Het grote Johannes evangelie

 

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

 

aan

 

Jakob Lorber

 

Deel 8

 

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de

Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

 

Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 

Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

 

Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print, photo print, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher

 

 


 

 

Inhoud

 

Hoofdstuknummer / omschrijving / tussen haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd. Cursief worden de plaatsen van handeling gegeven.

 

De Heer en Zijn tegenstanders

Ev. Johannes. hfdst. 9

(vervolg)

 

1 Er komen verklede priesters bij Lazarus

2 Het verzoek van de Farizeeën om een veilig geleide

3 De geloofsopvattingen van de Farizeeën

4 Een schriftgeleerde verwijst naar Gods orde

5 De Farizeeën spreken met elkaar over de vroegtijdige dood van kinderen en    over de Messias (10.10.1860)

6 Lazarus vertelt zijn ervaringen met de Heer

7 Lazarus kapittelt de laksheid van de Farizeeën

8 De bedenkingen van de Farizeeën over de Heer

9 Lazarus' getuigenis over de Heer

10 Rafaël maakt zich bekend

11 De Heer prijst Lazarus

12 Over de materie en het gevaar ervan

13 De opvattingen van Agricola over de toekomst van de leer van de Heer.

14 De verhandeling van de Heer over de toekomst van Zijn leer

15 De toekomstige bevolkingsdichtheid van de aarde.

     De gebreken van de ouderdom

16 Over het incameren van bewoners van de sterren (26.10.1860)

17 De behandeling van de mensen aan deze en aan gene zijde

18 De poort van de hemel en het rijk van God

19 De machteloosheid van de mens

 20 Over de wetten van de Heer

 21 Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd

 22 Het verloop van de geestelijke ontwikkeling (31.10.1860)

 23 Hoe men een einde kan maken aan het heidense priesterdom

 24 De drie-eenheid in God en mens.

 25 De activiteiten van de drie lichamen van de mens

 26 Het wezen van God

 27 De Heer als Zoon (10.11.1860)

 28 Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid

 29 De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie

 30 Over het kennen van de toekomst

 31 Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyriër

 32 De Heer verklaart het wezen van bezetenheid

 33 De plaats van de geestenwereld (19.11.1860)

 34 Het wezen van satan

 35 Over de persoonlijkheid van satan

 36 Waar de persoonlijke duivels zich bevinden

 37 Inzicht in de redenen voor de oerschepping

 38 Over het bidden voor de overledenen

 39 Over ruïnes waar geesten spoken (30.11.1860)

 40 De betekenis van brood en wijn; over de ceremoniën

 41 Veelwijverij

 42 De juiste boetedoening

 43 Vergeving van zonden

 44 De natuurgeesten van de lucht

 45 Agricola herinnert zich Maria van Magdala

 46 Het gericht van het heidendom (8.12.1860)

 47 De toekomst van Rome en van de antichrist

 48 Over het duizendjarige rijk

 49 De missie van Gods kinderen aan gene zijde

      De bestaansduur van de aarde

 50 De dankbaarheid van de Romeinen tegenover Maria van Magdala

 51 De komende gerichten

 52 Maria van Magdala en de Heer

 53 De reis naar Bethanië

 54 De hebzuchtige tollenaar en de Heer

      Over het geloof met de praktische werken der liefde

      Over schadevergoeding

 55 Op het landgoed van Lazarus (17.12.1860)

 56 De bijzondere plaats van de aarde

 57 Overeenkomst tussen de microkosmos en de macrokosmos 

      De redenen voor de menswording van de Heer op deze aarde

 58 Wat de Romein begrepen heeft van de uitleg van de Heer

 59 Hoe onze aarde zich verhoudt tot andere werelden

 60 De betekenis van onze aarde

 61 De belangrijkste taak van de mens (25.12.1860)

 62 De zeventig leerlingen keren terug naar de Heer

 63 Een schriftgeleerde stelt de Heer op de proef

 64 Het beklag van de schriftgeleerden.

 65 De huichelarij van de schriftgeleerden

 66 Vergeving van zonden

 67 De Heer wekt een knecht op uit de dood (7.1.1861 )

 68 Het opvoeden van kinderen

 69 Marcus vraagt naar de geschiedenis van de aarde

 70 Over de natuurwetenschappelijke inhoud van het 6e en 7e boek van Mozes.

      De ouderdom van de aarde

 71 De eerste twee ontwikkelingsperioden van de aarde

 72 De ontwikkeling van de aarde tot aan de pre-adamieten 

 73 De twee laatste ontwikkelingsperioden van de aarde

 74 De zielsontwikkeling van de pre-adamieten (16.1.1861)

 75 Het drinken van wijn

      De uiteenzetting over het vernietigde hemellichaam

 76 Over de bewoners van het vernietigde hemellichaam

 77 Gelijkenissen van het rijk Gods

 78 Het belang van een voorbeeld

 79 Spreken en handelen is beter dan schrijven

      Over de echte en valse evangeliën

 80 De zalving in Bethanië (22.1.1861)

 81 De dood van de mens

 82 De oorzaken van de pijn die aan de dood voorafgaat

 83 Waarom lijken langzaam ontbinden

 84 Het verbranden en balsemen van lijken

 85 De Heer en de pas bekeerde priesters (30.1.1861)

 86 Het getuigenis van Marcus over de Heer

 87 De redenen van de tempeldienaren voor hun houding tegenover de Heer

 88 Cultus en priesterdom

 89 Sabbat en priesterstand

 90 De juiste heiliging van de sabbat

 91 Een schriftgeleerde beroept zich op Mozes

 92 Over het invoeren van de sabbat (8.2.1861)

 93 De lievelingsspijs van de Heer (13.2.1861)

 94 Een beschouwing van de sterrenhemel

 95 Over de kracht van het kleine

 96 Het ontstaan van de wind

 97 Over het materialistische onderzoek van de natuur

 98 De waakzaamheid van de ziel

 99 Uitgekomen en niet uitgekomen voorspellingen

100 De wilsvrijheid van de mens en de alwetendheid van God

Zeden en gewoonten.  (18.2.1861)

101 De vlucht kraanvogels

102 De geestelijke overeenstemmingen van de kraanvogeltrek

103 De Romeinen komen bij de Heer aan

104 De gelijkenis van de hongerige reiziger.

105 Wat 'het hemelrijk geweld aan doen' betekent

106 Over het leven aan gene zijde (24.2.1861)

107 Het doel van de bergen

108 De betekenis van de leer van de Heer

109 De Heer verlaat Bethanië

110 De Heer bevrijdt gevangen kinderen uit de handen van Romeinse soldaten

111 De aankomst in de herberg (5.3.1861)

112 De genezingen van de zieken in de herberg

113 De waard doet verslag over de Farizeeën

114 De klachten over Herodes

115 De goddelijke leiding van het j oodse volk

116 De hoofdman en de waard herkennen de Heer

117 De waard vertelt over het eerste bezoek van de Heer

118 De waard vertelt over zijn herberg (14.3.1861)

119 Over weldaden

120 Over de naastenliefde

121 De bezichtiging van het oude koningshuis

122 De Heer verklaart psalm 93

123 Historische opmerkingen over het Davidshuis (21.3.1861)

124 De opwinding van de leerlingen van Johannes

125 Het verzoek van de leerlingen van Johannes

126 De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe

127 De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen

128 De verhouding tussen God en de mensen

129 De onsterfelijkheid van de menselijke ziel

130 De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië (28.3

131 De vraag naar de persoonlijkheid van Rafaël

132 Over het bezweren van geesten

133 Het verslag van de hoofdman over wat hij helderziend waargenomen had

134 De droom van de hoofdman

135 Raphaël spreekt over het wezen van de droom

136 De hogere graden van helder bewustzijn

137 Raphaël maakt zich als geest bekend

138 Over het wezen van de Heer

139 De storm en het doel ervan

140 Over het doel van de schepping

141 Een onweersbui

142 Oorzaak en gevolg van de onweersbui

143 Het wezen van de elektriciteit

144 Weersverschijnselen en hun oorzaak

145 Elektrische verschijnselen

146 De vraag naar het wezen van Raphaël.

147 Sneeuw en ijs

148 Aanmanende woorden van Agricola over het vertrek

149 De Heer maakt Zijn aardse toekomst bekend

       De weg tot eenwording met de Geest en tot

150 wedergeboorte (27.4.1861)

151 Hulp van de Heer op de weg naar de voleinding

152 Over de goddelijke orde op de geestelijke levensweg

153 De Heer onderwijst de Romeinen

154 Het gebruiken van de kracht om wonderen te doen

155 De Essenen klagen hun nood bij de Heer (3.5.1861)

156 Het advies van de Heer aan de Essenen

157 De handelskaravaan uit Damascus

158 Het afscheid van het huis van Lazarus

159 Onderweg naar de herberg

160 Over godsdienst en zinvol bidden (15.5.1861)

161 De gelijkenis van de rechter en de weduwe (Luc. 18: 1-8)

162 De ordening in Gods huishouding

163 Over de wederkomst van de Heer

164 Voor de herberg van een tollenaar

       De geschiedenis van de Farizeeër en de tollenaar (Luc. 18: 9-14)

165 Een genezing in het ziekenhuis van de tollenaar

       Jezus laat de kinderen tot Zich komen (Luc. 18: 15-17)

166 De Heer en de rijke overste (Luc. 18: 18-27) (23.5.1861)

167 Petrus vraagt naar het loon van de leerlingen (Luc. 18: 28-30)

168 Aankondiging van het lijden.

       De leerlingen en de blinde langs de weg naar Jericho (Luc. 18: 31-43)

169 De Heer in de herberg ter Jericho

170 De waard vraagt naar de Heer

171 De waard vraagt naar zijn spoorloos verdwenen zoon

172 De aankomst van Kado, de zoon van de waard (30.5.1861)

173 De wensen van koning Abgarus van Edessa

174 De maaltijd bij de waard

175 Doel en betekenis van de ceremoniën

176 Het wezen van de waarheid

177 Het merkwaardige verschijnsel op het eiland Patmos (7.6.1861)

178 Het wolkje verschijnt een tweede keer

179 De droom van de dorpspriester

180 Het lichtwolkje verschijnt voor de derde keer

181 Natuurfilosofische opvattingen (12.6.1861)

182 Over komende dingen

183 De verlossing van de materie

184 Het verschil tussen epicuristen en cynici in geestelijk opzicht

185 De eerste twee soorten louteringsvuur

186 Het derde en vierde louteringsvuur

187 De voorwaarden voor de wederkomst van de Heer

188 De Heer met de Zijnen op de heuvel Araloth (26.6.1861)

189 Over de plaats van de oude stad Jericho

190 Het doel van de natuurlijke orde

191 De vliegproef van de Griek

192 In de herberg in Essea (3.7.1861)

193 Over de ernst van de Heer

194 De juiste vergeving van zonden

195 Het verlangen van de Arabier

196 Gods openbaringen bij de volkeren

197 Over het houden van feestdagen

       Vragen en bedenkingen van de leerlingen met betrekking tot de Essenen.

       (12.7.1861)

198 De Heer en de Arabische rovers

199 Over het doel en het nut van reizen

200 Het onderwijzen van leraren

201 De genezing van de zieken van de overste der Essenen

202 De genezing van de armen

203 De poging van de rijken (21.7.1861)

204 Roclus verwijst de rijken naar de Heer

205 De ware verering van de Heer

206 Wat de Heer van de Zijnen verlangt

207 De twee hoogmoedige Farizeeën uit Jeruzalem in Essea

208 Roclus en de twee tempeldienaren (27. 7.1861 )

209 Roclus onthult de bedoelingen van de Farizeeën

210 Roclus geneest de zieken

211 Roclus en de rovers

212 Het etenswonder van de Heer

213 De vrouw van de waard

214 Het grootste wonder van de Heer: Zijn woord (8.8.1861)

215 De Heer en de bijgelovige waard

216 De armenherberg van de Essenen

217 De wonderdaden in de herberg voor de poort

218 Hoe de helpers van de Essenen ingezet kunnen worden

219 Bij de pleegkinderen van de Essenen

220 De Heer neemt afscheid van de Essenen (16.8.1861)

 

De voetnoten zijn, wanneer niet anders aangegeven, van de uitgever.

Voorzover Jakob Lorber zijn verslagen van data voorzien heeft, zijn deze in de inhoudsopgave vermeld.

 


 

De Heer en Zijn tegenstanders

Ev. Joh. hfdst. 9

(vervolg)

 

1 Er komen verklede priesters bij Lazarus

 

[1] Toen Ik de laatste woorden nog maar nauwelijks had uitgesproken, kwam er al een dienaar van Lazarus de eetzaal binnen, waar wij nog welgemoed bij elkaar zaten, en zei tegen hem dat er verscheidene vreem­delingen waren aangekomen, die met de eigenaar van de herberg wensten te spreken.

[2] Lazarus vroeg Mij dadelijk wat hij nu moest doen.

[3] Ik zei: 'Jij blijft net als wij voorlopig hier! Alleen Rafaël en de zeven Egyptenaren zullen naar buiten gaan en met de geslepen Farizeeën en schriftgeleerden een kort onderhoud hebben. Wat ze moeten doen en zeggen, dat weten ze!’

[4] Rafaël en de zeven Egyptenaren begaven zich direct naar buiten, en Rafaël vroeg hun streng wat ze hier zochten.

[5] Hierop antwoordde een zeer huichelachtige Farizeeër: 'Jongeman, ben jij, die van goede afkomst schijnt te zijn, door Lazarus die wij kennen en die wij persoonlijk willen spreken naar ons toe gestuurd? Het is hier wel een zonderlinge gewoonte geworden dat wanneer men de heer des huizes wil spreken, deze in zijn plaats een baardeloze knaap stuurt! Ga dus maar naar Lazarus en zeg hem dat wij, die hem willen spreken, zeker in Jeruzalem en in alle landen der joden een veel hogere rang bekleden dan hij.'

[6] Rafaël zei: 'Als jullie zulke grote heren zijn, verbaast het mij werkelijk dat jullie je hier 's avonds, nu het reeds tamelijk donker is, verkleed naar boven hebben begeven op deze berg, naar de plaats waar jullie zelf een banvloek over hebben uitgesproken! Luidt jullie vervloeking dan niet zo: 'Wie van de joden deze berg betreedt bij dag of bij nacht, die zij vervloekt naar lichaam en ziel! '? Wanneer dat echter zo is, hoezo konden jullie dan zelf hier naar boven komen, om met de ketter Lazarus te spreken?'

[7] De Farizeeër zei: 'Wat begrijp jij, baardeloze knaap, daarvan? Als wij de macht van God hebben om op goede gronden een streek in de ban te doen, dan hebben wij ook de macht om die tenminste voor onszelf op te heffen wanneer wij willen; want wij staan niet onder de wet, maar erboven, als wij zijn wat jij denkt. Heb je dat begrepen?'

[8] Rafaël zei: 'Luister! Wanneer jullie van mening zijn dat jullie boven Gods wet staan, dan zijn jullie klaarblijkelijk meer dan God Zelf! Want God Zelf voegt Zich altijd naar de eeuwige wetten van Zijn orde en handelt nooit in strijd daarmee en heft daarom ook eeuwig nooit een wet op ­bijvoorbeeld om tijdelijk Zelf, als Hij daar zin in zou hebben, tegen de wet in te handelen.

[9] Als jullie echter geloven dat jullie daarvoor machtig genoeg zijn, dan staan jullie wel ver boven God; want God Zelf, als de Oerwet, bestaat en handelt steeds binnen Zijn wet en staat derhalve binnen en onder Zijn wet. Wanneer God Zelf dat echter eeuwig ten strengste in acht neemt, wie gaf dan aan jullie het recht om je boven de wet te stellen, je te verkleden, opdat men jullie niet zou herkennen en niet zou zien, hoe en wanneer jullie zelf je eigen wet overtreden? Als jullie heer over de wet zijn, waarom dan die angst door het volk herkend te worden, als jullie in strijd met jullie eigen wetten handelen?'

[10] Zeer wrevelig zei de Farizeeër: 'Wat begrijp jij, baardeloze knaap, van deze hogere dingen, waarover alleen de priesters van de tempel namens God het recht hebben te oordelen?'

[11] Rafaël zei: 'Zo - waarom had Samuël dan als knaap reeds het recht met God te spreken en over goddelijke dingen te oordelen?'

[12] De Farizeeër zei: 'Hoe wil jij je verstouten, jezelf met Samuël te vergelijken?'

[13] Rafaël zei: 'Hoe verstouten jullie jezelf dan, om je boven God en Zijn wetten te plaatsen? Wie gaf jullie daartoe het recht? Waarlijk, ik heb een duizendmaal groter recht om mij met Samuël te vergelijken, dan jullie om je boven God en Zijn wetten te plaatsen!

[14] Maar nu heb ik genoeg van jullie domheid! Geef mij antwoord op mijn eerste vraag, waarom jullie hier naar boven zijn gekomen, en wat jullie hier willen, anders zullen jullie mij gauw beter leren kennen en daaruit opmaken wat mij het recht geeft om mij op zeer goede en ware gronden met Samuël te vergelijken!’

[15] De Farizeeër zei: 'Dat is een geheim dat wij aan niemand anders dan alleen aan Lazarus kunnen toevertrouwen; haal dus Lazarus voor ons naar buiten, anders zijn wij genoodzaakt met geweld het huis binnen te dringen! Jou gaat ons verzoek aan Lazarus helemaal niets aan, al was je zelfs een tienvoudige Samuël!'                                                                           .

[16] Rafaël zegt: 'Wat? Jullie hebben een geheim? Hoe kan dat een geheim zijn, wat de mussen reeds van de daken aan iedereen verkondigen! Ik zal jullie je geheim hier meedelen, opdat jullie daaraan kunnen zien, dat jullie vermeende geheim allang geen geheim meer is.

[17] Omdat degenen die gisteren door jullie werden uitgezonden, jullie niet hebben kunnen inlichten over de verblijfplaats van de door jullie zozeer gehate profeet uit Galilea, en wel om de zeer eenvoudige reden dat ze niet meer teruggekeerd zijn, hebben jullie in de Raad besloten om op sluwe wijze te informeren of Lazarus hier wellicht aanwezig is en zou weten, waar de profeet zich ophoudt; als Lazarus niet meer hier zou zijn, wilden jullie de waard of een andere dienaar omkopen om jullie mogelij­kerwijs de gewenste inlichting te geven! In dat geval zouden jullie onmiddellijk alle trouw gebleven gerechtsdienaren uitsturen om de gehate profeet gevangen te nemen en ook direct te laten doden.

[18] Kijk, dat is jullie zeer prijzenswaardige geheim, dat aan ons, en in het bijzonder aan mij, een grote vriend van de zeer verheven profeet, allang maar al te goed bekend is! En zeg nu waar en oprecht, of de kwestie ook maar enigszins anders ligt!’

[19] Hierop keek de Farizeeër Rafaël verbaasd aan en zei na een poosje: 'Wie geeft jou, baardeloze jongen, het recht om ons zo verdacht te maken ? Ten eerste weet jij niet, of wij werkelijk bij de tempel horen, en of wij joden zijn, en ten tweede zeggen wij, dat wij van jouw grote profeet nauwelijks iets weten! Wij hebben er op onze reis hierheen weliswaar hier en daar iets van gehoord, dat in het land van de joden een grote magiër van zich doet spreken door zijn kunsten en toverijen; of hij echter een vriend of een vijand van de jodenpriesters is, of dat deze hem vervolgen, dat laat ons werkelijk totaalonverschillig! Wij zijn handelaars en bekom­meren ons nooit om dergelijke kleinigheden! Wanneer dat echter zo is, hoe kun jij ons dan dingen voorhouden die ons nog nooit iets hebben kunnen schelen?'

[20] Rafaël zei: 'Zo, omdat het water jullie nu tot aan de lippen staat, willen jullie zelfs jullie stand ontkennen; maar tegenover mij en mijn zeven metgezellen hier lukt het jullie volstrekt niet te ontkennen wie en wat jullie zijn! Opdat jullie echter inzien en nog beter begrijpen, dat jullie je tegenover ons onmogelijk kunnen vermommen, zal ik mij nu enige vrijheid veroorloven en jullie van je Griekse opperkleden beroven, zodat jullie dan in je tempelkleren voor ons staan; dan zullen jullie stellig niet meer in staat zijn te ontkennen, dat jullie inderdaad de hoedanigheid bezitten, waarmee ik jullie heb aangeduid!’

[21] Toen grepen de Farizeeën naar hun opperkleden en hielden die vast - maar dat hielp hun niets; want Rafaël beval het in zijn wil, en de tempeldienaren stonden onmiddellijk in hun maar al te bekende priester­kleren en maakten aanstalten, op de vlucht te slaan. Maar de zeven Egyptenaren waren snel bij de hand, versperden hun de weg en beduidden hun dat ze moesten blijven staan en geen stap mochten verzetten om te proberen te vluchten; wanneer ze niet aan die wens zouden gehoorzamen, zou het hun slecht vergaan.

[22] Om deze opdracht meer kracht bij te zetten, wezen ze de nu zeer bang geworden Farizeeën op drie grote leeuwen, die iets verder beneden aan de weg lagen en zich grimmig gedroegen. Dit middel werkte, en de Farizeeën -tien in getal -begonnen Rafaël om vergeving te smeken, en bekenden nu direct alles, waarom ze op de Olijfberg gekomen waren, en zeiden ook dat hij de waarheid had gesproken.

[23] Toen ze daar nu in grote angst zo stonden, zei Rafaël tegen hen: 'Zeg mij nu: wie van alle mensen kan er wel slechter zijn dan jullie? Jullie willen dienaren van God zijn, maar zijn dienaren van de hel! Welke duivel heeft jullie dan wel verwekt? De grote Meester uit Nazareth heeft jullie door middel van woorden en daden meer dan zonneklaar bewezen, dat Hij de beloofde Messias is en als zodanig ook de enige Heer van hemel en aarde -zoals dat van Hem ook voorspeld is door de mond van de profeten -en niet alleen geloven jullie daar niet in, maar jullie vervolgen bovendien met woede en gretigheid de Heer van hemel en aarde! O jullie machteloze dwazen! Wat willen jullie eigenlijk uitrichten tegen de macht van de Almachtige, die jullie met de minste gedachte kan vernietigen of jullie slechte zielen in de hel kan werpen, die jullie allang verdiend hebben? Wat willen jullie ellendigen nu doen?'

[24] Een andere Farizeeër zei: 'Luister, jonge wijze redenaar, wij vragen je nu alleen nog maar, ons weer ongedeerd naar de stad te laten gaan, en wij geven je de volledige verzekering, dat wij, die nu hier zijn, nooit meer aan de vervolging van de wonderbare profeet uit Galilea ook maar in het minst deel zullen nemen! Ja, wij zullen dat de anderen zelfs zoveel mogelijk afraden! Of wij echter onze ambtgenoten welwillender zullen kunnen stemmen ten opzichte van de wonderdoener, daarvoor kunnen wij na­tuurlijk niet instaan; maar dat wij onze uiterste best zullen doen, om de vervolgingswoede van onze collega 's te temperen, daar staan we borg voor! Want wij hebben nu ondervonden en onszelf ervan overtuigd, dat ons blinde vervolgen van de Galileeër een van de grootste dwaasheden is, die tot niets anders dan alleen maar onze ondergang leidt. En dus willen en zullen we ook doen, wat wij hier beloofd hebben; maar laat ons nu, zoals we je al gevraagd hebben, ongedeerd de stad weer bereiken!'

[25] Daarop zei Rafaël 'Goed dan! Jullie kunnen weer vertrekken, en er zal jullie geen kwaad overkomen; maar wee diegene van jullie, die zijn hier aan mij gegeven woord zal breken! Want denk eraan, dat Gods macht, wijsheid, alwetendheid en ernst oneindig zijn en de zwakke sterfelijke mens tegen God en Zijn wegen eeuwig niets kan en zal uitrichten!

[26] Jullie zien en begrijpen ook wel dat de werken, die de Gezalfde van God voor de mensen verricht, steeds van dien aard zijn dat alleen God die tot stand kan brengen. En jullie zullen ook wel inzien, dat God Zelf zeer innig verenigd met de door jullie zo gehate profeet uit Galilea te werk gaat, en dat het meer dan dwaas is om zich te verzetten tegen de beschikkingen van God!

[27] Zeg dat ook tegen jullie slechte en blinde collega's! Zij kunnen hun woede tegen Hem ook zo hoog laten oplopen, dat ze - doordat Hij het toelaat­ de hand aan Hem slaan en Hem doden; ze zullen daarmee dan evenwel niets anders bereiken dan de bespoediging van het gericht over henzelf en heel Jeruzalem. Hij zal echter niet gedood kunnen worden, omdat Hij het Leven Zelf is, maar Hij zal voortleven en alle geslachten van de aarde richten. Heil degene die in Hem gelooft en alleen Zijn welbeha­gen en Zijn vriendschap zoekt!

[28] Nu weten jullie watje te doen staat, en jullie kunnen nu vertrekken, als jullie willen; willen jullie echter nu eerst nog een wijs woord met Lazarus spreken, dan zal jullie dat nu ook toegestaan worden.’

[29] Een Farizeeër zei: 'Als hij hier is, zou ik graag met hem spreken, maar over heel iets anders, dan wat wij hem eigenlijk hadden willen vragen. Want waarvoor wij hier naar toe gekomen zijn, heb jij ons maar al te duidelijk voorgehouden; daar zal nu bij ons geen sprake meer van zijn, maar van iets heel anders! Wanneer wij dan nu met Lazarus een woord zouden kunnen spreken, zou ons dat wel heel aangenaam zijn!’

[30] Hierop zei Ik tegen Lazarus in de zaal: 'Nu pas kun je naar buiten gaan en enige goede woorden wisselen met de zeer bang geworden Farizeeën; maar zeg niets over Mijn verblijfplaats!'

 

2 Het verzoek van de Farizeeën om een veilig geleide

 

[1] Hierop ging Lazarus naar buiten, begroette volgens de gewoonte de tempeldienaren en vroeg hun vervolgens, wat hun verzoek aan hem was.

[2] De ene Farizeeër zei: 'Aanvankelijk had een boze geest ons hierheen gevoerd, en was dus ook datgene wat wij jou eigenlijk hadden willen vragen, volstrekt niets goeds. De woorden van deze meer dan verstandige en wijze jongeling en de uitzonderlijke macht van deze zeven mannen, die nog om ons heen staan, hebben ons van gedachte doen veranderen en wij hebben al gauw ingezien, hoe ijdel en dwaas onze boosaardige opzet was, en omdat zij ongegrond was hebben we die dan ook laten varen.

[3] Nu vragen wij je echter als vrienden ons toe te staan je weer in Bethanië te mogen bezoeken, waar we graag over heel veel dingen onder vier ogen met je willen spreken. Vervolgens vragen wij je nu echter ook om ons een veilig geleide te geven over de berg tot in de stad; want daar, iets verder beneden op de weg liggen drie leeuwen, die zeker aan de zeven mannen toebehoren, omdat ze op hun roep onmiddellijk zijn verschenen. Deze boosaardige dieren zullen -wat al vaker het geval geweest schijnt te zijn ­waarschijnlijk goed getemd zijn en in plaats van honden de zeven mannen dienen tot bescherming op hun reizen, maar ondanks hun tamheid zijn ze niet te vertrouwen! Zelfs de kwaadaardigste hond kent ook 's nachts zijn huisheer; maar een vreemde grijpt hij en verscheurt hem, en dat zou van die drie leeuwen des te meer te verwachten zijn! Daarom vragen wij jou, of je de zeven mannen ervoor wilt laten zorgen dat die drie beesten daar weer weggaan.

[4] Hierop zei Lazarus 'Wanneer jullie innerlijke bedoeling hetzelfde is als jullie woorden, en wanneer jullie de schade die jullie aan heel veel armen, weduwen en wezen toegebracht hebben, zoveel mogelijk weer goed willen maken, dan kunnen jullie heel kalm langs deze leeuwen gaan, en er zal er niet één naar jullie omkijken; maar als jullie inje hart een andere mening zijn toegedaan dan in jullie woorden klonk, dan zou het niet erg veilig voor jullie zijn om de leeuwen te naderen! Onderzoek daarom jullie hart, en zeg openlijk en eerlijk hoe het daarmee gesteld is!

[5] Ook tot Bethanië, en mijn woonhuis, zullen jullie wel geen toegang krijgen, zolang jullie in je hart andere gevoelens zijn toegedaan dan uit jullie woorden blijkt; want dergelijke wachters, zoals die drie daar beneden, bewaken ook mijn huis. Wie met oprechte bedoelingen bij mij komt, heeft niets te vrezen; wie echter met onoprechte en kwade bedoelingen mijn huis nadert, die vergaat het slecht!’

[6] De woordvoerende Farizeeër zei: 'Je kunt mij geloven, dat wij nu allemaal zo denken, zoals ik spreek, en ook zullen wij, wanneer wij iemand op enigerlei wijze schade hebben berokkend, ons uiterste best doen het kwaad zoveel als maar enigszins mogelijk is goed te maken; maar wij durven niet alleen langs die drie beesten te gaan! Geef ons daarom toch een veilig geleide!’

[7] Lazarus zei: 'De zeven mannen zullen jullie het veiligste geleide geven, als jullie bedoelingen oprecht zijn. Maar nu nog een vraag aan jullie! Zeg mij, om welke reden geloven jullie niet dat Jezus van Nazareth alleen ten volle de ware Messias is? Jullie hebben toch de Schrift gelezen, en hebben ook Zijn leer gehoord en de tekenen gezien, die Hij doet! Hoe is het mogelijk dat jullie over dat alles nog steeds zo'n verstokte mening hebben? Duizenden joden en heidenen geloven in Hem, en vele heidenen komen van alle uiteinden van de aarde, buigen voor Hem, nemen Zijn Woord aan en geloven dat Hij de Heer is; alleen jullie, die voor het hele volk een voorbeeld zouden moeten zijn, verzetten je daar nog erger tegen dan harde bergen tegen de stormen.

[8] De Heer kwam in het vlees als mens op deze aarde, zoals Hij het Zelf door de mond van de profeten geopenbaard heeft, en doet nu ook de werken, die de zieners al eeuwen geleden bezongen hebben - wat jullie als schriftgeleerden als eersten zouden moeten onderkennen -en toch geloven jullie, zoals gezegd, niet in Hem! Wat is daar dan wel de reden van?'

[9] De Farizeeër zei: 'Dat, beste vriend, willen wij binnenkort bij jou in Bethanië eens heel duidelijk bespreken; hier kan ik je nu echter al wel zeggen, dat het nu in de tempel een zeer moeilijke zaak is om mens te zijn. Men is weliswaar priester, maar daarom nog geen mens. Iedereen is een vijand van de ander en tracht hem schade toe te brengen, om daaruit voor zichzelf voordeel te halen, en dus is men daar waar men als mens liever zou huilen, gedwongen met de wolven mee te huilen, opdat men niet door hen verscheurd zal worden. Maar laat dat nog maar een korte tijd zijn zoals het is, dan zal dit doen en laten van de tempel een drastische verandering ondergaan; want op den duur kan men daar niet meer blijven.

[10] Nu weet je ook hoe wij er eigenlijk over denken; heb daarom de goedheid om die zeven mannen te zeggen, dat ze ons behouden en wel van deze berg naar de stad begeleiden!’

[11] Pas hierop zei Rafaël nu weer tegen de Farizeeën: 'Waarom hebben jullie eigenlijk zo'n haast om weer naar de stad te komen? Wanneer jullie waarachtig goede en eerlijke bedoelingen hebben en ook al zeggen dat jullie in de Messias willen geloven, dan zijn jullie hier bij ons veiliger dan in de stad! Jullie zijn toch hier naartoe gekomen met de bedoeling, om als vijanden van de Messias, hier te weten te komen waar Hij Zich ergens ophoudt? Als jullie echter ten opzichte van Hem van mening zijn veran­derd, waarom willen jullie dan nu als Zijn vrienden niet naar Hem informeren waar Hij verblijft, opdat jullie Hem opzoeken en je aan Hem tonen als mensen, die in Hem geloven?'

[12] De Farizeeër zei: 'Beste wijze jongeman, als wij dat zouden doen, dan zou ons dat ongunstig aangerekend kunnen worden en misschien zo worden uitgelegd, dat wij ons mooier voordoen dan we zijn om nu toch van jullie te weten te komen, waar de Messias verblijft. Er is ons nu waarlijk niets meer aan gelegen om te weten waar hij zich ophoudt! Want zijn vijanden zijn wij waarlijk niet meer; maar om ons nu als bekeerde vrienden aan hem voor te stellen, daarvoor voelen wij ons nog veel te slecht en hem niet waardig, en dan is het toch wel begrijpelijk dat wij nu helemaal niet nader kunnen en willen informeren naar zijn eventuele verblijfplaats en daarom in onze huizen willen zijn, om ons nader te beraden, wat wij in het vervolg moeten doen om ons volkomen bij hem aan te sluiten. Bovendien moeten wij vóór alles ook de mislukking van onze onderne­ming aan de tempel meedelen, opdat men daar niet, voordat men een bericht van ons ontvangt, reeds andere spionnen uitstuurt en zo onrust veroorzaakt in de hele stad en de hele omgeving. Wij denken dat we jullie nu al onze beweegredenen voldoende uiteengezet hebben, die ons ver­plichten om zo spoedig mogelijk weer naar de tempel en onze huizen terug te keren, sta ons daarom een veilige aftocht toe!’

[13] Nu zegt Rafaël: 'Ik kan jullie echter verzekeren, dat men in de tempel tot morgen op jullie berichtgeving zal wachten, en daarom geen nieuwe spionnen zal uitsturen. En Lazarus heeft hier ook genoeg vertrekken ter beschikking, waarin jullie je kunnen beraden, en hij heeft voedsel en de beste wijn in overvloed, opdat jullie je kunnen sterken. Omdat jullie nu eenmaal hier zijn, zou ik jullie willen raden om minstens tot middernacht hier te blijven en je dan pas onder een veilig geleide naar de stad te begeven. Maar als jullie nu al beslist weg willen, dan zullen jullie door ons ook niet langer opgehouden worden! De leeuwen -zoals jullie goed kunnen zien - zijn al weg, en daar in de dichtstbijzijnde tent liggen jullie Griekse mantels! Doe nu, wat jullie willen!'

 

3 De geloofsopvattingen van de Farizeeën

 

[1] Na deze woorden van Rafaël wisten de Farizeeën niet zo goed, wat ze nu moesten doen.

[2] Maar één van hen zei na een poosje: 'Weet je wat we doen? De jongen zal juist en waar gesproken hebben, en daarom ben ik van mening dat wij tot middernacht hier moeten blijven, wanneer Lazarus ons een kamer kan toewijzen waarin wij ongestoord alleen kunnen zijn, om onder elkaar de kwestie van de Messias nauwkeurig en goed te bespreken en ook nog enkele andere dingen met onze vriend Lazarus.’

[3] Daar waren allen het mee eens, en Lazarus leidde hen via een andere deur het huis binnen, wees hun daar een ruime kamer aan en liet daar direct de tafel dekken en brood, wijn en andere spijzen in grote hoeveelheid opdienen en ook goede lampen neerzetten. Dat alles deed de Farizeeën zozeer genoegen, dat één van hen de opmerking maakte: 'Ja, als dat zo gaat, dan kunnen wij het hier ook tot morgen uithouden en laten we onze ambtgenoten in de tempel voor wat ze zijn! Die moeten maar fijn tot de morgen op een bericht van ons wachten!’

[4] Daar waren allen het mee eens, en een oudste, die zoveel als een overste was en zeer erváren in allerlei wereldse wijsheid, zei, toen de wijn zijn tong had losgemaakt: 'Waar het de mens goed gaat, daar moet hij ook blijven, en zo blijven wij ook tot de ochtend hier, en ik zou graag met jullie, mijn beste ambtgenoten, een paar openhartige woorden spreken! Want in de tempel gaat dat niet; maar hier, waar we helemaal ongestoord bij elkaar zitten en door niemand afgeluisterd worden die ons zou kunnen schaden, kan men ook wel een openhartig woord spreken!

[5] Het is toch eigenaardig gesteld met de mens! Wat is eigenlijk de mens, de sterfelijke God van deze aarde, die de grond bebouwt en met zijn verstand en met de kracht van zijn handen grote werken tot een harmo­nisch bestaan brengt? Ik zeg jullie: de mens is niets anders dan een zeer erbarmelijk dier; want hij weet dat hij moet en zal sterven, terwijl geen dier daar enig vermoeden van schijnt te hebben, vandaar dat het tot aan het moment van zijn dood met een heel rustig gemoed verder kan leven, zonder ooit één gedachte te hebben eenmaal te moeten sterven. De mens doet er daarom goed aan, zijn erbarmelijke leven af en toe een beetje op te vrolijken en de donkere gedachten aan de dood enkele ogenblikken te verjagen.

[6] De macht, die de mens in het leven riep, kan naar mijn mening nooit wijs en goed geweest zijn, zoals ook nooit een mens wijs en goed genoemd kan worden, die de meest kunstige werken schept, om ze vervolgens, wanneer ze door zijn zorg en bemoeienis hun hoogste voltooiing bereikt hebben, weer te vernielen en de verfoeilijke brokstukken en resten geheel en al hun bestaan te ontnemen en direct daarop hetzelfde werkstuk weer opnieuw voor hetzelfde doel te maken.

[7] Welbeschouwd kan men zich onder God, als de alles scheppende macht, onmogelijk iets wijs en goeds voorstellen. Want als die macht goed en wijs zou zijn, dan zou ze toch ook voor het voortbestaan van haar meest kunstige werken, zoals wij mensen dat zijn, gezorgd moeten hebben! Maar daar is geen sprake van! Wanneer een mens pas op hoge leeftijd een grotere volmaaktheid in kennis, denken en handelen bereikt heeft, dan begint hij ook al te sterven; hij wordt zwakker en zwakker, zijn levenskrachten worden van dag tot dag minder, en dat gaat net zo lang door, tot hij zijn laatste adem uitgeblazen heeft. Wat er daarna met hem gebeurt weten jullie allemaal, en het is niet nodig dat nader te beschrijven.

[8] Weliswaar hebben wij in onze leer over God de verzekering, dat er in de materiële mens nog een geestelijke mens leeft, die na het afvallen van het lichaam blijft bestaan - maar wat heeft de mens aan een leer en het daaruit voortvloeiend geloof, als aan niemand een onomstotelijk bewijs daarvan gegeven is?

[9] Hoeveel verheven vaderen, wijzen en profeten hebben er niet vóór ons geleefd naar de beste en meest wijze wetten; ze geloofden ongetwijfeld in een God, baden tot Hem en beminden en vereerden Hem bovenmate en geloofden ook vast aan een eeuwig leven na de dood van het lichaam! Maar uiteindelijk moesten deze grote en wijze geloofshelden toch sterven, en is er van hen niets anders overgebleven dan hun naam en hun in de Schrift beschreven daden en leringen! Maar waar zijn hun zielen heenge­gaan?

[10] Wie van ons allen heeft eigenlijk ooit werkelijk en naar volle waarheid een na de dood ergens voortlevende ziel gezien en gesproken? Hoogstens in een droom of in een kwaadaardige koortshitte! Er zijn wel mensen die beweren dat ze met de zielen van gestorven mensen gesproken hebben; maar dat zijn meestal mensen bij wie het totaal ontbreekt aan kennis en beoordelingsvermogen, en zij scheppen er dikwijls behagen in om aan andere mensen bovennatuurlijke dingen te vertellen uit hun levendige fantasie en verbeelding, om zichzelf daardoor een bepaald mystiek aanzien te verschaffen, waaraan hun vaak meer gelegen is dan een magiër aan zijn pure winst.

[11] Men moet ook erkennen, dat er van tijd tot tijd mensen zijn, die om hun uitspraken en leringen kracht bij te zetten wonderbare daden verrich­ten en daarmee op hun leringen een stempel van waarheid willen drukken, zoals wij dat nu bij die werkelijk opmerkelijke profeet uit Nazareth meemaken. Hij onderwijst daarbij het volk heel goed en belooft aan allen, die in Hem geloven, het eeuwige leven van de ziel.

[12] Ja, dat is allemaal heel mooi en zelfs goed, omdat dat veel mensen een bepaalde geruststelling geeft en hun de angst voor de dood ontneemt; maar dat hebben ook de oude profeten gedaan, en duizenden mensen hebben vast geloofd en hebben hun geloof zelfs met de marteldood bezegeld. De tijd heeft die grote profeten echter samen met hun gelovigen weggerukt, en er is ons niets anders van hen overgebleven dan hun namen en daden die in de Schriften beschreven zijn en die wij ook zonder enig verder overtuigend bewijs enkel moeten geloven!

[13] Waarom komt er dan niet eens een ergens aan gene zijde voortlevende ziel naar ons toe, die bijvoorbeeld tegen ons zegt: ik ben de aan gene zijde zeer gelukkig voortlevende Elia, Daniël, David of Jesaja? Ik zeg jullie: zoals de oude profeten en ook Mozes vergaan zijn, zullen ook wij vergaan samen met die nu zo beroemde profeet, die zelfs doden op schijnt te wekken, en de latere nakomelingen zullen van ons en van hem precies datgene erven wat wij van de oude profeten geërfd hebben. Al zal het geloof ook misschien vele eeuwen blijven bestaan met vele toevoegingen en verval­singen, dan zal de levende ware overtuiging toch exact dezelfde zijn als die wij nu hebben over het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam.

[14] Een dergelijk voortleven van de ziel na de lichamelijke dood zou weliswaar iets onschatbaar verhevens zijn, en een mens zou beslist alles doen om zich volledig van een dergelijk leven te verzekeren, wanneer hij daarvoor op enigerlei wijze steekhoudende bewijzen zou hebben; maar daaraan heeft het altijd ontbroken, en daarom is het niet verwonderlijk, dat het ooit bij de Ouden zo rotsvaste geloof bij ons verkoeld is,

[15] Wie van het meer ontwikkelde en ervaren deel van de mensen bezoekt tegenwoordig eigenlijk nog ten volle gelovend de tempel? De hoogge­plaatsten en wijzen gaan alleen vanwege het gewone volk de tempel binnen en doen alsof hun geloof rotsvast is, opdat het volk dan bij zichzelf denkt en zegt: 'Er moet toch wel iets van waar zijn, omdat de hooggeplaatsten, geleerden en wijzen, die alles kunnen weten, er zoveel waarde aan hechten!’

[16] Daarom ben ik werkelijk geen vijand van die beroemde Galileeër, omdat hij de arme mensen opnieuw geestdriftig maakt voor een leven van de ziel na de dood van het lichaam en hun een goede troost geeft; maar ik vind het niet juist, dat hij ons bij iedere gelegenheid als de grootste bedriegers van het volk aanwijst en als een man die voor wijs wil doorgaan niet bedenkt, dat hij in de grond van de zaak hetzelfde met het volk doet als waarvan hij ons beschuldigt. Als hij het volk alleen maar, zoals ik nu, de waarheid zou zeggen, namelijk zoals de oude ervaring die leert, dan zou hij waarschijnlijk niet zoveel aanhangers hebben als hij nu heeft.

[17] Dat is zo mijn ware geloof en mijn oprechte bekentenis voor jullie, mijn ambtgenoten, die ik echter alleen onder ons heb uitgesproken, omdat ik wel weet dat jullie bij jezelf allemaal precies zo denken als ik; in de tempel, in het bijzijn van het volk en onze vele en zeer blinde ambtgenoten is het echter nodig anders te spreken! Wat denken jullie van deze opvat­ting?'

 

4 Een schriftgeleerde verwijst naar Gods orde

 

[1] Een andere schriftgeleerde zei: 'Ik kan je geen ongelijk geven en deel in veel opzichten .jouw mening; maar als een volledig uitgemaakte waarheld kan Ik Je mening toch eigenlijk niet aannemen! Want ik kan niet geloven, dat God als de meest wijze Schepper van hemel en aarde, die toch de zon, de maan, de sterren en deze aarde voortdurend in stand houdt, ons als volmaakte werken van Zijn wijsheid en macht alleen geschapen heeft om te dienen als Zijn vergankelijke speelpoppen!

[2] Dat de mens maar een kort leven op deze aarde heeft, daarvan schijnt de reden meer daarin gelegen te zijn, dat zijn ziel zich in het lichaam op een bepaalde manier moet ontwikkelen en een bepaalde en duurzame degelijkheid moet verkrijgen, opdat ze daarna kan voortbestaan in een andere, met haar wezen overeenstemmende wereld, die onbegrensd moet zijn.

[3] Want wanne,er de mens met lichaam en ziel alleen bestemd zou zijn voor deze materiële wereld die, al is zij nog zo groot, toch haar grenzen heeft, dan zou als gevolg van de dagelijkse toename van het aantal mensen

als die ook dat hun lichaam betreft onsterfelijk zouden zijn, deze aarde ai gauw te klem en te beperkt worden voor de mensen, temeer daar ze uit veel meer water dan vaste, bewoonbare grond bestaat; God zou na een bepaalde tijd de mensen onvruchtbaar moeten maken en ze ook niet meer ouder moeten laten worden, zodat ze dan in een bepaalde normale kracht en sterkte eeuwig konden voortleven en de aardbodem bewerken voor hun levensonderhoud.

[4] Dat de mensen echter na verloop van tijd ook genoeg zouden krijgen van zo'n noodzakelijkerwijs eentonig leven, kunnen we met zekerheid aannemen; want de dagelijkse ervaring leert ons immers, dat iedereen in een en dezelfde steeds gelijke levensomstandigheid zich erg begint te vervelen en snakt naar verandering, en omdat zelfs de meest vindingrijke mens na vele duizenden jaren toch aan het eind is gekomen met al zijn geliefde veranderingen, zou hij tenslotte in de grootste verveling terecht komen, die hij. nergens meer mee zou kunnen verjagen.

[5] Uit deze diepgaande beschouwingen blijkt wel, dat Gods wijsheid de mensen voor een ander, hoger en vrijer leven heeft geschapen en niet voor een in alles zeer beperkte wereld, die weliswaar goed genoeg is om de mens tot een eerste ontwikkelingstrap te dienen, maar nooit bestemd kan zijn om hem een zalig eeuwig bestaan te geven.

[6] Om deze en nog vele andere redenen geloof ik in de onsterfelijkheid van onze zielen, want als die sterfelijk zouden zijn, zouden wij ons God ­wiens macht,en hoogste wijsheid uit al Zijn werken duidelijk blijkt, evenals Zijn goedheid en Zijn gerechtigheid -als machteloos moeten voorstellen of als onwijs of zelfs als helemaal niet bestaand.

[7] Geen enkel enigszins helder denkend mens kan toch beweren, dat de een of andere blinde en stomme kracht werkstukken, zoals wij mensen dat zijn, tot een geordend bestaan zou kunnen roepen. Want wat men zelf niet heeft, daarvan kan men ook onmogelijk iemand anders iets geven. Of geef eens iemand die zeer dom is en nauwelijks zijn moedertaal kan brabbelen, een taak als leraar in een vreemde taal aan een school! Wat zal die tot stand brengen? Niet meer dan een standbeeld! Daarom moet er wel een zeer wijze en almachtige God bestaan, en iedereen die helder denkt, zal dat als waar moeten erkennen.

[8] Als de almachtige God echter zeer wijs is, dan is Hij ook zeer goed en rechtvaardig en heeft Hij met ons mensen zeker ware en goede bedoelin­gen en heeft Hij door de mond van de profeten en andere wijze mensen ook aan alle andere mensen meegedeeld, wat voor bedoelingen Hij met ons mensen heeft, en wat de mensen moeten doen om reeds hier op aarde een goed en zalig voorleven te genieten en zich door middel van dit voorleven zo bekwaam en ontvankelijk mogelijk te maken voor het daaropvolgende eeuwige leven.

[9] Een God echter, die dat gedaan heeft en nog voortdurend doet, heeft niet eens een mug, en zeker niet ons mensen als een beklagenswaardig speelgoed voor Zijn grillen geschapen! Of kan men zich een wijs en derhalve ook goed mens voorstellen, die er behagen in zou scheppen om te zien hoe zijn arme medemensen voortdurend op de afschuwelijkste manier gekweld worden? Voorzover ik de mensen in alle opzichten heb bekeken, heb ik ook steeds gemerkt, dat God de mens volstrekt geen kwaad berokkent; dat doen de mensen elkaar en maar al te vaak en het meest zichzelf aan. Want ten eerste drijft hun nooit te bevredigen .zelfzucht en hebzucht de mensen ertoe, elkaar zoveel mogelijk te achtervolgen en elkaar daardoor allerlei kwaad aan te doen; en omdat ze daarbij geen acht meer slaan op de geopenbaarde wil van God, krijgen ze door de meest ongere­gelde leefwijzen ook allerlei lichamelijke ziekten, die hun dit voorleven ten zeerste vergallen.

[10] Vraag: zijn Gods wijsheid en goedheid daar ook maar enigszins schuldig aan? Als dat het geval zou zijn, dan zouden de hoog te eren mensen die steeds naar de wetten van God hebben geleefd, vóór hun verscheiden van deze wereld ook door zulke kwaadaardige ziekten gekweld worden als degenen die vanaf hun jeugd al een goddeloos leven geleid hebben en daardoor de natuur van hun wezen in de grootste wanorde gebracht hebben. O nee, ik heb mij er zelf al heel vaak van overtuigd, dat de mens die volgens Gods orde leeft, meestal een hoge leeftijd bereikt en aan het einde een opvallend zachte dood sterft.

[11] Er bestaan hier en daar ook wel voorbeelden van vrome en rechtvaar­dige mensen, die uiteindelijk ook door een niet bepaald zachte dood van deze wereld scheiden; maar daarbij kunnen wij altijd twee gevallen veronderstellen, namelijk dat God het geduld van zo iemand zwaarder op de proef stelt, opdat zijn ziel voor het leven aan gene zijde een des te grotere gedegenheid verkrijgt. Waarom? Dat zal God zeker heel goed weten!

[12] In het tweede geval echter kan de op bedaagde leeftijd vroom en rechtvaardig geworden mens door vele jeugdzonden de natuurlijke orde van zijn lichaam verstoord hebben, en dat kan dan aan het einde van zijn leven evenzo vele bittere gevolgen hebben, die zijn laatste uren niet bepaald tot de aangenaamste voor hem kunnen maken. Maar wij kunnen als volledig zeker en gewis aannemen, dat mensen die van het begin af aan volgens Gods orde leven, steeds zeer zacht overlijden.

[13] Dat is nu zo mijn ware getuigenis, waar ik voor mijzelf tot aan het einde van mijn aardse leven trouw aan zal blijven; ieder van jullie gelove en doe wat hij wil!’

 

5 De Farizeeën spreken met elkaar over de vroegtijdige dood

van kinderen en over de Messias

 

[1] Hierop zei de eerste spreker: 'Ja, daar kan ik waarlijk niets anders tegenin brengen, dan dat jij ons bij al je buitengewoon goede opvattingen niet ook opheldering hebt gegeven over hoe de vroegtijdige dood van kinderen te verenigen valt met de wijsheid, goedheid en gerechtigheid van God.

[2] De mens is er volgens jouw opvatting door God toe geroepen, om zich door middel van een goed. geordend voorleven op deze aarde een ware en met de bedoeling van God overeenkomende soliditeit van zijn ziel te verschaffen - want dat dat in de bedoeling van God ligt, blijkt immers duidelijk uit alle openbaringen die door de mond van de aartsvaders en de profeten tot ons zijn gekomen. Maar wat gebeurt er aan gene zijde met de kinderen, bij wie vanwege hun vroege dood eigenlijk noch van een ongeordend en nog minder van een geordend voorafgaand proefleven sprake is geweest? Wanneer de ziel van de mens alleen door een goed geordend voorafgaand proefleven het gedegen, ware, eeuwige leven kan bereiken, waardoor bereikt de ziel van een kind dat dan? Of sterft de kinderziel samen met het lichaam?'

[3] Daarop zei de tweede, goede spreker: 'Uit de oertijd van de mensen is niet bekend of er toen ook kinderen gestorven zijn; de vroegtijdige dood van kinderen is alleen door de zonden van de ouders veroorzaakt, en daarom zijn zij bewust of onbewust de schuld van de vroegtijdige dood van hun kinderen. Maar God zal in Zijn hoogste wijsheid ook voor de onschuldige zielen van kinderen weten te zorgen; zij zullen zeker in de grote wereld aan gene zijde in kunnen halen wat ze hier buiten hun schuld verzuimd hebben!

[4] Is deze aarde dan soms de enige wereld? Laten we kijken naar de sterrenhemel! Grote wijzen uit de oudheid en zelfs Mozes in zijn bij-boe­ ken, die wij nog wel hebben maar waaraan wij geen geloof schenken, hebben erop gewezen dat de zon, de maan en alle sterren werelden zijn, en dikwijls heel veel grotere dan die van ons; als dat echter zo is, dan zal het voor Gods wijsheid en macht ook wel niet zo moeilijk zijn om voor de zielen van de kinderen een andere en wellicht ook in veelopzichten betere leefwereld aan te wijzen, waarop zij dan hun levensvoltooiing zullen bereiken.

[5] Dat God in de eeuwig grote scheppingsruimte nog andere scholings­werelden voor mensen zal hebben, daaraan valt werkelijk niet te twijfelen -wij kleine en zwakke mensen hebben immers ook voor onze kinderen meer dan één enkel schoolgebouw! Wat bij ons machteloze mensen mogelijk is, waarom zou dat voor de almachtige en zeer wijze God iets onmogelijks zijn?         .

[6] De aartsvaders, die zeker meer dan wij nu met Gods hemel in verbinding stonden, wisten heel goed, dat het zo is; wij hebben echter door onze materiële wereldse instelling alles wat van de geest is verloren en weten daar nauwelijks nog iets van. Ik ben weliswaar ook maar een materieel mens, maar ik heb veel geleerd en ondervonden en spreek daarom nu zoals ik spreek. Natuurlijk kan ik in de tempel in het bijzijn van allen niet zo spreken!’

[7] De eerste spreker zei: 'Nu kan ik er niets meer tegenin brengen en ben echt blij, dat jij mij van mening hebt doen veranderen. Maar het is nu ook tijd om op ons hoofdthema, namelijk op de wonderlijke profeet uit Galilea terug te komen. Ik heb daarover direct aan het begin opgemerkt dat er op aarde altijd bepaalde bijzondere mensen bestaan, uit wier woorden en daden gemakkelijk en onbetwistbaar een hogere, aan God gelijke begaafdheid te herkennen valt, zoals dat nu bij onze Galileeër het geval schijnt te zijn.

[8] Maar ook bij andere mensen ontbreekt het niet aan soortgelijke gaven. Neem nu alleen vandaag al het plotselinge verdwijnen van onze mantels en het tevoorschijn toveren van de drie leeuwen! Dat is een regelrecht wonder, dat een gewoon mens niet kan begrijpen. Nu zouden deze mensen ook kunnen zeggen: 'Ik of hij daar is jullie Messias, omdat hij in staat is wonderen te doen! ' - wat wij natuurlijk niet kunnen aannemen! Want als we dat zouden doen, dan zou het al gauw wemelen van louter messiassen! De Essenen doen ook wonderen, maar daarom zijn ze nog lang geen messiassen. De Galileeër echter presenteert zichzelf aan ons als zodanig. Wat moeten we daarvan zeggen?'

[9] De tweede, goede spreker zei: 'Mijn mening, die ik echter om begrijpelijke redenen niet heb kunnen uitspreken, IS als volgt: Zijn leringen en daden zijn mij welbekend. Hij is wat zijn leven en handelwijze betreft de zuiverste jood, geheel in de zin van Mozes. Hoe het er echter bij ons in de tempel met de beste Mozes uitziet, dat weten wij allemaal maar al te goed, en ook hij schijnt het heel perfect te weten, anders zou hij ons vanmorgen niet zulke harde woorden toegevoegd hebben. Bovendien heeft hij bij de blindgeborene enkel door zijn wil een waar godswonder gedaan, wat voorheen niemand mogelijk was, en dus ben ik van mening dat wij als scherpe waarnemers de kwestie moeten laten rusten. Komt tijd, komt raad. Is hij uiteindelijk toch degene voor wie hij zichzelf openlijk bij alle mensen uitgeeft, dan zullen wij tegen hem eeuwig niets uitrichten; is hij dat uiteindelijk toch niet, dan zal hij ook tegen ons niets uitrichten ­ondanks al zijn wonderen!

[10] Het is het beste om in het geheim al zijn leringen en daden te onderzoeken. Als wij vaststellen dat die helemaal zuiver zijn en zijn daden helemaal van goddelijke aard, dan zullen ook wij in hem geloven; als hij echter in onze ogen niet aan deze voorwaarde voldoet, dan blijven wij wat wij zijn, en laten al het andere aan God over!’

[11] Daarmee waren allen het eens en aten en dronken daarna weer.

[12] Na deze toespraak ging Lazarus op Mijn bevel weer naar hen toe. Hij wist wat ze allemaal gezegd hadden, want Ik had dat aan iedereen verteld.

 

6 Lazarus vertelt zijn ervaringen met de Heer

 

[1] Toen de nu goed verzadigde Farizeeën Lazarus in het oog kregen, drukten ze allemaal hun vreugde uit over het feit dat hij nu ongeroepen bij hen was gekomen.

[2] Hij begroette hen ook, zeggend (Lazarus): 'Het doet mij veel genoe­gen, dat jullie je op deze plaats, die jullie vervloekt hebben, toch zo goed voelen! En aangezien mij, tot grote vreugde van mijn hart, alles bekend is wat jullie hier in besloten kring besproken hebben, denk ik dat jullie, die werkelijk wijze mannen zijn, nu geen gebruik zullen maken van jullie banvloek over mijn bezitting?'

[3] De eerste spreker zei: 'Dat zeker niet; maar hoe -bij Mozes! -heb jij bij gesloten deuren en ramen kunnen horen, wat wij zo zacht mogelijk onder elkaar gesproken hebben? Vertel ons de inhoud van onze gesprek­ken, anders moeten wij geloven, dat jij hier de draak met ons wilt steken!’

[4] Hier bezwoer Lazarus hun, dat hij zoiets nooit zou doen, en hij herhaalde daarop woord voor woord alles wat ze tevoren met elkaar besproken hadden.

[5] Toen de Farizeeën dat hoorden, zei de eerste weer: 'Maar hoe -bij alle sterren van de hemel! -ben jij daar achter gekomen?'

[6] Lazarus zei: 'Je hebt toch zelf met je eigen woorden gezegd, dat er in de wereld mensen bestaan, die zeldzame vermogens bezitten! Waarom zou God bijvoorbeeld ook mij niet enkele zeldzame gaven geschonken hebben? Maar ik kan jullie nog iets veel belangrijkers zeggen, en dat is dat Jullie als gevolg van jullie inzicht en spreken heel dicht bij het rijk Gods zouden zijn, als de slechte lucht van de tempel jullie daarin niet hinderde. In het bijzonder echter duid ik daarmee op jouw tegenpleiter, met wie jij uiteindelijk zelf op alle punten instemde, evenals ook alle anderen, vandaar dat jullie allemaal nu tot mijn werkelijk zeer grote vreugde met deze wel heel achtenswaardige tegenpleiter op één en hetzelfde punt staan; want mannen van jullie soort zullen er in de tempel nu niet veel meer zijn. Daarom zeg ik jullie, als jullie oude en ware vriend, dat jullie nu dichter bij het rijk Gods staan dan jullie vermoeden!’

[7] Nu zei de tweede spreker: 'Beste vriend, verklaar je nader! Wat wil je ons daarmee zeggen? Hoe zouden en kunnen wij nu dichter bij het rijk Gods zijn dan wij kunnen vermoeden? Moeten wij hier soms sterven? Heb jij soms –vergif in onze wijn gedaan?'

[8] Lazarus zei: 'Hoe kunnen jullie als werkelijk verstandige mensen zoiets ook maar denken! Ik wil direct uit jullie bekers drinken om te bewijzen hoe onjuist die gedachte is; jullie zullen nog lang genoeg op deze aarde moeten leven! Alleen met jullie kennis zijn jullie dicht bij het rijk Gods gekomen en met jullie geheim gehouden geloof, maar niet met jullie aardse leven!'

[9] De eerste Farizeeër zei: 'Wat versta jij dan onder het rijk Gods?'

[10] Lazarus zei: 'Niets anders dan dat jullie in je gemoed de juiste kennis van God bezitten! Als jullie Hem, die jullie tot nu toe vervolgd hebben, bovendien ook nog zouden aannemen als degene die Hij in waarheid is, dan zouden jullie al volledig in het rijk Gods zijn, dat vollicht is! Begrijpen jullie nu wat ik heb willen zeggen met: jullie zijn dichter bij het rijk Gods gekomen dan jullie kunnen vermoeden?'

[11] Daarop zegt de eerste spreker weer: 'Nu, het is goed dat je dit onderwerp aansnijdt! Dat jij veel met de wonderbare Galileeër op hebt, weten wij al een hele tijd, en wij hebben je dat, juist of onjuist, ook wel te kennen gegeven. Dat is voor ons niets nieuws. Maar aangezien jij die man zeker beter kent dan wij en wij nu hopelijk weer goede vrienden zijn geworden, omdat jij doorjouw gave, die ons voorheen onbekend was, je ervan overtuigd hebt hoe wij er eigenlijk over denken, is het nu misschien het beste moment, dat jij ons die man nader laat leren kennen. Je hoeft ons daarvoor helemaal niet te zeggen waar hij zich op dit moment ophoudt, omdat wij van het belachelijke besluit van de tempel toch nooit meer gebruik willen en zullen maken; en ook hoeven wij de Galileeër niet nader te leren kennen vanwege de geslepen tempelpriesters, maar alleen ter wille van onszelf; daarom kun je nu wel heel openlijk met ons over Hem spreken!’

[12] Daarop zegt Lazarus: 'Hoe en waar Hij geboren is, en wat er bij Zijn geboorte allemaal is voorgevallen toen de oude, boosaardige Herodes dertig jaar geleden in Bethlehem zo veel onschuldige jongetjes van één tot twee jaar oud heeft laten vennoorden, omdat de drie wijzen uit het verre morgenland, door een ster hierheen geleid, hem gezegd hadden dat er in Bethlehem onder de joden een nieuwe koning geboren was, dat weten jullie allemaal even goed als ik; maar jullie weten niet, dat die nieuwgebo­ren koning der joden door goddelijke voorzienigheid en beschikking niet in handen van de wrede Herodes is gevallen, maar door Gods hulp en door bemiddeling van de toen nog jonge Romeinse hoofdman Cornelius veilig en wel naar Egypte en -naar ik meen -de oude stad Ostracine is ontsnapt, en pas toen de oude Herodes drie jaar later, opgevreten door de luizen, gestorven was, behouden en wel in de omgeving van Nazareth is terug­gekeerd en daar in stille afzondering zonder enig noemenswaardig onder­richt is opgegroeid en een volwassen man is geworden.

[13] Toen hij twaalf jaar oud was, kwam Hij met Zijn aardse ouders voor het voorgeschreven knapenexamen naar Jeruzalem, bleef drie volle dagen in de tempel en bracht door Zijn antwoorden en vragen alle oudsten, schriftgeleerden en Farizeeën in opperste verbazing, wat mijn vader, die zelfs vanwege de armoede van Zijn ouders het tamelijk hoge examengeld voor Hem betaald had, mij verteld heeft.

[14] Ook dat zullen de ouderen onder jullie zich nog zeker herinneren, alhoewel niet het feit dat Hij aan de woede van Herodes ontsnapt is en na drie jaar weer uit Egypte naar Nazareth is teruggekeerd.

[15] En kijk, de man die nu zulke grote werken doet, enkel door de zuiver goddelijke macht van Zijn wil en Zijn woord, is precies dezelfde als de dertig jaar geleden in Bethlehem geboren koning der joden en precies dezelfde als de wijze jongeman, die twintig jaar geleden de hele tempel in opperste verbazing gebracht heeft!

[16] Nu weten jullie met Wie jullie in de persoon van de zo buitengewone Galileeër van doen hebben en dat is zeker ook nodig, om een gunstig oordeel over Hem te kunnen vellen.

[17] Wat Hij echter nu doet, weten jullie voor een deel, maar jullie houden het meeste van wat jullie over Hem, Zijn onderricht en daden verteld werd, voor meer dan de helft voor fabels en overdrijvingen van het volk, dat aan Hem hangt en aan Hem gelooft - en daar vergissen jullie je heel erg in!

[18] Ik ben er waarlijk, zoals jullie mij ook wel kennen, de man niet naar om een kat in de zak te kopen! Ik heb mijzelf er daarom ook heel nauwkeurig gedurende lange tijd en op verschillende plaatsen van over­tuigd, wat voor iemand deze man nu eigenlijk was. En zie, hoewel ik toch ook goed thuis ben in de Schrift, vond ik nooit iets verdachts aan Hem, terwijl dat met de schreeuwerige magiërs zo vaak wel het geval was.

[19] Zijn leringen zijn geheel en al die van Mozes en de profeten, en Zijn wonderen doet Hij alleen waar het nodig is, en Hij laat zich daar nooit iets voor betalen. Kortom, Zijn krachtige woord is het zuiverste godswoord, Zijn wijsheid Gods wijsheid, en Zijn daden zijn eveneens puur Gods daden, omdat geen mens in staat is die te doen.

[20] Toen ik meer dan een halfjaar geleden met Hem en Zijn destijds vele leerlingen naar Bethlehem trok, troffen wij daar voor de poorten van de oude stad van David een groot aantal bedelaars aan, omdat er een feest werd gehouden. Deze armen van beiderlei geslacht smeekten ons onder luid gejammer om een aalmoes. Het allerhardst riepen geheel mismaakte mensen, zonder handen en sommigen ook zonder voeten, en ik wilde hen dan ook naar mijn vermogen bedenken.

[21] Hij gaf mij echter te verstaan dat daar nog tijd genoeg voor was, en vroeg vervolgens aan de armen of zij, als ze volledig gezond zouden zijn en hun ledematen weer zouden hebben, niet liever met het werk van hun handen het noodzakelijke brood zouden willen verdienen. Allen betuigden dat zij, als dat mogelijk zou zijn, liever dag en nacht zouden werken dan ook maar één ogenblik langer om aalmoezen te vragen. Daarop zei Hij: 'Sta op en wandel en zoek werk!' Op dit woord waren allen ogenblikkelijk van hun uiteenlopende kwalen genezen. De blinden konden zien, de doven en stommen hoorden en spraken, de verlamden sprongen op als jonge herten, en de mismaakten zonder handen en voeten kregen - nota bene - duidelijk nieuwe ledematen, en dat alles was het werk van één enkel ogenblik! Ik nam vervolgens al die wonderbaarlijk genezen mensen bij mij in dienst, gaf hun dadelijk wat geld en gaf hun aanwijzingen, waar ze heen moesten gaan.

[22] Wanneer men zelf getuige is geweest van zo'n daad en van nog honderd andere, waarvan men niet eens meer kan zeggen: 'Kijk deze waren groter en gedenkwaardiger dan de andere!', wanneer men gezien heeft, dat ook alle dieren, alle elementen, de hele natuur, zelfs de zon, de maan en de sterren en de zeeën van de aarde evenals de bergen aan Zijn wil gehoorzamen, en Hijzelf zegt: 'Ik en de Vader in de hemel zijn één! Wie Mij ziet, ziet ook de Vader .Wie in Mij gelooft, zal het eeuwige leven hebben, want Ikzelf ben de waarheid, de weg en het leven!', dan kan men er met zijn gezonde zintuigen en zijn gezonde verstand toch niet meer aan twijfelen dat het is zoals Hij leert, en zoals sinds Adam alle vaderen, patriarchen en profeten van Hem hebben voorspeld en onderwezen.

[23] Ik geloof nu volkomen en onwankelbaar in Hem en durf dat ook tegenover de hele wereld hardop te bekennen, omdat ik daar mijn onomstotelijke redenen voor heb; een ander kan echter doen wat hij wil! Nu weten jullie in het kort en in volle waarheid het belangrijkste wat de grote Galileeër betreft. Oordelen jullie nu zelf wat jullie van Hem moeten denken en geloven!’

 

7 Lazarus kapittelt de laksheid van de Farizeeën

 

[1] De tweede, goede spreker zei: 'Ja, vriend Lazarus, daar kan ik je beslist geen ongelijk in geven; want in jouw plaats zou ik ook doen, wat jij doet! Maar die dingen kan ik beter geheim houden, evenals iedere andere betere overtuiging, omdat ik in mijn positie niet openlijk tegen de slechte stroom van de wereld in kan zwemmen. Jij bent echter een zeer rijke en door je Romeinse burgerrecht geheel vrije man en kunt net zoveel goeds doen als je maar wilt. Niemand kan jou dwarsbomen! Hoe wij tempeldie­naren er echter voorstaan, dat weet je wel! Daarom kunnen wij alleen in stilte de waarheid toegedaan zijn: in het openbaar zijn wij echter genood­zaakt leugens te vertellen. Dat het nu in deze leugenachtige tijd zo is gesteld met ons, die nog uit de oudere en beter tijd stammen en de waarheid voor ons zelf wel begrijpen, dat weet jij net zo goed als wij .

[2] Ik geloof nu wat jij gelooft en het is zo en zal nooit anders worden, aangezien te sterke en onloochenbare bewijzen van allerlei aard er maar al te zeer voor spreken en getuigen; wij kunnen openlijk evenwel nog niets voor deze zaak doen, behalve dat wij in de raad noch voor, noch tegen zijn, ons categorisch van iedere stemming onthouden en bij een goede gelegenheid duidelijk maken, dat in deze situatie iedere poging tot vervol­ging helemaal tevergeefs is. En ik geloof dat wij daardoor, alhoewel niet direct een bevorderlijke, toch geen belemmerende invloed op de goede zaak hebben, en dat kan tenslotte ook niet als geheel en al slecht worden beschouwd! Wat is jouw mening daarover, vriend Lazarus?'

[3] Lazarus zei: 'Vriend eerlijk gezegd, wanneer men in zichzelf volledig overtuigd is van zo 'n grote en al het zonlicht overtreffende waarheid, maar het niet aandurft om zich voor het oog van de wereld openlijk ten gunste van die waarheid uit te spreken -ongeacht de positie die men in deze wereld inneemt -dan is men daarin te vergelijken met een mens, die niet koud en ook niet warm is. Als ik nu bedenk en volgens de sterkste en meest onweerlegbare bewijzen gelovig moet bekennen: 'Dat is de Heer Zelf, door Wiens liefde, genade en wil ik leef]' -zoals alle profeten over Hem hebben voorspeld -dan betekent Hij alleen alles voor mij en de hele wereld en de hele tempel niets meer! Hij heeft nu vervuld wat Hij heeft beloofd; Hij, die op Sinaï aan Mozes en aan onze vaderen de geboden heeft gegeven, is nu lijfelijk onder ons en toont ons door woorden en daden, dat Hij het is, de eeuwig getrouwe, waarachtige Jehova. Hoe is het voor een mens nog mogelijk om zich bij zo'n belangrijke levenskwestie lauw te gedragen?

[4] Ik zou in jullie plaats, aangezien jullie inzien dat de tempel, zoals het daar nu mee gesteld is, het niet lang meer zal uithouden, mijn vermogen nemen en trachten een ware levensleerling van de Heer te worden. Van nu af aan kunnen jullie in de tempel niet veel meer winnen voor jullie aardse leven, omdat de offers om begrijpelijke redenen die jullie bekend zijn, van jaar tot jaar kariger worden. Bovendien zijn jullie langzamerhand aan het einde van jullie aardse levensjaren en moeten jullie tegen jezelf zeggen: met ons zal het op deze wereld waarschijnlijk niet al te lang meer duren! En wat dan?

[5] Over het leven aan gene zijde hebben jullie naar mijn beste weten wel vermoedens, maar nog lang geen zekerheid. De Heer, die nu onbegrijpe­lijkerwijs Zelf als mens onder ons verkeert, zou jullie het leven aan gene zijde kunnen tonen en jullie verzekeren van het toekomstige leven, en dat zou voor jullie toch zeker de grootste levenswinst zijn! Wat denken jullie daarvan?'

[6] De eerste spreker zei: 'Ja, ja vriend, je hebt heel goed gesproken, en met de Galileeër zal het ook wel zo gesteld zijn; maar men moet er ook over nadenken hoe men zich op een goede manier van de tempel kan vrijmaken, zonder dat het de overige ambtgenoten opvalt. Als we niet de oudsten van de tempel waren, konden we onder een of ander voorwendsel de tempel verlaten, bijvoorbeeld om als jodenapostelen heidenen tot het jodendom te bekeren; maar wij zijn daarvoor al te oud en bekleden de voornaamste posities in de tempel, en daarom is dat een moeilijke kwestie.

[7] Wij zouden ons wel met pensioen kunnen laten sturen tegen betaling van een tiende deel van ons vermogen, maar daardoor zouden wij de goede zaak van de verheven Galileeër meer schaden dan goeddoen; want als wij onze posten in de tempel verlaten, worden die weldra bezet door anderen, die daar beslist al op loeren. Die plaatsvervangers zouden als nieuwe bezems de goede zaak van de Galileeër zeker nog vele malen woedender tege­moet treden dan wij, die nu via jou weten, wat wij tenminste voor onszelf van Hem moeten denken.

[8] Wij kunnen nu in de Hoge Raad matigend werken voor de Galileeër en zó menige belemmering bij zijn verheven leraarschap voor hem uit de weg ruimen, omdat wij als oudsten van de tempel toch wel een grote invloed hebben op de hogepriester, die voor zijn omgeving een ware tiran is. Bij een goede gelegenheid kunnen wij hem ook veel buitengewone dingen vertellen en hem laten zien, wie de door hem zo gehate Galileeër is, en dat het waanzin is om zich als zwak mens op te stellen tegenover iemand, wiens wil in staat is een hele wereld en één ogenblik te vernietigen.

[9] Wanneer wij dat de hogepriester duidelijk voor ogen houden, zal hij in zijn woeste ijver zeker bekoelen en niet dikwijls dag en nacht beraad­slagen, hoe de Galileeër met zijn hele aanhang gegrepen en te gronde gericht kan worden. Wij zullen dan voor ons zelf wel een gelegenheid vinden om voortaan als ware vrienden en aanhangers van de Galileeër op de een of andere manier persoonlijk met hem samen te komen en ons door hem te laten onderwijzen. Ik denk, dat deze opvatting van mij ook de moeite waard is!’

[10] Lazarus zei: 'O, beslist; maar voor jullie zelf is daarbij eerlijk gezegd nog weinig heil te verwachten! Wat jullie ten gunste van Zijn taak van nu af aan in de tempel willen doen, heeft een goede menselijke bedoeling; maar als jullie bedenken dat Hij, die jullie nog steeds de beroemde Galileeër noemen, waarlijk de Heer zelf is, aan wie alle macht en wijsheid ten dienste staan, moet het jullie toch duidelijk zijn hoe onnozel en zinloos de gedachte is en hoe dom de inbeelding van de mens, om in zijn sterfelijke zwakheld en blindheid door middel van een advies of daad God te willen helpen. Hij heeft onze hulp eeuwig niet nodig, maar wij alleen die van Hem!

[11] Wanneer Hij ons mensen in Zijn naam goede dingen laat doen.,. dan gebeurt dat alleen vanwege ons eigen heil; want daardoor oefenen WIJ ons in de ware en levende liefde tot God en van daaruit tot de naaste. Hoe meer iemand echter in zijn hart in de liefde tot God en de naaste is gegroeid, des te meer vermogens zal hij van God ontvangen om Hem en de naaste steeds meer en meer te kunnen liefhebben!

[12] Maar daar heeft God onze werkzaamheid niet voor nodig, zoals wij mensen bijvoorbeeld de werkzaamheid van onze knechten en dienstmaag­den nodig hebben; maar als wij volgens Zijn raad en volgens Zijn leer werkzaam zijn, zijn wij dat alleen maar tot ons eigen heil, echter eeuwig nooit tot heil van de Heer, die Zelf het eeuwige heil van alle schepselen is.

[13] Dat het met deze kwestie zo en niet anders gesteld is, zullen jullie zelf nu wel inzien, dat wil zeggen als jullie in je beroemde Galileeër datgene zien en erkennen wat ik allang gezien en erkend heb, namelijk dat Hij de Heer Zelf is.

[14] Houden jullie Hem echter nog steeds alleen maar voor een buitenge­woon mens, die bij al zijn wonderbaarlijke vermogens niettemin ook nog af en toe de hulp van mensen nodig heeft, dan is datgene wat jullie voor Hem willen doen, beslist prijzenswaardig; want de naastenliefde gebied ons, dat wij mensen elkaar over en weer met raad en daad bijstaan.'

 

8 De bedenkingen van de Farizeeën over de Heer

 

[1] De eerste spreker zei nu weer: 'Beste vriend Lazarus, jij hebt heel juist geoordeeld, als het er met de wonderbare Galileeër in volle ernst zo voorstaat als jij ons vanuit je goed gefundeerde overtuiging meegedeeld en getrouw beschreven hebt; ook wij zijn overwegend de mening toegedaan, dat het met deze kwestie ook werkelijk zo gesteld is. Maarbij zo'n oneindig belangrijke zaak is het van onze kant als joden -het volk van God -zeer noodzakelijk om een nauwkeurig onderzoek in te stellen en eerst over veel dingen goed na te denken en te overwegen of er heimelijk op de achtergrond toch niet sprake is van iets, waardoor we uiteindelijk anders naar deze dingen moeten kijken dan iemand die zo totaal onder de indruk is van die wonderen, dat zijn gemoed en verstand er niet meer nuchter tegenover staan.

[2] Kijk, zo is het mij, evenals ons allemaal, buiten al opgevallen hoe eerst die welbespraakte jongeman onze mantels enkel door zijn woord en wil zo bliksemsnel van ons afnam, dat het gebeurd was voor we er erg in hadden en ook niet wisten waar onze mantels gebleven waren. Verder kwamen toen die zeven mannen, naar hun uiterlijk te oordelen Egyptenaren of Arabieren; ze hoefden maar te wenken, of tot onze ontzetting stonden daar drie grimmige leeuwen! Kijk, dat zijn door mensen voortgebrachte won­ deren, wat niet te ontkennen valt. Wanneer nu die jongeman, die het ook niet aan wijsheid ontbreekt, van zichzelf zou beweren: 'Ik ben Christus; mijn wonderdaad bewijst jullie dat!', zou jij hem dan direct aannemen als wat hij beweert te zijn? Of als één van die zeven mannen hetzelfde over zichzelf zou beweren, zou jij hem dan soms geloof schenken? Hebben Mozes en de nadere profeten na hem, zoals wij in de Schrift lezen, niet ook grote wonderen gedaan hoewel zij toch geen Christus waren?

[3] Nu doet de wonderbare Galileeër ook grote en voor iedereen hoogst opvallende wonderen, spreekt bovendien ook werkelijk zeer wijze woor­den en zegt dat hij Christus is! Welnu, dat hij van zichzelf beweert, wat geen enkele andere wonderdoener van zichzelf beweerd heeft, bewijst nog niet voldoende dat hij ook werkelijk is waarvoor hij zich tegenover de mensen uitgeeft. Wij nemen het nu op grond van jouw getuigenis wel aan en geloven dat dat inderdaad het geval is; maar dat neemt niet weg, dat wij de kwestie toch nog altijd in alle opzichten moeten onderzoeken. Vinden wij daarbij nergens een ook maar een schijnbare tegenstrijdigheid, dan zullen wij ook onmiddellijk doen wat jij ons werkelijk zeer wijs en vriendelijk hebt aangeraden.

[4] Kijk, jij kunt nog heel andere en uitzonderlijke bewijzen hebben, die wij nu nog niet kennen en die jou tot een diepere innerlijk overtuiging hebben gebracht. Welnu, aan zoiets ontbreekt het ons om begrijpelijke redenen; want wijzelf hebben hem, de beroemde Galileeër, slechts enkele keren persoonlijk in de tempel gezien en gehoord, en over zijn wonder­daden hebben wij alleen veel uit de mond van andere mensen gehoord; zelf waren wij slechts van heel weinig ooggetuigen, alleen maar van de genezing van een lamme en onlangs van die van een blindgeborene. En dat, vriend, is nu werkelijk niet meer voldoende, temeer daar wij vanavond die jongeman, die ook een Galileeër schijnt te zijn, en die zeven andere mannen ook wonderen hebben zien doen, waardoor het ons duidelijk is geworden, dat andere mensen ook in staat zijn wonderen te verrichten.

[5] Wat zijn wijze woorden betreft, ook die jongeman sprak zeer wijs, als een heuse profeet, en onze mantels konden ons niet beschermen tegen zijn scherpe blik; en zo kunnen wij tot nu toe nog altijd zeggen: wonderdaden noch wijze woorden en leringen zijn voor ons afdoende bewijzen, dat de Galileeër naar volle ernst en waarheid de beloofde Messias is, van wie geschreven staat dat hij Jehova, de Heer Zelf is.

[6] Ook jijzelf gaf ons daarnet het opmerkelijke bewijs dat iemand door sterk gewekte scherpzinnigheid zelfs de meest innerlijke gedachten en geheime gesprekken woord voor woord kan weten en misschien nog veel meer, wat hij alleen onder vier ogen tegen een vriend zou zeggen, om iemand anders geen aanstoot te geven. Aangezien echter jijzelf al, terwijl je toch een mens bent zoals wij, een dergelijk wonderbaarlijk vermogen bezit, waarom zou de Galileeër dan niet ook zulke bijzondere vermogens bezitten, die ieder ander mens als een wonder moeten voorkomen, omdat hem de wegen om tot zo'n vermogen te komen totaalonbekend zijn en de mensen die zulke vermogens hebben, iemand anders daarin zelfs helemaal geen onderricht willen geven.

[7] Ooit bestonden er profetenscholen, waar alleen mensen werden opge­nomen, en wel als jongeling, die reeds vanaf hun geboorte door bepaalde bijzondere eigenschappen van zich hadden doen spreken; vooral zou daar een uiterst zedelijk en, wat de vleselijke natuur van de mens betreft, ook een uiterst kuis karakter voor nodig geweest zijn.

[8] Welnu, wij zien wel in dat zich in een zedelijk geheelonbedorven mens heel andere vermogens kunnen ontwikkelen dan in de zieke natuur van een heel gewoon, zinnelijk onzedelijk mens; maar zo'n met buiten­gewone vermogens begiftigd mens kan daarom toch nog lang niet en eigenlijk helemaal nooit zeggen dat hij, vergeleken met andere, van nature zwakke mensen, een God is.

[9] Ikzelf heb in mijn jeugd eens een heel eenvoudige herder gezien, die door zijn metgezellen hun koning genoemd werd. Deze man was zeer zedelijk en vroom. Hij had geen herdersstaf en hoefde alleen maar te willen, en dan gehoorzaamde zijn kudde zijn wenken, zijn woorden en zijn wil. Of hij ook nog in staat was om andere dingen te doen, weet ik niet; maar waarom kon hij die bijzondere eigenschap niet ook voor de andere herders tot gemeengoed maken?

[10] Daarom blijft het voor mij voorlopig een vaste stelling, dat er op de wereld altijd enkele bijzonder begaafde mensen kunnen bestaan; maar men moet daarom zeer op zijn hoede zijn, om een dergelijk mens als een uit de hemel gekomen God te beschouwen en te erkennen.

[11] Onder de oude profeten waren er immers ook grote en kleine, maar noch Mozes, noch Elia was God. Ik heb je nu mijn mening heel duidelijk gezegd en jij kunt daarover oordelen naar eigen goeddunken, net als je maar wilt en kunt!’

[12] Lazarus zei nu op heel vriendelijke toon: 'Naar aards menselijk verstand heb je heel waar en juist gesproken en kon je ook met recht en reden niet anders oordelen en spreken omdat jou, zoals ook je ambtgeno­ten, nog heel veel ontbreekt, om de zeer verheven Galileeër ten volle te erkennen als wat Hij ondanks jouw twijfels en zeer verstandig lijkende bedenkingen en tegenwerpingen niettemin is.

[13] Neem van mij aan, dat ik mij ook niet door een zeker enthousiasme over de wonderen heb laten meeslepen om de verheven Galileeër als de Messias te erkennen! O, heel andere dingen hebben mij daartoe gebracht!

[14] Jullie bewonderen nu weliswaar de jongeman, de zeven Egyptenaren en mij nu zelfs ook; maar ik zeg jullie, dat jullie noch de jongeman kennen, noch de zeven Egyptenaren, die nog heel eenvoudige en onbedorven mensen zijn, zoals eens de aartsvaders op aarde dat waren; en daarom weten jullie ook niet hoe het voor mij mogelijk was om tot op een haar nauwkeurig te weten, wat jullie achter gesloten deuren hebben gezegd!’

[15] De eerste spreker zei: 'Welnu, verklaar ons dat dan nader, dan zullen we zien of we jou volledig in je geloof kunnen volgen!'

 

9 Lazarus' getuigenis over de Heer

 

[1] Lazarus zei: 'Heb je dan niet in de Schrift gelezen: wanneer de Heer als een mensenzoon op deze aarde zal komen, zullen de weinige rechtvaar­digen de engelen uit de hemelen zien neerdalen en Hem dienen? Wat zullen jullie echter zeggen, wanneer ik jullie vertel dat ik en velen die bij mij waren, dat hebben gezien, en het was geen droom en nog minder een of andere illusie, maar een volle, tastbare waarheid! En de jongeman hier is een engel, en nog een aartsengel bovendien!

[2] Aan de zeven mannen uit het verre Achter-Egypte heeft de innerlijke geest getoond, dat bij ons joden de grote belofte volledig in vervulling is gegaan, en zij begaven zich op weg en kwamen, door de geest geleid, bij ons, om zelf de Heer van alle heerlijkheid als mens met de mensen te zien omgaan en Hem te zien onderwijzen. En wij zijn zo blind dat wij nog niet willen inzien, wat die ver hier vandaan wonende mensen al in het helderste licht zien.

[3] Wat echter mijn vermogen aangaat, waardoor ik kon weten wat jullie achter gesloten deuren gezegd hebben, dat heb ik nooit eerder gehad, maar de grote, zeerverheven Galileeër, de Heer, heeft het mij gegeven als gevolg van mijn geloof in Hem en de liefde die ik voor Hem had en vanwege Hem voor mijn vele arme medemensen.

[4] Wat ik jullie hier gezegd heb, is een heilige waarheid; maar ik kan jullie die niet anders verzekeren dan door jullie voor eens en altijd te zeggen: zo is het en niet anders, en daarom geloof ik dat de zeer verheven Galileeër in alle levende waarheid de beloofde Messias, Jehova Zebaoth is. Wie in Hem gelooft en Hem boven alles liefheeft en zijn naasten als zichzelf, die zal het ware, eeuwige leven in zich hebben!

[5] Maar jullie kunnen daarom doen wat jullie willen. Want dit is ook een heilige uitspraak van de Heer: zelfs de wil van de duivel moet vrij gelaten worden; want anders zou de mens geen mens en evenbeeld van God zijn. Hij zou een dier zijn, waarvan de ziel geen vrijheid heeft en daarom alleen zo kan handelen als het door Gods almacht gedreven wordt.

[6] Alles wat jullie op aarde en aan het firmament zien, is gericht en staat onder de onveranderlijke wet van het 'moeten'. De mens moet zich deze starre en onwrikbare wet voor een korte tijd alleen ten aanzien van zijn lichaam laten welgevallen; alleen het lichaam van de mens wordt, wat betreft zijn vorm, groei en zeer kunstige organische inrichting, alsook wat de normale duur van het lichamelijke leven betreft, door Gods almacht geleid en daarom kan God ook ogenblikkelijk ieder ziek lichaam genezen door middel van de kracht van Zijn goddelijke wil. Maar met de vrije ziel van de mens heeft de almacht van God niets van doen! Daarom zijn ook de gedragsregels die God voor de zielen van de mensen aan de mens heeft gegeven, niet onder 'moeten', maar onder 'gij zult' gegeven.

[7] Wij hebben de wetten derhalve zonder 'moeten' van God gekregen en kunnen ze in acht nemen, als wij dat willen; daarom wordt ook nu niemand door de Heer gedwongen om zich gelovig tot Hem te wenden, maar ieder moet dat vrij uit zichzelf willen. Men zou moeten nadenken over de gevolgen die dat voor de ziel heeft aan gene zijde, waar zij net zo vrij zal blijven als ze nu is, alleen met het verschil dat ze daar alles wat ze voor haar eeuwige levensonderhoud nodig zal hebben, uit zichzelf moet putten. Maar hoe zal het haar daar vergaan, als ze de raadgevingen van God niet heeft opgevolgd en hier geen geestelijke schatten en hulpmiddelen in zichzelf heeft verzameld?

[8] Zoals God Zich hier met Zijn almacht terughoudt vanwege de volste levensvrijheid van de ziel, zo zal Hij Zich krachtens Zijn eeuwige orde ook eeuwig terughouden. Hier op deze aarde heeft ieder mens echter voor zijn ziel het voordeel, dat Gods almacht hem allerlei schatten heeft gegeven om te gebruiken; en wanneer hij die volgens Gods raadgevingen juist gebruikt, kan hij daarmee voor eeuwig zeer grote geestelijke schatten voor zijn ziel verwerven. Aan gene zijde echter valt een door God geschapen wereld vol schatten en voedsel helemaal weg; daar zal iedere ziel, als evenbeeld van God, voor zichzelf alles uit zichzelf moeten scheppen, dat wil zeggen: uit haar eigen wijsheid en uit haar eigen geheel vrije wil. Hoe zal het haar dan vergaan, wanneer zij nog nooit in verbinding heeft gestaan met Gods wil of met Zijn wijsheid en liefde?

[9] Wat zal een blinde, duistere en derhalve totaal machteloze ziel, bij wie het ontbreekt aan alle innerlijke, geestelijke schatten aan gene zijde dan beginnen en doen? Wanneer jullie daar ook maar enigszins over nadenken, moeten jullie toch inzien hoe ontzettend dom het is om nu geen deel te willen hebben aan deze grote tijd van Gods genade, die zich hier en nu voordoet, terwijl men misschien nooit meer in zo'n hoge mate zo'n schitterende gelegenheid daartoe zal hebben!

[10] Ik heb jullie nu alles gezegd, wat een waarheidlievende vriend jullie zeggen kan, en ik zeg jullie nu nog één keer, wat ik jullie al verscheidene keren heb gezegd: jullie zijn wat mij betreft totaal niet gebonden en kunnen doen wat jullie willen; want jullie zielen zijn net zo volkomen vrij als de mijne.

[11] Toen de Farizeeën Lazarus zo hoorden spreken, zei de tweede spreker die, zoals bekend, een bekwaam schriftgeleerde was: 'Dat vriend Lazarus, die als privé-persoon zeker bijna zo vermogend is als nauwelijks een tweede in het land, er beslist geen belang bij kan hebben dat wij zijn raad opvolgen, is zo helder als glas! Want wat zou hem gelegen zijn aan ons goud en zilver, onze parels en edelstenen? Hij heeft daar zoveel van, dat hij er gemakkelijk een koninkrijk mee zou kunnen kopen! Hij overreedt ons dus niet om in de Galileeër te geloven, zodat wij uit de tempel treden en vervolgens onze schatten tegen rente zouden inleggen op zijn wisselbank; het zij verre van ons zoiets van hem te geloven, aangezien hij een paar jaar geleden zijn wisselbank immers voor altijd gesloten heeft! Maar hij, die bekend staat als een bekwaam beoordelaar van alle mogelijke gebeurtenissen in deze wereld, heeft de kwestie van de grote Galileeër geenszins eenzijdig beschouwd en heeft met zijn bekende scherp­zinnige geest de juiste kern in deze uitzonderlijke zaak gevonden; daarom zou het werkelijk het beste zijn, als wij zonder meer doen wat hij ons als vriend heeft aangeraden!

[12] In onze tempel valt nu werkelijk weinig meer te halen! De materiële winst is voor het grootste deel zo goed als verdwenen, voor onze zielen echter zijn er in de tempel alleen maar steeds grotere verliezen, maar nooit meer winst; daarom zouden wij er heel verstandig aan doen, als wij ons op onze hoge leeftijd eens eindelijk ervan op de hoogte zouden stellen, hoe het er na onze lichamelijke dood, die bij ons zeker niet al te lang op zich zal laten wachten, met onze zielen zal uitzien. Ik zou me nu direct volledig vrij maken van de tempel, als jullie het ook allemaal zouden doen!

[13] Maar één ding zou ik van tevoren nog als een gemakkelijk te vervullen voorwaarde willen stellen, en dat is het volgende: ik zou nu graag nog een keer met de jongeman willen spreken, die vriend Lazarus ons zojuist als een aartsengel heeft aangeduid. Zeg mij, vriend Lazarus, zou dat misschien mogelijk zijn?'

[14] Lazarus zei: 'O, niets is gemakkelijker dan dat! Ik hoef hem maar te roepen, dan zal hij zich op hetzelfde moment hier bevinden.”

[15] De tweede spreker zei: 'Alsjeblieft, vriend, doe dat; want ik brand van verlangen om deze aartsengel mens te zien en te spreken.’

 

10 Rafaël maakt zich bekend

 

[1] Meteen daarna riep Lazarus, volgens de instructie die Ik hem al in de grote eetzaal had gegeven, Rafaël, en op hetzelfde ogenblik was deze reeds in de kleine eetzaal, waar de Farizeeën zich met Lazarus bevonden.

[2] Toen Rafaël zo plotseling voor de Farizeeën stond, verbaasden ze zich erover, hoe hij er op de oproep van Lazarus zo snel had kunnen zijn.

[3] Toen Rafaël tot grote verbazing van allen daar nu voor de Farizeeën stond en zij hem met zeer betekenisvolle blikken onderzoekend bekeken, zei de tweede spreker, huiverend van een heimelijk diep ontzag: 'Zeg ons, geheimzinnige jongeman: is het inderdaad zoals onze vriend Lazarus ons daarstraks gezegd heeft?'

[4] Rafaël zei: 'Waarom twijfelen jullie daaraan? Hebben jullie zojuist dan niet zelf ondervonden, dat een mens van mijn leeftijd onmogelijk mijn vermogens kan bezitten? Ja, ik zeg jullie: zoals Lazarus het jullie nu iets te vroeg heeft onthuld, precies zo is het ook! Ik ben niet zoals jullie een aards mens, maar ik ben werkelijk een bode van de Heer! Mijn naam is Henoch; nu heet ik echter Rafaël omdat ik op deze wereld, toen ik in de oertijd als aards mens het vlees droeg, niet de dood van het lichaam heb ervaren, evenmin als de profeet Elia. Want God de Heer heeft mij in één ogenblik veranderd. Maar die genade heeft de Heer niet alleen aan mij bewezen, maar ook aan anderen, die Hem boven alles liefhadden.

[5] Maar jullie zijn steeds vol ongeloof geweest en zijn dat ook nu des te meer! Maar een dergelijke twijfelzucht strekt jullie niet tot eer! Wanneer jullie niet vrij geloven, zal ook geen uiterlijke of innerlijke macht jullie daartoe dwingen; want jullie wil moet volledig vrij zijn, omdat zonder de vrije wil, zoals vriend Lazarus dat al uitgelegd heeft, jullie geen mensen maar puur stompzinnige dieren zouden zijn, lijkend op de apen in de wouden van Afrika­

[6] Ik zeg jullie nu: wie de vergankelijkheid van deze wereld en haar nietszeggende slechte ambten met hun beklagenswaardige aanzien nu nog meer kan waarderen en liefhebben dan de Heer, die nu lichamelijk onder de mensen verblijft en wij, Zijn hemeldienaren, met Hem, die is met al zijn wereldse verstand een grote dwaas en is de Heer niet waard, en Zijn hulp zal hem niet ten deel vallen. Wie de Heer herkend heeft en Hem niet zoekt, die zal ook door de Heer niet gezocht worden met Zijn genade!'

[7] De tweede spreker, die zich aan de mooie gestalte van Rafaël niet genoeg kon verlustigen, zei: 'Ja, ja, jij bent werkelijk een aartsengel! Ik geloof nu alles en nu is het grote verlangen in mij opgekomen om met de zeer verheven Galileeër samen te komen, voor Hem neer te knielen en Hem om vergeving te vragen voor alle grote zonden, die ik op deze wereld al begaan heb!'

[8] Dat zeiden daarop ook de andere negen Farizeeën en schriftgeleerden.

[9] En Rafaël zei: 'Nu goed dan, dan kunnen jullie je in de ochtend weer naar de tempel begeven! Als jullie ambtsgenoten, die nu bijna zonder uitzondering boosaardige en duistere lieden zijn, vragen wat jullie te weten zijn gekomen, dan antwoorden jullie: 'Wij hebben ijverig gezocht en hebben nuttige dingen vernomen. Maar wij vinden het nodig om het onderzoek voor ons heil nog verder voort te zetten om alles wat nodig is, te weten te komen en zo goed mogelijk mee te delen. Daarom zullen wij ook vandaag het onderzoek voortzetten en pas weer in de raad verschijnen, wanneer wij alles vernomen hebben!’

[10] Wanneer jullie dat zeggen zal men je graag laten gaan. Vervolgens komen jullie naar Bethanië en maken jullie je nergens meer zorgen om! Want voor al het andere zal door mij volgens de almachtige wil van de Heer wel gezorgd worden. Zeg echter niets over al het andere dat jullie hier gehoord hebben! Doe, zoals ik het jullie nu gezegd heb!'

[11] Daarop verdween Rafaël, en ook Lazarus nam afscheid van de tempeldienaren.

[12] De tempeldienaren spraken nu nog tot na middernacht met elkaar over wat ze beleefd en gehoord hadden, en sliepen daarbij in op de goede ruststoelen.

 

11 De Heer prijst Lazarus

 

[1] Ik zei echter tegen Lazarus, die nu weer bij ons teruggekeerd was: 'Mijn zoon, Mijn vriend en Mijn broeder! Jij hebt je huidige taak tot Mijn volste tevredenheid volbracht; want nu zijn de laatsten van de nog helder denkende tempeldienaren gewonnen, en dat is goed voor Mijn zaak. Want de Hoge Raad berustte hoofdzakelijk op dezen, die nu gewonnen zijn; zij hebben namelijk kennis en ervaring en kunnen goed spreken. Wat er nu nog in de tempel huist en regeert, ook al is het in een groot aantal, is volslagen blind, dom en slecht.

[2] Maar dezen, die nu gewonnen zijn moeten niettemin bij de tempel blijven, evenals onze Nikodemus en Jozef van Arimatea. Want als zij de tempel helemaal zouden verlaten, zouden de anderen vol bitter misnoegen zo beginnen te razen en te tieren, dat de Romeinen nog voortijdig naar de wapens moeten grijpen en volk en land te gronde zouden richten. Als deze oudsten echter blijven, dan kunnen ze ten gunste van ons nog veel verhinderen en matigend inwerken op de grimmigheid van de anderen. Maar toch is het goed dat ze morgen onder een slim voorwendsel naar Bethanië komen en dat ook hun aanzienlijke aardse schatten in de kluis van Lazarus gaan; want daardoor zijn de tien mannen niet meer aan de tempel gebonden en zijn vrij om te gaan wanneer ze willen en zo lang weg te blijven als ze willen, terwijl zij toch leden van de tempel blijven en hun plaatsen niet door slechte huichelaars bezet worden.

[3] De reden die ze zullen aangeven, waarom ze voor langere tijd van de Raad en de tempel weg zullen blijven, is heel goed; want de tempeldie­naren die al hun kwade vertrouwen in deze tien stellen, denken dat ze erop uit gaan om Mij ergens gevangen te nemen. Maar daarin zullen ze zich erg vergissen! De tien zullen er weliswaar op uit gaan om een nader onderzoek naar Mij in te stellen, echter niet ten gunste van de tempel, maar ten gunste van hun zielen.

[4] Daarom is dit vandaag een laatste en goede vangst uit de tempel; want de tien waren nog de laatste groene twijgen aan de oude, reeds geheel verdorde en morsdode boom van de tempel. Wanneer ze als nog bruikbare enten op een jonge en verse stam gezet worden, kunnen ze binnenkort nog heel veel goede vruchten tevoorschijn brengen.

[5] Eén ding wil Ik vandaag nog voor hen doen, en dat bestaat daaruit dat alle tien een voor hen zeer gedenkwaardige droom zullen hebben. Die zal hun morgen en nog lang daarna veel gespreksstof geven en hen tot nadenken stemmen. Waaruit die droom zal bestaan, zullen ze jullie morgen in Bethanië met al hun welsprekendheid wel vertellen.

[6] Nu zullen we echter aan ons avondmaal beginnen; want Ik.moest jullie immers eerst alles woord voor woord meedelen, wat er buiten met de tempeldienaren gebeurd en besproken is. En dus, Mijn vriend Lazarus, kun je nu de welbereide vissen, goed brood en nog meer goede wijn op tafel laten zetten! Want gedurende deze nacht, die voor jullie allemaal een zeer gedenkwaardige zal zijn, zullen wij ons niet aan de slaap wijden, maar wakker blijven en daarbij nog heel veel meemaken. Doe daarom nu, vriend, wat Ik je gezegd heb!'

[7] Daarop ging Lazarus direct met Rafaël naar buiten, en in enkele ogenblikken was er voor alles uitstekend gezorgd. Wij aten en dronken nu heel welgemoed en bespraken daarbij veel, wat tot nut van de mensen dient, en ook wat de Farizeeën onder elkaar hadden besproken en wat zij overeengekomen waren.

[8] In het bijzonder beleefden de Romeinen, Nikodemus en Jozef van Arimatea er grote vreugde aan, dat de tien ergste Farizeeën, die in de Hoge Raad steeds onbuigzaam tegen Mij ten strijde getrokken waren, zich nu toch tot andere gedachten hadden laten brengen.

[9] Ik zei: 'Daardoor is weliswaar een grote overwinning voor de goede zaak van het leven bevochten, maar de hel is daarom nog voortdurend uitermate werkzaam, en de vorst van leugen en duisternis is nu actiever dan voorheen om het zaaisel van het nieuwe leven uit Mij te gronde te richten, en voordat er van nu af een jaar verlopen zal zijn, zullen jullie de kwade vruchten van zijn activiteiten al heel goed waarnemen!'

 

12 Over de materie en het gevaar ervan

 

[1] Nu zei Agricola enigszins opgewonden: 'Maar, Heer en Meester, U bent toch oneindig wijs en bent vervuld van een almachtige wil; en ook staan U talloze legioenen van de machtigste engelen, zoals Rafaël er een is, ter beschikking; ook wij Romeinen willen in werelds opzicht voor het welslagen van de goede zaak ten strijde trekken tegen de macht van alle duivels en wij willen in hart en mond de leuze voeren: 'Eerder zal de hele aarde in loze brokstukken uiteenvallen, dan dat er ook maar één haaltje vernietigd zou worden van de waarheid en gerechtigheid van wat Uw leer ons verkondigd heeft!’

[2] U alleen bent echter meer dan almachtig genoeg en hebt de hulp van Uw talloos vele engelen niet nodig en nog minder die van onze Romeinse legers; dan is het voor U toch heel gemakkelijk om de heimelijk tegen U werkende vorst van leugen en duisternis voor eeuwig zijn boosaardige praktijken af te leren! Wat doen wij mensen namelijk met een totaal onverbeterlijke misdadiger? Als terechte straf werpen wij hem in een zogenaamde eeuwig gevangenis, of wij brengen hem volgens de wet ter dood! Want een mens, die eenmaal een volmaakte duivel is geworden, kan veel beter van de aarde verdwijnen, dan dat hij voortleeft tot groot onheil van andere, betere medemensen. Doet U, o Heer en Meester, ook zo met de vorst van de leugen en de kwade levensduisternis, dan zal er rust en orde en waarheid, liefde en gerechtigheid op aarde heersen onder de mensen!'

[3] Ik zei: 'Dat kun jij gemakkelijk zeggen, omdat je nu nog niet begrijpt en inziet, wat eigenlijk onder de hel en de vorst van de leugen en de duisternis verstaan moet worden.

[4] Je hebt gelijk, als je zegt dat Ik zeker de macht heb om de hel en haar vorst met al zijn duivels te vernietigen; maar als Ik dat doe, dan heb jij geen aarde meer onder je voeten, geen zon, geen maan en ook geen sterren meer! Want de hele materiële schepping is immers een voortdurend gericht volgens de onwrikbare orde van Mijn wil en Mijn wijsheid. Dit moet er zijn en bestaan, opdat de zielen van de mensen op de harde bodem van het gericht de vrijheid en de volle zelfstandigheid van het eeuwige, onver­woestbare leven kunnen verwerven.

[5] Als Ik jouw raad zou opvolgen en de hele materiële schepping zou oplossen, zou Ik immers tegelijkertijd ook de lichamen van alle mensen moeten verdelgen. Het lichaam is evenwel een noodzakelijk instrument van de ziel, en alleen met behulp van dit instrument kan de ziel, volgens Mijn hoogste wijsheid en diepste inzicht, het eeuwige leven bevechten en verwerven.

[6] Hoewel echter het lichaam absoluut noodzakelijk is voor de ziel om het eeuwige leven te verkrijgen, kan het echter ook gemakkelijk het grootste onheil voor de ziel zijn; want wanneer zij zich door de noodza­kelijke prikkels van haar vlees laat verblinden, daaraan toegeeft en zich met al haar liefde en met haar hele denken en willen daar helemaal aan overgeeft, dan is zij onder het gericht van haar eigen vorst van leugen en duisternis gekomen, waaruit zij heel moeilijk te verlossen zal zijn.

[7] En kijk: wat jouw lichaam voor je ziel is, dat is de aarde voor het hele menselijke geslacht! Wie zich al te zeer door de glans van haar schatten laat verblinden en gevangennemen, die komt ook uit eigen vrije wil in het gericht en de materiële dood daarvan, waaruit hij zich nog veel moeilijker zal bevrijden.

[8] Omdat de mensen nu echter in staat zijn steeds meer en meer kostbare schatten aan de aarde te ontlokken, om daarmee hun vlees de grootst mogelijke welvaart, behaaglijkheid en wellust te verschaffen, ligt daarin nu juist de sterk verhoogde activiteit van de vorst van de hel, welke op zichzelf het eeuwige gericht is en zodoende de dood van de materie en de daarmee gepaard gaande dood van die zielen, die zich om de eerder genoemde redenen door haar hebben laten vangen.

[9] Met wat voor almacht en wijsheid wil je daartegen strijden, wil het voor eeuwig doeltreffend zijn? Ik zeg jou en jullie allemaal: met geen andere dan met de waarheid, die Ik jullie geleerd heb, en met de macht van de uiterste zelfverloochening en de ware en volle deemoed van het hart!

[10] Wil alleen maar datgene wat jij als waar erkent, en handel daar ook naar overeenkomstig de waarheid en niet om de een of andere wereldse reden voor de schijn, zoals de tempeldienaren doen en ook veel heidenen, dan heb je daardoor de hele hel en haar vorst in jezelf overwonnen! Alle boze geesten, die in alle materie aanwezig zijn, zullen je niet meer kunnen deren, en al zouden ze ook in een eindeloos groot aantal uit de materie van de gehele grote scheppingsmens op je af komen, dan zouden ze niettemin voor jou moeten vluchten als los kaf en als woestijnzand voor de machtige stormwind.

[11] Maar wanneer de schatten van de aarde je gevangen houden, zodat je om ze in bezit te krijgen, ook de onderkende waarheid zou verloochenen, dan ben je in je ziel al overwonnen door de macht van de hel en haar vorst, die de naam draagt van leugen en duisternis, gericht, vernietiging en dood.

[12] Kijk naar onze zeven Egyptenaren! Zij kennen alle grote schatten die in het inwendige van de aarde verborgen zijn, en zouden zich die ook in grote hoeveelheden ten nutte kunnen maken; maar dat verachten zij, en leven liever heel eenvoudig en zoeken alleen de schatten van de geest. Daardoor hebben zij ook nog de ware, oermenselijke eigenschappen behouden, waardoor zij ware heersers en gebieders over de hele natuur zijn, wat zeker niet het geval zou zijn, wanneer zij zich ooit op de een of andere manier door de verlokkingen van de natuur hadden laten vangen.

[13] Wanneer een huisvader en heer des huizes de juiste en goede orde in zijn huis wil bewaren, moet hij niet gemeenzaam worden met zijn personeel en steeds toegeven aan hun velerlei zwakheden. Want als hij dat doet, wordt hij een gevangene van zijn onbetrouwbare huispersoneel, en wanneer hij dan tegen de een of tegen de ander zegt: 'Doe dit! ' of 'Doe dat! ' -zullen dan zijn dienaren, die macht over hem hebben gekregen, nog wel gehoorzamen? O nee, ze zullen hem alleen maar bespotten en uitlachen!

[14] Datzelfde zou het geval zijn met een veldheer, die zich ondergeschikt zou maken aan zijn soldaten, die hun kracht en hun moed alleen aan de veldheer te danken hebben. Als de vijand zou komen en hij zou de soldaten bevelen om de machtig dreigende vijand aan te vallen en te verslaan, zouden de soldaten de zwak geworden veldheer dan wel gehoorzamen? O nee, ze zouden tegenstribbelen en zeggen: 'Hoe wil jij, zwakkeling, ons bevelen? Je hebt immers nooit de moed en de wil gehad om ons serieus in het gebruik van de wapens te laten oefenen, en je hebt alleen maar met ons omgebeuzeld als een speelkameraad. Hoe kun jij ons nu tegen de vijand aanvoeren? Jij bent nooit onze meester geweest, maar wij die van jou! Hoe kun je nu ineens proberen om ons, die vanouds meester over jou zijn, de baas te worden?'

[15] Kijk, zo vergaat het ook ieder mens, die niet vanaf het allereerste begin door zijn ouders en leraren streng aangemaand wordt om zichzelf te verloochenen in alle mogelijke vleselijke verlangens, opdat deze niet heer en meester over zijn ziel worden! Want als die eenmaal de ziel boven het hoofd gegroeid zijn, dan heeft deze er vervolgens een zware dobber aan om over al die begeerten en verleidingen van haar vlees te gebieden, omdat ze immers in haar vlees zwak en toegeeflijk en onvast is geworden.

[16] Wordt een ziel echter reeds vanaf de jeugd volgens de waarheid van het heldere verstand zodanig geleid en geoefend, dat zij haar vlees steeds meer onder controle heeft en het dan ook niet méér toestaat dan wat het van nature volgens Mijn ordening toekomt, dan wordt zo'n ziel vanzelf­sprekend ook onverschillig voor de hele wereld met al haar schatten en haar andere bekoringen. En daardoor is de ziel die op die wijze zuiver in de geest sterk is geworden dan ook niet alleen maar heer over de verlangens van haar lichaam, maar ook heer over de hele natuur van de wereld en derhalve ook heer over de hele hel en haar vorst van leugen en duisternis.

[17] Nu weten jullie, wie en wat de hel en de vorst van de leugen en de duisternis eigenlijk is, en hoe hij bestreden en zeker overwonnen kan worden. Handel dan ook zo, dan zullen jullie, mensen op deze aarde, zijn rijk spoedig en gemakkelijk volledig vernietigd hebben, en zullen jullie ware heren over de hele aarde en haar natuur en ook over jullie eigen natuur zijn!’

 

13 De opvattingen van Agricola over de toekomst

van de leer van de Heer

 

[1] Hierop zei Agricola: 'Heer en Meester, U hebt mij weer een nieuwe en buitengewoon belangrijke waarheid onthuld, en ik zie duidelijk in dat het zo moet zijn. Maar hoe is het bijna overal gesteld met de opvoeding van de mens van kindsbeen af? Men weet immers niet eens, hoe en waar men bij het opvoeden van kinderen moet beginnen en eindigen!

[2] Zo krijgen bijvoorbeeld rijke ouders een kind. Ze hebben er een ware apenliefde voor en staan het alles toe wat ze maar in, zijn ogen lezen en vertroetelen het dikwijls op een onuitstaanbare mallier. Zelf durven zij zo'n kind voor zijn vele ondeugden niet te bestraffen, al is het maar met een paar ernstige woorden, en als later een leraar dat misschien doet, dan heeft hij het kind en de ouders tot zijn vijanden en vervolgers gemaakt; reeds de oude Romeinen zeiden: 'Wie door de goden wordt gehaat, wordt door hen tot onderwijzer gemaakt!' Welnu, de ouders zijn blinde dwazen, en de onderwijzer moet dwaas zijn, als hij wil leven. Hoe moeten zulke kinderen dan een juiste opvoeding krijgen?

[3] Bij een opvoeding zoals die nu in de wereld van de grote heren algemeen in zwang is, moet ieder mens en de hele mensheld wel zo krachteloos worden, dat men op geen enkele wijze te weten kan komen hoe de eigenlijke, ware mens eruit moet zien en hoe hij moet zijn! En ik moet hier openlijk verklaren, dat er op deze aarde nog heel veel stormen over de velden en zeeën zullen razen, voordat de mensheid weer terug zal komen in de grootse en ware positie, vanwaar ze in het oerbegin is uitgegaan.

[4] Er zouden goede scholen opgericht moeten worden, niet alleen voor kinderen maar ook voor de blinde ouders, waarin ze allemaal de grote waarheden zouden moeten leren die iedereen moet weten om er naar te kunnen handelen en zo een waar mens te kunnen worden.

[5] Maar waar moet men voor zo talloos vele mensen de juiste leraren vandaan halen? U, Heer en Meester, hebt weliswaar al een grote groep leerlingen gevormd, die weten wat er voor nodig is om een waar mens volgens Uw orde te worden; maar wat is hun aantal, vergeleken bij het nagenoeg eindeloos grote aantal mensen op de hele aarde? En daar komt nog bij de grote ruwheid en algehele verwildering van mensen en volkeren op aarde en de starheid waarmee ze geworteld zijn in hun zeden en gewoonten, en ook hun verschillende talen!

[6] Hoe kan een mens nu tegen al deze kolossale belemmeringen strijden en hoe kan hij ze overwinnen? U bent toch de Heer Zelf en alles gehoorzaamt aan Uw wil, en niettemin stoot U Zelf hier in deze landen met beschaving op onoverkomelijke hindernissen. Op welke hindernissen zullen de weinige leerlingen dan wel niet stoten?

[7] Ja, het zou goed zijn als men Uw goddelijke leer in één nacht in het hart van alle mensen zou kunnen leggen, samen met de ijver om ernaar te handelen! Maar dat is Uw bedoeling niet, omdat ieder mens zich dat allemaal alleen door onderricht van buitenaf eigen moet maken en vervol­gens de ernstige wil moet opvatten om ernaar te handelen. Maar op die manier zal het met de mensheid zeker maar heel langzaam voorwaarts gaan, en het is totaal niet te overzien hoe lang het zal duren eer alle mensen op aarde Uw leer hebben leren kennen, en zo zal het zuivere levenslicht van Uw leer altijd het eigendom van maar weinig mensen zijn, en je kunt je zelfs afvragen hoe lang het helemaal zuiver zal blijven!

[8] Want zolang de mensen niet volledig doordrongen zijn van de waarheid van Uw leer, zullen ze daarnaast toch steeds aan hun wereldse genoegens blijven vasthouden, hetzij meer, hetzij minder, wat uiteindelijk hetzelfde is. Van Uw leer zullen zij door middel van vele toevoegingen weldra een aardse bron van inkomsten maken, en dan zal het er met Uw latere leerlingen in geen enkelopzicht beter voorstaan dan nu met de vele joden en heidenen, en de ware zegen en de levende vrucht van Uw leer zal ver van de mensen afstaan. Ik ben weliswaar geen profeet; maar dit zegt mij mijn tamelijk heldere vermogen om te oordelen, dat ik verkregen heb door mijn vele ervaringen, en ik geloof dat ik in deze aangelegenheid een heel waar oordeel heb uitgesproken.’

 

14 De verhandeling van de Heer over de toekomst van Zijn leer

 

[1] Daarop zei Ik: 'Dat heb je zeker wel, en Ik weet ook dat het grotendeels zo zal gaan, maar het maakt niettemin in het geheel niets uit, want in Mijn schepping is er voor de zielen nog een groot aantal schoolgebouwen. Wie het in Jeruzalem niet leert, zal elders onderwezen worden!

[2] Ja, Ik weet en zie, hoe na Mij een groot aantal valse leraren zal opstaan en tot de mensen zal zeggen: 'Zie, hier is Christus!' of 'Daar is Hij!' Maar Ik zeg jullie nu, en zeggen jullie het tegen jullie naasten en kinderen, dat men zulke valse leraren niet moet geloven, want ze zullen gemakkelijk te herkennen zijn aan hun werken!

[3] Hoedanig echter een echte leerling van Mij volgens Mijn woord moet zijn, heb je gisteren in Emmaüs op de berg van Nikodemus gehoord, toen Ik de zeventig leerlingen uitzond om Mijn leer te verbreiden.

[4] Wanneer je dus leraren zult aantreffen, die op die wijze volgens Mijn wil de leer van de komst van het rijk Gods onder de mensen zullen verbreiden, kun jij en iedereen hen als echte en volledig waarachtige leraren beschouwen; waar echter leraren, weliswaar in Mijn naam, uit Mijn leer munt willen slaan, en het hun te doen is om geld en andere schatten, houd hen dan voor valse en nooit door Mij geroepen verbreiders van Mijn leer! Want Mijn ware leerlingen en verbreiders van Mijn zuivere leer zullen in aards opzicht steeds arm zijn, net als Ik, maar daarom in geestelijk opzicht meer dan rijk; want zij zullen het niet nodig hebben om zich Mijn leer en Mijn woorden door tijdrovend leren van een voorganger eigen te maken, maar Ik zal Mijn leer en Mijn wil in hun hart en in hun mond leggen.

[5] Maar de valse leerlingen zullen door het langdurig bestuderen van hun eveneens valse leerstellingen, zich allerlei teksten, woorden en spreuken eigen moeten maken en worden pas wanneer ze alles moeizaam geleerd hebben, door hun opgeblazen en praalzieke leraren en leiders onder allerlei loze en blinde ceremoniën tot leerlingen gewijd, zoals dat nu ook in de tempel gebeurt bij de Farizeeën, schriftgeleerden en oudsten en ook bij jullie, heidenen, waar de priesterstand een heuse kaste vormt die van vader op zoon overgaat, en waarin iemand uit het volk alleen maar opgenomen wordt, wanneer de een of andere priester geen kinderen heeft, en zelfs dan alleen maar als een kind, dat daarna pas tot priester wordt opgevoed.

[6] Hoe derhalve een ware door Mij geroepen leraar en verbreider van Mijn zuivere leer te onderscheiden zal zijn van een valse, dat heb Ik jullie allemaal nu helder uiteengezet, en iedereen zal zich dus gemakkelijk voor de valse leraren en profeten kunnen hoeden; wie hen echter zal aanhangen en hun geloof zal schenken, hen zal eren en hun ook nog in alles behulpzaam zal zijn, die zal het alleen aan zichzelf te wijten hebben als hij vervolgens door hen verslonden wordt.

[7] Ja, het zal zelfs gebeuren dat de valse profeten zich op gouden tronen zullen verheffen en de ware door Mij uitverkorenen en geroepenen in allerijl zullen vervolgen. Wanneer dat echter zal plaatsvinden, dan zal ook hun gericht en hun einde over hen komen, en Mijn leer zal desondanks voortbestaan onder de mensen op aarde; maar zij zal steeds alleen als een vrij bezit onder de mensen in stilte glanzen, stralen en troosten, nooit echter als een heerseres op een heerserstroon met kroon, staf en scepter over hele volkeren gebieden.

[8] Waar dat in Mijn naam het geval zal zijn, ben Ikzelf ver te zoeken, en in plaats van Mijn liefde zullen hebzucht, gierigheid, afgunst en vervolging van allerlei aard onder de mensen huishouden, en het ene bedrog zal het andere de hand reiken. Wanneer jullie zulke vruchten onder de mensen zullen zien, zullen jullie wel gewaarworden wat voor mentaliteit die profeten hebben die op de tronen heersen en van wie hun valse leren afkomstig zijn!

[9] Als je echter altijd het juiste en ware zult kunnen hebben, wanneer je er maar een verlangen naar hebt, zul je je hart toch niet naar het valse toekeren? En zo weten jullie nu, dat ondanks alle valse profeten en leraren die later opstaan, Mijn zuivere leer in stilte en zonder pralend vertoon tot aan het einde der tijden onder de mensen zal voortbestaan.

[10] Dat deze leer van Mij echter pas langzaamaan onder alle volkeren van de aarde verbreid wordt, daarvan heb Ik jullie de redenen al meer dan eens duidelijk laten zien; want Ik weet immers het beste, wanneer een volk rijp is om Mijn leer aan te nemen!

[11] Wat er echter voor een snelle verbreiding van Mijn leer op alle ook maar enigszins rijpe plaatsen op aarde kon gebeuren, dat is ook gebeurd en er zal weldra nog veel meer gebeuren; en daarom kunnen wij dit onderwerp nu ook zonder verdere opmerkingen laten rusten, aangezien wij nog veel belangrijkere dingen te bespreken hebben.'

[12] Nu zei Agricola weer: 'Dat zal ongetwijfeld zo zijn, want U alleen weet het beste wat er op deze ellendige aarde nog allemaal moet gebeuren; maar iemand als wij, die geen blik in de toekomst kan werpen en niet kan zien hoe de dingen zich zullen ontwikkelen, aan wie U alleen maar vergund heeft om zijn aardse leven ter beproeving van de vrije wil volgens Uw leer zo goed mogelijk te doorstaan, en die daarbij nog heel veel hindernissen op de weg van het licht geplaatst ziet, die wordt ondanks alles zo zeer met zorg vervuld dat hij zich afvraagt: 'Wat zal er mettertijd van dat alles worden?'

[13] Zal Uw nu zo heilig zuivere leer tot alle mensen komen, en wanneer? Of zal ze steeds alleen maar een exclusief bezit van weinig uitverkorenen blijven? Volgens de nu door U gesproken woorden schijnt het laatste het geval te zijn! Nu ja, ook goed; want wat voor U, o Heer en Meester, juist is dat moet ook voor ons mensen juist zijn, aangezien wij het zonder U met kunnen veranderen; maar omdat het U behaagd heeft om ons mensen, Uw schepselen, behalve de vrije wil ook een even vrij verstand te geven, hebt u ons daardoor ook een vrij oordeel verleend, en zodoende heb ik dan ook gesproken, zoals ik gesproken heb!

[14] Maar ik heb uit Uw weerwoord begrepen dat U toch wel heel buitengewone plannen en bedoelingen met de mensen hebt, anders zou U niet toelaten, dat er behalve de zuivere leer die U nu heeft gegeven en behalve Uw goed onderwezen leerlingen nog andere, valse opstaan en de mensen weer opnieuw misleid worden en in goddeloze duisternis geraken; zo kan ik evenwel niet meer verder spreken en zal ik mij nu weer helemaal op het luisteren toeleggen.’

[15] Ik zei: 'Vriend, daar zul je goed aan doen! Het is beter te luisteren dan te prediken, zolang men de juiste reden daarvoor nog veel te weinig kent.

[16] Geloof Mij: werelden scheppen is gemakkelijk; maar vrije mensen tot leven te roepen en hen zichzelf te laten vervolmaken, waarbij de goddelijke almacht krachtens de orde van haar liefde en wijsheid moet zwijgen en toezien, dat blijft uiteindelijk ook voor Mij een zaak, die niet gemakkelijk is! Daarbij helpt Mij alleen Mijn onbegrensde geduld en overgrote zacht­moedigheid.

[17] Daarom moeten de mensen door hun hoogsteigen geloof en daden in allerlei goede en slechte situaties geplaatst worden, zodat ze dan door de gevolgen van hun geloof en hun handelen verstandig worden en tenslotte uit eigen wil het juiste licht gaan te zoeken.    ­

[18] Zoals alle schepselen op deze aarde zich materieel ontwikkelen tussen dag en nacht en tussen zomer en winter, zo doet de mens dat ook geestelijk.

[19] Toen de oermensen van deze aarde geestelijk in het heldere daglicht wandelden, was het licht hun tenslotte gewoonweg tot een last geworden; toen echter daarna de geestelijke nacht bij hen zijn intrede deed, begonnen ze pas de waarde van de geestelijke dag te begrijpen en naar waarde te schatten, en de beteren zochten angstvallig het verloren paradijs.

[20] Vervolgens werd het weer weinigen gegeven de geestelijke dag te vinden, en velen renden naar de gelukkigen die de geestelijke dag hadden teruggevonden en lieten zich naar het licht leiden. Maar ook velen, verblind door de wereld, begrepen niet meer wat een geestelijke dag is en bleven in hun nacht, daartoe genoodzaakt door hun eigen traagheid. Dezen genoten dan ook niets van het geluk van een geestelijke dag en bevonden zich in grote nood; die nood was evenwel een goede bewaker voor de gelukkigen, omdat ze wel zagen welke vruchten de mens plukt van zijn geestelijke nacht.

[21] Kijk, zo gebeurt het dan, dat zich naast de verlichten ook steeds niet verlichten zullen bevinden en zullen voortplanten! Maar daarom zal het aan waarlijk verlichte mensen op deze aarde nooit ontbreken, en hun zal steeds de gelegenheid geboden worden om de niet verlichten te verlichten met hun ware levenslicht; en het loon van de verlichten, die dat in Mijn naam zullen doen, zal later groot zijn in Mijn rijk!

[22] Zelf verlicht zijn door Mijn genade is een groots en onschatbaar geluk voor de mens; maar nog duizendmaal waardevoller is het om met zijn levenslicht ook anderen te verlichten die in de duisternis wandelen, dat wil zeggen, wanneer ze het licht willen aannemen. Maar dat zij jullie ook steeds weer opnieuw gezegd: dat jullie de parels van Mijn leer niet voor zwijnen van mensen moeten werpen! Want de mens die eenmaal een echt zwijn is geworden, die blijft ook een zwijn! Want ook al luistert zo'n mens op een goed moment met welgevallen naar een waar en goed woord en neemt hij het ook op, dan gaat hij toch bij de eerstvolgende gelegenheid naar zijn oude poel terug en springt er met welbehagen in, en blijft nog steeds een zwijn. Aan zulke mensen valt dus geen evangelie te verkondigen, en voor dergelijke mensen heb Ik een ander evangelie, dat hun eigen natuur hun zal verkondigen onder veel pijn, gehuil en tandengeknars!

[23] En nu hebben wij weer een belangrijk punt besproken en kunnen we getroost op iets heel anders overgaan. Wie van jullie nog twijfelt over het een of ander, laat die opstaan en spreken; want Ik wil dat jullie morgen goed verlicht deze Olijfberg met Mij zullen verlaten! Daarom staat het nu ieder van jullie vrij om te spreken, zoals zijn verstand hem ingeeft.’

[24] Daarop zeiden de meesten: 'Heer, wij twijfelen helemaal niet meer en zijn daar heel gelukkig mee!'

 

15 De toekomstige bevolkingsdichtheid van de aarde

De gebreken van de ouderdom

 

[1] Maar één van de Indische magiërs, die ook nog bij ons waren, zei: 'Grote Heer en Meester, ik heb nog veel dingen, waarbij een helderder licht mij niet zou schaden! Wanneer ik U dus iets zou vragen, zou U mij dan wel een antwoord waardig achten?'

[2] Ik zei: 'Jij bent evenzeer een mens als ieder ander, en dat is genoeg! Vraag maar, watje wilt, dan zal Ik je antwoord geven!'

[3] Hierop dacht de magiër er even over na of de vraag wellicht niet te onnozel en gewoon was; maar hij vermande zich spoedig en zei: 'Heer, er is iets wat ik volgens de ervaringen die ik op deze aarde heb opgedaan eigenlijk niet goed vind voor het voortbestaan van de mensen! Wanneer U dat niet verandert en op een of andere manier verbetert, zal dat met het voortbestaan van de mensen in de loop van de tijd beslist moeilijkheden geven.

[4] Kijk, mensen en dieren vermenigvuldigen zich van dag tot dag en hebben ook steeds meer voedsel nodig; maar de bodem van de aarde wordt nergens uitgebreid of vergroot! Wanneer dat nog een paar duizend jaar zo doorgaat, zal het met het voortbestaan van de mensen beslist problemen opleveren. Wat zegt U, o Heer, over deze mening van mij?'

[5] Ik zei: 'Mijn dierbare vriend, deze zorg had je je om diverse redenen geheel en al kunnen besparen; want hoeveel mensen het nu bewoonbare deel van de aarde kan bevatten, is al sinds eeuwige tijden heel goed door Mij berekend. Wanneer de aarde -wat daarvan tot op heden is drooggelegd om de mensen te herbergen -zo nog tienduizend jaar voortbestaat en het menselijk geslacht zich ieder jaar zal verdubbelen of verdrievoudigen, zullen op deze aarde nog tienmaal zoveel mensen als nu, heel goed kunnen voortbestaan. En als er dan mettertijd inderdaad zoveel mensen zouden komen, dat de huidige grote, drooggelegde bodem van de aarde ze niet meer zou kunnen voeden, welnu, dan hebben we nog een heleboel middelen achter de hand om in één ogenblik voor nog honderdduizend maal zoveel mensen als er nu op aarde wonen, hele werelddelen uit de zee omhoog te laten komen! Over dit voor jou zo zorgelijke punt, kun je dus helemaal gerust zijn!

[6] Er woont nu op aarde zo'n groot aantal mensen, datje geen getal kent, dat groot genoeg is om dat aantal aan te duiden, en toch zijn er op aarde nog zulke grote stukken volledig onbewoonde grond, dat duizend jaar nauwelijks voldoende zou zijn om er doorheen te reizen en ze te bekijken. En toch bezitten bepaalde rijke mensen grote stukken land voor zichzelf, die werkelijk meer dan honderdmaal groter zijn dan wat zij voor hun voedsel nodig hebben. Als je aanneemt dat de aardbodem mettertijd enigszins gelijker verdeeld zal zijn, dan zullen alle mensen -al waren het er wel honderd keer zoveel als nu -nog genoeg voedsel en een onderko­men voor hun lichaam vinden, en zeker wanneer ze volgens Mijn leer zullen leven! Ben je met deze uitleg tevreden?'

[7] De magiër zei: 'Heer en Meester, geheel en al, en het is me nu een stuk lichter om het hart! Maar ik heb nog iets, waarover ik van U nog een klein beetje meer licht zou willen hebben dan ik mij tot nu toe in Uw zeer verheven gezelschap eigen heb kunnen maken. Er is weliswaar al over gesproken en uit Uw mond zijn ook verklaringen gekomen, die mij veel licht gegeven hebben; maar iets is mij daarbij nog duister gebleven. Nu ik eenmaal met mijn metgezellen bij de bron van het licht sta, zou ik ook in alles wat mij nog duister is, een beetje meer verlicht willen worden.

[8] Kijk, Heer en Meester, het bestaan en leven van een mens is werkelijk groots en overheerlijk! Hij wordt verwekt, geboren en van dat moment af door zijn ouders opgevoed tot een mens, die kan denken, spreken en handelen volgens de denkbeelden die hem door de opvoeding zijn bijgebracht en die hij als denkend mens zelfheeft ontdekt door middel van zijn denkvermogen en door zijn langs de weg van ervaring gevormde verstand.

[9] Wanneer dan een mens van goede wil zijn geestelijke krachten onder grote inspanningen en dikwijls bittere ervaringen op een voor hem zo hoog mogelijk niveau gebracht heeft, dan beginnen zijn lichamelijke en ook zijn geestelijke krachten af te nemen, het lichaam wordt moeizaam, oud en gebrekkig, wordt ziek en sterft dan ook onder meestal grote pijnen en in grote angst en vrees voor de dood.

[10] Nu weet ik wel uit Uw mond, dat de dood voor de mensen niets afschrikwekkends zou hebben en ook volledig pijnloos zou zijn, wanneer ze in de aan hen geopenbaarde orde gebleven waren en volgens deze geleefd en gehandeld hadden; nu is het echter voor de mensen zeer betreurenswaardig dat er zo velen buiten hun schuld onmogelijk iets kunnen weten van de in de oertijden geopenbaarde orde voor het menselijke leven, en daarom genoodzaakt zijn in een geheel daaraan tegengestelde orde te leven, die buiten hun schuld ontstaan is; desondanks moeten ze de erge gevolgen ervan net zo goed dragen, alsof zij die door hun schuld verdiend zouden hebben. Welnu, dat beschouw ik eerlijk gezegd als een van Uw kant merkwaardige inrichting in het mechanisme van het menselijke lichaam!

[11] Het is een heel goede wet dat hij die een mens doodt, ook met de dood bestraft moet worden, als waarschuwend voorbeeld voor anderen die misschien ook in hun kwade lusten door iemand gehinderd worden. Maar een wet, waardoor bijvoorbeeld iemand die van het dak is gevallen en door zijn val een ander mens van het leven heeft beroofd, eveneens met de dood bestraft moet worden, zou toch wel het meest onrechtvaardige zijn wat er op de wereld bestaat! En kijk, precies zo komt mij ook de zojuist aangehaalde goddelijke beschikking voor met betrekking tot de ziekten en de zeer pijnlijke lichamelijke dood van de meeste mensen; ze ondergaan daardoor een straf, die ze in feite nooit door schuld verdiend hebben! Dat zou U in het vervolg toch wel iets anders kunnen inrichten!

[12] Weliswaar zijn het juist de Indiërs, die dikwijls vele jaren lang de ergste pijnen met grote standvastigheid verdragen, omdat onze geloofsleer hun vertelt, dat God Zijn grootste behagen schept in hen, die langdurig de ergste pijnen met het grootste geduld, standvastig verdragen. Maar bij de aanblik van zulk dikwijls zeer gruwelijk lijden en zulke pijn verzet zich het gemoed van een mensenvriend die innerlijk onbevangen en vrij van vooroordelen is, en vraagt aan de Schepper van aarde en mensen: 'Almach­tige en wijze God! Kunt U eigenlijk wel behagen scheppen in de onnoem­bare kwellingen en pijnen van Uw schepselen? Als de mensen verdwaasd zijn in hun denken en verstand, hebt U immers toch middelen genoeg om hen steeds opnieuw te verlichten, zoals U de eerstgeschapen mensen van deze aarde verlicht hebt!

[13] Waarom laat U toe dat duizenden geslachten eerst duizenden jaren onder de bitterste kwellingen moeten leven, voordat er maar een vonkje van Uw licht onder hen wordt uitgestrooid?

[14] Kijk, Heer, dat is een heel belangrijke vraag van ons, zeer geplaagde mensen, aan U, de Heer en Schepper van aarde en mensen! Geef ons daarover een waar licht!’

 

16 Over het incarneren van bewoners van de sterren

 

[1] Ik zei: 'Vriend, daarover heb Ik jullie een paar dagen geleden een helder licht gegeven. Wanneer jij dat niet volledig begrepen hebt, kan Ik dat echt niet helpen! Kijk omhoog naar de sterren! Ik zeg je, dat dat allemaal grote werelden zijn, waarop ook mensen wonen zoals hier.

[2] Veel van de talloze mensen op die sterren weten door hun engelen dat een ziel alleen hier op deze aarde het ware kindschap van God kan bereiken, maar alleen door een zwaar en moeilijk leven in het vlees. Wanneer ze dat willen, wordt het toegelaten dat hun zielen ook op deze aarde in het vlees verwekt worden. Zijn ze er echter eenmaal, dan moeten ze ook accepteren dat ze het voor een korte tijd moeten doormaken, omdat ze daardoor voor eeuwig de triomf van de volle gelijkenis met God bereiken; en daarvoor kunnen ze zich ook wel iets laten welgevallen, aangezien Ik uit liefde voor Mijn kinderen Mijzelf vrijwillig ook heel veel laat welgevallen, en Mij nog iets heel groots en bitters zal moeten laten welgevallen, tot heil van Mijn kinderen.

[3] Gods rijk kan alleen maar met kracht en grote offers verworven worden! Bedenk dat wel, en ook datgene wat Ik daar al over gezegd heb! Heb je dat goed begrepen?'

[4] Daarop zei de magiër: 'Ja, Heer en Meester, ik heb dat nu goed begrepen en ik herinner me ook weer wat U een paar dagen geleden over dat onderwerp hebt gezegd. Ik dank U voor alles wat wij nu aan Uw heilige zijde gewonnen hebben tot eeuwig heil van onze ziel. Wanneer lijden en pijn ons lichaam zullen teisteren, zullen wij dat ook met alle geduld dragen, uit liefde tot U; want ook wij kunnen nu niet weten, waartoe wij anders op deze aarde in het vlees zijn geplaatst, dan dat wij God moeten, willen en ook zullen zoeken en erkennen en Hem vervolgens boven alles liefhebben, al zijn de omstandigheden nog zo bitter’

[5] Want het schijnt mij toe dat U juist degenen die U het meest na aan het hart liggen, altijd meer op de proef stelt dan degenen die door hun doen en laten verder van Uw hart verwijderd zijn. Want op onze reizen door alle streken. van de aarde heb ik dikwijls mensen ontmoet, die aan geen enkele god leken te geloven en hun medemensen vaak slechter behandelden dan wilde dieren, terwijl ze zelf een onverwoestbare licha­melijke gezondheid bezaten en zwolgen in een leven van genot. En bovendien stierven ze tenslotte ook nog een pijnloze, bliksemsnelle dood!

[6] Daarentegen trof ik elders zeer vrome, aan God toegewijde en goede mensen dikwijls in de grootste ellende aan, die zij geduldig verdroegen, wat mij de liefderijke zorg van een goede en buitengewoon wijze God en zelfs Diens bestaan in een zeer twijfelachtig daglicht plaatste.

[7] Nu zijn zulke twijfels bij ons wel geheel en al verdwenen, en wij weten en beseffen nu waar we aan toe zijn, en in welke verschillende omstandig­heden de mensen op deze aarde hun leven ter beproeving van de vrije wil moeten doormaken; maar gevoelsmatig moet ik daarbij toch bekennen, dat dit proefleven van vrijheid een zware opgave is voor de mensen, ook al bereiken ze door het volbrengen ervan de grootste en eeuwige levens­winst.

[8] Wij mensen konden vóór ons bestaan nooit gewild hebben dat wij zouden bestaan, maar alleen U kon dat willen, en wij zijn dus Uw werken; en U zorgt, dat ze volledig datgene kunnen worden waartoe U ze geschapen en bestemd hebt.

[9] Omdat dat nu eenmaal zo, en niet anders, is en U ons nu Zelf duidelijk de wegen getoond hebt die wij moeten bewandelen, willen wij dan ook getrouwen dankbaar afgaan op het doel dat U ons gesteld hebt, en, standvastig en met het grootst mogelijke geduld en met overgave aan Uw wil, over de doornen gaan die ons hier en daar in de weg staan. Dat is nu het vaste en ernstige besluit van mij en ook van mijn metgezellen. U echter , die wij nu erkennen als onze Heer van het leven, vragen wij om niet te zware proeven en beproevingen over ons te laten komen op het moment dat wij van deze wereld scheiden, en ook om genadig en barmhartig te zijn voor alle andere mensen, al naargelang de verdienste van hun leven!'

[10] Ik zei: 'Waar jullie de Vader om zullen vragen in Mijn naam, zal jullie ook gegeven worden. Want alleen de Vader is goed en schept geen behagen in het lijden van de mensen; maar Hij verhindert ook niet dat zulke dingen over de mensen komen, als ze uit louter liefde voor de wereld de Vader vergeten, geen geloof hebben en zichzelf begeven in datgene wat hun alle mogelijke tegenspoed moet bezorgen!

[11] Wandel voortdurend op de wegen die Ik jullie nu getrouw getoond heb, dan zullen jullie weinig te lijden hebben en zal jullie vertrek van deze wereld gemakkelijk zijn!

[12] Alleen degenen die uit allerlei gehechtheden aan de wereld hun ziel teveel in het vlees hebben begraven moeten uiteindelijk meestal bitter lijden; want een dergelijke ziel moet, om niet volledig te gronde te gaan in haar vlees, met groot geweld daarvan gescheiden worden, en dit moet in het lichaam dan ook hevige pijnen teweegbrengen. En dat is ook nog goed voor de ziel, omdat ze door de pijnen en het lijden gereinigd wordt van haar vleselijke lusten en daardoor aan gene zijde gemakkelijker zal vorderen en zekerder voorwaarts zal gaan op de weg van het geestelijke leven. .

[13] Mensen echter die sterk aan de wereld gehecht zijn, die in geen God geloven, daarbij toch tot op hoge ouderdom een gezond leven genieten en tenslotte ook een snelle en pijnloze dood sterven, hebben het loon van hun leven al op deze wereld ontvangen en zullen aan gene zijde nog amper enig loon te verwachten hebben. Onder zulke mensen zal de uiterste duisternis heersen en er zal onder hen veel gejammer en tandengeknars zijn.

[14] De magiër zei: 'Heer en Meester, wanneer zulke mensen, die meestal heidenen zijn, er niets aan kunnen doen dat ze nooit iets van een ware God hebben gehoord en er daarom ook niet in konden geloven, dan is een zeer afschrikwekkend voortbestaan van hun ziel aan gene zijde toch een te zware straf! Ja, mensen zoals wij nu, die God hebben leren kennen en in Hem moeten geloven omdat Hij zichtbaar voor hen bestaat en hun Zelf de wegen van het leven leert -wanneer zij desondanks afvallig zouden worden en het kwade zouden doen, zouden ze wel zo'n afschuwelijk lot aan gene zijde, zoals dat nu door U beschreven is, verdienen; maar mensen, die het niet kunnen helpen dat ze bijna meer dier dan mens waren op de wereld, zou ik als ontoerekeningsvatbaar willen beschouwen, en een straf aan gene zijde voor hun hier bedreven slechte daden lijkt me niet in overeenstemming te zijn met de goddelijke orde en de aan de liefde van God ontspringende gerechtigheid. Want wanneer iemand op deze aarde geen God en derhalve ook Zijn wil niet kent en geen andere wet heeft dan alleen maar wat zijn natuur en zijn hartstochten hem voorschrijven, kan hij ten opzichte van Gods wil, die hij niet kent, ook geen zonde begaan en daarvoor gestraft worden. Heer en Meester, kijk, ook dat is nog een duistere hoek in mijn ziel, die U misschien nog allergenadigst een beetje meer zou willen verlichten!’

 

17 De behandeling van de mensen aan deze en aan gene zij de

 

[1] Ik zei: 'Ook over dit punt is hier al het juiste en geheel passende gezegd, en jullie hebben dat voor een deel ook van Mijn leerlingen wel gehoord; maar het onthouden gaat jullie niet zo goed af en daarom is het in sommige hoeken van jullie leven weer een beetje donker geworden. Maar als jullie volgens Mijn woord leven, zullen jullie de doop met de Geest ontvangen, wat de ware, innerlijke wedergeboorte van de Geest in jullie ziel is. Deze levende Geest van al het licht en alle waarheid zal jullie vervolgens in alle waarheid binnenleiden, en dan zal in jullie ook alles helder worden wat nu donker en duister is.

[2] Gods liefde en wijsheid ziet ook wel, en zeker nog veel duidelijker, wat jouw meer verlichte verstand je al zegt, namelijk dat men niet iemand kan straffen, aan wie men geen wet heeft gegeven die hij moet gehoorza­men; en het zou zeker onrechtvaardig en onbillijk zijn, wanneer dat door God zo bepaald was.

[3] Maar er bestaat nu nergens op aarde een volk dat helemaal zonder enige wet is. Want God heeft onder alle volkeren al naargelang hun behoeften wijze mannen opgewekt en deze hebben hun wetten gegeven en hun ook gezegd en laten zien dat er een God bestaat, die alles heeft geschapen en ook alles in stand houdt, leidt en regeert. Zo leerden die wijze mannen de mensen ook dat God degenen die aan de wetten gehoorzamen, hier en aan gene zijde zal belonen, maar de degenen die in strijd met de wet leven zal tuchtigen en onverbiddelijk streng straffen, hier al en zeker aan gene zijde, omdat de ziel van de mens na de dood van het lichaam in een andere wereld van geesten verder leeft en overeenkomstig haar handelen gericht wordt.

[4] Kijk, zo'n leer heeft ieder volk ontvangen, en wanneer het die begint te vergeten, wordt het er direct weer aan herinnerd, voor een deel door opnieuw gewekte wijze mannen en voor een deel steeds door het eigen geweten, en zo kan niemand die verstand en gezonde geestvermogens heeft, zich helemaal verontschuldigen, als hij in strijd met de hem bekende wetten handelt. En wanneer iemand aan gene zijde in de toestand van zijn liefde en zijn vrije wil komt, zal hij tegenover God ook niet kunnen zeggen dat Hij deze of gene onrechtvaardig behandeld heeft; want aan degene die zelf wil geschiedt geen onrecht.

[5] Aan iedere ziel zal daarginds ten deel vallen wat zij zelf wenst. Is het iets slechts, dan wordt haar van tevoren duidelijk gemaakt welke gevolgen daaraan verbonden zijn. Als ze daar gehoor aan geeft, kan haar gemakkelijk hulp worden geboden; stoort ze zich er echter niet aan, dan zal ongehin­derd toegelaten worden dat ze alles zodanig heeft en geniet als ze het vanuit haar liefde wil.

[6] De liefde echter, hetzij van goede of van slechte aard, is het eigenlijke leven van de ziel van iedere mens, engel en duivel; als we aan de ziel de liefde ontnemen, dan ontnemen we haar tevens het leven en het bestaan. Dat kan in Gods zuivere orde echter nooit voorkomen; want als ook maar het kleinste atoom in de schepping vernietigd zou kunnen worden en het bestaan geheel en al voor eeuwig verliezen, dan zou God Zelf daardoor een atoom van Zijn bestaan verliezen, wat echter onmogelijk is.

[7] En zo kan de menselijke ziel haar bestaan al helemaal nooit volledig verliezen; maar ze kan door haar eigen wil erg ongelukkig en onzalig worden en ze kan, als ze het maar serieus wil, ook weer door haar eigen vrije wil gelukkig en volledig zalig worden.

[8] Hoe kunnen de levensomstandigheden en situaties voor de ziel nu anders en beter en rechtvaardiger geordend zijn dan op die manier? ­Begrijp je dat nu, en is de nog donkere hoek in je nu al een beetje lichter?'

[9] De magiër zei: 'Heer en Meester van alle leven, het is in mij nu al een heel stuk helderder geworden! Ja, omdat het zo in elkaar zit en ook zo in elkaar moet zitten, kan er door ons mensen tegenover U zelfs niet de allerkleinste tegenwerping meer gemaakt worden; en ik ben klaar met vragen stellen.’

[10] Ik zei: 'Daar zul je voorlopig heel goed aan doen! Maar het zal wel weer gebeuren, datje nog heel veel zult vragen. Maar nu is het tijd om op iets anders over te gaan. Wie van jullie nog het een of ander wil weten, kan nu naar voren komen en spreken en vragen; want vandaag staat de poort van de hemel voor jullie allemaal wijd open!’

 

18 De poort van de hemel en het rijk van God

 

[1] Toen Ik dit gezegd had, kwam er snel één van de. gewonnen Farizeeën naar voren en zei: 'Heer en Meester, aangezien U nu gezegd hebt dat de poort van de hemel voor ons allemaal wijd open staat - zou het dan niet kunnen, dat wij de geopende poort van de hemel nu allemaal met onze ogen konden zien om ons enigszins een voorstelling te kunnen maken hoe de hemel er vanbinnen uitziet? Want door de geopende poort zal men er zeker een klein deel van kunnen waarnemen.’

[2] Ik zei: 'Hoe lang zal Ik nog bij jullie moeten zijn en jullie materiële instelling verdragen?! Want wie is de poort naar het ware hemelrijk? Ik ben de poort, de weg en de hemel Zelf! Wie naar Mij luistert, in Mij gelooft en de Vader in Mij boven alles lief heeft, wandelt door de juiste poort van alle leven de lichte weg naar het rijk der hemelen, dat vanuit Mijn pure liefde geestelijk geschapen is in de lichtste en - meest levende vorm vanuit Mijn wijsheid.

[3] Kijk niet omhoog of omlaag met jullie vleselijke ogen als jullie het ware aanzicht en het wezen van de hemel, dat het rijk van God is, willen doorgronden, maar richt de ogen van je gemoed op je innerlijke bewustzijn van liefde; daar zullen jullie de hemel aanschouwen, en weloveral, op welke plaats in Mijn scheppingen jullie je ook bevinden, hetzij op deze aarde of op een andere, dat is om het even; want het aanzicht van de hemel zal zich vormen uit de grondslag van jullie leven, zoals die volgens Mijn woord en door jullie goede werken gevormd is. Pas via jullie eigen hemel zullen jullie in Mijn eeuwige en oneindig grote hemel komen.

[4] Onthoudt allemaal goed: Gods rijk spreidt geen enkele uiterlijke pracht ten toon en komt ook niet in een uiterlijke afbeelding en vorm tot jullie, maar het is in jullie diepste innerlijk en bestaat in de geest van zuivere liefde tot God en tot de naaste en in de waarheid van het daaruit voortvloeiende leven van de ziel; want wie geen liefde tot God of de naaste in zich heeft en gewaar wordt, heeft ook geen leven in zich en geen opstanding, die de hemel in de mens is, en derhalve ook geen leven daarin, maar alleen het gericht en de daaruit voortvloeiende eeuwige dood, in plaats van het enig ware en volmaakte leven in de hemel.

[5] Op een bepaalde manier leven de zielen van de kwaden ook verder na de dood; maar dat is slechts een schijnleven net als dat van alle materie en net als het leven dat bepaalde dieren hebben, die de hele lange winter slapen in een onderaards hol en volkomen passief zijn.

[6] Als jullie dat nu een beetje diepgaander beschouwen, zullen jullie toch hopelijk niet meer tegen Mij zeggen: 'Heer, toon ons de poort van de hemel en daardoor ook een beetje van de hemel zelf, of toon ons ook de hel, opdat wij, gewaarschuwd door de aanblik ervan, ons des te gemakke­lijker onthouden van alle zonden!' Wie dat zou vragen, zou Ik een dwaas moeten noemen; ieder mens heeft ofwel de hemel ofwel in het ergste geval de hel volkomen in zich en kan alles in zichzelf gadeslaan.

[7] Wie echter de hel in zich draagt, is doof en blind in zijn gemoed; alleen zo nu en dan herinnert zijn geweten hem eraan, anders zou hij de hel in zichzelf niet gewaar kunnen worden -want een hels geworden ziel is al zo goed als geheel in de dood door het gericht van al haar materie.

[8] Maar een ziel, die door haar goede werken volgens Mijn wil de hemel in zich draagt, kan in zichzelf de hemel ook op klaarlichte dag bespeuren en van tijd tot tijd 's nachts in heldere droomgezichten. Want droomgezichten zijn aan de mens gegeven, om zo gedurende zijn aardse leven zekere omgang te kunnen hebben met de wereld van de geesten, zowel met lagere als met hogere, al naargelang de ziel door haar goede werken volgens Gods wil meer of minder van de ware hemel in zichzelf heeft opgebouwd en eigenlijk heeft geschapen.

[9] Wandel dus volgens Mijn geboden, dan zullen jullie gemakkelijk en spoedig het aanzicht en het wezen van de hemel in jezelf gewaar worden. - Hebben jullie dat nu ook goed begrepen?'

[10] De joden, Romeinen, Egyptenaren en Indiërs zeiden: 'Ja, Heer en Meester, en wij danken U van ganser harte voor Uw onderricht aan ons, die nog altijd zeer blind en doof zijn, ondanks al het vele en grote licht dat U ons heeft gegeven! Daarom vragen wij U dan ook om geduld te hebben met onze nog altijd grote zwakheden; maar wij zullen voortaan welons best doen, zodat Uw heilige aan ons geschonken licht steeds helderder in ons gaat stralen.’

 

19 De machteloosheid van de mens

 

[1] Ik zei: 'Wat jullie ook doen, doe dat steeds in Mijn naam; want zonder Mij zijn jullie niet bij machte ook maar iets tot heil van jullie zielen te doen! En wanneer jullie tenslotte alles gedaan hebben, wat jullie geboden en aangeraden is om het ware, eeuwige leven te bereiken, zeg en beken dan in jezelf en ook tegenover de wereld, dat jullie luie en onnutte knechten zijn geweest! Want alleen God is alles in alles en volbrengt in de mens al het goede.

[2] Wanneer een mens Gods wil onderkent en opvolgt, handelt hij niet volgens zijn eigen wil, maar volgens de wil van God; wat Gods wil in de mens of in een zuivere engel doet, is beslist geen werk puur van de mens of van de engel, maar het werk van degene volgens wiens wil een werk werd volbracht.

[3] Het werk van de mens is daarbij alleen maar, dat hij uit liefde tot en waar ontzag voor God met zijn vrije wil de erkende wil van God volledig tot de zijne heeft gemaakt en er vervolgens naar handelt voor zijn eigen  heil. Maar vanaf dat moment bewerkstelligt niet meer de wil van de mens, maar de wil van God al het goede in de mens, en zo is het goede in de mens dan ook alleen Gods werk, wat de echte en ware mens in zijn terechte deemoed dient te erkennen. Schrijft een mens een goed werk echter aan zichzelf toe als zijn eigen verdienste, dan laat hij alleen daardoor al zien, dat hij zichzelf niet en God al helemaal nooit naar waarheid heeft gekend, en daarom is hij nog ver van het rijk van God verwijderd.

[4] Geef daarom altijd in alles aan God de eer, en handel steeds in Zijn naam, dan zullen jullie Gods liefde in je hebben! En wie Gods liefde in zich heeft, heeft voor eeuwig en altijd alles in zich.

[5] Bedenk nu echter ook nog het volgende: wanneer de mens tegen de wil van God kwaad doet, is die daad niet een werk van God, maar geheel en al een daad van de mens zelf; want in dat geval heeft de mens zijn eigen wil niet ondergeschikt gemaakt aan Gods wil, die hij kent, maar deze enkel voortdurend tegengewerkt, en van hem kan met recht gezegd worden dat zijn slechte daden volledig zijn eigen daden zijn. Maar juist daardoor heeft de mens, door het grove misbruik van zijn vrije wil, zichzelf gericht en zichzelf daardoor in zijn blindheid ongelukkig gemaakt.

[6] Kijk, het is met deze geestelijke dingen ongeveer zoals met een wijze veldheer en diens ondergeschikte soldaten! De soldaten moeten weliswaar met vele duizenden de hete en bloedige strijd in; maar geen van hen mag anders vechten dan alleen volgens het plan en de wil van de veldheer. Wie dat doet, voert een voorspoedige strijd; wie van de vele soldaten echter bij zichzelf denkt: 'Ha, ik heb zelfmoed, kracht en ook het juiste inzicht; ik ga me op eigen houtje in de strijd begeven en een kroon voor mijn eigen hoofd verwerven!', en uit de slagorde van zijn in de oorlog bedreven veldheer zou treden, zou al zo goed als verloren zijn; want hij wordt weldra door de vijand gevangen genomen en ernstig toegetakeld. En wiens schuld is dat? Van niemand anders dan van hem zelf! Waarom heeft hij de wil van zijn wijze veldheer niet voor altijd tot de zijne gemaakt? Dan zou hij gemakkelijk met de anderen de vijand overwonnen hebben. Aangezien hij tegelijkertijd veldheer en soldaat wilde zijn, werd hij gemakkelijk een prooi van de vijanden.

[7] Ik ben echter ook, en wel enig en alleen, een veldheer over het leven tegen alles wat het leven vijandig gezind is. Wie onder Mijn geboden en volgens Mijn plannen strijdt, zal ook gemakkelijk kunnen strijden tegen de vele vijanden van het leven en ze ook gemakkelijk overwinnen; wie echter zonder Mij en afgaande op zijn eigen verstand en wil aan de strijd tegen de vele vijanden van het leven begint, zal gevangen genomen en vervolgens ernstig toegetakeld worden. Als hij zich echter eenmaal in harde gevangenschap bevindt, wie zal hem daar dan uit verlossen, aangezien hij zijn ergste vijanden van het leven alleen in zichzelf dient te zoeken en te bestrijden?!

[8] Als iemand aan Mijn zijde echter gemakkelijk de overwinning over heel veel vijanden behaalt, dan is de zege immers alleen Mijn werk; want hij kon die zege niet anders behalen dan door Mijn wil, plan en raad precies op te volgen. Als de behaalde overwinning echter Mijn werk is, dan is ook de roem en de verdienste van Mij!

[9] Jullie zullen nu hopelijk voldoende inzien, hoe en waarom jullie zonder Mij niets verdienstelijks kunnen doen voor het eeuwige heil van jullie ziel, en waarom jullie ook dan nog, als jullie alles, wat als het meest wijze werd opgedragen, gedaan hebben, openlijk voor Mij dienen te erkennen dat jullie luie en onnutte knechten aan Mijn zijde waren.

[10] Wanneer een boer zijn akker bebouwt, dan bemest hij die, ploegt vervolgens de aarde om met de ploeg, strooit de tarwekorrels in de voren en egt ze daarna onder, en dan hoeft hij tot de oogst niets meer te doen. Is de oogst nu puur de verdienste en het werk van de boer, of is die niet veeleer in alle opzichten Mijn werk en verdienste? Wie schiep voor hem de beide sterke ossen voor zijn ploeg? Wie gaf hem hout en ijzer, en wie het zaaigraan met de levende kiem? Wie heeft daar al ontelbaar veel nieuwe kiemen en korrels in gelegd? Van wie was het alles verwarmende en alles tot leven wekkende licht van de zon? Wie zond de vruchtbare dauwen regen? Wie gaf de opgroeiende en rijpende halmen de voorspoedige groei en wie, tenslotte, gaf de boer zelf het leven, de kracht, de zintuigen, het oordeelsvermogen en het verstand?

[11] Wanneer jullie nu een beetje dieper nadenken over dit beeld, zal jullie toch duidelijk worden, hoe uiterst weinig er bij het bebouwen van de akker als verdienste aan de boer valt toe te rekenen? Welbeschouwd eigenlijk helemaal niets - en toch zou hij willen zeggen: 'Kijk, dat heb ik allemaal aan mijn inspanning te danken! ' Maar hij denkt er nauwelijks aan, wie de enige voornaamste bewerker van het tarweveld was! Zou hij niet veeleer in zijn hart moeten bekennen: 'Heer, grote, goede en heilige Vader in de hemel, ik dank U voor Uw grote zorgzaamheid! Want dat alles was en is alleen Uw werk en zal dat altijd zijn; ik was daarbij een luie en totaal onnutte knecht!'?

[12] Wanneer dat bij materiële arbeid al gezegd zou moeten worden ­hoeveel te meer dient een mens dat wel niet te zeggen, die Ik hielp zijn geestelijke levensakker met van alles en nog wat te bewerken, waarbij hij eigenlijk niets anders hoeft te doen dan in Mij te geloven en vervolgens Mijn goddelijke wil, als een puur geschenk van Mij, zich zo eigen te maken alsof die helemaal van hem is, alhoewel die eigenlijk alleen van Mij is! Wanneer zo'n mens in het volledige bezit van Mijn wil dan tot alles in staat is en grote dingen en werken kan doen, wiens verdienste is dat dan voornamelijk?'

 

20 Over de wetten van de Heer

 

[1] Nu zeiden allen weer: 'Heer en Meester! Alles, alles is sinds eeuwigheid alleen Uw werk en Uw verdienste! Wij mensen zijn immers in alle opzichten niets vergeleken bij U! Alleen Uw liefde en genade heeft ons het bestaan gegeven en U wilt ons zelfs nog verheffen tot kinderen die aan U gelijk zijn; daarom zijn wij in alles Uw werk, en onze voortreffelijkheid is alleen Uw verdienste! O Heer en Meester, verlaat ons toch nooit; want zonder U zijn wij in het geheel niets! Wat zouden wij uit onszelf weten van al de geestelijke dingen, van U en van Uw almachtige wil? En zoals wij alles alleen aan U te danken hebben, zal ook ons verre nageslacht alles aan U te danken hebben, als zij nog ons inzicht en ons zuivere geloof zullen bezitten. Maar U, o Heer en Meester, zult er wel voor zorgen dat ze niet te ver verwijderd zullen raken van het licht, dat voor ons nu zo helder schijnt!’

[2] Ik zei: 'Evenals tot nu toe, zal dat ook in de toekomst aan de arbeiders op Mijn akkers en in Mijn wijngaarden worden overgelaten; het zal er dan erg op aankomen, hoe zij Mijn wil, die zij goed kennen, hanteren, hetzij juist, hetzij verkeerd. Zorg er daarom voor, dat er na Mijn lichamelijk scheiden van jullie geen ruzies en onenigheden ontstaan; want die zouden werkelijk de moeder van de antichrist op deze aarde worden! Ik zeg jullie dit nu van tevoren, opdat jullie dat voorkomen. Weliswaar zullen jullie het wel voorkomen – of jullie leerlingen dat echter ook zullen doen, is nog een andere vraag, want ook hun vrije wil moet evenals als die van jullie gerespecteerd worden.

[3] Mijn leer geeft jullie de hoogste vrijheid en kan daarom niet worden verkondigd met het zwaard en met de ketenen van de duistere slavernij; want wat de mens de hoogste levensvrijheid kan en zal verschaffen, moet hij ook in alle vrijheid leren kennen en aannemen. Zoals Ik dit allemaal om niet aan jullie heb gegeven, moeten ook jullie het om niet geven aan degenen die het van jullie willen hebben!

[4] Ook heb Ik aan niemand van jullie enige dwang opgelegd, maar in volle vrijheid heb Ik jullie toegeroepen: 'Wie wil, die kome, luister, zie en volg Mij na!' En jullie deden dat vanuit jullie vrije wil. Handel dan voortaan ook zo in Mijn naam, dan zullen jullie de goede weg bewandelen!

[5] Wie daar echter een 'moeten' van zal maken, zal Mijn leerling niet zijn, en op zijn weg zal hij rotsen, klippen en doornen tegenkomen. Nemen jullie allemaal aan Mij een goed en waar voorbeeld! Wat zou het Mij kosten om nu in één ogenblik alle mensen op de hele aarde door Mijn almacht te dwingen Mijn leer aan te nemen en Mijn wil volledig op te volgen, zoals het Mij ook mogelijk is om in één ogenblik voor alle andere schepselen met 'moeten' de weg uit te stippelen, die ze strikt volgens Mijn wil hebben te gaan? Maar geeft hen dat een onafhankelijke zedelijke levensvrijheid die hen gelukkig maakt? Ik zeg jullie: nee, geen enkele!

[6] Want een doffe, zeer beperkte intelligentie met een vonkje van Mijn nadrukkelijke wil, volgens welke ze actief moet zijn, is immers iets heel anders dan een in alle opzichten geheelonbegrensd innerlijk bewust worden, verbonden met een lichtend denkvermogen, een helder verstand en bovendien met de volkomen onbegrensde vrije wil, waaraan Ik nooit Mijn geboden en Mijn vaderlijke raad heb gegeven met een 'gij moet', maar altijd met het vrije 'gij zult'! Want alle geboden die Ik de mensen heb gegeven, waren in feite nooit wetten, maar slechts adviezen, die Mijn eeuwige liefde en wijsheid aan de vrije mensen gaf Van deze adviezen hebben dan de mensen, in de overtuiging Mij daardoor een des te grotere eer te bewijzen, strikt op te volgen wetten gemaakt en het niet houden daarvan gesanctioneerd met tijdelijke en eeuwige straffen.

[7] Mozes zelfheeft er vele aan toegevoegd om de joden een des te dieper ontzag voor Gods geopenbaarde wil in te boezemen, en anderen deden hetzelfde. En de huidige Farizeeën hebben nu het hoogste punt bereikt, niet alleen van de domheid, maar ook van de noodzakelijkerwijs daaruit voortvloeiende slechtheid. Dat het er met het jodendom nu zo onbeschrij­felijk slecht voorstaat, is een onvermijdelijk gevolg van het feit dat de mensen van Mijn in alle vrijheid gegeven adviezen dwingende wetten hebben gemaakt. Hoe is echter een dwingende wet te verenigen met de vrije wil en met het even vrije en door niets begrensde verstand van de mensen?

[8] De vrije wil van de mens zal het helder verlichten van zijn verstand graag en steeds met de grootste dank aannemen als een genade van boven; maar een strenge dwingende wet zal hij in zijn wil en gemoed vervloeken ­Daarom is ieder mens, die onder een wet van het 'moeten' staat, zo goed als voortdurend gericht en derhalve als het ware vervloekt.

[9] Wie dus de mensen in Mijn naam dwingende wetten geeft, zal hun in plaats van Mijn zegen enkel het harde juk en de zware last van de vloek geven en hen tot nieuwe slaven van de zonde en het gericht maken.

[10] Daarom moet jullie zorg bij het verder verbreiden van Mijn geboden er vooral op gericht zijn, dat jullie daarmee geen nieuw en zwaar te dragen juk op de schouders van de mensen leggen, maar dat jullie hen van het oude juk bevrijden!

[11] Wanneer de mens met een vrij gemoed de lichte waarheid van Mijn leer en Mijn beste vaderlijke wil zal erkennen en inzien, zal hij er met zijn vrije wil zelf wel een vrij 'moeten' van maken en er vrij naar handelen, en dat alleen zal hem tot het ware welzijn van zijn ziel strekken. Maar een aan hem opgelegde dwingende wet zal dat vrijwel nooit of helemaal nooit doen, omdat ten eerste een dwingende wet voor de vrije wil van een mens helemaal in strijd is met Mijn goddelijke orde en zo'n wet de mens alleen maar verduistert en nooit verlicht, en in de tweede plaats omdat zij die de dwingende wetten opleggen zich dadelijk een hogere, alleen aan hen toekomende macht aanmatigen, en weldra trots, hoogmoedig en heers­zuchtig worden; aan de als zuiver goddelijk verklaarde bepalingen voegen zij vanuit hun aangematigde goddelijke machtspositie, waarvoor de gelo­vigen vaak meer moeten sidderen en beven dan voor God Zelf, eigen bepalingen toe als zijnde een goddelijke en aan hen nieuw geopenbaarde wil, en hechten aan het in acht nemen daarvan steeds veel meer belang dan aan het in acht nemen van de zuiver goddelijke geboden.

[12] Daar komen dan duister bijgeloof, afgoderij, haat tegen anders gelo­venden, vervolging, moord en de meest rampzalige oorlogen uit voort. De mensen baseren zich daarbij op allerlei duistere onzin, zodat ze tenslotte denken en geloven God een aangename dienst te bewijzen, wanneer ze ten opzichte van hun anders gelovende medemensen de grootste vergrijpen en misdaden begaan. En dat is alleen de schuld van degenen die dwingende wetten opleggen!

[13] Daarom zullen zij dan ook aan gene zijde in de hel, waarvan ze hier ijverige dienaren waren, zeker de voornaamste plaatsen innemen onder de meest onverbiddelijke dwingende wetten; want in Mijn hemelen heerst alleen de hoogste vrijheid, maar daardoor ook de hoogste eendracht, bewerkstelligd door de zuivere liefde en de grootste wijsheid.

[14] Ik heb jullie dat nu getrouwen openlijk uiteengezet en duidelijk verklaard, en jullie weten nu dan ook in vrijheid en zonder ook maar enige innerlijke dwang, waar jullie als verbreiders van Mijn evangelie rekening mee moeten houden. Maar als er iemand van jullie of van jullie leerlingen anders zal willen handelen, dan wordt hij weliswaar gewaarschuwd, maar er zal hem door Mij daarom geen innerlijke dwang worden opgelegd. Maar aan de rotte en slechte vruchten zullen de betere mensen al spoedig merken, wat voor mentaliteit zo'n latere leerling heeft.

[15] Maar omdat Ik jullie dit nu meedeel, moeten jullie niet denken dat ik daarmee de door Mozes gegeven wet ophef; want het is immers geheel en al dezelfde, die Ik jullie in zijn oorspronkelijke zuiverheid teruggeef. Alleen het oude, verroeste 'moeten' hef Ik op en Ik geef jullie de oude volledige vrijheid terug; en het werk o m jullie zielen te verlossen van het harde juk van het gericht en van de eigenlijke satan, de jullie reeds bekende vorst van de nacht en de duisternis, houdt hoofdzakelijk in, dat jullie van nu af aan niet meer onder enige dwingende wet uit Mijn naam zullen staan.

[16] Zoals Ik nu aan jullie allen de volle vrijheid vanuit Mijzelf terug geef, moeten jullie datzelfde in Mijn naam ook aan jullie broeders doen! Doop hen in naam van Mijn eeuwige liefde, die de Vader is; in naam van het woord, dat de vleesgeworden Zoon van de Vader is, en in naam van Zijn Geest van waarheid, en wis daardoor in hen het oude erfelijke kwaad uit, dat bestaat uit het jullie nu welbekende en verwenste 'moeten' van de wet! -En nu vraag Ik jullie, of jullie allen dat begrepen hebben.’

 

21 Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd

 

[1] Nagenoeg allen bevestigen dat; maar Agricola kwam naar Mij toe en zegt: 'O Heer en Meester, ikzelf begrijp en erken nu volkomen de zuivere goddelijke waarheid van deze duidelijke uitspraak van U en zie ook in, dat het verwerpelijke 'moeten' van de wet, een werk is van menselijke blind}{eid en de mens onvermijdelijk berooft van al het hogere licht, omdat het alle bronnen verstopt waardoor het zuiver geestelijke licht uit de hemelen in hem zou kunnen binnenstromen, en daardoor ook zijn ziel met ijzeren geweld in de duistere materie trekt en dooddrukt. Maar dit grote kwaad is in onze tijd tot een zodanige macht en omvang uitgegroeid, dat het waarschijnlijk nooit volledig van de materiële aardbodem te verbannen zal zijn.

[2] Als we alleen al uitgaan van de overmaat aan Romeinse wetten, voor de strikte handhaving waarvan er tenminste 800.000 blinde en ruwe soldaten en een niet kleiner aantal allerduisterste heidense priesters met hun onbeperkte volmachten als trouwe wachters optreden. Deze afschuwwek­kende dam te doorbreken en te vernietigen is voor menselijke krachten, ook met de beste wil en de grootste en meest wilskrachtige wijsheid, zo goed als onmogelijk.

[3] Ik spreek hier alleen over onze staat, waarin zoals bekend tot nu toe nog de meeste beschaving te vinden is, en wil niet spreken over andere rijken op aarde, waar de mensheid zich nauwelijks onderscheidt van de wilde dieren. Maar wanneer ik bij ons Romeinen al op moeilijkheden stuit, die voorlopig niet te overwinnen zijn -hoe zal dit dan bij de geheel wilde volkeren van deze aarde mogelijk zijn?

[4] Ja, enkelen zoals ik en zeker nog wel verscheidene anderen, zullen dat allemaal met de grootste vreugde aannemen; maar zodra zich in het zuivere licht van de Geest groepen en gemeenschappen gaan vormen, zullen de priesters bij de keizer aankloppen en net zolang druk op hem uitoefenen, tot hij zelfs het zwaard zal moeten trekken tegen zulke gemeenschappen. Dan zal de oude dwingende wet pas echt met ijzeren klemmen en ketenen om de arme volkeren geslagen worden. Wee degene die het dan nog zal wagen om deze leer van U onder de mensen te verbreiden!

[5] En nu moet ik nog een punt vermelden, dat mij eveneens van groot belang schijnt te zijn, en dat is de opvoeding van de jeugd van jongs af aan. Vele duizenden kinderen zijn ofwel door de apenliefde van hun ouders of door hun tirannieke strengheid en andere blindheid dikwijls totaal verkeerd opgevoed. Daarbij komen voor het zogenaamde betere deel van de mensen in de steden nog de scholen, die allemaal onder de heerschappij van de priesters staan, waar de kinderen weliswaar leren lezen, schrijven en rekenen, maar over iets zuiver geestelijks nooit iets anders horen dan allerlei duister bijgeloof

[6] Vraag: hoe zal men dan te werk moeten gaan, om ten eerste de ouders te laten zien en duidelijk te maken, hoe zij hun kinderen van huis uit op moeten voeden? En als het mogelijk zou zijn dat men wat dit betreft een gunstig resultaat bereikt heeft -hoe moet men daarna te werk gaan om de openbare volksscholen zodanig in te richten, dat er voor de mensen een waar zieleheil volgens Uw leer uit zal groeien? Heer en Meester, hoe onbeschrijfelijk goed en waar Uw raadgevingen op zichzelf ook zijn en door de levende en wellicht algemene toepassing nog meer zouden zijn, zo onmogelijk lijkt het bijna dat de mensen langs geheel natuurlijke weg zich overal daartoe zouden bekeren. Daar zal Uw almacht toch wel voor een groot deel heel duidelijk aan mee moeten werken, anders zal er met de mensheid, zoals het daar nu mee gesteld is, tot aan het einde der tijden niet veel te beginnen zijn.

[7] Ik ben wel geen profeet, maar als tamelijk oude staatsman heb ik veel ervaring opgedaan, ken ik het staatsapparaat en de volkeren, en kan derhalve ook min of meer voorspellen, hoe deze zaak langs de natuurlijk menselijke weg van mondelinge uitwisseling opgenomen zal worden en welk uitwerking dat zal hebben.

[8] Toont U ons daarom ook, behalve de zuivere, goddelijk ware leer, waar ik nu wat mijzelf betreft vol van ben en voortaan zeker ook mijn hele huis, de betrouwbare wegen en geef ons aan hoe wij, zwakke mensen, die aan onze vele medemensen doeltreffend kunnen meedelen! Want anders zullen de mensen, enkele uitzonderingen daargelaten, tot aan het einde der tijden van deze aarde blijven wat ze nu zijn: niets anders dan dieren, begiftigd met enig denkvermogen en een beetje materieel verstand, ge­paard aan een zinnelijk vrije en kwade wil.'

 

22 Het verloop van de geestelijke ontwikkeling

 

[1] Ik zei: 'Je hebt nu als eerlijk staatsman echt wijs gesproken, en het is met de dingen inderdaad zo gesteld als jij Mij helder en zonder enig voorbehoud hebt beschreven; en Ik zeg je, dat wij die nu op dit moment ook niet willen veranderen, hoewel wij daar zeker wel toe in staat zouden zijn.

[2] Want zoals zelfs de aardse dag niet in één keer aanbreekt, maar langzamerhand, van het eerste, nauwelijks merkbare ochtendgloren tot aan de volle zonsopgang, via talrijke fasen van toenemend licht, zo gaat het ook met het aanbreken van de geestelijke dag bij de mensen op deze aarde. Want als Ik het voor alle mensen in één keer plotseling volledig geestelijk dag liet worden, dan zouden zij, zolang ze hun zware lichaam nog moeten dragen, traag worden en zich niet veel meer bezighouden met zoeken en onderzoeken. Zij zouden zich wel aan de geboden houden en volgens de helder in hen stralende waarheid handelen, maar meer op een mechanische dan op een volledig levende manier; wanneer de mensen van niveau naar niveau, door hun eigen zoeken, onderzoeken en handelen de geestelijke dag in zichzelf zien ontstaan en, omdat zij daar grote vreugde aan hebben, ook hun broeders die nog in hun eigen nacht leven, onderrichten en hen aansporen en aanmoedigen om de eigen innerlijke geestelijke dag te zoeken -dan is dat zeker beter, dan wanneer ieder mens zonder eigen toedoen en handt en door Mijn almacht direct in de volheid van de innerlijke geestelijke dag geplaatst zou worden.

[3] Met name in deze zeer duistere tijd zullen de leerlingen, die deze leer van Mij verbreiden, ook toegerust zijn met alles wat nu alleen in Mijn macht ligt en zij zullen in staat zijn om in Mijn naam grote tekenen te doen, waar en wanneer dat nodig zal zijn voor het ware welzijn van de mensen; maar desondanks zal het steeds van veel grotere waarde zijn, wanneer de mensen tot geloof in Mij bekeerd worden en volgens Mijn leer zullen gaan handelen.

[4] Want door het zuivere woord ondergaat de ziel geen dwang, maar blijft volledig vrij in haar erkennen en handelen, terwijl tekenen die voorafgaan aan de leer, de zielonmiskenbaar een geloofsdwang opleggen en derhalve niets beter zijn dan het 'moeten' van de wet.

[5] Wat jullie uiterlijke staatswetten echter betreft: die moeten bestaan voor het vlees van de mensen; want zolang de mens niet volledig in de Geest is wedergeboren, zijn uiterlijke staatswetten voor hem noodzakelijk omdat ze hem oefenen in deemoed en geduld, die voor het bereiken van de volledige wedergeboorte uiterst noodzakelijk zijn; anderzijds houden zij de duistere en slechte mens ervan af om zijn medemens in sterke mate kwaad te berokkenen, omdat deze wetten door scherp getrokken grenzen ieder het zijne toewijzen en degene die moedwillig in strijd daarmee handelt, tuchtigen.

[6] Ik zeg jullie daarom ook, dat jullie moeten blijven gehoorzamen aan de wereldlijke macht, of jullie die nu minder goed of zelfs heel slecht vinden; want haar macht is haar van boven verleend. Wie echter eenmaal in de Geest is wedergeboren, zal zich evenmin als Ikzelf door een wereldse wet nog van de wijs laten brengen.

[7] Kinderen moeten echter met ware en ernstige liefde behandeld en opgevoed worden. Elke verwennerij en toegeeflijkheid van de kant van de ouders is een grote schade voor de ziel van de kinderen, die de ouders als schuld zal worden aangerekend.

[8] Wijze ouders zullen ook met wijze kinderen gezegend worden.

[9] Bij het opvoeden van kinderen is een 'moeten' zolang noodzakelijk, tot het goede van de wetten tot een vrijwillige en blijmoedige gehoor­zaamheid is geworden. Als dat eenmaal het geval is, dan heeft het kind het 'moeten' van de wet in zichzelf opgeheven en is een vrij mens geworden.

[10] Doe dus, wat jullie nu gehoord hebben, dan zal alles goed en juist worden! -Wie nog iets te vragen heeft, moet dat doen, dan zal Ik hem licht geven, opdat hij in helder daglicht zal wandelen en handelen!'

 

23 Hoe men een einde kan maken aan het heidense priesterdom

 

[1] Nu kwam de in Emmaüs wonende Romein Agrippa met zijn metgezel Laius naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester! U hebt ons nu werkelijk grote en heerlijke dingen meegedeeld, en het is alsof ons daarmee een zware steen van het hart is gevallen; maar één ding, dat onze vriend Agricola ook vermeld heeft als een grote hindernis bij het verbreiden van Uw leer, heeft U nog niet speciaal aangeroerd, en dat is het overwinnen van het uitermate hardnekkige heidense priesterdom, dat erg moeilijk zal zijn.

[2] Met de joodse priesters hier, die toch een idee hebben van de ene, ware God, gaat het al moeilijk; hoeveel moeilijker zal dat dan wel gaan met de heidense priesters met hun verstarde materiële denkbeelden, die geen enkel notie hebben van één ware God en die hun afgoden, die ze ten aanschouwe van het volk aanbidden en waaraan het volk moet offeren, dikwijls uit de grofste materie, zoals steen, brons en hout door beeldhouwers laten vervaardigen. Het zou dus wel goed zijn, als U ons ook daarover iets zou zeggen.’

[3] Ik zei: 'Ook daarover moeten jullie je geen nodeloze zorgen maken! Want ten eerste zeg Ik jullie dat jullie eerder honderd heidense priesters voor Mijn leer zullen winnen dan één Farizeeër, want de heidense priesters hebben door de Griekse en ook de naar hun voorbeeld gevormde Ro­meinse wijsgeren ongelooflijk veel van hun oude aanzien verloren; en ten tweede is door de vele rondtrekkende magiërs, die uit alle windstreken naar Rome kwamen, ook het doen van wonderen sterk in diskrediet geraakt bij het volk. Vanwege een bepaald fatsoen en aanzien doet het volk nog aan veel dingen mee en kijkt bij wijze van tijdverdrijf naar hun vertoningen; maar het hecht er geen speciaal geloof meer aan. En het zal dan ook gebeuren, dat er bij het volk weldra helemaal geen heidense priesters meer bestaan, terwijl het Farizeeërdom van de joden zich nog gedurende lange tijd zal handhaven. Wat echter nog erger zal zijn dan het oude Farizeeërdom, is dat zich onder Mijn naam helaas een nieuw Farizeeërdom zal ontwikkelen, dat veel slechter zal zijn dan het huidige!

[4] Toen Ik jullie de twee hoofdstukken van de profeet Jesaja uitlegde, heb Ik jullie ook het nieuwe Farizeeërdom laten zien, Ik hoef het jullie nu dus niet nog eens te laten zien en te onthullen.

[5] Wat echter de heidense priesters betreft: hun eigen duisternis begint reeds erg op hen te drukken, en velen verlangen naar een mogelijk beter en waarachtiger licht. Velen trekken daarom van tijd tot tijd naar Egypte, om daar van de een of andere wijze meer licht te krijgen over de bestemming van de mens. Daarom staat het er eigenlijk niet zo slecht voor met het heidense priesterdom als jullie je voorstellen, en vanwege deze omstandigheid heb Ik hen niet speciaal vermeld; omdat jullie je daar echter onoverkomelijke moeilijkheden bij hebben voorgesteld, was het dan ook nodig om jullie gedachten daarover te corrigeren.

[6] Wel zeg Ik tegen jullie allen met nadruk en leg jullie op het hart om onder geen enkele voorwaarde voor de mensen een dwingende wet te maken van Mijn leer, opdat deze tenminste onder enkelen in haar vrije zuiverheid blijft bestaan tot aan het einde der tijden van deze aarde, en Ik daardoor in de geest ook steeds zo onder jullie werkzaam zal blijven.

[7] Mettertijd zal er vast en zeker een groot aantal gedeeltelijk of helemaal valse profeten opstaan, zogenaamd in Mijn naam, en de één zal dit en de ander dat beweren; de zienden in de zuivere leer zullen hen echter zeker met alle zachtmoedigheid en geduld tegenwerken en uiteindelijk de overwinning aan hun kant hebben.

[8] Maar het aantal geheel zuiveren zal ten opzichte van het aantal onzuiveren steeds maar klein zijn; en zie, dat kan Ik niet voorkomen ­tenzij Ik door Mijn machtswoord alle vrije mensen tot dierlijke machines maak -en jullie zullen dat over het algemeen nog veel minder kunnen!

[9] Als Ik dat bij de mensen door Mijn almachtige wil had willen voorkomen, was het voor Mij niet nodig geweest om Mij ooit in het vlees van deze aarde te begeven; want alle andere schepselen had Ik ook eeuwig vanuit Mijn hemelen door Mijn almachtige wil kunnen leiden en regeren, zoals Ik dat ook nu doe en jullie om die reden bij alle schepselen beslist geen verandering, hoe gering ook, kunnen bespeuren. Want het is waarlijk niet omwille van de stenen, de planten en de dieren dat Ik nu Zelf als lichamelijk mens op deze aarde ben gekomen, maar alleen omwille van de mens, die in zijn wil en inzicht volledig vrij is! En dan kan Ikzelf hem geen goddelijk 'moeten', maar alleen de volledige goddelijke vrijheid geven als een waar evangelie uit de hemelen, en de mens daar vrij naar laten kiezen en handelen.

[10] Dat er echter ook voor gezorgd is dat volgens Mijn orde het niet in acht nemen van Mijn leer ook steeds de oude kwalijke gevolgen met zich mee zal brengen, daar kunnen jullie volledig van verzekerd zijn, en dat is voldoende om die mensen aan banden te leggen, aan wie Mijn zuivere leer duidelijk verkondigd werd, maar die zich vervolgens toch weer naar de wereld keerden.

[ 11] Op een zeker moment zal Ik echter, wanneer de ellende te groot wordt, de aarde weten te reinigen van het oude vuil! Ik heb jullie al laten zIen wat voor de ziel lichamelijk en moreel de kwade gevolgen van de zonde zijn: het lichaam zal vervallen in allerlei vreselijke ziekten en de ziel in allerlei twijfels, door ongeloof of verkeerd geloof en de daaruit voort­vloeiende domme en slechte handelingen.

[12] Aan dat alles zal iemand die in het zuivere licht van het leven staat gemakkelijk onderkennen in wat voor geestelijk licht de fysiek en moreel gekwelde mensen zich bevinden. Wanneer jullie zulke mensen zien, ga er dan heen en zeg: 'De vrede zij met jullie! Jullie bevinden je op dwaalwegen, en wij zijn tot jullie gekomen, geleid door de Geest van de Heer, om jullie het ware evangelie te verkondigen, de wegen naar het licht des levens, dat het ware heil van de ziel in God is! ,

[13] Als men jullie zal opnemen, blijf daar dan, leer hun de waarheid inzien en handelen volgens de gemakkelijk te begrijpen principes ervan! Als ze die blijmoedig hebben aangenomen en weldra ook bereidwillig begonnen zijn er naar te handelen, spreek dan een gebed over hen uit en leg de zieken jullie handen op, opdat ze genezen worden van hun kwalen, en doop hen dan op de waarachtige wijze, die Ik jullie al eerder heb aangegeven; dan zullen jullie daardoor volgens Mijn wil een Mij welgevallig werk hebben verricht, en jullie loon in de hemel zal daardoor sterk vermeerderd worden.

[14] Waar en wanneer jullie zo'n gemeente hebben bekeerd en gedoopt en in Mijn naam hebben bevestigd, stel daar dan de best onderrichte en meest trouwe medeburger uit haar midden aan als een welwillende hoeder en opzichter over de gemeente. Schenk hem in het bijzonder de gaven van de Heilige Geest, opdat hij een ware weldoener voor de hem toevertrouwde gemeente kan zijn. Maar leg ook hem geen dwingende wet op -iets waar ook hij tegenover de leden van de gemeente voor moet waken, met uitzondering van de kinderen, waarvoor Ik jullie al een aanwijzing heb gegeven.

[15] Maar hoewel een dergelijke hoeder door jullie in Mijn naam aange­steld wordt, moet hij daarom toch geen aards aanzien genieten, maar hij moet net als jullie een deemoedige en zeer eenvoudige dienaar zijn van de aan hem toevertrouwde broeders en zusters, en moet zich door hen niet laten eren of zich zelfs voor zijn diensten laten belonen; want wat hij om niet ontvangen heeft, moet hij in alle liefde om niet terug geven aan zijn broeders en zusters, die in een of ander opzicht minder begaafd zijn.

[16] Wat de liefde van zijn gemeente hem echter in vrijheid zal bieden, kan hij ook aannemen op dezelfde manier als Ik dat ook aan jullie heb toegestaan; want wie aan iemand die door Mij gezonden is iets goeds doet, zal ook het loon van een gezondene ontvangen. En daarmee weten jullie nu alles wat vooral nodig was om te weten; veel andere dingen zullen jullie op de daarvoor juiste tijd te weten komen.’

 

24 De drie-eenheid in God en mens

 

[1] Er kwam nu een Farizeeër naar Mij toe en die zei: 'Heer en Meester! In Uw betoog hebt U tegen ons gezegd dat Uw leerlingen die Uw ware levensleer zullen verbreiden, door het opleggen van hun handen degenen zullen dopen die Uw leer daadwerkelijk hebben aangenomen, dat wil zeggen hen sterken in de naam van de Vader, die de Liefde is, in de naam van het Woord, dat de Zoon ofwel de wijsheid van de Vader is, en in de naam van de Heilige Geest, die de alles vermogende wil van de Vader en van de Zoon is.

[2] Ik denk echter dat hierdoor gemakkelijk veel geschilpunten ontstaan, die voorkomen kunnen worden als Uw leerlingen allen die gelovig zijn geworden alleen in Uw naam of alleen in de naam van de Vader zouden dopen; want met die drie, ofschoon hoogste en heiligste benamingen kunnen in de toekomst mensen die minder goed van begrip zijn allicht in drie afzonderlijke goden gaan geloven, als drie goddelijke persoonlijkhe­den. Zo zijn in de loop der tijd ook bij de oude Egyptenaren uit het oeroude, zuivere geloof in slechts één ware God een groot aantal goden gemaakt uit de vele eigenschappen van Jehova. Vervolgens heeft de blinde fantasie van de mensen die veranderd in allerlei op zichzelf bestaande en specifiek werkzame goddelijke wezens, men heeft tempels voor hen gebouwd en ze vervolgens ook speciaal vereerd, maar is daarbij dermate diep weggezakt in zo'n ongehoord materialisme, dat men aan de goddelijke persoonlijkheden, die men zich op deze manier voorstelde, dikwijls de meest triviale menselijke zwakheden en verdorven hartstochten toeschreef

[3] Dat zou mettertijd, misschien na enkele eeuwen, ook weer het geval kunnen zijn, wanneer dommere en meer verblinde mensen zich drie goden zouden gaan voorstellen enkel op grond van de bij de doop gehoorde benamingen voor de allerhoogste begrippen. Het zou dan ook zeker niet lang meer duren, voordat men die drie aldus voorgestelde goden bijzonder zou gaan vereren in speciaal voor hen gebouwde tempels. Als dat echter gebeurt, zal het niet lang meer duren voordat de mensen ook Uw leerlingen, die zij van naam hebben leren kennen, en ook hun opvolgers op dezelfde wijze zullen gaan vereren en in voor hen gebouwde tempels gaan aanbidden. Naar mijn mening zou dat het gemakkelijkst en blijvend voorkomen kunnen worden, wanneer men God slechts onder één naam aan de mensen bekend zou maken. -Wat zegt U daarvan?'

[4] Ik zei: 'Dat heb je heel goed en juist gezegd; maar toch kan Ik niet nalaten jullie op het hart te drukken het wél te doen; want met die drie benamingen is het wezen van God als geheel verklaard en de mensen duidelijk voor ogen gesteld.

[5] Het is waar dat daarbij in zekere zin voor iemand die minder goed van begrip is een soort drieledige goddelijke persoonlijkheid naar voren komt; maar om de diepste en meest innerlijke waarheid in alle opzichten volledig getrouw weer te geven, kan men het niet anders vertellen dan het nu eenmaal is.

[6] Kijk, de mens is helemaal naar Gods evenbeeld geschapen, en wie zichzelf volkomen wil kennen moet zich realiseren dat hij als een en dezelfde mens in feite ook uit drie persoonlijkheden bestaat! Je hebt ten eerste een lichaam, voorzien van alle noodzakelijke zintuigen en andere lichaamsdelen, van zeer groot tot nauwelijks voorstelbaar klein, die voor een vrij en zelfstandig leven nodig zijn. Dit lichaam heeft ten behoeve van de ontwikkeling van de geestelijke ziel een heel eigen natuurlijk leven in zich, dat zich van het geestelijke zieleleven in alle opzichten onderscheidt. Het lichaam leeft van materiële voeding, waaruit het bloed en de andere voedingssappen voor de verschillende onderdelen van het lichaam ge­vormd worden.

[7] Het hart heeft een speciaal voor zichzelf levend mechanisme in zich, waardoor het voortdurend moet uitzetten en dan weer samentrekken, daardoor wordt het bloed, dat het lichaam doet leven, met de andere daaruit ontstane sappen naar alle lichaamsdelen gepompt. En door de samentrekkende beweging neemt het hart het bloed ook weer in zich op, om het met nieuwe voedingsstoffen te verzadigen en het vervolgens opnieuw naar buiten te pompen, om er de meest uiteenlopende lichaams­delen mee te voeden. In deze ontelbaar vele en meest uiteenlopende onderdelen van het lichaam wonen even zovele verschillende natuurgees­ten die de stoffen, die aan hen beantwoorden en die nodig zijn voor de voeding en instandhouding van het door een dergelijke geest beheerste lichaamsdeel, uit het bloed halen en ze vervolgens opnemen in de lichaams­delen die door hen, dat wil zeggen door de geesten zelfbeheerst worden; zo maken ze het hele lichaam krachtiger en sterker, en zonder deze voortdurende eigen activiteit van het hart zou de mens wat zijn lichaam aangaat geen uur lang leven.

[8] Kijk, met deze levensactiviteit heeft de ziel helemaal niets te maken; want die werkzaamheid houdt geen verband met de vrije wil van de ziel, evenmin als met de eigen werkzaamheid van de longen, de lever, de milt, de maag, de darmen, de nieren en zo nog ontelbaar veel andere delen van haar lichaam; de ziel kent deze helemaal niet en ze kan daar dan ook geen zorg voor dragen. Desondanks is het lichaam als geheel aparte persoonlijk­heid een en dezelfde mens, en doet en handelt alsof beide geheel dezelfde persoonlijkheid zijn! Maar wie van jullie kan dan zeggen dat lichaam en ziel één enkel ding zijn!

[9] Beschouwen we nu echter de ziel zelf, dan zullen we zien dat ook zij op zichzelf een geheel volkomen mens is, die substantieel geestelijk eveneens in zichzelf en ten behoeve van zichzelf precies dezelfde onder­delen heeft als het lichaam en deze in hoger, geestelijk opzicht ook net zo gebruikt als het lichaam zijn materiële onderdelen.

[10] Alhoewel nu het lichaam enerzijds en de ziel anderzijds twee heel verschillende mensen of personen voorstellen, van wie elk van beide op zichzelf zijn volkomen individuele werkzaamheid bezit, kunnen ze zich uiteindelijk over het hoe en waarom van die werkzaamheid niet eens rekenschap geven en zijn ze in het licht van het eigenlijke doel van het leven niettemin slechts één mens; zodoende kan niemand van zichzelf noch van iemand anders beweren, dat hij niet een individu, maar een tweeledig mens is. Want het lichaam moet de ziel dienen, en deze met haar verstand en wil weer het lichaam, en zodoende is de ziel even verantwoordelijk voor de handelingen, waarvoor ze het lichaam gebruikt heeft, als voor haar hoogs,t eigen handelingen, die bestaan uit allerlei gedachten, wensen, verlangens en begeerten­

[11] Wanneer wij echter het leven van de ziel als zodanig nog nader beschouwen, zullen we al gauw ontdekken dat zij ook een substantieel lichamelijk wezen is, dat op zichzelf niet veel hoger staat dan in het gunstigste geval de ziel van bijvoorbeeld een aap. Ze bezit weliswaar een instinctmatig denkvermogen van een wat hoger niveau dan een gewoon dier, maar van een verstand en een hogere vrije beoordeling van de dingen en hun onderlinge verband zou echter nooit sprake kunnen zijn.

[12] Dit hogere vermogen in de ziel, dat eigenlijk het hoogste is, en aan God gelijk, komt voort uit een zuiver essentiële, geestelijke, derde mens, die in de ziel woont. Door hem kan zij het ware van het valse en goed van kwaad onderscheiden, en kan ze vrijuit in alle voorstelbare richtingen denken en volkomen vrij willen; al naar gelang ze zich met haar vrije wil, ondersteund door de geest, op het zuiver ware en goede richt, maakt ze zichzelf langzamerhand volkomen gelijk aan de geest die in haar Woont, dus sterk, machtig en wijs, en is dan als in de geest wedergeboren identiek daarmee.

[13] Als dat het geval is, is de ziel zo goed als één wezen met haar geest, zoals ook de edeler lichaamsdelen van een volmaakte ziel -die eigenlijk bestaan uit de zeer verschillende natuurgeesten in het lichaam -helemaal overgaan in het geestelijk substantiële lichaam, watje het vlees van de ziel kunt noemen, en gaat uiteindelijk ook over in het essentiële lichaam van de geest; waaronder de ware opstanding van het vlees verstaan moet worden op de jongste, meest ware levensdag van de ziel, die aanbreekt wanneer een mens volkomen in de geest wordt wedergeboren, hetzij reeds hier in dit leven of, wat iets meer moeite en tijd kost, aan gene zijde.

[14] Hoewel echter een volledig in de geest wedergeboren mens maar één volmaakt mens is, bestaat zijn wezen niettemin eeuwig uit een in zichzelf goed te onderscheiden drie-eenheid.

[15] Hoe dat kan, zal Ik jullie heel helder uiteenzetten, luister dus goed!'

 

25 De activiteiten van de drie lichamen van de mens

 

[1] (De Heer:) ‘Als jullie maar een beetje opletten, merken jullie aan ieder tastbaar en bestaand ding een te onderscheiden drievuldigheid op, Het eerste wat in het oog springt is natuurlijk de uiterlijke vorm; want zonder deze zou geen tastbaar ding denkbaar zijn. En als het eerste eenmaal bestaat, is het tweede natuurlijk de inhoud van de bestaande dingen; want zonder inhoud zouden ze ook helemaal niet bestaan en zouden ze ook geen vorm of uiterlijke gestalte hebben. Wat is nu het derde, dat bij een tastbaar en bestaand ding net zo noodzakelijk is als het eerste en het tweede? Kijk, dat is een inwendige kracht in ieder ding, die de inhoud van de tastbare en bestaande dingen op een bepaalde manier bijeenhoudt en het eigenlijke wezen ervan uitmaakt. En omdat deze kracht de inhoud en derhalve ook de uiterlijke vorm van de tastbare en bestaande dingen uitmaakt, is zij ook het oorspronkelijke wezen van alle bestaan, van welke aard dat ook is, en zonder die kracht zou er evenmin een wezen of een tastbaar ding denkbaar zijn als zonder een inhoud of zonder een uiterlijke vorm.

[2] Jullie zien nu dat de genoemde drie delen op zichzelf goed te onderscheiden zijn, omdat de uiterlijke vorm niet zijn inhoud en de inhoud niet de hem bepalende kracht zelf is. En toch zijn de drie genoemde delen volledig één; want als er geen kracht zou zijn, was er ook geen inhoud en zeker ook geen vorm.

[3] Laten we nu weer teruggaan naar onze ziel! De ziel moet nu eenmaal, vanwege een zeker en bepaald bestaan, een uiterlijke vorm hebben, namelijk die van een mens. De uiterlijke vorm is zodoende datgene wat wij het lichaam of ook het vlees noemen, hetzij nog materieel of vergees­telijkt substantieel, dat is hierbij om het even.

[4] Wanneer de ziel nu wat haar vorm betreft als mens bestaat, zal ze ook een met de vorm overeenkomende inhoud hebben. Deze inhoud ofwel het inwendige lichaam is het wezen dat haar leven geeft, dus de ziel zelf.

[5] En als dat er allemaal is, dan is ook de kracht er, die de hele ziel bepaalt, en dat is de geest die uiteindelijk alles in alles is, aangezien er zonder deze geest onmogelijk een solide substantie en zonder deze ook geen lichaam en derhalve ook geen uiterlijke vorm zou zijn.

[6] Hoewel de drie te onderscheiden persoonlijkheden als geheel slechts één wezen zijn, moeten ze toch ieder apart benoemd en onderscheiden worden.

[7] In de geest ofwel de eeuwige essentie woont de liefde, als de alles tot stand brengende kracht, de hoogste intelligentie en levende vaste wil; dat alles bij elkaar brengt de substantie van de ziel voort en geeft haar de vorm ofwel het wezen van het lichaam.

[8] Als de ziel of de mens er dus eenmaal is, overeenkomstig de wil en de intelligentie van de geest, trekt de geest zich diep in het centrum terug en geeft de nu bestaande ziel volgens zijn diepste innerlijke wil en intelligentie aan een als van hem gescheiden vrije wil en een vrije als het ware zelfstandige intelligentie; en de ziel kan dan deels door uiterlijke waarne­mingszintuigen en deels door een innerlijk opnemingsvermogen zich deze zo toeëigenen en vervolmaken als zou deze volkomen vrije intelligentie haar eigen werk zijn.

[9] Ten gevolge van deze noodzakelijkerwijs zo gevormde toestand, waarin ze zich als het ware gescheiden voelt van haar geest, is de ziel in staat om zowel een uiterlijke als een innerlijke openbaring te ontvangen. Als ze die ontvan~, aanneemt en ernaar handelt, begint ze daardoor ook één te worden met haar geest en gaat daardoor dan ook steeds meer in de onbeperkte vrijheid van de geest over, zowel ten aanzien van de intelli­gentie en de wilsvrijheid overeenkomstig die lichtende intelligentie, alsook in de kracht en de macht om alles te kunnen bewerkstelligen wat ze erkent en wil.

[10] Daaraan kunnen jullie weer zien, dat de ziel als de in levende substantie veranderde gedachte van de geest, die eigenlijk de geest zelf is, toch in zekere zin kan worden beschouwd als iets dat als tweede uit de geest is voortgekomen, zonder daarom iets anders te zijn dan de geest zelf

[11] Dat de ziel tenslotte als een individu zichtbaar wordt, bekleed met een uiterlijk lichaam dat in zekere zin als de derde persoonlijkheid verschijnt, laat de dagelijkse ervaring jullie zien. Het lichaam is voor de ziel een uiterlijke openbaring van haar diep innerlijke geest en heeft tot doel de intelligentie en de vrije wil van de ziel naar buiten te keren, te beperken, om dan pas de innerlijke onbeperktheid van de intelligentie, van de wil en de ware kracht daarvan te zoeken en deze te vinden, en daardoor als een oneindig verheerlijkt en volkomen zelfstandig individu één te worden met de innerlijke geest, die het enige is wat echt bestaat en werkzaam is in de mens.

[12] Omdat jullie nu door deze verklaring van Mij hopelijk duidelijk inzien hoe een mens op zichzelf beschouwd, evenals op een lager niveau ook ieder ander ding, uit een zekere te onderscheiden drie geleding bestaat, zullen we tot besluit van deze hoogst belangrijke toelichting overgaan naar het drieënige wezen van God zelf, opdat jullie helder en duidelijk inzien, waarom Ik jullie vanwege de hogere en innerlijke levende waarheid met klem heb moeten aanraden om de mensen, die in Mij geloven en Mijn leer metterdaad hebben aangenomen, in de naam van de Vader , de Zoon en de Heilige Geest te dopen, dat wil zeggen: te sterken.

[13] Luister dus weer goed naar wat jullie nu uit Mijn mond zullen vernemen, om het geheel volkomen waarheidsgetrouw volledig te maken!

[14] Kijk, zoals jullie allemaal heel goed weten, zegt en verklaart het boek der profeten dat Ik, Jezus, Christus - ook Mensenzoon genoemd -de ware God ben, hoewel Hij met verschillende namen, namelijk als Vader , Zoon en Heilige Geest, wordt aangeduid en benoemd! En toch is God maar één persoonlijke majesteit in de hoogst volmaakte vorm van een mens.

[15] Zoals jullie nu goed weten, zijn de ziel, haar uiterlijke lichaam en haar diep innerlijke geest zodanig verenigd dat ze slechts één wezen of uitein­delijk één individuele substantie uitmaken, maar ze vormen toch ten opzichte van elkaar een goed te onderscheiden drieledigheid; zo zijn ook Vader , Zoon en Geest zo verenigd, als de geschriften van de oude vaderen en profeten, die Ik zojuist genoemd heb, dat leren.

[16] David heeft eens de wens uitgesproken dat zijn ziel, zijn lichaam en zijn geest in de ogen van God onberispelijk bevonden mochten worden. Wanneer de woorden van de oude, wijze koning echter zo luidden, zou men dan ook niet kunnen vragen: wat? Bestaat de mens dan uit drie personen of uit drie mensen? Als dat echter bij de mens al niet kan opgaan, bij wie de splitsing van de drie vanwege zijn ontwikkeling en ware levensvoleinding noodzakelijkerwijs toch duidelijk voelbaar bestaat - hoe zou dan God, die in Zichzelf eeuwig geheel en al volmaakt slechts Eén is, in drie verschillende personen of zelfs in drie goden verdeeld kunnen worden?'

 

26 Het wezen van God

 

[1] (De Heer:)'Luister! Wanneer God als Schepper van alle wezens, maar niettemin onderscheiden van alle andere door Hem geschapen wezens, zeker eeuwig was, is en zal zijn, is het dan voor Hem een onwrikbare noodzakelijkheid om in dat bepaalde oercentrum te blijven? Wanneer het aan de mens al gegeven is om zich zelfs met zijn lichaam vrij naar alle richtingen te bewegen en nog veel meer met zijn geest, hoezo zou God in Zijn onbeperkte vrijheid Zich dan moeten beperken in datgene waarin Hij zelfs Zijn schepselen de volste vrijheid gaf? Ik zeg jullie: de goddelijke Oneindigheid heeft in alles de macht om Zich eveneens eindeloos vrij te bewegen! Haar komt dus zeker ook het recht toe om Haar heerlijkheid met een stoffelijk lichaam te omhullen om voor de door Haar geschapen mensen Zelf ook als een eeuwig geheel en al volmaakt mens zichtbaar en begrijpelijk aanwezig te zijn.

[2] Maar de eindeloze Heerlijkheid van God heeft niet de macht, en kan die ook onmogelijk hebben, om buiten Zichzelf andere, volledig aan Haar gelijke godheden te scheppen; want als Zij dat zou kunnen, zou Zij buiten de ene oneindige ruimte ook nog andere even oneindige ruimten kunnen scheppen, waarvan ieder ook maar enigszins helder denkend mens reeds van een afstand ziet, dat het je reinste onzin is. Want wanneer de ene ruimte in alle denkbare richtingen oneindig is, waar zou dan een tweede even oneindige ruimte moeten beginnen?

[3] Een tweede volmaakte God met de volste oneindige Heerlijkheid is zodoende evenmin denkbaar als een tweede oneindige ruimte, en zo kunnen jullie nu dus duidelijk zien dat Ik, die nu net als jullie ook als een mensenzoon in het vlees leef, geen tweede, maar slechts één en dezelfde God ben, die Ik vóór alle schepselen van eeuwigheid was en ook in alle eeuwigheid zal blijven. Ik kan dus niets in strijd met Mijn eeuwige Heerlijkheid doen, maar ten behoeve daarvan alles.

[4] Als Ik buiten Mij nog twee Goden zou scheppen, zoals bijvoorbeeld de Zoon en de Heilige Geest, zodat beide individueel van Mij onderschei­den zouden zijn, dan zouden die onvermijdelijk aanspraak moeten maken op al Mijn onbeperkte macht, zonder welke geen God denkbaar is, evenmin als men zich een tweede of zelfs derde oneindige ruimte kan voorstellen die op een bepaalde manier is opgedeeld en waarvan de delen onderling beperkt zijn. Als dat echter wel denkbaar zou zijn, hoe zou het dan gesteld zijn met Gods soevereiniteit, waarvan er toch maar één kan zijn?

[5] Er kan echter maar één zo'n eindeloos goddelijk hoogste gezag bestaan! Want zouden er drie van bestaan, dan zou Gods eindeloze eenheidsrijk versplinterd zijn, en het bestaan ervan zou even ondenkbaar en onmogelijk zijn als het bestaan van drie oneindige ruimten naast elkaar.

[6] Het eenheidsrijk van de éne God kan eeuwig bestaan, omdat slechts Hij alleen daar de enige Koning en Heer van is, zoals dat wel geschreven staat in de boeken der profeten, die uit de mond van God geprofeteerd hebben: 'God zal Zijn heerlijkheid aan niemand anders geven' (Jes. 42:8). Want alleen Ik, Christus, ben de enige God! Mensen, engelen, heerschap­pijen en machten, ja alle dingen in de hemel en op alle aarden hebben altijd voor Mij gebogen en zullen ook in eeuwigheid alleen voor Mij buigen en nooit voor iemand anders, zoals ook alle in jullie ogen zo eindeloos lijkende kosmische scheppingsruimten door de éne oneindige scheppingsruimte verslonden worden en daarmee vergeleken totaal te verwaarlozen zijn.

[7] Wanneer onder de naam Vader , Zoon en Heilige Geest niet één op Zichzelf staande God, het éne oerwezen, verstaan zou moeten worden, en men in plaats daarvan een van de Vader onderscheiden Zoon en evenzo een onderscheiden Heilige Geest zou moeten aannemen -wat voor God zou de Vader dan moeten zijn?

[8] Wanneer volgens de boeken van de profeten, die de mensen door hun grove, door henzelf veroorzaakte onverstand niet begrijpen, de Vader de Zoon met alle macht en heerschappij in de hemel en op alle aarden en werelden bekleedt en Hem de Heilige Geest als medewerker heeft gegeven om de nieuwe leer uit de hemelen, die jullie nu gegeven is, te heiligen en te bewaken, waarover alleen de Zoon, die Ik ben, de leiding heeft, zoals over alle andere dingen, dan vraag Ik jullie: wat voor God denken jullie dan dat de Vader is? Kunnen jullie eigenlijk nog wel een God in Hem zien?

[9] En zouden jullie er in je materieel menselijke blindheid nog een kunnen voorstellen, dan zouden jullie je Hem ontegenzeglijk als overbodig en passief moeten voorstellen, aangezien jullie toch duidelijk moeten inzien dat Hij onder dergelijke omstandigheden niets meer tot stand zal kunnen  brengen en ook over niets meer zou kunnen regeren. Jullie zouden je op de duistere menselijke manier wel moeten voorstellen, dat God de Vader wellicht vanwege Zijn hoge leeftijd, net als de oude koning Farao in Egypte, die de regering aan Jozef overdroeg, nu evenzo vanwege Zijn zwakheid en vermoeidheid Zijn regering voor eeuwig aan de Zoon had overgedragen, om zo geheel werkeloos van Zijn rust te kunnen genieten!

[10] Kunnen jullie je wel voorstellen, dat de Vader oud geworden is, en dat Hij Zijn werk nu wil neerleggen, omdat Hij nu behalve Zichzelf een Zoon, in alle opzichten even almachtig als Hij, en verder nog een even almachtige Heilige Geest heeft die Hij uit Zichzelf en Zijn Zoon heeft laten ontstaan, en dat Hij nu aan beiden de hele regering wil overdragen, terwijl Hijzelf aftreedt?

[11] O, hoe buitengewoon heidens dom, onnozel en blind zou het menselijke verstand moeten zijn, om tot een dergelijke waanzin te verval­len!

[12] Als er een Zoon en een Heilige Geest bestaan die onderscheiden zijn van de Vader en buiten Hem bestaan, zoals dat bij engelen en mensen het geval is, dan kunnen ze niets anders zijn dan Zijn schepselen, omdat ze hun wezen, al is het nog zo volmaakt, niet uit zichzelf ten gevolge van hun hoogst eigen en eeuwige machtsvolkomenheid gekregen hebben, maar alleen van de ene Schepper .

[13] Hoe kan er echter een volledige, goddelijke verwantschap of een wezenlijke eenheid bestaan tussen een geest zónder lichaam en vorm, en een geest mét lichaam en vorm? Kan van de Zoon, die een lijfelijk persoon is en, zoals jullie zien, een lichaam heeft gezegd worden dat Hij in de Vader is, wanneer de Vader geen lichaam, geen gestalte en geen vorm heeft? Of kan de lichaams -, gestalte­ en vormloze oneindige Vader in de Zoon zijn?

[14] Bovendien: wanneer de Heilige Geest een van de Vader en de Zoon uitgaande, derde, op zichzelf staande persoon is, hoe kan die persoon dan dezelfde eigenschappen als die beide hebben en even eeuwig zijn? Of kan datgene wat zijn bestaan van een ander ontvangt, gelijk zijn aan datgene wat zijn bestaan eeuwig uit zichzelf heeft? Kan de eeuwigheid ooit gelijk zijn aan de altijd vluchtige tijd, of een beperkte ruimte aan de oneindigheid?

[15] Ook al kan men aannemen dat alle tijden der tijden in de eeuwigheid vervat zijn, bewegen en veranderen, dan kan men echter onmogelijk denken en beweren dat de tijd, hoe lang die ook duurt, de eeuwigheid omvat; zoals men ook wel kan denken en beweren dat de eindeloze oerruimte alle ruimten, die, hoe groot ook, tenslotte toch begrensd zijn, zeker wel kan bevatten, maar deze laatste onmogelijk de oerruimte kunnen bevatten.

[16] Wanneer dus de Heilige Geest werkelijk zoals een ander schepsel als een op zichzelf staand wezen uit zou gaan van de Vader en de Zoon, dan zou hij klaarblijkelijk een God van de tijd en niet van de eeuwigheid zijn! Een dergelijke God zou dan evenwel, zoals al het tijdelijke, mettertijd kunnen ophouden te bestaan! Maar als dat zo zou zijn, wie zou dan aan alle mensen en engelen een eeuwig bestaan kunnen geven en dat in stand houden?!

[17] Opdat deze hoogst belangrijke kwestie echter nog helderder en duidelijker voor jullie wordt, gaan wij nog verder op dit onderwerp in en jullie luisteren naar Mij!’

 

27 De Heer als Zoon

 

[1] (De Heer:) ‘Als de Zoon er sinds eeuwigheid was, hoe kon Hij dan verwekt worden? En wanneer de Heilige Geest er ook sinds eeuwigheid was, hoe kon Hij dan van de Vader en de Zoon uitgaan en daar Zijn oorsprong in hebben? Wanneer de door jullie aangevochten drie godde­lijke personen, waarvan de latere mensen gemakkelijk drie goden zouden kunnen maken, volgens jullie alle drie eeuwig, dat wil zeggen zonder begin zijn, dan kon de één dus niet aan de ander het begin van zijn bestaan geven!

[2] Ik ben, zoals Ik nu bij jullie ben als een mens in het vlees, de Zoon en ben nooit door iemand anders dan alleen door Mijzelf verwekt en ben derhalve Mijn hoogst eigen Vader van eeuwigheid. Waar zou de Vader anders kunnen zijn dan in de Zoon, en waar de Zoon anders dan in de Vader, dus slechts één God en Vader in één persoon?

[3] Dit lichaam van Mij is daarom de verheerlijkte gestalte van de Vader ten behoeve van de mensen en engelen, opdat Ik een begrijpelijke en zichtbare God voor hen ben, en jullie kunnen Mij nu zien, naar Mij luisteren en met Mij spreken en daarbij toch in leven blijven! Want voorheen was het zo, dat niemand God kon zien en in leven kon blijven. Ik ben nu in alle opzichten God. In Mij is de Vader , en de kracht die overeenkomstig Mijn liefde, wijsheid en almachtige wil van Mij uitgaat en de eeuwig eindeloze ruimte allerwegen vervult en ook overal werkzaam is, is de Heilige Geest.

[4] Zoals jullie Mij nu als Godmens bij jullie zien, ben Ik met Mijn hele oercentraal wezen beslist volkomen en ongedeeld in jullie midden, hier in deze eetzaal op de Olijfberg, en bevind Mij dus als hoogst ware God en Mens tegelijk nergens anders, niet op deze aarde en nog minder op een andere; maar door de van Mij uitgaande kracht, die de Heilige Geest is, vervul Ik toch alle hemelen en de aards materiële en eindeloze ruimte met Mijn werkzaamheid. Ik zie daarin alles, van het grootste tot het kleinste, ken alles, weet alles, bepaal alles en schep, leid en regeer alles.

[5] Als jullie dat nu duidelijk uit Mijn mond weten, zullen jullie ook begrijpen om welke reden jullie de mensen, die in Mij geloven en ook volgens Mijn leer zullen handelen nadat die aan hen bekend is gemaakt, In de naam van de Vader , de Zoon en de Heilige Geest moeten sterken door hun de handen op te leggen. [6] Als jullie nu de reden begrijpen, zullen jullie ook inzien dat de mensen, als ze waarachtig en juist door jullie onderricht worden, niet gemakkelijk op het idee zullen komen om drie persoonlijk op zichzelf staande goden aan te nemen, omdat jullie die drie eigenschappen hebben genoemd. Maar Ik druk jullie dan ook ten zeerste op het hart dat jullie de mensen overal een echt en waarheidsgetrouw licht geven; want waar het daaraan zal ontbreken, zullen de mensen gemakkelijk en snel verkommeren en over­gaan tot allerlei dwaalleren, en dan zal het moeilijk zijn hen op de weg van de volle waarheid te brengen.

[7] Dat er echter ondanks al jullie trouw toch valse leraren en profeten zullen opstaan die heel veel mensen zullen misleiden, zullen jullie wel niet kunnen verhinderen en dat zal jullie ook niet als schuld aangerekend worden, evenmin als het een boer, die zuivere tarwe op zijn akker zaaide, waartussen zijn vijand 's nachts onkruid strooide, tot zonde gerekend kan worden als op zijn akker tussen de tarwe het onkruid woekert en het goede graan verzwakt.

[8] Het is weliswaar de wens van Mijn liefde dat alle mensen van deze aarde de lichte weg van de waarheid zullen betreden en zo het eeuwige leven tegemoet zullen gaan; maar omdat Ik, om redenen die Ik jullie al genoemd heb, Mijn almacht volledig moet terugtrekken, is ieder mens volkomen vrij en kan hij uiteindelijk geloven en doen wat hij zelf wil.

[9] Wanneer jullie Mijn leer verder verspreiden, kunnen jullie het beste het verstand en daarmee het gemoed van de mensen bewerken. Want waar eenmaal het verstand en het gemoed doordrongen zijn, daar wordt door de goede wil het geloof levend en met succes werkzaam; zonder de juiste verlichting van verstand en gemoed bestaat het geloof slechts uit een stom en blind aannemen van hetgeen de mens van een of andere autoriteit gehoord heeft. Een dergelijk geloof is echter zo goed als geen geloof; het wekt het gemoed niet op tot vrijwillige en het hart gelukkig makende werkzaamheid en is dan ook dood, omdat het zonder vrije, vreugde verwekkende werken is.

[10] Werken die de mens verricht onder van buitenaf opgelegde dwang hebben voor de ziel geen waarde, aangezien die de ziel niet opwekken maar terneerdrukken, omdat ze niet vrijwillig met vreugde uit innerlijke overtuiging volbracht worden, maar alleen uit angst voor de straf waanneer gedreigd wordt, terwijl men heimelijk ergernis, gramschap en woede voelt.

[11] Wanneer Ik al tegen jullie zeg, dat jullie even volmaakt in inzicht en zuivere liefde moeten zijn als de Vader in de hemel, dan moeten Jullie leerlingen dat ook zijn! Daarom zeg Ik jullie ook nog het volgende: 'Onderzoek alles goed van tevoren, en behoud dan het goede en ware!'

[12] Wat Ik jullie nu aanraad om voor jezelf in acht te nemen, moeten jullie ook jullie toekomstige leerlingen aanraden! Ik zou nu heel goed van jullie kunnen verlangen dat je zonder verdere verklaringen. van Mij gelooft wat Ik jullie zeg en aanraad te doen, want de tekenen die Ik voor jullie ogen heb gedaan hebben Mij toch zeker het gezag verleend dat jullie dwingt Mij te geloven; maar zo'n afgedwongen geloof is nog lang geen innerlijk licht van de ziel en wekt haar niet blijmoedig op tot daden.

[13] Dat het inderdaad zo is, bewijzen jullie door jullie voortdurende vragen, en daardoor erkennen jullie openlijk dat geloof alleen op grond van gezag de ziel veel te weinig licht biedt, en het gebrek daaraan wordt in jullie pas door Mijn verklaringen opgeheven. Zoals jullie nu naast alle tekenen en leringen die Ik gegeven heb nog steeds duidelijke verklaringen verlangen die ook heilzaam voor jullie zijn, zo zullen jullie leerlingen dat ook van jullie verlangen, en jullie moeten daar niet zuinig mee zijn als jullie het optreden van de valse profeten optimaal willen tegengaan!

[14] Jullie zullen ook tekenen doen, en de valsen zullen met behulp van allerlei bedrog hetzelfde doen, en daarom zullen de door jullie verrichte tekenen steeds een mager bewijs vormen voor de echtheid van de door jullie aan het volk verkondigde leer; maar wat jullie door middel van lichtende woorden in het verstand en het gemoed van de mensen zullen inprenten, zal een eeuwig onuitwisbaar, levend bewijs van de waarheid van de leer uit Mijn hemelen blijven. Zo'n helder begrepen waarheid zal jullie en je leerlingen dan pas volkomen vrij maken. -En nu heb Ik weer veel onthuld en jullie veellicht gegeven, en daarom vraag Ik je nogmaals of je dat ook goed begrepen hebt.'

[15] Allen zeiden: 'Ja, Heer en Meester, dat hebben wij nu heel goed begrepen; want nu hebt U weer eens heel vrij en open gesproken!’

[16] Hierop zei Ik: 'We hebben nog tijd; als iemand verder nog iets wil weten, laat hij het dan vragen!’

 

28 Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid

 

[1] Op deze uitnodiging van Mij stond één van de joodse Grieken, die we al kennen, op en zei: 'Heer en Meester, uit Uw mond, en met Uw instemming ook uit de mond van Rafaël, hebben wij al zo veellichtende waarheden gehoord, dat ik nu werkelijk niets meer kan bedenken wat mij onbekend is, en het zal dus voor ieder van ons moeilijk worden om U nog Iets te vragen, waarover U ons nog geen verklaring hebt gegeven. En wat U ons verklaard hebt, is ook zodanig uitgelegd dat zelfs een zeer eenvoudig verstand het heel duidelijk moet begrijpen; daarom blijven er nu vrijwel geen vragen meer over die wij U zouden kunnen stellen om er een nog helderder licht over te krijgen.’

[2] Ik zei: 'Heil jouw ziel, als die nu al zoveel levenslicht opgezogen heeft! Wanneer jij echter geen onverlichte hoeken meer in jezelf kunt vinden, dan zal er vast iemand anders zijn die nog menige duistere plek in zichzelf bespeurt, en mettertijd ook jijzelf misschien weer!'

[3] Toen de joodse Griek dat van Mij gehoord had, boog hij voor Mij en ging weer zitten.

[4] Daarop zei Lazarus: 'Heer en Meester, ik heb nog wel een paar van die donkere hoeken in mij; als U zo genadig wilt zijn om die te verlichten, zou dat een grote lafenis voor mijn ziel zijn!’

[5] Ik zei: 'Ik weet al waar jij naar dorst, en Ik zou daarover ook een lichtend antwoord in je hart kunnen leggen; maar omdat het hier gaat om het verlichten van allen die hier aanwezig zijn, zodat menigeen onder jullie ook ge waar zal worden of het in hemzelf al wel volkomen licht is, moet jij je vraag maar openlijk stellen, dan zal Ik je ook voor ieder hoorbaar en duidelijk antwoord geven!'

[6] Daarop zegt Lazarus verder: 'Heer en Meester! Na wat U ons uitgelegd hebt over de grote sferen en hemellichamen, over de hulsgloben en over de Grote Scheppingsmens, is het wat de huiveringwekkend eindeloze grootheid van de eeuwig onbegrensde ruimte betreft heel licht in mij geworden; maar al gauw daarna heb ik een heel grote duistere kloof ontdekt, waar zelfs mijn stoutmoedigste gedachte niet overheen durft te vliegen!

[7] Kijk, dat de scheppingsruimte oneindig is en dus in geen enkele richting een einde kan hebben, is mij en zeker ook ieder ander duidelijk! Maar hoe zit het met het eeuwige bestaan ervan? Wie heeft die ruimte zo eindeloos ver uitgestrekt, en hoe en wanneer? Wat is nu eigenlijk de eeuwigheid, en hoe is, in tijd en ruimte, God Zelf eeuwig en in alles oneindig? Kijk, Heer en Meester, dat is voor een sterfelijk mens tegenover U vast en zeker een zeer ongepaste vraag; maar wat kan een ziel, die ook in deze sfeer behoefte heeft aan licht, eraan doen dat dergelijke gedachten in haar opkomen?'

[8] Ik zei: 'Jij noemde dat een zeer ongepaste vraag ten aanzien van Mij; Ik noem dat echter een heel goede en zeer passende vraag, en wil jullie allen daar een zo helder mogelijk antwoord op geven!'

[9] Kijk! God, ruimte en eeuwigheid zijn weer gelijk aan de begrippen Vader, Zoon en Geest. De Vader is geheel en al liefde en zodoende een eeuwig streven naar het meest volmaakte 'zijn' door de kracht van de eeuwige wil in die liefde. De ruimte ofwel de Zoon is het uit dat eeuwige streven van de liefde eveneens eeuwig voortvloeiende 'zijn'. De eeuwig­heid ofwel de Geest, als de eindeloze oerkracht in de Vader en de Zoon, is het in het werk stellen en het verwezenlijken van de strevingen van de liefde in de Zoon.

[10] Als de ruimte ooit zou zijn begonnen zich als het ware vanuit één punt in alle richtingen uit te breiden tot in het oneindige, dan was hij in de eerste plaats tot op dit moment evenmin oneindig als de Grote Scheppingsmens dat is. In de tweede plaats rijst vanzelf de vraag, wat dan datgene was wat ongetwijfeld eindeloos ver in alle denkbare richtingen dat punt omgeven heeft, van waaruit zich daarna de oneindige scheppings­ruimte heeft uitgebreid. Was dat de lichtloze ether, of was het de heidense chaos, of was het een volkomen vaste massa, of was het lucht of water of vuur?

[11] Wanneer het één van deze genoemde dingen was, hoe heeft dat punt in de ruimte in zichzelf de kracht kunnen hebben om zulke eindeloos grote massa's vanuit zichzelf het oneindig maal oneindige in te drijven, en waar zijn die massa 's dan terechtgekomen, als uit dat oorspronkelijke punt de eeuwig oneindige ruimte is voortgekomen? Dan kan het niet anders dan dat dit zich buiten de oneindige ruimte moeten bevinden, zoals ze zich oorspronkelijk ook buiten het punt bevonden hebben waaruit de eindeloze ruimte voortgekomen zou zijn. Wanneer dat echter ook maar enigszins voorstelbaar zou zijn, dan zou de scheppingsruimte toch weer begrensd zijn en al zou hij zich eeuwigdurend steeds maar verder en verder uitbreiden, dan zou hij toch nooit oneindig worden.

[12] Daaraan zien jullie, dat de scheppingsruimte noodzakelijkerwijs eeu­wig in alle richtingen oneindig was en nooit een begin gehad kan hebben; en omdat God, ruimte en eeuwigheid identiek zijn, zoals Ik jullie al heb verteld, is God, die al deze begrippen in Zich verenigt, ook zonder begin, omdat een begin van God even onvoorstelbaar is als het begin in het ontstaan van de oneindige ruimte en met deze van de eeuwige tijd. Ik geloof dat dat nu duidelijk genoeg uiteengezet is, zodat iedereen dat volledig kan begrijpen.

[13] Maar Ik zie toch nog een bepaalde donkere klip in jullie, en jullie zijn nog niet in staat daar overheen te komen. Kijk, deze klip bestaat uit het feit dat jullie je de eindeloze en eeuwige ruimte voorstellen als op zichzelf dood en zonder enige levensintelligentie, en daarom ook niet kunnen begrijpen hoe God als het enige levensbeginsel Zichzelf in die eeuwige en eindeloze dood in zekere zin gevonden heeft en Zichzelf als het meest volmaakte Leven heeft herkend en begrepen.

[14] Ja, wanneer men zo'n voorstelling heeft van de eindeloze en eeuwige scheppingsruimte, kan men inderdaad ook moeilijk of helemaal niet begrijpen hoe de oneindige Geest - God -in de eeuwig oneindige dood als volmaakt Leven ook in de. eeuwigheid Zijn weg heeft kunnen vinden!

[15] Maak je daarom een precies tegenovergestelde voorstelling van de eeuwig oneindig grote ruimte; stel je voor dat daarin niet één enkel puntje levenloos en zonder intelligentie is, en dat zelfs datgene wat in jullie ogen dood en volkomen levenloos lijkt te zijn, niet dood en levenloos is, maar door Gods almachtige wil gericht is, zoals jullie dat zelfheel goed kunnen waarnemen bij een hemellichaam of de levenloos lijkende bestanddelen daarvan!

[16] Wanneer echter alle hemellichamen met hun meest veelsoortige bestanddelen niets anders zijn en ook niet kunnen zijn dan de door Gods almachtige wil gefixeerde ideeën en gedachten van Hemzelf, hoe kunnen ze dan door de mensen beschouwd worden als dood en zonder enige intelligentie ?

[17] Wanneer God, die identiek is met de eindeloze ruimte en diens eeuwige tijd, in Zichzelf geheel en al het hoogste en meest volmaakte Leven is, hoe kan dan datgene wat alleen uit Hem voortkomt, dood, levenloos en zonder intelligentie zijn?!

[18] Wat derhalve bestaat en in jullie ogen dood lijkt te zijn, is alleen maar zo door God gericht en kan weer in het volledig vrije leven terugkeren zodra God bij een dergelijk gericht ding de vaste banden van Zijn wil losmaakt.

[19] Iets dergelijks hebben jullie door Mij en met Mijn instemming ook door Rafaël zien doen, toen stenen plotseling in hun oorspronkelijke ether veranderd werden, of deze ether tot een vaste steen werd, waarvan de zuil langs de weg naar Emmaüs jullie een zeer tastbaar voorbeeld geeft.

[20] Omdat het met dat alles zo is en onmogelijk anders kan zijn, moeten jullie, om tot werkelijk ware voorstellingen van God te komen, alles wat met dood te maken heeft volledig uit de eindeloze ruimte verbannen en je niets dan leven en nog eens leven en niets anders dan intelligentie en nog eens intelligentie voorstellen, omdat er in het oneindige Wezen van Gods intelligentie en macht eeuwig geen dood kan bestaan.’

 

29 De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie

 

[1] (De Heer:) 'De mens, die met een eigen levensbewustzijn is begiftigd, houdt echter de eindeloze scheppingsruimte en het ongekend vele dat zich daarin bevindt voor stom, dood en zonder intelligentie. Dat dat voor de mens zo lijkt te zijn, heeft een wijze reden die ligt in het feit dat zijn levensbewustzijn de volle godgelijke levenszelfstandigheid moet kunnen verwerven. Daartoe is de mens, door Mijn wil, volledig afgezonderd van het algemene levensbewustzijn met zijn eindeloze en hoogste intelligentie, opdat het levensbewustzijn van de mens zich in zichzelf zal vinden en zich daardoor langs de als het ware van buitenaf geopenbaarde weg ook zelf zal ontwikkelen en bevestigen voor het eeuwige zelfstandige voort levert.

[2] Zolang een mens echter met zichzelf bezig is om zijn levenszelfstan­digheid te verwerven, heeft hij er nauwelijks een vermoeden van dat hij door louter leven en de hoogste levensintelligentie omgeven is en ook wat zijn lichaam betreft daarmee doordrongen is; anders zou hij in feite helemaal niet bestaan. Wanneer hij echter volgens Gods geopenbaarde wil klaar is met zichzelf, doordat zijn innerlijke geest hem helemaal doordron­gen heeft, dan treedt de hele mens ook in een vrije verbinding met het hoogste leven en de lichtende intelligentie daarvan in de algemene onein­digheid van God, zonder daarbij zijn individualiteit en persoonlijkheid te verliezen. Dan ontwaart hij om zich heen ook geen dode en stomme ruimte meer en geen dode stenen, maar dan wordt alles voor hem leven en lichte, van zichzelf bewuste intelligentie .

[3] Dat dit zo is, wordt jullie in de eerste plaats bewezen door Mijn, door jullie dikwijls beproefde alwetendheid. Hoe zou Ik immers eindeloos veel en alles kunnen weten, wanneer de ruimte tussen Mij, dat wil zeggen Mijn individueel persoonlijke wezen, en bijvoorbeeld de zon of een ander nog veel verder verwijderd object zonder leven en intelligentie zou zijn? En ten tweede wordt dat ook al bewezen door de wijsheid van heel veel mensen die zonder hun plaats te verlaten veel afweten van wat zich ergens op grote afstand bevindt en hoe en wat daarmee gebeurt of pas in de toekomst zal gebeuren.

[4] De zeven Egyptenaren zijn daar een sprekend voorbeeld van. Wie heeft hun bericht dat Ik hier ben? Door die grote en algemene intelligentie werden ze zich daar in zichzelf van bewust, evenals van de weg die hen hierheen bracht. Als de ruimte tussen hier en Opper-Egypte levenloos en zonder intelligentie zou zijn, dan zouden ze ook onmogelijk te weten zijn gekomen wat er hier is en gebeurt.

[5] De ziel van de mens is in haar lichaam slechts gescheiden door een heel dunne wand, die in geen enkele verbinding staat met de algemene levensintelligentie, en dat is voldoende om ervoor te zorgen dat ze in haar natuurlijke toestand meestal geen enkel vermoeden heeft van wat er dikwijls heel dichtbij, als het ware achter haar rug, is en gebeurt, en ze begrijpt zelfs niet een duizendmaal duizendste deel van wat er voor haar ogen is en gebeurt. Dat komt allemaal door de uiterst dunne, eerder genoemde scheidingswand tussen haar bijzondere en het algemene einde­loze ruimteleven. Wanneer die scheidingswand heel ondoordringbaar en uitgestrekt zou zijn, wat zou zo'n enorm geïsoleerde ziel dan nog weten van wat haar aan alle kanten omgeeft?!

[6] Dat een ziel echter af en toe om Mij alleen bekende redenen door een sterkere en dichtere scheidingswand van het algemene allerintelligentste goddelijk leven gescheiden is, kunnen jullie heel goed zien bij zwakzinni­gen, stommen en zogenaamde onnozelen; een dergelijke ziel is dus ook alleen maar tot een zeer povere en soms ook helemaal geen ontwikkeling rn staat.

[7] Waarom ook dat toegelaten wordt, weet Ik heel goed, en sommige van Mijn oude leerlingen weten het voor een deel ook; jullie anderen zullen alles daarover echter nog wel te weten komen.

[8] Zielen van dieren en planten zijn echter niet streng gescheiden van het algemene goddelijke leven in de ruimte en zijn daarom door hun innerlijke gewaarwording zonder enig onderricht in staat datgene te doen waarvoor ze volgens hun hoedanigheid en inrichting bestemd zijn. Ieder dier kent het voedsel dat goed voor hem is en weet dat te vinden; het heeft zijn wapens en weet die zonder enige oefening te gebruiken.

[9] Zo kent ook de geest van de planten heel precies die stof in het water, in de lucht en in de aarde, die bevorderlijk is voor zijn specifieke individualiteit. De geest of de natuurziel van de eik zal nooit ofte nimmer de stof naar zich toetrekken, die de ceder voor zijn bestaan en wezen nodig heeft. Wie brengt een plant immers bij om steeds alleen de voor haar bestemde stof naar zich toe te trekken? Kijk, dat is allemaal de werking van de hoogste en algemene levensintelligentie van de ruimte; hieruit put iedere planten­ en dierenziel de voor haar speciaal noodzakelijke intelli­gentie en is vervolgens volgens de aanwijzing daarvan werkzaam.

[10] Als dat echter zo is, wat ieder mens uit ervaring altijd goed kan inzien, dan is het toch duidelijk, dat de eindeloze ruimte en alles wat daarin aanwezig is één leven is en één allerhoogste intelligentie; de menselijke ziel ziet dat alleen maar niet bewust, omdat ze door haar afgezonderde intelligentie, die uiterst omvangrijk is, haar duurzame levenszelfstandigheid kan scheppen. Dat is iets waartoe geen dieren­ of plantenziel in staat is en daarom heeft die op zich geen afzonderlijk bestaan, maar alleen een mengbaar en bijgevolg tot aan de menselijke ziel een ontelbare malen veranderend bestaan, waaraan zij ook geen herinnering overhoudt, omdat zij na iedere menging en verandering van wezen ook overgaat naar een andere intelligentiesfeer .

[11] Zelfs de ziel van de mens, als de hoogst gepotentieerde vermenging van mineralen-, planten­ en dierenzielen, heeft geen herinnering aan haar vorige bestaansvormen, omdat de specifieke zielsdelen in de eerder ge­noemde drie rijken geen eigen en strikt afgezonderde intelligentie bezaten, maar ten behoeve van hun soort alleen een soort intelligentie, die aan het algemene goddelijke leven in de ruimte ontleend was. Weliswaar zijn in een mensenziel al die talloze specifieke voor-intelligenties met elkaar verenigd, en dat leidt ertoe dat de menselijke ziel uit zichzelf alle dingen zeker kan herkennen en verstandig kan beoordelen, maar een specifieke herinnering aan de vroegere niveaus van bestaan is niet denkbaar of mogelijk, omdat in de menselijke ziel maar één mens ontstaan is uit de eindeloos vele afzonderlijke zielen.

[12] Wanneer de mens echter volkomen doordrongen is van de geest van alle leven en licht, zal hij een dergelijke orde in zichzelf waarnemen zoals Ik die eeuwig en altijd in Mijzelf waarneem, namelijk dat alles uit Mij bestaat en Ik alles in alles ben. -En zeg Mij nu, vriend Lazarus, of jij dat nu allemaal ook goed begrepen hebt! En het staat ook een ieder van jullie vrij om zijn gedachten daarover te kennen te geven.”

 

30 Over het kennen van de toekomst

 

[1] Nu zei Lazarus: 'Heer en Meester! Deze uitleg van U overtreft alles wat wij tot nu toe van U gehoord en gezien hebben, en het wordt mij nu pas volkomen duidelijk waarom U, als Zelf een mens, bij ons bent gekomen om ons te onderwijzen over God en over onszelf omdat wij door U bestemd zijn om eeuwig voort te leven in de hoogst mogelijke zelfstandigheid, wat wij echter eerst door onze zelfwerkzaamheid volgens Uw leer uit vrije wil moeten, willen en met Uw hulp ook zullen verwerven.

[2] Nu pas hebben wij een volledig juiste voorstelling van U en ook van onszelf en weten ook waarom het noodzakelijk is dit of dat te doen; want anders zou het voor geen mens mogelijk zijn het ware, eeuwige leven te verwerven. Nu kennen wij Gods wezen echt en kennen daarbij ook onszelf Nu is het dan ook gemakkelijk om langs de goed verlichte weg naar het Leven voort te gaan. Maar hoeveel duizendmaal duizenden mensen hebben geen idee van dat alles en zijn genoodzaakt op de weg van het verderf voort te gaan! Wanneer ze daar mogelijkerwijs uit verlost kunnen worden, zoals wij nu, dat weet U alleen; ons rest slechts de wens dat de zielen van die mensen zo spoedig mogelijk uit de te grote kwelling bevrijd mogen worden. Want hoe lichter en vrijer wij nu door Uw genade worden, des te meer en dieper voelen wij ook het ongeluk van al degenen aan wie deze genade niet ten deel valt.

[3] Maar wat is daar aan doen? Wanneer U dat Zelf zo toelaat om redenen die aan U bekend en zeker zeer wijs zijn, dan moet dat voor ons ook goed zijn. Maar hoe lang zal het nog duren, voordat alle mensen op de hele aarde één in geloof en één van licht worden en elkaar als ware broeders beschouwen?'

[4] Daarop zei ook Agricola: 'Ja, dat is ook voortdurend mijn zorg! Ook mij begint het steeds helderder wordende licht in mijn hart erg te benauwen, omdat ik daarbij maar al te duidelijk zie hoever de anderen, ja bijna de hele mensheid, daarvan afstaat. Heer en Meester, de toekomst is voor U even bekend als onze gedachten en verlangens, daarom zou U ons wel een bepaalde tijd kunnen aangeven, waarin toch zeker het grootste deel van de mensen zich kan verheugen in een hoger en waar levenslicht!'

[5] Ik zei: 'Zolang de mens op deze aarde verblijft en nog niet volledig is wedergeboren in de geest, is het helemaal niet goed voor hem om te veel van te voren te weten, en als de toekomst te duidelijk voor hem onthuld is, zou dat zijn nog niet zo sterke gemoed temeer drukken en gemakkelijk tot vertwijfeling brengen.

[6] Denk je alleen maar eens in hoe het de mensen te moede zou zijn als ze precies tijd en uur van hun sterven zouden weten. Ze vinden het al niet aangenaam om te weten, dat ze zeker moeten sterven; hoeveel onplezie­riger zouden ze het vinden om ook het jaar, de dag en het uur te weten, waarop ze de dood van hun lichaam konden verwachten!

[7] O ja, heel anders is het gesteld met de mens die hier reeds volledig in de geest van alle leven is wedergeboren, en zijn toekomstige leven al in alle helderheid in zich heeft en dat waarachtig en levendig voelt! Zo iemand kan het doel en het einde van zijn lichaam wel heel precies van tevoren weten; want het tijdstip waarop zijn zware last van hem afgenomen wordt zal hem niet met droefheid, maar enkel met de grootste vreugde vervullen. Maar een gewoon mens zou door zo'n vaststaand vooruitzicht zeker heel droevig gestemd worden.

[8] Daarom moeten jullie niet al te ijverig zoeken naar hoe de toekomst eruit ziet, maar wees tevreden met wat jullie voor het heil van je ziel moeten weten, en neem dan ook genoegen met het feit dat Ik in Mijn liefde en wijsheid dat weet, en beslist alles zal laten geschieden op de manier zoals het te allen tijde voor de goede of wellicht ontaarde mensheid zeker het beste zal zijn, dan zullen jullie ook iedere slechte en goede toekomst kunnen verdragen!

[9] Wanneer jullie echter zelf in de geest van het leven wedergeboren zijn, zullen jullie ook in staat zijn om in de toekomst te kijken en daar niet bedroefd en zwak door worden.

[10] Hoe het zich echter in de verre toekomst zal ontwikkelen, heb Ik ten eerste met de nachtelijke verschijning al tamelijk helder laten zien en nog duidelijker in de uitleg van de twee hoofdstukken van de profeet Jesaja, en Ik zal jullie nog meer laten zien over het einde van de in feite slechte mensenwereld, waarmee jullie ook wel niet erg tevreden zullen zijn. Maar in dit middernachtelijk uur laten we dat onderwerp nog met rust; want wij hebben nog veel noodzakelijker dingen met elkaar te bespreken. Wie van jullie dus nog iets te vragen heeft, moet dat doen, dan zal Ik hem licht geven’

 

31 Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyriër

 

[1] Hierop zei Agrippa: 'Heer en Meester, nu U in deze nacht zo vrijgevig bent met het geven van licht, zou ik bij deze gelegenheid graag een juiste opheldering van U krijgen over een buitengewoon verschijnsel dat in het leven van de mensen voorkomt!

[2] Kijk, ik ben net als vriend Agricola iemand die heel veel weet en ook in vele zeldzame dingen zeer ervaren is, en kan daarom ook over veel dingen spreken, wat zeker niet ieder mens mogelijk is. Een aantal jaren geleden moest ik in verband met hoge ambtsbezigheden naar Illyrië* (* Klein staatje op het Balkan-schiereiland aan de Adriatische Zee; later Istrië genoemd.) in Europa. Dit Illyrië is een zeer bergachtig land en voor het grootste deel ook woest en hard, en de bewoners ervan zijn daarom ook weinig ontwikkeld en hebben veelovereenkomsten met het door hen bewoonde land. Ze zijn hard, weinig vruchtbaar in de geest, maar daarentegen sterk in allerlei sagen en speciaal in allerlei bijgeloof, en evenals hun land zeer vruchtbaar voor allerlei onkruid.

[3] Welnu, in een dorpje, waar wij Romeinen al geruime tijd een stevige burcht hebben, trof ik een groep mensen aan, waaronder zich ook een paar priesters bevonden. Dezen waren bezig met een man van ongeveer dertig jaar oud, van wie ze mij vertelden dat hij al jarenlang door een boze geest bezeten was, en dat zij nu pogingen deden om hem daarvan te bevrijden. ­Men vertelde mij dat de man de zoon was van een in die streek vooraan­staande familie, en dat het hele huis, ja soms het hele dorp door deze man een werkelijk helse kwelling onderging, en toch kon de man er niets aan doen, aangezien hij zelf degene was die bij dat alles het meest gekweld werd.

[4] Aanvankelijk hield ik dat voor onnozelheid van deze mensen en ook voor een slimme truc van de priesters; ik dacht dat ze een mens hadden uitgezocht en bewerkt, om met behulp van zijn wellicht aangeleerde razernij het naar wonderen verlangende volk aan hen te binden en meer in hen te doen geloven. Maar toen ik mij er kort daarna met al mijn zintuigen van overtuigde, dat de razernij van de man beslist niet natuurlijk kon zijn omdat zijn krachtsuitingen zo enorm werden, dat de zogenaamde werken van Hercules daarbij vergeleken zuiver kinderspel waren, begon ik zelf met volle overtuiging te geloven in de aanwezigheid van een boze geest in die man.

[5] De twee priesters, die op grond van eerder opgetreden symptomen wel heel goed wisten wat er bij de ongelukkige man gaande was, zeiden tegen de anderen, louter sterke mannen: 'Het moment van razen en tieren zal weldra aanbreken; boei en knevel hem daarom nu onmiddellijk met de sterkste touwen en kettingen! ' Want de boze geest zou de man alleen maar verlaten, als hij zijn misschien wel gewijde touwen en kettingen niet zou kunnen verbreken.

[6] Daarop werd de man dermate stevig met touwen en kettingen vastge­bonden, dat honderd Herculessen zich niet meer hadden kunnen verroe­ren. Vervolgens gingen de priesters en ook de andere mensen minstens honderd passen van de geknevelde af staan en vroegen mij om hetzelfde te doen. Ik deed ook wat ze mij aanraadden.

[7] Wij bevonden ons nog geen twintig tellen op de genoemde afstand, of de man stond onder afschuwelijk verward geschreeuw pijlsnel op, rukte in één ogenblik touwen en kettingen aan flarden, sprong toen aan één stuk door afgrijselijk schreeuwend vanaf de grond ongelooflijk hoog in de lucht, pakte daarbij ook nog meer dan honderd pond zware stenen en die hij als lichte bonen in het rond slingerde. Toen dit razen en tieren ongeveer een uur lang geduurd had, zeeg de man totaal bewusteloos op de grond neer en konden wij weer bij hem komen.

[8] De beide priesters vroegen hem hun te zeggen hoe het hem vergaan was. Hij wist echter niets van zijn razernij, maar vertelde alleen van een visioen, volgens welk hij zich in een heel mooie omgeving had bevonden. Bij dit kortdurende verhaal was de klank van zijn stem heel zacht, als van een geduldig lijdende moeder; maar weldra veranderden de klank en de taal. Als door een magische kracht werd zijn mond wijd opengesperd en een vreemde, donderende stem in het Grieks trof uit de wijd opengesperde mond onze oren met ongeveer de volgende uitdrukkingen:

[9] 'O armzalige muggen van mensenlarven, willen jullie mij uit dit gehuurde huis verdrijven?! Alle Romeinse legers zijn daartoe niet in staat! Eer er nog maar een steen gereed lag voor de bouw van Rome, ja heel lang daarvoor was ik de beroemde koning Cyaxares* (Koning van Medië (624­ 584 v.Chr.).) de eerste met die naam, ik heb de Scythen verslagen, oorlog gevoerd met Lydië. Mijn tweede dochter Mandane werd de vrouw van de koning der Perzen en moeder van de beroemde Cyrus, wiens vader Cambyses heette. Meer hoeven jullie niet te weten!

[10] Dit huis van vlees echter, dat ik nu naar eigen goeddunken bewoon en waar ik mij niet uit laat verdrijven, stamt af van mijn bloed, en ik bezit het daarom met recht! Daarom is al jullie inspanning om mij daaruit te verdrijven tevergeefs; ik kan mij in dit huis van mij gedragen zoals ik wil!'

[11] Na dit merkwaardige gesprek stootte hij nog een paar afschuwelijke verwensingen en bedreigingen uit tegen de beide priesters, rukte de man een paar maal heen en weer, waarop deze tot zichzelf kwam, zich uiterst zwak voelde en iets te eten wilde hebben. Toen hij, na het voedsel tot zich genomen te hebben, wat sterker werd, werd hem weer gevraagd of hij iets wist van wat hij daarvoor gezegd had. Hij ontkende dat met zijn natuur­lijke, zachte stem, maar hij herinnerde zich wel dat hij geslapen had en zich in zijn droom temidden van in het wit geklede jongemannen had bevonden.

[12] Ik sprak vervolgens afzonderlijk met de priesters en de nog levende ouders van de man en adviseerde hun dat men zo iemand op een goede manier om het leven moest brengen, dan zou de boze geest zijn huis wel moeten verlaten. Maar toen verzekerden allen mij, dat dit zo goed als onmogelijk was en dat degene die zo iets zou ondernemen zichzelf in het grootste levensgevaar zou begeven. Iemand had dat al geprobeerd, maar was er erg toegetakeld van teruggekomen. Spoedig daarna ben ik uit het onzalige dorp vertrokken en heb deze naar waarheid beleefde gebeurtenis goed onthouden; ik heb die ook al vaak aan wijze mensen verteld, ook hier aan de joden wel, maar van een ook maar enigszins afdoende verklaring daarvan is nog nooit sprake geweest.

[13] Men heeft mij ook veel verteld over mensen, die door duivels of boze geesten bezeten zijn, en dat het heel moeilijk was om mensen die daaraan lijden te genezen; maar niemand wist mij te zeggen, wie zulke duivels of boze geesten nu eigenlijk zijn, en hoe ze zich in een arm en zwak mens nestelen en hem wat zijn natuurlijke leven betreft totaal willen en kunnen beheersen. Dikwijls zou men al kinderen aantreffen, die erbarmelijk gekweld worden door boze geesten.

[14] Heer en Meester, wat zit daar nu achter? Bedrog van de kant van zo'n ongelukkig mens is vast niet mogelijk; want wat ik met de Illyriër heb meegemaakt, was zeker even ver verwijderd van bedrog als het ene eind van de wereld van het andere.'

 

32 De Heer verklaart het wezen van bezetenheid

 

[1] Ik zei: Jouw ervaring is juist, en Ik heb Zelf hier in het land van de joden en ook bij de Grieken verscheidene mensen van dergelijke kwalen bevrijd. Er bestaan dus werkelijk zulke mensen, die een bepaalde tijd door boze geesten in bezit genomen worden, echter alleen maar wat hun lichaam betreft, zonder dat de ziel van zo'n bezetene daardoor ook maar in het minst geschaad kan worden.

[2] De slechte geesten die het vlees van een mens in bezit nemen zijn in werkelijkheid zielen van gestorven mensen, die ooit op de wereld een verdorven leven hebben geleid, en dat terwijl ze heel goed wisten dat het slecht was waar ze mee bezig waren.

[3] Bezetenheid komt echter alleen voor bij mensen wier geloof in een God en in de onsterfelijkheid van de ziel verdwenen is.

[4] Deze voorvallen, die optreden in tijden dat het geloof steeds minder wordt en die er op zichzelf erg verontrustend uitzien, worden toegelaten opdat de ongelovigen daarmee een krachtige vermaning krijgen dat hun ongeloof vruchteloos is, en dat er na het afvallen van het lichaam een zeker voortleven van de ziel van de mens bestaat en zeker ook een God, die ook aan gene zijde heel goed in staat is de slechtheid en domheid van de mensen te tuchtigen.

[5] De boosaardige geest die het vlees van een mens in bezit neemt ervaart ondanks zijn boze verzet voor hem nauwelijks te verdragen verdeemoe­digIngen en wordt dan zachter en lichter in zichzelf; degenen die getuige zijn van zulke toestanden worden als het ware met geweld uit hun al te materiële en duistere levenswandel gerukt, beginnen over het geestelijke na te denken, en worden beter in hun doen en laten.

[6] En zo heeft deze onder de mensen voorkomende en zeer ernstig uitziende zaak in tijden van het grootste gebrek aan geloof ook absoluut goede kanten, zoals jij dat bij jouw Illyriërs zelf zeker hebt waargenomen.

[7] De beide priesters, die het volk voorheen met allerlei magische bedriegerijen aan zichzelf wisten te binden, voor zichzelf niets geloofden, maar toch belangrijke schatten vergaarden, zijn door die bezetene op heel andere gedachten gekomen en hebben in belangrijke mate van hun bedriegerijen afgezien; want de boze geest heeft hun al meerdere keren toegebruld dat ze zeer armzalige bedriegers waren, en dat hij veel beter was dan zij, die hem in hun machteloosheid wilden bestrijden.

[8] De beide priesters geloven nu zonder meer dat de ziel na de dood van het lichaam voortleeft en geloven nu in één God, omdat de geest hun ook verscheidene keren naar het hoofd geslingerd heeft dat hij zelf als boze geest veel belangrijker was dan tienduizend legioenen van hun ingebeelde afgoden, met wier hulp zij hem wilden uitdrijven; maar dat er slechts één ware God was, aan wie hij zou gehoorzamen als die hem zou bevelen uit het vleselijke huis te vertrekken.

[9] Dat hebben echter ook de andere mensen gehoord, en daardoor is ook hun geloof veranderd en beter geworden, en daarom is zo'n bezetenheid niet altijd zó heel slecht en als het ware ten onrechte door God toegelaten, zoals het menselijke verstand zich dat voorstelt.

[10] Bij mensen die een waar en levend licht geloof hebben komt bezetenheid al helemaal nooit voor, omdat de ziel van de mens en ook de geest daarin het lichaam zodanig doordringen, dat er geen vreemde en wellicht ook nog boze geest in een zuiver en van geest doortrokken vlees kan binnendringen. Maar wanneer de ziel van een mens duister, vleselijk en materieel is geworden en daardoor ook angstig en vreesachtig, ziek en zwak, zodat ze geen weerstand kan bieden aan een vreemde indringer, dan kan het ook gemakkelijk gebeuren dat de slechte zielen, die zich na het uittreden uit hun lichaam meestal ophouden en hun kwade praktijken uitoefenen in die lagere regionen van deze aarde waar mensen van hun slag in het vlees leven, soms in het lichaam van een zwak mens binnen­dringen; ze nestelen zich dan meestal in het meest zinnelijke onderlichaam en beginnen zich als vreemde en steeds slechte geesten door middel van het vlees van de bezetene naar buiten toe te uiten.

[11] Wat de ziel aangaat lijdt de bezetene evenwel nooit enige schade, zoals Ik direct in het begin al opgemerkt heb, en zo is bezetenheid, zoals ook reeds gezegd, niet zo erg als de mensen denken.

[12] Wanneer jullie echter in het vervolg zulke bezetenen zullen aantreffen, moeten jullie hun in Mijn naam de handen opleggen, dan zullen de slechte geesten de bezetene verlaten. Mochten jullie echter iemand tegenkomen die door een hardnekkige geest bezeten is, bedreig dan die geest, dan zal hij onmiddellijk gehoorzamen aan wie hem ernstig en in vol geloof in Mijn naam bedreigd heeft! Want waar Mijn leer door jullie aan de mensen verkondigd wordt, is het niet meer nodig dat ook de duivels vanuit het vlees van een bezetene het geheel vervallen geloof bij de mensen moeten oprichten. Waar engelen onderwijzen, moeten de duivels op de vlucht gejaagd worden!

[13] Wat nu evenwel die Illyrische bezetene en ook zijn omgeving betreft: hij leeft nog en is nu van zijn plaag bevrijd, en zijn omgeving gelooft nu in één, hem weliswaar nog onbekende God, alsook in de onsterfelijkheid van de ziel, en als iemand van jullie daar binnenkort zal komen in Mijn naam, zal hij het bij die mensen en ook in de wijde omtrek van dat land gemakkelijk hebben om de mensen tot het ware geloofslicht te bekeren en hun bijgeloof te gronde te richten. - Heb jij, Agrippa, dat nu goed begrepen?'

 

33 De plaats van de geestenwereld

 

[1] Agrippa zei: 'Heer en Meester, dat is mij nu helder, zoals zeker ook de anderen, en ik dank U voor dit licht. Maar ik heb er nog een kleinigheid bij op te merken, en dat is, of U ons zou willen aangeven op welke plaats, in vergelijking met deze aarde, de eigenlijke geestenwereld zich bevindt. U hebt in Uw woorden weliswaar een klein vonkje laten vallen, maar ik kon daar toch niet volledig wijs uit worden. Als U het goed vindt, zou ik U willen vragen om mij ook in dit opzicht het passende te zeggen.’

[2] Ik zei: 'De hele geestenwereld heeft weliswaar, zoals Ik reeds enige keren uiteengezet heb, met de ruimte en de tijd van deze materiële, gerichte en bijgevolg onvrije wereld absoluut niets meer te maken; maar de ruimte, als een buitenste omhulsel, is uiteindelijk toch de drager van alle hemelen en alle geestenwerelden, omdat die zich op geen enkele wijze ergens buiten de oneindige scheppingsruimte kunnen bevinden. En zo moeten er, om helder en voor jullie begrijpelijk te spreken, ook bepaalde ruimtelijkheden bestaan, waarin de geestenwerelden zich als het ware op een plaats bevinden, alhoewel de plaats van de ruimte met name een voleindigde geest net zo weinig interesseert als jou nu deze Olijfberg, wanneer jij je Rome of Athene voor de geest wilt halen, want voor de geest bestaat er in die vorm noch een bepaalde ruimte noch gemeten tijd.

[3] Maar wat het zogenoemde individuele wezen van een geest betreft: dat kan zich, net zo min als Ik, toch niet volledig buiten ruimte en tijd bevinden; en zo bevinden zich dan ook de zielen van degenen die in deze materiële wereld gestorven zijn in een bepaalde plaatselijke ruimte, alhoe­wel met name de zielen, wier leven niet voleindigd is, daar geen idee van hebben -net zo min als jij in een droom, waarin jij wellicht nu eens in deze en dan weer in een andere streek echt behaaglijk en zelfs actiefbezig bent, zonder daarbij de materieel ruimtelijke plaats waar je als persoonlijk individu aanwezig bent ook maar een haarbreed te veranderen.

[4] Jij wilt echter van Mij de eigenlijke, als het ware vaste plaats leren  kennen, waar zich na de dood van hun lichaam vooral de zielen bevinden die hun leven nog niet voleindigd hebben, en Ik wil jou dat dan ook getrouw meedelen. Luister dus naar Mij en begrijp goed, wat Ik je daarover zal zeggen!

[5] Wanneer een mens tijdens zijn leven in het lichaam een speciale liefde voor deze of gene plaats op de materiële wereld heeft gehad, dan blijft hij ook als overleden ziel op die plaats, vaak vele honderden jaren lang, en wordt zich daar langs de weg der geestelijke overeenstemmingen soms ook innerlijk van bewust, al is het ook niet helder.

[6] Waar je dus op deze aarde een plaats hebt, heb je ook een plaats voor de wereld van de geesten, die in feite natuurlijk geen materiële maar een geestelijke plaats is, omdat die ontstaat uit een zekere fantasie van de geesten door middel van hun wil.

[7] Je kunt dus kriskras door een dergelijke door jouzelf geschapen wereld heen reizen, je blijft als individu niettemin onveranderlijk op één en dezelfde materiële plaats.

[8] Laten we bijvoorbeeld een mens nemen, die een groot verlangen in zich draagt om de maan, de zon en ook de sterren nader te leren kennen. Wanneer de ziel van zo'n mens haar lichaam aflegt, is haar materiële plaats al daar, waar haar liefde haar heeft heengetrokken en geplaatst. Daar zal ze ook weldra met de geesten van die werelden in contact komen en zich zeer actief gaan verdiepen in hun aldaar geldende opvattingen en studies.

[9] Als een ziel echter reeds hier volledig doordrongen is van de liefde tot God, dan wordt haar materieel individuele plaats van bestaan in de nabijheid van deze aarde, als bakermat voor de opvoeding van de kinderen van God, weliswaar niet veranderd, maar door Mijn toedoen zal ze desondanks, al naargelang de voortdurend toenemende behoeften van haar intelligentie en de daaruit voortvloeiende zaligheid, door de hele onein­digheid kunnen trekken, zonder daarbij de materieel ruimtelijke plaats van haar individuele zijn ook maar een haarbreed te hoeven wijzigen, evenals ook Ik die in de geest niet verander en toch in de hele oneindigheid overal tegelijk aanwezig ben.

[10] Meer en dieper gaande dingen kan Ik je daarover nu niet zeggen; wanneer je echter zelf in de geest wedergeboren zult zijn, zul je ook meer dingen glashelder begrijpen. - Heb je dat nu goed begrepen?'

[11] Hierop zeiden Agrippa en ook vele anderen: 'Heer en Meester, wij danken U voor deze uitleg, die voor ons allemaal heel nodig was; want wij zijn allemaal herhaalde malen in de gelegenheid geweest om bezetenen van allerlei soort en aard te zien en te observeren, en wij wisten de zaak onmogelijk anders te verklaren dan dat zulke ongelukkigen door zeer reële duivels bezeten zijn en derhalve ook hun prooi zijn, wanneer zij zich daar niet van kunnen bevrijden.

[12] Door een dergelijke beoordeling van het optreden van bezetenheid waren wij genoodzaakt om ofwel de bezetene zelf als een zeer ernstige zondaar te beschouwen, door God reeds op deze wereld volkomen verdoemd, of wij haalden heimelijk onze schouders op over Gods liefde en hoogste gerechtigheid, en wel in het bijzonder wanneer wij ons dikwijls van het onbesproken gedrag van de bezetene als ook van de vroomheid van zijn ouders in alle opzichten konden overtuigen, wat ons werkelijk niet kwalijk te nemen was. Maar nu heeft deze zaak absoluut een heel ander aanzien gekregen, en wij zijn buitengewoon blij dat wij door Uw genade ook daarmee in het reine zijn gekomen.’

[13] IK zei:. 'Welnu, dan is het zo goed; als jullie nu ook op dit gebied duidelijkheid hebben, dan hebben wij tot de ochtend nog ongeveer vier uur de tijd om nog heel veel dingen met elkaar te bespreken en duidelijk te maken. Wanneer Iemand van jullie iets nog niet helder is, laat hij dat dan hardop. vragen, dan zal hij een goed en helder licht ontvangen; want aan jullie wil Ik geven, het mysterie van Gods hele rijk goed te begrijpen!'

 

34 Het wezen van satan

 

[1] Nu kwam weer één van de in Emmaüs bekeerde Farizeeën die een schriftgeleerde was, naar voren en zei: 'Heer en Meester! Wij weten nu wel hoe het naar waarheid gesteld is met de bezetenen en wie in de grond van de zaak de boze geesten zijn, waardoor hier en daar het lichaam van een mens in bezit wordt genomen; maar in de Schrift wordt niettemin heel nadrukkelijk gesproken over de werkelijke, aartsboze duivels en over hun vorst, satan, en tevens gezegd dat satan, die ook Lucifer genoemd wordt, en een ontelbaar groot aantal engelen die zich naar hem gericht hebben door God verstoten zijn en in het eeuwige hellevuur zijn geworpen.

[2] Zo staat er ook geschreven dat satan in de gedaante van een slang de eerste mensen ten val bracht, en hoe God de vrome Job door hem liet verzoeken.

[3] Hoe zit. het nu. volgens. Uw nieuwe leer met satan en zijn aan hem ondergeschikte duivels? Wie en waar is satan en wie en waar zijn de duivels?’

[3] Aangezien het ons door U vergund is om het gehele mysterie van Gods rijk te begrijpen, moeten wij ook wat dat betreft duidelijkheid hebben; wilt U daarom zo genadig zijn om ons daar een begrijpelijke uitleg over te geven!'

[5] Ik zei: 'Daar is door Mij al veel over gezegd en uitgelegd, en Mijn oudere leerlingen weten waar ze aan toe zijn; maar omdat jij nog een nieuweling bij Mij bent, mag jij wel vragen naar wat jou nog niet bekend gemaakt werd; luister dus!

[6] Kijk, wat de eindeloze ruimte als materie in zich bevat, is gericht en daardoor gefixeerd door de macht van Gods wil! Wanneer dat niet zo zou zijn, zou er zich geen zon, geen maan, geen aarde en al helemaal geen schepsel in de grote eindeloze ruimte bevinden; dan zou alleen God bestaan, Zijn grote gedachten en ideeën aanschouwend.

[7] God heeft echter al sinds eeuwigheid Zijn gedachten als het ware buiten Zichzelf geplaatst en ze door Zijn almachtige wil van een lichaam voorzien. Deze belichaamde gedachten en ideeën van God zijn echter strikt genomen geen lichamen, maar het zijn geestelijke dingen die zich in het gericht bevinden en rijpingsvaten ten behoeve van een zelfstandig 'zijn'. Het zijn dus schepselen, bestemd om als het ware uit zichzelf en uit eigen kracht eeuwig voort te leven naast Mij, de voor hen zichtbare Schepper.

[8] Alle schepselen, als gerichte geestelijke wezens, zijn vergeleken bij het al zuivere en vrije geestelijke nog onzuiver, onrijp en daarom nog niet goed, en kunnen ten opzichte van het geestelijk zuivere goede op zichzelf nog als slecht en kwaad beschouwd worden.

[9] Onder 'satan' moetje dus de hele materiële schepping in het algemeen verstaan, en onder' duivel' de afzonderlijke specifieke delen daarvan.

[10] Wanneer een mens op deze wereld Gods wil kent en ernaar leeft, verheft hij zich daardoor uit de gevangenschap die eigen is aan al wat geschapen is en gaat over naar Gods vrijheid, die eigen is aan wat niet geschapen is.

[11] Een mens die echter niet in een God wil geloven en derhalve ook niet wil handelen volgens Zijn aan de mens geopenbaarde wil zinkt vervolgens steeds meer en dieper weg in het geschapen materiële en wordt geestelijk onzuiver, slecht en gericht kwaadaardig, en bijgevolg een duivel. Want al het louter geschapene en gerichte is, zoals reeds gezegd, ten opzichte van het ongeschapen zuivere en vrije geestelijke onzuiver, slecht en kwaad; echter niet omdat God uit Zichzelf ooit iets onzuivers, slechts en kwaads had kunnen scheppen, maar enkel en alleen omdat het in de eerste plaats ten behoeve van het bestaan noodzakelijkerwijs iets moet zijn dat geschapen is, begiftigd met intelligentie en daadkracht en in de mens tevens met een vrije wil, en in de tweede plaats omdat het, om ooit zelfstandigheid te verwerven, in zichzelf zelfstandig gebruik moet maken van wat als geschapen gegeven is en dat als het ware tot zijn eigendom moet maken.

[12] Voor God bestaat er evenwel niets onzuivers, niets slechts en niets kwaads; want voor de Reine is alles rein. Alles wat God geschapen heeft is goed, en voor God bestaat er dan ook geen satan, geen duivel en bijgevolg ook geen hel. Alleen het geschapene als zodanig is dat allemaal, zolang het iets geschapens en gerichts moet blijven en zolang het uiteindelijk in het bezit van de vrije wil, hetzij goed of slecht wil blijven.

[13] Wanneer er dan in de Schrift staat dat satan in de gedaante van een slang het eerste mensenpaar verleid heeft, dan wil dat eigenlijk zeggen dat het eerste mensenpaar, dat God en Zijn wil goed kende, zich door de bekoorlijkheid van de materiële wereld heeft laten betoveren en dat de begeerte en de stem van hun gerichte vlees zeiden: 'Wij willen eens kijken wat er gebeurt als wij in strijd met de welbekende wil van God handelen! Want God Zelf heeft ons vrijheid van handelen gegeven; wij kunnen daardoor niets aan inzicht verliezen, maar alleen winnen. Want God weet zeker, wat ons door vrij te handelen kan gebeuren, wij weten het echter niet; laten we daarom slechts één keer naar onze zin handelen, dan zullen wij door ondervinding ook datgene weten wat God nu alleen weet!'

[14] En kijk, toen aten die beiden van de verboden boom der kennis langs de weg van het zelf willen ondervinden, en zonken daardoor een graad dieper weg in hun gerichte materiële, dat ten opzichte van het vrije leven van de geest ook 'de dood' genoemd kan worden.

[15] Ze zagen daarop heel goed in, dat in hun vlees de onvrijheid van het gericht en de dood woont, die bij een toenemende liefde voor de wereld ook de vrije ziel in zijn gericht en zijn onvrijheid kan begraven, en zo verloren ze dan ook het zuivere paradijs, dat bestond uit de volledige vereniging van de ziel met haar geest, en konden dat uit zichzelf niet helemaal meer terugvinden; want hun ziel was door de angel van de materie verwond en het kostte haar toen heel veel moeite, om zich nog zo vrij mogelijk boven het gericht van de geschapen onvrijheid te handhaven, zoals dat nu bij alle mensen het geval is -en daarom ben Ik in deze wereld gekomen, namelijk om de mensen weer de ware levensweg te tonen en hen door Mijn leer het verloren paradijs terug te geven.

[16] Datzelfde is ook het geval bij Job. Job was in aards opzicht een uiterst gelukkige man en had veel bezittingen. Hij was echter ook een wijs mens en zeer toegewijd aan God, die strikt volgens de wet leefde. Zijn buiten­gewone welstand maakte zijn vlees echter toch steeds begeriger en stelde hoge eisen aan de geest in hem.

[17] De gerichte geest van het vlees zei in zekere zin tegen de ziel: 'Ik wil toch eens kijken of ik jou door al mijn aardse genoegens en leed niet van jouw God kan wegtrekken en of ik jouw geduld niet zodanig kan uitputten dat ik je onder mijn dwanggericht kan stellen!'

[18] Dat kostte Job toen een machtige strijd; want enerzijds stonden hem alle aardse vreugden ter beschikking, waarvan hij weliswaar genoot, maar ze heersten niet over zijn ziel, die verbonden bleef met de geest.

[19] Aangezien de kwade geest van de materie op deze manier echter niets bereikte met de ziel, werd zijn ziel verzocht door allerlei lichamelijke narigheden, die in het boek symbolisch zijn aangeduid. Maar Job doorstond die allemaal met geduld, alhoewel hij af en toe mopperde en zijn nood klaagde, maar uiteindelijk toch altijd openlijk bekende, dat God hem voorheen alles had gegeven, het nu had afgenomen en het hem weer zou kunnen teruggeven, en zelfs nog meer dan Hij hem afgenomen had, vanwege de volledige versterking van zijn ziel in de geest.

[20] Wanneer dat nu zo is, wie was dan satan, die de vrome Job zozeer verzocht? Het was de gerichte geest van zijn vlees, dat wil zeggen de verschillende begeerten daarvan!

[21] Maar een bepaalde persoonlijke oer satan en persoonlijke oerduivels hebben in werkelijkheid nooit ergens anders bestaan dan alleen in de gerichte wereldse materie van iedere aard en soort. Dat satan en de duivels door de oude wijzen evenwel in allerlei schrikbeelden werden weergege­ven, heeft als reden dat de ziel zich door allerlei verschrikkelijke beelden moest kunnen voorstellen wat voor nood een vrij leven moet ondergaan, wanneer het zich weer door het gericht van de materie gevangen laat nemen.’

 

35 Over de persoonlijkheid van satan

 

[1] (De Heer:) 'Ikzelf heb satan eens in een beeld voor Mijn eerste leerlingen laten verschijnen, en zij schrokken daar geweldig van. Iets dergelijks gebeurde ook herhaalde malen bij de aartsvaders van deze aarde; maar destijds werd daar geen verklaring in woorden bij gegeven omdat de ouden, die wijs waren uit de geest, de symbolische voorstelling langs de weg van innerlijke overeenkomsten goed begrepen en daarom ook zeiden: het is verschrikkelijk om in de richtende handen van God te vallen, dat wil zeggen: het is verschrikkelijk voor een ziel, die al eens tot volledig zelfbewustzijn gekomen is, om zich weer gevangen te laten nemen door de onveranderlijke wet van het dwingende gericht van de goddelijke wil in de materie.

[2] Dat dit als iets verschrikkelijks voor de ziel bestempeld wordt, leert iedereen door de ervaring van een stervende, die tevoren niet de volledige wedergeboorte in de geest heeft bereikt.

[3] Want waarom vreest zo'n ziel de dood van haar lichaam zozeer? Omdat zij, nog verstrikt in het dwanggericht van het lichaam, meent samen met het lichaam mee te sterven! Dat dit het geval is, kunnen jullie goed herkennen bij al degenen die helemaal niet of maar nauwelijks geloven aan een voortleven van de ziel na de dood van het lichaam, omdat hun ziel zich eveneens helemaal of voor het grootste deel in het gericht van haar vlees bevindt en bijgevolg ook de dood daarvan mede moet doormaken, zolang ze daar door Mijn wil niet volledig van gescheiden wordt.

[4] Aangezien jullie nu hopelijk goed beseffen, hoe het zit met satan en zijn duivels, zullen jullie daardoor ook vanzelf inzien dat het met de hel niet anders gesteld kan zijn. Dat is, net als satan, in zichzelf het eeuwige dwanggericht, dus wereld en de materie daarvan.

[5] En waarom wordt satan ook een vorst van duisternis en leugen genoemd? Omdat alle materie niet datgene is wat ze schijnt te zijn, en wie daar in zijn liefde schijnbaar naar grijpt en zich erdoor gevangen laat nemen, bevindt zich dan ook duidelijk in het rijk van de leugen en, ten opzichte van de waarheid, in het rijk van de duisternis.

[6] Wie bijvoorbeeld de zogenaamde schatten uit het rijk van de dode materie teveel liefheeft en ze houdt voor wat ze schijnen te zijn en niet voor wat ze volgens de waarheid zijn, bevindt zich daardoor reeds in het rijk van de leugen, omdat zijn liefde, als grondslag van zijn leven, als het ware helemaal blind in de materie is verzonken en zich uiterst moeilijk weer uit een dergelijke nacht kan verheffen naar het licht van de volle waarheid."

[7] Wie goud echter alleen beschouwt als een overeenkomstige uitdruk­kingsvorm, waardoor het goede van de liefde in God wordt voorgesteld, zoals zuiver zilver de waarheid van de wijsheid in God voorstelt, die kent dan ook de werkelijke waarde van goud en zilver en bevindt zich dus in het rijk van de waarheid, en zijn ziel wordt niet verstikt in de bedrieglijke schijn en het gericht daarvan.

[8] Zo hadden ook bij de ouden en alle profeten goud, zilver en de verschillende soorten edelstenen alleen maar de ware betekenis; als materie hadden ze echter geen waarde en konden daarom ook niet gevaarlijk worden voor een ziel. Door het inzicht in de werkelijke waarde van de materie ontdekten ze ook gemakkelijk en snel waar het van nature geschikt en bruikbaar voor was en ontleenden daaraan het ware nut.

[9] Toen de mensen evenwel in de loop der tijd waarde begonnen toe te kennen aan de materie vanwege haar glans en schone schijn, gingen ze over in het gericht ervan, werden geestelijk blind, hard, hebzuchtig, gierig, leugenachtig, twistziek, bedrieglijk, hoogmoedig, boosaardig en oorlogs ­en veroveringszuchtig, en vervielen daardoor tot afgoden­ en heidendom en bijgevolg ook tot de eigenlijke hel; waaruit ze zonder Mij niet verlost konden worden.

[10] Daarom moest Ik Mijzelf in materie en daarmee in het gericht hullen ­en Ik moet het doorbreken, opdat Ik daardoor tot toegangspoort naar het eeuwige leven word voor alle gevallen mensen, wanneer ze door deze poort het leven willen binnengaan. Daarom ben Ik ook de deur naar het leven en het Leven Zelf Wie niet door Mij naar binnen gaat, komt niet tot het leven in het licht van de eeuwige waarheid en van de vrijheid, maar blijft gevangen in het gericht van de materie.

[11] Nu komt er echter vanzelf nog een vraag op, en die luidt: bestaan er dan werkelijk geen persoonlijke satan en geen persoonlijke duivels?

[12] En Ik zeg: 'O ja, die bestaan hier wel, nog in het vlees levend, en nog heel veel meer in de grote wereld aan gene zijde, die er ook altijd op uit zijn om een slechte invloed op de wereld aan deze zijde uit te oefenen, en dat enerzijds door de ruwe natuurgeesten, die zich vanwege hun voorbe­stemde rijping nog in allerlei materie ophouden, en vervolgens ook rechtstreeks door geheime influisteringen, prikkelingen en verlokkingen. Ze merken bij de mensen heel goed de verschillende zwakheden en geneigdheden op, maken zich daar meester van en wakkeren die aan tot gloeiende hartstochten.

[13] En als de zwakheid van een mens eenmaal tot een gloeiende hartstocht is geworden, bevindt hij zich al helemaal in de toestand van het gericht van de materie en de boze geesten daarvan, en dan is het moeilijk voor hem om zich daarvan los te maken.

[14] Satan is de optelsom van het totale gericht van de materie, en wat zijn persoonlijkheid betreft, deze bestaat als zodanig nergens; maar wel is die te beschouwen als een vereniging van duivels van iedere aard en soort, niet alleen van deze aarde maar van alle werelden in de eindeloze scheppings­ruimte, zoals volgens Mijn reeds aan jullie gegeven uitleg ook al de talloos vele hulsglobes allemaal samen uiteindelijk een immens grote scheppings­mens voorstellen.

[15] In kleiner verband is een vereniging van alle duivels van een hemel­lichaam natuurlijk ook een satan, en in de kleinste omvang is iedere afzonderlijke duivel het op zichzelf.

[16] Zolang er evenwel geen mensen op een hemellichaam bestonden, waren er daar ook geen persoonlijke duivels, maar alleen gerichte en ongegiste geesten in alle materie van een hemellichaam; tot de materie behoort alles wat jullie met je zintuigen waarnemen.

[17] Maar jullie kunnen ook aannemen dat er nu op geen enkel hemelli­chaam slechtere en boosaardiger duivels bestaan dan juist in en op deze aarde. Als het hun toegestaan zou zijn, zouden ze de aarde en haar bewoners verschrikkelijk kwaad doen - maar het wordt niet toegelaten -en opdat de duivels dat niet kunnen doen, zijn ze dan ook met volkomen blindheid en bijgevolg ook met de grootste domheid behept, en hun verenigingen lijken op de bewaakte inrichtingen van deze aarde, waarin de dwazen en waanzinnigen worden vastgehouden, zodat ze de andere mensen niet kunnen schaden.

[18] Uit wat er tot nu toe gezegd is kunnen jullie nu allemaal wel met jullie hele denken en met verlicht verstand inzien hoe het zit met satan en zijn duivels, en het is voor jullie niet meer nodig om daar verder nog iets over te vragen. - En zeg jij nu, schriftgeleerde, of jij dat allemaal ook goed begrepen hebt!’

 

36 Waar de persoonlijke duivels zich bevinden

 

[1] Daarop zei de schriftgeleerde: Ja, Heer en Meester, want U hebt nu zo helder en uitvoerig als maar mogelijk is over deze kwestie gesproken en ons daarbij geordend en in detail laten zien hoe U met Uw schepping te werk bent gegaan, en zo moest dit alles ons wel volledig duidelijk worden, dat wil zeggen, voorzover het voor ons toch altijd beperkte menselijke verstand duidelijk kan worden, want kennis alleen is nog lang niet hetzelfde als alles doorzien; maar het is voor ons voldoende omdat WIJ datgene wat wij weten, door en door kennen.

[2] Maar aangezien U ons nu al zoveel gezegd hebt over deze moeilijk te vatten dingen, vraag ik U om ons nu ook nog de verblijfplaats van de persoonlijke duivels nog wat nader aan te geven, opdat wij die kunnen mijden; want als een mens of ook een heel gezelschap zich onwetend op een dergelijke plaats bevindt, kan hun dat tenslotte heel slecht bekomen. Wil daarom ook in dit opzicht zo genadig zijn om dat nader voor ons toe te lichten!'

[3] Ik zei: 'Jij denkt nog zeer materieel! Wat is er nu gelegen aan een of andere plaats, waar geestelijke duivelse persoonlijkheden zich vooral kun­nen bevinden?

[4] Als jouw ziel uit Mij maar zuiver en sterk is, dan kan zij zich in de ergste vereniging van duivels bevinden, zonder dat die haar ook maar enige schade kunnen toebrengen. Want een zuivere en uit Mij sterke ziel bevindt zich temidden van talloze legioenen persoonlijke duivels toch geheel en al in het rijk der hemelen, die niet bestaan uit uiterlijk vertoon, maar inwendig in het hart van de volmaakte ziel, want zó wordt de ziel tot een op Mij gelijkende schepper van haar zaligste woonplaats, waar eeuwig geen persoonlijke duivel zal kunnen binnendringen.

[5] En zo is het ook reeds op deze aarde voor een zuivere en uit Mij sterke ziel totaalonbelangrijk waar zich een kleine of grote woning van persoon­lijke duivels bevindt; want de zuivere en uit Mij sterke ziel draagt haar hemeloveral in en met zich mee, zoals de persoonlijke duivel zijn hel ofwel zijn gericht­

[ 6] Maar omdat we daar nu toch over spreken, wil Ik jullie de plaatsen die in het bijzonder door persoonlijke duivels bewoond worden ook wel wat nader aanduiden; luister dus.

[7] Kijk bij de mensen naar die openbare huizen en gebouwen, waar veel bedrieglijke handel gedreven wordt, zoals bijvoorbeeld nu in de tempel en in veel andere handelshuizen! Dat zijn dan ook speciale woonplaatsen voor de vele persoonlijke duivels. Zo zijn ook die huizen waarin allerlei ontucht, hoererij en echtbreuk bedreven wordt, eveneens speciale woonplaatsen voor persoonlijke duivels. Evenzo zijn ook die bergen en holen, waar mensenjachtig en begerig graven naar goud, zilver en andere schatten van de aarde, plaatsen waar persoonlijke duivels in groten getale wonen; evenzo bossen en holen waar zich dieven, rovers en moordenaars ophouden; zo ook de legerplaatsen en slagvelden, de wegen van de koopmanskaravanen en de rivieren, meren en zeeën waar een sterk winstgevende handel gedreven wordt.

[8] En verder zijn de landerijen en stukken grond, weiden, akkers, wijngaarden en bossen van hardvochtige heidenen als ook die van rijke gierige en hardvochtige joden bijzonder geliefde woonplaatsen van persoonlijke duivels, en ook de lucht boven en in de aangegeven woonplaatsen en het vuur, de wolken en de regen, en ook alle afgodstempels en valse orakels.

[9] Verder zijn de persoonlijke duivels in zeer grote aantallen daar te vinden, waar jullie groot aards prachtvertoon en de daarmee nog verbon­den hoogmoed zien.

[10] Op plaatsen evenwel die niet door mensen bewoond worden en ook niet door hun zonden verontreinigd zijn houden de persoonlijke duivels zich niet op, behalve in het geval dat een karavaan van mensen, belust op werelds gewin, daar doorheen zou reizen; vanwege die mensen zouden dan ook de persoonlijke duivels zich daar weldra goed thuis voelen.

[11] Nu heb jij, vriend, ook datgene te horen gekregen watje nog van Mij had willen horen en voor jezelf wilde weten.

[12] En om welke reden de persoonlijke duivels juist van de genoemde plaatsen houden, ligt voor degene die het voorgaande ook maar enigszins begrepen heeft duidelijk voor de hand, en behoeft daarom geen verdere verklaring.’

 

37 Inzicht in de redenen voor de oerschepping

 

[1] De schriftgeleerde zei: 'Maar hoe worden die duivels dat dan gewaar? Kunnen ze deze aarde en ook ons mensen zien, en ook wat we doen?'

[2] Ik zei: 'O ja, maar alleen datgene wat aan hun gelijk is. Ik zegje: ook de boosaardige gieren verzamelen zich snel, waar zich een voor hen goed smakend aas bevindt.

[3] Ik alleen weet van eeuwigheid wat er voor nodig is om een gedachte uit Mij tot een vrij wezen, en wel met de volste goddelijke zelfstandigheid, te vormen; daarom weet Ik ook als enige wat er voor nodig is om dit allerhoogste werk geheel en al te realiseren. Of het nu gaat om dood, gericht, mens of engel: in Mijn ogen is dat voor het realiseren van het hoofddoel van Mijn liefde en wijsheid allemaal een en hetzelfde. Want, weetje, de Eeuwige heeft daar altijd tijd genoeg voor. David zei wel, dat duizend jaar voor God nauwelijks een dag is, maar Ik zeg tegen jou, nu Mijn schriftgeleerde en vriend: duizendmaal duizend jaar is voor Mij nauwelijks één enkel ogenblik!

[4] Kijk, jij bestaat nu, en talloze myriadenmaal myriaden scheppingen, zoals deze, liggen reeds voltooid achter ons, volgens de natuurlijke tijdre­kening! Hoe zou je Mij kunnen verwijten, dat Ik jou nu pas in deze jongste tijd geboren heb laten worden? En welk verwijt zullen vervolgens diegenen tegen Mij kunnen inbrengen, die Ik pas na verloop van aeonenmaal aeonen lange tijden en eeuwigheden geboren zal laten worden?

[5] Ik ben immers Heer over Mijn eeuwige gedachten en ideeën, en kan ze in een zelfbewust vrij leven roepen wanneer Ik wil! Want Ik sta eeuwig onder geen enkele wet, omdat Ikzelf sinds oereeuwigheid de wet ben, en Ik kan dus in goddelijk morele aangelegenheden een wet, die alleen maar van Mij kan uitgaan en in Mijn willigt, ook uitvaardigen hoe en wanneer Ik dat vanuit Mijn liefde en Mijn wijsheid wil!

[6] Wie buiten Mij kan dat voorzien, en wie kan Mij daartoe dwingen en weten te bewegen, dan alleen Ikzelf vanuit Mijn eeuwige orde?

[7] Mijn eeuwig geheel vrije wil is de wet over Mijn gedachten en ideeën, die weliswaar van eeuwigheid in Mij hun alleen voor Mij zichtbaar bestaan hebben; wanneer het Mij volgens Mijn liefde echter behaagt om ze in een vast en zelfstandig bestaan te laten komen, dan stelt Mijn wijsheid Mijn wil tot wet over Mijn gedachten en ideeën, en dan worden die tot realiteiten als het ware buiten Mijn Zijn, en vervolgens moeten ze zo voortbestaan als uiterlijke zelfstandige realiteiten, zolang Mijn liefde en wijsheid Mijn wil als wet aller wetten deskundig en doelmatig over hen laat heersen.

[8] En kijk, zo is het voortbestaan van de persoonlijke duivels ook een wet, die in hen gelegd is naast de nog altijd eigen vrije wil! Zolang zijzelf Mij niet willen erkennen als degene die Ik sinds eeuwigheid was, nog ben en eeuwig zal zijn, zo lang zal Mijn dwingende wet ook niet van hen wijken; want als Ik Mijn dwingende wet in zou trekken, dan zou er aan de zelfstandigheid van hun bestaan een einde komen.

[9] Of een reeds zelfstandig bestaand wezen zijn leven nu vanuit zijn vrije wil betert, of pas na een voor jullie onvoorstelbaar lange tijd, en overgaat in het rijk van de waarheid, is voor Mij om het even, en Ik zal Mijn eeuwige orde daarom geen haarbreed wijzigen; wie het echter anders wil hebben, die kan dat ook, want alle middelen zijn hem daartoe gegeven.

[10] Aangezien Ik jullie nu echter ook de woonplaatsen van de slechte en kwaadaardige zielen, die eigenlijk de persoonlijke duivels zijn, heb aange­geven, moeten jullie die mijden, wanneer jullie je nog ook maar enigszins zwak voelen; want op zulke plaatsen dreigt voor iemand die zwak is nog altijd gevaar! Wie zich, terwijl hij nog zwak is, in een gevaar begeeft, komt ook gemakkelijk om in het gevaar, of hij komt er althans niet gemakkelijk zonder schade vanaf

[11] Zorg dan ook dat jullie niet begeren naar al het onzuivere en onrijpe van deze wereld, aangezien jullie nu reeds op de laatste trede van de innerlijke levensvoleinding staan en dat allemaal al achter de rug hebben! Streef steeds voorwaarts en niet meer naar het onrijpe dat achter je ligt, dan zullen jullie gemakkelijk en snel bij het ware levensdoel zijn en zullen jullie geen zin meer hebben om ook maar een enkele blik te werpen naar het onrijpe dat achter je ligt! -Hebben jullie dat nu ook begrepen?'

[12] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, ook dat is ons nu duidelijk geworden, en wij weten nu ook in dit opzicht waar we aan toe zijn; maar er zijn onder de mensen toch nog zoveel verschijnselen, waarover men nog niet echt veel duidelijkheid heeft. Zo ken ik bijvoorbeeld zelf in het land van de joden verscheidene oude burchten en oude huizen die misschien al sinds enkele eeuwen niet meer door mensen bewoond worden. Daar spookt het dikwijls zo verschrikkelijk, dat geen mens, ook al is hij nog zo dapper, die ook maar op grote afstand durft te naderen, en wee degene die misschien toevallig of onbekend met de akelige situatie in de buurt van zulke plaatsen komt! Want zo iemand wordt heel lelijk te pakken genomen, en degene die zich zelfs opzettelijk naar zo'n plaats mocht hebben begeven nog veel erger. Welnu, zulke niet eens zo zelden voorkomende plaatsen zijn al vele jaren door geen enkele grote zondaar betreden, noch door de één noch door een andere, en toch men mag ze niet betreden. Wat heeft dát dan wel te betekenen?'

[13] Ik zei: 'O Mijn vriend, daar zit niet altijd datgene achter wat jij denkt, maar meestal iets heel anders. Laat dergelijke beruchte burchten en oude boerderijen maar eens omsingelen door een groep dappere soldaten, dan sta Ik ervoor in dat bij zo'n gelegenheid jouw anders zo gevaarlijke verschijnselen zich zodanig zullen terugtrekken, dat geen soldaat ook maar het geringste zal merken van hun eventuele bestaan!

[14] Er bestaan hier en daar weliswaar ook wel plaatsen waar zielen van reeds lang gestorven mensen zich ophouden en af en toe op de een of andere manier de aandacht trekken van voorbijtrekkende mensen. Dat zijn zielen die tijdens hun lichamelijke leven te hevig verliefd waren op hun aardse bezit en, om dat te vergroten, ook menige grote onrechtvaardigheid hebben begaan. Zulke tevens uiterst materieel geworden zielen blijven dan na het afvallen van hun lichaam op die plaatsen, die hun tijdens hun lichamelijke leven boven alles lief en dierbaar waren, en dat dikwijls net zo lang, tot ieder spoor van hun meestal zo kostbare bezit verloren is gegaan. Dan pas beginnen ze aan gene zijde meer en meer in zichzelf te keren, omdat ze in zichzelf gewaar beginnen te worden dat al het aardse en tijdelijke bezit en ijdele een lege illusie is en was.

[15] Maar zulke zielen kunnen nooit ontaarden tot een te voelbare boosaardigheid, en hun uiterst beperkte en machteloze bestaan kan aan niemand ook maar enige morele schade toebrengen; integendeel, dat ze zich af en toe manifesteren werkt dikwijls heel goed op het ongeloof van menig wereldse mens, die daardoor gelovig wordt en zijn wereldse leven verandert, omdat hij een voortbestaan van mensenzielen na de dood van het lichaam gewaarwordt, dat hem niet bepaald zo goed en zalig schijnt te zijn.

 

38 Over het bidden voor de overledenen

 

[1] (De Heer:) 'Dergelijke geesten, al zijn ze ook niet van het goede en zuivere soort, kunnen dus voor een mens niet gevaarlijk worden, en het is goed om voor zulke zielen te bidden. Want het gebed van een van ware liefde en erbarmen vervulde ziel in vol liefdesvertrouwen op Mij heeft een goede invloed op zulke werkelijk arme zielen aan gene zijde, want het vormt een bepaalde stof van levensether om hen heen, waarin zij als in een spiegel hun gebreken en tekortkomingen zien, zich beteren en daardoor gemakkelijker tot het levenslicht komen.

[2] En Ik reik jullie Zelf deze mogelijkheid, opdat jullie ook voor je overleden broeders en zusters werkelijk van nut kunnen worden.

[3] Maar hoe moeten jullie dan voor hen bidden?

[4] Dat gaat heel gemakkelijk! Jullie moeten bij jullie gebeden niet van mening zijn, dat jullie Mij daardoor tot grotere erbarming kunnen bewe­gen, aangezien Ik waarlijk Zelf eindeloos veel barmhartiger ben dan alle beste en meest liefdevolle mensen van de hele wereld bij elkaar, maar draag hun gelovig en vanuit de ware liefdesgrond van jullie hart, dus in je hart, het evangelie voor, dan zullen ze het horen en zich daar ook naar richten! En op deze manier zullen jullie ook de werkelijk armen van geest het evangelie verkondigen, dat hun van groot nut zal zijn.

[5] Al het andere bidden en opdreunen van gebeden helpt een overleden ziel niet in het minst, maar schaadt haar veeleer, omdat ze zich alleen maar ergert als ze het hoort, aangezien dergelijke gebeden voor de zielen van overledenen, zoals dat vooral bij de Farizeeën zelfs volgens de wet gebruikelijk is, met grote offers betaald moeten worden.

[6] De manier van bidden voor de overledenen en het zorgen voor hun geestelijke armoede, zoals Ik die jullie nu heb getoond, is zeker een vruchtbare zegen voor hen; daarentegen is een duur betaald gebed van de Farizeeën voor hen een vloek, waar ze snel voor op de vlucht slaan en die ze diep verachten.

[7] Mogen jullie ook dit als een goede raad, door Mij aan jullie gegeven, onthouden en ook goed in acht nemen; want daardoor zullen jullie ware, grote, machtige en zeer dankbare vrienden in de grote wereld aan gene zijde verwerven, die jullie noch aan deze noch aan gene zijde ooit zullen verlaten als jullie in nood zouden raken! Zulke vrienden zullen dan jullie ware beschermgeesten zijn en zich altijd om het welzijn van hun weldoe­ners bekommeren.

[8] Maar jullie kunnen die alleen maar verwerven, wanneer jullie op de door Mij aangegeven manier bekommerd en bezorgd om hen zijn. Daarvoor hoeven jullie niet te wachten op oude burchten en boerderijen, maar jullie kunnen dat altijd doen voor zoveel overleden zielen als jullie je maar kunnen voorstellen; want jullie geloof, jullie ware liefde en erbarming en de waarheid vanuit Mij reiken nog eindeloos veel verder dan de grote sferen van de aan jullie beschreven grote kosmische mens. Want jullie zijn niet alleen Mijn schepselen, maar jullie zijn voor Mij, jullie Vader , eindeloos veel meer, en de Grote Scheppingsmens is niet eens een voelbaar levenspuntje van bestaan in de kleinste levenszenuw van jullie kleine teen, - dat allemaal natuurlijk alleen geestelijk ofwel vanuit het standpunt van de diepste waarheid beschouwd.

[9] Waarlijk Ik zeg jullie: jullie is een eindeloos grote invloedssfeer toegedacht, waarvan jullie zelf de omvang echter pas volmaakter zullen aanschouwen, wanneer jullie eenmaal in Mijn eeuwige rijk met Mij in één Vaderhuis zullen wonen en werken! Want nu is dat allemaal alleen nog maar een wonderlijke droom voor jullie, zoals dat ook dikwijls bij goede kinderen van vrome ouders het geval is; maar wat Ik jullie hier zeg, is diepe en goddelijke waarheid.

[10] Zoals Ikzelf alle macht en soevereiniteit in de hemel en op deze nietige aarde bezit, zo moeten jullie allemaal, die in Mij geloven en Mij boven alles liefhebben, die ook volkomen bezitten; want de kinderen van een Vader mogen niet minder dan eindeloos volmaakt zijn, zoals hun Vader dat is.

[11] Bij de mensen op deze aarde ziet dat er meestal wel anders uit, in het bijzonder wanneer de vader zijn aardse kinderen teveel verwent; maar dat is bij Mij werkelijk nooit en te nimmer het geval, want Ik weet sinds eeuwigheid wat Mijn kinderen nodig hebben.

[12] Welnu, Ik heb jullie nu een klein voorproefje gegeven, opdat jullie daardoor weten wie Ik ben, en wie jullie zijn en eigenlijk nog veel meer moeten worden. Handel daarom overal en altijd naar Mijn woord, dan zullen jullie met gemak bereiken wat jullie volgens Mijn Vaderlijke woorden dienen te bereiken; want een zekerder en machtiger borg dan Ik Zelf ben heeft de hele eeuwigheid en oneindigheid niet. Maar, zoals gezegd, onthoudt het heel goed in de diepste grond van jullie leven, anders zou Ik dit vergeefs tegen jullie gezegd hebben!

[13] Zoek voor de kleine offers die jullie Mij brengen geen beloningen in deze wereld - want waarlijk, dan zouden jullie niet Mijn kinderen zijn, maar kinderen van deze wereld en aarde, die een slechte voetenbank is voor Mijn liefde en Mijn ernst -, maar doe alles wat jullie doen uit ware, innige liefde tot Mij, jullie Vader , dan zal Ik wel weten waarmee Ik Mijn geliefde kinderen een ware wedervreugde moet bereiden!

[14] Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie: geen menselijk oog heeft ooit aanschouwd, geen menselijk oor gehoord en geen menselijk zintuig gevoeld, wat Ik gereed houd voor Mijn kinderen, die Mij als hun vader waarachtig, met een eenvoudig hart liefhebben!

[15] Maar dit zeg Ik jullie allemaal ook: Ik laat Mij absoluut niet naast de wereld mee voortslepen! Want of helemaal het één, of helemaal het ander; maar een dergelijke halfslachtigheid is iets van de duistere heidenen en levert hun dan ook slechte vruchten op.

[16] Want wat voor nut kan een mens ervan hebben, als hij alle schatten van de wereld zou bezitten, maar daarbij grote schade zou lijden aan zijn ziel? Bekommer je daarom altijd om schatten, die niet door motten opgegeten kunnen worden en niet door roest aangevreten kunnen worden, dan zullen jullie er altijd het beste aan toe zijn!

[17] Onthoud dus ook deze raad weer en volg hem op, dan zullen jullie ook reeds op deze aarde een goed bestaan hebben en de andere mensen, die jullie woorden zullen geloven, met jullie; al het andere moet echter wegkwijnen, opdat het vlees niet te hoogmoedig wordt! Want alleen Ik ben als enige de Heer en doe volgens Mijn eeuwige wijsheid altijd wat Ik wil! De wereld mag dan moord en brand schreeuwen, zo krachtig en luid als ze maar wil, en nu eens hier­ en dan weer daarover, en Ik zal nooit luisteren naar haar loze geblèr!

[18] Maar wat Mijn ware kinderen en vrienden Mij zullen voorleggen, daar zal Ik ook naar luisteren en de kwaal gemakkelijk en spoedig verhelpen; maar alles wat 'wereld' heet en is, moet van nu af aan honderd keer meer getuchtigd worden dan sinds het begin van de wereld ooit het geval is geweest! Dat is ook Mijn woord, en de tijd zal de mensen leren dat Ik deze woorden niet vergeefs heb gesproken.

[19] Wee allen die wereldbelust zijn en Mijn wil weerstreven! Want deze aarde is een wieg voor Mijn kinderen, en die worden niet bekwaam zonder de tuchtroede; en als zachtere waarschuwingen niets helpen, dan zullen er scherpere en zeer ernstige gehanteerd worden, wat dan Mijn zorg zal zijn. Maar nu moeten we nog een deel van jouw vraag afhandelen!'

 

39 Over ruïnes waar geesten spoken

 

[1] (De Heer:) 'Mijn schriftgeleerde vriend, je hebt in je vraag aan Mij gewag gemaakt van geesten die verschrikkelijk tekeer gaan in oude burchten en boerderijen, en Ik zeg je, dat het daar -in het bijzonder in deze tijden -inderdaad zo mee gesteld is; maar Ik kan je daarbij ook de volste verzekering geven dat dit absoluut geen gevaarlijke geesten, maar dikwijls wel heel gevaarlijke en door en door slechte mensen zijn, die in samenwerking met heidense magiërs, ook joodse ex-priesters en ontslagen of uit zichzelf vertrokken Essenen hun boosaardige spel spelen. Deze mensen hebben allerlei slecht gespuis in goed betaalde dienst en verzamelen door roof, moord en allerlei andere, echt duivelse bedrieglijke kunsten grote schatten, en de oude burchten met hun onderaardse gangen zijn voor hen uiterst geschikte werkplaatsen voor hun bezigheid.

[2] Als een argeloos mens dicht bij deze ware helse nesten komt dan wordt hij, opdat het bedrog niet aan het licht komt, in geen geval in de omgeving geduld, maar wordt hem door hun boze kunsten zoveel angst aangejaagd, dat hij vervolgens zelf de beste beschermer en verdediger van een dergelijk hels nest is; want hij vertelt dat aan duizend andere mensen van mond tot mond en allemaal houden ze dat voor iets verschrikkelijk bovennatuurlijks, en geen van die duizend waagt zich daarna ooit meer in de buurt van zo'n werkelijk hels nest. Maar, zoals Ik op deze vraag van jou direct aan het begin al opgemerkt heb, laat maar eens een goed bewapend Romeins leger dicht bij zo'n beruchte burcht met spookgeesten komen, dan zullen de geesten zich niet verroeren, maar zo snel ze kunnen op de vlucht slaan door hun geheime onderaardse gangen.

[3] Ik zeg je: in dergelijke door jou genoemde burchten en boerderijen verblijven maar weinig werkelijk duivels geworden mensenzielen, die hun lichamen allang afgelegd hebben, maar wel vaak een des te groter aantal zielen van mensen die nog in het vlees hun meer dan duivels slechte leven leiden en gewoonlijk veel erger zijn dan de absolute duivels aan gene zijde! Ik denk dat door deze uiteenzetting deze kwestie jou nu wel helder is! Of als je nog een of andere twijfel hebt, laat die ons dan horen!'

[4] Hierop kwam de Romein Agricola weer naar voren en zei: 'Aha, gaat het er in dergelijke nesten zo aan toe? Goed, dat ik ook dit nu uit de mond van de meest waarachtige getuige gehoord heb! Dit soort spookgeesten zal ik wel weten uit te drijven! Ook bij ons in Europa ken ik een groot aantal van zulke beruchte nesten, en aan de praktijken van zulke geesten van vlees en bloed zal spoedig een einde gemaakt worden!’

[5] Ik zei: 'Dat zal je echter beduidend moeilijker afgaan dan hier in het land van de joden het geval zou zijn; want jullie invloedrijke heidense priesters zijn bijzonder geïnteresseerd betrokken bij dat kwade spel. Zolang Mijn nu aan jullie gegeven leer daar geen duidelijke vorderingen heeft gemaakt, valt er tegen de Europese spooknesten met geweld niet veel te beginnen. Maar het beste middel tegen zulke uiterst bedrieglijke onzin is het voorlichten van het betere deel van het volk; want als dat eenmaal goed weet, hoe het in werkelijkheid met deze dingen gesteld is, dan hoort het gepeupel het weldra ook, en dat is dan de snelste en voornaamste uitdrijver van zulke boze geesten van vlees en bloed.

[6] Wie de vogels wil vangen, moet niet direct met knuppels in de struiken beginnen te slaan, maar hij moet eerst de netten spannen en dan pas de knuppels in de struiken gaan gooien, dan zullen de vogels zichzelf met velen tegelijk in de netten vangen.

[7] Waar bepaalde hoofdbeginselen van een wereldse regering te nauw verbonden zijn met het bedrieglijke priesterdom, daar valt met openlijk geweld in eerste instantie niet zo veel te beginnen; maar in een latere fase zal het wel heel goed te gebruiken zijn.

[8] Maar hier in het land van de joden, en met name in Galilea, heb Ikzelf al een paar van zulke plaatsen van bedrog vernietigd, waarover Cyrenius je iets zal kunnen vertellen. Er bestaan er evenwel nog enkele, en daar zal Ik weldra nog mee afrekenen, zoals Ik dat ook met de slechte afgodstempel in Samosata aan de Eufraat heb gedaan.

[9] Maar bij jullie in het nog diep heidense Europa valt er nu niets anders tegen zulk spookwerk te ondernemen dan alleen datgene wat Ik je eerder aangegeven heb.

[10] Ooit zal Europa Azië in geloof verreweg overtreffen; maar nu is het over het algemeen nog erg ruw en onrijp, omdat het nog te diep in het allerduisterste heidendom zit en dat ook na vele honderden jaren niet volledig zal kunnen laten varen. Er zullen daar evenwel ook velen in Mijn naam in de volste waarheid staan, maar ook voortdurend meer of minder door de heidenen vervolgd worden. Maar eens zal Ik een groot gericht doen uitgaan over alle heidenen, welke dan ook, en dat zal dan voor alle heidenen de genadeslag zijn. - Maar we zullen nu de schriftgeleerde nog laten spreken.

[11] Zeg jij nu, Mijn schriftgeleerde vriend, wat je nog niet begrijpt! Want als een waar schriftgeleerde moet jij de Schrift ook volledig begrijpen, en dus geef Ik nu aanjou en de anderen de gelegenheid om in alles, wat jullie nog onduidelijk is, bij Mij het juiste licht te krijgen.’

[12] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, door Uw goedheid en genade is nu alles, wat mij het belangrijkste leek, al volledig opgehelderd; maar aangezien Uzelf zojuist gewag gemaakt hebt van een allergrootst gericht over alle heidenen, zou U ons toch ook de tijd nader kunnen aanduiden, wanneer dat allemaal zal gebeuren.

[13] Weliswaar hebben ook Daniël en Jesaja daar in duistere beelden over gesproken, en Uzelf hebt twee volledige hoofdstukken van Jesaja verklaard, die daarnaar verwijzen, evenals de zekere ondergang van Jeruzalem; maar over een bepaalde tijd hebt U daarbij niets speciaals te kennen gegeven. Aangezien wij echter nu al zo veel van U hebben gehoord, zou U daarover, en met name over het laatste gericht over de heidenen over de hele wereld, ook iets naders kunnen meedelen, evenals over van welke aard het gericht zal zijn en welke tekenen daaraan vooraf zullen gaan. Want zonder bepaalde waarschuwingen laat U nooit een gericht over de mensen komen.’

[14] Ik zei: 'Mijn beste schriftgeleerde vriend! Je hebt werkelijk een zeer goede vraag gesteld, en Ik zal die voor jullie allemaal ook beantwoorden; maar jullie moeten je het heidendom in die tijd, waarover Ik sprak, niet zo voorstellen als het heidendom nu in deze tijd. De afgodstempels van de huidige tijd zullen weliswaar allang vernietigd zijn; maar in plaats daarvan zullen er door de antichrist ontelbare andere gebouwd worden, en dat zelfs in Mijn naam, en hun priesters zullen zich bovenmate laten eren als Mijn plaatsvervangers op aarde en zullen zich inspannen om alle wereldse schatten naar zich toe trekken. Zij zullen zich vetmesten; maar het volk zal geestelijk en lichamelijk in grote nood verkeren.

[15] Kijk, wanneer dat heidendom de overhand zal hebben gekregen, zal ook weldra het grote gericht over de nieuwe hoer van Babylon uitgestort worden! Nadere bijzonderheden zal Ik jullie later vertellen, maar laten we nu eerst wat wijn tot ons nemen!’

 

40 De betekenis van brood en wijn; over de ceremoniën

 

[1] Lazarus liet direct nieuwe wijn brengen en zei: 'Het grote en zeer verhevene, dat wij nu uit Uw goddelijke mond gehoord hebben, moet ook met een nieuwe wijn bekrachtigd en in ons hart bezegeld worden!’

[2] Ik zei: 'Daar heb je gelijk in, vriend en broeder Lazarus! Al het goede en ware heeft in brood en wijn zijn volledige overeenkomst. Daarom kunnen jullie er na Mij bij het matig gebruiken van brood en wijn tot Mijn gedachtenis ook steeds verzekerd van zijn, dat Ik Mij tot aan het einde van alle tijden van deze aarde in de geest, zoals nu in het lichaam, persoonlijk onder jullie, Mijn kinderen, broeders en vrienden, zal bevinden. Al zullen jullie Mij met de ogen van jullie lichaam zeker niet altijd zien, dan zal toch jullie hartje zeggen: 'Verheug je; want jullie Heer, God en Vader is onder jullie en zegent voor jullie het brood en de wijn! Wees dan vrolijk en opgewekt in Zijn naam, en denk daarbij aan de arme broeders en zusters en in het bijzonder de armen van geest!'

[3] Wanneer jullie hart je zo'n aansporing zal geven, bedenk en geloof dan altijd dat Ik Mij persoonlijk onder jullie bevind, en wat jullie Mij dan aan goeds en waars voor jullie zieleleven zullen vragen, dat zal Ik dan ook altijd heel bereidwillig en op een goed te begrijpen manier geven.

[4] Wie Mij dan met grote liefde in hun hart zullen begroeten, zullen zich er weldra ook met hun ogen van overtuigen, dat Ik Mij werkelijk persoonlijk onder jullie bevind. En wat Ik hier tegen jullie zeg en verklaar’ geldt ook ten volle voor jullie ware en getrouwe navolgers. - Maar geef nu de nieuwe wijn maar; want Ik heb dorst gekregen!’

[5] Hierop werd een hele frisse en zeer goede wijn geserveerd. Ik dronk, en ook alle anderen dronken en prezen de wijn, die door Mijn wil zeer gekruid en gezoet was.

[6] Toen wij ons zo gesterkt hadden, vroeg de schriftgeleerde nogmaals of Ik nu al genegen was om hem antwoord te geven op wat hij Mij gevraagd had.

[7] Ik zei echter: 'Vriend, er zijn nog wel andere dingen, die noodzakelijker zijn om nu te bespreken dan het einde van het heidendom. Laat eerst de morgen maar aanbreken en de Farizeeën die in het andere vertrek rusten eerst van hier vertrekken, dan zal Ik jullie daarna in de open lucht het hoe en wanneer van het einde van alles wat 'wereld' en heidendom heet in beelden uiteenzetten.

[8] Maar nu zullen wij, zoals reeds opgemerkt, over iets anders spreken, wat voorshands belangrijker zal zijn dan het treurige en uiterst benarde einde van al het wereldse en het heidendom. Waarover zouden wij volgens jullie nu het eerst moeten spreken, en waar hebben jullie allemaal echt behoefte aan om te weten en te geloven?'

[9] Nu sprak Petrus weer een keer: 'Heer, ik heb nog iets; als ik nu ook zou mogen spreken - en daar vraag ik U om - dan heb ik wel een vraag aan U te stellen!’

[10] Ik zei: 'Spreek dan! Want nu heeft ieder van jullie het recht om te spreken en te vragen.’

[11] Nu zei Petrus: 'Heer, Mozes heeft voor de reiniging van zondaren bepaalde uiterlijke middelen voorgeschreven, die iedere jood welbekend zijn. Moeten wij ons daar ook van bedienen? Hebben die voor de mens een kracht die hem heiligt, en zijn ze absoluut noodzakelijk voor het bereiken van het eeuwige leven van de ziel?

[12] Moeten ook de heidenen zich laten besnijden als zij Uw leer aannemen, of is bij hen de doop alleen al voldoende? En moeten behalve de besnijdenis ook de andere middelen ter reiniging toegepast worden bij de tot ons bekeerde heidenen?'

[13] Ik zei: 'Wie een jood is en besneden, zal ook altijd besneden blijven; maar de besnijdenis zelf is op zichzelf niets en heeft voor niemand een of andere geheime en bepaalde magisch heilig makende waarde voor de ziel.

[14] De mens wordt door niets anders geheiligd dan door het levende geloof en zijn daadwerkelijke liefde tot God en de naaste.

[15] Wie echter gezondigd heeft tegenover God en tegenover zijn naaste, moet zijn zonden met waar berouw erkennen, God ernstig om vergeving vragen, het onrecht dat hij zijn naaste heeft aangedaan goedmaken en verder niet meer zondigen, dan is hij vervolgens helemaal gereinigd; want doordat hij het kwaad heeft goedgemaakt en geen zonde meer begaat, worden hem vanzelfsprekend ook de zonden kwijtgescholden.

[16] Wie dat echter niet doet, blijft voortdurend geheel en al in zijn zonden en de kwade gevolgen daarvan, ook al zouden er tienduizend bokken voor hem geslacht en in de Jordaan geworpen zijn. Dit en ook alle andere uiterlijk reinigende middelen verbeteren en heiligen de mens niet in het minst, maar alleen zijn waarachtig en oprecht handelen volgens Mijn leer , en dat hij in zijn hart gelooft in de ene, ware God, en dus ook in Mij .

[17] Ik heb jullie immers al gezegd, dat jullie iedereen die Mijn leer en dus ook Mijzelf innig en waarachtig heeft aangenomen en opgenomen, moe­ten dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest; daarvoor is het opleggen van de handen voldoende en als een uiterlijk teken van ware, innerlijke reiniging door Gods geest het wassen met zuiver water. En dat is werkelijk voldoende voorjoden en heidenen.

[18] Al het andere heeft voortaan geen waarde in Mijn ogen, zoals ook een uiterlijk gebed met de lippen, al is het nog zo lang, voor Mij geen waarde heeft. Wie wil en verlangt dat zijn gebed door Mij verhoord wordt, moet in het stille kamertje van zijn hart in vol geloof tot Mij bidden, dan zal Ik hem geven waar hij om gevraagd heeft.

[19] Ik zeg jullie nogmaals, zoals Ik al zo vaak gezegd heb: zoek in alles alleen de waarheid; deze zal jullie volkomen vrij maken!

[20] Het is heel goed dat de mens volgens de leer van Mozes tevens zijn lichaam rein houdt. Door onreinheid komen er allerlei boosaardige ziekten in het vlees en het bloed en deze veroorzaken onvrede en droefheid in de nog zwakke ziel; maar wat het vlees van vuil reinigt, dat reinigt de ziel niet van haar zonden. De joden wassen immers voor en na een maaltijd hun handen en dikwijls ook hun voeten, en wij doen dat vaak niet, en toch zijn wij met ongewassen handen reiner dan de strenge joden met altijd gewassen handen en voeten.

[21] En nu kort en goed: geen enkel uiterlijk reinigend middel heeft een heiligende werking op de innerlijke mens, maar alleen het levende geloof in de waarheid, en de liefde en goede werken daarvan. - Hebben jullie dat nu begrepen?'

[22] Petrus zei: 'Dan is het dus in het vervolg ook niet nodig dat wij net als de tempelpriesters de huwelijken inzegenen?'

[23] Ik zei: 'Op zichzelf genomen helemaal niet; want de huwelijksband wordt voldoende gesloten door de wederzijdse gelofte ten overstaan van de ouders of andere waarachtige getuigen. Maar als jullie in een gemeente die jullie in Mijn naam gesticht hebben huwelijken als goed erkennen en ze in Mijn naam zegenen, zal hun dat tot nut en bekrachtiging van hun verbintenis strekken. Dat dient echter alleen te gebeuren als een liefdes­dienst, uitgaande van jullie goede wil.

[24] Ik geef jullie dit echter slechts als een goede raad en niet als een wet. En daarom moet er door jullie ook vooral geen wet van gemaakt worden; want wat voor negatieve invloed dwingende wetten hebben op zielen met een vrije wil, heb Ik jullie vannacht meer dan voldoende laten zien, evenals de onontkoombare gevolgen daarvan, en daarom moeten jullie altijd alleen maar vrij handelen vanuit ware en zuivere liefde en nooit vanuit een dwingend gebod. Alleen daaraan zal men Mijn ware leerlingen herkennen, namelijk aan het feit dat ze onder elkaar alleen de vrije wet van de liefde toepassen en elkaar over en weer liefhebben, zoals Ik jullie nu liefheb.

[25] Maar zo'n betaalde inzegening van het huwelijk door een autoritaire en hoogmoedige priester in of buiten de tempel heeft voor Mij niet de minste waarde, maar alleen Mijn grootste misnoegen. En wat Mijn afkeuring verdient, is zeker ook in strijd met Mijn orde en is een kwaad en een zonde, die werkelijk geen enkel mens zegen brengt. Als jullie dat goed begrepen hebben, handel dan ook zo, dan zullen jullie daar goed aan doen!'

[26] Hierop zegt Agricola: 'Heer en Meester, dan zullen ook wij Romei­nen er goed aan doen als wij bij ons met het huwelijk zo te werk gaan! ­En wat is Uw mening ten aanzien van veelwijverij, bent U ervoor of ertegen?'

 

41 Veelwijverij

 

[1] Ik zei: 'Wie van jullie heidenen in Mijn leer zal wandelen, zal ook altijd graag een dergelijke raad van Mij horen. Maar wat de veelwijverij betreft, moet het bij Mijn volgelingen net zo zijn, als in het begin van de mensen op deze aarde, aangezien God slechts één eerste man schiep en hem ook maar één vrouw gaf; want wie al eens een vrouw gehuwd heeft, aan wie hij zijn volle liefde en onwankelbare trouw beloofd heeft, en hij trouwt dan ook nog met een tweede en een derde vrouw, en sommigen met nog meer, dan pleegt hij daarbij ontegenzeglijk echtbreuk tegenover de eerste vrouw, en er staat nu eenmaal in de wet: 'Gij zult niet echtbreken!'

[2] Ik zeg jullie, dat veelwijverij uit den boze is; want ze maakt de ziel heel zinnelijk door de grote wellust van het vlees; het is en blijft kwade geilheid en hoererij en openlijke echtbrekerij .

[3] Allen die behept zijn met deze kwalen zullen het rijk Gods niet binnen gaan, - hoe zouden ze dat ook kunnen? Hun ziel is immers te diep begraven in het zinnelijk vlees van hun lichaam en kan niets geestelijks meer vatten en voelen! Daarom komen zulke wellustelingen moeilijk of nauwelijks in Gods rijk. Want waaruit het eigenlijke rijk van God bestaat heb Ik jullie allemaal al meer dan voldoende uitgelegd.

[4] Maar hoe schadelijk meer wijverij ook is voor de ziel van de mens, toch geef Ik jullie daar geen wet tegen, maar Ik laat alles over aan de vrije wil van ieder mens, toon jullie de waarheid en geef jullie een goed advies.

[5] Hetzelfde geldt, als een man slavinnen als bijslaapster of concubine houdt, want ook met hen breekt hij de echt ten opzichte van zijn officiële vrouw.

[6] Een man echter die niet getrouwd is met een vrouw, maar alleen met bijslaapsters zijn geile leven leidt, is net zo slecht en dikwijls nog slechter dan menig zwakke echtbreker, want hij schaadt niet alleen zijn eigen ziel, maar ook de zielen van zijn wellustige bijslaapsters. Zulke mensen bereiden zichzelf reeds in deze wereld een boos en bitter lot en een nog slechter en bitterder lot aan gene zijde, want ze hebben door hun leefwijze bijna alle etherische levensstof van de ziel verspild!

[7] Wie volgens Mijn leer een spoedige en volledige wedergeboorte in de geest van zijn ziel verlangt, dient een zo kuis mogelijk leven te leiden en zich niet te laten bekoren en verleiden door het vlees van jonge en volwassen vrouwen; want dit trekt het leven van de ziel naar buiten en verhindert daardoor ten zeerste het ontwaken van de geest in de ziel, zonder welke echter geen volledige wedergeboorte van de ziel in haar geest voorstelbaar of mogelijk is!

[8] Een goed, met verstand, wijsheid en zelfverloochening gepaard gaand huwelijk belemmert de geestelijke wedergeboorte niet, maar geilheid en wellust maken die onmogelijk. Mijd die dan ook meer dan de pest!

[9] Ook al keren wellustelingen van beiderlei geslacht na een tijdvolkomen in zichzelf en beginnen ze door grote zelfverloochening een volkomen kuis leven te leiden en verkrijgen ze door zo'n echte boetedoening ook de volledige vergeving van hun zonden, dan zullen ze toch op deze wereld de volle geestelijke wedergeboorte moeilijk of helemaal niet bereiken, maar slechts voor een deel; want de ziel van zulke mensen heeft het druk genoeg om zich alleen al in zoverre van haar vlees vrij te maken, dat ze de waarschuwingen van de geest kan vernemen die noodzakelijk zijn voor haar heil. Zo iemand kan weliswaar nog heel goed en wijs worden en veel goeds tot stand brengen, maar tot de volle omvang van de daadkracht die wonderen bewerkt zal hij nauwelijks komen. Dat kan een dergelijke ziel pas aan gene zijde bereiken.

[10] Een dergelijke ziel lijkt op een mens, die vele jaren lang zwak en ziek geweest is en eindelijk door een waar en juist geneesmiddel beter is geworden. Ja, gezond is zo'n mens nu wel en hij kan, wanneer hij van dan af aan heel ordelijk leeft, ook nog gezond blijven en een hoge leeftijd bereiken; maar de kracht van een mens, die vanaf zijn kindertijd volkomen gezond was, zal hij nauwelijks meer bereiken, omdat zijn inwendige spieren, zenuwen en vezels zich ten eerste door de lange ziekte niet goed hebben kunnen ontwikkelen, en ten tweede, wat het belangrijkste is, hebben ze ook niet in verschillende bewegingen en inspanningen geoefend kunnen worden.

[11] Zoals nu zo'n mens door de langdurige ziekte, vanwege gebrek aan inwendige ontwikkeling van spieren, zenuwen en vezels en vanwege gebrek aan oefening daarvan, niet gemakkelijk de volle lichaamskracht van een oergezond mens kan bereiken, zo vergaat het ook een ziel die lange tijd ziek geweest is; want het ontbreekt haar aan de oorspronkelijke ontwikkeling van de ware en zuivere liefde tot God, en bijgevolg ook van haar geloof en haar wil. Als het haar aan dat eerste evenwel ontbreekt, dan ontbreekt het haar zeker nog meer aan oefening van de genoemde drie onderdelen, en de innerlijke kracht van deze drie levensdelen van de ziel van een volkomen beter geworden wellusteling blijft steeds ten achter , alhoewel er in de hemel over de volledige bekering van één zondaar meer vreugde heerst dan over negenennegentig rechtvaardigen, die nooit boete hebben hoeven doen. Want als liefde, geloof en wil van een mens werkelijk daadkrachtig willen worden, moeten ze reeds vanaf de jeugd behoorlijk ontwikkeld en vervolgens goed geoefend worden.

[12] Maar zoals Ik de macht heb om zelfs de meest zware en langdurige ziekte zo volkomen te genezen, dat de door Mij genezen mens ook zo krachtig wordt alsof hij sinds zijn geboorte nooit ziek was geweest, zo kan van nu af aan ook de ziel van een volkomen bekeerde zondaar nog eenzelfde innerlijke kracht bereiken als de ziel van een rechtvaardige, die nooit boete heeft hoeven doen. Maar het kost haar veel inspanning om zichzelf te verloochenen.

[13] Wie kinderen heeft, moet ze al vanaf hun vroege jeugd oefenen in die drie onderdelen, dan zullen ze later gemakkelijk de wereld in zichzelf overwinnen!

[14] Kijk, dat alles geef Ik jullie enkel als goede raad en niet als een of andere wet; want onder een dwingende wet kun jij, mens, niet de vrije grondlegger van jouw heil worden! Wie zichzelf echter een dergelijk advies van Mij in zijn wil als een dwingende wet oplegt en ernaar handelt en leeft, die doet daar goed aan. – Hebben jullie dat nu allemaal ook goed begrepen?'

 

42 De juiste boetedoening

 

[1] Allen zeiden: 'Ja, waarlijk meest wijze Heer en Meester, de ware en volmaakte boetedoening is en blijft dus het enige echte geneesmiddel voor de ziel (sacramentum), en al het andere is niets en heeft geen levenswaarde. Dat zien wij nu allemaal goed en heel zuiver in. Maar wat vindt U, o Heer en Meester, van de strenge boetedoeningen in zak en as? Zijn de zak en de as bij strenge boetedoening noodzakelijk?'

[2] Ik zei: 'Die zijn net zo min nodig als het nu van jullie kant ook niet nodig was Mij daarnaar te vragen, aangezien Ik jullie toch al voldoende duidelijk gezegd heb, waaruit de ware en bij Mij enige waardevolle boetedoening van een zondaar bestaat. Wat voor heiliging moeten zak en as de mens dan bieden voor zijn ziel? Zak en as werden bij de ouden ingesteld als symbolische beelden, waaronder de juiste boetedoening verstaan moest worden; want de zak staat voor de uiterlijke deemoed en de as voor de ware innerlijke deemoed van de ziel. Maar enkel het dragen van een zak en het bestrooien van het hoofd met as heeft een mens evenmin heiliging gebracht als vasten en kastijden, -evenals een soldaat, die uit angst en vrees voor de vijand in een veilig hol wegkruipt in plaats van moedig een gevecht met hem aan te gaan, zeer waarschijnlijk niet met een zegekrans gekroond wordt.

[3] Daarom: weg met zak en as, weg met het kastijden en vasten, en weg met het offeren van bokken en weg met alle andere tempeloffers ter wille van de vergeving van zonden; want die hebben voor Mij niet de minste levenswaarde! Maar in plaats daarvan moet men een vaste en onbuigzame wil tot waarachtige innerlijke verbetering van het leven aan de dag leggen alsook een levende liefde tot God en de naaste, en het volle geloof in God en Zijn menswording in Mij; want alleen dat heiligt de mens en maakt de ziel sterk en geheel en al levend in Mijn geest, die in haar heerst!

[4] Blijf daarbij, en onderwijs het ook aan alle andere volkeren, dan zullen jullie Mij het dreigende gericht over alle heidenen in latere tijden besparen; maar jullie moeten niet sidderen en beven voor de mensen, maar met goede en moedige wil hun openlijk de volle goddelijke ernst van de waarheld verkondigen! En ook al zullen jullie niet helemaal in staat zijn om in korte tijd het hele heidendom afdoende en succesvol te bestrijden, de zuivere waarheid zal daar in latere tijden heel goed toe in staat zijn. Want het grote door Mij aangekondigde gericht over het rijk van de leugen zal.bes~.aan in de overwinning van de waarheid, en dat zal geen andere waarheld zijn dan die Ik jullie hier nu verkondig. .

[5] In die tijd zal ik weer mannen en zelfs maagden opwekken, die de mensen deze waarheid even zuiver en helder uit Mijn mond in hun hart zullen doorgeven als Ik die nu Zelf met Mijn lichamelijke mond aan jullie verkondig, en die waarheid zal voor alle blinde heidenen de machtige en onverbiddelijke rechter zijn.

[6] Dus geen zak en geen as meer, maar in alles de volle waarheid en een vaste wil!

[7] En zo, Mijn leerlingen en vrienden, heb Ik nu volkomen duidelijk en niet in beelden tot jullie gesproken, en evenzo dienen jullie dat ook duidelijk te verstaan en te begrijpen, en wel door de daad; want het weten alleen heeft voor de ziel weinig of helemaal geen nut! Wie echter door de daad van de waarheid een echt offer brengt, die zal het eeuwige leven ontvangen.

[8] En zeg Mij nu nogmaals, of er nog een of andere duistere domheid op jullie drukt, en of jullie deze heldere woorden van Mij ook naar volle waarheid begrepen hebben! Ik vraag jullie dat echter niet omdat Ik niet zou weten hoe en of jullie dat allemaal begrepen hebben, maar Ik vraag het alleen opdat jullie je in je hart ook zelf zullen afvragen, hoe de waarheid er in jezelf uitziet; want alleen dat behoort tot jullie eigen leven. En nu kunnen jullie nogmaals spreken! ,

[9] Allen zeiden als uit één mond: 'O Heer en Meester, wij hebben nu alles wat U ons heeft uitgelegd goed begrepen, en zien ook de volle waarheid in van wat er gezegd en uitgelegd is! Wij zullen dat daarom ook metterdaad uitvoeren, in de eerste plaats voor onszelf, en zullen het zo ook getrouw meedelen aan de andere mensen die van goede wil zijn. Maar wij betwijfelen niettemin sterk of deze gouden lichte waarheid door de vele zeer blinde mensen wel vreugdevol aangenomen wordt als datgene wat ze in feite is. Want wie ziende is, beleeft ook zeker steeds vreugde aan het aanbreken van de dag; maar voor volkomen blinden zijn nacht en dag nagenoeg gelijk.

[10] Er is nu evenwel een zeer groot aantal mensen die naar de geest volkomen blind zijn en zich alleen gelukkig voelen in de oude geheim­zinnige ceremonie en tegenover God, die ze nog nooit hebben leren kennen, die menen te zondigen wanneer ze van de oude gebruiken het een of ander zouden moeten opgeven en zodoende de oude mens als een oud, half vergaan kleed zouden uittrekken en een geheel nieuw kleed zouden aantrekken.

[11] Met zulke mensen zal moeilijk te praten en te handelen zijn, wat gemakkelijk te voorzien is; want wie niet reeds langs de weg van veel ervaringen tot een helderder denken is gekomen, zal deze lichtende waarheid dan ook niet als zodanig geheel in zijn hart opnemen, maar uit oude vastgeroeste gewoonte blijven hangen aan het aloude mysterieuze, de oude zeden en gewoonten beschouwen als een hoog boven alles in ere te houden godsdienst en deze nieuwe, lichtende waarheden uiteindelijk voor ketterijen houden en ze verachten en vervolgen. En zo zal het moeilijk worden om deze lichtende waarheden aan de zeer vele blinden te verkondigen en hen bij te brengen dat die ook voor hen gelden.

[12] Zo bestaat er bij de joden een oude gewoonte, volgens welke zij tegenover een priester een belijdenis moeten afleggen, zodat hij zowel hun zonden als hun goede werken kent, ze tegen elkaar afweegt en vergelijkt, om aan de hand daarvan ter verzoening van de zonden de boetedoeningen en de reinigingsoffers vast te stellen. Degene nu die zich zo aan een priester heeft getoond en vervolgens ook datgene gedaan en volbracht heeft wat hem door de priester was opgelegd, beschouwt zichzelf daarna als volko­men gereinigd en voor God gerechtvaardigd; maar als men hem nader beschouwt, dan is en blijft hij na een dergelijke reiniging nog altijd helemaal dezelfde onverbeterlijke mens en begaat hij tot zijn volgende biecht niet alleen weer de oude zonden, maar dikwijls ook nog een paar nieuwe, en daaruit blijkt duidelijk dat dit oude reinigingsgebruik de mens niet alleen niet beter, maar vaak alleen nog maar slechter maakt dan hij voorheen was.

[13] Maar als je zou proberen tegen die oude onzin op te treden en te onderrichten, zul je moeten vluchten als je niet gestenigd wilt worden! ­Wat heeft U, o Heer en Meester, daarover te zeggen?'

 

43 Vergeving van zonden

 

[1] Ik zei: 'Daarom moeten jullie de mensen juist alleen de waarheid verkondigen! Wie die aan zullen nemen, zullen vrij en zalig worden; wie die echter niet aan zullen nemen, zullen dan ook voortdurend in hun zonden blijven en in het gericht en de geestelijke dood daarvan.

[2] Ik verplicht jullie immers niet om deze levenswaarheden alle mensen in zeer korte tijd zodanig bij te brengen, dat ze er ook al volkomen naar moeten leven. Voorlopig heb Ik het immers alleen aan jullie gegeven om het geheim van Gods rijk te begrijpen, en niet ook aan alle in deze tijd ontstellend blinde mensen. Later zullen jullie echter wel een groot aantal mensen tegenkomen, die zich met alle ijver bij jullie zullen aansluiten en met jullie zullen samenwerken ter wille van de door Mij aan jullie verkondigde waarheden.

[3] Wat echter de door jullie aangeroerde schuldbelijdenissen voor de priesters als zodanig betreft, die zijn op de manier waarop ze nu bestaan slecht en dus volkomen verwerpelijk, omdat ze de mensen niet verbeteren, maar hen enkel tot aan hun einde in hun zonden doen volharden; maar Ik ben er ook weer niet tegen, als een zwak iemand, wiens ziel ziek is, uit goede wil aan iemand die sterker is en een gezonde ziel heeft zijn zwakheden en gebreken eerlijk bekent, omdat de gezonde en lichtsterke mens hem dan uit waarachtige naastenliefde gemakkelijk de ware middelen aan de hand kan doen, waardoor de ziel van de zwakke naaste sterker en gezond kan worden. Want op die manier wordt een mens dan voor de ander een echte zieleheiland. Ik maak daar echter ook geen wet van, maar geef jullie daarmee alleen maar een goede raad; en wat Ik doe, doen jullie dat ook, en breng iedereen de waarheid bij!

[4] Het belijden alleen reinigt een mens evenmin van zijn zonden als dat het een lichamelijk zieke reeds gezond maakt, als hij zijn kwaal en hoe hij er aan gekomen is aan een arts vertelt, al doet hij dat nog zo oprecht; maar hij moet luisteren naar de raad van de arts, die wijs is en veel kennis heeft, en die raad dan ook getrouw opvolgen en in de toekomst alles vermijden, wat hem die kwaal bezorgd heeft.

[5] Zo is het ook goed, dat in een gemeente iedere broeder de andere kent, zowel wat zijn sterke als wat zijn zwakke kanten betreft, opdat de een de ander volgens de volle waarheid wat de ziel betreft en ook lichamelijk kan en wil ondersteunen. Degene echter die niets wil zeggen, omdat hij meent dat hij met zijn belijdenis iemand zou kunnen ergeren, moet door niemand uitgedaagd worden om zijn zwakheden te bekennen!

[6] Wanneer echter iemand van jullie wijs is, en zijn geest openbaart hem de zwakheden van de zwakke en angstige broeder, dan moet de wijze hem onder vier ogen een goed advies geven en hem met raad en daad uit zijn verborgen nood helpen, dan zal zijn loon hem niet onthouden worden!

[7] Maar laat iedereen zijn vrije wil en leg niemand enige dwang op; want jullie weten nu dat iedere morele dwang volkomen in strijd is met Mijn eeuwige orde! Wat Ik niet doe, doen jullie dat ook niet! ..

[8] En zo hebben we nu ook de juiste woorden gesproken over het openlijk belijden van zwakheden en geheime zonden; alles wat daar bovenuit gaat of daaronder blijft, is tegen Mijn orde en uit den boze.

[9] Jullie moeten echter de zwakke broeder, die in vertrouwen openhartig is geweest tegenover een sterkere van jullie, niet bejegenen met een dreigend gezicht als van een rechter, maar hem steeds met alle liefde en vriendelijkheid de waarheid openlijk te kennen geven en hem ook de middelen aan de hand doen waardoor hij gemakkelijk en veilig genezen kan worden, dan zal hij ook de moed niet laten zakken en zal hij een dankbare leerling van de vrije waarheid worden; maar wanneer jullie hem met allerlei boetepreken gaan benaderen, zullen jullie niet alleen niets of weinig bij hem bereiken, maar hem nog veel ellendiger maken dan hij ooit tevoren was.

[10] In latere tijden zal het echter helaas gebeuren dat schuldbelijdenissen ten overstaan van valse profeten in Mijn naam nog meer in zwang zullen raken dan ze ooit onder de Farizeeën en aartsjoden zijn geweest, en dat zal leiden tot de val en het gericht van de valse profeten die in Mijn naam werken. Want evenals de heidenen zullen dezen de mensen zeggen dat God alleen aan hen het recht verleend heeft om alle zondaren de zonden te vergeven of ook toe te rekenen; zo zullen zij hun blinde gunstelingen tegen grote offers voor alle hemelen zalig en heilig verklaren.

[11] Wanneer dat zal gebeuren, zal weldra de tijd naderbij komen waarin het grote gericht over het nieuwe heidendom zal plaats vinden. Wees daarom voorzichtig met de openlijke belijdenissen, opdat zij * ('Zij' slaat hier op 'de valse profeten'. ) jullie niet te gauw nadoen, met een nog slechtere mentaliteit dan nu bij de Farizeeën en aartsjoden het geval is!

[12] Ik heb jullie, en in het bijzonder Mijn oude leerlingen, ook eens gezegd datje degenen die tegen jullie gezondigd hebben hun zonden kunt vergeven, en dat die aan degenen aan wie jullie ze hier op aarde zullen vergeven ook in de hemel vergeven moeten en zullen zijn; als jullie echter vanwege een onmiskenbare onverbeterlijkheid goede redenen hebben om hun de zonden die ze tegen jullie begaan hebben toe te rekenen, dan zullen ze hun ook in de hemel toegerekend zijn.

[13] We hebben destijds al vastgesteld dat jullie pas het recht hebben om zondaren hun zonden tegen jullie toe te rekenen, als jullie hun tevoren al zevenmaal zevenenzeventig maal hebben vergeven.

[14] Als jullie, als Mijn naaste leerlingen, echter pas op de genoemde wijze van Mij het recht hebben om alleen maar degenen die tegenover jullie zondigen hun zonden toe te rekenen of ook te vergeven, dan is het toch duidelijk, dat geen enkele priester ooit van God het recht zou kunnen hebben om ook zonden te vergeven of toe te rekenen die niet tegenover henzelf bedreven zijn..

[15] Aan degene die bijvoorbeeld tegen Kajafas gezondigd heeft, kan Kajafas ook de zonden vergeven of, al naargelang de zaak eruit ziet, ook toerekenen; wie echter tegen Herodes gezondigd heeft, die heeft met Kajafas, en hij met hem, niets te maken, maar alleen met Herodes. Wie echter tegen de tempel gezondigd heeft, die moet maar zien hoe hij met de tempel in het reine komt!

[16] Maar daarmee bedoel Ik natuurlijk niet de tempel zoals hij nu is, maar zoals hij vroeger was -want nu zou ook Ik een zondaar tegen de tempel zijn, net zoals jullie dat allemaal zijn -en wij zullen tegenover de tempel dan ook geen schuldbelijdenis hoeven af te leggen; want nu zijn wij de hoogst ware tempel van God, en die daar beneden is een moordkuil geworden. Daarom zal dan ook weldra de oogst beginnen van zijn boze vruchten, die hij op zijn akkers heeft uitgezaaid. Dan zal men van zijn doornen en distels geen druiven en vijgen oogsten.

[17] Zoals het nu echter met de tempel gesteld is, nota bene in de naam van Jehova, zo en nog veel erger zal het eenmaal met het nieuwe heidendom in Mijn naam gesteld zijn; maar de oogst van de vruchten daarvan zal nog veel slechter uitvallen dan de oogst van deze tempel daar beneden.

[18] Jullie zullen aan het nieuwe heidendom zeker geen schuld hebben, zoals ook de profeten er geen schuld aan hebben, dat de tempel daar beneden nu geworden is zoals hij nooit had moeten worden, maar alle schuld zal bij de mensen liggen, wier behaaglijke traagheid het niet toeliet zelfhandelend de wegen van de waarheid te gaan, maar in hun plaats liever anderen en met name de zogenaamde priesters om de door hen aangereikte smerige offers heen te laten schrijden, - die echter ook niet de wegen van de waarheid bewandelen, maar alleen de wegen van bedrog en leugen.

Daar leidt dan de ene volkomen blinde de andere net zo lang, tot beiden bij een kuil komen en ze er allebei vervolgens ook invallen.

[19] Nu jullie dit uit Mijn mond hebben gehoord, moeten jullie het ook naar volle waarheid begrijpen, en laat je nooit verleiden door de traagheid van de hooggeplaatsten! Want wie niet zelf wil werken, zal ook niet eten van het gerecht des levens!’

[20] De schriftgeleerde zei: 'Welnu, dat was buitengewoon helder door U gesproken, en de waarheid van wat U gezegd hebt is overduidelijk! Als Mozes en de profeten ook zo duidelijk tot het volk hadden gesproken als U, o Heer en Meester, nu tot ons gesproken hebt, dan was het hele jodendom er heel anders aan toe dan nu in deze slechte tijd! Wanneer Uw leer onder het volk bekend zal raken, zal die zeker voor altijd heel andere vruchten dragen; want van ons zal deze leer werkelijk even weinig veranderd op de andere mensen overgaan als de sterren aan de hemel onveranderlijk op en onder gaan. Wij vragen U alleen, o Heer en Meester, om ons met Uw genade en hulp nooit meer te verlaten, evenals ook diegenen niet die na ons Uw volkeren zullen leiden en sturen!'

 

44 De natuurgeesten van de lucht

 

[1] Ik zei: 'Jij hebt nu weliswaar heel goed gesproken, en deze leer, die jullie nu gegeven is, zal tot aan het einde der tijden bij de rein en zuiver bewaard blijven; maar wanneer jij denkt dat het er nu met het jodendom anders voor zou staan als Mozes en de profeten even duidelijk tot het volk gesproken hadden als Ik nu tot jullie gesproken heb, dan zeg Ik je dat jij je daar erg in vergist. Want als Mozes en de profeten tot het volk gesproken hadden op de manier zoals Ik dat nu tot jullie doe, dan zou het volk Mozes noch de profeten begrepen hebben, omdat het zich destijds slechts in beeldende taal het gemakkelijkst kon uitdrukken.

[2] Destijds bezat zelfs het zeer eenvoudige en gewone volk de wetenschap der overeenstemmingen, hun schrift bestond uit beelden, en hun taal richtte zich naar de bij het volk welbekende beelden. Toen echter het volk later tot meer aardse welstand en aanzien was gekómen, kreeg het weldra ook een groot aantal aardse behoeften, en om die te bevredigen moest het zich een grote hoeveelheid natuurlijke middelen daartoe verschaffen. Welnu, de vele behoeften en de vele middelen kregen ook hun heel eenvoudige benamingen, waarachter zich geen overeenkomstige beelden bevonden. Deze eerst later door de mensen gevormde eenvoudige namen van veel behoeften en de middelen om daaraan te voldoen verdrongen vervolgens maar al te gauw het beeldschrift en de innerlijke betekenis daarvan; en zo hadden noch Mozes noch de profeten er schuld aan, dat ze door de tegenwoordige joden niet meer begrepen worden. Maar het was alleen de schuld van de mensen zelf, die door hun zelf veroorzaakte en steeds toenemende wereldse instelling de wetenschap van het oude schrift en de oude taal, die steeds diep geestelijke dingen in zich bevatte, helemaal kwijtgeraakt zijn.

[3] Als jij in de tijd van Mozes zo gesproken had als je nu spreekt, dan zouden destijds noch Mozes noch een van de andere profeten jou begrepen hebben; aangezien echter nu bij jullie de oude taal om de jullie bekend gemaakte redenen in deze tijd geheel en al verloren is geraakt, moet je daarin ook de reden zoeken, waarom jullie nu Mozes en de profeten niet kunnen begrijpen.

[4] Maar nu begint het eerste ochtendlicht aan te breken, en onze tempeldienaren in de andere zaal beginnen daar in beweging te komen om weldra op weg te gaan naar hun huizen en daar volgens hun vaste voornemen de regelingen voor hun vertrek te treffen. Zodra zij vertrokken zijn, zullen wij ons naar buiten in de open lucht begeven en daar onze overdenkingen houden.

[5] En jij, vriend Lazarus, zult er goed aan doen wanneer je een paar van jouw knechten als geleide met de tempeldienaren mee laat gaan tot aan de poort van de tuin; want in hun gedachten zien zij de drie leeuwen beneden langs de weg op de loer liggen, waardoor zij bang zijn om verder te gaan. Laat daarom enige knechten naar hun kamer gaan om hun te zeggen, dat er van de leeuwen geen spoor meer te vinden is! Mochten ze dan nog bedenkingen hebben, dan moeten de knechten hun ook aanbieden hen te begeleiden, wat de tempeldienaren met vreugde zullen aannemen en waarop ze direct zullen vertrekken, en dan kunnen wij dadelijk naar buiten gaan.’

[6] Lazarus deed dat onmiddellijk, en binnen enkele ogenblikken stonden de knechten al gereed en binnen een klein kwartier vond ook al het vertrek van de tempeldienaren plaats.

[7] Daarop riep Ik Mijn Rafaël bij Me en zei vanwege de aanwezigen hardop tegen hem: 'Zorg jij nu voor onze jonge mensen, en breng hen voor ons uit langs een niet algemeen gebruikelijke weg naar Bethanië! Wacht daar op ons; want drie uur later zullen wij daar ook komen!'

[8] T oen begaf Rafaël zich heel vlug naar de jeugd en bracht alles snel in orde.

[9] Ondertussen was het lichter geworden en wij verlieten de herberg en begaven ons naar de heuvel, die reeds beschreven is. Aan de hemel glansden nog de grotere sterren, de maan met een reeds smalle sikkel en de planeet Venus, wat alles bij elkaar een wondermooi uitzicht gaf.

[10] De ochtend was echter tamelijk koel en de Romeinen zeiden: 'Dit bijzondere uitzicht zou echt prachtig zijn, als de ochtend maar niet zo vreselijk koud was!’

[11] Ik zei: 'Dat het zo koel is, is voor de huid wel een beetje onaangenaam, maar het is wel versterkend voor lichaam en ziel; want nu trekken de zuiverder geesten in de lucht aan ons voorbij. Maar als het voor jullie te kil is, wil Ik wel zorgen dat het bij jullie van binnenuit wanner wordt. Wij anderen blijven echter in deze zuivere temperatuur!'

[12] Toen zeiden de Romeinen: 'O, dan blijven wij ook; want een grotere versterking voor lichaam en ziel kan ook voor ons Romeinen niet schadelijk zijn!'

[13] En zo bleef daarop alles opgewekt en tevreden, en niemand lette meer op de koelte.

[14] Toen zei Agricola tegen Mij: 'Heer en Meester, hebben de geesten die nu aan ons voorbijtrekken eigenlijk ook een op zichzelf staande gestalte, of vloeien ze zo vormloos in elkaar over, zoals in de zee de ene druppel water in de andere?'

[15] Ik zei: 'Mijn vriend, het zal wel een beetje moeilijk worden omjou in dit opzicht een volkomen begrijpelijk antwoord te geven; maar we zullen het op een andere manier proberen! Ik zal jullie Romeinen voor enkele ogenblikken weer het innerlijke gezicht openen, dan kunnen jullie jezelf een juist antwoord geven door watje ziet!'

[16] Dat vonden de Romeinen goed en Ik opende direct hun innerlijke gezicht, ook bij Agrippa en Laius, die ons vanuit Emmaüs hierheen gevolgd en nog steeds bij ons waren.

[17] Nu zagen ze allerlei ontelbare gestalten dicht op elkaar voor zich langs zweven, en Agrippa zei: 'O, dat is toch wel eigenaardig! Wat een groot aantal niet te beschrijven vormen en gestalten! Er zijn allerlei kruiden en planten te zien, en ook zaadgoed ertussen! op de planten zie je ook een grote hoeveelheid eieren van allerlei insecten, hun larven en ook reeds volgroeide insecten. Binnen in die vormen, zowel in de planten en het zaad daarvan, als ook in de insecteneieren en in de larven, maar ook in de al volledig uitgegroeide insecten vormen zie je als het ware helder oplich­tende puntjes, en tussen de genoemde vormen zie je onmetelijk veel heel kleine lichtpuntjes mee zweven. En dat krioelt allemaal in een bonte drukte door elkaar, en niets mengt zich met iets anders. Zijn dat dus de zuiverder natuurgeesten?'

[18] Hierop sloot Ik het innerlijke gezicht van de Romeinen weer, en ze zagen weer niets anders dan de zuivere lucht.

[19] T oen zei Agricola: 'Heer en Meester, wat voor speciale bestemming hebben deze geesten eigenlijk? Ontstaat in de materiële wereld uit hen pas al datgene waarvoor zij kennelijk de aanleg in hun vormen in zich dragen, of zijn het in zekere zin de zielen van gestorven planten en kruiden en bomen en insecten?'

[20] Ik zei: 'Het tweede niet, maar het eerste wel, op de manier zoals jullie hen nu door middel van het innerlijke gezicht gezien hebben!

[21] Hun intelligentie, die zich ook in de vorm openbaarde, stimuleert hen om zich te verenigen met al datgene wat, reeds op deze aarde bestaand, heel nauw verwant is met hun eigen vorm. In de planten worden ze vervolgens actief en van hun aantal en de intensiteit van hun werkzaamheid hangt dan ook de rijkdom van de ene of de andere oogst af, zoals ook van het aantal van de meest uiteenlopende kleine dieren, die jullie mugjes, insecten en wormpjes noemen. Dat zijn evenwel ook steeds de eerste dieren van een aarde in ontwikkeling, en de vereniging van hun zielen roept dan pas de grotere dieren van een aarde tot leven.’

[22] Agricola zei: 'Heer en Meester, maar waarom konden wij nu eigenlijk geen zielen van reeds gestorven mensen van deze aarde zien?'

[23] Ik zei: 'Om twee redenen. Ten eerste heb Ik jullie innerlijke gezicht alleen maar zo ver geopend, dat jullie de al meer in de materie overgaande natuurgeesten hebben kunnen zien, wat tot de laagste graad van het innerlijk schouwen behoort, wat vele eenvoudige mensen van nature bezitten. Met deze graad van innerlijk schouwen zijn de zielen, in het bijzonder de al meer voleindigde, niet te zien, omdat dit schouwen nog meer tot het materiële dan tot het zuivere, geestelijke schouwen behoort.

[24] Wat echter, in de tweede plaats, de onzuivere zielen betreft, die jullie hadden kunnen zien met dit innerlijke schouwen dat jullie nu voor een moment door Mij is gegeven: daarvan bevond zich er geen op deze plaats en dus hebben jullie er ook geen kunnen zien en waarnemen; want dergelijke zielen voelen de plaats van Mijn persoonlijke en volle aanwe­zigheid en vermijden die uiterst zorgvuldig. - En nu ken je de beide oorzaken, waarom jullie bij deze gelegenheid geen overleden zielen hebben kunnen zien en waarnemen!’

[25] Met deze verklaring waren alle Romeinen volkomen tevreden en vroegen Mij verder niet meer naar dergelijke dingen.

 

45 Agricola herinnert zich Maria van Magdala

 

[1] Maar Agricola, die een buitengewoon gevoelsmens was, vroeg Mij iets te mogen zeggen en zei: 'O, wat een onmetelijke schatten hebben wij nu in nauwelijks acht volle dagen ontvangen! Wij hebben hier het allerhoogste, het allereerste en allergrootste gevonden! En aan wie hebben wij, volgens Uw verborgen genade, dit onbeschrijfelijke geluk te danken? Kijk en luister! Aan die nog jonge vrouw, die ons de eerste avond van onze aankomst hier de weg hier naar boven wees!

[2] Die vrouw, die naar mijn bescheiden oordeel schijnt te behoren tot die vrouwelijke personen die het met de kuisheid en andere zedelijke reinheid nu niet bepaald nauw nemen, was ongetwijfeld in het verborgene door Uw wil geïnspireerd en moest een wegwijzer naar het licht des levens worden.

[3] Welnu, ik als Romein ken die genoemde vrouw absoluut niet, ik weet ook niet waar ze woont en ken haar naam niet, dus kan ik ook niet weten of ze arm of rijk is en geldelijke ondersteuning nodig heeft. Maar als ze wellicht toch tot de klasse der armen zou behoren, wat ik als het meest waarschijnlijke kan aannemen, dan zou ik haar graag via vriend Lazarus uit oprechte menselijke dankbaarheid een geldelijke ondersteuning willen geven, wat zeker rechtvaardig en billijk zou zijn; want vriend Lazarus zal waarschijnlijk wel weten hoe het met deze vrouw is gesteld. Het verbaast mij zeer dat ze ons niet nog een keer bezocht heeft hier op deze berg van heil. Zoals ik mij herinner moet ze wellicht in Emmaüs U, o Heer en Meester, hebben willen zoeken en heeft ze tevoren hier geïnformeerd naar Uw verblijf, maar daar niets over gehoord, en zodoende is ze waarschijnlijk ook helemaal niet hierheen gekomen. Maar wij zijn nu alweer enige dagen hier, en het verbaast me opnieuw dat ze niet meer is komen opdagen!’

[4] Ik zei: 'Dat meisje wist niet dat Ik Mij hier nog ophoud; maar ze heeft het gisteren in Bethanië gehoord uit de mond van de zusters van onze vriend Lazarus en is nu onderweg hierheen. Tegen de tijd dat de zon opgaat zal ze hier ook aankomen, en dan kun jij met haar alles wat goed en juist is regelen.

[5] Wat evenwel haar levenswandel tot nu toe betreft, daarin heb je juist geoordeeld; maar daarbij heeft ze steeds aandacht gehad voor de armen, omdat ze als aardse schoonheid door haar manier van leven grote schatten verworven heeft en reeds door haar ouders rijkelijk van alles voorzien was.

[6] Daar, ver naar het zuiden, zie je op een heuvel een slot; het draagt de naam Magdala. Daar is het meisje geboren, en het slot, vele tuinen, akkers, weiden, wijngaarden en bossen zijn nu haar eigendom, aangezien haar ouders al een paar jaar geleden gestorven zijn. Ze had al verscheidene keren kunnen trouwen, maar de tempeldienaren hielden haar daar vanaf, omdat ze bij haar steeds een goede herberg vonden en zich ook anderszins goed met haar vermaakten. Maar sinds ze Mij zag, leerde kennen en Mijn woorden hoorde, is het anders geworden in haar huis, haar verstand en haar hart; en omdat ze de armen veel heeft liefgehad, werden haar ook veel van haar zonden vergeven.

[7] Haar naam is Maria van Magdala. Vanwege haar armoede heeft ze dus geen ondersteuning van jullie kant nodig; maar als ze iets van jullie zal willen aannemen ten behoeve van haar vele armen, dan kunnen jullie haar dat zeker wel aanbieden. En zo weten jullie nu ook, wie dat meisje is en waar ze vandaan komt, en hoe ze heet; maar ook haar schuld zij in het zand geschreven!

[8] En nu genoeg over deze kwestie. Laten we nu liever de mooie morgen bekijken; uit de aanblik daarvan kunnen jullie in alle opzichten heel veel opmaken, in het bijzonder voor de laatste tijd van de nieuwe heidenen!'

 

46 Het gericht van het heidendom

 

[1] Nu zeiden Mijn oude leerlingen: 'Heer en Meester, U hebt ons toch beloofd dat U ons, terwijl we nog hier zijn, daar meer over zou vertellen; doe dat nu dus, aangezien het nu wel de meest geschikte gelegenheid daarvoor is! ‘

[2] Ik zei: 'Wanneer het daar de meest geschikte gelegenheid voor is, weet Ik wel het beste, en bovendien heb Ik jullie daar toch al heel veel over meegedeeld, wat ook zeker zo zal gebeuren, omdat Ik aan de vrije wil van de mensen niets mag veranderen -en jullie het niet kunnen veranderen!’

[3] Maar met Mijn geboorte is het gericht van de heidenen overal reeds begonnen; het duurt nu in steeds toenemende mate voort en zal tot aan het volle licht onder de mensen op deze aarde nog bijna 2000 jaar voortduren.

[4] Zoals jullie nu echter aan de ochtendhemel zien hoe zich daar allerlei wolken vormen en zich aan de horizon opstapelen, alsof ze het opgaan van de zon zouden willen tegenhouden, zo zullen zich ook grote aantallen allerhande belemmerende wolken torenhoog gaan verheffen tegen de eens komende grote opgang van de eeuwige en geestelijke zon der waarheid en veel schade aanrichten onder de mensen, maar de uiteindelijke grote opgang van de zon der waarheid toch niet kunnen verhinderen.

[5] Jullie hebben zojuist nog heel veel mooie sterren aan de hemel zien stralen, en ook in het westen zagen jullie sterren, die diep in de nacht hebben geschitterd. Kijk, die gingen als goede boden vooraf aan de nog zichtbare boden van de ochtend en werkten tijdens de nacht; en dat is nu jullie taak!

[6] Wanneer er evenwel nog helderder ochtendboden aan de geestelijke ochtendhorizon zullen opgaan, dan zal dat een teken zijn dat de grote en algemene zon van leven en waarheid weldra zal volgen. Haar zeer heldere licht zal een onverbiddelijk gericht zijn voor alle leugen en bedrog, die samen met haar volgelingen en vereerders en haar grote wereldse praal in de afgrond van de verachting, de gerechte toorn en de vergetelheid geslingerd zullen worden. Want dan zullen de verlichte mensen niet meer terugdenken aan het bedrog en aan het gericht dat zolang geduurd heeft.

[7] Maar zoals jullie nu al goed kunnen merken, dat de tevoren zo dreigend Zwart uitziende wolkenmassa goud oplichtende randen begint te krijgen, zo zullen jullie in die tijd ook merken dat de mensen die tot kort tevoren nog helemaal duister en ware vijanden van het licht der waarheid waren, van alle kanten door de lichtstralen van de waarheid steeds meer en helderder verlicht worden, en vervolgens ook, zelf stralend, tot vijanden van de oude leugen worden. En een dergelijke verlichting door de zon der waarheid uit de hemelen, die zijn volle opgang nadert, zal Mijn teken van de Mensenzoon zijn voor alle waarachtige mensen op aarde en het beginnende grote gericht over de hoer van het nieuwe Babylon.

[8] Dan zullen de liefhebbers van de waarheid in blij gejubel uitbarsten en Mij loven, omdat Ik hun reeds van tevoren het teken heb gezonden van Mijn opgang aan de hemel van de innerlijke geestelijke dag. Maar de vijanden van de waarheid zullen beginnen te jammeren en erg te knarse­tanden en ze zullen zich, voorzover dat nog enigszins mogelijk is, met hun steeds minder wordende aanhangers in duistere hoeken trachten te verber­gen, wat hen echter niets zal helpen; want als dan de volle zon van de waarheid opgegaan zal zijn, zal haar licht alle duistere hoeken en gaten en holen geheel verlichten, en de vijanden van het licht zullen op de hele nieuwe aarde geen toevluchtsoord meer vinden.

[9] Ikzelf zal echter in die zon zijn als de eeuwige Waarheid en door middel van haar licht zal Ik bij de mensen heerser en leider zijn van hun leven en van hun tijdelijke, geestelijke en eeuwige lot.

[10] En daarmee heb Ik jullie nu de volle en gemakkelijk te begrijpen waarheid over het grote gericht van het nieuwe en oude heidendom getoond. Maar ten behoeve van de mensen zal Ik jullie later nog een beeld geven dat jullie dan ook aan de mensen kunnen meedelen, evenwel niet zonder de juiste verklaring. - Laten we nu dit ochtendtafereel rustig verder bekijken!'

 

47 De toekomst van Rome en van de antichrist

 

[1] Na ongeveer een kwartier, waarin wij allen met grote aandacht naar de ochtendtaferelen keken, zei Ik weer tegen alle aanwezigen: 'Let nu goed op wat er zich nog vóór de volledige opgang van de zon allemaal aan beelden zal voordoen; want Ik wil, dat ook jullie met jullie ogen zullen zien hoe alles zich in de laatste tijd van het nieuwe heidendom zal ontwikkelen!’

[2] Nu richtten allen hun ogen met verdubbelde aandacht naar het oosten.

Het was nog ruim een half uur voor de volledige zonsopgang, en dus konden zich voor de ogen van de toekijkende leerlingen nog vele beelden ontwikkelen.

[3] Eerst zag men in de verte een dichte en geheel zwarte nevel van de horizon opstijgen. T oen deze ongeveer zeven keer de hoogte van het verre gebergte aan de horizon bereikt had, leek hij weldra te gloeien; er schoten namelijk ontelbare bliksemflitsen doorheen, zodat alle aanwezigen dan ook dachten dat daar nu een geweldig onweer woedde.

[4] Ik zei echter: 'Maken jullie je maar druk om iets anders, want buiten ons ziet niemand ook maar iets van dit verschijnsel!'

[5] Daarop werd er weer in alle rust verder gekeken, wat er nog allemaal zou volgen.

[6] En zie, op de bovenste zwarte en door de vele bliksems geheel gloeiende rand van de nevelmassa verscheen een grote stad!

[7] En Ik zei: 'Kijk naar het beeld van het nieuwe Babylon!'

[8] Toen zei Agricola: 'Heer, dat vertoont een sterke overeenkomst met ons Rome! Alleen zie ik een groot aantal ruïnes om de stad heen, en in de stad zelf behalve de mij maar al te goed bekende gebouwen toch ook een groot aantal nieuwe gebouwen en tempels, waarvan de gevels op wonder­lijke wijze met kruisen versierd zijn. Wat heeft dat toch te betekenen?'

[9] Ik zei: 'Kijk, dat is de ondergang van het oude en tegelijk het begin van het nieuwe heidendom! Reeds over zo'n 500 tot 600 jaar, van nu af gerekend, zal het er daar letterlijk zo uitzien. Bekijk het beeld echter nu maar verder! ,

[10] Opnieuw richtten allen hun aandacht op het beeld, waarvan de taferelen zich snel na elkaar ontwikkelden. En kijk, men zag grote volksverhuizingen en vele hevige gevechten en oorlogen, en in het midden van de stad zag men iets zich zo hoog als een berg verheffen! Op de berg stond een hoge en grote troon, die eruit zag alsof hij van gloeiend goud was. Op de troon zat een heerser met een drievoudige kroon op het hoofd en met een staf waarvan het boveneinde met een drievoudig kruis versierd was. Uit zijn mond kwamen talloze pijlen, en uit zijn ogen en uit zijn borst schoten eveneens talloze bliksems van toorn en zeer grote hoogmoed. En er kwamen koningen naar hem toe, van wie velen diep voor hem bogen. Degenen die zo voor hem bogen keek hij vriendelijk aan en hij bevestigde hun macht; maar degenen die niet voor hem bogen, werden door zijn pijlen en bliksems hevig vervolgd en toegetakeld.

[11] Nu zei Agricola: 'Heer, dat voorspelt niet veel goeds voor de latere heersers over het nieuwe Babylon! Het lijkt wel alsof hun macht nog groter, maar ook veel wreder zal zijn dan die nu is. Want nu worden alleen de ergste misdadigers met het kruis gestraft, maar alleen met een enkelvoudig kruis; maar hij daar houdt alle andere koningen zowaar een niet minder dan drievoudig kruis voor in zijn heersershand! Heer en Meester, verklaar ons dat toch enigszins!'

[12] Ik zei: 'Dat stelt geen speciale heerser over veel landen en volkeren voor, maar alleen de zichtbare persoonlijkheid van de antichrist. Dat drievoudige kruis staat voor Mijn leer, die in die tijd drievoudig vervalst aan de koningen en hun volkeren opgedrongen zal worden: vals in het woord, vals in de waarheid en vals in de werkelijk toepassing.

[13] De koningen evenwel, die niet voor hem buigen en die hij vervloekt, zijn degenen die nog min of meer de waarheid van de oude leer bezitten. Zijn pijlen en bliksems bereiken hen wel, maar die kunnen hun toch geen schade van enig belang toebrengen. -Maar kijk nu weer verder naar het beeld; want Ik kan jullie daarin alleen de hoofdmomenten laten zien!’

[14] Nu keken allen weer met grotere oplettendheid.

[15] (De Heer:) 'Kijk: vele koningen, die tevoren nog heel diep hadden gebogen voor degene die op de troon zit, verzamelen hun legers en trekken tegen hem op! Kijk, dat geeft een verbitterde strijd, en zijn verheven troon zakt al een heel stuk naar beneden tot helemaal in de stad, en jullie zien nog maar enkele koningen, die zogezegd alleen voor de vorm voor hem buigen, terwijl nu door de vele andere koningen, die hem afvallig gewor­den zijn, heel veel pijlen en bliksems naar hem teruggezonden worden. Maar nu is er van hem bijna niets meer te zien, en dat zal gebeuren over 1000 tot 1500,1600, 1700 jaar.

[16] Maar kijk nu nog eens! Kijk, hij doet pogingen om zich nogmaals te verheffen, omgeven door zwarte benden, en enkele koningen reiken hem de hand om hem te helpen; maar kijk, degenen die dat doen worden dadelijk machteloos, en hun volkeren rukken hun de kronen van hun hoofden en geven die aan de sterke koningen! En kijk! Nu zakt zijn troon naar beneden, en de sterke koningen haasten zich erheen en hakken die in meerdere stukken, en zo gaat nu al zijn macht, hoogheid en grootheid ten onder! Weliswaar slingert hij nog pijlen en zwakke bliksems om zich heen, maar die beschadigen niemand meer; want de meeste keren naar hemzelf terug en verwonden hem en zijn zwakke en duistere horden.’

 

48 Over het duizendjarige rijk

 

[1] (De Heer:) 'Maar zie nu hoe de zon reeds alles met haar licht begint te doordringen, en jullie zien de duistere horden in alle richtingen vluchten, alleen niet daarheen, waar de zon vandaan komt! Voor haar licht verdwijnt nu alles en verzinkt in het rijk der vergetelheid.

[2] Maar kijk nu nog eens, dan zien jullie hoe zich uit de lichte wolkjes een nieuwe aarde ontwikkelt! Wat stellen die lichte wolkjes dan wel voor? Dat zijn met elkaar verenigde mensen die helemaal verlicht zijn door de goddelijke waarheid. En kijk, nu gaan deze verenigingen steeds dichter en dichter naar elkaar toe en vormen zo één grote vereniging; dat is dan de nieuwe aarde, waarboven zich vollicht en helderheid een nieuwe hemel uitspreidt!

[3] Jullie moeten daarbij echter niet denken dat deze natuurlijke aarde dan zou vergaan en in een nieuwe veranderd worden, maar enkel de mensen zullen, doordat ze de goddelijke waarheid volkomen in hun hart opnemen, als ware broeders en zusters in Mijn naam met elkaar een nieuwe geestelijke aarde scheppen.

[4] Dan zal Ikzelf op deze nieuwe aarde zijn en heersen onder de Mijnen, en zij zullen met Mij omgaan en Mij nooit meer uit het oog verliezen.

[5] Maar kijk nu intussen ook naar de oude aarde! Zie hoe er uit de nieuwe aarde in steeds dichtere stromen lichten naar beneden zweven naar de oude aarde, en deze zo doen ontbranden, dat die in vuur en vlam lijkt te staan! Daar zien jullie heel veel doden als het ware uit hun graven komen en naar het licht toegaan; zie hoe ze ook weldra bekleed worden met het kleed van de waarheid en vervolgens omhoog zweven naar het rijk van de nieuwe aarde.

[6] Maar tegelijkertijd merken jullie ook dat een nog heel groot, duister deel zich ook inspant om het kleed van het licht over hun zwarte kleed aan te trekken, en daarvan en daarmee uit eigenbelang en heerszucht nogmaals een nieuw antichristelijk heidendom te maken; maar Ikzelf laat Mijn toom, dat wil zeggen het vuur van Mijn waarheid, over hen losbreken, en Mijn engelen van de nieuwe aarde storten zich als het ware met vlammende zwaarden op hen en jagen elke verdere duistere poging op de vlucht en de afgrond van de algehele vernietiging in.

[7] Dat is dan het allerlaatste en grootste gericht, zo'n duizend jaar later. Die tijd zal Mijn duizendjarig rijk op aarde genoemd worden, dat door dit allerlaatste gericht nog eenmaal voor een heel korte tijd door oorlog onderbroken zal worden; maar de overwinning zal snel en voor alle toekomstige tijden volkomen zijn. Van dan af zullen de hemelen en de aarde tot één herder en één kudde worden. De herder zal, zoals altijd, Ik zijn, en de kudde zullen de mensen op aarde vormen, volledig verenigd met de zaligen in Mijn hemelen.

[8] Deze laatstgenoemden zullen namelijk weer, net zoals het in de oertijden van de mensen op deze aarde was, zichtbaar met de mensen op aarde omgaan. Maar voordat dat zal gebeuren, zal ook de natuurlijke aarde zeer ingrijpende veranderingen ondergaan. Grote landen en rijken, die nu nog door de grote en diepe zee bedekt worden, zullen als zeer vruchtbare bodem opgeheven worden, en heel veel nu nog hoge bergen zullen verlaagd worden; hun afgebrokkelde toppen zullen zeer veel diepe kloven en dalen opvullen en vruchtbaar land vormen.

[9] Aangezien de mensen in die tijd geen aardse en vergankelijke schatten meer zullen begeren en najagen, zullen er ook honderdduizend maal zoveel mensen als nu heel welvoorzien en gelukkig op aarde kunnen leven. Tegelijk zullen in die tijd ook alle nare ziekten, die het vlees geweldig kwelden, van de aarde verdwijnen. De mensen zullen blijmoedig een hoge leeftijd bereiken en veel goeds kunnen doen, en niemand zal bang zijn Voor de dood van het lichaam, omdat hij met heldere blik het eeuwige leven van de ziel voor zich zal zien.

[10] Bij het verrichten van goede werken zal het er in die tijd hoofdzakelijk om gaan, dat de kinderen op de juiste manier opgevoed worden en dat degene die sterk is de fysiek zwakkere ouderen zoveel hij maar kan zal ondersteunen.

[11] Er zullen op de nieuwe, gelukkige aarde ook huwelijken gesloten worden, maar zoals dat in de hemel gebeurt volgens Mijn orde, en er zullen ook grote aantallen kinderen verwekt worden, maar niet langs de weg van pure wellust, maar langs de weg van de ware liefdesernst, en dat tot aan het einde van alle tijden van deze aarde.

[12] Hier hebben jullie nu een getrouw beeld van het laatste gericht over alle heidenen op de hele aarde, dat jullie ook heel gemakkelijk en goed kunnen begrijpen!'

 

49 De missie van Gods kinderen aan gene zijde

De bestaansduur van de aarde

 

[1] Nu vroegen de leerlingen Mij: 'Heer en Meester! Zullen wij dat vanuit het rijk der geesten ook allemaal mede kunnen aanschouwen en mee kunnen maken? En hoe lang zal de gelukkige aarde daarna nog voortbe­staan tot aan het volledige einde van haar tijden?

[2] Ik zei: 'Wat jullie eerste vraag betreft, spreekt het natuurlijk vanzelf dat jullie dat alles vanuit de hemelen niet alleen heel helder zullen zien, horen en voelen, maar jullie zullen dan en altijd de voornaamste leiders zijn, -en niet alleen op de nieuwe aarde, maar ook over de gehele Grote Schep­pingsmens en over alle oneindig vele verenigingen van alle hemelen, die eeuwig nergens begrensd zijn.

[3] Daarom zeg Ik jullie nogmaals dat geen mens ooit heeft aanschouwd of gehoord, en dat de geest van geen enkel mens ooit ervaren heeft wat God bereid heeft voor degenen die Hem waarachtig liefhebben.

[4] Ik zou jullie nu nog wel veel kunnen zeggen en ook wel laten zien, maar jullie zouden dat nu nog niet kunnen verdragen; wanneer echter de Geest van alle waarheid en alle leven over jullie zal komen en jullie daarin wedergeboren zullen zijn, zal hij jullie binnenleiden in alle diepten van Mijn licht en jullie verheffen. Pas dan zullen jullie begrijpen en inzien wat voor grootse woorden Ik nu tot jullie en zodoende, via jullie, ook tot alle mensen gesproken heb.

[5] Wat jullie tweede vraag betreft: die is werkelijk nog heel onnozel; want onze rekenkunde heeft geen enkel getal waarmee men het meer dan grote aantal aardse jaren zou kunnen uitdrukken dat tot het einde van de aarde zal verlopen; en zelfs als dat mogelijk zou zijn, maakt dat voor degenen die eeuwig in de geest zullen voortleven immers helemaal niets uit.

[6] Ik zeg jullie: van een dergelijke eventueel vastgestelde tijd en uur weet ook geen engel in de hemel iets af; dat weet alleen de Vader in de hemel! Want de hele schepping is Zijn grootse gedachte, die echter geen gedachte van tijd, maar een eeuwige gedachte is, en tevens de almachtige drager en behouder ervan. Ik heb jullie onlangs immers nog gezegd dat uiteindelijk al het materiële eenmaal tot iets zuiver geestelijks, maar als zelfstandig bestaand, veranderd wordt, en het is dus niet meer nodig om jullie daar nog meer over te zeggen.

[7] Kijk nu liever naar de heerlijke natuur aan het begin van de dag, en zie hoe het steeds krachtiger wordende licht van de zon alle nevels en somberheid van de aarde verjaagt, en leer daarvan dat dat in de toekomst ook jullie werk zal zijn, en daar zullen jullie beter aan doen dan al te naarstig te informeren naar dingen waarmee jullie nu nog lang niets van doen hebben!

[8] Waar jullie bezorgd om moeten zijn heb Ik jullie al heel dikwijls laten zien; over al het andere hoeven jullie je echter helemaal geen zorgen te maken! Ja, Ik zeg jullie, dat het zelfs onnodig en vruchteloos is -als jullie je in het geloof en de liefde echt aan Mij houden – om je zorgen te maken voor de komende dag, over wat jullie zullen eten en drinken en waarmee jullie je lichaam zullen kleden!

[9] Krijgt men op de markt niet honderd mussen voor een stuiver? Hoe gering is dus hun waarde voor de mensen, en niettemin zorgt de Vader in de hemel voor ze en kleedt ze goed! Jullie zijn als mensen immers meer waard dan die mussen?

[10] Kijk eens naar die veldbloemen en lelies! In al zijn luister was Salomo niet zo prachtig gekleed als zij. En wie zorgt er voor hun kleed? Daarom zijn al dergelijke zorgen van jullie vruchteloos, en nog vruchtelozer de zorgen om het toekomstige volledige einde der tijden van deze aarde! ­Hebben jullie Mij nu allemaal goed begrepen?'

[11] Allen behalve Judas Iskariot beaamden dat. Deze meende dat het hem niet helemaal duidelijk was geworden, wat Ik daar op de berg over het laatste gericht van de heidenen voorspeld had.

[12] Ik zei echter tegen hem: 'Ga maar naar degenen aan wie het duidelijk geworden is! Wat de Romeinen als heidenen bevatten, zou nu voor jou, als jood en als oude leerling, beslist ook begrijpelijk moeten zijn!’

[13] Hierop zei hij mets meer en trok zich weer terug, want hij had wel gemerkt waarom Ik hem zo'n antwoord had gegeven.

 

50 De dankbaarheid van de Romeinen tegenover Maria van Magdala

 

[1]. Terwijl wij ons daar op die heuvel nog een tijd lang vermaakten, zagen wij allemaal Maria van Magdala naar de herberg van Lazarus komen, en ze begon ook onmiddellijk bij zijn dienaren naar Mij te informeren. Deze zeiden haar evenwel dat ze moest wachten tot Ik zou terugkeren; toen ze ons echter al gauw duidelijk opmerkte op de heuvel, liet zij zich niet tegenhouden en liep haastig naar ons toe.

[2] Toen ze dichtbij de plaats was gekomen waar wij waren, ging Agricola haar tegemoet, groette haar vriendelijk en nam haar vervolgens mee naar ons, waar ze ook door de andere Romeinen zeer vriendelijk begroet werd.

[3] Zij (Maria van Magdala) zei echter: 'Ik weet werkelijk niet op grond waarvan mij hier zo 'n eer te beurt valt! Ik ben maar een zondares en verdien het om door alle mensen diep veracht te worden; maar dat ik ook enige eer waardig zou zijn, en speciaal die van hoge heren als u, dat gaat mijn verstand te boven. Ik ben enkel maar hierheen gekomen om alleen de Heer van mijn leven te danken, omdat Hij mij van de kwade geesten van het vlees verlost heeft; maar ik ben hier niet heen gekomen om mij zo te laten eren!'

[4] Agricola zei: 'Luister, lieve Maria van Magdala! Wij allen, die uit Rome hierheen gekomen zijn, hebben heel veel aan jou te danken; want als jij ons die avond, ongeveer acht dagen geleden, niet de weg hierheen gewezen had en ons hier ook naartoe had gebracht, hadden wij misschien helemaal niet het eeuwig onschatbare geluk gehad om de Heer van al het leven en al het zijn persoonlijk te leren kennen, Hem als de enig ware God te erkennen en boven alles te leren liefhebben. Kijk, dat is dan ook de enige reden waarom wij je zo dankbaar zijn en voortaan ook zullen blijven; verwonder je er nu dus niet al te zeer over dat we jou zo vriendelijk tegemoet komen! Want wij achten dat onze plicht, omdat jij ons een zo onschatbaar groot geluk hebt bezorgd.

[5] Wij hebben namelijk een goede staatswet, volgens welke degene die door een ander mens een groot en waar geluk heeft verkregen, die mens zijn leven lang in hoge mate dankbaar dient te blijven in houding, woorden en daden, ook wanneer de mens door wiens toedoen een ander zo'n groot geluk te beurt viel niet wist dat hij zijn medemens geluk zou bezorgen. Die dankbaarheid dient zich ook uit te strekken tot het nageslacht van de mens die de oorzaak van het geluk was.

[6] Wat zijn evenwel alle materiële aardse bezittingen die een mens door toedoen van een ander kan verkrijgen, vergeleken bij de zuiver geestelijke bezittingen die wij hier ontvangen hebben? Hierdoor hebben wij de enig ware God en door Hem onszelf, die verloren waren, en het ware leven van onze zielen gevonden, en dat is oneindig veel meer dan wanneer jij ons alle schatten van de wereld bezorgd had. En daarom zijn wij jou, omdat jij de voornaamste veroorzaakster daarvan was, ook voor altijd grote dank verschuldigd.

[7] Als jij arm zou zijn aan aards bezit, zouden we jou koninklijk belonen; maar aangezien je toch al zeer rijkelijk voorzien bent van de goederen van deze aarde, kunnen wij tegenoverjou onze dankbaarheid op geen andere wijze uitdrukken dan met onze vriendelijke, welgemeende en ongeveinsde woorden, zoals die in ons hart opgekomen zijn, en jij zult een dergelijke dankbaarheid, die wij aanjou verplicht zijn, toch niet van de hand wijzen?'

[8] Nu zei Maria van Magdala, eveneens op vriendelijke toon: 'Het is weliswaar erg mooi en vriendelijk van u edele Romeinen, dat u mij dankbaar wilt zijn en blijven voor het feit dat ik u toevallig - werkelijk onopzettelijk -een zo oneindig groot geluk, wat gemakkelijk te begrijpen is, bezorgd heb, maar niettemin komt mij om die reden geen dank en eer toe; want dat was allemaal de wil van de Heer en zelf was ik slechts Zijn stomme en blinde instrument. En dus bent u ook alleen de Heer alle dank en eer verschuldigd! ,

[9] Agricola zei nogmaals: 'O lieve, lieflijke Maria van Magdala! Wij weten ook wel dat wij alles alleen aan Hem te danken hebben; maar wij denken nu zo: als WIJ de Heer zo waarachtig en volledig mogelijk onze dankbaarheid willen bewijzen v.oor de eindeloos grote genade, die Hij ons nu zo buitengewoon overvloedig heeft bewezen, dan mogen wij toch niet minachtend neerkijken op het instrument waar Hij Zich tot onze heiliging van bediend heeft, maar moeten het vanwege de Heer eveneens eren. En alleen in dit opzicht eren wij jou dan ook, afgezien van de vraag of jij voor dit zeer grote levensgeluk van ons een ziend dan wel slechts een blind instrument in de almachtige hand van de Heer was, en ik ben van mening dat daar ook in de toekomst rekening mee gehouden zal worden. Want als men het instrument van de Heer niet met een dankbaar hart zou willen begroeten, hoe zou het er dan voor staan met de ware naastenliefde die wij immers volgens de leer van de Heer zelfs onze vijanden verschuldigd zijn en zeker nog meer degenen door wie de Heer ons zulke grote genadegaven deed toekomen?

[10] Kijk, onze nu zeer lieflijke en onvergetelijke vriendin, daar heb ik gelijk in en ik laat mij dat door niemand betwisten; en nu wel het minst door jou, die de Heer uitverkoren heeft tot onze leidende geluksster en die wij daarom eer en ware liefde verschuldigd zijn! Gun mij dus wat mijn goed recht is!'

[11] Maria van Magdala zei: 'Ja, ja, in dat opzicht hebt u, hoge heer, helemaal gelijk, maar zelf zal ik de Heer, mijn enige liefde, voor altijd loven, roemen en prijzen, omdat Hij mij, een grote zondares, tot een blind en stom instrument heeft gemaakt! Want als ik geweten had dat Hij hier boven was, had ik u niet hierheen gebracht; want ik, een te grote zondares, zou zelf niet gewaagd hebben om dichtbij de Heer te komen, aangezien Ik van de waarheid van Zijn leer en van Zijn heilige goddelijke Wezen maar al te diep overtuigd ben en ook inzie dat een zondares, zoals ik was, het nooit waard kan zijn of worden om Zijn zeer heilige persoon te naderen.

[12] Maar ten eerste wist ik niet dat de Heer zich hier ophield met zijn trouwe leerlingen; ik wist echter wel dat deze herberg een van de beste van heel Jeruzalem is. En omdat deze gewoonlijk door vreemdelingen wordt bezocht heb ik u hierheen gebracht, toen u mij in een straat van de stad aanhield en naar een goede herberg vroeg; daarom dien ik menselijkerwijze alleen aanspraak te maken op uw dank, die mij als gids naar een goede herberg toekomt. Maar voor het feit dat u hier de hoogste genade van de, Heer hebt ontvangen komt mij werkelijk geen enkele dank toe, aangezien het onmogelijk mijn bedoeling kon zijn om u die hier te bezorgen; ik kon er immers zelf geen vermoeden van hebben, dat u hier een dergelijke genade zou ontvangen. Geef daarom alle dank en alle eer alleen aan de Heer, en denk dus niet aan mij, wat ik u zelfs dringend verzoek!’

[13] Hierop zei Ik: 'Luister, Mijn Maria! Je hebt nu heel goed en waar gesproken en hebt volkomen gelijk waar het jou betreft; maar ook de Romeinen hebben gelijk waar het hun betreft. Doordat je Mij alleen alle eer en alle dank geeft toon jij, datje volkomen vervuld bent van de ware geest van deemoed, om welke reden jou ook alle zonden vergeven zijn; maar ook de Romeinen laten zien dat ze doordrongen zijn van de juiste geest van naastenliefde, en begaan derhalve geen zonde tegenover Mij als ze jou in dankbare herinnering bewaren, ook al was jij slechts een blind instrument van Mijn liefde en Mijn wil.

[14] Maar Ik zeg nu bij deze gelegenheid tegen jullie allen: jullie moeten weliswaar geen dank en eer zoeken bij de mensen aan wie jullie in Mijn naam iets goeds gedaan zullen hebben, zoals Ikzelf dat ook niet zoek bij de mensen, omdat Hij, die in Mij woont, Mijn allerhoogste eer is; maar als de mensen jullie voor de in Mijn naam bewezen hoogste levenswelda­den te schande zullen maken en met ondank zullen bejegenen, dan zal Ik hun dat zo aanrekenen alsof ze het Mijzelf hadden aangedaan! Want wie de echte leerling, die Ik opgewekt heb, niet eert en hem in Mijn naam niet dankbaar is, die eert ook Mij, de Heer en Meester niet en is Mij ook niet dankbaar voor de aan hem bewezen genade.

[15] Want als Ik leerlingen en profeten opwek, dan gebeurt dat niet alleen ter wille van die leerlingen en profeten, maar ter wille van alle mensen; en daarom moeten de leerlingen en profeten ook gewaardeerd worden als datgene waartoe ze door Mij geroepen zijn. Wie dus een leerling of een profeet in Mijn naam met liefde en echte dankbaarheid zal opnemen, die zal Ik het ook aanrekenen alsof hij Mijzelf had opgenomen, en hij zal dan ook eenmaal het loon van een leerling of profeet ontvangen. En hun loon zal beslist niet gering zijn!

[16] Maar wee de valse leerlingen en profeten die zich net als de Farizeeën en hogepriesters door de mensen zullen laten eren en dat zelfs wettelijk van de mensen zullen verlangen! Waarlijk, die zullen als dieven en rovers beschouwd worden en eenmaal voor de ogen van alle engelen te schande gemaakt worden! Hoe meer eer ze voor zichzelf in deze wereld zullen opeisen, des te meer van de ergste schande zullen ze eenmaal te verwachten hebben.

[17] Dit moeten jullie allemaal ook goed onthouden, en dat kunnen jullie ook gemakkelijk; want als je Mijn gebod van de ware en zuivere naasten­liefde in het juiste licht bekijkt, zul je heel gemakkelijk begrijpen dat ieder echt en waarachtig mens het meeste gekwetst wordt door de stinkende hoogmoed van zijn medemens!'

 

51 De komende gerichten

 

[1] (De Heer:) 'Laat iedereen dus vol zachtmoedigheid en deemoed zijn, dan zullen jullie elkaar daardoor de grootste en meest ware menselijke eer bewijzen en in vrede en rust met elkaar leven en omgaan!

[2] Eerzucht en hoogmoed wekken echter wrevel, ergernis, verachting, wrok, toom en tenslotte wraak, oorlog en de kwade gevolgen daarvan. De hoogmoedige en eerzuchtige mens is ook steeds vol zelfzucht en hebzucht; en omdat hij alles alleen voor zichzelf wil verwerven, ter verhoging van zijn wereldse eer, is het treurige gevolg daarvan dat honderden en duizen­den mensen om hem heen dan niets hebben en in de grootste armoede en behoeftigheid moeten leven, zoals dat ook ten tijde van Noach het geval was en in de laatste tijd van het nieuwe heidendom nog meer het geval zal zijn.

[3] Maar deze boze en volkomen helse toestand onder de mensen zal het gericht zijn, dat ze zelf zullen veroorzaken. Het enorme aantal armen en verdrukten zal zich uiteindelijk boven hun uiterst hoogmoedige verdruk­kers verheffen en korte metten met hen maken, en dat zal een tweede zondvloed zijn door middel van het vuur van de tenslotte te erg en zwaar verdrukte armen.

[4] Maar ook een natuurlijk vuur zal in die tijd vele plaatsen verwoesten; want in die tijd zullen de mensen uit te hoog opgedreven aards winstbejag als kwaadaardige wormen doordringen in de diepten van de aarde, daarin allerlei schatten zoeken en die ook vinden. Wanneer ze echter de machtige lagen van begraven oerbossen van de aarde zullen bereiken en die zullen gebruiken voor het gloeien en smelten van metalen en voor nog veel meer andere dingen, dan zal ook het laatste gericht, dat ze over zichzelf zullen afroepen, voor de deur staan.

[5] Het meeste zullen evenwel de mensen te lijden hebben die dan in de grote steden van de koningen en machtigen der aarde van die tijd zullen wonen.

[6] Blijf daarom allemaal steeds in de zachtmoedigheid en deemoed en daardoor in de ware naastenliefde, dan zal er geen gericht over jullie afgeroepen worden; want waar in die tijd de mensen in Mijn orde zullen leven, zal zich ook geen laatste gericht voordoen. Ik heb jullie dit nu van tevoren gezegd met de bedoeling dat jullie het ook de andere mensen zullen zeggen en verkondigen, opdat uiteindelijk niemand als verontschul­diging kan aanvoeren dat hij niet gewaarschuwd zou zijn voor het gevaar.'

[7] Allen zeiden: 'Heer en Meester, aan ijver voor de goede en ware zaak zal het ons met Uw hulp werkelijk niet ontbreken; maar er zijn veel mensen op de aarde, die groot en uitgestrekt is, en wij zullen niet op alle plaatsen kunnen komen; en zo zal het kwade onder het goede en ware voortwoe­keren, en wij zullen waarschijnlijk niet in staat zijn om daar volledig paal en perk aan te stellen!’

[8] Ik zei: 'Daarvoor zullen jullie, zoals ieder waarachtig goed mens in Mijn naam, ook zeker niet ter verantwoording worden geroepen. Want het is voldoende dat de waarheid aan de mensen wordt verkondigd; of ze ernaar leven en handelen, is helemaal hun eigen zaak. Wie ernaar zal leven en handelen, zal niet in een gericht terechtkomen, maar het eeuwige leven ontvangen en zalig worden.’

 

52 Maria van Magdala en de Heer

 

[1] Nu kwam Maria van Magdala naar Mij toe en zei: 'O Heer en Meester, kan ook ik nog zalig worden en ooit het eeuwige leven ontvan­gen? Want ik ben een grote zondares, en in Uw zeer heilige nabijheid komt het mij steeds meer voor dat ik ook voor Uw allerminste genade te onwaardig ben!'

[2] Ik zei: 'Blijf jij maar steeds in de zuivere liefde, en zondig niet meer! Dat moet jouw zorg zijn; voor al het andere zal Ik in jouw plaats wel zorgen. Ik heb je bevrijd van je onreine geesten en heb ook tegen je gezegd: jouw zonden zijn je vergeven, omdat je de armen veelliefde bewezen hebt en nu ook Mij boven alles liefhebt. Tegen wie Ik echter zeg: 'Je zonden zijn je vergeven!', hem zijn ze ook werkelijk vergeven. Maar hij moet in het vervolg geen zonden meer begaan; want als hij weer opnieuw zondigt, begeeft hij zich in een nog ergere toestand dan de eerste. Maar Ik zie bij jou de ernstige wil om niet meer te zondigen, en dan zul je ook in Mijn liefde en genade blijven. Wie evenwel in Mijn liefde en genade blijft, heeft reeds het eeuwige leven in zich en daarmee de eeuwige zaligheid.

[3] Wie uit liefde tot Mij alles doet wat de naastenliefde vereist, voor diegene zal ook Ik alles doen wat in Mijn macht ligt. En in Mijn macht ligt niet alleen veel, maar alles. Als jij, lieve Maria, dat nu weet, wees dan opgewekt en doe voortaan het goede, dan zal Ik jou niet verlaten!'

[4] Hierop viel Maria van Magdala aan Mijn voeten, dankte Mij diep ontroerd en maakte Mijn voeten nat met haar tranen en droogde ze met haar haren. Mijn oude leerlingen vonden dit tafereel echter iets te lang duren en naar hun mening ook enigszins ongepast en ze mopperden heimelijk onder elkaar.

[5] Ik merkte dat echter en zei tegen hen: 'Waarom ergeren jullie je daar eigenlijk over? Ik ben al lange tijd bij jullie; jullie hebben Mij een dergelijke liefde nog nooit betoond en Ik heb die ook niet van jullie verlangd. Maar Ik zeg jullie nu ook: waar Mijn evangelie ook aan de mensen verkondigd wordt, moet deze Maria ook duidelijk vermeld worden; want zij heeft Mij een grote liefdesdienst bewezen. Onthouden jullie dat ook! Jij, Maria, sta nu weer op en wees verzekerd van Mijn volle liefde en genade!’

[6] Daarop stond Maria op en dankte Mij nogmaals, haar hart geheel vervuld van liefde.

[7] De leerlingen vroegen Mij en haar nu om vergeving voor hun kleine ongeduld.

[8] Ik zei: 'Leer de zwakken verdragen, dan zullen jullie daardoor in Mijn ogen meer kracht van jullie zielen aan de dag leggen, dan wanneer jullie alleen met helden strijden en hen overwinnen!

[9] De zon is nu echter al tamelijk hoog boven de horizon gestegen, en het ochtendmaal staat gereed; wij zullen het tot ons nemen en ons daarna van hier naar Bethanië begeven!'

[10] Daarop gingen wij vlug het huis binnen en gebruikten het ochtend­maal, waar ook onze Maria aan deelnam.

[11] Na het ochtendmaal maakte Lazarus met zijn waard de rekening op en nam de winst, evenals de andere schatten en kostbaarheden, met zich mee. Er waren zeven muildieren voor nodig om dat te dragen, aangezien ook de schatten van de diverse bekeerde priesters erbij waren, die Lazarus in bewaring nam.

[12] Nikodemus, Jozef van Arimatea en de oude rabbi bevalen zich in Mijn genade en liefde aan, bedankten voor alles en gingen samen met de magiërs de stad in, waar ze het een en ander te doen hadden. De magiërs begaven zich echter naar hun metgezellen, die reeds met groot verlangen op hen wachtten. De beide Romeinen, die in Emmaüs woonden, trokken met de zeven Egyptenaren naar Emmaüs, van waaruit vervolgens de laatstgenoem­den na enkele dagen weer naar hun land trokken. Alle andere aanwezigen trokken nu met ons mee naar Bethanië.

[13] Hier hoeft niet verder in bijzonderheden aangegeven te worden welke mensen er nog waren, aangezien die in de loop van de verhaalde gebeur­tenissen op de Olijfberg immers al verscheidene keren genoemd werden.

[14] Maria van Magdala vroeg Mij ook om ons naar Bethanië te mogen volgen, en ze vroeg Mij hoe lang Ik in Bethanië zou blijven.

[15] Ik zei: 'Ik zal daar drie dagen uitrusten; want Ik heb nu veel gewerkt, en na veel werk mag men zich wat rust gunnen. Wanneer jij thuis alles geregeld zult hebben, kom dan naar ons toe in Bethanië!'

[16] Daarop begaf ook Maria zich direct naar huis om daar snel alles in orde te brengen, en wel voor een paar dagen, omdat ze zich voornam die tijd bij Mij door te brengen.

 

53 De reis naar Bethanië

 

[1] Tenslotte vroeg Agricola Mij nog of hij niet één van de gouden bekers, die op wonderbaarlijke wijze waren geschapen voor de tafel van de Romeinen, als herinnering mee zou mogen nemen tegen betaling van een flink geldbedrag.

[2] Ik zei tegen hem: 'Wat voor jullie geschapen werd behoort jullie ook toe en jullie kunnen het dus ook zonder betaling van een geldbedrag meenemen. Bovendien zul je toch al genoeg armen van hier met je meenemen naar Rome en ze daar goed verzorgen, en dan zijn die bekers in materieelopzicht slechts een heel kleine beloning voor wat jij ter wille van Mij doet. Neem daarom alles wat zich aan aardse kostbaarheden op jullie tafel bevindt! Maar beschouw het niet als een werkelijk loon voor alles wat je uit liefde voor Mij voor de vele armen en verdrukten doet; want jouw loon daarvoor zal er reeds op aarde, en bovenal aan gene zijde in Mijn rijk, heel anders uitzien.

[3] Zorg als je thuis bent echter serieus en goed voor degenen die Ik aan jouw zorg heb toevertrouwd! Over een jaar zul je voor regeringsaangele­genheden een reis naar het uiterste westen van Europa moeten maken, samen met een zoon van jou, en je zult daar lang zijn en veel te doen hebben. Regel in de tussentijdje huishouden echter goed, opdat al degenen die Ik jou heb toevertrouwd niets te kort zullen komen, niet in lichamelijk opzicht en nog minder wat hun ziel betreft!'

[4] Agricola zei, uit liefde voor Mij helemaal tot tranen toe geroerd: 'O Heer en Meester, dat zal zeker mijn voornaamste en grootste zorg zijn en ik hoop dat alles mij met Uw hulp juist en goed zal lukken! Maar verlaat mij nooit en laat geen te zware verzoekingen over mij en mijn huis komen! Ik ken nu weliswaar mijn door U geschonken kracht heel goed; maar ik ken ook mijn oude, hoogst eigen zwakheden. Als dan deze of gene zwakheid mij af en toe bijna zou doen vallen, - O Heer, grijp mij dan en sterk mijn wil, opdat ik overeind blijf en niet val! ,

[5] Ik zei: 'Waarlijk, wat jij de Vader, die jij nu kent, in Mijn naam zult vragen, dat zal je ook gegeven worden! Wees dus steeds vervuld van troost en een waar en echt vertrouwen; want als jij in het levende geloof en in de liefde tot Mij volhardt, zal Ik steeds bij je zijn en je leiden en sturen, zoals Ik dat ook zal doen bij iedereen wiens geloof en liefde is zoals het jouwe!'

[6] Hierop bedankten alle Romeinen Mij, evenals allen die aan de zorg van de Romeinen waren toevertrouwd.

[7] We waren nu reisvaardig en gingen de weg op die naar Bethanië leidde.

[8] Toen we langs de muur van de stad trokken, zei de herbergier uit het dal, die ook met ons mee naar huis ging, evenals de waard van de herberg aan de grote heerweg niet ver van Bethlehem: 'Heer, kijk eens naar deze verschrikkelijk sterke muren van de stad! Hoe kunnen die met menselijke kracht verwoest worden?'

[9] Ik zei: 'Wat door handen van mensen gemaakt is, kan er ook door verwoest worden. Want de mensen zijn over het algemeen bedrevener in het vernietigen dan in het maken, en zo zullen ze te zijner tijd ook deze sterke muren de baas worden. Ik zeg jullie: niet één steen zal op de andere gelaten worden! Over een paar eeuwen zullen de mensen de plaats zoeken waar nu nog de tempel staat, en ze zullen die niet vinden.

[10] Want hoe was het in de tijd van Noach voor de grote vloed? Ik heb jullie dat een paar dagen geleden laten zien! De mensen uit die tijd konden zelfs bergen vernietigen, waardoor de wateren binnen in de aarde losbraken en de boosdoeners verdronken; dus te zijner tijd zullen de mensen met veel minder moeite met deze muur afrekenen!’

[11] Met dit antwoord waren beiden tevreden; wij trokken verder over de weg en kwamen weldra bij een tolhuis.

 

54 De hebzuchtige tollenaar en de Heer

Over het geloof met de praktische werken der liefde

Over schadevergoeding

 

[1] De tollenaar herkende Mij al gauw, kwam naar Mij toe en zei: 'O Heer en Meester, sinds ik Uw woorden en lessen op de olijfberg in mij heb laten doordringen ben ik werkelijk een ander mens geworden, en ik dank U nu nog eens uit de grond van mijn hart voor de meer dan grote genade, die U mij en mijn huis bewezen hebt! Ik heb alles wat ik van U gehoord heb getrouw aan al mijn verwanten meegedeeld, en zij geloven nu in U; laat daarom ook Uw zegen over mijn hele huis neerdalen!

[2] Ik zei: 'Omdat je dat gedaan hebt, zal het heil ook niet ver van jou en je huis blijven! Maar toch eis jij zelfs ook tol van de inwoners, wanneer er te weinig vreemdelingen naar Jeruzalem komen; en wanneer er vreemde­lingen komen, dan eis je naar willekeur veel meer dan volgens de wet vastgesteld is. Maar dat heb Ik werkelijk niet onderwezen, en een dergelijke handelwijze heeft in de verste verte niet te maken met naastenliefde, die Ik iedereen vooral op het hart gedrukt heb. Als je echter de daadwerkelijke naastenliefde niet bezit, dan ben je ver verwijderd van Mijn rijk; want het pure geloof zonder de werken der liefde is dood, en degene die zo'n geloof heeft dus ook. Verander daarom je handelwijze, anders zal er weinig heil voortkomen uitjouw geloof in Mij!

[3] Dat jij een tollenaar bent waarvan de tempeldienaren zeggen dat hij voortdurend een grote zondaar is, dat wordt je door Mij niet als zonde aangerekend; maar datje de reizigers benadeelt en van hen een hoger tarief eist dan wettelijk is vastgesteld, is in strijd met de naastenliefde en is zodoende ook een grove zonde, die geen enkel mens heil oplevert. Verander dus jouw handelwijze, als jij een goede en vruchtbare volgeling van Mijn leer wilt zijn!’

[4] De tollenaar zei nu heel timide: 'O Heer en Meester, ik zie nu dat voor Uw ogen niets verborgen blijft en ik zal mijn handelwijze daarom volkomen veranderen! U dank ik nu echter nogmaals oprecht voor Uw vermaning.’

[5] Ik zei: 'Maar vergoed ook de aan de armen berokkende schade, anders bouw jij je toekomstige naastenliefde op drijfzand!'

[6] Toen de tollenaar dat van Mij hoorde, boog hij en zei: 'Heer en Meester, aan mijn wil daartoe zal het niet ontbreken, maar wel aan de mogelijkheid om dat uit te voeren, aangezien ik de meesten van hen niet ken en hun niet kan terugbetalen wat ik af en toe teveel heb geëist!’

[7] Ik zei: 'Heb dan de ernstige wil daartoe, en doe wat je kunt, dan zal die wil jou als werk aangerekend worden! Er zijn echter in de buurt van Jeruzalem nog armen genoeg die zo nu en dan hulp nodig hebben; doe goed aan hen en breng hun een offer, dan zul jij je onrecht goedmaken!'

[8] Na deze woorden van Mij boog de tollenaar nogmaals, beloofde zeer plechtig Mijn advies op te volgen, en wij trokken daarna verder.

[9] Halverwege de weg naar Bethanië zat een blinde langs de weg te bedelen. Hij had een gids bij zich, die de blinde vertelde dat Ik voorbij kwam.

[10] Toen de blinde dat hoorde, begon hij direct luidkeels te schreeuwen: 'O Jezus van Nazareth, ware Heiland der mensen, help mij, arme blinde!'

[11] Omdat hij zo hard schreeuwde, bedreigden Mijn leerlingen hem; ze verboden hem zijn luide geschreeuw en zeiden, dat Ik hem ook wel zou kunnen helpen als hij niet zo hard schreeuwde.

[12] Ik wees de leerlingen echter terecht en zei: 'Waarom ergert het jullie eigenlijk dat deze blinde Mij om hulp vraagt? Als jullie last hebben van zijn geschreeuw, houdt dan jullie oren dicht en laat hem Mij om hulp roepen! Want als hij zou zien, zou hij niet zo schreeuwen; maar omdat hij werkelijk volkomen blind is, schreeuwt hij, opdat Ik hem verhoor wanneer zijn geschreeuw door Mij gehoord wordt. Jullie heeft hij niet om hulp geroepen, maar alleen Mij, en dus gaat zijn schreeuwen jullie ook, niets aan, en jullie dienen je daarover niet te ergeren en de blinde met te bedreigen! '            .

[13] Toen werden de leerlingen stil, en Ik liep naar de blinde toe en zei: 'Hier sta Ik voor je. Wat wil je dat Ik voor je doe?'

[14] De blinde zei: 'O goede Heiland, Heer en Meester, geef mij het licht in mijn ogen terug; want ik heb gehoord dat U alle blinden kunt genezen en ziende kunt maken! En daarom vraag ik U, dat U zich nu ook over mij zou willen ontfermen!’

[15] Ik zei: 'Geloof je dan wel onwrikbaar vast dat Ik jou kan helpen?'

[16] De blinde zei: 'Ja, Heer en Meester, alleen U kunt mij helpen als U dat wilt!'

[17] Ik zei: 'Welnu, dan wil Ik dat je weer zult zien! Maar Ik zeg je ook dat je voortaan niet meer moet zondigen; want als je in je oude zonden zou vervallen, zou je ook weer blind worden! Onthoud dus goed wat Ik je nu gezegd heb!'                                                                      

[18] De blinde beloofde Mij dat plechtig, en daarop raakte Ik met Mijn vinger zijn ogen aan; op hetzelfde ogenblik was hij ziende, en van louter vreugde daarover wist hij zich geen raad en hij bedankte Mij met opgeheven handen, omdat Ik hem geholpen had.

[19] Toen zei Ik echter tegen hem: 'Omdat je ziende bent geworden en verder nog een krachtig mens bent, moet je opstaan van deze plaats en een betrekking zoeken in een of ander huis en voor jezelf je dagelijks brood verdienen; want ledigheid is steeds de aanleiding tot en het begin van allerlei zonden en ondeugden!’

[20] Nu zei de ziende geworden blinde: O goede Heiland, Heer en Meester! Ik zou nu heel graag willen dienen en werken, als er maar een werkgever zou zijn! Ik en mijn gids hier zouden wel heel graag werken als iemand ons in dienst zou nemen.’

[21] Nu kwamen direct de beide herbergiers naar voren en zeiden: 'Ga dan met ons mee, dan zullen jullie direct een betrekking en werk hebben; want wij zijn bezitters van veel akkers, tuinen, weiden en wijngaarden!’

[22] Toen die twee dat hoorden werden ze erg blij, stonden op van hun oude bedelplaatsen en trokken heel welgemoed met ons verder naar Bethanië, waar ze een hele dag goed verzorgd werden.

 

55 Op het landgoed van Lazarus

 

[1] Toen wij Bethanië bereikten, zagen de beide zusters van Lazarus Mij reeds van verre en liepen Mij met open armen tegemoet.

[2] Toen ze bij Mij kwamen, konden ze niet lovend genoeg vertellen wat zich intussen allemaal voor goeds in Bethanië had afgespeeld terwijl ik Mij in Jeruzalem bevond, en wat voor vreugde hun 's morgens de aankomst van de vele jonge mensen had bezorgd; maar tegelijk betreurden zij het ook dat die lieve kinderen niet in Bethanië zouden blijven, zoals Rafaël hun duidelijk gemaakt had.

[3] Ik vertelde hun echter de reden, en daarmee waren zij tevreden.

[4] Ondertussen bereikten wij de hof en gingen dan ook direct het huis binnen, waar de jongeren Mij in een grote zaal ontvingen en als Vader begroetten, en wel met zulke hartelijke woorden, dat allen daardoor tot tranen toe bewogen werden.

[5] Vanuit deze zaal gingen wij een andere zaal binnen.

[6] Toen we ons in de reeds genoemde zaal bevonden en een plaats gezocht hadden om enige rust te nemen, liet Lazarus brood en wijn op tafel zetten met het verzoek om ons daar enigszins mee te sterken. Dat deden wij dan ook bepaald zonder tegenzin, omdat we een beetje moe geworden waren van de kleine tocht. Die moeheid echter was werkelijk nauwelijks het vermelden waard; maar omdat de Romeinen de wens te kennen hadden gegeven om ook het erfgoed van Lazarus, dat uitgestrekt was, nader te leren kennen, was een kleine lichamelijke versterking vooraf helemaal op zijn plaats. Wij namen dan ook het brood en de wijn, nadat Ik beide tevoren gezegend had, en aten en dronken heel welgemoed.

[7] Na deze kleine versterking van het lichaam begaven we ons opnieuw naar buiten en liepen door het grootste deel van de bezittingen van Lazarus, en de Romeinen verbaasden zich zeer over de grote rijkdom van Lazarus.

[8] Maar die zei (Lazarus): 'Beste vrienden, ik bezit nog wel dertig keer zoveel als wat jullie hier slechts vluchtig hebben kunnen overzien! Maar al deze rijkdom maakt mij niet gelukkig omdat ik die op deze aarde volkomen de mijne kan noemen; want vandaag ben ik volgens de wereldse wetten weliswaar nog de rechtmatige eigenaar, maar morgen eist de Heer mijn ziel op, en die zal tegenover Hem rekenschap moeten afleggen over hoe en tot welk nut zij de aardse goederen die haar toevertrouwd waren getrouw beheerd heeft. En kijk, dan zal het menige ziel wel zwaar vallen om zichzelf tegenover de Heer te rechtvaardigen! Daarom zijn wij wel, bezien vanuit het juiste standpunt ten aanzien van het leven op deze wereld, slechts tijdelijke beheerders van dergelijke aardse goederen, tot nut van de arme mensheid, maar nooit bezitters. Want de eeuwig rechtmatige bezitter is alleen de Heer; wij bezitten alleen het recht om deze aardse goederen tot nut van de behoeftige mensen te beheren en ze doelmatig te bewerken.

[9] En zo ben ik dan ook geen bezitter van dat alles, maar alleen een nog altijd zwakke bewerker en beheerder. Degene die nu echter als allerhoogste Levensvriend onder ons leeft en de ware Heer van al het leven is, is als enige ook de ware bezitter van deze en alle goederen van de aarde; en het zal ons eenmaal tot heil strekken als Hij tegen ons zal zeggen: 'Jullie hebben Mijn aan jullie toevertrouwde goederen goed beheerd!"

[10] Agricola zei: 'Wat jij nu naar volle waarheid over jouw bezittingen denkt en zegt, dat zal ook ik van de mijne denken en zeggen, en waar mogelijk ook handelen zoals jij. U, o Heer, vragen wij echter nu reeds of U later niet een al te strenge afrekening met ons wilt houden over ons omgaan met de aardse goederen, die U ons slechts in beheer hebt gegeven! Want aan de wil om het juiste te doen zal het ons niet ontbreken; maar of de uiterlijke, duistere wereldse omstandigheden ons zo nu en dan niet menige onverwachte en onvoorziene streep door onze goede rekening zullen halen, dat ligt buiten onze macht, en U, o Heer, zult ten aanzien van dergelijke gevallen genadig en barmhartig voor ons zijn.’

[11] Ik zei: 'Van datgene wat er ooit tegen jullie wil zal gebeuren zullen diegenen rekenschap moeten afleggen die jullie zo nu en dan belemmerend in de weg hebben gestaan. Want de enige rekening die voor Mij geldt zal in jullie hart geschreven staan. En omdat jullie nu Mijn vrienden zijn, zullen jullie dat ook in eeuwigheid blijven!

[12] Want voorwaar Ik zeg jullie: zalig zijn jullie, die nu horen en zien wat alle aartsvaders en profeten zo vurig wensten te zien en te horen! Maar destijds was het er de tijd nog niet voor. In de geest zien en horen zij dat nu ook en verheugen zich daar buitengewoon over; maar voor hun vlees bleef dat verborgen en voor de toekomstige generaties zal het ook meer of minder verborgen blijven. Voor jullie is het nu echter gemakkelijk om te geloven en ernaar te handelen, want jullie zijn nu met oren en ogen getuige van al datgene wat op deze aarde nog nooit een menselijk oog gezien en geen menselijk oor gehoord heeft; maar in de toekomst worden alleen zij zalig die niet zien en horen, zoals jullie nu, en desondanks zullen geloven en naar dat geloof zullen handelen. Daarom zal het hun ook als een hogere verdienste aangerekend worden.’

[13] Mijn leerlingen zeiden: 'Als U, o Heer, in het vervolg voor niemand meer zichtbaar of hoorbaar zult zijn, hoe zult U dan tot aan het einde der tijden bij de Uwen verblijven?

[14] Ik zei: 'Dat was weer eens een buitengewoon onnozele vraag van jullie! Hoeveel -en grootse! -dingen heb Ik jullie al niet verkondigd en getoond, en toch begrijpen jullie nog weinig van de innerlijke wijsheid in God! Ik kan toch niet eeuwig in dit vlees op deze materiële wereld blijven, en Ik heb jullie al verscheidene keren gezegd wat er nog met Mij zal gebeuren, opdat de maat der zonde van de joden vol wordt en hun gericht over hen komt, en nog vragen jullie als blindgeborenen naar de kleuren van het licht, hoe Ik in de toekomst dan wel tot aan het einde der tijden bij de Mijnen zal blijven! Omdat jullie het echter nog niet begrijpen, zal Ik het jullie nog een keer zeggen:

[15] Ik zal in de geest, in het woord en in de waarheidbij de Mijnen blijven, en degenen die grote liefde voor Mij zullen hebben, zullen Mij af en toe ook enkele ogenblikken persoonlijk te zien krijgen. Met degenen echter, die volgens Mijn woord zullen leven en zorgvuldig naar de innerlijke waarheid ervan zullen zoeken, zal Ik zo spreken dat ze het in hun hart begrijpen en zo zal Ik Mijn woorden in hun gemoed leggen; en jonge mannen en vrouwen die in Mijn naam goed opgevoed zijn, zullen visioenen krijgen waarin hun Mijn wezen, de hemelen en het eeuwige leven verklaard worden evenals het lot van de afvalligen en kwaden, en ook op die manier zal Ik bij de Mijnen blijven tot aan het einde der tijd van deze aarde. Begrijp dat nu allemaal goed en vraag Me daar niet meer naar!'

[16] De leerlingen waren met dit antwoord van Mij geheel tevreden en vroegen Mij daar toen verder niet meer naar.

 

56 De bijzondere plaats van de aarde

 

[1] Toen wij nog tussen de akkers en tuinen dicht in de omgeving van Bethanië rondwandelden, bereikten wij weldra de geliefde rustplaats van Lazarus op een kleine heuvel om daar in de open lucht wat uit te rusten, aangezien wij bij het bezichtigen van de landerijen van Lazarus toch bijna drie uur lopend hadden doorgebracht. Daar kwam één van de Romeinen naar Mij toe en vroeg: 'Heer en Meester, tot nu toe heb ik alleen maar geluisterd en zelf geen woord gezegd, en ik zeg nu dat alles wat door U, maar ook door die merkwaardige engel gezegd en uitgelegd is en wat wij gezien hebben, mij een onweerlegbaar bewijs heeft gegeven van Uw rechtstreeks aanwezige en persoonlijke goddelijkheid. Maar U hebt ons ook de sterrenhemel verklaard en ons door Uw goedheid en door de almacht van Uw heilige wil in een zodanige toestand gebracht, dat wij de andere hemellichamen net zo helder konden bekijken als nu de velden van deze aarde met onze lichamelijke ogen, en wij troffen overal mensen aan en een groot aantal andere schepselen. Ja, we troffen in de door ons waargenomen andere hemellichamen zelfs nog veel prachtiger landen en gebieden en mensen en andere schepselen aan in een eveneens veel hogere volmaaktheid, en het is niet te beschrijven hoezeer de schoonheid en grote regelmaat in de vormen van hun woningen die van deze aarde overtroffen.

[2] Welnu, toen ik mijn gedachten daarover liet gaan, kwam in mijn hart de vraag op, hoe en om welke reden U, o Heer, zich juist op deze in alle opzichten schamele aarde hebt bekleed met een menselijk lichaam zoals de mensen het op deze aarde hebben, aangezien U voor dat doel toch talloze myriaden van de prachtigste en grootste zonnewerelden ter beschikking gestaan zouden hebben. Zou U ons ook daarover niet nog enige voor ons Romeinen begrijpelijke opheldering kunnen of willen geven?'

[3] Ik zei: 'O ja, -alhoewel Ik bij het ontsluieren van de materiële schepping, met name bij het beschrijven en duidelijk verklaren van de ordening van de zonnen in een hulsglobe en daarna van de gehele grote scheppingsmens, jullie er allemaal op gewezen heb hoe en waarom Ik juist op deze aarde en ook juist in deze tijd Mij met een lichaam heb bekleed; maar ook als Ik het jullie opnieuw uitleg, zullen jullie dat toch niet helemaal tot op de bodem vatten, zolang jullie niet zelf in de geest wedergeboren worden. Maar desondanks kan Ik jullie er toch een kleine aanwijzing over geven, omdat Ik voorzie dat juist dit punt onder de toekomstige filosofen en godgeleerden een heel belangrijke strijdvraag kan en ook zal worden. Luister dus nog een keer naar Mij!

[4] De eigenlijke reden is natuurlijk gelegen in Mijn wijsheid en Mijn wil. Dat ieder mens net als ieder warmbloedig dier een hart heeft, waar zijn lichamelijke leven afhankelijk van is, zullen jullie allemaal wel weten, maar hoe het hart is opgebouwd weten jullie niet; Ik weet dat echter heel goed en weet daarom ook wat hetgeen is waardoor het hart leeft.

[5] In het hart bevinden zich twee uiterst kleine kamertjes, die overeen­komen met de beide grote bloedkamers. Voor jullie ogen zouden deze beide kamertjes amper als heel kleine puntjes zichtbaar zijn. Hoe klein deze puntjes echter ook zijn, toch hangt alleen van de inrichting daarvan in de eerste plaats het leven van het hart af en daardoor ook het leven van het hele lichaam en al de talloze delen en organen daarvan.

[6] Het ene, eerste, en bijgevolg allerbelangrijkste kamertje komt overeen met wat van de geest en derhalve van het eigenlijke leven is, en wij zullen dat het 'beamende', het 'positieve' en dus het ware noemen. Het tweede, in zekere zin minder belangrijk, hoewel voor het natuurlijke leven van het lichaam ook absoluut noodzakelijk, zullen we het met de materie over­eenkomende, dus ook het 'ontkennende' noemen. Dit heeft op zichzelf geen leven, maar is slechts een opnamevat voor het leven, dat het met iedere nieuwe hartslag uit het beamende kamertje als het ware opnieuw opneemt en dat vervolgens via het bloed aan het hele lichaam meedeelt.

[7] Uit dit gemakkelijk te vatten beeld kunnen jullie nu wel afleiden van welke aard het hart in zijn bestaansgrond is en moet zijn, om aan het hele lichaam leven te kunnen verschaffen. Dat het hart bovendien nog een zeer uitgebreide, buitengewoon kunstige en uiterst wijze organisch mechani­sche inrichting heeft en moet hebben voor het verder overbrengen van het daarin ontwikkelde leven, dat spreekt ook zonder verdere verklaring vanzelf; want wanneer iets verder gebracht moet worden, moeten voor dat doel ook goed gebaande wegen bestaan en de middelen om het over te brengen aanwezig zijn. Voor het belichten van ons onderwerp hebben wij evenwel voornamelijk alleen de beide kamertjes nodig, en daarvan eigenlijk alleen het beamende positieve kamertje.'

 

57 Overeenkomst tussen de microkosmos en de macrokosmos

De redenen voor de menswording van de Heer op deze aarde

 

[1] (De Heer:) 'Kijk, zoals in het klein ieder mens ten behoeve van zijn korte lichamelijke proefleven op een bepaalde manier ingericht is, zo is ook de hele Grote Scheppingsmens in zijn gehele omvang op overeen­komstige wijze ingericht!

[2] Nu moeten jullie bedenken dat deze hulsglobe, waarin zich deze aarde, met de maan, de zon en alle ontelbaar vele andere zonnen en hemellicha­men bevinden, bij de inrichting van het hart van de Grote Scheppingsmens hoort, en dat juist deze zon met de planeten die om haar heen cirkelen het beamende, positieve kamertje voorstelt, en dat binnen dit levenskamertje juist door deze aarde op overeenkomstige wijze in de eigenlijke geestelijke basisstof van het leven wordt voorzien -iets waarvan een wereldse geleerde wel nooit het hoe en waarom zal kunnen inzien. Maar Ik, als Schepper van de oneindigheid uit Mijzelf, weet dat en kan jullie dus ook zeggen hoe het hiermee gesteld is

[3] Ik echter ben van eeuwigheid de grondslag van al het leven en al het zijn, en ben derhalve ook de oer beamende, positieve levenskamer in het eeuwige levenshart van de oneindigheid.

[4] Toen Ik dus volgens Mijn liefde, wijsheid en orde in Mijzelf besloten had Mij in het lichaam van een mens te kleden, kon Ik dat in overeen­stemming met de eeuwige orde in de Grote Scheppingsmens immers ook alleen maar realiseren op dat punt dat, ook al is het uit Mij geschapen, volkomen met Mijn Oerwezen overeenkomt.

[5] Daarmee is weliswaar niet gezegd dat juist deze aarde, waarop wij nu zijn, het eigenlijke centrale positieve punt zou moeten voorstellen. Dat zou ook een andere aarde kunnen zijn die bij deze zon hoort, en daar was ook al een andere voor bestemd; maar de bewoners daarvan hebben zich nog veelonwaardiger gedragen dan de bewoners van deze aarde nu, en daarom werd die aarde verworpen en samen met haar bewoners verwoest.

[6] Omdat nu deze aarde sinds de tijd van Adam daartoe uitverkoren was, en Ik op haar bodem nu het lichamelijk menselijke heb aangenomen, zal zij dat ook blijven tot aan het einde der tijden van de gerichte geesten in alle materie, en jullie zullen in de geest ook degenen blijven die het oorspronkelijke leven uit Mij in alle oneindigheid en eeuwigheid uitdra­gen, en om die reden Mijn ware kinderen zijn.

[7] Kijk, zo is nu heel in het kort en zo helder mogelijk voor jullie de reden uiteengezet, waarom Ik alleen maar op deze aarde en op geen andere aarde, hoe groot of volmaakt ook, uit pure liefde voor degenen die nu Mijn kinderen zijn het lichamelijke menselijke bestaan heb kunnen aannemen!

[8] Er zijn evenwel naast deze voornaamste reden ook nog andere redenen, die Mijn wil mede bepaald hebben in overeenstemming met de eeuwige orde. Maar deze bijkomende redenen zijn toch slechts noodzakelijke gevolgen van de eigenlijke hoofdreden en wij hoeven die dus niet afzonderlijk te belichten.

[9] Een dergelijke reden is bijvoorbeeld de algehele verdeemoediging en vernedering, zonder welke ook een hogere geest zich niet met het vlees van de levensproef kan bekleden en vervolgens weer in het meest vrije en zelfstandige leven kan overgaan of terugkeren; en ook dat weerspiegelt deze aarde.

[10] Het beamende, positieve levenskamertje in het hart is onder de lichaamsdelen zeker ook het meest onaanzienlijke deeltje van het hele lichaam; het is duister en wordt nooit door de stralen van de zon verlicht en wordt zelfs door de mensen, aan wie het toch leven verschaft, totaal niet gekend en gewaardeerd. Ja, wanneer men daarover zou spreken tegen de wereldse geleerden, dan zouden ze hun schouders ophalen en zeggen: 'Hoe is het nou mogelijk dat het machtige, algemene leven van een mens afhangt van een nauwelijks zichtbaar klein puntje?!' Daaruit blijkt toch wel duidelijk dat zelfs de grootste geleerden, laat staan een ander, gewoon mens, hun eigen bestaansgrond niet in het minst kennen.

[11] En toch moet ieder mens die zichzelf en God werkelijk wil leren kennen, dit uiterst onaanzienlijke levenskamertje van zijn hart langs de weg van uiterste deemoed en volgzaamheid binnengaan en het van daaruit ontvangen leven geestelijk weer teruggeven! Wanneer een mens dat doet, maakt hij het levenskamertje groter en verlicht hij het door en door. En als dat gebeurd is, wordt het hele hart en, vanuit het hart, de hele mens verlicht en kent hij zichzelf en daardoor ook God, omdat hij dan pas ge waar kan worden en kan zien hoe het leven vanuit God dit kamertje binnen­stroomt, zich daar verzamelt en zich tot een vrij, zelfstandig leven ontwik­kelt.

[12] In dit kamertje woont derhalve de eigenlijke geest uit God, en als de ziel van de mens dit kamertje door de juiste deemoed en volgzaamheid binnengaat, zoals de liefde van de echte mens de eeuwige, ongeschapen liefde van God binnengaat, dan verenigt de ziel zich daardoor met de eeuwige geest uit God en verenigt deze geest zich met de geschapen ziel, en dat is dan de wedergeboorte van de ziel in de geest uit God.

[13] Zoals een echt mens dat moet doen om in zichzelf de volle heerlijkheid van het leven binnen te gaan, zo heb Ik dat Zelf nu ook gedaan om jullie een waar voorbeeld en een zeer betrouwbare wegwijzer in de Grote Scheppingsmens te geven, en ben Ik op déze aarde gekomen omdat die, zoals reeds gezegd, volgens Mijn eeuwige orde met het beamende, posi­tieve kamertje overeenstemt, om zo tot Mijn eigen en daardoor ook jullie grootste heerlijkheid binnen te gaan in de volledige macht in de hemel en op alle aarden.

[14] Weliswaar was Ik reeds van eeuwigheid in Mijzelf in het bezit van alle macht en heerlijkheid, maar toch was Ik voor geen enkel geschapen wezen een zichtbare en te bevatten God, ook niet voor de meest volmaakte engel. Als Ik Mij tot op zekere hoogte zichtbaar wilde maken voor iemand als Abraham, Isaak en Jacob, dan gebeurde dat doordat Ik een engel speciaal zodanig vervulde met de geest van Mijn wil, dat hij op bepaalde ogenblik­ken Mijn persoonlijkheid voorstelde. Maar van nu af aan ben Ik voor alle mensen en engelen een zichtbare God geworden en heb Ik voor hen de grondslag gelegd voor een totaal volmaakt, eeuwig en zelfstandig vrij en bijgevolg waar leven; en daaruit bestaat dan ook Mijn eigen grotere verheerlijking en daarmee ook die van jullie.

[15] Want hoe konden zelfs de meest volmaakte engelen en ook de vroomste mensen van deze en alle andere aarden de God, die ze nooit gezien hadden en daarom ook nooit begrepen, in waarheid verheerlijken door een ware en levende liefde voor Hem? Want er werd altijd gezegd: 'Niemand kan God zien en daarbij het leven behouden; want de zuivere Godheid is in Zichzelf een verterend, eeuwig vuur!' Dat vuur is nu in Mij bedekt en getemperd door dit lichaam van Mij, en nu geldt niet meer: 'Niemand kan God zien en leven!', maar: 'Van nu af aan zal iedere engel en mens God kunnen zien en leven; en wie God niet zal zien, zal een heel ellendig en gericht leven hebben! ,

[16] Wat Ik jullie nu gezegd en getoond heb is zodoende zeker ook een belangrijke bijkomende reden, waarom Ik alleen op deze aarde het menselijke vlees heb aangenomen.

[17] Zoals jullie nu uit deze beschrijving zonder meer duidelijk hebben moeten begrijpen waarom Ik op deze en geen andere aarde het menselijke vlees heb kunnen aannemen, zullen jullie ook het volgende nog helder kunnen begrijpen en inzien.

[18] Jullie hebben gezien hoe dat bepaalde uiterst onaanzienlijke beamen­de, positieve levenskamertje van het hart als het eigenlijke grondbeginsel van het leven van de mens ook als enige in staat is tot de helderste en meest ware intelligentie, en derhalve reeds in zichzelf het licht, de waarheid en het leven is. Zo is het ook gesteld met de mensen van deze aarde. Oorspronkelijk zijn ze ten opzichte van de mensen van andere aarden ook zeer onaanzienlijk, blind, duister, klein, zwak en machteloos; de geesten van andere hemellichamen kennen hen eigenlijk niet, zoals de mensen van deze aarde zichzelf uiteindelijk ook niet kennen. Maar in de verborgen innerlijke kern van hun leven zijn zij vanuit Mij het fundamentele levenspunt van de gehele Grote Scheppingsmens en kunnen vanuit zichzelf dan ook zeer hoge levenscapaciteiten ontwikkelen, die bij de mensen van andere aarden slechts in een zeer eenzijdige en ondergeschikte graad voorkomen.

[19] Krachtens zulke zeer hoge en godgelijke capaciteiten van de mensen van deze aarde, waartoe ook met name een goed gearticuleerde uiterlijke en innerlijke taal, de schrijfkunst en rekenkunde en nog heel veel andere dingen behoren, zijn zij dan ook als enigen in staat om het geopenbaarde woord uit Gods mond bijvoorbeeld eerst in de uiterlijke betekenis van letters of beelden en van daaruit vervolgens ook in de ware geestelijke zin en tenslotte ook in de diepste zin van het hemelse leven te vernemen.

[20] Dit vermogen is iets onschatbaar groots en voortreffelijks, zoals ook het levens­ en intelligentievermogen van het beamende, positieve levens­kamertje van het hart het onschatbaar volmaaktste en edelste deel van de hele mens is. En ook daarom weer kon Ik alleen maar bij jullie op deze aarde komen en bij niemand anders op een andere aarde.

[21] Kijk, dat is dan weer zo'n reden waarom Ik alleen op deze aarde het menselijke vlees heb kunnen aannemen! En dat zijn dan zo de voornaamste redenen voor Mijn menswording op deze aarde.

[22] En denk daar nu even over na, en geef dan je mening over hoe jullie dat nu begrepen hebben!'

 

58 Wat de Romein begrepen heeft van de uitleg van de Heer

 

[1] De Romein zei: 'Ja, ja, Heer en Meester, afgaande op de verklaring die U nu hebt gegeven kan het onmogelijk anders zijn dan precies zoals U het ons nu uiteengezet hebt. Begrijpen kunnen wij het weliswaar nog lang niet voldoende; maar wij geloven het zonder enige twijfel, omdat U als de eeuwige Waarheid en Wijsheid Zelf het aan ons hebt laten zien, zoals het is en moet zijn. Want U als de Schepper van alle dingen moet toch wel het beste weten, hoe en in wat voor orde Uw werken geschapen zijn, en welk doel het een en ander moet dienen. Hoe het zodoende gesteld is met dergelijke dingen van Uw eeuwige orde, die aan ons mensen tot nu toe in het geheel niet geopenbaard waren, kunnen wij alleen maar vernemen doordat U dat aan ons openbaart, en wij geloven alles wat U ons zegt, ook al zijn wij niet in staat om met ons verstand en nog minder met onze zintuigen in de volle diepte van Uw wijsheid door te dringen. ­Wij danken U voor deze meer dan grote openbaring.

[2] Met datgene wat wij nu van U gehoord hebben, hebt U ons evenwel ook een wapen in de hand gegeven, waarmee wij alle wijsgeren en oude godgeleerden snel onderuit kunnen halen. Want dat is een bewijs zoals er geen tweede is, geput uit de meest innerlijke levensbron van ieder mens, die werkelijk geheel en al overeen moet komen met de hele eindeloos Grote Mens van Uw schepping omdat de mens, als een wezen dat nu helemaal op Uzelf lijkt, de volmaakte sluitsteen van al Uw werken voorstelt en daarom in een uiterst kleine gedaante datgene is wat de gehele eindeloos grote schepping is.

[3] Dat echter de weg tot het ware, vrije en zelfstandige leven heel nauw en smal is, volgt eveneens vanzelf duidelijk uit deze wonderbaarlijk grote onthulling van U; maar men ziet ook in dat het zo moet zijn en onmogelijk anders kan zijn.

[4] Wie zichzelf en daardoor ook U werkelijk en echt wil vinden, moet via dat zeer nauwe poortje in zichzelf doordringen, anders blijft hij buiten het levenskamertje van zijn hart. Alleen de liefde tot U en de naaste maakt dat anders zo nauwe poortje wijder, de ware deemoed maakt de ziel, die zich anders zo groot waant, klein, en de echte zachtmoedigheid maakt haar buigzaam; en alleen een zodanig toebereide ziel kan dan door het nauwe poortje in het levenskamertje van haar goddelijke geest doordringen en daar één worden met de geest en daardoor ook in de geest opnieuw ofwel wedergeboren worden. Uit Uw grote openbaring heb ik nu afgeleid, dat deze dingen absoluut noodzakelijk zijn voor de praktijk van ons proefleven op deze aarde, en ik heb dan ook de ware en echte reden ontdekt, waarom U ons vooral de liefde tot God en de naaste, de deemoed en de zachtmoe­digheid zo dringend op het hart hebt gedrukt.

[5] Nu wij echter de reden kennen, en ook weten wat wij langs die weg heel zeker kunnen bereiken, zal het voor ons ook gemakkelijk zijn om te handelen en zullen wij dat ook met de grootst mogelijke vlijt en ijver doen!

[6] Want als wij in onze grote levensarmoede weten waar de grote en rijkste schat verborgen is, en als wij ook de hulpmiddelen en het gereedschap hebben om die voor onszelf op te graven, dan zouden wij toch wel de grootste dwazen zijn wanneer wij, wetend dat wij hem zeker zullen ontdekken en opgraven, onze handen als het ware lui in onze schoot zouden leggen en ons net als de geestelijk blinde wereldse mensen zouden vergooien aan het zeer vergankelijke slijk van de wereldse materie die zich in het gericht bevindt, en die vandaag nog iets lijkt te zijn en morgen door winden en stormen als waardeloos kaf wordt weggeblazen.

[7] O, dank U, Heer en Meester, dat U de diepste oorzaak van de dingen van Uw schepping nu zo duidelijk voor ons onthuld hebt!

[8] Maar nu, o Heer en Meester van eeuwigheid, houdt mij nog een kleine vraag bezig! Ik weet wel dat U al een eeuwigheid van tevoren heel duidelijk hebt geweten wat ik U nu zou willen vragen; maar ik vraag het toch openlijk, ten eerste omdat U het zo wilt, en ten tweede vanwege de anderen die hier zijn, opdat ze kunnen horen waar het nu verder over gaat.

[9] De vraag nu luidt: hebben de bewoners van andere aarden helemaal nooit iets gehoord en bezitten zij geen kennis over U, of, als ze die wel hebben, hoe komen ze daar aan? Zijn de mensen van andere aarden ook werkelijk mensen, of zijn ze alleen maar naar de uiterlijke vorm mensen, maar wat hun innerlijk betreft nog in zekere zin dieren die er qua vorm uitzien als wij mensen van deze aarde, waarbij ze geleid worden door een bepaald wijs instinct dat U in hen heeft gelegd, zoals wij dat hier bij bepaalde dieren hebben waargenomen, zodat wij hun bijna een zekere mate van verstand, bewustzijn en beoordelingsvermogen toeschreven?

[10] Daarover, o Heer en Meester, nog graag een lichtje, dan zijn wij wat onze zielen betreft wel helemaal voorzien!’

 

59 Hoe onze aarde zich verhoudt tot andere werelden

 

[1] Ik zei: 'Jij hebt Mijn woorden bij het beantwoorden van je eerste vraag heel goed begrepen en in de onthulling die Ik jullie gedaan heb een zo treffende en ware toepassing op jullie leven gevonden, dat Ik Zelf die nooit duidelijker aan jullie had kunnen geven; en wie aldus, zoals jij gezegd hebt, door het nauwe poortje in zichzelf zal binnengaan, zal ook in volle werkelijkheid in zijn geest wedergeboren worden tot het eeuwige leven. Maar omdat je de onthulling die Ik jullie gedaan heb zo helder en goed begrepen hebt, is het bijna een wonder dat je het volledige antwoord op je tweede vraag niet ook in jezelf waargenomen en ten volle gevonden hebt.

[2] Kijk, wanneer de mensen van deze aarde in verhouding tot de eindeloos Grote Scheppingsmens datgene zijn wat het beamende, positieve kamertje van hun hart is ten opzichte van de gehele omvang van hun lichaam, dat toch ook leeft en actief is volgens de normen van het verstand, de wil en zo nu en dan ook nog van die van het instinct, dan is jouw tweede vraag toch heel gemakkelijk en duidelijk te beantwoorden!'

[3] De Romein zei: 'Ja, ja, Heer en Meester, dat lijkt mij nu zelf ook al haast zo te zijn! Ik heb het gevoel dat ik het al weet; maar­ toch weet ik het eigenlijk ook nog niet! Heb voor mij en ons allemaal daarom toch nog de goedheid en genade om ons op de juiste weg te leiden! ,

[4] Ik zei: 'Welnu, goed dan, Ik zal het doen! Kijk en luister!

[5] De belangrijkste basis van het leven ligt zowel voor het lichaam als ook voor de ziel in het bekende beamende, positieve kamertje van het hart. Wanneer dat actief is, dan leven van daaruit tevens alle eindeloos vele delen van jouw hele wezen op zo'n manier, alsof zij zelf kamertjes, tot standbren­gers en dragers van het leven waren. En kijk, jouw ledematen kunnen door de juiste oefening in werkelijk heel veel dingen een verbazingwekkende kracht en zeer kunstige vaardigheid bereiken! Waaraan hebben ze niette­min uiteindelijk al hun eigenschappen en grote kunstige vaardigheden te danken? Kijk: alles alleen aan dat bepaalde kamertje van het hart; want zonder dat zouden immers alle ledematen even dood en onbeweeglijk zijn als die van een metalen afgodsbeeld!

[6] ja, waar leerden de ledematen van een kunstenaar zulke vaardigheden dan van, en wel alle ledematen volgens hun specifieke bouwen doeltref­fende vermogen? Kijk: alles alleen maar vanuit dat kamertje van het hart ­en wel volgens een trapsgewijze volgorde!

[7] De eerste bewegingen van het leven brengen stap voor stap het hart in beweging. Van daaruit gaat de activiteit via het bloed over naar de longen, de lever en de milt en van daar naar de overige organen en naar het hoofd met al zijn onderdelen.

[8] Als het hoofd eenmaal in orde is en de hersenen ontwikkeld zijn, nemen bij de mens vervolgens het denken, oordelen, concluderen, verstaan en begrijpen een aanvang en vanaf dat moment pas de echte en wijze oefening van de uitwendige lichaamsdelen, die dan alle arbeid, hoe kunstig ook, weldra zo goed en wijs verrichten alsof ze het zelf tot een eigen, vrij en zelfstandig leven hadden gebracht. Daarover zeg Ik je echter nog het volgende:

[9] Wanneer een mens in de geest wedergeboren is, kan hij ook in alle delen van zijn ziel en lichaam denken en voor zichzelf heel goed waar­neembaar spreken, en is dan net als Ik in zijn hele wezen geest, leven, kracht, gedachte en een volkomen levend woord. En waardoor is de mens dat dan wel geworden? Kijk, dat komt allemaal weer alleen voort uit het beamende, positieve kamertje van zijn hart!

[10] Zoals de mens zijn hele onderricht en zijn hele ontwikkeling alleen ten deel vallen vanuit dat kamertje in zijn hart, zo ontvangen -al naargelang hun eigen vorm en vermogens -de mensen van andere werelden op dezelfde manier hun ontwikkeling ook alleen maar vanuit het hartkamertje van de Grote Scheppingsmens -dat natuurlijk wel enorm groot is.

[11] Hoe dat gaat kun jij nu natuurlijk nog niet vatten; maar wanneer je volledig in de geest wedergeboren zult zijn, dan zul je het grote 'hoe' en 'waarom' duidelijk vatten en goed begrijpen. Heb je nu al enigszins een idee, hoe de mensen van andere werelden kennis van Mij krijgen en ook wijs en zalig worden?'

 

60 De betekenis van onze aarde

 

[1] De Romein zei: 'O Heer en Meester, door deze tweede toelichting van U op deze voor mij en zeker ook voor ieder ander zeer belangrijke kwestie ben ik ook in een hele zon vol van het sterkste licht terechtgeko­men! Wij op deze aarde, die met U in een zeer hechte en innige verbinding van liefde en wijsheid leven, zijn voor de gehele, eindeloos Grote Schep­pingsmens precies en -gezien het feit dat U in onze onmiddellijke nabijheid bent -noodzakelijkerwijs datgene wat in ons hart het beamende levenskamertje is. De andere hemellichamen met hun mensen, de hulsglo­ben met hun zonnen allen en centraal zonnen verhouden zich tot ons als de overige delen van ons lichaam en onze ziel tot het levenskamertje van ons hart.

[2] U bent nu eenmaal hier bij ons in Uw meest volkomen en intense goddelijke persoonlijkheid, en U beheerst de hele oneindigheid natuurlijk ook vanuit geen andere plaats dan daar, waar U geheel en al aanwezig bent, -en wij mensen van deze aarde en allermeest nu hier op deze plaats zijn in onze grote liefde voor U beslist ook Uw naaste omgeving, en door het aannemen van Uw leer, Uw goddelijke liefde en wijsheid zijn wij tevens Uw meest levende, en door Uw wil Uw machtigste en meest werkzame omgeving.

[3] Wanneer dat nu zó en onmogelijk en ondenkbaar anders is, hoe kan het dan anders zijn dan dat door Uw wil ook alle ontwikkeling van ons uit naar alle ontelbaar vele andere hemellichamen en de bewoners daarvan moet overvloeien op een wijze die ons natuurlijk onbekend is, net zoals ook het fundamentele leven en alle overige ontwikkeling in de hele mens overvloeit vanuit het zeer kleine hartkamertje, op een wijze die het fundamentele leven in dat kamertje zeker ook niet bekend is, voordat de volledige wedergeboorte heeft plaatsgevonden!

[4] Dat het hiermee beslist zo gesteld is, lijdt geen twijfel; aan het 'hoe' is ons echter voorlopig, als geestelijk nog onmondige kinderen van Uw liefde en genade, niet zoveel gelegen. Want U, die het grote 'hoe' zeker al sinds eeuwigheid maar al te duidelijk kent, bent immers bij ons en zult ook met name in de geest bij ons blijven, niet alleen tot aan het einde der tijden, maar naar mijn mening voor eeuwig! Als U nu eeuwig bij en onder ons blijft, dan kunnen de onderlinge verhoudingen met betrekking tot bestaan en ontwikkeling in de hele oneindigheid immers ook nooit veranderen, omdat de verhouding die er nu bestaat, dat wil zeggen die tussen U en ons, immers ook nooit kan veranderen.

[5] Want het levenskamertje van het hart zal nooit in bijvoorbeeld de ogen, oren, neus of de maag, de nieren, de milt of de handen en voeten van het lichaam of helemaal in de uiteinden daarvan terecht komen, alhoewel elk van die lichaamsdelen, groot of klein, ook een eigen centraal levensorgaan zal hebben, omdat het anders het leven vanuit het fundamentele leven van het hartskamertje niet zou kunnen opnemen en aannemen en voor zijn specifieke doel effectief zou kunnen gebruiken.

[6] Want het oog gebruikt het leven, dat vanuit het hart in de mens binnenstroomt, zeker heel anders dan het oor, en zo doet ieder deel van de mens dat anders al naargelang zijn eigen doeleinden; maar uiteindelijk is al dat eindeloos vele toch slechts één volkomen geheel en beantwoordt het volledig aan het oorspronkelijke fundamentele leven in het hart en vindt het daarin zichzelf terug als in zijn oorspronkelijke geboorteplaats. En als het zichzelf daar gevonden heeft, dan is dat zichzelf vinden nu precies datgene wat U, o Heer, zo treffend de wedergeboorte in de geest noemde.

[7] En nu schiet er een bijna eindeloos grootse gedachte door mij heen, zo helder en licht als daar boven de zon schijnt! Behalve de wedergeboorte van een mens op deze aarde, waarvan we nu glashelder weten waaruit die bestaat en waarvan we weten dat wij die ook zeer zeker zullen bereiken, licht er nog een andere, eindeloos grote wedergeboorte in de geest op, namelijk die van de gehele Grote Scheppingsmens!

[8] Uit mijzelf zou ik daar in dit leven zeker niet op gekomen zijn wanneer U, o Heer, mij daar niet een aanwijzing voor gegeven zou hebben; maar die hebt U mij slechts zo groot als een vonkje gegeven, en kijk, dat is in mij nu in een stralende zon veranderd!

[9] Kijk, in Uw eindeloze helderheid zei U dat bij een volledig in de geest wedergeboren mens zijn fundamentele leven al zijn eindeloos vele delen dermate doorstroomt, dat er vervolgens in die hele mens één oorspronke­lijk fundamenteel leven ontstaat en die mens dan ook in al zijn delen kan denken, oordelen, conclusies trekken en voor zichzelf goed verstaanbaar kan spreken, waardoor die hele mens dan net als U tot een levend woord wordt!

[10] Zoals echter bij een mens, die volledig in de geest van zijn fundamen­tele leven leeft en daarvan geheel doordrongen is, alles tot een heel helder en levend woord wordt, zo zal uiteindelijk toch ook bij de gehele Grote Scheppingsmens hetzelfde het geval moeten zijn. Door U zal hij in al zijn  zo oneindig vele delen van ons doordrongen worden en ons leven en licht zal in de hele eindeloze omvang van die oer scheppingsmens werkzaam zijn en stralen, en zo zal de gehele Grote Scheppingsmens met ons en U , o Heer, ook slechts één groots en levend woord worden.

[11] En zo heb ik nu de indruk dat ik nu ook al een beetje van het grote 'hoe' begrijp; want volgens Uw eeuwige orde kan het alleen maar zo en niet anders gaan, dat uiteindelijk ook de gehele Grote Scheppingsmens in al zijn delen door ons, mensen van deze aarde, met ons inzicht en onze ontwikkeling doordrongen wordt en net als wij levend wordt.

[12] En nu voeg ik er nog iets aan toe, als een soort bewijs van de waarheid uit Uw mond; want door Uw genade heb ik reeds vanaf mijn jeugd een buitengewoon scherp en sterk en tot nu toe onverwoestbaar geheugen gehad en heb dus ook ieder woordje dat U gesproken hebt heel goed onthouden.

[13] Kijk, op de berg hebt U ons eens een verhaal verteld over een zekere verloren zoon die naar zijn vader terugkeerde, om ons de grootsheid van Uw goddelijke en vaderlijke barmhartigheid heel goed duidelijk te maken; maar destijds beoordeelde ik Uw woorden al heel anders dan misschien menig ander dat deed vanuit zijn weliswaar goede, maar overigens wellicht toch nog wat beperktere gezichtsveld en bevattingsvermogen; en dat deed ik des te gemakkelijker, omdat U ons daar Zelf veelzeggende aanwijzingen voor gaf

[14] Op kleine schaal lijkt deze in zekere zin verloren en daarna weer tot zijn vader teruggekeerde zoon mij in eerste instantie zeker de wederge­boorte van een mens van deze aarde aan te duiden, waarvan ons nu al bekend is wat dat is, maar op de grootste schaal tegelijk ook de toekomstige totale wedergeboorte van de gehele Grote Scheppingsmens. Want, Heer , Uw woorden zijn geen menselijke woorden, maar het zijn Gods woorden; en die hebben niet alleen betrekking op ons, maar via ons ook op de gehele oneindigheid, zowel in natuurlijk als in geestelijk opzicht. Want de hele schepping is immers sinds eeuwigheid ook Uw gedachte, Uw woord en Uw wil.

[15] Heer en Meester, heb ik in mijn sterke, menselijke en heidense zwakheid het onderricht dat U mij gegeven hebt wel min of meer juist opgevat?'

 

61 De belangrijkste taak van de mens

 

[1] Ik zei: 'Vriend en broeder Marcus, zoon van Aurelia, de meest deugdzame en welopgevoede patriciersvrouw, jij hebt het onderricht dat Ik jou gegeven heb niet alleen bij benaderingjuist en goed begrepen, maar je hebt de spijker precies op de kop geslagen, en Ik zeg hier nogmaals: zo zal het licht van de joden worden afgenomen en aan de veel wijzere heidenen gegeven worden. Want de lange nacht van de heidenen is veranderd in de dag, en de dag van de joden gaat onder in de donkerste nacht.

[2] Breng ze allemaal hier naar Mij uit heel Jeruzalem en uit het hele joodse land, en er zal er niet één bij zijn die zich in de ware wijsheid kan meten met deze Marcus van Mij !

[3] Ik zegje naar waarheid, dat jij met je goede verstand Mijn hart nu een grote vreugde bereid hebt; want Mijn woorden zijn levend geworden in jouw hart! En daarom zullen jij en ook je metgezellen binnen zeer korte tijd in jezelf de volledige wedergeboorte in Mijn geest bereiken.

[4] jij, Marcus, staat nu al bij de ingang van het nauwe levenspoortje van jouw werkelijke levenskamertje; want als dat niet het geval zou zijn, zou je de diepgang van Mijn woorden niet zo helder begrepen hebben als je nu gedaan hebt. Want zoiets kan het vlees de mens niet schenken, maar alleen Mijn geest, die reeds voor zijn ziel in hem ontwaakt is.

[5] Daaraan kunnen jullie nu allemaal duidelijk zien, hoe diepgaand de waarheid en wijsheid van diegenen zal zijn die zich kunnen verheugen in de volledige wedergeboorte van hun ziel in Mijn geest. Ik zeg jullie hier nog eens wat Ik jullie al herhaalde malen gezegd heb, namelijk dat geen menselijk oog ooit gezien, geen menselijk oor ooit gehoord en geen menselijk bewustzijn ooit ervaren heeft, wat voor eindeloze en onuitspre­kelijke zaligheid God bereid heeft voor degenen die Hem werkelijk, dat wil zeggen metterdaad liefhebben!

[6] In Mijzelf ben Ik sinds eeuwigheid natuurlijk in het hoogste en volle genot van de allerhoogste zaligheid; want Mijn liefde, Mijn wijsheid en Mijn oneindig grote macht bieden Mij in Mijzelf eeuwig het onnoemelijk allerzaligste genot van Mijn goddelijke, in alle opzichten volmaakte leven, en als jullie Vader zeg Ik jullie: wat Ik heb, moeten jullie als Mijn liefste kinderen ook hebben! Want waar is er op deze aarde een vader die niet graag al zijn vreugde zou delen met zijn kinderen, die hij meer liefheeft dan zichzelf, en uiteindelijk zelf pas de grootste vreugde beleeft, wanneer hij zijn geliefde kinderen vol vreugde om zich heen verzameld heeft?

[7] Denken jullie soms dat de Vader in de hemel Zich minder verheugt over Zijn kinderen die Hem boven alles liefhebben? O integendeel, nog eindeloos veel meer! Maar daarom zal Hij hun ook eindeloos veel grotere vreugden bereiden dan een aardse vader van gans er harte voor zijn kinderen doet of kan doen; want jullie Vader in de hemel heeft daar werkelijk de oneindigste en eeuwig wonderbaarlijkste verscheidenheid aan middelen voor.

[8] Maar doe daarom dan ook graag en met grote ijver wat Ik jullie niet bevolen, maar als Vader slechts aangeraden heb, dan zullen jullie in jezelf spoedig gewaarworden wat voor loon jullie te wachten staat!

[9] Zeg nu zelf, en denk daar goed over na: zou een koopman, als hij wist dat hij voor een aannemelijke prijs een van de allergrootste parels van beslist onschatbare waarde zou kunnen kopen, niet een grote dwaas zijn, als hij niet, ook al zou hij niet zoveel geld bezitten, direct al zijn goederen van mindere waarde zou verkopen en daarvoor in de plaats de onschatbare parel zou kopen? Want de onschatbare parel is in de ogen van de mensen toch onuitsprekelijk veel meer waard dan al zijn voormalige goederen bij elkaar.

[10] Kijk, zo is het nu ook gesteld met de waarde van de wedergeboorte van de menselijke ziel in haar oerlevensgeest vanuit Mij! Is die het niet waard, dat een goed mens afziet van alle wereldse schatten en met al zijn kracht alleen maar streeft naar de grootste levensparel, namelijk de weder­geboorte van de ziel in de oerlevensgeest? Of is het niet beter om zorg te dragen voor het eeuwige leven van de ziel dan bezorgd te zijn om alle vergankelijke schatten van de wereld, die vergaan en verrotten, en waar­schijnlijk nooit meer volledig terugkeren naar het eeuwige, heldere leven van hun zielen?

[11] Het is wel waar, dat de ziel zich tijdens haar leven op deze aarde toeëigent wat in haar vlees met haar verwant is en dat naar haar wezen transformeert. En wanneer het lichaam geheel is afgevallen eigent ze zich ook nog uit de ontbindingsether stukje bij beetje toe wat met haar overeenstemt, om zich daarmee te bekleden; maar daarom is dat nog geen levensschat van een ziel, maar enkel een in Mijn orde vastgelegde levenseigenschap van iedere ziel, die haar nooit als verdienste kan worden aangerekend, omdat dat iets is waar alleen Ik voor gezorgd heb.

[12] Maar jullie kunnen ook als zeker en waar aannemen, dat bij een zuivere ziel, die volgens Mijn wil geleefd heeft, meer van haar aardse lichaam in haar zal overgaan dan bij een onzuivere en zondige ziel; want was een kuis lichaam reeds hier een sieraad van de ziel, dan zal het dat in een verheerlijkte geestelijke toestand zeker nog des te meer zijn.

[13] Maar ook dat behoort zelfs niet tot de eigenlijke levensverdienste van de ziel, maar is eveneens een instelling van Mij die de ziel beloont, en het zou zelfs daar een ijdele dwaasheid van de ziel zijn als ze zich ook maar één ogenblik zorgen zou willen maken om deze aardse schat die ook aan gene zijde voor haar blijft bestaan, daar die immers bij haar 'ik' hoort. Ja, die bezorgdheid zou helemaal te vergelijken zijn met die van wel zeer dwaze ouders, die zich er alleen maar om bekommeren of hun kinderen wel een heel mooie en bekoorlijke gestalte zullen krijgen en hoe ze ervoor moeten zorgen dat hun ijdele dwaze wens in vervulling gaat, maar daarbij niet bedenken dat de groei en de uiterlijke gestalte enkel en alleen afhangen van Gods wil en dat geen mens daar iets aan kan veranderen.

[14] Voor iedere ziel is daarom alleen maar dit ene noodzakelijk, dat ze in zichzelf Mijn levensrijk zoekt in het kleine hartkamertje van het oorspron­kelijke leven en dat ook vindt; al het andere zal zij immers toch al als een vrije toegift van Mij ontvangen.

[15] Daarom heb Ik jullie ook al verscheidene keren gezegd, dat jullie niet angstig bezorgd moeten zijn om wat en waar jullie iets te eten en te drinken zullen krijgen en waarmee jullie je lichaam zullen kleden, maar vooral Mijn rijk en zijn ware gerechtigheid in jullie zelf moeten zoeken! Al het andere zal jullie er zomaar bij gegeven worden; want de Vader in de hemel weet wat jullie voor je aardse levensonderhoud nodig hebben.

[16] Als jullie vandaag werken en eten en drinken, hebben jullie voldoende gezorgd voor de moeiten van de dag. Het zou daarom nutteloos zijn om je op de dag waarop je werkt ook al zorgen te maken voor de dag van morgen; wanneer jullie die zullen beleven, zal die zijn eigen zorgen wel met zich meebrengen. Want alleen de dag waarop jullie nog leven en werken, is door Mij op jullie rekening geschreven; de komende rust nog in Mijn hand en daar dragen jullie nog niet de verantwoordelijkheid voor. En daarom is het dwaas om je in aards opzicht vandaag al zorgen te maken voor morgen; want het is immers helemaal alleen aan Mij, of Ik een mens de komende dag mee laat maken of niet.

[17] Zo was er ook eens een heer des huizes, die grote landerijen en kudden bezat, die zich van tevoren zodanig bezorgd maakte dat hij, om zijn aardse rijkdom te vergroten en veilig te stellen, nieuwe schuren, stallen en grote, stevige graanschuren liet bouwen en bovendien nog, ter grotere beveili­ging, een sterke, hoge muur om de nieuwe gebouwen liet optrekken. En toen alles klaar was, zei hij: 'He, nu wordt het lichter in mijn zorgelijke hart; want van nu af aan zal ik met mijn grote bezittingen zonder zorgen en onbekommerd rustig verder kunnen leven!' Maar terwijl hij nog zo, zichzelf troostend, doorpraatte, weerklonk er een stem als een donder, die zei: 'O jij aardse ijdele dwaas! Je prijst en troost jezelf alsof jij zelf heer bent over je ziel en je leven! Kijk, nog in deze nacht zal je ziel gescheiden worden van je vlees, waar je zo bezorgd om was. Wat voor nut zullen al jouw grote zorgen, inspanningen en werk voor je ziel hebben?' Toen schrok die man en zag, dat hij nog heel weinig voor zijn ziel gezorgd had, en spoedig na dat bericht stierf hij.

[18] Vraag jezelf nu af wat voor die mens eigenlijk het nut was van zijn grote bezorgdheid in de wereld om de wereldse dingen! Zou het niet verstandiger geweest zijn, als hij liever zijn ziel juist en goed verzorgd had en in zichzelf Gods rijk gevonden zou hebben, zoals in vroege tijden mensen dat ook in zichzelf hebben gevonden en zelfs ook de heidenen, zoals jullie dat bij de ze.'l~n Egyptenaren duidelijk hebben kunnen merken?

[19] Daarmee wil Ik echter niet zeggen dat een goed mens volgens Mijn wil helemaal geen aardse arbeid hoeft te verrichten! O, integendeel; want lichamelijk nietsdoen verwekt en voedt alle zonden! Daarentegen moet leder mensjuist actief en bezig zijn en in het zweet van zijn aangezicht zijn brood eten.

[20] Het komt hierbij alleen maar aan op de intentie waarmee een mens actief en werkzaam is. Wie zorgzaam, actief en werkzaam is zoals Mijn vriend en broeder Lazarus dat is, die zoekt ook krachtig en doeltreffend in zichzelf naar Mijn rijk en de gerechtigheid daarvan en zal het ook vinden, net zoals hij, en ook jij, Mijn beste Marcus, dat al voor het grootste deel hebben gevonden. Wees daarom nu vrolijk en opgewekt; want jij heb je die grote parel al toegeëigend en zult voor je broeders een geduchte steun zijn.

[21] Maar laten we nu een beetje uitrusten, want daar, langs de weg die vanuit het westen hierheen leidt, zie Ik sommige van de leerlingen terugkomen die Ik in Emmaüs uitgezonden heb; ze zullen weldra hier zijn, en dan zullen wij horen hoe het hun vergaan is.’

 

62 De zeventig leerlingen keren terug naar de Heer

 

[1] Wij wachtten nog een poosje, en weldra arriveerden de in Emmaüs uitgezonden leerlingen bij ons; want hun geest had aangegeven dat Ik Mij in Bethanië en nu op de reeds bekende heuvel temidden van Mijn vrienden verbleef

[2] Aanvankelijk kwamen er slechts ruim veertig aan, maar binnen enkele ogenblikken kwamen er ook anderen, door hun geest gedreven, naar Mij toe om allemaal voor Mijn vrienden te getuigen hoe reeds in die paar dagen bij hen alles in vervulling was gegaan, wat Ik hun bij hun uitzending voorspeld en toegezegd had.

[3] Er kwamen echter ook nog andere, in allerlei zaken ervaren en geleerde joden en Grieken met hen mee; sommigen om van Mijzelf de woorden des levens te horen, anderen om Mij te beproeven, of Ik wel echt degene was die de uitgezonden leerlingen hun verkondigd hadden.

[4] Toen nu alle genoemde leerlingen en de overige joden en Grieken om Mij heen verzameld waren, vroeg een jood aan Mij: 'Meester, deze leerlingen hebben ons een goed bericht over u gebracht, ze hebben in uw naam onze zieken beter gemaakt en de bezetenen van de boze geesten bevrijd! Daaraan hebben wij gezien, dat u ofwel een echte profeet bent, of dat werkelijk de beloofde Messias in U verborgen is. Aangezien wij echter uit de woorden van de boodschappers toch geen volledige duide­lijkheid hebben kunnen krijgen, zijn wij hierheen gekomen om uit uw mond te vernemen hoe het gesteld is met wat uw boodschappers ons verkondigd hebben. Wil daarom onze komst hierheen niet verkeerd opvatten!’

[5] Hierop wendde Ik Mij tot de aanwezige leerlingen en zei tegen hen: 'Wie naar jullie luistert, luistert ook naar Mij; wie jullie echter veracht, veracht ook Mij. En wie Mij veracht, veracht ook Degene die Mij gezonden heeft. Degene die Mij gezonden heeft is één met Mij, en Hij is degene van wie jullie zeggen dat Hij jullie God is; maar jullie hebben Hem nog nooit gekend, en daarom kunnen jullie ook niet Degene kennen die Hij gezonden heeft. Ik zeg nu echter tegen jullie, Mijn leerlingen, dat jullie Mijn woord allemaal getrouw, waar en juist aan de mensen verkondigd hebben.’

[6] Hierop kwamen de ruim zeventig leerlingen vol vreugde dichter naar Mij toe en zeiden: 'O Heer, in Uw naam moesten ook de ergste duivels aan ons gehoorzamen, en daar hebben we ons zeer over verheugd!’

[7] Daarop zei Ik in bedekte termen: 'Ja,ja, Ik zag satan wel als een bliksem uit de hemel vallen (het scheiden van het valse van het ware) , maar dat is nog niet voldoende; maar het handelen volgens de waarheid, opdat de waarheid in de mens tot een levend goed wordt!

[8] Kijk, Ik heb jullie vanuit Mij de macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden, en zo ook over alle macht van de vijanden! Verheug je daar echter niet over, maar over het feit dat jullie namen nu in de hemel geschreven staan; en dat is ook Mijn grote vreugde! Daarom prijs ook Ik in Mijn menselijke natuur U, Vader en Heer van hemel en aarde, dat U deze dingen verborgen hebt voor de verstandigen en wijzen van de wereld en ze geopenbaard hebt aan de onmondigen. Ja, Vader, zó heeft het U al van eeuwigheid behaagd!

[9] Ik zeg jullie nu, wereldse wijzen en verstandigen: Mij is door de Vader alle macht gegeven in hemel en op aarde! Maar niemand van jullie weet, wie en wat de Zoon is; alleen Mijn eeuwige Vader weet het. En evenzo weet en ziet ook niemand van jullie wie de Vader is, dan alleen de Zoon en vervolgens ook degene aan wie de Zoon het wil openbaren. Aan wie de Zoon het heeft willen openbaren, aan hen heeft Hij het ook al geopenbaard; maar de Zoon zal het niet openbaren aan degenen die een hoge dunk hebben van hun wijsheid en schranderheid!'

[10] Hierop wendde Ik Mij tot Mijn leerlingen, die hier nu allemaal bij elkaar waren, en zei speciaal tegen hen: 'Waarlijk Ik zeg jullie: zalig zijn de ogen die zien wat jullie zien en gezien hebben, en zalig de oren die horen wat jullie horen en gehoord hebben! Want Ik zeg jullie nogmaals: veel profeten en koningen wilden zien wat jullie zien, en horen wat jullie horen, en hebben het niet gezien en ook niet gehoord!

[11] Maar er zijn er hier nu ook enkelen, die ook zien en horen wat jullie zien en horen; maar ze worden toch niets ge waar en begrijpen en vatten ook niets, want zij zijn en blijven verstokt en blind van hart. Wiens hart echter verstokt en blind is, die is ook verstokt en blind wat zijn hersenen en zijn hele lichaam betreft; want wanneer reeds datgene wat in de mens licht moet zijn, duister is, hoe diep zal de duisternis van de gehele mens dan wel niet zijn?

[12] Jullie weten ook dat zout het belangrijkste en beste middel is om de smaak van het voedsel te versterken; wanneer het zout zelf echter smake­loos is geworden, waarmee moeten de spijzen dan gezouten worden? Jullie zijn nu een echt zout voor het leven van de mensen; waak er echter voor dat jullie niet ook flauw worden, zoals de Farizeeën en schriftgeleerden flauw zijn geworden waardoor zij de mensen met hun flauw geworden zout niet aanzetten tot het eeuwige leven, maar enkel bederven tot de dood!'

 

63 Een schriftgeleerde stelt de Heer op de proef

 

[1] Onder degenen die met de meer dan zeventig leerlingen mee naar Bethanië gekomen waren, bevond zich ook een schriftgeleerde. Mijn woorden ergerden hem.

[2] Hij kwam naar Mij toe met de bedoeling Mij op de proef te stellen, en zei (de schriftgeleerde): 'Meester, ik heb uit uw woorden opgemaakt, dat u goed thuis bent in de Schrift en een juist oordeel geeft; zeg dan nu ook tegen mij wat ik moet doen, om evenals als uw leerlingen zalig te worden!’

[3] Ik zei: 'Wat staat daarover geschreven in de wet van God, en hoe lees jij, als schriftgeleerde, wat er geschreven staat?'

[4] De schriftgeleerde zei: 'Je moet God, je Heer, liefhebben met heel je hart, heel je ziel en al je kracht en met je hele gemoed, en je naaste als jezelf!'

[5] Daarop zei Ik tegen de schriftgeleerde: 'Je hebt volkomen juist geantwoord. Doe dat, dan zul je leven! Want het juiste te weten geeft en brengt op zichzelf niemand het eeuwige leven. Kennis is zeer zeker noodzakelijk, omdat men zonder kennis als een blinde zonder geleide langs de weg zou staan; als de blinde echter door de kennis ziende is geworden maar vervolgens niet verder wil gaan op de weg, dan is zijn licht hem tot weinig of geen nut. Wie niet weet wat hij moet doen en het dus ook niet kan doen, heeft ook geen zonde als hij het goede niet doet; maar wie het goede kent en niet doet, hoewel hij weet dat het goed is, die heeft de zonde!'

[6] Hierop keek de schriftgeleerde Mij verbaasd aan en zei, alsof hij zich tegenover Mij wilde rechtvaardigen: 'Meester, ik zie dat u heel goed thuis bent in de waarheid, en ik weet ook dat het voor het ware, aan God welgevallige leven niet voldoende is om de wetten alleen maar te kennen, maar men moet ernaar leven en handelen! God boven alles liefhebben kan men beslist alleen maar door al Zijn geboden precies op te volgen; maar als men zijn naaste moet liefhebben als zichzelf, dan moet men toch eerst weten wie die naaste eigenlijk is, die men moet liefhebben als zichzelf Wie moet ik als mijn naaste beschouwen?'

[7] Daarop zei Ik: 'Het is toch werkelijk niet te geloven dat jij als schriftgeleerde niet weet wie jouw naaste is. Ik zal je een kort verhaal vertellen om je duidelijk te maken wie jij als je naaste moet beschouwen.

[8] Er was eens een man, die voor zaken van Jeruzalem naar Jericho reisde, maar onderweg door rovers werd overvallen. Ze kleedden hem totaal uit, sloegen hem vervolgens bijna dood, gingen er met hun buit vandoor en lieten de man halfdood liggen.

[9] Nu gebeurde het echter toevallig, dat ook een priester uit Jeruzalem langs diezelfde weg reisde. Hij zag de man, die de rovers lelijk toegetakeld hadden, langs de weg liggen, maar liep er voorbij zonder zich om hem te bekommeren. Na de priester kwam er weldra ook een Leviet en deed hetzelfde als de priester .

[10] Kort daarna kwam er ook een Samaritaan langs diezelfde plaats, en toen hij de man daar zag liggen, kreeg hij medelijden met de half doodgeslagen man. Hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op, tilde hem op zijn lastdier en bracht hem zo naar een herberg waar hij hem de hele dag en nacht zelfverzorgde. Toen hij de volgende dag zag dat het met de juiste verzorging wel beter zou gaan met de gewonde, riep hij de waard, gaf hem twee zilverstukken en zei tegen hem: ‘Aangezien ik dringende zaken te doen heb, vertrek ik nu; verpleeg hem, tot ik over enkele dagen terugkom! Watje meer nodig zult hebben, zal ik je dan getrouw vergoeden! ' Daarna vertrok hij, en toen hij na enkele dagen terugkeerde trof hij de man over wie hij zich ontfermd had, goed verzorgd en in zoverre genezen aan, dat hij hem naar Jeruzalem kon terugbrengen; hij betaalde de waard nogmaals twee zilverstukken en gaf de genezen man bovendien nog kleren.

[11] Wat denk je nu? Wie van de drie was nu de naaste van degene die door de rovers en moordenaars overvallen werd?'

[12] De schriftgeleerde zei: 'Ongetwijfeld degene die hem barmhartig­heid heeft bewezen!’

[13] Ik zei: 'Goed, ga dan heen en doe hetzelfde! Ieder mens, die op wat voor manier ook jouw hulp nodig heeft, is je naaste; en als je hem helpt, dan ben jij ook zijn naaste. En als je hem geholpen hebt, heb je hem als je naaste ook liefgehad als jezelf; want de ware naastenliefde is, dat jullie voor je medemensen al datgene doen wat jullie redelijkerwijs kunnen verlangen dat zij in geval van nood ook voor jullie zouden willen doen. -Weet je nu wie je naaste is?'

[14] Hierop durfde de schriftgeleerde Mij niets meer te vragen, trok zich terug en zei tegen zijn metgezellen: 'Werkelijk, in deze Galileeër leeft een machtige geest van waarheid! Het is de moeite waard om naar hem te luisteren!’

[15] Daarop zei één van de leerlingen: 'Het is echter nog meer de moeite waard om te leven en te handelen volgens hetgeen Hij leert; want Hij is de Heer en draagt alle macht over leven en dood in Zich. Wie Zijn leer doet, zal van Hem het leven ontvangen!’

[16] De schriftgeleerde zei: 'Wanneer hij de Messias van de joden is, dan heb je helemaal gelijk; maar als hij dat is en alle macht en gezag in de hemel en op aarde bezit, dan kan hij dat toch tegen de hogepriesters zeggen; en als ze zich ertegen verzetten om dat aan te nemen en te geloven, laat hij hen dan verwerpen en hen met vuur uit de hemelen tuchtigen, zoals God eens Sodom en Gomorra getuchtigd heeft!’

[17] De leerling zei: 'Jij spreekt naar de wijze van de mensen; wij echter spreken naar de wijze van Zijn geest! Wij weten al van Hem wat Hij nog allemaal zal doen en kennen Zijn macht, en wij zijn getuigen van alles wat Hij in Jeruzalem gedaan en onderwezen heeft; en zo kunnen wij ook spreken, en weten wij waar wij aan toe zijn en wat er nog allemaal zal gebeuren.

[18] Hebben niet alle hogepriesters de tekenen aan de hemel gezien, die hun duidelijk aangaven wat zij door hun verstoktheid kunnen verwachten? Maar dat heeft geen indruk op hen gemaakt, afgezien van de haat tegen Hem, en zij overleggen steeds intensiever keer op keer met elkaar hoe ze Hem te pakken zouden kunnen krijgen en doden! Maar toch wandelt Hij nog vrij rond in het hele joodse land en heeft geen vrees voor Zijn vele vijanden, die zich oppermachtig wanen. Als Hij niet de Heer van alle macht en gezag in hemel en op aarde zou zijn, dan zou Hij allang het land uitgevlucht zijn. Maar omdat Hij heel goed weet, welke macht en welk gezag Hij heeft, vlucht Hij niet voor Zijn vijanden, maar gaat Hij zonder enige schroom of vrees de tempel binnen en onderricht het volk over de komst van Gods rijk op aarde en bedreigt Hij de Farizeeën en joden met alle scherpte van Zijn woorden. Wie anders dan alleen Hij, als Heer van alle macht en kracht, zou dat durven? Dat zal toch voor ieder verstandig mens meer dan voldoende bewijs zijn, dat alleen Hij en niet iemand anders de ware Messias en bijgevolg ook de Heer is!

[19] Wij hebben Zijn daden en Zijn wondertekenen gezien en hebben de eeuwige waarheid van Zijn woorden gehoord, en geloven daarom ook werkelijk in Hem; jullie hebben hetzelfde gezien en gehoord en geloven toch niet dat Hij de beloofde Messias is, die nu tot ons in deze wereld is gekomen!

[20] Wat zou eigenlijk de reden kunnen zijn van jullie ongeloof? Kijk, de reden daarvan is de grote blindheid en verstoktheid van jullie hart! Jullie zijn toch schriftgeleerden en weten uit de Schrift onder welke tekenen en voorwaarden de Messias in deze wereld zal komen. Welnu, dat is allemaal tot in het kleinste detail op Hem van toepassing! Als dat nu ontegenzeglijk het geval is, hoe kunnen jullie dan nog twijfelen en iemand anders verwachten?

[21] Ja, jullie zullen in jullie blindheid wel een ander verwachten; die zal echter niet komen tot aan het einde van de wereld en haar tijden! Een paar dagen geleden hebben jullie ons in Bethlehem en ook in andere plaatsen zo horen spreken en wij hebben jullie de Schrift uitgelegd, hoewel wij als eenvoudige mensen nooit lezen en schrijven hebben geleerd, en we hebben voor jullie ogen tekenen gedaan tot heil en nut van de mensen, waar jullie je zeer over verbaasden; maar ik vraag jullie nu: van wie hebben wij zulke wonderbaarlijke vermogens dan wel, of op welke school hebben wij al dergelijke dingen dan wel kunnen leren?

[22] O, als er ergens op de wereld zo'n school zou bestaan, dan zouden jullie daar zeker van afweten en die ook al voor jullie voordeel hebben bezocht! Maar zo 'n school bestaat niet op de wereld, behalve alleen nu onder deze Heer en Meester van eeuwigheid, die weliswaar als een zichtbaar mens van vlees en bloed onder ons verblijft, maar in Zijn geest Degene is door wiens liefde, wijsheid, woord en wil alle hemelen, deze aarde en alles wat daarop is, geschapen zijn.

[23] Wie het nu niet van Hem leert, ontvangt het ook niet, al zou hij alle hoge wereldse wijsheidsscholen bezoeken. En wie het niet van Hem geleerd heeft, komt ook niet tot het eeuwige leven en niet tot Hem; want er staat geschreven: 'In die tijd worden allen, die dat willen, door God onderwezen; de geest van de Vader zal hen opvoeden! 'En wie niet door de Vader getrokken wordt, zal niet tot de Zoon komen, in wie de Vader woont, die jullie niet kennen en nog nooit gekend hebben, en dus ook de Zoon niet kennen en niet weten wie Hij is, zoals Hij dat Zelf tegen jou gezegd heeft.

[24] Wij kennen nu echter de Zoon en de Vader in Hem, omdat Hij ons dat Zelf geopenbaard heeft; en Hij heeft ons dat geopenbaard, omdat wij direct in Hem geloofd hebben. Hij heeft ook openlijk gezegd en laten zien, wie Hij is. Maar jullie geloofden niet en geloven nog niet; daarom zullen jullie ook in jullie nacht van zonden blijven en sterven in de dood daarvan. ­Onthoud dat goed! Want wij, die nu Zijn waarachtige getuigen zijn, hebben dat in Bethlehem al tegen jullie gezegd, toen jullie ons bedreigden, en wij hadden geen vrees voor jullie; en nu zeggen wij het nog eens zonder enige vrees of schroom in Zijn aanwezigheid, zodat Hij jullie Zelf kan uitleggen of wij juist of onjuist gesproken hebben.

[25] Jullie zijn ons weliswaar achterna gereisd, alsof jullie de waarheid uit Zijn eigen mond wilden horen; maar eigenlijk zijn jullie alleen maar met ons mee hier naartoe gekomen om de Heer van Gods heerlijkheid te beproeven. Maar Hij heeft jullie laten zien hoe onzinnig het is om als zwak, sterfelijk mens de Heer van leven en dood op de proef te stellen. En daarom zijn jullie dan ook stil en hadden jullie verder niets meer om Hem nog eens te beproeven. Daarom is.het voor jullie wel het verstandigste om deze geheiligde plaats weldra te verlaten en je in jullie oude zondenesten terug te trekken, zodat jullie niet iets nog ergers overkomt dan jullie al overko­men is!'

 

64 Het beklag van de schriftgeleerden

 

[1] Deze rake woorden van één van de leerlingen schoten de schriftge­leerde en zijn metgezellen in het verkeerde keelgat en daarom kwamen ze naar Mij toe en vroegen Mij: 'Meester, heeft u uw leerlingen het recht gegeven om zó met ons te spreken? Wanneer wij niet onmiddellijk willen geloven wat zij geloven, maar als geleerden nog allerlei andere bewijzen zoeken, dan gaat hun dat toch zeker weinig of niets aan! Als ze ons goed en zachtzinnig tegemoet tredén, zullen wij ook naar hen luisteren en hun woorden welwillend onderzoeken; maar als ze ons tegemoet treden zoals nu, dan zit er tenslotte toch niets anders op dan hun precies zo te bejegenen als zij ons doen! Als ze evenwel van u het recht hebben om ons, geleerden, zo te bejegenen, dan zullen zij ook weinig met ons kunnen beginnen!'

[2] Ik zei: 'leder woord dat die ene leerling tegen jullie gezegd heeft, heb Ik hem in de mond gelegd, en zo heb Ik door zijn mond Zelf tegen jullie gesproken. En daarmee is jullie vraag dan ook volkomen beantwoord, en het laat jullie zien van wie Mijn leerlingen het recht hebben om zo met jullie te spreken. Jullie willen alleen maar nooit de waarheid horen en houden ijdele vleierij en huichelarij in ere; daarom komen Mijn woorden jullie hard en grof voor en ergeren ze jullie.

[3] Maar Ik zeg jullie: wie zoals jullie eenmaal in het valse geworteld is, tevens onware dingen onderwijst en daarvoor ook nog grote eer verlangt van de blinde mensen, omdat hij zichzelf in zijn blindheid als iets groots beschouwt, vindt de lichte waarheid steeds hard en kwetsend voor zijn vermeende eer en dat maakt hem geërgerd. Ik zeg jullie echter dat zo iemand ook nooit toegang tot de waarheid zal vinden, als hij zich in zijn valse overtuiging niet willaten verdeemoedigen door het grote licht van de waarheid, maar hij zal zich in zijn duisternis voortdurend eer laten bewijzen, en daarin vervolgens ook ten onder gaan.

[4] Er was een man die werkelijk veel gelezen had over alle straten en wegen; men eerde die man vanwege zijn kennis, en de man hechtte veel waarde aan die eer. Maar hoewel hij van de straten en wegen op de wereld veel afwist, had hij de wegen, die hij uit de geschriften van de Romeinen en Grieken kende, nooit bereisd.

[5] Nu gebeurde het echter dat een man van koninklijken bloede, die van plan was een verre reis te maken, deze wegendeskundige tegen ruime beloning als gids in dienst nam, hoewel hij ook nog andere gidsen bij zich had, die weliswaar niet zo geleerd waren als hij, maar al veel reizen gemaakt hadden en de straten en wegen dan ook uit ervaring kenden.

[6] Toen gebeurde het op een reis ver in Egypte, dat de man van koninklijke afkomst binnen enkele dagen de oude stad Memphis wilde bereiken, en hij overlegde met de reisdeskundige wat de kortste en veiligste weg daarheen was. De oude reisdeskundigen gaven de raad om de weg langs de rivier aan te houden, ook al was die iets langer. Maar de geleerde zei: Jullie weten niets, en wat jullie geweten hebben, weten jullie nu allang niet meer; ik heb als enige de straten en wegen van de Egyptenaren ­Grieken en Romeinen bestudeerd, en ik ken ze allemaal heel goed. Ik stel voor dat we hier de weg recht door de woestijn nemen, zodat wij Memphis zo drie dagen eerder kunnen bereiken dan wanneer we langs de rivier verder trekken!’

[7] Dit voorstel beviel de koninklijke man, en hij stelde de wegendeskun­dige aan als gids.

[8] Met veel moeite trok de karavaan reeds dagenlang door het zand en begon al gebrek te krijgen aan water en levensmiddelen.

[9] Toen riep de koninklijke man de gidsen nogmaals bij zich; hij riep de wegendeskundige ter verantwoording en bedreigde hem, ingeval hij door zijn halsstarrigheid de karavaan op dwaalwegen gebracht zou hebben.

[10] Toen zeiden ook de oude gidsen: 'Heer, als wij niet omkeren en naar het oosten reizen, maar steeds verder naar het westen gaan, dan zullen wij allemaal ten onder gaan!’

[11] De geleerde gids wilde echter nog doen alsof hij gelijk had, aangezien hem heel veel gelegen was aan zijn wereldse eer .

[12] Maar toen beval de koninklijke man dat ze de route zouden nemen die oostwaarts leidde. Allen gehoorzaamden en bereikten binnen drie dagen gelukkig weer de rivier, en binnen zeven dagen de oude stad.

[13] Wat voor nut heeft de ingebeelde en eerzuchtige wegendeskundige nu eigenlijk gehad voor de karavaan? Als ze hem helemaal gevolgd zou zijn, zou ze ontegenzeglijk verloren zijn gegaan; en doordat ze hem slechts een paar dagen gevolgd is, heeft ze ook veellater en vermoeider het doel bereikt.

[14] Toen de koninklijke man in Memphis aankwam, zei hij tegen de ingebeelde wegendeskundige: 'Jij hebt je taak slecht volbracht; daarom moet je voortaan de laatste en minste onder mijn dienaren zijn! Jij moet in deemoed door ervaring verstandig en bruikbaar worden, anders verdien je geen loon, maar wel een terechte straft'

[15] En wat de koninklijke man tegen de ingebeelde wegendeskundige zei, zeg Ik ook tegen jullie, schriftgeleerden en theologen. Ook jullie leiden in je eerzuchtige eigendunk de mensen naar de trieste ondergang van het innerlijke leven in plaats van naar de opgang ervan; en als iemand dat tegen jullie zegt raken jullie vervuld van ergernis en boosheid, omdat jullie in je hoofd wel de dode letters van de Schrift met je meedragen, maar de levend makende geest, die daarin aanwezig is, nog nooit ontdekt hebben; want jullie hart was steeds vervuld van hoogmoed en een wereldse instelling en de geest, die alleen in de ware deemoed van het hart woont, heeft daar nog nooit kunnen ontwaken tot het heldere leven vollicht.

[16] Omdat jullie in het vervolg niet meer deugen voor het leiden van Mijn karavanen, heb Ik op de oude en eerste manier weer niet-geleerde gidsen aangesteld, die evenwel heel deskundig en ervaren zijn op de wegen van de deemoed van het hart en de naastenliefde, en deze zullen Mijn karavanen, die door jullie in de woestijn terecht zijn gekomen, weer naar de rivier van het leven terugleiden; maar jullie zullen niet ontkomen aan het loon dat op de hoogmoed volgt, als jullie nog langer volharden in jullie hoogmoed! Want Ik zeg jullie: de pure letter van de Schrift doodt, alleen de geest maakt levend. Die geest ontvangen echter alleen degenen die Mij in deemoed en liefde navolgen.

[17] Zolang een goed bedoeld woord van waarheid uit de mond van jullie medemens jullie nog kan krenken en beledigen, zijn jullie nog ver verwijderd van Gods rijk! Wie echter Mijn ware leerling en volgeling wil zijn, moet zelfs zijn ware en daadwerkelijke vijanden vergeven, bidden voor degenen die hem vervloeken en diegenen zegenen die hem haten en verwensen, en eveneens goed doen aan degenen die hem schade berok­kend hebben; zo zal hij eerder gloeiende kolen van berouw op het hoofd van zijn vijanden stapelen, dan wanneer hij kwaad met kwaad vergeldt.

[18] Als jullie je halsstarrigheid en hoogmoedige verstoktheid niet laten varen, zal het licht van jullie afgenomen en aan de heidenen gegeven worden, wat allang voorzien is, en met die bedoeling bevinden jullie je nu onder het juk van de heidenen en moeten jullie je harde wetten laten welgevallen, omdat jullie de lichte wetten van God met voeten hebben getreden.

[19] Ik ben nu gekomen om jullie weer te verzamelen en op te richten, en Ik wil jullie door de macht van de waarheid werkelijk vrij maken. Als jullie echter in jullie zelfgeschapen slavernij willen blijven, blijf dan, dan zal Ik Mijn licht aan de heidenen geven; maar jullie zullen in de nacht van jullie zonden gelaten worden, en de heidenen zullen voortaan over jullie heersen. Dit aan jullie beloofde land wordt door de vijanden vertrapt en zal voortaan woest en leeg blijven. Dat zij jullie als waarschuwing gezegd!

[20] Wanneer dat zich allemaal aan jullie zal voltrekken, zullen jullie Mij wel kennen en uitroepen: 'Heer, Heer!'; dan zal Ik jullie echter niet kennen, maar tegen jullie zeggen: 'Ik heb jullie nooit gekend; ga daarom weg van Mij, vijanden van de waarheid!"

 

65 De huichelarij van de schriftgeleerden

 

[1] Toen de schriftgeleerde en zijn metgezellen dat van Mij gehoord hadden, konden ze niets meer vinden om tegen Mij in te brengen.

[2] Maar de schriftgeleerde dacht na en zei tegen Mij: 'Meester, ik zie wel, dat u een waarachtige en wijze leraar bent; u leert Gods woord op de juiste wijze en let niet op het aanzien van een persoon of dat van een volk. Wij weten ook wat er bij de profeten geschreven staat over de komst van de Messias, en wij zijn ook bij ons al half op weg om te geloven dat u de beloofde Messias kunt zijn; want wij hebben veel over uw onderricht en daden gehoord en veel ook zelf meegemaakt, aangezien wij u al meer dan tien jaar kennen als een opmerkelijke Nazarener en wij destijds al veel onbegrijpelijke dingen van u hebben meegemaakt, zoals bijvoorbeeld wonderbaarlijk snel gebouwde huizen, genezingen van zieken, rijke vis­vangsten en zelfs een onmiskenbare opwekking van iemand die door een zware val om het leven was gekomen. Zulke en nog andere dingen hebben wij van uw verborgen werkzaamheid vernomen, hoewel u zelf en ook uw vader Jozef daar onder de mensen geen ruchtbaarheid aan wilden geven.

[3] Maar destijds was nooit ook maar in de verste verte aan u te merken dat u een profeet en nog minder de beloofde grote Messias van de joden en alle mensen op aarde bent. Pas sinds ongeveer twee jaar en een paar maanden is overal ruchtbaar en algemeen bekend geworden dat u onder het volk bent opgestaan en door middel van woorden en daden van uzelf getuigt, dat u de beloofde Messias bent.

[4] Wij zijn hier dan ook niet heen gekomen om een of ander wonderteken van u te verlangen, maar alleen om de woorden uit uw mond te horen; want thuis was u allesbehalve een redenaar, zodat zelfs uw welbespraakte vader Jozef tegenover ons zijn nood klaagde; hij was bang dat u mettertijd nog helemaal stom en onnozel zou kunnen worden, omdat er dikwijls wekenlang geen woord uit u te krijgen was. En nu bent u een leraar van het volk geworden voor wie men, zoals voor iedere grote profeet, de allergrootste achting moet hebben.

[5] Dat u, als de ons reeds lang bekende zoon van jozef de timmerman, werkelijk de Messias zelfbent, ja, dat konden wij toch eigenlijk niet zonder meer geloven, ondanks alles wat wij over u gehoord hebben. En als wij nu uit Bethlehem en van nog verder hierheen zijn gekomen, aangespoord door uw leerlingen die naar ons toe gekomen zijn, om ons zelf nader te overtuigen van deze hoogst belangrijke zaak, kunt u ons dat toch niet kwalijk nemen; want als u van de hoogste geest der wijsheid doordrongen en vervuld bent, zoals uw leerlingen zeggen en nu ook u zelf, dan zult u toch wel inzien, dat wij niet met kwade bedoelingen hier naar toe zijn gekomen.

[6] Er staat immers in de oude spreuken der wijsheid dat men alles goed moet onderzoeken en vervolgens het goede moet aannemen en behouden! Wanneer wij als mensen dat nu ook bij u doen, dan hoeft u ons om die reden toch nog niet als vervloekte zondaars te beschouwen! U hebt de leerlingen, die tevoren helemaal geen geleerde mensen waren, toch zo'n innerlijk licht gegeven, waardoor ze u direct konden herkennen als de beloofde Messias; waarom geeft u ons dan niet zo'n licht? Moeten wij dan, omdat wij wat bedachtzamer zijn bij het aannemen van het geloof in u, door u veroordeeld worden tot de eeuwige duisternis? Kijk, kort hiervoor hebt u ons een heel goed verhaaltje verteld over wie onze naaste is! Wij zijn echter ook arm aan licht, en wij hebben dan ook veel harder een barmhartige Samaritaan nodig dan de voor Jericho half doodgeslagen man; maar in u schijnt die er voor ons nog niet te willen zijn. Wat is uw antwoord hierop, wijze meester?'

[7] Ik zei: 'Als de woorden uit je mond ook die van je hart zouden zijn, zouden jullie voor de genezing van jullie neergeslagen zielen ook méér gevonden hebben dan een barmhartige Samaritaan! Maar zolang jullie in je hart heel anders voelen dan wat jullie gladde tongen uitspreken, zullen jullie ook bij Mij de vermeende barmhartige Samaritaan niet vinden. Niettemin heb Ik jullie Mijn barmhartigheid betoond door jullie te zeggen wat Ik zojuist heb gezegd! Als jullie het ter harte willen nemen, waartoe Ik jullie nooit zal dwingen, zal het ook in jullie licht en helder worden.

[8] Dat jullie Mij in jullie blinde oordeel goed kennen als zoon van de timmerman, dat weet Ik wel; maar jullie hebben zelf toegegeven dat jullie af en toe over Mij gehoord hebben dat Ik daden verricht heb, waartoe geen enkel mens in staat is. Dan hadden jullie toch in de Schrift kunnen kijken, dan zouden jullie met een beetje moeite gevonden hebben, Wie er achter de timmermanszoon schuil gaat, wat zelfs veel heidenen in die tijd ontdekt hebben. Maar dat hebben jullie nooit gedaan, en als jullie er door iemand met een betere en helderder kijk op gewezen werden, dachten jullie er niet alleen nooit verder over na, maar bedreigden jullie iedereen die een dergelijke mening koesterde.jullie hielden Mij deels voor een bezetene en, als het goed ging, deels ook voor een getalenteerde magiër, die zijn geheime kunst hier en daar bij een goede gelegenheid geleerd had, om er in de toekomst bij de heidenen grote schatten mee te verdienen.

[9] Maar toen jullie weer berichten over Mij ontvingen, gingen jullie in jullie boosaardige vergadering over Mij te keer: ' Aha, nu is ons alles over die man duidelijk! Zijn vader Jozef zou in rechte lijn van David afstam­men?! De oude heeft in zijn zoon talenten ontdekt en heeft hem ergens in het geheim laten onderrichten in allerlei tovenarij, die bij de heidenen als iets goddelijks wordt beschouwd. Daardoor heeft hij al veel aanzienlijke heidenen tot zijn vrienden gemaakt; en omdat dat onze vijanden zijn, heeft hij het idee opgevat om door hun goedgunstigheidnaar zijn tovenaar van een zoon op de troon van David te gaan zitten en ons, als vijanden van de heidenen, vervolgens met één klap ten val te brengen en met hulp van de Essenen, die bij de Romeinen ook in hoog aanzien staan, te gronde te richten. Maar dat moet tot iedere prijs voorkomen worden, door hem bij een gunstige gelegenheid op te pakken en hem van het leven te beroven, waarna het dan zeker voor altijd met hem gedaan zal zijn. Want als hij alleen maar een slechte tovenaar is en ons te gronde wil richten, dan is het heel goed dat wij hem te gronde richten voordat hij ons op een of andere wijze schade kan berokkenen; en mocht hij echt de Christus zijn, dan zullen wij hem niets kunnen maken en kunnen dan achteraf nog vroeg genoeg geloven dat hij de Christus is. Hij zal het ons niet kwalijk kunnen nemen dat wij eerst alles bij hem moesten onderzoeken, alvorens hem als de beloofde Christus aan te nemen, en vervolgens zal hij ons als ijveraars voor de waarheid bovendien zelfs nog moeten prijzen en een hoge beloning moeten geven. ,

[10] Kijk, zó denken jullie in je hart, terwijl ook de hele tempel in Jeruzalem op dezelfde manier denkt, en niet één van jullie heeft ook maar in de verste verte het verlangen dat Ik wellicht toch de Christus zou kunnen zijn, maar alleen dat Ik, eenmaal door jullie gewurgd, voor eeuwig dood zal blijven!

[11] Als dat en niets anders jullie liefste wens is, wat voor wens zou Ik dan voor jullie overeenkomstig de waarheid in Mijn hart moeten dragen? Zijn jullie bij een dergelijke wens, die tegen Mij gericht is, Mijn erbarming nog wel waard? Oordeel daar zelf over! Ik ben eindeloos veel beter dan de beste van jullie en bewijs jullie nu toch nog een grote barmhartigheid door jullie openlijk te zeggen hoe het er van binnen bij jullie uitziet, zodat jullie jezelf kunnen kennen en op heel andere gedachten zullen komen; want dat zou bij jullie nog mogelijk zijn! Maar wat voor barmhartigheid ten aanzien van Mij stellen jullie daar tegenover? Zeg nu eens eerlijk, of Ik jullie nu iets anders dan de zuivere waarheid recht in het gezicht gezegd heb!'

[12] Nu keken allen Mij stomverwonderd aan, en geen van hen had de moed om Mij tegen te spreken.

 

66 Vergeving van zonden

 

[1] Weldra kwam de Romein Agricola echter met een ernstig gezicht naar Mij toe en zei: 'O Heer en Meester, is het mogelijk dat er onder de joden zelfs zulke armzalige schepselen bestaan, dat ze in het geheim zoiets tegen U kunnen beramen? U, grote God! Hebt U voor hen dan geen verterend vuur meer? Ieder van zulke armzalige schepselen verdient het toch om duizendmaal gekruisigd te worden! Werkelijk, ik heb al veel slechte dingen gehoord over de vijandige gezindheid van de tempeldiena­ren ten aanzien van U, maar dat heb ik nog nooit gehoord!’

[2] Ik zei: 'Vriend, verwonder je daar niet al te zeer over; want er zal spoedig een tijd komen datje nog heel andere dingen over Mij zult horen van dat slechte soort! Want dat soort mensen zal niet eerder rust vinden in zijn heimelijke woede tegen Mij voordat Ikzelf, zoals Ik jullie al eerder heb aangeduid, zal toelaten dat ze de maat van hun gruwel aan Mijzelf vol zullen maken; dan zal echter ook het grote gericht over hen komen, dat de profeet Daniël voorspeld heeft toen hij op de heilige plaats stond, en wat Ik jou ook al eerder voorzegd heb!'

[3] Agricola zei: 'O Heer en Meester, het is heel goed dat U mij dit geopenbaard hebt; want daardoor zullen wij Romeinen dan het duidelijk­ste weten wat ons later te doen staat!’

[4] Ik zei: 'jullie zullen handelen, als jullie daartoe geroepen worden! ­Maar nu laten we dat rusten; er zal weldra iets anders naar voren komen!’

[5] Toen de schriftgeleerde dat allemaal gehoord had, begon hij bij zichzelf na te denken en zei na een poosje: 'Heer en Meester, nu zie ik in, dat U meer bent dan de zoon van Jozef de timmerman, die drie jaar geleden het tijdelijke met het eeuwige verwisseld heeft! Want als U weet wat er in het hart van een mens omgaat, moet U een God zijn! En kijk, omdat U ons dat helder en volkomen volgens de waarheid in het gezicht kon zeggen, wat geen sterfelijk mens ooit zou kunnen, begin ik nu te geloven dat U vast en zeker de Messias bent! Heer en Meester, sterk mij in mijn geloof!’

[6] Ik zei: 'Het geloof alleen zal je niet zalig maken, maar de daad volgens het licht van het geloof, zodat het geloof levend wordt. Maak echter ook het onrecht datje dikwijls tegenover je medemensen begaan hebt, zoveel mogelijk weer goed, dan zullen je zonden je vergeven worden; want zolang iemand niet de laatste onrechtmatige stater aan zijn medemens vergoed heeft, zal hij Gods rijk niet binnengaan!’

[7] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, dan zullen er maar weinigen Gods rijk binnengaan! Want hoe vaak is het niet het geval, dat men zelfs met de beste wil het onrecht dat men iemand bewust heeft aangedaan, helemaal niet meer kan goedmaken, en zulke gevallen waarin dat verhin­derd wordt zijn er heel veel. Wat moet men dan doen om vergeving van de zonden te verkrijgen?'

[8] Ik zei: 'Wanneer een mens, die zijn onrecht ingezien en betreurd heeft, onmogelijk aan zijn medemens meer kan goedmaken wat hij hem heeft aangedaan, dan moet hij zijn onrecht berouwvol en oprecht in zijn hart voor God bekennen en Hem om vergeving vragen, en hij moet Hem vragen of Hij, voor wie alle dingen mogelijk zijn, de berokkende schade aan de benadeelde wil goedmaken; dan zal God zo'n oprecht gebed ook altijd zeker verhoren en degene die Hem daar serieus en vol goede wil en berouw om vraagt, zijn zonde vergeven, in het bijzonder wanneer iemand zich inspant om door werken van liefde aan anderen weer goed te maken wat hij aan degenen die er voor hem niet meer zijn, had moeten goedmaken.

[9] Maar wie ook dat niet meer kan, wordt door God geholpen, wanneer hij echt berouw heeft en zijn wil werkelijk goed is. Maar zolang er nog gelegenheid is om het onrecht, dat je je medemensen hebt aangedaan, zelf nog goed te maken, helpen pure goede wil, berouwen bidden weinig of niets, maar alleen de daad. Pas na de daad moetje ook God om vergeving van je zonden bidden, dan zullen ze je ook door God vergeven worden, als jij je echt waarachtig en ernstig hebt voorgenomen om geen zonde meer te begaan, en jij ook aan dat voornemen vasthoudt met al je levenskrachten, die onder de heerschappij van je vrije wil staan.

[10] Als je echter weer opnieuw in je oude zonden vervalt, dan blijven ook alle reeds begane zonden voorjouw rekening. Want als je aan je naaste eenmaal een begaan onrecht hebt goedgemaakt, zodat jullie dan vrienden zijn geworden, maar je begaat spoedig daarna ofwel tegenover dezelfde vriend of tegenover een ander een nieuw onrecht, dan komt ook het reeds goedgemaakte onrecht voor het gericht als een bezwarend bewijs ten laste van jouw opnieuw begane zonde, en je zult door het gericht ook dubbel zo zwaar gestraft worden als je voor je eerste wandaad gestraft zou zijn. Maar als reeds de wereldse rechters zo hun oordeel vellen, en terecht, dan zal God niet milder omgaan met een verstokte zondaar, die zijn leven weliswaar soms betert en zijn onrecht goedmaakt, maar weldra weer opnieuw begint te zondigen.

[11] De mens kan dus alleen maar echte en volledige vergeving van zijn zonden verkrijgen, door ten eerste in te zien dat zijn zonden een onrecht zijn tegenover zijn medemensen, er berouw over te hebben en ze voor­zover mogelijk weer goed te maken, en ten tweede daarna ook God om vergeving te vragen met het ernstige voornemen, de zonden niet meer te begaan en ook trouw .te blijven aan het goede voornemen dat hij zich gesteld heeft. Als Jullie Je dat getrouwen waarachtig in je hart voornemen en vervolgens ook volgens dat voornemen handelen, dan zeg Ik jullie nu hier al: jullie zonden zijn jullie door Mij vergeven!’

[12] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester! Uw leer is scherp, maar waar, en Ik zal naar mogelijkheid proberen om die metterdaad na te volgen. Maar U zei dat U ons de zonden bij voorbaat vergeeft, als wij Uw leer zullen navolgen. Heeft U dan ook in de plaats van God het recht en de macht om de mensen hun zonden te vergeven?'

[13] Ik zei: 'Met jullie blinden is het moeilijk om over de pracht van kleuren te spreken! Heb Ik dan niet al eerder gezegd dat Mij alle macht en gezag in de hemel en op aarde toekomt?'

 

67 De Heer wekt een knecht op uit de dood

 

[1] Toen Ik dit hardop tegen de schriftgeleerde zei, kwam de ene zuster van Lazarus, namelijk Martha, bijna buiten adem naar ons toe op de heuvel en bracht ons het bericht dat er een knecht van een hoge steiger was gevallen, waarop hij iets moest doen, en dat hij nu geen teken van leven meer gaf Ze vroeg Mij hem te willen helpen.

[2] En Ik zei: 'Welnu, laat hem door de andere knechten hierheen brengen, ­dan zal Ik zien wat Ik zal doen!’

[3] Na deze woorden haastte Martha zich weer naar beneden, en de doodgevallen knecht werd, liggend op een draagbaar, binnen enkele ogenblikken voor Mij neergezet.

[4] En Ik zei: 'Heb Ik jullie niet van tevoren gezegd dat wij weldra iets anders te doen zouden krijgen?'

[5] Hierop zei Ik tegen de schriftgeleerde, die zijn blik strak op de dode richtte: 'Onderzoek hem, omdat jij op dit vakgebied ook kundig bent, en zie of deze knecht wel geheel en al dood is!’

[6] Hierop bekeek en bevoelde hij de dode van top tot teen en stelde vast dat hij volkomen dood was; want hij was vanaf de steiger op zijn hoofd gevallen; zijn schedel was ingedrukt en zijn nek helemaal gebroken.

[7] Toen de schriftgeleerde bij de dode zulke beslist dodelijk beschadi­gingen aantrof, zei hij: 'Heer en Meester, die kan alleen God weer levend maken; met menselijke hulp is hij niet meer tot leven te wekken!’

[8] Ik zei: 'Wat denk je, dat gemakkelijker is om te zeggen: 'Je zonden zijn je vergeven!', of tegen deze dode te zeggen: 'Sta op met een genezen lichaam en wandel! ' en ervoor te zorgen dat dat ook gebeurt?'

[9] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, het eerste is duidelijk gemakkelijker dan het tweede! Want het eerste kan ieder mens zeggen tegen degene die tegen hem gezondigd heeft, en dat geldt volgens Uw leer dan ook zeker voor God; maar het tweede te zeggen en te laten gebeuren is alleen voor God mogelijk en misschien ook voor degene aan wie God daartoe de macht zou verlenen.’

[10] Daarop zei Ik: 'Opdat jij echter goed ziet en ervaart, dat Mij ook de macht toekomt om een zondaar die zijn leven gebeterd heeft zijn zonden voor eeuwig geldend te vergeven, zeg Ik nu vanuit Mijn hoogst eigen macht tot deze dode: wees genezen, sta op en wandel!'

[11] Op dat ogenblik richtte de dode zich op, zag Mij voor zich en dankte Mij innig voor de genezing.

[12] De schriftgeleerde zei echter tegen de nu weer levende: 'Man, je was volkomen dood, en de Heer heeft je niet alleen genezen, maar Hij heeft je ook weer helemaal opnieuw tot leven gewekt; dank Hem daarom ook voor je nieuwe leven!'

[13] Ik zei: 'Wie voor de genezing dankt, dankt ook voor het leven, en dat is genoeg!'

[14] Hierop wendde Ik Mij weer tot de opnieuw tot leven gewekte knecht en zei tegen hem: 'Wees een volgende keer voorzichtig en klim niet op een hoge steiger zonder speciale noodzaak! Wanneer er op zo'n hoog getimmerte geklommen moet worden, laat dat dan over aan degenen die daarin geoefend zijn; want iedere onnodige opschepperij straft zichzelf altijd, zoals nu ook bij jou het geval was.

[15] Maar bovendien moetje nog een ding onthouden en dat is: zorg dat je nooit meer door allerlei waagstukken probeert op te. vallen bij Je medeknechten, om door je werkgever als eerste knecht gezien te worden en dan over je medeknechten te kunnen heersen, maar wees alleen maar trouwen vlijtig in wat je moet doen, dan zul je nooit meer het ongeluk hebben van de hoogte naar beneden te vallen en je nek te breken, waaraan de dood van het lichaam verbonden is! Want wie hoog stijgt, valt ook diep naar beneden.’

[16] Na deze woorden van Mij bedankte de knecht nogmaals en ging met zijn medeknechten, die hem op de draagbaar naar Mij toe gebracht hadden, weer naar beneden met het voornemen, Mijn woorden zijn leven lang op te volgen.

[17] Hierop zei Ik echter nog tegen de schriftgeleerde: Dit teken, dat Ik alleen gedaan heb om jullie geloof te versterken, moeten Jullie voor Je houden en vóór de juiste tijd aan niemand anders vertellen! Ik weet waarom Ik dat zo wil. Nu kunnen jullie met de leerlingen weer daarheen gaan, waar Mijn geest jullie zal brengen! In het dal zullen jullie bij de waard allemaal te eten en te drinken krijgen.'

[18] Hierop vertrokken ze weer, en wij begaven ons ook naar het middagmaal, aangezien het al tamelijk laat was.

[19[ Wij daalden nu de heuvel af en gingen het huis en daarin de grote eetzaal binnen, waar reeds een goed maal voor ons bereid was. Wegingen aan tafel zitten en Ik riep Rafaël om ook enkele jongeren, die allemaal in een ander huis van Lazarus ondergebracht waren, te zeggen dat ze naar ons toe zouden komen om aan onze tafel deel te nemen. Rafaël ging en bracht twaalfjongens en twaalfmeisjes mee, die van een bijzondere schoonheid waren en door Mijn invloed ook al de Hebreeuwse, Griekse en Romeinse taal machtig waren. Deze vierentwintig werden aan een speciale tafel gezet met Rafaël aan het hoofd.

[20] Toen Agricola een tijd met groot genoegen naar dit mooie jonge gezelschap had gekeken, zei hij heel ontroerd: 'O Heer, met dit geschenk hebt U mij werkelijk een meer dan grote vreugde bezorgd; want op die manier ben ik nu vader van vele kinderen geworden en ik zal voor hen net zo goed en nog beter zorgen dan voor mijn eigen kinderen! Alleen vraag ik U om een nog heel lang en gezond leven, opdat ik allen die U mij hebt toevertrouwd geestelijk en ook lichamelijk goed kan verzorgen; aan de wil daartoe zal het mij nooit ontbreken en ook niet aan het handelen!’

[21] Ik zei: 'Daar ben ook Ik blij om en Ik zal je ook geven waar je Mij om zult vragen; maar je zult thuis weinig tijd hebben omdat jij -zoals Ik je al heb aangekondigd -weldra naar Brittannië zult moeten gaan en daar veel te doen zult krijgen. Wat zul je dan met de jongeren doen?'

[22] Agricola zei: 'Heer, dan zal ik als altijd mij in mijn hart tot U wenden, en U zult mij niet zonder raad laten!’

[23] Ik zei: Je hebt zo heel goed gedacht en mij heel goed geantwoord! Maar wanneer je naar Brittannië gaat, kun je deze vierentwintig jongelin­gen met je meenemen; ze zullen je goede diensten bewijzen. Maar laten we nu eten en drinken!’

[24] Daarop aten en dronken wij welgemoed en bespraken allerlei goede en bijzondere dingen met elkaar.

[25] Maria, de jongste zuster van Lazarus, ging op een lage stoel naast Mij aan Mijn voeten zitten en luisterde naar Mijn woorden, zoals ze dat anders ook deed.

[26] Maar omdat er deze keer veel gasten waren en Martha zich zorgen begon te maken dat ze de vele hoge gasten alleen wellicht niet goed genoeg zou kunnen bedienen, kwam ze naar Mij toe en zei: 'Heer, kijk, ik ben druk; zeg toch tegen mijn zuster dat ze mij helpt!'

[27] Toen zei Ik: 'Martha, Martha, jij bent nog steeds dezelfde, alhoewel Ik je al een paar keer om dezelfde reden Mijn mening gezegd heb! Jij maakt Je erg bezorgd om datgene wat van de wereld is, maar Maria heeft de beste plaats gekozen; daarom moet zij ook hier bij Mij blijven. We hebben immers toch eten en drinken in overvloed. Wat maak je je nu bezorgd om nog meer?'

[28] Martha zag haar vergissing al snel in, liet Maria bij Mij en met gemak deed ze alleen met de bedienden wat er nog gedaan moest worden.

 

68 Het opvoeden van kinderen

 

[1] Toen we nu zo bij elkaar zaten en heel welgemoed aten, dronken en allerlei dingen met elkaar bespraken, begonnen de grote honden in de tuin hard te blaffen.

[2] Lazarus, daarop geattendeerd, zei tegen Mij: 'Heer en Meester, er naderen beslist weer ongenode gasten mijn Bethanië! Maar het is goed dat U mij die wachters hebt gegeven; daardoor zijn wij tegen lastige bezoekers beschermd. Maar we moeten misschien toch gaan kijken wat er aan de hand is, omdat de dieren wel erg veellawaai maken.’

[3] Ik zei: 'Laat dat maar; want Ik weet wel wat er buiten aan de hand is! Herinner je je de Farizeeën niet meer, die gisternacht tot 's ochtends bij jou gebleven zijn? Kijk, die hebben je toch beloofd om vandaag vanwege Mij naar Bethanië te komen! Kijk, zij en nog enkele anderen naderen nu deze plaats en willen in deze hoofdwoning van jou binnenkomen; maar het is de tijd nog niet, en vooral niet omdat ze vanmorgen weer in de raad geweest zijn en er alweer heel anders over denken dan gisteren. Er zijn nog een paar echte Zeloten bij hen die een grote mond hebben, daarom mogen ze nog wel even wachten eer ze binnen kunnen komen. Maar stuur jij één van je dienaren naar buiten; die moet hen naar de herberg voor de vreemdelingen brengen! Tegen de avond zullen wij dan wel zien wat we zullen doen.’

[4] Lazarus stuurde onmiddellijk een dienaar en het gebeurde zoals Ik gezegd had.

[5] Maar daarop zei Lazarus: 'Het verwondert me erg van de Farizeeën van gisteren, dat ze weer op andere gedachten gekomen zouden zijn, omdat U Zelf toch gezegd hebt dat zij waarschijnlijk wel de laatsten en enigen onder het grote aantal tempeldienaren waren, die zich tot U bekeerd hebben! En wij hadden er allemaal ook vertrouwen in en waren daar heel, blij om,'

[6] Ik zei: ' Twijfel daar maar niet aan en wees niet bang! Dezen zullen wij ook behouden; maar juist nu zijn ze nog niet helemaal bekeerd. Maar wanneer het avond wordt, zullen ze weer andere en betere gedachten koesteren en dan zullen we naar hen toe gaan. Voorlopig blijven wij hier echter blijmoedig bij elkaar, en er zal nog heel wat zijn, waarover we met elkaar van gedachten kunnen wisselen.’

[7] Daarmee waren Lazarus en alle anderen volkomen tevreden.

[8] Toen werd het een tijdlang volkomen stil aan onze tafel; alleen aan de tafel van de jongeren werd af en toe een woord gezegd, aangezien de jonge mannen Rafaël allerlei dingen vroegen en hij hen daarover ook steeds zeer vriendelijk onderwees.

[9] Wij luisterden naar hen, en de bij ons aanwezige vier tempeldienaren die zich in Emmaüs bij ons gevoegd hadden, evenals de zeven die zich al eerder op de Olijfberg bij ons hadden aangesloten, zeiden: 'Een dergelijk onderricht levert wat op! Want van zo'n leraar leert de jeugd in één uur meer dan bij een wereldse leraar in tien jaar! Heer, onze vrouwen en kinderen bevinden zich ook hier in Bethanië, ondergebracht in een huis van Lazarus; wat zou het goed voor hen zijn wanneer ze ook maar één uur lang zo'n leraar uit de hemelen zouden hebben!

[10] Ik zei: 'Dat zou inderdaad heel gunstig voor hen zijn; maar ze zouden niet in staat zijn om het onderricht van zo'n leraar op te nemen, omdat hun hart en hun ziel al met teveel wereldse dingen volgepropt zitten. Deze jongeren hebben echter een zeer kuise geest en zijn zedelijk onbedorven; iedere zonde is hun nog vreemd en ze hebben veel nood en ellende doorgemaakt en moesten gewend raken aan allerlei ontberingen, waardoor ze ook vrij zijn geworden van alle begeertes, waar kinderen van rijke ouders aan onderhevig zijn. Hun zielen zijn zodoende zuiver als van engelen; daardoor kan de goddelijke geest in hen zich ongehinderd ontvouwen. En zie! Dat is dan ook de reden dat ze reeds als kinderen door een zeer hoge engel onderwezen kunnen worden; want alleen zulke zeer zuivere en geheel en al onbedorven zielen kunnen direct door de engelen van de hemel onderwezen worden. Maar bij kinderen als die van jullie is dat in het gunstigste geval slechts indirect mogelijk.

[11] Ik zeg jullie: als ouders in staat zouden zijn hun kinderen zó op te voeden, dat dezen slechts tot hun veertiende jaar hun onschuld en ziele reinheid konden behouden, zouden hun ook direct leraren en leiders uit de hemelen gegeven worden; maar aangezien dat nu in deze tijd onder de zeer voorname joden al helemaal niet meer voorkomt, kunnen de ook leraren uit de hemelen jullie kinderen geen direct onderwijs meer geven.

[12] Maar bij de aartsvaders was dat heel vaak het geval, en af en toe gebeurde dat ook nog in deze en ook in de vorige eeuw. De moeder van Mijn lichaam en Mijn pleegvader Jozef, en ook de oude Simeon, Anna, Zacharias, zijn vrouw Elisabeth en zijn zoon Johannes en nog enkele anderen zijn door de engelen uit de hemelen opgevoed, en wel op directe wijze; maar degenen die Ik hier noem zijn door hun ouders vanaf hun geboorte ook in de grootste zedelijke en zielereinheid opgevoed, en dat is bij jullie wereldse kinderen eigenlijk nooit het geval geweest.

[13] Het zou wel uitermate goed zijn voor de mensen, hoewel het voor het bereiken van de zaligheid en het eeuwige leven niet absoluut noodza­kelijk is; want bij Mij en zodoende ook in de hemel is er oneindig veel meer vreugde over een zondaar die boete doet en zijn leven werkelijk betert, dan over negenennegentig rechtvaardigen die nooit boetedoening nodig hebben gehad, zoals Ik jullie al eens gezegd heb. Doe daarom wat Ik jullie leer, dan zullen jullie leven; want Ik, die dat tegen jullie zeg, ben meer dan alle engelen van de hemelen, en derhalve zeker ook Mijn leer!’

[14] Nu zei een schriftgeleerde, wiens vrouwen kinderen ook in Bethanië waren: 'Heer, mijn vrouwen mijn zeven kinderen hebben naar mijn beste weten altijd strikt volgens de wet moeten leven, en de zielen van de kinderen zijn hoogstwaarschijnlijk nog helemaal zuiver! Die zou ik toch wel hierheen kunnen laten brengen? Ze zouden hier zeker veel winnen voor hun toekomstige leven. Wat vindt U daarvan, Heer?'

[15] Ik zei: 'Ik denk toch dat het voor jouw vrouw en jouw kinderen, die niet zo zuiver zijn als jij denkt, beter is wanneer ze vandaag blijven waar ze zijn; want morgen is er ook nog een dag en overmorgen ook nog één, en dan zal het zeker nog wel gebeuren dat Ik ook met jullie vrouwen en kinderen samenkom. En dring hier bij Mij nu niet meer op aan!’

[16] Na deze woorden van Mij drongen ze ook niet langer met dergelijke verzoeken bij Mij aan.

 

69 Marcus vraagt naar de geschiedenis van de aarde

 

[1] Toen wij nu in alle rust welgemoed bij elkaar zaten, zei de Romein Marcus, die we reeds als een diepe denker hebben leren kennen: 'Heer en Meester, staat U mij toe om, nu we er gelegenheid voor hebben, U nog een vraag te stellen? Er zit me nog iets dwars, en ik zou daar graag nog wat meer uitleg over krijgen dan U ons op de Olijfberg hebt gegeven.'

[2] Ik zei: 'Spreek en vraag jij maar altijd rustig, want in jou woont een lichte ziel! Ik weet weliswaar watje nog vragen wilt, maar omwille van de anderen heb Ik graag dat jij spreekt en vraagt, zodat ook zij weten waar het om gaat; want het is steeds een grote fout bij de mensen, dat slechts weinigen in zichzelf opmerken waar het hun aan ontbreekt. Als de mensen dat zouden opmerken en voelen, dan zouden ze daar ook met grote vlijt en ijver naar op zoek gaan en het trachten te vinden, en ze zouden ook veel vinden. Maar omdat ze lui zijn en niet weten en voelen waar het hun nog aan ontbreekt, zoeken ze het ontbrekende ook niet en vinden het ook niet. Maar wie zoekt die vindt, aan wie vraagt zal gegeven worden, en voor wie klopt zal worden opengedaan! Dus zeg maar waarover jij nog een helderder licht wilt hebben dan jullie op de Olijfberg gegeven is!'

[3] Nu zei onze Romein Marcus: 'Kijk, Heer en Meester, U hebt Zelf uitdrukkelijk gezegd dat de mens God niet volkomen boven alles liefkan hebben, als hij Hem niet tracht te leren kennen, voorzover hem dat mogelijk is; en toen heb ik na lang nadenken ontdekt dat het mij aan nog heel veel ontbreekt!

[4] Kijk, in Illyrië en ook in onze verre landstreken heb ik verscheidene mijnen en :win daaruit allerlei metalen, zoals goud, zilver, lood en een grote hoeveelheid ijzer, dat wij heel goed kunnen gebruiken!

[5] Maar bij het graven van zo'n mijn in de bergen heb ik wel eens heel zeldzame en opmerkelijke dingen gevonden, en dat heel diep onder de gewone aardbodem. Dat waren botten en geraamten van reusachtig grote dieren, die ooit op aarde geleefd hebben. Wanneer hebben die de aarde bewoond en hoe konden ze zo diep onder -laten we zeggen -zulke hoge bergen terechtkomen? Zo heeft men ook in Egypte en Spanje zelfs botten en geraamten gevonden, die grote overeenkomst vertoonden met die van een mens; alleen waren ze ook wel minstens vier of vijfkeer zo groot en sterk als die van een mens van nu. En zo vond ik nog heel veel bijzondere dingen, waarvan ik het niet nodig vind om ze hier nader te noemen.

[6] Op de berg hebt U ons weliswaar in het kort verteld, dat er vóór Adam heel lang een soort mensen bestaan heeft, die nog maar weinig vrije wil hadden, maar net als de dieren meer instinctmatig leefden en ook volgens dat instinct handelden. Pas ongeveer vierduizend jaar geleden verschijnt volgens de Schrift van de joden de eerste mens, Adam, met een volkomen vrije wil en met een even vrij verstand, en geeft hij vanuit zichzelf wijze wetten en verordeningen aan zijn nageslacht.

[7] Ik wil nu een belangrijke vraag stellen en die luidt: was deze aarde ten tijde van Adam hier en daar nog bewoond door die eerdere mensen, en is dat geslacht soms ook ergens op bepaalde plaatsen op aarde tot in onze tijd blijven bestaan, en zal het wellicht ook nog langer blijven bestaan? En hoe kwamen de botresten van de prehistorische dieren zelfs onder de grond­vesten van de bergen, evenals de reusachtige overblijfselen van de pre-ada­mieten?

[8] Heer, geef mij daar nog een nadere toelichting over; want wat wij , onderzoekende Romeinen, tot nu toe al ontdekt hebben, dat -en zeker nog wel meer dan dat - zullen onze nakomelingen ontdekken.

[9] De ons bekende boeken van Mozes geven ons helemaal geen uitsluitsel over de levensomstandigheden op aarde vóór Adam. Mozes begint direct met het uiterst mysterieuze scheppingsverhaal, dat echter in geen enkel verband staat met wat wij nu op de aarde aantreffen -het werpt zelfs alleen maar de grootste tegenstrijdigheden op.

[10] Wanneer U ons daarover nu geen hoger licht schenkt, zal dat met name bij het latere nageslacht grote verwarring veroorzaken, en Uw leer zal door grote verdeeldheid getroffen worden. Want Uw leer berust op die van Mozes; als die echter in enig opzicht duister is, dan kan Uw licht op aarde niet tot volle helderheid komen. Geef ons daarom ook in dat opzicht nog een heldere uitleg; wij vragen U daarom!’

 

70 Over de natuurwetenschappelijke inhoud van het 6e en 7e boek van Mozes

De ouderdom van de aarde.

 

[1] Ik zei: 'Luister, Mijn Marcus, die Mij zeer lief geworden bent! Veel heb Ik jullie al gezegd en getoond en Ik zal jullie dat ook nog zeggen en tonen; maar alles wat Ik jullie nu gezegd en getoond heb zal niet verder reiken dan jullie eerste nageslacht, omdat de wereldse mensen dat niet zullen vatten, niet zullen begrijpen en derhalve ook niet zullen geloven. Je hebt wel een heel goede reden aangevoerd, waarom de door jou verlangde verklaring over de dingen en levensomstandigheden van deze aarde speciaal noodzakelijk schijnt te zijn om de mensen vaster in Mijn leer te doen geloven. Maar Ik heb jullie ook gezegd, dat de geest alle dingen die er in Mijn schepping voorkomen zal openbaren aan iedereen, die in de geest wedergeboren wordt. Degene aan wie de Geest het zal openbaren, zal dan ook in het ware licht werkelijk ten volle begrijpen hoe het gesteld is met alle dingen die jou nu nog zo onbegrijpelijk toeschijnen.

[2] Wat Ik jullie daar nu mondeling over zal zeggen zullen jullie wel van Mij aannemen, omdat Ik het jullie zeg; maar de volledige diepgang ervan zullen jullie ook niet begrijpen, en nog minder zullen jullie in staat zijn om de andere, nu in de geest nog volkomen blinde mensen daar een juist begrip van bij te brengen. En daarom zullen de mensen nog lang moeten wachten tot alle zogenaamd belangrijke vragen op een zodanige wijze voor hen beantwoord kunnen worden, dat zij het kunnen begrijpen.

[3] Kijk, de joden waren eenmaal het meest verlichte volk op aarde, afgezien van het feit dat Mozes hun zelf door de mond van zijn broeder Aäron in twee achteraf toegevoegde boeken alles verklaard heeft; nu is het ook met hen zover gekomen, dat zij van al dergelijke prehistorische dingen absoluut niets meer weten en begrijpen. Alles wat ze maar aan dergelijke overblijfselen vinden, noemen ze een gevolg van de door hen niet meer begrepen zondvloed van Noach. En als je hun iets anders leert, zullen ze je als een ketter vervloeken!

[4] Jullie heidenen hebben in jullie godenleer een mythe van meteen twee grote overstromingen van de aarde en schrijven daar in eerste instantie de oorzaak van de verschijnselen aan toe, en het volk gelooft daar vast aan. Als je de mensen nu de waarheid zegt, zullen ze jullie uitlachen en in het gunstigste geval zeggen: ' Ach, wie kan dat weten? Dat weten alleen de goden! ' Wat kunnen jullie hun dan antwoorden? Kijk, daarom zullen de mensen pas in staat zijn om dit soort waarheden te bevatten, wanneer ze ten eerste bedreven zullen zijn in allerlei wetenschappen en, ten tweede, als hun gewekte geest het hun zal openbaren!  

[5] Maar aan jullie wil Ik nu wel enige aanwijzingen geven over hoe het met die dingen gesteld is, hoewel Ik maar al te goed weet dat jullie dat met je huidige begripsvermogen niet allemaal zullen vatten, in de eerste plaats omdat het jullie ontbreekt aan het begrip van buitengewoon grote getallen, en in de tweede plaats omdat jullie van de sterren en hun grootte, afstanden en bewegingen nu alleen maar weten en geloven wat Ik jullie daarover verteld heb; maar dat blijft ook bij jullie slechts uiterlijke kennis, totdat het in jullie geest als een zelfstandige en zelfgeschapen lichtende waarheid vorm zal aannemen.

[6] Dat deze aarde een dermate hoge leeftijd heeft, dat jullie het aantaljaren dat ze bestaat niet kunnen vatten, ook al zou Ik het jullie meedelen, heb Ik jullie op de Olijfberg al laten zien. Maar om kort te gaan: als hemelli­chaam bestaat de aarde voor jullie begrippen al bijna oneindig lang en heeft veel veranderingen op haar oppervlak moeten ondergaan tot ze haar huidige gedaante heeft aangenomen. Vuur, water, aardbevingen en andere grote stormen, vooral in haar oertijd, waren de handlangers die volgens Mijn wil datgene van haar gemaakt hebben wat ze nu is. En opdat ze voortbestaat en nog geschikter wordt voor het tijdelijk voeden van nog veel meer mensen en andere schepselen, moeten vuur, overstromingen, aardbevingen en kleine en grote stormen nog steeds in haar, op haar en boven haar werkzaam zijn, al naar gelang het nodig is.’

 

71 De eerste twee ontwikkelingsperioden van de aarde

 

[1] (De Heer:) 'Toen de aarde in haar oertijd nog maar zover uitgegroeid was, dat zich boven haar wateren slechts enkele grotere en kleinere eilanden verhieven, die met slik van de zee bedekt waren, legde Ik al snel vanuit Mijn wijsheid en Mijn wil allerlei plantenzaden in het vruchtbare slik. En zie, toen raakten dergelijke eilanden dan ook weldra begroeid, en wel eerst met allerlei zeldzame grassoorten, kruiden en met kleine en later ook buitengewoon grote bomen!

[2] Toen die eilanden zo begroeid waren, legde Ik er vervolgens ook eieren of zaden in voor de vorming van een voor die toestand van de aarde geschikte dierenwereld, die eerst alleen uit allerlei kleine en daarna grotere wormen bestond, vervolgens uit insecten en tenslotte, toen de droger geworden bodem reeds voedsel in overvloed had, ook uit reusachtig grote dieren; hun taak was het om zich met de nog zeer grove kruiden en boomtakken te voeden, en met hun mest de bodem meer en meer te bemesten en tenslotte ook met hun gestorven reusachtig grote lichamen, waarvan jullie van de botten ook nog overblijfselen kunnen vinden in de diepe holen en schachten van de aarde.

[3] Uit het vergaan van zulke dieren ontwikkelde zich volgens Mijn wil ook weer een groot aantal nieuwe dieren, in de vonn van kleinere en grotere wonnen en daaruit weer allerlei insecten.

[4] Laten we dat nu een afzonderlijke ontwikkelingsperiode van de aarde noemen. Maar het spreekt natuurlijk vanzelf dat het aardelichaam tevoren al bijna talloze malen allerlei eerdere veranderingen moest ondergaan, omdat deze toestand zonder die processen nooit had kunnen plaatsvinden. Maar al dergelijke gebeurtenissen gaan jullie even weinig aan als bijvoor­beeld die van een in de aarde gelegde tarwekorrel tot het moment dat tenslotte uit de kiem een zeer bruikbare, geheel rijpe en gezegende vrucht tevoorschijn komt. Kortom, Ik heb jullie nu de aarde getoond in haar eerste bevruchtings­ en bloeiperiode, waarin in de bovenste laag van haar bodem allerlei zaden voor kruiden en bomen gelegd werden en eieren voor allerlei dieren, en voor dat alles was in het water reeds lang daarvoor de basis gelegd; want bepaalde en heel uiteenlopende waterplanten en - dieren zijn duidelijk in alle opzichten heel veel ouder dan de dieren van de vaste aarde en de dieren van de lucht.

[5] Jullie hebben nu in Mijn woorden de eerste vorming van een vruchtbare bodem aanschouwd, en daarbij hebben jullie jezelf moeten voorstellen dat er voor betere dieren, laat staan voor een mens, op deze vruchtbare oerbodem geen bestaansmogelijkheid was. Maar deze zure toestand was niettemin noodzakelijk, omdat er zonder deze toestand geen tweede en meer volmaakte had kunnen volgen, evenmin als er zonder de voorafgaan­de schrale zure knop nooit een rijpere en uiteindelijk geheel rijpe vrucht aan een boom tevoorschijn kan komen.

[6] Maar voor het rijpen van een boomvrucht zijn er na de vorming van de schrale zure knop toch zeker nog een aantal ontwikkelingsstappen nodig, die natuurlijk alleen Mijn oog precies kan waarnemen; en dat is zeker bij het rijpingsproces van een hemellichaam eens te meer absoluut noodzakelijk het geval.

[7] We hebben nu de ontwikkeling van de aarde gezien tot het stadium van schrale zure knop. Wat gebeurt er eigenlijk bij een boom in het vroege voorjaar, wanneer de schrale zure knop helemaal opzwelt en groen en sappig wordt? Kijk, ze springt open, van binnenuit daartoe aangezet, werpt haar eerste omhulling in zekere zin overboord in de zee van vergankelijk­heid en oplossing, en ontplooit zich tot een grotere volmaaktheid, zodat zich vervolgens uit haar midden de bladeren kunnen ontvouwen, als noodzakelijke begeleiders van de daarop volgende bloei, leidend tot de ontwikkeling van de vrucht. Al is een boom, zoals reeds opgemerkt, maar een uiterst schamele vergelijking voor de ontwikkeling van een hemelli­chaam, toch kan hij jullie tot een goed beeld dienen, waaruit jullie in zeer vereenvoudigde vorm kunnen afleiden hoeveel ervoor nodig is, voordat een hemellichaam geschikt wordt om mensen van jullie soort te dragen en te voeden.

[8] Deze eerste periode of de eerste fase van het op een nog zeer grove en ongecultiveerde manier vruchtbaar maken van de aarde loopt ten einde na vele duizendmaal duizend jaren, zoals ze nu op aarde gerekend worden; want destijds bestonden er voor deze aarde nog geen bepaalde jaargetijden, en die er al waren, duurden iets langer dan die van nu.

[9] Wat we in die eerste periode gezien hebben ging ten onder ten gevolge van toegelaten en, nog beter gezegd, nauwkeurig bepaalde stormen van vuur uit het inwendige van de aarde, en na een groot aantal aardse jaren zoals wij die nu kennen verhieven zich grotere stukken land uit de diepten van de zeeën van de aarde, reeds voorzien van bergen, en bedekt met een reeds veel vruchtbaarder slik.

[10] Op de juiste tijd werden vanuit Mijn wijsheid en Mijn wil meer volmaakte zaden in dit slik gelegd, en weldra begon het el­ al weelderig uit te zien op de grotere stukken land van de nog altijd jonge aarde.

[11] Toen er nu op die verschillende grotere stukken land nogmaals voedsel in grote hoeveelheden was, werd er door Mij ook direct in de meest wijze ordening voor een groter aantal reeds meer ontwikkelde, kleine en grote consumenten gezorgd. Het water tussen de stukken land werd door grotere dieren bewoond, en de grotere stukken land hadden hun grote dieren, die aten wat de bodem aan nieuwe planten, kruiden en bomen bood.

[12] Grassen, planten, kruiden, struiken en reusachtig grote bomen brach­ten vaak al zaad voort en konden zich voortplanten; maar het grootste deel groeide nog altijd net als de paddestoelen uit de vruchtdragende grond van de stukken land. De dieren ontstonden op nagenoeg dezelfde manier als de jullie bekende krokodillen van de rivier de Nijl in Egypte, namelijk uit eieren; ze konden zowel in de lucht als in het water leven en zich ook voeden met waterplanten en planten op de stukken land, waar het er echter ook nog lang niet al te droog uitzag.

[13] In deze voortschrijdende ontwikkelingsperiode van de aarde, die op een bepaalde manier van belang was voor het vruchtdragende planten­ en dierenleven, kon het er namelijk evenmin aangenaam droog uitzien als bij de zich meer en meer ontvouwende knoppen van de boom; want als die er droog uitzien, dan ziet het er met de bloei en de daarop volgende vruchtzetting zeker niet al te best uit.’

 

72 De ontwikkeling van de aarde tot aan de pre-adamieten

 

[1] (De Heer:) 'De tweede prehistorische ontwikkelingsperiode duurde in huidige aardse jaren gerekend weer een voor jullie onuitsprekelijk lange tijd. Maar de aarde was nog lang niet geschikt om warmbloedige dieren te dragen, laat staan mensen van hoe lage soort ook; daarom ging ook deze ten onder, net als de eerste, en daarna duurde het weer lang voor er een derde voorbereidende ontwikkelingsperiode aanbrak.

[2] Natuurlijk waren er tussen de ene en de andere prehistorische hoofd­periode een aantal eveneens zeer stormachtige tussenperioden, waarvan aanvankelijk alleen Ik als Schepper de betekenis het beste ken en tenslotte ook de geest aan wie Ik het wil openbaren.

[3] Uit de vele noodzakelijke ontwikkelingsprocessen ontstond weer een derde periode. Nu komen er al zeer grote landen uit de zee naar boven, gedreven door het inwendige vuur van de aarde, natuurlijk volgens Mijn wil; de vegetatie wordt nog veel rijker gevarieerd en is nog steeds reusachtig van aard; en met de dieren is het net zo. Maar ook deze periode, die eveneens buitengewoon lang geduurd heeft, en die men in zekere zin met de bloesem van een boom zou kunnen vergelijken, was net als de beide voorgaande perioden nog lang niet geschikt om de mens tot woonplaats te dienen; daarom ging ook deze ten onder en begroef haar voortbreng­selen net als de eerste en tweede periode zowel in de plantaardige als in de dierlijke sfeer, alleen niet zo diep als de eerste.

[4] Daarop waren er weer een groot aantal tussenperioden en na lange tijd brak er een vierde voorbereidende ontwikkelingsperiode aan. De stukken land werden weer veel groter, de vegetatie werd ook opnieuw veel weelderiger, en in het water, op de reeds drogere landen en ook in de lucht begon het zeer levendig te worden met allerlei kleine en daarnaast ook grotere dieren; er waren zelfs al warmbloedige zoogdieren bij, die niet meer door middel van eieren op deze wereld kwamen, maar langs de weg van de natuurlijk verwekking en bijgevolg ook levende jongen ter wereld brachten, met uitzondering van de waterdieren, enige grote amfibieën, de vogels, wormen en insecten.

[5] Deze vierde prehistorische hoofdperiode duurde ongewoon lang; de bodem van de aarde werd toen reeds van tijd tot tijd door de stralen van de zon beschenen, en aan enkele bomen werd er al een vrucht zichtbaar, die jullie overigens nog niet zo goed gesmaakt zou hebben; maar voor de toenmalige dierenwereld diende ze toch als goed voedsel.

[6] Ook in deze vierde prehistorische ontwikkelingsperiode bestond er nog niets op deze aarde wat op mensen leek.

[7] Weer kwamen er grote omwentelingen van de aarde en die begroeven voor het grootste deel alles wat jullie in die tijd een schepsel genoemd zouden hebben, en jullie vinden uit deze periode ook heel veel begraven in de bodem van de aarde, maar veel daarvan verschilt op sommige punten wezenlijk van de producten van de eerste drie perioden.

[8] Na heel lange tijd, in het verloop waarvan er op de aarde reeds een grotere rust en orde intrad, en na vele nog altijd zeer grote stormen op de aarde zien we nu een vijfde periode optreden waarin de aarde wordt voorbereid. Uit de diepte van de zee verheffen zich opnieuw grote stukken land, die zich aansluiten bij de stukken land die al uit de voorgaande perioden bestonden, en vormen zo al hele continenten.

[9] In deze vijfde periode ontstaan de meeste en hoogste bergen op aarde. Hun zeer hoge toppen worden door bliksems stukgeslagen en vervolgens door geweldige aardbevingen en waterstromen, ontstaan door machtige wolkbreuken, in de diepe dalen en kloven van de aarde geschoven. Daardoor worden uitgestrekte vlakten en minder brede dalen en vlakke stukken land gevormd, waarop alles dan beter kan groeien.

[10] Met het begin van deze periode wordt de aarde ook in een geregelde baan om de zon gebracht. Dag en nacht en ook de jaargetijden wisselen al regelmatig, hoewel nog met allerlei afwijkingen, omdat de schommelingen van de aardpolen nog steeds aanzienlijk zijn en in deze periode ook nog moeten zijn.

[11] In deze periode, waarin zich reeds een bestendig continent gevormd heeft, beginnen de regelmatige zeestromingen van 14.000 tot 14.000 aardse jaren. Door deze stromingen wordt langzaamaan de zuidelijke helft van de aarde en daarna weer de noordelijk helft door de zee overspoeld, voor de vorming van vruchtbare aarde over de dikwijls zeer uitgestrekte woestijnen van rolstenen. Want na ongeveer 14.000 jaar heeft de zee zoveel vruchtbaar slik op de woeste rolsteenvlakten en dalen gelegd dat die daarna, als de zee zich weer terugtrekt en de achtergelaten modder tot een steviger bodem wordt, buitengewoon vruchtbaar zijn.

[12] Bij deze vijfde periode waren er wel meer dan duizendmaal duizend jaar nodig, voordat alle gunstig gelegen delen van de aardbodem volledig geschikt waren voor een nieuwe schepping van een groot aantal van de meest uiteenlopende planten, zoals grassen, kruiden, struiken en bomen, en vervolgens ook voor allerlei dieren en pre-adamitische mensen.

[13] In deze periode zien we reeds een grote verscheidenheid aan vrucht­bomen en andere vruchtdragende gewassen van allerlei soort voor dieren en voor de toenmalige prehistorische mensen. Maar van akkerbouw is dan nog geen sprake, hoewel de prehistorische mensen reeds kudden van bepaalde dieren benutten en een ruw nomadenbestaan leiden, geen kleding hebben en geen huizen of hutten bouwen; maar op dikke boomtakken bouwen ze, net als de vogels, bepaalde stevige woon­ en rustnesten en leggen voorraden aan van voedsel, waar ze telkens iets van eten. Als de voorraad op is, gaan ze in groepen opnieuw op jacht naar voedsel. Wanneer het erg koud wordt, omdat in deze periode ook de sneeuw in aanzienlijke hoeveelheden verschijnt, trekken deze mensen naar warmere streken, samen met hun huisdieren, die bestaan uit mammoeten, grote herten­koeien, geiten en schapen -en ook de olifant, de neushoorn en de eenhoorn, allerlei apen en ook vogels horen daarbij .

[14] Meer tegen het einde van deze periode verschijnt ook de ezel, de kameel, het paard en het varken, en deze prehistorische mensen kunnen deze dieren ook beheersen. Want ze bezitten zoveel instinctief verstand, dat ze zeggenschap hebben over de genoemde dieren en ze ook kunnen gebruiken, deels als lastdieren, deels voor de jacht en deels voor het verkrijgen van melk en wol, waarmee ze hun nesten goed bekleden en zo voor zichzelf een zachte ligplaats maken.

[15] Taal, op de manier zoals die tegenwoordig onder mensen gebruikelijk is, hebben ze eigenlijk niet; maar toch hebben ze, uiterst volmaakte dieren als ze zijn, bepaalde gearticuleerde klanken, tekens en gebaren en kunnen elkaar over en weer duidelijk maken wat ze nodig hebben, en ze komen elkaar dan ook te hulp. Als iemand ziek wordt, gewoonlijk vanwege een hoge leeftijd, dan kent hij wel het kruid, dat hem helpt; als hij het niet meer kan gaan zoeken, doen de anderen dat voor hem.

[16] Alleen vuur maken en het gebruiken, dat kunnen ze niet; als ze echter hadden kunnen zien hoe de Adamieten het later* ('Later' is toegevoegd. (Noot van de uitgever) ) deden, zouden ze het hun hebben nagedaan, omdat bij hen de drang tot nabootsen een grote rol speelt en hun intelligentie met een bepaalde mate van vrije wil al ver uitsteekt boven de intelligentie van een aap, hoe volmaakt die ook is. Ze zouden dus ook op onze manier kunnen leren spreken, maar nooit uit zichzelf wijze woorden kunnen bedenken.

[17] Als mensen waren ze echter reusachtig groot en buitengewoon sterk en ze hadden ook zo'n sterk gebit, dat ze dit konden gebruiken in plaats van snijwerktuigen. Zo hadden ze ook een zeer sterk ontwikkelde reukzin en gevoel en werden ze al van verre gewaar als er iets vijandigs op hen af kwam; met hun ogen en hun wil beteugelden ze de dieren en zo nu en dan ook de natuurgeesten.

[18] Hoewel deze vijfde prehistorische ontwikkelingsperiode vele dui­zendmaal duizend jaren duurde, was er onder deze mensen toch in geen enkel opzicht vooruitgang merkbaar in hun beschaving, maar ze leefden hun eentonige nomadenleven verder en waren derhalve slechts een voor­bemesting van de aarde voor het huidige menselijke geslacht, dat in alle opzichten volkomen op Mij lijkt.

[19] De kleur van hun nog tamelijk dicht behaarde huid lag tussen donker ­en lichtgrijs; alleen in het zuiden bestonden ook stammen zonder haar. Hun uiterlijke vorm had een sterke overeenkomst met die van de Moren uit onze tijd. Tot aan Adam plantten ze zich voort en verbreidden zich in de laagvlakten en dichte bossen; maar op de bergen hebben ze zich nooit gevestigd.”

 

73 De twee laatste ontwikkelingsperioden van de aarde

 

[1] (De Heer:) 'In de tijd van Adam, waarmee de zesde periode begint­ moest de aarde weer voor een deel grote veranderingen door vuur en water doormaken, en bij die gelegenheid ging het beschreven pre-adamitische geslacht samen met hun huisdieren nagenoeg helemaal ten onder, evenals de vele bossen en andere dieren daarin, die niet tot de huisdieren gerekend kunnen worden; slechts enkele vogelsoorten bleven bestaan, evenals de dieren op de bergen en in de wateren van de aarde.

[2] Hier en daar bleven de beschreven prehistorische mensen nog wel bestaan, maar slechts weinig in getal, en leefden met de Adamieten tot in de tijd van Noach in Azië; ze gingen echter langzamerhand achteruit ­omdat ze niet voldoende voedsel meer vonden dat geschikt voor hen was. Maar in enkele gebieden diep in zuidelijk Afrika en op enkele grotere eilanden van de uitgestrekte aarde kunnen nog enkele verkommerde nakomelingen van de vijfde periode aangetroffen worden. Ze zijn echter nog helemaal wild; alleen hebben ze zich van de nakomelingen van Kaïn toch hier en daar een wat hogere beschaving eigen gemaakt. Ze kunnen getraind worden voor verschillende soorten werk, maar in de grond van de zaak toch niets uit zichzelf bedenken. Met een deel van hen is het wat beter gesteld, omdat zij uit een vermenging met de Kaïnieten en later ook de Lamechieten voortkwamen; maar ook zij zijn niet geschikt voor een hogere en diepere geestelijke ontwikkeling.

[3] Dit soort mensen zullen daar, waar ze nu zijn, nog lang voortbestaan en zich voortplanten en geleidelijk aan ook nog meer beschaving opnemen van de Adamieten, maar daarbij toch nooit een groot volk worden. -Dat zijn nu de pre-adamieten uit de vijfde voorbereidende ontwikkelingspe­riode van de aarde.

[4] Bij het begin van die periode had de aarde ook de maan gekregen als begeleider en regulator van haar beweging om de zon en om haar eigen as; natuurlijk had de maan ook niet direct de gedaante die hij nu heeft. Vo?r hij deze gedaante kreeg, had hij ook voor hem grote stormachtige penodes moeten doormaken, die evenwel niet zo lang duurden als die van de aarde.

[5] Maar vraag Mij nu niet waarom er voor het ontwikkelen van een hemellichaam zo'n onvoorstelbaar lange tijd nodig is, want dat ligt in Mijn wijsheid en orde besloten. Als de heer van een wijngaard al het werk in één ogenblik klaar zou kunnen hebben, wat zou hij dan het hele jaar door doen? De verstandige bezitter van een wijngaard maakt echter voor zichzelf een. indeling van het werk, heeft ieder jaar iets te doen en deze dagelijkse bezigheid bezorgt hem ook steeds een nieuwe zaligheid. Kijk, dat is bij Mij ook het geval; want Ik ben in de hele oneindigheid eeuwig het meest actieve, en daarom ook het zaligste wezen.

[6] Als de kinderen van een huisvader in het voorjaar de kersen -, pruimen -, peren­ en appelbomen in de tuin zien bloeien, dan verheugen ze zich daar weliswaar ook over, maar ze zouden toch liever direct al de rijpe vruchten willen zien en proeven dan zich enkel en alleen aan de mooie bloesem te verlustigen. Maar een wijze vader zegt tegen zijn nog zeer ongeduldige kinderen: 'Geduld maar, mijn lieve kinderen! Alles in deze wereld heeft zijn tijd volgens Gods orde, en daarin komt alles tot rijpheid! Hebben ook jullie dus maar geduld; ook deze nu bloeiende bomen zullen over een paar maanden vol hangen met rijpe en zoete vruchten, en we zullen er dan met de Vader in de hemel van genieten!' Dat stelt de kinderen dan gerust.

[7] En zo kunnen ook jullie gerustgesteld zijn, ook al zien jullie niet reeds overal op deze aarde de volkomen rijpe vruchten van Mijn leer; op de juiste tijd zullen ze wel rijp worden. Want jullie kunnen je wel voorstellen dat Ik niet voor niets en tevergeefs het levende zaad van Mijn woord onder jullie heb uitgestrooid. Van vandaag op morgen kan er echter nog geen volledige rijping plaats vinden.

[8] Kijk, wat reeds bij een boom volgens Mijn orde een bepaalde tijd nodig heeft, dat heeft volgens diezelfde orde bij een aarde zeker des te meer nodig! Want het is niet voldoende dat een planeet zich als een hele grote klomp stenen, aarde en water in de grote etherruimte bevindt, want een dergelijke klomp zou volkomen dood zijn en er zou niets op kunnen groeien en leven. Maar een planeet die levende dingen moet dragen en voeden, moet eerst zelf levend worden. En daar is weer voor nodig dat ze eerst, net als een groot dier, door middel van allerlei invloeden en processen inwendig organisch volledig ontwikkeld wordt.

[9] Weliswaar is in ieder hemellichaam in wording, net als in een embryo in het moederlichaam, alles voor de hele volmaakte dierlijk organische levensvorm reeds in aanleg aanwezig, maar in het begin van de ontwikke­ling ligt alles als het ware chaotisch door elkaar; pas geleidelijk aan komt er orde en ontstaat er vervolgens een organisch levend geheel. Hoe dit ordenen gebeurt, dat weet Ik, omdat Ik als enige in alles de fundamentele orde aanbreng. Wanneer jullie echter zelf in de geest voleindigd zullen zijn, zullen ook jullie inzien hoe dit ordenen gebeurt.

[10] Uit die ontwikkelingsperioden, die Ik jullie nu zo eenvoudig en helder mogelijk heb uiteengezet, kunnen jullie echter nog iets afleiden, en wel wat de eigenlijke reden is, waarom de profeet Mozes de schepping in zes dagen heeft ingedeeld.

[11] Die zes dagen zijn dus de jullie getoonde zes perioden, die ieder geschapen wezen ten eerste in natuurlijk opzicht en verder, zoals bij jullie mensen het geval is, ook voor de rijping en vervolmaking van zijn ziel en zijn geest moet doormaken.

[12] Pas hierna komt de zevende periode van rust, en dat is het zaligste, eeuwige leven. Die zevende periode heet echter 'rust' omdat er geen dwang, geen gericht en geen angstige zorgen meer op de voleindigde geest drukken, maar zijn bestaan voor eeuwig overgaat in de volle macht van kennis, inzicht en de geheel vrije wil.

[13] En zeg jij nu, Mijn beste Marcus, hoe je nu deze uitleg van Mij begrepen hebt!’

 

74 De zielsontwikkeling van de pre-adamieten

 

[1] Marcus zei, vol verbazing: 'Heer en Meester van eeuwigheid! Ik en hopelijk ook alle anderen hebben Uw genaderijke uitleg wel begrepen ­maar van een doordringend volledig begrip kan bij ons nog geen sprake zijn, omdat ons juist datgene ontbreekt waar U ons Zelf op hebt gewezen. Maar we hebben in onszelf toch in zoverre een helderheid verkregen, dat wij ten eerste nu weten wat wij moeten denken van de overblijfselen, die in de diepten van de aarde gevonden zijn, en hoe ze door de veelvuldige periodieke veranderingsprocessen van de aarde en de daarop volgende heen en weer gaande beweging van de zee op zulke diepgelegen plaatsen terechtgekomen zijn, en ten tweede heb althans ik begrepen, wat de grote profeet Mozes met zijn zes scheppingsdagen op zo verborgen wijze heeft aangeduid. En dat is voor ons voorlopig voldoende, en we kunnen nu rustig wachten tot wij door onze eigen geestelijke vervolmaking meer zullen vernemen. Maar ik begrijp ook dat het een leer voor slechts weinigen is en ook zal blijven.

[2] Slechts één vraag is er, tenminste bij mij, nog overgebleven, en, o Heer en Meester, weest U zo genadig dat ik U daar nog één keer mee lastig mag vallen!’

[3] Ik zei: 'Je weet toch dat Ik graag naar je luister; je kunt het dus gerust zeggen!’

[4] De Romein Marcus zei: 'Heer en Meester! Hoewel de genoemde pre-adamieten slechts met een instinctachtige intelligentie en maar weinig vrije wil begiftigd waren, hadden ze toch ook zielen, die als zodanig niet sterfelijk maar misschien wel veranderlijk kunnen zijn. Hoe is het nu met deze zielen gesteld? Waar en wat zijn ze nu in deze zesde periode van de aarde, en wat zal er wellicht verder nog van hen worden? Men zou natuurlijk kunnen zeggen dat deze vraag te ver gaat en verwerpelijk is; maar omdat ik nog steeds een weetgierige Romein en geen slaperige jood ben, vraag ik U mij deze vraag ook nog ten goede te houden en mij er een kort antwoord op te geven!’

[5] Ik zei: 'O ja, waarom zou Ik dat niet doen? We hebben daar immers nog tijd genoeg voor, je kunt dus rustig naar Mij luisteren! Kijk! Als zelfs de zielen van stenen, planten en dieren voortleven en in de toestand, waarin ze vrij zijn van de materie, laten we zeggen, al in menselijke zielen kunnen overgaan door zich met elkaar te verenigen, en vervolgens in het lichaam van een mens tot ware mensen kunnen worden, dan zullen de zielen van de pre-adamieten toch ook een verder leven hebben, zoals ook de zielen van de mensen van alle andere werelden in de eindeloze scheppingsruimte eeuwig voortleven.

[6] Als zielen, die in het geestenrijk verder leven, worden ze op een of ander groot hemellichaam, dat wil zeggen op een plaats die daar geestelijk mee overeenstemt tot diepere kennis gebracht over God en Zijn macht en wijsheid, en zo leven ze ook heel zalig verder en kunnen ook steeds zaliger worden. Maar het zou zinloos zijn om je ook nog te vertellen waar zich in deze hulsglobe een dergelijk groot hemellichaam bevindt, omdat jij zo'n hemellichaam niet zou kunnen waarnemen met je zintuigen, en er zou gedurende je lichamelijke leven ook geen sprake van kunnen zijn dat je jezelf ervan overtuigt of het er inderdaad zo uitziet als Ik je zou beschrijven, zolang je niet volledig in je geest wedergeboren bent; tot die tijd moet je je dus tevreden stellen met wat Ik je zeg: in het huis van Mijn Vader zijn heel veel woningen! Wanneer jullie eenmaal in Mijn rijk zijn, zal alles jullie duidelijk worden. - Heb je Mij begrepen?'

[7] Marcus zei: 'O ja, Heer en Meester! Maar nu heb ik nog iets, want van het één komt het ander!

[8] Was in de tijd van de pre-adamieten deze aarde ook al dat bepaalde levenskamertje in het hart van de Grote Scheppingsmens?'

[9] Ik zei: 'Zij het niet volledig in de handelende werkelijkheid, dan toch in de bestemming daartoe; handelend was in die prehistorische tijd een andere planeet. De mensen daarvan vervielen echter te zeer tot de grootste hoogmoed en een totale godvergetenheid, en degenen die nog in een God geloofden, sloegen geen acht op Hem, trotseerden Hem en trachtten Hem in hun blindheid zogezegd van Zijn troon van eeuwige macht te stoten. Ze zochten Hem, en slechte wijsgeren zeiden dat God in het centrum van hun aarde woonde; men zou mijngangen daarheen moeten graven en Hem daar gevangen nemen. Ze groeven dan ook ontzettend diepe gaten in die aarde, waarbij er velen omkwamen.

[10] Als Ik hun boden stuurde en hen waarschuwde, dan werden die steeds gewurgd, en de mensen beterden hun leven niet. En kijk, toen liet Ik toe dat die aarde van binnenuit in vele stukken uiteengereten werd! Dat nu gebeurde aan het begin van de zesde periode van deze aarde, en deze aarde werd het levenskamertje. Waar die aarde zich bevindt, eveneens in een baan om deze zon, daar zullen we nog iets nader op ingaan. Maar laat jij, Lazarus, nieuwe wijn brengen; daarna praten we verder!'

 

75 Het drinken van wijn

De uiteenzetting over het vernietigde hemellichaam

 

[1] Lazarus ging nu met enkele dienaren nieuwe wijn halen, die bijzonder goed smaakte. Hiermee werden de bekers opnieuw gevuld; wij dronken er allemaal van en ons hele lichaam werd er door gesterkt; allen werden heel opgewekt en prezen Mij, omdat Ik zulke goede en versterkende dingen op deze aarde geplaatst had.

[2] Maar Ik zei: Ja, ja, een dergelijke wijn is een versterkende drank, maar alleen wanneer hij met mate en op z'n tijd gedronken wordt! Maar voor degene die onmatig is bij het drinken van wijn en zich bedrinkt, is het dan geen versterkende drank, maar een drank die zijn hele wezen verzwakt. Drink deze drank daarom altijd matig in Mijn naam, dan zal ze jullie ook sterken voor het eeuwige leven van de ziel; in het overmatig gebruik van deze drank schuilt echter de boze geest van geilheid en ontucht. Deze geest wekt de ziel niet tot leven, maar maakt haar dood voor de ware levensgeest uit de hemelen en maakt de geestelijke wedergeboorte van de ziel in de geest uit de hemelen nagenoeg onmogelijk op deze aarde. Onthouden jullie dat ook!’

[3] Ik zei dat op dat moment echter niet alleen ter wille van de waarheid, aangezien Ik dat al vaker gezegd had, maar omdat Judas Iskariot te grote slokken nam en op het punt stond dronken te worden. Hij merkte dat wel en stond op van tafel, ging naar buiten en bezichtigde het stadje Bethanië.

[4] Toen hij buiten was, zei de leerling Andreas: 'Ik ben echt blij dat die akelige man weggegaan is; want hij komt me sinds enige tijd steeds verdachter voor, en Uw leringen en grote tekenen maken op hem geen indruk. Hij wint er dus niets bij en toch wil hij ons niet verlaten! Als ik, o Heer, Uw macht had, zou hij allang niet meer in ons gezelschap zijn!'

[5] Ik zei: 'Maar hij heeft ook een vrije wil, en derhalve kan hij ook blijven of gaan, hoe en wanneer hij wil. En jullie hebben gezien dat Ik zelfs de duivels overeenkomstig hun wil toestond in de zwijnen te varen, en zo sta Ik ook deze mens, die onder jullie ook een duivel is, toe om te blijven of te gaan; want wat Mij betreft is iedere mens en geest volkomen vrij. Maar iedereen zorgt door zijn handelen ook voor zijn eigen loon. Of hij een engel wil worden of een duivel, dat staat iedereen vrij. Maar laten we daar nu over ophouden, want wij hebben nog veel te praten over andere dingen!

[6] Bij het begin van de zesde periode hebben we gezien dat er een planeet van binnenuit vernietigd werd, en dat met Adam deze aarde tot het levenskamertje in de Grote Scheppingsmens werd. Ik zal jullie nu de toestand van die vernietigde wereld laten zien, en wel zoals die vroeger was, alsook hoe die er nu uitziet; en daarna zal Ik jullie ook laten zien in welke verhouding deze aarde stond tot de Grote Mens, dat wil zeggen alleen in' geestelijk opzicht, maar niet in de materiële werkelijkheid.

Aangezien zoiets echter met woorden alleen, zonder een zintuiglijk waarneembaar beeld niet aan jullie getoond kan worden, zal Ik jullie nu door Mijn wil de zon met al haar planeten op kleine schaallaten zien, dan zullen jullie bij het bekijken van dat beeld Mijn woorden weldra gemak­kelijk begrijpen; let nu dus allemaal goed op!'

[7] Toen Ik dat had gezegd, ontstond er in de vrije luchtruimte een bol met een doorsnede van een hand breed; deze stelde de zon voor. In zo goed mogelijk weergegeven verhoudingen qua grootte en afstand -maar de zaalruimte was natuurlijk te klein om ze geheel in hun juiste onderlinge verhoudingen weer te geven -werden ook alle planeten met hun manen weergegeven, en wel zoals ze waren, toen de aan het begin van de zesde periode vernietigde planeet met zijn vier manen nog niet vernietigd was. Ik verklaarde allen de posities van de planeten, noemde hun namen zowel in de joodse als in de Griekse taal, en ze zagen de planeet waar het nu over gaat tussen Mars en Jupiter zweven en zijn vier manen er omheen cirkelen. Qua grootte leek hij veel op Jupiter, alleen had hij meer vasteland dan Jupiter en ook een hogere dampkring boven zich en een grotere inclinatie* (* Oorspronkelijk: 'Polneigung', ofwel de hoek die het baanvlak van een hemellichaam maakt met de ecliptica.) en daarom ook een schuinere baan om de zon.

[8] Toen allen dat nu goed begrepen hadden, zei Ik verder: 'Kijk, zo was de ordening ongeveer vierduizend jaar geleden, gerekend vanaf nu. Toen vond echter de vernietiging van deze planeet plaats, waarover ik jullie vertelde. Hoe en waarom die plaatsvond, heb Ik jullie al gezegd. Maar kijk nu, hoe de planeet er uitziet nadat de vernietiging heeft plaatsgevonden!'

[9] Allemaal keken ze nu naar de planeet, die nu in vele grote stukken uiteenviel. Alleen de vier manen bleven heel; maar omdat ze hun centrale hemellichaam kwijt waren, raakte hun orde verstoord en verwijderden ze zich meer en meer van elkaar, mede omdat ze door het barsten van de centrale planeet een flinke stoot gekregen hadden.

[10] De stukken van de planeet vielen verder uiteen in de zeer brede ruimte tussen de banen van Mars en Jupiter .Een groot aantal kleinere brokstukken verdween ook via de beide banen, en sommige vielen op Jupiter, sommige op Mars, en enkele zelfs op deze aarde, op Venus, op Mercurius en ook op de zon.

[11] (De Heer: ) 'En zelfs de mensen, die wat hun lichaam betreft reusachtig groot waren, werden bij het barsten van de planeet in grote aantallen de vrije ruimte in geworpen, evenals ook de andere schepselen. Sommige verdroogde lijken zweven nog rond in de wijde etherruimte, andere zitten en liggen dood en helemaal verdroogd in hun huizen, die op de grotere brokstukken van de planeet nog bestaan; enkele van die lijken vielen zelfs ook op deze aarde, waar ze echter reeds na enkele honderden jaren ontbonden, en zo ging het ook op andere planeten.

[12] De grote zeeën van deze planeet verdeelden zich bij het barsten samen met hun bewoners van allerlei soort eveneens in grotere en kleinere druppels, waarvan enkele een doorsnede van vele uren gaans hebben, ook vaste aardbodem in zich dragen en ook nog door sommige dieren bewoond worden. Op de vier manen leven nog de vroegere schepselen, alleen in een reeds meer verkommerde toestand, zoals dat ook het geval is op de enkele heel grote stukken, maar in een nog meer verkommerde toestand; op de kleinere brokstukken heerst echter geen organisch leven, behalve dat van het verweren en langzaam ontbinden.’

 

76 Over de bewoners van het vernietigde hemellichaam

 

[1] Toen dat de aanwezigen zo getoond en uitgelegd werd, zei Marcus, de Romein: 'O Heer en Meester, dat moet op die planeet voor de mensen toch iets onbeschrijfelijk verschrikkelijks geweest zijn! Ze moeten allemaal wel van vertwijfeling gestorven zijn! En wat is er van hun zielen gewor­den?'

[2] Ik zei: 'Dat een dergelijke catastrofe voor die mensen iets heel ontzettends was, dat is wel zeker; maar het was hun eigen schuld. Ze zijn van tevoren reeds gedurende vele en lange tijden onderwezen, vermaand en gewaarschuwd. Er is hun gezegd wat ze konden verwachten. Maar met hun wereldse verstand hielden ze dat allemaal voor hersenspinsels en onzinnige verhalen van de zieners, die in hun eenvoud en aardse armoede het lichtgelovige volk wellicht alleen maar zulke dingen voorspelden om aanzien te verwerven en in de hoop dat men in hun lichamelijk onderhoud zou voorzien. De hooggeplaatste en voorname mensen geloofden hen niet alleen niet, maar ze vervolgden hen ook aan alle kanten te vuur en te zwaard; ja, ze verzetten zich tenslotte zo sterk tegen alles wat ook maar enigszins naar het geestelijke rook, dat iedereen die het waagde om hardop te spreken of te schrijven over iets wat alleen maar in de verte betrekking had op een geest, zonder enige genade gedood werd, en het was dan ook niet meer mogelijk om het hoofd te bieden aan de te grote hoogmoed en de te onbarmhartige harten van die mensen.

[3] Die mensen waren heel vindingrijk in aardse dingen en vonden reeds vele duizenden aardse jaren geleden een soort springstof uit. Wanneer die aangestoken werd, vernietigde die alles. Wanneer jullie ongeveer tiendui­zend pond van die vreselijke explosieven ongeveer duizend manshoogten diep onder de berg Libanon in een grot zouden opstapelen en dan aansteken, dan zou dat vervolgens allemaal op een en hetzelfde moment ontbranden en de gehele grote, hoge berg in vele stukken uiteen rijten, zoals ook de Hanochieten vóór Noach met heel wat bergen hebben gedaan, waardoor de inwendige watersluizen van de aarde ge