en daarom geloofden wij die leerlingen des te meer.

[3] Zeg mij toch, nu wij hier eenmaal zo gezellig bij elkaar zijn, wat jullie weten over die grote Man, die voor mij werkelijk gedenkwaardiger dan wie of wat ook en ook ver boven alle mensen verheven is! Want bij ons Samaritanen geldt Hij ontegenzeglijk als de beloofde Messias, de redder en verlosser van de mensen uit de macht van iedere vijand van de waarheid, de liefde, het leven en de vrijheid daarvan. O, zeg mij toch of jullie iets over Hem weten en zo ja, wat, en ook wat jullie van Hem denken!'

[4] Ik zei: 'Vriend, wij weten heel veel over Hem en hebben heel veel met Hem op; maar als Hij, zoals je zelf zegt, tweeënhalfjaar geleden hier Zelf geweest is, heeft onderwezen en wonderen gedaan, zul je Hem toch ook wel eens persoonlijk hebben gezien? Of heb je geen gelegenheid gekregen om Hem tijdens Zijn aanwezigheid in deze stad persoonlijk te zien?'

[5] De waard zei: 'Vrienden, dat is voor mij nu zo betreurenswaardig! Ik was juist in die tijd hier afwezig, omdat ik in Tyrus een handelszaak moest regelen, en mijn personeel heeft pas iets over Zijn aanwezigheid gehoord toen Hij al verdwenen was. Toen ik een paar dagen later thuiskwam, hoorde ik in de hele stad en omgeving over niets anders praten dan enkel over die Man, Zijn leer en Zijn daden, die zo ongelooflijk groot en wonderbaarlijk zijn, dat een vreemdeling het echt niet kan geloven als men het hem vertelt, ook al zijn ze werkelijk enkel door het woord en de wil van die Man tot stand gebracht.

[6] Er woont hier een arts in goede welstand met een vrouw, die, zoals ieder­een weet, vroeger wat haar kuisheid betreft niet zo'n goede naam had. De genoemde arts zou die Man heel goed gekend hebben en van Hem ook de wonderkracht gekregen hebben om allerlei zieken enkel door het opleggen van zijn handen te genezen. Van die arts heb ik dan ook het meeste over die Man der mannen gehoord. Hij heeft mij ook Zijn uiterlijke gestalte beschre­ven; maar bij de beste beschrijving blijft de werkelijkheid steeds in het duis­ter. Je vormt je in je fantasie wel een beeld, dat tenslotte echter toch niet over­eenkomt met de werkelijkheid. En ik kan mij dus om heel begrijpelijke redenen geen juiste voorstelling maken van de gestalte van die grote Godmens.

[7] In het land Samaria trekt ook een zekere Johannes* (* Johannes, de jichtlijder; zie deel 1 , hfdst. 73.) rond, die vroeger een bedelaar was, maar nu ook de leer, die hij van die grote Man heeft gehoord, aan de andere mensen verkondigt, zelf een streng leven leidt en door gebed en het opleggen van zijn handen in naam van die grote Man ook veel zieken geneest en ook de bezetenen van hun kwelgeesten bevrijdt. Welnu, die man is ook al een paar keer bij mij geweest en heeft mij veel verteld, en daarom heb ik hem naar vermogen ook altijd uitstekend bediend; maar toch kan ik mij van die grote Godmens niet helemaal voorstellen hoe Hij eruit ziet.

[8] Een jaar geleden, toen ik van veel reizigers veel grote dingen over Zijn activiteiten had gehoord, ben ik Hem een hele maand achterna gereisd en ben in plaatsen gekomen waar Hij kort te voren had onderwezen en werken had verricht; maar als ik in een plaats aankwam en ijverig navraag naar Hem deed, was het steeds: 'Ja, twee of drie dagen geleden was Hij hier en heeft Hij dit of dat gezegd en dit of dat gedaan!', en ik heb ook bewijzen genoeg gezien dat het zo was.

[9] Kortom, ik heb een overvloed aan geldige bewijzen aangetroffen dat Hij daar geweest was en handelingen had verricht; alleen Hemzelf heb ik tot nu toe nog niet te zien gekregen. Maar van een gegoede Jood uit Bethlehem, die ook heel veel met die grote Godmens opheeft en in Hem gelooft, heb ik gehoord dat Hij zich op alle grote feestdagen in Jeruzalem en wel in de tem­pel ophoudt en het volk onderwijst, hoewel de duistere en slechte Farizeeën in hoge mate tegen Hem gekant zijn. En daarom wil ik, hoewel ik een door de orthodoxe Joden verachte Samaritaan ben, op het eerstvolgende tempel­wijdingsfeest toch naar Jeruzalem reizen en kijken of ik die grote Godmens misschien toch een keer te zien zal krijgen.

[10] Voorlopig maakt een reiziger mij echter al meer dan gelukkig, als hij mij maar veel over Hem weet te vertellen; als hij dat kan en zich ook in zijn geloof helemaal richt naar die grote Man, die mij zo heilig is geworden, dan kan hij bij mij in huis zijn tijd doorbrengen zolang hij wil, kan of wenst, en kost zijn verblijf en zelfs het beste eten hem niets. Werkelijk, als jullie mij ook veel over die grote Man weten te vertellen - maar wel helemaal overeenkom­stig de waarheid -zullen ook jullie bij mij geen hoge rekening hoeven te betalen. Dus, beste mannen, vertel mij ook iets over Hem!'

[11] Ik zei: 'Ja, Mijn beste vriend, Ik zou je weliswaar heel veel kunnen ver­tellen over jouw grote Godmens, in wie de volheid van de Godheid lichame­lijk woont, en Ik zou je tenslotte zelfs Zijn getrouwe evenbeeld kunnen tonen, als jij tenminste voor slechts een paar dagen je mond in bedwang zou kunnen houden; maar dat punt lijkt niet je sterkste kant te zijn?!'

[12] De waard zei: 'Ja, als het over mijn heilige Godmens gaat, kon je wel eens gelijk hebben; want wat iemand zo'n grote vreugde verschaft en zijn hart volop in beroering brengt, kan men ook moeilijk stil houden. Maar als het echt nodig is, kan ook ik zwijgen, daar kunnen jullie volledig van verzekerd zijn.”

 

52 Het wonder met de edelvissen

 

[1] Ik zei: 'Nu goed dan, Ik zal eens kijken of Ik je iets goeds en waars over jouw grote Man kan vertellen -luister dus!

[2] Kijk, voorzover Ik die Man ken, is Hij naar Mijn beste weten dezelfde Jehova die reeds met Adam, Noach, met Abraham, Isaak en Jacob, met Mozes en niet nog vele andere profeten heeft gesproken. Het verschil tussen toen en nu is alleen, dat Hij destijds als eeuwige Heer van alle schepselen alleen als de zuiverste geest volliefde, leven, vol van de hoogste wijsheid, macht, kracht en gezag met de gewekte geest van de mensen heeft gesproken en Zich op die manier aan hen heeft geopenbaard. In deze tijd echter heeft het Hem behaagd -zoals Hij al meerdere malen door de mond van de profeten heeft beloofd ­om uit overgrote liefde voor de mensen van deze aarde, die Hij geschapen heeft om Zijn kinderen te worden en aan wie Hij al ten tijde van Adam Zelf die naam gaf, Zelf een lichaam aan te nemen en hen als een zichtbare Vader voor Zichzelf op te voeden, opdat zij eeuwig bij Hem zullen zijn, leven en wonen, daar waar Hij Zich eeuwig Zelf bevindt en schept en de oneindig­heid regeert.

[3] Daarom staat er immers geschreven: In het begin was het zuivere Woord, en God was het Woord in de mond van de aartsvaders der aarde, alle waar­achtige wijzen en profeten. Het eeuwige Woord, God Zelf dus, is nu echter vlees, dus een mens geworden, en zo kwam de Vader tot Zijn kinderen, maar die herkennen Hem niet. Hij kwam dus in Zijn eigendom, en men wil Hem niet als de enig ware en eeuwige Vader erkennen. Maar toch zijn er ook velen die Hem erkennen als Degene die Hij is en zich met alle liefde naar Hem alleen richten. Dat zijn zowel Joden als heidenen, en,de heidenen meer dan de Joden; daarom zal volgens Zijn woord het licht ook van de Joden worden afgenomen en aan de heidenen worden gegeven.

[4] Als je datgene wat Ik je nu over die grote Man heb verteld op waarde weet te schatten, zul je daar ook wel uit opmaken dat Ik die grote Man zeker heel goed ken!’

[5] De waard zei vol vreugde: 'O, o, o, dat is geweldig goed en voortreffelijk! Dat is ook ons geloof! Ik had dat jullie allang graag willen bekennen; maar omdat jullie geen Samaritanen zijn moest ik slim te werk gaan om mij niet bloot te stellen aan bepaalde onnodige grofheden -zoals mij al een paar keer is overkomen. Want het heiligste moet mijns inziens niet voor de zwijnen geworpen worden, die in opgeblazen mensengedaante voor onze ogen rond­lopen en ons als veel minder beschouwen dan wat zij zelf denken te zijn.

[6] Maar omdat jullie dit van die Godmens denken, zijn jullie ook mijn gas­ten en hoeven jullie niet te betalen, hoe lang jullie ook bij mij willen blijven. Ik ben weliswaar geen rijke waard, maar ik heb nog wel zoveel in voorraad dat wij dat in een jaar niet zullen opmaken. O vreugde, meer dan grote vreugde, dat ik in jullie zulke hoogst verlichte vrienden en trouwe belijders van de enig ware God van Abraham, Isaak en Jacob heb gevonden! Maar laat er nu onmiddellijk meer en van de beste wijn komen, en laat er bij die paar vissen, die allemaal van het kleine soort waren, en omdat ik nog maar een heel kleine voorraad vissen heb, vier lammeren geslacht en snel goed klaargemaakt worden; want zulke ware Gods vrienden mogen in mijn huis geen honger en  dorst lijden!'

[7] Ik zei tegen de waard: 'Laat die lammeren vandaag nog maar in leven, maar kijk in plaats daarvan eens in je grote visbewaarplaats; want Ik heb de indruk dat zich daar nog een heleboel grote en edele vissen uit het Meer van Genezareth bevinden! Als er daar een paar in zitten, laat ze dan, ongeveer veertig stuks, voor ons klaarmaken!’

[8] Schouderophalend zei de waard: 'Die zaten daar een paar weken geleden nog wel in; maar of er ook nu nog een paar zijn, zoals jij met voor mij geheel onverklaarbare scherpzinnigheid waarneemt, dat durf ik niet te beweren! Ik ben weliswaar niet aanwezig geweest bij het leegvissen van mijn grote visbe­waarplaats, en het zou dus heel goed kunnen dat er een paar zijn achtergeble­ven. Maar veertig stuks zullen het er wel niet zijn! Ja, in het grote bewaarbas­sin, dat hier een paar veldwegen vandaan ligt, heb ik nog wel een behoorlijk grote voorraad van allerlei vissen, maar daar zullen niet veel edelvissen tussen zitten; want de edelvis is een roofvis, en als je die tussen de andere vissen doet, richt hij daar grote schade aan.

[9] Maar omdat je mij zo blij hebt gemaakt met je getuigenis, wil ik op jouw woord toch gaan kijken hoe het er met de edelvissen uitziet. Als het daarmee merkwaardigerwijze misschien net zo mocht zijn als met de broden, waarvan mij nog lang niet duidelijk is hoe die vermeerderd en veredeld werden, dan zou ik bijna moeten gaan denken:jij bent zelf ook zo'n reeds gevolmachtigde gezant van die grote Man, van mijn enige Heer en God! En ik denk dat ik er niet ver naast zit als ik jullie allemaal als zodanig begroet. Maar nu naar de edelvissen!’

[10] Daarop haastte de waard zich snel de kamer uit naar zijn vrouw, die in de keuken nog bezig was voor het huispersoneel, en zei het tegen haar.

[11] Maar de vrouw zei: 'O wat ben jij toch een lichtgelovige man, waar zouden die veertig edelvissen vandaan moeten komen? Niet één zul je er meer in vinden! Ik heb ze vijf dagen geleden immers allemaal verkocht aan de arts, die een groot feestmaal hield, en het goeie geld in je kast gelegd; en ik denk dat hij voor de aan hem bewezen dienst onze broodkamer met het koningsbrood heeft laten vullen door iemand die hij het zwijgen heeft opge­legd!'

[12] De waard zei: 'Luister, jij altijd wat moeilijk gelovende vrouw! Dat kan zo zijn, maar het is waarschijnlijker van niet; maar jouw ongeloof zal mij er niet van afhouden de grootste visbewaarplaats in ogenschouw te nemen. Of je wel of niet mee wilt gaan, zal mij om het even zijn!'

[13] Na deze woorden van de waard ging zijn vrouw toch met hem mee - en wat waren ze allebei verbaasd, toen ze de bewaarplaats vol met de meest edele vissen aantroffen, zodat ze regelrecht ontzet waren.

[14] De waard riep nogmaals al zijn bedienden bijeen en vroeg hun ernstig, of ze soms wisten hoe die vele en zeer kostbare edelvissen in de visbewaar­plaats waren gekomen. Maar allen zwoeren bij de hemel, dat ze het niet wis­ten.

[15] Toen zei de waard: 'Werkelijk, hier gebeuren geen natuurlijke dingen! Dat heeft een van die vanavond gekomen gasten gedaan, die allemaal iets raadselachtigs over zich hebben.'

[16] En terwijl hij zich tot zijn vrouwen zijn keukenpersoneel wendde, zei hij: 'Kortom, die vissen zijn er nu eenmaal op wonderbaarlijke wijze plotse­ling met vele honderden tegelijk'­ neem er dus in plaats van veertig maar direct vijftig. Maak een groter vuur, en bereidt ze op de beste manier; want van deze vissen zal ik er zelf een paar eten!’

[17] Daarop grepen de knechten meteen toe en haalden onmiddellijk de ver­langde vissen uit de bewaarplaats. En voor er een uur voorbij was, stonden de mooie edelvissen al heel fijn klaargemaakt voor ons op tafel.

 

53 De waard herkent de Heer

 

[1] De waard was echter al eerder weer bij ons in de gastenkamer gekomen en had ook zijn oudste zoon meegenomen, die aan één oog blind was.

[2] Toen hij vol verbazing naar ons toe kwam, zei hij tegen Mij (de waard): 'Goede en dierbare vriend, direct na uw getuigenis over de grote Man rees in mij het vermoeden dat een van jullie misschien wel een buitengewoon gevolmachtigde gezant van de grote Godmens zou kunnen zijn; want de klei­nere zijn vooruit gezonden, en nu volgen de groten. Maar nu ik ook de grootste visbak vol met de edelste vissen aantrof, en wel op uw woord, heb ik nu helemaal geen twijfel meer dat jullie onmiskenbaar gezanten van die grote Godmens zijn, over wie u dat volkomen ware getuigenis hebt gegeven. Eén van jullie zal zeker de belangrijkste zijn, en ik denk dat u dat uiteindelijk bent? Als dat zo is, zeg het mij dan, zodat ik u heel speciaal eer kan bewijzen; want bij ons geldt nog altijd de stelregel: Ere wie ere toekomt!'

[3] Ik zei: 'Maak je daar nu maar niet druk om! Ik ben weliswaar de eerste onder deze metgezellen van Mij - maar op een heel andere manier dan jij denkt. Maar het is toch maar goed dat de edelvissen er zijn en er nog goede wijn is; al het andere zal later wel duidelijk worden, en wel op de juiste tijd.

[4] Wat is er eigenlijk met jouw halfblinde zoon daar?'

[5] De waard zei: 'O, hoe weet u dat hij halfblind en mijn zoon is?'

[6] Ik zei: 'Och, het is toch niet zo wonderbaarlijk om dat te zien! Hij lijkt immers heel veel op jou. Jij bent geestelijk halfblind, en deze zoon van jou op natuurlijk gebied. Uiteindelijk kunnen jullie allebei geholpen worden! Hebben de leerlingen van die grote Man, over wie je zojuist vertelde, dat ene oog van je zoon niet kunnen genezen?'

[7] De waard zei: 'Ja, ze hebben het wel geprobeerd; maar het is hun niet gelukt. Ook die Johannes is daarom al een paar keer hier geweest; maar hem lukte het ook niet om mijn zoon het licht in zijn ene oog terug te geven. En dus moet hij zijn kleine ongemak maar met geduld verdragen. Omdat ik van mening was dat jullie wellicht de nog machtiger leerlingen van de Heer waren, heb ik hem mee naar binnen genomen, in de hoop dat jullie hem mis­schien kunnen helpen. Maar aangezien jullie dat niet zijn, kan hij wel weer in de keuken aan zijn werk gaan!'

[8] Ik zei: ' Aha, dus daarom moet ook hij maar daar blijven, - hij zal zeker nog eerder ziende worden dan jij !’

[9] De waard zei: 'Maar beste vriend! Kijk toch naar mijn ogen - ik zie met allebei mijn ogen uitstekend! Hoe kan mijn halfblinde zoon dan eerder zien­de worden dan ik?'

[10] Ik zei: 'Ik heb je toch al eerder gezegd dat jij alleen geestelijk halfblind bent; en jouw lichamelijk halfblinde zoon zal nog eerder het volledige licht in zijn ogen krijgen dan jij dat van je ziel! Maar nu genoeg daarover; daar komen de vissen al die wij nog zullen eten, want het eerste gerecht was voor meer dan veertig man wel een beetje weinig, ondanks dat je het linzengerecht erbij hebt gedaan. Maar deze keer moeten ook jij en je zoon mee-eten; jouw vrouw hoeft vandaag echter niets van deze vissen te eten krijgen omdat zij zo hardgelovig is. Morgen kan ze voor zichzelf ook een vis klaarmaken en haar geloof versterken.'

[11] Toen de vissen op tafel stonden en Ik eerst voor Mijzelf een vis had genomen, tastten Mijn leerlingen allemaal direct flink toe; want van dat soort vissen was hen allang bekend dat het de beste waren. We aten en dronken nu welgemoed en spraken vaak vollof en eer over de grote Man uit Galilea; dat stemde de waard steeds buitengewoon vrolijk en daarom bracht hij telkens een dronk op Hem uit met zijn beker wijn en uitte hij verheven heilwensen aan Hem. Bovendien vertelden Mijn leerlingen om beurten de een of andere gebeurtenis van onze reizen en ook veel uit Mijn jeugd, wat de waard alle­ maal heel graag hoorde.

[12] Toen het vertellen, dat tot bijna middernacht duurde, was opgehouden, wendde de waard zich tot Mij met het verzoek: 'Mijn beste en zeldzaam wijze vriend,jullie hebben mij nu zoveel over die grote Godmens verteld dat ik me nu al als de gelukkigste mens van de hele wereld beschouw, en ik ben dat voor het grootste deel ook werkelijk; maar ik zou nu helemaal gelukkig zijn en net zo zalig als de hoogste engel in de hemel, als ik alleen nog een goedgelijkende afbeelding van die grote Godmens te zien zou krijgen! Vriend, u hebt me al eerder beloofd dat u mij er een zou laten zien. Als u er een bij u heeft, vraag ik u om mij die te laten zien!'

[13] Ik zei: 'ja, ja, je hebt gelijk. Ik heb je dat beloofd en zal Mijn belofte ook houden; maar Ik heb je naderhand ook gezegd, toen je je halfblinde zoon bij ons binnenbracht, dat hij nog eerder helemaal ziende zou worden en dat jij tenslotte waarschijnlijk in je halfblinde zielook helemaal ziende zou worden. Want zolang je in je ziel halfblind bent, zul je het ware beeld van de Heer en Meester nooit helemaal goed kunnen onderscheiden en levensecht bekijken. Laat daarom je zoon nu bij Mij komen; dan zal Ik zien of Ik zijn blinde oog zal kunnen openen en met licht vullen! ,

[14] Op deze woorden van Mij, die de waard verrast deden opkijken, plaatste hij zijn zoon voor Mij en zei (de waard): 'Hier is mijn zoon, vriend! Probeert ook u nu of het u zal lukken hem ziende te maken!'

[15] Ik zei: 'Goed Mijn vriend, Ik wil dat jouw zoon Jorab ziet! - Zo zij het!'

[16] Na deze woorden werd het blinde oog van de zoon ziende; vader en zoon schrokken gewoonweg van deze plotseling genezing, en de zoon zei: 'Vader, deze man moet in een veel nauwere verbinding staan met die grote Godmens,dan al die anderen die mij in Zijn naam hebben proberen te gene­zen! Die zeiden: 'In de naam van de Heer Jezus Jehova zij er licht in je oog!' ­en zie, toch bleef ik blind. Maar deze man zei: 'Ik wil dat jouw zoon Jorab ziet! Het zij zo!' Onze vriend heeft mij dus door zijn eigen macht genezen, toen hij zei: 'Ik wil het!' Daarom is Hij de grote Godmens Zelf en niemand anders! En jij, vader, bent nog halfblind in je ziel, als je dat niet onmiddellijk opmerkt - en Hij, Hijzelf is de meest getrouwe afbeelding van Zichzelf vol leven, macht en kracht van God; want alleen God kan zeggen: 'Ik wil het!' ­een mens kan echter alleen maar zeggen: 'Moge God de Heer dit of dat wil­len.’

[17] Toen de zoon dat allemaal had gezegd, werd ook de waard ziende, her­kende Mij en viel voor Mij op zijn knieën en begon Mij om vergeving te vragen.

[18] Maar Ik zei: 'Vriend, wat moet Ik je vergeven? Dat je Mij nu pas herkend hebt, dat wilde Ik zo! En wees dus nu pas helemaal gelukkig! Maar zeg het tegen niemand in je huis, voordat Ik je aanwijzingen geef om dat te doen! Maar zorg nu dat wij een slaapplaats krijgen! Morgen zullen we dan uitmaken wat we verder doen.'

[19] De waard stond nu op van de grond en begon Mij uitbundig te bedan­ken omdat Ik hem zo'n onschatbare genade waardig had geacht.

[20] Maar Ik zei tegen hem: 'Maak nu niet zoveel ophef, opdat je huisperso­neel niet voortijdig op Mij opmerkzaam wordt gemaakt! Als je vrouw, je andere kinderen en je personeel zien dat Jorab kan zien en jou en hem zullen vragen hoe hij ziende is geworden, zeg dan: de gasten die hier zijn gekomen, konden dat; want de grote Heer is meer met hen dan met degenen aan wie het niet is gelukt om in Zijn naam het blinde oog van Jorab te genezen. ­Maar ga nu en laat een slaapplaats voor ons klaarmaken!’

[21] Toen ging de waard weg en liet in de grote slaapzaal veertig ruststoelen voor ons in orde brengen; daarna kwam hij Mij eerbiedig de weg wijzen. Wij stonden op van onze banken en begaven ons ter ruste.

[22] De waard sprak echter met zijn vrouwen ook met zijn meerderjarige kinderen nog over veel dingen; maar toch verraadde hij Mij niet, hoewel zijn vrouwenkele keren de opmerking maakte dat Ikzelf uiteindelijk toch die wonderbaarlijke Meester zou kunnen zijn, die tweeënhalf jaar geleden in Samaria zulke grote tekenen had gedaan. Zij dacht dat Ik Mij om bepaalde redenen mogelijk niet direct kenbaar wilde maken, net als dat bij Mijn eerste bezoek aan deze stad het geval was geweest. Overdag zou ze Mij wel nauw­keuriger bekijken, omdat zij bij Mijn eerste aanwezigheid in deze plaats wel het geluk had gehad Mij een paar keer te zien. En na dat gesprek sliep ook het herbergiersgezin in en rustte samen met ons tot aan zonsopgang.

 

54 De geestelijke betekenis van de gebeurtenissen in de herberg

 

[1] 's Morgens was direct iedereen in huis in de weer om een goed ochtend­maal voor ons klaar te maken. Wij stonden ook op van onze ruststoelen en gingen weer naar de gastenkamer, waar de tafel opgesierd was met rijk en kostbaar serviesgoed. Er was veel goud en zilver en het tafelkleed was van het fijnste byssus*  (* In de oudheid de benaming voor een met fijn linnen vergelijkbare stof van zeer fijne zijde of katoenvezels, afkomstig uit Indië en Egypte. Er werden bijvoorbeeld mummiewindsels, maar ook sluiers van gemaakt.) en aan de randen waren er goud en parels in verwerkt. Ook de houten banken van de vorige dag waren verruild voor rijk versierde stoelen.

[2] Toen Mijn leerlingen dat zagen, zeiden ze: 'Kijk eens, Heer en Meester, hoezeer deze waard U eert! Een dergelijke attentie van de kant van een waard hebben we nog bijna nergens meegemaakt!'

[3] Ik zei: 'Denken jullie soms dat Ik daar welbehagen in vind? Alleen in de liefde van de waard heb Ik een welgevallen, maar helemaal niet in dit pracht­vertoon! Maar omdat Ik wel wist met wat voor geloof en liefde de waard aan Mij hangt, hoewel hij alleen maar over Mij had horen praten en daarom het sterke verlangen had om Mijn persoon slechts eenmaal in zijn leven te zien, ben Ik dan ook met jullie in zijn huis gekomen, om Mijzelf zo in zijn meest nabije omgeving door hem te laten vinden, herkennen en tenslotte ook aan­schouwen. Waarom Ik dat zo heb geleid en ook liet gebeuren, moeten jullie, die Mijn belangrijkste opvolgers en leerlingen zijn, die vooral de geheimen van Mijn rijk op aarde dienen te begrijpen, uit Mijn mond horen en uitge­legd krijgen!

[4] Kijk, ook in de toekomst zullen heel veel mensen als ze over Mij horen, Mij en ook Mijn rijk met grote ijver overal zoeken. Maar halfblind in hun ziel als ze zijn, zullen ze Mij toch niet helemaal vinden als ze Mij nu eens hier en dan weer daar achterna zullen reizen, wanneer de mensen tegen hen zullen zeggen als ze Mij zoeken: 'Hij is hier wel geweest en is nu daar en daar; ga daar maar heen, dan kunnen jullie Hem wel vinden!'. Degenen die Mij zoe­ken zullen zich daarheen haasten om Mij te vinden, en toch zullen ze Mij niet vinden. Want zoals Ik jullie al herhaalde malen heb aangegeven zullen velen zeggen: 'Kijk, hier is Hij!' of 'Daar is Hij!' of 'Hij is in dit huis, of in die kamer!', maar geloof het dan niet. Want als iemand zonder twijfel in Mij gelooft en Mij werkelijk in zijn hart boven alles liefheeft en derhalve ook zijn naaste als zichzelf, en als hij daarbij ook een steeds groeiend verlangen heeft om Mijzelf te aanschouwen en Mij en Mijn wil dieper en duidelijker te leren kennen, zal Ik op dezelfde manier als hier heel onverwacht in zijn meest directe omgeving aanwezig zijn, hoewel hij denkt dat Ik nog ergens op een onbekende verre plaats ben, en dan maak Ik Mij ook weldra in zijn meest directe nabijheid aan hem bekend en zal Ik met hem in een en hetzelfde huis wonen en maaltijd met hem houden.

[5] Wie Mij in de toekomst, als Ik weer naar Mijn hemelen terugkeer, werke­lijk zal willen vinden, zien en spreken, zal Mij niet in de wereld of in bepaal­de huizen, tempels of kamers, maar in zijn meest directe nabijheid, dat wil zeggen in zijn hart moeten zoeken; en wie Mij op die manier zal zoeken, zal Mij ook vinden; maar ook al zal Ik bij hem zijn, zal hij Mij niet herkennen zolang hij in zijn ziel halfblind zal blijven.

[6] Een mens is halfblind in zijn ziel zolang hij weliswaar groeit in het geloof in Mij en in zijn liefde voor Mij, maar door de veelsoortige inwerking van de wereld in allerlei kleine twijfels en afgestompte levenstoestanden terechtkomt en Mij daarom, ook al ben Ik dikwijls heel dicht bij hem en handel en spreek Ik met hem als een zeer goede vriend, toch niet gewaar wordt en Mij dan ook vol hoogachting, echt geloof en ook volliefde vraagt waar Ik ben en of hij Mij ooit wel eens te zien zal krijgen, en hoe en wanneer en of dat mis­schien al in deze wereld of pas later in de andere, eeuwige bestaanswereld zal zijn.

[7] Zijn lichamelijk halfblinde zoon duidt het zintuiglijke en het gemoed van de mens aan. Het zintuiglijke is het oog dat deze wereld nog ziet, het gemoed is het oog dat blind is voor deze wereld en haar bekoorlijkheden en daarom naar binnen is gekeerd, maar dat Ik zie en volkomen genees en verlicht. Zodra dit oog levend wordt, overweldigt het weldra het zintuiglijke oog dat de wereld ziet en keert ook dat naar binnen. Als dat gebeurt, wordt de hele mens verlicht en ziende, en ziet en herkent hij Mij al gauw; en dan verbaast hij zich erover dat hij Mij zo lang niet heeft kunnen herkennen, omdat Ik Mij immers allang heel dicht bij hem bevond en gemakkelijk te herkennen was in Mijn werkzaamheid en Mijn spreken en onderrichten door middel van vele feiten.

[8] Wat Ik jullie nu heb gezegd, kunnen jullie ook de mensen leren en zo hun laten zien hoe iemand door Mij thuis wordt opgezocht als hij Mij eerst zoekt met echt geloof, van daaruit in liefde voor Mij en van daaruit in de liefde voor de naaste. Onthoud dat goed!'

[9] De leerlingen en met name Mijn Jacobus de Oudere bedankten Mij zeer voor deze toelichting; want -zoals reeds meegedeeld - was deze leerling het meest met de geestelijke overeenstemmingen bezig, evenals Johannes en Petrus.

 

55 Het prachtvertoon op tafel bij het ochtendmaal

 

[1] Toen Ik klaar was met deze uitleg, kwam de waard met zijn genezen zoon ons aankondigen dat het ochtendmaal weldra uitstekend toebereid op tafel gezet zou worden. En tegelijkertijd vroeg hij Mij in alle eerbied om raad wat hij moest doen, aangezien zijn vrouwen kinderen hem voortdurend lastig vielen met de vraag wie Ik was en waar Ik vandaan kwam, omdat Ik zonder enig hulpmiddel het blinde oog van zijn zoon weer ziende had kunnen maken. Zowel hij als zijn genezen zoon wilden Mij niet verraden, omdat Ik hun dat had verboden.

[2] Ik zei: 'Aangezien Ik na het ochtendmaal toch al snel verder zal reizen, kun je hun dan onthullen wie Ik ben en waar Ik vandaan kom; want als je het hun nu direct zou zeggen, zou Mijn aanwezigheid al snel in de hele stad bekend zijn, en dan zou jij het wel eens erg moeilijk kunnen krijgen vanwe­ge het gedrang van de mensen in je huis.je zult na Mijn vertrek nog genoeg te stellen krijgen met de nieuwsgierigen; hoeveel te meer zou dat nu het geval zijn, terwijl Ik nog aanwezig ben!'

[3] Daarmee waren de waard en zijn zoon helemaal tevreden, en hij ging voor het ochtendmaal zorgen.

[4] Dat werd direct daarna in zilveren schalen op tafel gezet, evenals de wijn in grote zilveren bekers. Mijn schaal en wijnkelk waren gemaakt van het zui­verste goud, en Ik vroeg de waard waarom hij dat had gedaan, aangezien Ik nooit welgevallen vind in dergelijke aardse pracht.

[5] Hij boog echter diep voor Mij en zei (de waard): 'O Heer en Meester, ik weet wel dat U nooit welgevallen vindt in dergelijke dingen, en dat men U alleen met een van zuivere liefde vervuld hart welgevallig kan eren en prijzen. Maar in mij hebt U een mens gevonden die U in zijn hart al boven alles heeft geëerd en geprezen en U voortaan nog meer op die manier zal eren en prij­zen. Maar ik dacht dat ik een zonde zou begaan, als ik U, de hoogste Heer van hemel en aarde, niet ook de eer zou bewijzen die men toch aan mensen pleegt te bewijzen die een bepaald aanzien genieten!

[6] U hebt immers de hele aarde geschapen met alles wat zij bevat, en dus ook haar goud en zilver, en zo getuigen ook deze metalen, die door de mensen al sinds heel lang als de edelste en dus ook waardevolste zijn erkend, van Uw liefde, wijsheid, macht, grootheid en eer! En daarom denk ik in mijn eenvoud dat het beter is, U als Schepper van ook het goud en zilver op onze menselij­ke manier met deze metalen te eren, dan er een schandelijke woeker mee te bedrijven of ter wille daarvan de bloedigste oorlogen te voeren en een dui­zendvoudig onheil als het ware uit de hel over de arme mensheid af te roe­pen.’

[7] Ik zei: 'ja,ja, daar heb je natuurlijk wel gelijk in; als alle mensen net als jij zouden denken en hun hart dezelfde gezindheid zou hebben, zouden goud, zilver, parels en alle kostbare edelstenen hun nooit onheil bezorgen! Maar omdat de mensen, die het belangrijk vinden dat God met goud, zilver, parels en edelstenen wordt geëerd, heel anders beginnen te denken en dus ook weldra een andere instelling krijgen, zou het heel onverstandig van God zijn als Hij Zich liet eren met datgene wat in alle tijden het meeste en grootste onheil onder de mensen heeft gesticht.

[8] Zoals jij dachten ook de aartsvaders van de aarde, en zij eerden God voor gouden en zilveren altaren en verrichtten hun erende lofgebeden in met goud, zilver en allerlei edelstenen rijk versierde tempels, zoals je in de tempel in Jeruzalem wel kunt zien. Maar wat had dat tot gevolg? Kijk,juist daardoor zijn de genoemde metalen, parels en edelstenen in de verbeelding van de mensen zo buitengewoon waardevol geworden!

[9] Toen de mensen tenslotte de waarde van die dingen waarmee ze God ver­eerden, te hoog gingen inschatten, zijn ze steeds meer in de aarde gaan wroe­ten om goud, zilver, parels en edelstenen te zoeken; daarbij vergaten ze ook God langzamerhand en dachten God al in hoge mate te eren en geweldige genadegaven van Hem te ontvangen als ze ter ere van Hem een groot stuk goud, zilver of een hoop edelstenen op het altaar konden leggen.

[10] Maar aangezien niet alle mensen zo vaardig waren in het vinden van de genoemde zaken, om zich daarmee God welgevallig te kunnen betonen, leg­den zij aan de aartsvaders, die tegelijk ook priesters waren, de vraag voor hoe­veel schapen, koeien, ossen of ook kalveren en stieren zij in plaats van zo en zoveel goud of zilver aan God moesten offeren, om Hem even welgevallig te worden als degene die God puur goud en zilver ten offer brengt.

[11] Toen merkten de oudsten of priesters maar al te gauw dat er met de godsdienst gemakkelijk en ook min of meer onschadelijk een winstgevende handel verbonden kon worden, en dat het voor de godsdienstige verheffing en geruststelling van de mensen ook heel nuttig was. En zo begonnen de priesters goud, zilver, parels en edelstenen te wegen en ze bepaalden de waar­de naar het aantal verschillende dieren, en later ook naar de hoeveelheid graan, vruchten, goed bouwhout, wijn, kledingstoffen en nog heel veel ande­re dingen.

[12] Daardoor ontstonden de ruilhandel en de sluikhandel, de slechte woe­kerwisselarij, vervolgens afgunst, haat, toorn, vervolging, leugen, bedrog, geil­heid en aardse pracht, voornaamheid, verhevenheid, trots en verachting onder de mensen, aangezien men hun waarde niet meer afmat aan hun innerlijke zielenadel, maar alleen aan het gewicht van het goud en zilver, parels en edel­stenen, aan de omvang van de kudden, akkers en wijngaarden en het grotere bezit aan nog andere dingen.

[13] Dat de armen de rijken benijdden en door allerlei listen hun rijkdom begonnen te verminderen, waardoor diefstal, roof en moord ook niet lang op zich lieten wachten, is een vanzelfsprekende zaak. Want wanneer het materia­lisme steeds meer de overhand krijgt, gaat het geestelijke te gronde, en uitein­delijk wordt God voor de mensen een oud, versleten, onbeduidend en waar­deloos begrip waar ze zich geen voorstelling meer van kunnen maken. Dan worden totale goddeloosheid en daarmee alle denkbare kwaden op de meest gewetenloze manier algemeen gangbaar onder de mensen, de mensen grijpen naar de wapenen, en het deel van de mensen dat zich beter acht probeert het slechtere deel met geweld te onderwerpen; en als dat gelukt is komen er wet­ten, waarop bij het niet in acht nemen de strengste straffen staan. En zo ont­staan dan de machthebbers en daar tegenover de slaven op aarde.

[14] Kijk, dat doen het goud, het zilver, de parels en de edelstenen allemaal als de mensen die op welke manier dan ook voor uiterlijke verering gebruiken, in de mening dat die dingen de zuiverste en edelste materie zijn!

[15] Wat de uiterlijke verering en verheerlijking van God betreft, daar heeft God Zelf al sinds eeuwigheid voor gezorgd; want daarom heeft Hij de hemel en de hele zichtbare natuur geschapen -deze hele aarde, de maan, de zon en de talloze sterren, die merendeels hemellichamen van een nauwelijks uit te spreken grootte zijn en vol zijn van de prachtigste dingen en kleine schepse­len op hun meer dan grote en wijd uitgestrekte vlakten en velden -en dat is voldoende voor de uiterlijke verheerlijking van de grote God en Meester over alles sinds eeuwigheid, en Hij heeft dus geen goud en zilver, geen parels en geen geslepen en gepolijste edelstenen van deze aarde nodig.

[16] De enige ware verering en verheerlijking die God welgevallig is, bestaat en dient eigenlijk alleen maar te bestaan uit een zuiver, God boven alles en de naaste als zichzelf liefhebbend hart, en dus ook -wat hetzelfde is - uit het trouw houden van de geboden, die Hij door Mozes aan alle mensen heeft gegeven; al het andere is ijdel en dwaas, ook als het door een rein en God welgevallig mens wordt gedaan. Weliswaar wordt God door bepaalde mensen, zoals de Farizeeën en de afgodspriesters en - priesteressen, en ook door schijn­vromen, ogendienaren en huichelaars uiterlijk geëerd, terwijl ze zelf helemaal niet in Hem geloven en nooit geloofd hebben, en wel voor geld en andere aanzienlijke offers; maar dat heeft voor God niet alleen geen waarde, maar is een gruwel in Zijn ogen, en zo is het ook met alles wat in de ogen van de wereld groots en schitterend is. Onthoud dat, Mijn vriend, aangezien je het nu gehoord hebt uit de mond van Degene die Zich met geen enkele materie laat eren en prijzen, maar alleen met een zuiver, volkomen aan Hem toege­wijd hart en Hem toegewijde wil!'

[17] Heel verlegen zei de waard nu: 'Heer en Meester sinds eeuwigheid, als deze verering van mij, die ook uiterlijk is, zoals ik nu heel duidelijk inzie, U niet aangenaam is, moet alles onmiddellijk anders geregeld worden!'

[18] Ik zei: 'Laat alles nu maar zoals het is; want de vissen zijn goed klaarge­maakt en zullen ons deze keer ook uit de gouden en zilveren schalen goed smaken, en de wijn ook! Maar laat het een volgende keer weg!'

[19] Daar was de waard tevreden mee, en wij begonnen aan het ochtendmaal.

 

56 De profetenscholen

 

[1] Tijdens het eten vroeg de waard Mij, of hij de arts niet heimelijk moest laten weten dat Ik hier was.

[2] Ik zei: 'Dan zou je vergeefse moeite doen; want hij en zijn vrouw zijn op reis en zullen pas over een paar dagen weer thuiskomen.Als ze naar je toe zul­len komen, kun je hun wel vertellen wat er hier tijdens hun afwezigheid alle­maal is voorgevallen. Maar laten we nu ongestoord verder eten en drinken!'

[3] Daarop aten en dronken wij heel welgemoed; de waard en zijn genezen zoon deden dat ook en prezen voortdurend de goede smaak van de edelvis­sen.

[4] De waard kon een heel goede opmerking niet voor zich houden, hij zei namelijk: 'Heer en Meester! De vissen die het eerst in de wateren van de aarde geschapen waren zullen ook wel beter gesmaakt hebben dan die ze later onder elkaar voortbrachten; want deze edelvissen zijn ook niet verwekt, maar door U nieuw geschapen, o Heer en Meester, en daarom smaken ze ook zo buitengewoon goed.'

[5] Ik zei: 'Ja, ja, - daar zou je wel eens gelijk in kunnen hebben! En op dezelf­de manier is ook het woord dat uit Mijn mond komt krachtiger en werkza­mer dan wanneer het door de profeten gesproken wordt; maar hun woorden kunnen in ieder mens tot dezelfde kracht versterkt worden, wanneer ze in de wil en het hart van de mens door de daad goed toebereid worden.

[6] Mijn woord is reeds het Leven in zichzelf en maakt iedereen levend die het met een welwillend hart hoort, - want dan gaat het Leven dat ten grond­slag ligt aan al het leven direct over in het leven van de mens; het woord van de profeet is echter alleen maar een betrouwbare wegwijzer en toont de mens hoe hij tot het levende woord uit Mijn mond kan komen en daardoor kan overgaan in het leven van de geest.

[7] Ik zeg jullie allemaal: uiteindelijk moet ieder mens in zijn hart door God onderricht worden; want wie tenslotte niet door de Vader of door Gods geest in Mij onderricht wordt op de weg van de zuivere liefde voor Mij en zijn naaste, komt niet tot Mij, de Zoon van de eeuwige Liefde, die het eeuwige Licht, de Weg, de Waarheid en het Leven zelf is; want Ik ben in Mijzelf de wijsheid van de Vader. Jullie begrijpen dat nu weliswaar nog niet helemaal, maar jullie zullen het begrijpen als jullie na Mijn hemelvaart in de geest van­uit Mij wedergeboren worden; want dat is de eeuwig in Zichzelf volledig levende geest van alle waarheid, en die zal jullie in alle wijsheid binnenleiden. Je had daarom wel gelijk toen je zei dat de nieuw geschapen vissen onverge­lijkelijk veel beter smaken dan die ze naderhand onder elkaar voortbrachten.'

[8] Daarop zei de waard: 'O Heer en Meester, ik heb veel dingen gehoord Over de vroegere profetenschool, die met name in de tijd van de richters erg in zwang was en ook daarna nog ten tijde van de koningen tot vrijwel in onze tijd is blijven bestaan. Maar toch heb ik nooit duidelijk kunnen ontdek­ken waaruit hun lessen en oefeningen nu eigenlijk bestonden. Maar wie een­maal overeenkomstig de volle waarheid een profeet was geworden, door diens mond heeft onmiskenbaar de geest van Jehova gesproken, wat verscheidene grote profeten ook door hun daden hebben bewezen.

[9] Waaruit bestonden dan eigenlijk de lessen en oefeningen van een profe­tenschool?'

[10] Ik zei: 'Luister, Mijn vriend, wat er destijds slechts in allerlei overeen­stemmingen gebeurde, als voorbereiding voor deze huidige tijd, staat nu in de vervulling voor je! In die school werden door de in de geest gewekte richters en priesters op de wijze van Aäron kinderen opgenomen, die door godvre­zende ouders reeds vanaf hun geboorte zuiver en goed werden opgevoed, en natuurlijk vooral jongens die bovenal lichamelijk volkomen gezond en sterk waren. Daar moesten ze eerst de kunst van het lezen, rekenen en schrijven machtig worden; daarna werden ze goed onderwezen in de Schrift, dat wil zeggen in de boeken van Mozes, en vervolgens ook in de landen­ en volken­kunde van de aarde voorzover de mensen die kenden.

[11] Daarbij werden ze er ook zorgvuldig toe aangespoord om Gods geboden niet alleen te kennen, maar ze ook zoveel mogelijk uit vrije wil en zelfbeslis­send in acht te nemen. Tevens werden ze al naargelang hun leeftijd en graad van hun geestelijke ontwikkeling blootgesteld aan heel veel proeven en beproevingen, opdat ze in zichzelf tot de levende overtuiging zouden komen, in hoeverre hun kracht om de hele wereld en de bekoorlijkheden daarvan te weerstaan, reeds was toegenomen.

[12] Ze moesten vooral beschermd worden tegen de traagheid, die de moe­der is van alle andere zonden en kwaden, en daarom werden ze dan ook aan­gespoord tot allerlei lichamelijk werk, dat afgestemd was op hun lichamelijke krachten.

[13] Als ze eenmaal groot en sterk waren geworden in zelfverloochening en zelfoverwinning, werden ze door de wetenschap der overeenstemmingen naar hun innerlijk geleid, waardoor ze tot het levend geloof kwamen en een onbuigzame wil verkregen in vereniging met Gods wil, die ze goed kenden en ook reeds vanaf hun jeugd steeds nauwkeurig in acht hadden genomen; daardoor waren ze ook al in staat om menig teken te doen, omdat hun eigen wil één was geworden met Gods wil en hun geloof, als een waarachtig, levend licht uit de hemelen, in hun verlichte harten geen twijfel meer toeliet.

[14] Als dat allemaal binnen de ware en levende orde was gekomen, werden ze door hun levende geloof en hun bij al hun daden met Gods wil verenigde eigen wil vervuld met Gods geest, ieder naar zijn individuele capaciteiten; daardoor kreeg hun ziel een wijder blikveld en voorzagen ze zodoende ook toekomstige dingen en gebeurtenissen in overeenstemmende beelden, die ze vervolgens opschreven voor de latere generaties.

[15] Wie eenmaal die toestand bereikte, waarin hij visioenen kreeg, bereikte ook het levende woord in zijn diepste innerlijk en hoorde dus de stem van Jehova in zichzelf, en dat was het Godswoord dat de profeet als het ware uit de mond van God aan de mensen verkondigde en in feite moest verkondi­gen, omdat hij door de in hem heersende geest Gods daartoe werd gedreven. Kijk, zo zag de school van de profeten eruit, en op de manier die Ik beschre­ven heb werden de mensen in een echte en ware levensschool tot profeten opgeleid!’

 

57 De ware profeten

 

[1] (De Heer:) 'Maar ook werden er dikwijls vrome mannen, die altijd vast in God geloofden en Hem van harte liefhadden, vaak ook zonder dat ze eerst zo'n school hadden bezocht tot ware profeten opgewekt. Zo waren Mozes en Aäron zelf grote profeten terwijl ze daar in geen enkele school voor waren opgeleid; want hun geloof, hun aan God toegewijd hart en God Zelf waren hun school. Evenzo werden Elia en Jona,Jozua en Samuël ware profeten, Zon­der voorafgaande school; want God Zelf was hun Meester en hun School.

[2] Ook de aartsvaders waren meestal zieners en profeten zonder scholing; want alleen God, aan wie ze zonder twijfel vasthielden en geloofden, was hun school, waar Hij Zijn wil aan hen openbaarde. En zelfs in deze tijd zijn er zieners en profeten geweest, die niet opgeleid zijn in de school voor zieners en profeten; want God kijkt altijd alleen naar het hart van de mensen en niet naar de school waar iemand deze of gene vaardigheid heeft bereikt.

[3] Kijk eens naar Mijn leerlingen! Geen van hen heeft ooit een profeten­school gezien, en toch zullen velen van hen grotere dingen doen dan alle oude zieners en profeten; want alleen Ik ben hun Meester en hun school, en zo zal het voortaan tot aan het einde der tijden van deze aarde zijn en blijven­.

[4] In de toekomst zullen er weliswaar heel veel scholen opgericht worden, waaruit een ontelbaar aantal valse leraren en profeten zullen voortkomen, echter maar zeer weinig ware profeten overeenkomstig Gods wil.

[5] Waarlijk Ik zeg jullie: in de toekomst wordt alleen diegene een ziener en profeet, die in Mij zal geloven, Mij boven alles en zijn naaste als zichzelf zal liefhebben en Mijn leer metterdaad zal volgen! Daarom zal ook niet iedereen die gelovig 'Heer, Heer!' tot Mij zal roepen, Mijn rijk binnengaan, maar alleen degene die Mijn wil zal doen, die duidelijk in Mijn leer is uitgesproken.

[6] Daarom moeten ook jullie dus niet enkel en alleen loze hoorders van Mijn woord zijn, maar daar direct naar handelen; dan zullen jullie in jezelf het ware rijk Gods ontvangen! Verwacht echter nooit dat het rijk Gods, dat een rijk van het innerlijk leven is, met uiterlijke tekenen en uiterlijke pracht en praal tot de mensen zal komen; maar het bevindt zich binnen in jullie! Wie het in zichzelf zoekt op de manier die Ik jullie heb getoond en het op die manier niet vindt, zoekt in de hele wereld en alle sterren tevergeefs.

[7] Het pad naar het ware, levende rijk Gods is dus heel smal en dikwijls over­woekerd met allerlei doornstruiken. Deemoed en volledige zelfverloochening IS de naam ervan. Voor wereldse mensen is het volkomen onbegaanbaar.

[8] Maar degene die in Mij gelooft en Mijn geboden houdt, zal niet door de doornen op het pad naar Gods rijk gewond raken aan zijn voeten. Alleen een ernstig begin is moeilijk; wanneer de ernst echter blijft en niet door allerlei wereldse overwegingen verzwakt wordt, is het geheel en al bereiken van Gods rijk heel gemakkelijk. Want voor iemand die steeds in volle ernst naar het Godsrijk in zichzelf streeft is Mijn juk zacht en de last die Ik hem te dragen geef licht; en de ernstige zoekers naar het ware rijk Gods zal Ik in hun hart steeds luid toeroepen: 'Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijn! Ikzelf kom jullie al meer dan halverwege tegemoet en wil jullie ten volle sterken en verkwikken!’

[9] Tegen degenen echter die alleen maar 'Heer, Heer!' tot Mij zullen roepen, maar hun belangrijkste zorgen op puur wereldse dingen richten en alleen maar terloops streven naar datgene wat van het rijk Gods is, zal Ik zeggen: 'Waarom roepen jullie wereldse mensen Mij, en waarom schreeuwen jullie? Mijn hart heeft jullie nog niet herkend. Laat datgene waar jullie je zorgen om maken,je nu ook de hulp geven waar je naar verlangt! 'Waarlijk Ik zeg jullie: zulke mensen zullen aan deze zijde waarschijnlijk nooit het ware en levende rijk Gods in zichzelf vinden en zullen voor hun medemensen slechte leraren, zieners en profeten zijn; en aan gene zijde zal het voor zulke halfdode zielen nog onvergelijkelijk veel moeilijker zijn het rijk Gods in zichzelf te zoeken en te vinden.

[10] Laat iedereen daarom werken zolang de dag duurt; want als daarna de nacht komt, zal er nauwelijks gewerkt kunnen worden! - Heb jij, Mijn vriend, begrepen wat Ik nu heb gezegd?'

[11] De waard zei: 'Ja, Heer en Meester over alles, ik dank U voor deze les, uit het diepste innerlijk van mijn leven! Nu is het wezen van de oude profe­tenschool mij helemaal duidelijk. Maar tegelijk vraag ik U ook of U mij, wanneer ik ernstiger dan tot nu toe het smalle en doornige pad naar het Godsrijk zal opgaan, genadig al bij de eerste stap tegemoet wilt komen en mij helpen, opdat ik bij het voortgaan op de smalle en doornige levensweg niet moe, moedeloos en ongeduldig wordt!’

 

58 Het navolgen van de Heer

 

[1] Ik zei: 'Waar je Mij nu om hebt gevraagd, heb Ik nu reeds gedaan en daar­om zul je gemakkelijk verder kunnen gaan! Want voor wie Mijn levenslicht schijnt, die zal met zijn voeten onderweg niet gemakkelijk meer tegen een steen stoten en hij zal de doornen weten te vermijden. Wie met Mij wandelt, heeft overal al een goed gebaande weg; wie echter zonder Mij wandelt naar het rijk Gods, dat het innerlijke rijk van het leven en alle waarheid is, heeft een lange, smalle en zeer doornige weg te gaan, zoals dat bij heel veeloude wijzen van alle volkeren op aarde het geval was en ook in de toekomst het geval zal zijn en blijven.

[2] Jij hebt het van nu af aan gemakkelijk, evenals heel velen die Mij hebben gezien en gehoord en helemaal in Mij geloven; maar hun nakomelingen zul­len enkel en alleen door hun geloof het rijk Gods bereiken. Wie Mij ziet en hoort, gelooft gemakkelijk en kan ook gemakkelijk volgens Mijn woord leven en handelen. Maar wie Mij in de toekomst niet meer in levende lijve zal zien, zal het moeilijker hebben om het ware, levende rijk Gods te bereiken; want hij zal puur moeten geloven wat de uitgezonden boden hem over Mij zullen vertellen.

[3] Als hij echter datgene wat hij hoort bereidwillig in zijn hart opneemt en ware vreugde voelt vanwege de waarheid die hij heeft gehoord, zal weldra de doop van de geest vanuit Mij over hem komen, en dan zal hij daarin de geo­pende poort naar het Godsrijk ontwaren.Vanaf dat punt zal ook voor hen die geen getuige zijn geweest van Mijn huidige aanwezigheid de weg naar het Godsrijk gemakkelijk zijn.

[4] Maar verheug je, nu jullie dat allemaal weten, over het feit dat God dat allemaal vanaf het eerste begin al zo beschikt heeft! En als jullie de mensen over Mij en Mijn rijk zullen vertellen, zeg hun dan ook wat Ik nu tegen jul­lie heb gezegd; maar doe hen vooral begrijpen dat Mijn rijk niet van deze wereld is -maar dat het het inwendige rijk van alle waarheid en al het leven in het diepste innerlijk van de mens is. Wie het in zichzelf heeft gevonden en er door zijn levende geloof en werkzame liefde is binnengegaan, heeft de wereld, het gericht en de dood overwonnen en zal voortdurend het eeuwige leven hebben.

[5] Weliswaar meent het wereldse verstand dat de dingen, die Ik jullie nu heb gezegd, dwaasheid zijn; maar toch is het de hoogste wijsheid van alle leven in God. Heil degene die zich daar niet aan ergert!

[6] Niemand kan weten wat er allemaal in een mens verborgen ligt, wat noodzakelijk is voor zijn leven, behalve de geest die in het diepste innerlijk van de mens is en woont; en zo weet ook geen geleerde wat God Zelf is en wat er in Hem is, maar alleen Gods geest, die al Zijn diepten doordringt.

[7] Als de geest, die het ware levenslicht in de mens is, niet wordt gewekt, is het duister in de mens en kent hij zichzelf niet; wanneer echter door het geloof in Mij en door de liefde tot Mij en de naaste de geest in de mens wordt gewekt en tot een helder licht wordt ontstoken, doordringt de geest de hele mens door en door, en dan neemt de mens waar wat er in hem is en kent hij zichzelf. En wie zichzelf kent, kent God ook; want de ware en eeuwige levensgeest in de mens is niet een menselijke geest, maar een goddelijke geest in de mens, anders zou de mens geen evenbeeld van God zijn.

[8] Als jullie dat nu goed hebben begrepen, zullen wij nu, naar lichaam en geest gesterkt, van hier op weg gaan naar Galilea.'

[9] Allemaal verzekerden ze Mij dat ze het goed hadden begrepen en bedank­ten Mij voor deze les.

[10] De waard maakte natuurlijk de opmerking, of Ik misschien nog tot de middag in zijn huis zou willen blijven.

[11] Maar Ik zei tegen hem: 'Kijk, alles in deze wereld heeft zijn tijd, dus ook het komen, blijven en &aan! Ik weet echter waar vandaag nog een grote hoe­veelheid werk op Mij wacht, en Ik moet daarom ook daarheen gaan waar het werk op Mij wacht! Bovendien zal er over een uur een grote karavaan van kooplieden die uit Jericho komen bij jou aanleggen, en dan zullen jullie veel te doen krijgen. De kooplieden zullen je veel over Mij kunnen vertellen; ver­tel jij hun ook dat Ik hier ben geweest, maar zeg hun niet in welke richting Ik gegaan ben!’

[12] De waard verzekerde Mij nogmaals dat hij alles, wat hij als Mijn wil had herkend, strikt in acht zou nemen en bedankte Mij ook nog eens voor de weldaden die Ik hem bewezen had; toen gaf Ik de leerlingen een teken om op te breken.

[13] Daarop stonden we echt op en gingen op weg. De waard en zijn gene­zen zoon begeleidden Mij meer dan duizend passen en keerden daarna goedsmoeds weer terug naar huis.

 

59 Vruchtbare zegen in een klein dorp in Samaria

 

[1] Toen de waard thuis kwam, zei zijn vrouw op verongelijkte toon tegen hem: 'Waarom heb je mij met de andere kinderen niet geroepen, zodat ook ik met de andere kinderen behoorlijk afscheid van die wonderbaarlijke heiland had kunnen nemen?'

[2] De waard zei: 'Vrouw, als dat nodig was geweest, had de Heiland jou Zelf wel geroepen; maar omdat het vast niet nodig was, ben je vanwege je kleine ongeloof niet geroepen. En als jij de Heiland nader zou hebben leren kennen, zou weldra de hele stad van Zijn aanwezigheid geweten hebben, wat Hij ech­ter niet wilde; en zo is het ook goed dat Hij het Zelf allemaal zo heeft laten gebeuren. Straks, als onze arts weer thuiskomt en ons zeker zal bezoeken, zul je nog vroeg genoeg horen wie die wonderbaarlijke Heiland eigenlijk was.

[3] Maar zorg nu dat je alles in orde hebt; want over ongeveer een halfuur zal er een flinke handelskaravaan bij ons aanleggen, zoals de werkelijk alwetende Heiland mij van tevoren heeft aangekondigd, en dan zullen we het druk krij­gen; zorg dus dat je alles in de keuken hebt voorbereid!'

[4] Toen de vrouw dat gehoord had, ging ze ijlings naar de keuken en zette al haar helpers en helpsters aan het werk; want nu geloofde ze wat de waard haar, door Mij aan hem meegedeeld, vertelde.

[5] Toen allerlei spijzen, die steeds aan kooplieden geserveerd moesten wor­den, al bijna helemaal klaar waren om te eten, arriveerde de door Mij aange­kondigde karavaan; men vroeg zich buitengewoon verwonderd af hoe de waard deze keer van tevoren kon weten dat zij op dat tijdstip zouden arrive­ren.

[6] Daar werd naderhand nog veel over gepraat, en de kooplieden begrepen al snel hoe de waard het tijdstip van hun aankomst had kunnen weten. En ver­scheidene kooplieden, die al eens eerder over Mij hadden gehoord, geloofden daarna in Mij.

[7] Wij reisden intussen rustig verder en kwamen rond het middaguur vlakbij een dorp, dat nog in Samaria lag. Rondom het dorp waren veel vruchtbo­men, merendeels vijgen en olijven, appels en perziken, en de leerlingen kre­gen zin om zich wat te verkwikken met deze vruchten.

[8] Toen wij echt het dorp inkwamen, vroegen de leerlingen aan enkele aan­wezige dorpelingen, of ze wat van de vruchten mochten pakken.

[9] De dorpelingen zeiden: 'Nee maar! Waarom willen jullie Joden vruchten eten van ons, Samaritanen?'

[10] De leerlingen zeiden: 'Wij zijn weliswaar Joden, maar geen Farizeeën, die jullie haten - en daarom willen wij de vruchten van jullie bomen graag eten, als jullie ons die willen geven; en wij willen ze ook betalen!'

[11] Toen zeiden de mensen uit het dorp: 'Eet maar zoveel jullie willen! Maar geld zullen we niet van jullie aannemen; want wij hebben God ook geen geld gevraagd toen Hij onze vruchtbomen zegende!'

[12] Toen liepen de leerlingen erheen en aten naar hartelust van de vruchten, en hoe meer ze aten, des te voller werden de bomen.

[13] De bewoners van het dorp merkten dat al gauw, liepen naar de leer­lingen toe en zeiden: 'Hoe eten jullie de zegen van onze bomen eigenlijk? Het valt ons op dat onze bomen niet alleen geen vruchten kwijtraken, maar de bomen worden onmiskenbaar zo vol, dat hun takken en twijgen de last nauwelijks meer kunnen dragen. Merken jullie dat niet, aangezien jullie de vruchten zo onverschillig opeten? Het is toch een overduidelijk en klaarblij­kelijk wonder!'

[14] Daarop zei de apostel Andreas: 'Wat jullie zien, zien wij ook; maar niet wij, die hier staan te eten, brengen dat teweeg, maar jullie onbaatzuchtige naastenliefde doet dat! Wij zijn vreemdelingen voor jullie en jullie hebben ons gastvrij toegestaan om zonder vergoeding de zoete vruchten te eten van jullie vruchtbomen, waar jullie in deze streek veel zorg aan moeten besteden; dat heeft God de Heer behaagd, en daarom heeft Hij jullie en jullie vrucht­bomen nu duidelijk zichtbaar voor onze ogen en die van jullie gezegend van­wege de vriendschap en liefde die jullie ons betoond hebben.

[15] Dat komt in deze tijd weliswaar niet vaak voor; en het komt zo zelden voor omdat het ook uiterst zelden voorkomt dat men vreemde reizigers vriendschap en liefde betoont zonder dat ze daarvoor hoeven te betalen. Want waar je ook komt en van de een of ander een vriendendienst verwacht, dan gebeurt dat tegen betaling; maar uit pure naastenliefde gebeurt dat even zel­den als een dergelijk zegenrijk Godswonder, zoals jullie nu voor ogen heb­ben.

[16] Blijf de onbaatzuchtige naastenliefde dus voortdurend trouw in acht nemen en heb God lief door Zijn geboden in acht te nemen, dan zullen jul­lie je nooit te beklagen hebben over gebrek aan Gods zegen! God blijft altijd en eeuwig dezelfde; alleen de mensen zijn veranderlijk, vergeten Hem in hun wereldse roes en beschouwen Zijn inzettingen als een product van puur men­selijke schranderheid en doen dan wat hun volgens hun verstand goeddunkt. Bij een dergelijk geloof en bij zo'n handelwijze volgens het wereldse geloof kijkt God niet meer met het oog van Zijn genade en liefde naar de mensen die Hem bijna helemaal zijn vergeten, maar met het oog van Zijn toorn.

[17] Bij zulke levensomstandigheden van de mensen worden goddelijke zegen wonderen heel gemakkelijk en zeker buitengewoon zeldzame ver­schijnselen op deze aarde onder de mensen; maar waar nog mensen zijn die nog zonder twijfel in God geloven, Zijn geboden houden en hun harten en zielen nog niet met de ellendige begeerte naar de wereldse mammon hebben bezoedeld en bevuild, daar betoont God Zich tegenover hen steeds een uiterst goede Vader die Zijn kinderen zegent, zoals ook in de tijd van de aarts­vaders gebeurde -maar tegenover de kinderen van deze wereld die geen acht op Hem slaan betoont Hij Zich een onverbiddelijke Rechter en tuchtigt hen met allerlei ongemakken, en Zijn zegenende rechterhand is niet uitgestrekt over wereldse mensen.

[18] Als jullie beste, eenvoudige bewoners van dit kleine dorp dat ter harte nemen, zullen jullie ook gemakkelijk begrijpen waarom God hier klaarblijke­lijk jullie goede wil heeft gezegend.'

[19] Daarop zei een oudste van het dorp: 'Vriend, je hebt hier heel wijs in Jehova's naam gesproken en daardoor ook laten zien dat je geen aanhanger van de slechte leer van de Farizeeën bent; je hebt helemaal dezelfde instelling als wij en hebt werkelijk in alle opzichten gelijk. Maar ik ben al een oude burger van dit dorp en weet dat de inwoners ervan nog steeds stevig vasthou­den aan de instellingen van Mozes, door wie God heeft gesproken. En de dienst die wij jullie op jullie verzoek graag en van har te hebben bewezen, hebben wij ook al aan vele anderen bewezen die hongerig en dorstig door ons dorp trokken; maar zo'n wonderbaarlijke zegening hebben wij nog nooit meegemaakt, hoewel ik daarbij ook eerlijk moet bekennen, dat wij met al onze vrijgevigheid nog nooit te klagen hebben gehad over gebrek aan Gods zegen. Maar, zoals gezegd, op zo'n opvallende manier hebben wij nog nooit een zegening van God te zien gekregen!

[20] Er schijnt hier dus nog een heel bijzondere omstandigheid te bestaan, die jullie ons misschien om heel wijze redenen niet kunnen of mogen onthullen. Maar het zij zo! Dit is nu eenmaal een in het oog springend wonder dat nie­mand kan loochenen, en wij willen geen verdere vragen stellen naar de eigenlijke geheime reden ervan. Toch valt mij één ding op, en dat is, dat een van jullie, die daar op de weg op jullie wacht, niets van onze vruchten heeft willen proeven! Is hij soms een orthodoxe Jood die niets van Samaritanen wil aannemen, of houdt hij niet van de boomvruchten die hier bij ons groeien?'

[21] Andreas zei: 'Vriend, Hij is het een noch het ander! Maar wie Hem heeft leren kennen, heeft meer geleerd dan de hele wereld ooit in staat zal zijn te begrijpen; daarom is Hij ook ons aller Heer en Meester!'

[22] Deze woorden van Andreas troffen de oude, en daarom zei hij ook (de oude): 'Heb ik het niet goed gezien, toen ik zei dat er bij dit in het oog sprin­gende wonder behalve de speciale genade van boven nog een heel speciale­ geheime reden bestond? En die geheime reden zal zeker in die man te vinden zijn, die jij jullie Heer en Meester noemde. - Heb ik dat goed gezien of niet?'

[23] Andreas zei: 'Vriend, als je die indruk hebt, ga dan naar Hem toe en spreek met Hemzelf! Want wij weten wat wij dienen te doen en te zeggen. ­Maar Hij is de Heer en kan doen en zeggen wat Hij wil.'

 

60 De reden waarom het de bewoners goed gaat

 

[1] Toen de oude dat hoorde, ging hij direct naar Mij toe en zei: 'Luister, heer en meester van deze mannen, die zich verkwikt hebben met de vruchten van onze bomen! Waarom wilde u zich eigenlijk ook niet samen met degenen die vast en zeker uw leerlingen en dienaren zijn met de rijpe vruchten verkwik­ken?'

[2] Ik zei: 'Omdat Ik er niet zozeer naar verlangde die zoete boomvruchten te eten, maar veeleer verlangde naar de veel zoetere vruchten van jullie hart en goede wil; want als iemand aan een van Mijn ware leerlingen en dienaren een echte, onbaatzuchtige liefdedienst bewijst, neem Ik dat aan alsof hij dat aan Mijzelf had gedaan.

[3] Ik ben met God en God is met Mij; en wie met Mij zijn, zijn zodoende ook met God, en God is met hen. God is echter ook met iedereen die echt in Hem gelooft, Zijn geboden houdt en Hem boven alles liefheeft en zijn naas­te als zichzelf. Als iemand zijn naaste -en daarbij is het om het even of dat iemand uit eigen land of een vreemdeling is -al niet zonder betaling liefheeft en hem uit de een of andere nood helpt, terwijl hij hem als een op hemzelf gelijkend evenbeeld van God toch ziet, hoe kan hij God dan liefhebben, die hij niet ziet?

[4] Daarom is de ware, onbaatzuchtige liefde voor de naaste één met de liefde voor God, en God beloont zijn liefde reeds in deze wereld en zal die eens aan gene zijde in Zijn eeuwige rijk nog meer belonen met het eeuwige leven. Werkelijk, nog niet één slok water die jullie met een goed hart aan een dor­stig mens hebben gegeven, zal jullie onvergolden blijven!'

[5] De oude zei: 'Heer en meester, uit uw woorden maak ik op dat u werke­lijk een heer en meester bent! Met water hebben wij de reizigers al heel vaak verkwikt; want wij hebben een gemeenschappelijke bron, die heel fris water bevat.Wij zouden echter een vermoeide reiziger dikwijls ook graag met een beker wijn verkwikt hebben, als wij die zouden hebben; maar onze streek is schraal en de wijnstok groeit hier niet goed. Om wijn te kopen hebben wij noch geld noch kudden in de daarvoor vereiste hoeveelheid, en dus staan we vele arme vermoeide reizigers alleen bij met het povere dat wij hebben; moge de dierbare, grote en almachtige Vader in de hemel onze wil dan ook als het werk zelf aannemen!'

[6] Ik zei: 'Dat heeft Hij ook al sinds lange tijd gedaan, en daarom hebben jul­lie nog nooit bijzondere nood gekend; in de toekomst zal Hij echter nog veel opvallender voor jullie tijdelijke heil en nog meer voor het heil van jullie zie­len zorgen, daar kunnen jullie volkomen zeker van zijn! Want wie zoals jullie op Hem vertrouwt, die verlaat Hij nooit. Ook al helpt Hij hem dikwijls ook niet ogenblikkelijk en duidelijk zichtbaar, Hij laat hem toch niet volkomen in de steek.

[7] Want God beproeft iedereen eerst, voordat Hij hem duidelijk helpt; als een mens ook in alle beproevingen zijn trouwen liefde tot Hem heeft bewaard, dan komt plotseling, voordat een mens het in de gaten heeft, de altijd duide­lijke hulp van God, en dan blijft Zijn zegen altijd bij Zijn getrouwen. Onthouden jullie dat allemaal, en bedenk: God heeft jullie beproefd tot heil van jullie zielen, jullie hebben de beproeving goed doorstaan, en daarom is Hij nu met een overvloed van Zijn belonende zegen naar jullie toe gekomen, en Zijn zegen zal jullie blijvende bezit worden.

[8] Mij kennen jullie niet en jullie weten niet wie Ik ben; maar de tijd zal komen en is er eigenlijk al, dat jullie zullen uitroepen: 'Heil aan de Zoon van David, die tot ons is gekomen in de naam des Heren!' -Hebben jullie soms niet gehoord wat er twee jaar geleden in Samaria is gebeurd?'

[9] De oude zei: 'Heer en meester en, zoals u nu zelf zegt, afstammeling uit de lijn van de grote koning der Joden, wij komen maar heel zelden in de stad Samaria, die meer dan een halve dagreis hier vandaan ligt, en daarom weten wij ook weinig van wat daar allemaal gebeurt en voorvalt; van reizigers heb­ben wij echter gehoord dat er in de door u genoemde tijd door een nieuw opgestane grote profeet wel heel ongelooflijke en wonderbaarlijke dingen gebeurd moeten zijn. Men zegt dat hij de Samaritanen ook allerlei troostrijke leringen heeft gegeven, waar enkele priesters en ook andere wereldse mensen zich toch aan geërgerd hebben, - of dat gegrond of, wat waarschijnlijker is, ongegrond was, konden wij in onze eenvoud niet beoordelen, en wij konden niet oordelen in een ons onbekende kwestie.

[10] Maar onlangs is ons iets anders overkomen, waar wij allemaal getuige van waren, zoals ook van de wonderbaarlijke vermeerdering van de boomvruch­ten vandaag, en dat was het volgende: Zo rond het middaguur kwamen er slechts twee mannen naar ons toe, naar hun kleding en taal te oordelen uit Jeruzalem, en ze vroegen ons om wat brood en ook om een paar rijpe vruch­ten van onze bomen, wat wij hun naar vermogen ook graag gaven. Toen ze zich daarmee hadden gesterkt, nam ook ik de vrijheid hen te vragen wie ze waren, waar ze vandaan waren gekomen, waar ze verder heen zouden reizen, waar ze woonden en wat voor werk ze deden.

[11] En zij zeiden: 'Nog niet zo lang geleden waren wij heel gewone en meestal erg onderdrukte dienaren en knechten en af en toe, als wij geen vaste betrekking hadden, ook slecht beloonde dagloners in Jeruzalem. Maar toen kwam er een Man vol van goddelijke kracht, macht en wijsheid uit Galilea naar Jeruzalem, die het hele volk met machtige woorden onderrichtte en grote en nooit gehoorde tekenen deed; en heel veel mensen begonnen in Hem te geloven, tot grote ergernis van de Farizeeën en schriftgeleerden, wier kwalijke volksverlakkerijen Hij tegenover het volk zonder enige schroom onthulde, en Hij riep hen scherp ter verantwoording als iemand die macht heeft.

[12] Deze door God in de wereld gezonden Man, die ook voortdurend een machtige aartsengel als begeleider had, nam ook ons aan als Zijn leerlingen omdat we helemaal in Hem geloofden, gaf ons wijsheid en allerlei macht om de ziekten van lichaam en ziel te genezen en boze geesten bij de mensen uit te drijven; en vergif en giftige dieren kunnen ons geen schade doen, ook niet als wij gedwongen zouden zijn blootsvoets over schorpioenen en adders heen te lopen.

[13] Ons voornaamste werk en bezigheid is, dat wij in naam van die door God gezonden Godmens als Zijn gezanten de komst van het rijk Gods op aarde onder de mensen verkondigen, of dat nu Joden of heidenen zijn, en dat wij hun zeggen dat in Zijn persoon de door de profeten verkondigde Messias nu in deze wereld is gekomen, om hen te verlossen van het oude en meer dan harde juk van de zonde, de leugen en het bedrog, die het gericht en de eeu­wige dood zijn.'

[14] Ik vroeg die twee mannen waaruit die nieuwe leer bestond, waardoor het rijk Gods op aarde onder de mensen zou komen. En kijk, toen praatten ze net als u en ook zoals een van uw leerlingen nu met ons heeft gesproken; en wij waren van oordeel dat ze de waarheid spraken en geloofden hun woorden volkomen!’

 

61 De volledige genezing van de bezetene

 

[1] (De oude:) 'Er was echter iemand onder ons die al sinds dertig jaar waan­zinnig was en af en toe in de bossen verdwaalde; daar werd hij dan door de boze geesten dermate gekweld dat hij dikwijls zo hard en verschrikkelijk huilde en brulde dat zelfs de wildste dieren ijlings voor hem op de vlucht sloegen.Als hij dan weer uit de bossen bij ons terugkwam, was hij rustig; maar als men hem vroeg wat hij in de bossen had gedaan, wist hij zich daar nooit iets van te herinneren.

[2] Deze zeer betreurenswaardige man bevond zich in het dorp, juist op het moment dat die twee mannen ons bezochten, en op hun verzoek lieten wij hen kennismaken met hem. Toen legden zij hem de handen op en geboden de boze geesten in de naam van de Godszoon Jezus om uit die man te gaan en zijn lichaam voor altijd te verlaten. Maar vanuit die door hen zo lang gekwelde man schreeuwden de boze geesten toen, zo hard als een leger sol­daten: 'Jezus Zebaoth Jehova, die in een schaapsstal in Bethlehem uit een lief­tallige jonge vrouw in een lichaam is geboren en in het oude Nazareth in Galilea is opgegroeid tot een sterke man, kennen wij, en aan Zijn almacht zijn wij ook onderworpen, omdat wij ons daar niet tegen kunnen verzetten; maar jullie kennen wij niet en wij zullen jullie ook niet gehoorzamen!'

[3] Daarop riepen de twee mannen in hun geest heel ernstig hun Jezus te hulp. Na die oproep hoorden wij als het ware een machtige donder uit de hoogte en daarop verlieten de boze geesten plotseling de gekwelde man en wij zagen ze als een grote zwerm zwarte vliegen haastig wegstuiven, en de man, die vóór die tijd zo vele jaren gekweld werd, werd daarop volkomen gezond en bevindt zich nog tot op dit moment zo onder ons in het dorp. Als u hem misschien wilt zien, heer en meester van uw leerlingen, kan ik hem hierheen laten brengen!

[4] Kijk, dat was een zeldzame gebeurtenis in ons zeer afgelegen dorp, - en nu zou ik graag willen vernemen of jullie misschien ook afgezanten van die machtige Jezus Zebaoth Jehova uit Nazareth zijn, omdat ook jullie net als die twee mannen wijs spreken en er nu ook door jullie tegenwoordigheid onmis­kenbare wonderen aan onze vruchtbomen hebben plaatsgevonden.'

[5] Ik zei: 'Laat eerst die genezen man maar hier komen, dan zal wel blijken wie Ik ben en wie Mijn leerlingen zijn!'

[6] Na deze woorden van Mij werd de genezen man onmiddellijk uit een huis gehaald, waar hij werkte, en bij Mij gebracht, en hij vroeg Mij wat Ik wilde dat hij voor Mij zou doen.

[7] Maar Ik zei tegen hem: 'Ik verlang echt niet van je datje Mij een of ande­re dienst bewijst; maar Ik kan jou een goede dienst bewijzen, en daarom heb Ik je bij Me laten komen. jij bent nog maar kort geleden door twee mannen van je kwelgeesten bevrijd?'

[8] De ondervraagde zei: 'Ja, mijn heer, de boze geesten hebben mij verla­ten - dank zij God in den hoge!; maar toch willen een zekere lichamelijke zwakheid en de steeds toenemende angst voor de dood, die op mijn leeftijd onmiskenbaar nadert, mij ondanks al mijn bidden en vertrouwen op God niet verlaten, en daarom kan niets in de wereld mij meer blij maken. Kijk, dat is ook een groot en droevig euvel, met name voor iemand die alleen maar onder boze plagen oud is geworden. Als u mij daar wellicht van kunt bevrij­den, zou u mij natuurlijk een hele grote en weldadige dienst bewijzen!'

[9] Ik zei: 'ja, Mijn vriend, dat kan Ik vanuit Mijn hoogst eigen volmaakte macht, en daar heb Ik niet de hulp van enig ander wezen voor nodig! En zo wil Ik dat je nu onmiddellijk zo sterk en krachtig wordt als je tevoren nog nooit bent geweest; laat die zinloze, dwaze angst voor de dood van je lichaam, die eigenlijk geen dood, maar alleen een helder licht naar het ware, eeuwige leven is,jou dus voor altijd verlaten!'

[10] Toen Ik deze woorden over de man had uitgesproken, werd hij plotseling vervuld van de kracht van een jongeman, en zijn vrees voor de dood verliet hem terstond geheel en al, zodat hij van louter blijdschap begon te jubelen en Mij uit volle borst begon te danken voor deze genezing en God prees, die Mij die macht had verleend.

[11] Hierop kwam de oude weer naar Mij toe en zei vol verbazing en ont­zag: 'O Heer en Meester, ik heb zo het gevoel dat ik nu wel weet wie U eigenlijk bent!'

[12] Ik zei:'Als je dat zo voelt, zeg dan wat je voelt!'

[13] En de oude zei: 'Heer en Meester, vergeef mij mijn vrijpostigheid, dat ik met U spreek! Uit alles wat ik nu gehoord heb, blijkt dat U Jezus Zebaoth jehova bent; want geen sterfelijk mens sinds het eerste begin van de wereld zou ooit kunnen zeggen: 'Ik doe dat aan jou vanuit mijn hoogst eigen volko­men macht!', waarop hij dan op wonderbaarlijke wijze heel precies zou berei­ken wat hij wil en heel eenvoudig met gemakkelijk te begrijpen woorden uitspreekt. Vriend, U hebt niet tot God of Jezus Zebaoth jehova geroepen: 'Help mij!', maar U zei: 'Ik wil het zo vanuit Mijn hoogst eigen volkomen macht!’

[14] Wat bent U dus? - U bent Zelfde enig ware Jezus Zebaoth Jehova, - ver­berg nu niet langer Uw door de voorspellingen van de profeten beloofde Messias gelaat, opdat wij in U Degene kunnen begroeten, liefhebben, loven en prijzen, die U bent en aan Wie niemand op aarde of in de hemel gelijk is! Want als U jehova Zebaoth bent - wat ik voor mijzelf niet in het minst betwijfel­ komt alleen aan U alle eer en aanbidding toe door ons mensen, die U hebben herkend uit Uw woorden en Uw daden!'

[15] Ik zei: 'Wat jullie willen doen, doe dat in je hart; want elke lofprijzing met de mond heeft voor Mij geen enkele waarde! Belijd alleen tegenover jul­lie broeders Mijn naam ook openlijk met de mond en spreek over Mijn leer en Mijn daden; doe naar Mijn woorden en handel en leef volgens Mijn leer, die Mijn twee gezanten jullie hebben verkondigd, dan zal Ik jullie belijden tegenover Mijn Vader; en degene die Ik tegenover Mijn Vader zal belijden, zal in zichzelf het eeuwige leven hebben.

[16] Maar nu zullen wij onze weg weer vervolgen; want Ik moet Mij nog aan velen laten zien, die net als jullie al helemaal in Mij geloven, maar ook een groot en sterk verlangen hebben om Mij te zien.'

 

62 De belofte en de zegen van de Heer voor

de bewoners van het bergdorp

 

[1] (De Heer:) 'Blijf dus in Mijn leer, dan zal Ik ook in de geest bij jullie blij­ven, zoals Ik dat ook doe bij alle mensen die in Mij geloven en volgens Mijn leer leven en handelen en die degenen die Ik heb uitgezonden om alle volke­ren het evangelie te verkondigen - namelijk dat van de komst van Gods rijk op aarde, waar het uit bestaat en wat het wezen ervan is - net als jullie met alle liefde en vriendelijkheid opnemen en hun te eten en te drinken geven.

[2] Want degenen die Ik nu uitzend zijn als de profeten, en wie voor een pro­feet in aards opzicht iets goeds doet, zal ook het loon van een profeet ontvan­gen; en dat is, dat Ik net als bij een profeet in de geest bij hem zal zijn en blij­ven, en hij geen gebrek zal hebben aan zegeningen van Mij.

[3] Tot nu toe hebben jullie de grond, die heel steenachtig is, met moeite bewerkt, en jullie akkers, tuinen en weiden hebben je maar een magere oogst opgeleverd; maar jullie hebben niet gemopperd en God ook voor dat weini­ge gedankt. Hij heeft dat weinige ook voor jullie gezegend, en het was toe­reikend voor jullie en door jullie naastenliefde ook voor menige vreemdeling, die hongerig, dorstig en vaak ook naakt bij jullie kwam.

[4] Omdat jullie met dat weinige trouw zijn geweest, zal van nu af aan jullie grond, waarvan de oppervlakte waarlijk niet klein is te noemen, zijn steen­achtige karakter verliezen, en in de toekomst zullen jullie rijke oogsten krij­gen en ook veel dienaren nodig hebben. Kortom, de geest, die Ik in jullie zal wekken, zal jullie leren hoe jullie in de toekomst jullie aardse weiden en akkers moeten verzorgen en bebouwen.

[5] Als jullie grond vol zegen zal zijn, wordt dan niet overmoedig, maar blijf zoals jullie nu zijn; dan zal Mijn zegen in natuurlijk én geestelijk opzicht ook bij jullie blijven! Zo zij het en zo blijve het, zoals jullie ook daadwerkelijk in Mijn leer zullen blijven!'

[6] Na deze woorden van Mij wierpen alle aanwezige bewoners van dit klei­ne bergdorp zich voor Mij op de knieën en dankten Mij voor de genade die Ik hun had bewezen. De oude man en de man die volledig genezen was kon­den door hun tranen van louter dankbaarheid nauwelijks spreken. Maar Ik beval hen op te staan en nu opgewekt aan het werk te gaan, wat ze dan ook deden; alleen de oude en de genezene bleven nog en keken met gelukzalige blikken naar Mij en Mijn leerlingen.

[7] De genezene zei: 'O, wat moeten deze uitverkoren leerlingen van U toch gelukkig zijn, omdat ze steeds in Uw nabijheid zijn, o Heer, en getuige kun­nen zijn van al Uw daden en lessen!'

[8] Ik zei: 'Daarom zullen ze later, als Ik niet meer als zichtbare persoon bij hen zal zijn, maar daar zal zijn, waar Ik vandaan ben gekomen, ook des te zwaardere levensproeven en allerlei vervolgingen van de kant van de wereld te doorstaan krijgen; want de wereld, zoals die nu is, is blind en doof; omwil­le van Mijn naam zal die hen haten, zoals ze ook Mij haat, omdat ze Mij nog nooit heeft gekend en ook niet zal kennen, en zo zal ze in haar zonden en gruweldaden ten onder gaan.

[9] Kijk, dan zullen jullie het in deze wereld gemakkelijker hebben, hoewel men ook jullie dikwijls kritisch zal onderzoeken of jullie soms in Mij geloven en volgens Mijn leer handelen en leven!

[10] Als men jullie daarnaar zal vragen, wordt dan niet angstig en denk ook niet na over wat jullie de vragenstellers en verzoekers ten antwoord moeten geven! Op het moment dat jullie het nodig hebben zal het juiste antwoord jullie wel in de mond worden gelegd, en dan zullen jullie verzoekers absoluut niet in staat zijn jullie van repliek te dienen. Ook daar kan Ik jullie volledig van verzekeren.'

[11] Daarop waren de twee gerustgesteld, en Ik gaf de leerlingen een teken dat het tijd was om verder te reizen.

[12] Toen maakten de leerlingen aanstalten om op weg te gaan en Ik voegde Me bij hen, en met de snelheid van de wind verlieten wij het bergdorp.Vóór de dorpsbewoners nog om zich heen konden kijken, waren wij al volkomen uit hun gezichtsveld verdwenen, en dat snelle verdwijnen bracht enkele bewoners van het dorp op de gedachte dat wij geesten waren geweest; maar de oude man en de genezene legden hun uit wie Ik was, en hoe Mij daarom ook alles mogelijk was.

[13] Het daaropvolgende jaar, toen hun steenachtige akkers in weelderig bouwland begonnen te veranderen, werd ook hun geloof nog sterker, en van tijd tot tijd verscheen Ik zichtbaar onder hen en sterkte hen in hun geloof en hun liefde, geduld en zachtmoedigheid. Want toen ze hadden gehoord dat Ik in Jeruzalem was gekruisigd en aan het kruis was gestorven, werden enkelen van hen heel bang en begonnen te twijfelen; daarom was het ook nodig dat Ik persoonlijk naar hen toe kwam en Mij als Heer en Overwinnaar van de dood aan hen liet zien. Bij die gelegenheden troostte Ik hen en verklaarde hun van­uit de Schrift dat dat allemaal aan Mij moest gebeuren, opdat iedere ziel die in Mij gelooft, door de duistere poort van de dood in de eeuwige heerlijkheid binnengaat, waar Ik ben binnengegaan en waar Ik Mij al sinds eeuwigheid bevonden had. Ik legde hun uit dat de dingen die er gebeurd waren uit liefde voor de mensen waren gebeurd, opdat zij door hun geloof in Mij en Mijn menswording - tot hun heil, maar tevens tot gericht over de slechte wereld ­Mijn ware kinderen en in alles aan Mij gelijk zouden worden. Daarna werden deze bewoners van het bergdorp, dat binnen enkele jaren groot aanzien ver­wierf, ware helden in het geloof en in het handelen daarnaar.

 

63 De Heer met de Zijnen in een oerbos in Samaria

 

[1] Binnen een uur bereikten wij nu een dicht bos, waar doorheen de weg in de richting van Galilea leidde. Het bos was ruim drie uur gaans diep en er stond geen enkel huis langs de weg.

[2] De leerlingen vroegen Mij waarom zo'n bos door niemand werd gebruikt.

[3] Maar Ik zei tegen hen: 'Wees maar blij dat er in het Beloofde Land nog zo'n gezond bos bestaat dat nog niet smadelijk ten offer is gevallen aan de menselijke hebzucht! In dit bos kunnen jullie nog plekken vinden waar de honing als een kleine beek uit de bomen vloeit; want in zulke bossen zijn nog rijkelijk bijen aanwezig die de honing bereiden.

[4] Ik heb ook allerlei dieren geschapen die ten eerste voor het natuurlijke bestaan van de aarde net zo noodzakelijk zijn als het oog dat voor de mensen is om te kunnen zien, en die ten tweede absoluut noodzakelijk zijn voor de voortgaande en zelfstandige ontwikkeling van de zielen op deze aarde, waar­van Ik jullie bij andere gelegenheden uitvoerig de essentie heb verteld en door het openen van jullie innerlijk gezicht ook heb laten zien. Jullie zullen dan ook begrijpen dat al die verschillende dieren naast de mens op deze aarde toch ook een plek moeten hebben om te wonen, omdat ze nodig zijn voor de uiteindelijke ontwikkeling van de mens volgens Mijn orde. En daar zijn dan ook hier en daar op aarde dergelijke grote en dichte bossen voor nodig. Daarnaast dienen ze echter nog duizenden andere doeleinden.

[5] Ze zijn vooral de eerste opnamevaten voor talloze natuurgeesten, die in het plantenrijk hun eerste, reeds met een geordende intelligentie, van anderen gescheiden incarnatie* (* Incarnatie (letterlijk 'in het vlees komen'): materieel -lichamelijke levensvorm. ) krijgen en in zoverre een bepaalde rijpheid bereiken, dat ze daarna kunnen overgaan naar het intelligentere en vrijere dierlijke leven, - wat Ik jullie allemaal al heb getoond, omdat Ik wil dat jullie alle geheimen van Gods rijk op aarde goed zullen kennen.

[6] Zolang dergelijke bossen op aarde in de juiste ruime mate bestaan en de voortdurend vanaf alle sterren naar de aarde komende en de vanuit de aarde zich ontwikkelende en opklimmende natuurgeesten in zulke bossen opgeno­men worden en hun goed geordende onderkomen vinden, zullen jullie geen al te hevige, stormachtige natuurrampen of allerlei epidemische ziekten de kop op zien steken; maar als het begerige winstbejag van de mensen zich een­maal teveel aan de bossen zal vergrijpen, zal het ook zwaar zijn voor de men­sen om op deze aarde te leven en te bestaan, en wel het zwaarste, waar het uit­dunnen van de bossen te sterk de overhand krijgt - wat jullie ook kunnen onthouden, om de mensen bijtijds voor zulke lichtzinnige ondernemingen te waarschuwen.

[7] Kijk, in de vroegste tijden van de mensen op deze aarde kende men geen getimmerde huizen en al helemaal geen gemetselde burchten; zulke bossen dienden ook de mensen tot woning, en ze bereikten in die natuurlijke leven­de woningen volkomen gezond een zeer hoge leeftijd. In het noorden van zowel Azië als Europa en nog andere grotere en kleinere werelddelen, ook op het zuidelijk halfrond, wonen nog heden ten dage in natuurlijk opzicht heel sterke en gezonde mensen in bossen; zo'n bos is dus niet zo afschrikwekkend en nutteloos als het kortzichtige verstand van de mensen zich voorstelt! Als jullie dat hebben begrepen, wees er dan blij om dat wij hier nog zo'n echt gezond oerbos hebben aangetroffen.'

[8] Terwijl Ik de leerlingen dit over het dichte bos uitlegde, kwamen wij op een meer open plek in het bos, die omgeven was door oude ceders. En daar stond een ceder, die hol was en een groot aantal bijen in zich borg, die zoveel honing bereidden dat deze, omdat de bijen hem niet konden opeten, overal rijkelijk uit de scheuren en spleten van de machtige boom stroomde; zodoende was er iets lager dan de boom en een eindje er vanaf een kuil te zien, die als een kleine vijver met de beste honing gevuld leek te zijn, en al gáuw ontdekten de leerlingen een klein stroompje, dat van die ware honing­vijver naar rechts ver het bos in liep.

[9] Petrus zei: 'Dit is werkelijk nog een stukje van het oude Kanaän, waar honing en melk in beken stroomde! Het is alleen tamelijk verbazingwekkend dat de altijd onverzadigbare hebzucht van de mensen dit ware honingmeer tot nu toe nog niet heeft ontdekt. Heer en Meester, het is jammer dat wij geen brood bij ons hebben - anders zouden we hier heel goed brood met honing kunnen eten!’

[10] Daarop zei Philippus: 'Ik heb wel een brood bij me; maar wij zijn nu met ongeveer veertig man, daarom zal ieder van ons dus maar een klein stuk­je krijgen!'

[11] Nu zeiden de leerlingen van Johannes: 'Wij hebben ook nog een paar broden, die wij al in Jericho hebben gekocht, er zou dus, al is het ook wat karig, wel genoeg brood kunnen zijn voor ons allemaal!'

[12] Ik zei: ' Als jullie al honger hebben, verdeel die drie broden dan onder elkaar, en eet!'

[13] Dat deden de leerlingen en gaven Mij ook een flink stuk.

[14] Daarop zegende Ik het brood en het vermeerderde zodanig, dat wij voor allemaal meer dan genoeg hadden. Toen gingen we rond de vijver zitten, doopten het brood in de honing, en de leerlingen, en met name Judas Iskariot, konden maar niet genoeg krijgen van het zoete brood.

[15] Deze maaltijd duurde ongeveer een half uur, en daarna zei Ik: 'Nu heb­ben we allemaal genoeg brood met honing gegeten, en het is tijd dat we deze voor jullie veel te zoete plek in het bos verlaten en proberen om vandaag nog vóór zonsondergang Galilea te bereiken, want hier zijn wij nog in Samaria.'

[16] Petrus zei: 'Heer, werkelijk, het zou goed zijn om hier een paar dagen te blijven en een beetje uit te rusten! Hier zouden we ook veilig zijn voor de dikwijls hinderlijke opdringerigheid van de mensen; want nog niemand heeft deze plek vóór ons ontdekt, dat is wel zeker omdat de honingvijver nog zo vol is, dat hij overstroomt.'

[17] Ik zei: 'Weliswaar hebben de mensen deze plek in het bos niet ontdekt, maar verschillende beren in dit bos allang, en die zullen niet lang op zich laten wachten. Als jullie met zulke bewoners de nacht rond de honingvijver willen doorbrengen, kunnen jullie hier wel overnachten. Maar Ik zal Mij niet in het gezelschap van deze beren ophouden, en Ik wil ze niet met de macht van Mijn wil in bedwang houden en ze hun maaltijd ontnemen!'

[18] Toen de leerlingen hoorden dat er verscheidene beren zouden komen, waar de meesten van hen een afschuw van hadden waren ze dan ook direct bereid om verder te reizen. Iedereen doopte nog  één keer zijn laatste stuk brood in de honing en stond daarna snel op van de grond, en wij verlieten deze plek en vervolgden onze weg; daarbij moesten we ons echter eerst een flink eind een weg banen, omdat wij tevoren bergopwaarts van de gebaande weg af hadden moeten gaan om bij onze honingvijver te komen.

[19] Na een poosje bereikten wij met wat inspanning weer de gebaande weg, die nog door het bos liep, en daar bewogen we ons weer voort met de snel­heid van de wind en bereikten zo al binnen een half uur het land Galilea.

 

De Heer in Galilea

 

64 In de plattelandsherberg

 

[1] Na de honingmaaltijd hadden de leerlingen erge dorst gekregen, en toen we bij een plattelandsherberg kwamen, wilden ze wat drinken.

[2] De waard verontschuldigde zich dat hij behalve wat water uit de regenput en schapenmelk niets te drinken had; de leerlingen namen genoegen met de schapenmelk, die de waard in ruime mate bezat, en lesten daarmee hun dorst.

[3] Nadat de leerlingen hun dorst hadden gelest, vroegen de zogeheten en reeds bekende joodse Grieken en ook de leerlingen van Johannes, die alle­maal behoorlijk veel geld bij zich hadden, wat de melk kostte.

[4] De waard zei: 'Voor wie van jullie een jood is, is het gratis - want bij mij is het gewoonte dat een jood, die voor de eerste keer in mijn herberg een verfrissing vraagt, die zonder vergoeding krijgt; maar de Grieken betalen de verfrissing, en wel ieder met een penning!'

[5] Hoewel ze joden waren, zeiden de Joodse Grieken: 'Vriend, wij dragen weliswaar Griekse kleding, maar wij zijn besneden en zijn dus joden en geen Grieken! Maar dat maakt niets uit.je hebt zo'n goedkope prijs gerekend, dat wij die niet alleen enkelvoudig, maar drievoudig willen en ook zullen beta­len; want de melk van je schapen was vers en goed en wij hebben onze dorst gelest, en daarom heb je te weinig in rekening gebracht! Hier, neem het geld aan!'

[6] Daarmee gaf een van de joodse Grieken hem een zilverstuk ter waarde van honderd penning.

[7] De waard verontschuldigde zich dat hij zo'n geldstuk niet kon wisselen en zei: 'Omdat jullie ook joden zijn, zoals jullie zelf beweren en wat ik volko­men geloof, hoeven jullie ook niet te betalen; daarom neem ik geen kleingeld van jullie aan en al helemaal geen groot geld!'

[8] Daarop zei Ik tegen de waard: 'Wie zulke lage prijzen rekent als jij, begaat geen zonde als hij aanneemt wat de gasten hem uit vrije wil aanbieden.'

[9] Na deze opmerking van Mij nam de waard het geldstuk aan en zei: 'Dan betaalt de een voor de ander! Dit is weliswaar geen weg waar dikwijls veel karavanen over reizen - want de reizigers schrikken terug voor het grote en dichte bos, waar zich allerlei roofdieren ophouden die het de reizigers met name in de winter vaak heel lastig maken - maar in het voorjaar en in de zomer komen er toch reizigers over deze oude weg, die naar men zegt nog door de Filistijnen is aangélegd, en daar zullen er wel een paar bij zijn die een gratis verzorging heel goed kunnen gebruiken.

[10] O, had ik maar een goede bron bij mijn boerenbedrijf, dat overigens wel groot is, dan zou het hier op bepaalde tijden niet ontbreken aan gasten; maar al mijn regenputten hebben vaak maar zoveel enigszins drinkbaar water als Ik voor mijn bedrijf nodig heb. Daarom kan ik ook maar zelden vreemdelingen bij mij herbergen. Kijk, deze dag loopt al ten einde, en ik zou jullie graag voor de nacht onderdak verlenen omdat het volgende plaatsje, een klein dorpje, ongeveer twee uur gaans hier vandaan ligt - maar ik heb geen wijn, bijna geen brood en geen zout! Wij leven hier werkelijk alleen maar van de melk van onze schapen en geiten en hun gerookte vlees - ook kippen doen het hier goed en leggen veel eieren -; maar ik moet voortdurend heel wat goed bewapende en moedige herders in dienst hebben, opdat mijn kudden niet te veel schade ondervinden van de grote roofdieren. Maar als jullie met onze eenvoudige maaltijden tevreden zijn, kunnen jullie hier bij mij wel de nacht doorbrengen. Ik heb genoeg geld van jullie gekregen en zou morgen niet met een nieuwe rekening komen. Mijn vrouwen vijf reeds volwassen dochters maken onze eenvoudige maaltijden heel goed klaar.'

[11] Ik zei: 'Vriend, wij zullen vandaag weliswaar niet hier, maar in het .nabij­gelegen kleine dorpje overnachten; maar omdat Ik een Meester ben m het vinden van zuivere en levende waterbronnen, wil Ik eens bij jouw huis rond­kijken of er niet een plek te vinden is, waar zich misschien wel een rijke waterbron bevindt.'

[12] De waard zei: 'O vriend, dan zul je vergeefse moeite doen, zoals ook reeds andere waterkundigen hier hebben gedaan, die in de hele wijde omtrek water hebben gezocht en met al hun instrumenten, waarmee men de aanwe­zigheid van een onderaardse bron goed schijnt te kunnen waarnemen, met zo'n plek hebben gevonden! Werkelijk, God zou in dit gebied eerst een waterbron moeten scheppen, anders zal er hier geen te vinden zijn - en om mijn huis wel het allerminst; want daar heb ik met mijn knechten alles al ondersteboven gekeerd en niets anders dan dood en droog gesteente aange­troffen.'

[13] Ik zei: 'Dan komt het nu alleen maar op een kleine proef aan. Misschien lukt het Mij beter dan jou en al jouw watervoelers?!'

[14] De waard zei: 'O vriend,je kunt het wel proberen - maar ik geloof er niet zo erg in!'

[15] Ik zei: 'Dat maakt vooralsnog niets uit; want naderhand zul je wel tot meer geloof komen!'

[16] Hierna vroeg Ik aan de waard, op welke plek in de buurt van zijn huls hij een rijke bron zou wensen.

[17] De waard zei: 'Vriend, ook dat nog? Ja, als jij zo’n herdersstaf van Mozes zou hebben, kijk, dan zou die twee manslengten hoge, harde rots de meest geschikte plek daarvoor zijn! Zoals de rots in de woestijn op bevel van Mozes zijn water heeft moeten geven, toen hij zijn staf in de rots stak, zo zou deze rots dat ook kunnen doen. Maar er bestaat nu geen Mozes meer en een der­gelijke staf ook niet, en daarom zal onze rots ook wel nooit een waterbron worden.'

[18] Ik zei: 'Vriend, hier recht voor je staat meer dan Mozes en alle profeten, en Mijn wil is machtiger dan jouw herdersstaf van Mozes! Kijk, Ik zal niet met een stok op de rots slaan, Ik zal die zelfs niet eens met een vinger aanra­ken, en de rots zal uit zichzelf voor lange tijd zoveel zuiver, prima drinkwater geven, dat jij en je nakomelingen nooit enig gebrek aan water te lijden zullen hebben!'

[19] Daarop keerde Ik Mij naar de rots en zei: 'Ik wil, dat er een hele beek vol zuiver, goed water uit je gaat opborrelen en dan nog duizend jaar voort­ stroomt, en dat die pas opdroogt wanneer duistere heidenen deze plek zullen vertrappen!’

[20] op deze woorden van Mij liet er op hetzelfde moment een stuk van de rotswand los, en met een krachtig gebruis schoot er zo'n machtige water­stroom naar buiten, dat er onmiddellijk vanaf de rots naar beneden, naar het lager gelegen dal toe, een zo sterke beek begon te stromen, dat die al gauw een bedding voor zichzelf maakte om daarin verder te stromen.

 

65 De Heer maakt Zich bekend aan de waard

 

[1] Toen de waard dat zag, schrok hij, en hij wist niet wat hij nu moest zeggen.

[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend, hoe staat het nu met de zwakheid van je geloof'

[3] Daarop zei de waard, nog helemaal verbaasd: 'O vriend, wat mijn geloof in jouw woord betreft, zou je me nu kunnen laten geloven wat je maar wilt, en ik zou je geloven! Werkelijk, jij moet een heel machtige profeet zijn, zelfs nog groter dan Mozes en Elia! Misschien heb je al op vele plaatsen grote tekenen gedaan om het vervallen geloof in de ene ware God van Abraham, Isaäk en Jacob weer opnieuw leven in te blazen en in het hart van de mensen weer de aloude vrees voor God te wekken; maar ik leef hier tussen de bergen, helemaal afgesloten van iedereen, en ik hoor niet veel van wat er in de wijde, grote wereld is en gebeurt, en ook de sporadisch voorbijkomende reizigers op deze oude weg onderbreken hun reis maar zelden bij mij om de eerder aan­gehaalde redenen -en er kunnen dus al heel veel wonderbaarlijke dingen in de wereld voorgevallen zijn, waarvan ons toch niets ter ore is gekomen. Wat doe je eigenlijk aan het hoofd van deze metgezellen van je; wat is je eigenlij­ke doel? Want ik heb de indruk dat je niet alleen maar rondtrekt in de wereld om waterloze streken van water te voorzien!’

[4] Ik zei: 'Daar kun je wel eens gelijk in hebben; maar het verbaast Me dat jij, die zelf een Galileeër bent, tot nu toe nog niets over Mij gehoord lijkt te heb­ben. Enkele jaren geleden kwam je toch herhaalde keren in Nazareth, in welke stad Ik lange tijd aan de zijde van de oude, jou welbekende Jozef als timmerman heb gewerkt! En daar heb je toch allerlei dingen over Mij gehoord. Herinner je je dat dan helemaal niet meer?'

[5] Nu zei de waard stomverbaasd: 'Jij - ben jij die timmermanszoon, over wie de Nazareners allerlei sprookjes en fabels vertelden en die ze voor een half waanzinnige zonderling hielden? Ja, ja, over die timmerman heb ik een paar jaar geleden wel het een en ander gehoord, maar het meeste alleen uit zijn jeugd; want als gerijpte jongeman en later als man schijnt hij maar heel weinig meer te hebben behouden van de vermogens die hij als kind had. Hij sprak heel weinig en deed ook geen tekenen meer, en toen heeft men zich dan ook niet veel meer om hem bekommerd.

[6] Dus - jij bent de jongste zoon van de oude Jozef, van wie hij heel hoge verwachtingen had, maar waaraan hijzelf tenslotte begon te twijfelen, omdat jij vrijwel helemaal stom was geworden en bijna helemaal geen tekenen meer deed! Ach, nu worden mij heel veel dingen duidelijk die ik vroeger nooit geloofd zou hebben! Maar nu zou ik eerst graag uit jouw mond willen horen wat het doel van je rondreis is, en nu wil ik pas echt heel graag dat jullie deze nacht bij mij blijven!'

[7] Ik zei: 'Kijk, binnenkort, als Ik teruggekeerd zal zijn naar waar Ik vandaan ben gekomen, zullen Mijn leerlingen in de hele wereld worden uitgezonden en in Mijn naam aan de mensen verkondigen wat ze van Mij hebben geleerd, en dan zal het doel van het rondreizen dat Ik nu doe wel bekend worden gemaakt.

[8] Wie in Mij en Mijn woord zal geloven en daarnaar zal handelen, uit diens lendenen zullen stromen levend water vloeien, en hij zal nooit meer dorst hebben; want hij zal het eeuwige leven in de waarheid en in de geest van alle liefde uit God in zich hebben.

[9] Het is gemakkelijk om een rots te bevelen om natuurlijk water uit zich te laten stromen; maar omdat de mensen in hun gemoed en hart nu veel harder zijn geworden dan deze rots, die op Mijn woord water uit zich laat stromen, is het ook veel moeilijker om de mensen zover te brengen dat het water des levens uit hun lendenen stroomt - het water dat de eeuwige waarheid in God is en nu in het woord tot de mensen komt.

[10] Als het in het woord ook tot jou zal komen, geloof het dan en handel ernaar, dan zul je in het Godsrijk een bron worden, waarmee velen die voor het eeuwige leven van hun zielen naar de waarheid dorsten zich kunnen ver­kwikken. Daarmee heb Ik je het doel van Mijn rondreizen uiteengezet.

[11] Je verlangde ook dat Ik deze nu snel intredende nacht in jouw huis zal doorbrengen. Maar die wens kan Ik nu niet inwilligen; want kijk, de dag zal nog een uur duren, en Ik moet werken zolang de dag duurt! V óór zonson­dergang wacht Mij vandaag nog een belangrijk werk, en daarom moet Ik met Mijn leerlingen direct verder reizen. Onthoud echter wat Ik nu tegen je heb gezegd; want weldra zal de tijd komen dat jij dat met je hele huis hoger zult waarderen dan alle schatten ter wereld!’

[12] Hierop gaf Ik de leerlingen een teken om op te breken en verder te rei­zen, en wij maakten ons gereed en trokken direct verder.

[13] De waard begeleidde ons een paar honderd passen, bedankte Mij voor de wonderbaarlijke weldaad die Ik hem had bewezen en vroeg Mij om zo spoedig mogelijk weer bij hem te komen en langer bij hem te blijven dan deze keer.

[14] Ik zei tegen hem: 'Vriend, zoals je Mij nu ziet zul je Mij wel niet meer zien; m.aar als je door Mijn leerlingen onderwezen zult zijn over Mij en Mijn wil en in Mijn naam zult geloven, zal Ik in de geest naar je toekomen en ook bij en in je blijven. Dat begrijp je nu nog niet; maar als het zal gebeuren, zul je dat ook begrijpen!'

[15] Na deze woorden nam de waard afscheid en keerde vol van gedachten weer terug naar huis, en wij vervolgden rustig onze weg over een vrije berg­rug, en bekeken de zeer romantische omgeving aan alle kanten.

[16] Toen de waard al gauw weer thuis kwam, stond zijn hele personeel, ongeveer veertig mensen in totaal met grote verbazing en verwondering naar de rots te kijken waar nu zo rijkelijk water uitstroomde, en ze vroegen de waard wie Ik eigenlijk was en hoe Ik het voor elkaar had gekregen dat de rots nu zulk zuiver en zoveel water uit zich liet stromen.

[17] De waard vertelde hun wel alles wat hij had gezien en gehoord; maar zijn mensen begrepen niets van dat alles.

[18] Alleen een heel eenvoudige herder, die een kudde schapen naar huis had gebracht en ze direct bij de frisse bron drenkte, zei: 'Jullie raden, vragen en zoeken naar allerlei dingen - en de waarheid lijkt hier toch voor het grij­pen te liggen! Iemand die enkel door zijn woord kan doen, wat geen mens vermag, moet vervuld zijn van Gods geest; want alleen God kan zoiets tot stand brengen! En aangezien God ons huis hiermee een meer dan grote genade heeft bewezen, zouden we Hem nu ook eerst moeten danken en Zijn allerheerlijkste naam prijzen; en morgen zouden we direct aan het werk moe­ten gaan om daar beneden, waar de vlakte van zichzelf al een heel brede ver­dieping heeft, een vijver te maken, waarin het water dat hier vandaan stroomt zich verzamelt en voor onze kudden gemakkelijker te drinken is dan hier, waar het water te snel van de rots naar het dal stroomt! ,

[19] Allen prezen de herder vanwege zijn goede idee en zijn advies, en sommige knechten pakten direct pikhouwelen, schoppen en bijlen en maakten het in een uur tijd zover voor elkaar, dat het water naar de eerder genoemde laagte kon stromen en zich daar moest verzamelen; en binnen een paar dagen was de hele laagte, die toch alleen maar uit kaal gesteente bestond, in een echt meer veranderd, waar vele reizigers zich later uitermate over verwonderden, omdat ze in vroeger tijden deze streek hoofdzakelijk hadden gemeden omdat  daar in de zomer gebrek aan water was.

[20] Weldra trokken dan ook vele reizigers over die oude weg, en de waard werd al gauw zo rijk, dat hij in plaats van de vroeger nauwelijks opgemerkte kleine herberg een grote bouwde en steeds veel gasten had. Velen reisden er ook heen vanwege het wonder, dat snel rondverteld werd en verbleven dan een paar dagen in deze herberg.

[21] De waard werd later ook een belangrijke verbreider van Mijn evangelie, nadat hij daar tevoren door Mijn leerlingen goed in onderricht was.

[22] Dat is wat als toevoeging hierbij aan gedenkwaardigs te vermelden valt.

[23] En zo keren we nu weer naar onszelf terug!

 

66 De genezing van de tien melaatsen (Luc. 17:11-19)

 

[1] Na een klein uur kwamen wij in de buurt van een klein dorpje of markt­plaatsje, en daar kwamen ons tien mensen tegemoet die aan kwaadaardige melaatsheid leden. Ze kwamen allemaal uit de buurt van Nazareth en moes­ten al een heel jaar lang in de open lucht verblijven, omdat niemand hen in een herberg wilde opnemen en ook geen arts hen kon helpen.

[2] Toen ze heel dicht bij Mij in de buurt kwamen, herkenden de tien Mij en ook sommige van Mijn leerlingen, bleven staan, verhieven hun stem en zei­den: 'O Jezus, goede Meester, wij kennen U en Uw goddelijke macht, ont­ferm U over ons; want niet alleen lijden wij dikwijls nauwelijks te dragen pij­nen, maar iedereen vlucht bij ons uit de buurt!'

[3] Ik zei tegen hen: 'Moge jullie geloof je helpen! Keer nu weer terug naar het marktplaatsje en toon je aan een priester, die ook arts is (wat de joodse priesters zich gewoonlijk verbeeldden te zijn), en die zal aan jullie een voor de wereld geldige verklaring afgeven dat jullie nu volkomen rein zijn! Maar ga daarna weg en wees de mensen van nut door het werk van jullie handen, en zondig niet meer, opdat jullie er niet nog slechter aan toe raken dan tot nu toe; want het is de zonde van de geilheid die dergelijke kwalen aan het lichaam teweegbrengt! Ga nu, en doe wat Ik jullie heb bevolen!'

[4] Toen keerden de gereinigde mensen haastig weer terug naar het markt­plaatsje en gingen naar een priester, toonden zich aan hem en vroegen hem hun een getuigenis te geven.

[5] De priester bekeek hen, zag dat ze helemaal schoon waren en gaf tegen een klein offer aan ieder van hen -zoals dat gebruikelijk was - een eigen ver­klaring, bestaande uit een blaadje gladgemaakte ezelshuid, dat met een ster bestempeld was.

[6] Met die verklaring gingen ze toen naar een herberg en werden na het tonen van de genoemde verklaring zonder enig bezwaar als gasten m de her­berg opgenomen.

[7] Een van hen zei echter tegen zijn vroegere lotgenoten: 'Lulster eens, die goede Meester Jezus uit Nazareth heeft ons door Zijn wonderbaarlijke god­delijke macht van onze ernstige kwaal bevrijd; daarom beschouw Ik het als onze eerste plicht dat wij nu direct omkeren, Hem tegemoet gaan en Hem nogmaals onze dank betuigen!'

[8] Toen zeiden de anderen: 'je hebt wel gelijk; maar de zon is al onderge­gaan en het begint te scheimeren, en Hij zal nu niet buiten voor het markt­plaatsje staan wachten tot wij terugkomen en Hem mondeling onze dank bétuigen. Wij danken Hem in ons hart en Hij, die ook weet wat een mens denkt, zal het ons toch niet kwalijk nemen als we Hem nu niet tegemoet gaan naar de plek waar Hij waarschijnlijk niet meer te vinden zal zijn.'

[9] Maar de ene zei: 'Als de goede Meester Jezus de gedachten van de men­sen ook van een afstand kent, zoals wij dat bij Hem al hebben meegemaakt, zal Hij ook weten dat ik nu terugkeer naar de plek waar wij gereinigd zijn, om Hem daar de Hem toekomende eer te geven -of Hij daar nu is of niet!'

[10] De anderen zeiden: 'Je moet doen wat jou goed en juist lijkt; wij den­ken echter dat wij niet onjuist handelen als wij doen wat ons goed en juist lijkt!'

[11] Daarop gingen de negen de herberg binnen, maar die ene keerde terug naar de plaats waar hij gereinigd was, en waar Ik vanwege de heerlijke avond nog met Mijn leerlingen verbleef. Toen hij bij Mij kwam, voelde hij grote blijdschap dat hij Mij nog aantrof op dezelfde plek waar hij een half uur eer­der samen met de andere negen van de kwaadaardige melaatsheid was gerei­nigd.

[12] Terstond viel hij op zijn aangezicht voor Mij neer en prees God met luide stem aldus (de genezen melaatse): 'O Jezus, beste, goede Meester, Zoon van de levende eeuwige God, die naar aard en wezen één met Hem bent en derhalve ook alles kunt wat de Vader kan, ik dank U en prijs U, omdat U mij en ook de anderen, mijn lotgenoten, zo'n grote genade hebt bewezen! Eer, lof en prijs zij U evenzeer als de Vader in de hemel, die in U, Zijn Zoon, naar ons arme zondaren is gekomen om te vervullen wat Hij door de mond van de aartsvaders en profeten getrouwen openlijk heeft beloofd! O, moge Uw liefde, genade en erbarmen steeds bij ons blijven, en laat, o Jezus, ook de blinden van geest dat inzien!’

[13] Ik zei: 'Sta op! Want jouw grote geloof heeft je geholpen! jij bent een Samaritaan en hebt Mij herkend, en je bent gekomen en hebt God de eer gegeven zoals het hoort; daarom zul je ook in Mijn liefde blijven. Maar wat is er eigenlijk met de andere negen? Zijn ze niet ook net als jij rein geworden? En als ze rein zijn geworden, waarom zijn ze dan niet met je meegekomen om ook, net als jij, aan God de eer te geven? Is er dan behalve jij niemand die omgekeerd is om de eer te geven aan Hem, die hem gezond heeft gemaakt? Een vreemdeling weet dus beter wat God toekomt dan zij, die zich als de kin­deren van God laten eren! Daarom zal die eer ook weldra van de kinderen worden afgenomen en aan de vreemdelingen gegeven worden!'

[14] De Samaritaan knielde nog voor Mij op de grond en Ik zei nogmaals vriendelijk tegen hem: 'Sta nu maar helemaal op en ga naar de herberg; want jouw .geloof heeft je geholpen! Zeg echter ook tegen je metgezellen, die Joden zijn, wat Ik tegen jou heb gezegd!'

[15] Toen richtte de genezene zich helemaal op en ging naar de herberg, en daar trof hij zijn metgezellen, die zich tegoed deden aan brood en wijn.

[16] Toen hij bij hen kwam, vroegen ze hem direct of hij Mij nog gevonden had.

[17] En hij vertelde hun heel ernstig en vrijmoedig wat Ik tegen hem had gezegd.

[18] Toen werden de negen overvallen door de angst dat ze weer in de melaatsheid zouden kunnen terugvallen. Toen aten en dronken ze niet meer en hadden spijt dat ze niet ook gedaan hadden wat de Samaritaan had gedaan.

[19] Al gauw daarna kwam Ik met Mijn leerlingen en nam Mijn intrek in dezelfde herberg; alleen werd ons onmiddellijk een grote kamer toegewezen, en de waard zelf, die ook meer een Samaritaan dan een Jood was, vroeg ons direct wat wij wilden eten en drinken.

[20] Ik zei: 'Laat ons maar geven wat je hebt, dan zullen we dat eten!'

[21] Toen gaf de waard zijn dienaren onmiddellijk opdracht om brood en wijn te brengen, en later zouden er een juiste hoeveelheid vissen goed voor ons klaargemaakt worden.

[22] Zoals de waard bevolen had, gebeurde het ook.

[23] Terwijl wij ons een poosje tegoed deden aan het brood en de wijn, werd het personeel door nieuwsgierigheid naar ons toe gelokt, om te zien en te horen wie wij waren en waar wij vandaan waren gekomen.Toen ze ons ech­ter zagen, realiseerden ze zich dat wij vast en zeker dezelfden moesten zijn, door wie de tien melaatsen gereinigd waren; want die hadden ons van tevo­ren nauwkeurig beschreven, en zo herkenden de bedienden ons al heel gauw als de wonderheilanden.

[24] Dat werd ook direct aan de waard verteld -en daarom schonk hij ons ook direct meer aandacht en informeerde naar onze positie en ons werk. Hij kwam aan onze tafel zitten, nam ook brood en wijn en vroeg aan een van Mijn leerlingen, of wij soms dezelfde mannen waren van wie er één, Jezus genaamd, de tien melaatsen enkel door de macht van zijn woord volkomen gereinigd had.

[25] De leerling, die Jacobus de kleine heette, zei echter: 'Daar aan het hoofd van de tafel zit de Heer; vraag het aan Hem, dan zal Hij je het juiste antwoord geven!'

[26] Toen kwam de waard direct naar Mij toe en zei: 'Luister, vriend, ben jij die wonderbaarlijke heiland, die buiten het marktplaatsje die tien mensen van hun kwaadaardige melaatsheid heeft gezuiverd, enkel door de macht en kracht van zijn woord? Ben jij nu die reeds alom bekende Jezus van Nazareth?'

[27] Ik zei: 'Breng diegenen hier die je dat hebben verteld; zij zullen je wel weer zeggen of Ik dat ben!’

[28] Toen ging de waard onmiddellijk weg en bracht enkele van de gereinig­den bij ons, en die zeiden direct als uit één mond (de genezenen): 'Ja,ja, dat is degene die ons ondankbaren die grote genade heeft bewezen!'

[29] En nu knielden ook de negen die tevoren niet waren omgekeerd, voor Mij neer en gaven Mij de eer.

[30] Maar Ik zei tegen hen: 'Omdat jullie naar Mij gedreven zijn door de angst dat jullie weer melaats zouden kunnen worden, zijn jullie nu ook.geko­men om God de eer te geven! Het zij jullie deze keer vergeven en jullie zul­len rein blijven; maar in de toekomst zal Mijn zegen niet bij diegenen blijven die te lui zijn om na een ontvangen genade Diegene eer te bewijzen van wie ze de genade hebben ontvangen. Sta nu op en ga, en zondig voortaan niet meer!'

[31] Toen stonden de gereinigden op, bedankten Mij nog eens en gingen weer naar de kamer die hun toegewezen was.

[32] Nu wist de waard met wie hij te maken had. Hij werd direct vol hoog­achting tegenover Mij, ging de kamer uit naar de keuken en beval zijn kok­kinnen dat ze voor ons de allerbeste vis moesten klaarmaken, wat dan ook gebeurde

 

67 Farizeeën en schriftgeleerden verzoeken de Heer

(Luc. 17:20-21)

 

[1] 's Avonds bevonden zich echter ook alle Farizeeën, rabbi's en een schrift­geleerde, die in deze marktplaats een ambt bekleedden, in deze herberg en de waard stelde hen ervan op de hoogte, in de veronderstelling Mij daarmee een aangenaam gezelschap te bezorgen, dat Ik, die tevoren op zeer wonderbaarlij­ke wijze de tien van hun kwaadaardige melaatsheid had gereinigd, nu ook zijn gast was en Mij met enkele metgezellen in de grote eetzaal bevond.

[2] Toen de Farizeeën, de schriftgeleerde en de rabbi's dat van de waard had­den gehoord, stonden ze direct op van hun tafel en zeiden onder elkaar: 'Goed zo, die zullen we hier aan de tand voelen om te zien of het inderdaad zo met hem gesteld is als nu wijd en zijd en zelfs onder de heidenen bekend is geworden. Men zegt dat hij de beloofde Messias van de Joden is en het rijk Gods op aarde zal stichten. We zullen zien hoe hij zich tegenover ons staande zal houden.'

[3] Met dat voornemen kwamen ze dan ook, begeleid door de waard, bij ons in de grote eetzaal, lieten direct een tafel voor zich dekken en daar de beste wijn en het beste brood en goed bereide vissen en nog andere spijzen op zet­ten. Toen de tafel tot groot genoegen van hun dikke buiken rijkelijk voorzien was, gingen ze zitten en lieten door hun woorden en gebaren merken dat zij het in deze plaats voor het zeggen hadden.

[4] Wij deden echter heel onverschillig tegenover hen, alsof we nauwelijks hadden gemerkt dat ze in onze eetzaal plaats hadden genomen; wij aten en dronken en praatten over heel onbelangrijke dingen. Ook op onze tafel wer­den nu de vissen gebracht en wij begonnen te eten.

[5] De Farizeeën merkten dat wij de zeer kostbare edelvissen aten en daar ook de beste wijn bij dronken. Toen wendde een Farizeeër zich tot de waard en zei: 'Waarom heb je voor ons niet ook zulke vissen laten klaarma­ken? Zijn wij soms minder dan deze Galileeërs, van wie wij er verschillende goed kennen?'

[6] De waard zei: 'Minder of niet minder, dat maakt mij niet uit; wat iemand bestelt, dat krijgt hij ook! Wat jullie hebben besteld, staat ook op jullie tafel; maar als jullie ook edelvissen willen, er is nog tijd om ze ook voor jullie te laten bereiden, zoveel jullie willen!'

[7] De Farizeeën wisten echter dat dergelijke vissen zeer kostbaar zijn en dat de waard zich voor dergelijke spijzen steeds goed liet betalen, en daarom bestelden ze geen edelvissen. Maar een van de Farizeeën zei, om hun gie­righeid goed te praten: ' Als we niet als eersten dergelijke vissen konden krij­gen, dan willen wij ze ook als tweeden niet!'

[8] De waard zei: 'Jullie kunnen nu zeggen wat jullie willen, dat brengt mij niet in het minst van de wijs! Wie kan mij verplichten om iemand die alleen maar iets te eten heeft gevraagd, zonder te bepalen waaruit het voedsel moet bestaan, te geven wat ik wil, en wie kan mij bevelen om iemand in plaats van hetgeen hij duidelijk verlangd heeft, iets anders op tafel te zetten? Kortom, bij mij geldt de aloude grondregel: Ieder het zijne!'

[9] De Farizeeër zei: 'Daar heb je wel gelijk in, en wij kunnen daar niets tegenin brengen; maar toch is het eigenaardig van jou, daar je nu niet bepaald de naam hebt een vrijgevig man te zijn, dat je juist ten aanzien van deze Galileeërs zo welwillend bent, terwijl ze geen van allen zover hier vandaan komen, en het ook zeer de vraag is of ze jou die kostbare vis ook kunnen betalen!'

[10] De waard zei: 'Ook dat gaat jullie alweer niets aan! Mensen zoals jullie zijn bij mij echt niets uitzonderlijks; maar mensen als de jullie bekende hei­land Jezus van Nazareth, die door de werkelijk wonderbaarlijke macht van zijn woord en wil tien met zeer kwaadaardige melaatsheid aangedane man­nen, aan wie jullie nog geen uur geleden de schriftelijke verklaring hebben gegeven, in één ogenblik kan reinigen en volledig gezond kan maken, zijn wel buitengewoon zeldzaam en zijn er eigenlijk nog nooit geweest - en iedereen zal daarom wel goed begrijpen dat men hun uit vrije wil die atten­tie bewijst, die hun toekomt.'

[11] Op deze uitstekende tegen opmerking wisten de Farizeeën niets meer te antwoorden en lachten als een boer die kiespijn heeft, hoewel ze innerlijk vol boosheid zaten. Ze aten en dronken nu heel geducht, en wij deden hetzelfde en bekommerden ons niet om wat de misnoegde Farizeeën deden en wat voor woorden ze onder elkaar wisselden.

[12] Maar toen de wijn de Farizeeën flink had verhit en zij een woordenwis­seling met Mij probeerden te beginnen, stond de schriftgeleerde op, kwam heel brutaal voor Mij staan en zei: 'Meester, zeg ons toch vanuit welke macht u uw kennelijke wonderen verricht?'

[13] Ik zei: 'Dat wil Ik jullie wel zeggen - maar eerst moeten jullie een vraag van Mij beantwoorden! Zeg Mij: waren de prediking en de doop van Johannes door God verordend, of waren ze puur mensenwerk?'

[14] Nu wist de schriftgeleerde niet wat hij Mij moest antwoorden. Want hij dacht: ' Als ik zeg: 'Ze waren door God verordend', dan zal hij tegen mij zeg­gen: Waarom hebben jullie hem dan niet geloofd?', en als ik zeg: 'Ze waren puur mensenwerk!', dan hebben we nu meteen de waard en morgen de hele marktplaats tegen ons; want ze houden Johannes allemaal voor een door God geroepen profeet! ,

[15] Pas na een poosje zei hij (de schriftgeleerde): 'Meester, dat weten wij werkelijk geen van allen, en Ik kan u dus geen ja en geen nee antwoorden!'

[16] Ik zei: 'Dan kan Ik je ook niet zeggen vanuit welke macht Ik Mijn won­deren doe, en dan zijn we weer even ver als daarnet!'

[17] Maar er kwam nu ook een Farizeeër naar Mij toe die zei: 'Meester, er zijn ons over u al heel verschillende dingen ter ore gekomen, en onder ande­re ook dat door u het rijk Gods op aarde gesticht wordt! Door uw daden getuigt u van uzelf dat u degene bent die alle Joden op grond van de aloude belofte verwachten. -Kijk, ook wij willen in u geloven; maar zeg ons toch hoe en wanneer het rijk Gods onder de mensen op deze aarde zal komen!'

[18] IK zei: 'Heel zeker niet op de manier zoals jullie je dat voorstellen!'

[19] Nu zei de schriftgeleerde: 'Maar hoe dan wel?'

[20] Ik zei: 'Het rijk Gods zal zonder enige uiterlijke pracht en praal komen, en men zal niet zeggen: 'Kijk, hier is het, of daar!' ; want het rijk Gods is geen materieel, maar een geestelijk rijk, omdat God Zelf in Zichzelf de oereeuwi­ge en zuiverste Geest is en Zijn rijk daarom ook niet voor het lichaam gege­ven en op deze aarde opgericht wordt maar voor de ziel en de geest van het lichaam. De ziel en de geest zijn echter binnen in de mens en niet buiten hem; en daarom is het rijk Gods ook alleen maar binnen in de mens, en als het tot de mens zal komen, zal hij het enkel in zichzelf gewaarworden en niet buiten zichzelf.'

[21] Op dit antwoord van Mij wisten de Farizeeën niets meer te antwoorden en ze gingen weer naar hun tafel.

[22] De waard was heimelijk blij dat Ik de Farizeeën de mond had gesnoerd, en liet nieuwe, prima wijn op onze tafel zetten en zei tegen Mij: 'Eet en drink zoveel jullie willen; want deze keer is de rekening voor mij!'

[23] En wij aten en dronken heel welgemoed.

[24] Toen de Farizeeën dat zagen, ergerden zij zich nog meer en zeiden hardop tegen elkaar: 'En dat moet de door God in deze wereld gezonden Messias zijn? Wat zijn hij en zijn leerlingen toch vreetzakken en zuipers! En bovendien weten wij ook nog dat hij met tollenaars, heidenen en andere zon­daars omgaat en zijn brood met ongewassen handen eet, en dan mag hij nog zoveel wonderen doen, een echte schriftgeleerde en Farizeeër zal niet In hem geloven! ,

[25] Hierop zei de waard: 'Daar zal Hem vast en zeker weinig aan gelegen zijn! Als Hij de Heer is -wat ik nu ook geloof­ zal Hij, die in Zichzelf de meest volmaakte geest uit God is, het wel niet nodig hebben Zich naar onze wereldse instellingen te richten, maar wij zouden dat moeten doen naar die, welke Hij ons zal geven!'

[26] De Farizeeën zeiden: 'Wat jij ons zegt ergert ons niet, omdat wij wel weten dat jij meer een Samaritaan dan een Jood bent; wij ergeren ons alleen over het feit dat hij door zijn onderricht en daden vele Joden verleidt en zich uitgeeft voor iets wat hij niet kan zijn, omdat hij zich in veelopzichten niet aan de wet van Mozes houdt!’

[27] Hierop stond Ik met een ernstig gezicht op en zei: 'Met wie moet Ik dit ontaard soort mensen vergelijken? Johannes at en dronk vrijwel niets anders dan sprinkhanen en wilde honing en leidde een streng boetvaardig leven; toen zeiden zij: 'Wat is die man toch een huichelaar en schijnheilig!' Maar dat zeiden ze omdat Johannes hun hun goddeloosheid en ontelbare zonden voorhield, en om die reden zorgden ze ervoor dat ze Herodes zover kregen dat hij hem in de gevangenis liet gooien en onthoofden.

[28] Ik eet en drink, gedraag me niet als een kwezelaar en kniesoor en treed iedereen vriendelijk tegemoet; Ik help iedereen die naar Mij toe komt, Mij gelooft en Mij om hulp vraagt, en dan zeggen zei: 'Wat is die man toch een zuiper en vreetzak en een vriend van zondaren, tollenaars en heidenen, en hij houdt zich niet aan de geboden van Mozes!'

[29] Maar wat te denken van hetgeen zij leren: ' Als je offert, is dat nuttiger voor je dan wanneer je zelf je vader en moeder eert!' Heffen zij Gods gebo­den daar dan niet mee op en kwellen ze de mensen daardoor niet met regels, die zij tot heil van hun buik hebben uitgevonden? Daarom zullen ze later ook des te meer verdoemd worden! Ze leggen de mensen ondraaglijke lasten op, maar raken die zelf met geen vinger aan! Voor de grote offers beloven zij lange gebeden te houden en laten die voor de ogen van de bedrogen en blin­de mensen weerzinwekkend gevoelloos en zinloos door hun ondergeschikte dienaren opdreunen. Zijn zij dan niet hetzelfde als mensen die muggen grootbrengen terwijl ze in ruil daarvoor kamelen verslinden?

[30] Ja, ja, ze eten hun brood wel met gewassen handen, maar hun hart is vol drek en vuil. Daarom lijken ze ook op keurig en sierlijk witgekalkte graven, die van binnen vol rotting en stank zijn. Met ongewassen handen brood te eten verontreinigt de mens niet en wel het minst als men geen gelegenheid heeft om zijn handen te wassen, wat vaak voorkomt -; maar leugen, bedrog, afgunst, gierigheid, vraatzucht en zwelgerij, trots, haat, woede, ontucht, hoere­rij, echtbreuk en het loochenen van God in de mens verontreinigen hem en maken hem tot een kind van de hel! ,

[31] Toen de Farizeeën dat van Mij hadden gehoord, werden ze heel boos, stonden op van hun tafel en verlieten de zaal, wat ons allemaal erg aangenaam was.

[32] De waard kwam naar Mij toe en bedankte Mij uitvoerig dat Ik de Farizeeën de waarheid zo recht in hun gezicht had gezegd, en ook al Mijn leerlingen prezen Mij.

[33] Tenslotte zei de waard: 'O Heer en Meester, deze woorden van U zullen de een of andere Farizeeër toch wel tot betere gedachten over U brengen?'

[34] Ik zei: 'Je zou nog eerder tien Moren wit kunnen wassen dan dat een van deze huichelaars zich bekeert en boete doet! Wanneer gierigheid, afgunst en heerszucht te diep geworteld zijn geraakt in een mens, is er vrijwel geen spra­ke meer van echte verbetering! Maar laat ze maar broeden onder elkaar; mor­gen is er weer een dag, waarop er iets te doen zal zijn!'

 

68 De Heer geneest de zieke knecht van de waard

 

[1] (De Heer:) 'Maar jij hebt een zieke knecht die jouw oogappel is, omdat hij je steeds het meest trouwen ijverig heeft gediend, en die nu al een heel jaar lang niet kan opstaan van zijn ziekbed omdat hij door jicht wordt geplaagd. Als je dat wenst en gelooft, kan Ik hem helpen.'

[2] De waard zei: 'O Heer en Meester, als U mij die genade wilt bewijzen, wil ik alles doen wat U maar wilt dat ik voor U doe!'

[3] Ik zei: 'Dan geschiede naar je geloof. Ga maar eens kijken of je knecht nog pijn lijdt!'

[4] Toen liep de waard onmiddellijk naar de kamer waar de zieke knecht zich bevond, en kijk, de knecht was gezond en hij vertelde de waard dat hij duide­lijk de indruk had gehad dat het om hem heen gebliksemd had en dat daarna in één ogenblik alle pijn en zwakheid hem hadden verlaten, en wel zo, dat hij nu direct van zijn ziekbed wilde opstaan! God moest een wonder aan hem hebben gedaan.

[5] De waard zei: 'Sta maar gerust op en kom dan naar de grote zaal; daar zul je Degene zien die jou op zo'n wonderbaarlijke wijze gezond heeft gemaakt!'

[6] De knecht deed snel wat de waard hem had bevolen; en die kwam met een heel dankbaar hart direct weer bij ons terug.

[7] Toen de waard weer bij ons kwam en Mij zijn dank had betuigd, kwam de genezen knecht er ook snel achteraan, en samen met hem kwamen ook de overigen van het personeel en de bedienden en dienstmeisjes; en ze vroegen wie van ons degene was die de opperknecht zo wonderbaarlijk van zijn jicht had genezen.

[8] De waard wees met zijn hand naar Mij en zei: 'Deze Godmens hier, van wie ik openlijk moet zeggen en bekennen dat wij geen van allen ook maar in de verste verte waardig zijn dat Hij naar ons toe en over de drempel van mijn huisdeur is gekomen. Bedank Hem allemaal voor al de genade die Hij ons bewezen heeft en geef Hem altijd voor alle mensen de eer!'

[9] Na deze woorden van de waard knielde de genezen knecht onmiddellijk aan Mijn voeten, dankte Mij en prees Mij luid; dat deden toen ook de ande­ren van het personeel, de bedienden en de dienstmeisjes, wat een groot lawaai in het huis teweegbracht, dat ook door de Farizeeën werd gehoord, hoewel ze zich in een kamer bevonden die ver van onze zaal was gelegen, en een van hen kwam kijken wat er aan de hand was.

[10] Toen hij hoorde dat Ik de knecht volledig van zijn jicht had genezen, en op welke manier, ergerde hij zich en zei tegen de waard, die hij bij zich riep

(de Farizeeër): 'Pas op voor deze volksopruier; want als hij die wonderen doet met hulp van de overste der duivels of door een ander soort toverij, die hij wellicht van de Essenen heeft geleerd, zullen de Romeinen weldra te weten komen dat het hele volk hem achterna loopt en hem tenslotte tot koning over alle Joden wil maken, en dan zullen ze op ons afkomen en ons er flink van langs geven!'

[11] De waard zei: 'Vanwege deze wonderdoener, die de Romeinen zeker allang beter kennen dan wij, heb ik van hun kant niets te vrezen; maar van jullie kant zou ik alles te vrezen hebben, als ik niet een Romeins burger was! Maar jullie zouden deze man moeten vrezen, die vervuld moet zijn van Gods geest, omdat Hij anders onmogelijk zulke tekenen en daden kan doen, waar­toe alleen God in staat is; en wie vervuld is van Gods geest is ook een ware Heer over alles in de hemel en op aarde, en degenen die Hem vijandig beje­genen hebben alleen Hem te vrezen, maar Hij hen niet! Jouwaan mij gerich­te waarschuwing zal in mijn gemoed dus ook nooit wortel schieten!'

[12] Toen de rabbi, die eigenlijk ook al een lagere Farizeeër was, dat van. de waard had gehoord, werd hij nog kwader dan tevoren, zei vervolgens mets meer en begaf zich weer naar zijn metgezellen.

[13] Toen hij bij hen kwam, vroegen ze hem onmiddellijk wat er aan de hand was geweest.

[14] De rabbi was echter door de woorden van de waard toch tot nadenken gestemd en deed daarom heel onverschillig verslag van wat er was. voorgeval­len, en zei dat het personeel vanwege dat voorval in gejubel was uitgebarsten, wat weinig te betekenen had.       .

[15] Daar namen de andere Farizeeën genoegen mee en vroegen met ver­der, maar ze zwelgden verder en zeiden: 'Laten we die verblufte waard maar zijn plezier gunnen om zijn heiland en Messias te prijzen in een rondtrekken­de wonderarts, die onmiskenbaar uit de school van de Essenen stamt en met wie ook de Romeinen veel op hebben; over een paar weken zal bij hem alles wel weer vergaan en vergeten zijn!'

[16] Die stemming van de al behoorlijk aangeschoten Farizeeën was goed voor ons, omdat zij ons daardoor met rust lieten en wij met elkaar belangrijke dingen konden bespreken.         .

[17] Ook het personeel, de bedienden en de dienstmeisjes die onze zaal bin­nen waren gekomen gingen op bevel van de waard weer aan hun werk; want ze hadden nog veel te doen vanwege enkele vreemdelingen, die voor het merendeel voor handel vanuit Kapernaüm hier naar het marktplaatsje waren gekomen. Alleen de genezen knecht bleef bij ons, en at en dronk met ons mee en sterkte zich.

 

69 De waarde van de instellingen van de tempel

 

[1] De waard zei tegen Mij: 'O Heer en Meester, aangezien we op dit moment rustig bij elkaar zitten en niet bang hoeven te zijn dat we door iemand gestoord worden, en het ook nog niet zo laat in de avond is, vraag ik U mij een aantal dingen te noemen, die nodig zijn om het ware heil van de ziel te bereiken!'

[2] Ik zei: 'Geloof zonder te twijfelen in God, houd je aan Zijn geboden, heb Hem boven alles lief zoveel je maar kunt en je medemensen als jezelf, en geloof dat Ik de beloofde Messias ben, die als de eeuwige Waarheid, het Licht en het Leven Zelf nu in een lichaam in deze wereld ben gekomen, opdat allen die in Mij geloven en volgens Mijn leer leven, het eeuwige leven zullen heb­ben! Als je dat allemaal gelooft en ernaar handelt, zul je voor je ziel in eeu­wigheid het ware, levende heil verwerven en behouden.

[3] Kijk, dat alleen is volkomen voldoende om het rijk Gods in jezelf te berei­ken; al het andere is ijdel en heeft met betrekking tot het nut voor de ziel geen waarde voor God. Als Ik als Heer van al het leven je dit zeg, kun je ook geloven dat het zo is en niet anders.'

[4] De waard zei: 'O Heer en Meester, ik geloof dat nu vast en zonder enige twijfel; alleen heeft Mozes nog een heleboel regels en voorschriften gegeven, bijvoorbeeld dat men als Jood alleen maar bepaalde spijzen mag eten, zijn lichaam herhaaldelijk moet wassen, moet vasten, boete moet doen in zak en as, een haren mantel moet dragen, en zo nog een groot aantal voorschriften meer, die moeilijk te onthouden en derhalve nog moeilijker in acht te nemen zijn, waardoor je dan ook steeds in de angst leeft datje vol zonden bent, die je in onwetendheid hebt begaan. Hoe moet je je wat die dingen betreft eigenlijk gedragen? Is het strikt in acht nemen van alle voorschriften die Mozes en ook de andere profeten hebben gegeven een absolute voorwaarde om het goddelijke welgevallen te bereiken?'

[5] Ik zei: 'Als je in acht neemt wat Ik je zojuist heb gezegd, heb je daardoor .al alles vervuld wat er bij Mozes en alle profeten geschreven staat wat je moet doen. De mens moet eten en drinken om zijn lichamelijke leven in stand te houden; maar de spijzen en de drank moeten zuiver en vers zijn. En zo is het voor het lichaam ook goed en gezond om het zo schoon mogelijk te houden, en zo ook in alle dingen zuiver, matig en nuchter te zijn. Dergelijke verorde­ningen zijn dus niet alleen voor de Joden goed en heilzaam, maar voor alle mensen; want in een ziek lichaam kan ook de ziel zich niet zo gemakkelijk verheffen tot datgene wat haar heil kan bevorderen en haar voor het eeuwige leven kan sterken.

[6] Kijk, daarom heeft God door Mozes en ook door de andere profeten dat­gene voorgeschreven wat voor de duur van het aardse leven goed voor het lichaam is, en de mens doet er goed aan als hij ook die regels in acht neemt!

[7] Wie echter doet wat Ik je zojuist heb gezegd, wordt dan wel geleid door de geest van het rijk Gods in zijn eigen hart, en die toont hem ook de regels voor het welzijn van zijn lichaam; en op die manier ligt in datgene wat Ik je heb gezegd, alles al besloten! - Heb je dat nu allemaal goed begrepen?'

[8] De waard zei, waarbij de genezen knecht heel dankbaar met hem instemde: 'O Heer en Meester, wij danken U uit het diepst van onze ziel, van gans er harte en met al onze levenskrachten voor Uw heel wijze en waarach­tige les, die een heel ander licht in ons heeft ontstoken dan de lange preken van de Farizeeën, die het hele heil van de mensen enkel aten afhangen van het feit of men zich strikt houdt aan die vele uiterlijke dingen en regels; maar of men zich houdt aan Gods geboden, waardoor de ziel gelouterd en voor het eeuwige leven sterker gemaakt kan worden, hechten ze bijna geen waarde en ze zeggen dat de mens in plaats daarvan kan offeren -wat nuttiger voor hem zou zijn dan wanneer hij zich star en met moeite aan de geboden houdt.

[9] En zo zie je de mensen vaak grote offers voor de deuren van de Farizeeën neerleggen; maar iemand die zich strikt aan de geboden van Mozes houdt, zie je bijna helemaal niet meer. Want de mensen zeggen: als je door offers in Gods ogen hetzelfde kan bereiken en nog meer van je zonden gereinigd wordt dan wanneer je je moeizaam aan de geboden houdt, dan is offeren veel gemakkelijker en je geweten lichter, omdat volgens de woorden van de Farizeeën offers alles voor God verzoenen, maar het houden van de geboden alleen maar voorzover iemand in staat is geweest strikt en gewetensvol het een of andere gebod te houden.

[10] Welnu, als je die leer vergelijkt met wat U, o Heer en Meester, mij hebt aangeraden en heel duidelijk hebt uitgelegd, dan bestaat daar toch een onein­dig groot verschil tussen. Bij U is alles de volle en levende waarheid, en bij de Farizeeën verdorven, dode leugen, waardoor werkelijk geen enkele ziel het eeuwige leven kan bereiken. Heer, wat moeten wij nu in het vervolg ten opzichte van de Farizeeën doen?'

[11] Ik zei: 'Luister naar wat zij als zuiver woord van Mozes en de profeten verkondigen, en handel naar dat zuivere woord; maar houd je niet aan hun eigen instellingen, want in Gods ogen zijn die een gruwel!

[12] Er staat immers ook geschreven: 'Zie, dit volk eert Mij met de lippen; maar hun hart is verre van Mij!' Maar Ik zeg jullie: het einde van hen die een menselijke leer verkondigen is nabij gekomen! Daarom ben Ik, die de Waarheid, de Weg en het Leven ben, naar jullie toegekomen en Ik zal de leu­gen en haar kwade werken wegvagen. Weliswaar zal Ik deze wereld binnen­kort verlaten, en in de tijd dat Ik voor het oog afwezig ben zullen de leugen en haar valse en kwade dingen nog een tijdlang voortwoekeren onder de mensen op aarde; maar dan zal Ik op de juiste tijd met alle macht en kracht naar jullie mensen terugkomen en een einde maken aan de heerschappij van de leugen en het bedrog!

[13] Nu al bewerk Ik daarvoor in de harten van de mensen de grond en bouw Ik een nieuwe tempel en een nieuwe stad Gods. Laten we de bouw zo snel mogelijk voltooien, opdat de oude tempel en de stad van leugen, bedrog en alle kwaad voor altijd vernietigd worden!

[14] Dit zullen jullie nu nog wel niet in alle zuiverheid begrijpen; maar als jul­lie van Mijn geest doordrongen zullen zijn, zal jullie ook dat heel duidelijk zijn, en dan zullen jullie je herinneren wat Ik jullie van tevoren heb gezegd.'

[15] Deze woorden van Mij waren ook voor de leerlingen niet helemaal dui­delijk, en daarom zeiden ze onder elkaar (de leerlingen): 'Hij heeft al ver­schillende keren over een tweede wederkomst op deze aarde gesproken, maar steeds op een tamelijk vage manier, zoals profeten dat doen! Laten we het Hem nu eens een keer ronduit vragen - misschien vertelt Hij er deze keer meer en duidelijker over!'

 

70 De wederkomst van de Heer (Luc. 17:22-36)

 

[1] Na dit onderlinge overleg wendden de leerlingen zich tot Mij en zeiden: 'Heer en Meester, U hebt ons al verschillende keren gezegd dat het ons gege­ven zal zijn de geheimen van het rijk Gods goed te begrijpen, en U hebt ons ook al zoveel dingen duidelijk onthuld, dat wij in de geest Uw oneindige schepping en nog duizend andere dingen goed begrijpen, waar nog geen enkele geleerde zich ooit een voorstelling van heeft gemaakt en waar hij zich door eigen speuren en zoeken ook nooit een volkomen duidelijke voorstel­ling van zal kunnen maken, om welke reden alle menselijke kennis tot nu toe dan ook stukwerk is. Zeg ons nu toch ook eens wat meer concreets over Uw wederkomst! In welke tijd zult U wederkomen, en waar en hoe? Want wij zijn van mening dat ook dat hoort bij het begrijpen van de geheimen van Gods rijk.'

[2] Ik zei: 'Ook dat heb Ik jullie al verschillende keren heel uitvoerig getoond; maar omdat ook jullie niet volkomen van Mijn geest doordrongen zijn, begrijpen jullie het nog niet ten volle. Het jaar, de dag en het uur kan Ik jullie niet met zekerheid zeggen, omdat dat op deze aarde immers allemaal van de volkomen vrije wil van de mensen afhangt. Daarom weet ook geen engel in de hemel het, maar alleen de Vader en ook degene aan wie Hij het wil openbaren. Bovendien is het voor het heil van de ziel niet absoluut nood­zakelijk om het heel precies van tevoren te weten.

[3] Zou het goed zijn voor een mens, als hij de dag en het uur van zijn ster­ven heel precies van tevoren zou weten? Voor heel weinigen, die in de geest wedergeboren zijn:ja; maar voor tallozen zou het een groot kwaad zijn! Want het naderende uur van hun overlijden zou hen dermate van vrees, angst en vertwijfeling vervullen dat ze zulke vijanden van het leven zouden worden, dat ze zichzelf voortijdig van het leven zouden beroven om zodoende de angst voor de dood te ontvluchten, of ze zouden in een dermate sterke levenstraagheid terechtkomen, dat daar voor de ziel weinig heil van te ver­wachten zou zijn. Het is dus beter voor de mens om niet alle dingen van tevoren helemaal zeker te weten, namelijk wat, hoe en wanneer hem in deze wereld het een of ander kan en ook moet overkomen.

[4] Ik zeg jullie: de tijd zal komen dat jullie in degenen die in geloofsopzicht jullie nakomelingen zullen zijn, net als nu hier zullen vragen wanneer de dag van de Mensenzoon zal komen, en zullen verlangen die dag te zien en hem toch niet zien zoals jullie verlangen. In die tijd zullen er velen opstaan en op de voorgrond treden en met een wijs gezicht zeggen: ' Zie, die dag is hier, of daar en dan! ' Maar ga daar niet heen en volg zulke profeten niet.

[5] De dag van Mijn tweede wederkomst zal zijn als een bliksem, die van het oosten naar het westen hoog langs de bewolkte hemel schiet en alles verlicht wat onder de hemel is. Voordat dat zal gebeuren, zal -zoals Ik jullie al ver­scheidene malen heb verkondigd - de Zoon des mensen nog veel moeten lij­den en geheel en al verworpen worden door dit geslacht, namelijk door de Joden en Farizeeën, en in later tijden door degenen die men nieuwe Joden en Farizeeën zal noemen.

[6] Zoals het ging ten tijde van Noach, zal het ook gaan in de tijd van de tweede komst van de Mensenzoon. Ze aten en dronken heel welgemoed, ze trouwden en lieten zich ten huwelijk geven tot op de dag dat Noach in de ark klom en vervolgens de vloed kwam en allen verdronken. En het zal op dezelfde manier gaan als ten tijde van Lot: ze aten en dronken, ze kochten en verkochten en plantten en bouwden. Op de dag dat Lot uit Sodom wegging, zoals Ik jullie op de Olijfberg nader heb verklaard, regende het echter al vuur en zwavel uit de hemel en bracht hen allen om.

[7] Zie, zo zal het ook zijn en gebeuren in die tijd, wanneer de Zoon des mensen voor de tweede keer weer geopenbaard zal worden! Wie op die dag op het dak is en weet dat zijn huisraad in het huis is, laat die niet van het dak afkomen om zijn huisraad op te halen! - wat als volgt verstaan moet worden: wie de dingen werkelijk begrijpt, moet bij dat begrip blijven en niet dat niveau verlaten, uit angst dat hij daardoor misschien aan wereldse voordelen zou kunnen inboeten; want die dingen zullen vernietigd worden.

[8] Evenzo nog een ander beeld: wie zich op het veld (de vrijheid van inzicht) bevindt, moet zich niet omkeren naar wat er achter hem is ( oude drogleren en de instellingen daarvan) , maar zich het lot van de vrouw van Lot herinne­ren en in de waarheid voorwaarts streven.

[9] Ik zeg jullie nog meer: in diezelfde tijd zullen er twee in een molen zijn en hetzelfde werk doen. De ene wordt aangenomen en de andere achtergela­ten, dat wil zeggen, de eerlijke werker zal aangenomen en de ontrouwe en zelfzuchtige achtergelaten worden. Want wie zijn ziel vanwege de wereld pro­beert te behouden, zal haar verliezen; maar wie haar omwille van de wereld zal verliezen, zal haar leven behouden en haar tot het ware, eeuwige leven helpen.

[10] Verder zeg Ik jullie nog: in een en dezelfde nacht van de ziel zullen twee mensen in een en hetzelfde bed liggen. Ook dan zal de een aangenomen en de ander achtergelaten worden, dat wil zeggen: twee mensen zullen zich wel­iswaar uiterlijk gezien in de sfeer van een en dezelfde geloofsbelijdenis bevin­den. maar de een zal in de daad een levend geloof hebben en daarom ook aangenomen worden in het levende en lichte rijk Gods, maar de ander zal enkel vasthouden aan de uiterlijke cultus, die geen innerlijke waarde voor het leven van de ziel en de geest heeft, en zal niet opgenomen worden in het levende en lichte rijk Gods, omdat zijn geloof zonder de werken der naasten­liefde als het ware dood is.

[11] En verder zullen er.twee mensen op het veld van de arbeid zijn. De één, die zonder eigenbelang in het levende geloof zal werken uit liefde tot God en uit liefde tot zijn naaste, zal ook in het ware rijk Gods worden opgenomen; degene echter die op hetzelfde veld zal werken als de Farizeeën zonder inner­lijk levend geloof uit puur eigenbelang, zal vanzelfsprekend achtergelaten en met opgenomen worden in het levende en lichte rijk Gods!'

[12] Kijk, zo zal het gesteld zijn met de tweede komst van de Mensenzoon en zo zal het zich manifesteren! Als jullie in de toekomst dieper doordrongen zullen zijn van Mijn geest, zullen jullie alles wat Ik heb gezegd ook duidelijk begrijpen; op dit moment kan Ik het jullie echter niet helderder en duidelij­ker vertellen.'

[13] De leerlingen zeiden: 'Heer en Meester, dat is allemaal goed zo en wij geloven Uw woorden; maar waar en wanneer zal dat gebeuren, naar aardse tijd gerekend? Dat zou U ons toch ook nog wel kunnen zeggen!'

 

71 De laatste tijd vóór de wederkomst van de Heer (Luc. 17:37)

 

[1] Ik zei: 'Het is. echt verbazingwekkend hoe weinig jullie de dingen nog begrijpen. Ik heb jullie toch al vaak genoeg uitgelegd waarom het aardse tijdstip nog niet - zoals jullie denken – tot op de dag nauwkeurig vast te stellen is, terwijl Ik jullie wel precies met zekerheid het ogenblik zou kunnen noemen waarop deze of gene berg met zijn rotsige toppen door een bliksem vernie­tigd wordt! Want in dat geval hebben we met gerichte materie te maken, die in alles helemaal afhankelijk is van de macht van Mijn wil; maar bij de men­sen, die een vrije, zichzelf bepalende wil hebben, gaat dat niet op dezelfde name. De. reden daarvan heb Ik jullie al vaak getoond en jullie zullen die toch eindelijk eens begrijpen, en jullie moeten daarom ook niet voortdurend met dezelfde vragen bij Mij aankomen!

[2] Als jullie het 'waar' en 'wanneer' dan met alle geweld preciezer bepaald willen hebben, onthoud dan wat Ik jullie nu zal zeggen: ‘waar het aas is, verza­melen zich ook al gauw de vrije adelaars.'

[3] De leerlingen zeiden:'O Heer en Meester, nu hebt U alweer iets gezegd wat wij niet kunnen begrijpen! Wie is het aas, en wie zijn de adelaars; en waar zal het aas zijn, en waar zullen de vrije adelaars vandaan komen?'

[4] Ik zei: 'Kijk maar eens naar het trage en ongelovige farizeeërdom, dan zien jullie het aas! Ik en allen die in Mij geloven, Joden en heidenen, zijn de adelaars, die het aas weldra helemaal zullen opeten. Zo is ook de nacht der zonden van de ziel een aas, waaromheen het licht des levens zich begint te verspreiden en het aas met al zijn nevels en drogbeelden vernietigt, zoals de ochtend dat met de nacht doet.

[5] Zoals dat nu voor onze ogen gebeurt met het jodendom dat nu zonder waarheid of geloof is, waardoor het een geweldig aas is geworden, waarmee het over ongeveer vijftig aardse jaren afgelopen zal zijn, zo zal het er in later tijden ook voorstaan met de leer en de kerk die Ik nu sticht. Die zal tot een nog veel erger aas worden dan het jodendom nu, en dan zullen ook de vrije licht­ en levensadelaars van alle kanten over haar heen komen en ze als een aas, dat alles zou willen verpesten, met het vuur van de ware liefde en met de macht van het licht der waarheid verteren. En dat kan nog gebeuren voordat er na Mijn leven hier, zoals Ik nu lichamelijk in jullie midden ben, tweedui­zend aardse jaren verlopen zullen zijn -wat Ik jullie bij andere gelegenheden ook al heb uitgelegd.

[6] Tóen vroegen jullie je af, evenals nu, waarom dat eigenlijk op die manier door God toegelaten wordt. Ik heb jullie echter ook al vaak, zoals ook deze keer, laten zien dat Ik de mensen, aan wie een volkomen vrije wil, een vrije zelfbeschikking is gegeven, met Mijn almachtige wil niet zo kan en mag lei­den als al het overige geschapene, klein en groot, in de hele oneindigheid; want als Ik dat zou doen, zou de mens geen mens zijn, maar net als een dier of plant of steen, die door Mijn almacht gericht is. Hopelijk zullen jullie dat nu wel inzien en begrijpen en Mij niet zo gemakkelijk meer dingen vragen, die voor iedereen die ook maar enigszins helderder denkt toch voor de hand liggen.

[7] Als er nu in deze tijd, terwijl Ik nog in een lichaam op deze aarde temid­den van jullie rondga en leer, al verscheidene mensen in Mijn naam beginnen rond te trekken en Mijn leer tot hun materiële voordeel verbreiden, maar daar ook hun eigen onzuivere zaad tussen mengen, waaruit tussen de magere tarwe op de akker des levens en de waarheid daarvan al gauw veel slecht onkruid zal opgroeien - zal het dan verbazing wekken als er in later tijden in Mijn naam nog meer valse en niet geroepen leraren en profeten opstaan en met machtige woorden, met het zwaard in de hand, tot de mensen zullen roe­pen: 'Kijk, hier is Christus!' of 'daar is Hij!'?

[8] Als jullie en later jullie echte, zuivere opvolgers dat zullen horen en zien, geloof zulke schreeuwers dan niet! Want aan hun werken zullen zij net zo gemakkelijk te herkennen zijn als bomen aan hun vruchten; want een goede boom brengt goede vruchten voort. Aan dorenstruiken groeien geen druiven en aan distels geen vijgen.

[9] Waar het rijk Gods uit bestaat, en de enige manier waarop het zich in de mens zelf manifesteert en waar dat gebeurt, heb Ik zojuist in jullie bijzijn tegen de Farizeeën gezegd; jullie zullen dus ook wel inzien en begrijpen dat diegenen niet geloofd moeten worden die roepen: 'Ziehier, ziedaar!' Want zoals de geest inwendig in de mens is en al het leven, denken, voelen, weten en willen oorspronkelijk daarvan uitgaat en alle vezels doordringt, zo is ook het rijk Gods, dat het ware levensrijk van de geest is, alleen maar inwendig in de mens en niet op de een of andere manier uitwendig of buiten de mens.

[10] Wie dat op de juiste manier in zich opneemt en het volgens de volle, levende waarheid begrijpt, zal in eeuwigheid nooit door een valse profeet misleid kunnen worden; wie in zijn gemoed echter lijkt op een windvaan of een rietstengel in het water, zal natuurlijk niet de van rust vervulde en door waarheid verlichte haven van het leven vinden. Wees daarom geen windvanen en rietstengels, maar ware levensrotsen, waar de stormen en watergolven geen vat op hebben! - Hebben jullie dat nu goed begrepen?'

[11] De leerlingen zeiden: 'Ja, Heer en Meester, nu hebben wij U wel weer goed begrepen, omdat U ons deze kwestie heel helder en in begrijpelijke woorden hebt toegelicht; maar wanneer U dikwijls in sterk verhulde beelden tot ons spreekt, kunnen wij niet anders dan zeggen: 'Heer, waar dan, en hoe?' Maar ook danken wij U nu, zoals altijd, voor deze genade die U ons gegeven hebt en vragen U, of U telkens weer zoveel geduld met ons wilt hebben!'

[12] Ik zei: 'Als Ik als de mensen zou zijn, zou Mijn geduld met jullie al wel verscheidene keren te klein geweest zijn; maar omdat Ik ben, zoals jullie Mij kennen, vol van het grootste geduld, lankmoedigheid, liefde en zachtmoedig­heid, zullen jullie je over Mijn geduld ook nooit hoeven te beklagen. Wees echter ook zo geduldig, zachtmoedig en deemoedig als Ik van ganser harte ben, en heb elkaar lief als broeders onder elkaar, zoals ook Ik jullie liefheb en altijd heb liefgehad; dan zullen jullie daardoor aan iedereen laten zien dat jul­lie werkelijk Mijn leerlingen zijn! Laat geen van jullie denken dat hij meer is dan zijn medeleerling, want jullie zijn allemaal gelijke broeders; alleen Ik ben jullie Heer en Meester en zal dat in alle eeuwigheid en ook in alle tijdperken van deze wereld zijn en blijven. Want als de Vader geen geduld zou hebben met Zijn kinderen, wie anders zou er dan nog geduld met hen hebben?

[13] We hebben nu al geruime tijd met elkaar voor het Godsrijk gewerkt, in welke tijd jullie ook vele vergissingen hebben begaan, en nog niet een van jullie is door Mij verstoten, zelfs niet die ene die Ik jullie al herhaaldelijk heb aangeduid en die tot op dit moment nog een duivel is, die zijn leven nog niet heeft gebeterd. Maar Mijn liefde en geduld hebben hem nog niet gericht; hoeveel minder zal ze diegenen richten die met alle liefde en vol geloof aan Mij hangen! Daarom kunnen jullie ook altijd verzekerd zijn van Mijn hoog­ste liefde en geduld; want als iemand in Mij blijft, blijf Ik ook in hem.'

 

72 Het rijk Gods

 

[1] Nu zei de waard met diep ontzag en hoogachting: 'O Heer en Meester, Uw daden zijn zeer wonderbaarlijk - maar Uw woorden zijn werkelijk zui­vere waarheid en leven. Want als U handelt, merkt ook een blinde dat er in Uw wil meer dan menselijke kracht en macht heerst; maar als U spreekt, her­kent men pas helemaal dat U de Heer Zelf bent! Want de wijsheid van Uw woorden is groter dan het helderste licht van de middagzon.

[2] Maar nu moet ook ik de vrijheid nemen om U, o Heer en Meester, ter wille van het rijk Gods een vraag te stellen. Als U mij dat genadig wilt toe­staan, zal ik spreken.'

[3] Ik zei: 'Zeg wat je maar wilt; dan zal Ik je antwoorden!'

[4] Nu zei de waard: 'Heer en Meester, tegen Uw dierbare leerlingen en daarnaast ook tegen mij en mijn door U genezen opperknecht hebt U nu heel wijze dingen gezegd over Uw tweede komst en derhalve ook over de komst van het rijk Gods op deze aarde. Daarbij is mij één ding erg opgeval­len, en wel wat betreft het rijk Gods op aarde dat ergens in de verre toekomst zal ontstaan en dat het rijk Gods dus ook werkelijk op de aarde komt.

[5] Zo zei U ook dat het rijk Gods geenszins met uiterlijke praal onder de mensen zal komen, maar dat het al diep binnen in de mens is, en dat die het alleen maar hoeft te zoeken, te vinden en in zichzelf hoeft te ontplooien.

[6] Ik ben nu echter van mening dat wij ons hier allemaal in Uw tegenwoor­digheid bevinden, die duidelijk niet in ons, maar nog heel erg buiten ons is, en dat wij met het grootste vertrouwen kunnen zeggen: zie, hier is Christus, de sinds eeuwigheid gezalfde Heer aller heerlijkheid, en Hijzelf is alles in alles en derhalve ook het eeuwige rijk Gods en het Leven en de Waarheid! omdat U nu bij ons bent, is ook Uw rijk niet in ons, maar bij ons, temidden van ons.

[7] Zal het met deze zeer heilige gebeurtenis in de eerder door U genoemde tijd ook zo zijn, of zal Uw tweede komst toch heel erg verschillen van die van nu?'

[8] Ik zei: 'O Mijn beste vriend, je hebt nu echt heel goed gesproken en Ik kan je zeggen dat niet jouw vlees en bloed, maar alleen jouw geest je dat heeft ingegeven; maar toch zal het met de toekomstige wederkomst van de Mensenzoon zijn zoals Ik jullie allemaal duidelijk genoeg heb verteld.

[9] Je hebt helemaal gelijk als je nu zegt dat het rijk Gods in Mij naar jullie toe is gekomen en zich bij jullie en in jullie midden bevindt; maar dat is nog niet voldoende om het eeuwige leven van de ziel te bereiken en ten volle te behouden, omdat het rijk Gods in Mij weliswaar naar jullie toe is gekomen, maar daarmee nog niet is doorgedrongen tot jullie innerlijk, wat pas kan en zal gebeuren wanneer jullie zonder rekening te houden met de wereld Mijn leer helemaal in jullie wil en derhalve ook in alles wat jullie doen hebben opgenomen. Als dat eenmaal het geval zal zijn, zullen jullie niet meer zeggen: 'Christus, en met Hem het rijk Gods, is naar ons toe gekomen en woont bij en onder ons!', maar jullie zullen zeggen: 'Nu leef ik niet meer, maar Christus leeft in Mij!' Als dat bij jullie het geval zal zijn, zullen jullie ook ten volle begrijpen dat het rijk Gods niet met uiterlijke pracht en praal naar en in de mensen komt, maar zich enkel inwendig in de mens ontplooit en de ziel in het eeuwige leven van dat rijk Gods trekt en haar daarin blijvend vasthoudt.

[10] Weliswaar moet de weg eerst van buitenaf aan de mens getoond worden door Gods woord, dat vanuit de hemelen tot de mens komt en waarbij men kan zeggen: 'Vrede zij met je; want het rijk Gods is nabij gekomen!' Maar daarom is de mens nog niet in het rijk Gods, en het rijk Gods niet in hem.

[11] Pas wanneer de mens begint te geloven zonder te twijfelen en zijn geloof tot leven brengt door volgens de leer te handelen, ontplooit het rijk Gods zich in de mens, zoals het leven in een plant zich in het voorjaar onmisken­baar van binnenuit begint te ontplooien wanneer de plant door het licht van de zon wordt beschenen, verwarmd en daardoor aangezet tot innerlijke acti­viteit.

[12] Al het leven wordt weliswaar van buitenaf gestimuleerd en gewekt, ­maar het ontstaan, de ontwikkeling, ontplooiing, vorming en versteviging komt dan altijd van binnenuit.

[13] Zo moeten ook dieren en mensen hun voedsel eerst van buitenaf in zich opnemen; maar dat opnemen van voedsel en drank is nog lang niet de echte voeding van het lichaam, maar die gaat daarna pas vanuit de maag naar alle delen van het lichaam. Zoals in zekere zin de maag het leven voedende hart van het lichaam is, zo is ook het hart van de mens de voedende maag van de ziel, die de geest uit God in haar moet wekken, en Mijn leer is het ware levensvoedsel en de ware levensdrank voor de maag van de ziel.

[14] In wat Ik aan de mensen leer ben Ik dus een werkelijk voedend brood uit de hemelen, en het handelen volgens die leer is een ware levensdrank, een zeer goede en krachtige wijn, die door zijn geest de hele mens tot leven wekt en hem door en door verlicht door de lichtend oplaaiende vlam van het levensvuur. Wie dat brood eet en die wijn drinkt, zal in eeuwigheid geen dood meer zien, voelen of smaken.

[15] Als jullie dat nu begrepen hebben, handel er dan ook naar; dan zullen Mijn woorden in jullie volledige, levende waarheid worden!'

 

73 De Heer geeft uitleg over het eten van Zijn vlees

en het drinken van Zijn bloed

 

[1] Nu zeiden de leerlingen: 'Heer en Meester, deze les van U is goed te begrijpen - maar toen U eens in Kapernaüm, waar zoveel volk uit alle streken rond Jeruzalem U achterna gereisd was, een soortgelijk onderricht gaf over het eten van Uw vlees en het drinken van Uw bloed, was dat kennelijk een harde leer, met name voor die mensen die Uw eenvoudige, duidelijke woord niet begrepen hebben zoals het naar de ware betekenis begrepen moest wor­den, en daarom hebben toen vele toenmalige leerlingen U verlaten. Wijzelf begrepen het aanvankelijk niet, maar de waard, die nooit een leerling van u was geweest, heeft het ons uitgelegd, en als wij nu die leer met deze vergelijken, wil die hetzelfde zeggen als wat U nu heel duidelijk en glashelder hebt uitgelegd. - Hebben wij gelijk of niet?'

[2] Ik zei: 'Jazeker, want brood en vlees zijn een en hetzelfde, zoals ook wijn en bloed, en wie in Mijn woord het brood der hemelen eet en door volgens dat woord te handelen, dus door de werken van de ware, meest onbaatzuchti­ge liefde voor God en zijn naaste de wijn des levens drinkt, eet ook Mijn vlees en drinkt Mijn bloed. Want zoals het natuurlijke brood dat door de mensen wordt gegeten in de mens in vlees wordt veranderd en de gedronken wijn tot bloed wordt, zo wordt in de ziel van de mens het brood van Mijn woord in vlees en de wijn van de daadwerkelijke liefde in bloed veranderd.

[3] Als Ik echter zeg: 'Wie Mijn vlees eet', dan is daarmee ook al aangegeven dat hij Mijn woord niet alleen in zijn geheugen en in zijn hersenen heeft opgenomen, maar tegelijkertijd ook in zijn hart, dat -zoals Ik al zei - de maag van de ziel is, en dat ook heeft gedaan met de wijn van de daadwerkelijke lief­de, die daardoor geen wijn meer is, maar reeds het bloed des levens; want het geheugen en het verstand van de mens verhouden zich precies zo tot het hart als de mond tot de natuurlijke maag. Zolang het natuurlijke brood zich nog tussen de tanden in de mond bevindt is het nog geen vlees, maar brood; als het echter fijngekauwd in de maag aankomt en daar met de maagsappen wordt vermengd, is het wat zijn fijne voedende delen betreft al vlees, omdat het overeenkomt met het vlees. Zo is het ook met de wijn of met water, dat zeker ook wijnstof bevat, omdat zonder water, dat de aarde in zich draagt om alle planten en dieren te voeden, de wijnstok zou sterven. Zolang je de wijn in je mond houdt, gaat hij niet in het bloed over; maar in de maag zal hij daar heel snel in overgaan.

[4] Wie dus Mijn woord hoort en het in zijn geheugen bewaart, houdt het brood in de mond van de ziel. Als hij er met zijn verstand ernstig over na begint te denken, kauwt hij het brood fijn met de tanden van de ziel; want het verstand is voor de ziel wat de tanden in de mond zijn voor de lichamelijke mens.

[5] Als Mijn brood, Mijn leer dus, door het verstand fijngekauwd ofwel als volle waarheid begrepen en opgenomen is, moet die vervolgens ook door de liefde voor de waarheid in het hart worden opgenomen en door de vaste wil overgaan in de daad. Als dat gebeurt, dan wordt het woord. omgezet. in vlees en door de ernstige daadkrachtige wil in het bloed van de ziel, dat Mijn geest in haar is, zonder welke de ziel even dood zou zijn als een lichaam zonder bloed.

[6] De ernstige daadkrachtige wil komt overeen met een goed verteringsver­mogen van de lichamelijke maag, waardoor het hele lichaam gezond en sterk wordt gehouden; als de verteringskracht van de maag zwak is, dan is het hele lichaam al ziek en zwak en wordt het zelfs van het beste en zuiverste voedsel al ziek.

[7] Hetzelfde geldt voor de ziel, in wier hart de wil om de leer in daden om te zetten verzwakt is. Ze bereikt uit de volle, gezonde geestelijke kracht, blijft halverwege steken, raakt gemakkelijk in allerlei twijfels en bedenkingen en begint nu eens het ene en dan weer een ander voedsel te proberen, om te zien of die misschien een betere en meer versterkende uitwerking heeft. Maar daarmee is de ziel, die eenmaal wat ziekelijk is, toch niet helemaal geholpen. 'Ja " vragen jullie je nu af, 'is een ziekelijke ziel dan eigenlijk niet meer hele­maal te helpen?' O ja, zeg Ik. Maar hoe?'

 

74 De betekenis van het handelen volgens Gods woord

 

[1] (De Heer:) 'Luister! Als iemand een zwakke maag heeft, neemt hij een keer een jullie welbekende kruidendrank, waardoor de slecht verteerde spij­zen langs de bekende natuurlijke weg uit de maag en de darmen afgevoerd worden; die slecht verteerde spijzen zijn te vergelijken met de bedenkingen die in de ziel zijn opgenomen, namelijk of ze dit of dat wel helemaal moet geloven en ernaar moet handelen.

[2] Als de lichamelijke zwakke maag eenmaal gereinigd is, wat moet er dan gedaan worden om te zorgen dat hij weer sterk wordt en sterk blijft? Zo iemand moet echt actief worden en daarbij in de frisse, zuivere lucht flink beweging nemen, dan zal de maag in eerste instantie daardoor zijn volle en gezonde kracht herkrijgen. Kijk, dat moet de zielook doen! Ze moet haar hart reinigen van alle dwaalleren, verkeerde voorstellingen en ideeën. Dan moet ze de waarheid, zoals Ik die aan jullie leer, met liefde, gewillig en vol geloof opnemen en daar flink mee aan het werk gaan; dan zal ze daardoor weldra veel sterker worden en ook volledig en blijvend gezond worden!

[3] Daarom moet niemand van jullie alleen maar luisteren naar Mijn woord, maar er ook serieus en ijverig naar handelen. Dan zullen in zeer korte tijd alle bedenkingen en twijfels uit zijn ziel verdwenen zijn.

[4] Zoals de natuurlijke maag van het lichaam in gezonde, krachtige toestand allerlei rein en desnoods ook onrein voedsel in zich kan opnemen zonder schade te lijden, omdat hij door zijn activiteit al het onreine uit zichzelf ver­wijdert of het in iets zuivers verandert, zo doet ook de gezonde, krachtige maag, van de ziel dat, en zodoende is voor de reine mens alles rein, en zelfs de meest onreine geestelijk(e pestwalm van de hel kan hem geen schade berok­kenen.

[5] Als jullie volledig Mijn rijk in je zullen bezitten, zullen jullie over slangen en schorpioenen kunnen wandelen en vergif uit de hel kunnen drinken zon­der dat het jullie ook maar enigszins schaadt.

[6] Als jullie dat nu allemaal goed hebben begrepen en in je opgenomen, zul­len jullie nu ook overeenkomstig de volle, levende waarheid inzien wat Ik in Kapernaüm wilde dat jullie zouden verstaan onder 'Mijn vlees eten' en 'Mijn bloed drinken', en jullie zullen dat voortaan zeker geen harde leer meer noe­men.

[7] Reeds in de zichtbare natuurlijke wereld zijn de diepere oorzaken van de dingen en van veel verschijnselen voor het pure menselijke verstand moeilijk op een zodanige manier te verklaren dat het vrij blijft van alle mogelijke dwa­lingen die het slechte bijgeloof voeden, en het zo de weg der waarheid bewandelt; hoeveel moeilijker zijn de voor het lichamelijke oog van de mens onzichtbare, hemels geestelijke dingen, krachten, werkingen en verschijnselen dan voor het pure hersenverstand te begrijpen en voor de ziel inzichtelijk te maken!

[8] Daarom zeg Ik jullie dan ook altijd: jullie zullen pas in alle wijsheid in geestelijke, hemelse levensomstandigheden en de kracht en macht daarvan ingewijd worden, als jullie in Mijn geest volledig nieuw geboren zullen zijn op de manier, die Ik jullie uitvoerig en duidelijk heb getoond. En vraag jezelf nu af, of jullie de juiste, volle waarheid van dat alles ook ten volle hebben begrepen!'

[9] De leerlingen zeiden: 'Ja, Heer en Meester, als U op die manier de gehei­men van het rijk Gods voor ons onthult, zijn ze voor ons ook gemakkelijk te begrijpen; maar als U in gelijkenissen gaat spreken, is de betekenis van Uw woorden voor ons steeds moeilijk en soms helemaal niet te begrijpen. Maar als U de gelijkenissen daarna aan ons uitlegt, zien wij in dat alleen de godde­lijke alwijsheid dergelijke beelden en gelijkenissen kan geven. O Heer, wij danken U uit het diepst van ons hart voor Uw meer dan grote geduld en Uw liefde voor ons! Als wij als mensen ooit zwak en moe zouden worden op de weg naar de ware nieuwe geboorte, de wedergeboorte van Uw geest in ons, verlaat ons dan niet, Heer, maar sterk ons, en laat ons nooit zwak worden! En als ons gemoed angstig en verdrietig wordt, wanneer U in de toekomst niet meer zichtbaar onder ons zult rondgaan, kom dan met Uw genade en ontfer­ming, en troost ons, en versterk onze liefde, ons geloof, onze hoop en onze verwachting!'

[10] De waard en zijn genezen opperknecht zeiden: 'O Heer en Meester, ook wij vragen U om hetgeen de leerlingen U gevraagd hebben!'

[11] Ik zei: 'Waarlijk, waarlijk Ik zeg jullie: datgene waar jullie de Vader in Mijn naam om zullen vragen, zal jullie ook gegeven worden! Waar is er een vader onder de mensen, die toch meestal alleen maar slecht zijn, die een kind dat hem om een stuk brood vraagt, een steen, of een dochter die hem een vis vraagt, een slang zou geven?

[12] Als de mensen, die - zoals gezegd - alleen maar slecht zijn, hun kinderen al goede gaven geven, hoeveel temeer zal de Vader in de hemel, die als enige meer dan goed is, goede dingen doen voor degenen die Hem liefhebbend en gelovig daarom vragen.

[13] Daarom kunnen jullie altijd een vrolijk hart en een blij gemoed hebben; want de heilige en meer dan goede Vader waakt altijd over jullie en zorgt voor jullie welzijn en zielenheil.

[14] En de Vader is in Mij, zoals Ik altijd en eeuwig in Hem ben, en Ik geef jullie de volledige verzekering dat Ik jullie nooit als wezen achter zal laten, tot aan het einde der tijden van deze aarde.

[15] Waarlijk Ik zeg jullie: naar degene die Mij werkelijk lief zal hebben en zich aan Mijn geboden zal houden, zal Ik toekomen en Mijzelf aan hem openbaren, en dan zal iedereen zich ervan kunnen overtuigen dat hij zich niet als een wees in de wereld bevindt! Degene aan wie Ik Mij op die manier zal openbaren moet dat echter niet voor zichzelf houden, maar die troost ook aan zijn broeders meedelen, opdat ook zij daardoor getroost en gesterkt wor­den.

[16] Wie de zwakken graag sterkt, de bedroefden troost en de lijdenden graag helpt, zal in al die dingen het tienvoudige levensloon van Mij mogen ver­wachten. Daar kunnen jullie altijd volledig van zijn verzekerd!'

[17] Deze woorden van Mij maakten iedereen vrolijk en opgewekt, en de waard liet onze bekers nogmaals vullen met zijn beste wijn, en wij dronken en praatten dan ook nog ongeveer een uur lang met elkaar.

 

75 Het nachtelijke onweer

 

[1] Na een uur werd het echter onrustig op straat; want er stak een harde wind op, die met onstuimig geweld door de deuren en vensters van het huis loeide. Daardoor raakten de Farizeeën zo erg ontsteld, dat twee van hen naar ons toekwamen en de waard angstig vroegen hoe het zou aflopen.

[2] Maar de waard, die zelf bang werd vanwege de zo plotseling opgestoken storm, zei: 'Hoe kunnen jullie, dienaren van God, dat aan mij vragen? Anders weten jullie toch altijd alles en zeggen dat God zonder jullie, die Zijn enige plaatsvervangers en Zijn dienaren en knechten zijn, niets op deze wereld kan doen. Dan zullen jullie nu ook wel het best weten waarom God deze gewel­dige storm zo plotseling heeft laten ontstaan en hoe het af zal lopen. Wat moet Ik, die door jullie nog steeds als een halve Samaritaan word beschouwd, dan weten, als jullie, die zo dicht bij God staan, zelf vol vrees en angst vragen beginnen te stellen?'

[3] Eén van de Farizeeën zei:'Nou, nou, blaas maar niet direct zo hoog van de toren, omdat je een burger van Rome bent! Misschien weet die wonder­baarlijke Nazarener, die zeker goed ingewijd is in alle geheimen van de natuur, ons iets te vertellen? Want zoiets hebben we werkelijk nog nooit mee­gemaakt! Een storm, zoals die nu steeds erger begint te woeden, begint toch altijd met een tamelijk zachte wind, die steeds heviger wordt, net zo lang tot hij in een orkaan overgaat. Aan deze storm is echter niet het minste zuchtje voorafgegaan, maar hij kwam volkomen plotseling, als een machtige vloed, en loeit en raast nu met almaar toenemende hevigheid voort; in dat geval mag men toch wel vragen hoe dat moet aflopen?'

[4] Terwijl de Farizeeër zo nog verder wilde praten, ontlaadde zich buiten een heftige bliksem, waar onmiddellijk een geweldig dreunende donder op volg­de. Toen renden de twee Farizeeën van schrik en angst naar ons toe om bij ons bescherming en troost te zoeken. Maar het duurde niet lang, of een twee­de bliksem ontlaadde zich met een nog grotere hevigheid, die ook de overige Farizeeën en de schriftgeleerde naar ons toe bracht. Iedereen in het hele huis was vervuld van vrees en hevige angst en drong onze zaal binnen, en de Farizeeën kropen weg onder de tafel waar ze eerder aan hadden gegeten.

[5] Toen vroeg de waard aan Mij: 'Heer en Meester, het is moeilijk 's nachts de tijd te bepalen, wanneer je geen sterren ziet; maar naar mijn gevoel te oor­delen zou het intussen wel eens bijna middernacht kunnen zijn. De meeste mensen hebben zich, moe van hun dagelijkse werk, zeker al twee uur geleden ter ruste begeven en zouden 's nachts rust moeten hebben; maar deze storm zal zeker niemand zijn rust gunnen, aangezien het razen ervan zo hevig is dat zelfs een halfdode wakker moet worden en geheel van angst en vrees vervuld moet raken. Waarom is deze storm nu zo plotseling ontstaan? Kijk, ik ben toch iemand die niet zo gauw bang wordt; maar ik beken eerlijk dat ik nu, ondanks Uw almachtige tegenwoordigheid, behoorlijk bezorgd raak door het razen en woeden van deze storm, die absoluut niet wil gaan liggen. Kunt of wilt U deze storm niet gebieden te gaan liggen? Want de nacht is toch een tijd van rust voor de hele natuur en niet een tijd van geweldige onrust. Waarom moeten zeker vele duizenden mensen en dieren door zo'n nachtelij­ke storm eigenlijk de grootste angst en vrees voelen?'

[6] Ik zei: 'Zie je ook bij Mij soms vrees en angst? Laat die uiterlijke storm maar woeden en razen; want geen enkel rechtvaardig mens zal daardoor een haar gekrenkt worden!

[7] Veel erger is de innerlijke storm van een grote zondaar, wanneer zijn einde nadert en hij de eeuwige dood voor zich ziet en vreest dat Gods toorn over zijn hoofd zal komen. Zal hij nog wel kunnen hopen bij God genade en ont­ferming te verkrijgen, terwijl hij nooit aan een arme ook maar de kleinste barmhartigheid heeft bewezen, maar wel heel veel mensen in de grootste ellende en de zwaarste nood heeft gedreven? Kijk, vriend, zo'n zielenstorm is onuitsprekelijk veel verschrikkelijker dan zo'n natuurlijke storm, waardoor de aarde een grote weldaad ontvangt en er daarnaast hier en daar maar een heel klein beetje schade wordt berokkend. Daarom laten wij deze natuurlijke storm dus maar een poosje woeden en razen, waarbij wij vol vertrouwen en goede moed kunnen zijn!'

[8] Toen Ik de waard daarmee had getroost en gerustgesteld, ontlaadden zich weer een paar geweldige bliksems waar zo'n machtig dreunende donder op volgde, dat het stevige huis van de waard er helemaal van trilde.

[9] Toen de Farizeeën, die onder een tafel bij elkaar waren gekropen, voel­den dat het hele huis schudde, begonnen ze met trillende stem hardop te roe­pen: 'Jehova, God van Abraham, Isaak en Jacob, ontferm U over ons en laat ons niet te gronde gaan vanwege deze toverende en misdadig brutale Essenen, die' zich Joden noemen, maar met Samaritanen, heidenen, tollenaars en andere zondaars omgaan en zich boven ons, Uw echte dienaren, verheffen en ons overal bij de mensen in een kwaad daglicht stellen, Uw naam ijdel gebruiken en, zoals wij weten, ook herhaaldelijk de sabbat schenden!'

[10] De Farizeeën hadden dit nog maar nauwelijks gezegd, of opnieuw ont­laadden er zich een paar hevige bliksems met een luid geknetter, en één blik­sem was zelfs ingeslagen in de synagoge die tegenover het huis van de waard stond en had het houtwerk, het dak en de banken, tafels en kasten in brand gezet.

[11] De waard zag dat direct door het raam van de zaal en zei tegen de Farizeeën: 'Sta op en ga blussen; want de laatste bliksem is in jullie synagoge ingeslagen en heeft het houtwerk in brand gezet! Kortom, de synagoge staat in brand; ga er dus heen en probeer jullie schatten en heiligdommen te red­den!'

[12] Toen de Farizeeën dat hoorden sprongen ze direct op, maakten groot spektakel in het huis en wilden Mij en Mijn leerlingen ertoe brengen het vuur te blussen.

[13] Maar Ik zei ernstig: 'Wat heb Ik met jullie brand en jullie synagoge te maken! Jullie hebben jullie God toch al aangeroepen. Waarom verhoort Hij jullie bede dan niet? Werkelijk, als Ik, van wie jullie blinde Farizeeën denken dat Ik een Esseen ben, de God van Abraham, Isaak en Jacob zou vragen om de storm te gebieden op te houden, zou de storm ook onmiddellijk gaan liggen! Maar dat zal Ik nu niet doen; want jullie houden Mij voor een ketter en zon­daar tegen jullie God, in wie jullie zelf in je hart nog nooit hebben geloofd. Wend je nu dus maar tot jullie God, en kijk of Hij jullie zal verhoren en hel­pen!'

[14] Hierop drongen de Farizeeën nog sterker aan en smeekten ons hen te helpen, als er bij die reeds grote uitslaande brand nog hulp mogelijk zou zijn.

[15] Ook de waard vroeg aan Mij: 'O Heer en Meester, als U deze blinde .Farizeeën niet wilt verhoren, wil dan toch mij verhoren! Want zie, mijn huis is maar zeventig passen verwijderd van de brandende synagoge; als de hevige wind zou draaien, zou ook mijn huis gevaar lopen in brand te vliegen, en dat kan des te gemakkelijker, omdat de storm niet met regen gepaard gaat!'

[16] Ik zei: 'Ik heb je al een keer de verzekering gegeven dat de rechtvaardige geen haar gekrenkt zal worden, en al zou de wind tien keer draaien, dan zal jou en jouw huis daardoor nog geen onheil overkomen. Maar dergelijke win­den draaien niet zo gemakkelijk, wat Ik goed weet, daarom heb je dus niets te vrezen.

[17] Maar in de synagoge liggen een hele hoop onrechtmatig verkregen schatten waar arme weduwen. en wezen ronddwalend in den vreemde om jammeren en weeklagen, terwijl deze blinde Farizeeën, die zich door de Joden als dienaren Gods laten eren, zich hier totaalonbezorgd vetmesten, zonder zich te bekomnieren om het ware heil van de mensen. Daarom is het ook niet jammer van die schatten, waar God eeuwig nooit een welbehagen in kan hebben. Maar dezen hier, die nu terecht schade lijden, zullen in de toe­komst nog een even goed leven leiden als ze tot nu toe hebben gedaan!'

 

76 De jongste Farizeeër begint de Heer te herkennen

 

[1] Toen de Farizeeën dat van Mij hadden gehoord, zei de ene, die nog de beste van hen was, tegen de schriftgeleerde: 'Luister, die Galileeër heeft op zichzelf inderdaad geen ongelijk. Zijn woorden steken weliswaar als scherpe pijlen, maar hij spreekt de waarheid! Waarom heeft de bliksem eigenlijk pre­cies onze synagoge moeten treffen? De Galileeër weet waar wij mee bezig zijn en kan dat zeer zeker geen lof toezwaaien, en hij weet dan ook heel goed dat God onze bede onverhoord zal laten. Wij zouden hem nu vriendelijker moeten benaderen, dan zou hij ons misschien toch op wonderbaarlijke wijze kunnen redden. Wie van ons kan er nu met enige zekerheid beweren dat hij niet Degene is die ons beloofd is?'

[2] De schriftgeleerde zei: 'Begin ook jij tegen ons te getuigen? Staat er soms niet geschreven: 'Uit Galilea staat er geen profeet op!'?'

[3] De betere Farizeeër zei: 'Ja, ja, dat staat zo wel geschreven; maar er staat nergens geschreven dat de Messias niet in Galilea op zou kunnen staan. Als hij nu Diegene is, dan is hij ook geen profeet, maar de Heer Zelf, en dan zou dat­gene wat er in de Schrift staat geen betrekking op hem hebben!'

[ 4] De schriftgeleerde zei: 'Ja, als dat zo zou zijn, dan natuurlijk niet; maar wie kan dat aantonen, en wie zou dat wagen?'

[5] De Farizeeër zei: 'Hijzelf, en nu misschien al vele honderdduizenden getuigen! Dat wij dat niet geloven, is niet zijn schuld. Maar dit is een gele­genheid om ons te laten zien dat hij meer is dan een profeet, en dan willen en zullen wij ook in hem geloven!'

[6] Hierop zei de schriftgeleerde niets meer, ging naar buiten om te zien hoe­veel schade het steeds groter wordende vuur al had aangericht. Maar omdat de stormwind voortdurend zo hevig blies, dat een mens zich nauwelijks rechtop staande kon houden, en de bliksems ook vrijwel onafgebroken met luid gedonder door de lucht en de dikke wolken flitsten, bleef de schriftge­leerde met nog een Farizeeër, die hem begeleidde, niet lang als toeschouwer buiten staan, maar keerde al gauw weer terug in de zaal en vertelde de ande­ren dat er van de synagoge niet veel meer te redden zou zijn, aangezien het vuur al te hevig was geworden en men in deze plaats te weinig water en te weinig dappere mensen had om te blussen.

[7] De betere Farizeeër liep echter weer naar Mij toe en zei: 'Meester, U hebt gehoord wat ik tegen onze schriftgeleerde over U heb gezegd; daar kon hij mij geen steekhoudend antwoord op geven en zweeg dus liever, maar ging toch naar buiten om te zien of het wellicht nog de moeite zou lonen de syna­goge te blussen en zo ook nog enkele kostbaarheden te redden. Daarmee heeft hij willen aangeven dat hij ook in U zou gaan geloven, als U door Uw wondermacht de brand in de synagoge zou blussen en op die manier ook een paar schatten zou redden. Maar omdat het kwade vuur alles nu wel snel ver­teerd en vernietigd zal hebben, zal hij nu bij zichzelf denken: 'Daar valt noch met natuurlijke noch met wonderbaarlijke middelen meer iets te redden, en dus blijf ik bij mijn ongeloof.'

[8] Wat mijzelf betreft denk en oordeel ik nu heel anders; want voor mij zijn de twee tekenen die U hier hebt gedaan voldoende, namelijk ten eerste het reinigen van de tien melaatsen en ten tweede het genezen van de opper­knecht, en ik geloof dat U onweerlegbaar de Gezalfde Gods bent en dat voor U daarom ook niets onmogelijk is. En daarom geloof ik dan ook dat U, als U dat zou willen, de storm zou kunnen bedaren en het vuur in onze synagoge nog zou kunnen blussen en redden wat voor ons het meest noodzakelijke is om van te leven! Heer en Meester, vergeef mij als ik vroeger tegenover U gezondigd heb, en laat tenminste aan mij zien dat U ook Heer over de ele­menten en de grote natuur bent!'

[9] Ik zei: 'Zalig ben je, omdat je gelooft, en Ik wil voor jou ook doen al naar gelang je geloof! Ga daarom nu met Mij mee naar buiten, dan zullen we zien wat echt geloof vermag!’

[10] Daarop ging Ik met de betere Farizeeër naar buiten en keek met hem naar de felle brand, die reeds in het gehele grote gebouw woedde, en Ik zei tegen hem, terwijl hij zonder vrees of angst bij Mij stond: 'Denk je en geloof je nu nog dat het Mij mogelijk zou zijn om met één woord die geweldige storm te bedaren, de brand te blussen en daardoor tenminste jouw bezittin­gen te redden?'

[11] Vol vertrouwen zei de Farizeeër: 'Ja, Heer en Meester, nu pas geloof ik dat helemaal zonder enige twijfel! Spreek slechts één woord, en er zal onfeil­baar gebeuren wat U wilt!'

[12] Ik zei: 'Welnu, dan zal het gebeuren zoals je gelooft!'

113] Toen Ik dat had gezegd, ging de storm plotseling liggen, en de brand in de synagoge doofde zo volkomen uit, dat er in het hele grote gebouw niet een gloeiend vonkje meer te vinden was.

[14] Hierop viel de Farizeeër voor Mij op zijn knieën en prees luid Gods kracht en macht in Mij.

[15] Maar Ik beval hem op te staan; want nu begonnen allen, die door angst en vrees naar de grote zaal waren gedreven, naar buiten te komen omdat ze wel merkten dat de storm geheel en al was opgehouden en er door het raam ook niets meer te bespeuren viel van de brand in de synagoge.

[16] Toen de schriftgeleerde dat met de andere Farizeeën merkte en ook zag dat er geen wolkje ian de hemel was, zei hij: 'Luister, dat is meer dan zelfs de meest wijze mens ooit had kunnen dromen! Maar wat kunnen wij doen? Als wij in die Galileeër geloven, zal de hele tempel ons weldra met gloeiende knuppels achterna zitten - en als we hem nu nog niet geloven, dan hebben wij het volk uit de hele wijde omtrek tegen ons. Het zal nu moeilijk worden de gulden middenweg te vinden en daarop voort te gaan. Maar laten we daar morgen verder over praten. Breng ons nu licht, zodat wij ons er snel van kun­nen overtuigen welke schade wij door de brand hebben geleden!'

[17] Toen bracht de waard lichten, die uit was vervaardigd waren, en iedereen begaf zich naar de synagoge om te zien wat er allemaal door het vuur vernie­tigd was. De Farizeeën ontdekten al gauw dat het vuur een grote verwoesting in hun woningen had aangericht en begonnen daar hevig over te klagen; maar toen ze in de woning van de betere, gelovige Farizeeër kwamen, waar Ik Mij samen met hem bevond, stonden allen perplex toen ze daar alles onbe­schadigd en in goede orde aantroffen.

 

77 In de beschadigde synagoge

 

[1] Toen kwam de schriftgeleerde naar Mij toe en zei: 'Meester, waarom hebt U ook onze woningen niet zo beschermd als deze hier?'

[2] Ik zei: 'Waarom hebben jullie dan niet net zo geloofd als deze ene hier?'

[3] De schriftgeleerde zei: 'Wij konden onszelf toch niet tot geloof dwin­gen! Bij een volkomen geloof hoort een gedegener overtuiging dan wij van U konden hebben. In deze tijd, waar het wemelt van allerlei tovenaars en wonderdoeners, is het moeilijk - en met name voor een oude schriftgeleerde -om tussen de vele op elkaar lijkende verschijnselen de waarheid te ontdek­ken en die dan zonder twijfel als zodanig aan te nemen en zonder twijfel te geloven!’

[4] Ik zei: 'Wie heeft dan deze metgezel van jullie tot geloof gedwongen, en hoe heeft hij tussen de vele valse verschijnselen de waarheid ontdekt? Kijk­ dat zit hem niet in het verstand van de mens, maar in zijn betere en meer oprechte hart!

[5] jullie hebben er al heel lang geen gewetenskwestie meer van gemaakt om de mensen op alle mogelijke manieren te beliegen en te bedriegen tot jullie uiterlijke wereldse voordeel; alleen hij heeft dat niet gedaan, omdat hijzelf nog enige waarde hechtte aan Gods geboden en ze niet zo verdraaide als jullie ze hebben verdraaid.

[6] jullie hadden in je hart geen geloof en daarom ook geen levenswaarheid meer, en daar komt het door dat jullie Mij niet konden herkennen en niet in Mij konden gaan geloven; want waar geen waarheid en geen leven is, kan zelfs de helderste waarheid en het leven daarvan niet opgenomen worden en een blijvende woning krijgen.

[7] Waar echter nog enige waarheid en het leven daarvan in het hart van een mens woont, krijgt ook een hogere waarheid gemakkelijk ruimte, die dan het levende geloof en de kracht daarvan voortbrengt. En dat was bij deze metge­zel van jullie het geval, en daarom heb Ik het ook laten gebeuren zoals hij geloofde. Dat is de reden van jullie ongeloof en hardheid van jullie hart, die jullie even blind maakt en houdt als jullie soortgenoten overal in het hele land der Joden. Nu heb Ik gesproken en zal Ik weer naar de herberg gaan.'

[8] Op deze woorden van Mij wist de schriftgeleerde met zijn aanhangers niets te antwoorden; en begeleid door de bekeerde Farizeeër, de waard en de genezen opperknecht begaf Ik Mij direct naar de herberg, waar alle leerlingen nog aan tafel zaten en met elkaar over Mijn leringen en daden spraken.

[9] De andere Farizeeën en de schriftgeleerde doorzochten met behulp van de lichten de synagoge met verscheidene bedienden van de waard, om te zien wat er allemaal door de brand was verwoest. Ze hadden dat ook de volgende dag kunnen doen; maar aangezien ze veel goud, zilver en nog andere schatten bezaten, die goed in de synagoge verstopt waren in verschillende hoeken en gaten in de muur, wilden ze zich ervan overtuigen in hoeverre het vuur ook die verborgen schatten al dan niet gespaard had. Toen ze de hoeken en gaten in de muren ijverig doorzocht hadden en toch nog het een en ander onbe­schadigd aantroffen, begonnen ze zich iets beter te voelen; maar toch plaatsten ze er tegen een goede beloning een wacht, bestaande uit enkele knechten van de waard, opdat niemand iets van hen zou stelen en hen nog armer zou maken dan ze nu meenden te zijn.

[10] Intussen waren wij met elkaar in gesprek over veel dingen, die hier niet weergegeven hoeven te worden, omdat ze op de plaatsen waar ze zijn voor­gekomen, toch al meer dan voldoende uiteengezet en verklaard zijn.

[11] In het bijzonder werd door Mijn leerlingen onze reis van Jericho tot in deze plaats duidelijk en in het kort verteld, waarbij de Farizeeër, de waard, zijn knecht en zijn vrouwen enkele van zijn volwassen kinderen zich buitenge­woon verbaasden en de Farizeeër herhaaldelijk luid uitriep: 'Nee, dat is ein­deloos veel meer dan nodig is om zelfs stenen ziende te maken! En mijn met­gezellen blijven nog blind en proberen hun armzalige wereldse schatten veilig te stellen, terwijl de hoogste en eeuwig onvergankelijke schatten van het leven hier in de grootste overvloed op tafel komen. Maar wat kan iemand van ons doen, als de Heer des levens zo dikwijls tevergeefs de grootste tekenen doet en de mensen lessen geeft die alleen maar uit het hart en de mond van God kunnen komen? Helaas leef ik temidden van wolven en moet ik met hen meehuilen, om niet door hen verscheurd te worden. Maar van nu af aan zullen ze mij niet meer aan het huilen krijgen; want nu weet ik wel wat ik zal doen!'

[12] Terwijl onze Farizeeër nog dergelijke uitroepen deed, kwam ook de schriftgeleerde, die wilde gaan vertellen dat het vuur nog een flinke hoeveel­heid schatten niet had beschadigd.

[13] Maar de Farizeeër stond direct tegen hem op en zei: 'Ik verzoekje hier op deze heilige plaats te zwijgen over het verdoemenswaardigste vuil van de wereld! Dat vuil heeft de mensen tot duivels gemaakt en hun zielen in de poel van de eeuwige dood gestort. Maar hier onder ons verblijft de Heer des levens, die alle macht over alles in de hemel en op aarde bezit, en Hij is geko­men om ons van het oude juk van de hel en de eeuwige dood te verlossen door Zijn liefde, genade en meer dan grote erbarmen, - en jij tracht het vuil van de hel in veiligheid te brengen, opdat je dan nog blinder, verstokter en doder zult zijn in je ziel dan je nu al bent! Hier staan de poorten van de hemel wijd open, en jij en je andere metgezellen spannen je in om de hel in stand te houden voor jullie zelf. O, wat moeten de blindheid van jullie zielen en de verstoktheid van jullie harten groot zijn!

[14] Vraag jezelf eens af! Wie kan Degene wel zijn, aan wie winden, stormen, bliksems, vuur en alle andere elementen en krachten van de natuur gehoorza­men? Ik heb Hem herkend en ben daardoor nu meer dan gelukkig; waarom herken jij Hem nog niet, die jou met de lichtste ademtocht van Zijn almach­tige wil kan vernietigen of naar de hel kan verstoten? Omdat jij met lichaam en ziel aan het slechte vuil van de wereld hangt en dood en blind bent in je hart!'

 

78 De geestelijke duisternis van de schriftgeleerde

 

[1] Toen de schriftgeleerde dat van de bekeerde Farizeeër had gehoord, werd hij uiterlijk gezien weliswaar wrevelig, maar innerlijk begon hij toch na te denken en zei na een poosje: 'Gelukkig degene aan wie een open hart is gegeven; aan mij is dat tot nu toe nog niet gegeven! Ik heb de Schrift wel bestudeerd en de waarheid gezocht -wat kan ik er dan aan doen dat ik haar niet heb kunnen vinden? Wat had het voor zin als ik las: 'God heeft met Abraham, Isaak en Jacob en met nog vele anderen zo en zo gesproken en heeft Zich door Mozes en de andere profeten aan de mensen geopenbaard?' Waarom heeft Hij dan niet met mij en vele andere mensen als ik gesproken? Ben ik soms minder mens dan degenen met wie God heeft gesproken en aan wie Hij Zich heeft geopenbaard?

[2] Pas nu is er weer een mens onder ons opgestaan, die ons weer opnieuw toont dat de Schrift niet louter een door heerszuchtige mensen bedachte en verzonnen fabel is, en dat er een God bestaat aan wie alle hemelen en alle machten en krachten van de natuur onderworpen zijn. En daarom is het nu ook het moment om na te denken en te onderzoeken hoe en waarom God nu weer een mens heeft opgewekt, die ons door daden en woorden toont dat de Schrift waarheid en geen fabel is.

[3] Ik ben niet door mijn eigen wil en mijn eigen kracht mens geworden, maar door een ondoorgrondelijke wil en de even ondoorgrondelijke kracht en macht daarvan. Kan ik er soms iets aan doen als deze kracht en macht mij niet zo hebben geleid, dat ik nooit aan hun bestaan had kunnen twijfelen? Laat mij nu dus nadenken, om in mijzelf de weg te vinden waarlangs de alou­de waarheid opnieuw herkenbaar wordt; spreek daarna pas met mij!'

[4] Daarop zei de bekeerde Farizeeër: 'Hoe groot moet iemands blindheid van zijn hart en verstand wel niet zijn, als hij bij zulke verschijnselen en met name bij zulke lessen nog wil nadenken en nauwkeurig wil overwegen of en hoe God ertoe gebracht kon worden om de mensen van deze aarde in deze tijd weer een keer een teken te geven van Zijn almachtige bestaan, en of dat teken wel ten volle waarachtig is. O Heer en Meester vol zuiver goddelijke kracht, wees ook de blinden en verstokten genadig en barmhartig!'

[5] Ik zei: 'Vriend, houd je daar maar niet mee bezig; want op deze wereld heeft alles zijn tijd! In de ziel van je metgezel zit nog teveel goud en zilver van deze wereld, en daar kan het rijk Gods niet zo gemakkelijk een plek krijgen als bij mensen wier zielen niet door de mammon van deze wereld verhard en blind zijn geworden. Hij schuift de schuld op God, dat Hij hem veronacht­zaamd zou hebben - maar hij bedenkt niet dat ook hij heel veel betekenis­volle waarschuwingen van God heeft gekregen, die hem tot een groot licht voor zijn ziel hadden kunnen worden als die niet reeds van kind af aan met allerlei begeerte naar goud en zilver was gevuld.

[6] Hij was destijds al in de tempel, toen het onmiskenbare wonder plaatsvond met de hogepriester Zacharias, die zij tussen het altaar en het allerheiligste gewurgd hebben, omdat hij het grote misbruik en de bedriegerijen van de heerszuchtige Farizeeën en hun trouwe aanhangers begon te hekelen en af te schaffen. Hij was ook in de tempel toen Simeon en de oude Anna leefden en hij heeft hun woorden gehoord; hij was ook nog in de tempel toen Ik als twaalfjarige knaap de absoluut onmiskenbare tekenen gaf van de geest die in Mij woont, en hij kende Johannes, de boeteprediker in de woestijn, die een zoon was van Zacharias en de oude, vrome Elisabeth.

[7] Vanwege louter goud en zilver herkende hij het licht uit de hemelen niet, hoewel het voor duizenden rechtstreeks voor het grijpen lag. Hij dacht wel heel veel na met zijn hersenen -maar wat heeft een ziel, waarvan het hart door louter mammon verhard en verduisterd is, voor nut van zulk denken, dat lijkt op een vluchtig dwaallicht, dat weliswaar als een bliksemflits de nacht voor een ogenblik verlicht, maar direct daarna een veel diepere duisternis tot gevolg heeft dan de aardbodem voordien bedekte?

[8] Waarlijk Ik zeg jullie: als een dergelijk verstandelijk licht in de mens al de zuiverste duisternis is, hoe diep duister moet dan de eigenlijke nacht van het hart en van de ziel zelf dan wel niet zijn! Laat jij deze schriftgeleerde het rijk Gods maar met zijn dwaallicht zoeken; hoe langer hij het op die manier zal zoeken, des te minder zal hij het vinden! Zolang hij zijn hart en daardoor ook zijn ziel niet volkomen vrij maakt van de mammon, zal hij ook Gods rijk niet binnengaan.

[9] Zijn woorden lijken op die van een blinde die God er ook voor een deel de schuld van geeft dat hij blind is en niet begrijpt dat andere mensen kunnen zien, aangezien hijzelf immers niets ziet. Bij iemand die lichamelijk blind is zijn dergelijke woorden echter te verontschuldigen als hij zichzelf niet moed­willig blind heeft gemaakt; maar bij iemand die blind is aan zijn ziel zijn der­gelijke woorden niet te verontschuldigen, aangezien hij net als vele anderen allang ziende had kunnen worden als hij de hem welbekende middelen daar­voor getrouw had gebruikt. -Maar we zullen dat nu laten rusten; morgen is er ook nog tijd om te praten over de middelen waarmee het innerlijke licht bereikt kan worden. De vier uur die we vannacht nog over hebben zullen we besteden aan de rust van ons lichaam!’

[10] De waard vroeg onmiddellijk of Ik naar een eigen slaapvertrek wilde gaan.

[11] Ik zei: 'We blijven hier aan tafel; want Mijn leerlingen slapen hier voor het merendeel toch al en de lampen beginnen uit te gaan.'

[12] Daarmee was de waard tevreden.

[13] De Farizeeër wilde ook bij ons blijven; maar de schriftgeleerde zei tegen hem: 'Kom maar met mij mee naar jouw woning, die ongedeerd is gebleven; ik zal vannacht bij jou verblijven en nog over veel dingen met jou spreken!’

[14] De Farizeeër zei: 'Heel goed, - maar met het bespreken zal het de rest van de nacht niet veel meer worden; want ook mijn oogleden beginnen zwaar te worden!’

[15] De schriftgeleerde zei: 'Nou, nou, dat doet er niets toe; laten we toch maar gaan en rust nemen! Misschien staat ons een goede droom te wachten, die ons meer te zeggen heeft dan wij aan elkaar te vertellen hebben; want ik heb bij zulke opwindende gelegenheden altijd nog heel wonderlijke dromen gehad en zal daar ook deze keer zeker niet van verschoond blijven.'

[16] Met die woorden gingen de twee weg en namen hun nachtrust.

 

79 De droom van de schriftgeleerde

 

[1] Toen de zon 's morgens al boven de bergen uitkwam en Ik en de leerlin­gen zoals gewoonlijk reeds buiten waren, ontwaakten ook de Farizeeër en de schriftgeleerde; ze wasten zich volgens het strenge gebruik van de Joden en de Farizeeër vroeg toen aan de schriftgeleerde of hij soms een droom had gehad. [2] Deze zei (de schriftgeleerde): 'Ja, vriend, zoals ik je gezegd heb voordat we gingen rusten; maar ik heb alleen maar dwaze dingen door elkaar gedroomd.

[3] Luister! Ik bevond mij tussen hoge bergen, en waar ik ook keek, overal zag ik enkel goud­ en zilvermijnen; en ik zag een heleboel mijnwerkers, die die metalen in grote klompen uit de bergen haalden. Toen ik dat metaal echter in zo'n enorm grote hoeveelheid voor mij zag, begon het elke waarde voor mij te verliezen, en toen de mijnwerkers steeds maar meer van dat metaal boven de grond haalden werd ik bang, en ik begon een uitweg te zoeken, maar waar ik ook heenging om daar weg te komen, steeds was de weg zodanig met de grootste klompen goud en zilver versperd dat het onmogelijk was om daar ooit overheen te komen en een uitweg te vinden.

[4] Toen wendde ik mij in mijn grote angst en bijna volslagen vertwijfeling tot een mijnwerker die in mijn buurt stond, en ik vroeg hem mij een weg uit die goud­ en zilverkloof te tonen.

[5] Maar op heel grove toon brulde hij mij toe: 'Er bestaat hier geen uitweg! Wie eenmaal in deze kloof verdwaald is geraakt, komt er niet meer uit; want wij zien meteen wanneer iemand hier bij ons terechtkomt en versperren hem dan de weg naar buiten, zodra hij onze schatten is gaan bewonderen. In deze kloof hebben al buitengewoon veel machtigen en groten der aarde hun ondergang gevonden, en jij zult niet een van de laatsten zijn!'

[6] Na deze zeer dreigende woorden van die grove mijnwerker, die toen direct van mij wegliep, bereikten mijn vrees en angst hun hoogtepunt, zodat ik daardoor totaal bewusteloos op de grond viel en in die kwalijke toestand in mijn droom andermaal in een nieuwe droom terechtkwam.

[7] Toen kwam er een man naar mij toe die mij op ernstige toon vroeg wat ik daar deed.

[8] Ik zei: 'Waarom vraag je me dat - ik weet niet eens wanneer, hoe en waar­om ik hier ben gekomen. Ik heb dat immers nooit gewild en toch bevind ik mij hier.'

[9] Daarop verdween de man en spoedig daarna zag ik een boosaardig dier op mij afkomen. Toen raakte ik in een nog grotere angst. Maar ik zag een bliksem uit de hemel komen die dat boosaardige dier trof, waarvan ik je de gestalte niet kan beschrijven. Het begon te kronkelen en te steigeren en weldra stort­te het in een diepe afgrond, en ik begon mij meer op mijn gemak te voelen.

[10] Ik stond op en haastte mij van die plek naar een plaatsje toe, dat tamelijk ver van mij weg lag en er vriendelijk en uitnodigend uitzag. Al gauw kwam ik in de buurt van dat plaatsje. Ik zag er heel sierlijke tuinen, waar een groot aantal van allerlei vruchtbomen stonden die ik niet kende en waarvan de tak­ken vol hingen met de meest buitengewone vruchten.

[11] In een van die tuinen zag ik ook vrouwen en meisjes van een grote schoonheid, en ik begon zin te krijgen om met hen te praten. Maar mijn lust was ook snel weer over; want toen de meisjes en de vrouwen mij zagen, begonnen ze te schreeuwen en vluchtten ze voor mij weg.

[12] Ik dacht bij mijzelf: 'Waarom is dat toch?'

[13] Toen hoorde ik een stem vanuit een verborgen hoek: 'Dat is onze vijand! Vlucht voor hem, opdat hij ons niet ook hier van onze bezittingen, onze kuisheid en onschuld berooft! Jullie, onze mannen, grijp hem en bind hem vast en werp hem in een kerker waar padden en slangen huizen!'

[14] Toen ik dat hoorde, begon ik te vluchten over stenen en stoppels; uitein­delijk viel ik van vermoeidheid op de grond en daarna werd ik wakker.

[15] Werkelijk, dat was toch wel een dwaze en slechte droom, en ik ben van het angstzweet nog helemaal nat over mijn hele lijf.

[16] Wat vind jij nu, vriend, van deze nare onzinnige droom?'

 

80 De Farizeeër verklaart de droom

 

[1] De Farizeeër zei: 'Vriend, deze droom die je mij nu hebt verteld lijkt mij niet zo naar en onzinnig te zijn als jij denkt, en hij heeft naar mijn mening een heel diepe levensbetekenis voorjou, die ik je in een paar woorden duide­lijk zou kunnen maken!'

[2] De schriftgeleerde zei: 'Doe dat dan; ik wil heel graag naar je luisteren!'

[3] De Farizeeër vervolgde: 'Luister! De goud­ en zilverkloof, die jou zo beangstigde en waaruit je geen uitweg meer kon vinden, toonde je de toe­stand van je ziel die met louter begeerte naar goud bepantserd is en die ondanks al haar denken en zoeken geen uitweg uit die toestand meer kan vinden naar de vrije ruimte van de zuivere en levende waarheid vanuit God. De mijnwerkers, die jij de genoemde metalen in grote klompen uit de bergen zag halen, zijn je eigen onverzadigbare begeerten naar dergelijke aardse schat­ten. En de mijnwerker die tegen je zei dat er geen weg meer uit die kloof leidde en die jou ook niet zachtzinnig vertelde dat je zeker te gronde zou gaan, is je eigen geweten dat jou - als het ware voor de laatste keer - zeer ern­stig vermaande, omdat je geen acht meer sloeg op zijn zachtere vermanende stem.

[4] Hierop werd je zo bang en angstig, dat je bewusteloos op de grond viel. Dat is een teken voor jou, dat je naar mijn mening als volgt moet begrijpen: Omdat jij je begeerte begon te verachten en te ontvluchten en daardoor je ziel van haar pantser ontdaan hebt, heb je je oude liefde en derhalve ook je materiële leven opgegeven en viel je als het ware dood op de grond. En omdat je dat hebt gedaan, ontlook er in jou al snel een ander en reeds vrijer leven.

[5] De man die toen al gauw naar je toe kwam en je een heel belangrijke vraag stelde, die jij niet kon beantwoorden, was alweer je geweten,jouw geest van gene zijde uit God. Toen hij van je wegging, zag je onmiddellijk een boosaardig dier, dat niets anders was dan jouw oude begeerte, die jou ondanks de reeds vrijere toestand van je ziel in je gemoed achtervolgt. Maar omdat je nu een afschuw hebt van je oude zonde, is zelfs de herinnering eraan voor jou weerzinwekkend en verachtelijk, en je doet moeite om dat boosaardige dier te ontvluchten, opdat het je niet opnieuw grijpt en je te gronde richt en doodt. Zo'n gerechtvaardigde vrees van jou voor jouw kwaadaardige dier wordt door de hemel gezien en deze zendt een bliksemstraal van de levende waarheid uit God. Dit raakt jouw boosaardige dier zo goed, dat het daarna nog wel een poosje steigert en kronkelt, maar tenslotte toch in de afgrond stort en niet meer in jouw ziel tevoorschijn komt.                                                             .

[6] Nu vertoont zich aan jou, nog van grote afstand, een aangenaam plaatsje, waardoor je je helemaal op je gemak begint te voelen. Je haast je naar dat dorp en naar de zeer mooie tuinen daar in de buurt, die rijk zijn aan bulten­gewone vruchtbomen en vruchten. Die gerieflijke plaats is de in je hart teruggekeerde rust, en de tuinen stellen de nieuwe waarheden uit God voor, waar jij veel genoegen aan beleeft. Maar omdat ze niet jouw eigendom zijn omdat je er nog niet naar handelt, zie je ze als het ware nog buiten jezelf, en de vruchten durf je niet te pakken.

[7] In één tuin zag je ook heel mooie vrouwen en meisjes, waar je graag mee zou willen praten en nader kennis maken. Maar als zij, die de diepste levende waarheden zijn, jou als een puur, uiterlijk verstandsmens in het oog krijgen, vluchten ze van jou weg en jij denkt: 'Waarom willen ze mij eigenlijk niet, waarom vluchten ze van mij weg?' Dan ontwaakt je geweten weer en het laat je zien hoe arm je bent aan werken van liefde tot God en je naaste, en hoe­veel onrecht, datje de arme weduwen en wezen hebt aangedaan,jij nog moet goedmaken -waar je verstand echter nog voor terugschrikt.

[8] Dan zegt je geweten opnieuw: 'Grijp hem en bindt hem vast -waarmee je uiterlijke verstand is bedoeld - en werp hem in een donkere kerker, waar slangen en padden huizen!' Dat wil met andere woorden zoveel zeggen als: Neem zelf je wereldse verstand gevangen met behulp van je levende geloof in God en Zijn tot ons gekomen Gezalfde, en verban het en geef het terug aan de donkere wereld en haar giftige zorgen; want uit het woord Gods moet een nieuw en zuiver geestelijk verstand ontstaan, anders kun je de plaats van de ware, troostrijke zielenrust niet binnengaan.

[9] Dan schrik je evenwel opnieuw, omdat je denkt dat je in je uiterlijke ver­stand je hele leven bezit, en daarom vlucht je nog een poosje over harde en dode stoppels en stenen des aanstoots. Die stoppels en stenen zijn de dwaas­heden van de wereldse wijsheid, die jou moe maken en opnieuw doen vallen. Heil jou, als je door deze val net zo wakker wordt in de geest van de volle waarheid uit God als je nu uit je goede en voor jou zeer betekenisvolle droom weer in het aardse lichamelijke leven ontwaakt bent!

[10] Kijk, zo heb ik de betekenis van je droom gezien en die ook zonder enige terughoudendheid aan je meegedeeld! Maar als ik het goed gevoeld heb is die uitleg niet helemaal uit mijzelf voortgekomen; want ik had duide­lijk het idee dat een hogere geest mij die woorden in mijn hart en mond gelegd heeft. En ik geloof ook dat de geest van Degene aan wie de krachten van de hemelen en alle elementen van deze aarde gehoorzamen -zoals we hebben gezien - jou in die droomtoestand heeft doen komen.

[11] Maar toch kun jij nu geloven wat je wilt. Ik heb gesproken en zal nu ook direct de grote Meester gaan opzoeken en zien wat Hij doet; maar jij kunt nu doen wat je wilt!'

[12] De schriftgeleerde, die zeer verbaasd was over deze droomuitleg, zei: 'Luister, ik zal doen wat jij doet - laten we dus gaan!'

 

81 De twee tempeldienaren zoeken de Heer

 

[1] Toen de twee uit het huis naar buiten kwamen, zagen ze de plaats waar de grote brand had gewoed, en hoe hun metgezellen bezig waren om hun schat­ten die nog niet door het vuur vernietigd waren, bij elkaar te zoeken en naar een goede bewaarplaats te brengen.

[2] Eén van hen riep de schriftgeleerde toe (een tempeldienaar): 'Maak jij je helemaal niet bezorgd om wat van jou is?'

[3] De schriftgeleerde zei: 'Wat eventueel van mij is zal ik nog vroeg genoeg krijgen; en als er van het mijne niets meer te vinden is, dan zal ik daar ook niet om treuren. Gaan jullie maar door met voor de dood te werken; ik ga nu werk voor het leven zoeken!’

[4] Met die woorden liepen de twee verder.

[5] De andere Farizeeën zeiden onder elkaar: 'Heeft die Galileeër onze enige schriftgeleerde soms ook al gek gemaakt?'

[6] Maar die lette niet op hen en ging met de geheel bekeerde Farizeeër naar de herberg om daar met Mij te kunnen spreken. Maar Ik was nog buiten met Mijn leerlingen, en dus niet in de herberg.

[7] Toen de twee zagen dat Ik er niet was, vroegen ze aan de waard, die bezig was de grote eettafel klaar te maken, waar Ik was en of Ik het dorp soms al verlaten had.

[8] De waard zei: 'De Heer des levens' is nog niet weggegaan! Hij is ergens buiten met Zijn leerlingen; maar waar, dat kan ik jullie niet zeggen, omdat Hij deze zaal al heeft verlaten voordat ik wakker werd. Maar enkele van Zijn leer­lingen hadden reistassen bij zich, die ik nog in bewaring heb, en dat is een teken dat de Heer deze plaats nog niet heeft verlaten; en ik denk dat Hij gauw terug zal komen, aangezien het ochtendmaal weldra helemaal klaar zal staan ­wat Hij zeker weet. Maar ga naar buiten om Hem op te zoeken; want het loont wel de moeite de Heer des levens op te zoeken! Ik zal dat zelf doen, zodra ik deze tafel klaar heb. Mijn genezen opperknecht is al gegaan.'

[9] De Farizeeër zei: 'Wat doen de tien genezenen eigenlijk? Zijn die nog hier, of zijn ze al verder gereisd?'

[10] De waard zei: 'O, die zijn bij het aanbreken van de dag al verder gereisd! Waarheen, dat zal de Heer ook wel het beste weten!’

[11] Na deze woorden verlieten de twee meteen de zaal en gingen op weg in de hoop Mij ergens te vinden. Ze liepen door het marktplaatsje en vroegen nu eens de een en dan weer een ander of ze Mij soms hadden gezien; maar geen van hen kon het hun zeggen.

[12] Aan het eind van het marktplaatsje kwamen ze een arm vaderloos kind tegen. Aan dat kind vroegen ze ook of het Mij soms ergens had gezien, in gezelschap van verscheidene mannen.

[13] Het kind zei: 'O, ja! Daar op de heuvel, in de richting van Kana, zitten die onbekende mannen -en een van hen moet iets hoogs zijn, want hij heeft mijn ogen plotseling genezen! Jullie weten immers dat ik vanaf mijn geboor­te helemaal blind ben geweest en hoe mijn moeder mij iedere dag voor de poort van het marktplaatsje zette, om van de mensen een aalmoes te bedelen!'

[14] De twee gaven het kind rijkelijk geld en lieten het nu vol blijdschap naar zijn moeder gaan, die het kind al gauw zag, het heel verbaasd tegemoet rende en alles wilde weten.

[15] De twee liepen echter snel naar de heuvel en bereikten ons juist op het moment dat wij van de grond opstonden om naar de herberg terug te keren.

[16] Toen ze bij ons aankwamen, begroetten ze Mij heel vriendelijk en vroe­gen Mij of ze in Mijn nabijheid mochten zijn.

[17] Ik zei: ' Als jullie dat willen, blijf dan! Wij zullen ons nu langs een andere weg naar de herberg begeven en niet door het marktplaatsje gaan. Want Ik heb het blinde meisje ziende gemaakt; ze zal het nu samen met haar moeder aan iedereen vertellen, en als wij nu door het plaatsje zouden gaan, zou al het volk zich om ons verdringen om Mij te zien en te prijzen, wat Ik nu wil voorkomen. Laten we dus gaan!'

[18] Na deze woorden van Mij verlieten we snel de heuvel en begaven ons langs een kleine omweg zo snel mogelijk naar de herberg.

[19] Toen wij de zaal binnenkwamen, wilde de waard juist ook naar Mij op zoek gaan, aangezien hij klaar was met het dekken van de tafel. omdat wij net voor hem aankwamen, vroeg hij Mij om vergeving voor het feit dat hij zo traag was geweest. Maar Ik stelde hem gerust en zei dat hij nu het ochtend­maal op tafel moest laten zetten, wat dan ook onmiddellijk gebeurde. We gin­gen aan tafel en namen het goed toebereide maal welgemoed tot ons.

[20] Tijdens de maaltijd werd er ook over de genezing van het blinde meisje gesproken, waarover de waard zich zeer verbaasde en direct iemand naar het arme meisje en haar moeder wilde sturen. Maar Ik raadde hem aan om dat voorlopig achterwege te laten, vanwege het opzien dat het zou baren; maar als Ik uit het dorp weg zou zijn, zou er nog tijd genoeg zijn om aan de armen te denken. En dat deed de waard.

 

82 Het wijnwonder en de gevolgen ervan

 

[1] Toen de waard van Mij hoorde dat Ik het dorp weldra wilde verlaten, werd hij verdrietig en zei: 'O Heer en Meester, U zult ons dorp vandaag toch nog niet verlaten?'

[2] Ik zei: 'Vriend, er zijn nog heel veel blinden en doven van hart en van ziel; Ik moet ook bij hen komen en hen helpen. Zoals het jullie goed heeft gedaan dat Ik bij jullie kwam, zo zal het nog velen goed doen als Ik bij hen zal komen. Maar Ik zal toch nog enkele uren in jouw huis blijven; en in die tijd zullen we nog over het een en ander kunnen spreken. Maar laat nu nog een frisse, zuivere wijn op onze tafel zetten!'

[3] De waard zei: 'O Heer en Meester, een wijn, die redelijk fris, zuiver en goed is heb ik in al mijn kelders niet! Wat moet ik nu doen?'

[4] Ik zei: 'Ga maar naar de kelder die zich onder deze zaal bevindt, daar zul je wel wat wijn vinden!'

[5] De waard zei: 'O Heer en Meester, hier onder deze zaal is wel een oude kelder; maar daar bevinden zich alleen maar oud, vrijwel onbruikbaar gewor­den keldergerei zoals wijnzakken, kruiken en nog andere vaten. Maar wijn is daar absoluut niet te vinden!'

[6] Ik zei: 'Je moet juist uit die kelder wijn voor ons halen, opdat jij en allen die hier in jouw huis zijn, nog meer dan tot nu toe zullen merken dat geen enkele Esseen ooit in staat is om dergelijke dingen te doen, zoals de schriftge­leerde nog bij zichzelf denkt!'

[7] Hierop zei de waard: 'O Heer en Meester, behalve onze schriftkenner denkt nu vast en zeker niemand in mijn hele huis dat meer! Ik geloof dat in U de volheid van Gods geest lichamelijk woont! Uw wil is Zijn wil en Uw woord is Zijn woord, en daarom is alles wat U zegt een eeuwige waarheid, licht, liefde, leven en even goed als een volbracht werk. En zo geloof ik dan ook dat zich in die oude kelder wijn bevindt, en wel van de allerbeste soort!'

[8] Ik zei: 'Ga dan naar beneden en breng ons die!'

[9] Hierop nam de waard twee grote karaffen, evenals de opperknecht, gingen naar de genoemde kelder en troffen daar tot hun grote verbazing alle oude zakken, ongeveer honderd vijftig stuks, alle kruiken en andere vaten, die nu in goede staat verkeerden, vol met de beste wijn. Allebei proefden ze de wijn en vonden die buitengewoon goed en heerlijk van smaak. Ze vulden de vier meegenomen karaffen, brachten de wijn naar de tafel en vulden onze bekers, die al leeg waren.

[10] De Farizeeër was de eerste die zijn beker tot de laatste druppel leeg­dronk en daarna tegen zijn metgezel, die niet zo goed wijn durfde te drinken die misschien wel betoverd was, zei: 'Jij moet die wijn ook proberen, opdat ook jij inziet dat de geloofsbelijdenis van onze waard waar is!'

[11] Toen nam ook de schriftgeleerde zijn beker, begon de wijn te proeven, en omdat die hem maar al te goed smaakte, dronk ook hij zijn beker tot de laatste druppelleeg.

[12] Toen hij zijn beker helemaal leeggedronken had, zei hij (de schriftge­leerde): 'Werkelijk, dit is een van die tekenen die zich op geen enkele natuur­lijke manier laten verklaren! Allerlei soorten zieken enkel door een meer dan vast geloof en een onbuigzame wil te genezen, dat heeft volgens oude sagen en overleveringen onder de mensen al eens bestaan; want er zijn, al is het ook sporadisch, hier en daar nog geheel en al onbedorven mensen, die een meer dan grote en even sterke levenskracht bezitten. Als zulke mensen met hun geloof en wil op een zieke willen inwerken, wordt de zieke als het ware door­drongen en vervuld van een stroom levensvuur en kan in één ogenblik gezond worden; over dergelijke genezingen weet men veel uit de oude geschriften van bijna alle ons bekende volkeren. Zo weet men ook dat er mensen bestaan hebben die al naargelang hun goede of kwade goeddunken bij klaarlichte dag allerlei dingen konden toveren en ook andere dingen kon­den doen, die een natuurlijk mens wonderbaarlijk moesten voorkomen. Maar oude, lege wijnzakken en andere vaten enkel door de wil ten eerste in een bruikbare staat te brengen en ze vervolgens ook met de zuiverste, beste wijn te vullen, dat is iets waar geen enkele van alle kronieken en oude sagen iets over kan vertellen. Dit beschouw ik dan ook als een bovenmenselijk teken, dat zonder een grote overvloed aan echt goddelijke kracht niet tot stand gebracht zou kunnen worden -en nu begin ook ik te geloven dat U werke­lijk de Gezalfde Gods bent!'

[13] Ik zei: 'Daar doe je goed aan, als je dat gelooft; degenen die in hun geloof 'Heer, Heer en Meester' tegen Mij zullen zeggen, zullen Mijn rijk des levens echter niet geheel en al binnengaan, maar alleen diegenen die volgens Mijn leer zullen handelen en leven. Want Mijn woorden zijn leven en goddelijke kracht, als ze metterdaad door een mens worden uitgevoerd; maar bij mensen die de woorden wel horen en ze ook in hun herinnering bewaren, maar er niet naar handelen en leven, hebben ze geen nut voor het eeuwige leven van hun ziel, - maar zullen daarentegen voor hun tot een gericht zijn, wat de andere dood in het andere leven is. Ik heb het jullie nu gezegd, opdat nie­mand zich kan verontschuldigen dat hij het niet zou hebben geweten!'

[14] Daarop zei de schriftgeleerde: 'Heer en Meester, dat te geloven is voor ons niet moeilijk en wij zijn er door de tekenen die U hier hebt gedaan er volkomen van overtuigd dat Uw woorden de volle waarheid zijn; maar hoe zullen diegenen van de waarheid overtuigd worden, die Uw leer van ons zul­len horen en voor wie wij geen tekenen zullen kunnen doen als definitieve bevestiging van de waarheid die Uw leer bevat?'

 

83 Over de boom des levens en de boom der kennis

 

[1] Ik zei: 'Ten eerste blijft de waarheid ook zonder tekenen een en dezelfde waarheid, en wie daarnaar zal leven en handelen, zal zich er diep van binnen van bewust worden, dat Mijn leer een goddelijk en geen menselijk woord is.

[2] Ten tweede zullen zij die Mijn leer over het rijk Gods in de mens aan anderen zullen overdragen en niet alleen maar leraren zijn, maar zelf ook Mijn wil doen die duidelijk in Mijn leer besloten ligt, ook in staat zijn in Mijn naam tekenen te doen, en nog grotere dan Ikzelf.

[3] Maar als louter leraren en niet als mensen die zelf Mijn leer toepassen zul­len ze niet in staat zijn tekenen te doen; want de kracht om tekenen te doen gaat niet uit van het verstand, maar van het levende geloof en de vaste wil tot handelen. Want het verstand van de hersenen is een dood werelds licht van de mens, dat nooit in de meest innerlijke regionen van de geest en zijn kracht kan doordringen; maar het levende geloof in het hart is het ware levenslicht van de ziel, dat in haar de geest wekt en ervoor zorgt dat die de hele mens doordringt. En als de mens van de geest doordrongen is, dan is hij ook doordrongen van de alvermogende kracht daarvan; en wat de levende geest wil, die dan met de ziel één wezen vormt, dat gebeurt, en de wil is dan al een vol­bracht werk.

[4] Daarom staat er ook in de Schrift dat God twee bomen in de tuin des levens heeft geplaatst: een boom des levens en een boom der kennis, en tegen de mens zei: 'Als je alleen de vruchten van de boom des levens eet, zul je ook leven; maar als je ook de vruchten van de boom der kennis zult eten, voordat ze door Mij voor jou gezegend worden, dan zal de dood over je komen en zul je sterven!'

[5] Maar de mens liet zich, aangezien hij een geheel vrije wil had, door de slang van zijn begeerte verleiden en at van de boom der kennis, nog voordat hij door de rijpheid van het geloof in het hart van de mens gezegend was, dat wil zeggen: hij begon met zijn natuurlijke verstand de geest Gods en zo de geest des levens met zijn natuurlijke verstand te zoeken en te doorgronden. Het gevolg daarvan was, dat hij zich daardoor alleen maar steeds meer van God verwijderde in plaats van Hem steeds meer te naderen. En dat was reeds de dood, dat wil zeggen de geestelijke dood van de mens, en de hele mens werd krachteloos en verloor de heerschappij over alle dingen in de natuurlij­ke wereld, en werd gedwongen om met behulp van het zwakke schijnsel van zijn hersenverstand door eigen arbeid in het zweet van zijn aangezicht in fysiek en nog meer in geestelijk opzicht zijn voedende brood te verwerven­

[6] En kijk, de mensen hebben zich tot nu toe zover van God, en dus ook van het ware innerlijke leven verwijderd, dat zij bijna helemaal met meer m een God geloven en dus ook niet aan een voortleven van de ziel nadat het lichaam is weggevallen. En degenen die nog mechanisch geloven in een God of in blind bijgeloof in vele goden, net als de heidenen, stellen zich God of de goden zo eindeloos ver van hen verwijderd voor, dat het voor hen tenslotte onmogelijk begint te lijken dat een mens de God, van wie ze geloven dat die zo eindeloos ver van hem verwijderd is, ooit zou kunnen naderen.

[7] En nu God Zelf in alle volheid van Zijn eeuwige macht en kracht en met al Zijn liefde en wijsheid lichamelijk naar de mensen toe is gekomen, zien ze dat niet en beschouwen het in hun grote blindheid en domheid als onmoge­lijk, terwijl bij God toch alle dingen mogelijk zijn. En omdat Hij Zichzelf nu met een lichamelijke mond en niet met bliksem en donder openbaart, hou­den ze nu God Zelf voor een godslasteraar en een boosaardige opruier van het volk tegen God en tegen de koningen van de wereld, die zichzelf als goden beschouwen en zich ook als zodanig door de mensen laten eren.

[8] En kijk, dat allemaal het gevolg van het feit dat alle mensen liever de dode vrucht van de boom der kennis hebben gegeten dan de levende en leven gevende vrucht van de boom des levens.'

 

84 ’Adam, waar ben je?' - een belangrijke vraag

 

[1] (De Heer): 'De vraag die God aan Adam stelde toen hij reeds van de ver­boden vrucht had gegeten, namelijk: ' Adam (of mens), waar ben je?' duurt nog steeds voort en zal ook voortduren tot aan het einde van deze wereld, zolang er mensen zullen bestaan die liever van de boom der kennis dan van de boom des levens zullen eten.

[2] Want de mens die van de boom der kennis eet raakt God, zichzelf en zijn innerlijke leven maar al te gauw kwijt, en hij weet niet meer wie hij is, waar­om hij bestaat en wat er van hem moet worden. Dan raakt zijn ziel vol angst en vrees en zoekt op haar vraag: 'Mens, waar ben je?' het rustgevende en troostende antwoord in het hersenverstand van haar lichaam. Maar steeds komt dan het troosteloze antwoord: 'Je bent in het gericht, dat de echte dood van de ziel is! Verwerf je brood in het zweet van je aanschijn!'

[3] Wat zou de ziel eigenlijk in de hersenen moeten vinden? Niets anders dan beelden van deze wereld, die zich in het verstand bevinden; en die beelden staan allemaal veel verder af van wat van de geest en van het leven is dan de ziel zelf. Als de ziel de geest van het leven uit God niet herkent, die steeds het dichtst bij haar staat, hoe zal ze dan in de hersenen van haar lichamelijke hoofd de geest van het leven uit God herkennen, die in de afbeeldingen van de wereld dikwijls eindeloos veel verder van haar afstaat?

[4] Uit deze algehele onjuistheid komt dan noodzakelijkerwijs vanzelf de nog grotere onjuistheid voort, dat de ziel zich het wezen van God als steeds verder weg en onbereikbaarder voorstelt, en wel net zo lang, tot ze het uiteindelijk geheel en al kwijtraakt en vervolgens tot epicurisme of cynisme overgaat.

[5] In deze toestand, waarin zich nu de meeste priesters van allerlei soort bevinden, en nu vooral de Farizeeën, de oudsten en schriftgeleerden en de vorsten en koningen samen met hun grote aanhang, kent de ziel geen waar­heid meer. De leugen is haar net zoveel en nog meer waard dan de zuiverste waarheid, als ze daaruit maar enig aards voordeel kan halen; als een of andere waarheid haar daarin belemmert, dan wordt ze die vijandig gezind en vlucht ervoor of vervolgt die te vuur en te zwaard.

[6] Als de ziel zich in een dergelijke toestand bevindt, bestaat er voor haar ook geen zonde meer, en een mens die kan beschikken over enige wereldse macht, doet dan wat hem goeddunkt en wat zijn zinnen vleit; en wee de rechtvaardige of iemand die zich in de levenswaarheid bevindt, die naar zo'n machtige zou toegaan en tegen hem zou zeggen: 'Waarom ben je een vijand van de waarheid en waarom bedrijf je de meest ten hemel schreiende onrechtvaardigheid onder de mensen, die op deze aarde niets minder zijn dan jij, blinde dwaas?'

[7] Kijk nu eens in de wereld om jullie heen, of het niet overal zo gesteld is! En waardoor komt dat? Ik zeg jullie: door niets anders dan het steeds toene­mende eten van de boom der kennis!

[8] Ik ben nu Zelf lichamelijk in deze wereld gekomen naar de mensen, die zich te ver van het ware doel van het leven hebben afgekeerd, en vraag hen nogmaals: 'Adam, waar ben je?'; en niemand weet Mij te zeggen waar en wie hij is. En Ik toon hun nu opnieuw de boom des levens en spoor hen aan om de vruchten daarvan te eten en zich ermee te verzadigen.

[9] Waarlijk Ik zeg jullie: wie van de boom des levens zal eten, zal ook tot het ware leven van de geest uit Mij komen, en hij zal nooit meer honger en lust hebben om van de boom des doods te eten! Want wie zich eenmaal in het leven van de geest uit Mij bevindt, bevindt zich ook in alle wijsheid daarvan; en daardoor wordt de boom der kennis pas gezegend en zal de ziel in één ogenblik meer te weten komen dan wanneer ze met haar uiterlijke en ijdele verstand duizend jaar lang onderzoek verricht.

[10] Als jullie je in de toestand van het ware leven zullen bevinden, zullen jul­lie in Mijn naam ook tekenen kunnen doen en op die manier iedereen een getuigenis kunnen geven van de waarheid van Mijn leer, als dat nodig zal zijn. - Heb jij, schriftgeleerde vriend, dat nu goed begrepen?'

 

85 De Heer spreekt over Zijn menswording

 

[1] De schriftgeleerde zei: 'Ja, Heer en Meester; maar ik sta nu als het ware volkomen verpletterd voor U! Want wat is een mens tegenover U?'

[2] Ik zei: 'Kijk eens naar Mijn leerlingen! Zij zijn al meer dan twee jaar voortdurend om Mij heen en kennen Mij zeker veel beter dan jij nu; maar geen van hen heeft daarom nog verpletterd voor Mij gestaan.

[3] Tegen Mozes is wel gezegd, toen hij het aangezicht van Jehova wilde aan­schouwen: 'Niemand kan God zien en tevens zijn leven behouden', dat wil zeggen het leven van zijn lichaam. Maar destijds was er alleen sprake van de eeuwige geest van God, aangezien God in die tijd nog geen lichaam had aan­genomen, omdat het daar volgens Zijn eeuwige orde nog niet de tijd voor was.

[4] Maar nu heeft, overeenkomstig de voorspelling van de profeten, Jehova het lichaam van de mensen van deze aarde aangenomen en zodoende tussen Zichzelf als de oereeuwige geest en de mensen een beschermende wand geplaatst, opdat zij Hem zonder schade voor hun leven kunnen zien, aanra­ken, horen en spreken, en niemand hoeft bang te zijn dat hij door Mijn zicht­bare aanwezigheid verpletterd wordt.

[5] Tussen Mij en jullie mensen bestond er weliswaar een eindeloze kloof, waardoor zelfs de meest volmaakte engelengeest Mij niet eens had kunnen naderen; maar nu is er over die kloof een brug gebouwd, en die wordt gevormd door de liefde voor Mij van jullie kant, zoals Ik van Mijn kant van­uit Mijn eeuwig grote, boven alles machtige liefde voor jullie mensen Zelf een mens van vlees en bloed ben geworden en ook jullie zwakheden op Mij heb genomen, opdat Ik geen eeuwig verre God, maar een volkomen nabije en gemakkelijk te bereiken Vader,Vriend en Broeder kan zijn en al naargelang de mate van jullie liefde voor Mij kan worden en blijven.

[6] Als het tussen Mij en jullie mensen nu zo gesteld is en dus heel anders dan ten tijde van Mozes, kan niemand zeggen dat hij door Mijn goddelijke verhe­venheid en majesteit, die weliswaar in al haar volheid in Mij woont, vernie­tigd wordt, omdat Ik immers Zelf met heel Mijn hart zachtmoedig en dee­moedig en vol van het hoogste geduld en lankmoedigheid, liefde en erbarmen ben. Wees dus vol goede moed en heb geen onnodige vrees voor Mij , die jou al heel lang voordat je bestond, heeft liefgehad!’

[7] Nu zei de schriftgeleerde met meer moed en zelfvertrouwen: 'Maar Heer en Meester, hoe kunt U mij hebben liefgehad, nog voordat ik bestond?'

[8] Ik zei: 'Zonder Mijn liefde zou er geen wereld en dus ook geen mens tot bestaan zijn gekomen. Alles wat de eindeloze scheppingsruimte bevat, is Mijn door Mijn wil belichaamde liefde, en jij dus zeker ook.

[9] Mijn liefde is eeuwig en derhalve is alles wat uit haar voortkwam, nu voortkomt en eeuwig zal voortkomen, dat in feite ook.

[10] De levende geest in de mens is Mijn eeuwige liefde en wijsheid, die alles schept, ordent en in stand houdt; en deze geest is eigenlijk de ware en in zich­zelf reeds eeuwige mens in de mens, die om zelfstandig te kunnen worden, zichzelf echter volgens Mijn eeuwige orde in hem pas mettertijd met een ziel en een lichaam bekleedt en zo een uiterlijk waarneembare vorm aanneemt.

[11] Als dat nu zo is en onmogelijk anders kan zijn, zul je wel inzien dat Ik jou reeds eeuwig lang heb liefgehad, voordat je nog was wat je nu bent! Je bent nu een als het ware van Mij afgescheiden levensvonkje van Mijn liefde en je kunt zelf een op Mij lijkende, grote en zelfstandige liefdesvlam worden door Mij boven alles lief te hebben en je naaste, die volkomen gelijk is aan jou, als jezelf. En als je dat bent en Mij dan ook op die manier liefhebt, zul je weldra in jezelf zien, hoe Ik als de eeuwige liefde alles in alles ben en alles op zijn beurt weer in Mij is. -Begrijp je dat nu?'

 

86 Over het ware vrezen van God

 

[1] De schriftgeleerde zei: 'Ergens diep in mijn hart heb ik het gevoel dat ik het begrijp; maar in mijn hoofd loopt alles nu door elkaar, en ik zie wel in dat dergelijke dingen alleen in het hart van de ziel, maar nooit met het hersen­verstand begrepen kunnen worden. Maar Mozes heeft bevolen God te vrezen en altijd alleen Hem te aanbidden! Moet ik U nu niet meer vrezen en U op de voorgeschreven wijze aanbidden?'

[2] Ik zei: 'Ja, ja, Mozes heeft dat wel aanbevolen, en dat was ook wel goed; maar in deze tijd begrijpt werkelijk niemand meer wat het wil zeggen 'God te vrezen', en jullie hebben de mensen deels als gevolg van jullie eigen blind­heid maar grotendeels vanwege jullie onverzadigbare winstbejag geheel onjuiste en volkomen verkeerde denkbeelden over het vrezen van God bijge­bracht. En zo vrezen de zwakke mensen die nog een beetje in God geloven Hem als een boosaardige, uiterst onverbiddelijke tiran, die gespeend is van alle liefde en erbarmen, en bij het woord en het begrip 'God' schrikken ze terug, omdat ze in Hem bijna niets anders dan eeuwige toorn en eeuwige wraak zien.

[3] Maar er staat ook geschreven dat de mens God moet aanbidden en boven alles moet liefhebben. Maar hoe kan men een goddelijk wezen liefhebben en daardoor ook waarachtig aanbidden, als men voor zijn naam al erger beeft dan voor de dood?

[4] Daarom zul je nu wel begrijpen wat voor onwaar en in de hoogste mate verkeerd denkbeeld jullie, en door jullie toedoen de andere mensen ook, van het vrezen van God hebben.

[5] Wat wil 'God vrezen' eigenlijk zeggen? God vrezen wil zeggen: God als de eeuwige, hoogste en zuiverste liefde boven alles liefhebben en, omdat God de hoogste waarheid is, in de goddelijke waarheid blijven en niet de leugen van de wereld aanhangen uit materieel eigenbelang.

[6] Wie in alles waarachtig is, heeft de ware vrees voor God in zijn hart; en wie die heeft, aanbidt God ook altijd en zoals het behoort. Want zoals de leu­gen een zeer grote ontering van God is, zo is de zuivere en levende waarheid ook een voortdurende, hoogste verering en geheel ware aanbidding van God. -Begrijp je dat nu?'

[7] De schriftgeleerde zei: 'Ja, Heer en Meester, voor mijzelf begrijp ik dat nu wel, en ik zie wel in dat het ook inderdaad niet anders kan zijn; maar het zal niet zo gemakkelijk zijn om de andere mensen die waarheid te laten begrijpen, omdat ze al teveel vastzitten in allerlei dwalingen en de leugen voor een waarheid houden. Daar komt ook nog eens de tempel bij, die ons voorschrijft wat en hoe we tegen het volk moeten spreken. En het zal dus wel moeilijk worden om voortaan een goede leraar van het volk te zijn. Maar aan iedere overwinning moet strijd voorafgaan! U, de Heer Zelf, hebt ons de waarheid onthuld, en U zult ons ook ondersteunen in onze strijd tegen de vijanden van de waarheid -daar vragen wij U nu om en zullen U daar ook altijd om vragen; want zonder Uw steeds aanwezige hulp zullen wij niets kunnen doen.

[8] Maar nu is de vraag hoe wij tot U moeten bidden, opdat U ons verhoort en ons helpt.Als wij U nu, terwijl U aanwezig bent, om iets goeds vragen, dan verhoort U onze bede ook snel en gemakkelijk; maar hoe moet het, als U persoonlijk niet aanwezig bent zoals nu? Hoe moeten we het dan vragen?'

[9] Ik zei: 'Met deze vraag van jou ben je nog wel echt een Farizeeër! Als je werkelijk in Mij gelooft, zul je ook altijd krijgen wat je de Vader in Mijn naam zult vragen; daar is Mijn persoonlijke zichtbare aanwezigheid niet voor nodig, omdat Ik in de geest overal tegenwoordig ben en alles zie en hoor en alles, van het grootste tot het kleinste, heel precies en duidelijk weet.

[10] Als je Mij dus in de geest en in de volle waarheid om iets zult vragen, zal Ik je zeker ook horen en verhoren; maar een bede zoals die bij jullie gebrui­kelijk is, namelijk met de lippen en in raadselachtige bewoordingen, verhoor Ik niet.

[11] Jij weet als schriftgeleerde toch ook wat God door de mond van een profeet tot het volk heeft gesproken, toen die zich in verband met de toen­malige benarde omstandigheden tot Hem had gericht, opdat Hij de beden van het volk zou verhoren: 'Ik ken jou en het volk, dat Mij met de lippen eert en bidt -maar hun hart is verre van Mij!' Zie, zo zal van nu af aan ook nooit een louter lippengebed verhoord worden, en al helemaal niet als het betaald wordt!

[12] Wie Mij echter vol levend geloof in zijn hart om iets goeds zal bidden, zal ook krijgen waar hij om gevraagd heeft.

[13] En wie in Mijn naam volgens Mijn leer leeft en handelt, die bidt waar­achtig en zonder onderbreking, en daarom zal hem ook altijd gegeven wor­den wat hij nodig heeft.'

[14] De schriftgeleerde zei: '0 Heer en Meester, ik dank U in mijn hart voor deze troostende les van U, en ik geloof nu dat aan iemand die bidt vol­gens Uw wil, die U nu duidelijk hebt uitgesproken, ook ten deel valt waar hij om vraagt.

 

87 Het oefenen in geloof en vertrouwen

 

[1] Daarop zeiden enkelen van Mijn leerlingen: 'Heer, dat zou allemaal wel in orde zijn, als de mens niet blootgesteld was aan verleidingen om een zonde te begaan! Als de mens soms op een zwak moment dan toch heel gemakkelijk de een of andere zonde begaat, worden zijn vertrouwen en geloof daardoor al verzwakt; en al heeft hij ook berouw over de zonde die hij heeft begaan en al heeft hij de eventueel daardoor veroorzaakte schade volkomen goedgemaakt, dan blijft er toch een zekere schroom in zijn ziel, waardoor hij zich niet zo vol geloof tot U durft te wenden als wanneer hij niet gezondigd had.

[2] Wat moet zo'n mens dan doen om op zo'n manier tot U te bidden, dat hij volledig gelooft dat U hem zult verhoren?'

[3] Ik zei: 'Die mens moet weten dat Ik ten eerste geen toornige en wraak­zuchtige, maar een geduldige en liefdevolle, zachtmoedige God ben, zoals reeds door de mond van de profeten is gezegd en zoals Ik nu tot alle zondaars roep: 'Komt allen tot Mij, die vermoeid en met zonden beladen zijt; want Ik wil jullie allemaal verkwikken!'

[4] En ten tweede moeten de mensen zich altijd oefenen in het ware bidden en dat blijven volhouden; want een juist en vast vertrouwen wordt de mens ook eigen door de juiste oefening, die een leerling op wat voor gebied dan ook nog altijd tot meesterschap heeft gebracht.

[5] Iemand die welvoorzien is van alle goederen van deze aarde verleert het ware en gelovige bidden gemakkelijk. Als hij eenmaal in nood komt, dan begint hij ook wel hulp bij God te zoeken door te bidden; maar hij heeft er bij zichzelf te weinig vertrouwen in dat hij bij God verhoring zal krijgen, en dat komt duidelijk door een gebrek aan oefening in het levende, volle ver­trouwen op God.

[6] En waardoor kan een mens zijn vertrouwen in God beter sterken dan door te oefenen, namelijk door onophoudelijk te bidden en te vragen? En waar dat onophoudelijke bidden en vragen hoofdzakelijk uit bestaat heb Ik jullie al duidelijk gemaakt.'

[7] Nu keken de leerlingen elkaar aan en Andreas zei: 'Heer, ik herinner mij nog heel goed het beeld dat U ons bij een soortgelijke gelegenheid hebt getoond, waarin sprake was van een bedelaar die 's nachts onbeschaamd ergens aan klopte, en aan wie de heer des huizes midden in de nacht tenslotte toch brood gaf, meer om van verder gejammer en gebedel af te zijn dan uit echte barmhartigheid.

[8] Ik heb voor mijzelf vaak nagedacht over dit enigszins merkwaardige beeld, maar ik kon het toch niet in overeenstemming brengen met Uw hoogste lief­de en erbarmen. Nu pas begint het mij duidelijk te worden, nu U over het onophoudelijk bidden en vragen en ook over het oefenen in geloof en ver­trouwen in U hebt gesproken.

[9] Met het 's nachts om brood vragen hebt U zeker het oefenen in geloof en vertrouwen in U bedoeld, terwijl U met de aanvankelijk wat hardhorige huisvader Uzelf en met de bedelaar ons mensen hebt weergegeven, en hebt laten zien dat wij niet moeten ophouden te bidden en te vragen, ook al worden wij niet onmiddellijk door U verhoord.

[10] U wilt Zelf dat wij met ons onophoudelijke bidden en vragen werkelijk tot uitentreuren bij U moeten komen, voordat U ons verhoort, want daar­door wilt U dat ons vertrouwen in U aldoor en in toenemende mate geoe­fend wordt, waardoor wij uiteindelijk zo sterk kunnen worden dat wij onze eigen dag des levens, die Uw rijk in onszelf is, kunnen bereiken; daarin dra­gen wij dan als Uw kinderen in Uw geest en wil in het hart van onze ziel zelf iedere hulp en kracht en zullen we U verder niet aldoor lastig hoeven te vallen met bedelen in de nacht van ons leven. Want nu moet de mens m zijn zwakheid van zijn levensnacht hulp zoeken; maar als hij eenmaal door Uw genade zelf sterk en machtig is geworden, dan kan hij zichzelf?elpen!  - Heer, heb ik het beeld dat U destijds gegeven hebt overeenkomstig de waarheld begrepen?'

 

88 Waar onophoudelijk bidden toe leidt

De gelijkenis van de verdrukte weduwe en de hardvochtige rechter

(Luc. 18:1-8)

 

[1] Ik zei: 'Je hebt het beeld heel juist en naar waarheid opgevat, en het was op zijn plaats om het hier met een paar woorden weer naar voren te halen. Maar opdat iedereen het door jou aangehaalde beeld volgens het oordeel van zijn eigen verstand nog duidelijker begrijpt en het nu een gunstig moment voor ons is, zal Ik jullie een ander beeld geven, waarmee jullie nog duidelijker zul­len zien hoe een waar mens niet moet aflaten te bidden en te vragen, als hij de ware kracht van Mijn rijk in zichzelf wil bereiken. Luister dus!

[2] Er was eens een rechter in een stad, die God niet vreesde en ook voor geen enkel mens bang was. Maar er was ook een weduwe in diezelfde stad; ze kwam bij hem en zei: 'O, rechtvaardige rechter, red mij van mijn tegenstander; want kijk, zo en zo staan de zaken, en daarin sta ik helemaal in mijn recht!'

[3] De rechtvaardige rechter zag dat op het eerste gezicht ook wel in; maar hij was niet in de juiste stemming en wilde het proces van de weduwe niet op zich nemen. De weduwe hield echter niet op, kwam herhaalde malen bij de rechter en smeekte hem op haar knieën om haar zaak op zich te nemen.

[4] Toen dacht de rechter bij zichzelf 'Wat zal ik doen? Al vrees ik God niet en ook geen enkel mens -omdat die weduwe mij nu al zoveel last bezorgt, zal ik haar redden, opdat ze niet nog vaker terugkomt en mij met haar smeken helemaal suf maakt!’

[5] Hebben jullie uit dit beeld opgemaakt wat de rechter heeft gezegd en ook gedaan? En als een rechter, die strikt rechtvaardig volgens de wet oordeelt, het aanhoudende smeken van een verdrukte weduwe al verhoort en haar helpt, zou God Zijn uitverkorenen die dag en nacht naar Hem roepen, dan niet nog eerder redden, en zou Hij soms minder geduld en liefde voor hen hebben dan de rechter voor de weduwe had?

[6] Waarlijk Ik zeg jullie: Hij zal hen verhoren en binnen korte tijd redden, zowel in deze tijd als in de verre toekomst, wanneer Hij als Mensenzoon net als nu op deze aarde zal wederkomen!

[7] Maar als de Zoon des mensen in die tijd in deze wereld zal wederkomen, denken jullie dat Hij dan geloof zal aantreffen?'

[8] Andreas zei: 'Heer en Meester, aangezien ik al eerder heb gesproken, wil ik ook deze keer weer spreken, als U mij dat wilt toestaan!'

[9] Ik zei: 'Spreek jij maar gerust; want jij hebt daar het inzicht, de moed en de juiste mond voor!'

[10] Daarop zei Andreas: 'Wat het beeld zelf betreft, wil het hetzelfde zeggen als het beeld van de huisheer en de bedelaar in de nacht, dat ik zojuist weer verteld heb; alleen is de positie van God ten opzichte van de wereldse men­sen, die in de verdrukking van hun levensnacht hulp bij Hem zoeken, nog duidelijker aangegeven dan in het andere,door mij weer vertelde beeld. Want in dat beeld komt God in zekere zin zonder enige binding enkel als een rechtvaardige rechter naar voren, die de verdrukte mensen wel altijd kan hel­pen, wanneer Hij dat wil; en Hij helpt hen ook wel, maar pas wanneer ze het Hem door hun onophoudelijk smeken echt lastig hebben gemaakt.

[11] Ook hier gaat het louter om het oefenen in geloof en vertrouwen; als dat eenmaal een bepaalde onbuigzame kracht krijgt, zijn de verhoring en de hulp er ook.

[12] U voegde er nog iets aan toe, U zei dat God Zijn uitverkorenen, die zich reeds in de kracht van het geloof en het vertrouwen bevinden, als een liefde­volle Vader zeker nog eerder zal verhoren, wanneer ze op hun reeds bereikte innerlijke levensdag maar ook in hun nacht, die af en toe nog gemakkelijk kan terugkeren, tot Hem om hulp roepen. Daarin komt U niet meer naar voren als nagenoeg onverbiddelijke wereldse rechter, die, omdat hijzelf God is, God niet hoeft te vrezen en ook geen enkel mens, maar als een Vader van degenen die hun innerlijke levensdag reeds hebben bereikt. Zo heb ik het opgevat en ik geloof dat ik mij niet vergist heb.

[13] Wij staan nu nog geen van allen volledig in onze innerlijke levensdag, maar voor een deel soms ook nog erg in onze oude levensnacht en hebben U nog veel te vragen, om ons daardoor te oefenen in geloof en vertrouwen en zodoende sterker te worden. Maar U hebt ons een zekere en spoedige red­ding beloofd, en wij geloven ook zonder enige twijfel dat elk van Uw belof­ten in vervulling zal gaan.

[14] Maar U sprak weer over een tweede komst op deze aarde en stelde aan het eind de vraag of U dan ook wel geloof zult aantreffen onder de mensen.

[15] Welnu, het geven van een antwoord op Uw vraag valt nog geheel en al buiten het bereik van datgene waar wij over kunnen spreken, en daar kan ik U dus geen antwoord op geven. U zult Zelf echter wel het beste weten hoe het in de verre toekomst met het geloof van de mensen gesteld zal zijn, en als U wilt kunt U het ons nog nader aanduiden dan U bij verscheidene andere gelegenheden al gedaan hebt.'

[16] Ik zei: 'Dat laatste beeld heb je ook helemaal naar waarheid en goed opgevat en daarmee heb je Mijn hart echt blij gemaakt. Als jullie dat allemaal zo doen, zal de volledige redding van jullie zielen van het juk van de materie van deze wereld en haar bekoringen niet lang meer op zich laten wachten.'

 

89 Hoe het in de toekomst met het geloof gesteld zal zijn

 

[1] (De Heer): 'Maar wat Mijn vraag betreft over de staat van het geloof bij de mensen in de nog verre toekomst als de Zoon des mensen weer op aarde zal komen, op de manier die Ik jullie al vaker heb verteld, zeg Ik jullie dat Hij over het algemeen nog minder levend geloof zal aantreffen dan nu. Want in die tijd zullen de mensen in veel wetenschappen en allerlei verworvenheden het heel ver brengen, grotendeels door hun onvermoeibare onderzoeken en berekenen onder de twijgen en wijd uitgestrekte takken van de boom der kennis, en ze zullen met de krachten in de natuur van de aarde, die nu nog helemaal voor de mensen verborgen zijn, wonderbaarlijke dingen tot stand brengen en zullen zeggen: 'Kijk, dat is God - er is geen andere!'

[2] Het geloof van die mensen zal derhalve zo goed als geheel verdwenen zijn. Bij die mensen zal Ik bij Mijn wederkomst dus geen geloof meer vinden!

[3] Een ander groot deel van de mensen zal zich in een nog veel dichter en duisterder heidens bijgeloof bevinden dan nu alle heidenen op de hele aarde. Geruime tijd zullen ze hun leraren, vertegenwoordigers en beschermers vin­den in de groten en machtigen van de aarde van die tijd; maar de kinderen der wereld, die goed toegerust zullen zijn met alle wetenschappen en andere verworvenheden, zullen het zeer duistere bijgeloof met alle geweld onder­drukken en de groten en machtigen der aarde in meer dan grote verlegenheid brengen, omdat door de wetenschap allerlei soort kennis het gewone en lange tijd met alle geweld blind gehouden volk zal beginnen in te zien dat het alleen maar geknecht is geweest ter wille van de wereldse roem en het com­fortabele leven van die groten en machtigen, die zelf geen geloof hadden. En als Ik dan kom, zal Ik ook bij hen geen geloof vinden.

[4] In de tijd van de grote duisternis zal Ik geen geloof bij hen kunnen vin­den, omdat ze de domste en meest blinde knechten waren van degenen die hen overheersten, die heel goed inzagen waar die volslagen blinden goed voor te gebruiken zijn, en dat zienden zich dat nooit zo zouden laten welgevallen als volslagen blinden. Maar als de blinden ook eenmaal door de wetenschap­pers ziende zijn geworden, dan zijn ze aanhangers geworden van degenen die hen voor het grootste deel vrij hebben gemaakt van het harde knechtschap van de groten en machtigen; en als Ik dan zou komen en zeggen: 'Luister, vol­keren der aarde, Ik ben nu weer naar jullie toegekomen en wil jullie opnieuw de juiste weg naar het eeuwige leven van jullie zielen tonen!' -wat zullen die mensen, die van ieder geloof gespeend zijn, daar dan op zeggen?

[5] Ze zullen Mij ten antwoord geven: 'Vriend, wie je ook bent, hou op met die oude, versleten en gelukkig in rook opgegane domheid, waarvoor sinds de tijd dat ze voor het eerst ontstond vele stromen van dikwijls geheel onschul­dig bloed zijn gevloeid! Als die zogenaamde goede Vader in de hemel, die wij niet kennen en naar wie wij nu ook helemaal geen verlangen meer voelen, zo'n grote vriend van bloed is, dan kan Hij toch gemakkelijk de grote oceaan in bloed veranderen en zich daar uitermate aan verlustigen; maar wij hebben zo'n levensleer absoluut niet meer nodig, die in plaats van het beloofde Godsrijk alleen maar de reinste hel onder de mensen op de toch al schrale aarde heeft gebracht.Wij houden ons nu aan de wetenschappen en haar toe­passingen van allerlei aard en leven daarbij in vrede en rust, al is het naar wij vertrouwen ook maar tijdelijk; want een tijdelijk, maar vreedzaam en rustig leven is ons nu veel liever dan een door onnoembaar leed en vele stromen onschuldig gevloeid bloed gekochte en daarbij toch in twijfel getrokken hemel met al zijn mooie zaligheden!'

[6] Als de mensen van die tijd zulke dingen zeggen zal Mijn vraag, of Ik bij Mijn wederkomst op aarde enig geloof zal vinden, wel zeer gerechtvaardigd zijn!

[7] 'Maar', zeggen jullie nu bij jezelf, 'ja, wiens schuld zal dat dan zijn?Van de hel soms? Heer, vernietig die dan! Of misschien van de valse, zelfzuchtige profeten, onder wier dekmantel dan ook weldra allerlei groten en machtigen als paddestoelen uit de aarde opschieten en naar alle kanten met oorlog over de aarde zullen trekken en de mensen zullen kwellen? Heer, laat die valse pro­feten in Uw naam dan nooit opstaan! Maar als U het Zelf zo wilt hebben, moet U het er ook mee eens zijn als U bij Uw volgende wederkomst op deze aarde geen geloof meer vindt onder de mensen! ‘

[8] Hierop zeg Ik: Het kortzichtige menselijke verstand oordeelt hier volgens zijn inzicht weliswaar helemaal juist, en van wereldse menselijke zijde valt er niet zoveel tegenin te brengen; maar God, de Schepper en eeuwige Instandhouder van alle dingen en wezens, heeft op Zijn beurt heel andere opvattingen en plannen met alles wat Hij uit Zichzelf heeft geschapen, - en daarom weet Hij ook het allerbeste waarom Hij het een en ander onder de mensen op deze aarde toelaat.

[9] Uiteindelijk zal al het bijgeloof met de wapenen van wetenschappen en techniek van de aardbodem weggevaagd worden, waarbij toch geen mens in zijn vrije wil ook maar in het minst gehinderd wordt.

[10] Daardoor zal mettertijd alle geloof onder de mensen verloren gaan; maar die toestand zal maar een zeer korte tijd duren.

[11] In die tijd zal Ik pas de oude boom der kennis zegenen, en daardoor zal de boom des levens in de mens weer zijn oude kracht herkrijgen, en dan zal er voortaan slechts één herder en één kudde zijn!

[12] Wie dat nu begrepen heeft, zal ook Mijn vraag begrijpen, namelijk of Ik in die tijd wel enig geloof zoals nu op aarde zal aantreffen. Zo'n geloof als nu zal Ik in die toekomstige tijden zeker niet meer aantreffen -maar een ander! Waar dat uit zal bestaan, daar kunnen jullie je nu geen voorstelling van maken; maar desondanks zal het toch eenmaal zo gebeuren als Ik jullie nu van tevoren heb gezegd!’

 

90 Over de nieuwe tijd

 

[1] Eén van de zogeheten Joodse Grieken zei: 'Heer en Meester, zal er bij Uw tweede komst op deze aarde ook een leer aan de mensen worden gege­ven? Als U weer met deze leer bij hen zult aankomen zullen ze immers ook zeggen: 'O, ga toch weg met die leer, die zoveel onheil op aarde heeft aange­richt!"

[2] Ik zei: 'Vriend, de leer die Ik jullie nu geef is Gods woord en blijft eeuwig, en daarom zullen de mensen waar we het nu over hebben ook alleen deze leer van Mij krijgen, die jullie van Mij hebben ontvangen; maar in die tijd zal die hun niet in verhulde vorm, maar volledig onthuld naar zijn hemelse en geestelijke betekenis worden gegeven, en daaruit zal het nieuwe Jeruzalem bestaan dat uit de hemelen op deze aarde zal neerdalen. In het licht daarvan zal het de mensen pas duidelijk worden hoezeer hun voorgangers door de valse profeten om de tuin zijn geleid en bedrogen, evenals nu de Joden door de Farizeeën.

[3] De schuld van al het vele onheil op aarde zullen ze dan niet meer Mij en Mijn leer in de schoenen schuiven, maar de uiterst zelfzuchtige en heerszuch­tige valse leraren en profeten, wier mentaliteit ze in het licht van hun weten­schappen en vele vaardigheden maar al te precies zullen hebben doorzien.

[4] Wanneer het zeer heldere licht van het nieuwe Jeruzalem over de hele aarde zal schijnen, zullen de leugenaars en bedriegers volledig ontmaskerd worden en zal hun het loon voor hun werk worden gegeven. Hoe hoger iemand van hen meent te staan, des te dieper zal ook zijn val zijn. Hoed jullie daarom nu al voor de valse profeten! - Hebben jullie dat nu ook begrepen?'

[5] Daarop zeiden ook Mijn andere leerlingen: 'Heer en Meester, waarom geeft U ons Uw leer eigenlijk niet ook al zo onthuld als U die eenmaal in de verre toekomst aan de genoemde wetenschappers en kunstenaars zult geven? Zo’n nieuw Jeruzalem hebben de mensen nu toch ook nodig!'

[6] Ik zei: 'Ik heb jullie nog veel te zeggen en te onthullen, maar jullie allen kunnen dat nog niet verdragen; maar wanneer de geest der waarheid uit Mij over jullie zal komen, zal hij jullie in alle waarheid en wijsheid binnenleiden en dan zullen jullie je volledig in het licht van het nieuwe Jeruzalem bevin­den.

[7] Of jullie dan echter ook in staat zullen zijn het licht op jullie leerlingen te laten overgaan, dat is een andere vraag die jullie nauwelijks zullen kunnen beantwoorden, vooropgesteld dat jullie begrijpen en inzien dat ieder onder­richt ten eerste in zekere zin aan kinderen gegeven moet worden en dat het meer een vrij dan een dwingend karakter moet hebben, en ten tweede dat men van niemand kan verlangen dat hij de Schrift leest, als hij de letters niet kent.

[8] Jullie kunnen nu nog helemaal niet vermoeden tot wat voor grote en veelomvattende wetenschappen en andere vaardigheden de mensen het een­maal zullen brengen, en hoezeer daardoor elk bijgeloof onder de mensen uitgeroeid zal worden. Waar in de hele wereld is er nu sprake van een zuivere wetenschap, die stoelt op de grondbeginselen van de welberekende waarheid, en waar is er sprake van een door zo'n wetenschap berekende toepassing?

[9] Als er nu onder de mensen nog enige wetenschap en een daarvan afgelei­de, toepassing bestaat, dan is meer dan driekwart daarvan blind bijgeloof. Op zo n rotte vrucht van de nog niet gezegende boom der kennis kan geen hogere hemelse waarheid geplaatst worden; en als jullie die daarop zouden willen plaatsen, zal er een vrucht tevoorschijn komen die men wel als voer voor de draken zou kunnen gooien, maar niet als voedsel aan de mensen zou kunnen geven.

[10] Zie en onthoud goed: uit dergelijke vruchten zullen ook de valse profe­ten met al hun dwaalleren en valse wondertekenen voortkomen en meer dan driekwart van de aarde tot verderf brengen! Want als men moeite zal gaan doen om Mijn zuivere waarheidsleer te verenigen met de nu onder de men­sen bestaande wetenschappen, die met allerlei bijgeloof vermengd zijn, en met weinig zeggende en toepassingen daarvan, in de mening dat die waar­heidsleer daardoor des te aannemelijker zou worden voor de mensen, dan zal men Mijn leer vanzelfsprekend steeds meer verontreinigen en zullen de wetenschappen en hun toepassingen, die vol bijgeloof zitten, daardoor nog dieper in de aloude nacht wegzinken dan ze sinds het eerste begin van de mensen ooit gezonken zijn. Ze zullen tenslotte een tijdlang uitsluitend het eigendom worden van de valse profeten, opdat die met behulp daarvan des te gemakkelijker en op grotere schaal het blind gehouden volk voor zich zullen kunnen winnen.

[11] Maar dat zal niet zo blijven; want op het juiste moment zal Ik mensen wekken voor de zuivere wetenschappen en kunsten, en zij zullen het de men­sen dan van de daken verkondigen hoe de dienaren van Bileam hun wonde­ren hebben gedaan. Zodoende zal de zuivere wetenschap in alle dingen en ook de zuivere kunst tot een onoverwinnelijke voorloper en voorvechter van Mij worden tegen het oude bijgeloof; en als de Augiasstal daardoor gereinigd zal zijn, zal Ik gemakkelijk en heel doeltreffend op deze aarde kunnen weder­komen. Want Mijn zuivere levensleer zal zich gemakkelijk verenigen met de overal zuivere wetenschap van de mensen en op die manier de mensen een volledig levenslicht geven, omdat de ene reinheid de andere nooit kan ver­ontreinigen, evenals de ene zonneklare waarheid de andere niet kan veront­reinigen.

 

91 Het trapsgewijze reinigen van de wetenschap en haar toepassingen

 

[1] (De Heer): 'Nu denken jullie natuurlijk bij jezelf: wat Mij in die tijd mogelijk zal zijn, namelijk de wetenschap te reinigen, dat zou Ik nu ook kun­nen doen; dan zou daardoor de zuivere leer, verenigd met de zuivere weten­schap en de verworvenheden daarvan, in zekere zin hand in hand op de men­sen kunnen overgaan, en dan zouden de valse profeten, die wellicht hier en daar willen optreden, zeker geen zaken doen die hun zelfzucht zouden bevre­digen.

[2] Maar Ik zeg jullie: het zou wel heel goed zijn als het zo ging; maar toch loopt het niet op de manier zoals jullie nu heel goed bedoelen, -Ik zou de mensen dan namelijk hun vrije wil moeten ontnemen en hen met de almacht van Mijn wil tot louter machines moeten omvormen! En wat zouden de mensen daarmee winnen voor het eeuwige heil en leven van hun zielen?

[3] Weten jullie dan nog niet dat alles wat onder de dwingende wet staat ­namelijk de almacht van Mijn wil­ op zichzelf gericht en dood is? Ik heb jul­lie dat toch al zo vaak zo grondig uitgelegd, en ondanks dat alles komen jullie toch in jullie oude wereldse verstand terecht.

[4] Kijk, als Ik nu in deze tijd onmiddellijk duizendmaal duizend weten­schappers van allerlei aard onder de mensen op zou wekken, die in alle din­gen de zuiverste wetenschap bezaten en ook volgens die wetenschap door en door ontwikkeld waren, dan zouden die door de mensen van tegenwoordig nog meer vervolgd worden dan jullie, die weldra de verspreiders van Mijn leer zullen zijn en vanwege Mijn naam door de duistere wereldse mensen vervolgd zullen worden! Want de kennis van de mensen, die -zoals reeds gezegd -voor meer dan driekwart met het diepste bijgeloof vermengd is en waarmee de mensen zich hun materiële voordelen verschaffen, is veel moei­lijker te reinigen.

[5] Bij heel veel gelegenheden heb Ik jullie de verschillende dingen, ver­schijnselen en gebeurtenissen goed, aanschouwelijk en grondig verklaard, zoals Ik dat ook gedaan heb voor andere mensen die een goede wil en een ontvankelijk hart hadden, Ik heb voor jullie ogen en oren de hele sterrenhe­mel zodanig onthuld, dat jullie nu wel weten wat onze zon, de maan, de pla­neten en de talloze andere sterren zijn en wat voor hoedanigheid ze hebben, en verscheidene ervan heb Ik jullie laten bezichtigen door jullie innerlijke geestelijke ogen te openen; en zo bezitten jullie nu in heel veel dingen al de zuiverste kennis.

[ 6] Maar ga het de blinde mensen maar eens leren op de manier waarop Ik jullie heb onderricht, dan zullen jullie maar al te gauw ervaren hoe moeilijk mensen van hun oude kennis en van ondoorzichtige vooroordelen af te bren­gen zijn!

[7] Bovendien zijn er ontelbare mensen die door hun zelfzuchtige priesters en heersers dermate dom gemaakt zijn, dat ze zo'n verrijking van hun kennis als een onvergeeflijk vergrijp tegen de goden zouden beschouwen en degene die hen tot een vergrijp tegen hun goden verleidde, kwalijk zouden toetake­len.

[8] Om bij de mensen in de loop van de tijd een volledige reiniging van de wetenschappen en de daaruit voortkomende toepassingen te bewerkstelligen, moet hun eerst Mijn leer verkondigd zijn en moeten de vele afgoden samen met hun priesters en tempels vernietigd worden.

[9] Als dat gebeurd is en Mijn evangelie aan de mensen verkondigd is, zij het ook door vele valse profeten, dan zullen ze ook in staat zijn om hun weten­ schappen en wat ze daarmee tot stand brengen geleidelijk aan te reinigen; en die zullen dan een bliksem zijn, die van zonsopgang tot zonsondergang alles wat er op aarde is helder verlicht. Onder 'zonsopgang' moet het geestelijke verstaan worden, onder 'zonsondergang' al het natuurlijke.

[10] Als jullie dit nu hebben begrepen, vraag dan niet weer of dit of dat niet nu al mogelijk zou zijn!'

 

92 De wijsheid van Mozes en Jozua

 

[1] Toen de leerlingen, en natuurlijk ook de waard, de genezen knecht, de Farizeeër en de schriftgeleerde deze woorden van Mij hadden gehoord, zei de schriftgeleerde: 'Uit deze woorden van U, Heer en Meester, heb ik afge­leid dat U Uw leerlingen niet alleen het grote mysterie van het rijk Gods op aarde onder de mensen hebt onthuld, maar ook het natuurrijk van deze aarde, van de maan, de zon en van de sterren, en daarmee hebt U mij een nieuw bewijs gegeven dat U in Uw geest de Schepper van dat alles moet zijn, want anders had U die eindeloos vele en wonderbaarlijke dingen niet aan Uw leer­lingen kunnen verklaren en ze zelfs aanschouwelijk voor hen kunnen maken.

[2] Aangezien U dat nu voor Uw leerlingen hebt willen doen, die toch ook maar joden en mensen zijn, zou U die wonderbaarlijke dingen niet ook voor ons heel in het kort kunnen toelichten op zo'n manier, dat ook wij een dui­delijker voorstelling krijgen van wat wij over de maan, de zon en alle sterren, verduisteringen, de schrikwekkende kometen en ook de vele vallende sterren moeten denken en geloven? Want op dat gebied zijn wij er niet veel beter aan toe dan de heidenen.'

[3] Ik zei: 'Waarom hebben jullie het zesde en zevende boek van Mozes dan ook verworpen en voor onecht verklaard en zelfs degene die het zou wagen te lezen, met zware straffen bedreigd? Kijk, in die twee boeken heeft Mozes de gehele natuurlijke schepping in duidelijke bewoordingen beschreven!'

[4] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester! Ik heb er wel eens over horen spreken, maar er nog nooit een letter van onder ogen gekregen. Men zegt dat die boeken zich ook niet meer in de tempel van Jeruzalem bevinden. Daarom vraag ik U nu om ons die dingen, waar ik om gevraagd heb, zo beknopt mogelijk te beschrijven en te verklaren, zodat wij dan ook weten wat ze zijn en hoe ze zijn ingericht.'

[5] Op dat verzoek van de schriftgeleerde beschreef Ik voor het viertal die dingen zo beknopt mogelijk en op zo'n manier, dat ze goed konden begrij­pen wat Ik uitgelegd had.

[6] Na deze uitleg, die ruim een uur geduurd had, vroeg de schriftgeleerde Mij of de aartsvaders daar ook al kennis van hadden gehad.

[7] Ik zei: ' Zeer zeker, en met name de oerbewoners van Egypte! Maar zoals de mensen zich mettertijd door allerlei zonden steeds meer van de ene, eeu­wig ware God verwijderden en tot het blinde heidendom overgingen en duisterder werden, zo ging ook die kennis te gronde, om plaats te maken voor de lege, dichterlijke verhalen en fantasieën met allerlei onjuistheden.

[8] En zo ging de kennis van de aarde en de sterren verloren. Slechts bij enke­le, zeer weinige wijzen in een verborgen uithoek van de aarde bleef ze nog bestaan; maar die durfden er bij de geheel verduisterde mensen niet mee voor de dag te komen. En zo is die kennis zo goed als geheel verloren gegaan. Maar in de toekomstige tijden zullen de mensen die weer krijgen, nog helderder dan in de oertijd, en ze zullen alles berekenen; en dat zal bij de bliksem beho­ren, die oplicht van zonsopgang tot zonsondergang.'

[9] De schriftgeleerde zei: 'Van wie hadden Mozes en Aäron die kennis eigenlijk?'

[10] Ik zei: 'Van de geest Gods! Hoewel Mozes als aangenomen zoon van de Farao in de Egyptische mysteriën ingewijd was en ook van de oude sterren­kunde en aardrijkskunde veel kennis had opgedaan, was dat toch maar nau­welijks een druppel troebel water vergeleken bij de hele zee van zijn latere inzicht, die hem als uitverkoren leider van het volk Israël door de geest Gods gegeven is, waardoor hij pas een ware geleerde vanuit God werd.'

[11] De schriftgeleerde zei weer: 'Heer en Meester! Jozua, die ook een door God uitverkoren leider van het volk Israël naar het Beloofde Land was moet van dat alles, wat Mozes beschreven heeft, toch ook nauwkeurig op de hoog­te zijn geweest! Hoe kon hij dan voor Jericho tegen de zon zeggen: 'Zon, sta stil, tot ik alle vijanden verslagen heb!', -en de zon schijnt aan zijn bevel gehoor te hebben gegeven? Als hij dat tegen de aarde had gezegd, dan zou dat volgens wat U ons zojuist hebt uitgelegd echt betekenis hebben gehad; nu we van U de ware stand van zaken hebben gehoord, blijkt het bevel van Jozua aan de zon iets te zijn wat duidelijk geen betekenis had, en het lijkt erop dat Jozua de ware stand van zaken toch niet gekend heeft, als het zijn bedoeling was dat zijn bevel op het natuurlijke niveau voltrok.'

[12] Ik zei: 'Jozua heeft dat weliswaar zo gezegd, echter niet tegen de natuur­lijke zon, maar tegen de geestelijke zon, die bestond uit de leer die Mozes van God had gekregen. Die begon in het geloof en vertrouwen van het volk flink onder te gaan, toen ze de grote overmacht van de vijand zagen. Jozua heeft toen met zijn krachtige uitroep niets anders tegen het moedeloze en in alle toonaarden morrende volk willen zeggen dan: 'Blijf toch geloven en vertrou­wen, tot jullie weldra de machtig lijkende vijand volkomen verslagen voor je zullen zien! Dan kunnen jullie met mij het land, waar melk en honing vloei­en, innemen of weer naar de woestijn terugkeren!'

[13] Daardoor vatte het volk weer moed in vol geloof en vertrouwen op God, die de ware zon van de ziel en haar geest in de hemel en op aarde is, was en zal zijn. En kijk, die door Jozua aangesproken zon bleef staan in het geloof en vertrouwen van het volk, verlichtte het en gaf het moed, inzicht en kracht, en de vijand werd geheel en al vernietigd op de hoer Rachab na, die de afge­zanten van Jozua barmhartigheid bewees. - Heb je dat nu begrepen?'

 

93 Over de wetenschap der overeenstemmingen

 

[1] De schriftgeleerde zei: 'Ja, Heer en Meester, dat hebben wij nu allemaal zo goed begrepen, dat wij nu inzien dat Jozua aan zijn geweldige uitroep onmogelijk een andere betekenis had kunnen verbinden; maar waarom begrepen wij dat zojuist dan niet?'

[2] Ik zei: 'Omdat reeds vóór de Babylonische gevangenschap de oude inner­lijke wetenschap der overeenstemmingen geheel en al van jullie geweken is; want die wetenschap is alleen toegankelijk voor en eigen aan die mensen, die nooit zijn gaan wankelen en zwak zijn geworden in het ware geloof en ver­trouwen in de ene, ware God, Hem als de Vader altijd boven alles en hun naas­te als zichzelf liefgehad hebben.

[3] Want die wetenschap is immers het innerlijke schrift en de innerlijke taal van de ziel en van de geest in de ziel. Wie die taal is verloren, kan de Schrift onmogelijk begrijpen, en haar taal komt hem in zijn dode wereldse licht voor als dwaasheid; want de levensomstandigheden van de geest en van de ziel zijn van een heel andere aard dan die van het lichaam.

[4] Zo heeft ook het horen, zien, voelen, denken, spreken en het schrijven van de geest een heel ander karakter dan hier onder de mensen in de natuurlijke wereld, en daarom kan datgene wat een geest doet en zegt, alleen langs de weg van de aloude wetenschap der overeenstemmingen aan de natuurlijke mensen duidelijk gemaakt worden.

[5] Als deze wetenschap door hun eigen schuld verloren is gegaan voor de mensen hebben zij voor zichzelf het omgaan met de geesten van alle regio­nen en alle hemelen onmogelijk gemaakt en daarom kunnen ze het geestelij­ke in de Schrift niet meer vatten en begrijpen. Ze lezen de geschreven woor­den volgens de blind aangeleerde klank van de dode letter, en kunnen niet eens begrijpen en zich ervan bewust worden dat de letter dood is en niemand tot leven kan wekken, maar dat het alleen de inwendig verborgen betekenis is, die, aangezien die zelf leven is, alles levend maakt.

[6] Als jullie dat nu begrijpen, moet je er vooral naar streven om het rijk Gods in jezelf levend en volop actief te laten worden, dan zullen jullie ook weer de genoemde wetenschap der overeenstemmingen tussen materie en geest ver­krijgen, anders zullen jullie nooit Mozes of een andere profeet in de diepte van de levende waarheid kunnen begrijpen, en daardoor in jezelf genood­zaakt zijn om tot ongeloof, allerlei twijfels en zonden te vervallen. Want als een blinde op een weg loopt waar een heleboel stenen liggen, zal hij dan kun­nen voorkomen dat hij onder het lopen nu eens tegen de ene en dan weer tegen de andere steen stoot en daarbij heel vaak valt? En als er onderweg ergens een afgrond opdoemt, hoe zal hij zichzelf ervoor hoeden dat hij er niet bij de volgende stap in stort en daar onvermijdelijk de dood vindt?

[7] Streef er dus vooral naar dat jullie zo spoedig mogelijk in de geest worden wedergeboren en ziende worden, anders zullen jullie niet ontkomen aan dui­zend gevaren, die op jullie loeren en jullie dreigen te verslinden!'

[8] Daarop zei de schriftgeleerde: '0 Heer en Meester, Uw wijsheid is onmetelijk, en vergeleken bij U zijn wij mensen zo blind als een steen! Nu zie ik pas duidelijk in wat de reden is van het algehele verval van geloof en vertrouwen in God, en ik zie ook in dat het in de toekomst met deze licht­ en levensleer van U precies zo zal gaan als nu met de leer van Mozes en de profeten, en dat Uw liefde en erbarmen U er werkelijk weer toe zullen bren­gen opnieuw op deze aarde tot de mensen te komen. Nu is het alleen de vraag of U weer zoals deze keer of misschien op een andere, alleen aan U bekende manier zult wederkomen! Zou U ons dat niet nader willen aandui­den?'

[9] Ik zei: 'Ik heb het jullie toch al duidelijk genoeg laten zien, hoe en op welke manier Ik weer op deze aarde tot de mensen zal komen. Hoe kun je Mij nu weer hetzelfde vragen?'

[10] De schriftgeleerde zei: 'Het is waar, Heer en Meester, dat U ons dat al hebt gezegd - als ik nu de wetenschap der overeenstemmingen al bezat, zou ik de betekenis van Uw woorden ook helemaal begrepen hebben; maar ik beheers die wetenschap nog geenszins en daarom is niet alles mij duidelijk wat U over Uw wederkomst hebt gezegd.

[11] Kijk, het gaat er bij mijn vraag nu voornamelijk om, of U net als nu weer als een mens van vlees en bloed, geboren uit een reine vrouw, zult wederko­men of ongeboren, meer als geest en toch ook zichtbare mens, en waar, en bij welk volk!

[12] Voor Uw ondoorgrondelijke wijsheid is dat natuurlijk een heel domme vraag van mij; maar ik ben immers pas sinds een paar uur een bekeerd mens, en daarom valt het mij niet kwalijk te nemen als ik U nog met allerlei domme vragen lastig val.'

 

94 De wederkomst van de Heer

 

[1] Ik zei: 'Zo dom zijn jouw vragen niet, en je hebt het volste recht om te vragen wat je niet weet; en Ik heb natuurlijk het recht omjou te antwoorden op de manier die Ik voor jou en voor de anderen zinvol vind. Maar omdat je het nu al hebt gevraagd, zal Ik je ook antwoord geven, dus luister!

[2] Bij Mijn tweede wederkomst zal Ik niet weer ergens als een kind uit een vrouw geboren worden; want dit lichaam blijft verheerlijkt, zoals Ik als geest in eeuwigheid en derhalve heb Ik nooit meer een tweede lichaam nodig zoals jij dat bedoelde.

[3] Eerst zal Ik onzichtbaar komen in de wolken des hemels, wat zoveel wil zeggen als: eerst zal ik beginnen de mensen te benaderen door waarachtige zieners, wijzen en nieuw opgewekte profeten, en in die tijd zullen ook vrou­wen profeteren en jongemannen heldere dromen hebben, waardoor ze de mensen Mijn komst zullen verkondigen, en velen zullen daarnaar luisteren en hun leven beteren; maar de wereld zal hen voor waanzinnige fantasten uitma­ken en hen niet geloven, zoals dat ook bij de profeten het geval was.

[4] Zo zal Ik ook van tijd tot tijd mensen opwekken aan wie Ik alles wat er nu tijdens Mijn aanwezigheid is, gebeurt en gesproken wordt, via hun hart in de pen zal geven; wat dan slechts eenmaal geschreven is zal op een speciale vernuftige manier, die de mensen van die tijd goed zullen kennen, in de korte tijd van enkele weken en dagen in vele duizenden gelijkluidende exemplaren vermenigvuldigd en zo onder de mensen gebracht kunnen worden. En aan­gezien de mensen in die tijd vrijwel algemeen de kunst van het lezen en schrijven zullen beheersen, zullen zij die nieuwe boeken ook zelf kunnen lezen en begrijpen.

[5] Met die manier van verspreiden zal Mijn leer, die weer nieuw en rein van­uit de hemelen wordt gegeven, veel sneller en doeltreffender bij alle mensen op de hele aarde gebracht kunnen worden dan zoals nu door boodschappers in Mijn naam van mond tot mond.

[6] Als Mijn leer op die manier onder de mensen gebracht zal zijn die van goede wil zijn en een levend geloof zullen hebben, en minstens eenderde deel van de mensen die vernomen zullen hebben, zal Ik ook hier en daar persoon­lijk en lichamelijk zichtbaar* (* In het verheerlijkte geestelijk lichaam; zie vers 2) tot diegenen komen die Mij het meest liefheb­ben en het grootste verlangen naar Mijn wederkomst en ook het volle en levende geloof daarvoor zullen hebben.

[7] En Ik zal Zelf gemeenten uit hen vormen, waar geen wereldse macht meer verzet en weerstand tegen zal kunnen bieden; want Ik zal hun legeraan­voerder en hun eeuwig onoverwinnelijke held zijn en alle dode en blinde wereldse mensen richten. En zo zal Ik de aarde van haar oude vuil reinigen.

[8] Ten tijde van die nieuwe zieners en profeten zal er echter grote ellende en nood onder de mensen zijn, zoals er op deze aarde nog nooit geweest is; maar vanwege Mijn uitverkorenen in die tijd zal die maar een korte tijd duren, opdat hun zaligwording geen schade zal lijden.

[9] Maar in dit land, waar Ik nu al als een misdadiger van het ene dorp naar het andere door de Joden van de tempel achtervolgd word en dat in die tijd door duistere heidenen vertrapt wordt, zal Ik persoonlijk niet weer het eerst optreden, onderrichten en de zwakken troosten. Maar in de landen van een ander werelddeel, die nu door heidenen bewoond worden, zal Ik een nieuw rijk stichten - een rijk van vrede, van eendracht, van liefde en van voortdu­rend levend geloof; vrees voor de dood van het lichaam zal niet meer bestaan onder de mensen die in Mijn licht wandelen en steeds in verbinding zullen staan met de engelen van de hemel en met hen zullen omgaan. - Hier heb je nu een echt antwoord op je vraag.'

[10] De schriftgeleerde zei: 'Zal Azië, de oude wieg van de mensen en van vele zegeningen van God, dus niet meer het geluk hebben om U bij Uw wederkomst op deze aarde te zien of te horen? Dat is werkelijk geen blijde tijding voor dit werelddeel.'

[11] Ik zei: 'De aarde. Behoort Mij overal toe, en Ik weet op welke plaats Mijn wederkomst het nuttigst zal zijn voor de hele aarde! In die tijd zullen de men­sen echter van het ene einde der aarde naar het andere met elkaar in verbin­ding kunnen treden, en wel zo snel als een bliksem uit een wolk schiet" en door gebruik.te maken van de in vuur en water gebonden geesten zullen de mensen via ijzeren wegen de grootste afstanden op aarde rijdend kunnen afleggen, en wel sneller dan de hevigste storm van het ene einde van de aarde naar het andere jaagt, en de schepen zullen met behulp van diezelfde krachten binnen veel kortere tijd over de grote oceaan varen dan nu de Romeinen van Rome naar Egypte. Dan zal ook het bericht van Mijn persoonlijke weder­komst gemakkelijk binnen zeer korte tijd over de hele aarde verspreid kun­nen worden, en dus ook naar Azië.

[12] Maar dan is opnieuw de vraag: zal dat bericht bij de blinde en dove hei­denen van dat werelddeel ook geloof vinden?

[13] Ik denk en zeg, dat dat waarschijnlijk pas het geval zal zijn wanneer het door een groot wereldgericht gelouterd zal worden!

[14] Er is een groot land ver in het westen, dat aan alle kanten door de grote wereldoceaan omspoeld wordt en nergens over zee verbinding heeft met de oude wereld. Uitgaande van dat land zullen de mensen eerst grote dingen vernemen, en die zullen ook in het westen van Europa opduiken, en daaruit zal een helder stralen en wederstralen ontstaan. De lichten der hemelen zullen elkaar ontmoeten, herkennen en elkaar ondersteunen.

[15] Uit die lichten zal de zon van het leven zich ontwikkelen, dus het nieu­we, volmaakte Jeruzalem, en in die zon zal Ik op deze aarde wederkomen. ­En nu is het meer dan genoeg geweest over wat er later zal gebeuren!'

[16] Hierop keken zelfs Mijn leerlingen heel verwonderd en zeiden onder elkaar: 'Zo duidelijk en uitvoerig heeft Hij nog nooit over Zijn toekomstige wederkomst gesproken! Gelukkig zullen de mensen zijn die in die tijd daar zullen leven waar Hij met alle volheid van Zijn genade zal wederkomen ­maar ongelukkig diegenen die niet in Hem zullen geloven en misschien net als de Farizeeën nu tegen Hem zullen opstaan en Hem naar het leven staan, zich tegen Hem verzetten en hun heidendom willen beschermen. Want zoals Hij al verschillende keren en op de Olijfberg door tekenen aan de hemel heeft getoond, zal Hij hun als een onverbiddelijke rechter tegemoet treden en hun in de hel hun loon geven.'

[17] Ik zei: 'Ja, ja, daarmee hebben jullie nu de waarheid gesproken! En Ik zeg jullie: waarlijk, waarlijk, deze zichtbare hemel en deze aarde zullen na het juis­te tijdsverloop ook vergaan; maar de woorden die Ik tot jullie heb gesproken zullen niet vergaan!'

 

95 Het middagmaal

 

[1] Tijdens dit gesprek van ons was het al bijna middag geworden, en Ik zei tegen de leerlingen: 'jullie kunnen je nu klaarmaken om te vertrekken; want wij hebben vandaag nog een lange weg te gaan!'

[2] Maar de waard zei: 'O Heer en Meester, U zult toch wel het middag­maal, dat nu weldra helemaal gereed zal zijn, samen met Uw leerlingen bij mij willen gebruiken?'

[3] ook de Farizeeër en de schriftgeleerde vroegen Mij dat.

[4] En Ik zei tegen de laatste: 'Vriend, kijk eens naar buiten, hoe je metgezel­len met de hulp van vele gehuurde arbeiders daar in het puin van de afge­brande synagoge bezig zijn om hun gevonden schatten bij elkaar te zoeken en naar een veilige bewaarplaats brengen. Zou je niet meehelpen?'

[5] De schriftgeleerde zei: 'O Heer en Meester, ik heb hier de eindeloos veel betere schat gevonden en zal mij er voortaan wel wijselijk voor hoeden om te dicht bij de wereldse schatten te komen; want als ik dat zou doen, zou hetgeen ik vannacht heb gedroomd wel eens volledig en echt aan mij bewaarheid kunnen worden. Laat die wereldse lieden dus maar zoeken in de resten van de brand zoveel ze willen, ook al zouden ze zich mijn deel toe­ eigenen; mij is Uw aanwezigheid nu eindeloos veel liever dan alle schatten der aarde. Wees daarom toch zo genadig om alleen maar tot na de middag hier te blijven!'

[6] Ik zei: 'Uit liefde voor jullie, omdat ook jullie Mij liefhebben, zal Ik hier nog tot na de middag blijven! Maar hou steeds je droom in gedachten en blijf trouw aan je voornemen; dan zul je weldra in een helderder licht wandelen! Watje echter van je aardse schatten nog zult vinden, neem dat en verdeel alles onder de armen, dan zal Ik je in ruil daarvoor een andere schat uit de heme­len schenken! Aan wie in Mijn naam veel geeft, zal ook Ik veel geven; maar aan wie in Mijn naam alles geeft, zal ook Ik alles geven voor de eeuwigheid!'

[7] Na deze woorden van Mij zeiden de waard en de Farizeeër: 'Heer en Meester, waarom zei U dat niet ook tegen ons?'

[8] Ik zei: 'jullie weten toch al wat je te doen staat! Wie de goede wil heeft, heeft ook het werk al voor zich. Als jullie voor de armen goede huisvaders zijn, dan doen jullie al evenveel als wanneer jullie alles hadden weggegeven, en Mijn zegen voor jullie zal niet achterwege blijven. Denk vooral aan de arme weduwen en wezen, dan zal Ik aan jullie denken en jullie niet als wezen op deze aarde achterlaten, maar voortaan in de geest bij jullie blijven! Maar ga nu eens kijken, waard, hoe het met het middagmaal staat!'

[9] Daarop ging de waard snel naar de keuken om te kijken hoe het met de bereiding van het middagmaal stond. Die was al een heel eind gevorderd, en de waard haastte zich dan ook om de tafel opnieuw te dekken.

[10] Maar Ik zei: 'Laat dat maar - deze schalen, die nog sinds het ochtendmaal op tafel staan, zijn nog niet zo onrein geworden dat men daar het middageten niet uit zou kunnen eten; wat voor Mij rein is, moet ook voor jullie rein zijn!'

[11] De waard nam echter toch schone doeken en maakte de volkomen lege schalen schoon; want Mijn leerlingen verstonden heel goed de kunst om schalen helemaal leeg te maken. Daarop namen de waard en zijn bedienden de schoongemaakte schalen, liepen ermee naar de keuken en brachten toen een groot aantal goed bereide vissen, alsook brood en verscheidene karaffen vol wonderwijn; en wij begonnen dan ook onmiddellijk het maal tot ons te nemen.

[12] Tijdens het eten werd er nog over veel dingen gesproken die ook al bij andere gelegenheden besproken zijn en daarom - NOTA BENE - niet nog eens verteld hoeven te worden.

[13] Toen wij klaar waren met het eten, kwamen er twee van de Farizeeën de eetzaal binnen, die de hele ochtend hun schatten uit de resten van de brand hadden gezocht en naar een veilige bewaarplaats hadden gebracht.

[14] Zij verbaasden zich zeer toen ze de ene Farizeeër en zelfs de schriftge­leerde heel welgemoed aan onze tafel zagen eten, en ze zeiden tegen de laatst­genoemde (de Farizeeën): 'O, jullie maken het je wel erg gemakkelijk! Wij werken de hele ochtend buiten om nog iets van de door het vuur vernietig­de kostbare schatten te vinden en in veilige bewaring te stellen, en jullie doen je tegoed zonder je om ons te bekommeren! Wat is dat voor een gedrag van jullie ?'

[15] De schriftgeleerde werd heel boos over die opmerking en zei: 'Luister! Ten eerste hebben wij datgene wat wij het onze mochten noemen allang helemaal in orde, en wij zien nu absoluut niet in waarom wij jullie hadden moeten helpen met het zoeken en op orde brengen van jullie eigendommen, aangezien jullie ook nog nooit op het idee gekomen zijn om ons ergens mee te helpen. En ten tweede hebben wij bij deze gelegenheid bovendien een heel andere schat ontdekt en gevonden, die ons nu eindeloos veelliever is dan al jullie bij elkaar geschraapte goud en zilver; maar jullie zullen waarschijnlijk wel nooit bezitters van die schat worden. En ten derde hebben wij hier een echte levenswijn te drinken gekregen, zoals jullie verlekkerde kelen waar­schijnlijk nooit te proeven zullen krijgen! En zo zijn wij nu beiden in alle opzichten heel goed voorzien en hoeven jullie daar geen verantwoording over af te leggen. Als jullie mij begrepen hebben, kunnen jullie je gauw weer omdraaien en teruggaan naar waar jullie werkelijk totaal ongenodigd vandaan zijn gekomen!'

[16] Toen de twee Farizeeën op het punt stonden hem vanwege dit antwoord eens stevig van repliek te dienen stond de waard op, die als Samaritaan en Romeins burger altijd korte metten maakte met de Farizeeën, en zei: 'Hier ben ik naar aardse maatstaven nog de baas, en iedere vreedzame gast is mij lief, waardevol en dierbaar, of hij nu een heiden dan wel een jood is; want een hei­den heeft zichzelf niet tot heiden en een jood zichzelf waarlijk niet tot jood gemaakt. Maar als er zulke ruziezoekers over de drempel van mijn huis komen, is er niet erg veel voor nodig om te zorgen dat ik gebruik maak van mijn aloude huisrecht! Als jullie iets willen eten en drinken, ga dan naar jullie gewone eetkamer en bestel wat jullie willen, dan zal het verlangde jullie ook zo snel mogelijk gebracht worden. Maar hier hebben jullie niets te doen, niets te zeggen en niets te maken; want dit is geen Joodse, maar een Romeinse her­berg, waar alle reizigers gelijk behandeld en bediend worden.'

 

96 Het vertrek naar Kana

 

[1] Toen de twee de waard zo hoorden spreken, brachten ze daar niet veel meer tegenin, maar keerden ons snel de rug toe en gingen naar hun eetkamer, waar ook al een paar anderen op hen wachtten.

[2] Daar vertelden ze hoe ze door de schriftgeleerde en met name door de waard behandeld waren.

[3] Hun metgezellen zeiden: 'De waard kennen we al heel lang als heel trots en eigenzinnig, en we trekken ons van zijn aangeboren grofheid dan ook niets aan. Wij zijn alleen maar blij dat wij onze goede dingen van waarde voor het grootste deel hebben gevonden en naar een goede bewaarplaats hebben gebracht; we kunnen het er nu wel van nemen.

[4] Maar toch is het wel eigenaardig dat de schatten van een van ons en ook van de schriftgeleerde, die zich het meeste naar die Nazarener richtten, onge­deerd zijn gebleven en van de Farizeeër Joram zelfs zijn woning! Ook de woning van de schriftgeleerde is slechts in zoverre beschadigd, dat het plafond hier en daar doorgebrand lijkt te zijn; de deur naar zijn woonkamer lijkt ech­ter van het vuur weinig geleden te hebben, dus zullen ook zijn schatten zeker minder hebben geleden!'

[5] Een ander zei: 'Hoe het ook zij, over een paar maanden is onze synago­ge wel weer helemaal in orde, en wij hebben nog meer dan genoeg om te leven. Laten we nu dus maar geen afbreuk doen aan ons genoegen door zulke bijkomstigheden!'

[6] Daarop bestelden ze vissen en lamsvlees, ongezuurd brood en wijn, die een echte Jood mag drinken -dat kregen ze dan ook direct en ze deden zich daar onbezorgd te goed aan.

[7] Wij waren nu ook klaar met onze maaltijd en de waard vroeg MIJ of hij misschien toch teveel tegen de twee Farizeeën had gezegd.

[8] Ik zei: 'Maak je daar maar geen zorgen om; want ze hebben een sterke maag en kunnen veel verdragen, als het er maar niet naar uitziet dat ze. tekort komen! Als deze twee hier, die Ik nu al tot de Mijnen reken, verstandig zijn, kan het hun lukken om ook de anderen aan hun kant te krijgen.

[9] Maar nu is het echt tijd geworden dat Ik met Mijn leerlingen verder moet reizen. want Ik zie waar Ik weldra moet aankomen. Jullie moeten daar met verdrietig om worden, want Ik verlaat jullie alleen maar wat Mijn zichtbare lichaam betreft; met Mijn alom werkzame geest blijf Ik echter bij jullie, zoals bij iedereen die in Mij gelooft, Mij liefheeft en volgens de leer die hij ont­vangen heeft leeft en handelt. Als jullie nog een of andere twijfel in jullie hart bespeuren, wend je dan in je hart maar tot Mij, dan zal Ik jullie het antwoord op de tong leggen. Blijf dus in Mij, dan zal Ik in jullie blijven!'

[10] Hierop beloofden allen Mij plechtig dat ze tot aan hun aardse levensein­de Mijn leer trouw in praktijk zouden brengen, Mij in hun hart zouden bewaren en tegen iedere vijandige benadering en boosaardige vervolging ver­dedigen.

[11] Daarop stond Ik snel op met Mijn leerlingen en reisde langs de geheime weg verder naar Kana. Om geen opzien te baren wilde Ik niet door het marktplaatsje reizen, want de vrouw wachtte nog steeds op Mij, om in Mij degene te zien die haar dochter 's morgens ziende had gemaakt.

[12] De vrouw had weliswaar reeds de hele ochtend bij verscheidene huizen navraag gedaan, maar kon nergens iets over Mij te weten komen; ze was zodoende met het meisje op het plein op de uitkijk gaan staan, maar natuur­lijk zonder resultaat. De waard trof de vrouwechter samen met het meisje, nam hen allebei op in zijn huis en verzorgde hen uitstekend. Het meisje dien­de hem in het dorp tot een afdoende bewijs van wat Ik in het dorp had bewerkstelligd; want van de tien gereinigde melaatsen was er allang, zoals men zegt, geen spoor meer te bekennen, en de genezen opperknecht van de waard kon als genezen jichtlijder tegenover de werelds ingestelde mensen ook niet gelden als een bijzonder bewijs van Mijn kracht om wonderen te doen, omdat er toch gevallen waren geweest waarbij dergelijke jichtlijders tenslotte ook genezen waren door goede geneesmiddelen, waaraan destijds minder gebrek was dan -NOTA BENE - in deze tijd.

[13] Maar een blindgeboren meisje, dat als zodanig in de hele streek maar al te goed bekend was, legde veel meer gewicht in de schaal; en zo hadden de waard, Joram en de schriftgeleerde dit meisje samen met haar moeder liever als bewijs van Mijn goddelijke macht dan alle andere tekenen, waar ze wel over konden praten, maar waarvoor ze geen tastbaar bewijs meer konden leveren.

[14] Aan dit meisje, dat tevens heel mooi was om te zien viel tien jaar later nog een ongewoon aards geluk ten deel. Want de vrouw van de bekende Kado in Jericho was gestorven; hij kwam in deze streek, leerde haar kennen en nam haar uit liefde voor Mij tot zijn tweede vrouw. En zo heeft Mijn genade, als die iemand ten deel valt, ook in aards opzicht steeds goede gevol­gen.

[15] Joram, de als eerste bekeerde Farizeeër en de schriftgeleerde, die Boz heette, hadden de andere Farizeeën binnen korte tijd aan hun goede kant gebracht, waar het genezen meisje en later vriend Kado natuurlijk heel veel aan bijgedragen hebben.

[16] Hiermee zullen we het verhaal over dit marktplaatsje als geheel beëin­digd beschouwen en nu weer naar onszelf terugkeren en zien, hoe het ons op onze verdere reis naar Kana is vergaan!

 

De Heer in Kana

 

97 In de herberg te Kana

 

[1] Vanaf het nu wel heel bekende marktplaatsje was het nog een heel lange weg. Een goede wandelaar zou die nauwelijks in een volle dag hebben kun­nen afleggen; maar door op onze vaak wonderbaarlijke manier te reizen, had­den wij er slechts drie uur voor nodig. Tegen de avond kwamen we zo in Kana aan en namen daar onze intrek bij dezelfde waard, bij wie Ik op een bruiloft op verzoek van Maria die mij gebaard had, voor de eerste keer open­lijk water in wijn veranderd had.

[2] Toen de waard Mij in het oog kreeg, was hij bijna buiten zichzelf van blijdschap en maakte Mij een regelrecht verwijt vanwege het feit dat Ik Mij al zolang niet bij hem had laten zien.

[3] Maar Ik zei tegen hem: 'Omdat er met en bij jullie allen, die hier wonen, geen nood is geweest, ben Ik ook niet in deze streek gekomen; maar nu is er bij jullie sprake van een klein beetje nood en Ik ben dus op het juiste moment gekomen om jullie allemaal te helpen.'

[4] De waard zei: 'O beste Heer en Meester, die nood duurt bij mij al meer dan een jaar, en ik heb mij al verscheidene keren deels in mijn hart tot U gewend en deels heb ik dringend naar U geïnformeerd bij Uw broeders en bij Uw moeder, die tegenwoordig meestal in Kis verblijft; maar U leek de vrome wensen van mijn hart niet te horen en ook kon ik niet te weten komen waar U wellicht verbleef, en zo moest ik dan de grote nood van mijn huis in de naam van de almachtige God tot nu toe kalm verdragen. Ik ken weliswaar de reden niet waarom ik door God de Heer zo hard bezocht ben; maar nu vraag ik U, beste, goede Heiland, om mij te willen helpen.

[5] Mijn vrouw wordt door jicht geplaagd en de kinderen lijden aan kwaad­aardige koortsen, twee van mijn beste en meest trouwe knechten liggen al meer dan een half jaar te bed met een kwaadaardige melaatsheid, en ik moet het werk in mijn bedrijf grotendeels door vreemde arbeiders tegen een hoog loon laten uitvoeren. En dat mag je toch wel nood noemen, temeer daar ook ikzelf niet meer tot de gezonde mensen gerekend kan worden!

[6] O beste Heer en Meester, sinds U bij een bruiloft, die hier gevierd werd, op verzoek van Uw moeder een eerste teken hebt gedaan, is het in mijn huis totaal anders geworden! Als U mij niet wilt helpen, ga ik binnenkort zowel in geestelijk als in aards opzicht te gronde!'

[7] Ik zei: 'Ik wist wel dat bij jou de nood hoog is geworden, en aangezien Ik je veelvuldige smeken om hulp wel gehoord heb en de nood bij jou een zeer hoge graad heeft bereikt, ben Ik nu dan ook gekomen om je de juiste hulp te brengen. Ik had ook wel eerder naar je toe kunnen komen, maar toen ont­brak het je nog sterk aan levend geloof en vertrouwen; maar pas toen je bij Kisjonah in Kis kwam kreeg je het juiste licht over Mij en kwam je tot het juis­te geloof en vertrouwen in Mij, en daarom ben Ik dus ook gekomen om je alle hulp te brengen. En zo wil Ik nu dat iedereen, die in jouw huis ziek is, inclusief jijzelf, zo gezond is alsof niemand ooit iets gemankeerd heeft. Ga nu maar naar al je zieken, en zeg het tegen hen!'

[8] Toen haastte de waard zich naar alle zieken en trof hen volkomen gezond aan, zodat ze van hun bedden opstonden, schone kleren aantrokken, naar Mij toekwamen en Mij bedankten.

[9] omdat het al avond begon te worden en flink begon te schemeren, zei Ik tegen de van blijdschap huilende waard: 'Aangezien de nood in je huis nu ver­holpen is en Ik vannacht in jouw huis zal blijven, zorg er dan nu voor dat Ik en Mijn leerlingen een avondmaal krijgen. Laat vissen voor ons klaarmaken en daarna wat brood en wijn op tafel zetten!'

[10] Toen de waard die wens van Mij had gehoord, ging iedereen vol blijd­schap aan het werk om aan Mijn wens te voldoen. Het duurde nauwelijks een heel uur voor het avondmaal bereid was; het werd op tafel gezet en Ik zei tegen de waard: 'Kijk, daar is nog een tafel! Laat allen die genezen zijn nu aan die tafel gaan zitten en eten wat wij eten, ieder naar zijn behoefte, en ze moe­ten ook wijn drinken en brood eten, opdat ze weer flink sterk worden!'

[11] Toen Ik dat had gezegd, vielen alle genezenen voor Mij op hun knieën en zeiden: 'O Heer, zo'n genade zijn wij niet waardig! Daarom zouden wij liever in onze keuken aan onze oude tafel voor de bedienden een sober avondmaal eten; maar niet onze, maar Uw enig heilige wil geschiede!'

[12] Ik zei: 'Luister,jullie terechte deemoed en bescheidenheid bevalt Mij en is goed voor jullie ziel; maar blijf desondanks hier! Want jullie hebben met geduld en in volkomen overgave aan Gods wil veel geleden en je zodoende ware helden in geloof en vertrouwen op God betoond en daarom zijn jullie ook waardig om je als begenadigden van de Heer in Zijn onmiddellijke nabijheid te sterken; ga nu dus maar welgemoed aan die tafel zitten, en eet en drink wat voor jullie op tafel wordt gezet!'

[13] Toen de genezenen dat van Mij hadden gehoord, met uitzondering van de vrouw, die in de keuken bezig was, stonden ze vol eerbied op, bedankten Mij en gingen rustig naar hun tafel, die net als de onze reeds vol stond met spijzen, wijn en brood. Daarop begonnen we onmiddellijk te eten en de heel zuivere en goede wijn te drinken, en de genezenen deden dat ook.

[14] Wij aten en dronken nu welgemoed en Mijn leerlingen gaven het wer­kelijk zeer vrome gezelschap heel veel ten beste van wat wij allemaal hadden meegemaakt op onze tochten kriskras door het land. Dat deed ons kleine gezelschap buitengewoon veel plezier, en er werd daarbij van beide kanten veel gesproken over wat hun gemoederen bezighield, waarbij men ook vaak moest huilen.

[15] Maar het was in zekere zin opvallend dat onze Judas Iskariot, die we reeds maar al te goed kennen, opeens behoorlijk tegendraadse opmerkingen begon te maken.

 

98 De waard en Judas Iskariot

 

[1] De waard zei tegen hem (NOTA BENE: Ik zal dit aan jullie Nieuw ­Salemieten iets uitvoeriger meedelen): 'Vriend, je bent een leerling van de Heer en bent van beroep, voorzover ik je van je steeds uiterst slechte aarde­werkproducten maar al te goed ken, niets anders dan een pottenbakker! Maar hoe jij in het gezelschap van deze Heer en Meester terecht bent gekomen, dus zo goed als in het meest volmaakte gezelschap van God de Heer, daarop zou ook de aartsengel Michaël ons zelfs het antwoord schuldig blijven!'

[2] Judas Iskariot zei: 'Ja, vriend, je hebt gelijk dat je zulke woorden tot mij richt! Ik ben weliswaar pottenbakker, maar echt niet onervaren in de Schrift! Mozes en de profeten ken ik dankzij een schriftgeleerde op m'n duimpje, en ik weet heel goed in wiens gezelschap ik mij bevind. Ik reis echt niet mee om iets werelds te verdienen -wat bij de heersende wereldse omstandigheden toch iedereen toegestaan zou moeten zijn -maar alleen om te zien of de pro­feet Jesaja in zijn voorspellingen geen onwaarheid heeft gesproken en geschreven! Want hoewel ik wat mijn vak betreft pottenbakker ben, ben ik ook een kenner van de Schrift en ik heb op grond van mijn steeds meer stil­le waarnemingen aan deze ware Godmens alles volkomen waar bevestigd gezien, wat de genoemde profeet en ook de andere profeten van Hem heb­ben voorspeld.

[3] Maar ik heb ook een goed geheugen en weet elke voorspelling die de Heer reeds bij verschillende gelegenheden ten nadele van mij heeft gedaan. Kortom -ik ben een duivel in het gezelschap van de leerlingen van de Heer, die ik in weerwil van al het andere ook als zodanig erken; want de tekenen die Hij doet, heeft nog nooit een natuurlijk mens gedaan. Maar als ik dat evenals alle anderen erken en vast geloof, vraag ik: 'Waarom ben ik dan een duivel?'

[4] Goed, als ik er een ben, dan ben ik er een en moet ik er ook een zijn! Maar als je nu eenmaal iets moet zijn wat je in feite nooit hebt willen zijn ­ben ik dan wel de schuld van alles? Kortom, het wordt me nu plotseling al te bont! In ben nu evenals alle anderen al bijna tweeënhalf jaar een van de eer­ste leerlingen van de Heer - en ik moet een duivel van de hel worden! Nee, dat gebeurt absoluut niet; want ik weet nu wel wat ter wereld ik moet doen om geen duivel te worden.

[5] Ja, in de tijd dat de Heer mij zo'n getuigenis gaf, was ik dat in Zijn ogen ook; want Hij alleen onderzoekt hart en nieren van de mens. Hij wist dus ook hoe het er met mij voor stond, en Hij zal ook weten hoe het er nu met mij voor staat.Als ik niet deug in Zijn gezelschap, heeft Hij ook meer dan genoeg macht om mij op staande voet te verwijderen. Hij alleen is de Heer en kan doen wat Hij wil, en niemand kan tegen Hem zeggen: 'Heer, waarom doet U dat?'; maar door iemand die helemaal mijn gelijke is laat ik mij echt niet graag terechtwijzen! Want ieder mens heeft zijn zwakheden en heeft genoeg met zichzelf te stellen om in de juiste orde te komen, en zolang hij nog met zijn eigen zwakheden te kampen heeft, moet hij zijn naaste met rust laten en zich niet vrolijk maken over diens gebreken, hem niet in het bijzijn van iedereen kleineren.

[6] Ik ken Mozes en de profeten en ken nu ook de leer van de Heer, waarin alles wordt bevestigd wat alle profeten vanaf Adam, Sehel en Henoch hebben voorspeld over Degene die nu onder ons is -en ik weet dus ook wat ik moet doen en laten. Ik zou alleen willen weten waarom ik onder ons leerlingen van de Heer steeds als de minste met onvriendelijke ogen wordt bekeken, alsof ik in de volle betekenis van het woord een duivel onder hen zou zijn!'

[7] Nu zei de waard: 'Vriend, je hebt je nu alleen maar zo over mij opge­wonden, omdat ik jou in mijn vrolijkheid heb gevraagd hoe het toch geko­men is dat ook jij blijvend een leerling van de Heer bent geworden! Ik heb je daarmee geenszins terecht willen wijzen en wist er ook niets van, dat de Heer jou eens heeft aangeduid met een naam die ik zelf niet weer wil uitspreken. Ik uitte alleen maar mijn verwondering over jou, omdat ik je voorheen in je handel en wandel als burger maar al te goed gekend heb en gezien heb dat jij het, ondanks jouw kennis van de Schrift, met het houden van Gods geboden nooit zo nauw hebt genomen.

[8] Als men met jou sprak, wist jij alles veel beter dan wie ook; maar als men vanwege je dikwijls niet lofwaardige handelwijze aan je vroeg, of jij dat zelf eigenlijk wel als een onbetwistbare waarheid geloofde, dan zei je: 'Niemand heeft ooit God gezien of Zijn stem gehoord, maar in alle tijden zijn er men­sen met verschillende talenten en vermogens geweest; en Mozes en alle pro­feten waren ook maar mensen, met wie wijzelf nooit hebben gesproken. Wat zij hebben geleerd en opgeschreven was goed voor hun tijd; maar sindsdien zijn de tijden geweldig veranderd en wij en onze behoeften daarmee en daar­in ook, en daarom zijn Mozes en de profeten in heel veelopzichten niet meer nuttig voor ons. En wie dat niet inziet vanuit zijn zelf opgedane ervaringen, bedriegt zichzelf, doordat hij ter wille van het bereiken van de hemel, die ons eens te wachten staat maar waar men niet de minste zekerheid over heeft, zijn aardse levensgeluk met voeten treedt!' Je ziet, vriend, dat ik ook nog een goed geheugen heb!

[9] Ik ken je dus heel goed en jouw levensprincipes zijn mij niet onbekend gebleven, en dat is nu precies wat mijn verbazing heeft gewekt over het feit dat jij je in dit allerhoogst geëerde gezelschap ophoudt; want wat je geloof betreft was jij geheel en al een Sadduceeër en je hebt je ook de hondswijs­heid* (* Een verwijzing naar zijn cynische levensopvatting. Het Griekse woord voor cynicus is verwant met 'kunê', het Griekse woord voor hond. Een cynicus staat op het standpunt dat alleen de eigen normen en waarden tellen, en dat die van anderen i.c. de samenleving er absoluut met toe doen; de eerste dienen dan ook gevolgd te worden, de laatstgenoemde met voeten getreden.) van de Grieken eigen gemaakt, waarvan je dikwijls zei dat die het meest aan de natuur van de mens zou beantwoorden, als men reeds als kind daarin opgevoed zou worden.

[10] Zeg nu zelf of het mij niet moet verbazen, dat ook jij blijvend een leer­ling van de Heer bent geworden en je vroegere handel die je veel geld opbracht, hebt opgegeven, hoewel je aardewerkproducten nooit de beste waren -waarom je dat hebt gedaan, dat zul jij als ter zake kundige wel het beste weten! Maar hier blijkt toch duidelijk uit dat ik nooit de bedoeling had jou te kleineren en nog minder terecht te wijzen.

[11] Maar waarom je jezelf steeds als de minste onder de leerlingen van de Heer beschouwt, dat is jouw zaak; maar ik merk hier echt niet dat jou ten opzichte van de andere leerlingen een lagere rang toebedacht is.                                                                                          .

[12] Maar ik ben van mening dat zulke gedachten alleen kunnen ontstaan rn het gemoed van iemand die vanuit een bepaalde hoge dunk van zichzelf in wat hij uitoefent steeds liever de eerste en hoogst aangeschrevene wil zijn dan de minste en een ondergeschikte. Iemand die al meer dan gelukkig is dat hij in zo'n gezelschap de minste der minsten en de dienaar der dienaren van de Heer kan zijn, zal zich daar echter nooit over beklagen en zich niet in het geheim gekrenkt voelen vanwege het feit dat hij zichzelf in dat gezelschap als de minste beschouwt!

[13] Voorzover ik nu de betekenis van de leer van Heer ken, waarover ik veel gesproken heb met Kisjonah en met Philopold van het naburige dorp Kane, dat in de landpunt ligt die van Samaria een heel eind ons land insteekt, maar ook nog maar een paar weken geleden met twee vanuit Jeruzalem uitgezon­den leerlingen, die ik in Kapernaüm trof, is de zin van die leer de grootste deemoed, zachtmoedigheid en zelfverloochening, zonder welke eigenschap­pen van het gemoed geen ware en zuivere liefde voor God en de naaste denkbaar is.

[14] Maar iemand die nog door de zwakheden van zijn medemensen gekrenkt en beledigd kan worden, is nog niet doorgedrongen tot dat ware levenspunt, waar de Heer van hem zou willen of kunnen zeggen: Kijk, dat is een man naar Mijn hart!'

[15] Ik heb je nu eerlijk mijn mening gezegd, en wel omdat je me daartoe gedwongen hebt; nu kun jij weer jouw opmerkingen maken, als je er een paar tegenin kunt brengen!’

[16] Judas Iskariot voelde zich zeer geraakt door de zeer verstandige woorden van de waard en wist in eerste instantie niet wat hij hem moest antwoorden.

[17] Pas na een poosje zei hij (Judas Iskariot): 'Ja, ja, je zult wel gelijk heb­ben; want jij bent werkelijk diep in de geest van de leer doorgedrongen! Maar als de Heer nu tegen jou zou zeggen: 'Jij bent een duivel!', hoe zou zo'n getuigenis uit Zijn mond jou smaken?'

[18] De waard zei: 'Vriend, als de Heer mij zo'n getuigenis zou geven, zou ik in mijn hart tegen Hem zeggen: 'O Heer en Meester van het leven, ik dank U, helemaal verpletterd door Uw heerlijkheid, dat U mij hebt laten zien wat een grote zondaar ik in Uw ogen nog ben; maar ik vraag U: betoon mij gena­de en barmhartigheid en drijf de duivel van hoogmoed, leugen en bedrog en ellendige zelfzucht uit mij, en vervul mij met de geest van de ware deemoed, zachtmoedigheid, zelfverloochening, de ware liefde voor U en onzelfzuchtige liefde voor mijn naaste!' En ik geloof dat de Heer zeker niet zou weigeren mij die genade te betonen, als ik Hem daar vanuit mijn volle levensernst om zou vragen.

[19] En nu wend ik mij tot Uzelf, o Heer en Meester, en ik vraag U mij gena­dig terecht te willen wijzen, als ik in de loop van deze woorden iets onte­rechts heb gezegd!'

 

99 De Heer over Judas Iskariot

 

[1] Heel vriendelijk zei Ik tegen de waard: 'Hoe zou je nu iets onterechts en derhalve onrechtvaardigs hebben kunnen zeggen, aangezien Ik jou de woor­den in je mond en je hart heb gelegd? Je hebt deze leerling nu geheel in Mijn geest en in Mijn naam onverbloemd en recht in zijn gezicht de volle waar­heid gezegd; heil hem, als hij die voor zijn leven ter harte wil nemen!

[2] O, Ik weet heel goed dat hij geleerd is in de Schrift, en Ik ben ook op de hoogte van al zijn kennis en ervaring van elders, waarin hij Mijn andere leer­lingen verreweg de baas is. Maar wat heeft hij daaraan, als hij nu al bijna tweeënhalfjaar met Mij rondtrekt, voornamelijk om Mij scherp in het oog te houden bij alles wat Ik doe, om te zien of hij iets kan vinden wat niet met de Schrift overeenstemt. Daarin vindt zijn verborgen en derhalve nog niet afge­legde hoogmoed en derhalve ook zijn zelfzucht en eventuele winstbejag steeds nieuwe voeding; daarom blijft hij ook nog steeds zoals hij is en laat hij zich door niemand volledig en naar waarheid terechtwijzen om zijn leven te beteren. Want hij denkt steeds bij zichzelf: 'Wat willen jullie, arme en onge­leerde vissers, mij vertellen, terwijl ik een schriftgeleerde ben?'

[3] Maar Ik zeg: op zichzelf is het heel goed om een schriftgeleerde te zijn; maar Mij is iemand die maar weinig van de Schrift kent en daar gelovig naar leeft en handelt, veel liever dan iemand vol schriftgeleerdheid, die de Schrift alleen maar bekritiseert, er nauwelijks en tenslotte helemaal geen geloof aan hecht en daarom ook niet volgens de Schrift, maar alleen volgens de raad van zijn wereldse inzicht leeft en handelt.

[4] Een mens die zichzelf eenmaal heeft opgeblazen door de verwaandheid van zijn vele weten, is even blind in de geest als al die hoogwijze Joden en Farizeeën en schriftgeleerden in Jeruzalem, en wel zo erg, dat hij op klaar­ lichte dag door de bomen het bos niet ziet, het dus nog altijd zoekt en, terwijl hij er middenin staat, vraagt: 'Ja, waar is dat bos toch, dat ik zocht en wilde zien?'

[5] En is het in geestelijk opzicht niet ook zo met iemand die midden in het leven gaat vragen of hij wel leeft, en waar zijn leven eigenlijk uit bestaat?

[6] Dwaas! Je huid en je vlees en de hele aanjou gelijke uiterlijke wereld zul­len je dat natuurlijk niet kunnen vertellen, omdat dat allemaal op zichzelf geen leven, maar alleen een gevolg van het leven is! Ga binnen in je innerlijk door geloof, door liefde, door deemoed, zachtmoedigheid en ware zelfverloo­chening, en word daardoor tot een zelfstandig leven met het leven uit God in je; dan zul je wel ervaren dat je werkelijk leeft en wat het leven is!

[7] Immers, waarom zoeken de mensen niet naar goud in dood gesteente, maar dringen ze daar, waar ze sporen van dat metaal ontdekt hebben, het inwendige van de bergen binnen en verzamelen ze daar grote schatten? Als de mensen dat zonder vrees en terughoudendheid doen om aardse schatten te winnen, die op zichzelf dood zijn en heel velen ook de dood brengen, waar­om doen ze dat dan niet in en met zichzelf om het in hen verborgen levens­goud te winnen? Ze hebben op hun huid toch reeds de meest duidelijke spo­ren van het innerlijke en ware levensgoud.

[8] Wie eenmaal bestaat en leeft, maar zich er als onrijpe levensvrucht nog niet van bewust is waarom hij bestaat en leeft, moet in zijn werken in het licht uit God gaan staan, zich daar flink door laten verlichten en verwarmen in zijn hart, dan zal hij daardoor tot innerlijke bevrijding en ware levensrijpheid komen. Daarin zal hem dan duidelijk bewust worden hoe en waarom hij bestaat en leeft, en wat en wie het leven in hem is!’

 

100  Over de juiste weg naar het juiste doel

Verkeerde en juiste ontwikkeling van het verstand

 

[1] (De Heer: ) ‘Zoals de mens zich nog zo blind voor het leven en onrijp in de wereld beweegt, lijkt hij op een korenhalm, die zich uit de kiem begint te ontwikkelen.Als hij onder invloed van de zon nog maar een span hoog boven de aardbodem is uitgegroeid, merkt men nog niets van een vruchtdragende aar; maar onder de steeds sterker wordende invloed van de zon wordt ook al gauw de aar zichtbaar die steeds voller en volmaakter wordt, bloeit en graan­korrels zet, welke aan de halm en in de hulsjes van de aar rijpen tot de stevi­ge en leven dragende tarwekorrels die, wanneer ze helemaal rijp zijn, zich geheel van de halm en ook volledig van de hulsjes losmaken en er als zodanig vrij in zitten.

[2] Als de korrel eenmaal helemaal rijp is geworden, sterven de halm en de aar. Waarom eigenlijk? Omdat al het vroegere uiterlijke leven ervan in het ware, innerlijke vruchtleven in de korrel is overgegaan. En daarin bevinden zich nu ook de wortels en de opgroeiende halm, in ieder stadium van zijn groei naar volmaaktheid tot aan de volledige rijpheid; en dat niet alleen enkelvoudig, maar oneindigvoudig, want anders zou een in de aarde gelegde korrel niet weer alles wat voor het groeien en rijp worden van het graan noodzakelijk is, in steeds groter wordende aantallen tevoorschijn kunnen brengen.

[3] Hebben jullie soms al eens meegemaakt dat er in de verstarde, koude win­ter, in het zwakke licht van de zon, de maan en alle sterren, een korenhalm met zijn aar en korrels uit de aarde tot volledige rijpheid is opgegroeid? Evenmin als dat in de winter mogelijk is, is het mogelijk dat een mens onder de talloze verschillende lichtjes van de zo hooggeprezen wereldse wijsheid ooit tot de ware innerlijke levensrijpheid en bevrijding kan komen! De levenszomer moet over hem komen, met daaraan voorafgaand het voorjaar; dat laatste bestaat uit het door daden steeds levendiger wordende geloof, zoals de zomer, die alle vruchten volledig tot rijping brengt, bestaat uit de steeds krachtiger wordende liefde voor God en van daaruit voor de naaste.

[4] God, die in Zichzelf de liefde, het licht en het leven is, is de ware zon van al het leven. Wie God steeds inniger liefheeft door in alles volgens Zijn geo­penbaarde wil te handelen, dringt door in zijn innerlijk en gaat zo over in de ware zomer van de geest uit God, waar hij in het levenslicht van de liefde en de levenswarmte daarvan tot de ware levensrijpheid komt.

[5] Jullie horen dat nu uit Mijn mond; neem dat dus goed in acht en handel ernaar, dan zullen jullie tot die ware levensrijpheid komen! - Hebben jullie dat nu begrepen, en ook jij, Judas Iskariot?'

[6] Deze zei (Judas Iskariot): 'Heer en Meester, U hebt nu in duidelijke beelden gesproken, wij hebben die ook begrepen, en iedereen weet nu nog overtuigender dan eerst wat hij moet doen om tot het rijk Gods in zichzelf te komen; maar desondanks is het toch geen gemakkelijk werk om datgene in zichzelf tot levende kracht te bewegen, wat in de mens nog even onbeweeg­lijk rust en sluimert als de kiem in een zaadkorrel. Die moet eerst in goede aarde gelegd worden en volledig afsterven, opdat de alles tot stand brengende geest in de kiem kan ontwaken en zijn eigen activiteiten kan gaan ontplooi­en volgens de in hem wonende intelligentie; want uit een zaadkorrel, die droog in een schuur ligt, groeien ondanks het mooiste voorjaar en de mooi­ste zomer nooit een halm, een aar en rijpe korrels!'

[7] Ik zei: 'Goed, als jij dat overeenkomstig de volle waarheid weet, trek dan je oude, materiële, menselijke Adam uit en trek de nieuwe uit Mij aan, dan zal de innerlijke mens in jou vanzelf wel even actief worden als de geest in de kiem, wanneer de korrel die hem omgeeft in de aarde is vergaan en zodoen­de als voeding en versterking in de kiemgeest is overgegaan!'

[8] Daarop zei Judas Iskariot weer: 'Heer en Meester, hoe kan men dan de oude Adam uittrekken en daarna een nieuwe aantrekken? Moet men zijn materiële lichaam soms doden, om zodoende tot een geestelijk leven te komen?'

[9] Ik zei: 'Hoe kan een van Mijn oude en meest geleerde leerlingen tot zo'n meer dan dom oordeel komen? Wie heeft gezegd dat een mens zijn lichaam moet doden om daarna een zuiver geestelijk mens te kunnen worden? Jouw wereldse begeerten en lusten, die in je vlees razen en woeden, die moet je onderwerpen met je vrije wil, en streef naar het rijk Gods in jezelf op de manier die jullie maar al te duidelijk is, dan heb je daarmee de oude mens uit­getrokken en een nieuwe aangetrokken.

[10] Maar als je bij jezelf nog steeds zo heimelijk aan de uiterlijke dingen en hun bekoringen hangt en ronddwaalt in het beperkte gebied van je aardse wijsheid en allerlei ervaringen die je als blinde opgedaan hebt, dan kan het je nog overkomen dat de kwade geest van de wereld jou helemaal gevangen zal nemen en jij hem met lichaam en ziel als beklagenswaardig slachtoffer ten prooi valt.

[11] Wie alleen door waarnemingen en volgens de oordelen van zijn wereld­se verstand tot de innerlijke, ware wijsheid van de geest uit God wil komen, vergist zich geweldig; hij raakt op zijwegen, die vol afgronden zijn, waarin hij in de nacht van zijn geest maar al te vlug en gemakkelijk kan vallen en zich­zelf helemaal te gronde kan richten.

[12] Stralen er 's nachts niet talloze sterren aan de hemel? En toch kun je bij het licht daarvan geen letter lezen! Zo kan de mens bij het duizendvoudige schijnsel van zijn moeizaam verworven wereldse kennis en opgedane ervarin­gen ook het innerlijke schrift van het leven niet ontcijferen.

[13] Maar zoals men overdag bij het licht van de zon zelfs de kleinste letter goed kan lezen, zo kan een mens, als door zijn handelen volgens Mijn woord de innerlijke levenszon in hem is opgegaan, ook zijn innerlijke, ware levens­schrift lezen en begrijpen, en kan hij de betrekkingen zien van alles wat er in hem is en hem ook aan alle kanten naar buiten toe omringt.

[14] Door enkel met het zwakke schemerlicht van het wereldse verstand te zoeken vindt de ziel in de mens zichzelf niet eens - laat staan haar levensver­band met het lichaam en met de geest in haar. De mens moet zijn hersenver­stand wel ontwikkelen en verstandig leren denken -echter niet op de manier van de wereld, maar op de manier van de ware kinderen Gods, zoals dat goed te zien is bij de vrome aartsvaders en stamvaders; dan zal ook het hersenver­stand weldra gemakkelijk die lichtsterkte krijgen, waarbij vergeleken alle wereldse wijsheid een grote duisternis is.

[15] Kijk bijvoorbeeld alleen maar eens naar de eerste ontwikkeling van het verstand van mensen als Samuël en David, van een Salomo en van nog een groot aantal mensen! Waar is er onder degenen die in werelds opzicht zo geleerd zijn, zowel onder de Joden als de heidenen, iemand die die mannen in wijsheid evenaart? Neem dus in acht wat Ikzelf tegen jullie zeg, dan zal ook jullie hersenverstand in alle dingen heel goed verlicht worden!'

 

101 De oorzaak van de nood op aarde

 

[1] Nu zei de waard: 'Heer en Meester, ik dank U voor deze les, niet alleen voor mijzelf, maar ook uit naam van allen in mijn huis die door U genezen zijn; want daardoor zijn wij in staat gesteld om onszelf te leren kennen en dus ook het rijk Gods in onszelf! Wat ons te doen staat weten wij nu duidelijker dan ooit tevoren; en omdat wij dat nu weten, zullen wij er ook naar handelen en ons niet meer door de wereld op een dwaalspoor laten brengen. Sterk onze wil met Uw genade en liefde, opdat die steeds gelijke tred houdt met ons inzicht in de waarheid uit U, tot aan het lichtende doel van ons leven, want het kennen van zelfs de allerlichtste waarheid is niet voldoende, als die gepaard gaat met een zwakke en trage wil! De wil is echter de kracht van de liefde in ons; zoals het daarmee gesteld is, zo staat het ook met onze wil. Sterk daarom, o Heer, in ons vooral ook de liefde voor U en onze naaste!'

[2] Ik zei: 'Jouw bede is waarachtig en juist en zal ook volledig verhoord wor­den; maar als een mens om onbeduidende en dwaze dingen van deze wereld bidt, zal hij door Mij meestal niet helemaal verhoord worden. Wees nu dus helemaal gerust; in jouw handelen zul je ook de volledige verhoring van je bede vinden, alsook allen die jij in je bede hebt opgenomen. Want het is Mij altijd welgevallig als iemand uit pure liefde met een juiste bede bij Mij komt; die zal nooit onverhoord blijven. Maar de verzoeken en de gebeden van de mensen die zich als dienaren Gods hoog laten eren en prijzen en zich voor hun nietszeggende vragen en bidden werkelijk onbarmhartig duur laten beta­len, zullen door Mij nooit ook maar in het minst verhoord worden. Want wat iemand niet uit ware liefde voor zijn naaste doet, maar alleen om in de ogen van de wereld te schitteren, heeft voor Mij geen waarde.

[3] Als je met je rechterhand je naaste een weldaad bewijst, laat je linkerhand daar dan niets van merken; God, die alles wel ziet, hoe verborgen het ook is, zal het je zeker vergelden!

[4] Wanneer iemand zijn overtollige geld uitleent, moet hij het niet lenen aan degenen die hem daar hoge rente voor kunnen betalen, maar aan degenen die echt in nood zitten, zonder rente! En als die hem zijn kapitaal niet kunnen terugbetalen, dan moet hij daar geen wrok over koesteren en geen beslag leg­gen op de armen die vaak buiten hun schuld arm zijn geworden, maar hun in alle vriendelijkheid en naastenliefde kwijtschelden wat ze hem schuldig zijn; waarlijk, dan zal Ik die zo barmhartige gelovige zijn kapitaal met hoge rente terugbetalen en een grote schat in het hemelrijk voor hem klaarleggen, waar hij eeuwig in alle overvloed van zal kunnen leven.

[5] Waarlijk, ook een slok fris water, die jullie liefde aan een dorstig mens heeft aangeboden, zal door Mij beloond worden!

[6] Als de mensen allemaal op die manier met elkaar zouden leven en volgens Gods wil en raad zouden handelen, die hun al heel vaak geopenbaard is, zou er op deze aarde ook nooit enige nood, verdrukking en ellende onder hen Ontstaan. De mensen veroorzaken alle ellende alleen maar zelf door hun kwade geest van woeker. In eerste instantie lijden de kleinen en de armen, maar daarna komt het duizendmaal erger over de groten en machtigen; want door hun neiging tot woeker en hun ten hemel schreiende heerszucht zijn ze dieven en rovers van de volkeren en ze kunnen van Mij dus ook op de juiste tijd hun verdiende loon verwachten.

[7] Kijk maar naar al die grote koninkrijken op de jullie bekende aarde! Waar zijn de vroeger zo machtige koningen van Babylon, van Nineve en van Griekenland, en de machtige Egyptenaren en hun farao's? Ze zijn allemaal verdord; en zo zal het ook met die grote rijken in de toekomst gaan, vanwe­ge hun woeker en hun te grote heerszucht! Want de al te zelfzuchtige woeker, de te grote heerszucht en de zucht om te schitteren vormen de eigenlijke satan, een vorst van deze wereld die -omdat hij geen enkellevenslicht uit de hemelen bezit -volkomen de hel zelf is, en aan wie het wel toegestaan is om zich ter beproeving van de vrije wil en zijn liefde tot een zekere hoogte te verheffen; maar als die hoogte overschreden wordt, komt het gericht, en dan worden de hel en satan in de afgrond van het verderf gestort. Blijf dus alle­maal in Mijn leer en strijd met zuivere liefde, goede wil en alle zachtmoedig­heid en deemoed tegen de hel en tegen de satan, dan zullen jullie daarvoor de overwinningskroon van het eeuwige leven ontvangen en reeds op deze aarde een waar Godsrijk stichten!

[8] Ik ben dus ook niet in deze wereld gekomen om haar, zoals ze is, vrede en rust te brengen, maar het zwaard om tegen haar te strijden; en Ikzelf ben als de eeuwige Waarheid het zwaard! Dat zwaard heb Ik ook aan jullie gegeven voor de strijd tegen de hel en haar woedende macht. Vrees dus diegenen niet die wel jullie lichaam kunnen doden maar de ziel niet kunnen beschadigen; en als jullie al iemand vrezen vrees dan Degene die alle macht bezit in de hemel en op de hele materiële wereld, en die als enige Heer en Meester over het leven is en een van zonden vervulde ziel in de diepste afgrond van de hel en de eeuwige dood daarvan kan stoten! - Hebben jullie dat begrepen?'

[9] Allen zeiden: 'Ja, Heer en Meester; maar het is treurig dat wij mensen in deze wereld, die zeer zeker al een volmaakte hel is, de hemel moeten bevech­ten! Weliswaar is de hemel al heel vaak onder de mensen gevestigd geweest in deze wereld, maar dat duurde iedere keer maar een korte tijd! Maar al te gauw deed de aloude hel zich gelden onder de mensen en maakte hen tot duivels; slechts zeer weinigen in een verborgen uithoek van de aarde lukte het om helemaal in stilte de hemel in stand te houden en te bewaren. Zou dat op deze aarde echt niet anders kunnen worden? Zal deze aarde voor altijd een oogstveld van de dood blijven en een eeuwig graf van alles wat ademt en leeft?'

 

102 De taak van de menselijke ziel op aarde

 

[1] Ik zei: 'Zou er iemand met zijn lichaam kunnen leven op een aarde die niet uit allerlei materie en haar elementen zou bestaan? Maar wat is alle mate­rie, en wat zijn haar elementen? Dat is het geestelijke, dat door Gods almacht gericht is en vastgehouden wordt, maar dat het vermogen in zich heeft om steeds vrijer en zodoende ook steeds zelfstandiger te leven!

[2] Om al die talloze, door de materie van de werelden als het ware van God afgescheiden oergeesten tot een volkomen vrij leven te brengen dat even zelfstandig is als het oorspronkelijke oerleven van God, is die orde van veel­vuldige overgangen, die jullie op alle punten van de aarde zien en die Ik jul­lie al van het kleinste tot het grootste tot in kleine bijzonderheden heb getoond, absoluut noodzakelijk.

[3] Tot aan de mens zorgt Gods liefde, wijsheid en macht er geheel en al voor dat de ontwikkeling van het oergeestelijke leven, dat in wereldse materie ver­dikt en verhard vastgehouden wordt, stap voor stap in een steeds grotere vol­einding overgaat en zich verder ontwikkelt; maar bij de mens, als sluitsteen van de ontwikkeling van het geestelijke oerleven, verloopt dit noodzakelijker­wijs anders. Wat zijn materiële lichaam betreft is de inrichting ervan ook nog voor het grootste deel afhankelijk van Gods liefde, wijsheid en macht, -maar zo is het niet met de ontwikkeling van de ziel en haar geest. Aan die ziel is inzicht gegeven, verstand, een vrij denkvermogen, een volkomen vrije wil en de kracht om te handelen zoals zij denkt dat het goed en nuttig is.

[4] Maar opdat de ziel kan weten hoe ze moet handelen om na het afleggen van haar lichaam de uiteindelijke en godgelijke, materieloze en van ieder gericht bevrijde en dus volledige vrije zelfstandigheid van leven te bereiken en voor Gods aangezicht te kunnen bestaan, worden haar door God de wegen getoond die ze moet bewandelen om zo zalig mogelijk het uiteinde­lijke levensdoel te bereiken.

[5] Dan komt het op het ware verstand en de wil van de ziel zelf aan om zich van alle banden van de oude, onder het gericht staande materie vrij te maken en zich niet weer door de materiële wereldse lusten als het ware opnieuw gevangen te laten nemen en te laten verslinden.

[6] In de materie is Gods onoverwinnelijke eeuwige macht aanwezig. Die kan alleen door de macht van God Zelf hier en daar vrijgemaakt worden, al naargelang dat nodig is voor een hoger doel. Daarom kan ook geen enkel schepsel anders zijn en handelen dan het door Gods macht is gevormd en geplaatst. Daarom zeiden ook de oude wijzen al, die het element van Gods macht in het wezen van ieder materieel schepsel duidelijk ingezien hadden: 'Voor de mens, die vrij moet worden, is het verschrikkelijk om weer in de handen van Gods macht terecht te komen!'

[7] 'Ja', denken jullie nu bij jezelf, 'maar hoe kan de zwakke mens zich ooit onttrekken aan de alom heersende macht van Gods handen?' Een mens, wiens ziel nog in allerlei materiële wereldse lusten vastzit, kan dat natuurlijk nooit ofte nimmer; maar daarom heeft God de mens het grote vermogen geschonken om zelf in het bezit te komen van Gods macht. Als hij zich die eigen heeft gemaakt, dan is hij ook even volmaakt in alles als de Vader in de hemel; hij is dus zelf de macht van God geworden, en die kan en zal zichzelf eeuwig nooit overwinnen, richten en gevangen nemen.

[8] Maar waaruit bestaat die macht van God in de mens? Die bestaat uit de ware en zuivere liefde voor God, uit de alles overtreffende wijsheid daarvan en daardoor uit de juiste liefde voor de naaste, en verder uit zachtmoedigheid en deemoed evenals zelfverloochening tegenover de bekoringen van de kant van de wereld. Wie in dat alles sterk is geworden, heeft de macht van God reeds in zich en is door de eenwording van de machtsgeest uit God met de ziel volledig één geworden met God en heeft zichzelf daardoor verheven boven de dwang van tijd en ruimte en daarmee ook boven ieder gericht en iedere dood. Hij is een zelfstandig heerser geworden in en vanuit God en hoeft de 'toorn Gods' -die bestaat uit Zijn almachtige en alles vermogende wil, waarvan de onbuigzame ernst ieder schepsel zijn vastheid in tijd en ruim­te geeft -eeuwig even weinig meer te vrezen als God Zichzelf hoeft te vre­zen, omdat de mens één is geworden met God op de manier die Ik jullie nu duidelijk heb uiteengezet.

[9] Zoals nu Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is, zo zullen ook allen die zullen leven volgens Mijn leer, die Mijn wil is, in Mij zijn en Ik in hen!'

 

103 De weg van de mensen naar het doel

 

[1] Hierop bedankten allen Mij weer voor deze les.

[2] De waard zei: 'O Heer en Meester! Deze woorden van U hebben op mij een diepe, blijvende indruk gemaakt, die mijn innerlijk helder doorstraalt. O, wat is daar een onmetelijke diepte van Uw liefde en wijsheid in gelegen! Over de wonderbaarlijke betrekkingen tussen God en de schepselen kan alleen de geest Gods zulke meer dan heldere en waardevolle opheldering geven aan de mensen, die ook Zijn schepselen zijn, en daaraan kunnen wij zien waarom God de mensen Zijn wil heeft geopenbaard en waarom zij die door hun handelen als het ware tot hun eigendom moeten maken!

[3] Wereld, o wereld, waar sta je nu met je zo hoog geprezen wijsheid! 0 Heer en Meester, zou het U niet mogelijk zijn om zo'n licht in het verstand van de mensen te leggen? Als allen dat bij zichzelf zouden inzien, zouden heel velen tenslotte ophouden te zondigen.'

[4] Ik zei: 'Jij meent het wel goed met de mensen, maar toch zou het volko­men vergeefse moeite zijn! Ik zou alleen maar de wil van de mens geweld aan hoeven doen  -zijn wil die vrij moet zijn, omdat de mens anders geen mens zou zijn; maar als Ik dat zou doen zou de mens al gericht zijn en zou hij zich nooit kunnen verheffen tot een zelfstandige levensvrijheid.

[5] Door enkel het verstand van de mensen te verlichten zou de goede zaak echter nog minder gediend zijn dan wanneer ze van buitenaf onderricht wor­den door een medemens, die aan de hand van Mijn leer wijs en sterk is geworden. Maar als nu zoveel mensen niet in Mij geloven, terwijl Ik in hun bijzijn niet alleen onderricht geef maar ook tekenen doe die vóór Mij nog nooit iemand heeft gedaan, zullen ze hun eigen verstand, waarmee alleen ze geen tekenen zouden kunnen doen, nog minder vertrouwen; want hun hart en wil zouden niet zo gemakkelijk en snel als jij denkt in volledige harmonie komen met datgene waarvan ze inzien dat het waar en goed is. Want ook al ziet een mens met zijn verstand al het goede en ware heel duidelijk in, terwijl zijn hart nog vol allerlei wereldse dingen is, dan kost het hem nog heel veel harde strijd met zijn eigen wereld, voordat die uit het hart en de wil daarvan verwijderd wordt en de mens dan ook alleen maar liefheeft en wil, wat hij als waar en goed onderscheidt.

[6] Pas als de liefde, de wil en het van de waarheid vervulde verstand in het handelen één zijn geworden, is de mens ook de wedergeboorte van de geest uit God in zijn ziel binnengegaan en daarmee ook in de eerste graad van Gods macht in zichzelf en kan hij in die toestand ook al tekenen doen.

[7] Maar iemand, die dikwijls teveel vervuld is van de wereld, kan niet zo snel en gemakkelijk tot die toestand komen, en de reden daarvan heb Ik je al getoond; maar zonder het bereiken van die toestand blijft elke puur verstan­delijke kennis voor de mens alleen maar wat alle andere kennis voor hem is; voor de vervolmaking van de innerlijke mens heeft die maar heel weinig waarde en is dikwijls eerder schadelijk dan nuttig. In het algemeen is het voor de mens beter als hij, geplaagd door allerlei bedenkingen en twijfels, de waar­heid van het leven moet zoeken, dan wanneer hij die al in zijn verstand zou hebben als een zon die plotseling is opgegaan, terwijl hij in zijn liefde en in zijn wil nog lang niet de kracht bezit om ernaar te kunnen handelen. Daarom moeten bij de mens zijn hart en verstand steeds tegelijk geleidelijk ontwik­keld en sterker gemaakt worden, anders kan geen mens echt vooruitgaan in inzicht en het handelen daarnaar.

[8] Welk nut zouden twee mannelijk sterke armen, geschikt voor ieder werk, voor een mens hebben, als zijn voeten door jicht verlamd zouden zijn? En waar zou het goed voor zijn om aan één kar twee ossen zodanig in te span­nen, dat de een naar voren en de andere naar achteren trekt? Bij twee sterke mannenarmen horen ook twee gezonde en sterke voeten, en voor een kar moeten de dieren vooraan ingespannen worden, anders kan en zal er geen voortgang zijn bij het werk en het voeren van de kar. Daarom is de manier waarop Ikzelf nu de mensen tot het werkzame licht des levens breng wel de beste, en jullie moeten het na Mij ook niet anders doen.

[9] Heb jij, Mijn vriend, dat nu even duidelijk begrepen als Mijn eerdere les, waarmee jij onmiddellijk het verstand van alle mensen verlicht wilde heb­ben?'

[10] De waard zei: 'O ja, Heer en Meester, hier blijkt weer het eeuwig ware grondbeginsel, volgens welk een goede en wijze vader de levensbehoeften van zijn kinderen beter kent dan zijn kinderen zelf, die in heel veel dingen nog volkomen onervaren zijn. Heb dank ook voor deze belangrijke les!'

 

104 De reizigers voor de herberg

 

[1] Ik zei: 'Vriend, het derde uur van de nacht is nu voorbij, en ziel en lichaam zijn nu verzadigd; maar buiten op de weg bivakkeren twee arme reizigers, omdat ze geen geld hebben om in deze herberg een onderkomen te kunnen zoeken. Laat hen binnenbrengen en geef hun brood en wijn en daarna een slaapplaats, nadat Ik ter wille van jullie enkele woorden met hen gewisseld zal hebben!'

[2] Toen de waard dat van Mij hoorde, ging hij onmiddellijk met de opper­knecht naar buiten; maar bij de twee mannen trof hij ook een vrouwen een kind aan, en hij stuurde de knecht naar Mij toe met de vraag of hij ook de vrouw met het kind moest opnemen.

[3] Ik zei: 'Een man en een vrouw zijn één lichaam! Maar de tweede man is de broer van de vrouw; daarom moet de waard hen allemaal opnemen!'

[4] Toen ging de knecht weg en bracht het over aan de waard, en deze bracht hen allemaal naar de kamer en gaf hun brood en wijn.

[5] Toen de vier personen zich gesterkt hadden, zei Ik tegen de man, die de vrouwen het kind, een meisje van twaalfjaar, had: 'Luister, vriend, jij bent wat je afstamming betreft een Jood, maar je bent ten tijde van de Babylonische gevangenschap - natuurlijk in je voorvaderen - met nog tweehonderd man­nen, vrouwen en kinderen helemaal naar het verre India gevlucht.

[6] Meer dan vijftig dagen lang waren je voorvaderen op reis, en ze vonden eindelijk in de wijd uitgestrekte bergketens een eenzaam dal dat rijk was aan malse weiden, allerlei vruchtbomen die ze niet kenden en kudden geiten en gazellen. Ook ontbrak het in het genoemde dal niet aan bronnen en beken, en ook niet aan edele vissen.

[7] Jullie voorvaderen, die zich op die verre reis met vruchten en wortels hadden gevoed, onderzochten het dal, dat vele uren reizen lang was, in alle richtingen en troffen alles aan wat nodig was om te leven, alleen geen mensen of een of ander soort woonhutten, waaruit ze hadden kunnen afleiden dat dit dal al eens door mensen bewoond was geweest.

[8] Nadat ze het dal onderzocht hadden zei jouw voorvader, die een van de oudsten van de tweehonderd gevluchten was: 'God de Heer zij alle lof en eer! Ook dit dal heeft Hij gebouwd en heeft de velden ervan beplant met allerlei gras en kruiden en wortels en bomen die veel vruchten dragen, waarvan wij er al enkele hebben gegeten en die ons niet hebben geschaad. En ook is dit mooie dal rijk aan allerlei goedaardige dieren, die niet bang voor ons zijn, omdat ze zeker nog nooit door roofdieren en nog minder door op buit belus­te jagers achtervolgd zijn. Wij zijn zeker de eerste mensen die in dit dal zijn gekomen.

[9] Hier zullen wij woningen voor onszelf bouwen en zonder vervolging in alle vrede samen leven, gezamenlijk voor het noodzakelijke levensonderhoud zorgen en altijd God de Heer danken voor de genade en Hem alleen de eer geven, omdat Hij ons op zo'n wonderbaarlijke wijze behouden naar dit mooie dal heeft geleid!

[10] Toen Hij vroeger onze vaderen uit Egypte door de woestijn naar Kanaän leidde, kwamen velen die Egypte hadden verlaten niet in het Beloofde Land, en degenen die er binnenkwamen, moesten eerst veel strijd en noodlottige gebeurtenissen doorstaan; maar wij zijn met Zijn hulp gelukkig ontkomen aan de goddeloze tirannie van Nebukadnezar en hebben allemaal behouden dit verre dal bereikt, dat aan alle kanten door zulke hoge bergen omringd is, dat men daar niet overheen kan. Wijzelf kwamen hier alleen door een zeer smalle en nauwelijks begaanbare kloof, die wij gemakkelijk zodanig kunnen versperren, dat ook daar doorheen geen mens meer bij ons kan komen. Dan hoeven wij geen trotse en liefdeloze koningen van de aarde meer te vrezen.

[11] Wijzelf willen en zullen de ons welbekende geboden van God onder elkaar altijd strikt in acht nemen zonder ooit nalatig te zijn, en ons iedere dag van ons leven zeer dankbaar herinneren, dat God ons dit dal heeft laten vin­den.Wij zullen ook de dagen tellen en de zevende dag als de sabbat vaststel­len en op die dag God alle eer geven. De Ark des Verbonds, waarvan wij niet weten waar die zich bevindt, zullen wij in dit dal wel nooit onder ogen krij­gen; maar in plaats daarvan willen wij in ons hart een nieuwe ark voor God bouwen door Zijn heilige geboden op te volgen, en door onze liefde voor Hem zullen wij Hem in ons hart een offer brengen, dat Hem meer welgeval­lig zal zijn dan de brandoffers van de priesters, die de profeten stenigden en zich vetmestten van de tienden en rijke offers!'

[12] Toen jouw voorvader die goede toespraak tot de anderen had beëindigd, vielen allen op hun aangezicht ter aarde en loofden God bijna een vol uur lang en baden Hem om Zijn verdere hulp, liefde en genade.

[13] God had echt een welbehagen in die vluchtelingen en gaf jouw voorva­der wijsheid, en toen vond hij in dat dal veel dingen die nodig waren om beter in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Enkele noodzakelijke werktuigen en gereedschappen hadden ze al meegenomen op de rug van hun lastdieren, waarmee ze in het begin de nodige hutten en voorraadkamers konden bouwen; al het overige had Gods geest hun getoond en met enige moeite van hen zelf ook verschaft.

[14] Binnen een korte tijd van enkele jaren waren ze reeds heel goed van alles voorzien, hadden ze grote kudden van de edelste berggeiten met fijne wol, en gazellen en lama 's en een grote hoeveelheid zeldzaam en tam gevogelte en reeën en herten, die ze allemaal tam wisten te maken, om er nuttig gebruik van te maken.

[15] En nu zijn jullie uitgegroeid tot een volk en in aards opzicht welvarend geworden; maar jullie zijn teveel op aardse winst gaan letten en daardoor zijn jullie al veel van jullie innerlijke wijsheid verloren!

[16] Door wat Ik jullie nu naar volle waarheid heb gezegd zullen jullie wel gezien hebben, dat Ik al jullie levensomstandigheden heel goed ken, en Ik zou jullie nog heel veel andere dingen over jullie land en levensomstandigheden kunnen zeggen; maar nu is het jullie beurt om te vertellen om welke reden jullie uit je verre morgenland hierheen zijn gekomen. Maar spreek de zuivere waarheid zonder terughoudendheid; want uit Mijn woorden zullen jullie wel hebben opgemaakt dat Ik geen genoegen neem met een leugen of met bedekte woorden!’

 

105 De Indo-joden doen verslag van het doel van hun reis

 

Geschreven juist op 6 januari 1862, op het feest van Driekoningen

(notitie in de kantlijn van het manuscript van Jakob Lorber)

 

[1] Hierop deed de getrouwde man zijn mond open en zei in een goed begrijpelijk Hebreeuws: 'O vriend, wie heeft jou zo ingelicht over ons land, dat tot op dit uur aan nog maar heel weinig vreemdelingen bekend is? je hebt de volle waarheid gesproken en het is inderdaad zo met ons gesteld; maar hoe ben jij achter onze zo goed verborgen geheimen gekomen?'

[2] Ik zei: 'Maak je daar voorlopig niet druk om, maar wees blij en vertel wat Ik van je heb gevraagd!'

[3] Hierop deed degene die getrouwd was nogmaals zijn mond open en zei (de Indo-jood): 'Beste, ons nog volkomen onbekende vriend, kijk, wij heb­ben werkelijk een gezegend bergland, dat nog eens zoveel mensen en dieren zou kunnen voeden als op dit moment; maar satan heeft ook in ons land eigenbelang en zelfzucht geplant! De oudsten, die de wijzen en leiders van het volk willen zijn, hebben het land onder elkaar verdeeld en het volk tot hun dienaren gemaakt, en zo zijn er in ons land nu ongeveer zevenhonderd patriarchen, van wie bijna ieder zo'n tienduizend ondergeschikte dienaren van beiderlei geslacht in dienst heeft.

[4] Maar ook bij ons is er zelfs al afgunst over en weer en daardoor ook twee­dracht en vervolgingen en dus ook kleine oorlogen; want iedereen wil de wijste zijn en ook de rijkste en meest aanzienlijke, en het is in onze dagen al een paar keer bijna zover gekomen dat het dienende volk uit de zeven hon­derd patriarchen een zeer wijze tot koning zou kiezen. Maar het volk is nog verstandig en zegt: 'God alleen is ons aller Heer en Koning! Hij heeft ons uit de vreselijke gevangenschap van de heidenen naar dit heerlijke land geleid ­en zullen wij Hem even ontrouw en ongehoorzaam worden als vroeger onze vaderen ten tijde van Samuël, de laatste richter? Dat zij verre van ons!

[5] Zou God door de mond van een profeet ook over ons de terechte klacht moeten aanheffen, door met donderende stem te zeggen: 'Kijk, dit volk heeft tegenover Mij al evenveel zeer grote zonden bedreven als er gras op de aarde en zand in de zee is, en aan al die zonden voegt het nog de grootste toe, door ontevreden te zijn met Mijn zo vaderlijk goede en wijze regering en onstui­mig naar een koning te verlangen, zoals de heidenen die hebben!'? O, dat zij verre van ons! Liever willen we jullie nog honderd jaar als goede arbeiders dienen en de grote stukken grond, die jullie onrechtmatig naar je toe hebben getrokken, tegen het afgesproken loon bewerken dan uit jullie een koning te kiezen!

[6] Er staat echter ook geschreven dat God alle joden later een koning uit de hemelen zal zenden, en onze wijzen hebben zijn ster al ontdekt en zijn Hem gaan zoeken door de baan van de ster te volgen. Als zij terugkomen, zullen wij wel uit hun mond horen hoe het staat met de komst van de grote koning van alle joden!’

[7] Vriend, die vergadering van het volk, voor het kiezen van een koning uit de zevenhonderd patriarchen, vond volgens onze tijdrekening dertig jaar geleden plaats, en het volk onthield zich er tot op dit uur des te meer van een koning te kiezen, omdat onze wijzen na een jaar weer terugkwamen en ons waarheidsgetrouw en heel uitvoerig vertelden, hoe en waar zij de pasgeboren koning der joden hadden gevonden, en wat voor ongehoorde wonderen uit de hemelen Zijn geboorte en Zijn bestaan op aarde verkondigden en ver­heerlijkten!

[8] Door dit bericht, waar ook onze zevenhonderd patriarchen aan geloof­den, zij het met een zuur gezicht, bleef tot op heden het opnieuw kiezen van een koning achterwege. Sinds die tijd is er echter al meer dan dertig jaar ver­streken, en er werden door ons verschillende keren verkenners hierheen gestuurd, om te horen hoe het ervoor staat met de koning van alle joden, waar. ter wereld Hij ook moge wonen. Zelfs onze drie oude sterrenkundigen hebben zich een paar jaar geleden weer hierheen begeven; of zij alweer met goede berichten thuisgekomen zijn weten wij niet, aangezien het land waar wij wonen nu veel groter is dan toen wij het voor het eerst in bezit namen, en er nu .vaak enkele jaren voor nodig zijn voordat het gehele, nu zeer grote en ver uit elkaar wonende volk hoort welke berichten er van buitenaf het land binnen zijn gekomen.

[9] De drie wijzen zijn dus misschien alweer met zeer goede berichten thuis­ gekomen, maar wij hebben om die waarheidsgetrouw aangevoerde reden toch met kunnen horen wat voor berichten die drie, die nogmaals vertrokken zijn, naar ons land hebben gebracht. Bovendien heeft de steeds toenemende heerszucht van onze patriarchen ons met allerlei bezorgdheid vervuld; het lijkt wel alsof ze door het horen van de goede berichten over de nieuwe hemelkoning van alle joden achterdochtig zijn geworden en de wijzen streng verboden hebben om het volk dat bericht te brengen. En zo zijn wij heime­lijk aan de lange reis begonnen om te proberen hier in ons oude vaderland te ontdekken hoe het er voor staat met de nieuwe koning.

[10] Onze reis was moeilijk, aangezien wij te weinig goud mee konden nemen en eveneens maar weinig edelstenen, die bij ons als ruilmiddel worden gebruikt. Op die lange reis moesten we ons voor een deel in leven houden met ons bekende wortels en voor een deel met de hier en daar nog gebruike­lijke gastvrijheid van de mensen. Maar al die ongemakken hebben ons er niet van weerhouden om Degene te gaan zoeken die ons -zoals het bij de profe­ten geschreven staat - uit alle nood kan en zal redden.

[11] Nu zijn wij ondanks alle ongemakken en ontberingen aangekomen in het oude vaderland van de Joden, dat hun na ongeveer veertig jaar teruggege­ven werd, maar nu opnieuw onder heerschappij van heidenen staat - die Romeinen worden genoemd - en nu hopen wij dan ook vol vertrouwen, dat wij onze verre reis niet tevergeefs ondernomen hebben. Goud, zilver en edel­stenen, waar men koningen mee pleegt te eren, hebben wij natuurlijk niet, maar wel een oprecht hart dat de grote Hemelkoning van alle Joden meer dan alles liefheeft, en dat zal Hij ook niet van de hand wijzen; en daarmee willen wij Hem ons leven lang eren en prijzen!

[12] Maar nu nog iets, beste, buitengewoon wijze en alles wetende vriend! Jullie zijn met velen in deze eetkamer en schijnen uitstekend vertrouwd te zijn met alle omstandigheden van de mensen op de hele wijde aarde; dan zul­len jullie zeker ook weten waar de grote Koning verblijf houdt. Is Hij in Jeruzalem te vinden, of in Bethlehem, waar Hij volgens de mededeling van onze drie wijzen, die ook de eretitel 'koningen' in de sterrenkunde bezitten, geboren is, of in een andere stad van het eens zo grote en machtige Joodse rijk, en hoe en wanneer? Want dan kunnen wij daar morgen direct al heen reizen en Hem gaan zoeken.'

[13] Ik zei: 'Vriend, je hebt je reis werkelijk niet voor niets gemaakt, - maar noch in Jeruzalem, noch in Bethlehem of in een andere trotse stad zul je de verblijfplaats vinden van Hem, jouw nieuwe Koning der Joden, omdat Hij steeds arm en zonder enige uiterlijke wereldse pracht van de ene plaats naar de andere trekt en de mensen het rijk Gods en de gerechtigheid daarvan leert kennen; maar waar jullie het niet verwachten, zal Hij zijn en jullie met open armen en hart opnemen!

[14] Het offer van eer dat jullie Hem willen brengen en in feite al gebracht hebben, zal Hem waarlijk liever zijn dan alles wat de mensen op de wereld als uiterst waardevolle schatten beschouwen en vol begeerte naar zich toe probe­ren te trekken! Want bij Hem geldt alleen een rein, liefdevol, deemoedig en van de grootste zachtmoedigheid vervuld hart; maar de schatten van de wereld zijn in Zijn ogen een gruwel en krijgen pas waarde, wanneer ze aan­gewend worden voor de ware naastenliefde. Maar waar ze dienen als voeding voor de menselijke inhaligheid, voor de menselijke hoogmoed en heerszucht en de mensen verleiden tot traagheid, vraatzucht, brasserij, hoererij, roof, moord en nog vele andere zonden, zijn ze in de ogen van Hem, die Heer is over alles in de hemel alsook op aarde, een gruwel die totale verdoemenis ver­dient.

[15] Zijn troon is de zuivere liefde, en Zijn over alles stralende glans is de eeu­wige, levende waarheid; aan wie in Hem gelooft, Hem boven alles liefheeft en Zijn geboden houdt, geeft Hij vanuit Zichzelf het eeuwige leven.

[16] Kijk, zo is de nieuwe koning van de Joden en ook van de heidenen en Hij laat Zich altijd graag en zeker vinden door de mensen die Hem met de ware liefde in hun hart zoeken! En aangezien jullie Hem op die manier Zoe­ken, zullen jullie Hem ook zeker vinden; want Hij zal jullie Zelf onverwacht tegemoetkomen! ,

[17] De .getrouwde man zei: 'O beste, zeer wijze vriend! Van onze gezich­ten kun Je wel aflezen hoe blij je ons hebt gemaakt met jouw getuigenis en beschrijving met betrekking tot die grote Koning! Want zo moet Hij zijn, volgens de voorspelling van de oude wijzen! Maar jij moet al heel vaak en heel veel met Hem van doen hebben gehad, omdat je Hem zo door en door lijkt te kennen! Hoe ziet Hij er qua persoonlijke gestalte uit? Zou je ons daar met een korte beschrijving van willen geven?'

[18] Ik zei: 'Kijk, onze waard heeft intussen enkele goede vissen voor jullie laten klaarmaken! Ga nu eerst aan tafel om ze te eten; daarna zullen we weer verder praten!’

[19] Daarop deden de vier blijmoedig wat Ik hun had aangeraden.

 

106 De droom van het meisje

 

[1] Toen ze de vissen gegeten hadden, zei de woordvoerder tegen de waard: 'O beste vriend,je hebt ons nu een goede versterking voor ons lichaam gege­ven; maar betalen zal niet zo gemakkelijk gaan!'

[2] De waard zei: 'Mijn beste stamverwanten, daar hoeven jullie je geen zor­gen over te maken, en als jullie weer naar huis gaan, zal er ook wel voor gezorgd worden dat jullie je terugreis niet met lege zakken zullen maken; wees daarom opgewekt en heb geen vrees en onnodige zorgen!'

[3] Het twaalfjarige meisje dat nu goed gesterkt was met spijs en drank, vatte ook moed om te spreken en zei tegen haar vader: 'Luister, vader, drie dagen geleden, toen wij ook het geluk hadden om in de waard van een her­berg een mensenvriend te treffen, heb ik een voorspellende droom gehad! Zoals altijd hebt u natuurlijk tegen mij gezegd dat dromen van kinderen niets te betekenen hebben; maar in die droom heb ik deze kamer gezien en ook dat wij meer dan vriendelijk in deze herberg werden opgenomen. In mijn droom heb Ik echter nog veel meer gezien, wat u, toen ik het u wilde vertel­len, niet wilde horen en waarna u mij beval te zwijgen; maar ik heb nu het gevoel dat mijn droom helemaal in vervulling zal gaan!'

[4] Daarop zei de vader tegen zijn dochter: 'Welnu, wat heb je dan nog meer gedroomd, dat hier in vervulling zal gaan? Nu geef ik je toestemming om ons je droom helemaal te vertellen!'

[5] Toen zei het meisje: 'De heldere droom die ik heb gehad zal ik niet in zijn geheel vertellen, maar alleen de hoofdzaak aanhalen, en dat is het volgen­de: In mijn droom zag ik ook die grote tafel en dezelfde mannen er omheen zitten. En kijk, een van hen was nu juist de nieuwe Hemelkoning, voor wie wij onze reis hierheen hebben ondernomen! Ik zou Hem u ook kunnen aan­wijzen; maar ik heb nu een stem in mijzelf gehoord die mij verbood dat te doen, en aan die stem moet ik gehoorzamen! Maar omdat alles uit mijn droom hier in vervulling gaat, zal het misschien ook nog in vervulling gaan dat wij hier Degene vinden die wij het liefst van alles willen vinden!'

[6] Daarop zei de vader heel verrast: 'Mijn lief kind, er kan wel iets waars aan je droom zijn, - maar om aan je droomverhaal direct onvoorwaardelijk geloof te hechten, zou bij zoiets belangrijks en heiligs toch wel erg gewaagd zijn; het is dus zaak kritisch en voorzichtig te werk te gaan! Ik zal mij dus weer tot die zeer wijze man wenden, met wie ik al gesproken heb en die kennelijk een profeet is; van hem zal ik het snelst meer over de Hemelkoning van alle Joden horen. Ik heb hem al eerder gevraagd om de persoon van die heilige Koning te beschrijven; als hij dat doet, zal het niet al te moeilijk zijn om Hem op te sporen en ook te herkennen!’

[7] Nu zei ook de vrouw tegen haar man: 'Luister eens, mijn echtgenoot, het onschuldige en zuivere gemoed van een kind staat vaak dichter bij God dan dat van ons, dat reeds door menige hartstocht onzuiver is geworden, en het ziet en herkent de nabijheid van God dan ook vaak eerder dan het onze! In het zoeken en vinden zijn kinderen met hun scherpe ogen vaak veel handiger dan wij ouden. Maar jij bent in veel dingen te streng en te kritisch, en ik heb al verscheidene keren meegemaakt dat jij mettertijd als echt en goed hebt erkend, waarvan wij je direct in het begin al gezegd hadden dat het echt en goed was; wie weet of het je deze keer niet net zo zal vergaan!'

[8] De man zei: 'Deze keer zou ik wel willen dat jullie gelijk hadden! Maar nu gaan wij mannen met ons tweeën naar die wijze en vragen hem nog een keer om een persoonsbeschrijving van die grote Koning, aan wie alle macht in de hemel en op deze wijde aarde gegeven is!'

[9] Na dat gesprek, dat steeds met halfluide woorden plaatsvond om te zorgen dat wij het niet hoorden, stonden de twee mannen op, gingen weer vol eer­bied naar Mij toe en vroegen Mij om de persoon van de grote Koning te beschrijven.

[10] Met een vriendelijk gezicht zei Ik tegen de getrouwde man: 'Weliswaar hebben jullie op zachte toon over de Koning gesproken en over de droom van je dochtertje geoordeeld, en toch heb Ik ieder woord goed gehoord. Jullie zouden van Mij een persoonsbeschrijving van de Koning willen heb­ben, omdat jullie van mening zijn dat je daardoor de Koning, als jullie Hem ergens ontmoeten, direct zult herkennen en Hem de eer kunt geven.

[11] Maar Ik zeg jullie: de nieuwe Koning der Joden moet door degenen die Hem werkelijk willen kennen, vooral in de geest en in alle waarheid herkend worden, en dan zal ook Zijn persoon weldra gemakkelijk te herkennen zijn. Maar jouw dochter wilde jou toch uit haar droom, drie dagen geleden niet ver van Damascus, de persoonlijke gestalte van de Koning beschrijven; waar­om wilde je daar eigenlijk niet naar luisteren?'

[12] De man zei: 'Beste, zeer wijze vriend, omdat bij mij, evenals bij mijn ouders en voorouders, steeds het wijze opvoedingsprincipe gehanteerd werd dat kinderen het goede en ware wel goed moeten horen, maar dat ze alleen moeten spreken als hun iets gevraagd wordt, opdat ze geen lichtzinnige klet­sers worden; want veel denken en ernaar handelen is verstandiger dan veel kletsen en daarbij weinig doen. Ik wilde mij die droom dan ook niet onmid­dellijk door mijn kind laten vertellen, om haar te oefenen en te sterken in geduld en zelfverloochening, wat met name bij het vrouwelijk geslacht het meeste nodig is, dat toch al nauwelijks in staat is zijn tong in toom te houden.'

[13] Ik zei: 'Daar heb je weliswaar helemaal gelijk in, - maar omdat jouw dochtertje toch al een buitengewoon zwijgzaam karakter heeft, had je wel een kleine uitzondering op je vaste regel kunnen maken; want kinderen die zo deugdzaam en goed zijn opgevoed staan gewoonlijk veel dichter bij de innerlijke levenswaarheid dan de volwassenen, die hun hersenen door hun onvermoeibare onderzoeken zo volgestopt hebben met wereldse wijsheid, dat ze tenslotte door de bomen het bos niet meer zien. Bij jou is dat ook heel sterk het geval; want jij wilde de oude naam van je stam geen oneer aandoen, - watje ook niet kwalijk is te nemen. Maar je zult zelf ook wel gemerkt heb­ben dat een te scherp geslepen mes altijd eerder bot wordt dan een mes dat weliswaar een beetje stomper, maar toch altijd nog scherp genoeg geslepen is! -Maar hoe het ook zij - laat nu je dochtertje hierheen komen en van ons Degene uitzoeken die zij in haar droom als de nieuwe Koning der Joden heeft gezien!'

[14] De man, die evenals zijn zwager door Mijn woorden helemaal verlegen was geworden, zei: 'O beste, onbegrijpelijk wijze vriend, zou die heilig grote Koning soms echt een van jullie zijn?'

[15] Ik zei: 'Dat zal straks wel blijken; maar doe nu wat Ik je heb aanbevolen!'

[16] Na die woorden ging de man weg en bracht zijn dochtertje bij Mij.

 

107 Het meisje herkent de Heer

 

[1] Toen het meisje vol ontzag voor Mij stond, vroeg Ik haar vriendelijk: 'Welnu, Mijn lieve dochter, vertel Mij eens wie van ons aan deze tafel het meeste lijkt op Degene die jij in je droom van drie dagen geleden hebt gezien als de grote Koning van alle Joden en als Heer van hemel en aarde!'

[2] Het meisje zei: 'O Heer, U stelt mij, arm kind, nu wel zwaar op de proef!'

[3] Ik zei: 'Waarom noem je dat een zware proef, Mijn dochtertje?'

[4] Het dochtertje zei: 'O Heer, als iemand anders het mij had gevraagd zou ik hem gemakkelijk antwoord kunnen geven; maar omdat juist U het mij vraagt, die Zelf Degene bent die ik in mijn droom heb gezien als de grote en boven alles machtige Koning van niet alleen de Joden, maar van alle mensen, vind ik het moeilijk om het te zeggen!'

[5] Maar omdat ik nu spreken moet in aanwezigheid van U, die de almachti­ge Heer en Heerser van eeuwigheid tot eeuwigheid over alle hemelen en werelden bent, zeg ik nu dan ook openlijk: U, o Heer, bent het Zelf! U heb ik gezien in de stralen van de zon! Talloze scharen van de zaligste engelen omringden U en prezen Uw allerheerlijkste naam.

[6] En ik vroeg aan een wijze, die dicht bij mij stond, hoe Uw naam luidde.

[7] En de wijze zei: 'Sinds het eeuwige oerbegin heeft nog geen engel de naam van de Allerhoogste kunnen uitspreken; want Zijn naam is zo oneindig groot als de oneindige ruimte van Zijn scheppingen, waarvan de aarde die jij bewoont nauwelijks zo groot is als het nietigste stofje ten opzichte van de hele grote aarde zelf. Maar de eeuwige God, Schepper en Vader is uit over­grote liefde voor jullie, Zijn kinderen, Zelf in jullie vlees gekomen, opdat jul­lie Hem helemaal kunnen naderen, en daarmee heeft Hij Zichzelf ook een naam gegeven die ieder mens van deze aarde en ook iedere engel kan voelen en uitspreken; - en die allerheiligste naam luidt: Vader, Liefde, Waarheid en Leven; maar als Mensenzoon heet Hij Jezus!'

[8] Daarna zag ik zonnen en aarden zonder tal in grote rijen aan U voorbij­ zweven, en allemaal waren ze vol van de prachtigste wezens zoals wij en ook andere wonderbaarlijke dingen, en waarheen U Uw blik ook maar wendde in de diepten van de eindeloze ruimte, zag ik meteen weer nieuwe, grote en prachtige scheppingen tot stand komen! O Heer, o Liefde, o Vader, o mijn koning Jezus! Hoe eindeloos groot, machtig en boven alles heilig en heerlijk bent U in U zelf van eeuwigheid tot eeuwigheid! Eeuwig niemand is aan U gelijk! O, vergeef mij de zwakheid van mijn tong, dat die niet in staat is Uw lof en Uw eer waardiger uit te spreken!'

[9] Hierop zonk het meisje op haar knieën en loofde en prees Mij stil in haar hart, terwijl ze van louter liefde huilde.

[10] Toen haar vader, haar oom en ook haar moeder dat hoorden, vielen ook zij op hun knieën en begonnen Mij luid te aanbidden.

[11] Maar Ik zei: 'Sta op, Mijn lieve kinderen; want de Vader wil door jullie niet, zoals bij de heidenen, als een afgod aanbeden worden, maar enkel en alleen waarachtig bemind worden! Want vanwege jullie liefde voor Hem heeft Hij Zich hier door jullie ook laten vinden! Ik ben Degene die jullie zochten. Maar sta nu op en wees vrolijk en opgewekt! Kom nu aan deze tafel zitten en laaf je met de wijn waarmee Ik jullie bekers zal vullen! Jij, dochter­tje van de lieflijkste soort, kom samen met je moeder aan Mijn rechterhand zitten en jullie, beide mannen, kom aan Mijn linkerhand zitten! We hebben nog een uur tot middernacht, en wij zullen met elkaar nog over heel belang­rijke dingen spreken.'

[12] Toen Ik uitgesproken was, stonden de vier vol diep ontzag op van de grond en zeiden: 'O, ondoorgrondelijk grote Liefde, o Heer, Koning en Vader Jezus, laat ons weer aan dat kleine tafeltje plaatsnemen waar we eerder zaten. want wij voelen ons te onwaardig om nu in Uw volle nabijheid te zijn!'

[13] Ik zei: 'Bij wat Ik eenmaal heb gezegd, moet het ook blijven! Ben Ik in de geest soms niet overal tegenwoordig? Waar willen jullie je verbergen, opdat het licht van Mijn ogen jullie niet zal vinden? Wees dus opgewekt en vrolijk, omdat Ik Mij door jullie heb laten vinden! Want nu ben ook Ik, net als jullie, een mens van vlees en bloed op deze aarde en ben als een vriend en broeder in jullie midden.'

[14] Op Mijn aandringen kwamen de vier uiteindelijk toch bij Mij zitten; het meisje wendde haar ogen niet van Mij af en begon van louter liefde voor Mij bijna helemaal te stralen, wat zelfs Mijn leerlingen opviel.

[15] Ik zei tegen de waard: 'Breng vier schone en volkomen lege bekers; want Ik wil deze vier vrienden van Mij een echte versterking met Mijn wijn geven! Want ze hebben omwille van Mij vele dagen alle ongemakken die arme mensen op zo'n lange reis te verduren hebben met alle geduld en daar­bij toch met ware heldenmoed verdragen, en daarom zullen ze hier schade­loos gesteld en beloond worden!'

[16] Hierop ging de waard vier schone, lege bekers halen en zette ze voor de vier arme gasten.

[17] Toen de bekers voor hen stonden, zei Ik, terwijl Ik het meisje aankeek: 'Jij, Mijn allerliefste dochtertje, hebt in je droom gezien hoe in de eindeloze ruimte nieuwe scheppingen ontstonden, overal waar het licht uit Mijn ogen kwam, - en kijk nu, Ik zal het licht uit Mijn ogen in jullie tot nu toe lege bekers laten doordringen, dan zullen ze daarna ook direct met de zuiverste wijn uit de hemelen gevuld worden! Drink die wijn dan uit liefde voor Mij, dan zullen jullie daardoor de kracht en de sterkte verkrijgen, die jullie de juis­te moed zal geven om met Mij te spreken, - en wat Ik jullie zal zeggen, zul­len Jullie gemakkelijk verdragen en onthouden, en dan zullen jullie ook in staat zijn in jullie land Mijn naam aan jullie broeders te verkondigen.'

[18] Hierop keek Ik naar de lege bekers, en die werden op hetzelfde ogenblik gevuld met de beste en zuiverste wijn, waarover de vier zich uitermate ver­baasden.

[19] Toen de vier bekers, die nu met de beste wijn gevuld waren, voor het viertal stonden, zei Ik tegen hen: 'Heb nu geen vrees of schroom, en drink de nieuwe, nu voor jullie geschapen wijn! Want zoals Mijn woord en wil de gehele mens opwekt en tot leven brengt, zo doet deze wijn, die gelijk is aan Mijn woord en wil, dat ook; hij zal jullie opwekken en het eeuwige leven van Jullie zielen geven! Drink derhalve!'

[20] Toen Ik hen zo had toegesproken namen de vier vol eerbied hun bekers in de hand en dronken de wijn tot de laatste druppel op, omdat hij hun maar al te goed smaakte. Toen de wijn in hun lichaam kwam, verdween de over­ dreven eerbied voor Mij en veranderde in liefde, en die gaf hun pas de juiste moed om even openhartig en vertrouwelijk met Mij te praten als kinderen met hun ouders doen.

 

108 Over de kracht van de geest

 

[1] Als eerste vroeg toen het meisje aan Mij: 'O Heer en Meester en hoog­ste Koning vol goddelijke macht en kracht, hoe was het voor U toch moge­lijk om deze werkelijk hemelse wijn in de bekers puur uit het niets te schep­pen, en ook zo plotseling, dat niet te zien was hoe die in de bekers kwam? Ik weet wel dat voor de goddelijke kracht niets onmogelijk is en dat God alles wat er bestaat heeft geschapen en nog voortdurend schept; maar bij het scheppen neemt God steeds een bepaalde orde in acht, en wel zo, dat er om een volmaakt ding tot stand te brengen altijd het ene aan het andere vooraf­gaat, en de hoofdzaak dan ook altijd verschijnt als gevolg van de vaak vele voorafgaande processen en dat naar alle waarheid ook is.

[2] Ja, de wijn die van de wijnstok komt is niet minder een wonder! Maar bij het ontstaan van de wijn vanaf de wijnstok zijn er heel veel processen tot aan de volledig rijpe druif; maar hier bij het werkelijk scheppen van de allerbeste wijn in de bekers was er geen proces, maar U wilde het -en meteen waren de bekers vol wijn! Hoe is dat toch mogelijk?'

[3] Ik zei: 'Luister, Mijn lief dochtertje, je bent weliswaar pas twaalfjaar; maar jouw verstand reikt zover als na veertig jaar goede ontwikkeling! Met zo'n vraag is nog nauwelijks iemand bij Mij aangekomen. Ja, Mijn lief dochtertje, de vraag die je hier hebt gesteld is wel heel duidelijk en begrijpelijk, -maar het antwoord dat Ik daarop moet geven zal jullie zeker niet even helder en begrijpelijk voorkomen; maar omdat je het gevraagd hebt, zul je van Mij ook antwoord krijgen.

[4] Kijk, de wijn die door de wijnstok geleidelijk aan bereid wordt, is net zo'n wonder als deze wijn, die Ik hier plotseling voor jullie heb geschapen! Ik zou de wijn en ook al het andere voortdurend kunnen scheppen zoals de wolken en de regen in de lucht en zoals Ik nu ook voor jullie de versterkende wijn heb geschapen uit de lucht, waarin alle bestanddelen die nodig zijn voor de wijn reeds aanwezig zijn, evenals alles wat vereist is voor het voortbrengen van alle andere geschapen dingen. De mens kan dat met zijn lichamelijke ogen niet zien, maar alleen de geest kan dat zien, afzonderen en verenigen, en het dan plotseling of­ om het menselijk verstand, de liefde en het geduld te beproeven, en ook om de werkzaamheid van de mensen op te wekken en de traagheid van de mensen geen kans te geven -stap voor stap op de jullie bekende manier tot stand brengen. Maar altijd is het een en dezelfde geest, die als enige in staat is alles op de ene of op de andere manier te bewerkstelligen, omdat hij uiteindelijk het oerbegin van alles is en ook eeuwig zal zijn; want alles wat bestaat is in de grond van de zaak alleen maar de macht, kracht, lief­de, wijsheid en wil van de geest.

[5] ook ieder mens is in het bezit van zo'n geest, die echter pas werkzaam in de mens optreedt wanneer hij Gods wil volledig kent en volgens die wil aan het werk gaat en zijn geest zich langs de weg van de zuivere liefde voor God en van daaruit voor zijn naaste met de ziel in de mens verenigt, en die ziel daardoor zelf tot pure liefde en wil van God wordt. Als dat in de mens heeft plaatsgevonden, dan is hij daarin ook zoals God en kan hij ook dingen bewerkstelligen, die geen mens met zijn puur uiterlijke verstand kan begrij­pen.

[6] Maar nu zijn jullie bij de bron om Gods wil te horen en voor jullie leven te leren kennen; als jullie volgens die wil zijn gaan handelen -wat van jullie volkomen vrije wil afhangt - zullen jullie je daardoor de almachtige wil van God eigen maken en zodoende tot alles in staat zijn.

[7] In Gods wil leeft echter ook de hoogste wijsheid; daarom kan en wil hij ook niets tot stand brengen wat in strijd met Gods wijsheid zou zijn. Wie zich dus Gods wil eigen heeft gemaakt door ernaar te handelen, heeft zich ook Gods wijsheid eigen gemaakt, zonder welke de wil tot niets in staat zou zijn; en zo is een mens, die in overeenstemming met Gods wil handelt, vol van het ware levenslicht en vol van wijsheid, die levend is door de liefde voor God en de naaste. Kijk nu eens, Mijn allerliefst dochtertje, daar heb je nu een volko­men oprechte en alles inhoudende waarheid op de vraag die je aan Mij stel­de; en zeg Mij nu of je die ook begrepen hebt!'

[8] Het goed opgevoede en goed onderwezen dochtertje zei: 'O boven alles grote en machtige Koning, Heer en Meester, ik heb het gevoel dat ik de juis­te betekenis van Uw woorden wel heb begrepen; maar ik zal pas in staat zijn door te dringen tot de heldere diepte van deze waarheid, die slechts door een zeer zuivere geest begrepen kan worden, wanneer ook ik het zover gebracht zal hebben dat mijn ziel één zal zijn met de geest, zoals U zei. Dank U, o Heer en Meester, voor Uw zeer wijze les!'

[9] Ik zei: 'Je hebt nu heel goed gesproken, en Ik zegje datje nog eerder dan je denkt die toestand zult bereiken, waarin je zoals Ik je gezegd heb, volmaakt en op God gelijkend zult zijn; want je hebt al de juiste liefde voor Mij en zo ook de juiste liefde voor je naaste. Die liefde is het enige en zekerst werken­de middel dat de geest met de ziel verenigt, omdat die liefde in de ziel eigen­lijk al de geest Gods is; laat hem sterk worden door goede daden, dan zul je weldra stellig overtuigd raken van zijn wonderbaarlijke macht en kracht in jou en ook buiten jou.

[10] Wie God met zijn verstand tracht te zoeken en te doorgronden, heeft een moeizaam werk en komt ook maar nauwelijks één stap verder; maar wie God zoekt met de liefde in zijn hart, zal Hem weldra vinden en bereikt gemakkelijk zijn ware levensdoel. -Begrijp je dat?'

[11] Het meisje zei: 'O grote Heer en Meester, dat heb ik nu goed begrepen; want het is nu opeens licht geworden in mijzelf, en ik begrijp nu ook het ant­ woord dat U op mijn vraag gaf veel duidelijker dan daarvoor. Zo begrijp ik nu ook mijn droom en zie in, dat alleen Uw geest die in mijn ziel heeft gege­ven, want anders zou die uit zichzelf nooit in staat geweest zijn om in de eeu­wig onmetelijke diepten van Uw scheppingen een zo heldere blik te wer­pen!'

[12] Nu zei Ik tegen de ouders van het meisje: 'Dit kind zal nog een licht voor jullie worden! Maar als ze jullie vanuit Mijn geest in haar het een en ander zal verkondigen, doe dan niet zoals drie dagen geleden in de buurt van Damascus! Maar nu moeten jullie bekers nog een keer gevuld worden, en jul­lie moeten die ook voor de tweede keer leegdrinken!'

[13] Hierop zei de vrouw: 'O Heer, dat hoeft niet; want wij zijn nu al meer dan genoeg verzadigd en gestrekt! ,

[14] Ik zei: 'Vrouw, bemoei je niet met wat Ik voor jullie doe! In de wijn die de wijnstok jullie geeft zit wel een verdovende en de mens verontreinigende geest, die de ziel niet verlicht maar wel verduistert. Maar in de wijn die Ik jul­lie hier uit de hemelen geef, bevindt zich de geest van de ware en levende liefde en wijsheid; want die is eigenlijk Mijn woord en Mijn wil. Daarom moeten jullie die ook zonder enige vrees of schroom drinken, opdat jullie de kracht krijgen om in jullie land in Mijn naam de andere mensen Mijn woord en Mijn wil bekend te maken!'

[15] Toen Ik dat had gezegd, vroegen alle vier Mij of Ik de bekers toch nog een keer met de wonderwijn wilde vullen. En Ik keek naar de bekers, zoals tevoren, en onmiddellijk werden ze gevuld met de beste en zuiverste wijn. Daarop zei Ik tegen de vier dat ze de bekers moesten leegdrinken; en dat deden ze met alle genoegen.

[16] Toen zij ook deze keer de wijn opgedronken hadden, begonnen ze steeds lichter en opener van hart te worden, en de getrouwde man begon heel wijs te spreken, zodat ook Mijn leerlingen zich daar erg over verbaasden en enke­len van hen onder elkaar de opmerking maakten (de leerlingen): 'Kijk, die mensen uit India maakt Hij met een paar slokken wonderlijk wijs en inge­wijd in de hele leer; waarom doet Hij dat niet ook bij de andere mensen?'

[17] Ik zei: 'Waarom maken jullie je druk, als Ik doe wat Ik wil? Als Ik voor iedere plant de geschikte voeding weet te verschaffen en aan ieder dier het voedsel weet te geven dat het goed bekomt, dan zal Ik ook wel weten hoe Ik de ene of de andere mens zijn geestelijke voedsel moet verschaffen en aanrei­ken.jullie zijn steeds om Mij heen en horen en zien alles; maar let ook goed op hoe Ik de mensen behandel en hoe Ik hen ieder naar de aard van hun ziel onderricht, en doe evenzo, dan zullen jullie goede resultaten boeken! Maar deze vier zijn slechts tot morgenmiddag bij Mij, en toch moeten ze tot een werktuig voor Mij worden; en omdat hun zielen daar zo geschikt voor zijn, maak Ik hen dan ook sneller bekwaam voor dat ambt, zoals Ik dat ook met de tweeënzeventig leerlingen in Emmaüs heb gedaan. - Als jullie dat nu begrij­pen, wees dan tevreden!'

[18] Daarop werden alle leerlingen weer kalm. Maar Ik onderrichtte de vier nog verder over het rijk Gods.

[19] Nadat Ik de vier goed had onderricht over het rijk Gods in de mens op deze aarde en hun ook had verteld wat dat teweeg brengt, alsook dat Mijn koningschap en Mijn rijk niet van deze wereld is, zei Ik tegen de waard dat hij de vier een rustplaats moest wijzen, aangezien het al een uur na midder­nacht was geworden. De waard deed dat onmiddellijk, en de vier begaven zich ter ruste. Wij bleven echter, zoals wel vaker, aan onze tafel zitten en rust­ten daar tot zonsopgang; ook de waard rustte naast ons aan een kleine tafel.

[20] 's Morgens was de waard, zoals zijn gewoonte was, reeds een uur voor zonsopgang op de been en zorgde voor alles voordat de zon opging; want het was sabbat, en dan was het van zonsopgang tot zonsondergang gedaan met alle lichamelijke werkzaamheden. Zo liet hij ook het ochtendmaal vóór Zons­opgang klaarmaken, opdat het ook voor die tijd genuttigd zou worden; want in dat opzicht was hij een strenge jood.

 

109 De ware sabbatsheiliging

 

[1] omdat Ik die zwakheid van hem wel kende, stelde Ik hem op de proef door samen met Mijn leerlingen tot zonsopgang te slapen, wat het sabbatsge­weten van de waard onrustig begon te maken.

[2] Nadat de zon helemaal opgegaan was, stond Ik samen met mijn leerlingen op van tafel en ging naar buiten, zoals Ik overal anders ook meestal deed.

[3] De waard kwam Mij echter direct achterna, begroette Mij en ook de leerlingen zeer eerbiedig en vroeg Mij: 'O Heer en Meester, wat moet er nu gebeuren? Het is sabbat vandaag! Het ochtendmaal is al vóór zonsopgang klaargemaakt. Wilt U het nu ook na zonsopgang tot U nemen, en moet ik ook de vier uit India overdag te eten geven?'

[4] Ik zei: 'Mijn beste vriend, anders ben je in alle opzichten een echt wijs man, maar wat het vieren van de sabbat betreft ben je nog net als de blinde Farizeeën, die zich naar de letter van de wet richten, maar de geest ervan nog nooit gekend hebben. Als je op de sabbat je schapen, ossen, koeien, kalveren, ezels en geiten voer geeft, net als op een werkdag -wat toch ook lichamelij­ke arbeid is -waarom moeten de mensen dan vasten? Zijn mensen in Gods ogen dan soms minder dan jouw huisdieren? Bovendien ben Ik vandaag evenals eeuwigheden geleden ook Heer over de sabbat alsook over iedere andere dag die, net als de sabbat, een dag des Heren is. Zou Ik dan op een sab­bat niet net zo moeten doen als op iedere andere dag?

[5] Wie laat dan de zon opgaan, wie laat het gras groeien, wie de winden waaien en wie laat de wolken voorbij trekken? Wie stuwt het water in de bronnen, beken, rivieren en stromen, wie brengt de zee in beweging van het ene einde der aarde tot het andere? Wie stuwt jouw bloed in je aderen en jouw hart in je borst – let wel - ook op de sabbat?

[6] Als Ik op een sabbat ook maar een ogenblik zou rusten, zou de hele schepping dan niet te gronde gaan?

[7] Zie, werken van ware naastenliefde verrichten betekent bij Mij: God en de mensen werkelijk dienen, -wat zeker een hogere waarde heeft dan de sabbat met traagheid te vieren! Verricht daarom ook op de sabbat goede werken, dan zul je de sabbat daarmee vieren op de manier die Mij de Heer, het meest wel­gevallig is!

[8] En nu gaan we weer naar de eetzaal om het ochtendmaal tot ons te nemen, en de vier Indo-joden, die overmorgen pas hun sabbat hebben, moe­ten hetzelfde doen!'

[9] Toen de waard deze woorden van Mij had gehoord, zag hij onmiddellijk de grote dwaasheid in van het uiterlijke vieren van de sabbat en liet het och­tendmaal op tafel zetten; en wij gingen naar de eetzaal, gingen aan tafel zitten en namen het ochtendmaal heel welgemoed tot ons.

[10] Nu kwamen ook de vier Indo-joden, en Ik zei tegen hen dat ze aan onze tafel plaats moesten nemen om samen met ons het ochtendmaal te gebruiken, wat ze ook direct met grote blijdschap deden; want ze wisten niet dat in Galilea, evenals in het hele Joodse land, de sabbat vandaag werd gevierd.

[11] Toen wij het ochtendmaal tot ons hadden genomen, kwam de sabbatroe­per door de straten van het stadje Kana, die de mensen, groot en klein, jong en oud, opriep naar de synagoge te gaan. Nu schrokken de vier, omdat ze nu hoorden dat het vandaag de ware, aloude Joodse sabbat was en zij na zonsop­gang een ochtendmaal tot zich hadden genomen.

[12] Maar Ik zei: 'Ik ben de Heer, ook van de sabbat! Als Ik jullie dat niet als zonde aanreken, waarom zouden jullie dan je geweten belasten?'

[13] De man zei: 'Wij danken U, o Heer, voor Uw woord van genade, dat onze harten geweldig troost; want als wij nu tegenover U gezondigd zouden hebben, zou U ons dat zeker hebben gezegd en ons terecht hebben gewezen. Maar hoe kan nu in Uw ogen geen zonde zijn wat volgens de wet van Mozes een zonde werd genoemd? Waarom heeft Mozes dan toch zulke wetten als van Godswege aan het volk gegeven?'

[14] Ik zei: 'Jij bent op zich werkelijk een wijs man en goed thuis in de Schrift van Mozes, de letter ken je wel, en het woord is je niet vreemd; maar de ware, alles levend makende geest, die in het woord verborgen is, is je nog vreemd, zoals die reeds lang voor de Babylonische gevangenschap alle Joden vreemd is geworden. Daarom houd jij je nog aan de dode schors; maar het wezen en de werkzaamheid van het levende merg in het inwendige van de boom is jou vreemd. Als je de oude schors van een boom beschadigt, zal dat het leven van de boom geen enkele merkbare schade toebrengen; maar als je het merg van een boom beschadigt, zal dat een zonde tegen het leven van de boom zijn, omdat de boom daarna zal verdorren en derhalve zal sterven.

[15] Kijk, de Israëlieten zijn in Egypte onder de farao's traag en vraatzuchtig geworden als de dieren; ze zijn de God van Abraham, Isaak en Jacob bijna helemaal gaan vergeten en hadden veel op met de afgoden van de Egyptenaren; nog maar weinigen bleven de ene, ware God trouw, en zij baden God of Hij Zijn volk uit de harde slavernij en gewetenloze tirannie van de Egyptenaren wilde redden. En God deed dat door Mozes, zoals je wel weet.

[16] Mozes had echter gedurende veertig jaar in de woestijn met de dagelijks zichtbare hulp van Jehova de handen vol om het ontaarde volk door wijze leringen, en ook door passende wetten tot die staat te verheffen, waarin een mens zich volgens Gods orde moet bevinden. Daar waren voor een ontaard volk ook nog wetten voor nodig, die de mens voorschreven wanneer, wat, hoeveel en hoe vaak hij op een dag moest eten en drinken, en hoe hij zich moest kleden en zijn lichaam moest reinigen.

[17] Ook werd door Mozes aan het sterk tot traagheid neigende volk, dat geen enkele dag iets wilde doen, alleen de zevende dag gegeven om te vieren en te rusten, en op die dag werd het door de leiders onderwezen over God, Zijn orde, Zijn wil en Zijn leiding, en werd het zeer ernstig gewaarschuwd voor weerspannigheid tegen de wetten.

[18] Maar als een mens zich Gods orde eigen heeft gemaakt en uit eigen vrije wil actief is geworden in alles wat goed, waar en juist is, kan het voor hem toch geen zonde zijn als hij als volkomen gezond mens geen geneesmiddelen meer gebruikt, die een zieke wel moet gebruiken. Daarom zul ookjij, die een godvrezend en rechtvaardig man bent, niet tegen het vieren van de sabbat zondigen wanneer je, altijd met mate, ook na zonsopgang, in het middaguur en ook, als je honger hebt, voor zonsondergang spijs en drank tot je neemt en je naaste goed doet als op een werkdag. Doe jij ook zoals Ik doe, dan zul je het goede doen en leven!

[19] Wat wint de sabbatsviering erbij als de Joden zich dikwijls al drie uur voor zonsopgang overmatig volvreten en volzuipen, en wel zodanig dat ze de hele sabbat nauwelijks kunnen gaan of staan en na zonsondergang weer beginnen te brassen en te zwelgen tot middernacht, zodat ze daarna ook de volgende werkdag tot geen enkel werk in staat zijn? Weet, dat zo'n sabbats­viering in Mijn ogen een gruwel is; maar als je de sabbat houdt op de manier die Ik je nu getoond heb, is dat Mijn wil en Mij dus zeker welgevallig. Denk daarom altijd bij jezelf: de letter van de wet doodt; alleen de innerlijke geest van liefde en waarheid maakt vrij.'

[20] Toen de man dat van Mij had gehoord, bedankte hij en de drie anderen Mij voor deze les, en allen werden blij gestemd.

[21] Daarop vroeg de waard Mij, of hij met de zijnen naar de synagoge moest gaan of dat hij ook thuis kon blijven.

[22] Ik zei: 'Wie is er meer, Ik of de synagoge? Laatje personeel erheen gaan en stuur de rabbi een offer, dat hem veelliever is dan jouw aanwezigheid, ­maar blijf jij thuis; want er zal al gauw een karavaan uit Perzië hier aankomen en je veel werk bezorgen!'

[23] De waard zei: 'O Heer en Meester, die komt mij vandaag, nu het een nieuwemaanssabbat is, erg ongelegen; want wij herbergiers hebben een stren­ge wet die ons verbiedt om op zo'n sabbat een Jood, laat staan een vreemde­ling in onze herbergen op te nemen!'

[24] Ik zei: 'Goed doen op een sabbat is in Mijn ogen goed, zoals Ik tegen jou en zojuist ook tegen de mensen uit India heb gezegd, maar als je onnodige angst hebt voor de overste van de synagoge, stuur dan door middel van je opperdienaar een dispensatieoffer naar de overste, dan zal hij jou die toestem­ming graag geven!'

[25] Dat deed de waard, en de opperdienaar bracht hem onmiddellijk een bewijs van ontheffing, geldig voor drie sabbatten, en de waard was daar heel blij om, want de karavaan leverde hem een honderdvoudige winst op van wat het bewijs hem had gekost.

[26] Daarop vroeg de waard aan Mij: 'Heer en Meester! Is het eigenlijk wel juist van de overste van de synagoge om mij tegen betaling van een offer voor ontheffing van het schenden van de sabbat - wat voor hem als een meer dan grote en strafbare zonde geldt - toe te staan die zonde met mijn hele gezin te begaan, en wel zonder enige bezorgdheid, alsof ik daarvoor nooit enige straf te vrezen heb?'

[27] Ik zei: 'Vriend, als de overste het schenden van de sabbat volgens zijn geweten en vanuit zijn geloof werkelijk als een zonde beschouwt, komt de zonde voor zijn rekening, aangezien hij die voor geld door anderen laat begaan; maar als hij geen geloof heeft en tegenover het volk toch doet alsof hij vast en zonder twijfel gelooft wat hij volgens de Schrift voor de schijn als een uiterst strafbare zonde zegt te beschouwen en daar scherpe strafpreken over houdt, dan is hij door zijn voor geld gegeven toestemming om een zonde te begaan niet alleen een even frequente sabbatsschender als de velen aan wie hij voor geld toestemming heeft gegeven de sabbat te schenden, maar hij begaat daardoor de nog veel grotere zonde van leugen, huichelarij en inhaligheid, omdat hij zijn geloof ter wille van zijn hebzucht heeft opgege­ven.

[28] Maar wie, zoals jij nu, toestemming heeft gekregen om de sabbat zoge­naamd te ontheiligen, kan des te geruster op de sabbat goede werken verrich­ten, omdat het Mijn wil is om op die manier de sabbat te vieren!'

[29] Toen de waard dat van Mij had gehoord, zei hij onmiddellijk tegen zijn personeel dat ze alles in orde moesten brengen wat nodig is om een grote karavaan te bedienen.

[30] En iedereen ging aan het werk, en des te ijveriger omdat de voorhoede van de karavaan reeds voor de herberg arriveerde.

 

110 De karavaan uit Perzië in de herberg

 

[1] Enkele buren, die sterk hechtten aan het houden van de sabbat, merkten echter dat het personeel van de waard even druk bezig was als op een werk­dag, en daarom kwamen ze naar de waard toe en zeiden: Je schijnt met te weten dat het vandaag een nieuwemaanssabbat is?'

[2] De waard zei: 'Bemoeien jullie je met je eigen zaken; ik heb al voor die van mij gezorgd! Hier is het bewijs van ontheffing, dat ik tegen betaling van een offer van de overste heb gekocht, en jullie hoeven je om mij verder geen zorgen te maken!'

[3] Na die woorden gingen de buren weer weg, en het personeel wachtte op de karavaan, die al door het stadje trok. Toen die met haar kamelen en allerlei waren in haar geheel op de grote binnenplaats was aangekomen en de knech­ten van de waard voldoende voer voor de dieren hadden gehaald, kwam er een tolk, om de waard te zeggen welke spijzen hij voor de gearriveerde han­delslieden uit Perzië moest bereiden.

[4] Maar de waard zei: 'Met wat in mijn vermogen ligt zal ik jullie zeker behulpzaam zijn! Maar jij hebt om enkele dranken en bijzondere spijzen gevraagd, die ik als Jood tot nu toe niet kende, en die dingen heb ik niet; maar vlees zoals wij dat eten, heel zuiver en smakelijk toebereid, kunnen jullie krij­gen, fijn tarwebrood, honing, melk en kaas, alsook heel edele vissen uit het Meer van Galilea, dat hier niet ver vandaan ligt.'

[5] Op deze woorden ging de tolk weer terug naar zijn heren en deelde hun mee, waar ze in deze herberg mee bediend konden worden; en zij waren daar tevreden mee.

[6] Spoedig daarna kwamen ze een tweede, grotere eetzaal binnen, waar de tafels en een voldoende aantal stoelen en banken al keurig in orde waren neergezet. Allen gingen meteen zitten en lieten zich direct brood, wijn en zout geven, wat dan ook zo snel mogelijk gebracht werd; en allen prezen de wijn en het brood en bekenden dat ze nog nooit zo'n goed brood hadden gegeten en zo'n fijne en smakelijke wijn hadden gedronken.

[7] De waard begreep aanvankelijk die eenstemmige lof van de vele Perzische handelslieden niet, en hij zei tegen Mij: 'Heer en Meester, er zijn wel vaker zulke karavanen uit het verre morgenland hier aangekomen en die hebben alles wel goed en in orde gevonden; maar dat ze mijn brood en wijn zulke buitengewone lof toegezwaaid hebben als deze keer kan ik mij echt niet herinneren! Hebt U, o Heer en Meester, soms weer een nieuw teken gedaan?'

[8] Ik zei, terwijl Ik Mij intussen met de vier mensen uit India had bezigge­houden en hen over veel dingen onderricht had: 'Ga maar eens in je brood­kamer en je wijnkelder kijken!'

[9] Toen ging de waard kijken en trof in de broodkamer en ook in de wijn­kelder een grote voorraad aan, en zijn vrouw vond ook zo'n voorraad in de provisiekamer en de grote visbewaarplaatsen; hij kwam weer terug, bedankte Mij van ganser harte en zei toen: 'Maar Heer en Meester, wat voor verdien­stelijks heb ik wel voor U gedaan, dat U mij nu al voor de tweede keer zo'n grote genade waardig hebt bevonden?'

[10] Voor wie, zoals jij, tegenover vreemdelingen altijd goed, rechtvaardig, bil­lijk en vol erbarmen handelt, de armen opneemt en zijn hart en deur voor nimand sluit, sluit ook Ik Mijn hart niet; en Mijn hart is de ware toegangs­poort naar het hemelrijk, dat het eeuwige, zalige leven van de ziel is. En Ik weet dat jij altijd zo hebt gehandeld. Weet daarom ook dat Ik tegenover jou ook steeds zo zal handelen als jij in Mijn naam tegenover je medebroeders zult handelen! En wat voor jou geldt als een echte belofte uit Mijn mond en hart, geldt te allen tijde van de aarde ook voor iedereen die in alles hetzelfde zal zijn als jij.

[11] O, Ik weet heel goed hoe jij, als waard van een herberg, vaak heel krap in je voorraden zat en dat jouw anders zo brave vrouw jou bittere verwijten maakte, omdat je naar haar mening de vreemdelingen te weinig berekende en te goed en te barmhartig tegenover de armen was! Maar jij zei: wie tegenover zijn medemensen rechtvaardig en billijk denkt en handelt, wordt nooit door God verlaten; en wie de werkelijk armen barmhartigheid bewijst, zal ook bij God steeds verhoring van zijn gebeden en ook barmhartigheid vinden.

[12] Kijk, omdat jij lang vóórdat je Mij in Mijn persoon herkende, in je hart al zo dacht en naar vermogen ook zo handelde, ben Ik nu dan ook al voor de tweede keer naar je toe gekomen en doe voor jou, wat jij aan je vele mede­mensen voor Mij hebt gedaan; want wat iemand in Mijn naam voor de armen doet, terwijl hij ook tegenover vreemdelingen rechtvaardig en billijk is, heeft hij voor Mij gedaan, en Ik zal het hem reeds hier en een veelvoud daarvan in het andere leven vergelden. En nu zul je dus ook gemakkelijk begrijpen, Wie jouw voorraden nu zo rijkelijk heeft gezegend, en waarom!'

[13] Toen de waard dat uit Mijn mond had gehoord, bedankte hij Mij nog­maals, ging naar de keuken om dat ook allemaal aan zijn vrouw te vertellen, die druk aan het werk was; zij kwam ook direct naar Mij toe in de zaal en bedankte Mij voor de grote genade en erbarming die Ik hun bewezen had.

[14] En Ik zei tegen de vrouw: 'Wees ook jij steeds zo goed als je man, dan zul je voortaan gezond blijven naar lichaam en ziel! In de toekomst zullen jullie niet meer door nood gekweld worden! Maar ga nu weer aan je werk!'

[15] De vrouw bedankte Mij nogmaals en ging toen snel naar de keuken, waar ze nog veel te doen had.

 

111 De Heer geneest de zieke leider van de kooplieden

 

[1] Daarop kwamen er een paar Perzen met een tolk naar ons toe, die de waard te spreken vroegen.

[2] De waard vroeg hun heel vriendelijk wat er van hun dienst was.

[3] De tolk zei: 'Beste vriend, wij hebben hier al enkele keren onze intrek genomen en hebben in jou steeds een rechtvaardige, billijke en derhalve ook zeldzame mensenvriend gevonden, daarom hebben we jou ook deze keer bezocht op onze handelsreis naar Tyrus. Wij zijn altijd tevreden over je geweest, en ook jij zult nooit reden hebben gehad om je over ons te bekla­gen. Deze keer zijn wij op onze reis hierheen door een ondoorgrondelijk raadsbesluit van een god echter door tegenspoed bezocht, wat zeer negatieve gevolgen heeft voor de zaken die wij hier doen ten behoeve van onze fami­lieleden thuis.

[4] Weliswaar zijn wij niets kwijtgeraakt van onze schatten en waren die we hebben meegenomen, maar wat in feite bijna erger is dan het zojuist genoemde verlies, is het feit dat onze belangrijkste en beste leider ziek is geworden. Hij heeft al een paar dagen lang geklaagd dat hij van tijd tot tijd door ongewone pijnen in zijn maag en ook in zijn hoofd overvallen wordt. Toen wij ons nu met jouw brood en wijn hebben gelaafd, heeft hij die pijnen weer gekregen, en deze keer bedenkelijk veel heviger. Is hier soms ook een arts, die onze leider zou kunnen helpen? Werkelijk, die zal koninklijk door ons beloond worden! Maar zou de goede man -zoals bij zulke ziekten dik­wijls het geval is - niet onmiddellijk geholpen kunnen worden, dan willen wij je vragen of we onze lijdende vriend hier aan jouw zorgen mogen toever­trouwen; en als wij over een paar dagen weer hierheen komen - waar je vast en zeker van op aan kunt - zullen wij je alles tienvoudig vergoeden wat je voor de verzorging van onze vriend nodig hebt gehad.'

[5] De waard zei: 'Beste vrienden, daar hadden jullie echt niet zoveel woor­den voor hoeven te gebruiken; want ik zal direct voor alles laten zorgen. Er bevindt zich nu wel een vooraanstaand en uitstekend Arts in mijn huis, die de zieke man op slag voor altijd zou kunnen helpen; maar van degenen die hulp bij Hem zoeken, verlangt Hij een volledig geloof zonder enige twijfel, vol­gens onze oude Joodse traditie. Maar jullie geloven alleen aan bepaalde door mensen bedachte goden, die nooit iemand kunnen helpen, en niet in de ene, ware en levende God van de Joden, die als enige almachtig is en ook iedereen kan en wil helpen die Hem daarom vraagt; ik weet dus niet of de genoemde Arts in mijn huis jullie zieke vriend wel zal willen helpen.'

[6] De tolk zei:'Vriend,je vergist je heel erg in ons, als je denkt dat wij nog net zulke afgodendienaren zijn als onze oude voorvaderen onder de Babylonische overheersing dat waren! Wij kennen de ene en enig ware God van de Joden ook en vereren Hem in stilte in ons hart; alleen voor de schijn, voor de blinde wereld, betreden wij af en toe nog een oude afgodstempel en bewonderen daarin de nauwelijks voorstelbare domheid en blindheid van de mensen. Wij hebben ook al dikwijls stil in ons hart gebeden of de ene, enig ware God bij ons in het morgenland ook eens een waar levenslicht wil laten Opstaan, aangezien wij immers allang genoeg in de diepste levensnacht heb­ben gesmacht -wat wij natuurlijk alleen maar weten doordat wij door de handel met heel veel volkeren omgaan en ons op die manier menige troos­tende waarheid eigen hebben gemaakt; maar ons bidden was tevergeefs.

[7] Voor een blindgeborene is de eigen eeuwige nacht zeker geen last, en hij verlangt niet naar het licht, waarvan hij de waarde niet kent; maar wie heeft kunnen zien en blind is geworden zal het licht zeker op pijnlijke wijze mis­sen; en zo voelen wij dat ook, daar wij allang ziende zijn geworden, terwijl wij thuis als het ware geblinddoekt moeten rondlopen.

[8] Hieruit zul je wel kunnen afleiden dat jullie licht ons niet vreemd is. En omdat je nu wel kunt inschatten dat wij Perzen ook in staat zijn om op jullie manier te geloven en jouw arts, die onze zieke vriend alleen via de weg van het geloof zeker kan helpen, dus niets op ons aan te merken zal hebben, zou je hem namens ons wel kunnen vragen of hij zich over onze vriend wil ont­fermen!’

[9] De waard zei: 'Het zal wel zo zijn als jij mij nu hebt verteld! Maar de door mij aanbevolen Arts is een wonderbaarlijk scherpzinnig man; Hij kan in het diepste innerlijk van de mensen kijken, kent zelfs hun meest geheime gedachten en weet precies wat voor hart en gemoed iemand heeft. Maar Hij is ook zo machtig in Zijn wil, dat zelfs alle elementen en alle krachten van de natuur daaraan moeten gehoorzamen. Als Hij jullie, terwijl Hij dergelijke eigenschappen heeft, aanstaat, wil ik Hem wel aan jullie voorstellen!'

[10] De tolk zei: 'Met zulke eigenschappen staat hij ons allemaal zeker erg aan en is hij tegelijk precies wat we wensen;je kunt hem nu dus des te gerus­ter aan ons voorstellen, in de zekerheid dat wij als gevolg van onze handel en wandel geen vrees voor hem hebben en dat wij alles zullen doen wat hij van ons zal verlangen!’

[11] Nu zei Ikzelf tegen de tolk: 'Vrienden, laten we de waard de moeite besparen om jullie voor te stellen aan die arts, die alles kan! Ik ben het Zelf en ben omwille van jullie nog hier gebleven; want Ik wist allang van tevoren dat jullie Mij nodig zouden hebben. Ik heb jullie aankomst al een uur geleden aan de waard aangekondigd, met de bedoeling dat jullie vandaag, terwijl het zelfs een nieuwemaanssabbat is, waarop geen enkele Jood zonder toestem­ming van een priester iets mag doen, toch naar wens verzorgd zouden wor­den.

[12] En zo weet Ik ook dat jullie trouwe en ervaren leider reeds drie dagen geleden in een slecht verzorgde herberg in de buurt van de Eufraat zijn maag met een slechte vis en een nog slechtere wijn heel erg heeft bedorven; en als Ik dat niet geweten had zoals Ik het nu weet, zou hij korte tijd daarna gestor­ven zijn. Alleen Mijn kracht en macht, die tot nu toe volkomen onbekend voor jullie is, heeft hem tot op dit uur bewaard en zal hem gezond en wel behouden, als jullie in Mij geloven en in de kracht en macht van de ene, enig ware God van de Joden.'

[13] De tolk zei:'O wonderbare meester in de hoogste en belangrijkste kunst en wetenschap op aarde! Door uw woorden zijn wij er in ons hart nu volle­dig van overtuigd geraakt dat voor u niet gauw iets onmogelijk is -en dus geloven wij ook vast en zonder twijfel dat u onze vriend zeker en zonder mankeren zult helpen, als u dat wilt. En in onze troostvolle overtuiging dat u onze vriend zult helpen, vragen wij u om in uw goedheid van tevoren te bepalen met welk offer wij u daarvoor kunnen betalen.'

[14] Ik zei: 'Dat zij verre van Mij; want Ik heb voor Mijn levensonderhoud en dat van Mijn leerlingen nu niet en nooit menselijke offers nodig! Maar laten we naar die zieke vriend van jullie gaan, dan zullen we zien of en hoe hij geholpen kan worden!'

[15] Dat was wat de drie Perzen het meest van alles wensten, en ze brachten Mij naar de zieke, die als een half vertrapte worm kronkelde en kromp van pijn en om hulp dan wel om de dood smeekte.

[16] Toen Ik naar hem toeliep, legde Ik direct Mijn rechterhand op zijn maag­holte, en de vreselijke kramp verliet hem voor altijd. Hij werd dan ook op hetzelfde ogenblik zo volkomen gezond als hij tevoren nog nooit was geweest, aangezien hij reeds vanaf zijn geboorte aan een zwakke maag leed; maar nu werd zijn maag ook van zijn oude zwakheid genezen, en werd de zieke man volkomen gezond.

 

112 De opdracht van de Heer aan de Perzen

 

[1] Toen hij nu volkomen gezond van zijn ligstoel opstond, liep hij vol vrien­delijkheid op Mij toe en zei (de genezene): 'O meest wonderbare arts op de hele aarde, allereerst mijn zeer grote dank aan u en aan jullie God, die zo'n wonderbaarlijke geneeskracht in uw handen heeft gelegd, waarmee u mij zo ineens van mijn wanhopige pijnen hebt bevrijd! Vraag nu van mij al mijn vele goud en nog andere kostbaarheden als beloning voor uw kunde en inspan­ning, en het zal van u zijn!'

[2] Ik zei: ' Dat heb Ik allemaal nooit ofte nimmer nodig; want als goud belangrijk voor Mij zou zijn, had Ik je ook niet kunnen helpen! Ik kijk alleen naar een trouw hart, dat God boven alles liefheeft en zijn medemensen als zichzelf; waar Ik dat aantref, ook bij een heiden, help Ik iedereen die Mijn hulp nodig heeft. Je kunt je goud dus wel voor andere goede en God welge­vallige doeleinden gebruiken, en wel met name voor werken van ware naas­tenliefde.

[3] Maar als je op reis bent, moet je toch oppassen voor bedorven vissen, en laat alleen die vissen als spijs voor je klaarmaken, die je tevoren nog fris en levend in schoon water hebt zien rondzwemmen; want alle bedorven vlees, en in het bijzonder dat van vissen, is nadelig voor de lichamelijke gezondheid van de mens. Onthoud dat voor het welzijn van je lichaam!

[4] Maar nu zeg Ik jullie allemaal nog iets, dat veel belangrijker is dan de vol­ledige gezondheid van jullie lichaam, en dat is de volledige gezondheid van jullie zielen. Die kunnen jullie ontvangen en voor het eeuwige leven bewa­ren, als jullie de wetten, die verscheidene van jullie wel kennen, ondanks dat jullie niet besneden zijn, precies opvolgen. Daardoor worden jullie harten geestelijk besneden, wat in Gods ogen eindeloos veel meer waard is dan de jullie bekende besnijdenis van de Joden, wier hart desondanks voor het groot­ste deel volledig onbesneden is.

[5] Over ongeveer drie jaar, gerekend vanaf nu, zullen er leerlingen van Mij ook in jullie land naar jullie toekomen en die zullen jullie de komst van het rijk Gods verkondigen en zijn gerechtigheid tegenover alle mensen op deze aarde. Neem hen op in Mijn plaats en geloof hun woorden, dan zullen jullie daardoor het licht ontvangen, waar jullie beteren al zolang naar verlangen, namelijk het licht van de ene, enig ware God en Vader van alle Joden alsook van alle mensen op deze aarde, en daardoor ook het eeuwige leven van jullie ziel. Dit is het enige wat Ik van jullie vraag als beloning voor de aan jullie trouwe leider bewezen liefde.

[6] Maar als jullie over enkele dagen in Tyrus en Sidon komen, probeer dan de oude opperstadhouder Cyrenius, die jullie ook wel kennen, te ontmoeten! Vertel hem wat jullie hier is overkomen en breng hem een groet van Mij! Hij zal jullie dan veel over Mij vertellen; want hij kent Mij al sinds Mijn kinder­tijd en heeft Mij meer lief dan zijn leven.

[7] Daar zullen jullie ook een wonderbaarlijke jongeman aantreffen; hij zal jullie veel verheven wijsheid meedelen, als jullie naar hem willen luisteren! (Dat is namelijk Rafaël, die van tijd tot tijd zichtbaar aan het hof van Cyrenius verbleef.)

[8] En wees nu opgewekt en vrolijk, en denk in je .hart in naam van Jehova van de Joden aan Mij, dan zullen jullie gespaard blijven voor elke tegenspoed, zowel wat jullie lichaam als jullie ziel betreft!’

[9] Hierop verliet Ik de Perzen, nadat ze Mij eerst nog zeer getrouw beloofd hadden dat ze alles zouden nakomen wat Ik, kennelijk alleen tot groot voor­deel voor hun eigen leven, met liefdevolle woorden van hen gevraagd had.

[10] De tolk en de genezene begeleidden Mij en de waard nog naar onze kleinere eetzaal en bedankten Mij nog eens voor de aan hen bewezen liefde en genade, zoals ze zich uitdrukten.

[11] Maar Ik gaf hun ten antwoord: 'Waarom spreken jullie in dit geval eigen­lijk over een aan jullie bewezen genade? Weten jullie soms niet dat alleen de koningen der aarde die naar believen uitdelen?'

[12] De tolk zei: 'O beste vriend, spreek niet over de genade van een koning! De grootste genade van een koning, die hij in zijn overmoed af en toe aan een blinde troongunsteling verleent, is nog geen dauwdruppel vergeleken bij de hele zee van genade die u ons hebt bewezen. U, vriend, bent met uw god­delijke eigenschap meer dan alle nog zo trotse en zichzelf machtig wanende koningen der aarde! Want u kunt met uw woord en wil een zieke zijn volle­dige gezondheid teruggeven; maar als koningen ziek worden, kunnen ze noch zichzelf, laat staan een andere zieke helpen. Verwonden en doden kunnen ze wel, maar de gewonden weer genezen en zelfs de doden weer tot leven wek­ken -dat kunnen ze niet! Daarom is de grootste genade die een koning aan iemand bewijst niet het vermelden waard vergeleken bij deze enig ware gena­de, die u ons hebt bewezen. Want uw genade ging vergezeld van uw liefde en ware erbarming; maar aan de genade van een koning gaat gewoonlijk de grootste hoogmoed en innerlijke verachting van de arme mensheid vooraf. Wee degene die een grote genade van een koning heeft ontvangen! Want als hij daarna niet steeds als een gehoorzame worm voor de koning kruipt, wordt zijn genade tot zijn grootste onheil. Daarom hebben wij ook nooit verlangd naar de genade van een koning; maar aan u vragen wij of u ons met uw waar­achtige genade nooit wilt verlaten!'

[13] Ik zei: 'Als jullie dat in jullie hart zo voelen, zal ook Mijn door jullie her­kende genade nooit meer van jullie scheiden. In degene die door zijn liefde in Mijn liefde blijft, blijft ook Mijn liefde door zijn liefde voor Mij, en derhalve ook Mijn genade, die enkel en alleen uit Mijn liefde bestaat.'

[14] Voor deze toezegging bedankten de twee mij nog een keer, bogen diep voor Mij en gingen toen vol goede moed naar hun metgezellen, die zich intussen niet genoeg konden verbazen over Mijn geneeskunst.

 

113 De Heer vertrekt uit Kana

 

[1] Toen de twee weer bij hen waren, werd er veel over Mij gesproken en geoordeeld; maar het meest viel een van hen Mijn onzelfzuchtigheid op.

[2] Maar de tolk zei: 'Vrienden, wie alles kan zoals deze wonderarts, heeft de schatten van deze wereld werkelijk niet nodig, aangezien hij in zijn goddelij­ke eigenschappen eindeloos veel edeler schatten bezit! Het is immers een bekende typische eigenschap van alle werkelijk grote en wijze mensen op aarde geweest, dat ze de vergankelijke goederen van deze wereld verachten. Het kan ons dus ook nu niet verwonderen, als deze man ook geen liefde voor de schatten van deze wereld heeft; ik zou die ook niet hebben als ik zijn vol­komen goddelijke eigenschappen zou bezitten. Maar onze waard, die op zich altijd heel goed en billijk is en aan wie wij in eerste instantie te danken heb­ben dat wij de wonderarts hebben leren kennen, moet in plaats van die uiterst onzelfzuchtige arts door ons schadeloos gesteld worden!’

[3] Daar waren allen het mee eens en ze stelden voor de waard een bedrag vast van tien pond goud en honderd pond zilver, boven datgene wat de gewo­ne verzorging kostte -namelijk twee zilverstukken per man, inclusief perso­neel en lastdieren.

[4] De karavaan bleef slechts tot na de middag en zette toen haar reis opge­wekt en vervuld van de beste verwachtingen voort naar de plaatsen waar ze zaken moesten doen.

[5] Ik zei tegen de waard: 'Ik ben nu een hele tijd bij je gebleven, en die tijd was vruchtbaar voor Mij en ook voor jou. Je zult in Mijn plaats door de Perzen goed bedacht worden; denk dan echter ook in Mijn naam aan dege­nen die werkelijk arm zijn, zoals je dat ook zonder buitengewone aardse mid­delen steeds hebt gedaan, dan zal Mijn zegen niet van je wijken!

[6] Als de plaatselijke priesters jou vanavond echter zullen vragen wat voor mensen je geherbergd hebt, mag je Mijn naam wel noemen; en als je gevraagd wordt wat Ik gezegd en gedaan heb, zeg dan tegen hen: 'Niets dan goeds!' Als ze je nog meer vragen zullen stellen, ga daar dan niet op in; want dit overspelige geslacht verdient het niet deel te hebben aan het rijk Gods! Houd dat voor jezelf, voor je huis en voor de armen van geest; aan hen kun je bij een goede gelegenheid het evangelie verkondigen dat Ik je heb toever­trouwd, dan zul je op die manier in Mijn naam op volmaakte wijze de hon­gerigen voeden, de dorstigen laven, de naakten kleden en de gevangenen ver­lossen, waarvoor je later in het andere leven in Mijn rijk een groot loon zult krijgen.

[7] Maar Ik zal met Mijn leerlingen nu onmiddellijk vertrekken; laat dus geen middagmaal voor ons klaarmaken! Vertel de Perzen niet direct dat Ik vertrok­ken ben, maar als ze bij jou naar Mij zullen informeren, zeg hun dan dat Ik elders naar zieke mensen ben gegaan! Waarheen, dat kunje hun niet vertellen, omdat Ik het jou ook niet vertel, omdat Ik daar Mijn redenen voor heb. Doe wat Ik je nu heb gezegd! In de geest zal Ik zegenrijk werkzaam bij jou blijven alsook bij iedereen die volgens Mijn leer handelt, in Mij gelooft en de Vader in Mij boven alles liefheeft.'

[8] Toen Ik dat tegen de waard had gezegd, wilde hij zijn hele gezin bij elkaar roepen om van Mij de zegen te ontvangen en Mij te bedanken voor de gene­zing.

[9] Maar dat stond Ik niet toe en zei: 'Zoals eenmaal in Abraham het hele Israëlitische volk gezegend werd, zo is ook jouw gezin door jou gezegend ­laat dus achterwege wat nu alleen maar onnodig opzien zou baren! .

[10] Toen de waard dat van Mij had gehoord, was hij volkomen tevreden, bedankte Mij nogmaals voor alles, en Ik gaf de leerlingen het teken om te vertrekken.

[11] Wij begaven ons onmiddellijk door een achterdeur -om geen opzien te baren - geheel in stilte naar buiten en reisden snel voort over een voetpad in de richting van Kis.

 

De Heer in Kis aan het Meer van Galilea

 

114 De ontmoeting van de Heer met Philopold

 

[1] Toen wij Kana verlieten, was het nog anderhalf uur voor de middag, en door af en toe op onze snelle manier te reizen bereikten wij juist op het mid­daguur het Meer van Galilea, niet al te ver van het grote tolhuis, waar onze Mattheus vroeger als schrijver in dienst van de Romeinen was. Van daar was het ook niet ver meer naar Kis waar, zoals bekend, ook een groot tolhuis stond.

[2] Toen wij bij het meer kwamen, gingen wij zitten, rustten een uur uit en keken ,naar de flink bewegende golven; en de leerlingen kregen zin om te gaan vissen.

[3] Petrus zei: 'Jammer dat wij nu geen netten bij ons hebben! We zouden anders snel een goede vangst kunnen doen!'

[4] Ik zei: 'Denk je vandaag dan niet aan de sabbat? Wie honger heeft mag ook op een sabbat vissen, als hij zich daags vóór de sabbat geen voorraad heeft kunnen verschaffen; maar als het niet nodig is moet iedere Jood zich aan de oude wet houden, opdat de kleinen zich niet aan hem ergeren!

[5] Goed te doen, ook op een sabbat, is Mijn leer en Mijn wil; maar zonder noodzaak op een sabbat vis in het meer te vangen, is noch volgens de wet noch volgens Mijn leer juist. Laat jullie zin om te vissen dus voorbij gaan! Ik heb jullie tot vissers van mensen gemaakt, en als jullie tijd binnenkort komt, zullen jullie ook op sabbatten kunnen werken.'

[6] Terwijl Ik zo sprak, kwamen er verscheidene Grieken aan die van enige afstand naar ons keken. Onder elkaar gisten ze wie wij waren.

[7] Sommigen zeiden: 'Dat zijn Joodse vissers, die vandaag hun sabbat vie­ren!'

[8] Maar anderen zeiden: 'Het kunnen ook Grieken zijn; want wij zien immers ook Grieken onder hen, die de sabbat van de Joden niet hoeven te vieren, als ze dat zelf niet willen.'

[9] Hierop vatten ze moed en kwamen naar ons toe.

[10] Toen ze vlak bij ons waren, vroeg een van hen ons meteen: 'Wat doen jullie hier eigenlijk op een sabbat, waarop de meeste Joden toch gewoonlijk in een of andere synagoge bij elkaar komen? Of zijn jullie soms Grieken? Waarom dragen sommigen van jullie dan Joodse kleren?'

[11] Ik zei: 'Dat gaat jullie allemaal niets aan; want jullie zijn nog niet rijp om van Mij woorden van leven te horen, en Ik zal dan ook niet veel met jullie praten!'

[12] 'Jullie zijn dienaren van Kisjonah in Kis; ga daarom voor ons uit naar Kis, en zeg tegen Kisjonah dat de Heer met Zijn leerlingen naar hem toe zal komen! Kisjonah zal jullie dan wel vertellen wie wij zijn. En ga nu en stoor ons niet langer in onze rust en bespiegelingen!'

[13] Daarop werden de Grieken door vrees bevangen, en ze gingen snel bij ons weg en haastten zich verder.

[14] Toen wij hen uit het oog verloren, stonden wij ook op en liepen verder langs de oever. Na ongeveer twee uur kwamen wij in de buurt van het dorp Kis. Nu verlieten wij de oever en gingen op de brede weg lopen, waar op enige afstand voor ons langzaam een man wandelde, die diep in gedachten verzonken was. Hij merkte helemaal niet dat wij hem genaderd waren en liep gewoon verder. Pas toen Ik heel dicht bij hem kwam, keek hij om en schrok gewoonweg, toen hij merkte dat wij, die met velen waren, zo dicht bij hem waren.

[15] Ik sprak hem aan en zei: 'Philopold! Herken je Mij dan niet – en je hebt nog wel sinds vanmorgen vroeg in je hart aan niets anders dan alleen aan Mij gedacht!’

[16] Nu keek Philopold Mij heel verrast aan en viel Mij van blijdschap om de hals. Aanvankelijk kon hij nauwelijks spreken; maar Mijn liefde en vriende­lijkheid gaf hem weldra de nodige moed, en wij spraken een uur lang met elkaar over veel dingen; de leerlingen verheugden zich daar erg over, en toen de nu helemaal gelukkige Philopold navraag bij hen deed over de dingen die Ik hem had verteld, gaven ze een trouw getuigenis.

[17] Wij bleven wel meer dan een uur op de plaats staan waar Ik Philopold uit zijn droom had gewekt, en onze Philopold kwam met steeds nieuwe vragen bij Mij, waar Ik hem graag antwoord op gaf; en we zouden nog langer op die plek zijn blijven staan, als vriend Kisjonah, die van de Grieken bericht ontvan­gen had van Mijn komst, Mij niet met een paar van zijn vrienden met open armen tegemoet gesneld was.

[18] Het spreekt vanzelf wat een grote vreugde Ik Kisjonah bezorgd had door dit onverwachte bezoek, en het is dus niet nodig daar nu een uitvoerige beschrijving van te geven. Kortom, wij verlieten die plek en trokken heel opgewekt en gelukkig naar het grote woonhuis van onze vriend, terwijl het nog ruim een uur voor zonsondergang was, en Kisjonah gaf zijn bedienden onmiddellijk opdracht om voor een uitstekend avondmaal te zorgen.

[19] In die tijd woonde echter ook de moeder van Mijn lichaam in Kis, samen met Joël, een zoon van Jozef, in een huis dat Kisjonah voor haar inge­richt had; en Kisjonah vroeg Mij of hij haar van Mijn aanwezigheid op de hoogte moest stellen.

[20] Maar Ik zei tegen hem: 'Laat dat nog maar even; want Ik zal vanavond Zelf met jou, Johannes en Jacobus naar haar toegaan en haar samen met haar vriendinnen hierheen halen voor het avondmaal. Maar laat ons nu voorlopig wat brood en wijn geven, omdat Mijn leerlingen al honger en dorst hebben!'

[21] Dat gebeurde onmiddellijk, en wij laafden ons, terwijl Ik veel over Mijn reizen en de resultaten ervan vertelde.

[22] Kisjonah en zijn vrienden en ook zijn kinderen verbaasden zich boven­mate over hetgeen Mijn reizen teweeg hadden gebracht.

[23] Onze Philopold zei steeds maar: 'Ja, groot is de Heer, de leeuw van Juda, en vol heerlijkheid is Zijn naam! Alleen de Heer kan zulke dingen doen! De waarheid van de hemelen, uit Uw mond aan de mensen verkondigd en bewe­zen met daden die alleen aan God mogelijk zijn, moet zelfs de stenen wel bekeren en ziende maken!'

[24] Allen prezen die uitspraak van Philopold, en Kisjonah zei tegen Mijn leerlingen, die Philopolds woorden ook erg prezen: 'Ja, beste vrienden, Philopold is de leraar van ons allemaal! Hij heeft ons veel duidelijk gemaakt wat voor ons een raadselleek, ondanks alles wat wijzelf hadden gehoord en gezien; daarom is hij ook ons aller meest geliefde en hooggeachte vriend en zal dat ook altijd blijven.'

[25] Ik zei: 'Daarom heb Ik hem ook aan jullie gegeven en hem verlicht, en jullie doen er goed aan om deze wijze uit Kane in Samaria in Mijn naam bij je te houden; in de toekomst zal hij nog grotere dingen kunnen verrichten dan tot nu toe.'

[26] In de loop van deze gesprekken zei Petrus tegen Mij: 'Heer, toen wij vandaag Kana verlieten, hebt U eerst de Perzen gezegend en ook de waard en zijn hele huis in woord en daad; maar de vier Indo-joden schijnt U, uiterlijk gezien tenminste, toch vergeten te zijn! Zij hebben toch omwille van U zo'n verre reis gemaakt!’

[27] Ik zei: 'Wat gaat jou dat aan? Toen wij vertrokken waren zij er niet bij, aangezien ze de synagoge waren gaan bekijken. Maar toch heb Ik uitstekend voor hen gezorgd. Ze zijn vandaag na het middagmaal toch nog uit Kana ver­trokken en zullen hier over een uur aankomen, en dan zal de door jou veron­derstelde nalatigheid toch nog wel goedgemaakt kunnen worden, daarom kun je helemaal gerust zijn. Bovendien zijn ze door de waard en door de Perzen meer dan voldoende van alles voorzien met betrekking tot hun terug­reis, en dat allemaal door Mijn verborgen zorg, en dat is meer waard dan een uiterlijke afscheidsgroet!’

[28] Daar was Petrus tevreden mee, en allen verheugden zich erop deze fami­lie ook in Kis te zien, te spreken en goed te verzorgen.

[29] Kisjonah wilde hun zelfs direct boden tegemoet sturen en vroeg Mij om hem te beschrijven hoe ze eruit zagen. Dat vertelde Ik hem ook, met daarbij de opmerking dat ze op vier muildieren zouden komen, die hun door de waard geschonken waren om hun terugreis naar huis te vergemakkelijken.

[30] Met deze beschrijving stuurde Kisjonah hun langs de weg, die Ik hem gaf, twee boden tegemoet, met de opdracht dat ze zich door die familie geen tol­geld moesten laten betalen. De boden gingen direct op de aangeduide weg de vier tegemoet die na een uur behouden en wel bij ons in Kis aankwamen, waar Kisjonah, Philopold, Mijn leerlingen en ook alle andere vrienden van Kisjonah heel blij om waren.

 

115 Het land van de Indo-joden

 

[1] Toen de vier bij ons in de grote zaal kwamen en Mij zagen, vielen ze direct van vreugde en liefde voor Mij aan Mijn voeten en dankten Mij met tranen in hun ogen voor alle grote zegeningen en weldaden, die Mijn liefde hun had geschonken. Maar Ik zei tegen hen dat ze op moesten staan, om plaats te nemen aan onze tafel en zich te verkwikken met brood en wijn, wat ze dan ook deden.

[2] Kisjonah en onze Philopold begonnen direct te informeren naar het land waar ze woonden en vroegen hoe men daar kon komen.

[3] De man zei heel vriendelijk: 'Ons land ligt erg ver hier vandaan en je zou het tevergeefs zoeken; want voordat je die meer dan hoge bergen bereikt, moet je over heel veel andere hoge bergen heen vanwege de vier grote rivie­ren die je achter je moet laten om die bergen te bereiken, die ons werkelijk grote land aan alle kanten zodanig omringen dat niet eens een adelaar boven de nog boven alle wolken uitstekende bergtoppen uit kan komen. je zou ook wel via de laagvlakten dichterbij de bergen van ons land kunnen komen, als de rivieren er niet waren, waar de mensen nog geen bruggen overheen gebouwd hebben, en met name nog niet over de drie laatste. Alleen de Eufraat heeft een soort brug op de plaats waar hij nog smal is, maar de ande­re rivieren zullen er waarschijnlijk geen hebben. Wij kennen er tenminste geen, ook omdat wij de loop van de rivieren nog nooit al te ver hebben onderzocht. Als je dan bij zo'n rivier komt, moetje die lange tijd bijna tot zijn oorsprong volgen om er daar overheen te kunnen komen, en dat, vrienden, maakt dat de weg naar ons land moeizaam en lang is en veel tijd kost.

[4] En als je eindelijk na veel moeite en ongemakken in de buurt van ons land komt, dan kun je er een jaar of nog veel langer omheen dwalen, terwijl je toch geen ingang vindt. Die kent alleen jehova, en degene aan wie de geest van Jehova het wil openbaren. En zo zijn wij tot nu toe door geen mens ont­dekt, hoeveel er op de grote aarde ook mogen zijn -wat wij aan de bescher­ming van jehova te danken hebben. Maar wijzelf kunnen -als wij dat willen -wel naar de mensen toegaan die in de laagvlakten wonen, wanneer wij wil­len' en met hen af en toe ruilhandel drijven; maar zij kunnen niet naar ons toekomen, behalve als wijzelf hen naar ons toe zouden brengen, wat wij ech­ter niet doen en ook nooit zullen doen.

[5] Ons land is zodoende ook een geheim op aarde; en U, o Heer en Meester, zult het ook voortaan genadig zodanig beschermen, dat het door geen van alle goddeloze vijanden ooit ontdekt wordt, en wij zullen nooit gaan wanke­len in onze aloude trouw.'

[6] Ik zei: 'Bewaar Mijn liefde, dan zal die jullie en jullie land bewaren! Maar opdat jullie ook weten wat voor land jullie bewonen, zal Ik het jullie vertel­len -luister dus naar Mij!

[7] Zie, jullie land is het oude Eden, waar Adam en Eva geschapen zijn, maar die het na de zonde moesten verlaten, en tot jullie er kwamen is het ook nog nooit door een mens ontdekt en bewoond! En zo zal het ook in de toekomst door niemand ontdekt worden, als jullie in Mijn liefde volharden!'

[8] Over deze verklaring van Mij ontstond een regelrecht gejuich, en de vier begonnen van louter vreugde te huilen.

[9] Maar Ik kalmeerde hen en zei: 'Beeld je daardoor niets in; want aarde is aarde, en land blijft land! Van nu af aan zal er geen aards Eden meer zijn, maar alleen een Eden in het hart van de mens. Streef daar allen naar en bescherm het tegen de vijand, die 'wereldse gezindheid' heet; want dat is de bron van alle zonden en de ondergang van alle menselijke gelukzaligheid!'

[10] Allen gaven Mij gelijk en prezen de wijsheid Gods in Mij.

 

116 Het vreugdemaal bij Kisjonah

 

[1] Daarop zei Ik tegen Kisjonah: 'Vriend, nu zullen we naar Maria gaan! Laat degenen die Ik eerder heb genoemd meegaan!'

[2] Wij stonden op en gingen naar Maria.

[3] Toen wij bij haar aankwamen, was ze heel blij; alleen kon ze niet anders dan eerst bij Mij haar nood te klagen over het vele leed en de dikwijls grote zorgen, die ze omwille van Mij te verduren had.

[4] Ik troostte haar en zei tegen haar: 'Als je al sinds Mijn ontvangenis weet waarom Ik door jouw lichaam in deze wereld in het vlees ben gekomen, hoe kun je je dan nog zo zorgen maken als Ik de wil doe van de Vader, die in de hemel is? Maar ga nu met ons mee, met allen die bij je zijn; in het huis van onze vriend zul je veel te horen krijgen over wat Ik onder de mensen heb gedaan!'

[5] Toen stond Maria op met haar vriendinnen en Joël en volgde Mij, verge­zeld van Jacobus en Johannes, aan wie ze onderweg allerlei dingen vroeg en die haar de meest troostende inlichtingen verschaften.

[6] Wij kwamen nu in het huis van Kisjonah aan, waar intussen de grote eetzaal en daarin een grote tafel zeer koninklijk versierd werd, en stonden helemaal verbaasd dat het personeel van Kisjonah dat allemaal in zo'n korte tijd had kunnen verrichten.

[7] Maria beviel dat bijzonder goed en ze vroeg aan Mij: 'Zoon, hoe bevalt je die attentie van onze beste vriend Kisjonah?'

[8] Ik zei: 'Ik beleef enkel grote vreugde aan zijn hart, dat rein, goed en edel is - maar de glans van goud, zilver en edelstenen heeft voor Mij geen waarde; maar omdat het Mijn vriend veel plezier doet Mij zo te eren, moet zijn vreugde hem niet afgenomen worden!'

[9] Met deze woorden van Mij was Maria het helemaal eens, en omdat de spijzen en de wijn op tafel al op ons wachtten, zetten wij ons in goede orde aan tafel en begonnen te eten en te drinken.

[10] Maria zat aan Mijn rechterhand en Joël aan Mijn linker. Direct rechts van Maria zaten Kisjonah, Philopold, Jacobus en Johannes, en links van Mij zaten de vier Indo-joden, na hen de vrienden van Kisjonah en de vriendinnen van Maria; daarna kwamen al Mijn leerlingen, en zo was, zoals reeds gezegd, de grote tafel in een uitstekende orde bezet.

[11] Als eerste waren er goed toebereide edelvissen uit het Meer van Galilea, waarvan Ik er enkele at, evenals Maria, die zelf een ervaren visbereidster was en buitengewoon lovend was over de bereiding van de vissen. Maar er ston­den ook nog gebraden kippen, twee vette lammeren en een heel kalf goed klaargemaakt op tafel en fruit van de allerbeste soort, waar de leerlingen en ook de andere gasten zich tegoed aan deden. Ik hield het echter bij de vissen, hoewel Maria vond dat Ik toch van alles iets moest proeven.

[12] Maar Ik zei: 'Iedereen moet eten al naargelang de behoefte van zijn maag; Ik heb Mij verzadigd met de vissen, en meer heeft Mijn lichaam op deze wereld niet nodig. Maar let niet op Mij, en eet watje smaakt!'

[13] Daarop nam Maria samen met Mij nog een vis en at die met brood en wat wijn. De vier vreemdelingen lieten zich echter alles goed smaken, evenals Mijn leerlingen; alleen de met Mij meetrekkende leerlingen van Johannes deden net als Ik.

[14] Tenslotte zei Kisjonah zelf tegen Mij: 'Heer en Meester, waarom neemt U niet ook van de andere spijzen iets tot U? U weet toch dat bij mij alles vers, rein en uitstekend klaargemaakt is!'

[15] Ik zei: 'Mijn beste vriend, maak je om Mij maar niet bezorgd; het is vol­doende dat Ik voor jullie allemaal zorg en waak! Wees nu blij, aangezien Ik nog zichtbaar temidden van jullie wandel; weldra zal de tijd komen dat Ik alleen in de geest van geloof en liefde in jullie midden zal zijn, - en dan zul­len jullie niet meer zo vrolijk en opgewekt op deze aarde zijn en omwille van Mijn naam veel te verduren krijgen. Nu is het gehele Godsrijk in Mij bij jul­lie; maar dan zullen jullie het in jezelf moeten zoeken, vinden en behouden. Wees nu dus vrolijk en opgewekt! Ik eet nu alleen maar vissen, omdat die wat hun bewustzijn betreft het meest op de huidige mensheid lijken; ze moeten in Mij tot leven, tot geestelijk leven en het licht daarvan komen!'

[16] Eén van de vrienden van Kisjonah zei: 'Maar Heer en Meester, hoe kan men vissen met mensen vergelijken? Een vis is en blijft toch het domste van alle dieren; een worm, die op aarde rondkruipt, lijkt al meer verstand te hebben dan de meest edele vis!'

[17] Ik zei: 'Daar heb je weliswaar niet helemaal ongelijk in; maar toch zijn de mensen nu voor het allergrootste deel nog dommer dan de vissen in het water.

[18] Als je een rijke visvangst wilt doen, dan vis je 's nachts bij het licht. van fakkels; daaruit kun je -althans in natuurlijk opzicht - concluderen, dat vissen zeker niet lichtschuw zijn, aangezien ze zich in grote aantallen verzamelen op de plek waar ze een licht gewaarworden.

[19] Ik ben het licht van al het licht en ben het leven van al het leven! Maar kijk nu eens naar de mensen, dan zul je je verbazen over het kleine aantal van degenen die gelovig en liefhebbend in hun hart op Mij toe zwemmen in het water van hun wereldse gezindheid en zich door Mij voor het rijk Gods laten vangen! Daarom vergelijk Ik alleen die paar mensen met vissen - die Mijn lie­velingskost zijn -, die Mij, als het ware licht der wereld en als de zon van de hemel herkennen, op Mij toe zwemmen en zich door Mij voor het eeuwige leven laten vangen. - Begrijp je dit beeld?'

[20] De vriend zei: 'Ja, Heer en Meester, nu begrijp ik het wel, en U doet alles volgens Uw onveranderlijke orde, die voor iedereen, die meer dan wij de gelegenheid heeft U gade te slaan, ook een evangelie is; maar toch is er wel een sterk gewekte geest voor nodig om zo'n evangelie te begrijpen!'

[21] Ik zei: 'Alles is gemakkelijk en zeker voor elkaar te krijgen, als men er maar het juiste hulpmiddel voor heeft en het dan ook op de juiste manier gebruikt. Zo kan een mens ook snel en gemakkelijk de geest in zichzelf vol­ledig wekken, als hij daar het juiste middel voor heeft en het ook op de juiste wijze toepast. Dat juiste middel nu is de ware, reine en daadwerkelijke liefde voor God en derhalve ook voor de naaste.

[22] Maar wie God wil liefhebben, moet eerst geloven dat er een God bestaat, die, aangezien Hijzelf geheelliefde is, de eeuwige oergrond van alle dingen in de hele oneindigheid is.

[23] Hoe kan een mens tot zo’n geloof komen? Het zekerst door de openba­ring, door naar Gods woord te luisteren en door de wil van de eeuwige lief­de te kennen.

[24] Als een mens die wil heeft leren kennen, moet hij zijn wil helemaal ondergeschikt maken aan de wil van de eeuwige liefde en hoogste wijsheid in God en zich net als deze vissen door Gods wil als een goed klaargemaakt gerecht laten verteren, dan zal hij daardoor geheel van Gods geest doordron­gen worden en daaruit als een nieuw schepsel voor het eeuwige leven tevoor­schijn komen.

[25] Wie dat aan zichzelf bewerkstelligt, heeft langs de juiste weg en met behulp van het juiste middel de geest van het leven en de wijsheid in zichzelf gewekt en zal daarna ook in de natuur van de aarde en van alle wezens daar­op, evenals in de maan, de zon en de sterren een goed te begrijpen evangelie ontdekken.

[26] Als jij, vriend, geheel in de geest gewekt wilt worden, volg dan Mijn raad op, dan zal je weldra alles duidelijk worden, watje nu nog bedenkelijk en hier en daar twijfelachtig voorkomt!'

[27] Daarop zei Maria: 'Mijn zoon, wat een heerlijke leer heb Je de mensen in den vreemde al gegeven -maar ons hier heb Je nog maar weinig bedacht!'

[28] Ik zei: 'Maria, ben Ik niet van Mijn kinderjaren tot Mijn dertigste jaar onder jullie geweest? Heb Ik jullie niet heel vaak over Mijzelf onderricht en Mijn woorden ook met allerlei tekenen bevestigd? Ben Ik niet ook nader­hand naar Nazareth gekomen, en heb Ik daar niet onderwezen en tekenen gedaan? Maar wat hebben de blinde mensen daar in en om Nazareth gezegd?

[29] Kijk, ze zeiden: 'Waar heeft hij die wijsheid vandaan? Dat is toch de zoon van de timmerman, die wij kennen; hoe zou er uit hem een profeet kunnen opstaan?'

[30] En zie, omdat de mensen hier zo over Mij dachten, oordeelden en Mij ook niet geloofden, ben Ik dan ook niet hier gebleven, maar naar andere stre­ken gegaan. Want Ik heb het toen gezegd en zeg het nu nog eens: een profeet wordt nergens minder gewaardeerd dan in zijn vaderland en het minst in de plaats die hem vanaf zijn kinderjaren tot woonplaats heeft gediend.

[31] Diegenen van de mensen hier die in Mij geloofd hebben, zijn nog steeds bij Mij en zullen ook overal bij Mij blijven. Maar in Nazareth zal Ikzelf niet meer onderrichten en tekenen doen; dat zullen Mijn leerlingen later in Mijn naam wel doen.

[32] Voor jou heb Ik echter al gezorgd voor de tijd en voor de eeuwigheid. Als Ik weer zal terugkeren naar waar Ik vandaan gekomen ben, zal Ik ook voor jullie allemaal een woning bereiden, waar jullie eeuwig niet meer gekweld zullen worden door kommer of onnodige zorgen; want waar Ik zal zijn, zullen jullie ook bij Mij zijn, als jullie je niet door deze wereld hebben laten vangen.'

[33] Op deze woorden van Mij zei Maria niets meer, maar ze bewaarde ze in haar hart.

 

117 Tempeldienaren uit Jeruzalem zoeken de Heer

 

[1] Hierop kwam er een dienaar de zaal binnen en zei tegen Kisjonah: 'Er zijn enkele tempeldienaren uit Jeruzalem hier aangekomen die om onderdak vra­gen. Wat moeten we doen?'

[2] Toen onze Kisjonah dat had gehoord, werd hij wrevelig en zei: 'Ach, je hebt toch dag en nacht geen rust vanwege die mensen, die ik meer dan hin­derlijk vind! Zij hebben niets anders te doen dan voortdurend van de ene plaats naar de andere te reizen, om de mensen met hun hoogmoed, driestheid en door hun onverzadigbare hebzucht op dikwijls onverdraaglijke wijze lastig te vallen. Heer en Meester, hebt U geen geweldige stormwind, die deze lasti­ge gasten naar een andere plaats kan verjagen?'

[3] Ik zei: 'Maak je niet druk om die vijf tempeldienaren en neem ze maar op. Als ze bij ons binnen willen komen, weiger het hun dan niet; want Ik en wij allen zijn niet bang voor hen. Geef hun wat ze vragen, zodat ze geen reden zullen hebben om kwaad van ons te spreken! Ze kennen Mij niet, en wij zul­len weldra het een en ander met hen over Mij te spreken krijgen. Ze moeten de waarheid horen!'

[4] Toen Kisjonah dat van Mij had gehoord werd hij wat bereidwilliger en zei tegen de dienaar, dat hij hen moest binnen laten, onderdak moest geven en overeenkomstig hun wens moest bedienen.

[5] Toen ging de dienaar naar buiten en zei tegen hen wat zijn heer hem had gezegd.

[6] Toen de tempeldienaren dat hoorden, begonnen ze te mopperen en vroe­gen de dienaar wat voor belangrijks de waard dan wel in huis te doen had, dat hij daardoor kon vergeten wat hij de priesters van God verschuldigd was.

[7] De dienaar zei: 'Er is al een flink aantal vreemde gasten in de herberg, waaronder Grieken, en de waard moet immers de eerst aangekomen gasten eer betonen, en kan niet wachten op degenen van wie hij niet weet of ze zul­len arriveren. Kortom, sinds de waard een Romeins burger is maakt hij geen onderscheid meer tussen de gasten. Wie dat niet bevalt kan een andere her­berg opzoeken. Maar als jullie hier willen blijven, zullen jullie naar behoefte redelijk bediend worden!'

[8] Hierna zei een Farizeeër erg korzelig: 'Nou, nou, Romeins gezinde die­naar van je Romeinse heer van een tolhuis - herberg, breng ons maar naar de grote gastenkamer!’

[9] Hierop bracht de dienaar hen naar ons in het grote gastenvertrek, waar aan de andere kant van het vertrek een tafel voor hen werd gedekt.

[10] Toen ze de gastenkamer binnenkwamen, stond Kisjonah wel op, begroette hen en bracht ze naar de voor hen gedekte tafel.

[11] Toen ze plaats hadden genomen, vroegen ze (de Farizeeën) aan onze vriend wie wij eigenlijk waren.

[12] Kisjonah zei: 'Ik doe hier het Romeinse politiewerk; het is voldoende dat ik de gasten ken en tegenover de Romeinen voor hun eerlijkheid borg moet staan. Als jullie deze goede gasten van mij echter nader willen leren kennen, wend je dan tot henzelf!'

[13] Toen de tempeldienaren dat antwoord van Kisjonah kregen, vroegen ze verder niets meer en lieten zich brood, wijn en vissen geven; want ze hadden al honger en dorst, omdat ze op een sabbat hadden gereisd en sinds zonsop­gang niets gegeten en gedronken hadden vanwege het volk; thuis zouden ze zich om de nieuwemaanssabbat echter helemaal niet bekommerd hebben.

[14] Nu zei Maria met een zekere ongerustheid tegen Mij: 'Mijn geliefde Zoon Jezus, als deze grootste vijanden van Jou Je nu maar niet herkennen; want in Nazareth heb ik omwille van Jou van de plaatselijke overste veel kwade woorden en oordelen te verduren gehad en ik heb mij voornamelijk naar deze eenzame plek begeven om met rust gelaten te worden door de overste en zijn aanhangers. Dezen hier trekken zeker het land in om opnieuw inlichtingen in te winnen over Jou en wat Je doet. Twee van hen komen mij erg bekend voor, en ik heb hen vanwege Jou al verschillende keren in Nazareth gezien.'

[15] Ik zei: 'Wees er maar helemaal niet bezorgd om of ze Mij wat Mijn per­soon betreft kennen of niet; in de geest zal dit soort Mij pas herkennen, als Ik gericht over hen zal houden. Maar dan zal hun herkenning te Iaat zijn en hun  volledige ondergang bewerkstelligen. Maar laten ook wij nu eten en drinken; want we hebben nog vissen, brood en wijn!'

[16] Daarmee was Maria weer gerust gesteld en nam nog wat spijs en drank tot zich.

[17] Toen de tempeldienaren hun dikke buiken hadden gevuld, stonden de twee Farizeeën van hun tafel op en kwamen heel vrijpostig naar ons toe.

[18] Eén van hen, die een overste en schriftgeleerde was, zei tegen ons: 'Jullie zullen het ons godsdienaren wel ten goede houden dat wij volgens oud gebruik naar jullie toe zijn gekomen, om van jullie wat nieuws te horen. leder van jullie ziet natuurlijk meteen wie en wat wij zijn; maar daar tegenover zouden ook wij graag van jullie willen horen waar jullie vandaan zijn geko­men en wat jullie hier te doen hebben!'

[19] Nu zei Ik: 'Hoewel jullie verzoek aan ons buitengewoon aanmatigend is en iedere betere wellevendheid terzijde stelt, willen wij er toch aan tege­moetkomen, als jullie ons eerst vertellen wat jullie heeft gedwongen om zelfs op een nieuwemaanssabbat een reis te ondernemen - aangezien jullie dat iedere andere Jood, als die niet voor een grote som geld een vergunning bij jullie gekocht zou hebben, als een grote, nauwelijks te vergeven zonde zou­den hebben aangerekend. Welke enorm belangrijke reden heeft jullie er dan toe kunnen brengen de sabbat te breken?Vertel ons dat eerst, dan zullen wij ons ook nader bekend maken!'

[20] De enigszins pijnlijk getroffen schriftgeleerde zei: 'Vriend, wij zijn priesters en hebben volgens de Goddelijke Raad ook op een sabbat het volste recht om in naam van de tempel in Jeruzalem te handelen, omdat wij eigen­lijk de levende wet van Mozes zelf zijn. Bovendien zal het jullie niet onbe­kend zijn dat die zekere Nazarener, die zich voor de beloofde Messias uitgeeft en daarbij de tempel vervolgt, al sinds geruime tijd een nieuwe sekte opricht en door zijn tekenen groot en klein het volk verleidt en van ons afkeert. Wij hebben weer opnieuw bericht gekregen dat hij nu eens hier en dan weer daar optreedt en onderricht, heel uitzonderlijke tekenen doet en het volk overal tegen de tempelopzet; en daarom moesten wij volgens de Goddelijke Raad in de tempel ook de sabbat gebruiken om te weten te komen waar die volks­verleider zich bevindt en wat hij doet. Nu weten jullie waarom wij ook op een sabbat een reis hebben ondernomen -en dus kunnen jullie ons nu ook vertellen waar jullie vandaan komen en welke reden jullie voor je reis heb­ben. Want jullie zijn onmiskenbaar ook reizigers, wat wij aan jullie gebruinde gezichten en handen zien.'

[21] Ik zei: 'En wat moeten jullie dan met de Nazarener doen, als jullie Hem ergens zouden treffen?'

[22] De schriftgeleerde zei: 'Wat we moeten doen? Hem in de eerste plaats gadeslaan, daarna hem grijpen en dan aan het gerecht overleveren!'

[23] Kisjonah zei nu: 'Zo! En verder niets? Weten jullie wel dat de Nazarener ook een vriend van de Romeinen is, en dat ook de heidenen in Hem gelo­ven? Weten jullie dat Hij alle zieken enkel door de macht van Zijn wil geneest, de elementen gebiedt en doden opwekt? Als het hele volk in Hem de beloofde Messias herkent en Hem liefheeft en eert, waarom jullie dan niet? Zijn jullie soms wijzer dan Hij en machtiger dan Zijn wil?'

[24] De schriftgeleerde zei: 'Ben jij soms ook al verblind door die Nazarener?'

[25] Kisjonah zei: 'Waarachtig niet; want ik ben door Hem alleen maar wijs geworden, omdat ik pas door Hem de waarheid en het leven heb leren ken­nen! Maar jullie zijn verblind door jullie onverzadigbare hebzucht en heers­zucht en jullie zijn blind en doof; daarom herkennen jullie de Nazarener niet en vervolgen jullie in je machteloosheid Degene die almachtig is.

[26] Hij is weliswaar hoogst geduldig en lankmoedig en laat Zich van jullie heel veel welgevallen; maar het duurt nog maar een heel korte tijd voor Zijn geduld met jullie ten einde is. Die tijd zal heel gauw voorbij zijn, en dan: wee jullie, hardnekkige vervolgers van de grootste Vriend der mensen! Dan zal het gericht over jullie losbreken, waarvan jullie enige tijd geleden de meest onbe­drieglijke tekenen 's nachts aan het firmament hebben gezien! Ik, Kisjonah, nu een Romein, die geen vrees voor jullie koestert, zeg jullie dit geheel ronduit.'

[27] Dit verbaasde de twee Farizeeën heel behoorlijk en de schriftgeleerde zei: 'Nou goed,je zult wel gelijk hebben! Jij hebt gemakkelijk praten over de waarde, de waardigheid en het karakter van de Nazarener; want jij kent hem vast en zeker persoonlijk en hebt zeker al verschillende keren met hem te maken gehad. Maar wij kennen hem helemaal niet en hebben tot nu toe nog niets met hem te maken gehad; wat wij over hem weten, weten wij alleen door de naar hem uitgestuurde spionnen, en overal vandaan stemmen de berichten volkomen overeen over het feit dat hij zich tegenover de tempel steeds zeer vijandig opstelt. Maar laat ons weten waar wij hem kunnen vin­den, dan zullen wij zelf met hem spreken, hem aan de tand voelen en zien wat voor iemand hij is!'

[28] Kisjonah zei: 'Jullie liegen als jullie zeggen dat jullie hem niet persoonlijk kennen; want ik weet zelf maar al te zeker dat Hij al herhaaldelijk in Jeruzalem het volk openlijk heeft onderricht en Zijn leer ook door tekenen als puur goddelijk heeft bevestigd. Toen werden er heidenen bekeerd -maar jullie tempeldienaren hebben stenen in de hand genomen en wilden Hem stenigen! Als dat zo is - hoe kunnen jullie dan zeggen dat jullie Hem niet per­soonlijk kennen?'

[29] De twee zeiden: ' Daar hebben wij wel over horen praten, toen wij thuis kwamen uit Damascus, waar wij werk te doen hadden; maar zodoende heb­ben wij toch nog nooit de gelegenheid gehad de zo beroemde, maar in de tempel uitermate beruchte Nazarener persoonlijk te leren kennen.Aangezien wij echter door onze reizen wereldwijzer en verstandiger zijn geworden dan allen die constant in de tempel zitten, heeft de grote Raad in de tempelons al gauw uitgekozen als de meest geschikte spionnen om tegen een goede belo­ning navraag te doen naar de Nazarener en de tempel onverwijld bericht te sturen over zijn verblijfplaats en zijn activiteiten. Wij zijn er in deze toch wel lastige aangelegenheid al wel verschillende keren door de tempel op uitge­stuurd, zijn zelfs enkele keren in Nazareth geweest en hebben daar zijn moe­ der en broers leren kennen -maar degene die wij zochten hebben wij tot nu toe nog niet gezien! Wij hebben dus geen onwaarheid gesproken, toen wij bekenden dat wij hem niet persoonlijk kennen en nog nooit contact met hem hebben gehad.

[30] Deel ons dus mee waar wij hem kunnen ontmoeten, horen en gadeslaan, dan zullen wij volgens onze eigen ervaring zelf kunnen beoordelen in hoe­verre de grote beschuldigingen van de kant van de tempel tegen hem waar of vals en kwaadwillig verzonnen zijn. Wij zijn schriftgeleerden en weten alles wat er bij de profeten over de komende Messias geschreven staat; daarom nemen wij een nieuwe leer natuurlijk niet zomaar op het eerste gezicht aan, zoals het volk, dat meestal helemaal niet goed thuis is in de Schrift en door de heidenen al erg bedorven is.'

[31] Nu zei Ik weer: 'Maar wiens schuld is het, dat het volk zo slecht onder­wezen is in de Schrift? Zie,jullie eigen schuld! Jullie onthouden het volk het woord Gods en kwellen het in plaats daarvan met jullie instellingen, die het vork als Gods woord moet aannemen. Is het dan een wonder dat het volk bij de heidenen bescherming tegen jullie zoekt en die daar ook vindt?

[32] Als God nu Zijn belofte heeft vervuld en Zijn Gezalfde de mensen nu weer het zuivere woord leert en door de kracht daarvan wonderen doet, zoals ook de profeten hebben gedaan -is dat dan in strijd met de tempel, als de tempel zou zijn zoals die volgens de gegeven regels zou moeten zijn? Als jul­lie schriftgeleerden zijn, oordeel dan zelf hoe ver de tempel zich in zijn han­delswijze van het zuivere woord Gods verwijderd heeft!

[33] Ik zeg jullie: de heidenen staan nu veel dichter bij Gods troon dan d,e tempel met zijn meer dan egoïstische en heerszuchtige instellingen! Waar IS nu de oude Ark des Verbonds, waar de altijd groenblijvende staf van Aäron, waar het manna, en waar de allang door de motten opgegeten toonbroden?

[34] Jullie tonen dergelijke dingen nog wel aan het volk en houden daar lange toespraken over, maar jullie innerlijk zegt luid en duidelijk: 'Wij bedriegen het volk en zijn gedwongen het te bedriegen, opdat het niet opstaat, ons overvalt en ons vernietigt!'

[35] Kijk, dat is dan ook de voornaamste reden dat jullie de door God in deze wereld Gezondene met gloeiende ijver vervolgen en Hem nog erger vrezen en haten dan de dood, die jullie niet zal ontzien!'

 

118 Het gesprek tussen de tempeldienaren en de Heer

 

[1] De schriftgeleerde zei: 'Vriend, hoe weet je dat allemaal?'

[2] Ik zei: 'Jullie zeiden zojuist dat jullie zeer ervaren en wereldwijze mensen zijn. Waar staat dan wel geschreven dat een van ons niet ook heel ervaren en wereldwijs zou zijn? Hoe vaak hebben jullie al niet de hele inrichting van de tempel voor geld aan vreemdelingen getoond - hoe had die verzwegen moe­ten blijven?

[3] Vroeger mocht alleen in geval van uiterste nood de hogepriester het Allerheiligste betreden, en dat gewoonlijk slechts twee - tot hoogstens vier keer per jaar -en nu is het Allerheiligste tegen betaling een kermistent voor vreemdelingen geworden en wordt er in de tempel allerlei handel gedreven en groot bedrog gepleegd, wat nu iedereen wel weet. Hoe kan het jullie dan verwonderen als ook een van ons daarvan op de hoogte is, en dat ook de Gezalfde Gods volkomen duidelijk op de hoogte is van al die godslasterlijke dingen en bedriegerijen?

[4] Is de tempel, waartegen nu uit de ware mond van God geijverd wordt, nog wel wat hij ten tijde van Salomo was? O, geenszins! Het oude, gewijde gebedshuis is een rovershol en moordkuil geworden!

[5] Kijk, zo staan de zaken nu in de tempel, zoals iedereen weet, en voor de Gezalfde Gods is het helemaal niet meer nodig om tegen het volk te spreken over de goddeloosheid daarvan, om zodoende de tempel verdacht te maken en in aanzien te doen dalen, maar al het betere volk weet er allang van en beklaagt zich bitter daarover bij de Gezalfde Gods! Denken jullie soms dat Hij, als het zó met de tempel gesteld is, die zal loven en het klagende en hui­lende volk zal verstoten? Nee, waarachtig niet, dat zal Hij, die de Rechtvaardigste onder rechtvaardigen is, eeuwig nooit doen!

[6] Als jullie de door jullie zo gehate Nazarener zouden ontmoeten en Hij zou precies zo tegen jullie spreken als Ik nu heb gedaan -wat zouden jullie Hem dan antwoorden?'

[7] De schriftgeleerde zei: 'Ja, vriend, als men bij de waarheid zou moeten blijven, zou er weinig ten gunste van de tempel te antwoorden zijn; het enige wat men wel in overweging zou moeten nemen is, dat niet wij en heel velen van ons degenen zijn die de aloude, goede en ware inrichtingen van de tem­pel zo verdraaid en misvormd hebben als ze nu zijn, maar alleen de voor­naamsten, oversten en machtigsten in de tempel, al lange tijd geleden. Wat kunnen wij ondergeschikten nu anders doen dan onszelf voegen naar wat de tempel, waar wij van leven, ons voorschrijft? Wij zijn tot jonge wolven gemaakt en moeten wel met de oude wolven meehuilen, als wij niet door hen verscheurd en opgevreten willen worden!

[8] De zuivere waarheid te verkondigen en er ook naar te handelen zou het beste, mooiste en prachtigste zijn onder de mensen op aarde. Maar wat kan men nu doen, als men zichzelf ter wille van de waarheid alle denkbare ver­volgingen, straffen en zelfs de dood aan het kruis op de hals kan halen? Als het met de omstandigheden zo erg gesteld is moet men zelf een vervolger van de waarheid worden om te kunnen leven, omdat men nu eenmaal -zonder het ooit gewild te hebben - in deze wereld moet leven.

[9] Maar God is almachtig en ook uiterst wijs; vanaf het oerbegin heeft Hij alles goed en wijs ingericht. Waarom heeft Hij dan na verloop van tijd toege­laten dat de mensen, die Zijn meest voortreffelijke schepselen zijn, nu zo heel diep uit hun oorspronkelijke reinheid en waardigheid weggezonken zijn?

[10] Als de gezalfde Gods zo machtig is in woord, wil en daad, en alle ele­menten Hem gehoorzamen, dan kan Hij toch ook met alle macht en kracht die Hij bezit tegen de huidige schenderij van de tempeloptreden en die vol­komen vernietigen!’

[11] Ik zei: 'Je bent een schriftgeleerde, en je oordeelt over goddelijke dingen en inrichtingen nog veel duisterder dan een blinde over de kleuren, die door het licht voor het oog verschijnen!

[12] De mens is natuurlijk niet door zijn eigen wil, maar door die van de almachtige God in deze wereld geplaatst; maar God, als de eeuwige en zui­verste Liefde Zelf, is uiterst goed en wijs en weet, waarom Hij de mens heeft geschapen en tot beproeving en versterking van de hem gegeven vrije wil slechts voor een korte tijd in deze wereld heeft geplaatst.

[13] Opdat de mens zich echter bewust wordt waarom hij geschapen en in deze wereld geplaatst is, heeft God hem dat in alle tijden allemaal getrouw geopenbaard en hem ook zulke levenswetten gegeven, dat hij zonder manke­ren het voor hem gestelde doel moet bereiken, als hij zich aan die wetten houdt, wat heel goed mogelijk is.

[14] Maar wanneer heeft God de mens ooit geboden om van zijn vrije wil het grootst mogelijke misbruik te maken en zichzelf daardoor te beschadi­gen?!

[15] Als God de meest volmaakte, beste bedoelingen met de mens heeft, namelijk om hem een eeuwig vrij en derhalve aan Hem gelijk zalig levensge­not te schenken, waarom verzet de machteloze mens zich dan -terwijl hij God, de eeuwige Heer, het scheppen niet kan verbieden -tegen die edele bedoelingen van God op een manier, alsof hij heer over de zeer wijze en goede wil van Jehova zou zijn?Als je in jezelf voelt datje in deze wereld moet leven - waarom voel je dan niet ook met een dankbaar hart waarom God je in deze wereld heeft geplaatst, aangezien Hij jou Zijn wil toch getrouw heeft geopenbaard?!

[16] Als de mens nu voelt wat voor kwaad hij zichzelf door zijn hoogmoedi­ge weerspannigheid tegen de geopenbaarde en goed bekende wil van God heeft aangedaan, en als God nu Zelf volgens Zijn voorspelling in de Mensenzoon naar volle waarheid naar de ontaarde mensheid toe is gekomen om hen met alle liefde en geduld naar de oude weg des levens te leiden en te brengen -wat Hij door Zijn leer en daden bewijst -waarom verafschuwen jullie Hem dan en willen jullie je niet door Hem laten helpen?

[17] Dat is zeker niet de schuld van God, maar alleen van jullie zelf, door jul­lie onverzadigbare hebzucht en jullie werkelijk satanische zucht om te heer­sen -zelfs over God! Ja, als God even hard, liefdeloos en volongeduld zou zijn als jullie, zou Hij niet alleen aan de tempel en zijn slechte dienaren, maar ook aan deze hele aarde een absoluut einde gemaakt hebben; maar Hij verdraagt jullie blindheid en jullie daaruit voortvloeiende slechtheid, en vermaant jullie allemaal, om te keren naar de lichtende weg des levens.

[18] Maar jullie willen dat niet en volharden niet alleen in jullie oude zonden van allerlei soort, maar vermeerderen die zelfs nog van dag tot dag en vervol­gen God Zelf, die jullie nu wil helpen, goed zichtbaar en herkenbaar voor iedereen. Is God er soms ook de schuld van, als Zijn eeuwige liefde en waar­heid jullie tot walging is geworden, die door jullie blindheid en slechtheid gestraft zou moeten worden?!

[19] Ja, ja, jullie zullen de eeuwige waarheid door jullie wetten van de leugen nog aan het kruis nagelen; maar dan zal de maat van jullie slechtheid en ver­stoktheid ook vol raken, en dan zal het gericht over jullie komen en jullie de beloning geven die jullie vanwege je slechtheid zelf van God verlangen en die Hij Jullie als gevolg van Zijn liefde, geduld en erbarmen nog altijd onthoudt, omdat Hij geen enkele ziel, ook die van de slechte hogepriester niet, ter wille van het verderf in deze wereld heeft geplaatst.

[20] Kijk, zo denken wij hier allemaal! Waarom denken ook jullie niet Zo, vol­ledig in de ware levensorde van God?'

[21] De schriftgeleerde wist niet meer wat hij tegen deze woorden van Mij m kon brengen. Na een poosje zei hij: 'Ja, ja, vriend, je bent zeker een Galileeër van geboorte en lijkt helemaal van de beroemde Nazarener door­drongen te zijn,je hebt natuurlijk helemaal gelijk; maar wat kunnen wij, die afhankelijk zijn van allerlei wereldse wetten, dan doen?

[22] Als wij de tempel verlaten, kunnen wij ons noodzakelijke levensonder­houd net als de vogels overal gaan zoeken; en als wij in de tempel blijven, moeten wij ons de instellingen en bepalingen daarvan laten welgevallen en moeten we minstens voor de schijn doen wat ons bevolen wordt. De profeten hebben beslist altijd de hun welbekende wil van God gedaan, maar hun leven in deze wereld was werkelijk niet benijdenswaardig; en bovendien is hun leven op deze aarde meestal onder allerlei harde vervolgingen geëindigd.

[23] Als een mens er zelfs onder de meest gelukkige levensomstandigheden vele malen slechter aan toe is dan een vogel in de lucht - hoe ziet het er dan wel niet uit met het aardse levensgeluk van die mensen, die door de mensen van de wereld veracht en vervolgd worden?'

[24] Ik zei:'Met het levensgeluk van de door God bezielde mensen ziet het er altijd heel goed uit; want zij weten in zichzelf waarom ze in deze wereld zijn geplaatst, en als ze lijden, weten ze heel duidelijk waarom. Bovendien hebben ze geen vrees voor de lichamelijke dood, omdat ze reeds in alle helderheid het eeuwige leven van de ziel in zich hebben, voelen en zien en in dit leven ook de kracht en de macht van de geest Gods in hen, waardoor ze het eeuwige leven en de goddelijke wijsheid bezitten.

[25] Maar wat heeft daarentegen een mens in zich, die in alle wereldse genie­tingen zwelgt, waar wordt die zich tenslotte bewust van?Van de dood, waar­achter zich geen leven aan hem wil vertonen -en tenslotte is vertwijfeling zijn lot. Wat betekent uiteindelijk het aardse lijden van een door God bezield mens vergeleken bij zijn gelukkige scheiden van deze wereld, en wat stelt heel dit kortdurende goede leventje van een werelds mens voor, vergeleken bij zijn ongelukkige scheiden van deze wereld? Oordeel nu zelf, wie van die twee mensen in de wereld de gelukkigste is!

[26] Wat verliest een mens die wijsheid vanuit God heeft eigenlijk, als hij door blinde wereldse dwazen veracht en op de een of andere manier vervolgd en tenslotte zelfs gedood wordt? Hij verliest niet alleen niets, maar wint er alleen maar bij, omdat hij door zijn geduld alleen maar steeds inniger verbonden raakt met de geest Gods en zich zodoende in zichzelf ook in alle waarheid meer bewust wordt van het zalige, eeuwige leven!

[27] Maar wat winnen de wereldse lieden die de wijze die zijn wijsheid van­uit God heeft verachten en vervolgen? De eeuwige dood en het gericht ervan! Als de tempel jullie niets beters kan bieden dan de bevrediging van jul­lie lichaam, als jullie de slechte doeleinden ervan dienen, dan zijn jullie wer­kelijk zeer betreurenswaardige mensen, en een blinde bedelaar op straat is er beter aan toe dan jullie!'

[28] Toen de twee dat van Mij hadden gehoord, waren ze nog meer uit het veld geslagen, en geen van beiden wist nu meer wat hij Mij ten antwoord zou kunnen geven.

[29] De schriftgeleerde prees Mijn verstand, gaf Mij in alles gelijk en zei tenslotte tegen Mij: 'Vriend, ik zal vannacht met de anderen een vergadering houden, en het gevolg daarvan zal zeker zijn dat wij geheel en al zullen afzien van het vervolgen van de Nazarener; maar toch zullen wij proberen persoon­lijk kennis met hem te maken, en wat hij ons zal aanraden, zullen wij doen! Want wij hebben nu van jullie zijn werkelijk goddelijke wijsheid geproefd en zijn nu al heel andere mensen geworden; wat zal hijzelf dan wel voor indruk op ons maken! Morgen hebben we het er verder over!'

[30] Hiermee namen de twee afscheid, gingen weer naar hun tafel en begaven zich weldra ter ruste. Wij bleven echter nog ruim een uur wakker en spraken met elkaar over deze vervolgers van Mij, en Kisjonah en Maria waren erg blij dat deze tempeldienaren Mij niet hadden herkend en dat ze van gedachten waren veranderd.

[31] Toen de Farizeeën in hun slaapvertrek kwamen, begonnen ze heel ern­stig te overleggen wat ze in de toekomst moesten doen. En ze werden het er allemaal over eens dat ze Mij ergens moesten ontmoeten en zich door Mij moesten laten adviseren over welke richting hun leven in de toekomst moest inslaan.

[32] Wij begaven ons ook ter ruste, maar niet in een eigen slaapvertrek -met uitzondering van Maria, voor wie Kisjonah speciaal had gezorgd -, maar zoals wel vaker bleven wij aan onze tafel, die natuurlijk eerst afgeruimd werd.

 

119 De Heer roept de drie aartsengelen Michaël, Gabriël en Rafaël

 

[1] Vroeg in de ochtend, die heel zuiver was, stonden wij op van de goede ruststoelen en begaven ons naar buiten, en wel naar de nabijgelegen oever van het meer. Kisjonah, Philopold en ook de vier Indo-joden waren bij ons. Maria bleef nog in huis om te rusten en kwam pas tegen de volledige zonsopgang naar ons toe, vergezeld door Joël.

[2] Bij deze gelegenheid zei Ik: ' Aangezien Ik deze keer* (* 'Deze keer' dient hier opgevat te worden als: 'tijdens dit aardse leven van Mij als mens') deze plaats niet meer zo lichamelijk als nu zal betreden, zullen jullie met jullie ogen in ver­vulling zien gaan wat er van Mij geschreven staat: 'En jullie zullen engelen tussen hemel en aarde zien opstijgen en afdalen, en zij zullen Hem dienen!"

[3] Mijn leerlingen hadden zoiets al vaker gezien; maar hier liet Ik het vooral ter wille van de vier Indo-joden gebeuren.

[4] Eerst riep Ik in de geest Michaël, die als een heldere flits uit de zichtbare hemel naar de aarde afdaalde, zodat allen daar geweldig van schrokken. Michaël stond in al zijn majesteit voor Mij, sterker stralend dan de zon, en niemand behalve Ik kon zijn lichtglans verdragen.

[5] Ik zei tegen hem: 'Johannes, omhul je met een schaduw, zodat Mijn vrien­den jou kunnen zien, herkennen en spreken!'

[6] Toen omhulde hij zich met een schaduwen stond hij volliefde en eerbied voor Mij en zei (Michaël): 'Kijk, broeders! Dit is het Lam dat de zonden der wereld van jullie wegneemt en voor jullie de weg naar het eeuwige leven bereidt! Geloof in Hem en heb Hem boven alles lief; want Hij is het oereeu­wige begin en het oereeuwige einde, de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste -buiten Hem is er geen God!'

[7] Toen de engel deze woorden met een heel lieflijke stem had uitgesproken, boog hij diep voor Mij een prees Mijn naam hoog.

[8] Toen vielen ook alle anderen voor Mij neer en loofden en prezen Mij net als de engel.

[9] Ik beval hen allemaal op te staan en zei tegen hen: 'Blijf in jullie natuur­lijkheid; want Ik ben nu een mens zoals jullie en ben door jullie geloof in Mij en door jullie liefde voor Mij in jullie, zoals jullie in Mij! Blijf daarom in jul­lie natuurlijkheid!'

[10] Toen stonden allen weer op, en Johannes liep naar zijn vroegere leerlin­gen en sprak met hen over dingen, die na Mij over de joden en over de men­sen der aarde zouden komen vanwege hun ongeloof, en hij bleef de hele dag bij ons in de zichtbare menselijke gedaante van de voor allen goed herkenba­re Johannes.

[11] Na hem riep Ik de aartsengel Gabriël. Deze kwam onmiddellijk net als Michaël - Johannes, maar omhulde zich direct met een schaduw, gaf Mij de eer en liep direct naar Maria en sprak met haar over zijn zending met haar, en zij raakte daarbij vervuld van deemoedig geluk en zaligheid. Daarna ging Gabriël, die in de gedaante en persoon van de voorvader Jared verschenen was, ook naar Mijn leerlingen en sprak met hen over de Adamitische oertijd en over de toenmalige openbaringen aan de kinderen van de hoogte en ook aan de kinderen van de wereld; en ook hij bleef tot de avond zichtbaar bij ons.

[12] Na hem riep Ik Rafaël. Ook hij verscheen direct op dezelfde manier als de eerste twee, omhulde zich met een schaduw, gaf Mij de eer en liep naar de vier Indo-joden toe in de gestalte en de persoon van Henoch, en sprak heel vriendelijk met hen over Mij, en dat hij degene was geweest die hen op Mijn bevel uit de Babylonische gevangenschap had bevrijd en hen naar het land had gebracht, dat behalve door Adam en Eva niet eerder door een mens bewoond was geweest.

[13] Het dochtertje was heel verbaasd over de gestalte van Rafaël en zei:'O, lieflijke boodschapper uit de lichtende hoogten Gods! jou heb ik in mijn hel­dere dromen al heel vaak gezien en ook gesproken; maar als ik daar met mijn ouders over wilde praten, wilden ze er geen geloof aan hechten en noemden mij een droomfantast. Maar nu zien ze jou zelf met hun ogen en zullen nu wel geloven dat ik in mijn dromen de volle, lichte waarheid heb gezien!'

[14] En de ouders loofden Mij, omdat Ik hun zo'n vrome dochter had gege­ven.

[15] Deze gebeurtenis van de aankomst van de drie engelen duurde ongeveer een uur lang.

[16] Kisjonah, die bijna helemaal in de war was van vreugde, vroeg aan Mij: 'O Heer en Meester, hoeveel van zulke geesten wonen er eigenlijk wel niet in Uw hemelen?'

[17] Ik zei tegen hem: 'O Mijn beste vriend, het aantal van zulke geesten in Mijn rijk is eindeloos; want wat zou een eindig aantal zijn voor een eeuwige en in Zijn geest van liefde en wijsheid oneindige God?! Kijk op een heldere nacht naar de voor jou talloze sterren - je weet al wat ze zijn -; ook daarop worden mensen verwekt en geboren! Uit hen worden echter ook geesten opgewekt tot een eeuwig leven en eeuwige werkzaamheid. Als jijzelf als vol­eindigde geest in Mijn rijk zult zijn, zul je alles zelf zien en zal jouw zaligheid daarover nooit meer een einde nemen!

[18] Ik zeg je: geen oog heeft ooit gezien, geen oor gehoord en geen zintuig gevoeld wat er in de hemel wacht op diegenen die God boven alles liefheb­ben en zich aan Zijn geboden houden!

[19] Weliswaar is het leven van de mens van zijn geboorte tot aan het afvallen van zijn lichaam behept met heel veel noodlottige gebeurtenissen en allerlei soort leed; maar als hij volgens de bekende orde van God leeft en daardoor in zichzelf reeds op deze aarde het levensheldere bewustzijn ontvangt van wat hem in het andere, ware leven te wachten staat, zal hij al die nog zo bittere beproevingen, die hem alleen maar gezonden worden om de geest Gods in zijn ziel te wekken, met alle geduld en standvastigheid verdragen en daarbij heel blijmoedig zijn.

[20] Neem een voorbeeld aan Mijzelf! Ik weet wat voor leed Mij op deze aarde over korte tijd te wachten staat; maar Mijn overgrote liefde voor jullie mensen, ja, voor Mijn kinderen, verzacht het voor Mij. Laat menig leed en menig verdriet, dat jullie, Mijn kinderen in dit leven te verduren krijgen, ook verzacht worden door de liefde voor Degene die in Mij woont, dan zullen jullie daardoor ook net als Ik welgemoed en blijmoedig en opgewekt van geest kunnen zijn!

[21] Kijk, deze drie engelengeesten, die vandaag tot zonsondergang bij ons zullen blijven, hebben op deze aarde heel veel te verduren gehad; nu zijn ze echter meer dan gelukkig en zullen eeuwig niets meer te lijden krijgen. Het is echter hun grootste zaligheid als ze in Mijn naam de mensen op deze aarde een echte liefdesdienst kunnen bewijzen, hoewel ze daarnaast over talloze zonnen en aarden in de eindeloze ruimte te gebieden hebben.

[22] Betonen ook jullie dus reeds nu op deze aarde de mensen liefde ter wille van Mijn naam, dan zullen jullie daarvoor ook al vele zaligheden te genieten krijgen; want geven is veel zaliger dan nemen!'

[23] Toen Kisjonah dat uit Mijn mond had gehoord, bedankte hij Mij voor deze les en beloofde Mij vurig dat hij die woorden van Mij in al zijn daden boven alles ter harte zou nemen.

[24] Toen kwam er ook een dienaar uit het huis naar ons toe aan de oever van het meer, om ons te berichten dat het ochtendmaal klaar stond.

 

120 De meningen van de tempeldienaren over de drie aartsengelen

 

[1] Kisjonah vroeg de dienaar wat de tempeldienaren, die gisteren laat aange­komen waren, deden.

[2] De dienaar antwoordde: 'Ze wachten in de zaal al op jou en op de Heer en Meester, naar wiens verblijfplaats ze bij jou nader willen informeren en ook bij de Heer en Meester Zelf, die ze niet kennen; ze hebben ook al bij ons geïnformeerd, maar hebben geen antwoord gekregen, en toen hebben ze ons verder niets meer gevraagd.'

[3] Kisjonah prees de dienaar daarvoor, en wij begaven ons naar het ochtend­maal en ook de drie geesten samen met ons.

[4] Toen wij de zaal binnenkwamen, kwamen de tempeldienaren ons direct tegemoet, begroetten Mij en Kisjonah en wilden onmiddellijk naar de verblijf­plaats van de Nazarener beginnen te informeren.

[5] Maar Kisjonah zei: 'Nu is het tijd voor het ochtendmaal; daarna zullen wij erover spreken! Maar als jullie niet al te blind en doof zijn, zullen jullie uit onze woorden wel kunnen opmaken waar de grote Heer en Meester zich bevindt!’

[6] Daarmee namen de tempeldienaren genoegen, en wij gingen in goede orde aan tafel zitten, en nu zo, dat Gabriël­ Jared naast Maria, Michaël­ Johannes temidden van zijn leerlingen en Rafaël Henoch midden tussen de vier Indo-joden kwamen te zitten. Wij begonnen te eten en ook te drinken, en weer viel het de vreemdelingen op dat de drie geesten tien keer zoveel aten als een andere gast aan tafel; het meest viel het echter de tempeldienaren op, die ons heel oplettend vanaf hun tafel gadesloegen, dat de drie schijnbare jongemannen zoveel van de vissen konden eten.

[7] Eén van hen kon het niet laten om naar onze tafel te komen en aan Kisjonah te vragen wat dat voor jongemannen waren, die zoveel en met zo grote snelheid konden eten.

[8] Kisjonah zei: 'Ga het hun zelf maar vragen! Mij doet hun grote eetlust alleen maar bijzonder veel plezier; want voor mij is dat een bewijs dat de vis­sen goed bereid zijn en dat ook mijn wijn zuiver en goed is, evenals mijn huisbrood. Maar zoals ik zei: vraag de beste jongemannen zelf maar meer!'

[9] Toen ging de schriftgeleerde naar Rafaël toe en vroeg hem uit welk land hij kwam, en of in zijn geboorteland alle mensen zulke flinke eters waren.

[10] Rafaël zei:'Ons eten valt jullie wel op - waarom is onze komst jullie dan niet opgevallen?'

[11] De schriftgeleerde zei: 'Hoe had die ons moeten opvallen? Want jullie zijn toch evenals de anderen de zaal binnengekomen?'

[12] Rafaël zei: 'Toen wij aankwamen waren jullie op het dakterras en had­den jullie je blik op het meer gericht, toen een zeer heldere bliksem uit de hemelen naar de aarde schoot, tussen de mensen die langs de oever stonden, en jullie dachten: 'O, dat moeten wel grote zondaars in Gods ogen zijn, omdat God zelfs een bliksem uit de meest heldere hemel in een ongebruikelijke tijd van het jaar tussen hen in laat schieten!' Kijk, met die eerste bliksem, waarover jullie je geweldig verbaasden en die jullie enorm tot nadenken stemde, kwam die jongeman aan, die daar nu heel minzaam naast een zeer waardige vrouw zit. Al gauw schoot er toen een tweede bliksem uit de hemel tussen de schare van de door jullie vermeende grote zondaars, beschadigde opnieuw niemand, en jullie zeiden: 'God vermaant de zondaars!' En kijk, met die tweede bliksem kwam die jongeman aan, die daar tussen de zeven mannen zit, die nog niet zo lang geleden zijn leerlingen waren. En met de derde bliksem ben ik aangeko­men.

[13] Onze natuur is dus zuiver vuur uit de hemelen; vuur verteert echter meer dan een mens -en dus kan het jullie niet al te zeer verbazen dat wij, drie gasten uit de hemelen, meer kunnen eten dan een zwak mens van deze wereld.'

[14] Toen de schriftgeleerde dat uit de mond van Rafaël had gehoord, wist hij niet wat hij daarop moest antwoorden; want hij dacht dat de jongeman hem voor de gek wilde houden; want hij kon niet geloven wat Rafaël hem had gezegd. Hij keek toen echter nauwkeuriger naar de drie, ging weer naar de zijnen en vertelde hun wat hij van een van de drie jongemannen had gehoord.

[15] Eén van hen zei: 'Wij zullen afwachten tot het vriendelijke gezelschap van Kisjonah het ochtendmaal beëindigd heeft; daarna zullen we hen serieus naar de verblijfplaats van de beroemde Nazarener vragen. Als ze ons dat wil­len meedelen, zullen we onmiddellijk daarheen reizen waar hij te vinden zal zijn, en dan zullen we deze halve Romeinen, voor wie wij een doorn in het oog zijn geworden, de rug toekeren!'

[16] Maar een ander zei: 'Jullie zijn weliswaar geleerder in de Schrift dan een van ons - maar ik geloof dat ik met mijn scherpe blik meer ontdekt heb dan jullie. Ik heb het idee dat de beroemde Nazarener zich in dit gezelschap bevindt!

[17] En een van die drie jongemannen vertoont een grote gelijkenis met die prediker in de woestijn, die naar men zegt ongeveer twee jaar geleden in de gevangenis van Herodes onthoofd is, wat wij natuurlijk niet zo precies naar tijd en feit kunnen weten, omdat wij ons destijds in Damascus bevonden; maar voordat wij naar die stad gingen, heb ik hem in de kleine woestijn bij de Jordaan gezien, waar hij onderwees en degenen die zich tot hem bekeerden doopte met het water van de rivier en degenen die door hem gedoopt waren een nieuwe naam gaf.

[18] Hij zag er toen natuurlijk ouder uit en was heel mager; maar hij kan ook niet onthoofd zijn -zoals het gerucht gaat - en Herodes zou, om de wil van Herodias te doen, een enigszins op die doper lijkende slaaf hebben laten ont­hoofden en hem hebben vrijgelaten, met de opdracht om met zijn leerlingen in vreemde kledij naar de heidenen te gaan. Daar zal hij zijn strenge leven wel opgegeven hebben, heeft hij zich beter gevoed en ziet er hier nu heel jeugdig uit.

[19] Maar als hij er is, zal de Nazarener niet ver van hem weg zijn; want hij predikte immers aan één stuk door over de volledige komst van de Messias. Met zijn echt heidense eetlust kan hij er nu wel een paar jaar jonger uitzien dan hij er in de woestijn uitzag, toen hij niets anders dan sprinkhanen met wilde honing at.'

[20] De schriftgeleerde zei tegen de spreker: ' Deze opmerking van jou is echt heel opmerkelijk; maar wat denk je dan van de drie bliksems, die wij allemaal vanaf het dakterras vanuit de hemel hebben zien schieten, precies in dat gezelschap dat zich toen langs de oever bevond en zich nu, precies drie jongemannen rijker, aan het ochtendmaal tegoed doet? Wij hebben niemand bij het gezelschap zien komen -behalve op het laatst één enkele huisbedien­de, die het gezelschap aan het ochtendmaal riep; ook gisteren hebben wij geen van deze drie jongemannen gezien.Waar vandaan zijn ze bij het gezel­schap gekomen?'

[21] De spreker zei: 'Ze kunnen toch vanmorgen vroeg al bij hen gekomen zijn!'

[22] De schriftgeleerde zei: 'Als dat het geval zou zijn, zouden onze diena­ren die op wacht stonden dat zeker gemeld hebben, omdat zij volgens onze instructies scherp op moesten letten wie er kwam, en van welke kant, en wie er het huis uit ging, met wie, en in welke richting. Maar onze dienaren heb­ben ons niet kunnen vertellen dat er iemand vroeg in de ochtend is aangeko­men. Ze hebben ook met name geen van de drie jongemannen vanmorgen vroeg uit het huis zien komen en met het gezelschap naar de oever van het meer zien gaan; wel zagen ze bijna een uur later de vrouw met een man en, zoals al opgemerkt, als laatste de huisbediende naar het gezelschap gaan. En het is dus zeer de vraag, waar deze drie jongemannen vandaan zijn gekomen!'

[23] De spreker, die in de driejongemannen natuurlijke mensen wilde zien, zei: 'Is het dan niet mogelijk dat die drie jongemannen misschien al de nacht aan de oever hebben doorgebracht en 's morgens door het gezelschap daar zijn aangetroffen en opgenomen?'

[24] Daarop zei de schriftgeleerde weer: 'Dan zouden onze dienaren ook iets gemerkt en ons daar melding van gemaakt hebben; want zoals jullie weten hebben drie van onze dienaren ook de oever bewaakt, totdat dit gezel­schap vroeg in de ochtend uit huis naar de oever begon te gaan, waar onze dienaren hen nog ontmoetten, wat wij vanaf het dakterras met eigen ogen hebben gezien. We kunnen nu dus denken en praten wat we willen, die drie jongemannen die zoveel kunnen eten zijn in ieder geval een buitengewoon en regelrecht wonderbaarlijk verschijnsel! Want ik ben zeker geen mens die lichtvaardig aan wonderen gelooft; maar die drie, die nu in dat voor ons enigszins raadselachtige gezelschap aanwezig zijn, lijken mij onmiskenbaar een wonder te zijn. Wie en wat er in hen schuilt is natuurlijk een heel andere kwestie. Na de maaltijd zullen wij er wel achter komen!'

[25] Met deze woorden van de schriftgeleerde waren ook de anderen het eens en ze wachtten met groot verlangen op het einde van ons ochtendmaal, dat dan ook weldra kwam.

 

121 De Heer legt het 13 e hoofdstuk van Ezechiël uit

 

[1] Toen wij van tafel opstonden, kwam de schriftgeleerde onmiddellijk naar ons toe en zei tegen Mij: 'Wijze vriend, denk aan wat je me gisteravond hebt beloofd!'

[2] Ik zei: 'Je bent wel op de goede weg - maar toch is het een wonder dat jij nog altijd blind bent, terwijl je al zoveel licht hebt ontvangen. Gisteravond ben je weliswaar zo half en half overtuigd geraakt van de waarheid van wat Ik je over de Nazarener heb gezegd, maar toch denken jij en je metgezellen in je hart: 'We willen tot iedere prijs de Nazarener een keer persoonlijk ontmoeten en hem dan scherp aan de tand voelen. Als we datgene in hem vinden wat we in Kis over hem hebben gehoord, dan zullen we zijn partij kiezen; maar als we dat niet volledig zo vinden, dan zullen we volgens onze opdracht onverwijld de hand aan hem slaan en hem aan het gerecht overleveren.'

[3] Derhalve behoren jullie samen met de hogepriester en met al jullie valse profeten, zoals de oudsten, schriftgeleerden, Farizeeën en Levieten in Jeruzalem en eveneens in de synagogen overal in het hele Joodse land, tot die valse profeten, van wie de Heer bij de profeet Ezechiël zegt:

[4] 'Mensenkind, profeteer tegen de profeten van Israël en spreek tot degenen die vanuit hun eigen hart en inzicht profeteren: Hoor het woord des Heren! Zo spreekt de Here Here: wee de dwaze profeten die hun eigen geest volgen, zonder nog ooit een visioen gehad te hebben en een roep te hebben gehoord!

[5] O Israël, de profeten die je aanhangt zijn als vossen in de woestijn! Ze komen niet tevoorschijn uit hun holen (uit angst gevangen te worden) en stellen zich ook niet op als een muur rond het (bedreigde) huis Israël en staan niet in de strijd op de dag des Heren (beproevingstijd van het ware geloof). Hun zogenaamde visioenen zijn niets en hun profetieën louter leugens! Ze zeggen wel heel driest: 'De Heer heeft het gezegd!' en toch weten ze heel duidelijk in zichzelf, dat Hij hen nooit heeft geroepen en gezonden, en ze spannen zich alleen maar in met woeste ijver om hun dingen (voor hun wereldse welzijn) te behouden.

[6] (Zeg eens, valse profeten, allemaal:) Is het niet zo, dat jullie zogenaamde visioenen niets en jullie profetieën louter leugens zijn? En toch zeggen jullie tegen het volk: 'De Heer heeft het gezegd!' - terwijl Ik met jullie, zoals jullie heel goed weten, nog nooit heb gesproken!

[7] Daarom spreekt de Heer verder: Omdat jullie het volk dingen verkondi­gen die niet uitkomen en het volk leugens profeteren, kom Ikzelf bij jullie (om jullie listen aan het volk te onthullen), spreekt de Heer. En Mijn hand zal over die profeten komen die verkondigen wat niet uitkomt en leugens profe­teren! Zij zullen niet bij de samenkomst van Mijn volk zijn en niet gerekend worden tot het huis Israël, noch in het land Israël komen; en jullie zullen ervaren dat Ik de Heer ben! (En Mijn hand zal over hen komen,) omdat zij Mijn volk verleiden en zeggen: 'Vrede (zij met je)!', terwijl er toch geen vrede is.

[8] Als het volk (in Mijn naam) nog een muur bouwt, komen zij en kalken die wit met hun ondeugdelijke kalk (uiterlijke schijnvroomheid ter wille van aards gewin) .Zeg tegen degenen die de slechte kalk aanbrengen: hun witkalk zal weldra van de muur vallen; want er zal een stortregen komen en zware hagel vallen, waardoor de witkalk eraf zal vallen, en een machtige wervelwind zal die losbreken. (Onder 'stortregen' moet het zuivere Godswoord verstaan worden, onder 'zware hagel' de vaste waarheid daarvan en onder de 'machtige wervelwind' de macht van de waarheid.) Zie, zo zal met de witkalk ook de bedorven muur instorten! Wat betekent het dan nog, dat men tegen jullie zal zeggen: 'Waar is nu datgene wat jullie gekalkt hebben?'

[9] Zo spreekt de Here Here: Ik zal in een wervelwind alles (al het valse) in puin doen vallen in Mijn grimmigheid, een stortregen zenden in Mijn toorn en zware hagelstenen in Mijn grimmigheid; die zullen alles omverwerpen! Zo zal Ik de muur omverstoten en ter aarde werpen, die jullie met onvaste kalk gewit hebben, en als ze op de grond ligt, zal men haar valse fundament zien, en haar valse profeten zullen daarbij omkomen en ervaren dat Ik de Heer ben! Zo zal Ik Mijn grimmigheid loslaten op de muur en degenen die haar met broze kalk hebben gewit, en Ik zal tegen jullie zeggen: hier is geen muur meer en ook niemand meer die hem wit kalkt! Dat zijn de profeten van Israël, die in Jeruzalem profeteren en vrede verkondigen, terwijl er toch geen vrede (onder henzelf) is, spreekt de Here Here.

[10] En jij, mensenkind (Ezechiël), richt je aangezicht ook tegen de dochters in jouw volk, die ook profeteren in hun hart, en profeteer tegen hen en zeg: 'Zo spreekt de Here Here: Wee jullie, die voor de mensen kussens maken voor onder hun armen en hoofdkussens voor onder hun hoofden, beide voor jong en oud, om hun zielen te vangen en, als jullie de zielen hebben gevan­gen onder Mijn volk, hun het eeuwige leven beloven! Zo ontheiligen jullie Mij onder het volk voor een handvol gerst en een hap brood, doordat jullie de zielen, die toch niet moeten sterven, in plaats van tot leven tot de dood veroordelen, en die zielen tot het leven veroordelen, die (door hun goddelo­ze levenswijze) toch niet zouden moeten leven, door jullie leugens onder Mijn volk, dat graag leugens hoort.

[11] Daarom spreekt de Here Here: Zie, Ik zal jullie kussens te lijf gaan (als een leeuw), waarmee jullie de zielen vangen en valselijk inpalmen! Ik zal ze onder jullie armen wegrukken en de zielen, die jullie valselijk inpalmen en voor de dood hebben gevangen, losmaken. Evenzo zal Ik jullie kussens ver­scheuren en Mijn volk uit jullie handen redden, zodanig, dat jullie het niet meer zullen vangen -en zo zullen jullie ervaren dat Ik de Heer ben! Ik wil en zal dat doen, omdat jullie de harten van de rechtvaardigen valselijk bedroe­ven, die Ikzelf toch nooit bedroefd heb gemaakt, maar in plaats daarvan ver­sterken jullie de handen van de goddelozen, opdat zij zich toch maar niet zul­len bekeren van hun kwade inborst en daardoor tot het leven komen. Daarom zullen jullie nooit meer nutteloze leringen verkondigen of profeteren! Derhalve zal Ik Mijn volk uit jullie handen rukken, en jullie zullen ervaren dat Ik alleen de Heer ben!’

[12] Kijk, Mijn vriend, zo heeft de Heer door de mond van de profeet gesproken tegen de valse profeten; en wat Hij gezegd heeft, gaat nu voor jul­lie ogen geheel in vervulling! Maar wie in deze tijd erger dan ooit tevoren de valse profeten zijn, hoef Ik jullie niet nog eens te zeggen, omdat Ik ze jullie al meer dan voldoende beschreven heb.

[13] 'Maar', zo vragen jullie je af, 'wie zijn dan die dochters van Israël, die ook valselijk profeteren en voor de mensen kussens onder hun armen en hoofd­kussens onder hun hoofd maken?' Dat zijn de door jullie gemaakte instellin­gen, die jullie nu niet meer alleen van gerst en brood, maar rijkelijk van alle denkbare schatten voorzien.

[ 14] Om te zorgen dat de mensen niet zelf onder elkaar de wetten van het leven in acht hoeven te nemen, hebben jullie het hun door jullie instellingen gemakkelijker gemaakt, door hun voor te liegen dat jullie visioenen hebben gehad en de Here Here jullie geopenbaard heeft, dat de mensen jullie liever grote offers moeten brengen en dat dat God veel welgevalliger is dan wan­neer jullie jezelf aan ongemakkelijke wetten houden -en het volk, dat door jullie blind is gemaakt en toch altijd al liever traag is dan dat het zelf actief wordt, heeft dat graag geloofd.

[15] Daardoor hebben jullie het volk van God en dus ook van het leven van de zielen uit Hem afgekeerd en de deuren naar het rijk Gods versperd, zodat geen mens meer het eeuwige leven van zijn ziel bereikt.

[16] Of bestaan er bij jullie soms geen instellingen, volgens welke een mens zich door rijke offers, natuurlijk en met name aan de tempel gebracht, voor een bepaald aantal jaren voor de toekomst volledig vrij kan kopen van het houden van Gods geboden? Hij kan dan liegen, stelen, roven, moorden, hoe­rerij bedrijven, echtbreken en de sabbat schenden zoveel hij maar wil en kan, zonder daardoor een zonde te begaan!

[17] Is dat dan geen miserabele en onbestendige laag witkalk over de door God gebouwde muur ter bescherming van Zijn volk, waardoor de muur ten­slotte zelf waardeloos is geworden en samen met de kalk nu neergehaald en opnieuw opgebouwd moet worden?!

[18] Zijn zulke leringen en valse profetieën van jullie niet te vergelijken met die dochters, die vanuit hun slechte hart profeteren en zeggen: 'Hier heb je zachte kussens als aangename steun voor je armen, waarmee je nu goed kunt rusten, en bovendien zachte kussens voor je hoofd, opdat je zonder zorgen kunt slapen, in plaats van moeizaam te bedenken en te onderzoeken wat vol­gens die lastige wetten in de ogen van God en de mensen goed is?'

[19] Denk je soms dat God het ooit aan Zijn volk had laten gebeuren dat het door heidenen overheerst werd, als het niet door totaal valse profetieën en leringen en instellingen dermate goddeloos zou zijn geworden, dat het zich­zelf allang tot op de laatste mens geheel vernietigd zou hebben als de heide­nen dat met hun strenge en verstandige staatswetten niet verhinderd hadden?

[20] Maar God heeft de grote ellende gezien van Zijn arme volk, dat Hem hier en daar toch nog niet volkomen vergeten was en bracht de heidenen in het Beloofde Land om het volk te beschermen, anders zou het volledig ten offer zijn gevallen aan jullie zelfzuchtige boosaardige willekeur.

[21] Hoe kunnen jullie tegen het volk zeggen dat God veel te heilig en ver­heven is om Zich om het doen en laten van de mensen te bekommeren. En dat Hij Zijn wil daarom alleen aan de hoogste aartsengelen bekend maakt, en die vervolgens weer alleen aan jullie door middel van allerlei visioenen en innerlijke profetieën - en op die manier kan het volk alleen van jullie, als door God aangestelde profeten, Zijn wil vernemen.

[22] Ik zeg jullie: jullie zijn even vermolmd geraakt als de ceders op de berg Sion; daarom is jullie nu ook de bijl aan de wortel gelegd.Jullie zullen geveld en in het vuur van Mijn grimmigheid en toorn tot as verbrand worden, spreekt de Here Here, die nu Zijn volk wil en zal redden!

[23] Wat de Heer nu echter doet vanuit Zijn geheel eigen macht, dat zal Hij altijd doen wanneer er zich een farizeeërdom zal ontwikkelen op dezelfde wijze als het zich in Jeruzalem heeft ontwikkeld!

[24] Hoe dikwijls zijn er niet van God door de mond van de ware profeten waarschuwingen aan Jeruzalem gegeven! Maar wat hebben de tempeldiena­ren gedaan? In plaats van zich iets aan te trekken van die waarschuwingen hebben ze de profeten gestenigd en gewurgd, en ze verklaarden tegenover het volk dat zulke profeten, die tegen de tempel preken, afgezanten van de duivel der duivels zijn en daarom van de aarde verwijderd moeten worden.

[25] En zo hebben jullie heel veel profeten gedood tot Zacharias toe en als laatste ook Johannes door jullie tussenkomst, en hun onschuldig vergoten bloed zal straffend over jullie en jullie kinderen komen tot aan het einde der tijden.

[26] Als kaf zullen jullie verstrooid worden naar alle delen van de wereld! Jullie zullen geen volk meer zijn en als onderdanige slaven zullen jullie de heidenen moeten dienen, aan wie het licht wordt gegeven dat jullie afgeno­men wordt; en zoals de Joden eens het belangrijkste volk op aarde waren, zo zullen ze weldra het minste en overal meest verachte worden! Want met de vele profeten, wier graven ze nu vanwege het volk ook met hun broze kalk wit maken, hebben ze nog niet genoeg gemoord - ze willen zich nu ook op de Heer Zelf werpen, Hem gevangennemen en doden! Dat zal de Heer ook nog toelaten, echter niet tot heil van de valse profeten, maar tot hun gericht; en zo zal Hijzelf de machtige wervelwind zijn, die hen allemaal zal verscheu­ren in alle poelen van de aarde uiteen zal slingeren.

[27] En wat de Heer met de Farizeeën zal doen, zal Hij ook doen met ieder farizeeërdom dat zich op soortgelijke wijze als bij jullie ergens op aarde zal ontwikkelen.

[28] Ik heb nu genoeg gesproken en nu kunnen jullie spreken en zeggen hoe de waarheid jullie heeft gesmaakt!'

[29] Daarop zei de schriftgeleerde: 'Mijn zeer waarachtige en wijze vriend, ik en ook al mijn metgezellen en dienaren kunnen je absoluut geen ongelijk geven; want met de tempel is het nu letterlijk zo gesteld als jij ons nu uiteen hebt gezet. Maar wat kunnen wij daartegen doen? Laat maar over de tempel komen wat de profeet Ezechiël geprofeteerd heeft! Maar hoewel wij daarvoor door de tempel uitgestuurd zijn, zullen wij onze handen nooit meer aan de Gezalfde Gods slaan; want wij hebben Hem nu uit jouw mond goed leren kennen, we willen geheel en al afzien van onze wereldse waardigheid en Zijn leer volgen, wat we jou en al je metgezellen geheel naar waarheid kunnen verzekeren.

[30] Maar sta mij, arme zondaar, toe om tegenoverjou nog een heel eenvou­dige, maar voor ons toch heel betekenisvolle opmerking te maken - en dat is het volgende: Kijk, in de loop van jouw ware boetepreek tegen ons heb ik door je ijver steeds meer de indruk gekregen dat je ofwel een zeer voorname leerling bent van Degene die als Here Here tot Ezechiël heeft gesproken, ofwel je bent zelf degene waarvoor wij zijn uitgezonden om die te zoeken; en als je het zelfbent, sta ons dan toe dat wij andere kleren aantrekken en dan bij jou blijven en jou volgen!'

[31] Ik zei: ' Als jullie geloven, kunnen jullie ook blijven; het resultaat zal jul­lie wel laten zien of jullie in Mij wel de juiste persoon hebben gevonden! Maar het heil is niet afhankelijk van de uiterlijke mens, maar komt van de geest van eeuwige liefde en waarheid, die in de mens woont.

[32] De uiterlijke mens zal net als ieder ander mens deze aarde verlaten en niet bij de mensen blijven; maar zijn geest zal blijven tot aan het einde der tij­den.

[33] Als jullie je aan Mijn geest willen houden, blijf dan; maar als jullie je aan Mijn persoon willen houden, dan kunnen jullie weer vertrekken zoals jullie hier gekomen zijn!'

[34] De schriftgeleerde zei: 'Heer Heer en Meester in Uw geest, niet aan Uw persoon, maar aan Uw geest willen wij ons houden; want Uw persoon dient in eerste instantie alleen Uzelf, zoals dat bij iedereen is -maar Uw geest kan ieder mens dienen die zich daarnaar richt!'

[35] Ik zei: 'Blijf dan en geloof! Want zalig is degene die gelooft en volgens de ingeziene waarheid leeft en handelt.'

 

122 De tempeldienaren krijgen Griekse kleren

 

[1] Deze woorden van Mij maakten de volledig bekeerde tempeldienaren buitengewoon blij en opgewekt, en ze wendden zich nu tot Kisjonah met het verzoek of hij hun misschien Griekse kleren kon verschaffen.

[2] Maar Kisjonah zei: 'Beste vrienden, dat zal nu een beetje moeilijk gaan, omdat wij geen kleermaker in het dorp hebben; in Kana zijn er wel, maar daar zullen jullie nu wel niet heen willen reizen?'

[3] Ik zei tegen Rafaël: 'Verschaf jij deze zeven tempeldienaren en ook hun dienaren een Grieks gewaad; want ze moeten sterk gemaakt worden voor het bekeren van de Grieken in Afrika!'

[4] Toen Ik dat hardop tegen Rafaël had gezegd, liep hij naar de tempeldie­naren toe en zei: 'Wat Hij wil, die mij bevolen heeft jullie een nieuw gewaad te verschaffen zoals de Grieken in Afrika dat dragen, zullen jullie krijgen! Ik zal mij daarvoor naar een stad in Egypte begeven, waar meer dan genoeg gemaakte kleren te koop zijn, en dan kunnen jullie die aantrekken.'

[5] De tempeldienaren zeiden: 'O lieftallige en boven alles hulpvaardige jongeman! Dan zullen wij hier wellang moeten wachten, tot je die nieuwe kleding voor ons helemaal uit Egypte hebt gehaald!'

[6] Rafaël zei: 'Op aardse menselijke wijze zou dat wel zo zijn; maar omdat ik geen aardse mens meer ben, is mijn gedachte hier en daar, en omdat ik mijn gedachte zelf ben, ben ikzelf even snel als mijn gedachte! En kijk, ik heb het werk dat de Heer mij voor jullie opgedragen heeft dan ook al klaar, ik ben daar al geweest en ben ook alweer hier! Ga nu naar jullie kamer en kleed je om!'

[7] De schriftgeleerde zei: 'Hoe kun jij in Egypte geweest zijn, wij hebben je immers geen ogenblik gemist? Dat zou toch wel een wonder boven won­der zijn!'

[8] Rafaël zei: 'Voor jullie zeker wel, maar niet voor mij! Maar ga je er maar van overtuigen! Daarna kunnen we er wat over praten!’

[9] Daarop gingen ze naar hun kamer en troffen daar alles aan wat onze Rafaël hun had gezegd, waarover ze zich uitermate verbaasden.

[10] Daarna kwamen ze al gauw als Egyptenaren, wat hun kleren betreft, weer naar ons toe, evenals hun dienaren, en loofden en prezen Mij; en de schrift­geleerde zei tegen Mij: 'Dat U, o Heer, en Meester, Degene bent waar alle Joden op wachten en hopen, dat hoeven wij niet meer te geloven, want wij zijn daar nu volop van overtuigd! Maar nu zouden wij ook graag opheldering krijgen over de drie jongemannen, van wie er één ons op zo'n wonderbaar­lijke wijze van Egyptische kleren heeft voorzien! Want als zij zalige geesten zijn, hoe kunnen ze dan een lichaam hebben dat voor ons zichtbaar en voel­baar is -en als hun lichaam hetzelfde is als dat van ons, hoe kan het dan zo'n onbegrijpelijk snelle beweging uitvoeren en de vele kledingstukken voor ons en onze dienaren uit het verre land van Cham* (* Een zoon van Noach; zie Gen. 5:32)  halen?'

[11] Ik zei: 'Mijn beste vrienden, hebben jullie dan niet gelezen wat er in de Schrift geschreven staat, namelijk dat er in die tijd engelen zullen opstijgen en neerdalen en Mij en de mensen zichtbaar zullen dienen? En kijk, op deze manier is de Schrift nu ook in dat opzicht voor jullie ogen vervuld!

[12] Maar ook al zou de Hoge Raad van de tempel dat zien, dan zouden ze het toch niet geloven, opdat ze zalig zouden worden; daarom zal ook over hen komen wat Ezechiël voorspeld heeft.

[13] Maar spreek daar nu over met de engel die jullie van nieuwe kleren heeft voorzien; Ik zal nu met de waard en zijn vriend Philopold een poosje naar buiten gaan en Mij op die manier een beetje rust gunnen tijdens Mijn werk!'

[14] Daarmee waren de tempeldienaren volkomen tevreden en ze voegden zich onmiddellijk bij Rafaël, die hun, net als hij al eens eerder op de Olijfberg had gedaan, veel dingen toonde en ook uitlegde.

[15] Voordat Ik met de twee bovengenoemden de zaal verliet, kwam Maria Mij vragen of zij ook met ons mee zou gaan.

[16] Maar Ik zei dat ze nu in de zaal bij de broeders kon blijven, waar ze veel zou horen en zien.

[17] Zij bleef en sprak met de engel Gabriël over de levensgeheimen van de hemel.

[18] Daarna kwam Judas Iskariot nog naar Mij toe om te vragen, hoe lang Ik in zijn geheel in Kis zou blijven.           .

[19] Ik zei: 'Zeven hele dagen, en aangezien je Mij dat hebt gevraagd om m die tijdje familie te bezoeken, kun je alvast op weg gaan!'

[20] Toen Judas Iskariot dat van Mij hoorde, ging hij ook direct op weg.

[21] Toen deze leerling weg was, zeiden de andere leerlingen: 'Dat was een verstandige geest, die hem dat heeft ingegeven; en wij zijn blij dat we hem een paar dagen kwijt zijn!'

[22] Ik vroeg ook aan de andere leerlingen of zij misschien ook hun vrouwen en kinderen wilden bezoeken.

[23] Maar dezen zeiden (de andere leerlingen): 'Heer, onze vrouwen en kinderen zijn door U al uitstekend verzorgd en daarom blijven wij hier, waar wij ieder ogenblik veel voor onze ziel en geest kunnen winnen!    

[24] Ik zei: 'Blijf dan, en als er iemand komt die naar Mij vraagt, onderwijs hem dan en zeg dat hij moet wachten tot Ik met Mijn vrienden terugkom!'

[25] Daarop vroegen ook de vier Indo-joden nog aan Mij, of ze omwille van Mij nog langer in Kis mochten blijven.

[26] Ik zei: 'Zolang jullie willen; als jullie hart dat verlangt, doen jullie er goed aan hier te blijven!'

[27] Pas toen begaf Ik Mij met Mijn twee vrienden naar buiten, en op een kleine heuvel vlakbij het Meer van Galilea spraken wij over verschillende dingen op aarde en ook in de sterren, en ook over de inwendige inrichting van de aarde en die van de oudere sterren, waar de twee vrienden groot genoegen aan beleefden.

 

123 Samaritanen zoeken de Heer

 

[1] Toen wij ongeveer een uur lang op onze heuvel met elkaar hadden gesproken, kwamen er enkele Samaritanen naar het dorp Kis, die bij ver­scheidene mensen informeerden of ze ook wisten waar Ik Mij ophield.

[2] Eén van de dienaren van Kisjonah zei, dat Ik Mij met Mijn leerlingen sinds gisteravond in dit dorp bevond en waarschijnlijk in het grote hoofdgebouw verbleef.

[3] Dat maakte de Samaritanen buitengewoon blij en opgewekt, want ze had­den al heel veel over Mij horen vertellen, en ook dat Ik nog maar enkele dagen geleden door Samaria was getrokken. Maar zij hadden toch niet het geluk gehad Mij ergens te zien of te spreken. Ze lieten zich door de dienaar direct naar het huis brengen en brandden van verlangen om Mij eindelijk eens te zien, te spreken en te horen.

[4] Toen ze de grote zaal binnenkwamen, begroetten ze alle aanwezigen en vroegen meteen aan de eerste de beste waar Ik was, of wie van hen de grote Meester in alle volheid van goddelijke macht en kracht was.

[5] Thomas, aan wie het gevraagd werd, zei: 'Vrienden, lichamelijk bevindt de Heer en Meester zich op het moment niet onder ons, maar wel in de geest! Wat willen jullie dat Hij voor jullie zal doen?'

[6] De Samaritanen zeiden: 'Vrienden, wij hebben Zijn leer, en leven en handelen daar strikt naar, en sommigen van ons hebben al de alles tot leven wekkende kracht van deze leer in zichzelf gevonden en loven en prijzen God, omdat Hij Zich nu zo onmiskenbaar over Zijn volkeren heeft ontfermd! Maar er zijn er velen onder ons die, evenals wij, de grote Meester persoonlijk zouden willen zien en horen, zolang Hij nog op deze aarde rondwandelt; maar ze hebben de gelegenheid en ook de middelen niet om Hem achterna te reizen. Daarom hebben ze ons afgevaardigd om Hem uit aller naam te gaan zoeken en Hem de passende dank over te brengen en de alleen aan Hem toekomende eer te geven. Daarom zijn wij hierheen gekomen, en we zullen dit dorp niet verlaten voordat wij in Hemzelf de Heer en Meester aller meesters begroet zullen hebben!'

[7] Thomas zei: 'Heb dan even geduld; het zal niet zo lang duren tot Hij komt!'

[8] Daarop gingen ze aan tafel zitten, lieten zich wat brood en wijn geven en luisterden naar de gesprekken die onze Rafaël met de zeven tempeldienaren en ook met de vier Indo-joden voerde, en ze verbaasden zich over de grote wijsheid van de zogenaamde jongeman.

[9] Gabriël en Johannes spraken echter weer in stilte met de leerlingen­. Ondanks hun steeds zeer matige leefwijze smaakte het brood en de wijn de Samaritanen heel goed; zij lieten zich daarom meer brood en wijn geven, aten en dronken en werden daarbij heel opgewekt.

[10] Daarbij zagen ze dat Rafaël aansluitend aan de verklaringen over ver­schillende dingen, die hij de zeven tempeldienaren en de vier Indo-joden gaf, ook menig wonder deed, zoals hij al eens eerder in Jeruzalem in het bijzijn van Joden en heidenen op de Olijfberg had gedaan, alhoewel nu niet in die grote mate, en ze begonnen elkaar over en weer te vragen wie die jongeman toch wel was, die daar zo wijs sprak als Salomo en wonderen deed als Mozes. Sommigen dachten dat hij familie van Mij, anderen echter dat hij een zeer goede leerling van Mij was. Met deze verdeelde mening namen ze voorlopig genoegen.

[11] Rafaël begon zijn eerdergenoemde toehoorders echter de hele aarde, de

maan, de zon, de andere planeten, verder nog de kometen, de vaste sterren met hun planeten, het wezen van de centraalzonnen en tenslotte ook dat van hulsgloben, de talloze aantallen ervan in de eindeloze scheppingsruimte en het wezen van de Grote Scheppingsmens in slechts enkele, gemakkelijk te begrijpen woorden te verklaren, en hij maakte zijn verklaringen aanschouwe­lijk met beelden die hij onmiddellijk in de ruimte van de zaal deed verschij­nen, wat er natuurlijk heel veel aan bijdroeg dat de toehoorders de verklarin­gen des te gemakkelijker en sneller konden begrijpen.

[12] Dat was onze Samaritanen echter toch teveel voor iemand van wie ze dachten dat hij alleen maar een zeer goede leerling van Mij was, en een van hen stond op van tafel, liep naar Thomas en vroeg hem: 'Vriend, vergeef mij dat ik zo vrij ben je te vragen hoe het met deze jongeman zit! Wie, wat is hij eigenlijk, en waar komt hij vandaan? De woorden van zijn mond zijn wijzer dan die van Salomo, en bovendien doet hij wonderen zoals Mozes vroeger in Egypte en in de woestijn deed!’

[13] Daarop zei Thomas: 'Vriend, heb maar geduld tot de Heer Zelf komt, dan zal niet alleen alles over deze jongeman jullie duidelijk worden, maar zul­len jullie nog veel grotere dingen te weten komen! Maar jullie kunnen je wel voorstellen, dat zich rond de Heer allerlei belangrijke hemelse machten en krachten verzamelen en ons mensen op een onderrichtende en levenwek­kende manier beïnvloeden. Want de Heer is immers het centrum van al het zijn en leven, van alle macht en kracht, alsook van alle liefde, waarheid en wijsheid!

[14] Als jullie in de Heer geloven, zullen jullie ook inzien dat dergelijke wezens voortdurend en altijd om Hem heen zijn -van tijd tot tijd zichtbaar, voor lichamelijk ingestelde mensen echter misschien niet altijd zichtbaar, maar dan toch voelbaar -en aan Zijn wil gehoorzamen; want zij zijn zelf Zijn altijd en eeuwig werkende wil.

[15] Bovendien staat er geschreven: 'In die tijd zullen jullie de machten der hemelen naar de aarde zien afdalen; die zullen Hem en de mensen die van goede wil zijn, dienen. De zon, de maan en alle sterren zullen zich buigen voor Zijn heerlijkheid!' Ja, vriend, als deze hemelse wezens ons blinde mensen niet de ogen zouden openen over de talloze wonderen van Gods hemelen ­wie anders zou ons dat dan kunnen doen?

[16] Wie God werkelijk lief wil hebben, moet ook weten hoe wonderbaar Hij ook in Zijn werken is.Wij mensen staan wel temidden van louter wonderen Gods, en wijzelf zijn daarvan nog het grootste wonder; als wij naar onszelf kijken, hoe wij geboren worden, dan zien we dat wij zwak zijn, hulpeloos, geen taal hebben en zonder enige gedachte zijn. Als een kind niet gedurende lange tijd zorgzaam verzorgd zou worden, zou het er veel slechter met hem voorstaan dan zelfs met het meest beklagenswaardige dier. Pas door de liefde­volle zorg van de ouders wordt een kind mens.

[17] En ga nu eens terug naar de eerste mens! Hoe zou die ooit verstandig, vervuld van inzicht en ook andere en hogere kennis kunnen zijn geworden, als God hem niet door hogere, hemelse wezens had opgevoed en Zichzelf aan hem had geopenbaard? Als God de Heer ons nu niet in alle dingen Zelf zou onderrichten en ons zou laten zien hoever wij ons al van de waarheid verwij­derd hebben, zouden de mensen dermate verwilderen, dat ze ver beneden de dieren zouden komen te staan.

[18] Kijk naar die tempeljoden, de Farizeeën en schriftgeleerden! Hoe waren ze in de tijd van de eerste richters en ook nog in de tijd van de eerste konin­gen­ en hoe zijn ze in deze tijd? Ze zijn in alle dingen blind, dom en boven­dien vol hoogmoed en alle mogelijke boosheid, en ze haten degenen die van­uit de hemelen het licht van het ware leven terugbrengen, en geen van hen gelooft in de Heer, maar haat en vervolgt Hem alleen maar waar en hoe hij maar wil en kan.

[19] En kijk, dat is toch al een hoge graad van slechte ontaarding en verwil­dering van de mensen! Maar als nu de leraren van het volk op zo'n lage trap van verwildering staan, waar moet het volk dan een hogere wijsheid vandaan krijgen, als niet de Heer Zelf zich over het volk zou ontfermen en het nu in alle dingen door onderricht en tekenen verlicht?

[20] Zo zie je nu dan ook deze jongeman door woorden en wonderbaarlijke tekenen, die hij in naam van de Heer heel gemakkelijk kan doen, de sterren­hemel verklaren voor de blinde mensen, opdat het duistere en kwade bijge­loof uit hun harten verdwijnt en het licht der waarheid hen verlicht! Als je daar nu eens goed over nadenkt, zal het wezen van die jongeman je ook weldra duidelijk worden!'

 

124 Hoe moeilijk het is om het volk voor te lichten

 

[1] Toen de Samaritaan dat van Thomas had gehoord, bedankte hij hem voor dat onderricht en liep weer naar de tafel van zijn metgezellen, die intussen geheel en al oog en oor waren voor wat onze Rafaël zei en deed, terwijl ze zich maar bleven verbazen over het duistere bijgeloof van de mensen, waar­mee en van waaruit ze de maan, de zon en de overige sterren beschouwen en hun dwaasheid ook op andere mensen overdragen.

[2] En de Samaritaan die door Thomas onderwezen was zei: 'O mijn beste vrienden! Wij zijn nog bij de oude leer van Mozes gebleven en hebben de al te erge dwaasheden van de tempel op goede gronden veracht en ons er daar­om geheel en al van losgemaakt; maar in deze dingen, die de jongeman nu in gemakkelijk te begrijpen bewoordingen aan de gasten uitlegt, zijn ook wij tot nu toe niet minder blind geweest dan de tempeldienaren in Jeruzalem, en wij kunnen de Heer dus niet dankbaar genoeg zijn dat Hij heeft toegelaten dat wij nog op het juiste moment hier aangekomen zijn om dit werkelijk hemel­se onderricht bij te kunnen en mogen wonen.

[3] Men zegt dat ook Mozes in de woestijn een eigen boek in goed begrijpe­lijke taal heeft geschreven; maar dat zou reeds tijdens de Babylonische gevan­genschap verloren zijn gegaan. En toen later de Grieken en de Romeinen het Babylonische rijk veroverden en verwoestten, zouden die gedenkwaardige boeken ook in de handen van de overwinnaars terecht zijn gekomen. En zo bezitten ook wij dus alleen maar brokstukken van de oude mozaïsche wijs­heid.

[4] Maar toch heb ik verscheidene keren met onze rabbi gesproken over de sterren aan de hemel, en hij heeft mij veel verteld van wat hij zich via mon­delinge overlevering eigen had gemaakt. Ik heb er bij hem ook verschillende keren op aangedrongen dat hij ook tegen het volk over dergelijke dingen moest spreken. Maar hij was van mening dat het volk nog te zeer vast zat in het bijgeloof, dat het zich vroeger onder de Joden eigen had gemaakt, en dat er krachtiger en machtiger leraren zouden moeten komen die het oude bij­geloof bij het volk zouden verdelgen. Wij zien nu iemand die ook in deze dingen een krachtiger leraar is, en we begrijpen nu ook heel goed wat die stralende hemellichamen in de eindeloos wijdse scheppingsruimte zijn en waarvoor ze geschapen zijn. Als wij weer thuiskomen, zullen we onze buren daar ook zonder enige vrees of schroom over gaan vertellen, en op die manier moet dan het oude bijgeloof te gronde worden gericht.'

[5] Daarop zei iemand anders: 'Broeder, jouw voornemen is zonder meer goed, en de mensen zouden een paradijselijk leven hebben, als ze allemaal ver van enig bijgeloof in alle dingen de waarheid zouden bezitten; maar niets is moeilijker uit het gemoed van de mens weg te vagen dan zijn bijgeloof, dat hij al sinds zijn kinderjaren heeft opgezogen, waardoor zijn fantasie met wei­nig moeite allerlei fantastisch klinkende en vermakelijke drogbeelden vormt; wij zullen het met onze buren dus niet zo gemakkelijk klaarspelen. We zullen ons dus pas ernstig iets voornemen, als wij daar met de Heer Zelf over gesproken hebben. Hij zal ons wel zeggen wat ons te doen staat. Laten we voorlopig al onze aandacht nog richten op wat de wonderbaarlijke jongeman zegt en doet; want het is werkelijk heel bijzonder, hoe er op een wenk van die jongeman allerlei lichtende bolletjes in de lucht van de zaal ontstaan en in alle richtingen draaien en bewegen!’

[6] Na deze verstandige woorden liet Rafaël gebeuren, dat het plastische beeld van de aarde met de goed herkenbare maan vlakbij onze Samaritanen kwam; en ze bekeken alles met grote oplettendheid.

[7] De belangrijkste woordvoerder zei: 'Zo - dat is dus de ware gedaante van onze aarde en die kleine die van de maan! Welnu, die van de maan is gemakkelijker te begrijpen dan die van de aarde; want als de aarde rondom bewoond is -zowel aan de onderkant als aan de bovenkant -hoe kan het water dan tegen de vaste bodem van de aarde blijven, en hoe kunnen de die­ren en mensen aan de onderkant van de aarde dat, zonder dat ze eraf vallen­de eeuwig diepe ruimte in? Bovendien draait de aarde in ongeveer 25 uur om haar eigen as, waardoor dag en nacht ontstaan; en ook wisselen boven en beneden elkaar voortdurend af, daarom is het des te moeilijker te begrijpen dat het water en alle andere vrije lichamen niet van de aarde afvallen.

[8] Vriend, je had zeker geen ongelijk toen je zojuist sprak over de moeilijk­heid om het oude bijgeloof onder het volk uit te delgen, want het zal nog heel wat strijd kosten, voordat het volk zal begrijpen dat onze aarde is en bestaat zoals wij haar nu voor ons zien. En nu zie ik ook heel goed de reden waarom onze oude rabbi -hoewel hij veel verborgen kennis had met betrek­king tot de ware gedaante en het wezen van de aarde - niet met het volk over deze dingen wilde spreken en steeds zei, dat waardige zielen aan de andere kant van het graf een waar licht over alles zouden krijgen.

[9] Maar nu zou ik toch van die jongeman zelf wel willen horen, hoe het water en al die vrije lichamen aan de onderkant van de aarde tegen de vaste bodem daarvan kunnen blijven, zonder eraf te vallen!'

 

125 Juiste kennis van de natuur is belangrijk

 

[1] Hierop kwam Rafaël met de Farizeeën en de vier Indo-joden naar onze weetgierige Samaritanen toe en zei: 'Jullie willen zo heel graag begrijpen hoe het water en de vrije lichamen niet, zoals jullie zouden veronderstellen, van de aarde af kunnen vallen, maar aan de vaste bodem ervan blijven hangen?

[2] Kijk maar eens naar een appel die aan de boom hangt, en sla maar eens gade hoe er dikwijls allerlei insecten aan de boven­ en onderkant overheen kruipen en hoe hij 's morgens aan alle kanten met vele duizenden kleine dauwdruppeltjes omgeven is! Wie houdt dat allemaal zodanig aan die appel vast, dat er geen diertje of dauwdruppeltje vanaf valt, tenzij de diertjes er zelf van wegvliegen en de druppeltjes overdag door de warme lucht verdampen?

[3] Of neem een appel en bestrooi hem met stof, dan zal het stof, dat voor jouw ogen uit louter sterk verkleinde vrije lichamen bestaat, van boven en van beneden eveneens door de appel worden vastgehouden en niet vanzelf van de appel afgaan! Als je de appel wilt eten, zul je hem eerst met enige moeite van het stof moeten reinigen.

[4] Kijk, die appel, die in verhouding een groter en steviger lichaam is, bezit een kracht in zichzelf, die de veel kleinere en lichtere lichamen zodanig aan­trekt, dat die zich er niet van kunnen verwijderen -behalve wanneer ze er door een evenredige kracht van buitenaf vanaf gehaald worden.

[5] Maar wat is een appel als lichaam, vergeleken bij het grote lichaam van de aarde? Kijk, dat bezit ook zo'n kracht in zichzelf, dat het het water en ook alle andere vrije lichamen zodanig naar zich toe kan trekken en kan vasthouden, dat nog geen zonnestofje zich ervan kan verwijderen! Die kracht neemt toe met de grootte en de zwaarte van de lichamen en de werking daarvan reikt veel verder dan de oppervlakte van de aarde; zo wordt ook de maan nog zodanig door deze aarde vastgehouden, dat ze op aarde zou neervallen als dat niet verhinderd werd door haar middelpuntvliedende kracht, die haar om de aarde doet draaien.

[6] Begrijp goed wat ik jullie nu uitgelegd heb over de aarde; want wie God werkelijk wil kennen, moet Hem ook kennen in de uiterst wijze inrichting van Zijn werken.

[7] Wie echter bij de inrichting van Gods werken louter verkeerde, funda­menteel onjuiste en onware opvattingen en denkbeelden heeft, kan onmoge­lijk ooit een heldere, juiste en ware kennis van God verkrijgen; en wie God niet naar waarheid kent, kan Hem ook niet werkelijk liefhebben, eren en helemaal Zijn wil doen; dan wordt het duister in zijn ziel, die daardoor ver­volgens aan de materie gaat hangen en zich daaraan vast gaat houden, omdat ze het innerlijke licht der waarheid kwijtgeraakt is. Het gebrek aan kennis van de werkelijke inrichting van Gods werken is dan ook altijd de oorzaak van afgoderij, van bijgeloof en heidendom geweest, en tenslotte van volslagen goddeloosheid, zoals die nu onder de meeste Joden, Farizeeën en onder de heidenen bestaat.

[8] Het arme volk wordt enerzijds met geweld en anderzijds door bedrog in allerlei blind bijgeloof gehouden en leeft en handelt volgens allerlei valse leren en instellingen, opdat de trage en zelf volkomen ongelovige machtheb­bers op kosten van het volk zich des te meer kunnen verlustigen en vetmes­ten.

[9] Maar God de Heer ziet dat wangedrag slechts een tijdlang aan en laat intussen toch steeds vermaningen naar de mensen uitgaan door speciaal daar­voor gewekte zieners en profeten; als het volk en zijn leiders zich daar niet aan storen, dan komt Hij met Zijn gericht en vaagt Hij de vuiligheid weg van de aarde. En dat gebeurt altijd, wanneer de diepste domheid zich volledig en vrijwel overal heeft verenigd met de zelfzuchtige slechtheid, die iedere naas­tenliefde met voeten treedt. Want zolang de domheid nog als enige heerst, is die door wijs onderricht nog gemakkelijk, zij het ook niet helemaal alge­meen, tot licht om te vormen, en God heeft geduld met de pure domheid.

[10] Maar als de eerder genoemde volkomen slechtheid zich eenmaal aan het hoofd van de diepste domheid heeft geplaatst en zich met alle trots en geweld teweer stelt tegen het binnendringen van het eeuwige licht der waarheid en des levens, dan is het ook afgelopen met Gods geduld en komt Hij met Zijn gericht - en wee dan de afvallige!

[11] Leer God dus altijd overeenkomstig de volle waarheid kennen in Zijn werken, zoals ze zijn, en in de meer dan wijze inrichtingen ervan, dan zal er onder jullie geen domheid en nog minder de slechtheid daarvan vaste voet kunnen krijgen! Ik leg jullie nu dan ook de voor jullie zichtbare werken Gods uit, opdat jullie in alle opzichten het volle licht zullen hebben. Onthoud het en bewaar het getrouwen laat het schijnen voor jullie treurige broeders en zusters! Want als dit licht eenmaal weer minder zal worden onder de mensen, zal ook het aloude heidendom opnieuw en nog erger opstaan dan ooit tevo­ren. Onthouden jullie dat allemaal goed!'

[12] Hierop bedankten allen Rafaël voor zijn les; hij begaf zich weer naar zijn vroegere plaats en legde daar allerlei dingen en verschijnselen in, op en boven de aarde uit.

[13] De Samaritanen luisterden ook met grote aandacht naar zijn lessen en beleefden er grote vreugde aan, dat zij nu dingen gingen verstaan en begrij­pen, die tevoren nog even onbegrijpelijk voor hen waren als de grondslag van hun eigen leven.

[14] Ook Maria luisterde heel aandachtig naar de lessen van Rafaël en was buitengewoon onder de indruk door de wijsheid ervan; Gabriël en Johannes­ Michaël verklaarden haar en de leerlingen alles nog dieper en geestelijker dan Rafaël bij zijn toehoorders deed en ook kon doen, omdat zij nog niet verlicht waren in de dingen van de geest.

[15] Toen Rafaël tegen de middag klaar was met zijn onderricht, kwamen Ik, Kisjonah en Philopold ook weer het huis binnen, en de zeven Farizeeën met hun dienaren, de vier Indo-joden en ook Mijn leerlingen jubelden Mij dank toe, omdat Ik toegelaten had dat zij door de drie engelen over zulke grote en belangrijke dingen onderricht werden.

 

126 De Samaritanen bewonderen de verschijning van de Heer

 

[1] Toen de Samaritanen dat allemaal met grote aandacht aan hun tafel had­den gehoord, zei de voornaamste spreker: 'Vrienden, dat is dus de Heer Zelf, als zichtbaar mens onder ons mensen! Wat een heerlijke gestalte! Wat een Hemels zacht liefdesvuur straalt er uit Zijn ogen, wat een wijsheid straalt er uit Zijn hoge voorhoofd, en tot wat voor woorden moet Zijn heerlijke mond wel niet in staat zijn!

[2] Als je alleen maar Zijn werkelijk verheven, heerlijke menselijke gestalte met de juiste aandacht bekijkt, kun je er geen moment meer aan twijfelen dat er in zo'n edele menselijke vorm, zoals die nog nooit bestaan heeft, een geest moet wonen aan wie alles mogelijk is wat Hij maar wil. Wie van ons heeft de moed om Hem te naderen en Hem aan te spreken? Ik, als zondig mens, heb die niet -en jullie vast nog minder!'

[3] Een ander zei: 'Je hebt wel helemaal juist geoordeeld! Ook al zou ik niet weten dat Hij de Heer is, dan zou Zijn te verheven en edele gestalte mij al zo'n grote eerbied inboezemen, dat die mijn moed zou verlammen en mijn tong onbeweeglijk zou maken. Laten we daarom maar heel rustig aan onze tafel blijven en in stilte luisteren naar wat Hij tegen iemand zal zeggen! Hem alleen zij al onze liefde, alle eer en alle lof!

[4] Wij wilden Hem immers alleen maar zien en - indien mogelijk - ook horen; daarvoor zijn wij immers hierheen gekomen! Die genade, waar wij allemaal zo vurig naar verlangd hebben, is ons door Zijn toelating onmisken­baar ten deel gevallen - wat zouden wij nu nog meer willen? Als we Hem nu ook nog hebben horen spreken, zullen wij heel stil onze rekening aan een dienaar betalen en ons daarna onmiddellijk met een blij en dankbaar hart op de terugreis begeven; want hier begin ik mij van louter verhevenheid en hei­ligheid behoorlijk ongemakkelijk te voelen. Ik begrijp alleen niet hoe de andere mensen Hem zo zonder enige vrees durven te naderen en zelfs met Hem durven te praten als met een ander mens. Daar is toch meer dan mense­lijke moed voor nodig! En voorzover ik kan horen, praten ze met Hem ook nog over heel onbelangrijke dingen en omstandigheden van deze wereld.'

[5] De eerste zei weer: 'Vriend, dat is toch werkelijk verbazingwekkend! Wat zal het Hem kunnen schelen hoe de vissen en lammeren voor het middag­maal klaargemaakt worden? En toch praten ze daar allemaal over. Merkwaardig! Die jongeman heeft ons zojuist allemaal over heel belangrijke en grote dingen onderricht; maar nu de Heer Zelf aanwezig is, praten ze alle­maal over het klaarmaken van het middagmaal alsof dat nu het grootste en belangrijkste is, en de Heer spreekt daar met zichtbaar genoegen over met de ons welbekende waard en zijn echtgenote en met die andere vrouw, die eer­der tussen de leerlingen zat. Maar ja, er hoeft toch ook niet altijd enkel en alleen over goddelijk verheven dingen gesproken te worden. Als ze klaar zijn met het bestellen van de maaltijd, zullen er zeker ook wel andere dingen en kwesties ter sprake komen.'

[6] Toen wij klaar waren met de kwalitatieve en ook de kwantitatieve voorbe­reiding van het middagmaal, werd Mij door Kisjonah gevraagd hoe en wan­neer men het beste kon vissen.

[7] Wij gingen aan tafel zitten, lieten ons intussen wat brood en wijn geven, en Ik leerde Kisjonah, wanneer en hoe men in een bepaalde tijd het best de een of andere soort vis kan vangen, hoe ze bewaard en zodanig klaargemaakt moeten worden dat ze het best te verdragen zijn voor de gezondheid van het lichaam en dan ook te eten zijn, waar Kisjonah heel blij mee was.

[8] Maar onze Samaritanen, die zich in een hoek van de zaal aan hun eigen tafel bevonden, ergerden zich om die reden flink aan Kisjonah, en een van hen zei: 'Weet deze tollenaar en waard, die toch al zo onvoorstelbaar rijk is, dan over niets anders te praten dan hoe hij nog gemakkelijker en zekerder nog rijker kan worden? En de Heer legt het hem nog heel vriendelijk en heel uitvoerig uit ook! Maar wat kunnen wij daaraan doen? Wat de Heer welge­vallig is, mag ons niet tegenstaan. Het is altijd nog onbeschrijfelijk veel beter dan wanneer het Hem welgevallig is de een of andere mens, wat Hij niet zel­den doet, met allerlei vreselijke ziekten te kwellen, waarover een echte Jood ook nooit mag mopperen, maar die hij met alle mogelijke geduld en in volle­dige overgave aan Gods wil moet verdragen. Kortom, de Heer is en blijft nu eenmaal de Heer, en alle mensen zijn niets, bij Hem vergeleken!'

[9] Al zijn metgezellen gaven hem gelijk en gedroegen zich weer heel kalm en vol eerbied in hun hoek.

 

127 Over het eten van allerlei vlees en vruchten

 

[1] Daarop vroegen de Indo-joden Mij of het, zoals in hun land gold, in geval van nood niet ook aan een Jood toegestaan was het vlees te eten van andere, niet echt onreine dieren, waarvan in het boek van Mozes niet staat dat ze voor mensen eetbaar zijn, als ze goed klaargemaakt waren.

[2] Ik legde hun dat uit en zei, dat men desnoods het vlees van vrijwel alle dieren kan eten, maar zonder bloed en ieder dier op zijn eigen manier klaar­gemaakt, zoals Ik dat ook reeds bij andere gelegenheden uitvoerig heb beschreven.

[3] Kisjonah en de Indo-joden waren er heel blij om dat Ik de oude instelling van Mozes met betrekking tot het eten van vlees in zekere zin had opgehe­ven.

[4] De zeven Farizeeën vonden het echter toch wat merkwaardig en de schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, U hebt als enige zeker het onbetwist­bare recht om de mensen wetten te geven, en ze volgens Uw welbehagen ook weer op te heffen! Maar toch staat er ook geschreven, dat degene die aan één wet wrikt, zich aan de hele wet vergrijpt; Want de ene wet is de grondslag van de andere wet en derhalve ook van alle wetten. - Hoe moet men dat opvat­ten?'

[5] Ik zei: ' Als jullie er geen gewetenskwestie van hebben gemaakt om bijna alle instellingen van Mozes op te heffen en jullie wereldzuchtige en zelfzuch­tige wetten daarvoor in de plaats te stellen - terwijl jullie toch nooit Heer en Meester waren, die alle macht in de hemel en op aarde bezit - hoe kunnen jullie Mij nu dan vragen of er niet aan de wet gewrikt wordt, als Ik jullie aan­raad en toesta om in geval van nood onder bepaalde voorwaarden voor de bereiding het vlees te eten van andere dieren, waarvan Mozes de Joden niet toegestaan heeft ze te eten?!

[6] Wat bij een juiste en doelmatige bereiding door de mond in de mens komt om zijn honger te stillen, verontreinigt hem nooit; maar wat er vanuit het hart uit de mond komt, verkleed in woorden of gedachten -zoals leugens, boos­aardige kwaadsprekerij, meineed, smerige en obscene taal, vloeken, lasterin­gen, het schenden van eer, verleiding tot hoererij en echtbreuk, en tot allerlei zonden en kwaad verleidende woorden -dat verontreinigt werkelijk de hele mens. Maar wat bij een goede en doelmatige bereiding als voedsel voor het lichaam de mens binnenkomt en langs de natuurlijke weg ook weer uit het lichaam verwijderd wordt, verontreinigt de mens, zoals reeds gezegd, niet.

[7] Maar Ik heb toch niet gezegd dat jullie het zo moeten doen, maar alleen dat jullie het in geval van nood zo en zo kunnen doen, en daarmee heb Ik geen instelling van Mozes opgeheven.

[8] David, de man naar Gods hart, heeft toch ook de toonbroden genomen, die behalve de hogepriester niemand mocht eten, en zich ermee verzadigd toen hij honger had? Heeft hij daarmee Mozes opgeheven?

[9] Als jullie Mijn leerlingen willen zijn, laat jullie harten dan in het vervolg niet meer door zulke onzinnige gedachten bekruipen en uiteindelijk zelfs helemaal gevangen nemen!’

[10] Toen de zeven dat van Mij hadden gehoord, zagen zij hun blindheid in, bedankten Mij voor deze toelichting en vroegen Mij dergelijke dingen voor­taan niet meer.

[11] Onze Samaritanen, die dat ook allemaal met de grootste aandacht had­den beluisterd en strenge volgelingen van de mozaïsche leer waren, waren het er onder elkaar niet mee eens dat Ik de vier Indo-joden toestond ook het vlees van andere dieren, zo en zo klaargemaakt, te eten; maar toen ze hoorden wat Ik antwoordde op de blinde vraag van de zeven verklede tempeldienaren, gaven ze Mij gelijk en prezen onder elkaar Mijn wijsheid.

[12] De voornaamste spreker zei: 'Nu hebben we uit Zijn mond gehoord wat men in geval van nood kan doen, zonder een zonde te begaan; wat Hij tegen deze of gene zegt, geldt ook voor ons evenzeer de wetten van Mozes, die eigenlijk ook niet enkel en alleen voor de Israëlieten maar voor alle men­sen op aarde gegeven zijn, en waar ieder mens zich ook naar moet richten als hij er echt mee bekend is geraakt. Maar nu hebben wij uit Zijn mond gehoord wat iemand in geval van nood kan en mag doen met betrekking tot het voeden van zijn lichaam, en wij zullen ons daar in noodgevallen ook naar weten te richten.

[13] Natuurlijk zal het onze rabbi's niet erg aanstaan en ze zullen hun hoofd schudden, omdat zij leren dat een echte orthodoxe Jood eerder van honger moet omkomen dan zich te verzadigen met een spijs die volgens Mozes niet door God gezegend is. Maar door deze woorden van de Heer zal de oude onzin moeten wijken voor het meest zuivere inzicht, dat als een ochtendzon uit deze woorden oplicht, en iedere verstandige Samaritaan zal daarom de liefde en wijsheid van de Heer zijn leven lang prijzen.

[14] Als iemand de Heer nu nog maar eens vroeg of men in tijden van nood ook de verschillende vruchten en kruiden en wortels, die de aarde vaak in zeer rijke mate voortbrengt, mits op een bepaalde manier bereid, mag eten om daar zijn honger mee te stillen?'

[15] Toen de Samaritaan die wens had uitgesproken, kwam Kisjonah op het idee om Mij met betrekking tot de verschillende kruiden en vruchten van de bomen en de aarde te vragen, welke soorten daarvan, afgezien van de tot nu toe gebruikelijke, in geval van nood gebruikt konden worden om mensen te voeden, en hoe die dan bereid moesten worden.

[16] Ik noemde de kruiden, de wortels en ook de vruchten van de bomen, menige struik en ook nog verscheidene peulvruchten, en toonde bovendien in duidelijke bewoordingen hoe dat allemaal geplant, verzameld en bewaard moet worden, en tenslotte hoe dat allemaal bereid en door de mensen gege­ten kan worden -waarvoor allen Mij niet genoeg konden bedanken.

 

128 De maaltijd bij Kisjonah

 

[1] Aangezien deze uitleg en voorlichting bijna een uur had geduurd, was intussen het middagmaal bereid en op tafel gezet, en wij namen het opgewekt tot ons.

[2] Tegelijkertijd werden er echter dezelfde welbereide spijzen op de tafel van de Samaritanen gezet, en bovendien brood en wijn in de juiste hoeveelheid.

[3] Toen de Samaritanen dat zagen, vroegen ze aan de tafelbedienden wie dat besteld had, zonder hen eerst te vragen of ze een middagmaal wilden hebben, waaruit dat dan moest bestaan en voor welke prijs; want ze hadden nauwelijks genoeg geld bij zich om zo'n voortreffelijk maal te kunnen betalen.

[4] De bedienden zeiden: 'Dat hebben wij in opdracht van onze waard gedaan, en jullie kunnen het maal zonder zorgen eten; want ook jullie wor­den hier als vrije gasten gastvrij behandeld.'

[5] Daarop bedankten de Samaritanen Mij en Kisjonah luid.

[6] En hij gaf hun vriendelijk ten antwoord (Kisjonah): 'Eten en drinken jul­lie maar, mijn beste vrienden, en wees blij en geheel onbezorgd!'

[7] Daarop bedankten ze Mij en Kisjonah nog eens allemaal voor zo'n grote vriendelijkheid, begonnen toen te eten en te drinken en raakten weldra in een opgewekte en blijde stemming.

[8] Tijdens de maaltijd werd er weinig gesproken; maar toen de maaltijd ten einde liep en de Samaritanen zich maar bleven verbazen over de drie jonge­mannen aan onze tafel, omdat ze zagen dat die aanzienlijk veel meer van de spijzen aten dan wij, zei hun woordvoerder: 'Jullie zijn allemaal even ver­baasd als ik over de grote eetlust van de drie jongemannen aan de tafel van de Heer; maar ik heb toch iets opgemerkt, wat jullie geen van allen misschien zo is opgevallen als mij. Kijk, wat mij zo opviel was, dat iedere spijs welke die drie naar hun mond brachten, reeds voor hun mond zodanig oploste en ver­vluchtigde, dat er zelfs niet het kleinste kruimeltje in de mond van de drie jongemannen terechtkwam.

[9] Ik heb dat helder en duidelijk gezien en ik vermoed, dat de drie jonge­mannen als zeer buitengewone geestelijke wezens door de in hen wonende macht het materiële voedsel voor het lichaam eerst in zijn geestelijke element omzetten en het dan pas in zich opnemen en op de een of andere bij hen pas­sende wijze met hun wezen verenigen.Want kijk maar eens: voor de andere gasten liggen op hun schalen de niet opgegeten, afgeknaagde lams­ en kalfs­botten; maar bij die drie zien jullie daar niets van, hoewel ze verschillende keren grote stukken met botten erin, zowel van de lammeren als van de goed gebraden kalveren, naar hun mond hebben gebracht.

[10] Wat ik hier bij die drie heb waargenomen is voor mij een bewijs dat het geen lichamelijke, maar puur geestelijke wezens moeten zijn en dat ze hun lichamen alleen voor onze ogen zolang in stand houden als de Heer dat ter wille van de mensen toelaat en het zo wil hebben -Heb ik gelijk of niet?'

[11] Een ander zei:'Ja,ja, dat heb je werkelijk heel juist opgemerkt, en jouw beoordeling van deze kwestie klopt helemaal. En aangezien dat vast en zeker zo is, is het ook duidelijk dat die ene jongeman, die ons tevoren de sterrenhe­mel en onze aarde en hun uiterlijke en inwendige vorm en hoedanigheid heeft laten zien, terwijl hij ze samen met de sterren uit de lucht schiep, ver­vuld is van de geestkracht van de Heer en geen materiële kost nodig heeft om zijn onsterfelijke lichaam in stand te houden; maar als hij voor onze ogen schijnbaar iets ervan tot zich neemt, dan zet hij het direct om in zijn geeste­lijke element, waardoor hij zichzelf mogelijkerwijs in een materieellichaam aan ons kan vertonen.

[12] Want ik ben zelf allang van mening dat alle materie in zichzelf ook geheel geestelijk is en door de wijsheid en almacht van God in allerlei vor­men zichtbaar en voor onze uiterlijke zintuigen voelbaar wordt, en de reme en vanuit God machtige geesten zullen de materie overeenkomstig de volle innerlijke waarheid waarschijnlijk alleen maar zien zoals ze is, en niet zoals ze zich aan onze afgestompte zintuigen voordoet.

[13] Ja,ja, wij leven nu temidden van louter wonderen, en toch wil de zielen.­blindheid de mensen niet verlaten; naast de grootste, meest levende lichten uit de hemelen schrijdt het duistere bijgeloof en ook het volkomen ongeloof voort, en de machten der hemelen zijn niet in staat ze te vernietigen! Maar als het nu bij de mensen niet licht wil worden, nu ze de hoogste waarheden en de wonderen daarvan bij de oerbron kunnen zien en onderzoeken, hoe duister zal het dan wel niet weer onder de mensen worden als ze over deze din­gen, die nu voor onze ogen gebeuren, enkel van mond tot mond bericht zul­len krijgen? Zullen ze aan die pure overleveringen wel een vast geloof hechten, terwijl ze nu niet geloven wat er voor hun ogen is en gebeurt? Dat kan ik nauwelijks geloven.

[14] Ja, er zullen in iedere tijd wel door God verlichte mensen zijn, die als lichten voor de andere mensen zullen rondgaan - maar zullen de vele blinden en wereldse geleerden acht op hen slaan? Ze zullen hen voor dwazen uit­schelden en als het kan zo snel mogelijk vervolgen.

[15] O, de verspreiders van deze leer, die nu werkelijk lichamelijk vanuit de hemelen op ons toekomt, zullen het niet gemakkelijk hebben, ook niet als ze met de macht van deze drie jongemannen begiftigd zouden zijn! Want men zal hen uitmaken voor overspannen bedriegers en bovendien voor magiërs uit de school van de Essenen en derhalve ook voor leugenaars, bedriegers en volksopruiers en hen vervolgen en martelen.

[16] Dat is zo mijn mening; want hoe helderder op een dag de zon schijnt, des te pijnlijk duisterder wordt dikwijls de daarop volgende nacht, waarin duiste­re onweerswolken de sterren van de hemel dicht bedekken. Maar de Heer zij alle lof, omdat wij waardig waren deze zeer heldere dag mee te maken en daarop voor de ogen van de Heer te wandelen! ,

[17] Allen zeiden: 'Ja, de Heer alleen zij alle lof en eer daarvoor, en Zijn lief­de en genade blijve voortaan bij alle mensen die goed van hart en van goede wil zijn!'

 

129 God vrezen en God liefhebben

 

[1] Toen stond Ik op van Mijn stoel en begaf Mij naar de tafel van de Samaritanen, die ook haastig van hun stoelen opstonden en met diepe eer­bied tegen Mij zeiden (de Samaritanen): 'O Heer, Heer! Wij zijn zondaars en niet waardig dat Uzelf naar onze tafel komt, maar spreek slechts één woord over ons uit, opdat wij sterk worden in Uw licht!'

[2] Ik zei: 'Laat die al te grote eerbied voor Mij achterwege, en groei in plaats daarvan in de juiste en ware liefde voor Mij! Want God de Heer boven alles lief te hebben, is veel meer en geldt als veel groter dan God boven alles te vre­zen. Een overdreven vrees voor God verwijdert de mens steeds meer van God en is uiteindelijk het slechte zaad, waaruit mettertijd het heidendom opgroeit met het hele afgodendom, bijgeloof en tenslotte het volledige ongeloof.

[3] Met de volle liefde nadert de mens God echter steeds meer, hij wordt ver­trouwelijk met Hem en verlangt naar Hem, en wordt zodoende steeds meer vervuld van de geest Gods; want de voortdurend toenemende en vertrouwe­lijker wordende liefde voor God is de ware en levende geest Gods in de mens en de geest van het eeuwige leven in de ziel. Daarom is een zondaar die zich uit liefde voor God bekeert, God dan ook meer nabij en Hem liever dan negenennegentig zeer godvrezende mensen, die nog nooit tegen een wet hebben gezondigd en als rechtvaardigen zodoende nooit boete hebben hoe­ven doen.

[4] Kijk eens naar een kind, dat een grote vrees voor zijn ouders koestert, omdat zij het vanwege zijn kinderlijke stoutheid misschien een paar keer te streng hebben gestraft! Zo'n kind zal zijn ouders dan wel gehoorzamen, maar niet zozeer uit liefde als veeleer uit vrees voor de straf die het te wachten staat als het nog een keer tegen de wil van de ouders zou zondigen. De nabijheid van zijn ouders gaat zo'n kind mettertijd ook tegenstaan, en het probeert zich uit die voor hem onaangename toestand te bevrijden door het ouderlijk huis te verlaten en in verre vreemde streken zijn geluk, zijn rust en zijn behaag­lijkheid te zoeken -en het keert daarvan pas met angst en beven berouwvol naar de ouders terug, als het in den vreemde het tegendeel heeft aangetroffen van wat het dacht te vinden.

[5] Diezelfde ouders hebben echter nog een kind, dat minder bang voor hen is, maar hen in plaats daarvan steeds meer liefheeft, zich niet zoveel aantrekt van enkele terechtwijzingen en zijn fouten dus niet uit een steeds toenemen­de angst voor de strengheid van zijn ouders, maar uit zijn eigen steeds groei­ende liefde voor hen aflegt en hun wil doet.

[6] Welk van de twee kinderen zal de grootste lieveling van de ouders zijn, denken jullie?'

[7] De woordvoerder zei: 'Natuurlijk het kind dat minder vrees voor zijn ouders koestert, maar in plaats daarvan meer liefde en een kinderlijk vertrou­wen in hen heeft!'

[8] Ik zei: 'Je hebt goed geoordeeld en Mij het juiste antwoord gegeven; zo moeten ook jullie als het kind zijn dat zijn ouders meer liefheeft dan vreest, en heb God dus lief als de eeuwige Vader van alle mensen, meer dan dat jullie Hem vrezen als een onverbiddelijke rechter, dan zullen jullie ook niet meer zo'n grote vrees of schroom hebben voor Mijn aanwezigheid bij jullie als dat tot nu toe het geval was!

[9] Neem maar van Mij aan, dat God ook de zeer vreesachtige kinderen lief­heeft; maar wat het kinderlijke, onbevangen vertrouwen tegenover Hem betreft, moeten er dikwijls heel kromme wegen bewandeld worden; zonder dat vertrouwen kan een ziel nooit volledig aan God gelijk en zelfstandig vrij in God zalig worden, en langs de genoemde kromme wegen kan een ziel dat ook maar met moeite bereiken. Alleen grote nood kan zulke kinderen op de juiste weg terug naar het huis der liefde van zijn ouders brengen.

[10] Omdat kinderen door de van boven komende tuchtigingen in plaats van beter, alleen maar slechter gemaakt worden, komen die tuchtigingen ook maar zelden voor en alleen dan, wanneer alle liefdevolle pogingen stukgelo­pen zijn op de blinde eigenzinnigheid van de mensen; daarom heeft God altijd zo'n buitengewoon groot geduld met de eigendunk van de mensen, om ze niet door voortdurend te straffen nog meer van Zich te vervreemden dan ze zichzelf al doen.

[11] Maar als God de mensen eenmaal met de tuchtroede in Zijn hand heeft moeten bezoeken, dan biedt Hij hun in Zijn andere hand, al is het ook wat verhuld, Zijn hart aan, opdat ze inzien dat God de Vader, zelfs al heeft Hij de tuchtroede in Zijn hand, hun toch met alle liefde tegemoet komt, zoals dat nu ook voor jullie ogen het geval is.

[12] Maar Ik voeg er nog iets aan toe en onthouden jullie dat allemaal goed! Wie bij een bepaald werk te bang is dat hij wellicht een fout zal begaan, waar­door het werk nadeel berokkend wordt ten aanzien van het te bereiken doel zal ook niet zelden grove fouten maken. Maar wie met plezier en liefde werkt, zonder een al te angstige vrees om mogelijk fouten te maken, die zal het werk goed afgaan, en men zal er waarschijnlijk geen fouten van betekenis in ontdekken; want de juiste liefde met het juiste vertrouwen is niet blind zoals de heidense wereldse geleerden denken, maar ze ziet veel scherper dan het scherpste wereldse verstand met zijn al te angstige geweten.

[13] Al heeft de liefde hier en daar ook een fout gemaakt, dan maakt ze die door zichzelf snel en gemakkelijk weer goed; maar als het verstand met zijn angst een fout heeft begaan, dan verliest het alle vertrouwen in zichzelf en vindt dikwijls heel lang geen middel waarmee de fout weer helemaal goedge­maakt zou kunnen worden.

[14] Daarmee wil Ik jullie echter niet vertellen dat een mens daarom zijn ver­stand en zijn geweten helemaal aan de kant moet zetten - verre daarvan. Maar zich helemaal door het verstand en een overdreven angstige vrees voor het maken van fouten te laten beheersen en regelrecht te twijfelen aan de veel betere werking van de liefde en het vertrouwen daarvan, dat is toch zeker in hoge mate blind en onnozel.

[15] Als jullie dat nu goed hebben begrepen, zullen jullie Mijn aanwezigheid ook gemakkelijk kunnen verdragen en dan zullen jullie niet meer in jezelf de wens hebben om uit louter vrees en schroom voor Mij zo snel mogelijk weer hier vandaan te gaan!’

[16] Na deze vriendelijke les van Mij veranderden de Samaritanen helemaal, ze bedankten Mij voor dit onderricht en werden heel vertrouwelijk.

[17] En De voornaamste spreker zei: 'O Heer en Meester van alle dingen en al het leven! Alleen een grote liefde voor U heeft ons hier gebracht, omdat wij gehoord hadden dat hier of in Nazareth betrouwbare inlichtingen te verkrijgen waren over waar U verblijft, en zo zijn wij in goed vertrouwen hier­heen gereisd. Welnu, in plaats van de informatie die wij verwachtten, namelijk waar U zou verblijven, hebben wij tot onze grote verrassing direct Uzelf ont­moet, en die verrassing heeft ons vervuld van een zeer grote vrees voor Uw eindeloze heerlijkheid. Maar nu hebt U onze zeker niet onredelijke en ook met onterechte vrees in één keer in een vertrouwelijke liefde veranderd, en daarom zullen ook wij hier blijven zolang U hier blijft, en U volgen - als U dat wilt - waar. U ook maar heen gaat; want ook wij zouden heel graag Uw leerlingen en uitdragers van Uw levende woord willen worden.'

[18] Ik zei: 'Daarom heb Ik ook gewild dat jullie Mij moesten gaan zoeken; want Ik ken jullie heel goed en ook jullie geest. Maar eet en drink nu verder; daarna zullen we verder met elkaar spreken!’

[19] Daar waren allen mee tevreden en aten en dronken nu zonder schroom verder, en Ik ging weer naar Mijn plaats.

 

130 Gabriëls getuigenis over Maria

 

[1] Toen Ik weer op Mijn plaats zat tussen Mijn leerlingen, prezen dezen de Samaritanen en hun ijver.

[2] Ook Maria, die evenals Jozef een strenge Jodin was en veel op had met de tempel - hoewel in Mijn tijd niet meer zoveel als voorheen - verwonderde zich over de trouwe gezindheid van deze Joden en over de kracht van het geloof van de Samaritanen, en zei tenslotte: 'Als die de tempel zouden bewa­ken en leiden - wat helaas niet zo is - zou de oude ark weer vervuld zijn van de geest des Heren, tot heil van Jeruzalem en van alle Joden, en de engelen zouden de maagden in de tempel voeden met hemelse kost, zoals dat zo'n dertig jaar geleden nog gebeurde bij de vrome Simeon en de grijze Anna, die de maagden van de tempel moest verzorgen. Maar sinds de vrome Zacharias door de afgunst van de Farizeeën gewurgd werd toen hij de offers aan God kwam wijden met gebed en reukwerk, is de oude ark in verval geraakt en de geest des Heren verdwenen. Weliswaar heeft men een nieuwe ark vervaardigd, maar de geest des Heren keert daar nooit meer in terug; maar wel woont daar de geest van leugen, bedrog, afgunst,jaloezie en laster, hoogmoed en boosaar­dige heerszucht.

[3] Maar bij de Samaritanen, over wie door de tempel vele duizenden van de afschuwelijkste banvloeken zijn uitgesproken, woont de geest des Heren, zoals nu duidelijk gebleken is, en die zal hen niet verlaten zolang ze blijven zoals ze nu zijn. Ik heb zelf vroeger geen vrede met hen kunnen vinden, omdat ze zich van de tempel hebben losgemaakt; maar van nu af aan wil ik hen tot mijn vrienden rekenen, en hun Gerizim staat hoog boven de tempel van Salomo.'

[4] Allen prezen de woorden van Maria, en er kwam een Samaritaan naar ons toe die zei: 'Luister, vrienden van de Heer, wie is toch deze lieflijke vrouw, die nu in een hoge geestesgesteldheid geprofeteerd heeft?'

[5] En Gabriël, die naast Maria zat, zei: 'Dit is de vrouw van wie geschreven staat: 'Zie, een maagd zal ons een zoon baren! Zijn naam zal Immanuel zijn, en in Hem zal God waarachtig met ons zijn!'

[6] Kijk nu naar de Heer in ons midden - Hij is Immanuel, dus de ene en enig ware God met ons! En nu weet je ook wie deze vrouw is; ga het ook aan je vrienden vertellen!’

[7] Toen boog de Samaritaan, ging naar zijn metgezellen en bracht het hu? over. En ze stonden allemaal op, kwamen naar ons toe en begroetten Maria met plechtige, lieflijke woorden.         .

[8] Maar Maria zei tegen hen: 'Ik was en ben slechts een uitverkoren maagd van de Heer; en dat ik werd wat ik ben, was Zijn wil. Prijs dus niet mij, maar geef altijd God alleen de eer! Wat de Zoon van de Allerhoogste, die één met Hem is, zal zeggen, doe dat!'

[9] Daarop groetten ze Maria nog een keer en bedankten Mij en Kisjonah voor het goede middagmaal. Pas na hun dankbetuiging vroegen ze Mij wat ze nu moesten doen.

[10] Ik zei: 'Rust nu nog een poosje, net als wij; daarna zullen jullie wel te horen krijgen wat jullie tot de avond te doen staat!'

[11] Daarop begaven ze zich weer naar hun tafel en spraken met elkaar over verschillende tekstgedeelten uit de profeten, waarin melding wordt gemaakt van de vrouw die een zoon zal baren, voor wiens naam en macht elke knie zich zal buigen.

[12] Na een poosje aan onze tafel gerust te hebben stond Ik op en zei: 'Het is niet goed als een mens een dag werkeloos doorbrengt; daarom zullen ook wij nu onze rust tot de avond veranderen in echte werkzaamheid!

[13] Kijk, de visbewaarplaatsen van onze vriend Kisjonah zijn nu een heel stuk leger geworden en daarom zullen we gaan vissen en al zijn bewaarplaatsen met de vissen vullen! We zullen allemaal meehelpen bij dit werk!'

 

131 De rijke visvangst

 

[1] Kisjonah vond dit een fijn voorstel, omdat hij inderdaad al een tekort had, met name aan edele vissen.

[2] Maar enkelen van zijn aanwezige bedienden en knechten zeiden: 'Vandaag zal het overdag niet zo goed lukken met vissen; want ten eerste zijn de meeste vissersbarken en boten die nog in bruikbare staat zijn, reeds drie dagen geleden vanwege de vissen ergens over het meer uitgevaren, hebben bijna al het tuig dat voor het vissen nodig is meegenomen en zijn tot op dit moment nog niet teruggekeerd, wat wel te begrijpen is, aangezien het een slechte tijd is om te vissen, en ten tweede is het meer nu te wild en dan gaan de vissen naar de diepte en vermijden de ondiepe plaatsen langs de oever. Waar moeten we nu bruikbare schepen vandaan halen, waarmee we ons op het wild golvende water kunnen wagen?'

[3] Ik zei: 'Wat Ik jullie zeg doe dat, dan zullen we geen vergeefs werk heb­ben begaan!’

[4] Toen stond iedereen op, ook de Samaritanen, en wij gingen naar buiten naar de nabijgelegen oever van het meer.

[5] Toen wij bij de oever waren, waar grote golven tegenaan sloegen, zei Kisjonah, en ook Philopold, tegen Mij: 'Heer en Meester! Mijn knechten hebben in natuurlijk opzicht toch een heel juiste opmerking gemaakt - zon­der goede schepen en deugdelijke, sterke netten zal er op een natuurlijke manier niet veel te beginnen zijn. Voor U, o Heer, is natuurlijk niets onmoge­lijk, maar wij mensen kunnen alleen iets met veel moeite tot stand brengen, als de gelegenheid en de omstandigheden daarvoor gunstig en aanwezig zijn.

[6] Ik zei: 'Juist onder deze omstandigheden die voor het vissen het meest ongunstig zijn, heb Ik jullie mee naar buiten genomen, om jullie de macht van het levende geloof te tonen. Neem de oude netten, die daar aan de hek­ken langs de oever hangen, en klim in de twee oude boten die hier aan de oever liggen, werp de netten in het water en wees gelovig, dan zullen we in korte tijd een grote hoeveelheid van de beste vissen krijgen!'

[7] De oude boten waren echter voor de helft volgelopen met water, en de knechten en ook Mijn leerlingen begonnen met het uitscheppen van het bin­nengedrongen water en stopten enkele lekke plekken met lappen dicht, om de boten enigszins bruikbaar te maken; de Samaritanen begonnen inderhaast de beschadigde netten zo goed mogelijk te repareren, en op die manier ont­stond er een redelijk bruikbaar vistuig. Een deel van de knechten haalde een benodigd aantal vaatjes, om de gevangen vissen in te kunnen leggen, en ze zo naar de grote bassins te kunnen brengen.

[8] Toen alles zover in orde was, stapten enkele van Mijn leerlingen met de knechten in de overigens tamelijk ruime boten, stootten die een eindje van de oever en lieten het tussen de twee boten uitgespreide net in het water zak­ken, en na enkele ogenblikken was het reeds dermate gevuld met de edelste vissen, dat de knechten er van schrokken; want ze konden het net vanwege het zware gewicht niet naar de oever brengen en begonnen om hulp te roe­pen. Toen stapten de Samaritanen het water in, dat op de plaats waar de boten lagen nauwelijks een halve manslengte diep was, en hielpen de leerlingen en de knechten de vissen naar de oever te brengen. Ongeveer honderd mensen waren ruim een uur bezig, voor alle vissen in de daarvoor bestemde bassins gebracht waren.

[9] Toen de vissen op hun plaats waren gebracht, zei Ik tegen Kisjonah, die zich evenals Philopold buitengewoon verwonderde over deze meer dan rijke vangst:' Als e het oude net nog een keer gevuld wilt hebben met allerlei soor­ten vissen, die in het water van dit meer leven, laat het net dan net als deze eerste keer in het water zakken, want nu is het de beste tijd om te vissen! Want als de zon naar de kim begint te neigen, komen de vissen in deze tijd en in het water van dit meer dichter bij de oevers.'

[10] Kisjonah zei: 'O Heer en Meester, met die ene trek ben ik al meer dan tevreden; maar als U het wilt en het werk met Uw genade niet te zwaar is voor de mensen, kan het net nog wel een keer uitgegooid worden!’

[11] De knechten, de leerlingen en ook de Samaritanen zeiden tegen Kisjonah: 'O beste vriend, niet slechts één keer, maar nog verschillende keren zullen wij het net in het water gooien, als de Heer en jij het goed vinden; want met zo'n winst is het werk die kleine moeite wel waard!'

[12] Ik zei: 'Welnu, doe dan nog een keer wat jullie al gedaan hebben! Maar als jullie deze keer de trek gemaakt hebben, moet je de soorten zo sorteren, dat jullie de roofvissen, die jullie deze keer ook in het net zullen krijgen, van de edele vissen scheiden en ze daarna in een aparte bak leggen; want de roof­vissen zijn schadelijk voor de edelvissen, zoals ook de wolven schadelijk zijn voor de schapen!’

[13] Kisjonah zei: 'Heer, ik dank U voor deze raad! Tot nu toe hebben mijn knechten en vissers de vissen uitgesorteerd, en zeiden: 'Wat in het meer bij elkaar leeft, kan ook in de bewaarplaats bij elkaar leven!' Maar Ik heb mijzelf er al verscheidene keren van overtuigd dat de roofvissen en de zachtere edel­vissen elkaar slecht verdragen, maar mijn mensen wilden dat niet toegeven; maar omdat ze het nu uit Uw mond hebben gehoord, zullen ze in het vervolg ook de verstandigste weg kiezen, tot hun en mijn voordeel!'

[14] Iedereen zei: 'Ja, wat de Heer zegt willen wij ook doen; want alleen Hij kent en weet alles tot op de bodem! ,

[15] Hierna klommen de leerlingen en de knechten nogmaals in de twee boten en wierpen net als eerst het net in het water. Binnen enkele ogenblik­ken was het weer zo meer dan vol, maar nu met verschillende soorten vis, dat onze Samaritanen opnieuw het water in gingen en de vissers moesten helpen het overvolle net naar de oever te brengen.

[16] Toen het net weer naar de oever was gebracht, begon het uithalen en sor­teren van de vissen, waarvan het grootste deel nu uit roofvissen bestond, en daar werd een grote bak mee gevuld; maar ook werden de verschillende soor­ten edelvissen gesorteerd en iedere soort in een aparte bak gedaan.

[17] Daarna werd het net weer uit het water gehaald en aan het hek gehan­gen om te drogen, en de twee boten werden aan de oever vastgemaakt. Terwijl wij zo aan het vissen waren had de zon de horizon bereikt, en Kisjonah vond dat we nu wel weer naar huis konden gaan, omdat het in deze herfsttijd als gevolg van de na zonsondergang stevig waaiende winden vaak flink koud werd aan het water.

[18] Ik zei: 'Vriend, maak je daar geen zorgen om; want zoals alles liggen ook de warmte en de koelte in Mijn hand! We zullen hier de terugkeer van jouw schepen afwachten en zien wat voor winst zij je zullen brengen.'

[19] Kisjonah zei: 'Heer en Meester, daar verwacht ik niet veel van; want daags voor de sabbat zijn ze in de richting van Jesaïra vertrokken. Daar zullen ze weinig gewerkt hebben. Gisteren was het sabbat, dus een volledige rustdag; vandaag is het de dag na de sabbat, ook een dag waarop niet veel gewerkt wordt. Er zou dus een wonder gebeurd moeten zijn als mijn veertien schepen enige winst zouden meebrengen; bovendien zie ik nog van geen enkele kant een mij bekend schip op deze oever aansturen.'

[20] Ik zei: 'Vriend, je denkt weliswaar heel logisch; maar jouw denken is van tijd tot tijd nog sterker dan je geloof! Kijk daar, waar de drie engelen zich tij­dens ons vissen in gezelschap van de moeder van Mijn lichaam bevonden. Zie, ze zijn onzichtbaar geworden toen de zon helemaal onderging en zij hebben je schepen met allerlei goede vissen helpen vullen. En voordat je zeven keer om hebt gekeken, zullen jouw veertien schepen zichtbaar worden! Ieder schip zal honderd vissen meebrengen.'

[21] Toen Ik dat tegen Kisjonah zei, kwamen in de vallende schemering de schepen ook in zicht, en het duurde nauwelijks een half uur, of de schepen waren al bij de oever.

[22] De hoofdschipper kwam onmiddellijk uit zijn schip, begroette ons en was buitengewoon blij toen hij Mij ook in het gezelschap zag; want hij kende Mij van vroeger, en zei: 'Ja, nu is alles mij duidelijk! Toen wij eergisteren de inhammen voorbij Jesaïra doorzochten, omdat daar altijd de meeste vis zit, vonden we niet één enkele vis, want een harde zuidenwind dreef ze naar de diepte. Kortom, we hebben tot laat in de nacht met behulp van fakkels gewerkt, maar het was allemaal totaal vergeefse moeite. Gisteren was het sab­bat, toen mochten we niet werken; vandaag waren we al heel vroeg in de ochtend aan het werk en hebben ongeveer negen uur lang aan één stuk door gevist, maar ook zonder enig resultaat. Toen ik zag dat al onze arbeid en inspanning vergeefs waren, heb ik het sein gegeven om weer naar huis te varen.

[23] Maar toen wij ons op het door mij gegeven sein gereed maakten om naar huis te varen, verschenen er drie prachtige jongemannen aan de oever, die wilden dat ik hen in mijn schip liet. Ik heb ze ook zonder het minste bezwaar opgenomen. Toen ik hun vroeg waar ze heen wilden varen, zeiden ze: 'Wij zijn niet gekomen om met jou over dit meer ergens heen te varen, maar o m jullie te helpen met vissen; want jullie hebben bijna twee dagen lang gevist en geen vangst gedaan. Laat jullie netten daarom nog een keer in het water zakken, dan zullen jullie een goede vangst doen!' Dat deden wij, het werk verliep vlot, en binnen enkele ogenblikken waren onze netten gevuld met alle soorten van de mooiste vissen!

[24] Maar hoe moesten we zoveel vissen nu in korte tijd in de draagvaatjes krijgen? De drie jongemannen hielpen ons, en voor wij het wisten waren alle vissen in de draagvaatjes gebracht. Daarna verdwenen de drie plotseling, en er stak een harde wind op die onze schepen in de richting hierheen blies.

[25] Toen ik deze oever zag, die ik goed ken, en ook al kon onderscheiden dat daar behoorlijk veel mensen stonden, zei ik tegen mijn schippers: 'De grote Heiland uit Nazareth moet in Kis zijn, want de driejongemannen, die ons op zo'n wonderbaarlijke wijze de vissen hebben bezorgd, waren onmiskenbaar drie machtige geesten, die steeds tot Zijn dienst bereid zijn. De grote Heiland en Meester heeft onze heer lief en heeft tot zijn voordeel door Zijn dienstba­re geesten een teken gedaan op zijn schepen!'

[26] Toen ik nu aan wal ging, zag ik al gauw dat mijn vermoeden bewaarheid is. En nu dank ik U, o grote Zoon van God en Meester van alle meesters, voor de aan ons bewezen onschatbare weldaad. Aan U zij onze eer en alle eer aan God in de hoogte der hoogten!

[27] Maar nu is het zaak, nu het nog tamelijk licht is, om voor de vissen te zorgen!'

[28] Ik zei: 'Doe dat, doe ze in de bassins, ieder apart; doe de roofvissen niet bij de edelvissen, maar doe ze in de bak die daarvoor ingericht is! Daarna kunnen jullie je ter ruste begeven!'

[29] Toen de dienaren de draagvaatjes met de vissen uit de schepen hadden getild, bekeek Kisjonah ze, en hij stond buitengewoon verbaasd over het aantal en de edele soort vissen, waarvan er niet één minder dan vijf pond woog.

[30] Daarop zei Ik: 'Laten we nu weer naar huis gaan, aangezien we ook deze dag goed hebben doorgebracht tot heil en stichting van de mensen, en laat jij, vriend Kisjonah, een sober avondmaal voor ons klaarmaken!'

[31] Toen begaven wij ons direct naar huis, en er werd veel over de gebeurte­nissen van de dag gesproken.

 

132 De Heer geeft aanwijzingen voor het verkondigen van Zijn leer

 

[1] Ik sprak met de vier Indo-joden nog over veel dingen, en gaf hun aanwij­zingen hoe ze datgene, wat ze bij Mij hadden gezien en gehoord, aan hun landgenoten moesten meedelen, zodat het vruchten zou afwerpen voor het bereiken van het eeuwige leven van de ziel. Daarna legde Ik de twee mannen de handen op en verleende hun de kracht om door handoplegging in Mijn naam zieken te genezen en bezetenen van hun boze geesten te bevrijden. De vier bedankten Mij van ganser harte voor deze genade en loofden Mijn goed­heid.

[2] Ook de zeven tempeldienaren vroegen Mij of Ik hun die genade wilde verlenen, opdat zij de mensen in het land van Cham met Mijn hulp gemak­kelijker tot de kennis van de ene, enig ware God en tot geloof in Mij en Mijn woord konden brengen.

[3] Ik zei: 'Bij jullie hoeft dat niet op dit moment; maar deze vier vertrekken morgen reeds in alle vroegte, en daarom verleen Ik hun de kracht om zieken te genezen reeds vanavond. Bovendien zijn ze al langer bij Mij dan jullie en in alles goed onderricht, zodat ze nu precies weten wat ze moeten doen, en hun zielen zijn rein en zonder zonde, en de hun verleende kracht blijft in hen;jul­lie zielen zijn echter nog behept met vele zwakheden, die jullie door ware zelfverloochening eerst kwijt moeten raken, omdat de kracht die Ik jullie ver­leen anders niet in jullie zou blijven - want wil Mijn genade in een vat blij­ven, dan moet het duurzaam, stevig, goed en rein zijn. Jullie zullen dat bin­nenkort nog wel bereiken, als het in jullie en voor jullie de juiste tijd is!'

[4] Daar namen de zeven genoegen mee en bedankten Mij voor deze les en belofte. Daarop gingen ze naar hun plaatsen en namen wat brood en wijn tot zich. Nu kwamen echter ook de Samaritanen bij Mij en vroegen Mij of het raadzaam was om de mensen in deze uiterst bijgelovige tijd behalve het evan­gelie voor ziel en geest ook het evangelie dat ze van de jongeman hadden gehoord en goed hadden begrepen, namelijk over de dingen en verschijnse­len in de grote wereld der natuur, aan hun broeders te verkondigen en hun een juist licht te geven over alle dwaasheden waarin de mensen van tijd tot tijd steeds meer verstrikt waren geraakt - wat met name kwam door de zelf­zuchtige en hebzuchtige priesters, die het blinde volk door allerlei nieuw bedachte bedrieglijke kunsten en door loze gefantaseerde woorden en lerin­gen van iedere waarheid hadden weten af te brengen.

[5] Ik zei: 'Mijn beste vrienden, als jullie de mensen in Mijn naam beginnen te onderrichten en te vormen, zeg dan eerst: 'De ware vrede zij met jullie! Want het rijk Gods is bij jullie nabij gekomen!'

[6] Leer hun dan waar het rijk Gods uit bestaat, en wat een mens moet doen om het rijk Gods reeds op deze aarde en nog meer aan gene zijde deelachtig te worden; dat weten jullie allemaal heel goed, omdat ten eerste Ikzelf en daarna ook verscheidene door Mij uitgezonden leerlingen Mijn leer in dui­delijke woorden reeds bij jullie hebben verkondigd.

[7] Als jullie op die manier de harten en zielen van de mensen gelouterd en gereinigd hebben, dan kunnen jullie hun ook de dingen in de natuurlijke wereld verklaren om hun verstand terug te brengen in de staat van oerwaar­heid en hun gemoed van al het bijgeloof te reinigen. Dat is des te noodzake­lijker, omdat een mens die verkeerde inzichten heeft over de door God geschapen werken God ook nooit goed kan leren kennen, en dus ook niet zichzelf en evenmin zijn naaste.

[8] Waar het echter aan deze kennis ontbreekt, zal het ook ontbreken aan de verlangde ware liefde voor God en eveneens aan de liefde voor de naaste. Want als iemand zijn naaste niet liefheeft, die hij toch ziet als een wezen zoals hijzelf, hoe zal hij God dan liefhebben, die hij met de ogen van zijn lichaam niet kan zien?

[9] De mens kan God alleen maar met de ogen van zijn geest zien, enkellangs de zuivere en waarachtige weg van inzicht in de geschapen dingen en Zijn liefdevolle en wijze orde daarin, en Hem dan ook boven alles liefhebben; en wie God boven alles liefheeft, kent vanuit die liefde ook zichzelf en zijn naas­te en zal Gods evenbeeld in zijn naaste evenzeer liefhebben en achten als in zichzelf.

[10] Maar het is een juiste en ware vooronderstelling van jullie, dat men er zorgvuldig naartoe moet werken dat uiteindelijk al het bijgeloof bij de men­sen verdwijnt; want zolang er nog een vonkje waangeloof het menselijke gemoed belast, is de mens niet vrij en kan hij door dat vonkje tot vele, grove dwalingen vervallen. Daarom kan alleen de volkomen zuivere waarheid de mens volkomen vrij maken en dus ook hier en aan gene zijde volkomen gelukkig en zalig maken.

[11] Het rijk Gods, dat in Mij in deze wereld is gekomen, is die meest zuive­re en volmaakte waarheid, zoals Ik ook de Weg, de Waarheid en het Leven Zelfben, waar Ik jullie overal toch al meer dan voldoende bewijzen van heb gegeven en wat nu al vele duizenden mensen, Joden en heidenen, uit alle windstreken weten en ook vast geloven.

[12] Onthoud echter goed dat het altijd gemakkelijker is om de mens over een of andere kwestie iets op het gebied van zijn kennis mee te delen, dan zijn gemoed te bewegen tot een vast, onwankelbaar geloof! Daarom moeten jullie ook veel meer streven naar het vestigen van een levend geloof dan naar lou­ter kennis; want in kennis alleen is het leven niet, maar wel in het zuivere en door de werken der liefde levende geloof.

[13] Kennis, hoe zuiver ook, is een afspiegeling van de dingen en hun orde in deze wereld die, zoals ze nu is, vergankelijk is evenals alle dingen in, op en boven haar; maar de dingen van het geloof zijn een waar licht uit de hemelen, ze zijn ten diepste eigen aan het gemoed, de ziel en haar geest, en zijn onster­felijk en onvergankelijk.

[14] Ik zeg jullie allemaal: deze voor jullie zichtbare hemel, bestaande uit maan, zon en alle sterren, zal eens vergaan; maar Mijn woorden en degene die ze gelooft zullen niet vergaan, maar eeuwig bestaan!

[15] Daarmee wil Ik echter niet zeggen dat jullie ter wille van het levende geloof bij de mensen datgene wat men zuivere wetenschap noemt, buiten beschouwing moeten laten; want de mens kan pas iets geloven als hij er iets van gehoord of er kennis van gekregen heeft. Als de mens over een goede, ware zaak eenmaal een zuivere, betrouwbare en ware mededeling en welbe­proefde kennis heeft verkregen, dan moet hij zich niet tevreden stellen met de pure kennis, maar die opnemen in zijn levende geloof en volgens de grond­beginselen daarvan handelen; als hij dat doet, zal de zuivere wetenschap hem ook ware, levende en onvergankelijke vruchten opleveren. Daarom zullen jul­lie, die nu met grote aandacht naar Mijn woorden luisteren, ook pas volledig inzien dat het Gods woorden zijn, als jullie er geheel en al naar zullen leven en handelen.

[16] Ik ken de Samaritanen goed en hun velerlei goede eigenschappen zijn Mij niet onbekend, maar er bestaan onder hen ook heel veel misvattingen, waar ze vaak hardnekkiger aan vasthouden dan de heidenen aan die van hen; daarom zullen jullie ter wille van Mijn naam en Mijn leer ook menige harde strijd te verduren krijgen. Want het wereldse verstand van de mensen begrijpt de innerlijke dingen van de geest en van de levende waarheid niet en beschouwt diegenen als dwazen, die hem daarover vertellen, en hij vervolgt hen ook waar hij maar kan. Maar jullie moeten je daar niets van aantrekken en de waarheid onderwijzen, zoals die door Mij in jullie hart en mond wordt gelegd; dan zullen jullie tenslotte vele goede vruchten voor Mijn rijk verga­ren, en jullie loon zal later in Mijn rijk niet klein zijn!

[17] Luister zelf niet naar de bedreigingen en duistere woorden van jullie rab­bi's, die zich erg laten voorstaan op hun verborgen wijsheid, die weinig vol­komen waars bevat, maar houd vast aan wat jullie van Mij hebben gehoord, dan zullen jullie menige rabbi naar Mij toekeren!

[18] Als jullie je echter in enig opzicht door hen laten intimideren, zullen jul­lie met de beste wil van de wereld weinig goeds van belang verrichten. Hiermee heb Ik jullie nu alles gezegd wat jullie in Mijn naam moeten doen om Mijn rijk ook onder jullie zegenrijk te verbreiden.

[19] Jullie zullen weldra van de wereld vele dingen horen. De herder zal gedood worden en de schapen zullen uit angst verstrooid raken. Erger je dan niet aan Mij, word niet kleinmoedig en wankel niet in je geloof; want ook al zal Ik deze wereld lichamelijk verlaten, dan zal Ik toch in de geest bij de Mijnen blijven tot aan het einde der wereld en zal Ik Mijzelf altijd getrouw openbaren aan degenen die Mij liefhebben en zich aan Mijn geboden hou­den.

[20] Ik zal jullie niet als wezen in deze wereld achterlaten, maar waar er ook maar twee of drie in Mijn naam bij elkaar zullen komen, daar zal Ik in hun midden zijn; en wat jullie dan de Vader, die in Mij is zoals Ik in Hem, in Mijn naam zullen vragen, zal jullie ook gegeven worden.

[21] Laat jullie gemoed daarom niet verdrietig en angstig worden, als jullie zullen horen dat Ik, de Heer Zelf, Mij door de wereld heb laten verdeemoe­digen en via de smalste en doornigste weg uit deze wereld naar Mijn heme­len ben overgegaan; want kijk, dat moet allemaal zo gebeuren, opdat de maat van de slechte wereld vol wordt en het gericht, dat haar voorspeld is, over haar komt.

[22] Ik zeg jullie dit nu van tevoren, opdat jullie, wanneer jullie daarover zul­len horen, daar niet ontsteld door raken of je zelf ergeren aan Mij.Want als jullie werkelijk Mijn leerlingen en verspreiders van Mijn rijk op aarde willen zijn, moeten jullie ook in alles stevig worden en nooit gaan wankelen.'

 

133 De Heer laat de Indo-joden weer naar hun eigen land gaan

 

[1] Toen Ik deze toespraak tot de Samaritanen beëindigd had, werd ook het avondmaal, dat reeds klaargemaakt was, in schalen op tafel gezet. De zeven tempeldienaren gingen aan een tafel zitten die voor hen was klaargezet, en de Samaritanen aan de tafel die in de hoek van de zaal voor hen gedekt was, en vervolgens namen we allemaal de maaltijd tot ons, die voor het merendeel uit uitstekend bereide vissen bestond, en dronken de wijn.

[2] Toen de maaltijd na een uur beëindigd was en de wijn de tongen weer los­ser maakte, kwamen er een paar Samaritanen naar Mij toe die Mij eerst luid met welgekozen woorden uit naam van allen dank brachten voor de leer die hun was gegeven. Daarna vroeg de ene Mij, of zij als Mijn leerlingen in geval van nood ook in Mijn naam tekenen zouden kunnen doen.

[3] Ik zei tegen hen: 'Dat zal ten eerste afhangen van de sterkte van jullie geloof, en ten tweede heb Ik jullie toch al overduidelijk de volkomen ware verzekering gegeven dat jullie alles gegeven wordt, waar jullie de Vader in Mijn naam om zullen vragen.Welke verzekering moet Ik jullie nu nog meer geven?'

[4] Toen de twee dat hoorden, bogen ze diep voor Mij en gingen weer naar hun metgezellen.

[5] Na dit korte gesprek, waarna er verder niets van betekenis voorviel, bega­ven wij ons ter ruste en sliepen tot de ochtend, deze keer op goede rustbed­den.

[6] Daarna bleef Ik met Mijn leerlingen nog zeven dagen in Kis. Ook de zeven Farizeeën bleven, samen met hun dienaren, en behalve hen ook de Samaritanen, en zij werden door Mijn leerlingen volkomen in Mijn leer onderwezen; alleen de vier Indo-joden vertrokken vroeg in de ochtend weer naar hun land langs een andere weg, die veel korter was.

[7] Om te zorgen dat ze niet konden verdwalen, wekte Ik het van tevoren al sterk ontwikkelde innerlijke gezicht van het meisje, en zei dat zij hun drieën als leider moest dienen, waar ze het ook helemaal mee eens waren; na het ochtendmaal vertrokken ze nog voor zonsopgang, nadat ze Mij eerst van gan­ser harte hadden bedankt voor de leer en voor de verleende genade en omdat ze van Kisjonah en ook van de zeven tempeldienaren, die veel goud bezaten, rijkelijk waren bedacht.

[8] Wat Ik daarna gedurende die zeven dagen in Kis deed zal Ik heel in het kort aanhalen, om te zorgen dat er geen lacune ontstaat in de vertelling over Mijn doen en laten op aarde.

[9] Zes dagen bracht Ik met Kisjonah en Philopold nu eens in Kane ( een grensplaats) in Samaria en dan weer in Kis door, bij welke gelegenheid Ik de mensen die naar ons toekwamen onderwees en verschillende zieken genas en met Mijn twee begeleiders ook over vele natuurlijke dingen sprak en hen onderwees.

[10] De zevende dag sterkte Ik eerst de zeven Farizeeën en ook hun dienaren, waarvan iedere Farizeeër er zeven had, en stuurde hen naar Opper-Egypte via Tyrus, waar ze zich in Mijn naam bij Cyrenius moesten melden; deze gaf hun een geleidebrief en verschafte hun een reisgelegenheid over water naar Egypte.

[11] Nadat de Farizeeën op deze manier gemakkelijk op weg gezonden waren, wendde Ik Mij tot de Samaritanen, die met dertig mensen waren, sterkte hen en stuurde hen naar hun eigen land om daar allen die nog blind en doof waren de ogen en de oren te openen. En toen vertrokken ze.

[12] Toen Ik Mij tegen de middag gereed begon te maken om verder te rei­zen, vroegen Kisjonah, onze Philopold en ook Maria Mij om nog tot de vol­gende morgen te blijven.

[13] Ik zei: 'Tegen de liefde moet men zich nooit verzetten; Ik zal dus welis­waar niet tot morgen bij jullie blijven - omdat Ik vóór alles de wil moet ver­vullen van Degene die Mij in deze wereld gezonden heeft -maar Ik wil toch wel tot na de middag bij jullie blijven; en dus, vriend Kisjonah, kun je nog een middagmaal voor ons laten klaarmaken!'

[14] Dat deed Kisjonah natuurlijk met het grootste genoegen van de wereld.

[15] Wij gingen aan tafel zitten, namen brood en wijn en versterkten ons.

 

134 De Heer vertelt over Zijn verzoeking in de woestijn

(Matth. 4:1-11)

 

[1] Nu vroeg de wijze Philopold Mij: 'Heer en Meester volliefde, wijsheid en kracht! Wij hebben uit Uw waarachtig goddelijke mond zoveel gehoord over wat U hebt gedaan, maar over Uw eerste daden, toen U Uw aardse ouderlijk huis verliet, weten wij helemaal niets. Ik heb met Maria, de moeder van Uw lichaam, en ook met Joël en Uw andere lichamelijke aardse broeders over Uw hele jeugd gesproken, en wat ik heb gehoord -vanaf Uw wonder­baarlijke komst op deze aarde, in het lichaam van Maria tot aan Uw dertigste aardse levensjaar -heb ik getrouw in de Griekse taal in een gedenkboek opgeschreven, zonder ook maar iets toe te voegen of weg te laten.

[2] Zo heb ik er ook - natuurlijk als louter brokstukken - alles aan toege­voegd wat ikzelf hier eens aan Uw zijde heb meegemaakt en wat ik van betrouwbare oog­ en oorgetuigen van vele andere kanten en plaatsen heb vernomen, en dat in een apart boek opgeschreven. Maar tot iets meer dan drie maanden na Uw dertigste jaar en de dag van Uw vertrek uit Nazareth heb ik van niemand kunnen horen waar U in die allereerste tijd bent geweest en wat U hebt gedaan.

[3] Vanaf het moment dat U Zich door Johannes in de rivier de Jordaan met water hebt laten dopen, weet ik wel het een en ander, evenals over de roeping van Uw eerste leerlingen; maar, zoals gezegd, over de zojuist genoemde aller­eerste tijd ben ik ondanks al mijn inspanningen geen letter over Uw verblijf en Uw daden te weten gekomen.

[4] Als stille beschrijver van Uw hele aardse leven en werken is mij er buiten­gewoon veel aan gelegen, dat mij ook iets bekend gemaakt wordt over Uw leven en Uw werken in die eerste tijd van Uw ambt als leraar, waarover ook Uw oudste leerlingen niets weten te vertellen; en dat kan eigenlijk niemand anders dan alleen U, o Heer en Meester.Als U mij daar een aantal dingen over zou willen vertellen, zou dat voor mij een grote en uiterst waardevolle gena­degave van U zijn!'

[5] Ik zei: 'Ik ken je goede ijver voor Mij en prijs je als een echte vriend van Mijn hart; maar over die eerste tijd, waarin Ik door de geest van de Vader in Mij naar een woestijn bij de Jordaan ben geleid, daar veertig dagen heb gevast en Mij noodgedwongen met wortels en wilde honing heb gevoed, en waar Ik, toen Mijn lichaam na veertig dagen zo gevast te hebben erge honger begon te krijgen, door een boze geest, een duivel van de eerste orde, drie keer verzocht ben, vertel Ik echt niet graag meer dan Ik nu al gedaan heb. En het zou geen haarbreed verschil maken voor het heil van hun ziel als de mensen er meer over zouden weten.'

[6] Philopold zei: 'Maar, Heer en Meester, hoe kon U Zichzelf door een aarts­duivel laten verzoeken, en hoe heeft hij U ook maar enigszins kunnen bena­deren? Want tussen U en een duivel bestaat door Uw wijsheid en macht immers zo'n grote kloof, dat daar eeuwig nooit een boze geest overheen zou kunnen komen? Wie was die meer dan vermetele boze geest eigenlijk? O Heer en Meester, nu U mij al zoveel hebt verteld, vraag ik U mij daar toch wat meer en preciezer over te vertellen!’

[7] Ik zei: 'Er bestaan weliswaar geen oergeschapen aartsduivels zoals jullie je die voorstellen - maar toch is alles in de materiële wereld in zijn oerelement zoveel als een oergeschapen aartsduivel, en daarom is het hetzelfde of men nu zegt dat men door de wereld of de materiële lusten van het vlees verzocht wordt, of door deze of gene aartsduivel; en wie zich door de wereld en zijn vlees te sterk gevangen laat nemen, diens ziel is dan ook een persoonlijke dui­vel en leeft na de dood van zijn lichaam verder in een constante verbinding met de slechte, nog ongegiste materiële geesten, en haar streven blijft dan evenals haar liefde boosaardig en ze tracht haar boosaardige liefde voortdu­rend te bevredigen.

[8] Dat soort duivels kunnen natuurlijk niet over de onmetelijke kloof tussen Mij en hen heenkomen; maar omdat Ik nu Zelf in deze wereld ben gekomen, die op zichzelf vol gericht en derhalve vol duivels is, heb Ik door een vleselijk lichaam aan te nemen vanuit de diepste diepte van Mijn erbarmen voor een bepaalde tijd een brug over de genoemde kloof gebouwd, zonder welke brug geen mens van deze aarde ooit de ware en volle zaligheid zou kunnen berei­ken. Het spreekt dan ook vanzelf dat een duivel evenals een mens, al is hij nog zo slecht, Mij over deze brug kan benaderen en Mij in zijn volslagen blind­heid ook kan verzoeken en op de vreselijkste manier kan vervolgen, alhoewel ze niets kunnen uitrichten tegen Mijn macht, maar alleen zelf meer en meer te gronde gaan. Dat zul je zeker wel begrijpen?

[9] En zie, vriend, zo was het dan ook voor een duivel mogelijk om Mij te verzoeken in die tijd waar jij het over hebt!

[10] Maar opdat je nog iets meer te weten komt over deze gebeurtenis, die jou natuurlijk wat wonderbaarlijk in de oren klinkt, zal Ik je nog in het kort vertellen hoe Ik verzocht werd, - luister dus!

[11] Toen Ik eenmaal ongeveer drie weken in de woestijn had gevast, om Mij geheel en al van alles en iedereen af te wenden en Mijn lichaam in alles meer in overeenstemming met Mijzelf te brengen dan mogelijk was in de tijd dat Ik als timmerman veel samen was met Mijn pleegvader Jozef en zijn zonen uit zijn eerste huwelijk, en toen Ik, alleen van wortels en wilde honing uit de woestijn levend, erge honger begon te krijgen en Ik in Mijn lichaam een ster­ke behoefte voelde om brood te eten, kwam de verzoeker in de gedaante van een ernstige en wereldwijze magiër voor Mij staan en zei: 'Heer en Meester, ik ken U, en weet dat U, wat Uw lichaam betreft, Gods Zoon bent! Waarom kwelt U zichzelf met honger in deze ellendige woestijn, terwijl alle schatten van alle werelden en hemelen U ten dienste staan?! Maar als U die niet wilt gebruiken, omdat U ter wille van de armzalige mensen ook een mens wilde worden, om een lichtend voorbeeld van uiterste onthouding en nuchterheid voor hen te zijn om hen zodoende meer gelijk aan U te kunnen maken, dan kunt u van die vele stenen hier toch brood maken - dat kunt U toch, en nie­mand kan U hier zien - en eet dan eens een keer flink, zodat U helemaal genoeg heeft!’

[12] Maar Ik zei heel ernstig: 'Luister eens, jij die het waagt om Mij, jouw Heer van eeuwigheid, te verzoeken! Mijn lichaam is nu ook een mens, behept met de behoeften van ieder mens in deze wereld; maar weet en begrijp dat de mens niet zozeer van het brood van deze aarde leeft, maar veeleer van ieder woord dat uit Gods mond komt! Ook voor jullie zou nu de overbrugging naar het eeuwige leven mogelijk zijn gemaakt; maar jullie zou­den je nu beter zelf kunnen verdeemoedigen en Mij om vergeving van jullie zonden vragen, dan zouden jullie geholpen zijn!'

[13] Na deze woorden van Mij verliet de verleider Mij voor een paar dagen, alsof hij die vermaning ter harte wilde nemen en zich er tenslotte naar wilde richten. Maar dat was niet zo; al gauw kwam hij nogmaals naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester, U weet dat ik vol hoogmoed en vol heerszucht ben; maar ik wil van U, nu U Zichzelf in deze woestijn verdeemoedigt, de juiste dee­moed leren. Laat U dus nu - wat voor ons gemakkelijk is - op de hoogste tinne van de tempel plaatsen, dan zal ik daar verder met U praten!'

[14] Ik zei: 'Door jouw onmacht zal Ik Mij daar niet laten neerzetten; maar Ikzelf wil het nu zo - en wij bevinden ons al ter plaatse! Nu kun je verder praten!’

[15] Toen Ik dat tegen de verzoeker zei, zei hij tegen Mij: 'Heer en Meester, als U wat Uw lichaam betreft werkelijk Gods Zoon bent, laat U dan vanaf deze hoogte naar beneden vallen, dan zal God Zijn engelen zeker gebieden U op hun machtige handen te dragen, opdat U met geen enkel lichaamsdeel tegen een steen stoot!’

[16] Toen zei Ik tegen de verzoeker: 'Jij moet je wel voor Mij, jouw God en Heer, verdeemoedigen, maar niet Ik voor jou, door een sprong in deze diepte! Daarmee bereik je eeuwig geen deemoed en verbetering. Deze poging van jou heeft je werkelijk niets opgeleverd, ga daarom weg!'

[17] Daarop verliet de verzoeker Mij en, gedragen door Mijn macht, bevond Ik Mij ogenblikkelijk weer in Mijn woestijn, waar het evenwel niet zo aange­naam was om te verblijven.

[18] Na een paar dagen verscheen de verleider nog een keer voor Mij, en Ik vroeg hem: 'Wat wil jij, onverbeterlijke duivel, nu voor de derde keer van Mij?’

[19] De verleider zei: 'Heer en Meester! Ga nu met mij mee naar een hoge berg! Daar wil ik de deemoed van U leren en mijn leven beteren!'

[20] Ik ging met hem mee een hoge berg op en zei: 'Wat wil je hier nu van Mij?’

[21] De verzoeker zei: 'Heer en Meester, verdeemoedig, U eerst Zelf,voor mij, dan zal ik mij daarna voor U verdeemoedigen! Kijk, al die mooie en rijke landen zal ik U geven, als U eerst voor mij op de knieën valt en mij aan­bidt!'

[22] Toen zei Ik: 'Nu heb Ik genoeg van je! Wijk nu van Mij, satan! Want er staat geschreven: 'Gij zult alleen God, uw Heer, aanbidden en Hem dienen en Hem niet verzoeken!'

[23] Daarop week de verzoeker voor altijd van Mij; en in plaats daarvan kwa­men er vele legioenen engelen uit de hemelen naar Mij toe en ze dienden Mij.

[24] Daarmee nam Ik dan ook afscheid van de woestijn, nam ook al enkele leerlingen bij Mij en liet Mij toen ook door Johannes dopen in de rivier de Jordaan. Vanaf dat moment nam Ik de andere leerlingen op, die voor het merendeel vissers waren, en reisde met hen van de ene plaats naar de andere.

[25] Nu heb jij, vriend Philopold, datgene wat jou nog ontbrak. Als Mijn oude leerlingen dat ook willen opschrijven, kunnen ze dat doen.' ­

[26] Mijn Mattheus had dat ook nog in Kis opgeschreven, omdat hij vaardi­ger was in het schrijven dan de andere leerlingen, die konden schrijven.

 

De Heer in  Jesaïra

 

135 Het vertrek van Kis naar Jesaïra

 

[1] Toen dat allemaal snel en gemakkelijk gedaan was, stond het middagmaal ook klaar. Wij namen het tot ons en maakten ons toen direct klaar voor ver­trek. Kisjonah, Maria, Joël en Philopold wilden Mij begeleiden tot aan de plaats, die Ik van plan was als volgende te bezoeken.

[2] Ik zei: 'Laten we dan per schip naar Jesaïra varen! Wat daar moet gebeuren zullen we zien aan de vrije wil van de mensen daar. En nu gaan we vertrek­ken!'

[3] Daarop gingen we naar de oever, begeleid door al het personeel van Kisjonah, stapten in twee schepen en voeren met een gunstige wind, die de schippers het roeien veel gemakkelijker maakte, in de richting van het plaats­je Jesaïra, dat wij na een paar uur bereikten.

[4] Toen we op de oever waren, zei Kisjonah tegen Mij: 'O Heer en Meester, het komt mij voor dat U bij deze gelegenheid die ene, nog altijd zeer werelds ingestelde leerling Judas Iskariot kwijtgeraakt bent! Want toen hij wegging vroeg hij U hoelang U bij mij zou blijven, om bijtijds weer terug te komen; maar hij is niet gekomen, omdat hij wellicht de een of andere voordelige geldhandel belangrijker vond dan U?'

[5] Ik zei: 'Dat laatste is wel het geval, maar hij zal ons weldra achterna komen. Want hij is bijna een uur na ons vertrek in Kis aangekomen; hij kreeg te horen waar wij heen gereisd zijn, heeft direct een schip gehuurd en zal ons hier inhalen, nog voor er een uur voorbij zal zijn. Maar als hij komt, besteed dan niet veel aandacht aan hem, hoewel hij jullie veel zal willen vertellen. Zeg tegen hem: 'Bespaar jezelf onnodig gepraat; want de Heer weet alles!' Dan zal hij weldra stil worden.'         ..

[6] Toen Ik dat tegen Kisjonah had gezegd, werden al Mijn leerlingen bijna wrevelig en zeiden: 'Maar zo komen we toch nooit van die lastige man af!'

[7] Ik zei: 'Wat Ik verdraag, moeten jullie ook verdragen! In deze wereld gaat het nu eenmaal niet anders! Het lichaam is voor de ziel ook een grote en vaak drukkende last; maar ze moet het toch verdragen, ook al wordt het, met name op hogere leeftijd, nog zo gebrekkig.

[8] Kijk eens naar een nog zo zorgvuldig verzorgd korenveld, of jullie tussen het koren helemaal geen onkruid zullen vinden. Zoals Ik de eerste verzoeker in de woestijn moest verdragen - en pas toen hij helemaal van Mij week, kwamen er engelen naar Mij toe die Mijn lichaam sterkten - moeten we nu aan het einde van Mijn aardse tijd ook de tweede verzoeker verdragen.

[9] Ik heb jullie immers bij een bepaalde gelegenheid al eens duidelijk gezegd dat een van jullie een duivel is, en jullie hebben in jezelf wel begrepen wie Ik bedoeld heb. Maar toch heb Ik daarom nooit tegen hem gezegd dat hij weg moet gaan; want ook de duivel heeft zijn vrije wil, die hem niet wordt afge­nomen.Als hij met ons mee wil gaan, staat hem dat vrij; als hij echter weg wil blijven, dan kan hij wegblijven. Maar of hij nu weggaat of blijft, wij zullen hem niet met lede ogen aankijken.'

[10] Alle leerlingen namen deze woorden van Mij ter harte en wij begaven ons naar het plaatsje, en wel naar de waard bij wie Ik al een keer Mijn intrek had genomen.

[11] Toen wij het huis naderden, zagen en herkenden de waard, zijn vrouwen zijn kinderen ons en kwamen ons onmiddellijk met grote blijdschap tege­moet.

[12] Toen de waard bij Mij was, boog hij diep voor Mij en zei: '0 goede Heer en Meester, hoe vaak heb ik al niet naar U gevraagd en verlangt en hoe vaak de vurige wens gehad om U, het grootste heil van alle rechtschapen mensen, nog slechts één keer in mijn leven te zien, te spreken en in Mijn huis te herbergen; maar zo'n hoge genade van U wilde mij niet ten deel vallen. Hoe groot mijn blijdschap nu is, nu U mij deze genade toch eindelijk een­maal hebt waardig geacht, kan ik niet met woorden zeggen! Maar nu U, o geliefde Heer en Meester, naar mij toe bent gekomen, zult U toch ook wel een paar dagen bij mij willen blijven? Ik zal er graag alles voor over hebben om het verblijf voor U en al Uw zeker meer dan zalige vrienden zo aange­naam mogelijk te maken!'

[13] Ik zei: 'Vriend, waar Ik harten vind zoals bij jou, daar blijf Ik graag - daar kun je heel zeker van zijn; en als Ik niet met Mijn lichaam steeds op een plaats kan blijven, dan blijf Ik toch met Mijn geest steeds bij de mensen die Mij lief­hebben zoals jij dat doet! Maar vandaag en morgen zal Ik ook met Mijn lichaam bij jou blijven. Overmorgen vroeg moet Ik echter toch verder reizen; want er zijn nog veel mensen die op Mij wachten, opdat Ik hen help. Maar laat nu voor ons allemaal een sober avondmaal aanrichten - wat echter nog geen haast heeft, omdat de zon nog tamelijk hoog boven de horizon staat!'

[14] Na deze woorden van Mij zei de waard direct tegen zijn vrouw wat ze moest doen.

[15] De vrouw bedankte Mij voor deze opdracht, maar vroeg Mij of zij Maria, die de vrouw al lang goed kende, direct mee naar binnen mocht nemen, omdat ze graag over verschillende dingen met haar wilde praten, aan­gezien ze al lange tijd niet meer het geluk had gehad de waardigste der moe­ders te zien en te spreken.

[16] Ik zei: 'Beste vrouw, ook Mijn moeder heeft haar vrije wil en Ik kan niet tegen haar zeggen: 'Doe dit of doe dat!' - Als zij wil kan ze jou dat plezier zeker doen; want wat zij doet is steeds wel gedaan, en Ik beleef steeds grote vreugde aan wat zij wil en wat zij doet.'

[17] Daarop liep de vrouw naar Maria toe en vroeg haar dat genoegen te doen, en Maria ging direct met de vrouw mee naar huis en hielp haar bij het bereiden van een goed avondmaal.

[18] Wij gingen echter nog vlakbij de oever in het gras liggen en keken hoe een paar vissers zich afmatten om vissen te vangen, maar er bijna geen in hun net kregen.

[19] Kisjonah merkte dat ook op en zei tegen Mij: 'O Heer en Meester, pre­cies zo zal het twee dagen geleden, of eigenlijk de dag voor de sabbat, en gisteren, de dag na de sabbat, onze vissers vergaan zijn, totdat uiteindelijk Uw genade tot hen kwam en hun netten met vissen vulde!'

[20] De waard zei: 'Beste, oude vriend, ik heb jouw vissers bezig gezien en had echt van harte met hen te doen. Maar tenslotte kwamen er drie wonder­mooie jongemannen naar de oever, en wel juist naar die plek, en vroegen of ze in een schip mochten stappen. Toen voer een schip dat dicht bij hen lag naar de oever, nam de jongemannen op en voer weer naar de andere schepen. Toen zeiden de drie jongemannen echter tegen de vissers dat ze hun netten nog een keer in het water moesten laten zakken, en het resultaat daarvan was volkomen wonderbaarlijk. Voor deze vissers zouden dergelijke bijzondere jongemannen nu een begerenswaardige verschijning zijn! Maar of de jonge­mannen met jouw vissers, vriend Kisjonah, naar Kis zijn gevaren, of dat ze als een droom verdwenen zijn, kan ikje niet zeggen. Na de visvangst heb ik er in ieder geval niet één meer op het een of andere schip gezien. Wie die drie jon­gemannen toch wel geweest mogen zijn?'

[21] Kisjonah zei: 'Mijn vriend, waar de Heer persoonlijk aanwezig is, zijn ook Zijn hemelse, met alle macht toegeruste dienaren niet ver weg! Die drie jongemannen zijn ook gisteren van 's morgens vroeg tot zonsondergang bij mij in huis geweest en hebben de leerlingen van de Heer en ook andere mensen die bij mij waren gekomen en van goede wil waren, in allerlei dingen onder­wezen. Toen ze 's avonds echter plotseling van ons weggingen, heb jij vast op hetzelfde ogenblik hier gezien hoe ze mijn vissers behulpzaam waren bij die rijke vangst. En dat wilde de Heer allemaal zo! Want zonder Zijn wil kan je geen haar gekrenkt worden en kan geen mus van het dak wegvliegen.'

[22] De waard zei: 'Nu heb je naar mijn hart gesproken! Toen Ik gisteren thuis over de drie jongemannen vertelde, zei iedereen bijna eenstemmig: ' Als er zich hier en daar buitengewone dingen voor gaan doen en gebeuren, staat ons weldra een bezoek van de Heer te wachten. Moge Hij ons de genade geven dat Hij ons Zijn bezoek ook waardig acht!' En ik zei tenslotte: ' Amen, de wil van de Heer geschiede! Moge Hij komen, weldra komen en ons van alle kwaad verlossen!' En zie, nu is Hij bij ons!'

[23] Nu begon de waard van blijdschap te huilen en kon een poosje niet spre­ken. Maar Ik sterkte hem, waarop hij zijn natuurlijke gemoedsrust herwon en weer kon spreken.

 

136 De Heer en de arme visser

 

[1] De beklagenswaardige vissers merkten ons echter ook op, en een van hen stapte in een boot, voer naar ons toe en bekeek ons, om te weten te komen wie wij waren. Toen hij de waard onder ons ontdekte, dacht hij bij zichzelf dat het bekenden van hem waren, stelde daarom verder geen vragen en wilde weer naar de vissers terugvaren.

[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend, kom maar helemaal bij ons aan land, dan zal Ik je iets heel bijzonders zeggen!'

[3] Toen keerde de bootsman weer om, stootte tegen de vaste oever, bond de boot met een touw aan een meerpaal vast, stapte kordaat naar Mij toe en vroeg Mij: 'Goede man, hier ben ik! Wat voor bijzonders heb je mij dan te vertellen? Spreek, want ik heb geen tijd om lang te wachten, aangezien de dag al ten einde begint te lopen en wij de hele dag nog maar weinig vis hebben gevangen!'

[4] Ik zei: 'Als je in Mij zou geloven, zou Ik jou en je metgezellen aan een rijke vangst kunnen helpen! Maar dan zou je morgen naar Mij toe moeten komen en Mij volgen!'

[5] De visser zei: 'Goede man, waarom zou ik nu in jou moeten geloven, en wat moet ik van je geloven? Ik kan me toch niet herinneren dat ik je ooit ergens heb gezien, en weet dus ook niet wie je bent. Maak je eerst aan mij bekend, dan zal ik je geloven. Maar of ik morgen naar je toe kom en je dan zal volgen waar je ook heengaat, dat hangt niet van mij af, maar van degenen voor wier levensonderhoud ik moet zorgen. Wat is het, dat ik van je moet geloven?'

[6] Ik zei: 'Heb je nog niets gehoord over die man die in Nazareth is opge­staan en nu alle mensen het eeuwige Godsrijk brengt en het uit eigen macht ook geeft aan allen die in Hem geloven en Zijn leer als een volkomen zuiver, levend Godswoord willen aannemen?'

[7] De bootsman zei: 'Beste man, over de grote Heiland Jezus van Nazareth heb ik al veel gehoord en ik geloof ook in Hem, hoewel ik Hem nog nooit ergens heb gezien! Als jij het misschien bent, zeg het mij dan, dan zal ik voor je knielen en je aanbidden; want met die Heiland is God de Heer als het ware in één persoon zichtbaar verenigd, zoals ik heb gehoord van mensen die met Hem te maken hebben gehad en ook Zijn leerlingen zijn geworden.'

[8] Ik zei: 'Als je dan in Jezus van Nazareth gelooft, en dat in Hem de volheid van Gods geest lichamelijk woont, keer dan nu rustig naar je vissers terug en werp jullie net nog een keer in het water; en als jullie dan een rijke vangst hebben gedaan, zal je wel een licht opgaan, waaruit je gemakkelijk kunt opmaken wie Ik ben, en dan zul je vandaag nog naar Mij toe komen en je door Mij met de geest der waarheid en des levens laten dopen. Maar vraag nu niet verder, maar doe wat Ik je heb aangeraden!'

[9] Daarop boog de visser voor Mij, stapte snel in zijn boot, voer behendig terug naar zijn makkers, die al aanstalten begonnen te maken hun netten bin­nen te halen, en vertelde hen wat Ik hem aangeraden had.

[10] Toen riepen ze allemaal luid, zodat wij het op de oever konden horen: 'Heil Degene die jou die raad heeft gegeven! Hijzelf is Degene in wie wij geloven! Wat hij jou heeft aangeraden willen wij doen! Hosanna de hoge Zoon van David, die tot onze redding gekomen is in de naam van de Heer! En nu veel geluk in Zijn naam -laten wij de netten uitgooien!'

[11] Toen gooiden ze hun netten uit en binnen enkele ogenblikken werden die met zoveel vissen gevuld, dat de netten ze nauwelijks konden bevatten, en de vissers, die met zo'n man of twintig waren, hadden meer dan een uur werk om alle vissen uit de netten in de draagvaatjes over te brengen.

[12] Toen ze klaar waren met het werk, begonnen ze te juichen en ze prezen God, die Zijn naam in de Zoon van David zozeer verheerlijkt had, en met hun rijke vangst voeren ze naar hun kleine dorpje, dat vlakbij het plaatsje Jesaïra lag.

[13] Toen ze met hun rijke buit thuis aankwamen en hun verwanten zagen met wat voor grote hoeveelheid vissen ze thuis waren gekomen, kwam er geen eind aan de verbazing. En de verwanten zeiden: 'Luister, zoveel vissen, en voor het merendeel enkel edele vissen, hebben jullie zelfs in de meest gun­stige tijd nog nooit gevangen! Er moet een wonder voor jullie zijn gedaan door een of ander vroom en God zeer welgevallig mens, zoals er nu verschil­lende schijnen te zijn, sinds de grote Heiland uit Nazareth rondtrekt en met goddelijke kracht en stem de mensen de waarheid leert!'

[14] De vissers gaven hun verwanten gelijk en vertelden hun hoe het gegaan was; en de verwanten begonnen toen ook God te loven en te prijzen, omdat Hij aan een mens zo'n macht had gegeven.

[15] Maar de visser, die tevoren in een boot bij ons aan land was gekomen, zei: 'Luister, deze mens Jezus van Nazareth is niet zoals een profeet die alleen maar kan zeggen en doen wat hem door Gods geest gegeven en toegestaan wordt, maar Hij is iemand in wie de volheid van Gods geest, kracht en macht lichamelijk woont; want Hij zegt niet net zoals de profeten: 'De Heer heeft tot mij gesproken: 'Open je mond en verkondig het volk Mijn wil en spreek zo tot degenen die Mij vergeten zijn - en doe dit en dat!" Want onze Jezus zegt: 'Ik ben de Heer en jullie zijn allemaal broeders, en niemand, van jullie moet zich boven de ander verheffen!' En tegen de zieken zegt Hij: Ik wil het - wees genezen!', en dan wordt de zieke op hetzelfde ogenblik genezen. Wie blind was, ziet scherper dan een adelaar, en wie verlamd was, springt als een hert. En als Hij tegen een dode zegt: 'Sta op en wandel!', dan richt de dode zich vol nieuw leven op en wandelt opgewekt en blij rond.

[16] Zie, dat en nog veel meer getuigen nu duizenden mensen, die het met hun eigen ogen hebben gezien en met eigen oren .hebben. gehoord, en daar­om geloof ik dat in de mens Jezus uit Nazareth lichamelijk de volheld van Gods geest woont; maar vele, vele duizenden storen zich aan het feit dat Hij zichtbaar mens is, en ze noemen Hem een grote profeet uit de stam van David, die Hem in de geest toch zelf zijn Heer noemde!

[17] Maar als er in de Schrift staat dat God de mens naar Zijn evenbeeld heeft geschapen en dat Abraham God in de gestalte van een man heeft gezien, evenals Jacob Israël, waarom zou iemand zich dan nu aan de volle mannelijke gestalte van de Heer Jezus uit Nazareth moeten stoten en niet volkomen geloven dat in Hem dezelfde Heer woont die Mozes op de Sinaï riep en hem de wetten voor Israël gaf?!

[18] Maar omdat ik volkomen zonder enige twijfel geloof dat het met Jezus uit Nazareth inderdaad zo is, ga ik nu onverwijld op weg om snel naar Jesaïra te lopen, waar Hij persoonlijk verblijft bij de waard die jullie allemaal goed kennen vanwege zijn rechtschapenheid. Daar wil ik Hem voor de eerste keer persoonlijk nog beter leren kennen; en als ik terugkom, zal ik niets voor jullie verborgen houden.'

[19] Nog enkele vissers zeiden: 'Ook wij willen Hem persoonlijk leren ken­nen - en omdat wij Hem vanaf het schip luid roepend ons woord hebben gegeven om nog vanavond, in plaats van morgen in alle vroegte naar Hem toe te komen, gaan ook wij met je mee naar Jesaïra! Maar laten we een paar van de mooiste en beste edelvissen meenemen, die de waard voor de Heer moet klaarmaken!'

[20] Dat beviel iedereen, en twaalf vissers, ieder van hen beladen met drie vis­sen, gingen meteen nadat de zon helemaal onder was gegaan in de vallende schemering direct op weg en kwamen zonder moeite en snel bij ons in Jesaïra aan.

 

137 Avondoverwegingen

 

[1] Toen ze bij ons aankwamen waren wij nog buiten, waar wij intussen over verschillende dingen met elkaar hadden gesproken.

[2] De bootsman liep als eerste op Mij toe, boog diep en zei: 'O Heer en Meester, vergeef mij mijn grote blindheid, dat ik U niet direct heb herkend, toen ik wilde omkeren en U mij genadig toeriep naar de oever te komen! En vergeef mij ook dat ik met enkelen van mijn metgezellen reeds vanavond en niet pas morgen vroeg ben gekomen, zoals U mij gezegd had! En neem het ons arme vissers bovendien niet kwalijk, dat wij de drang van ons hart gevolgd zijn en de vrijheid hebben genomen om voor U een weliswaar maar klein offer mee te brengen van de grote zegen, die U ons met de rijke vis­vangst zichtbaar geschonken hebt. Ziehier de kostbaarste vissen van dit meer!'

[3] Ik zei: 'Ik heb weliswaar een veel groter welbehagen aan jullie harten dan aan de vissen die jullie hier als offer voor Mij hebben meegebracht; maar daar waar het hart verenigd is met het offer, is het offer Mij ook aangenaam - laten we deze vissen dus vanavond met elkaar eten. Geef ze aan de waard, dan zal hij wel weten hoe ze klaargemaakt moeten worden!'

[4] Hierop riep de waard direct een paar van zijn bedienden en liet de vissen naar de keuken brengen, waarover de vrouw van de waard zich buitengewoon verbaasde. Die zesendertig vissen waren haar ook zeer welkom, omdat ze in haar bassins niet zulke grote en edele vissen had. Ook Maria, die eveneens in de keuken aan het werk was, had veel vreugde aan deze geheel onverwachte gave.

[5] Wij waren nu ook van het grasveld opgestaan en begaven ons naar een mooi, ruim terras, dat zich op een kleine heuvel bij het meer bevond, en van waaruit men werkelijk een prachtig uitzicht over het meer en ook over het omliggende landschap had.

[6] Het was nu al wel wat laat in de avond, maar dat deed er niet toe; want omdat de maan al driekwart vol was en er ook nog licht was van de late sche­mering, was het rustgevende uitzicht nog altijd prachtig te noemen, en allen prezen de goede gedachte van de waard, die op onze kleine heuvel zo'n mooi, ruim terras had laten bouwen.

[7] Op dit terras keken allen een poosje naar de steeds rustiger wordende natuur, en de bootsman maakte daar de volgende zeer goede opmerking over: 'Als bij de mens, wanneer hij in de jaren van zijn leven is gekomen waar­van hij zegt dat ze hem niet bevallen, de avond van zijn ziel op deze natuur­lijke avond zou lijken, dan zou hij er zeker genoegen aan beleven. Maar dat is bijna nooit het geval; want de mens brengt zijn oude dag door in allerlei kommer, zorgen, zwakheden, ziekten en in steeds toenemende vrees voor de zekere dood van zijn lichaam -en tegen die vrees bieden zijn zwakke geloof en zijn nog zwakkere hoop op een voortleven van de ziel ergens aan gene zijde, dat tot nu toe nog niemand werkelijk kent, hem maar heel weinig zekerheid­ of een mens, die het zich door zijn vermogen kan veroorloven, stort zich op zijn oude dag pas echt met alle begeerte op allerlei wereldse genoegens, om de hem boven alles hinderlijke vrees en angst voor de dood maar te verjagen. En als ziekten, waartegen geen genezend kruid gewassen is, hem toch in hun greep krijgen en hij zijn naderende einde overduidelijk voor zich ziet, dan stormt het des te geweldiger in zijn ziel; en zo is de zielenavond van een oud mens wel zeer zelden, en in onze tijd al bijna helemaal niet, te vergelijken met deze werkelijk meer dan prachtige natuurlijke avond. O dier­bare Heer en Meester, zeg ons toch of het bij de mensen steeds zo zal blijven!'

[8] Ik zei: 'Om de mensen een rustige zielenavond te verschaffen ben Ikzelf als Heer over leven en dood in deze wereld gekomen. Degene die in Mij gelooft en altijd volgens Mijn leer leeft en handelt en zodoende het rijk Gods in zichzelf zoekt, waar hij het ook ongetwijfeld zal vinden, diens ziel zal op deze aarde een nog veel rustiger en prachtiger levensavond hebben dan wij deze natuurlijke avond hier voor ons kunnen zien en voelen.

[9] Waarom is de zielenavond bij de mensen vaak zo uiterst stormachtig en ellendig geworden? Omdat de mensen zich van God, de oerbron van al het bestaan en leven en van al het licht en alle waarheid, bijna volledig hebben verwijderd en in plaats daarvan al hun zinnen hebben gezet op de wereld en haar in het gericht en de dood gehouden materie.

[10] Als de mensen zich net als jullie weer volledig van de wereld afwenden en weer in vol geloof en in alle liefde naar Mij terugkeren, zullen ze in Mij de rustige en zalige zielenavond vinden; maar zonder dat zal de zielenavond bij de mensen in de toekomst nog stormachtiger en verschrikkelijker worden dan iemand tot nu toe heeft meegemaakt en gevoeld. Want van nu af aan zul­len de mensen niet meer kunnen zeggen: 'Wie heeft God ooit gezien en met Hem gesproken, en wie garandeert ons de volle waarheid van wat er in de Schrift geschreven staat?'; want Ik spreek nu voor iedereen goed herkenbaar en zichtbaar Zelf als de Heer tot de mensen en toon hun de waarheid van het leven, die de fundamentele waarheid van alle waarheid is. Wie die in zich heeft opgenomen, zal echt geen angst meer hebben voor de dood van zijn lichaam; want hij zal de dood zien noch voelen, ook al zou hij wat zijn lichaam betreft honderd keer moeten sterven.'

[11] De werkelijk wijze bootsman zei: 'O dierbare Heer en Meester, wij danken U uit de diepste grond van ons leven voor deze les, die onze harten buitengewoon troost! In U geloven wij, op U hopen wij, en U willen en zul­len wij ook boven alles liefhebben. Maar nu ik toch aan het praten ben: sta mij genadig toe, o Heer en Meester, dat ik U met nog een vraag lastig val!'

[12] Ik zei: 'Vriend, Ik weet wel wat je Mij nu nog wilt vragen; maar stel ter wille van de anderen toch je vraag aan Mij, maar hardop, openlijk en vrijuit, opdat ook zij kunnen horen en begrijpen waar het over gaat!'

 

138 Over het contact met goede geesten

 

[1] Daarop zei de bootsman: 'O beste Heer en Meester, waarom wordt het eigenlijk niet toegelaten dat de zielen van gestorven mensen in zichtbare gedaante tenminste naar hun verwanten komen -vooral, wanneer die gevaar lopen door de wereld verslonden te worden - en hen waarschuwen voor de wereld en hun het hiernamaals laten zien; daardoor zou het geloof in het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam bij de mensen toch waar­achtiger, vaster en op eigen ervaring gebaseerd blijven en zouden de mensen door zo'n geloof ook gemakkelijker en zekerder geloven in een God, die toch niet ieder mens, zoals wij nu, ieder ogenblik kan zien en spreken?

[2] Wat heeft het uiteindelijk voor nut om de mens een toekomstig leven van de ziel na de dood van het lichaam te verkondigen, als men hem daar niet werkelijk van kan overtuigen?

[3] De priesters, die zelf heel weinig of meestal helemaal niets geloven, heb­ben daarom al sinds lange tijd hun toevlucht genomen tot allerlei bedrieglij­ke kunsten om het gewone, blinde volk in een echt bijgeloof te houden, opdat het alleen voor hen zal werken en hun allerlei offers brengt, zodat zij zichzelf zonder enige vermoeiende inspanning kunnen vetmesten.Als iemand die reeds is overleden steeds aan het volk zou verschijnen en het zou onder­richten over de werkelijke stand van zaken, dan zou het priestervolk met zijn bedriegerijen zeker geen bijgeloof in het volk kunnen doen wortelen en in stand houden! ,

[4] Ik zei: 'Vriend, waarvan jij volgens jouw opvatting zou wensen dat het bestond, is bij ieder volk altijd het geval geweest, zolang het volgens de altijd trouw geopenbaarde wil van God leefde! Toen de mensen zich echter gelei­delijk aan door de lusten van de wereld en hun vlees teveel gevangen lieten nemen, verduisterde ook hun geestelijk gezichtsvermogen, en de mensen begonnen de vermaningen van gene zijde te verachten, te vrezen en te ont­vluchten, en ze verloren dan ook het vermogen om in wakende toestand om te gaan met de zielen die in de grote wereld aan gene zijde voortleven en werkzaam zijn; alleen in heldere dromen werden de betere mensen door de zaliger bewoners van gene zijde bezocht en onderwezen, en wel gedeeltelijk ten behoeve van hun eigen persoon en gedeeltelijk ook ten behoeve van andere mensen die zich op de rand van een te diepe afgrond van verderf bevonden en daardoor meestalook gered werden.

[5] Ga maar eens aan een echt werelds mens vertellen dat deze of gene geest aan jou is verschenen en dit of dat tegen je heeft gezegd - denk je soms dat die wereldse mens jou zal geloven? 0, absoluut niet -hij zal je uitlachen en je een dwaas en een domme fantast noemen.

[6] Toen op de Sinaï onder alle tekenen van Mijn volle aanwezigheid de wet­ten aan Mozes werden gegeven, danste het volk in het dal om een gouden kalf.Waarom sloeg het geen acht op Mij? Kijk, dat deed hun wereldse instel­ling! N u ben Ikzelf zichtbaar handelend in deze wereld -en waarom gelooft het wereldse volk niet in Mij? Kijk, dat doet wederom hun wereldse instel­ling! En die kwade instelling drijft de priesters zelfs zover, dat ze Mij vervol­gen,ja Mij zelfs als een ordinaire misdadiger willen grijpen en doden, zoals ze al verscheidene keren hebben geprobeerd!

[7] Is niet aan Zacharias, evenals aan allen die in de tempel waren, zichtbaar en hoorbaar een engel verschenen, toen Zacharias in de tempel offerde en bad? En daarvoor werd hij door de wereldzuchtige Farizeeën gewurgd! Zo ver­ging het vele wijzen en profeten, die de wereldse instelling van de mensen tegemoet traden met de meest lichtende waarheid.

[8] Wat jij in je vraag als een prijzenswaardige wens hebt uitgedrukt, werd ook altijd toegelaten, en de eenvoudige en in hun zeden nog zuivere en onbedor­ven mensen van de oertijd zijn in alle dingen door zuivere geesten onder­richt, omdat ze voortdurend omgang met hen hadden. De geesten toonden de mensen hoe ze metalen uit de aarde moesten graven en hoe ze allerlei nut­tige werktuigen en gereedschappen konden maken met behulp van het vuur, waarvan ze ook van de geesten geleerd hadden hoe ze dat moesten maken. Want van wie anders hadden de eerste mensen, die wat begripsvermogen betreft volledig aan kinderen gelijk waren, dat allemaal moeten leren dan .van die van wijsheid vervulde wezens, voor wie alles duidelijk is vanuit Gods licht in hen?

[9] Laat degene voor wie dat niet duidelijk is zich maar een pasgeboren kind voorstellen, dat van zijn ouders alleen maar lichamelijke verzorging, maar niet de minste opvoeding zou krijgen, noch van de ouders noch van iemand anders. Het zal zo weliswaar opgroeien, maar in het gebruik van zijn ledema­ten zelfs veel dommer zijn dan het van nature domste dier.

[10] Stel je nu eens een afgelegen land op deze aarde voor, dat met dergelijke mensen zonder onderricht en opvoeding bevolkt is! In duizend jaar zullen ze uit zichzelf vrijwel geen verstand krijgen en niet eens een andere taal hebben dan de dieren in de bossen en de wildernis, zoals er in deze tijd dergelijke mensen op aarde inderdaad bestaan en nog lange tijd zullen bestaan, als bewijs van het feit dat een mens zonder opvoeding en onderricht uit zichzelf niets kan weten en ontdekken.

[11] Maar als de mensen nu allerlei kennis en vaardigheden bezitten, die ze nu natuurlijk van elkaar leren, dan moet het logischerwijs toch ook waar zijn dat ze tenminste in de aanvankelijke grondbeginselen onderwezen moeten zijn door hogere geesten, die van alle dingen kennis bezitten.

[12] Ja, de eerste mensen, die ook 'kinderen Gods' genoemd werden, zijn aan­vankelijk in alles vanuit de hemelen onderricht. Maar de mensen werden gewaar dat ze wijs en verstandig geworden waren, en daardoor werden ze ijdel, ingebeeld en hoogmoedig en daardoor ook steeds meer op de wereld ingesteld en zelfzuchtig. Ze hadden het onderricht uit de hemelen niet meer nodig en begonnen zich daar zelfs voor te schamen, en ze stelden zich vijan­dig op tegen degene die hen daaraan herinnerde.

[13] Ze richtten zelf scholen op en stelden daar allerlei leraren en priesters aan, die langzamerhand steeds meer alleen op hun eigen wereldse voordeel uit waren dan op dat van het volk, dat hen in zijn verblinding als een soort goden begon te beschouwen en te vereren en hen nu nog heel dikwijls als zodanig vereert.

[14] Als dat nu gebeurt voor de ogen van iedereen en de wereldse mens in niets meer gelooft wat puur geestelijk is, is het dan verwonderlijk dat de zui­vere geesten steeds minder vaak bij de werelds ingestelde mensen verschij­nen? ° vriend, de toelating is nog steeds dezelfde als altijd -alleen zijn de mensen niet die van vroeger, die met de zuivere geesten van de hemelen in voortdurend contact hebben gestaan!

[15] Als de mensen volgens Mijn leer weer zuiver en geestelijk worden, dan zullen ze ook weer in nauwere verbinding en contact treden met de geesten of zielen van mensen die deze wereld verlaten hebben; maar voor werelds ingestelde mensen kan een dergelijk contact trouwens geen nut hebben, omdat ze er niet in geloven en het dwaasheid noemen van degene die het waagt hen aan de mogelijkheid ervan te herinneren.

[16] Jijzelf hebt al verschillende keren dergelijke visioenen en verschijningen gehad; maar zijn ze je tot nut geweest? Je zegt bij jezelf: 'Heel weinig; want ik geloofde zelf niet dat ze werkelijk en waar waren, en beschouwde ze net als de andere wereldse mensen als het resultaat van een levendige verbeelding en een product van mijn fantasie.'

[17] Maar als jij, die toch een tamelijk zuiver mens bent, zelf over dergelijke gebeurtenissen al zo oordeelt, hoe moeten de totaal verkeerde en door en door werelds ingestelde mensen dan wel niet oordelen?

[18] Het is dus volslagen onzinnig als zulke mensen zeggen: 'Ja, als bijvoor­beeld mijn gestorven vader als zichtbare geest terug zou komen en tegen mij zou zeggen: 'Kijk, zo en zo is het!', dan zou ik het geloven!' Maar nu komt die geest van zijn vader, overdag of 's nachts in een heldere droom, en hij onder­richt zijn zoon. De zoon beschouwt zijn visioen dan als een product van zijn fantasie en gelooft daarna vaak nog minder dan eerst. Wat voor nut had dan die gewenste verschijning van zijn vader vanuit de wereld aan gene zijde?

[19] Als de mensen nu dus voor het allergrootste deel bij hun verscheiden van deze wereld een zeer stormachtige en met alle mogelijke twijfels vermengde zielenavond moeten doorstaan, dan komt dat door niemand anders dan hen­zelf. -Als jij, vriend, dit hebt begrepen, zul je Mij zeker niet meer zo'n vraag stellen!’

[20] Na deze woorden bedankten allen Mij voor deze ware en voor iedereen gemakkelijk te begrijpen uitleg hierover.

 

139 Uitleg van de Heer over de planeet Mars

 

[1] Daarop keken wij nog een poos naar de omgeving, en onze bootsman, die buitengewoon scherpe ogen had, ontwaarde op enige afstand een schip dat in onze richting voer en vroeg Mij: 'O Heer en Meester, wie mag dat schip zo laat op de avond nog naar deze plaats brengen?'

[2] Ik zei: 'Het brengt een van Mijn leerlingen. Maar praat niet veel met hem als hij bij ons is; want hij is ook zo iemand die liever een pond gele aarde heeft, wat men goud noemt, dan de hele hemel met de schatten van de geest en van het eeuwige leven!'

[3] De leerlingen begrepen Mij, evenals onze Kisjonah en Philopold; maar de waard en de twaalf vissers begrepen niet helemaal wat Ik daarmee had willen zeggen. Maar niemand vroeg Mij verder iets, omdat nu ook een dienaar ons kwam vertellen dat het avondmaal klaar stond.

[4] Wij stonden direct op van onze zitplaatsen, die op het terras waren geplaatst, en begaven ons naar het huis, waar in een zeer ruime zaal de tafels met brood, wijn en uitstekend bereide vissen op ons wachtten. We gingen dan ook direct aan tafel en namen het maal tot ons.

[5] Toen wij ons met spijs en drank hadden versterkt en met elkaar over aller­lei nuttige dingen spraken, waar ook Maria heel actief aan deelnam, kwam onze Judas Iskariot bij ons in de zaal en begon zich tegenover Mij te veront­schuldigen dat hij ons niet eerder had kunnen volgen.

[6] Ik zei: 'Wat kunnen Mij jouw wereldse zaken schelen! Weet je dan nog altijd niet waarom Ik in deze wereld ben gekomen? Wie het met de wereld houdt en haar liefheeft, krijgt vroeg of laat, maar altijd zeker, het loon dat de wereld voor haar vrienden steeds gereed houdt, en dat loon heet - dood!

[7] Mijn rijk is echter niet van deze wereld, en wie het met Mij houdt zal niet de dood, maar het eeuwige leven in Mijn rijk als loon ontvangen. Mijn ande­re leerlingen hebben, op een paar na, toch ook vrouwen kinderen thuis -en toch zijn ze bij Mij gebleven ter wille van het rijk Gods! Waarom ben jij dan naar je familie gegaan, alsof jouw zorg voor hen meer is dan die van Mij? Schrijf dat in je wereldse hart!'

[8] Deze woorden van Mij stonden de werelds ingestelde leerling weliswaar niet zo erg aan, maar toch beheerste hij zich en dankte Mij voor de terecht­wijzing; en Ik zei tegen de waard dat hij hem aan een andere tafel iets te eten en te drinken moest geven. De waard deed dat direct, en de leerling ging zit­ten en nam brood en wijn tot zich; vissen kreeg hij echter niet meer, omdat die niet meer voorradig waren en deze leerling zich in Kis volgegeten had met vissen.

[9] Daarna zaten we heel welgemoed aan onze tafel, en Ikzelf onderwees de twaalf vissers in Mijn leer over het rijk Gods in de mens en maakte hun dat uit de Schrift allemaal duidelijk en begrijpelijk.

[10] Toen Ik Mij zo ongeveer twee uur lang met de twaalfvissers had bezig­gehouden en Mijn onderricht voor deze dag en avond afsloot, kwam er bijna buiten adem een dienaar van het huis naar ons toe in de zaal en zei: 'Beste heren, ik was op het terras bezig en keek in de richting van het oosten. Daar ontdekte ik een buitengewoon grote ster, die heel dicht bij de horizon staat. Het licht ervan is rood als bloed, maar tevens zo sterk dat je er niet lang naar kunt kijken. Ik heb nog nooit zo'n ster gezien.Wat zal die ster te betekenen hebben? De Heer Heiland uit Nazareth, wiens wijsheid naar men zegt die van Salomo overtreft, zal zeker het beste kunnen weten wat de ster betekent.'

[11] Ik zei: 'Mijn beste vriend, jij bent nog niet zo lang als bediende in dit huis, aangezien je de Heer Heiland uit Nazareth nog niet beter hebt leren kennen; maar omdat je hiervoor langere tijd bediende bent geweest bij een Farizeeër in Kapernaüm, is het ook begrijpelijk dat je jouw Heer Heiland uit Nazareth nog niet beter kent. Maar waar is die ster van jou, die je zo'n grote angst bezorgd heeft?'

[12] Nu zei de dienaar enigszins verlegen: 'Ja, dan zouden de heren even naar buiten moeten komen; want vanuit deze zaal kun je hem niet zien, omdat de ramen zich niet aan de oostkant, maar precies aan de andere kant bevinden.'

[13] Ik zei: 'Dan gaan we nog even naar buiten om te zien wat voor ster jou zo'n angst bezorgd heeft!'

[14] Daarop liepen we naar buiten en zagen daar direct de rode, grote ster in het oosten, die nu reeds hoger boven de horizon stond, waardoor de rode kleur sterk veranderd was, hoewel het licht uitzonderlijk sterk was.

[15] Nu vroeg Ik alle aanwezigen, die de ster ook met een enigszins schuwe blik bekeken: 'Welnu, wat denken jullie van deze ster? Kennen jullie hem, of kennen jullie hem niet? Voor jou, Mijn leerling Andreas, zou deze ster toch niet onbekend moeten zijn, omdat jij immers een sterrenkundige bent.'

[16] Andreas zei: 'Werkelijk, Heer en Meester, het sterrenbeeld waar hij in staat ken ik wel­ het is de 'leeuw', zoals dit sterrenbeeld al van oudsher wordt genoemd -maar de ster ken ik niet. De kleur lijkt wel op die van de planeet Mars, zoals die door de heidenen wordt genoemd; maar de grootte komt niet met de genoemde planeet overeen.

[17] Ik zei: 'En toch is het de planeet die je zojuist hebt genoemd. Dat hij dit jaar veel groter lijkt dan gewoonlijk komt doordat hij zich nu zo dicht als maar mogelijk bij de aarde bevindt. De veranderlijke positie van alle planeten ten opzichte van de zon en ook ten opzichte van elkaar is jullie al vele keren, als dat zo uitkwam, getoond en uitgelegd, en ook is jullie getoond dat de pla­neten, al naargelang ze zich in de een of andere positie bevinden, door hun baan rond de zon elkaar behoorlijk kunnen naderen en zich ook van elkaar kunnen verwijderen, en nog begrijpen jullie dergelijke geheel natuurlijke verschijnselen niet en wordt jullie gemoed daarbij zelfs bang, waardoor het heel gemakkelijk ontvankelijk wordt voor allerlei bijgeloof van de heidenen.

[18] Zie, deze planeet bevindt zich om de jullie bekend gemaakte redenen nu het dichtst bij de aarde en ook bij de zon, zoals al opgemerkt werd, en ziet er om die reden heel wat groter uit dan wanneer hij ver van de aarde staat, zoals ieder voorwerp dat dichtbij is zich ook groter manifesteert en vertoont dan van een grotere afstand. - Begrijpen jullie dat nu?'

[19] Andreas zei: 'Heer en Meester, nu is mij en zeker ook alle anderen deze kwestie weer helemaal duidelijk, en voortaan zullen wij over zulke voorvallen ons niet meer uit angst het hoofd breken.

[20] Maar omdat deze ster ons nu toch al naar buiten heeft gelokt, zou ik graag heel in het kort uit Uw mond willen horen hoe de meeste ons beken­de volkeren tot het geloof zijn gekomen dat deze ster oorlog ontketent onder de mensen, met name als hij zich net als nu vanwege zijn nabijheid aan het menselijke oog groter voordoet, om welke reden hij ook de naam van de hei­dense oorlogsgod heeft gekregen en vele heidenen hem ook voor de oorlogs­god zelf houden en hem daarom ook vrezen.'

[21] Ik zei: 'Weet je dan nog niet dat al die buitengewoon geslepen priesters van ieder volk - dat hen in zijn blindheid, die ook een werk van zulke pries­ters is, als dienaren en vrienden van de goden beschouwt -alle buitengewone verschijnselen, en met name die aan het firmament, weten te benutten om de mensen grote vrees en angst aan te jagen, deels door hun woorden en deels door hun bedrieglijke kunsten, om hen daardoor tot grote offers en andere boetedoeningen te dwingen? Kijk, ook dat is een werk van de priesters, en uit hen zijn in de loop der tijd ook de koningen der aarde voortgekomen!

[22] Deze ster heeft ten gevolge van zijn sterke atmosfeer als planeet een wat rodere kleuring dan een planeet met een minder sterke atmosfeer, en zijn nu eens grotere en dan weer kleinere lichtsterkte, maar steeds met een roodach­tig licht, bracht de priesters al heel gauw op het idee om hem tegenover het volk een oorlogsster te noemen. Als hij groter te zien was, werden het volk komende oorlogen verkondigd, en dat begon dan te offeren.

[23] En als er onder het volk zo nu en dan iemand was die het volk vertelde dat de priesters het bij die gelegenheid alleen maar wilden uitbuiten en dat de ster als zodanig een volkomen onschadelijke planeet was, en het volk geloof­de die wijze man en bracht de priesters weinig of helemaal geen offers, dan verstonden de priesters heel goed de kunst om vijandschappen tussen de vol­keren te stichten en hen in oorlog te doen ontbranden. Die werden dan met de grootste verbittering en wreedheid gevoerd. Dan liep het volk massaal naar de priesters in hun tempels en offerde aan de goden om hen mild te stem­men. Als de priesters bij zulke kwalijke gelegenheden een grote winst hadden gemaakt, dan probeerden zij de regeerders weer mild te stemmen en was de oorlog al gauw weer ten einde.

[24] Als je dat nu hebt begrepen, zul je nu ook wel inzien hoe onze planeet aan de eer is gekomen om als god van de oorlogen gezien te worden. -Maar we zullen deze ster nu laten voor wat hij is, weer naar huis gaan en ons daar ter ruste begeven!’

 

140 De moedige bootsman

 

[1] Toen wij weer in onze zaal waren, vroeg de waard Mij waar hij voor Mij een goed rustbed zou klaarmaken.

[2] Ik zei: 'Kijk, vriend, wie een bed wil hebben, geef die er een; maar Ik zal vannacht op Mijn stoel rusten. Jouw stoelen zijn voor Mij beter geschikt om te rusten dan een bed.'

[3] Toen Ik nu direct op Mijn stoel Mijn nachtrust nam, wilden Mijn leerlin­gen ook geen bedden maar bleven, zoals meestal, naast Mij op hun stoelen zitten. Alleen Maria en Joël namen in een zijkamer twee bedden.

[4] De twaalf vissers gingen weer naar huis, naar hun nabijgelegen dorpje, met het voornemen om 's morgens voor Mij en Mijn leerlingen weer -maar nu een grotere hoeveelheid - vissen mee te brengen; want ze werden door Mijn woorden en onderricht buitengewoon gesticht en wisten zich van louter dankbaarheid geen raad. De hele weg tot aan hun dorpje juichten ze luid over Mij en raakten thuis tegenover hun metgezellen maar niet uitgepraat over de diepe en zuiver goddelijke waarheden die ze uit Mijn mond hadden gehoord. Hun metgezellen en verwanten vroegen hun of Ik misschien ook nog enkele tekenen en wonderen had gedaan.

[5] De bootsman zei: 'Hoezo tekenen, hoezo wonderen! Het woord en de leer van de Heer, die de eeuwige, meest lichtvolle en levende waarheid uit Zijn eeuwige hemelen is, is op zichzelf al het grootste teken en wonder; want zoals Hij spreekt en leert heeft vóór Hem nog nooit een mens gesproken en geleerd. Ik zal morgen nog heel veel van Hem leren kennen wat mij tot nu toe nog volkomen onbekend is; want wie aan Zijn zijde niet wijs wordt en vervuld raakt van het eeuwige leven van de ziel, blijft doder dan een metsel­steen in eeuwigheid.

[6] Ik zal het mijzelf nu tot de voornaamste taak van mijn leven stellen om Zijn eer, Zijn goddelijkheid en Zijn waarlijk heiligste naam luid tegenover iedereen te belijden; want elke vrees voor de domheid en slechtheid van alle wereldse mensen heeft mij nu geheel en al verlaten. Wie zal zich tegenover mij handhaven met de leugen, als ik hem de waarheid als een brandende doornstruik in het gezicht slinger, zoals vroeger de herder David de reus Goliath een steen tegen zijn trotse voorhoofd slingerde, die hem tegen de grond sloeg?

[7] Wee de huichelachtige Farizeeër, die het in zijn hoofd haalt om mij op andere gedachten te brengen; ik zal hem zeggen en tonen op de hoeveelste trede naar de hel hij staat en welk loon hem daar te wachten staat!'

[8] Al zijn metgezellen stonden verbaasd over de moed van de bootsman, maar zeiden toch dat het verstandiger zou zijn om niet direct in het begin zo'n grote ophef te maken, om de slechte Farizeeërs niet nog vijandiger te stemmen tegenover de Heiland en Zijn leerlingen dan toch al het geval was.

[9] Maar de bootsman zei: 'Als men tegenover die grootste vijanden van mensen en waarheid voortaan nog steeds terughoudendheid zal betrachten, enkel uit vrees voor hun slechtheid, zal het nooit licht worden onder de men­sen op deze aarde! Daarom moet hun de waarheid met ware moed openlijk in het gezicht geslingerd worden, en men hoeft deze geslepen lafaards alleen maar, net als een leeuw, flink zijn tanden en klauwen te laten zien, dan zullen ze al gauw in hun duistere holen gaan wegkruipen!'

[10] In die zin sprak de bootsman nog een poosje door, tot de slaap hem over­mande en hij zichzelf een korte rust gunde. Maar 's morgens was hij toch gesterkt als eerste op de been, en zijn eerste gedacht gold Mij; hij loofde en prees Mij van harte.

[11] Toen hij zag dat zijn metgezellen nog sliepen, wekte hij hen en zei (de bootsman) : 'Vrienden, laten we snel gaan, opdat wij nog voor zonsopgang met onze vissen aankomen; want op deze dag gaat het om het verkrijgen van het eeuwige leven voor onze zielen en ook voor de zielen van nog vele ande­re mensen!’

[12] Allen stonden snel op van hun rustplaatsen, gingen naar de visbassins, haalden er ongeveer honderd van de mooiste en beste vissen uit en droegen die naar Jesaïra.

[13] Deze keer gingen ook de acht vissers mee, die gisteren thuis waren gebleven, en hielpen mee de vissen naar Jesaïra te brengen in draagvaatjes, die ze op een kar legden, die ze zelf trokken en duwden.

[14] Toen ze gemakkelijk en snel in Jesaïra aankwamen sliepen de meeste leerlingen nog; alleen Ik, Petrus, Andreas, Jacobus, Johannes, Kisjonah, Philopold en de waard en verschillende van zijn bedienden waren al op de been en keken naar de levendige taferelen van de vroege ochtend.

[15] Toen de vissers Mij zagen, begonnen ze direct te juichen en bedankten Mij al van enige afstand, dat Ik hen waardig achtte had om Mij ook op deze dag te zien en te spreken.

[16] Toen ze met hun kar helemaal bij ons waren, vroegen ze Mij nogmaals of Ik hun kleine offer genadig en welgevallig wilde aannemen.

[17] Ik zei tegen hen: 'Het woord dat Ik gisteren bij dezelfde gelegenheid heb gesproken geldt ook voor vandaag en voortaan in alle eeuwigheid. Geef de vissen aan de waard; hij zal wel weten hoe hij ze moet gebruiken.'

[18] Daarop gaven ze de vissen aan de waard, en de bootsman maakte de waard duidelijk dat hij niet karig moest zijn met de vissen; want hun visbas­sins waren nog zo vol met de beste soorten, dat ze er honderd dagen lang niet op uit hoefden te gaan om nieuwe te vangen.

[19] Toen namen de dienaren van de waard de vissen mee en brachten ze naar de grote gastenkeuken, waar een tamelijk grote, van cederhout gemaakte bak stond om de vissen in te bewaren, die Mijn pleegvader Jozef had getimmerd nog voor Ik geboren was en die de waard erg in ere hield, omdat zijn vader hem had laten maken in het jaar kort voor hij stierf.

[20] De vader van de waard was een vroom en buitengewoon rechtschapen man en was daarom ook een intieme vriend van Jozef; deze had vaak goed werk bij de vader van onze waard, en hij bleef ook een vriend van de zoon, zolang hij leefde. Daarom was Mijn familie steeds zeer geliefd bij de waard.

[21] Alleen Mijzelf kenden ze vroeger niet zo goed in dit huis en Ik genoot daar weinig aanzien, omdat Ik steeds erg zwijgzaam was en niet op de voor­grond trad.

[22] Deze paar dingen mogen dienen om wat meer bekend te raken met dit huis in Jesaïra, waarvan echter, NOTA BENE, zoals van vele andere plaatsjes aan het Meer van Galilea, al meer dan duizend jaar geen spoor meer te vinden is; want de vele oorlogen en volksverhuizingen, die deze landen dikwijls hebben geteisterd, hebben alles vernietigd en verwoest. -En nu weer terug naar ons­zelf!

 

141 Het wezen van de wereld aan gene zijde

 

[1] Toen de vissen op hun plek gebracht waren, begaf Ik Mij met de eerder­genoemde vrienden en met de twintig vissers weer naar het ons reeds beken­de terras, waar wij het opgaan van de zon afwachtten. De ochtend was volko­men zuiver en helder, omdat een vanuit het zuiden waaiende wind de nevel van het meer en ook van de omringende bergen wegvaagde, en daarom was er naar alle kanten een prachtig uitzicht, dat met name onze vissers niet genoeg konden roemen.

[2] Onze bootsman raakte helemaal verrukt van de prachtige aanblik van de omgeving, en hij zei: '0 Heer en Meester, wat zijn al Uw werken toch prachtig en wonderbaarlijk! Wie er met een zuiver gemoed acht op slaat beleeft er veel plezier en vreugde aan, en wel des te meer als hij in zichzelf voelt dat ze nooit verloren zullen gaan voor zijn ziel, die een eeuwig leven voor zich heeft. Wat vindt U, o beste Heer en Meester, van deze mening van mij, die misschien nog erg onrijp is?'

[3] Ik zei: 'Jouw mening is heel goed en ook waar; want een volmaakte, in Mijn geest van liefde en waarheid wedergeboren ziel zal door het afvallen van haar lichaam niet alleen niets verliezen -behalve haar last en zwaarte, die haar aan deze materiële wereld ketent -maar er alleen nog maar onuitsprekelijk veel bij winnen. Want waarlijk Ik zeg je: geen lichamelijk oog heeft ooit gezien, geen oor gehoord en geen menselijk zintuig ooit gevoeld wat diege­nen die Mij liefhebben en volgens Mijn leer leven en handelen, in de grote wereld aan gene zijde allemaal aan zaligheden te wachten staat! Meer hoef Ik je niet te zeggen.

[4] Nu zei de bootsman weer: ' O beste Heer en Meester! Waar bevindt zich die grote, meer dan prachtige wereld aan gene zijde eigenlijk, waar een vol­maakte ziel na de dood van haar lichaam wordt opgenomen? Is die boven alle sterren, of temidden van de sterren, of in het vrije luchtruim waar de wolken drijven?'

[5] Ik zei: 'Mijn vriend, je stelt nu nog vragen op een zeer aardse, menselijke manier, wat echter bij jou ook nog niet anders kan zijn! Kijk, de grote, zalige wereld aan gene zijde is het ware Godsrijk, dat vooral inwendig in de mens is, en wel in het diepste innerlijk van zijn ziel. Van daaruit is het dan verder ook boven de sterren overal in de eindeloze ruimte, naar alle richtingen, dus ook in en onder de sterren, in het vrije luchtruim, op en in deze aarde, en dus ook overal waar je je maar kunt denken. Want alles wat je ziet en voelt op deze wereld is ook op overeenkomstige wijze aanwezig in de geestenwereld, zon­der welke niets materieels zou bestaan en zou kunnen bestaan.

[6] Want kijk, deze aarde, de maan, de zon en al die talloze sterren, die ook louter grote hemellichamen zijn en waar net als op deze aarde allerlei wezens en schepselen leven, zijn in feite immers ook alleen maar puur geestelijk, omdat ze enkel door Gods wil gefixeerde uitdrukking zijn van Zijn gedach­ten, ideeën en aanschouwingen in Hemzelf. Als God zo'n idee buiten het bereik van Zijn wil zou stoten en het niet meer in Zijn aanschouwing vast zou willen houden, dan zou het er ook niet meer zijn -wat God wel zou kunnen doen, als Hij dat in Zijn eeuwige orde wilde; maar God wil dat alles net als Hijzelf eeuwig voortbestaat, zij het ook onder vele veranderingen die door God zo bepaald zijn, opdat alles uit de eerste, door Gods wil vastgehou­den toestand, waarin alle materie zich bevindt, overgaat in een vrije en als het ware op zichzelf staande toestand, die geestelijk en godgelijk is.

[7] Als je voleindigd zult zijn in de geest Gods in jouw ziel, zul je alles op kleinere schaal in jezelf kunnen aanschouwen en gebruiken, wat God sinds eeuwigheid in de meest eindeloze mate in Zich heeft. En dan zul je ook deze aarde, zoals ze nu is en zoals ze in alle eerdere bestaansperioden was en zoals ze in de toekomstige perioden tot aan haar materiële einde zal zijn en daarna eeuwig verder in haar onveranderlijke geestelijke en zuiverste toestand zal voortbestaan, en ook de maan, de zon en al die eindeloos vele andere hemel­lichamen van de kleinste tot de grootste onbeschrijflijk veel helderder zien en begrijpen, dan nu met je zwakke en onvolmaakte zintuigen. Die zintuigen zijn de mens daarom in een zwakke en onvolmaakte vorm gegeven om hem voortdurend te dwingen tot een innerlijk denken en zoeken, omdat voor de ziel, die verwant is aan het oerlicht van God, niets hinderlijker en onverdraag­lijker is dan de ondoorzichtigheid en onduidelijkheid in alles wat ze alleen maar door de zwakke en onvolmaakte zintuigen van het lichaam waarneemt en waarvan ze ternauwernood de buitenste laag kan onderscheiden.

[8] De ziel verlangt dus voortdurend naar de volle waarheid en denkt en vraagt en zoekt dan ook onophoudelijk; en die werkzaamheid van de ziel heeft een voortdurend toenemen van het ontwaken en sterker worden van de innerlijke geestelijke vermogens tot gevolg, zowel met betrekking tot het zien, horen en waarnemen alsook het voelen en beleven.

[9] Als een ziel direct met een volledig ontwaakt innerlijk bewustzijn op deze wereld zou komen, zou ze onmiddellijk tot de grootst mogelijke traagheid en passiviteit vervallen, wat hetzelfde zou betekenen als wanneer ze geen leven zou bezitten.

[10] De zaligheid van het leven bestaat immers voornamelijk uit het hande­len, en het is dus nuttiger voor de zielom zich te oefenen in allerlei werk­zaamheid dan zich voortdurend in een toestand te bevinden waarin ze in alle helderheid alle kanten van het leven innerlijk waar kan nemen.

[11] Als je dat allemaal goed overdenkt, zul je daardoor al een grote helder­heid in jezelf bereiken en veel begrijpen van wat tot nu onbegrijpelijk voor je was’.

 

142 De werkzaamheid van de ziel

 

[1] Daarop zei een andere visser: 'O Heer en Meester, U zei dat het voor geen enkele ziel nuttig is als ze direct bij haar komst op deze wereld volledige innerlijke helderheid zou bezitten, omdat ze - wat wij nu goed begrijpen ­tot algehele traagheid en passiviteit zou vervallen; want als iemand iets kost­baars heeft verloren, zal hij het beslist net zo lang zoeken tot hij het wellicht weer vindt - en zo zoekt de ziel het door haar troebele uiterlijke zintuigen verloren gegane heldere innerlijke licht. Maar als ze die grootste levensschat weer gevonden heeft, hoe zal het dan met haar verdere activiteit gesteld zijn? Want als een mens datgene wat hij kwijt was gelukkig weer gevonden heeft, houdt zijn zoeken en derhalve zijn activiteit immers weer op! Als een ziel door haar actieve zoeken volkomen heeft gevonden wat ze zocht, vervalt ze hoogstwaarschijnlijk weer tot volledige traagheid en passiviteit; maar in dat geval zou ze als volledig passiefwezen weer opnieuw als het ware dood zijn, en dat zou haar zaligheid op geen enkele manier ten goede komen. In dit opzicht, o Heer en Meester, is het mij nog niet helemaal duidelijk.'

[2] Ik zei: 'Vriend, omdat de ware levenszaligheid immers niet bestaat uit hel­der schouwen en begrijpen, maar alleen uit de werkzaamheid van de liefde, die steeds moet toenemen, moet iedere ziel die eerst tot haar enige levensele­ment maken, omdat ze anders nooit de innerlijke helderheid van het leven kan bereiken; want de werkzaamheid van de liefde is een innerlijk levensvuur, dat door zijn steeds toenemende activering tot een helder lichtgevende vlam moet worden.

[3] Als dit levenselement in de ziel echter volledig ontwaakt is, zodanig dat de ziel op die manier zelf dit levenselement wordt -wat wil zeggen dat de hele mens in de geest opnieuw en derhalve wedergeboren is -dan blijft de ziel ondanks haar innerlijke helderheid, die een gevolg is van de tot het hoogst mogelijke niveau gestegen werkzaamheid van de liefde, ook steeds in de hoogst mogelijke graad werkzaam, en haar zaligheid en helderheid nemen toe al naargelang de graad van haar liefdesactiviteit -en niet naargelang de graad van haar helderheid, die ze zonder liefdesactiviteit trouwens nooit ofte nim­mer kan bereiken; want God heeft al sinds eeuwigheid bepaald dat geen enkele geest en geen enkele mensenziel zonder de overeenkomstige werk­zaamheid ooit het licht kan bereiken.

[4] Hoe maken de mensen op deze materiële wereld licht? Kijk, ze wrijven hout tegen hout of steen tegen steen, net zolang tot er vuurvonken vanaf komen! De vuurvonken vallen op licht ontvlambaar materiaal, dat lange tijd blijft gloeien. Als die gloed eenmaal in voldoende mate aanwezig is en er brandbare voorwerpen mee in aanraking komen - zoals hout, stro of een bepaalde snelontvlambare hars, gemengd met zwavel en nafta -dan zal er al gauw een heldere vlam oplaaien en zal het licht worden in haarzelf en naar alle kanten om haar heen.

[5] Zou er zonder die voorafgaande activiteit ooit enige gloed en daaruit een lichtende vlam zijn ontstaan, die door haar zichtbare levendige beweging zelf de hoogste graad van activiteit aan de dag legt?   .

[6] Kijk, zo blijkt reeds in de dode materiële wereld dat er om vuur en licht te maken een zekere activiteit aan vooraf moet gaan! Aan het licht van het leven van de ziel moet dus des te meer een zekere activiteit voorafgaan; hier­door wordt de liefde gewekt, die het levenselement is, en uit de toegenomen werkzaamheid hiervan ontstaat dan pas het licht van de ziel, en dat is de wijs­heid, die zichzelf en alle dingen vanuit zichzelf ziet, beoordeelt en ordent.

[7] Kijk, vriend, zo zit het met de dingen van het leven van de ziel en haar innerlijk helder onderscheidingsvermogen, en je hoeft dus niet bang te zijn dat een zalige ziel als gevolg van haar godgelijke wijsheid ooit traag  en passief wordt, omdat de wijsheid van een ziel hier, en nog meer aan gene zijde, steeds het gevolg van haar werkzaamheid is; als die ooit zou ophouden of zou kun­nen ophouden, zouden bij de zielook haar wijsheid en haar innerlijke levens­helderheid ophouden. - Heb je dat nu begrepen?'

 

143 De werkzaamheid van de geesten

 

[1] De visser zei: 'Ja, Heer en Meester, nu is het mij helemaal duidelijk; maar nu zou ik bovendien nog willen weten waar de activiteit van een volmaakte ziel in de grote wereld aan gene zijde dan wel voornamelijk uit bestaat. Op deze harde aarde zijn er voor de mensen natuurlijk vele duizenden soorten dingen te doen, als hij wil leven - maar wat is er dan in de grote geestelijke wereld aan gene zijde te doen? Wordt daar ook geploegd, gezaaid en geoogst ter wille van het levensonderhoud?'

[2] Ik zei: 'Jawel, vriend, ploegen, zaaien en oogsten - maar natuurlijk op een andere manier en in een andere zin dan op deze materiële wereld gebeurt.

[3] Kijk, zonder de grote activiteit van de geesten, en met name de volmaak­te geesten, zou er op geen enkele aarde iets ontstaan! Er zou niet alleen niets groeien en geen levend wezen op de aardbodem rondwandelen, maar er zou ook nooit een zon of een aarde zijn ontstaan en al helemaal niet voortbestaan.

[4] De mensen ploegen weliswaar de aarde en strooien het zaad in haar voren; maar het is aan de geesten om het ontkiemen, het groeien en het rijpen van de vrucht te bewerkstelligen. Daaruit zul je nu wel begrijpen dat er met name voor de volmaakte geesten ook voor de voor jullie zichtbare wereld, zowel hier op deze aarde als op alle andere hemellichamen, veel valt te werken en te doen, maar nog meer ten behoeve van de juiste ontwikkeling van de ziel en de vervolmaking van de mensen -reeds in het leven op deze aarde, en nog veel meer daarna aan gene zijde. Want er komen immers steeds heel wat meer vaak hoogst onvolmaakte zielen naar de grote wereld aan gene zijde dan vol­maakte, en met name van deze aarde. De onvolmaakte, slechte zielen zouden deze hele aarde met behulp van de ongegiste natuurgeesten weldra dermate bederven dat er geen gras, geen struik, geen boom meer zou kunnen groeien en geen dier en geen mens meer zou kunnen bestaan.

[5] Alleen door de liefde, wijsheid en macht van de volmaakte geesten wor­den de slechte, onvolmaakte zielen aan gene zijde daarin tegengehouden, geleidelijk aan verder ontwikkeld en zo mogelijk ook stap voor stap dichter bij het rijk Gods gebracht.

[6] Hoe de volmaakte geesten dat allemaal tot stand brengen, is echter niet in woorden weer te geven; maar wanneer jullie zelf in de geest opnieuw en wedergeboren zullen zijn, zal jullie wel duidelijk en begrijpelijk worden hoe de geesten werken en dingen tot stand brengen. - Heb je dat ook begrepen?'

[7] N u zei dezelfde visser weer: 'Ja, beste Heer en Meester, en ik dank U voor Uw meer dan grote geduld met ons zwakke en nog zeer onnozele men­sen! O, het zal zeker nog een hele tijd duren voordat wij, die temidden van louter wonderen leven, die wonderen zullen begrijpen! Wij zien en drinken water en weten niet in het minst wat het is. ook zien wij het vuur en het licht daarvan en voelen de gloed en de warmte ervan, maar weten niet in het minst wat het is en wat de eigenlijke oorzaak is van het ontstaan ervan. Maar hoe het ook zij, wij zijn nu al buitengewoon blij en opgewekt, omdat wij door Uw overgrote genade en liefde nu de onfeilbare weg naar de volle en levende waarheid hebben ontvangen. O, beste Heer en Meester, help ons ook steeds met Uw genade, zodat wij nooit moe, zwak en traag worden bij het bewandelen van deze weg tot aan het lichtende doel!'

[8] Ik zei: 'Wie gelooft en de juiste wil heeft, zal ook datgene bereiken waar hij ernstig naar streeft; en ook jullie zullen het doel snel en gemakkelijk berei­ken, aangezien jullie nu aan Mijn zijde al meer dan de halve weg naarstig heb­ben afgelegd!’

[9] Toen Ik de vissers volkomen tevredengesteld had met Mijn onderricht, bedankten ze Mij nogmaals, trokken zich terug en spraken onder elkaar over wat ze hadden gehoord en prentten het stevig in hun geheugen.

 

144 De betekenis van de toekomstvoorspellingen van de Heer

 

[1] Ik sprak echter met onze waard, Philopold en Kisjonah over veel dingen, en ook over de toekomst van het hele Joodse land.

[2] Toen de leerlingen Mij over de sombere toekomst van het land hoorden praten, zeiden ze onder elkaar: 'Soms weet je toch niet wat je van Hem moet denken! We willen niets zeggen van Zijn gelijkenissen, waaraan steeds een diepere geestelijke betekenis ten grondslag ligt en die Hij altijd heeft uitge­legd als wij ze niet begrepen; maar als Hij bij Zijn leer, die toch reeds in het verloop van slechts tien jaar gemeengoed moet worden onder de mensen en die de mensen kan en zal omvormen tot lammeren, telkens over een toe­komst spreekt die nog ellendiger is dan deze huidige tijd, dan weet je vaak toch echt niet wat je je daarbij moet voorstellen.

[3] Bovendien heeft Hij al herhaaldelijk gezegd dat zonder Gods wil niemand ook maar een haar gekrenkt kan worden en er geen mus van het dak kan val­len.Als er zonder Zijn wil niets kan gebeuren, kan er toch ook geen erge toe­komst zijn zonder Zijn wil; en des te minder als -zoals reeds gezegd -de mensen tot lammeren omgevormd moeten worden door Zijn leer, die een levend Godswoord is en die over niets zo vaak en indringend spreekt als over de liefde voor God en de naaste, en ook over deemoed, verzoening, zelfver­loochening en barmhartigheid.

[4] Als de mensen dat door Zijn leer inderdaad moeten worden zoals dat ook, voorzover wij weten, in korte tijd verscheidene duizenden mensen zijn geworden, hoe kan Hij dan aan één stuk door voorspellingen doen over een toekomst die nog veel ellendiger is dan welke tijd ook in het verleden en ook deze toch al uitermate ellendige huidige tijd nu? Begrijpe, wie het begrijpen kan; Wij begrijpen het absoluut niet!

[5] Hij zal het om een of andere alleen aan Hem bekende, geheime reden Zelf wel zo willen hebben, anders is het voor ons volkomen onbegrijpelijk hoe Hij zulke voorspellingen kan doen over een allerellendigste toekomst die het gevolg is van Zijn leer, die nu in de tijd dat zij ontstaat ver in Azië, zelfs onder de Moren ver in Egypte en ook al in Europa onder de Romeinen en Grieken verbreid is onder vele duizenden mensen, die werkelijk in Hem geloven en de lichtende waarheid ervan ook steeds met tekenen kunnen bevestigen.

[6] Ja, als de door Hem voorspelde meer dan vreselijke toestanden in de toe­komst het gevolg van deze zuiver goddelijke leer moeten zijn en het rijk Gods zo'n betreurenswaardige vorm onder de mensen zal aannemen, dan zou het toch veel beter zijn om de mensen zo'n leer helemaal niet te verkondi­gen, opdat ze niet nog ergere duivels worden dan ze nu voor het overgrote deel toch al zijn!'

[7] Ik had die opmerkingen van Mijn leerlingen wel gehoord en zei tegen hen: 'Hoe kunnen jullie nog aanstoot nemen aan Mijn voorspellingen over de toekomst? Ik heb die jullie toch al verschillende keren bekend gemaakt en jullie ook geheel naar waarheid getoond wat als gevolg van de vrije wil van de mensen de oorzaak van de buitengewoon slechte toekomst zal zijn - en jullie hebben dat goed begrepen en ingezien, en hebben er geen aanstoot aan genomen.Waarom zijn jullie daarom nu geërgerd geraakt, en hoe kunnen jul­lie zeggen dat de toekomst, wanneer Mijn evangelie bekend raakt, alleen maar zo slecht kan worden als Ik dat om een alleen aan Mij bekende reden zo zal willen hebben?

[8] O, o, wat zijn jullie allemaal nog kortzichtig! Zonder Mijn wil kan er inderdaad geen haar op het hoofd van een mens gekrenkt worden, geen mus van het dak vallen en geen mens de grootte en gestalte van zijn lichaam ver­anderen of de dag langer of korter maken -want al die dingen staan direct onder de macht van Mijn wil, die ook een en dezelfde is in alle talloze enge­len van Mijn eeuwige en oneindige hemelen. Maar hier op deze aarde, waar ieder mens eerst de vrijheidsproef van zijn wil moet doormaken, is het met de almacht van Mijn wil in de morele en psychische levenssfeer van de mens heel anders gesteld -zoals Ik jullie al heel vaak heb getoond!

[9] Heb Ik soms niet gezegd: in een wereld, waar een mens niet tot een van de ergste duivels kan worden, kan hij ook niet echt een kind van God wor­den?! Want Ik openbaar nu Zelf Mijn wil direct aan jullie mensen, met de bedoeling dat jullie je die eigen maken en daardoor in alles geheel zoals Ik kunnen worden.

[10] Maar als dat nu zo is en onmogelijk anders kan zijn, - wat jullie nu toch wel tot in de grond van de zaak duidelijk zouden moeten inzien - hoe kun­ nen jullie er dan aanstoot aan nemen als Ik ook aan deze vrienden van ons meedeel hoe het er in de toekomst uit zal zien ten gevolge van de verstokt­heid en blindheid van de mensen, die zich net als de vele Farizeeën niet naar het licht des levens willen keren, maar het overal met alle woede van de hel vervolgen?!

[11] Wij hebben de leer van het rijk Gods nu werkelijk wijd en zijd van zons­opgang tot zonsondergang en van de middag tot de middernacht onder vele mensen verbreid, en velen koesteren zich reeds in het licht uit de hemelen ­maar toch is deze eerste uitbreiding nog zeer gering en is het eigendom van slechts kleine families en gemeenten; daarom baart ze ook nog niet al teveel opzien bij al die vele werelds machtige en boven alles heerszuchtige vijanden van het licht, en tot nu toe hebben zij er nog niet zo heel veel tegen onder­nomen.

[12] Maar laat dit licht maar eens algemener worden, zodat de priesters kun­nen merken dat hun tempels op bepaalde feestdagen en grote offerdagen niet meer vol mensen raken, maar steeds leger en leger worden; dan zullen jullie wel zien met wat voor nameloze woede zij tegen Mijn leer en de belijders ervan zullen opstaan!

[13] Mijn leer is op zichzelf weliswaar de ware vrede van een ziel die ernaar leeft en handelt - ja, ze is de zalige vrede van de hemel in de gehele mens; maar voor de duivels van de hel, die in mensengedaante op deze aarde met leugen en bedrog onder de mensen tekeer gaan, is ze een tweesnijdend en vlammend zwaard, een oorlog en een grote verwoesting. Daarom zal het rijk Gods op aarde veel geweld aangedaan worden, zoals dat gedeeltelijk nu ook al gebeurt, en degenen die het willen hebben zullen het ook met geweld naar zich toe moeten trekken!

[14] Kijk, die door Mij voorziene strijd ten gevolge van het feit dat Ik de vrije wil van de mensen niet aantast, die de arm van hun liefde en derhalve van hun leven is, is onvermijdelijk, omdat Wij de mensen die zich nu in het foute en kwade bevinden en wier aantal buitengewoon groot is, niet ter wille van de leer uit de hemelen eerst door een zondvloed van de aardbodem willen laten verdwijnen, aangezien deze leer juist wordt gegeven ter wille van de zie­ken, doven en blinden en degenen die met allerlei kwalen behept zijn, en niet ter wille van de gezonden. Dan valt het ook gemakkelijk te begrijpen dat zich mettertijd grote gevechten en oorlogen over de aardbodem zullen uitbreiden en vooral en eerst over het oude rijk van deloden, vanwaar de leer uitgaat, en wel met zulke grote verwoestingen dat men niet meer zal kunnen herkennen waar de ene of de andere stad heeft gelegen, waar de wijngaarden, de vrucht­bare akkers en rijke fruitboomgaarden, weiden en velden geweest zijn. Het zal in een woestijn veranderd worden en nooit meer tot het Beloofde Land wor­den, waar eens honing en melk vloeide.

[15] Dat Ik het jullie van tevoren zeg, heeft als reden dat jullie je tijdig genoeg kunnen voorbereiden en je ertegen kunnen wapenen. Want als je weet wan­neer de dief komt en wat hij van plan is, is het gemakkelijk om je tegen hem teweer te stellen; maar als je niet weet dat hij komt, en wanneer en hoe, over­ dag of 's nachts als iedereen in diepe slaap verzonken is, dan is het voor de dief gemakkelijk om het huis binnen te dringen en zijn slag te slaan. Wandel daar­om steeds in het licht van de innerlijke dag en blijf wakker in Mijn aan jullie geopenbaarde waarheid; dan zullen jullie de strijd met de vijand wel kunnen doorstaan!

[16] Zijn jullie nu nog vol ergernis, nu Ik jullie dit zonneklaar heb getoond?'

 

145 De deemoed van de arbeiders in de wijngaard van de Heer

 

[1] Nu zei Petrus: 'O Heer en Meester, wij waren zojuist immers ook niet geërgerd, en wij zullen des te minder geërgerd zijn omdat wij nu inzien dat wij nooit tegen kunnen houden wat U met al Uw almacht niet wilt en wenst tegen te houden. Wat er met Uw voortdurende hulp echter nog gedaan kan worden, zal ook gebeuren; want wij willen voor de waarheid altijd met ons leven instaan tegen de vijanden van de waarheid, en voordat ik val, zullen er als het erop aan komt duizend vijanden van de waarheid en het leven vallen­ want wij willen niet alleen leraren in Uw naam zijn, maar ook helden, en met het woord en het zwaard tegen de tegenstanders en vijanden van de waarheid strijden. Met Uw naam in ons hart en ons schild overwinnen wij de hele wereld! Als U ons maar nooit verlaat met Uw genade!'

[2] Ik zei: 'Als jullie in Mij blijven, zal Ik ook in jullie blijven. Zonder Mij zul­len jullie echter tot niets in staat zijn.

[3] Maar als jullie met Mij en in Mijn naam alles gedaan hebben, zeg dan in jezelf 'Zie, o Heer, hoe wij bij het werken in Uw wijngaard toch steeds als luie en nutteloze knechten voor U staan!' Want waarlijk: wie zichzelf ver­hoogt, zal vernederd worden; maar wie zichzelf vernedert, zal verhoogd wor­den!

[4] Daarbij zullen jullie echter toch tegen niemand 'heer' zeggen; want slechts één is jullie Heer en Meester, en dat ben Ik! ook zullen jullie tegen niemand 'vader' zeggen; want slechts één is jullie Vader -namelijk die in de hemel woont! Zo moeten jullie ook niemand goed en heilig noemen; want alleen God is goed en heilig!

[5] Wees allemaal broeders en zusters onder elkaar. Wie onder jullie de eerste en de belangrijkste wil zijn, dient de knecht en dienaar van allen te zijn! Want in Mijn rijk is de meest deemoedige, geringste en schijnbaar minste juist de belangrijkste en grootste in alle wijsheid en macht.

[6] Nu weten jullie wat jullie moeten doen en steeds in acht moeten nemen om Mij en Mijn kracht en macht in jezelf te bewaren en ermee te werken; doe het altijd zo, dan zullen jullie ook in Mij blijven en Ik in jullie!'

[7] Nu kwam onze bootsman nog naar Mij toe en zei: 'O beste Heer en  Meester, u zei dat men tegen geen enkel mens 'vader' moet zeggen, omdat alleen God de Vader van alle mensen is! Ik zie wel in dat u volkomen gelijk hebt; alleen weet ik nu niet hoe ik datgene wat er in de wet van Mozes staat moet opvatten en hoe men het moet uitleggen als Mozes zegt: 'Eer je vader en moeder, opdat je lang leeft en het je goed gaat op aarde!' Hier noemt Mozes, de grote en machtige profeet van Jehova, degene die kinderen ver­wekt toch vader, en ook staat er geschreven: 'onze vader Abraham, Isaak en Jacob!' Als wij als kinderen onze verwekker nu vader noemen, begaan wij dan volgens wat U hier hebt gezegd een zonde tegenover U, o Heer?'

[8] Ik zei: 'Het woord zelf is niet belangrijk, maar alleen de innerlijke beteke­nis ervan! Daarom kunnen kinderen hun verwekker gerust 'vader' en degene die hen gebaard heeft 'moeder' noemen; want kinderen kunnen immers de geest van het woord niet vatten. Maar jullie vatten nu de innerlijke geest van het woord wel en weten dat de eeuwig allerhoogste, zuiverste liefde in Mijn hart voor jullie mensen, die Ik opvoed tot Mijn kinderen en voor eeuwig ver­hef, de enige ware Vader is. Dus, vriend, begrijp goed, jullie moeten alleen in deze geestelijke zin van het woord tegen niemand 'vader' zeggen!

[9] Onthoud bovendien nog, dat ieder puur uiterlijk woord evenals een letter op zichzelf dood is en niemand tot leven wekt; alleen de innerlijke geest in het woord - of het nu uitgesproken wordt of in letters geschreven -is het, die iedereen levend maakt die volgens de innerlijke, levende betekenis ervan denkt, handelt en leeft. Wie echter alleen volgens de uiterlijke betekenis van het woord gelooft, handelt en leeft zoals de Farizeeën, blijft dood zoals ook de letter van het woord op zichzelf dood is. - Dat zeg Ik dus om jullie gerust te stellen!’

[10] De vissers en alle anderen bedankten Mij voor deze toegevoegde uitleg en ze dachten heel goed na over alles wat Ik hun hier 's morgens nog voor zonsopgang had meegedeeld en uitgelegd.

[11] Aangezien de zon zich nu in een sterke rode gloed boven de horizon begon te verheffen, omgeven door roze lichte wolkjes -wat prachtig was om te zien -zei de waard: 'Zo'n ochtend is weliswaar mooi en prachtig om te aanschouwen; alleen is het jammer dat op zulke rooskleurige ochtenden bijna nooit een even rooskleurige avond volgt! Reeds van oudsher wordt er gezegd: "s Morgens rozen, 's avonds slijk!' Heer en Meester, zullen de rozen van deze ochtend ons vanavond ook slijk bezorgen?'

[12] Ik zei: 'Laat jij nu maar de oude astrologenspreuken, zolang Ik in jullie midden ben, achterwege, hoewel ze af en toe inderdaad wel hier en daar bevestigd worden; want Degene die Heer van de ochtend is, is ook Heer van de avond! Als je dat begrepen hebt, hoef je niet bang te zijn voor het slijk van de avond.'

[13] Toen Ik dat tegen de waard had gezegd, werd hij blij; want hij was nooit een vriend van een avond vol slijk.

 

146 De Heer bezoekt de arme vissers van de baai

 

[1] Nu kwam er een bode uit het huis om ons te zeggen dat het ochtendmaal op ons.wachtte. Toen verlieten wij het terras om meteen naar binnen te gaan. Daar gingen we in de reeds bekende orde aan onze tafel zitten, en de twintig vissers aan de tafel die voor hen was gedekt, en, gesterkt door de mooie och­tend, namen we heel blijmoedig het buitengewoon goed bereide ochtend­maal tot ons.

[2] Toen wij na een halfuur klaar waren met de maaltijd, vroeg de waard Mij wat Ik tot de middag zou gaan doen.

[3] Ik zei: 'Vragen staat vrij, maar antwoorden ook! Het ligt weliswaar niet altijd in Mijn orde om van tevoren te bepalen wat Ik ga doen, want alles hangt af van Degene die in Mij woont; en Ik, die nu ook slechts een mens van vlees en bloed ben en een onsterfelijke ziel heb, moet naar die Geest in Mij luisteren. Pas als Hij tegen Mij zegt: 'Ga hier of daar heen, doe dit of dat!', dan pas weten ook Mijn vlees en bloed het. Maar deze keer heeft de Vader in Mij al gesproken, en Ik weet wat Mij te doen staat en kan het jullie dan ook wel vertellen­

[4] Kijk, niet ver hier vandaan, in de richting van Caesarea Philippi, heeft dit Meer van Galilea een van zijn grootste inhammen, die echter met een groter schip nauwelijks te bevaren is; met kleinere bootjes kan men echter de tame­lijk uitgestrekte oevers ervan bereiken, die jij nog niet kent. Op die oevers bevindt zich een klein vissersdorp, dicht tegen een steil gebergte aanleunend­ en de Griekse bewoners daarvan voeden zich meestal met vis en de melk van een paar geiten. Het eventuele overschot van hun vissen verkopen ze altijd in Caesarea Philippi en ze nemen in ruil daarvoor zout, brood en enkele gereed­schappen die ze nodig hebben voor hun kleine huishouding en voor hun werk.

[5] Ik heb deze vissers al eens bezocht, toen ze zich geestelijk en lichamelijk nog in een zeer armelijke toestand bevonden; want geestelijk gezien behoor­den ze tot de school van de Griekse zogenaamde cynici, en in fysiek opzicht bewoonden ze de meest armzalige hutten, die ze op de kale stukken steen van het gebergte hadden gebouwd. Toen Ik hen bezocht, heb Ik hen wat hun fysieke toestand, maar vooral ook wat hun geestelijke sfeer betreft ten zeerste opgeheven.

[6] En kijk, deze vissers die Ik je nu beschrijf gaan we bezoeken! Verschafons dus een aantal kleine en lichte boten, waarmee we de inham binnen kunnen varen. Binnen een uur of iets meer kunnen we het genoemde dorpje gemak­kelijk bereiken. Als jullie willen, zorg dan dat wij snel kunnen afvaren! Jullie zullen aan die vissers, die jullie tot nu toe nog niet kennen, grote vreugde beleven! Een paar uur na de middag zullen we dan weer hier in Jesaïra zijn.'

[7] Toen Ik dat tegen de waard had gezegd, zei Kisjonah tegen Mij: 'Heer en Meester, er liggen nu toch drie goede schepen van mij in de haven; kunnen we die niet gebruiken en onze waard, die niet genoeg zeewaardige boten heeft, de moeite besparen om met hulp van zijn buren het juiste aantal kleine boten bij elkaar te brengen?'

[8] Ik zei: 'Vriend, waar het meer diep is zullen we jouw schepen toch al gebruiken; maar als we bij de ondiepe en met veel riet en biezen begroeide inham komen, zullen jouw schepen ons waarschijnlijk niet meer de gewenste diensten kunnen bewijzen!'

[9] Kisjonah zei: 'Aan elk van mijn schepen hangen vier kleine bootjes die indien nodig gebruikt kunnen worden. Overigens is Mijn geloof in U en Uw macht zo groot, dat ik niet de minste twijfel heb of wij in Uw aanwezigheid met mijn schepen de baai kunnen binnenvaren!'

[10] Ik zei: 'Ja, als jullie allemaal zo sterk geloven, kunnen we de korte zeereis met jouw schepen wel proberen!'

[11] Toen Ik dat zei, stonden we allemaal op en gingen onmiddellijk naar Kisjonah's schepen, en hij instrueerde zijn aanwezige schippers wat ze moesten doen. Toen ze hoorden dat ze de baai met het riet moesten binnenvaren, haal­den ze hun schouders op en gaven daarmee te kennen dat dat niet zou luk­ken.

[12] Niettemin stapten wij in de drie schepen en voeren snel af. Maria bleef in Jesaïra, omdat ze had gehoord dat wij een paar uur na de middag weer terug zouden komen, en ze sprak over veel dingen met de vrouw van de waard, die een naaste verwante was van de eerste vrouw van Jozef.

[13] Na een halfuur bereikten wij reeds de fatale baai, en de schippers zei­den: 'Nu moeten we het roer intrekken en de stokken pakken!'

[14] Kisjonah zei: 'Luister, de Heer is bij ons en Hij is met ons! Doe wat Hij tegen jullie zal zeggen; want Zijn macht is tot meer in staat dan jullie duw­stokken!'

[15] Toen de schippers dat van Kisjonah hadden gehoord, wendden ze zich tot Mij en vroegen Mij wat ze nu moesten doen.

[16] Ik zei: 'Wend het roer naar achteren, dan zullen we zien of een goede wind ons door het riet zal duwen!'

[17] Toen deden de schippers wat Ik hun bevolen had, en heel plotseling kwam er een harde wind uit het oosten, die hoge golven in de inham maak­te en met die golven ook onze schepen buitengewoon snel over en door het riet de inham in blies. Zo bereikten we snel en gemakkelijk onze plaats van bestemming, en allen bewonderden de lieflijkheid van het dorpje zoals het er nu uitzag, en wat alleen Ik en Mijn oude leerlingen kenden. We gingen onmiddellijk aan land en zochten de bewoners op.

[18] Toen we bij het eerste huis kwamen, was er niemand thuis, en zo verging het ons ook bij de andere huizen; ze waren afgesloten en er was geen mens in een huis of een geitenstal.

[19] Toen zeiden verschillende leerlingen onder elkaar: ‘Anders weet Hij toch de meest geheime gedachten van een mens, en Hij heeft al verscheidene keren de verre toekomst voor ons en vele andere mensen precies onthuld; waarom wist Hij dan deze keer niet dat de bewoners van dit kleine plaatsje niet thuis zouden zijn? Eigenaardig, echt eigenaardig! Als Hij het echt niet wist, had Hij ons en Zichzelf deze zeereis kunnen besparen; maar als Hij het wist en deze reis enkel heeft ondernomen om ons geloof op de proef te stel­len, dan weet Hij toch dat wij allemaal zonder twijfel in Hem geloven en aan Zijn kant staan, anders zouden we Hem niet bijna tweeënhalfjaar lang overal gevolgd zijn! Waar is een nieuwe beproeving van ons geloof dan goed voor?'

[20] Ook Kisjonah vroeg aan Mij: 'Heer en Meester, wat doen we nu in dit plaatsje, dat misschien allang door de bewoners is verlaten? Laten we weer in onze schepen stappen en terugvaren naar Jesaïra! Want wat moeten we hier doen?'

[21] Ik zei: 'Enigszins kleingelovig zijn jullie allemaal nog! Als Ik niet geweten zou hebben dat de bewoners van dit plaatsje alleen vandaag allemaal thuis zijn -omdat ze gisteren een goede vangst hebben gedaan door toedoen van Mijn wil, die ze weliswaar niet kennen, en morgen een deel van de vissen naar de markt willen brengen in Caesarea Philippi, dat zich weer tamelijk goed her­steld heeft - dan zou Ik hen ook niet tevergeefs hebben opgezocht. Maar ze zijn thuis en we zouden hen ook in hun huizen hebben aangetroffen; maar toen ze onze schepen gewaar werden, hebben ze zich uit angst in allerijl in dat bos aan de noordkant heel goed verstopt, omdat ze er vast van overtuigd waren dat ze door iemand ontdekt en verraden waren en er nu schepen van Herodes aankwamen om hen te gronde te richten.

[22] Daar achter een rots hebben ze een wacht met scherpe ogen geplaatst, en die heeft nu al gemerkt dat wij noch van Herodes noch Farizeeën zijn. En die wachters verlaten nu al hun plaats en zullen weldra Zo dicht bij ons komen dat ze zich er met meer zekerheid van kunnen overtuigen wie wij zijn. Daarna zullen ze aan de verstopte bewoners van dit plaatsje vertellen dat wij geen vijanden zijn, en dan zullen de bewoners snel bij ons zijn en blijk geven van hun buitengewoon grote blijdschap, omdat Ik hen bezocht heb.'

 

147 De vissers begroeten de Heer

 

[1] Het gebeurde weldra zoals Ik had gezegd. Het duurde niet lang, of allen kwamen uit hun schuilplaats tevoorschijn, en Ik riep hen met luide stem naar Mij toe.

[2] Ze herkenden allemaal direct Mijn stem en riepen: 'Dat is de grote Heiland uit Nazareth, vervuld van alle macht van Jehova! Laten we snel naar Hem toe gaan!'

[3] Ze kwamen snel naar ons toe en begroetten Mij met plechtige, vriendelij­ke woorden die echt uit hun hart kwamen, en bedankten Mij voor alle wel­daden die zij sinds Mijn eerste bezoek zo rijkelijk hadden genoten en nog voortdurend genoten. Daarop vroegen ze Mij of Ik ook verder aan hen en hun kinderen wilde denken, wat Ik hun ook toezegde, zolang zij gelovig en actief in Mijn leer zouden volharden.

[4] Daarna namen ze ons mee naar hun woningen en lieten ons de zeer doel­matige inrichting ervan zien, alsook hun visgerei, hun bewaarplaatsen voor de vissen, en ook hun kudden, bestaande uit geiten en schapen. Ze hadden ook kippen gefokt en eenden en ganzen, welke twee laatstgenoemde soorten gevogelte bij hen, die van oorsprong Grieken waren, zeer geliefd waren. Ook lieten ze ons hun zeer grote bijenkasten zien, die hun veel goede honing opleverden, die gemakkelijk voor veel geld in Caesarea Philippi kon worden verkocht. Kortom, dit volkje, dat vroeger geestelijk en fysiek buitengewoon arm was, had zich in een tijd van ongeveer anderhalf jaar zodanig hersteld, dat het nu in goede welstand verkeerde.

[5] Eén van de bewoners was een smid die de kunst verstond om van ijzer en ook van andere metalen allerlei nuttig en bruikbaar gereedschap te maken. Hij had dat gereedschap ook te koop aangeboden bij de reeds bekende gele­genheid, op een paar spiesen en lansen na, die dit volkje bij Mijn eerste bezoek had overgehouden (* Zie GJE deel 5, hoofdstuk 196:4-5, 193:12 en 206:9.) Deze wapens kocht Kisjonah nu van hen voor een pond goud samen met nog verschillende soorten ander gereedschap, dat hij in zijn grote bedrijf goed kon gebruiken.

[6] Kisjonah vroeg de leider van deze kleine gemeente om hem in Kis te bezoeken, waar ze met elkaar verschillende dingen ten gunste van dit plaatsje zouden bespreken en afhandelen. De leider beloofde dat te doen, en hij deed dat ook spoedig nadat hij was teruggekeerd uit Jesaïra, dat hij deze keer voor het eerst had leren kennen, omdat de waard hem uitnodigde met ons mee te varen. Ook onze waard kocht hier verschillende soorten gereedschap van de smid.

[7] Nadat de leider aan Kisjonah, Philopold en de waard in het kort beschreven had hoe deze streek er voor Mijn eerste komst had uitgezien en hoe die door Mijn woord in één keer tot bloei was gekomen, stond met name de waard verbaasd, aan wie dat nog meer ongewoon voorkwam dan de twee eerstge­noemden, die al grotere tekenen van Mij hadden gezien.

[8] Daarna wilden de bewoners ons op allerlei dingen onthalen; maar Ik zei tegen hen: 'Mijn beste vrienden, daarvoor zijn we niet hierheen gekomen, en we zullen ook weldra weer vertrekken voor de terugreis, omdat Ik in Jesaïra nog het een en ander af te handelen heb; maar Ik ben met Mijn leerlingen en vrienden nu naar jullie toe gekomen, omdat jullie Mijn leer heel trouw heb­ben bewaard en tot ware edelstenen van Mijn wil zijn geworden.

[9] Omdat jullie dat geworden zijn, is het ook tijd om jullie met andere men­sen kennis te laten maken, die van jullie de ware standvastigheid in het geloof moeten leren en verwerven. En omdat jullie ook goede sprekers zijn, kunnen jullie van nu af aan bij gelegenheid tegen andere mensen over Mij en Mijn rijk op aarde spreken en hun de weg des levens tonen.

[10] Wie volgens Mijn leer leeft en handelt zoals jullie, en niet zegt en bij zichzelf denkt: 'Kijk, deze keer heeft de Heer weer helemaal als een gewoon mens gesproken, en daarin viel niet veel van het rijk Gods te ontdekken!', zal ook datgene bereiken wat jullie al hebben bereikt, en hij zal net als jullie kun­nen zeggen: 'Nu leef niet meer ik, maar de Heer leeft in mij!'

[11] Blijf Mij dus voortdurend trouw, ook in jullie nageslacht, dan zal Ik in jullie blijven! Doe in Mijn naam wat Ik jullie nu heb aangeraden, bij een juis­te gelegenheid, die jullie heel gemakkelijk en spoedig zullen herkennen; maar jullie moeten Mijn parels niet voor die zwijnen van wereldse mensen wer­pen!

[12] Maar zeg Mij nu, leider van deze kleine, maar voor Mij toch grote gemeente, waarom jullie je eigenlijk in het struikgewas van dat bos verstopt hebben toen jullie onze drie schepen de baai zagen binnenvaren! Hebben jul­lie toen niet gedacht aan de kracht die jullie als gevolg van jullie onwrikbare, vaste geloof door Mij is gegeven?'

[13] De leider zei: 'O Heer en Meester vol van Gods allerhoogste macht en kracht, kijk, dat was heel eigenaardig! Reeds verscheidene keren sinds U hier geweest bent, hebben grotere en kleinere schepen geprobeerd om deze steeds visrijke inham met riet en biezen binnen te varen; maar het is niemand gelukt om ook maar een handbreed over de rietgrens binnen te dringen, want met de macht van Uw levende woord en wil dreven wij hen allemaal direct ver het meer op. Maar deze keer hielpen Uw woord en wil in ons hart ons niet, om een reden die ik nu heel goed begrijp.

[14] Toen wij deze drie schepen in het oog kregen, verboden wij die in Uw naam ook direct om deze inham binnen te varen; de schepen stopten echter niet, maar drongen onstuitbaar steeds dieper onze inham binnen. Toen wer­den we allemaal echt bang, en bleef ons niets anders over dan op de vlucht te slaan en ons te verstoppen in het struikgewas van het bos en in het grote hol, waarvan de onopvallende ingang zich achter het bos bevindt, maar die van binnen zo uitgestrekt is dat daar royaal plaats is voor vele duizenden mensen.

[15] Toch hebben we een wacht uitgezet, die ons moest meedelen wie er aan land zouden stappen uit de drie schepen, die niet wilden gehoorzamen aan de macht van Uw woord en wil in ons, en wat zij zouden doen. De wacht berichtte ons echter onmiddellijk dat degenen die aan land gegaan waren geen Romeinen noch onderdanen van Herodes waren, maar een groep vriendelijk ogende mensen, bestaande uit Joden en Grieken, en die geen aan­stalten maakten om onze woonhuizen binnen te dringen.

[16] Na dat bericht werden wij geruster, en we raadden de wacht aan om zich er nog nauwkeuriger van te overtuigen wie degenen waren die aan land gegaan waren. We ontvingen een nog beter bericht. Pas toen waagden wij het om zelf voor de dag te komen, hoorden toen Uw roep, die wij heel goed ken­nen, en haastten ons naar U, de Vader en Heer van al het bestaan en leven.

[17] Nu werd ons natuurlijk duidelijk waarom de drie schepen ons niet gehoorzaamden; want hoewel Uw woord en wil in ons werkelijk wonder­baarlijk machtig zijn, zullen ze toch eeuwig niet de oermacht van Uw hoogst eigen wil evenaren en die kunnen tegenwerken. En dat is ook waar wij deze keer beslist te weinig over nagedacht hebben; wij hebben tevoren niet vol­doende Uw geest in ons geraadpleegd, of wij de schepen in Uw naam hadden moeten gebieden of niet. Als wij deze keer net als bij andere gelegenheden om raad hadden gevraagd, zou het ons ook duidelijk geworden zijn wie er op de schepen meekwamen; maar omdat we dat niet hebben gedaan, moesten wij daarvoor boeten met onze angst en vlucht. - Is het niet zo, Heer en Meester?'

[18] Ik zei: 'Ja, zo is het, en door deze ervaring zijn jullie nu weer veel wijzer geworden; maar maak je nu klaar om te vertrekken, leider, en vaar met ons mee naar Jesaïra!'

 

148 Liefde, zachtmoedigheid en geduld zijn beter dan gerechtvaardigde ijver

 

[1] Na deze woorden maakte de leider zich gereed, stapte in het schip waar Ik Mij met Mijn oude leerlingen en de andere drie vrienden bevond, en voer met ons mee naar Jesaïra. We kwamen snel en gemakkelijk in het genoemde dorp, waar al een goed bereid middagmaal op ons wachtte. Er waren slechts twee uur verstreken sinds de middag, en dus was het nog op de gewone tijd dat wij 's middags plachten te eten.

[2] Onze leider was verbaasd over het mooie tarwebrood, en nog meer over de goede wijn en de uitstekend bereide edelvissen. Nadat we het maal tot ons hadden genomen, begaven we ons weer naar het ons reeds bekende terras, waar ook onze leider het zeer mooie uitzicht niet genoeg kon prijzen.

[3] Toen hij naar alle kanten om zich heen had gekeken zei hij (de leider): 'Het is toch merkwaardig! Ons kleine dorp ligt hier nauwelijks twee uur van­daan aan hetzelfde meer, maar wat een verschil tussen hier en daar! Hier is de omgeving een en al lieflijkheid en bekoorlijke schoonheid, en bij mij ziet het er eerder afschrikwekkend dan lieftallig uit. Rondom ons dorpje ziet het er nu door Uw genade, o Heer, weliswaar heel redelijk uit -maar een vergezicht dat het gemoed verkwikt ontbreekt helemaal! Onze baai, die toch niet bepaald klein te noemen is, is bij de ingang aan beide kanten zodanig ingeslo­ten door de tamelijk hoge en steile bergen die ervoor liggen, dat wij vanaf het dak van onze woningen en ook vanaf de bergen achter ons, voorzover die vanwege hun steilheid slechts met de grootste moeite te beklimmen zijn, niet eens het golvende meer kunnen zien, laat staan iets anders, omdat de bergen aan de rechterkant zich in een halve cirkel verder in het grote meer uitstrek­ken en ons het uitzicht volkomen belemmeren.

[4] Maar in plaats daarvan heeft onze streek weer een andere goede eigen­schap ten opzichte van deze. Hier wordt men beslist sneller naar de liefde voor de wereld getrokken dan in onze ware woestijn; en de liefde voor de wereld is niet geschikt om de goddelijke geest in de mens te wekken. Als die eenmaal gewekt is, dan schaadt ook de aanblik van zo'n omgeving als deze de mens natuurlijk niet meer!'

[5] Toen de leider van de kleine gemeente aan de baai zich werkelijk heel zin­vol over deze streek had uitgesproken, informeerde hij wie die twintig een­voudige mannen waren die ook samen met ons de baai hadden bezocht, maar die tot nu toe noch onder elkaar noch met iemand anders een woord hadden gewisseld. Ik vertelde wie ze waren, waarover hij zeer verheugd was.

[6] Daarop liet Ik de bootsman bij hem komen; hij sprak met hem en ver­baasde zich over zijn welbespraaktheid en over zijn ernst en grote moed.

[7] Toen stond hij op, stak de bootsman en ook al zijn metgezellen vriendelijk de hand toe en zei (de leider): 'Met zulke mannen in het verbond kunnen er grote dingen voor het heil van de mensen uitgevoerd worden. Werkelijk, wie de mensen van deze wereld nog vreest, is met name in deze tijd niet geschikt om het rijk Gods te verbreiden, waar geweld tegen geweld gebruikt moet worden om de poorten voor de waarheid te openen en haar toegang te ver­schaffen!

[8] Nu is het zaak om niet langer in het verborgene te werken, maar om moedig met het licht uit de eeuwige hemelen Gods ook de koningen en vor­sten van deze wereld tegemoet te treden en hun te tonen dat zij ook mensen zijn, die, zoals ze nu zijn, niet eeuwig zullen leven, maar in de grote wereld aan gene zijde het gericht en de eeuwige dood kunnen verwachten.Ja,ja,je hebt gelijk: als een brandend vuur moet men de wereldse mensen de waar­heid in het gezicht slingeren en met een vlammend zwaard strijden tegen de priesters van de leugen, van duister bijgeloof en bedrog, anders blijft de aarde steeds een tranendal en een graf des doods -niet alleen voor hun lichaam, maar ook voor hun zielen.'

[9] Nu zei Ik: 'Jullie hebben gelijk, en Ik prijs jullie ijver; maar onthoud bij jullie ijver ook nog het volgende: In de wijsheid van de menselijke geest is steeds een grotere kracht gelegen dan in zijn vuist; en waar ernst op zichzelf weinig of niets uitricht, daar doet de liefde met haar geduld en zachtmoedig­heid wonderen. Laat de volle ernst in je eigen hart en de moed daarvan jullie zelf beheersen; maar laat jullie wapen tegenover de mensen steeds alleen maar uit liefde, zachtmoedigheid en geduld bestaan, dan zullen jullie op deze weg, waarop Ikzelf de mensen voorga, meer uitrichten dan met louter vurige ijver en de ernst daarvan, die zo hard is als diamant!

[10] Vrees hoeven jullie echt niet te hebben voor de wereldse mensen, die in hun woede wel jullie lichaam kunnen doden, maar jullie ziel verder niets meer aan kunnen doen; vrees alleen Degene die sinds eeuwigheid een ware Heer is over leven en dood!

[11] Maar als jullie zien dat je met liefde en de juiste wijsheid niets kunt bereiken bij mensen die te sterk in duisternis verkeren, keer hun dan de rug toe en ga daar weg, en jullie zullen zeker weer mensen vinden met wie jullie in Mijn naam goede zaken zullen doen.

[12] Belijden moeten jullie Mij tegenover alle mensen, omdat Ik jullie ook tegenover Mijn Vader belijd; maar jullie moeten Mij niet opdringen aan de duistere, wereldse mensen en hun, die wereldse zwijnen zijn, ook Mijn parels niet toewerpen! Want Ik zeg jullie: Mijn woord is alleen ware levensmest voor de tarwe en Mijn leer is ware mest voor de edele druiven van de wijngaard; maar voor het onkruid van de aarde heb Ik geen levensmest -want dat is er enkel om vertrapt en verbrand te worden en met de as daarvan de gewone aardbodem te bemesten.

[13] Wie op aarde is om te leven, zal door Mijn woord tot leven gewekt wor­den; maar wie hier is voor de dood door zijn eigen wil en starre eigenzinnig­heid, zal ook in de dood overgaan. Wie uit het graf van zijn materie wil opstaan ten leven, moge opstaan; maar wie vallen wil, laat hij vallen!

[14] Voor duivels het evangelie verkondigen zou betekenen olie op het vuur te gieten; wees dus altijd slim als de slangen, maar daarbij toch zo zachtmoe­dig als de duiven, dan zullen jullie op die manier heel krachtige arbeiders in Mijn wijngaard des levens worden!'

[15] Toen Ik dat tegen de vurige ijveraars had gezegd vond er een verande­ring plaats in hun gemoed, en ze bedankten Mij uit het diepst van hun hart voor deze les.

 

149 De Heer voorspelt Zijn einde

 

[1] Daarna werd er tot de avond nog veel gesproken over de aarde, de vorm ervan, over de zon, de maan en de sterren en over de andere verschijnselen van de wereldnatuur, wat voor iedereen grote vreugde teweeg bracht.

[2] Onze bestuurder uit de inham zei: 'O Heer en Meester, U zij alle lof, alle eer, alle liefde en alle dank, omdat U dat ook voor ons hebt onthuld en wij nu weten hoe het grote huis -aarde genaamd -dat wij tijdelijk bewonen, er uit­ziet en hoe het in elkaar zit! Want de onwetendheid in deze dingen is meest­al de bron van het kwade bijgeloof geweest, en dat weer een nagenoeg onuit­puttelijke voedingsbron voor de luie en trage afgodenpriesters. Maar met Uw hulp zal het nu weldra anders worden!'

[3] Nu kwam er een dienaar die ons uitnodigde voor het avondmaal; want de zon was al een paar uur geleden ondergegaan. Wij stonden dan ook direct op van onze plaatsen op het terras en gingen naar het huis om het avondmaal tot ons te nemen.

[4] Na het avondmaal bleven wij nog wakker tot middernacht, en in die tijd legde op Mijn verzoek deze keer Mijn Johannes veel dingen uit aan de twin­tig vissers en de leider van de inham. Tegen middernacht begaven wij ons ter ruste en waren toch voor zonsopgang op de been.

[5] De vissers gingen naar huis, maar kwamen heel vroeg in de ochtend alweer naar Jesaïra met een lading van de beste vissen, die ook direct voor het ochtendmaal klaar werden gemaakt.

[6] Zoals gewoonlijk ging Ik voor zonsopgang naar buiten, vergezeld door allen die in dit dorp bij Mij waren. Op het mooie terras legde Ik de twintig vissers, de bestuurder van de inham, de waard, Kisjonah en Philopold de han­den op en vervulde hen met de kracht om in Mijn naam allerlei zieken te genezen, en Ik gaf hun het recht om Mijn leer onder de mensen te verbrei­den, en wel onder de blinde joden en heidenen.

[7] Ze bedankten Mij allemaal uit de grond van hun hart voor deze roeping en begaven zich toen met Mij naar het ochtendmaal.

[8] Tijdens het ochtendmaal zei Maria tegen Mij: 'Mijn geliefde zoon,je hebt toch overal zoveel tekenen gedaan, maar hier heb je niets van je waarlijk god­delijke macht laten merken. Doe hier toch ook een teken, voordat je verder reist!'

[9] Ik zei: 'Vrouw, praat met de vissers, dan zullen zij je wel zeggen of Ik hier geen tekenen heb gedaan! Maar Ik ben niet in deze wereld gekomen ter wille van de tekenen, maar ter wille van de waarheid en het leven van de ziel, opdat iedereen die in de Mensenzoon gelooft, het eeuwige leven in zich zal heb­ben.

[10] Geen mens zal vanwege Mijn tekenen zalig worden, maar wel iedereen die in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft en handelt. Bovendien heb Ik Mijn vrienden nu de macht verleend om in Mij naam goed te doen aan de arme, lijdende mensen, en dat is een groter teken dan wanneer Ik nu voor jul­lie ogen een wereld zou scheppen!

[11] Aan het einde van Mijn tijd op deze aarde, dat in de komende paastijd in Jeruzalem zal zijn, zal Ik echter voor alle mensen een zeer groot teken doen, waardoor velen tot het eeuwige leven en heel velen tot het gericht en de eeu­wige dood zullen komen. Wie zich dan niet aan Mij zal ergeren, zal het leven van de ziel ontvangen.'

[12] Maria zei: 'Waar zal dat laatste grote teken uit bestaan? Want dan zal ik ook naar Jeruzalem komen om het grootste teken dat jij doet te aanschou­wen!'

[13] Ik zei: 'Vrouw, je zult wel naar Jeruzalem komen en het laatste en groot­ste teken dat Ik zal doen, aanschouwen, maar je zult daarover geen blijdschap, maar een grote droefenis in je zuivere hart hebben! Ik zal verraden worden, door de Farizeeën gegrepen en aan het gerecht overgeleverd en wat Mijn lichaam betreft als een doodgewone misdadiger aan het kruis gedood wor­den; maar op de derde dag zal Ik vanuit Mijn eigen kracht en macht weer opstaan, naar al Mijn vrienden en broeders toekomen en hun de macht ver­lenen om de mensen in Mijn naam hun zonden te vergeven en de doden tot leven te wekken. Kijk, vrouw, daaruit zal het laatste en grootste teken bestaan dat Ik in Mijn lichaam zal doen!'

[14] Maria, en de andere vrienden met haar, zeiden: 'Maar Heer en Meester, dat zult U toch niet aan U laten gebeuren?!'

[15] Ik zei: 'De wil van de Vader in Mij ken Ik alleen, en Mijn ziel weet wat Ik tot stand moet brengen! Wie zich niet aan Mij zal ergeren, zal evenals Ik de dood overwinnen en tot het eeuwige leven doordringen.

[16] Wie het leven van dit lichaam liefheeft omwille van de wereld, zal het leven van zijn ziel verliezen; maar wie het om Mijnentwille niet liefheeft, zal het voor eeuwig in Mijn rijk behouden.'

[17] Na deze woorden van Mij werden alle aanwezigen bedroefd en dachten er over na, waar dit op uit zou lopen.

[18] En Ik zei: 'Waarom zijn jullie daar bedroefd over? Denken jullie soms dat Ik jullie na de dood van Mijn lichaam zal verlaten? O, geenszins! Dan zal Ik pas echt bij de Mijnen blijven tot aan het einde der tijden van deze aarde, en voor iedereen die in Mij gelooft de poorten tot het eeuwige leven in Mijn hemelen openhouden. Weliswaar zullen Mijn schapen verstrooid worden als Ik, hun Herder, gedood word -maar Ikzelf zal ze dan weer verzamelen, en dan zal er voor altijd slechts één kudde en één Herder zijn; de bokken en de wolven in schaapskleren zullen echter verwijderd en aan het gericht en de dood van de materie overgeleverd worden.'

[19] Toen Ik deze kleine toespraak beëindigd had, klonk er een Stem in de lucht van de zaal, die de volgende woorden sprak: 'Deze Jezus van vlees en bloed is Mijn geliefde Zoon, die alle geslachten der aarde moeten loven! Hij is de belichaamde uitdrukking van Mijn liefde, Mijn wijsheid en Mijn wil. Ik ben in Hem en Hij is in Mij; Wij zijn volkomen één. Wie Hem ziet en hoort, ziet en hoort ook Mij; en wie Mijn wil doet, heeft het eeuwige leven in zich.'

[20] Na deze woorden vielen allen voor Mij neer en wilden Mij aanbidden.

[21] Maar Ik zei tegen iedereen: 'Sta op van de grond; want in dergelijk eer­betoon vind Ik geen welbehagen, maar wel in jullie liefde en in het feit dat jullie trouwen met daden in Mijn leer volharden!

[22] De vrede zij met jullie -echter niet een vrede zoals de wereld die heeft en geeft, maar de innerlijke vrede van het hart, van de ziel in Mijn liefde, die het eeuwige leven is! Amen.'

[23] Na deze woorden van Mij stonden allen op, bedankten Mij voor deze troost en werden weer blij.

 

De Heer in de omgeving van Caesarea Philippi

 

150 De reis van Kis naar Marcus bij Caesarea Philippi

 

[1] Daarop zei Ik tegen Kisjonah: 'Vriend, laat nu je drie schepen nogmaals gereed maken voor een verdere reis; want Ik wil naar de oude Marcus reizen, die in de buurt van de stad Caesarea Philippi woont, en hem sterken, want hij lijdt al een half jaar aan koorts.'

[2] Kisjonah liet onmiddellijk tegen zijn schippers zeggen wat ze moesten doen. En de schepen werden direct in orde gemaakt voor de verdere reis.

[3] De twintig vissers vroegen Mij, of de een of ander Mij naar de genoemde plaats mocht vergezellen, alsook Maria en Joël en de bestuurder uit de inham.

[4] Ik zei tegen de vissers: 'Doe zoals jullie graag willen; maar het is voldoen­de als de bootsman en nog een metgezel als getuigen meevaren naar de wei­nige plaatsen die Ik aan het Meer van Galilea zal bezoeken. En ook kunnen Maria en Joël en de bestuurder uit de inham Mij vergezellen; en laten we nu gaan vertrekken!’

[5] Ook de waard vroeg Mij of hij en zijn oudste zoon Mij zouden vergezel­len.

[6] Ik zei: 'Ook jij hebt een volkomen vrije wil; doe dus zoals je in je hart verlangt!’

[7] Na deze woorden van Mij maakte ook de waard zich in allerijl gereed om te vertrekken.

[8] Toen gingen we aan boord en voeren af in de richting van Caesarea Philippi.

[9] Toen wij al bijna een uur gevaren hadden, kwamen ons een paar schepen uit de omgeving van Tiberias tegemoet die zwaar beladen waren met zout en graan; en omdat zij de wind, die voor ons gunstig was, tegen hadden, hadden ze grote problemen en waren bang dat ze konden vergaan.

[10] Zij (de schippers) vroegen ons dringend of wij hen niet konden helpen.

[11] En Ik zei: 'Waarom hebben jullie je beide schepen zo zwaar beladen? Laat je een volgende keer niet zo door winstbejag verleiden en laat jullie buren ook iets verdienen, dan zullen jullie met je schepen niet zo'n gevaar en nood te verduren krijgen! Maar daar komen nu een paar lege schepen aan; laad de helft van jullie waren daar op over en deel dan in Kapernaüm jullie winst met hen, dan zullen jullie daar zonder schade aankomen. Maar als jullie in Kapernaüm gierig zijn, moeten jullie maar zien hoe je weer naar Tiberias terugkomt!'

[12] Dat beloofden de schippers Mij. De twee lege schepen kwamen aan en Ik zei tegen hen wat ze moesten doen in ruil voor de halve winst in Kapernaüm; en het gebeurde weldra zoals Ik had gezegd.

[13] Daarop bedankten de schippers van de vier schepen Mij en voeren ondanks de tegenwind verder in de richting van Kapernaüm.

[14] Wij voeren echter met een gunstige wind, die onze schippers het roeien zeer gemakkelijk maakte, naar de plaats van onze bestemming, die wij weldra bereikten.

[15] Toen wij in het dorp van Marcus aankwamen, troffen wij daar vele gas­ten aan die met goed resultaat gebruik maakten van de geneeskrachtige bron­nen hier.

[16] De dienaren van Marcus kwamen haastig naar de oever en deelden ons mee dat wij, als wij soms ook van de geneeskrachtige bronnen gebruik wil­den maken, waarschijnlijk geen onderkomen zouden vinden, aangezien alle ruimten overvol waren met gasten uit alle landen; bovendien was hun heer ziek, en het was nu moeilijk om met hem te spreken, omdat juist vandaag zijn koortsdag was.

[17] Ik zei: 'Jullie zijn nieuwe dienaren in dit huis en kennen Mij niet; maar Marcus, de eigenaar, en zijn hele huis kennen Mij. Ga daarom naar jullie heer en zeg tegen hem: 'De Heer en Meester is aangekomen met Zijn leerlingen en Zijn vrienden! Hij moet uit bed komen en naar Mij toekomen, dan zal hij weldra van zijn koorts genezen zijn. Ga hem dat vertellen!'

[18] De dienaren gingen dat tegen Marcus zeggen en tegen zijn vrouwen kinderen. Toen die dat hoorden ontstond er een groot gejuich onder hen, en allen haastten zich om zo snel mogelijk naar buiten naar Mij toe te komen.

[19] Toen de oude Marcus Mij in het oog kreeg, strekte hij zijn armen uit en zei met luide stem: 'O Heer en Meester vol goddelijke liefde en erbarmen, met wat voor groot verlangen hebben wij U allemaal verwacht, omdat U ons in onze nood vast eens zou bezoeken, zoals U ons toen U hier was tot heil en welzijn van ons en veel andere mensen hebt beloofd. En nu mijn echte nood bijna het hoogtepunt heeft bereikt, bent U ook gekomen om mij en ook mijn vrouw, die net als ik aloud en zwak en vermoeid is geworden, te helpen en mijn hele huis opnieuw te sterken in het geloof in U en in Uw leer. O, wij allen danken U bij voorbaat voor de meer dan grote genade, dat U ons Uw bezoek waardig geacht hebt!'

[20] Ik zei: 'Maak je niet zo druk, beste vriend; want je weet dat Ik ook de innerlijke taal van het hart goed hoor en uitstekend versta! Maar vóór alles zeg ik jou en je vrouw: wees nu volkomen gezond van lichaam!

[21] Eet in het vervolg geen vis meer die in het water is gestorven; en laat een geslachte vis nog geen half uur liggen zonder zout, tijm en karwij. Bereid hem dan op de jullie bekende Joodse manier, dan zullen jullie van alle moge­lijke koortsen verschoond blijven! Datzelfde geldt ook voor vlees, en eet ook geen rottend fruit en geen beschimmeld brood! '

[22] Na deze woorden van Mij werden de oude Marcus en zijn vrouwen kinderen volkonten gezond en sterk, en allen bedankten Mij met vele tranen van vreugde in hun ogen voor de genezing van hun lichaam en voor het hun gegeven advies.

 

151 Marcus doet verslag van de succesvolle genezingen in zijn bad

 

[1] Daarop zei Ik tegen Marcus: 'Vriend, jouw nieuwe dienaren, die Mij nog niet kennen, hebben Mij bij Mijn aankomst te kennen gegeven dat wij hier vanwege jouw vele badgasten waarschijnlijk geen onderdak zouden vinden! Wat zeg jij daarvan?'

[2] Marcus zei:'O Heer en Meester! U bij Mij geen onderdak vinden?! Als er nog honderd keer zoveel leerlingen en vrienden met U zouden mee komen als nu het geval is, dan zou ik hen jarenlang uitstekend willen en kunnen her­bergen.Alleen hebben mijn nieuwe dienaren, en dat zijn er heel wat, geen zin in werken, en daarom doen ze altijd moeilijk als er nieuwe gasten komen die onderdak zoeken; maar als de gasten hun dan van tevoren al geld toe stoppen, is er al gauw geen al te groot gebrek aan onderkomen meer. En dat lijkt mij ook bij U en met jullie het geval geweest te zijn.

[3] Maar ik zal de luie dienaren daarover eens goed de les lezen, zodat ze weten wat hun in het vervolg te doen staat met de gasten die hier veelvuldig hun lichamelijk heil zoeken en daarnaast aantoonbaar ook heel vaak hun zie­lenheil hebben gevonden in deze inrichting, die U, o Heer en Meester, alleen voor het heil van de mensen hebt geschapen; want ik en mijn kinderen en oude dienaren hebben er altijd voor gezorgd dat wij U zodanig als de won­derbaarlijke Meester van deze inrichting aan alle gasten bekend maakten, dat zij alleen door het levende geloof in U in deze inrichting het ware heil van hun lichaam en hun ziel konden vinden.

[4] Zowel heidenen als Joden hebben onze woorden geloofd; maar degenen die niet geloofden verlieten de inrichting zoals ze gekomen waren. En dat waren meestal Farizeeën uit Jeruzalem en ook uit vele andere plaatsen en streken. Ze geloofden niet wat wij hun toch geheel naar waarheid bekend maakten, scholden op wat wij predikten en ergerden zich, omdat zij niets te zeggen hadden over ons omdat wij Romeinen zijn, en verlieten de inrichting weer precies zoals ze gekomen waren.

[5] Maar het is werkelijk merkwaardig bij die mensen! Ze hebben honderden mensen gezien die hier het volle geloof in U hebben aangenomen en daar­door volkomen genezen zijn van al hun kwalen en gebreken, en toch zeiden ze dat het puur bedrog was en een meervoudige godslastering, als men alleen door in U te geloven in deze inrichting genezen kon worden. Als de genees­krachtige bronnen niet in staat waren te genezen door hun natuurlijke kracht, die hun door God gegeven was, dan was genezing door het geloof in U puur het werk van satan; en wie op die manier genezen was, had volgens hen zijn ziel veelvuldig aan de duivel verkocht.

[6] Ik heb voor deze mensen met name dit jaar weinig moeite meer gedaan; als ze kwamen nam ik ze helemaal niet meer op; en als ze naar de reden vroe­gen, zei ik tegen hen hetzelfde als mijn nieuwe dienaren bij Uw aankomst tegen U hebben gezegd, en dan moesten ze wel vertrekken.

[7] Een paar maanden geleden kwam er vanuit Kapernaüm zelfs een onder­zoek, hoogstwaarschijnlijk vanwege het feit dat de Farizeeën, schriftgeleerden en rabbi 's aldaar samen met hun overste hun beklag hadden gedaan bij de Romeinse commandant. Maar daar kwam ik -natuurlijk alleen met Uw hulp -heel goed vanaf; want in diezelfde tijd was de inrichting zo vol met Romeinen en Grieken, dat ik werkelijk nauwelijks in staat geweest was om nog iemand in de inrichting op te nemen.

[8] De Romeinen die het onderzoek leidden moesten acht dagen lang hun nachten doorbrengen boven op de U welbekende heuvel, en wel op het nieuwe, ter ere van U gebouwde grote terras. Omdat de genoemde joodse priesters op die manier niets tegen mij konden uitrichten - volgens de Romeinse rechtersuitspraak: ULTRA POSSE NEMO TENETUR (* Latijn voor: Men mag van niemand meer verlangen dan hij kan.) - bezochten ze deze inrichting helemaal niet meer, en daarom is er geen van die individuen aanwezig in deze inrichting, wat U, o Heer en Meester, zeker niet onaange­naam zal zijn.

[9] En daarmee heb ik U nu alles verteld wat mij het belangrijkste leek, en welopenlijk ter wille van Uw leerlingen en vrienden, omdat zij. niet net als U alwetend zijn. En wilt U nu, o Heer en Meester, mijn woonhuis de zegenrijke genade bewijzen om er binnen te treden, dan zal er direct voor een over­vloedig en goed maal gezorgd worden; aan wijn en brood is er in mijn huis in ieder geval geen gebrek.'

[10] Ik zei:'Ik ben ook naar je toegekomen omdat Ik een paar dagen in jouw huis wil blijven. Maar maak Mij vandaag en morgen niet bekend bij de hier aanwezige gasten; als iemand Mij buiten jullie toedoen herkent, zal Ik hem wel te woord staan!

[11] En hier zie je ook de moeder van Mijn lichaam.jouw vrouwen kinde­ren zullen van haar leren gezonde spijzen klaar te maken. En laten we nu jouw huis, dat je uitgebreid hebt, binnengaan en wat brood en wijn tot ons nemen!’

[12] Daarop gingen we het huis binnen, gingen aan de tafels zitten en.namen wat brood en wijn tot ons. Maria was direct in gesprek met de familie van Marcus maar Ik stelde hem voor aan allen die nu bij Mij waren en die onze Marcus nog niet kende; hij vroeg hun verschillende dingen en begreep uit hun antwoorden dat zij van Mijn geest doordrongen waren. Dat vervulde hem met vreugde en hij vertelde hun veel over de tekenen en gebeurtenissen die hier voorgevallen waren, toen Ik voor het eerst hier was.

[13] En zo ging er een paar uur als een paar zalige ogenblikken voorbij. in die tijd werd het maal bereid, naar de zeer ruime eetzaal gebracht en op de tafels gezet. We namen het direct tot ons, begaven ons daarna naar de reeds beken­de heuvel en namen plaats op het nieuwe terras, dat de waard uit Jesaïra niet genoeg kon bewonderen en prijzen. Er was voor allemaal voldoende ruimte en voor nog tienmaal zoveel mensen als wij waren, en nog meer.

[14] Nu vroeg Kisjonah aan Marcus of dit terras ook dikwijls door de gasten bezocht werd, en op welke tijd.

[15] Marcus zei: 'Je wilt hier zeker geen vreemde mensen ontmoeten! Maak je daar geen zorgen om! Kijk maar eens naar die heel grote, prachtige tuin daar beneden, hoe het daar wemelt van de kuurgasten! In de richting van het meer zie je verscheidene grote, prachtige terrassen met uitzicht op het meer, waar zich overal veel mensen bevinden. De gasten vermaken zich steeds in de tuin, en je zult maar zelden iemand buiten de tuin zien. En dit terras op deze werkelijk niet lage berg wordt ondanks het prachtige uitzicht dat men van hieruit naar alle kanten heeft, nog minder door de gasten bezocht; want als ze ziek aankomen, hebben ze geen zin om op deze berg te klimmen, en als ze genezen zijn, reizen ze liever direct naar huis. Daarom wordt deze plek maar zelden door vreemde gasten bezocht en dient dus alleen voor de vreugde van mij en de mijnen. Wij zijn hier dus heel veilig en zullen niet door onbeken­den lastig gevallen worden.'

[16] Dat stelde onze Kisjonah en ook alle anderen tevreden.

[17] Nu bewonderden allen het prachtige uitzicht, en Marcus beschreef hun alle plaatsen, streken en bergen en onderhield het gezelschap op die manier meer dan een uur.

[18] Ook Ik vertelde zo nu en dan iets over wat er zich in vroegere tijden in deze streek had afgespeeld, en zo werd de hele wijd uitgestrekte omgeving topografisch en historisch geanalyseerd.

[19] Toen de zon onder begon te gaan, zagen wij dat een goed herkenbaar Romeins schip op ons dorp afstevende, en iedereen vroeg aan Mij wie er door dat schip gebracht werd.

[20] Ik zei: 'Om dat vast te stellen hoef je niet alwetend te zijn. Waar een bekende geneeskrachtige plaats is, daar trekken ook de zieken heen. Het zijn een paar Grieken en Romeinen; laat ze komen! Want wie gelovig zijn heil zoekt, zal het ook vinden.

[21] Na een poosje bereikte het schip de oever en bracht tien Romeinen en zeven Grieken mee, die door de dienaren, die ons eerder bijna niet wilden opnemen, toch zonder enig bezwaar werden opgenomen en direct in het kuuroord werden ondergebracht.

[22] Wij bleven nog een heel uur na zonsondergang op de berg, en Mijn leer­lingen vertelden Marcus veel over Mijn reizen, leringen en daden, en Marcus en alle anderen beleefden veel vreugde aan die verhalen. Toen de verhalen beëindigd waren begaven wij ons weer naar het huis, namen een klein avond­maal tot ons en begaven ons toen ter ruste.

 

152 De leerlingen vragen de Heer naar de reden

 van Zijn vreugde over de natuur

 

[1] 's Morgens voor zonsopgang waren wij alweer buiten, en wel aan de oever van het meer, waar zich ook enkele al enigszins genezen kuurgasten bevon­den, die genoten van het spel van de golven op het uitgestrekte, heldere wateroppervlak.

[2] Enkele leerlingen vroegen aan Mij: 'Heer en Meester, sinds wij bij U zijn merken wij dat U steeds ruim een uur voor zonsopgang naar buiten gaat, ook 's winters, en net als wij mensen geniet van de verschijnselen in de natuur. Maar omdat U toch al alles aanschouwelijk kent wat niet alleen op en binnen deze aarde maar ook in de hele oneindigheid is en gebeurt, wat er was en gebeurd is en zal zijn en zal gebeuren, hebben wij er al vaak over nage­dacht hoe het mogelijk is dat U toch nog welbehagen hebt in de dingen en verschijnselen op een maar heel klein plekje op deze aarde!'

[3] Ik zei: 'Dat was weer eens zo'n echt menselijke, blinde vraag van jullie! Als Ik in de dingen en verschijnselen ook in deze materiële natuur geen groter en inniger welbehagen zou hebben dan jullie, zou er van deze hele aarde met alles wat erop, erin en er boven is, heel gauw geen puntje meer aanwezig zijn.

[4] Alles wat bestaat is immers Mijn eeuwige liefde, belichaamd voor jullie ogen; hoe zou Ik geen welbehagen kunnen hebben in Mijn liefde, die toch sinds eeuwigheid alles in alles is?

[5] Dat Ik echter 's morgens vroeg al graag buiten ben, en ook vaak tot laat in de avond, heeft een dubbele reden. Want ten eerste moeten jullie daarvan leren dat ook in de ziel van de mens de geestelijke ochtend, evenals die van deze aarde, vroeg moet ontwaken en dat Ik op zo'n vroege ochtend in de mens ook eerder aanwezig zal zijn dan wanneer de zon in hem al volledig is opgegaan, en Mij over de steeds lichter wordende levensochtend net zo. zal verheugen als Ik Mij, voor jullie zichtbaar en als een echt voorbeeld voor jullie' over iedere natuurlijke ochtend heb verheugd.

[6] Ten tweede moeten jullie uit Mijn voortdurende vroege ochtendbezoek de werkzaamheid en de juiste ijver leren kennen; jullie moeten ook daarin op Mij lijken en de mensen, aan wie jullie Mijn evangelie zullen verkondigen, daar goed aan herinneren. Want alleen door de juiste ijver en door vroegtijdige werkzaamheid kan de mens tot het ware rijk Gods in zichzelf komen en het dan ook voor eeuwig behouden.

[7] Doordat Ik ook de avonden graag buiten doorbreng, toon Ik jullie in de eerste plaats dat de mens ook op de avond van zijn aardse leven werkzaam moet zijn, om zijn innerlijke levenslicht krachtiger te maken. Want wie te vroeg in traagheid gaat rusten en zich in zijn huis aan de zorgeloze slaap over­geeft, zal gemakkelijk meemaken dat er dieven bij hem inbreken en. hem van zijn schatten beroven; maar wie lang wakker blijft, zal zo n onheil met zo gemakkelijk overkomen.  .

[8] De andere en tweede reden waarom Ik graag de avonden buiten door­breng, is de volgende: Jullie kunnen daaruit opmaken dat een vrije rust 's avonds pas tot echte zaligheid wordt, als men al de hele dag van de vroege morgen tot avond volop werkzaam is geweest.

[9] Als jullie nu goed begrepen hebben wat Ik jullie heb gezegd, blijf dan in dat licht, en vraag voortaan niet meer zo gemakkelijk naar dingen die jullie nu toch vanzelf duidelijk zouden moeten zijn. Als jullie dat goed hebben begrepen, handel er dan ook naar; want met begrijpen alleen kunnen jullie het ware rijk Gods in jezelf niet wakker roepen!'

[10] Toen de leerlingen en ook alle anderen dat hadden gehoord, bedankten ze Mij voor Mijn geduld met hen en vroegen Mij ook om geduld in de komende tijd.

[11] Ik zei: 'leder mens die veel liefde heeft, heeft ook veel geduld; Ik heb echter de meeste, hoogste en zuiverste liefde voor jullie, en dus heb Ik ook zeker het grootste geduld met jullie. Wie in Mij blijft door zijn liefde tot Mij, in hem blijf Ik ook; want Ikzelf ben immers zijn liefde en geduld.'

[12] Nu kwamen er twee kuurgasten naar Mij toe en ze vroegen Marcus, die naast de waard stond, wie Ik was; want ze hadden Mij wijs horen spreken en hielden Mij voor een filosoof. - Het waren twee Grieken die de leer van Pythagoras aanhingen. ­

[13] Marcus zei tegen hen: 'Hier is onuitsprekelijk veel meer dan de Griekse wijsgeer Pythagoras! Pythagoras kon geen blinden ziende maken en doven laten horen; maar Hij kan dat vanuit Zijn hoogst eigen macht, en zelfs een dode kan Hij tot leven wekken! En dat is zeker eindeloos veel meer dan Pythagoras.'

[14] Toen wilden de twee een gesprek met Mij beginnen; maar er kwam een dienaar die ons voor het ochtendmaal uitnodigde. De beide Grieken volgden ons echter tot aan het huis en wachtten tot Ik weer uit het huis zou komen; want ze wilden Mij tot iedere prijs nader leren kennen.

[15] Deze keer bleven wij meer dan een uur aan het ochtendmaal, en onze twee Grieken ging het te lang duren. Ze durfden het huis echter niet binnen te gaan, aangezien ze dat als welopgevoede mensen als ongepast beschouw­den; maar ze vroegen nu eens aan de ene en dan weer aan een andere dienaar of die Mij soms beter kende.

[16] De dienaren hadden echter van Marcus opdracht gekregen Mij niet voortijdig bekend te maken, want als het nodig was zou Ik de tijd daarvoor Zelf bepalen; en zo konden de twee Grieken, zelfs toen ze een van de diena­ren een rijke fooi aanboden, niets naders over Mij te weten komen dan wat Marcus hun zojuist had gezegd.

[17] Tenslotte waren we klaar met onze maaltijd, die deze keer iets langer had geduurd omdat onze Maria verscheidene voorvallen uit haar en ook Mijn jeugd had verteld, die door Mattheus ook in een speciaal boek werden opge­schreven.

 

153 De Heer en de twee Grieken

 

[1] Nu begaven we ons weer naar buiten, en Ik had nog maar nauwelijks een voet over de drempel van de deur gezet, of daar bogen de twee Grieken direct diep voor Mij en vroegen Mij, of Ik hun toch iets meer over Mijzelf wilde meedelen.

[2] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom zou Ik wat tegen jullie over Mijzelf zeg­gen? Want aan het woord alleen hechten jullie, als rotsvaste aanhangers van Pythagoras en voor een deel ook van Aristoteles, geen geloof; en als Ik voor jullie ogen een teken doe, zullen jullie zeggen: 'Ach, hij is er een uit de school van de Essenen!' Jullie kunnen dus zelfwel begrijpen dat een getuigenis van Mij over Mijzelf geen grote en voor jullie bruikbare waarde zou hebben, en daarom zal het voorlopig welhaast verstandiger zijn om tegenover jullie te zwijgen dan te spreken.'

[3] De twee Grieken zeiden: 'Meester, u hebt juist en naar waarheid gespro­ken, en wij hebben nu al, doordat u ons met een paar woorden haarscherp gekarakteriseerd hebt, heel duidelijk gezien dat u een buitengewoon heldere blik kunt werpen in het innerlijk van de mens, en zelfs voor de meest wereld­wijze filosofen zou het erg moeilijk worden om tegenover u ook maar enigs­zins te veinzen. Maar aangezien wij dit al uit die weinige woorden hebben opgemaakt en daarom geen reden hebben om uw woorden niet te vertrou­wen, kunt u, als u dat wilt, ons wel meer over uzelf meedelen; want een woord uit de mond van een werkelijk grote wijze is van meer belang voor het leven van vele duizendmaal duizend mensen dan alle schatten van de aarde, die hen aan het einde van hun dagen niet kunnen sterken en troosten.

[4] Het woord van een wijze wordt een blijvend bezit van het menselijke hart, en als het daarin begint te schemeren en het echt levensavond begint te worden, en de mens in de dagen komt die niet meer aangenaam voor hem zijn, wordt dat woord tot een licht vol troost en ware, innerlijke levenskracht, en derhalve tot de meest waarachtige en innigste vriend van ieder mens. Daarom willen wij dan ook graag uit uw mond enkele woorden over uzelf horen; want wij zijn bij voorbaat al de volle overtuiging toegedaan dat onze harten in uw woorden een grote troost en een goede, ware versterking zullen vinden.'

[5] Ik zei: ' Als jullie dat geloven, kom dan met ons mee naar het terras op de berg, dan zullen we daar verder met elkaar spreken!'

[6] De twee Grieken zeiden: 'Meester, deze rotsachtige berg is weliswaar niet hoog, maar hij is erg steil, en er zijn goede longen en tamelijk gezonde voeten voor nodig om zonder forse inspanning het terras op de berg te berei­ken. Wij zijn - de God van de Joden zij alle lof - in deze inrichting wel reeds op weg naar beterschap, maar met onze borst en met onze voeten wil het nog niet echt goed lukken, daarom zal het voor ons uiteindelijk toch een beetje moeilijk worden om het terras daar boven op de berg te bereiken. Zou u niet hier, waar het vlak is, slechts een korte tijd aan ons willen besteden, waarvoor wij u zeker naar ons vermogen dankbaar zouden zijn?'

[7] Ik zei: 'Beste.vrienden, Ik alleen weet wel het beste waarom Ik alleen op de berg met jullie wil praten, en dan zullen jullie het ook weten. Wees dus niet bang voor deze heuvel; want jullie kleine moeite zal in een echte ver­troosting veranderd worden!’

[8] Op deze woorden van Mij besloten de twee Grieken om toch met ons de berg op te gaan, en toen wij boven bij het terras waren aangekomen, verwon­derden de twee zich erover dat ze de hoogte met nauwelijks voelbare moeite en inspanning en heel gemakkelijk ademend hadden bereikt, en ze dachten dat deze berg, evenals de geneeskrachtige bronnen die in het binnenste ervan ontsprongen, in zijn uitwaseming een heel heilzame invloed op het lichaam van de mensen had. Bij hun zou aan zulke bergen een soort goddelijke eer bewezen worden, en de toppen ervan zouden gesierd worden met een of ook wel verscheidene aan de goden gewijde tempels; want de mensen dachten en geloofden ook dat zulke bergen met hun geneeskrachtige bronnen meerdere malen door de onsterfelijke goden speciaal bezocht en gezegend waren om de lijdende, sterfelijke mensheid in haar nood tot heil te dienen.

[9] De ene Griek zei verder: 'Het zal vast wel anders in elkaar zitten; maar het grootste deel van de mensen die in de wereld geworpen zijn zonder ooit door iemand onderricht te zijn over de reden van hun bestaan, oordeelt anders. De aanblik van de hemel met de zon, de maan, de ontelbare sterren en de aanblik van de gehele natuur van de aarde hebben hen via hun eigen, steeds levendige fantasie tot allerlei bovennatuurlijke vermoedens gebracht, waar ook vele zeer levendige dromen van bepaalde mensen beslist toe hebben bijgedragen, die natuurlijk ook alleen maar een gevolg van een zeer levendi­ge fantasie kunnen zijn; en zo zijn er uit vermoedens en dromen leren over hogere, bovennatuurlijke wezens ontstaan, die later door geestrijke dichters tot allerlei persoonlijkheden werden gemaakt en door kundige beeldhouwers aanschouwelijk aan de mensen getoond werden.

[10] Daarna kwamen er handige redenaars en magiërs bij, waaruit het huidi­ge, vrijwel onoverwinnelijke priesterdom met zijn tempels en orakels is voortgekomen, dat nu niet meer ter wille van de goden, waarin geen priester meer gelooft, maar alleen ter wille van de koningen en vorsten het gewone volk in een blind geloof aan de machtige goden houdt, opdat het niet tegen zijn kwellers opstaat en hen te gronde richt.

[11] Maar hoe het ook zij met deze goden, ik ben van mening dat zelfs het meest blinde geloof in een of meerdere hogere wezens altijd nog beter is dan helemaal geen geloof, en een met een tempel gesierde berg of heuvel verheft het menselijke gemoed altijd meer dan een woeste vlakte, die aan de fantasie van de mens weinig voeding geeft.

[12] Daarmee wil ik het afgodendom niet tot realiteit verheffen tegenover een uiterst wijze man zoals u, hoge meester; maar ik veracht het niet, omdat het talloze mensen tijdens hun bittere leven op deze aarde in alle leed en uit­eindelijk zelfs in het steeds pijnlijke moment van hun sterven de verlangde troost biedt. En op dat punt ben ik het met de wijze Aristoteles helemaal eens, zonder van de veel verhevener godsdienst (* nl die van de Joden)  ook maar in het minst iets af te doen.

[13] En zo hebben ik en mijn vriend nu tegenover u geheel laten zien wie wij zijn, en ik geloof dat ook u, hoge meester, tegenover ons nu wat meer kunt laten zien wie u bent. Maar laat uw eigen wil u leiden, zoals de onze ons leidt!

[14] Kijk, ik wil nog één ding uit onze oude Griekse wijsheid toevoegen aan wat er al gezegd is: Wij zijn op onze manier waarachtige wijzen, omdat wij steeds in gedachten houden dat wij weldra zullen sterven. Wij proberen op deze aarde enkel nog het geluk te bereiken dat de dood voor ons geen ver­schrikking, maar een troostrijke, ware lafenis voor het hart zal worden. Daarom is het woord uit de mond van een grote wijze ons meer waard dan alle schatten van de aarde; want het kan ons ook een troostend licht in ons hart worden, als ons oog gedoofd zal zijn voor het licht van de wereld.

[15] Wees dus zo goed, zeer wijze meester, om ons tweeën zo'n woord te schenken, dan zult uzelf gelukkiger zijn in het besef, twee ongelukkige men­sen gelukkig gemaakt te hebben!'

 

154 Het geestelijke zoeken van de Grieken

 

[1] Ik zei: 'Luister, Mijn beste vrienden,jullie wens is weliswaar zeer prijzens­waardig, maar toch enigszins zelfzuchtig; want toen jullie nog jonge, gezonde en krachtige mensen waren en niet, zoals nu op jullie leeftijd, aan een bittere dood dachten, was de wereld met haar schatten alles voor jullie, en jullie streefden dan ook alleen maar naar die vergankelijke aardse goederen, die jul­lie door allerlei handel en wandel in grote hoeveelheden hebben vergaard. Bovendien hebben jullie ook allerlei werelds vermaak niet versmaad en heb­ben jullie aan alles meegedaan en genoten wat de wereld maar aan genoeg­lijks en verleidelijks kon bieden. In die tijd dachten jullie weinig aan een of andere God of een of andere filosoof en evenmin aan een woord dat jullie hart zou sterken en verlichten.

[2] Toen jullie echter tegen de vijftig liepen en de levenskrachten van jullie lichaam zwakker begonnen te worden, en jullie menig goede vriend en bekende uit dit leven zagen verdwijnen, en menigeen onder veel bittere pijn en kwelling, raakten jullie ernstiger gestemd en vroegen jullie jezelf af: 'Hoe lang kan het met ons nog duren? Is er na dit leven wel een ander leven, zoals onze priesters zeggen, beter of slechter, of is dat er helemaal niet? Wie ter wereld kan ons daarvoor een afdoend en zeker bewijs leveren?'

[3] Andere mensen, die het leven niet van zo'n ernstige kant bekeken en zich om het ellendige sterven ook minder bekommerden dan jullie, zeiden tegen jullie: 'Lees Plato, Aristoteles, Pythagoras, dan zal jullie wel duidelijk worden hoe het met het leven aan gene zijde gesteld is!'

[4] Dat deden jullie met grote ijver, maar toch wilde het jullie niet duidelijk worden. Jullie hebben je tot de orakels gewend, die jullie nog minder bevre­digden. Daarbij kwamen jullie te weten dat de ware wijsheid in dat opzicht bij de Essenen en in de geschriften en boeken van de oude orthodoxe Joden te vinden was. Daarom zijn jullie naar Essea gereisd en troffen daar het gezochte ook niet zo aan als jullie gehoopt hadden. Daarop verschaften jullie je de geschriften van de Joden, lazen die van a tot z, maar konden er toch niet wijs uit worden, omdat jullie ze niet konden begrijpen; het enige wat jullie daarbij hebben gewonnen, is dat jullie van jullie veelgoderij afgestapt zijn en in de mogelijkheid van het bestaan van één God begonnen te geloven.

[5] Bij dat zoeken van jullie, dat nu al bijna twintig jaar duurt, aangezien jul­lie al bijna zeventig zijn, werden jullie zwak en vermoeid en kregen jullie allerlei psychische en lichamelijke kwalen, hebben allerlei kuuroorden bezocht en ook dit hier, waarover jullie veel lofwaardigs hebben gehoord, om daar de gezondheid van jullie lichaam weer in zoverre te verkrijgen dat jullie met een heldere geest het wezen van het leven kunnen naspeuren.

[6] Op Mijn aanraden hebben jullie nu met ons deze berg beklommen en voelen nu zelf, zoals jezelf toegeeft, dat het jullie veel beter gaat dan voorheen beneden in de laagte. En omdat jullie je beter zijn gaan voelen, willen jullie uit Mijn mond horen wat jullie in je steeds toenemende gekweldheid ondanks al jullie inspanning gedurende twintig volle jaren niet in zijn volle helderheid te weten zijn gekomen.

[7] Ja, wie op hoge leeftijd met alle ernst zoekt wat hij in zijn jeugd met veel minder moeite gemakkelijk had kunnen vinden, als de wereld met haar zin­nelijk genot en lichtzinnigheid hem dat niet hadden verhinderd, zal het ook nog vinden -maar pas wanneer hij zijn ziel van alle materiële slakken en vlekken heeft gereinigd!

[8] Als de mens zich ook tot op zeer hoge leeftijd voortdurend zo jeugdig fris, monter en opgewekt zou voelen, dan zou hetgeen jullie al twintig jaar gele­den zijn begonnen te zoeken, hem even onverschillig zijn en blijven, als dat voor jullie in je jonge jaren was; maar de steeds moeizamer wordende leeftijd en het steeds dichterbij komen van het einde van het leven dwingt de ziel, die het leven liefheeft, zich te gaan bekommeren om het verdere wezen van het leven en zo nu en dan te gaan vragen hoe het zit met het blinde volksgeloof.

[9] De duistere en twijfelachtige antwoorden die ze bij haar zoeken krijgt, reinigen haar door de in haar gewekte angst voor de dood van het lichaam, die veroorzaakt wordt door de liefde voor de wereld, die haar gevangen houdt en blind en doof maakt; ze begint de goederen van deze wereld, die haar eens zo goed smaakten, te verachten en te ontvluchten en reinigt zichzelf zodoen­de van hetgeen haar gevangen hield in het gericht en de dood van de mate­rie.

[10] Maar als de ziel de vergankelijke materie van haar lichaam ook op hoge leeftijd door een of ander geheim geneesmiddel weer jong zou kunnen maken, zou ze andermaal heel genoeglijk in haar wandelende graf blijven rus­ten en zou ze zich niet om haar eigen leven bekommeren. Maar God heeft vanuit Zijn eeuwige liefde dit aardse leven, dat dient voor het beproeven van de vrije wil, juist zó ingericht dat de mens ouder, zwakker en vermoeider moet worden, en met name diegene die in zijn jeugd teveel aan de materie van deze tijdelijke wereld hing, opdat uiteindelijk ook zijn ziel, die zolang door de dood gevangen gehouden werd, zich kan oprichten naar het zekere, eeuwige leven.

[11] Als de ziel zich met de hulp van haar verborgen Schepper en Heer uit het gericht van de materie heeft losgemaakt en door haar actieve streven zichzelf in haar innerlijke levenslicht heeft gevonden, dan is ze ook heer geworden over haar materie en de dood daarvan, die ze niet meer zo vreest als voorheen, en bekommert ze zich niet zoveel meer om de leeftijd en zwakte van haar lichaam; want ze is immers zelf gezond, krachtig en in zichzelf vol troost geworden.

[12] Dat is ook hetgeen jullie hebben gezocht en hier ook hebben gevonden! Want wie ernstig zoekt, zal het gezochte ook vinden. Voor wie aan de deur klopt, wordt op de juiste tijd open gedaan, en aan wie vraagt, zal het gevraag­de ook gegeven worden.

[13] Maar hoe jullie datgene wat jullie zo lang en bang hebben gezocht, nu hier eindelijk eens hebben gevonden, zal jullie pas later helder en duidelijk worden. Nu is het echter nogmaals jullie beurt om hier openlijk tegenover ons te kennen te geven hoe jullie hetgeen Ik tegen jullie heb gezegd, hebben opgevat. Want men kan een nieuw te bouwen huis niet eerder voltooien dan nadat de grond, die het huis moet dragen, zijn volle stevigheid heeft verkre­gen. Als jullie willen, kunnen jullie nu spreken! '                                                                                                                  .

[14] Hier waren de twee oude Grieken zo verbaasd over, dat ze helemaal met wisten hoe ze zouden beginnen te spreken.

 

155 De Grieken hebben vragen over de alwetendheid van de Heer

 

[1] Pas na een poosje begon de ene Griek als volgt te spreken: 'O buitenge­woon wijze meester! Zoals u ons geheel naar waarheid en juist uiteen hebt gezet, zijn wij die ellendige twintig jaar toch heel veel te weten gekomen ­maar zelfs de meest betrouwbare orakels wisten niets over onze jeugd en al even weinig over onze handel en wandel; maar u, die wij hier voor de eerste keer in ons leven heel onverhoeds te zien hebben gekregen, hebt al ons doen en laten zo geheel overeenkomstig de waarheid uit de doeken gedaan, alsof u al sinds onze jeugd bij ons bent geweest. Hoe is u dat toch mogelijk? Hebt u dat uit onze gezichten gelezen? Hoe, hoe was u dat mogelijk?'

[2] Ik zei: 'Maak je daar nu nog maar niet druk om; want ook al zou Ik het jullie rechtstreeks zeggen, dan zouden jullie het niet begrijpen! Maar als jullie in je geest wakkerder worden, zullen jullie in jezelf wel gaan begrijpen hoe het voor Mij heel gemakkelijk is om ieder mens openlijk te vertellen wat hij sinds zijn geboorte op ieder ogenblik heeft gedacht, gezegd, gewild en gedaan; want voor Mij kan niemand zich verbergen. Maar daar hebben we het voorlopig niet verder over; en spreken jullie nu verder!'

[3] Toen zei de ene Griek: 'Buitengewoon wijze meester! Wij hebben meni­ge school bezocht, we zijn in heel Egypte geweest en hebben ons daar in de steden voor geld alles laten tonen en hebben ons ook in heel wat oude wijs­heidsmysteriën laten inwijden; maar in geen enkele school hebben wij een meester aangetroffen die volkomen naar waarheid van zichzelf had kunnen zeggen wat u zojuist van uzelf hebt gezegd - en toch bent u naar uw uiterlijk te oordelen ook maar een mens, die zijn wijsheid en geheime kunst vroeger ook maar op een school heeft geleerd!

[4] Maar waar ter wereld is die school? En als er op de hele aarde niet zo'n school bestaat, dan zou u onmiskenbaar een god moeten zijn, die als enige de dingen kan doen die u hebt genoemd - zoals wij volgens de verschillende godsdiensten over de vermogens en eigenschappen van de bestaande goden weten.

[5] Om een mens die men tevoren nooit heeft gezien en van wie men ook niet kan weten hoe hij heet en in welke stad of op welk eiland of in welk deel van het vasteland hij is geboren, te zeggen wat hij is, wat hij heeft, hoe hij geleefd en gehandeld heeft, dat is eindeloos veel meer dan zelfs de meest geheime magie. Kent u soms ook onze namen, onze geboorteplaatsen en onze vrouwen en kinderen?'

[6] Ik zei:’Als Ik het ene weet, weet Ik het andere zeker ook! Maar als Ik jul­lie namen en geboorteplaatsen en ook jullie vrouwen en kinderen had opge­noemd, zouden jullie daarbij gedacht hebben: 'Ja, dat kan hij gemakkelijk weten uit onze reispapieren, die wij bij onze aankomst hier moesten laten zien om in deze inrichting opgenomen te worden, omdat alles hier strikt vol­gens de wetten van Rome afgehandeld wordt!’

[7] Maar wat Ik jullie heb gezegd staat niet genoteerd in jullie reispapieren en is dus veel gedenkwaardiger dan wanneer Ik jullie direct als bewoners van Melita met jullie namen Polycarpus en Eolites had begroet, en als Ik jullie bovendien nog verteld zou hebben dat jullie vrouwen, die nog leven, uit Athene afkomstig zijn en dat jij, Polycarpus, acht kinderen hebt – drie jongens en vijf meisjes - en Eolites twaalf;­ vijf jongens en zeven meisjes. Dat staat in jullie reispapieren, die Ik eventueel gelezen zou kunnen hebben; maar wat Ik jullie heb gezegd staat niet in jullie reispapieren, en daarom heb Ik het ook niet kunnen weten uit jullie papieren - en toch weet Ik nog veel meer, wat Ik jullie nu echter nog niet wil zeggen.

[8] De school, waar Ik dat volgens jullie wijze van denken geleerd zou kun­nen hebben, bestaat nergens op de hele wereld; want Ikzelf ben de Meester en de School.

[9] Wie het van Mij leert en bij Mij in de school des levens komt door in de ene, enig ware God te geloven en door de liefde voor Hem en daardoor de liefde voor de medemens, en daarna volgens die leer van Mij leeft en handelt, is een goede leerling van Mijn school. Het is de enige echte en ware school des levens voor ieder mens, die tot die school wil toetreden en daarin onwrikbaar tot aan het einde van zijn aardse leven wil volharden. Alleen op die school zal hij het eeuwige leven van de ziel aan gene zijde vinden, en de dood en het gericht van de materie zullen van hem wijken.

[10] Wie tot deze school van Mij toetreedt en volgens de leer ervan handelt, zal dan ook in zichzelf beleven hoe en waarom alleen Ik de Meester en de School Zelf ben.

[11] Maar in deze school kan men niet halfslachtig te werk gaan, maar daar moet men vóór alles alleen naar het rijk Gods streven en naar de gerechtig­heid ervan, wat allemaal binnen in de mens is en nergens anders met enig prachtvertoon buiten de mens, en bekommer je niet om de dingen en schat­ten van deze wereld, die geen waarde hebben voor het leven van de ziel van de mens, omdat ze even vergankelijk zijn als de meest fraai schitterende dauwdruppel, die al door een zuchtje wind verdwijnt; want wat een echte leerling van Mijn school voor zijn tijdelijke levensonderhoud nodig heeft, zal hem als een vrije gift daarenboven geschonken worden.

[12] Kijk naar de vogels in de lucht, de dieren in het bos en die in het water! Ze zaaien niet en oogsten niet, en toch zijn ze allemaal voorzien van alles wat ze nodig hebben. Maar als God voor de dieren zorgt, dan zal Hij zeker nog veel meer zorgen voor de mensen die in Hem geloven en Hem boven alles liefhebben.

[13] Zo kunnen jullie ook, om jullie een voorbeeld te geven, naar het gras en de vele bloemen op het veld kijken! Waarlijk, ze zijn prachtiger gesierd en gekleed dan koning Salomo in zijn grootste pracht ooit geweest is!

[14] Maar als God, die de enig ware Vader van alle mensen is, op die manier al zorgt voor de gewassen van het veld, die er vandaag nog staan maar de vol­gende dag gemaaid, gedroogd en dan voor een deel in de ovens verbrand worden en voor een ander deel aan de huisdieren worden gevoerd, dan zal Hij des te meer voor Zijn kinderen zorgen, zodat ze niet naakt op aarde hoe­ven rond te lopen; want een mens, die een echte leerling van Mijn school is, zal toch wel beter zijn dan al het gras en alle andere gewassen op de hele aarde?!

[15] Daarom moet een echte leerling van Mijn school zich niet bezorgd maken om de volgende dag, over wat hij eten en drinken zal en waar hij zijn lichaam mee zal kleden; want dat doen de heidenen wel, die geen leerlingen van Mijn school zijn -bij Mijn echte leerlingen zal wel gezorgd worden voor wat ze het meest nodig hebben.

[16] Nu weten jullie uit welke school Ik Mijn wijsheid heb geput. Maar om Mij heen zien jullie reeds een aanzienlijk aantal van Mijn leerlingen; zij kun­nen jullie ook vertellen dat het met Mijn Meesterschap en School alleen zo en niet anders is dan Ik jullie nu heb getoond.'

[17] Nu zetten de twee Grieken grote ogen op, wendden zich tot een van Mijn leerlingen, en wel tot Johannes, die hun het vriendelijkst leek, met de vraag of het inderdaad zo was met deze dingen, die hun nog niet helemaal duidelijk waren.

 

156 De gedachten van de Grieken over de enig ware God

 

[1] Johannes zei: 'Ja, beste vrienden, zo is het inderdaad, ook al is het jullie nog niet helemaal duidelijk; maar het zal jullie nog wel duidelijker worden als jullie tot deze school in jullie zelf zullen toetreden door het geloof in de ene, enig ware God en door de zuivere liefde tot Hem en jullie medemens.

[2] Voor deze school bestaat op de hele aarde echter geen huis, geen tempel en geen Egyptische piramide; want ze bestaat alleen uit het kennen van de innerlijke waarheid uit God en daarnaast het getrouw handelen overeenkom­stig die gekende waarheid.

[3] Jullie hebben de waarheid lange tijd gezocht en hebben haar nu ook gevonden. Jullie weten nu wat iemand moet doen om een echte leerling van de school van het innerlijke leven te worden, te zijn en te blijven; weten en kennen alleen is echter nog lang niet voldoende om zelf een leerling van deze innerlijke levensschool uit God in de mens te zijn, maar pas het openlijk en uit vrije wil handelen volgens de gekende waarheid maakt de mens tot een ware, echte leerling in zijn eigen innerlijke school des levens.'

[4] Toen de twee dit van Johannes hadden gehoord, dachten ze bij zichzelf 'Merkwaardig! Deze leerling spreekt net zoals zijn meester en zegt ook, dat wij de lang gezochte waarheid hier eindelijk hebben gevonden. Dat is echt heel prijzenswaardig, alleen -wij bespeuren in onszelf nog heel weinig van die waarheid! We moeten ook naar die waarheid handelen, maar hoe is dat mogelijk, als de waarheid zelfons nog zeer duister is?

[5] We moeten enkel in de éne en enig ware God geloven, Hem boven alles heel zuiver liefhebben en onze medemensen ook. Ja, dat zou nu niet bepaald een van de moeilijkste levenstaken zijn -maar wie en waar is deze enig ware God?

[6] Jezelf zomaar toevallig een of andere enig ware god voor te stellen en dan ook nog vast en zonder twijfel in dat als één god gedachte wezen te geloven, het tevens boven alles lief te hebben en van daaruit ook je medemens, dat is een nogal merkwaardige eis. Als ieder mens dat doet, heeft ieder mens ook zijn eigen god, wat dan evenzoveel enig ware goden zou opleveren als er mensen op deze goede aarde leven, geleefd hebben en nog zullen leven. En dat zou dan nog erger zijn dan onze veelgoderij; want wij weten toch waar we ons aan te houden hebben, en niemand kan tegen aan ander zeggen: 'Kijk, de Zeus of de Apollo waar ik in geloof is beter dan die van jou!'

[7] Bij deze leer moet dat mettertijd onvermijdelijk leiden tot een zodanig kwaad onder de mensen, dat ieder van nature enigszins wijs mens duidelijk de voorkeur zal geven aan zijn eigen god boven die van een ander, van nature minder begaafd mens, en dan zullen de oude godenoorlogen weer tevoor­schijn komen.

[8] Die enige en enig ware God moet dus met de grootste zekerheid en hel­derheid als het ware buiten hem bestaand aan de mens getoond worden, en ook dat alle mensen alleen in die God moeten geloven en Hem boven alles zuiver moeten liefhebben - anders is op den duur geen mens met die leer gediend.

[9] Wat ons betreft zou dat ook de God van de joden moeten zijn, waar de meer ervaren joden zelfechter niet al te vast in lijken te geloven; maar ook in dat opzicht is het zaak om meer licht te verschaffen over die God, anders is het met de God van de joden geen haar beter gesteld dan met onze Zeus, die wij ook nog nooit te zien hebben gekregen.'

 

157 Het onderricht van de Heer over de ene, enig ware God

 

[1] Terwijl de twee Grieken zich nog met dergelijke gedachten bezighielden, onderbrak Ik hen en zei hun het volgende: 'Mijn vrienden,jullie hebben nu na de woorden van Mijn leerling Johannes heel wonderlijke gedachten in jezelf laten opkomen! Als het zou zijn zoals jullie denken, zouden jullie uit­eindelijk gelijk hebben; maar met de kwestie met de ene, enig ware God is het heel anders gesteld dan jullie gedacht hebben, en daarom hebben jullie hierover heel onjuist geoordeeld.

[2] jullie willen licht en volledige duidelijkheid over de God van de joden, en dat is een heel billijk verlangen van jullie. Maar jullie hebben de boeken van Mozes toch gelezen, waar met grote zekerheid en veellicht over de ene, enig ware God geschreven staat wie die ene, enig ware God is, in Wie alleen de mensen moeten geloven en naast Wie ze geen vreemde goden moeten heb­ben.

[3] Deze ene en enig ware God heeft Zichzelf en het feit dat Hij bestaat geo­penbaard door Mozes op de berg Sinaï, en niet alleen onder grote, voor alle aanwezige Israëlieten zichtbare tekenen, maar Hij heeft hun ook buitenge­woon wijze geboden en voorschriften gegeven waarmee ze een heel geluk­kig volk konden zijn als ze die nauwkeurig in acht namen; want daarmee zouden ze God niet alleen volledig zichtbaar voor zich hebben gehad, met Wie ze als echte kinderen tot hun Vader over al hun vragen en noden vrijuit en openlijk konden en mochten spreken. Maar Hij heeft ook steeds de weg naar het eeuwige leven van de ziel helder voor hen verlicht en de grote wereld aan gene zijde met de zalige bewoners daarvan aanschouwelijk open­gehouden, w.at duizenden mensen zelfs in deze zeer verduisterde tijd nog kunnen getuigen en waar heel veeloude profeten en zieners over hebben gesproken en geschreven.

[4] Als dat nu zo is en niet anders, waarom zijn ze dan onder zulke gelukkige levensomstandigheden, die ze vaak bevestigd kregen door talrijke onmisken­bare onbedrieglijke, eigen ervaringen, niet in het geloof en in de beste en meest levende orde gebleven door God als hun beste Vader boven alles lief te hebben?

[5] Kijk, dat kwam door de eigenliefde en liefde voor de wereld die bij heel veel mensen steeds meer de overhand nam en die ze tenslotte nooit meer vol­ledig de rug hebben toegekeerd ondanks alle vermaningen en ook dikwijls voorkomende strenge tuchtigingen.

[6] Zodoende zakten ze dan ook weg in het oude gericht van de materie der wereld en haar geile vlees, verloren zozeer het aloude, innerlijke levenslicht van hun zielen, dat ze hun zielen nu niet meer van hun vlees kunnen onder­scheiden, niet meer weten wat een ziel is en het hun dus ook helemaal niet duidelijk is dat ze een ziel hebben, die eeuwig zal leven.

[7] Maar als een mens zichzelf in zijn meest edele levensdeel zozeer is kwijt­geraakt dat hij, hoewel hij nog leeft en bestaat, niet meer in staat is waar te nemen dat hij bestaat, hoe zou hij dan het wezen van God moeten herkennen en er levend in geloven, als hijzelf door een overmatige liefde voor de wereld nagenoeg volkomen dood is geworden in zijn levensdeel, dat levend zou moeten zijn?

[8] Bijna talloos vele mensen vergaat het nu nog duizend keer erger dan het jullie is vergaan, voordat jullie de verloren oude waarheid zijn begonnen te zoeken, en het jullie voor een deel nog vergaat; waarlijk, als Ik niet in deze wereld gekomen was om de mensen opnieuw de weg naar het eeuwige leven van de ziel te tonen, dan had geen mens deze weg meer kunnen ontdekken en hier en aan gene zijde zalig kunnen worden!

[9] Daarom ben Ikzelf de Weg, de Waarheid en het eeuwige Leven; wie in Mij gelooft en volgens Mijn woorden leeft en handelt, zal zijn ziel redden van de eeuwige dood en het gericht van de wereld en haar materie.

[10] De wil van de ene, enig ware en eeuwig vanuit Zijn eigen macht leven­de God en Vader van de mensen kunnen jullie uit de boeken van Mozes en de profeten leren kennen. Als jullie nauwkeurig volgens de -zeg -slechts tien geboden leven, zal Gods geest jullie doordringen en jullie zelf verlichten. In dat licht zullen jullie dan de ene en enig ware God niet alleen volkomen ken­nen en Hem dan ook boven alles kunnen liefhebben, maar dan zal Hij Zichzelf ook aan jullie openbaren en jullie tot alle wijsheid en de macht daar­van verheffen.

[11] Dan zullen jullie niet denken dat volgens Mijn leer ieder mens tenslotte zijn eigen god zou hebben, als hij er zich één zou voorstellen, in wie hij zon­ der twijfel zou moeten geloven en die hij ook boven alles zou moeten lief­hebben als hij het eeuwige leven van de ziel wil bereiken, maar dan zullen jullie in jezelf het lichte bewustzijn krijgen dat de God, die Zich aan jullie heeft geopenbaard, Een en onveranderlijk Dezelfde is die Zich nog in alle tij­den steeds zeer getrouw aan al die mensen heeft geopenbaard, die volkomen volgens Zijn wil hebben geleefd en gehandeld.

[12] Als jullie Mij nu beter hebben begrepen dan aanvankelijk, handel er dan naar; en pas als het dan licht en helder in jullie wordt, zullen jullie volkomen inzien dat jullie hier bij Mij hebben gevonden, wat jullie twintig jaar lang met nog enkele anderen van jullie metgezellen tevergeefs hebben gezocht en pas nu hier vonden.'

 

158 De Grieken herkennen de Heer

Doel en oorzaken van ziekten

 

[1] Daarop zei Polycarpus: 'Buitengewoon wijze meester, wij zijn u buiten­gewoon dankbaar voor dit onderricht en zullen uw advies met al onze krach­ten zo nauwkeurig mogelijk opvolgen, hoewel Mozes in veel gedeelten van zijn geschriften voor ons moeilijk te begrijpen is. Maar, afgaande op wat u ons beloofd hebt, hopen wij in de hele geest van de geschriften van Mozes en daarmee ook in die van de andere profeten door te dringen, als wij volgens uw advies de eenvoudige tien geboden zo nauwkeurig mogelijk opvolgen.

[2] Maar, wijze meester, heb nu alleen nog de geduldige goedheid om ons te zeggen of u ook langs die geestelijke weg tot uw werkelijk goddelijke wijs­heid en macht bent gekomen!'

[3] Ik zei: 'Als mens van vlees en bloed zeker langs geen andere weg, omdat er volgens de goddelijke orde eeuwig geen andere bestaat en kan bestaan. Maar Ik, die jullie hier zien en spreken, ben niet degene die jullie die raad heeft gegeven, maar in Mij woont Iemand die hoger is in alle volheid van de god­delijke liefde, wijsheid en macht, en Hij is Degene die nu zo tegen jullie heeft gesproken zoals tegen Mozes en vele andere profeten en wijzen vroeger; en dat is ook Degene in Wie alleen jullie zonder twijfel moeten geloven en Die jullie boven alles lief moeten hebben door volgens Zijn getrouw aan jullie geopenbaarde wil te handelen.

[4] In Mij is dus ook Diegene zichtbaar in deze wereld gekomen, die Jullie gezocht hebben en toch in geen enkele school en in geen enkele tempel kon­den vinden.

[5] Zoals Ik nu in Mijzelf hier ben en door de hele oneindigheid werkzaam ben, zo zal Ik ook in de geest zijn en werken in allen die zich aan Mijn een­voudige geboden houden, in Mij geloven en Mij metterdaad boven alles zul­len liefhebben.

[6] Maar in degenen die wel in Mij geloven en 'Heer, Heer!' zeggen, maar lauw zijn in hun handelen en nalatig in hun liefde voor hun naaste, zal Ik niet wonen en Ik zal Mijzelf niet aan hen openbaren en Mijn kracht en wijsheid zal hun ziel niet vervullen. Want omdat ieder mens een volkomen vrije wil heeft, wil Ik dat hij eerst, door in alles Mijn getrouw aan hem geopenbaarde wil te doen, geheel uit vrije wil naar Mij toe komt; en dan zal Ik ook bij hem komen, Mijzelf aan hem openbaren en hem vervolgens door de Heilige Geest van Mijn eeuwige en alom heersende liefde met al Mijn wijsheid en macht vervullen. - Zo sprak de Heer vroeger, en ook nu!'

[7] Toen de twee deze woorden uit Mijn mond hadden gehoord, keken ze uiterst verwonderd en zeiden, na een poosje diep nagedacht te hebben: 'Heel vaag hadden wij steeds al gedacht dat er achter U iets heel anders schuilgaat dan alleen maar een buitengewoon wijs mens; want Uzelf hebt ons dat maar al te duidelijk laten merken toen U ons onze hele levensloop onthulde. Nu is ons echter door Uw laatste woorden meer dan zonneklaar geworden dat U ondanks Uw lichaam volkomen God bent in Uzelf, en wel Dezelfde die wij zolang hebben gezocht en tot nu toe niet konden vinden.

[8] Maar nu wij U hebben gevonden, zal geen macht ter wereld ooit meer in staat zijn ons afvallig te maken van wat wij niet alleen geloven, maar waar wij ten volle van overtuigd zijn.

[9] Maar aangezien U, Heer, Heer, in Uzelf diezelfde enig ware, ene God bent waarin alle mensen ten volle moeten geloven en Wiens getrouw aan hen geo­penbaarde wil zij in levende daden moeten vervullen, wagen wij het om vol geloof het zeer onderdanige verzoek aan U te richten of U onze lichamen, zolang wij die nog nodig hebben voor de ware voleinding van onze zielen, zo gezond mogelijk zou willen maken! Want wij geloven nu dat niets voor U onmogelijk is.

[10] Wij verlangen dat nu echter niet als een teken voor de waarheid van wat wij van U geloven, maar alleen omdat wij met een gezond instrument voor de voleinding van onze zielen en die van onze metgezellen beslist beter werk­zaam kunnen zijn dan met een ziek en zwak lichaam. Want met een ziek lichaam lijdt ook de ziel en heeft ze maar weinig zin in verhoogde werk­zaamheid.'

[11] Ik zei: 'Jullie geschiede naar jullie geloof; maar behalve wat jullie geloven, moeten jullie onthouden dat het voor een mens ter wille van zijn ziel niet altijd bevorderlijk is als hij met een volkomen gezond lichaam rondloopt; want als zijn vlees te gezond is, wordt het ook gemakkelijk geprikkeld tot allerlei zinnelijke lusten, waarin de ziel eerder mede begerig wordt dan wan­neer haar vlees ziekelijk en zwak is, -en zo is een lichamelijke ziekte in zeke­re zin een wacht voor de deur van het innerlijke leven van de ziel.

[12] Toch zullen jullie nu volledig gezond van lichaam worden; maar hoed je ervoor dat jullie bij bepaalde gelegenheden, die bij Grieken veelvuldig voor­komen, niet weer in jullie oude zonden en daarmee ook tot nog ergere ziek­ten vervallen! Houd dus steeds de geboden van Mozes voor ogen, in jullie hart en in jullie wil! Verloochen jezelf, en volg de geest van Mijn leer!

[13] Ik wil niet dat iemand dit aardse proefleven voor de wilsvrijheid met een ziek lichaam moet doormaken; maar als de mensen de oude raad van Mijn liefde en Mijn orde niet in acht nemen, maar doen wat ze niet moeten doen, zijn ze ook zelf de scheppers van alle kwalen van hun lichaam en hun zielen.

[14] Maar Ik kan Mijn orde, waardoor alleen het voortbestaan van alle dingen mogelijk is, niet omkeren ter wille van de lichtzinnigheid en de door eigen schuld veroorzaakte blindheid van de mensen. Als iemand weet dat zijn lichaam pijn voelt als het geslagen of gestoken wordt, maar zichzelf toch slaat en steekt, is het immers zijn eigen schuld als zijn lichaam daarbij veel pijn voelt; want ter wille van de onzinnige dwaasheid van de mensen zal Ik een ziel niet van een ongevoelig lichaam voorzien en er ook niet voor zorgen dat men vanwege de zwaartekracht niet van het dak op de grond zou kunnen vallen. -Dat zeg Ik jullie dus ook nog, zodat jullie je daarnaar kunnen rich­ten.’

 

159 Het beoefenen van de naastenliefde

 

[1] De twee Grieken zeiden: 'O Heer, Heer, wij danken U uit het diepst van ons hart en leven voor de zo wonderbaarlijk plotselinge genezing van ons lichaam, maar we vragen U ook of U ons, als we ten gevolge van onze licha­melijke gezondheid op wat voor manier dan ook zwak zouden kunnen wor­den en ons door de een of andere verleiding van de wereld en ons vlees zou­den laten bekoren, -of U ons steeds de nodige kracht wilt schenken om alle verzoekingen die over ons zouden kunnen komen, met ware heldenmoed te kunnen weerstaan; want wij zien nu zelf al dat geen mens zonder Uw hulp alle gevaren en allerlei soorten vijanden die op hem loeren, kan overwinnen.

[2] Het is wel gemakkelijk om een vijand, die men ziet, te ontwijken of hem met wapens in de hand krachtig en vol moed tegemoet te treden en hem onschadelijk te maken; maar de mens heeft ontelbaar vele onzichtbare vijan­den, waartegen alleen U, o Heer, Heer, het steeds met succes kunt opnemen. Daarom vragen wij U dan ook om Uw hulp, wanneer er een onzichtbare vij­and ons zou naderen om ons schade toe te brengen; want zulke vijanden kan een mens alleen met Uw alvermogende kracht meester worden.'

[3] Ik zei: 'Jullie hebben helemaal waar en juist geoordeeld; zonder Mij kan niemand iets voor het heil van zijn ziel tot stand brengen; en ook al heeft hij alles volgens de hem geopenbaarde wetten als het ware op eigen wilskracht gedaan, dan moet hij toch in zichzelf bekennen dat hij een luie en trage die­naar is geweest en in al het goede dat hij heeft gedaan God alleen de eer geven, dan zal God hem ook altijd sterk en krachtig maken.

[ 4] Wie God in al het goede de eer geeft, is Hem welgevallig en een echte knecht en dienaar naar Zijn hart. God zal degene die God in zijn hart niet verlaat, niet verlaten, maar met Zijn hand beschermen; wie echter in zijn hart God verlaat en weinig of helemaal geen acht op Hem slaat, zijn eigen heer meent te zijn en volgens zijn wereldse verstand handelt, en zichzelf ervoor laat eren en over zijn schranderheid en zijn edele daden spreekt, als hem iets gelukt is, die beloont zichzelf en heeft van God geen loon te verwachten. Doe al het goede en waarachtig, wat jullie doen in Mijn naam, dan zal Ik met jul­lie zijn en jullie sterk en krachtig maken!'

[5] Hierop bedankten de twee Grieken Mij nogmaals, evenals onze Kisjonah, Philopold, de waard uit Jesaïra, de bootsman en de leider van het bekende vis­sersdorpje, en alle leerlingen prezen Mij omdat Ik de twee Grieken dat had meegedeeld.

[6] Nu vroegen de twee Mij of ze datgene wat ze hier op zo wonderbaarlijke wijze hadden beleefd, ook mochten vertellen aan hun metgezellen, die met hen mee naar dit kuuroord waren gekomen.

[7] Ik zei: 'Zolang Ik hier verblijf moeten jullie niet over Mij praten en Mij niet bekend maken; maar over wat jullie over Mozes en over de profeten weten, met name over Jesaja en Ezechiël en uit de psalmen van David, kun­nen jullie met veel ijver praten!

[8] Voor Mijn vertrek zal Ikzelf de gasten van het kuuroord nog bezoeken en een uitnodiging tot hen richten, of ook zij het Godsrijk binnen willen gaan. Daarna pas kunnen jullie verder met hen praten. Degenen bij wie jullie in Mijn naam de handen zullen opleggen zullen gezond worden; maar dat moe­ten jullie pas doen, nadat Ik eerst het kuuroord bezocht heb. Vandaag zal Ik daar echter nog geen bezoek brengen.'

[9] Daarop stonden de twee Grieken op, bedankten Mij nogmaals en gingen naar hun metgezellen, die hen al waren gaan zoeken. Wij bleven echter tot midden op de dag op de berg en spraken met elkaar over de gevolgen van het geloof en de ware, zuivere liefde voor God en de naaste.

[10] Over het punt van de naastenliefde vroeg Marcus aan Mij: 'Heer en Meester, moet men ook naastenliefde betonen aan bekende slechte mensen en verkwisters, die hun vermogen meestal op een ergerlijk zondige manier hebben verspild en verbrast, en ook aan degenen die duidelijk onze vijanden zijn?'

[11] Ik zei: 'Jullie moeten bij het bewijzen van naastenliefde geen uitzonde­ringen maken, maar aan iedereen goed doen; want bij wie een uitzondering maakt, zal Ik ook allerlei uitzonderingen maken.

[12] Wanneer iemand in nood zit en bij jullie komt, bewijs hem dan naasten­liefde in geestelijke of ook materiële zin; de geestelijke naastenliefde moet echter voorafgaan aan de materiële!

[13] Als jullie een zondaar hebben bekeerd en hij zit in aards opzicht in nood, help hem er dan uit. Als hij daarna nog eens zondigt, vermaan hem dan in liefde en word hem niet vijandig gezind! Want met de maat waarmee jullie in Mijn naam meten, zal jullie op jullie beurt weer gemeten worden!

[14] Veroordeel niemand, dan zullen jullie later ook niet veroordeeld worden. Verdoem en vervloek dus ook niemand, opdat jullie later ook niet verdoemd en vervloekt worden!

[15] Doe goed aan degenen die jullie kwaad doen, dan zullen jullie daardoor gloeiende kolen over hun hoofden strooien en hen tot jullie vrienden maken. Zegen dus ook degenen die jullie haten en vervloeken, dan zullen ze berouw hebben. Vergeef jullie vijanden zevenmaal zevenenzeventig keer; als ze daar­door niet beter worden, kunnen jullie de kwestie bij een wereldse rechter aanhangig maken en moet de onverbeterlijke vijand uit de gemeente gestoten worden. Want wie onverbeterlijk kwaad doet moet ook getuchtigd worden, opdat zijn medemensen niet langer door hem geërgerd worden.

[16] Wees dus ook onderdanig aan de wereldse overheid, of die nu mild of streng is; want ze zou geen macht hebben, als die haar niet van boven ver­leend was vanwege de vele onverbeterlijke zondaars!

[17] Maar jullie moeten niet om iedere kleinigheid een klacht indienen en niet zonder dringende noodzaak naar de wereldse rechters lopen; want wat jullie niet willen en wensen dat jullie overkomt. ontzie daarin ook jullie medemensen, zolang dat mogelijk is. Alleen onmiskenbare dieven en rovers en te erge hoereerders en echtbrekers mogen jullie aan het gerecht overleve­ren en insgelijks degene die een moord heeft begaan. Maar daarbij moeten jullie je niet kwaad maken, maar alleen doen wat nodig is; laat al het andere aan Mij en de rechters over!

[18] Kijk, Mijn vriend Marcus, zo is Mijn wil, wat dat punt betreft; wie daar­naar handelt, zal ook nooit gebrek aan Mijn zegen hebben.'

[19] Marcus en allen bedankten Mij voor deze raad.

[20] Nu kwam een dienaar ons vertellen dat het middagmaal gereed was, en wij stonden op om naar het huis te gaan.

 

160 Wat de Griekse arts had vernomen en zijn getuigenis over de Heer

 

[1] Terwijl wij bij Marcus aan het middagmaal zaten, spraken de twee Grieken met hun metgezellen; want toen die maar al te gauw zagen dat hun twee vrienden volkomen gezond het kuuroord binnenkwamen, vroegen ze wat er met hen gebeurd was, waardoor ze zo gezond waren geworden.

[2] De twee konden nu echter met de beste wil van de wereld niet helemaal verzwijgen wat er 's morgens allemaal met hen gebeurd was. Ze maakten Mij dus bekend bij hun metgezellen, maar heel bescheiden en terughoudend; want ze dachten aan wat Ik hen gezegd had.

[3] Ze beschreven Mij als een zeer grote Joodse wijsgeer, die ook een buiten­gewone kracht bezat om enkel door zijn wil alle ziekten zo volkomen te genezen, dat een zieke heel plotseling zo gezond werd als hij zelfs in zijn jeugd nauwelijks ooit geweest was.

[4] Toen hun metgezellen dat en nog een paar dingen over Mijn wijsheid hadden gehoord, wilden ze ook naar Mij toegaan en Mij om genezing van hun lichaam vragen. Maar de twee Grieken hielden hen daar vanaf, door hun te vertellen dat Ik het kuuroord misschien nog diezelfde middag zou bezoe­ken. Daarmee stelden de metgezellen van de twee Grieken zich voorlopig tevreden, maar ze wilden toch over niets anders dan alleen over Mij praten.

[5] Eén van hen, die zelf in zijn eigen plaats een gewaardeerd arts was, maak­te de volgende opmerking, toen hij van zijn twee vrienden nog iets meer over Mij had gehoord: 'Nu begint mij over die bijzondere heiland en wijze van de Joden een licht op te gaan! Hij zal ongetwijfeld dezelfde zijn over wie ik in Tyrus en Sidon al veel heb horen vertellen. Ook verschillende van jullie zullen daar wel meer over gehoord hebben.

[6] Men zegt dat hij een Galileeër uit Nazareth en de zoon van een timmer­man is, die het vak van timmerman ongeveer op zijn dertigste jaar volledig heeft opgegeven, leerlingen heeft aangetrokken en daarna aan zijn ambt als leraar en genezer is begonnen. De priesters van de Joden vervolgen hem ech­ter, omdat het hele volk naar hem toegaat en in hem gelooft, omdat hij zijn leer met grote wonderen en andere grote tekenen bevestigt.

[7] Sommigen houden hem voor een grote profeet, anderen voor een nieuwe koning der Joden, die de Romeinen uit het Joodse land zal verdrijven - wat echter zijn plan niet zou zijn, aangezien hij een veel grotere vriend van de heidenen moet zijn dan van de Joden, die weinig acht slaan op hun God. Nog weer anderen houden hem voor een pure Godszoon en sommigen voor de oude Jehova Zelf, die Zichzelf vanuit Zijn macht met het vlees van de men­sen heeft bekleed om hen over alles te onderrichten en hen uit de lange nacht van al hun dwalingen te bevrijden.

[8] Maar hoe het ook zij, als hij naar ons toekomt, zullen wij hem zelf ook zeker nader leren kennen, vooropgesteld dat hij inderdaad degene is over wie ik, zoals reeds gezegd, echt al heel veel heb horen praten!’

[9] Nu zeiden ook de anderen:'Ja,je hebt waar en juist gesproken! Ook wij hebben al verschillende keren de wonderbaarlijkste dingen over die Galileeër horen vertellen, die natuurlijk nog ongelooflijker klonken dan de mythen van onze goden. Daarom zeiden wij dan ook: als het zo met hem gesteld is, dan is hij kennelijk naar volle waarheid een God, in wie ook wij Grieken en Romeinen zullen geloven!’

[10] De twee reeds genezen Grieken zeiden: 'Jullie hebben gelijk, en jul­lie hebben ons er opmerkzaam op gemaakt dat wij dat ook al een paar keer hebben gehoord in de laatste tijd dat wij, zoals jullie weten, naar de waarheid zochten. Maar in Zijn aanwezigheid hebben wij daar niet aan gedacht, hoe­wel Hij daar Zelf op heeft gezinspeeld; misschien wilde Hij dat Zelf niet en konden wij ons daarom ook niet herinneren wat wij al een paar keer hadden gehoord. Als Hij nu naar het kuuroord komt, moet dat ook besproken wor­den, hoewel niet ter wille van ons, maar ter wille van jullie!'

[11] Hun metgezellen zeiden: 'Beste vrienden, pas als hij aanwezig is zal wel blijken of zich daar een geschikte gelegenheid voor aandient, en of hij ons zal toestaan dat wij hem daarnaar vragen. We zullen blij en in de hoogste mate dankbaar zijn als hij onze lichamen geneest en met name onze ingewanden, die al zwak zijn geworden van ouderdom en volledig ongeschikt zijn gewor­den om onze ledematen levensdiensten te bewijzen.

[12] Ik ben weliswaar arts en heb al bij heel wat lijdende mensen de pijnen verzacht; maar de zwakheden van de ouderdom, die wij weliswaar voor het grootste deel aan onszelf te wijten hebben, worden door onze kruiden, oliën en geneeskrachtige baden nooit meer zo volledig genezen als jullie twee door die wonderdoener genezen zijn.

[13] Iemand die daar enkel door zijn wil toe in staat is, is duidelijk meer dan talloze massa 's mensen, die met hun wil niet eens de zwakste draad van een spin kunnen doen breken, laat staan van een oud en zwak mens het bloed en de ingewanden genezen. Een mens die dat kan is dus ten opzichte van de andere mensen een god, en wel om de heel logische reden dat hij in staat is dingen te doen die men anders alleen van de hoge, door stervelingen nooit aanschouwde goden zou kunnen verwachten.

[14] Men zegt wel dat de goden steeds alleen maar onzichtbaar voor ons mensen werken en dat hun een ontelbaar aantal van allerlei natuurkrachten en dienstbare geesten ten dienste staat -maar dat moeten de mensen maar geloven, en nog nooit heeft er iemand achter de dichte sluier van de omineu­ze Isis gekeken. Maar onze man doet goddelijke dingen voor onze ogen en spreekt, leert en neemt zelfs leerlingen aan, die van hem de kunst leren gelijk te worden aan de goden, en misschien ook wel om net als zij onsterfelijk te worden. Zo'n man verdient toch ontegenzeglijk de voorkeur boven alle goden die nooit voor het oog van een mens hebben bestaan en hem van hun bestaan en werken slechts een halfwaar getuigenis hebben gegeven.

[15] Maar deze man bestaat en legt overeenkomstig de volle waarheid voor het oog van alle mensen getuigenis af van het feit dat Hij een echte, levende en werkelijk bestaande God is, wat wij niet eens blind hoeven te geloven, omdat wij ons daarvan met al onze zintuigen kunnen overtuigen; derhalve verklaar ik Hem alleen daarom al tot een enig ware God en verwijs ik alle andere, alleen in de fantasie en het inbeeldingsvermogen van de mensen ont­stane afgoden naar het rijk van de vage en loze fabelen, omdat Hij jullie twee alleen door Zijn wil zo gezond heeft gemaakt als jullie, voorzover ik weet, vroeger nooit geweest zijn. Daarom zij Hem door mij reeds bij voorbaat alle aan een God toekomende eer bewezen! Ondanks mijn ook allang bestaande maag­ en leverklachten verheug ik me erop Hem te zien en Hem met alle liefde en diepe eerbied tegemoet te treden. Misschien zal Hij mij ook een volledige genezing waardig achten, wat heel gemakkelijk voor Hem is.'

 

161 De belijdenis van de arts

 

[1] Toen de arts op die manier over Mij tegen zijn metgezellen had gespro­ken, die met uitzondering van de twee reeds genezen Grieken bij sommige beweringen van de arts, die een helder verstand bezat, toch hun schouders ophaalden, wat Ik heel goed wist, genas Ik door Mijn wil de arts even volle­dig van al zijn oude kwalen als eerder de twee Grieken op de berg; hij merk­te dat ogenblikkelijk en met het meest blije gezicht ter wereld begon hij de volgende toespraak: 'Luister, vrienden, de Man die ik tegenover jullie ondanks jullie herhaaldelijk schouderophalen naar mijn inzicht en volle overtuiging tot een enig ware God verhief, heeft het gewenste wonder al aan mij gedaan - zonder Zich aan ons te vertonen! Want ik voel mij nu ineens zo gezond en in al mijn lichaamsdelen zo fris en gesterkt als nooit tevoren in mijn reeds tamelijk lange leven.

[2] Dat heeft nu die Man gedaan, die voor mij geheel en al de enig ware God is en vergeleken bij wie al het andere tot het duistere rijk der fabelen behoort, en daarmee heeft Hij mij duidelijker dan met duizend nieuw geschapen Zon­nen aan het firmament bewezen dat mijn bewering volledig waar is; want een mens, ook al is hij toegerust met zelfs alle kunsten van orakelende magiërs, heeft in waarheid nog nooit op afstand iemands geheime wensen onderkend en nog minder zonder enig hulpmiddel enkel volgens zijn wil een lijdend mens zo totaal geholpen als ik nu geholpen ben.

[3] Willen jullie nu ook nog jullie schouders ophalen als ik, die een in heel veel dingen ervaren arts ben, die grote man als de ene, enig ware God erken, die ons in alles kan, wil en zal helpen als we Hem de eer geven, en ik Hem met volle overtuiging beschouw als Degene die Hij onbetwistbaar is, ook al is Hij wat Zijn voor ons zichtbare lichaam betreft uit Galilea afkomstig­

[4] De kinderlijke metamorfosen van onze verzonnen en in steen, hout en metaal uitgebeelde goden en halfgoden kunnen jullie wel geloven - hoewel ze nog nooit iemands bede hebben verhoord en nog nooit iemand geholpen hebben­ maar bij deze Wonderdoener trekken jullie een bedenkelijk gezicht! Waarom eigenlijk, vraag ik?'

[5] Eén van zijn metgezellen zei: 'Beste en voor ons allen zeer achtens­waardige vriend, wij kennen je en weten dat je een uiterst rechtschapen man bent en steeds een zeer warm hart hebt gehad voor al het goede, ware en bui­tengewone, maar wij weten ook van jou, dat jij graag zowel naar beneden als naar boven de uitersten zoekt en maar zelden gebruik maakt van de zogehe­ten gulden middenweg; bij ons is het echter altijd: FESTINA LENTE! (* Latijn voor: Haast je langzaam!)

[6] Wij wijzen jouw bewering helemaal niet af en zijn nu ook van mening dat jij je met deze opvatting niet vergist zult hebben; maar het is allemaal voor ons zo bliksemsnel gebeurd, en wij hebben dat met onze eveneens zeer be­dorven maag en verzwakte geheugen niet zo snel kunnen verteren als jij, die nu helemaal gezond bent. Bovendien worden wij hier door verscheidene Grieken en Romeinen en door nog veel meer Joden afgeluisterd; als wij nu direct een luid gejuich aanheffen om wat wij beleefd hebben, waarover wij ons intussen ook in stilte erg kunnen verheugen, doen wij die op zichzelf goede en werkelijk goddelijk wonderbaarlijke zaak gemakkelijk meer kwaad dan goed.

[7] Wij hebben dan ook eigenlijk niet zozeer onze schouders bedenkelijk opgehaald vanwege hetgeen je tegenover ons beweerde, maar veeleer vanwe­ge je ijver en je daardoor af en toe te luid geworden stem, die weldra teveel toehoorders naderbij gelokt zou hebben. Laat eerst die grote Godsman Zelf naar ons toekomen en met ons spreken, dan zullen ook wij welluider praten! Hebben wij niet ook gelijk, als wij de voorkeur geven aan de stillere wijsheid boven iets teveellawaai meteen in het begin?'

[8] Met wat meer gedempte stem zei de arts: 'Vrienden, wie eenmaal, zoals ik nu, de ware God gevonden en herkend heeft, moet zijn stille wijsheid maar mooi aan de kant zetten en aan iedereen openlijk de onmetelijk grote schat laten zien die hij heeft gevonden, opdat ook de blinden begerig worden naar het licht des levens!

[9] Omdat ik nu tot in de binnenste vezels van mijn lichaam en leven meer dan overtuigd ben van de grote waarheid van mijn bewering, vrees ik ook niemand meer, geen Griek, geen Romein en nog minder een vals kwezelen­de Jood! Hadden al diegenen die zich hier net als wij vanwege hun ziekten in dit nieuwe kuuroord bevinden, mij op een even wonderbaarlijke manier kun­nen helpen als mijn luid en openlijk beleden God en Heer mij heeft gehol­pen?

[10] Maar als de almacht van Zijn wil nu zo openlijk aan mij bevestigd wordt, waarom zou ik, die op Zijn hulp kan rekenen, tegenover de machteloze men­sen zwijgen? Zou ik soms bang moeten zijn om door de een of ander ter ver­antwoording geroepen te worden vanwege mijn nieuwe belijdenis, die op levende ervaring berust? Waarlijk, wat dat betreft zou ik voor de keizer nog niet bang zijn!

[11] Een tiran kan wel mijn lichaam doden, maar de ziel niets meer doen; Mijn God kan echter de doden weer levend maken en heeft onze zielen in Zijn macht, anders zou Hij onmogelijk ieder ogenblik onze meest geheime gedachten, wensen en begeerten kunnen weten.

[12] Wie eenmaal de ene, enig ware en almachtige God zo overduidelijk waarachtig heeft gevonden en de machteloze mensen meer vreest dan God, is een dwaas! Wie vrees koestert, laat hij die voor God koesteren en nooit voor de mensen ter wille van zichzelf!

[13] Welk mens kan mij grijpen en schade toebrengen, als Gods almachtige hand mij vasthoudt, bedekt en beschermt?! Laat alle furiën en alle Joodse dui­vels, als ze bestaan, maar over mij heen komen en ook alle verscheurende die­ren, adders en slangen -zullen die het soms tegen Gods almacht kunnen opnemen?'

 

162 Het gesprek tussen de Romeinse opperrechter en de Griekse arts

 

[1] Nu kwam er een voorname Romein, die de arts al een poos had staan afluisteren, naar onze arts toe en zei tegen hem: 'Vriend, wat voor een enig ware God heb jij dan gevonden, ter wille van wiens almacht jij hier tegenover je meer bescheiden metgezellen aan alle oude goden, alle mensen, alle furiën en duivels, aan de wilde verscheurende dieren, adders en slangen en in jouw fantasie wellicht ook aan de elementen de oorlog hebt verklaard? Je kent de wetten van Rome en de strikte en onverbiddelijke handhaving ervan, en ik ben een Romeinse opperrechter en heb mijn mensen hier. Wat zou je zeggen als ik jou nu, ondanks de almacht van jouw nieuwe God waarvan je zeker weet of hoopt dat die jou zal beschermen, toch door mijn gerechtsdienaren liet grijpen en in een ellendige kerker liet werpen? Rechtvaardig jezelf nu dus over jouw nieuwe, enig ware God, of er zal met je gebeuren wat ik je heb gezegd!’

[2] Vol mannelijke onverschrokkenheid zei de arts: 'Hoge rechter, u bent ook als zieke hierheen gekomen, nadat u eerst bij alle goden en ook bij alle artsen, zelfs bij mij op Melita, hulp hebt gezocht voor uw ongeneeslijke longkwaal! Wat zou u vinden van iemand die men kan zien en spreken, die u in één ogenblik door de wonderbaarlijke macht van zijn wil zelfs op afstand zodanig zou genezen, dat u even volmaakt en blijvend gezond zou zijn als u ooit tevo­ren in uw jeugd bent geweest?

[3] Zou u zo iemand soms gelijkstellen aan ons, die elkaar niet meer kunnen helpen, en hem met uw Romeinse rechterlijke macht bedreigen? Of zou u uiteindelijk niet bij uzelf zeggen: 'Kijk, die man is in staat tot wat alleen een God, maar nooit een mens kan doen. Hij moet dus in Zichzelf ook van een volmaakte goddelijke natuur en een goddelijk wezen zijn!'?

[4] Kijk, zo iemand hebben wij gevonden! Daar staan er twee, die vanmorgen op de berg door Hem, alleen door Zijn wil, genezen zijn. Zij hebben ons dat blijde bericht gebracht en ik, die arts ben op Melita -zoals u wel zult weten omdat u mij een jaar geleden vanwege mijn wijdverbreide goede naam zelf bezocht hebt en ik de ongeneeslijkheid van uw oude kwaal evenals mijn eigen slechte toestand goed heb onderkend -heb afgaande op de overtuiging van mijn twee vrienden in mijzelf een volledig vertrouwen in die waarachti­ge Godmens opgevat en Hem gevraagd of Hij mij op dezelfde manier wilde helpen als Hij mijn twee vrienden heeft gedaan, als Hij misschien vandaag nog zegenrijk naar dit kuuroord zou komen, zoals Hij beloofd had.

[5] Maar ik had die wens nog maar nauwelijks met het volste vertrouwen in de wonderbaarlijke macht van die Godmens tegenover deze plaats­ en lotge­noten van mij hardop uitgesproken, of er schoot als het ware een bliksem door alle vezels van mijn lichaam -en kijk, op hetzelfde ogenblik werd ik zo volkomen gezond als ik nooit tevoren geweest ben!

[6] De Godmens waar ik u, hoge rechter, nu over vertel, bezit dus niet alleen de puur goddelijke eigenschap om iedere ziekte door de almacht. van Zijn wil te genezen, maar Hij weet ook van een afstand het meest geheime wat u in uzelf denkt en voelt en kan u dan ook vanaf de grootste afstand helpen.

[7] Kan de keizer dat ook met al zijn dappere legioenen of onze stomme Zeus, Apollo of een andere door u hoog vereerde god? Als ze dat zouden kunnen, hadden wij ons in onze oude en laatste dagen zeker niet toever­trouwd aan dit kuuroord, waar wij weliswaar veel roemruchte en wonder­baarlijke dingen over hebben gehoord. Met al onze vele gebeden en offers aan onze goden zijn we geen haar beter geworden, maar integendeel van dag tot dag slechter -en dit zo hooggeprezen kuuroord, waar u zich al langer bevindt dan ik, heeft volgens mijn inzicht uw toestand nog niet merkbaar verbeterd!

[8] Als nu mijn nieuwe God, die volgens mijn onverschrokken bewering de enig ware is en niet door de oude, zelfzuchtige en luie priesters verzonnen, ook u plotseling zo zou helpen als Hij mij heeft geholpen -wat zou uw mening dan over hem zijn, en wat voor taal zou u vanuit uw diepste gemoed luid door uw mond uitstoten?'

[9] Nu zei de rechter: 'Ja, als het zo zit, komt alles in een ander daglicht te staan! Ik oefen mijn ambt in Tyrus uit en heb ook al veel gehoord over een zekere wonderheiland, die in het Joodse land rondtrekt, en ook dat hij een geheel nieuwe godsdienst onder de Joden verspreidt, een grote aanhang krijgt en daarom door de Joodse priesters en hun oversten overal vervolgd wordt, maar dat ze hem toch niet te pakken kunnen krijgen; maar over de door jou zo beslist vastgestelde goddelijkheid van Hem heb ik tot nu toe niets gehoord.

[10] Maar hoe het ook zij, omdat hij zich pas sinds kort in deze plaats ophoudt en zelfs dit kuuroord wil bezoeken, zal ik hem bij die gelegenheid ook nog wel nader leren kennen.

[11] Van onze opperstadhouder Cyrenius en zijn ondergeschikte adviseurs weet ik wel dat ze veel met hem ophebben - maar of ze hem ook als een God erkennen, daarover is mij nog niets ter ore gekomen; dat kan heimelijk wel zo zijn, maar ze zullen daar niet openlijk over praten, maar alleen onder elkaar.

[12] Ik zou dus ook jou nu als vriend willen aanraden het nog wat meer geheim te houden en er pas hardop over te praten als er nog meer over Jouw God van werkelijk goddelijke aard naar voren zal komen onder de mensen; want anders zou jij toch, en met name met de duistere priesters, flinke moeilijkheden te verduren kunnen krijgen.

[13] Ik ben nu zelf geen vriend meer van die luie en bovendien steeds boos­aardige afgodendienaren - want ze hebben mij menig pond goud en zeer vele ponden zilver afhandig gemaakt, en dat allemaal voor niets -maar wee dege­ne die het zou wagen in hun aloude wespen -, horzel­ en schorpioenennesten te porren! Meer hoef ik je niet te zeggen.'

[14] Daarop zei de arts, helemaal gloeiend van ijver: Vrienden, met de zeke­re hulp van mijn nieuwe en enig ware God durf ik de heilig grote en.levende waarheid tegenover alle mensen hardop uit te spreken, en ze zullen mij niet te na komen! Die overtuiging leeft nu al diep in mijzelf, hoewel ik nog niet de genade heb gehad om de persoon van mijn God en Heer te zien; hoeveel groter zal mijn moed dan wel niet worden, als ik Hemzelf gezien en gespro­ken zal hebben! Moge Hij nu gauw naar ons toekomen!'

 

163 De twijfel van de rechter

 

[1] Daarop zei de rechter: 'Ik prijs je ijver, en jij bent gelukkig met jouw gegronde overtuiging; als jouw Heer en God ook mij de genade zou bewij­zen die hij jou en je twee metgezellen heeft bewezen, zou ik zeker ook jouw woorden in de mond nemen. Maar nu we toch over deze zaak spreken, moet ik toch nog je aandacht op iets vestigen.

[2] Kijk, jouw almachtige helper is wat zijn lichaam betreft ook een mens, waarin veel voor ons onbegrijpelijke bovennatuurlijke kracht woont, die vroeger op soortgelijke wijze ook in de mens Mozes woonde, die een pleeg­zoon van een farao was, en daarna ook in nog vele andere profeten heeft gewoond, zoals ons uit de Schrift van de Joden bekend is.

[3] Al die buitengewone mensen hebben ook grote dingen en tekenen gedaan; maar toch zijn ze wat hun lichaam betreft allemaal gestorven. Waar hun zielen gebleven zijn, weet nu geen levend mens met absolute zekerheid. Men gelooft wel, om vele steekhoudende verstandelijke redenen, dat de zie­len van bijzonder grote en deugdzame mensen eeuwig voortleven in een zalig geestenrijk en dat heel vrome mensen ook vele malen met zulke zalige geesten zijn omgegaan -alleen hebben ik en zeker ook jij en verscheidene van je metgezellen daar geen ervaring mee opgedaan, en wij moeten ons in deze kwestie enkel met het geloof tevreden stellen.

[4] Als jouw nieuwe god uiteindelijk wat zijn lichaam betreft toch zou ster­ven -op een gewelddadige manier onder de wraaklustige handen van zijn vele vijanden of net als ieder ander mens op een natuurlijke wijze - zou jij ook dan nog bij jouw bewering blijven?'

[5] De arts zei: 'Nog sterker en ernstiger dan nu; want Zijn lichaam is immers vast niet Zijn machtigst werkzame wezen, maar dat is alleen Zijn als het ware overal aanwezige werkzame geest, die eeuwig moet leven! Want als Hij niet eeuwig in dezelfde macht en kracht zou leven, wie zou dan een geschikt lichaam voor Hem hebben geschapen, waardoor Hij nu zichtbaar voor ons blinde mensen net zo kan werken als Hij als pure geest sinds eeu­wigheid heeft gewerkt?

[6] Dat echter niet Zijn voor ons zichtbare lichaam, maar alleen Zijn geest werkzaam is, wordt vanzelf duidelijk door de omstandigheid dat Hij mij van­uit de verte heeft geholpen, zonder dat Zijn lichaam aanwezig was. Zijn werkzame kracht en macht gaan dus zeker niet uit van Zijn lichaam, maar van Zijn eeuwige en overal volkomen aanwezige geest.

[7] Die geest heeft voor Zijn eigenlijke werkzaamheid het lichaam niet nodig; maar als Hij Zich toch met een zichtbaar lichaam heeft bekleed, heeft Hij dat vast alleen maar gedaan om Zichzelf zichtbaar, begrijpelijker en toe­gankelijker te maken voor ons mensen, die in de sferen van de geest volslagen blind zijn, en om ons Zijn eeuwige wil en de eindeloze kracht en macht daar­van op een begrijpelijker manier te openbaren.

[8] Als Hij Zijn doel met ons, berekend volgens Zijn eindeloze wijsheid, bereikt heeft, ongetwijfeld uit pure liefde voor ons mensen, zal Hij het nu voor ons zichtbare lichaam niet meer nodig hebben en zal Hij Zich ervan ontdoen op de manier die Hij goed vindt.

[9] Of Hij ook zal toelaten dat Zijn meer dan blinde en verstokte vijanden hun handen aan Zijn lichaam slaan, of dat Hij op een andere manier Zijn lichaam zal afleggen, dat zal aan mijn woorden niets veranderen. Want een­maal zal Hij weer onzichtbaar worden voor ons mensen, ~aar toch eeuwig voortgaan met te werken zoals Hij vóór het aannemen van een lichaam sinds eeuwigheid heeft gewerkt; want zonder aan te nemen dat Hij eerder bestond zou er ook geen ander bestaan denkbaar zijn.

[10] Dat Hij zeker een Meester en Heer over alle bestaan en leven is, conclu­deer ik uit het feit dat Hij de gezonde en ook zieke inrichting van ons lichaam tot in de kleinste vezels door en door en grondig moet kennen, om vervolgens met de macht van Zijn wil juist datgene weer in een gezonde en voor het natuurlijke leven bruikbare toestand te brengen, wat in ons metter­tijd beschadigd, ziek en onbruikbaar is geworden, wat ik als oude en zeker zeer ervaren arts wel moet inzien. Want hoe zou men ooit een zieke een pas­send middel kunnen geven om zijn verloren gezondheid weer te herstellen, als men niet eerst zou weten wat hem mankeert, en waar?

[11] Ons zien, waarnemen en beoordelen is en blijft echter ondanks al onze ervaring toch maar uiterst grof en onsamenhangend stukwerk, omdat wij de innerlijke samenhang van onze fysieke levensmachine in haar talloze uiterst kleine delen onmogelijk kunnen zien en beoordelen, en daarom met al ons goede weten en willen nooit in staat zijn om een ernstige ziekte zelfs met de krachtigste en meest effectieve geneesmiddelen te verhelpen; want wij zien immers de eigenlijke, misschien wel zeer kleine zieke plek in die buitenge­woon kunstige levensmachine niet. De Schepper en eeuwige Meester van de machine ziet echter alles in één oogopslag en weet derhalve heel precies waar de fout zit, en kent als gevolg van Zijn eeuwige alwijsheid het juiste middel, dat in Zijn geest aanwezig is en moet zijn, om daarmee het beschadigde deel weer ogenblikkelijk in de juiste orde terug te brengen en te activeren.

[12] Als jij, beste vriend, dat goed hebt overdacht, zul je ook inzien dat ik geen haarbreed kan en zal wijken van mijn oorspronkelijke bewering, al zou het lichaam van mijn God ook duizend keer sterven; want meer dan van mijn nu zeer gezonde bestaan ben ik er nu van overtuigd dat Zijn lichaam niet Hemzelf uitmaakt, maar slechts een middel is om Zich nader aan ons mensen te kunnen openbaren dan op een zuiver geestelijke manier mogelijk is. Als Hij mij bijvoorbeeld met Zijn handen aangeraakt zou hebben en ik daarna pas volkomen gezond geworden zou zijn, dan zou ik jouw bezorgdheid mis­schien wel gedeeld hebben; maar aangezien ik van een afstand -zoals ik je al eerder heb gezegd -enkel en alleen door Zijn geest genezen ben, blijft Hij ook zonder lichaam Degene die Hij sinds eeuwigheid was.

[13] Neem mijn opvatting als een volle waarheid diep in je gemoed op en ga over tot een vast vertrouwen in de almacht van Zijn wil; vraag Hem ook om je lichaam te genezen, dan zul je ontvangen wat ik op zo wonderbaarlijke wijze heb ontvangen!'

[14] De rechter, helemaal verbaasd over het gedegen inzicht van de arts, zei: 'Ik dank je, beste vriend, voor dit onderricht van jou! Je hebt mijn gemoed totaal veranderd en ik deel nu helemaal jouw opvatting. 0, als jouwen nu ook mijn enig ware God ook mij zou willen helpen zoals Hij jou heeft gedaan, zou ik mijn hele leven alleen Zijn naam prijzen en Zijn eer luid tegenover iedereen verkondigen! O Heer, en nu ook mijn enig ware, almach­tige en levende God, help ook mij van mijn reeds lang durende ernstige kwaal af! Laat Uw heilige wil mij genezen!'

 

164 De genezing door het geloof van de bekeerde rechter

 

[1] Toen de rechter dit echt gemeend en vervuld van een vast, onwankelbaar vertrouwen van binnen en ook openlijk met zijn mond had uitgesproken, voer er onmiddellijk als het ware een bliksem door zijn borst, en hij werd direct zo volkomen gezond als hij voordien in zijn hele leven nog nooit was geweest; want hij was al vanaf zijn geboorte zwak geweest en daarom had hij, hoewel hij de zoon van een hoofdman was, zich niet aan de krijgsdienst gewijd, maar de wetten van Rome bestudeerd en was rechter geworden.

[2] Toen hij nu plotseling geheel en al gezond was geworden, begon hij ook luid te jubelen en hij bedankte Mij en ook de arts, wiens onverschrokken woorden en diepe en levensware toespraak zo'n geloof en vertrouwen in hem hadden gewekt.

[3] Toen hij zich helemaal uitgeput had in louter lofprijzingen van Mijn hem persoonlijk nog volkomen onbekende wezen, wendde hij zich weer tot de arts en zei (de rechter): 'O mijn beste vriend, hoe kan ik je belonen voor de moed die je tegenover mij betoond hebt en voor de werkelijk niet geringe moeite die je met mijn blindheid had, en hoe kan ik ook deze twee metge­zellen van je belonen, die jou als eersten het bericht over de persoonlijke aan­wezigheid van de grote Meester en van Zijn waarachtige goddelijkheid heb­ben gebracht? Zeg eens,jullie twee beste vrienden, wat heeft Hij tegen jullie gezegd dat iemand moet doen om zich blijvend van Zijn genade te verzeke­ren?'

[4] Hierop zei onze Polycarpus: 'Wat dat aangaat heeft Hij alleen maar gezegd: 'Houd je aan de tien geboden van Mozes en heb op die manier God, de Ene en enig Ware, boven alles lief en jullie naasten als jezelf; doe voor hen wat jullie redelijkerwijs kunnen verlangen dat zij ook voor jullie zouden doen. Verder moeten jullie je niet laten verleiden door de bekoorlijke verlok­kingen van de wereld - dan zullen jullie in Mij blijven en Ik in jullie, en zul­len jullie op die manier het eeuwige leven door de geest van Mijn liefde in je hebben; want Ikzelf ben de Weg, de Waarheid en het eeuwige Leven! Wie in Mij gelooft en zich aan Mijn geboden houdt, dat is degene die Mij boven alles liefheeft; naar hem zal Ikzelf komen, Ik zal Mij aan hem openbaren en hem het eeuwige leven geven!' Kijk, dat is het wezen van Zijn leer.

[5] We hebben nog veel met Hem gesproken en Hij heeft ons over veel grote dingen grondig onderricht, waarover wij nu niet kunnen spreken omdat ze zo omvangrijk zijn; maar daar zullen we nog wel een goed moment voor vin­den.'

[6] De rechter en de arts bedankten Polycarpus voor deze mededeling en namen het vaste besluit om er hun hele leven lang naar te handelen.

[7] N a deze tweede genezing geloofden ook de andere metgezellen nu vol­komen in Mij en vroegen Mij ook om genezing van hun zieke vlees en bloed, en ook zij werden plotseling geholpen, waarop het juichen en het prij­zen van Mijn naam, die Polycarpus hun ook vertelde, bijna geen einde nam.

[8] Dat trok de aandacht van veel kuurgasten, die naar hen toe gingen en vroegen wat voor opmerkelijks er voorgevallen was, dat ze zo aanhoudend jubelden.

[9] De rechter zei: 'We hebben jullie toch ook niet gevraagd, waarom jullie niet jubelen? Zolang je lichaam ziek is en ook je ziel, heb je weinig zin om te juichen; maar als je lichaam en je ziel volkomen gezond zijn geworden, heeft men alle reden om te juichen!'

[10] Daarop zei een rijke jood, die in dit kuuroord echter nog niet veel beter was geworden: 'Hoe zijn jullie hier op deze plek zo snel gezond geworden?'

[11] De rechter zei: 'Het strekt jou als Jood niet bijzonder tot eer, dat jij ons heidenen daarnaar vraagt! Jullie geloven toch in de ene, enig ware God, en wij zijn nog maar net in Hem gaan geloven en hebben Hem om Zijn hulp gevraagd - en Hij talmde niet ons te helpen, en daarom jubelen wij onze dank jullie God toe, die nu ook onze God is en zal blijven. Waarom heb jij je als Jood niet vol geloof tot jouw God gewend, zodat Hij jou ook helpt, zoals Hij ons onmiskenbaar heeft geholpen?'

[12] Helemaal onthutst zei de jood: 'Ik heb er in de Schrift niets over gele­zen dat onze God ooit de onbesneden heidenen geholpen heeft!’

[13] De rechter zei: 'En toch hebben ook wij het leven en alles van Hem, en Hij laat ons over jullie heersen! Hoe kan dat dan?'

[14] Toen de Jood en verschillende van zijn stamgenoten dat hoorden vroe­gen ze niets meer, keerden zich om en gingen weg.

[15] De genezenen waren er echter heel blij om dat ze op die manier van die lastige gasten af waren.

[16] Omdat Ik nog niet naar het kuuroord kwam en zij toch met groot ver­langen op Mij wachtten, besloten ze met z'n allen Mij te gaan zoeken om Mij In het bijzijn van alle mensen eer te bewijzen; ze vroegen daarom aan een dienaar van Marcus of Ik nog in het huis van Marcus was, en of zij Mij daar mochten ontmoeten.

[17] De dienaar zei: 'De Heer en Meester bevindt zich nog in het huis aan het middagmaal en vertelt wonderbaarlijke dingen.'

[18] Ik vertelde namelijk wat er met deze genezenen was gebeurd en wat ze hadden gezegd; maar de dienaar, die ons eerst in huis bediende en daarna door Marcus naar het kuuroord werd gestuurd om iets te halen, begreep dat niet, en daarom kon hij ook geen antwoord geven op de vraag van de gene­zenen; want hij wist er immers niets van, hoe de Grieken uit Melita en de Romeinse rechter door de macht van Mijn wil waren genezen.

[19] Maar toch zei hij tegen degenen die hem vroegen of ze naar Mij toe mochten k.omen (de dienaar): 'Ik heb hier nog een kleinigheid te doen; daarna zal Ik weer naar het huis gaan en jullie verzoek overleggen, en jullie dan meteen het antwoord van de grote Heer en Meester komen brengen.'

[20] Daar waren de genezenen tevreden mee. De dienaar ging weg en deed wat hij moest doen, kwam daarna in huis naar ons toe en bracht aan Mij over wat de genezenen hem hadden gevraagd.

[21] Ik zei tegen hem:'Ga Mijn vrienden, die jou vroegen of Ik nog in huis was en of ze naar Mij toe mochten komen het volgende zeggen:Wie door de liefde naar Mij wordt geleid, kan altijd naar Mij toe komen, dan zal Ik hem opnemen met de liefde die hem naar Mij toe heeft gebracht!'

[22] Na deze woorden van Mij ging de dienaar nogmaals naar het kuuroord en zei het tegen de genezenen, die daarop vol blijdschap direct op weg gingen om onmiddellijk met alle eerbied naar het woonhuis van Marcus te gaan.

 

165 De genezenen komen bij de Heer

 

[1] Toen. ze onze eetzaal binnenkwamen, vroegen ze onmiddellijk aan de twee Grieken waar Ik was. En die wezen hun direct wie die 'Ik' was.

[2] Toen ze dat wisten, liepen ze schuchter op Mij toe, keken Mij met diepe eerbied aan en durfden Mij niet aan te spreken.

[3] Ik keek hen echter vol liefde aan en zei op heel natuurlijke toon tegen hen: Waarom in Mijn bijzijn nu zo schuchter, Mijn beste vrienden? Ben Ik hier soms anders dan daar in het kuuroord, waar Ik in de geest naar jullie toe ben gekomen en Jullie overeenkomstig jullie geloof en vertrouwen van je kwalen heb genezen? Vat moed,  ga bij ons aan deze tafel zitten en eet en drink eerst naar behoefte om jullie ledematen te versterken! Later zullen wij verder met elkaar spreken!’

[4] De genezenen deden wat Ik hun had aanbevolen al met meer moed, omdat Mijn liefde hun vrees voor Mij steeds meer deed verdwijnen. Er stond nog een groot aantal uitstekend bereide vissen op tafel en ook aan brood en wijn was er geen gebrek. De genezenen hadden ook reeds honger en dorst; daarom was deze uitnodiging van Mij voor hen een vreugdevolle vervulling van hun wens, die hun goed van pas kwam. Ze aten en dronken naar hartelust en kregen ook steeds meer een echt kinderlijk vertrouwen in Mij en ook in Mijn leerlingen.

[5] Pas nadat ze zich aan onze tafel naar behoefte hadden gesterkt, vroeg de Griek Polycarpus, die nu het moedigst was geworden, aan Mij: 'O Heer en Meester, op de berg hebt U weliswaar tegen ons gezegd dat U ons in het kuuroord zou bezoeken, en wij hebben gewacht - maar toch kwam U niet. Er zijn er daar velen die er ellendig aan toe zijn, voor wie Uw bezoek goed van pas zou komen!'

[6] Ik zei: ' Al kwam Ik dan ook niet met Mijn lichaam naar jullie toe, dan ben Ik toch met Mijn liefde naar jullie toegekomen en heb diegenen geholpen die zich in geloof en vol vertrouwen tot Mij hebben gewend, en zo ben Ik de belofte die Ik jullie heb gedaan nagekomen.

[7] Ter wille van de anderen heb Ik met Mijn persoon in het kuuroord niets te zoeken; want die hebben al veel over Mij gehoord en verschillende van hen hebben Mij ook voor hun ogen tekenen zien doen, en als ze al wisten waar ze Mij hadden kunnen vinden, dan hebben ze Mij toch niet gezocht en hebben geen acht geslagen op de tekenen en al helemaal niet op Mijn woorden. Waarom zou Ik hen nu gaan zoeken en acht op hen slaan en me bekomme­ren om hun kwalen?!

[8] Maar Ik zal hier nog enkele dagen blijven; wie Mij gaat zoeken, zal Mij ook snel en gemakkelijk vinden, zoals ook jullie Mij snel en gemakkelijk heb­ben gevonden.

[9] Toen deze vriend van Mij, de arts uit Melita, luid over Mij sprak volgens het ware inzicht uit de hemelen, werd hij door veel Joden afgeluisterd; maar slechts een Romein - een heiden - kwam dichterbij en begon met de arts een gesprek over die nieuwe God, en nam al gauw zijn geloof over. De Joden hadden echter uit de woorden van de arts al gauw gemerkt over wie hij sprak, keerden hem daarom ook snel de rug toe en sloegen verder geen acht op zijn beslist wijze woorden. Waarom zou Ik dan acht op hen slaan?

[10] Toen jullie Mij later allemaal luid toejuichten, kwam er weer een blinde Jood naar jullie toe, die in Kapernaüm een rijke koopman en geldwisselaar is, en toen de rechter hem het juiste antwoord had gegeven en hij daardoor merkte voor wie dat gejuich bedoeld was, keerde ook hij jullie de rug toe en verliet jullie. Maar als hij jullie heeft verlaten, die met Mijn geest vervuld waren, dan heeft ook hij Mij verlaten; wie Mij echter verlaat, die verlaat Ik ook net zolang totdat hij zich berouwvol en gelovig naar Mij toekeert.'

 

166 De Heer geeft gedragsregels voor de gelovigen

 

[1] (De Heer:) 'Maar onthoud allen goed: als jullie in Mijn naam verzameld zijn­ zoals zojuist in de tuin van het kuuroord - dan zal Ik ook steeds werk­zaam zijn onder jullie, bij jullie en in jullie, net als daarstraks in de tuin.

[2] Wie naar jullie zal luisteren, zal ook naar Mij luisteren, en Ik zal barmhar­tig zijn voor hem; en als jullie een zieke, die zich aan Mij houdt, in Mijn naam de handen opleggen, zal het beter met hem gaan.

[3] Wie jullie opneemt, heeft in jullie ook Mij opgenomen, en daarvoor zal Ik hem zijn zonden vergeven en hem tijdelijk en voor eeuwig zegenen. Maar wie jullie niet opneemt zal ook Mij niet opnemen, en zijn zonden zullen in zijn ziel blijven en Mijn barmhartigheid zal ver van hem zijn.

[4] Als jullie in Mijn naam bij iemand komen, en hij luistert goed naar jullie en gelooft ook wat jullie hem over Mij vertellen, maar hij zegt na Mijn leer te hebben aangenomen niet tegen jullie: 'Blijf bij mij, beste vrienden, en eet samen met mij!', blijf daar dan niet! Want bij wie heeft en tegenover jullie karig is, terwijl jullie niet karig zijn geweest met Mijn woord, dat het hoogste goed is voor het leven van zijn ziel, daar zal Ik ook karig zijn met Mijn zegen; want het geloof in Mij wordt levend en werkzaam door de werken der liefde.

[5] Wie jullie omwille van Mijn naam liefheeft, heeft ook Mij lief en Ik zal hem op Mijn beurt liefhebben en Mijn zegen zal in het vervolg over hem zijn. Wie jullie echter haat en vervolgt, haat en vervolgt in jullie ook Mij; maar hij zal vruchteloos met zijn tong tegenstand bieden en zichzelf zo geweldig verwonden, dat hij door die wonden de dood en het verderf van zijn ziel zal vinden.

[6] Jullie moeten omwille van Mijn naam en Mijn woord van geen enkel mens eer of beloning voor jezelf verlangen; maar wie jullie oneer aandoet en zijn hart tegenover jullie verhardt, zal dat ook doen tegenover Mij en Ik zal ook zo tegenover hem zijn.

[7] Wat Ik jullie voor niets geef, geef dat ook weer voor niets aan anderen! Maar wat de liefde van verlichte mensen jullie aanbiedt, neem dat aan en dank Mij ervoor; want het is alleen Mijn liefde in het hart van de mensen die het jullie geeft, en versmaad dus ook de kleinste gave niet!

[8] Zoek evenwel nergens aards gewin omwille van Mijn naam en woord, noch enig werelds rijk met wereldse heersers; want ten eerste is Mijn rijk niet van deze wereld, en ten tweede zouden jullie met het gezochte en verkregen aardse gewin en het ontvangen van een werelds rijk het levensloon voor jul­lie ziel al ontvangen hebben en dan van Mij uit de hemelen geen verdere beloning te verwachten hebben.

[9] In later tijden zullen er weliswaar valse en heerszuchtige profeten in Mijn naam hetzelfde doen als nu de Farizeeën en hun aanhangers, en zij zullen Mij in de ogen van het volk eren met allerlei ceremoniën en met goud, zilver en edelstenen; maar door de mond van door Mijn geest gewekten zal Ik tegen hen zeggen: 'Kijk, dit armzalige volk eert Mij, de Heer des levens, met het slijk en met de dood en het gericht van de materie -maar hun hart is ver van Mij!' Daarom zal ook Ik ver van zo'n volk zijn.

[10] Daarom moeten jullie in de toekomst ook geen tempels en altaren voor Mij bouwen; want Ik zal nooit in tempels die door mensenhanden zijn gebouwd wonen en Ik zal Mij niet op altaren laten eren. Wie Mij liefheeft en zich aan Mijn eenvoudige geboden houdt, is Mijn levende tempel, en zijn hart, volliefde en geduld, is het ware en levende offeraltaar tot Mijn eer, dat Mij als enige welgevallig is. Al het andere is gericht, dood en verderf.

[11] Jullie weten dat nu alle priesters – zowel onze Joodse als jullie heidense ­bepaalde uiterlijke middelen ter heiliging en reiniging hebben, en dat ze het de gelovigen opdringen om die aan te nemen en te gebruiken, en dat ze die­gene met alle verschrikkingen en de ergste tijdelijke en eeuwige straffen bedreigen, die het gebruik van de eerdergenoemde middelen niet zou aanne­men en ze loos en volkomen zinloos zou noemen. Maar Ik zeg jullie: met al die dingen moet het bij jullie voor de hele toekomst volkomen afgelopen zijn, en Ik zal degene die zich ook in Mijn naam van zulke middelen ter hei­liging en reiniging wil bedienen, met toornige ogen aanzien. Het is voldoen­de dat jullie degene die Mijn leer in zijn hart heeft aangenomen, in Mijn naam dopen en hem een naam geven ter wille van de orde en Ik zal hem dan sterken.

[12] Verder kunnen jullie ook in Mijn naam en in Mijn liefde, die in jullie zelf is, aan degenen die werkelijk in Mij geloven en zich aan Mijn geboden hou­den, van tijd tot tijd brood en wijn geven, als jullie het hebben, ter herinne­ring aan Mij. Wanneer jullie zo’n liefdesmaal onder elkaar houden, zal ook Ik in jullie midden zijn, bij jullie en in jullie, zoals nu met vlees en bloed; want het brood, dat gegeven zal worden door jullie liefde voor Mij, zal hetzelfde zijn als Mijn vlees en de wijn hetzelfde als Mijn bloed, dat weldra voor velen vergoten zal worden. Hoe, dat zullen jullie nog horen.

[13] Dat alleen moet voor jullie voldoende zijn als een uiterlijk teken, dat echter alleen door de liefde werkelijke waarde van Mij zal ontvangen.

[14] Aangezien Ik jullie nu in deze belangrijke dingen onderwezen heb, zul­len we nu weer van tafel opstaan en ons naar buiten begeven, naar onze berg; daar zal jullie nog veel getoond en gegeven worden.'

[15] Na deze toespraak bedankten allen Mij, en wij stonden op en beklom­men met lichte tred onze berg.

 

167 De weemoed van de Romein bij het mooie uitzicht

 

[1] Toen wij op de berg waren aangekomen, bewonderden de Grieken en de Romein de mooie omgeving.

[2] De Romein zei: 'Werkelijk, zo'n heerlijk landschap naar alle kanten heb ik nog nooit gezien! Als men op deze aarde altijd jong, krachtig en gezond zou blijven en van het nodige voorzien zou zijn, zou men aan zo'n omgeving ook een eeuwige vreugde kunnen beleven.

[3] Maar het menselijk gemoed wordt vaak vervuld van grote weemoed bij het zien van zo'n prachtig landschap, als men daarbij steeds moet denken: nog maar een korte tijd is deze vreugde je gegund, en dan zul je er op pijnlijke wijze voor eeuwig afstand van moeten doen. Maar wat kan de zwakke mens daar anders tegen doen dan zuchten, omdat hij een leven, dat dikwijls ook op deze aarde heel mooi en aangenaam is, zo snel al moet verlaten en de bekoor­lijkheden en schoonheden van zulke wonderlijk prachtige streken van deze aarde niet meer kan aanschouwen en ervan genieten? U wilt het nu eenmaal zo, o Heer en Meester, en de arme, machteloze mens moet zich voegen naar de almacht van Uw wil.'

[4] Ik zei: 'Vriend, nu heeft weer de oude, blinde Romein en heiden uit jou gesproken, en ondanks jouw voorbeeldig sterke en levende geloof in Mij heb

je laten blijken datje nog helemaal niet bent ingewijd in de geheimen van het ware, innerlijke zielenleven!

[5] Denk je soms dat de ziel zonder hulp van haar materiële lichaam niet in staat zal zijn de streken van deze aarde te aanschouwen, vooropgesteld dat ze volgens Mijn duidelijk aan jullie getoonde orde voleindigd is en zo haar zware lichaam verlaat?

[6] Wie ziet dan nu dit landschap, hoewel onvolmaakt, door de twee kleine venstertjes onder je voorhoofd? Toch alleen jouwals enige levende ziel? Het lichaam is haar immers maar voor een korte tijd als instrument gegeven om zichzelf bij een juist gebruik daarvan voor eeuwig de volle levensvrijheid en zelfstandigheid te verwerven en zeker te stellen. Wat er in het lichaam voelt, hoort, ziet, ruikt, proeft, denkt en wil, dat is toch het onsterfelijke wezen van de ziel en niet het op zichzelf dode lichaam, welks schijnleven immers niet mogelijk zou zijn zonder het ware leven van de ziel.

[7] Als jouw ziel nu, met alle beperkingen van haar leven, door jouw lichaam de mooie landschappen van deze aarde ziet en daar reeds bij de aanblik van de meest uiterlijke vorm echte vreugde over voelt, zal ze een nog grotere vreug­de en heerlijkheid voelen als ze met haar meer helderde gezichtsvermogen niet enkel de buitenste schors van de wezens en dingen, maar het gehele innerlijk in zijn wonderbaarlijke verbinding, werking en betekenis ervan zal kunnen aanschouwen, beoordelen en begrijpen.

[8] Ja, wie nog zo diep in zijn vlees begraven zit, dat zijn ziel zich bij de vast­staande dood van haar lichaam ook meegetrokken voelt in die dood - wat een gevolg is van haar te grote liefde voor de wereld en het vlees - dan moet de mens natuurlijk zo beklagenswaardig praten als jij, Mijn vriend, nu hebt gedaan; maar de mens in wie de ziel eenmaal volgens Mijn leer en Mijn wil vrij is van aardse slakken en daardoor meer volmaakt en voleindigd is, zal bij de aanblik van zo'n omgeving en landschap heel andere en hogere woorden in de mond nemen.

[9] Dat een natuurlijk mens, zoals jij er nu nog een bent -hoewel je nu de Heer en Meester van al het bestaan en leven met je ogen kunt aanschouwen en met je oren kunt horen -bij de aanblik van een prachtige omgeving wee­moedig gestemd raakt, omdat het gevoel van zijn vergankelijkheid ontwaakt, is alleen maar heel heilzaam voor zijn ziel; want dat gevoel is de onsterfelijke geest uit Mij in de ziel van ieder mens, zonder welke ze geen leven zou bezit­ten. Die geest roept de ziel toe: 'Heb de wereld niet lief omwille van haar uiterlijke bekoorlijkheden; want ze zijn allemaal onderworpen aan de dood en de vergankelijkheid! Verman je, en wend je begerige oog af van datgene wat op zichzelf niets is. Keer je in plaats daarvan naar binnen in je diepste innerlijk, in Mij,jouw ware bestaan en eeuwig leven, dan zul je niet alleen de dode, buitenste schors van de dingen en wezens aanschouwen en herkennen, maar bij uitstek datgene wat er in hen is en werkzaam is, en hoe en waarom, en met welk einddoel! ,

[10] Zeg Mij nu, vriend, als het nu zo en echt niet anders is: heeft een mens, die inzicht heeft verkregen in zijn wezen en bestaan, eigenlijk wel reden om bij de aanblik van een bekoorlijke uiterlijke vorm in zichzelf weemoedig te worden, omdat hij eenmaal zijn vergankelijke lichaam zal afleggen?'

 

168 De wens van de Romein

 

[1] Daarop zei de Romein, wiens gemoed al veel beter gestemd was: 'O Heer en Meester van alle leven en bestaan, bij iemand die zich in zichzelf in Uw eeuwige helderheid van bestaan en leven bevindt en de grote wereld aan gene zijde met dezelfde alles doordringende macht van licht aanschouwt als U, zal de aanblik van zo'n mooie omgeving zeker niet de minste weemoed in zijn gemoed tevoorschijn roepen; maar onze menselijke kortzichtigheid, met name op het gebied van het innerlijke geest­ en zielenleven, valt zo'n wee­moedigheid niet al te kwalijk te nemen. Want waar zou een mens, die in vol­slagen levensduisternis geboren en daarna opgevoed wordt, denkbeelden en zienswijzen over het ware, innerlijke wezen van het leven van de ziel vandaan moeten halen, aangezien hij immers al vanaf zijn vroegste kinderjaren met niets anders dan alleen de materie en de veelsoortige vormen daarvan te maken heeft gehad?

[2] Nu zal het bij mij zeker gauw anders worden door Uw genade, hulp en grote erbarmen; maar tot nu toe waren mijn lichaam en ziel nog zo volkomen één, dat het mij, evenals vele duizenden anderen, volslagen onmogelijk toe­scheen dat er zonder lichaam een op zichzelf bestaande ziel kon bestaan. Want de ziel, die in mij denkt, stelde ik mij voor als een voortbrengsel van de acti­viteit van het hart, de longen en de andere inwendige organen; want als die activiteit ten einde is, is er ook een einde aan het voelen, horen, zien, ruiken, proeven, waarnemen, denken, oordelen en handelen.

[3] Bovendien heb ik zelf nog nooit in het minst iets waargenomen, dat ook maar in de verte leek op het voortbestaan van een ziel na de dood van het lichaam, hoewel andere mensen mij daar veel over hebben verteld. Want als ik mij -omdat ik ook een mens ben -niet zelf van iets heb kunnen overtuigen, was het bij mij met het puur geloven slecht gesteld, en het valt mij dan ook echt niet kwalijk te nemen dat de gedachte aan een nabije dood, met name bij de aanblik van een prachtig landschap als dit, steeds een weemoedig gevoel in mijn gemoed opwekte.

[4] Als ik ooit een van mijn vele, reeds lang gestorven vrienden en bekenden had kunnen zien en spreken, zou ik bij de aanblik van zo'n prachtig landschap ook niet door weemoed overvallen zijn op de manier zoals dat bij mij al lange tijd het geval was. Mijn longziekte, die door geen enkele aardse arts meer te genezen was, en mijn hoge leeftijd, die toch al geen uitzicht op een lang leven meer bood, droegen daar wezenlijk toe bij en maakten mij tot een regelrech­te vijand van het leven, de schoonheden der natuur en de jonge, montere jeugd.

[5] Nu, in Uw zichtbare tegenwoordigheid, o Heer en Meester, gaat het natuurlijk heel anders; want nu weet ik uit Uw goddelijke mond hoe het met de mens na de dood van zijn lichaam gesteld is, en dat heeft mijn vrees en angst voor de dood, die mij al zo lang gekweld hebben, bijna helemaal weg­genomen, waarvoor ik U uit het diepst van mijn hart dank.

[6] Als ik bovendien nog iemand van mijn gestorven vrienden zou kunnen zien en spreken -wat U, o Heer en Meester van de zintuiglijke en van de geestenwereld, zeker zou kunnen bewerkstelligen -dan zou mijn gemoed nog meer in orde zijn. Dat U dat gemakkelijk zou kunnen, daar twijfel ik niet in het minst aan; maar of het volgens Uw wijsheid en orde ook toelaatbaar is, dat kunt U alleen weten en ook de mens aan wie U het heeft gezegd. Als het eventueel toelaatbaar is, wil ik het U vragen.'

[7] Ik zei: 'Vriend, het is mogelijk en ook toelaatbaar voor mensen die daar al rijp voor zijn geworden; want aan mensen die in hun eigen geest al sterk zijn geworden, kunnen de nog zeer onzuivere zielen geen schade toebrengen, als ze zich in deze wereld moeten vertonen -maar wel aan degenen die in hun geest nog onrijp zijn.

[8] Al jouw van de zintuiglijke wereld verscheidene vrienden en bekenden zouden geen aangename verschijning voor je zijn, als Ik ze je allemaal zou tonen; daarom wil Ik je slechts met een paar enigszins betere bekend maken; dan kun je zelf met hen over hun toestand aan gene zijde spreken.

[9] Als je het nog serieus wilt, wil Ik je daar voor een korte tijd toe in staat stellen; dan zul je je beste vrienden niet alleen kunnen zien en spreken, maar ook kunnen zien hoe de wereld waarin ze wonen en handelen eruit ziet en ingericht is.'

[10] De Romein zei: 'O Heer en Meester, bewijs mij die genade!'

[11] Ik zei: 'Wel, het zij zo en het geschiede!'

 

169 De Romein in gesprek met zijn gestorven vader

 

[1] Nauwelijks had Ik dat gezegd, of er stonden al vier gewapende Romeinen -niet alleen voor hem zichtbaar, maar ook voor alle andere aanwezigen ­voor onze rechter, die geweldig bang voor hen begon te worden omdat ze hem aankeken met ogen die gloeiden van woede. Aanvankelijk had hij ook met de moed hen aan te spreken; pas toen Ik tegen hem zei dat hij degenen die voor hem verschenen moest aanspreken, vroeg hij aan een van hen, die zijn vader was, of hij na de dood van zijn lichaam wel echt voortleefde en hoe.

[2] Toen zei de geest met een krijsende stem, die zijn zoon maar al te goed kende: 'Onnozele stommeling van een zoon, wat moet dat, ons te storen in onze rust, onze liefde en ons handelen?!

[3] Dat wij voortleven en eigenlijk nog helemaal nooit gestorven zijn, dat zie je nu toch wel met je ogen vol drek.We hadden zojuist een grote veldtocht voorbereid en hebben haast om de vijand voor te zijn, en nu moet jij mij ver­hinderen zo'n glorieuze heldendaad voor mijn keizer te verrichten! Ik heb veel zin om jou, onnozel jong, met mijn scherpe zwaard in duizend stukken te hakken!

[4] Als die domme tovenaar uit Nazareth, aan wie jouw domheid goddelijke eer bewijst, niet met zijn kunst achter je stond, zou je onnozelheid je duur te staan komen. Maar uitstel is geen afstel! Als je je vleeszak verlaat en naar ons toekomt, zul je het loon voor die stommiteit wel krijgen!'

[5] Heel kleinmoedig zei onze Romein: 'Hoe kan ik jullie in je rust gestoord hebben, aangezien jullie bij het oorlog voeren toch geen rust lijken te hebben, en als de Man hier naast mij slechts een domme tovenaar uit Nazareth is, waarom gehoorzamen jullie dan aan Zijn wil? Zijn jullie als hel­den dan niet machtiger dan Hij?'

[6] De geest zei: 'Wat begrijp jij domme onnozele hals van onze dingen! Wij doen wat we willen en laten ons door niemand iets voorschrijven!'

[7] De rechter zei: ' Als jullie dan zo machtig zijn, waarom blijven jullie dan hier en denken jullie er niet aan dat de vijand jullie nu een voordeel heeft ontfutseld? Geloven jullie dan niet dat er maar één almachtige God bestaat, tegen wiens wil jullie met je onbetrouwbare wapens eeuwig niets zullen uit­richten?'

[8] De geest zei: 'Denk jij soms dat wij, volmaakte mensen in onze grote wereld, die geen begin en geen einde heeft, nog even blind zijn als jullie, woelratten en hazelwormen van deze smerige aarde, die niet veel groter is dan een hazelnoot? Waar heeft er buiten ons ooit een God bestaan? Wij zijn de goden, en onze grote keizer is de hoofdgod, en ik ben nu ook weldra aan de beurt om keizer te worden; want bij ons is er nu al een groot aantal kei­zers!'

[9] De rechter zei: 'Ja, maar kan bij jullie dan uiteindelijk iedereen keizer worden?'

[10] Helemaal opgeblazen van hoogmoed zei de geest: 'Weet, stommeling, dat uit het gewone volk nooit een keizer voortkomt; want het volk is er alleen maar om aldoor in het zweet van zijn aangezicht voor ons te werken en te vechten, opdat alle roem en alle luxe ons alleen en onbetwistbaar ten deel valt! Wij geven wetten ten behoeve van onszelf, en het volk moet die onder dreiging van de strengste bestraffing opvolgen. Wie van het gewone volk het zou wagen ook maar één verkeerd woord tegen ons te uiten, wordt als hoog­verrader met de dood bestraft; want wij hebben als enigen het recht om alles neer te maaien wat ons ook maar in het minst stoort. Wij kunnen ook het gewone, aan ons dienstbare volk naar believen vermoorden, en geen enkele wijze heeft het recht ons te vragen of dat terecht of onterecht is; want alleen wat wij willen en doen is goed, alles wat daar tegenin gaat is een strafbare mis­daad!'

[11] Dat werd onze rechter nu toch wel een beetje teveel, en opgewonden zei hij: 'O jullie meer dan blinde zielen, hoe eindeloos ver zijn jullie verwij­derd van de innerlijke waarheid des levens! Hoe willen jullie in jullie wereld iemand doden, aangezien er bij jullie toch onmogelijk nog een dood kan bestaan?'

[12] De geest zei: 'Des te beter! Als een in stukken gereten gewone ziel bij ons zichzelf weer bij elkaar raapt en verder leeft, kan ze weer opnieuw gegre­pen en in mootjes gehakt worden!'

[13] De rechter zei: 'Hoe is het dan gesteld met de heerlijkheid van jullie wereld?'

[14] De geest zei: 'Stommeling, doe je smerige ogen open en kijk!'

[15] Toen zag de rechter een zeer duistere omgeving, waarin allerlei burchten te zien waren. Behalve deze burchten was er een groot aantal smerige hutten, en daarnaast zag hij een heleboel mensen, die er zeer armzalig uitzagen. ook zag hij strijders, uitgerust met allerlei soorten wapens, en verderop ontdekte hij ook kampementen en daarbuiten gevechten.

[16] Toen vroeg hij Mij (de Romein): '0 Heer en Meester, breng mij weer in de toestand waarin ik geen zielen meer zie die aan gene zijde voortleven; want als alle zielen na de dood van hun lichaam een dergelijke toestand te wachten staat, zou het voor de mens duizendmaal beter zijn als hij nooit geschapen en geboren was!'

[17] Daarop ontnam Ik de Romein direct het vermogen om de lagere, smeri­ge wereld van de onreine zielen te zien, en toen de zeer slechte geesten zich ijlings hadden verwijderd en onzichtbaar waren geworden, vroeg Ik hem: 'Welnu, vriend, heb je je verwanten goed herkend wat hun gestalte, spraak en karakter betreft? Hoe bevielen ze je?'

[18] De Romein en ook de arts zeiden: 'O Heer en Meester, dat is toch meer dan afschuwelijk!'

[19] Hierna sprak de Romein alleen verder: 'Ik heb mijn vader onmiddellijk herkend; want hij was dezelfde meer dan trotse Romein, die hij tijdens zijn lichamelijk leven was. Wie geen patriciër was, gold bij hem minder dan een rondzwervende hond, en ik, die wat mijn lichaam betreft zwakkelijk was en dus ongeschikt voor de bij hem boven alles verheven krijgsdienst, was niet zijn lieveling. Maar toch moest ik iets worden waar het hele volk voor moest beven, en daarom werd ik in het steeds tot opstand geneigde Azië geplaatst met de opdracht om als opperrechter met uiterste strengheid tegen de over­treders van de wet op te treden -wat ik als min of meer lijdende mens, toch niet deed; want ik dacht bij mijzelf 'Jullie zijn toch ook mensen als ik, ondanks de ongeremde hoogmoed van mijn verwanten, en jullie worden steeds maar weer opnieuw gekweld. Ik wil wel naar recht en billijkheid oor­delen; maar met tirannieke gestrengheid zullen jullie door mij niet gekweld worden!' En daarom was ik bij de opperstadhouder steeds geliefd.

[20] Toen mijn vader nog een burger van deze wereld was en eens naar Tyrus kwam, vroeg hij mij met zijn krijsende, heerszuchtige stem hoeveel mensen er door mijn strenge rechtspraak al onthoofd, en hoeveel er al gekruisigd waren. En ik gaf hem geheelovereenkomstig de waarheid ten antwoord: 'Tot nu toe nog niemand; want gelukkig was daar nog nooit een gegronde reden voor!'

[21] Toen zei hij met net zulke van woede gloeiende ogen tegen mij: 'Je was, bent en blijft een onnozele stommeling! Als je bij het volk een steeds toene­mend respect voor de wet in stand wilt houden, moetje van tijd tot tijd toch een voorbeeld stellen, ook al heeft niemand de wet overtreden. Als er geen misdadigers zijn moet je met geweld de eerste de beste uit het volk nemen, hem van een misdaad beschuldigen, dat door ingehuurde getuigen laten bekrachtigen en vervolgens streng en onverbiddelijk je ambt uitoefenen. Daardoor boezem je het volk het ware respect voor de wet in en kun je daar­voor bij de keizer grote lof verwerven.'

[22] Toen zei ik: 'We hebben van de keizer toch in het geheim de strikt in acht te nemen opdracht gekregen om zonder voldoende reden niemand met al te barse strengheid van de wet te kwellen. Een soldaat en veldheer kan wel zo te werk gaan, maar in de vredelievende sfeer van de burgers gaat dat abso­luut niet.'

[23] Daarop zei mijn vader nogmaals, met een minachtende glimlach: 'Jij was, bent en blijft een onnozele stommeling!', keerde mij de rug toe en verliet mij met zichtbare haast, en naderhand heb ik hem tot nu toe nooit meer te zien gekregen. Een paar jaar later kreeg ik uit Rome het bericht dat hij was gestor­ven -en ik kon echt niet om hem rouwen!

[24] Zoals hij in zijn lichamelijke leven was, is hij nog, alleen nog veel erger in zijn verafgoding van de keizer!

[25] O Heer en Meester van alle bestaan en leven! Zal het met zo'n ziel eeu­wig nooit beter gaan? Zal ze nooit meer een beter inzicht krijgen -en het volk van zielen, dat zich naar hem richt, evenmin?'

[26] Met een vriendelijk gezicht zei Ik: 'Vriend, bij God zijn alle dingen mogelijk, ook al komen ze de mens op deze aarde nog zo onmogelijk voor; maar het 'hoe' en 'wanneer' zul je pas begrijpen als Mijn geest van eeuwige liefde en waarheid in jouw ziel het je zelf zal meedelen.'

[27] Daarmee stelde de Romein zich tevreden en begon dieper na te denken over wat hij had gezien en wat Ik had gezegd.

 

170 De Heer geeft uitleg over de omstandigheden aan gene zijde

 

[1] Nu wendde de arts uit Melita zich tot Mij met de woorden: 'Heer en Meester, aangezien wij allemaal precies hetzelfde hebben gezien en gehoord, was deze door U toegelaten verschijning duidelijk volledig waar en geen droomachtig verschijnsel in wakende toestand, zoals ik bij verscheidene van mijn zieken herhaaldelijk heb meegemaakt -zoals met name in een plaats, waar vijf koortsachtige zieken ook soortgelijke wezens in een en dezelfde kamer hebben gezien; maar de wezens die zij zagen stemden bij lange na niet overeen -want elke zieke had heel andere gezien en ze ook in verschillende taal horen praten -en ik had de indruk dat de wezens, die mijn koortsende zieken hadden gezien, overeenkwamen met die in een droom, die toch niets anders zijn dan alleen een ijdel spel van de sterk toegenomen fantasie, verhit doordat het bloed sneller door de aderen stroomt.

[2] Maar bij deze verschijning, die door Uw toelating op klaarlichte dag plaatsvond, had niemand van ons koorts en dus ook geen snelle hartslag en geen verhitte fantasie, en wij hebben allemaal hetzelfde gehoord en gezien, en daarom bezat deze verschijning, zoals al opgemerkt, een waarachtige realiteit.

[3] Maar nu is de vraag: is die buitengewoon duistere en vunzige omgeving, die wij allemaal eender hebben gezien met alles wat we daarin zagen, toch nog plaatselijk op deze aarde, of werd die alleen zichtbaar voor ons als een beeld, dat overeenkomt met een toestand -ongeveer zoals een droombeeld, uitgaande van de onbetrouwbare fantasie van de geesten die wij zagen? En waren de andere geesten die wij in die omgeving zagen ook zielen van men­sen, die eens op deze aarde hebben geleefd, of behoren ze ook tot het rijk van de boze fantasie van de geesten die wij in onze buurt zagen? Want bij het aan­schouwen van die treurige omgeving aan gene zijde was het eigenaardige, dat wij daar doorheen zonder enige belemmering ook de omgeving van deze aarde konden zien, en tegelijkertijd zagen wij die treurige wereld aan gene zijde ook heel helder van punt tot punt. En tenslotte dringt zich vanzelf de vraag op: zien de geesten die wij zagen, onze aarde ook of alleen hun fanta­siewereld?'

[4] Ik zei: 'De geesten die jullie hier zagen, en nog vele duizenden van hun soort, bezitten volmaakte realiteit. Ze bewonen de burchten en vestingen die jullie in die smerig duistere omgeving hebben waargenomen. De omgeving, alle burchten en vestingen, de smerige hutten, de tenten, de armzalig uitzien­de onderdanige geesten en de kampementen met de soldaten zijn niets anders dan wanproducten van hun boze fantasie, met name de omgeving en de inrichting ervan. Want de armzalige geesten die jullie zagen, bezitten, als jullie je duizend als één geheel kunnen voorstellen, voor een duizendste deel reali­teit. Voor het grootste deel behoren ze dus tot het gebied van de boze, bedrieglijke fantasie van de geesten die jullie hebben gezien, en voor een dui­zendste deel toch min of meer tot een ware geestelijke realiteit, zoals op aarde jullie schaduw ook tot jullie wezenlijke realiteit behoort. Een schaduw is op zichzelf weliswaar geenszins iets wezenlijk bestaands, maar toch zou hij er niet zijn als jullie er zelf niet eerst zouden zijn.

[5] De armzalige geesten die jullie hebben gezien zijn voor het grootste deel ook wel reeds aan gene zijde, maar voor een deelleven ze nog lichamelijk op deze aarde; maar omdat de door jullie waargenomen reële geesten, samen met hun soortgenoten vol eigenliefde, hoogmoed en heerszucht, tijdens hun aard­se leven als heersers te maken hebben gehad met vele duizenden onderwor­pen mensen, zijn de evenbeelden of in zekere zin schaduwbeelden daarvan in afgezwakte vorm in het bewustzijn van hun ziel blijven hangen.

[6] Omdat de boze geesten die jullie zagen, samen met nog vele anderen die volkomen aan hen gelijk zijn, nauwelijks het kleinste vonkje van het licht der volle waarheid in zich hebben en dus ook van hetgeen zich naar volle waar­heid buiten hen bevindt niets kunnen zien en waarnemen -zoals ook iemand die diep slaapt niets ziet en waarneemt van wat er in de werkelijkheid om hem heen is -zien ze in hun innerlijke, uiterst zwakke bedrieglijke licht alleen datgene wat hun fantasie, die uit hun boosaardige eigenliefde voort­komt, schept met behulp van de herinnering die in hun bewustzijn is blijven hangen.

[7] Datgene wat zij hebben geschapen kan door iedere volmaakte geest gezien worden, en als zo'n volmaakte geest af en toe met zijn wil en schou­wen vanuit Mijn wil en licht in zekere zin dichtbij zo'n boze vereniging komt of daar aandacht aan schenkt, dan weet hij door de bedrieglijke schijn­omgeving, die onmiddellijk geheel en al zichtbaar voor hem is, van welke aard en karakter de eigenlijke, reële geesten van een vereniging zijn, en zulke boze geesten kunnen hun innerlijke kwaad voor de ogen van volmaakte gees­ten dan ook onmogelijk bedekken of verbergen.

[8] Hier op deze wereld kan een wolf zich wel in schaapskleren vertonen ­maar in de andere wereld zal hem luid en openlijk van de daken verkondigd worden wat hij in het meest inwendige van zijn huis denkt, wil en doet.

[9] Omdat iedere volmaakte geest dat kan, kan hij met zijn wijsheid en macht ook doeltreffend al het smeden van boze plannen met de meest passende tegen middelen tegemoet treden.

[10] Zo'n vereniging moet dikwijls, al naargelang de kracht van zijn boosaar­dige eigenliefde, tot in de diepste grond van het rijk van het kwaad wegzin­ken en zichzelf gewoonweg vernietigen en als het ware te gronde richten; pas daarna is er een kleine mogelijkheid aanwezig om langzamerhand weer steeds meer naar het licht der waarheid op te stijgen.

[11] En zo zal het ook de geesten vergaan die jullie gezien hebben; als er ech­ter enkelen onder hen zijn die door allerlei overeenstemmende, door Mij toe­gelaten verschijnselen het zinloze van hun streven beginnen in te zien, zullen die ook gemakkelijker opstijgen naar het licht der waarheid.'

[12] Nu vroeg de arts Mij weer: 'O Heer en Meester, hoe kan zo’n boze geest zichzelf nu werkelijk vernietigen en te gronde richten?'

[13] Ik zei: 'Zoals in de loop van de tijd alle materie zichzelf vernietigt, haar naar buiten toe zichtbare vorm te gronde richt en daarna in haar ware oerele­ment terugkeert.

[14] Voor deze geesten is datgene wat hun boze fantasie heeft geschapen, een vaste, materiële realiteit; en wat die lijkt te zijn, blijft ze, zolang de herinnering van de geest en de daaraan ontspringende fantasie niet door de voortdurend toenemende hartstochten verbroken en beschadigd wordt. Als dat gebeurt, dan is zijn wereld met al haar burchten, vestingen en schatten ook meteen weg.

[15] Het is te vergelijken met iemand die een schat, die boven alles waardevol voor hem is, op een bepaalde plaats heeft begraven, welke plaats hij goed heeft onthouden. Maar omdat hij steeds meer gekweld wordt door de zorg dat die schat toch door iemand anders ontdekt zou kunnen worden, vervalt hij gelei­delijk tot een steeds grotere geestelijke verwarring, zijn geheugen wordt steeds zwakker en ook zijn herinnering en zijn fantasie; hij vervalt zelfs tot een soort hersenkoorts, die hem zijn hele geheugen en herinnering zodanig ontneemt, dat hij niet meer in staat is om zich zijn zo trouwen goed verbor­gen schat te herinneren. Wat betekent die schat nu nog voor hem, waar is die gebleven? Kijk, hij is voor hem uit zijn bestaan verdwenen! En zo vergaat het deze geesten met hun wereld ook.

[16] Zoals een mens met het verlies van zijn geheugen en herinnering in feite alles kwijt is -ook al bestaat het als zodanig -zo raakt ook een geest alles kwijt wat zijn fantasie geschapen had vanuit de in zijn bewustzijn gebleven herinnering, en zo'n geest staat er dan buitengewoon armzalig en van alles verlaten bij.

[17] In zo'n toestand is het dan pas mogelijk dat een wijze geest hem op de meest passende manier benadert en hem het ijdele - en door zijn eigen vrije wil ook slechte en boze -aanschouwelijk maakt en doet begrijpen, en hem er dan ongemerkt toe brengt geleidelijk aan de weg van het licht op te gaan.

[18] Maar zo snel als jij, Mijn vriend, het je nu voorstelt bereikt zo'n geest het volle licht niet; want zodra hij een zodanig vrijer bewustzijn bereikt, dat hij zich verschillende dingen herinnert, duikt zijn oude fantasie weer op en daar­mee schept hij al gauw weer een wereld voor zichzelf die overeenstemt met zijn oude liefde, en hij schept daar behagen in. Hij moet zijn zelfgeschapen paradijs dus nogmaals kwijtraken en het irreële ervan zien, waarna hij weer op een hoger niveau van licht geplaatst kan worden.

[19] Dat komt heel dikwijls voor bij veel geesten zoals je hier hebt gezien; want een verkeerde liefde, die ondanks al haar verkeerdheid het enige is dat het zelfbewustzijn van een geest teweeg brengt, is langs de noodzakelijke weg van vrije wilsbeschikking niet zo gemakkelijk en snel in een echte, ware lief­de om te vormen als jij je voorstelt.'

 

171 De leiding van menselijke zielen naar voleinding

 

[1] (De Heer:) 'Jij denkt nu weliswaar bij jezelf 'Ja, de goddelijke wijsheid en almacht zou daar toch heel gemakkelijk toe in staat moeten zijn!' Maar Ik zeg je: als Ik dat wilde, zou het voor Mij ook niet nodig zijn geweest om Zelf ooit in het vlees als een mensenzoon op deze aarde te komen en jullie mensen als een leraar te onderrichten, en zou het in de oertijd ook niet nodig geweest zijn om allerlei wijzen en profeten voor jullie op te wekken.

[2] Want als jullie enkel door Mijn almacht tot geheel vrije, in alles op Mij lij­kende kinderen gevormd hadden kunnen worden, dan had Ik dat ook zeker gedaan; maar omdat jullie aan de voortdurende leiband van Mijn almacht nooit tot vrije, zelfstandige en in alles op Mij lijkende kinderen gevormd had­den kunnen worden, maar steeds gelijk waren gebleven aan alle andere mate­riële wezens, zoals het leem, de lucht, het water en gesteente, metalen, planten en alle soorten dieren -wat Ik als Schepper van alle dingen en wezens natuurlijk het duidelijkst zie - moet het dus zijn zoals het is, en niet anders. Want -begrijp dat goed! -het scheppen van goden is iets heel anders dan het scheppen van zonnen, werelden en al die andere wezens in de hele eindeloze scheppingsruimte! - Heb je dat nu goed begrepen?

[3] Daarom komt de mens vrijwel geheel en al zonder enige kennis en wetenschap op de wereld en moet hij in alles onderwezen worden, terwijl de dieren reeds alles meebrengen in de wereld, wat ze nodig hebben om hun leven in stand te houden.

[4] Als de mens in deze wereld komt, wordt hij wat zijn ziel betreft volledig gescheiden van Gods almacht en is hij in alle opzichten aangewezen op zijn eigen wil en kennis. Pas als hij langs de weg van onderricht uit de mond van zijn ouders en andere wijze leraren God leert kennen, zich gelovig tot Hem richt en Hem om Zijn hulp en bijstand smeekt, begint ook van goddelijke zijde het invloeien door alle hemelen heen. De ziel van de mens gaat dan over in een steeds helderder kennis en van daaruit steeds meer in de liefde voor God; ze maakt haar eigen wil ondergeschikt aan die van God en verenigt zich op die manier met de geest Gods, wordt zodoende geleidelijk aan even vol­maakt in en door de geest Gods in haar als de goddelijke geest zelf, en blijft daarbij toch in alles volkomen vrij en zelfstandig, zoals God als zodanig eeu­wig en volmaakt vrij en zelfstandig is.

[5] Nu denk jij met je tamelijk verlichte wereldse verstand: Maar als iedere in Mij voleindigde ziel in alles even volmaakt wordt als Ikzelf ben - kan dat met­tertijd dan niet tot een soort godenoorlogen leiden, en wie zal uiteindelijk de overwinning behalen?

[6] Kijk, dat is onder onontwikkelde en dikwijls nog in hoge mate met aller­lei bedrieglijke liefde voor de wereld en eigenliefde behepte aardse mensen wel denkbaar en, zoals de wereldgeschiedenis maar al te duidelijk bewijst, ook heel goed mogelijk; in het ware Godsrijk is dat echter niet denkbaar en al helemaal niet mogelijk. Want hoe zou iemand die zelf eenmaal in de vol­maakte waarheid uit God staat en inziet dat zonder haar geen ding mogelijk is, ooit met de eeuwige oerwaarheid in God in gevecht kunnen raken?

[7] Want als het mogelijk zou zijn dat bijvoorbeeld een engelengeest ooit in gevecht zou raken met een oergoddelijke waarheid, aangezien die toch zijn wezen uitmaakt, dan zou hij daarbij niet met God, maar alleen met zichzelf in gevecht raken en zodoende ook niemand anders dan alleen zichzelf schaden.

[8] Heb je op deze aarde ooit al eens meegemaakt dat bijvoorbeeld twee mensen die goed thuis zijn in de rekenkunde, in gevecht zijn geraakt omdat volgens het rekensysteem, dat in de hele wereld geaccepteerd is, twee volko­men gelijke eenheden en nog eens twee volkomen gelijke eenheden in totaal vier eenheden opleveren? Kijk, daar zijn alle mensen die ook maar enigszins kunnen rekenen, het volkomen over eens en zullen daar met een ook maar enigszins helder inzicht nooit onenigheid en strijd over krijgen; want ook ter wille van hun eigen voordeel moeten ze toch erkennen dat die rekenwaar­heid overal en te allen tijde geldt.

[9] Zo gaat het ook met alle voleindigde zielen in het rijk Gods; ze zijn alle­maal van een en dezelfde waarheid doordrongen, omdat die als licht aan hun liefde voor God en de naaste ontspringt.

[10] Zolang de mensen onder elkaar onenigheid, strijd en oorlog kunnen krijgen, zijn ze nog ver van het rijk Gods en zullen ze er niet eerder binnen gaan dan dat ze onveranderlijk groot zijn geworden in alle geduld, deemoed, zachtmoedigheid en ware naastenliefde. Maar als ze dat eenmaal zijn en daar­door in zichzelf tot de waarheid uit God komen, dan is het eeuwig afgelopen met alle onenigheid, strijd en oorlog en kan er van jouw godenoorlog dan ook voor eeuwig geen sprake zijn. - Begrijp je dat?'

 

172 De Heer roept Rafaël om de betekenis

en het bestaan van het rijk Gods toe te lichten

 

[1] De arts zei: 'O Heer en Meester, nu is alles mij duidelijk, en wij danken U, ten eerste omdat U de wereld van de geesten zo duidelijk voor ons heeft onthuld en wij nu weten hoe het verdere leven van de zielen van mensen met een wereldse instelling in de grote wereld aan gene zijde vorm krijgt en moet krijgen; en ten tweede danken wij U, o Heer en Meester, voor Uw toelich­ting over de toestand van de voleindigde geesten in het Godsrijk.

[2] Het zou natuurlijk ook wel wenselijk zijn om een innerlijke blik te kun­nen werpen in het wezen van het rijk Gods en de reeds zalige bewoners daar­van; maar omdat Uw genade en liefde ons dat in woorden toch al zo duide­lijk uiteengezet heeft dat wij het eenvoudig bijna met onze ogen kunnen aanschouwen, zou ik het als een vermetelheid beschouwen om van U te ver­langen dat U ons ook de wereld van de zalige geesten aan gene zijde laat zien  - en daarom danken wij U hier nogmaals voor de grote genade die U ons in zo rijke mate hebt geschonken.'

[3] Ik zei: 'Ja, Mijn vriend,jullie de werkelijke betekenis van het Godsrijk te tonen, waar zich al sinds voor jullie onvoorstelbare tijden en eeuwigheden talloze zalige geesten bevinden, is bij geen van jullie nog mogelijk; dat zal pas kunnen als het rijk Gods in jullie helemaal ontwikkeld is en tot een lichte en in jullie zelf te aanschouwen waarheid is geworden.

[4] Als het rijk Gods echter in jullie zelfgestalte krijgt en vol werkzaamheid wordt volgens Mijn aan jullie geopenbaarde wil, dan zullen jullie het ook aanschouwen en daar grote vreugde aan beleven. Maar omdat jullie je alle­maal -op één na, die Ik al vaak vermaand heb en die nog geen afstand kan doen van zijn gierigheid -al volkomen in Mijn wil hebben begeven, zal Ik een al sinds lang voleindigde, zalige engelengeest hierheen roepen; dan zal hij jullie verdere toelichtingen geven over het wezen van het rijk Gods!'

[5] Hierop riep Ik luid: 'Rafaël, kom Mij en je broeders dienen!'

[6] Ik had dat nog niet gezegd, of daar stond Rafaël met een ernstig en vriendelijk, van louter hemelse schoonheid werkelijk stralend gezicht voor Mij en zei: 'Mijn Heer en Mijn God! Uw wil is Mijn bestaan, mijn eeuwig leven en mijn wijsheid en macht; sta toe dat deze broeders Uw wil als Uw rijk in mij zullen aanschouwen!'

[7] Toen met name de Grieken en onze Romein Rafaël zagen, verstomden ze helemaal en konden zich in hun hart maar niet genoeg verbazen over de bui­tengewoon mooie gestalte van de engel; bovendien had zijn korte toespraak tot Mij vol geest, waarheid en leven, zo'n diepe indruk op hun gemoed gemaakt, dat ze lange tijd geen idee hadden wat ze nu met die voleindigde engelengeest moesten beginnen.

[8] Ook de nog steeds aanwezige waard uit Jesaïra, de bootsman en de leider van het bekende vissersdorpje werden door het zeer plotselinge verschijnen van Rafaël in hoge mate verrast, en ook zij wisten niet wat ze in zo'n verras­send korte tijd met hem aan moesten. Want ten eerste verraste zijn zeer plot­selinge tevoorschijn komen hen en ten tweede zijn bevalligheid, die alle denkbeelden en voorstellingen die zij ooit over de grootste schoonheid van een menselijke gestalte hadden gehad, hemelhoog te boven ging.

[9] Ze konden allemaal maar niet genoeg naar hem kijken, en de arts zei bij zichzelf: ' Nee, nee, dat is op zichzelf al eindeloos meer dan te veel zaligheid in het rijk Gods; want het aanschouwen van zo'n hoogst voleindigde, mooie menselijke gestalte zou voor ieder mens duizend jaar toch even snel laten voorbij gaan als een vluchtig ogenblik!'

[10] En dat dachten er nog meer bij zichzelf.

[11] Na zich zo een flinke poos verbaasd te hebben, vatte onze arts tenslot­te weer moed en zei tegen Mij: 'Heer, Heer en Meester, om hier te zijn zou voor eeuwig goed zijn, en ik zou voor mijzelf nooit meer een nog hogere gelukzaligheid van leven verlangen! Maar omdat U door Uw eindeloos grote liefde en genade deze op zich reeds boven alles voleindigde geest als het ware in vlammende liefde voor ons hebt laten verschijnen en aangezien hij in ons aller bijzijn hardop heeft gesproken, zou ik, als het mogelijk en toelaatbaar is, toch ook met hem over het wezen van het rijk Gods willen spreken.'

[12] Ik zei: 'Daarvoor heb Ik hem immers geroepen! Je kunt nu met hem pra­ten als met een van je metgezellen. Ga naar hem toe en spreek met hem!'

 

173 Het wezen van het rijk Gods

 

[1] Hierop liep onze arts zeer bedachtzaam naar Rafaël toe, die intussen met Kisjonah en Philopold sprak over enkele dingen die de nabije toekomst betrof­fen, maakte een diepe buiging voor hem en zei toen: 'Hoge geest uit de hemelen en zalige vriend van Degene die nu als mens die vlees en bloed heeft aangenomen onder ons verblijft en door Zijn woord en Zijn daden van Zichzelf getuigt dat in Hem de oereeuwige, meer dan wijze en almachtige geest van de enig ware, ene God woont, wil mij toch iets meedelen over het wezen van het rijk Gods, en zo, dat het voor mij, nog zeer onvolmaakt mens, begrijpelijk is!'

[2] Rafaël zei: 'Ja, vriend, zo schuchter moet je niet voor mij staan, want dan kan ik niet bijzonder veel over het wezen van het rijk Gods openbaren, omdat een schuchtere ziel zich niet bepaald in de toestand bevindt om diepe­re waarheden in zich op te nemen en die aanschouwelijk te begrijpen, tot nut van haar goddelijke geest, die in haar wakker moet worden. Vat dus moed en beschouw mij als je broeder, die vroeger ook het vlees van deze wereld heeft gedragen; dan zullen wij gemakkelijk met elkaar praten!'

[3] Na deze korte woorden kreeg de arts meer moed en zei tegen Rafaël: 'Kijk, nu heb ik al meer moed dan eerst, toen jouw plotselinge verschijnen op de roep van de Heer mij zo geweldig verraste, en nu ben ik in staat om van jou een juiste verklaring te horen over wat het rijk Gods eigenlijk is; wil mij die geven, hoge en meer dan zalige geest uit de hemelen van de Heer!'

[4] Daarop zei Rafaël: 'Luister dan, mijn beste vriend en broeder in de naam en liefde van de Heer! Enerzijds ben jij, een arts uit Melita, die nu genezen is, wel een werkelijk wijze man - want in het kuuroord, toen de Heer jou op jouw verzoek ogenblikkelijk had genezen, heb jij Hem als eerste en het beste herkend als de ene en enig ware God, en nu heb je daarin zo'n vast en je hele wezen doordringend geloof, dat geen enkele verschijning ter wereld je daar vanaf zou kunnen brengen, en dat strekt je ziel en hart tot grote eer; maar omdat je vanuit je voormalige heidense duisternis de allerbelangrijkste en grootste levenswaarheid zo snel hebt herkend, is het nu echt enigszins merk­waardig dat je het wezen van het rijk Gods niet nog eerder en gemakkelijker herkent dan voordien de Heer uit Zijn werken, zonder dat je Hem tevoren had gezien of gesproken!

[5] Want dat je al eerder had gehoord over een buitengewoon mens uit Nazareth, die zich nu hier bevond en jou evenals vele anderen -zo wordt gezegd -op wonderbaarlijke wijze genezen zou kunnen hebben, heeft jou nog lang niet de overtuiging gegeven dat de Heer Zelf daar achter schuil ging; maar jouw geest heeft je die grootste en heiligste van alle waarheden onthuld.

[6] Waar is dan nu jouw geest, die tegen jou zou moeten zeggen: Hoe kun je nu vragen wat het rijk Gods is -hoe komt het dat je nu door de bomen het bos niet ziet? Is het wezen van het rijk Gods niet in de eerste plaats overdui­delijk alleen daar aanwezig, waar de Heer Zelf persoonlijk aanwezig en werk­zaam is?

[7] Als je je volledig in de wil van de Heer zult hebben begeven en helemaal doordrongen zult zijn van Zijn geest, zul je bij klaarlichte dag in het rijk Gods in jezelf datgene zien wat je nu nog maar heel vaag met de ogen van je lichaam ziet.

[8] Zie en begrijp, dat alles watje nu in de hele wereld ziet, het wezen van het rijk Gods weergeeft! Je moet niet denken dat het rijk Gods op een of andere speciale plaats is. Het rijk Gods is overal in de hele eeuwige oneindigheid, en de mens die zich daar bewust van wordt vanuit de geest van de Heer, heeft het rijk Gods in zich en bevindt zich -waar hij ook is of verblijft en bezig is, en of hij nog in zijn lichaam is of als geestmens in zijn pure ziel­ overal in het rijk Gods en in het volle wezen daarvan.

[9] Jij bent nu nog in je lichaam en ik in mijn zuivere wezen als geestelijk mens, en wij bevinden ons allebei volledig in een en hetzelfde werkelijk bestaande rijk Gods. Het heel kleine verschil is alleen, dat ik mij daar vol­maakt en voor eeuwig in mijzelf helder bewust van ben, maar jij nog onvol­maakt, en daarom kun jij alje reeds lange tijd zalige, reine geestelijke broeders en zusters niet zien -behalve in een heldere droom; wanneer je echter nog volmaakter zult worden dan nu, zullen ze niet verborgen zijn voor jouw ogen.

[10] Dat je mij nu kunt zien, komt immers ook doordat jouw geest al zover in jezelf ontwaakt is, dat hij van een afstand in de Godmens Jezus van Nazareth de enig ware, eeuwige geest Gods heeft herkend; en anders zou je mij niet zo gemakkelijk kunnen zien en spreken! -Begrijp je nu wat het rijk Gods eigenlijk is?'

[11] De arts was totaal verbaasd over de heldere wijsheid van Rafaël, en zei: '0 heerlijke, onsterfelijke vriend en broeder! Je hebt nu een geweldige blind­doek van mijn ogen weggenomen! Een mens ziet toch altijd het slechtst wat hem vlak voor zijn ogen geplaatst wordt. Ik heb werkelijk datgene gezocht wat ik in mijn hand had. Ik dank je voor het licht dat je mij hebt gegeven. Laat me er nu even over nadenken, dan zullen we deze kwestie nog verder bespreken!’

[12] Rafaël zei: 'Doe dat, dan zal het helemaal licht worden in je ziel!'

 

174 Het wezen van Rafaël

 

[1] Hierna liep de arts naar zijn metgezellen en sprak met hen op een heel zinvolle manier over wat hij van Rafaël had gehoord over het bestaan en de betekenis van het rijk Gods.

[2] Rafaël sprak opnieuw met Kisjonah en Philopold over de toekomstige toe­standen van het rijk Gods op deze aarde en ook over de redenen om die toe te laten.

[3] Ik hield Mij bezig met de Romein, die het plotselinge verschijnen van Rafaël niet kon begrijpen en hem aanvankelijk bij zichzelf bijna voor de hei­dense god Apollo had gehouden, van welk waandenkbeeld Ik hem snel afbracht.

[4] Daarop wilde ook de Romein zelf met Rafaël spreken; maar hij wilde het gesprek met de twee eerder genoemde vrienden niet storen.

[5] Toen de arts met zijn metgezellen heel uitvoerig had gesproken over wat hij van Rafaël had gehoord, vatte hij weer volle moed, liep naar Rafaël toe en vroeg hem om verdere verlichting van zijn ziel.

[6] Rafaël zei tegen hem: 'Ja, mijn beste vriend en broeder, dat kan men je niet op dezelfde manier geven als men 's nachts een vertrek verlicht door daarin het licht aan te steken en het dan te laten schijnen voor allen die in dat vertrek wonen! Want zolang het aangestoken licht blijft branden zal het ver­trek wel verlicht blijven; maar als de olie opraakt, zal het vertrek weer donker worden. Als het echter nooit meer donker moet worden in dat vertrek, is er meer voor nodig dan ternauwernood één met een beetje olie gevulde lamp aan te steken.

[7] In kamers is dat wel een moeilijke kwestie; want de tijden dat bepaalde wijzen onder de mensen de kunst verstonden om een eeuwig, nooit opbran­dend vuur te maken zijn voorbij, en daarom kunnen in deze tijden de ver­trekken 's nachts alleen maar constant verlicht worden door daarin de lampen met zoveel olie te vullen, dat iedere lamp de hele nacht voldoende voedsel heeft, en daar is een op ervaring berustende, verstandige berekening voor nodig. En zo moet ook een verstandig en om zijn zielenheil bekommerd mens in deze donkere, nachtelijke tijd zichzelf van heel veel geestelijke olie voorzien, zodat die voldoende is tot zijn innerlijke geestelijke dag van het ware, eeuwige leven aanbreekt -die dat aloude, nooit opbrandende, eeuwige licht in de mens is - en dan zal hij op die manier steeds voldoende licht heb­ben in deze kamer van zijn aardse leven.

[8] De geestelijke olie bestaat ten eerste uit het woord van de Heer en van daaruit de goede werken der liefde volgens het woord en de wil van de Heer. Wie echt rijkelijk van deze olie voorzien is, bevindt zich al in het werkelijke rijk Gods en zal nooit meer een levensnacht in zijn ziel hoeven te doorstaan.

[9] Het licht van de geheel gevulde levenslamp in zijn aardse leven is een vol­komen, levend geloof, dat de dingen van het rijk Gods meer dan voldoende voor hem verlicht. Wie in dat licht volhardt en zich niet meer dan voor zijn lichamelijke leven nodig is om de dingen van deze wereld bekommert, komt vroegtijdig tot het eeuwige levenslicht in zichzelf en op die manier ook reeds aan deze zijde tot het duidelijk aanwezige rijk Gods en de kracht en macht daarvan; want wie één is met de wil van God de Heer, is ook één met Diens eeuwig volmaakte wijsheid, vrijheid, zelfstandigheid, macht en kracht en is daardoor dan ook voor eeuwig een waar Godskind.

[10] Kijk, ik ben zo'n Godskind, maar dat ben ik niet pas in de reine wereld van de geesten geworden, maar nog tijdens mijn aardse leven, en wel zodanig, dat de macht van de goddelijke geest in mij alles tot stand kon brengen wat ze nu kan.

[11] Ik ben wat mijn lichaam betreft dan ook niet gestorven zoals alle mensen nu sterven, maar de macht van de goddelijke geest in mij loste mijn lichaam plotseling zo volledig op, dat er zelfs geen zonnestofje van achterbleef op deze aarde; mijn hele lichaam is tot mijn eeuwige, onverwoestbare kleed gewor­den, en je ziet mij nu dan ook met lichaam, ziel en geest.

[12] Als je dat moeilijk kunt geloven, voel dan aan mij, dan zul je een mens met vlees en botten voelen, zolang ik dat wil; maar als ik alles weer in het zui­ver geestelijke wil veranderen, zul je mij weliswaar nog net zo zien als nu, maar niet met je lichamelijke ogen, maar met de ogen van je ziel, die ik bij jou kan openen wanneer en zolang ik wil. Kom maar dichterbij en voel aan mij; want ook het opdoen van die ervaring hoort erbij, als ik voor jou het wezen van het rijk Gods nader en sterker belicht!'

 

175 De arts kan geen verklaring vinden voor het wezen van Rafaël

 

[1] Hierop liep de arts heel dicht naar Rafaël toe en voelde aan zijn handen. Toen hij daarmee klaar was, zei hij: 'Ja, prachtige en stellig ook zalige vriend, je uiterlijk is werkelijk onmiskenbaar van geestelijke aard; want de onbe­schrijfelijke zachtheid en blankheid van de huid van je lichaam en het etheri­sche van je geplooide gewaad verkondigen luid, dat zoiets nog nooit bij een mens is aangetroffen en gezien. Maar het stevige, krachtige van je armen die ik nu heb gevoeld heeft niets van geestelijke aard in zich en toont dat jij je, afgezien van je geestelijke macht en kracht, ook vanwege je natuurlijke spier­kracht en stevigheid met menige worstelaar zou kunnen meten -en toch ben je een volkomen zuivere geest! Hoe moet ik dat begrijpen?'

[2] Rafaël zei: 'Heb nog even een beetje geduld, dan zul je het weldra beter begrijpen! Voel nu nog eens een keer aan mij en overtuig je ervan of ik nu ook nog iets lichamelijks aan mij heb, en oordeel dan met de helderheid van je inzicht en met de kracht van je verstand!'

[3] Hierop voelde de arts nogmaals aan de handen van Rafaël. Toen hij ze echter met zijn vingers met mannelijke kracht vastpakte, voelde hij alleen maar lucht; want zijn vingers kwamen ongehinderd tegen zijn eigen hand­palm en voelden niets lichamelijks daartussen; en toch zag de arts Rafaël net zo voor zich als tevoren, maar natuurlijk meer met de ogen van zijn ziel dan met die van zijn lichaam. Toen hij ook dit had ervaren, raakte hij in verlegen­heid en wist hij niet wat hij daarvan moest zeggen.

[4] Pas na een poosje dieper nadenken zei hij, niet zozeer tegen Rafaël maar meer tegen zichzelf (de arts): 'Dat ziet eruit als bestaan en niet bestaan! Zojuist nog een heel stevig lichaam en nu -weliswaar nog dezelfde gestalte, maar zonder ook maar het minst voelbare wezen! Hoe kan het menselijk inzicht dat begrijpen en zelfs het scherpste menselijke verstand dat beoorde­len? Hier staan mijn inzicht en verstand bij stil! O hoogst heerlijke en zalige vriend, dat moet je mij uitleggen, anders zal het voor ons Grieken nog moei­lijker zijn dan voorheen om helderder en beter te begrijpen wat het rijk Gods inhoudt.

[5] Je bent er, want ik zie je en hoor je heldere stem, en toch ben je er voor het gevoel van mijn handen helemaal niet! Maar ook al zie ik je nu meer met de ogen van mijn ziel dan met die van mijn lichaam, ik heb de tweede keer toch net zo met mijn lijfelijke handen aan je gevoeld als de eerste keer, waar­bij ikje lichaam heel goed waarnam. Hoe kan dat? Of heb ik soms alleen met de handen van mijn ziel aan je gevoeld, zoals in een droom, wat voor het lichamelijke misschien even onwerkelijk is als het psychische of geestelijke voor het lichamelijke? Maar als dat zo is, wordt het moeilijk voor het mense­lijke inzicht om zowel in de materiële wereld der lichamen alsook in die van de geesten iets werkelijk bestaands te ontdekken; want de eerste heeft voor de tweede zo goed als geen waarde, en omgekeerd net zo -en toch staan ze voor het gezichtsvermogen en het gehoor als iets bestaands tegenover elkaar!

[6] Hoe zit dat, wie kan dat begrijpen? Je bent iets dat bestaat - maar tegelijk besta je voor mijn tastzin helemaal niet; en datzelfde moet ik ten opzichte van jou zijn, en zo zijn wij allebei zichtbaar en hoorbaar iets bestaands - en wat het eigenlijke levensgevoel aangaat toch helemaal niets! Wat is dat - een bestaan zonder bestaan, en ook een niet-bestaan zonder niet - bestaan?!Vriend, geen mens kan dat met zijn inzicht vatten, en zijn verstand wordt daarbij een ijzeren zuil, waar de wilde stormen des tijds net zo lang aan likken tot hij uit­eindelijk ondanks zijn hardheid toch volledig te gronde gaat!

[7] Wie en wat zijn die stormen? Geen menselijk oog heeft ooit hun eigenlij­ke wezen aanschouwd; alleen de tastzin voelt hun vluchtige gang. Maar de zuil is machtig, en staat er, voor alle zintuigen van de mens waarneembaar. Hoe kunnen die onbetekenende stormen mettertijd de vernietiging ervan bewerkstelligen -en waarom bewerkstelligt de zuil, die voor alle levenszintui­gen van de mens bestaat, niet de vernietiging van de stormen? Wat is het ver­stand van de mens, dat de zuilen uitvond en ze ondanks alle stormen neerzet­te? De werken leven langer dan het verstand zelf, dat de schepper ervan is, en het dode verstand kan die luchtige stormen nooit meer bevelen zijn stevige werken te ontzien.

[8] O mijn hemelse vriend, met de ervaring die ik nu met je heb opgedaan, is het voor ons mensen met bepaald gemakkelijker geworden om het wezen van het rijk Gods te begrijpen, tenzij je deze kwestie zelf nader en duidelijker voor ons opheldert! Ik zou er tot het einde van alle tijden over kunnen den­ken -.als dat mogelijk zou zijn - en toch voortdurend op dezelfde plek staan waar Ik nu sta. Ben jij iets, of ben je niets, of ben ik niets, ondanks mijn gevoel dat ik nu besta?'

 

176 Over bestaan en niet-bestaan

 

[1] Rafaël zei: 'Ik wist wel dat je hier aan mij een ervaring zou opdoen, waar­op jouw Griekse filosofie, die nog sterk in je is blijven hangen, schipbreuk zou lijden. Die moet  weg uit je gemoed, als je het wezenlijke van het rijk Gods reeds tijdens je lichamelijke leven wilt vatten!

[2] Wat bazel je over bestaan en niet bestaan? Er is maar één bestaan; een niet­ bestaan is er in de hele eindeloze scheppingsruimte helemaal nergens. Het tijdelijke, materiële bestaan is weliswaar alleen maar een proefbestaan om het ware en nooit meer te vernietigen bestaan te bereiken, maar is in zichzelf toch ook alleen maar een vol.komen geestelijk bestaan, omdat er als zodanig in het gehele uitgestrekte bereik van de oneindigheid onmogelijk een ander werkelijk en waar bestaan kan zijn.

[3] Kijk vriend, met al je Griekse wereldse wijsheid -daar zit nu de Heer in ons midden! Hij alleen is het ware en eeuwig werkelijke bestaan in Zichzelf; w.ij zijn alleen maar Zijn door Zijn wil van het kleinste tot het grootste gerealiseerde ideeën en lichtgedachten.

[4] En omdat Zijn ideeën en lichtgedachten de vrucht zijn van Zijn eeuwige, eindeloze liefde, die Zijn wezen en bestaan is, en net als Hij onvergankelijk en voor eeuwig onverwoestbaar zijn, zo is ook ons bestaan voor eeuwig volko­men onverwoestbaar in het reële geestelijke zijn.

[5] Omdat Zijn eindeloze wijsheid en Zijn liefde vanuit Zijn ideeën en gedachten niet alleen voor Hemzelf zichtbare beweeglijke beelden heeft geschapen -als je het op menselijke wijze zo mag zeggen -als het ware voor Zijn vergankelijk en in zekere zin voorbijgaande genoegen, maar omdat ze als aan Hem volkomen gelijke -want uit Hem ontstane -en zelfstandige vrije wezens voor eeuwig moeten bestaan, kunnen deze ideeën en gedachten van Hem niet gelijk gesteld worden met die van de fantasie van een mens, maar zijn ze even ware realiteiten als Hijzelf de enige, eeuwig enig ware realiteit is.

[6] Voor het feit dat Hij aan al Zijn meer dan eindeloos vele ideeën en gedachten een bepaald materieel proefbestaan geeft, ter consolidering van hun zelfstandigheid, heeft Hij in Zijn eindeloze wijsheid vast en zeker de beste en meest waarachtige reden; want welke ware meester, die een groot kunstwerk wil bouwen, zal met eerst zo duidelijk mogelijk bij zichzelf te rade gaan hoe het voor altijd zo behouden kan worden als het moet zijn volgens het zeer wijze plan, dat de meester in zichzelf opvatte?

[7] Het is dus volkomen onmogelijk dat er ook maar een stipje vernietigd zou kunnen worden van wat er eenmaal is, omdat alles wat eenmaal bestaat in de eindeloze. .overvloed aan gedachten en. ideeën van de Heer en eeuwige Meester, Zijn onvernietigbare realiteit bezit. Dat de vormen, verschijnselen en bestaande dingen en wezens, die in de materiële wereld voorkomen, aan ver­anderingen en schijnbare vergankelijkheid onderhevig zijn, is door de Heer net zo vastgesteld als bij een wijze bouwmeester, die een grote, stevige burcht moet bouwen. Daarbij zul je bij het begin van de bouw ook een heleboel en allerlei ruwe bouwstenen, bakstenen, balken en nog een groot aantal andere voor. de bouw noodzakelijke dingen zien; maar al die op zichzelf afzonderlij­ke dingen zullen volgens de aanwijzingen van de bouwmeester eerst nog aan geweldige veranderingen onderworpen worden, voordat ze geschikt zijn om gebruikt te kunnen worden voor de bouw van de grote burcht, wat je uit het genoemde beeld veel gemakkelijk zult opmaken en begrijpen. Op precies dezelfde manier zijn alle dingen in de natuur, waarvan de mens de sluitsteen vormt, het voorafgaande bouwmateriaal, waaruit dan pas het wezenlijk bestaande en onverwoestbare van de geestelijke wereld voort moet en zal komen.

[8] Of denk je soms dat de Meester, die de zichtbare hemel, deze aarde met alles wat zich daarop bevindt en de mens vanuit Zichzelf volgens Zijn eeuwi­ge liefde en wijsheid heeft geschapen, zelfs het meest onaanzienlijke mos­plantje soms alleen maar heeft laten ontstaan opdat Hij, de Eeuwige, geduren­de een paar ogenblikken aan zo'n schepseltje genoegen zou beleven, het dan weer zou vernietigen en laten vergaan, maar onmiddellijk op een ander plek­je voor Zijn plezier eenzelfde spelletje zou beginnen? O vriend, wat zou zo'n denkbeeld kleingeestig zijn!

[9] Kijk, als de Heer ook maar één van Zijn kleinste scheppende, goddelijke gedachten en ideeën volledig zou kunnen verdelgen en vernietigen, zou Hij toch ontegenzeglijk iets van Zijn eindeloze volmaaktheid verliezen - wat op zichzelf de reinste onmogelijkheid zou zijn; want Hij is wat Zijn eeuwige geest betreft juist de macht, die de eindeloze scheppingsruimte overal met Zijn alom werkzame aanwezigheid vervult! Waar in Hemzelf zou Hij een uit Hem en lil Hem, door Zijn wil gerealiseerd en eenmaal in een zelfstandig bestaan geplaatst wezen moeten laten, zodat het volledig teniet gedaan zou kunnen worden?

[10] Als je dat allemaal op de juiste manier hebt opgevat, zul je je oude bestaan en niet-bestaan wel in zoverre weten te corrigeren, dat er alleen een bestaan, maar eeuwig nooit een niet-bestaan kan zijn. Want als er een niet­ bestaan zou zijn, zou het toch ergens moeten zijn en bestaan; maar als het ergens zou bestaan, dan zou het immers geen niet-bestaan zijn, maar iets wat uiteindelijk toch zou bestaan, en dan zou er van al je filosofie van een niet ­bestaan geen sprake meer zijn.

[11] Kijk, omdat je mij volgens je Griekse filosofie iets hebt willen aantonen wat onmogelijk ooit aan te tonen is, heb ik mij van hetzelfde wapen bediend en daarmee een echt licht voor je ontstoken. Als je het tot een echt heldere levensvlam in jezelf zult laten worden, zul je ook duidelijk begrijpen wat in feite het rijk Gods is in zichzelf, dat wil zeggen in zijn puur geestelijke sfeer, alsook in zijn overeenkomstige betrekking en innige verbinding zowel op deze aarde als op de andere talloze hemellichamen, waarvan je een zeer klein deel als sterren aan het zogenaamde firmament waarneemt. Maar jouw oude Griekse filosofie moet je helemaal uit jezelf verwijderen! Want in deze voor de hand liggende waarheid zulje zeker een waarachtiger troost vinden dan in een leer, volgens welke een mens aan het einde van zijn korte aardse leven zijn gelukzaligheid in het volledige niet-bestaan verwacht!'

 

177 De tegenvragen van de arts

 

[1] Hierop zei de arts vol verbazing over de wijsheid van Rafaël: 'Zeer voor­name vriend, je hebt in mij nu vrijwel alle oude twijfels gedood, en in mijn ziel begin ik lichter, meer levend en moediger te worden, waarvoor ik je uit het diepst van mijn hart dank en ook de rest van mijn hele leven dankbaar zal blijven; maar één vraag moet ik je toch nog stellen met betrekking tot het­geen je mij hebt uitgelegd over de onmogelijkheid van het niet-bestaan. Als je mij die even begrijpelijk en helder kunt beantwoorden, dan zijn al mijn oude twijfels met betrekking tot het niet-bestaan, dat voor ons kortzichtige mensen nog altijd voorstelbaar is, volkomen teniet gedaan.

[2] Mijn vraag is: Waar en wat waren alle wezens die nu bestaan, voordat ze ontstonden door Gods almachtige wil? Waar en wat was ik vóór mijn ver­wekking en geboorte? Was ik al ergens, en was ik ook al iets? Waarom is daar­aan in mijn ziel geen herinnering bewaard gebleven?

[3] Zonder die herinnering beschouwt mijn verstand ieder in de toekomst te verwachten bestaan evenals een eerder bestaan als een niet-bestaan, vergele­ken bij mijn huidige bestaan, waarvan ik mij helder bewust ben; want als ik niet meer ben wat ik was, en als mij bij een toekomstig bestaan iedere herin­nering aan een eerder bestaan, welk dan ook, geheel en al ontnomen wordt, dan is ieder bestaan voor mij hetzelfde als helemaal geen bestaan.

[4] Zo kan bijvoorbeeld - zoals enkele van onze vele antropologen aannemen - de ziel die nu in mijn lichaam woont in een hert of ook in een ander dier gehuisd hebben, waarvan ik mij niet het minste kan herinneren. Maar omdat ik van zo'n eerdere bestaanstoestand, welke dan ook, niet de allerminste her­innering bezit in mijn huidige bestaan, is voor mij zo'n eventueel eerder bestaan een volkomen niet-bestaan of, kortweg anders gezegd: degene die ik nu ben, ben ik nog nooit eerder geweest, en dus was ik er ook niet.

[5] En als ik in een toekomstig bestaan weer heel iets anders zal zijn dan ik nu ben, en mij ook iedere herinnering aan dat bestaan wordt ontnomen, dan zal ik ook niet meer degene zijn die ik nu ben, en dus opnieuw niet bestaan! Want wat voor nut hebben vele duizenden bij elkaar behorende schakels voor een ketting, als ze nooit tot een elkaar ondersteunende samenhang worden gebracht? Zolang ze niet tot een in elkaar grijpende samenhang worden gebracht, bestaat geen enkele voorgaande schakel voor de schakel die erop volgt; en als dat kennelijk het geval is, dan is het bestaan van de keten ook van geen betekenis en precies evenzo het bestaan van iedere afzonderlijke schakel met betrekking tot de andere schakel, waarmee die in geen enkel verband staat.

[6] Kijk, zeer voorname vriend, deze vraag bevat veel wat van buitengewoon groot belang is voor de mens, die armzalig is in zijn bewustzijn van het volle leven en op deze aarde maar voortleeft, vaak helder denkt en daarbij door de vrees voor een steeds pijnlijke en spoedige dood gepijnigd wordt. En ik heb je deze vraag absoluut niet gesteld met de bedoeling om jouw grote wijsheid daarmee op de proef te stellen, maar enkel met de bedoeling om door jouw alles doorziende wijsheid zelf duidelijkheid te verkrijgen. Zeer voorname vriend, spreek nu alsjeblieft!'

 

178 De noodzaak voor het versluieren van de herinnering

 

[1] Rafaël zei: 'Luister, mijn vriend, als je echt veel innerlijke aandacht besteed had aan het voorbeeld van de bouw van een grote, stevige burcht, had je mij deze vraag nauwelijks meer hoeven te stellen. Wat gaan de nog niet gebouwde burcht de materialen aan, die daarvoor bestaan hebben? Laat de burcht eerst helemaal afgebouwd worden, dan zullen de daaraan voorafgega­ne materialen voor de hele burcht wel een goed herkenbare samenhang ver­krijgen!

[2] Als jij je van alle vorige toestanden die jouw ziel op veel verschillende niveaus op deze aarde al heeft doorgemaakt, tot aan je huidige toestand heel helder bewust zou worden, zou je daardoor in je denken, oordelen en willen dermate verdeeld en verscheurd raken, dat het onmogelijk voor je zou zijn om de zedelijke eenheid, kracht en sterkte uit de geest van Gods liefde, die nu jouw innerlijk en enig ware leven is en teweegbrengt, op een zodanige manier in je ziel op te nemen, dat zij in en met die geest één wordt.

[3] Als de ziel daar één mee wordt, zal ze bij het beschouwen van zichzelf wel die alles herinnerende helderheid verkrijgen, waaruit ze met een zalig gevoel van dankbaarheid de eindeloze liefde en wijsheid van die ene, grote Bouwmeester heel duidelijk zal herkennen en eeuwig bewonderen; dan zal de mogelijkheid om terug te kijken, die jij nu al verlangt, nuttig voor haar zijn voor het eeuwige leven, terwijl die nu geweldig schadelijk voor je zou zijn­

[4] Zelfs nu de Heer beschikt heeft dat de herinnering aan de voorgaande toestanden van de ziel totaal versluierd is, vervallen de mensen nog veel te gemakkelijk en veelvuldig in de dierlijke begeerten en hartstochten die aan de ziel kleven, hoe verborgen ook, en geven zich over aan hun lusten, worden afvallig van God en gedragen zich als de dieren; hoeveel te meer zouden ze zo worden, als de Heer dergelijke herinneringen niet buitengewoon wijs zoveel mogelijk versluierd zou hebben!

[5] Wat begonnen de Israëlieten, die het uitverkoren volk van God waren, niet te mopperen en te razen toen ze in de woestijn hun volle Egyptische vlees­potten misten! Het manna uit Gods hemelen smaakte de in Egypte al teveel naar het dierlijke teruggekeerde kinderen van Abraham niet, terwijl door het eten van dat brood hun lichaam meer op zielenniveau en hun ziel meer op geestelijk niveau had kunnen en moeten komen.

[6] Als het Israëlische volk, dat door Mozes uit de harde slavernij van Egypte bevrijd was, bovendien de volle herinnering had bezeten aan de toestanden van het ontstaan en de ontwikkeling van hun ziel -ik zeg je: de woedende vraatzucht van zulke mensen zou erger zijn geworden dan die van alle ver­scheurende dieren en veel erger dan van jullie zwijnen die, als ze honger krij­gen, hun eigen jongen niet ontzien!

[7] Zou er bij zo'n toestand van de mensen ooit wel een geestelijke ontwik­keling en daaropvolgende eenwording met de goddelijke geest denkbaar zijn vanuit het denken, kennen en willen van een zo overbelaste en verbrokkelde ziel?

[8] Uit wat ik je nu overeenkomstig de volle en voor de hand liggende waar­heid heb aangetoond zul je wel begrijpen dat het voor een mens, zolang hij op deze aarde nog bezig is één te worden met de goddelijke geest volgens de hem geopenbaarde wil van God en ook vanuit de volle vrijheid van zijn eigen wil en inzicht, zeer schadelijk zou zijn als hij zich alle voorgaande toe­standen, waarin zijn ziel zich heeft bevonden, volkomen duidelijk zou kun­nen herinneren.

[9] Word jij dus volgens de wil van de Heer, die jij nu goed kent en begrijpt, eerst één met de goddelijke geest in jezelf, word zelf een volmaakte bouw­meester van jezelf volgens de wil van de Heer, dan zul je je weldra heel hel­der bewust worden waarom de wijze en ter zake kundige bouwer van een grote, stevige burcht zijn voorheen onsamenhangende bouwmateriaal wijse­lijk zo en zo heeft geordend, van het grootste tot het kleinste, en het nader­hand tot een groot, prachtig en eeuwig durend geheel heeft samengevoegd en verbonden.

[10] Maar zolang jij in de genoemde bouwkunst niet zelf door en door erva­ren en deskundig bent, heeft het voor jou geen zin om een groot bouwwerk met zo'n kritische blik te bekijken, want het maakt je uiteindelijk in alle opzichten in de war.'

 

179 Over de wijsheid van de Heer

 

[1] (Rafaël:) 'Bij een groot gebouw dat klaar is zie je bijvoorbeeld in een muur een steen en dan weer een uitstekende balk. Dan zul je ook als volgt oordelen: 'Waarom heeft de bouwmeester nu die steen juist in deze muur laten metselen en die balk daar boven laten uitsteken? Had hij die steen niet even goed en doelmatig in een andere muur kunnen gebruiken en de balk in een ander gedeelte kunnen invoegen?'

[2] De bouwmeester zal tegen je zeggen: 'Vriend, jij oordeelt over mijn bouwkunst, die mij heel duidelijk bewust is en waarin ik deskundig ben, als een blinde over kleur! Kijk, die steen die jou zo ergert moet juist op die plek ingemetseld zijn voor het geheel en de duurzaamheid van het gebouw, even­als jouw ogen zich doelmatig op die plaats in je hoofd bevinden, die voor hen het meest geschikt is. En zo zit het ook met de uitspringende balk. Word jij eerst zelf van de grond af aan deskundig in de bouw, dan zul je in staat zijn een juist en waar oordeel te vellen over een gebouwen over de afzonderlijke bestanddelen ervan, van het eerste tot het laatste en van het kleinste tot het grootste!'

[3] Wat een in de bouwkunst deskundige bouwmeester tegen jou zou moe­ten zeggen, als antwoord op jouw oordeel over het door hem gebouwde bouwwerk, datzelfde zeg ik jou als antwoord op jouw oordeel over de toe­standen van de ziel die voorafgaan aan haar definitieve vorm.

[4] Om mij jouw vraag vanuit je Griekse wijsheid heel duidelijk uiteen te zetten heb je het beeld van een keten gebruikt, waarvan de ringvormige scha­kels afzonderlijk en op zichzelf wel voorhanden zijn; maar omdat ze niet met elkaar verbonden waren, bestond de ene schakel er voor de andere eigenlijk niet en kon er dus ook geen wederkerige verbinding mee hebben. Want als een schakel niet goed herkenbaar, zichtbaar en voelbaar aan de daaropvolgen­de hangt, heeft de gehele losse keten ook helemaal geen waarde en bestaat eigenlijk ook helemaal niet.

[5] Maar ik zeg je: ga maar eens kijken bij een heel goede kettingsmid, hoe hij een ketting maakt! Eerst worden er alleen maar afzonderlijke ringen gemaakt; als die er eenmaal in de juiste hoeveelheid zijn, worden ze volgens de aloude regels der smeedkunst door tussenschakels met elkaar verbonden, en wel zodanig, dat daaruit na het eerste verbindende werk gedeeltes van slechts drie ringvormige schakels tevoorschijn komen. Als dat werk klaar is, worden twee gedeeltes van drie schakels door een zevende tussenschakel met elkaar ver­bonden, daarna ontstaan er door een nieuwe tussenschakel stukken van vijf­tien schakels, welke ook weer met elkaar verbonden worden, en dat gaat zo door, totdat de hele, lange ketting klaar is.

[6] Als volgens deze oude manier van smeden de lange ketting van de eerste tot de laatste schakel klaar is, zul je dan ook nog vragen waarom de meester­smid, die heel ervaren is in zijn ambacht, voor het maken van een lange ket­ting aanvankelijk alleen maar afzonderlijke, onsamenhangende ringvormige schakels had gemaakt? Of zul je dan niet veeleer bij jezelf denken: 'De mees­tersmid had helemaal gelijk om zo te werken; want daardoor heeft hij zich overtuigd van de stevigheid van iedere afzonderlijke schakel. Als nu iedere schakel op zichzelf stevig is, zal na het verbinden ervan de hele ketting ook stevig en duurzaam zijn!'

[7] Ook al lijken de afzonderlijke voorafgaande toestanden van een ziel voor jouw verstand als het ware niet verbonden, in de ogen van de grote Meestersmid bestaan ze al in hun samenhang. Want welke meestersmid op de hele aarde zou zo onnozel zijn om enkel voor zijn uiterst eentonige genoe­gen voortdurend afzonderlijke ketting ringen te maken, zonder ooit het idee en de wil op te vatten om ze tot één hele, goed bruikbare ketting te verbin­den?

[8] Maar als een aardse smid dat al niet doet, wiens verstand ten opzichte van de wijsheid van God zo goed als niets is, hoeveel minder kun je zoiets dan van de uiterst liefdevolle en meer dan wijze God verwachten! Een smid die onnozel en dwaas zou zijn, zou werkelijk zelfs de slechtste ring van een ket­ting niet kunnen maken, laat staan een hele ketting. Maar als een smid met behulp van zijn verstand, vakmanschap en kracht afzonderlijke ringen kan vervaardigen, zal hij ook goed in staat zijn daar een hele ketting van te maken, omdat hij de afzonderlijke ringen alleen maar van tevoren vervaardigd heeft om de hele, goed bruikbare ketting te krijgen.

[9] En des te meer heeft God de afzonderlijke voorafgaande toestanden van de ziel van de mens ook alleen maar vooraf laten ontstaan en tot een als het ware afzonderlijk bestaan laten komen, ten behoeve van de uiteindelijke vol­ledige verbinding ervan.

[10] Als God echter niet wijs zou zijn, zou Hij ook niet zo machtig zijn om iets vanuit Zichzelf tot een als het ware buiten Hem bestaand en vorm heb­bend leven te roepen. Een allerhoogste macht en kracht is echter niet denk­baar zonder een hoogste, zuiverste, aller onbaatzuchtigste liefde en, uitgaande van haar eeuwig levende vuur, een allerhoogst en uiterst levend wijsheids­licht. En van dat licht kan geen enkel ook maar enigszins gelouterd menselijk verstand ooit verwachten, dat ze *(* D. w.z. de liefde en wijsheid van God.) allerlei zwakke en onbeholpen wezens in een dikwijls uiterst kort leven roept om zich daardoor een kortstondig genoegen te verschaffen, zoals kinderen met hun speelgoed; want in dat als zodanig totaalonmogelijke geval zou God in Zijn liefde en wijsheid net zo machteloos zijn als een mens en zou Hij door de macht van Zijn wil geen enkel wezen tot een werkelijk bestaan kunnen roepen.

[11] Daaruit kun je opmaken dat er ten eerste één ware en eeuwige, in Zichzelf onveranderlijke God moet bestaan, zonder wie geen ander wezen denkbaar zou zijn. En ten tweede dat deze ene en enig ware God de hoogste, zuiverste liefde en dus ook de hoogste wijsheid, waar al Zijn eindeloos vele werken van getuigen, en daarom ook boven alles machtig moet zijn, omdat zonder dat niets geschapen zou kunnen worden. En ten derde omdat God in Zichzelf als de eeuwige orde onveranderlijk is, kunnen ook Zijn schepselen na de voorbestemde periode van hun voleinding, waar weliswaar wel enige schijnbare veranderingen aan vooraf moeten gaan, onmogelijk anders dan, evenals Hij, voor eeuwig onveranderlijk blijven.

[12] Als dat nu nog niet voldoende voor je is, kun je eeuwig nog overtuigen­der bewijzen zoeken, maar die zul je nooit vinden! - Heb je alles wat ik je nu heb gezegd goed en als werkelijk waar begrepen?'

 

180 De dank van de arts en de leerlingen voor het onderricht

 

[1] De arts zei: 'O mijn zeer voorname, hemelse vriend! Nu heb je al mijn bedenkingen en twijfels heel zuiver tot het laatste atoom uit mij weggevaagd; het is mij nu volkomen duidelijk, en dat zal voor al mijn metgezellen ook wel gelden; daarom zij alle lof aan de enige Heilige onder ons, die vanuit Zijn onmetelijke liefde door jou, een bewoner van de hemelen, ons de ware wijs­heid uit de hemelen zo lichtend en voor ons nog onnozele verstand zo gemakkelijk te begrijpen heeft laten verkondigen!

[2] Nu is het wezen van het rijk Gods als het ware voor mijn lichamelijke ogen geplaatst en zo aanschouwelijk gemaakt. O, wat is mijn ziel nu blij en opgewekt!'

[3] Hierop zeiden ook de leerlingen tegen de arts: 'Vriend, niet alleen voor jou is geheel duidelijk geworden wat het rijk Gods nu eigenlijk is, maar ook voor ons; want in dat opzicht was ook ons gemoed nog altijd min of meer in een nevel gehuld, hoewel wij uit de liefde en wijsheid van de Heer en ook van jou al talloze buitengewoon grote dingen hebben gehoord. Daarom zij ook van ons alle liefde, alle lof en alle eer alleen aan de Heer, die op deze berg door jou opnieuw aan ons allemaal zo'n helder licht heeft gegeven! Met dit licht uit de hemelen moet alles wat op aarde nog donker is, volledig verlicht worden!'

[4] Rafaël zei: 'Vrienden, het zou wel goed zijn als het zo gemakkelijk ging als jullie, verlichten, het je nu voorstellen! De mensen zijn over het algemeen te sterk materieel en dierlijk geworden, en het is moeilijk om aan stenen en wilde, verscheurende dieren het evangelie over het Godsrijk te verkondigen.

[5] Jullie hebben alleen één sterk werelds ingesteld mens in jullie midden, die vanaf het begin bij jullie is geweest en ook alles heeft gehoord en gezien wat jullie gehoord en gezien hebben. Voor hem was mijn openlijke gesprek met de arts niet wat het voor jullie was. Hij dacht bij zichzelf: 'O, als ik zijn wijs­heid en macht had, dan zouden alle gouden bergen op aarde mijn eigendom zijn!'

[6] Daarom wordt vanuit de hemelen het licht ter opwekking van hun geest ook alleen maar aan degenen gegeven die het zoeken en als een verheven levensbezit boven alles liefhebben en ten zeerste waarderen; maar voor dege­nen die er alleen maar mee in de wereld willen pronken om daarmee een overvloed aan dode schatten van de aarde te verwerven, is zo'n licht van geen nut en het stort hen nog verder in het oude gericht van de materie. Daarom is het niet goed om de parels uit de hemelen voor de zwijnen te werpen. Geef het reine dus in de eerste plaats alleen aan de reinen!

[7] Als jullie de dieren tot mensen zullen omvormen, geef hun dan zuivere, voor mensen passende kost! Ware mensen zijn er echter maar weinig, en die er nog zijn, wonen in ellende en worden door de mensen van steen bijna platgedrukt en door de dierlijke mensen platgetrapt.

[8] Als jullie het evangelie aan de mensen verkondigen, verkondig het dan eerst aan de armen en ellendigen; probeer daarna pas van stenen en dieren mensen te maken! -Wat ik jullie nu heb gezegd, behoort ook tot de wijsheid uit de hemelen.'

[9] Onze Romeinse rechter, die ook met grote aandacht naar alle wijze woorden van Rafaël had geluisterd en die Ik in het verborgene ook innerlijk wekte, zodat hij de betekenis van wat er gezegd werd kon vatten, zei tegen Mij: 'O Heer en Meester, wat is deze prachtige hemelse geest toch buitenge­woon wijs! Ja, als een mens op deze aarde ooit de kunst had verstaan om de innerlijke, verborgen dingen van het zielenleven zo helder en begrijpelijk uit­een te zetten, zou er beslist nooit een duister afgodendom onder de mensen zijn opgekomen; want na zo'n onderricht en wonderbaarlijke ervaring mee­gemaakt te hebben zou toch zelfs de meest eenvoudige mens zijn gaan nadenken en onmiddellijk begonnen zijn om vanuit het licht van zijn geloof volgens zo'n leer aan zichzelf te werken en zich ernaar te richten, en met Uw hulp zou hij op die manier gemakkelijk en snel tot die innerlijke levensvol­einding zijn gekomen, omwille waarvan Uw liefde, wijsheid en macht hem hebben geschapen.

[10] En - zoals men zegt dat 'goed voorbeeld doet goed volgen' - zou het daarna zeker de aandacht van andere mensen getrokken hebben en die zou­den aan de voleindigde mens hebben gevraagd hoe hij tot zo'n goddelijke volmaaktheid van leven gekomen was.

[11] En als hij hun dan met de helderheid van deze geest, die U, o Heer, 'Rafaël' noemde, de voor de hand liggende waarheid verkondigd zou hebben, zouden zij ook onmiddellijk met al hun levenskrachten tot die daden zijn overgegaan, door welke het alleen maar mogelijk was voor hen, omdat zij eveneens mensen zijn, tot de ware levensvoleinding te komen.

[12] Maar voorzover ik weet is er nog nooit een Gods-­ en levensleraar met zo'n eenvoudige duidelijkheid bij en onder de mensen op deze aarde opge­treden als nu deze heerlijke geest, en het is dus ook begrijpelijk dat zoveel mensen God, zichzelf en hun ware levensbestemming mettertijd uit hun bewustzijn en waarneming zijn kwijtgeraakt.

[13] Als rechter heb ik mij verdiept in alle goddelijke en menselijke leringen en wetten die in het Romeinse rijk voorkomen, en zodoende vanzelfspre­kend ook in de Joodse leer; maar overal zijn mysteriën op mysteriën gesta­peld, die een natuurlijk mens, al is hij begiftigd met een helder inzicht en een scherp verstand, onmogelijk kan begrijpen en praktisch kan toepassen voor de werkelijk boven alles noodzakelijke ontwikkeling van zijn innerlijke zie­lenleven. Maar na een dergelijk onderricht moet het ieder mens toch duide­lijk worden wat hij is, wat er van hem moet worden en wat hij moet doen om datgene te worden waarvoor U, o Heer en Meester van alle wezens en din­gen, hem hebt bestemd. - O Heer en Meester, heb ik in dit opzicht misschien toch wel enigszins juist geoordeeld?'

 

181 De voornaamste belemmeringen voor geestelijke vooruitgang

 

[1] Ik zei: 'Ja, Mijn vriend, onder mensen als jij zou jouw oordeel wel opgaan; maar hier gaat het helemaal niet zo goed op als jij denkt!

[2] Heb je uit de mond van Rafaël dan niet gehoord -toen iedereen hem zo van harte bedankte voor de grote onthullingen die hij had gedaan met betrekking tot het wezen van het rijk Gods -hoe hij een van Mijn oudste leerlingen, die al vanaf het begin van de tijd dat Ik onderricht bij Mij was en nog steeds is, een welverdiende terechtwijzing gaf? Die leerling heeft alles gezien en gehoord, en toch is de wereld hem meer waard dan alle waarheden die hij heeft gehoord!

[3] Kan hij zich beklagen over het onbegrijpelijke van Mijn leer, of die nu uit Mijn hoogst eigen mond of uit de mond van een van Mijn engelen komt? 0, absoluut niet! Hij begrijpt alles; maar wanneer is zijn wil, die op aardse winst uit is, bereid en gereed voor de puur geestelijke daad?

[4] Maar zoals het met die leerling wat zijn vrije wil betreft, gesteld is, zo is het met vele duizenden mensen gesteld. Hoeveel mensen heb Ikzelf onder­wezen op het open veld, in de straten, in de steden, dorpjes, huizen, op het meer, op de bergen, in de tempel en in de woestijnen, en heb daarbij, om de ogen van die blinden te openen, steeds grote, ongehoorde tekenen gedaan; ga maar eens kijken hoe weinigen zich werkelijk bekeerd hebben van al diege­nen die Mij hebben gehoord en gezien!

[5] En kijk, zoals het nu is, zo was het en zal het ook in de toekomst zijn; want ieder mens bezit zijn liefde, zijn wil en zijn verstand in vrijheid! Ook al begrijpt hij met zijn verstand de volle waarheid, dan ziet hij met zijn begeri­ge ogen toch ook de wereld met haar vele bekoorlijkheden en wil en kan zijn hart daar niet van losmaken omdat ze zijn vlees meer bevallen dan de geeste­lijke dingen, die zijn zintuiglijke oog niet kan zien en zijn vlees niet kan voe­len.

[6] Bovendien is ook traagheid de mens erg eigen. Hij heeft wel vaak het ene goede voornemen na het andere; maar als hij het helemaal, metterdaad tot uitvoering zou moeten brengen, dan begint zijn trage en genotzuchtige vlees zich daartegen te verzetten en trekt ook de ziel omlaag naar wat voor hem in zijn traagheid en zinnelijkheid het belangrijkste is. Wat heeft de ziel dan voor baat bij helderheid in de dingen van de geest, als ze zichzelf niet wil verloo­chenen en in volle ernst de wegen wil opgaan waarlangs ze de volledige een­wording met Mijn geest in haar zou kunnen bereiken?!

[7] Nu denk jij natuurlijk in je hart en zeg je bij jezelf: 'Heer, maar waarom hebt U de ziel van de mensen dan met zulk vlees omhuld, als dat alleen maar ongeschikt is voor haar geestelijke voleinding?'

[8] Ik zegje, dat Ik als enige wel het beste en duidelijkste zie hoe een ziel ten behoeve van haar korte aardse proefleven in een juiste balans tussen de wereld der materie en die van de reine geesten geplaatst moet worden, omdat dat de voorwaarden zijn voor een volledige vrijheid van haar liefde en haar wil.

[9] Het is zo bepaald dat voor iedere ziel de materie een zeker overwicht moet hebben, opdat de ziel daardoor gedwongen wordt actief te worden tegenover het kleine overwicht van de materie, om zo van de vrijheid van haar wil het juiste gebruik te kunnen maken; om dat te kunnen doen, is haar in alle tijden vanuit de hemelen in alle helderheid de leer gegeven, die de ziel in een volkomen vrij zwevende toestand tussen geest en materie plaatst.

[10] Als de ziel dan slechts een klein beetje moeite wil doen om zich metter­daad tot het geestelijke te verheffen, krijgt het geestelijke ook direct een geweldig overwicht en verheft de ziel zich met groot gemak boven het gewicht van de traagheid van de materie van haar vlees en dringt ze door tot het leven van de geest in haar.

[11] Als ze dat met enige moeite heeft gedaan, kan de zwaarte van de materie van haar vlees haar niet meer belemmeren bij het voortschrijden naar een zo hoog mogelijke levensvoleinding; en ook al stoot ze op die gemakkelijke weg van vooruitgang af en toe nog tegen een kleine steen des aanstoots, dan kost het haar maar heel weinig moeite om die uit de weg te ruimen.'

 

182 De weg om materiële zielen te redden

 

[1] (De Heer:) ‘Als een ziel echter de zuivere leer heeft gekregen, de waar­heid ook wel begrijpt en bij zichzelf denkt: ' Aha, nu weet ik wat ik met recht voor mijn heil moet doen; maar voordat ik daar helemaal mee aan het werk ga, wil ik toch ook een poosje genieten van de bekoorlijkheden en aangena­me dingen van deze wereld, omdat ze mij geboden worden. Want nu ik de wegen naar de geestelijke voleinding precies ken, zal het er wel niet echt op aankomen wanneer ik die in volle ernst wil gaan bewandelen; en als ik die weg opga, zal ik ook zeker vooruitkomen!' - Kijk, vriend, dan begint de ziel de bekoringen en aangename dingen van de wereld te proeven en vervolgens ook met volle teugen te gemeten; daardoor geeft ze aan de materie van haar vlees een flink overwicht, dat slechts heel moeilijk of vaak helemaal niet meer met haar heldere inzicht in de dingen van de geest overwonnen kan worden.

[2] Omdat zo'n ziel aanvankelijk tegen beter weten in handelt, zakt ze lang­zamerhand steeds verder in de materie weg en wordt ook de oorspronkelijke, puur geestelijke verlichting steeds matter. De ziel raakt in allerlei twijfels en vindt het in haar materiële traagheid helemaal niet meer zo de moeite waard om zich op te richten. en tenminste voor de korte tijd van een paar dagen of weken een ernstige, zichzelf verloochenende poging te doen om zich ervan te overtuigen. of er toch iets waar is van de vanuit de hemelen geopenbaarde leer ter verkrijging van het innerlijke, ware leven.

[3] Ja, vriend, als zo'n ziel, tegen beter weten in eenmaal traag is geworden en mensen om zich heen ziet, die zichzelf door van meet af aan hun best te doen tot de innerlijke levensvoleinding hebben gebracht, dan heeft dat toch geen sterke lilvloed op haar en brengt dat geen eigen werkzaamheid in haar teweeg. Als ze goed geluimd is laat ze zich wel door die gewekte medemen­sen de wonderen van het geestelijke in de mens vertellen, en af en toe wordt in haar. ook de wens wakker om zelf te zijn wat die volmaakte mensen zijn ­maar direct daarna werken de reeds genoten en nog te genieten bekoringen van deze wereld zo krachtig op haar in, dat ze die niet kan weerstaan en daar­bij denkt: 'Nou ja, ik doe toch niet iets slechts, als ik niet onmiddellijk volledig omkeer! Eerst wil ik in deze wereld nog het een en ander zien en probe­ren, en dan zal Ik toch nog wel tijd genoeg overhouden om in de voetstappen van die volmaakten te treden.'

[4] Kijk, op die manier denken, besluiten, simuleren en berekenen de nako­melingen van zulke in zichzelf lauw en traag geworden mensen nog meer, en ze worden helemaal duister en slecht in hun geest, als men hen er alleen maar aan herinnert wat zij als mensen moeten doen om de innerlijke levensvolein­ding te verkrijgen.

[5] En zo groeit en woekert dan als gevolg van hun steeds wakkerder wor­dende wereldse genotzucht en toenemende traagheid van de ene generatie van de mensen op de andere het onkruid van de nacht der zielen zodanig, dat Mij mets anders overblijft dan zulke mensen met allerlei plagen en gerichten te bezoeken, om hun het nietige en slechte van hun wereldse strevingen aan den lijve te laten ondervinden.

[6] Pas als ze door allerlei bittere ervaringen zover gebracht zijn, dat ze zelf werkelijk weerzin beginnen te krijgen tegen de wereld en haar ijdele verlok­kingen, is het weer tijd om hun, zoals nu, door nieuwe openbaringen uit de hemelen de wegen naar het licht des levens te tonen, die velen dan met grote inzet. zullen bewandelen; maar nog veel meer mensen, die te diep weggezakt zijn in de nacht van het gericht en de dood der wereld, zullen toch blijven waar ze zijn en al degenen die hen willen wekken tot het leven van de geest, net zo lang vervolgen tot de over hen toegelaten gerichten hen van de aarde zullen wegvagen, zoals stormen het kaf verwaaien.

[7] Ja, vriend, van Mijn kant is de verhouding tussen geest, ziel en lichaam bij ieder mens volmaakt nauwkeurig' afgewogen; alleen heeft de waanwijsheid van de mensen, die oude erfzonde, de goede verhouding tot een slechte ver­houding gemaakt.

[8] Neem nu eens de oude sage over jullie Prometeus en zijn zelfgeschapen dochter Pandora! Wie is die Pandora eigenlijk?

[9] Kijk, dat is een beeld dat staat voor de waanwijsheid en de nieuwsgierig­heid en wereldse genotzucht van de mens, waardoor hij aan de harde materie geketend wordt. Ook al komt er van tijd tot tijd een adelaar uit de hemelen naar hem toe die hem krachtig waarschuwt dat hij zich van de materie los moet maken, dan levert dat weinig op; want nauwelijks is de adelaar een poosje weg, of daar is in de ziel van zo'n mens de lever, die het symbool van zijn wereldse lusten is, alweer helemaal aangegroeid, en de hemelse adelaar kan weer opnieuw beginnen die te gaan eten. -Begrijp je dit goede beeld?

[10] Kijk bovendien eens naar wat Mozes zelf in een duidelijk beeld over het eerste mensenpaar vertelt, dan zul je daarin precies hetzelfde vinden!

[11] En als dat zo is, dan komt het niet door Mij dat de mensen slechter zijn geworden doordat Ik in de ziel een kleine voorkeur voor de wereld heb gelegd, maar haar aan de andere kant tegelijkertijd een volledig licht uit de hemelen schonk, waarmee ze met weinig moeite die kleine voorliefde voor de wereld kan overwinnen. Begrijp je die dingen, vriend?'

[12] Na deze les van Mij, waar ook alle anderen heel aandachtig naar hadden geluisterd, bedankten de Romein alsook alle anderen Mij, behalve die ene, die Mijn verklaring niet beviel.

 

183 Het onderricht van Rafaël

 

[1] Na de eerdere lessen van Rafaël en die van Mij was er even rust; want allen dachten na over wat ze hadden gezien en gehoord en prentten het zo diep mogelijk in hun geheugen en hun hele gemoed.

[2] Rafaël echter sprak weer met Philopold en Kisjonah over de oertijd en de veranderingen van de aarde; want Philopold was een goede geoloog en had al heel veel opgeschreven van wat hij had waargenomen en zijn mening daar­over gevormd, evenals onze Kisjonah. Daarom interesseerden de twee zich ook erg voor wat Rafaël hun daarover met grote duidelijkheid en gemak onthul­de.

[3] Mijn leerlingen, die die dingen al verschillende keren heel duidelijk had­den gehoord, besteedden daar natuurlijk niet zoveel aandacht aan en spraken met elkaar meer over wat Rafaël over het wezen van het rijk Gods had ver­teld en over de reden voor het slechter. worden van de mensen op deze aarde, die ze uit Mijn mond hadden gehoord. Maar alle anderen, die nog nooit uit­voerig en grondig iets hadden gehoord over wat Rafaël aan Philopold en Kisjonah uitlegde, luisterden met grote aandacht naar Rafaël en verbaasden zich over Mijn macht en wijsheid, omdat Ik dat allemaal op die manier in de hoogste orde had ingericht.

[4] Met name de arts uit Melita (het huidige Malta) was erin geïnteresseerd, want hij had zijn kennis vooral in Athene, ook in Alexandrië in Egypte en in Syracuse op Sicilië verworven, en had zich in zijn jeugd veel met het onder­zoeken van de aarde en haar krachten beziggehouden. Voor dat doel was hij toen door Egypte gereisd tot aan de watervallen en ook door heel Griekenland, de streken aan de Pontus en langs de Kaspische Zee, alsook door een groot deel van Arabië en de kusten van Azië aan de Middellandse Zee, en daarom zou hij graag met Rafaël een gesprek hierover begonnen zijn; maar omdat Rafaël zo terloops over alles sprak, kon onze arts niet aan het woord komen en luisterde hij dus maar liever stil naar de uitleg van Rafaël en maak­te wat opmerkingen voor zichzelf.

[5] Toen Rafaël echter over de vuurspuwende bergen begon te praten, kon onze arts zich niet meer inhouden en vroeg Rafaël hem toe te staan het een en ander te vragen.

[6] Maar Rafaël zei:'Vriend, je hoeft alleen maar te luisteren naar wat ik daar in het kort allemaal over zal zeggen; dan zul je een goede begrijpelijke ver­klaring krijgen voor de ervaringen die je hebt opgedaan en tot nog toe niet hebt begrepen!

[7] Want ik ken jullie Etna en Vesuvius vanaf de kern van hun oorsprong, zoals ik ook jouw gedachten en vragen allang precies ken voordat jij ze zelf nog gedacht hebt; want de geest en het leven van de Heer, dat mijn alles is, is ook in mij alwetend en alvermogend.'

[8] Toen de arts dat van Rafaël had gehoord, was hij daar volkomen tevreden mee en luisterde hij met gespannen aandacht verder naar de uitleg van de engel.

[9] De uitleg duurde meer dan twee volle uren, en allen die daar met de juis­te aandacht naar luisterden hebben in die korte tijd meer van het wezen en de hoedanigheid van de aarde leren kennen dan zelfs de ijverigste leerling ooit op een hogeschool in Athene of Alexandrië of ook in Syracuse in honderd jaar had kunnen leren.

[10] Toen Rafaël klaar was met zijn voordrachten, waarbij hij ook de verhou­ding van de aarde en de maan tot de zon, de daarbij voorkomende verschijn­selen alsook de overige planeten en vaste sterren aan de leerlingen verklaarde, zei de Romein tegen Mij: 'O Heer en Meester, nu is er voor mij weer een nieuw licht opgegaan! Onze uiterst onjuiste en totaal verkeerde opvattingen over onze aarde, de maan, de zon, de planeten, kometen, vaste sterren en alle andere verschijnselen aan de hemel hebben de mensen beslist in het diepste, meest blinde en zinloze bijgeloof moeten storten! Wie had hen daar ooit van kunnen bevrijden, als Uzelf niet met Uw dienaren uit de hemelen naar ons was afgedaald en ons de ware, wonderbaarlijke hoedanigheid van deze grote dingen van U had getoond? Hebben de mensen in de oertijd dan niets van al die dingen geweten? En als ze er iets van hebben geweten, dan vraag je je af hoe ze ooit van een zó lichtende waarheid tot het allerduisterste en domste bijgeloof hebben kunnen vervallen.'

 

184 Over het opnemen van de leer van de Heer

 

[1] Ik zei: 'Op precies dezelfde manier als Ik je zojuist heb getoond!

[2] De eerste mensen wisten alles overeenkomstig de volle waarheid; maar als de ziel van de mens als gevolg van zijn traagheid, zijn onverstand en de lust van zijn zinnen eenmaal duister wordt in het een of het ander, wordt hij ook al gauw duister in al het andere.

[3] Mozes zelf heeft voor de Israëlieten, die in Egypte duister waren gewor­den, een eigen boek geschreven op dezelfde manier als Mijn Rafaël jullie nu heeft onderwezen. Dat gold tot de tijd van de eerste koningen als belangrijk; toen hun nakomelingen zich echter door alle zinnelijkheid gevangen hadden laten nemen, ging ook alle zuivere wetenschap onder hen te gronde, en in de plaats daarvan kwam hetgeen je nu onder de loden in een vaak nog duister­der graad aantreft dan bij de heidenen.

[4] Nu is aan jullie en al eerder verschillende keren aan de oudste leerlingen, en behalve hen ook aan heel veel andere mensen alles haarfijn, tot in de klein­ste details en overduidelijk getoond; maar reken vanaf nu eens tweehonderd jaar, dan zul je wat het gebied van deze zuivere wetenschap betreft weer op het oude bijgeloof uitkomen.

[5] Maar toch zal ook deze kennis in het geheim bewaard blijven onder dege­nen die in Mijn leer zullen blijven, en dan zal er een tijd komen waarin deze wetenschap, en tegelijk daarmee duizend andere, al het oude bijgeloof voor altijd tot op de bodem zal vernietigen. Maar eerst zal er nog langdurige en harde strijd zijn; tenslotte zal de waarheid echter overwinnen, en al het duis­tere, valse en slechte zal voor eeuwig in de afgrond verdoemd worden.

[6] Jij zult weldra de gelegenheid krijgen om jullie aarde -, natuur­ en sterren­kundigen te ontmoeten, en dan zul je ook een poging doen om hun de waar­heid bij te brengen die je hier hebt leren kennen; maar je zult daarmee op harde stenen stoten. Enkelen zullen er wel over nadenken, maar toch bij hun oude stelsel blijven; anderen zullen het zonder verdere bedenkingen dwaas­heid noemen. Want om ook de dingen van de natuurlijke wereld zonder twij­fel juist en waar te begrijpen moet men van tevoren geestelijk gewekt zijn, de ene, enig ware God kennen en ook zichzelf, van waaruit de mens zich helder en duidelijk bewust wordt wie hij is en waarom hij bestaat.

[7] Pas wanneer de mens in deze belangrijkste aspecten van zijn bestaan en leven duidelijkheid heeft en zodoende Mijn geest zich in zijn ziel met leven­de en lichtende werkzaamheid begint te ontplooien en de hele mens begint te doordringen, zal de mens met zijn van bovenaf verlichte verstand ook snel en gemakkelijk het wezen en de orde der dingen van de grote en kleine natuurlijke wereld in hun volle en onbetwistbare waarheid bevatten en ze tot op de bodem begrijpen; maar als je de heidenen - ook al hebben ze met alle ijver alle hoge wijsheidsscholen doorlopen - datgene wat je van Rafaël hebt gehoord gaat verkondigen, zullen ze het niet begrijpen, het als dwaasheid beschouwen en belachelijk maken, en de duistere, bovenmatig zelfzuchtige en heerszuchtige priesters zullen zo'n nieuwe leer, die absoluut niet in hun oude kraam van afgoden en bedrog te pas komt, in allerijl en met woede vervloe­ken en het volk ertegen opzetten.

[8] Daarom is het zaak om eerst het evangelie over het ware rijk Gods op aarde onder de mensen te verkondigen - en als ze dat hebben aangenomen en door de geest Gods sterker zijn gemaakt, zullen ze alle andere waarheden gemakkelijk bevatten; want Mijn geest, die Ik overvloedig zal uitstorten over iedereen die echt in Mij gelooft en Mij liefheeft, zal hen in alle wijsheid en waarheid binnenleiden.

[9] Denk je soms dat jij de dingen die Rafaël heeft uitgelegd, ook zonder het levende geloof dat je nu in Mij hebt, begrepen zou hebben? Ik zeg je: even weinig als de stenen van deze berg ze hebben begrepen!

[10] Als de basis van alle menselijke kennis leugen en bedrog is, hoe zullen uit zo'n basis dan andere waarheden kunnen opbloeien?

[11] Als je bij het rekenen de eenheid niet kent, die de fundamentele voor­waarde is voor alle uit de som van eenheden ontstane getallen, hoe zul je dan ooit de waarheid van de getallen zelfleren kennen?

 

185 Over valse en ware profeten

 

[1] Nu keek de Romein heel verbaasd en zei: 'O Heer en Meester, Uzelf alleen bent werkelijk de eeuwige waarheid en wijsheid! Nu pas zie ik in dat er bij het onderrichten van de mensen steeds volgens een bepaalde orde tewerk gegaan moet worden, als het onderricht werkelijk nut wil hebben voor het leven van de mens.'

[2] Ik zei: 'Zeker, want beginnen met een mens verkeerd te onderwijzen betekent het huis op zand te willen bouwen. Hoe zal het zich houden, als er stormen en zware regens over zo'n huis heen zullen komen?

[3] Alleen degene die zijn medemens volgens de juiste orde onderwijst, zoals Ik je heb laten zien, bouwt een huis op rotsbodem.Als er over zo'n huis stor­men en overstromingen heen komen, zullen die het huis niet kunnen deren, omdat het op rots gebouwd is. En die rotsbodem ben Ik; door met Mij te beginnen zullen jullie alles uitstekend kunnen doen, zonder Mij echter niets. Onthoud dat goed, Mijn vriend!

[4] Als iemand zijn naaste serieus over Mij wil gaan onderrichten, moet hij niet al te lang bij zichzelf te rade gaan hoe hij dat op de meest vruchtbare manier aan zal pakken. Want Ikzelf zal hem de juiste woorden in zijn hart en zijn mond leggen.

[5] En nu jullie ook dat weten, zullen jullie geen verkeerde stap kunnen doen wanneer je in Mijn naam jullie medemensen onderricht; maar wie het niet helemaal in acht neemt, zal snel en gemakkelijk op dwaalwegen terecht komen, waar hij samen met zijn leerling waarschijnlijk nooit helemaal goed uit kan komen.

[6] Dat is altijd het boze begin van de valse en leugenachtige profeten en van de verduistering en het slechter worden van de mensen geweest. Daarom moet alleen diegene zijn medemensen onderwijzen, die het eerst van Mij in zijn hart heeft geleerd. Wie echter uit zichzelf slechts over hetgeen hij bij stukjes en beetjes van andere mensen heeft gehoord zijn medemensen gaat onderrichten alsof hij door Mij onderricht was, en ook zal roepen: 'Kijk, hier, daar of ginds is Christus, de van eeuwigheid gezalfde Waarheid uit God!', die moet je niet geloven; want dat is een valse profeet, die alleen vanwege aanzien en tijdelijk gewin profeet wil spelen.

[7] Wie met weinig moeite een valse van een ware, door Mij geroepen profeet en leraar wil onderscheiden, moet naar zijn werken kijken!

[8] Wat een mens het minst voor de ogen van zijn medemensen kan verber­gen, is zijn zelfzucht en winstbejag. Om die te bevredigen zal hij maar al te gauw en zichtbaar geen middelonbeproefd laten om het doel te bereiken waar zijn hart een onverwoestbare liefde voor heeft.

[9] Laat de valse profeten daarom nooit macht en uiterlijk aanzien verkrijgen! Want als ze dat eenmaal bereiken, zal het er weldra weer uiterst duister uitzien onder de mensen, en zullen jullie een harde strijd tegen hen te verduren krij­gen!'

[10] Met een bedenkelijk gezicht zei de Romein: 'O Heer en Meester van alle bestaan en leven, dat zullen wij mensen waarschijnlijk nauwelijks kunnen verhinderen! Als U, Almachtige, dat niet Zelfzult verhinderen, zal het op deze aarde al gauw wemelen van louter valse profeten. Want het blinde volk zal nauwelijks of helemaal niet in staat zijn onderscheid te maken tussen een ware en een valse profeet. Wie zal dan tegen hen zeggen en hun duidelijk kunnen maken dat hun leraren valse profeten zijn?'

[11] Ik zei: 'Vriend, Ik zal het Mijne doen, maar jullie moeten ook jullie aan­deel leveren! Ieder mens heeft zijn volkomen vrije wil, die Ik met Mijn almacht niet mag grijpen en aan banden leggen, omdat dat -zoals Ik jullie al heel duidelijk en begrijpelijk heb getoond -in strijd met Mijn orde zou zijn.

[12] Maar daarom geef Ik jullie in de getoonde waarheidjuist het beste mid­del tegen alle valsheid in de hand, en daarmee kunnen jullie met Mijn hulp de sterkste dammen en wallen tegen het hele leugenachtige gebroed van de hel bouwen.

[13] Maar zo gemakkelijk en snel als jullie je nu voorstellen zal het valse pro­fetendom natuurlijk niet van deze aarde uitgeroeid kunnen worden; en toch zal uiteindelijk enkel en alleen de lichte, levende waarheid overwinnen! Blijf dus maar stevig en onwrikbaar in de waarheid; want alleen de waarheid zal niet alleen jullie, maar uiteindelijk alle mensen vrij maken van het oude, zware juk van leugen en bedrog! Laat je dus door geen enkele schijnbaar nog zo helder glanzende leugen meer verleiden -dan zal alles goed gaan!

[14] Jullie zijn nu het zout, de beste specerij, onder de mensen op deze aarde. Als jullie niet lui en lauw worden, zal het met de geestelijke spijzen goed lopen en zullen de mensen daar gretig naar verlangen; maar als jullie, die het zout zijn, bedorven raken en slecht van smaak worden, waarmee moet de geestelijke kost voor de mensen dan gezouten worden?

[15] Handel dus in alles volgens Mijn leer en volgens Mijn wil, die jullie nu goed kennen, dan zal jullie zout het onkruid tussen de tarwe op de akker des levens mettertijd steeds meer uitroeien, en daardoor zullen jullie jezelf boven­mate verheugen over de kracht en macht van Mijn waarheid onder de men­sen!'

 

186 De genezing van de zieken uit Joppe

 

[1] Toen Ik deze dingen had gezegd, kwam een dienaar van Marcus ons uit­nodigen voor het middagmaal; want het was inmiddels al ver na de middag.

[2] Maar Ik zei: 'Wie van jullie nu naar beneden wil gaan om zich met aardse spijs en drank te versterken, kan nu gaan en zijn lichaam tevreden stellen; Ikzelf zal vandaag echter tot vanavond op deze berg blijven. Wie bij Mij wil blijven, zal ook geen honger of dorst lijden!

[3] Er zullen weldra een groot aantal hongerige en dorstige armen uit de omgeving van Joppe hier aankomen, die het maal dat voor ons is klaarge­maakt zullen eten. Er zullen kreupelen, aan handen en voeten verlamden, melaatsen en mensen die door kwade koortsen geplaagd worden bij zijn; als ze van de voor ons bereide spijzen eten, zal het beter met hen gaan. - Dat moet de dienaar in huis zo regelen!'

[4] Eén van de aanwezige leerlingen van Johannes zei: 'Heer en Meester, de mensen die uit Joppe hier aankomen weten toch nog niets over U en kunnen toch ook nog geen geloof in U en Uw woord hebben -en toch worden ze genezen door Uw zegen, die U in de spijzen zult leggen. Hoe valt dat te rijmen met wat U altijd zegt: 'Je geloof heeft je geholpen'?'

[5] Ik zei: 'Hoe valt het met jou te rijmen dat jij, die toch al een oudere leer­ling bent, een zo onnozele vraag kunt stellen? Heb Ik soms niet al een groot aantal leerlingen uitgezonden?

[6] Twee van hen bevinden zich nu in Joppe en verkondigen Mijn woord aan de armen. Ze hebben die armen in Mijn naam ook wel de handen opgelegd, en het ging beter met hen; maar de genezenen vielen weer terug in hun oude zwakheden en alledaagse zonden en zodoende ook in hun oude lichamelijke kwalen.

[7] Ze hebben zich weer tot de twee leerlingen gewend, met de vraag of die hen weer wilden genezen. Maar de leerlingen hebben gezegd: 'Ook al gene­zen wij jullie weer in naam van de Heer, jullie zullen toch weer opnieuw zondigen; daarom zeggen wij jullie: doe eerst echt boete, en als de Heer ziet dat jullie je leven ernstig en voorgoed hebben gebeterd, zal Hijzelf jullie wel helpen! Sta op en wandel vol berouw, geloof en vertrouwen naar de wonder­bron aan het Meer van Galilea, die de Heer Zelf daar heeft geplaatst en geze­gend, dan zullen jullie daar genezing vinden; laat de voetreis, die een zware opgave voor jullie is, een boetedoening voor jullie zijn!'

[8] Kijk, na deze ernstige vermaning zijn de zieke armen, hoe moeilijk het ook ging, vol geloof en vertrouwen aan de verre en moeizame reis begonnen, en het schip dat nu juist op deze oever aankoerst, brengt ze hierheen.

[9] Ze komen hier dus niet zonder geloof aan, maar met een juiste hoeveel­heid geloof, en ze zullen dan ook door hun geloof geholpen worden.

[10] Maar stel in het vervolg niet meer zo'n onnozele vraag aan Mij; want dergelijke vragen zouden er blijk van geven dat jij nog geen geschikt zout zou zijn om de spijzen voor ziel en geest van de mensen te kruiden!'

[11] Hierop vroeg de leerling Mij om vergeving en bedankte Mij voor de terechtwijzing.

[12] Ik wendde Mij tot de dienaar, die intussen van Marcus opdracht kreeg om een toereikende hoeveelheid brood en wijn op de berg te brengen, en zei: 'De armen moeten hun eten buiten krijgen; want de buitenlucht is bevor­derlijker voor hun gezondheid dan de lucht en damp van de eetzaal. Ga nu doen wat je opgedragen is!'

[13] Hierop ging de dienaar weg en zorgde nauwgezet voor alles.

[14] Weldra brachten andere dienaren verscheidene karaffen vol wijn en ook verscheidene broden.

[15] De naar beneden gestuurde dienaar zei tegen de arme gasten, die aan land waren gestapt, dat ze zo goed en kwaad als het ging buiten aan de tafels plaats moesten nemen, en liet direct de voor ons uitstekend klaargemaakte spijzen in overvloed op hun tafels zetten.

[16] De armen schrokken daar echt van en zeiden: 'O vriend, aan zulke spij­zen zouden wij echt wel behoefte hebben; maar wij zijn arm en kunnen die nauwelijks betalen!'

[17] De dienaar zei: 'Degene die deze spijzen heeft voorgeschreven voor jul­lie genezing, heeft ze al betaald; eet en drink dus zonder je daar verder zorgen over te maken! Maar als jullie gezond worden, verval dan niet weer in jullie oude zwakheden en zonden, zoals jullie dat nog maar kort geleden in Joppe hebben gedaan nadat jullie voor de eerste keer door de twee leerlingen gene­zen waren!’

[18] Toen de armen dat hoorden, verbaasden ze zich over die woorden van de dienaar, en een van hen vroeg hem hoe hij dat kon weten, aangezien die twee leerlingen die dat tegen hen hadden gezegd, voorzover hij wist, al geruime tijd in de havenstad verbleven en deze streek zeker niet hadden bezocht en het hem dus niet hadden kunnen vertellen, en dat behalve de twee leerlingen van de grote Heiland en zijzelf niemand daar iets van kon weten.

[19] De dienaar zei: 'Vraag nu niet verder, maar eet en drink, opdat jullie weer gezond worden! Als jullie weer gezond zijn geworden, zullen we er nog wel over kunnen praten hoe ik die dingen te weten ben gekomen.'

[20] Toen begonnen de armen te eten en te drinken, en toen ze werkelijk verzadigd waren, verlieten hun kwalen hen ook; de melaatsen werden rein, de koortslijders raakten hun koorts kwijt, en de verlamden en kreupelen werden recht van leden en konden hun voeten en handen zo goed gebruiken als alleen een sterk en volkomen gezond mens dat kan. Aan de verbazing, de vra­gen en ook de lofprijzingen kwam bijna geen eind. Maar de dienaar gaf hun geen antwoord dat van speciaal belang was.

 

187 De verbazing van de Griek over het heilzame maal

 

[1] Eén van de genezenen, die een Griek was, geboren en getogen op het eiland Cyprus, maar zich later als visser in Joppe had gevestigd en voor het overige een heel ervaren mens was, zei tegen de dienaar: 'Vriend, het land waar ik geboren ben en waar ik bijna dertig jaar als ervaren visser heb geleefd en gehandeld, heet Cyprus en wordt ondanks zijn grote uitgestrektheid aan alle kanten door de grote zee omspoeld; het is buitengewoon vruchtbaar en in alle opzichten zó heilzaam en gezond, dat het tot een spreekwoord is geworden om te zeggen: 'In ons land kent men geen ziekte en hier sterft men niet!' Om die reden kopen rijke Romeinen, Grieken, Egyptenaren en ook Joden daar voor veel goud bezittingen, bouwen er prachtige woningen en leven dan heel blijmoedig in dat heerlijke land.

[2] Ik was er vaak getuige van dat er ook zieken naartoe kwamen en van de meest gezonde spijzen aten en de beste en zuiverste wijn dronken; maar toch zijn ze niet zo gezond geworden als wij nu hier in deze eveneens heerlijke plaats.

[3] Wat zat er eigenlijk in deze spijzen en de heerlijke smakende wijn die wij hebben gedronken, dat wij allemaal, bijna veertig mensen met verschillende kwalen behept, in één keer en plotseling zo gezond zijn geworden alsof ons nooit iets gemankeerd heeft?'

[4] De dienaar zei: 'Noch de spijzen noch de wijn hebben jullie van je kwa­len genezen, maar de genade en wil van Hem, ter wille van wie de twee leer­lingen jullie hier naartoe hebben gestuurd en in wie jullie ten volle zijn gaan geloven, toen de twee leerlingen van Hem vertelden dat in Hem de volheid van de geest van de ene, enig ware God woont.

[5] Met Zijn liefde, erbarmen, genade en wil waren deze spijzen en de wijn gekruid, en die geestelijke kruiden hebben jullie gezond gemaakt. Dank dus alleen Hem daarvoor en val, nu jullie weer helemaal genezen zijn, niet weer in jullie oude zwakheden en zonden terug, opdat jullie niet nog een keer kwalen oplopen, en wel ergere dan deze, waarvan jullie nu op wonderbaarlij­ke wijze genezen zijn!'

[6] Toen de genezenen die goede waarschuwende woorden van de dienaar hadden gehoord, beloofden ze bij alles wat hun heilig was dat ze die tot hun dood in alle ernst zouden onthouden. Maar ze zouden graag willen weten waar ze nu heen moesten reizen om de grote Heiland te ontmoeten, om Hemzelf op hun knieën de alleen aan Hem toekomende dank te brengen.

[7] De dienaar zei: 'Ik heb geen opdracht gekregen om jullie dat te zeggen. Maar vat echte liefde voor Hem op, dan kan het ook nog wel gebeuren dat jullie Hem te zien krijgen!

[8] Hij laat Zich alleen maar door de mensen vinden en ook spreken, als ze Hem zoeken in hun van zonden gereinigde hart, ook al zouden ze zich aan het eind van de wereld bevinden; want Hij ziet alles, Hij kent alles, en Hij kent zelfs de meest geheime gedachten van ieder mens, ook al zou die zich verbergen in de verste uithoek van deze uitgestrekte aarde.

[9] Doe dus wat ik jullie nu heb gezegd; ik kan dat ook tegen jullie zeggen omdat ik Hem persoonlijk ken en, ofschoon ik slechts een dienaar van dit huis en mijn heer ben, zelf ook vervuld ben van de geest uit de eeuwige waarheid van Zijn leer.'

[10] Hierop verliet de dienaar de genezenen en ging aan zijn overige bezig­heden.

 

188 De genezenen en hun schippers

 

[1] Daarop stonden de genezenen op van hun tafels, liepen naar het meer en vertelden alles wat hun overkomen was aan de nog aanwezige schippers.

[2] Toen verbaasden ook de schippers uit de buurt van Tiberias zich en zeiden dat ook zij al heel veel over de grote Heiland uit Nazareth hadden gehoord; maar ze hadden Hem nog nooit te zien gekregen, en daarom konden ze ook niet direct voetstoots alles aannemen wat ze van andere mensen over de grote Heiland hadden gehoord. Maar nu ze een onmiskenbaar bewijs voor zich zagen, konden en wilden ze ook al het andere geloven dat ze over hem had­den gehoord en ook boven alles God prijzen, die zo'n macht aan een mens had gegeven; want zoiets was sinds mensenheugenis nog nooit voorgekomen.

[3] Daarop zei een genezene: 'Daar hebben jullie volgens jullie voorstellin­gen en kennis werkelijk helemaal gelijk in; maar wij zijn dit in onszelf wat anders gaan zien, en ik geloof niet dat wij ons vergissen. Die man, aan wie volgens jullie opvatting God zo'n grote macht heeft verleend, waarom jullie Hem als jullie God willen loven, schijnt de Heer Zelf in Zijn huis te zijn en met Zijn macht kan Hij geheel en al beschikken zoals Hijzelf wil, en de God, die jullie ter wille van die man willen loven en prijzen, schijnt in alle volheid in Hemzelf te wonen! Want afgaande op wat wij geheel naar waarheid van Zijn twee naar Joppe uitgezonden leerlingen hebben gehoord, spreekt Hij absoluut niet op de manier zoals vroeger de verschillende profeten tot het volk hebben gesproken -want die zeiden altijd: 'Luister, volk!' of 'Luister, koning, of jij, of jij! -Zo spreekt de Heer!', en dan pas sprak de geest van de Heer uit de mond van de profeet -maar Hij zegt: 'Ikzelf zeg jullie, en Ik wil het!'

[4] Welnu, vrienden, zodra iemand op die manier spreekt en God hem niet voor iedereen zichtbaar bestraft voor die voor ieder mens zeer zondige aan­matiging, moet zo iemand de volheid van God Zelf in zich hebben en der,­halve ook Zelf geheel en al Heer zijn, anders zou het Hem nooit lukken om alle geesten, schepselen en elementen te gebieden, waarop alles gehoorzaamt aan de oneindige macht van Zijn wil! Want dat weten wij uit de mond van Zijn leerlingen, die ooggetuigen zijn geweest van heel veel tekenen en won­deren.

[5] Wij hebben dus de indruk dat wij in die grote Heiland uit Nazareth direct met God Zelf te maken hebben en niet meer met een profeet, hoe groot ook!'

[6] Daarop zei een schipper, die behoorlijk thuis was in de Schrift: 'Jullie komen uit Joppe, een stad waar nu meer heidenen dan echte, ware Joden wonen, en jullie zijn zelf derhalve meer heiden dan Jood. Wat maakt het de heidenen uit, of ze aan hun alles bij elkaar minstens tienduizend goden nog weer een nieuwe hele of halve god toevoegen?

[7] Bij ons, echte en ware Joden, staat echter al in het eerste gebod van Mozes geschreven: 'Ik alleen ben uw God en Heer; gij zult daarom alleen in Mij geloven als de ene, enig ware God en geen vreemde, door mensen bedachte goden naast Mij hebben en vereren!'

[8] Kijk, zo luidt voor eeuwig en altijd de wet voor ons Joden! Als dat nu zo is, hoe zouden wij die wonderheiland dan als een tweede en derhalve nieuwe God kunnen aannemen en hem de eer geven die wij alleen verschuldigd zijn aan de ene, enig ware God van Abraham, Isaak en Jacob?

[9] Ondanks dat alles beleven wij toch grote vreugde aan die wonderheiland uit Nazareth, omdat God aan hem, die een mens is als wij, vast en zeker van­wege zijn grote vroomheid een grote macht heeft gegeven zoals die nog nooit eerder voorgekomen is, en daarom prijzen wij alleen de ene, enig ware God, maar niet die mens, die begiftigd is met een overvloed aan goddelijke macht.

[10] Als jullie echte Joden zouden zijn, zouden jullie hetzelfde doen; maar aangezien jullie meer heidenen dan Joden zijn kunnen jullie doen wat jullie willen, want jullie hoeven je niet voor jullie geloof te verantwoorden tegen­over de Farizeeën in de tempel te Jeruzalem!'

 

189 De genezen visser bewijst de schippers de goddelijkheid van de Heer

 

[1] Daarop zei de genezen visser, die uit Cyprus kwam: 'Hoewel ik van geboorte een heiden ben, ken ik Mozes en de profeten toch even goed als jij.

[2] Staat er niet bij de profeet Jesaja*(Jesaja 40:3 en 11) 'Een stem van de prediker roept in de woestijn: Bereid de weg voor de Heer, effen op de velden een baan voor onze God!'? En verder staat er: 'De Heer zal als een herder Zijn kudde weiden; Hij zal de lammeren in Zijn armen verzamelen en hen aan Zijn borst dragen en de ooien leiden.'

[3] Wij wonen weliswaar in Joppe, maar toch hebben we uit de mond van de twee leerlingen goed gehoord wat er in Jeruzalem allemaal is voorgevallen.

[4] De stem van de prediker in de woestijn -was Johannes de Doper, die op de velden van jullie blindheid voor God een baan effende, maar die door de naijver van de tempeldienaren, die Herodes aan hun kant wisten te krijgen, in de gevangenis terecht kwam en spoedig daarna onthoofd werd.

[5] Deze prediker in de woestijn herkende in die Heiland uit Nazareth de Heer, en zijn getuigenis heeft velen de ogen geopend. Waarom zijn de Farizeeën dan blind en verstokt van hart gebleven? Zij hebben Mozes en de profeten toch ook?

[6] Als de profeet spreekt: 'De Heer zal Zijn kudde ( ons mensen namelijk) weiden als een herder' -en dat gebeurt nu ongetwijfeld voor onze ogen -is deze Herder, wiens persoonlijke komst op deze aarde alle profeten, te begin­nen bij Mozes, getrouwen duidelijk juist voor deze tijd hebben aangekon­digd, dan niet een en dezelfde Heer en God, die aan Mozes op de Sinaï de geboden gaf.

[7] Als wij ons nu gelovig als lammeren om Hem heen scharen en Hij ons met alle liefde van Zijn goddelijke hart leidt, zoals een goede herder dat met de ooien doet -wat wij maar te duidelijk en helder zien aan Zijn leer en Zijn daden -geloven wij dan soms, ook al zijn wij meer heiden dan Jood, in een andere, vreemde God dan alleen in Degene in wie we volgens het gebod van Mozes als enige moeten geloven? En doen wij er verkeerd aan, als wij Hem danken voor de aan ons bewezen genade en Hem alleen de eer geven?

[8] Waarlijk, het strekt jullie niet erg tot eer als wij als gewezen heidenen het licht, dat tot jullie is gekomen, eerder naar volle waarheid herkennen dan jul­lie, die volgens jullie Schrift een voor dat licht uitverkoren volk zijn!'

[9] Op deze woorden van de visser zeiden de schippers verder niets meer; want ze zagen in dat de visser bedrevener was in de Schrift dan zij, en ze wil­den niet aan een woordenstrijd met hem beginnen. Maar tegelijkertijd begonnen ze onder elkaar na te denken en te zeggen, dat de visser uiteinde­lijk toch wel eens gelijk zou kunnen hebben, en daarbij werden sommigen van hen geloviger dan ze voorheen waren. Spoedig daarna maakten ze hun schepen los en voeren terug naar Tiberias, met de belofte dat ze de veertig genezen inwoners van Joppe hier over een paar dagen zouden ophalen, als zij dat wilden.

[10] Maar dezen (de genezenen) zeiden:'Wij danken jullie nu voor je goede wil; maar wij zullen een andere weg naar huis nemen!'

[11] Hierop voeren de schippers definitief weg.

 

190 De arts vraagt naar het manna in de woestijn

 

[1] Onze inwoners van Joppe bekeken de oever van het meer en spraken voortdurend over Mij. Ze bekeken ook het badhuis en verbaasden zich bui­tengewoon over de vele grote, zeer doelmatig ingerichte ruimten en de rein­heid ervan; ze bekeken ook de hele grote tuin en roemden de eigenaar van het bad, de bouwmeester en de tuinman, die dat eens gemaakt moesten heb­ben. Ze vroegen ook aan deze en gene bediende van het badhuis hoelang die prachtige inrichting al bestond, wie de bouwmeester ervan was en waar hij vandaan kwam.

[2] Maar de dienaren mochten dat aan niemand vertellen, en ze gaven de vraagstellers ten antwoord dat ze dat wel van de eigenaar van het bad zouden horen, als het voor hun heil nodig zou zijn.

[3] Toen het veertigtal in de tuin tot bijna tegen de avond alles had bekeken en zich erg verwonderd had, gingen ze weer naar buiten en overlegden met elkaar waar ze zouden overnachten; en toen ze op de berg verscheidene ten­ten en een groot, overdekt terras dat aan een tempel deed denken, in het oog kregen, vroegen ze aan een dienaar, die zich in hun buurt bevond, of zij in de tenten op de berg de nacht mochten doorbrengen, aangezien zij arme men­sen waren.

[4] Maar de dienaar zei: ' Als het tijd wordt voor de nachtrust, zullen jullie dat net als iedere andere gast mogen; heb nu echter geduld tot de heren die al bijna de hele dag aangenaam op de berg doorbrengen, naar huis komen!'

[5] Daar waren de genezenen ook weer mee tevreden en ze gingen aan hun tafels zitten, waar zich nog wat brood en wijn bevond, versterkten zich daar­mee en spraken opnieuw met elkaar, met name over Mij. ­

[6] Wat gebeurde er echter intussen bij en onder ons op de berg, terwijl de armen beneden volgens Mijn wil werden behandeld, verzorgd en genezen?

[7] Onze Rafaël vertelde de aanwezigen alles wat er beneden gebeurde, en de schranderheid van de dienaar werd geprezen, evenals later die van de visser uit Joppe vanwege zijn optreden tegenover de schippers uit Tiberias. De leerlin­gen van Johannes zagen nu nog meer en duidelijker in dat de inwoners van Joppe niet zonder geloof in Mij door Mij van hun kwalen waren genezen.

[8] Toen Rafaël klaar was met zijn verhaal en de zon al sterk naar de horizon begon te neigen, liep de arts uit Melita nogmaals naar Rafaël toe en zei: 'Voorname vriend, sinds mijn geest hier door de woorden van de Heer uit jouw mond steeds wakkerder en helderder wordt, komt alles wat ik ooit heb gedaan, gezien en in boeken gelezen zo levendig terug in mijn herinnering, dat ik nu in staat zou zijn om alle boeken van Mozes, de profeten en nog veel andere dingen uit de boeken van de Joden woord voor woord voor je op te zeggen; en daarbij stoot ik nu op iets eigenaardigs in de tijd dat de Israëlieten in de woestijn verbleven en zich moesten voeden met het manna, dat met uit­zondering van de sabbat dagelijks rijkelijk uit de hemelen op de aarde viel.

[9] Ik heb er nu niet de minste twijfel over dat die mannaregen een puur wonder was, en wat ik zo eigenaardig vind is dan ook niet het onmiskenbare wonder, maar het feit dat geen enkel mens op één dag voor zichzelf en de zij­nen meer van het manna mocht verzamelen dan precies wat hij volgens het voorschrift voor één dag nodig had. Alleen op vrijdag mocht iedereen ook voor de sabbat, waarop er geen manna uit de hemel viel, de voorgeschreven voorraad manna voor zichzelf verzamelen; als iemand echter op een andere dag een voorraad voor de volgende dag verzamelde, raakte die bedorven, vol wormen en begon te stinken en was derhalve voor mensen noch dieren te eten.

[10] Welnu, in die merkwaardige verordening van Jehova, gegeven door Mozes en Aäron, kan ik de eigenlijke wijsheid van de Heer en de reden ervan niet ontdekken. Gebeurde het nu inderdaad zo, of is het alleen maar een alle­gorische, hiëroglyfeachtige weergave van een geheime, diep geestelijke waar­heid, die pas in de mens onthuld wordt als zijn geest volledig in zijn ziel is gaan heersen?

[11] Als het echter inderdaad zo was, begrijp ik werkelijk niet waarom nie­mand een voorraad mocht verzamelen, behalve op vrijdag enkel voor de sab­bat en niet voor een andere dag. En als het manna op de sabbat niet bedorven raakte, wormen kreeg en begon te stinken - waarom gebeurde het met een voor een andere dag verzamelde voorraad dan wel zoals dat beschreven is? ­Voorname vriend, zou je wat dat betreft ook niet een goed lichtje in mijn ziel willen ontsteken?'

 

191 Rafaëls onderricht over de spijziging van Israël in de woestijn

 

[1] Rafaël zei: 'Ja, mijn vriend, het is inderdaad echt zo gebeurd, en wel om een uiterst wijze reden; want als God het volk dat in Egypte compleet was verzonken in de meest smerige wereldse zaken, voor een hoger licht wilde opvoeden, bleef Hem, nadat het volk de wetten des levens had ontvangen, mets anders over dan het gedurende veertig volle jaren in de kale en onvruchtbare woestijn in alle mogelijke nuchterheid te houden en het zo naar een hoger licht te voeren. Dat volk had zich in Egypte enerzijds door zijn sjacherende instelling en anderzijds door allerlei ontberingen aangewend om zich zodanig toe te leggen op vergaren, overmatig sparen en daardoor op hebzucht en vreselijke gierigheid,. dat het heel moeilijk was om dergelijke ondeugden en zonden. volledig bij het volk uit te roeien. Bedriegen, stelen, roven, ook moorden, liegen en allerlei hoererij en echtbreuk bedrijven, met name tegenover de heidense Egyptenaren, was het volk van God ondanks alle waarschuwingen en tuchtigingen tot een tweede natuur geworden.

[2] Onder de bekende farao, die dit overigens zeer bedrijvige volk te gewelddadig en wreed begon te onderdrukken en in alle richtingen begon te ver­volgen, gaf het weer gehoor aan Gods waarschuwingen en gaf het zijn vele ondeugden en zonden voor een belangrijk deel op, en God wekte Mozes op als redder van dat volk, op de manier zoals je dat uit de boeken kent.

[3] Nu kwam het volk in de ongenaakbare woestijn, waar geen akkers, geen tuinen, geen weiden, geen melk, geen brood en geen vleespotten waren, waar het volk erg bedroefd over raakte en begon te klagen en te mopperen; want de meegenomen voorraden waren weldra op, en de vissen uit de Rode Zee waren niet voldoende om het volk te voeden.

[4] Toen ontfermde God Zich over het volk en gaf het dat dagelijks brood uit de hemelen. Toen het volk dat heel rijkelijk uit de hemelen kreeg, werd de oude, slechte, overdreven geest van verzamelen en sjacheren maar al te gauw weer actlef; maar God gaf het volk via Mozes direct van duidelijke sancties voorziene voorschriften over hoe de gave van voedsel uit de hemelen verza­meld en gebruikt moest worden, en wie dat voorschrift niet in acht nam, werd dan ook onmiddellijk precies volgens voorschrift getuchtigd.

[5] En kijk, dat verstikte al gauw die slechte geest van wereldse gezindheid bij het hele volk, want bij het verzamelen van een voorraad manna bleek er nooit winst te zijn, en dus hield het volk zich aan het voorschrift.

[6] Dat het op vrijdag voor de sabbat verzamelde manna ook op de sabbat vers en goed bleef, dat wilde de Heer ook zo, om bij het volk, dat in Egypte de rustdag in de geest Gods volkomen vergeten was en daar niet meer aan dacht, maar elke dag aldoor verzamelde, werkte en kocht en verkocht, toch één dag in de week in stand te houden met de bedoeling dat het zich op die dag van alle onnodige arbeid zou onthouden en zich met God en Zijn leer en wil zou bezighouden. Want een volk zonder enig onderricht op het gebied van het geestelijke verkommert en verwildert maar al te gauw tot een niveau dat lager is dan het dierenrijk, en is dan nauwelijks meer in staat om zich door de macht van zijn eigen verstand en wil omhoog te richten naar een hoger licht.

[7] Als je dat alles bij elkaar alleen al op menselijke, verstandige wijze in over­weging neemt, zul je daarin ongetwijfeld reeds de licht stralende liefde en wijsheid van de Heer overduidelijk herkennen.

[8] Maar dit verschijnsel heeft bij het volk Israël natuurlijk ook een diep gees­telijke en hemelse betekenis.

[9] Het brood dat de Heer in de natuurlijke woestijn, die tevens overeen­kwam met de innerlijke, geestelijke woestenij van het volk Israël, voor dit volk uit de hemelen liet regenen om het lichamelijk te voeden, komt overeen met de Heer Zelf, die nu als het levende brood uit de hemelen in de ware geestelijke woestijn van de mensen is neergedaald. Zijn woord, Zijn leer en Zijn daden van liefde zijn het ware, levende brood uit de allerhoogste heme­len. Wie metterdaad van dit brood eet, zal nooit meer sterven wat zijn ziel betreft, maar hij zal het eeuwige leven in zich hebben.

[10] Heel velen die het oude manna hebben gegeten, zijn gestorven, niet alleen wat hun lichaam maar helaas ook wat hun ziel betreft, en tot op dit uur zijn ze nog niet opgestaan tot het leven; degenen echter die dit levende manna daadwerkelijk in de geest eten, zijn in zichzelf reeds opgestaan tot het eeuwige leven. Kijk, dat is de geestelijke betekenis van het vroegere manna!

[11] Het natuurlijke manna, waarvan de Israëlieten geen voorraad mochten verzamelen, komt ook overeen met het feit dat de mensen geen schatten moeten vergaren die door roest en motten vernietigd kunnen worden, maar alleen de schatten van de sabbat voor ziel en geest, die eeuwig blijven. ­Begrijp je dat nu?'

[12] De arts beaamde dat zeer dankbaar, en allen stonden verbaasd over deze uitleg; want ook Mijn leerlingen hadden dat tevoren niet begrepen.

 

192 Het verschijnsel van de luchtspiegeling

 

[1] Aangezien de zon reeds onder de horizon begon weg te zakken, meende onze Marcus dat het in zekere zin tijd was dat we ons naar beneden naar huis begaven, omdat in de herfst de avonden vaak koeler werden.

[2] Maar Ik zei: 'Vriend, daar is het nog minstens een half uur te vroeg voor. Maak je toch geen zorgen of er voor ons een avondmaal klaargemaakt wordt of niet; want als wij in het huis terugkomen, zal alles in orde zijn!

[3] Maar hier op de berg zal zich nog iets voordoen waar jullie je buitenge­woon over zullen verbazen en wat een zeer goede invloed op jullie hart en ziel zal hebben; daarom is het belangrijk dat we hier nog ruim een half uur blijven.

[4] Als de zon helemaal onder is gegaan zullen jullie Mij loven en prijzen, omdat Ik jullie dat heb onthuld. Maar vanaf nu tot dat moment moeten jullie je volkomen rustig houden!

[5] Daarna werd alles stil en rustig. Ook de geesten in de lucht, in de aarde en in de wateren werd door Mij in stilte bevolen zich volkomen rustig te hou­den. En zo werd het in de gehele zichtbare natuur zo volkomen rustig, dat er zelfs niet het kleinste zuchtje wind bewoog, geen vogeltje rondvloog en het water van het meer zo volkomen kalm was, dat men de hoge bergen, die het grote meer omringden, vanuit de waterspiegel even duidelijk en helder te zien kreeg als op natuurlijke wijze, wat alle aanwezigen in hoge mate verruk­te, omdat ze zo'n volmaakte rust van het meer nog vrijwel nooit hadden gezien.

[6] Sommigen zouden Mij graag gevraagd hebben wat die nog nooit beleef­de volmaakte rust in de natuur te betekenen had. Maar omdat Ik alle aanwe­zigen zonder uitzondering volkomen rust had bevolen, durfde niemand zijn mond open te doen. Ook in het huis beneden en ook in de grote badinrich­ting was alles volkomen rustig geworden, hoewel niemand wist wat hem tot die volkomen rust zonder enige activiteit had gebracht. Ook onze Rafaël, die zich vlak bij Mij bevond, hield zich zo rustig als een standbeeld.

[7] Toen het helemaal begon te schemeren en de sterren geleidelijk aan zicht­baar werden, begonnen er in de zeer zuivere en volmaakt rustige lucht een groot aantal bekende, maar nog meer onbekende streken te verschijnen, met name aan de westelijke hemel. Zover het oog reikte waren de kusten van de Middellandse Zee te zien met alle plaatsen en schepen, en allen merkten op dat ook de grote Middellandse Zee volkomen rustig was. Helemaal aan de westelijke rand, waar de zon onderging, kwam ook het getrouwe beeld van de sterk rood gekleurde zon tevoorschijn, waarover alle aanwezigen zich in hun hart heel erg verwonderden. Deze verschijnselen werden van minuut tot minuut levendiger.

[8] Toen de aanwezigen deze verschijnselen voldoende hadden bekeken, zei Ik tegen de leerlingen: 'Geef nu jullie oordeel over dit verschijnsel, dat op bepaalde tijden met name in Egypte en in het woeste Arabië zeer vaak optreedt, dikwijls ook op klaarlichte dag, en dat de mensen tot allerlei bijge­loof verleidt!’

[9] Op deze uitnodiging van Mij zeiden de leerlingen: 'Heer, soortgelijke verschijnselen zijn ons niet helemaal vreemd; maar wat ze in feite geheel naar waarheid zijn en hoe en waarom ze ontstaan, dat heeft nog geen sterfelijk mens doorgrond, evenals heel veel andere dingen.

[10] Hier hebt U die kennelijk laten ontstaan om ons ook over zulke dingen de juiste voorlichting te geven, opdat wij er bij dergelijke voorvallen geen verkeerde ideeën op na houden; maar hoe ze anders op soortgelijke wijze ontstaan, dat weten alleen U en Rafaël.

[11] De joden beschouwen ze als profetische voortekenen en voor een belangrijk tekenschrift van Jehova met diepgaande inhoud, zoals wij dat enige tijd geleden 's nachts op de Olijfberg te zien kregen.

[12] Waar de heidenen ze voor houden, daar hebben we nog weinig over gehoord, omdat wij ons nog nooit met de leer van hun goden hebben bezig­gehouden. Maar aangezien wij nu verschillende volledig bekeerde heidenen bij ons hebben, kunnen zij nu ook hun opvatting en hun geloof ten aanzien van dergelijke verschijnselen te berde brengen.'

[13] Nu kwamen de twee Grieken, die 's morgens als eersten de enig ware God hadden gezocht en genezen waren, voor Mij staan en zeiden: 'Heer en Meester! De fabel van de grote heks Morgana is te dom om hier weer te geven; want als jongens hebben wij daar vroeger zelf alom gelachen, daarom moet die ons nu nog des te dommer en belachelijker toeschijnen.

[14] Op onze verre reizen hebben wij echter niet alleen dikwijls de gelegen­heid gehad om zulke verschijnselen -zij het ook niet altijd in deze omvang ­waar te nemen, maar ook om daar met heel bekwame natuuronderzoekers en wereldwijze mensen over te spreken, en daar was er één bij die naar onze mening de spijker behoorlijk goed op de kop lijkt te hebben geslagen.

[15] Hij was van mening dat dergelijke verschijnselen, evenals vele duizenden andere, een volkomen natuurlijke oorzaak hebben en beschouwd en gezien moeten worden als voorboden van andere daarop volgende verschijnselen, wat met name van belang is voor de schippers op zee en de karavanen door de grote zandwoestijnen. Omdat ze steeds optreden bij een zo groot mogelij­ke rust van de op de aarde liggende lucht, lijkt het alsof de geheel rustige lucht hoog in het gebied van de wolken net zoals een volkomen rustig water­oppervlak een weerspiegelend vermogen krijgt, en zo krijgen wij volgens hem vaak van grote afstand streken, plaatsen, bergen en rivieren te zien, als­ook een heleboel andere dingen die wij niet kennen, die door het hooggele­gen, rustige luchtoppervlak weerspiegeld worden. Als de lucht echter onrus­tig wordt -wat na dergelijke verschijnselen onvermijdelijk pleegt te gebeuren -en er winden beginnen te waaien, dan zouden dergelijke verschijnselen ook heel snel verdwijnen, omdat door de steeds heviger wordende luchtstroming de lucht haar rust en daarmee haar tot weerspiegelend vermogen geheel en al

zou verliezen.

[16] Of de zienswijze van onze natuurkundige volkomen waar en juist is, dat kunnen wij niet geheel naar waarheid beoordelen; maar dat die voor het onderzoekende, meer heldere menselijke verstand nog de meest waarschijnlij­ke en begrijpelijke lijkt te zijn, daar zijn wij volledig van overtuigd, doordat na dergelijke verschijnselen de gevolgen steeds met zekerheid optreden.

[17] Tegelijkertijd hebben wij bij zulke verschijnselen ook vaak opgemerkt dat de weerspiegelde beelden op de veronderstelde luchtspiegel omgekeerd te zien zijn, en dat bevestigt de zienswijze van onze natuurkundige nog meer; want op een geheel en al rustig wateroppervlak zijn de spiegelbeelden immers ook altijd omgekeerd te zien - en waarom dan niet ook bij een lucht­spiegel?

[18] Dat is dan nu ook onze opvatting over dergelijke verschijnselen. Wie van de leerlingen een betere heeft, moge die tegenover ons uitspreken!’

 

193 De oorzaken van de geestelijke superioriteit van de heidenen

 

[1] Eén van de Joodse Grieken uit Jeruzalem, die voorheen een schriftge­leerde was, zei: 'Hoewel jullie opvatting over deze zaak voor het wereldse verstand heel aannemelijk lijkt, komt hij mij toch enigszins te natuurlijk voor, aangezien hij iedere geestelijke achtergrond mist.

[2] We hebben immers niet alleen streken, plaatsen, bergen en de grote zee met zijn vele schepen gezien, maar ook de zon met enkele wolken, die er omheen zweefden. Was dat soms ook enkel een spiegelbeeld op de door jullie heel goed beschreven luchtspiegel?'

[3] De ene van de twee Grieken zei: 'Toen de geest, die Rafaël heet, ons zojuist de aarde, de maan en de zon alsook alle verhoudingen van deze hemellichamen ten opzichte van elkaar precies uiteengezet heeft, schijn jij niet bijzonder goed opgelet te hebben. Misschien heb je bij zijn verklaringen ook wel een te geringe geestelijke achtergrond ontdekt?

[4] Als de ondergang van de zon, de maan en alle sterren alleen teweeg gebracht wordt doordat onze aarde, die een grote bol is, zich in ongeveer 24 uur en nog iets meer van het westen naar het oosten om haar as draait, dan moet de zon ook schijnbaar steeds lager onder onze zichtbare horizon komen te staan. Maar omdat de luchtspiegel zeker heel hoog boven de bergen aan onze westelijke horizon komt te staan zal hij de zon, die op die hoogte zeker nog een uur langer zichtbaar is, evengoed als spiegelbeeld op zijn oppervlak kunnen weergeven als alle andere, lager gelegen dingen. - Begrijpen jullie dat?'

[5] De Joodse Grieken keken elkaar verbaasd aan, en de schriftgeleerde zei: 'Het is haast ergerlijk dat de heidenen ons niet alleen fysiek, maar ook geeste­lijk overheersen; want bij alle gelegenheden overvleugelen ze ons ruim­schoots met hun verstand, met hun kennis en wetenschappen en vele ervarin­gen, en wij kunnen hen geen weerwoord geven dat zij niet zouden kunnen weerleggen­

[6] Weliswaar heeft noch de Heer noch Rafaël een verklaring over dit ver­schijnsel gegeven; maar voorzover ik de kwestie nu beoordeel, zal de Griek zeker gelijk hebben!'

[7] Nu zei Ik: 'Nu heb jij ook eens juist geoordeeld, als je erkent dat de Griek gelijk heeft; want afgaande op wat hij hier zelf van een helder denkende natuurkundige heeft aangehaald heeft hij dit verschijnsel heel juist beoor­deeld, en van wat er spoedig daarna zal volgen, zoals hij heeft aangegeven, zullen we binnen een paar uur het bewijs krijgen.

[8] Weet jij als schriftgeleerde dan nog niet dat er in de Schrift als volgt staat geschreven: 'In die tijd zullen de macht en het licht aan de Joden ontnomen worden en aan de heidenen gegeven worden'?

[9] En kijk, op grond daarvan heersen de heidenen nu over jullie en overtref­fen ze jullie hemelhoog in verstand en alle kunsten, kennis en allerlei weten­schappen; en als jullie niet volkomen in Mijn leer blijven en daarnaar zullen leven en handelen, zullen ze jullie nog meer en geheel en al, ja grenzeloos overtreffen en het hele, grote Beloofde Land tot stof vertrappen. Het mooie, grote dal van de Jordaan met zijn vele steden, plaatsjes en dorpen zal een woestijn worden, waar behalve dieven en rovers wilde dieren zullen wonen.

[10] Ik ben in deze wereld en - als Zelf een jood – naar jullie joden gekomen om jullie te redden uit iedere nood; maar tel de joden eens die in Mij geloven -hoe klein en gering is hun aantal vergeleken bij degenen die Mij haten en overal vervolgen! En tel dan eens de heidenen, die voortdurend van heinde en ver hierheen komen en Mijn leer met grote blijdschap aannemen, Mij snel en gemakkelijk herkennen als Degene die Ik ben en Mij onmiddellijk boven alles liefhebben!

[11] Dan ligt het natuurlijk overduidelijk voor de hand, hoe en waarom de macht en het licht de joden ontnomen wordt en aan de heidenen wordt gegeven.

[12] Weliswaar zal in de toekomst het licht ook onder de heidenen sterk ver­troebeld en verduisterd raken. Ze zullen zich wel heel pompeus Mijn gezalf­den noemen en zich hogelijk laten eren, maar in feite zullen ze veel ergere heidenen zijn dan nu de Romeinen, Grieken en andere heidenen uit heel Europa.

[13] Maar zelfs onder zulke heidenen zal er steeds een groot aantal zijn dat in Mijn leer zal blijven en zich niet zal laten verblinden en verleiden door de wereld en haar vluchtige bekoringen.

[14] Maar tel nu eens hoeveel joden er zijn die zich niet door de mammon van deze wereld hebben laten verleiden en verlokken! In alle steden van Galilea, Judea, Palestina, Kanaän en Samaria en nog andere landstreken zullen jullie er nog geen honderd aantreffen die van oudsher de waarheid volgens Mozes en de profeten in hun hart en in hun daden hebben nagevolgd en bewaard. Alleen in deze tijd heeft door Mijn onderricht een groter aantal zich weer opnieuw naar de oude waarheid gekeerd, en wel voornamelijk uit de klasse der armen.

[15] Als Ik daar het grote aantal bekeerde heidenen uit alle delen en streken van de aarde mee vergelijk, dan is dat nu al duizend keer groter dan dat van de joden, in wier midden Ik in deze wereld ben gekomen en nu als een aller­waarst en helder licht rondwandel en hen overalluid toeroep dat ze allemaal tot Mij moeten komen.

[16] Als dat nu voor jullie ogen en oren gebeurt, hoe kunnen jullie je dan hei­melijk in je hart verbazen als Ik naar waarheid zeg dat de macht en het licht de joden ontnomen en aan de heidenen gegeven zullen worden, en dat er uiteindelijk zelfs onder de buitengewoon sterk verduisterde christen heide­nen toch altijd velen zullen zijn, die bij de oorspronkelijke waarheid zullen blijven en zich niet zo door de wereld laten bekoren?'

 

194 In hoeverre de Joden de openbaringen opnemen

 

[1] (De Heer:) 'Ja, ja, mettertijd zal er nog grote duisternis, ellende en nood over de mensen komen, zoals de mensen nog nooit eerder hebben meege­maakt; maar in die zeer diepe duisternis zullen heel velen het ware licht zoe­ken en ook vinden, en dat zijn degenen met wie Ik zal zijn en gericht zal houden over alle mensen der aarde!

[2] En zoals onze Henoch Rafaël nu getuige is van wat er nu gebeurt, zo zul­len jullie er ook in die tijd getuige van zijn dat het gebeurt zoals Ik jullie nu heb voorspeld.

[3] Maar zeg niet in jullie hart, dat het niet netjes is om het al oude uitverko­ren volk van God de macht en het licht te ontnemen en het aan de heidenen te geven!

[4] Ik zeg jullie: niemand neemt het de joden af en geeft het aan de heidenen, maar de joden zelf duwen tegelijk met het tot hen gekomen licht ook de macht van zich af. En als de heidenen met alle ijver aannemen wat de Joden verwerpen en verstoten -ben Ik het dan die de joden licht en macht ont­neemt en die aan de heidenen geeft, of doen de blinde joden dat soms niet zelf?

[5] Ik zeg jullie: de joden hebben weliswaar de Schrift nog en houden daaruit voor het volk blinde preken vol van zelfzucht en overspelige onzuiverheid. In de Schrift staan de oude waarheden nog wel verhuld, maar ze worden niet volgens de geest van waarheid begrepen door de prediker, die geen innerlijk licht heeft, en nog minder door het volk; en zo leidt de ene blinde de andere, en als ze bij een kuil komen vallen ze er allebei in, en de een kan de ander niet helpen.

[6] Welk nut hebben Mozes en alle profeten dan nu voor de joden? De daar­in aanwezige oorspronkelijke waarheden zijn voor hen niet eens zoveel waard als het verschijnsel van zojuist, dat voor jullie nauwelijks enige reële waarde kon hebben, aangezien het maar een vluchtig en voor het grootste deel ver­draaid, door de lucht weerspiegeld beeld van dieper liggende werkelijkheden was.

[7] De huidige joodse priesters nemen af en toe nog wel eens zo'n tamelijk vergelijkbaar weerspiegeld beeld van de diepliggende waarheden van de Schrift waar; maar omdat hun hart en gemoed door de winden van alle wereldse zorgen maar al te gauw en gemakkelijk verscheurd wordt, wordt ook de spiegel van hun hart en gemoed, die de geestelijke dingen en waarhe­den uit de sfeer van het innerlijke, geestelijke leven op moet nemen, ver­scheurd en verstoord; zodoende kunnen ze de in de Schrift verborgen waar­heden niet meer waarnemen en herkennen en werpen ze zich direct in de armen van iedere wereldse roes.

[8] Ze denken helemaal niet meer aan de lichte momenten die ze hebben gehad en drijven in al hun zwelgerij hun hele aardse leven maar zo verder; en als men hen waarschuwt dat ze zich op de weg van het verderf bevinden, dan raken ze vol ergernis en toorn en vervolgen ze Degene die vol nederigheid, liefde, zachtmoedigheid, geduld, deemoed en vol goedheid en erbarmen naar hen toe is gekomen.

[9] En als dat zo is -en jullie hebben je daar al herhaaldelijk van kunnen over­tuigen - ben Ik dan degene die de Joden hun macht en licht afneemt en het aan de heidenen geeft, of doen ze dat zelf?

[10] Wie zoekt, vindt; aan wie komt vragen, wordt gegeven -al was hij ook een drievoudige heiden -en als er een heiden bij Mij aan de deur komt klop­pen, wordt die voor hem opengedaan.

[11] En zo zal het gebeuren dat de oude kinderen van het licht des levens uit God door hun eigen doen en laten uitgestoten worden in de buitenste wereldse duisternis, waar ze als wolven en zwijnen zullen huilen en met hun tanden zullen klapperen; maar de kinderen van de wereld, namelijk de heide­nen, zullen opgenomen worden in Mijn eeuwige rijk des levens.

[12] Zoals een moederkip haar kuikentjes lokt en ze onder haar vleugels tracht te verbergen en te beschermen tegen de vijanden, zo heb Ik altijd de kinderen van Abraham met Mijn vaderstem gelokt en wilde Ik hen verzame­len onder Mijn vleugels van licht, waarheid en eeuwig leven; en kijk, als Ik door de mond van de profeten sprak, zeiden zij: ' Aan de manier van spreken herkennen wij wel dat dat het woord en de stem van Jehova is; maar waarom komt Hijzelf niet naar ons toe, zoals Hij vroeger naar Abraham, Isaak en Jacob toe is gekomen, om met ons, Zijn kinderen te spreken?'

[13] Daarna kwamen er beloften en nog eens beloften, dat Ik in deze tijd Zelf zou komen met al Mijn macht en kracht en Mijn gehele eeuwige rijk des levens met Mij.

[14] De voorspelde tijd is gekomen en Ik met deze tijd, precies volgens de voorspelling; waarom nemen ze Mij dan niet aan, waarom herkennen ze Mij dan niet, waarom geloven ze niet in Mij, terwijl Ik toch ter ondersteuning van de eeuwige waarheid van alle voorspellingen over Mijn persoonlijke komst in deze wereld voor hun ogen tekenen doe, die buiten Mij en Mijn wil niemand kan doen?

[15] Als dank voor al Mijn liefde, goedheid, zachtmoedigheid, deemoed, geduld en erbarmen haten ze Mij en vervolgen ze Mij met alle haast en woede!

[16] Zijn dat nu de hooggeprezen kinderen van het licht? O, absoluut niet! Dat zijn nu kinderen van de hel, en niet God, maar de duivel is hun vader.

[17] Is het onder zulke omstandigheden dan onrechtvaardig van Mij als Ik nu de heidenen tot Mijn kinderen maak en de kinderen van de duivel daarheen verwijs, waar het rijk van hun huidige vader en heer is?

[18] Zeg Mij nu, schriftgeleerde, of Ik onrechtvaardig handel als Ik de al te erge Joden overeenkomstig hun eigen vrije wil laat varen en de heidenen macht en licht doe toekomen!'

[19] Hierop zei de schriftgeleerde: 'Heer en Meester, wie kan met U in het gericht treden? Wat U zegt is eeuwig waar, en wat U doet is eeuwig goed!

[20] Ook de heidenen stammen af van Noach, net als de Joden. Als ze nu weer naar U terugkeren is dat hun heil en geluk, en U verstoot hen niet - en wie zou dan kunnen zeggen dat het niet rechtvaardig zou zijn als U hen aan­neemt in plaats van de kinderen van het licht, die U niet willen erkennen en aannemen als Degene die U voor ons geheel naar waarheid bent?!

[21] O Heer en Meester, vergeef mij de domheid van mijn eerder uitgespro­ken woorden! Met Uw genade zullen ook wij nog met alle dingen van Uw rijk eenmaal volledig in het reine komen.'

[22] Ik zei: 'Dat zullen jullie ook; maar jullie moeten je er zelf over verbazen dat de heidenen, die kinderen van de wereld zijn, nu in heel veel dingen en opzichten verstandiger zijn dan jullie! - Maar nu zullen we daar niet verder meer over praten!

[23] Het verschijnsel is nu helemaal verdwenen, en het is al tamelijk donker geworden; we zullen dan ook weer naar beneden naar het huis gaan en een reeds klaargemaakt avondmaal tot ons nemen. De mensen uit Joppe wachten al met groot verlangen op ons, en zij moeten ook op de hoogte gesteld wor­den van Mijn aanwezigheid. Als ze dat weten, zullen ze daar vast een grotere vreugde aan beleven dan de Joden in Jeruzalem, als Ik weer naar hen toekom. Laten we nu dus aanstalten maken om naar beneden naar het huis te gaan!'

 

195 De vissers uit Joppe worden door de Heer

uitgenodigd voor de maaltijd

 

[1] Nu kwam er ook een dienaar van Marcus, en wel dezelfde die ons 's mid­dags de uitnodiging voor het middagmaal had overgebracht. Ik prees hem vanwege de goede en verstandige behandeling van de arme, zieke inwoners van Joppe. Hij bedankte Mij voor die prijzende woorden, en wij gingen op weg naar beneden.

[2] We bereikten ook weldra het huis en gingen direct naar de gastenkamer; want uit het westen was er een tamelijk harde wind begonnen te waaien, die ook voor de mensen uit Joppe te erg was; want zij hielden zich buiten op, aan de oever van het meer, en maakten kennis met de schippers van onze Kisjonah, spraken veel met hen over Mij en kregen ook aanwijzingen van hen dat Ik nog hier verbleef en dat ze Mij hoogstwaarschijnlijk te zien zouden krijgen.

[3] Toen ze zagen dat de zogenoemde heren van de berg naar huis waren gekomen, liep de bekende visser, die van Cyprus kwam, direct naar het huis en vroeg aan een dienaar of zij ook het huis binnen mochten komen; want de wind buiten bij het meer werd steeds heviger, koeler en onaangenamer.

[4] De dienaar zei: 'Ga maar naar binnen en spreek met de Heer Zelf; Hij zal je wel het juiste antwoord geven.'

[5] De visser zei: 'Vriend, door deze open deur zie ik dat er velen aan de grote eettafel zitten! Wie van hen is het dan?'

[6] De dienaar zei: 'Ga maar naar binnen en vraag zelfnaar de Heer, dan zul je direct te weten komen wie van die vele mensen de Heer is!'

[7] Hierop kwam de visser een beetje bang naar ons toe in de eetkamer, maakte een diepe buiging voor ons en zei toen met vastberaden stem: 'Hoogwaardige vrienden en heren van dit dorp, ik zou graag met de hoogste gebieder van dit dorp over een bepaalde aangelegenheid een paar woorden willen wisselen! Willen jullie zo goed zijn om mij, arme inwoner van Joppe, aan te wijzen tot wie van jullie ik mij moet wenden?'

[8] Daarop zei onze Marcus heel vriendelijk: 'Ja, mijn vriend, de tijdelijke bezitter en verzorger van dit dorp ben ik weliswaar; maar de eigenlijke en enig ware Heer en Meester over alles is de Man die hier rechts van mij zit! Alles wat je hier wilt bereiken hangt van Hem af.'

[9] Na deze woorden van Marcus liep de visser met diep ontzag naar Mij toe, maakte nogmaals een diepe buiging en wilde in heel elegante bewoordingen met Mij beginnen te praten.

[10] Maar Ik zei tegen hem:'Ik weet al watje Mij wilt zeggen en voorleggen. Kijk, daar in de andere hoek van deze ruime eetkamer staat nog een grote tafel, en die is reeds voorzien van wijn, brood en andere spijzen! Ga naar bui­ten, breng je metgezellen allemaal hier naar binnen en ga aan tafel en sterk je met spijs en drank! Daarna zal wel blijken wat er vannacht verder nog te doen zal zijn. Ga nu doen wat Ik je aangeraden heb!'

[11] Hierop maakte de visser, vervuld van dankbaarheid, weer een diepe bui­ging en haastte zich naar zijn metgezellen, die al met groot verlangen op zijn terugkeer wachtten.

[12] Toen hij hun meedeelde wat Ik tegen hem had gezegd, ontstond er groot gejuich onder hen; ze verlieten direct de oever en begaven zich vol dankbaar­heid naar de kamer, maakten bij binnenkomst diepe buigingen voor ons, gin­gen toen direct aan de voor hen gedekte tafel zitten en begonnen na het zin­gen van een psalm echt flink te eten en te drinken, en werden weldra heel opgewekt en vrolijk.

[13] Ook aan onze tafel werd iedereen levendiger, en het ontbrak niet aan allerlei verhalen over Mijn daden en onderricht, waar de mensen uit Joppe steeds aandachtiger naar luisterden en zodoende onder elkaar steeds minder woorden wisselden.

[14] Uit de woorden van Mijn leerlingen merkten de mensen uit Joppe al gauw dat Ik een van hen zou kunnen zijn.

[15] De visser wendde zich tot een dienaar en zei: 'Vriend, wees zo goed ons te zeggen wie daar aan de tafel van de heren de grote heilige Meester uit Nazareth is, die hier vast en zeker aanwezig is, en over wie in Joppe twee van Zijn door Hem uitgezonden leerlingen ons verkondigd hebben dat in Hem de volheid van de geest Gods lichamelijk woont en dat daarom alles aan Zijn wil gehoorzaamt! Ze vertelden dat wie in Hem gelooft en volgens Zijn leer leeft en handelt, van Hem het eeuwige leven zal ontvangen en in het hemel­rijk opgenomen zal worden!'

[16] De dienaar zei: 'Waarom vraag je dat aan mij? Kijk, wij hebben van onze heer des huizes allemaal opdracht gekregen om de Heilige uit Nazareth aan geen enkele gast bekend te maken, en wij moeten ons aan die opdracht houden. ~aar loop er maar heen en spreek met Degene die jullie op jouw verzoek bmnen heeft laten komen; Hij zal je de waarheid zeggen!'

[17] De visser en verschillende van zijn metgezellen zeiden: 'O vriend

wij danken je voor de woorden die je aan ons besteed hebt! Ons is nu allen duidelijk; Hij, tot wie wij ons moeten wenden om de waarheid te horen, is de Heilige uit Nazareth Zelf! Nu begrijpen we waarom jouw oude heer des hui­zes Hem als de eigenlijke en ware Heer over alles heeft aangeduid. Daarom zij Hem alleen alle eer, alle lof, al onze liefde en aanbidding!'

[18] De dienaar zei: 'Blijf dan bij wat jullie geest je heeft ingegeven!'

[19] Daarop ging de dienaar weer verder met zijn bezigheden, maar de vis­ser zei tegen zijn metgezellen: 'Vrienden en broeders, aangezien we nu weten dat Hij de Heilige uit Nazareth is, die de beheerder van deze inrichting mij aanduidde als de eigenlijke, ware Heer over alles, en die ons zei binnen te komen en aan deze tafel nodigde, waar wij ons nu goed verzadigd en ver­kwikt hebben, is alleen Hij ook Degene aan wie wij nu al voor de tweede keer de volkomen genezing van onze kwalen te danken hebben!

[20] Aangezien wij het onschatbare geluk hebben dat Hij hier aanwezig is en wij Hem persoonlijk treffen en dat wij Hem nu ook herkennen, is het nu hoog tijd dat wij Hem ook mondeling onze dank brengen, zoals wij die heel innig in ons hart voelen, en Hem daarna vragen of Hij ons ook in de toe­komst tot het einde van ons leven met Zijn almachtige liefde en genade niet wil verlaten; want al ons heil hangt van nu af aan alleen van Hem af.'

[21] Met dit voorstel van de visser waren allen het volkomen eens; ze stonden op van hun stoelen en maakten aanstalten om voor Mij te komen staan om Mij mondeling hun dank te betuigen en Mij daarna te vragen wat de visser hun had voorgesteld.

[22] Ik was hun echter voor, stond op van Mijn stoel, ging naar hen toe en zei: 'Wees nu gerust, Mijn kinderen en vrienden, de dank en de vraag in jullie harten zijn voldoende voor Mij, en door jullie geloof in Mij en door jullie liefde voor Mij en daarmee ook voor jullie naasten zal jullie verzoek ook voor eeuwig door Mij volledig ingewilligd worden. Ga nu maar weer op jul­lie plaatsen zitten en laat jullie hart vol vreugde zijn!

[23] Vóór middernacht zal er nog het een en ander gebeuren als een dieper onderricht voor jullie, en jullie moeten dat met grote aandacht voor jezelf en voor vele van jullie blinde broeders waarheidsgetrouw onthouden en bewa­ren; want ook jullie kunnen voortaan verspreiders van Mijn leer worden en zijn.

[24] Hierna ging Ik weer naar Mijn plaats, en de mensen uit Joppe bedankten Mij opnieuw uit de grond van hun hart en konden Mij niet genoeg roemen en prijzen, vanwege het feit dat Ikzelf naar hun tafel was gekomen en hen buitengewoon getroost had.

[25] Marcus beval de dienaren om nog meer brood en wijn naar de tafel van de mensen uit Joppe te brengen, wat ook onmiddellijk gebeurde, en dezen namen van tijd tot tijd wat brood en wijn tot zich en luisterden voortdurend met de grootste aandacht naar alles wat er aan onze tafel besproken werd.

[26] Na een poosje herkenden ze uit de gesprekken van de leerlingen ook Maria, die aan onze tafel zat, als de moeder van Mijn lichaam en prezen haar onder elkaar als de gelukkigste van alle moeders op aarde.

[27] Toen liep Maria naar de mensen uit Joppe toe en zei tegen hen: 'Beste vrienden, prijs alleen de Heer, en handel volgens Zijn wil! Ik ben weliswaar volgens Zijn eeuwige raadsbesluit de moeder van Zijn lichaam; maar Hij alleen is de Heer van eeuwigheid, en Hem alleen komt dan ook alle eer, alle lof en alle prijs in eeuwigheid toe! Ik voor mij ben alleen maar Zijn dienst­maagd en laat Zijn wil altijd over mij heersen. Wees dus rustig en prijs enkel en alleen de Heer!’

[28] Na deze woorden van Maria werden de mensen uit Joppe weer rustig, maar spraken er toch onder elkaar over dat deze moeder reeds vanaf haar geboorte meer dan vroom geweest moest zijn, omdat zij zo'n onuitsprekelijk grote genade waardig geacht was.

 

196 De storm en zijn overeenstemmende betekenis

 

[1] Toen ze over dit onderwerp zeer uitvoerig hadden gesproken, hoorde men van buiten een geraas van de wind dat steeds heviger werd, en twee van de schippers van Kisjonah kwamen naar ons toe en vroegen wat ze bij zo'n storm moesten doen, want het meer dreef ongehoord reusachtige golven tegen de oever op en dreigde zelfs -als het nog erger zou worden met de storm, die nu plotseling vanuit het oosten was opgestoken -het water tot in dit huis op te stuwen. Ze hadden de schepen weliswaar drie keer zo stevig als eerst aan de oever bevestigd en zich gelovig tot Mij gewend en om hulp gevraagd, maar toch werd de storm steeds heviger.

[2] Nu vroeg Kisjonah Mij of Ik de storm, waarover Ik ook de enige Heer en Gebieder was, zou willen gebieden minder hevig te worden en de vele bewo­ners van de oever niet al te zware schade te berokkenen.

[3] Ik zei: 'Ik ben waarlijk ook de Heer van de storm, en hij zou nu niet zo geweldig waaien als Ik het niet zo wilde hebben; maar waarom Ik dat zo wil hebben, zal jullie nog binnen het uur helemaal duidelijk worden!

[4] Laat de storm zijn taak en plicht dus maar uitvoeren; hij zal jouw schepen geen schade berokkenen en jouw schippers hoeven er niet bang voor te zijn, ook als hij nog heviger wordt. Het water van het meer zal toch niet verder dan nu over de oever komen. Maar laat de schippers wat brood en wijn geven, dan zullen ze de storm wat moediger in het gelaat zien dan ze nu doen!'

[5] Dat gebeurde ook direct, en de twee schippers kregen enkele karaffen wijn en ook verscheidene broden en brachten het naar hun metgezellen, die zich in de schippershut bevonden, die op de oever was gebouwd. Toen die zo'n verfrissing voor zich hadden, maakten ze zich ook niet meer zo druk om de storm.

[ 6] Alle aanwezigen vroegen onder elkaar wat deze storm toch wel te beteke­nen had en wat hij teweeg zou brengen.

[7] Onze Philopold richtte zich zelfs tot Rafaël, die heel rustig aan tafel zat.

[8] Deze zei (Rafaël): 'Vriend, als het de wil van de Heer zou zijn, zou ik het je wel zeggen; maar nu is het nog niet Zijn wil, en dus kan ik ook nog niet aan je wens voldoen! Maar over een paar uur zal deze kwestie vanzelf voor jullie ogen duidelijk beginnen te worden.

[9] De Griek heeft immers aan zijn geheel juiste verklaring van de luchtspie­geling op de berg toch ook toegevoegd, dat na dergelijke zeldzame verschijn­selen, waar steeds een grote rust in de lucht voor nodig is, altijd en al snel flin­ke stormen volgen, zowel in de lucht als in het water - en kijk, in natuurlijk opzicht heeft hij daarin volkomen juist geoordeeld, omdat hij dat al verschei­dene keren heeft meegemaakt.

[10] Waarom de Heer in de grond van de zaak dergelijke verschijnselen ech­ter laat ontstaan en komen, dat is natuurlijk een heel andere vraag, die ik je om de reeds genoemde reden nog niet kan en mag beantwoorden.

[11] Kijk eens naar het gemoed van een mens, dat dikwijls in een volkomen zorgeloze rust verzinkt, waarbij de mens zich heel gelukkig en zalig voelt! Maar hoe rustiger, zorgelozer, gelukkiger en zaliger. een mens zich voor korte tijd heeft gevoeld, des te stormachtiger zal het daarna in zijn gemoed begin­nen te worden, wanneer dat aanvankelijk slechts een beetje door iets onbe­haaglijks in zijn zoete rust wordt gestoord.

[12] Maar een mens, wiens gemoed voortdurend met allerlei stormen te kampen heeft, maakt zich niet zo druk om telkens weer opstekende stormen en bewaart gemakkelijker zijn kalmte en bij alle gebeurtenissen de nodige rust.

[13] Als het vandaag de hele dag van 's morgens tot 's avonds in de hele natuur iets onrustiger was toegegaan en het niet zo uitzonderlijk rustig was geweest, dan hadden de schippers van Kisjonah ook niet zo'n angst voor de hoge golven gekregen. Die hebben hen nu wakker geschud uit hun volkomen rust van de hele dag, en toen wisten ze zich geen raad meer. Maar nu is hun gemoed mee gaan stormen, en daarom hebben ze nu al bijna geen angst meer voor de hoge golven.

[14] Kijk, vriend, dat is ook een goede les voor al diegenen die zich graag overgeven aan die zoete, zorgeloze traagheid! Wie steeds bezig is, heeft ruim­schoots genoeg aan een korte rust om zijn hele wezen te versterken; en als hij gesterkt is, verlangt hij er direct alweer naar om aan het werk te gaan en vindt alleen daar zijn echte welbehagen in.

[15] Wie echter niet graag bezig is en zich alleen maar gelukkig en zalig voelt in een steeds toenemende werkeloze traagheid, net zoals de vetgemeste Farizeeën en andere rijke leeglopers, zal tot volledige razernij vervallen als de traagheid, die hem zo zalig stemt, ook maar in het minst bedreigd wordt.

[16] Daarom heeft de Heer op deze aarde dan ook voor allerlei wezens, din­gen en verschijnselen gezorgd, die de naar traagheid neigende mensen voort­durend uit hun werkschuwe rust opschrikken en zij moeten dan ook erken­nen dat niet zij de heren van de wereld en van alle wezens en dingen daarop en daarin zijn -zoals de trage rijken zich maar al te sterk inbeelden -maar dat een zeker Iemand Anders dat is, Iemand die dergelijke mensen natuurlijk niet kennen en over wie ze ook niet iets waars willen horen, zoals jullie dat bij de vele Farizeeën en andere Joden maar al te goed kunnen waarnemen.

[17] Kijk, wat ik nu tegen jullie heb gezegd is het waard om meer en grotere aandacht aan te schenken dan om direct van tevoren al te horen wat deze storm te betekenen heeft!’

 

197 Over de aanwezigheid van de engelen bij de mensen

 

[1] Ook de mensen uit Joppe hadden met de grootste aandacht naar dit zeer steekhoudende, leerzame betoog van Rafaël geluisterd, en ze verbaasden zich buitengewoon over de wijsheid van de ogenschijnlijk jongeman.

[2] 'Wie kan die zo prachtig uitziende jongeman wel zijn?', vroegen enkelen van hen.

[3] De visser zei: 'Hoe kunnen jullie dat nog vragen? Hebben de twee leer­lingen in Joppe ons niet precies verteld dat zich in het gezelschap van de Heer ook een jongeman bevindt, zichtbaar voor alle mensen, die volgens de wil van de Heer grote tekenen en wonderen doet en de mensen ook buitengewoon wijze lessen geeft?

[4] Deze jongeman moet volgens hen een engel zijn die de Heer ten dienste staat, opdat de Schrift ook op dat punt vervuld wordt, waar staat: 'In die tijd zullen jullie zien hoe de engelen Gods uit de hemelen naar de aarde afdalen en de Heer en de mensen zullen dienen.' Kijk, mijn beste vrienden en met­gezellen, dat hebben de twee leerlingen ons geheel naar waarheid verteld, en wij overtuigen ons nu geheel en al van de waarheid van wat zij ons hebben verteld!

[5] Deze jongeman heeft weliswaar nog geen teken voor onze ogen gedaan, maar dat hebben wij ook niet nodig; want de zeer wijze les die hij aan de iets te nieuwsgierige leerlingen en vrienden aan de tafel van de Heer heeft gege­ven, is voor ons voldoende om daaruit op te maken dat een jongeman, uit wiens mond zoveel waarheid en wijsheid kan komen, geen gewoon mens, maar een heel hoge geest moet zijn. Is het jullie nu duidelijk wat voor jonge­man dat is?'

[6] Allen zeiden: 'Ja, vriend,je hebt helemaal gelijk; zo is het en niet anders, en wij danken je omdat je ons geheugen te hulp bent gekomen! De twee leerlingen hebben ons zoveel verteld, dat wij helemaal niet meer aan de jon­geman dachten; maar nu is alles ons weer duidelijk.'

[7] Daarop stond Rafaël op en liep naar de tafel van de mensen uit Joppe, wat hen enigszins in verlegenheid bracht.

[8] Maar hij stelde hen al snel gerust doordat hij met vriendelijke stem tegen hen zei (Rafaël): 'Jullie moeten werkelijk niet van mij schrikken omdat ik na jullie gesprek over mij overeenkomstig de wil van de Heer naar jullie toe ben gekomen; want waar echte vrienden van de Heer spreken over hetgeen van de geest van eeuwige liefde en waarheid is, daar zijn ook steeds de engelen des Heren in grote groepen om hen heen verzameld.

[9] Ik ben nu waarlijk niet de enige die zich in jullie nabijheid bevindt, maar er zijn er hier nog heel velen zoals ik. Doe jullie ogen een beetje wijder open, dan zullen jullie het onder de genadige toelating van de Heer zelf zien!'

[10] Hierop werd bij de mensen uit Joppe voor enkele ogenblikken hun innerlijke gezicht geopend en ze zagen als het ware in een zee van licht tallo­ze scharen volmaakte geesten, en uit die scharen engelen Gods klonk als uit één mond een machtige stem: 'Gelukkig degene die de Heer heeft her­kend, Hem boven alles liefheeft en getrouw volgens Zijn woord handelt en leeft; want hij is reeds in zijn vlees aan ons gelijk, en wij zijn altijd bereid om hem in alle broederlijke liefde te dienen!'

[11] Hierop werd het gezicht de buitengewoon verbaasde mensen uit Joppe weer ontnomen, omdat ze het van al te grote gelukzaligheid niet langer in hun vlees hadden kunnen verdragen.

[12] Toen ze de engelen niet meer zagen, zei de visser: 'O vriend! Was dat werkelijkheid of alleen maar een soort droom, teweeggebracht door jouw onbeschrijfelijke schoonheid? Want ik heb nog nooit zo'n bekoorlijk mooie menselijke gestalte gezien als die van jou, die lijkt op degenen die ik nu voor enkele ogenblikken in het licht van de hemelen heb aanschouwd.'

[13] Rafaël zei: 'Vrienden van de Heer, dat was geen droom, maar de naakte waarheid, daar kunnen jullie zeker van zijn! Als jullie door jullie geloof en met name door de zuivere liefde voor de Heer zelf meer voleindigd raken in de geest, zullen jullie datgene wat jullie nu hebben gezien, ook aldoor op een hoger niveau van licht en leven heel vaak en gedurende langere tijd kunnen aanschouwen; maar wees voor dit moment tevreden met wat jullie hebben gezien en gehoord!'

[14] Daarop zei de visser: 'O prachtige vriend uit de hemelen Gods! De mens leeft weliswaar vanaf zijn geboorte temidden van louter wonderen, en hijzelf is nog het grootste wonder; maar omdat hij constant omringd is door die talloze wonderen is hij er aan gewend geraakt, let hij er weinig op; en nog minder denkt hij er over na wat ze zijn en waarom, en wie Degene is die ze voor een deel steeds opnieuw tot leven roept en andere weer langer, en weer andere, zoals het lijkt, voor eeuwig in stand houdt, zoals de aarde en haar lan­den, bergen, rivieren, meren en zeeën, de maan, de zon en alle talloze sterren.

[15] Maar als er voor de ogen van de mensen nieuwe tekenen en wonderen gebeuren, zoals dat nu bij de met vele wonderen gepaard gaande aanwezig­heid van de Heer het geval is, krijgen natuurlijk ook de allang bestaande wonderwerken van de Heer als zodanig weer hun juiste waarde; dan slaan de gewekte mensen er acht op en loven en prijzen de eeuwig grote Schepper van die talloze wonderwerken. Wijzelf bekijken de natuur nu al met heel andere ogen dan ooit tevoren.

[16] Vanavond hebben wij weer een keer de ons reeds bekende luchtver­schijnselen gezien, die wij met de naam 'fata morgana' aanduiden. Wij begrij­pen natuurlijk niet hoe en waarom die ontstaan. Maar dat er weldra stormen op volgen, dat weten wij uit ervaring, en tot nu toe beschouwden wij ze als waarschuwingen van de hemel, dat men zichzelf bij het verschijnen ervan in veiligheid moet brengen. Zulke verschijnselen zullen echter vast nog een andere, diepere grond hebben. Als het nodig is voor ons zal de Heer ons ook daarover licht schenken; en als het niet nodig is, zijn wij er ook niet gretig naar -want van nu af aan moet over ons alleen de wil van de Heer heersen! Wij danken je voor je bezoek.'

[17] Hierop zei Rafaël:'Mijn beste vrienden en broeders in de Heer, die ons aller Schepper en Vader is van eeuwigheid, ik heb met jullie nog het een en ander te bespreken, aangezien het er nu om gaat dat het oude, uiterst blinde en domme bijgeloof geheel en al verdwijnt.

[18] Jullie kennen de aarde niet en de maan, de zon en alle andere sterren nog minder. Ik ben naar jullie toegekomen om jullie daarover en over nog heel veel andere dingen een juist en waarachtig licht te geven; want als iemand verkeerde denkbeelden heeft over de dingen en verschijnselen in de natuur­lijke wereld, kan hij onmogelijk de diepere, geestelijke dingen ooit volkomen vatten en begrijpen. En omdat jullie nu ook geroepen zijn om het woord en het levenslicht op andere mensen over te dragen, zal ik jullie inwijden in de geheimen van de zichtbare natuurlijke wereld.'

[19] Over dit aanbod van Rafaël waren de mensen uit Joppe buitengewoon blij, en zoals hij ook bij andere gelegenheden had gedaan stelde hij, ter wille van een gemakkelijker en sneller begrip, alles plastisch voor, waarbij de ene verbazing op de andere volgde, en verklaarde hun alles met enkele woorden op duidelijke, voor de hand liggende wijze. Binnen een uur begrepen de mensen uit Joppe alles en prezen ze Mijn wijsheid.

 

198 De ondergang van de agenten van Herodes

 

[1] Na dat onderricht kwam Rafaël weer bij ons terug, en nu verklaarde hij de nog altijd voortdurende storm.

[2] In Tiberias hielden zich veel gezanten van Herodes op, die de opdracht hadden Mij en Mijn leerlingen op te sporen zodra ze zouden horen waar Ik verbleef­ en dat vernamen ze door de teruggekeerde schippers, die rond het middaguur de mensen uit Joppe naar Marcus hadden gebracht. Daarom had­den ze verscheidene schepen bemand en die tegen de avond van Tiberias laten afvaren in de richting van Marcus, om Mij te pakken te krijgen. Het Meer van Galilea heeft vanaf de meer heidense dan Joodse stad Tiberias tot aan het dorp van Marcus echter zeer steile en rotsachtige oevers, en tussen de twee bovengenoemde plaatsen, die toch tamelijk ver van elkaar verwijderd liggen, heeft men hoogstens drie plaatsen waar de vissers met hun boten amper kunnen aanleggen.

[3] Dat het de tamelijk grote schepen, die tegen de avond van Tiberias met de mensen van Herodes waren uitgevaren om Mij in handen te krijgen, bij de storm slecht verging, kan iedereen zich gemakkelijk indenken; want direct bij hun vertrek uit Tiberias woei er een zeer hevige noordwestenwind die de schepen met onweerstaanbaar geweld naar de oostkust dreef, waar ze met kracht tegen de oever botsten en al behoorlijk beschadigd raakten.

[4] De schippers waren nu druk bezig om enkele gebroken roeiriemen in een nog enigszins bruikbare staat te brengen, maar verklaarden tegelijkertijd tegenover de gezanten van Herodes dat ze deze nacht -als de wind niet zou draaien of helemaal zou gaan liggen -deze oever voor geen goud meer zou­den verlaten.

[5] Als ze zelf hun leven wilden wagen, moesten ze maar in de drie beste schepen stappen, zelf de roeiriemen ter hand nemen en proberen om naar de overkant naar het kuuroord te varen, dat bij gunstige wind ruim drie uur varen verderop lag. Maar ook de gezanten van Herodes bleken daar geen zin in te hebben.

[6] Toen de noordwestenwind spoedig daarna naar het oosten draaide, zeiden de gezanten van Herodes: 'Welnu, moedeloze schippers, de wind is gunstig gedraaid! Durven jullie ook nu niet naar de overkant te varen?'

[7] De schippers zeiden: 'Overdag, als je de gevaren ziet, kun je bij deze wind gemakkelijk naar het kuuroord aan de overkant varen; maar 's nachts is dat ondanks de gunstige draaiing van de wind een waagstuk, en dan kun je erg gehavend raken. Bovendien is een oostenwind die 's avonds opsteekt niet te vertrouwen, omdat hij wellicht in een orkaan overgaat; en als die tekeer gaat, wee dan degene die zich op het water bevindt!'

[8] De schippers maakten twee schepen voor zichzelf stevig vast aan de oever en zeiden tegen de gezanten van Herodes: 'De andere en betere sche­pen daar zijn tot jullie beschikking! Vaar nu zelf maar waarheen jullie durven en willen; wij pakken vannacht geen roeispaan meer vast! De schepen die wij hier aan jullie overdragen zijn eigendom van de stad; als ze samen met jullie te gronde gaan, kan Herodes ze aan de burgers vergoeden. Maar deze twee sche­pen zijn ons eigendom, en wij zullen ze niet verder aan gevaar blootstellen, en onszelf nog minder.

[9] Bovendien hebben wij van alle kanten gehoord dat allen die geprobeerd hebben de Nazarener op te sporen, er slecht vanaf zijn gekomen - en wie weet of hij, die naar men zegt een verbond heeft met alle geheime machten en krachten, niet al precies van jullie voornemen op de hoogte is en onze reis naar het kuuroord, waar hij volgens degenen die wij vandaag naar het kuur­oord hebben gebracht mogelijk zou verblijven -wat misschien wel en mis­schien niet zo is -al helemaal verijdeld heeft; dat hebben wij in Tiberias ook al tegen jullie gezegd, en daar hebben jullie ons om uitgelachen. En nu staan we hier en kunnen niet verder!'

[10] Daarop zei een overste van de gezanten van Herodes: 'Laat die twee laf­aards hier toch zitten! Het is een maanlichte nacht en de wind is gunstig; met die windkracht zijn we binnen een uur aan de overkant, en in het kuuroord zullen we spoedig te weten komen waar de Nazarener zich met zijn aanhan­gers ophoudt.'

[11] Hierop stapten ze in de vijf schepen, die eigendom van de stad waren, en trokken krachtig aan de roeiriemen. Toen ze uit het moerassige water op het vrije, open meer kwamen, veranderde de oostenwind, die tevoren al hard woei, onmiddellijk in een zeer hevige orkaan, die het water weldra tot toren­hoge golven opzweepte.

[12] Toen zeiden de schippers op de veilige oever: 'O, het zou wel een groot wonder zijn als ook maar een van die vijf schepen de overkant bereikt. Die dwazen krijgen hun verdiende loon, als ze allemaal te gronde gaan! Misschien dat het schip, waar de overste op vaart, de overkant haalt en daar te pletter slaat, omdat het stevig getimmerd en goed afgedekt is; maar de vier open schepen zinken reddeloos!'

[13] En zo gebeurde het ook: De vier open schepen met honderd dertig sol­daten van Herodes werden al na een kwartier door het meer verzwolgen; alleen het schip van de overste bereikte na twee uur de overkant, en wel alleen omdat Ik dat zo wilde.

 

199 De redding van de overste

 

[1] Toen dit schip als het ware op en neer springend op de golven onze oever begon te naderen, zei Ik tegen de aanwezigen: ' Als iemand van jullie nu naar de oever wil gaan, zal hij de reden voor deze storm zien, die daarna ook onmiddellijk zal gaan liggen. Vier schepen met honderd dertig soldaten zijn door het meer verzwolgen; alleen het ene afgedekte schip, dat de overste met zijn ondergeschikten en tien soldaten draagt, komt hier aan en zij zullen ons niets kunnen doen!’

[2] Toen Ik dit had gezegd, stonden verschillende van Mijn leerlingen op, en met name de bij Mij aanwezige leerlingen van Johannes, die zeer geïnteres­seerd waren in de reden voor de storm; ze gingen onmiddellijk naar de oever en zagen het schip al tamelijk dichtbij naar de oever toe schommelen.

[3] Het duurde niet lang of het schip werd door een hoge golf nogal onzacht op de oever geworpen, en degenen die erin zaten riepen om hulp.

[4] Toen kwamen de scheepsknechten van Kisjonah met een fakkel uit hun hut, maakten het schip met touwen vast aan een stevige meerpaal en zeiden toen tegen degenen die in het schip waren: 'Uit het schip op het droge stap­pen kunnen jullie zelf, als jullie willen!'

[5] Toen vroeg de overste: 'Nou, die vreselijke storm heeft ons helemaal in de war gebracht! Zeg ons toch waar we nu zijn, en of hier voor ons een her­berg voor de nacht te vinden is; want het schip heeft ondanks zijn dichte en goede bedekking toch water in het inwendige ruim gekregen, en daarin valt niet te overnachten voordat het overdag helemaal opgedroogd is!'

[6] Een hoofdschipper van Kisjonah zei: 'Wat het eerste betreft zijn jullie in het kuuroord van de oude Romein Marcus; wat echter het onderdak voor de nacht aangaat, daar is hij zelf de baas over! Wij zijn hier zelf niet thuis en ken­nen de regels van dit huis niet.'

[7] Daarop zei de overste: 'Zijn hier dan geen dienaren van dit huis aanwe­zig?'

[8] Toen zei een reeds aanwezige dienaar van Marcus: 'Jullie moeten eerst aantonen waar jullie vandaan komen, wie jullie zijn en wat het doel van jullie reis hierheen is; of gaat jullie reis morgen weer ergens anders heen? Als jullie daar geen duidelijkheid over willen of kunnen verschaffen, dan kunnen jullie de hele nacht in jullie schip blijven, hoe nat het van binnen ook is; en onze Romeinse nachtwakers zullen er wel voor zorgen dat niemand van jullie uit het schip komt!'

[9] De overste zei: 'Luister eens, behoorlijk brutale dienaar van je heer! Ik ben een overste van Herodes en heb verscheidene ondergeschikten en tien soldaten bij me; wij komen eigenlijk uit Jeruzalem, maar het laatst uit de stad Tiberias, en het doel van onze reis is gelegen in het feit dat wij de wil van onze koning moeten gehoorzamen.'

[10] De dienaar zei: 'Ik weet wel dat de trotse en hebzuchtige Herodes ook deze landstreek van Rome gepacht heeft; maar deze plaats met alles wat erbij hoort is een uitzondering. Dit is een door Romeinse beschikking voor alle tijden op zichzelf bestaand gastenhuis, en Herodes heeft hier niets te zoeken en nog minder iets te doen en te gebieden, behalve als hij tegen betaling als zieke voor de genezing van zijn lichaam van het bad gebruik wil maken, dat hem evenals ieder ander mens ter beschikking staat. Voor het overige wordt hier helemaal niet naar hem geluisterd, en het wordt hem zelfs niet toegestaan de grond te betreden. Als hij dat met geweld zou willen doen, zou men hem met geweld tegemoet weten te treden. Jullie gehoorzaamheid aan de wil van jullie heer en gebieder gaat ons hier dus niets aan; maar als jullie misschien hier door onze plaats verder willen reizen naar een andere plaats, waar jullie gebieder heerst, dan zal ik onze wachten roepen, om jullie hier te ontvangen en over het grondgebied van onze heer te begeleiden.'

[11] De overste zei: 'Nee, mijn vriend, dat is in dit geval niet nodig; want wij zijn eigenlijk hierheen gekomen vanwege het kuuroord, en we zouden al een paar uur eerder hierheen zijn gekomen, als wij met die zware storm niet zo'n verschrikkelijke nood hadden moeten doorstaan. Neem ons daarom maar op -wij zullen jullie geen onaangenaamheden bezorgen!'

[12] De dienaar zei: 'Dragen jullie gevechtswapens? Als dat zo is, moeten jul­lie die hier eerst in bewaring geven tot jullie verder reizen; want hier mogen alleen Romeinen wapens dragen!’

[13] De overste zei: 'Natuurlijk dragen we wapens, omdat wij militairen zijn; maar als er in deze plaats zo'n wet en gebruik bestaat, zullen wij ons daar niet tegen verzetten.jullie kunnen onze wapens dus in bewaring nemen, maar dan moeten jullie er wel voor zorgen dat wij onderdak voor de nacht krijgen!'

[14] Hierop riep de dienaar direct een flink aantal goed bewapende nacht­wakers, en toen die er waren, zei hij tegen de overste: 'Nu kunnen jullie aan land gaan!'

[15] Toen gingen de soldaten van Herodes dan ook direct aan land, gaven hun wapens af en werden naar een pasgebouwde slaaphut gebracht, waar zich een tafel, voldoende banken en ook heel geschikte, schone rustbedden bevonden. Op de vraag of zij ook iets te eten en te drinken konden krijgen, zei de die­naar:' Alleen brood en wijn, tegen directe betaling; van andere spijzen hebben we geen voorraad meer!’

[16] De overste zei: 'Breng ons dan voldoende brood en wijn; want wij heb­ben nu allemaal erge honger en dorst! Over de betaling hoeft niemand zich zorgen te maken.'

[17] Toen werd er licht in de hut gebracht en tegelijkertijd voldoende brood en wijn. De overste betaalde alles direct, waarna de dienaar en zijn helpers de hut verlieten en de soldaten van Herodes alleen lieten, die op het brood en de wijn aanvielen en daar in korte tijd een flinke hoeveelheid van verorberden.

 

200 De plannen van de overste

 

[1] Toen de soldaten van Herodes het gevoel hadden dat ze helemaal alleen waren, zei de overste heel zachtjes tegen zijn ondergeschikten: 'Luister! Laat morgen niemand ook maar met een spier van zijn gezicht verraden waarom wij die ware ongeluks-­ en gekkenreis hierheen eigenlijk hebben onderno­men, maar laat ieder van ons een ziekte voorwenden! Wij maken dan op mijn rekening, die Herodes duur te staan zal komen, een paar dagen gebruik van het kuuroord en nemen dan als volledig genezenen op de derde dag weer afscheid. ja, als wij de vier schepen met de honderd dertig dappere soldaten niet in die heilloze storm op het meer waren kwijtgeraakt, zouden we tegen die dienaar die vast en zeker ook de voornaamste beheerder van deze inrich­ting is, wel andere taal gesproken hebben; maar zo zijn wij hier als schipbreu­kelingen zonder enige macht of luister, en het is dus zaak dat wij zwijgen als het graf over het eigenlijke doel waarvoor we hierheen zijn gekomen - want de geringste onthulling daarvan zou ons hier in dit puur Romeinse nest de grootste onaangenaamheden bezorgen!

[2] De schippers uit Tiberias, die heel wijselijk op de oever aan de overkant zijn gebleven, hebben ons de zuivere waarheid gezegd; het is ons vergaan zoals zij hebben gezegd. En nu zweer ik een heilige eed op mijn dood en mijn leven, dat ik mij nooit meer zal laten gebruiken om die mysterieuze Nazarener op te sporen, al zou mij daar als beloning ook een heel, groot koninkrijk voor aangeboden worden!

[3] Het is gemakkelijk om te vechten tegen vijanden die men ziet en wiens sterkte men kan inschatten; maar tegen een onzichtbare vijand, wiens macht, kracht en sterkte niemand kan inschatten, moet onze blinde en domme Herodes zelf maar vechten! Wij zullen voor hem niet meer de dwaas uithan­gen.

[4] De Nazarener mag zich wat ons betreft opwerpen tot een twaalfvoudig koning over alle joden, en wij zullen nooit meer tegen hem optreden! Hij is zeker wijzer, beter en machtiger dan onze totaal met goud en edelstenen behangen Herodes en zijn handlangers in de tempel. Het volk looft hem overal en heeft hier en daar natuurlijk wel wat te grote verwachtingen van hem; maar hoe het ook zij -van nu af aan zullen wij nooit meer zijn vijanden zijn en het ook nooit worden!

[5] Het is natuurlijk eeuwig jammer van die honderd dertig soldaten, die hun leven hebben verloren als smadelijk offer voor de domheid van Herodes; maar al met al is het misschien toch maar goed dat het zo gegaan is. Want als wij met hen hier aan land waren gegaan en geweld waren gaan gebruiken op deze puur Romeinse bodem, wie weet hoe het ons dan vergaan zou zijn! In geen geval erg goed; want het is mij niet onbekend dat de Nazarener zelfs bij buitengewoon hoge Romeinen in het geheim heel hoog staat aangeschreven. Kortom, wij weten nu hoe we ons hier hebben te gedragen om te zorgen dat wij bij niemand enige verdenking wekken!

[6] Als we eenmaal weer in Jeruzalem zijn, zal ik Herodes wel een rékening presenteren, waarover hij zich zeker tien jaar lang achter zijn oren zal krab­ben! En als hij weigert mij te betalen, dan treed ik onmiddellijk toe tot een Romeinse legioen en zal hem dan als Romein eens gaan vertellen, aanvanke­lijk onder vier ogen, wat het wil zeggen om zonder toestemming van Rome met zijn soldaten een Romeins gebied met een wettelijke opdracht binnen te vallen. Dan zal die oude vos liever onze rekening betalen dan zich door ons aan de onverbiddelijke Romeinen laten verraden! Want ik weet dat hij met name bij de opperstadhouder Cyrenius in niet zo'n goed daglicht staat.

[7] Maar nu zou het een goed idee zijn als iemand, voordat we ons geheel ter ruste begeven, buiten ging controleren of wij wellicht bewaakt worden, hoe het met ons schip is en of de storm nog voortwoedt!'

[8] Eén van de anderen, die commandant was, zei: 'Dat is allemaal mooi en goed; maar als een of andere wacht dan vraagt wat wij buiten willen, wat moeten we hem dan als antwoord geven?'

[9] De overste zei: 'Dat is toch gemakkelijk! Je moet de waarheid zeggen, en je kunt hem desnoods ook nog duidelijk maken dat je bepaalde natuurlijke behoeften van een mens niet fatsoenlijk in een schone slaaphut kunt doen, en dan zal de wacht daar vast niets tegenin kunnen brengen!'

 

201 De Heer is de wensen van Herodes' soldaten voor

 

[1] Daarop liep de commandant zelf naar buiten en stootte direct op een wacht, die hem onmiddellijk vroeg wat hij buiten de hut te zoeken had.

[2] De commandant vertelde hem zonder omwegen de reden, en de wacht liet hem verder met rust.

[3] Volkomen verbaasd keerde de commandant weer terug in de hut; want de hele storm was zo volledig gaan liggen, dat het meer zover hij kon zien spie­gelglad was en het schip aan de oever niet de minste beweging van een golf mee hoefde te maken.

[4] Door dit bericht werd de overste heel opgewekt en zei: 'Nu is het jam­mer dat we geen wijn en geen brood meer hebben! Nu zou ik nog wel een paar uur wakker willen blijven en mij samen met jullie in het leven verheu­gen!'

[5] De commandant zei: 'In het hoofdgebouwen ook in het grote kuur­oord is nog volop leven! Misschien zouden we het via onze niet al te onvriendelijke wacht toch nog voor elkaar kunnen krijgen dat wij nog meer brood en wijn krijgen, die wij direct contant betalen?'

[6] De overste zei: 'Probeer het maar!'

[7] De overste in de hut had zijn wens nog niet geuit, of in huis had Ik Marcus al duidelijk gemaakt dat hij direct nog meer brood en wijn, maar van de beste soort, naar de hut moest laten brengen, wat dan ook onmiddellijk gebeurde; want bij ons in huis werd alles wat er in de hut besproken en over­legd werd, hardop door Rafaël weergegeven, wat grote vrolijkheid teweeg bracht.

[8] De commandant stond juist op het punt om de hut uit te gaan en met de wacht te onderhandelen over nog meer brood en wijn, of er kwam al een die­naar met verscheidene helpers de hut binnen, die hun twee keer zoveel brood en ruim drie keer zoveel wijn als de eerste keer bracht, waar de overste en alle anderen zich buitengewoon over verbaasden.

[9] De overste wilde direct betalen, maar de dienaar zei: 'Daar is morgen ook nog tijd voor!'

[10] Daarop vertrok hij direct met zijn helpers, en degenen in de hut wisten niet waar ze aan toe waren. De een keek de ander verbaasd aan, maar geen van hen wist uit te maken door wiens toedoen deze tweede, grotere zending brood en wijn gebracht was.

[11] Na.een poosje nagedacht te hebben begon de overste als volgt te spre­ken: 'Luister, het begint mij allemaal enigszins duidelijk te worden! Deze hut hier, die weliswaar heel goed en stevig van cederhout is gebouwd, heeft vast en zeker een geheime opening, waardoor de wacht de gasten daarin kan afluisteren en horen wat ze tegen elkaar zeggen. Als er iets onrechtmatigs zou gebeuren, zouden ze zich heel zeker de volgende dag over ieder ondoordacht gesproken woord zeer scherp tegenover een rechter moeten verantwoorden.

[12] Ons eerste overleg hebben we wel zo zacht en stilletjes gehouden, dat de wacht daar absoluut niets van gehoord kan hebben of begrepen, omdat ik mijn goede mening in het oud-Hebreeuws aan jullie heb meegedeeld; maar onze wens naar nog meer brood en wijn heb ik in het Grieks, tamelijk hard­op en goed verstaanbaar uitgesproken, wat de wacht vast gehoord heeft. Hij heeft het direct voorgelegd aan een dienaar van het kuuroord, en die heeft zich gehaast om onze wens voor te zijn, wat ook inderdaad zo was. Dat hij ons nu duidelijk beter bedacht heeft dan de eerste keer, zal wel de volgende reden hebben: de heer van het kuuroord zal onze kostbare wapens eens goed hebben bekeken, de hoge waarde ervan gezien hebben en toen tegen de die­naar gezegd hebben dat hij ons wel beter en rijkelijker mocht bedienen, omdat wij ook in staat zouden zijn voor een rijkelijker en betere bediening te betalen. Zo en niet anders zal het gegaan zijn, en wij hoeven ons hoofd daar niet meer over te breken.

[13] Laten we nu eten en drinken op het welzijn van alle goede en waarach­tige mensen, en verder niet meer nadenken over onze kwalijke geschiedenis! Jehova zij de zielen van degenen die in het meer zijn verdronken genadig en barmhartig! Amen.'

[14] Na deze woorden van de overste, die de wacht wel had gehoord, liep hij de hut binnen en zei met een ernstig, vriendelijk gezicht: 'Overste van je klei­ne troep, zoals je alles nu hebt beoordeeld - en ik heb dat heel goed gehoord en begrepen - is het absoluut niet gegaan! Want ik heb geen dienaar opdracht gegeven om jullie meer brood en wijn te brengen, waar jullie allemaal geheel overeenkomstig de waarheid onder de strengste eed verzekerd van .kunnen zijn. Er moet wel een heel andere reden achter zitten.

[15] Maak je er verder niet druk om; want wij leven hier in een streek waar wonderen niet zeldzaam zijn, vandaar dat dit kuuroord de naam 'wonderbad' heeft gekregen; want men zegt dat het ontstaan ervan op zichzelf al geheel en al wonderbaarlijk was, en zo is ook de geneeskracht ervan steeds werkelijk wonderbaarlijk. Heb dus maar veel vertrouwen; want dit oord is een oord van heil en niet van vloek en het gericht daarvan!'

 

202 Het gesprek tussen de commandant en de overste

 

[1] Na deze onverwachte verzekering van de wacht, die daarop de hut weer verliet, waren onze soldaten van Herodes aan de ene kant zeer tevreden gesteld, maar aan de andere kant ontstond er in het gemoed van met name de commandant, die een Griek was, en ook van de overste, die een Jood was, grote onrust doordat er onmiddellijk meer brood en wijn werd gebracht, ter­wijl ze hun wens daartoe nog maar nauwelijks hadden uitgesproken.

[2] Nu zei de commandant: 'Wonderen - wonderen zouden in dit dorp zogezegd aan de orde van de dag zijn? Hier moet dus een soort orakel bestaan, waarvoor zelfs iemands meest geheime gedachten niet eens veilig zijn, doordat de een of andere wonderdoener die direct luid kenbaar maakt aan degene die die gedachten heeft gehad!

[3] Als dat zo is -wat heel waarschijnlijk lijkt - zal men ook woord voor woord precies weten wat wij besproken hebben over de bedachtzaamheid die wij in acht zullen nemen, en dan zal die voorzichtigheid weinig baten! Want als de mensen in het herenhuis op een of andere tovertafel direct onze wens naar brood en wijn hebben waargenomen, dan zullen ze ons eerste overleg even goed en precies hebben gehoord en ook heel goed begrepen, ook al zouden we dat in het oud-Egyptisch hebben gehouden.

[4] Het beste is nog dat wij niets vijandigs in ons schild hebben gevoerd, noch tegen de Nazarener noch tegen wie ook van Zijn aanhangers; en wat Herodes betreft, zullen ze onze mening zeker delen. Kortom, morgen zal deze won­derbaarlijke kwestie vanzelf wel duidelijk worden. Laten we dus maar opti­mistisch zijn, zoals de wacht zei; want volgens hem is dit oord immers een oord van heil en niet van vloek en het gericht daarvan!'

[5] Daarop zei de overste: ' Als het inderdaad is zoals jij, commandant, er nu over oordeelt, kunnen we van tevoren al wel aannemen dat ons plan om uit tactische overwegingen in dit kuuroord te verblijven niet probleemloos zal verlopen, en men zal ook wel volledig op de hoogte zijn van de vier gezon­ken schepen, de honderd dertig verdronken soldaten en het ware doel van onze komst hierheen. Hoe zullen we ons verontschuldigen als men ons daar­over ter verantwoording zal roepen?

[6] Hoe meer ik er nu ernstig over nadenk, des te verwarder wordt het in mijn gemoed, en daardoor wil het zeer goede brood mij niet echt smaken en evenmin de uitstekende wijn. - Wat denk jij, commandant - of iemand anders van jullie, wat we nu het beste kunnen doen?'

[7] De commandant zei heel flink: 'Dat vind ik weer gemakkelijker; want als deze mensen alles weten, zullen ze ook weten dat wij tegenover die domme en trotse Herodes van tevoren goede argumenten tegen zijn starre wil naar voren hebben gebracht, voordat wij ons daar tenslotte met zichtbare tegenzin naar voegden. En hebben we onze taak niet toch al zo beperkt mogelijk uitgevoerd? We hadden op kosten van Herodes nog heel goed een paar weken in Tiberias kunnen verblijven, als die vissers en schippers ons door hun verhaal niet gedwongen hadden op te breken. Want ten eerste wilden de inwoners van Tiberias ons vast heel graag kwijt en hebben ze ons door hun verhalen, die ze wellicht overdreven hebben, gedwongen om onze plicht, die ze kenden, uit te voeren. En ten tweede: als wij dat niet hadden gedaan, wie weet of ze niet onmiddellijk een bode naar Herodes hadden gestuurd om ons bij hem zo zwart te maken als maar mogelijk is.

[8] De schippers hebben vanwege de harde wind en de vallende nacht onze snelle actie natuurlijk meer ter wille van hun eigen heil dan dat van ons afge­raden; maar uit vrees voor verraad moesten wij de moedigen en snel hande­lenden spelen. Wij hebben dus geen schuld aan onze onderneming, maar in de eerste plaats Herodes en daarna de omstandigheden, waaronder wij ons nu met name in Tiberias bevonden. Ik ben nu dus heel opgeruimd en heb geen angst voor de heren en rechters van dit oord, ook al zou zelfs de Nazarener aanwezig zijn, wat mij zelfs zeer aangenaam zou zijn; want Hij moet een heel goede, rechtvaardige en wijze man zijn, zoals ik al herhaalde malen van het volk heb gehoord, en met zulke mensen valt goed te praten, daar onze instel­ling steeds anti-Herodes is. -Zijn jullie dat niet allemaal met mij eens?'

[9] Ze gaven de commandant gelijk en aten en dronken daarna heel welge­moed. Ook de overste werd opgewekter.

 

203 De wens van de commandant en de vervulling daarvan

 

[1] Toen ze allemaal wat geestdriftiger waren geworden van de wijn en aller­lei zeer goede woorden over Mij hadden gesproken en kwade woorden over Herodes, die ze steeds de slechte en domme Antipas noemden, zei de over­ste: 'Wij zijn nu allemaal hier als vrienden en broeders, de paar soldaten niet uitgezonderd, omdat ook zij evengoed mensen zijn als wij en het werkelijk bittere lot op het meer met ons hebben gedeeld en door hun inspanningen veel aan onze redding hebben bijgedragen.

[2] Weliswaar zijn wij nu - Jehova, de Heer, zij alle lof en alle eer! - heel opge­wekt en vol goede moed, en ik ben ook van mening dat wij er tegenover een Romeinse rechter van deze plaats heel goed vanaf kunnen komen - maar het lijkt nu nog niet de tijd te zijn om ons al te zeer door goede hoop in beslag te laten nemen.

[3] Het zou derhalve toch raadzaam zijn om nader te bespreken wat wij de rechter, voor wie wij morgen vast en zeker geleid worden, voor antwoorden zullen geven op zijn vragen over onze onderneming in deze streek, die per slot van rekening zonder toestemming van Rome totaalonrechtmatig is; want ik vertrouw de landelijke rust van deze nacht echt nog niet volkomen, ondanks de goede hoop die jij, mijn vriend (d.i. de commandant) zojuist onder woorden hebt gebracht.

[4] Ik heb de indruk dat wij morgen een niet minder erge storm te verduren zullen krijgen -zij het ook niet op het meer. Daarom zou het ons nu echt niet schaden als wij met ons nog tamelijk heldere verstand overleggen hoe wij onszelf uit deze fatale toestand kunnen helpen.'

[5] De commandant zei: 'Maar vriend, wat kan zo'n overleg en bespreking ons nu baten en helpen? Is het dan nog niet dieper tot je doorgedrongen, dat daar in het herenhuis mensen zijn die ook onze meest geheime gedachten wellicht al weten, nog voordat wij ze in onszelf hebben gedacht?

[6] Kijk, mensen die men morgen voor een strenge rechtbank willeiden, trakteert men bij de harde Romeinen nooit op zulk brood en dergelijke wijn, maar op heel armzalig brood en slecht water, op boeien en donkere kerkers en nog andere huiveringwekkende dingen; want tegenover misdadigers ken­nen de Romeinen nooit ook maar het minste vonkje menselijkheid. Laten we nu dus ook geen woord meer spreken over wat wij voor geen geld ter wereld meer kunnen veranderen.

[7] Het zou mijn wens zijn om die beroemde Nazarener te ontmoeten en met hemzelf over deze kwestie te praten; alleen hij zou ons allemaal het beste kunnen helpen! Ik stel al mijn vertrouwen op hem!'

[8] De overste zei: 'Ja, dat zou natuurlijk heel goed zijn, als hij hier inderdaad ook aanwezig zou zijn! Maar wat, als hij uiteindelijk toch niet aanwezig is?'

[9] De commandant zei: 'Dan zal er zonder mankeren een ander als zijn afgezant aanwezig zijn, die in zijn geest handelt en rechtspreekt. En met hem zal zeker een verstandig en waarachtig woord te spreken zijn. Laten we nu dus maar zo vrolijk en opgewekt mogelijk zijn; want vandaag hebben we toch al meer dan genoeg doorstaan en zijn in de storm waarlijk zo goed als tien keer gestorven! ,

[10] Toen de commandant dit had gezegd kwam er, door Mij gezonden, nog­maals een dienaar van Marcus naar de gezanten van Herodes toe, maar deze keer zonder brood en wijn.

[11] Toen hij bij de verblufte dienaren van Herodes aankwam, zei hij op vra­gende toon tegen hen ( een dienaar) : 'Wie van jullie is de moedige com­mandant, die de naam Leander draagt?'

[12] De commandant zei: 'Vriend, dat ben ik! Wat is er aan de hand? Wat moet er gebeuren?'

[13] De dienaar zei: 'Luister! Degene op wie jij je vertrouwen stelt en met wie jij graag zou willen spreken, is hier en Hij wil dat je naar Hem toe komt en dat Hij met jou spreekt! Volg mij dus naar het herenhuis!’

[14] Aanvankelijk was de commandant zeer verrast door deze uitnodiging.

[15] De overste wist zich van louter angst geen raad en zei halfluid bij zich­zelf 'O, ik had wel gedacht dat onze zaak slecht zou aflopen!'

[16] De dienaar zei: 'Wat maak je je bang voor niets voor de grootste en hoogste Weldoener van de mensen?! Wie in Hem gelooft, op Hem bouwt en Hem vertrouwt, gaat nooit verloren! Kom nu met mij mee, commandant Leander; want de Heer wil alleen maar met je spreken!'

 

204 De commandant Leander voor de Heer

 

[1] Na deze woorden van de dienaar werd het iedereen lichter om het hart.

[2] De commandant ging direct met de dienaar mee naar het herenhuis, waar deze hem direct bij Mij bracht en tegen hem zei: 'Kijk, dat is de Heer!'

[3] Nu boog de commandant diep voor Mij en zei: 'Heer! Wees niet alleen mij, maar ook de andere zondaars genadig en barmhartig! Want wij waren immers alleen maar blinde en zwakke knechten van de boze Herodes omdat hij ons onder veel dwang in zijn dienst heeft genomen - alleen, vandaag heb­ben wij besloten hem nooit meer te dienen en we zullen u ook eeuwig nooit meer achtervolgen. Ja, als het mogelijk is, zouden wij u vanaf vandaag of mor­gen ten dienste willen staan, maar nooit meer de slechte en domme trotse Herodes!' ,

[4]. Ik zei: 'Leander, Ik vergeef jullie je zonden! Wie in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft en handelt, zal niet verloren gaan!

[5] Mijn leer bestaat heel eenvoudig uit het volgende: Erken de ene, enig ware God en Heer, en dus ook Mij, omdat Ik vanuit Hem in deze wereld kom en Zijn geest in Mij draag, en heb de ene God boven alles lief en je naaste als jezelf, dan zul je het eeuwige leven ontvangen!

[6] Zoals jouw vertrouwen de weg naar Mij heeft geopend, zo zal ook jouw geloof in Mij de weg naar het eeuwige leven ontsluiten.

[7] Maar jij kent ook de wetten die God op de Sinaï door Mozes aan het volk Israël heeft gegeven; houd je daaraan en niet meer aan je vele valse, dode goden en andere zeden en gebruiken; dan kun je een goed instrument in Mijn rijk worden!'

[8] Vol van vreugde zei de commandant: 'O Heer, waar gaat u uw rijk ves­tigen? Waar is uw burcht, opdat ik daar morgen heenreis en u daar als dappe­re soldaat mijn diensten aanbiedt?'

[9] Ik zei: 'Luister! Mijn rijk, dat Ik nu weer opnieuw vestig onder de mensen op deze aarde, is geen aards rijk zoals dat van een koning, die jij "hebt gediend en waarvan er nog legio zijn op de hele aarde, maar Mijn rijk is een geestelijk rijk en is niet met allerlei pracht en praal zichtbaar voor de ogen van het lichaam; want het bestaat inwendig in de mens en de sterke burcht, die eeu­wig nooit door een macht overwonnen kan worden, is het gelovige, liefde­volle hart dat vol vertrouwen is en zonder hoogmoed, zonder afgunst of jaloezie, zonder leugen en bedrog, maar in plaats daarvan vol deemoed, zacht­moedigheid, geduld en barmhartigheid; daarin zal Ik, de ene en enig ware Heer en Koning van alle bestaan en leven, Mijn intrek nemen bij ieder mens wiens hart en gemoed die genoemde eigenschappen zal bezitten.

[10] Als je bij Mij als soldaat in dienst wilt treden, moet je dus in de burcht die Ik je nu heb getoond, uit vrije wil en vol geloof, vertrouwen en volliefde voor God en je medemensen vertrouwd raken met Mijn leer!

[11] Dat begrijp je nu natuurlijk nog niet in het volle licht van de waarheid; geloof, leef en handel echter maar met alle ijver volgens wat jij gelooft, dan zal de geest van Gods eeuwige liefde in jou ontwaken en je in alle waarheid bin­nenleiden, en pas in het licht van die waarheid zul je Degene herkennen die dit nu tegen je heeft gezegd. En als je Hem geheelovereenkomstig de waar­heid herkend hebt, zal alles wat je nu nog een diep verborgen geheim toe­schijnt ook allemaal duidelijk en meer dan zonneklaar voor je worden. ­Verkondig dat ook aan je metgezellen!'

[12] Na deze woorden van Mij was de commandant Leander totaal ver­bluft en zei: 'O Heer en Meester! Zoals U heeft nog nooit een mens op deze aarde gesproken! Ik heb zeker niet alles ten volle begrepen; maar zoveel is mij uit Uw woorden wel duidelijk geworden, dat U geen kroon en scepter van deze wereld nastreeft, maar alleen dat alle mensen weer terugkeren naar de aloude, reeds sinds zeer lange tijd verloren gegane waarheid van het meest innerlijke geestelijke leven.

[13] onze oude wijzen hebben dit verloren gegane rijk van de volle, levende waarheid weliswaar met grote ijver gezocht en er hier en daar ook sporen van gevonden; maar zelfs de meest wijze onderzoeker heeft de omineuze sluier van onze Isis niet kunnen oplichten.

[14] Maar U, o Heer en Meester, bent de ware Isis Zelf en licht de dichte slui­er nu voor ons mensen op, en dat is naar mijn mening het ware, geestelijke levensrijk, dat U nu onder ons mensen op deze aarde sticht en waarvan U de enig ware Heer en Koning bent, in Uw geest was en voortaan ook zult blij­ven. Want als de liefde, de waarheid en het leven een en dezelfde kracht is, dan is het leven even onvergankelijk en onvernietigbaar als de waarheid als zoda­nig eeuwig waarheid moet blijven.

[15] Tot zover heb ik de betekenis en geest van de woorden opgevat die U tot mij, onwaardig mens, hebt gericht; een verdergaand en dieper doordringend licht verwacht ik van de liefde en genade van Hem, die de enige echte en vol­komen waarachtige Koning van het rijk van het innerlijke, geestelijke leven IS.

[16] Maar nu is het de vraag wat wij met die slechte en meer dan domme Herodes moeten doen! Hoe kan die wellusteling zelfs maar op het idee komen om de meest liefdevolle Wederbrenger van de waarheid des levens van alle mensen in zijn machteloosheid te vervolgen?! O, die stekeblinde schurk!'

[17] Ik zei: 'Laat Herodes maar met rust en bekommer je niet meer om hem; want zijn luister zal weldra volkomen ten einde zijn!

[18] Wat jouw overste echter heeft besloten ten aanzien van het vergoeden van de vier gezonken schepen van de burgers van Tiberias, dat moet hij ook ten uitvoer brengen, en Ik zal hem met de macht van Mijn wil ondersteunen; in de toekomst zal hij niet veel soldaten meer uitzenden, die de Waarheid met boeien moeten binden en tenslotte zelfs moeten doden en volkomen vernie­tigen!’

[19] Diep ontroerd bedankte de commandant Mij voor deze opdracht aan de overste, en hij beloofde Mij dat de uitvoering van Mijn wens niet achterwege zou blijven.

[20] Daarop vroeg hij Mij echter ook wat de overste gerechtigd was te onder­nemen, en wel uit naam van de achtergebleven weduwen en wezen, in Ver­band met de honderd dertig in het meer verdronken soldaten, die toch ook mensen waren en zich onder dwang naar de wil van die woesteling moesten voegen­ en, zoals bekend, tegen de meest armzalige soldij; want de soldaten, die Herodes zeer toegewijd en trouw waren en zijn lijfwacht vormden, had­den van hem de begunstiging ontvangen om net als iedere andere staatsbur­ger in het huwelijk te treden. En nu de soldaten er niet meer zijn, wie zal nu dan hun vrouwen en kinderen onderhouden en voeden?'

[21] Ik zei: 'De verdronken soldaten waren als afgerichte jachthonden, die geen liefde en erbarmen hadden tegenover mensen, die zij in naam van Herodes maar al te vaak zonder noodzaak of opdracht kwelden om zichzelf een aanzienlijke schadeloosstelling voor hun karige soldij te bezorgen; de laatste tijd zijn hun praktijken in het geheim al zo erg geworden, dat degenen die maar al te vaak door hen onder druk werden gezet echt vertwijfeld zijn geraakt.

[22] Door hun geheime praktijken, waarover niemand bij een rechtbank zijn beklag durfde te doen uit vrees naderhand nog erger door hen gekweld te worden, hebben ze veel schatten verkregen, en hun nabestaanden hebben meer te besteden dan jij en je overste. Wat ze hebben, hebben ze goed opge­borgen, en het zou voor een wereldse rechter nauwelijks mogelijk zijn om hen tot de bekentenis te brengen dat ze onrechtmatige goederen bezitten.

[23] Maar Herodes moet aan degenen die door zijn trouwe jachthonden vaak erg onderdrukt zijn, de schade vergoeden, omdat hij nagelaten heeft zijn jachthonden die strenge wetten te geven, volgens welke zij niet naar eigen willekeur met de arme onderdanen hadden mogen omgaan! Bovendien vond hij het zelfs ook wel goed, als hij soms iets hoorde over de geheime praktijken van zijn jachthonden; want daardoor hoefde hij immers geen betere soldij uit te betalen.

[24] Die vreselijke jachthonden hebben uiteindelijk hun verdiende loon gekregen, en Herodes moet alleen de door hen toegebrachte schade vergoe­den, waar de overste heel goed voor zal kunnen zorgen. En nu kun je weer naar jullie hut gaan, waar je vol verlangen verwacht wordt. Morgen zullen we elkaar weerzien.'

[25] De commandant bedankte Mij heel uitbundig voor Mijn onderricht en geduld, en begaf zich toen geheel getroost naar zijn metgezellen en vertelde hun alles wat hij van Mij had gehoord.

 

205 Het goede inzicht en het goede plan van de overste

 

[1] Het valt gemakkelijk voor te stellen wat het verhaal van de commandant bij de overste en ook bij de anderen teweegbracht.

[2] Het meest zette echter de beschrijving van de honderd dertig verdronken soldaten de overste aan het denken en dat maakte hem mismoedig; want hij had deze trouwe dienaren van Herodes nog niet eerder van die slechte kant leren kennen. Maar nu zag hij aan veel dingen, die hij bij hen had waargeno­men, toch veel wat hem tijdens het verhaal van de commandant was gaan opvallen, en hij zei dan ook (de overste): 'Ja, ja, de grote, van Zijn zuiver god­delijke, alles doordringende geest vervulde Nazarener heeft volkomen gelijk; want nu beginnen mij een groot aantal dingen duidelijk te worden, die ik van tijd tot tijd bij de genoemde soldaten heb waargenomen. Ze kregen van Herodes maar een lage soldij; alleen bij het invorderen en afpersen van belas­tingen mochten ze van iedere honderd zilverstukken er één voor zichzelf houden. Hun lage soldij en de weinige zilverstukken van de belasting konden natuurlijk niet voldoende zijn om zichzelf en een vaak talrijk gezin op echt passende wijze te onderhouden!

[3] Bovendien heb ik niet zelden de een of ander in voorname herbergen aangetroffen, waar ze zich net als mensen zoals wij voortreffelijk lieten bedie­nen. Zo heb ik hen ook verschillende keren met wisselaars en makelaars om zien gaan; maar het viel ons allemaal niet op, omdat ze voor het overige in hun dienst heel nauwgezet en tegenover ons en de koning zeer trouw waren, en men hun niets ten laste had kunnen leggen. Maar nu wordt hun snode zaak wel duidelijk, en nu begrijpen wij veel dingen die voorheen toch wel een wat eigenaardige indruk op ons maakten.

[4] Zo heb ik ook herhaaldelijk hier en daar allerlei klachten en stille ver­wensingen gehoord over de zware onderdrukking van Herodes; maar ik en ook jullie en nog vele andere beambten en dienaren van Herodes hebben geen acht geslagen op die klachten, omdat men wel weet dat een mens nooit in de beste stemming is wanneer hij zijn belastingen en andere afdrachten moet betalen aan zijn heer, die in zijn ogen een nutteloze dienaar van traag­heid is, van een geil luxe leven, van hoogmoed, liefdeloosheid en nog veel meer andere ondeugden.

[5] Om die reden is het ook nooit tot een onderzoek gekomen; de soldaten van Herodes hadden de vrije hand en konden, met name bij de vaak voorko­mende wettelijke invorderingen van belasting, het volk al naargelang hun kwade willekeur onderdrukken, zonder daarbij door iemand bekritiseerd te worden. En als er al iemand naar een Romeinse rechter ging en zich beklaag­de vanwege de grove, zware en dikwijls niet op te brengen belasting door die ellendige Herodes, dan haalde dat weinig of niets uit; hoogstens kreeg hij dan het advies om zich van Herodes vrij te kopen en Romeins burger te worden.

[6] Heel veel rijken konden dat natuurlijk wel doen en hebben dat wijselijk ook gedaan; maar wat bleef er voor de armen anders over dan zich voortdu­rend op een gewetenloze manier door Herodes te laten afpersen? Maar nu zal dit weldra heel anders worden! Zodra we in Jeruzalem terugkeren, moet de koning zoveel mogelijk het vuur aan de schenen gelegd worden en zal hij gedwongen worden om schadevergoeding te betalen op een manier, waar hij nog nooit van heeft durven dromen!

[7] O, wacht maar, liefdeloze en meer dan trotse wellusteling van een koning! Je zult ons in de toekomst met van angst opengesperde ogen leren kennen en de reden begrijpen waarom ik je dikwijls op een vriendelijke manier afgera­den heb om mensen te vervolgen die kennelijk door God met een hogere geest begiftigd zijn, zolang je daar geen opdracht van Rome voor is gegeven! - Maar hij sloeg nooit acht op die raad, maar deed zoals hem beliefde; en nu zal hij dan ook weldra de vruchten van zijn eigenzinnigheid te proeven krij­gen, die hem zeker niet aangenaam zullen smaken! Moge de geest en wil van de Heer en Meester met ons zijn en werken!

[8] Uit wat jij, vriend Leander, ons van Zijn woorden hebt meegedeeld, blijkt duidelijk dat onze grote Nazarener de uit de hemelen in deze wereld geko­men Messias is, getrouw naar waarheid volgens de vele beloften van de profe­ten en toegerust met alle goddelijke wijsheid en macht, waarin ik nu onwrik­baar geloof; want Hij heeft ons dat immers overduidelijk bewezen, doordat Hij door de macht van Zijn alles doorschouwende en alles kennende wijsheid en door de puur goddelijke macht van Zijn wil de hevige storm op het meer liet ontstaan, waardoor de trouwe jachthonden van Herodes hun beslist allang verdiende loon hebben gekregen. Hem zij dus alle eer!

[9] Maar ook voor onszelf hebben wij veel dingen goed te maken die wij aan onze medemensen misdaan hebben - en heil ons, als Hij ons met Zijn liefde en genade, die Hij ons nu zo rijkelijk heeft geschonken terwijl wij het niet verdienden, in al onze levenskrachten zal verblijden en wij daarvoor Zijn naam voor altijd hoog loven en prijzen!

[10] Maar jullie, soldaten, die samen met ons door Zijn genade gered zijn, moeten ook je geweten wekken en zien in hoeverre het ook behept is met die zonden, omwille waarvan zij hun einde in het water hebben gevonden; heb berouw over jullie zonden met het onwrikbare voornemen om aan alle mensen waar jullie mee te maken hebben gehad, de berokkende schade zoveel mogelijk weer goed te maken, opdat ook jullie genade mogen vinden bij de Heer en Meester over alle dingen in deze wereld! Want n.u hebben wij met al onze zintuigen meegemaakt dat Hij een Wezen is, dat een meer dan groot geduld heeft met de blinde mensen; maar als de mensen ondanks alle waarschuwingen in hun boosheid volharden en hun leven niet willen bete­ren, dan loopt Zijn geduld ten einde en volgt daar onvermijdelijk de straf op.

[11] Denk goed na over wat ik als jullie overste jullie nu heb gezegd en aan­geraden; want tegen de eeuwig werkzame goddelijke almacht kan de machte­loze mens met zijn eigenzinnigheid niets uitrichten! Wee degene die door de gerechtvaardigde toorn van God gegrepen wordt!’

 

206 Het overleg van de soldaten van Herodes

 

[1] Na deze woorden van de overste vermanden de tien zich en beloofden onder een plechtige eed dat ze zijn advies zeer nauwgezet zouden opvolgen, hoewel ze zich niet bewust waren van zonden, zoals de honderd dertig die hadden begaan; ze hadden Herodes namelijk niet op dat terrein hoeven te dienen, aangezien ze steeds alleen maar als burcht­ en paleiswachten gebruikt waren, wat de overste, de commandant en ook hun andere superieuren wel zouden weten.

[2] De overste zei: 'Dat weten wij wel; maar ieder mens die eenmaal iemand als Herodes dient, is net als ik een grote zondaar. Als hij de genade van de Allerhoogste, Alwetende en Almachtige deelachtig wil worden, moet hij zich volkomen reinigen van zijn vele zonden, ten eerste door ze als zonden tegen de goddelijke wil te erkennen, ten tweede door ze werkelijk te verafschuwen en te betreuren en ten derde door ze nooit weer te begaan en de ernstige wil en het voornemen op te vatten het aan de mensen bedreven onrecht zoveel mogelijk weer goed te maken.

[3] Ikzelf zal dat zeker doen, en ik wens en raad ieder van ons aan het goed ter harte te nemen en te doen; want de grote Heer en Meester heeft ons hier een meer dan grote genade en erbarming bewezen, ten eerste alleen al door het feit dat Hij ons niet net als de anderen in de razende golven van het meer heeft laten verdrinken en ten tweede doordat Hij ons hier niet door de stren­ge Romeinen gevangen heeft laten nemen en voor een rechtbank op leven en dood heeft laten brengen, maar ons buitengewone vriendelijkheid heeft betoond en ons die ook in de toekomst niet zal onthouden, als wij alles doen wat ik jullie nu volgens mijn mening heb aangeraden.'

[4] Na deze tweede goede toespraak van de overste hieven allen hun handen op en zwoeren dat ze zijn woorden goed ter harte zouden nemen en ernaar zouden handelen. En daarmee was de overste tevreden.

[5] Daarop maakte de commandant echter toch nog de volgende opmer­king: 'Vriend, in het verloop van je goede en waarheidsgetrouwe toespraak tot de tien soldaten heb je ook de opmerking gemaakt dat iedereen die Herodes dient, als zodanig al een zondaar is! En dat is ook volkomen waar; want hij wil enkel en alleen maar aldoor wat in de ogen van God en de men­sen onrechtvaardig is. Wie hem dus door zijn trouwe dienst, die hij met een eed bekrachtigd heeft, helpt om zijn onrechtvaardigheid bij de arme mensen ten uitvoer te brengen zondigt iedere keer als hij de wil van die gewetenloze wellusteling ten uitvoer brengt.Als wij nog langer in dienst van Herodes blij­ven, zal het heel moeilijk zijn om niet te zondigen.

[6] Mijn mening is daarom als volgt: Als wij Herodes eenmaal op de bespro­ken wijze murw hebben gemaakt en gezorgd hebben dat hij forse vergoedin­gen betaalt, laten wij ons ook schadeloos stellen en treden dan uit zijn dienst; want zoals gezegd zou hem nog verder dienen hetzelfde betekenen als nog verder willen zondigen. - Heb ik gelijk of niet?'

[7] De overste zei: 'Daar heb je volkomen gelijk in, en als we dat bij hem bereikt hebben, zullen we het ook onmiddellijk ten uitvoer brengen! Maar daarover zullen we morgen van de Heer zeker nog wel nadere aanwijzingen krijgen; en nu ben ik van mening, nu het al middernacht is en wij heel moe zijn geworden, dat we nu in naam van de Heer en Meester, die ons zoveel genade heeft bewezen, ons lichaam de nodige rust moeten gaan gunnen!'

[8] Daar waren allen het mee eens en in het bijzonder de soldaten, die tijdens de storm hun krachten behoorlijk hadden uitgeput.

[9] Daarop zei de commandant nog tegen de overste, en zodoende ook tegen alle aanwezigen: 'Luister, voordat we ons aan een volledige lichamelijke rust overgeven - hier en overal waar we ons ook bevinden is het gewoonte dat wij in ons hart onze oprechte dank uitspreken aan Hem, die wij als de Heer en Meester hebben herkend, voor de meer dan grote genade en ontfer­ming die Hij ons hier in plaats van een terechte straf in rijkelijke mate heeft geschonken. Laten we dus zeggen: O Heer en Meester, die vervuld bent van de volheid der goddelijke liefde, wijsheid, kracht en macht! Wij danken U voor Uw grote goedgunstigheid en genade, die U ons grote zondaars hier in plaats van de verdiende straf hebt geschonken, en wij vragen U voor de hele verdere toekomst of U ons met Uw genade, liefde en erbarmen niet wilt ver­laten; want van nu af aan willen ook wij helemaal aan U toebehoren! 0, beste, grote Heer en Meester, aan wie alle geesten, krachten en elementen gehoor­zamen, neem ook ons op als onderdanen van het rijk dat U nu voor eeuwig op deze aarde onder de blinde mensen vestigt, en laat in het vervolg ook geen al te grote verzoekingen over ons komen, maar sterk ons met Uw genade en erbarmen! U alleen zij al onze liefde, eer en alle lof! Dat alles wat bestaat, leeft en ademt U prijze! Uw naam zij geheiligd in ons!'

[10] Toen de commandant dit dankgebed had uitgesproken, prees de overste hem daar heel erg om en ook alle anderen, en toen gaven ze zich over aan de nachtrust. Wij in het herenhuis deden hetzelfde en sliepen goed tot het volop ochtend was.

 

207 De mooie ochtend aan het meer

 

[1] Zoals altijd was Ik het eerst op de been; maar ook de leerlingen werden vrijwel tegelijk met Mij wakker en gingen samen met Mij naar buiten, en wel naar de oever van het meer, waarover een verkwikkende ochtendbries woei die het oppervlak van het water een lieflijke beweging gaf, terwijl de zon al bijna boven de horizon uitkwam. Op de waterspiegel van het meer vertoon­den zich hier en daar hele groepen van allerlei soorten drijvende vogels, gro­tere en kleinere, die hun goed smakende ochtendmaal zochten.

[2] De Romein, die ook al aanwezig was, zei tegen Mij: 'Heer en Meester!

Zo'n ochtend in zo'n prachtige omgeving verkwikt en versterkt het hart en gemoed van de mens buitengewoon -maar daarbij moet ik de aanmerking maken dat de ochtend, die juist de mooiste en aangenaamste tijd van de dag is, steeds het kortste duurt; want zodra de lieve zon boven de horizon is geko­men, begint ook de dag met zijn steeds toenemende saaie eentonigheid al, en die duurt dan met weinig afwisseling voort tot de avond. O, als er op aarde toch eens een land zou zijn, waar de ochtend als het ware eeuwig zou voort­bestaan, dan zou ik daar willen leven en mij voortdurend over het leven ver­heugen! Deze kortdurende ochtenden van ons hebben mijn gemoed al heel vaak met een soort weemoed in plaats van met vreugde vervuld. O Heer en Meester, bestaat er nergens op deze aarde een land, waar de ochtend tenmin­ste langer duurt dan hier bij ons?'

[3] Ik zei: 'Nu heeft toch nog een beetje de heiden met zijn eeuwige Aurora uit jou gesproken! Heb je gisteren het onderricht van Rafaël over de aarde en haar verschillende verschijnselen niet gehoord en overeenkomstig de noodza­kelijke waarheid opgevat? Bij de orde die voor deze aarde is vastgesteld kan er toch onmogelijk een land met een eeuwige ochtend bestaan!

[4] Ja, in Mijn rijk in het andere leven zal er wel een eeuwige ochtend zijn; maar waaruit die zal bestaan, zou jij nu nog veel minder kunnen vatten dan je Rafaëls uitleg hebt begrepen. Maar als je op deze aarde langer van de ochtend wilt genieten, ga dan altijd een paar uur eerder naar buiten, dan zul je meer dan drie uur van de ochtend kunnen genieten!

[5] Bovendien heeft iedere dag op ieder moment zijn aangename en onaan­gename kanten, evenals de avond en ook de nacht; het komt er bij de mens alleen maar op aan, met welke ogen van zijn gemoed hij iedere tijd van de dag bekijkt.

[6] Kijk, nu gaat juist de zon op en de heerlijkheid van de ochtend duurt nog voort en zal nog meer dan een uur voortduren, en dus kun je je nog verder verheugen over de bekoorlijkheid van de ochtend! Daarna zal de ochtend langzaamaan in de volle dag overgaan, en jij zult je op de dag des levens even­zeer verheugen als nu op de jonge ochtend; laat op deze aarde de aloude inrichting dus maar mooi zonder commentaar voortbestaan, want die is heel goed en zeer doelmatig.

[7] Als op deze aarde de mensen vanuit hun vrije wil ook maar even goed waren als de aloude inrichting van de aarde, zou er voor velen reeds hier een ware, geestelijke levensochtend zijn, waar ieder mens vóór alles naar zou moeten streven! - Heb je deze heel natuurlijke woorden van Mij goed begre­pen?'

[8] De Romein zei: 'Ja, hoge Meester en Heer, ik dank U voor deze les! Nu is ook de dag met zijn veelvuldig afwisselende verschijnselen voor mij vol vreugde.'

 

208 Een gesprek over de trekvogels

 

[1] Na dit heel natuurlijke gesprek van ons kwamen ook onze Grieken met de arts uit Melita en allen die hier aanwezig waren, en ze verheugden zich over de mooie ochtend, al was die in deze tijd vaak ook koeler.

[2] De waard uit Jesaïra, die ook nog voortdurend aanwezig was, en de ons bekende bootslieden bekeken het afgedekte schip, dat tijdens de nachtelijke storm de soldaten van Herodes naar de oever had gebracht, die nu nog in hun hut rustten, en ze verbaasden zich erover dat dit schip, dat toch al tamelijk oud en absoluut niet stevig gebouwd was, niet samen met de andere vier gezon­ken was.

[3] De ene bootsman zei tegen de waard: 'Vriend, daar op de oever staat de Redder! Al zou dit schip zou nog tien keer zo miserabel zijn als nu, dan zou de wil van de Heer het beslist toch nog gered hebben!'

[4] De waard prees de bootsman en gaf hem gelijk.

[5] Kisjonah vroeg aan Rafaël wat het te betekenen had dat er deze herfst zoveel watervogels voor het merendeel bij de oevers waren neergestreken, waaronder enkele soorten, die men anders slechts uiterst zelden in kleine aan­tallen op het Meer van Galilea had waargenomen.

[6] Rafaël zei: 'Vriend, dat heeft niets anders te betekenen dan dat ten tijde van hun grote trek vanuit de grote meren en zeeën van het hoge noorden een heel andere wind waaide dan gewoonlijk in die tijd; en door die wind, die voor de tijd van de trek van deze vogels ongewoon was, komt het dat dit meer nu rijker met deze dieren bevolkt is dan anders. Een ander heel natuurlijk gevolg van dit verschijnsel is, dat de winter van dit jaar heel zacht zal worden -anders waren deze vogels wel verder naar het zuiden getrokken om daar hun verblijfplaatsen voor de winter te zoeken. Achter dit geheel natuurlijke verschijnsel zit dus helemaal niets bijzonders en opmerkelijks.

[7] De Grieken, waarvan er nogal veel aan dit meer wonen en die goed de kunst verstaan deze vogels te vangen, zullen hun grote aantal wel verminde­ren, want deze vogels zijn ware lekkernijen voor hen, en ze kunnen ook hun veren goed gebruiken en verwerken. En dat, vriend, is nu ook wel alles wat deze vogels betreft!'

[8] Kisjonah zei: 'Zouden wij Joden eigenlijk ook geen jacht mogen maken op deze vogels en ze net als de Grieken tot ons nut aanwenden?'

[9] Rafaël zei: 'O ja zeker, als jullie wisten hoe je ze moet vangen en dan als een lekkernij moet bereiden! Maar aangezien jullie nog een groot aantal zeer reine spijzen van allerlei soort bezitten en je daarmee kunnen verzadigen, moeten jullie, tot er een tijd van nood komt, deze wilde vogels maar door de armere Grieken voor hun tafel laten vangen en klaarmaken om te eten, even­als de zwijnen, hazen, gazellen, herten en nog meer ander wild!'

[10] Hiermee was onze Kisjonah helemaal tevreden en verloor zijn verlangen om dergelijke vogels voor zichzelf te vangen.

[11] Terwijl alle aanwezigen nog over het een en ander spraken, kwamen ook onze mensen uit Joppe naar ons toe aan de oever, drongen zich naar Mij toe, bogen diep voor Mij en bedankten met hoog opgeheven handen voor de genezing van gisteren en voor de onverwacht vriendelijke opname en verzor­ging.

[12] Ik zei tegen hen: 'Jullie doen er goed aan dat jullie Mij daarvoor bedan­ken; maar dank Mij in het vervolg alleen in jullie hart zonder uiterlijke geba­ren, en leef en handel steeds volgens Mijn leer, dan zal dat Mij aangenamer zijn dan het diepe buigen, opheffen van de handen en die vele luide woorden! -Hebben jullie dat allemaal goed begrepen?'

[13] De visser die op Cyprus geboren was, zei: 'O Heer en Meester vol god­delijke kracht, macht en wijsheid, wij hebben Uw ware en wijze raad door Uw liefde en genade nu goed begrepen, in ons gemoed als goddelijk raad aangenomen en we zullen er in het vervolg ook naar handelen; maar sta mij toe, o Heer en Meester, een opmerking ter verontschuldiging te maken!'

[14] Ik zei: 'Spreek dan en lucht je gemoed!'

[15] De visser zei: 'Het is meer dan waar dat een mens die echt gelooft, zoals wij, dat U - hoewel U voor ons een zichtbaar mens bent en een vleselijk lichaam hebt -toch met Gods eeuwige geest geheel en al één wezen en een en dezelfde persoonlijkheid bent, alleen in de innerlijke stilte van zijn gemoed en hart tot U kan bidden en U kan danken zonder uiterlijke geba­ren; U zult dan zijn bede zeker horen en ook verhoren en Uw welbehagen hebben aan die stille, maar geestelijk levende, ware dank. Maar kijk, wij men­sen zijn al van kind af aan gewend om onze beden en dankzeggingen verge­zeld te doen gaan van uiterlijke gebaren om voor de mensen, aan wie wij iets vragen of die wij voor een ontvangen weldaad bedanken, overeenkomstig de vanouds gebruikelijke gewoonte ook uiterlijk zichtbaar te maken wat wij levend en waarachtig in onszelf voelen.

[16] En als wij vaak genoodzaakt zijn om onze knieën te buigen voor men­sen, die toch onze gelijken zijn, dan geloof ik dat het nog onuitsprekelijk veel passender is om voor de Heer van eeuwigheid onze knieën en ons hele lichaam te buigen; want ook ons lichaam is alleen Zijn werk en het is de dra­ger van de levende ziel die, als ze zich teveel overgeeft aan de begeerten van haar vlees, bedorven kan worden. Als ze echter haar lichaam aanpast aan haar hoge innerlijke, geestelijke streven en het tegelijk met zichzelf vergeestelijkt, dan kan ze daardoor toch waarschijnlijk niet in strijd met Uw orde handelen, die de macht en de kracht van Uw eeuwige goddelijke wil is, en U daarmee op een of andere wijze onwelgevallig worden?'

 

209 De gevaren van de ceremoniële godsdienst en ceremonieel bidden

 

[1] Ik zei: 'Vriend, je hebt nu heel goed gesproken en Mijn hart heeft zich verkwikt aan de bedoeling van jouw woorden! Het is dus ook juist als de mens die om iets bidt en dankt, zich daarbij zo gedraagt als jij nu uiteengezet hebt; maar dan zou de mens ook steeds volkomen in jouw gezindheid moe­ten blijven, en alleen aan het innerlijk de ware waarde van het leven toeken­nen en het uiterlijke alleen in zekere zin als een last met zich meeslepen en het ondergeschikt maken aan zijn innerlijke kracht; het op die manier bidden, danken en vereren zou, zoals gezegd, heel juist en goed en Mij welgevallig zijn.

[2] Maar de mensen blijven niet zoals jullie nu ten overstaan van Mij zijn. Ze beginnen maar al te gauw een grotere waarde te hechten aan de uiterlijke gebaren dan ze overeenkomstig de waarheid van het innerlijke leven zouden moeten doen, en ze beschouwen het enig ware innerlijke, dat niet vergezeld gaat van het uiterlijke, als niet voldoende en tenslotte zelfs als waardeloos; en dan komt het gemakkelijk zover, dat bepaalde zogenaamd ingewijde en door God uitverkoren en geroepen priesters het volk beginnen te misleiden door te zeggen dat het voor een gewoon mens voldoende is om alleen het door hen voorgeschreven uiterlijke in acht te nemen en hoog te vereren. Want vol­gens hen is het eigen innerlijke woord, dat de mensen zelf in biddende of dankende zin tot God richten, zonder enige waarde in Gods ogen en richt het niets uit, omdat God daar niet alleen absoluut geen welbehagen maar enkel een terecht misnoegen aan beleeft, aangezien een dergelijk eigenmach­tig innerlijk bidden, vragen en danken door God als een brutaliteit en gods­lastering wordt beschouwd.

[3] En waar leidt dat tenslotte toe? Kijk, de mensen verwijderen zich steeds meer van God, in plaats van Hem in hun hart, in de liefde en in het ware, levende geloof en vertrouwen steeds meer te naderen! De vertrouwelijke, ware en zuivere liefde wordt veranderd in een spookachtige vrees en het levende geloof in de waarheid in een duister heidens bijgeloof, waarbij .het een trage en tot ieder bedrog in staat zijn de priesterkaste in aards opzicht heel goed gaat. Daarbij versmachten de zogenaamde gewone mensen vaak radeloos in allerlei geestelijke nood en vertwijfeling, duisternis, armoede en blindheid, waarbij dikwijls ook hun lichaam niet meer de voeding kan ver­schaffen die het nodig heeft; want de zogenaamd als enigen door God geroe­pen priesters, die zich als vliegen vermeerderen en traag en werkschuw zijn, terwijl ze het arme volk allerlei beloften doen over hemelse vreugden aan gene zijde en nog vaker gruwelijk bedreigen met eeuwige helse straffen­kwellingen en pijnen, en zo werkelijk alles voor hun mond wegroven en daarmee hun buik vetmesten, zoals je dat nu zowel bij de Farizeeën alsook bij alle heidense priesters kunt zien.

[4] En kijk, dat ontstaat allemaal zo geleidelijk aan uit de uiterlijke gebaren bij het vragen, danken en bidden, die aanvankelijk natuurlijk heel onschuldig en zelfs zedelijk passend lijken te zijn; en dan moet God uiteindelijk door de mond van nieuw opgewekte profeten weer tot de mensen roepen en schreeuwen: 'Kijk, dit volk eert Mij met de lippen en met ijdele en loze wereldse ceremoniën -maar hun hart is verre van Mij!'

[5] Onthoud dus het volgende en maak het tot een bestendige leidraad voor jullie leven: God is in Zichzelf een geest, vol liefde, waarheid, wijsheid en macht, onveranderlijk sinds eeuwigheid, en kan dus ook alleen maar aanbe­den worden in de geest en in de waarheid, die inwendig in de mens is.

[6] Als iemand dus een verzoek heeft, namelijk of God, de enig ware Schepper en Vader van alle mensen en engelen, hem bij het een of ander wil helpen, dan moet hij met zijn verzoek niet naar een tempel of een synagoge en ook niet naar een priester gaan, maar zich afzonderen in een kamertje -en met name dat heel stille kamertje van zijn hart -en daar tot God bidden en Hem, de meest liefdevolle Vader, om de juiste hulp vragen. Dan zal de Vader, die alles zelfs in het diepst verborgene hoort en ziet, aan degene die alleen op die manier op de juiste manier en in de geest der waarheid levend bidt, altijd graag geven waar hij met recht om heeft gevraagd, daar kunnen jullie allemaal volledig van verzekerd zijn. Maar op een gebed, dat openlijk en in het bijzijn van de mensen ten toon wordt gespreid, waarbij het hart dikwijls heel weinig voelt, zal de Vader in de hemel nooit Zijn almachtige 'amen' uitspreken.

[7] Begrijp dit alles en onthoud het buitengewoon goed, en handel er ook naar, als jullie je nakomelingen niet tot een nog duisterder heidendom willen zien overgaan dan nu op deze aarde overal onder de mensen gewoon is.

[8] Het bevallige maken van gebaren kan voor ijdele, blinde, trotse en eer­zuchtige mensen weliswaar iets van waarde lijken; maar bij Degene die de eeuwige liefde en waarheid Zelf is en altijd het diepste innerlijk en waarach­tig in de geest levende doorschouwt, geldt niet het gebaar, maar alleen de levende, meest innerlijke waarheid des levens.

[9] Als jullie de Vader om iets vragen, vraag Hem dan niet zozeer om de goe­deren van deze aarde, waar de blinde en dwaze heidenen en ook de godver­geten Joden en Farizeeën naar streven, maar vraag Hem veeleer om de onver­gankelijke schatten voor ziel en geest, dan zullen die niemand onthouden worden. Wat echter de goederen betreft die voor het tijdelijke levensonder­houd noodzakelijk zijn, die zullen er zonder meer vrij bij gegeven worden aan iedereen die zijn streven en vragen en zoeken alleen richt op het rijk Gods en de liefdevolle gerechtigheid daarvan.

[10] Wie sterk in de geest en derhalve in het rijk Gods is geworden, zal ook een heer zijn over de dingen van de wereld en zal nooit een groot gebrek aan voedsel voor zijn lichaam hoeven te verduren; maar het is beter - ook voor degenen die in de geest gewekt zijn - om te zwelgen in de goederen van de hemelen Gods en zich tevens een klein gebrek aan goederen van deze aarde te laten welgevallen. - Onthoud dat ook en neem het metterdaad in acht!'

 

210 Het gericht van de hardvochtigen aan gene zijde

 

[1] (De Heer:) 'Vergaar dus altijd schatten die niet door motten stuk ge­knaagd en niet door roest en ontbinding vernietigd kunnen worden.

[2] Hoed jullie voor de goederen en schatten van deze wereld; want daarin rust de slechte geest van verleiding tot alle zonden!

[3] Als jullie tot God bidden en in je hart zeggen: 'Vader in de hemel, leid ons niet in verzoeking!', zeg, denk en wens dan dat Hij jullie niet ruim voorziet van veel aardse goederen en schatten, maar vraag Hem alleen om het dage­lijkse brood, dan zal Hij het jullie niet onthouden, aangezien Hij het beste weet wat jullie nodig hebben.

[4] Als jullie volgens Mijn leer God boven alles liefhebben en zodoende ook elkaar zoals iedereen zichzelf liefheeft en in alle opzichten voor zijn eigen welzijn zorgt, zullen jullie je onder elkaar nooit over een of andere nood hoe­ven te beklagen; want nood en armoede onder de mensen op deze aarde ont­staan enkel en alleen door hun wederzijdse liefdeloosheid - en die is steeds het gevolg van ongeloof of duister bijgeloof. Want wie het geloof in de ene, eeuwig enig ware God niet heeft -hoe zou die Hem dan moeten eren en boven alles liefhebben en vanuit die liefde zijn naaste als zichzelf?

[5] Iemand die ruimschoots van aardse schatten is voorzien ziet zijn arme naaste wel; maar omdat hijzelf geen gebrek hoeft te lijden, zegt hij: 'Ik ben verzorgd, wat gaan de anderen mij aan! Laat iedereen voor zichzelf zorgen, dan zal hij geen gebrek hoeven te lijden!'

[6] Maar tegen zo iemand zal Ik later zeggen: 'Waarom heb je zo overmatig alleen voor jezelf gezorgd en daardoor aan anderen onttrokken wat hun van Mij uit toegekomen zou zijn? Daarom zul je nu, in Mijn rijk, verlaten zijn en je alle armoede en gebrek moeten laten welgevallen!’

[7] En als hij zich dan zal verontschuldigen met de opmerking dat hij niet in Mij heeft geloofd, omdat niemand hem op de juiste manier van Mij op de hoogte heeft gebracht, zal Ik tegen hem zeggen: 'Wie heeft jou dan op de hoogte gebracht van een recht, volgens welk jij, omdat je sterker bent, de goe­deren van de aarde hebt onttrokken aan je medemensen, die eenzelfde recht hadden op een voor hen noodzakelijk bezit, en ze voor jezelf hebt opge­hoopt? Had je niet moeten handelen volgens het juiste inzicht en het recht, dat door de inrichting van de aarde en haar natuur voor ieders ogen en oren luid verkondigd wordt, aangezien je toch duidelijk had moeten waarnemen dat de aarde met haar goederen er niet voor jou alleen, maar ook voor alle andere mensen is en moet zijn?!

[8] Omdat je geen acht hebt geslagen op wat je inzicht je moest ingeven, zal er hier in Mijn rijk ook geen acht geslagen worden op jouw zielennood en armoede!

[9] Als je echter zegt datje niet in een enkele ware God hebt kunnen geloven, omdat niemand jou op de juiste manier op de hoogte heeft gebracht, dan zal Ik je zeggen: 'Kijk eens wat een verschrikkelijke leugenaar je toch bent! Denk je soms dat de mensen die werkelijk van Gods geest vervuld en verlicht zijn, net als de aanjou gelijke wereldse brassers overlopen van alle schatten en goe­deren van deze aarde? O, dan vergis je je toch wel heel erg!

[10] Ze zijn als arme en behoeftige mensen aan de deur van jouw huis geko­men en hebben je bericht willen brengen van de ene, enig ware God, maar je hebt hen niet bij je laten komen, uit de begerige vrees dat je hun daar iets voor moest geven of uiteindelijk vrijwillig zou geven, als je mogelijkerwijs door hen bekeerd zou worden tot het onwrikbare geloof in de ene, enig ware God.

[11] Maar om te zorgen dat je je niet door een eventuele bekering gedwon­gen zou kunnen voelen hun iets te geven, heb je je ook liever helemaal niet laten bekeren en heb je vanwege jouw gierigheid geen waar bericht over de ene, enig ware God willen ontvangen door middel van een door Gods geest verlicht mens.

[12] Als dat nu zo is en niet anders -hoe kun je je tegenover Mij dan veront­schuldigen door te zeggen dat jij geen acht kon slaan op je arme medemen­sen, omdat je in je onwetendheid over God geen verplichtingen tegenover hen hebt opgemerkt! Op deze manier heb je in het eerste geval het recht van de natuur, waar zelfs alle betere heidenen zich naar richten, door je gierigheid met voeten getreden, maar in het tweede geval, waarin je je verontschuldigt tegenover Mij, ben je een leugenaar. Hier zul je dus het loon van de gierig­heid en dat van een leugenaar ontvangen, en voortaan zal er door Mijn uit­verkorenen net zo aan jou gedacht worden als jij in de materiële wereld aan een enig ware God hebt gedacht en zoals jij die boven alles hebt liefgehad, alsook je medemensen!'

[13] Het zaad voor de ware kennis van God en het levende geloof in Hem is in de eerste plaats de liefde voor de naaste, en daarin ook de zuivere liefde voor God.

[14] Als iemand echter al zo hardvochtig is dat hij zijn arme naaste, die hij wel kan zien, niet met liefde tegemoet kan treden -hoe zal hij in zijn verstokte zielenblindheid God dan lief kunnen hebben, die hij onmogelijk kan en wil zien en gewaar worden?

[15] Kijk, zo zal geen enkele onboetvaardige zondaar zich later tegenover Mij kunnen verontschuldigen, aangezien het ieder mens van Mij uit gegeven is de waarheid en het goede daarvan te leren kennen -voor de heiden door de kennis van de voor het grijpen liggende dingen en omstandigheden in het grote rijk der natuur, en voor de Jood langs de weg van buitengewone open­baring!

[16] Daarom zeg Ik jullie nog eens: als jullie de Vader in Mijn naam iets vra­gen, vraag Hem dan vooral alleen de onvergankelijke schatten van het rijk Gods, dan zullen jullie die ontvangen, en samen daarmee ook datgene wat jullie nodig hebben om op deze aarde te leven!

[17] Laat degene die veel aardse goederen heeft ontvangen, die volgens de liefdeswil van de Vader beheren, dan zal hij, door reeds op deze wereld een trouwe beheerder over kleine dingen te zijn, in Mijn rijk over grote dingen aangesteld worden!'

[18] Na dit tamelijk lange betoog van Mij tot de mensen uit Joppe bedankten ze Mij heel innig, maar niet meer zo erg met behulp van uiterlijke gebaren, en in alle liefde en deemoed vroeg de visser Mij of ze, nu ze weer volkomen gezonde en krachtige mensen waren, misschien vandaag al de thuisreis moes­ten aanvaarden.

[19] Ik zei: 'Wat Mij betreft zullen jullie niet gedwongen worden naar huis te reizen of om hier langer te blijven; maar als zich na het ochtendmaal een gele­genheid voordoet om naar huis te reizen, kunnen jullie die wel benutten!'

[20] Toen de visser dat hoorde, werd hij blij; want hij brandde al van verlan­gen om thuis alles te vertellen wat hij en zijn metgezellen hier allemaal had­den meegemaakt.

 

211 Rafaël bij de soldaten van Herodes

 

[1] Nu kwamen ook de soldaten van Herodes uit hun slaaphut naar buiten en liepen naar hun schip, om te zien of het nog wel deugdelijk en bruikbaar was om er verder mee te varen.

[2] Voordat ze echter het schip behoorlijk in ogenschouw namen, zag de commandant ons vanaf de aanlegplaats op een kleine verhoging van de oever bij elkaar staan, ongeveer tweehonderd passen van hen verwijderd, en hij zei tegen de overste: 'Vriend, we zullen het inspecteren van het schip maar overlaten aan onze trouwe soldaten; zij zullen ook zonder ons heel goed in staat zijn te beoordelen in hoeverre het schip bruikbaar of niet bruikbaar zal zijn. Maar wij begeven ons naar dat gezelschap daar boven op het hogere gedeelte van de oever; want ik heb de indruk dat de grote Heer en Meester zich daar bevindt. Ik heb gisteravond Zijn kleed goed onthouden, en ook dat van een wondermooie jongeman. Ze zijn het vast en zeker; laten we daarom onmiddellijk naar hen toe gaan, want dat is de hoofdzaak - al het andere zal later wel goed geregeld kunnen worden!’

[3] De hoofdman had dat nog maar nauwelijks gezegd of daar stond Rafaël, die hij vanuit de verte herkend had als de mooie jongeman die hij 's avonds had opgemerkt al vlak voor hem en voor de overste, en allebei schrokken ze van deze zo plotselinge aanwezigheid van Rafaël; want ze konden echt niet begrijpen hoe hij over een afstand van tweehonderd passen in één ogenblik bij hen had kunnen komen. Ze begonnen erg bang voor hem te worden, zodat ze hem niet durfden vragen hoe hij zo snel naar hen toe was gekomen.

[4] Maar hij sprak hen aan en zei (Rafaël):'Waarom zijn jullie bang voor mij? Ik zie er toch niet afschrikwekkend uit en ben ook niet van plan om jullie ook maar de minste onaangenaamheid te bezorgen, en daarom is jullie vrees voor mij ijdel en dwaas! -Zien jullie dat niet in?'

[5] De commandant zei: 'O bevallige jongeman, onze zeker wel te veront­schuldigen vrees voor jou is absoluut niet zo ijdel en dwaas als jij denkt! Want als jij in enkele ogenblikken naar ons toe was gekomen door heel hard te lopen, zou dat echt niets verrassends zijn geweest; want een kerngezonde jon­geman kan net als een opgejaagd hert snelle sprongen maken. Maar als een bliksem daar én hier aanwezig zijn, zonder enig geluid, dat is toch wel duide­lijk een beetje veel! Ik moet nu maar bedenken dat voor jouw -en nu ook onze - Heer en Meester niets onmogelijk is, en dan is jouw meer dan snelle komst hierheen wel begrijpelijk voor ons; alleen zouden we nu eerst van jou willen horen, om welke uiterst belangrijke reden de grote Heer en Meester jou zo bliksemsnel naar ons toe heeft gestuurd!'

[6] Rafaël zei: 'Om jullie de boodschap over te brengen dat jullie nu niet direct naar Hem toe moeten gaan! Hij zal Zelf naar jullie toekomen en jullie meedelen wat je bij je terugkeer in Jeruzalem in de kwestie met Herodes moet doen, en dat wil de Heer alleen aan jullie zeggen, zonder dat er getui­gen bij zijn.

[7] Maar tevens heb ik als dienaar van de Heer nog iets te doen, wat ook direct uitgevoerd wordt. Kijk, de bodem van jullie schip is door de harde bot­sing tegen deze rijk van stenen voorziene oever flink beschadigd! Als het hier niet op een van de meest ondiepe plekken van dit meer lag, zou het allang gezonken zijn; maar omdat het meer hier maar een paar el diep is, kan het schip niet dieper zinken dan het al gedaan heeft.

[8] Kijk nu eens naar jullie soldaten, hoe ze met de andere schippers, die hun hoofd schudden, overleggen wat er met jullie lekke schip gedaan kan worden! Het water eruit hozen helpt niets; want dat zou een even vergeefs werk zijn als wanneer iemand een beek leeg zou willen scheppen. Want er zou immers evenveel en nog veel meer water weer opnieuw in de beek stromen als hij eruit weg zou halen. Kom nu maar heel dapper met mij mee en overtuig je ervan dat het inderdaad zo met jullie schip gesteld is!'

 

212 Rafaël repareert het beschadigde schip

 

[1] Daarop liepen de overste, de commandant en ook de andere, aan hen ondergeschikte leiders en aanvoerders met Rafaël naar het schip en troffen het tot hun leedwezen aan zoals Rafaël het hun zojuist beschreven had.

[2] Ook de tien soldaten, die dezelfde mening waren toegedaan als de andere aanwezige schippers, voor het merendeel die van Kisjonah, zeiden tegen de overste: 'Heer en onze gebieder, met dit schip zullen we waarschijn­lijk acht tot tien dagen niets kunnen beginnen; het moet eerst op het land gehesen en door vakkundige timmerlieden goed onderzocht, daarna gerepa­reerd en getest worden, anders is het niet raadzaam om zich in deze tijd met dat wisselvallige weer op dat schip op het open water van dit toch altijd al onrustige meer te begeven!’

[3] Toen de overste en de commandant zich daarvan overtuigd hadden, zei de commandant tegen Rafaël: 'Bevallige vriend, je zei zojuist dat je ook zo wonderlijk snel naar ons toe was gekomen om dit schip weer in een voor ons goed bruikbare staat te brengen! Hoe zou je dat kunnen, terwijl al deze men­sen bedenkelijk hun hoofd schudden? Met twintig ossen zal dit schip nauwe­lijks aan land gehesen kunnen worden, en waar zijn tot slot de benodigde timmerlieden?'

[4] Rafaël zei: 'Jullie oordelen net als alle mensen naar jullie onmacht; ik oor­deel echter naar de macht van God in mij, en daarom zal ik waarlijk niet meer tijd nodig hebben om dit schip in een bruikbare toestand te brengen, dan ik nodig had om vanuit het gezelschap van de Heer naar beneden bij jullie te komen! Maar schrik deze keer niet zo erg als jullie tevoren deden vanwege mijn snelle reis naar jullie toe!

[5] Kijk, vanuit de wil van de Heer in mij wil ik nu, dat dit schip ogenblikke­lijk in een uitstekend bruikbare toestand wordt gebracht! En kijk,jullie schip is al volkomen in orde! Laat jullie soldaten en ook de andere schippers erop stappen en het onderzoeken, dan zullen ze niet het allerkleinste foutje ont­dekken, aan de binnen­ noch aan de buitenkant!'

[6] Vol opperste verbazing werd het schip aan alle kanten onderzocht, en ner­gens was ook maar een foutje te ontdekken.Van binnen was het zo droog alsof er nooit een druppel water in het ruim was gekomen, en van buiten zag het er als nieuw en pas getimmerd uit.

[7] Na de inspectie zeiden allen: 'Dat is een ongelooflijk groot wonder! Het is nu een schip waarmee je je ook aan de grote zee kunt toevertrouwen!'

[8] Alle soldaten van Herodes bekeken de vermeende jongeman met steeds grotere aandacht, en wisten niet wat ze van hem moesten denken.

[9] Na een poosje zei de overste: 'En - tegen -zulke mensen zou Herodes ten strijde willen trekken?! Hij, nauwelijks een mug, tegenover duizend leeu­wen?'

[10] Daarop zei Rafaël: 'Ja, ja, daar heb je een goede, ware opmerking gemaakt! De mensen die geen waar, innerlijk levenslicht hebben, leven in een waanlicht en ondernemen heel vaak dingen, waarvan de uitvoering even onmogelijk is als dat iemand, die vanaf zijn geboorte volkomen blind is, een oordeel kan geven over een kleur. Maar dat verhindert de vele waanmensen niet om iets wat volslagen onmogelijk is, ten uitvoer te willen brengen met alle aardse middelen die hun ten dienste staan. En als het werk hun bij de eer­ste poging niet lukt, dan zien ze er toch niet vanaf, maar hernieuwen ze hun pogingen aldoor; en als ze vaak na vele pogingen evenveel tot stand gebracht hebben als bij de eerste, dan schrikken ze er niet voor terug om nogmaals nieuwe pogingen te doen, net zolang tot ze daarbij hun volledige ondergang hebben bereikt.

[11] Nu zou een dergelijk, vaak herhaaldelijk mislukken van pogingen voor vele andere mensen toch een goede les moeten zijn; maar nee, ze denken, woeden en handelen even waanzinnig verder als hun steeds verongelukte voorvaderen hebben gedaan, en stevenen daarmee af op het oude ongeluk van hun waanzinnige voorvaderen.

[12] Maar aan degene die zelf iets wil en zich ook door niemand laat beleren, geschiedt nooit onrecht. Zijn vrije wil, die hem door God gegeven is om zichzelf te voleinden, wordt misbruikt en stort de mens dikwijls maar al te gauw in de afgrond van de ellende en het verderf van zijn voorvaderen. Uit velerlei ervaringen weet de mens zeker dat hij te gronde gaat, als hij in de voetstappen van zijn voorouders treedt en verder wandelt op hun onbe­trouwbare paden en zelfzuchtige wegen; maar, zoals gezegd, wie geen lering trekt uit de waarheid, is zelf de schuld van zijn onvermijdelijke ondergang.

[13] Zoals het alle boosaardige dwazen nog is vergaan, zo zal het weldra ook Herodes vergaan, voor een deel reeds in dit leven, en vele duizenden malen erger in de grote wereld aan gene zijde en voor altijd!

[14] Ik kan jullie dat verzekeren, aangezien ik de wereld aan gene zijde heel goed ken, en wel om de gemakkelijk te begrijpen reden dat ikzelf al heel lang een burger van die grote wereld aan gene zijde ben. Dat ik hier zichtbaar onder de mensen rondloop, werkzaam ben en hen in naam van de Heer in woord en daad onderricht, is een grote genade van de Heer, die nu Zelf als mens onder de mensen rondloopt, hen onderricht en hun overal de grote dwalingen toont waar ze zich in bevinden. Daarmee weten jullie nu ook wie ik ben, dan hoeven jullie je niet al te zeer te verbazen over mijn daden, die voor jullie natuurlijk onbegrijpelijk zijn.'

 

213 De Heer bij de soldaten van Herodes

 

[1] Toen Rafaël dat tegen de overste had gezegd, stond deze samen met zijn metgezellen nog meer verbluft, en na een poosje zei hij wat schuchter (de overste): 'Wat - jij bent dus een geest uit de wereld aan gene zijde? -Wij heb­ben ook over geesten zo nu en dan sprookjesachtige dingen horen vertellen, en ook in de Schrift worden ze verschillende keren vermeld; maar ikzelf en met mij vele duizendmaal duizenden mensen geloven daar nauwelijks meer in en hebben dat ook al lange tijd niet meer gedaan, aangezien niemand van ons zich erop kan beroemen ooit een geest gezien of gesproken te hebben.

[2] Er zijn wel magiërs naar ons toegekomen, deels uit het morgenland en deels uit Egypte, die zich in hun vak als tovenaar behalve met hun vele bedrieglijke kunsten ook bezighielden met het bezweren van geesten en de mensen ook bepaalde, steeds heel huiveringwekkende gestalten voor ogen stelden; maar men wist maar al te gauw wie er achter die verschijningen zat ­en zodoende hebben dergelijke magische geestenbezweringen met name bij de meer ontwikkelde en ervaren mensen hun geloof in een bestaan van gees­ten aan gene zijde onuitsprekelijk veel meer geschaad dan bevorderd.

[3] Het gewone volk, dat niets begrijpt en niets denkt, omdat het nooit van iemand een verklaring heeft gekregen voor dergelijke bedriegerijen van de op winst beluste magiërs en die ook niet heeft kunnen krijgen, gelooft natuurlijk nog dat er mensen zijn, aan wie de macht gegeven is om geesten van gene zijde op te roepen; maar wij hebben dat geloof steeds als complete dwaasheid beschouwd, hoewel wij het onder het volk graag duldden en om bepaalde begrijpelijke redenen nog steeds dulden.

[4] Maar nu heb jij, waarlijk hoge en machtige geest uit de grote wereld aan gene zijde, ons op andere gedachten gebracht, en van nu af aan zullen wij vol­komen en zonder twijfel geloven in het bestaan van geesten en ook in de mogelijkheid dat ze voor de ogen van de mensen zichtbaar worden. Dat je geen natuurlijk mens bent zoals wij, dat bleek al uitjouw bliksemsnelle komst naar ons toe, en daarna nog meer uit dat heel plotselinge herstel van ons zwaar beschadigde schip; en omdat jijzelf ons nu openlijk en eerlijk zei wie je bent, geloven wij nu des te vaster dat jij werkelijk een volmaakte geest uit de grote hemelse wereld aan gene zijde bent.

[5] Maar je zei onder andere ook dat je al heel lang een burger van de grote wereld aan gene zijde bent! Zouden we derhalve moeten aannemen dat jij ook eenmaal als mens van vlees en bloed op deze aarde hebt geleefd?'

[6] Rafaël zei: 'Zeer zeker - maar nog ver voor Noach! Mijn naam was 'Henoch'; meer hoeven jullie voorlopig niet te weten. Maar nu komt de Heer Zelf naar jullie toe samen met Marcus, de huidige eigenaar van dit kuuroord. Doe wat de Heer tegen jullie zal zeggen; ik keer nu terug naar het gezelschap van de Heer.'

[7] Rafaël had dat nog niet gezegd of hij bevond zich alweer bij het gezel­schap boven, wat de overste en zijn metgezellen opnieuw tot grote verbazing bracht.

[8] De commandant zei: 'Ja, vrienden, dat is een meer dan overduidelijk bewijs dat die buitengewoon bevallige jongeman een echte, volmaakte enge­lengeest is; want alleen volmaakte geesten kunnen zich zo snel als gedachten bewegen! Maar nu is de Heer al heel dichtbij ons, en Hem dienen we met de grootst mogelijke eerbied te ontvangen!'

[9] Toen Ik direct daarop met een vriendelijk gezicht naar hen toeliep, legden alle hun handen gekruist op de borst en knielden.

[10] Maar Ik richtte onmiddellijk heel vriendelijk de volgende woorden tot hen: 'Kinderen en nu vrienden, sta snel op van de grond; want Ik ben geen afgod en verlang geen uiterlijke verering door gebaren! Ik heb in jullie hart gezien dat dat Mij nu heel welgevallig is en meer heb Ik niet nodig.'

[11] Toen Ik hen zo aansprak stonden ze allemaal snel van de grond op en bedankten Mij voor het redden van hun leven en voor de genade, liefde en grote vriendschap, die zij hier in plaats van een welverdiende straf hadden ontvangen; maar tegelijk vroegen ze Mij ook om volledige vergeving van de zonde die ze aan Mij hadden moeten begaan.

[12] Ik zei tegen hen: 'Blijf bij wat jullie je hebben voorgenomen; erken in Mij de enige Heer en Meester, en heb God metterdaad boven alles lief door jullie naasten lief te hebben als jezelf en rechtvaardig te zijn tegenover ieder­een, dan zullen daardoor al jullie zonden je vergeven zijn!

[13] Als jullie uit eigener beweging iemand onrecht hebben aangedaan, maak het dan -voorzover dat mogelijk is -weer goed; en als dat niet meer moge­lijk is, doe in plaats daarvan dan goed aan andere armen, dan zullen jullie schatten vergaren voor het toekomstige leven in Mijn eeuwige hemelrijk!

[14] Daaruit bestaat heel in het kort Mijn leer voor jullie mensen, en die omvat Mozes en alle profeten. Als jullie die daadwerkelijk in acht zullen nemen, zullen jullie ook Mijn echte leerlingen zijn, en dan zal Ik in de geest van de macht van Mijn liefde Mijn intrek in jullie harten nemen,jullie in alle wijsheid binnenleiden en jullie het eeuwige leven geven; want alleen Ik kan dat doen, omdat Ik het Licht, de Weg en het Leven Zelfben!

[15] Ik ben het Licht van de Liefde van de Vader in Mij; zoals de Liefde het Leven Zelf is, zo is ook het Licht precies datzelfde en ene Leven. Wie dus van Mij gelooft dat Ik als een echte Zoon ofwel Licht altijd uitga van de Vader, die de Liefde is, gelooft ook zeker in de eeuwige, heilige Vader, die Mij als een waar, levend licht in deze wereld heeft gezonden opdat allen, die in Mij gelo­ven, het eeuwige leven in zichzelf hebben.

[16] Geloof dus dat Ik, als het Licht en Leven, de waarachtige Zoon ben van de eeuwige Vader, door wie alles gemaakt is - de hemel en deze aarde en alles, wat hemel en aarde en de hele oneindigheid bevatten -en leef en handel altijd volgens Mijn leer; heb God dus lief boven alles en jullie naasten als jezelf, dan hebben jullie daardoor het eeuwige leven in je, en ook al zullen jullie wat je lichaam betreft eenmaal sterven, dan zal jullie ziel toch in het helderste en volste bewustzijn voortleven en eeuwig nooit meer een dood zien, voelen of smaken!

[17] Als jullie dit hebben begrepen, vat in je hart dan ook het onbuigzame voornemen op om volgens deze woorden van Mij werkzaam te worden en te blijven!'

 

214 De gasten vertrekken naar hun eigen woonplaatsen

 

[1] Hierop zei de overste: 'O Heer en Meester, dat zullen wij allen doen, omdat wij er nu allemaal maar al te duidelijk van doordrongen zijn, wie in U zo tot ons heeft gesproken, zoals nog nooit een mens tot zijn medemensen heeft gesproken. U alleen bent werkelijk de Heer Zelf en zult het ook eeuwig zijn en blijven!

[2] Maar sta mij nu genadig toe, o Heer, U te vragen wat wij met Herodes moeten doen! Is het juist en U welgevallig, als wij ons voornemen met hem ten uitvoer brengen voor het welzijn van zovele armen en noodlijdenden, die hij maar al te vaak overmatig en uiterst onbarmhartig heeft onderdrukt door middel van zijn gerechtsdienaren en gewetenloze soldaten, van het soort zoals die gisteren op de schepen verdronken zijn?'

[3] Ik zei: 'Wat terecht is, is ook goed! Maar als jullie wat tegen die sluwe vos ondernemen, wees dan heel voorzichtig en overleg alles goed in Mijn naam! Laat iedere hartstocht en toorn achterwege, en bereken iedere stap heel ver­standig, opdat niemand jullie de weg verspert en jullie met je goede voorne­men daarna zonder invloed op de achtergrond geplaatst worden!

[4] Als jullie in Mijn naam en volgens Mijn advies handelen, zullen jullie die vos gemakkelijk in het nauw drijven, en dan zal hij aan jullie gerechtvaardig­de verlangen tegemoet moeten komen. Maak de zaak dus pas bekend als jul­lie alles zodanig voorbereid hebben, dat de vos niet meer kan ontsnappen uit de voor hem gelegde val; want een vos heeft heel goede oren, en men moet heel zachtjes en geruisloos naar zijn hol sluipen om daar met succes een val voor hem te kunnen neerzetten.

[5] Maak dus ook geen ophef over Mij en Mijn werken, en maak Mij niet nog bekender bij die vos dan Ik al ben, maar zeg wat jullie als gevolg van jul­lie blinde ijver overkomen is; vertel hem dat jullie Mij op beschermd Romeins gebied hebben aangetroffen, waar jullie ten eerste volgens de wet en ten tweede als gevolg van jullie geringe sterkte, die de storm jullie bezorgde, niets tegen Mij mochten en konden ondernemen, waarvan Mijn vriend Marcus hier en nog vele andere getuigen jullie een geldig getuigenis zullen geven, en vertel hem nog een ding, namelijk dat van de inwoners van Tiberias, aan wie hij dan de veroorzaakte schade wel zal vergoeden. Over verdere plannen tegen hem moeten jullie niets laten merken!

[6] En nu nog iets! Er zijn arme en zieke mensen uit Joppe ter wille van hun genezing hierheen gekomen en ook volkomen genezen; neem ze mee op jul­lie schip dat nu helemaal in orde is, nadat het ochtendmaal gegeten is, en breng ze naar Tiberias; van daaruit zullen ze dan op weg gaan naar hun huis! Van deze mensen uit Joppe zullen jullie veel over Mij horen wat jullie. hier niet te weten konden komen; dat zal jullie hart, jullie geloof en jullie liefde voor Mij grote kracht geven.

[7] In Tiberias kunnen jullie hun van jullie overvloed ook het nodige reisgeld geven, wat jullie niet onvergolden zal blijven. Doe, wat Ik jullie nu heb gezegd!

[8] En laten we nu naar het ochtendmaal gaan! In jullie slaaphut zullen jullie het reeds voor jullie klaargemaakte ochtendmaal, de wapens die jullie gisteren afgenomen zijn en de duidelijk geschreven getuigenissen voor Herodes aan­treffen. En daarmee nemen wij in alle vrede, alle vriendschap en liefde afscheid van jullie!'

[9] Na deze woorden van Mij bedankten de soldaten van Herodes Mij wer­kelijk uit het diepst van hun hart, vroegen Mij of Ik hen nooit meer met Mijn genade en liefde wilde verlaten en begaven zich toen onmiddellijk naar hun slaaphut.

[10] Ik en onze Marcus begaven ons echter naar ons huis, en al Mijn leerlin­gen en alle overige aanwezigen deden dat ook toen ze ons naar het huis zagen lopen. We gingen onmiddellijk aan onze tafel zitten en namen het welbereide ochtendmaal tot ons, en dat deden ook de mensen uit Joppe in de hun reeds bekende hoek.

[11] Na het ochtendmaal vroeg Marcus aan Mij: 'Heer en Meester, wie heeft eigenlijk in zo'n ongelooflijk korte tijd die getuigenissen voor de soldaten van Herodes opgesteld?'

[12] Ik zei, op onze Rafaël wijzend: 'Ken je Mijn snelschrijver dan niet?'

[13] Marcus zei: 'Ja, zo is het! Dan is de zaak natuurlijk gemakkelijk voor elkaar, waarvoor ik mij echt een beetje zorgen had gemaakt, omdat ik heel slecht kan schrijven. Ik ben dus heel blij dat dat nu zo goed gedaan is. Maar nu zal de mensen uit Joppe wel duidelijk gemaakt moeten worden wat hun nu te doen staat?'

[14] Ik zei:'Ook dat is niet nodig! Want Mijn Rafaël heeft hen al op de hoog­te gebracht van wat ze overeenkomstig hun wens na het ochtendmaal moeten doen; ze staan al op van hun tafel en zullen weldra bij de soldaten van Herodes zijn.'

[15] Toen Marcus de mensen uit Joppe van hun tafel op zag staan en zich zonder enige uiterlijk zichtbare vorm van afscheid en zonder een hardop gesproken woord van dank meteen naar de deur zag gaan, zei hij: 'Het is toch wel een beetje vreemd van deze mensen dat ze ons zo heel onverschillig ver­laten!’

[16] Ik zei: 'Heb je dan buiten op de oever niet gehoord welke les Ik hun heb gegeven met betrekking tot het uiten van dankbaarheid door middel van gebaren en over het bidden en vragen met de lippen, en welke gevolgen zulke dingen met zich meebrengen?

[17] Wat ze nu deden was heel juist in Mijn ogen, en jullie moeten je door hun slechts schijnbare onverschilligheid ten opzichte van ons niet van de wijs laten brengen, omdat ze in hun hart met des te meer eerbied afscheid van ons hebben genomen en ons niet lastig gevallen zijn.'

[18] Toen Marcus dat van Mij had gehoord, was hij het ook met alles eens.

[19] Nu kwamen ook alle andere aanwezigen naar Mij toe en vroegen Mij, of ook zij zich naar huis moesten begeven.

[20] Ik zei: 'Behalve Kisjonah, Philopold en de Romeinse rechter kunnen allen naar huis gaan; thuis moeten ze hun vrienden getrouw verslag doen van wat ze hier allemaal hebben gehoord en gezien, en op die manier Mijn rijk onder de mensen verbreiden. Aan gelegenheden om van hier naar alle richtingen te reizen is hier geen gebrek. Zelf zal Ik echter nog enkele dagen hier blijven en Mijzelf enige rust gunnen.'

[21] Toen Ik uitgesproken was, kwamen de arts, de overige genezen Grieken, de waard uit Jesaïra, de bekende visser bij hem uit de buurt en de vissers uit de baai met het riet, die vroeger cynici waren geweest en tot hier meegereisd waren, en bedankten voor.alles wat ze fysiek en geestelijk hadden ontvangen en genoten, en begaven zich vervolgens naar hun eigen woonplaatsen. Een deel reisde over land naar het westen, de anderen werden over het water ver­der vervoerd.Wij bleven echter nog een uur lang in het huis en spraken met elkaar over veel nuttige, goede en ware dingen.

 

Einde van het negende deel

UpToDate 2023-2024