Het grote Johannes evangelie

 

 

 

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

 

aan

 

Jakob Lorber

 

Deel 7

 

 

 

 

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de

Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

 

Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 

Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

 

Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print, photo print, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher

 


 

 

Inhoud

 

Hoofdstuknummer/ omschrijving/tussen haakjes, indien bekend de datum waarop het geschreven werd. Cursief worden de plaatsen van handeling aangegeven.

 

De Heer op de Olijfberg (Ev.joh.Hfdst.8 -vervolg)

 

  1 Een zonsopgang en de betekenis daarvan

  2 De toestromende handelslieden

  3 De bijgelovige slavenhandelaars

  4 De bekering van de slavenhandelaars

  5 De bevrijding van de slaven

  6 Over handel en woeker

  7 Agricola verhoort een tempeloverste

  8 De misdadige tempelverordeningen

  9 De bekentenis van de schijnbare misdadiger

 10 De bekentenis van de overste

 11 Het oordeel van Agricola

 12 De maaltijd in de herberg

 13 Agricola 's verwijzing naar de Heer

 14 De nieuwe gasten in de herberg en hun onthaal

 15 Een verklaring van de materialisaties

 16 Het werk van de natuurgeesten bij de vorming van metalen

Het geheim van het wonder

 17 De oerstoffen van de schepping

 18 De zeven oergeesten van God. De verlossing

 19 De oorlogen van Jehova

 20 De disharmonie van de zeven geesten in de mens

 21 Wonder op wonder

 22 De weetgierigheid van de jonge jodin met betrekking tot de Heer

 23 De vraag van de Romein naar de Messias

 24 Rafaël kleedt de armen

 25 De jonge jodin vermoedt wie de Heer is

 26 De uitvlucht van de jodin

 27 De verwijzing van de Heer naar Messiaanse voorspellingen

 28 Uitleg van de eerste drie geboden.

 29 Het vierde gebod.

 30 De kritiek van Helias op het vierde gebod

 31 Het vijfde gebod

 32 Het zesde gebod

 33 Het zevende gebod

 34 Het achtste gebod

 35 Het negende en tiende gebod

 36 Hoe belangrijk het is om de gedachten te bewaken

 37 Armoede en rijkdom

38 Over menselijke kritiek. De raad van de Heer om zich van alle twijfel te          ontdoen. Het innerlijke omgaan met de Heer.

 39 De opvattingen van de jonge slaaf De toekomst van Rusland.

 40 Lazarus en Raphaël bedienen de vreemdelingen

 41 Raphaël en de Grieken

 42 Een wonder van Rafaël

 43 De vraag van Agricola over het wezen van Raphaël.

 44 De zegen van het geduld

 45 Het nachtelijke lichtverschijnsel van de tien wolkenzuilen

 46 Het veranderde verschijnsel aan de hemel en de verlegenheid van de

       tempeldienaren

 47 Nicodémus bij Lazarus op de Olijfberg

 48 Nicodémus spreekt met Lazarus over het lichtverschijnsel

      Nicodémus voor de Heer

 49 De verschijning van het oude en het nieuwe Jeruzalem

 50 De Heer legt de lichtverschijnselen uit

 51 Het verleden en de toekomst van de joden

 52 Noodlot of vrijheid van wil?

 53 Over de maat van het goede en het slechte

 54 De uitleg van het derde lichtverschijnsel

 55 Het zien van Gods wijsheid door de wedergeboorte

 56 Het wezen van de engelen. Liefde en wijsheid, hart en verstand

 57 De Jakobsladder. Over het wezen van de droom. De ziel aan gene zijde

 58 Ziel en lichaam. Toestand van een verwereldlijkte ziel aan gene zijde.

      De maan en zijn bewoners

 59 De ware aanbidding van God

 60 De Grieken op weg naar de enig ware God

 61 Het voedsel van de engelen

 62 Verwijzing naar het zesde en zevende boek van Mozes

 62 De waarde van de vrijheid van wil van de mens.

      De ervaringen van de profeten aan gene zijde. Over het zalig worden.

 63 Het volk en de tempeldienaren

 64 De dank van de bevrijde slaven

 65 Het gezichtsvermogen van de ziel na de dood

 66 Het wezen van de ziel en van de geest. De ziel aan gene zijde

 67 De verschillende fasen van zaligheid van voleindigde zielen.

 68 Het wezen van de engelen

 69 De macht van de engelen. Verhouding tussen geest en ziel. Wedergeboorte

 70 Over het wezen van de lucht

 71 Het wezen van de geest

 72 Het wezen van de ether

 73 Het zuiver geestelijke in de materie

 74 Hoe de geest op de materie inwerkt

 75 De geest, de meest innerlijke kracht

 76 De bevrijding van het materiële

 77 Het proces van de innerlijke verandering in de mens

 78 De waard uit het dal doet verslag over de gebeurtenissen in de tempel

 79 Het volk onthult de gruweldaden van de Farizeeën

 80 Het verzoek van de man uit BethIehem aan de schriftgeleerden

 81 De oude rabbi beschrijft de geschiedenis van het verval van het Joodse volk

 82 De kalmerende toespraak van Nicodémus tot het volk

 83 Het overleg van de Farizeeën

 84 De versplintering in de Hoge Raad

 85 Het ware vasten en bidden

 86 De vermomde tempeldienaren bij Lazarus

 87 De heren van de tempel gaan op bezoek bij Nicodémus

 88 De woorden van Nicodémus tot de tempeldienaren

 89 Het verhaal van de Romein over de macht van de Nubiër

 90 De Romein waarschuwt de tempeldienaren voor de macht van de Heer

 91 Voorziening in levensbehoeften door overgave aan de wil van de Heer.

      De materiële en de geestelijke zondvloed. 

 92 Over het goed doen. Leiding van mensen door de goddelijke voorzienigheid.

 93 Het kwade en het gericht

 94 Over de doodsstraf

 95 De drie magiërs uit Indië en hun wonderen

 96 Raphaël ontmaskert de magiërs

 97 De verdedigingstoespraak van de hoofdmagiër

 98 De bekentenis van de hoofdmagiër

 99 Het roepen van de Indiërs naar God wordt niet verhoord

100 De ware weg tot God

101 Over de Indische godsdiensten

102 Het sterke vermoeden van de drie magiërs.

Op wonderbaarlijke wijze wordt de diamant gehaald

103 De weg naar de levensvervolmaking

104 De schuld van de magiërs

105 De magiër vraagt naar de weg van de openbaring

106 De leiding van het Indische volk

107 De openbaring in Indië

108 Het verlangen van de magiërs naar de ware God

109 Alles op zijn tijd. De Heer en de lichamelijke orde

110 De hevige noordenwind, de bedoeling daarvan. De Dode Zee

111 De twijfels van de Indische magiër

112 De verschillende vormen van al het geschapene

113 De noodzaak van de verscheidenheid van al het geschapene

114 De aarde als organisme

115 Het nut van de giftige bomen in Indië. De ontwikkeling van de aarde.

Het zich verplaatsen van de zeeën

116 De vraag naar de waarheid

117 Wezen en zetel van de waarheid.

Het zoeken van de drie magiërs naar de waarheid

118 De taak van de Messias. Het overleg van de magiërs

119 De vulkanische verschijnselen in de omgeving van de Dode Zee

Agricola ziet de voormalige Sodomieten in het geestenrijk.

De graden van zaligheid van de geesten.

120 Agricola vraagt naar de leiding van de mensen

121 De leiding van de mensheid. Kennis, verstand en vrije wil

122 De magiërs herkennen de Heer.

123 Het aannemen van het woord van de Heer in Indië.

124 Geroepenen en uitverkorenen.

125 De kritiek van de magiër op de gelijkenis van de toevertrouwde ponden

126 De juiste opvoeding van kinderen, afgestemd op hun verschillende aanleg.

       Het belang van innerlijke vorming voor het wekken van de geest.

127 Het rijk van God

128 De plaats van de hemelen

129 Het arbeidsveld van de apostelen en de kinderen Gods aan gene zijde

130 Het vertrek naar Emmaüs

131 Op weg naar Emmaüs

132 De Heer en de bedelares

133 De bedelende kinderen uit Emmaüs

134 De Heer bij het arme gezin

135 Agricola en de herders

136 De Heer spreekt met Nicodémus over de armen

137 De nieuwsgierige burgers van Emmaüs

138 De aankomst van de zeven Opper-Egyptenaren

       De van diep inzicht getuigende woorden van de Egyptenaar tot de Heer.

       Over de juiste voeding

139 De beide Romeinen herkennen de Heer

       De Heer waarschuwt Hem niet voortijdig kenbaar te maken

140 De bestemming van de mens

      Het doel van de menswording van de Heer

141Gods welwillende liefde voor de mensen.

De plaats van de mens ten opzichte van God. De ware deemoed
      Het ware aanbidden van God. Vergeving van zonden

142 Vorm en geest van de schepselen

143 Op de heuvel bij Emmaüs

144 Farizeeën bezoeken Nicodémus

145 De man uit Opper-Egypte onthult de gedachten van de Farizeeën

146 De bestraffing van de rijke Barabe

147 De belofte van de Farizeeën

148 Raphaël onthult de zonden van de Farizeeën

149 Het overtuigende wonder van Raphaël

150 Het innerlijke wezen val1 de mens

151 De goddelijke leiding van de mensen.

152 Verscheidenheid van gaven van de geest

153 De verzoening van de Farizeeën

154 De Heer en de Farizeeën

155 De drie graden van innerlijke levensvervolmaking

156 Over het klooster - en kluizenaarsleven.­

       Het doel van verleidingen.

157 Waaruit werkelijk berouw en boetedoening bestaan

158 Over de juiste wijsheid en voorzichtigheid

159 Het geestelijk oog van de mannen uit Opper-Egypte

160 Geloven en schouwen

       De geestelijke ontwikkelingsgang van de man uit Opper-Egypte

161 De innerlijke openbaring van de man uit Opper-Egypte

162 Abraham verschijnt aan de tempeldienaren

163 Mozes en Elia vermanen de pasbekeerde Farizeeën

164 Een snelheidswonder van Raphaël

165 De Heer zendt de slavenhandelaren naar hun eigen land terug

166 Het uitzenden van de zeventig arbeiders als boden van de Heiland

       (Ev.Lucas, Hfdst.10)

167 De taak van de zeventig uitgezondenen

168 Raadgevingen van de Heer voor de terugreis van Agricola

       Geloof en vertrouwen versterken door oefening

       Rijp zijn voor het ontvangen van genadegaven

169 De vermanende woorden van de Heer aan de noordse jeugd

       Over de engelen. Hemel en hel

       Het wezen van het innerlijke geestesoog

170 De handelskaravaan uit Damascus

171 De Heer legt het tweede hoofdstuk van Jesaja uit.

172 De Heer legt de toekomstbeelden van Jesaja uit (Jes. 2, 1 -5)

173 Over de schijnbaar onrechtvaardige leiding van de mensen

174 Uitleg van Jesaja 2, 6 -22.

        De genade-openbaringen van het nieuwe licht

175 Uitleg van het derde hoofdstuk van Jesaja

De situatie in een geordende gemeente

176 Het ineenstorten van verkeerde geloofssystemen uitgelegd uit Jesaja 3, 6­ 27

177 De zucht naar aanzien. Hoogmoed en deemoed

178 De Heer beslecht de strijd tussen de Damasceners en de waarden van Emmaüs

179 Een klein evangelie aan de Damasceners

180 De Heer wekt een gestorven weduwe op uit de dood

181 Terugkeer naar de Olijfberg

182 Een merkwaardige zonsopgang

183 De oorzaak van de nevenzonnen

184 De Heer verklaart het verschijnsel van de nevenzonnen

185 Aanwijzingen van de Heer voor het bezoek aan de tempel

 

De Heer en Zijn tegenstander (Ev. 1 oh. Hfdst.9)

 

186 De blindgeborene wordt voor de tempel genezen (Joh.9, 1-34)

187 De Heer spreekt met de genezen jongen en de Farizeeën (Joh.9, 35-41)

188 De Heer belicht de tegenspraak van de Farizeeën

189 Een Farizeeër zet zijn wereldbeschouwing uiteen

190 Het eeuwige leven van de zielen

191 Een nieuw plan van de tempeldienaren om de Heer gevangen te nemen

192 De Farizeeën proberen de Heer te vangen

193 De gelijkenis van de wijngaardeniers

194 De Farizeeën vragen naar het rijk Gods

195 De gelijkenis van de koning en zijn bruiloftsmaal

196 De vraag naar de belastingpenning

197 Jezus en de Sadduceeën; het huwelijk in de hemel

198 De Heer vraagt aan de Farizeeën wat ze van Christus vinden

       Het wezen van de mens. Over het drie-enige wezen van God

199 De Heer spreekt over de schriftgeleerden

200 De Heer hekelt de Farizeeën

201 De Heer kalmeert het volk

202 De vrije wil van de mens

       Menselijk ongeduld en Gods lankmoedigheid.

203 De toekomst van Jeruzalem

204 De Heer met de Zijnen op de Olijfberg

 

Uit de jongelingsjaren van de Heer

 

205 Jozef weigert een Griek zijn diensten aan te bieden

206 De houding van de Heer als jongeling tegenover de priesters

207 De Heer geeft als jongeling enkele proeven van Zijn almacht

208 Aankomst bij de Griekse waard

209 Onderricht op de top van de berg

210 De reis naar Tyrus

211 Het weerzien met Cyrenius

212 In het paleis van Cyrenius

213 Hoe men God waarlijk vereert. Jezus als voorbeeld voor de mensen

214 De vrije wil van de mens

215 De opvoeding van de mensheid

216 Kritiek van de Romein op de aardse toestanden

217 Gods bedoeling met de mensen

218 De geesten vertellen over de wereld aan gene zijde

219 Het leven van Julius Caesar aan gene zijde

220 Over geloven en zien

221 Adam en Eva, de eerste mensen van de aarde

       De pre-adamieten

222 De schijnbare waarde van uiterlijke cultuurontwikkeling

223 De weg tot geestelijke voleinding

224 Aankomst in Nazareth

225 De dood van de rabbi

226 De brand in het huis van de buren

227 De barmhartigheid van enkele burgers

228 In het bos van de buurman

229 Het vreugdemaal bij de buurman

 

De in de tekst tussen haakjes ( ) en cursief toegevoegde verklaring van woorden, resp. aanvullingen, alsmede de voetnoten zijn, indien niet anders aangegeven, van de uitgever.

 


 

De Heer op de Olijfberg (vervolg)

Evangelie van Johannes hfdst. 8

 

1 Een zonsopgang en de betekenis daarvan

 

[1] Allen richtten hun blik op de zonsopgang en bewonderden het prachtige morgenrood. Boven de horizon verschenen uiterst lieflijke wolkenpartijen die steeds lichter en lichter werden en iedereen zei, dat hij in lang niet zo'n schitterende dageraad had gezien.

[2] Ik zei nu tegen de vele omstanders: 'Kijk, zo'n zonsopgang heeft veel overeenkomst met de ochtend van het geestelijke leven van de mens en met de opgang van de geestelijke zon aan de hemelen in zijn ziel!

[3] Als de mens het woord van God hoort, begint in zijn ziel de ochtend te gloren. Als hij het gehoorde gelooft en daarop vertrouwt, wordt het reeds lichter in hem. Hij begint dan steeds meer vreugde in de leer te scheppen en handelt daar dan ook naar. Zijn daden worden dan net als die lieflijke ochtendwolkjes rood getint door de liefde, waardoor het steeds lichter en lichter wordt in de mens. Door die vreugde van de mens in het goede en ware uit God komt hij tot een steeds duidelijker kennen van God en zijn hart ontvlamt in volle liefde tot God, en dat lijkt precies op dit morgenrood dat nu al stralend helder is. De inzichten over God en daardoor ook over zichzelf en zijn grote roeping breiden zich op gelijke wijze uit als het morgenrood, dat nu al zo helder geworden is dat daardoor om ons heen alle mooie gebieden van de aarde duidelijk zichtbaar worden.

[4] Maar het wordt nog alsmaar lichter en lichter. De wolkjes die het dichtst bij de opgaande zon staan -zoals de daden uit zuivere liefde tot God ­worden helder stralend goud. Tenslotte begint het in het oosten te gloeien en kijk, de zon zelf stijgt in de volle glorie van haar licht en majesteit boven de horizon, en zoals de nieuwe dag door het licht van de zon opnieuw uit de nacht geboren wordt, zo wordt ook de mens opnieuw geboren door de kracht van Gods woord en door de steeds stijgende liefde tot God en de naaste. Want de geestelijke wedergeboorte in de mens bestaat eruit, dat hij God steeds meer leeft kennen en daardoor ook steeds meer liefheeft.

[5] Heeft hij het dan in zijn hart tot een ware gloed gebracht, dan wordt het lichter en lichter in hem, de gloed wordt een heldere vlam van licht en Gods geest gaat als de morgenzon op, en in de mens is het volledig dag  geworden. Maar het is geen dag zoals een dag op deze aarde, die 's avonds weer eindigt, maar het is dan een eeuwige levensdag en de volledig nieuwe ­of wedergeboorte van Gods geest in de ziel van de mens.

[6] Waarlijk Ik zeg jullie: Als bij iemand die dag in zijn ziel aanbreekt, zal hij in eeuwigheid geen dood meer zien, voelen of smaken, en bij het verlaten van zijn lichaam zal hij lijken op een gevangene in een kerker die begenadigd is en wiens cipier met een vriendelijk gezicht de kerkerdeur komt openen en tegen hem zegt: 'Sta op, want je bent begenadigd en vrij! Hier, trek het erekleed aan, verlaat deze kerker en wees voortaan een vrij mens voor het aangezicht van hem die je deze genade bewees!'

[7] Zoals een gevangene zich uitermate zal verheugen over zo'n genade, zo en nog veel meer zal een geestelijk wedergeboren mens zich verheugen, als Mijn engel bij hem zal komen en zal zeggen: 'Onsterfelijke broeder, sta op uit je kerker, trek het lichtende kleed van Gods eer aan, kom mee en wees voortaan vrij en zelfstandig in het overvloedige, eeuwige leven voor het aangezicht van God, wiens grote liefde je deze grote genade bewijst. Want van nu af aan zul je nooit meer zo'n zwaar, sterfelijk lichaam hoeven te dragen!'

[8] Denken jullie soms dat een ziel droefheid zal voelen als Mijn engel zo tot haar zal komen?'

[9] Een dicht bij Mij staande Romein zei: 'Heer, wie zal er in dat geval nog droefheid kunnen voelen? Dat zul je beslist alleen maarbij die wereldse mensen aantreffen, die in eigenliefde en zelfzucht leven en in de grootste onwetendheid van God en van hun ziel. Want die weten niets van een leven van de ziel na de dood van hun lichaam, en ook al hebben zij daar ooit iets over gehoord, dan geloven zij het niet, zoals veel van zulke mensen mij maar al te goed bekend zijn. Ik ben tot nu toe slechts een heiden, en uiterlijk gezien ben ik het nog steeds, maar aan de onsterfelijkheid van de menselijke ziel heb ik reeds vanaf mijn jeugd geloofd, en nadat ik verschijningen had gehad, stond het leven van de ziel na de dood van het lichaam voor mij volkomen vast. Maar als je dat aan andere, wereldse mensen vertelt, lachen zij erom, halen hun schouders op en houden uiteindelijk alles voor het werk van een levendige fantasie en verbeeldings­kracht.

[10] Wel, voor dergelijke mensen, die bovendien hun leven erg liefhebben, kan de lichamelijke dood best iets heel verschrikkelijks zijn; maar ons – en vooral vanaf nu, nu wij door U, als de Heer van al het leven, het grootste vertrouwen hebben met betrekking tot de ziel en haar eeuwige voortbe­staan na de dood van het lichaam -kan de dood geen angst meer aanjagen, vooral als daar geen al te grote lichamelijke pijn aan vooraf gaat, waardoor het lichaam ten dode gemarteld en gekweld wordt. Maar ook dan moet de komst van de cipier die de deur van de harde gevangenis opent, beslist heel welkom zijn! -Dat is zo mijn mening en ook mijn vaste geloof; een ander kan denken en geloven wat hij wil!’

[11] Allen zeiden: 'Ja, dat geloven wij ook, want wie zou zich nog kunnen verheugen in het leven op deze wereld, die eigenlijk de hel in optima forma is?’.

[12] Ik zei: 'Ja, zo is het! Daarom zeg Ik jullie dan ook: Wie het leven van deze wereld liefheeft, zal het ware leven van de ziel verliezen; wie het echter niet liefheeft en zich van de eigenlijke hoedanigheid ervan afwendt, zal het verwerven, dat wil zeggen, het ware, eeuwige leven van de ziel.

[13] Laat je niet verblinden door de wereld en luister niet naar haar verlokkingen, want al haar goederen zijn ijdel en vergankelijk! Mochten jullie je echter in deze wereld al schatten verzamelen, verzamel dan vooral die welke niet roesten en niet door de motten verteerd worden! Dat zijn schatten voor de geest tot het eeuwige leven, waarvoor jullie alles moeten doen om ze zoveel mogelijk in je bezit te krijgen. Iemand die echter ook aardse schatten heeft verkregen, moet die net als onze broeder Lazarus gebruiken, dan zal hij daarvoor hemelse schatten oogsten. Want wie veel heeft, dient veel te geven, en wie weinig heeft, laat die weinig geven!

[14] Wie aan iemand die dorst heeft, uit ware naastenliefde uit zijn bron ook maar een slok fris water geeft, zal daarvoor aan gene zijde worden beloond. Want wie hier zijn naaste liefde bewijst, zal ook daarginds liefde vinden. Het komt er hier werkelijk niet op aan hoeveel iemand geeft, maar hoofdzakelijk hoe iemand zijn arme naaste iets geeft. Iemand die uit ware liefde vriendelijk geeft, geeft dubbel en zo zal ook aan gene zijde zijn beloning zijn.

[15] Als je veel hebt, kun je zoals gezegd ook veel geven. Heb je het met vreugde en veel vriendelijkheid gegeven, dan heb je de arme dubbel gegeven. Als je zelf echter niet veel hebt, maar toch je nog armere naaste ook van dat weinige met vreugde en vriendelijk een deel hebt gegeven, dan heb je tienvoudig gegeven, en dat zal je ook aan gene zijde vergoed worden. Want wat je in Mijn naam doet voor de armen, is even goed als wanneer je het voor Mijzelf had gedaan.

[16] Als je echter bij iedere gift en edele daad wilt weten of en hoe Ikzelf daaraan een welgevallen heb, kijk dan slechts naar het gezicht van degene die je in Mijn naam, zoals Ik dat nu heb uitgelegd, iets goeds hebt bewezen, want daaraan zul je de ware graad van Mijn waardering helder en duidelijk zien.

[17] Alleen wat de ware liefde doet, is voor God welgedaan; wat enkel volgens de maat van het verstand wordt gedaan, heeft weinig waarde voor de ontvanger en nog minder voor de gever. Ik zeg jullie: Het is zaliger te geven dan te ontvangen.

[18] Maar nu gaan we een eindje verder om wat van de omgeving van Bethanië te bekijken! Daar zullen we allerlei handelslieden zien toestro­men, omdat vandaag de grote markt begint, die vijf dagen achtereen duurt.’

 

2 De toestromende handelslieden

 

[1] Daarop gingen we naar een punt van waaruit men heel goed de omgeving van Bethanië kon zien, maar ook een aantal wegen en straten die naar Jeruzalem leidden. Langs de wegen en straten waren douane­ en tolhuizen gebouwd waar de vreemdelingen de verplichte tol moesten afdragen. De meeste tollenaars van deze kant waren met een aantal van hun bedienden en knechten sinds gisteren bij ons.

[2] De schriftgeleerde vroeg hun echter of ze nu niet liever daar beneden wilden zijn om veel geld te incasseren.

[3] Een tollenaar zei: 'Vriend, deze vraag had je je wel kunnen besparen! Want als ons aan die hoogst materiële bron van inkomsten meer gelegen zou zijn dan aan de volmaakt geestelijke, dan zou ieder van ons wel op z'n eigen standplaats aanwezig zijn. Want zoals wij gekomen zijn, zo hadden wij ook allang weer kunnen gaan, en niemand had ons daarbij wat in de weg kunnen leggen. Maar omdat de grote levenswinst hier ons liever is dan de stoffelijke bij onze tolhuizen daar beneden, blijven wij hier en bekommeren ons totaal niet om de voorbijtrekkende handelskaravanen. En wat de gewone tol betreft, hebben we thuis nog wel mensen die daarvoor zullen zorgen.

[4] Maar in jullie tempel zal de handel nu ook wel gauw beginnen. Zou je het prettig vinden als ik tegen je zou zeggen: 'Vriend, kijk daar beneden eens, het wordt al behoorlijk druk voor de tempelhallen! Interesseren de grote winsten die daar te verwachten zijn je niet? Zuiver goud en zilver en edelstenen en parels zullen er in overvloed zijn, en aan jullie moet van alles de tiende worden gegeven. Zal men jullie daar iets van geven als je niet aanwezig bent?'

[5] Wij tollenaars, die in jullie ogen zondaars zijn, weten nu dat jullie de tempel voor altijd de rug hebben toegekeerd, en dus zou zo'n vraag aan jullie nu wel erg dom zijn. Wij hebben in elk geval het vaste besluit genomen om, uit liefde tot de Heer, iedereen die wij ooit bewust bedrogen hebben het tienvoudige terug te geven, en daarom mogen vandaag al die handelslieden in ieder geval onze douaneposten en tolhuizen helemaal voor niets passeren, daardoor zullen wij allen nog lang. niet verhongeren. Daarom laten wij ze nu maar heel rustig voorbijgaan! ,

[6] Na dit krachtige antwoord van de tollenaar zei de schriftgeleerde helemaal niets meer en hij bewonderde in stilte de edelmoedigheid van de tollenaar en zijn metgezellen.

[7] Maar Lazarus zei: ' Al deze vreemdelingen zullen tegen de avond vast en zeker hier naar boven komen, en ik zal maatregelen moeten nemen om vooral de kelder nog beter te voorzien, en ook de keuken en de voorraad­kamer. Bovendien zal ik buiten ook nog meer tafels en banken moeten laten opstellen, anders heb ik te weinig ruimte!

[8] Ik zei tegen Lazarus: 'Maak je niet druk, want zolang Ik hier ben, ben je al van alles uitstekend en rijkelijk voorzien! En al komen er nog zo veel, dan zullen zij toch allemaal uitstekend verzorgd worden. Laten we nu maar eens in alle rust naar die dwaze wereldse drukte daar beneden kijken! Wat een zwaar beladen kamelen, paarden, ezels en ossen komen daar over de wegen en straten aandraven, terwijl ze grote schatten en goederen dragen voor hun meesters, die alles zullen verkopen!

[9] Maar daar op de brede weg van Galilea naar Jeruzalem zien we met ossen bespannen wagens en karren. Die brengen slaven uit de omstreken van de Pontus hierheen om te verkopen. Het zijn mooie en goed gebouwde jongemannen en meisjes van veertien tot achttien jaar. In totaal zijn het honderd twintig mannen en honderd zeventig vrouwen. Wel, deze verkoop zullen wij verhinderen en vervolgens voor de vorming en vrijheid van deze arme kinderen zorgen! Binnen de stadsmuur mag er geen mensenhandel plaatsvinden, maar deze berg bevindt zich al buiten de stadsmuur en is toch nog heel dicht bij de stad en daarom zullen jullie zo dadelijk zien, dat deze wagen­ en karreneigenaars precies aan de voet van deze berg hun verkooptenten zullen opzetten en daarna meteen hun omroepers in alle richtingen proberen uit te zenden! Alleen, wij zullen ze vóór zijn en al hun koopwaar afnemen en daarna ook met die laaghartige kooplui een woordje spreken dat hun handel voor lange tijd zal vergallen!'

[10] Toen zei Agricola: 'Heer, wat zou U ervan zeggen als ik al die mannelijke en vrouwelijke slaven zou kopen, en wel voor de prijs die de verkopers verlangen, en hen dan mee zou nemen naar Rome om hen daar goed te laten opvoeden en hun dan de volledige vrijheid en het Romeinse burgerschap te schenken?'

[11] Ik zei: 'Je idee en je wil zijn goed, maar Mijn idee en Mijn wil zullen hier nog beter zijn! Waarom geld uitgeven voor iets wat men geheel rechtmatig ook zonder geld kan krijgen en in bezit kan nemen? Ben je het daar niet mee eens? Zulke mensen nog winst bezorgen, zou betekenen dat je hen in hun kwaad nog aanmoedigt. Maar als zij meer van dit soort ervaringen zullen opdoen, kijken zij wel uit om nog langer hun toevlucht te nemen tot zo'n onmenselijke manier om geld te verdienen.'

[12] Hierop zei Agricola: 'Heer, er moet hier met nog iets rekening worden gehouden! Ik geloof dat er in dit opzicht van Rome uit voor alle landen een speciale wet bestaat met betrekking tot de mensenhandel. Volgens deze mag zonder toestemming van een Romeinse opperstadhou­der geen enkele slaaf uit een vreemd, niet Romeins land ingevoerd worden in landen die onder Romeinse heerschappij staan; zo'n toestemming kost echter ontzettend veel. Wel, het gebeurt dan ook heel vaak dat zulke slavenhandelaars hun slaven langs geheime wegen en ook vaak door middel van valse vergunningen onze landen binnensmokkelen. Als dat bij deze slavenhandelaars het geval mocht zijn, dan is het gemakkelijk om hun de koopwaar af te nemen; maar wanneer zij in het bezit zijn van zo'n eerdergenoemde dure bevoegdheid, dan zit er langs de normale weg niet veel anders op dan de handelaars het gevraagde geld te geven en hen dan ongehinderd verder te laten gaan, omdat ze in dat geval onder bescherming van de wet staan. ‘

[13] Ik zei: 'Je hebt heel juist geoordeeld, maar weet je, Ik ben degene die aan de eeuwigheid en aan de oneindigheid wetten voorschrijft en je zult dus wel begrijpen dat Ik Mij nu, nu het tegenovergestelde aan de orde is, niet aan de wetten van Rome zal houden, hoewel Ik Me daar anders als mens volledig aan onderwerp.

[14] Deze mensen, die nu de genoemde slaven hier naar de markt brengen, zijn weliswaar zeer op winst uit, maar tevens in hoge mate bijgelovig. Dit blinde bijgeloof is hun grootste vijand. Daarom weet Ik al van te voren wat er gedaan moet worden om deze mensen zo te straffen dat zij niet alleen hun koopwaar, maar nog veel méér graag willen afstaan om toch maar heelhuids weg te kunnen komen. Zo gauw ze hier zijn, zullen jullie allen wel zien en duidelijk merken wat Gods wijsheid en macht allemaal kan bewerkstelligen

[15] Maar nu gaan we weer naar binnen en sterken ons lichaam met een goed ochtendmaal, want de tafels zijn intussen allemaal ruim voorzien. Ondertussen zullen onze slavenhandelaars ook allemaal ter plaatse zijn en wij zullen hun dan een bezoek brengen!'

[16] De schriftgeleerde zei tegen Mij: 'Heer, U gaat vandaag toch niet naar de tempel? Want vandaag gebeuren daar echt te slechte dingen!'

[17] Ik zei: 'Wat interesseert Mij nu die moordkuil daar beneden in de hel! De ware tempel van Jehova is daar, waar zich in de mens een hart bevindt dat God boven alles liefheeft en zijn naaste als zichzelf! -Laten we nu naar het ochtendmaal gaan!’

[18] Daarop gingen wij allemaal het huis binnen en namen plaats aan de rijk voorziene tafels, waar ieder alles naar zijn gading kon vinden en waar ook aan goede wijn geen gebrek was. De Romeinen bewonderden nu pas in het volle daglicht de prachtige drinkbekers van zuiver goud en ook hun zilveren schalen. Ook de zeven Farizeeën kwamen dichterbij en raakten niet uitgepraat over de zuiverheid en de kwaliteit van de drinkbekers en het eetgerei. Maar Lazarus maande hen tot eten, omdat de vissen anders koud werden en daarom tastte het zevental ook meteen toe en ze aten en dronken terwijl ze de kwaliteit van de spijzen en de wijn prezen. Ook de ongeveer zeventig arme mannen met de vrouw in hun midden putten zich uit in het loven van de spijzen en de wijn, zoals ook de tollenaars en hun metgezellen dat deden.

[19] Een Romein zei: 'Ik ben nu ruim zestig jaar, maar ik heb nog nooit zulke goede spijzen en zo'n ware godenwijn geproefd!'

[20] En zo kwam er aan het loven en danken vrijwel geen eind.

 

3 De bijgelovige slavenhandelaars

 

[1] Toen wij daar nog zaten te eten en te drinken, kwam uit de heldere en volkomen wolkenloze hemel een geweldige bliksemflits, waarop een donder volgde die alles deed dreunen. Allen schrokken ontzettend en vroegen Mij wat dat nu te betekenen had.

[2] Ik zei: 'Dat zullen jullie weldra zien! Dit verschijnsel is voor onze slavenhandelaars al het begin; want terwijl wij hier aten en dronken, arriveerden zij onder aan de berg, en al hun wagens en karren staan daar al. Zij zouden direct met de verkoop van hun waar zijn begonnen als deze bliksem hen niet had gewaarschuwd.

[3] De volkeren in het gebied ten Noorden van de Pontus hebben ook een soort geloofsleer, maar die is natuurlijk uitermate gebrekkig; en deze is helemaal in handen van bepaalde waarzeggers die volkomen afgezonderd van de rest van het volk leven, hun eigen gronden en talrijke kuddes hebben, en merendeels in de bergen in moeilijk toegankelijke hooggelegen dalen wonen. Deze waarzeggers stammen merendeels van de Indiërs af en bezitten derhalve kennis van allerlei magie en toverij, maar zij gaan evenwel nooit of slechts hoogst zelden naar de grote volkeren die in de uitgestrekte laagvlaktes wonen; die zijn echter wijd en zijd met hen bekend en gaan bij aangelegenheden die voor hen belangrijk zijn, naar de genoemde waarzeggers om zich door hen de toekomst te laten voorspellen, natuurlijk tegen niet geringe offers. Bij die gelegenheden vertellen deze wijzen uit de bergen de vragers zo nu en dan ook over hogere en machtige onzicht­bare wezens, die hen en alle elementen beheersen, en dat juist zij, de wijzen van de bergen, hun naaste dienaren zijn en heersen over de lagere natuurmachten. Dat verbaast de domme pelgrims natuurlijk altijd in hoge mate, vooral als zo'n waarzegger ook nog een toverkunstje voor hen ten beste geeft.

[4] Onze slavenhandelaars komen met hun waar uit die streken, en dat nu al voor de zevende keer, hoewel pas voor het eerst naar Jeruzalem, omdat zij gewoonlijk hun waren hetzij in Lydië, Capadocië, ook wel in Tyrus en Sidon, of ook in Damascus hebben verkocht. Dit keer hebben zij zich naar Jeruzalem gewaagd en ook nu zouden zij niet hierheen gekomen zijn als Mijn wil hen niet daartoe had aangezet.

[5] Voor zij echter met hun koopwaar uit hun land vertrokken, raadpleeg­den zij ook een waarzegger of zij geluk zouden hebben met hun handel. En hij zei met een heel ernstig gezicht: ' Als jullie geen bliksem zullen zien en geen donder zullen horen, zullen jullie je waar wel aan de man brengen.’ Dat was alles wat de waarzegger tegen hen zei. De slavenhandelaars beschouwden dat als een goede voorspelling, omdat zij dachten dat er zo laat in het jaar wel geen onweer meer zou komen. Maar deze geweldige bliksem met die hevige donderslag heeft hen nu uit de droom geholpen, en nu staan ze radeloos beneden aan de berg. Maar voor wij naar beneden gaan, zullen er nog een paar van die bliksems volgen, waardoor onze slavenhandelaars nog meer schrik wordt aangejaagd, en wij gemakkelijker met hen kunnen praten!’

[6] Toen zei een van mijn eerste leerlingen: 'Wie weet wat voor taal zij spreken?'

[7] Ik zei: 'Dat gaat je voorlopig niets aan; Mij is geen enkele taal ter wereld vreemd! Maar deze mensen spreken voor het merendeel de taal van Indië, die overeenkomt met het oer-Hebreeuws.'

[8] Daarop zei de leerling niets meer, en ook de tweede bliksem werd gevolgd door een zeer heftige donderslag, en snel daarop de derde; maar ze sloegen alle in de grond en richtten geen schade aan.

[9] Na de derde bliksem kwam er echter snel een bijzonder mooie jongeman de kamer binnen, boog diep voor Mij en zei met een lieflijke maar toch mannelijk flinke stem: 'Heer, U riep mij, hier ben ik om Uw heilige wil uit te voeren!’

[10] Ik zei: Je komt van Cyrenius en van Jarah?'

[11] De jongeman zei: Ja, Heer, volgens Uw heilige wil!'

[12] Toen herkenden de eerste leerlingen Rafaël, gingen naar hem toe en begroetten hem.

[13] Maar de jongeman zei tegen hen: 'O, jullie gelukkigen, die steeds bij de Heer kunnen zijn die hier in Zijn hoogste wezen aanwezig is!  - Geef mij, voor wij overgaan tot een groot en belangrijk werk, ook wat te eten en te drinken!’

[14] Toen wedijverden allen met elkaar om de jongeman te eten en te drinken te geven. De Romeinen nodigden hem uit en ook alle anderen deden alles om de jongeman van dienst te zijn; want allen waren diep onder de indruk van de gratie van de jongeman. Zij zagen hem aan voor een buitengewoon mooie zoon van een aardse moeder, aan wie Ik gevraagd had om Mij na te reizen. Alleen de eerste leerlingen wisten wie de jongeman was. Hij at en dronk alsof hij uitgehongerd was, en allen verbaasden zich dat de jongen zoveel naar binnen kon werken.

[15] Maar Rafaël glimlachte en zei: 'Beste vrienden! Wie veel werk verricht, moet ook veel eten en drinken! Is het niet?'

[16] Agricola zei: 'O, ongetwijfeld, waarachtig hemels mooie jongen! Maar vertel me eens, wie je vader en wie je moeder zijn, en uit welk land je afkomstig bent!'

[17] Rafaël zei: 'Heb maar geduld! Ik blijf nu een paar dagen hier en in die tijd zul je mij nog wel nader leren kennen. We hebben nu een groot werk te verrichten en daarvoor, beste vriend, moeten we ons goed concentreren!’

[18] Agricola zei: 'Maar, m’n allerliefste en mooie jonge vriend, wat kun jij dan wel doen met je door en door meisjesachtig tere handen? Je hebt nog nooit zwaar werk verricht, en wil je dan nu meteen aan groot en zwaar werk beginnen?'

[19] Rafaël zei: 'Ik heb echter nog nooit zwaar werk verricht omdat ieder werk, ook al komt dat jou nog zo zwaar voor, voor mij heellicht is. Het komende zal je daarvan wel overtuigen!'

[20] Toen zei Ik: 'Het is nu tijd om die gevangenen daar beneden te verlossen en vrij te maken; laten we dus gaan! Maar wie hier wil blijven, laat die hier blijven! ,

[21] Allen vroegen Mij echter of ze mee mochten gaan, en Ik stond hun dat toe. En zo gingen we vlug de berg af en waren al gauw bij onze slavenhandelaars, waaromheen zich al veel volk had verzameld om de arme slaven en hun verkopers aan te gapen.

[22] Ik gaf Rafaël een teken om het nutteloze volk weg te jagen, en hij liet het volk als kaf uit elkaar stuiven. leder liep wat hij maar lopen kon om niet door een paar woeste leeuwen, die zij in hun midden waarnamen, verscheurd te worden.

 

4 De bekering van de slavenhandelaars

 

[1] Pas toen het volk zich op die manier snel helemaal verspreid had, liep Ik met Rafaël, Agricola en Lazarus naar de voornaamste handelaar toe en zei in zijn taal tegen hem: 'Wie gaf jullie om te beginnen het recht om mensen en hun kinderen als koopwaar op de publieke markten te verkopen en hen daardoor tot slaven van tirannieke, geile kopers te maken?'

[2] De leider van de handelaars zei: 'Als u ze van mij wilt kopen, dan laat ik u zien dat ik daartoe het recht heb; koopt u ze echter niet, dan zeg ik u, als u dat wilt, pas voor de landvoogd dat ik daartoe het recht heb. Vroeger ben ik immers zelf als slaaf verkocht, maar mijn heer, die ik trouw diende, schonk mij daarna de vrijheid en veel geld. Ik ging weer naar mijn geboorteland en handel nu zelf met dezelfde koopwaar als waarmee ikzelf twintig jaar geleden een ander moest dienen. Als slaaf ben ik gelukkig geworden, waarom zij dan niet?! Bovendien is dat in onze landen al een heel oud gebruik en onze wijzen hebben ons daarover nog nooit ter verantwoording geroepen. Wij zondigen daardoor niet tegen de wetten van ons land en voor die van uw land betalen wij een losgeld; dus hoeven WIJ ons voor ons goede recht tegenover niemand te verantwoorden!’

[3] Ik zei: 'Maar dertig dagen geleden was je toch in de bergen, waar je dertig schapen, tien ossen, tien koeien en tien kalveren offerde en je waarzegger zei tegen je: 'Als je op je reis geen bliksem zult zien en geen donder zult horen, zul je geluk hebben!' Jij interpreteerde dit als een goede zaak omdat Je meende, dat er zo laat in het jaar wel geen onweer met bliksem en donder zou voorkomen, en je aanvaardde met je medehande­laars. de verre reis. Maar nu heeft het dan toch gedonderd en eerst gebliksemd! Wat ga je nu doen?'

[4] Nu keek de leider van de handelaars Mij vol verbazing aan en zei:’Als u slechts een mens bent zoals ik er een ben, kunt u dat niet weten! Want ten eerste bent u nog nooit in ons land geweest en ten tweede weet niemand op de hele wereld waar de grootste en beroemdste waarzegger woont. Ook kan geen mens het u hebben verraden, want wij verraden elkaar niet, ook niet voor alle schatten van de wereld. Hoe kunt u dus mijn grootste geheim weten? Vriend, vertel mij alleen dat, dan zijn al deze slaven van u!'

[5] Ik zei: 'Heeft jullie waarzegger niet ooit gezegd dat er nog een grotere god was, over wie hij enkel uit oude, geheime schriften gehoord had? Maar voor stervelingen was dat te groot en onbegrijpelijk en daarom moesten zij zich daar verder niet druk over maken! Heeft jullie waarzegger dat niet zo gezegd?'

[6] Nu raakte de leider van de handelaars helemaal buiten zichzelf en zei: 'Ik zei het al en zeg het nog eens: U bent geen mens, maar - U bent een God! En wat zal ik, een nietige aardworm, mij tegen U verzetten, daar U mij immers met één blik kunt vernietigen?! Het is waar, aards gezien doe ik geen goede zaken, maar al had ik nog duizendmaal zoveel slaven als ik hier heb -en die zijn echt heel veel geld waard - dan zouden die allemaal Uw eigendom zijn! Want weet U, grote en onbegrijpelijk verheven vriend, in ons land weten wij voor het merendeel wel waar de schoen wringt, maar helpen kunnen wij onszelf niet! Helpt U ons, Vriend, dan zullen niet alleen deze slaven, maar duizendmaal meer en hoeveel U er ook maar meer wilt hebben, van U zijn, want U bent geen mens, maar U bent een volkomen waarachtige God!’

[7] Ik zei tegen de omstanders: 'Neem daar allen een voorbeeld aan! Dit zijn slavenhandelaars van de slechtste soort, en hoe snel hebben zij Mij herkend! En daar boven staat de tempel die David en Salomo voor veel geld voor Mij lieten bouwen, maar wat een ontzettend verschil bestaat er tussen deze slavenhandelaars die slechts het lichaam van de mensen verko­pen en hen die de zielen verkopen aan de hel!'

[8] Kijk, deze slavenhandelaars zijn Elia's vergeleken bij die ellendige zielensluipmoordenaars daar boven! Daarom zal het Sodom en Gomorra later ook beter vergaan dan dit gemene helse gebroed daar boven. Want als er in Sodom en Gomorra gebeurd zou zijn wat hier gebeurt, dan zouden zij in zak en as boete gedaan hebben en zalig zijn geworden. Maar hier ben Ik Zelf aanwezig en zij staan Mij als mens naar het leven!

[9] Kijk, hier naast Mij staat Mijn lievelingsengel Rafaël en Ik zeg jullie: Er bestaat meer overeenkomst tussen hem en deze slavenhandelaars dan tussen hem en die dienaren van God daar boven! Ik zeg jullie: Deze slavenhandelaar is reeds een engel, maar die daar boven zijn duivels!'

[10] Toen richtte Ik Mij weer tot de slavenhandelaar en zei tegen hem: 'Vriend, hoeveel verlang je voor al deze slaven van je? Zeg het maar!'

[11] De leider van de handelaars zei: 'Mijn God, wat moet ik, een zwak sterfelijk mens, dan wel van U verlangen? Al deze slaven en nog duizend­ maal meer geef ik U als U mij slechts de genade waard acht om mij te zeggen wat er nu eigenlijk aan ons mankeert!'

[12] Ik zei: 'Laat ze dan allemaal vrij, dan zal Ik jullie de eeuwige vrijheid van je ziel geven en het eeuwige leven!'

[13] Daarop zei de leider van de handelaars: 'De koop is gesloten, want met goden kun je gemakkelijk zaken doen. Laat alle slaven vrij, want we hebben nu de beste koop gesloten! Dat onze slaven er niet slecht vanaf komen, daar ben ik al bij voorbaat van overtuigd. Zelf hebben we echter de grootste winst gemaakt, want wij hebben daarmee bij God het eeuwige leven gekocht. Metgezellen, zijn jullie het daar allemaal mee eens?'

[14] Allen zeiden: 'Ja, Hibram, nog nooit hebben we meer winst gemaakt! Maar onze waarzegger heeft zich ditmaal erg vergist, want juist de bliksem en de donder hebben ons het grootste geluk bezorgd! Maak de boeien van de gevangenen los en laat hen het gratis eigendom zijn van deze zuivere God! Wij zullen meteen de terugtocht aanvaarden!’

[15] Ik zei: 'O nee, de geboeide mensen neem Ik wel aan, maar zelf blijven jullie nog drie dagen hier, echter niet op eigen kosten, want voor jullie zal Ik tijdelijk en eeuwig degene zijn die betaalt!'

 

5 De bevrijding van de slaven

 

[1] Op dit ogenblik gaf Ik Rafaël weer een teken om de gevangenen te bevrijden en zij waren ogenblikkelijk vrij en volledig gekleed, terwijl zij voordien naakt waren. Deze plotselinge bevrijding van de jonge slaven veroorzaakte echter om begrijpelijke redenen een ongekend grote sensatie en de leider van de handelaars, die zijn ogen niet geloofde, ging naar hen toe en voelde met zijn handen aan de nu goed geklede slaven en ontdekte dat hun kleding uit volkomen echte kledingstof was vervaardigd en dat het werkelijk zijn eigen slaven waren.

[2] Toen hief hij zijn handen omhoog en zei (de slavenhandelaar): 'Pas nu besef ik duidelijk dat jullie echt in de handen van goden zijn! Maar vragen ook jullie hun om jullie genadig te zijn! Zodra jullie echter helemaal gelukkig zijn, denk dan aan jullie ouders thuis, die in een onbarmhartig land wonen en met veel moeite en arbeid moeten zorgen voor de karige, schrale kost voor hun lichaam en in armoedige en zeer erbarmelijke hutten van leem en stro wonen! Vergaar allerlei kennis en kom dan weer naar ons, opdat het door jullie dan ook bij ons ooit licht en goed wordt, want van nu af aan moeten er geen mensen meer uit onze landen weggevoerd en verkocht worden!'

[3] Toen wendde Ribram zich tot Rafaël, over wiens schoonheid en teerheid hij zich steeds maar bleef verwonderen en zei: 'O onbegrijpelijk zeldzaam mooie jongen! Ben jij dan ook een God, dat je zoiets wonder­baarlijks kon doen? Hoe kon je de banden waarmee deze slaven gebonden waren zo snel losmaken en waar haalde je al die kostbare kleren voor de jongens en de meisjes vandaan?'

[4] Rafaël zei: 'Ik ben geen God, maar slechts door de genade van God Zijn dienaar! Ik kan uit mijzelf net zo weinig als jij, maar als de almachtige wil van God mij doordringt, kan ik alles en dan is niets mij onmogelijk. Wat ben je echter van plan met de tweehonderd slaven die je nog thuis hebt, omdat ze voor de handel nog niet voldoende zijn vetgemest?'

[5] Ribram zei: 'Weetje dat ook al, almachtige jongen?! Wat kan ik nu anders doen dan hen opvoeden tot nuttige en goede mensen en ze verder als mijn eigen kinderen beschouwen! Jou wil ik echter vragen of je mij ook voor hen kleren wilt verschaffen, die ik dan voor hen mee zal nemen.’

[6] Rafaël zei: 'Dat is nu nog niet nodig, maar wanneer je over enkele dagen van hier zult vertrekken en rechtschapen blijft, zullen jij en je metgezellen thuis alles wel aantreffen wat jullie nodig zullen hebben.’

[7] Dat stelde Hibram volkomen tevreden en zijn metgezellen eveneens, en allen bedankten hem en nog meer Mij, de Heer, want al deze handelaars beseften nu, dat Ik alleen de Heer was. Daarna dachten zij echter aan het tamelijk grote aantal wagens en karren - die natuurlijk niet te vergelijken waren met de wagens uit deze tijd - en de al erg vermoeide trekdieren.

[8] En Ribram zei tegen Rafaël: ' Almachtige wonderjongen! Waar zullen wij nu onze wagens, karren en trekdieren onderbrengen en het voer vandaan halen?'

[9] Rafaël zei: 'Daar, binnen de muur die om deze berg heen loopt, welke eigendom van de man is die nu met de Heer spreekt, staat een aantal hutten en stallingen, en ook een voorraad voer voor jullie trekdieren, daar kunnen jullie al je spullen goed onderbrengen.’

[10] Daar was de handelaar Hibram heel tevreden mee en zijn knechten verzorgden zijn wagens, karren en dieren.

[11] Ik zei: 'Omdat nu ook dit werk goed beëindigd is, gaan wij allen thans weer de berg op, en de bevrijde slaven moeten eerst met spijs en drank gesterkt worden. En, Hibram, als je alles in orde hebt, kom dan ook met je metgezellen en knechten, en gebruik als Mijn gasten ook spijs en drank!'

[12] Daarmee waren allen uitermate tevreden en de bevrijde slaven wisten van blijdschap niet wat ze doen moesten. Allen wilden nu naar Mij toegaan en Mij bedanken. Omdat zij echter vanwege hun grote aantal niet tegelijk de ruimte daarvoor hadden, stelden zij zich heel ordelijk op in een kring om Mij heen en vroegen Mij in hun taal of Ik naar hen wilde kijken en luisteren. Toen keek Ik hen allen vriendelijk aan en gaf hun een teken dat ze nu konden spreken.

[13] Daarop zeiden zij diep ontroerd (de slaven): 'O goede vader! Wij danken u dat u ons heeft gered en onze harde boeien heeft losgemaakt. Wij hebben niets om het u ooit te vergelden; maar wij willen u in het vervolg dienen alsof wij uw voeten, handen, ogen, oren, neus en mond zijn. O, laat u ook door ons liefhebben, goede vader! Blijf voortaan een vader voor ons in uw goedheid en liefde, en verlaat ons nooit!'

[14] Daarop omarmde Ik allen in de kring één voor één en drukte ieder aan Mijn borst en sprak daarbij de woorden: 'Vrede zij met je, Mijn zoon, Mijn dochter!’

[15] Toen huilden alle tengere, blondgelokte jongens en de nog teerdere en heel lieftallige jonge meisjes en zij bevochtigden met hun vreugdetranen Mijn handen en voeten.

 

6 Over handel en woeker

 

[1] Na deze plechtige handeling, die ieders hart ontroerde en die geen van alle aanwezigen zonder tranen in de ogen kon aanzien, zei Ik tegen Rafaël: 'Breng hen nu naar boven en verzorg hen eerst; pas later als wij zullen volgen, zal er voor ons worden gezorgd!’

[2] Daarop bracht Rafaël de bevrijde kinderen naar boven en toen zij in de grote zaal kwamen, waren er al drie grote, lange tafels gedekt, en deze nog ware kinderen aten de voor hen klaargemaakte spijzen met veel eetlust en vreugde, en dronken ook wat wijn met water en werden daarbij heel opgewekt en vrolijk.

[3] Wij bleven echter achter en keken aan de kant van de weg naar de vele naderende kooplieden en handelaars, die met allerlei waren, dieren en vruchten over de grote weg naar de stad trokken.

[4] Toen zei de Romein tegen Mij: 'Heer, daar zijn toch heel veel joden bij! Weten die dan nog niets over U? Het is toch erg vreemd dat die mensen zo onverschillig aan ons voorbijgaan!'

[5] Ik zei: 'Zoals die daar zullen er nog velen aan Mij voorbijgaan, Mij niet aankijken en niet herkennen, maar zij zullen in hun op de wereld gerichte leven door blijven ploeteren tot de dood hen in het graf zal werpen en hun ziel in de hel! Zulke handelaars, kooplieden, marskramers en makelaars staan te ver van al het geestelijke af en zijn temidden van de betere mensheid als woekerplanten op de takken van edele vruchtbomen en als onkruid tussen de tarwe. Laat hen gaan, hun graf en dood tegemoet!'

[6] Agricola zei: 'Maar mijn Heer en mijn God! De mensen moeten onderling toch kunnen kopen en verkopen, anders is er in slechte en onvruchtbare landen totaal geen menselijk leven mogelijk! Ik ken in Europa landen die onbeschrijflijk bergachtig zijn, niets dan rotsen en nog eens rotsen; de mensen die daar leven moeten de meeste levensmiddelen door handel aangevoerd krijgen. Hef dit noodzakelijke verkeer op en een compleet, groot volk sterft van de honger! U moet toch als Heer van de hemel en van alle werelden Zelf inzien dat zulke mensen alleen door een zeker handelsverkeer kunnen leven. Het verwondert mij daarom in hoge mate dat Uw hoogste, goddelijke wijsheid dat ronduit veroordeelt! Want weet U -ik heb verder alle denkbare achting voor Uw zuivere goddelijk­heid! -maar voor dit oordeel van U kan ik met mijn menselijk verstand, dat toch wel volkomen gezond is, geen waardering hebben!'

[7] Ik zei: 'Vriend, wat jij weet en begrijpt, dat - sta Mij toe -heb Ik allang eerder begrepen, nog voor er een oercentraalzon binnen een hulsglobe scheen!

[8] Waarlijk, Ik zegje: Ik ageer niet tegen het juiste en zeer nuttige verkeer tussen mensen onderling, want Ik wil immers Zelf dat een mens in zeker opzicht van de ander afhankelijk moet zijn en dan bevindt zich een passend verkeer tussen de mensen onderling immers zonder meer in de hoogste orde van de naastenliefde. Maar je zult toch hopelijk ook wel inzien dat Ik voor pure, totaalliefdeloze woeker geen goed woord over kan hebben! Een rechtschapen koopman moet voor zijn moeite en werk zijn dienover­eenkomstige loon krijgen; maar hij moet niet voor tien zilverstukken honderd zilverstukken en nog meer winst willen hebben! Begrijp je dat? Ik veroordeel alleen de woeker, maar niet het noodzakelijke, rechtmatige verkeer. Begrijp dat goed, opdat je niet in kwade verzoeking terechtkomt!'

[9] Toen vroeg de Romein Mij om vergeving, en gaf toe dat hij een erg grove vergissing had gemaakt.

[10] Toen kwam Lazarus bij Mij en zei: 'Heer, nu we toch al naar boven gaan, omdat hier niet zoveel meer is te doen, zou ik graag van U willen horen hoe het met die wonderbaarlijke jongen zit! Wie is hij en waar komt hij vandaan? Gezien zijn kleding schijnt hij een Galileeër te zijn, maar wanneer heeft hij dan die wijsheid en kracht gekregen om wonderen te doen? Hij is zo te zien amper zestien jaar - en overtreft Uw eerste leerlingen! Daar zou ik erg graag iets over willen horen!’

[11] Ik zei: 'Staat er dan niet in de Schrift: 'In diezelfde tijd zullen jullie Gods engelen van de hemel naar de aarde zien dalen en zij zullen de mensen dienen? Als je dat weet, dan zul je zonder meer inzien wat er met de jongeman aan de hand is. Houd dat nu voorlopig voor je, want alle anderen moeten er zelf opkomen! Mijn eerste leerlingen kennen hem reeds, maar mogen hem ook niet voortijdig bekend maken.

[12] Jij dacht dat wij nu spoedig naar jouw herberg zouden gaan, maar dat kan over een uur ook nog wel! Nu zullen we nog hier langs deze weg blijven, want er zal al gauw iets gebeuren wat onze aanwezigheid nood­zakelijk maakt!'

[13] Lazarus vroeg Mij: 'Heer, staat ons iets ergs te wachten?'

[14] Ik zei: 'Vriend, op deze wereld en bij deze mensen is weinig goeds te verwachten! Kijk, de toevloed van marktkooplui wordt nu al minder en al gauw zullen de knechten van de Farizeeën een arme zondaar, die zich een uur geleden in de tempel vanwege zijn honger aan de toonbroden heeft vergrepen, naar die open plek onder de hoge muur brengen om hem voor zijn misdaad te stenigen! Maar dat zullen wij verhinderen. Nu weet je dus waarom wij hier nog blijven.'

[15] Dat hoorde Agricola echter ook. Hij kwam naar Mij toe en zei: 'Heer, ik hoorde wat U zei en dat klonk niet erg hartverheffend! Hebben de tempeldienaren dan ook een 'jus gladii'*? (* zwaardrecht, recht over leven en dood ) Ik ken toch alle privileges die Rome aan zijn volkeren heeft gegeven, maar van zo'n privilege weet ik niets! Nou, dat zal ik wel eens heel precies uit laten zoeken! Heer en Meester, zegt U eens hoe dat zit!’

[16] Ik zei: 'Toen de Romeinen heersers over de joodse landen werden, onderzochten zij haarfijn de joodse godsdienst en de wetten van Mozes en de profeten, en ontdekten ook dat aan de tempel, dat wil zeggen aan de priesters, door Mozes het recht gegeven is om bepaalde zeer zware misdadigers door steniging te doden. De priesters zelf hebben echter geen recht iemand ter dood te veroordelen, zij moeten de misdadiger aan het gerecht overleveren en dat moet dan aan de hand van het waarachtige getuigenis van de priesters oordelen en de zware misdadiger aan de stenigers overleveren. Dat gebeurde hier echter niet, want de priesters handelen thans eigenmachtig en betalen aan Herodes een pacht om daardoor een soort eigenmachtig 'jus gladii' te hanteren, waarvan zij ernstig misbruik maken, zoals dat nu direct het geval zal zijn. Maar nu moeten we heel goed opletten, want ze zullen er dadelijk zijn!’

 

7 Agricola verhoort een tempeloverste

 

[1] Ik had dat nog maar net gezegd of er kwam al een grote groep mensen aan, die de ongelukkige meedogenloos in haar midden voortsleepte.

[2] En Ik zei tegen Agricola: 'Nu gaan wij beiden deze gerechtsdienaren tegemoet, die door een tempeloverste aangevoerd worden!’

[3] Wij troffen henjuist nog bij het verlaten van de grote poort en Ik legde de Romein de woorden in de mond, die hij moest spreken en hij zei met de machtige, diep ernstige stem en gelaatsuitdrukking van een Romein: 'Wat is hier aan de hand?'

[4] De overste zei: 'Wij hebben zowel het oude recht van Mozes als het 'jus gladii' en kunnen dat bij een erg grote misdadiger ook op eigen gezag ten uitvoer brengen!’

[5] De Romein zei: 'Maar ik ben nu als voornaamste keizerlijke gezant lilt Rome hierheen gekomen om het vele misbruik te onderzoeken dat jullie maken van de privileges die jullie door Rome geschonken zijn! Waar is het vonnis van de wereldse rechter?'

[6] Deze vraag kwam de tempeloverste zeer ongelegen en hij zei: 'Laat me eerst maar eens zien of je werkelijk een afgezant uit Rome bent, want -­ iemand kan zich gemakkelijk als Romein verkleden en ons in naam van de keizer nieuwe wetten voorschrijven!’

[7] Toen haalde Agricola uit een gouden koker een perkamentrol tevoor­schijn die van alle officiële kentekenen was voorzien, die de overste er geen ogenblik over in twijfel lieten dat de bezitter van dat document een machtige, voorname Romein was.

[8] Vervolgens zei Agricola ernstig: 'Wel, ik heb je het verlangde document op je wens meteen laten zien; waar heb jij nu het door mij verlangde vonnis van de wereldse rechter over deze misdadiger?'

[9] De overste zei: 'Ik heb je toch daarnet al gezegd dat de tempel op gezag van Mozes het oude recht heeft een erge misdadiger tegen de tempel met de dood te straffen en dit recht is nu ook van Rome uit gesanctioneerd en dus handelt de tempel juist, door als afschrikwekkend voorbeeld zo'n misdadiger tegen God en Zijn tempel te bestraffen met de dood door steniging, die Mozes heeft voorgeschreven!’

[10] Agricola zei steeds ernstiger: 'Stond deze tempel er ook al in de tijd van Mozes?'

[11] De overste zei: 'Dat niet bepaald, maar Mozes was een profeet en in zijn geest wist hij beslist dat Salomo, de wijze, grote koning, voor God een tempel zou bouwen en daarom is een misdaad tegen de tempel en de zeer geheiligde instellingen evenzeer strafbaar als een misdaad tegen God Zelf.’

[12] Agricola zei: 'Waarom heeft Mozes later dan zelf voor dergelijke gevallen eigen rechters aangesteld en gaf hij die jurisdictie niet in handen van de priesters? Hoe zijn jullie dan nu ook rechters over leven en dood van een mens geworden? Mozes heeft jullie alleen maar priesters gemaakt en Rome heeft nu, omdat men zich ten tijde van jullie koning Saul zelf dat recht heeft genomen, jullie allen ook een wereldlijke rechterfunctie gegeven onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat alle misdadigers, en vooral degenen die de dood hebben verdiend, altijd moeten worden overgedragen aan de plaatselijke, wereldlijke rechter en dat geen enkele priester zich er dan verder over heeft te bekommeren wat de rechtbank over de misdadiger beslist. Het komt jullie dus nooit toe ooit iemand te berechten en te veroordelen en uiteindelijk zelfs de hand aan hem te slaan!

[13] Laat daarom nu deze misdadiger ogenblikkelijk vrij! Ikzelf zal hem dan verhoren en aan de hand daarvan beoordelen of zijn misdaad de dood verdient of niet; en wee jullie als ik een onrechtvaardigheid van jullie kant tegen deze man vind!’

[14] Na deze scherpe bedreiging lieten de gerechtsdienaren en knechten van de tempel de misdadiger vrij en brachten hem voor Agricola.

[15] En de overste zei: 'Hier is de booswicht! Onderzoek hem zelf.  Ik en al deze knechten zijn hopelijk getuigen genoeg en kunnen tegen zijn hardnekkig ontkennen optreden!’

[16] Agricola zei: 'Heel goed, maar ik heb hier juist een zeer betrouwbare getuige naast mij en verklaar jullie hiermee van te voren dat ik iedere leugen, zowel van de kant van deze misdadiger alsook van jullie kant heel streng zal bestraffen! Maar nog strenger zal ik tegen hen optreden die over deze arme man eventueel een boosaardig en dus zeer strafbaar oordeel hebben geveld!'

[17] Na deze bepaald niet vriendelijke woorden van de Romein overviel de overste en zijn knechten een grote angst en de overste maakte aanstalten om weg te gaan, en ook de knechten zeiden: 'Wat moeten wij daarbij? Wij hebben geen wil, maar wij moeten zelfde wil van de tempel volgen. De overste moet deze zaak met u, hoge gebieder, zelfmaar uitzoeken en afhandelen! Als er een misdadiger bestraft moet worden, zijn wij de fysieke voltrekkers van het oordeel; waarom iemand eigenlijk veroordeeld is, daarvan weten wij zelf niets anders en niets meer, dan wat ons door de rechters altijd slechts in 't kort is meegedeeld. Hoe zouden wij dan nu tegen of voor deze misdadiger kunnen getuigen? Hoge gebieder, laat ons daarom gaan!'

[18] Daarop zei Agricola: 'Dat gaat hier beslist niet op en jullie blijven hier vanwege de overste, zoals ook hij hier moet blijven tot ik de misdadiger verhoord heb!'

 

8 De misdadige tempelverordeningen

 

[1] Toen allen dat oordeel hadden gehoord, bleven zij staan en Agricola vroeg eerst aan de overste: 'Wat heeft deze man misdaan dat jullie hem ter dood veroordelen?'

[2] De overste zei zeer verlegen: 'Hij heeft het gistermiddag schaamteloos gewaagd, zich aan de heilige toonbroden te vergrijpen en er zelfs van te eten, wat alleen maar de hogepriester ongestraft kan doen tijdens gebed en psalmgezang. Men greep hem tijdens de brutale daad en veroordeelde hem volgens de wet tot de verdiende dood en dan is een verder verhoor niet nodig, omdat de daad zelf het grootste bewijs is voor de schuld van de misdadiger.'

[3] Agricola zei: 'Zo, dat is een heel prijzenswaardige rechtspraak! Moet er dan niet volgens onze wetten bij iedere misdadiger in de eerste plaats op gelet worden in hoeverre hij bij een bepaald misdrijftoerekeningsvat­baar is?! Wanneer een onnozel mens een nog zo grote misdaad begaat, die voor een meer intelligent mens volgens de wet zeker de doodstraf zou betekenen, dan moet degene die aantoonbaar dom is, opgesloten worden, zodat hij in het vervolg geen gevaar meer betekent voor de menselijke samenleving. Als hij zijn leven heeft gebeterd, moet hij worden vrijgelaten en als dat niet volledig het geval is, als galeislaaf worden gebruikt om zo voor zijn zonden te boeten en daarbij toch nog enig nut te hebben voor de mensen.

[4] Verder moet er bij een misdrijf ook op worden gelet, door welke omstandigheden iemand soms zonder het te willen tot een misdaad werd gedreven, want de omstandigheden kunnen de misdaad in belangrijke mate verzachten. Het maakt beslist een groot verschil of iemand van het dak valt en daardoor iemand doodt die zich toevallig onder dat dak bevindt, of dat iemand opzettelijk een mens doodt. En tussen deze beide extremen vindt men nog veel bijkomende omstandigheden, die iedere rechtvaardige rechter goed ter harte moet nemen, omdat ze een en hetzelfde misdrijf kunnen verzachten of verzwaren.

[5] Als er bijvoorbeeld iemand bij je zou komen met de aanklacht: 'Door deze persoon is mijn broer gedood', en jij hem dan meteen ter dood zou veroordelen zonder de aangeklaagde persoon verder te ondervragen, zou je wel een slechte rechter zijn! Is in onze wet niet uitdrukkelijk aan iedere rechter ten strengste opgedragen om vóór alles heel precies inlichtingen in te winnen over het 'Cur, quomodo, quando et quibus auxiliis'*, (* waarom, hoe, wanneer en onder welke omstandigheden? ) en dan pas te oordelen?! Hebben jullie dat bij deze misdadiger gedaan?'

[6] De overste zei: 'Wij hebben in de tempel geen Romeinse, maar alleen de Mozaïsche wet en die luidt heel anders!'

[7] Agricola zei: 'Zo? Als Mozes zulke juridische voorschriften gaf als jullie in je tempel in acht nemen, dan moet jullie Mozes de domste en wreedste wetgever geweest zijn, waarbij vergeleken wij, Romeinen zui­vere goden zouden zijn! Maar ik ken de milde wetten van Mozes maar al te goed en wij hebben onze staatswetten merendeels naar zijn voorbeeld vormgegeven. En jullie tempeldienaren zijn voor God en voor alle mensen de misdadigste leugenaars, als je tegenover mij wilt volhouden dat de vreselijk domme, tirannieke, wrede tempelvoorschriften door Mozes zijn opgesteld! Het zijn jullie voorschriften, die jullie eigenmachtig en godde­loos, volkomen zin­ en gewetenloos hebben opgesteld en jullie kwellen het arme volk nu geheel naar eigen willekeur volgens die afschuwelijke wetten! Kunnen jullie zoiets aanvaarden als een wet die door een zeer wijze God geheiligd is?'

[8] De overste zei: 'Ik heb de tempelwetten toch niet gemaakt! Ze zijn er nu eenmaal en wij hebben ons er aan te houden, of ze nu van Mozes of van iemand anders afkomstig zijn!'

[9] Agricola zei: 'Best, wij Romeinen zullen zo'n misbruik wel recht weten te zetten! Maar nu zeggen we: 'Audiatur et altera pars!'**'(** men moet ook de andere partij aanhoren! )

[10] Vervolgens wendde hij (Agricola) zich met een vriendelijker gezicht tot de misdadiger: 'Vertel jij me nu geheel naar waarheid wat je hebt misdaan! Ontken niets, maar beken alles, want ik kan je redden, maar ook doden als je misdaad op een of andere manier de dood heeft verdiend!'

 

9 De bekentenis van de schijnbare misdadiger

 

[1] Toen richtte de misdadiger zich op en zei moedig en openhartig en zonder enige terughoudendheid: 'Grote en machtige en rechtvaardige heer en rechter! Ik ben evenmin een misdadiger als u en degene die bij u is!

[2] Ik ben een arme dagloner en moet met mijn handen mijn brood verdienen en mijn vader en moeder onderhouden, want mijn beide ouders zijn steeds ziek en bijna niet instaat te werken. Bovendien heb ik nog een jongere zuster, die pas zeventien jaar en acht maanden oud is. Ook die moet ik onderhouden, omdat zij zelf niets kan verdienen, daar zij thuis mijn zieke ouders moet verplegen. Deze erg lieve en brave zuster van mij is echter, hoewel erg arm, van nature erg mooi en aantrekkelijk en als zodanig bij de tempeldienaren helaas niet onbekend en er zijn er die al veel moeite hebben gedaan om haar te verleiden. Maar zij hadden geen succes en bedreigden mij en mijn ouders door te zeggen: 'Nou wacht maar, trots bedelvolk, je zult binnenkort wel gedweeër en nederiger worden!'

[3] Ik zocht de volgende dag werk bij de mij reeds bekende werkhuizen en men zei mij, dat ik door de priesters tot zware zondaar verklaard was, omdat ik met mijn eigen zuster bloedschande bedreef. Men wees mij de deur en ik wist me geen raad.

[4] Daarop ging ik naar enkele heidenen en klaagde hun mijn grote nood. Die schonken mij een paar geldstukken, zodat ik toch wat brood voor ons kon kopen. Maar die paar munten waren al gauw op en ik en mijn familie hadden al twee dagen niets te eten en ik kon niets meer verdienen en ook aan niemand meer iets vragen; dat kwam echter ook door deze feestdagen, omdat je in deze tijd ook buiten de stad geen werk kunt krijgen. Toen dacht ik bij mijzelf: ' Als je als onschuldige jood eens zou doen wat David deed toen hij erge honger had, dan zou dat voor God toch niet zo'n grote zonde zijn?'

[5] En ik ging gisteren, laat in de middag, door grote nood gedreven de tempel binnen, kwam bij de toonbroden, greep naar het eerste het beste brood en wilde mijn honger daarmee stillen en een deel naar mijn even hongerige ouders brengen en aan mijn niet minder hongerige zuster. Maar de wachters die op de loer lagen, ontdekten mij meteen, schreeuwden dat het een ontzettende heiligschennis was en sleepten mij onbarmhartig voor de priesters. Die herkenden mij al gauw en schreeuwden: 'Ha, dat is immers die trotse bedelaar, die pleger van bloedschande en nu vergrijpt hij zich ook nog aan de toonbroden! Daarvoor moet hij morgen voor het midden van de dag worden gestenigd!’

[6] Daarop sleepte men mij onder allerlei mishandelingen en de vreselijkste scheldwoorden naar een donker gat, waarin ik tot vandaag wegkwijnde. Hoe men mij vandaar hier naartoe gesleept heeft, heeft u, hoge rechter, zelf gezien. Hoe het echter mijn arme ouders en mijn arme zuster zal vergaan of reeds is vergaan, mag Jehova weten!

[7] Hoge rechter! Dat is alles wat ik u volledig naar waarheid over mijn misdaad kan zeggen! O, oordeel niet zo hard over mij zoals vooral deze overste deed! Want eerlijk gezegd was juist hij het die mijn kuise zuster wilde verleiden, wat ik voor God en alle mensen kan zweren! Ik kan u daarvoor ook heel betrouwbare getuigen noemen, die dit treurige voorval met een eed kunnen bevestigen!’

[8] Toen zei Agricola buiten zichzelf van woede over de tempeldienaren: 'Beste vriend! Wie zo openhartig spreekt als jij, heeft echt niet veel andere bewijzen nodig! Bovendien heb ik hier naast mij een heel belangrijke getuige om de waarheid van jouw verklaring te controleren. Er zal echter direct iemand zijn die je ouders en je zuster helemaal gesterkt hierheen zal brengen - en dan nog iemand anders die ik voor deze tempeldienaar hoog nodig zal hebben!’

 

10 De bekentenis van de overste

 

[1] Rafaël was er op Mijn innerlijke roep onmiddellijk en Ik zei innerlijk tegen hem: 'Doe nu wat de Romein wil, want Ik geef hem gedachten, woorden en wil!'

[2] Toen Agricola Rafaël opmerkte, zei hij: 'Ik dacht al dat je niet lang op je zou laten wachten! ,

[3] Rafaël zei: 'Wat je wilt, weet ik al! Het zal allemaal binnen enkele ogenblikken in orde zijn, want de mensen die ik moet halen, wonen niet ver hier vandaan en ze zullen er dus gauw zijn.’

[4] Nu zei de overste: 'Waarvoor?'

[5] Agricola zei: 'Jij moet alleen maar wat zeggen als je wat gevraagd wordt; houd nu echter je mond!'

[6] Op dat ogenblik verdween de engel snel en bracht de beide ouders en de jonge, erg armoedige, maar lichamelijk zeer mooie zuster, die gevolgd werden door tien Romeinse soldaten en een door Pilatus afgevaardigde rechter.

[7] Rafaël zei tegen Agricola: 'Vriend, zo zal het wel in orde zijn!'

[8] Agricola zei: 'Dat zeker, want zo wilde ik het immers hebben!’

[9] Daarop deed Rafaël een stapje terug en bleef paraat om op een wenk van Mij in actie te komen.

[10] Agricola richtte zich tot het drietal en vroeg hun, of zij de mishandelde man goed kenden.

[11] De zuster zei: 'O Jehova, wat is er met mijn arme broer gebeurd? Gistermiddag ging hij ergens heen om brood te halen, omdat we al twee hele dagen niets gegeten hadden, maar hij kwam niet terug. We zaten in grote angst om hem en baden dat hem toch maar niets ergs mocht overkomen. En nu treffen we hem hier aan, na een mededeling van die aardige jonge boodschapper, in een toestand waaraan niet veel goeds kan zijn voorafgegaan!’

[12] De zuster wilde nog verder navragen, maar Agricola vermaande haar op vriendelijke toon en zei: 'Lieflijke dochter van Sion, vraag nu niet verder, want je broer bevindt zich al in de beste handen! Ik zal nu echter die tempeloverste aan je voorstellen, die zojuist zijn gezicht van ons heeft afgewend en dan moet jij mij geheel naar waarheid zeggen of en hoe je hem kent!’

[13] De zuster zei: 'O heer, bespaar u die moeite, want die ellendige man heb ik tot mijn ontzetting bij mijn aankomst al van verre herkend!’

[14] Agricola zei: 'Dat geeft niets, des te beter voor jullie allen!'

[15] Toen riep de Romein met gebiedende stem de overste en zei: 'Laat nu je gezicht zien en kom dichterbij en spreek! Wat kun je op deze tegen jou gerichte aanklacht antwoorden? Beken openlijk de waarheid, of ik zal je aan het gloeiende kruis tot een bekentenis dwingen, opdat je de Romeinse rechtvaardigheid beter zult leren kennen. Want wij Romeinen maken ook voor een priester geen enkele uitzondering! Kom dichterbij en spreek!’

[16] Toen draaide de tempeloverste zich om en zei met bevende stem: 'Heer vol macht en waardigheid! Wat kan ik hier nog tegenin brengen? Jammer genoeg is het zoals de arme man zoëven over mij heeft getuigd en ik heb elke straf verdiend die u maar over mij zult uitspreken! Mocht ik ooit vrij komen, dan zou ik mijn onmenselijk grote vergrijp aan deze familie duizendvoudig goedmaken, maar ik heb het niet verdiend om vrijgesproken te worden van een terechte straf en dus zal het moeilijk zijn om het kwaad dat ik deze arme, brave familie heb aangedaan goed te maken.'

[17] Agricola zei: 'Ik ben geen rechter die, zoals jullie, meet met de maat van zijn gevoelens, maar een rechter die meet met de maat van het recht; ik zeg je echter dat deze vier mensen, die je zo onmenselijk diep hebt beledigd, nu je voornaamste rechters zijn! Zoals zij je zullen oordelen, zal ook ik je oordelen! Maar de zonde die deze arme, hongerige man in de tempel aan jullie toonbroden heeft begaan, zal God berechten! Als Hij hem vergeeft, dan vergeven wij hem ook, want tegen ons heeft hij geen zonde begaan!'

[18] Toen richtte Agricola zich tot de arme familie en zei: 'Bepaal nu wat ik met deze erge misdadiger moet doen! Want hij heeft jullie niet alleen in jullie huis dubbel kwaad gedaan, omdat hij jullie kuise dochter heeft willen onteren en toen hem dat mislukte, door kwaadsprekerij heeft gemaakt dat jullie zoon nergens meer werk kreeg, maar hij heeft jullie zoon ook, omdat hij zich vanwege de honger aan één van de toonbroden vergreep, tot de dood door steniging veroordeeld; en als deze vriend, die de grootste vriend van alle mensen is, er niet was geweest, dan zou je zoon nu al dood zijn en zouden jullie hem nooit meer hebben gezien!

[19] Daar vooraan staan nog de beestachtige tempelknechten en gerechtsdienaren die hem gestenigd zouden hebben, en deze tempeloverste is die onbarmhartige en onrechtvaardige rechter, die jullie zoon tot de steni­gingsdood heeft veroordeeld! De wet met betrekking tot het vergrijp aan de toonbroden is mij niet onbekend; Mozes heeft alleen voor het geval van verstokte moedwilligheid de doodstraf uitgevaardigd en niet in het geval van echte hongersnood, want iedere jood heeft het recht om, als hij erge honger heeft, deze ook met de toonbroden te stillen, zoals ook jullie grote koning David heeft gedaan, omdat hij de wet van Mozes beter begreep dan zijn toenmalige opperpriester. Daarmee spreek ik jullie zoon dus vrij van alle schuld en aan jullie is het nu om een oordeel uit te spreken over deze man, die jullie zoveel kwaad heeft aangedaan.’

[20] De vader van de zoon en de mooie dochter zei: 'Heer en machtige rechter! Wij allen danken de grote God en u en uw vrienden, dat wij zo wonderbaarlijk uit dit grote gevaar zijn gered. Maar zoals God uiteindelijk altijd het goede en ware beschermt, zo bestraft Hij ook altijd het waarachtig kwade van een verstokte zondaar, wanneer deze zonder berouwen boetedoening in zijn slechtheid volhardt. Betert hij zijn leven echter in alle ernst, dan vergeeft God hem ook zijn zonden, ook al zijn zij nog zo groot en zijn het er nog zo veel. Daarom veroordeel ik deze man niet, maar laat hem over aan de wil van God, want God is de enige rechtvaardige rechter. Dat is ons oordeel over deze grote vijand van ons. Wij allen vergeven hem van harte al het kwaad dat hij ons heeft aangedaan.'

 

11 Het oordeel van Agricola

 

[1] Toen de tempeloverste dat oordeel over zichzelf uit de mond van de eerlijke, arme vader gehoord had, barstte hij in tranen uit en zei: 'O grote God, hoe goed zijn uw ware kinderen en hoe ontzettend slecht zijn wij, die waarlijk hels slangengebroed zijn! O God, straf mij volledig voor het zeer slechte dat ik gedaan heb!’

[2] Agricola zei: 'Als deze mensen je niet veroordeeld hebben, terwijl zij daar eigenlijk het recht toe hadden, dan veroordeel ook ik je niet. Maar ik heb de rechter laten komen om jou en de hele tempel ten strengste te verbieden om ooit een doodvonnis over iemand uit te spreken, anders zullen jij en de tempel er niet zonder straf vanaf komen. Maar omdat deze knechten en gerechtsdienaren zonder opdracht kwaadwillig met deze arme man gehandeld hebben, zal ieder van hen worden getuchtigd en honderd slagen met de roede ontvangen, opdat ook zij voelen hoeveel goeds zo'n onmenselijke kwaadwilligheid een arme doet. Laat de soldaten ze meteen naar het tuchthuis brengen en kastijden! Het geschiede!'

[3] Toen begonnen de knechten en gerechtsdienaren te jammeren en te smeken.

[4] Agricola zei: 'Heeft deze arme ma jullie ook niet gesmeekt om hem niet zo te mishandelen, en jullie letten niet op zijn smeken, terwijl jullie alleen maar bevolen was om hem te bewaken. En omdat jullie iets gedaan hebben waartoe jullie nog niet eens een schijnbaar recht hadden, zal jullie ook geen enkele slag met de roede worden kwijtgescholden, maar de pijnigers zal er nog streng op worden gewezen, dat iedere slag met de grootste gestrengheid moet worden uitgevoerd. En vooruit nu, want voor jullie is noch bij God en nog minder bij mij enig medelijden!'

[5] Toen omsingelden de soldaten de groep van vijftien tempeldienaren en gerechtsdienaren en duwden ze voor zich uit.

[6] De tempeloverste vroeg echter trillend van eerbied aan de Romein: 'Hoge, machtige gebieder! Wat moet ik nu eigenlijk met deze rechter afspreken?'

[7] Agricola zei: 'Dat heb ik je al aangegeven, maar als je het nog niet begrepen hebt, dan zeg ik het je nog een keer: Je gaat met de rechter naar zijn kantoor en daar zul je van hem een duidelijk voorschrift krijgen, hoe er in de tempel van nu af aan met de Mozaïsche straffen moet worden om gegaan! Iedere overtreding van dat voorschrift zal door Rome streng worden gestraft! Met dat document dat op mijn bevel door Pilatus zal worden ondertekend, ga je naar de tempel en daar maak je het bekend!'

[8] De overste zei: 'Maar wat moet ik tegen Pilatus zeggen als hij mij meer over u vraagt?'

[9] Agricola zei: 'Dat zal Pilatus niet doen, want ik ben een paar dagen geleden al bij hem geweest; hij kent mij maar al te goed en weet precies waarom ik nu in naam van de keizer door deze landen van ons reis. Ook jij kunt nu gaan!'

[10] Toen bogen de rechter en de overste diep voor Agricola en de rechter maande de overste om hem te volgen.

[11] Maar de overste zei: 'Laat mij nog slechts één vraag aan de gezant van de keizer stellen!’

[12] De rechter zei: 'Doe dat dan vlug, want wij rechters hebben het in deze tijd erg druk.’

[13] Daarop richtte de overste zich nogmaals tot Agricola en zei: 'Mach­tige gezant van de keizer! Kijk, ik ben erg rijk en mijn schatten staan mij tegen! Omdat ik echter deze arme familie zo'n ten hemel schreiend onrecht heb aangedaan, zou ik al mijn schatten aan hen willen afstaan en daardoor dit onrecht zoveel mogelijk goed willen maken. Zou ik nu bij deze rechter tevens een schenkbrief mogen laten opstellen en hun die dan met al mijn schatten overhandigen, zodat niemand hun dan kan vragen waar zij dat vandaan hebben?'

[14] Agricola zei: 'Je zult nog arme families genoeg vinden aan wie je je lang verzuimde werken van naastenliefde ten deel kunt laten vallen, maar deze arme familie is al zo goed als uitstekend verzorgd. Dus kun je nu wel gaan! Doe in het vervolg recht en vrees God, dan zal je zoiets niet weer overkomen! Zo zij het!'­

[15] Daarop bogen de twee nogmaals en gingen weg.

[16] Wij keerden nu met de geredde familie terug naar onze mensen, die al vol nieuwsgierigheid wachtten om te horen wat er allemaal was gebeurd. Want zij waren zo ver van ons verwijderd dat ze ons nog wel konden zien, maar niets konden horen van wat er allemaal was voorgevallen. Ook onze slavenhandelaar Hibram was met zijn metgezellen naar voren gedrongen om te vernemen wat daar aan de hand was.

[17] Maar Ik zei tegen Lazarus: 'Vriend, nu is het in de eerste plaats nodig deze vier mensen lichamelijk te sterken, al het andere zullen we boven wel bespreken, want zij hebben nu al meer dan twee dagen niets gegeten. De beide oude mensen waren erg ziek en zwak, maar zij zijn genezen. Deze jongeman die er erg mishandeld uitziet, maar overigens sterk is, is degene die gestenigd had moeten worden en dit zeer lieflijke jonge meisje is zijn zuster, en beiden zijn kinderen van deze arme, maar eerlijke ouders. Nu weetje dus met wie je te doen hebt!'

[18] Ook Agricola zei: 'En wat zij zullen gebruiken zolang ik hier vertoef, komt op mijn rekening; ook wil dat zij aan mijn tafel prima verzorgd worden! Daarna neem ik hen mee naar Rome. Ook zal ik de slaven allemaal voor mijn rekening nemen en ik zal er in natuurlijk en geestelijk opzicht alle zorg aan besteden dat ze voortaan een goed bestaan krijgen!'

[19] Lazarus zei: 'Vriend, een paar van hen zou ook ik wel willen houden, want zie, ik heb vrouw noch kinderen en zou er graag een paar als mijn kinderen willen aannemen!’

[20] Agricola zei: 'Daar ben je helemaal vrij in; ik laat er graag zoveel je maar wilt hier bij jou!'

[21] Daarmee was Lazarus helemaal tevreden en wij gingen op weg naar boven en waren al gauw ter plaatse.

 

12 De maaltijd in de herberg

 

[1] Toen wij boven aankwamen stonden de slaven allen ordelijk opgesteld en zij groetten Mij reeds van verre, zeggend: 'Heil zij u, beste, goede vader, want u heeft ons verlost en bevrijd van onze harde banden! U heeft ons een nieuw, heel mooi gewaad gegeven, zodat wij er nu zelfs lieflijk uit zien en u heeft ons verzadigd met uitstekende spijzen en versterkende en zoet smakende dranken! O goede beste vader, kom, kom, dan kunnen wij u met onze liefde danken!'

[2] Toen Ik dicht bij hen kwam, verdrongen zij zich allen om Mij heen en kusten en liefkoosden Mij .

[3] Maar de leerlingen gaven hun te kennen dat zij zich niet zo opdringerig en onbeheerst moesten gedragen.

[4] Maar Ik zei tegen de leerlingen: 'Laat hun die onschuldige vreugde, want heus, Ik zeg jullie: wie niet van Mij houdt zoals een van deze ware kinderen hier, zal niet tot Mij komen! Want wie niet door de Vader (in Mij) getrokken wordt, die komt niet tot de Zoon (tot de wijsheid uit God). Dezen worden echter door de Vader aangetrokken en daarom verdringen zij zich dan ook zo om Mij. Zij weten nog niet wie Ik ben, maar de Vader hebben zij in Mij al veel beter herkend dan jullie tot nog toe. Wat vinden jullie daarvan?'

[5] Toen zeiden de leerlingen niets meer en voelden wel dat zij Mij nog nooit met zo'n liefde in hun hart hadden opgenomen als deze kinderen uit het overigens zo koude Noorden.

[6] Toen deze kinderen Mij zo hadden geliefkoosd en voor alles hadden bedankt, trokken zij zich weer heel ordelijk terug en wij gingen het huis binnen en namen volgens de indeling van de vorige dag aan de tafels plaats, alleen de vier arme mensen kwamen aan de tafel van de Romeinen te zitten, omdat Agricola dat graag wilde. De slavenhandelaren met Hibram namen naast de zeven Farizeeën plaats en toen zo alles was geregeld, werden spijzen, wijn en brood in zulke grote hoeveelheden opgediend, dat de verwondering van de slavenhandelaren over zo'n rijkelijke maaltijd geen grenzen kende. Rafaël zat naast Mij om zogezegd snel bij de hand te zijn als Ik zijn diensten nodig had.

[7] De arme mensen waren echter om zeerbegrijpelijke redenen heel pover in versleten kleren gehuld, hetgeen Lazarus, die ook naast Mij zat, erg aan het hart ging.

[8] Hij zei daarom tegen Mij (Lazarus): 'Heer, ik heb thuis kleren genoeg! Wat zou U ervan zeggen als ik iemand naar Bethanië stuurde om voor deze arme mensen kleren te halen? Misschien zou ook mijn zuster Maria mee kunnen komen, die het hier ook beslist naar haar zin zou hebben!'

[9] Ik zei: 'Vriend, jouw zorg voor de armen doet Mij altijd veel goed en daarom verblijf Ik in je huis. Maar dit keer zal Ik ook voor deze mensen net zo zorgen als Ik eerder voor de kinderen heb gezorgd, die zich nu buiten vermaken! Je beide zusters hebben nu thuis al hun handen vol aan de vele vreemdelingen en kunnen daar niet gemist worden, maar als Ik hier weer weg ga, zal Ik in ieder geval eerst naar Bethanië gaan en daar je zusters zien en spreken. En deze vier arme mensen zul je zo meteen in betere, en wel Romeinse, kleren zien. Maar laten wij hen nu eerst hun inwendige mens laten sterken, daarna zal dan ook wel voor hun buitenkant worden gezorgd! Ben je daarmee tevreden?'

[10] Lazarus zei: 'Heer, geheel en al, want alleen wat U wilt en beveelt, is goed en juist! Maar nu moet er gegeten en gedronken worden en als wij allen gesterkt zijn, zullen wij weer over veel verschillende zaken kunnen spreken.’

[11] Daarop aten en dronken allen heel welgemoed en iedereen putte zich uit in lovende woorden over de goede en vriendelijke verzorging en de smakelijke spijzen, alsook over de lieflijke wijn, die het hart blij maakte.De slavenhandelaars waren helemaal buiten zichzelf van vreugde en gaven toe dat zij zelfs tijdens hun eerdere reizen naar de meer zuidelijke landen van de aarde nog nooit zoiets buitengewoon goeds hadden genoten.

[12] Maar een Farizeeër aan dezelfde tafel zei daarop: 'Ja, ja, mijn beste verre vrienden, in het huis van de Vader leven de ontaarde kinderen vaak beter dan ergens ver weg van het vaderlijk huis!’

[13] Ribram zei: 'Hoe moeten we dat opvatten?'

[14] De Farizeeër, die nu natuurlijk helemaal bekeerd was, zei terwijl hij op Mij wees: 'Zie, daar zit de eeuwig ware Vader temidden van ons, Zijn ontaarde kinderen, die wij en alle mensen van deze aarde zijn! Die tot Hem komen, Hem herkennen en Hem liefhebben, zijn Zijn betere kinderen en Hij zorgt dan door Zijn wijsheid en door Zijn almachtige wil overal voor hen, zodat het hun reeds op deze aarde goed gaat, maar na dit lichamelijke leven nog beter in het rijk van de eeuwige geesten, die nooit sterven, maar eeuwig voortleven. En kijk, dat bedoelde ik toen ik zei dat het zelfs de ontaarde kinderen nergens beter gaat dan in het huis van hun echte Vader! Begrijp je het nu?'

[15] Ribram zei: 'Ja,ja, dat begrijp ik nu en dat heb je goed en waarachtig gezegd, maar die man is eigenlijk toch God en dan is Hij toch te verheven om Vader te zijn van ons, slechte mensen! Ik zou het zelfs heel aanmatigend vinden om Hem Vader te noemen!’

[16] De Farizeeër zei: 'Aan de ene kant heb je daarin weliswaar niet helemaal ongelijk, maar Hijzelf leert ons dat en dreigt ieder die dat niet in zijn hart gelooft, met de uitsluiting van het zalige, eeuwige leven, en toont ons dat Hij alleen de Schepper en waarachtige Vader is van alle mensen, en daarom moeten wij dat ook geloven, maar ook moeten wij volgens Zijn heilige wil, die Hij aan ons heeft bekend gemaakt, zo op deze wereld leven, dat wij daardoor waardig worden om Zijn kinderen te zijn. Als Hijzelf ons dat leert, dan moeten wij dat ook wel met alle liefde en dankbaarheid aannemen en doen wat Hij ons leert. Want Hij alleen weet hoe het met ons mensen gesteld is en waarvoor Hij ons in het bestaan heeft geroepen.’

[17] Met deze goede les waren onze slavenhandelaars toen ook volkomen tevreden en zij aten en dronken daarop verder en onderhielden zich met de Farizeeën voorzover zij zich verstaanbaar konden maken. Maar langza­merhand begrepen zij elkaar steeds beter, omdat de ene Farizeeër vrij goed thuis was in het oer-Hebreeuws, de taal waarin deze noordelijke afstam­melingen van Indië, op nog tamelijk zuiver gebleven wijze, uitdrukking gaven aan hun gedachten.

 

13 Agricola's verwijzing naar de Heer

 

[1] Aan de andere tafels hield men zich nog heel stil, want ze zaten er allen op te wachten of Ikzelf soms ergens over zou gaan spreken. Maar omdat ook Ik Mij nu meer rust gunde, begonnen de tongen aan de andere tafels wat meer los te komen. De Romeinen knoopten een gesprek aan met de arme familie en Agricola vroeg de dochter, die er heel aanvallig uitzag, of geen van hen betere kleren had dan die ze nu droegen.

[2] De dochter antwoordde: 'Edele, geëerde heer! Thuis in onze armelijke woning heb ik nog wel een haren overkleed, maar dat is nog slechter dan de linnen rok die ik nu aan heb. Vroeger waren we niet zo ontzettend arm, toen onze ouders nog gezond waren en konden werken. Maar toen zij een paar jaar geleden erg ziek werden, ging het steeds slechter en slechter. Mijn broer kon ondanks al zijn ijver niet meer genoeg verdienen om behalve het hoogstnodige voedsel nog iets anders voor ons aan te schaffen en zo zijn we nu buiten onze schuld in deze grote armoede terechtgekomen. Het zou met ons allen binnen hoogstens twee dagen beslist helemaal gedaan zijn geweest als u en die vriend daar ons niet op zo'n wonderbaarlijke wijze hadden gered; want ik begrijp nog steeds niet hoe die knappe jongeman daar onze armoedige woning heeft kunnen vinden, alsof hij God weet hoe bekend was met de meest verborgen uithoeken van deze grote stad. Wie mogen die verheven man en die lieftallige jongeling naast hem toch wel zijn? Zou u mij daar niet iets naders over willen zeggen?'

[3] Agricola zei: 'Wel allerliefst meisje, schone dochter van Sion, daar heb ik echt geen recht toe, want weetje, ik ben werkelijk een groot en machtig heer in het hele Romeinse rijk, maar toch ben ik helemaal niets vergeleken bij die verheven man en die mooie jongeling! Ik zou vandaag een beëdigde bode met een brief van mijn hand naar de keizer in Rome kunnen zenden en hij zou mij vele legioenen sturen, waarmee ik ten strijde zou kunnen trekken om het hele grote Azië te overwinnen, maar wat zou dat betekenen tegenover de oneindige macht van die verheven man?! Als Hij iets wil, is het reeds een voldongen feit!

[4] Lieve dochter van Sion! Begrijp je wel wat dat wil zeggen? Kijk, je ouders waren, zoals je vertelde, meer dan twee jaar lang ziek! En die verheven man heeft hen, slechts door het te willen, in een oogwenk gezond gemaakt en ook was Hij in staat die jongeman heel precies jullie woning aan te wijzen, zodat deze jullie feilloos kon vinden. Zo heeft deze verheven man ook ongeveer drie uur geleden meegedeeld wat je broer te wachten stond. en pas daardoor werd het mij mogelijk om je broer en jullie, uitsluitend door Zijn genade, te redden en daarom heb niet ik, maar heeft alleen Hij jullie allemaal gered, want ik was alleen maar Zijn blinde werktuig.

[5] Je hebt daarnet buiten ook al die mooie jongens en meisjes gezien. Die prachtige, heerlijke wezens moesten allemaal als ellendige slaven verkocht worden! En ook hen heeft die verheven man bevrijd en heeft ze van top tot teen van mooie kleren voorzien en dat allemaal in één enkelogenblik en daarom verwelkomden zij Hem dan ook als een heel lieve vader. Als dit alles nu volkomen waar gebeurd is, wat is dan al mijn macht vergeleken met slechts een zuchtje van Zijn wil? Richten jullie daarom ook al je aandacht voornamelijk op Hem, want van hetgeen Hij enkel door Zijn wil kan bewerkstelligen, heeft niemand ooit kunnen dromen. Wat ik je hier nu volkomen openhartig heb gezegd, is de absolute waarheid. Wat vind je daar nu van?'

[6] Alle vier zeiden toen: 'Ja, als die verheven man alles kan wat u als zeer geloofwaardig getuige ons heeft verteld, dan moet Hij wel een groot profeet zijn! Want zie, wij joden verwachten een Messias, die in woord en daad zeer machtig zal zijn! Maar voor Hij zal komen, zal de grote profeet Elia en volgens de mening van vele mensen ook diens leerling Elisa Hem voorgaan. En kijk, misschien is Hij wel Elia of zijn leerling Elisa!'

[7] Agricola zei: ' Met die overlevering van jullie ben ik niet zo bekend, maar wel met die van jullie Messias, voor wie ik nu voornamelijk uit Rome hier naar Jeruzalem ben gekomen. Hebben jullie dan nog niets gehoord van de nu overal meer dan beroemde en bekende heiland uit Galilea?'

[8] De oude man zei: 'Hooggeëerde vriend en heer! Wij, arme dagloners, komen per jaar hoogstens tien keer in de tempel; daar brengen wij ons kleine offer en luisteren naar de een of andere prediking, die wij niet begrijpen. Als er al ergens iets nieuws en buitengewoons plaats vindt, dan horen wij daar in onze afzondering maar heel weinig of helemaal niets van.

[9] Bovendien zijn wij nu immers meer dan twee volle jaren bedlegerig geweest. Onze zoon moest dag in dag uit, zelfs op de sabbat, werken om voor ons hoogst nodige levensonderhoud te zorgen. Op de sabbat werkte hij bij een Griek of een Romein, die natuurlijk onze sabbat niet vierden of anderszins heiligden en dat was in zekere zin nog een groot geluk voor ons, want anders hadden we iedere sabbat, vooral in de twee laatste jaren, volkomen moeten vasten.

[10] Als u, geëerde heer en vriend, dat samenvat, zult u wel inzien dat een heel arme familie, al woont zij midden in deze grote stad, van alle verschijnselen en gebeurtenissen, ook al zijn die nog zo bijzonder, even weinig kan merken als wanneer zij ergens aan het eind van de wereld leefde! Als wij nu om de u genoemde redenen vrijwel niets weten over de beroemde en reeds overal bekende Galileeër, dan kan ons dat echt niet als schuld worden aangerekend.

[11] Het enige wat wij een jaar geleden hebben gehoord, is dat er een profeet, genaamd Johannes, in een woestenij aan de Jordaan tegen de Farizeeën heeft gepredikt en hun duchtig de waarheid moet hebben gezegd. Maar over wat er toen verder met hem is gebeurd, hebben we niets gehoord. Is deze verheven man soms die profeet?'

[12] Agricola zei: 'Deze verheven man is dat niet, maar jullie zullen Hem tot jullie geluk nog vandaag nader leren kennen. Eet daarom en drink, zodat jullie sterk genoeg worden om de grote onthulling, die jullie te wachten staat, te kunnen verdragen. Want het is geen kleinigheid die verheven man nader te leren kennen!’

[13] Toen aten en dronken de arme mensen weer heel gemoedelijk verder. Terwijl ze aten en enkele bekers wijn dronken, vielen hun de mooie, zware schalen op en nog meer de gouden wijnkaraffen en drinkbekers.

[14] De dochter bekeek deze voorwerpen met steeds grotere aandacht en zei tenslotte tegen Agricola: 'Luister toch eens, grote machtige heer, is dat niet puur zilver en goud? Dat heeft u zeker uit Rome meegebracht? O, dat moet wel ontzettend veel hebben gekost!’

[15] Agricola zei: 'Ja, mooie dochter van Sion, dat zou zeker veel kosten als je het zilver en goud zou moeten kopen en dan daarvan dit vaatwerk zou moeten laten maken! Maar dit vaatwerk hier heeft me helemaal niets gekost en Degene, die het op wonderbaarlijke wijze heeft gemaakt, ook niet en toch heeft alles een onschatbare waarde. Want kijk, Hem, die almachtig is, is niets onmogelijk! Begrijp je dat?'

[16] De mooie jodin zei: 'Ja, dat begrijp ik wel, maar almachtig is immers alleen God! Was God dan Zelf hier, of heeft Hij een engel hierheen gezonden, die hier zo'n wonder heeft verricht? Want zulke dingen zijn bij het joodse volk steeds gebeurd!'

[17] Agricola zei: 'Mijn lief en werkelijk mooi kind!Ja,ja, God Zelfwas hier, is nog hier en maakt Zich wonderbaarlijk aan hen kenbaar die Hem waarachtig en zuiver liefhebben! Als jij in je hart volliefde voor Hem wordt, zal Hij Zich aan jou en aan jullie allen ook wel kenbaar maken! Lieflijk meisje, geloof je me?'

[18] De steeds mooier wordende jonge jodin zei: 'Maar God is toch een geest, die geen mens kan zien zonder zijn leven te verliezen, want bij Mozes staat geschreven: 'Niemand kan God zien en leven."

[19] Agricola zei: 'Je hebt wel gelijk, maar bij de andere profeten staat ook geschreven, dat de eeuwige geest van God - dus God Zelf - zich ter wille van de mens in het vlees zal hullen en Zelf als mens temidden van hen zal vertoeven en hun Zelf de juiste levenswegen zal leren. En daarom kan nu een waar mens God zien en horen en daarbij niet alleen dit aardse leven behouden, maar ook nog het eeuwige leven van de ziel verkrijgen, zodat hij dan verder in eeuwigheid geen dood meer ziet of voelt. Ook al valt dit lichaam mettertijd van hem af, dan leeft toch de ziel van de mens eeuwig verder en geniet daarbij de hoogste zaligheid. Wat vind je daar van?'

[20] De mooie jodin zei: 'Ja, dat zou ons allen wel bijzonder goed bevallen, maar voor zo 'n ongehoorde genade zijn wij beslist te onbelangrijk en ook te grote zondaars! Want ten eerste hebben wij reeds lang de sabbat rust volgens de regels kunnen heiligen en horen wij allang in de rij van de grote zondaars, en ten tweede konden wij ons daar ook niet van zuiveren, omdat wij daar de middelen nooit voor bezaten. En dus zal God ook al komt Hij nu ook lichamelijk tot de mensen, beslist niet naar ons kijken. Hij kwam wel naar Abraham, Isaak en Jacob, maar dat waren zeer vrome mensen, die nooit een zonde hadden begaan. Wat zijn wij daarmee vergeleken? Ik zou God dus wel boven alles kunnen liefhebben, maar Hij is veel te heilig en kan de liefde van een zondaar niet aannemen.’

[21] Toen zei Ik over de tafel heen tegen de jodin: 'O lieve dochter, God kijkt niet naar de zonden van de mensen, vooral niet van jouw soort, maar alleen naar het hart! Wie God waarachtig liefheeft, worden alle zonden kwijtgescholden, al had hij er zoveel als er gras is op aarde en zand in de zee. Jouw zonden zijn alleen maar verbeelding en geen werkelijkheid. Voor God is alleen al datgene een gruwel, wat voor de wereld aanzien heeft; jij bent echter heel onbelangrijk voor de wereld en dus voor God geen gruwel. Heb God maar heel innig lief, dan zal Hij jou ook liefhebben en je het eeuwige leven schenken! Begrijp je dat?'

[22] De jodin zei: 'Dat heb ik begrepen, maar breng mij toch naar de plaats waar God nu is, opdat ik Hem kan zien, liefhebben en aanbidden!’

 

14 De nieuwe gasten in de herberg en hun onthaal

 

[1] Toen wilde de mooie jodin zich nog verder met Mij onderhouden, maar de bedienden van Lazarus kwamen de zaal binnen en zeiden dat er een groep vreemdelingen de berg opkwam en dat zij ( de bedienden) niet wisten waar al die mensen ondergebracht moesten worden.

[2] Toen zei Lazarus tegen Mij: 'Heer, wat moeten we daaraan doen? Ik vertrouw nu alleen maar op U!’

[3] Ik zei: 'Hoeveel zullen het er zijn die nu en ook later nog kunnen komen?'

[4] Lazarus zei: 'Heer, afgaande op de afgelopen jaren kunnen er wel vijf -, zes­ tot zevenhonderd personen komen, maar vandaag zal de toeloop beslist het grootst zijn!'

[5] Ik zei: 'Nu goed, ga jij met Mijn dienaar naar buiten, dan zal hij buiten alles wel zo voor je inrichten dat daar alle gasten die nog komen royaal ondergebracht kunnen worden! Maar laat de jongeren naar de kleine zaal gaan, zodat zij niet te veel blootgesteld worden aan de nieuwsgierige en geile blikken van de vreemdelingen!’

[6] Toen Lazarus dat gehoord had, ging hij meteen met Rafaël naar buiten, waar Rafaël eerst de vele jongeren naar de aanliggende zaal bracht en vervolgens tegen Lazarus zei: 'Heb je wel genoeg tafels en banken?'

[7] Lazarus zei: 'Nee, m'n beste en buitengewoon machtige vriend vol heil uit God, dat is nu juist het grootste probleem! In Bethanië zou ik er wel genoeg in voorraad hebben, maar die kan ik nu niet zo vlug hierheen halen! Wat kunnen we nu doen?'

[8] Rafaël zei: 'Maak je maar niet bezorgd! Omdat je op de Heer vertrouwt en Hem boven alles liefhebt, zal jouw probleem meteen opgelost worden. Kijk, ik ben in naam van de Heer een goed timmerman en meubelmaker en daarom zal alles watje nodig hebt er meteen zijn!'

[9] Rafaël had dat nog maar net gezegd of er stonden al voldoende tafels en banken en boven iedere tafel was een tentzeil gespannen, waardoor het er echt aantrekkelijk uitzag.

[10] Nu arriveerden ook de buitenlandse gasten al en vroegen of zij hier nog terecht konden om te eten.

[11] Lazarus zei: 'O ongetwijfeld, de bedienden zullen direct komen en ieder geven wat hij wenst!’

[12] Rafaël zei tegen Lazarus: 'Heb je wel genoeg bedienden voor zoveel gasten?'

[13] Lazarus zei: 'Dat zal desnoods wel gaan, maar zij zullen allemaal hun handen vol hebben!'

[14] Rafaël zei: 'Goed, als ze handen te kort komen, zal ook ik wel meehelpen!’

[15] Toen zei Lazarus: 'Zie, zegenrijke dienaar van God, wat je nu in naam van de Heer hier voor mij hebt gedaan, is een wonder boven wonder , maar ik verwonder me al bijna nergens meer over, omdat ik de Heer ken en reeds getuige was van heel veel wonderen, waarvan het ene nog groter was dan het andere!'

[16] Rafaël zei: 'Dat speelt nu helemaal geen rol meer, want alles watje ziet en voelt en denkt is een nog groter wonder van de Heer en ieder mens op zich is het grootste wonder! Of de Heer nu een bliksemsnelle bliksem schept, die in een oogwenk uit een wolk naar de aarde schiet, of dat Hij een zon schept, die dan aeonenmaal aeonen aardse jaren vele aarden verlicht, dat is voor de wijsheid en de macht van de Heer volkomen gelijk en daarom hoef jij ook dit huidige wonder niet zo belangrijk te vinden. Dat zou gezien de vele zeer nieuwsgierige vreemdelingen ook niet zo erg verstandig zijn. Maar nu mag je er wel voor zorgen dat al die gasten bediend worden, anders zullen ze drukte beginnen te maken!'

[17] Lazarus zei: 'Ja, zegenrijke dienaar van de Heer,je hebt gelijk, want het kleinste deel heeft pas iets! Wat doen we daaraan?'

[18] Rafaël zei: 'Wat we doen?' Helpen zullen we je knechten, anders krijgen al die gasten - en er komen er nog steeds meer bij - nog een hele tijd niets!'

[19] Toen liet Rafaël Lazarus enige ogenblikken alleen en in dat korte tijdsbestek waren alle tafels, waaraan zich gasten bevonden, royaal voorzien van wijn, brood, zout en ook andere spijzen.

[20] Die bediening viel veel gasten natuurlijk wel op, maar de gasten dachten dat zij vanwege hun gesprekken niet voldoende hadden gelet op het brengen van de wijn en het brood en de andere spijzen en dus aten en dronken zij verder. Wat hun echter wel opviel was de buitengewone kwaliteit van de wijn, omdat zij nog nooit eerder iets dergelijks geproefd hadden.

[21] Daarom stonden er een paar op van hun tafels om Lazarus te vragen, wat voor wijn het was en of hij die ook in grotere hoeveelheden verkocht.

[22] Lazarus zei: 'Deze wijn krijg ik zelf naar waarheid gewoon door de genade van God. Daarom kunnen jullie hem hier met mate drinken, maar ik heb absoluut geen wijn om door te verkopen!’

[23] Daarop gingen de gasten weer naar hun plaatsen.

[24] Zij die er eenmaal waren, gingen niet meer weg en toch kwamen er nog steeds nieuwe bij, zodat het Lazarus behoorlijk begon te duizelen en hij tegen Rafaël zei: 'M'n beste van Gods heil vervulde vriend, als dat nog lang zo doorgaat, zullen we uiteindelijk toch nog te weinig zitplaatsen en tafels hebben!’

[25] Rafaël zei: 'Wel, dan moeten we er nog een aantal bijzetten! ,

[26] En nauwelijks had Rafaël dat gezegd of er stonden al tafels en banken en tenten, en toch merkte niemand van de vele honderden gasten hoe de vele tafels en banken en tenten ontstaan waren. De gasten kwamen en werden op dezelfde wijze bediend.

[27] Toen na enkel uren de vreemdelingen die ook in andere jaren altijd deze herberg bezochten, allen waren gearriveerd en voldoende hadden gegeten, wendde Lazarus zich tot Rafaël en vroeg hem: 'Beste, van Gods heil vervulde dienaar van de Heer, leg me nu toch eens enigszins uit, hoe je dat tot stand kunt brengen, en dat allemaal in een ogenblik! Ik wil over de tafels, banken en tenten nog niets zeggen, maar waar komen het bijbehorende vaatwerk, het zout, de wijn en de spijzen vandaan, en de spijzen dan nog zo, dat een Pers en ook een Egyptenaar, een Griek, kortom iedereen waar hij ook vandaan komt, zijn nationale volksvoedsel op uitstekende wijze klaargemaakt voor zich op tafel heeft staan? Hoe is je dat toch allemaal mogelijk, en nog wel in een oogwenk?'

[28] Rafaël zei: 'M'n beste vriend, ook al zou ik je de mogelijkheid voor dat alles nog zo precies uitleggen, dan zou je daar toch maar weinig of vrijwel niets van begrijpen. Ik kan  je daarom voorlopig alleen maar zeggen, dat bij God alle dingen mogelijk zijn!’

 

15 Een verklaring van de materialisaties

 

[1] (Rafaël): 'Eigenlijk ben ik uit mijzelf evenmin in staat om iets te doen als jij, maar ik ben een zuivere geest en heb hier slechts een lichaam, dat is samengesteld uit de stoffen die in de lucht aanwezig zijn. Als geest kan ik echter helemaal met de wilsgeest van de Heer worden vervuld en dan hetzelfde doen als de Heer Zelf. Als ik dus met de geest van de Heer vervuld ben, heb ik geen andere wil dan die van de Heer en kan ik onmogelijk iets anders willen dan alleen wat de Heer wil. Wat de Heer wil, is er dan ook meteen.

[2] Kijk, alles wat op deze of ook op een andere aarde bestaat en groeit, is - net als de aarde - ook een wonder dat voortkomt uit de wil van de Heer. Alleen neemt de Heer daar, terwille van de vorming van het verstandelijk vermogen bij de schepselen, een bepaalde noodzakelijke, trapsgewijze volgorde in acht en laat Hij het een uit het ander geleidelijk aan enkel door Zijn wil ontstaan. Als de Heer dat terwille van de vorming en consolidatie van de intelligente en levende schepselen niet zou doen, dan zou Hij, gezien Zijn almacht, een wereld ook ogenblikkelijk kunnen scheppen zoals Hij een bliksem schept en laat werken.

[3] Kijk, in de lucht van de aarde zijn alle substanties en alle stoffen van een hele aarde in vrije toestand aanwezig! Jij kunt ze weliswaar met je aardse zintuigen niet waarnemen, maar voor een volmaakte geest is dat net zo gemakkelijk als het voor jou is om een steen op te rapen en te zien dat het geen vis en ook geen stuk brood is. En het is voor een geest dan ook gemakkelijk om bijvoorbeeld voor een bepaald voorwerp de nodige stoffen samen te voegen, namelijk uit de lucht, en deze ogenblikkelijk die vorm te geven die zij binnen de natuurlijke orde pas na verloop van tijd zouden hebben gekregen.

[4] Maar hoe dat voor een volmaakte geest mogelijk is, dat is nu precies wat de natuurlijke mens, zolang hij in zijn geest niet volledig is wederge­boren, onmogelijk kan bevatten en kan begrijpen. En dat kan ik je dan ook niet nader uitleggen. Toch wil ik je in het kort iets vertellen over een aantal verschijnselen in de natuur .

[5] Kijk, in alle kiemen van planten en bomen bevindt zich in een klein en teer omhulsel een aparte intelligentie in de vorm van een vonkje, dat zo klein is dat het voor jouw oog niet meer zichtbaar is! Dit vonkje is het eigenlijke, eerste, natuurlijke leven van het zaad en later van de hele plant. Stel je nu eens een bijna ontelbaar aantal van de meest verschillende planten en bomen voor, die natuurlijk ook allemaal verschillende zaden dragen, met in hun kiemhulsjes ook net zulke verschillende geestelijke intelligen­tievonkjes!

[6] Wanneer je nu verschillende zaden in de aarde stopt, worden zij week door de warmte en door het vocht dat de aarde heeft opgezogen uit de lucht; het geestelijke vonkje wordt actief en herkent heel duidelijk bepaalde stoffen in de lucht die het omgeeft, begint deze, door de wilskracht die het eigen is, aan te trekken en vormt daaruit precies die plant met haar vorm en vrucht, waarvoor het van de Heer de passende intelligentie en de overeenkomstige wilskracht heeft gekregen om deze te vormen.

[7] Zou jij met je verstand, met je zintuigen en met je wil ook in staat zijn de voor een bepaalde zaadkorrel bestemde stoffen op te sporen uit de lucht die de zaadkorrel omgeeft? Beslist niet, want jij eet en drinkt immers ook om je te voeden, maar je hebt er toch geen vermoeden van, hoe jouw geest, die je tot nu toe nog volledig onbekend is en die als de geheime liefdeswil van God in het hart van je ziel woont, door zijn wil en door zijn grote intelligentie, uit de spijzen die jij tot je hebt genomen precies die stoffen selecteert en ze daarheen dirigeert waar zij beslist noodzakelijk zijn om al je verschillende lichaamsdelen te vormen.

[8] Als je eens goed nadenkt over wat ik je nu heb gezegd, dan zul je overal precies zulke wonderen zien als deze, die ik zichtbaar voor jou volgens de wil van de Heer in een oogwenk heb gedaan, - alleen met dat verschil dat ik als volmaakte geest door de wil van de Heer ogenblikkelijk uit de lucht kan samentrekken, wat een eenvoudige nog helemaal onvolmaakte geest met zijn beperkte intelligentie en eveneens beperkte wilsmacht slechts stukje bij beetje kan doen.'

 

16 Het werk van de natuurgeesten bij de vorming van metalen

Het geheim van het wonder

 

[1] (Rafaël): 'Kijk, jij ziet de stof, waaruit volkomen zuiver goud bestaat, beslist niet als onderdeel van deze lucht daarin rondzweven, maar ik zie die stof wel en kan hem heel goed onderscheiden van de talloos vele, andere stoffen. Omdat ik dat echter wel kan en ook mijn wil overeenkomstig op dezelfde manier naar alle richtingen kan uitbreiden, daarom kan ik ook dit in de lucht aanwezige pure goudstof ineens tot een zichtbare hoop samentrekken, of ik kan ook net zo gemakkelijk bewerkstelligen dat het zich tot een willekeurige vorm, zoals bijvoorbeeld een drinkbeker, samen­voegt en dan zul je onmiddellijk een willekeurig grote goudhoop of een gouden beker voor je zien en dat goud zal niet een zogenaamd waardeloos, wonderbaarlijk goud zijn, maar even natuurlijk als het goud dat de mensen uit de bergen delven, van vreemde stoffen ontdoen en vervolgens in het vuur smelten en er dan allerlei kostbare zaken en voorwerpen van vervaar­digen.

[2] Want bepaalde natuurgeesten in de materie van de bergen die met het in de lucht vrij aanwezige goudstof het meest verwant zijn, zijn in staat door hun zeer geringe intelligentie en de daarmee verbonden wilskracht ­wat de apothekers aantrekkingskracht noemen -het vrije goud uit de lucht naar zich toe te trekken en als dat een paar honderd jaar achtereen gebeurt, zal er op zo'n plaats heel veel goud zichtbaar worden.

[3] Dat zo'n opeenhoping van goud in de natuur maar zeer langzaam plaatsvindt, wordt veroorzaakt door de zeer geringe intelligentie en de net zo geringe wilskracht van die bergnatuurgeesten, die zich in een noodza­kelijkerwijs gerichte toestand bevinden.

[4] Maar ik, als volkomen vrije en volmaakte geest, voorzien van ontelbare en onmeetbare hoogste intelligenties, met daarbij de volledige wilskracht uit God, kan nu binnen een ogenblik bewerkstelligen - zoals ik dat al heb laten zien - wat de eenzijdig zwak intelligente en evenzo in hun wil beperkte natuurgeesten slechts geleidelijk tot stand brengen.

[5] Let nu goed op hoe ik zo'n wonder voor je tot stand breng! Terwille van jou zal ik het wonder wat langzamer laten gebeuren, zodat je gemakkelijker kunt constateren hoe het goud zich uit de vrije lucht precies op jouw hand zal verzamelen. Kijk, ik wil het nu en reeds zie je op je handpalm een dun vleugje goud! Let maar op hoe het goud zich vermeer­dert! Nu wordt je handpalm reeds door een flinke schijf goud bedekt. Daarboven begint zich nu een sierlijk gevormde rand te verheffen. Hij blijft groeien en kijk, je hebt nu binnen enkele ogenblikken al een kant en klare beker van zuiver en - zeg maar - heel natuurlijk goud in je hand, die alleen door de macht van een volmaakte geest weer in zijn oerstof kan worden ontbonden, wat een andere kracht in de natuur niet zo gemakkelijk zal lukken. Ik zal deze beker bij je laten zoals hij is en je kunt hemverkopen of door een goudsmid in iets anders laten veranderen, of ook zo bewaren.

[6] Je hebt nu gezien hoe ik op een langzamere manier voor jou een wonder heb gedaan, maar strek nu je andere hand uit, dan zal ik in een oogwenk net zo'n wonder voor je doen! Kijk, ik wil en nu heb je ogenblikkelijk een geheel identieke beker in je linker hand!

[7] Zoals ik dit door mijn innerlijke kracht kan, zo kan ik ook al het andere wat ik voor al die gasten heb geschapen. Maar daarom hoef je deze gasten de maaltijd niet te schenken, want het zijn allemaal rijke handelaars en zij moeten betalen voor wat ze hebben gegeten en gedronken. Daarna zullen ze al gauw weer naar hun kramen gaan, die nu nog afgesloten zijn, en de kopers door hun geschreeuw lokken. Laat je dienaren nu het geld inzame­len!’

[8] Daarop riep Lazarus zijn dienaren en zei dat zij van iedere gast niet meer dan een zilverling moesten verlangen. De dienaren deden dat en iedere gast betaalde graag het verlangde muntstuk en bedankte bovendien nog voor de goede verzorging en allen vroegen toestemming om 's avonds en ook de volgende twee dagen terug te mogen komen, wat hun natuurlijk door Lazarus heel vriendelijk werd toegestaan.

[9] Toen daarna de vele gasten zich vanaf de berg naar de stad begaven, wilden de dienaren zoals altijd de tafels afruimen. Maar Rafaël zei hun dat zij dit werk niet hoefden te doen, want als dezelfde gasten 's avonds terug zouden komen, hoefden zij niets anders te doen dan hun na het avondmaal de rekening te presenteren en daarna weer alle tafels net als nu gedekt te laten staan. Daarbij bleef het dan ook en de volgende twee dagen werden al die vele gasten van spijs en drank voorzien, zonder dat Lazarus ook maar een vis, een stuk brood of een beker wijn van zijn voorraad hoefde te gebruiken.

 

17 De oerstoffen van de schepping

 

[1] Maar toen alle gasten verdwenen waren, vroeg onze vriend Lazarus aan Rafaël: 'Luister, mensengeest vol van Gods heil, je zei zojuist dat er zich in de lucht een ontelbare hoeveelheid van allerlei oerstoffen en substanties in vrij zwevende en ongebonden toestand bevindt, die door de wijsheid en door de wil van een volmaakte geest als zodanig herkend en tot een vaster lichaam samengetrokken en verbonden kunnen worden! Door de mij gegeven voorbeelden moest mij dat wel duidelijk worden, maar daarnaast kwam er bij mij nog een heel andere zeer belangrijke vraag op en wel de volgende: Kijk, de oerstoffen en substanties zullen in ieder geval wel zo in de lucht van deze aarde aanwezig zijn, zoals jij mij dat heel overtuigend hebt aangetoond. Maar wat is nu hun oorsprong? Hoe komen ze in zo'n ontelbare verscheidenheid in de lucht van onze aarde en waarschijnlijk ook in nog grotere verscheidenheid in de lucht van de ontelbaar vele andere aarden en werelden, die de Heer Zelf mij en vele andere leerlingen door Zijn genade heeft leren kennen? Leg mij dat toch ook nog uit!’

[2] Rafaël zei: 'Wel, wel, dat je daar zelf niet opkomt! Is er dan buiten God iets wat niet uit Hem ontstaan zou zijn? Is niet alles wat van eeuwigheid de oneindige ruimte vult, Zijn gedachte, Zijn idee, Zijn wijsheid, Zijn wil?

[3] Kijk, Zijn gedachten, die in een onuitputtelijke, eindeloze stroom eeuw in eeuw uit steeds maar doorgaan, zijn de eigenlijke oersubstanties en de oerstoffen, waaruit alles wat op aarde en in de hemelen is gemaakt, door de ongedeelde, eeuwige macht van de goddelijke wil blijft bestaan. Geen enkele gedachte en geen enkel idee kan als zodanig in God zonder Zijn wil ontstaan en voortbestaan. Omdat elke gedachte en elk idee, die uit de hoogste intelligentie van God door Zijn wil ontstaat, ook als zodanig als aparte intelligentie het overeenkomstig deel van de goddelijke wil in zich draagt, kan ook iedere op zichzelf staande gedachte van God, die Gods wil in zich draagt, of een net zo geaard groter idee van de Heer, evenmin als God Zelf ooit een einde hebben, omdat Hij een eenmaal opgekomen gedachte en een nog dieper opgevat idee binnen de sfeer van Zijn allerhelderste zelfbewustzijn nooit kan vergeten. Omdat het bij God echter puur onmogelijk is om een gedachte te vergeten, die eenmaal bij Hem is opgekomen of een idee dat Hij eenmaal heeft opgevat, blijft ook iedere nog zo geringe gedachte en een nog zo onbetekenend schijnend idee van God voor eeuwig onverwoestbaar in zijn oergeestelijke staat.

[4] Omdat echter verder - zoals reeds eerder aangeduid - iedere gedachte en ieder idee van God ook voor een deel als goddelijke vonk van Zijn intelligentie, noodzakelijkerwijs ook de goddelijke wil in zich draagt en moet dragen, omdat deze zonder die wil nooit gedacht zou zijn, daarom kan dan ook elk van die op zichzelf staande gedachten en elk op zichzelf staand idee van God hetzij op zichzelf of als een aantal wijs met elkaar verenigde gedachten - wat dan een idee is - zich als iets zelfstandigs op zijn eigen manier en binnen zijn eigen sfeer vormen, zich in en voor zichzelf vervolmaken als datgene wat hij is, zich tot in het oneindige vermeerderen en door wijs samengaan met andere oerstoffen en substanties ook edeler en volmaakter worden.

[5] Zo is een zon in wording eerst een zuivere, flauw lichtgevende lichtether of een samengaan van talloos vele gedachten en ideeën van God tengevolge van het aan hen uitdrukkelijk ten grondslag liggende en overeenkomstige wilsaandeel uit God. Door deze wil van God die aan hen ten grondslag ligt, trekken zij het aan hen gelijke uit de eindeloze ether voortdurend naar zich toe en zo wordt de eerst flauw lichtgevende ether steeds dichter en krijgt langzaam maar zeker de dichtheid van de lucht van deze aarde. Die verdicht zich langzamerhand ook steeds meer en er zal water te voorschijn komen; maar ook dat verdicht zich langzaam maar zeker en daaruit komt modder, leem, steen en dus ook een vastere bodem voort.

[6] De nu dus steeds vaster met elkaar verbonden, oorspronkelijk geeste­lijke oersubstanties en oerstoffen beginnen zich in zo'n onvrije toestand steeds onbehaaglijker te voelen, worden erg actief om zich vrijer te maken en dan begint het in zo'n hemellichaam vooral in de vaste en zware delen zeer vurig te worden. Door deze vurige actie van de onder druk staande, oorspronkelijk vrije oersubstanties en oerstoffen worden de vastere delen van zo'n nieuw hemellichaam verscheurd, ja, het binnenste wordt vaak het buitenste en omgekeerd het buitenste het binnenste, en pas na heel veel van zulke gevechten wordt zo'n nieuw hemellichaam een beetje rustiger en de daarin gevangen oergedachten en oerideeën van God vinden dan een andere weg om zich vrij te maken van de grote druk en zich ervan te ontdoen.

[7] En kijk, weldra ontstaan er dan allerlei planten en dieren en dat gaat zo door tot en met de mens, waarin dan heel veel van die oergedachten en oerideeën van God pas volledige bevrijding uit hun oude gericht vinden. Pas dan herkennen deze God als de oergrond van al het bestaan en al het leven en zij keren dan tot Hem terug als zelfstandige, volledig vrije wezens – d.w.z. als zij volgens Zijn herkende wil geleefd hebben.

[8] Maar deze zuiver vrije, zelfstandige, geestelijke ommekeer op de ontelbare, zeer uiteenlopende hemellichamen is ook net zo verschillend als de hemellichamen onderling en in zichzelf zijn. De meest volmaakte terugkeer vanaf een hemellichaam naar God is en blijft echter die vanaf deze aarde, omdat hier ieder mens in zijn ziel en in zijn geest volkomen aan God gelijk kan worden als hij dat maar wil; want wie hier naar God streeft, zal ook bij God komen. Begrijp je deze dingen?'

[9] Lazarus zei: 'Dat begrijp ik nu goed, omdat ik met betrekking tot de gehele bouw van de werelden al heel belangrijke voorkennis van de Heer bezit, maar veel blijft toch nog onbegrijpelijk voor me, zodat ik dus nog veel vragen heb.'

[10] Rafaël zei: 'O, m'n beste vriend, dat is ook bij mijzelf het geval! Want er ligt in God nog eindeloos veel verborgen waarvan wij, die na God de hoogste en zuiverste geesten zijn, zelf niets weten; want God heeft voor de goede en zuivere geesten eeuwig een dermate grote voorraad, dat Hij hen ook eeuwig met nooit vermoede nieuwe scheppingen uit Zijn liefde en wijsheid onuitsprekelijk kan verrassen en daardoor hun geluk steeds kan vermeerderen en verhogen. En kijk, het zou dus best kunnen dat je mij weldra het een en ander zou vragen waar ik je dan geen antwoord op zou weten te geven!’

[11] Lazarus zei: 'O ja, dat geloof ik graag, maar wat mijn nog zeer beperkte menselijke verstand je kan vragen, kun je me toch beslist wel uitleggen!

[12] Kijk, zo las ik eens een oud boek met de titel 'Oorlogen van Jehova' en daarin is, weliswaar in een heel mystieke taal, sprake van de val van de oergeschapen engelen!

[13] In het begin moet God -natuurlijk eindeloos lang voordat er werelden werden geschapen -zeven grote geesten hebben geschapen, overeenkom­stig de zeven geesten in God. Hij gaf hun grote macht en een evenzo grote wijsheid, zodat zij daardoor ook, zoals God, kleinere, volledig aan hen gelijke geesten in oneindige aantallen konden scheppen en de eeuwige ruimte werd zo met ontelbare heerscharen van geesten gevuld.

[14] De grootste en machtigste van deze zeven oergeschapen geesten was volgens het oude geschrift duidelijk Lucifer. Hij werd echter trots op zijn macht en grootte, wilde niet alleen aan God gelijk zijn, maar zelfs boven God staan en heersen. Toen werd God toornig, greep de verrader en stootte hem voor eeuwig van Zich in het gericht. De zes grote geesten bleven echter met hun ontelbaar vele ondergeschikte geesten bij God en dienen Hem alleen, van eeuwigheid tot eeuwigheid, terwijl de ondergeschikte geesten van Lucifer als boosaardige duivels voor eeuwig als door God verworpen wezens met Lucifer in het eeuwige vuur van de toorn van God branden en steeds zonder enige verzachting de grootste pijnen moeten lijden. Wel, wat vind jij, die beslist ook zo 'n eerste engel van God bent, daarvan?'

 

18 De zeven oergeesten van God

De verlossing

 

[1] Rafaël zei: 'Dat is toch slechts een overeenstemmend beeld van wat ik je zojuist over de schepping of de geleidelijke vorming van een compleet hemellichaam heb verteld.

[2] De oergeschapen grote geesten zijn immers de gedachten in God en de daaruit voortkomende ideeën.

[3] Het mystieke getal zeven slaat op het volkomen oorspronkelijk goddelijke en het aan God gelijke in elke van Hem uitgaande gedachte en in iedere idee die door Hem is gevormd en als het ware uit Hem naar buiten is geplaatst.

[4] Het eerste in God is de liefde. Die is in alle geschapen dingen te vinden, want zonder liefde kan niets bestaan.

[5] Het tweede is de wijsheid, het uit de liefde voortkomende licht. Ook deze kun je in elk wezen aan zijn vorm waarnemen, want hoe ontvanke­lijker een wezen is voor licht, des te meer ontwikkeld, verfijnd en mooier zal ook zijn vorm zijn.

[6] Het derde, dat uit de liefde en de wijsheid voortkomt, is de werkzame wil van God. Daardoor worden de gedachte wezens pas werkelijkheid, zodat zij dan werkelijk bestaan en aanwezig zijn, anders zouden alle gedachten en. ideeën van God hetzelfde zijn als jouw nietszeggende gedachten en Ideeën, die nooit realiteit worden.

[7] Het vierde dat weer uit deze drie ontstaat, is en heet de orde. Zonder deze orde zou een wezen nooit een blijvende en vaste vorm en dus ook nooit een bepaald doel hebben. Want als je een os voor de ploeg spant en zijn vorm en gedaante zou veranderen, bijvoorbeeld in een vis of in een vogel, zou je daar dan wel ooit een doel mee kunnen bereiken? Of als je een vrucht zou willen eten, die voor je mond in een steen zou veranderen, wat zou je dan aan die vrucht hebben? Of als je ergens naar toe zou gaan over een vaste weg en de weg zou onder je voeten in water veranderen, zou de stevigste weg je dan iets helpen? Kijk, dat alles en ontelbaar veel meer wordt verhoed door de goddelijke orde als vierde geest van God!

[8] De vijfde geest van God heet de goddelijke ernst, zonder welke geen enkel ding een bestaansmogelijkheid zou hebben, omdat hij overeenkomt met de eeuwige waarheid in God en die geeft aan alle wezens pas de ware duurzaamheid, de voortplanting, het gedijen en de uiteindelijke vervol­making. Zonder die geest in God zou het er voor alle wezens erg slecht uitzien. Ze zouden zijn als de bouwsels van een fata morgana, die wel iets lijken te zijn zolang men hen ziet. Maar de voorwaarden waardoor ze veroorzaakt werden, veranderen maar al te gauw, omdat er geen ernst in heers.te en de mooie en wonderbaarlijke bouwsels verdwijnen in het niets! Ze zien er weliswaar ook heel goed geordend uit, maar omdat er in de oorzaak die hen doet ontstaan geen ernst heerst, zijn zij niets dan loze, zeer vergankelijke bouwsels, die onmogelijk bestendigheid kunnen hebben.

[9] Kijk, dit zijn dan al vijf grote oergeesten van God, en nu zullen we nog overgaan tot de twee laatste; luister dus nog verder naar mij!

[10] Waar de hoogste liefde, de hoogste wijsheid, de almachtige wil, de volkomen orde en de onveranderlijk standvastigste ernst aanwezig zijn, moet toch duidelijk ook het grootste en eeuwig nooit bereikbare geduld aanwezig zijn, want zonder het geduld zou alles in een stroomversnelling geraken en tenslotte in een onontwarbare chaos van de oude wijzen eindigen.

[11] Wanneer een bouwmeester een huis bouwt, mag hij toch naast de andere eigenschappen die daarvoor nodig zijn ook het geduld niet verge­ten, want als hij dat niet heeft, dan - geloof mij -zal hij zijn huis nooit kunnen voltooien.

[12] Ik zeg je: als God deze geest niet zou hebben, dan zou er al vrijwel eindeloos lang geen aardse zon meer in de oneindige ruimte schijnen en in de wereld van de geesten zou het er heel vreemd, volkomen onwerkelijk uitzien. Het geduld is de moeder van de eeuwige, onveranderlijke barm­hartigheid van God en als deze zesde geest niet in God aanwezig zou zijn, waar en wat zouden dan alle schepselen tegenover de enige almachtige God zijn?!

[13] Als wij dan ook op een of andere wijze falen en ons daardoor klaarblijkelijk prijsgeven aan de vernietigende vloek van de goddelijke liefde, wijsheid en van de goddelijke wil, waarop Zijn ernst volgt, vanwege de voorgegane orde, dan stoten wij op het goddelijke geduld, dat mettertijd toch alles in evenwicht brengt en brengen moet, want anders zouden alle schepselen, ook al waren ze nog zo volmaakt, zijn overgeleverd aan het eeuwige gericht van het verderf.

[14] Het goddelijke geduld zou met de eerder genoemde vijf geesten in God wel één of ook wel talloos vele mensen op de hemellichamen scheppen en ook blijvend onderhouden, maar dan zou een mens of ook talloos vele mensen in het zware vlees een eindeloze tijd voortleven en van een uiteindelijk vrij worden van de ziel uit de banden van de materie zou dan eeuwig lang geen sprake zijn. Tevens zouden dieren, planten en mensen zich steeds maar vermeerderen en tenslotte door hun aantal op de beperkte ruimte van een hemellichaam zo dicht op elkaar gedrongen wonen, dat de een niet meer voor de ander opzij zou kunnen gaan. Met dien verstande dat een hemellichaam onder het beheer van het eindeloze goddelijke geduld ooit nog zover rijp zou kunnen worden dat het planten, dieren en mensen zou kunnen dragen en voeden. ja met de zes geesten waarmee ik je tot nog toe alleen maar heb laten kennismaken, zou zelfs het scheppen van een stoffelijke wereld oneindig traag gaan en het zou zeer de vraag zijn of er wel ooit een wereld in de materie te voorschijn zou komen.

[15] Maar het geduld is, zoals reeds gezegd, de moeder van de goddelijke barmhartigheid en daarom is de zevende geest in God dan ook de barmhartigheid, die we ook de zachtmoedigheid willen noemen. Die brengt alles in orde. Zij ordent alle eerdere geesten en zorgt voor de tijdige rijpheid zowel van een wereld als van alle schepselen daarop. Voor alles heeft zij een bepaalde tijd gesteld en de rijp geworden geesten kunnen zodoende vlug en gemakkelijk hun volledige verlossing verwachten en hun eeuwige vrijheid en volledige levenszelfstandigheid aanvaarden.

[16] Deze zevende geest in God zorgde er dan ook voor dat God Zelf in het vlees kwam om daardoor alle gevangen geesten binnen de kortst mogelijke tijd uit de harde banden van het noodzakelijke gericht van de materie te verlossen, en dit werk van Hem -de verlossing -kan dan ook de hernieuwde schepping van de hemelen en de werelden en dus het grootste werk van God genoemd worden, omdat daarin alle zeven geesten van God volledig evenwichtig werken, wat eerder niet zo zeer het geval was en ook niet zijn mocht vanwege de geest van de orde in God. Want vroeger werkte deze zevende geest in God, die je nu bekend is, slechts in zoverre met de andere geesten samen dat alle gedachten en ideeën van God realiteiten werden; van nu af aan werkt hij echter krachtiger en juist de volkomen verlossing is daarvan het gevolg.

[17] En zie nu, dat zijn de zeven geesten van God die jij niet begreep; en al het geschapene Uit de zeven geesten van God komt in alles met deze zeven geesten van God overeen en draagt ze in zich. En de eeuwig voortdurende schepping en het evenzo onophoudelijk scheppen is het wat de oerwijzen van deze aarde de 'oorlogen van Jehova' noemden.'

 

19 De oorlogen van Jehova

 

[1 ] (Rafaël): 'Zoals de zeven geesten of speciale eigenschappen in God zich op dat punt als het ware in een voortdurende strijd bevinden, zodat de ene ook de andere steeds tot activiteit uitdaagt, zo kun je op min of meer gelijke wijze dezelfde strijd ook heel gemakkelijk in alle schepselen van God waarnemen.

[2] De liefde als zodanig is blind en haar streven is alles naar zich toe te trekken. Maar in dit streven ontvlamt zij en ontstaat er licht en daarmee begrip en inzicht in haar.

[3] Zie je nu niet hoe het licht tegen het op zichzelf staande streven van de pure liefde strijdt en haar tot orde en bezinning brengt?!

[4] Door deze strijd of oorlog ontwaakt echter tegelijkertijd de wil als werkende arm van de liefde en haar licht, die datgene wat het licht wijs geordend heeft, ten uitvoer brengt.

[5] Dan wordt uit het inzicht van de liefde door haar licht en door de kracht van beide, ook tegelijkertijd de orde te voorschijn geroepen en deze strijdt verder tegen al het onordelijke door het licht en door de wil van de liefde, en daarin vind je weer een eeuwig voortdurende oorlog van Jehova zowel in Hem als in alle schepselen.

[6] Dat zou zo allemaal wel goed zijn, als men er maar voor in kon staan dat datgene wat de vier geesten, al is het nog zo mooi geordend, ten uitvoer brachten, daarmee reeds stand zou houden. Maar alle werken van de eerste vier geesten, al zijn ze nog zo prachtig, lijken nog sterk op het spel van kinderen, die weliswaar met veel animo en plezier veel dingen heel meesterlijk geordend ten uitvoer brengen, maar na korte tijd geen plezier meer hebben in hun product en het dan nog ijveriger vernielen dan zij het eerst gemaakt hebben. En echt, vriend, zo zou het er met het voortbestaan van al het geschapene nog heel kwalijk uitzien!

[7] Om dat echter te voorkomen verheft zich uit de vier geesten, en wel tengevolge van de grote voldoening over het volledige welslagen van het werk, de ernst als vijfde geest in God alsook in Zijn schepselen, en deze geest strijdt dan voortdurend tegen de verwoesting en vernietiging van de eenmaal ontstane werken, zoals ook een verstandig en ernstig geworden mens, die bijvoorbeeld een huis voor zichzelf heeft gebouwd en een wijngaard heeft aangelegd, alles zal doen voor het onderhoud en het gebruik van het huis en de wijngaard, maar niet om bijvoorbeeld het huis en de wijngaard zo snel mogelijk weer te verwoesten, zoals ik je dat eerder bij de ontstane werken van de kinderen heb laten zien. En zie, dat is -zoals reeds gezegd - alweer een oorlog van Jehova!

[8] Maar het gebouwde huis vertoont mettertijd toch nog gebreken en de wijngaard wil nog steeds niet de gewenste oogst opleveren en de bouwer betreurt de moeite en de ernst waarmee hij ijverig aan het werk ging en hij zou daarom alles willen vernietigen en er iets heel anders en nieuws voor in de plaats opbouwen; maar dan treedt de zesde geest op tegen die ernst en deze heet -zoals reeds gezegd - geduld. En kijk, die zorgt er dan voor dat het huis en de wijngaard behouden blijft! En dat is alweer een nieuwe oorlog van Jehova!

[9] Welnu, het geduld op zich zou echter, ook al is het verenigd met de eerdere geesten, noch aan het huis noch aan de wijngaard speciale verbe­teringen aanbrengen, maar alles mooi laten zoals het was, maar dan komt de zevende geest, namelijk de barmhartigheid, die zachtmoedigheid, zorgzaamheid, vlijt, liefdadigheid en vrijgevigheid in zich heeft. En zie,.de mens verbetert zijn huis dan zo goed, dat er geen mankementen van enige betekenis meer aan te vinden zijn, en hij spit en bemest de wijngaard, zodat deze hem al gauw een rijke oogst oplevert! En zie, dat is dan weer een strijd of een oorlog van Jehova in de mens evenals in God en in de engel!

[10] En zo is het ware, volmaakte leven in God, in de engel en in de mens voortdurend een strijd van de zeven geesten, die ik je nu heb laten zien. Maar deze strijd is zowel in God als in de engel niet zodanig, dat één van de zeven geesten ernaar streeft om de andere geesten te onderdrukken en werkeloos te maken, maar de strijd is er eeuwig op gericht, dat de ene geest de andere steeds met al zijn kracht en macht ondersteunt, zodat dus iedere geest volkomdn in dE andere aanwezIg is. En zo is de lhefde in alle andere zes gedsten aanwezig en eteneens het licht of de wijsheid in de liebde en ij de andere vijf geesten en zo verder, zodat in elke geest ook alle andere volledig werkzaam en aanwezig zijn en elkaar voortdtrend in de mooiste harmonie on$ersteunen.’

 

20 De disharmonid van de zeven geecten in de menr

 

[1] (Rafaël)2 'Zo zou het ook in de mens moeten zijn, maar dat is helaas niet zo* Wel i3* ('niet zo', 'is# en 'maar' zijn verTaalde toevoegingdn van de Duitse uitgever. ) dit vermogen aan ieder mens gegeven, maar* zonder ooit volledig ontwikkeld en beoefend te worden. Er zijn maar weinig mensen die alle zeven geesten in zichzelf tot volledige en gelijke werk­zaamheid brengen en daardoor waarachtig aan God en aan ons engelen gelijk worden. Maar, zoals gezegd, hebben zeer velen zich daarvan afge­keerd en bekommeren zich er weinig om en zien zodoende het ware geheim van het leven in zichzelf helemaal niet. Zulke blinde en halfdode mensen kunnen dan niet waarnemen wat aan het doel van hun leven ten grondslag ligt, omdat zij zich slechts door de ene of door de andere van de zeven geesten laten leiden en beheersen.

[2] Zo leeft de één puur vanuit de geest van de liefde en schenkt helemaal geen aandacht aan de andere geesten. Wat is zo'n mens dan anders dan een vraatzuchtig roofdier dat nooit genoeg heeft? Zulke mensen zitten altijd vol eigenliefde, vol afgunst en gierigheid en zijn hardvochtig tegenover al hun medemensen.

[3] Anderen hebben een verlichte liefde en zijn daarom ook echt wijs en kunnen hun medemensen heel goede lessen geven, maar hun wil is zwak en zij kunnen daarom niets volledig ten uitvoer brengen.

[4] Weer anderen zijn er, bij wie de geesten van liefde, van het licht en van de wil heel actief zijn, maar waar het met de geest van de orde en van de ware ernst heel slecht gesteld is. Dit soort mensen zal ook echt verstandig en vaak zelfs echt wijs spreken en ook hier en daar iets ten uitvoer brengen, maar de mens die werkelijk geheel wijs is vanuit alle zeven geesten, zal maar al te gaus uit hun woorden, spreken an handelen opm!ken, dat daar geen orde en geen samenhanc heerst.

[5] En dan zijn er nof mensen die liefde, lichT, wil en orde bezitten, maar de geest van de ernst missen. Daarom zijn zij angstig en vreesachtig en kunnen hun werken maar zeldef volledig tou hun recht l`ten komen.

[6] Weer anderen xijn daarbij ook vol ernst en moed, maar hebben niet alle geduld. Zulke mensen ovdrhaasten zich gewoollijk, en b%der­ven met htn ongeduldig %nthousiasme vaak meer dan zij goed doen. Ja, vriend, zonder het juiste geduld komt er niets tot stand, want wie niet het juiste geduld heeft, spreekt over zichzelf een zeker doodsvonnis uit! Want de mens moet wachten tot de druif volledig rijp wordt, wil hij een goede oogst binnenhalen. Doet hij dat niet, wel, dan heeft hij het uiteindelijk aan zichzelf te wijten als hij in plaats van een edele wijn slechts een ondrinkbare zure wijn heeft geoogst.

[7] Geduld is dus bij alles wat je doet een noodzakelijke geest: ten eerste om de geest die ik ernst noemde, te beheersen en in het gareel te houden, daar deze geest vaak tot in het oneindige wil gaan -omdat deze geest in verbinding met de liefde, de wijsheid en de wil ontaardt in de grootste hoogmoed, die dan zoals bekend, bij de mens geen grenzen kent - en ten tweede, omdat het geduld vooral, zoals ik je reeds heb laten zien, de moeder is van de geest van de barmhartigheid, welke geest alle voorafgaande geesten de goddelijk geestelijke volmaaktheid verleent en de ziel van de mens tot de volle en ware wedergeboorte in de geest brengt.

[8] Daarom heeft de Heer Zelf jullie allen nu vooral de liefde tot God en tot de naaste op het hart gedrukt en erbij gezegd: 'Wees barmhartig, zoals ook jullie Vader in de hemel barmhartig is en wees zachtmoedig en deemoedig, zoals ook Ik van gans er harte zachtmoedig en deemoedig ben!

[9] De Heer gebood jullie mensen dus vooral de zevende geest tot ontwikkeling te brengen, omdat juist in deze laatste geest alle voorafgaande aanwezig zijn en tot ontwikkeling komen. Wie zich dus inspant om deze laatste geest te ontwikkelen en krachtig te maken, doet dat tegelijkertijd ook met de voorafgaande geesten en wordt daardoor het snelst en zekerst voleindigd. Wie echter zijn ontwikkeling begint met één of ook meer van de eerdere geesten, bereikt moeilijk of vaak helemaal niet de gehele en volledige levensvoleinding, omdat deze eerdere geesten puur op zichzelf niet de zevende geest bevatten, terwijl in deze geest wel alle geesten die noodzakelijkerwijs aan hem voorafgaan, aanwezig zijn.

[10] En zie, dat is dan ook de val van de engelen of van de gedachten en ideeën uit God -die wij ook de bestendig van God uitgaande krachten kunnen noemen - die voortduurt zolang zij niet in hun totaliteit de zevende geest in het wezen van de mens tot ware en hoogste volmaaktheid hebben gebracht. Want alle eerdere geesten zijn aan bijna alle schepselen min of meer vrij gegeven, maar de zevende geest kan de mens pas door zijn hoogst eigen inzet en ijver verkrijgen.

[11] En zoals daardoor pas alle eerdere zes geesten hun ware betekenis en ware levensdoel bereiken, zo bereikt dan ook de hele mens pas daardoor de volledige levensvrijheid en zelfstandigheid. En nu vraag ik je of je dat alles ook goed hebt begrepen?'

[12] Lazarus zei: 'Ja, van Gods geest vervulde dienaar van de Heer, ik kan je voor je grote geduld en genade werkelijk nooit genoeg danken! Nu begrijp ik pas de wijsheid van de oude boeken! Het is alleen eeuwig jammer dat alleen ik dat nu begrijp, daar ik een te slecht schrijver ben om deze leer in een boek op te tekenen. Misschien moet je het ook aan de andere leerlingen van de Heer vertellen, omdat sommigen van hen de kunst van het schrijven wel machtig zijn, zodat zij het voor alle tijden en volkeren kunnen optekenen; want zij zullen daar nog niets van weten.’

[13] Rafaël zei: 'Maak jij je daar maar geen zorgen over, want op hetzelfde moment dat ik je alles over de wonderen, over de oorlogen van Jehova en over de zeven geesten van God uitlegde, heeft de Heer Zelf in de zaal nauwkeurig hetzelfde even begrijpelijk aan allen uitgelegd, als ik u aan jou, en Johannes en Mattheus hebben daarvan de voornaamste punten ook opgeschreven! Als je echter een leeg en onbeschreven boek hebt, wil ik het ook zelf op dit ogenblik woord voor woord voor je opschrijven.'

[14] Lazarus zei: 'Zo'n boek heb ik wel, zal ik het voor je halen?'

[15] Rafaël zei: 'Dat is niet nodig! Laten we nu ook maar naar binnen gaan, dan zul je daar je boek al volgeschreven vinden!’

[16] Lazarus was daar heel verheugd over en beiden kwamen al gauw bij ons in de grote eetzaal.

 

21 Wonder op wonder

 

[1] Toen Lazarus met Rafaël bij ons kwam, hoorde hij nog hoe men aan alle kanten met verwondering sprak over Mijn leer - over de wonderen, over de oorlogen van Jehova, over de zeven oergeesten in God en over de zogenaamde val van de engelen; Agricola, de Romein, vond het jammer voor Lazarus dat hij niet bij zo'n heilig en buitengewoon belangrijk onderricht van Mij aanwezig was geweest.

[2] Daarop antwoordde Lazarus: 'Ik dank je voor je speciale belangstel­ling! Maar precies hetzelfde wat de Heer jullie door Zijn overgrote genade hier in huis zo vriendelijk heeft uitgelegd, heeft deze meer dan wijze en door de wil van de Heer ook vrijwel almachtige jongeman mij buiten verklaard en duidelijk gemaakt.

[3] Als bewijs heb ik hier deze twee bekers van zuiver goud, waarvan - om mij het werken van een volmaakte geest aanschouwelijker en begrijpelijker te maken - de ene op mijn hand langzaam vanaf de bodem tot de bovenste rand werd geschapen en de tweede in een oogwenk ontstond! De aanlei­ding daartoe was het wonderbaarlijke en plotselinge verschijnen van de vele banken, tafels, tenten en het tafelgerei, de tafelkleden en de uiteenlo­pende spijzen en dranken. Er werden ongeveer acht­ tot negenhonderd mensen uit alle windstreken volgens hun eigen gewoonte uitstekend bediend en toch is de vreemdelingen geen kruimel uit mijn voorraad voorgezet! Omdat dat allemaal voor mijn eigen ogen gebeurde, was het wel te begrijpen dat ik vroeg hoe hij dat allemaal tot stand kon brengen. En hij legde mij alles zo goed en zuiver uit, dat ik alles wat hij mij duidelijk maakte, volkomen heb begrepen.

[4] Vervolgens kwam het gesprek op het oude boek van de oorlogen van Jehova, op de zeven geesten van God en op de val van de engelen met hun engelenvorst Lucifer. En zie, deze schijnbare jongeman onthulde mij alles en zorgde bovendien dat zijn hele, meer dan een uur durende toespraak over deze zeer belangrijke dingen in een boek werd opgeschre­ven, dat ik je meteen zal laten zien, als een tweede bewijs voor het feit dat ik alles wat jullie gehoord hebben, ook gehoord heb, en dan kun je het daarin zelf ter vergelijking nalezen!’

[5] Agricola zei: 'Daar doe je echt heel goed aan en het was heel verstandig en wijs van je, datje de wonderbare jongen daartoe hebt overgehaald, want deze les was te belangrijk om niet woordelijk te worden opgeschreven. Hier hebben ook twee leerlingen van de Heer geschreven, maar alleen, naar verluidt, de hoofdpunten van de grote toespraak. Haal daarom je boek en breng het hier, opdat wij het allen kunnen zien en vergelijken!'

[6] Toen wendde Lazarus zich tot Mij en zei: 'O Heer, zegt U mij ook of het nu het moment is om de Romeinen het boek te laten zien!’

[7] Ik zei: 'O natuurlijk, ga het maar halen! Het zal niemand schaden als hij die belangrijke les nog een keer hoort.'

[8] Toen ging Lazarus naar zijn vertrek en bracht zelfvol verbazing en grote vreugde het boek, legde het voor de Romein op tafel en zei daarbij : 'Kijk, vriend, hier is het wonderbaarlijk geschreven boek! Lees het van het begin tot het eind hardop voor, opdat alle aanwezigen nog een keer kunnen horen wat voor belangrijke dingen Rafaël en de Heer ons hebben geopen­baard!’

[9] Agricola zei: 'Dat zal ik ook meteen doen, als het schrift maar goed leesbaar is!’

[10] Daarop opende de Romein het boek, vond het geschrevene in de Griekse taal uiterst helder en duidelijk en las het geschreven woord aan alle aanwezigen van het begin tot het eind voor, wat dan ook bijna een uur duurde en allen die hier voor het merendeel de Griekse taal machtig waren, raakten er niet over uitgepraat dat Mijn eerdere les er helemaal woord voor woord in stond.

 

22 De weetgierigheid van de jonge jodin met betrekking tot de Heer

 

[1] Nu pas begon de jonge, mooie jodin indringender aan Agricola te vragen wie Ik en de wonderbare jongeman eigenlijk wel waren en waarom allen Mij steeds met 'Heer en Meester' aanspraken. Ze begreep al wel dat Ik een grote wijze was, maar ze wist toch niet waar Ik vandaan kwam en wie Ik was.

[2] Toen antwoordde Agricola haar en zei: 'Mooie dochter! Let maar bij alles goed op en laten ook je ouders en je broer dat doen, dan zul je er wel achterkomen wie die verheven man is en waar Hij vandaan is gekomen en dat geldt ook voor deze jongeman!'

[3] De jodin zei: 'Weten jullie dan ook nog niet helemaal zeker wie die verheven man eigenlijk is? Maar als jullie het wel weten, waarom zeggen jullie het mij dan niet?'

[4] Agricola zei: 'O, m'n beste dochter, jullie wijze koning Salomo heeft eens gezegd: ' Alles in deze wereld heeft zijn tijd en van tijd tot tijd moet de mens geduld hebben, want zolang de druifniet rijp is, moet men haar niet van de wijnstok afhalen!' En zie, zo zul jij ook nog niet volledig rijp zijn om meer over die verheven man te horen; als je echter rijp wordt, zul je ook wel meer te horen krijgen. Maar zoals gezegd, let goed op alles wat die verheven man zal zeggen en doen, dan zal je hart je wel zeggen wie Hij is! - Heb je mij nu goed begrepen?'

[5] De jodin zei: 'Ja, ja, ik heb u heel goed begrepen! Een arm mens is nog altijd op zijn geduld aangewezen om beter te worden; een rijk en door de hele wereld geacht mens kan zich wel het een of ander hulpmiddel verschaffen in plaats van een te lang durend geduld. Ja, dat is mij al tamelijk lang bekend! Wel, wel, ik zal uw vriendelijke raad, hoge heer, wel geheel opvolgen, maar of ik daar wat aan heb, is een heel andere vraag!'

[6] Toen vroeg de vader van de dochter Agricola eerbiedig om verge­ving en zei: 'Heer, heer, vergeef het arme kind, want ze is ondanks al haar goedhartigheid soms een beetje te weetgierig en wordt, als men een keer goede redenen heeft om haar iets niet te zeggen, nogal gauw onwillig. Maar wanneer dan de vaak weinig voorstellende storm van nieuwsgierig­heid voorbij is, wordt ze meteen weer geduldig en zachtmoedig en voegt ze zich heel gewillig in alles, ook al is het nog zo bitter. Goede verheven heer, neem ons kind daarom deze geringe misdraging niet kwalijk!'

[7] Agricola zei: 'Ach, wat een gedachte?! Wat jullie lieve dochter zei, beviel mij juist zo goed, omdat zij volkomen openhartig en onbevangen de waarheid sprak. Ik blijf van nu af aan nog meer jullie vriend dan ik al was. Jullie kunnen dus wat dat betreft wel helemaal gerust zijn. Maar laat je dochter maar op haar manier verder praten, dan zullen we daardoor toch nog bij de hele waarheid komen.'

[8] Toen waren de arme ouders helemaal gerustgesteld en de dochter mocht nu onbevangen zeggen wat er in haar opkwam.

[9] Zij richtte zich nu meteen weer tot de Romein en zei tegen hem (de jodin): 'O beste, hoge heer en vriend, u bent wel een erg goed mens en al uw metgezellen schijnen dat ook te zijn, maar u kunt in uw wereldse voorspoed toch nooit helemaal aanvoelen wat de armoede in haar vaak geheel hulpeloze en grote nood voelt! Als men als jong en door Gods natuur niet verwaarloosd meisje niet alles doet wat de machtigen en rijken wensen, dan is men vrijwel helemaal verloren. Geen mens kijkt meer naar je om, je wordt bespot en voor een ijdel, dom en trots wezen versleten en als je dan noodgedwongen naar iemand toegaat om hulp, wijst men je de deur en mag je je niet meer voor zo'n deur laten zien. Dat is en blijft voor ons soort mensen toch altijd iets wat hoogst onaangenaam is en het ontneemt je tenslotte alle vertrouwen, zelfs in de betere mensheid. We zijn tenslotte allemaal mensen en behept met allerlei zwakheden en onvol­maaktheden. Is dat waar of niet?'

[10] Agricola zei: 'Je hebt weliswaar helemaal naar waarheid en juist gesproken, maar er is toch nog iets wat je bij je beschrijving van armoede en nood bent vergeten! Kijk, wie God liefheeft, die beproeft Hij eerst heel secuur voor Hij hem volledig helpt! En dat schijnt God de Heer bij jullie gedaan te hebben. Toen jullie nood echter het hoogst was, kwam ook Zijn hulp en nu zijn jullie pas werkelijk geholpen. Want ik heb jullie in de naam van God, onze Heer, mijn belofte gegeven en ik zal mijn woord ook houden en wel zuiver uit liefde en dankbaarheid voor jullie ware God en niet vanwege een of andere speciale liefde en genegenheid voor jou, omdat je een zeer mooie jodin bent. Want mijn liefde tot God is zeer veel groter dan ik ooit voor alle schoonheid en pracht van de wereld heb gevoeld. Dus overje levensonderhoud hoef je van nu af aan niet meer in te zitten, maar dat je een nadere kennismaking met die verhevene nog een poosje wordt onthouden, heeft een heel wijze reder en wij zijn dus niet op een of andere wijze hard tegen je als we je niet meteen alles zeggen, wat wij allen geheel zeker en volkomen waar over Hem weten.

[11] Dat er achter Hem iets heel buitengewoons schuilgaat, kun je je wel voorstellen, maar waaruit dat buitengewone bestaat, dat zul je snel en gemakkelijk merendeels vanzelf ontdekken als je maar, zoals ik je heb aangeraden, goed op alles let wat Hij zal zeggen en doen. Ik heb je immers al in het begin op dit vaatwerk op onze tafel gewezen, dat Hij enkel door Zijn wil in zekere zin heeft geschapen. Verder was je er nu ook getuige van dat Hij tijdens de uitleg van Zijn wonderen die beide gouden bekers, die nu nog voor Hem staan, uit de lucht deed ontstaan; ze zijn volkomen gelijk aan de bekers die onze gastheer Lazarus binnenbracht, waarbij hij vertelde hoe die jongeman, die nu aan die kleine tafel met Lazarus eet en drinkt, deze net zo wonderbaarlijk uit de lucht deed ontstaan als die verheven man dat hierbinnen deed. Nu je dat allemaal gehoord en gezien hebt, moest je, evenals je ouders en je broer, al wat meer licht over die verheven man krijgen, die zo uiterst wijs kan spreken en zulke buitenge­wone daden tot stand kan brengen. ,

[12] De jodin zei: 'Ja, ja, het is heel juist en waar wat u daar zegt, maar daar ligt voor ons vieren nu juist de eigenlijke moeilijkheid, die wij niet zo gemakkelijk uit de weg kunnen ruimen. Want voor een profeet, hoe groot ook, spreekt hij te duidelijk en te wijs en doet hij te ongelooflijk buitengewone dingen. Voor u, Romeinen, is dat niet moeilijk, omdat u zo'n buitengewoon mens meteen voor een God houdt en hem als zodanig aanneemt en kunt vereren en aanbidden, maar dat gaat bij ons joden niet, omdat wij alleen aan één enkele God geloven, die niemand kan zien zonder te sterven. De wijsheid van deze verheven man gaat zeker alle huidige menselijke begrippen te boven en ook zijn daden en hij moet daarom zeer veel van de zuiver goddelijke geest in zich hebben. Maar daarom kunnen wij, joden, hem toch niet als een God aanvaarden! Wat vindt u daar nu van?'

 

23 De vraag van de Romein naar de Messias

 

[1] Agricola zei: 'Ja, m'n lieve dochter van Jeruzalem, tegen zo 'n uitspraak van jou is voorshands natuurlijk niet zo veel in te brengen, maar er zal nog wel een tijd komen dat je heel anders zult oordelen en spreken over die verheven man.

[2] Heb je als jodin dan nog nooit over een Messias van de joden horen spreken, die moet en zal komen om Zijn volk te verlossen uit de ijzeren klauwen van de tirannie der zonde, die nu de hele wereld keihard met eeuwige vernietiging bedreigt? Zou dan niet toevallig die verheven man de beloofde Messias van de joden en tevens van alle mensen op de hele aarde kunnen zijn? Hoe denk jij daarover?'

[3] De jodin zei: 'O vriend, zo'n voorspelling klinkt wel heel erg troostrijk, maar al onze profetieën zijn in zulke bewoordingen gesteld, dat zij ten eerste niet door de priesters worden begrepen en ten tweede door ons leken nog veel minder! Bovendien is alles in de voorspellingen van de profeten zo vaag gesteld, dat mensen als wij er niet wijs uit kunnen worden wanneer die Messias zal komen, hoe Hij er zal uitzien, wat voor eigen­schappen Hij zal bezitten en waaraan men Hem het snelst en gemakkelijkst zal herkennen.

[4] De ene keer is Hij een kind, de andere keer een lam, de leeuw van Juda, dan weer een hogepriester in eeuwigheid - en wel op de manier van Melchizédek -afstammeling van David, een eeuwige koning der joden, en zo is Hij nog onder verschillende andere namen en aanduidingen beloofd, zodat je uiteindelijk helemaal niet meer kunt uitmaken als wat en in welke menselijke vorm, op welke manier en in welk ambt Hij in deze wereld tot ons joden zal komen.

[5] Overigens zou ik er ook werkelijk helemaal niets op tegen hebben als juist die verheven man dáár de ware Messias zou zijn; alleen begrijp ik niet dat juist onze priesters zich om deze welhaast ware Messias helemaal niet schijnen te bekommeren! Zij zouden toch in de allereerste plaats - terwille van het volk dat hen het eerst gelooft -daar volledig van op de hoogte moeten zijn. Want hij was immers met u beneden bij de grote stadspoort, toen u, verhevene, met de overste van de tempel vanwege mijn broeder een twistgesprek had, en kijk, die scheen hem helemaal niet te kennen! Hoe komt dat dan?'

[6] Agricola zei: 'Dat komt omdat de tempeldienaren te heerszuchtig en inhalig zijn en nergens anders oog voor hebben dan alleen maar voor alle soorten en vormen van aards luxueus leven, zoals je zelf hebt ondervonden. Om dat te bereiken nemen de tempeldienaren hun toevlucht tot alle mogelijke leugens en bedriegerijen en zijn zij, zoals ik mezelf overtuigde, vijanden van iedere waarheid en daarom ook van al het waarachtige. Zij hebben de mond wel vol van de naam van Mozes en de andere profeten, maar hun leer en voorschriften verachten ze en zij geven aan het volk hun eigen slechte en zelfzuchtige regels in plaats van die van Mozes en de andere profeten en kwellen het volk door het allerlei onnodige lasten op te leggen en het geestelijk en fysiek te onderdrukken.

[7] Maar deze verheven man is de liefde, de waarheid en de hoogste wijsheid zelf en Hij getuigt van de grote slechtheid van die Farizeeën, die zich als priesters en schriftgeleerden aan het volk presenteren en die zich mateloos laten vereren en ook gewoonweg laten aanbidden, alsof ze dienaren van God zijn, aan wie zij niet geloven en die zij ook helemaal niet kennen en ook niet willen kennen. Daarom zijn zij Hem vijandig gezind en willen niets van Hem horen of weten, wat maar al te duidelijk blijkt.

[8] Ik heb mijzelf een paar dagen geleden direct na mijn aankomst ervan overtuigd hoe zij Hem, toen Hij in de tempel leerde, wilden stenigen, omdat Hij hun de volle waarheid predikte. Als je dat nu weet, zul je ook wel de reden zien waarom jullie tempelpriesters deze verheven man niet als de beloofde Messias en Heiland van de wereld willen aanvaarden, wat echter in feite niets uitmaakt, want of jullie tempeldienaren dat nu aannemen of niet, Hij blijft toch degene, die Hij volledig naar waarheid is. Lieftallige dochter, begrijp je dat nu goed?'

[9] De jodin zei: 'O ja, dat begrijp ik nu heel goed; u zult wel volkomen gelijk hebben! Voor die daar beneden zouden Mozes en Elia nu wel zichtbaar uit de heldere hemel afkunnen dalen en hun hun grote schand­daden tonen en hen tot ware boetedoening manen en hen dan hierheen brengen en hun in die verheven man de beloofde en gekomen Messias tonen, dan zouden zij zelfs deze twee grootste profeten niet geloven, maar ze alleen maar vervolgen en belasteren! 0, dat is voor ons een maar al te bekende zaak! Maar laten wij nu ons gesprek beëindigen, want ik merk dat ook iemand anders iets wil zeggen en de verheven man schijnt iets van plan te zijn, waar wij heel goed acht op moeten slaan!'

 

24 Rafaël kleedt de armen

 

[1] Op dat ogenblik wenkte Ik Rafaël en gaf hem opdracht om de jodin, haar broeder en ook haar ouders passende kleren te verschaffen.

[2] Daarop ging Rafaël vlug naar het viertal aan tafel en zei tegen hen: 'Wat voor kleren hebben jullie thuis in jullie woonkamer?'

[3] De jodin zei: 'O lieve, hemels mooie en even machtige dienaar van die zeer verheven man! Je weet wel hoe slecht het allang met onze kleding staat, en dat werkelijk buiten onze schuld. En dus denk ik dat we je ondanks je vriendelijke vraag het antwoord helemaal schuldig kunnen blijven, en dat te meer omdat ik je al verteld heb hoe het met onze kleding gesteld is. Ga er heen en overtuig je!'

[4] Rafaël zei: 'Daarom heb ik het je ook niet gevraagd, want jullie bezit aan kleren in jullie woonvertrek ken ik heel precies. Ik weet echter nog iets, wat je vanwege je enigszins misplaatste eergevoel graag wilde verzwij­gen. Maar zie, bij ons kan niets worden verzwegen, omdat wij alles maar al te precies weten. Je hebt uit liefde voor je ouders en je broer je goede en zelfs zeer kostbare kleren bij een Griekse pandjesbaas voor honderd zilverstukken voor een jaar beleend en de pandbrief heb je thuis, en zie, daarvan heb je me juist niet bepaald veel verteld! Als je nu die kleren zou bezitten, zou je daarmee dan niet tevreden zijn? Voor je ouders en je broer zou dan hier wel gezorgd kunnen worden!’

[5] Toen werd de jonge jodin een beetje verlegen, maar na een kleine pauze zei zij toch: 'Ja, ja, je hebt volledig de waarheid gesproken, maar wat helpt me dat nu nog? Die goede kleren waren immers ook alleen maar een geschenk van een rijke bloedverwant, die jammer genoeg is gestorven en die ons later geen verdere ondersteuning heeft kunnen doen toekomen. De kleren die hij mij nog tijdens zijn leven geschonken heeft, waren ook het hele erfdeel dat ons toeviel; al het andere erfden zijn drie zonen, die echter zeer harde mensen zijn en naar armen niet meer om willen kijken.

[6] Ik heb zelf echter die kostbare kleren nooit gedragen, omdat zij ten eerste voor een arm meisje niet passend waren en mij in de tweede plaats ook te groot geweest zouden zijn. Maar onze grote nood wees mij daarmee een andere uitweg. Omdat ik ze als aandenken ook niet wilde verkopen, beleende ik ze, met de gedachte dat er zich in een jaar toch mogelijkerwijs Iets kon voordoen waardoor ik ze zou kunnen inlossen. Maar bij onze steeds toenemende ellende zou er ondanks de pandbrief die ik bezat van aflossen toch al nooit meer sprake zijn geweest, en daarom heb ik daar dan ook liever niets van gezegd; en ook de omstandigheid dat belenen bij ons geen bijzonder prijzenswaardige deugd is, dwong mij om er maar geen melding van te maken. En nu weet je, dierbare jeugdige vriend, dan ook alles; maar nu is het de vraag wat er gedaan moet worden!'

[7] De engel zei vriendelijk: 'Wat denk je anders dan inlossen! Maar dat Zou jou, lieve zuster in God de Heer, veel werk en ongemak bezorgen en daarom zal ik dat in jouw plaats doen. Vind je dat goed?'

[8] De jodin zei: Ja, dat zou ik zeker goed vinden, maar ten eerste heb ik de pandbrief hier niet bij mij en ten tweede woont die Griek erg ver hier vandaan en hij komt slechts eenmaal per maand naar Jeruzalem, doet daar zijn zaken en gaat dan weer naar zijn woonplaats, ik geloof zelfs helemaal in Tyrus of Sidon. Hij kan ook nu wel hier in Jeruzalem zijn, dat kan ik niet weten, omdat het alleen zeker is dat hij tijdens het paasfeest naar Jeruzalem komt om er zijn voornaamste zaken af te handelen.’

[9] Rafaël zei: 'Dat geeft allemaal niets! Omdat je het er dus mee eens bent, zal ik met je pandbrief jouw Griek wel gauw ergens vinden, je kleren inlossen en ze zelf hier naartoe brengen. Hoe snel zou je ze willen hebben?'

[10] De jodin zei: 'O lieftallige vriend, als je dat langs heel natuurlijke weg wilt doen, dan zul je wel meerdere dagen nodig hebben voor je deze zaak met de Griek kunt regelen, maar omdat jij ook wonderen kunt verrichten, kun je het misschien ook in een veel kortere tijd tot stand brengen!'

[11] Daarop zei Rafaël: 'Wel, tel dan de ogenblikken die ik nodig zal hebben om eerst de pandbrief voor jou te halen! Wel, ben je al begonnen de ogenblikken te tellen?'

[12] De jodin zei: 'Hoe kan ik dat, zolang je nog hier bent?'

[13] Rafaël zei glimlachend: 'Maar ik ben al weg geweest en ik heb de pandbrief ook al in mijn handen. Kijk maar of het wel de goede is!'

[14] In hoge mate verbaasd over die ongehoorde snelheid zeiden Agricola en nog andere Romeinen: 'Maar vriend, je bent immers geen moment afwezig geweest! Hoe heb je dat gedaan? Je hebt de pandbriefwaarschijnlijk al eerder meegenomen, toen je deze familie uit hun woning hebt opge­haald, om daar nu nuttig gebruik van te maken. Want het is toch ongeloofwaardig dat je in een ondenkbaar snelogenblik heen en terug bent gegaan!?'

[15] Rafaël zei: 'In deze stoffelijke wereld en bij de mensen is heel veel niet mogelijk wat voor God en Zijn macht wel mogelijk is! Je hebt nu echter van deze jodin gehoord dat die Griek, die haar kleren als pand voor de aan haar geleende honderd zilverstukken bezit, zich nu in Tyrus bevindt, hoewel zijn bediende hier wel is en voor zijn zaken zorgt. Zijn handelstent staat echter nog ruim twee uur gaans buiten de stad in de richting van Bethlehem en nu zal ik de kleren van deze arme vrouw net zo snel halen als deze pandbrief en dan zul je niet kunnen zeggen dat ik waarschijnlijk ook haar kleren al eerder heb afgehaald. Tel nu de ogenblikken die ik hiervoor nodig zal hebben! Heb je ze al geteld?'

[16] Agricola zei: 'Hoe kan ik ze nu geteld hebben terwijl jij nog niet bent weggeweest?'

[17] Rafaël zei: 'Kijk dan! Daar op de bank naast de deur, stevig in een doek geknoopt, liggen de kleren van deze arme jodin, ze zijn helemaal ingelost; laat zij ze bekijken en jullie zeggen of het niet de haar welbekende kleren zijn!'

[18] Toen stond de jodin meteen op, bekeek uiterst verbaasd de kleren en herkende ze ook meteen volledig als die van haar .

[19] Maar omdat haar moeder nog armzaliger gekleed was dan zijzelf, zei zij tegen Rafaël ( de jodin) : 'Luister, m'n meer dan wonderbaarlijke, jonge vriend, ik vraag je niet hoe je mij zo totaal onverwacht deze kleren kon bezorgen, die wel voor één vrouw volkomen toereikend zijn, maar niet voor mij en mijn moeder! Daarom geef ik ze aan haar, dan kan zij zich helemaal kleden; ik zal dan de kleren nemen die zij nu draagt, die zijn voldoende om de naaktheid van mijn lichaam zo lang te bedekken tot ik, door de goedheid van deze met wereldse macht beklede Romein, betere kleding krijg. Laat mij dus met mijn moeder in een lege kamer waar wij ons kunnen omkleden!

[20] Maar vooraf vraag ik jou, werkelijk onbegrijpelijk wonderbaarlijk machtige jongeman, of deze kledingstukken, die toch wel kostbaar zijn, nu wel als rein beschouwd kunnen worden, want zij bevonden zich in handen van een heiden, die voor ons joden onrein zijn. Ik zou mijn moeder liever helemaal geen betere kleding willen geven als zij daardoor ook maar een dag onrein zou kunnen worden.’

[21] Rafaël zei: 'M'n kind, wat je nu met die kleding wilt doen, is een goed plan en je doet daar goed aan! Doe dus wat je hart je ingeeft en het zal je goede vruchten opleveren! Maar heb over de reinheid van de kledingstukken geen zorg, want wat zich in mijn handen bevond, is ook volkomen rein. Lazarus zal jou en je moeder wel een kamer aanwijzen waarin jullie je kunnen omkleden.’

[22] Daarop dankten beiden, namen de kleren, en Lazarus bracht hen meteen naar een klein vertrek waar zij zich konden omkleden.

[23] Toen de moeder daarna uitstekend gekleed was, nam de dochter de al erg versleten kleren die haar moeder had uitgetrokken en trok die aan en beleefde veel genoegen aan de blijdschap van haar goedgeklede moeder en lette er niet op dat zijzelf heel armzalig gekleed was.

[24] Toen beiden weldra weerbij ons in de eetzaal kwamen, was de dochter plotseling net zo voortreffelijk gekleed als haar moeder en was daar hogelijk verwonderd over. Maar haar verbazing werd nog groter toen zij aan de tafel van de Romein ook haar vader en haar broer heel feestelijk gekleed aantrof

 

25 De jonge jodin vermoedt wie de Heer is

 

[1] Nu pas begon er bij de dochter innerlijk een helder licht over Mij op te gaan; zodat zij daarop met haar moeder naar Mij toekwam en zei ( de Jonge Jodin): ' Heer en Meester, mijn hart zegt mij dat alleen U hier doet, wat geen mens, geen profeet en zonder Uw wil ook geen engel, maar alleen een God mogelijk is en daarom bent U ook een God! Daarom zij ook U alleen al onze verering en liefde ons hele leven lang! U alleen zij alle eer en alle lof!’

[2] Ik zei: 'Wie Mijn woorden gelooft en er naar handelt, zal zalig worden! Maar jullie geloven nu, omdat jullie tekenen hebben gezien en zeggen dat Ik een God ben, maar zouden jullie geen tekenen hebben gezien dan zouden jullie ook niet hebben geloofd en niet hebben gezegd dat Ik een God ben. Wel, hoe komt dat?

[3] Kijk, dat komt omdat er in jullie tot nu toe nog geen waarheid is en ook niet kan zijn, omdat jullie nu eenmaal nog nooit een waarheid hebben gehoord! Maar Ik zeg jullie nu: Streef allen naar de zuivere waarheid, want die alleen kan jullie volkomen vrij maken naar lichaam en ziel; naar het lichaam omdat de waarheid jullie zal zeggen waarom je een lichaam te dragen is gegeven, en naar de ziel omdat de ziel jullie vanuit de waarheid in haar zelf zal zeggen dat zij bestaat voor het verkrijgen van de volledige vrijheid en de eeuwige zelfstandigheid!

[4] Wel, m'n arme, lieve dochter, Ik zou je dit echt niet hebben gezegd, als Ik niet wist dat je in alle opzichten, uitzonderlijk goed bent opgevoed. Maar Ik zegje dat Ik mensen die soms aan hun eigen mening vasthouden, liever heb dan hen die al gauw na enkele aanwijzingen en bewijzen zo snel als een rietstengel in de storm meebuigen en zich aan deze rechter ( de storm) onderwerpen, wat duidelijk bewijst dat zij niet veel eigen kracht bezitten. Wanneer iemand echter zelf geen kracht bezit en met zijn verstand geen goed oordeel kan vellen, is hij voor het rijk van God net zo min geschikt als degene die een akker ploegt en daarbij voortdurend achteromkijkt.

[5] En zie, lieflijk meisje, zo staat het er nu met jou voor! je hebt Mij daarnet wel een God genoemd, daartoe gedwongen door de tekenen en Mijn wijsheid, maar op datzelfde ogenblik verwierp je de God van Abraham, Isaak en Jacob. Want je dacht bij jezelf 'Wie zo wijs kan spreken en zulke onbegrijpelijke wonderen kan doen, is volgens mij zonder meer een God!' Maar nu betreur je al heimelijk in je hart datje dat hebt gezegd, omdat je meteen daarna weer hebt gedacht aan de wet van Mozes en je bent nu bang, omdat je in een gemoedsopwelling de oude Jehova bent vergeten en Mij de eer hebt gegeven, die slechts de ware God toekomt. En zie, dat heet de hand aan de ploeg slaan en daarbij achterom kijken!

[6] Als je Mij echter wel ziet als een God, dan moetje Mij ook helemaal als God erkennen en behalve aan Mij aan geen andere God denken. Want als je nu zegt dat Ik een God ben, maar daarbij ook aan de oude God denkt en vreest daardoor tegen de wet van Mozes te zondigen, dan heeft dat getuigenis van jou voor Mij geen waarde en daardoor ben je niet veel beter dan een heidin, die ook wel aan de God van Mozes gelooft, maar daarnaast tevens aan Jupiter, Apollo, Mercurius en nog veel meer andere goden.

[7] Kijk, toen je naar Mij toekwam, dacht je dat Ik één van de genoemde goden van de heidenen was en terwille van die hoge Romeinen eerde je Mij! Maar meteen dacht je aan de God van Mozes, die zegt: 'Je zult slechts in één God geloven en geen vreemde goden naast Mij hebben!' Het berouw overmande je, omdat je dat hardop had gezegd en zie, dat was dus duidelijk niet eerlijk van je! Want als je in de God van Abraham, Isaak en Jacob gelooft, dan kun je Mij niet als God begroeten. Geloof je nu echter werkelijk dat Ik een God ben, dan moet je je oude God laten varen, omdat er maar één God kan zijn en geen twee of nog meer, zoals er ook maar één oneindige ruimte en maar één eeuwige tijdsduur is, waarin alles bestaat en gebeurt.

[8] Alleen wanneer je zou kunnen geloven dat Ik en je oude God misschien één en dezelfde zijn - hoewel er geschreven staat dat niemand God kan zien en leven - dan zou tenminste je geweten rustiger blijven en je zou daardoor voor je oude God minder bevreesd zijn! -Maar zeg Me nu wat je zult doen!'

 

26 De uitvlucht van de jodin

 

[1] Toen dacht de jonge jodin een poosje na, wat zij daar nu op moest zeggen, want zij was diep geraakt.

[2] Maar haar moeder, die minder aangedaan was, wilde haar snel uit de verlegenheid helpen en ze zei tegen haar (de moeder): 'Waarom sta je nu zo angstig en verlegen na te denken over wat je zult zeggen? Is er dan iemand die de oude God van Abraham, Isaak en Jacob ooit heeft gezien? Niemand weet iets anders over Hem dan wat hij uit de Schriften, die puur door mensen zijn geschreven, over Hem heeft gelezen of wat hij de priesters over Hem heeft horen zeggen. Maar de priesters, die de oude God het beste kennen en die in alles Zijn geboden het ijverigst zouden moeten opvolgen, doen juist het tegendeel en geven door hun doen en laten voor ieder weldenkend mens het bewijs, dat de oude God van de joden evenmin echt bestaat als alle goden van de heidenen, die ook nooit door een mens uit onze tijd zijn gezien. Maar deze God zien we, wij horen Zijn wijze woorden en bewonderen Zijn buitengewone daden, die slechts een almachtige God mogelijk zijn. Wat houdt ons er dan nog verder vanaf om Hem als de enig ware God te erkennen en Hem alleen de eer te geven?!'

[3] Daarop zei de dochter: 'Ja,ja, moeder, dat zou allemaal wel waar zijn, als wij met volkomen zekerheid zouden kunnen beweren dat er nooit een Mozes en nooit een profeet heeft bestaan en al het geschrevene vanaf Mozes alleen maar een verzinsel is van steeds gelijkgezinde Farizeeën. Maar dat is toch niet zonder meer te bewijzen en er staan, zoals bekend, in de boeken van Mozes en van de andere profeten toch heel veel dingen die buitenge­woon goed en waar zijn en waarvan, naar mijn weten, de Farizeeën steeds een afkeer hadden en waar zij zich nooit mee bezighielden, zoals men weet. En dus kunnen wij toch niet zonder meer aannemen dat die Farizeeën, de een na de ander, de hele zogenoemde Heilige Schrift onder allerlei gefingeerde namen hebben samengesteld. Het is duidelijk dat die is geschreven door mensen die door God bezield waren en het is dan ook Gods woord, al hebben die door God bezielde mannen God nooit gezien! En het is daarom altijd een heel gewaagde zaak om een mens vanwege zijn spreken en buitengewoon wonderbare daden meteen als God te erkennen en aan te prijzen.

[4] In mijn eerste verrassing heb ik dat ook gedaan, en ik heb in mijn waan niet in het minst rekening gehouden met de grote blindheid van mijn hart­ waardoor ik al gauw twee goden zou hebben aanbeden. De verheven man heeft mij echter meteen op het rechte spoor gezet door mij heel duidelijk en zeer begrijpelijk te verstaan te geven, dat hij geen God maar slechts een grote, door God bezielde profeet is -en meer hebben we niet nodig.

[5] Weten we dan niet dat de profeet Elia nog eerder zal komen dan de grote Messias?! En - zoals u, moeder, wel weet - vergis ik mij nu eenmaal niet zo gemakkelijk en daarom zeg ik dat deze buitengewoon verheven man de opnieuw gezonden Elia is en deze meer dan mooie jongen zijn leerling Elisa. Maar van nu af aan zullen we waarschijnlijk niet lang meer op de grote Messias hoeven te wachten!

[6] Dat is nu mijn mening en omdat deze verder zo wijze man die wonderen doet, denkt dat ik in mijn geloof een rietstengel ben, wil ik zijn mening nu met de grootste stelligheid weerleggen. Zoals het in de wereld niet alles goud is wat er blinkt, zal ik hier ook aantonen dat ook niet alles zwak is, wat er als zodanig uitziet.

[7] Er is maar één God, maar er kunnen veel profeten zijn, en ik reken deze verheven man nu ook heel duidelijk onder hen. Daarom geloof ik nu dat ik u en deze overigens verheven man op zijn vraag aan mij toch zeker het beste antwoord heb gegeven. Zijn opmerking tegen mij over de God van Abraham, Isaak en Jacob was heel goed en ik voelde mij daardoor zeer aangesproken en ik ben hem voor deze les en voor alle andere weldaden die hij ons heeft bewezen in hoge mate dank verschuldigd; maar of hij de beloofde Messias is, dat is nog lang niet aan de orde! O, ik ben allesbehalve een zwakke rietstengel!’

[8] Toen vermaande de moeder haar dochter om niet zo ijdel en weerbar­stig te zijn.

[9] De dochter zei: 'Ik ben niet weerbarstig en al helemaal niet ijdel, maar ik richt mij naar hetgeen deze verheven man en grote meester ons leert en ik ben hem van ganser harte dankbaar voor de overgrote weldaden die hij ons heeft bewezen. Wat kan ik en wat kunnen wij allen nog meer doen? Maar ik wil ook niet onwillig zijn om deze verheven meester als een ware Messias en Heiland van de mensen te beschouwen, want dat was immers in zekere zin iedere grote en onder bepaalde omstandigheden ook iedere kleine profeet, omdat hij de mensen die in de algehele nacht van het leve? verzonken waren, weer het licht der levenswaarheden bracht en hen Uit het slijk der zinnelijkheid weer naar een zuiverder geestelijk en waarachtig leven verhief. En dat doet, zoals ik dat nu heel goed bemerk, ook deze man, die vol heerlijkheid en vol waarachtig goddelijke kracht en macht is en daarom is hij dan ook beslist een ware Messias voor de mensen die zich door hem laten onderwijzen.

[10] In mijn oordeel over hem kan ik mij onmogelijk erg vergissen, want ik oordeel nu slechts naar wat ik van hemzelf heb gehoord en gezien. Misschien kan de zaak nog heel anders liggen - wat wij niet kunnen weten - maar wij kunnen het onmogelijk mis hebben als wij nu alleen maar datgene aannemen wat wij kunnen aannemen volgens hetgeen wij gehoord en gezien hebben. Gods geest, kracht en genade blijve hem steeds leiden tot welzijn van alle mensen!’

[11] de moeder zei: 'Lieve dochter, ik zou je nog veel meer liefhebben als je maar niet zo ontzettend bijdehand was! De oude rabbi heeft twee jaar lang je hoofd volgepropt met al het mogelijke wat een mens op deze wereld maar aan kennis kan bezitten en jij weet al meteen alles beter dan wij, je ouders, en daardoor ben je soms volkomen onuitstaanbaar gewor­den, en ik merk nu dat deze grote meester ook al bijna genoeg van je heeft! Daarom lijkt het me nu raadzaam om hem om vergeving te vragen en dan naar onze plaatsen terug te gaan!’

[12] Toen zei Ik: 'O, dat is nog lang niet nodig, want Ik heb immers nog niets tegen je dochter Helias kunnen zeggen omdat jij, als haar moeder, alleen maar met haar gesproken hebt! Laat Mij nu ook met de mooie Helias spreken, dan kan zij als een pientere jonge vrouw voor zichzelf en daarna ook voor vele anderen, met wie zij in aanraking zal komen, volledig naar waarheid te horen krijgen met wie zij in Mijn persoon te maken heeft. Want tot nu toe weet zij nog niets en jij als haar moeder nog minder! Spreek jij, moeder, daarom pas wanneer Ik je wat vraag!'

[13] Toen zei de moeder niets meer, maar vroeg Mij toch in Mijn buurt te mogen blijven, wat Ik haar dan ook toestond.

 

27 De verwijzing van de Heer naar Messiaanse voorspellingen

 

[1] Pas daarna wendde Ik Mij weer tot Helias en zei tegen haar: 'Luister nu, mooie Helias! Je hebt daarnet gezegd dat Ik als groot profeet net zo goed een Messias zou kunnen zijn en ook ben, als iedere andere grote en ook kleine profeet, want volgens jouw oordeel, dat beslist de moeite waard is, is in zekere zin ieder mens een Messias en heiland van de mensen, die hen door het licht van de volle waarheid bevrijdt uit het duistere slijk van leugen, bedrog en van licht verstoken bijgeloof. En omdat Ik dat nu juist doe, ben Ik ook waarachtig een Messias van de mensen die Mij horen en Mijn leer toepassen. Dat is een heel goed oordeel van jou, een jonge jodin, die door een oude en eerlijke rabbi goed werd onderricht. Alleen wat je geloof aan één God betreft blijf je - en dat volledig terecht - bij de oude God van Abraham, Isaak en Jacob.

[2] Toch moet Ik je op meerdere plaatsen uit de profeten opmerkzaam maken die juist Mij Zelf in hun schild dragen. Die zul je dan gemakkelijker en zuiverder kunnen begrijpen dan tot nu toe het geval kon zijn. Zie, er staat onder andere in Jesaja:

 

[3] 'Een jonge dochter zal ontvangen

en een zoon baren,

die genoemd wordt

God met ons. (Jes. 7,14)

[4] Een knaap is ons geboren,

en een zoon is ons gegeven

op wiens schouders de heerschappij is,

en men zal Hem noemen

Wonderbaar , God, Held,

Vader der eeuwigheid,

Vredevorst. (Jes. 9,5)

[5] Op die dag zal men zeggen:

'Zie, Hij is onze God,

die wij verwachtten

om ons te bevrijden!

Deze is Jehova,

die wij verwachtten­

Laat ons jubelen

en ons verheugen in Zijn heil!' (Jes. 25,9)

[6] De stem van een roepende in de woestijn:

'Bereid de weg van Jehova,

en effen in de woestijn

een voetpad voor onze God,

en met name alle vlees

zal dat zien. Ges. 40,3-5)

[7] Zie, Jehova komt met kracht,

en Zijn arm zal heersen!

Zie, Zijn loon is bij Hem!

Als een herder zal Hij

Zijn kudde weiden. (Jes. 40,10-11)

[8] En Jehova sprak:

'jubel en verheug u,

dochter van Sion!

Zie, Ik kom

om in uw midden te wonen,

want dan zullen vele volkeren

Jehova toegedaan zijn

op Zijn dag. (Zach. 2,10-11)

[9] Ik, Jehova,

riep u in gerechtigheid

en zal u tot een verbond van het volk geven;

Ik, Jehova ­

want dat is Mijn naam ­

zal Mijn heerlijkheid aan geen ander geven. (Jes. 42,6.8)

[10] Let op de komende dagen,

wanneer Ik aan David

een rechtmatige spruit zal verwekken­

die als koning zal heersen

en recht en gerechtigheid

op aarde zal brengen!

En dit is Zijn naam:

Jehova, onze gerechtigheid.' (Jes. 23,5-6)

 

[11] Kijk, Helias, zo verkondigden de profeten Mij in de oude en zelfs in deze laatste tijd! En de doper en prediker Johannes was met name de stem van de roepende in de woestijn, die de wegen enigszins voor Mij effende en over Mij zei: 'Zie, daar komt het Gods lam, dat de zonden van deze wereld wegneemt!’

[12] Ook al denk jij dat Elia nog voor de Messias moet komen en iedereen moet voorbereiden op de grote komst van de Messias, die Jehova wordt genoemd, dan zeg Ik je: Elia was er al in die Johannes, en Ikzelf ben er nu ook. Ik kwam naar Mijn eigendom en zie, de Mijnen herkennen Mij niet! Hoe bevalt je dit nu?'

 

28 Uitleg van de eerste drie geboden

 

[11.Helias zegt: 'Heer en Meester, het begint me te duizelen door wat U mij nu heeft gezegd! Als U dus heel beslist diegene bent waarvan de profeten aldus geprofeteerd hebben, - wat moeten wij arme zondaars dan nu voor U, o Heer, gaan doen?'

[2] Ik zei: 'Niets dan naar Mijn onderwijzingen luisteren, deze bewaren en ernaar leven, God boven alles liefhebben en je naaste als jezelf, dan heb Je daardoor alle zeven geesten van God in je gewekt en daardoor het eeuwige leven verkregen, zoals Ik daarnet heb uitgelegd. Ben je daarmee tevreden?'

[3] Helias zei: 'O Heer, o Jehova, wie zou daar niet tevreden mee zijn en wie zou Uw leer en Uw meest liefdevolle geboden niet opvolgen?! Alleen is het hier nog de vraag of U, o Heer, nu door deze twee geboden van de liefde niet de tien geboden en de profeten opheft, omdat U heeft gezegd dat deze twee geboden de hele wet van Mozes en alle profeten bevatten.’

[4] Ik zei: 'M’n lieve Helias, hoe kun je dat nu vragen! Als de wet van Mozes en alle profeten in de twee geboden der liefde besloten liggen, hoe zouden ze dan ooit kunnen zijn opgeheven? Kijk, precies zoals de zevende geest, die jullie goed is uitgelegd, in de mens de zes voorafgaande geesten doordringt en vervult en deze daardoor allemaal in zich opneemt, vervult ook de ware liefde tot God en tot de naaste alle voorafgaande wetten van Mozes en alle voorschriften en vermaningen van de profeten!

[5] Als Mozes zegt: 'Je zult slechts in één God geloven en geen vreemde en onbetekenende goden van de heidenen naast de ware God hebben!', dan voldoe je immers meer dan volkomen aan dit eerste gebod van Mozes als je God boven alles liefhebt. Want zou je werkelijk een God boven alles kunnen liefhebben als je niet eerst zonder te twijfelen gelooft dat Hij werkelijk bestaat?! Maar als je door je liefde voor Hem helder als de dag en werkelijk laat blijken dat je in één God gelooft, zul je dan vanuit je grote liefde tot Hem wel in staat zijn om Zijn naam ooit ergens te smaden, te onteren en te ontheiligen? Beslist nooit en te nimmer! Want wat een mens boven alles liefheeft, eert hij ook steeds het meest en hij zal zelfs bitter en zeer streng optreden tegen iedereen die het in zijn bijzijn zou wagen om dat wat hem het dierbaarst is, op de een of andere manier te onteren. Of zou je in je hart niet erg boos worden als iemand je vader, die je buitengewoon liefhebt, zou onteren? Als je nu echter God boven alles liefhebt, zul je dan wel ooit in staat zijn om Zijn naam op de een of andere manier te ontheiligen?

[6] Als je dat nu eens goed in jezelf overdenkt, dan moet het je toch op het eerste gezicht helemaal duidelijk zijn hoe zowel het eerste alsook het tweede gebod van Mozes helemaal in het ene gebod van de liefde tot God is vervat.

[7] Als jij, M'n lieve Helias, God nu heel zeker boven alles liefhebt en juist daarom ook boven alles eert, zul je je dan niet graag, en wel dikwijls, uit de dagelijkse wereldse bezigheden terugtrekken en je met het voorwerp van jouw vurige liefde bezighouden? Ja, zonder enige twijfel vast en zeker! En zie, daaruit bestaat immers ook de meest ware en juiste en voor God alleen geldige viering van de sabbat, die Mozes heeft bevolen! Want die dag als zodanig heeft weinig of niets te betekenen, maar het is alleen belangrijk datje overdag of's nachts in de liefde en de rust vanje hart graag aan God denkt en met Hem spreekt. En zo zie je hoe ook het derde gebod van Mozes in het ene gebod van de liefde tot God is vervat!

[8] Wie dus God waarachtig boven alles liefheeft, heeft Hem ook beslist herkend en heeft een levend geloof, geeft God ook alle eer en zal zeker steeds het meest aan Hem denken. En wie dat doet, kan geen zonde tegen God begaan. Of kan een bruid soms tegen haar bruidegom, die zij buitengewoon liefheeft en door wie zij, zoals ze heel goed weet, nog meer bemind wordt, een zonde begaan? Nee, beslist niet, omdat beiden in hun hart juist door de liefde volledig één zijn geworden. Wie God echter waarachtig boven alles liefheeft en zo door de liefde één is geworden met Hem, zal ook zijn naasten als gelijkwaardige kinderen van God net zo liefhebben als hij zichzelf liefheeft, en hij zal voor hen doen wat hij redelijkerwijs verwacht dat de mensen voor hem zouden willen doen.’

 

29 Het vierde gebod

 

[1] (de Heer): 'Kijk, in het vierde gebod wordt de kinderen geboden hun ouders lief te hebben! De ouders zijn op aarde wel de directe naasten van hun kinderen en hebben hen zeer lief. Zij onderhouden hen, beschermen hen en voeden hen op en verdienen daarvoor ook beslist alle liefde en eer van de kinderen.

[2] Als dan een goed opgevoed kind zijn ouders liefheeft en eert, zal het zich ook inspannen om alles te doen wat voor de ouders een ware vreugde is. En zo'n kind zal daarom ook een lang en gezond leven hebben en het zal hem goed gaan op aarde; een kind dat zijn ouders liefheeft en eert, zal ook zijn broers en zusters liefhebben en eren en altijd klaar staan om alles te doen wat goed voor hen is.

[3] Maar een kind of iemand die zijn ouders en zijn broers en zusters waarachtig liefheeft en eert, zal ook de andere mensen liefhebben, omdat hij weet en beseft dat zij allen kinderen van één en dezelfde Vader in de hemel zijn. Uit de oorspronkelijke ware liefde voor de ouders wordt de mens tot kennis van God, van zichzelf en ook tot de juiste kennis van zijn medemensen gebracht en dan ziet hij al gauw en zonder veel moeite in, waarom God de mensen heeft geschapen en wat zij allen moeten worden. Daardoor krijgt hij steeds meer liefde voor God en komt daardoor tot vervolmaking van zijn innerlijke, ware, geestelijke leven.

[4] Zal iemand die zo zijn ouders, broers, zusters en ook de andere medemensen liefheeft en eert en daarom ook God boven alles liefheeft en eert, wel ooit tegen iemand kunnen zondigen? Ik zegje: nee, want hij zal niemand benijden, niemand haten en vervloeken, niemand doden, niet lichamelijk en evenmin wat zijn ziel betreft door aanstoot te geven. Hij za1 zich kuis en welgemanierd tegen iedereen gedragen, zal ieder graag het zijne laten, zal niemand beliegen en bedriegen, en als hij langs de normale weg de man van een vrouw is geworden, of de ingetogen jonge vrouw de vrouw van een man, dan zal hij geen verlangen koesteren naar de vrouw van zijn naaste en zijn vrouw niet naar de man van haar buurvrouw, en daaruit kun je dan verstandelijk al heel goed afleiden hoe en op welke wijze de wet en alle profeten in de twee geboden der liefde zijn vervat, en hoe deze twee geboden, die Ik je nu heb meegedeeld, geen opheffing van de Wet van Mozes en de andere profeten toelaten, maar alleen de volledige vervulling daarvan zijn. Begrijp je het nu?'

[5] Helias zei: 'O Heer, U meer dan wijze en meer dan goede Schepper en Vader van alle mensen, nu pas begrijp ik de geboden van Mozes! Want ik moet U hier heel eerlijk bekennen, dat ik voorheen de wet van Mozes en nog meer de spreuken en leringen van de andere profeten nooit goed heb begrepen. En hoe vaker ik er alles goed overwegend met mijn ouders over sprak, des te meer gaten en echte onvolkomenheden ik er in ontdekte, wat mij dan ook niet zelden op de gedachte bracht dat de zeer onvolmaakt lijkende wet van Mozes of helemaal niet van een zeer wijze God afkomstig was, of dat de latere priesterkaste de Mozaïsche wet helemaal aan de kant had geschoven en in plaats daarvan voor hun eigen materiële welzijn een gebrekkig, menselijk maaksel had opgesteld. Mijn go.ede oud~ rabbi heeft daarom heel vaak veel moeite met mij gehad, omdat Ik hem flink met zijn neus op de zichtbare gebreken van de Mozaïsche wet drukte. Maar nu.na Uw uitleg, o Heer, heeft de wet van Mozes meteen een heel ander aanzien gekregen en kan hij ook door iedereen beslist met vreugde en gemakkelijk in acht worden genomen!’

[6] Ik zei nu heel vriendelijk: 'Wel, als jij zoveel kritiek op de wet van Mozes had, wat vond je dan wel zo onvolmaakt en gebrekkig aan de Mozaïsche wet? Laat ook ons je kritiek eens horen!'

[7] Helias zei, onder algemene aandacht van alle aanwezigen: 'O Heer, waarom zou ik dat vertellen aan U, die mijn gedachten beslist veel eerder hebt gekend dan dat ik ze nog heb gedacht? ook die almachtige en alwetende jongeman daar zal dat al allemaal uiterst nauwkeurig weten en daarom geloof ik dat zo'n luide verkondiging van mijn kritiek op de Mozaïsche wet geheel achterwege zou kunnen blijven.’

[8] Ik zei: 'O nee, M'n lieve Helias, deze zaak zit heel anders in elkaar! Ik en die jongeman weten natuurlijk heel goed waaruit jouw kritiek op de Mozaïsche wet en ook op de profeten bestaat, maar de anderen, met uitzondering van je ouders en je broer, weten het niet, maar zouden het nu graag willen weten, omdat je zelf de begeerte om het te weten in hen hebt gewekt, en daarom heb Ik je dan ook gevraagd om ons je kritiek op de wet van Mozes en op een aantal profeten hardop te laten horen. Doe dus je mond maar open en zeg zonder enige terughoudendheid alles wat jou in de wet en in de profeten gebrekkig voorkomt en wijs ons heel moedig op de leemtes in de wet en bij de profeten!’

 

30 De kritiek van Helias op het vierde gebod

 

[1] Helias zei: 'Heer, als ik doe wat U van mij verlangt, zondig ik beslist niet, daarom wil ik dan ook heel eerlijk spreken over de leemten en onvolkomenheden die ik in de wet en de profeten heb gevonden!

[2] Kijk, de eerste onvolkomenheid die mij erg belangrijk lijkt, en een grote leemte in de wet vormt, merkte ik, als een kind dat vroeg rijp was en tamelijk helder dacht, al meteen in het vierde gebod van Mozes, dat de man Gods wel de kinderen, die vaak nog erg weinig begrip hebben en zwak zijn, liefde, gehoorzaamheid en eerbied voor de ouders inprent, maar de ouders daarentegen ten opzichte van hun kinderen in de wet vrijwel geen verplichting oplegt! En dan ziet zo'n wet er toch wat vreemd uit, vooral daar er in het algemeen toch maar al te vaak ouders zijn, van wie de kinderen vaak al in de wieg verstandiger en beter waren dan hun erg domme ouders met al hun vele slechte eigenschappen.

[3] Een kind is vaak van nature goed en edel, en zou als het daarin verder werd ontwikkeld ook een goed en edel mens kunnen worden. Maar nu moet het kind volgens de wet van Mozes, eens en voor al, zijn domme en slechte ouders ten strengste en zonder enige redelijke uitzondering gehoor­zamen, en uiteindelijk net zo dom en slecht worden als de ouders van het kind zelf Daar had de man Gods toch ook wel iets kunnen zeggen over een redelijke plicht van de ouders ten opzichte van hun kinderen, waaraan eerst gewetensvol voldaan moest zijn, wilden de kinderen ook een plicht ten opzichte van hun ouders te vervullen hebben.

[4] of zijn volgens Mozes ook kinderen van rovers uit verschuldigde gehoorzaamheid tegenover hun ouders verplicht om hen lief te hebben en te eren en in hun voetsporen te treden? Als - wat al vaak gebeurd is ­verstandige kinderen van kwade en slechte ouders wier slechte handel en wandel de nog onschuldige kinderen moest opvallen en mishagen, zulke ouders hun liefde en gehoorzaamheid onthielden, hen verlieten en gele­genheid zochten om zich ergens anders bij betere mensen tot betere mensen om te vormen, hebben zulke kinderen daardoor ook gezondigd tegen de Mozaïsche wet, omdat zij niet uit liefde en gehoorzaamheid aan hun ouders zelf ook dieven, rovers, moordenaars, huichelaars, bedriegers en leugenaars wilden worden?

[5] Als Mozes en de profeten dan ook voor zulke betere kinderen een straf bepalen en hun hun gebrek aan liefde en hun terechte ongehoorzaamheid jegens hun slechte ouders als zonde aanrekenen, dan zijn Mozes en alle profeten nog duizendmaal dommer en blinder geweest dan ik en hebben zij met hun geschriften en voorspellingen de goddelijke wijsheid waarlijk geen bijzonder grote eer aangedaan! Heer, ben ik slecht omdat ik de wet van Mozes en de profeten zo heb beoordeeld?'

[6] Ik zei: 'O, absoluut niet, omdat je heel terecht en juist hebt geoordeeld! Maar toch is je kritiek niet helemaal in orde, omdat Mozes door Mijn geest maar al te duidelijk besefte, dat het echt niet nodig is om de ouders nog uitdrukkelijk de liefde voor hun kinderen voor te schrijven, omdat Ik deze liefde toch al in zekere zin instinctmatig aan de ouders heb meegegeven, wat echter bij de kinderen, die pas in de school van dit aardse leven zijn gekomen, niet zozeer het geval kan zijn, omdat zij eerst tot de juiste en ware liefde opgevoed moeten worden.

[7] Ieder mens komt immers juist zo zwak en geheel zonder kennis en liefde in het wereldse leven op deze aarde om zich zo, zonder wat voor dwang dan ook, alsof hij helemaal door God verlaten is, door lering van buitenaf, door wetten en door zijn vrijwillige gehoorzaamheid tot een vrij en geheel zelfstandig mens te ontwikkelen.

[8] En kijk, daarom moeten dan ook vooral aan de kinderen de meeste lessen en wetten worden gegeven en niet zozeer aan de ouders, die ook ooit kinderen waren en door de lessen en wetten, die voor kinderen worden gegeven, pas vrije en zelfstandige mensen zijn geworden!

[9] Wat echter in het bijzonder de plichten van de ouders ten opzichte van hun kinderen betreft, daar hebben Mozes en de profeten reeds in de staatkundige wetten voor gezorgd, die jij evenwel nog niet hebt gelezen. Maar daar is bijtijds al voor alles gezorgd, en twee mensen kunnen niet trouwen als zij de priester niet eerst aantonen dat zij goed op de hoogte zijn van de voor het huwelijk nodige staatkundige wetten.

[10] En zo zie je, M'n lieve Helias, dat je kritiek met betrekking tot het vierde gebod van Mozes niet zo erg in orde was, en Ik heb nu de leemten en gebreken uit de weg geruimd. Maar ga nu ook maar verder met je kritiek op de andere wetten, dan zal Ik je daarna wel weer zeggen in hoeverre je gelijk of ook niet gelijk hebt! ,

[11] Helias zei: 'O Heer, waarom moet ik nog verder gaan met mijn domme kritiek? Want ik zie nu immers al bij voorbaat maar al te duidelijk in, dat U mij opnieuw haarfijn zult laten zien hoe totaalonjuist en dom ik heb geoordeeld.’

[12] Ik zei: 'Wel, wat kan dat jou of iemand anders schaden? Ik ben toch immers op deze wereld gekomen om jullie door het levende licht van de waarheid van de vele vergissingen te bevrijden. Als jij niet voor de dag komt met je schijnbaar goed gefundeerde aanmerkingen op de wet en de profeten, dan blijven deze binnen in je en ze kunnen het leven van je ziel nog heel goed bederven; kom je er echter mee voor de dag, dan ben je ze ook kwijt en het licht van de eeuwige waarheid zal dan in je hart komen wonen. Spreek dus maar en geef je kritiek zonder enige terughoudendheid, dan zal Ik je wel weer een waar licht geven! Want kijk, het is juist nu zelfs heel noodzakelijk, omdat er hier velen zijn die net als jij Mozes en de profeten allang hebben bekritiseerd! Open dus maar weer je mooie mond en spreek met je bedreven tong!'

 

31 Het vijfde gebod

 

[1] Helias zei:' O Heer, net als eerder zeg ik nu: Wie doet wat U wilt, zondigt waarlijk niet! En daarom neem ik het vijfde gebod van Mozes en zeg: Er staat geschreven: 'Gij zult niet doden!' Ik houd hier nu alleen maar kritisch rekening met het gebod als zodanig en bekommer mij voorlopig helemaal niet om wat Mozes of ook later een andere profeet daar als uitleg over heeft gezegd en geschreven, want een waarachtig goddelijk gebod moet immers toch zelfs in zijn eenvoudigste vorm datgene bevatten, wat redelijkerwijs tot nut van ieder mens kan zijn. Maar dit gebod bevat dat helemaal niet en dus kan een denkend mens er onmogelijk iets anders over zeggen dan dat het mensenwerk is of dat er - ook pas later, misschien vanwege het oorlog voeren - door mensen iets uit weggelaten is.

[2] Gij zult niet doden! Wie is dan ten eerste eigenlijk die 'gij' die niet doden mag? Geldt dat voor ieder mens ongeacht geslacht, leeftijd en stand, of alleen voor het mannelijke geslacht en voor een bepaalde leeftijd en voor een zekere stand? En ten tweede: wie of wat mag men dan eigenlijk niet doden? Alleen de mensen niet of ook geen dieren? Naar mijn mening wordt noch het een noch het ander daaronder verstaan.

[3] Het doden van mensen niet, omdat Jozua reeds de stad Jericho verwoest en haar bevolking gedood heeft, en dat in opdracht van Jehova. De slachting van de afgodenpriesters door de hand van de grote profeet Elia is bekend. Kijken we dan naar koning David, de man naar Gods hart, om over de anderen maar te zwijgen! Hoeveel duizenden en honderdduizen­den zijn er door hen gedood en hoeveel worden er ieder jaar nu nog gedood! De machtigen der aarde hebben ondanks het heel nadrukkelijk uitgesproken goddelijke gebod toch van Gods we ge het volste recht om hun medemensen te doden. En dus geldt dit gebod alleen maar voor verdrukte arme duivels van mensen. In hoeverre dit gebod ook de vrouw aangaat, is helemaal niet te overzien, hoewel de kroniek ook aantoont dat ook vrouwen het zwaard gehanteerd hebben, en hoe!

[4] Of wij arme mensen ook de dieren niet zullen slachten en doden, is volgens mij nog niet eens het bespreken waard, want de natuur leert de mensen dat zij zich ongeacht stand, geslacht en leeftijd tegen de vele wilde dieren op leven en dood moeten verdedigen, willen zij niet overal door de sterk in aantal toegenomen wilde en verscheurende dieren aangevallen, verscheurd en opgegeten worden.

[5] Gij zult niet doden! Als ik echter door een woeste straatrover aange­vallen wordt, die mij wil beroven en mij daarbij beslist wil en zal doden, - maar ik, als de man of vrouw die wordt aangevallen, kracht, moed en een wapen heb om hem te doden voor hij mij de doodsteek kan geven ­wat moet ik dan doen? Deze noodweer zou in de wet toch in zoverre moeten zijn geformuleerd, dat er stond: 'Gij zult niet doden, behalve in geval van uiterste noodweer!' Maar nee, daarover staat in de wet werkelijk geen woord! Er staat alleen maar heel eenvoudig: 'Gij zult niet doden!' Als de simpele wet echter zo luidt, waar is daarin dan de goddelijke liefde en wijsheid te vinden, die dan toch moest weten onder welke werkelijk zeer betreurenswaardige omstandigheden de mensen op deze aarde moeten leven?

[6] Waarom gaf God dan zo'n wet en beval daarna Zelf aan David om de Filistijnen en Moabieten totaal uit te roeien? Waarom mocht Judith Holofernes doden en waarom mag ook ik niet zonder te zondigen iemand het leven benemen? Wie gaf dan de Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen het recht ieder te doden die op grove wijze tegen hun wetten zondigt?'

[7] Hierop keek zij om zich heen om te zien hoe alle anderen op haar kritiek reageerden.

[8] Bijna allen gaven haar gelijk, en één van de Farizeeën, die een schriftgeleerde was, zei: 'Ja, ja, men kan in deze zaak volgens onze menselijke begrippen het mooie kind niet helemaal ongelijk geven, want de hoofdwet luidt nu eenmaal woordelijk zo, hoewel achteraf in de boeken van Mozes is uitgelegd hoe men dit gebod moet opvatten en nakomen. Maar in een eenvoudige hoofd­ en basiswet zou werkelijk de essentie behoren te staan van wat er wordt geëist en verlangd, en tenminste de hoogst noodzakelijke nevenomstandigheden moeten er duidelijk in zijn aangeven. Want iedere uitleg achteraf en verdere completering van een eenmaal gegeven wet schijnt te zeggen dat de wetgever bij het geven van de basisgeboden nog niet aan alles heeft gedacht, wat hij door het gegeven gebod eigenlijk wilde gebieden en verbieden.

[9] Wel, als mensen geboden geven, is dat begrijpelijk, omdat in hun denken en willen geen goddelijk verlichte volmaaktheid kan zijn, en het is ook heel natuurlijk dat bij menselijke wetten dan achteraf allerlei aanvullingen en uitleggingen te voorschijn moeten komen; maar bij een waarachtig goddelijke wet moet waarlijk geen zodanige leemte voorko­men dat die dan pas achteraf met allerlei aanhangsels en toelichtingen aangevuld moet worden! Ja, als je de zaak zo bekijkt, zou je bij de Mozaïsche wet op de gedachte kunnen komen dat deze helemaal niet zuiver goddelijk is, of dat hij door de zelfzuchtige kwade wil van de mensen zo is vervormd. Ik wil daarmee geen oordeel over de wet uitspreken, maar alleen mijn tot nu toe nog beslist erg kortzichtige mening geuit hebben.'

[10] Ik zei: 'Ja, dat zeker, want als jullie Mijn wetten met menselijke inzichten beoordelen, dan moeten jullie daarin natuurlijk welleemten en gebreken ontdekken. Als je je naaste liefhebt als jezelf, zul je hem niet haten, niet vijandig zijn en hem geen schade berokkenen; en als je dat doet, dan zul je hem al helemaal niet lichamelijk en nog minder geestelijk door allerlei onaangenaamheden willen doden.

[11] Gij zult niet doden! Dat is volkomen juist en waarachtig zo in de wet gegeven. Maar waarom? Omdat onder' doden' reeds van oudsher nijd, afgunst, toorn, haat en wraak werd verstaan.

[12] 'Gij zult niet doden!' betekent daarom zoveel als: gij zult niemand benijden, niet met afgunstige ogen kijken naar hen die gelukkiger zijn en niet in toorn ontsteken tegen je medemensen, want uit toorn ontstaat haat, en uit haat komt de boze, alles verwoestende wraak voort!

[13] Er staat immers ook geschreven: ' Aan Mij is de toorn, en aan Mij is de wraak, spreekt de Heer.’

[14] Maar jullie mensen moeten elkaar in alle liefde eerbiedigen, en de een moet de ander goede diensten bewijzen, want jullie allen hebben in Mij één Vader en zijn voor Mij daarom gelijk! Jullie moeten elkaar wederzijds niet ergeren en belasteren, en de een moet de eer van de ander niet door kwade praatjes schenden, want wie dat doet, doodt de ziel van zijn medemens!

[15] En kijk, dat alles is in het kort met het beeld 'Gij zult niet doden!' weergegeven! En de eerste joden, ook nog die ten tijde van Salomo, begrepen deze wet niet anders, en zowel voor de Samaritanen als voor de oude joden is het vandaag nog zo. Maar als deze wet fundamenteel alleen maar zo begrepen moet worden, hoe kan iemand dan aannemen dat door deze wet de noodweer tegen slechte mensen en zelfs tegen verscheurende dieren verboden zou zijn voor de mens?'

[16] Helias zei: 'Ja, Heer, dat zien wij nu allen zeker heel goed in, omdat U ons dat nu op volmaakt juiste en ware wijze hebt uitgelegd. Maar zonder Uw genadige uitleg zouden wij het niet zo gemakkelijk begrepen hebben. Waarom heeft Mozes bij de wet ook niet meteen die uitleg gegeven? Want hij als profeet moet immers toch ook al van te voren hebben ingezien, dat de latere joden het eenvoudige beeld van de wet niet zo zouden begrijpen als de joden in zijn tijd het zeker wel begrepen hebben.'

[17] Ik zei: 'Ja, M'n lieve kritische Helias, dat heeft Mozes wel ingezien en daarom heeft hij ook een groot aantal uitleggingen voor latere tijden opgeschreven, maar het ligt noch aan Mozes noch aan Mij datje ze tot nu toe nog niet hebt gelezen.

[18] Toch was je kritiek heel goed, omdat je precies die gebreken en leemten naar voren hebt gebracht, die weliswaar niet aan de wet, maar des te meer aan jullie kennis kleven, en om die aan te vullen laat Ik doorjou de oude Mozaïsche wet bekritiseren.

[19] En omdat we nu op deze wijze ook het vijfde gebod in het juiste daglicht hebben geplaatst, kun je nu wel aan het zesde gebod beginnen en ook daarvan de gebreken en leemtes aantonen als je die ontdekt mocht hebben. Zeg het dus maar!’

 

32 Het zesde gebod

 

[1] Helias zei: 'O Heer en Meester, kijk, ik ben een maagd en heb nog nooit gemeenschap met een man gehad, daarom zou het misschien voor mij niet zo erg betamelijk zijn om over het zesde gebod opmerkingen te maken! Ik wilde U daarom vragen of U er vanaf zou willen zien, o Heer, om mij over dit zesde gebod te laten spreken.’

[2] Ik zei: 'O M'n lieve dochter, als je heimelijk bij jezelf in het geheel geen kennis over dit gebod zou bezitten, dan liet Ik je daar ook echt niet over spreken, maar omdat je dit gebod goed kent, hoewel je nog nooit iets met een man hebt gehad, kun je ook best gepast over dit gebod spreken. Dus spreek maar vrijuit!’

[3] Helias zei toen weer haar spreuk: 'O Heer, wie Uw wil doet, begaat geen zonde! Dus zal ik dan ook op gepaste wijze spreken. 'Gij zult niet echtbreken!', zo luidt letterlijk het zesde gebod. Maar volgens hetgeen de rabbi mij leerde, betekende het ook: 'Gij zult u kuis en rein voor God en de mensen gedragen, want wie onkuis en onrein leeft en handelt, is evengoed een zondaar als een echtbreker, een ontuchtige en een hoeren­loper! ' Dat leerde mij mijn rabbi.

[4] Mijn enige kritiek is, dat ten eerste Mozes bij het opstellen van de basisgeboden in het 20 e hoofdstuk van zijn tweede boek, alleen de echtbreuk verbiedt, hoewel hij er daarna in het derde boek, ongeveer vanaf het 18 e hoofdstuk, erg uitvoerig over spreekt -wat ik echter ook nog niet heb gelezen omdat mijn rabbi dat niet goed voor mij vond. En ten tweede gaf God door Mozes dit gebod, evenals een aantal andere, volgens de woordelijke (Hebreeuwse) tekst* (*Het Hebreeuws onderscheidt: Gij (man) zult!, Gij (vrouw) zult! ) steeds alleen maar aan het mannelijke geslacht en dacht slechts zelden aan de vrouw.

[5] Wie is die 'gij' die niet mag echtbreken? In de wet is het enkelvoudige gebod slechts op één mens of alleen op één geslacht gericht en wel duidelijk op het mannelijke, en aan het vrouwelijke is niet gedacht. Je kunt natuurlijk wel zeggen: als de man niet mag echtbreken, dan kan een vrouw dat ook niet, omdat zij zonder een man niet kan zondigen. Maar naar mijn mening is juist de vrouw door haar bekoorlijkheid het element dat de man het meest tot echtbreuk verleidt en daarom zou dan ook speciaal tegen de vrouw gezegd moeten worden dat zij geen man tot echtbreuk mag verleiden en ook zelf geen echtbreuk mag plegen. Want als de vrouw de man volledig trouw is, dan zal er beslist nergens meer sprake zijn van echtbreuk. Maar in de basiswet vormt de vrouw echt een uitzondering en pas in de latere voorschriften van Mozes wordt er aan haar gedacht.

[6] Ik zou nu wel eens willen weten, waarom dat op die manier gebeurde! En waarom dacht Mozes in de wet in veel mindere mate aan de vrouw dan aan de man? Behoort de vrouw dan minder tot het mensdom dan de man?'

[7] Ik zei: 'Wel, deze kritiek van jou mag nog gehoord worden, hoewel ook deze de waarheid slechts benadert! Kijk, ook hier komt het weer voornamelijk aan op ware en zuivere naastenliefde en die heeft evenzeer op de vrouw betrekking als op de man!

[8] Zou jij het bijvoorbeeld prettig vinden, als jij de vrouw van een fatsoenlijk man was, wanneer de vrouw van je buurman je man zou begeren en dingen met hem zou doen die niet door de beugel konden? Als je in je hart echter beslist niet zou kunnen wensen dat zoiets je overkomt, dan moet je je ook tegenover je buurvrouw net zo gedragen als jij zou wensen dat zij zich tegenover jou gedraagt. En wat dus in de wet tot de man is gezegd, geldt ook in gelijke mate voor de vrouw.

[9] Alleen om die reden gaf God volgens de (Hebreeuwse) tekst de basiswet schijnbaar alleen aan de man, zoals Hij aan het hoofd van de mens de voornaamste zintuigen gaf en door middel van die zintuigen het verstand in de hersenen. Zoals God eerst alleen tegen het verstand van de mens spreekt, zo spreekt Hij ook tegen de man, die voortaan het hoofd van de vrouw is zoals de vrouw in zekere zin het lichaam van de man. Als nu het hoofd van een mens verlicht en heel wijs is, zal dan niet ook in gelijke mate zijn hele lichaam mede wijs zijn?

[10] Als het verstand van de mens goed verlicht is, dan zal ook weldra het hart van de mens, dat zich graag zal voegen naar de orde van het verstand, goed verlicht worden. De vrouw komt ook overeen met het hart van de man en wanneer dus de man als het hoofd goed verlicht is, dan zal ook de vrouw als zijn hart net zo goed verlicht worden en zijn.

[11] Er staat immers van oudsher geschreven, dat man en vrouw één lichaam zijn. Wat dus tegen de man gezegd is, is ook tegen de vrouwgezegd.

[12] En kijk, daarmee heb Ik nu ook bewezen dat jouw twijfelongegrond is en heb Ik je het ware licht getoond van de wet, die je vast en zeker goed hebt begrepen. En omdat je dat goed begrepen hebt, kun je nu wel verder gaan met je kritiek.'

 

33 Het zevende gebod

 

[1] (De Heer): 'Wat vind je dat er aan het zevende gebod ontbreekt of in ieder geval voor jou onbegrijpelijk is? Zeg het maar ronduit, want jouw kritiek en je twijfels zijn ook nog onvolkomenheden en twijfels in het hart van veel aanwezigen hier. Hoe luidt het zevende basisgebod van Mozes?'

[2] Helias zei: 'O Heer, bij dit gebod vind ik nu, nadat ik van U het juiste licht heb gekregen, helemaal geen gebreken en leemtes meer! Er staat: 'Gij zult niet stelen! ' Daar moet je immers weer in de eerste plaats de ware naastenliefde volledig bij betrekken! Want wat ik redelijkerwijs beslist niet kan wensen dat het mij gebeurt, dat mag ik ook mijn naaste niet aandoen en dus zie ik nu opnieuw dat de hele wet van Mozes en zeker ook alle profeten vervat zijn in Uw twee geboden van de liefde. Ik merk nu ook dat het gebod van de naastenliefde zuiver voortvloeit uit de barmhartigheid als uit de machtigste zevende geest van God in het hart van de mens en dat deze alle voorgaande zes geesten doordringt en levend maakt en de hele mens pas goed en waarlijk wijs maakt. Wie echter goed en wijs is, zal zich beslist nooit vergrijpen aan wat van zijn naaste is. En dus is ook het zevende gebod helemaal in orde en ik vind niets wat er aan ontbreekt.’

[3] Ik zei: 'Goed, Helias, je bent Me nu al veel liever. Deze nu door jou geuite kritiek op het Mozaïsche, zuiver goddelijke en dus ook onberispelijk hoogst wijze gebod voor het ware welzijn van de mensen is Mij nu ongelooflijk veel meer waard dan al je eerdere kritiek. Maar dat moet ons er niet van weerhouden de nog resterende drie geboden aan heel scherpe kritiek te onderwerpen, dus gaan we dan ook meteen over naar het achtste gebod! Hoe luidt dit dan wel? Spreek nu maar heel vrijmoedig zoals het je voor de mond komt, dan doe je Mij daar een groot genoegen mee!'

 

34 Het achtste gebod

 

[1] Nu vatte het meisje meer moed en zei, terwijl ze me vol vertrouwen aankeek: 'Ja, buitengewoon vriendelijke Heer, als ik U, met wie ik diep in mijn hart zo oneindig vertrouwd ben geraakt, maar niet zou beledigen, dan zou ik U nog wel wat willen zeggen over het achtste gebod; maar voor U, o Heer, - Jehova nu in levende lijve voor ons -moet men zich zeer in acht nemen, opdat men Uw innerlijke, goddelijke heiligheid niet te na komt! En dan is het een beetje moeilijk en lastig om zo vrijuit te spreken!'

[2] Ik zei: 'O jij lieve ziel, daar hoef je bij Mij nooit bang voor te zijn; zeg maar ronduit watje op je hart hebt!'

[3] Helias zei met een uiterst beminnelijk gezicht: 'O Heer, wie Uw wil doet, zondigt niet en daarom zal ik dan ook spreken! Het achtste gebod luidt heel eenvoudig: 'Gij zult geen vals getuigenis geven!' En omdat in de Schrift niet nader is aangegeven over wie men allemaal geen valse getuigenis mag geven, spreekt het wel vanzelf dat men ook over zichzelf geen vals getuigenis moet geven. Want mijn oude rabbi heeft mij werkelijk heel vaak gezegd dat de leugen een allerafschuwelijkste zonde is, want daaruit komt alle kwade listigheid, alle bedrog, alle twist, ruzie, onvrede, oorlog en moord voort. Men moet zich altijd aan de waarheid houden en zeggen wat men met zekerheid weet en voelt, al zou dat ook te eniger tijd op aarde tot ons nadeel zijn! Want een waar woord heeft bij God een veel grotere waarde dan een hele wereld vol goud en edelstenen. Daarom is ook ieder onwaar woord over jezelf een door God verboden vals getuige­nis.

[4] En ik durf U hier dan ook openlijk te bekennen, o Heer, dat ik U werkelijk boven alles liefheb! O, mocht ik U zo aan mijn hart drukken als ik zou willen, O, dan kon ik sterven van hoogste gelukzaligheid! Zie, o Heer, nu heb ik over mijzelf beslist geen vals getuigenis gegeven! En zoals ik over mij geen vals getuigenis geef, zo geef ik ook over mijn naaste nooit een vals getuigenis! En daarachter moet de zevende geest van God werkzaam zijn evenals bij de andere geboden. O Heer, ik heb U nu toch niet beledigd?'

[5] Ik zei: 'O, volstrekt niet, M'n lieve dochter, want hoe grootje liefde voor Mij ook moge zijn, Ik houd toch onvoorstelbaar veel meer van jou! Met onze wederzijdse liefde is alles nu duidelijk, maar met het achtste gebod nog niet helemaal! Luister dus, Ik wil je nog op iets wijzen!

[6] Stel dat bijvoorbeeld een rechter aan je vraagt o je niet wat naders weet over een verborgen, grote misdaad, die een heel dierbaar familielid van je zou hebben begaan en waarvan jij wel iets zou kunnen weten. Ook vraagt hij je om aan te geven waar de misdadiger zich bevindt, omdat men hem nog niet heeft kunnen aanhouden. Ik stel in dit geval echter, datje zowel van de misdaad van je zeer naaste familielid alsook van zijn verborgen schuilplaats geheel op de hoogte bent! Wat zou je tegen de rechter zeggen, die je daar vragen over heeft gesteld?'

[7] Heel kordaat zei Helias: 'Heer, wanneer ook dit achtste gebod op de zuivere naastenliefde gebaseerd is, die zegt dat men over niemand een vals getuigenis mag geven om hem daardoor niet te schaden, dan kan toch omgekeerd dit achtste gebod niet inhouden, dat men zijn naaste door een onverbiddelijke waarheid schade moet berokkenen! In zo'n geval zou ik nooit met de waarheid voor de dag komen! Want wie kan ik daarmee helpen? De op straf beluste rechter zeker niet, want hij heeft er geen voordeel van of hij de arme misdadiger in handen krijgt of niet, en de arme misdadiger die misschien berouw heeft van zijn misdaad en zijn leven werkelijk betert, nog minder! Want als ik hem uitlever aan de rechter, is hij misschien voor eeuwig verloren, wat ik zelfs diegene niet zou toewen­sen die aan mijzelf een misdaad begaan zou hebben. Dus in dat geval zou ik de waarheid duidelijk de rug toekeren en zelfs als het me mijn leven zou kosten geen verraadster worden van de arme misdadiger!

[8] Als volgens Uw uitleg, o Heer, de naastenliefde daarin bestaat dat men voor zijn naaste al datgene moet doen wat men kan wensen dat hij ook voor een van ons zou doen, dan kan mij zelfs de meest rechtvaardige God niet kwalijk nemen, als ik zelfs mijn grootste vijand niet zou willen aandoen, wat ik, als ik in zijn situatie was, beslist ook niet zou kunnen wensen dat een andere naaste mij zou aandoen door mij te verraden­. Bovendien heeft God om de een of andere grote zondaar te straffen noch een wereldse rechter en nog minder een verraderlijke verdachtmaking nodig. Hij, de Alwetende, de Rechtvaardigste en Almachtige, zal de misdadiger ook wel zonder een wereldse rechter en zonder mijn mond weten te straffen! Tot op heden is er nog niemand aan Hem ontsnapt, en dus zal ook in het vervolg niemand aan Hem ontsnappen!

[9] Maar nu vraag ik U, o Heer, of Isaaks vrouw voor God heeft gezondigd, toen zij de oude blinde Isaak duidelijk beloog en bedroog door hem voor het verkrijgen van de vaderlijke zegen, de als tweede geboren zoon,Jacob, t~ brengen in plaats van de eerstgeboren, ruwe behaarde zoon, Ezau! Ik vind dat duidelijk bedrog en toch zegt de Schrift dat het volgens de wil van Jehova gebeurde. Maar als dat juist en rechtvaardig voor God was, dan zal het ook juist en rechtvaardig zijn voor U, o Heer, wanneer ik de waarheid achterhoud als die mijn naaste, die mij zelfs nooit iets heeft aangedaan, niet tot nut kan zijn, maar hem alleen veel schade moet toebrengen!

[10] Ik ben nu van mening dat, als God en Mozes in het achtste gebod geen uitzondering hebben gemaakt, juist in dit gebod een grote leemte is opengebleven die alleen door Uw gebod van de naastenliefde opgevuld kan en ook moet worden. Heb ik gelijk of niet?'

[11] Ik zei: 'Aan de ene kant wel, maar aan de andere kant ook weer niet! Want kijk, de misdadiger zou na zijn vlucht geen beter mens geworden zijn, maar zou, wat je misschien niet onbekend is, nog meer en grotere misdaden ten nadele van vele mensen begaan! Maar als je dan het gerecht zou vertellen waar de misdadiger zich ophield, zodat het gerecht hem met zekerheid kan gaan zoeken, dan zou je daardoor toch veel mensen voor grote tegenslag bewaren en hun daarmee een grote liefdedienst bewijzen. Hoe denk je over dit zeer voor de hand liggende geval?'

[12] Toen keek Helias verrast op en wist niet zo goed, wat zij daarop moest antwoorden. Pas na een poosje diep nagedacht te hebben, zei ze: 'Wel, als vanwege een slecht en onverbeterlijk mens vele onschuldigen moeten lijden, dan zegt het verstand, dat het beter is als hij zijn welver­diende straf krijgt. Het is dan juist weer vanwege de ware naastenliefde raadzaam de waarheid te spreken als die gevraagd wordt. Maar of men bij zo'n gelegenheid vrijwillig iemand moet aangeven, kunt U, o Heer, alleen maar bepalen!'

[13] Ik zei: 'Daartoe wordt door Mij niemand aangespoord, maar dat staat jullie vrij! En dus gaan we nu over naar het negende gebod! Hoe luidt dat?'

 

35 Het negende en tiende gebod

 

[1] Helias zei: 'O Heer en Meester, bij het negende en tiende gebod zie ik al meteen een werkelijk niet geringe moeilijkheid en die bestaat daaruit, dat wij, joden van deze tijd, nu een negende en een tiende gebod hebben, terwijl Mozes toch alleen maar een negende gebod aan het eind van zijn basiswetgeving gaf. Het hele negende gebod luidt echter: 'Gij zult niet begeren uws naasten huis, gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets wat van uw naaste is!'

[2] Daarmee eindigt de basiswetgeving, want meteen daarna vluchtte het volk, volgens het verhaal van Mozes, uit angst voor de bliksems en donderslagen, voor het bazuingeschal en voor het geweldige roken van de berg en het smeekte Mozes, dat hij alleen met God zou spreken -want als het nog langer Gods stem, die alles deed schudden, aan moest horen, dan zou het hele volk sterven van grote angst en vrees - waarop Mozes het volk kalmeerde en suste. over een verder, tiende gebod wordt dan vervolgens niet meer speciaal gesproken.

[3] Maar bij ons is het 'Gij zult niet begeren uws naasten vrouw!' in het negende gebod weggelaten en daar is een tiende gebod van gemaakt, en weer anderen noemen dat het negende en al het andere het tiende gebod. Allereerst rijst dan de vraag: Heeft Mozes van God toch tien of maar negen geboden gekregen?'

[4] Ik zei: 'In het begin, M’n lieve Helias, echt maar negen, maar later, toen hij gedwongen was de gebroken eerste stenen tafelen van de wet weer door nieuwe te vervangen, heeft hij zelf het laatste gebod in tweeën gesplitst om de overspelige begeerte naar de vrouw van een naaste  - wat de joden in Egypte hadden geleerd, waardoor zij in voortdurende onmin en aanhoudende tweedracht leefden en elkaars doodsvijanden werden - goed duidelijk te maken, en uiteindelijk zette hij op echtbreuk zelfs de lichamelijke doodstraf, omdat dit woord, al was het nog zo wijs, niets hielp bij de door en door zinnelijk geworden joden.

[5] En nu weet je dus wanneer,  hoe en waarom uit het laatste, negende gebod een afzonderlijk tiende ontstond. Het aantal is hier echter onbelang­rijk, maar alleen de zaak waar het om gaat en dus kun je hier je kritiek ofwel alleen op het hele negende gebod of ook op het afzonderlijke tiende gebod richten. Het hangt nu alleen van jou af waar je de voorkeur aan geeft. Je kunt nu wel beginnen te spreken!’

[6] Helias zei: 'O Heer en Meester over alles! Spreken zou voor mijn tong, die reeds vanaf mijn geboorte erg vaardig was, wel goed zijn, maar ik zie hier ook alweer bij voorbaat in, dat ik weer voor niets zal spreken. Want wie kan vanuit zijn grote domheid voor U iets naar voren brengen wat U niet meteen duizendvoudig zou kunnen weerleggen! Waarom zou ik dan nog iets zeggen?'

[7] Ik zei: 'Ja kijk, M’n toch wel heel lieve dochter, je zou ook wel graag eens gelijk willen hebben, zoals dat bij vrijwel de meeste vrouwen het geval is, maar het gaat er hier beslist niet alleen om, wie er gelijk heeft, maar om de grootste levensernst en dan moeten jullie met je oude fouten zelf voor de dag komen, opdat jullie deze bij Mijn ware en levende licht des te duidelijker kunnen herkennen! En daarom laat Ik jou nu voor allen het woord doen, omdat Ik maar al te goed weet dat jij een heel goed en scherp geheugen hebt, je daarbij ook goed kunt uitdrukken en dat juist jij door Je rabbi het meest de leemtes en gebreken in de wet en de profeten heel goed hebt leren kennen. Zeg dus nu maar net als tevoren onbevangen wat Je eventueel ook aan dit gebod als niet helemaal in orde voorkomt!'

[8] Helias zei: 'Heer, als men doet wat U wilt, begaat men beslist geen zon~e en als ik me daarop baseer, moet ik hier wel heel eerlijk bekennen, dat Ik. .het met - zeg maar - dit hele negende gebod het allerminst en eigenlijk helemaal niet eens ben, omdat alles wat daarin verboden wordt indruist tegen elk redelijk verstand - ten eerste omdat alles wat daarin staat al meer dan voldoende in het zesde en zevende gebod staat, en ten tweede omdat het de mens daarin gewoonweg verboden wordt om te denken, te voelen en te wensen!

[9] Wat is er nu op tegen als iemand die arm is en die er vanaf zijn geboorte toe veroordeeld was om zijn hele leven lang te dienen en hard te werken voor een beetje eten en een slecht loon, er zo nu en dan aan denkt en er ook naar gaat verlangen om ook eens een huis of een lieve vrouw of een os of ezel te bezitten?! Want zijn vrome wens zal immers toch nooit vervuld worden! Als hij zelfs die begeerte daarnaar ook niet mag hebben, moet hem immers eerst het denken, voelen en gewaarworden helemaal worden ontnomen.

[10] Werkelijk, dit gebod komt mij even dwaas voor als wanneer Mozes de mensen het gebruik van hun zintuigen en daarbij ook van hun handen en voeten zou hebben verboden, wat toch nog veel minder dwaas geweest zou zijn dan hun innerlijke levensfuncties te verbieden, waar toch geen mens iets aan kan doen als deze, door allerlei omstandigheden en situaties gewekt en geprikkeld, in hem aanwezig zijn.

[11] Ik wil hier niet meer ter sprake brengen dat dit gebod heel duidelijk alleen voor de man is gegeven; de reden daarvan is al besproken en men kan wat dat betreft nu wel met grote zekerheid aannemen dat ieder gebod de vrouw evenzeer aangaat als de man, en er dus ook voor de vrouw is gezegd: 'Gij zult niet begeren de man van uw naaste!' De wet is hierin dus wel in orde, maar dat een mens niet denken, niet voelen, niets wensen en ook niets gewaarworden mag, dat gaat te ver!

[12] Het is wel waar dat er allerlei gedachten, ook allerlei wensen, begeerten en tenslotte ook pogingen en daden van goede en kwade aard in ons ontstaan, maar zonder voorafgaande gedachten, waaruit natuurlijk heel vaak slechte handelingen voortkomen, kunnen ook geen goede beslissingen en daden te voorschijn komen. Dat moet voor iedere engel en voor ieder mens met een beetje verstand duidelijk en zeer begrijpelijk zijn. En dus zeg ik dat dit laatste gebod, voorzover het de mens slechte handelingen verbiedt, wel helemaal in orde is, hoewel naar mijn mening overbodig omdat, zoals reeds eerder opgemerkt, dat al in het zesde en zevende gebod is gebeurd. Maar het is helemaal niet in orde als het de mens verbiedt om te denken, te voelen en gewaar te worden en tengevolge daarvan het stellige ontstaan van stille wensen, lusten en verlangens.

[13] Zo hebben bijvoorbeeld ik, mijn ouders en mijn broer ons vermogen en bezit helemaal buiten onze schuld verloren en hebben nu niets dan ons naakte bestaan en door Uw genade, o Heer, goede vrienden. Als wij in onze grote armoede de rijken en aanzienlijken in overvloed zagen zwelgen, hebben wij dan gezondigd als wij het verlangen in ons voelden om slechts een heel klein deel van hun overvloed het onze te mogen noemen? Als wij in onze honger ook niet eens mogen begeren om ons alleen maar in gedachten een keer te verzadigen aan de overvolle schalen, dan gaat dat toch wel te ver!

[14] Daarbij komt dan nog een belangrijke vraag: zouden niet alle mensen, die buiten hun schuld op deze aarde zijn gezet, minstens zoveel natuurlijk recht moeten hebben op wat de aarde biedt, die eigenlijk Gods grond is, dat ZIJ in hun allereerste levensbehoeften kunnen voorzien. Waarom moeten of mogen sommige mensen zo ontzettend veel hun eigendom noemen, en nog wel beschermd door alle mogelijke wetten, terwijl het grootste deel daarentegen niets heeft en zich uiteindelijk ook nog het goddelijke gebod moet laten welgevallen om geen verlangen te hebben naar de overvloed, die aanzienlijken en rijken hun eigendom noemen? Men neemt hun daardoor immers toch niets af; als men echter geen onvermijdelijk verlangen naar de overvloed van de rijken mag hebben, dan mag men hun daar als bedelaar immers ook niet om vragen! Want aan het vragen gaat toch noodzakelijkerwijs een door de nood gedwongen begeerte naar een deel van het bezit van de rijke naaste vooraf

[15] Wij armen mogen derhalve alleen naar de bezitters gaan en hun om werk vragen en volledig tevreden zijn met loon van een knecht, al is dat nog zo karig, omdat ieder verlangen dat daar bovenuit gaat een onwettig begeren zou zijn naar hetgeen van de rijke naaste is en wat hij het zijne noemt: O Heer en Meester, dat kan een zeer liefdevolle Schepper nooit of te nimmer zo hebben gewild en voorgeschreven! Dat kunnen alleen van oudsher hebzuchtige mensen onder het mom van Gods voorzienigheid zo hebben gewild en ingesteld, opdat wij armen hen zelfs niet eens met onze gedachten in hun bezit zullen storen.

[16] O Heer en Meester, die zo wijs en almachtig is, wat zegt U daar nu van? Want ik heb nu gesproken en weergegeven wat ik volgens mijn menselijke verstand aan dit laatste basisgebod zeer gebrekkig heb gevon­den, weliswaar als gevolg van wat ik van mijn rabbi heb ontvangen. O, geeft U ons allen daar nu eens een juist licht op, want ik voor mij geloof dat juist dit gebod, dat onmogelijk gehouden kan worden, de mensen het meest tot allerlei zonden en andere misdaden heeft verleid, omdat ik maar al te goed weet dat juist dit laatste gebod vrijwel door alle meer bezonnen Joden als niet goddelijk wordt gezien! O, open Uw heilige mond en maak ons Uw wil bekend!'

 

36 Hoe belangrijk het is om de gedachten te bewaken

 

[1] Ik zeg: 'Je bent wel iemand met een ontzettend scherp verstand en je hebt het laatste gebod van Mozes heel fel bekritiseerd! Ja, ja, soms zijn de kinderen van de wereld verstandiger dan de kinderen van het licht; zij zien vaak eerder de scherpe kanten van een leer dan de kinderen van het licht. Maar ook bij dit laatste gebod zit je er, ongeacht de grote scherpte van je verstand, net zo naast als bij de eerdere.

[2] Je kunt denken wat je wilt, en daardoor niet zondigen zolang je hart maar geen welgevallen heeft aan een onbehoorlijke gedachte. Heb je echter welgevallen aan een slechte gedachte, dan verbind je automatisch je wil aan die slechte gedachte, die zonder enige naastenliefde is, en dan ben je er niet ver vanaf zo'n gedachte, die al reeds door je welgevallen en je wil levend is geworden, in de daad om te zetten wanneer de omstandigheden gunstig lijken en de daad zonder uiterlijk gevaar toelaten. Daarom is het immers van het grootste belang om de gedachten die in het hart van de mens opkomen, door het gelouterde licht van het zuivere verstand wijs te bewaken, omdat de gedachte het zaad voor de daad is. De noodzakelijke en wijze bewaking van de gedachten kon echt niet treffender uitgedrukt worden dan juist door wat Mozes zegt: 'Heb geen begeerte naar dit of dat!' Want als je eenmaal sterk begint te begeren, is je gedachte al tot leven gebracht door je welgevallen en door je wil, en dan zal het je moeite kosten zo'n tot leven gekomen gedachte volledig in je te verstikken. De gedachte en het idee is immers, zoals eerder gezegd, het zaad voor de daad, die de vrucht van het zaad is. Zoals echter het zaad is, zo is dan ook de vrucht!

[3] Je kunt dus denken wat je wilt, maar laat geen gedachte en geen idee eerder tot een levende vrucht worden dan nadat je hem voor de rechter­stoel van je verstand en van je inzicht behoorlijk hebt onderzocht! Pas wanneer de gedachte daar de licht­ en vuurproef heeft doorstaan, kun je hem tot een levende vrucht of daad laten worden en dan kun je wel iets goeds en waars begeren; maar je mag geen begeerte hebben naar iets wat onjuist is en duidelijk tegen de naastenliefde ingaat! En dat is wat Mozes in zijn laatste gebod tot uitdrukking heeft gebracht, en dat is werkelijk nooit en nergens in tegenspraak met de innerlijke levensfuncties die jij met hulp van je scherpzinnige rabbi denkt te hebben gevonden. Wat moet, ja wat kan er van een mens terechtkomen als hij niet vroegtijdig leert zijn gedachten te onderzoeken, te ordenen en al het onreine, kwade en verkeerde daaruit te verwijderen? Ik zeg je, zo iemand zou slechter en kwaadaardiger worden dan het meest verscheurende en wilde dier!

[4] In een goede en wijze ordening van de gedachten ligt immers de hele levenswaarde van een mens. Als Mozes nu ter regeling van de gedachten, wensen en begeerten ook een gebod gaf, kan dan een rabbi die heel wijs wil of moet zijn, hem verdacht gaan maken alsof hij zo'n gebod waarmee men het meest rekening moet houden, niet van de ware geest ontvangen zou hebben? Kijk nu toch eens, m'n lieve dochter, hoe je rabbi zich vergaloppeerd heeft!’

 

37 Armoede en rijkdom

 

[1] (De Heer): 'Dat de goederen van deze aarde zeer ongelijk verdeeld zijn en dat er rijken en armen zijn, is dus wel de wijze wil van God, en Hij laat ook zo'n verhouding onder de mensen bestaan, omdat de mensen anders moeilijk of helemaal niet zouden kunnen bestaan.

[2] Want stel je eens voor dat ieder mens op aarde al vanaf zijn geboorte zo van alles voorzien zou zijn, dat hij van een ander niet het minste nodig zou hebben, dan zou hij maar al te gauw net zo leven als de dieren in het bos en de vogels in de lucht. Die bouwen geen huizen, bebouwen geen akkers en wijngaarden en hoeven niet voor hun kleding te zorgen. En als zij in hun holen en nesten ook nog voedsel genoeg zouden hebben, dan zouden zij die ook nooit verlaten, maar net als poliepen op de bodem van de zee rusten en vreten als ze honger zouden voelen. Maar omdat de dieren hun voedsel eerst moeten zoeken, zijn zij heel beweeglijk en rusten pas dan als zij hun honger hebben gestild.

[3] En kijk, zo heeft God het speciaal bij de mensen heel wijs geregeld, dat Hij de aardse goederen zeer ongelijk verdeeld en hun ook zeer verschil­lende talenten en bekwaamheden heeft gegeven! Daardoor is de ene mens onmisbaar voor de andere. De rijke is gewoonlijk niet erg geneigd om het zwaardere en toch noodzakelijke werk zelf aan te pakken, maar hij heeft er plezier in om alles volgens zijn kennis en zijn opgedane ervaringen te regelen en zijp knechten en dienstmaagden op te dragen wat zij moeten doen. Die steken dan de handen uit de mouwen en werken en dienen de rijke gewillig voor het bedongen loon. En opdat zij zich eventueel uit lust tot eigen rijkdom en een luxueus leven niet aan een rijke werkgever zullen vergrijpen, wordt deze zowel door de wereldse als door de goddelijke wetten beschermd, weliswaar slechts tot een bepaalde hoogte, waarboven ook voor de rijken heel strenge en wijze wetten zijn gegeven.

[4] Zo heeft de rijke bezitter ook allerlei ambachtslieden nodig. Hij heeft een smid nodig, een timmerman, een metselaar, een meubelmaker, een pottenbakker, een wever, een kleermaker en nog heel veel anderen, en zo leeft de een van de ander omdat de een de ander dient. En alleen op deze wijze kan het menselijk geslacht op aarde in stand worden gehouden en het zou een heel goed bestaan kunnen hebben, als niet zovelen zich op een te overmatige hebzucht en heerszucht hadden gestort. Maar zulke mensen. worden door God altijd streng gestraft en reeds op deze wereld getuchtigd, en hun onrechtvaardig snel vergaarde rijkdom duurt hoogstens tot in het derde nageslacht.

[5] Je ziet daaruit dat er in de wereld armen en rijken moeten zijn, en zo kun je ook inzien dat Mozes het laatste gebod niet onvolledig, maar zo volledig als maar denkbaar is, aan de joden en door hen aan alle mensen heeft gegeven, en dat juist aan dit gebod pas de ware innerlijke voltooiing van de zuivere naastenliefde en de geest der barmhartigheid in het hart van de mens ten grondslag ligt.

[6] Als dit echter ontegenzeggelijk het geval is, betekent het ook dat iedereen voor de ware reiniging van zijn ziel juist dit laatste gebod zeer ter harte moet nemen en ook heel goed en volkomen moet naleven. Want zolang een mens niet volledig meester wordt over zijn gedachten, wordt hij ook niet meester over zijn hartstochten en de daaruit voortkomende gewelddadigheden. Wie echter in en over zichzelf geen heer en meester is, bevindt zich nog ver van Gods rijk en is en blijft een knecht van de zonde die uit zijn wanordelijke gedachten en de daaruit voortkomende begeerten geboren wordt en de hele mens verontreinigt. Heb je dat nu goed begrepen? Nu is de beurt weer aanjou om te spreken.'

 

38 Over menselijke kritiek

De raad van de Heer om zich van alle twijfel te ontdoen

Het innerlijke omgaan met de l!eer

 

[1] Helias zei: 'O Heer en Meester in Uw geest van eeuwigheid! Wat moet ik, arm meisje, nog meer zeggen? Want met U over goddelijke zaken spreken, komt me nu net zo voor als wanneer een onnozele dwaas zich zou voornemen om met een eetlepel de hele onmetelijke zee in een emmer te scheppen. Alles wat U zegt, o Heer, is waarheid; maar alle mensen bij elkaar weten totaal niets. Mijn kritiek op het laatste gebod leek mij zo juist als de meest onomstotelijke waarheid van de hele wereld, en wat is er nu van mijn kritiek op de wet overgebleven? Niet alleen helemaal niets, maar een uitspraak waarover men zich een hele eeuwigheid lang zou kunnen schamen, dat men zo dom was om het uit te spreken en daardoor ook zijn eigen domheid pas echt voor iedereen duidelijk zichtbaar heeft gemaakt. Heer en Meester, werkelijk, ik ben nu in hoge mate ontevreden over mijzelf en ik heb er diep berouw over dat ik het ooit heb durven wagen mij in een woordenwisseling met U in te laten! Wat zullen nu alle hier verzamelde wijze mannen van zo'n eigenzinnig en ingebeeld meisje denken? O Heer en Meester, ik begin me nu ontzettend te schamen!'

[2] Ik zei: 'Wel, waarom dan eigenlijk? Ik heb je er immers Zelf om gevraagd, en jijzelf hebt steeds gezegd: wie doet wat Ik wil, zondigt niet! Je hebt alleen maar gedaan wat Ik wilde, en daarom heb je dan ook niet gezondigd en als je niet hebt gezondigd, dan hoef je je ook niet vanwege een of andere zonde voor Mij te schamen. Want wat je hebt gezegd, was niet alleen ter wille van jezelf erg belangrijk, maar ook voor al de anderen, want zij hadden allemaal precies dezelfde twijfels en zijn daar nu geheel en al van genezen. En zie, dat was ook min of meer het werk van jouw waarlijk zeer bedreven tong, en dat was iets heel goeds en helemaal niets slechts en dus hoef je je niet te schamen over wat je hebt gezegd. Jij hebt voor je jeugdige leeftijd een heel zuiver verstand en dat is het aanvankelijke licht van het hart. En wie een juist licht in zijn hart heeft, kan ook gauw en gemakkelijk het echte levenslicht vinden. Begrijp je, wat Ik je daarmee heb gezegd en heb laten zien?'

[3] Helias zei: 'O Heer en Meester, dat begrijp ik goed, maar desondanks ben ik me er toch volledig van bewust dat ik het volkomenste niets in het niets ben en U het volmaaktste alles in alles bent! Maar van nu af aan vraag ik U, o Heer, mij niet meer tot spreken aan te moedigen, want ik ben erg blind!'

[4] Ik zei: 'Je zou nog wel moeten spreken, omdat je ook de profeten verdacht hebt gemaakt; maar omdat je nu inziet en begrijpt dat de wet van Mozes puur goddelijk is en geen gebreken en hiaten in zich heeft alsof het een menselijke wet zou zijn, kun je je de rest nu besparen. Maar als er nog iets is wat je met twijfel vervult, dan kun je het vragen, en dan zal je een licht gegeven worden.

[5] Hier om Mij heen zitten Mijn oudste leerlingen, en die schijnbare jongeman is Mijn dienaar, zoals Ik er nog heel veel heb; ook hem kun je vragen stellen, dan zal hij je net zoals Ikzelf en zoals Mijn leerlingen over alles de juiste opheldering geven. Ikzelf ga nu naar Mijn jongens die zich daar aan de andere kant van deze herberg in een vertrek bevinden, om hen naar buiten te brengen. Maar alleen Lazarus, Agricola, de Romein, en de slavenhandelaar Hibram mogen Mij begeleiden.

[6] Nu weetje, Helias, watje moet doen als je nog meer licht wilt hebben, want Ik moet nu iets anders doen, daar de zon nog maar ruim een half uur aan de hemel zal blijven. Dan komen na zonsondergang de vele uitheemse gasten, die buiten onder de tent hun avondmaal tot zich zullen nemen en dan is er voor Mij geen tijd om buiten tussen de wereldse mensen rond te lopen, maar Ik wil dan* (* 'Ik wil dan' is toegevoegd ) weer hier in jullie midden zijn. Maar als de vreemdelingen na het avondmaal weer naar hun hutten gaan, zullen wij ons gezamenlijk naar buiten begeven, en zullen jullie allen daar wonder­baarlijke dingen beleven. Blijf nu dus hier en sterk elkaars geest tot Ik weer bij jullie terugkom!’

[7] Helias zei nu met een wat bedroefde stem: 'O Heer en Meester, waarom mag ik dan nu niet mee naar buiten? Ik zou toch zo zielsgraag altijd zo dicht mogelijk bij U willen zijn!’

[8] Ik zei: 'Dat is werkelijk heel loffelijk van je, maar je kunt ook zonder Mijn persoonlijke aanwezigheid steeds heel dicht bij Mij zijn, als je in je hart maar dicht bij Mij bent! Zie, in Genezareth bevindt zich ook een heel lieflijk meisje, dat Jarah heet; zij heeft Mij als persoon al bijna een heel jaar niet meer gezien en toch is zij in haar hart nog veel dichter bij Mij dan jij nu! Ik kan ieder ogenblik met haar spreken en zij hoort elk van Mijn woorden heel precies in haar hart en richt zich daar strikt naar. Doe jij hetzelfde, dan zul jij je ook net als die Jarah steeds zeer dicht bij Mij bevinden, ook wanneer Ik niet meer in dit lichaam en vlees op deze aarde zal rondlopen! Begrijp dat en richt je leven daarnaar in, dan zul je het eeuwige leven in je hebben!'

 

39 De opvattingen van de jonge slaaf

De toekomst van Rusland

 

[1] Toen stond Ik vlug op, samen met de drie genoemde mannen en wij gingen naar onze jonge mensen, die wij heel rustig en in een opgewekte stemming aantroffen, want ze hadden elkaar steeds veel te vertellen over de wonderlijke dingen die ieder 'Van hen tijdens de verre reis had gezien en opgemerkt, en hoe dat te maken had gehad met hun huidige bevrijding. ­Enkelen hadden dromen, anderen beweerden nu eens op aarde en dan weer aan de hemel andere verschijnselen te hebben gezien. En zo onder­hielden deze jongeren zich enkele uren heel goed met elkaar en merkten nauwelijks dat het al bijna avond was geworden.

[2] Toen wij hun ruime vertrek binnenkwamen, waren ze buiten zichzelf van vreugde en allen riepen: 'Wees gegroet, enig echte en ware vader van ons, want u heeft ons goed te eten en te drinken gegeven, u heeft ons bevrijd van onze harde boeien en ons naakte lijf goed bekleed, en daarom bent u alleen onze echte en ware vader en wij allen hebben u nu boven alles lief! Maar onze gevoelloze ouders kunnen we nu niet meer zo erg liefhebben, want zij hebben ons nooit iets goeds gedaan, behalve dat zij ons een tijdlang vetgemest hebben om ons dan duurder te kunnen verkopen. Wij wensen hun daarom toch geen kwaad toe, maar wij wensen alleen dat zij spoedig tot het inzicht zullen komen dat het hoogst onrecht­vaardig is als mensen andere mensen en zelfs ouders hun kinderen net als andere huisdieren aan op winst beluste kooplieden verkopen. Maar omdat we nu allemaal zo'n meer dan goede vader hebben gevonden, zij ook de oude misdaad die onze ouders aan ons, hun onschuldige kinderen, hebben begaan, hun vergeven, wat u, onbarmhartige koopman Hibram, hun thuis wel kunt vertellen, als er nog een eerlijke bloeddruppel door uw aderen vloeit!’

[3] Lazarus en ook Agricola verbaasden zich over de grote beslistheid waarmee ze deze toespraak tot Mij en ten dele tot de slavenhandelaar Hibram richtten, want Ik gaf die twee de gave om de taal van deze kinderen uit het Noorden te verstaan, alsook om met hen te spreken, omdat dit hoogst noodzakelijk was, opdat speciaal de Romein zich beter voor hen verstaanbaar kon maken. Ik had ook deze jongeren die gave kunnen geven, maar dat zou niet zo goed voor hen geweest zijn, want als zij de taal beter zouden verstaan, zouden zij ook eerder en vollediger kennis van alle mogelijke ontaardingen, ondeugden, zonden en slechte gewoonten gekre­gen hebben. Wanneer zij echter de hun nog vreemde taal van de Romei­nen pas langzamerhand zouden leren, dan zouden zij voorlopig door de Romein, die uiteindelijk toch alle jongeren mee naar Rome nam en er voor Lazarus niet één achterliet, in hun taal in Mijn leer worden onder­wezen, die hun dan een voortdurende bescherming zou geven tegen de dwaasheden van Rome; en alles was dus goed zoals Ik deze zaak had geregeld.

[4] Toen deze jongeren een goed.gesprek met ons hadden gehad en ook Hibram hun de plechtige verzekering gaf dat hij thuis uitstekend voor hun achtergebleven vrienden zou zorgen en dat hij in het vervolg ook geen mensenhandel meer zou drijven, voor welke belofte alle Jongeren, zowel de jongens als de meisjes, zich heel dankbaar toonden, zei Ik, dat zij nu allen met ons mee naar buiten moesten gaan, wat hun veel plezier deed.

[5] Toen wij buiten waren, zagen wij het mooie landschap bij zonsonder­gang en de jongeren zeiden, helemaal dronken van geluk, dat zij nog nooit zo'n mooi landschap hadden gezien.

[6] En een van de jongeren die bijzonder begaafd was wat het denken en het spreken betreft, zei: 'Waarlijk, in dit land dat werkelijk zo mooi en warm is, moeten de mensen veel dichter bij de goede God staan dan waar wij geboren zijn, want daar is het maar korte tijd warm en daarna een lange tijd erg koud, zodat het water van louter kou tot steen wordt en het hele land ziet er erg triest uit! Daarom staan de mensen daar ook dichter bij de boze god en zijn daarom ook boos en slecht. Want daar hebben de mensen elkaar niet lief en iedereen streeft er alleen maar naar hoe hij zijn mede­mensen kwaad kan doen. De sterkste is daar een verschrikkelijke heerser voor de andere zwakke mensen en dwingt hen om zonder loon de zwaarste diensten voor hem te verrichten -dat moet daar echt de boze god veroorzaken! En u, Hibram, bent daar ook zo'n sterke heer; laat daarom in de toekomst als u thuis bent uw hart en uw verstand toch niet meer door de boze god gevangennemen en breng hem geen offers meer, maar offer aan de goede God van dit land, dan zal ook ons land zo mooi en warm worden als dit nu is.

[7] Want ik denk dat de goede God veel machtiger is dan de boze, die het water wel kan doden en tot steen maken, maar het zelf niet weer vloeibaar en levend kan maken. Hier hebt u de goede en machtigste God gevonden; neem Hem mee in uw hart en offer aan Hem alleen, dan zal Hij ons grote land vast ook zegenen! Als u thuis echter weer aan de boze god offert, zal ons land nooit zo worden als dit mooie, warme land.’

[8] Door deze kinderlijk wijze woorden van de jongen werd Hibram tot tranen toe bewogen en hij beloofde hem heel plechtig dat hij zijn raad en wens nauwgezet zou opvolgen en nooit meer een offer zou brengen aan de veronderstelde boze god; wel zou hij daar aan al zijn ondergeschikten de goede God verkondigen, die hij hier heel goed had leren kennen, en laten zien hoe men Hem alleen kan en moet offeren.

[9] Daarbij drukte hij ook alle jongeren op het hart om er nu ook zelf ijverig naar te streven om de goede en enig ware God steeds beter te leren kennen en Hem boven alles te eren en lief te hebben, en als zij in het kennen van de goede en enig ware God volleerd zouden zijn, dat zij hun vaderland dan niet moesten vergeten.

[10] Ook dat beloofden de jongeren en de spreker zei: 'Als wij eenmaal de zegen en de kracht van de goede, enig ware en almachtige God op gelijke wijze bezitten als deze mensen hier - waarvan wij ons allen met de hoogste verbazing hebben overtuigd -dan zullen wij ook heel gemakkelijk de weg naar huis vinden en naar huis terugkeren, want dan zal Zijn geest ons wel de juiste en snelste weg tonen en ons ook leiden. Maar zonder zo'n leider en almachtige gids en beschermer zouden wij ons land, dat ontzettend ver hier vandaan ligt, wel nooit kunnen vinden en dat des te moeilijker omdat wij vier dagen lang met geblinddoekte ogen en met leem bedekte oren op de wagens en karren uit ons vaderland zijn weggevoerd. Laat daarom ook deze slechte gewoonte varen, want het is iets verschrik­kelijks om blind en doof als slaaf je vaderland, ook al is het nog zo onvriendelijk, voor altijd te moeten verlaten. Denk daar dus ook aan, Hibram, want u bent een machtig heer in ons land en heerst over de arme mensen in de wijde omtrek!'

[11] Daarna wendde de jongen zich met een liefdevolle blik tot Mij en zei: 'O, goede vader en wijze en machtige man, die helemaal vervuld is van de goede God en die alle macht en kracht bezit, zegt u toch ook tegen Hibram dat hij moet doen wat wij, die arm zijn, hem bij monde van mij eerlijk en openhartig hebben aangeraden, dan zal hij het des te zekerder doen, omdat ook hij reeds veel achting voor u schijnt te hebben! Als hij dat thuis zal doen, dan zalook ons land zo mooi en warm worden als dit hier, en de boze god zal dan beslist niet meer in staat zijn het water te doden en ons hele grote land met de zeer koude sneeuw te bedekken, wat voor de mensen daar het leven erg moeilijk maakt.

[12] O, goede vader van ons allen, wees toch niet alleen voor ons barmhartig, maar ook voor al degenen die in ons onaangename land wonen en vaak niets anders te eten hebben dan gedroogd vlees van wilde dieren en vissen! Mocht ik uit naam van al degenen die u hier als goede vader prijzen, iets verkeerds hebben gevraagd, dan mag u mij daar wel voor straffen, want aan macht en kracht daarvoor ontbreekt het u, beste goede vader, zeker niet, waarvan wij ons allen al hebben overtuigd!'

[13] Ik zei: 'Waarom zou Ik dat doen! Ik heb in alle eeuwigheid nog nooit een wezen gestraft, tenzij het zichzelf heeft gestraft - des te minder zal ik jou ooit straffen voor je goede en edele hart. Integendeel, Ik zegje: Je zult binnen zeven jaar naar je land terugkeren en Ik zal uit jouw lendenen een geslacht verwekken dat de uitgestrekte landen van het Noorden meer dan duizend jaar in Mijn naam zal regeren en leiden. Maar je latere nakome­lingen zullen de heerschappij niet behouden, omdat zij ruw en zeer heerszuchtig worden. Alleen, daar hoef jij je niets van aan te trekken, want Ik zal daar altijd bestuurders kiezen zoals Ik ze precies zal kunnen gebrui­ken. Het rijk zal steeds met geringe wijzigingen hetzelfde blijven; maar in later tijden zullen de bestuurders zich niet in Azië, maar in Europa vestigen. Wees daarom allen bijzonder vlijtig en leer al het goede en ware en verplant Mijn licht ook naar het zeer duistere Noorden!

[14] Weliswaar zal daar evenals tot nu toe de natuurlijke winter de aarde beheersen, maar dat geeft niet. Als jullie harten maar warm zijn door de liefde tot God en tot jullie naasten, dan zullen jullie dode rivieren wel ontdooien en veel zegen in het land brengen. Maar jullie moeten je nu dus heel ijverig in al het goede en ware laten onderwijzen door degenen die jullie mee naar Rome zullen nemen; jullie zullen dan over zeven jaar rijk gezegend naar je land terugkeren. En als je je weer in je oude vaderland bevindt, doe dan goed aan degenen die jullie kwaad hebben gedaan, dan zul je daardoor veel zegen in je land brengen! Hebben jullie dat goed begrepen?'

[15] Allen bevestigden dat en beloofden zich eraan te houden.

[16] En Ik zei: 'Dan hebben we een goed doel bereikt; laten we dan nu weer naar binnen gaan!’

[17] Daarmee waren allen volkomen tevreden en wij trokken ons vanwege de naderende vreemdelingen weer in huis terug, waar wij Helias in een gloedvol gesprek met de engel aantroffen.

 

40 Lazarus en Rafaël bedienen de vreemdelingen

 

[1] Toen Ik weer aan tafel was gaan zitten, riep Ik Rafaël en Lazarus en het hun weten, dat de vreemdelingen uit de stad al in aantocht waren en dat zij er daarom zorg voor moesten dragen dat deze in de tenten ondergebracht en verzorgd werden en niet in de vertrekken van het huis zouden komen.

[2] Toen vroeg Lazarus: 'Heer, het wordt al donker omdat de zon is ondergegaan. Hoe moet het met de verlichting? In huis hebben we voldoende verlichting, maar in de tenten hebben we tot nog toe geen lampen en daarom zou ik U, o Heer, willen vragen om me daarbij te hel.pen. Want als de tenten donker zijn, gaan de vreemdelingen naar het huls, als zij daar licht zien.’

[3] Ik zei: 'Daarom geef Ik je Rafaël dan ook mee; die zal wel voor je doen Wat nodig is, zoals hij dat omstreeks het middaguur ook heeft gedaan. Je kunt dus gerust naar buiten gaan. Gaan jullie nu maar, want de vreemde­lingen komen er al aan!’

[4] Lazarus ging nu met Rafaël en de waard naar buiten en trof tot zijn grote verbazing de tenten allemaal helder verlicht aan en alle tafels rijkelijk voorzien van wijn en allerlei spijzen. Toen kwamen ook de dienaren en dienstmaagden van het huis en vroegen aan Lazarus en aan de waard waar zij de spijzen en de wijn vandaan hadden gehaald, omdat zij er als bedienden van het huis niets van wisten.

[5] En Lazarus zei: 'Jullie zijn toch ook mensen! Waarom bekommeren jullie je zo weinig om datgene wat er nu in mijn huis gebeurt? Wij weten wel waar deze tenten, de tafels, het tafelgerei, de wijn en de spijzen vandaan komen. Als jullie daar meer je best voor hadden gedaan, wisten jullie het ook. Maar het kan jullie weinig schelen en dus weten jullie dan ook zo goed als niets! Wie is dan degene die nu al ongeveer vier dagen lang met Zijn leerlingen hier in mijn huis woont?'

[6] De koks en sommige bedienden zeiden: 'Ja, nu weten wij het! Het is de grote profeet uit Galilea! U kunt het ons echter niet kwalijk nemen dat wij tot nu toe weinig wisten en nog minder begrepen wat er aan de hand is met die profeet, want wij waren steeds volop met ons werk bezig en hadden tot vanmiddag werkelijk weinig tijd om ons met dergelijke dingen bezig te houden, en het zou voor ons ook helemaal niet passend geweest zijn om het een en ander te vragen, ook al is ons hier en daar wel wat opgevallen. Maar van nu af aan zullen wij ons wel meer om alles bekommeren, daar wij immers ook mensen zijn -zoals u zelfheeft gezegd -voor wie het geen kwaad kan als zij wat meer weten dan zij tot nu toe hebben geweten en gehoord. Is het niet zo, heer van het huis en van de vele andere bezittingen, mogen we dat?'

[7] Lazarus zei: 'O ongetwijfeld, maar laat nu ieder aan zijn werk gaan, zodat voor de vele gasten in huis een goed en toereikend avondmaal bereid wordt! En laat de knechten naar de tenten gaan om de gasten hun plaatsen aan te wijzen en evenals vanmiddag, nadat zij gegeten en gedronken hebben, het geld aan te nemen! Ga nu, want de gasten komen al!'

[8] Toen ging ieder aan zijn werk. Lazarus en de waard verwelkomden de gasten, die nu met velen tegelijk aankwamen.

[9] Een van de vreemdelingen vroeg aan Lazarus hoe hij zo precies kon weten dat er evenveel gasten van buiten zouden komen als hij tenten, banken, tafels, spijzen en wijn had klaargezet. Want hij vond het heel opvallend dat hij dat, als waard, zo precies had kunnen raden. In andere herbergen was dat bijna nooit het geval, want daar zag men meestal, dat de herbergier ofwel teveel of te weinig voor de komende gasten klaar had staan.

[10] Omdat deze vraag hem een beetje verraste, antwoordde Lazarus voorshands alleen maar dat de geëerde gast zich nu maar naar de dichtst­bijzijnde tent moest begeven om te eten en te drinken, dan zou hij hem daarna wel, als hij daar nog op stond, de nodige opheldering geven.

[11] Daarmee was de man tevreden, ging naar zijn tent, nam plaats aan tafel, at en dronk dat het een lust was en kon de heerlijke smaak van de spijzen en dranken niet genoeg prijzen.

[12] Een andere gast in dezelfde tent zei: 'Werkelijk, deze spijzen moeten door goden zijn klaargemaakt, want ze smaken fantastisch goed! En de wijn is echte nectar, die voor de goden geschikt zou zijn!’

[13] En er werden nog veel van zulke opmerkingen door deze Griekse kooplieden gemaakt. Een van hen had er veel geld voor over als hij het geheim van die voortreffelijke kookkunst te weten kon komen.

[14] Omdat Lazarus zulke opmerkingen wel had gehoord en niet zo goed wist wat hij daarop moest zeggen, vroeg hij aan de engel wat hij moest antwoorden als men hem eventueel naar dergelijke zaken zou vragen.

[15] Rafaël zei: 'Laat jij deze zaak maar rusten, dat zal ik wel met deze mensen afhandelen, want jij zou wel eens wat in de war kunnen raken en deze mensen of teveel ofte weinig zeggen en geen van beide zou juist zijn! Laat jij dus, zoals gezegd, deze zaak maar rusten, want dat zal ik wel allemaal doen!'

[16] Daarmee was Lazarus dan ook volkomen tevreden, en opgewekt liet hij de gasten hun opmerkingen maken.

[17] Maar nu kwam het moment dat de gasten helemaal verzadigd waren, hun rekening betaalden en zich gereed maakten om naar de stad te gaan, waar zij gewoonlijk in hun kramen de nacht doorbrachten.

[18] Maar de kooplieden van de bewuste eerste en dichtstbijzijnde tent, die onze Lazarus al meteen in het begin in verlegenheid hadden gebracht, begonnen hem opnieuw met hun nieuwsgierigheid lastig te vallen.

[19] Hij verwees hen nu echter heel welgemoed naar Rafaël en zei (Lazarus) : 'Weten jullie wat? Uit jullie vragen blijkt duidelijk dat jullie ergens anders met zo goed verzorgd worden als hier bij mij, maar iedere eerlijke waard heeft zijn eigen geheimen, die hij voor geen prijs bekend wil maken, zodat ook anderen daarvan kennis kunnen nemen. Maar deze voortreffelijke jongeman kan jullie uitstekend vertellen wat voor jullie nodig.kan zijn om te weten; richt je dus maar tot hem, dan zal hij jullie het juiste antwoord geven!’

 

41 Rafaël en de Grieken

 

[1] Na deze woorden van Lazarus richtte de Griek zich tot de jongen (Rafaël) en zei: Beste jongen, de waard heeft ons met onze vraag naar jou verwezen, jij zou ons wel een goed antwoord kunnen geven! Waarover het gaat, heb je al gehoord en daarom kun je wel meteen beginnen te spreken!’

[2] De engel zei: 'Ja, beste mensen, dat gaat niet zo snel als jullie je dat voorstellen! Want in onze boeken, die jullie ook niet helemaal onbekend zijn, staat geschreven: 'Het land Kanaän is aan de kinderen van Jehova gegeven en goden zullen daarin wonen. ' Zodoende zijn jullie nu in het land van de goden en hebben hier met goden te maken en niet met zuiver wereldse mensen zoals jullie zijn. Als jullie echter bij goden iets willen bereiken, dan moeten jullie hun van te voren heel oprecht leren vragen, anders sluiten de goden hun mond en geven jullie geen onderricht en geen raad. Begrijpen jullie mij?'

[3] De Griek zette grote ogen op en zei tegen de jongen: 'Nou, nou, m’n beste jonge jood, jullie goddelijkheid schijnt niet al te veel om het lijf te hebben, want als jullie goden waren, zouden de Romeinen jullie niet onderworpen hebben! Maar van ons mag jij je als jonge jood, die waarschijnlijk nog niet zoveel ervaring heeft, je laten voorstaan opje oude mystieke geschriften en je inbeelden dat je een god bent. Ik kan ook aan jou vragen mij iets over jullie geheime kookkunst mee te delen en ik vraag je dat nu ook heel oprecht!'

[4] De engel zei: 'Nu vertel ik jou en ieder van jullie nog minder over ons kookgeheim dan eerst, want nu benje zelfs wat grof geworden en met grofheid is er bij ons goden al helemaal niets te bereiken! Want jullie mensen moeten zich naar ons en wij niet naar jullie richten, omdat wij zonder jullie heel goed kunnen leven en eeuwig bestaan, maar jullie zonder ons nooit. Hebben jullie dit ook weer begrepen?'

[5] De Griek zei: 'O ja, maar al te goed, en het is ons nu duidelijk geworden dat speciaal jij als baardeloze jongen een heel vreemde snuiter bent! Maar als jij je zo laat voorstaan op je goddelijkheid, geef ons daar dan eens een bewijs van, dan zullen we ook met zekerheid weten wat wij ten opzichte van jou moeten doen! Want met woorden alleen kan iemand die een mens schijnt te zijn, zich tegenover ons, mensen, nooit of te nimmer als een god manifesteren, maar alleen door een daad die, volgens het getuigenis van alle mensen die in allerlei kunsten en wetenschappen onderlegd zijn, niet anders aangemerkt kan worden dan als een daad die alleen aan een god mogelijk is. Heb je, als jongen die als een god vereerd wil worden, ook dat begrepen?'

[6] Rafaël zei: 'O ja, maar met dergelijke Griekse wijsheidsfrasen bereiken jullie bij mij niets, want ik bezit goddelijke macht en kracht en heb daarom voor geen enkel mens enige vrees en ook niet voor alle mensen op de hele aarde. Wie van mij iets wil ontvangen, moet mij er eerst in volle ernst met een zuiver en deemoedig hart om vragen; met behulp van jullie spitsvon­digheden krijg je nooit of te nimmer iets van mij gedaan. Begrijp je dat?'

[7] De Griek zei: 'Luister eens, je bent een totaalonhandelbare jongen en er is met jou, als je werkelijk enige geheimen bezit, met alle menselijke verstand niets te beginnen, daar zijn we nu wel helemaal achter! Je hebt je er goed in geoefend om voor de mensen voor god te spelen; ga zo maar door, dan zul je nog eens een groot en zeer beroemd man worden. Maar als je werkelijk zo goddelijk almachtig, en daarbij duidelijk een Jood bent, dan kun je geen vriend van de Romeinen zijn. Het zal voorjou toch niet moeilijk zijn alle Romeinen in één slag uit dit godenland van jou te verdrijven. Waarom laten jullie je dan hun strenge wetten welgevallen?'

[8] De engel zei: 'De Romeinse wetten zijn wel streng, maar tevens rechtvaardig en dienen de betere joden nu zelfs als bescherming tegen die slechte joden, die zich weljoden noemen, maar in hun hart geen joden en al helemaal geen Gods kinderen zijn. En daarom zijn de Romeinen nu onze vrienden en reeds lang geen vijanden meer en zij bewaren goed de orde onder de verdorven mensen van dit land evenals in vele andere landen, en wij beschermen hen daarom eerder dan dat wij hen uit dit land zouden willen verdrijven. Dat wij echter, als dat nodig mocht zijn, ook de machtige Romeinen als kaf voor de stormwind uit dit land zouden kunnen blazen, daarvan zal ik jullie een klein voorbeeld geven, let dus allen goed op!’

[9] De Griek zei: 'Jongen, wat wil je ons dan laten zien of door je eventuele toverij wijsmaken?'

[10] Rafaël zei: 'Oordeel niet van te voren, maar pas achteraf!'

[11] De Griek zei: 'Heel goed, we zullen pas achteraf oordelen!'

[12] Rafaël zei: 'Goed dan; oordeel dus achteraf! Zoals ik jullie heel duidelijk heb gezegd, oordeel volgens jullie wijze Griekse verstand en zeg mij dan wat jullie wijze verstand daarvan zegt!'

[13] De Griek zei: 'Goed dan, laat maar wat zien, wij zullen wel zien of het echt is! Want bij ons in Athene zijn al heel wat verschillende wijzen geweest en wij Grieken kunnen daarom heel goed beoordelen wat toverij is, en wat een waarachtig wonder van God. Kom dus maar voor de dag met je goddelijke blijk van almacht!'

[14] De engel zei: 'Maar let wel goed op dat het jullie niet de natuurlijke adem beneemt!’

 

42 Een wonder van Rafaël

 

[1] Toen tilde Rafaël een steen van tien pond van de grond op en zei: 'Ik denk dat deze steen groot en zwaar genoeg is om jullie hiermee een duchtig proefje te kunnen geven!'

[2] De Griek zei: 'Ongetwijfeld, maar wat gaat ermee gebeuren?'

[3] Rafaël zei: 'Opdat jullie mij niet voor een dwaze magiër zullen aanzien, mag je deze steen zelf in de hand nemen en hem ook door je metgezellen laten vasthouden, opdat ook zij zich er goed van kunnen overtuigen dat het een echte, massieve steen is, zoals die alleen maar hier in deze streek voorkomt! Neem dus die steen in je handen en bekijk hem!'

[4] Hierop nam de Griek de steen in zijn handen en keurde hem en zijn metgezellen deden hetzelfde.

[5] Toen allen zich er al gauw voldoende van overtuigd hadden dat de steen een volkomen natuurlijke steen was, gaven zij hem weer aan de engel en de Griek zei: 'De steen is geheel en al steen, daaraan twijfelt niemand van ons, maar wat wil je er nu mee doen?'

[6] Rafaël zei: 'Neem die steen nog eens in je handen en raap nog meer van zulke stenen op, pas dan zullen jullie onze goddelijke kracht leren kennen! Maar jullie hoeven niet bang zijn, want er zal jullie daarbij geen haar gekrenkt worden!’

[7] Daarop zochten zij een aantal van die stenen bij elkaar en hielden die in hun handen alsof zij de jongen wilden stenigen.

[8] Toen zei de engel tegen hen: 'Jullie zien dat ik geen van de stenen in jullie handen ook maar met een vinger aanraak. Zodra ik echter met mijn wil zeg: 'Los op in je etherische oerstof dan zal er geen stofje van deze stenen in jullie handen overblijven!’

[9] De Griek zei: 'Jonge vriend, dat zal wel zo'n woordenspelletje van je zijn! Er zal weliswaar geen stofje in onze handen blijven, maar wel de hele stenen, en het zullen natuurlijk losse deeltjes zijn, omdat wij ze zelf van de bodem 'losmaakten’ en ook zullen zij in ether overgaan, omdat wij ze reeds met onze handen in de luchtether omhoog houden. Heb ik gelijk of niet? Vind je het goed,jonge joodse god, dat wij deze stenen, als je ze met je wil volledig opgelost en dus vernietigd hebt, naar je toe gooien?'

[10] De engel zei: 'O zeer zeker, gooi maar op! Maar let nu goed op dat je de stenen niet kwijtraakt, want dan heb je niets meer om te gooien! Ik wil nu dat de stenen vernietigd worden! En werp nu jullie zware stenen maar naar mij, als je ze nog in je handen hebt!'

[11] Toen keken de ruim dertig Grieken elkaar hoogst verwonderd aan en de eerste zei: 'Luister eens, aardige jongen, jij bent tot meer in staat dan wat wij Grieken, die veel ervaren en gezien hebben, kunnen begrijpen! Daar is werkelijk een bovennatuurlijke kracht van een goede geest voor nodig, want dat is niet natuurlijk meer. In een nauwelijks merkbaar ogenblik waren alle stenen volledig vernietigd. Hoe heb je dat gedaan?'

[12] De engel zei: 'Het 'hoe' zullen jullie nog lang niet begrijpen, maar ik heb jullie immers van te voren gezegd, dat jullie hier met ons als ware en onbedorven joden te maken hebben en dus met kinderen Gods, en die bezitten een goddelijke kracht in zich en zijn dus gebieders over de hele natuurlijke wereld en zijn onsterfelijk. Daarom zei ik jullie immers dat wij als goden voor geen vijand bang zijn en gebieders zijn over de gehele wereld. En wie iets van ons wil hebben, moet ook in staat zijn volkomen ernstig te vragen, anders krijgt hij niets van ons. Begrijp je dat nu al beter?'

[13] De Griek zei: 'Hoe zijn jullie dan echte goden geworden, terwijl jullie toch evengoed mensen zijn zoals wij?'

[14] Rafaël zei: 'Omdat wij vóór alles gestreefd hebben naar de zuivere en ware kennis van de ene, enig ware God en ons niet beijverden om de ijdele, dode schatten van deze wereld! En dus hebben wij van de ene, enig ware God dan ook niet de dode schatten ontvangen van de materie van deze wereld, waarin alles vergankelijk is, maar wij hebben de levende schatten van de geest ontvangen en van zijn kracht, die wij in eeuwigheid nooit meer zullen verliezen, maar waarvan wij er nog steeds grotere bij zullen krijgen.

[15] Maar om de levende schatten van de geest te ontvangen, moet men van de ene, enig ware God de middelen hebben gekregen, hetgeen bij ons joden reeds door de eerste patriarchen en daarna voornamelijk door de grote profeet Mozes, en na hem door nog vele andere profeten en leraren is gebeurd. Wie van de joden dan de aangeraden middelen bij zichzelf helemaal heeft aangewend en de geboden wegen is gegaan, heeft zich daardoor ook het kindschap van God waardig gemaakt en daarmee de innerlijke kracht van de geest verworven. Omdat dat echter bij jullie nog nooit het geval is geweest, weten jullie niets van de ene, enig ware God, niets van de kinderen van God op deze aarde en ook niet welke vermogens zij hebben. Begrijpen jullie dat?'

[16] De Griek zei: 'Ja, ja, dat kan bij jullie wel zo zijn, maar als die bepaalde ene, ware God jullie joden zulke middelen heeft gegeven en zulke wegen heeft gewezen, waarom heeft Hij dat dan bij ons niet gedaan, want wij zijn toch evengoed mensen als jullie joden? Wij Grieken hebben immers ook verstand en begrip en werden in alle ons bekende tijden zelfs als een van de geestrijkste en ontwikkeldste volkeren der aarde gezien. Dat wij voor jullie nu onderdoen aan innerlijke geestkracht, daar kunnen wij zelf toch waarlijk niets aan doen! Als die bepaalde ene, enig ware God zich aan jullie joden als zodanig kenbaar heeft kunnen maken, waarom dan niet aan ons Grieken?'

[17] Rafaël zei: 'Mijn vriend, het is bij lange na niet zoals jij het je nu voorstelt, maar heel anders! Ook de Grieken, net als de Romeinen en de oude Egyptenaren, hebben ooit op hetzelfde punt gestaan, waarop zich nu nog een gering aantaljoden bevindt. Maar zij verlieten de enig ware God, zoals nu ook weer heel veel joden Hem helemaal verlaten en zich vrijwillig van Hem afwenden; degenen die zo de enig ware God verlieten, verliet Hij toen ook en Hij liet hen over aan hun ijdele wereldroes.

[18] Maar wanneer zij ooit in hun hart weer tot Hem willen terugkeren ­zal Hij hen ook aannemen en hun weer de oude middelen aangeven, waardoor zij ook weer volkomen ware joden en kinderen van God kunnen worden. Op het juiste moment zullen er ook weer boden en leraren naar jullie en naar alle andere volkeren der aarde gezonden worden en de oude middelen bekendmaken. Heil degenen, die zich dan zullen bekeren!'

[19] De Griek zei: 'Maar waarom gebeurt dat niet nu al?'

[20] De engel zei: 'Omdat jullie nu nog veel te vol zijn van alle wereldse zaken! Als jullie die meer zullen loslaten en daardoor voor iets geestelijkers rijp worden, dan zal dat, waarover ik sprak, ook wel tot jullie komen. Maar nu heb ik jullie genoeg gezegd en genoeg laten zien; misschien spreken we er morgen nog verder over!’

[21] De Griek zei: 'Ja, morgen wilden ik en alle anderen weer vertrekken ­omdat wij alles wat wij hebben meegebracht al heel goed hebben verkocht, maar ter wille van jou zal ik morgen nog tot de middag hier blijven en je graag nog om een paar geestelijke schatten vragen om mee te nemen naar Griekenland. Misschien hoor ik morgen iets van je over de toebereiding van jullie spijzen, die werkelijk goddelijk heerlijk smaken!'

[22] De engel zei: 'Nou, nou, dat zullen we wel zien! Maar ik denk dat je voorlopig van de manier waarop wij spijzen bereiden even weinig zult begrijpen als van mijn vernietiging van de harde stenen zoëven. Maar dat is ook niet zo belangrijk; er zijn hier nog heel andere dingen, die je kunt leren kennen en die van meer nut voor je zullen zijn dan te weten, hoe wij onze spijzen klaarmaken. Als je daarmee instemt, kun je morgen terugkomen, maar voor de bereiding van de spijzen hoef je niet terug te komen, omdat ik je nu al gezegd heb, hoe het daarmee staat.'

[23] De Griek zei: 'Over het bereiden van de spijzen zal ik geen woord meer zeggen, als ik iets te weten kan komen wat voor ons allen nuttiger kan zijn dan de bereiding van spijzen. Daarom zullen we nu gaan en morgen tegen de middag weer terug komen, wanneer alle andere gasten reeds weg zijn gegaan. Straks kon het wel eens donkerder worden dan nu en de berg is tamelijk steil.’

[24] De engel zei: 'De berg zal wel zodanig verlicht zijn dat jullie gemakkelijk en zonder gevaar af kunnen dalen; gaan jullie dus maar in de naam van de ene, ware God!'

[25] Na deze woorden van de engel gingen de Grieken weg en kwamen heel gauw en gemakkelijk bij hun kramen, waarin zij gewoonlijk over­nachtten. Maar zij sliepen heel weinig, want zij dachten de hele nacht na over de vernietiging van de stenen en maakten allerlei veronderstellingen zonder dat een van hen tot een oplossing kwam. Het verschijnsel had hen zo opgewonden, dat zij in hun hart geen rust vonden en nauwelijks de dag konden afwachten, waarop hun een licht zou kunnen opgaan over wat zij hadden meegemaakt.

[26] 's morgens pakten zij hun spullen bij elkaar en maakten alles gereed voor het vertrek. Maar allen verschoven het vertrek naar de eerstvolgende dag, want zij besloten allemaal om tegen elke prijs meer over deze wonderlijke zaak te weten te komen. Daarom besloten zij deze komende dag in ieder geval geheel aan deze zaak te wijden. En ze konden haast niet tot de middag wachten.

[27] Maar nu laten wij deze ruim dertig Grieken staan, denken en oordelen, en begeven ons met Rafaël, Lazarus en de waard naar onze grote eetzaal, waar wij allen reeds aan onze tafels heel welgemoed zaten te eten en te drinken.

 

43 De vraag van Agricola over het wezen van Rafaël

De zegen van het geduld

 

[1] Toen het drietal de eetzaal binnenkwam, wilde Lazarus ons meteen in geuren en kleuren gaan vertellen wat zich buiten, namelijk bij de Grieken, allemaal had afgespeeld.

[2] Maar Ik Zelf zei tegen hem: 'Broeder, bespaar je de moeite, want zie je, wij weten werkelijk overal van! Die meer dan dertig Grieken zijn een goede vangst voor onze zaak, maar zij moeten eerst volledig op het rechte spoor gebracht worden. De harde heidense twijfelstenen moeten eerst net zo worden opgelost als Mijn Rafaël de harde stenen in hun handen volledig heeft doen verdwijnen. Dan zal er ook met hen wel iets te beginnen zijn, en zullen zij in hun land heel bruikbare voorlopers worden voor Mijn ware leerlingen. Maar ga nu aan tafel zitten en eet en drink!

[3] Als jullie gesterkt zijn, zullen we naar buiten gaan; dan zullen jullie tot middernacht nog heel veel van de heerlijkheid van God te zien krijgen, want nu zijn jullie op sommigen na rijp genoeg om hogere goddelijke openbaringen te kunnen verdragen. Er zal niet gauw een tweede nacht komen die zo gunstig voor ons is als deze.’

[4] Toen Ik dat gezegd had, haastten allen zich met het nuttigen van het avondmaal, want na deze woorden waren alle aanwezigen toch wel erg benieuwd naar wat er zich allemaal nog zou afspelen.

[5] Agricola kwam nu naar Mij toe en vroeg: 'Heer en God, zeg me toch eens wie die wonderlijke jongeman eigenlijk is! Ik heb U er al een keer naar gevraagd en toen zei U dat ik hem na verloop van tijd vanzelf wel zou herkennen. Maar tot nu toe ben ik er uit mijzelf nog niet achter kunnen komen wat ik eigenlijk van hem moet denken. Hij eet en drinkt zoals wij, en eigenlijk veel meer, waarbij hij dan ook een volledig menselijk uiterlijk krijgt. Maar heel anders is hij als hij spreekt, werkt en handelend optreedt, want dan laat hij beslist niet met zich spotten en brengt daarbij wonderen tot stand, waarvoor men als een toch niet al te zwak mens en zo half en half tot de priesterstand behorend -dat wil zeggen, wat ons Romeinse, betere priesterdom betreft - helemaal in het niet moet verzinken.

[6] Want ik moet juist in mijn werkkring van hoog staatsambtenaar voornamelijk toezicht houden op het hele priesterdom in het grote Romeinse keizerrijk en heb mij bij die gelegenheid ook de exacte kennis eigen gemaakt van alle godsdiensten die in het hele rijk voorkomen, wat reeds blijkt uit het feit dat ik mij ook in de joodse leer heel nauwgezet heb laten onderrichten. Iemand zoals ik, voor wie alle geheimen ontsluierd moeten worden, heeft dan ook al heel veel op deze aarde leren kennen, en hier en daar oude en ook jonge mensen met heel speciale talenten en gaven gezien en leren kennen, waarbij mijn verstand, dat echt niet zo gering is, dan ook dagenlang stil stond.

[7] Maar dat was allemaal niets vergeleken bij deze jongeman, wiens meisjesachtig uiterlijk volgens onze Romeinse opvattingen eigenlijk heel zelden een teken van grote geestkracht is. De zogenaamde Adonissen en Venussen worden bij ons altijd gezien als de meest geestloze mensen, en daar waren maar heel weinig uitzonderingen op. En deze jonge man is verreweg de allermooiste die mij ooit onder ogen is gekomen. Als hij vrouwenkleding aan zou hebben, was hij verreweg het mooiste meisje op de hele aardbol. En toch bezit hij zo'n goddelijk grote geest, dat hem evenals Uzelf, o Heer en Meester, compleet alles mogelijk is. U ziet, o Heer, dat ik nu mijn begeerte om over deze merkwaardige jonge man iets te weten te komen, niet meer kan beteugelen en daarom zou U mij eindelijk toch wel eens kunnen zeggen wat er met deze jongen aan de hand is.’

[8] Ik zei: 'Vriend, als Ik, zoals jullie mensen, met een of andere zwakheid behept zou zijn, dan zou Ik je ronduit zeggen wat er met deze jongeling aan de hand is, maar omdat Ik helemaal geen menselijke zwakheden bezit en in Mijn geest reeds van eeuwigheid goed inzie, wat voor ieder mens binnen de ontwikkelingssfeer van zijn ziel h ct heilzaams te is, zeg Ik nooit tegen iemand een woord waaraan Ik Mij een paar dagen later niet meer zou willen houden, en dus blijft het erbij dat jij deze jongeman uit jezelf nog heel goed zult leren kennen.

[9] Je hebt immers gehoord dat het geduld ook een oergeest van God in de mens is en net als alle andere zes geesten gesterkt en gevormd moet worden, wil een mens tot de ware, innerlijke levensvoleinding komen. En dus wil Ik ook hier bij jou hebben, dat je geduld je vaak te eenzijdig overdreven ernst en ijver wat zal matigen. En kijk, om deze heel gegronde reden zeg Ik je dan ook niet watje nu zo vreselijk graag zou willen weten, want het geduld is voor de mens, wat een milde regen voor de aarde is. Zij kalmeert de brandende begeerten in het hart van de mens, opdat zij niet in wilde, stormachtige en vaak alles verwoestende hartstochten ont­aarden. Als je dat helemaal begrijpt, word dan wijs door het geduld, dan zal alles je wel ten deel vallen waarnaar je een edele dorst in je ziel voelt.'

[10] De Romein zei: 'Ja Heer, Meester en God, tegen U kan ook de meest wijze van alle mensen van de hele aarde niets inbrengen, omdat U de eeuwige liefde, wijsheid en waarheid Zelfbent, en dus heeft U ook hier gelijk; want een God die met Zich zou laten onderhandelen als een Griekse fruitverkoper, zou geen God zijn, maar ook slechts een zwak en wispelturig mens -en wie zou zich nu kunnen verlaten op de belofte van een zwakke God?!'

[11] Ik zei: 'Zie, nu heb je weer volledig waar gesproken! Blijf daarbij en oefen je in het juiste geduld, dan zul je het vlugst het licht van het innerlijke leven bereiken! Jullie Romeinen hebben toch ook van oudsher een goed spreekwoord, volgens welk men zich langzaam haasten* (* Latijn: festina lente) moet en dat betekent zoveel als 'zich in het geduld oefenen'. Maar nu gaan wij allemaal naar buiten, waar jullie veel te zien zullen krijgen!'

 

44 Het nachtelijke lichtverschijnsel van de tien wolkenzuilen

 

[1] Ik had dat nauwelijks gezegd, of iedereen stond op en kwam achter Mij aan naar buiten. Toen wij allemaal buiten stonden, bewonderden velen de mooie tenten met hun zeer praktische inrichting en verbaasden zich over de snelle vervaardiging ervan, omdat zij er 's morgens nog niets van hadden bemerkt. Alleen kwam er aan deze verbazing snel een eind, omdat Ik de aandacht van alle aanwezigen meteen op iets anders wist te richten. ­Maar wat was het, waarop Ik alle aanwezigen opmerkzaam maakte?

[2] In het oosten rees namelijk een gloeiende wolkenzuil op, die hoger en hoger steeg, zodat het allen die haar zagen, voorkwam alsof zij meteen al tot aan de sterren reikte. De zuil werd lichter en lichter tot zij zo licht was als de maan en het in de hele omgeving bijna zo licht was als op het midden van de dag. Nu vroegen allen Mij wat dat was en wat het betekende.

[3] Maar Ik zei: 'Heb maar geduld, beste vrienden, er komt nog meer! Pas als jullie alles gezien hebben, zullen we zien waar het eigenlijk vandaan komt en wat het te betekenen heeft. Kijk dus maar aandachtig naar alles wat er nog zal verschijnen, want er staat immers in de profeten geschreven dat er in deze tijd ook aan de hemel tekenen zullen geschieden en niet alleen op aarde. En omdat er nu zulke tekenen geschieden, zien jullie ook zelfs met je lichamelijke ogen dat de woorden van de oude profetieën nu vervuld worden. Maar let nu verder op wat er nog allemaal te voorschijn zal komen!'

[4] Allen keken nu weer naar het oosten en zie, een tweede, gelijke zuil steeg omhoog en evenaarde weer het schijnsel van de maan, en de omgeving werd nog veellichter! En het duurde nauwelijks enkele ogen­blikken of daar steeg een derde wolkenzuil op, die de omgeving nog sterker verlichtte. Dat zagen echter niet alleen degenen die bij ons op de berg stonden, maar ook velen in Jeruzalem en velen in het hele joodse land en daardoor ontstond er een groot rumoer in alle stegen en straten van de stad, zodat men het op de berg zelfs goed kon horen.

[5] Toen zei Lazarus tegen Mij: 'Heer, als dat nog lang duurt, zullen we deze berg al gauw vol met mensen krijgen! Daarom moeten we de poort beneden maar vlug gaan sluiten.’

[6] Ik zei: 'Broeder, maak jij je maar nergens zorgen over zolang Ik bij je ben, want zonder Mijn wil komt er zelfs geen vlieg in deze tuin, laat staan een mens! Maar let nu wel goed op, want er zullen nog zeven van zulke zuilen opstijgen!'

[7] Nauwelijks had Ik dat gezegd of daar steeg ook al de vierde, meteen daarop de vijfde, zesde, zevende, achtste, negende en tiende zuil omhoog op redelijke afstand van elkaar, en deze tien zuilen, waarvan het licht dat van de volle maan evenaarde en nog toenam, verspreidden uiteindelijk zo'n sterk licht over de hele omgeving, dat men het licht tot aan de oevers van de Middellandse Zee nog heel goed waarnam en tot aan Klein-Azië, en verder in de andere richting naar het oosten tot in de verre streken van de rivier de Eufraat.

[8] Iedereen in de stad was met stomheid geslagen. De heidenen beschouw­den het als een Malum Omen* (*       slecht voorteken.), de joden spraken al over het jongste Gericht. Weer andere zogenaamde voorspellers kondigden tien vruchtbare jaren aan, anderen weer tien zeer warme en dus onvruchtbare jaren.

[9] Maar één, een oude rabbi riep luid door alle straten: 'Het betekent de komst van de Messias en de tien zuilen zijn de symbolen van Zijn kracht en omdat deze zuilen in het oosten staan, geeft dat aan dat de Messias daar vandaan naar Jeruzalem zal komen!’

[10] Maar deze rabbijn werd niet geloofd en door velen die hem gehoord hadden, uitgelachen en de wereldse mensen zeiden tegen hem: 'Schiet op en houd op met je eeuwige gezeur over de Messias; want je ziet al zo lang in iedere door de maan verlichte wolk de Messias komen! Toen we een paar dagen geleden een maansverduistering hadden, die ook veel verwarring veroorzaakte, heb je ook al de komst van de Messias aange­kondigd. De slimme Essenen, die in die streek hun grote nederzetting hebben waar zij hun magische kunsten beoefenen, hebben die maanver­duistering al een jaar geleden heel precies berekend, maar jij zag daarin meteen jouw Messias in levende lijve aankomen! jij krijgt straks nog wat van je Messias! Deze tien zuilen zijn heel mooi om te zien en zijn niets anders dan een produkt van de Esseense toverkunst! Ga naar de Essenen, die zullen je snel genezen van je Messias!'

[11] Deze radicale natuurlijke en wereldse uitleg maakte op de oude rabbijn echter geen indruk en hij bleef schreeuwen en riep luid (de oude rabbijn): 'Zeggen jullie maar wat je wilt, binnenkort zal wel blijken of ik onjuist heb geoordeeld! God richt Zich niet naar wereldse praatjes van zulke wereldse mensen als jullie zijn, maar naar de woorden van Zijn eigen voorspelling, die Hij aan de mensen bekend heeft gemaakt door de mond van Zijn profeten. Kijk maar uit, jullie slechte en boze jongeren, dat er geen duivel komt om jullie allemaal te halen! O, zondig niet tegen een oude rabbi!'

[12] Ik vertelde ook op de berg aan de Mijnen wat dit verschijnsel daar beneden in de stad aan meningen en uitspraken had opgeroepen en het stemde allen vrolijk.

[13] Lazarus en ook Mijn leerlingen dachten dat de rabbi eigenlijk wel gelijk had en dat het gemeen was van de jonge dwazen van Jeruzalem om de oude man zo te bespotten.

[14] Ik zei: 'Daarin hebben jullie voor een deel wel gelijk, maar die oude is ook een tempelvos en benut zulke gelegenheden, waarbij hij steeds ijverig de komst van de Messias verkondigt, om op slinkse wijze ook wat offers in de wacht te slepen. Hemzelf is het echter achteraf zeer welkom, als de vervulling van zijn straatprofetie tenslotte toch nog uitblijft en verder op zich laat wachten, want er kan zich in dit land, dat rijk is aan natuurwonderen, immers al gauw weer een verschijnsel voordoen, dat hij dan weer goed kan gebruiken. Nu kent de weliswaar zeer uitgelaten jeugd van Jeruzalem hem als zo 'n straatprofeet en dwarsboomt hem alleen wanneer hij wat te hard schreeuwt en bespot hem dan, en in dit geval is de profeet nu niet bepaald veel beter dan degenen die hem bespotten. En Ik zeg jullie, dat die onfatsoenlijke jongens Mij toch veel eerder zullen volgen dan die oude rabbi, die altijd alleen maar druk bezig is in zijn eigen voordeel te profeteren, maar in wezen zelf aan niets gelooft. Maar we laten de zaak nu voor wat hij is; het verdere verloop van het verschijnsel zal nog wel een grotere drukte te weeg brengen! Horen jullie van de hoge tinnen van de tempel de bazuinen niet schallen!’

[15] Allen zeiden: 'ja, ja, we horen ze heel goed!'

[16] Ik zei: 'Dat geeft aan dat de tempelheren ook al wakker geworden zijn en zelf niet weten wat zij van het verschijnsel moeten denken. Daarom roepen zij met hun bazuinen alle Farizeeën en schriftgeleerden die buiten de tempel wonen bijeen, om inderhaast te beraadslagen wat er gedaan moet worden en hoe men dit verschijnsel aan het volk, natuurlijk tegen aanzien­lijke offers, uit zou moeten leggen. Maar we laten hen nu kort beraadslagen en als zij voor het volk, dat zich al dicht om de tempel verzamelt, hun verklaring met grote stelligheid afgelegd zullen hebben, zal Ik dit verschijn­sel meteen aanmerkelijk veranderen; dan zullen de tempelheren opnieuw beraadslagen en het volk voorliegen. De betekenis van het hele verschijnsel zal Ik jullie pas aan het eind zo kort mogelijk waarheidsgetrouw meedelen. Maar kijk nu naar beneden hoe het domme en volledig blinde volk van alle kanten naar de tempel stroomt! Binnen een kwartier zal het verschijnsel er heel anders uitzien; daarna kunnen jullie zien dat de paniek nog veel groter is geworden! Maar nu rusten wij eerst gedurende dit kwartier!'

 

45 Het veranderde verschijnsel aan de hemel

en de verlegenheid van de tempeldienaren

 

[1] De eveneens dicht bij Mij staande Romein zei: 'Wat zijn al die mensen toch onbegrijpelijk blind! Zie die dwazen daar rennen en dat moeten de verlichte joden -zeg maar - Gods volk zijn, en wij blinde heidenen staan bij de oerbron van het leven, van het licht en aan de bron van de eeuwige oerwaarheid! Het is werkelijk heel erg vreemd! Wij, duidelijk de laatsten, zijn -en laat iedereen maar zeggen wat hij wil­ nu klaarblijkelijk de eersten en zij, Abrahams kinderen, wentelen zich daar beneden als varkens in de smerigste modder! Dat, o Heer, is voor ons heidenen een eeuwig onbegrijpelijke genade, die wij nooit ook maar in het minst verdiend hebben! Nu, ik ben toch wel buitengewoon benieuwd naar het verdere verloop van deze hoogst vreemde geschiedenis! Wat er uiteindelijk nog allemaal uit voortkomt, zult alleen U, o Heer, het beste weten!’

[2] Ik zei: 'Het zal zeker niet slecht aflopen! Het wordt tijd dat deze slechte wereldse kankeraars eindelijk eens op een heel speciale manier in grote verlegenheid gebracht worden, waardoor zij weer veel aanhang onder het betere volk zullen kwijtraken.

[3] Maar nu hebben zij daar beneden hun beraad in ijltempo laten plaatsvinden, en er is besloten dat de tien zuilen de tien stammen uit de stam van Israël voorstellen, die nog trouw zijn gebleven aan de tempel, en dat de twee stammen waaruit de Samaritanen en ook de Galileeërs voortgekomen zijn, verworpen zijn en dat iedere jood voor een heel jaar onrein is als hij de twee verworpen stammen ook maar hardop bij naam noemt.

[4] Het volk slaat zich met vuisten op de borst en zweert deze goddeloze stammen nooit meer bij naam te noemen.

[5] Maar let nu op, dadelijk zullen er bij de tien zuilen nog twee zuilen oprijzen, en kijk dan eens hoe oproerig ze worden! De tijd is om en de genoemde verandering zal nu direct plaats hebben.’

[6] Allen letten nu op en in het oosten verrezen tegelijkertijd nog twee zuilen in schitterende pracht; deze beide zuilen straalden alleen al tienmaal zo sterk als de eerdere tien samen, en de ene stond aan de rechter - en de andere aan de linkerkant van de eerdere tien zuilen en hun felle licht werd nu tot aan Europa en oostwaarts tot vierhonderd mijlen ver waargenomen.

[7] Nu was het volk ten einde raad en nog hachelijker was het voor de tempeldienaren. Vanaf de tinnen van de tempel begonnen de bazuinen nu ontzettend hard te schallen om nog meer raadsleden op te roepen, hoewel reeds bij de eerste bazuinoproep alle in Jeruzalem wonende priesters voor de eerste raadsbijeenkomst gekomen waren. Er kwam nu weliswaar niemand meer, maar toch kwam de raad weer bijeen. Maar de hele Hoge Raad wist nu van die twee uiterst lichte zuilen, die het laatst opgestegen waren, niets meer te maken, omdat men bij de verklaring over de eerste tien de plank zo jammerlijk had misgeslagen.

[8] Maar het volk schreeuwde luid: 'Dat zijn de twee stammen waarvan jullie gezegd hebben dat ze verworpen zijn! En als het niet zo is, leg het ons dan uit, anders eisen wij de offers terug, die wij gebracht hebben of we bestormen jullie!’

[9] Toen sloeg de tempeldienaren de angst om het hart. Het duurde maar even of er kwam iemand met een buitengewoon domme uitvlucht, waarover het volk in lachen uitbarstte .

[10] En een fors gebouwde jood riep luid tegen de Farizeeën: 'Als jullie ons in onze grote angst, nood en ontsteltenis geen bevredigende oplossing kunnen geven, dan hebben we jullie ook niet nodig wanneer er niet van zulke tekens aan de hemel verschijnen, die ieder mensenhart uitermate verontrusten en beangstigen! Als jullie ons nu geen troost kunnen geven, waarvoor zijn jullie er dan? jullie kunnen alleen maar tienden en grote offers eisen en die dan opmaken en verkwisten; en wijze mensen, die jullie de waarheid in het gezicht zeggen en die zieken op wonderbaarlijke wijze genezen, jagen jullie met stenen de tempel uit! Maar nu, nu duidelijk het gericht van God met dat verschrikkelijke licht ons allen beschijnt, zijn jullie zo stom als een steen en durven jullie niets te zeggen! 0, ga nu naar buiten naar die twaalf verschrikkelijke zuilen, die dreigend een licht als op de dag van het jongste gericht over de aarde verspreiden en die zeker spoedig met een allerverschrikkelijkste vuurstorm alles wat op aarde leeft en groeit, zullen vernietigen, en werp daar jullie vervloekte stenen heen en begiet ze met jullie vloekwater, dan zullen we zien of die twaalf allerverschrikke­lijkste vuurzuilen voor de macht van jullie priesterdom zullen buigen! O jullie ellendige en ook nog hoogmoedige, gruwelijke huichelaars en volksbedriegers! Nu, nu moeten jullie ons tonen dat jullie de enige ware vrienden en dienaren van God zijn, anders zullen wij als volk ons op jullie wreken voor iedere onrechtvaardigheid die wij door jullie te verduren kregen!’

[11] Hierop verscheen een overste en zei: 'Jij, die voor het volk spreekt, heb toch geduld! De hogepriester bidt toch al met een verscheurd opper­kleed in het Allerheiligste, en wij zullen dat, als dat nodig mocht zijn, ook nog gaan doen en dan zal het wel weer beter gaan. jullie moeten niet zo vlug de moed verliezen als Jehova ons met een of andere plaag bezoekt die wij met z'n allen wel verdiend zullen hebben. In plaats van ons priesters met allerlei hoon en bedreigingen te overladen, kunnen jullie veel beter tot God bidden dat Hij ons genade voor recht laat gelden! Dat zal beter zijn dan jullie huidige gedrag ten opzichte van ons, want in de nood kan ieder mens heel doeltreffend tot God bidden.’

[12] Deze woorden kalmeerden het volk een beetje en het begon te bidden, en de priesters trokken zich wijselijk terug en overlegden onder elkaar wat dit vreemde verschijnsel zou zijn. Maar zij kwamen niet tot een aannemelijke verklaring, en dus groeide ook in hen de angst. En zo was er een merkwaardig contrast tussen degenen die zich bij Mij op de berg bevonden en de tempeldienaren met het volk, dat bij hen toevlucht had gezocht. De Mijnen waren allen vol blijde verrukking over de prachtige aanblik van deze lichtzuilen en in de tempel heerste daarover de grootste verbijstering.

[13] In de tempelraad bevond zich echter ook de reeds bekende Nikode­mus en hem werd ook naar zijn mening gevraagd.

[14] Maar hij zei (Nikodemus): 'Jullie hebben mijn raad nooit serieus genomen, omdat jullie mij er al meermalen van hebben beschuldigd dat ik het heimelijk met de Galileeërs hield, en ik beschouw bij deze ongeloof­lijke aangelegenheid mijn raad dan ook overbodig. Want als Jehova welverdiend een grote straf of zelfs de volledige ondergang voor ons heeft bepaald, dan zal geen enkele menselijke raad daar nog iets aan kunnen doen en aan ons weinig zeggende ambt is dan voor altijd een eind gekomen. Als Jehova echter de twaalf verschrikkelijke vuurzuilen alleen als een laatste waarschuwing tot ware boete voor ons heeft neergezet, dan zullen wij nog wel op het juiste moment door een profeet vernemen, welke boete en offers God van ons verlangt. Maar denk er allen wel aan: jullie hebben Zacharias vermoord hoewel hij duidelijk een profeet was! Ook de prediker en doper aan de Jordaan is door jullie tussenkomst in de gevangenis van Herodes onthoofd. En opnieuw kwam er een grote wijze uit Galilea, leerde drie dagen in de tempel, en zijn leer was goed en waar voor het volk en daarom jullie wilden hem ook stenigen. ja, als jullie alle mensen die met de geest van Jehova vervuld zijn, steeds zo willen bejegenen, dan is onze algemene, wisse ondergang niet meer te voorkomen, en kan zelfs God jullie geen raad meer geven en ik al helemaal niet, hoewel ik een Oudste in de tempel ben!’

[15] De hogepriester, die voorzitter van de Raad was, zei: 'Maar, wie kan ons dan bewijzen dat de door jou genoemde mannen werkelijk door God gewekte profeten waren?'

[16] Nikodemus zei: 'Net als jij nu, stelden in de tijden van de ware profeten ook de hogepriesters in de Hoge Raad die vraag, en het droevige besluit was helaas altijd dat de ware profeten steeds voor het merendeel werden gestenigd of gewurgd, en pas naderhand als zodanig herkend werden. En zoals het toen was, zo en nog veel erger is het nu, wat ik tot mijn grote spijt openlijk moet bekennen. En omdat het helaas zo is, is ook het geduld van de Heer met ons hoogstwaarschijnlijk op, wat die twaalf verschrikkelijke vuurzuilen ons nu maar al te duidelijk laten zien en daartegen zal waarschijnlijk geen enkele menselijke raad meer iets kunnen doen. Kijk maar eens hoe ze steeds groter en compacter worden -dat komt vast en zeker doordat ze steeds dichterbij komen!

[17] O, wat een verschrikkelijke dag in de nacht! Het is nu nog maar net het vijfde uur van de nacht en buiten is het zo licht als op het midden van de dag! Daarom ga ik jullie nu verlaten en ga terug naar huis naar mijn familie, om hen zoveel mogelijk te troosten.'

[18] De Hoge Raad wilde hem echter tegenhouden, maar Nikodemus zei: ' Als ik jullie ergens mee zou kunnen helpen, zou ik wel blijven; maar omdat ik voor jullie hier even weinig van nut ben als jullie voor mij, ga ik en wil ik liever thuis sterven dan hier binnen deze al zo vaak ontwijde muren.’

 

46 Nikodemus bij Lazarus op de Olijfberg

 

[1] Daarop verliet Nikodemus de raad en probeerde vanwege het volk, dat erg opgewonden geworden was, langs een geheime weg bij zijn huis te komen. Maar toen hij in de buurt van zijn huis was gekomen, merkte hij dat ook daar veel volk bij elkaar was gekomen, dat in deze nood raad van hem wilde hebben.

[2] Hij dacht bij zichzelf: 'Als ik nu naar huis ga, zal het volk mij bestormen, terwijl ik toch met de beste wil over dit verschijnsel geen verklaring kan geven, die ook maar enigszins bevredigend is. Maar ik weet wat ik zal doen: Ik ga de tamelijk hoge Olijfberg op om met Lazarus over dit verschijnsel te spreken. Hij is altijd nog een man naar Gods hart geweest, ook al lag hij nogal eens met de tempel overhoop, en hij zal nu beslist meer weten dan ik en de hele tempel!' Zo gedacht zo gedaan!

[3] Toen hij bij de openstaande grote tuinpoort kwam, vroeg een daar geplaatste wachtpost hem wat hij daar zocht.

[4] En Nikodemus zei: 'Ik moet iets belangrijks met Lazarus bespreken, laat me er dus maar door!’

[5] De wachter vroeg hem naar zijn naam, die ook meteen werd gezegd, waarna hij Nikodemus de berg op liet gaan, want deze stond bij iedereen goed bekend. Alleen vroeg de wachter hem of hij hem niet kon vertellen wat dat nog nooit eerder voorgekomen wonderlijke verschijnsel toch wel mocht betekenen.

[6] En Nikodemus zei vriendelijk tegen de wachter: 'ja, m’n beste vriend­ daarvoor wil en moet ik juist naar Lazarus op de berg, omdat ik weet dat hij in deze tijd vanwege het feest en de markt altijd hier op de berg in zijn grote herberg woont! Hij is in deze dingen erg kundig en zal mij daarover zeker de best mogelijke verklaring kunnen geven. Maar zoveel kan ik je als een Oudste van Jeruzalem wel met zekerheid zeggen, dat dit buitenge­wone verschijnsel voor de goeden iets goeds en voor de slechten iets slechts aankondigt, want het is geen gewoon natuurverschijnsel meer. Wees jij daarom, als je een goed mens bent, net als ik maar helemaal niet bezorgd, want ons beiden zal niets ergs overkomen!’

[7] De ook al erg angstig geworden bewaker bedankte hem daarvoor, en onze Nikodemus ging snel de berg op en verbaasde zich er, boven aangekomen, niet weinig over, daar zo'n grote, vrolijk gestemde groep mensen aan te treffen, die met bewondering naar het indrukwekkende verschijnsel keken en het met een opgewekte gelaatsuitdrukking de schoonheid ervan aanschouwden.

[8] Maar Ik zei tegen Lazarus: 'Broeder Lazarus, de Oudste Nikodemus is door grote vrees gedreven naar boven gekomen om met jou over de betekenis van dit verschijnsel te spreken! Ga dus naar hem toe, ontvang hem, dan zal Ik je wel in de mond leggen watje voorlopig tegen hem moet zeggen! Ga nu dus, maar zeg hem niet te snel dat Ik hier ben!'

[9] Lazarus verheugde zich daar echt over, want hij hield veel van Nikodemus, die zijn enige vriend was. Dus ging hij dan ook vlug weg om te doen wat Ik hem had aangeraden.

[10] Toen onze Nikodemus bij het ongewone daglicht in de nacht Lazarus al op enige afstand zag, groette hij hem al van verre en zei: 'Broeder, vergeef me dat ik je zo laat in de nacht opzoek! Maar je hoeft alleen maar naar die twaalf vuurzuilen daar in het oosten te kijken om te kunnen raden wat mij eigenlijk naar je toe heeft gebracht. Ik zegje: in de hele grote stad, alsook in de tempel, is iedereen verbijsterd! Dit is iets, dat voorzover wij weten nog nooit is voorgekomen! In de stad lopenjoden en heidenen verdwaasd door elkaar. De zorgeloze jeugd maakt grapjes en schuift de Essenen het hele verschijnsel in de schoenen; maar dan roept weer een oude op geld beluste rabbi in alle stegen en straten: 'De Messias komt!', wat de mensen ook niet geruststelt. De heidenen geloven dat het een oorlog van de goden is, en bekrompen joden zien daarin de komst van de beloofde Messias, terwijl anderen het jongste gericht van Daniël voor ogen hebben. De priesters zijn radeloos en weten het volk op zijn vragen geen steekhouden­de of ook maar enigszins ware antwoorden te geven. Het volk wordt in de tempel weerspannig en bespot het priesterdom op een ongehoorde manier. En zo heerst er nu in de grote stad een chaos, zoals ik nog nooit heb meegemaakt!

[11] Ik was zelf bijna een uur lang in de Hoge Raad aanwezig en van de kant van de priesters stelde iedereen mij vragen; maar hoe kan iemand bij zulke ongelooflijke verschijnselen wijze raad verschaffen?! Ik heb hun allen zoveel mogelijk klare wijn geschonken, maar dat heeft volstrekt niets geholpen.

[12] Ja, wat kun je dan nog meer doen? Dieren leven volgens hun onschuldige instinct, maar priesters in de tempel­ zeg ik je - hebben geen instinct en al helemaal geen verstand of enig inzicht! En daarom is er met deze ware halfmensen of eigenlijk al helemaal geen mensen meer, totaal niets te beginnen en absoluut niets te bereiken. En zie, daarom ben ik dus bij deze buitengewone gelegenheid hiernaartoe gevlucht, want zowel beneden in de stad als in de tempel is het voor mensen zoals wij helemaal niet meer om uit te houden!

[13] Maar mocht je nu gelegenheid hebben, dan zou je me wel bijzonder­heden uit je levenservaring kunnen vertellen, wat voor mij nu des te wenselijker is, omdat ik me zeer bezwaard voel. Zeg me eens heel eerlijk: Heb je tijdens je reizen in Perzië en Arabië ooit een dergelijk verschijnsel gezien? En als je ooit iets dergelijks hebt gezien - wat bracht dat dan later of ook al meteen voor gevolgen met zich mee?'

[14] Lazarus zei: 'Je moetje door dit buitengewoon mooie lichtverschijn­sel niet bezwaard voelen, want het is absoluut geen teken van mogelijke kwade gevolgen voor ons, die tenminste in zoverre tot de betere mensen behoren, dat we nog het oude, vaste geloof in God en onze trouw aan Hem in ons hart bewaard hebben, en zoveel mogelijk Zijn wetten in acht hebben genomen! Voor de afvalligen is het echter een goede vermaning, die hun zegt dat de eeuwig oude Jehova nog steeds leeft en macht heeft om zondaren te tuchtigen, hoe en wanneer Hij wil. Als je dit verschijnsel vanuit dat standpunt bekijkt, kan het je geen angst aanjagen. Zie daar die honderden mensen eens! Zij beschouwen het verschijnsel allen vanuit dat standpunt en zijn volkomen rustig en vol goede moed, en jij met jouw degelijke rechtschapenheid voor God en de mensen zult toch ook wel geen reden hebben om er bang voor te zijn! - Heb ik gelijk of niet?'

[15] Nikodemus zei: 'Jawel, jawel, je hebt juist en goed geantwoord en mijn hart met je vriendelijke woorden erg gesterkt, waarvoor ik je van ganser harte dankbaar ben, maar je hebt me nu nog niet verteld of je op je verre reizen in Perzië en Arabië ooit iets dergelijks hebt gezien!'

[16] Lazarus zei: 'Nog nooit, noch in Perzië noch in Arabië heb ik dergelijke verschijnselen gezien! Wel heb ik zowel overdag als 's nachts heel veel andere verschijnselen gezien, die vaak ook heel vreemd waren en die iemand die ze voor het eerst ziet, beslist ook zeer versteld doen staan; maar omdat ze op bepaalde tijden steeds in dezelfde vorm terugkeren, maken ze op de plaatselijke bevolking geen bijzondere indruk. Dit ver­schijnsel zou echter zou zeker de moedigste Arabier de schrik op het lijf jagen, want op deze aardbodem heeft geen mens ooit zoiets gezien, behalve een of andere profeet in een profetische geestvervoering, zoals dat nog verteld wordt van de aartsvaders Kenan en Henoch, en ook van Mozes, Elia en Daniël. Maar met lichamelijke ogen is zo'n verschijnsel waarschijn­lijk nog nooit gezien. Het zal echter niet voortdurend zo blijven staan, maar naar mijn gevoel weldra nog een aantal keren veranderen.’

[17] Nikodemus zei: 'Meen je dat werkelijk?'

[18] Lazarus antwoordde: 'Ongetwijfeld, zoals de twaalf lichtzuilen nu staan en nog steeds wat groter worden, zullen ze niet tot het eind blijven!'

[19] Nikodemus zei: 'O, dan zal het nog erger worden in de stad en in de hele omgeving! Wat zullen je beide zusters thuis doen? Die zullen zich van angst wel geen raad weten, net als mijn familie thuis!’

[20] Lazarus zei: 'O, maak je daar geen zorgen over! Daar heeft de Heer al Voor gezorgd, want Hij laat de Zijnen niet in angst zitten, wat er op aarde ook moge gebeuren. Want de Heer waakt ook over zulke verschijn­selen, laat ze ontstaan, veranderen en vergaan, en dat steeds voor het geluk van de mensen van deze aarde en hun bestwil. Dus daarom hoefje je over je familie helemaal geen zorgen te maken, want Gods wil waakt over ons allen!'

 

47 Nikodemus spreekt met Lazarus over het lichtverschijnsel

 

[1] Nikodemus zei: 'Broeder, daarin heb je volkomen gelijk! Wie vast op God vertrouwt, kan niets kwaads overkomen, hoewel God de mensen vaak allerlei dingen laat overkomen waarin je met je verstand niet zo goed Gods goede zorg kunt ontdekken. Mij zelf is dat al een paar maal zo vergaan, en ik ben daarom bij zulke grote verschijnselen op deze aarde, als een kind dat bang blijft voor vuur, omdat het al een keer zijn vingers heeft gebrand. En zo verging het mij al meerdere malen; één keer door een bliksem die mij verdoofde en waardoor ik een tijdlang hevige pijn in mijn ledematen hield. Een andere keer nam een wervelwind mij op, hief mij meer dan twee manshoogten in de lucht en zette mij daarna niet al te zacht weer op de grond. Ook heb ik tweemaal met slecht weer op het meer van Galilea meer dan vijf uur tussen leven en dood rondgedreven, en weer een andere keer werd mijn muildier wild, dat altijd heel zachtaardig is en goed afgericht; het begon ontzettend te rennen tot het van uitputting neerviel en een van mijn voeten flink kneusde. Dat kwam ook door een felle bliksem en een onmiddellijk daarop volgende donderslag.

[2] En zie, deze en meer ongelukken vielen mij louter door natuurver­schijnselen ten deel, en daarom heb ik altijd wat angst wanneer ik weer zo'n bijzonder verschijnsel meemaak. Ik heb bij al mijn ongelukken mijn aardse leven weliswaar niet verloren, wat veel mensen bij soortgelijke gelegenheden buiten hun schuld wel is overkomen, maar ik ben toch altijd bang wanneer door Gods toelating dergelijke verschijnselen op aarde optreden, waarmee onze menselijke krachten zich nooit kunnen meten. En dat is vooral het geval, nu daar in het oosten die twaalf enorme vuur ­en lichtzuilen alles op de aardbol dreigen te vernietigen. Ik geloof in God en vertrouw er vast op dat Hij ons voor alle grote tegenspoed zal beschermen, maar op de plaats waar die dreigend uitziende zuilen het oppervlak van de aarde raken, zou ik mij echt niet willen bevinden, want daar woedt vast en zeker een verschrikkelijke vuurstorm.'

[3] Nu zei Lazarus, terwijl Ik hem de woorden in de mond legde: 'Ook daar in de omgeving van de Eufraat zal geen enkel wezen door deze zuilen iets overkomen, daar kun je volledig verzekerd van zijn en dus hoef je beslist niet bang te zijn. Maar kijk, de middelste tien zuilen naderen elkaar nu steeds meer; alleen de beide buitenste blijven nog onbeweeglijk! Zie, dat is al een verandering! En nu botsen ze twee aan twee zelfs tegen elkaar en worden zo één, zodat we nu nog maar vijf grote middenzuilen zien, zonder dat daardoor het licht sterker of zwakker wordt. Zie je, al weer een verandering! De beide buitenste zuilen bewegen zich nog niet!’

[4] Nikodemus zei: 'Het schijnt me toe dat deze merkwaardige verande­ring door een denkend wezen geleid wordt, omdat dergelijke verschijn­selen anders meer willekeurig en doelloos plaats vinden; soms voegen zij zich samen, maar soms ook versplinteren zij of verdwijnen zelfs. Kijk maar eens bij stormen naar de uitermate ongeordende en onsystematische wolkenmassa's, en de zonder enig systeem voorbijschietende bliksemflit­sen! Maar achter dit grandioze verschijnsel schijnt in ieder geval een hoogst verstandig denkend wezen verborgen te zijn, en men zou haast kunnen gaan denken dat het de een of andere nieuwe toverkunst van de Essenen is, die in die omgeving vermoedelijk ook nieuwe bezittingen hebben. Want die mensen concentreren alle toverkunsten van de hele wereld op één punt en zijn zelf zeer vindingrijk in zulke ongewone zaken. Kijk maar eens! Nu beginnen de vijf zuilen ook één te worden! Het gaat heel snel, en kijk, ze zijn al één! Nu, dat zal de tempeldienaren en het volk te denken geven en echt tot wanhoop brengen en menig zwak mens waanzinnig maken!’

[5] Lazarus zei: 'Nu minder dan voorheen, want omdat het verloop van het verschijnsel hun te regelmatig en te systematisch voorkomt, beginnen velen deze zaak nu de Indische magiërs in de schoenen te schuiven, die hier misschien binnenkort zullen aankomen.’

[6] Nikodemus zei: 'Maar wat heeft volgens jou dit werkelijk hoogst merkwaardige verschijnsel te betekenen? Want hoewel het ook wel door magiërs geproduceerd zou kunnen worden, kon het toch ook, gezien zijn geweldige grootsheid, nog eerder door Jehova's wil zijn ontstaan of tenminste door Hem zijn toegelaten, om daarmee vooral ons joden een komend gericht aan te kondigen, of anders een nog verborgen plan dat God met ons mensen voorheeft. Weet je wie eventueel ook nog achter dit verschijnsel zou kunnen zitten?'

[7] Lazarus vroeg hem: 'Wie bedoel je?'

[8] Nikodemus zei: 'Die wonderbaarlijke Heiland uit Nazareth! Hij was nu op het feest en – geloof ik - tweemaal in de tempel, waar hij de Farizeeën recht in hun gezicht geducht de waarheid heeft gezegd, zodat zij Hem tenslotte zelfs wilden stenigen. Hij is toen zeker verder gereisd en Hij zou nu best niet zover van de plaats kunnen zijn waar dit verschijnsel opstijgt. Ik heb dit keer helaas geen gelegenheid kunnen vinden om Hem heimelijk weer te bezoeken; want je weet al wat nu het streven van de tempel is. Maar dat geeft nu niets, omdat ik - onder ons gezegd - in Hem en Zijn zending geloof; want als Hij de Messias niet is, komt er in de toekomst ook eeuwig geen tweede meer op deze wereld. Maar -begrijp me goed ­ik kan je dit alleen maar onder vier ogen zeggen, omdat ik wel weet dat ook jij mijn mening bent toegedaan, zoals velen uit het volk; maar het is nog niet mogelijk dat al te luid in Jeruzalem te zeggen. Dus, vriend, de genoemde Heiland zou van dit verschijnsel ook wel op de hoogte kunnen zijn, en wat het mogelijkerwijs moet of zou kunnen aankondigen, zal ook alleen Hij het beste weten. Wat vind jij van mijn mening?'

[9] Lazarus zei: 'Ja,ja,je zou wel eens gelijk kunnen hebben; alleen begrijp ik niet zo goed wat je bedoelt, als je zegt dat je gelooft dat de Heiland uit Nazareth werkelijk de beloofde Messias is, maar datje toch bang bent om er onbevreesd en openlijk voor uit te komen dat Hij dat ongetwijfeld is. Als Hij de Messias is, dan is Hij volgens veel teksten die jou bekend zijn uit Mozes, Elia, Jesaja, Jeremia en nog veel andere profeten en zieners, Jehova Zebaoth Zelf En als Hij dat is, wat stelt bij Hem vergeleken dan de hele wereld voor?! Kan Hij die niet met één zucht laten verdwijnen, wanneer deze Hem uiteindelijk toch te veel zou gaan mishagen en de al te grote slechtheid van de mensen Zijn geduld op een te grote proef zou stellen?! Als er dus geen twijfel over bestaat dat Hij inderdaad de almachtige Heer van de hele schepping is en als jij dat ook gelooft, hoe kun je dan nog angst hebben voor de domme en blinde wereld? Kijk, dat begrijp ik niet zo goed van je! Dat je Hem de eerste keer alleen maar 's nachts opzocht, was wel te begrijpen, maar sindsdien was Hij al een paar keer hier, en je hebt Hem noch 's nachts en al helemaal niet overdag bezocht, wat beslist niet juist van je was. Alleen wanneer je niet echt gelooft dat Hij de waarachtige Messias is, verontschuldigt dat je vrees en je lauwheid een beetje, en kun je het verzuimde nog wel inhalen! Heb je goed begrepen wat ik je daarmee gezegd heb?'

[10] Nikodemus zei: 'Broeder, je hebt volkomen gelijk; maar wat wil je, als je helaas lid van de tempel bent en alleen al handen vol werk hebt om de tempel er toe te bewegen, geen te grote inbreuk te plegen op de rechten van de mensen? Om dat te bewerkstelligen, moet je helaas vaak met de wolven in het bos meehuilen en ze ongemerkt op een verstandige manier afleiden van de goede kudden, opdat die niet volledig door hen verscheurd en verslonden worden! En daarom was het voor mij echt niet zo gemak­kelijk om me vrij te maken en mij zo met de Heiland bezig te houden als het eigenlijk zou moeten, zoals ik ook jou, mijn trouwste vriend, al bijna twee jaar lang niet heb kunnen ontmoeten, behalve in de tempel. Want eerst baarde de profeet Johannes de tempel grote zorgen, en nu weer de Heiland uit Nazareth, en er werd over diens doen en laten en over Zijn leer bijna wekelijks uitgebreid beraadslaagd, en men greep naar middelen om Hem het zwijgen op te leggen; maar tot nu toe allemaal zonder resultaat, omdat het volk Hem deels voor een groot profeet, deels ook voor een nieuwe koning, maar grotendeels voor de waarachtige Messias houdt, wat­ eerlijk gezegd -ook bij mijzelf het geval is.

[11] Het merkwaardige daarbij is alleen dat Hij bij de Romeinen een grote aanhang heeft, en Hem bij het verbreiden van Zijn leer helemaal niets door hen in de weg wordt gelegd! Dat acht ik een belangrijk kenmerk voor de echtheid van Zijn Messias - zijn. Maar weet je nu niet waar Hij vanuit Jeruzalem naartoe is gegaan? Bij deze gelegenheid zou ik Hem zelf graag opzoeken om met Hem te spreken. ,

[12] Lazarus zei: 'Vriend, kijk nu maar weer naar de drie licht­ en vuurzuilen, want nu beginnen de beide buitenste zuilen ook te bewegen en naderen de ene middelste zuil. Laten we eens zien wat daaruit voort­komt! Kijk, de ene aan de zuidelijke kant heeft zich nu al met de middelste zuil verenigd, maar die aan de noordkant bleef staan, en we zien er nu nog maar twee, en die twee geven nu net zoveel licht als de eerdere twaalf­want hun licht is nu feller en sterker geworden. Ja, ik kan me niet voorstellen, dat het overdag lichter zou kunnen zijn! Alleen het firmament is donkerder, en in het westen is hier en daar nog een enkele grote ster zichtbaar .

[13] En kijk eens naar beneden naar de stad, hoe de mensen door elkaar rennen! Zelfs op de gevels van de huizen staan mensen en staren naar het verschijnsel! Maar nu beweegt ook de noordelijke zuil zich naar de middelste toe en verenigt zich daarmee! Nu gaat het nog maar om één zuil!'

[14] Nikodemus zei: 'Dat is werkelijk hoogst merkwaardig! Ik vraag me af wat er verder nog gaat gebeuren?'

 

48 Nikodemus voor de Heer

 

[1] Nikodemus had die vraag nog maar nauwelijks gesteld, of de ene overgebleven zuil verhief zich en steeg hoger en hoger, en wel zo langdurig en ook uiterst snel, dat men er al gauw helemaal niets meer van zag, en het werd weer erg donker op de aarde.

[2] En Nikodemus zei: 'Daar heb je het nu! Wat was dat voor een dreigend verschijnsel, en wat had het te betekenen? Dat het door God toegelaten werd, is wel heel duidelijk, want geen menselijke macht zou het uit de diepste diepten van het firmament omhoog hebben kunnen trekken. O menselijke wijsheid, hoe sta je daar nu weer: zo naakt, zo hulpeloos en radeloos als een pasgeboren kind! Vriend Lazarus, wat vind je nu van dit verschijnsel, dat ongeveer twee uur lang alle harten van de mensen met vrees en angst vervulde? Als het door God werd toegelaten, dan staan ons bijzondere dingen te wachten, en als het een of ander spel van aard­ en luchtgeesten was, dan hebben wij arme, zwakke aardse mensen ook niets goeds te verwachten, want op grote, vurige verschijnselen volgen meestal zware aardse stormen en vreselijk noodweer, aardbevingen en ook oorlo­gen, hongersnood en pest. En dat zijn echt geen troostrijke vooruitzichten voor ons arme mensen! -Maar wat vind jij ervan?'

[3] Lazarus zei: 'Ik voor mij weet er evenveel van als jij, maar laten wij er maar niet meer over praten! Kijk eens naar die grote groep mensen daar achter de tenten! Dat zijn allemaal gasten van mij, en in huis zijn er nog meer dan tweehonderd ondergebracht, die van dit verschijnsel weinig gezien zullen hebben. Maar onder al die mensen achter de tenten zullen er wel een paar zijn die dit verschijnsel beter zullen begrijpen dan wij beiden.’

[4] Nikodemus zei: 'Ja, dat zal wel zo zijn, maar hoe bereik ik hen?'

[5] Lazarus zei op Mijn innerlijke bevel: 'Kom maar met me mee, dan zal ik je wel aan de juiste voorstellen!'

[6] Nikodemus zei: 'Dat zou allemaal goed zijn als ik onherkend zou kunnen blijven, zodat ik niet in de tempel verraden word.’

[7] Lazarus zei: 'Ach, maak je daar maar geen zorgen over! De mensen die je hier bij mij aantreft, zijn zelf vijanden van de tempel, omdat zij een betere tempel hebben gevonden; daarom heb je van al die mensen niet het minste te vrezen; ga maar volkomen onbezorgd en moedig met me mee!'

[8] Toen pas besloot Nikodemus om met Lazarus naar ons toe te gaan.

[9] Maar toen hij in Mijn nabijheid kwam, schrok hij echt, omdat hij er totaal geen vermoeden van had dat hij Mij daar aan zou treffen.

[10] Maar Ik ging naar hem toe, gaf hem een hand en zei: 'Waarom schrik je van Mij alsof Ik een spook ben? Jij wilde Mij toch achterna gaan zodra je van Lazarus had vernomen waar Ik heengegaan was, en nu vind je Mij hier! Is dat dan niet des te aangenamer voor jou?

[11] Nikodemus zei toen: 'O Heer, dat heel zeker, maar U bent de Heilige Gods en ik een oude tempelzondaar! Dat bedrukt en benauwt mijn hart, zodat ik nu haast niets tegen U durf te zeggen.’

[12] Ik zei: 'Als Ik je op een zonde wijs, kun je zeggen: 'Heer vergeef Mij die zonde!' Maar omdat Ik geen reden heb om dat tegen je te zeggen, ben je vrij en kun je zeggen wat je wilt. Wat vind jij van het verschijnsel, waarover de tempeldienaren elkaar nu nog in de haren vliegen?'

[13] Nikodemus zei: 'O Heer, dat verschijnsel was iets ongelofelijks, nog nooit voorgekomen sinds het begin van deze wereld! Maar wat het te betekenen heeft, zult U wel beter weten dan wij allen hier, en daarom zou ik alleen aan U een vraag willen stellen. Want ik was zojuist zelfs van mening dat U hier misschien wel de hand in had, omdat U Zich immers ook wel in die streek had kunnen bevinden. Want ongeveer een jaar geleden moet zich, naar ik later heb vernomen, immers ook bij Caesarea Philippi tijdens Uw aanwezigheid iets dergelijks hebben voorgedaan, wat de eigenlijke oorzaak van de brand in die stad moet zijn geweest. En dus dacht ik nu dan ook, dat hier een herhaling van dat verschijnsel bij Caesarea Philippi zou kunnen plaatsvinden als U Zich in die streek zou bevinden. Maar U bent nog hier bij ons in Jeruzalem; daarom hebben we waarlijk geen reden om ons nog langer zorgen te maken over het verschijnsel. Maar wat had het verschijnsel te betekenen? U, o Heer, zult dat wel het allerbeste weten, zoals ik al zei! Als het U gelegen komt, zou U ons daar wel iets over kunnen vertellen!’

[14] Ik zei: 'Het verschijnsel was Mijn wil en dus ook Mijn werk; maar we hebben later nog wel tijd daar wat meer over te zeggen. Blijf nog maar even rustig, want het verschijnsel dat je zag, was nog niet het laatste wat deze nacht brengen zal; pas daarna zal in huis de uitleg volgen! Kijken jullie nu allen omhoog en zie wat er door middel van een beeld wordt getoond!’

 

49 De verschijning van het oude en het nieuwe Jeruzalem

 

[1] Toen allen nu hun ogen omhoog richtten, werd de hemel gloeiend en bloedrood gekleurd, en men zag de stad Jeruzalem tegen de gloeiende achtergrond, door Romeinse soldaten belegerd, en uit de poorten van de stad stroomde bloed. Spoedig daarop stond de stad in lichter laaie en waar men ook keek, overal zag men dikke rookwolken. Kort daarna zag men geen stad meer, maar alleen nog een rokende puinhoop. Tenslotte ver­dween ook deze, waarna men een onvruchtbare woestenij zag, waarop wilde horden hun woonplaats bouwden. Daarna verdween dit visioen en hoorde men uit de stad een enorm angstgeschreeuw; Nikodemus dacht dat er nu in de stad kennelijk oproer uitbrak.

[2] Maar Ik stelde hem gerust en zei: ' Zover is het nog niet; maar vanaf nu over veertig a vijftig jaar zal dat in dit land wel gebeuren en wordt deze stad volledig vernietigd, omdat zij de tijd van haar zeer genadige beproe­ving niet heeft willen zien. Maar wacht nu nog op het laatste! Pas daarna zullen we naar binnen gaan en er met elkaar over spreken. Let nu verder nog op wat jullie zullen zien!’

[3] Na deze aanwijzing van Mij keken allen weer naar het firmament, en de lichtzuil daalde nogmaals uit de hoogte neer op aarde, maar niet meer op de plaats waar zij eerder uit twaalf aparte zuilen ontstond, maar helemaal aan de andere kant in het westen, en verspreidde nog veel meer licht dan voorheen. Spoedig daarna verdeelde zij zich, nu niet meer in twaalf zuilen, maar in talloos vele delen, waaruit zich een heel grote stad vormde, met muren die uit de twaalf voornaamste edelsteensoorten bestonden, die naar alle kanten een zeer veelsoortig licht uitstraalden. En er werden twaalf poorten zichtbaar, waardoor talloos vele mensen uit alle delen van de aarde gelukzalig in en uit liepen.

[4] Boven de stad hoog in de lucht stond, als in robijnen en smaragden letters, een oud Hebreeuwse tekst, waarvan de woorden als volgt luidden: “Dit is de nieuwe stad van God, het nieuwe Jeruzalem, dat eens uit de hemelen zal neerdalen naar de mensen die rein van hart en van goede wil zullen zijn: daarin zullen zij eeuwig met God wonen en Zijn naam loven en prijzen. Deze tekst, evenals het hele verschijnsel was echter alleen maar zichtbaar voor degenen die bij Mij op de berg waren, en verder voor niemand in het hele land.

[5] Nadat alle aanwezigen in jubelend gejuich waren uitgebarsten en Mij hardop wilden aanbidden, verdween het verschijnsel; en Ik zei allen, dat ze God in de stilte van hun hart moesten aanbidden en niet met luide, lawaaierige woorden zoals de Farizeeën, wat voor God geen waarde heeft. Toen lieten zij dat na en hielden in de stilte van hun hart hun beschou­wingen.

[6] Na een klein poosje zei Ik: 'Het is nu middernacht geworden, laten we in huis gaan om daar wat brood en wijn tot ons te nemen. Daarna zal Ik jullie in het kort de verschijnselen uitleggen die hebben plaatsgevonden.’

[7] Na Mijn woorden ging iedereen het huis binnen, waar de grote eetzaal nog heel goed verlicht was.

[8] Toen wij al gauw weer in goede orde in de zaal aan onze tafels zaten en Lazarus en Nikodemus naast Mij plaatsnamen, werd er aan alle tafels overvloedig wijn en brood gebracht en Ik raadde allen aan een kleine versterking tot zich te nemen. Allen namen nu brood en wijn en aten en dronken welgemoed.

[9] Nadat wij ons gesterkt hadden, bekeek onze Nikodemus de verschil­lende gasten aan de tafels wat beter, zag de zeven tempeldienaren, die met de slavenhandelaren aan een kleinere tafel zaten en zei wat verlegen tegen Mij: 'Heer, daar zie ik tempelpriesters, die ik maar al te goed ken! Hoe komen die hier? Zullen die ons niet verraden? Kan men hen wel vertrou­wen?'

[10] Ik zei: 'Vriend, degenen die eenmaal bij Mij zijn, hebben met de tempel daar beneden niets meer van doen! Zij werden door de tempel vermomd hierheen gezonden om Mij en Mijn doen en laten na te gaan, maar zij herkenden de waarheid en hebben de tempel voor altijd verlaten. Over een paar dagen zullen zij, samen met nog een aantal anderen, met die hoge Romeinen daar, naar Rome reizen en daar onderdak vinden, je hoeft dus van niemand te vrezen dat hij je misschien zou verraden omdat je hier bent; daarom kun je nu wel volkomen gerust zijn.'

[11] Nikodemus bedankte Mij voor deze uitleg, pakte nog een stuk brood, at het onbezorgd op en nam daarna de beker met wijn en dronk hem helemaal leeg.

[12] Nadat Nikodemus zich ook geheel gesterkt had, zei hij tegen Mij: 'Heer en Meester, omdat alles nu rustig is en U beloofd heeft ons in het kort een licht te geven over de verschijnselen die zich vandaag op wonderbaarlijke wijze hebben voorgedaan, zou ik U willen vragen om nu Uw belofte te vervullen!’

[13] Ik zei: 'Dat zal Ik ook doen, maar als Ik daarover uitgesproken ben, moet je Me er verder niets meer over vragen, maar dan moet ieder bij zichzelf over het gehoorde nadenken, dan zal dat voor zijn ziel nuttiger zijn dan langdurig gevraag! Luister dus!’

 

50 De Heer legt de lichtverschijnselen uit

 

[1] (De Heer): 'De twaalf vuurzuilen in het oosten stelden werkelijk de twaalfstammen van Israël voor, en de sterke middelste stam was Juda, de beide buitenste waren Benjamin en Levi. Door de verschillende gebeur­tenissen smolten de twaalf stammen samen tot de laatste ene stam van Juda, en die ben Ik, die gekomen ben om alle andere stammen in Mij, de enig ware stam van Juda, te verenigen, zodat zij alle in Mij net zo één zullen worden, als Ik en de Vader in de hemel volkomen één zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid.

[2] Toen jullie de zeven zuilen zagen, zagen jullie in zekere zin de jullie reeds bekende zeven geesten van God, en toen het er later drie werden, zagen jullie in Benjamin de Zoon, in Levi de Geest en in het midden Juda als de Vader .En zie: Vader , Zoon en Geest werden één, waren van eeuwigheid één en zullen ook eeuwig één blijven! En deze Ene ben ook Ikzelf, en wie Mijn woord hoort en daarnaar handelt en leeft, zal ook één zijn met Mij en in Mij. Hij zal net als Ik opvaren naar de hemelen van God en in Mij het eeuwige leven hebben. Dat is heel in 't kort de volkomen ware betekenis van het eerste verschijnsel.

[3] Wat betreft het tweede verschijnsel, dat liet de volle maat zien van de gruwelijke zonden van dit volk, dat nu tijdens de klaarlichte dag die over hen is opgegaan, toch in volkomen duisternis wandelt en ook wil blijven wandelen. En daarom zal het de vruchten oogsten volgens zijn daden, en wel binnen de tijd die Ik jou, vriend, reeds buiten bekendgemaakt heb, namelijk over veertig i vijftig jaar, en Ik geef daar nog een extra termijn van hoogstens tien en zeven jaar bij, waarin Ik nog geduld zal hebben; dan zal het echter ook voor alle tijden der tijden helemaal uit zijn met dit volk. En dit zeg Ik jullie: Deze aarde en deze zichtbare hemel zullen vergaan, en voos en broos worden als een oud kleed, maar deze woorden van Mij zullen worden vervuld en in eeuwigheid nooit vergaan!

[4] Want Ik ben de Heer. Wie wil met Mij twisten en met lansen en zwaarden tegen Mij optrekken?! Ja, ook dat zullen zij nog doen, en Mijn lichaam zal weliswaar de dood vinden aan het kruis, maar dat zal hun maat juist vol maken en hun ondergang onherroepelijk bezegelen. Want de blindheid wil heersen en haar God doden. En dat zal zij binnen niet al te lange tijd doen, en ook deze gruweldaad zal toegelaten worden, opdat haar ondergang voor alle tijden der tijden volkomen zeker en onafwendbaar zal worden. Maar wat voor dit volk de ondergang zal zijn, zal voor jullie dienen tot het grootste heil en de volmaaktste verwerving van het eeuwige leven.

[5] Maken jullie je daar echter niet bezorgd over nu Ik jullie dat van te voren gezegd heb, want het kwade gebroed daar beneden kan wel Mijn lichaam doden, maar niet Hem, die in Mij leeft en eeuwig werkt en schept en ordent. Maar Ik zal ook het lichaam waarlijk niet in het graf laten, want reeds op de derde dag zal Ik ook dit lichaam weer opwekken en Ik zal dan weer tot aan het einde der tijden met degenen omgaan die in Mij zullen geloven, Mij zullen liefhebben en zich aan Mijn woord zullen houden. En jullie, Mijn broeders, zullen Mij kunnen zien en met Mij kunnen spreken zoals nu, nu Ik in het nog niet verheerlijkte lichaam temidden van jullie verkeer .

[6] Als jullie dat allemaal goed overdenken, zullen jullie allen inzien dat er voor het tweede treurige verschijnsel een aanwijsbare reden is. Maar laat niemand van jullie zeggen: 'Heer, dat zou U met Uw almacht wel kunnen veranderen! ' of: 'Dat zou U anders kunnen doen! ' Want waarlijk, Ik zeg jullie dat Ik nu al het alleruiterste doe wat Mijn eeuwige en hoogste goddelijke wijsheid Mij aangeeft, en toch helpt het dat volk daar beneden niets meer, want het is door de eigen, onnoemelijke slechtheid zo verstokt, dat ook Gods macht het niet meer kan helpen.

[7] 'Wel', denken en zeggen jullie bij jezelf, 'hoe is zoiets nu mogelijk? God moet toch alles kunnen doen wat Hij maar wil!' ja, dat kan God waarlijk. Maar bij de volkomen vrijheid van de menselijke wil kan en mag God nooit of te nimmer doen wat Hij wil, want als God de menselijke wil ook maar enigszins zou beïnvloeden, zou de mens een marionet worden, bestuurd door het koord van de vaste goddelijke wil, en zou dan nooit tot een vrij, zelfstandig leven kunnen komen. Kan hij dat echter uit zichzelf niet bereiken, dan is het met het eeuwige leven van zijn zielonvermijdelijk ook voor eeuwig gedaan.

[8] De mens moet dus volledige vrijheid van wil hebben, die alleen door wetten van buitenaf en door vrijwillige gehoorzaamheid tot zijn werkelijk voordeel kan strekken, en daarbij mag de goddelijke almacht weinig of eigenlijk helemaal geen rol spelen en moet, terwille van de zelfstandigheid, toelaten dat de mens alles doet wat hij wil doen, en dus zelfs ook dat hij Mijn totaalonschuldige lichaam doodt.

[9] En omdat deze mensen hier in Jeruzalem de wet van God vrijwel geheel verworpen hebben, en in plaats daarvan voorschriften hebben gemaakt die hun beter uitkomen en die hun wereldse belangen geheel en al dienen en die lijnrecht ingaan tegen Mijn inzettingen, die door Mozes en de profeten aan de mensen zijn gegeven, en deze helemaal willen verdringen, en omdat Ik nu tegen hen en hun grote ongerechtigheid ten opzichte van God en de mensen getuig, haten zij Mij en willen Mij tot elke prijs doden. ja, ook dat zal toegelaten worden, maar dan zal hun maat van begane gruweldaden ook vol zijn, en dan zal er met dit volk gebeuren wat jullie zojuist als tweede verschijnsel gezien hebben.’

[10 Toen zei Nikodemus: 'Heer en Meester, ik ben van mening dat de twee verschijnselen wel eens behoorlijk ontnuchterend gewerkt kunnen hebben op de tempeldienaren en zij in het vervolg wel uit zullen kijken om de hand aan iemand te slaan; want ik heb in de tempel duidelijk gehoord hoe het volk de priesters, die zich hoogst ongemakkelijk voelden, voorhield dat God hen nu allemaal zou oordelen, omdat juist zij als priesters de meeste profeten tot Zacharias en Johannes toe gedood hebben! En zelfs de hogepriester zweeg en durfde het volk niets te antwoorden, toen het zijn gebrachte offers zonder omhaal van de tempel terug eiste, wat anders altijd als een grote misdaad beschouwd wordt. En omdat ik dat zelf nog gezien heb, ben ik van mening dat zij tegen U, o Heer en Meester, niet meer zo vol haat en zo opstandig zullen zijn. Zij zullen er wel voor oppassen om vijandig tegen U op te treden! Bovendien heeft de tempel in verband met het ius gladii* (*Zwaardrecht)van de kant van het hoge Romeinse gerecht bij monde van een overste een uiterst ernstige waarschuwing gekregen, en die zou hun wel eens voor altijd de lust kunnen ontnemen om ooit nog iemand zonder een Romeins vonnis ter dood te veroordelen.’

[11] Ik zei: 'Dat zullen zij ook niet doen, maar in hun woede en moordlust zullen zij zo'n druk uitoefenen op de Romeinse rechter en zo'n groot aantal betaalde getuigen tegen hun offerlam naar voren brengen, dat de rechter tenslotte zal moeten doen wat zij willen. Weliswaar geloven al veel mensen van het volk in Mij en Mijn leer, maar de tempel heeft toch een grote, zij het ook totaal blinde aanhang, waarmee men nog van alles uit kan richten. Dat de tempel nog veel aanhangers heeft, bewijst de bijna ontelbare mensenmenigte die op de feestdagen een bedevaart naar de tempel maakt. Deze grote, massale bedevaarten tonen immers meer dan voldoende aan, hoevelen er nog met de tempel verbonden zijn, en hoeveel blinden er nog in het hele joodse land zijn die God een welgevallige dienst denken te bewijzen als ze heel gewetensvol doen wat hun door de tempel wordt bevolen. Als je dat goed voor ogen houdt, zul je nu nog heel weinig joden vinden die voor het leven van Mijn lichaam borg willen staan.'

 

51 Het verleden en de toekomst van de joden

 

[1] Dit gesprek hoorden ook de Romeinen en Agricola stond veront­waardigd op en zei: 'Heer van alle hemelen en werelden, mocht het gebroed daar beneden ooit zoiets tegen U van plan zijn, dan zal Uw almacht het ons wel van te voren kunnen doen weten en dan zullen wij niet aarzelen om Voor altijd een eind te maken aan dat bedriegersgebroed; ik zal Pilatus daar morgen nog nadrukkelijk op wijzen!'

[2] Ik zei: 'Mijn allerbeste vriend, je hebt meteen op de eerste dag dat je hier kwam, Mijn legerscharen en Mijn macht gezien, en Ik hoef slechts één wenk te geven of talloze scharen almachtige engelen staan Mij ter beschikking, waarvan er één al voldoende zou zijn om de hele aarde en de hele zichtbare hemel in een oogwenk te vernietigen! Ik ben echter niet naar wereld gekomen om haar te oordelen en te vernietigen, maar alleen om haar van de ondergang te redden. En daarom moet Ik de wil van de mensen, hoe ze ook zijn, de vrije loop laten, zelfs wanneer zij zich aan Mijn lichaam willen vergrijpen; want als Ik daar tegenin ga met de goddelijke macht van Mijn wil, die Mij door de Vader gegeven is, dan doodt dat de ziel van ieder mens, en kan niemand denken aan een eeuwig leven na het afleggen van zijn lichaam en er nog minder aan geloven en erop hopen.

[3] O ja, de mensen hoeven zich helemaal niet aan Mijn lichaam te vergrijpen om toch het eeuwige leven van hun ziel te kunnen verwerven, zoals ook jullie het zullen verkrijgen wanneer jullie tot aan het eind van je aardse leven bij Mijn leer blijven zonder dat zich iemand aan Mij hoeft te vergrijpen; en de ene die zich aan Mij zou vergrijpen, zou het leven niet hebben en het ook niet verwerven.

[4] Maar daar beneden bij die wereldse mensen liggen de zaken anders. Zij zijn allemaal duidelijk dienaren van de hel en haar leugenvorst geworden en staan nu in zijn wereldse dienst. Zij stapelen zonden op zonden en gruwelen op gruwelen, begaan allerlei hoererij, echtbreuk en bloedschan­de, en proberen voortdurend iemand ook totjood te maken door hem de hemel en het eeuwige leven te beloven. Wanneer iemand echter tot hun geloof is overgegaan, kleden ze hem bijna geheel uit, opdat hij zich zo de hemel en het eeuwige leven koopt.

[5] Hebben zij zo'n blinde heiden echter helemaal van zijn vermogen ontdaan, dan zeggen zij met een schijnheilig gezicht: 'Zo, vriend, nu ben je al halverwege op weg naar de hemel en het eeuwige leven! Tot nu toe hebben wij voor jou gewerkt, maar van nu af aan moet je zelf werken volgens de wet die we je hebben laten zien, anders zou ons voorbereidende werk en de offers die je aan God gebracht hebt, geen waarde hebben!'

[6] En zo beroven zij de een na de ander en doen dan verder totaal niets meer voor hem; en als hij bij hen komt om raad dan verwijzen zij hem naar hun preken, als hij die raad niet kan betalen. Kan iemand echter een advies goed betalen, dan krijgt hij behalve de preek ook een advies dat gewoonlijk uit een listig in elkaar gezette leugen bestaat.

[7] En omdat deze hemel-en-eeuwig-leven-verkopers zelf niet in de hemel komen, daar zij er zelf niet in geloven en ook nooit in geloofd hebben, laten zij er ook niemand anders binnengaan, omdat zij door hun uiterst duistere leugens de weg daarheen versperren.

[8] Wie dat nog met een helder verstand herkent en naar de waarheid begint te zoeken, die verdoemen zij weldra als ketter en godslasteraar en zij vervolgen hem verwoed tot de laatste druppel bloed, zoals zij ook om dezelfde reden de van Gods geest vervulde profeten voor het merendeel gedood hebben, wier graven zij nu voor de schijn eren en op bepaalde herdenkingsdagen witkalken. Maar zij zijn zelf als witgekalkte graven die er van buiten heel stichtelijk uitzien, maar van binnen vol kadavers zijn en vol walgelijke lucht.

[9] Jullie denken nu natuurlijk bij jezelf: 'Ja, als dit boze gebroed al sinds zo lang zo is, dan had God hen toch ook al lang volkomen kunnen vernietigen! ' Ja, dat had God ook wel kunnen doen en dat heeft Hij ten dele ook gedaan door allerlei gerichten, die eens zover gingen dat het hele joodse volk veertig jaar lang in de harde gevangenschap van Babylon terechtkwam, en de tempel van Salomo en grotendeels ook de stad Jeruzalem verwoest werden. Daarop deed het volk weer boete en keerde tot God terug. En het werd weer vrij en kwam weer in dit beloofde land, bouwde de stad en de tempel opnieuw op en leefde toen een tijdlang helemaal volgens de regels. Maar toen het weer tot uiterlijke glans en aanzien kwam, begon het langzamerhand ook van de juiste wegen af te wijken en maakte het voor zichzelf wetten, - dat wil zeggen voornamelijk de tempel, die deze wetten in de plaats stelde van de goddelijke wetten, en spoorde het volk aan om deze menselijke wetten streng op te volgen, terwijl de priesters openlijk aan het volk leerden: 'Het is verdienstelijker voor jullie om deze nieuwe wetten op te volgen dan de oude!' En zo ging het almaar door, en het werd slechter en goddelozer dan tijdens de richters en koningen.

[10] Het ontbrak echter nooit aan vermaningen en ten dele ernstige beproevingen, die helaas geen vruchtbare bodem meer vonden. Toen het volk en hun koningen en priesters nauwelijks meer dachten aan de levende God, en iedereen er in de roes van de wereld op los leefde, zond God weer profeten en waarschuwde het volk ernstig, dat er een machtige vijand in het land toegelaten zou worden die alle joden zou onderwerpen en hun koningen gevangen zou nemen, en die de vrouwen, dochters, ossen, koeien, kalveren en schapen van de joden als gijzelaars zou wegvoeren, en ook veel goud, zilver, edelstenen en parels van hen zou afnemen, en dat het volk voor altijd zou worden geknecht. Kortom, het werd de joden in goed begrijpelijke taal beschreven hoe het hun zou vergaan als zij hun wereldse wetten en hun wereldse gezindheid niet zouden verlaten. Maar dat was allemaal tevergeefs en de voorspelling ging in vervulling, want de Romeinen drongen het land binnen, veroverden het en handelden volgens de voorspelling.

[11] Toen kregen de joden wereldse wetten genoeg in hun land, die zij op leven en dood moesten nakomen. De tempel keerde daarna onder enkele vrome priesters tijdelijk weer tot God terug, bleef daar echter niet bij en is sinds -zeg maar – dertig jaar helemaal afgegleden tot een rovershol en een moordkuil, en is nu als tempel slechter dan een willekeurige afgodentempel uit de voortijd of uit de hedendaagse tijd.

[12] En hoewel Ik nu als de Heer, omhuld met een lichaam, Zelf in de tempelonderwijs, terwijl Ik de duidelijkste tekenen doe en al het volk en de .tempeljoden de waarheid leer, helpt dat toch helemaal niets, en de Fanzeeën gaan nog erger dan ooit hun gang met liegen en bedriegen, en beraadslagen voortdurend hoe zij Mij uit deze wereld kunnen helpen. En zelfs dat zal hun nog toegestaan worden, opdat de maat van hun gruwelen vol zal worden. Maar dan komt ook het jullie allen in het tweede verschijnsel getoonde grote gericht over dit volk, en daarmee ook het einde van hen, als joden, waarna zij dan als kaf naar alle uiteinden der aarde verstrooid zullen worden. En hun naam, die tot nu toe overal geroemd werd, zal veracht worden.

[13] Als zij deze tijd van grote genadige beproeving herkend zouden hebben, dan zouden zij zeker voor eeuwig het eerste volk van de hele oneindigheid geworden en ook gebleven zijn; maar juist omdat zij deze grote tijd der tijden niet wilden herkennen, zullen zij dan ook door het grote gericht dat over allen is begonnen, het laatste volk van de aarde worden. Verstrooid onder alle volkeren der aarde zullen zij onder allerlei vervolgingen gelijk de vogels in de lucht hun voedsel moeten zoeken, en zij zullen overalonderdanig zijn.

[14] En ook al zullen er in latere tijden enkelen zijn die bergen geld zullen verzamelen, dan zullen zij daarvoor toch nergens op aarde een land, een rijk of een vorstendom kunnen kopen; en tot getuigenis van Mijn voor­spelling zullen zij zo blijven tot aan het einde der tijden van deze aarde.'

 

52 Noodlot of vrijheid van wil?

 

[1] (De Heer): 'Denk echter niet dat dit zoiets is als wat bepaalde blinde wereldse geleerden 'voorbeschikking' noemen, alsof God al voor ieder mens voorbeschikt zou hebben wat hem in zijn korte of langere leven te wachten staat! Iets dergelijks te denken of te geloven kan voor de ziel de dood betekenen, omdat die leer een heimelijke uitwas is van de hel en het absolute tegendeel is van de ware levensprincipes van God voor de mensen. De mensen bepalen zelfhun lot door hun vrije wil verkeerd te gebruiken en niet alle zeven levensgeesten in zichzelf te willen opwekken, waardoor zij ook niet tot de ware aanschouwing komen van hun innerlijke, ware en onvergankelijke levensschat. Daardoor komen zij op zijwegen en willen dan ook in het licht van de wereld het ware, innerlijke levenslicht opzoeken en daar dan blijmoedig naar handelen en wandelen.

[2] Maar wanneer de ziel van een mens zich eenmaal behoorlijk in de donkerste nacht van haar zelfgeschapen wereldse waan bevindt, kan ook geen van de engelen van de hemel haar een andere richting geven zonder haar innerlijke vrije wil aan te tasten, en niemand kan dan zeggen: 'Zie, dat was dus de bestemming van deze mens!' Ja, het was ongetwijfeld wel een bestemming, maar die ging niet van God uit, maar van de mens zelf.

[3] Van God uit werd het slechts toegelaten, en wel als gevolg van de volkomen vrije wil van de mens. En wat Ik nu zei over één mens, dat geldt ook voor een heel volk. Het is en blijft zelf de schepper van zijn tijdelijk en eeuwig lot.

[4] Het zou dus een groot misverstand zijn om aan te nemen dat God al van eeuwigheid voorbestemd zou hebben dat dit alles, wat Ik jullie nu door de verschijnselen getoond en mondeling voorspeld heb, zo zou moeten gebeuren. O nee, dat is geenszins het geval! Maar toch zal alles zo gebeuren, omdat de mensen het zo willen, omdat het allergrootste en invloedrijkste deel van hen zich heel welbehaaglijk en met enorme hardnekkigheid vrijwillig in de totale nacht van de hel bevindt, en nu zelfs na Mijn geweldig machtige oproep deze nacht van de dood niet wil verlaten.

[5] Want meer dan wat Ikzelf nu doe, gedaan heb en nog zal doen, kan onmogelijk gedaan worden zonder de volkomen vrijheid van de mense­lijke wil aan te tasten en wiens ogen dan niet opengaan en wie zich daar dan nog niet naar richt, diens blindheid en onverzettelijke verstoktheid van hart zijn dan door geen enkel middel, waarvan iedereen kan zeggen dat het een waar en goed en zacht middel is, meer te genezen. In zo'n geval moet dan het gericht komen en als laatste middel werken. Maar opdat het gericht los kan breken, moet eerst de maat van het kwaad waardoor het veroorzaakt wordt, vol zijn, wat bij dit volk binnenkort -zoals ik gezegd heb -het geval zal zijn. Denk er dus nu niet al te angstig over na, want niet Ik, maar de mensen die niet te bekeren zijn, willen het zo!'

[6] Toen zei Nikodemus: 'Maar Heer en Meester, dan ziet het er voor de mensheid toch wel ontzettend slecht uit! Als God Zelf zulke mensen nooit helpen kan, zelfs niet tegen hun domme wil en eigenzinnigheid in, wie zal hen dan nog wel kunnen helpen?'

[7] Ik zei: 'Ja, vriend, jij begrijpt heel veel aardse dingen niet, die je toch ziet en kent, - hoe wil je dan zuiver geestelijke dingen begrijpen, die je niet ziet of voelt? Ik heb toch gezegd dat God de mens met betrekking tot zijn innerlijke, geestelijke ontwikkeling niet met Zijn almacht leidend en sturend mag beïnvloeden, vanwege Zijn eeuwige ordening. Want als God dat zou doen, dan zou de mens een dode machine worden en nooit tot een volkomen vrij, zelfstandig leven kunnen komen.

[8] Breng de ergste roofmoordenaar maar eens bij Me, dan zal Ik hem in een oogwenk omvormen tot een engel des lichts; maar dan zal daardoor zijn eigen ik zo goed als volledig dood zijn! Zodra Ik Mij echter weer terugtrek met de geest van Mijn almachtige wil, wordt zijn eigen ik weer actief, en zal de oude roofmoordenaar weer voor je staan. Want zijn liefde is roof­ en moordlust en dat is dus zijn leven; neemt men dat van hem af, dan is hij volkomen dood en heeft helemaal opgehouden te bestaan.

[9] Maar toch kan zo 'n mens zijn leven nog beteren en wel door de zeer kwalijke toestand waarin hij zichzelf door zijn verkeerde liefde gebracht heeft. Want de ziel van de mens begint pas over de oorzaak van haar beroerde en ongelukzalige toestand na te denken, als zij zich reeds door eigen toedoen in het harde gericht bevindt; en als de ziel eenmaal de oorzaak daarvan begint in te zien, zal zij ook gauw de wens in zich voelen opkomen, bevrijd te worden uit haar slechte toestand, en dan zal zij naar middelen gaan zoeken om zich uit dat harde gericht te bevrijden.

[10] En als de ziel eenmaal die wens en wil in zich heeft, dan is zij ook in staat een licht in zich op te nemen dat haar van boven af door allerlei adequate middelen wordt aangereikt.

[11] Grijpt de ziel de haar geboden middelen aan, dan begint haar vroegere slechte liefde zich uit en in zichzelf in een goede en betere liefde te veranderen. Het wordt lichter en lichter in haar, en zij gaat trapsgewijs tot een hogere levensvervolmaking over, en dat is slechts mogelijk door een heel streng gericht toe te laten. En bijgevolg zal er dus ook over de joden, wanneer de maat van hun gruweldaden vol is, een zeer streng gericht toegelaten worden, zowel hier als aan gene zijde, en dat zal hen voor alle tijden der tijden zeer verdeemoedigen, omdat zij nooit de heerschappij over een volk zullen verwerven.’

 

53 Over de maat van het goede en het slechte

 

[1] Nikodemus zei: 'Heer en Meester, maar waarom moet er pas zo'n zwaar gericht over een volk komen als de bepaalde maat van al zijn mogelijke zonden vol is geworden? En wat is dat voor een maat, en waaruit bestaat die?'

[2] Ik zei: 'Dat is toch wel wat vreemd, dat jij als Oudste van de tempel en van de hele stad dat niet begrijpt, terwijl je toch zo vele malen de wijze spreuken van Salomo voor jezelf en voor de anderen gelezen hebt! Als een kind in het moederlichaam eenmaal volgroeid is, dan is zijn maat als foetus vol en komt het ter wereld. Een vrucht aan de boom heeft zijn maat bereikt als hij volledig rijp is, waarop hij dan van de boom valt. Een mens die de wet goed kent, geheel daarnaar leeft en deze uit liefde tot God en zijn naaste niet meer overtreedt, heeft daardoor de duidelijke maat van zijn eigen levensvoleinding vol gemaakt, en is daardoor reeds in dit leven een burger van de hemelen geworden, omdat hij de geestelijke dood in zich volkomen heeft overwonnen en vol van het eeuwige leven uit God is geworden.

[3] Maar een mens, die ten eerste al nooit echt de moeite neemt om de levenswetten van God beter en duidelijker te leren kennen - omdat het vermaak van de wereld hem daar te veel van afhoudt - en die zich van de ene zinsverrukking in de andere stort, die begint God te vergeten, en daardoor verdwijnt zijn geloof in Hem steeds meer. Als hij echter zijn geloof in een God verliest, dan worden zijn ouders ook hinderlijk voor hem. Niet alleen dat hij hun niet meer gehoorzaamt, maar hij ergert hen steeds door alle mogelijke ongehoorzaamheid, slaat hen tenslotte zelfs, besteelt hen en verlaat hen. En als hij zijn ouders niet eerbiedigt, heeft hij al helemaal geen respect voor zijn medemensen. Hij bedrijft hoererij. in allerlei vorm, wordt een dief, een rover en een moordenaar om zich middelen te verschaffen waarmee hij zich nog meer aan zijn lusten en slechte hartstochten over kan geven. En zo heeft deze mens zich tenslotte van alle levenswetten ontdaan en handelt dan volgens de wetten van zijn slechte en kwade aard, en zondigt op die wijze volledig tegen de hele wet. Daardoor heeft hij echter ook de maat van het kwade vol gemaakt, is een duivel geworden en heeft daardoor dan ook in zichzelf en uit zichzelf het gericht over zich doen losbreken; in zijn grote kwelling en pijn moet hij zich nu zelf verwijten dat niemand dan alleen hijzelf de schuld daarvan was.

[4] Dat echter, zodra de maat der zonden vol is, heel zeker het gericht volgt -wat de eigenlijke geestelijke dood is - is door God al sinds eeuwigheid zo bepaald en onveranderlijk voor de hele toekomstige eeuwigheid vast­gesteld; want als dat niet zo was, dan zou er geen vuur, geen water, geen aarde, geen zon en geen maan en ook geen schepsel daarop zijn.

[5] Het vuur is wel een kwaad element, en als het je zou vastgrijpen, zou het je dood zijn. Maar moet er geen vuur zijn, omdat het voor de mensen wel eens gauw dodelijke kan zijn? Zie, de aarde heeft een bepaalde aantrekkingskracht, tengevolge waarvan ieder lichaam zwaar wordt en onophoudelijk naar haar middelpunt getrokken wordt! Tengevolge van deze eigenschap van de aarde kun je van een hoogte vallen en jezelf doden. Moet de aarde die eigenschap dan niet bezitten, omdat die de dood van een mens kan veroorzaken? O, dan zou het ervoor de aarde al gauw slecht uitzien, want zij zou uit elkaar vallen en nog vollediger oplossen dan een stuk ijs in de zon, en dan zou het met alle schepselen die zich daarop bevinden gedaan zijn! Want waar zouden die moeten leven als zij geen vaste ondergrond hadden? En zie, deze noodzakelijke eigenschap van de aarde en van al haar materie is ook een gericht dat van God uitgaat voor alle materie, anders zou er geen materie zijn!

[6] En zo is alles watje in deze wereld ook maar zien kunt, een gericht dat door God is ingesteld, en wie zich van het geestelijke en dus ook van God afwendt en zich in zijn ziel op de materie van de wereld richt, kan onmogelijk ergens anders terechtkomen dan in het oude gericht en de dood daarvan; want de vrijheid en het volkomen afwezig zijn van gerichten is alleen in de zuivere geest uit God, die ieder ten deel kan en zal vallen die volgens Mijn leer leeft, en gelooft dat Ik vanuit God als Zelf God in deze wereld ben gekomen om alle mensen het ware levenslicht en het eeuwige leven te geven. Want Ikzelf ben de waarheid, het licht, de weg en het leven. - Begrijp je dat nu?'

 

 

54 De uitleg van het derde lichtverschijnsel

 

[1] Nikodemus zei: 'Heer en Meester, dat begrijp ik nu en ik dank U uit het diepst van mijn hart voor deze zeer belangrijke lering! Maar omdat U ons nu de twee lichtverschijnselen hebt uitgelegd, zou ik U willen vragen om ons het derde verschijnsel ook nog uit te leggen; want daar moet iets heel bijzonders in verborgen zijn.'

[2] Ik zei: 'ja, ja, Ik zal jullie het derde verschijnsel wel uitleggen, maar jullie zullen het niet goed begrijpen; want wat de nog verre toekomst zal brengen, zullen jullie pas duidelijker inzien als jullie in de geest wederge­boren zijn. Maar Ik zal er toch iets over vertellen, luister dus!

[3] De uit de hemelen op aarde teruggekeerde lichtzuil ben Ik in de geest van Mijn levende woord, dat Ik in de toekomst in de harten van die mensen zal leggen die Mij liefhebben en zich aan Mijn geboden zullen houden; naar hen zal Ik Zelf komen en aan hen zal Ik Mij openbaren. En zo zullen zij allen opnieuw door God onderwezen worden.

[4] Dat de zuil in talloos vele delen uiteengaat, betekent dat de innerlijke, geestelijke betekenis onthuld zal worden van al Mijn woorden en leringen, die Ik sinds het begin van het menselijk geslacht aan de mensen bij monde van de aartsvaders, de profeten en zieners en nu Zelfheb gegeven.

[5] Uit al die vele gedeeltelijke onthullingen van de innerlijke, geestelijke betekenis van Gods woord zal uiteindelijk een ware en grote licht­ en levensleer ontstaan, en deze leer zal dan het grote en nieuwe Jeruzalem zijn, dat uit de hemelen naar de mensen zal neerdalen. En wie in de nieuwe leer zullen zijn en leven, zullen in het nieuwe Jeruzalem wandelen en er eeuwig wonen, en aan hun grenzeloze zaligheden zal nooit een einde komen. Want Ikzelf zal bij hen zijn en zij zullen de talloze heerlijkheden van Mijn liefde, wijsheid en almacht aanschouwen.

[6] Er zal echter vanaf de ondergang van deze oude stad Jeruzalem tot aan de tijd waarop de nieuwe stad Gods op aarde komt, weinig licht bij de mensen op aarde zijn; want er zullen maar al te gauw een groot aantal valse profeten en priesters in Mijn naam opstaan en valse wonderen verrichten en de mensen misleiden en blind maken. ja, de antichrist zal met hulp van de aardse koningen zulke dingen doen, dat zelfs Mijn uitverkorenen, als Ik dat toe zou laten, verleid zouden kunnen worden om hun knieën te buigen voor de nieuwe Baal. Dan zal Ik weer een tijd van grote nood onder de mensen laten aanbreken, zoals er nog niet eerder onder de zon is voorgekomen. Dan zal Baal evenals de grote hoer van Babel terneer geworpen worden, en het licht van het levende woord in de harten van vele mensen zal dan gaan schijnen en zal de mensen die gebukt gaan onder deze nood oprichten en verlossen, en zij zullen zich allen verheugen in het nieuwe licht en Mijn naam loven en prijzen.

[7] In die tijd zullen de mensen dikwijls omgang hebben met de reine geesten uit Mijn hemel, die hun leraren zullen zijn en hen zullen onder­ wijzen in alle geheimen van het eeuwige leven in God, zoals dat in het derde verschijnsel aan jullie werd getoond doordat er mensen door de twaalf poorten in­ en uit gingen.

[8] De twaalf poorten betekenden nu echter niet meer dat de nieuwe stad gebouwd was uit de twaalf stammen van Israël, maar uit de twaalf voornaamste grondbeginselen van Mijn leer, welke zijn vervat in de tien geboden van Mozes en in Mijn twee nieuwe geboden van de liefde; want dat zijn de poorten waardoor de mensen voortaan zullen binnengaan in de nieuwe stad van God, die vollicht en leven is.

[9] Alleen degene die Mijn geboden zal houden, zal ook deze stad binnengaan en hem zal licht en leven gegeven worden; wie echter de geboden niet zal houden, zal ook niet in deze nieuwe stad komen. De twaalf soorten edelstenen waaruit de muur om de grote stad gebouwd was, waren eveneens weer een aanduiding van dezelfde twaalf geboden.

[10] Deze twaalf geboden zijn voor de mens dus niet alleen de ingangspoor­ten tot het licht en het leven, maar ook zijn onverwoestbare bescherming en afscherming, en de poorten en machten van de hel of de materiële wereld kunnen die nooit verwoesten of overwinnen.

[11] Ook hebben jullie bij het verschijnsel opgemerkt, dat de stenen van de muren in al hun kleuren ook een sterk licht uitstraalden. Dat toonde jullie dat in de gegeven twaalf geboden ook alle graden van de goddelijke wijsheid vervat zijn, en zo kan de mens alleen maar door het houden van de twaalf geboden tot volmaakte wijsheid komen. Want in de geboden ligt alle wijsheid uit God, en omdat daarin al Gods wijsheid ligt, ligt ook alle goddelijke macht en kracht er in besloten, omdat in deze geboden de alwijze en almachtige wil en daardoor de hoogste vrijheid besloten ligt.

[12] Wie dus door het houden van de geboden de wil van God tot de zijne heeft gemaakt, die heeft ook de goddelijke macht en de goddelijke vrijheid tot de zijne gemaakt; hij heeft de toestand van de ware geestelijke wedergeboorte bereikt en is als een waar kind van God zo volmaakt als de Vader in de hemel Zelf

[13] En Ik zeg nu tegen jullie allen, dat jullie door nauwkeurig de geboden op te volgen er naar moeten streven om reeds hier op aarde even volmaakt te worden als de Vader in de hemel, dan zullen jullie ook kunnen doen wat Ikzelf nu doe en nog grotere dingen. En als jullie je in deze toestand bevinden, zijn jullie reeds tijdens dit leven burgers van het nieuwe Jeruzalem. Dat is dus de betekenis van het derde verschijnsel. Hebben jullie dat goed gehoord en begrepen?'

[14] Deze uitleg van Mij over het derde verschijnsel verwonderde allen zeer en ze dachten een poos diep na, maar wisten toch niet precies in hoeverre zij deze laatste uitleg goed of misschien toch niet helemaal begrepen hadden.

 

55 Het zien van Gods wijsheid door de wedergeboorte

 

[1] Nikodemus zei, na een poosje diep te hebben nagedacht: 'Heer en Meester, groots en diepgaand is hetgeen U ons nu zo helder hebt laten zien en ik zal U er wel nooit genoeg voor kunnen danken; maar omdat dit alles zo veelomvattend en diepgaand is, heb ik het, zoals misschien ook sommige anderen, niet helemaal door en door kunnen begrijpen. Ik zie wel in dat het ook door verdere uitleg voor mij niet helderder zou worden, daarom zeg ik dan ook niet: Heer, maak me dat nog duidelijker en begrijpelijker!’

[2] Ik zei: 'Daar heb je ook volkomen gelijk in. Dit is voor jou en voor menigeen niet duidelijker uit te leggen, maar je zult dat alles en nog veel meer pas begrijpen wanneer je in de geest bent wedergeboren.

[3] Mijn woord en Mijn prediking aan jullie kan niet gegeven worden op de verstandelijke manier waarop de mensen van hun wereldse kennis spreken, maar zij moeten blijk geven van de geest, die jullie volledig onbekend is, en van zijn kracht, opdat jullie geloof en toekomstige kennis niet gebaseerd is op de wijsheid van de geestelijk blinde mensen, maar op de wonderbare kracht van de geest uit God.

[4] Wel, Mijn manier van leren en spreken is in de ogen van de wereldse geleerden een dwaasheid, omdat zij niets afweten van de geest en zijn kracht en met hun grove zintuigen niets waarnemen; maar toch is Mijn leer een wijsheid van de diepste en verhevenste soort, echter alleen voor de ogen, oren en harten van de volmaakte mensen, die van goede wil zijn en de geboden van God altijd gehouden hebben. Maar voor de wijzen en leiders van deze wereld, die net als hun wijsheid vergaan, is Mijn leer dat natuurlijk niet.

[5] Ik spreek tot jullie over de verborgen wijsheid van God, die Hij reeds vóór de schepping van deze materiële wereld heeft ingesteld voor jullie eeuwige levensluister, en die verborgen wijsheid heeft nog geen Farizeeër ­geen Oudste en schriftgeleerde of tempeloverste met zijn wereldse verstand in de Schrift ontdekt; want wanneer zij deze verborgen wijsheid ooit zouden hebben waargenomen, dan zouden zij er niet voortdurend over beraadslagen hoe zij Mij, de Heer van eeuwigheid, kunnen doden en vernietigen. Maar laat hen het maar proberen en beraadslagen; want naar hun werken zal ook hun loon zijn!

[6] Tegen jullie zeg Ik echter, zoals er geschreven staat: 'Geen mensenoog heeft ooit gezien, geen oor gehoord, en in geen mensenhart is opgekomen wat God diegenen heeft bereid die Hem liefhebben en Zijn geboden houden!’

[7] Wat Ik jullie nu openbaar, dat openbaart Gods geest aan jullie geest, opdat ook jullie geest Gods diepe wijsheid zal onderzoeken en leren kennen. Want alleen de geest doorziet en onderzoekt alle dingen en, daardoor gelouterd, ook Gods diepe wijsheid. En zo ontvangen jullie van Mij niet de geest van de wereld, die jullie nooit nodig hebben, maar de geest uit God, opdat jullie door deze geest volledig kunnen vatten en begrijpen wat jullie door Mij als door God gegeven is.

[8] Daarom kan Ik met jullie daar niet over spreken zoals geleerden dat doen, maar alleen met woorden waarmee de geest van God onderwijst en alle dingen vanuit de geest richting geeft, en jullie kunnen Mij daarom ook niet geheel begrijpen, omdat jullie ziel nog niet helemaal vervuld is van de geest. Maar wanneer jullie ziel zich met alle liefde en een vrije goede wil geheel zal bevinden in de geest uit God, die jullie nu ontvangen, dan zullen ook jullie zelf alle dingen vanuit de geest benaderen en alles goed zien en begrijpen wat jullie nu nog duister en onbegrijpelijk voorkomt.

[9] Jullie vernemen nu echter toch al iets van de eeuwig ware geest van God en jullie kunnen ook al veel vanuit een geestelijk standpunt bezien. Maar de door en door natuurlijke mens merkt niets van Gods geest in zichzelf, en als men daar met hem over spreekt, is dat voor hem een dwaasheid, omdat hij niets in zich heeft waarmee zijn ziel de dingen vanuit de geest kan beoordelen. Want als een mens geestelijke dingen wil verstaan en begrijpen, moet eerst zijn ziel en alles geheel van de geest doordrongen zijn, want al het leven en al het ware licht en alle ware kracht is enkel in de geest aanwezig, die alleen aan alles de juiste richting geeft en door niemand kan worden tegen gehouden.

[10] De natuurlijke mens, die nog zonder geest is, bestaat uit de gerichte materie, en zijn natuurlijke leven is hem door Gods geest alleen maar als een middel gegeven waardoor hij in staat is het ware geestelijke leven in zichzelf op te wekken, als hij dat wil. Hij kan dus met zijn natuurlijke verstand Gods geboden wel herkennen en dan de wil opvatten om die ook na te volgen en ernaar te leven en te handelen. En als hij dat doet, dringt Gods geest ook in zijn ziel in zoverre hij in het houden van Gods geboden en in het geloof aan de ene God en in de liefde tot Hem en zijn naaste gevorderd is.

[11] Wanneer de ziel daarin zo sterk is geworden dat zij nooit meer terug kan vallen, is dat al een zeker bewijs dat zij geheel en al doordrongen is van Gods geest, die alles wat zij ziet en weet een geestelijke richting geeft; zo'n ziel heeft daardoor haar vroegere dode materie volkomen overwon­nen en is met de geest van God, die haar doordrongen heeft, één geest, één kracht, één licht en één waar, onverwoestbaar leven geworden, dat door niemand meer gericht kan worden.

[12] Jullie moeten daarom vóór alles het ware rijk van God en zijn gerechtigheid zoeken, al het andere zal je er dan vanzelf bij gegeven worden, want dat zal Gods geest dan in je doen. Maak je in het geheel geen zorgen over aardse dingen, niet eens over wat je de komende dag zult eten en drinken en waarmee je je lichaam zult bekleden, want dat is iets waarover de heidenen zich zorgen maken en andere mensen van de wereld die de ware God nog nooit hebben leren kennen. Als de ware geest in jullie zijn volle wedergeboorte heeft bereikt, zullen ook jullie daarmee alles bereikt hebben wat je nodig hebt.

[13] Als jullie op Mijn wegen zullen wandelen en blijven, zoals Ik jullie dat leer en geleerd heb, dan zullen jullie ook in Mij zijn en Mijn geest in jullie, en daarmee zullen jullie alles kunnen doen en tot stand brengen wat zijn wijsheid jullie zal zeggen en wat zijn wil in jullie zal willen. En daarmee is jullie alle noodzakelijke wereldse verzorging voor de tijd van je aardse leven ook in meer dan overvloedige mate gegeven.

[14] Jullie hebben nu bij Mij gezien wat voor de geest allemaal mogelijk is; wat echter voor Mijn geest mogelijk is, zal ook voor jullie geest mogelijk zijn, als hij één wordt met Mij. Hoe hij met Mij één kan worden, heb Ik jullie herhaaldelijk laten zien, handel daar dan naar, dan zullen jullie deze belofte van Mij in jezelf volledig in vervulling zien gaan!

[15] Maar nu zullen we, omdat we vandaag veel gedaan en tot stand gebracht hebben en het al enige uren na middernacht is, wat rust nemen en morgen aan het werk voor de nieuwe dag beginnen!’

[16] Lazarus zei: 'Heer, voor zoveel mensen zal ik nauwelijks voldoende slaapplaatsen hebben!’

[17] Ik zei: 'Maar waarom? Laat iedereen op z'n plaats blijven zitten, op z'n armen steunen en uitrusten, dan zal hem dat heel goed bekomen!'

[18] Daarmee was Lazarus volkomen tevreden en hij deed dat zelf ook.

[19] Nikodemus wilde nu naar huis gaan om overdag niet op de berg gezien te worden, want hij was bang voor de Farizeeën.

[20] Maar Ik zei tegen hem: 'Wees niet bang voor degenen die je niets kunnen doen! Als Ik het wil en jij het gelooft, kun je ook op klaarlichte dag ongezien deze berg verlaten en naar je werk gaan.'

[21] Nikodemus zei: 'Dan blijf ik, want mijn familie zal zeker van uit gaan dat ik in de tempel aan het werk ben.,

[22] Ik zei: 'Zeer zeker, blijf dus en rust ook wat uit.'

[23] Na deze woorden van Mij werd het stil in de zaal en iedereen gaf zich over aan een korte rust, die het lichaam zeer versterkte.

[24] Maar onze Rafaël ging op Mijn innerlijke bevel naar de slaven, die nog niet sliepen, en bracht hen op dezelfde wijze tot rust, en bleef tot zonsopgang bij hen en zorgde ervoor dat zij allen zeldzaam mooie dromen hadden; want het was kenmerkend voor deze kinderen uit het noorden om allerlei voorspellende dromen te hebben. En als zij in hun droom mooie en wonderbaarlijke dingen gezien hadden, dan waren zij overdag in een verheven stemming en vroom, geduldig en opgewekt.

[25] En zo kreeg hier ieder het zijne.

 

56 Het wezen van de engelen

Liefde en wijsheid, hart en verstand

 

[1] Wij rustten en sliepen nog heerlijk, terwijl de zon al boven de verre horizon opkwam. Toen werden Lazarus en zijn waard wakker en de laatste stond vlug op van zijn stoel en verliet het vertrek om de bedienden te wekken, zodat zij een goede en rijkelijke ochtendmaaltijd konden gaan klaarmaken. Daardoor kwam weldra alles in huis tot leven en ontwaakten ook wij, stonden op van onze plaatsen en gingen naar buiten.

[2] Voor het huis was een bron die goed en zuiver water gaf en Ik zei tegen Lazarus: 'Broeder, laat ons, om Nikodemus geen ergernis te geven, kruiken brengen en die met water vullen, zodat we onze handen kunnen wassen en er niet gezegd kan worden dat we het brood met ongewassen handen eten!'

[3] Dat gebeurde, en allen wasten hun handen, gezicht en ook hun voeten, waarna er schone doeken gebracht werden waarmee men zich kon afdrogen.

[4] Na het wassen, kwam ook Rafaël weer bij ons en vertelde aan Lazarus dat de jeugd nog heel lekker lag te slapen en te dromen, en dus de eerste uren nog niet gewekt moest worden. En zo gebeurde het dan ook, omdat dat hard nodig was voor de jongeren die door de verre, slechte reis erg vermoeid waren.

[5] Maar nu bij daglicht merkte Nikodemus de verblindende schoonheid van Rafaël pas goed op en hij raakte niet uitgekeken op hem. Na een ogenblik van diepe, innerlijke verbazing zei hij tegen Mij: 'Maar Heer en Meester, waar komt deze bovenaards mooie jongeman toch vandaan? Hoe heet hij? Nee, ik heb nog nooit een dergelijke mannelijke schoonheid gezien! Dicht bij hem staat weliswaar ook een heellief meisje, maar hoe aards is zij vergeleken bij deze meer dan hemels mooie jongeman! Kijk eens hoe prachtig zijn gouden haar over zijn etherisch zachte hals golft, die vrijwel sneeuwwit is! Wat is zijn gezicht onbeschrijflijk mooi! Hoe zacht, vol en teer zijn zijn armen en voeten! Alles aan hem is zo keurig en verzorgd, hoewel heel eenvoudig, dat ik als een Oudste van de stad en van de tempel zelfs in mijn dromen nog nooit iets dergelijks heb gezien. Werkelijk, deze jongeman kan geen kind van deze aarde zijn! Als hij vleugels zou hebben zoals de cherubijnen, die in het Allerheiligste van de tempel de ark bewaken, dan zou hij een volmaakte engel van God zijn!'

[6] Ik zei: 'Denk je dan dat de engelen van God vleugels moeten hebben om engel te zijn? Dan vergis je je heel erg! Hadden de drie mannen die bij Abraham kwamen, vleugels? Of de jongemannen die Lot redden, of de engel die de jonge Tobias leidde? Het is Mij niet bekend dat er ergens in de Schrift melding wordt gemaakt over hun vleugels. Ook de engel die aan Abraham verscheen, toen hij zijn enige zoon Isaak moest offeren, en die hem daarvan afhield, had volgens de Schrift geen vleugels.

[7] Alleen de beide metalen cherubs moest Mozes symbolisch met vleugels uitbeelden om aan de toen nog zeer zintuiglijk ingestelde joden aan te geven dat de zuivere geesten uit Gods hemelen in alles uiterst snel zijn ­in het denken, besluiten, handelen en ten uitvoer brengen. Nu kent de natuurlijke mens op aarde geen snellere beweging dan de vlucht van de vogels in de lucht door middel van hun vleugels, en daarom heeft Mozes de Cherubs dan ook op Gods bevel vleugels moeten geven, om de snelheid van het geestelijke zintuiglijk waarneembaar te maken voor de mensen. Maar in werkelijkheid heeft geen enkele engel van God ooit een paar vleugels gehad.

[8] De vleugel betekent dus alleen maar de hoge graad van de wijsheid en de kracht van al het zuiver geestelijke, maar niet dat een zuivere geest ook als een vogel op Gods bevel van de hemel naar de aarde en vandaar weer terug moet vliegen. Overigens is er in de ware hemel nooit een engel geweest die niet eerst op de een of andere aarde mens is geweest. De heel onjuiste voorstelling die jullie hebben van engelen, dat ze namelijk als zuivere geesten geschapen zouden zijn, heeft alleen maar betrekking op de werkende krachten en machten van God, waardoor Gods alomtegenwoor­digheid tot uitdrukking komt, die in alle oneindigheid werkt, en waarvan een mens zich geen voorstelling moet maken, omdat het oneindige uit God voor ieder begrensd wezen werkelijk onvoorstelbaar is, iets wat hopelijk niet moeilijk te begrijpen is.

[9] Omdat ieder mens echter, wat zijn ziel betreft, geroepen is om een ware engel in Gods hemelen te worden, kan deze mooie en kuise jongeman evengoed zonder vleugels op deze aarde zijn als Ikzelf, de enige Heer van hemel en aarde, nu in een lichaam bij jullie ben en jullie Zelf onderwijs en tegelijkertijd toch de hele oneindigheid in stand houd. Overigens staat er geschreven: 'In die tijd zullen jullie Gods engelen zien opstijgen en neerdalen, die de Heer zullen dienen!' En dus kan deze jongeman ook heel goed een engel zijn. - Hoe denk je daarover?'

[10] Nikodemus zei: 'Ja, ja, hij is er in ieder geval meer dan mooi genoeg voor, maar hij stijgt niet op en daalt niet neer tussen aarde en hemel!'

[11] Ik zei: 'O, grote blindheid van de mensen! Hoe kun jij, een man met zoveel ervaring, nu toch denken dat engelen uit de materiële hemel op deze eveneens materiële aarde neerdalen en vandaar weer opstijgen, en dat de mensen dat dus zullen zien, en ook hoe die engelen Mij zouden dienen?! Het opstijgen en neerdalen van de engelen betekent toch alleen maar: van de liefde opstijgen tot de ware wijsheid en met de wijsheid weer terugkeren naar de liefde, die de ware levende geest uit God in jullie is.

[12] Als een mens in zijn hart de liefde tot God en zijn naaste echt opwekt en vasthoudt, stijgt hij daardoor op tot de wijsheid ofwel tot het juiste en diepe inzicht in alle dingen. Als een mens echter tot dat inzicht is gekomen en Gods onbegrensde liefde, wijsheid en macht dieper en dieper beseft en begrepen heeft, wordt hij vol deemoed en levende liefde tot God. In dat geval daalt hij dan weer af in zijn hart, verlicht het nog meer en maakt het vuriger in de liefde tot God.

[13] 'Maar', zegje bij jezelf, 'stelt deze aarde dan de liefde en de hemel de wijsheid voor, terwijl het op aarde toch zo liefdeloos toegaat en er vanuit de hemel alleen maar goeds komt - heel zelden misschien iets minder goeds?'

[14] Ja, in het hart van de mens als de zetel van de liefde, gaat het meestal ook zeer liefdeloos toe, en toch is het hart de zetel van de liefde. Maar de zuivere liefde in het hart zou helemaal alleen op zichzelf evenmin levens­vruchten tot stand brengen, als de aarde zonder het licht van de zon. De hemelse zon voor het hart in de mens is nu eenmaal zijn natuurlijke verstand. Dat daalt in geordende, goede gedachten, ideeën en begrippen in het hart ofwel op de aarde in de mens neer, verlicht deze en wekt de kiemen tot goede en edele daden tot leven. Als het licht van het verstand nog zwak is, zoals het licht van de zon in de winter, dan wordt het hart wel verstandiger en wijzer, maar omdat het nog erg aan de eigenliefde blijft hangen, zullen de edele kiemen daarin niet opkomen, groeien en vruchten laten rijpen in de vorm van daden volleven. Maar wanneer het verstand van een mens door vlijt en een juist gebruik van zijn talenten en bekwaam­heden lichter en lichter wordt, zal het licht van het verstand ook de levenswarmte in het hart krachtiger opwekken, en de daarin rustende zaadkorrels voor goede daden zullen gaan kiemen, groeien en bloeien en weldra edele daden als vruchten voor de rijke levensoogst voortbrengen en volkomen rijp laten worden.

[15] En dus moeten hier onder 'engelen' worden verstaan de gedachten, ideeën en begrippen van het verlichte verstand, dat de wijsheidshemel van de mens is -weliswaar in het kleinste formaat. Deze stijgen op en dalen neer en dienen de nog verborgen geest van God in het hart van de mens, en deze geest heet liefde tot God en liefde tot de naaste. Zoals echter deze levende geest uit God in het hart van de mens door maar al te veel mensen niet herkend wordt en er geen acht op wordt geslagen - terwijl toch al het heil van de mens met betrekking tot zijn tijdelijke en eeuwige leven juist van deze geest afhangt -zo word ook Ik Zelf als de Heer en diepste grond van al het zijn en bestaan door de mensenwereld niet herkend, hoewel zij zien welke grote gedachten, ideeën en begrippen uit de hemelen van God door Mij op deze aarde neerdalen en weer opstijgen en het hart helder verlichten en tot het dragen van levende vruchten verwarmen en opwek­ken. Daarom zijn er velen die geroepen zijn, maar er zijn weinig uitver­korenen die Mijn woorden begrijpen, behartigen en tot de rijke oogst van daden vol leven brengen.

[16] Is het je nu al wat duidelijker, wat dus in eerste instantie eigenlijk de engelen zijn die uit de hemel naar de aarde neerdalen en weer naar de hemel opstijgen, en Mij dienen als God van eeuwigheid en hier op aarde tijdelijk jullie mensen dienen, die als geroepen kinderen van God Zijn hart en dus Zijn aarde zijn?'

 

57 De Jacobsladder

Over het wezen van de droom

De ziel aan gene zijde

 

[1] Nikodemus zei: 'Heer en Meester van eeuwigheid, nu zie ik pas werkelijk volledig in dat U alleen waarachtig Christus bent, de Gezalfde van God die in Zijn volheid in U woont! Want zo heeft nog nooit een profeet op deze aarde onderwezen. Nu U ons echter al zoveel onthuld heeft, zou U ons, als dat Uw heilige wil is, ook nog opheldering kunnen geven over de hemelladder van vader Jacob, waarop ook engelen tussen hemel en aarde opstegen en neerdaalden. Uit dit visioen werd me nooit goed duidelijk, wat Jehova, die boven aan deze ladder gezien werd, Jacob heeft willen zeggen. Want Jacob heeft deze droom beslist veel beter begrepen dan ik, omdat ons tot nog toe geen verdere uitleg over dat visioen van hem is overgeleverd. -Heer, terwille van mijn grote liefde voor U , vraag ik U daarnaar!’

[2] Ik zei: 'Wat Jacob in zijn droom zag, was precies wat Ik jullie allen nu meer dan genoeg duidelijk heb uitgelegd. De ladder is de band tussen het hart en het verlichte hoofd van de mens. Het hart is hier eveneens de aarde die Jacob zag en die destijds ook in hem, toen hij zich in grote nood en verlegenheid bevond, te woest, verlaten en slecht verlicht was. Maar juist in die toestand begon hij veel aan God te denken, en hij dacht na over wat hij mogelijkerwijs gedaan had dat God hem in zulke grote moeilijkheden had laten komen. Toen sliep hij buiten op het veld in en zag in zichzelf de verbinding tussen zijn hart-aarde en de lichthemel in zijn hoofd. Toen zag hij hoe de gedachten, ideeën en begrippen van zijn hoofd als langs een ladder afdaalden naar zijn hart, het verlichtten en troostten, en zo, door de verhoogde liefde van het hart zelf levendiger en gesterkt weer omhoog naar God stegen om daar weer meer en sterker verlicht te worden. En als je nu naar het hele verloop van Jacobs leven kijkt, dan zul je zien dat hij van toen af aan steeds meer aan God dacht en ook steeds strikter volgens de wil van God leefde.

[3] Door die gedenkwaardige droom werd ook aangetoond, hoe uit Jacob een ladder zou voortkomen als een waar verbond tussen zijn nakomelingen en God, waarop de kinderen Gods in de nu eens stijgende en dan weer afnemende kennis van God zouden toe­ en afnemen, en dat op het hoogste punt van de ladder die hij zag, Jehova Zelf Zich in Mijn persoon als mens zou openbaren en het oude verbond zou vernieuwen en het door en door tot de meest levende waarheid zou verheffen.

[4] En zo is nu aanjou en jullie allen ook de Jacobsladder dubbel en dwars uitgelegd en nu weten jullie wat je werkelijk geestelijk onder het begrip 'engel van God' allemaal moet verstaan. Maar toch vraag Ik jullie terwille van jezelf, of je het allemaal goed begrepen hebt.’

[5] Nikodemus zei: 'Mij is ook hierin een groot licht opgegaan, en het is zo en kan niet anders zijn; maar wat deze zichtbare engel betreft, is het de vraag of hij reeds een werkelijke op zichzelf staande realiteit is - of dat hij slechts zo'n door U vastgehouden gedachte is, voortkomend uit Uw liefde, wijsheid en almacht?'

[6] Ik zei: 'Dat is werkelijk een kinderlijke vraag van je! Ik zeg je dat de engel - net zoals jij en alle mensen en de hele eindeloze schepping - beide tegelijk is, omdat er in de hele oneindigheid geen andere werkelijkheid buiten Mij bestaat dan alleen Mijn gedachten, ideeën en begrippen. Die worden door Mijn liefde tot leven gewekt en door Mijn wil voor eeuwig in stand gehouden en vastgehouden. Maar wat Ik als God kan doen en van eeuwigheid heb gedaan en ook verder eeuwig zal doen, zullen ook jullie eens in Mijn rijk kunnen doen.

[7] Dat zulke capaciteiten in jullie mensen aanwezig zijn, kunnen jullie heel gemakkelijk en juist opmaken uit jullie droombeelden, wanneer die helder zijn, want daarin worden jullie innerlijke gedachten, ideeën en begrippen tot realiteiten en worden ze levend en krijgen ze vorm; jullie kunnen je daarmee als met echte objecten bezighouden. Wel,jullie weten natuurlijk niet hoe dat in zijn werk gaat, dat jullie je in je dromen in een heel gewone wereld temidden van mensen bevinden, die vaak heel wijs met jullie spreken en van alles doen; maar dat is voorlopig niet belangrijk. Als jullie op de manier die Ik jullie heb uitgelegd in de geest uit Mij zijn wedergeboren, zullen je alle geheimen van je leven en de reden daarvan duidelijk worden; maar voorlopig kunnen jullie als een heldere waarheid aannemen, dat ieder verschijnsel in het leven van de mens een zeer wijze en ware reden heeft, daar het anders nooit of te nimmer in de mens te voorschijn zou komen.

[8] Wanneer de mens lichamelijk sterft, leeft de ziel weliswaar wat haar wezen betreft ook in de ruimte, maar heeft dan geen andere wereld tot ondergrond en woning dan die, welke zij voor zichzelf geschapen heeft, en heeft met deze uiterlijke wereld geen wezenlijke verbinding meer , omdat zij in zichzelf maar al te duidelijk inziet dat de hele materiële wereld niets anders is dan een noodzakelijk en moeilijk te dragen gericht, en dat een vrij en ongebonden leven oneindig veel aantrekkelijker is dan een leven dat aan alle kanten gebonden is.'

[9] Toen zei Nikodemus: 'Heer, wanneer ik dus eenmaal gestorven ben, zal mijn voortlevende ziel niets meer van deze aarde te zien krijgen, maar in haar zelfgeschapen wereld verder leven, - en toch is er op en in deze aarde nog heel veel wat een ziel die naar hogere kennis verlangt graag nog beter zou hebben willen leren kennen! Wij zien bijvoorbeeld vaak met groot verlangen naar de sterrenhemel en zouden willen weten wat de maan, de zon, de planeten en alle andere sterren zijn, en we zouden ook de diepten der zeeën willen doorgronden. Maar als de ziel na de dood alleen maar in een lichte, uit haar fantasie ontsproten droomwereld zal leven en handelen, en alleen met zulke schijnbare menselijke gestalten zal omgaan, die ook alleen maar produkten van haar eigen fantasie zijn, dan zal dat volgens mijn mening, aan de eeuwig voortlevende ziel, gesteld dat zij zich alles blijft herinneren, geen al te groot genoegen kunnen schenken. Natuurlijk, als aan de ziel bij het afleggen van het lichaam de herinnering slechts in zoverre gelaten wordt als in een heldere droom, waarin men meestal zijn ik herkent, maar zich daarbij niets of slechts zeer weinig werkelijke dingen van deze aarde herinnert, dan kan zo'n ziel natuurlijk wel heel vrolijk voortbestaan, want naar hetgeen haar met het lichaam volledig ontnomen werd, zal zij ook nooit meer terug verlangen. Ik praat nu zoals ik het me voorstel, maar ik vraag U ook in dit opzicht om nadere uitleg.’

[10] Ik zei: 'Datje kennis in deze dingen nog zeer beperkt is, zie Ik maar al te duidelijk in; maar jouw voorstellingen over het leven van de zielen na het afleggen van hun lichaam zijn nog leger, duisterder en zwakker dan je gevoelens en innerlijke waarnemingen. Zeg Me eens: waar en wanneer ziet een mens met zijn natuurlijke ogen meer: 's nachts in een donkere kerker of op klaarlichte dag op een aan alle kanten vrije en hoge berg? En als iemand, wie het aan niets ontbreekt, zich in volledige vrijheid met zijn beste vrienden op die berg bevindt, zal hij dan soms terugverlangen naar de oude, duistere kerker om de donkere hoeken en gaten daarvan te onderzoeken en te bestuderen? Denk eens over deze vragen van Mij na ­luister eerlijk naar je gevoel, en geef Mij dan antwoord, dan zal Ik je daarna een helderder licht geven over je twijfels!'

 

58 Ziel en lichaam

Toestand van een verwereldlijkte ziel aan gene zijde

De maan en zijn bewoners

 

[1] Nikodemus zei: 'O Heer, deze genadige vraag van U geeft zelf al het antwoord volgens het gevoel van ieder mens; want in de vraag zelf ligt al het duidelijke antwoord en het zou daarom overbodig zijn er antwoord op te geven. Ik maak eruit op dat U daarmee alleen maar allergenadigst heeft willen aangeven dat een volmaakte ziel na het afleggen van het lichaam Uw hele schepping in een eindeloos veel helderder licht zal zien dan ooit in het lichamelijke leven voor haar mogelijk geweest zou zijn, en ook dat zo'n ziel alles wat zij beleefd en op aarde mee­ en doorgemaakt heeft, veel duidelijker in haar herinnering zal bewaren dan zij ooit in haar lichaam had gekund. - O Heer, heb ik nu goed geantwoord?'

[2] Ik zei: 'Volkomen, en Ik zal jullie ook de reden daarvan laten zien, opdat mettertijd niemand zal zeggen: 'Ja, Hij, de Waarachtige, heeft ons wel bevolen om dat te geloven, en het zal allemaal beslist wel zo zijn als Hij ons Zelf heeft geleerd, zonder ons evenwel het hoe en waarom nader uit te leggen!' Nee, zo wil Ik jullie niet leren! Want jullie wil Ik het immers geven om het geheim van het Godsrijk te begrijpen. Luister dus naar Mij!

[3] Het lichaam, zoals het is, zou als dode materie niets kunnen zien horen voelen, ruiken of proeven als er zich geen levende ziel in bevond. Het is dus alleen maar een noodzakelijk werktuig van de ziel, zo gebouwd en goed ingericht, dat de ziel het voor de buitenwereld kan gebruiken. Zij kan dus door middel van het lichaam naar buiten kijken, horen en onaangename of aangename dingen gewaarworden. Zij kan van de ene plaats naar de andere gaan en met de handen allerlei werk verrichten.

[4] De bestuurder van de lichaamsdelen is het verstand van het hart en zijn wil, want het lichaam zelfheeft noch een verstand noch een wil, tenzij de ziel voor haar wereldse en zinnelijke lusten zelf in het vleselijke overgaat en zich dan zo zeer met haar vlees vereenzelvigt dat zij het bewustzijn van haar geestelijke Ik verliest. Natuurlijk is dan ook haar hele verstand en haar wil volledig vleselijk geworden. In dat geval is de ziel dan bijna zo goed als helemaal dood, en dan komt het haar als volstrekte nonsens voor wanneer zij iets hoort over een zuiver geestelijke zelfstandigheid en over een geestelijk leven na de dood van het lichaam.

[5] Maar zelfs zo'n vleselijke ziel sterft eigenlijk niet nadat zij met veel pijn het lichaam verlaten heeft, maar leeft verder in de geestenwereld; dat voortleven is dan net zo pover als haar besef en haar zelfbewustzijn in een zuiver geestelijke sfeer. Welnu, zo’n ziel leeft dan aan gene zijde weliswaar verder, maar alleen zo als in een wat helderder droom en weet vaak niet dat zij ooit al eens in een andere wereld geleefd heeft, maar zij leeft en handelt volgens de haar eigen zinnelijkheid.. En als zij door lichtere geesten

die zich aan haar kenbaar maken, wordt vermaand en onderwezen over het feit dat zij zich nu in een andere en geestelijke wereld bevindt, dan gelooft zij dat niet en hoont en bespot hen die haar de waarheid vertellen.

[6] Er is veel tijd nodig alvorens zo'n verwereldlijkte en vervleselijkte ziel aan gene zijde tot een helderder inzicht komt. Als het echter steeds lichter in haar wordt, dan keert ook haar herinnering terug naar de mate waarin het lichter in haar wordt, en dan kan zij ook alles zien, horen en voelen wat op, boven en in de aarde gebeurt.

[7] Is een ziel echter reeds hier op deze wereld door de geestelijke wedergeboorte helemaal volmaakt geworden en daardoor reeds hier in staat om de zuiver geestelijke en hemelse dingen te zien en duidelijk waar te nemen, .dan komt ze in zichzelf ook tot de juiste en volledig ware aanschouwing van de hele materiële schepping, en weet zelfs alles wat er op de maan en op en in de zon gebeurt, wat de sterren zijn en waarvoor zij geschapen werden en wat er zich allemaal op en in bevindt.

[8] Wanneer zo'n volmaakte ziel van haar zware lichaam verlost is, is haar waarneming volkomen gelijk aan die van God, en zij zal dan - als zij dat wil - alziend, alhorend, alwetend en alvoelend zijn. Als dat zo is, hoe zou zij dan, terwijl zij net als God zelf schepster van haar woonwereld kan zijn en ook zal zijn, al haar herinneringen aan het verleden kunnen verliezen?

[9] Opdat je echter zult zien en nog dieper zult beseffen, dat hetgeen Ik nu tegen jou gezegd heb volledige werkelijkheid is, zal Ik nu de zielen van jou en van nog een paar aanwezigen voor enkele ogenblikken vrij maken, dan kun je in die toestand zeggen watje gezien, gehoord en waargenomen hebt! -  En zo zij het!’

[10] Toen werden er verscheidenen in een heldere magnetische toestand verplaatst, en zij bevonden zich eerst in een hun onbekende omgeving, die hun allen erg goed beviel, zodat zij Mij vroegen om hen nu maar verder in die hemels mooie omgeving te laten; want zij wilden helemaal niet meer naar deze aardse wereld terugkeren­

[ 11] Ik vroeg hun echter, of zij deze wereld ook niet zagen.

[12] Allen antwoordden toen: 'Ja, Heer, maar wij zien haar alsof zij achter ons ligt, en wij zien haar ook als het ware door en door!

[13] Ik vroeg hun of ze de grote stad Rome zagen.

[14] Allen beaamden dat en ze beschreven alles wat ze daar zagen.

[15] Toen de aanwezige Romeinen dat hoorden, kwam er geen eind aan hun verbazing over de juiste en precieze manier waarop degenen die Ik in vervoering had gebracht Rome beschreven, hoewel geen van hen ooit in Rome was geweest, noch een prent van deze stad had gezien.

[16] En Ik vroeg hun of zij het uiterste oosten van Azië ook zagen.

[17] En zij gaven allen ten antwoord: 'Ja, Heer, we zien ook het uiterste van dit grote werelddeel, want verder naar het oosten zien we niets dan alleen maar water en nog eens water met uitzondering van een paar eilanden! Maar het is een groot rijk, en we zien ook een verschrikkelijk grote stad die door een muur van wel een dagreis lang omsloten is, en daarbinnen ontelbaar vele mensen!’

[18] Ik zei: 'Hoe zijn ze gekleed?'

[19] Toen beschreven zij meteen exact de klederdracht van deze mensen, en één van de gewezen Farizeeën, die later joodse Grieken werden, verwonderde zich daar uitermate over, omdat hij in de gelegenheid was geweest enkele Chinezen in het uiterste oosten van Opper­ Indië te zien.

[20] Vervolgens liet Ik hen een blik op de maan werpen, en zij beschreven in het kort deze treurig uitziende kale wereld, waarin zij behalve enige groepen treurig uitziende, grijze kobolden niets zagen. Er was daar geen boom en geen gras en ook geen dier te bekennen.

[21] Daarna bracht Ik hen weer in hun normale toestand terug waarbij zij de volledige herinnering behielden aan alles wat ze hadden gezien.

[22] Toen zij zich dus weer helemaal in de natuurlijke toestand bevonden, zei Nikodemus: 'O Heer, dat is toch wel meer dan wonderbaarlijk! Wij waren hier, zagen U en alle anderen duidelijk, en toch zagen we ook alles wat wij beschreven heel duidelijk en helder, en ik heb nu waarlijk zelf ondervonden hoe onbeschrijflijk veel duidelijker het zien van de vrije ziel is dan wanneer de ziel met het lichaam is verbonden. Maar wij zagen alles niet alleen veel duidelijker, zowel dichtbij als ook op grote afstand, maar wij hoorden ook alles. En als we een boom of een huis of een schip op zee of ook een mens of een dier zagen, dan zagen we het helemaal in de natuurlijke uiterlijke vorm; maar we zagen het ook door en door, hoewel het niet doorzichtig was.

[23] Ja, bij de mensen zagen we zelfs hun gedachten, die eerst als kleine beeldjes in hun hart zichtbaar werden. Wanneer die net als een muggen­zwerm naar hun hoofd opstegen, werden ze lichter en meer gevormd, daalden vervolgens weer naar het hart terug, werden daar groter en duidelijker en traden dan weldra buiten de sfeer van die mens, werden groter en groter en vormden een echte wereld om hem heen. Maar bij de dieren was daarvan niets te ontdekken.

[24] Maar wat is er aan de hand met die armzalige maan? Dat het een materiële wereld is, dat is duidelijk, maar zo kaal, woest en verlaten als de hoogste top van de berg Ararat! Wie zijn toch die armzalig kleine, grijze kobolden? Ze hebben wel zo ongeveer de menselijke vorm, maar ze lijken toch meer tot een diersoort van dat hemellichaam te behoren, hoewel ze in zekere zin toch eerder geesten dan stoffelijke wezens lijken te zijn. Want ik zag dat zo'n wezen zich in eens erg groot maakte en dan weer popperig klein. Als zo'n wezen zuiver stoffelijk zou zijn, geloof ik dat hij zijn lichaam niet zo gemakkelijk zou kunnen vergroten en verkleinen. -Dus, Heer en Meester, wat is er met de maan aan de hand?'

[25] Ik zei: 'Dat, Mijn vriend, zul je nog vroeg genoeg te weten komen, en daarover kun je van gedachten wisselen met Mijn leerlingen, die van dat alles al heel precies op de hoogte zijn. Maar Ik heb jullie nog veel belangrijker dingen te laten zien en te vertellen, maar pas na de ochtend­maaltijd. Want dadelijk zullen de dertig Grieken de berg op komen, een ochtendmaal nemen, en een aantal zaken met de jongeman daar bespreken. Zij komen vroeger omdat de nachtelijke verschijnselen hen ook verontrust hebben.’

[26] Nikodemus zei: 'Heel goed, heel goed, Heer en Meester, alleen Uw wil geschiede! Alleen zou ik vooraf nog graag willen weten wie deze wonderbaarlijk mooie jongeman is, waar hij vandaan komt en hoe hij heet.’

[27] Ik zei: 'Dat zul je bij deze gelegenheid wel horen! Zijn naam is Rafaël.’

[28] Nikodemus zei: 'Zo luidt toch volgens de oude Schrift de naam van een aartsengel! Is het soms de aartsengel zelf? Als dat zo is, zou me een grote vrees kunnen overvallen! Ja, ja, ik heb het meteen in het begin al gezegd!’

[29] Ik zei: 'En Ik heb je niet tegengesproken, maar jou en jullie allen tot nu toe laten zien wat en wie een engel van God is. Waarom zou je dan nu angstig worden voor deze engel, daar je toch ook voorbestemd bent zelf een aartsengel te worden? Maar om alle twijfel over deze engel bij je weg te.nemen zeg Ik je, dat hij de geest van Henoch is! Zijn lichaam is nu Mijn wil. Daarom zei Ik je immers dat er in de hemelen geen andere aartsengelen zijn en ooit zullen zijn dan slechts die, welke eerst reeds in het vlees op een wereld geleefd hebben. Maar nu genoeg daarover, want de Grieken komen er al aan! Laat niemand Mij echter aan hen bekend maken, want het is hun tijd nog niet om Mij Zelf nu al te leren kennen!'

[30] Daarop liep Ik een eindje verder, terwijl de naderbij komende Grieken in de dichtstbijzijnde tent een plaats zochten. Dat het ochtendmaal voor de dertig Grieken al op de tafel in de tent gereed stond, behoeft nauwelijks vermeld te worden. Het werd ook weldra door hen genuttigd.

 

59 De ware aanbidding van God

 

[1] Toen men klaar was met het morgenmaal, stapte de Griek die de vorige avond het meest aan het woord was geweest, naar buiten naar Lazarus en Rafaël en wilde meteen iets gaan zeggen; hij was echter zo verrast door de schoonheid van de engel dat hij stokstijf bleef staan en geen woord over zijn lippen kreeg.

[2] Na een ogenblik van de grote verbazing zei hij (De Griek) als tegen zichzelf 'Ja, ja, het is werkelijk een Olympus waarop de goden wonen! Als jullie mij gisteren niet verteld hadden dat er maar één enig ware God is, dan zou ik jou, wondermooie jongeman, zonder enige twijfel voor onze god Apollo houden; maar omdat er volgens jullie ongetwijfeld juiste uitspraak maar één God is, wiens kinderen jullie blijkbaar zijn, ben jij lieftallige jongeman, beslist een zeer lieve zoon van Hem. En omdat jullie dus ongetwijfeld kinderen van God zijn en dus onsterfelijk, zoals wij dat van goden aannemen, sta ons sterfelijke mensen dan toe jullie te aanbidden en neem genadig een offer van ons aan!’

[3] Hierop tastten de Grieken in hun buidels, haalden er Romeinse goudstukken uit en wilden die als offer aan de voeten van de engel leggen.

[4] Maar de engel zei: 'Beste vrienden, stoppen jullie je goud maar gauw weer op de plaats waar je het vandaan hebt gehaald! Want zie en hoor wat ik jullie nu zal zeggen! Echte goden laten zich door mensen niet aanbidden, ook nemen zij van niemand enig stoffelijk offer aan. De wijze en liefdevolle wens van de goden voor jullie mensen bestaat daarin, dat jullie maar in één, enig ware, eeuwige en almachtige God geloven en Hem met al jullie levenskracht boven alles zullen liefhebben en jullie naasten zoals ieder van jullie zichzelf liefheeft, wat zoveel wil zeggen als: wat je redelijkerwijs verwacht datje naaste voorjou zal doen, doe dat ook voor hem!

[5] Als jullie je dat ter harte nemen, geloven en daarnaar handelen, dan aanbidden jullie daardoor de ene ware God op waardige en passende wijze, en brengen jullie Hem op die manier het enige offer dat Hem werkelijk welgevallig is. En als jullie, wereldse mensen, dat zullen doen, zal de ene, ware God jullie, evenals ons, als Zijn onsterfelijke kinderen aannemen, en de macht en de heerschappij van de dood zal van jullie zielen wijken.

[6] Het aanbidden met de lippen en alle soorten offers zijn alleen maar door de slechte, heerszuchtige priesters en koningen bedacht. Zij laten zich hemelhoog vereren en eisen grote offers van de mensen, die zij voortdu­rend toeroepen dat zij erge zondaars zijn en daarom de goden grote offers moeten brengen, omdat deze hen anders met grote en zware plagen zullen bezoeken. Maar dat doen de slechte priesters niet vanwege de goden, maar alleen terwille van zichzelf, om rijk en machtig te worden zodat ze de arme blinde mensen nog meer kunnen knechten.

[7] De echte God wil alleen maar dat alle mensen elkaar als broeders liefhebben en vrij en ongeknecht op aarde zullen wandelen en door de genade van de enige en alleen ware God in alle dingen voortdurend wijzer zullen worden. Omdat jullie nu uit mijn mond eerlijk, getrouwen naar waarheld gehoord hebben wat de enig ware God van de mensen wil, neem daarom jullie goud terug, want dit aardse slijk hebben de echte mensen en de ware God eeuwig niet nodig!’

[8] Toen raapten de Grieken hun goud weer op en stopten het in hun buidels.

[9] Maar de woordvoerder zei met een zeer vriendelijk gezicht: 'O, Godmens, u bent mijn hoogste liefde waardig, uw woorden waren waar­achtig, zacht, mild en zoet als honingzeem, en wij zullen die ook opvolgen! Maar omdat u dus helemaal geen offer van ons wilt aannemen, begrijp ik toch met waarom u voor uw overheerlijke spijzen en dranken wel geld van ons, mensen, aanneemt! Waar heeft u geld voor nodig?'

[10] De engel zei glimlachend: 'Zelfs voor een God is het moeilijk het jullie mensen naar de zin te maken. Wisten jullie gisteren dan al,dat wij hier kinderen van God zijn? Nee, dat wisten jullie niet en jullie zagen ons aan voor heel gewone mensen die zich voor hun spijzen en dranken en voor de bediening laten betalen. Omdat wij dat wisten, handelden wij dan ook zoals de mensen dat doen, en er waren gisteravond veel woorden en bewijzen voor nodig geweest, vóór jullie een andere mening over ons kregen.

[11] Maar omdat jullie nu weten met wie je hier te maken hebt, hebben jullie nu dan ook gegeten en gedronken zonder dat iemand daarvoor geld heeft gevraagd, en dat zal nu ook niemand van je verlangen.

[12] Kijk, zo staan de zaken hier! Bij ons betalen alleen maar vreemdelingen tol, de Ingezetenen zijn volgens onze oude wetten daarvan vrijgesteld. Een vreemdeling is echter ieder die onze God en Zijn wetten niet kent en een dienaar van de afgoden is. Wie echter in onze ene en enig ware God gelooft, Zijn wetten kent en gelooft en daarnaar leeft en handelt, is een Ingezetene en betaalt bij ons joden geen tol en geen vertering.

[13] Toch vind je nu bij ons al velen die weliswaar ook joden zijn, maar toch met meer In een God geloven en Zijn wetten niet houden, maar a!leen naar hun begeerten leven en handelen. Die vragen tol­ en verte­ringsgeld zowel van de ingezetenen als van de vreemdelingen, maar zij worden door ons ook niet meer als inheemsen, maar als vreemdelingen gezien en behandeld. Is je dat nu duidelijk?'

 

60 De Grieken op weg naar de enig ware God

 

[1] De Griek zei: 'Ja, nu wel, - en ik moet openlijk toegeven dat dit werkelijk een goddelijk prachtige instelling is! Maar nu we toch aan het praten zijn, zouden we jullie, ware godmensen, nog om opheldering willen vragen wat die nachtelijke lichtverschijnselen toch te betekenen kunnen hebben. Daarover heerst in de stad vandaag nog grote opwinding, en de meeste vreemde kooplieden hebben vannacht al met hun voorraad goe­deren de stad verlaten, omdat zij niet konden weten wat dit verschijnsel in de komende tijd eventueel voor gevolgen zou kunnen hebben. Boven­dien koopt niemand iets, en wacht iedereen vol angst op de verschrikke­lijke dingen die -vooral naar aanleiding van het tweede verschijnsel­ over deze stad en over het hele joodse land kunnen losbarsten. Ja, ook wij zouden er allang vandoor zijn gegaan, als wij jullie gisteren niet nader hadden leren kennen. Maar wij dachten aan jullie en troostten ons met de gedachte dat wij vandaag beslist een bevredigende opheldering van jullie zouden krijgen. En zodoende vragen wij jullie daarom!

[2] De engel zei: 'Kijk naar ons en naar alle andere mensen die hier zijn, dan zullen jullie nergens enige angst of opwinding zien! En waarom niet? Omdat wij maar al te goed weten wat dit verschijnsel betekent. En wij weten dat omdat wij in het licht van God helderziend zijn; die daar beneden zijn echter blind, en daarom zien en begrijpen zij niets, en hun grote angst is daarom ook een heel terechte tuchtiging voor hun eigenzinnige blind­heid en slechtheid.

[3] De verschijnselen betekenen voor de goeden alleen maar goede dingen, voor de kwaden echter ook kwade dingen, en dus hebben volgens de verschijnselen de goeden het goede te verwachten en kunnen daarbij gemakkelijk welgemoed en opgewekt zijn. Worden jullie nu ook goede mensen volgens de leer die ik jullie vandaag gegeven heb, dan zullen ook jullie hier en aan gene zijde alleen maar goede dingen te verwachten hebben! Als jullie dat goed begrepen hebben, dan kunnen jullie ook nu al blijmoedig en verheugd zijn en meer hebben jullie voorlopig niet nodig; want wat ik jullie hier zei, is volkomen waar.’

[4] De woordvoerder zei: 'Beminnelijke en tevens wijze jonge vriend! Wij allen danken u bij monde van mij, want u en de vriendelijke waard, die waarschijnlijk uw vader of anders een van uw naaste verwanten is, hebt ons gisteravond beloofd om ons vandaag nader bekend te maken met de enig ware God, en dat hebben jullie nu ook gedaan, waarover wij dan ook heel blij zijn, en waarvoor wij jullie nogmaals van ganser harte danken; wij beloven jullie ook met de hand op ons hart dat wij deze leer zo nauwkeurig mogelijk zullen navolgen.

[5] Maar nu hebben we nog een vraag en daarna zullen we heel rustig weggaan. Daar beneden hebben jullie toch een tempel waarin, zoals wij gehoord hebben, de enige, alleen ware God der joden vereerd wordt. Wat is er met die God? Is daar ook iets van waar? Is dat dezelfde God die u ons nu beter hebt doen leren kennen, of is het ook maar zo'n dode afgod, waar wij er ook meer dan genoeg van hebben?'

[6] Rafaël zei: 'Eens werd in deze tempel de enig ware God vereerd en Zijn geboden werden daar aan de mensen gepredikt, en degenen die zich er niet aan hielden, werd door Gods leraren te verstaan gegeven, dat zij hun leven moesten beteren en boete doen en zich weer tot God moesten wenden, van wie zij zich door hun zonden hadden afgekeerd. Daarop deden de zondaars dat, en Gods genade en liefde keerde weer in hen terug; zij die het niet deden, werden door God gestraft, doordat zij Zijn genade moesten ontberen - vaak hun leven lang. Zij moesten veel lijden doorstaan, en als tenslotte de dood kwam, hadden ze geen troost en stierven onder grote pijn, in grote angst en onder grote verschrikkingen. Zij die Gods geboden hielden, verloren Gods genade nooit, hadden altijd een gezond en blij leven in God, en de lichamelijke dood had voor hen niets pijnlijks; angst noch verschrikkingen gingen daarmee gepaard.

[7] Maar zoals het toen was, is het nu niet meer. De godsdienstleraren zijn puur wereldse mensen geworden. Zij hebben de naam van de enige, ware God nog wel in hun mond, maar in hun hart hebben zij geen vonkje geloof in Hem en ook geen sprankje liefde tot Hem, en daarom zijn zij nu evenals hun tempel één en al duistere goddeloosheid. Daarom heeft God hun in deze nacht ook aangekondigd wat zij wegens hun algehele goddeloosheid te verwachten hebben. En daarom heb ik jullie voorheen gezegd dat van deze verschijnselen de goede mensen slechts het goede en de slechte en goddeloze mensen alleen maar het kwade te verwachten hebben.

[8] Daar beneden leven, net als in het hele land, weliswaar mensen die volgens hun geboorte ook joden zijn, maar in hun geloof en levenswandel zijn zij erger dan de meest verstokte heidenen, en daarom zal alle genade en alle levenslicht van God van hen weggenomen en aan de heidenen gegeven worden. Daarom vertelde ik jullie nu ook al het een en ander over de enig ware God, en jullie mogen ook thuis aan jullie familieleden en vrienden vertellen wat jullie gehoord en gezien hebben. Over enkele jaren zullen door ons boden naar jullie gezonden worden, die jullie uitgebreid met de meest duidelijke en krachtige waarheden uit God bekend zullen maken. [9] En omdat jullie dit nu van mij, als bode van God, gehoord hebben, kunnen jullie nu ook in naam van de ene, alleen ware God in vrede naar je land trekken, en mocht jullie op zee een storm overvallen, roep dan de enig ware God om hulp aan, dan zal de storm weldra gaan liggen en zullen jullie op de hele verdere reis geen ongemakken meer te verduren hebben! En dat moet ook voor jullie een teken zijn dat de alleen :vare, enige God met de macht en de kracht van Zijn geest overal aanwezig is als Heer over de hele natuur en over alle elementen en dat alle natuurkrachten onder de macht van Zijn almachtige wil staan.’

[10] Toen bedankten de Grieken de engel zeer voor deze raad en voor de belofte.

[11] Maar voordat zij zich nog voor de verdere reis klaarmaakten, vroeg de woordvoerder: 'Beste jonge vriend, vol van Gods kracht! Zal de ene, enig ware God, die Zich beslist hier ergens temidden van u bevindt in de persoon van een mens zoals u, er ook wel enigszins op letten, als wij ver van de oevers van enig land midden op de grote zee door boze stormen in nood verkeren?'

[12] De engel zei: 'Als ik dat al weet, hoeveel te meer dan de allerhoogste geest van God! Zie, ik, die nu als jood voor je sta, ben als deze persoon weliswaar nog nooit in Athene geweest, waar jullie wonen, en toch weet ik in mijn geest alles wat er zich in die hele grote stad bevindt, en alles wat er zich met name in jouw huis bevindt en wat daar op ieder ogenblik gebeurt! Geloof je dat van mij?'

[13] De Griek zei een beetje verlegen: 'O, ja, ik wil wel geloven dat u dat krachtens uw innerlijke, wonderbaarlijke kracht allemaal kunt weten, maar onder mijn grote huis bevindt zich. ..,

[14] De engel vulde aan: '... een catacombe, en daarin bewaar je veel goud, zilver en edelstenen, die jouw moedige en slimme kapers zeven jaar geleden van een Romeins handelsschip hebben afgenomen. Volgens onze wet zou zo'n daad een grote zonde voor God zijn, want je zult je naaste niets aandoen waarvan je zeker nooit zult willen dat jouw naaste het jou zou aandoen! Maar toen kende je onze goddelijke wet nog niet en je bracht voor de goed geslaagde beroving aan je god Mercurius een offer, en je kon niet tegen onze goddelijke wet zondigen, omdat die je volkomen onbe­kend was.

[15] Maar in het vervolg moet jij, zoals ook jullie allen, je niet meer met dit soort praktijken bezig houden, want als jullie dat nu weer zouden doen, dan zou de genade van de enig ware God jullie nooit ten deel vallen. Bovendien moeten jullie je toch ook aan de wijze staatswetten van Rome houden, die roof en diefstal ten strengste verbieden. Als jullie je zullen houden aan de Romeinse staatswetten, zullen jullie ook niet gemakkelijk tegen de wetten van God zondigen. -Begrijp je dat?'

[16] De Griek zei: 'Ik zie nu wel dat aan jullie, ware kinderen van de enige, echte God, niets onbekend is en als ik toen met uw zuiver goddelijke wetten even bekend zou zijn geweest als nu, dan zou zo'n beroving ook nooit hebben plaatsgevonden, zoals die ook nooit weer zal worden begaan. Omdat echter geen mens op deze aarde het eenmaal gebeurde ongedaan kan maken, vraag ik u nu wat ik met de geroofde schatten moet doen.’

[17] De engel zei: 'Degene van wie je de schatten geroofd hebt, is veel rijker dan jij, hij heeft deze schatten dus niet nodig; maar jullie hebben een groot aantal armen in jullie land die je kunt helpen. Want God de Heer zegt: 'Wat jullie aan de armen doen, dat hebben jullie aan Mij gedaan, en Ik zal het jullie reeds hier vergelden en honderdvoudig in Mijn rijk! ' Maak jullie overtollige schatten dus te gelde en help de armen die je kent, dan zullen jullie daardoor je zonden voor God en de mensen verzoenen! - En nu kunnen jullie in vrede van hier weggaan!’

[18] Toen bedankten de Grieken nog een keer en maakten aanstalten om te vertrekken.

 

61 Het voedsel van de engelen

Verwijzing naar het zesde en zevende boek van Mozes

 

[1] Nu was de ochtendmaaltijd gereed en Lazarus kwam naar Mij toe om ons allen er voor uit te nodigen. Wij gingen dadelijk en namen de maaltijd tot ons.

[2] Onze Nikodemus zag de engel ook flink eten en drinken, wat hem verbaasde, en hij vroeg Mij of hemelse geesten ook zo eten en drinken als de materiële mensen op deze aarde.

[3] Ik zei: 'Ten eerste zie je wel dat deze geest even goed eet en drinkt als Ikzelf, terwijl Ik in Mijn wezen toch de allerhoogste Geest ben. Maar omdat deze geest voor de tijd dat hij hier is, ook een lichaam moet hebben om zich voor jullie zichtbaar te maken, moet hij dat lichaam, ook al is het nog zo licht-etherisch, ook met het voedsel van deze aarde voeden om voor jullie zichtbaar te blijven zolang dat nodig is; maar als het niet meer nodig is, zal hij ook zelf in een ondeelbaar ogenblik zijn lichaam oplossen en als een zuivere geest niet meer voor jullie zichtbaar zijn.

[4] In de hemel van de zuivere geesten wordt echter ook gegeten en gedronken, maar geestelijk en niet materieel. De geestelijke spijs bestaat uit de zuivere liefde en uit de wijsheid uit God. Deze doordringt de hele oneindigheid en voedt al de talloze wezens, en wel eerst de geesten en daarna door hen de hele materiële schepping en daarvan het eerst de onmetelijke etherruimte, waarin de talloze myriaden zonnen en planeten of aarden rondzwemmen als vissen in de zee en als vogels in de lucht. Uit de ether krijgen dan eerst de hemellichamen hun noodzakelijke voedsel en uit de hemellichamen vervolgens ook alle schepselen erop en erin. Maar eerst wordt de lucht van de hemellichamen gevoed uit de hen overal omringende ether en daardoor pas het hemellichaam. Heb je dat nu ook goed begrepen?'

[5] Nikodemus zei: 'Ja, Heer en Meester, zo goed een zwak mens zulke zaken van Uw onbegrensde wijsheid althans begrijpen kan! Als ik eenmaal geestelijker zal zijn, zal ik dergelijke geestelijke zaken ook beslist beter begrijpen; maar nu ontgaat me nog veel, omdat ik niet weet wat eigenlijk een zuivere geest is, en hoe hij er uitziet, en omdat ik ook niet weet wat het verschil is tussen ether en lucht, en ook helemaal geen idee heb, wat een zon nu eigenlijk is, hoe groot zij is en hoe ver zij van de aarde afstaat. U sprak bijvoorbeeld over meerdere zonnen, en Uw wijsheid zal daar wel alles over weten. Maar hoe kan ik dat weten? Ook al zou ik datgene wat van deze wereld is nog zo goed en duidelijk kennen, dan kan ik toch van hetgeen puur geestelijk is onmogelijk iets weten, omdat dat voor onze materiële zintuigen niet toegankelijk is en dus voor ons verstand ook ongrijpbaar is en blijft.

[6] Wat is een geest? Welke vorm heeft hij, en waar en hoe leeft hij? Dat zijn vragen die door geen sterveling ooit voldoende zullen kunnen worden beantwoord. Heb ik gelijk of niet?'

[7] Ik zei: 'O ja, je hebt helemaal gelijk; want zolang de mens een sterveling blijft, zal hij zelfs het allerduidelijkste antwoord op jouw vier vragen nooit kunnen begrijpen. Maar als hij door het opvolgen van Mijn leer tot de wedergeboorte van zijn geest is gekomen en daardoor onsterfelijk is geworden, zal hij het zonneklare antwoord op jouw wat vreemde vragen wel in zichzelf vinden; want alleen de geest doordringt zichzelf en zodoende ook Gods diepe geestelijke wijsheid, zoals Ik jullie gisteren in de nacht duidelijk genoeg heb laten zien. Maar omdat jouw geheugen niet zo best is, vraag je nu weer naar zaken die Ik al duidelijk heb belicht. Als je echter de aardse dingen al niet kunt vatten, dan kan het je toch niet verbazen dat je de geestelijke en hemelse dingen en omstandigheden nog minder kunt begrijpen.

[8] Waarom hebben jullie dan het zesde en zevende boek van Mozes en het profetische aanhangsel verworpen, opzij gelegd en nooit gelezen? Daarin staat heel veel wat voor jullie een helder licht zou hebben geworpen op de sterrenhemel en de wereld van de geesten en hun bestaan. Zoek die boeken maar eens op en lees ze, dan zal het wellichter worden in je hart! Zou er ooit materie zijn, als niet de kracht en de wil van de geesten die zou scheppen, ordenen en in stand houden?'

 

62 De waarde van de vrijheid van wil van de mens

De ervaringen van de profeten aan gene zijde

Over het zalig worden

 

[1] Nikodemus zei: 'Ja, ja, U alleen heeft eeuwig gelijk, en wij mensen kunnen geen gelijk hebben, omdat er in ons geen waarheid, geen wijsheid en geen ware levenskracht heerst! Maar het is en blijft voor de mens, die door louter wereldse dingen omringd is, toch steeds heel moeilijk om zich helemaal van de wereld los te maken en dan geheel in het geestelijke over te gaan. De eenmaal blind geworden mens kan zelfs de meest wijze lessen aanhoren, maar dat helpt hem weinig of niets, wanneer hij niet door eigen aanschouwing en ervaring tot de waarheid van het geestelijke kan door­dringen.

[2] En als slechts één mens wel ervaringen opdoet en duizenden om hem heen niet, dan heeft de mensheid daar ook weinig aan, omdat zij zodoende slechts één ervaren mens moet geloven, zonder in zichzelf ooit een zichtbare bevestiging te vinden van wat zij gedwongen wordt om te geloven. Het zou natuurlijk iets heel anders zijn als alle mensen visioenen en ervaringen zouden hebben; dan zou het immers met de zuiver geestelijke ontwikkeling van de mensen vooruit moeten gaan!'

[3] Ik zei: “Zoals een blinde over kleuren oordeelt, zo oordeel jij nu over de geestelijke dingen! Ik ben van mening dat juist Hij, die de mensen geschapen heeft, wel het allerbeste zal inzien hoe Hij voor de mensen moet zorgen en hoe Hij ze moet behandelen, opdat zij na korte of lange tijd het doel kunnen bereiken dat Hij hun gesteld heeft. Ik heb nu tekenen voor jullie gedaan, die jullie genoodzaakt hebben te geloven dat Ik de beloofde Messias ben en eeuwig niemand anders. Deze dwang dient niet werkelijk tot jullie zieleheil, maar jullie worden pas zalig als je leeft volgens Mijn woord.

[4] Geloof Mij, als Ik jullie mensen tot machines zou willen maken, dan kostte Mij dat slechts één met Mijn wil verbonden gedachte en de hele tempel, heel Jeruzalem en het hele grote land waarin de joden wonen, zouden Mij onmogelijk voor iets anders kunnen houden dan voor de Messias - Jehova Zebaoth! Maar zouden alle joden en ook alle heidenen daarmee geholpen zijn? Ik zeg je: waarlijk, net zo weinig als deze houten schaal, die zich – zoals je meteen zult zien - naar Mijn wil in alle richtingen zal gaan bewegen!

[5] Kijk, de schaal leeft al en zweeft als een vogel in de lucht rond! Zou je nu jouw bestaan met dat van die schaal willen ruilen? Kijk, hij leeft helemaal en kan naar alle kanten bewegen; hij heeft echter geen eigen bewustzijn, maar Mijn hoogsteigen bewustzijn doordringt hem en maakt hem levend. je kunt zelfs vragen aan de schaal stellen, dan zal hij je zonder mond en tong antwoorden. Maar zul je wel ooit kunnen geloven dat de schaal op zichzelf leeft, verstandelijk denkt en zonder mond en tong spreekt?!

[6] ‘Ik zeg je echter nog meer: Ik kan deze schaal door Mijn almacht dit schijnleven voor eeuwig laten behouden. Zal hij daarom ooit een eigen, zelfstandig en vrij leven hebben zoals Ik? Eeuwig niet, want zolang Ik de schaal enkel door Mijn macht levend houd, is hij op zichzelf zo goed als helemaal dood. Want zijn schijnleven is slechts de kracht van Mijn wil daarin, en dus Mijn hoogsteigen leven. Als Ik dat terugtrek, is ook de oude dood en het oude, noodzakelijke gericht van alle materie weer aanwezig, en dan zul je er niets levends meer aan ontdekken, - hoe monter hij nu ook in alle richtingen heen en weer beweegt.

[7] En zie, precies zo'n leven zouden de mensen hebben als Ik hen door Mijn almacht of door zulke tekenen zou dwingen, die hun geen ruimte voor vrije gedachten meer zouden laten. En derhalve is een vrij ongeloof voor de mens oneindig veel beter dan een door wondermiddelen afge­dwongen geloof; want de volkomen en zelfstandige vrijheid van wil in de mens is Gods grote plan in de mens. De mens kan wel zonder enige schade door God onderwezen worden in wat hij moet doen om in zichzelf tot levensvoleinding te komen; maar door God alsook door een andere geest mag hij daar nooit met kracht toe gedwongen worden. Want wordt hij dat, dan is de mens gericht en dus volkomen dood, en dan bestaat hij helemaal niet meer als een vrij en zelfstandig wezen.

[8] En zie nu, juist om die reden worden de doorjou gewenste visioenen en ervaringen in het rijk van de zuivere geesten door Mij zo zelden mogelijk toegelaten, en wanneer dat zo nu en dan wel wordt toegelaten voor sommige mensen, die daarvoor net als de profeten uitverkoren zijn, dan moeten alleen die uitverkorenen -die van boven komen en reeds op een andere wereld de lichamelijke levensproef hebben doorgemaakt ­zulke visioenen en ervaringen met betrekking tot gene zijde meemaken, omdat zoiets hen nooit kan schaden, maar ook de medemensen niet, omdat zij de profeten alleen maar kunnen geloven als zij dat willen. Willen zij dat echter niet -wat helaas meestal het geval is -dan blijven zij toch volkomen vrij in hun denken en in de zelfbestemming van hun handelen, en daar hebben zij duidelijk altijd nog meer baat bij dan wanneer ze van buiten af of zelfs van binnenuit gedwongen worden om te geloven,

[9] De mens wordt weliswaar alleen maar door God en in God zalig, maar slechts voor zover hij door zijn eigen wil de wil van God tot de zijne heeft gemaakt en in zijn zelfbewustzijn in zekere zin één is geworden met God. Als God echter de mens zijn vrije wil zou afnemen en daarvoor in de plaats door Zijn almacht Zijn eigen wil in het hart van de mens zou brengen, dan zou de mens, zoals reeds gezegd, zo goed als volkomen dood zijn, omdat alleen de opgedrongen almachtige wil van God die mens levend zou maken zoals Mijn wil deze schaallevend gemaakt heeft. Maar God heeft de mens geschapen en tot leven gewekt en hem zo gemaakt, dat hij zich stap voor stap zelf kan en moet ontplooien, en dat is zo wijs, dat de mens zich met al zijn kennis en al zijn verstand niets voor kan stellen wat nog wijzer is. - En Ik ben nu van mening dat Ikje dit alles voldoende heb uitgelegd. Als je het nu begrijpt, dan staan wij van tafel op en gaan weer naar buiten om te zien wat daar allemaal gebeurt!’

 

63 Het volk en de tempeldienaren

 

[1] Toen Ik dat gezegd had, stonden allen van tafel op en volgden Mij naar buiten, naar de plaats waar wij al vóór het morgenmaal waren. Daar keek men in de richting van Emmaüs, een gehucht in de buurt van Jeruzalem. Vanaf Jeruzalem leidden meerdere wegen naar Emmaüs, maar alleen voor voetgangers. Een rijweg liep er echter niet heen, behalve via een grote omweg, zodat men veel sneller te voet bij het gehucht kon komen dan met een wagen. De mensen trokken op deze dag, omdat het donderdag was, massaal naar dit gehucht, want op deze dag was er in die plaats een broodmarkt, en de mensen gingen eropuit om zich daar zoals gewoonlijk voor een week van brood te voorzien. Nu was er in het gehucht vanwege de verschijnselen in de afgelopen nacht vrijwel geen brood gebakken, terwijl al die mensen daar juist vanwege het brood naartoe gingen.

[2] Toen onze Nikodemus dat van Mij had gehoord, zei hij : 'O Heer en Meester, dat zal er niet best uitzien, want in dit plaatsje staan immers de bakkerijen van de tempel en die brengen iedere week zo'n duizend zilverstukken aan Romeins geld op. En als er vandaag geen brood is, zal het volk met geweld brood eisen! O, daar komen opstootjes van, die nauwelijks te vermijden zullen zijn! Wat moeten we daaraan doen? En een uiterst vervelende omstandigheid daarbij is, dat juist ik het oppertoezicht over de bakkerijen van de tempel in Emmaüs moet houden en er verantwoordelijk voor ben dat er op tijd voldoende brood beschikbaar is. O wee, o wee, dat ziet er werkelijk helemaal niet goed uit! O Heer en Meester, wat is daar nu aan te doen? Waar moet dat brood voor zoveel mensen nu vandaan komen? U, o Heer, zou me wel kunnen helpen als dat Uw heilige wil zou zijn!'

[3] Ik zei: 'Je zult ook geholpen worden, maar Ik zeg tegen jou en tegen jullie allemaal: als jullie niet aan één stuk door tekenen en wonderen zien, dan geloven jullie niet, ook al ligt de jullie voorgehouden waarheid als zodanig duidelijk voor de hand! Het volk zal echter vanwege het brood­gebrek geen al te domme dingen doen, omdat het vannacht ook de verschijnselen heeft gezien. Er is bijna niemand in de stad, noch in de wijde omtrek, die niet vandaag en nog vele dagen lang vol angst zal leven, vanwege de waargenomen verschijnselen, en daarom zal ook het door jou gevreesde oproer in Emmaüs beslist niet plaatsvinden, ook al zou het volk helemaal geen brood krijgen. Maar het zal wel voldoende voorraad brood aantreffen­

[4] Maar Ik wil jullie nu op iets anders opmerkzaam maken, waardoor voor de tempel vandaag en ook morgen een grotere verlegenheid zal ontstaan dan door het mogelijke broodtekort in Emmaüs. Kijk eens hoeveel volk er komt toegestroomd over alle wegen die naar Jeruzalem leiden! Het volk komt van het land en wil in de tempel raad halen en uit de mond van de priesters horen hoe de vork in de steel zit met die verschijnselen. En daarbij zal het de tempeldienaren slecht vergaan! Wel zullen zij voor het volk de ene boeteprediking na de andere houden en spreken over de toorn van God, en hoe God voortaan alleen maar door zware boetedoeningen en grote offers weer verzoend kan worden.

[5] Maar het volk zal zeggen: 'Waarom zeggen jullie ons dat nu pas, terwijl jullie toch allang van God hadden kunnen en moeten horen hoe het in Zijn ogen met ons gesteld is? Want wij weten van vroeger dat God Zijn volk, als het Hem lichtzinnig vergat, altijd jaren van tevoren door profeten en zieners liet zeggen, wat er met hen zou gebeuren als zij niet weer tot God terugkeerden. Maar dit keer zijn er geen profeten gekomen die ons op tijd hadden kunnen verkondigen hoe wij er voor God voorstaan! En als er in de afgelopen tijd al profeten opstonden, die ons vermaanden om boete te doen en ons leven echt te beteren, dan verklaarden jullie hen voor valse profeten en vervolgden hen en ook degenen die naar hen luisterden en zich wilden bekeren. En nu jullie net als wij de verschrikkelijke tekenen gezien hebben, waaruit gemakkelijk valt op te maken dat Gods toorn in hoge mate over ons is gekomen, nu willen jullie de schuld helemaal bij ons leggen; maar dat zullen we niet accepteren, en we zullen ons zonder jullie gebed zelf tot God wenden en Hem smeken om ons onze zonden te vergeven, en dat zullen we doen omdat jullie ons niet reeds lang van te voren gezegd hebben, hoe wij voor het aangezicht van Jehova staan.’

[6] Die woorden van het volk zullen de priesters in grote verlegenheid brengen, en sommigen zullen tegen het volk zeggen: 'God is alleen maar zo vertoornd op jullie, omdat jullie niet naar ons willen luisteren en ons niet geloven, en omdat jullie je tot bepaalde valse profeten wenden, die tegen ons zijn en die hun best doen om jullie afvallig te maken.’

[7] Dan zal het volk echter zeggen: 'Daar vergissen jullie je in, want wij hebben nog nooit de stem van een valse profeet en een woord van een waarzegger gehoord. Die wij hoorden, waren geen valse profeten, want zij leerden openlijk en verklaarden luid voor iedereen, dat het rijk van God nabij is gekomen. Maar jullie vervolgden hen, zoals jullie dat met zulke mensen altijd gedaan hebben, en dat zal ook wel de reden zijn waarom God ons Zijn grote toorn heeft aangekondigd, zodat Hij ons in de handen van onze vijanden zal overleveren om zwaar getuchtigd te worden. Dat jullie priesters echter geen profeten zijn, zien wij duidelijk aan het feit dat jullie tot op dit uur niet wisten hoe wij voor Gods aangezicht staan.’

[8] Dan zal weer een priester zeggen: 'Als jullie echter denken dat wij niets weten en voor het volk helemaal niets meer betekenen, -waarom kwamen jullie dan hier naar de tempel? Dan hadden jullie immers thuis kunnen blijven!’

[9] Dan zal het volk zeggen: 'Voor jullie zijn wij ook echt niet gekomen, maar alleen voor de tempel en voor God, die wij uit het diepst van ons hart willen smeken om onze zonden te vergeven. Jullie kunnen met ons bidden, als jullie dat willen, maar wij zullen jullie daarvoor geen offer geven, maar wat wij offeren zullen, dat zullen wij aan de armen en de noodlijdenden offeren.'

[10] Daarop zullen de priesters zich terugtrekken, en het volk zal veel rumoer maken in de tempel en in de voorhoven. Maar jij, vriend Nikodemus, kunt nu, als je dat wilt, naar beneden naar de tempel gaan en jezelf overtuigen van alles wat Ik nu tegen jou en tegen allen heb gezegd, en bij die gelegenheid kun je het volk ook enkele ware woorden van troost toespreken; maar zeg het volk over Mijn aanwezigheid hier in ieder geval niets!'

[11] Nadat Ik dat tegen Nikodemus had gezegd, dankte hij Mij daarvoor en zei ook nog: 'Dat zal ik allemaal precies zo doen, en ik zal ook proberen zo mogelijk het volk tot bedaren te brengen. Maar wat zal ik de hogepries­ter, de Fanzeeën en .de oudsten voor antwoord geven als zij mij vragen waar Ik deze verschrikkelijke nacht heb doorgebracht, omdat ik - wat zij allen nu wel.zeker zullen weten - noch in de tempel noch bij mijn familie thuis te bereiken was? Als Ik dan de waarheid moet zeggen, verraad ik mij en U!'

[12] Ik zei: 'Ga maar rustig naar beneden en wees niet bang, geen mens zal je dat vragen, en wat je zult moeten zeggen, zal je in de mond gelegd worden! Vanavond kun je, als je wilt, wel weer hier komen, want Ik zal hier nog de hele dag blijven.’

[13] Toen ging Nikodemus naar beneden, maar hij keek onderweg meer dan eens om, om te zien of er soms een echte jood was die hem zag. Maar Ik stuurde Rafaël achter hem aan en liet hem tot de stadspoort begeleiden, zodat niemand Nikodemus kon zien. Bij de poort echter verdween de engel ineens en was op datzelfde moment weer in ons midden.

[14] Daarop zei Ik tegen een paar leerlingen, dat ook zij, als zij wilden, tot de middag naar de tempel konden gaan om getuige te zijn van wat zich daar zou afspelen. Toen gingen ook de leerlingen naar beneden en bleven in de tempel tot na het middaguur, waarna zij weer bij ons kwamen en vertelden wat ze beleefd hadden.

 

64 De dank van de bevrijde slaven

 

[1] Daarop zei Lazarus tegen Mij: 'Heer, zelf ben ik ook wel een beetje nieuwsgierig hoe deze geschiedenis in de tempel vandaag zal aflopen, want Ik zie nog veel mensen langs alle straten voorbij komen. Als dat allemaal naar de tempel gaat, zal er een gedrang en een geschreeuw ontstaan zoals men beslist in lange tijd niet heeft meegemaakt. Daar zal Nikodemus met zijn zwakke stem niet veel kunnen uitrichten! Er kan daar werkelijk heel gemakkelijk veel tumult ontstaan!’

[2] Ik zei: 'Maak je maar ergens anders bezorgd over! Ik heb nog wel genoeg middelen bij de hand om een te groot tumult te verhinderen, maar het zal waarschijnlijk niet zo ver komen.

[3] Nu zijn onze jonge mensen echter ook al wakker geworden en hebben honger: Rafaël, ga jij daarom naar hen toe en zorg dat zij eten krijgen en wat wijn, maar gemengd met twee derde water!’

[4] Rafaël zorgde daar vlug voor, wat de jongeren veel genoegen deed, zodat ze nauwelijks konden wachten om Mij op kinderlijk hartelijke wijze te bedanken.

[5] In korte tijd stonden zij allen helemaal gesterkt buiten en Rafaël bracht hen naar Mij toe. Daar stelden zij zich in een lange rij op, bedankten Mij luid voor de goede verzorging en vroegen Mij om bij hen te komen, zodat ieder Mij één voor één blijk kon geven van zijn liefde; want omdat ze met zo velen waren, konden zij niet allemaal tegelijk naar Mij toekomen om Mij hun grote liefde te betonen.

[6] Toen zei Ik tegen hen: 'Mijn lieve kinderen, dat is nu niet nodig! Maar als jullie dat toch willen doen, kom dan liever één voor één naar Mij toe om Mij je liefde te laten blijken, want als Ik naar jullie toe zou gaan, dan zou er licht naijver onder jullie kunnen ontstaan, omdat je dan onder elkaar zou overleggen en zeggen: 'Maar waarom wendde de goede vader zich niet tot mij of tot deze of gene? Hij heeft de een of de ander beslist liever dan mij of mijn buurman!' Kom echter, om dat te voorkomen, zelf, alleen of met z'n tweeën naar Mij toe en geef Mij blijk van je liefde, dan zullen jullie niet kunnen zeggen: 'Kijk, die of die heeft de goede vader meer aandacht gegeven!' Want het hangt zuiver van jullie zelf af wie van jullie het eerst bij Mij wil komen.'

[7] De jongeren zeiden: 'Ja, goede vader, wij zouden echter allemaal als eerste bij u willen zijn, en dat zou dan een lastig gedrang voor u worden! Daarom kunt u toch beter bepalen op welke plaats of aan welke kant van onze rij wij moeten beginnen; want orde moet er immers ook in de liefde zijn, omdat wanorde ook in de liefde niet mooi zou zijn. Want de goede God in dit mooie land heeft alles zo goed geordend, dat wij uit hoogachting voor Hem ook alles op een min of meer ordelijke manier moeten doen!'

[8] Ik zei: 'Nu goed dan, als jullie het beslist zo willen, begin dan maar aan de rechter kant van jullie rij, en kom maar!'

[9] Deze regeling beviel de jongeren en dus snelden zij nu, het ene paar na het andere, en wel eerst de jongens en daarna ook de meisjes vanaf de rechter kant naar Mij toe. Voor Mij aangekomen bogen zij diep, daarna pakten zij Mijn handen en drukten die tegen hun borst, bogen daarna weer en gingen heel ordelijk weer terug naar hun rij .

[10] Toen zij Mij allemaal zo hun liefde betuigd hadden en weer in de vroegere volgorde stonden, bogen allen nogmaals diep in Mijn richting en vroegen wat ze nu mochten gaan doen.

[11] En Ik zei tegen hen: 'Vermaak je met allerlei nuttige beschouwingen! Kijk eens rond in deze mooie omgeving, bekijk de bloemen en al het andere, en bedenk daarbij hoe een goede God dat alles door Zijn wijsheid en almacht uit Zichzelf heeft geschapen, en wees Hem daarvoor in je hart echt dankbaar, dan zullen jullie de tijd het nuttigst doorbrengen en tevens veel vreugde in je hart hebben! Maar jullie hoeven daarbij niet steeds zo in een rij te staan en te lopen, maar ga en sta waar je wilt, zoals jullie dat Mij en alle andere mensen hier zien doen, dan zullen jullie veel meer vreugde hebben dan wanneer je maar steeds die stijve ordelijke rij aan­houdt. -Ga nu en volg Mijn raad op!'

[12] Toen bedankten de jongeren voor die goede raad, verlieten meteen de rij en verspreidden zich in alle richtingen op de berg en hielden zich zo heel goed bezig in de frisse en vrije natuur.

 

65 Het gezichtsvermogen van de ziel na de dood

 

[1] Wij gingen echter nog wat verder, en wel naar het hoogste punt van deze berg. Daar was een aardig olijvenbosje, waar zich onder de bomen een groot aantal banken en zitplaatsen bevonden, waarop allen zich neerlieten, terwijl zij Lazarus prezen om de doelmatige aanleg van zoveel gezellige rustbanken en zitplaatsen. Lazarus dankte allen voor die lovende woorden, die hem veel genoegen deden. Vanaf deze hoogte, die naar alle kanten vrij uitzicht bood, genoot men van het prachtige vergezicht. Men zag van hieruit de Jordaan en het dal daarvan, en - weliswaar heel in de verte - ook een stuk van de Dode Zee.

[2] Zonder iets te zeggen keken allen een tijdlang vol verrukking naar de mooie omgeving met de omliggende steden, gehuchten en dorpen en Agricola zei, toen hij alles goed bekeken had: 'Beste vrienden, alle aanwezigen hier, en vooral U, o Heer en Meester, ik moet heel openlijk toegeven dat ik in ons uitgestrekte rijk nog nooit zo'n schitterende omgeving en zo'n prachtig landschap heb gezien als hier! Waarlijk, in zo'n heerlijke omgeving moet een mens het sterven nog bitterder en moeilijker toeschijnen dan in een woester en minder mooie omgeving! Want hier zou men eeuwig verder willen leven en genieten van zo'n aanblik! - Wat zegt U, o Heer en Meester, daarvan?'

[3] Ik zei: 'Vriend, je zou met die mening wel gelijk hebben als de ziel in verbinding met de geest uit God na de dood van het lichaam niet het vermogen zou krijgen oneindig veel mooiere streken ook in andere werelden te zien en daarvan te genieten -gesteld dat het zien van mooie streken en landschappen voor een ziel al het hoogste gevoel van zaligheid zou zijn. Maar Ik denk, dat er na het afvallen van het lichaam voor een ziel, wiens leven voleindigd is, nog wel hogere gevoelens van zaligheid zullen zijn dan alleen maar het zien van zeer mooie landschappen.

[4] Stel je eens voor, datje hier zeg maar gedurende honderd jaar aan één stuk door dit landschap zou moeten bekijken, waarbij er ook in alle andere levensbehoeften rijkelijk voorzien zou zijn, dan sta Ik ervoor in dat dit mooie landschap je al gauw dermate zou gaan vervelen, datje het daarna in je hele leven nooit meer zou willen zien.]a, zo nu en dan temidden van goede vrienden maakt de aanblik van een mooie omgeving op het menselijke gemoed altijd een verheffende indruk, maar daarna verlangt de ziel al gauw naar veranderingen om daardoor grotere en uitgebreidere ervaringen op te doen en daaruit ook steeds wat nieuws te leren.

[5] Zo goed als een volmaakte ziel nu met haar lichamelijke ogen kan zien Wat haar omgeeft, zal zij in haar zuiver geestelijke toestand het vermogen om te zien, te horen en te voelen beslist ook nog bezitten, en wel in een veel hogere mate dan nu in haar zware en moeizame lichaam! Ik heb jullie daarstraks beneden voor het huis immers al laten zien hoe het gesteld is met het innerlijke zien van de ziel­ waarover jij je zelf nog erg verwonderd hebt - toen de door Mij voor korte tijd geestelijk in vervoering gebrachte mensen, die nooit eerder in Rome geweest waren, jouw grote vaderstad nog nauwkeuriger beschreven dan jij het zelf ooit met je eigen ogen had kunnen zien.

[6] Dan zul je toch wel inzien dat de ziel in haar vrije en zuiver geestelijke toestand een veelomvattender gezichtsvermogen bezit dan in het beperkte lichaam! En als dat het geval is, dan kun je, als je echt gelooft aan Mijn woorden en tekenen en ook aan de ervaringen die je bewust met je ziel en geest hebt meegemaakt, toch echt niet zeggen dat het in zo'n omgeving moeilijker is om te sterven dan in een verlaten en duistere landstreek! Dat iedere ziel na de dood van het lichaam voortleeft en zich volkomen bewust is van haar leven, zul je toch niet meer in twijfel trekken?'

[7] Agricola zei: 'Heer en Meester, dat beslist niet, omdat ik immers al in Spanje, Sicilië en Egypte ervaringen heb opgedaan met betrekking tot het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam, en dat op een manier waarbij geen bedrog mogelijk was. Maar hier gaat het om iets heel anders, en dat is juist de reden waarom ik mij veroorloofde zoëven een opmerking te maken!’

[8] Ik zei: 'En waaruit bestaat dan dat andere? Praat maar gerust verder, want we hebben tot aan het middaguur nog volop tijd om nog van alles te bespreken!’

[9] De vele aanwezige tollenaars kwamen nu ook naar Mij toe en vroegen, of Ik het hun niet kwalijk nam als zij tot de avond naar huis gingen om te zien, of daar alles wel in orde was en of hun bedienden het nog steeds door alle straten binnentrekkende volk bij deze gelegenheid niet teveel afpersten.

[10] Ik zei: 'Doe dat en doe nu iets goeds voor zoveel kwaads dat jullie de mensen gedurende vele jaren hebben aangedaan, dan zullen jullie zonden je vergeven zijn! Maar zoals het jullie nu vrij staat te vertrekken, zo staat het jullie ook vrij om terug te komen.’

[11] Daarop maakten alle tollenaars een buiging, bedankten voor alles wat zij ontvangen en genoten hadden en vertrokken snel.

 

66 Het wezen van de ziel en van de geest

De ziel aan gene zijde

 

[1] Daarop zei Ik nogmaals tegen Agricola: 'Nu kun je je vragen naar voren brengen, spreek nu dus maar!’

[2] Agricola zei: 'Heer en Meester, dat de ziel van de mens ook na de dood van het lichaam verder leeft, is een volkomen uitgemaakte zaak van de helderste waarheid. Maar waar gaat zij naar toe, en wat is eigenlijk haar wezen en wat is het wezen van de zuivere geest? Omdat volgens Uw onderricht de ruimte oneindig is, moeten ook de zielen en zelfs de zuiverste geesten zich binnen de eindeloos eeuwig grote ruimte bevinden, want een ruimte buiten deze kan immers onmogelijk ergens bestaan.

[3] Dan nog een vraag: Wat voor gestalte heeft een ziel of zelfs een zuivere geest, en waarom kan een natuurlijk mens niet steeds de zielen en geesten zien? Heer, geef me alleen op deze vragen nog een verhelderend antwoord, dan zal ik U nergens meer naar vragen; want onze volkomen onwetendheid in deze zaak is het eigenlijk wat het sterven voor ons zo bitter en angstig maakt. Hebben wij mensen echter ook daarin een voldoende helder licht, dan zal het sterven ons licht vallen en zullen we ons niet angstvallig aan het dwaze lichamelijke leven vastklampen.’

[4] Ik zei: 'Ja, het zou voor Mij heel gemakkelijk zijn om je dat uit te leggen, als je maar een onbelemmerd inzicht daarin zou hebben; maar juist dat bezit je nog niet, hoewel er sinds je hier bent juist in dit opzicht al heel veel door Mij duidelijk aan je is uitgelegd en jijzelf door wondertekenen ook veel hebt gezien en ervaren. En daarom is het een moeilijke zaak dit nog beter voor je te belichten dan reeds is gebeurd.

[5] De ziel van de mens is een zuiver etherische substantie, dus - als je dat kunt begrijpen - uit zeer veel lichtatomen of kleinst mogelijke deeltjes tot een volmaakte menselijke vorm samengesteld door de wijsheid en de almachtige wil van God; en de zuivere geest is de van God uitgaande wil, die het vuur van de zuiverste liefde in God is.

[6] De zuivere geest is een gedachte van God, die voortkomt uit Zijn liefde en wijsheid, en die tot een waar bestaan komt door Gods wil. Omdat God echter in Zichzelf een vuur is uit Zijn liefde en wijsheid, is dat ook het geval met de in zekere zin uit God naar buiten getreden gedachte die in een zelfstandig bestaan wordt geplaatst. Zoals het vuur echter een kracht is, is zo'n gedachte uit God op zichzelf ook een kracht, die zich van zichzelf bewust is en die zelf in de dezelfde helderheid kan werken als waaruit hij voortgekomen is. Als zuivere kracht doordringt hij alles wat jij materie noemt, maar kan zelf door de materie niet doordrongen worden, omdat de materie verder niets anders is dan een uiterlijke uiting van de geest uit God.

[7] De ziel is in zekere zin materie die door de kracht van de geest weer is opgelost en die door die kracht genoodzaakt in de eigen oervorm van de geest overgaat, en daarna met haar geest verenigd als het ware diens lichtetherische -substantiële lichaam vormt. Ook de ziel vormt en ontwik­kelt, puur door de wilskracht van haar geest, haar toekomstige omhulling uit de haar omgevende materie van het lichaam, wanneer die totaal is vergaan en ontbonden.

[8] Hier heb je nu een heel korte en volkomen ware voorstelling van wat de ziel eigenlijk is, en wat de zuivere geest als zodanig is.

[9] Maar om de plaats in de ruimte aan te geven waar een ziel heengaat Wanneer zij haar lichaam verlaat, zal voor jou nog wel moeilijker te begrijpen zijn, maar Ik zal je desondanks een wenk geven, waardoor je je er een voorstelling van kunt maken. Want hoe het eigenlijk is zul je pas in jezelf te weten komen, als je ook in jezelf tot de volledige wedergeboorte of tot volkomen éénwording van de geest met je ziel bent gekomen, omdat de ziel dat nooit helemaal kan begrijpen zolang zij zich niet door de kracht van de geest in haar zo ontwikkelt, dat zij in staat is zich volkomen met de geest te verenigen.

[10] Ruimtelijk gezien blijft een ziel na het afvallen van haar lichaam ­vooral in haar eerste bestaansperiode -gewoonlijk op de plaats, waar zij zich lichamelijk op aarde bevond, dat wil zeggen, als zij nog niet geheel voleindigd naar het onstoffelijke rijk aan gene zijde is overgegaan.

[11] In dat geval ziet en hoort zij echter niets van de natuurlijke wereld die zij in haar lichaam bewoond heeft, hoewel zij zich ruimtelijk precies in diezelfde wereld bevindt. Haar bestaan is min of meer als een heldere droom, waarin de ziel in een streek of omgeving leeft die als het ware uit haar is ontstaan, en waar zij zich helemaal gedraagt en handelt alsof zij zich in een heel natuurlijke wereld bevindt, en waar zij de wereld die zij heeft verlaten niet in het minst mist.

[12] Maar omdat God het toelaat, wordt de door haar bewoonde streek vaak vernietigd en dan bevindt de ziel zich in een andere omgeving, die helemaal overeenkomt met haar innerlijke toestand. Bij zo'n ziel duurt het dan vaak wel erg lang voor zij na veelonderwijzing zover komt, dat zij beseft dat alles wat zij daar meent te bezitten, ijdel en nietig is. Komt zij door veel ervaringen en verschijnselen eenmaal tot dit inzicht, dan begint zij pas ernstiger over haar toestand en haar bestaan na te denken, en daardoor ook meer en meer te beseffen dat zij de vroegere, aardse wereld heeft verlaten, en dan wordt het verlangen in haar sterker om een meer blijvende en onveranderlijke plaats te krijgen om te leven.

[13] In zo'n toestand wordt ze door reeds meer voleindigde geesten onderwezen in wat zij moet doen; en als zij dat doet, wordt het ook steeds lichter in haar, omdat haar innerlijke geest haar meer en meer doordringt. Hoe meer de innerlijke geest haar doordringt en als het ware in haar groeit als een kind in het moederlichaam, des te duurzamer begint alles om haar heen te worden.

[14] Als een ziel eenmaal zo ver komt dat haar innerlijke geest haar helemaal doordringt, dan komt zij ook tot een volledig helder zien en tot een helder inzicht, tot volledig bewustzijn en een duidelijke herinnering aan alles: wat zij was, wat zij geworden is, wat zij gedaan heeft en hoe de wereld, waarin zij lichamelijk geleefd heeft, eruit heeft gezien en hoe het daarmee gesteld was.

[15] Zo'n ziel kan dan zowel deze aarde alsook de maan, de zon, alle andere om deze zon cirkelende planeten of aarden -hetgeen tot nu toe nog geen sterrenkundige, noch enige Griek, noch een van de oude Egyptische pdolomeuzen * (* landmeters) waargenomen heeft - en ook de andere zonnen in één of meer hulsgloben, die Ik jullie gisteren al voldoende heb beschreven, uiterst precies doorgronden, en zich in hun wonderbare vorm en inrichting werkelijk in de hoogste mate verlustigen en de ware en grootste vreugde beleven aan de liefde, wijsheid en macht van de enige God.’

 

67 De verschillende fasen van zaligheid van voleindigde zielen

 

[1] (De Heer) : 'Dat alles staat zo'n voleindigde ziel dus zeker en zelfs noodzakelijk te wachten, en toch is deze eigenschap van een ziel die zijn leven voleindigd heeft, te beschouwen als een laagste graad van de eigenlijke grote zaligheid, omdat dat een voleindigde ziel op den duur net zo tegen zou gaan staan als het jou hier zou gaan tegenstaan wanneer je dit landschap, al is het nog zo mooi, honderd jaar achter elkaar zou moeten bekijken en bewonderen.

[2] De hogere zaligheid van een ziel is toch duidelijk alleen maar gelegen in het feit, dat de volmaakte zielook met de waarachtig

goddelijke scheppingskracht is toegerust, en vanuit een wijsheid, die aan Gods wijsheid gelijk is, alles tot stand kan brengen wat God Zelf op precies dezelfde wijze bewerkstelligt en voortbrengt.

[3] Een nog hogere en eigenlijk al haast allerhoogste zaligheid van een volmaakte ziel is, dat zij God, de enige Heer en Schepper der oneindigheid, als haar grootste levensvriend steeds maar bij zich kan hebben, en Hem mateloos en grenzeloos kan liefhebben, en met Hem in een enkelogenblik de hele geestelijke en materiële schepping kan overzien.

[4] Maar het toppunt van zaligheid van een volmaakte ziel is dat zij zich, geheel met God door de liefde één geworden, ook in de volledige goddelijke vrijheid bevindt.

[5] Dat hetgeen Ik je nu gezegd heb de volle waarheid bevat, kun je reeds met je lichamelijke ogen zien aan deze jonge dienaar van Mij. Je vroeg Mij al een paar maal wat er met deze jongeman aan de hand is, waar hij vandaan komt en wie hij is. En nu zal Ik het je vertellen:

[6] Kijk, deze jongeman is reeds lang een zuivere geest, maar heeft al ooit op deze aarde als mens in een lichaam geleefd! Zijn naam was Henoch en hij was de eerste profeet van de eerste nakomelingen van Adam, aan wie hij onderricht gaf over God.

[7] Daar zijn ziel in die oertijd van de mensen van deze aarde in de hoogste en zuiverste liefde tot God ontbrandde, loste die liefde zijn lichaam op in een etherische substantie, waarmee de vrijgekomen ziel bekleed werd en waardoor zij ogenblikkelijk voor altijd een aartsengel werd van Gods hoogste hemelen, dat wil zeggen van de hoogste goddelijke vrijheid, wat je goed kunt opmaken uit het feit dat zij hier nu vlak bij Mij is.'

[8] Nu zette Agricola grote ogen op en zei: 'Wat? Dat moet een geest zijn, en nog wel een pure en volkomen geest?! Maar hij heeft toch zichtbaar een huid, vlees en bloed, en hij eet en drinkt toch zoals wij !

[9] Dat hij net als U wonderbaarlijke dingen kan doen, heb ik voor mezelf verklaard uit het feit dat hij allang Uw leerling moet zijn en als zodanig van U daarvoor de nodige wijsheid en macht heeft gekregen; als volkomen zuivere geest zouden wij mensen hem toch immers niet kunnen zien. Als je hem vastpakt voelt hij helemaal aan als een natuurlijk mens. Maar U hebt het gezegd en ik moet U geloven, hoewel dat mijn hele denken nog meer in verwarring brengt. Hoe kan nu deze zuivere geest een lichaam hebben?'

[10] Ik zei: 'Ik heb je al eerder gezegd dat we nu heel wat kunnen bespreken, omdat we daar tijd voor hebben, en dus zullen we ook daar nog wel mee in het reine komen. Kijk, daar staat Mijn Rafaël - Henoch al voor ons, en Ik zeg je nu dat je datgene wat je nog meer wilt weten met hem zelf kunt bespreken, want hij zal je precies dezelfde informatie geven als Ik zou doen, en wat hij je zal vertellen en laten zien, zal hij je vanuit zijn geheel zelfstandige vrijheid, macht, wijsheid en kracht vertellen en laten zien, omdat hij zich die vanuit God volledig heeft eigen gemaakt. Begin je onderzoek dus maar met hem!'

 

68 Het wezen van de engelen

 

[1] Daarop zei Agricola tegen Rafaël: 'Allerbeste dienaar van onze God, Heer en Meester! Wat heb je hier als zuivere geest voor een lichaam? Is dat ook zoals bij mij, vlees en bloed?'

[2] Rafaël zei: 'Voel maar en overtuig jezelf!'

[3] Toen raakte de Romein de handen en voeten van de engel aan en constateerde dat die net zo uit vlees en bloed bestonden als die van iemand anders, en hij zei daarop: 'Ja er is werkelijk niets geestelijks aan te voelen, en toch moet je een zuivere geest zijn en dat al bijna zo lang als het mensengeslacht op aarde bestaat?'

[4] Toen zei de engel: 'Voel nog maar eens, dan zullen we zien watje daarna zult zeggen!’

[5] Toen begon de Romein opnieuw de engel aan te raken, maar nu voelde hij geen lichaam meer en waar hij de engel beetpakte, gingen zijn vingers daar even gemakkelijk doorheen als door de lucht.

[6] Na deze tweede ervaring zei hij hoogst verbaasd (de Romein): 'Ja, dat zou zelfs de meest verstandige mens gek kunnen maken! Eerst was alles stevig beet te pakken en nu is alles lucht, dus zo goed als helemaal niets! Maar zeg me nu eens -als je tenminste als zo'n luchtig fenomeen nog spreken kunt -, waar je nu je goed voelbare lichaam van daarstraks hebt gelaten?'

[7] De engel zei: 'Dat heb ik nergens gelaten, want ik heb het nog precies zoals voorheen! Dat je het eerst als een vast lichaam voelde, was mijn vrije wil, en dat je het de tweede keer helemaal niet voelde, was ook mijn wil. Want wat wij volmaakte geesten willen, gebeurt zoals wij het vanuit onze vrijheid en wijsheid willen, hetzij direct of geleidelijk aan volgens een zekere wijze orde.

[8] Want wij bevinden ons door onze liefde tot God ook volledig in Zijn wijsheid en macht, die wij kunnen dragen en volledig beseffen, en dus is Gods liefde ook onze liefde, Zijn wijsheid onze wijsheid, Zijn wil onze wil en Zijn macht ook onze macht. Maar toch zijn er in God nog ondoorgrondelijke diepten die geen enkele geschapen geest ooit door­gronden zal; en als hij dat zou kunnen, zou hij niet zalig zijn, omdat hij dan van God geen toenemende zaligheid meer te verwachten zou hebben. - Begrijpen jullie Romeinen dat wel?'

[9] Een aantal Romeinen zei nu: '1a, beste vriend - ook al ben je een geest­ om dat goed te begrijpen en te beseffen heb je meer nodig dan ons Romeinse verstand! Het zal allemaal wel zo zijn, maar om te begrijpen hoe het eigenlijk allemaal is, moeten we wachten tot onze zielen verder ontwikkeld zullen zijn.’

[10] De engel zei: 'Luister eens, ik spreek nu alleen met Agricola en niet met jullie allemaal tegelijk; want ik weet immers dat jullie niet even verstandig zijn als hij. Daarom moeten jullie nu allen luisteren en op alles letten waarover ik met de verstandigste van jullie spreek en wat ik hem laat zien! Agricola jij hebt dus nu alleen het woord!’

[11] Agricola zei nu: 'Ja, ja, m 'n zuiver geestelijke vriend, ik heb wel zo half en half begrepen wat je mij eigenlijk hebt willen zeggen, maar toch heb ik het, net als de anderen, niet helemaal begrepen, maar ook ik wacht dan volgens de belofte van de Heer op betere tijden! Maar wel zou ik nu van je willen weten  - en wel onder de voorwaarde dat ik dan volledig af zie van een heleboel andere dingen - hoe je je door je wil kunt ontdoen van je lichaam en toch nog net zo aanwezig kunt zijn als daarvoor met je stevig tastbare lichaam? Want vooral dat is voor mij het meest onbegrijpe­lijke! Eerst ben je iets dat werkelijk bestaat, meteen daarop ben je, als je er aan voelt, helemaal niets, en dat niets is dan toch weer helemaal hetzelfde als daarvoor. Ja, hoe is dat dan toch mogelijk?'

[12] De engel zei: 'Dat is toch iets heel begrijpelijks! Wij geesten zijn in onze voor jullie onweegbare, zuiver geestelijke sfeer toch het eigenlijke, enig werkelijke en alleroorspronkelijkste iets. Al het andere in de hele stoffelijke wereld is alleen maar een door onze wil veroorzaakt verschijnsel, om voor jullie stoffelijke zielen een duurzaam medium te scheppen door middel waarvan jullie je net als wij de volledige en waarachtige levensvrij­heid kunnen verschaffen.

[13] Om je dat echter nog duidelijker te tonen, moet jij, Agricola, nu zelf een steen van de grond oprapen! - Goed, je hebt nu een heel harde natuursteen in je hand! Nu zul je zeggen: 'Kijk, deze steen is zoals hij is, absolute werkelijkheid!' Want je voelt in je hand zijn gewicht en zijn voor jou onverwoestbare hardheid en je zegt bij jezelf: 'Die bestaat werkelijk echt!' Maar ik zegje, dat het met dat werkelijk echte van jou net zo gesteld is als daarnet met mijn vleselijke lichaam en daarna met mijn nu nog steeds even geestelijke lichaam. Want de hardheid en het gewicht van de steen die je nog in je hand vasthoudt, hangt enkel en alleen af van de vasthou­dendheid van onze wil. Zolang wij hem als een harde en zware steen in stand willen houden, zal hij ook blijven wat hij is.

[14] Wil ik bijvoorbeeld dat jouw steen nu geheel - wat zijn massa betreft - aan mij gelijk wordt, dan zul je net zo door de steen heen kunnen grijpen als je daarnet helemaal door mij heen hebt gegrepen. En in dat geval heeft de door onze geestelijke wil geproduceerde materie van de steen pas haar oorspronkelijke realiteit bereikt, terwijl die materie je nu, door de vast­houdendheid van mijn eigen wil, als een harde, zware steen voorkomt. Om dat nog gemakkelijker te begrijpen, moet je nog een keer goed onderzoeken of het nog dezelfde steen is!’

[15] Agricola zei: 'Die is nog zoals hij was!'

[16] De engel zei: 'Hoe is hij dan nu?'

[17] Agricola zei: 'Ja, ik zie hem nog wel als een wolkje in mijn hand, maar zijn hardheid en zwaarte zijn verdwenen! Nee, dat is toch wel erg vreemd! Ik zou me toch alles eerder hebben kunnen voorstellen dan dat zoiets mogelijk zou zijn! Hoe krijg jij dat toch voor elkaar?'

 

69 De macht van de engelen

Verhouding tussen geest en ziel

Wedergeboorte

 

[1] De engel zei: 'Ik heb je immers al gezegd dat dit alleen maar door de standvastigheid van onze wil gebeurt, en dat alle materie niets anders is dan de standvastige wil van de geest van God, hoe verschillend die materie er voor jou ook uit mag zien; want de verschillende stoffen van de materie en de elementen waar zij in jouw ogen uit lijkt te ontstaan en bestaan, zijn onze gedachten. Hun vormen en kleuren zijn de uit onze gedachten gevormde ideeën. Hun doelmatigheid zijn onze denkbeelden die uit de ideeën zijn ontwikkeld, en het bereiken van een hoger geestelijk doel voor alles wat nu materie is, zijn ons oogmerk, waaruit het gelukkige einddoel van alle materie zal voortkomen.  

[2] Daarom is een waar en werkelijk bestaan alleen maar bij ons, eeuwig onsterfelijke geesten aanwezig, en het bestaan van de materie is alleen maar iets wat zuiver door ons tot stand komt en ieder moment van ons afhankelijk is, zoals jij nu met deze steen heel duidelijk hebt moeten waarnemen. Maar je hebt het wolkje nog in je hand en kijk, ik zal het weer met de volle vasthoudendheid van mijn wil vervullen, dan zul je de steen van daarnet weer in je hand hebben!'

[3] De engel deed dat en in de hand van de Romein bevond zich weer de oude, harde en zware steen van voorheen.

[4] Dat maakte op de Romein een nog geweldiger indruk en hij zei tegen de engel (de Romein): 'Deze steen blijft voor mij een waardevolle steen, ter herinnering aan wat hier zo wonderbaarlijk is voorgevallen! Maar nu nog een vraag! Kijk, in mij woont toch ook een ziel, en daarin bevindt zich volgens jullie leer een geest die geheel gelijkwaardig is aan die van jou! Waarom kan ik dan niet door mijn geest ook doen wat jij als geest kunt doen?'

[5] De engel zei: 'Omdat jouw geest daar nog niet rijp voor is en je innerlijke geest nog niet in je ziel is overgegaan! Maar iets doet je geest toch door de standvastigheid van de voor jouw ziel nog onbekende wil, en dat is de bouwen de tijdelijk instandhouding van je lichaam. Dat kan je ziel echter niet waarnemen, zoals zij ook niet waarneemt hoe haar lichaam gebouwd is, omdat haar innerlijke, zuiver van gene zijde afkom­stige bouwmeester haar dat niet kan onthullen en laten zien, daar zij, zoals gezegd, nog niet rijp is.

[6] De innerlijke geest werkt weliswaar onafgebroken aan het zo snel mogelijk rijp en volledig vrijmaken van de ziel, maar hij kan en mag haar niet de minste dwang opleggen, omdat een ziel op die wijze dan nog stoffelijker en onvrijer zou worden dan zij door alle invloeden van de buitenwereld ooit zou kunnen worden. Daarom werd aan de ziel in haar lichaam een eigen wil en een eigen verstand gegeven om er door onderricht van buitenaf toe gebracht te worden dat zij zich uit eigen vrije wil steeds meer los maakt van al het wereldse, en in zichzelf naar binnen kerend de steeds zuiver wordende geestelijke wegen betreedt.

[7] Naargelang de ziel de steeds zuiverder geestelijke wegen daadwerkelijk bewandelt, wordt in gelijke mate dan ook haar innerlijke, zuivere geest van gene zijde één met haar. En als zij zich door haar steeds zuiverder geworden verstand en door haar daardoor ook steeds vrijer geworden wil, volledig losmaakt van al het wereldse, dan is zij gelijk aan haar geest en is daarmee één geworden, wat wij de geestelijke wedergeboorte willen noemen, en dan zal zij, één geworden met haar geest, ook terwijl ze nog in het lichaam is, hetzelfde kunnen doen wat ik nu voor jouw ogen kan doen, omdat mijn geest één is met mijn ziel.’

 

70 Over het wezen van de lucht

 

[1] (Rafaël): 'Toen ik als mens gedurende vele jaren een lichaambewoon­de, werd ik mij door de genade van de Heer bewust van deze innerlijke levensweg en ik ging deze weg met steeds grotere standvastigheid. Daar­door werden tegen het eind van mijn leven mijn geest en mijn ziel één en ik kreeg de volle macht over mijn aardse lichaam, zodat ik het net zo plotseling kon oplossen als ik nu de steen heb opgelost en eerder mijn voor jou tastbare lichaam, en er slechts zoveel van behield dat je mij met je lichamelijke ogen nog kon zien.

[2] Als ik nu echter weer een lichaam wil hebben zoals dat van jou, hoef ik dat slechts te willen en dan zal het lichaam er ook weer zijn. Zie, ik wil het, en raak jij me nu maar weer aan, dan zul je zien dat ik weer net zo stevig ben als voorheen!

[3] De Romein deed dat en ontdekte dat Rafaël weer helemaal mens was zoals eerst.

[4] Toen vroeg hij (Agricola) aan de engel: 'Toen jij, terwijl je als volmaakt mens op aarde was, je lichaam had opgelost, kon je het toen ook weer opnieuw scheppen?'

[5] Rafaël zei: 'Jazeker, net als nu, maar ik wilde het niet, omdat een zuiver geestelijk, onlichamelijk bestaan eindeloos veel volmaakter is dan een bestaan dat aan een lichaam gebonden is - ook al gebeurt dat door de eigen wil. Kijk, in dit lichaam kan ik minder doen dan zonder dit lichaam! Als je mij echter een wonder ziet doen, dan is het lichaam al weg en wordt pas na de daad weer geschapen. Ik kan weliswaar ook in het lichaam alles, maar niet zo volmaakt als buiten het lichaam. -Heb je nog vragen, stel die dan, dan zal ik die beantwoorden!’

[6] Agricola zei: 'O, vragen heb ik nog meer dan genoeg in voorraad! Kun je door de standvastigheid van je wil ook een deel van de vrije lucht in een of andere materie veranderen?'

[7] De engel zei: 'Zeer zeker, want ten eerste is de lucht al materie en bevat alle denkbare stoffen en kan daarom ook des te eerder in iedere gevraagde materie veranderd worden, en ten tweede staat het mijn geest werkelijk vrij - en dat in de hoogste graad -om mijn wil volledig te laten werken en dus de lucht die je mij aanwijst, onmiddellijk in een bepaalde materie te veranderen. Zeg me nu maar waarin ik de lucht moet verande­ren!'

[8] Agricola zei: 'Vriend, dat laat ik aan jouw beste en wijze beoordeling over! Doe wat je wilt, ik vind het allemaal goed!'

[9] De engel zei: 'Nu, goed dan! Dan zal de lucht die zich nu op een afstand van twaalf passen voor ons bevindt ogenblikkelijk in een stevige ronde zuil veranderen van vijf manshoogten lang en met een doorsnede van één manslengte! Zo zij het! Ga er nu naar toe en kijk of de zuil, die er al staat, nog uit lucht bestaat of dat het echt een stevige granieten zuil is.’

[10] Alle Romeinen gingen er dadelijk heen en onderzochten de zuil.

[11] En allen zeiden: 'O wonder der wonderen! Het is meer dan verba­zingwekkend! Het is echt een massieve granieten zuil zoals wij die zelfs in Rome niet hebben! Ja, ja, in de zuivere geest ligt het wezen, en alle materie is alleen maar een gevolg van de vasthoudendheid van de vrije wil van een zuivere geest!’

[12] Daarop zei de engel: 'Hoe zwaar denken jullie dat die zuil is?'

[13] Agricola zei: 'Ja, vriend, dat is wel erg moeilijk voor ons om dat te bepalen! Maar zo te zien kun je wel aannemen dat deze zuil zeker honderdduizend pond zwaar is, en nauwelijks door duizend man te tillen is.’

[14] De engel zei: 'Dat heb je tamelijk goed beoordeeld! En toch zeg ik je, dat het voor mij als een zuivere geest, heel gemakkelijk is om deze zware zuil enkel door mijn wil zo hoog als je maar wilt op te tillen. Zeg maar hoe hoog of waarheen ik de zuil moet opheffen, dan zal ook dat meteen worden uitgevoerd!’

[15] Agricola zei: 'Wel, als je dat nu eenmaal zo wilt, zeg ik: Til de zuil honderd manshoogten recht omhoog in de lucht en zet hem dan neer op het veld, dat zich precies halverwege in de richting van Emmaüs bevindt!’

[16] De engel zei: 'Heel goed, het geschiede allemaal nu direct!'

[17] Nog maar nauwelijks had de engel dit gezegd, of de zuil bevond zich al op de gewenste hoogte in de lucht en vlak daarna zag men hem op het veld staan in de richting van Emmaüs.

[18] Iedereen was nu toch wel met stomheid geslagen, en natuurlijk wel heel in het bijzonder de Romeinen, want aan hun verbazing kwam geen eind.

[19] 'Maar', zei de engel, 'waarom verbazen jullie je daar zo over? Is er voor een zuivere geest dan ook maar iets dat onmogelijk is? Alles berust immers op de vaste wil van een zuivere geest! Als wij, zuivere geesten, aarden, zonnen en allerlei centrale zonnen in de ruimte kunnen ronddragen en uiteindelijk zelfs hele hulsglobes, waarom zou het dan voor mij en alle zuivere geesten niet nog veel gemakkelijker zijn om zo'n zuil in een oogwenk te brengen waarheen je dat wilt? Wie met leeuwen kan spelen alsof het vliegen zijn, zal voor muggen beslist niet opzij gaan!'

 

71 Het wezen van de geest

 

[1] (Rafaël): 'Maar omdat we nog tijd hebben, zal ik jullie nog iets anders laten zien, want anders zouden jullie nog op de gedachte kunnen komen dat ik mij alleen maar met stenen bezighoud. Zie, de zuil staat daar goed en hij zal eeuwenlang op die plaats blijven staan, en duizend jaar behouden blijven door de standvastigheid van mijn vrije wil! Maar om vooral jullie Romeinen te laten zien dat voor een geest absoluut niets onmogelijk is, zal op de plaats waar eerder die geweldige granieten zuil uit lucht ontstond, een grote en met rijpe vruchten rijk beladen dadelboom staan met daarnaast twee vijgenbomen, die ook geen gebrek zullen hebben aan rijpe vruchten.

[2] Zie, ik zei en wilde het, en de genoemde bomen, rijkelijk met vruchten beladen, staan al op die plaats! Ga daar nu allemaal heen en proef de genoemde vruchten, ik denk dat ze jullie allen heel goed zullen smaken!'

[3] Toen stond iedereen op om het wonder te gaan onderzoeken. Allen zeiden dat zij nog nooit edeler en volmaaktere vruchten van deze soort hadden geproefd.

[4] De engel zei: 'En nu zullen we daar op die groene weide voor het huis van onze oude, liefdevolle vriend en broeder Lazarus nog een dozijn schapen uit lucht scheppen! -Kijk, daar zijn ze met z'n allen al gezond en wel ter plaatse en zijn het eigendom van de liefdevolle Lazarus!

[5] Daarbij denk ik echter ook, dat jullie door deze tekenen nu wel zullen inzien waartoe een zuivere en volkomen geest met een vrije wil allemaal in staat is. Denk er een beetje over na en zeg me wat jullie ervan begrepen hebben, dan zal jullie door de Heer nog een groter licht worden gegeven! Denk nu dus goed over alles na!’

[6] Agricola zei: 'O, m’n vriend uit Gods hemelen, als wij ons al in jouw verheven sfeer zouden bevinden, zou het wel gemakkelijk zijn om daar­over na te denken, maar onze levensweg daarheen kon nog wel eens aardig lang zijn! Wat jij, hemelse vriend, door de genadige toelating van de Heer aan ons hebt geopenbaard, kan ik althans voorzover een mens daartoe in staat is, begrijpen; maar hoe de standvastige wil van de geest nu eigenlijk de meest uiteenlopende elementen bevattende stof van de materie van de hele aarde is en kan zijn en zelfs van de andere werelden in de eindeloze ruimte, dat kunnen wij onmogelijk zo duidelijk begrijpen als jij, o hemelse vriend.

[7] De materie is dus niets en de ziel, in zekere zin een product van de materie, is op zichzelf ook niets; alleen de zuivere geest is als zodanig werkelijk iets. Wat is dan een zuivere geest in en op zichzelf voor een stof, of wat voor iets is hij? Dat is een vraag die een sterfelijk mens nooit volledig zal beantwoorden, zolang hij alleen nog maar vanuit zijn minstens nog halfstoffelijke ziel en vanuit zijn stoffelijke lichaam denkt en wil, en zelf niet bijna helemaal geestelijk is geworden. En, hemelse vriend, zodoende moet je wel een beetje geduld met ons hebben! Want ondanks de wonderen die je daar zojuist voor hebt gedaan, begrijpen wij je verklarin­gen met betrekking tot deze uiterst tere levensvraag niet helemaal. Je uitleg verschaft ons nog niet voldoende licht om helder te begrijpen wat de levende zuivere geest op zichzelf voor stof is en wat voor iets het eigenlijk is.

[8] Ja, het woord 'geest' is snel en gemakkelijk uitgesproken, maar wat moet je er onder verstaan? Daarom heeft het voor ons geen zin om er kort of lang over na te denken, het is ook volkomen vruchteloos, en jij, beste hemelse vriend, kunt ons beter maar weer meteen duidelijker uit gaan leggen wat het eigenlijke wezen van de zuivere geest is, tenminste, als ons onbegrip niet te lastig voor je wordt.’

[9] Rafaël zei: 'God boven alles liefhebben en jullie mensen te dienen, die geroepen zijn om evenals wij, zuivere geesten, Zijn kinderen te worden, is immers ons hoogste geluk en zaligheid! Hoe kan iets wat jullie nog een groter licht kan geven, dan lastig voor mij zijn? Let dus goed op wat ik jullie verder nog over het wezen van een zuivere geest ga meedelen!

[10] Uiteindelijk is alleen God de allerpuurste en zuiverste oorspronkelijke geest aller geesten, en Hij is als zodanig dan ook de oerstof en het eeuwige oerelement aller oerelementen.

[11] De zuivere geest op zich als stof en element is een vuur en een licht, of in zich de liefde en de wijsheid zelf Daaronder moeten jullie je echter geen stoffelijk vuur en geen zinnelijke liefde voorstellen, en dus ook geen licht zoals bijvoorbeeld dat van de aardse zon of een brandende lamp ­hoewel tussen beide een overeenstemming bestaat - want het vuur van de geest is puur leven en het licht daarvan zijn wijsheid.'

 

72 Het wezen van de ether

 

[1] (Rafaël): 'Jullie zien hier de lucht, die totaal doorzichtig is, en daarom veronderstellen jullie dat zij zo goed als niets is. Maar als deze lucht flink in beweging gebracht wordt, zodat zij met het geweld van een storm de machtigste ceders ontwortelt en de zee zo onrustig maakt dat er bergen­hoge, schuimende golven oprijzen, dan moeten jullie toch wel toegeven dat de lucht iets zeer machtigs is. Ja, de lucht is dus wel een lichaam te noemen, dat ook alle denkbare stoffen en vormen bevat in een nog min of meer ongebonden oertoestand.

[2] Het water, vooral het regen­ en bronwater, is hetzelfde als wat de lucht is, maar alleen in een meer gebonden toestand. Het zoute water van de zee is natuurlijk nog dichter, meer gebonden.

[3] Maar als wij hogerop gaan, zo ongeveer tien uur gaans boven de aarde, dan zullen we helemaal geen lucht meer aantreffen zoals die ons hier omgeeft, maar slechts zuivere ether, die in jullie ogen zo volkomen niets zou zijn dat je je zoiets nietigs moeilijk voor kunt stellen. Want kijk je over een afstand van meerdere uren gaans over de aarde, dan zal de lucht tussen jou en de verafgelegen bergen, al is die nog zo helder, vóór de bergen als een blauw waas zichtbaar worden; maar als deze ruimte alleen maar gevuld zou zijn met zuivere ether, zouden jullie de bergen niet blauw, maar in hun oorspronkelijke kleuren zien. Zie nu, de aarde en de zon zijn zo ver van elkaar verwijderd dat ik werkelijk niet in staat ben voor jullie op deze aarde de juiste afstand begrijpelijk aan te geven, zoals de Heer Zelf jullie dat ook al heeft uitgelegd! En deze voor jullie begrippen ontzettend grote ruimte is gevuld met ether, die voor jullie zintuigen totaal niets lijkt te zijn.

[4] Maar deze ether is, ofschoon hij er helemaal niet lijkt te zijn, beslist niet zo nietig als hij er voor jullie uitziet; want in die ether bevinden zich alle ontelbare stoffen en elementen in een toestand, die nog minder gebonden is dan in de zuiverste atmosferische lucht van deze aarde. Maar zij bestaan daar nog meer als vrije krachten en zijn veel dichter bij en meer verwant aan het oervuur en het oerlicht, en zij voeden de lucht van de aarde, en die voedt vervolgens het water en het water voedt de aarde en alles wat op haar leeft, beweegt en streeft. Als dat allemaal in de ether aanwezig is, is dat wel degelijk iets en geen niets, ook al lijkt dat voor jullie zintuigen zo.

[5] De ether is echter nog lang niet iets zuiver geestelijks, maar hij komt innerlijk meer overeen met de substantie van de ziel, maar slechts in zoverre als hij een ruimtelijk medium is waardoor talloze oerkrachten uit God bij elkaar komen, zich met elkaar verbinden en tenslotte samenwerken.

[6] Je zult me nu natuurlijk weer vragen: 'Ja, maar hoe is er bij zulke verschillende krachten dan een homogene* (gelijksoortige) werkzaamheid mogelijk?' En ik zeg je: Niets is natuurlijker en gemakkelijker dan dat!

[7] Kijk, op deze aarde van de Heer hebben we in de zeeën en andere wateren toch ook zo'n voor jullie onbegrijpelijk groot aantal soorten van planten, struiken, bomen en ook van dieren en mineralen, dat zelfs de beroemdste geleerde van deze tijd niet in staat zou zijn die allemaal te registreren en op te noemen! Zij vormen samen met de hele aarde één geheel en dienen allen voor het éne hoofddoel, en toch zijn zij hier op de aarde en in de aarde zo verschillend geaard en geordend, dat jij ze op het eerste gezicht onmogelijk zodanig zou kunnen verwisselen dat je tenslotte een vijgenboom niet van een distelstruik, een os niet van een leeuw, een zwaluw niet van een kip, een vis niet van een schildpad en lood niet van goud zou kunnen onderscheiden.

[8] Op de aarde zie je dergelijke verschillen gemakkelijk, maar in de ether, in de lucht en in het water kun je ze niet waarnemen, noch met je gezicht, noch met je gehoor, noch door je reuk en smaak, noch met je tastzin, hoewel de talloze verschillende soorten krachten en de door hen gepro­duceerde oerstoffen en elementen in de ether, in het water en in deze lucht nog veel duidelijker van elkaar afgescheiden zijn dan de dingen op de materiële aarde zulke verschillen te zien geven.

[9] Dus achter de substantie van de ether is het voor jouw zintuigen niet zichtbare geestelijke vuur een eeuwig heersende kracht, die van God uitgaand, eeuwig de oneindige ruimte vult en aan één stuk door werkt en schept. God Zelf echter is de eeuwige Oergeest en de eeuwige Oermens in Zijn centrum en vult de eeuwig uit Hem voortkomende oneindigheid met Zijn verheven gedachten en ideeën, die van Zijn liefde vervuld tot een aan Hem gelijk levensvuur worden, en door Zijn wijsheid tot geordende vormen en door Zijn wil tot van elkaar afgescheiden en op zichzelf bestaande wezens worden, waarin het vermogen gelegd wordt zichzelf als zodanig eeuwig voort te planten, verder te ontwikkelen en zich mettertijd op de ladder van Gods eeuwige orde te verenigen en op te klimmen tot een evenbeeld van God.’

 

73 Het zuiver geestelijke in de materie

 

[1] (Rafaël) : ' Opdat jij, Agricola, dat nog beter zult begrijpen, geef ik je nog een aantal voorbeelden, die ik weliswaar al aan je vriend en broeder Lazarus heb laten zien, en de Heer ook; maar omdat je hetgeen de Heer heeft laten zien, niet voldoende begrepen hebt, moet ik je nu volgens Zijn wil alles nog duidelijker maken. Let daarom erg goed op alles wat ik je nu ga zeggen!

[2] Kijk, jij bent ook tuinier en hebt in Rome grote tuinen, waaraan je veel genoegen beleeft. Duizenderlei planten, bloemen en vruchten worden er gekweekt. Het ontbreekt er niet aan allerlei soorten druiven, vijgen, appels, peren, pruimen, kersen, pomeransen, citroenen, limoenen, kastan­jes en meloenen van allerlei ras. Om je tuin, die werkelijk heel groot is, steeds opnieuw met van alles te kunnen beplanten, moet je ook altijd een juiste voorraad van allerlei zaden verzamelen, die je op de juiste tijd in de goede aarde van je tuin zaait.

[3] Wel, het zaad is gezaaid en begint tot je vreugde overvloedig en gezond op te komen. Wel, dat is nu allemaal mooi, goed en plezierig om te zien, maar heb je aan elke soort van de duizend en één verschillende zaden die je in je tuingrond gezaaid hebt, ook een eigen soort aarde gegeven? Je zegt: 'De hele uitgestrekte tuin, die niet ver van de plaats af ligt waar de Tiber in de grote Middellandse Zee uitmondt, heeft slechts één en dezelfde soort goede, vruchtbare aarde en iedere vrucht gedijt daar voortreffelijk in.'

[4] Goed, zeg ik, wanneer het echter in de zomer niet regent -zoals dat in Rome vrijwel altijd het geval is -dan moeten je knechten de tuin met de gieter bevochtigen. Heb je dan voor iedere soort vrucht soms ook een eigen soort water? Je zegt weer: 'Nee, ook dat niet, ik laat alle planten, struiken en bomen slechts begieten met één en dezelfde soort water, dat door de waterleidingen in de tuin wordt gebracht!' Weer goed, zeg ik! Dus ook slechts één en dezelfde soort zoet water, omdat zeewater niet erg geschikt is om planten op het vasteland in leven te houden.

[5] Nu weten we dat jouw grote tuin slechts uit één soort grond bestaat en met één en dezelfde soort water wordt begoten. De lucht in je tuin is en blijft ook dezelfde, en het licht en de warmte van de zon blijven ook onveranderlijk en steeds gelijk en kunnen - althans over het hele oppervlak van je tuin -wat betreft sterkte en kracht geen enkel verschil uitmaken, behalve het verschil dat de jaargetijden - maar ook steeds gelijkelijk verdeeld - over de hele tuin veroorzaken.

[6] Wel, als nu alle voorwaarden voor het groeien van de meest verschil­lende planten, struiken en bomen volkomen gelijk zijn, dan zouden gelijke oorzaken toch ook bij alle planten, struiken en bomen precies dezelfde uitwerking moeten hebben, zowel wat de vorm, alsook de smaak en de geur betreft. En toch, wat een geweldig verschil!

[7] Als je de pit van een citroen fijnkauwt, smaakt hij bitter. Waar haalt de vrucht dan zijn aangename zuurheid vandaan? En hetzelfde geldt voor de hele reeks van wezens. Alles is in zijn soort hemelsbreed verschillend van het andere. Maar, hoe is dat dan te rijmen met één en dezelfde voeding? De wijnstok ziet er anders uit dan een vijgenboom, en wat een verschil is er tussen de vrucht van een wijnstok en die van een vijgenboom! Wederom legde je het zaad van een gewone pompoen en dat van een meloen in de aarde. Het eerste bracht de vrucht van een gewone reuk­ en smaakloze pompoen te voorschijn, en het meloenzaad beloonde je eervolle moeite met een meer dan honingzoete vrucht, en toch was er overal dezelfde aarde, dezelfde lucht en hetzelfde licht en geheel dezelfde warmte van de zon.

[8] Als je daar nu wat verder over nadenkt, zul j~ jezelf zeker moeten afvragen: 'Hoe kunnen precies dezelfde krachten eigenlijk steeds de meest verschillende resultaten opleveren?' Ik zei je weliswaar dat alle oneindig vele zielesubstanties eerst in de ether, dan in de lucht en in het water aanwezig zijn; maar zelfs het scherpste oog en de allergevoeligste smaak ­en reukzin kan in géén van de algemene oerelementen ook maar iets vinden van de smaak of geur van enige plant en van haar zoete, zure of bittere vrucht -om over haar vorm en kleur maar niet te spreken. Wel, hoe komt het dan dat vervolgens ieder verschillend zaadje uit dezelfde aarde, hetzelf­de water, dezelfde lucht, hetzelfde licht en dezelfde warmte alleen maar die oerstofsubstanties aantrekt en in zichzelf op zijn wijze belichaamt, die het als steeds hetzelfde en onveranderde zaad, al vele duizendmaal duizen­den jaren geleden heeft aangetrokken en belichaamd?

[9] Zie, daar duikt zelfs in de organische materie iets zuiver geestelijks op en laat aan de ontwaakte en scherpzinnige waarnemer zien, dat het enkel in zoverre het iets zuiver geestelijks is, werkelijk 'iets' is, en dat datgene wat de zintuigen van de uiterlijke mens als 'iets' zien en beschouwen, eigenlijk helemaal niets is en dat alleen maar datgene wat in de zaadkorrel verborgen ligt, een werkelijk 'iets' is, omdat het iets zuiver geestelijks is. Dit bevindt zich in het voor jouw oog nauwelijks zichtbare, uiterst kleine omhulseltje in het kiemhuisje dat door de hele zaadkorrel omsloten wordt. Dit zuiver geestelijke, dat in het genoemde omhulseltje ligt opgesloten, is een met liefde, licht en wilskracht vervulde gedachte of een idee, die volkomen geïsoleerd is van de talloos vele andere gedachten en ideeën, die ieder op zichzelf net zo afgebakend, afgezonderd en geïsoleerd zijn.'

 

74 Hoe de geest op de materie inwerkt

 

[1] (Rafaël): 'Deze in zijn kiemhulsje afgezonderde geest, die in het bezit is van zijn heldere intelligentie en zich bewust is van zijn kracht, die hij eigenlijk zelf is, weet precies wanneer het zaad, dat zijn door hemzelf gebouwde materiële woonhuis is, zover is, dat hij als zuivere geest met zijn werk kan beginnen.

[2] Als het zaad in de vochtige aarde wordt gelegd en de uitwendige substantieel-materiële bekleding week wordt, omdat haar substantiële zieledelen beginnen overeen te stemmen met de delen die haar in het vocht van de aarde omgeven, dan begint de zuivere geest meteen een juist gebruik te maken van zijn intelligentie en wil. Hij herkent precies de met hem overeenkomende deeltjes in de aarde, in het water, in de lucht en in het licht en in de warmte uit de zon, trekt die naar zich toe en schept daarmee volgens zijn ordening datgene wat met zijn wezen overeenkomt, en zo zie je dan een plant uit de aardbodem opgroeien met steeds dezelfde kenmer­kende eigenschappen. Het kruid ofwel het uiterlijk lichaam van de plant vanaf de wortel tot het hoogste punt van de stam is door de geest alleen maar voortgebracht, opdat de zuivere geest zich in de nieuwe zaadkorrels scheppend kan verveelvoudigen en zo zijn ik oneindig verveelvoudigt, hoewel de geest die eenmaal zo werkzaam is geweest, zichzelf verheft en, verenigd met de zieledelen die hij naar zich toe heeft getrokken, overgaat tot de vorming van hogere en meer volmaakte vormen en wezens.

[3] En wat ik je nu over de planten heb verteld, geldt in mindere mate ook voor alle mineralen en in meerdere mate voor alle dieren, en tenslotte ook vooral voor de mens. Vanaf het oerbegin geldt datzelfde voor het vormen van alle hemellichamen, alle hulsglobes en de hele Grote Wereldmens, die de Heer Zelf jullie voldoende duidelijk heeft beschreven en laten zien.

[4] Aan dit alles kun je toch duidelijk zien dat alle waarheid, werkelijkheid en realiteit alleen maar in het zuiver geestelijke te vinden is, en dat al het materiële alleen bestaat door de vasthoudende wil van de geest, die de materie geleidelijk kan verzachten, langzaam aan losser kan doen worden en tenslotte na kortere of langere tijd in een aan hem gelijk substantieel zielelichaam kan omvormen, al naar gelang een zielesubstantie zich tenge­volge van de ook in haar ontwaakte vrije wil meer of minder blijkt te kunnen voegen naar de innerlijke, levende orde van de geest.

[5] Wanneer jij van nu af aan de hele natuur aandachtig bekijkt, zul je daar vinden wat ik je nu heb uitgelegd! Want je kunt in de korte tijd dat wij nu samenzijn niet van mij verlangen dat ik van alle mineralen, alle planten en alle dieren afzonderlijk laat zien, in hoeverre zij uit zuivere geest en in hoeverre zij uit pure zielesubstantie bestaan. Het is voldoende dat ik je nu heel duidelijk heb uitgelegd hoe het zuiver geestelijke, het substantiële en tenslotte het materiële zich ten opzichte van elkaar verhouden. Want de regel die ik je nu gegeven heb geldt voor de hele eeuwigheid en voor de hele oneindigheid; als je de alfa begrijpt, begrijp je ook de omega. Voor wat ertussen ligt, geldt precies hetzelfde, afgezien van de talloze verschil­lende vormen.

[6] En nu ik je zoveel op een buitengewone manier onthuld heb, kun je ook heel openlijk zeggen of je het allemaal met je verstand begrepen hebt. We hebben nog tijd om het een en ander met elkaar te bespreken.Nu is het woord weer aan jou, en kun je ons allen vertellen hoe jij dit hebt begrepen!’

 

75 De geest, de meest innerlijke kracht

 

[1] Agricola zei: 'Hemelse vriend, het is werkelijk onmogelijk om het iemand nog helderder en duidelijker uit te leggen dan jij het mij en ons allen gedaan hebt! Maar dat we alles nog niet ten volle zo kunnen begrijpen als jij, zal je zeker nog veel duidelijker zijn dan ons, want zaken waarvoor de aardse mens nog niet voldoende begripsvermogen heeft, kan hij ook met de beste wil van de wereld nooit in het juiste licht zien. Maar wel is me volledig duidelijk geworden, dat alle echte realiteit eigenlijk alleen in het zuiver geestelijke gezocht moet worden en daar dan ook ongetwijfeld te vinden is. Alleen zou ik jou, beste hemelse vriend, nog om een paar concrete voorbeelden willen vragen om nog beter te kunnen begrijpen wat je ons over het zuiver geestelijke leert. Want kijk, wij Romeinen hebben een oude spreuk en die luidt: Longum iter per praecepta, brevis et efficax per exempla!* (Lang is de weg door  onderwijs, kort en vruchtbaar door voorbeelden!) En dat is beslist een oude en heel ware stelling. Een klein en kort voorbeeld zegt een onderzoekend mens vaak en vrijwel altijd meer, dan wat alle theoretische leerstellingen en grondbeginselen in staat zijn te zeggen, en juist om die reden vraag ik je dan ook om enkele kleine en goede voorbeelden.’

[2] Rafaël zei: 'Ja, m'n vriend, er zouden je nog veel meer zeer voor de hand liggende duidelijke voorbeelden gegeven kunnen worden, maar daarmee zul je het zuiver geestelijke toch niet helemaal met je natuurlijke zintuigen kunnen begrijpen. De geest, die overal de meest innerlijke kracht is, doordringt alles, ziet alles en bedwingt alles - en dat zal jouw geest ook doen, maar nog niet vandaag en ook niet morgen, maar pas wanneer alles in jou in de volle waarheid geordend zal zijn.

[3] Kijk eens naar de leerlingen van de Heer, waarvan er zich nu nog twee beneden in de tempel bevinden; één van die twee is aan de wereld verslaafd! Zie, deze leerlingen -met uitzondering van die ene - hebben al bijna het punt bereikt waarop ik mij, als zuivere geest, nu bevind; maar het was voor hen beslist niet zo gemakkelijk om zover te komen als jij je dat misschien voorstelt. Zij waren voor het merendeel vissers aan het meer van Galilea in de omgeving van Kapernaüm en waren in het bezit van een huis en grond en hebben vrouwen en kinderen, en zie, zij hebben alles verlaten en volgden gewillig en met grote vreugde de Heer omwille van Gods rijk en om Zijn kracht en macht te verkrijgen! En omdat zij zuiver terwille van het rijk van God de hele wereld de rug hebben toegekeerd, hebben zij ook in korte tijd in zichzelf bereikt wat jij als een groot man van de wereld pas geleidelijk aan zult kunnen bereiken.

[4] Je zult het bereiken al naar gelang je liefde tot God de Heer en naar gelang je liefde tot je medemensen; want de sterkte van je liefde tot God en tot je naaste zal je aangeven hoeveel er van Gods rijk in jou is ontwaakt en rijp geworden.

[5] Gods rijk in jou is deze liefde in je, en die liefde is ook jouw geest als de enige waarheid, werkelijkheid en het eeuwige, onvergankelijke leven. Wel, dat het is zoals ik je nu heb aangegeven, kan zelfs het best gekozen voorbeeld je niet laten zien, maar moet je in jezelf ervaren. Tot aan het moment dat je het zelf ervaart, geldt: geloven en hopen op de zekere vervulling van alles wat de Heer als de oereeuwige waarheid jou en jullie allen getrouw heeft beloofd!

[6] Desondanks wil ik je echter toch een paar tekenen als voorbeeld geven, waardoor je nog iets duidelijker zult zien, dat alleen in de geest alle oerstof en alle realiteit te vinden is. Jullie Romeinen hebben ook een spreuk, die we hier heel goed kunnen aanhalen. Kijk, jullie spreuk luidt als volgt: Quod a principio non valet, aut valere nequit, etiam in successu non aliquid valere potest; ex nihilo nihil erit* (Wat vanaf het begin geen kracht heeft of hebben kan, kan ook later niets tot stand brengen; uit niets komt niets voort.) Daaruit volgt menselijk geredeneerd heel duidelijk dat het zuiver geestelijke een reëel iets moet zijn; want als het volgens de materiële voorstellingen van de mensen een of ander niets zou zijn dat zich onmogelijk van zichzelf bewust kan zijn, hoe zou het dan ooit in eeuwigheid iets kunnen worden dat zich van zichzelf bewust is?!

[7] Opdat alles wat er is uit het zuiver geestelijke kan worden en ontstaan en bestaan, moet immers dit zuiver geestelijke vóór alles een waar 'iets' zijn, zodat ieder ander iets daaruit oorzakelijk kan voortkomen. In de zaadkorrel is derhalve alleen de in de kiemhuls rustende geest een werkelijk iets, terwijl de hele rest van het zaadlichaam op zich helemaal niets is, maar dat wat het is, alleen door de daarin wonende geest is. Deze geest werkt volgens de intelligentie die in hem woont, door de kracht van zijn wil, en daaruit ontstaat een plant, een struik, een boom, een dier, en zelfs een hele wereld.

[8] Wat de geest in zichzelf is, heb ik je inmiddels al meerdere malen uitgelegd. Maar dat kun je nu nog niet tot in de diepste betekenis begrijpen, omdat je eigen geest jezelf nog niet heeft doordrongen, maar je kunt er toch al in zoverre in je ziel een voorstelling van maken, dat het oerbeginsel van de geest een levend en zich van zichzelf overduidelijk bewust vuur en licht is, en derhalve de hoogste liefde en de hoogste wijsheid zelf. Meer kan ook de Heer Zelf je daarover niet zeggen!'

 

76 De bevrijding van het materiële

 

[1] Agricola zei: 'Kijk, nu is het mij al weer aanmerkelijk duidelijker, en ik herinner me nu een paar zinnen van de oude wijze Plato. Die onderzocht lange tijd het geestelijk wezen van God en kreeg tenslotte een visioen als in een heldere droom. Hem werd te kennen gegeven dat hij Gods geestelijke wezen zou zien. Toen kwam het hem voor alsof alles om hem heen vuur en licht werd. Het leek of hijzelf helemaal oploste, zonder daarbij echter zijn volle bewustzijn te verliezen. Maar in dit vuur voelde hij geen brandende hitte, maar enkel een machtige, hoogst verrukkelijk weldadige liefdes­ en levenswarmte, en een stem als de zuiverste harmonie van een welluidende eoluslier sprak uit de vuur­ en lichtzee tegen hem: 'Zie en voel het geestelijke wezen van God, en voel en zie jezelf in Hem en door Hem!' En Plato zag toen zijn gedaante als mens, en zag om zich heen nog talloze gedaanten zoals hijzelf. In die gedaanten ontdekte hij nog in minuscuul kleine figuurtjes, die allemaal leefden, ontelbaar vele andere vormen, die in totaal echter één enkele menselijke vorm uitmaakten. En zie, jouw uitleg lijkt veel op het droomgezicht van de grote wijsgeer, die overal in ontwikkelde kringen erg bekend is!

[2] Wel, het vuur en licht dat Plato zag, heeft hij beslist niet met zijn lichamelijke, maar met zijn geestelijke ogen gezien, en daarom denk ik nu: als ik zelf eenmaal geestelijker ben geworden, zal ook ik net als Plato in mijn geest datzelfde vuur en licht zien, dat hij heeft gezien en gevoeld. ­Heb ik dat juist gezien?'

[3] Rafaël zei: 'Ja, dat heb je heel juist en goed gezien, en ik kan je daarop niets anders zeggen dan: zo zit het ongeveer in elkaar! Maar Plato was een heiden en kon niet zo helder zien en waarnemen als iemand dat zal kunnen volgens de leer van God, de Heer. Maar om je hier nog een paar aanschouwelijke bewijzen van het enig ware en meest werkelijke iets van de zuivere geest te geven, zal ik nog enkele experimenten ten beste geven van het zuiver geestelijke; sla nu dus opnieuw heel goed acht op alles wat ik je met de allergenadigste toestemming van de Heer nog zal laten zien!

[4] Kijk, wat ons hier nu omgeeft, is zuivere, goed doorzichtige lucht, en hoezeer je nu je zintuigen ook inspant, je zult in die lucht niets anders ontdekken dan hoogstens een aantal muggen en allerlei vliegen die door elkaar zwermen, en hier en daar een grotere kever of zelfs een vogel! Ik zal nu heel kort het innerlijke gezicht van je ziel openen, dan zul je verbaasd zijn wat je in deze atmosferische lucht allemaal te zien zult krijgen.’

[5] Agricola zei: 'Hemelse vriend, doe dat en wat mij van nut is, zal binnenkort vele duizenden van nut zijn!’

[6] Rafaël zei: 'Heel goed, ik hoef het immers maar te willen en dan ben je al waar ik je hebben wil. - Wat zie je nu allemaal in de lucht?'

[7] Agricola zei: 'O, maar dat is onbeschrijfelijk! Wat een oneindige hoeveelheid wezens, planten, dieren, landschappen en zelfs menselijke gedaanten! En ik zie ook ontelbare zeer kleine lichtgevende wormpjes langs elkaar heen schieten en - zweven, en nu eens hier en dan weer daar vormt zich een bundel en in een oogwenk ontstaat daaruit een volledige vorm; maar die blijft niet lang bestaan en gaat meteen weer over in een andere vorm. overal is licht, alleen hebben de dingen weinig duurzaamheid en veranderen al gauw weer; slechts een paar vormen houden nu de aange­nomen vorm wat langer aan. Nee, bij deze aanblik zou zelfs het sterkste hoofd helemaal duizelig worden!

[8] Wel, wat zijn deze myriadenmaal myriaden lichtwormpjes en deze ontelbare vormen en gestaltes van alle mogelijke aard en soort, die zich steeds maar opnieuw ontwikkelen? En als ik er naar grijp en zo'n vorm of gestalte wil vasthouden, dan heb ik helemaal niets in mijn hand! Ah, dat is toch wel een echte levensfopperij!'

[9] Toen zei Rafaël: 'Wel, wacht dan nog maar even, dan zul je direct wat bestendigers krijgen!'

[10] Toen kwamen er allerlei vogels en zelfs ook vissen die in de lucht leken te vliegen of te zwemmen, in de buurt van de Romein, en hij ving een vogel en een heel zeldzame vis, die hij in zijn handen hield.

[11] Toen hij deze vangst had gedaan, zei hij (Agricola) tegen de engel: 'Luister, mijn hemelse vriend, ik heb mijn vangst nu gedaan! Maak nu dat ik de lucht weer op natuurlijke wijze zie, dan wil ik me ervan overtuigen of ik de vogel en de vis nog in mijn handen heb!'

[12] De engel zei: 'O, dat verzoek zal ik meteen inwilligen! Kijk, nu ben je al weer helemaal in de natuurlijke lucht en kun je je vangst op je gemak bekijken!'

[13] Agricola was nu weer in zijn natuurlijke toestand en wilde meteen zijn vogel en zijn vis nader in ogenschouw nemen; maar er bevond zich noch een vogel noch een vis meer in zijn handen.

[14] Daardoor verrast, vroeg hij (Agricola) aan de engel: Ja, wat is er nu met de vogel en met de vis? Waar zijn die nu? Alles wat ik zag was dus toch meer een droom dan volledige werkelijkheid!'

[15] De engel zei: 'Of juist omgekeerd! Je was daarnet juist dichter bij de echte werkelijkheid dan je nu bent! De vogel en de vis heb je nog, maar niet in je lichamelijke hand, maar in de handen van je ziel, en ik zeg je dat je deze dieren, die zeer veelovereenkomst met jou hebben, nog niet zo snel zult verlaten en zij jou ook niet, want zie, je hebt thuis in Rome als patriciër van een oud geslacht een schild, waarop aan de buitenkant net zo'n vogel met een aar in de snavel en net zo'n vis met een worm in zijn bek in goud zijn afgebeeld, en omdat jij nog veel waarde hecht aan zulke wereldse eretekens, zul je er nog niet zo gauw vanaf komen.

[16] In de eigenlijke lucht heb je weliswaar met de ogen van je ziel veel gestalten en vormen gezien - dat waren verschijnselen die overeenkomen met je nieuwe ervaringen - maar je kon ze nog niet vasthouden. En zoals je eigen gedachten steeds veranderden en in allerlei vormen overgingen en ontaardden, zo waren ze ook zichtbaar voor je ziel; maar de vogel en de vis van je ereschild, waaraan je nog een groot welgevallen hebt, bleven nog vast en onveranderd in de hand van je ziel -wat gelijk staat met de lust en de begeerte van je ziel naar buiten toe -en als je ze ook in hun natuurlijke staat wilt zien, kan ik ook dat nog voor je bewerkstelligen.'

[17] Agricola zei: ' Als je dat werkelijk mogelijk is, doe dat dan! Ik zou toch graag willen zien of dat mijn vogel en mijn vis is! Misschien zou ik dan gemakkelijker van zo'n puur wereldse domheid afkunnen afkomen.'

[18] De engel zei: 'Kijk naar je beide handen, dan zul je je wereldse eretekenen zien!'

[19] Toen keek Agricola naar zijn handen en zag in zijn rechterhand de vogel, een soort phoenix, en in zijn linkerhand een soort kleine dolfijn. Hij stond verbaasd te kijken van dit verschijnsel en vroeg dadelijk aan de engel hoe hij deze beide hinderlijke dieren zo snel mogelijk kon kwijtra­ken.

[20] De engel zei: 'Deze beide dieren, die totaal geen nut voor je hebben, kun je heel gemakkelijk kwijtraken door je hart helemaal van hen af te keren en het volkomen op de Heer te richten. Als je dat kunt, zullen deze beide dieren je spoedig verlaten; in je lichamelijke handen kunnen ze slechts zolang blijven bestaan als ik ze daar voor je wil houden. En kijk, ik wil dat ze verdwijnen! En zie, je handen zijn al weer vrij! Ik heb je nu alles laten zien wat jou de innerlijke waarheid verder kan verduidelijken; het overige moetje van nu af aan in jezelf zoeken en vinden.'

 

77 Het proces van de innerlijke verandering in de mens

 

[1] Daarop ging de engel op een wenk van Mij op Lazarus toe en beiden gingen het huis binnen om te zien hoe er voor ons en voor de jongeren, die zich nu hoofdzakelijk in de tenten vermaakten, een stevig en toereikend middagmaal werd klaargemaakt van de schapen die Rafaël te voorschijn had geroepen.

[2] Agricola wendde zich daarop tot Mij en zei: 'Nee maar, Heer en Meester, het is mij nu na de uiteenzettingen van deze geest heel vreemd te moede en ik kom mijzelf werkelijk voor alsof ik mezelf niet meer ben! Ik heb van U toch veel buitengewone dingen gehoord en gezien en ik voelde mij daar steeds bij thuis; maar bij de engel ben ik gewoonweg van mezelf vervreemd! Hoe kwam dat nu en wat betekent dat?'

[3] Ik zei: 'Vriend, wat er gebeurde was helemaal in orde! Want zolang je niet enigszins van jezelf vervreemd raakt, ben je bepaald nog niet erg dicht bij het Godsrijk; maar als je jezelf eenmaal wat vreemd begint voor te komen, is dat een teken dat je geest binnen in je een beetje wakker is geschud en in je ziel een beetje een stap voorwaarts heeft gedaan. En omdat je dat in je leven in zekere zin voor het eerst bespeurt, is dat juist een teken dat je innerlijke geest wat meer in beweging is gekomen. En dat kun je altijd als een heel goed teken beschouwen. Dat zal je nog meerdere malen en op een steeds duidelijker manier overkomen.

[4] Wanneer je zo iets ervaart, wees dan alleen maar blij en opgewekt, want het is een belangrijk teken dat je innerlijke geest begonnen is zich sterk met je ziel te verenigen! Want zolang je je in je alledaagse en vertrouwde gevoelens bevindt, behoor je nog tot deze wereld en ben je niet in staat om waarachtig Gods rijk te naderen. Want als de zuivere geest eenmaal in de mens ontwaakt en met zijn leven en licht de gehele mens gaat doordringen, dan begint in de mens ook een heel ander en - zeg maar ­geheel nieuw leven, waarvan hij vóór die tijd geen vermoeden had. En daarin ligt het grootste bewijs dat de mens, nadat het vlees van zijn ziel is afgevallen, een heel nieuw leven begint, waarvan hij tijdens zijn lichamelijk leven geen vermoeden en nog minder kennis had.

[5] Met het afvallen van het vlees van de ziel wil Ik niet reeds de volledige en werkelijke lichamelijke dood aanduiden, maar die toestand van de mens, waarin hij zijn zinnelijke en wereldse begeerten vrijwel geheel uit zich heeft gebannen en helemaal is begonnen in zijn geest te leven.

[6] De geest begint zich dan sterk met de ziel te verenigen en deze treedt dan steeds meer in verbinding met de enig ware leefwereld van de geest. Deze leefwereld ligt, voordien onvermoed en ongekend, vooralsnog diep in het hart van de mens, zoals het zuiver geestelijke vonkje in het kiemhulsje van een zaadkorrel.

[7] Zolang de zaadkorrel in de aarde niet sterft en uiteenvalt en zich zo ontbindt dat zijn vroegere vaste delen in de overeenkomstige vormen van de geest beginnen over te gaan, zolang ook blijft de geest werkeloos en verborgen. Maar wanneer het vlees van de zaadkorrel in de aarde zacht begint te worden en begint op te lossen, en in zijn steeds etherischer wordende deeltjes meer gaat lijken op de in de kiem wonende geest, dan begint de geest de aan hem gelijke delen te ordenen en doordringt die steeds meer, en dan treedt er -zoals je dat bij iedere ontkiemende en opgroeiende plant goed kunt zien -een totaal nieuwe bestaanstoestand in. En wat je in het klein bij een plant ziet, gebeurt ook in het groot en allesomvattend bij de mens, wanneer hij alle neigingen en begeerten in zijn ziel en ook in zijn lichaam die op de buitenwereld gericht zijn, door zijn ernstige wil in zich vernietigt en oplost, en deze in alles steeds meer gelijk begint te maken aan de innerlijke geest.

[8] Nu, dan kan het iemand die lange tijd aan al het wereldse gewend is, wel eens niet zo blij te moede worden, maar wanneer hij zich mettertijd in zijn nieuwe, innerlijke en enig ware leefwereld meer en meer thuis gaat voelen, zal de buitenwereld in gelijke mate steeds onaangenamer voor hem beginnen te worden. Zit er dus maar niet over in als Mijn Rafaël je wat meer dan gewoon wakker geschud heeft, want dat is van groot nut voor je.

[9] Hij is in zijn wezen al een zuivere geest en kon daardoor ook directer op jouw geest inwerken dan ieder ander nog zo geestelijk ontwaakt mens had kunnen doen, zolang deze de volledige wedergeboorte van de geest nog niet heeft bereikt. Maar dat is niet ten nadele van je ziel, maar slechts tot haar grote voordeel door Mij zo toegelaten. Zit er daarom, zoals Ik al gezegd heb, maar niet over in als het binnen in je wat vreemd en onwennig begint te worden! Verheug je in je hart als dit gevoel je nog vaker zal overkomen, want het geeft je aan, dat het rijk Gods steeds naderbij komt in het hart van je ziel. - Heb je dat goed begrepen?'

[10] Agricola zei: 'Ik dank U, o Heer, voor deze zeer genadige uitleg van U! Het gevoel heb ik nog wel, maar het bevreemdt me niet meer zo, zoals het me eerder bevreemd heeft. Maar nu zou ik alleen nog willen weten, hoe de engel zo precies kon weten welke dieren mijn oude ereschild sieren, want het schild bevindt zich veilig opgeborgen in Rome, en wij zijn hier. Hoe kan hij zo ver kijken?'

[11] Ik zei: 'Dat hoefde hij ditmaal helemaal niet, omdat hij dat als zuivere geest tot in de kleinste details in je ziel kon zien. Overigens had hij als zuivere geest ook in een oogwenk je ereschild vanuit Rome hier voor je neer kunnen zetten!’

[12] Agricola zei: 'Dat zou toch wel een beetje moeilijk zijn, want ook al kan een geest alle materie doordringen en oplossen, dan kan toch de materie de materie niet doordringen. Mijn schild bevindt zich in een stenen kast, die met een metalen deksel goed is afgesloten. Hij zou de kast helemaal moeten vernielen om het schild eruit te krijgen. En als hij dan met het schild oneindig snel door de lucht zou gaan, zou het schild immers in de lucht vernietigd worden!'

[13] Ik zei: 'Jij oordeelt zoals je de dingen begrijpt, maar de zuivere geesten begrijpen dat allemaal heel anders. Kijk, de engel hoefde niet eens van hier naar Rome te gaan. Zijn wil en zijn alles doordringende kennis zijn voldoende. Hij lost in Rome je schild volledig op, zoals hij eerder de steen heeft opgelost, en voegt het hier door zijn wil - net als de steen die je nog in je hand hebt - ogenblikkelijk weer samen tot zijn materie en zijn vorm. En kijk, zo is dan voor een zuivere geest zeker niets meer onmogelijk! Als je dat nu inziet, denk er dan over na, dan zal het in je ziel wel lichter worden!

[14] Maar nu komen de twee leerlingen terug uit de tempel en met hen nog een paar andere mannen. Die willen we gaan ondervragen, opdat ze ons vertellen hoe het er nu beneden aan toegaat. Daarom wachten we nu tot ze hier zullen zijn!’

 

78 De waard uit het dal doet verslag over de gebeurtenissen in de tempel

 

[1] Na een poosje arriveerden de beide leerlingen samen met de twee andere mannen. De ene man was de ons reeds bekende waard uit het dal, een buurman van Lazarus uit u, omgeving van Bethanië, bij wie Ik al een paar maal overnacht had, en de tweede man was een bekende goede vriend van hem en ook een waard, maar uit de omgeving van Bethlehem, die de grote herberg aan de hoofdheerweg bezat en bij wie Ik ook een keer overnacht had en vele zieken had genezen.

[2] De twee leerlingen waren Thomas en Judas Iskariot. De laatste wilde meteen in geuren en kleuren gaan vertellen, wat er zich allemaal in de tempel had afgespeeld.

[3] Maar Ik wees hem terecht en zei: 'Spreek pas als Ik je dat zal vragen, want tot nu toe ben Ik nog steeds jullie aller Heer en Meester, die wel het beste weet wie van jullie vieren Hij terwille van het volk het woord zal laten doen!’

[4] Na deze vermaning trok Judas Iskariot zich wat wrevelig terug en zei tegen Thomas: 'Ik wist al van tevoren dat ik weer opzij geschoven zou worden!’

[5] Thomas zei: 'Ik heb je onderweg al gezegd, dat je je niet moet opdringen! Weet je na zoveel onderricht van de Heer dan nog niet dat bij de Heer alleen diegene iets betekent, die altijd en overal zichzelf verdee­moedigt? Ik heb me niet opgedrongen en daarom heb ik ook geen terechtwijzing van de Heer gekregen. Houd je dat toch eens voor gezegd! Er zijn immers nog twee mannen bij ons, die eerder dan wij in de tempel waren en alles hebben gehoord en gezien wat er voorgevallen is. Zij weten dus meer dan wij beiden, en de Heer zal vanwege het volk alles door hen laten vertellen, en aan ons zal hoogstens gevraagd worden om te getuigen als dat nodig mocht zijn. Laten wij nu maar heel rustig naar onze oude plaatsen teruggaan en eens goed naar de omgeving kijken, want daar is ook nog van alles te zien, waaruit men voor zichzelf ook menige goede les kan trekken!’

[6] Met deze terechtwijzing van Thomas nam Judas Iskariot genoegen en hij ging rustig op zijn oude plaats zitten, en Thomas eveneens.

[7] Ik wendde Mij nu tot de waard uit het dal bij Bethanië en zei tegen hem: 'Wel, vriend, vertel eens, terwille van het volk, wat je in de tempel allemaal hebt meegemaakt; want je was vandaag al voor het aanbreken van de dag met velen uit jouw woonplaats in de tempel! Wat zeggen de tempeldienaren over de tekenen die in deze nacht te zien waren, wat zei het volk erover, en wat zeg jij er tenslotte zelf over?'

[8] De waard zei: 'Heer en Meester! Ik was werkelijk reeds voor het aanbreken van de dag in de tempel, en wel naar aanleiding van de verschijnselen die deze nacht hebben plaatsgevonden en die dermate uitzonderlijk waren, dat geen jood of heiden ooit zoiets gezien zal hebben. Als ik ook maar had kunnen vermoeden, dat U Zich nog in Jeruzalem ophield, en wel hier op de Olijfberg, dan was ik met deze vriend, die U ook goed kent, in plaats van naar de tempel reeds tijdens de verschrikkelijke verschijnselen rechtstreeks hierheen gegaan. Mijn vriend verbleef deze nacht bij mij en wilde vanmorgen weer naar huis reizen -hij kwam uit Galilea, waar hij verschillende zaken te doen had - ; maar de verschijnselen die zich deze nacht plotseling voordeden, weerhielden hem ervan verder te reizen, en wij gingen op naar Jeruzalem om daar mogelijkerwijs iets meer te weten te komen. Toen we haastig de tempel binnenkwamen, was het daar zo'n herrie dat je jezelf niet kon verstaan.

[9] De ene priester na de andere beklom het grote spreekgestoelte en begon het een en ander uit te leggen, maar het volk, dat al gauw inzag hoe onzinnig alles was wat er gezegd werd, wilde niets meer van de prediker horen en eiste een andere.

[10] Aanvankelijk hoorde het volk hem heel rustig aan, maar zodra hij weer over strenge boete en grote offers begon te spreken, werd het volk al gauw onwillig en zei: 'Jullie schuiven jullie eigen grove zonden steeds af op ons, armoedig volk, en wij moeten dan als het nodig is altijd voor jullie de zondebokken zijn! Hoeveel offers hebben we al niet aan de tempel gebracht! Wat voor gruwelijke boetedoeningen hebben we al niet gedaan, waarvan jullie zeiden dat Jehova daardoor Zijn volk met vriendelijke ogen genadig zou aanzien! In deze nacht hebben wij echter Zijn vriendelijkheid maar al te goed gezien, en daaruit bleek heel duidelijk dat alle offers die wij aan de tempel hebben gebracht en al onze bloedige boetedoeningen nergens goed voor waren. Het is nu geen ogenschijnlijke, maar een duidelijke waarheid voor ons, dat alle offers die wij gebracht hebben en al onze boetedoeningen onzinnig waren, want zij overschreden alle Mo­zaïsche wetten en wakkerden Gods rechtvaardige toorn alleen maar aan in plaats van die te verzachten. En de schuld daarvan ligt veel minder bij ons dan bij jullie priesters, die in deze tijd dankzij jullie te grote priesterlijke heerszucht ons al tot heel veel schande­ en gruweldaden hebben aangezet door te zeggen: 'Als jullie dit of dat doen, kom je op slag in de hemel! ' En daarom zijn alleen jullie degenen die de toorn van God hebben opgewekt, en niet wij, die ons helaas steeds trouw hielden aan dat wat jullie ons geleerd hebben, en die altijd gedaan hebben wat jullie van ons verlangden. Brengen jullie maar liever grote offers, en doe ware boete voor de vele zonden die jullie aan ons en aan de vele door God gezonden profeten begaan hebben, dan zal God ons wel weer aannemen. En dat is de mening van het volk!’

 

79 Het volk onthult de gruweldaden van de Farizeeën

 

[1] (De waard): 'Toen zei de priester dat hij en zijn medepriesters nog nooit een profeet gedood hadden.

[2] Daarop begon het volk weer te protesteren en zei: 'Je bent al veertig jaar priester en zou jij er niet bij geweest zijn toen de vrome Zacharias, ongeveer vijf en twintig jaar geleden tussen het grote offeraltaar en het allerheiligste, door in woede ontstoken handen gewurgd werd?

[3] Het is nog maar nauwelijks een jaar geleden dat in de woeste omgeving aan de Jordaan, Johannes, een zoon van de door jullie gewurgde Zacharias, door jullie bemoeienis en jullie steekpenningen door de gerechtsdienaren van Herodes gegrepen werd. Maar Herodes, die al gauw merkte dat Johannes een wijs man was en dat Gods geest uit zijn woorden sprak, behandelde hem meer als een vriend en liet de leerlingen van de profeet vrij en ongehinderd in en uit lopen. Maar de satan liet jullie al gauw weten dat het Johannes zo goed ging, en toen zonnen jullie dag en nacht hoe je Herodes zover kon krijgen dat hij de vrome profeet zou laten doden. Na veel piekeren en beraadslagen vonden jullie in de slechte moeder van de mooie Herodias, waar Herodes veel van hield, een heel geschikt middel om de profeet uit de weg te ruimen. En zodoende hebben jullie ook deze profeet gedood omdat hij, in het bijzijn van al het volk, teveel op jullie geweten werkte.

[4] Maar er is nog een grote profeet die nu leeft en leert, die uit Galilea hierheen is gekomen, en waarvan Johannes zelfs heeft gezegd dat hij niet waardig was Zijn schoenriemen los te maken; want hijzelf was slechts een stem van een roepende in de woestijn om de weg te bereiden voor die grote profeet van wie men vanwege zijn leringen en zijn daden algemeen zegt dat Hij de beloofde Messias is.

[5] Maar wat zeggen jullie? Jullie zeggen dat er geschreven staat, dat er uit Galilea geen profeet zal opstaan en dat ieder die in Hem gelooft, vervloekt is.

[6] Maar wij zeggen: AI staat er dan geschreven dat er uit Galilea geen profeet zal opstaan, dan staat er naar ons weten toch nergens geschreven dat uit Galilea de Messias niet zal opstaan!

[7] En deze grote profeet heeft nog onlangs op het feest in de tempel geleerd, en op zo'n wijze manier dat zelfs de boosaardige knechten die Hem moesten grijpen en voor jullie moesten slepen, ten slotte over Hem getuigden dat er nog nooit een mens zo gesproken had als Hij. Maar jullie woede werd steeds groter en groter. En toen Hij jullie met waarlijk goddelijke kracht de waarheid in het gezicht slingerde, werden jullie zo kwaad dat jullie Hem meteen in de tempel wilden stenigen. Maar Hij werd onzichtbaar en jullie hebben de opgeraapte stenen vol ergernis weer moeten neerleggen.

[8] Lazarus, de heer van Bethanië, zat in jullie raad en gaf, als een van de rijkste mannen van het hele joodse land, grote offers aan de tempel. Toen al zijn grote offers jullie nog steeds niet genoeg waren en jullie hem daarover dag en nacht lastig vielen, werd het hem toch te bar, vooral omdat jullie hem in alle ernst zeiden dat het beter en nuttiger voor hem zou zijn om alles aan de tempel te geven in plaats van aan de armen, want het arme gepeupel moest maar werken, dan zou het wel wat te eten krijgen. Want het was God niet welgevallig dat een rijk mens door zijn domme barm­hartigheid de armen tot nutteloze luiaards maakte. Dat hebben jullie tegen hem gezegd, zoals wij van hemzelf gehoord hebben.

[9] Wel, Lazarus liet zich ook dat nog gedeeltelijk welgevallen; maar in overleg met zijn beide zusters nam hij een besluit en zei: 'Wij bezitten nog veel onontgonnen land. Ik zal terwille van de tempel ophouden met het zomaar geven van aalmoezen; in plaats daarvan zal ik, uitgezonderd bij gebrekkige mensen, alle armen die naar ons toekomen, vragen of ze niet naar krachten voor een goed loon bij ons willen komen werken'. Dat deed Lazarus, hij nam veel arbeiders aan en liet door hen zijn uitgestrekte en verafgelegen grondbezit bewerken. Aan de tempel schonk hij nog steeds grote offers, wat wij maar al te goed weten. Jullie kwamen dat weldra te weten; weliswaar konden jullie de goede man niets wezenlijks verwijten­ omdat hij hoofdzakelijk had gedaan wat jullie wilden, maar heimelijk waren al die arbeiders van hem alweer een doorn in jullie boze ogen, en jullie deden al gauw alle moeite om met alle middelen die jullie ter beschikking stonden, zijn arbeiders van hem af te troggelen.

[10] Zo lieten jullie je trouwe dienaren dan weer hier en dan weer daarheen gaan om te vragen: 'Hoe kunnen jullie nu hier werken? Weten jullie dan niet dat dit een vervloekt stuk land is en dat de vroegere goddeloze eigenaar in zijn overmoed tien maal de tempel de wettelijke tiende heeft gewei­gerd?!'

[11] Maar de arbeiders stoorden zich daar niet aan en antwoordden jullie tempelboden: 'Dat kan wel waar zijn, hoewel het nergens vermeld staat; maar nu is de eigenaar van dit land een man die de tempel nog nooit een tiende heeft geweigerd en die ook niet zal weigeren te betalen van deze grond als hij vruchtbaar is geworden. Laat ons dus werken en dan zullen we wel zien of Jehova zal weigeren om deze grond te zegenen!'

[12] Toen jullie boden op die manier geen succes hadden, gingen zij naar een ander grondstuk van de goede man en probeerden hem met andere middelen zijn arbeiders afhandig te maken. Jullie spraken zelfs een vloek uit over zijn Olijfberg omdat hij die niet aan jullie wilde schenken, - waarna jullie hem dan voor veel geld aan een rijke Griek of Romein verkocht zouden hebben.

[13] Waren dat allemaal handelingen volgens de wil van God, die door Mozes heeft gezegd: 'Gij zult dat wat van uw naaste is niet begeren!' Tenslotte, toen de goede man heel nadrukkelijk jullie manier van doen tegen hem door had, wilden jullie hem laten zien welke macht je over hem had. Maar de goede man was slimmer dan jullie; hij werd snel met al zijn bezittingen volledig Romeins onderdaan en Romeins burger, staat nu volledig onder Romeinse bescherming en betaalt aan hen een veel geringere belasting. Aan jullie boden en knechten is door Romeinse wachten de toegang tot zijn grondbezit belet, en sinds kort wordt dat zelfs door grote, kwaadaardige honden gedaan. Slechts zo nu en dan mag een oude en wat eerlijker Farizeeër en schriftgeleerde hem bezoeken.

[14] En zeg nu eens, matte en zwakke prediker, wat hebben jullie daarmee gewonnen? Hebben jullie soms bij een Romeinse rechtbank je recht afgedwongen? Daarom heeft God jullie in deze nacht laten zien wat Hij met Jeruzalem en jullie tempel waarschijnlijk al binnenkort zal doen. Spreek ons nu maar eens tegen als je kunt en wilt! Hoeveel schatten, geld en goederen van arme weduwen en wezen hebben jullie al niet buitge­maakt met de belofte dat jullie dan voor hun tijdelijke en eeuwige welzijn zouden zorgen. Maar zodra je ze eenmaal in je klauwen had, werden ze al gauw voor eeuwig door jullie verzorgd. Op wat voor manier, dat weten we merendeels reeds, en jullie zullen het in je slechte geweten zeker nog beter weten!

[15] Als jullie wisten dat er ergens een arm jong meisje of een jonge vrouw was, liet je er een verklede tempeldienaar naar toegaan om het jonge meisje voor jullie slechte lusten mee te lokken of om de jonge vrouw tot echtbreuk te verleiden, opdat zij dan onder bedreiging gestenigd te worden, voor altijd jullie minnares moest blijven. O, wat een grote schande en ontzettende gruweldaden van de tempel!

[16] Jullie geloofden natuurlijk al sinds lang in geen God meer en daarom hebben jullie je brutaalweg het recht toegeëigend de plaats in te nemen van God, in Wie het volk nog steeds gelooft, en het in Jehova's naam allerlei wetten te geven die jullie onverzadigbare heerszucht en overmatige vraatzucht moeten dienen, waarvan uiteindelijk zelfs de heidenen een afkeer moesten krijgen. Maar in deze nacht is de oude God weer opgedo­ken en heeft jullie en het volk met indrukwekkende en duidelijke tekens laten zien, dat Hij nog geheel dezelfde is die Hij was ten tijde van Abraham, Isaak en Jacob.

[17] En nu hebben wij, het volk, voor God en voor jullie het volste recht jullie openlijk in je gezicht te zeggen dat niet wij, maar alleen jullie de aanstichters van alle zonden waren die in de loop van de tijd door jullie goddeloze wetten bij ons gebruikelijk werden; want jullie zetten ons immers gewoonweg tot zonde aan, zodat we dan voor onze begane zonden meer moesten offeren om ze door jullie corrupte brandoffers en door jullie volkomen waardeloze machtsspreuken kwijt te raken. Daarom zijn alleen jullie de schuld van alles, zoals dat uit het tweede verschrikkelijke teken ook heel duidelijk af te leiden was. Nu, omdat jullie je voor God en voor het volk zo machtig wanen, regel het dan voor ons bij God en zeg wat God met jullie en met ons zal doen!’

[18] Kijk, Heer en Meester, zo sprak het volk woordelijk met de al heel bang en verlegen geworden prediker, die als een gegoten kalf, stom en bewegingsloos dat alles aanhoorde en tegen het volk tenslotte niets anders kon zeggen dan: 'Voor dit volk ben ik te zwak, hier moet een schriftge­leerde komen!'

[19] En het volk zei: 'Laat hem maar komen, dan zullen we ook hem tonen dat de stem van het volk verreweg meer Gods stem is dan het domme en nietszeggende en alle recht missende woord van een heers­ en hebzuchtige tempeldienaar!’

[20] Toen verdween de spreker en we moesten daarna bijna een half uur wachten eer de aangekondigde schriftgeleerde verscheen.’

 

80 Het verzoek van de man uit Bethlehem aan de schriftgeleerden

 

[1] (De waard):Toen deze zeergeleerde heer het grote redenaarsgestoelte beklommen had, begon hij met een heel ernstig gezicht en ernstige stem als volgt te spreken: 'God sprak alleen maar met Mozes en Aäron. Nergens staat geschreven dat God ooit direct tot het volk heeft gesproken, want het volk was altijd te onheilig voor Hem, hetgeen het, toen het nog door de wonderstaf van Mozes geleid werd, bewees door voor zichzelf uit het meegenomen goud een gouden kalf te gieten en dat te aanbidden. Daarom heeft God dan ook niet meer gesproken met het volk, dat zich voor Hem onheilig had gemaakt, maar alleen middels de door Hem gewekte profeten en door ons priesters. Houd er dus goed rekening mee dat de stem van het volk nooit een soort goddelijke stem kan zijn; en als je dat nu van jezelf beweert, bega je daarmee een grote en uiterst vloekwaardige zonde voor God en voor ons, Zijn ware priesters. Wij priesters hebben echter begrip voor jullie grote domheid en zwakte, en vergeven jullie die zonde; of deze echter ook door God vergeven wordt, is een andere vraag.’

[2] Deze toespraak was voor het volk al voldoende, en een grote forse man, zo te zien iemand uit Bethlehem, stapte naar voren en zei in naam van het volk tegen de schriftgeleerde: 'Dat God met Mozes en Aäron gesproken heeft, weten wij net zo goed als jij, ingebeelde schriftgeleerde; maar wij weten ook dat God in het begin alleen maar tegen het volk heeft gesproken. Omdat het volk echter erg bang werd voor de al te donderende stem van God, vroeg het of God Zijn allerheiligste wil alleen aan Mozes wilde meedelen, dan zouden zij die opvolgen ook al hoorden zij zelf Zijn geweldige stem niet. Toen ging het volk ver weg naar de andere kant van het dal van de Sinaï. En pas daarna kreeg Mozes alleen de wetten van God. - Maar laten we daar over ophouden, want ik wil jou, ingebeelde schriftgeleerde nu meteen op iets anders opmerkzaam maken!

[3] Je zegt dat God niet met het onheilige volk, maar alleen met Mozes, Aäron en later met de profeten en ook met jullie priesters heeft gesproken. Dat bestrijden wij ook helemaal niet; maar leg ons eens uit waarom jullie zo goed als helemaal zijn afgeweken van de wetten van Mozes en in plaats daarvan jullie eigen zelfzuchtige en heerszuchtige wetten hebben ingesteld. En waarom hebben juist de priesters vrijwel de meeste profeten gedood, en in de laatste tijd zelfs Zacharias en Johannes? En waarom proberen jullie ook nog de profeet uit Nazareth te doden, die toch de grootste tekenen doet die ooit door een profeet zijn gedaan, en die de mensen het ware woord van God predikt?

[4] Als wij niet zelf al meerdere malen Zijn waarachtig goddelijke woord gehoord hadden en van Hem geen tekenen hadden gezien die buiten God niemand kan doen, dan zouden we niets zeggen; maar er zijn duizenden zoals wij, die bij Hem hetzelfde beleefd hebben, en we kunnen dus nu, waar Gods toorn over ons zo duidelijk werd als de zon op klaarlichte dag, ook zonder terughoudendheid en zonder enige vrees tegen jullie zeggen wat wij precies weten, voelen en inzien. Ik heb je vragen gesteld, en jij als ingebeelde schriftgeleerde zult ze heel duidelijk moeten beantwoorden, anders zul je de kracht van de vuisten van je onheilige volk als eerste verwezenlijking van het nachtelijke tweede teken leren kennen, opdat jij en nog velen van je ellendige soortgenoten onze onheiligheid en ver­vloektheid aan den lijve kunnen ondervinden.'

[5] Toen de genoemde forse man uit Bethlehem die woorden had uitgesproken, stond de eerder zo grimmig en ernstig op het spreekgestoelte staande schriftgeleerde er heel angstig, bleek en bibberend bij en had nauwelijks nog de moed zich te verontschuldigen dat hij een oud man was die zich plotseling onwel voelde, en dat hij zich nu niet sterk genoeg voelde om het volk antwoord te geven op de gestelde vragen.

[6] Maar de spreker zei: 'Ga weg, oude lasteraar in het heiligdom van God - want we weten allang wat jullie schepsels voor gespuis zijn - anders zegenen we je met onze vuisten!'

[7] Toen de schriftgeleerde dat bevel uit de mond van de man uit Bethlehem gehoord had, verliet hij in grote haast het gestoelte en verborg zich ergens in de nevenhallen van de tempel.’

 

81 De oude rabbi beschrijft de geschiedenis

van het verval van het joodse volk

 

[1] (De waard): 'Maar al gauw daarna verscheen er op de tribune een oude, waardige rabbi, die - zoals bekend - nog een vriend was van de oude, vrome Simeon en later ook van Zacharias, die gewurgd werd. Toen hij verscheen werd het hele volk rustig, begroette hem en vroeg hem om hun in deze zeer benarde omstandigheden juiste en ware troost te geven.

[2] En de rabbi zei: 'Beste medebroeders uit de schoot van Abraham! Vergeef me dat ik vanwege mijn hoge leeftijd niet meer in staat ben om mij zoals vroeger door woorden voor al het goede en ware in te zetten; maar het ontbreekt me nog steeds niet aan goede wil om jullie allen een juiste en ware troost te geven.

[3] De tekenen die wij in deze nacht te zien kregen, ons gegeven door het raadsbesluit van God, waren werkelijk van een dergelijke aard dat daarbij zelfs de heidenen begonnen te beven en geen jood, zelfs geen Sadduceeër en geen Samaritaan, ze zonder angst in zijn hart kon aanzien. Maar Ik dacht bij mijzelf in mijn onschuld: Goede Jehova! Vanwege mij heeft U deze ontzettende tekenen aan Uw sterrenhemel toch beslist niet laten verschij­nen, zoals U ook Uw goede zon nooit alleen om mijnentwil heeft laten opgaan en laten schijnen; want zij heeft immers al duizenden jaren deze aarde verlicht en zal haar na mij ook -wie weet hoeveel­ duizenden jaren nog verlichten! Ik, als bijna honderdjarige grijsaard, zal niet zo lang meer de weldaad van de goede goddelijke zon genieten. Want in de graven waar de ontbinding plaatsvindt, dringt geen zonlicht binnen; en zou het er ook in doordringen, dan zou het de dode lijken toch beslist niet meer kunnen blij maken. Alles op deze wereld, die werkelijk voor iedere nuchtere denker volledig vreugdeloos is, is vergankelijk, alleen de macht van God niet, die blijft eeuwig; onze zielen zijn alleen maar afhankelijk van de wil van de Almachtige. Of zij na de dood verder leven, kan geen mens geheel en al duidelijk en naar waarheid beoordelen, inzien en erkennen; maar Mozes en alle latere profeten hebben ons dat geleerd en wij moeten het geloven, - en geloven we het niet, dan lijken we op de Sadduceeën, die afvallig zijn geworden van de tempel, omdat de Griekse filosofen hen daartoe hebben verleid.

[4] Maar helaas zijn er ook onder ons, en helaas hier in de tempel, meer Sadduceeën dan er buiten onder jullie zijn en ook in deze grote stad, waar de rijken vanwege hun rijkdom al vrijwel niets meer geloven; en wat zij in geloofszaken nog doen, doen zij alleen maar voor de schijn om te zorgen dat het gewone volk God nog blijft vrezen; maar in hun hart hebben zij geen geloof en geen God meer .

[5] Het arme, gewone werkende volk ziet dat echter wel bij de rijken en denkt bij zichzelf: ' Ah, als jullie rijken, die de middelen hebben om veelte kunnen ervaren en te weten, noch aan Mozes, noch aan de profeten en dus ook niet aan God geloven, waarom moeten wij armen dan voor jullie plezier geloven in datgene waar jullie rijken niets in zien?!'

[6] En zo, beste mensen, heeft steeds het ene kwaad het andere tot gevolg, en staan wij allen nu bijna op het punt waarop de mensen ten tijde van N oach en ten tijde van Lot stonden. Toen, evenals nu, heeft God uitverkoren boden naar de mensen op aarde gezonden, die alle mensen die God volledig vergeten hebben, met woorden en daden heel indringend hebben gemaand, en hun ook de onafwendbare gevolgen van hun hard­nekkigheid vooruit lieten zien; maar de mensen hadden zich te ver in de dode, dood brengende wereld begeven en waren daarin vastgelopen. Zij luisterden helemaal niet naar de boden van God, of vervolgden hen hardnekkig en mishandelden en doodden hen zelfs vaak op gruwelijke wijze. En kijk m'n zeer gewaardeerde vrienden en broeders, onder ons gezegd, precies zo en helaas misschien nog wat erger staat het er nu bij ons en vooral hier in deze tempel voor!

[7] De joden bleven eigenlijk maar tot halverwege de tijd van de richteren ­zoals ze eens waren. In die tijd bestond er in het hele land nog geen eigenlijke stad; wel leefden er in het land van Vader Jacob gemeenten, die primitieve huizen en alleenstaande woonhutten bezaten, en in het midden van het land op de berg Horeb was de heilige hut gebouwd, waarin zich de ark des verbonds bevond. In die tijd hadden de joden geen vaste burcht nodig om zich tegen vijanden van buiten te beschermen; want Jehova was hun enige vaste burcht, hun onneembare wal en hun scherpe zwaard. Buiten God kenden zij geen heer, zij leefden volledig in vrede, waren lichamelijk en geestelijk gezond en kenden geen nood.

[8] Maar tegen de tijd van de laatste richters begonnen zij reeds in alles onverschilliger en trager te worden. De geboden en ook de andere voorschriften begonnen ze minder na te komen en meermalen te overtre­den. Daarop kregen ze ook meteen allerlei waarschuwingen, waar de betere mensen zich wel naar richtten; de meer werelds ingestelde mensen deden slechts voor de schijn mee, maar in hun hart werd de dode wereld steeds belangrijker. Zulke wereldse joden werden al gauw rijke en aan­zienlijke mensen die met hun eenvoudige woonhutten niet meer tevreden waren en ook niet met de door God ingestelde richters. Zij wilden evenals de heidenen, ook een schitterende, machtige koning hebben en een stad en stevige burchten. Tenslotte eisten zij onder Samuel in alle ernst een koning, en God de Heer sprak: 'Kijk dat ondankbare volk nu eens! Met Mijn vaderlijke regering, waaronder het gezond, rijk en groot en machtig is geworden, wil het niet meer tevreden zijn. Aan alle grote zonden die het al voor Mijn aangezicht heeft begaan, voegt het nog deze grootste zonde toe, dat het een koning eist! ja, het zal een koning hebben en steden en burchten; maar niet om er beter van te worden maar als een scherpe harde tuchtroede zal het een koning hebben!’

[9] Ik vertel jullie dit allemaal nu in het kort, opdat je des te gemakkelijker beseft wat de oorzaak van dit huidige totale verval van het ware, oude, echte jodendom is.

[10] Saul moest reeds een vaste burcht hebben, ook al was dat nog geen eigenlijke stad. Toen ontstonden er oorlogen met de Filistijnen, en voor deze oorlog moesten de vaders zich door de koning hun zonen en beste knechten laten ontnemen en daarbij nog hun beste ossen, ezels, koeien, kalveren en schapen. Dat was dus al de eerste zegen van een joodse koning, terwijl Samuel nog leefde die op Gods bevel Saul tot koning zalfde. Samuel dacht toen dat het volk door die straf tot inkeer zou komen en berouwvol weer terug zou keren naar de gods-regering. Maar dat gebeurde volstrekt niet! Het wilde slechts een machtiger en wijzer koning, en Samuel zalfde David, die al gauw de stad Bethlehem bouwde en de grondlegger werd van de stad Jeruzalem. Zijn zoon Salomo breidde voor veel geld en met grote pracht de stad uit en bouwde de tempel; maar het volk geraakte toen al in grote armoede en moest allerlei tegenspoed verdragen.

[11] Hoe het later met het volk onder de volgende koningen tot aan de Babylonische gevangenschap ging, weten we uit de boeken der kronieken. Men zou echter denken dat de weer bevrijde joden na de veertig jaar durende gevangenschap volledig veranderd zouden zijn; maar nee, ze moesten weer koningen en, net als de heidenen, priesters en hogepriesters hebben!

[12] In die tijd, bijna tot nu toe, zond de Heer de meeste profeten, die het volk tot God terugriepen. Maar het volk dat door de koningen en priesters reeds te duister en te doof gemaakt was, hoorde en begreep niets meer van wat de profeten verkondigden. Bovendien vervolgden de koningen en de priesters de profeten, en dat vaak met de schandelijkste blinde wraakzucht en woede, - scènes die jullie zelf al beleefd hebben en waarvan je er misschien nog meer zult beleven, hoewel de joden thans en ook reeds veel eerder geen eigen koning meer hebben, maar zich de ijzeren overheersing van de heidenen moeten laten welgevallen.

[13] God heeft Zich echter ook ditmaal over Zijn volk ontfermd en ons volgens de profetie een Messias gezonden in de persoon van de wijze man uit Nazareth, die ik al vanaf de tijd van Simeon ken, omdat ook Simeon Hem in de tempel herkende, Hem besneed en Hem de naam Jezus gaf Ik kan en mag jullie dit alleen in deze buitengewone noodtoestand zeggen, en wat ik als hoogbejaarde grijsaard jullie nu zeg, is hoge en heilige waarheid. Maar deze overmatig heerszuchtige, verstokte tempeldienaren vervolgen iedereen met de grootste wraakzucht die zoiets op een ander moment uit zou spreken.

[14] En kijk, omdat ik nu al het noodzakelijke in het kort vooraf heb doen gaan, kan ik jullie nu zeggen waarom de verschrikkelijke verschijnselen van deze nacht door God zijn toegelaten! De hoeveelheid zondige misda­den van de aartsjoden uit de tempel hebben de hun door God gestelde maat vrijwel tot aan de rand gevuld, en het grote geduld van Jehova is op een haar na op! Als de maat vol zal zijn, zal ook met Jeruzalem gebeuren wat jullie bij het tweede teken hebben gezien, en misschien al wel binnen vijftig jaar .

[15] De twaalf vuurzuilen, die tenslotte tot één zuil samenvloeiden, gaven duidelijk het versmelten aan van de twaalf stammen van Israël tot één, namelijk in de gekomen Messias, die tenslotte, omdat Hij door de verblinde, kwaadaardige aartsjoden uit de tempel niet werd aangenomen, weer daarheen zal opvaren vanwaar Hij gekomen is.

[16] Maar later was er in het westen, zoals de wijze Nikodemus mij zoëven verteld heeft nog een derde teken van zeer troostrijke aard te zien, echter alleen door hen, die de Messias hebben aangenomen, in Hem geloven en naar Zijn leer, die goddelijk wijs is, handelen. Maar daarover kan jullie Nikodemus later meer vertellen, omdat hij ook het genoemde derde verschijnsel zelf gezien heeft.’

[17] Daarop raadde de grijsaard hun, dat wil zeggen het volk, aan, geduld te hebben en verliet het spreekgestoelte. En het hele volk prees de oude spreker .

[18] En de man uit Bethlehem zei: 'Ja, dat is nog een Oudste zoals Aäron was; maar hij alleen kan tegen al die anderen ook niets doen! Maar wat in alle ernst veel zegt, is, dat er uiteindelijk in de tempel onder de Farizeeën en Schriftgeleerden toch nog enkelen zijn die in de Heiland uit Nazareth geloven!’

[19] Er werden in die trant nog meer opmerkingen gemaakt, en men zag verlangend uit naar de komst van de eerlijke en rechtschapen Nikodemus, die nog wat op zich liet wachten.’

 

82 De kalmerende toespraak van Nikodemus tot het volk

 

[1] (De waard): 'Ergens achter een gordijn hoorde echter zo'n echte aartsfarizeeër het krachtige pleidooi voor het geloof in de Heiland uit Nazareth ten overstaan van het volk. Hij kwam tevoorschijn, besteeg het kleine gestoelte en zei: 'Ik zeg jullie vanuit mijn absolute macht als hogepriester, wie in de Heiland uit Nazareth gelooft, en zegt dat hij de beloofde Messias is, is door de tempel vervloekt!’

[2] Hij had deze schandelijke uitspraak echter nog maar nauwelijks gedaan, of zijn gestoelte was al door het volk omringd, en al het volk schreeuwde tegen hem: 'En wij zeggen: Wie niet gelooft dat de Heiland uit Nazareth onfeilbaar de beloofde Messias is, die is door ons vervloekt! En als zo'n miserabele slechterik van een opperfarizeeër, die de ware Messias eerder zou moeten herkennen dan het volk, in zijn blinde heerszucht zo'n oordeel tegen ons waagt uit te spreken, dan wordt hij zevenmaal door ons vervloekt en heeft hij de dood verdiend! Ellendige, zag je vannacht de tekenen niet? Konden ook die niet door je ruige vacht heendringen? Nou wacht maar, vuige opperfarizeeër, we zullen je te dichte vacht wel dunner en door­dringbaarder maken! Je bent ons mooi tegen het lijf gelopen; want op jou, ellendeling, hebben we het allang voorzien!’

[3] Toen de opperfarizeeër deze welkomstwoorden uit het volk hoorde, begon hij om hulp te roepen.

[ 4] Maar het volk schreeuwde nog harder: 'Weg met die godslasteraar!’

[5] Toen drong onze reusachtige, ware Goliath uit Bethlehem naar voren naar het kleinere spreekgestoelte, greep met zijn sterke hand de opperfa­rizeeër, schudde hem eerst zodanig door elkaar dat hem enige tijd horen en zien vrijwel verging, tilde hem toen van het gestoelte af en droeg hem naar het gordijn waardoor hij van te voren in de grote tempelhal gekomen was, gaf hem daar nog een paar klinkende oorvijgen en zei toen met een waarlijk donderende stem tegen hem: ' Zo zal in het vervolg het volk dat ziende geworden is, priesters van jou soort offers en tienden brengen! Ga nu maar en laat je nooit meer zien, anders kost het je je leven!’

[6] Toen raapte de opperfarizeeër die helemaal duizelig was geworden, in aller ijl zijn krachten bijeen en verschool zich bevend in een hoek van zijn verblijf

[7] Meteen na dit voorval verscheen er een Romeins afgezant van de landvoogd, beklom een gestoelte dat voor wereldlijke sprekers en verkon­digers bestemd was, en zei: 'De landvoogd laat jullie in naam van de wet waarschuwen je van alle gewelddadigheden te onthouden; maar spreken kunnen jullie zoveel je maar wilt! Jullie moeten bedenken dat deze tempel ter ere van God gebouwd is, en dat ieder onbehoorlijk gedrag daar vermeden dient te worden! Als iemand echter door een domme tempel­priester of dienaar onrecht wordt aangedaan, dan hoeft hij maar naar ons toe te komen en zal hem volledig recht gedaan worden!’

[8] Onze Goliath uit Bethlehem bedankte voor deze welgemeende waar­schuwing, maar voegde daar nog aan toe: 'Uw waarschuwing, waarvoor ik u uit naam van het hele volk bedankt heb, was beslist helemaal terecht; maar als de krachten van de hemel eenmaal beginnen met hun almachtige handen hun wil aan het grote firmament te schrijven, dan is het met het menselijke bevelen op deze aarde gauw afgelopen!'

[9] De Romein zei: 'Vriend, ook wij weten dat en kennen de uitspraak: contra Jovem fulminantem tonantemque non valet vis ensis, et contra vim coelorum vane frustraque pugnat ars mortalium*, (* tegen de bliksemende en donderende Zeus kan de kracht van het zwaard niet op, en tegen de kracht van de hemel strijdt de kunst van de sterfelijken een vergeefse strijd.) maar door een zekere gewelddadigheid van stervelingen onder elkaar zullen wij mensen de onsterfelijke en onoverwinnelijke krachten en machten van de hemelen niet in het minst veranderen! Een waardige, bescheiden orde past ons mensen nog het allerbest, en een behoorlijk en rustig mens zal ook dan de moed nog niet opgeven, wanneer zelfs de hele aardbol zou instorten. Dat is zo mijn mening! Houd u daarom aan de wens van de landvoogd! Dixi*' (*Ik heb gesproken.)

[10] Daarop vertrok de Romein en het volk prees zijn oproep tot kalmte.

[11] Direct daarna verscheen Nikodemus op het grote spreekgestoelte en hij werd door het volk met luid gejubel begroet. Maar hij zei: 'Beste vrienden en broeders! Ik heb jullie eigenlijk niets nieuws te vertellen, maar ik ben toch gekomen om te bevestigen wat hier op deze plaats mijn oudste en tevens beste vriend al tegen jullie heeft gezegd. Alles is zoals hij gezegd heeft, daarvoor kan ik zelfs met mijn leven instaan, en het verheugt mij nu des te meer dat ik hier in deze geheiligde grote tempelhal met mensen te doen heb, die beslist in alle opzichten mijn inzicht en ook mijn innerlijke, volle overtuiging delen.

[12] Vóór mij heeft zich weliswaar op dat kleinere spreekgestoelte een aanmatigende opperfarizeeër op een hoogst onwelvoeglijke wijze laten horen, zonder dat iemand uit onze raad van priesters hem dat ook maar met een woord gevraagd had; maar jullie hebben hem naar mijn beste weten naar behoren daarvoor schadeloos gesteld. Hij heeft zich daarover wel bij de Hoge Raad beklaagd -wat echter in deze tijd niet zo veel betekent -, en hij kreeg al gauw ten antwoord: 'Komt iets ongelegen, dan brengt het kommer, geen zegen!' Tijdens de begrijpelijke grote opgewon­denheid van het volk was het meer dan dom om iets naar voren te brengen, wat onder normale omstandigheden niet al te ongunstig opgenomen zou worden.

[13] Toen de onbescheiden opperfarizeeër dat antwoord kreeg, verdween hij snel met zijn tamelijk opgezwollen wangen en ik werd door de gezamenlijke raad afgevaardigd om jullie te zeggen, dat jullie je maar moeten houden aan dat wat mijn voorganger gezegd heeft. Nu jullie allen die troost hier in de tempel gevonden hebben, moeten jullie nu God in je hart danken en dan weer rustig naar huis gaan! En mocht je anderen tegenkomen dan kun je ook hun hetzelfde vertellen, zodat ze niet tever­geefs de lange weg hierheen afleggen, want de tempel is vanmorgen en vanmiddag gesloten, zoals altijd op een voorsabbat.’

[14] Toen vroeg het volk Nikodemus nog naar de betekenis van het derde teken, dat hij volgens de mededeling van zijn grijze voorganger zelf had gezien.

[15] Maar Nikodemus zei: 'Dat zal ik jullie ook nog wel vertellen, maar Wat zachter als we onder elkaar zijn, omdat onze muren vele oren hebben! Wacht vanmiddag maar op de weg die naar Emmaüs leidt! Daar zal ik bij jullie komen en het derde teken volkomen naar waarheid vertellen en het jullie ook uitleggen, zo goed me dat mogelijk zal zijn.’

[16] Daarmee was het volk tevreden en het begon de tempel te verlaten.

[17] Ik en mijn vriend gingen ook en ontmoetten onderweg Uw beide leerlingen, die ons vertelden waar U was, zodat wij dan ook meteen vlug hierheen zijn gekomen.

[18] En dat wat ik nu verteld heb, is ook alles wat er vandaag in de tempel is voorgevallen. Heer, vergeef mij mijn slechte manier van vertellen!’

 

83 Het overleg van de Farizeeën

 

[1] Ik zei: 'Beste vriend, je hebt de gebeurtenissen in de tempel heel goed verteld en in je verhaal laten zien dat je alles wat er gebeurde en wat speciaal op Mij betrekking had met de grootste opmerkzaamheid hebt gevolgd. Maar Ik zeg je erbij dat Mijn wil je daarbij zeer behulpzaam was; want zonder Mij is alles zwak in de mens, maar met Mij is alles sterk, krachtig en machtig.

[2] Er is nu in de tempel heel veel gebeurd voor onze goede, ware zaak. Het volk, de oude rabbi en Nikodemus hebben Mij bekend gemaakt als diegene die Ik ben, en dan zou je toch denken dat de tempel nu wel helemaal bekeerd zou zijn. Maar niets van dat alles! Nu krijgen de rabbi en Nikodemus moeilijkheden met de andere Farizeeën en met de hoge­priester omdat zij tegen het volk verklaard hebben dat Ik de beloofde en enig ware Messias ben. Maar Ik gaf beiden de juiste woorden in de mond, en Nikodemus heeft nu de hogepriester zulke vurige woorden in zijn gezicht geslingerd dat zowel hij als de Farizeeën niets meer terug wisten te zeggen.

[3] De hogepriester heeft namelijk de oude rabbi en Nikodemus bitter verweten dat zelfs zij Mijn naam openlijk in de tempel voor het volk beleden hebben en alle schuld op de tempel hebben geschoven, terwijl zij Mij bij deze gelegenheid voor het hele volk zo verdacht mogelijk hadden moeten maken. Zij hadden het volk met grote ernst moeten zeggen dat God nu zo toornig op hen was geworden, omdat het zulke dwaalleraren en opruiers achterna liep en zich liet verleiden en dat het daarom vervloekt was.

[4] Maar Nikodemus antwoordde de hogepriester, die Kajafas heette: 'O, als jullie zo verstandig en wijs zijn, ga dan nu zelf de tempel binnen, die nog vol mensen is, hoewel een groot deel na mijn toespraak de tempel verliet en naar huis is gegaan, en spreek op jullie manier met het volk, dan zul je gauw genoeg merken hoe het je zal ontvangen! Waren wij beiden soms de eersten die tegen het volk hebben gesproken? Velen van jullie hebben op jullie manier tot het volk gesproken, en wat was het gevolg van ieder van die preken? Het gevolg was dat de prediker moest vluchten, wilde hij niet vreselijk mishandeld worden.

[5] Wat zouden jullie dan gedaan hebben wanneer het volk, als wij beiden het niet op een verstandige manier gesust hadden, massaal bij jullie binnengedrongen zou zijn en jullie op een waarschijnlijk ongehoorde wijze zou hebben mishandeld? Is het daarom niet verstandiger in tijd van nood mee te huilen met de wolven in het bos en er zo heelhuids vanaf te komen, dan het volk iets ten laste te leggen wat het absoluut niet wil horen?!

[6] Het was in deze nacht echt niet het moment om tegen het woedende en vertwijfelde volk een strafrede te houden, maar wel om het te troosten en tot rust te brengen, - en dat hebben wij beiden gedaan en daarmee hebben we beslist geen fout begaan. Of jullie echter voor het volk geen fout begaan hebben, is een heel andere vraag! Ga maar eens naar de grote hal van de tempel om te proberen het volk iets anders te leren, dan sta ik ervoor in dat het jullie nog erger zal vergaan dan het eerder de opperfari­zeeër en schriftgeleerde vergaan is toen hij inging tegen de bewering van het volk dat de stem van het volk gelijk was aan de stem van God!

[7] Bovendien heb jij, Kajafas, mij en de oude rabbi immers zelfgevraagd om als mannen die bij het volk goed aangeschreven staan, onder het volk te gaan om te proberen het op alle mogelijke manieren tot rust te brengen. Wel, dat deden wij. Waarom maken jullie ons daarover dan nu verwijten, nu het volk rustig is geworden? Het staat jullie immers nog altijd vrij het volk, dat zeker nog tot na het middaguur in de tempel zal blijven, iets anders te leren! Wij beiden zullen ons beslist niet meer met het volk bezighouden. Maar pas op, - het volk kent jullie zonden!'

[8] De hogepriester zei: 'Zodra we voor het volk bang moeten zijn, zijn we ook geen priesters meer! Wemogen het volk geen haarbreed toegeven, laat komen wat komt! Dat is mijn vaste besluit en de basis van mijn handelen.’

[9] Daarop antwoordde Nikodemus hem: 'Jij bent nu hogepriester, en je kunt in veel opzichten doen wat je wilt; maar wanneer, zoals het er nu uitziet, binnenkort het hele volk ons zal afvallen en zich onder bescherming van de Romeinen zal stellen, - wat ga je dan doen? Al vervloek je het volk dag en nacht aan één stuk door, dan zal het net zo naar je luisteren als nu de heidenen, Samaritanen en Sadduceeën naar je luisteren. Met welke middelen wil je de afvalligen dan weer voor ons en de tempel winnen, en aan onze kant krijgen?

[10] Wat heb je met je hardnekkigheid bij de rijke Lazarus bereikt en wat heb je daarbij gewonnen? Met al zijn vele bezittingen is hij nu Romeins burger, en je hebt geen macht meer over hem! Vroeger betaalde hij ieder jaar minstens honderd pond goud en vijfhonderd pond zilver aan de tempel, en nu betaalt hij aanmerkelijk minder aan de Romeinen, en aan de tempel betaalt hij geen stuiver meer. Alleen de tiende heeft hij nog gegeven, maar die zal hij in de toekomst waarschijnlijk ook niet meer geven, omdat hij voor zover ik weet dat ook al met de Romeinen geregeld heeft. Ja als tengevolge van jouw hogepriesterlijke hardnekkigheid velen het voorbeeld van Lazarus zullen volgen, dan zullen we ons al gauw alleen in de tempel bevinden!

[11] Kijk, zo denk ik erover, en daar ben ik rotsvast van overtuigd, en in de toekomst zal blijken dat ik hier de volle waarheid heb gesproken, en dat zou wel eens het begin kunnen zijn van de vervulling van het tweede treurige en verschrikkelijke teken, dat we deze nacht gezien hebben en dat niet lang op zich zal laten wachten! Ga zo maar door, dan zullen wij allen ook wel gauw met alles klaar zijn! - Ik heb nu gesproken.’

[12] Dat deze woorden de hogepriester niet bijzonder aangenaam waren, valt goed te begrijpen. Maar hij kon er weinig of niets tegen inbrengen; want ook andere Oudsten van de tempel en van Jeruzalem waren het met Nikodemus eens.

[13] Maar na een poosje zei de hogepriester toch weer enigszins geprikkeld: 'Maar nochtans weet ik wat er gedaan moet worden om weer vaste grond onder de voeten te krijgen! Ook de valse profeet uit Galilea moet vallen zoals Johannes gevallen is, dan zal het volk weer naar ons toe komen. Heb ik juist gesproken of niet?'

[14] Vele Farizeeën en schriftgeleerden stemden toen met Kajafas in; maar Nikodemus, de oude rabbi en nog enkele Oudsten schudden het hoofd, en de oude rabbi zei: 'Ik ben geloof ik de oudste van jullie en ik weet wat er de laatste tachtig jaar in de tempel en in het hele joodse land allemaal gebeurd is. Reeds vaak zijn er onder het volk, en ook in de tempel zelf, vrome en van Gods geest vervulde mensen opgestaan, die wijs geleerd hebben en ook wijs handelden. Het zeer heerszuchtige deel van de tempel heeft hen echter altijd met alle middelen vervolgd en zo mogelijk ook gedood. Maar vraagje zelf af, vraag alle Oudsten van het hele joodse land en sla het eens na in onze jaarlijkse dagboeken, dan zul je vinden dat het oude aanzien van de tempel daarbij nooit iets heeft gewonnen, maar na ieder van die daden wel veel heeft verloren, en op zo'n manier dat het verlorene nooit meer herkregen werd!

[15] Waar zijn al die Samaritanen, waar de Sadduceeën, waar zal maar al te gauw heel Galilea zijn? Hoeveel van onze mensen zijn Esseen geworden, hoeveel volledig Griek of Romein! Wie - enkele Griekse kooplieden daargelaten - bezoekt ons nog uit Tyrus en Sidon, wie uit het grote land Capadocië, uit Syrië en uit de vele steden langs de Eufraat? Kijk, dat alles behoorde in mijn jeugd zelfs nog tot de vaste aanhang van de tempel, die overladen werd met allerlei offers en schatten, en daardoor erg overmoedig en meedogenloos werd! De priesters overtraden het gebod van God 'Gij zult niet doden!' , en het aanwijsbare gevolg daarvan was de totale afval van vele landen en steden.

[16] Als jullie echter nog verder zullen doorgaan op de gruwelijke manier van jullie voorgangers, zullen jullie - zoals het tweede teken duidelijk heeft laten zien - binnenkort ook nog datgene verliezen wat tot nu toe toch al los genoeg aan de tempel hing. Zo denk ik erover; maar jullie kunnen doen wat je wilt!’

[17] Deze uitstekende toespraak van de rabbi werd door velen met instemming begroet, en de jongeren konden er weinig tegen inbrengen.

[18] Toen richtte Kajafas zich weer tot Nikodemus en vroeg hem of ook hij de mening van de oude rabbi deelde en goedkeurde.

[19] Maar Nikodemus zei: 'Ik heb al gesproken en zeg nu nog één keer dat ik in jullie raad er niets voor of tegen zal zeggen. Zoals mijn oude vriend het nu gezegd heeft, zo is het ook. Voor mijn innerlijke overtuiging ben ik geen enkel mens. rekenschap verschuldigd en in het openbaar zal ik vanaf nu nog maar weinig zeggen.

[20] Ik ben overste van de hele stad Jeruzalem en door de keizer geaccre­diteerd als hoofd van alle burgers en ik heb in geval van nood ook het jus gladii* *(*Zwaardrecht) in mijn hand. jullie kunnen doen wat je wilt, ik en mijn vriend verlaten jullie nu tot op de sabbat; wie echter met mij en deze oude, echte vriend van mij op een verstandige manier wil spreken, vindt mij op mijn bezittingen in Emmaüs. En nu zij God de Heer alles aanbevolen!'

[21] Met deze ernstige woorden verlieten beiden de grote raad, hoewel de hogepriester hen nog wilde tegenhouden.’

 

84 De versplintering in de hoge raad

 

[1] (De Heer): 'Toen pas staken de felste tempelaanhangers de hoofden bij elkaar, maar ze wisten niet wat ze moesten doen. Kajafas stelde voor dat er toch nog iemand moest proberen het volk door een goede toespraak tot andere gedachten te brengen; maar niemand dorst het aan.

[2] Omdat het echter al vlak voor het middaguur was, werd een tempel­dienaar opdracht gegeven naar de hallen te gaan om het volk duidelijk te maken dat het zich nu snel moest verwijderen, omdat vanwege de voorsabbat de tempel gesloten zou worden voor de noodzakelijke reini­ging. De dienaar kwam en bracht die boodschap over aan de nog talrijke mensen in de tempel. Maar dat viel niet in goede aarde.

[3] De reusachtige man uit Bethlehem was nog aanwezig en hij riep met een werkelijk donderende stem tegen de dienaar: 'Wij weten zelf wel wanneer we de tempel moeten verlaten! We zullen hem nu dan ook zo grondig verlaten, dat we hem hoogstwaarschijnlijk nooit meer zullen bezoeken; want alleen de tempel en die er in huizen hebben schuld aan al het onheil dat binnenkort over ons beloofde land zal losbarsten. Ga naar je bazen en zeg hun dat het volk nu zo spreekt, en wie het daar niet mee eens is, moet maar naar buiten komen en ons dat betwisten!'

[4] Toen de dienaar deze uitspraak hoorde, zei hij wijselijk geen woord meer en bracht alles woordelijk aan de raad over.

[5] En Kajafas zei: 'Het is zoals ik jullie allang gezegd heb: we zijn allemaal door de Nazarener verraden! Hij maakt door zijn magie de Romeinen tot zijn vrienden. Zij houden hem minstens voor een halfgod, en als het nog een tijdje zo doorgaat, zullen ze hem ook nog onderkoning van de joden maken, en dan kunnen we wel maken dat we wegkomen. Daarom moeten we nu ook alles op alles zetten om deze man, die zeer gevaarlijk voor ons is, uit de weg te ruimen; want groeit hij ons eenmaal boven het hoofd dan zijn we allemaal verloren!’

[6] Toen zei een Oudste: 'Ik zeg jullie alleen maar, dat zowel het een als het ander een hoogst gevaarlijk spelletje is! Want als hij een vriend is van de machtige Romeinen, dan zullen zij van zijn reeds zeer vele volgelingen, maar al te gauw te weten komen, wat wij met hem gedaan hebben, en dan zullen we voor altijd moeten boeten! Laten we hem echter z'n gang gaan en sluiten we ons niet bij hem aan, dan zijn we in het hele joodse land ook binnen hoogstens drie jaar volkomen overbodig geworden! Wat is nu het beste?'

[7] Een andere Oudste zei: ' Als ik hogepriester was, zou ik heel goed weten wat er nu het best gedaan kan worden.’

[8] Toen vroeg Kajafas: 'Wat dan?'

[9] De Oudste zei: 'We zijn nu helemaal onder elkaar, en ik kan dus vrijuit praten, en jullie kunnen naar me luisteren als je het de moeite waard vindt. Kijk, onze Mozes hebben wij evenals Jehova en alle profeten volkomen naar waarheid de rug toegekeerd, en vanwege het volk en ons inkomen zijn we zuiver voor de vorm bezig; want van ons die hier nu bij elkaar zijn, gelooft er niet één in een God, in Mozes, noch in een of andere profeet. Maar als we nu zien dat het hele volk in de Nazarener gelooft en hem naloopt, laten we dat dan ook doen, in ieder geval voor de vorm, dan zullen we daardoor bij het volk en zelfs bij de Romeinen heel veel winnen!’

[10] Kajafas sprong bij deze woorden letterlijk omhoog en zei: 'Wil ook jij ons allemaal verraden?! Wie in alle ernst zo spreekt als jij nu hebt gesproken, wordt door mij vervloekt!

[11] De Oudste zei: 'Zeg dat eens waar het volk bij is; want hier in de raad heb je geen recht om dat zo maar tegen mij te zeggen! Denk daar wel aan, anders zien we elkaar vandaag nog voor de landvoogd!’

[12] Daar voegde een andere Oudste nog aan toe: 'Als we hier in de grote raad bijeen zijn, heeft iedereen het volste recht vrijuit te spreken, anders heeft de raad geen zin; maar tegenover het volk weten we best wat we moeten zeggen. Als jij als huidige hogepriester alleen maar jouw wil wilt doordrijven, dan is onze raadsvergadering helemaal overbodig en dan is het het verstandigst om in het vervolg maar helemaal geen raad meer te houden. Wat heeft de tempel al niet ondernomen om de Nazareeër op een of andere manier te pakken te krijgen, maar we konden hem toch nergens grijpen! Op de feestdagen was hij in de tempel en leerde het volk openlijk. Waarom heb je hem toen niet laten oppakken?'

[13] Kajafas zei: 'Wie durft er tegen dat vele volk in te gaan?'

[14] De Oudste zei: 'Goed, waarom vervloek je dan in dat geval een Oudste die zegt, dat wij met onze sterk verminderde macht weinig of niets meer kunnen uitrichten tegen de Galileeër? Als we - zo dat nog mogelijk zou zijn - iets serieus tegen hem ondernemen, wat voor een paar dagen succes zou hebben, dan hebben we ons eigen graf al gegraven, dat is me volkomen duidelijk; doen we echter niets en laten we hem oogluikend zijn gang gaan, dan kunnen we ons nog geruime tijd staande houden, vooral als wij zelf bepaalde veranderingen in de dienst van de tempel zouden aanbrengen en uitvoeren. Maar met jouw plan zullen wij al gauw allemaal genoodzaakt zijn het hazenpad te kiezen. Ik heb gesproken!'

[15] Toen ontstond er totale tweespalt in de Hoge Raad. Het ene deel was het eens met de Oudste, het andere deel met de hogepriester, en er ontstond grote ruzie. Toen stonden de Oudsten op en gingen naar huis, want zij hadden zelfhuizen en andere bezittingen. Alleen de Farizeeën bleven nog bij Kajafas, maar vertrokken toch ook al gauw omdat het middaguur al was aangebroken. ­

[16] Kijk, zo staan de zaken in de tempel, en Ik heb jullie dat nu uitvoerig verteld om te laten zien hoe weinig indruk de waarschuwende nachtelijke tekenen op dit addergebroed daar beneden gemaakt hebben! Ze zijn en blijven onverbeterlijk, zoals ze altijd al waren; daarom zal het licht van hen worden weggenomen en aan de heidenen worden gegeven. -Maar nu komt ook onze Lazarus al met Rafaël om ons voor het middagmaal uit te nodigen, en we zullen allen weer naar binnen gaan voor het middageten!’

[17] Toen zei Agricola: 'Heer en Meester, ik ben zo verontwaardigd door Uw verslag van de Hoge Raad, en ook over het voorafgaande verhaal van de waard hoe bepaalde priesters zich over U hebben uitgelaten, dat ik nu grote lust zou hebben de landvoogd de hele geschiedenis mee te delen en een bode naar opperstadhouder Cyrenius te zenden, opdat de hogepriester snel de ogen geopend zullen worden en hij tot inzicht komt hoe de zaken nu staan!’

[18] Ik zei: 'Vriend, je weet toch welke macht Ik bezit! Als Ik hen daar beneden met geweld zou willen richten, dan zouden zij daar toch niets aan hebben omdat Mijn almacht - zoals Ik jullie reeds heb laten zien - de vrije wil van geen enkel mens kan verbeteren. Bij een mens moet dat door de leer bewerkstelligd worden, waaraan hij zich moet houden en aan de hand waarvan hij moet bepalen hoe hij moet handelen. Als een mens het goede en ware van een leer echter niet wil inzien en nog minder daarnaar wil handelen, dan is hij al op het slechte pad en dan zal Hij in zichzelf eens datgene vinden wat hem zal richten. Laten we er maar niet meer over praten en in huis gaan!’

[19] Toen stonden wij op en gingen naar de grote eetzaal waar reeds een goed maal op ons wachtte.

 

85 Het ware vasten en bidden

 

[1] Omdat de tollenaars ons al gauw na de ochtendmaaltijd verlaten hadden, was er nu vanzelfsprekend meer ruimte in de zaal, en daarom konden ook een aantal van de wat oudere en ernstiger slavenjongens in onze zaal worden ondergebracht en in ons grote gezelschap hun middagmaal nutti­gen. Dertig van hen aten in onze zaal en zij kregen het vermogen onze talen te verstaan en ook te spreken, met het doelom voor zichzelf en voor hun metgezellen te begrijpen wat er tijdens het middagmaal tussen ons besproken werd.

[2] Wij aten en dronken nu heel opgewekt, en toen de wijn de tongen van de gasten steeds losser maakte, begonnen de bekende joodse Grieken onder elkaar over de joodse vastenwetten te spreken en een van hen maakte de volgende opmerking: 'Vanaf de tijd van Mozes hebben de joden ieder jaar bepaalde dagen en ook wel hele weken gehad, waarin zij moesten vasten. De profeten moesten heel veel vasten, omdat hun lichaam daardoor minder aandacht kreeg en hun geest opener en helderder werd. Ook moesten de zieners veel en vaak vasten om heldere dromen en gezichten te krijgen. Wie een bijzondere genade van God wilde verkrijgen, moest God een gelofte doen, dat hij gedurende een bepaalde tijd zou vasten en bidden totdat God hem zou verhoren, en wie de gelofte die hij aan God gedaan had, hield en gestand deed, kreeg ook altijd de gevraagde genade van God, -hetgeen wij uit de Schrift weten.

[3] Maar nu is er bij ons onder deze nieuwe omstandigheden geen sprake meer van vasten. Het schijnt dat de Heer en Meester het oude vastengebod nu helemaal wil opheffen, evenals het doen van geloften. Want we zijn nu toch al geruime tijd steeds bij Hem en om Hem heen en we hebben al veel zuiver goddelijke leringen van Hem ontvangen en veel wonderen door Hem zien verrichten; maar over het oude vastengebod heeft Hij nog geen enkele speciale mededeling gedaan, en wij en ook Zijn eerste leerlingen hebben nog nergens gevast en ook nooit speciaal gebeden. Het zou dus toch wel goed zijn om uit Zijn mond te horen hoe het met het oude vastengebod is gesteld.’

[4] Na deze opmerking richtte één van hen zich tot Mij en vroeg hoe het met het oude vastengebod stond.

[5] Ik keek hem aan en zei: 'Bij een eerdere gelegenheid heb Ik daar ook al eens iets over gezegd, alleen hebben jullie dat -zoals zoveel andere dingen - weer vergeten, en dus zeg Ik het jullie nu nog een keer; Ik hef het oude vastengebod niet op. Wie in de juiste gezindheid vast, doet op zich weliswaar een goed werk -want door oprecht te vasten en tot God te bidden wordt de ziel vrijer en geestelijker -; maar zalig wordt niemand door het pure vasten en bidden, maar alleen door in Mij te geloven en de wil van de Vader in de hemel te doen, zoals Ik die aan jullie verkondig en verkondigd heb. Maar dat kan iedereen ook doen zonder het genoemde vasten en zonder het zich onthouden van zekere spijzen en dranken.

[6] Degene die veel bezit en de ware naastenliefde beoefent, vast echt, en dat vasten is God welgevallig en is nuttig voor het eeuwige leven van de mens. Wie veel heeft, laat die ook veel geven, en wie weinig heeft, laat die ook dat weinige .delen met zijn naaste die nog armer is dan hij, dan zal hij daardoor voor zichzelf schatten in de hemel verzamelen! Geven op zichzelf is al beter dan nemen.

[7] Wie echter waarachtig voor God wil vasten zodat het dienstig is voor het eeuwige leven van zijn ziel, moet uit liefde tot God en zijn naaste het zondigen nalaten; want de zonden belasten de ziel, zodat zij zich moeilijk tot God kan verheffen.

[8] Wie zoals de Farizeeën en andere rijke mensen zwelg­ en braspartijen houdt en doof is voor de stem van de armen, zondigt tegen het gebod van het vasten, en dat doet ook iedere hoereerder en echtbreker .

[9] Als de weelderige vormen van een jong meisje of zelfs van de vrouw van een ander je aantrekken en je in verleiding brengen, wend dan je ogen af en onthoud je van de lusten van het lichaam, dan heb je daardoor werkelijk gevast!

[10] Heeft iemand je beledigd en kwaad gemaakt, vergeef hem dan; ga naar hem toe en kom met hem tot overeenstemming, dan heb je daardoor geldig gevast.

[11] Als je degene die je kwaad heeft gedaan, goed doet, en degene die je vervloekt zegent, dan vast je waarachtig.

[12] Wat de mond ingaat om het lichaam te voeden en te sterken, verontreinigt de mens niet; maar dat wat vaak de mond uitgaat, zoals laster , kwaadsprekerij, vuile praatjes, achterklap, vloeken, valse getuigenis en allerlei leugens en godslastering, verontreinigt de mens en wie dat doet, breekt werkelijk het ware vasten.

[13] Want waarachtig vasten betekent zichzelf in alles verloochenen, de hem toegewezen last geduldig op zijn schouders nemen en Mij navolgen; want Ikzelf ben van ganser harte zachtmoedig en geduldig.

[14] Maar of iemand nu het ene eet om zich te verzadigen ofhet andere, is niet belangrijk; wel moet iedereen er op toezien dat de spijzen rein en ook goed eetbaar zijn. Vooral met het eten van vlees moeten jullie voorzichtig zijn, wil je lichamelijk lang en aanhoudend gezond blijven. Het vlees van gestikte dieren is voor geen enkel mens gezond, omdat het kwade geesten in de zenuwen van het lichaam verwekt. Het vlees van de als onrein aangegeven dieren is alleen maar dan in gezondheid te gebruiken, als het zo is klaargemaakt als Ik jullie al aangegeven heb.

[15] Wanneer jullie in Mijn naam uittrekken in de wereld en temidden van allerlei vreemde volken zult leven, eet dan wat men je zal voorzetten! Maar eet en drink nooit onmatig, dan zul je op de juiste wijze vasten; al het andere is echter bijgeloof en een grote domheid van de mensen, waarvan zij verlost moeten worden, als zij dat zelf willen.

[16] Wat nu het bidden betreft, op de wijze waarop de joden dat doen, dat heeft niet alleen helemaal geen waarde voor God, maar het is Hem een gruwel. Wat voor doel hebben de lange lippengebeden tot God de Alwijze, vooral als deze betaald moeten worden aan bepaalde bevoorrechte bidders, die voor anderen bidden, omdat alleen hun gebed krachtig en doeltreffend zou zijn? Ik zeg jullie: Als duizend van zulke bidders duizend jaar lang hun gebeden voor God zouden opdreunen, dan zou God die nog minder verhoren dan het gebalk van een hongerige ezel; want zo'n gebed is geen gebed, maar alleen maar gekwaak van kikkers in een moeras, omdat het geen zin en geen betekenis heeft en dat ook nooit kan hebben.

[17] God is in Zichzelf een geest van de hoogste wijsheid en Hij heeft het allerdiepste en helderste verstand en is de eeuwige waarheid zelf Wie dus doeltreffend tot God wil bidden, moet in geest en waarheid bidden. In geest en waarheid bidt echter alleen maar degene die zich in het stille liefdeskamertje van zijn hart begeeft en daarin God aanbidt en aanroept. En God, die alle harten en nieren doorziet, zal ook zeker in jullie harten zien en stellig onderkennen hoe en om wat jullie bidden en vragen, en Hij zal jullie geven waarom je zo waarachtig in geest en in waarheid gebeden hebt.

[18] Het volkomen waarachtige gebed echter bestaat uit het houden van Gods geboden en het handelen naar Zijn wil uit liefde tot Hem. Wie zo bidt, bidt waarachtig en bidt zonder ophouden. Zo aanbidden ook alle hemelse engelen God zonder ophouden, omdat zij altijd de wil van God doen.

[19] God wil niet met psalmen en psalters, met harpen, cimbalen en bazuinen aanbeden, vereerd en geprezen worden, maar alleen door jullie actieve, volijverige handelen volgens Zijn woord en Zijn wil.

[20] Als je Gods werken beziet en daarin steeds meer Zijn liefde en wijsheid ontdekt en herkent, daardoor in de liefde tot Hem groeit en in jezelf wijzer en wijzer wordt, dan bid je ook waarachtig en breng je God de ware lof; al het andere wat je tot nog toe onder bidden verstond, is volkomen leeg, nietig en zonder waarde voor God.

[21] Nu weten jullie wat waarachtig vasten en bidden betekent, vraag dus niet meer waarom Ik en Mijn leerlingen niet vasten en bidden op de manier waarop de blinde joden en Farizeeën dat doen. Wij bidden en vasten echter onophoudelijk in geest en in waarheid, en het is dus erg dom aan Mij te vragen waarom wij het bidden en vasten op jullie oude, waardeloze manier nalaten.

[22] Mijn leerlingen zullen echter ook niet vasten zolang Ik als ware bruidegom van hun zielen in hun midden en bij hen ben; wanneer Ik echter niet langer zoals nu in hun midden en bij hen zal zijn, zullen zij ook wel met hun maag vasten, als de liefdeloosheid van de mensen hun weinig of vaak ook niets te eten zal geven. Maar zolang zij nu bij Mij zijn, zullen zij geen honger of dorst lijden. Hebben jullie dat nu allemaal goed begrepen?'

[23] Allen zeiden: 'O Heer en Meester, U zij eeuwig dank voor zo’n wijze leer! Wij hebben het allemaal goed begrepen. Geëerd en geheiligd zij Uw naam!'

[24] Ik zei daarop: 'Handel dan zodanig, dan zullen jullie leven! Eet en drink nu, en verkwik en versterk je leden!'

[25] Daarop tastten allen flink toe en aten en dronken heel welgemoed.

 

86 De vermomde tempeldienaren bij Lazarus

 

[1] Toen allen voldoende gegeten en gedronken hadden, kwam er een dienaar van Lazarus en zei: 'Heer des huizes, er staan buiten een aantal mensen die met u alleen willen spreken! Ik denk dat het Bethlehemieten zijn, ze zien er echter heel behoeftig en armzalig uit. Wat wilt u dat ik doe!'

[2] Lazarus vroeg Mij: 'Heer wat kunnen die van mij willen? Als U mij eerst een aanwijzing zou geven, zou ik gemakkelijker met hen kunnen praten.’

[3] Ik zei: 'Vertrouw ze niet! Het zijn geen Bethlehemieten, maar verklede tempeldienaren, die heel netjes en hoffelijk van jou willen vernemen of je soms weet waar Ik Mij ophoud. Ze zullen je de verzekering geven dat zij leerlingen van Mij willen worden als ze maar wisten waar Ik Mij ophield. Onder hun mantels hebben ze echter touwen en zwaarden om Mij te vangen en te binden en dan voor de Hoge Raad van Kajafas te slepen. Die slechte overspelige soort daar beneden heeft, nu het volk zich voor het grootste deel verspreid heeft, weer moed gevat om Mij te gronde te richten; maar Mijn tijd is nog niet gekomen. Ga jij dus nu met Rafaël naar buiten, dan zal je wel in de mond worden gelegd watje moet zeggen; Rafaël zal dan wel het zijne doen.’

[4] Daarop ging Lazarus vlug met Rafaël naar buiten en zag in een van de eerste tenten ongeveer twintig mannen die op hem zaten te wachten.

[5] Bij hen gekomen, stonden zij op van hun zitplaatsen, en een van hen als de woordvoerder zei, nadat hij een diepe buiging gemaakt had: 'Beste, goede vriend! Wij allen komen uit de omgeving van de oude stad van David en zijn vanwege de verschrikkelijke tekenen die in deze nacht te zien waren, nog voor middernacht vertrokken en snel hierheen gekomen om van een wijs man te horen wat ons mogelijkerwijs te wachten staat. Voor dit doel gingen we dadelijk naar de tempel, die open was, en daar vernamen wij het een en ander, wat ons beslist niet geruststelde of bevredigde. Maar er verscheen, toen al het volk in de tempel al erg ongeduldig was geworden, een zeer oude rabbi, die het volk toesprak, en de meeste schuld schoof op de tempeldienaren en hun slechte gedrag ten opzichte van de leer van Mozes, wat voor ons allen maar al te duidelijk de volle waarheid was. Tenslotte begon hij over een zekere profeet Jezus uit Galilea te spreken, waarbij hij tamelijk onomwonden zijn vermoeden uitsprak dat deze Nazarener de beloofde Messias was. En kijk, het hele volk juichte hem toe en viel hem zonder meer bij!

[6] Toen dachten wij bij onszelf: 'De oude man heeft de volle waarheid gesproken!', en wij namen het vaste besluit om hem, de Nazarener, op te gaan zoeken en zo mogelijk zijn leerlingen te worden. Wij deden al sinds vanmorgen navraag naar de plaats waar hij zich op dit moment eventueel zou kunnen ophouden, en hoorden van iemand die wij vaag kenden, dat u ons zeker daarover kon inlichten, omdat de profeet, zoals bekend, een speciale vriend van uw huis is en u dus, zoals gezegd, de allereerste zou zijn om te weten waar de grote man Gods zich nu ophoudt. Als u daarover betrouwbare gegevens of informatie heeft, wees dan zo vriendelijk ons die mee te delen opdat wij er dan meteen heen kunnen gaan en ijverige leerlingen van hem kunnen worden!'

[7] Lazarus zei heel ernstig: 'Jullie weten dat ik vroeger een trouw aanhanger en een steunpilaar van de tempel was; maar door de hebzucht, die ten opzichte van mij steeds maar toenam, wilde de tempel tenslotte vrijwel alles van mij afnemen en mij volledig tot de bedelstaf brengen. Toen al mijn tegenvoorstellen, hoe redelijk en verstandig ook, niets meer uithaalden, bleef er voor mij niets anders over dan helemaal het Romeinse burgerschap aan te nemen en mij volledig onder Romeinse bescherming te stellen, om veilig te zijn voor de hand over hand toenemende vervolging van de tempel, zodat ik nu iedere aanval van de kant van de tempel met het zwaard van Rome af kan slaan. Als jullie me ook maar met één gewelddadige vinger van de tempel zouden aanraken, staan jullie morgen voor de onverbiddelijk strenge Romeinse rechters en zouden jullie waar­schijnlijk met de dood bestraft worden, denk daar maar goed aan; want zo staat het in mijn Romeinse beschermbrief. Ik zei dit jullie alleen maar vooraf om over de eigenlijke zaak wat makkelijker met jullie te kunnen praten.

[8] Kijk, jullie hele, meer dan schandelijke, leugenachtige verhaal werd erg goed gebracht en van tevoren heel netjes uitgedacht; maar jullie hebben daarbij vergeten dat Lazarus in staat is bij ieder mens ogenblikkelijk te doorzien wat hij eigenlijk heimelijk in de zin heeft. En dus heb ik jullie dan ook meteen doorzien en maar al te duidelijk ontdekt wiens geestes­kinderen jullie zijn.

[9] Jullie zeiden datje uit de omgeving van de oude stad van David komt, - maar in werkelijkheid komen jullie van hier, en iedereen weet dat jullie de meest omkoopbare dienaren zijn van de heers­ en hebzuchtige Fari­zeeën! Met welk recht en om welke reden trachten jullie mij dan zo ontzettend te beliegen? Jullie doen alsof je op zoek bent naar een zekere Jezus van Nazareth, en je hebt zwaarden en touwen bij je om die profeet zo mogelijk op te pakken en hem meteen te wurgen of voor jullie Hoge Raad te slepen. Is dat een manier om zo hier bij mij, Lazarus, te komen? Wacht maar, die duivelse vermetelheid van jullie zal je als lesje voor jullie zelf en ook jullie Hoge Raad duur te staan komen! Samen met de Hoge Raad zijn jullie de meest goddeloze vervolgers die er zijn, en deze brutaliteit is te erg om als Romeins burger ongestraft te laten!

[10] Zeg mij welke duivel jullie opdracht heeft gegeven mij, Lazarus van Bethanië, die toch door ieder mens gekend en geacht wordt, tot verrader te maken van een mens met goddelijke gaven, de allerbeste, eerlijkste mens die ik ken! Een vijand van mijn huis heb ik dat nog nooit aangedaan en zou ik dat dan de beste en onschuldigste mens aandoen, omdat Hij jullie boosaardige leugenpolitiek wat al te veel in de weg staat, en de door jullie van God afgedwaalde mensen weer tot God terugbrengt, en hen weer bekendmaakt met de al zo lang ontbeerde waarheid? Spreek op, ellende­lingen! Waarom hebben jullie me dat aangedaan? Wie zei jullie dat ik het best zou weten waar de heiland uit Galilea zich ergens zou kunnen ophouden?'

[11] Daar schrokken de verklede gerechtsdienaren geweldig van, en de eerdere woordvoerder zei: 'Hoe kunt u dat van ons beweren nog voor u ons nader hebt gehoord?'

[12] Lazarus zei luid en heftig: 'Wat, - willen jullie nog bestrijden dat jullie godvergeten leugenaars en gerechtsdienaren zijn? Wacht maar, dat zal je nog duurder te staan komen! Ik ben iemand die overal herbergen bezit en nog nooit van een arme reiziger kostgeld heeft gevraagd. Volgens de Romeinse wet moet ik iedere reiziger gastvrijheid verlenen, of het nu een jood is of een of andere heiden. Als ik dan ook de profeet Jezus uit Galilea ooit eens onderdak verleend heb, kunnen jullie mij daarvoor dan ter verantwoording roepen? Ik deed als jood - en nu als Romeins burger - steeds mijn plicht, en verdien het niet door zulke ellendige schepselen als jullie, ondervraagd te worden!

[13] Jullie hebben de grote tekenen in de afgelopen nacht wel gezien, die toch van dien aard waren dat zij het hart van ieder mens met grote angst moesten vervullen, maar jullie dierlijke harten bleven verstokt, en samen met jullie Hoge Raad hebben jullie de euvele moed reeds vandaag, op de eerste dag na die verschrikkelijke voortekenen, zonde op zonde te stapelen! Maar zal ik jullie ervan overtuigen dat ik niet ten onrechte tegen jullie gezegd heb, wat ik heb gezegd!'

[14] Toen zei Lazarus tegen Rafaël: 'Ontmasker deze godslasteraars, dan kunnen we hun nog duidelijker laten zien wiens geesteskinderen zij zijn!'

[15] Rafaël ging daarop voor de twintig gerechtsdienaren staan en zei tegen hen: 'Leggen jullie je mantels af, volgens de wens en wil van Lazarus, anders zal ik het doen!'

[16] De woordvoerder zei: 'Dan zouden er wel heel veel van zulke fijn gebouwde jongelingen als jij moeten komen, voor ze ons zouden kunnen dwingen onze mantels af te doen. Begrepen, jij melkmuil van een jongen?'

[17] Toen zei Rafaël: 'Goed dan, omdat jullie het op mijn kracht willen laten aankomen, die jullie erg nietig dunkt, zal ik ook die kracht gebruiken en zeg ik: Weg met jullie mantels, die jullie zwaarden en touwen voor ons verbergen!’

[18] Nauwelijks had Rafaël dat gezegd, of de mantels waren ook al volledig vernietigd, en de twintig stonden er nu zo verdoofd bij, alsof ze door de bliksem getroffen waren; want zo'n manier van ontmaskeren hadden ze nog nooit meegemaakt.

[19] Daarop zei Lazarus: 'Willen jullie nu ook nog beweren dat jullie Bethlehemieten zijn, en dat jullie hier gekomen zijn om te vernemen waar de Heiland uit Nazareth zich bevindt, om hem te volgen en zijn leerlingen te worden? Mooie leerlingen zijn jullie, die met touwen en zwaarden volgen, en die op hun kleding het kenteken dragen van de knechten en gerechtsdienaren van de tempel en de Hoge Raad! Wat denken jullie nu te doen? Jullie zijn in mijn macht en deze jongeman is in staat om jullie allemaal net zo te vernietigen als hij jullie armzalige mantels vernietigd heeft! Daarom vraag ik jullie nog één keer: Wat zullen en willen jullie nu doen?'

[20] De woordvoerder zei nu met bevende stem: 'Luister naar ons, vader Lazarus! We leggen hier onze wapens en touwen neer, en geven ons op genade en ongenade aan u over. We zijn slecht en miserabel, maar niet zozeer door eigen wil, als wel door de Hoge Raad, die wij moesten dienen tegen een mager loontje. Van geboorte af aan zijn wij al zeer arm en we hebben nooit gelegenheid gehad iets beters te leren; maar omdat wij sterk en krachtig zijn geworden, heeft men ons vanuit de tempel weldra tot datgene gemaakt, wat we nu helaas zijn. Als wij van de tempellos zouden kunnen komen en ergens anders werk zouden kunnen krijgen, zouden we zeker erg gelukkig zijn. Dat we ons tegenover u helaas zo duivels sluw gedroegen, was ons zo door de Hoge Raad opgedragen; maar uit ons zelf hadden we dat nooit gedaan. En nu kort en goed, wij zijn uw gevangenen, en doet u nu maar met ons wat u wilt! We hebben de kracht van die jongeman ondervonden, waartegen wij niets kunnen inbrengen, en dus geven wij ons volkomen aan u over. Nooit zullen we de tempel meer dienen en we zullen niet de hand slaan aan de Heiland uit Nazareth!'

[21] Lazarus zei: 'Scheur dan die kwade kentekenen van jullie kleren en ga naar de omgeving van Bethlehem, waar ik ook een groot grondbezit heb, treed daar in mijn dienst, dan zullen jullie beter beloond worden dan in de tempel! Om te zorgen dat jullie daar door mijn zaakwaarnemer aangenomen worden, krijgen jullie van mij een bewijs van indienstneming, waarvoor mijnjonge vriend hier meteen zal zorgen.'

[22] Toen Lazarus uitgesproken was, had Rafaël het teken ook al bij de hand, en toen de twintig het tempelteken van hun kleren hadden afgehaald, gaf Lazarus hun het bewijs dat zij in zijn dienst waren genomen. Bovendien gaf hij elk van hen zeven muntstukken als reis­ en verblijfsgeld tot aan hun nieuwe plaats van bestemming en zei: ' Als jullie goed voor mij werken en volgens de ware geboden van Mozes leven, krijgt elk van jullie behalve kost en inwoning, jaarlijks nog honderd zilverlingen loon. En ga nu op weg zodat je niet te laat in de nacht aankomt! Binnenkort zal ik zelf daarheen komen en zien wat jullie in mijn dienst presteren.’

[23] Allen dankten hem, begaven zich snel op weg en liepen heel welgemoed naar Bethlehem. Onderweg braken zij zich er natuurlijk het hoofd over, wie wel die tengere en toch zo wonderbaarlijk krachtige jongeman kon zijn, en zij veronderstelden van alles.

[24] Maar de woordvoerder zei: 'Al die vermoedens van ons zijn zinloos en leiden tot niets; wanneer Lazarus naar ons toekomt, zal hij er wel iets over zeggen!’

[25] Daarmee was hun woordenstrijd voorbij, en de twintig liepen rustig verder .

[26] Maar Lazarus liet door zijn bedienden de zwaarden en touwen in huis brengen en kwam daarna met Rafaël weer bij ons in de eetzaal.

[27] Toen zij bij ons waren, zei Ik tegen Lazarus: 'Je hebt je opdracht goed uitgevoerd, waardoor twintig zielen aan de hel ontrukt zijn; maar de Hoge Raad zal niet aan de hel ontrukt worden! De woordvoerder had de Hoge Raad bericht zullen sturen van alles wat hij hier over Mij te weten was gekomen, en pas daarna zou hij verdere aanwijzingen voor Mijn gevan­genneming gekregen hebben. Maar omdat geen van de sluwe gerechtsdie­naren, op wier bericht de Hoge Raad nu al met grote spanning wacht, zich nog ooit in de tempel zal laten zien, is voorlopig het plan van de Hoge Raad voor enige tijd verijdeld. En dat moest nu juist bereikt worden, en alles werd zo toegelaten om datgene te bereiken, wat nu bereikt is.

[28] Maar wat zal de Hoge Raad nu doen? Een deel zal na het middagmaal naar Nikodemus in Emmaüs gaan, om ook iets over het derde teken te horen; maar Nikodemus, de oude rabbi en een zekere Oudste, Jozef van Arimatea, zijn heel verstandige mensen, en de afgevaardigden van de Hoge Raad zullen daar niet gemakkelijk iets te horen krijgen wat in hun snode kraam te pas zal komen. Zo staan de zaken nu, en zo is het goed. Wij gaan nu weer naar buiten om op de plaats waar wij vanmorgen waren, ongestoord de hele middag door te brengen, tot aan de avond toe!'

 

87 De heren van de tempel gaan op bezoek bij Nikodemus

 

[1] Nadat Ik dat gezegd had, stonden alle aanwezigen weer op en gingen met mij naar het hogere deel van de berg. Ook de groep slavenjongeren ging mee; hun metgezellen bleven echter liever bij elkaar en vermaakten zich met de schapen, waarvan de oorsprong al bekend is. Toen wij ons echter op de geurige hoogte bevonden en ons in goede orde geïnstalleerd hadden, zagen we op de weg naar Emmaüs de afgevaardigden van de Hoge Raad lopen, die bij de wonderzuil van de engel bleven staan en haar van alle kanten met verbazing bekeken, want zij konden zich niet voorstellen hoe zo'n schitterende zuil daar terechtgekomen kon zijn. Het kostte zeker een aantal maanden om zo'n zuil daarheen te brengen en op te stellen, en ze hadden deze weg een paar dagen geleden nog afgelegd en toen was er van deze zuil nog helemaal niets te zien geweest. Nikodemus zou hun dat echter wel het best kunnen uitleggen, omdat de zuil helemaal op zijn grond stond.

[2] Dat vertelde Ik de aanwezigen, en dat vond iedereen erg grappig, en allen keken opmerkzaam naar de Farizeeën en de andere aartsjoden, die haast niet bij de zuil weg te slaan waren.

[3] Toen zei Agricola tegen Mij: 'Heer en Meester, het zou nu helemaal niet zo gek zijn om van die zwarte, goddeloze afgevaardigden te kunnen horen, wat voor domme en zeker ook slechte meningen zij te berde brengen over het ontstaan en het doel van deze zuil.

[4] Ik zei: 'Beste vriend, dat hun meningen buitengewoon dom zijn, kun je je ook zo - zonder hen te horen - wel voorstellen; want hoe zouden zij ooit in staat zijn een wijs oordeel te vormen over iets bijzonders?

[5] Wie een goed en waar oordeel over iets wil vormen, moet in zichzelf goed en waarachtig zijn; maar zij daar zitten vol met allemaal slechte en verkeerde dingen. Hoe zou er dan ooit een goed oordeel uit hun mond komen?! Maar om je te laten zien hoe verschrikkelijk blind en dom die huichelachtige zeloten over die zuiloordelen, zal Ik je een paar van die uitgesproken meningen laten horen. Luister dus!

[6] Zie, één zegt: 'De duivel heeft die zuil uit de hel omhoog geschoven; want toen hij er aan voelde was hij nog behoorlijk heet. - De zuil is nu door de zon die er op schijnt werkelijk behoorlijk warm geworden. - Dat zou gebeurd zijn omdat Nikodemus niet in alles met de Hoge Raad instemde. - Kijk, dat is nu zo'n loffelijk oordeel van één van die tempel­geleerden! Enkelen van hen, die daar nog een aantal domme dingen aan toevoegen, zijn het daar helemaal mee eens.

[7] Maar er is er één, die Nikodemus een beetje in bescherming neemt; die zegt: 'Ik wil de mogelijkheid dat deze zuil op die wijze ontstaan is, niet direct uitsluiten, maar ik wil dit oordeel ook niet als een reeds uitgemaakte zaak zonder meer aannemen; want als de duivel op het grondstuk van elke Oudste die het niet in alles volledig met ons eens is, zoals bijvoorbeeld Lazarus van Bethanië, zo'n zuil uit de hel en de aarde omhoog moet schuiven, dan zou er nu wel een groot aantal van die zuilen in het hele joodse land staan.

[8] Maar ik heb een andere mening. Nikodemus was en is nog steeds een vriend van alles wat hij buitengewoon vindt. Alle magiërs worden bij hem dan ook, waar ze ook vandaan mogen komen, altijd goed ontvangen. Ik denk dat een aantal echt Indische of Perzische tovenaars hem door middel van hun geheime kunst en wetenschap, en geholpen door de krachten van de elementen - zoals bijvoorbeeld de lucht -, water -, aarde -, en vuurgeesten - uit dankbaarheid dit monument daar voor hem hebben neergezet, en daar zullen ze hem een groot plezier mee gedaan hebben. Want voor zulke aartstovenaars moeten zulke dingen toch niet onmogelijk zijn.’

[9] Ook voor deze mening zijn er aanhangers. Alleen voegt de eerste beoordelaar er een wijze opmerking aan toe: 'Dat is dan toch wel bijna hetzelfde; want wij weten immers dat zulke tovenaars beslist een verbond met de hel hebben en met hulp van de duivel hun kunsten doen.’

[10] De tweede beoordelaar zegt: 'Nou, nou, we weten immers ook niet waartoe de geesten van elementen allemaal in staat zijn! Ook in bepaalde kruiden moeten veel verborgen krachten aanwezig zijn.’

[11] Ook daar is een aantal het mee eens.

[12] Maar nu komt er een derde die zegt: 'Ook ik ben het met jullie meningen onder bepaalde omstandigheden gedeeltelijk eens, maar voor mijzelf heb ik toch nog een andere opvatting en mening. Die zuil kan ook van de Romeinen afkomstig zijn, die hem hier wellicht 's nachts als een onderscheiding voor Nikodemus hebben neergezet, omdat hij in 't geheim een heel speciale vriend van hen moet zijn. Voor de Romeinen zal zoiets echt niet onmogelijk zijn. Wagens en andere middelen hebben zij in grote hoeveelheden, en ook heel sterke mensen. Als alles voorbereid is, kan zo’n zuil ook wel in één nacht geplaatst worden. Dat deze zuil volgens al onze verschillende meningen niets goeds voor de tempel heeft te betekenen, dat staat wel zo goed al vast. Maar laten we er over ophouden en naar Emmaüs gaan! Daar zullen we wel iets naders over de oorsprong en het doel van deze zuil vernemen.’

[13] Kijk nu eens hoe het zwarte gezelschap bij de zuil weggaat en, meermalen naar de zuilomkijkend, nu verder naar Emmaüs wandelt, wat iedereen die een beetje scherpe ogen heeft, beslist nog heel goed kan zien!

[14] Er zijn echter nog een aantal zeer domme en kwaadaardige uitspraken over het ontstaan en het doel van die zuil gedaan, maar dat te vertellen zou jammer zijn van de tijd, omdat niemands ziel daar bij zou winnen. Ik wil jullie nu liever vooraf iets vertellen over de ontvangst van de Hoge Raad bij Nikodemus en wat de afgevaardigden daar zullen bereiken. Voor een beter begrip zal Ik het heel in 't kort zo vertellen alsof het al gebeurd is. Luister dus!

[15] Nikodemus ziet al van ver de afgevaardigden naar zijn woning toekomen, wat hem en een paar vrienden - waaronder ook twee Romei­nen - beslist niet welkom is; maar in dit geval is het devies: Wees slim als de slangen en meegaand als de duiven!

[16] De oude rabbi geeft als zijn mening: 'Er moet iets bijzonders in de tempel gebeurd zijn, dat deze aartsjoden en Farizeeën bewogen heeft om zich voor niets zo ver buiten de stad te begeven, terwijl zij toch anders geen stap verzetten zonder er veel geld voor te vragen.’

[17] Daarop zegt Nikodemus: 'Dat heb je heel goed gezien! Maar in dit geval moeten we erg oppassen, want het zijn de sluwste vossen van de tempel. Blijven jullie hier, dan zal ik hen als heer des huizes met het vriendelijkste gezicht van de wereld tegemoet gaan, - want als ik dat niet zou doen, zouden zij mij dat meteen als een groot vergrijp tegen het aanzien van de tempel aanrekenen!’

[18] Nikodemus gaat nu vlug de naderbij komende mannen vriendelijk tegemoet en groet hen volgens het gebruik van de tempel, welke begroe­ting ook zij meteen beantwoorden. Als allen nu bij elkaar zijn, vraagt onze Nikodemus hun meteen waarom hem deze eer te beurt gevallen is.

[19] De ene zegt dan direct: 'Vriend, daarover kunnen we in je waarlijk mooie en schitterende huis gemakkelijker spreken dan hier, want de lange wandeling heeft ons al aardig vermoeid; maar allereerst willen we weten wat voor gasten je hebt.'

[20] Nikodemus zegt: 'Alleen maar de oude rabbi, Jozef van Arimatea en een paar Romeinen, die hier, zoals jullie weten, mijn buren zijn, en die bij deze gelegenheid toch niet overgeslagen mogen worden. Verder is ook mijn familie hier om zich wat te herstellen van de schrik van de afgelopen nacht. Dus allemaal mensen die jullie kennen!’

[21] Een Farizeeër zegt: 'Wel, als er verder niemand bij je is, dan maakt het niets uit; want waar die bij zijn kunnen we wel praten, en de beide Romeinen komen ons in een bepaald opzicht zelfs erg van pas. De rest zullen we in huis bespreken.’

[22] Nu gaan ze het huis binnen en worden door Nikodemus met de gebruikelijke egards naar het aanwezige gezelschap gebracht, dat hen ook heel vriendelijk en eerbiedig begroet en verwelkomt, en hun aan tafel ook meteen de beste plaatsen geeft, -iets, wat de Farizeeën erg belangrijk vinden, zoals jullie zelf ook wel weten. In zilveren bekers wordt hun nu meteen de beste wijn aangeboden met brood en eieren en zout. Ze eten en drinken er nu flink op los, wat ook een bekende deugd van de Farizeeën is; want de tempeldienaren houden erg van flinke eet­ en drinkgelagen.

[23] Maar omdat ze nu de wijn behoorlijk aangesproken hebben, komen hun tongen los, en een van de Farizeeën zegt: 'Nu we geheel gesterkt zijn, zullen we jullie de verschillende redenen van onze persoonlijk komst hierheen zonder enige terughoudendheid vrijuit meedelen, en dan kun­nen jullie naar beste weten, willen en geweten je mening daarover geven.

[24] Toen jullie nog voor de middag vanwege enkele meningsverschillen de Hoge Raad verlieten - waar jullie als Oudsten ook het volste recht toe hebben -, werd daarna nog over het één en ander beraadslaagd, en natuurlijk het meest over de rustverstoorder uit Nazareth.

[25] Dat die man grote dingen presteert, bestrijdt heus niemand van ons; ook wat hij zegt is wijs en bondig. Maar dat zijn toch nog altijd zaken die ieder begaafd mens bij gelegenheid kan aanleren. We hebben toch zelf vaak genoeg magiërs uit het morgenland gezien die de ongelooflijkste wonderen konden verrichten, die door de heidenen vaak zelfs voor goden werden aangezien omdat zij niet wisten dat deze goden van vlees en bloed hun toverkunsten door hun geheime middelen tot stand brachten. Maar die middelen lieten de tovenaars absoluut aan niemand zien en door niemand nauwkeurig onderzoeken. En zoals het was en nog is met al dergelijke tovenaars, zo zal het ook beslist met de Nazarener zijn. Wat bijzonder gevaarlijk aan hem is voor ons joden, is dat hij alle mensen zonder enige schroom openlijk zegt dat hij de beloofde Messias van de joden is en dat alleen zij die in hem geloven het eeuwige leven zullen hebben.

[26] Wij hebben echter zijn plan doorzien en weten heel goed dat hij zich mettertijd koning der joden wil maken, wat ons land dan in staat van oorlog zou brengen; want de machtige Romeinen zouden dan beslist niet barm­hartig met ons omgaan. Om dat te voorkomen hebben wij daarom het besluit genomen die man met alle middelen op te sporen en hem dan aan het strenge gericht van de Romeinen over te leveren. Mocht hij werkelijk de Messias zijn, dan zal hij als God beslist niet te doden zijn en dan kunnen en zullen wij ook in hem geloven; wordt hij echter gedood, dan ligt het toch duidelijk voor de hand dat hij slechts een tovenaar is, die zich door zijn toverkunsten een troon wil bezorgen in het joodse land.

[27] Maar om deze gevaarlijke man te pakken te kunnen krijgen, moetje weten waar hij zich bevindt. Voor dit doel zonden wij na de raadsbijeen­komst meteen twintig van onze sterkste en sluwste gerechtsdienaren naar Lazarus, die zich zover wij weten in de feestweek altijd op zijn Olijfberg bevindt. En wij zonden de gerechtsdienaren naar Lazarus omdat wij te weten waren gekomen dat hij zeker wist waar de tovenaar uit Nazareth zich bevond. De gerechtsdienaren zouden ons meteen bericht hebben moeten sturen over wat zij door hun list van Lazarus te weten zijn gekomen, en dat hadden ze binnen een uur kunnen doen. Maar geen van de gerechtsdienaren kwam tot nu toe terug, en daarom zijn wij naar jou gekomen, omdat we dachten dat Lazarus de gerechtsdienaren misschien naar jou gestuurd kon hebben in de mening dat jij als hoofd van de burgers van Jeruzalem zoiets door je vele opzieners het eerste zou weten. Wij zien hier echter dat dat niet zo is.

[28] Maar nu we hier toch zijn, vragen we zelf aan jou of je soms weet waar de Nazarener zich ergens kan ophouden. Want als we dat weten, dan weten we al wat ons te doen staat. De tekenen in deze nacht kan hij heel gemakkelijk -mogelijk met medewerking van de doortrapte Essenen - tot stand gebracht hebben; want die moeten met bepaalde arcadische spiegels in staat zijn zulke dingen te produceren. Wij vermoeden dat hij naar de Essenen is gegaan. Mocht dat het geval zijn, dan zouden we natuurlijk met veel aan ons plan hebben. Vriend Nikodemus, wat kun jij ons hier over vertellen en aanraden?"

 

88 De woorden van Nikodemus tot de tempeldienaren

 

[1] (De Heer): 'Hoezeer Nikodemus zich inwendig ergerde over deze woorden, laat zich heel goed begrijpen.

[2] Na een poosje diep nagedacht te hebben, zegt hij (Nikodemus) nu: 'Ja, beste vrienden, dat is iets waarover ik moeilijk iets kan zeggen, en nog moeilijker raad kan schaffen. Jullie hebben immers zelflaatst in de tempel meegemaakt en gezien dat de Nazarener, toen jullie hem wilden stenigen omdat hij gezegd had dat hij er eerder was dan Abraham, midden in de tempel totaalonzichtbaar werd, waarop jullie je stenen weer weg moesten leggen! Ik heb alles heel rustig overdacht en na rijp beraad vastgesteld, dat er bij zo iemand voor wie niets onmogelijk is -daar heb ik mijzelf van overtuigd, en moest me daar ook als burgemeester van de stad van overtuigen -, met geweld helemaal niets te bereiken is. En omdat ik veel weet wat jullie niet kunnen weten, zal ik mij er wel wijselijk voor hoeden om ook maar ooit iets vijandigs tegen zo'n man te ondernemen. Mijn raad in deze is dan ook: helemaal niets vijandigs tegen die man doen, maar de hele zaak rustig af te wachten om te zien wat er tenslotte nog allemaal uit voort zal komen.

[3] Want gaat het om iets dat zuiver van goddelijke aard is, dan is ons verzet daartegen vruchteloos; blijkt het echter toch iets menselijks van deze aarde te zijn, dan zal het ook vanzelf weer verdwijnen. Mocht de man echter mettertijd politiek gevaarlijk voor de Romeinen worden, dan zullen de scherpzinnige Romeinen hem wel gauw oppakken. Maar tot nu toe is hij in politiek opzicht nog nergens gevaarlijk gebleken, en naar mijn beste weten staat hij bij de Romeinen hoog aangeschreven en mogen zij hem erg graag. Zolang dat het geval is, zou het van ons heel onverstandig zijn wanneer wij, zeker altijd tevergeefs, de machtige Romeinen vóór zouden willen zijn.

[4] De vonk waar ik mij niet aan brand, vernietig ik niet. Jullie hebben heel terecht het vermoeden uitgesproken, dat de tekenen van de afgelopen nacht waarschijnlijk door de Nazarener bewerkstelligd zijn, en ik zeg jullie dat ik dat vannacht direct al dacht. Maar nu dat waarschijnlijk zo is, vraag ik jullie in alle redelijkheid waartoe die blinde vervolgingswoede ten opzichte van deze Nazarener tenslotte moet dienen. Hij zal jullie daaren­tegen met zijn onbegrijpelijke macht in nog grotere verlegenheid brengen dan tot nu toe al het geval was, terwijl jullie hem niets kunnen doen, waarvan je je nu al bijna twee jaar lang hebt kunnen overtuigen. Hoeveel geld en mensen hebben jullie al niet zijnentwege opgeofferd! En wat hebben jullie daarmee bereikt? Je bent nu nog net zo ver als twee jaar geleden!

[5] Nu hebben jullie weer twintig van je beste gerechtsdienaren op hem af gestuurd. Waar zijn ze? Hen heeft beslist hetzelfde lot getroffen als het merendeel van degenen die door jullie uitgezonden werden om hem op te sporen! Ik vraag je: Wees toch verstandig en houd er mee op een man te achtervolgen die jullie, zoals uit ervaring blijkt, niets kunnen doen, maar die ons daarentegen volledig kan vernietigen, zonder dat wij ons ook maar in het minst tegen hem kunnen verweren. Niet met woorden en nog minder met touwen kunnen jullie hem vangen. Waarvoor dan jullie beraadslagingen en al die rusteloze moeite?

[6] Toen jullie daar buiten door mijn velden liepen, zullen jullie een zuil hebben gezien, waaraan beslist nooit een mensenhand gewerkt heeft. Wie anders dan ongetwijfeld de Nazarener heeft die ergens vandaan daarheen gebracht; want hij was er eerst niet, - en vanmorgen stond hij er! Menselijke krachten hebben hem er beslist niet neergezet! Als dat zo zou zijn, dan zou rondom de zuil alles platgetreden zijn; want het neerzetten van zo'n geweldige zuil zou honderden mensenhanden vereist hebben. Als nu de Nazarener zonder enige twijfel zulke dingen kan doen -slechts door het te willen - wat willen jullie dan met al jullie macht en kracht tegen hem beginnen?

[7] Of het bij hem nu zo is dat hij dat allemaal doet door een innerlijke kracht of door een nieuw soort magie, dat maakt niets uit; want wij kunnen hem op geen enkele manier bestrijden. Het is jullie dus geraden verder geen strijd met hem aan te gaan, anders kunnen wij nog allemaal jammerlijk aan ons eind komen. Ik zal er wel erg voor oppassen ooit nog iets tegen hem te ondernemen. - Dat raad ik jullie nu openlijk aan, en ik vraag de beide Romeinen hier of ik gelijk heb of niet.'

[8] De beide Romeinen zeiden: 'Ja, die mening zijn ook wij toegedaan. Tegen mensen die een zekere, innerlijke, wonderbaarlijk sterke wilskracht bezitten, kan geen enkele stoffelijke, aardse macht iets uitrichten.

[9] Toen wij eens in Opper-Egypte waren, maakten wij in de streek zo'n twee dagreizen boven Memphis kennis met een man die wel een zeer Egyptisch bruine gelaatskleur had, maar nog geen echte Moor was. Onze reiskaravaan bestond uit tweehonderd personen, alleen maar mannen, en ons doel was het thuisland van de zwarten op te zoeken.

[10] Toen wij bij een nauwe en moeilijk te passeren plaats van de Nijl kwamen, kwam de voornoemde man, die heel weinig aan had, uit een grot en ging voor ons staan. Zijn gestalte viel ons allen op, en zijn blik verlamde ogenblikkelijk dermate onze voeten dat we geen stap meer voor­ of achterwaarts konden zetten. Hij sprak ons in goed Grieks aan en zei: 'Wat zoeken jullie hier in deze woeste verlaten streek?'

[11] Eén van ons zei: 'We wilden het land van de zwarten opzoeken om te zien hoe zij wonen en leven, en welke zeden en gebruiken zij hebben, en of we eventueel handel met hen kunnen drijven in bepaalde zeldzame natuurproducten.’

[12] De man zei: 'Dat land is nog vele dagreizen hier vandaan als men zich voortbeweegt zoals jullie dat doen; maar mij is dat natuurlijk in een veel kortere tijd mogelijk, omdat mij natuurkrachten ter beschikking staan die jullie niet kennen. Maar ik zeg jullie, veroveringszuchtige Romeinen, dat jullie, zolang ik hier de wacht houd, dat land, dat nog volkomen gelukkig en onschuldig is, nooit zullen betreden. Ook al waren jullie met nog duizendmaal meer mensen dan je nu bent, dan zouden jullie, zoals dat ook nu het geval is, tegen mijn wil toch geen stap verder kunnen doen! Ik raad jullie daarom aan, om te keren en terug te gaan naar waar je vandaan bent gekomen, anders laat ik je hier vastgenageld staan en dan zullen mijn leeuwen en adelaars zich voeden met jullie vlees.’

[13] Wel, deze woorden van de vreemde man, die geen tegenspraak duldden, hadden op ons zo'n diepe indruk gemaakt dat wij, ondanks alle wapens die wij meegenomen hadden, voor geen goud van de wereld nog één stap verder hadden durven doen.

[14] Maar omdat de man ons toen wat vriendelijker aankeek, sprak één van ons hem heel nederig aan en zei: 'Beste raadselachtig machtige man, wees zo vriendelijk om nog éénmaal naar ons te luisteren, en vertelons wie je bent, en hoe je aan zo'n machtige wilskracht gekomen bent! Daarna zullen we je wens en wil opvolgen en meteen teruggaan."

 

89 Het verhaal van de Romein over de macht van de Nubiër

 

[1] (De Heer): 'Daarop zei de raadselachtige man: 'Ik ben nog een echt en waarachtig mens, zoals er in de oertijd heel veel geweest zijn, wier levensopgave het was de innerlijke geest in zichzelf tot volle wasdom te brengen en hun ziel niet in het slijk van de stoffelijke hartstochten van het lichaam te verstikken.

[2] Jullie zijn echter allang geen mensen meer, maar pure mensenlarven ­die zich van ijzeren wapens moeten bedienen om zich tegen een vijand van buitenaf te verdedigen, en toch hun grootste vijand, de zinnelijke hartstochten van hun lichaam, niet kunnen overwinnen, opdat de geest in hen wakker, vrij en machtig kan worden.

[3] Wat hebben jullie aan dit uiterlijke leven als je daarmee je innerlijke geest niet wakker, vrij en machtig weet te maken! Een mens wordt pas een mens als hij zichzelf in zijn geest heeft gevonden; maar bij jullie levenswijze gaat dat eeuwig niet, omdat jullie je daarmee alleen maar steeds verder van het doel, een waar mens te worden, verwijderen, in plaats van er ook maar iets dichterbij te komen.

[4] Ja, er duiken ook bij jullie van tijd tot tijd nog wel mensen op die zich op de juiste weg bevinden, al hebben ze het doel nog niet volledig bereikt; maar die onderdrukken en vervolgen jullie overijld en woedend, en daarom kunnen zij het doel niet volledig bereiken, en jullie blijven geestelijk volkomen dood, en na een kort, moeizaam aards leven, sterven jullie uiteindelijk als dieren, en jullie lot is dan de eeuwige dood.

[5] Jullie denken nu in je grote levensblindheid dat ik, een teruggetrokken levende Egyptische wijze, jullie dat zo maar vertelom mijn aanzien bij jullie te verhogen; maar ik zeg het omdat jullie je heel erg vergissen. Om echter te laten zien dat ik de volle waarheid heb gesproken, en dat een echt mens door de wil van zijn innerlijke geestelijke mens tot meer in staat is, zal ik jullie nu, opdat jullie je op de terugweg met diepere gedachten bezig kunnen houden, enige proeven van de ware levenskracht van een waar mens laten zien.

[6] Zien jullie die reuzenarend daar hoog in de lucht! Ik wil dat hij hier voor mijn voeten neerstrijkt en doet wat ik hem op zal dragen! Kijk, als een pijl schiet hij uit de hoogte naar beneden, - en daar is hij al!'­ Wij stonden bij dit gebeuren als versteend, en de man beval de grote arend hem een edele vis uit de Nijl te brengen.

[7] Binnen een paar ogenblikken was de vis er al, en de man zei: 'Kijk, zo dient de hele natuur de ware mens!’

[8] Vervolgens opende hij de vis, haalde de ingewanden eruit en legde hem op een stenen plaat, die beslist erg heet moest zijn, omdat de tamelijk grote vis binnen enkele ogenblikken door en door gebraden was, wat wij merkten toen de man ons de vis liet proeven en we hem heel goed gebraden en erg lekker vonden.

[9] Toen zei de man: 'Kijk, zo dient ook de stomme natuur de mens! Maar ik zal jullie nog verder laten zien hoe een waar mens heer van de hele natuur is! Jullie hebben nu de vis gegeten die deze arend voor ons uit de Nijl heeft gehaald en die daarna op deze stenen plaat gebraden is; maar nu kijk je rond en vraagt jezelf af wat ik behalve het troebele Nijlwater wel te drinken heb. Ook dat zal ik jullie laten zien. Kijk eens hoe droog en verhit deze rots is door de gloed van de zon, en toch zal hij ons meteen een grote hoeveelheid heerlijk fris water geven! Ik wil het, en -daar is al water in overvloed om te drinken! Ga je dorst maar lessen!'

[10] Wij gingen erheen en dronken, en het was heel zuiver, fris water.

[11] En de wonderlijke man zei weer: 'Kijk, zo dient ook dit element de ware mens!'

[12] Toen vroegen wij, of hij helemaal alleen hier in deze wildernis leefde of dat hij soms nog gezelschap had, misschien leerlingen die zich onder zijn leiding in het ware leven oefenden.

[13] Hij zei: 'Deze woestijn is voor jullie wel een woestijn, maar voor mij is het meer dan het Elysium waar jullie van dromen, dat behalve in jullie domme fantasie nergens bestaat. Voor mij zou jullie stad een geestelijke woestijn zijn, waarin het niet uit te houden is, omdat zich daarin ook niet één waar mens bevindt.

[14] Ik ben als persoon hier weliswaar alleen, maar als waar geestelijk mens helemaal niet; want ten eerste zijn er een aantal leerlingen bij mij, voor wie het ware innerlijke leven volledig ernst is geworden, en die het hier in deze woestijn heel prettig vinden. Ze wonen net als ik in zulke paleizen zoals dat daar, dat ik al bijna vijftig jaar lang bewoon, en dat vóór mij al meer ware mensen bewoond hebben. Mijn geringe aantalleerlingen van beiderlei kunne komt van tijd tot tijd bij me en krijgt van mij nieuwe gedragsvoorschriften volgens welke zij hun innerlijke leven verder kunnen vervolmaken.

[15] Dat is dus één gezelschap dat zich in mijn nabijheid bevindt, maar niet in deze spelonk, die ik steeds helemaal alleen bewoon. Voor jullie ogen zou het in deze spelonk diepe nacht zijn; maar voor mij is het daarin lichter dan voor jullie hier op klaarlichte dag. Want als het innerlijk van de mens licht en helder geworden is door zijn eeuwige geest, die uit de ene, ware God als een licht uit het oerlicht stamt, dan bestaat er nergens meer nacht en duisternis voor de ware mens. Maar bij jullie is je innerlijke levenslicht al de diepste duisternis; hoe groot moet dan wel jullie eigen duisternis zijn! Ja, een spreekwoord van jullie geeft al aan dat jullie ook het dichtste bos door de bomen niet meer zien.

[16] Ik overzie uit mijn spelonk de hele aarde, haar gesteldheid, haar schepselen en mensen en wereldsteden vol hoogmoed en ik kan alles weten wat overal gebeurt en plaatsvindt. Bovendien kan ik in andere werelden, die jullie sterren noemen, kijken en mij verlustigen aan de enige, eeuwige goddelijke liefde, wijsheid en macht. En zo zien jullie, dat is mijn twééde gezelschap .

[17] Ik kan echter ook te allen tijde met alle geesten omgaan en door hen zelf steeds wijzer en wijzer worden, en dat is mijn dérde gezelschap.

[18] Maar omdat de wil van een waar mens op deze aarde een voor jullie onbegrijpelijke macht en een ver om zich heen werkende kracht heeft, kan ik als dat nodig mocht zijn, tegenover een kwade wereldse vijand van ons ware mensen, mij ook nog een vierde gezelschap verschaffen, dat ik jullie zelfs kan laten zien, echter met de verzekering dat jullie, omdat je nu onder mijn bescherming staat, daarvoor niet bang behoeven te zijn; want jullie zal geen haar gekrenkt worden. Kijk, ik wil het en daar komt het al!'

[19] Binnen enkele ogenblikken waren we door een hele kudde leeuwen en panters omringd, waartegen vele honderden dappere soldaten zich nooit hadden kunnen verdedigen. Schrik en ontzetting overviel ons; maar de man gaf een bevel aan de dieren, en ze verdwenen allen weer, en de man zei: 'Als het nodig mocht zijn, zou ik nog grotere kudden van deze strijders op kunnen roepen. Nu hebben jullie echter voldoende gezien en ervaren hoe een waar mens heer is over de hele natuur en haar krachten, en dus laat ik jullie nu in vrede terugkeren naar waar jullie vandaan zijn gekomen!'

[20] Eén van ons vroeg hem nog, of hij ons niet een paar aanwijzingen kon geven, zodat ook iemand van ons, door zich daaraan te houden, op de weg tot het verkrijgen van die ware menselijke waardigheid kon komen.

[21] De man zei: 'Dat zal wel moeilijk zijn voor jullie, die al te vol zitten met de hele wereld en de bekoring van haar lusten en niet eens het flauwste besef hebben van één, enige ware God. Want het belangrijkste is het kennen van één ware God en daardoor jezelf leren kennen en door de geest uit God de wetten die je precies moet houden om vervolgens tot het innerlijke, ware leven te kunnen komen. Maar dan moet je serieus met de hele wereld en haar ijdele lustprikkels breken, -en dat zal jullie bij de manier van leven die je vanouds gewend bent, heel moeilijk lukken.

[22] Maar binnen niet al te lange tijd zullen er ook gewekte leraren uit Azië komen en zullen jullie de ene, ware God en Zijn wetten leren kennen. Luister dan naar hen, geloof, kom tot inzicht en handel daarnaar, dan zullen ook jullie op de goede weg geplaatst worden, waarop jullie zeker zo ver kunnen komen dat je, nadat je lichaam is afgevallen, in elk geval als zielen de ware levensvervolmaking kunt bereiken! - Nu heb ik jullie alles gezegd wat nuttig voor je is. Ga nu in vrede van hier, en laat het niet in je opkomen als wereldse mensen tot deze streek door te willen dringen! Alleen volmaakte en door God uitverkoren mensen zullen dat in het vervolg ongestraft mogen doen!'

[23] Toen de merkwaardige man dat gezegd had, konden we niet langer meer blijven staan; want een geheime kracht greep ons aan en dreef ons zo onweerstaanbaar terug, dat we helemaal niet meer konden omzien naar de streek waarin we de buitengewone man aangetroffen, gezien en gesproken hadden, en daardoor bereikten we al de volgende dag nog tamelijk vroeg in de morgen de oude stad Memphis. Dat deze gebeurtenis ons gedurende de hele lange terugreis in hoge mate heeft bezig gehouden, laat zich gemakkelijk denken.’

 

90 De Romein waarschuwt de tempeldienaren voor de macht van de Heer

 

[1] (De Heer): '(Toen zeiden de Romeinen): 'Toen we weer in Rome terugkwamen, kwam die stad ons echt als een woestijn voor, en toen wij hoorden dat er bij jullie joden ook dergelijke mensen moeten zijn, die hetzelfde onderwijzen en tot hetzelfde instaat zijn als de vreemde man in Opper-Egypte, hebben wij Rome verlaten en ons hier gevestigd om hier, ver van de grote wereld, meer voor onze innerlijke mens te kunnen zorgen; maar in de tempel, die jullie ons zo aangeprezen hebben, hebben we het echt niet gevonden, maar wel enkele keren bij de man waarover jullie merkwaardigerwijze in twijfel verkeren, die echter meer tot stand brengt dan alles wat wij ooit gezien hebben! En zo iemand willen jullie opsporen?! O, wees honderdduizend maal blij dat hij jullie niet opspoort, want als hij daar eenmaal mee begint dan zijn jullie voor nu en altijd verloren!

[2] Want wat zulke ware, volmaakte mensen kunnen, hebben wij meege­maakt en met onze eigen ogen gezien. Wat willen jullie dan bijvoorbeeld doen als hij opeens een paar duizend woeste leeuwen, panters, hyena's en tijgers in jullie stad of alleen maar in de omgeving bijeen roept? Heus, die zouden jullie binnen enkele weken opvreten zonder dat je je tegen hen te weer zou kunnen stellen. Iets dergelijks schijnt hij volgens berichten uit Galilea al eerder te hebben gedaan, wat wij volledig kunnen geloven.

[3] Maar als wij Romeinen voor zo'n heerser over de natuur - wat deze mens blijkbaar is -reeds het allerdiepste respect hebben, wat willen jullie­ die echte muggen zijn vergeleken bij ons, dan tegen hem beginnen?! Als jullie er niet van afzien, zullen jullie nog in de verschrikkelijkste moeilijk­heden komen; daar zijn wij Romeinen volledig van overtuigd!’

[4] Toen de Farizeeën dat van de twee Romeinen gehoord hadden, wisten zij niet wat ze daarop moesten antwoorden. Na enige tijd zei er een, die wat verstandiger was dan de anderen: 'Ja, ja, het kan best zo zijn; maar wat kunnen we er aan doen? Kajafas, de hogepriester, heeft nu eenmaal, met goedvinden van Herodes, dit onherroepelijke besluit genomen, en wij hebben maar te willen wat die twee willen. Als het alleen maar aan ons lag, zouden we de zaak laten gaan zoals ze gaat en rustig het einde afwachten; maar met onze hogepriester is niets te beginnen, en dus moeten we huilen met de wolven in het bos, of we willen of niet.’

[5] De Romeinen zeiden: 'Wie niet naar raad luistert, is ook nooit te helpen. Maar binnenkort zullen jullie aan onze woorden denken! Waar zulke mensen toe in staat zijn, daartoe zijn hele legers niet in staat; want daarvan hebben we ons overtuigd. Of jullie ons geloven of niet, maakt ons niets uit; de zekere gevolgen zullen jullie echter binnen kortere of langere tijd wel het bewijs leveren dat wij Romeinen de volle waarheid hebben gesproken, - want wij hebben veel gezien en meegemaakt.’

[6] Nu staan de beide Romeinen op en verlaten het gezelschap, omdat de domheid en duidelijke slechtheid van de Farizeeën hun te onverdraaglijk wordt.

[7] Maar dan vragen de Farizeeën aan Nikodemus waarom de beide Romeinen zo plotseling zijn weggegaan.

[8] Nikodemus zegt: 'Ja, daar kan ik jullie ook moeilijk een goed antwoord op geven; want mijzelf heeft het ook erg bevreemd. Jullie hadden bij deze gelegenheid niet over Herodes moeten spreken; want die kunnen deze Romeinen op een afstand al niet uitstaan vanwege de snode terechtstelling van Johannes, van wie de beide Romeinen en nog velen met hen, veel verwachtten, en van wie zij beweerden dat ook hij beslist een waar mens was. Ik zeg jullie dat Herodes in de ogen van de Romeinen niet goed aangeschreven staat!’

[9] Een Farizeeër zegt: 'Denk je dat dat de reden is?'

[10] Nikodemus zegt: 'Jawel, jawel, precies; want anders zou ik werkelijk niet weten waarom zij zo plotseling weggingen. Ik zeg jullie echter nog iets: neem je in acht voor de Romeinen; want met hen valt niet te spotten!'

[11] Als de Farizeeën dat van Nikodemus horen, zeggen zij: 'Vriend, we danken je voor je goede zorgen en gaan nu ook weg, zodat we bij klaarlichte dag de tempel bereiken; want de nacht is altijd een vijand van de mens!'

[12] Dan staan de Farizeeën op en gaan zo snel mogelijk op weg.

[13] Nikodemus en iedereen is opgelucht; ook de beide Romeinen komen weer terug bij Nikodemus, en zijn van harte blij van deze ongenode gasten verlost te zijn. Nikodemus beschrijft nu de aanwezigen het derde teken, en legt het hun uit, wat allen zeer verheugt.’

[14] (De Heer): 'Vriend Agricola, zeg Me nu eens hoe deze geschiedenis je bevalt!'

[15] Agricola zei: 'Deze geschiedenis bevalt me dermate, dat ik meteen met een leger Jeruzalem zou willen binnenrukken en dan als een woedende leeuw onder deze god­ en eerloze schurken te keer zou willen gaan! Maar het was wel goed dat door de beide Romeinen die booswichten uit de tempel een zeker respect voor U en ook voor ons hebben gekregen, en ik geloof dat hun streven om U te vervolgen daardoor wat zal bekoelen. Die twee landgenoten in Emmaüs zou ik graag eens willen opzoeken!'

[16] Ik zei: 'Dat zal morgen gebeuren; ook Ikzelf verlang naar hen. Maar als je denkt dat de ijver van de booswichten uit de tempel daar beneden om Mij te vinden nu wat zal bekoelen, vergis je je enigszins. Uiterlijk gezien zullen zij wel kalmer aan doen, maar in hun innerlijk zijn ze des te duivels er. Maar dat hindert niet; zij zullen Mij niets kunnen doen, tenzij hun oordeel voor de deur staat. -Maar laten we daar over ophouden; Ik vraag jullie nu hoe de echte mens, waarover de beide Romeinen vertelden, jullie beviel.’

[17] Agricola zei: 'Ik kan me heel goed herinneren in Rome meermalen over deze gebeurtenis gehoord te hebben, en ik was daarover heel verbaasd. Ik moet die twee Romeinen beslist persoonlijk kennen! O, deze geschie­denis is buitengewoon wonderbaarlijk en prachtig! Als er maar veel van zulke ware mensen op aarde waren, dan zou het er met alle mensen beter Voor staan! Zou die echte mens nu nog lichamelijk leven?'

[18] Ik zei: 'O ja, hij leeft nog en zal morgen met zijn leerlingen hier aankomen; want hij kreeg in zijn geest bericht van Mij dat Ik hier lichamelijk onder de mensen ben. Hij riep zijn weinige leerlingen en begaf zich op weg hierheen; de dag van morgen zal dus een gedenkwaardige dag worden.'

 

91 Voorziening in levensbehoeften door overgave aan de wil van de Heer

De materiële en de geestelijke zondvloed

 

[1] Na deze mededeling werd iedereen buitengewoon opgewekt.

[2] En Ik zei tegen Lazarus: 'Laat nu brood en wijn hierheen brengen; want we willen nu welgemoed bijeen zijn!'

[3] Daarop werd er brood en wijn gebracht. Toen we nu in ruime mate voorzien waren, aten en dronken wij allen heel vergenoegd, en iedereen prees Mij als de goede gever van het heerlijke brood en de uitstekende wijn.

[4] Terwijl wij zo aten en dronken, zag onze Helias met haar scherpe ogen de naar huis terugkerende Farizeeën op de veelbesproken zuil toelopen en daar weer blijven staan, en zij wees ons daarop.

[5] Maar Ik zei: 'O, laat hen maar gaan en kijken; ze zullen daar voor het heil van hun ziel toch niets vinden, want hun hart zal verstokt blijven tot in de dood!'

[6] Helias zei: 'O, als ik maar een beetje almachtig was, dan liet ik die booswichten nu over louter slangen en adders, schorpioenen en giftige hagedissen naar huis gaan!'

[7] Ik zei: 'O, de angst door Romeinen achtervolgd te worden, is beter dan wat jij hun nu zou willen aandoen! Ze blijven nu ook echt niet zo lang bij de zuil en gaan al heel vlug verder. Ze hebben ontdekt dat er enkele mensen achter hen aankomen; die houden zij voor mogelijke Romeinen en daarom gaan ze er nu vandoor. Kijk, dat is beter dan jouw slangen, adders, schorpioenen en giftige hagedissen!’

[8] Dat stelde Helias dan ook tevreden en zij at en dronk rustig verder .

[9] Daarna zei Ik tegen Lazarus dat hij ook moest zorgen dat de jonge slaven wat brood zouden krijgen en wat met water aangelengde wijn.

[10] Samen met Rafaël vertrok Lazarus om aan Mijn wens te voldoen. Toen zij echter bij de tenten kwamen waarin de jeugd zich bevond, was daar al uitstekend voor alles gezorgd.

[11] Lazarus zei: 'Kijk nu eens! Wat moeten we nu doen?'

[12] Rafaël zei: 'We gaan weer opgewekt terug; want iemand die zo graag en gewillig als jij de wil van de Heer doet, hoeft dat voor de Heer niet met daden te bewijzen. Want een volkomen aan de Heer toegewijde wil is voor de Heer al de daad zelf; dan volbrengt de Heer Zelf de daad, zoals je hier ziet. O, als de mensen dat maar goed inzagen en daar volgens hun hart naar handelden, wat een gemakkelijk en onbezorgd leven zouden zij dan al op aarde hebben, en welke gelukzaligheden zouden zij dan al op aarde genieten! Maar nu zijn ze blind en verdwalen in de dode materie en stikken daarin. Vaak werken zij zich voor hun brood bloedig in het zweet, terwijl zij het zonder lichamelijke inspanning van de Heer konden krijgen, en dan nog zuiverder en beter dan dat waar zij zelf voor kunne~ zorgen.

[13] Morgen zul je in Emmaüs de nog ware mensen uit Opper-Egypte leren kennen, en dan zul je verbaasd staan over de ongebonden macht van hun wil. Er zijn er maar zeven die al volmaakt zijn: de vrouwen en kinderen en de nog minder volmaakten zijn thuis gelaten met maar één volmaakte man, omdat de vrouwen, kinderen en de minder volmaakten het zonder hem moeilijk zouden hebben. Maar hun meester, die nog uit de school van de oeroude Egyptische innerlijke wijsheid is, zal met zijn zes voor­naamste leerlingen naar Emmaüs komen, en dan zul je eens zien hoe snel hij de Heer en ook ons allen zal herkennen. - Maar nu gaan wij weer naar de Heer!'

[14] De twee kwamen weer bij ons, en Ik vroeg aan Lazarus of de jeugd voorzien was.

[15] Lazarus zei: 'O ja, Heer en Meester,' de jeugd is al prima voorzien, -  maar wij beiden hebben daar helemaal mets aan kunnen bijdragen want toen wij bij de tenten kwamen, waren de brave kinderen.al rijkelijk van alles voorzien. U, o Heer, hebt alleen maar mijn wil enigszins getest; maar U hebt Zelf de handelingen verricht, zoals dat bij U altijd het geval is! U alleen zij mijn dank; want zonder U zijn wij niets en kunnen ook mets. U alleen bent alles in alles!'

[16] Ik zei: 'Heel goed, heel goed, m'n beste vriend en broeder Lazarus! Kom nu maar weer bij ons zitten en wees vrolijk met ons allen!'

[17] Lazarus nam met Rafaël zijn vroegere plaats naast Mij weer in en wilde met Mij gaan spreken over de ware mensen uit Opper-Egypte die morgen naar Emmaüs zouden komen; maar de beide reeds genoemde herbergiers waren hem voor en vroegen Mij of ook zij niet een aantal dagen bij Mij mochten blijven om de genoemde echte mensen uit het achterland van Opper-Egypte te zien.’

[18] Ik zei: 'O, natuurlijk! Wie, zoals jullie, Mij en Mijn leerlingen zo vriendelijk heeft opgenomen, is ook altijd Mijn gast en kan altijd bij Mij zijn. Hoe meer getuigen Mij omringen, des te vruchtbaarder is dat voor de verspreiding van Mijn evangelie. Aan die mensen, die nu nog net zo eenvoudig leven als eens de oerpatriarchen van de aarde, zullen jullie echte wonderen beleven!’

[19] Toen zei Lazarus: 'Maar, Heer en Meester, dat zullen dan toch wel nakomelingen van Noach zijn, en geen directe afstammelingen van Adam, want ten tijde van Noach moet de grote vloed immers ook Egypte helemaal overstroomd hebben?'

[20] Ik zei: 'M'n beste vriend en broeder! Jij mag, zoals ik je dat al een keer heb uitgelegd, de natuurlijke hoge watervloed, die in die tijd veroor­zaakt werd door de machtige Hanochieten, niet verwisselen met de geestelijke algemene overstroming van de zonde, anders wordt je dat nooit helemaal duidelijk.

[21] Door de grote watervloed die in het westelijke deel van Azië ten tijde van Noach plaatsvond, zijn er wel zeer veel mensen en dieren te gronde gegaan, omdat het water werkelijk zelfs de hoge Ararat overspoelde, maar daarom kwam het natuurlijke water toch niet over de hele aarde, waarvan toen nog lang niet alle bewoonbare delen bevolkt waren. Maar de vloed van de zonde, dat wil zeggen de godvergetenheid, hoererij, hoogmoed, gierigheid, nijd, heerszucht en liefdeloosheid, overstroomde het hele menselijk geslacht, waaronder verstaan moet worden de geestelijke aarde, en dat is wat Mozes met de algemene zondvloed bedoelde.

[22] De hoogste bergen, waar de vloed overheen ging, zijn de grote hoogmoed van de mensen die toen over de volkeren heersten, en de overstroming is de vernedering die over alle heersers kwam, wat in ieder rijk op een eigen passende manier gebeurde. Maar meer daarover zal morgen nog wel in Emmaüs besproken worden. - Nu nemen we echter weer wijn en brood en versterken daarmee onze leden!'

 

92 Over het goed doen

Leiding van de mensen door de goddelijke voorziening

 

[1] Toen wij ons nu zo heel genoeglijk in ons mooie olijvenbos te goed deden, zei een van de groep van zeventig mensen, waaronder zich de genoemde echtbreekster bevond: 'O, wat hebben we het hier toch goed! We krijgen de hoogste geestelijke voeding voor onze zielen en de beste kost voor ons lichaam! Wat zijn we gelukkig! O, mochten toch allen die net als wij buiten hun schuld in grote ellende zitten, ook in zo'n gelukkige toestand komen! Ik zou willen dat alle mensen die nood lijden, geestelijk en lichamelijk geholpen zouden worden, als dat mogelijk was!'

[2] Ik zei: 'Mijn vriend, mogelijk is alles, maar om heel veel wijze redenen niet doenlijk of toelaatbaar. Er zijn veel zeer behoeftige en onder allerlei kwalen lijdende mensen die jij, volgens jouw hart, dat Mij zeer welgevallig is, zeker graag zou willen helpen; maar kijk, als je hen volgens jouw beste weten en geweten geholpen zou hebben, zouden zij in werkelijkheid helemaal niet geholpen zijn, maar je zou juist het tegendeel voor hen bereikt hebben!

[3] Het is daarom wel erg te prijzen in je dat je, nu je het goed hebt, aan de noodlijdenden en ellendigen denkt, en de wens hebt hen te helpen; maar heus, iedereen zou niet geholpen zijn die je geholpen had.

[4] Zie, niemand kent de nood en de ellende van de mensen beter dan Ik, en niemand is barmhartiger en liefdevoller dan Ik; maar alle mensen zouden enkel met Mijn liefde en ontferming weinig geholpen zijn, als Mijn hoogste wijsheid daarmee niet samenging.

[5] Ja, een arme familie gaat het slecht! Ze heeft geen werk, geen onderkomen, geen brood en lijdt honger en dorst. Zij bedelt van huis tot huis, van plaats naar plaats en bedelt op een dag vaak nauwelijks genoeg bij elkaar om de ergste honger te stillen, terwijl anderen in grote overvloed leven en zwelgen en zo'n arme familie de deur wijzen als zij om hulp naar hen toekomt.

[6] Dat is van de rijken die zo'n familie met harde harten tegemoet treden, ontegenzeggelijk slecht, en je zou als je zo'n harde bejegening zag, zeker mogen zeggen: 'Maar, grote, al goede en almachtige God, kunt U zo'n ten hemel schreiende onbarmhartigheid welongestraft toelaten? Vernietig zulke mensen met donder en bliksem uit Uw hemelen!' En zie, toch zou God die smeekbede van jou niet verhoren! Ja, maar waarom dan niet?

[7] 'Moet de liefdeloosheid van de mensen dan steeds maar doorwoekeren op deze aarde?' Nee, zeg Ik je, dat zeker niet! Maar kijk, volgens het wijze raadsbesluit van God moet alles zijn tijd hebben op aarde, om de mensen te laten rijpen voor het ware kindschap van God! Daarom heeft de rijke zijn tijd om rijk te zijn en met zijn overvloed barmhartig te zijn voor de armen, en de arme heeft zijn tijd om zich te oefenen in geduld en zelfverloochening en zijn nood en ellende op te offeren aan God, en dan zal God de arme al gauw op de voor zijn zieleheil beste wijze helpen en ook de harde rijke te rechter tijd tuchtigen. Want zowel de rijke als de arme zijn geroepen tot het kindschap van God.

[8] Onze arme familie was eens ook welgesteld, en hard voor andere armen ­en tot heil van hun zielen moest hun geluk zich noodzakelijkerwijs ook eenmaal keren. Als jij haar nu opeens zou helpen, dan zou zij al gauw weer overmoedig worden en zich op diegenen wreken die haar hard bejegend hebben. Als zij echter eenmaal goed geduld heeft leren oefenen, zal zij langzaam maar zeker, en wel zo onmerkbaar mogelijk, geholpen worden, en daarin zal zij de zorg van God beter en duidelijker herkennen dan wanneer men haar van vandaag op morgen in een zeer gelukkige welstand verheven zou hebben.

[9] Maar de harde rijke zal ook langzaam maar zeker stap voor stap in een slechtere toestand terecht komen. Hij zal dan hier dan daar bij zijn inschattingen fouten maken, een slechte oogst hebben, schade aan zijn kudden lijden, zelf ziek worden of zijn vrouw of een van zijn liefste kinderen, kortom, hij zal slag na slag te verduren krijgen.

[10] Als hij tot inkeer komt en zijn onrecht beseft, wordt hij ook weer geholpen; zal hij echter niet tot inkeer komen en zijn onrecht niet erkennen, dan zal hij alles verliezen en dan ook tot de bedelstaf geraken, of naar omstandigheden nog iets ergers te verduren krijgen.

[11] Wie hem dan in zijn armoede zal troosten en zal steunen, zal ook door God getroost en beloond worden; maar niemand zal hem helemaal kunnen helpen voordat God dat wil. Vriend, wees dus nu maar rustig en blij; want Ik weet wel wie rijp is om geholpen te worden!'

 

93 Het kwade en het gericht

 

[1] Bij deze woorden van Mij werd de man helemaal blij en hij at en dronk, en zijn metgezellen volgden vol ijver zijn voorbeeld.

[2] De vrouw die zich met haar man onder hen bevond, zei echter diep getroffen: 'O, hoe goed en rechtvaardig is de Heer toch! Wie Hem waarachtig herkend heeft, moet Hem toch boven alles liefhebben! O, als de tempeldienaren daar beneden beseften wie Hij was, dan zouden zij Hem zeker ook boven alles liefhebben en Zijn wijze geboden opvolgen! Maar de duivel in eigen persoon zal dat bij hen nooit toelaten, omdat zij zijn trouwste dienaren en knechten zijn en daarom geen genade van de Heer meer waard zijn. O, eenmaal in de hel zullen zij daar zeker eeuwig spijt van krijgen en zeggen: 'O, waarom hebben we ons zo door de duivel laten verblinden! ' Maar daar zal dat berouw hen zeker niet meer helpen! O Heer , wij danken U, dat U ons arme, onmondige mensen het rijk van Uw genade hebt geopenbaard en het aan de wijzen van deze wereld hebt onthouden!’

[3] Ik zei: 'Je hebt wel goed gesproken naar jouw eigen inzicht; maar bedenk daarbij wel dat er in de hel geen berouw bestaat ter verbetering van een hellegeest dat gebaseerd is op het feit dat hij wezenlijk berouw heeft over het kwaad dat hij op aarde gedaan heeft. Want zou een geest in de hel werkelijk tot zo'n berouw komen, dan zou er voor hem ook verbetering en verlossing mogelijk zijn; maar een kwade geest -dus een duivel - kan nooit in de goede zin berouw in zich op laten komen, maar alleen berouw dat net als hijzelf van oorsprong kwaad is, en het berouwt hem alleen maar dat hij nog niet onuitsprekelijk veel meer van het ergste kwaad in de wereld heeft aangericht.

[4] Dat er bij zo'n ziel geen verbetering en dus ook geen verlossing optreedt, is voor ieder mens met een beetje verstand wel duidelijk.

[5] Zoals bij een hemelse engel alles door en door goed is, is bij een duivel alles door en door slecht. Hoe innerlijker een engel denkt en wil, des te meer lijkt hij op God en is hij vrijer en machtiger, en hoe innerlijker een duivel denkt en wil, des te meer is hij ongelijk aan God, en is hij onvrijer en onmachtiger; want het aartsboze in hem remt al zijn kracht, en is zijn gericht en zijn ware dood.

[6] Ja, beste vrouw, als de duivel van binnen uit in staat zou zijn om waarachtig berouw te hebben, zou hij geen duivel zijn, en bevond hij zich niet in de hel. Daarom kan een duivel ook nooit van binnen uit, dus uit zichzelf, zijn leven beteren, maar door inwerking van buitenaf is dat na verloop van onvoorstelbaar lange tijd nog wel mogelijk; deze inwerkingen moeten echter altijd volkomen overeenstemmen met het innerlijk van de duivel, dat -zoals gezegd -door en door slecht is. Op die manier verstikt het kwaad dat van buitenaf op de duivel inwerkt het innerlijk boze, en slechts daardoor kan het in zijn aartsboze geest geleidelijk aan wat lichter en dus ook wat beter worden.

[7] Daarom schijnen de kwellingen van de hellegeesten altijd van buitenaf te komen, zoals dat bij erg slechte mensen ook al op deze aarde pleegt te gebeuren. Als bij een aartsslecht mens lessen, vermaningen en wijze voorschriften niet meer baten, en hij zich alleen maar steeds meer wil verzetten tegen de wetten der orde, kan hij innerlijk, uit zichzelf, onmo­gelijk meer verbeterd worden. Dan komt hij in handen van scherpe en onverbiddelijke rechters, die de misdadiger zeer pijnlijke uitwendige straffen opleggen.

[8] Als de boosdoener erg veel moet lijden, komt hij toch langzamerhand meer tot inkeer en begint wat rijper over de oorzaak van zijn lijden na te denken, beseft zijn onmacht en tevens de onverbiddelijkheid van de gerichten; -ja, hij begint tenslotte in te zien, dat alleen hij de reden en de oorzaak van zijn kwellingen is, en wel door zijn slechte daden, die hij uit vrije wil en met boosaardig genoegen tegen de wetten van de algemene orde begaan heeft. Omdat hij nu echter ziet dat juist zijn slechte daden thans zijn kwelgeesten zijn, begint hij die tenslotte in zichzelf te verafschu­wen, en wenst ze nooit begaan te hebben. En kijk, dat is dan al een stap naar een mogelijke verbetering!

[9] Maar dan mogen de uiterlijke straffen nog lang niet beëindigd worden, want de boosdoener begon zijn kwade daden alleen maar te verafschuwen, omdat zij kwade vruchten afwerpen. Hij moet dan eerst door onderricht van buitenaf in zichzelf beginnen te beseffen dat zijn slechte daden op zich echt slecht zijn en ook alleen om deze reden verafschuwd moeten worden, en niet omdat zij voor de boosdoener noodzakelijkerwijs kwade gevolgen hebben.

[10] Als de boosdoener dat inziet en het kwaad om het kwaad zelf begint te verafschuwen en het goede vanwege het goede gaat verkiezen, dan ondergaat hij zijn straf geduldiger en verdraagt alles, omdat hij zijn lijden volkomen rechtvaardig vindt en als een weldaad beschouwt waardoor zijn leven verbeterd wordt. Pas als de misdadiger op dit punt is aangekomen en zijn innerlijk werkelijk steeds beter wordt, is de tijd gekomen om de uiterlijke straffen in dezelfde mate te doen afnemen, als waarin het innerlijk van de vroegere misdadiger naar waarheid verbeterd is.

[11] Als wereldse rechters dat zouden begrijpen, konden zij ook menige aartsmisdadiger nog omvormen tot een goed mens; maar zij staan bij grote misdadigers meteen klaar met de doodstraf en maken de totaal onverbe­terlijke misdadigers daardoor juist tot volledige duivels in de geestenwereld. Dat moet in het vervolg bij jullie echter niet meer voorkomen!

[12] Moeten jullie al oordelen, vel dan, zoals Ik het jullie nu verteld heb, een juist oordeel tot ware en zeker mogelijke verbetering van de zondaar, maar niet om hem nog duivelser te maken!’

 

94 Over de doodsstraf

 

[1] Toen zei Agricola: 'Heer en Meester! Uw buitengewoon ware, heilige woorden heb ik nu diep in mijn hart gegrift, en zelf zal ik er zoveel mogelijk naar handelen; maar toch vraag ik U of men de doodsstraf wel in alle gevallen moet opheffen.’

[2] Ik zei: 'O vriend, ik weet wel watje Me nu wilt zeggen! Kijk, je hebt van één van Mijn leerlingen gehoord dat ook Ikzelf een jaar geleden in de omgeving van Caesarea Philippi aan het meer van Galilea een soort standrecht heb toegepast op een aantal oerslechte gerechtsdienaren die naar Mij speurden, en daarom heb je Mij die vraag gesteld!

[3] Ja, Ik zeg je: Als je net zoals Ik aan een misdadiger kunt zien dat hij als mens in het lichaam reeds een volmaakte duivel is, zoals Mozes dat ook door Mijn geest kon zien, spreek dan maar meteen de doodsstraf over hem uit; maar als je dat niet zoals Ik en Mozes kunt zien, dan moet je niet te snel zijn met de doodsstraf!

[4] Wel komt Mij van eeuwigheid het recht toe het hele menselijk geslacht wat het lichaam betreft te doden, en Ik ben zodoende altijd scherprechter van alle stoffelijke schepselen in de hele eeuwige oneindigheid; maar wat Ik naar de materie dood, maak Ik geestelijk weer voor eeuwig levend.

[5] Zodra jij dat ook kunt, kun je wie je wilt en kunt, op het juiste moment doden; maar omdat jij dat niet kunt, moet je ook niet doden, behalve in uiterste noodzaak, bijvoorbeeld in een verdedigingsoorlog of in een door God bevolen strafoorlog tegen onverbeterlijke, slechte volkeren, of ook in geval van noodweer tegen een boosaardige moordenaar of struikrover. In alle andere gevallen mag je niet doden of laten doden zolang je in jezelf niet Mijn volle licht hebt! -Heb je dat goed begrepen?'

[6] Agricola zei: 'Ik dank U, Heer en Meester! Dat is me nu ook weer helemaal duidelijk, en ik zal mij er als rechter zo goed mogelijk aan houden, hoewel ik de keizer zelf niets voor kan schrijven, maar af en toe wil hij onder vier ogen wel goede raad aannemen.’

[7] Ik zei: 'Dat kun je wel doen, hoewel je daarmee niet veel zult bereiken. In Rome hebben jullie weliswaar een aantal uitstekende wetten, maar daarnaast een groot aantal slechte, verkeerde gebruiken, naast welke iets wat goed en waar is vrijwel nooit volledig wortel kan schieten.

[8] Ik zeg je: Rome is en blijft Babel, een wereldhoer, ondanks alle bezoekingen die over haar zullen komen, hoewel er in haar ook heel veel ijverige volgelingen van Mijn leer zullen zijn.

[9] Jullie hebben weliswaar op roof, moord en doodslag en nog op sommige andere misdaden de doodstraf gesteld; maar bij jullie grote feestgelagen moesten ter vergroting van jullie genoegen bepaalde gladiatoren op leven en dood strijden, en de overwinnaar werd dan geëerd. Kijk, dat is slecht en strekt geen volk tot zegen! Ook houden jullie allerlei gevechten met wilde dieren, waarbij mensen heel vaak op gruwelijke wijze hun leven moeten verliezen, en toch vinden jullie dat zeer vermakelijk! En kijk, ook dat is een groot kwaad! Daarop rust vrijwel nooit een zegen van boven; en als die ontbreekt, heeft geen staat en geen volk een vast en duurzaam bestaan, dat kun je beslist van Mij aannemen.

[10] Als je er echter iets aan kunt en wilt doen, draag er dan toe bij dat dergelijke dingen, die voor jullie stad en jullie grote rijk erg kwalijk zijn, verhinderd worden, en dat in ieder geval jullie, die nu ziende zijn geworden, daaraan niet deelnemen, en nog minder deze jeugd, die je mee naar Rome zult nemen, dan zul je je altijd en overal in Mijn zegen kunnen verheugen.

[11] Ik heb jullie allen alleen de twee geboden der liefde gegeven, die jullie getrouw in acht moeten nemen; maar om deze geboden te houden, mag men geen behagen scheppen in die wilde gevechten.

[12] Want in het hart van iemand die onverschillig kan toezien wanneer een mens of ook een dier ellendig omkomt, is weinig liefde te vinden. Waar ware en levende liefde aanwezig is, bevindt zich ook echt medelijden en ware ontferming. Hoe kan iemand die zich verlustigt in het pijnlijke sterven van zijn medemens naastenliefde hebben? Weg daarom met alles wat onwaardig is voor het hart van een goed mens!

[13] Als je je naaste ziet huilen, moetje niet lachen; want als je lacht, geef je hem te verstaan dat zijn pijn je totaal onverschillig laat en ook je lijdende medemens, die toch je broeder is.

[14] Als je broeder echter vrolijk is en zich verheugt over zijn geluk, gun hem dan de korte vreugde over zijn geringe aardse geluk! Mopper niet, maar wees blij met hem, dan wordt je hart daardoor niet slechter, maar alleen edeler!

[15] Als je een hongerig mens ziet, terwijl jij meer dan genoeg hebt, denk dan niet dat de hongerige zich wel even behaaglijk voelt als jij met je volle buik, maar bedenk dat hij erg hongerig is en geef hem te eten, dan zul je daarna een grote tevredenheid in je hart voelen, die je nog veel behaaglijker zal voorkomen dan je volle buik; want een vol hart maakt de mens heel wat gelukkiger dan een volle buik.

[16] Als je een zak vol goud en zilver bij je draagt, terwijl je thuis nog veel meer bezit, en je komt een arme man tegen die je groet en met je wil praten, kijk dan niet de andere kant op en laat hem niet op de een of andere wijze voelen dat jij rijk bent en hij arm is, maar wees vriendelijk tegen hem en help hem met veel vreugde uit de nood! Als je dat doet, zal je hart vervuld zijn van blijdschap, dan zal de arme voor altijd een vriend van je blijven en je ware vriendelijkheid nooit vergeten.

[17] Ware naastenliefde is derhalve, dat men voor zijn naaste al datgene doet waarvan men redelijkerwijs kan wensen dat hij het ook voor een ander doet.

[18] Als een arm kind je om iets vraagt, wijs het dan niet af, maar zegen het en verkwik zijn hart, dan zul ook jij eens in de hemel door Mijn engelen verkwikt worden! Want dan zegje met Mij: Laat de kleinen allen tot mij komen en verhinder ze dat niet; want van hen is immers het hemelrijk! Waarlijk, dat zeg Ik jullie allen: Als jullie in je hart niet worden als kinderen, dan zullen jullie niet in Mijn rijk komen! Want Ik zeg jullie, dat het hemelrijk vóór alles juist van hen is.

[19[ Ik weet echter dat bij jullie het slechte gebruik bestaat om zeer arme kinderen in het geheim vaak vreselijk te martelen, zodat tengevolge van dat martelen een kwaadaardig, giftig speeksel uit hun mond begint te stromen, waaruit die verdorven priesters en magiërs van jullie een gevaarlijk gif bereiden. En vriend, dat gebeurt in Rome nog heden ten dage! Waar zulke gruwelen nog geheel koelbloedig begaan kunnen worden, daar is de volledige hel nog erg actief, en van Mijn genade is daar weinig te bespeuren. Wijze en rechtvaardige rechters zouden daarom reeds lang tegen zo'n ten hemel schreiend kwaad met grote vastberadenheid hebben moeten optreden; maar in dit opzicht is er nog maar weinig of niets gebeurd.

[20] Ik zeg jullie: Ik zal degene die zo'n misdaad aan dieren zou begaan, met toornige ogen aanzien; want ook dieren zijn Mijn schepselen en hebben leven en gevoel, en een verstandig mens moet zijn kwade wil niet op hen botvieren. Maar hoe eindeloos veel hoger staat zelfs het armste kind dan alle dieren der aarde! Wie zich dus zo aan een kind vergrijpt, is een duivel en is vervloekt!

[21] Ik zou je nog heel wat van zulke slechte Romeinse gewoonten kunnen noemen, die jullie niet onbekend zijn en die bij jullie tegen betaling van een bepaalde schatting heimelijk geduld worden; maar het is jullie taak om dergelijke meer dan goddeloze misbruiken af te schaffen. Als je dat ernstig wilt, zal het jullie nooit of te nimmer aan hulp van Mij ontbreken. Maar eerst moetje dat zélfheel serieus willen; want Mijn wil loopt op deze aarde, zoals ik jullie al voldoende heb uitgelegd, nooit vooruit op die van een mens, behalve bij een gericht, waaraan echter altijd vele waarschuwingen vooraf gaan. Het zal bij jullie wel veel strijd kosten; maar een goede zaak is ook altijd een ernstige strijd waard. - Heb je Mij helemaal begrepen?'

[22] Agricola zei: 'Ja, Heer en Meester, ik heb het goed begrepen, en helaas is het meestal zo, als U, o Heer, dat zojuist beschreven heeft; maar wij betere Romeinen hebben het al heel lang in hoge mate afgekeurd en het in bedekte termen de priesters verboden, en vooral die geheime en kwalijke bereiding van gif Maar ondanks dat komen er nog steeds dergelijke gevallen voor, en men kan maar weinig tegen onze priesters ondernemen, omdat het gewone volk op hun hand is en zij het, wanneer zij dat willen, gemakkelijk tegen de keizer en ook tegen ons kunnen opruien.

[23] Ja, onze stieren­ en dierengevechten zijn gemakkelijker af te schaffen, en de gladiatorengevechten, die bij de oude Romeinen nog erg in zwang zijn, nemen bij ons al heel sterk af, omdat niemand zich meer zo gemakkelijk voor die gevechten wil lenen. Wel vindt zoiets nog vaak bij grote feestmaaltijden plaats, maar meer pro forma dan op de oude gruwe­lijke manier. Alleen de stierengevechten bestaan nog en zijn een favoriet schouwspel van de Romeinen; maar wij zullen er alles aan doen om er voorshands voor te zorgen dat ze ten minste minder vaak plaatsvinden en in plaats daarvan moeten andere zaken komen die de zeden verbeteren.

[24] Dat zulke oude misstanden en misbruiken niet ineens als een gordi­aanse knoop met één slag doorgehakt kunnen worden, en dat voor het schoonmaken van een ware Augiasstal de kracht van een Hercules nodig is, is wel zeker. Hoewel wij Romeinen nu echter ook geen Herculessen en Alexanders meer zijn, zullen wij mettertijd toch nog wel wat tot stand brengen. Aan ernst en vastberadenheid zal het niet ontbreken.’

[25] Deze belofte gaven ook de andere Romeinen, en Ik zei: 'Dat is goed, en waar jullie werkelijk in Mijn naam bijeen zullen komen, zal Ik in de geest bij jullie zijn en jullie al het goede en ware helpen uitvoeren! Maar wat Ik jullie zeg, is en blijft eeuwig waar; want waarlijk, waarlijk, Ik zeg jullie: Hemel en aarde zullen vergaan, maar Mijn woorden en hun vervulling nooit in der eeuwigheid! Handel daarom allen altijd in Mijn naam, dan zal Ik jullie altijd helpen en jullie het eeuwige leven geven!'

[26] Nadat Ik dat gezegd had, dankten allen Mij voor deze troostvolle belofte, hieven toen hun volle bekers en dronken op het toekomstige heil van alle mensen en hun kinderen.

 

95 De drie magiërs uit Indië en hun wonderen

 

[1] Maar nu kwam er weer een bediende van de herberg, die tegen Lazarus zei: 'Heer des huizes, er zijn drie mannen naar boven gekomen die u willen spreken! Wie zij zijn en wat zij willen, weet ik niet; maar zo te zien zijn het mensen uit het morgenland. '

[2] Lazarus zei: 'Ik ga niet naar hen toe; maar laat hen hier komen en mij ter plaatse vertellen wat zij willen! Ga, zeg hun dat, en breng ze. hier!'

[3] Toen ging de knecht weg en zei dat tegen de drie vreemdelingen.

[4] De drie besloten dat te doen en kwamen al gauw met de knecht bij ons.

[5] En Lazarus ging hen volgens joods gebruik zeven passen tegemoet en zei: 'Wat wensen jullie, en wat verlangen jullie van mij? Ik ben namelijk de eigenaar van deze herberg. Spreek!’

[6] Een van hen zei heel vriendelijk: 'Heer, wij zijn drie buitengewone magiërs en tevens kunstenaars uit Indië en zouden hier in deze stad een paar voorstellingen willen geven om ons logies te verdienen, want we zijn van plan nog verder naar het westen te trekken en daar, zo ongeveer aan het einde der aarde, het ondergaan van de zon, van de maan en van de sterren te onderzoeken. Wij hoorden echter al ver hier vandaan, dat u een van de rijkste mensen van deze grote stad bent en bovendien een buiten­gewoon grote vriend van alles wat uitzonderlijk en wonderbaarlijk is; omdat men ons dus hierheen verwezen heeft, hebben wij dan ook de moed opgevat om u te komen vertellen wat we van plan zijn. Zou u het goedvinden als we hier nu, alleen maar bij wijze van proef, voor u en al uw gasten een paar wonderen deden?'

[7] Lazarus zei: 'Ja, m'n waarde kunstenaars, dat hangt in het bijzijn van mijn gasten nu niet van mijzelf af, maar veeleer van deze buitengewoon hooggeëerde gasten! Ik zal eerst met hen spreken en jullie dan hun wil mededelen.’

[8] Daar stemden de drie magiërs mee in, en Lazarus vroeg Mij wat hij nu moest doen.

[9] Ik zei: 'Laat hen maar een paar staaltjes van hun kunst vertonen, zodat de Romeinen, die nog steeds iets buitengewoons in dergelijke toverijen zien, heel duidelijk het verschil leren kennen tussen Mijn daden en tekenen, en de wonderen van deze tovenaars! Want dat zal een grote invloed op hen hebben en hun geloof in Mij versterken. Zij zullen morgen dan ook gemakkelijker inzien en begrijpen waartoe de ware mens door de kracht van zijn wil allemaal in staat is en dat die toverijen totaal niets zijn vergeleken bij de werken van de wil van een waar mens. Ga maar en laat ze maar een demonstratie geven van hun kunnen!’

[10] Lazarus wendde zich weer tot de magiërs en zei wat Ik hem gezegd had, en kwam daarop bij Mij terug­

[11] Toen haalden de drie magiërs hun toverstokken uit hun wijde mantels, trokken drie kringen om zich heen op de grond en daarna ook in de lucht. De Romeinen waren helemaal oog en oor .

[12] De eerste, de hoofdmagiër, begon te spreken en zei met luide stem: 'Kijk, hoge heren, deze stokken komen van de wonderboom, die maar heel zelden op onze hoogste bergen aangetroffen wordt! Wie het geluk en de kennis heeft om zo'n boom te vinden en daarvan op een bepaalde tijd drie twijgen afsnijdt, kan dan als hij de stok in zijn hand houdt, door zijn wil bijna alles doen wat een mens wil. Daar zullen we nu meteen een voorbeeld van geven.’

[13] Toen haalde een van hen een dode vogel onder zijn mantel vandaan en zei: 'Kijk, hier heb ik een vogel, die absoluut dood is! Ik zal hem nu in kleine stukjes scheuren, vervolgens de stukken tussen twee stenen zo fijn mogelijk vermalen, daarna aansteken en tot as verbranden en tenslotte met deze wonderstaf de nu volledig dode vogel weer helemaal levend uit de as tevoorschijn halen en de vogel zal dan, voor jullie ogen, levend wegvlie­gen.’

[14] Daarna deed de magiër wat hij gezegd had. De beide helpers staken met fosfor en een paar harsige houtspaanders die zij bij zich hadden een vuur aan. De totaal fijngewreven vogel werd vervolgens tot as verbrand, en de voornaamste magiër boog zich met zijn staf naar de grond en begon onder het mompelen van enkele onbegrijpelijke woorden met zijn staf in de as te roeren, en kijk, weldra hupte er eenzelfde vogel op de grond rond, die al gauw wegvloog!

[15] Toen vroeg de magiër of we tevreden waren met dit wonder.

[16] Een.Romein zei: 'Dat.was iets heel bijzonders! Laat nog eens een wonder zien, dan zullen wij jullie er naar tevredenheid voor belonen!’

[17] De magiër zei: 'Uw wens zal meteen vervuld worden!'

[18]. Daarop haalde hij uit zijn wijde mantel een bos totaal verdroogd uitziende bloemen en zei: Zoals deze staf daarnet in staat was een dode en volledig verpulverde vogel weer helemaal levend te maken, zo zal hij ook deze verdroogde bloemen meteen weer levend maken, en even vers alsof ze in de tuin in verse aarde stonden!’

[19] Vervolgens hield hij de bloemen een poosje in zijn linkerhand, streek er met zijn staf overheen, en kijk, de bloemen werden weer helemaal fris!

[20] Toen liet hij, zich speciaal tot de Romeinen wendend, de volkomen verse bos bloemen zien en zei: 'Kijk, door de macht van mijn staf moet zich tenslotte alles wat oud en verwelkt is, verjongen en een fris, nieuw leven in gaan ademen! Als de hooggeëerde gasten dat zouden wensen, zou ik nog wel een klein voorbeeld van de macht van mijn staf kunnen laten zien, maar nog maar één, omdat ik de grote wonderwerken alleen maar voor duizenden mensen tot stand kan brengen!’

[21] De Romeinen, behalve Agricola, zeiden: 'Ja, ja, het was opvallend goed, en daarom kun je ons nog wel een derde voorbeeld laten zien!'

[22] De hoofdmagiër zei: 'Het verheugt mij erg om hier op deze mooie berg zoveel begunstigers van de hogere, tot nu toe nog volkomen onbe­kende, magie te hebben gevonden, en ik hoop dat de geëerde gasten ook mijn grote voorstellingen bij zullen willen wonen. Ik zal dus meteen het derde voorbeeld laten zien.’

[23] Toen haalde de magiër een stuk brood uit een zak van zijn opperkleed en zei: 'Ieder van u kan zich ervan overtuigen dat dit een echt stuk brood is, en toch zal ik het door mijn machtsspreuk en enkel door het aanraken met deze toverstok in een harde steen veranderen!’

[24] Sommige Romeinen zeiden: 'Dat zou echt heel uitzonderlijk zijn; want we zien immers duidelijk dat er nog broodkruimels van het stuk brood op de grond vallen. Verricht je wonder dus maar!'

[25] Toen raakte de magiër met zijn staf het brood aan - dat eigenlijk van te voren al een steen was, waarbij men echter gelijktijdig broodkruimels op de grond liet vallen - en zei toen: 'Geëerde heren, wilt u nu het brood onderzoeken om te zien of het nog wel brood is?!'

[26] Met deze woorden gaf hij het schijnbare stuk brood aan de Romeinen, die zich er over verbaasden dat het werkelijk steen was geworden. En ze wilden de magiër nu werkelijk behoorlijk veel geld betalen.

[27] Maar Ik wenkte Rafaël, die tussen de nog wat blinde Romeinen en de drie magiërs ging staan, zijn rechterhand ophief en zei: 'Neen, een duidelijk bedrog mag nooit beloond worden, altijd zal het zeer nadrukke­lijk moeten worden bestraft, omdat een dergelijk bedrog zich er het meest toe leent om de zielen van de mensen gevangen te nemen en te doden! Het waren valse wonderen en jullie blinde heidenen, hebben niets van het bedrog gemerkt. Maar ik zal het jullie dadelijk laten zien!'

 

96 Rafaël ontmaskert de magiërs

 

[1] Op hetzelfde moment stonden de tovenaars zonder jas, en er viel een groot aantal voorwerpen uit hun vele zakken, ook verscheidene dode en levende vogels en verdorde en verse bossen bloemen.

[2] Rafaël liet de Romeinen in een oogwenk zien hoe de Indische magiërs hun wonderen verricht hadden, hetgeen de Romeinen ook meteen inzagen, en hij zei: 'En voor dat miserabele bedrog wilden jullie deze mensen nog belonen?!'

[3] Toen trokken de Romeinen zich terug, en de magiërs zeiden: 'Ja, jonge knappe vriend, beter kunnen wij het niet!'

[4] En Rafaël zei: 'Ga dan thuis aan het werk, en verdien je brood op een eerlijke manier, maar niet door dit schandelijke bedrog!'

[5] Daarop wilden de magiërs vertrekken, maar de engel zei: 'Jullie kunnen wel gaan, maar pas wanneer wij jullie dat toestaan. Op dit moment heb ik nog het een en ander met jullie te bespreken. Trek je mantels maar weer aan, dan zullen we verder praten!’

[6] Daarop grepen de geheel verblufte magiërs naar hun mantels. die op de grond verspreid lagen en trokken die weer aan.

[7] En de hoofdmagiër zei tegen Rafaël: 'Maar hoe kun jij, lieftallige jongeman, ons hier zonder meer voor zo'n eerbiedwaardig gezelschap zo uitzonderlijk beschaamd maken?! Wij vroegen voor deze drie toverkunst­jes immers niets en zouden alleen een vrijwillige bijdrage in dank aange­nomen hebben. We kunnen immers nog veel meer dan alleen deze drie kunstjes!'

[8] Rafaël zei: 'Wat jullie kunnen, weet ik maar al te goed! Alles berust op sluw bedrog, waarvoor je je bovendien nog laat betalen, en je noemt jezelf wereldberoemd omdat jullie gewiekste bedriegers zijn. Naar mijn weten hebben jullie zelf een wet die op leugen en bedrog zware straffen stelt. En toch leven jullie van het ergste en laagste bedrog, omdat jullie als bedriegers ook nog geacht en hoog beloond worden, terwijl een andere bedrieger als hij ontdekt wordt zijn verdiende straf niet ontgaat, en ook omdat jullie de zielen van de mensen bederven. Want in de ogen van de mensen die niet ingewijd zijn in de geheimen van jullie bedrog, doen jullie wonderen, omdat je eerst op pompeuze manier aankondigt dat jullie wonderen gaan doen door de macht van jullie staf, woord en wil.

[9] Zo'n wonder is immers niets anders dan schandelijk bedrog en is slechter en erger dan enig ander bedrog, omdat ander gemeen bedrog ertoe leidt dat men de bedrieger veracht en hem voor het gerecht van de wereld brengt, terwijl jullie bedrog je bij de domme mensen grote eer en een goddelijk aanzien verschaft. Jullie hebben je al eens aan de mensen voorgedaan als hogere goddelijke wezens en hebben van het volk offers en aanbidding aanvaard; men heeft in jullie land zelfs een tempel voor je gebouwd en daarin jullie beeld neergezet om te vereren en te aanbidden! Ik zeg echter dat het een werk van de hel en van haar boze geesten is en dat jullie daarmee in verbinding staan, niet omdat zij jullie zouden helpen bij je bedrieglijke wonderen, maar omdat jullie op aarde doen, wat zij in de hel doen; want bij de duivels is alles leugen en bedrog.

[10] Weliswaar hebben jullie je kwade kunsten van de priesters geleerd, omdat jullie zelf tot die schandelijke priesterkaste behoren en er nu als hun leerlingen op uit zijn getrokken om daardoor veel mensen in jullie netten te verstrikken; maar hier zijn jullie voor niets gekomen, en hier zal een eind gemaakt worden aan jullie kwade praktijken, daar sta ik volledig voor in.

[11] In het begin zeiden jullie wel, naar het uiterste westen te gaan om daar, als het ware aan het einde van de wereld, het ondergaan van de zon, van de maan en van de sterren van zo dichtbij mogelijk te waar te nemen en te onderzoeken, maar jullie kennen de vorm van de aarde best; want er waren mensen in jullie land die de aarde heel goed bestudeerd hebben en ook heel goed wisten wat zij van de zon, de maan, de planeten en van de vaste sterren moesten denken. Maar dat hebben jullie het volk niet alleen nooit meegedeeld, maar je hebt het zelfs met zware straffen bedreigd als het ooit waagde over de sterren en de aarde iets anders te denken, te zeggen en te geloven dan wat jullie het daarover altijd hebben voorgelogen. En voor die schaamteloze leugens moet het arme volk jullie nog de grootste offers brengen en zich ook nog op alle mogelijke manieren gruwelijk door jullie laten kwellen.

[12] Is het nooit in jullie opgekomen dat zo'n behandeling van je medemens een heel groot onrecht is? Jullie verkondigen aan het volk wel een allerhoogste god en ook een slechte god, die in een voortdurende strijd gewikkeld is met de hoogste goede god, maar zelf hebben jullie nog nooit in zo'n god geloofd, terwijl je je letterlijk als godenzonen door het volk laat vereren en aanbidden! Wat moet ik dan van jullie denken? Ik zegje:

Jullie zijn nog veel erger dan de kwaadaardigste dieren op aarde! Want die leven en handelen zoals hun innerlijke orde hun leert en ingeeft; maar jullie, als wezens die met alle verstand en een helder begrip en met een volkomen vrije wil begaafd zijn, zijn erger tegen jullie medemensen dan de meest wilde en verscheurende dieren onder elkaar. -  Wat vinden jullie daarvan, en wat hebben jullie daar op te zeggen?'

 

97 De verdedigingstoespraak van de hoofdmagiër

 

[1] De hoofdmagiër zei: 'O beste, mooie en zeer wijze jongeman! Wij ontkennen helemaal niet dat de zaken er bij ons helaas zo voorstaan; maar wij hebben die al zo, zoals ze zijn, aangetroffen en niet zelfingevoerd. Laat degene die het oorspronkelijk zo bedacht, ingevoerd en geregeld heeft, maar voor een ware God verantwoording afleggen voor al het onheil dat wij stichten! Ik ben als kind van een priester zo opgevoed en onderricht en kan er niets aan doen dat ik nu ben wat ik ben. Bij ons geldt vroom bedrog als een voortreffelijke deugd; want je hoeft de gewone mensen alleen maar door allerlei geheime kunsten tot een vast en sterk geloof te brengen - wat op zichzelf niet zo moeilijk is als je het maar goed aanpakt -, en kijk, dan is zo iemand volmaakt gelukkig, leeft binnen een bepaalde orde en heeft geen angst voor de lichamelijke dood, omdat hij vast en zeker gelooft in een leven na de dood! Neemt men hem dit geloof af, dan is hij ogenblikkelijk ongelukkiger dan welk verlaten dier dan ook! Eer men echter in staat zou zijn om van alle mensen pure wijsgeren te maken, zou men allang een offer zijn geworden van de woede van het volk. Voorlopig kan er dus niets anders gedaan worden dan alles zaak zo te laten gaan als het nu gaat. Moet het anders worden, dan moet een almachtige God dat doen; daar zijn wij mensen te zwak voor .

[2] Ik ben met mijn wetenschap en kunst al ver de wereld ingetrokken, en was zelfs in het grote rijk voorbij de grote wereldmuur, maar ik heb nergens mensen aangetroffen bij wie een zekere duidelijke wereldse wijsheid algemeen verbreid was. Gewoonlijk is die slechts een bezit van de pries­terstand; maar het volk leeft rustig en tevreden tengevolge van het blinde geloof, dat door de priesters wordt overgeleverd. En dat is werkelijk het beste middel om een volk binnen een zekere orde te houden en ervoor te zorgen dat het de grond vlijtig bewerkt.

[3] Dat hij leeft en ook zeker zal sterven, weet de mens; maar als een mens gezond en goed verzorgd is, leeft hij graag en is hij van nature een vijand van het sterven en de dood, en heeft er daarom altijd een grote angst voor. Deze voortdurende angst zou de mens al gauw dermate overmannen, dat hij voor elk werk en ook voor een geestelijke vorming volkomen onge­schikt zou worden, en hij zou ook de grootste vijand van het leven worden, -zoals er bij ons ook zo'n volk is, dat zijn leven vervloekt en geen kinderen verwekt om geen ongelukkige wezens op deze wereld te zetten. Dat volk vermeerdert zich alleen door nieuwkomers van buitenaf, met uitzondering van vrouwen, die daarom bij dit volk niet aangetroffen worden. Maar dan verschijnt de zichzelf boven alles verloochenende priesterstand, leert de mensen bepaalde onzichtbare machtige goden en hun krachten kennen en doet zich bij het volk voor als een zendeling en dienaar van de goden, die zelf macht heeft en voor de ogen van het volk wonderen verricht en voor hun oren wijsheid verkondigt.

[4] De wonderen zijn de getuigen van zijn woord. Het volk gelooft, omdat het met zijn ogen zelf de bevestiging heeft gezien, en het wordt gelukkig omdat het door zijn geloof geen angst meer heeft voor de dood en voor een eeuwige vernietiging, en omdat het hem het zekere en door niemand meer in twijfel getrokken uitzicht op een beter en eeuwig leven heeft gegeven.

[5] En kijk, dat is de vrucht van de nooit hoog genoeg gerespecteerde priesterstand, die zelf weliswaar altijd in het droevige besef leeft dat de dood van het lichaam zowel bij de mens als bij het dier en de plant het einde is. Om te zorgen dat de priester bij het volk het geloof steeds in stand houdt, mag het volk niet in het minst ingewijd worden in de innerlijke geheimen van de priester, maar moet het altijd een hoger wezen zien in de priester , wiens wijsheid en macht pas na de dood beseft zal worden door de vrome mensenziel; want als dat tijdens het lichamelijke leven zou gebeuren, zou dat haar dood zijn. Dat geloven de mensen ook, zij houden de wijsheid en de macht van de priester voor heilig en leiden daarbij een rustig, ordelijk en zo mogelijk gelukkig leven. Dat is dan ook de reden waarom de niet priesterlijke wonderdoeners altijd intensief vervolgd worden en harde en zware straffen krijgen, omdat ze gezien worden als door een slecht wezen gezonden verleiders van het gelukkige volk. Want het is beslist beter dat er één terwille van het volk lijdt, dan dat het hele volk uiteindelijk moet lijden terwille van één kwaadwillig mens.

[6] Onder ons priesters zijn er ook wel enkelen die bepaalde feitelijke bewijzen voor een voortleven van de ziel na de dood hebben; maar zulke bewijzen deugen niet voor een groot volk in het algemeen, maar alleen voor weinigen die volkomen in de innerlijkste levensmysteriën zijn inge­wijd.

[7] Voor het gewone, ruwe, maar daarentegen sterk in het geloof staande volk deugen alleen maar zichtbare bewijzen met de grootst mogelijke, mysterieuze pracht. Daar kijkt het met grote van verbazing opengesperde ogen naar en met diep innerlijke ontzag, - en het gelooft, offert en werkt daarna met vreugde. En dat alles is echt niet zo slecht als jij, m'n lieftallige jonge vriend, mij daarnet in strenge bewoordingen hebt voorgehouden, en ik vraagje nu daarover je mening uit te spreken!'

 

98 De bekentenis van de hoofdmagiër

 

[1] Onze Rafaël zei: 'Op jouw grove aardse materiële manier kun je wel gelijk hebben; want grote en sensationele vertoningen trekken zelfs de aandacht van de dieren uit het bos, die er uit angst voor wegvluchten. Dus moeten jullie grote toverspektakels des te meer op jullie volk inwerken, omdat het volk jullie taal en spraak verstaat; want konden jullie mensen zelf niet spreken en dus ook jullie misleidende toespraken niet verstaan, dan zouden zij bij jullie schijnbaar godsdienstige, met veel bombarie omgeven toverhandelingen duidelijk net als de dieren op de vlucht slaan en uit vrees en angst wegkruipen in de holen, ravijnen en gaten van de aarde. Maar ik zegje nogmaals dat jullie volgens je blinde idee gelijk mogen hebben.

[2] Maar waarom komen jullie uit je land hierheen gereisd om voor ons, die toch beslist niet op ons achterhoofd gevallen zijn, je oerdomme wonderen en bedrieglijke trucs te vertonen? Wat willen jullie dan daarmee bij ons bereiken? Moeten uiteindelijk ook wij jullie soms aanzien voor machtige bemiddelaars tussen God en de mensen, en geloven dat jullie waarachtige goden zijn?! Thuis in jullie land, dat groot genoeg is, kunnen jullie toch al zonder meer doen watje wilt, en je door je blinde volk laten aanbidden; maar wat drijft jullie naar ons, wat willen jullie hier met je bedriegerijen bereiken? Voor goud, zilver, parels en edelstenen zijn jullie niet hierheen gekomen, want zulke schatten hebben jullie immers al in overvloed. Willen jullie ons soms ook bekeren en laten geloven dat jullie waarachtige afgezanten van God zijn? Ja,ja, kijk, dat is heimelijk jullie plan, omdat jullie beslist veel liever de hele aarde hebben dan alleen maar jullie Indië! Maar ik zegje datje met die heimelijke bedoeling bij ons nooit een voet aan de grond zult krijgen, maar het heel gauw zwaar te verduren zult hebben. Ga daarom voor deze keer nog ongestraft naar je land terug, en waag het nooit weer met zo'n plan hierheen te komen, en maak het ook thuis niet te bont, anders zou onze enige ware, eeuwige God en Vader Zijn geduld en lankmoedigheid met jullie wel eens kunnen verliezen en jullie in Zijn terechte toorn straffen! - Dwaze tovenaar, heb je mij begrepen?'

[3] De magiër zei: 'Lieftallige, wijze jongeman! Wij erkennen dat je helemaal gelijk hebt en dat wij Indiërs zeer in het duister leven; maar daarbij zijn we toch een heel gelukkig volk, omdat we alles hebben wat de mensen op deze aarde gelukkig kan maken. Het volk heeft door zijn vaste geloof nog het voorrecht dat het geen dood verwacht en er dus ook niet bang voor is. Het is alleen maar bang voor een hoogst ongelukkige toestand van de ziel na de dood van het lichaam, die hun in het vooruitzicht wordt gesteld, indien zij die, doordat ze zich niet aan de wetten gehouden hebben, verdiend hebben. Een bewijs ervoor dat het volk dat gelooft en die toestand na de dood vreest, leveren de buitengewone boetedoeningen van het Indische volk, die het voor zijn mogelijke zonden verricht.

[4] Het volk is derhalve volkomen gelukkig als het zich maar aan de voorgeschreven wetten houdt. Maar als volgens ons beste weten en geweten het volk in natuurlijk en geestelijk opzicht gelukkig is en onze bedriegerijen daar juist toe bijdragen, kan een mogelijke waarachtige, grote, wijze en almachtige God dus niet boos op ons worden en zijn toorn over ons laten komen; want hij kan immers nooit willen dat de mensen op deze aarde zo ongelukkig mogelijk leven. Zou hij echter de manier niet goedkeuren waarop wij door onze slimheid en bekwaamheid het hele volk gelukkig maken - en dat voor alle tijden -, dan zal het hem toch niet onmogelijk zijn ons te kennen te geven hoe hij het Indische volk geleid en bestuurd wil hebben.

[5] Dat wij bij tijd en wijle echter ook andere landen bereizen, heeft voor ons een meervoudig goed doel. Om goud en andere schatten te verdienen, reizen we beslist niet, omdat we onze akkers thuis met gouden ploegen bewerken! Jullie ijzer zou voor ons veel waardevoller zijn dan al ons goud. Ook worden we niet gedreven door een bepaalde drang om elders onze kunsten te vertonen; want we hebben thuis vereerders genoeg. We willen dus in vreemde landen niemand voor onze godsdienst winnen; want we reizen nooit als priesters, maar als magiërs en wijzen uit het verre morgen­land. Maar wij zoeken in vreemde landen, omdat wij heimelijk bij ons zelf[ heel goed voelen wat wij missen, alleen maar datgene wat wij priesters zelf missen.

[6] Wij vermoeden wel dat er ergens een zeer wijze en almachtige God moet zijn, door wiens wil alles wat wij met onze zintuigen waarnemen, geschapen of gemaakt is. Ja, we zijn zelfs door onze oude wijzen te weten gekomen dat er zich in het verre westen dat de zon, de maan en alle sterren opneemt, een volk bevindt dat voortdurend alleen met de enige ware God in verbinding staat, Hem daardoor goed kent en ons zeker iets meer over Hem zou kunnen en willen vertellen. Wij zijn nu echter al zeer ver naar het westen doorgedrongen met ons geheime doel, maar dat gelukkigste volk van de aarde hebben we nog niet gevonden. Wij ontdekten dat wij er zelf met ons vermoeden dat er een God moet zijn en met onze trucs, zoals jij, lieftallige jongeman, ze noemde, toch altijd nog beter aan toe zijn dan alle wijzen van de vele landen waar we al doorheen getrokken zijn.

[7] M'n allerliefste jongeman, ik beken je heel openlijk dat we onder al die duizenden en nogmaals duizenden wijzen waarmee we al kontakt gehad hebben, nog niemand hebben aangetroffen die wijzer was dan jij. Jou achten wij in staat om werkelijk kennis te hebben over de enig ware God, en wij zouden het daarom erg op prijs stellen als we nader met jou van gedachten zouden kunnen wisselen; want jij was tot op heden nog de enige die onze wonderen gezien heeft voor wat ze eigenlijk zijn. Jij hebt ons in je jeugdige ijver weliswaar hard aangepakt en daar had je ook het volste recht toe; maar we hebben door de drie tekenen die we gedaan hebben, waarmee wij een proef voor jullie aflegden, en wat aanleiding voor je was om ons voor bedriegers uit te maken, toch ons geheimgehouden doel bereikt, en zo waren ook onze valse wonderen uiteindelijk toch ergens goed voor .

[8] Mochten we hier in jou het lang en moeizaam gezochte gevonden hebben, dan geven we je de volledige verzekering dat we in geen enkel vreemd land nog schijnwonderen zullen doen. Mocht het bij jou echter ook het geval nog niet zijn, dan zullen we weer op onze eigen manier het voor ons verborgene, waar dan ook, verder moeten gaan zoeken, en we vinden dat niemand dan tegen ons kan zeggen dat we onjuist handelen. Verkeerd zijn we niet, maar verstandig, en het ligt in onze manier van doen dat we hetgeen wij zoeken meestal ook vinden als het mogelijkerwijs ergens te vinden is. Lieftallige, wijze jongeman, wees niet boos op ons, en veroorloof ons dat we je morgen weer, maar niet als magiërs, maar als zoekers naar God op mogen zoeken!'

 

99 Het roepen van de Indiërs naar God wordt niet verhoord

 

[1] Rafaël zei: 'Ik ben niet boos op jullie, want ik weet wel hoe jullie zijn; maar dit zeg ik je, en onthoudt dat goed, dat God op Zichzelf de eeuwige waarheid en wijsheid Zelf is en Zich daarom nooit door een of andere manier van bedriegerij laat vinden en begrijpen; want God is heilig. Bedrog is echter -in wat voor vorm dan ook en om welke beweegreden het ook gepleegd wordt - op zichzelf onheilig, daarom verdoemenswaardig en een heilige God geheel onwaardig.

[2] Wie God als de hoogste waarheid wil zoeken en vinden, moet Hem in alle deemoed en waarheid van zijn hart zoeken en dan zal hij Hem zo ook vinden; maar met allerlei leugens en bedrog laat God zich nooit vinden!

[3] Jullie hebben immers ook reeds vanouds geheime wijze mannen in jullie land, die jullie Pirmanji noemen. Die kennen ook nog de ene, ware God. Waarom willen jullie je dan niet door hen over God laten onder­richten?'

[4] De hoofdmagiër zei: 'We weten wel dat zij een diepere wijsheid en kennis bezitten; maar wie kan er bij hen komen? Ze bewonen streken die alleen voor adelaars toegankelijk zijn, maar verder voor geen sterveling­. Wij weten alleen maar dat zij zich ergens in de dalen van het hooggebergte ophouden; maar waar, dat is een andere vraag.

[5] Wel hebben we er al een paar persoonlijk leren kennen en ook met hen gesproken; maar met al onze slimheid konden we niets van hen te weten komen. We herkenden hen echter omdat zij ons precies konden vertellen wat er sinds onze kinderjaren met ons gebeurd was, en zij zeiden ook voor de toekomst wat er nog met ons zou gebeuren, en dat was al tien jaar geleden. En kijk, alles wat zij ons voorspeld hebben is nu woordelijk uitgekomen!

[6] Toen wij echter met hen begonnen te spreken over het bestaan van een ware God, ontweken zij de vraag en gaven ons geen duidelijk antwoord. Wij drongen daarop ernstig bij hen aan en gaven hun te verstaan dat zij zich in onze macht bevonden.

[7] Toen zeiden zij: 'We bevinden ons in de macht van de enige ware God, en geen enkele macht van deze wereld gaat die macht te boven!’

[8] Daarna verlieten zij ons plotseling en verdwenen letterlijk voor onze ogen. Daarbij hebben we wel gewonnen, dat we in ieder geval een sterker vermoeden van het bestaan van een ware God kregen, maar van enig duidelijker begrip over Hem was geen sprake.

[9] Maar zoals het met ons gaat, gaat het ook met onze hogepriester; want hij weet net zoveel als wij. Daarom zendt hij ook vrijwel ieder jaar een aantal van de bekwaamste onderpriesters de wereld in om betrouwbare informatie over de enige ware God te krijgen, over wie in ons oude boek staat: Ja seam zkrit (Ik ben verborgen). Maar waar? Dat is de eeuwig fatale reden dat we de Verborgene steeds zoeken en nergens vinden. Ons volk heeft het gemakkelijk, want het gelooft vast en zeker dat Hij op onze hoge, onbeklimbare, heilige berg in een gouden paleis verborgen is, en het volk wordt ook steeds door onze wonderen in dat geloof gesterkt; maar waar is de enige ware God voor onszelf verborgen? Dat is een andere vraag!

[10] Wij zochten Hem reeds in alle uithoeken van de aarde die maar enigszins voor ons toegankelijk waren, wij vonden vele zeldzame dingen, maar de Verborgene hebben we tot nu toe nog niet gevonden. En toch ziet het er op de aarde, in de lucht en ook tussen de sterren uit als in een huis, waarvan de inrichting duidelijk aantoont dat het een zeer goede en wijze huisvader heeft. Als men echter naar hem vraagt en hem zelfnader zou willen leren kennen, is hij nooit aanwezig, en niemand kan er zich op laten voorstaan hem ooit gezien of gesproken te hebben. En toch moet hij ergens zijn en voor de orde in zijn huis zorgen. - En, jonge, wijze vriend, nu zijn we pas op het juiste punt beland!

[11] Het is niet zo moeilijk met een ernstig gezicht een trooster te zijn voor een mens in nood of mettertijd voor een heel volk, terwijl men zelf altijd, tot aan de laatste ademtocht iedere troost moet ontberen. En daarom kan geen enkele God ons -als er ergens een is -kwalijk nemen dat wij, als vanouds beproefde troosters van de volkeren, tenslotte ook voor onszelf ware troost zoeken, die wij reeds onvoorstelbaar lang aan het arme, blinde volk hebben gegeven. Dat wij deze troost voor onszelf, zoals jij zegt, met de meest ongeschikte middelen zoeken, betwijfelen we helemaal niet; maar hoe kunnen we weten wat de eigenlijke ware middelen zijn?

[12] Je hebt ons nu weliswaar wel aangetoond dat God, als de eeuwige oerwaarheid, Zich ook alleen maar door de waarheid laat vinden. Dat, lieftallige vriend, is heel goed en heel prachtig gezegd; maar wat is de waarheid, en waar vinden wij die in deze wereld?! Gelukkig is de zeldzame mens die van die waarheid ook maar enig vermoeden heeft; maar waar is degene die haar volledig bezit?! O, zeg ons wie het is, dan zullen wij hem tot het einde der wereld volgen en hem alle schatten van ons grote rijk aanbieden opdat hij ons een deel van zijn geestelijke schat aanreikt!

[13] Je kunt nu echter van ons denken watje maar wilt; maar dit zeg ik je nu heel openlijk en vrij zonder enige reserve - zelfs op gevaar af dat jijzelf de Verborgene zou zijn, die wij al zo lang zoeken -:Uiteindelijk is de mens die, met alle middelen die hij maar kan en wil bedenken en ondanks alle mogelijke levensmoeilijkheden die er maar op de wereld zijn, volhar­dend de waarheid zoekt, evenveel waard als­ , of misschien nog meer waard dan -een mens die het geluk heeft, de waarheid door een of ander onberekenbaar toeval te vinden, maar vervolgens hardnekkig onthoudt aan zijn arme medemensen en hen geestelijk hongerig en dorstig verder laat gaan, terwijl hij hen misschien met een paar woorden voor duizenden jaren meer dan voldoende had kunnen verzadigen. Ja, ik zegje nog meer:

[14] We hebben juist de grootste twijfel aan het bestaan van de enige, ware God, omdat wij Hem al zo lang zoeken en Hij Zich nog steeds net als duizenden jaren geleden, laat zoeken. Wat kunnen jullie nu eigenlijk op ons voor hebben dat de ware enige God Zich door jullie heeft laten vinden? Wie kan eigenlijk weten of jij Hem ooit ijveriger gezocht hebt dan wij?

[15] Ja, vriend, met ons Indiërs is het in dit opzicht wel wat moeilijk praten; want wij zijn niet van gisteren, maar zoals we nu zijn, zijn we al sinds ondenkbare tijden geweest. Dat we nog steeds op het oude punt staan en misschien nog duizenden jaren op hetzelfde punt zullen blijven staan weten wij, minstens wat de toekomst betreft, niet helemaal zeker. Maar het zij zo, -men kan echt niet zeggen dat het onze eigen schuld is!

[16] Stel dat jij ergens een grote schat verstopt hebt en dan tegen je bedienden zou zeggen: 'Ga heen en breng de verborgen schat bij mij terug! Als jullie hem vinden, zal je loon groot zijn; vinden jullie hem echter niet, terwijl ik jullie bovendien laat blinddoeken, dan zullen jullie daar eeuwig voor gestraft worden! ' O, dat zou echt een soort rechtvaardigheid zijn die je zelfs nauwelijks bij onze tijgers en hyena 's zou kunnen vinden!

[17] Als er een God is vol wijsheid en goedheid, die dat van ons, onmachtige wormen van deze aarde zou verlangen, dan zou het voor de mensen oneindig veel beter zijn dat ze nooit geschapen waren. Als iemand mij de weg naar een onbekende plaats vraagt, dan is het mijn heilige plicht hem welwillend de weg te wijzen, - en ik heb nog nooit iemand geweigerd om, als het maar even kon, de weg te wijzen.

[18] Als wij echter God en Zijn waarheid met alle ijver en met alle ons ten dienste staande middelen zoeken en voortdurend luid in onszelf roepen: 'God, Schepper en Heer, waar bent U, Verborgene?', en Hij acht ons niet het geringste antwoord waardig, dan zijn er drie gevallen mogelijk: of Hij bestaat helemaal niet en alles bestaat eeuwig volgens een norm die in de natuur vanzelf toevallig gevormd en vervolgens geordend is, óf God is iemand die Zich alleen maar bekommert om eindeloos grote dingen, óf God is een wezen dat zo doof en gevoelloos is, dat de mensen voor Hem hetzelfde zijn als voor ons de mijten op een blad en de ontelbare muggen in de lucht.

[19] En vriend, in deze drie gevallen hebben wij helemaal geen God nodi?; want dan hebben de dieren meer aan Hem dan wij, armzalige mensen, die met hersenen en verstand begaafd zijn! Het blijft echter merkwaardig, dat Hij ergens moet zijn, maar Zich toch niet door ons laat vinden.

[20] Wat heb je nu op mijn eerlijke woorden te zeggen? Want ik heb je nu laten zien hoe en waarom wij terecht aan het bestaan van een ware God twijfelen. Als je wilt, is het woord nu weer aanjou!'

 

100 De ware weg tot God

 

[1] Rafaël zei: 'Kijk, nu hebben jullie pas de volle waarheid gesproken en God als de eeuwige Waarheid met de volle waarheid gezocht, en ik kan jullie nu al zeggen dat jullie Hem nog nooit zo dicht genaderd zijn als nu! Maar er zit nog veel in jullie wat voor het volledig vinden van de ene, ware God niet deugt, en zolang jullie die zwarte vlek in je niet opmerken en niet vinden en hem niet verwijderen, kunnen jullie de Verborgene nog steeds niet vinden, hoe dicht Hij ook bij je is.'

[2] De magiër zegt: 'En wat is die zwarte vlek dan?'

[3] Rafaël zegt: 'Dat is jullie priesterlijke hoogmoed. Want wee diegene uit het volk die jullie ontmoet en zonder er erg in te hebben niet zou groeten, terwijl jullie hem wel gezien hebben. Dat wordt hem meteen als een grote misdaad aangerekend, en hij moet zich daarvoor een zware boetedoening laten welgevallen, die uit een zware, vaak huiveringwek­kende lichamelijke kastijding bestaat of, als hij rijk is, uit andere grote offers, die bij jullie niet zelden tot in het ongelofelijke gaan! En kijk, dat is een heel grove zwarte vlek! Zolang dat bij jullie gebruikelijk is en blijft, zal God zich door jullie niet laten vinden, want alleen mensen die trachten in hun ziel aan Hem gelijk te worden of al min of meer aan Hem gelijk zijn, kunnen God vinden.

[4] Maar gelijk aan God worden betekent: wordt vol liefde voor je medemensen, en laat je hart vol deemoed, zachtmoedigheid, geduld en ontferming zijn ten opzichte van iedereen, dan zal God Zich ook over jou ontfermen en Zich in de geest van Zijn liefde en eeuwige waarheid door je laten vinden.

[5] Als jullie God alleen maar in en met de enige waarheid zoeken, zullen jullie Hem wel naderen, maar Zijn eigenlijke wezen niet aanschouwen en nog minder begrijpen; zoeken jullie God echter in de zuivere liefde, deemoed, zachtmoedigheid, geduld en ontferming, dan zullen jullie God vinden, Hem herkennen en het eeuwige leven van jullie ziel ontvangen.

[6] In dit land en bij dit volk was eens een groot profeet, vol van Gods geest. Licht en waarheid waren zijn wegen, en de kracht van God lag in elk van zijn woorden. Door een bijzondere schikking van God moest hij op een keer naar een ver land vluchten, omdat de mensen in zijn eigen land hem naar het leven stonden. In het vreemde land moest hij in een spelonk van een hoge berg wonen, die hem voor de blikken van de mensen verborg. Toen hij al geruime tijd in de spelonk woonde, waarin hij zich voedde met allerlei wortels, bad hij tot God of Hij Zich slechts één keer aan hem zou willen laten zien, dan zou hij met vreugde in de spelonk sterven.

[7] Toen hoorde hij een stem, die tegen hem zei: 'Ga bij de ingang van de spelonk staan, want daar zal Ik voorbijgaan!'

[8] Toen ging de profeet bij de ingang staan en wachtte tot God voorbij zou komen. En zie, toen de profeet zo stond te wachten, kwam er een geweldige storm, die zo krachtig langs de grot loeide dat hele rotsmassa's als kaf voor hem uit stoven!

[9] Toen dacht de profeet: 'Ah, dat was dus God! God bevindt Zich dus in die geweldige storm en maakt Zich zo aan de mensen kenbaar!’

[10] Maar meteen zei een stem tegen hem: 'Je vergist je! In de storm was God niet. Wacht maar, God komt nog wel voorbij!’

[11] Toen wachtte de profeet. En zie, niet lang na de storm trok er een geweldige vlammenzuil, dus een machtig vuur, langs de grot, en de profeet zei: 'God, U openbaart Zich dus in het vuur aan ons mensen?'

[12] En weer sprak een duidelijke stem: 'Nee, ook in het vuur ging God niet langs de grot! Maar wacht! Nu zal God pas voorbij komen!'

[13] En de profeet wachtte met angst en beven. Terwijl hij zo wachtte, trok een zacht ruisen langs de ingang van de spelonk, en in dit zachte ruisen was God.

[14] En de stem sprak weer: 'Wie God wil zien, moet Hem in de liefde, de deemoed, de zachtmoedigheid, het geduld en de ontferming zoeken; wie Hem ergens anders en met andere middelen en op andere wegen zoekt, vindt God niet!’

[15] En kijk, wat die stem tegen de grote profeet in die spelonk heeft gezegd, zei ik nu ook tegen jullie, en ik heb jullie de ware weg gewezen! Als jullie de enige, ware God langs deze weg zoeken, dan zullen jullie Hem ook vinden, maar langs jullie wegen nooit. Dát zeg ik jullie! - Hebben jullie dat begrepen?'

 

101 Over de Indische godsdiensten

 

[1] Daarop zei de magiër: 'Ja, lieftallige en onbegrijpelijk wijze jonge vriend! Je bent nog maar nauwelijks zestien jaar, hoe ben je op die jeugdige leeftijd al tot een wijsheid gekomen, die ik zelfs bij mensen van rijpere leeftijd nooit heb gezien? Welke school heb je bezocht en wie was je meester?'

[2] Rafaël zei: 'Dat wordt door geen enkele leraar in welke school ter wereld dan ook onderwezen, maar dat leert Gods geest aan degene, die Hem boven alles liefheeft en zijn naaste als zichzelf Jullie zeggen ook wel, dat jullie je volk uit liefde beliegen en bedriegen en het daardoor een grote weldaad bewijzen, omdat het anders volgens jullie mening zou moeten wanhopen; maar ik zeg jullie, dat dat een grote vergissing is. Er zijn bij jullie volk al heel veel door God verlichte mensen die, in hun hart net zo weinig waardering voor jullie hebben als ik. Maar zij zijn erg bang voor jullie straf­ en boete oplegging, en doen daarom uiterlijk nog alsof zij jullie erg hoogachten; maar van binnen verachten zij jullie meer dan de dood zelf, en daar hebben ze ook alle reden voor. Als jullie echter zo spoedig mogelijk zouden beginnen jullie vele domheden en onnodige wreedheden één voor één na te laten en dat wat ik jullie gezegd heb daarvoor in de plaats te stellen, dan zou het volk jullie meer prijzen en eren dan nu.’

[3] De magiër zei: 'Ja, ja, je hebt helemaal gelijk als het maar alleen van ons afhing; want wij, volgelingen van de Zientu­ Viesta {Zuivere Visioe­nen) en het Zan-skrit zijn eigenlijk helemaal niet zo wreed en hebben veel medelijden met de mensen. Maar eigenlijk zijn het de volgelingen van de heel erbarmelijke Zou Rou Az To* (*Zoroaster)(Waarom woel je?), die de godheid in het vuur plaatste, die in hun leer, zeden en gebruiken alle mogelijke wreedheden ten opzichte van hun volk begaan. Wij hebben hen wel tot aan de kusten van de grote zee verdreven, maar helemaal vernietigen konden we hen niet. En omdat zij ons opperpriesterschap toch ook ten dele aanhielden en zich aan ons onderwierpen, werden zij door ons geduld, maar nooit als rechtvaardig beschouwd. Wat dus onze Opper-Indische volkeren betreft, die zouden langzaam maar zeker wel tot iets beters te brengen zijn, maar de kustbewoners en aanhangers van de Woeler nauwe­lijks, omdat zij te sterk in waanideeën zijn gaan geloven.

[4] Wij, die hier van jou de zuivere waarheid hebben gehoord, zullen wel alles in het werk stellen om deze waarheid ook geleidelijk aan de andere mensen bij te brengen; maar natuurlijk moeten we de volle waarheid van de leer die je ons gegeven hebt eerst aan onszelf toetsen. Blijkt het allemaal waar te zijn, dan zal het ons niet ontbreken aan ijver; mocht jouw leer echter, tegen onze verwachting in, niet daadwerkelijk waar blijken te zijn, dan zullen we jou weliswaar altijd hoog in ere houden en bedenken dat we de verwezenlijking van hetgeen jij ons in zekere zin beloofd hebt, nog lang niet waardig zijn; maar aan het tot nu toe nog altijd rustige volksgeloof zullen we dan niet gaan tornen.

[5] Als we echter een ook maar enigszins houdbaar spoor van de ware God gevonden hebben, dan zullen we ons zo ijverig mogelijk inzetten om dat ook op een gepaste wijze, voorlopig in ieder geval aan het betere en meer verlichte deel van het volk, mee te delen. Hiermee hebben we deze zaak nu snel en zo goed mogelijk geregeld. En jou, jonge, allerliefste wijze vriend, danken wij ten zeerste voor je serieuze moeite en laat ons de geheiligde herinnering aanjou en aan dit uur getrouw in ons hart bewaren! Die zal ons voortdurend tot troost zijn op al onze verre en moeizame levenspaden!

[6] Jij, die het onuitsprekelijke geluk hebt om reeds op zo'n jonge leeftijd de enig ware God en de onsterflijkheid te hebben leren kennen, gedenk dan ook onze geestelijke armoede als je voor je heilige en eeuwige Schepper zult staan. Vraag Hem of Hij ons arme Indiërs ook het ware licht van het leven van onze ziel zou willen schenken, en ook Zijn heilige wil aan ons bekend zou willen maken!’

 

102 Het sterke vermoeden van de drie magiërs

Op wonderbaarlijke wijze wordt de diamant gehaald

 

[1] Tijdens deze afscheidswoorden van de magiër kregen alle aanwezigen en ook Ik tranen in de ogen, en Ik gaf Rafaël en Lazarus een teken, om de magiërs nog niet te laten gaan; want Ik wilde nu dat zij op deze avond de Verborgene zouden vinden en nader zouden leren kennen.

[2] Rafaël en Lazarus gingen nu op de drie mannen toe, die juist weg wilden gaan, en Rafaël zei met een werkelijk hemels vriendelijke gelaats­uitdrukking en stem: 'Waar willen jullie nu heen? Kijk, de zon staat al laag aan de horizon, en jullie gevolg is in de stad goed gehuisvest, dus kunnen jullie best vannacht bij ons blijven; want ook hier is een goede herberg!’

[3] De magiër zei: 'O, beste, hemelse jonge vriend! Niet alleen deze nacht, maar nog heel veel nachten en dagen zouden we in je nabijheid willen blijven en nog heel veel waarheden vanje willen horen. Maar we vinden onszelf nu veel te onwaardig omjouw tegenwoordigheid, die voor ons zo buitengewoon geheiligd is, nog langer te verdragen en jou en dit hele zeker ook godvruchtige gezelschap, lastig te vallen. Maar als jullie dat wensen, zullen we zeker met heel veel genoegen aan die wens gehoor geven. Wat wij zullen gebruiken zullen we ook zonder meer betalen, zoals dat onder eerlijke mensen hoort.’

[4] Toen zei Lazarus: 'Bij mij zal de rekening gemakkelijk te betalen zijn; voor jullie logies zal prima gezorgd worden!’

[5] Dat stelde de drie volkomen gerust, alleen meende de hoofdmagiër, dat een van hen naar de stad moest gaan om aan de anderen mee te delen dat zij drieën deze nacht op de berg door zouden brengen.

[6] Maar Rafaël zei: 'Dat is niet nodig, want dat is al gebeurd!'

[7] De magiër vroeg: 'Hoe zou dat kunnen? Voorzover ik weet, is er nog geen bode naar beneden, naar de grote stad gestuurd, en ook al zou dat het geval zijn, dan kan hij immers niet weten in welke herberg zij hun intrek hebben genomen.’

[8] Rafaël zei: 'Maken jullie je daar maar geen zorgen over; want voor ware vrienden van de enig ware God is er op deze wereld absoluut niets onmogelijk! Ikzelf heb dat al aan je metgezellen meegedeeld, en hier heb je je gouden beker, waarvan de rand met diamanten, robijnen en smaragden versierd is, dan kun je daaruit wijn met ons drinken! Op de onderkant staat het teken van je naam gegraveerd.’

[9] Toen de magiër dat zag, zei hij: 'We hebben ons doel bereikt; want zoiets kan alleen maar een God! Hier staan ons nog onvoorstelbaar grote dingen te wachten!’

[101 Rafaël zei: 'Daar kon je wel eens gelijk in hebben! Maar houd mij niet voor Degene die jullie reeds zo lang gezocht hebben! Hier kunnen jullie Hem echter vinden! En nu niets meer daarover!'

[11] Daarmee stelden de magiërs zich voorlopig tevreden en zij dachten goed na over alles wat er gezegd was.

[12] Toen de zon vervolgens onder de horizon was verdwenen, zei onze Lazarus tegen de magiërs: 'Beste vrienden, deze verschijnselen hier verwonderen jullie wel, maar ik zegje, dat dat allemaal maar een heel klein begin is van alles wat jullie nu in deze goede gemoedsgesteldheid zullen meemaken. Oefen je nu meteen in geduld, zachtmoedigheid en ware deemoed, dan zullen jullie veel zegen van hier naar jullie verre rijk meenemen! En wat jullie hier zullen verteren, is reeds rijkelijk betaald.'

[13] De magiër zei: 'Heer des huizes, wie heeft er voor ons betaald?'

[14] Lazarus zei: 'Vraag daar niet naar, want dat heeft reeds Hij betaald aan Wie alle schatten der aarde toebehoren!’

[15] De magiër zei: 'Ook die van ons grote rijk?'

[16] Lazarus zei: 'Ja, ook die van jullie grote rijk!'

[17] De magiër zei: 'Kent u dan onze onmetelijke aardse schatten?'

[18] Lazarus zei: 'Ik niet, maar deze jongeman hier heel zeker, en iemand anders in dit gezelschap nog veel beter!’

[19] Toen zei de magiër tegen Rafaël: 'Wanneer ben je dan bij ons geweest, dat je dat allemaal zo precies kunt weten?'

[20] Rafaël zei: 'Kijk, thuis heb je een grote diamant van onschatbare waarde, gerekend naar jullie aardse maatstaven, en die steen heb je zo opgeborgen dat behalve jij, niemand in heel Indië er iets vanaf kan weten!’

[21] Toen keek de hoofdmagiër hem verbaasd aan en zei: 'Ja, dat is waar! Lieftallige jongeman, kun jij mij ook beschrijven hoe hij er uit ziet?'

[22] Rafaël zei: 'De beste beschrijving zal wel zijn als ik jouw waardevolle steen direct hierheen haal en je hem, net als zoëven je gouden beker, in handen geef! Let nu goed op, hoe lang ik voor dit doel weg zal blijven!'

[23] De magiër zei: 'Jongeman, als je dat kunt, ben je geen mens meer, maar een god! Want van hier naar ons land is het zeker meer dan zeventig dagreizen, en jij wilt mij de steen als het ware in een enkelogenblik hier overhandigen?! Als dat mogelijk is, kan dat niets anders dan een zuiver godswonder zijn!’

[24] Rafaël zei: 'Wel, hoe lang ben ik weggeweest?'

[25] De magiër zei: 'Tot nu toe nog geen enkel ogenblik!'

[26] Rafaël zei: 'Hier heb je echter toch je waardevolle steen! Kijk maar heel precies of het wel dezelfde is waarover we zojuist gesproken hebben!'

[27] Rafaël overhandigde de steen aan de magiër, en deze viel bijna flauw toen hij de hem maar al te bekende steen zag. Hij was buiten zichzelf van verbazing en keek nu eens naar de steen en dan weer naar Rafaël en wist zijn kalmte niet te herwinnen.

 

103 De weg naar de levensvervolmaking

 

[1] Na een lange tijd van opperste verbazing zei de magiër: 'Wonderlijk machtige jongeman! Als jij geen God bent, dan kan ik me geen God meer voorstellen; want deze beide daden van jou zijn voor een geschapen mens, die uit een vrouw geboren is, onmogelijk. Daarvoor is de almachtige kracht nodig van een ware God! Dit is mijn beker en dat mijn onschatbare, waardevolle diamant, zoals er maar weinige zullen zijn. Hij moet wel door de lucht hierheen gekomen zijn en dus die zeer grote afstand sneller dan een bliksem afgelegd hebben. Maar dan had men toch bij zijn aankomst een suizend geluid moeten horen! Maar niets van dat alles; met ontzaglijke snelheid en zonder enig geluid was de steen er!Ja, hoe moet je je voorstellen dat dat voor een mens mogelijk is? Kort en goed, we hebben in jou de God, die eeuwig voor ons verborgen was, tenslotte toch gevonden! Maar nu is alleen jouw almachtige kracht nog in staat om ons hier bij je weg te krijgen!'

[2] Rafaël zei: 'O vrienden en broeders, want dat zijn jullie nu van mij, houdt mij toch voor niets meer dan een mens die door Gods genade meer volmaakt is dan jullie zelf nu nog zijn! Wat ben ik vergeleken bij God? Een krachteloos absoluut niets! Alles wat ik doe, doe ik alleen maar door de geest van God, die mijn innerlijk vervult, omdat het vol is van de liefde tot God en daardoor ook vol van Gods wil. Wat deze wil van God in mij dus wil, gebeurt; want het woord en de wil van God is het eigenlijke echte iets, het zijn en bestaan van alle dingen en wezens, en het is alom de volbrachte daad zelf.

[3] In mij is echter slechts een vonkje van Gods geest; maar dat staat in verbinding met de eeuwige oneindige geest van God. En wat de eeuwige oneindige geest van God wil, dat wil ook het nauw met Hem verbonden vonkje in mij, waarvan ik mij altijd bewust ben, en dat niets anders kan willen dan wat God wil, en dus gebeurt ook ogenblikkelijk wat Gods geest in mij wil.

[4] In jullie ligt weliswaar ook diezelfde vonk verborgen, maar nog zoals de levende kiem in een zaadkorrel. Zolang de zaadkorrel niet in de aarde komt, blijft hij schijnbaar dood; pas wanneer in de aarde al het buitenste en stoffelijke wegvalt en alleen de zielesubstantie ervan zich met de levende kiemgeest verenigt, begint die geest werkzaam te worden, en doet won­deren die jullie al talloze malen gezien hebben.

[5] Maar zo moet ook de stoffelijke mens door de vrije wil van zijn ziel al het materiële streven in zichzelf als het ware doden en vernietigen. Hij moet aan niets wat van de wereld is meer op een bepaalde manier gehecht zijn. Zijn streven moet zijn: God steeds meer te erkennen, lief te hebben en de wil van God, die hem geopenbaard is, in alles te vervullen, ook al zou dat de ziel en haar lichaam nog zulke grote offers kosten.

[61 Daardoor wordt dan de goddelijke geest in de mens vaardig, vult weldra de hele mens, maakt hem aan God gelijk en geeft hem alle kracht en macht en het eeuwige onverwoestbare leven.

[7] Daarom heb ik jullie al eerder gezegd, dat een mens God als de eeuwige liefde, wijsheid en waarheid, ook alleen maar door de zuivere liefde tot Hem en door de waarheid daaruit kan vinden, en verder op geen enkele andere manier [8] Hang maar eens een zaadkorrel in de lucht en al laat je hem nog zo door het felste zonlicht beschijnen, hij zal verdrogen, niet ontkiemen en geen vrucht dragen! En kijk, zo vergaat het ook een mens die God in het uiterlijke licht van de wereldse wijsheid zoekt! Hij verdroogt en verkom­mert daarbij, en al zijn ijdele moeite en werk is voor niets geweest.

[9] Wanneer een nog levende en gezonde zaadkorrel in de aarde gelegd wordt, is dat een beeld en een gelijkenis en betekent zoveel als: een mens moet beginnen met alle zinnelijke wereldse lusten te verloochenen! Hij moet vol deemoed, zachtmoedigheid, geduld, liefde en erbarming voor zijn medemensen worden, dan zal hij daardoor ook vol liefde tot God worden! Zodra de mens dat is, ligt hij reeds als een goede levensvatbare en kiemkrachtige zaadkorrel in de aarde van het ware leven. Hij wordt helemaal door zijn geest uit God doordrongen, die hem laat opgroeien en rijp worden voor het eeuwige leven uit God en voor het aanschouwen van God.

[10] Wie dat bij zichzelf tot stand brengt, heeft God, die anders eeuwig verborgen is, gevonden en zal Hem dan ook nooit in der eeuwigheid meer verliezen. Zo heb ik dat gedaan en ben nu wat ik ben, en de velen die jullie daar voor je zien, zijn dat voor het grootste deel ook of nog meer dan ik. Als jullie dat zullen doen, zullen ook jullie hetzelfde bereiken; maar dan moeten jullie nog wel heel veel wereldse zaken geheel en al uit jezelf verbannen. - Hebben jullie mij goed begrepen?'

 

104 De schuld van de magiërs

 

[1] De hoofdmagiër zei: 'Ja, het begint mij nu een beetje te dagen; maar voortdurend komt de vraag bij mij op, waarom wij al deze verheven en goddelijk ware zaken met goedvinden van de enige, ware en beslist alwetende God niet reeds lang als een openbaring hebben gekregen. Sinds onheuglijke tijden smachten wij reeds in onze nacht en grote duisternis, en wij hebben hetgeen wij nu gevonden hebben, toch altijd gezocht. Wij zijn toch ook mensen, en hebben God onder de veelzeggende naam Delailama (schept en vernietigt) ook altijd aanbeden en vereerd en hebben de leer van Zorouasto niet aangenomen, en toch hebben wij als priesters nooit enige openbaring gekregen. En dat was dan ook de oorzaak, dat juist wij, priesters, alle geloof verloren hebben, hoewel wij het volk voortdu­rend vast lieten geloven. Wat was daarvan dan de eigenlijke reden? Lag er dan al van oudsher een zekere geheime vloek op ons, of waren wij, zonder dat te willen, daar zelf de schuld van, of was dat de schuld van ons klimaat?'

[2] Rafaël zei: 'Noch de een of andere oude vloek en evenmin jullie klimaat, maar enkel jullie zelf! Niet slechts éénmaal, maar heel vaak en vele keren zijn er bij jullie mensen gewekt om jullie er op te wijzen dat je je op de verkeerde weg bevond. Wat hebben jullie echter met die mensen gedaan? Jullie hebben ze als ketters van jullie domme leer verdoemd en als jullie ze te pakken konden krijgen was geen marteldood gruwelijk genoeg om hen als afschrikwekkend voorbeeld uit de wereld te helpen. De reden daarvoor lag in jullie onbegrensde hoogmoed en jullie onverzadigbare heerszucht.

[3] God, de Heer van de oneindigheid, had Zich aan jullie moeten openbaren, zodat jullie dan, als het jullie beliefde, het volk druppel voor druppel de openbaring hadden kunnen bijbrengen, dus in één uur nauwe­lijks zoveel als jullie in één ogenblik voor een vol millennium ontvangen hadden. Maar God was het daar helemaal niet mee eens en gaf jullie in plaats van het licht uit de hemelen de duisternis van de hel, waarin jullie je voor het allergrootste deel nog bevinden. En de schuld daarvan ligt bij niemand anders dan alleen bij jullie zelf!

[4] Want God is in Zijn oerwezen Zelf de hoogste en zuiverste liefde. Hij is in de allerhoogste graad vriendelijk, deemoedig en lankmoedig, en vol geduld, zachtmoedigheid en erbarming. Hij veracht alles wat maar op wereldse praal lijkt. De hoogmoed van de mensen is Hem een gruwel en de heerszucht is overal aanwezig in de hel, waarover jullie het volk ontzettend veel slechte dingen hebben voorgehouden; want ook in de hel wil iedere slechte geest heerser zijn, omdat de duivels in de hel zonder leugen, bedrog, hoogmoed en heerszucht niet kunnen bestaan en geen leven hebben. Vraag jezelf nu eens af of het bij jullie ooit anders was! Omdat het echter zo was, hoe had er bij jullie dan ooit een goddelijke openbaring plaats kunnen vinden?!

[5] Jullie meenden weliswaar in de wereldse blindheid van je goede leventje dat een God Zich, als het allerhoogste wezen, alleen maar zou kunnen openbaren aan de ingebeelde allerhoogste heersers van deze wereld; want de waarde van iemand uit het volk achten jullie veellager dan die van een dier. Maar daarmee vergisten jullie je deerlijk; want God is juist de deemoedigheid, de zachtmoedigheid, het geduld, de eeuwige liefde en de erbarming Zelf, en is altijd alleen maar diegenen toegedaan die net zo zijn als Hij Zelf van eeuwigheid was, en Zijn eeuwige, heilige spreuk luidt: 'Laat de kleinen en geringen tot Mij komen; want van hen is het hemelrijk, het rijk van de liefde, de wijsheid, de waarheid en het eeuwige leven!'

[6] En zie, dat hebben de geringsten uit het volk jullie nog vanaf de brandende houtstapels verkondigd, en jullie hebben hun daarvoor de mond met stenen dichtgeslagen, of, als zij zich nog in jullie handen in de kerkers bevonden, hebben jullie in plaats van naar hen te luisteren, hun tong met gloeiende tangen uit hun mond gescheurd! Zeg eens wat God dan nog meer voor jullie had moeten doen, als jullie onbegrensde heerszucht zo omging met diegenen die God voor jullie, blinden, had gewekt! Hoeveel duizenden werden er meer dan gruwelijk door jullie gemarteld, die, zoals gezegd, God voor jullie had gewekt, en jullie durven nog te vragen, hoe het komt dat jullie nu pas hier de Verborgene hebben gevonden, ­weliswaar tot nu toe nog maar ten dele!

[7] Lees je geschiedenis en je zult volkomen naar waarheid bevestigd vinden wat ik jullie nu heb gezegd! Maar zeg daarna: 'O grote God, vergeef het onze grenzeloze blindheid, dat wij altijd hels tegen U gezondigd hebben! Wij alleen zijn schuldig aan onze langdurige blindheid! Geef ons nu Uw licht, opdat wij U, o Heiligste, mogen vinden!', dan zal de Heer jullie zonden vergeven en genade voor recht laten gelden! – Hebben jullie mij goed begrepen?'

 

105 De magiër vraagt naar de weg van de openbaring

 

[1] De magiër zei: Ja, nu pas begrijpen we het beter; want we dachten eerst nog te veel volgens onze vanouds vertrouwde menselijke voorstel­lingen, volgens welke wij de zaak zo bekeken, dat God als het allerhoogste, als het ware boven alle sterren wonende wezen, Zich op deze aarde alleen maar aan die mensen zou kunnen openbaren, die dank zij hun hoogst mogelijke aanzien hier op aarde in zekere zin in rang aan Hem gelijk waren. Als dan de een of andere heel eenvoudige persoon pretendeerde van God Zelfeen openbaring te hebben ontvangen, dan werd zo'n verklaring door de priesters als een hoogst strafbare misdaad tegen de eindeloze heiligheid en majesteit van God beschouwd en verdoemd, en de eenvoudige profeet moest die misdaad meestal met de dood bekopen. Dat is helaas maar al te waar.

[2] Maar God wist toch ook wel dat het zo met ons priesters gesteld is! Had Hij Zich dan niet een keer aan een opperpriester zodanig kunnen openbaren dat deze had moeten inzien dat die openbaring van God kwam, waarbij God in die openbaring duidelijk had kunnen aangeven wat Hij van een priester en wat van een leek verwachtte? Als zoiets ooit gebeurd zou zijn, dan zou er waarschijnlijk geen enkele arme, kleine profeet ter dood zijn veroordeeld vanwege een openbaring die hem door God was gegeven; want dan zouden immers alle priesters van hogerhand geweten hebben dat ook een heel gewoon mens,ja zelfs een slaaf, of zelfs een vrouw, van God een openbaring kan krijgen. Dan zouden zulke mensen door geen enkele priester ooit meer zijn vervolgd, maar daarentegen hoog zijn geëerd, en iedereen zou gelovig naar hem geluisterd hebben. Maar wij kunnen ons echt niet herinneren dat bij ons ooit een opperpriester zo'n openbaring en aanwijzing van God heeft gekregen.

[3] En juist omdat zoiets nooit gebeurde, moesten we immers blijven bij hetgeen van oudsher bij ons was ingesteld. Als ik dat nu zo rustig verstandelijk beschouw, dan komt het mij voor dat wij priesters toch niet helemaal alleen de schuld zijn van onze heilloze, lange levensduisternis, maar ook het bijna eeuwige ontbreken van een hogere, duidelijk herken­bare openbaring, komende en uitgaande van God, natuurlijk aan de persoon van een opperpriester of een koning, of aan beiden tegelijk, wat duidelijk nog meer resultaat gehad zou hebben.

[4] Dat is natuurlijk alleen maar mijn mening, en ik heb helemaal niet de bedoeling deze als de enig juiste te doen gelden; maar als ik het met mijn menselijke verstand bekijk, komt het mij voor, dat wanneer een goddelijke openbaring aan het volk gegeven wordt door mensen die bij het volk al sinds onheuglijke tijden hoog in aanzien staan, het duidelijk meer uitwer­king zou hebben dan wanneer deze voornamelijk gegeven wordt aan mensen die tot de onderste laag van het volk behoren en ook de middelen niet hebben een openbaring, ook al is die nog zo waar en juist, aan de andere mensen over te brengen, en wel het allerminst als voorschrift voor de priesters en koningen. Als een openbaring de weg van bovenaf naar het volk zou volgen, dan zou daarmee toch beslist veel en eigenlijk haast alles gewonnen zijn. Wat zeg jij, jonge, goddelijk wijze en machtige vriend daarvan?'

 

106 De leiding van het Indische volk

 

[1] Rafaël zei: 'Dat de mening die je hier naar voren brengt niet zo dwaas klinkt, komt omdat jullie je zoveel nutteloze kunsten en wetenschappen hebben eigen gemaakt; maar op jullie geschiedenisboeken ligt het stof duimendik en omdat jullie dat stofheilig achten, lezen jullie je geschiedenis niet en weten jullie dus ook niet wat er vóór jullie allemaal heeft plaats gevonden.

[2] Maar ik zegje, dat God, de Waarachtige, Zich in het begin van jullie bestaan meer dan duizend jaar lang steeds aan jullie Oudsten en aartsvaders heeft geopenbaard. Een tijdlang ging het heel goed; maar toen na verloop van tijd de Oudsten en aartsvaders te rijk werden en te veel aanzien kregen, begonnen zij naast de geboden van God ook hun eigen wetten als openbaringen van God in te voeren, en het volk geloofde er in en hield zich eraan.

[3] Maar al te gauw echter begonnen hun wereldse wetten de goddelijke helemaal te verdringen, en wel zodanig, dat alle vermaningen om tot de ware God terug te keren bij de te heerszuchtig en hebzuchtig geworden priesters en aartsvaders geen enkel succes hadden. Toen wekte God bij het volk zieners en profeten op, om alle hooggeplaatsten en machtigen te vermanen, die vanwege hun wereldse lusten God helemaal de rug hadden toegekeerd en het arme volk met hun wereldse wetten op ondraaglijke wijze belastten.

[4] Maar de groten en machtigen grepen de profeten, geselden hen aanvankelijk en dreigden hen harder te straffen, als zij het ooit weer zouden wagen om voor hen of ook voor andere mensen op te treden en te prediken als door de ware God gewekte en geroepen zieners en profeten.

[5] De zieners en profeten deden tekenen, en voorspelden wat de groten en machtigen zou overkomen, als zij in hun goddeloosheid zouden blijven. Maar ook dat hielp niets. De zieners en profeten werden gegrepen, ­gemarteld en gedood; sommigen vluchtten, en de geest van God bracht hen naar een plaats waar niemand hen vinden kon. Uit hen ontstonden toen de eigenlijke Pirmandiërs, hoewel hun ontoegankelijke dalen ook daarvoor al door eenvoudige natuurmensen bewoond werden.

[6] En zie, dat gebeurde reeds heel lang voor jullie tijd en omdat jullie dus God helemaal verlaten hebben, heeft God ook jullie verlaten, - en dat is de reden van jullie langdurige nacht van het gericht en de dood van jullie zielen!

[7] Voor jezelf heb je nu wel het levenslicht gevonden; maar in jullie land en rijk zal het nog lang niet gaan schijnen. Want als jullie het alleen maar Voor jezelf zult aanwenden, zul je weinig aan dit licht hebben; als jullie het licht echter ook bij het volk willen brengen, zullen jullie in botsing komen met het volk en zijn heersers. Men zal niet naar jullie luisteren, en als je aandringt, zullen jullie vervolgd worden zoals jullie alle zieners en profeten vervolgd hebben.’

[8] De magiër zei: 'We zien de volle waarheid in van wat je zegt; maar wij drieën en ons gevolg dragen aan de verslechtering van onze godsdienst werkelijk de minste schuld, want wij zagen het kwaad immers allang in en trokken daarom de wereld in om de waarheid te zoeken en te vinden, die wij hier op de meest wonderbaarlijke wijze hebben gevonden.

[9] Als het er in ons land echter werkelijk zo slecht voorstaat - waaraan wij nu geen moment langer kunnen twijfelen -, vraag ik me af wat we daar dan moeten doen. Moeten we hetgeen we hier gevonden hebben alleen voor onszelf behouden, of moeten we op een geschikte tijd en op de juiste plaats onze vrienden en lotgenoten er iets over vertellen? Want als wij de waarheid kennen en er ook beslist streng naar zullen leven en handelen, en tegelijkertijd thuis toch met de boze onzin moeten meedoen, dan zullen we immers nog ergere volksbedriegers zijn dan ooit tevoren, toen wij de waarheid niet kenden.

[10] Eertijds dachten wij het volk een weldaad te bewijzen, toen wij het zo grof en zo hard mogelijk bedrogen en belogen hebben. Maar nu ligt de zaak heel anders. Wij kennen en hebben nu het echte en volledig ware levenslicht en moeten thuis voor het volk toch nog de oude leugenaars en bedriegers blijven, -zouden wij dan in 't geheim alleen voor onszelf op de lichte levensweg verder kunnen gaan? Nee, nee, vriend, dat zal beslist niet meer gaan! Eerder gaan we met onze schatten, vrouwen, kinderen en bedienden tot aan het westelijke eind van de wereld, om daar ongestoord volgens de erkende waarheid te leven! -Machtige en wijze vriend, wat vind jij ervan? Geef ons toch goede raad, goddelijk machtige, wijze jongeman!'

[11] Rafaël zei: 'Ja, beste vrienden, want dat zijn jullie nu ook voor mij, nu wordt zelfs voor iemand zoals wij een echte goede raad duur! Er zijn er in jullie land en rijk weliswaar nog velen, die nu zouden willen hebben wat jullie hier nu al gedeeltelijk hebben gevonden; maar als zij het van jullie gekregen hebben, zullen ook zij niet meer in de Indische landen en rijken kunnen leven. Want daar heerst de volmaakte hel en in de hel kan de hemel in de mens moeilijk bereikt worden, omdat er voor de mens die zich tot de waarheid wil bekeren, overal duizend hindernissen op de loer liggen, die zich vijandig tegen hem opstellen en hem ook van alle kanten achtervolgen.

[12] Jullie kunnen dus wel naar jullie Indië terugkeren en met alle voorzichtigheid bij vrienden, die je daarvoor geschikt acht, proberen of zij de waarheid verdragen. Wie deze aanneemt, laat die dan niet langer in het land van de nacht en het gericht van de hel blijven, anders wordt hij er meteen weer door verslonden! Maar als jullie terwille van jullie eigen levensvervolmaking niet meer naar jullie land terug willen gaan, dan zullen jullie morgen en overmorgen gemakkelijk een aantal uitwijkmogelijkhe­den vinden, waar jullie heen kunnen gaan om je daar te vestigen. Dat is nu mijn raad, het een of het ander, jullie kunnen doen wat jullie het beste lijkt.'

[13] De magiër zei: 'Die keus zal voor ons niet moeilijk zijn! Als onze vrienden het ware levenslicht even serieus nemen als wij, en als ook zij vermoeden dat dat licht in het verre westen ergens gevonden kan worden, zullen zij dat wel op gaan zoeken; vinden zij dat licht echter niet zo belangrijk als wij, laten zij dan maar in hun nacht en dood blijven! Maar één ding zullen wij toch voor hun heil doen: we hebben veel dienaren bij ons; daarvan kunnen wij er een aantal naar huis terugsturen. We geven hun geheime brieven mee in een taal die behalve de priesters niemand kent. Als onze vrienden zich daar wat van aan zullen trekken, dan moeten ze ons volgen en ook naar het licht komen; trekken ze zich er echter niets van aan, dan moeten ze maar in hun nacht blijven! -Heb ik juist geoordeeld of niet?'

[14] Rafaël zei: Ja, dit keer heb je juist geoordeeld! -Maar jullie hebben thuis immers nog grote aardse schatten. Wat moet daarmee gebeuren?'

[15] De magiër zei: 'Goddelijke vriend! De voornaamste schatten hebben we bij ons, - de grootste schat hebben we hier gevonden, die ons liever is dan alle landen, rijken en schatten ter wereld! Maar wat nog thuis is, moeten de bedienden die eventueel door ons naar Indië teruggezonden worden, nemen en onder elkaar verdelen, zoals wij aan zullen geven, zodat zij onder elkaar geen strijd en ruzie krijgen; daarna kunnen zij ons weer volgen. Hier zullen zij horen .waar wij heengegaan zijn. En ik geloof dat het zo helemaal in orde is!’

[16] Rafaël zei: 'Zeer zeker, dat is heel goed! Doe dat, dan zullen jullie gezegend worden! Maar denk nu na over watje van mij gehoord hebt en maak je in je hart klaar voor grotere dingen. Ik en deze vriend van mij zullen nu weggaan en voor een goed avondmaal zorgen.’

[17] Daarop gingen Rafaël en Lazarus naar huis en regelden alles, want het was al tamelijk donker geworden.

 

107 De openbaring in Indië

 

[1] Toen zei Agricola tegen Mij: 'Maar Heer en Meester, ik dacht dat Indië een land was van wonderen en hoge beschaving, op de wijze van de oude Egyptenaren, een rijk waar het moet wemelen van kunst en hogere kennis. En nu blijkt, dat daar het absolute tegendeel heerst van wat ik mij van het grote Indië heb voorgesteld! O Heer, wanneer zal dit volk dan wel tot het levenslicht komen?'

[2] Ik zei: 'Ook voor dat volk zal gezorgd worden; maar het is er nu nog lang niet rijp voor. Het gewone volk is echter erg gehoorzaam en ook zeer geduldig en op zijn manier vroom en het heeft een vast geloof. Als men het dit nu af zou nemen, zou men het doden en dat zou slecht zijn voor de ziel van het volk. Het is daarom nu nog raadzaam, Indië niet al te zeer te verlichten vóór de juiste tijd, wel moet het van tijd tot tijd druppelsgewijs gevoed worden en het is ook al gevoed, waarom men daar ook heel speciale wijze mannen en zieners vindt, zoals de eigenlijke joden ze nu niet meer hebben. En deze wijzen en zieners verspreiden ook al een heel goed schemerlicht bij vele mensen. Zonder zo'n schemerlicht zouden deze drie de verre weg hierheen niet gevonden hebben.

[3] Toen Ik in deze wereld in Bethlehem in een schapenstal geboren werd, kwamen uit datzelfde morgenland ook drie wijzen, die Mij als eersten een groet brachten en Mij goud, wierook en mirre offerden, waarna zij weer naar hun land terugkeerden; en enige tijd geleden kwamen zij nogmaals, en deze waard en buurman van Lazarus heeft hen gezien en gehuisvest. Dus daar zijn ook al wijzen, maar niet erg veel!

[4] Bovendien zijn de Indische priesters ten opzichte van wijzen en zieners, die zich wat op de achtergrond houden, nu niet meer zo streng als zij honderd jaar geleden waren en nog heel veel strenger waren drie-, vier-, vijthonderd jaar geleden; want een aantal grote epidemieën, die de zieners voorspeld hadden, waarvan de Indiërs en vooral de groten en machthebbers voor twee derde deel het slachtoffer werden, alsook grote aardbevingen, stormen en overstromingen hebben de priesters en de koningen wat zachter en verdraagzamer gemaakt, hoewel zij in het algemeen nog dezelfde oude grondbeginselen van onverdraagzaamheid en barbaarse straffen aanhouden. En daarom zal het voor dit zinnelijke volk nog lange tijd duren, eer het volledig rijp zal zijn voor een hoger licht.

[5] Rafaël heeft de drie magiërs helemaal volgens Mijn wil bewerkt en hij heeft ze op die wijze ook gauw gewonnen, en dat was goed; maar vóór morgen mogen jullie Mij niet helemaal aan hen bekend maken. -Daar komen Lazarus en Rafaël al terug; ze zullen ons dadelijk voor de avond­maaltijd uitnodigen. Maar daarna zullen we weer hierheen gaan om de schepping te beschouwen.’

[6] Nadat Ik dat gezegd had, was Lazarus al bij Mij en nodigde ons uit voor de avondmaaltijd en Rafaël nam de drie magiërs mee. Toen wij in huis op onze oude plaatsen aan tafel zaten, verbaasden de magiërs zich over de schitterende inrichting van de grote eetzaal, maar nog meer over de speciaal voor hen gedekte tafel, die prachtig was in zijn echt Indische overvloed, en waarop zich de kostbaarste Indische avondspijzen bevonden.

[7] De hoofdmagiër stond op en zei tegen Lazarus: 'Maar edele vriend, waarom al die verkwisting voor ons drieën? Voor dat geld konden vele arme mensen immers jarenlang goed verzorgd worden! Hebben jullie dan geen armen in jullie land en in deze stad?'

[8] Lazarus zei: 'O ja, die hebben we genoeg en ikzelf verzorg er velen!

Kijk, aan die lange tafel daar, langs de brede wand van deze zaal, zitten er al minstens zeventig, en op mijn vele andere bezittingen vinden velen een onderdak, passend werk en verzorging! En als er nog meer armen bij mij komen, vinden zij in al mijn huizen een open deur. Wees daarom maar niet bezorgd. over de kleine eer die ik jullie als vreemdelingen bewijs, door Jullie op Jullie eigen wijze te bedlenen! Eet en drink nu naar hartelust!’

[9] Het drietal deed dat toen ook en verwonderde zich uitermate over de buitengewoon goede smaak van de spijzen en de wijn, en ze verzekerden aan één stuk door dat zij zoiets kostelijks nog nooit geproefd hadden.

 

108 Het verlangen van de magiërs naar de ware God

 

[1] Wij aten en dronken ook heel welgemoed; alleen werd er deze keer tijdens het eten erg weinig gesproken. Alleen de Romeinen spraken in het Latijn over verschillende zaken; verder was het aan alle tafels heel stil.

[2] Toen wij klaar waren met het eten, stond de magiër weer op en zei tegen Lazarus: 'Vriend, wij drieën hebben nu heel uitzonderlijk lekker gegeten en gedronken, en dat moet nu ook betaald worden! Noem nu het bedrag, dan zal ik het zonder meer betalen!’

[3] Lazarus zei: 'Hebben jullie dan geen zout bij het brood gekregen?'

[4] De magiër zei: 'O ja, daar in een gouden vaatje zit nog wat er over is."

[5] Lazarus zei: 'Wel, dan is alles ook al betaald; want het is bij ons gebruikelijk, dat een vreemde gast voor wie wij zelf zout neerzetten, niet hoeft te betalen. Prijs daarom de enige, ware God; want Hij betaalt mij voor alles in eeuwigheid!’

[6] De magiër zei: 'Ja, vriend, daar heb je gelijk in! Hadden wij Hem ook maar gevonden, zoals jullie Hem waarschijnlijk allemaal al gevonden hebben, dan zouden wij Hem nog meer prijzen dan we nu kunnen doen! Maar we zijn ook al meer dan tevreden dat we hier de volle zekerheid gekregen hebben, dat er een enig, eeuwig ware God bestaat; want zonder zo'n God zou het die lieftallige jongeman immers nooit mogelijk geweest zijn, ons enkele tekenen te laten zien die alleen een God kan doen, en woorden te spreken die we zelfs nog nooit uit de mond van de grootste wijze gehoord hebben.

[7] Ja, deze buitengewoon vriendelijke God, die jullie beter kennen dan wij , zij uit al onze levenskrachten hogelijk geloofd en geprezen; want Hij heeft ons zeker met Zijn heilige wil de weg hierheen gewezen, en heeft Zich door jullie nader en duidelijker aan ons, blinde zoekers, geopenbaard, dan ooit tijdens ons jarenlange zoeken naar Zijn mogelijke bestaan.

[8] Ja kijk, vriend, jouw huis hier ziet er in alles ook zo goed verzorgd uit, dat je daaruit kunt opmaken - ook al zou men jou niet kennen -, dat je een zeer vermogend en zeer wijs huisvader moet zijn! Maar als men je huisgenoten naar je zou vragen en zij dan met de beste wil van de wereld helemaal niets zouden kunnen vertellen over je bestaan, dan zou dat zeker iets heel onbehagelijks zijn, wat het hart droevig zou stemmen. Want wanneer een huis zonder twijfel toebehoort aan een wijs huisvader en op zo'n manier is ingericht, dat ieder verstandig mens zich daar hogelijk over moet verbazen en die hij zeer moet bewonderen, dan is het immers ook wel te begrijpen en niet kwalijk te nemen dat men moeite doet, zo'n wijze huisvader beter te leren kennen. Maar het wordt voor iemand die daar moeite voor doet wel steeds beklemmender, als hij na lang zoeken en vragen alleen maar heel onmiskenbare en duidelijk aanwijsbare sporen van het bestaan van die wijze huisvader ontdekt, maar hem zelf nooit of te nimmer vindt.

[9] Na verloop van tijd krijg je dan het gevoel van een zoon die zijn vader boven alles liefheeft, maar wiens vader vertrokken is naar zijn vele landerijen en heel lang wegblijft. De zoon wordt van dag tot dag banger. Hij probeert met het wereldse gezelschap dat hem omringt zo goed en zo kwaad als dat gaat zijn verdriet te verdrijven; maar de ene droeve nacht volgt op de andere en de dagen verstrijken, maar de vader komt noch op een nacht noch op de mooiste dag weer bij zijn zoon terug. Dan wordt het de zoon tenslotte zo ondragelijk bang om het hart, dat hij zich opmaakt om de vader, die hij zo innig liefheeft, te gaan zoeken. Hij bezoekt alle bezittingen van zijn vader en vindt onmiskenbare sporen, waaraan hij duidelijk kan zien dat zijn vader er geweest is. Kortom hij vindt letterlijk alles, -behalve zijn vader! Hij daalt afin de diepten van de aarde en klimt op de toppen van de hoogste bergen en roept luid: 'O lieve vader, waar bent u? Waarom, waarom mag uw zoon u niet vinden? Heeft hij tegen uw zelden gehoorde gebod gezondigd, vergeef hem dan, de arme, de zwakke, de blinde, en laat uw heilige vaderstem horen!'

[10] En zie, zo zoekt de zoon de vader, en zo roept hij hem. Alles vindt hij, en hij hoort hoe de wind door de bossen ruist,hoe de storm over landen en zeeën raast, ja hij verneemt de veelstemmige harmonie van de vrolijke zangers in de lucht en hij ziet bliksems uit de wolken schieten; alleen het gezicht van zijn vader duikt nergens op, en zijn stem laat geen echo weerklinken.

[11] En zie, zo vergaat het ons, zonen van het grote Indië, al heel lang en niemand van ons weet nog wie ons boek der boeken Ja seam zkrit aan de mensen heeft gegeven! Maar één ding van het boek blijft altijd waar, namelijk dat de ene grote huisvader van alle mensen van ons rijk altijd maar verborgen blijft en ook zal blijven; want als de zoekers hem niet kunnen vinden, hoe zullen zij die hem niet zoeken hem dan vinden!

[12] Maar wij zijn hier zo gelukkig geweest het dichtst bij de sporen van Zijn bestaan te komen en daarom alleen al zijn wij overgelukkig; hoe gelukkig zouden wij echter zijn als wij Hem zouden vinden, zien en in alle liefde en deemoed zouden kunnen spreken! Maar mochten wij die genade niet waardig zijn - wat wij nu zelf wel inzien en begrijpen -, dan vragen wij jullie allen, beste vrienden, om ons niet te vergeten als jullie voor Zijn heilige aangezicht staan!

[13] En hiermee zij nog één keer op deze avond Hem en ook jullie, Zijn vrienden, onze lof en prijs gebracht uit de diepst van ons hart!’

 

109 Alles op zijn tijd

De Heer en de lichamelijke orde

 

[1] Deze woorden hadden alle aanwezigen opnieuw in een verheven stemming gebracht, en heimelijk zei Petrus tegen Mij: 'Heer, zie toch eens, hoe deze mensen naar U verlangen! Waarom geeft U Zich nog steeds niet aan hen te kennen!’

[2] Ik zei: 'Ik weet wel waarom, en jij hoeft je daar niet om te bekommeren! Jullie lijken allemaal nog erg op onervaren kinderen, die, lang voordat de vrucht van een boom goed rijp is, al begerig zijn om hem te eten. Weet je dan nog niet, dat op deze aarde alles zijn tijd heeft en moet hebben? Ik voel in Mijzelf een grote behoefte om Mij aan dit drietal bekend te maken; maar de liefde in Mij en de eeuwige wijsheid daaruit zeggen: 'Niet vóór de juiste tijd!' Want één ogenblik te vroeg kan heel veel bederven, wat daarna pas na een langdurige beproeving van de vrije wil weer goedge­maakt kan worden. Het is al genoeg dat de zwakheid van de geschapen mensen vaak zondigt; wat zou er gebeuren als ook de eeuwige Meester van de scheppende, onveranderlijke orde, tegen Zichzelf in zou gaan door buiten Zijn orde te treden? Geloof Mij, dat Ik hier beslist meer voel en waarneem dan jij en allen die hier zijn; maar Ik ken ook Mijn eeuwige orde, waartegen in een bepaald opzicht ieder mens en iedere engel kan zondigen, maar Ik nooit in der eeuwigheid, omdat het verlaten van Mijn eeuwige orde meteen het einde van alle schepselen tot gevolg zou hebben. Want als de basis van een tempel of huis zou wegvallen omdat hij vermolmd en verrot is, wat zou dan het gevolg zijn voor de tempel en het hele huis?!

[4] Ik prijs je geloof in jou en ook je hart, - maar met je pijn heb Ik vóór het juiste tijdstip niets te maken! Denk en voel met Mij, dan zal je weg gemakkelijk zijn!’

[5] Nadat Petrus dat van Mij gehoord had, zei hij geen woord meer en bewaarde deze woorden diep in zijn hart.

[6] De magiër had echter toch opgemerkt dat Ik dat tegen Petrus zei en hij richtte zich meteen tot Rafaël en zei: 'Lieftallige wondervriend! Ik heb nu een man van eerbiedwaardige gestalte ontdekt, die heel bijzondere en veelzeggende woorden tegen een oude man heeft gesproken. Dat moet een heel wijs man zijn! Zou je me niet willen zeggen wie hij is? Want ik moet je eerlijk bekennen dat een soort heimelijk en onverklaarbaar iets mij en ook mijn beide metgezellen heel erg naar hem toe begint te trekken. Die man zou ik wel voor elke prijs ter wereld nader willen leren kennen! Als jij dat voor mij zou kunnen doen, zou ik je graag een groot offer brengen!’

[7] Rafaël zei: 'Mijn vriend, heb geduld; want alles kan niet zo plotseling gaan als met je grote diamant, die ik uit het binnenland van Indië hierheen heb gehaald! Want waar de vrije wil van een mens in het geding is, mag geen enkele almachtige dwang hem de voet dwars zetten. Wacht dus maar af! We zullen nu meteen weer naar buiten gaan, dan zul je nog gelegenheid genoeg krijgen om de man die jou zo opvalt, beter te leren kennen. Maar nu moet je alles geduldig afwachten!'

[8] Daar legde de magiër zich bij neer en wij gingen weer naar buiten en namen op de hoogte onze oude plaatsen weer in. Voor de magiërs werd bij ons plaats gemaakt.

 

110 De hevige noordenwind, de bedoeling daarvan De Dode Zee

 

[1] Toen we de plaatsen van voorheen weer hadden ingenomen, begon er uit het noorden een vrij sterke koele wind te waaien, en Lazarus zei zachtjes tegen Mij: 'Heer, als de wind nog sterker wordt dan hij nu al is, zullen we gauw weer het huis in moeten!’

[2] Ik zei: 'Vriend, als Ik het niet wilde, waaide deze wind niet; maar omdat Ik het wil, waait deze wind nu, die Ik in Mij heb opgeroepen. En hij is ook goed, omdat Ik hem nu wil; want alles wat de Vader in Mij wil, is goed. Daarom hoeft niemand voor deze wind terug te schrikken omdat die wat koel is, en niemand hoeft bang te zijn dat hij ziek wordt. Dadelijk zul je merken en ook begrijpen, waarom Ik deze wind nu laat waaien.'

[3] Toen Ik dat tegen Lazarus gezegd had, nam de wind nog in kracht toe, en de Indiërs richtten zich tot Rafaël en zeiden: 'Luister eens, lieftallige en zeer machtige, wijze jongeman. Dat een mens volgens de leer die jij aan ons bekend gemaakt hebt - namelijk door het één worden met de zuivere levensgeest uit God - werkelijk wonderbaarlijk grote dingen kan doen door de kracht en de macht van zijn wil, als hij die met de goddelijke wil verenigt, vonden wij allen heel goed te begrijpen en overtuigend; maar zo nu en dan duiken er toch weer verschijnselen op in de grote natuur van de wereld, waartegen zelfs de volmaaktste mens met alle kracht van zijn wil tevergeefs de strijd aanbindt! Daar is deze vervelende wind meteen een voorbeeld van! Het komt ons voor dat de elementen merendeels stom zijn en zich niet in het minst iets aantrekken van wat wij nog zo krachtig willen.’

[4] Rafaël zei: 'Daarin vergissen jullie je heel erg! Als zelfs de hardste steen zich ogenblikkelijk moet onderwerpen aan de macht van de met God verenigde innerlijke wil, hoeveel te meer dan de lucht, die uit louter zielenspecifica bestaat en dus veel nauwer verbonden is met de innerlijke geest dan een grove materiële steen.

[5] Ik zeg jullie echter, dat deze wind, die jullie wat ongemakkelijk voorkomt, juist nu zo hevig is, omdat wij dat willen; waarom wij dat willen, zal uit het volgende wel blijken. Richten jullie je blik maar in de richting die de wind heeft, dan zullen jullie al gauw gaan inzien, waarom de wind steeds in hevigheid toeneemt!’

[6] Daarna richtten niet alleen de drie magiërs, maar alle aanwezigen hun ogen in de richting waarin de wind woei. Maar wat ontdekten zij al gauw in de omgeving van de Dode Zee, die niet zo erg ver van Jeruzalem ligt? Er stegen dikke rookwolken op, die de zuidelijke horizon bedekten en zo nu en dan werden vlammenzuilen zichtbaar, die echter steeds weer snel doofden.

[7] Toen de hoofdmagiër en zijn metgezellen dat ontdekte, zei hij tegen Rafaël: 'Wat is er aan de hand, en wat gebeurt daar? Is dat een plaats, misschien een stad die in brand staat?'

[8] Rafaël zei: 'O nee, m'n beste vrienden, er bevindt zich daar een vrij groot meer, dat hier door de joden de 'Dode Zee' wordt genoemd, omdat daarin en ook daarboven tot hoog in de atmosferische lucht geen dier ook maar een uur in leven kan blijven.

[9] Alle vissen en andere waterdieren gaan in het water van dat meer dood, evenals de vogels in de lucht erboven, zodat men ze dan ook maar hoogst zelden boven het meer ziet vliegen. ja, zelfs planten en gewassen van wat voor soort ook blijven noch op de bodem noch ergens aan de oevers voor langere tijd in leven; want onder dit meer bevindt zich een uitgestrekte en diep in het binnenste van de aarde gaande aardlaag, waarin grote opeenhopingen van zwavel­ en aardpek voorkomen, dat op bepaalde tijden ontbrandt en op sommige plaatsen - natuurlijk onder water -met groot geweld de bodem van het meer losscheurt, waarbij het vuur met geweld door­ en boven het water naar buiten breekt, maar al gauw weer moet doven, omdat het water in de opengereten spleet dringt en het verder branden van de zwavel en het pek belet. En al is zo'n scheur weer gedicht door het water of doordat hij zichzelf weer sluit, dan ontstaan er op een andere plaats weer nieuwe uitbarstingen, die natuurlijk op dezelfde wijze na korte tijd weer gedempt worden.

[10] Zodra het vuur onder het behoorlijk grote meer eenmaal actief wordt, blijft dit met grote hevigheid altijd enkele uren doorgaan; maar de nawerking, die gewoonlijk bestaat uit rook en damp, die voortdurend op een aantal plaatsen uit het meer opwelt, duurt in steeds afnemende mate vaak nog een aantal dagen en dan is het een mens niet geraden in die tijd, en zeker niet tegen de wind in, het meer te naderen, omdat de kwalijke lucht, die zich bij zulke gelegenheden boven het meer ontwikkelt, het natuurlijke leven van de mens en ook van ieder dier zou verstikken.

[11] En kijk, omdat de uitbarsting nu heel heftig is en de sterke giftige walm met de zuidelijke wind maar al te snel op ons toe zou komen en groot onheil zou aanrichten, heeft de almachtige wil van de enige, ware God de koude noordenwind laten komen, die rijk is aan levensstoffen en die ten eerste sterker wordt naarmate het vuur onder het meer merkbaar toeneemt en ten tweede de walm en de damp ver weg naar de woestijnen van Arabië drijft, waar hij niemand veel schade kan berokkenen, omdat daar, vooral in de wijde omtrek van het meer, niet licht enig levend wezen woont.

[12] Als jullie over wat er nu gezegd is dieper nadenken, zullen jullie de reden wel begrijpen waarom de koele noordenwind is gaan waaien en het hem niet toevalligerwijs vanzelf te binnen is geschoten om te komen, maar dat een heel wijze en zeer machtige wil hem dat bevolen heeft. Daaruit blijkt dus wel duidelijk, dat de met God vereende wil van een volmaakt levend mens ook over alle elementen kan gebieden, en dat deze zich daar naar moeten schikken.

[13] Zo kun je eveneens een blik op de wijsheid en op de wil van God werpen, als ik je laat zien dat dit gevaarlijke meer wel van verschillende kanten toevoer heeft, maar aan de oppervlakte van de aarde geen afvoer . En waarom is dat zo ? Omdat dit meer, zoals ook sommige andere van zulke meren op aarde, ten eerste zijn water nodig heeft om het vuur dat zich eronder bevindt, te temperen, en ten tweede, omdat een bovengrondse afvoer van het pure gifwater het land tot in de wijde omtrek onvruchtbaar en onbewoonbaar zou maken; en daarom draagt de liefde, wijsheid en wil van de ware God ook zorg over hetgeen de blinde mens niet merkt en niet merken kan.

[14] Maar wie de schepselen en de verdere inrichting van de wereld met de ogen van de geest beschouwt, zal ontdekken dat Gods wil overal heerst, en hij zal op die wijze gemakkelijk de grote, heilige Vader vinden, die de werelden, de mensen en de geesten ordent en hij zal de kracht van Gods almachtige wil in zichzelf kunnen beproeven. Dan zal hij geen reden meer hebben om te vragen of de met Gods wil vereende wil van een mens soms ook over de elementen kan gebieden. -Heb je dat allemaal goed begrepen?'

 

111  De twijfels van de Indische magiër

 

[1] De hoofdmagiër zei: 'Ja, begrepen heb ik het wel, evenals mijn beide metgezellen; maar er blijven daarnaast nog zoveel vragen over als je je een volledige voorstelling wilt maken van de hoogste wijsheid van de enige, ware God. Want er zijn in de grote natuur naast de vele buitengewoon wijs geregelde dingen ook andere zaken, die op zichzelf wel wonderbaarlijk wijs zijn ingericht, maar die ten opzichte van de andere dingen helemaal niet zo voor de hand liggend wijs en doelmatig zijn.

[2] En kijk, lieftallige jonge vriend, door zulke beschouwingen worden meestal juist die mensen misleid die zich het meest met het zoeken naar een wijze en almachtige God bezig houden, en in plaats dat zij God volledig leren kennen, vindt juist het tegendeel plaats. Zij ontdekken namelijk wel een kracht en macht die op zich alles heel wonderbaarlijk en kunstig heeft gevormd en ingericht, maar die zelf in zekere zin niet in staat is zich rekenschap te geven, waarom zij het een en ander op die bepaalde manier heeft gevormd en waarom bijvoorbeeld het een er is terwille van het ander!

[3] Ik besef dat het waarschijnlijk een heel nutteloze vraag van mij is; maar wie in zichzelf nooit enige twijfel heeft, toont daar toch klaarblijkelijk mee aan dát het hem weinig of helemaal niets kan schelen, of er een God is en hoe die er uitziet, en of de ziel van de mens na de dood van het lichaam als een individu dat van zichzelf bewust is, levend voort bestaat en hoe en waar.

[4] Maar omdat ik al een oude zoeker ben, ben ik ook een oude twijfelaar en daarom vol vragen. En zodoende heb ik jouw beschrijving over jullie gevaarlijke meer, de onderaardse pek­ en zwavelafzetting, de tijdelijke ontbranding daarvan en vervolgens het komen van de koude noorden­wind, die nu nog hard waait, zeer in overeenstemming gevonden met de macht en de wijsheid van een ware en goede God, zoals ook alles bij het gevaarlijke meer heel doelmatig is ingesteld, om te zorgen dat die uitwa­seming niet nadelig wordt voor de levende schepselen. Dat alles lijkt me in en op zichzelf volkomen in orde; maar dan rijst juist over het gevaarlijke meer een heel andere vraag, die wij zelf nooit kunnen beantwoorden:

[5] Waarom heeft dan de God, die zo wijs en goed is, eigenlijk zo'n gevaarlijk meer geschapen? We kennen veel grote rijken en landen die zonder een dergelijk meer bestaan. Waarom moet er juist hier één zijn? Waartoe dienen die grote onderaardse pek­ en zwavellagen en waarvoor die giftige dampen, waarin geen mensen, dieren, planten en bomen kunnen leven? Zijn zulke gevaarlijke meren op aarde uiteindelijk toch nog ergens goed voor en zit daár een bepaalde wijze bedoeling achter, of zijn zij alleen maar toevallig ontstaan en heeft God vanwege hun bestaan zulke maatre­gelen getroffen, dat zij voor de wat edeler schepselen die daar in de nabijheid leven niet te schadelijk worden?

[6] Zou een zeer wijze en goede God een goed doel dan niet anders dan door een slecht middel kunnen bereiken? Kijk, beste jonge, goddelijk wijze en machtige vriend, als je daar steeds meer over gaat nadenken en piekeren, kom je uiteindelijk vaak tot heel vreemde conclusies!

[7] Je kunt bijvoorbeeld zeggen: Een goede God kan niets scheppen wat slecht is; want in honing is geen bitterheid. Dan moet er dus ook een kwade antigod zijn, die voortdurend in strijd is met de goede God, maar hem nooit kan overwinnen, zoals ook de goede God de kwade niet kan overwinnen. De goede God schept voortdurend goede dingen, de kwade vernielt de werken van de goede God echter altijd.

[8] Maar als je dat aanneemt, is het treurig om een schepsel en extra treurig om een van zichzelf bewust mens te zijn, omdat hij steeds zijn zekere vernietiging voor ogen heeft. Want wat voor vreugde kan mij een leven en een bestaan geven dat ik na korte tijd voor eeuwig zal verliezen, en bovendien nog met grote pijn en vol angst en vertwijfeling!

[9] Uiteindelijk wil je ook dit niet aannemen en zegje: Er is helemaal geen god, óf er zijn er net zoveel als er schepselen zijn, waarbij iedere god zijn schepselen schept en zich om niets anders bekommert; óf er is helemaal geen god, maar een natuurkracht, die, zonder te weten dat zij bestaat, toch steeds maar door werkt omdat zij door de omstandigheden, die zich uit zichzelf blind en toevallig hebben ontwikkeld, op een bepaalde manier moet werken. Zoals ook de wind helemaal blind en zonder enige wil en zonder enig verstand waait en van richting verandert, wanneer hij op een rotswand stuit, die hem dan dwingt een andere richting te nemen. Dat verschijnsel ziet men ook bij beken en rivieren; zij moeten hun richting net zo vaak wijzigen als zij in hun blindheid op voorwerpen stuiten, die hen dwingen ongewild een andere richting te nemen.

[10] Een zaadkorrel valt in goede aarde en draagt rijkelijk vruchten, terwijl een even gezonde zaadkorrel in slechte aarde valt, daarin wegkwijnt en helemaal geen vruchten oplevert. Noch het zaad noch de grond zijn zich bewust van hun kracht en mogelijkheden; maar een bepaalde omstandig­heid, die ook weer door andere toevallige omstandigheden veroorzaakt werd, heeft de ene bodem vet en de andere mager gemaakt en die omstandigheid maakt, dat een zaadje goed of slecht gedijt.

[11] Dan kun je onderzoeken en denken watje wilt en over de hele aardbol ervaringen opdoen, en nergens op een bepaalde goedberekende ordening stuiten, maar alleen op pure toevalligheden waarbij dan de ene de andere veroorzaakt.

[12] Wel, door zulke onderzoekingen gaat de godheid bij de mens verloren en kan dan niet zo gemakkelijk weer teruggevonden worden. Jij had waarschijnlijk volkomen gelijk met te zeggen dat de mens door het nauwkeurig onderzoeken van allerlei verschijnselen in de grote natuur een enig ware, wijze en almachtige God kan vinden, -dat zal ook wel waar zijn; maar als men als nauwgezet onderzoeker tenslotte op dingen stuit die met goedberekende orde niets te maken schijnen te hebben en zodoende het bestaan van een enig ware, wijze, goede en machtige God ongeloof­waardig maken, zoals die pek­ en zwavellaag onder het gevaarlijke meer, -wat dan? Dan, vriend, kan een mens zich niet meer zelf helpen, maar dan moet God hem helpen, als Hij werkelijk bestaat; helpt Hij hem echter niet, dan is Hij er of in werkelijkheid helemaal niet, óf Hij bekommert zich niet om de mensen, óf Hij is niet in staat zonder bepaalde voorwaarden de mens te helpen, zoals je dat dagelijks maar uit al te veel ervaringen kunt opmaken. [13] Wil je mij daarom de reden duidelijk maken, waarom dat gevaarlijke meer zich daar bevindt, dan staat ons niets in de weg om nog verder over dit toch wel heel belangrijke punt met elkaar te spreken!’

 

112 De verschillende vormen van al het geschapene

 

[1] Rafaël zei: 'Weet je, m'n vriend, over dat punt kunnen we niet zo gemakkelijk met elkaar spreken; want wat dat betreft ben je nog lang niet ver genoeg en nog te veel vervuld van je oud-Indische wereldse wijsheid. Ik zou je dan eerst de hele innerlijke organische levensinrichting moeten laten zien en het hele organisme van de wereld en het doel daarvan helemaal moeten .onthullen, en dat gaat toch niet zo snel als jij het je met je Indische fantasie voorstelt; want daar is echt meer voor nodig dan de kennis die jullie in Indië hebben opgedaan. Maar ik zal je toch een paar aanwijzingen geven, waardoor je je al een bepaalde voorstelling kunt maken; neem het volgende aandachtig ter harte!

[2] Luister! Jij bent een mens. Je lichaam bestaat uit bijna ontelbaar vele organen, waar je helemaal niets van af weet. Zonder die organische inrichting van je lichaam zou het leven van je ziel daarin absoluut niet denkbaar zijn. En toch liggen de voornaamste organen van je lichaam niet bepaald zeer ordelijk in je lichaam! Kijk maar eens naar je aderen! Hoe onregelmatig lijken die door je armen te lopen! En toch heerst daarin de hoogste doelmatige orde. Kijk eens naar de plaatsing van je haren! Zowel op je hoofd als op je hele lichaam staan ze ordeloos door elkaar en toch is iedere haar door God geteld en op de juiste plaats gezet! En bij andere mensen. staan ze weer anders dan bij jou en staan toch ook op de juiste plaats, omdat het de Heer in Zijn wijsheid behaagd heeft om vrijwel ieder mens een andere gedaante en ook een andere gemoedsgesteldheid te geven, zodat zij zich onder elkaar gemakkelijker kunnen herkennen en elkaar dan als mensen liefhebben.

[3] Zo heeft de Heer zelfs de huisdieren een enigszins verschillend voorkomen gegeven, opdat de mensen hun huisdieren gemakkelijker kunnen herkennen, terwijl de wilde dieren uit het bos allemaal zo veel mogelijk op elkaar lijken, omdat het voor geen enkel mens noodzakelijk is die te herkennen. Kijk ook eens naar de huisvogels en de wilde vogels in de lucht, ook bij hen zul je diezelfde omstandigheid tegenkomen!

[4] Laten we eens aannemen dat op aarde alle landstreken als twee druppels water op elkaar zouden lijken en ieder huis er ook precies zo uit zou zien als elk ander en ook niet groter of kleiner mocht zijn, dan zou ik van jou wel eens willen weten hoe jij, als je ver weg bent, je vaderland ooit ergens terug zou kunnen vinden!

[5] Kijk vervolgens eens naar de vruchtbomen die bij het ene huis horen, en ook naar die, die bij een ander huis staan, dan zul je in hun vormen een grote verscheidenheid ontdekken, ondanks dat het één en dezelfde soort is! En dat heeft God ook toegelaten, opdat iedere eigenaar zijn bomen als oude goede vrienden al van verre kan herkennen.

[6] Ik zal je echter nog een voorbeeld geven voor we tot de hoofdzaak zullen overgaan, luister dus! Kijk, hoe zou het zijn als bijvoorbeeld alle meisjes, oud of jong, precies dezelfde gezichten zouden hebben en even groot zouden zijn, er hetzelfde zouden uitzien en op dezelfde manier gekleed zouden gaan, zoals dat het geval is bij de vogels in de lucht en de wilde dieren in het veld en het bos? Zou je dan je dochters wel kunnen onderscheiden van je vrouw, of van de dochters van je buurman, of van je moeder, of van je zusters? Als je vader er precies zo uit zou zien als jij en je zoons, hoe zou je dat als denkend mens bevallen? Volkomen gelijke omgevingen, met volkomen gelijke menselijke gestalten en vormen, kort en goed, alles, jong of oud zou volkomen gelijk zijn, helemaal één en hetzelfde, - hoe zou je dat bijvoorbeeld bevallen?'

[7] De magiër zei: 'O vriend, zoiets zou voor ons de dood betekenen terwijl we nog leven! Ach, houd maar op met zulke absurde voorbeelden! Dan zou immers ook al het denken bij de mens helemaal ophouden, want dat is zonder vergelijkingen eigenlijk onmogelijk! Wel,ik zie al, waar je eigenlijk naar toe wilt! Maar ga maar door; want ieder woord uit jouw mond is duizendmaal duizend pond zuiver goud waard!’

 

113 De noodzaak van de verscheidenheid van al het geschapene

 

[1] Rafaël zei: 'Je hebt goed geantwoord; want bij zo'n gelijkvormigheid van de schepselen zou iedere levensprikkel en daarmee ook al het denken ophouden. Het uiterlijke denken wordt immers op gang gebracht doordat een mens de verschillende dingen met hun zeer afwisselende en verschil­lende vormen met zijn gezonde zintuigen beschouwt, ze vergelijkt en over hun doelmatige verhoudingen nadenkt en oordeelt, op de vele verschil­lende vormen let en die dan ook verschillende namen geeft, waardoor de gesproken menselijke taal en later ook de taal van de schrifttekens is ontstaan.

[2] Als echter de ene streek en de andere, de ene boom en de andere, ook het ene dier en het andere en alle mensen, mannen en vrouwen, ouders en kinderen, jong en oud volkomen op elkaar zouden lijken, wat voor prikkel zou dat dan wel op de zintuigen van de mensen uitoefenen? Totaal geen! Hij zou dan heel weinig op te merken hebben en nog minder om over na te denken; ook de mondelinge en de schriftelijke taal zou heel beperkt zijn en kijk, dat zou zonder meer het geval zijn als de alwijze God de werelden en de schepselen allemaal volgens jouw strenge voorstellingen van orde geschapen zou hebben!

[3] Maar omdat God nog oneindig veel wijzer is dan wij ons kunnen voorstellen, heeft Hij ook alles in een veel betere orde geschapen dan wij ons dat ooit kunnen indenken. Hij is voortdurend Leraar en Meester van de mensen, omdat Hij in Zijn schepselen zo'n oneindige verscheidenheid heeft aangebracht, opdat de mens, terwille van wie alles is geschapen, alle verschillende schepselen van allerlei soort en vorm zal beschouwen en ze gemakkelijk zal herkennen en ook een naam zal geven. Hij zal over hen nadenken en kan ze dan ook op de een of andere wijze in zijn voor­ of nadeel gebruiken, - wat hij echter, zoals aangetoond, volgens jouw manier van orde nooit gekund zou hebben.

[4] Zou je bijvoorbeeld ooit liefde voor een bepaalde vrouw kunnen opvatten als zij aan alle andere vrouwen zo volkomen gelijk zou zijn als de ene huisvlieg aan de andere? Je zou je vrouw helemaal niet kunnen herkennen, net zomin als je een huisvlieg kunt herkennen en zou kunnen zeggen: 'Kijk, dat is mijn lieveling!' Want zodra je lievelingsvlieg tussen de andere verdwenen was, zou je hem beslist nooit meer als de jouwe kunnen herkennen, en precies zo zou het je met je vrouw vergaan en je vrouw ook met jou.

[5] Aan dit alles kun je zien, dat juist aan de wanorde, die volgens jou onder Gods schepselen heerst, veel grotere en echtere bewijzen voor het bestaan en voor de hoogste liefde en wijsheid van een almachtige Schepper ten grondslag liggen dan aan de orde, die jij al zo lang zocht en toch niet kon vinden!

[6] Ik heb je er al op gewezen, dat de aderen die je bij je handen en voeten, en ook bij je hoofd kunt zien en goed kunt observeren, niet precies in die volkomen symmetrische orde onder je huid zijn aangebracht die jij voorstaat, maar je kunt zien dat ze bij jou, evenals bij ieder ander mens, heel duidelijk verschillende vormen hebben. Ja waarom dan die onorde­lijkheid?

[7] Kijk, je zult niet gemakkelijk ooit twee mensen aantreffen die er volkomen gelijk uitzien! Zoals God de Heer echter, om de duidelijk aangegeven redenen, de uiterlijke vormen heel verschillend vormt, zo vormt Hij ook het organisme van de mens verschillend en eveneens de talenten van iedere ziel. Want als alle mensen precies dezelfde talenten zouden hebben, dan zouden zij elkaar al gauw helemaal niet meer nodig hebben en naastenliefde zou een woord zonder betekenis zijn.

[8] Nu heb je gezien dat, wat volgens jou wanorde is, het zekerste bewijs is voor Gods bestaan en voor de hoogste, meest wijze en liefdevolle orde uit God. Dan kunnen we nu weer terugkeren naar ons gevaarlijke meer!’

 

114 De aarde als organisme

 

[1] (Rafaël) : 'Kijk, de structuur van dit en nog andere soortgelijke meren is door de Schepper even wijs geordend als al het andere dat ik je op dit gebied heb laten zien en heb meegedeeld.

[2] Je hebt een lichaam, dat door spijs en drank en door het regelmatig inademen van zuivere lucht gevoed, onderhouden en op natuurlijke wijze in leven gehouden wordt. De voedende bestanddelen zijn in de spijzen en dranken in dezelfde geringe mate aanwezig als in de ingeademde lucht. Je ademt lucht in, maar je moet bijna evenveel uitademen als je eerst ingeademd hebt; slechts een klein, nauwelijks weegbaar deel wordt in je longen aan het bloed afgegeven, en dat is het meest belangrijke deel, waardoor je leven gevoed wordt, het andere deel wordt weer uitgeademd. Je eet verschillende spijzen en drinkt eveneens verschillende dranken. Wat je eet en drinkt bestaat echter niet alleen uit pure voedingsstof voor je lichaam, maar is voornamelijk een drager daarvan; slechts een etherisch minimum blijft als voeding in je achter, al het andere moet langs de bekende weg weer uit je lichaam verwijderd worden.

[3] Wel, evenals dat bij mensen, dieren en zelfs bij planten noodzakelijk is, omdat zij anders niet in leven zouden blijven, is dat ook bij een hemellichaam het geval! Een hemellichaam moet organen hebben om zijn inwendige overtollige vuil naar buiten op zijn huidoppervlakte te kunnen uitstoten. En nu kijken we nog een keer naar ons gevaarlijke meer en dan ontdekken we dat het een even noodzakelijk orgaan van de aarde is om het inwendige, niet meer bruikbare afval naar buiten te brengen, als een aantal vergelijkbare organen van het menselijke lichaam, die je wel niet onbekend zullen zijn.

[4] De aarde is evengoed een organisch levend wezen en heeft zelfs ook een zieleleven, zoals jij en ieder ander schepsel, en zij ademt en werkt en leeft in de oneindige scheppingsruimte.

[5] De ervaring zal je echter geleerd hebben dat het afval van mensen, dieren en planten als mest op de velden, zoals akkers, weiden en wijngaar­den heel goed gebruikt kan worden; ik zeg je echter: Wat het dierlijke afval in het klein is, is het afval van de aarde in groter en algemener verband.

[6] De vruchtbare bodem van de aarde, ook de bergen en de zeeën zijn eigenlijk afval van de aarde; want dat alles ontstond door het inwendige levensvuur van de aarde, maar natuurlijk al onvoorstelbaar lange tijd geleden. En alles wat naar de oppervlakte van de aarde gebracht wordt, zoals zwavel, pek, zout, water en allerlei mineralen en metalen, dient voor het vormen van de vruchtbare aarde, zonder welke geen plant, geen boom en dus nog minder een dier of zelfs een mens zou kunnen bestaan.

[7] Als dus de aarde door haar eigen organen en poriën nog heden ten dage doet wat zij volgens de zeer wijze regeling van de eeuwig grote Schepper al ondenkbaar lange tijd geleden heeft gedaan en doen moest, dan kan men dat niet slecht noemen, maar dan is alles goed.

[8] Als een stuk grond of zo 'n meer niet geschikt is voor het natuurlijke leven van planten, dieren en mensen, dan is dat daarom met. slecht. De mens heeft hersens en verstand en kan dergelijke plaatsen, die nog met geschikt zijn voor bewoning, mijden. De aarde heeft gebieden in overvloed die rijp zijn om te bewonen en de mensen kunnen daar volkomen tevreden mee zijn. De zee beslaat als geheel nog een veel groter oppervlak dan het droge land. Wie zal er zeggen: 'Kijk, wat onwijs heeft God daar gehandeld door niet liever het grootste deel van de aarde tot vruchtbaar land in plaats van tot zoveel onbruikbaar water te maken! Wij mensen, en zeker ook de meeste landdieren en ook de meeste planten, zouden aan de meren, stromen, rivieren, beken, bronnen en de regen en sneeuw meer dan genoeg hebben!’

[9] Ja, zeg ik, dat zou wel kunnen als alle meren, stromen, rivieren, beken, bronnen en de regen en de sneeuw ergens anders vandaan zouden komen dán nu juist uit die grote wereldzee. Als dit niet zo ging zoals het nu gaat, zou er ook geen zoetwater op het vasteland zijn.

[10] Ik geloof dat ik je twijfels nu wel op een heel natuurlijke manier gecorrigeerd heb. Als jij daarop acht slaat zal het bestaan van een ware God, Zijn liefde, goedheid, wijsheid en macht volkomen duidelijk voor je zijn en geen enkel verschijnsel ter wereld zal je meer afbrengen van je ware geloof en het juiste kennen van een ware God.

[11] Als iemand je echter met een zekere welbespraaktheid een andere leer wil opdringen, leg hem dan alles zo uit, als ik het je heb uitgelegd. Neemt hij aan watje zegt, beschouw hem dan als een mens die de waarheid zoekt, en behandel hem als een broeder; neemt hij de overduidelijke waarheid echter niet aan, beschouw hem dan als een onverlicht mens, die een heiden en een ketter is omdat hij de lichtende waarheid niet wil aannemen, en mijd hem en zijn gezelschap!

[12] Er moet echter ook onderscheid gemaakt worden tussen degene die de waarheid niet wil aannemen, en degene die de waarheid niet kan begrijpen en aannemen, tengevolge van zijn geestelijke armoede. De eerste verdient niet dat men nog langer geduld met hem heeft, omdat hij uit hoogmoed en eigendunk de waarheid niet wil aannemen, en alleen maar wil dat zich alles naar hem richt. Maar heb met de tweede geduld; want die mist niet de wil, maar het verstand! Als hij door jouw geduld .en liefde verstandiger wordt, zal hij de waarheid wel aannemen.

[13] Ik heb je nu veel uitgelegd. Als je het overdenkt, zul je de grotere dingen vanzelf in je vinden. Je geest uit God zal je de diepten en hoogten van de waarheid laten zien. Vraag nu echter jezelf in je hart af, of je alles wat ik gezegd heb ook goed hebt begrepen!’

 

115 Het nut van de giftige bomen in Indië

De ontwikkeling van de aarde

Het zich verplaatsen van de zeeën

 

[1] Toen zei de magiër: 'Het begint me te dagen zoals vroeg in de ochtend voor zonsopgang; maar dat zijn zaken die eerst goed wortel moeten schieten, voor ze mij volledig eigen zijn. Maar dat het zo is zoals je me nu hebt laten zien, daaraan twijfel ik geen ogenblik meer. Alleen een klein vraagje zou ik nog willen stellen. Als je grote geduld met mij nog niet helemaal op is, zou ik je willen vragen ook nog deze kleine vraag te willen beantwoorden, om mijn inzicht te vergroten.’

[2] Rafaël zei: 'Laat ook dat verzoek nog maar horen! Wat is het? Spreek!'

[3] De magiër zei: 'Kijk, lieftallige en buitengewoon wijze jongeman! Bij ons in Indië, en wel op een groot eiland en ook in sommige dalen aan de kust, die eigenlijk heel weelderig begroeid zouden kunnen zijn, groeit een speciale struik, een ware schrik voor het land. Dit struikgewas is zo kwaadaardig en giftig, dat het door zijn uitwaseming tot in de verre omtrek alles doodt wat maar in de buurt komt. Het is veel gevaarlijker dan dit eerder genoemde meer en kan niet uitgeroeid worden. Onwetende mensen komen toch zo nu en dan in de buurt van die gewassen en moeten vervolgens een jammerlijke dood sterven.

[4] Wel, waartoe dient zo'n waar hels gewas?'

[5] Rafaël zegt: 'Ja, m'n beste vriend, zo'n gewas heeft een grote en voor de mensen belangrijke betekenis in het land waar de Heer van hemel en aarde het laat groeien; want het is aan de mensen van dat land gegeven als een trouwe wachter, die hen ervoor waarschuwt om dergelijke stukken land op aarde niet te bewonen, omdat God de Heer deze, voor het behoud van de aarde, voor iets heel anders heeft bestemd.

[6] Aan jullie stamvaders werd reeds getrouw geopenbaard dat zij die dalen moesten mijden en niet moesten bewonen, daar deze nog lang niet rijp zijn voor bewoning en dat daar onder de aarde nog ruwe elementaire krachten heersen. Ook was hun bekend dat de genoemde struiken er zijn om het uitgewasemde gif uit de diepten der aarde in zich op te nemen, opdat het geen andere verder gelegen landstreken zou vergiftigen en onbewoonbaar zou maken.

[7] Als de mens hiervan eenmaal in kennis is gesteld en hem dat door leraren duizend jaar lang is voorgehouden, dan kan toch niemand zich er meer over opwinden, wanneer hij zich ondanks die waarschuwing toch naar plaatsen op aarde begeeft, waarvan hij zou moeten weten dat die nog lang niet geschikt zijn voor de komst van mensen en dieren. -Begrijp je dat ook?'

[8] De magiër zei: 'Ja, ook dat begrijp ik nu! Maar hoe komt het dan dat sommige streken op aarde eerder geschikt zijn dan andere?'

[9] Rafaël zei: 'Je bent echt nog helemaal blind! Heb je wel eens een mens gezien bij wie al zijn lichaamsdelen opeens helemaal volwassen werden? Hoe lang duurt het wel niet voor een mens lichamelijk helemaal volwassen wordt, en hoe lang tot zijn ziel volledig door het leven gerijpt is! Denk je dan dat God, die de wijsheid Zelf is, ergens voorbij zou gaan aan Zijn eeuwige orde? O, absoluut niet! God is de volmaaktste orde Zelf en weet heel precies wat Hij, hoe Hij en waarom Hij het zo doet!

[10] Kijk naar de hoge bergen om ons heen! Die waren vele duizenden jaren geleden nog meer dan eens zo hoog en de dalen waren nog meer dan eens zo diep als zij nu zijn, gemeten vanaf de top van de bergen; maar toen waren zulke diepe dalen nog helemaal onbewoond, het waren uitsluitend meren met daarin allerlei reusachtige waterdieren.

[11] Toen liet de grote Heer en Meester van eeuwigheid verschrikkelijke stormen met bliksems en donderslagen en grote aardbevingen losbarsten. Die vermorzelden de hoge bergen en met het puin daarvan werden de diepe dalen gevuld. In plaats van de grote meren stroomden al gauw grote, machtige rivieren over de opgevulde vlakten der dalen en rolden met hun kracht de kleinere brokken steen op de bodem steeds maar in het rond, waardoor zij nog meer vermorzeld en zodoende veel kleiner werden; want al het zand in de stromen, rivieren, beken en zeeën is ontstaan door het fijnst mogelijke verkleinen van de eens in de oertijd zo reusachtig hoge bergen. Toen de dalen op die wijze gevuld waren, liet de Heer de rivieren ook langzaam maar zeker verdrogen en kleiner worden en zo werden hun oevers geleidelijk aan vruchtbaar land.

[12] En wat in de oertijden van de aarde gebeurde, gebeurt ook vandaag nog, al is het op kleinere schaal. En zo zie je dat God de Heer in Zich de eeuwige orde Zelf is en er echt geen behoefte aan heeft Zich hoe dan ook te overhaasten; want het is juist Zijn eigen hoogste zaligheid om te zien hoe in de hele eeuwige oneindigheid alles in de grootste orde, het een uit het ander, voortkomt en moet voortkomen. Daarom was jouw vraag, waarom de streken op de vaste aarde niet ineens bewoonbaar gemaakt worden, werkelijk overbodig!

[13] Kijk, ik zal je nog wat zeggen! De grote zee zal ongeveer om de 14000 jaar van het zuiden van de aarde naar het noorden of van het noorden van de aarde naar het zuiden verplaatst worden! Vanaf nu binnen ongeveer 8000 tot 9000 jaar staat de grote oceaan hoog boven deze berg, waarop wij nu staan en hierover praten. Daarentegen zullen in het zuiden grote landstreken weer drooggelegd worden, en mensen en dieren zullen daar voldoende voedsel vinden. Bij die gelegenheid zullen dan ook weer een aantal nu nog onrijpe en onbewoonbare plaatsen op de noord helft van de aarde rijp worden en bewoonbaar voor toekomstige generaties van men­sen, dat wil zeggen, zodra de noordelijke helft van de aarde weer vrijkomt van de zee.

[14] Nu denk ik dat ik jou als natuurgeleerde toch meer dan genoeg verteld heb, en ik kon je dat ook vertellen omdat ik weet dat jullie, wijzen uit het morgenland, de vorm en het wezen van de hele aarde zelf goed kennen, hoewel jullie dat voor de andere mensen steeds verborgen houden. - Heb je nu nog een vraag?'

[15] De magiër zei: 'Nee, jonge, voor mij volkomen onbegrijpelijk wijze vriend! Je spreekt over de hele aarde alsof je vanaf het oerbegin bij haar schepping aanwezig bent geweest en alles gezien hebt wat er met haar gebeurd is! En het allermerkwaardigste is dat wij je, naar eer en geweten, helemaal niet kunnen tegenspreken! Want volgens onze vele ervaringen in de grote wereld is het inderdaad precies, zoals jij het nu gezegd hebt en het bestaan van een ware, eeuwige God is voor ons meer dan zonneklaar bewezen en meer hebben we nu niet nodig, omdat wij nu door jou ook weten wat we moeten doen om God Zelf waarachtig te vinden.

[16] Hoe graag zouden wij jou voor deze grote goedheid meer dan koninklijk belonen, als je van ons een beloning zou aannemen; maar daar heb je je reeds uitdrukkelijk tegen verzet en dus blijft ons niets anders over dan je uit het diepst van ons hart te danken en je nogmaals te vragen om aan ons te denken, als je bij God de eeuwige Heer zult zijn.

[17] Maar nu zou ik nog enkele woorden willen spreken met de man tot wie ik mij bij het avondeten zo aangetrokken voelde; daarna zullen we graag blij en zeer getroost deze berg verlaten en naar beneden naar onze mensen gaan, en hun ook vertellen en bewijzen dat wij eindelijk geheel en al gevonden hebben waar wij zo lang tevergeefs naar gezocht hebben. Mag ik dan een paar woorden met die man spreken?'

 

116 De vraag naar de waarheid

 

[1] Nu antwoordde Ik: 'O ja, kom maar dichterbij! Ook al is deze nacht wat donker, wij zullen elkaar hopelijk ook in de nacht wat beter leren kennen! Wat heb je dan eigenlijk aan Mij te vragen? Wat wil je nog meer dan datgene wat Mijn jong uitziende dienaar je heeft gezegd en laten zien? Spreek, - maar gebruik niet veel woorden!'

[2] De magiër zei: 'U bent wis en zeker een groot en wijs man. U viel mij in de zaal op en mijn hart werd door uw aanblik zo ontroerd en tot u aangetrokken, dat ik mijzelf erg in toom moest houden om niet heel ongemanierd op u toe te snellen en u met alle geweld aan mijn hart te drukken. Dat was een gevoel dat ik nog nooit eerder heb gehad en daarom wilde ik u vragen, waarom ik en ook mijn beide metgezellen zo sterk door u werden aangetrokken, terwijl wij uw lieftallige dienaar toch heel gelijk­moedig konden bewonderen. O beste man, los dit raadsel toch voor ons op!'

[3] Ik zei: 'Het licht wekt het licht, de liefde wekt de liefde, en het leven het leven; want een dode kan geen dode opwekken en een blinde kan geen leidsman van blinden zijn. Dat is de oorzaak van hetgeen je door Mij hebt gevoeld. Al het andere krijgen jullie later nog te horen.’

[4] Deze woorden maakten een diepe indruk op het drietal. Zij zwegen en dachten er bij zichzelf diep over na; maar wij keken rustig verder naar het verschijnsel in het zuiden.

[5] Na enige tijd diep nagedacht te hebben over de woorden die de magiër van Mij gehoord had, zei hij tegen zijn twee metgezellen: 'Luister, hij moet een erg wijs man zijn; want hij zei met een paar woorden zo verschrikkelijk veel, datje daarover vele jaren lang zou kunnen nadenken en spreken. O, als hij ons nog eens een paar van zulke woorden zou willen zeggen, hoe gelukkig zouden we dan zijn! Maar hij schijnt evenals alle grote wijzen een man van weinig woorden te zijn; want meestal vinden zij de vragen die wij hun stellen, als mensen die nog niet zo wijs zijn, te onnozel en te bekrompen, ook al schijnen die naar onze begrippen heel verstandig te zijn. Maar hij zei toch zelf dat de liefde weer liefde opwekt, en wij hebben hem nu al erg lief en daarom zal ik hem toch nog wat vragen, voor wij naar onze herberg gaan.’

[6] Daar waren de twee anderen het mee eens, en de magiër kwam weer naar Mij toe en zei: 'O beste, wijze man, omdat ik uit uw woorden begrepen heb dat u zeer wijs bent, kon ik de innerlijke drang van mijn hart niet langer weerstaan, u met nog een vraag lastig te vallen; want u zei immers dat de liefde weer liefde opwekt en ik maak daaruit op dat u ons liefheeft' en uw liefde voor ons heeft dan ook zeker onze innige liefde voor u opgewekt, omdat wij u anders niet zo konden liefhebben als wij u liefhebben! Als u ons echter liefheeft zoals ook wij u liefhebben, zult u niet boos op ons worden, als ik u nog met een kleine vraag lastig val?!'

[7] Ik zei: 'O, zeker niet; want jullie hebben nog tijd genoeg om Mij iets te vragen, en jullie hebben ook tijd genoeg om naar Mij te luisteren, zoals ook Ik tijd heb om jullie te antwoorden. Daarom kun je wel een vraag stellen, dan zal Ik je op Mijn eigen manier antwoorden.

[8] Vraag echter dingen die een echt mens waardig zijn! Want een mens is bezorgd en bekommert zich vaak om heel veel; maar er is maar één ding dat hij nodig heeft, en dat ene is de waarheid. Als de mens alles zou bezitten en de waarheid ontbrak hem, dan zou hij toch nog het armste wezen van de wereld zijn.                                                                                                        

[9] Laat de mens daarom vóór alles de waarheid zoeken, die het echte rijk van God op aarde is! Als hij dat rijk heeft gevonden, dan heeft hij daarmee ook alles gevonden. Vraag jij dus niets anders dan de waarheid, want alleen die hebben jullie nodig! '

[10] De magiër zei toen: 'Ja, edele, wijze man, u heeft heel waar en WIJS gesproken! De waarheid in alle dingen en sferen is werkelijk het hoogste goed van de mens die nadenkt en zich van zijn bestaan bewust is. Ieder gemis voelt de denker en zoeker veel minder dan het zeer betreurenswaar­dige gebrek aan waarheid. Maar waar vindt hij die?

[11] Wij zoeken de waarheid al ruim dertig jaar, en pas hier zijn wij haar  op 't spoor gekomen, maar hebben haar nog steeds niet in haar volle licht gevonden. Daarom vraag ik u, die de waarheid reeds in haar volheid schijnt te hebben gevonden: Wat is de waarheid, waar is zij, en waar vinden wij haar?

[12] De mens die weinig of vaak helemaal niets denkt, is natuurlijk snel bevredigd; want hij neemt ook de leugen voor waarheid aan. Hij gelooft, en zijn blinde geloof maakt hem tevreden en zalig. Maar met de denkende en zoekende mens is het heel anders gesteld. Die kan niet blind geloven. Hij moet licht hebben om te zien en de waarheid te vatten, wil het leven iets voor hem betekenen; want zonder volledige bewijzen van de waarheid is de denker en zoeker het ellendigste wezen op de hele wereld, ellendiger dan een in het stof vertrapte en zich kronkelende worm, die beslist nauwelijks zal voelen dat hij bestaat.

[13] Wij zijn denkers en zoekers en wij voelen ons erg ellendig omdat we de waarheid niet kunnen vinden. Omdat we hier echter door de jonge, wijze en werkelijk goddelijk machtige mens de waarheid op het spoor zijn gekomen, en u er ons ook op hebt gewezen, dat wij ons alleen maar zorgen moeten maken over -en ons moeten bekommeren om de waarheid, en dat wij alles zouden bezitten als we de waarheid zouden bezitten, stellen we toch nog éénmaal de vraag en zeggen zoals eerder: Wat is de waarheid, waar is ze en waar vinden we haar?'

 

117 Wezen en zetel van de waarheid

Het zoeken van de drie magiërs naar de waarheid

 

[1] Ik zei: Jullie staan op de drempel van de tempel waarin de waarheid woont. Want als er een waarheid is, dan moet zij zich in het leven en niet in de dood openbaren; want voor de dood heeft de waarheid geen zin. De juiste en ware mens is een echte tempel der waarheid. In zijn hart is haar zetel.

[2] Als een mens de waarheid zoekt, moet hij haar in zichzelf zoeken en niet buiten zichzelf; want de waarheid is het leven, en het leven is de liefde. Wie oprechte liefde heeft voor God en zijn naaste, heeft ook het leven, en dit leven is de waarheid en die woont in de mens.

[3] Daarom zei Ik zojuist, dat jullie op de drempel van de tempel der waarheid staan, en de mens is in zichzelf dus de waarheid, de weg er naar toe en het leven. -Begrijpen jullie dat?'

[4] De magiër zei: 'Ja, ja, wijze man, u zult wel helemaal gelijk hebben, maar alleen met betrekking tot uw eigen persoon. Bij ons is dat nog lang niet het geval. Wij weten uit de mond van de jongeman en nu ook uit de uwe wat we moeten doen om God te vinden en met God de hele waarheid. We hebben reeds de tarwekorrel en zullen deze ook in de aarde van ons hart leggen. Maar hoe deze zal groeien en welke vruchten hij zal dragen, zullen we pas later zien; want je kunt niet eerder oogsten dan je gezaaid hebt.

[5] Daarom is er in ons nog geen leven, geen ware liefde en dus ook geen waarheid. Ons troost nu alleen de gedachte dat jullie als mensen de ware God en dus de volle waarheid gevonden hebben, wat de daden van de jongeman ons duidelijk hebben laten zien en zijn woorden niet minder. Dus kunnen ook wij dat met de nodige vlijt bereiken; maar nu hebben wij het nog niet bereikt. Als u ons misschien een nog kortere weg naar het doel kunt wijzen, zullen wij u eeuwig dankbaar zijn!'

[6] Ik zei: Jullie hebben de schrift van de joden in Babylonië gelezen en de wijsheid van Mozes bewonderd. Jullie kennen de wet van de joden en zeggen: '1 a, dat is een echte wet! Wie zich daaraan houdt, zal zalig worden. Houdt die dan ook, dan zullen jullie zalig worden!'

[7] De magiër zei: 'Vriend, hebt u ons dan al eens in het oude Babylon, dat ooit de grootste stad ter wereld geweest moet zijn, gezien en leren kennen? Wij kunnen ons daar niets van herinneren!'

[8] Ik zei: 'Zoals Mijn dienaar wist waar je thuis je grote diamant had verborgen, zoveel te meer weet Ik als zijn Heer wat jullie tien jaar geleden rond deze tijd in Babylon gedaan hebben, zonder dat het voor Mij nodig was ooit in die verwoeste stad te komen.

[9] Ik zeg.jullie dat het voor een mens wiens geest zijn ziel doordrongen heeft, niet nodig is om overal persoonlijk aanwezig te zijn, om van hetgeen er ergens gebeurt kennis te nemen, maar als hij één geworden is met de Geest van God, dan is hij in en door deze heilige Geest overal aanwezig en ziet en hoort alles en weet dan ook alles. Dat heeft Mijn dienaar jullie weliswaar ook al gezegd; maar Ik zeg jullie dat nog een keer opdat het in jullie zal blijven, zodat je er acht op zult slaan en ernaar zult handelen.

[10] Wat jullie moeten doen, weten jullie en dus heb Ik jullie nu verder niets meer te zeggen. Hebben jullie nog een bepaalde vraag, zeg het dan maar!'

[11] De magiër zei: 'Dat u een buitengewoon wijs man bent, is nu wel helemaal tot ons doorgedrongen; want zo'n alwetende en alziende eigen­schap hebben we slechts éénmaal in Opper-Indië bij een Birmaan aange­troffen, die ons echter niet wilde vertellen hoe een mens aan die gave komt. We vroegen hem daar wel zeer nadrukkelijk naar; maar hij gaf ons ten antwoord: 'Jullie zijn daar niet rijp voor en weten niets van een innerlijk leven in de mens. Maar reis in de richting waar de Orion ondergaat en de andere sterren die hem in steeds dezelfde eeuwige orde begeleiden, daar zullen jullie jezelf beter leren kennen!' Maar dat was dan ook alles wat wij van de wijze man te weten konden komen.

[12] Wij zijn dan ook spoedig naar het westen getrokken, wat met veel moeite en gevaar gepaard ging, en na lang zoeken hebben we jullie gevonden, die ons de weg om de innerlijke wijsheid te verkrijgen, al veel duidelijker omschreven hebben. Als we de reis naar het westen nog verder voortzetten, kunnen we door onze inspanningen de wijsheid in het innerlijk van de mens misschien wel helemaal vinden en ook in ons zelf bereiken.

[13] Wij hebben namelijk tijdens onze reis volgens de weg van de sterren opgemerkt, dat hoe verder wij naar het westen gingen, wij steeds wijzere en wonderbaarlijk machtigere en daarbij ook steeds betere mensen aan­troffen, en dat hun leerboeken ook altijd een diepere, ofschoon vaak verborgen wijsheid bevatten. Dat merkten wij ook tien jaar geleden in Babylonië uit de boeken die wij daar bij een man van jullie stam ter inzage kregen.

[14] Zij waren weliswaar in de Oudhebreeuwse taal geschreven, die ons niet zo bekend is als die welke jullie spreken; maar zij leek veel op onze oude taal, en dus begrepen wij haar en konden de schrifttekens ook goed lezen, omdat deze veelovereenkomst hadden met de onze.

[15] Wij vonden daarin ook een voorspelling, dat Gods geest jullie een Messias (middelaar) tussen God en jullie, joden, beloofd heeft. Wij vroegen de man heel nadrukkelijk daarnaar. Maar hij kon ons er niet veel over zeggen; want hij zei dat de tijd en het uur heel duister en vaag stonden aangegeven en er ook geschreven stond, dat bij God duizend jaar nauwe­lijks een dag was. Dus zouden de joden nog wellang op hun beloofde middelaar moeten wachten. Zelf geloofde hij dat de profeet in zijn beeldspraak iets heel anders bedoeld had dan de werkelijke komst van een toekomstige, op God lijkende middelaar.

[16] Omdat we hier nu eenmaal over dit onderwerp te spreken zijn gekomen en we ons er anderzijds ook in enkele uren voldoende van overtuigd hebben, dat wij hier werkelijk tegenover mensen staan, die een waarlijk onbegrijpelijk diepe wijsheid bezitten, en u al heel in het bijzon­der, zou ik nu ook graag uw mening willen horen over de aan u beloofde middelaar. Wat is daarmee? Hoe moet het geschrift en de voorspelling van de oude ziener uitgelegd worden?'

 

118 De taak van de Messias

Het overleg van de magiërs

 

[1] Ik zei: 'Er zijn reeds dertig jaar geleden bij de geboorte van de Middelaar wijze mannen uit jullie land hier geweest, die Hem goud, wierook en mirre hebben geschonken. Hebben jullie van hen dan niets gehoord?'

[2] De magiër zei: 'Ja, ja, u heeft helemaal gelijk. Wij waren toentertijd nog jong en waren nog leerlingen die zich weinig om dergelijke dingen bekommerden. Bovendien hebben die wijzen slechts enkele andere hoog­ geplaatsten ervan in kennis gesteld, maar dat heeft kennelijk niet zoveel indruk gemaakt als de drie vooraanstaande wijzen waarschijnlijk gehoopt hadden, en wij konden er ook maar heel weinig over te weten komen. Bij ons vertelde men slechts dat bij het eens zo grote en machtige volk in het westen een nieuwe koning geboren was., wiens arm de vijanden en onderdrukkers van het volk zou overweldigen en verdrijven; maar over het feit dat die pasgeboren koning tevens de beloofde Middelaar zou zijn hebben we weinig of niets gehoord.

[3] Dat die drie wijzen een aantal jaren later weer ergens naar toe op reis gingen, weten we; maar sindsdien hebben we niets meer van hen verno­men, niet waarheen zij gegaan zijn en niets over het resultaat van hun nieuwe reizen. Alleen dat weten wij zeker, dat zij uiterlijk gezien net als wij reisden en als magiërs heel bekwaam moeten zijn.

[4] Wat ik u, beste wijze man, hier vertelde, is de volle en zuivere waarheid, en u zult daarin een verontschuldiging vinden voor het feit, dat wij ons vanwege de beloofde Middelaar nu tot u gericht hebben. Als u ons daarover iets meer wilt zeggen, zullen we daar in ons hart heel dankbaar voor zijn.’

[5] Ik zei: 'Wel, luister dan! Die door jullie bedoelde pasgeboren koning was de beloofde Middelaar, die in de wereld gekomen is om niet alleen de joden, maar alle mensen van de aarde die goed van geest zijn, het ware levenslicht uit God te brengen.

[6] Door Hem zullen alle volkeren verblijd worden en zeggen: 'Heil Hem, die komt in het kleed van de eeuwige liefde, waarheid en gerechtigheid; want Hij heeft Zich over onze gebreken ontfermd en ons verlost van het harde juk van het gericht en de dood!’

[7] Wie naar Hem zal luisteren en Zijn leer zal navolgen, zal in zichzelf het eeuwige leven ontvangen! Zie, hier zijn we, en voor ons ligt de grote belofte onthuld! De zon van de hemelen en het eeuwige leven is voor de volkeren opgegaan, en vele duizenden warmen zich reeds aan haar levend­makende stralen, en jullie zijn gekomen uit het verre morgenland, omdat jullie in jezelf ook een schijnsel hebben opgemerkt dat van deze zon uitgaat.

[8] Maar omdat jullie hart nog blind is, zoeken jullie nog naar de levenszon en zijn jullie niet in staat om te bepalen waar zij staat; maar jullie zwakke schijnsel heeft jullie toch al dichter bij haar gebracht, open dus het oog van je hart en vraag jullie sterren om jullie de plaats van die zon te wijzen!'

[9] De magiër zei tegen zijn metgezellen: 'Luister, die man spreekt wonderbaarlijk! Hij moet weten hoe de zaken staan. Hij kan en zal ons nog iets naders kunnen vertellen over wat hij met die bepaalde levenszon bedoeld heeft, die dicht bij ons staat. Die schijnt alles te behelzen!

[10] We moeten de sterren vragen om ons de stand van die zon aan te geven, die we genaderd schijnen te zijn, maar waarvan we toch niets kunnen zien door de blindheid van ons hart. Wat zullen de zwijgende sterren ons zeggen? We kunnen ze aldoor vragen stellen en zullen toch geen antwoord van hen krijgen! Ik geloof, dat we eerder van de wonder­baarlijk wijze man iets naders over de stand van die door hem omschreven levenszon te weten kunnen komen, dan van de sterren, die ons nog nooit iets hebben meegedeeld, hoewel de mensen ons tijdens onze voorstellingen vaak om dingen en omstandigheden vroegen, die ons allang bekend waren en waarover we dan met ernstige, wijze gezichten tegen het volk zeiden, dat we het uit de sterren gelezen hadden. Ja, het blinde volk geloofde dat wel, alleen wij zelf niet, en deze mensen hier zouden het nog veel minder geloven, omdat zij zich in het volle licht van de waarheid bevinden.

[11] Met dat vragen aan de sterren wordt het dus niets, omdat wij maar al te goed weten hoe het met de sterren gesteld is; maar vragen stellen aan deze wijzen kan de moeite waard zijn, -alleen moeten we dat heel verstandig inkleden, anders krijgen we van hen net zo veel te horen als van de sterren!’

[12] Een tweede magiër zei: 'Verstandig inkleden zou juist zijn, als we dat ook maar konden! Wat willen wij dan met al ons blinde verstand? Lang voordat wij iets verstandigs bedacht hebben, weten deze wijzen er al van. Ik vind echter dat het voor ons nu het verstandigst zou zijn, als wij genoegen namen met wat we tot nu toe te horen hebben gekregen, en het verdere aan hun welwillendheid overlaten; want met dwang zullen we niet zo veel van hen te horen krijgen. En bovendien zie ik nu zelf al heel duidelijk in, dat wij nog lang niet rijp zijn voor hogere en diepere waarheden over het enige en enig ware Goddelijke Wezen en over het innerlijke geestelijke leven van de mens.

[13] Maar we kunnen hun wel vragen of zij ons de kortst mogelijke weg willen wijzen om het innerlijke waarheids­ en levenslicht te kunnen verkrijgen. Want wij weten immers uit eigen ervaring dat een mens door eigen denken en zoeken ook grote bekwaamheden kan verwerven; maar met de hulp van een wijze en zeer ervaren leider zal hij zekerder en eerder allerlei kennis en bekwaamheden verkrijgen. Daarom denk ik ook dat hier een korte, maar grondige aanwijzing zinvoller is dan een aantalonnodige vragen, waarop de antwoorden, al zijn die nog zo goed en waar, ons weinig kunnen helpen, omdat wij die niet begrijpen. We kunnen zelfs niet vragen wat we nodig hebben, omdat wij onszelf niet kennen en dus ook niet weten wat ons werkelijk ontbreekt. Deze wijzen weten dat beslist beter dan wij, en daarom ben ik van mening dat wij dat aan hun veel wijzere inzicht moeten overlaten.’

[14] De hoofdmagiër zei: 'In je eenvoud, die ik al zo lang van je ken, ben je werkelijk wijzer dan ik met al mijn kennis en kunnen! Aan jouw inzicht en mening zullen we ons dan ook houden; want door vragen kom je altijd verder dan door eisen te stellen. Maar nu moeten we nog iets vaststellen, en dat is of we hier nog langer zullen blijven of naar de stad af zullen dalen.'

[15] De eerder sprekende magiër zei: 'Volgens wat de wijze jongen als zijn mening gegeven heeft, moesten we eigenlijk blijven, omdat onze mensen al weten dat we voor vandaag onderdak hebben; maar jij bent onze leider en hebt het recht te bepalen wat we in dit geval zullen doen.’

[16] De hoofdmagiër zei: 'Dan moet alleen ons verstand beslissen wat we moeten doen! Als onze mensen verzorgd zijn, kunnen we ondanks de tamelijk gevoelige koude hier blijven -en dat in ieder geval zo lang, tot deze wijzen zich ter roste zullen begeven -, dan kunnen we in die tijd nog veel van hen leren.’

[17] De andere twee zeiden: 'Dat vinden wij ook; we moeten echter niets meer vragen, maar bij een geschikte gelegenheid verzoeken of zij ons willen aangeven wat we moeten doen om de zuivere waarheid te leren kennen!'

[18] Daarmee waren alle drie het volledig eens, en hielden zich verder rustig.

 

119 De vulkanische verschijnselen in de omgeving van de Dode Zee

Agricola ziet de voormalige Sodomieten in het geestenrijk

De graden van zaligheid van de geesten

 

[1] Het oplichten, dat zich zo nu en dan voordeed in de omgeving van de Dode Zee, werd steeds sterker en heftiger en herhaalde zich vaker dan in het begin. Het leek op een ver en sterk weerlichten. Het leverde derhalve veel stof op tot allerlei gesprekken.

[2] Lazarus zelf dacht dat hij zoiets nog nooit in die hevigheid had gezien; ook de joodse Grieken beweerden dat. De arme knechten en arbeiders, met de nog steeds aanwezige echtbreekster en de mooie Helias met haar familie, zeiden dat ook, en verbaasden zich allen zeer over dit verschijnsel.

[3] Alleen de Romeinen keken er volkomen onverschillig naar en Agri­cola zei tegen Mij : 'Heer, het ziet er niet slecht uit; maar onze brandende bergen zijn toch nog heel wat anders!'

[4] Ik zei: 'O ja, dat zijn ze zeker, - maar ze zijn niet gedenkwaardiger dan dit meer; want in dit meer ligt een grote, treurige geschiedenis van mensen begraven, evenals in de jullie Romeinen heel goed bekende Kaspische Zee. En daarom zijn deze verschijnselen veel gedenkwaardiger dan jullie bran­dende bergen, die Ik heel goed ken en waarvan Ik ook wel weet dat daar pas enige decennia geleden door de hevige uitbarsting van jullie Vesuvius enkele steden helemaal bedolven zijn.

[5] Maar toch is dit verschijnsel veel gedenkwaardiger; want bij dit natuurgevecht zijn vele duizenden mensenzielen betrokken, die door natuurgeesten meegesleept worden in een vergeefse strijd tegen Mij, terwijl bij jullie vuurbergen alleen de natuurgeesten tegen de wetten van Mijn orde strijden. En kijk, dat is een groot verschil!

[6] Om je dat allemaal nog beter te laten zien, zal Ik gedurende enkele ogenblikken je innerlijk gezicht openen, dan zul je heel vreemde dingen te zien krijgen!'

[7] Op datzelfde ogenblik had Agricola al het tweede gezicht en hij riep plotseling luid: 'Heer, bevrijd me van dit gezicht; want ik zie daar ontzettend afschuwelijke dingen! O, wat een gedaanten! Onze denkbeel­dige furiën zijn niets daarbij vergeleken! Het hele meer en de lucht tot ver boven de wolken is vol ontelbare, ijzingwekkende spookbeelden! O, er heerst daar een verwoestende oorlog zo onvoorstelbaar gruwelijk, als op aarde bij de mensen nog nooit is voorgekomen! Wat willen deze wezens daarmee bereiken?

[8] Ik zie echter een even groot aantal witte, ernstige, mooie wezens toesnellen, en de monsters vluchten voor hen. Wie zijn dan die witte menselijke gedaanten die naar die allergruwelijkste plaats snellen?'

[9] Ik zei: 'Die afschuwelijke gestalten zijn de vroegere Sodomieten. Door de strijd die zij tegen Mij willen voeren, worden zij langzaam aan minder hard, en tevens tot grotere orde gebracht door de witte geesten die op hen afkomen en die wij geesten van vrede en orde willen noemen.

[10] De wind, die nu voor je gevoel heel koel uit het noorden waait, is echter niets anders dan een groot aantal witte geesten, waarvoor de woeste, kwade vuurgeesten, die uit het meer komen, vluchten. Als je nu voldoende gezien hebt, kom dan weer terug in je natuurlijke waaktoestand!'

[11] Op hetzelfde moment was Agricola weer in zijn natuurlijke toestand en hij zei tegen Mij: 'Heer, Heer, sinds Sodom en Gomorra met de andere tien steden ten onder zijn gegaan, zijn er zeker wel meer dan anderhalf­ duizend jaar voorbijgegaan; zijn de zielen die toen leefden dan nog niet tot een beter inzicht gekomen in het rijk van de geesten?'

[12] Ik zei: 'Ja, M'n vriend, nu heb je zelf eens een beetje kunnen zien hoe moeilijk het is om aan gene zijde een totaal verdorven ziel zover te beteren dat zij enigszins tot het inzicht en besef komt dat zij slecht is en als zodanig nooit vrij en zalig kan worden.

[13] Als een ziel dat eenmaal in gaat zien, keert zij zich af van haar vroegere slechtheid, en begint die te verachten en te verafschuwen en probeert innerlijk beter te worden. Ook al mocht zij zo nu en dan toch nog in een oude zonde terugvallen, dan volhardt zij daar niet in, maar heeft daar berouw over en verlangt er niet naar om hem weer te begaan. Zo verminderen en bekoelen langzamerhand de slechte neigingen, en dan wordt het ook steeds lichter in zo'n ziel.

[14] En omdat de witte vredesgeesten die je zag in de eerste plaats voor de verbetering van die slechte ziel zorgen, gaat een ziel die haar leven heeft gebeterd, eerst naar deze geesten over om zich daar in geduld en goede orde en rust te oefenen.

[15] Wanneer zij daar een zekere vastheid in heeft bereikt, kan zij in een nog betere toestand overgaan, die zij echter niet als loon mag zien voor haar verbetering, maar als een heel natuurlijk gevolg van haar innerlijke orde. Want als een op deze wijze heel ongemerkt beter geworden ziel zou merken, dat haar verbeterde toestand haar door Mij als loon voor haar innerlijke moeite werd gegeven, zoals het naar waarheid ook is, dan zou de oude zelfzucht al gauw weer in haar ontwaken. Zij zou daarom nog meer haar best gaan doen om beter en lichter te worden, maar alleen maar om snel nog meer beloond te worden, maar niet om terwille van het goede, reiner en beter te worden.

[16] Om deze gemakkelijk te begrijpen redenen verloopt de echte verbe­tering van een ontaarde ziel aan gene zijde werkelijk heel langzaam. Want wil een ziel blijven bestaan, dan mag Mijn almacht slechts in Zoverre op haar inwerken, dat zij in levensomstandigheden terechtkomt die haar als een noodzakelijk gevolg van haar kwade handelingen moeten voorkomen. En alleen daardoor is het mogelijk om zo'n ziel in en uit zichzelf werkelijk en daadwerkelijk te beteren. Of dat nu vroeg of laat gebeurt, blijft voor Mij uiteindelijk gelijk, en ook ten opzichte van de eeuwigheid, waarin alle voorbije en toekomstige tijden helemaal gelijk gemaakt worden, zoals het voor Mij ook geen verschil maakt, of een mens vele duizenden jaren vroeger of later op deze aarde lichamelijk geleefd heeft; want in de eeuwigheid zal de eerste mens van deze aarde niets voor hebben op degene die als laatste op deze wereld geboren is.

[17] Maar voor de ziel zelf is het toch onnoemelijk veel beter als haar levensvervolmaking zo snel mogelijk plaatsvindt, ten eerste omdat zij dan minder hoeft te lijden, en ten tweede omdat een ziel die ijverig is, zonder meer veel voor moet hebben op een ziel die traag is, zoals ook hier op aarde de wandelaar, die zijn wandeling ijverig vele dagen eerder begint, veel voor heeft op iemand die langzaam en traag is en er heel lang over doet eer hij besluit om aan de wandeling te beginnen. Terwijl de ijverige allang volledig geniet van de grote voordelen van zijn ijver en vlijt, heeft de trage nog nauwelijks de eerste stap gezet op de lange weg die hij te gaan heeft, en heeft daarbij ook nog voortdurend omgezien en erover nagedacht of hij ook de tweede stap wel zal zetten, of misschien toch nog langer thuis zal blijven. Ja, als zo'n trage geest, die niets onderneemt dan lang in grote armoede een gebrekkig en kwijnend bestaan lijdt, terwijl zijn ijverige buurman snel voor hem uit is gegaan en belangrijke goederen in zijn bezit kreeg, dan heeft de trage beslist geen enkel benijdenswaardig voordeel vergeleken bij de ijverige, maar juist omgekeerd; want wie eenmaal Vooraan loopt, blijft dan ook wel voor eeuwig vooraan en zal door de hinkenden die achteraan komen nooit ingehaald worden.

[18] Voor Mijzelf maakt dat natuurlijk niets uit - want Ik ben en blijf Degene, die Ik eeuwig was -; maar tussen de zaligheidsgraden van de geesten zullen oneindig grote verschillen bestaan. - Begrijp je dat, Mijn vriend?'

 

120 Agricola vraagt naar de leiding van de mensen

 

[1] Toen keek Agricola verbaasd en zei: 'Heer, alleen U, als het meest zelfstandige en meest vrije wezen van de hele oneindigheid, kunt tot ons mensen zulke woorden spreken! Het is waar; wanneer ik na een onvoor­stelbaar lange tijd een zekere graad van zaligheid bereik en dan toch een eeuwige zalige toekomst voor mij heb, dan is een onzalig bestaan, dat ontelbare aardse jaren duurde, tenslotte zoveel als niets; maar één misera­bele dag die mij gepijnigd en gemarteld heeft is wél iets voor de eindige mens, en gezien de achtergebleven herinnering is het dan erg de vraag of een eeuwigheid voor mij een volledige vergoeding kan en zal bieden voor het doorstane lijden.

[2] Want men werd alleen door Uw almachtige wil een miserabele burger van deze wereld. Men kwam bij mensen die op verscheurende dieren lijken, kreeg geen opvoeding dan alleen die van een zelf­ en heerszuchtig heidendom, een bedrog met ontelbare leugens en misleidingen van allerlei aard, die je als heilige waarheden moest aanvaarden, en als je die, omdat je verstand rijper en helderder was geworden, niet had aangenomen maar er eventueel tegenin was gegaan, dan zou je als ellendig ongedierte verdelgd zijn; want vele van zulke ten hemel schreiende voorbeelden zijn mij maar al te goed bekend.

[3] Bij zo'n totaal geest­ en goddeloze opvoeding kan ik uiteindelijk zelf toch niets anders worden dan een verscheurend wild dier in de gedaante van een mens. Nu dan, omdat ik dat dus geworden ben en eigenlijk onmogelijk iets anders kon worden, word ik door U voor onvoorstelbaar lange tijd volledig afgewezen, waarbij ik ook geen middelen heb om mij in mijn grote nood te kunnen helpen.

[4] In zo'n geval zou men toch aan U, de enig ware God, de zeer belangrijke vraag willen stellen, waarom ik dan wel door Uw almachtige wil een mens op deze aarde moest worden. Ik was immers daarvoor helemaal niets, ik bestond niet en wilde ook niet bestaan. Waarom ben ik dan ontstaan?

[5] En omdat ik nu eenmaal ontstaan ben - niet door mijn, maar alleen door Uw almachtige wil -, vraag ik waarom U er dan niet wijselijk voor gezorgd heeft dat ik onder zulke omstandigheden in deze wereld kwam dat ik meteen als een echt mens in Uw orde gevormd en geplaatst werd. Waarom moest ik eerst een verscheurend dier worden, erger dan alle leeuwen, panters, tijgers en hyena's?

[6] Zie, Heer, dat is een heel belangrijke vraag! Het is wel waar, dat alle mensen eens de lichamelijke dood moeten ondergaan; maar het allertreu­rigste daarbij is, dat wij dan aan gene zijde een vrijwel eindeloos lange dood van de ziel moeten doorstaan, die ons arme stervelingen door Uw almacht onherroepelijk beschoren is. Dat komt mijn wijsheid, die nog erg kort­zichtig is, echt heel vreemd voor! Want ik, als opperste rechter in Rome, kan volgens mijn verstandelijk: principes geen kind, dat een misdrijf tegen zijn ouders had begaan, volledig verdoemen, en dat des te minder omdat het beslist niet aan het kind ligt als het buiten zijn schuld een slechte en vaak erg .miserabele opvoeding krijgt. Als de ouders het anders en  -zeg maar - juist opgevoed hadden, dan zou het kind ten opzichte van hen ook zeker anders handelen! Maar uiteindelijk kunnen ook de arme ouders er weinig of niets aan doen; want zij hebben immers zelf nooit een betere opvoeding genoten, en kunnen dus hun kinderen onmogelijk iets beters geven dan wat zij zelf bezitten.

[7] Maar U, mijn Heer en mijn God, bezit vanaf de eeuwigheid het oneindig beste, en U zou de arme mensen, Uw schepselen, Uw kinderen, ook het allerbeste voor hun hart en voor hun ziel kunnen geven; maar dat doet U heel wijselijk niet, de mensen moeten eerst de meest afgrijselijke roofdieren worden en daarna straft U hen met Uw harde gerichten en maar heel weinigen kunnen zeggen: 'De Heer van hemel en aarde heeft zich eindelijk weer een keer over ons ontfermd!'

[8] Heer, vergeef mij dat ik nu zo zonder enige terughoudendheid gesproken heb; maar Uw geheimzinnig gedrag tegenover de drie magiërs heeft mij daartoe verleid! Kunnen zij er wat aan doen dat zij zijn zoals zij zijn?! Zij zoeken U al geruime tijd en kunnen U niet vinden, en nu zijn zij bij U, en U maakt Zich nog steeds niet aan hen bekend! O Heer, zeg me toch waarom dat, uitgaande van Uw onbegrensde wijsheid, zo moet zijn, terwijl anderzijds Uw vaderlijke liefde, mildheid en goedheid wel wil dat alle mensen gelukkig, wijs en zalig zullen worden! Want bij dit voortdurende razen en tieren van de mensen onderling, is het immers toch ondenkbaar dat zij ooit het levensdoel kunnen bereiken dat U hun gesteld heeft. - Heer, legt U mij dat toch eens uit!’

 

121 De leiding van de mensheid

Kennis, verstand en vrije wil

 

[1] Ik zei: 'Als je geheugen beter was dan het is, zou je je nog heel goed herinneren dat dit punt al vaker ter sprake is gekomen en door Mij ook altijd zo is uitgelegd, dat het gemakkelijk te begrijpen was. Maar je geheugen is al wat minder geworden dan het eens was, en daardoor is je ontschoten wat Ik al vaker over zulke kwesties heb gezegd. Maar dat geeft niet; we hebben nog tijd, en daarom kan Ik jullie daar allemaal nog een keer iets over zeggen. Luister dus!

[2] Wie nog nooit een zon, een maan, een bewoonbare aarde, planten, dieren en mensen geschapen heeft, weet ook beslist niet hoe al deze schepselen geleid, in stand gehouden en naar hun uiteindelijke bestemming gebracht moeten worden. Maar Ik weet dat allemaal en heb een eeuwige orde vastgesteld, zonder welke niemand ooit iets kan bereiken.

[3] De mens, als Mijn volledige evenbeeld, moet ook een volmaakt vrije wil hebben, waarmee hij zichzelf wat zijn geestelijke deel betreft moet omvormen, consolideren en vrij moet maken van Mijn almacht, om eens als een sterk, vrij, zelfstandig en eigenmachtig wezen zalig naast Mij te staan, te leven en te handelen.

[4] Kijk, alle schepselen zijn onderworpen aan wetten, die door Mij zijn ingesteld en ook de mens, in zoverre het zijn lichaam betreft, - alleen de ziel en de geest van de mens zijn dat niet, dat wil zeggen, wat betreft zijn wil en het vrijelijk leren kennen en inzien van alles! De vorm en de structuur van de ziel in al haar delen is natuurlijk ook onderworpen aan wetten die door Mij zijn ingesteld, maar alleen zo, dat zij juist door de vrije wil in de mens ofwel zeer edel en solide, ofwel zeer onedel en zwak kan worden.

[5] Maar de mens zou weinig of niets hebben aan de vrije wil,als hij niet de mogelijkheid zou hebben alles vrijelijk te leren kennen en inzien, en een daaruit afgeleid verstand, dat de wil laat zien wat goed en waar, en wat verkeerd en slecht is.

[6] Pas als de mens kennis heeft opgedaan en zijn verstand scherp en wakker heeft gemaakt, komt de openbaring van de goddelijke wil erbij, die de mens de ware weg wijst naar het eeuwige leven en naar God. De mens kan die openbaring dan aannemen of niet, omdat hij ook tegenover God een volkomen vrije wil moet hebben, want anders zou hij geen mens zijn maar een dier, dat geen eigen vrije wil, maar slechts een instinct heeft dat hij niet kan weerstaan.

[7] In het begin werd er slechts één mensenpaar op aarde geplaatst, en de man heette 'Adam' en de vrouw 'Eva'. Dit eerste mensenpaar werd door God met alle bekwaamheden toegerust. Het had een diep inzicht, een helder verstand en een zeer machtige vrije wil, waarvoor alle andere schepselen moesten buigen.

[8] Bij deze bekwaamheden kreeg het ook een duidelijke en goed begrij­pelijke openbaring uit Gods mond, die hun vrij en openlijk liet zien wat ze moesten doen om het doel dat hun door God gesteld werd, langs de kortste en gemakkelijkst begaanbare weg te bereiken. Maar daarnaast liet God ook weten dat ze helemaal vrij waren en ook konden handelen in strijd met de wil die God hun had verkondigd, door zich te laten leiden door het vlees en wereldse materie; maar dan zouden ze daardoor zelfeen gericht en daarmee ook hun dood veroorzaken.

[9] Wel, dat ging een tijdlang heel goed; maar al gauw zegevierde de zinnelijke begeerte, door Mozes symbolisch als een slang voorgesteld, over het besef van het goede en het ware uit de goddelijke openbaring, en ze overtraden het gebod, om te zien waar dat toe zou leiden.

[10] En kijk, wat het eerste mensenpaar deed, dat doen nu bijna alle mensen!

[11] God heeft het nooit laten ontbreken aan grote en kleine openbaringen, maar heeft toch nooit een mens gedwongen zich daaraan te houden. Gezegend is echter degene, die zich eraan houdt en zijn leven daarnaar richt!

[12] Het eerste mensenpaar heeft beslist de zuiverste en beste opvoeding van God gekregen en kon die ook onvervalst op al zijn nakomelingen overdragen; maar kijk eens naar de mensen tweeduizend jaar later, ten tijde van Noach, dan zie je dat ze in kwaadaardige duivels veranderd zijn!

[13] Heeft het de eerste mensen van de aarde soms ooit aan de beste opvoeding ontbroken? O nee! Hebben zij die soms ook niet aan hun kinderen gegeven? Ja zeker, en altijd in de meest zuivere zin! Maar de mensen voelden ook de aandrang in zich om tegen de geboden van God in te gaan, omdat dat hun lichaam behaagde, en daardoor raakte hun leven totaal in verval en algehele godvergetenheid. En als God mannen naar hen toezond en hen vaderlijk vermaande, om zich weer tot Hem te keren, dan werden deze mannen direct in de ban gedaan en verdreven en een aantal werd zelfs op gruwelijke wijze gedood.

[14] Tenslotte begonnen de mensen die God de rug hadden toegekeerd zelfs de aarde te verwoesten en toen was hun maat vol. Zelf openden zij de sluizen van de onderaardse grote wateren, die toen de kwaadwilligen overspoelden, waardoor zij allen verdronken.

[15] Dat was echter geen gericht dat direct uit Gods wil voortkwam, maar een gericht dat werd toegelaten, dat ten gevolge van de inwendige structuur van de aarde zo moest plaatsvinden; want als je van een hoge rotswand naar beneden springt, te pletter valt en dood bent, is dat ook een gericht dat je overkomt, maar niet door de wil van God, maar omdat de aarde zodanig is ingericht dat alles wat zwaar is wel omlaag móet vallen ­wat de mens uit zijn verstand heel goed kan weten.

16] Derhalve is er op aarde geen mens zo hulpeloos, dat hij zichzelf niet zou kunnen helpen als hij dat echt wil; maar als hij dat meteen vanaf zijn kinderjaren al niet wil, heeft hij het aan zichzelf te wijten als hij in de ellende komt. En wat Ik nu zeg van één mens, geldt ook voor een heel volk.

[17] Er is geen volk op de hele aarde dat zichzelf niet heel goed zou kunnen helpen, als het maar wilde. Maar waar is de wil? Ja, voor het kwade en slechte heeft een volk meer dan genoeg wil; maar voor het puur geestelijk goede en ware ontbreekt het aan goede wil, omdat dat niet tegemoet komt aan de zinnelijkheid van het vlees, en de ziel van iemand die die goede wil niet heeft, gaat net als de ziel van een heel volk in het gericht en in de dood van de materie over, en kan en wil dan niets meer horen, in zich opnemen en begrijpen van datgene wat van de geest is, van zijn licht en zijn leven. En als men zulke in hun vlees gevangen zielen uit hun slaap wil wakker schudden, worden zij dol en grimmig wild, vallen over degenen die hen willen wekken heen als wolven over lammeren, en wurgen en verscheuren ze meedogenloos zonder enige erbarming.

[18] Is het dan soms de schuld van God als zulke mensen om de hierboven genoemde redenen in de grootste en meest goddeloze zieleblindheid terechtkomen en daar dan duizenden jaren in blijven? Als God een vermanend gericht over zulke mensen toelaat, is dat beslist vaderlijk goed en wijs; want alleen grote lichamelijke nood is in staat de ziel af te wenden van de materie en naar het geestelijke toe te keren. -Begrijp je dat?'

[19] Agricola zei: 'Ja Heer, dat is me nu helemaal duidelijk geworden; ik vraag U om vergeving dat ik U zo ter verantwoording heb durven roepen, want ik was nog erg blind.’

[20] Ik zei: 'Ik houd van mensen met jouw karakter; zij maken ernst met de waarheid! - Maar nu kijken we weer naar de vuurgloed!'

[21] Toen viel er weer een stilte; de drie magiërs gingen wat terzijde en spraken over Mij .

 

122 De magiërs herkennen de Heer

 

[1] De hoofdmagiër zei tegen de anderen: 'Laten we ons stilhouden, want het komt me voor dat we in die wijze man de geest van God hebben gevonden; want zoals hij heeft er nog nooit een mens gesproken.’

[2] En zo spraken zij nog een poosje onder elkaar over Mij. Maar  wij rustten en keken naar het voortdurend wisselende lichtspel.

[3] Toen Ik daarna weer over een aantal dingen begon te spreken, kwamen de magiërs terug en luisterden naar Mijn woorden over de inrichting van de aarde en over allerlei verschijnselen op en in de aarde.

[4] Nadat Ik die uitleg, die Ik al vaker gegeven had, beëindigd had, zei de magiër tegen zijn metgezellen: 'Dat kan alleen Hij zo precies weten, die de aarde geschapen heeft en haar derhalve zowel van binnen als van buiten kent!'

[5] De magiër zou zich nu graag met een aantal vragen tot Mij gewend hebben; maar hij durfde dat niet. Maar Ik riep hem bij Mij en stond hem toe Mij te vragen wat hij wilde, dan zou Ik hem antwoord geven.

[6] Hij kwam heel eerbiedig naar Mij toe en zei (de magiër): 'Heer, Heer, wat moet en wat kan ik U nu nog vragen?! Al mijn eerdere vragen hadden alleen tot doel de enige, ware God te vinden, te herkennen en Hem dan in mijn hart te aanbidden. En ik geloof nu in U degene te hebben gevonden die ik lang vergeefs heb gezocht; derhalve heb ik niets meer te vragen, behalve of U ook aan ons vreemdelingen Uw wil wilt openbaren. Die zo streng mogelijk te volgen zal onze heiligste levenstaak zijn.

[7] Wat moeten we doen om ons Uw ontferming en Uw genade waardig te maken en daardoor het eeuwige leven van onze zielen deelachtig te worden na de lichamelijke dood? O Heer, dat is het enige wat wij U vragen!'

[8] Ik zei: 'Zijn jullie er dan wel zo zeker van dat in Mij Degene is, die jullie al zo lang zochten en toch niet konden vinden?'

[9] De magiër zei: 'Mijn gevoel heeft mij dat al eerder gezegd, toen U in Uw heilige gesprek met de man naast U, Zelf openlijk zei wie U bent. En daarom heerst er in mij helemaal geen twijfel meer, dat U ook Degene bent, die wij nu in ons hart aanbidden.

[10] Niet voor niets heeft Uw jonge dienaar ons er al eerder op gewezen dat wij de grote, lichtende waarheid dicht genaderd zijn! Uzelf bent de grote en helderste waarheid en de Middelaar Zelf tussen Uw geest en de mensen. Wie U heeft, heeft alles: licht, leven, wijsheid en kracht!

[11] Men kan U echter alleen maar bezitten, door Uw wil te kennen en ernaar te handelen. Want nooit kan een geschapen, eindig mens Uw wezen hebben, omdat U in Uzelf van eeuwigheid tot eeuwigheid God bent; maar Uw heilige, hem geopenbaarde wil kan een mens bezitten en er met al zijn krachten naar handelen. Als de mens dat doet, heeft hij Uzelf in zich, dan herkent hij U, heeft U lief en aanbidt U .

[12] Daarom vraag ik U nog een keer dringend, om ons Uw heilige wil te openbaren, zodat wij dan echt in onszelf kunnen zeggen: O Heer en Vader van eeuwigheid, Uw heilige wil geschiede ook in ons, door ons en voor ons, opdat Uw heilige oog een welgevallen moge hebben aan ons, Uw schepselen en kinderen van Uw liefde!'

[13] Ik zei: 'Ja,ja, M'n beste vriend, je hebt heel waarachtig en juist gedacht en ook even juist gesproken; maar je ziet Mij, een aards mens zoals jij, aan voor de enig ware God! Besef je dan niet dat ook Ik geboren werd en een mens ben zoals jij, met vlees en bloed en een ziel. Heeft God dan ooit een begin gehad, en kon Hij ooit als mens geboren worden?'

[14] De magiër zei: 'De eeuwige God woont met de volheid van Zijn geestelijke macht zichtbaar in U en heeft natuurlijk nooit of te nimmer een begin gehad en kon nooit als mens uit een vrouw ter wereld komen; maar deze God heeft U toch een lichaam gegeven, als een ware Middelaar in deze wereld gezonden en U geheel vervuld met Zijn geest.

[15] Wie derhalve U ziet en herkent, ziet ook Hem die in U is; en wie Uw wil doet zal Hem ook weldra in zichzelf herkennen. U bent werkelijk helemaal Degene die wij drieën zo lang tevergeefs gezocht hebben, en bij deze mening blijven wij.

[16] Bovendien heeft U daarnet gesproken met Uw vriend, die een Romein schijnt te zijn -wij hebben zulke mannen, die Romeinen genoemd werden ook in andere plaatsen gezien -, U sprak zoals alleen een God spreken kan, en dat bevestigt nog meer de waarheid van onze mening en de juistheid daarvan is nu boven alle twijfel verheven. U zult Uw wijze reden er wel voor hebben om U niet volledig aan ons bekend te maken. Maar dat vragen wij ook niet, omdat wij ons daarvoor nog lang niet waardig genoeg achten, en wij verlangen van U, o Heer, ook geen teken, waardoor wij eventueel nog duidelijker zouden beseffen dat U degene bent, die wij zo lang gezocht en nu geheel en al gevonden hebben.

[17] Wat Uw jonge dienaar in ons bijzijn heeft gesproken en gedaan, is teken genoeg; maar het grootste en voor ons meest geldige teken zijn de meer dan heilige woorden die wij uit Uw mond vernomen hebben. Want die zeiden ons helder en duidelijk: Zo kan geen mens, maar alleen een God uit Zichzelf spreken!

[18] Omdat wij dat nu heel duidelijk inzien, vragen wij U ondanks onze grote onwaardigheid, aan ons te willen openbaren wat wij moeten doen, om het eeuwige leven van onze ziel en Uw genade deelachtig te worden.’

[19] Ik zei: 'Nu dan, omdat jullie zo vast geloven dat Ik de Heer ben, doe dan wat Mijn dienaar voorheen gezegd heeft, dan zullen jullie leven en zalig worden! Heb God boven alles lief en je naasten als jezelf, en leer datzelfde aan je kinderen en familie; acht jezelf als mens vanwege jullie grote aardse schatten niet hoger danje naasten; doe voor hen dat, waarvan je redelijkerwijs kunt aannemen dat zij dat ook voor jullie zullen doen, ­dan zul je leven en Gods genade zal altijd bij jullie blijven!

[20] Jullie kennen de wet van Mozes al, houdje daar in alle opzichten aan; want in die wet is aan de mens de beste en zuiverste levensorde kenbaar gemaakt. Als hij die opvolgt, heeft hij ook God boven alles lief en zijn naasten als zichzelf In deze wet is alle levenswijsheid gegeven, waarvan andere en oudere wijzen de mensen slechts gedeeltelijk iets te proeven hebben gegeven.

[21] Omdat het woord voor jullie als het grootste teken van Mijn goddelijke zending geldt, moeten jullie ook bij het woord blijven en ernaar handelen, dan zullen jullie leven! Ik bedoel geen tijdelijk, maar een eeuwig leven van jullie zielen. - Begrijpen jullie dat?'

 

123 Het aannemen van het woord van de Heren in Indië

 

[1] De magiër zei: 'Omdat U, o Heer, het ons gezegd hebt, geloven we dat nu ook vast en zeker, en we zullen het misschien als geen ander volk op aarde, streng in praktijk brengen! Maar nu doet zich nog een andere vraag voor, en die luidt: Zullen we weer naar Indië teruggaan, of moeten we dat oude zondige land mijden als onze ergste doodsvijand, of moeten we weer naar huis gaan en de blinden het licht brengen dat wij na lang zoeken eindelijk gevonden hebben? We hadden weliswaar besloten ons vaderland, waarvan wij de omstandigheden maar al te goed kennen, voor altijd te mijden en ons leven bij vreemde volkeren te eindigen; maar omdat wij nu in U diegene gevonden hebben voor wie wij ons land lang geleden verlaten hebben, verandert dat ons eerste besluit, en wij zouden ook daarin volledig naar Uw wil willen handelen.’

[2] Ik zei: 'Bedenk het volgende: Een profeet wordt nergens minder geëerd dan in zijn vaderland! Jullie staan bij jullie landgenoten bekend als mensen met enigszins overdreven denkbeelden. Zij hebben jullie daarom ook zulke verre reizen laten maken, omdat jullie hun vaak wat te veel op hun geweten hebben gewerkt. Als jullie nu met een juist licht naar huis zouden komen, zouden jullie weinig weerklank bij hen vinden en bij het buitengewoon dom geworden volk nog veel minder. Daarom is het voor jullie zieleheil beter om bij jullie eenmaal genomen besluit te blijven. Zend je dienaren naar je land om in jullie naam jullie zaken af te handelen en dan weer terug te keren! Bekommer je er verder niet om; want jullie land is voor Mijn licht nog bijna tweeduizend jaar te jong, dat wil zeggen, te blind en te dom. Jullie zullen echter in het westen mensen aantreffen die meer ingenomen zullen zijn met Mijn licht dan jullie volk thuis; aan hen kunnen jullie meedelen wat je hier ontvangen hebt!

[3] In de toekomst zal het zo zijn dat het oude morgenland, waaraan eens het grootste licht gegeven werd, in een lange aanhoudende nacht zal moeten ronddolen en dat het licht des levens in westelijke richting zal uitstromen. Zelfs deze plaats, waar nu het levenslicht is opgegaan, zal nog in de donkerste nacht en duisternis terechtkomen; want ook dit volk, slechts enkele mensen uitgezonderd, heeft geen weet van zijn belangrijkste en meest heilvolle beproeving. Wee het volk, wanneer het licht van hen wordt weggenomen en aan de heidenen wordt gegeven!

[4] Jullie zijn vreemdelingen uit het verre morgenland, en jullie hebben Mij gevonden en herkend; en het waren ook vreemdelingen uit jullie land die, toen Ik Mij met het lichaam van deze wereld bekleed heb, Mij bij Mijn eerste intrede in deze wereld als eersten gezocht en reeds in het pasgeboren kind herkend hebben. Maar van dit van ouds uitverkoren volk hebben nog maar heel weinigen Mij herkend, maar tot nu toe des te meer achtervolgd, hoe en waar zij maar konden; daarom wordt het licht ook van hen weggenomen en aan de heidenen gegeven.

[5] Maar voordat dit licht weer in deze landstreek zal doordringen, zal het in jullie land aan de grote zee komen. - Begrijpen jullie dat allemaal?'

[6] De magiër zei: 'Ik begrijp het, o Heer; maar het verwondert mij dat de kinderen van dit land U niet herkennen, terwijl wij vreemdelingen U toch heel gemakkelijk en vlug herkend hebben! U zult voor de kinderen van dit land zeker al grote tekenen verricht hebben, - en toch herkenden zij U niet?! O, mijn domste landgenoten zouden beslist niet zo blind zijn! Bij velen zou, net als bij ons, Uw woord alleen al voldoende geweest zijn! En als onze hogepriester zo'n teken te zien zou krijgen, als Uw dienaar er enkele verricht heeft, dan zou ook hij dit licht aangenomen hebben, hoewel hij het waarschijnlijk nooit aan het volk zou hebben doorgegeven; want het volk kent reeds sinds onheuglijke tijden niets anders dan zijn blinde geloof en is daarom wellicht niet in staat zo'n licht te aanvaarden. Maar dat is niet de schuld van ons, maar van de tijd en een groot aantal van onze zeer zelfzuchtige voorgangers. Kortom, de blindheid van ons volk is te verklaren doordat er in hun midden waarschijnlijk nooit zo'n licht heeft geschenen; maar de blindheid van het volk hier is onverklaar­baar, want het heeft de zon hoog in het zenit staan, maar verkiest de duisternis, zoals die alleen in de diepe grotten in de bergen der aarde aangetroffen wordt.

[7] Wij hebben alles gedaan om het licht te zoeken, en zijn nu meer dan blij dat wij het eindelijk gevonden hebben, - en zij hebben het in hun land voor ogen en lopen er van weg, verachten en vervolgen het! O, dat moeten toch erg slechte en totaal blinde mensen zijn, die de naam 'mens' niet eens verdienen! Omdat het er zo met deze mensen voorstaat, is het ook heel juist dat U, o Heer, al het licht van hen wegneemt en het aan de heidenen geeft, die het kennelijk meer waard zijn; want daaruit blijkt Uw eeuwige gerechtigheid, die vol is van het grootste licht, en dat is voor ons weer een nieuw bewijs, dat U Diegene bent die wij zo lang tevergeefs gezocht hebben.’

[8] Ik zei: 'Ja,ja, zo is het helaas met dit volk van Mij! Daarom zal Ik andere volkeren opwekken, nu al en nog meer in de toekomst; maar altijd zal het zo zijn dat er zich onder de vele geroepenen maar weinig uitverkorenen zullen bevinden.’

[9] De magiër zei: 'O Heer, wat bedoelt U daarmee? Zullen er steeds veel geroepenen zijn, maar weinig uitverkorenen?! Dat klinkt als een woord uit Uw goddelijke mond dat voor het toekomstige heil van de mensen niet erg opwekkend is, als je het neemt zoals het gezegd is; want ik versta onder de weinige uitverkorenen die mensen, voor wie het ware levenslicht voortdurend helder zal schijnen en onder de vele geroepenen alle mensen, die weliswaar ook naar het licht moeten komen, maar door allerlei omstandigheden en oorzaken verhinderd worden en dus net als onze landgenoten nooit tot het ware licht zullen komen.

[10] Wij enkelingen kunnen ons nu ook beschouwen alsof wij uitverkoren zouden zijn; maar alle mensen van ons volk, die dit geluk helaas niet hebben, horen zelfs niet in de rij van geroepenen! Wat zal later, na het afvallen van hun lichaam, hun lot zijn?

[11] Dit volk hier behoort kennelijk tot de geroepenen en temidden van hen bevinden zich toch altijd nog een aantal uitverkorenen, waarbij het te rade kan gaan wanneer het daar behoefte aan heeft; maar bij ons zijn geen uitverkorenen en ook geen geroepenen, en daarom is het lot van het grote Indische volk zeer betreurenswaardig, dat wil zeggen, als Uw laatste uitspraak zo moet worden opgevat, als deze in zekere zin voor alle plaatsen en tijden door U is uitgesproken.’

[12] Ik zei: 'Je hebt deze uitspraak van Mij niet juist begrepen, en daarom moet Ik je deze wel nader uitleggen.'

 

124 Geroepenen en uitverkorenen

 

[1] (De Heer): 'Kijk, die uitspraak moet zo worden opgevat en begrepen: geroepen en voor het licht en het leven voorbestemd, is ieder mens op deze hele aarde; maar uitverkoren tot leraar van de mensen kan niet iedereen zijn, omdat dat voor de mensen ook helemaal niet goed zou zijn. Zou het voor de mensen -wier voornaamste bestemming is dat zij elkaar dienen - goed zijn als ieder mens zelf alles zou bezitten en instaat zou zijn om alles te maken? Daardoor zouden de mensen elkaar helemaal niet meer nodig hebben, en naastenliefde zou dan niets dan een ijdel, nietszeggend woord zijn, zoals Ik Mijn leerlingen ook al meerdere malen heb uitgelegd. De mensen zouden dan zelfs geen taal nodig hebben! Waar zou die toe dienen als niemand iets van de ander nodig heeft?

[2] Ik zegje dat de mensen bij zo'n volledige gelijkheid wat hun talenten betreft en hun mogelijkheden en uiterlijk, hun woonplaatsen en bezittin­gen, en als zij dezelfde helderheid van inzicht zouden hebben, zich toch volledig op het niveau van de dieren en eigenlijk nog daaronder zouden bevinden!

[3] Om te zorgen dat de mensen echter mensen en geen dieren zijn, is alles heel verschillend onder hen verdeeld. De een heeft dit en de ander dat, en daarom moet de een dus naar de ander toekomen om voor hem in het een of ander een leraar of een helper te zijn.

[4] En zo moeten er ook in de sfeer van de kennis van het innerlijke levenslicht een aantal speciaal uitverkorenen zijn, die de vele geroepenen het ware levenslicht tonen, en de geroepenen moeten dan luisteren, geloven en handelen naar wat door de uitverkoren bezitters van het licht geleerd wordt.

[5] Als de geroepenen echter gelovig aannemen wat hun geleerd is, dan zijn zij er even goed en vaak nog beter aan toe dan de uitverkorenen; want een uitverkorene die het levende licht in zich draagt maar zich er niet precies aan houdt, zal later strenger ter verantwoording worden geroepen over zijn slecht gebruikte talenten, dan degene die alleen maar geroepen is en die enkel moet horen, geloven en er gewillig naar moet handelen.’

[6] Kijk, de uitverkorenen zijn Mijn knechten, en de geroepenen Mijn dienaren en kinderen!

[7] Maar om je nog duidelijker te laten zien, dat een uitverkorene er op deze aarde beslist niet beter aan toe is dan een geroepene, zal Ik je dat nog door een gelijkenis duidelijker maken. Luister dus naar Mij!

[8] Er was eens een koning die tien eerste knechten had voor zijn huishouding. Deze koning moest op een keer een verre reis maken om een nieuw rijk dat onder zijn heerschappij was gekomen, in bezit te nemen.

[9] Maar voor hij vertrok, liet hij de tien knechten bij zich komen, gaf hun ieder tien pond en zei: 'Handel daar goed mee tot ik terugkom!’

[10] Toen zijn burgers (geroepenen) dat hoorden, morden zij, werden de koning vijandig gezind omdat hij hen verliet en hun bij zijn vertrek niet ook ponden en talenten gaf om te beheren.

[11] Zij zonden zelfs boden achter de koning aan, die hem moesten zeggen: 'Wij willen niet dat deze koning verder over ons zal regeren; want waarom moeten wij minder voor hem zijn dan zijn knechten, terwijl wij hem toch evenals de knechten gediend hebben!’

[12] De tijd kwam echter dat de koning, nadat hij het nieuwe rijk in bezit genomen had, terugkwam. Toen hij zich weer in zijn burcht bevond, liet hij al gauw dezelfde knechten bij zich roepen die hij bij zijn vertrek het geld had toevertrouwd, om te zien wat ieder daarmee verdiend had.

[13] De eerste kwam naar hem toe en zei: 'Heer, kijk eens! Uw pond heeft tien ponden opgebracht!’

[14] Toen zei de koning tegen hem: 'Goed, nuttige knecht! Omdat je mij in alles trouw bent geweest, zul je nu tien steden onder je beheer krijgen!'

[15] Daarop kwam een andere knecht, die zei: 'Heer, uw pond heeft vijf ponden opgebracht!’

[16] En de koning zei tegen hem: 'Daarvoor krijg je het beheer over vijf steden!'

[17] Toen kwam er een derde, de minst goede van de tien knechten en zei: 'Heer, zie, het pond dat u mij toevertrouwd hebt, heb ik in een zweetdoek bewaard tot u terug zou komen! Ik was bang voor u, omdat u een hard man bent; want u neemt wat u niet opzij heeft gelegd en u oogst waar u niet gezaaid heeft.’

[18] Daarop sprak de koning: 'Luister, ik veroordeel je volgens je eigen woorden! Je bent een schelm! Als je wist dat ik een hard man ben en neem wat ik niet heb weggelegd en oogst waar ik niets gezaaid heb, - waarom heb je mijn geld dan niet naar de wisselbank gebracht, zodat ik bij mijn terugkomst mijn geld weer met woeker teruggekregen zou hebben?!'

[19] Daarop sprak de koning verder tegen degenen die als dienaren bij hem waren: 'Neem deze luie schelm dat pond af en geef het aan de eerste die al tien pond heeft!’

[20] En de dienaren zeiden tegen de heer: 'O koning, die heeft immers al tien pond! Waarom moet hij dit ene pond er ook nog bij hebben?'

[21] Ik Zelf zeg daarop nu tegen jullie allemaal: Wie heeft, zal er nog meer bij gegeven worden, zodat hij dan overvloedig heeft; wie echter niet heeft, van hem zal wat hij had ook nog afgenomen worden. Degenen die echter niet wilden dat de koning over hen zou heersen, hebben gezondigd, en daarvoor zullen zij gewurgd worden met alle nacht en duisternis van het gericht en de dood van de ziel!

[22] Zie je, m'n vriend, zo staan de zaken er bij Mij voor, en dat zal niet veranderen! Aan degene die heeft, zal nog veel meer gegeven worden, zodat hij overvloedig heeft! Van degene die echter niet heeft, zal ook het weinige dat hem toevertrouwd is, afgenomen worden, en het wordt gegeven aan degene die al veel heeft.

[23] Maar de vele geroepenen, die niet naar de stem van de knechten wilden luisteren en niet wilden dat de Heer van het licht en van het leven over hen zou heersen en alles tot leven zou brengen, die zullen gewurgd worden door de duisternis in hun eigen hart; de luie knecht zal echter lang kunnen wachten, eer hem weer een pond wordt toevertrouwd.

[24] En vertel jij Me nu eens hoe deze gelijkenis je bevalt! - Ben je het met de koning eens of niet?'

 

125 De kritiek van de magiër op de gelijkenis van de toevertrouwde ponden

 

[1] De magiër zei: 'Heer, ik ben nu op een punt gekomen, waarop het verstand de mens in de steek laat en zelfs bij de geduldigste de haren te berge beginnen te rijzen! U bent toch de koning niet, die als een tiran neemt waar hij niets heeft neergelegd, en oogsten wil waar hij niet gezaaid heeft? Want mij schijnt het toe dat juist alles van U afkomstig is, en dat juist U overal gezaaid heeft en daarom ook overal nemen en oogsten kunt, omdat alles van U is en ook van U zijn moet.

[2] Dat de boosdoeners gestraft worden, vind ik helemaal in orde; want juist de goddelijke lankmoedigheid is onverdraaglijk, omdat de boze daardoor steeds meer tijd en ruimte wint voor het tot stand brengen van zijn gruweldaden, terwijl de mens die zich goed gedraagt in een steeds grotere ellende terecht komt, tenslotte alle geloof verliest en genoodzaakt is het hem toevertrouwde pond in de zweetdoek van zijn nood weer onaangeroerd en eerlijk aan de strenge, onbarmhartige heer terug te geven. Ja, in dat opzicht is het natuurlijk wel beter een geroepene dan een knecht te zijn!

[3] Het is helemaal juist dat de ijverige knecht ook loon naar werken krijgt; maar dat de iets tragere en vreesachtige knecht voor het teruggeven van zijn pond helemaal niets krijgt, dat vind ik erg hard van Uw koning!

[4] Ik ben een mensenvriend en kan niemand zien lijden, vooral niet als hij dat lijden, omdat hij geen booswicht is, niet echt heeft verdiend. De knecht met dat ene pond, die het in de zweetdoek weer precies zo aan de heer teruggaf als hij het ontvangen had, had duidelijk niet het inzicht en het verstand van de eerste knecht, en ook niet eens dat van de tweede, die met het ene pond vijf ponden verdiend heeft. Want zou hij evenveel verstand gehad hebben, dan zou ook hij tien of minstens vijf pond hebben kunnen verdienen; maar omdat het hem ontbrak aan inzicht, aan het juiste verstand en de daarvoor nodige moed, heeft hij met het ene pond niets anders durven doen dan het helemaal onaangeroerd weer aan zijn heer terug te geven. Ik zie in deze handelwijze werkelijk nog niets misdadigs, en ik zou U nadrukkelijk willen vragen wat er dan verder met deze knecht, die door zijn koning een schavuit genoemd werd, gebeurd is.’

[5] Ik zei: 'Die bleef dus wat hij daarvoor al was: een heel eenvoudige en gewone knecht, omdat hij uit zichzelf geen bekwaamheid bezat voor een belangrijkere functie! Want ook een uitverkorene krijgt net als ieder ander mens alleen de bekwaamheid of het talent, dat hij dan zelfmoet ontwik­kelen, zodat zijn vrije wil geen schade lijdt.

[6] Wie een hem verleend talent zo vlijtig mogelijk ontwikkelt, heeft dan ook een werkelijke schat, waar hem nog steeds meer bijgegeven wordt; wie het echter niet ontwikkelt en zich niet los wil scheuren uit zijn traagheid, heeft het alleen aan zichzelf te wijten dat hij tenslotte met zijn in het zweetdoek bewaarde pond nog dommer wordt dan degenen, die niet wilden dat de koning van het licht over hen zou heersen.

[7] Om die reden komen zulke trage knechten niet verder en blijven zulke geroepen dienaren in hun duisternis volharden en het ergste wat hun uiteindelijk kan gebeuren is dat het lawaai van de heldere dag hen uit hun trage en zoete slaap wekt. Of moet de zon soms vooraf boden naar de langslapers sturen om hun te vragen of het hun schikt dat zij boven de bergen opstijgt? Kijk, dat zal de zon ingevolge de algemene orde, die de werelden in stand houdt, net zo min doen als de koning van het licht en het leven dat zal doen!

[8] Wie het pond krijgt, heeft welhaast ook de orde van de koning gekregen. Of de knecht zich ernaar richt, ligt aan zijn vrije wil, en de koning is niet schuldig aan de luiheid van de knecht, maar de knecht zelf, omdat de koning van het licht maar al te goed weet welke talenten hij aan een knecht gegeven heeft. En daarom is de koning altijd in zijn ware en zeker niet ingebeelde recht, en niet de luie en trage knecht.

[9] Denk daar nu zorgvuldig over na, neem het beeld goed in je op en zeg Me dan, of de koning volgens jou nog een onbarmhartige tiran is! - Heb je Mij nu ook goed begrepen?'

[10] De magiër zei: 'Ja dat, o Heer, heb ik nu goed begrepen, en Uw gelijkenis is daardoor volledig in het licht komen te staan, terwijl hij puur als beeld moeilijk te begrijpen was. Wie dus een speciaal talent in zichzelf onderkent, moet het met alle vlijt ontwikkelen en wel door en uit zichzelf. Heeft hij dat gedaan, dan zal hij het verdere wel van de koning van het licht ontvangen en zo een echte leraar kunnen worden van vele mensen, die U geroepenen hebt genoemd. Want wie voor zichzelf al een waar leraar was, zal het dan ook gemakkelijk voor veel anderen worden; wie echter al traag was voor zichzelf, zal het zoveel te meer voor anderen zijn, en hij zal ook niets hebben wat hij eventueel aan zijn medemensen zou kunnen leren, en het is dus zeer waar en juist, dat aan degene die heeft er nog veel bij gegeven wordt, zodat hij dan in overvloed heeft. Maar wie niet heeft, zal ook nog wat hij had, ontnomen worden. Dat is mij nu helemaal duidelijk, -maar toch zit er nog iets in wat mij nog niet zo goed duidelijk wil worden, en daarom neem ik de vrijheid tegenover U, o Heer, uit te spreken wat voor mij nog onbegrijpelijk is.

[11] Kijk, ware vlijt en ijver in al het goede en ware is een deugd, die nooit genoeg geprezen kan worden, en traagheid is een oorzaak voor alle mogelijke ondeugden! Maar wie geeft de ene mens vlijt en ijver en de andere traagheid? Ik geloof dat noch het één noch het ander door de mens zelf verkregen kan worden, maar dat het hem door een hogere, goddelijke wilskracht gegeven wordt.

[12] Zelf heb ik een aantal kinderen, bij wie ik de ervaring heb opgedaan, dat een paar van hen, en wel mijn oudste zoon en een dochter, zonder mijn aansporing buitengewoon ijverig zijn in het aanleren van vaardighe­den en kennis, terwijl de andere kinderen lui en traag zijn en streng aangespoord moeten worden bij het leren. Dat zijn nu kinderen van dezelfde ouders, ze zijn allemaal gezond, krijgen ook hetzelfde onderricht, en toch is er zowel in hun talenten en nog meer in hun ijver om te leren, een groot verschil. Wat is de oorzaak daarvan? Aan ons, ouders, kan het niet liggen, omdat wij al onze kinderen gelijk behandelen en er niet één op een of andere manier verwennen; aan onze en aan de natuurlijke lichamelijke gezondheid van de kinderen kan het ook niet liggen, want wij zijn volkomen gezond en sterk - U daarvoor, o Heer, alle dank! En terwijl wij ook allemaal altijd hetzelfde voedsel krijgen, zijn er toch deze zeer aantoonbare verschillen binnen één en hetzelfde gezin! Hoe moet ik dat nu verklaren?'

 

126 De juiste opvoeding van kinderen, afgestemd op hun verschillende aanleg

Het belang van innerlijke vorming voor het wekken van de geest

 

[1] Ik zei: 'Niets is gemakkelijker dan dat, en wel omdat er namelijk, zoals Ik je eerder heb laten zien, bij de mensen allerlei verschillen moeten zijn, zodat men elkaar nodig heeft en men elkaar op verschillende manieren kan dienen.

[2] Als alle mensen even ijverig waren en ook dezelfde talenten zouden hebben, dan zouden zij elkaar al gauw helemaal niet meer nodig hebben; daarom hebben reeds kinderen van één en hetzelfde ouderpaar verschil­lende talenten en verschillende begaafdheden. De opvoeder moet deze echter goed kunnen beoordelen en de kinderen dan ook in overeenstem­ming met hun talenten en begaafdheden onderricht geven, dan zullen zij allemaal naar het juiste doel geleid worden.

[3] Maar als jij ondanks de verschillende talenten en begaafdheden van je kinderen wilt dat ze bijvoorbeeld allemaal kleermaker of wever worden, dan zul je natuurlijk alleen maar bij diegenen echte vlijt en ijver bespeuren, die ook talent hebben voor hetgeen ze leren. Die er weinig of helemaal geen talent voor hebben, zullen er ook weinig ijver voor tonen. Zulke kinderen zullen ook weinig goeds voor het welzijn van hun medemensen presteren, wanneer ze later zelfstandige mensen worden, omdat zij zonder het juiste talent het moeizaam geleerde nooit zo grondig kunnen beheersen als degenen die er reeds vanaf hun geboorte de juiste aanleg voor hadden.

[4] Dus de oorzaak van het feit dat het ene kind ijveriger is dan het andere, ligt begrijpelijkerwijs voornamelijk bij de ouders en andere leraren van de jeugd. De wijnstok brengt de druif en de vijgenboom de vijg als vrucht voort, en beide vruchten smaken zoet; maar als je de vijgenboom net zo behandelt als de wijnstok, zal hij weinig vrucht dragen, en als je de wijnstok zo ongesnoeid laat doorgroeien als de vijgenboom, dan zal de wijnstok al gauw verkommeren en weinig druiven opleveren.­ Heb je dat goed begrepen?'

[5] Hierop zei de magiër: 'O Heer, ik dank U voor deze belangrijke en zelfs heerlijke uitleg! Ja, zo kan een mens pas beseffen hoe blind en dom hij bij al zijn vermeende wijsheid is! Wat beeldt menig wereldse wijze zich toch in, terwijl hij uiteindelijk door de bomen het bos niet meer ziet! Als een mens zijn ogen maar een beetje wilde opendoen, ligt het zo voor de hand! leder kind heeft duidelijk een andere gestalte; de een is vaak groter dan de ander, de een is ruwer, een ander heel fijn en teer, en zo zijn er alleen al uiterlijk bij de kinderen van één en hetzelfde ouderpaar heel grote verschillen. Wat een verschillen zullen er dan innerlijk wel niet zijn?

[6] Zouden de uiterlijke kenmerken voor een denkend mens niet voldoen­de moeten zijn om aan de hand van de daarin aanwezige verschillen ook de verschillen af te leiden van de in de mens aanwezige talenten en bekwaamheden, zodat een wijs leraar en meester de mens op zijn talenten zou kunnen wijzen en hem met raad en daad behulpzaam zou kunnen zijn om de aanwezige talenten op een edele en succesvolle wijze te ontwikke­len? 0 nee, dat is voor de blinde wijze, zoals ik er zelf één was en nog ben, beslist niet voldoende! Hij wil de mensen allemaal gelijk hebben; ze moeten allemaal denken en handelen zoals hij en gewillig lasten dragen waar ze geen kracht voor hebben, en zo worden van de mensen in plaats van wijzen, niet zelden narren gemaakt, die noch zichzelf, noch iemand anders van nut kunnen zijn. Voor deze les dank ik U, o Heer, nogmaals uit de diepst van mijn hart; want deze zullen we het eerst op onze eigen kinderen vruchtbaar toepassen.’

[7] Daarop zei Agricola: 'Ja, het is werkelijk een gouden les, die ook wij Romeinen ons ten nutte zullen maken, en ik al heel in het bijzonder; want ten eerste heb ik zelfkinderen, en ten tweede zullen de jonge mensen die ik van hier mee naar Rome neem, zo opgevoed worden als hun talenten mij dat zullen aangeven. Natuurlijk moet er bij allen een zekere zelfde basisvorming voorafgaan, zoals: lezen van de Schriften, schrijven en rekenen, en ook het leren van de talen die in het hele Romeinse rijk door de mensen gesproken worden; want zonder deze noodzakelijke kennis is er van een mens met veel te maken. Vervolgens moet ieder mens overeenkomstig zijn grootste talent gevormd worden. - Heer, is dat juist?'

[8] Ik zei: Zeker, want alle mensen moeten eerst kunnen lopen, met hun handen kunnen grijpen, met hun ogen kunnen zien en met hun oren kunnen horen, voor zij in staat zijn praktische bezigheden te verrichten. En zo moet de mens ook de doorjou genoemde voorkennis hebben, om met behulp daarvan gemakkelijker tot de ware levenswijsheid te kunnen komen. Maar daarbij moet er toch wel op worden toegezien dat de mensen deze voorkennis en het leren daarvan niet tot hoofdzaak maken, en zich niet hun leven lang bezig houden met het bestuderen van geschriften en talen, en daarbij de innerlijke vorming, die de geest in de mens wekt, vergeten; want daarin is tenslotte toch enkel en alleen de hele waarde van het leven gelegen. Want wat zou een mens er aan hebben als hij alle geschriften van de wereld kon schrijven en begrijpen en alle menselijke talen zou kunnen spreken, maar schade zou lijden aan zijn ziel?!

[9] Zoek daarom vóór alles Gods rijk op aarde, zoek het in je, - en met het Gods rijk in je, zal je ook al het andere gegeven worden; maar zonder het rijk van God heeft de mens -ook al bezat hij alle schatten der aarde en had hij de kennis van alle.wereldse wijzen -zo veel als niets.

[10] Wie Gods rijk in zijn hart bezit, heeft alles. Hij heeft de hoogste en diepste wetenschappen in zich, en het eeuwige leven en de kracht en macht daarvan, en dat is toch zeker meer dan alles wat de mensen op deze wereld ooit als groot en meest waardevol hebben erkend.

[11] Jullie zullen je er morgen in Emmaüs allemaal van overtuigen, wat het betekent om een volmaakt mens te zijn. Ik zeg jullie: Eén waarachtig volmaakt mens kan meer dan alle andere onvolmaakte mensen op de hele aarde.

[12] Streven jullie er daarom vooral naar om volmaakte mensen te worden! Als jullie dat zijn, dan ben je alles en heb je alles.

[13] Maar Ik zeg jullie ook, dat het bereiken van het rijk van God nu geweld vereist. Wie het willen bezitten, moeten het met kracht letterlijk naar zich toetrekken; wie dat niet zullen doen, zullen het ook moeilijk reeds hier op aarde volledig tot hun levend bezit kunnen maken.’

 

127 Het rijk van God

 

[1] Daarop zei de magiër: 'O Heer, hoe is dat mogelijk, - hoe kan de zwakke en nietige mens het rijk van God geweld aandoen en het als het ware naar zich toetrekken? Verder vraag ik me af waar het ware rijk van God zich bevindt, als de mens het kan grijpen en naar zich toe kan trekken!’

[2] Ik zei: 'Je hebt nu in een korte tijd van enkele uren al zo veel gehoord en Mij zelfs herkend, weet je dan nu nog niet wat Gods rijk is, waaruit het bestaat?

[3] Het volledig kennen en opvolgen van Gods wil is het ware Godsrijk in jullie! Maar als men Gods wil kent is het toch niet zo gemakkelijk om hem op te volgen als jij je dat voorstelt; want de wereldse mensen verzetten zich daar tegen en vervolgen degenen die Gods rijk werkelijk willen verwerven. Daarom moet degene die zich het rijk van God volledig eigen wil maken, geen vrees hebben voor hen die alleen het lichaam van de mens kunnen doden, maar de ziel geen schade kunnen toebrengen; de mens moet veeleer God vrezen, die volgens Zijn eeuwig onveranderlijke orde ook de ziel naar de hel kan verstoten!

[4] Wie God meer vreest dan de mensen, en ondanks de vervolging van de mensen Gods wil kent en ook doet, trekt Gods rijk met geweld naar zich toe; en wie dat doet, zal het ook zonder enige twijfel verwerven.

[5] Maar daar komt nog wat bij, dat ook behoort bij het met geweld naar zich toetrekken van Gods rijk, en dat is het volgende: dat de mens zich in alle wereldse zaken zelf zo veel mogelijk verloochent, allen die hem beledigen van harte vergeeft, tegen niemand wrok koestert of toornig is, bidt voor degenen die hem vervloeken, goed doet aan hen die hem kwaad doen, zich boven niemand verheft, de zo nu en dan op hem af komende verzoekingen geduldig verdraagt en zich onthoudt van vraatzucht, zwel­gerij, hoererij en echtbreuk. Wie al deze dingen in praktijk brengt, doet Gods rijk ook geweld aan en trekt het met kracht naar zich toe.

[6] Wie echter God ook wel erkent, Hem boven alles acht en liefheeft en ook zijn naaste als zichzelf, maar daarbij toch ook de wereld acht en vreest, en niet openlijk voor Mijn naam durft uit te komen, omdat dat in werelds opzicht nadelig voor hem zou kunnen zijn, die doet Gods rijk geen geweld aan en zal het op deze wereld ook niet volledig ontvangen, en aan gene zijde nog veel strijd te strijden hebben eer hij voleindigd is.

[7] Wie nu weet en gelooft dat Ik de beloofde Messias ben, moet ook doen wat Ik leer, geleerd heb en verder nog leren zal, anders is hij Mij niet waardig en zal Ik hem bij de ontwikkeling van zijn innerlijke leven niet bijzonder behulpzaam zijn. Ik ben het leven van de ziel, door Mijn geest in haar, die liefde tot God heet. Wie dus God boven alles liefheeft en daarom ook altijd Zijn wil doet, diens ziel is vervuld van Mijn geest en dat is de voleinding en het eeuwige leven van de ziel.

[8] Als iemand Mij echter kent, maar desondanks toch de wereld vreest en bij zichzelf zegt: ‘al ik erken de Messias geheel en al en geloof heimelijk alles wat Hij leert, en handel er ook naar; maar omdat de wereld nu eenmaal zo is en men daarmee toch moet leven, laat ik uiterlijk voor de wereld niets merken van wat ik heimelijk in mijzelf belijd, opdat niemand kwaad over mij kan spreken!', die belijdt Mijn wezen en naam niet echt, en heeft de ware en volkomen levensechte liefde tot God nog niet en op die manier zal hem in dit aardse leven de volheid van Gods rijk nauwelijks ten deel vallen; want de volheid van Gods rijk bestaat immers juist uit de hoogste liefde tot God, en die heeft geen vrees of angst voor de wereld.

[9] Wie Mij voor de wereld belijdt, wanneer dat nodig is, die zal ook Ik bekennen voor de Vader in de hemel; wie Mij echter niet voor de wereld belijdt wanneer het nodig is, die zal ook Ik niet belijden voor de Vader in de hemel. ,

[10] Toen vroeg de magiër daarop meteen: 'Heer, wie is dan Uw Vader en waar is de hemel? Kunt U als Heer van de eeuwigheid dan ook een Vader hebben?'

[11] Ik zei: 'De eeuwige liefde in God is de Vader, en Zijn onbegrensde wijsheid is de hemel.

[12] Wie God boven alles liefheeft, belijdt God en dus Mij voor de hele wereld, en Ik belijd ook hem in Mijn liefde, en daaruit bestaat het ware, eeuwige leven van de ziel van de mens. En doordat de mens juist door die levende liefde tot God ook tot de hoogste wijsheid komt en komen moet -dat is dan de hemel of Gods rijk -, daardoor heeft de mens ook Gods rijk in zich gekregen, dat hem dan eeuwig niet meer afgenomen kan worden. Dit heb Ik jullie nu uitgelegd; onthoud het, grif het inje hart en handel ernaar, dan zullen jullie het eeuwige en ware leven in je hebben! ­Maar gun Me nu even wat rust, en denk na over wat Ik jullie nu verteld en getoond heb!'

 

128 De plaats van de hemelen

 

[1] Toen trad er een algemene, slechts kort durende rust in. Maar bij zoveel mensen kan een langere pauze niet gemakkelijk verwezenlijkt worden, vooral niet in een nacht waarin er van alles te zien is, en er ontstond onder de bekende joodse Grieken al gauw een woordenstrijd en iedereen wilde Mij het best begrepen hebben.

[2] Een van hen zei tegen de redetwistenden: 'Luister! Wie zegt dat hij de woorden en lessen van de Meester het best heeft begrepen, heeft Hem het minst begrepen; want in Zijn woorden kwam ook naar voren, dat zich niet de één boven de ander moet verheffen, maar in alles deemoedig en bescheiden moet zijn. Wie echter tegen zijn broeder zegt: 'Kijk, dat begrijp jij niet!' of dat heb je verkeerd begrepen!', die verheft zich immers boven zijn broeder, en dat is tegen de leer van de Heer en laat zien dat juist hij de leer slecht of helemaal niet heeft begrepen.

[3] Iets heel anders is het als iemand tegen zijn broeder zegt: 'Luister eens, die en die woorden heb ik niet zo goed begrepen! Hoe heb jij die opgevat?' Als deze dan in alle liefde en bescheidenheid tegen zijn broeder zegt hoe hij het begrepen heeft, dan is dat beslist geen verheffing van het eigen, betere verstand boven dat van zijn broeder, maar een werk van ware naastenliefde. Maar met jullie twistgesprekken kan ik het niet eens zijn.'

[4] Na deze goede terechtwijzing werd de rust weer hersteld, en de joodse Grieken zagen in dat de spreker helemaal gelijk had, en daarna konden zij het veel gemakkelijker eens worden.

[5] De drie magiërs hadden ook nog iets wat zij van Mijn leer niet konden begrijpen, en dat was de plaats van de hemelen; want zij zeiden: 'Dat het volledig kennen van God, Zijn wil en Zijn liefde en wijsheid, en het leven en handelen volgens de wil van God, op zichzelf Gods rijk uitmaakt, is volgens de leer van de Heer nu wel duidelijk, en ook is het duidelijk dat wanneer iemand dat alles in zichzelf tot stand heeft gebracht, hij zich wat betreft zijn ziel volledig in Gods rijk bevindt en het eeuwige leven heeft en dus een volmaakt mens is; maar waar is de plaats waar zijn ziel zich zal bevinden als die later haar lichaam verliest?'

[ 6] De hoofdmagiër wilde zich daarom met deze vraag tot Mij wenden.

[7] Ik was hem echter voor en zei: 'Ik weet wel wat jullie bezwaart en wat je zou willen weten! Dat zouden jullie nu nog niet begrijpen, omdat je ziel nog niet vrij genoeg is van de materie van je lichaam; als zij echter meer één wordt met de geest van Mijn liefde in je, zal je eigen geest je wel de plaats aangeven van dat rijk, waarin je ziel dan eeuwig in haar hoogste vrijheid zal leven, en als heer en meester kan handelen. Maar je lichaam kan dat nu nog niet begrijpen.

[8] Waar ben Ik nu Zelf? Wel, in de uit Mijzelf geschapen wereld! Zodra jij echter de ware innerlijke levensvolmaaktheid bereikt zult hebben en het lichaam, zijnde Mijn gericht of de jouw opgelegde vorm waarin je je innerlijk leven moest ontwikkelen, je wordt afgenomen, dan zul je net als Ik alles uit jezelf kunnen scheppen en dan zul je net als Ik leven en bestaan in de wereld en op de plaats die jij voor jezelf en uit jezelf zult scheppen.

[9] Dat zelfs in jouw nog zeer stoffelijke ziel scheppende kracht aanwezig is, kun je heel gemakkelijk uitje dromen afleiden. Want waar is die wereld eigenlijk die je in je levendige dromen bewoont? Die bestaat alleen maar in de intelligentie en de wil van je ziel, die ook in de droom een wil heeft, hoewel je dat overdag in je lichaam meer als iets toevalligs beschouwt. Denk daar over na, dan zal het ook in dit opzicht iets lichter in je worden! - Maar voor deze dag is Mijn werk nu ten einde, en om goed uit te rusten tot morgen gaan we nu niet in huis, maar in de goed ingerichte tenten. Morgen zullen er dan pas grotere onthullingen volgen.’

[10] Dat zeggend stond Ik op en ook Mijn leerlingen. We zochten een slaapplaats in een grote tent, en iedereen begaf zich .ter ruste.

 

129 Het arbeidsveld van de apostelen en de kinderen Gods aan gene zijde

 

[1] In de tenten rustten wij allemaal goed uit, en de nieuwe dag begon met een heldere ochtend. Ik en Petrus, Johannes en Jacobus stonden al ruim een half uur voor zonsopgang op en aanschouwden de uit haar slaap ontwakende natuur. De vogels waren al druk bezig en begroetten met hun veelsoortige gezang de weldra opgaande zon; in het oosten prijkten rozige wolkjes met gouden randen; de toppen van de hoge bergen gloeiden, en uit het dal van de Jordaan stegen geleidelijk aan witte nevels op. Ook een heel ordelijke vlucht kraanvogels kwam uit de richting van Galilea, maar boog weldra naar het westen om; want de geur van de Dode Zee, die nog geweldig dampte, dwong de scherpzinnige luchtdieren om naar het westen te vliegen, in de richting van de zee. En zo waren er nog een aantal taferelen en verschijnselen die een mooie herfstmorgen begeleiden, waarvan de langslapers niets zagen, omdat die dingen gewoonlijk alleen te zien zijn voordat de zon opgaat.

[2] Johannes zei opgetogen over de prachtige morgen: 'Heer, zullen er eens in Uw hemelen ook zulke prachtige ochtenden zijn?'

[3] Ik zei: 'Wel niet zulke, maar daar zullen de ochtenden nog onnoemelijk heerlijker zijn en langer duren; want deze ochtend kun je niet verlengen, :­ n:aar de hemelse kan en zal een eeuwige zijn. Want Ik zeg jullie wat Ik jullie al vaak heb gezegd: Geen vleselijk oog heeft ooit gezien en geen hart ondervonden wat God allemaal voor hemelse vreugden bereid heeft voor hen die Hem liefhebben. Jullie zouden in deze aardse toestand niet in staat zijn ook maar de geringste daarvan te verdragen; maar als Mijn geest jullie eenmaal helemaal doordrongen zal hebben, dan zullen jullie wel in staat zijn ook de ochtend van Mijn hemel met uitbundige gelukzaligheid te verdragen!’

[4] Johannes zei: 'Heer, zullen we ook in de hemel deze aarde te zien krijgen?'

[5] )k zei: 'Niet alleen deze, maar nog eindeloos veel andere; want jullie, als Mijn kinderen en lichamelijk gezien Mijn broeders, zullen de hele oneindige schepping met Mij gaan regeren en moeten natuurlijk zien wat je zult regeren!'

[6] Johannes zei nog: 'Heer, wat voor geesten regeren dan nu in Uw opdracht de oneindigheid van Uw scheppingen? Het is duidelijk dat U de hoofd­ en oerregeerder bent; maar aan Uw zijde staan, net als onze Rafaël, talloze legioenen zeer machtige engelen. Zijn zij het, die U bij het verzorgen van Uw eindeloze scheppingen volgens Uw wil dienen, of zijn er nog oneindig veel meer? Wat zullen die dan doen als wij eenmaal de genade ontvangen om aan Uw zijde de oneindige schepping mee te verzorgen?'

[7] Ik zei: 'O Mijn lieve Johannes, je weet nog maar weinig van de dingen van Gods rijk en je bent er nog echt kinderlijk in! Is de geest van Mijn Vader die in Mij is, dan niet de regeerder van eeuwigheid tot eeuwigheid? Alle engelen zijn vervuld van deze geest, die overal alles in alles is en moet zijn! Als jullie volmaakt zijn, kunnen jullie dan soms door een andere geest dan de Mijne volmaakt worden?

[8] Kijk, er zijn weloneindig veel geschapen zielen; maar alle volmaakte zielen zijn slechts van één geest doordrongen en zij hebben door deze geest het eeuwige leven, de wijsheid, liefde, macht en kracht en kunnen daardoor dan net als Ik werkzaam zijn in de hemelen en ook als medebe­stuurders van de werelden en hun schepselen in de stoffelijke en oneindige ruimten.

[9] Maar dat alles en nog eindeloos veel andere dingen zul je pas inzien en duidelijk begrijpen wanneer je volmaakt bent, wat al gauw zal gebeuren, nadat Ik van deze wereld ben opgestegen in Mijn volmaakt goddelijke en ook in jullie goddelijke of naar en in Mijn God en naar en in jullie God.

[10] Want Ikzelf moet eerst volledig in Mij, in God, de Vader van Eeuwigheid, zijn, om jullie dan Mijn geest te kunnen zenden en geven. Pas als die zal komen, zal hij jullie inwijden in alle waarheden, die voor jullie nu nog onbegrijpelijk zijn; en jullie zullen daarna hetzelfde en nog grotere dingen doen dan Ik nu Zelf doe. Hoe dat echter mogelijk is, zal Mijn geest, die jullie zielen zal verlichten, jullie dan leren.

[11] Maar nu beginnen ook de anderen die hier aanwezig zijn, wakker te worden en zullen ook al gauw op de been zijn. De zon komt juist boven de horizon, laten we ons daarom nu wat rustig houden en kijken naar de verschijnselen, die tijdens het opgaan van de zon weliswaar vaak voorko­men, maar die toch het karakter hebben van iets nieuws en zeldzaams, zoals vrijwel geen ander verschijnsel in de natuur van deze aarde!

[12] Daar komen de drie magiërs ook al naar boven, die vannacht, toen wij de noodzakelijke rust namen, toch naar beneden naar hun mensen in de stad zijn gegaan en hun nog enkele uren lang verteld hebben over alles wat zij hier gezien, meegemaakt en gehoord hebben. Die drie mensen zullen ons vandaag nog heel goede diensten bewijzen bij een aantal domme Farizeeën, die vanmiddag als onuitgenodigde gasten uit Jeruzalem naar Emmaüs zullen komen, en zij zullen heel goede vrienden worden van de volmaakte mensen uit het binnenland van Achter-Egypte. Maar nu even rust!'

[13] Wij hielden ons nu heel rustig en de andere gasten werden wakker en alles werd levendiger .

 

130 Het vertrek naar Emmaüs

 

[1] Nu kwam ook onze Lazarus in gezelschap van Rafaël het huis uit. Hij kwam meteen op ons toe en wilde wat zeggen; maar Rafaël gaf hem een teken en zei, dat Ik nog wat rust wilde houden. Toen hield Lazarus zich in en wachtte tot het Mij schikte. Maar Mijn rust duurde nog slechts enkele ogenblikken; Ik riep Zelf Lazarus bij Me en vroeg hem of hij nu eerst voor een goed en zuiver morgenmaal wilde zorgen. Dat deed hij direct en hij zette al zijn mensen aan het werk. Het duurde natuurlijk nog geen uur eer het ochtendmaal gereed was.

[2] Rafaël bood hem bij deze gelegenheid veel hulp, maar dit keer op een veel natuurlijker manier dan anders en daarom schoot Lazarus ook vlugger op dan anders, wanneer hij op natuurlijke wijze zo'n grote maaltijd klaarmaakte .

[3] Helemaal langs bovennatuurlijke weg mocht het nu niet gebeuren vanwege de magiërs, die alles scherp in het oog hielden waarvan ze dachten dat Ik daar op de achtergrond wat mee te maken kon hebben.

[4] Toen de ochtendmaaltijd goed verzorgd op de tafels stond, kwam de waard van Lazarus, om hem een teken te geven dat het ochtendmaal reeds was opgediend.

[5] Lazarus gaf mij toen een wenk; maar Ik zei tegen hem: 'Broeder, dat had Ik ook wel zonder jouw wenk geweten; maar vanwege de vreemde­lingen was jouw wenk toch wel goed, laten we dus opstaan en naar binnen gaan om het ochtendmaal te gebruiken!’

[6] Nadat Ik dat gezegd had, stond Ik ook meteen met de drie voornoemde leerlingen op en ging de grote eetzaal binnen, en alle aanwezigen volgden op uitnodiging van Lazarus Mijn voorbeeld;

[7] Sommige van Mijn leerlingen vroegen zich af wat Ik vandaag wel van plan mocht zijn, omdat alles wat haastig gebeurde. Maar zij kregen op die onnodige vragen helemaal geen antwoord van Mij, -kortom, Ik zat aan tafel, at en dronk en gaf niemand antwoord op wat voor vraag dan ook.

[8] Toen Ik al gauw met de maaltijd klaar was, vroeg Agricola Mij dan ook: 'Maar, Heer en Meester, ik begrijp U vandaag helemaal niet! Anders bent U steeds zo kalm en geduldig, maar vandaag gaat alles zo gehaast, dat U Zich niet eens de tijd gunt om rustig Uw maaltijd te gebruiken, zoals ik dat van U gewend ben. Wat bent U vandaag eigenlijk van plan?'

[9] Ik zei: 'Ik heb jullie immers gisteren al gezegd dat Ik vandaag bij Nikodemus in Emmaüs wil zijn en om Mij alleen bekende redenen ook moet zijn. Maar de weg daarheen is voor ons grote gezelschap wat bezwaarlijk; het zal verstandig zijn om daar langs verschillende wegen in groepen van hoogstens tien personen naartoe te gaan. Als we allemaal tegelijk in een grote stoet op weg gaan, zal dat al gauw aan de tempeldie­naren overgebriefd worden en dan wordt Mij verhinderd vandaag te doen wat Ik moet doen. Ik zal daarom met Mijn leerlingen, echter alleen met deze drie, vooruitgaan, en wel langs een heel ongebruikelijke weg, om beslist niet door de tempeldienaren opgemerkt te worden; verdelen jullie je in groepen zoals Ik gezegd heb en ga er via verschillende wegen heen; na verloop van twee uur zijn we allemaal in het huis van Nikodemus.

[10] Ik herhaal het nog één keer voor jullie allemaal en zeg: Wees slim als slangen, maar inje hart toch zacht als duiven; want daar beneden huist een waar slangen­ en addergebroed, en dat moet met soortgelijke middelen in toom gehouden worden! Versta en begrijp dat allen goed en houd daar rekening mee, dan beleven jullie vandaag een zegenrijke dag tot grote zegen voor jullie zielen! Ik vertrek nu echter meteen. Petrus, Jacobus en Johannes gaan met Mij mee. Mijn dienaar Rafaël en Lazarus begeleiden onze slavenkinderen. Als jullie drie Indiërs nu ook tegelijk met Mij mee willen gaan, dan kunnen jullie nu vertrekken!’

[11] Toen het drietal dat hoorde, stonden zij heel verheugd van hun zitplaatsen op en begaven zich direct met Mij op weg.

[12] Toen Agricola dat zag, vroeg hij Mij of er bezwaar tegen was dat ook hij tegelijk met Mij naar Emmaüs ging; de andere Romeinen zouden dan afzonderlijk langs een andere weg gaan.

[13] Ik zei: 'Zoals je wilt; maar dan is ons aantal echt groot genoeg.'

[14] Dat deed Agricola veel genoegen.

[15] Wij vertrokken nu meteen, daalden de Olijfberg af en bevonden ons weldra op de grote weg die naar Emmaüs leidde en waar het vandaag, omdat het vrijdag was, heel stil was.

 

131 Op weg naar Emmaüs

 

[1] Toen wij Jeruzalem achter ons hadden gelaten en bijna bij de zuil waren gekomen die door Rafaël daar neergezet was, kwamen we twee arme mensen tegen die naar Jeruzalem gingen om daar om een aalmoes te bedelen. Van deze twee was de een blind, de ander kon zien en leidde de blinde. Beiden zagen er echter erg meelijwekkend uit en vroegen ons of wij hun soms een aalmoes wilden geven; want zij waren erg arm en waren er ellendig aan toe.

[2] Ik zei tegen hen: 'Zeg Mij, wat hebben jullie liever, gezondheid en kracht, zodat je in plaats van te bedelen weer kunt werken en je eigen brood verdienen, of een behoorlijke aalmoes?'

[3] Beiden zeiden: 'Heer, we kennen u niet! Als u in staat zou zijn om ons het eerste te geven, dan zou ons dat veelliever zijn; maar omdat dat onmogelijk is, vragen wij u toch om een aalmoes, wat u ons maar wilt geven.

[4] Ik zei: 'Als jullie zouden kunnen geloven, zou voor jullie ook wel het eerste mogelijk zijn!'

[5] De blinde zei: 'Dat bij God alle dingen mogelijk zijn, weten en geloven wij beiden; maar God doet nu geen wonderen meer, omdat de mensen te slecht en boosaardig zijn geworden, te beginnen bij de hogepriester tot aan ons toe. Want Gods geboden heeft men verworpen en daarvoor in de plaats andere gegeven, die slecht en miserabel zijn; als de wetten echter slecht zijn, dan worden ook de mensen die zich aan de slechte wetten moeten houden, slecht,­ want zoals de leer is, is ook het geloof en zijn de inzichten van de mensen. De mensen hebben zodoende God verworpen en vereren nu weer het gouden kalf, en daarom heeft God hen ook verworpen en zal Hij weldra een boos gericht over hen laten komen; want mijn gids, die kan zien, heeft mij de tekenen in de nacht van eergisteren beschreven, en die duiden werkelijk op niets goeds voor de mensen die God volledig de rug hebben toegekeerd. En zo ziet u, vriendelijke man, want naar uw stem te oordelen bent u dat, dat God nu in deze kwade tijd heel zeker geen wonderen meer zal doen en dat ook niet kan en wil!'

[6] Ik zei: 'Man, je hebt weliswaar al tien jaar geleden, door de kwaadaar­digheid van je jaloerse buurman, het licht uit je ogen verloren, en door een kwade list van hem ook je have en goed, maar het licht van je hart heb je goed bewaard, en daarom zul je nu ook het licht van je ogen terugkrijgen! Ik wil, dat je weer ziet en weer je volledige lichaamskracht bezit!'

[7] Op dat moment kon de blinde weer alles zien en was hij ook weer krachtig en sterk. Hij was dermate verrast, dat hij geen woord kon uitbrengen.

[8] Na enkele ogenblikken viel hij voor Mij op zijn knieën en zei met een zeer ontroerde, maar toch mannelijke stem (de genezen blinde): 'Heer, wie u ook mag zijn, dat weet ik niet, maar dat u mij nu ziende gemaakt hebt, dat weet ik! Daar is meer voor nodig dan arts te zijn op onze menselijke manier. U heeft geen zalf gebruikt, u raakte mijn ogen met geen vinger aan, maar alleen door uw wil werd ik ziende. Heer, dan moet u wel vervuld zijn van Gods geest, zoals de oude en grootste profeten! ja, heer, u heeft mij nu wonderbaarlijk genezen; maar wat moet ik als arm mens daarvoor terug doen?'

[9] Ik zei: 'Niets anders dan je aan Gods geboden houden; ga heen en werk, blijf in het land en voed je matig! En jij, zijn gewezen gids, doe hetzelfde, en word daarom ook krachtig en gezond!'

[10] Ook de gids, die enigszins verlamd was, voelde zich plotseling helemaal gezond en sterk, dankte Mij ook op zijn knieën en vroeg Mij (de genezen lamme): 'Heer, wonderbaarlijk grote profeet, die zulke won­deren doet en wist hoe mijn metgezel het licht uit zijn ogen verloren had, u zult ons ook wel kunnen vertellen waar we naar toe kunnen gaan om tegen een matig loon werk te krijgen; want het is nu in deze tijd moeilijk om snel ergens werk te krijgen!'

[11] Ik zei: 'Ga naar Bethanië naar Lazarus en zeg tegen zijn beide zusters, die nu alleen thuis zijn, wat jullie is overkomen en dat Ik jullie stuur, dan zullen jullie meteen opgenomen en in dienst genomen worden! Maar sta nu op en doe wat Ik jullie gezegd heb!'

[12] Daarop dankten de beiden nog een keer, stonden op en trokken verder.

[13] Op weg naar Bethanië beraadslaagden zij hevig over Mij en over degenen die bij Mij waren; ze vroegen zich af, wie Ik toch wel was, en wat en wie de anderen waren. Mij hielden zij voor een groot profeet, misschien wel de teruggekomen Elia. Maar wat en wie Mijn metgezellen waren, daarover konden zij het niets eens worden; dat hoopten zij in Bethanië te weten te komen.

[14] Maar Ik kreeg nu veel te stellen met de drie magiërs; want voor hen was dit het eerste teken dat zij Mij zagen doen.

[15] En de hoofdmagiër zei: 'Heer, nu zie ik, dat U een God bent; want zoiets kan alleen een God!’

[16] Maar Ik zei onderweg naar Emmaüs: 'Wees toch kalm, jullie zeggen dat omdat je niet weet wat een mens in zich heeft; maar in Emmaüs zullen jullie daar vandaag meer over horen!’

[17] Toen vroegen de drie niet verder.

 

132 De Heer en de bedelares

 

[1] In de buurt van Emmaüs kwam ons weer een bedelares tegemoet, die heel erbarmelijk begon te roepen dat zij, zoals wij zagen, een heel arme weduwe was en moeder van twee kinderen, die zij op haar armen moeizaam, van plaats naar plaats, mee moest dragen om toch maar voldoende aalmoezen te krijgen om het hoogstnoodzakelijke voedsel te kunnen kopen voor zichzelf en de twee kinderen. Of we haar toch alsjeblieft niet met lege handen verder wilden laten gaan.

[2] Ik zei tegen haar: 'Maar waarom schreeuw je toch zo onbedaarlijk? We zijn immers niet doof en kunnen ook wel wat voor je doen als je het bescheidener en stiller vraagt!’

[3] De vrouw zei: 'Heer, dat heb ik wel gedaan; maar bij de meeste mensen is het hart nu steenhard en doof geworden en zij letten niet meer op de bescheidenheid van de armoede. Alleen met veel lawaai lukt het soms nog om van iemand een karige aalmoes te krijgen, en dat is de reden waarom ik u ook zo luidkeels gevraagd heb.'

[4] Ik zei: 'Je bent werkelijk arm en daarom wijs Ik je ook niet af, maar wat me niet bevalt is, dat je liever bedelt dan dat je werkt. Want zie, je bent nog lang geen dertig jaar, je bent sterk en gezond en zou nog goed kunnen werken om voor jou en je tweeling brood te verdienen; maar het bedelen bevalt je beter dan het werken, en daarom heb je je heel goed ingeleefd in je beroep om van de gewone wereldse mensen een aalmoes los te krijgen. Maar bij Mij geldt die manier om armoede te demonstreren niet, alleen de heldere waarheid geldt. Bovendien moet Ik je nog iets zeggen! '          .

[5] De vrouw zei: 'Nou, beste vriend, ik zou echt niet weten wat je mij nog meer te zeggen zou hebben!’

[6] Ik zei met een vriendelijk ernstige stem: 'O beste vrouw, nog van alles en heel veel zelfs! Ik wil je wel helpen als je je leven betert en niet meer zondigt, - doe je dat echter niet, dan help Ik je ook niet! Ook al zou je nog honderdmaal harder schreeuwen dan je dit keer geschreeuwd hebt, Ik zou je toch nooit meer aanhoren! Begrijp goed wat Ik je nu ga zeggen!

[7] Kijk, je draagt een bundel op je rug! Wat zit daar in verborgen? Wel, daarin bewaar je een prachtige jurk van Perzische zijde, die je een pond zuiver zilver heeft gekost toen je nog vermogend was! Als je in een herberg komt leg je de tweeling te slapen, daarna trek je je mooie jurk aan, dan zie je er uit als een heel aantrekkelijke en goed gevormde vrouw en probeer je je als vreemdelinge aan iemand te verkopen. Zodra dan de nieuwe dag aanbreekt, zie je er weer net zo uit als nu, en roep je naar alle mensen om een aalmoes. Zeg nu zelf of dat voor God en de mensen ooit juist kan zijn! Ik veroordeel je daar echter nog niet om, maar Ik vraag je naar je eigen mening. Spreek! Wat heb je Mij daarop te zeggen?'

[8] Door deze woorden van Mij werd de onbeschaamde bedelares helemaal verlegen, en zij wist niet wat zij daarop moest antwoorden.

[9] Na een ogenblik, waarin zij de kalmte herwon in haar nogal lichtzinnige gemoed, zei zij (de bedelares): Maar, Heer, ik heb u nog nooit ergens gezien of gesproken! Hoe kunt u dat weten? Dat moeten een paar van uw geheime speurders hebben overgebriefd! Ja, ja, helaas heeft u gelijk; maar wat kan een arme verlaten weduwe er aan doen, als zij zich in haar nood af en toe met zaken inlaat, die inderdaad tegenover God niet in orde kunnen zijn? Maar daarom is de arme weduwe die ik ben nog lang niet slecht; kijk maar eens naar de vrouwen van de Farizeeën, van de schrift­geleerden en ook zelfs van de Levieten, die toch altijd allemaal rein moeten zijn, dan zult u heel andere redenen vinden om hen terecht te wijzen dan mij, die vaak door de nood dermate geplaagd word dat u zich daar niet gemakkelijk een voorstelling van kunt vormen! Overigens geef ik openlijk toe dat u de volle waarheid over mij gezegd heeft; maar help mij, dan zal ik nooit meer mijn toevlucht nemen tot zulke ellendige manieren om in mijn onderhoud te voorzien! Vriend, berechten en straffen is gemakkelijk; maar helpen wil niemand!’

[10] Ik zei: 'Heus, Ik wil je niet berechten en nog minder straffen, hoewel Ik daar heel goed de macht toe zou hebben; maar jouw fout is, dat het wat zwaardere werk je niet zo goed zint als een meer liederlijk en doelloos leven! En dat is er vooral de oorzaak van.dat je nu zo arm en behoeftig bent, en daar heb Ik je op gewezen, opdat je je leven ernstig zult beteren; want zulke besluiteloze harten helpt God niet. Heb je God nog nooit eens ernstig en vol vertrouwen gevraagd of Hij je wil helpen?'

[11] De bedelares zei: 'Ach, vriend, houd toch op met die dove en onbarmhartige God van de joden; want mensen zoals wij worden nog eerder door een steen verhoord dan door uw God! Wanneer ik om een aalmoes roep, dan merken de mensen mij tenminste nog op, ook al zijn ze nog zo onbarmhartig, en geven ze mij wat geld voor eten; maar uw God is immers dover dan een steen!’

[12] Ik zei: ' O, zeker niet, dat is God beslist niet; maar jij hebt God nog nooit goed gekend, je hebt niet in Hem geloofd en Hem al helemaal nooit liefgehad, en daarom heb je je ook nog nooit ernstig met een juiste vraag tot Hem gewend om je uit de nood te helpen. Maar God heeft juist die nood over je laten komen, opdat je in die nood God zult zoeken; en waar je het het minst verwacht, komt God je tegemoet om je waarachtig te helpen, - en toch zeg je dat God harder en dover zou zijn dan een steen. 

[13] Zie, daarmee doe je God onrecht aan, en toch veroordeelt Hij je daarvoor niet, maar wil Hij je helpen, naar lichaam en ziel, opdat ook je ziel niet voor altijd te gronde zal gaan!

[14] Toen je nog ongehuwd was en je ouders nog leefden, wasje een braaf en ook heel gelovig godvrezend kind, en God en je ouders beleefden een ware vreugde aan je. Je werd volwassen en een heel brave man vroeg je ten huwelijk en nam je tot vrouw. Maar als vrouw wasje maar al te gauw niet meer, wat je daarvoor als meisje was.

[15] Je hield niet van je man,je werd ook hard tegen je ouders en verweet hun dat zij jou aan een man hadden gegeven, van wie je niet kon houden. Daardoor werden je ouders, die toch aloud en ziek waren, zo door verdriet verteerd dat zij stierven. Toen werd je nog onvriendelijker tegen je man, zodat hij daardoor ook ziekelijk werd, aan de drank raakte, daardoor ook verarmde, ziek werd en stierf, en daardoor werd jij een arme weduwe.

[16] Deze armoede, waaronder je gebukt gaat, liet God over je komen omdat je je ten eerste niet aan Gods gebod hield, dat de kinderen opdraagt hun ouders te eren en lief te hebben, opdat zij lang zullen leven en het hun goed zal gaan op aarde, en ten tweede omdat je de brave man, die je door je ouders gekregen hebt, niet lief had en hem het ene bittere uur na het andere bezorgde.

[17] Sindsdien is nu een jaar verstreken, en je hebt er nog niet aan gedacht je fouten in te zien en er berouw over te hebben en God om vergeving daarvoor te vragen. En toch zeg je dat God harder en dover is dan een steen, en Zich niet ontfermt over een mens ook al bidt die nog zo aanhoudend tot Hem. - Wel, wat denk je nu over Gods onbarmhartigheid?’

[18] Heel berouwvol zei de bedelares: 'Heer, wie u ook mag zijn, God heeft u werkelijk op mijn weg gebracht! U heeft me de ogen geopend en ik weet nu wat ik zal doen: het miserabele kledingstuk in mijn bundel zal ik verkopen en voor dat geld een boetekleed kopen; want als ik niet eerst voor mijn zonden geboet heb, kan God geen vraag van mij verhoren!'

[19] Ik zei: 'Het boetekleed zal je zonden niet wegnemen; maar je zijden jurk kun je wel verkopen en daarvoor brood kopen. Je bedelkleed is in meerdere opzichten al een boetekleed; heb daarin maar berouw en laat toekomstige zonden na, dan zullen ook je oude, die je niet meer ongedaan kunt maken, je wel door God vergeven worden!'

[20] De bedelares zei: 'Vriend, zeg me nu ook wie u bent, dat u mijn levensloop zo precies kent! Zeg me daarbij ook wat ik moet doen, opdat mij mijn zonden door God vergeven worden! Bent u soms een priester of een profeet of soms zelfs een Esseen, van wie men zegt dat zij van ieder mens die tot hen komt precies weten wat hij gedaan heeft, en dat zij de mensen ook van alle zonden vrijspreken, zieken genezen en zelfs doden kunnen opwekken? Dat zou ik graag willen weten, om u de eer te kunnen bewijzen die u toekomt!'

[21] Ik zei: 'Die heb Ik niet nodig! Doe jij maar wat Ik je heb aangeraden, dan zul je Mij daardoor het best eren, wie Ik dan ook ben! En ga nu weer in vrede verder!’

[22] Toen bedankte zij voor de les; vervolgens gaven onze Agricola en ook de drie magiërs haar een aalmoes en zij ging verder naar Jeruzalem. Wij gingen echter ook verder en kwamen dicht bij de muren van Emmaüs.

 

133 De bedelende kinderen uit Emmaüs

 

[1] Toen we vlakbij de ingangspoort waren, kwamen ons uit deze plaats zeven vrijwel naakte kinderen van zes tot elf jaar tegemoet, die ons om brood vroegen, omdat ze erge honger hadden.

[2] Maar Ik zei tegen hen: 'Ja, M 'n beste kinderen, waar moeten we dan zo maar op straat brood vandaan halen om jullie te geven?'

[3] Het oudste kind, een jongen, zei: 'O, beste goede vader, als u zich maar over ons zou willen ontfermen, dan zou u ons ook wel hier brood en kleren kunnen geven! In de stad is brood in overvloed; maar als we naar iemand toegaan en om brood vragen, jaagt men ons met stokken weg en geeft ons geen brood. Maar u en die mensen die bij u zijn, zien er zo vriendelijk uit en daarom vragen wij u om ons brood te geven!'

[4] Agricola zei: 'M'n lieve kinderen, hebben jullie dan geen ouders die jullie brood geven?'

[5] De jongen zei: 'We hebben wel ouders, een vader en ook een moeder; maar zij zijn allebei erg ziek en kunnen niets verdienen en daarom moeten wij voor ons en voor hen gaan bedelen om te zorgen dat wij en zij niet helemaal verhongeren. O beste vaders, het is wel erg droevig zo arm te zijn! Geen huis, geen brood en geen kleren!'

[6] Agricola zei: 'Waar zijn je zieke ouders dan, als jullie geen huis hebben?'

[7] De jongen zei: 'Daar, aan de andere kant van de stad staat een oude schaapherderschut, die toebehoort aan een burger van hier; hij gebruikt hem niet meer omdat hij een nieuwe gebouwd heeft, en hij heeft ons toegestaan in de oude te wonen. Komt u maar met ons mee en overtuig uzelf van onze grote nood!’

[8] Agricola zei toen: 'Maar er woont hier toch een zekere Nikodemus, die een goede vader moet zijn! Zijn jullie nog nooit bij hem geweest?'

[9] De jongen zei: 'Ja, die kennen we wel en we hebben al veel goeds over hem gehoord; maar we durven er niet heen te gaan, omdat hij een veel te hoge en grote heer is. Er zijn nog meer van zulke grote heren hier, die beslist ook heel goede vaders zullen zijn; maar daar hebben we niets aan, omdat we niet naar hen toe durven gaan.’

[10] Agricola zei: 'Ja, maar wij zouden ook grote heren kunnen zijn, en toch durfden jullie ons aan te spreken!'

[11] De jongen zei: 'Daartoe dreef de honger ons en u ziet er erg vriendelijk en barmhartig uit! Als wij Nikodemus maar een keer op straat konden aantreffen, dan zouden we hem ook wel willen aanspreken; maar hij is immers meestal in de stad en daar kennen we zijn huis niet en we durven zonder kleren ook niet in de stad te komen, want er zou ons daar wel eens iets kunnen overkomen.’

[12] Ik zei tegen de kinderen: 'Wees gerust Mijn kinderen, jullie zullen geholpen worden! Breng ons maar naar jullie zieke ouders! Ik zal hen helpen en wij zullen ook voor brood en goede kleding zorgen!'

[13] Alle kinderen zeiden: 'We hebben iedere dag tot God gebeden om ons te helpen en toen wij vanmorgen weer gebeden hadden, leek het alsof wij een stem hoorden die zei: 'Vandaag nog zullen jullie geholpen worden! , Dat zeiden wij tegen onze zieke ouders en die zeiden: 'Bij God is alles mogelijk; maar ons zal slechts de dood het zekerst helpen!' Wij troostten onze arme ouders zo goed wij maar konden en gingen op weg om te bedelen. En zie, beste goede vaders, we hebben niet voor niets gebeden, want de grote, heilige en lieve Vader in de hemel heeft u naar ons toegestuurd! O, we moeten nu dadelijk, voor we nog een stap terug naar onze ouders doen, de lieve Vader in de hemel danken dat Hij Zich zo genadig over ons ontfermd heeft!’

[14] Toen knielden de kinderen neer en baden met hun handen opgeheven naar de hemel: 'O grote, lieve, goede, heilige Vader in de hemel, wij danken U dat U ons uit onze grote nood geholpen hebt, door ons deze vaders te zenden! Neem onze dank genadig aan, lieve, goede, heilige Vader!’

[15] Toen stonden zij op en vroegen ons hen te willen volgen.

[16] Diep ontroerd door het korte dankgebed van de kinderen, gingen wij achter hen aan en bereikten weldra de eerder genoemde hut, die zich onder een ver overhangende rots bevond. Daar aangekomen, troffen wij de beide ouders aan, gehurkt tegen elkaar leunend, op de kale grond en bijna tot op het bot vermagerd.

[17] Toen Agricola de grote ellende zag waarin deze twee mensen zich bevonden, zei hij verontwaardigd: 'Nee, zoiets vind je bij ons heidenen niet, die de naam hebben hard en onbarmhartig te zijn! Hebben die trage joden dan met eens de tijd om zo nu en dan eens om zich heen te zien of er geen mensen zijn die in de ellende zitten en hulp nodig hebben? Er zijn toch ook herders in .de buurt; hadden die dan niet een keer kunnen kijken hoe het hier met die mensen gaat, want ze moeten deze kinderen toch vaak genoeg in en uit hebben zien gaan? Ach, zoveel gebrek aan gevoel heb ik nog nooit meegemaakt!’

[18] Ik zei: 'Weet je, vriend, wij zullen deze mensen nu eerst helpen en dan pas het verdere bespreken!’

 

134 De Heer bij het arme gezin

 

[1] Daarop wendde Ik mij tot de zieken en zei tegen hen: 'Hoe zijn jullie in deze ellendige toestand terechtgekomen? Vertel het terwille van hen die met Mij mee gekomen zijn!'

[2] De man, helemaal kromgegroeid door de jicht, zei: 'Heer, wij zijn altijd arme mensen geweest en verdienden ons brood met het werk van onze handen, en het verging ons daarbij heel goed; maar drie jaar geleden kregen we jicht, ik het eerst, later ook mijn vrouw, omdat zij te hard moest werken. Tot het Paasfeest van dit jaar woonden wij in de stad; maar onze weldoener stierf en er kwam een andere heer in het huis, die ons niet langer in huis wilde houden, omdat hij niets aan ons had. We bedelden bij andere mensen om onderdak; maar niemand wilde ons hebben vanwege onze ziekte en de kinderen. Er bleef ons niets anders over dan deze hut, die ons gegeven werd, te betrekken om niet helemaal buiten te hoeven leven en zelfs geen bescherming tegen regen en ander slecht weer te hebben. Dat het met onze ziekte in deze hut niet beter, maar van dag tot dag erger werd, is wel aan ons te zien. Dat we haast helemaal geen kleding hebben, komt omdat we het weinige dat we nog hadden, moesten verkopen voor wat brood. Maar nu hebben we niets meer en zijn we aan de hongerdood overgeleverd als er geen hulp komt. Aan God de Alwijze en Almachtige willen we alles overlaten; Hij zal wel weten waarom Hij ons in deze ellende heeft laten komen!

[3] Job heeft volgens de beschrijving veel moeten doorstaan, maar wij beslist nog meer! Want lijden moesten we al van kind af aan en blijde dagen hebben we maar weinige gekend; en nu, nu we al wat ouder geworden zijn en het van nature moeilijker gaat, zijn wij pas echt op het dieptepunt van al het aardse ongeluk beland! Als u, goede heren, ons ook maar ergens mee kunt helpen, .ontferm u dan over ons en help ons! De Heer in de hemel zal het u zeker vergelden.’

[4] Ik zei: 'Wij zijn immers hierheen gekomen om jullie de hulp te bieden waarnaar jullie zo hevig verlangen! Onthoud echter goed: Wie God liefheeft en wie Hij voor grote dingen bestemd heeft in het rijk van de geesten, die beproeft Hij ook sterker en zwaarder dan een ander mens, die Hij slechts voor kleine dingen bestemd heeft.

[5] Maar jullie aardse beproevingstijd is nu ten einde en nu zullen jullie ook op deze aarde nog eens gelukkig zijn, en jullie zeven kinderen, die nu nog zo zuiver als engelen zijn, goed opvoeden, opdat zij als mannen later niet onrein worden. En hierbij zeg Ik jullie nu ook: Sta op en wandel!'

[6] Ogenblikkelijk stonden de beide ouders als volkomen gezonde mensen op en zagen er ook onmiddellijk heel natuurlijk en goed uit.

[7] Zij verbaasden zich buitengewoon, en de man zei: 'O, wonderbare man! Wat heeft u met ons gedaan? Want zo gezond en sterk zijn wij vroeger immers nog nooit geweest! O, wie en wat bent u eigenlijk, dat u dat kunt? U bent of een grote door God gezonden profeet, of u bent een belichaamde engel; want dit werd tot op heden in Israël nog nooit gehoord. Wat voor medicijnen hebben al zoveel jichtlijders gebruikt, en het hielp hen niet ­en u zegt enkel tegen ons: 'Sta op en wandel!', en wij zijn ogenblikkelijk genezen. O, looft allen de God van Israël, dat Hij zo'n zuiver goddelijke kracht aan een mens heeft gegeven!’

[8] De zeven kinderen huilden ook van blijdschap toen zij hun ouders zo volkomen gezond voor zich zagen staan als nooit te voren en de oudste jongen zei: 'O, lieve ouders, ik heb het immers gehoord en jullie ook vaak gezegd: Als de nood het hoogst is, dan is ook Gods hulp het meest nabij voor diegenen die hulp bij Hem zochten. En juist vandaag heeft onze aardse nood het hoogste punt bereikt, -en Gods hulp is gekomen! Hem, de lieve, goede, heilige Vader in de hemel zij alle dank, alle lof en alle eer! Door het geluk dat onze lieve ouders nu weer gezond en sterk zijn geworden, is onze honger, die eerst zo groot was, nu bijna verdwenen! O, als we nu nog het hoogst nodige aan kleren zouden hebben, dan zouden we gauw weer een goed stuk brood kunnen verdienen!’

[9] Ik zei tegen de jongen: ' Achter die naar voren springende rots, die op een grot lijkt en die jullie tot nu toe als woning heeft gediend, zul je drie bundels vinden; breng die hier naar binnen, dan zullen jullie je meteen goed in de kleren kunnen steken!’

[10] Toen de jongen dat gehoord had, ging hij vlug met zijn broertjes en zusjes naar buiten en zij brachten drie bundels de hut binnen. De ouders maakten ze snel open en vonden daarin kleding voor zichzelf en voor hun kinderen. Toen waren de woorden van dank en lof en de vreugdetranen niet van de lucht, en ook aan verbazing van alle kanten ontbrak het niet.

[11] Maar deze mensen hadden ook al bijna twee dagen niets gegeten en waren dus hongerig.

[12] En Ik zei nogmaals tegen de kinderen: 'Kinderen ga nu nog een keer naar de plaats waar je zojuist de bundels met kleding hebt gevonden! Daar zul je nu ook brood en wijn vinden; breng alles naar binnen en sterk en verzadig je daarmee!'

[13] Toen renden de kinderen nogmaals naar buiten en vonden in een mand een aantal broden en kruiken wijn van de beste soort. Zij brachten hun vondst ook direct naar de hut, om zich ermee te verzadigden en te sterken. De ouders zeiden onder veel tranen van vreugde en dankbaarheid, dat zij zulk goed brood nog nooit geproefd en zulke goede wijn nog nooit gedronken hadden. Dat brood en die wijn moest beslist door de engelen uit Gods hemelen gebracht zijn; want op aarde zou zoiets puur hemels nooit groeien en gedijen, omdat de mensen daarvoor al te slecht en goddeloos waren.

[14] Maar Ik zei tegen hen: 'Mijn beste kinderen, eet en drink nu maar zonder zorgen en heb goede moed; want God heeft jullie zwaar beproefd, en jullie hebben zonder morren in volle overgave aan Gods wil alles gedragen wat over jullie is gekomen. God heeft jullie echter ook nu, toen jullie nood het hoogtepunt bereikte, op wonderbare wijze snel geholpen, en deze hulp zal bij jullie blijven, niet alleen tijdelijk tot aan het eind van jullie aardse leven, maar ook daarna voor eeuwig! Waarom jullie op deze aarde zo zwaar door God beproefd zijn, zal jullie pas duidelijk worden in het andere leven.’

 

135 Agricola en de herders

 

[1] Nadat Ik dat tegen deze arme mensen had gezegd, kwamen er enkele herders naar de hut om te kijken of de zieken soms al gestorven waren.

[2] Toen ze ons zagen wilden ze meteen weer weggaan; maar onze Agricola ging vlug naar buiten, sprak de herders aan en zei: 'Hebben jullie deze arme mensen soms eten en drinken gebracht, of wilden jullie hen op een andere manier helpen of troosten?'

[3] De herders zeiden: 'Heer, noch het een noch het ander, wij komen als dienaren van onze heer, die een streng man is! Hij heeft ons opgedragen om vandaag te gaan kijken of dit gezin er nog woont, of dat zij misschien al gestorven zijn. Hij wil deze oude hut in ieder geval vandaag nog ontruimd hebben, omdat hij voor de eerste dag na de sabbat bouwlieden heeft besteld die de hut moeten verbouwen, en daarom moet dit arme, naakte gespuis er uitgezet worden.’

[4] Agricola zei: 'Dat jullie doen watje werkgever je opdraagt kan ik jullie niet kwalijk nemen; maar jullie wisten toch hoe hoog de nood bij dit gezin was! Waarom hebben jullie deze arme mensen dan nooit geholpen?'

[5] De herders zeiden: 'Heer, we hebben zelf al zorgen genoeg om het hoofd boven water te houden! Hoe moeten we dan ook nog voor andere armen zorgen? Onze opdrachtgever is zo'n zuinig mens, dat hij ons, zijn dienaren, niet zoveel geeft, dat wij daarvan ook nog wat aan andere armen  kunnen afstaan. Wij kunnen zelf nauwelijks leven, - hoe zouden we dan anderen nog in leven kunnen houden?'

[6] Agricola zei: 'Dat is heel jammer voor jullie! Kijk, woordvoerder, dit gezin is nu opeens meer dan koninklijk geholpen  en hun weldoeners zouden eveneens voor altijd geholpen zijn geweest! Maar omdat jullie even hard en gevoelloos waren als jullie werkgever, hoeven jullie ook van ons geen beloning te verwachten. Zeg overigens ook tegen jullie werkgever , dat ik als één van de belangrijkste, rijkste en machtigste Romeinen uit Rome, voor hem, als hij dit arme gezin beter verzorgd had, hier in plaats van een nieuwe hut een koninklijk paleis had laten bouwen en hem tevens nog tienduizend morgen land geschonken zou hebben! Laat hij nu maar in ruil voor zijn barmhartigheid het loon met jullie delen, dat jullie nu gekregen hebben. Schaam je, jullie joden, die jezelf 'kinderen van God' noemt, dat wij heidenen jullie in barmhartigheid hemelhoog overtreffen! Hoe heet die fraaie heer van jullie eigenlijk, en wat is hij?'

[7] Helemaal verbluft zei de ene herder: 'Onze heer is een steenrijke burger van Jeruzalem en heet Barabe; verder is hij niets.’

[8] Agricola zei: 'Heel goed! Zeg hem, dat dit gezin, dat zo arm was, nu dadelijk met ons meegaat, dan kunnen jullie en je mooie heer met deze hut doen wat je wilt; maar dat je daar geen geluk mee zult hebben, daar sta ik voor in! En wacht nu nog maar even, tot je het arme gezin weg ziet gaan, zodat je je mooie werkgever kunt vertellen dat de hut helemaal ontruimd is!'

[9] Agricola ging daarop de hut weer binnen en de herders keken elkaar verbaasd aan, en één van hen zei: 'Zie je nu wel! jullie hebben mij uitgelachen vanwege mijn droom over deze arme mensen, die ik jullie verteld heb, en jullie hadden nog kritiek toen ik een paar maal mijn karige brood met de naakte kinderen heb gedeeld, en later, toen ze weer bij mij wilden komen, hebben jullie ze bedreigd en weggejaagd. Dat komt er nu van! Ik heb altijd gezegd: Met deze mensen gebeurt nog eens een wonder, en het zou goed zijn om wat goeds voor hen te doen! Maar toen lachten jullie; en nu lach ik, omdat jullie voor jullie schitterende verstand zo'n goed loon hebben gekregen!’

[10] In deze trant spraken de herders nog een poosje tot wij met het nu goedgeklede gezin de hut verlieten en vertrokken. Toen de herders het nu goed en rijk uitziende gezin in het oog kregen, verbaasden zij zich zeer; want het viel hun op, dat ze volledig genezen waren.

[11] De oudste jongen ging echter naar die ene goedhartige herder en zei: 'Wat u in de hut zult vinden is van u!'

[12] In de hut bleef namelijk de mand met nog een heel brood en een kruik vol wijn achter en in de doeken, waar de kleren in hadden gezeten, zaten nog een paar waardevolle goudstukken gewikkeld.

[13] Toen we een paar passen verder waren, wilden ook de andere herders mee de hut ingaan om het daar achter gelatene met hem delen.

[14] Agricola zag dat, ging snel terug en zei tegen de brutale herders: 'Als jullie het wagen ook maar een broodkruimel van deze goedhartige man af te pakken, dan laat ik jullie vandaag nog kruisigen! Onthoud dat goed! Een Romein houdt zijn woord!’

[15] Toen de herders dit vonnis hoorden, sloegen ze op de vlucht.

[16] Maar tegen de ene herder zei Agricola: 'Neem wat je zult vinden en ga in de stad wonen; want je zult voortaan geen dienstknecht meer hoeven te zijn!’

[17] Toen Agricola weer bij ons terug was, gingen we naar de stad. Bij de poort stonden al veel mensen te wachten die ons vanaf de Olijfberg gevolgd waren; zij verwelkomden ons.

[18] En Agricola zei, terwijl hij naar het arme gezin wees: 'De wegen van de Heer zijn steeds vol wonderen en weldaden!'

 

136 De Heer spreekt met Nikodemus over de armen

 

[1] Nu ontdekten ook Nikodemus en zijn vriend Jozef van Arimatea ons en zij kwamen ons vlug tegemoet.

[2] Bij Mij gekomen, begroetten zij Mij heel hartelijk, en Nikodemus zei: 'O Heer, wat een zegen voor deze plaats dat U haar bezoekt! Ik had reeds zo'n vermoeden dat U vandaag hierheen zou komen, - en kijk, mijn vermoeden is uitgekomen! O Heer, zou ik U in mijn huis mogen uitnodigen om bij mij het middagmaal te gebruiken?'

[3] Ik zei: 'Vriend, we zijn met velen en zouden in jouw huis nauwelijks voldoende ruimte hebben; bovendien zul je vanmiddag weer een paar Farizeeën op bezoek krijgen die Ik niet graag ontmoet, en daarom zal Ik in de grote herberg, die ook van jou is, Mijn intrek nemen. Daar kun jij ook heengaan met je vriend Jozef van Arimatea en met de oude rechtscha­pen rabbi, en ook met je vrouwen kinderen, zodat ook zij het Heil van de wereld kunnen zien. De beide Romeinen wonen toch al in hun eigen huis vlak naast je herberg, en zij zullen beslist ook bij Mij komen, omdat Ik voornamelijk terwille van hen hierheen ben gekomen.’

[4] Nikodemus zei: 'O Heer, U hebt helemaal gelijk; maar ik zou toch graag zien dat U ook het huis waar ik woon met Uw heilige voeten betreedt, zodat het door Uw voetstappen gezegend wordt!'

[5] Ik zei: 'Daardoor wordt je huis niet gezegender, -en mocht je dat geloven, dan zou dat een nietswaardig bijgeloof zijn. Maar toch zal Ik ook in jouw huis komen, maar pas nadat de Farizeeën vanmiddag weer vertrokken zijn. Nu moeten we eerst nog wachten op degenen die nog komen, zodat ze weten waar Ik vandaag zal vertoeven.’

[6] Nikodemus vroeg, wie er dan nog allemaal kwamen.

[7] Ik zei: 'Behalve de tollenaars, die eergisteren ook op de Olijfberg waren, allen die je daar gezien hebt! Ook Lazarus en Rafaël met alle slavenkinderen  zullen hier al gauw zijn, alleen langs een andere weg! En dus zullen er zich binnen een uur een paar honderd mensen hier in Emmaüs bevinden, die in jouw huis niet gemakkelijk ondergebracht zouden kunnen worden, maar wel in jouw herberg, die royaal ruimte heeft voor een paar duizend mensen; daarom laten we het daar maar bij!’

[8] Daarna informeerde Nikodemus naar het gezin dat zich bij ons bevond, en Ik zei tegen Nikodemus: 'Vriend, dit gezin zou het recht hebben zich bitter over jullie, mensen van Emmaüs, te beklagen; want omdat het jullie niet ontgaan kan zijn dat er zeker al meermalen naakte en van honger huilende kinderen hier in en om de stad de mensen om brood smeekten, hadden jullie wel eens na kunnen gaan waar die kinderen vandaan kwamen, en waarom deze kinderen zo helemaal alleen ronddwaalden. Maar dat deden jullie niet en dat strekt jullie tegenover Mij niet bijzonder tot eer en lof! Jij bent er weliswaar minder schuldig aan, omdat je nu meestal in de stad woont evenals je vriend Jozef van Arimatea, maar er zijn hier nog genoeg burgers die ook niet arm zijn, en een arm gezin heel gemakkelijk kunnen verzorgen. Maar dat deden zij niet en daarom zal ook Ik niets voor hen doen, hoewel er hier velen zijn die Mijn hulp heel goed zouden kunnen gebruiken.

[9] Je kent daar buiten wel de oude vervallen schaapshut van een zekere Barabe, die in Jeruzalem woont. Wel, in die hut trof Ik dit gezin werkelijk in de grootste ellende aan! Man en vrouw zaten ziek van de jicht op de vochtige grond en konden natuurlijk niets meer verdienen; alleen de zeven kinderen bedelden naakt bij de onbarmhartige mensen in Emmaüs om brood. In de laatste twee dagen kregen ze ook geen brood meer en vandaag heeft de rijke Barabe hun bovendien nog laten weten, dat zij ook uit de oude hut moesten. Als Ik niet hier naar toe was gekomen en hen wat geholpen had, vertel me dan eens wat deze mensen, daar jullie zo hardvochtig zijn, dan had moeten beginnen. Nu zijn zij natuurlijk voor altijd uit de nood; maar de onbarmhartige mensen in Emmaüs zullen daarom niet geholpen worden. - Nu weet je wat er met dit gezin aan de hand is! ,

[10] Nikodemus werd daar heel verdrietig van en zei: 'O Heer, als ik daar maar een vermoeden van had gehad, zou ik immers graag ogenblikkelijk voor dit gezin hebben gezorgd! Maar ik ben nu in ieder geval bereid alles voor hen te doen om de fout enigermate weer goed te maken!’

[11] Ik zei: 'Jij hoeft geen fout goed te maken, omdat je er in feite geen begaan hebt! En voor deze mensen is reeds gezorgd en zij zullen nooit meer iemand uit Emmaüs lastigvallen; maar als je opdracht geeft om ernaar te laten zoeken, dan zul je hier in de omgeving en ook bij Jeruzalem nog heel wat families vinden, die je hulp beslist erg goed kunnen gebruiken. ­Maar nu iets heel anders!

[12] Hoe staat het met de beide Romeinen die hier wonen? Als je gelegenheid hebt hun te berichten dat de Romein Agricola hier is, en dat ook zijn metgezellen al gauw zullen arriveren, doe dat dan! En zeg hun ook dat de man uit Boven-Egypte waar zij al eens in diens woonplaats mee te maken hadden,. .over een uur ook zal arriveren! Maar zeg hun voorlopig nog mets over Mij en Mijn persoon; want daarvoor heb Ik Mijn geheime reden, die je later vanzelf wel duidelijk zal worden! Zorg nu dat de beide Romeinen vlug hier komen; want Ik wil eerst nog heel openlijk iets met hen bespreken!

[13] De dag van vandaag zal nog een dag van grote, door jullie nooit vermoede onthullingen worden; ga daarom nu en maak alles in orde!'

[12] Nikodemus begaf zich nu snel naar de Romeinen om hen op de hoogte te brengen van alles wat Ik hem gezegd had en de beide Romeinen wisten toen niet hoe gauw ze met Nikodemus naar ons toe moesten komen.

 

137 De nieuwsgierige burgers van Emmaüs

 

[1] Toen de beide Romeinen bij ons kwamen en de hun welbekende Agricola in het oog kregen, wisten ze van pure blijdschap niet wat ze moesten doen. Want zij hadden al hun aardse geluk aan Agricola te danken, en zij waren ook naar het joodse land gekomen om daar de ware God en Zijn wil nader te leren kennen. Zij vertelden hem natuurlijk dadelijk wat zij intussen allemaal al te weten waren gekomen; maar Agricola zei dat dat allemaal zo goed als niets betekende, vergeleken bij datgene wat zij vandaag nog zouden horen, zien en meemaken. Dat bracht de beide Romeinen natuurlijk erg in verbazing en zij vroegen hem of hij wel zeker wist dat de Opper­ Egyptenaren vandaag zou komen.

[2] Maar Agricola zei verder niets anders dan: 'Beste, oude vrienden ­geloof datgene wat jullie vandaag gezegd wordt rotsvast; want alles zal precies in vervulling gaan en daarvan zullen jullie je maar al te gauw overtuigen, wanneer straks de wonderlijke mensen uit Opper-Egypte hier zullen arriveren.’

[3] De beide Romeinen zeiden: 'Nee, dat hadden we allerminst ver­wacht, dat ons vandaag plotseling zoiets merkwaardigs zou te wachten staan!’

[4] Er werd op de open plaats nog veel besproken; maar toen begon de ene groep na de andere binnen te komen, zodat er een hele drukte ontstond. Tenslotte kwam ook onze Lazarus met Rafaël en de vele slavenkinderen, die met hun lieftallige schoonheid de bewondering van de beide Romeinen afdwongen; Rafaël hielden zij zelfs voor een god.

[5] Maar Agricola en nu ook de andere reeds aanwezige Romeinen zeiden: 'Het lijkt er wel op, - maar het ligt toch heel anders! Vraag nu echter nergens naar; want jullie zullen over alles nog op de juiste tijd ingelicht worden!’

[ 6] De Romeinen schikten zich daarin, maar vroegen toch of het niet passender zou zijn zich nu in een of andere herberg terug te trekken; want zo veel mensen buiten op een ongewone tijd zou te veelopzien baren in een klein plaatsje. Het zou daarom raadzamer zijn naar een grote herberg te gaan.

[7] Dit voorstel was goed en wij gingen naar de grote herberg van Nikodemus.

[8] Toch merkten enkele burgers dat wij daarheen waren gegaan, en daarom begaven ook zij zich daar een voor een heen om te zien wat er aan de hand was.

[9] Maar onze Nikodemus zei tegen hen: 'Vrienden, vandaag is hier niets voor jullie te doen; want je ziet dat de hoogst geplaatste Romeinen hier een grote en belangrijke vergadering willen houden, waarbij zowel ik als nog een aantal voorname joden aanwezig mogen zijn! Trek je dus maar allemaal bescheiden terug, anders zouden jullie moeilijkheden kunnen krijgen, omdat de Romeinen iets opgemerkt hebben waardoor ze jullie ­voorzover ik gehoord heb -zeker niet welgezind zijn! Trek je dus maar zo snel mogelijk terug en laatje verder de hele dag niet meer zien!'

[10] Na deze waarschuwing van Nikodemus gingen de nieuwsgierigen zo snel mogelijk weg, en wij bleven de hele dag van hun toeloop verschoond; want zodra de mensen uit Emmaüs iets hoorden over de hoge Romeinen, gingen zij weg en brachten zelfs de hele dag buiten de stad door en kwamen pas laat in de nacht weer naar huis.

[11] Toen Nikodemus de nieuwsgierige burgers van Emmaüs op die manier verjaagd had, kwam hij terug en zei: 'Nu kunnen we ons hier wel vrijer bewegen; want deze nieuwsgierigen blijven nu de hele dag weg, en niemand zal zich, zelfs niet op een afstand, meer laten zien. Of ik echter helemaal juist gehandeld heb, door hen meer door een slimme list dan door de zuivere waarheid voor de hele dag verwijderd te hebben, wel, dat is natuurlijk een heel andere vraag! Maar ik denk bij mijzelf: als je door een middel, dat beslist niet slecht is, iets goeds kunt bereiken, dan moetje het zonder bezwaar maar aanwenden; want hoe vaak moeten verstandige en wijze ouders hun eigen kinderen niet door allerlei listen en smoesjes leiding geven, willen zij ware mensen van hen maken! Met de volkomen zuivere, naakte waarheid zou men met de kinderen niet ver komen!’

[12] Ik zei: 'Jouw middel was hier zonder meer goed en ook waar, en daarmee heb je ook een voor deze dag heel goed doel bereikt! Wie tot het volle levenslicht van de waarheid wil komen, moet eerst het terrein van de leugen en de misleiding doorkruisen; zonder dat komt niemand tot de volle waarheid.

[13] Kijk, de hele wereld, ja zelfs het lichaam van de mens en al het lichamelijke is voor de ziel en de geest een misleiding en dus ook een leugen; maar zonder die wereld zou geen enkele ziel tot de volle waarheid van het leven kunnen komen! Maar dieper beschouwd is ook de lichame­lijke wereld weer geen bedrog en geen leugen, maar eveneens volle waarheid; deze ligt echter niet bloot, maar is binnenin verborgen en kan door overeenstemmende beelden (analogieën) gevonden worden.

[14] Daarom was jouw vermeende list dan ook geen leugen, maar waar­heid; want het gaat hier immers voornamelijk om het winnen van de heidenen en niet om het winnen van de joden, die van Mozes al het juiste licht hebben. Als zij het niet willen gebruiken, is het hun eigen schuld als zij in hun zelf gewilde duisternis te gronde gaan. En kijk, daarom heb je goed gesproken toen je tegen de burgers zei, dat het hier gaat om een beraadslaging van de Romeinen, en wat je deed heb je dus heel goed gedaan. Maar zojuist zijn ook de mensen uit het binnenland van Opper­Egypte met z'n zeven en hier aangekomen; zeg tegen de Romeinen dat zij zich op hun ontvangst moeten voorbereiden!'

[15] Nikodemus ging toen direct naar de Romeinen, die aan een tafel waren gaan zitten, en zei hun dat. De beide Romeinen stonden onmid­dellijk op en vroegen aan Nikodemus wie hem dat verteld had.

[16] En Nikodemus zei: 'Degene, die dat en nog eindeloos veel meer weet, en die ook jullie vandaag nog beter zullen leren kennen! Vraag nu echter niet verder, maar ga naar buiten en ontvang degenen die komen!’

 

138 De aankomst van de zeven Opper-Egyptenaren

De van diep inzicht getuigende woorden van de Egyptenaar tot de Heer

Over de juiste voeding

 

[1] Daarop liepen de beide Romeinen snel naar buiten en toen zij in de deuropening kwamen, stonden de zeven mensen uit Opper-Egypte al in het voorportaal van de grote herberg, en de eerste, die zoals bekend de Romeinse expeditie een aantal jaren geleden niet verder liet doordringen, ging op de hem welbekende Romeinen toe, stak zijn donkerbruine hand uit en zei (de Egyptenaar): 'Ik groet jullie nu als mijn vrienden, zoals ik jullie ook enkele jaren geleden in de binnenlanden van Opper-Egypte als vrienden heb laten gaan. Jullie hebben nog vaak aan mij gedacht en zijn ook op grond van wat jullie van mij gehoord hebben, hierheen gereisd om het wezen van een waar mens dieper te doorgronden en in jezelf te leren kennen; maar jullie hadden er geen vermoeden van dat jullie ook mij een keer in dit land zouden ontmoeten.

[2] Ik ben nu echter niet zo zeer terwille van jullie hierheen gekomen, maar veeleer terwille van iemand die jullie nog niet kennen, opdat Hij ook ons zal dopen met het vuur van de eeuwige waarheid van Zijn geest. Hij heeft reeds gisteren Zijn vele leerlingen aangekondigd dat wij zouden komen om voor Hem een waar getuigenis af te leggen. En Hij kwam ook vandaag met Zijn leerlingen hierheen, daar Hij wel wist dat wij hier naartoe zouden komen, omdat Hij ons met Zijn almachtige wil hierheen ontboden heeft. Laten we daarom deze herberg binnengaan en ons diep buigen voor Hem, wiens machteloze kinderen wij nog zijn!’

[3] De beide Romeinen zeiden: 'Bedoel je soms de beroemde heiland uit Galilea, van wie wij wel heel wonderlijke dingen gehoord hebben, maar die wij persoonlijk nog niet hebben ontmoet?'

[4] De Egyptenaar zei: 'Ja, ja, vrienden, Die bedoelen wij! Laten we daarom maar vlug naar Hem toegaan!'

[5] Daarop openden de Romeinen de deur van de grote eetzaal, en de zeven Egyptenaren kwamen eerbiedig de zaal binnen, gingen meteen op Mij af, bogen diep voor Mij, en de leider zei: 'Op deze wijze, o Heer van eeuwigheid, heeft het U behaagd, U met het vlees van de mensen te omhullen! Wees daarvoor geprezen in eeuwigheid door alle schepselen, voor wie U nu de grote poort geopend heeft om binnen te kunnen gaan in Uw eeuwig grote rijk van het leven!

[6] Toen U in Uw oereeuwige geest machtig de gehele oneindigheid vervulde en ontelbaar vele wezens uit U schiep, was geen schepsel vrij van Uw wijsheid en macht, maar gebonden door Uw wil. Maar nu heeft U Zichzelf gebonden met het vlees van de mensen, Uw schepselen, om Zelf alle schepselen vrij te maken en hen het rijk van Uw eeuwig vrije goddelijke leven binnen te kunnen leiden. 0 Heer van eeuwigheid, wees daarom nogmaals boven alles geloofd en geprezen!

[7] Zo vrij en zelfstandig heeft U nu Uw schepselen gemaakt, dat zij Uw woord kunnen horen en U, hun Schepper, voor hen zelfs een leraar bent en hun de wegen wijst waarlangs zij volledig aan U gelijk kunnen worden. O, laat ieder atoom van Uw eeuwige oneindigheid U daarvoor eeuwig prijzen; want het is nu ook geroepen om eens in een vrij leven binnen te gaan!

[8] Laat ons nu, grote, eeuwige God, Heer en Schepper, ons enige tijd verlustigen in het aanschouwen van Uw aangezicht! Want luister jullie schepselen, jullie mensen, allemaal: eeuwigheden na eeuwigheden zijn er verlopen, en ontelbare schepselen zijn er uit Hem ontstaan, die Hij als Zijn gedachten bezag, en die weer in Hem terugkeerden. Maar nooit zag het oog van een schepsel zijn oneindige, eeuwige Schepper, en nu het Hem volgens Zijn eeuwige raadsbesluit behaagde, Zichzelf in Zijn hele eeuwige wezen voor Zijn schepselen zichtbaar en tastbaar te maken, is Hij, de Eeuwige, "Oneindige, zonder aan macht en grootte in te boeten, als zichtbare God in de gedaante van een mens bij jullie, en jullie zien Hem en spreken met Hem -en begrijpen en bevatten toch niet Wie jullie in je midden hebben! 0, bedenk wat ik jullie nu gezegd heb en zeg dan allen: O Heer, ik ben uit mijzelf eeuwig onwaardig met U onder één dak te zijn; maar spreek slechts één woord tot mij, dan ontvangt mijn ziel uit Uw woord het eeuwige leven!’

[9] Daarop legde de Egyptenaar zijn handen kruiselings over zijn borst en bekeek Mij, vervuld van grootse gedachten, van top tot teen en zijn metgezellen deden hetzelfde. Gedurende dat moment durfde geen mens ook maar iets te zeggen, en. aller ogen waren onafgewend op Mij gericht.

[10] Maar na een poosje zei Ik tegen de Egyptenaren: 'Mijn vrienden die uit het verre land hierheen gekomen zijn, wees hartelijk welkom! Jullie moeten en zullen Mij vandaag nog heel nuttige diensten bewijzen, tot verder onderricht van deze broeders en ter versterking van hun zielen. Maar jullie hebben al bijna twee dagen lang vrijwel zonder te eten gereisd en werden alleen door de geest gevoed; nu moet jullie lichaam ook een echte versterking krijgen door de vruchten van deze aarde en die zal jullie direct in brood en wijn gegeven worden!'

[11] De Egyptenaar verontschuldigde zich weliswaar en zei, dat Mijn aanblik hen al meer dan voldoende gesterkt had.

[12] Maar Ik zei: 'Ik weet heel goed dat een van de geest vervulde ziel geen lichamelijke honger voelt; maar ondanks dat moet het lichaam zijn natuurlijke voeding krijgen, omdat het anders mettertijd geen goed werk­tuig meer voor de ziel zou kunnen zijn. En zo moeten nu ook jullie eerst goed gevoed worden om daardoor des te krachtiger te zijn om Mij goede diensten te verlenen terwille van jullie broeders!'

[13] Na die woorden stemden zij er tenslotte graag mee in om eerst te eten en Nikodemus zorgde er ook ogenblikkelijk voor, dat er goede wijn en ook goed brood en zout opgediend werd.

[14] Toen nu brood en wijn en zout op een aparte tafel gereed stonden, zei Ik weer: 'Zo, kinderen uit het verre land, ga zitten, eet en drink!'

[15] Dadelijk namen de zeven Egyptenaren nu plaats aan tafel en aten en dronken heel opgewekt; want pas nu begonnen zij te voelen dat zij echt hongerig en dorstig waren. Ze hadden geen woorden genoeg om de kwaliteit van het brood en de wijn te roemen, en noemden het levens­voedsel uit de hemel.

[16] De leider zei, terwijl hij nog at en zo nu en dan ook dronk: 'In mijn ziel heb ik vaak dit brood en deze drank geproefd, maar over mijn lichamelijke tong is deze lichaamskost nog nooit gekomen! Hierin zijn werkelijk alle levensstoffen zeer geconcentreerd aanwezig en zij versterken niet alleen het lichaam, maar ook de ziel!

[17] O, hoe ver en hoe diep zouden de mensen met dit voedsel binnen kunnen dringen in de sfeer van het innerlijke leven, als zij zouden weten wat zij aten en wat dit voedsel bevat; maar dat weten zij niet en zij zien ook door al het licht de dag niet. Maar zij zullen langzamerhand nog wel inzien, dat zij in dit voedsel Gods levende woord en Zijn wil genieten. Als zij dat voor zichzelf zouden kunnen ontraadselen en begrijpen, dan pas zouden zij weer volmaakte mensen zijn; maar omdat zij dat nog lang niet kunnen, moeten zij zo lang leerlingen zijn en blijven tot zij dat zelf begrijpen en in hun leven zullen toepassen.’

[18] Alle aanwezigen waren heel verbaasd over deze opmerkingen van de Egyptenaar, die dat allemaal op een heel eenvoudige en bescheiden manier naar voren bracht. Zelfs Mijn oudste leerlingen gingen daarbij enkele nieuwe en heldere lichten op; maar geen van hen durfde een gesprek met de Egyptenaar te beginnen.

[19] Onze drie magiërs zeiden bij zichzelf: 'Nu zien we pas heel duidelijk wat ons nog allemaal ontbreekt! O, wat is er een verschil tussen ons en deze zeven mensen!’

[20] Lazarus, die zich achter Mij bevond, kwam naar Mij toe en zei: 'O Heer, de wijsheid van deze man maakt me helemaal kleinmoedig! Wij zijn nu bij de oerbron en hoe onmetelijk veel verder is hij reeds dan wij!’

[21] Ik zei: 'Maak je daar niet bezorgd over, jullie zullen ook zover komen en nog wel verder; maar jullie moeten geduld en ijver hebben, want met een slag hakje geen boom om in het bos! Ik heb deze ware mensen, hoewel het er weinige zijn, immers niet hierheen laten komen om jullie te beschamen, maar alleen opdat jullie van hen zouden leren.jullie zullen dan ook zien wat ware mensen vem1ogen en waar jullie ook toe in staat zullen zijn, als jullie door het navolgen van Mijn leer tot ware mensen zijn geworden.

[22] Maar nu laten we hen eerst eten en drinken; want zij hebben twee dagen lang niets gegeten en ook weinig gedronken. Nikodemus zou er nu ook reeds voor kunnen gaan zorgen dat ook wij spoedig wat te eten en te drinken krijgen, en ook onze jongeren in het vertrek hiernaast, waar Rafaël en jij hen ondergebracht hebben.’

[23] Toen Ik dat tegen Lazarus zei, was hij direct bij Nikodemus om hem de boodschap over te brengen; en deze bracht meteen iedereen in de grote herberg tot de grootste bedrijvigheid.

 

139 De beide Romeinen herkennen de Heer

De Heer waarschuwt, Hem niet voortijdig kenbaar te maken

 

Nu kwamen ook de beide Romeinen, Agrippa en Laius geheten, begeleid door Agricola, naar Mij toe, bogen diep, en Agrippa, ook een vooraan­staande Romein, als het ware van koninklijke afkomst, zei tegen Mij: 'Heer, het werd ons erg vreemd te moede toen wij de lofprijzing hoorden die de ons welbekende mannen uit het verre Opper-Egypte U brachten! Heus, als het andere Egyptenaren zouden zijn dan juist deze, die wij een aantal jaren geleden ginds in hun zeer sobere land hebben leren kennen, dan zouden wij gedacht hebben - wat op aarde om de mensen te misleiden ook heel goed mogelijk is -, dat U hen ergens al eerder ontmoet hebt en hen nu tegen een ruime vergoeding hierheen hebt laten komen om ten gunste van U te. getuigen! Maar met deze mensen zou een dergelijke afspraak onmogelijk gemaakt kunnen worden; want zij zijn heersers over de natuur, die hun alles moet geven wat zij nodig hebben, en zij verachten ieder gewoon loon van de kant van de mensen.

[2] Gisteren, toen die domme Farizeeën maar al te duidelijk door hun kwade woorden en gezindheid lieten blijken U te willen vervolgen, heb ik de Egyptenaren als voorbeeld van hoger begaafde en meer volmaakte mensen beschreven, omdat ik de Farizeeën uit mijn ervaringen begrijpelijk wilde maken, dat U heel goed ook zo'n volmaakt mens kunt zijn, waartegen wij mensen met onze wapens niets kunnen uitrichten. Daardoor brachten ik en mijn broeder Laius hier de zwartjassen (d.w.z. de Farizeeën) toch in ieder geval tot enig nadenken, wat zeker goed was. Maar Ik had me toch nooit kunnen voorstellen, dat we deze mensen hier bij ons in Emmaüs terug zouden zien, laat staan dat ik er aan gedacht zou hebben dat U Zelf, volgens de mededeling van onze gewaardeerde vriend Agricola - ons hele verhaal over deze volmaakte mensen woordelijk aan Uw leerlingen op de Olijfberg verteld hebt, op hetzelfde ogenblik dat ik het hier in Emmaüs aan de Farizeeën vertelde!

[3] Daaruit hebben wij nu ook beiden de conclusie getrokken dat U, ondanks Uw nu geheel menselijke vorm en gedaante, in Uw innerlijke geest onweerlegbaar van eeuwigheid de ware God en Schepper moet zijn van alle wezens. Want als U niet Zelf in Uw geest van eeuwigheid, dus volledig zonder begin, bestaan zou hebben, dan zou er een ander geweest moeten zijn waaruit U dan Zelf voortgekomen was, en dan zouden er een oereeuwige -en een in de tijd ontstane God zijn, wat ons echter niet mogelijk lijkt, omdat het oerbestaan van de ware God ook alleen de voorwaarde voor een oer­ en alkracht en -macht is, die in U onloochen­baar aanwezig is, hetgeen wij reeds uit betrouwbare bron over U te weten zijn gekomen. En omdat het zo met deze wonderlijke zaak staat en ook deze volmaakte mensen haar meteen ook met alle scherpte van hun geest onderkend hebben, zijn wij beiden dan ook snel naar U toegekomen, om U als de eeuwige Heer, God, Schepper en Vader van de zonnen­ en geestenwereld te begroeten en een oprechte ware belijdenis voor U en alle aanwezigen af te leggen, dat wij volkomen geloven wat wij nu openlijk over U gezegd hebben. Heer vergeef ons, als wij nu misschien toch een of andere fout begaan mochten hebben!'

[4] Ik zei vriendelijk: 'O, M'n beste vrienden, wie tot Mij komt zoals jullie nu gekomen zijn, begaat voor Mij eeuwig geen fout, en Ik hoef hem er dan ook beslist geen te vergeven! Maar wat jullie als mannen nu weten, houdt dat voorlopig nog voor je; want de wereld is nog niet rijp om zulke diepe waarheden te begrijpen. Als je zoiets zou vertellen, dan zou zij zich daardoor alleen maar ergeren en daardoor duisterder en slechter worden.

[5] Wanneer jullie echter zullen horen dat Ik weer naar Mijn eeuwige hemelen ben opgevaren, zal Ik ook over jullie Mijn geest uitstorten, en dan mogen jullie alle mensen luid verkondigen wat je nu hier openlijk voor Mij hebt beleden!

[6] Maar nu spreken wij als heel natuurlijke mensen zo met elkaar, alsof er tussen ons geen verschil zou zijn dan alleen dat jullie Mijn leerlingen zijn en Ik jullie meester! Er is echter geen leerling die, zolang hij nog moet leren, zo volmaakt is als zijn meester; wanneer de leerling echter alles van de meester geleerd heeft, wordt hij ook zo volmaakt als zijn meester. Ik ben juist in deze wereld gekomen, opdat de mensen van Mij zullen leren om even volmaakt te worden als de Vader in de hemel.

[7] Want als de mensen van deze aarde voorbestemd en geroepen zijn om kinderen van God te worden, moeten zij ook in alles volkomen aan God gelijk zijn; want wie niet in alles aan God gelijk wordt, wordt ?ok geen kind van God en komt niet bij God zolang hij niet volkomen gelijk wordt aan God.

[8] Mijn leer is een waar evangelie, omdat zij aan de mensen verkondigt en hun de wegen toont, hoe zij de gelijkheid aan God kunnen bereiken. Wie derhalve Mijn woord hoort, het gelooft, in zichzelf bewaart en ernaar leeft, die zal daardoor aan God gelijk worden, het eeuwige leven in zich hebben en eeuwig uiterst gelukkig zijn.'

 

140 De bestemming van de mens

Het doel van de menswording van de Heer

 

[1] (De Heer): 'Jullie moeten je dat echter niet zo voorstellen, alsof dat erg moeilijk te bereiken zou zijn, maar het is juist omgekeerd, - heel gemakkelijk; want Mijn juk, dat Ik jullie door Mijn geboden op je schouders leg, is zacht, en de last is gemakkelijk te dragen. Maar in de dagen van deze duistere tijd moet Gods rijk geweld worden aangedaan, en degenen die het willen bezitten, moeten het ook met geweld tot zich trekken, wat betekent, dat het nu moeilijk is om zich los te maken van alle oude en vastgeroeste gewoonten, die door de prikkels en verlokkingen van de wereld in de mens wortel hebben geschoten, dus de oude mens helemaal af te leggen als een oud, verscheurd gewaad en door Mijn leer een heel nieuwe mens aan te trekken.

[2] Wanneer echter in latere tijden de kinderen reeds goed opgevoed worden in Mijn leer, zullen zij als mannen vol goede en sterke wil een licht juk te dragen hebben aan Mijn leer.   ..

[3] Mijn leer is op zich heel kort en gemakkelijk te vatten; want zij verlangt van de mens alleen dat hij in één ware God gelooft en Hem als de goede Vader en Schepper boven alles liefheeft en zijn naaste als zichzelf, dat wil zeggen, hem zo behandelt als hij redelijkerwijs kan wensen dat zijn naaste hem ook zal behandelen. Wel, zoveel eigenliefde heeft toch zeker ieder mens, dat hij niet zal wensen dat zijn naaste hem iets kwaads zal aandoen, - en daarom moet hij dat ook zelf zijn naaste niet aandoen!

[4] Vergeld nooit kwaad met kwaad, maar behandel zelfs je vijanden goed, dan zul je in het gelijk worden aan God, die ook Zijn zon op gelijke wijze over goeden en kwaden laat opgaan en schijnen, een grote vooruitgang geboekt hebben! Toorn en wraak moeten uitje hart verdwijnen; daarvoor in de plaats moet erbarming, goedheid en zachtmoedigheid komen. Waar dat het geval is, is het volledig aan God gelijk zijn ook niet meer ver weg, en dat is het enige doel waar jullie allen naar moeten streven.

[5] Maar zoals reeds gezegd, juist nu in deze tijd is dit allemaal niet zo gemakkelijk als men zou denken. Het zal iedereen een bepaalde en onvermijdelijke inspanning kosten! Maar wie moedig strijdt, zal ook zeker zijn van de overwinning en het loon van de overwinnaar zal echt niet achterwege blijven; wie zich echter als een moedeloze lafaard zal laten kennen, zal ook het loon van een lafaard ontvangen. Dan zal daar ook gelden: Als je gestreden had, zou je ook overwonnen hebben; omdat je de strijd echter schuwde, kun je ook geen aanspraak maken op het loon van een overwinnaar en moet je het aan jezelf wijten, dat je als een lafaard zonder loon het levensveld moet verlaten.

[6] Ik vind echter dat niemand de strijd moet schuwen, wanneer de beloning van de overwinning zo groot is.

[7] Ik ben het die dat tegen jullie zegt, en Ik ben voor jullie van mening dat jullie geen beter bewijs nodig hebben, als jullie in jezelf geloven dat Ik Diegene ben voor wie jullie Mij zelf houden.'

[8] De beide Romeinen zeiden: 'Heer, er zullen best lafaards zijn, en wij kennen er zelfs verscheidene; maar wij, die al zo vaak de dood in de ogen gekeken hebben, hebben alle vrees ervoor verloren! Wie de oorlog ingaat en de dood vreest, is een slecht soldaat; wie echter de dood en de bijbehorende pijn veracht, is een ware held en zal meestal overwinnen, en zijn loon zal hem niet ontgaan. O Heer en Meester van eeuwigheid, hebben we in Uw geest juist gesproken of niet?'

[9] Ik zei: 'Volkomen juist; maar er zijn er velen in de wereld die de lichamelijke dood zeer vrezen en daarom liever aan de leugen en het bedrog van de wereld blijven hangen, opdat het hun lichaam maar goed zal gaan! Zij zijn bang voor degenen die hun lichaam kunnen doden, maar daarna hun ziel verder niets meer kunnen aandoen; maar zij vrezen niet Degene die ook hun ziel in de hel of in de ware, eeuwige dood kan storten.

[10] Maar laten we daar niet over spreken; want Ik ben niet in deze wereld gekomen om te richten, maar om iedereen zalig en levend te maken die in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft. Maar eens zullen er toch velen zijn, die 'Heer, Heer!' tot Mij zullen roepen; maar Ik zal in hun hart tegen hen zeggen: 'Vreemdelingen, wat roepen jullie toch? Ik ken jullie niet! Als jullie wisten dat Ik de Heer ben, en Mijn wil kenden -waarom handelden jullie daar dan niet naar?'

[11] Daarom zeg Ik nu tegen jullie: Het is niet voldoende dat men Mij herkent en gelooft dat Ik de Heer ben, maar men moet ook doen wat Ik leer; pas door de daad zal de mens volkomen aan God gelijk worden.

[12] Handelen volgens Mijn leer zal zeker niet moeilijk zijn voor degene die Mij herkend heeft en Mij meer liefheeft dan alles in de wereld; wie Mij zo liefheeft, draagt mij geestelijk ook al in zijn hart en daardoor ook de bekroning van het leven, dus de volledige godgelijkheid en het eeuwige leven in alle zaligheid.

[13] Zie, nu heb Ik jullie heel in 't kort laten zien waar het om gaat bij Mij

en bij jullie mensen! Wie daarnaar zal handelen zal het eeuwige leven in zich hebben! - Maar nu voor het middagmaal spreken we niet meer verder!’

 

141 Gods welwillende liefde voor de mensen

De plaats van de mens ten opzichte van God

De ware deemoed

Het ware aanbidden van God

Vergeving van zonden

 

[1] Agrippa zei: 'O Heer, eindeloos wijze Meester van eeuwigheid, hoe groot moet Uw liefde voor ons mensen, Uw schepselen zijn, dat U Zich zo diep wilde vernederen om in de gedaante van ons mensen uit Uw hemelen tot ons wormen in het vuil van deze aarde neer te dalen, om ons de wegen te leren en te wijzen waarop wij moeten gaan om het eeuwige leven te bereiken?!'

[2] Ik zei: 'Beste vriend, je vraag weerspiegelt wat er in je hart leeft en is goed, omdat ook je hart goed is; maar in je verstand is het nu pas een beetje beginnen te dagen, en de liefde van God voor jullie mensen komt je als iets onbegrijpelijk wonderbaarlijks voor, omdat je je God voorstelt als een zeer verheven en machtig keizer, die zich slechts heel zelden aan de gewone mensen laat zien en nog minder met een eenvoudig mens spreekt.

[3] Als je God vanuit dat gezichtspunt beschouwt, vergis je je heel erg; want God is de Schepper van alle dingen en wezens, en geen ongekend trotse keizer die op een gouden troon zittend al zijn onderdanen alleen maar ziet als weerzinwekkende, verachtelijke wormen en ieder met de dood bedreigt die het zou wagen zich zonder vooraf gevraagde en ontvangen toestemming de troon van de keizer te naderen.

[4] Maar wanneer vast staat dat alle wezens werken van God zijn, dan zijn zij ook werken van Zijn liefde die hun bestaan is, en werken van de hoogste, goddelijke wijsheid, die hun de overeenkomstige vorm geeft en hen ook in stand houdt. Als er echter zonder Gods liefde en wijsheid nooit enig schepsel zou bestaan, waarom vind je het dan zo wonderlijk dat God jullie mensen zo buitengewoon liefheeft?

[5] Jullie zijn immers zelf alleen puur liefde uit God en in God, en jullie bestaan is immers in zichzelf door de wil van Gods liefde alleen maar belichaamde liefde van God! En als dat onweerlegbaar zo is, hoe kan het voor jullie dan zo wonderlijk zijn dat Gods liefde voor jullie zo groot is, dat Hij Zelf in de gedaante van een mens naar jullie is toegekomen en jullie nu de wegen leert kennen naar het vrije, als het ware uit jullie zelf voortkomende aan God gelijke zelfstandige leven? Zijn jullie dan niet Gods werken?Ja, dat zijn jullie zeker!

[6] Maar God is van eeuwigheid een volkomen meester zowel in het grootste alsook in het kleinste, Hij is nooit een knoeier en stumper geweest en hoeft Zich dus niet voor Zijn werken te schamen. De mens is het volmaaktste van de talloos vele en oneindig verschillende schepselen, het hoogtepunt van de goddelijke liefde en wijsheid, en voorbestemd om zelf een God te worden. Waarom zou God Zich dan schamen voor Zijn meest voortreffelijke werk en het onwaardig vinden om dat te naderen?!

[7] Kijk, M 'n beste vriend, zulke ideeën over God, die puur van de uiterlijke wereld afkomstig zijn, moet je laten varen! Ze zijn ten eerste verkeerd, en ten tweede helpen zij je niet om steeds dichter bij God te komen, maar zulke verkeerde ideeën zouden je alleen maar steeds verder van God verwijderen, en mettertijd zelfs zo dat je van pure verkeerde eerbied Hem helemaal niet meer zou durven liefhebben, - zoals er nu in groten getale mensen en volkeren op aarde zijn, die, terwijl ze zelf toch zichtbare werken van de goddelijke liefde en wijsheid zijn, het volkomen verkeerde geloof en ook de even verkeerde mening hebben, dat God zo eindeloos boven Zijn schepselen verheven is, dat alleen maar een aller­hoogste priester Hem op bepaalde tijden met bepaalde gebeden tijdens de schitterendste en luisterrijkste ceremoniën mag naderen. En na zo'n toenadering houdt de opperpriester zich voor zo oneindig verheven en geheiligd, dat niet eens een onderpriester,­ laat staan een ander, ongewijd mens -in zijn nabijheid mag komen, daar men van mening is dat niets onheiligs de hoogste heiligheid van God mag en kan naderen, omdat daardoor de hoogste heiligheid van God ontheiligd zou worden, -wat men voor de arme en blinde mensen als een zonde heeft aangemerkt, die zo groot is, dat die met de vuurdood bestraft moet worden. O wat een vrijwillige en meer dan domme blindheid van de mensen!

[8] Zie nu eens! Ik alleen ben de Heer van eeuwigheid, - hoe ben Ik dan nu temidden van jullie? Kijk, Ik noem jullie kinderen, vrienden en broeders, en wat jullie voor Mij zijn, daartoe is ieder mens bestemd en daarbij is niemand meer of minder dan de ander! Want ieder mens is Mijn voleindigde werk, dat zich als zodanig ook moet leren kennen en naar waarde schatten, maar zich niet helemaal moet miskennen en minder achten dan wat voor gedrocht dan ook; want wie zichzelf, een duidelijk te herkennen werk van Mij, veracht, veracht noodzakelijkerwijs immers ook Mij, de Meester. En waarvoor zou dat goed zijn?

[9] Vrienden, de deemoed in het hart van de mens is een van de noodzakelijkste deugden, waardoor men het eerst tot het innerlijke levenslicht kan komen! Maar die deugd bestaat eigenlijk alleen uit de ware liefde tot God en de naaste. Zij is het zachte geduld van het hart, waardoor de mens zijn voortreffelijkheid wel beseft, maar zich nooit heerszuchtig verheft boven zijn broeders die nog veel zwakker zijn, maar hen juist met des te meer liefde omvat en tracht, hen tot de eigen bewuste hogere volmaaktheid te verheffen door lering, raad en daad. Daaruit bestaat de enige; eigenlijke, waarachtige deemoed; die bestaat echter nooit uit het verachten van zichzelf.

[10] Ik ben Zelf van gans er harte deemoedig en zachtmoedig, en Mijn geduld kent geen grenzen; maar jullie zullen bij Mij nog nooit hebben meegemaakt dat Ik Mij ooit Zelf ten overstaan van de mensen veracht heb. Wie zichzelf niet terecht ziet als een werk van God, kan zijn naaste en ook God niet naar waarheid achten, maar alleen om een totaal verkeerde reden.

[11] Zo verkeerd het dus is wanneer een mens zichzelf overschat en al gauw en gemakkelijk een vervolger en onderdrukker van zijn medemensen wordt en daarbij de liefde, die het goddelijke levenselement is, kwijt raakt, zo verkeerd is het echter ook, wanneer een mens zichzelf onderschat. De oorzaak daarvan heb Ik jullie laten zien, en laten we dus maar mooi gelijk blijven en goede moed hebben; want als jullie je nu ten opzichte van Mij, omdat je Mij herkend hebt, te eerbiedig en kleinmoedig zouden gaan gedragen, dan zouden jullie het immers helemaal niet meerverdragen door Mij te worden onderwezen.

[12] Zie Mij daarom als een volmaakt mens, die volledig vervuld is van Gods geest en daarom nu jullie Meester en Leraar is, dan zullen jullie het best met Mij overweg kunnen en daar zullen jullie het meest aan hebben! -Hebben jullie dat allemaal goed begrepen?'

[13] Agrippa zei: 'Heer en Meester, dat hebben we heel goed begrepen; want het is allemaal de heel eenvoudige en naakte waarheid. Maar wat moeten we dan denken van al die gebeden en psalmen die bij de joden gebruikelijk zijn? Wilt U, als de nu erkende, enig ware God, dan niet aanbeden worden?'

[14] Ik zei: 'Mozes heeft wel gezegd: 'De sabbat is een dag des Heren, dan zult gij geen zwaar knechtenwerk doen en met een zuiver hart tot God uw Heer bidden!' Maar Ik zeg nu, dat van nu af aan beslist elke dag een dag des Heren is, waarop de ware mens volgens Mijn leer het goede moet doen! Wie echter volgens Mijn leer het goede doet, viert het ware sabbatfeest en bidt waarachtig zonder onderbreking tot God, en Ik zal Mijn welgevallen aan hem hebben.

[15] Als iemand zich ervan bewust is dat hij gezondigd heeft, moet hij tot een vergelijk komen met degene tegen wie hij gezondigd heeft, en in het vervolg niet weer zondigen, dan zullen zijn zonden hem ook vergeven worden; maar door op een bepaalde manier te bidden, zich te kastijden en te vasten worden aan niemand de zonden kwijtgescholden, zolang hij zelf niet ophoudt te zondigen.

[16] Zolang iemand echter blijft zondigen, is hij niet in staat in Mijn rijk van. de waarheld opgenomen te worden, omdat de zonde altijd tot het gebied van de leugen en het bedrog hoort. Kijk, zo is het hiermee! - Maar nu komt het middagmaal; dat zullen wij nuttigen en pas daarna verder gaan op de weg van de waarheid!’

 

142 Vorm en geest van de schepselen

 

[1] De goed toebereide spijzen werden op de tafels gezet. Allen gingen in goede orde zitten en aten en dronken. De zeven mannen uit Opper-Egypte zaten overeenkomstig Mijn wens aan Mijn tafel en aten ook mee. We kregen hier weer eens vis, en wel van de edelste soort uit de rivier de Jordaan, die bijzonder goed en smakelijk klaargemaakt was en alle gasten goed smaakte. De zeven Egyptenaren waren vol lof over de manier waarop de vis toebereid was en aten deze met ware lust, hoewel zij al wat brood en wijn genuttigd hadden.

[2] Toen we zo een poosje aten en dronken, kwam ook Lazarus met Rafaël aan Mijn tafel zitten en beiden aten en dronken flink mee; want zij hadden de jonge mensen verzorgd en kwamen daarna pas bij ons.

[3] De leider van de Egyptenaren schepte veel behagen in Rafaël. Hij bekeek hem van top tot teen en zei toen tegen Mij: 'Heer en Meester van eeuwigheid! Toen deze dienaar van U vierduizend aardse jaren geleden nog lichamelijk op aarde leefde, was zijn gestalte niet zo onbegrijpelijk mooi als nu in zijn zuiver geestelijke toestand. Als ook ik eens waardig word bevonden in Uw rijk te komen, zal ik dan ook een edeler gedaante krijgen? Ik moet toegeven dat mijn verschijning vergeleken bij die van deze dienaar welonnoemelijk lelijk is; voor ons klimaat is zij weliswaar geschikt, maar mooi en edel is zij niet. Ik weet ook dat het in deze wereld niet gaat om het uiterlijk, maar alleen om de volmaaktheid van de ziel; maar in Uw rijk moet toch ook de gedaante en de uiterlijke vorm erg belangrijk zijn, anders zouden de zuivere geesten niet in zulke edele en mooie vormen te zien zijn! Op deze wereld heeft de kleur van de huid en de uiterlijke gedaante van een mens voor zijn innerlijke waarde weliswaar geen betekenis; maar in Uw hemelrijk zal deze heel veel te betekenen hebben. Dat zou ik nu ook graag willen weten. Ik heb er wel enigszins een vermoeden van, maar in dit opzicht heb ik toch nog geen duidelijk­heid.

[4] Ik zie in mijn ziel wel altijd de hele aarde, haar schepselen en hun omstandigheden, ik ken het nutteloze doen en laten van de mensen en zie alles tot in het middelpunt van de aarde; de myriaden geesten in alle elementen zijn mij niet onbekend, evenals het instromen van Uw eeuwige geest in alle wezens; Maar de reden voor al die verschillende vormen in Uw stoffelijke en vooral in Uw puur geestelijke scheppingssfeer heb ik tot nu toe nog niet kunnen ontdekken. Als U, o Heer en Meester, ons ook daar iets over zou kunnen vertellen, dan zou dat onze zielen erg gerust­ stellen.'

[5] Ik zei: 'Mijn beste vrienden, het zoeken en vinden van de waarheid heeft jullie veel moeite en werk gekost; maar moedig strijdend hebben jullie, ondanks alle moeilijkheden waarmee jullie te kampen hadden, het gezochte doel voor het grootste deel gelukkig bereikt, en dat is eigenlijk de hoofdzaak van het leven.

[6] Wat betreft de andere dingen, speciaal die waarom je zojuist gevraagd hebt, daar is het heil van de ziel niet van afhankelijk en dat zal de ziel allemaal duidelijk worden gemaakt, wanneer zij volledig in haar geest uit Mij wordt wedergeboren en daarmee één zal zijn. Maar Ik zal jullie er toch nog iets over zeggen; het overige zal jullie dan wel vanzelf duidelijk worden.

[7] Kijk, de mensen hebben al sinds oeroude tijden bepaalde instrumenten gemaakt, die tonen kunnen voortbrengen, -zoals bij ons de harp, de fluit (schalmei) , de bazuin en de cimbaal, bij de Grieken de lyra, de fluit en de eolusharp! Als deze en nog andere van zulke geluidsinstrumenten goed en zuiver gestemd zijn, geven zij ook bij het gebruik een zuivere melodie en bovendien een zeer welluidende harmonie; als deze instrumenten echter ontstemd zijn, dat wil zeggen, als de tonen zich onderling niet goed tot elkaar verhouden, dan kan men er geen melodie op voortbrengen en nog minder een zuivere harmonie bereiken.

[8] Stel je nu de menselijke ziel eens voor! Als die in de goede en ware verhouding tot haar lichaam staat, bevindt zij zich ook in de juiste levensharmonie, en die harmonie geeft aan de ziel haar schoonheid, die natuurlijk pas volledig zichtbaar wordt, wanneer de ziel zich buiten het lichaam in Mijn rijk zal bevinden. Wie echter reeds in het lichaam op deze wereld zijn aandacht richt op goede en daarnaast ook op slechte mensen, zal al gauw gewaar worden dat een goed mens ook altijd uiterlijk een lieflijke en vriendelijke vorm laat zien, terwijl een slecht mens al van verre aan iemand die hem ontmoet iets afstotends, onvriendelijks en dus ook iets lelijks laat zien, dat hij niet gemakkelijk kan verbergen. De oorzaak daarvan ligt in de innerlijke zieleharmonie of­ bij slechte mensen - disharmonie.

[9] Zulke verschillen kun je ook al in het dierenrijk en zelfs in het plantenrijk vinden. Natuurlijk treden al deze gedaante­ en vormverschillen pas in het geestenrijk op de duidelijkste wijze aan het licht, terwijl zij in de lichamelijke wereld alleen vaag aanwezig zijn. Wanneer jullie dat in jezelf bij gelegenheid eens goed wilt onderzoeken, dan zullen jullie gemakkelijk al het verdere vanzelf vinden. Jullie zijn wijze mensen, die heel vertrouwd zijn met de krachten van de natuurwereld en haar elemen­ten en jullie zouden ook in de sfeer van de innerlijke ziele intelligentie de oorzaken en gevolgen gemakkelijk kunnen vinden, als jullie je daar mee bezig zouden houden. Maar ieder mens zal dat, en eindeloos veel andere dingen, pas inzien, als de geest uit Mij in zijn ziel volledig is wedergeboren zal zijn.

[10] En daarom zullen we daar nu dan ook geen woord meer zeggen; maar nu eten en drinken we nog en na de maaltijd zal dan blijken, wat we verder gaan doen!'

[11] Na deze lering waren de zeven erg tevreden, en de leider zei: 'O Heer en Meester, wij danken U voor Uw woorden; zij stellen ons volkomen tevreden en we weten nu heel goed hoe we er ook in dit opzicht aan toe zijn, en hoe wij deze zaak moeten bekijken en onderzoeken.'

[12] Daarna aten en dronken wij nog de rest van onze maaltijd, stonden toen van tafel op en Ik zegende alle hier aanwezigen.

 

143 Op de heuvel bij Emmaüs

 

[1] Lazarus vroeg Mij wat Ik nu ging doen.

[2] Ik zei: "We gaan nu allemaal naar buiten, en zullen op de heuvel een plek zoeken die van hier af in de richting van de morgen ligt; daar zullen wij vandaag nog dingen beleven en meemaken, die voor ons, mensen van deze aarde, buitengewoon zijn.

[3] Met dit antwoord waren allen volkomen tevreden, behalve Nikode­mus, want hij wist dat er 's middags twee Farizeeën bij hem op bezoek zouden komen.

[4] Daarom wendde hij zich tot Mij en zei (Nikodemus): 'Heer en Meester, U kunt in mijn hart zien en weet hoe ontzettend graag ik erbij zou zijn en alles zou willen zien en horen! Als U nu de heuvel op gaat, die ook nog mijn eigendom is - dat wil zeggen, zolang ik leef­ , dan zou ik graag meegaan; maar nu moet ik vanwege die twee aangekondigde Farizeeën thuis blijven en lijd ik voor mijn ziel een groot verlies. Heer, wat kan ik daar nu aan doen? Aan de ene kant vind ik het wel goed dat U Zich onttrekt aan het zicht van die zwartjassen (Farizeeën) , maar dat ook mijn ogen U daardoor niet meer kunnen zien en mijn oren U niet meer kunnen horen tot heil van mijn ziel, dat bevalt mij helemaal niet!

[5] Ik vraag daarom nog eens, wat daar op een goede manier aan te doen is. Moet ik misschien helemaal niet op de beide Farizeeën wachten en met U de heuvel opgaan, of moet ik hier blijven om te weten te komen wat de reden van hun komst is? Dat laatste lijkt mij echter niet nodig; want aan U, o Heer, is immers alles bekend en U weet dus ook wat die beide Farizeeën vanmiddag naar mij voert. Mocht het om iets onbelangrijks gaan, dan zou ik de twee Farizeeën laten komen -en ook weer laten vertrekken!

Gaat het echter over iets wat op U betrekking heeft, dan zou het toch weer goed zijn om thuis te blijven. - Wat zegt U, o Heer en Meester, daarvan?'

[6] Ik zei: 'Je gaat met ons mee; die beide Farizeeën zullen wel horen waar wij heengegaan zijn en ons dan meteen achternakomen! Ter plaatse zullen ze wel ervaren hoe het met datgene wat op Mij betrekking heeft, staat; want Ik wil juist dat zij zien wat er buiten op de heuvel allemaal gebeurt, en hun lippen zullen op een heel bijzondere manier verzegeld worden. Ikzelf zal daar weinig of niets doen en Ik zal de beiden alleen door de hun reeds bekende Romeinen, door Rafaël en door de zeven mannen uit Opper-Egypte laten bewerken, en het tweetal zal zwijgen als het graf. Mij zullen zij echter niet herkennen en zij zullen ook weinig naar Mij vragen; want temidden van een paar honderd mensen is iemand niet zo snel te vinden.

[7] Je hoeft thuis bij je huisgenoten niet eens een bericht achter te laten waar je heengegaan bent; zij zullen in dit dorp heel snel van de kinderen, knechten en meisjes horen waar je naartoe bent gegaan en ze zullen je al gauw op de hielen zitten. Maar je hoeft absoluut geen angst voor hen te hebben; zij zullen je echt niet verraden! Aan degenen die in Mijn plaats zullen spreken en handelen, zal wel ingegeven worden wat zij moeten zeggen en wat ze moeten doen, laat nu dus alle vrees en zorg varen en ga welgemoed met ons mee naar de mooie heuvel, die Ik daarnet heb aangegeven!’

[8] Nadat Nikodemus dat van Mij gehoord had, klaarde zijn gezicht op en gaf hij zijn mensen opdracht om over ongeveer drie uur voldoende brood en wijn naar boven te brengen.

[9] Lazarus vroeg wat er intussen met de jongelui moest gebeuren.

[10] Ik zei: 'Ook die gaan met ons mee naar de heuvel; want Ik wil dat deze jongeren nu ook hogere ervaringen op zullen doen, dus moeten zij ons ordelijk volgen!'

[11] Toen was alles gereed voor het vertrek en wij stonden op en gingen, slechts door enkele kinderen opgemerkt, naar buiten en naar de genoemde plek, die wij al gauw bereikten omdat die niet ver van het plaatsje aflag.

[12] De heuvel was in totaal slechts ongeveer dertig manshoogten hoger dan het gehucht Emmaüs en had bovenop een grote, open plek, die rijkelijk met gras begroeid en in noordelijke richting enigszins bebost was. Vrijwel in het midden van de open ruimte bovenop de heuvel verhieven zich enkele rotsblokken boven de grasbodem, die één tot twee mansleng­ten hoog en van alle kanten goed te beklimmen waren. Bovenop deze rotspartij had Nikodemus een naar de smaak van die tijd en die plaats heel sierlijke, ruime hut laten bouwen, van waaruit men net als op de Olijfberg een heel mooi vergezicht had.

[13] Ik betrok weldra met sommigen van Mijn leerlingen de genoemde hut, die naar alle kanten vrij uitzicht gaf; alle anderen legerden zich om de rotspartij en letten goed op alles wat er eventueel zou of kon gebeuren, of wat Ik eventueel zou doen of zeggen.

[14] Na korte tijd, toen alle aanwezigen geleidelijk om de rotsen een plaatsje hadden gevonden, riep Ik Nikodemus bij Me en zei tegen hem: 'Let nu goed op; want de beide aartsfarizeeën zullen, begeleid door twee Levieten, nu ook direct bij ons zijn! Wat jij, Lazarus, de Romeinen, Rafaël en de zeven mannen uit Opper-Egypte te zeggen en te doen zullen hebben zal in jullie hart en je mond gelegd worden, maar zeg tegen de blinden voorlopig niets over Mij!'

[15] Daarop ging Nikodemus weer naar zijn plaats, die hij met Jozef van Arimatea, Lazarus, de Romeinen, Rafaël en de zeven mannen uit Opper­Egypte deelde, en wachtte op de aangekondigde mensen, die nu ook al in een grimmige stemming op het vlakke deel van de heuvel arriveerden.

 

144 Farizeeën bezoeken Nikodemus

 

[1] Toen zij (de vier Farizeeën) Nikodemus in het oog kregen, kwamen zij dadelijk op hem af en zeiden tegen hem: 'Daar je wist dat wij je vanmiddag voor een belangrijke aangelegenheid op zouden zoeken, had je ons wel naar eer en behoren in je huis kunnen opwachten! Maar omdat we wel zien dat je een groot aantal vreemde gasten bij je hebt, die je hier kennelijk een prettige middag wilt bezorgen, willen we je wel verontschul­digen. Maar wie zijn al die vreemdelingen? De anderen, die van hier, van Jeruzalem en hier uit de omgeving zijn, kennen we wel; maar wie zijn al die vreemdelingen en waar komen ze vandaan? Is er vandaag hier in Emmaüs een feest waarvan ons niets gezegd is?'

[2] Nikodemus zei: 'Hier zijn voorname Romeinen, Grieken, Egypte­naren en Indiërs, die vandaag in mijn herberg zijn aangekomen, en die ik nu allemaal naar mijn lievelingsheuvel heb gebracht, zodat zij hier op deze mooie dag van het uitzicht en de natuur kunnen genieten. Maar als jullie meer willen weten dan moet je zelf maar met hen spreken; want ze spreken alle talen!'

[3] Toen stapte Agricola naar voren en zei: 'Daar jullie als spionnen van de tempel hierheen zijn gekomen, zullen jullie er zeker wel prijs op stellen hier zoveel mogelijk nieuwe en buitengewone zaken te weten te komen, en dat zullen jullie ook!

[4] Kijk, ik, die nu met jullie spreek, heet Agricola, ik kom uit Rome en ben een van de voornaamste dienaren van de keizer en bezit alle volmach­ten! Ik kan in naam van de keizer al het mogelijke bevelen en over alles beschikken, en wat ik in naam van de keizer gebied, moet gebeuren. Degenen die zich om ons heen bevinden, zijn mijn begeleiders en ook invloedrijke dienaren van de keizer. Mijn beide vrienden hier, Agrippa en Laius, kennen jullie al. Daar achter die rotsen zien jullie een paar honderd jonge mensen van beiderlei kunne; die horen bij Mijn lijfwacht, en de andere mannen dienen eveneens voor mijn bescherming. Daar vooraan zien jullie drie wijzen uit Indië, wier grote gevolg in de nabijheid van de stad is ondergebracht; ook zij horen nu bij mij. Hier is een jongeman die, met zijn wil meer kan dan alle machten van de aarde. En hier vlak naast ons staan nu die wonderlijk machtige mensen uit Opper-Egypte, over wier kracht de beide Romeinen jullie gistermiddag heel vreemde dingen hebben verteld; zij kwamen om de beide Romeinen hier te bezoeken.

[5] Nu weten jullie dus in welk gezelschap jullie je bevinden, wie wij zijn en waar wij vandaan komen en wat wij kunnen. Als jullie die merkwaardige en volmaakte mensen zelf nader willen leren kennen, richt je dan tot henzelf; want hen kan en mag ik niet bevelen, omdat zij zelf volkomen eigen baas zijn en alle macht in hun wil hebben. Ik heb nu gesproken en nu is het woord weer aan jullie!'

[6] Toen keken de beide Farizeeën naar de hut die bovenop de rotsformatie gebouwd was, en vroegen Nikodemus wie zich dan wel in de hut bevond.

[7] Maar Nikodemus zei: 'Er staat geschreven dat het niet goed is als de mens alles weet, en jullie kunnen dit principe nu ook maar beter op jezelf toepassen als jullie deze voorname Romeinen niet tegen jullie in het harnas willen jagen; want voor zover ik uit hun woorden begrepen heb, staat de tempel niet zo best bij hen aangeschreven.’

[8] Na dit antwoord vroegen de Farizeeën niet meer wie er zich in de hut bevond. Maar zij richtten zich nu tot de leider van de zeven mannen uit Opper-Egypte en vroegen hem of hij inderdaad dezelfde man was, over wie de beide Romeinen hun gisteren zulke wonderlijke en nauwelijks te geloven dingen verteld hadden.

[9] De man uit Opper-Egypte zei met een krachtig stemgeluid: 'Ja! Wat willen jullie van mij, jullie, die gespeend zijn van elk vonkje van de goddelijke geest en die vervolgers zijn van alle mensen die van Gods geest vervuld waren en die aan andere mensen de wegen van de lichte en levende waarheid toonden? Zeg watje wilt dat ik voor je doen zal!'

[10] Deze ernstige taal van de man uit Opper-Egypte was de beide hooggeplaatste Farizeeën niet erg aangenaam. Zij dachten erover na of het raadzaam was hem te vragen om een teken te doen.

[11] Pas na een poosje zeiden zij tegen de man uit Opper-Egypte (de Farizeeën): 'Beste man, we wilden je alleen maar vragen of je zo vriendelijk zou willen zijn hier ook voor ons een teken te doen, waaruit de macht van je geloof en je wil blijkt. Want omdat wij van geloofwaardige getuigen al zulke wonderbaarlijke dingen over jou gehoord hebben en je zelf nu hier aanwezig bent, zouden we ons ook daadwerkelijk willen overtuigen van je innerlijke kracht. Verricht daarom een teken voor ons!'

[12] De man uit Opper-Egypte zei: 'Ja, ja, ik zal er wel een verrichten; maar jullie moeten mij eerst vertellen om welke belangrijke redenen ­zoals jullie dat zelf in het begin aan Nikodemus hebben meegedeeld - jullie vandaag met je helpers hierheen gekomen zijn, omdat je toch, daar het morgen sabbat is, thuis had moeten blijven om voor morgen allerlei voorbereidingen te treffen, want jullie mogen op de sabbat niets doen. Zeg mij eens heel precies en naar waarheid de belangrijke reden van jullie huidige komst, en dan zal ik een teken voor jullie doen; maar kom me niet met leugens aan! Want als jullie met leugens komen, zal ik ook een teken voor jullie doen, - maar niet tot jullie heil, maar tot jullie verderf!'

[13] Toen zei de ene Farizeeër: 'Ik zie al dat er met jou alleen maar openhartig gesproken kan worden, en daarom schrik ik er ook helemaal niet voor terug hier de volle waarheid openlijk uit te spreken.

[14] Kijk, in Galilea, dat ook van de joden is en onder Jeruzalem staat, is een profeet opgestaan, die allerlei tekenen doet en een nieuwe leer verkondigt tegen de tempel en tegen ons! Hij verleidt het volk en zet het tegen ons op. Wij weten zelfs dat hij zich uitgeeft voor een zoon van God, zich laat prijzen als de beloofde Messias en ons, die zich aan de oude leer van Mozes houden, overal vijandig bejegent. Wij weten maar al te goed dat hij de zoon van een oude timmerman is, die net als zijn vrouw een gewoon natuurlijk mens was. Omdat de genoemde profeet ons echter overal achtervolgt, is het hopelijk ook juist dat wij hem achtervolgen en proberen hem op te sporen.

[15] Wij zijn echter door enkele boodschappers, die wij hadden uitgezon­den, nog in de afgelopen nacht te weten gekomen dat hij met al zijn volgelingen nog in de omgeving van Jeruzalem rondtrekt en het volk tegen ons opzet, wat ons bepaald niet onverschillig kan laten. Men verzekerde ons dat Nikodemus, onze ambtsgenoot, wel wist waar hij zich ophield, en dat is de reden waarom wij gekomen zijn om daarover met Nikodemus te spreken en met hem te overleggen hoe de zaak in elkaar zit en wat er van rechtswege aan gedaan kan worden. Kijk, dat is de belangrijke reden waarom wij gekomen zijn!'

[16] De man uit Opper-Egypte zei met een ernstig gezicht: 'Wat zouden jullie dan met de profeet doen als hij zich door jullie zou laten vangen?'

[17] De Farizeeër zei: 'Wij zouden hem direct aan het gerecht overleve­ren, streng laten onderzoeken en tegen hem getuigen, en hem bewijzen aan welke misdaad tegen ons hij zich heeft schuldig gemaakt. Als hij zich te ernstig tegen ons en tegen de tempel misdragen heeft en hij de wet heeft overtreden, - waarvan wij merendeels al volkomen overtuigd zijn -, dan moet hij volgens de wet zonder meer ter dood veroordeeld worden.'

 

145 De man uit Opper-Egypte onthult de gedachten van de Farizeeën

 

[1] De man uit Opper-Egypte zei: 'Kijk, ik ben nog in de hoogste mate een volmaakt natuurmens en bezit nog die gaven die God ons gaf, waardoor de mens als het sluitstuk en volmaaktste deel van de hele schepping de eigenlijke heer wordt van de hele natuur, van haar geesten en elementen, en ik ben tot veel in staat. Ik ken alles wat menselijk, dierlijk, plantaardig en mineraal is op de hele aarde, van het ontstaan ervan tot aan de toekomstige totale vernietiging, en ik ken zelfs al jullie morele, godsdienstige en staatkundige omstandigheden en ik versta ook alle talen, zelfs die van de dieren, zonder dat ik die ooit uit enig geschrift geleerd heb; want dat alles leerde mij mijn geest die mij door God gegeven werd, reeds in mijn negentiende jaar.

[2] Zodoende kan ik jullie zeggen, dat jullie zelf jullie Mozes allang volkomen aan de kant hebben gezet, en omdat jullie zo graag over jullie medemensen heersen en een sterke neiging hebben naar traagheid, luxe, hoererij en echtbreuk, voor jullie zelf wetten hebben gemaakt, wanneer je je medemensen kwelt en pijnigt. Jullie leggen hun ondraaglijke lasten op, die je zelf voor geen goud van de wereld met een vinger aanraakt omdat je in jezelf niet meer in een God gelooft. Want als jullie nog in een God zouden geloven, zoals eens jullie stamvader Abraham geloofd heeft, dan hadden jullie de wetten die God aan Mozes gegeven heeft, beslist niet vernietigd en verdraaid. Dan hadden jullie de profeten die God onder jullie heeft opgewekt om jullie steeds te laten weten hoe ver je van Zijn wegen afgeweken bent, niet met stenen gedood.

[3] Nu is waarlijk de grootste en voor jullie ook laatste profeet precies in die tijd opgestaan die door jullie profeten voorspeld werd. Hij leert de waarheid en laatje zien dat jullie, tengevolge van je grote en grove zonden tegen de wil van God, geen kinderen van God meer zijn, maar kinderen van de duivel. Dat vervult jullie heel begrijpelijk met toorn en woede tegen Hem en jullie proberen Hem daarom te vangen en te doden.

[4] Ik, als wijze die niet van hier afkomstig is, zeg jullie dat jullie dat plan, doordat Hij het toelaat, ook nog tot uitvoering kunnen brengen en dat ook zullen doen, omdat jullie wil door en door boosaardig is. Maar jullie zullen slechts Zijn lichaam voor drie dagen vernietigen; Zijn eeuwige, almachtige Geest kunnen jullie niet samen met het lichaam vernietigen en die geest zal Hem binnen drie dagen opwekken. Degenen die in Hem geloofd hebben zijn te benijden; maar duizendvoudig te beklagen zijn jullie, boosaardige huichelaars, bedriegers en onderdrukkers van de men­sen! Met jullie zal gebeuren wat eergisteren nacht aan het firmament getoond werd! - Hebben jullie me begrepen?'      .

[5] Met een boos gezicht zei de Farizeeër: 'Hoe durf jij, een vreemdeling, ons zoiets in het gezicht te zeggen?! Ken je onze macht? Weetje ondanks je alwetendheid niets over onze macht?'

[6] De man uit Opper-Egypte zei: 'Ik zei jullie dit juist, omdat ik de volslagen nietigheid van jullie macht en de volledige waarheid van de mijne, die voor duizendmaal duizend soldaten niet zou beven, maar al te duidelijk en te goed ken! Ik zei jullie alleen maar de waarheid. Waarom willen jullie die tot jullie heil, waar nog steeds een mogelijkheid voor bestaat, niet horen? Omdat jullie geen kinderen van God meer zijn, maar kinderen van jullie hoogst eigen duivel! Daarom ergert je nu wat ik jullie gezegd heb, en daarom willen jullie Gods heilige man ook doden! Geloof maar, maar dat ik werkelijk niet bang ben voor jullie van kwaadheid gloeiende gezichten; een teken dat ik zal doen zal jullie meteen de reden daarvan duidelijk maken! Zien jullie daar hoog in de lucht die reuzenade­laars rondzweven?'

[7] De Farizeeën en ook de Levieten keken omhoog en zagen daar twaalf van die gevreesde reuzenadelaars, en een Farizeeër zei: 'En wat hebben die dieren te betekenen?'

[8] De Egyptenaar zei: 'Deze dieren heb ik juist hierheen geroepen om jullie te laten zien dat een volmaakt mens heer is over de hele natuur. Ik roep ze nu ook dadelijk naar beneden, zodat jullie hen van dichtbij beter zult kunnen bekijken!’

[9] Daarop maakte de Egyptenaar met zijn rechterhand slechts één bewe­ging en de reuzenadelaars schoten pijlsnel naar beneden en omringden de tempeldienaren. Die schrokken geweldig en vroegen de Egyptenaar dan ook om de dieren, die zich heel wild en woest gedroegen, te bevelen hun geen kwaad te doen! '                                                                           .

[10] De Egyptenaar zei: 'Zijn jullie voor deze dieren al zo geweldig bang? Hoe komt het dan dat jullie niet bang zijn voor Hem die jullie zoeken en die oneindig veel meer kan dan ik?

[11] Kijk eens hoe ontzettend blind, dom en onnozel jullie zijn en daardoor ook uiterst boos en wraakzuchtig! Een echt wijs man is dat nooit; hij zal de dwazen hun slechte streken wel ten strengste verbieden en hen pas door een gericht tuchtigen, wanneer zij al zo verstokt, boos en kwaadaardig zijn geworden dat er geen kans op verbetering bestaat, zoals bij Jullie, dienaren van de tempel, volledig het geval is. Wat zou mij kunnen gebeuren als Ik jullie door deze dieren, die mij volkomen gehoorzamen, liet verscheuren? Ik zeg je: niet het geringste!

[12] Jullie denken weliswaar dat ik met jullie vieren wel gauw klaar zou zijn -maar wat zou er gebeuren als een gewapend leger mij zou omringen en met scherpe pijlen op mij zou schieten? Dan zou ik met dat hele leger doen wat ik nu, om jullie een bewijs te leveren, alleen door mijn wil enkele ogenblikken met jullie zal doen en nu al gedaan heb! Probeer nu eens weg te gaan, of je handen te gebruiken! Alleen jullie tong laat ik de volle vrijheid, maar verder lijken jullie op de zoutpilaar, waarin Lots vrouw door haar ongehoorzaamheid veranderde'.

[13] Toen probeerden de vier mannen hun voeten van de grond te krijgen en hun handen te bewegen, wat echter onmogelijk was. Daarom smeekten zij de Egyptenaar om hen uit deze benarde toestand te bevrijden; want zij waren van plan hun instelling te veranderen.

[14] De Egyptenaar zei: 'Dat zullen jullie wel niet doen; maar ik laat jullie toch vrij!'

[15] Toen konden zij hun voeten en handen weer vrij bewegen, en de ene Farizeeër zei: 'Als je zo'n onbegrijpelijke macht bezit zou je toch al lang één van de machtigste heersers over de hele wereld kunnen zijn. Wie zou je kunnen weerstaan?'

[16] De Egyptenaar zei: 'Ik ben geen blinde wereldse dwaas, zoals jullie; mij is alles gelegen aan de ware erkenning van de enige ware God, aan Zijn levende genade en liefde, en aan het juiste erkennen van de heilige wil van de eeuwige Vader en ik wil mij daar strikt aan houden, -en zie, dat is oneindig veel meer dan alle schatten op aarde!

[17] Als jullie, zogenaamde priesters, datzelfde ook doen, dan zouden jullie daar meer aan hebben dan aan al jullie vele goud en zilver en al jullie edelstenen.

[18] Zolang jullie vroegere koning Salomo niet op een gouden troon zat en in gouden vertrekken woonde, was hij wijs, en door zijn wil bezat hij een grote macht; maar toen hij later met de glans van het goud omgeven was, verloor hij zijn wijsheid en macht en Gods grote genade. Wat had de zwakkeling dan aan zijn onmetelijke wereldse schatten, toen hij tenslotte zelfs aan het bestaan van God begon te twijfelen?!

[19] Maar Salomo was in zijn laatste tijd, met al zijn twijfels toch nog veel beter dan jullie nu zijn. Zijn begeerte naar pracht en ook zijn grote zucht naar vrouwen hebben Salomo het misnoegen van de Heer bezorgd, omdat Salomo Hem negeerde, hoewel Hij hem tweemaal verschenen was, met hem gesproken had en hem waarschuwde, om nooit van Zijn wegen af te dwalen. Het gevolg daarvan was dat zijn grote rijk verdeeld werd en aan zijn zoon slechts het kleine gebied rondom Jeruzalem werd toebedeeld; en zelfs deze genade viel Salomo alleen maar ten deel vanwege zijn vader David. Maar jullie zal helemaal geen genade meer ten deel vallen, jullie zullen ondergaan in de poel van jullie ontelbaar vele zonden en jullie totale onverbeterlijkheid!’

 

146 De bestraffing van de rijke Barabe

 

[1] De ene Farizeeër zei: 'Hoe kun je dat met zoveel zekerheid van ons beweren? Waarom zouden wij, als we al zulke grote zondaars zijn, ons leven niet kunnen beteren? Toon ons alleen maar de volle waarheid, en laat ons zien dat de profeet uit Galilea werkelijk het heil van de joden is, dan zullen we in hem geloven!’

[2] De Egyptenaar zei, terwijl hij naar de twaalf adelaars wees: 'Kijk daar eens! Die wilde roofvogels zullen eerder in Hem geloven dan jullie! Heeft Hij jullie al niet meerdere malen in de tempel onderwezen, en heeft Hij in jullie bijzijn niet de grootste tekenen verricht? Waarom geloofden jullie Hem dan niet?! Hoe meer Hij onderrichtte en hoe groter de tekenen waren die Hij deed, des te toorniger en wraakzuchtiger werden jullie! Als dat nu ontegenzeggelijk bij jullie het geval is, hoe kunnen jullie dan zeggen, dat jullie dat alleen maar doen om tot de volle waarheid te komen en er zeker van te zijn dat Hij de heilbrenger voor Israël is, aan wie jullie zouden geloven? Maar ik vraag jullie, wie ter wereld zou Hem beter aan jullie bekend kunnen maken dan juist Hijzelf? Als jullie Hem niet geloven, ­wie wil je dan geloven en voor wie wil je je leven dan gaan beteren?'

[3] De Farizeeër zei: 'Men gelooft vaak eerder iemand die getuigt over een profeet dan de profeet zelf!’

[4] De Egyptenaar zei: 'Ook aan getuigen ontbrak het jullie niet; want in de eerste plaats getuigden alle profeten sinds Mozes voor Hem, en verder hebben jullie in deze tijd genoeg levende getuigen gehad. Waarom geloofden jullie hen dan niet? Zij hebben Hem aan jullie verkondigd, en jullie hebben hen met stenen gedood, en van de laatste lieten jullie met een bijl het hoofd van zijn lichaam slaan. En jullie zeggen: 'Wij willen een getuige eerder geloven dan de profeet zelf! ' Wanneer de Meester niets bereikt, wat kunnen Zijn zwakke getuigen dan doen?

[5] Ja, ja, voor mij zijn jullie nu doodsbang, omdat ik jullie als een totaal onbekende heb laten zien wat een volmaakt mens kan; maar voor de eerste en belangrijkste mens, die een God is, hebben jullie geen angst, omdat Hij jullie door Zijn onmetelijke liefde, geduld en erbarming tot nu toe nog steeds als Zijn belangrijkste kinderen behandeld heeft. Maar ik zeg jullie, dat ik als een volkomen mens, vergeleken bij Hem, nog minder ben dan het totale niets; want alleen Hij is de Heer van mijn en jullie leven en heil. Dat is en blijft een eeuwige waarheid.

[6] Jullie woede en toorn tegen Hem zal nooit verhinderen. Kijk hier naar mijn­ dieren! Iedere keer dat ik maar over Hem spreek, buigen zij hun koppen helemaal naar de grond, - en in jullie borst groeit daarbij de onuitroeibare wrok! Deze dieren beschamen jullie wijsheid en waardig­heid; maar jullie zinken steeds dieper in de poel van jullie verderf En toch zeggen jullie dat je je leven kunt beteren als je de waarheid zou kennen? Hoe kan een blinde het licht zien en begrijpen, als er in hem geen licht is en ook niet kan zijn, omdat hij volkomen blind is? Evenmin kunnen jullie een waarheid begrijpen, omdat er nog nooit waarheid in jullie geweest is.

[7] Wie de waarheid bevatten en begrijpen wil, moet eerst zelf uit de waarheid zijn voortgekomen. Maar jullie zijn reeds vanaf jullie oerouders, kinderen van de leugen geweest, - hoe denken jullie dan nu de grootste en heiligste van alle waarheden ineens te verstaan en te begrijpen? Kortom, jullie blijven in jullie oude zonden en zullen ook het loon voor jullie werken ontvangen!’

[8] Toen begonnen de reuzenadelaars verdachte bewegingen om de Farizeeën heen te maken, die daardoor erg bang werden en de Egyptenaar nogmaals vroegen om ervoor te zorgen dat de dieren hun geen kwaad zouden doen.

[9] De Egyptenaar zei: 'Heus,jullie miserabele vlees zou voor deze dieren te slecht zijn! Maar kijk, daar beneden graast een kudde schapen aan de voet van deze heuvel! Die zijn het eigendom van een zekere Barabe, een uitermate rijke burger van Jeruzalem, die een heel arm gezin, dat zelfs vroeger bij hem in dienst was, daar in die reeds vervallen schaapskooi volledig te gronde heeft laten gaan. Hij gaf hun wel voor korte tijd het recht om in die slechte hut te wonen; maar omdat hun ziekte te lang duurde en de laatste tijd zo erg werd, dat hij niet kon aannemen dat daar ooit een eind aan zou komen, ging de zaak hem te lang duren en werd hem te bezwaarlijk. Onder het voorwendsel dat die hut vanwege de uitbreiding van zijn kudden verbouwd en opgeknapt moest worden, gaf hij bevel dat de arme mensen dezelfde dag nog, meer dood dan levend, de toch al ellendige hut moesten verlaten. O, wat een edele en barmhartige zoon van Abraham, Isaak en Jacob!

[10] Maar de alwetende en door jullie zo gehate profeet uit Galilea ging naar het genoemde straatarme en totaal verlaten gezin, waarvan de kinderen naakt om brood bedelden en niets kregen, hoewel deze plaats de bakoven voor vrijwel heel Jeruzalem is, en gaf de ouders door Zijn almachtige wil hun gezondheid terug. Daarna gaf Hij hun brood, wijn en fatsoenlijke, goede kleren en liet hen door die voorname Romeinen uit dat miserabele onderkomen halen.

[11] Daar, temidden van de genoemde voorname Romeinen, staan de ouders en hun arme kinderen en zij zijn nu goed verzorgd. En kijk, dat alles deed jullie gehate profeet!

[12] Maar jullie, die beweren priesters van God te zijn, hebben niets beters te doen dan dag en nacht in jullie tot een rovershol en moordkuil geworden tempel te beraadslagen, hoe jullie deze grootste weldoener van de arme mensheid kunnen doden en vernietigen!

[13] Zeg nu zelf eens: met welke verscheurende dieren uit bos en woestijn zijn jullie eigenlijk te vergelijken? Heus, burger Barabe is miserabel en slecht; maar jullie zijn nog vele duizenden malen slechter! Want Barabe zal de grote profeet zelfs nog dankbaar zijn dat deze de hut voor hem ontruimd heeft; maar in jullie groeit de heimelijke woede alleen nog maar meer, omdat de grote profeet jullie met je onbeduidende kracht, macht en ontferming zo oneindig ver overtreft! En daarom zal Barabe ook gematig­der gestraft worden voor zijn grote onbarmhartigheid!

[14] Kijk naar de reuzenadelaars! Zij moeten, omdat jullie voor hen als voedsel - zoals ik al gezegd heb - veel te miserabel en slecht zouden zijn, hun buik vullen met de kudde van die o, zo goedhartige Barabe, en om te maken dat zij gemakkelijker de kudde aan kunnen, zullen zij door evenveel wolven en beren geholpen worden! Ik wil het, en zo geschiede het!'

[15] Toen de Egyptenaar dat gezegd had, verhieven de reuzenadelaars zich plotseling, stortten omlaag op de daar grazende schapen en elke vogel hief er één in zijn klauwen omhoog en vloog daarmee naar de bergen. Tegelijkertijd ontdekte men beneden op de weide ook al een aantal wolven en beren, waardoor de hele grote kudde volledig vernietigd en gretig verslonden werd, - bij welke gelegenheid de herders natuurlijk zo snel ze konden op de vlucht sloegen.

[16] De vier tempeldienaren keken totaal verbluft naar beneden in het dal, en geen van hen waagde het om er ook maar één enkel woord over te zeggen.

 

147 De belofte van de Farizeeën

 

[1] De Egyptenaar vroeg hun echter: 'Wel, hoe bevallen jullie bijvoor­beeld de tekenen die ik nu gedaan heb?'

[2] Geen van hen durfde deze wonderman meer een antwoord te geven; want zij hadden, zich bewust van hun slechtheid, een te grote angst en vrees voor hem!

[3] Maar hij (de Egyptenaar) zei: 'O, ellendige huichelaars! Voor mij zijn jullie nu wel bang, omdat je dit van mij hebt gezien en ondervonden; maar je probeert Hem te vangen en te doden, door wiens almachtige wil, die ik ken, ik dat allemaal heb gedaan! O jullie ellendige, blinde dwazen! Wie is er dan belangrijker: de Heer of de knecht, de Meester of de zwakke leerling? Als je voor mij al zo erg beeft, hoe zullen jullie dan voor Zijn aangezicht bestaan?'

[4] Met benepen stem zeiden de Farizeeën: 'Ja, ja, buitengewoon machtige man, je hebt volkomen gelijk; maar uiteindelijk kunnen wij er toch niets aan doen dat de tempel zich zo vijandig opstelt tegen de profeet uit Galilea! De tempel met zijn instellingen is werelds gezien nog altijd een machtige stroom; wij bevinden ons midden in die stroom en kunnen daar onmogelijk tegenin zwemmen! Maar als de machtige profeet de tempel al niet kan of wil veranderen, wat zullen wij als onmachtige leden er dan tegen kunnen doen?! Ja, als wij jouw onbegrijpelijke macht zouden hebben, dan zouden we de hoge priesterraad al gauw tot andere gedachten gebracht hebben; maar alleen met woorden is dat onmogelijk. Wij kunnen ons er in het vervolg hoogstens van onthouden om mee te stemmen tegen de grote profeet, ook kunnen we de tempel verlaten, dat wil zeggen, we kunnen ons met onze middelen in een meer privé leven terugtrekken, ­- maar veranderen kunnen we de tempel niet, wat jij met je werkelijk grote wijsheid heel goed zult beseffen. Maar jij, en nog meer de grote profeet, zouden de tempel en zijn dienaren met die tekenen wel kunnen verande­ren; maar wij alleen kunnen dat niet.’

[5] De Egyptenaar zei: 'Wat jullie nu ter verontschuldiging naar voren gebracht hebben, weet ik maar al te goed; maar ik weet ook dat juist jullie het zijn en waren, die strikt aan de kant van jullie hogepriester stonden en die de eigenlijke kern vormden van de felste vijandigheid tegen de grootste profeet die de aarde ooit heeft gedragen, - en dat is boosaardig en slecht van jullie.

[6] Ik zeg jullie echter volgens Gods eeuwige wijsheid in Mij: De grote Meester, die vervuld is van Gods geest en van al Zijn kracht en macht, wil de mensen niet door pure tekenen, maar veeleer door Zijn zuivere, wijze leer op de weg van het licht en van het leven brengen, omdat tekenen de mensen wel dwingen om aan Hem en Zijn woord te geloven, - maar zij schenken niemand een innerlijk vrije, levendige overtuiging van de grote waarheid. Zolang de mens deze waarheid, die hij zich kan verschaffen door nauwgezet volgens de leer te leven, echter niet heeft, zolang is hij wat zijn ziel betreft ook nog als een dode te beschouwen. Want het pure, blinde en opgelegde geloof geeft de mens geen innerlijk waarachtig leven, maar alleen het geloof dat vol licht is en levend is geworden door ernaar te handelen, en dat wordt nooit bereikt door uiterlijke wonderen, maar alleen door het levende woord van de eeuwige waarheid uit God, door die mens die het als waarheid aanneemt en er naar leeft.

[7] Omdat de grote Meester uit Galilea wel het best weet en inziet wat Zijn mensen het ware heil brengt, verricht Hij Zelf openlijk naar buiten toe maar weinig tekenen, maar Hij leert de mensen alleen volledig naar waarheid de wil van God kennen en wekt hen ook op om er naar te handelen; tekenen doet Hij alleen maar wanneer Hij er zeker van is, dat zij niemands ziel kunnen schaden.

[8] Daarom wil Hij ook de tempel niet dwingen en laat hem vrij begaan; als de tempel echter zo doorgaat, zal hij met zijn hele aanhang overgelaten worden aan het gericht en ten onder gaan. Onthoud dat goed en knoop het inje oren! Want God, die is, was en eeuwig zijn zal, laat niet met Zich spotten, omdat Hij Zelf in Zijn hoogste goddelijke ernst, de mensen bestemd heeft voor een ware, eeuwige zaligheid.

[9] Als het bij de mens alleen maar om iets onbelangrijks ging, zou God hem ten eerste niet wonderbaarlijk wijs en kunstig geschapen hebben, zodat hij alleen al wat zijn lichaam betreft het grootste meesterwerk van de hele materiële schepping is, en ten tweede zou Hij hem geen ziel hebben gegeven die aan Hem, de Schepper, zelfs in alles gelijk kan worden, als die ziel dat maar ernstig wil, -en ten derde zou Hij dan niet zo vaak Zelf tegen de mensen gesproken hebben en hun geleerd hebben wat Zijn wil is, welke bedoeling Hij met hen heeft en wat zij bereiken kunnen.

[10] Als jullie dat nu goed bedenken en daarbij een blik werpen op jullie totaal verkeerde levenswijze, dan moeten jullie toch wel inzien hoe zeer jullie altijd in woord en daad in strijd met de goddelijke wil handelen, en dan moeten jullie ook wel zien dat jullie, juist omdat je altijd tegen de goddelijke wil bent ingegaan, nu ook de grote Meester uit Galilea zo haten en vervolgen! Die toont jullie maar al te duidelijk, dat al jullie werken tegen de wil van God ingaan en dus volkomen uit den boze zijn! -Hebben jullie mij goed begrepen?'

[11] De Farizeeën zeiden: 'O ja, begrepen hebben we je wel en je hebt ook volkomen de waarheid gezegd; maar helaas zien wij ook in, dat we in de tempel geen grote verandering tot stand kunnen brengen, ook al zouden wij in de raad alles wat wij hier meegemaakt hebben, precies vertellen. Trouwens, we zullen ons door de hoge raad niet het zwijgen laten opleggen, en hun heel openlijk onze bezwaren meedelen. Wijzelf zullen voortaan geen tegenstanders meer zijn van de grote Galileeër; want door jou zien wij nu hoe ver een mens het kan brengen als hij de wegen kent en een volkomen ernstige wil heeft. Als jij het als mens zo ver gebracht hebt, - waarom zou de Galileeër­ het dan niet nog verder hebben gebracht? Wij zullen zijn leer, waarvan wij al veel weten, omdat hij al meermalen in de tempel heeft gesproken, voor onszelf met de Schrift vergelijkend onderzoeken, en deze dan tot het richtsnoer van ons eigen leven maken. Is dat goed?'

[12] Toen kwam Rafaël naar voren en zei: 'Dan zullen jullie heel veel goed te maken hebben wat je de arme mensheid aan kwaads hebt aangedaan! Anders is er voor jullie geen vergeving van je zonden mogelijk; want als de mensen jullie niet vergeven watje hun schuldig bent, dan kan God jullie ook niet vergeven!’

[13] Een Farizeeër zei: 'Wat is dan dat erg slechte wat wij de mensheid hebben aangedaan? Wij hielden ons wel streng aan de wetten van de tempel, maar wij zouden niet weten, wat voor ergs wij de mensheid verder zouden hebben aangedaan!'

[14] Rafaël zei: 'Wacht nu even, -de mensen van Nikodemus brengen juist wat te eten; als we daarmee klaar zijn, zal ik jullie wel een paar bewijzen leveren, die jullie zullen laten zien hoe je met de arme mensheid gehandeld hebt! - Maar nu enig geduld!'

[15] De Farizeeër zei: 'We zullen wel even wachten; maar of we ook iets zullen eten, betwijfel ik erg, - want je hebt ons nu niet bepaald iets troostrijks en opbeurends gezegd. Alles wat de machtige Egyptenaar tegen ons heeft gezegd en wat hij gedaan heeft, heeft ons niet zo aangegrepen als wat jij ons hebt gezegd!

[16] Het is wel waar dat er door de tempel veel mensen gekweld werden, waar wij het bevel voor moesten geven, omdat wij tot de hoogste machthebbers van de tempel behoren; maar de wetten die wij handhaafden en ten uitvoer brachten, bestonden immers allang voor wij er waren. Wij kunnen er werkelijk niets aan doen dat er bij ons zulke wetten zijn! Als wij dus langs wettelijke weg aan mensen schade berokkend hebben – wat inderdaad niet zo zelden voorkwam -, dan is het toch erg de vraag of wij ook die schade weer goed moeten maken!’

[17] Rafaël zei: 'Heb nog even geduld tot wij het brood, de wijn en de vissen genuttigd hebben, dan zal ik jullie wel antwoorden!'

[18] Toen werden de manden met brood, wijn en vissen voor de verschil­lende groepen gasten neergezet. Allen tastten toe.

[19] Alleen de vier tempeldienaren wilden er ondanks alle aandringen niet aan deelnemen; want één van hen zei: 'Als een jood een zondaar is, moet hij vasten, bidden, in zak en as boete doen en niet eten en drinken zoals andere eerlijke mensen, die zuiver en rechtvaardig voor God en alle mensen zijn. We zullen niet eten en niet drinken tot wij te weten zijn gekomen, hoe en waardoor wij zondaars zijn geworden.'

 

148 Rafaël onthult de zonden van de Farizeeën

 

[1] Toen Rafaël ten aanschouwe van de mensen het brood, enkele vissen en ook een beker wijn genuttigd had, ging hij snel naar de vier mannen toe en zei: 'Kijk, ik ben al klaar en zal jullie nu meteen uit jullie gerechtigheids droom helpen!

[2] Jullie verontschuldigden jezelf daarnet met de strenge wetten van jullie tempel, die jullie niet gemaakt en ingesteld hebben; maar wie gaf jullie dan de wet die voorschrijft dat jullie handlangers, op allerlei wijzen verkleed, naar de mensen moeten zenden om hen door allerlei listen en andere verleidingen tot zonde tegen God, tegen jullie en tegen de tempel te verleiden? Wanneer iemand zich door hen liet verleiden, dan werd hij door de verleiders bij jullie aangeklaagd, en jullie zonden dan meteen de beulsknechten en gerechtsdienaren er op uit. Die brachten de schuldige bij jullie en jullie legden hem als hij ook maar enig vermogen had, onbetaalbare straffen op. Schapen, kalveren, koeien, ossen, stieren en ezels, graan, kippen, wijn en geld moest hij jullie geven als verzoening voor zijn zonden; als hij eventueel ook mooie dochters had, dan moest hij die hetzij aan de tempel offeren of daarvoor een groot losgeld betalen. Zeg zelf nu eens of dat geen zonde was, die jullie op een ten hemel schreiende manier aan de mensen begaan hebben!

[3] Maar de laatste tijd hebben jullie voor jezelf een nog betere schikking gemaakt! Je hebt nu helemaal geen verleiders meer nodig die rondtrekken om de mensen tot allerlei zonden te verleiden, maar jullie sturen nu dadelijk de beulsknechten en gerechtsdienaren er op uit. Die moeten de mensen die enig bezit hebben, meteen brandschatten onder voorwendsel dat de tempel er helemaal van op de hoogte is dat zij op grove wijze en erg verdoemenswaardig tegen God en de tempel gezondigd hebben en hun meteen hun hele hebben en houden afnemen, -en wie zich daartegen verzet, moet meteen gestraft worden!

[4] Is jullie handelwijze met de arme mensheid misschien ook in een van de Mozaïsche wetten te vinden, of is zij soms geen zonde tegen de mensheid en tegen God?

[5] Als jullie de een of andere aantrekkelijke vrouw kenden, dan hebben jullie haar tot echtbreuk verleid, -en als zij door jullie tot echtbreekster was gemaakt, dat weet iedereen wel wat jullie verder met haar deden.

[6] Kortom, ik zeg jullie, zo erg als bij jullie in de tempel, was het in Sodom en Gomorra niet, en toch durven jullie mij in mijn gezicht te zeggen, dat jullie tegenover het volk alleen maar gehandeld hebben volgens de wet, die niet door jullie werd gemaakt!

[7] Kunnen jullie je bloedhandel met de onvruchtbare vrouwen uit de grensprovincies in het noorden van het joodse land verontschuldigen, en weten jullie niets van de door jullie aangestelde straatrovers, die al meer­malen verkleed als Romeinse dienaren en ambtsdragers de rijk beladen karavanen hun schatten afnamen en voor zichzelf hielden, dat wil zeggen voor jullie en de tempel?

[8] Jullie handelwijze staat, zoals ik maar al te goed weet, ook in geen enkele wet; wel staat er geschreven, dat men ook tegenover de vreemde­lingen rechtvaardig moet zijn en hen vrij langs de wegen moet laten trekken als het geen vijanden zijn. Daar jullie als joden echter zowel tegenover de inheemsen als tegenover de vreemdelingen zulke onrecht­matigheden begaan hebben, hoe willen en zullen jullie deze en nog vele andere ongerechtigheden, die jullie de arme mensheid met grote brutaliteit hebben aangedaan, ooit weer goedmaken?

[9] Hoe zullen diegenen die jullie op gruwelijke wijze gedood hebben, zowel geestelijk als lichamelijk, het jullie ooit vergeven en hoe zullen jullie aan de vele vreemdelingen de van hen geroofde goederen, en aan alle inheemsen de onterecht afgeperste zoenoffers voor de hun toegedichte zonden, weer teruggeven?

[10] Ik heb nu gesproken; wat kunnen jullie mij nu antwoorden, als ik er nog bij zeg dat jullie en je voorgangers alleen maar zo overijverig getracht hebben de profeten te vervolgen en te doden, omdat zij jullie je gruwelen voorhielden en het volk waarschuwden voor jullie valse en leugenachtige leringen en voorschriften, en dat jullie zelf om precies dezelfde reden nu ook de allergrootste profeet uit Galilea trachten te vernietigen, omdat Hij evenals ik en deze vreemdeling uit Opper-Egypte tegen jullie getuigt? Spreek nu en verontschuldig je tegenover mij; want ook ik ben een bode van God de Heer van eeuwigheid!’

[11] Een Farizeeër zei: 'Dat kun je wel zijn; maar ik begrijp alleen niet hoe jij, nauwelijks een jonge man, aan die wijsheid bent gekomen! Ben je soms ook een Galileeër en heb je dat allemaal van de grote profeet geleerd om zo tegen ons op te treden waar iedereen bij is, - en toch hebben we je naar ons weten nooit kwaad gedaan!

[12] Je hebt ons nu zelfs voor de voorname, hoge Romeinen van grote misdaden en ten hemel schreiende onrechtmatigheden beschuldigd, die wij zelfs met de beste wil nooit kunnen goedmaken; als jij echter de ellendige wereldse omstandigheden waarin wij leven daarbij in aanmerking neemt, dan zul je ook met jouw wijsheid inzien, dat geen mens tegen de stroom in kan zwemmen en dat ieder mens zijn huik naar de wind moet hangen.

[13] We zijn er nu door de wonderman uit Opper-Egypte en nu ook door jouw harde woorden, geëerde, verheven jongeman, voor het eerst achter­gekomen en er ook van overtuigd, dat er werkelijk een hoger leven in de mens aanwezig moet zijn. Welnu dan, de mens die hiervan volkomen overtuigd is, kan natuurlijk gemakkelijk praten en handelen; maar wij hebben vandaag voor het eerst dingen beleefd die ons zeiden, dat Mozes en ook alle andere profeten geen waanbeelden van een verhitte menselijke fantasie, maar echte waarheden zijn waarvan we voorheen geen vermoeden hadden. En daarom zien we ook nu ook pas in, dat wij volgens de zuivere wet van Mozes vreselijk tegen de mensheid gezondigd hebben. Maar dat kunnen we nu onmogelijk weer goedmaken, en het is ook totaal onmo­gelijk om, nu we zelf tot inzicht zijn gekomen, de hele tempel en alle Farizeeën in het hele joodse land ons inzicht als een levende waarheid mee te delen.

[14] De Heer in de hemel zal wel weten waarom Hij ons zo lang met de grootste blindheid gestraft heeft; maar ik ben daarom ook van mening dat Hij ons naar alle rechtvaardigheid niet kan verdoemen, omdat wij als blinden in de afgrond zijn gevallen. Voor zover onze krachten en middelen reiken, zullen wij alles doen wat er maar gedaan kan worden; maar alles goed te maken wat er door onze blindheid aan kwaads en slechts gedaan is, is onmogelijk -behalve in gedachten.

[15] Dus zullen we er ook in de tempel voor zorgen dat de grote profeet in ieder geval door ons niet meer vervolgd zal worden, doordat wij niet meer deel zullen nemen aan de bijeenkomsten van de hoge en nu eigenlijk slechte raad; maar of de Hoge Raad er daardoor van af zal zien de grote en machtige profeet te vervolgen, weten we werkelijk niet! Maar volgens hetgeen jij en de grote machtige wonderdoener uit Opper-Egypte over hem hebben gezegd, zal hij voor de Hoge Raad nog minder bang zijn dan jullie beiden. Want wat kan de Hoge Raad met al zijn trucjes en besluiten bereiken tegen de macht van een mens die toegerust is met alle macht van Gods geest? - Nu heb ik gesproken en het is nu aan jou om ons te zeggen of ik juist gesproken heb.'

 

149 Het overtuigende wonder van Rafaël

 

[1] Rafaël zei: 'Je hebt heel goed en juist gesproken en ik kan niets tegen je woorden inbrengen; maar, wij volmaakte mensen, bezitten de voor jullie fatale gave, ook jullie meest innerlijke gedachten te zien, en die stemden niet overeen met je woorden!'

[2] De Farizeeër zei: 'Hoe is dat mogelijk? Hoe kan men nu anders spreken dan dat men denkt? Het woord zelf is toch niets anders dan een in zekere zin belichaamde gedachte!'

[3] Rafaël zei: 'Ja, ja, zo zou het moeten zijn; maar bij jullie is dat nog nooit zo geweest en ook ditmaal was het niet zo! Als jouw woord de hardop uitgesproken vertolking is van je innerlijke gedachten, dan is het waarheid; maar als je met de mond iets belijdt, maar in je hart volkomen het tegendeel denkt, dan is je woord geen waarheid meer, maar een leugen, die je wel aan mensen van jouw soort als een waarheid kunt opdringen, maar niet aan mensen zoals wij, - want wij hebben het vermogen om ook de gedachten van de mensen te zien en te horen, en dan helpt een leugen niet!

[4] Je hebt wel op dat punt iets waars gezegd, dat jullie, als er in de Hoge Raad over het vervolgen van de grote profeet gesproken wordt, niet meer deel zullen nemen aan het beraad, en ook, dat jullie al het aangerichte kwaad nooit meer kunnen goedmaken, maar toch hetgeen nog wel goed te maken is, ook willen goedmaken; maar dat willen jullie allemaal alleen maar doen, omdat je ons, en ook de profeet, aanziet voor aartstovenaars en niet voor echte boden van God. Voor ons als aartstovenaars zijn jullie heel erg bang en daarom willen jullie je niet tegen ons keren. Ik zeg jullie echter dat we geen tovenaars zijn, maar werkelijke boden van God; de grote profeet uit Galilea is echter eigenlijk geen profeet, maar Hij is wat de profeten over Hem hebben geprofeteerd!

[5] Als jullie in Hem zouden geloven, dan konden jullie ook vergeving van jullie zonden ontvangen; maar wanneer jullie niet in Hem geloven en Zijn leer niet aannemen en daar ook niet naar handelen, dan blijft jullie zonde -in jullie en daarmee ook de eeuwige dood. Hij alleen is de Heer , zoals alle profeten over Hem gezegd hebben, en daarom kan Hij ook ieder die tot Hem komt de zonden vergeven; maar als een meester tovenaar , waarvoor jullie Hem aanzien, zal Hij jullie vele zonden niet kwijtschelden en vergeven!

[6] Dat wij echter geen tovenaars zijn, zoals jullie geloven, zal ik je meteen laten zien. Kijk eens naar me of ik iets anders aan heb dan alleen maar dit heellicht geplooide gewaad! Nu vraag ik jullie: wat willen jullie dat ik enkel door mijn wil te voorschijn zal roepen? Maar kies iets goeds, waarachtigs en dus verstandigs!’

[7] Toen dachten de Farizeeën erover na, wat zij zouden kunnen kiezen dat voor de vermeende jonge tovenaar niet zo gemakkelijk zou zijn.

[8] Na een poosje zeiden zij (de beide Farizeeën): 'Goed, beste vriend, maak voor ons een volledig volgroeide vijgeboom, die met vruchten beladen is, en doe dat zo, dat hij blijvend is en jarenlang blijft bestaan en vruchten draagt! We willen de vruchten echter ook meteen proeven!’

[9] Rafaël zei: 'Er staat weliswaar geschreven: 'Gij zult Gods almacht niet verzoeken, maar gij zult God dienen!'; maar omdat het er hier alleen om gaat, jullie het verschil te laten zien tussen een tovenaar en een mens die met Gods geest werkt, zal jullie wens ook direct vervuld worden! Waar willen jullie dat de boom zal staan?'

[10] De Farizeeër zei: 'Kijk, daar, waar aan de rand van de heuvel een bruine steen ligt, precies daar kun je hem neerzetten!'

[11] Rafaël zei: 'Goed dan, ik wil dus dat er onmiddellijk een vijgeboom, zoals jullie die verlangd hebben, op de genoemde plaats staat! Het zij zo!'

[12] Op dat ogenblik stond de vijgeboom reeds op de genoemde plaats. Daar schrokken de Farizeeën en Levieten zo van, dat zij van angst en verbazing nauwelijks meer iets durfden te zeggen.

[13] Maar Rafaël zei tegen hen: 'Wel, de door jullie gewenste boom staat op zijn plaats, overvloedig beladen met rijpe vruchten; ga er naar toe en proef de vijgen, en beoordeel of zij waardeloze toverij zijn of volle realiteit!’

[14] Toen zei een Farizeeër: 'O, almachtige bode van Jehova, we zien al dat dit eeuwig geen toverij, maar de macht en de kracht van Gods geest in de mens is! God moge het ons vergeven dat wij tegen Zijn almacht misdaan hebben! Wij durven de vrucht die Gods almacht nu zo wonder­baarlijk geschapen heeft niet te proeven; want dat zou nog meer God verzoeken zijn!’

[15] Rafaël zei: 'O, o, zo vroom zijn jullie nog lang niet! jullie zijn alleen maar bang dat het eten van deze vrucht jullie zou kunnen schaden, en daarom durven jullie hem niet te proeven! Maar de andere mensen zullen er eerst heengaan en de vruchten proeven; dan zullen jullie wel zien of de vruchten schadelijk voor jullie zijn! ,

[16] Daarop gingen Nikodemus, Jozef van Arimatea en nog enkele anderen dadelijk naar de mooie boom, plukten enkele vijgen van de takken, aten ze met groot welbehagen op en prezen de goede smaak. Toen gingen ook de Farizeeën erheen en aten ook van de werkelijk heerlijk uitziende en zeer aanlokkelijke vijgen en hadden geen woorden genoeg om de heerlijke smaak te prijzen.

[17] Toen zij ettelijke vijgen gegeten hadden, gingen zij vol verbazing weer naar de engel, bekeken hem van top tot teen en zeiden na een tijdje (de Farizeeën): 'Jong mens, ben jij werkelijk ook alleen maar een mens zoals wij, of ben je soms een of ander hoger wezen?'

[18] Rafaël zei: 'Ja, ik ben zeer zeker een mens, maar weliswaar niet zoals jullie; want jullie zijn tot nu toe eigenlijk nog geen echte mensen, maar slechts half tot leven gekomen mensenvormen, waar nog veel aan man­keert, voor zij volmaakte mensen worden. Wat willen jullie nog meer dat ik jullie zal laten zien?'

[19] De Farizeeën, bij wie nu toch eindelijk een licht was opgegaan, zeiden: 'O, beste jongeman,je bent beslist net als een Samuel en een David, een door de geest van Jehova vervulde jongeling; dit teken is voldoende voor ons! Wij hebben er berouw van dat we deze ene keer God verzochten en een teken van je verlangden; we geloven nu volkomen dat het geen tovenarij, maar een zuiver godswonder is. Het zou vermetel zijn om, zoals gezegd, nog een extra teken te verlangen; maar je kunt zelf, als jongeman die volledig in de gunst van God staat, naar eigen wil doen wat je wenst.

[20] Het komt ons trouwens voor, dat jij ook de wonderbaarlijke bouwer bent van die grote zuil in het veld, die je hiervandaan nog heel goed kunt zien. Want die is niet op natuurlijke wijze daar terechtgekomen, want je ziet niet het minste spoor van beschadigingen aan de grond en aan het gras, die er door het opstellen van zo'n zware zuil ongetwijfeld zouden zijn; hij moet dus wonderbaarlijk ontstaan zijn. En als het je door Gods genade en kracht in jou mogelijk is, zo'n boom vol rijpe en zeer goed smakende vijgen bliksemsnel te scheppen, - waarom zou het je dan niet mogelijk zijn om die zuil op precies dezelfde wijze te voorschijn te roepen?

[21] Want bij God, die de hele aarde, met alles wat zij draagt en voedt, uit het niets geschapen heeft, moet immers alles mogelijk zijn; in jou werkt echter ook Gods genade en macht, en dus moet ook jou alles mogelijk zijn. Je hoeft alleen maar vast te willen, en alles wat je wilt is er al! Daar zijn we nu al volkomen van overtuigd en we hebben geen ander teken van je nodig. Maar je hebt wijsheid en macht en je kunt daarom toch doen, wat je zelf wilt.’

 

150 Het innerlijke wezen van de mens

 

[1] Rafaël zei: 'Nu goed dan, dat zal ik dan ook zo doen! Omdat jullie nu hebben aangenomen dat ik ook de bouwer en opsteller van die zuil in het veld daar langs de weg naar Jeruzalem ben, zeg ik jullie nu ook dat dat zo is. Daardoor is dan ook aangetoond, dat als dit de feiten zijn, de innerlijke geest in de mens ook heer is van alle natuurkrachten, die in alle elementen heersen, en dat ook moet zijn, omdat deze zonder de geest die uit God is en overal werkt, helemaal niet zouden bestaan; en als hij dat onloochenbaar is, moet hem ook alles volgens de eeuwige normen van de goddelijke orde mogelijk zijn.

[2] Voor een mens echter dat vermogen verwerft of kan verwerven, moet hij zich door het nauwgezet opvolgen van Gods wil, die hem door Mozes en door de profeten is geopenbaard, deze wil van God zo eigen maken, dat hij daarna vrij vanuit zichzelf niet anders kan handelen dan de wil van God het hem in zijn hart aangeeft, -wat voor degene die God erkend heeft en Hem boven alles liefheeft, niet zo moeilijk is, omdat de liefde tot God hem daartoe steeds meer kracht schenkt naarmate de liefde tot God in zijn hart toeneemt, en in die liefde ook de liefde tot de naaste.

[3] Als een mens zich op deze wijze met God verenigd heeft, is hij ook reeds vervuld van Gods geest; want de liefde tot God en het vervullen van Zijn heilige wil is immers al de volledig werkzame geest van God in de mens, omdat diens nieuwe wil niet meer de zwakke en onmachtige wil van het menselijke vlees is, maar de almachtige zuivere wil van God.

[4] Voor degene die deze wil volledig in zich heeft, moet dan immers ook alles mogelijk zijn wat hij wil; want wat hij dan wil, wil ook God in hem, -en voor God is toch zeker alles mogelijk!

[5] Daarom moeten jullie je er niet zo erg over verwonderen dat de oude profeten heel vaak grote tekenen verrichtten. Want als pure mensen deden zij uit zichzelf evenmin enig teken, als jullie ooit echte tekenen gedaan hebben; maar omdat zij door hun zuivere levenswandel vaak al van jongs af aan vol waren van Gods geest, verrichtte deze almachtige geest de grote wondertekenen, en deze geest vervulde ook hun harten met het licht van alle wijsheid uit God, en als zij dan vanuit die wijsheid tot het volk spraken, was dat niet meer het woord van een mens, maar het woord van God.

[6] Omdat ik echter, evenals nog enkele andere hier aanwezige mensen, ook zo van de geest en de wil van God vervuld ben, moet alles gebeuren wat Gods wil in mij wil, en niets kan zich tegen mij verzetten. Als ik deze hele aarde zou willen vernietigen en volledig zou willen verwoesten, dan zou dat, als ik het ernstig zou willen, net zo zeker lukken als het mij nu lukken zal, die gindse aan dat tamelijk verafgelegen gebergte naar voren stekende grote rots ogenblikkelijk te vernietigen.

[7] Kijk daar tussen middernacht en morgen bevindt zich die sterk vooruitstekende rots, waarvan de vernietiging niemand enige schade zal berokkenen, omdat hij voor de bezitters van die berg met zijn bossen toch meer nadeel dan voordeel heeft. Ik wil, -en zie, de rots bestaat niet meer! Zijn hele massa bevindt zich nu al ongeveer duizend dagreizen hier vandaan in de diepte van een grote zee!'

[8] De Farizeeën zeiden verbluft: 'Maar we zagen hem niet omhoog gaan en door de lucht vliegen!'

[9] Rafaël zei: 'Jullie hebben toch ook deze boom niet langzaam uit de grond zien opgroeien! Wat Gods geest wil, geschiedt zoals Hij het wil; want tijd en ruimte tellen bij Hem niet. Als Hij echter wil dat alles na elkaar in de tijd gebeurt, zoals jullie dat in de natuur van de dingen van deze aarde zien, dan gebeurt het ook zoals Hij het wil; want zowel tijd als ruimte zijn ook dingen die altijd en eeuwig voortkomen uit Zijn wil en uit Zijn orde!

[10] De ceder groeit volgens Zijn wil vaak vele honderden jaren eer zij haar grootste hoogte en omvang bereikt, een klaverplant is in een paar dagen volgroeid; als je echter de bliksem uit een wolk ziet schieten dan heeft hij heel weinig tijd nodig om de aarde te bereiken, en zo zien jullie, dat voor de geest van God alle dingen mogelijk zijn. -Begrijpen jullie er nu iets van?'

[11] De nog altijd zeer verblufte Farizeeën zeiden: 'Ja,ja, we begrijpen het nu wel, voorzover mensen met onze oude blindheid dat kunnen. Maar die ontzaglijke snelheid van uitwerking van de goddelijke wil in de mens, zoals nu in jou, zullen we wel nooit begrijpen! Het hier en daar op hetzelfde ogenblik, dat begrijpt het menselijke verstand nooit, ook al is het nog zo verlicht.’

[12] Rafaël zei: 'Waarom dan wel niet? Kunnen jullie je bijvoorbeeld in gedachten nu niet ogenblikkelijk naar jullie woningen verplaatsen?'

[13] Een Farizeeër zei: 'O ja, dat wel, - maar natuurlijk zonder de allergeringste uitwerking! ,

[14] Rafaël zei: 'Dat zeker, omdat jullie niet één zijn met de alles vervullende, alles doordringende en overal werkende geest uit God! Deze geest rust weliswaar in het binnenste centrum van jullie ziel, maar hij is daar nog helemaal geïsoleerd van de algemene geest, omdat hij door jullie te geringe liefde tot God ook een veel te geringe voeding krijgt. Daardoor kan de geest zich niet in de ziel uitbreiden en haar doordringen en zich zo door jullie hele wezen uitbreiden, dat wil zeggen niet ruimtelijk, maar in de sfeer van de wil, die in hem evengoed aanwezig is als in God Zelf, door Wie hij als een onverwoestbaar levensvonkje in het hart van de ziel werd gelegd.

[15] In de sfeer van de wil uitbreiden betekent echter, dat de ziel zelf haar wil volledig ondergeschikt maakt aan de erkende wil van God en zich vrijwillig helemaal door hem laat beheersen.

[16] Is het zo, dat een ziel zich als het ware van buiten af door de herkende en nauwkeurig opgevolgde wil van God tot in haar binnenste laat door­dringen, dan wekt deze de geest uit God, die in het binnenste van de ziel rust en sluimert. Deze verenigt zich dan terstond met de aan hem gelijke wilsgeest, die de hele ziel doordrongen heeft en die de eigenlijke geest van God is, en is dan in alles één met hem, zoals God dat -maar dan in een veel hogere graad -ook is en blijft, als het ware zoals het ene oog één is met het andere, hoewel bij een mens ook het ene oog altijd scherper en gemakkelijker ziet dan het andere.

[17] Als de mens het zover gebracht heeft, dan is de gedachte waarmee hij zich zelfs naar het verst verwijderde oord verplaatst heeft, geen lege gedachte zonder uitwerking, maar zij verplaatst het hele wezen van zo'n volmaakt mens, die alles tot stand kan brengen, geestelijk naar die plaats. Die ziet, hoort en verneemt alles, omdat zij met de eindeloze wilsgeest alles doordringt en beheerst, zonder daardoor ook maar een ogenblik haar individuele zelfstandigheid te verliezen. Omdat zij echter alles doordringt en beheerst, kan zij ook als gedachte, die met de ware geest van God vervuld is, alles binnen één ogenblik tot stand brengen wat de volmaakte mens wil.

[18] Maar zolang de mens deze zaligste en enig ware levenstoestand niet bereikt heeft, kan hij zijn gedachten en ideeën slechts door zijn ledematen op de een of ander wijze onvolmaakt verwezenlijken, en dat alleen maar volgens de wetten van de natuur, die zich in het gericht bevindt. De gedachte op zich is echter niets anders dan jouw spiegelbeeld -zonder wezen, zonder kracht en zonder enige macht. Maar het zegt je toch datje je daarmee ogenblikkelijk zelfs in de meest ver weg gelegen plaats kunt bevinden, ook al is het dan, zoals reeds uitgelegd, zonder enige uitwerking.

[19] Je zult nu wel begrijpen hoe het mij mogelijk was, die rots daar van het tamelijk verre gebergte los te maken en in de diepte van een heel ver gelegen zee te laten zinken!

[20] Ik heb dit teken echter niet verricht om jullie vrees voor ons aan te jagen of jullie te dwingen tot het aannemen van een nieuwe leer, die eigenlijk wel de oudste leer op aarde is, maar ik heb de tekenen alleen maar gedaan o m jullie de juiste weg te wijzen tot het verkrijgen van de ware en volmaakte levenskracht uit God, zonder welke de mens in zijn ziel als bijna volkomen dood te beschouwen is, totdat hij op de wijze die ik je verteld heb, volledig één is geworden met de wil van God.'

 

151 De goddelijke leiding van de mensen

 

[1] (Rafaël): 'Maar jullie met je totaal verkeerde en van God volledig afgeweken tempelwezen zijn daar nog buitengewoon ver vanaf en je zult je daar nog steeds verder van verwijderen! Jullie hopen op een Messias voor deze wereld die jullie zal bevrijden van de door jullie meer dan alles gehate onderworpenheid aan de Romeinen en die van jullie weer een groot en gevreesd volk zal maken; maar zo'n Messias zal in der eeuwigheid nooit komen.

[2] De beloofde, ware Messias is echter in de persoon van de door jullie zo gehate Galileeër tot jullie gekomen en Hij wil bij jullie een geestelijk rijk op aarde stichten en jullie het verloren paradijs geven, dat bestaat uit de bij jullie totaal verloren gegane kennis van de enige, ware God en Zijn wil, wat oneindig veel hoger staat dan alle rijken en schatten der aarde; maar, dat willen jullie niet, en jullie achtervolgen de Heiligste van alle heiligheid in God en willen Hem zelfs vangen en doden.

[3] Oordeel nu zelf of je door die denk­ en handelwijze ooit de toestand van het ware volmaakte leven van een mens kunt bereiken! Spreek nu en geef me een goed antwoord!’

[4] Een Farizeeër zei: 'Ja, ja, je hebt werkelijk heel juist gesproken, en we zien nu de grote waarheid in, dat we ons door onze eigen schuld zo oneindig ver verwijderd hebben van het ware doel van het menselijk leven; maar we zien nu ook dat we op deze wijze zo goed als reddeloos verloren zijn. Want de tempel zal in zijn overgrote verblinding zijn instelling niet veranderen, en dus zijn we verloren, en de betekenis van de tekenen aan de hemel in de vorige nacht is ons nu pas echt helemaal duidelijk geworden.

[5] Wat ons vieren hier betreft, wij zullen ons met al onze krachten inspannen om die wegen te gaan bewandelen die jij ons gewezen hebt; maar van ons soort zijn er nog enkele duizenden, die nog veel erger en slechter zijn dan wij ooit waren en bij wie dit licht nooit ontstoken zal worden. Wat zal er van hen terecht komen als zij hardnekkig in hun slechtheid zullen volharden?'

[6] Rafaël zei: 'Jullie hebben de gelegenheid en dat zal nog korte tijd zo blijven. Wie vrijwillig zal komen, zal aangenomen worden; wie echter niet zal komen maar volhardt in zijn blindheid, zal te gronde gaan. Want niemand wordt de leer voor het verkrijgen van het innerlijke leven opgedrongen, want daar zou hij voor zijn zielook niets aan hebben. Het natuurlijke leven op deze aarde wordt de mens wel gegeven, -maar het innerlijke leven moet hij op eigen kracht verwerven.

[7] Ik zeg jullie: Het geheim en de behoefte aan het innerlijke volmaakte leven ligt in ieder mens zo dichtbij en duidelijk voor de hand, dat de zon op het helderste middaguur niet helderder zou kunnen schijnen! Maar uiteindelijk helpt dat toch niet veel bij de noodzakelijke vrijheid van de menselijke zielom zelf te beslissen, omdat de mens van nature traag en dus passief is, wat ook weer noodzakelijk is, omdat de mens anders geen gelegenheid zou hebben zichzelf tot leven te wekken, om op die manier volkomen zelfstandig meester over zijn ware leven te worden.

[8] Maar de meeste mensen van deze aarde laten zich uit hun zoete traagheidsslaap nog niet eens zo ver wakker schudden dat zij tenminste één keer mee konden maken hoe heerlijk en aangenaam de komende dag aanbreekt. Ze slapen liever tot halverwege de dag, en als zij dan toch eindelijk wakker geworden zijn, zijn ze pas echt geërgerd dat het al klaarlichte dag is en zij niet nog een tijdje heel rustig konden blijven slapen.

[9] Dan vraag ik in naam van de Heer: Met wie moetje dat soort mensen dan vergelijken? De dieren hebben hun tijd van rusten en slapen. Als zij ,wakker zijn, zijn zij op hun manier bezig, zoals de mieren en de bijen, en zorgen nauwgezet voor hun toekomst -want dat ligt in hun instinct -; maar de mens, die noodzakelijkerwijs een geheel vrije wil heeft, schept ondanks alle openbaringen genoegen in zijn traagheid en wil niet het licht, maar alleen de nacht en de volledige duisternis, zodat hij voortdurend des te behaaglijker zijn dood brengende slaap kan voortzetten..

[10] Wat kan God, die met Zijn almacht op het leven van een mens met, zoals bij de planten en dieren, kan en mag inwerken teneinde van het mensenleven dat volkomen vrij en volledig zelfstandig moet zijn geen gericht dieren­ of plantenleven te maken, anders doen dan wat zorgzame ouders, wie het geluk en welzijn van hun kinderen na aan het hart ligt, voor hun slaapzuchtige kinderen doen?

[11] Zij proberen de kleinen door middel van allerlei lawaai te wekken en als de kinderen het bed nog steeds niet willen verlaten, dan moeten zij - namelijk de ouders -een roede pakken en de kinderen die te slaapzuchtig zijn enige wat onaangename adviezen geven, die hun op een voor de hand  liggende en doeltreffende wijze aangeven dat het al ruimschoots tijd is om op te staan en met het werk van de klaarlichte dag te beginnen.

[12] En kijk, datzelfde doet juist nu, zoals ook altijd, de Heer met de mensen! Keer op keer roept Hij hen door Zijn verlichte boden om op de reeds volkomen klaarlichte dag wakker te worden, maar de kinderen trekken zich niets aan van het geroep van de boden, bespotten hen zelfs, jagen hen het huis uit en doen hun zelfs kwaad. Dan komt de Vader Zelf en zegt luid: 'Maar kinderen het is al helemaal dag; sta op en begin met je gemakkelijke dagelijkse bezigheden!’

[13] Dan doen de kinderen, zoals de Israëlieten ten. tijde van Mozes, alsof zij ogenblikkelijk ontwaken en opstaan om hun lichte dagelijkse werk­zaamheden te gaan verrichten. Maar als de Vader het slaapvertrek weer voor een korte poos verlaat, dan denken de kinderen niet meer aan Zijn oproep, maar slapen meteen weer in en slapen nog vaster dan eerst.

[14] De Vader zendt weer boden om te controleren of de kinderen al uit bed zijn; maar deze komen terug en zeggen: 'Vader, Uw kinderen zijn nu nog dieper in slaap dan ooit tevoren!' Dan zegt de Vader: '0, dat gaat niet! Daar moeten we ze vanaf brengen; want anders gaan ze allemaal te gronde. Nu moet de roede gebruikt worden!'

[15] Dan komt de Vader nogmaals Zelf met de roede. En kijk, een paar kinderen springen uit angst voor de roede toch uit het bed des doods, kleden zich aan en gaan nog helemaal slaapdronken aan hun dagelijks werk, en mopperen omdat de Vader hen met de roede wakker heeft gemaakt en aan het werk heeft gezet, maar het grootste deel van de kinderen laat de roede op zich neerkomen, ontsteekt in blinde woede, staat haastig op, stort zich dan op de Vader en wurgt Hem. Wat verdienen zulke kinderen dan?'

[16] De Farizeeën zeggen: 'O, wee zulke kinderen! De diep beledigde Vader zal ontzettend kwaad op hen worden en hen verstoten uit Zijn huis en nooit meer als Zijn kinderen erkennen. Ze zullen in den vreemde en in de wildernissen van de aarde als honden onder de onbarmhartige heidenen moeten ronddwalen en overal de miserabelste slavendiensten moeten verrichten. Wie zal zich dan over hen ontfermen?'

[17] Rafaël zei: : 'Alleen de Vader, indien zij berouwvol weer naar Hem terugkeren; maar degenen die niet willen terugkeren, zal de Vader heus niet op laten zoeken en tot terugkeer manen, maar zij worden net zo lang in de ellende gelaten tot deze hen zelf tot terugkeer zal dwingen.

[18] Maar jullie behoren nu tot die kinderen die zich toch nog, ook al was het met veel moeite van de kant van de Vader en onder veel gemopper van hun kant, op klaarlichte dag uit bed hebben laten jagen. Omdat jullie nu eenmaal uit bed zijn, ga er dan niet meer in, maar blijf op de dag van de Vader buiten op het veld, dan zal de Vader liefde voor jullie opvatten en je helpen bij het werk voor de vervolmaking van jullie leven; als jullie echter naar jullie oude bed terugkeren, dan zullen jullie overgeleverd worden aan de harteloze tuchtmeesters die heten: armoede, nood, ellende­blindheid, verlatenheid, pijn en vertwijfeling!

[19] Want de mens draagt de zeven geesten van God in zich, die het zaligste eeuwige leven in hem bereiden. Eveneens heeft hij de zeven geesten van de hel in zich die ik hiervoor genoemd heb. Die veroorzaken in hem onder hun voorwaarden de eeuwige dood en zijn kwellingen.

[20] Wat ik jullie nu gezegd heb, is eeuwige waarheid uit God. Als jullie je daarnaar richten, zullen jullie zonden je vergeven worden, en jullie zullen de vervolmaking van het leven van jullie ziel bereiken.’

 

152 Verscheidenheid van gaven van de geest

 

[1] Toen vroeg de tweede Farizeeër: 'O, geheel van Gods geest vervulde jongen, die wel een tweede Samuël lijkt! Als het ons mogelijk zou zijn om toch nog tot vervolmaking van ons innerlijke leven te komen, zouden wij dan ook de innerlijke kracht krijgen die wij bij jou en eerder bij de volmaakte mensen uit Opper-Egypte waargenomen hebben?'

[2] Rafaël zei: 'Er is geen vervolmaking van het leven waarmee niet ook de innerlijke kracht nauw samen gaat, omdat het volmaakte leven ook de volmaakte kracht zelf is. Toch is de gave van de geest uit God aan de mensen, ieder volgens zijn eigen innerlijk, ook noodzakelijkerwijs ver­schillend, en dit verschil is er opdat in alle eeuwigheid de zalige geesten elkaar wederzijds kunnen dienen naar de mate van hun liefde tot God en uit deze liefde wederzijds tot elkaar.

[3] Daarom ontvangt de een in de vervolmaking van zijn innerlijke leven de gave in de toekomst te kunnen zien, de andere de gave der wijsheid om zich uit te drukken in woord en taal, een ander de gave van het ontdekken en scheppen, weer een ander de gave van de wilskracht, een ander de kracht van de liefde en weer een ander de gave in de kracht van de ernst, een ander die van het geduld, en weer een ander speciaal de gave van de kracht tot erbarming, en weer een ander die van de kracht van de deemoed. En zo treedt tot in het oneindige bij de een dit en bij een ander dat op de voorgrond, opdat, zoals reeds gezegd, de ene geest de ander ergens mee behulpzaam kan zijn; maar in geval van nood zijn ook in iedere geest alle gaven verenigd en kan hij iedere denkbare en nog zo bijzondere gave van de geest uit God gebruiken.

[4] Als jullie bij de mogelijke vervolmaking van jullie innerlijke leven dan ook niet precies mijn gave op deze aarde volledig in bezit zullen krijgen, krijgen jullie toch een andere genade en gave in je bezit en zul je daarmee je medemensen net zo kunnen dienen, als ik nu jullie met mijn gaven gediend heb. Wie echter eenmaal een bijzondere genade en gave in een speciale mate uit God deelachtig wordt, zal in alle andere gaven niet stiefmoederlijk bedeeld worden.

[5] Dat het zo is, kunnen jullie al opmaken uit de oneindig verschillende talenten, gaven en eigenschappen van de mensen op deze aarde. De één is een bijzonder goed redenaar, de ander is een schilder, een ander een zanger, weer een ander een voortreffelijk rekenaar, een ander een mechanicus, nog een ander een bouwmeester; de één een zeilmaker, een wever, een ander een apotheker, een ander een mijnwerker. En zo heeft ieder reeds van nature een speciaal talent meegekregen; maar hij heeft ondanks zijn eigen speciale talent ook alle andere menselijke gaven, ook al is dat in mindere mate, en hij kan elk daarvan door inspanning en vlijt tot volkomenheid ontwikkelen.

[6] Omdat jullie nu hier die verscheidenheid al moeten opmerken, zullen jullie ook wel inzien dat de verscheidenheid van de gaven van Gods geest bij degenen die hun leven vervolmaakt hebben nog veel gevarieerder is en moet zijn, omdat zonder die verscheidenheid geen echte en volmaakt levende zaligheid mogelijk zou zijn.

[7] Ja, de weg naar de levensvervolmaking is voor iedereen dezelfde. Hij lijkt volledig op het uitstromen van het licht uit de zon en het neervallen van de regen uit een wolk. Maar zie dan eens naar de eindeloos verschil­lende uitwerkingen van hetzelfde zonnelicht en dezelfde regen zowel in het rijk van de mineralen als ook in dat van de planten en dieren! Als je nu reeds bij de wezens in de materie een eindeloze verscheidenheid kunt opmerken, dan vind je in het volmaakte rijk van de zaligs te engelen nog een des te grotere verscheidenheid. En dat heeft Gods hoogste wijsheid en liefde zo ingesteld opdat de zaligheid van de geesten des te groter zal zijn.

[8] Vraag dus niet of jullie in jullie mogelijke levensvervolmaking wellicht ook mijn eigenschappen zullen krijgen, maar ga in alle deemoed en liefde op de jullie nu bekendgemaakte wegen van het licht gestadig voort, dan zullen jullie wel heel helder en levendig ge waar worden welke gave van de geest uit God jullie verworven zullen hebben!

[9] Het lichaam van de mens heeft immers ook heel verschillende delen en ledematen, die alle op hun wijze actief meewerken aan de instandhou­ding van de gehele mens; hebben jullie ooit wel eens binnenin jezelf de delen en ledematen van jullie lichaam erover horen klagen dat bijvoorbeeld de linker hand liever de rechter zou zijn, of de voet liever het hoofd, of het oog liever het oor of omgekeerd?

[10] Als het lichaam helemaal gezond is, is ook ieder van zijn delen en ledematen volkomen tevreden met zijn plaats, functie, bestemming en eigenschap, en wenst eeuwig niet te ruilen.

[11] En kijk, zo is het ook gesteld in een gemeenschap van mensen en geesten, die in haar geheel ook op een mens lijkt! Een deel vertegenwoor­digt de ogen -dat zijn de zieners -, een deel de oren -dat zijn de hoorders -, een deel de handen -dat zijn de doeners -, een deel de voeten -dat zijn degenen die altijd naar het hogere licht voortgaan -, een deel het hart -dat zijn de machtigen in de liefde -, een deel de maag -dat zijn de opnemers van het goede en ware uit God, die daardoor de hele gemeen­schap voeden -, een deel komt overeen met de hersenen -dat zijn de wijzen, die voortdurend de hele gemeenschap ordenen -, en zo gaat dat van het kleinste tot het grootste in het oneindige verder, en ieder nog zo gering onderdeel en iedere afzonderlijke vezel van de gemeenschap is op zijn wijze volkomen machtig en zalig en neemt deel aan de gaven en eigenschappen van de hele gemeenschap, zoals ook jouw voeten volkomen deel hebben aan het licht van je ogen en je ogen aan de bekwaamheid van je voeten. Je oog verheugt er zich over dat het met het hele lichaam door de voeten gedragen wordt, naar waar het nieuwe wonderen en dingen ziet en er zich in het hart en het verstand over verheugt; maar deze vreugde wordt dan ook aan de voeten meegedeeld alsof de voet zelf volledig het oog, het oor, het verstand en het hart zelf was!

[12] Als jullie daar nu eens goed over nadenken, dan zullen jullie ook zeker met iedere gave van Gods geest die je ooit zult ontvangen, meer dan volmaakt tevreden kunnen zijn. - Heb je me nu ook goed begrepen?'

[13] De Farizeeën, uitermate verwonderd over de wijsheid van Rafaël, zeiden: 'O waarachtige, hemelse Samuël! Wat ben jij ontzettend wijs! Nu hebben we je pas helemaal begrepen! En dat heb jij allemaal gekregen van de grote en wijze Galileeër?'

[14] Rafaël zei: 'Eeuwig alles alleen maar van Hem!'

[15] De Farizeeën zeiden: 'Nu pas zouden wij hem zelf graag willen zien en spreken! Wij zijn nu geen vijanden meer van hem, maar zeer berouw­volle vrienden. Vertel ons waar hij is, zodat wij naar hem toe kunnen gaan om hem uit het diepst van ons hart te danken! We zullen de tempel helemaal verlaten en hem volgen!’

 

153 De verzoening van de Farizeeën

 

[1] Maar, in plaats van de beide Farizeeën op hun vraag naar Mij direct een antwoord te geven, riep Rafaël eerst Lazarus en Nikodemus bij zich en zei pas daarna tegen de beide Farizeeën: 'Kennen jullie deze man, die vooral jullie het ergst zijn gaan vervolgen, omdat hij tenslotte niet meer kon en wilde opbrengen wat jullie allemaal van hem eisten?'

[2] De beide Farizeeën zeiden: 'O, de steenrijke Lazarus kennen we heel goed, en we weten ook wat we tegen hem misdaan hebben! Wat wij hem kunnen vergoeden, zullen we hem ook zo spoedig mogelijk uit ons persoonlijke bezit vergoeden. Maar we hebben over zijn herberg op de Olijfberg een vloek uitgesproken, die in de tempel is vastgelegd; die zullen We natuurlijk niet anders dan met een aanzienlijk losgeld uit het zwarte boek kunnen uitwissen. Maar wij zullen de beste Lazarus het geld uit onze eigen bezit geven, dan zal hij daarmee die drukkende vloek wel kunnen opheffen!’

[3] Rafaël zei tegen Lazarus: 'Ben je met dit voorstel tevreden?'

[4] Lazarus zei: 'Daarmee ben ik helemaal tevreden, hoewel ik daarbij ook de oprechte wil wel voor de daad wil aanvaarden en dus wil en zal ik ook voor jullie beiden een goede vriend zijn. Overigens moet ik jullie,  m'n beste vrienden, eerlijk bekennen dat jullie vloek mij veel meer voordeel dan nadeel heeft opgeleverd; want alle vreemdelingen zijn juist naar mijn herberg toegestroomd, zodra zij bij de tollenaars gehoord hadden dat die door de tempel verboden was. Want de vreemdelingen redeneerden als volgt: 'De herbergiers uit de stad, wie de als beste en goedkoopst bekendstaande herberg op de berg reeds lang een doorn in het oog was, hebben zeker met allerlei offers enerzijds en allerlei leugenachtige ver­dachtmakingen anderzijds de zeer op offers beluste tempel in de arm genomen en dat bewerkstelligd! Nu gaan we pas echt alleen maar naar de herberg op de berg en geven daar ons geld uit voor de beslist goedkoopste en beste verzorging!’

[5] En daaraan zien jullie, beste vrienden, dat jullie mij door de vloek niet alleen niet geschaad hebt, maar juist geholpen, en dat ik dus helemaal geen reden heb om boos op jullie te zijn! Het is dus helemaal niet nodig de vloek uit het boek te laten schrappen, want hij is mijn herberg duidelijk van groot nut.

[6] Bovendien moet je ook bedenken dat mij precies hetzelfde kan overkomen wat al menigeen overkomen is: zij hebben de vloek afgelost, - maar na verloop van een jaar, en vaak nog eerder, heeft de tempel al weer een reden gevonden om opnieuw een vloek over hun herberg uit te spreken, en degene die daardoor benadeeld werd, moest dan het dubbele losgeld betalen als hij de vloek over zijn bedrijf weggenomen wilde hebben. Want er staat immers in jullie voorschriften: 'Als de eerste vloek door een offer afgelost is, maar de tempel om bepaalde redenen over dezelfde zaak nogmaals een vloek uitspreekt, dan maakt de nieuwe vloek de oude ook weer geldig, en zodoende moeten er twee vloeken afgelost worden. En op die manier kan het geheel tot aan de tiende vloek oplopen.’

[7] Om deze zeer onnodige grote uitgaven te ontlopen, laat men de eerste vloek staan, vooral als hij iemand meer voordeel geeft dan nadeel, en wordt men voorgoed Romeins burger, - en de tempel kan dan van tijd tot tijd in het zwarte boek gaan optellen en naar het bedrag kijken, en denken hoe goed het zou zijn voor de offerkast als iemand dat betaalde!

[8] Jullie, die nu mijn beste vrienden zijn, moeten daarom in plaats van het afkoopgeld uit jullie eigen bezit aan mij te geven, goed doen aan de stille armen, omdat ik de tempelvloek werkelijk goed kan gebruiken! Dat kunnen jullie ook doen met het geld dat jullie mij voor de mij toegevoegde schade willen geven; want ik ben - de Heer zij alle lof­ reeds lang voor alles meer dan duizendvoudig schadeloos gesteld. En zo zullen wij ook, als jullie ernst maken met wat jullie deze jonge vriend beloofd hebben, altijd de beste vrienden blijven!’

[9] De ene Farizeeër zei: 'Dat zullen we; want wij hebben hier dingen meegemaakt, die wij buitengewoon verbazingwekkend vinden, en die in alle opzichten door en door de allerzuiverste waarheid zijn, terwijl daar­entegen het gedrag van onze tempel al helemaal puur satanisch is. We zullen de tempel daarom zo snel mogelijk helemaal de rug toekeren, zoals al velen dat gedaan hebben, en dan helemaal volgens onze innerlijke overtuiging leven.

[10] Deze jonge op God gelijkende vriend, voor wie ook onze meest innerlijke gedachten niet veilig zijn, kan je zeggen dat wij daartoe nu rotsvast besloten hebben; maar de beroemde Galileeër zouden wij alleen eerst nog willen zien en spreken en uit zijn mond enige instructies ontvangen over wat we nog moeten doen om één van de minste graden van de innerlijke levensvervolmaking te bereiken, vóór wij het tijdelijke met het eeuwige zullen verwisselen.’

[11] Lazarus zei: 'Maar de jonge vriend, die een waar dienaar van de Heer is, heeft immers toch al alles laten zien en verteld wat jullie moeten doen om de innerlijke levensvervolmaking te bereiken; meer zal de Heer Zelf jullie ook niet vertellen!'

[12] De Farizeeër zei: 'Vriend, je hebt wel gelijk - want er kan maar één waarheid zijn -; maar alleen al het zien van deze grote man Gods moet voor degene die in hem is gaan geloven, immers ook een nog groter vertrouwen opwekken dan wanneer men slechts met zijn dienaren en leerlingen spreekt! Het is bij ons echt geen loze nieuwsgierigheid om hem te zien en te spreken; maar omdat wij dat alles over hem gehoord en nu ook van hem gezien hebben, is er in ons een grote, krachtige liefde voor hem ontwaakt, en dat is de reden waarom wij hem zelf ergens zouden willen zien en spreken. De van God vervulde jonge vriend zal vast heel precies weten waar hij, de geheiligde van God, zich nu bevindt! Mocht hij nu ook ergens in Galilea zijn, dan zouden wij hem onmiddellijk achternagaan, hem opzoeken en om onderricht en raad vragen.’

[13] Lazarus zei: 'Hij heeft immers toch al meermalen in de tempel het volk onderwezen! Hebben jullie Hem daar dan niet gezien en misschien zelfs gesproken?'

[14] De Farizeeën zeiden: 'Je weet immers wel dat de zogenaamde Hoge Raad in het deel van de tempel dat voor het volk bestemd is, vrijwel nooit te zien is, omdat deze daar niets te doen heeft, en dus hebben wij wel gehoord dat hij in de tempel was en ook grote tekenen heeft gedaan, ­maar gezien en gesproken hebben we hem niet! En daarom zouden we hem dan ook nu graag opzoeken, zien en, indien mogelijk spreken!’

[15] Lazarus zei: 'Maar ik weet dat veel Farizeeën, schriftgeleerden en Oudsten in de tempel Hem gezien en gesproken hebben, en Hem ook zo vijandig gezind werden, omdat Hij hun hun onrechtvaardigheden en bedriegerijen voorhield waar het volk bij was! Dan is het toch wel des te merkwaardiger dat jullie in de Hoge Raad je er alleen maar druk over konden maken hoe je de Heer op een of andere wijze kon vangen om Hem daarna ook meteen te doden! En dan zullen jullie, die de belangrijkste  machthebbers na de hogepriester zijn, Hem echt tot nu toe niet gezien en gesproken hebben? Werkelijk, dat klinkt toch een beetje vreemd!'

[16] De Farizeeër zei: 'Inderdaad, en toch is het zo! Ik zegje nu zelfs dat de grote heilsman zich zelfs bij jullie zou kunnen bevinden en dat wij Hem beslist niet zouden herkennen als Hij zich zelf niet aan ons bekend zou maken! Heimelijk dachten we al dat deze ware tweede Samuël het was; alleen vonden we Hem toch een beetje te jong, omdat we gehoord hebben dat de grote heilsman al een jaar of dertig moet zijn, wat we echter ook niet helemaal zeker weten. Maar we verlangen er nu alleen maar erg naar , Hem zelf te zien en te spreken! Zeg ons daarom toch waar wij Hem kunnen zien en spreken!'

[17] Daarop gaf Lazarus geen antwoord, want hij merkte dat Ik Zelf op dit ogenblik uit de hut te voorschijn kwam en naar hem afdaalde.

 

154 De Heer en de Farizeeën

 

[1] Omdat Lazarus hun geen antwoord gaf, richtten de Farizeeën zich weer tot Rafaël en zeiden: 'Zeg jij ons toch waarom wij niet mogen weten waar de grote heilsman uit Galilea zich ophoudt!’

[2] Toen ging Ik voor de Farizeeën staan en zei: 'Hier ben Ik, een goede herder temidden van Mijn lammeren, Ik vlucht niet weg als wolven Mijn kudde naderen; want deze lammeren zijn Mijn eigendom. Ik ben geen huurling die op de vlucht slaat als hij een wolf zijn kudde ziet naderen. Een huurling vlucht omdat de schapen niet van hem zijn. Wat zal hij zich druk maken over het eigendom van zijn heer?!

[3] Maar Ik ben de Heer Zelf, heb Mijn schapen lief omdat zij van Mij zijn, Mij kennen en altijd Mijn stem horen als Ik ze roep.

[4] Jullie zijn weliswaar ook herders; maar de schapen zijn niet jullie eigendom. Zolang jullie maar wol van hen krijgen, kan het je weinig schelen of de al vaak geschoren schapen door wolven of beren verscheurd worden; want het vlees van de schapen is immers toch niet van jullie.

[5] Aanvankelijk zijn jullie als verscheurende wolven temidden van Mijn kudde gekomen, - maar Ik als hun goede herder ben daarom niet gevlucht en heb Mijn kudde niet verlaten; eerder nog zou Ik Mijn leven voor haar geven dan de kudde verlaten. Zouden jullie dat ook voor jullie kudde doen?'

[6] Een Farizeeër zei: 'Heer en meester, waarlijk, tot op dit moment zouden wij dat niet gedaan hebben; maar nu, omdat wij de grote genade deelachtig geworden zijn uzelf persoonlijk te hebben leren kennen, zouden wij, ook al zijn wij uw geringste medeherders, ons leven voor de veiligheid van uw schapen in de waagschaal stellen! Ja, zelfwaren wij voor de mensen tot nu tot alleen maar verscheurende wolven in schaapskleren! Maar hier is ons een groot licht opgegaan, wij hebben onze zienswijze helemaal veranderd en willen van nu af aan uw leerlingen zijn. Want in de leer van onze tempel heerst niets dan dood en gericht en de grootste levensnacht en - duisternis; maar in uw leer is licht, leven en onoverwinnelijke kracht, waarvan wij de meer dan overtuigende bewijzen gezien hebben.

[7] Daarom hebben wij dan ook het vaste besluit genomen de tempel voor altijd te verlaten en ons helemaal naar uw leer te richten, om daardoor misschien nog de laagste graad van de ware, innerlijke levensvervolmaking te bereiken, waartoe uw jonge dienaar ons, evenals daarvoor deze man uit Opper-Egypte, de weg heel duidelijk heeft gewezen. Maar toch wilden wij ook u nog beter leren kennen, om van u eventueel nog nadere voorschriften te krijgen over wat we allemaal moeten doen om uw genade ook maar in heel geringe mate deelachtig te worden.

[8] Vergeef ons echter eerst onze vele, grote zonden, vooral die, die wij onmogelijk op de één of andere wijze weer goed kunnen maken! Wat we echter weer kunnen goedmaken, daar zullen wij uit liefde voor u ons ook uit alle macht voor inspannen, om dat weer goed te maken op een wijze die u ons hopelijk vriendelijk en genadig aangeeft. Maar tevens vragen wij u, o heer en meester, vergeving, omdat wij u hier lastig gevallen hebben!'

[9] Ik zei: 'Ja, ja, dat is van jullie wel allemaal heel goed bedoeld, ware het niet dat jullie zo ontzettend veel en zo volkomen gewetenloos gezondigd hebben! Een dergelijk, jarenlang ononderbroken zondigen tegen God en alle medemensen en zelfs tegen de hele natuur heeft jullie zielen dermate verzwakt en zo totaal misvormd, dat het jullie wel heel erg veel moeite zal kosten, eer jullie ziel er menselijk zal gaan uitzien.

[10] Jullie wisten in jullie opgeblazen wereldse blindheid weliswaar niet wat jullie deden, en zijn daarom enigszins te verontschuldigen; maar van Mij uit heeft het aan heimelijk in jullie hart gelegde waarschuwingen ook nooit ontbroken, die jullie duidelijk zeiden: 'Vrees God en doe de mensen geen onrecht! ' Maar op deze waarschuwingen letten jullie niet, en de één hield de ander jullie slechte menselijke voorschriften voor en zei: 'Het is verstandiger, streng naar de eenmaal opgestelde voorschriften te handelen, dan zich te pas en te onpas aan zijn eigen barmhartigheids gevoelens over te geven en dan het mikpunt te worden van de spot van de vooraanstaanden en machtigen van het land! ' Dat heeft jullie tenslotte helemaal onmenselijk gemaakt, en jullie werden in je ziel de meest woeste en verscheurende roofdieren. En kijk, dat is nu de moeilijkheid bij jullie! Hoe willen jullie nu van je bloeddorstige ware tijgerzielen mensenzielen maken?'

[11] De beide Farizeeën zeiden heel kleintjes: 'Ja, heer en meester, u doorziet ons ook inwendig, en alles zal dus wel precies zo zijn als u ons dat nu zo genadig geopenbaard hebt; maar juist daarom zouden wij immers raad van u willen krijgen, hoe wij te helpen zouden zijn. Van uw dienaren hebben wij gehoord dat u alle dingen mogelijk zijn, en we vertrouwen er dan ook vast op dat u ook ons nog zult kunnen helpen, als u dat wilt. Heus, heer en meester, we zijn vast besloten alles te doen wat u ons ook maar ter verbetering van onze ziel zult aanraden!’

 

155 De drie graden van innerlijke levensvervolmaking

 

[1] Ik zei: 'Beloven is veel gemakkelijker, dan het beloofde te doen! Jullie zijn nog te veel gehecht aan de wereld en aan jullie grote schatten, waaraan veel bloed van weduwen en wezen kleeft, en dat schept voor wereldse mensen altijd een vrijwel onoverbrugbare kloof

[2] Maar zoals bij God alle dingen mogelijk zijn, is het ook voor de meest verstokte wereldse mens en zondaar mogelijk, zich snel en doeltreffend te veranderen als hij oprecht, in het volle geloof en vertrouwen op God, doet wat de goddelijke wijsheid hem aanraadt. Hij moet dan aan zichzelf door een rigoureuze ommekeer van zijn wil een echt wonder verrichten, en wel door een totale zelfverloochening van al zijn vroegere zwakheden, ge­woonten, lusten en slechte neigingen, die uit de ongegiste en erg onzuivere natuurgeesten van zijn lichaam in zijn ziel opstijgen en deze verontreinigen en mismaken.

[3] Tel nu eens op hoeveel verschillende hartstochten jullie wel hebben! Neem een ernstig besluit, die allemaal te overwinnen en Mij dan na te volgen! Als jullie dat kunnen, dan kunnen jullie ook al gauw de innerlijke levensvervolmaking bereiken; maar als je dat niet kunt, is het heel moeilijk.’

[4] De Farizeeën zeiden: 'Wat ernstige wil betreft, daar ontbreekt het bij ons niet aan; want als we toch ernstige wil te over hadden om te zondigen, waarom zouden we die dan niet kunnen hebben om het goede te doen?'

[5] Ik zei: 'Ja, ja, dat is niet zo slecht geredeneerd! Maar de wil om te zondigen vindt in de mens altijd veel steun, en wel in de prikkels en neigingen van zijn lichaam; maar voor de wil om het goede te doen vindt hij in zijn lichaam helemaal geen steun, die vindt hij alleen in het geloof in een waarachtig God, en vooral in de liefde tot Hem, en ook in de hoop dat de beloften die God hem gegeven heeft volledig in vervulling zullen gaan.

[6] Wie dus door het vaste en levende geloof, door de liefde tot God en de naaste en door de onwankelbare hoop, alle slechte hartstochten van zijn lichaam kan bestrijden, en zodoende meester is geworden over zichzelf, die zal dan ook weldra heer over de hele zichtbare natuur worden, en dan bevindt hij zich, omdat hij volkomen heer over zichzelf is geworden, ook reeds in de eerste graad van de waarachtige innerlijke levensvervolmaking­ hoewel het hem nog meermalen niet ontbreken zal aan allerlei verzoekin­gen, die hem zullen prikkelen tot het begaan van de een of andere lichte zonde.

[7] Als hij er nu ook in slaagt met al zijn zintuigen een standvastig verbond te sluiten, om zich van alle aardse prikkels af te keren en zich alleen maar naar het puur geestelijke toe te keren, dan is dat al een zeker teken vol levenslicht, dat de innerlijke geest uit God de ziel helemaal doordrongen heeft, en dan bevindt de mens zich in de tweede graad van de innerlijke, ware levensvervolmaking.

[8] In deze graad heeft de mens ook zo'n sterkte en levensvrijheid gekregen dat hij, omdat hij in zijn ziel helemaal vervuld is van Gods wil en volgens deze kan handelen, nooit meer enige zonde kan begaan; want omdat hij zelf rein is geworden, is voor hem ook alles rein.

[9] Maar hoewel de mens dan al een volmaakt heer over de gehele natuur is en in zichzelf de volledige overtuiging heeft dat hij onmogelijk meer kan zondigen, omdat al zijn doen en laten geleid wordt door de ware wijsheid uit God, dan blijft hij daardoor toch alleen maar in de tweede graad van de innerlijke levensvervolmaking.

[10] Maar er is nog een derde en allerhoogste graad van innerlijke levensvervolmaking­

[11] Waaruit bestaat die dan, en hoe kan de mens die bereiken?

[12] Die bestaat daaruit, dat de volmaakte mens, goed wetend dat hij nu als een machtig heer van de hele natuur zonder zonde kan doen wat hij maar wil, toch zijn wilskracht en macht deemoedig en zachtmoedig in toom houdt, en bij alles wat hij doet en laat uit pure liefde tot God wacht tot hij rechtstreeks van God daarvoor een opdracht krijgt, -wat juist voor de volmaakte heer van de natuur ook nog een heel moeilijke opgave is, omdat hij in zijn volkomen wijsheid altijd beseft dat hij volgens de in hem zelf wonende wil uit God alleen maar juist kan handelen.

[13] Maar een nog dieper gaande geest beseft ook dat tussen de speciale wil van God in hem en de meest vrije en eindeloos algemene wil in God nog een groot onderscheid bestaat, waardoor hij zijn speciale wil helemaal ondergeschikt maakt aan de algemene goddelijke wil en alleen maar uit eigen kracht iets doet, wanneer hij direct door de enige, eigen wil in God opdracht daartoe krijgt. Wie dat doet, heeft in zichzelf de meest innerlijke en allerhoogste levensvervolmaking bereikt, dat is de levensvervolmaking in de derde graad.

[14] Wie die bereikt, is ook volledig één met God en bezit net als God de hoogste macht en kracht over alles in de hemel en op aarde, en niemand kan hem die ooit meer ontnemen omdat hij volkomen één is met God.

[15] Maar deze hoogste levensvervolmaking, waarin de aartsengelen zich bevinden, kan niemand bereiken voordat hij de eerste en tweede graad van levensvervolmaking bereikt heeft.

[16] Iedere aartsengel heeft de macht al datgene ogenblikkelijk tot stand te brengen, wat God onbeperkt Zelf tot stand kan brengen; maar toch doet geen aartsengel iets helemaal uit zichzelf, maar pas wanneer hij daarvoor van God Zelfde opdracht krijgt. Daarom vragen zelfs de hoogste aartsen­gelen als zij vooral bij de mensen van deze aarde een bepaald gebrek zien, of God hun wil opdragen dit of dat te doen.

[17] Kijk naar deze jongeman! Hij bevindt zich geheel in de derde graad van innerlijke levensvervolmaking, en wat hij wil is reeds zo goed als een volbrachte daad; maar toch doet hij uit zichzelf en voor zichzelf niets, maar alleen wat Ik wil. Als Ik hem echter zeg: 'Handel nu puur uit jezelf, en naar eigen goeddunken, dan zal hij ook laten zien wat in hem is en daarnaar handelen.’

[18] De Farizeeën zeiden: 'Dus die jongeman is al gelijk aan een aartsengel; want Uw innerlijk is immers de volledige zuivere geest van God?'

[19] Ik zei: 'Ja, ja, zalig degene die dat in zijn hart gelooft!'

 

156 Over het klooster­ en kluizenaarsleven

Het doel van verleidingen

 

[1] De Farizeeën zeiden: 'Heer en meester! We hebben nu uit uw waarlijk goddelijke mond de moeilijkheden bij het bereiken van de innerlijke levensvervolmaking, maar ook de oneindige voordelen daarvan gehoord. De moeilijkheden hebben ons niet de moed ontnomen, om alles te doen wat u ons maar ooit zult voorschrijven. Als wij ons ook onder de grootste pijn lichamelijk moeten verminken, dan zijn wij ook daartoe in volle ernst bereid!’

[2] Ik zei: 'O, dat zou de grootse dwaasheid zijn; want wie een vijand waarachtig wil overwinnen, moet zich in het open veld tegenover hem opstellen en zich niet achter allerlei verdedigingswerken verschansen. Want als de vijand de schansen ziet, ziet hij weliswaar enige tijd af van een openlijke aanval, omdat hij beseft dat hij zo niet met zijn kracht tegen de goed verschanste tegenstander is opgewassen; maar hij omsingelt de goed verschanste tegenstander en laat dan van alle kanten versterking komen. Als de vijand zich dan sterk genoeg voelt, valt hij de nog altijd goed verschanste tegenstander aan en overwint hem moeiteloos.

[3] Ik stel het geval, dat de vijand de goed verschanste tegenstander toch niets heeft kunnen doen zolang deze binnen zijn sterke schansen bleef. Maar de tegenstander zal uit angst voor de sterkere vijand toch niet eeuwig binnen zijn sterke schansen kunnen blijven. Hij zal die uiteindelijk toch een keer moeten verlaten en in het open veld moeten komen. Hoe zal het hem dan vergaan, als de vijand, die ergens heimelijk loert, hem aanvalt? Ik zeg jullie: deze tweede openlijke strijd zal dan veel moeilijker voor hem worden dan wanneer hij de vijand meteen de eerste keer openlijk had aangevallen!

[4] De mens kan zich op de wereld weliswaar helemaal van de wereld terugtrekken, zoals de kluizenaars van de KarmeI en Sion, die geen vrouw aankijken en wier schamele voeding bestaat uit wortels en allerlei bessen, wilde honing en johannesbrood. Ook castreren zij zich zelfs terwille van het rijk Gods, omdat zij dan niet in verzoeking kunnen raken, een gebod van Mozes te overtreden. Daarom hebben ze geen bezit, geen ouders, geen vrouwen en kinderen, zelfs geen mannelijkheid. Ze bewonen wilde bergravijnen om niet geprikkeld te worden door de schoonheid van weelderige aardse velden; ze spreken niet met elkaar, om te voorkomen dat iemand iets zegt wat hem of zijn buren zou kunnen ergeren.

[5] Onder zulke zeer domme levensomstandigheden, waarbij ze zich van de werkelijkheid losmaken en zich beschermen tegen de mogelijkheid een zonde te begaan, houden ze zich natuurlijk wel aan de wetten van Mozes. maar in wiens belang? Ik zeg jullie: Dat helpt hen niets en de andere mensen ook niet! Want God, heeft de mens niet verschillende krachten, aanleg en gaven gegeven om die als kluizenaar in een hutje of grot te laten sluimeren, maar om volgens Gods geopenbaarde wil werkzaam te zijn en daardoor van nut te zijn voor zichzelf en zijn naaste.

[6] Daarom heeft God ook nooit tegen de mensen gezegd: 'Vermink en castreer je, opdat het lichaam van een vrouw je niet prikkelt en jij je onthoudt van hoererij en echtbreuk!', maar God heeft tegen Adam, toen HIJ hem de vrouw gaf, alleen gezegd: 'Ga heen, vermenigvuldig je en bevolk de aarde!' En bij Mozes staat: 'Gij zult geen ontucht en hoererij bedrijven, met de vrouw van uw naaste begeren en niet echtbreken!’

[7] De mens moet dus in de wereld werkzaam zijn en vrijwillig de kwade verlokkingen van de wereld weerstaan. Daardoor wordt zijn ziel sterk en zal de kracht van Gods geest haar doordringen. Maar door als een luiaard door het leven te gaan, komt niemand ooit tot het ware, eeuwige leven, want dat vereist de grootst mogelijke en volledige werkzaamheid op de talloze terreinen en gebieden van het leven.

[8] Zulke mensen zondigen weliswaar net zo weinig als een steen; maar is dat soms een verdienste van de steen? Eens zal de ziel echter haar verminkte lichaam moeten afleggen; wat zal zij dan in het hiernamaals doen in haar algehele zwakte en totale passiviteit?

[9] Daar zullen dan allerlei soorten beproevingen over haar komen, die haar moeten aanzetten tot ware werkzaamheid, en deze beproevingen zullen voor de ziel met haar gaven, die zij hier op aarde reeds had, precies dezelfde zijn als hier, maar zullen voor de ziel zeker veel sterker zijn dan hier, omdat hetgeen een ziel aan gene zijde denkt en wil zich daar ook als een werkelijkheid aan haar voordoet.

[10.] Hier heeft zij alleen maar te maken met haar onzichtbare gedachten en Ideeën, die zij gemakkelijker kan bestrijden en waarvan zij zich ook kan ontdoen; maar waar gedachten en ideeën zichtbare realiteiten worden ­zeg eens -hoe zal de zwakke ziel daar dan haar zelfgeschapen wereld bestrijden? Als bijvoorbeeld hier iemand alleen al door de gedachte aan de mooie jonge vrouw van de buurman met een brandende hartstocht vervuld wordt, hoe zal het hem dan vergaan als zijn gedachte helemaal volgens zijn  wens en wil in volle, zij het schijnbare, werkelijkheid voor hem zal staan?!

[11] Daarom zijn de verleidingen aan gene zijde veel erger dan hier. En wat zal de ziel kunnen doen om zich uit de harde gevangenschap van haar eigen slechte hartstochten te bevrijden? Zij zal daar veel meer zelf moeten werken, om zich uit de verwarring van haar eigen gedachten, ideeën en voorstellingen te bevrijden; want als zij zelf niet eerst aan het werk gaat, zal zij niet direct geholpen worden door de erbarming van God of enige andere geest, zoals dat ook reeds hier op aarde grotendeels het geval is.

[12] Want wie God niet serieus zoekt, maar alleen de lusten van de wereld najaagt, verliest God, en God zal hem geen teken geven waaruit hij zou kunnen opmaken hoe diep en hoe ver hij al van God verwijderd is. Pas wanneer hij uit eigen aandrang en behoefte God weer begint te zoeken, zal God hem ook weer beginnen te naderen en Zich in zoverre door de zoekende laten vinden, als het de zoekende waarlijk ernst is God te vinden en te leren kennen.

[13] Daarom is die vrome traagheid nergens goed voor; want die heeft voor Mij geen levenswaarde!’

 

157 Waaruit werkelijk berouw en boetedoening bestaan

 

[1] (De Heer): 'Wie tegen Mij zegt: 'Heer, Heer!', is nog ver van het ware Godsrijk; wie echter in Mij gelooft en doet wat Ik hem geleerd heb te doen, zal bereiken wat hem beloofd en getoond is, en zal pas door het handelen in zichzelf ge waar worden dat de woorden die Ik gesproken heb, geen woorden van een mens, maar waarlijk goddelijke woorden zijn; want Mijn woorden zijn in zichzelf liefde, licht, kracht en leven. Mijn woorden zeggen jullie duidelijk wat Mijn wil is. Wie Mijn wil in zichzelf opneemt en daarnaar handelt, zal in zichzelf het eeuwige leven hebben en zal verder blijven leven ook al zou hij, als dat mogelijk was, lichamelijk vele honderden malen sterven.

[2] Als jullie dan zo ernstig van plan zijn om zo snel mogelijk ten minste de eerste graad van innerlijke levensvervolmaking te bereiken, ga dan naar huis, verdeel jullie overbodige grote schatten onder de vele armen, en kom dan hierheen en volg Mij, dan zullen jullie daardoor de voor jullie nog zeer lange, verre weg naar Gods rijk sterk verkorten! Als jullie Mij volgen, moeten jullie echter net zo eenvoudig gekleed zijn als Ik en al Mijn echte leerlingen. Je hebt geen stok nodig en in je rok en mantel geen zakken, maar je hebt alleen een gewillig en open hart nodig, voor al het andere zal de Vader in de hemel wel zorgen!’

[3] Bij dit advies begonnen de twee Farizeeën en ook de twee levieten opmerkelijk zuur te kijken, en de ene Farizeeër zei: 'Heer en meester, ik zie wel in dat u heel juist en waar gesproken heeft; maar bedenk toch dat we vrouwen kinderen hebben, waar we eerst een bepaalde regeling voor moeten treffen en die we van het hoogstnodige moeten voorzien! Zodra we dat zo vlug mogelijk geregeld hebben, zullen we onze overvloed wel onder de armen verdelen en u dan met een blij hart volgen.’

[4] Ik zei: 'Zijn jullie vrouwen en kinderen dan beter dan al die weduwen en wezen die jullie hun hele have en goed hebben afgenomen en in de grootste nood en ellende hebben gestort? Als die nu iedere dag hard moeten werken om hun karige brood te verdienen, terwijl jullie vrouwen en kinderen zich in onrechtmatig verkregen weelde baden en bovendien van hoogmoedigheid niet weten wat ze moeten doen en verachtelijk in de richting spugen waar een arme weduwe met haar halfnaakte en door honger uitgeteerde kinderen voor een karig loon werkt en wier bezittingen jullie je op de meest onrechtvaardige en liefdeloze wijze hebt toegeëigend, -dan zou het toch niet onrechtvaardig zijn als jullie trotse, overmoedige vrouwen en kinderen op deze wereld ook eens honger zouden lijden, en daardoor tot het voor hun ziel zeer weldadige besef zouden komen hoe aangenaam dat wel was voor de arme weduwen en wezen, naar wie zij zo vaak gespuugd hebben, en die zij haveloos gepeupel hebben genoemd, dat ternauwernood waard was door de zon beschenen te worden!

[5] Maar Ik wil niet dat jullie je op een of andere wijze door Mij genoodzaakt voelen om dat te doen; want jullie wil is net zo vrij als de Mijne; maar omdat jullie Mij om raad gevraagd hebben wat je moest doen om je innerlijke levensvervolmaking sneller te bereiken, heb Ik jullie ook een volkomen juiste en waarachtige raad gegeven.

[6] Ik heb jullie immers al van tevoren gezegd dat een belofte geven veel gemakkelijker is dan het houden daarvan. En Ik voeg er nog aan toe: Wie terwille van Mijn naam niet huis, akker, vrouwen kind kan verlaten, is Mij ook nog lang niet waard; en wie zijn handen aan de ploeg van Gods rijk legt, maar daarbij nog omkijkt naar de dingen van de wereld, is nog lang niet geschikt voor het rijk van God! Dat weten jullie nu; doe wat je wilt!'’

[7] De Farizeeër zei: 'Maar, heer en meester, kijk nu eens, Lazarus die een echte vriend van U is en ook Nikodemus en Jozef van Arimatea, zij zijn zeker nog veel rijkere mensen dan wij! Waarom vraagt u van hen dan niet wat u van ons verlangt?'

[8] Ik zei: 'Tussen hun en jullie bezittingen is een groot en hemelsbreed verschil! Hun goederen zijn een volkomen rechtvaardig bezit. Het zijn rechtvaardige bezittingen van hun stam, en de waarlijk koninklijk grote schatten die zij bevatten zijn het resultaat van ware en toch heel onzelf­zuchtige vlijt, en van zegen uit de hemel. Tevens zijn de drie genoemden nu vrijwel de enige ondersteuners van de vele duizenden die door jullie goddeloze handelingen en gedragingen arm en ellendig geworden zijn. Zij zijn dus nog de echte zaakwaarnemers van God op aarde over de hun toevertrouwde aardse goederen, en zij zien hun goederen ook niet anders dan als wat ze zijn, een geschenk van boven, dat zij ter verzorging van de vele armen moeten beheren en onderhouden.

[9] Is dat soms ook met jullie bij elkaar geroofde goederen het geval? Zulke mensen zouden zelfs nog veel meer moeten bezitten, en dat zou ook op de meest rechtvaardige en God welgevallige manier mogelijk zijn, als jullie hun niet door allerlei list en bedrog en ook met geweld ruim de helft hadden afgenomen. Jullie hebben jezelf daarmee vetgemest, en zij moesten menige arme daardoor kariger bedelen. Was dat soms ook een God welgevallige handeling van jullie, en kon God ooit die bezittingen van jullie zegenen? Ja, de zegen van de hel rust erop, maar Gods zegen beslist niet; want als Gods zegen daarop zou rusten, zou Ik jullie dat wel het best kunnen meedelen!

[10] Vergelijkje daarom alsjeblieft niet met deze drie en ook niet met die hoge Romeinen daar, die ook zeer rijk zijn, maar hun rijkdom is gerecht­vaardigd! En ook zij zijn weldoeners voor vele duizenden en zij hebben een overvloed aan zegen van boven, hoewel zij heidenen zijn; maar zij staan als zodanig God onnoemelijk nader dan jullie als joden.

[11] Over zulke werelds rijke mensen zoals jullie zijn, zeg Ik in Mijn volle goddelijke macht en kracht tegen jullie hetzelfde als wat Ik tegen een rijk man gezegd heb, die erg op jullie leek: Gemakkelijker gaat een kameel door het oog van een naald dan dat zo'n rijke Gods rijk binnengaat! ­Hebben jullie dat nu gehoord?'

[12] Toen zeiden de Farizeeën: 'O heer en meester, wij beseffen nu maar al te goed de waarheid van uw woorden, en we hebben bij onszelf ook reeds volledig besloten uw raad precies op te volgen; maar wij vragen u, om ons daarvoor de nodige kracht en de ware moed te geven! Want nu pas beginnen wij goed te beseffen, hoe moeilijk het is voor een ziel die eenmaal door de kracht van de hel gegrepen werd, zich uit haar macht te bevrijden. Als u, o almachtige heer en meester, een gevangene niet helpt, dan blijft hij voor eeuwig gevangen! ,

[13] Ik zei: 'Ja zeker, dat hebben jullie goed gezegd; daarom moeten jullie iedere onrechtvaardige penning aan degene vergoeden die je daarvoor bedrogen hebt! Want als je dat niet doet, kun je niet binnengaan in het rijk van God, en net als jullie kan ook niemand anders dat.

[14] Maar omdat jullie aan heel veel van degenen die je bedrogen hebt, de hun toegebrachte schade onmogelijk meer kunt vergoeden, kun je alles watje hebt met goede wil en met een goed hart onder de armen verdelen, en wees daarbij niet bang voor de wereld, dan zullen jullie je vele zonden kwijtgescholden worden, en dan mogen jullie komen en Mij volgen! Waar Ik zal zijn, zullen jullie heel gemakkelijk te weten komen, als het jullie ernst is om Mij te volgen. Het zal jullie wel veel strijd kosten; maar wie rechtvaardig en verstandig strijdt, overwint ook zeker, en een zekere overwinning is toch ook altijd de strijd waard.

[15] Nu heb Ik jullie alles gezegd wat jullie te doen staat, en je kunt je nooit verontschuldigen met te zeggen dat je het niet wist. Vanaf nu komt het op jullie wil en jullie wijsheid aan.’

 

158 Over de juiste wijsheid en voorzichtigheid

 

[1] Een Farizeeër zei: 'Heer en meester, wij mogen bij de verdeling van onze schatten onder de armen dus wel, zoals u zegt, de juiste wijsheid en voorzichtigheid gebruiken?'

[2] Ik zei: 'Wat Ik eenmaal gezegd heb, is voor de eeuwigheid gezegd; want deze hele zichtbare hemel en deze aarde zullen vergaan, maar Mijn woorden eeuwig nooit.

[3] Ook al zou iemand iets buitengewoon goeds doen, maar op een domme manier, dan heeft die daad geen waarde, omdat het goede daardoor niet bereikt wordt. Als iemand iets goeds voor zijn naaste wil doen, moet hij dat niet ruchtbaar maken en zich daarvoor niet openlijk laten loven en prijzen, maar dat moet hij zodanig geheim houden, dat zijn rechterhand vrijwel niet weet wat zijn linker doet, dan zal God, die ook het meest verborgene ziet, dat werk met Zijn zegen belonen!

[4] Zou het verstandig zijn als jullie je schatten aan de tempel zouden geven om ze onder de armen te laten verdelen? De tempel zou jullie daarvoor wel in het openbaar voor iedereen zalig prijzen, maar de armen zouden daar echt niet mee geholpen zijn!

[5] Zoek echter een rechtvaardig tussenpersoon, dat is voor jullie de beste manier; jullie namen blijven onbekend, jullie ontlopen de lof en eer van de wereld, en de armen zijn het best geholpen! Want het is beter bij een rechtvaardig tussenpersoon een voorziening in het leven te roepen voor veel armen, voor het juiste doel, in de juiste maat en naar de juiste behoefte, dan een arme in één keer veel geld in handen te geven; want dat zou de arme, reeds zeer deemoedig geworden mens heel gemakkelijk hoogmoe­dig maken en zijn geduldige en aan God gewijde ziel bederven.

[6] Maar zo'n tussenpersoon kunnen jullie heel gemakkelijk vinden. Ik kan jullie er hier wel vijf aanwijzen. Neem bijvoorbeeld Nikodemus of Jozef van Arimatea, of vriend Lazarus of de waard uit het dal van Beneden-Bet­hanië of de naast hem staande waard van de grote herberg aan de heerbaan bij Bethlehem.

[7] En zo heb Ik jullie nu ook deze weg gewezen; mocht jullie familie het krap krijgen, dan zouden ook zij het best bij hen een noodzakelijk en Mijzelf welgevallig onderdak voor lichaam en ziel vinden.'

[8] De Farizeeën zeiden: 'Heer en meester, wij danken u dat u ons ook deze raad hebt gegeven! Vandaag nog ten dele, maar heel zeker op de eerste dag na de sabbat zal hij uitgevoerd worden! O, door deze raad van u is ons een zware steen van het hart gevallen! Ja, nu is het voor ons niet moeilijk om alles uit te voeren!

[9] Wat denkt u ervan, heer en meester, als wij ieder van de genoemde vrienden een deel van onze schatten geven, zodat één persoon niet te zwaar belast wordt met het werk voor de armen?'

[10] Ik zei: 'Dat hangt nu van jullie af; het één is even goed als het ander!'

[11] Daarmee waren de beide nu helemaal bekeerde Farizeeën volledig tevreden, zij gingen naar de vijf die genoemd waren en pleegden overleg met hen.

[12] Toen kwamen ook de beide Levieten naar Mij toe en zeiden: 'Heer en meester, wat zullen wij nu doen? Ons vermogen is nog klein, en wat wij bezitten hebben we geërfd en is zodoende een rechtmatig bezit. Maar als ook wij u mogen volgen, dan zouden ook wij willen doen wat de beide oversten doen.’

[13] Ik zei: 'Dat staat jullie vrij. Maar kijk naar deze eerste leerlingen van Mij, zij hebben ook een heel rechtmatig bezit thuis en zij hebben vrouw en kinderen, -zij hebben terwille van Gods rijk alles verlaten en zijn Mij gevolgd! Dat kunnen jullie ook doen!

[14] Maar Ik zeg jullie tevens: De vogels hebben hun nesten, en de vossen hebben hun holen; maar Ik, die op deze aarde lichamelijk ook een mensenzoon ben, heb niet zoveel in eigen bezit dat ik daarop Mijn hoofd zou kunnen neerleggen.’

[15] De beide Levieten zeiden: 'En toch is de hemel Uw troon en deze aarde de schemel onder Uw voeten!’

[16] Ik zei: 'Dat heeft niet jullie vlees, maar je innerlijke geest je ingegeven! Blijf in dit besef en heb geduld, dan zullen jullie gemakkelijk de innerlijke vervolmaking van het leven bereiken! Gaan jullie dus ook maar, en pleeg alleen met Lazarus overleg!’

[17] Die raad volgden de beide levieten dadelijk op en gingen naar Lazarus.

 

159 Het geestelijk oog van de mannen uit Opper-Egypte

 

[1] Nikodemus kwam naar Mij toe en zei: 'Heer, ik dank U! Door de volledige bekering van deze beide oversten ben ik een grote angst kwijt­geraakt; want juist hen vreesde ik het meest.’

[2] Ik zei: 'Laten wij daar niet meer over spreken! Ik ga nu wat rusten, waarna Ik hun ook een teken zal geven; pas daarna zullen zij vast in Mij gaan geloven. Overleg nu met elkaar!’

[3] Toen ging Ik de hut in en rustte wat uit.

[4] Ik bleef een klein halfuur in de hut rusten, maar gaf Petrus, Jacobus en Johannes, die bij Mij in de hut waren, opdracht om naar de zeven Egyptenaren te gaan en hun de grondslagen van het evangelie mee te delen, en om hen voor te bereiden op een teken dat Ik zou gaan doen.

[5] De drie leerlingen deden dat en werden door de zeven Egyptenaren goed ontvangen. Petrus verwonderde zich echter uitermate, toen hij ontdekte dat vooral de leider over al Mijn leringen en daden en zelfs over Mijnjeugd veel meer wist dan hijzelf Jacobus en Johannes, die het meest van Mijn jeugd afwisten omdat zij met Mij opgegroeid waren, waren heel verbaasd en moesten de Egyptenaar het volste recht laten wedervaren.

[6] Petrus dacht echter heimelijk bij zichzelf: 'Daar heeft de Heer ons weer eens goed in laten lopen! Die moeten wij het evangelie bijbrengen, -en zij kennen het zonder meer beter dan wij drieën bij elkaar! Waarom heeft de Heer ons dat aangedaan?'

[7] De man uit Opper-Egypte merkte bij zichzelf wel wat Petrus dacht, en zei daarom: 'Waarom vraag je je toch af, waarom de Heer jullie naar ons toe heeft gestuurd, terwijl wij Zijn leer toch al beter kenden en begrepen dan jullie? O kijk, beste broeders, de Heer wist, en wel heel duidelijk, dat jullie één en ander begonnen te vergeten, en juist daarom heeft Hij jullie voor een gesprek van een half uur naar ons toegestuurd, om bij ons het weinige dat je verloren hebt, weer terug te krijgen!

[8] Dat staat immers ook in jullie boeken geschreven, en wel zo: 'Zij die met de Heer zijn, hebben veel verloren. Maar dan komen er vreemdelingen uit verre landen en geven de kinderen de verloren parels en edelstenen van onschatbare waarde terug. En de Heer is daarom ook heel vriendelijk tegen de vreemdelingen en neemt hen op in de woningen van Zijn kinderen.’

[9] Zie, beste broeders, ook dit heel onbeduidend schijnende voorval heeft de Heer reeds lang voorzien, en omdat alles wat de profeten over Hem gezegd hebben vervuld moet worden van het kleinste tot het grootste, kon en mocht ook deze kleine voorspelling niet onvervuld blijven.’

[10] Toen zei Petrus: 'O beste vriend, zeg me toch eens hoe je dat allemaal zo heel precies te weten kon komen!’

[11] De man uit Opper-Egypte zei: ' Als je geest en je ziel één zullen zijn, -wat jullie allen als Zijn uitverkorenen weldra kunnen verwachten ­dan zul je dat wel heel duidelijk inzien; maar de ziel die nog vast met haar lichaam verbonden is, kan dat niet inzien en begrijpen.

[12] Ik weet echter niet alleen wat in jullie boeken geschreven staat, maar ik ken ook de oude geschriften van de Egyptenaren, de Parzen, de Geberen, de Indiërs, Chinezen en de geschriften van de oude Meduhed bij de Ihyponezen*. (*Ihyponezen:Japanners.) Kortom, wat er op deze aarde van de noordpool tot de zuidpool te vinden is, is mij even goed bekend als aan jullie je vissershut thuis in de buurt van de stad Kafarnaüm, waar de Heer al zoveel tekenen verricht heeft, -en waar toch heel weinigen in Hem geloven, omdat het blinde handelaars, makelaars en geldwoekeraars zijn. Wat deze aarde draagt en bevat, is mij dus welbekend; maar verder dan de aarde zie ik nog weinig.

[13] Ik kan wel de vaste­ en de dwaalsterren van elkaar onderscheiden, en ik kan de loop en de stand van de laatste berekenen, omdat ik al in mijn vroege jeugd de landmeetkunst van het oude Egypte meester was; ik heb in mijzelf ook een vermoeden, dat de dwaalsterren werelden zijn die op deze aarde lijken; maar ik kon tot nu toe nog niet in mijn geest tot hen doordringen. Maar de Heer zal mij hier ook die gave nog geven, wat mij overgelukkig zal maken.

[14] Jullie hebben daarover van de Heer door Zijn woord al de hoogste en werkelijk volmaaktste uitleg en leringen gekregen. Dat is mij ook bekend en daarom ontbreekt er ook niets aan mijn kennis van de sterren­hemel in deze nieuwe tijd; maar ik zou dat alles ook in mijn geest als met eigen ogen net zo willen zien, als ik de hele aarde kan zien. Dat zal mij en ook mijn zes metgezellen hier ten deel vallen. Dan, dan, vriend, zal ik pas helemaal volkomen zijn; want pas dan zal ik de eeuwige grootheid van de Heer steeds beter gaan begrijpen.’

 

160 Geloven en schouwen

De geestelijke ontwikkelingsgang van de man uit Opper-Egypte

 

[1] Petrus zei: 'Ja, vriend, als je weet wat wij weten, wat wil je dan nog meer? Is dan 'vast en onwrikbaar geloven' niet hetzelfde als 'schouwen in de geest'?'

[2] De man uit Opper-Egypte zei: 'Daarmee heb je ten dele wel gelijk, maar toch niet helemaal! Het vaste en onwrikbare geloof van de ziel wekt in de mens wel een volledig streven en een hoopvol vertrouwen, dat hij hetgeen hij gelooft ook eens werkelijk kan en zal schouwen; als het geloof in kracht en vastheid toeneemt, groeit echter ook de begeerte en het verlangen om het geloofde ook eenmaal in zijn volheid te schouwen en er daardoor ten volle deel aan te hebben. En kijk, vriend, zo staat het geestelijk schouwen welonbeschrijflijk veel hoger dan het pure geloof; want het geestelijk waarnemen is immers de eeuwige kroon van het geloof!’

[3] Petrus zei: 'Ja, daar heb je wel helemaal gelijk in; maar de Heer is nu eenmaal niet erg vrijgevig met de gave van het schouwen. Zo nu en dan heeft Hij ons enkele ogenblikken het geestelijk zien toegestaan; maar van een blijven van dit zaligmakende vermogen van de ziel was tot nu toe nog geen sprake.'

[4] De man uit Opper-Egypte zei: 'Wel, dat bedoel ik ook! Hij heeft het jullie echter al meermalen beloofd. Dat vermogen zullen jullie ook pas krijgen, wanneer je in de geest volkomen uit Hem wordt wedergeboren. En dan moeten we als mensen, die nog in het vlees zijn, ook niet denken dat we niets anders te doen hebben dan alleen maar de wonderen van Zijn oneindige scheppingen te aanschouwen; want we hebben hier op deze aarde uit liefde tot Hem en uit liefde tot de naaste nog heel wat plichten te vervullen, en dat betekent niet alleen schouwen. Maar de mens moet zich ook zo nu en dan een sabbatsrust gunnen, en dan kan en moet hij schouwen, of zich althans oefenen in het innerlijk geestelijk waarnemen. Het blijvende volledige schouwen krijgt de mens pas na het afleggen van het lichaam. - Denk je ook niet?'

[5] Petrus zei: 'Nu zeker, maar ik vraag me verwonderd af, hoe jij in jullie wildernis tot die innerlijke, ware levenswijsheid bent gekomen! Wie was je leraar?'

[6] De man uit Opper-Egypte zei: 'Merendeels ikzelf door mijn rusteloze zoeken en onderzoeken! Maar mijn vader was landmeter in Memphis, Thebe en Diathira, en die kunst heb ik van hem geleerd. Toen ik die kunst volledig onder de knie had, begon hij mij in de grote, verborgen geheimen van de tempel in Ja bu sim bil in te wijden; maar hij stierf nog voor ik in alles was ingewijd.

[7] Zijn dood was voor mij een verlies van duizend levens. Ik trok daarom met mijn metgezellen zo ver als maar mogelijk was Nijl opwaarts. Daar vonden wij grotten, die ons voldoende beschutting gaven tegen de gloeiende zonnestralen. De grotten lagen dicht bij de Nijl, die met duizend watervallen tussen de machtige rotswanden doorkronkelt. Verder dan tot daar kon je langs de rivier niet meer gaan, tenzij wij veel verder naar beneden naar rechts zouden zijn afgebogen de grote woestijn in en dan de weg van de Nubiërs hadden gevolgd; maar zonder water zouden wij daar, samen met de geiten die we hadden meegenomen, al gauw versmacht zijn. Kortom, bij de grotten vonden we nog een laatste plaatsje waar wat gras groeide en onze dieren voldoende voedsel vonden. En zo besloten wij om daar met onze kleine gezinnen te blijven.

[8] Toen ik de eerste nacht, mij in de bescherming van de grote God aanbevelend, in de grot overnachtte, verscheen in mijn droom mijn gestorven vader, en leerde mij wat ik moest doen, en hoe ik mij moest gedragen om daar verder te kunnen leven. Hij vertelde mij ook, dat er in die omgeving veel roofdieren, leeuwen, panters en zelfs reusachtig grote arenden waren, en hij leerde mij hoe ik ongewapend, alleen door het vaste vertrouwen op de grote God en door een vaste, volledig onverschrokken wil, heer over al die dieren kon worden.

[9] Toen ik 's morgens ontwaakte en uit de grot naar buiten stapte, kwam er ook al een geweldige leeuw heel behaaglijk naar de grot toe, die vermoedelijk zijn woning was. Toen hij mij zag stond hij stil en begon geweldig met zijn staart te slaan. Ik kwam hem met mijn onverschrokken, vaste wil tegemoet en beval hem, terwijl ik hem vast aankeek, om deze omgeving voor altijd te verlaten. En zie, de leeuw keerde zich om en verdween ergens in de woestijn! Datzelfde gebeurde al gauw daarna met twee panters, en op dezelfde dag met een reuzenarend die een oogje op onze grazende geiten had.

[10] Ik had me er dus reeds op die eerste dag van overtuigd, wat een mens, in waarachtig vertrouwen op de enig ware, grote God en door zijn onverschrokken vaste wil, allemaal kan doen. Ik ging 's avonds voor de grot staan, vertrouwde alles toe aan de bescherming van de almachtige grote God en beval de hele natuur, ons met rust te laten. Dat gebeurde dan ook.'

 

161 De innerlijke openbaring van de man uit Opper-Egypte

 

[1] (De man uit Opper-Egypte): "s Nachts kwam mijn vader opnieuw bij mij en zei dat ik goed gehandeld had, maar maakte mij tegelijkertijd met de wil van God bekend, en raadde mij dringend aan, die strikt op te volgen en tot mijn wil te maken; daardoor zou ik dan volledig zeggenschap hebben over de natuur en haar elementen, zoals ook de eerste mensen dat hadden, toen de aarde nog veel gevaarlijker was.

[2] Toen wij 's morgens weer ontwaakten, vertelde ik iedereen mijn droom en spoorde allen dringend aan, de grote God ernstig te danken voor Zijn bescherming, maar Hem ook vurig te smeken om deze nooit aan ons te onttrekken. Dat deden wij en daarop maakte ik allen bekend met Gods wil, die mij in mijn droom door de geest van mijn vader onthuld was, en ik spoorde allen aan, deze met de grootste liefde, achting en dankbaarheid voor God heel precies op te volgen.

[3] Allen beloofden mij dat, en kijk, toen werd het plotseling heel licht in onze grot, die zelfs overdag erg donker was, en wij zagen daarin nog meer gangen, die wij moedig onderzochten en waarbij wij nog andere grotten vonden, die verder stroomopwaarts meer of minder gemakkelijke uitgan­gen hadden! En zo vonden wij een aantal goede woningen, die later door mijn metgezellen bewoond werden. In deze grotten vonden wij ook enkele zuivere naftabronnen. Wij schepten de olie in de lampen die we meegebracht hadden, waarmee we toen onze natuurlijke woningen heel goed konden verlichten. Wij beseften allemaal, dat deze vondst een heel bijzondere genade van boven was, en dankten de grote God daar dan ook heel innig voor .

[4] Toen we Hem onze dank betuigd hadden, vernamen we een heldere stem, die in goed verstaanbare woorden als volgt tegen ons sprak: 'Doe allen Mijn wil die aan jullie geopenbaard is, dan zullen alle dieren van deze wildernis jullie volgens je wil dienen! Maar jullie mogen alleen maar van hen verlangen wat jullie als voedsel voor je lichaam nodig hebben; daarom moeten jullie voor jezelf ook geen voorraad aanleggen!

[5] In de middelste grot zul je een grote hoeveelheid zout vinden; gebruik dit om de vissen te zouten die de arenden voor jullie uit de Nijl zullen halen! Leg deze op stenen platen die sterk door de zon verhit zijn en eet ze dan! Bij de uitgang van de eerste grot bevindt zich onder een grijswitte steen een bron die fris water geeft; sla de vrij zachte steen stuk, dan zullen jullie meteen een behoorlijke hoeveelheid goed drinkwater krijgen! Ach­tervolg geen leeuwen en panters of andere dieren uit deze streek, dan zullen zij jullie dienen, wanneer je hun dienst nodig hebt!'

[6] Toen verstomde de stem; wij dankten God nogmaals voor de openba­ring, en beseften daardoor ook dat het werkelijk Gods wil was dat wij deze streek als woonplaats gekozen hadden.

[7] Dit alles had een geweldige invloed op mijn hart en gemoed, omdat alles wat mij geopenbaard was metterdaad bevestigd werd. Daarop begon ik verder te zoeken, kreeg een innerlijk woord en handelde volgens hetgeen ik in mijzelf gehoord had. Het meeste lukte mij, alleen wanneer zo nu en dan enige twijfel over het welslagen in mij opkwam, lukte het niet, en ik moest mij dan volledig ontdoen van de geringste twijfel, waarna mij dan alles dermate lukte, dat ik verder aan geen twijfel meer kon denken, en ik ontwaarde binnen enkele jaren datgene in mij wat de geest van Henoch voorheen tegen de Farizeeën gezegd heeft. Want waarheen ik mij in gedachten ook maar verplaatste op de hele aarde, daar was ik dan al meteen aanwezig met mijn ogen, oren, mond, neus, handen en voeten.

[8] Mijn metgezellen - op één na - hebben het weliswaar nog niet zo ver gebracht; maar zij zijn allen heel goed op weg, en ik heb hen dan ook mee hierheen genomen, opdat zij hier het allerhoogste zullen horen, en de grote God, naar wie ik hen in de geest geleid heb, hier in de persoon van een aan ons gelijk mens kunnen zien en horen. Zij zijn daarom ook nu, net als ik, vol van de grootste vreugde en het hoogste geluk. -En nu weetje dus door mijn heel korte beschrijving, hoe ik en ook mijn metgezellen tot onze innerlijke levensvervolmaking gekomen zijn.

[9] Jullie hebben het hier echter, als ware kinderen van de Heer, gemak­kelijker; maar wij zijn vreemdelingen, en moeten meer doen om door God de Heer ook als kind aangenomen te worden. - Ben je met mijn beschrijving tevreden?'

[10] Petrus zei: 'Meer dan tevreden, en het verheugt me,dat de Heer Zich ook in verre landen aan die mensen openbaart die Hem oprecht zoeken, Hem liefhebben en zich geheel aan Hem toevertrouwen.

[11] Maar daar komt Hij al de hut uit, om vanwege de beide bekeerde Farizeeën een teken te doen. Laten we daarom nu weer geheel hart, oog en oor zijn!'

[12] Toen ging Ik naar Petrus en zei: 'Wel, Simon Juda, hoe hebben jullie bij deze vreemdelingen Mijn opdracht vervuld?'

[13] Petrus zei: 'Heer, U heeft wel geweten dat deze vreemdelingen ons, en niet omgekeerd, Uw evangelie zouden prediken, en U heeft ons naar hen toegezonden, opdat zij ons zouden vertellen wat ons helaas nog ontbrak, omdat wij reeds het een en ander van Uw lessen en daden vergeten waren. Wij danken U, o Heer, daar ook voor; want wij hebben van deze vrienden nu echt veel opgestoken!’

[14] Ik zei: 'Dan is het zo ook goed, en daarom zullen we nu nog een teken ter bekrachtiging van het geloof van deze vier tempeldienaren doen. Ga hun zeggen, dat ze hierheen komen!’

 

162 Abraham verschijnt aan de tempeldienaren

 

[1] Petrus bracht Mijn opdracht aan de tempeldienaren over, die daarop snel naar Mij toekwamen en zeiden: 'Heer, u heeft ons reeds de grootste bewijzen geleverd, zodat we nu niet de minste twijfel meer hebben over wat en wie u bent, en wij verlangen daarom geen teken meer van U; maar als u er toch een wilt doen, dan zullen wij u zeker uit de diepste grond van ons hart dankbaar zijn!'

[2] Ik zei: 'Jullie zien nu wel min of meer in dat Ik de beloofde Messias ben, en dat er na Mij geen andere meer zal komen; maar jullie zien nog niet in, dat de Messias niemand anders is dan dezelfde Jehova die op de berg Sinaï aan Mozes de wetten gaf, en daarom op de laatste feestdag in de tempel terecht van Zichzelf kon zeggen: 'Eerder dan Abraham was Ik!', waarvoor jullie Mij dan ook wilden stenigen. Opdat jullie dat zullen inzien, ervaren en daarna ook vast geloven, zal Ik voor jullie een bijzonder teken doen. Let dus allemaal goed op wat er gaat gebeuren!

[3] Omdat Ik ook Heer van de geestenwereld ben, wil Ik nu dat Mijn Abraham hier verschijnt, en tegenover jullie van Mij getuigt; als hij er is, kunnen jullie zelf met hem spreken!'

[4] Daarop daalde een lichte wolk op de heuvel neer, en uit de wolk trad Abraham tevoorschijn, boog diep voor Mij en zei: 'Hoe buitengewoon en hoe lang heb ik mij al verheugd op de dag van Uw verschijnen en mijn vreugde overschrijdt nu alle grenzen omdat ik Uw dag op aarde heb gezien! Maar hoe zeer ik mij ook over U verheug, o Heer Jehova Zebaoth, zo weinig reden heb ik om mij over mijn nakomelingen te verheugen! Waarlijk, de nakomelingen van Hagar zijn in hun handelwijze veel beter dan de nakomelingen van Sara!

[5] O Heer, Uw liefde voor dit ontaarde geslacht en Uw geduld daarmee, overschrijdt alle grenzen van Uw oneindige scheppingen!

[6] Toen ik U eertijds vroeg om de tien steden met Sodom en Gomorra nog te sparen terwille van de enkele rechtvaardigen, luidde Uw antwoord bitter: U zou hen wel willen sparen als er zich slechts tien, en tenslotte slechts twee of drie, volkomen rechtvaardigen bevonden. Omdat ook die er niet waren, op Lot na, spaarde U de tien steden niet, redde alleen Lot en al het andere werd door vuur vernietigd.

[7] Als ik nu deze nakomelingen van mij zie, d.an is er op het drievoudige aantal van de toenmalige inwoners van de hen steden nauwelijks één rechtvaardige, en U, o Heer, spaart nog dit geslacht van hoereerders en echtbrekers! Voor Uw onbegrensde liefde en grote geduld vervolgen de ellendigen U en zijn bezield door het kwade waandenkbeeld om U zelfs te doden.

[8] O Heer, laat Uw te grote geduld toch eens varen! O Heer, ik wachtte lang op Izaak; alleen Uw kracht verwekte hem in het lichaam van Sara. Toen hij al een flinke jongen was geworden, verlangde U, om mijn geloof en gehoorzaamheid te testen, dat ik hem aan U zou offeren. Ik onderwierp mij aan Uw wil; maar Uzelf hield mij tegen om het opgedragen werk geheel ten uitvoer te brengen, bezorgde mij een geitenbok, die ik in Izaaks plaats moest offeren, en gaf mij Izaak terug. O, wat deed dat mijn hart goed!

[9] Maar het zou beter geweest zijn dat ik in plaats van de bok toch Izaak geofferd had, zodat er uit hem geen geslacht was voortgekomen, dat reeds aan de voet van de Sinaï in Uw heilige aanwezigheid een gouden kalf begon te aanbidden, en dat nu slechter is geworden dan de meest duistere heidenen en andere kinderen van de wereld, die door de slang verwekt zijn door de grote hoererij van Babel. O Heer, strek eenmaal Uw rechterhand uit en verdelg Uw vijanden!'

[10] Deze woorden sprak de geest van Abraham met zeer ernstige stem en grote nadruk.

[11] Maar Ik zei tegen hem: 'Je weet dat Ik de mensen voortaan niet meer door Mijn ijver, maar alleen door zichzelf wil laten richten, terwille van de enkele rechtvaardigen die nog niet voor de mammon van deze wereld hun knieën hebben gebogen. Daarom laten wij de wereld, die uit vrije wil stom en blind is, nu haar eigen weg gaan en het gericht voltrekken, dat zij zelf heeft veroorzaakt en dat tot haar ondergang leidt.

[12] Maar Mijn ware kinderen wil Ikzelf langs de wegen van het licht en de paden van het leven leiden. Wat te redden is, zal nu ook gered worden; wie zich echter niet wil laten redden en niet vrij wil worden van het zelfveroorzaakte gericht en de dood, zal ook oogsten wat hij wil!

[13] Wil iemand de vrijheid en daarmee het eeuwige leven, dan zal hij dat ook vinden; wil iemand echter het gericht en de dood, dan zal ook dat zijn deel zijn! Want van nu af aan zal geen jood meer kunnen zeggen: 'Ik zou ook wel de wegen van het licht zijn gegaan als ik daar iets over had geweten! '­ Ik heb overal Zelf geleerd en gewerkt, en vandaag nog zal Ik zeventig leerlingen uitzenden, die Mijn leer naar alle einden van het gehele oude joodse rijk zullen uitdragen en verkondigen aan heidenen en joden, en binnen een jaar zullen in Mijn naam Mijn oudste en eerste leerlingen dit evangelie in de hele wereld uitdragen. Heil aan ieder die het zal aannemen en zijn leven daarnaar zal richten!'

[14] Hierop boog de geest van Abraham weer diep voor Mij, dankte Mij en verdween.

[15] Toen zeiden de beide Farizeeën: 'Heer, heer en meester van eeuwigheid, dat was een groot teken; ons dunkt: als ook de andere Farizeeën dat gezien zouden hebben, zouden ze zeker ook gelovig worden, evenals wij. Waarom verricht U toch voor hen niet zo'n teken?'

[16] Ik zei: 'Omdat juist Ik het allerbeste weet wat zij van zo'n teken zouden zeggen! Jullie vieren zijn nu wel de laatsten die uit de tempel nog te redden waren; met alle anderen wordt het niets meer! Ondanks dat zal Ik echter nog meermalen in de tempel onderrichten en ook tekenen doen; jullie kunnen je er dan zelf van overtuigen wat voor indruk dat op de tempeldienaren zal maken. Ja, er zullen nog veel mensen in Mij gaan geloven, maar deze hoge heren van de tempel zullen dat in deze wereld nooit!'

 

163 Mozes en Elia vermanen de pasbekeerde Farizeeën

 

[1] (De Heer): 'Let echter nu nog verder op! Om jullie volledig gerust te stellen, zullen er nog meer getuigen van gene zijde komen, en jullie vertellen dat Ik in de eerste plaats de beloofde Messias voor de joden ben en door hen ook voor alle mensen van deze aarde! Kies nu maar zelf, wie je zien en spreken wilt!’

[2] De beiden zeiden: 'Heer, nu U dat eenmaal zo wilt, laat ons dan Mozes en Elia zien; want die twee waren beslist wel Uw grootste profeten!’

[3] Ik zei: 'Zeker! Omdat jullie hen gekozen hebben, wil Ik ook dat zij komen!’

[4] Toen Ik dat gezegd had, leek het alsof er een bliksem uit de heldere hemel insloeg, en de beide getuigen stonden met ernstige gezichten voor de Farizeeën, bogen diep voor Mij en Mozes wees met zijn rechterhand en met vurige blikken naar Elia en zei met donderende stem: 'Kennen jullie hem?'

[5] Toen schrokken de beide Farizeeën ontzettend en konden Mozes van angst geen antwoord geven; want zij herkenden in Elia maar al te snel Johannes de doper, aan wiens gevangenneming en onthoofding zij zelf het meest hadden bijgedragen.

[6] Maar Elia zei: 'Nu de scherpe bijl aan jullie wortel is gelegd, zien jullie pas dat het gericht voor de deur staat. Het was voor jullie de hoogste tijd om je te bekeren, en omdat de Heer, de Almachtige, jullie Zelf genadig was, vergeef ook ik jullie de aan mij begane misdaad. Maar duizendvoudig wee voor degenen die hun kwade handen ook aan het lichaam van de Heer zullen slaan! Het gericht en de vloek staan al op hun voorhoofd geschreven.’

[7] Toen vatte de ene Farizeeër iets meer moed en zei met bevende stem: 'O grote profeet, wie had ooit vermoed dat in u de geest van Elia verborgen was?!'

[8] Elia zei: 'Staat er niet geschreven dat Elia eerst zou komen om de weg des Heren te bereiden? Hebben jullie niet gelezen: 'Zie, een stem van de roepende in de woestijn -bereid de weg voor de Heer! - Zie! - Ik zend Mijn engel voor U uit om Uw voetstappen te effenen!'

[9] Als jullie dat wisten, waarom geloofden jullie dan niet? Waarom vervolgden jullie mij, en waarom vervolgden jullie tot nu toe ook de Heer?'

[10] De Farizeeër zei vol angst: 'O, grote profeet, heb geduld met onze grote blindheid; want alleen die is de hoofdschuldige van al het kwaad dat door en via ons begaan is!’

[11] Elia zei: 'Wat de Heer jullie vergeven heeft, zal jullie ook door ons vergeven worden! Maar pas er wel voor op dat jullie niet opnieuw door een nieuwe verzoeking verblind worden; want uit een nieuwe afgrond zouden jullie moeilijk ooit weer naar het licht kunnen komen!'

[12] Daarop verdwenen de beide profeten, en de Farizeeën wendden zich smekend tot Mij om niet weer zo'n teken te doen; want dit had hen reeds een te grote angst en vrees aangejaagd.

[13] Ik zei: 'Als dit jullie al zo'n grote angst en vrees heeft aangejaagd, hoe zouden jullie het dan vinden als Ik jullie al diegenen voor zou stellen die door jullie grote wraak­ en vervolgingszucht op de meest ellendige wijze uit deze wereld zijn geholpen?'

[14] De Farizeeën zeiden: 'O Heer en Meester, doe ons dat alstublieft niet aan; want dat zou onze dood zijn!'

[15] Ik zei: 'Dat zeker niet, zolang Ik terwille van jullie geloof bij jullie ben; bedenk echter dat jullie toch nog eens met al die zielen in het grote hiernamaals samen zullen komen! Wat zullen jullie hun antwoorden, als zij voor Gods troon met onbeperkte macht rekenschap van jullie eisen?'

[16] De Farizeeën zeiden: 'O Heer en Meester van eeuwigheid, we willen toch immers in deze wereld nog alles doen wat U ons ook maar zult opdragen; maar laat ons dan aan gene zijde niet zo ter verantwoording roepen, - want dan zouden wij geen enkel weerwoord hebben! Geef ons echter in Uw goedheid en ontferming raad over wat wij nog moeten doen om later in het hiernamaals gevrijwaard te worden van die angst en die ontzettend pijnlijke kwelling!'

[17] Ik zei: 'Wat jullie moeten doen, heb Ik jullie al gezegd, en jullie zullen daardoor tot het licht en het leven komen; maar Ik zeg jullie ook, dat het goed voor jullie is om je geweten nauwkeurig te onderzoeken en zo de omvang van alle zonden en ondeugden die je begaan hebt, te doorgronden.

[18] Als jullie dat gedaan hebben, hebben jullie ten eerste je zonden beleden, en zullen jullie er dan ook een terechte afschuw van krijgen en er in je hart waarachtig berouw over hebben; dan zal het jullie niet moeilijk vallen om doeltreffend het vaste besluit te nemen geen zonde meer te begaan, en zul je steeds sterker de wens in je voelen, om iedere schade die je iemand ooit hebt toegebracht met al je kracht weer goed te maken.Jullie zullen daartoe wel niet volledig in staat zijn, vooral niet bij hen die zich al in het hiernamaals bevinden; maar dan zal Ik jullie vaste wil aannemen voor de daad en voor jullie alles goedmaken wat je aan kwaad hebt aangericht.

[19]Je moet dat wel zeer ernstig ter harte nemen, anders kan jullie gebeuren wat de profeet Elia tegen je heeft gezegd; want jullie zullen nog heel wat verzoekingen te doorstaan hebben! Een oud lichaam legt zijn gewoonten niet zo gemakkelijk af als iemand zich dat bij zijn eerste goede voornemen voorstelt. Jullie zullen weliswaar met Mij meegaan; maar aan Mijn zijde, zolang Ik nog op deze aarde zal rondtrekken, zul je evenals Mijn andere leerlingen nog in heel veel verzoekingen komen, en dan zal ook wel blijken hoe zwak jullie vlees nog is, ook al is de geest in jullie reeds tamelijk sterk geworden. Daarom is het nu juist zo noodzakelijk alles in het werk te stellen om je ziel uit de oude gevangenschap van je lichaam te bevrijden, en dat kan alleen maar als jullie doen wat Ik je heb aangeraden; want de zonde verlaat de ziel in die mate waarin de ziel de zonde als zonde erkent, er berouw over heeft, ze verafschuwt en verder niet meer begaat. - Hebben jullie dat goed begrepen?'

 

164 Een snelheidswonder van Rafaël

 

[1] De Farizeeën zeiden: 'Wij danken U, o Heer, voor deze bijzonder zuivere, ware les; hij is ons liever dan de vreselijke tekenen die ons gemoed met te grote angst vervullen. Wij zullen Uw heilige raad opvolgen, zover onze kracht reikt. Maar omdat de dag vanaf nu nog maar enkele uren zal duren, zullen wij ons nu naar de stad begeven en vandaag nog orde op zaken stellen wat onze schatten en onze families betreft, zodat we morgen op de sabbat reeds bij U kunnen zijn.’

[2] Ik zei: ' Als dat jullie volkomen ernst is, blijf dan maar hier, dan zal het nog heel anders geregeld worden! Ik zal Mijn jeugdig uitziende dienaar opdracht geven om alles voor jullie te regelen en jullie families naar Bethanië naar het huis van Lazarus te brengen en al jullie schatten hierheen; hij zal dat heel snel uitstekend in orde brengen. - Zijn jullie het daar mee eens?'

[3] De Farizeeën zeiden: 'Ja, Heer, als dat mogelijk is, dan zou ons dat wel heel goed uitkomen!’

[4] Ik zei: 'Bij God zijn alle dingen mogelijk! En waartoe Mijn dienaar in staat is, heeft hij jullie al eerder laten zien. Maar ga zelf met hem praten!’

[5] De Farizeeën zeiden: 'O Heer en Meester, spreekt U liever met hem, dan zal alles veel beter geregeld zijn dan wanneer wij hem mogelijkerwijs een onhandige, onverstandige raad zouden geven!'

[6] Ik zei: 'Nu goed dan, omdat je dat in je hart inziet en wenst, zal Ik dat ook doen.’

[7] Ik riep nu Rafaël en gaf hem innerlijk een aanwijzing alles uit te voeren.

[8] Rafaël vroeg aan de Farizeeën binnen welke tijd zij het gedaan wilden hebben.

[9] En de Farizeeën zeiden: 'O beste dienaar van Jehova, dat laten we helemaal aan jou over! Als het echter voor vanavond zou kunnen gebeuren, zou dat ons natuurlijk erg goed uitkomen; want morgen is het sabbat, waarop men niets kan en mag regelen.’

[10] Rafaël zei: 'Wat zouden jullie er van zeggen als ik jullie zaak nu al nauwgezet geregeld had?'

[11] De Farizeeën zeiden: 'Hoe zou dat kunnen? Je bent immers geen moment afwezig geweest! En hoe zouden onze families nu al in Bethanië kunnen zijn? Ze hebben meer dan een uur nodig om door de grote stad te lopen en vanaf de stad neemt de weg voor mensen die geen sterke benen hebben ook ruim twee uur in beslag, volgens Romeinse tijd! Zoiets kan dus wel als zuiver onmogelijk beschouwd worden!'

[12] Rafaël zei: 'Ik heb echter al een paar uur geleden geweten dat dit zou gebeuren, en ik heb jullie families reeds met juiste aanwijzingen geleid, en zij bevinden zich nu al ongeveer een halfuur gezond en wel in Bethanië; jullie schatten bevinden zich reeds in handen van hen die jullie zelf op aanraden van de Heer daarvoor aangewezen hebben, en zodoende is alles al geregeld.

[13] Om je daar zelf echter voor een deel van te overtuigen, kun je met mij naar de hut gaan en kun je het gedeelte in ogenschouw nemen waar Nikodemus voor gaat zorgen!’

[14] Daarop gingen de beide Farizeeën en de twee levieten met Rafaël naar de hut en vonden de hun welbekende schatten in goede orde op een daar aanwezige tafel.

[15] Toen zij dat zagen, sloegen zij hun handen van verbazing ineen en zeiden (de Farizeeën en Levieten): 'Ja, ja, hier heerst Gods kracht! Dat zijn dingen die geen mens kan doen! Maar, aanvallige dienaar van de enige ware, almachtige God, zeg ons eens op welke manier jou dat mogelijk was?'

[16] Rafaël zei: 'Op precies dezelfde manier als ik jullie al eerder heel duidelijk en goed heb laten zien! Want mijn gedachte, verenigd met mijn wil, die weer helemaal Gods wil is, is gelijk te stellen met mijzelf; ik kan daardoor overal werkend aanwezig zijn. Wie dat kan, is god gelijkend volmaakt in zijn innerlijke leven.

[17] Zo is God ook, persoonlijk als wezen in persoon slechts Eén, nu hier in de persoon van de Heer volkomen aanwezig, en bevindt Zich verder nergens in de hele oneindigheid. Maar Hij is door Zijn wil en door Zijn kristalheldere gedachten toch in de hele oneindigheid volledig werkzaam vertegenwoordigd. Als dat niet zo was, was er geen aarde, geen maan, geen zon en waren er geen sterren en dus ook geen andere schepselen daarop en daarin. Want alle hemellichamen en hun schepselen zijn van de alfa tot de omega Zijn door Zijn wil vast en onveranderlijk vastgehouden gedach­ten en ideeën, die hij in de mens tot zelfstandige wezens omvormt, en wel zo, dat zij in alles volledig aan Hem gelijk zullen zijn, -wat natuurlijk een werk van Zijn liefde en Zijn eeuwige wijsheid is. Nu heb ik jullie verteld hoe de zaken staan, en gaan we hier weg!'

[18] Daarop kwamen alle vijf weer naar beneden, en een Farizeeër ging naar Nikodemus en deelde hem mee wat er zich in de hut bevond.

[19] Maar Nikodemus antwoordde hem: 'Vriend, ik heb het al gehoord, en volgens de raad van de Heer zal alles zeker op de beste manier gebeuren! Maar laten we nu allemaal weer rustig zijn; want de Heer gaat nogmaals iets doen wat Hem binnen Zijn orde voor vandaag noodzakelijk schijnt!'

 

165 De Heer zendt de slavenhandelaren naar hun eigen land terug

 

[1] Nadat Nikodemus dit gezegd had werd het rustig en Ik riep de slavenhandelaar Hibram en zijn metgezellen bij Mij en zei tegen hen: 'Jullie hebben in deze paar dagen veel gehoord, gezien en meegemaakt. Jullie weten nu evenals Mijn leerlingen, wat ieder mens moet doen om het eeuwige leven van zijn ziel te bereiken. Als jullie op die wijze zullen handelen en leven, zullen ook jullie dat, wat Ik iedereen beloofd heb die volgens Mijn leer zal leven en handelen, beslist bereiken.

[2] Maar ook jullie hebben thuis nog veel goed te maken wat jullie als duistere heidenen misdaan hebben; maak dus, als dat maar even mogelijk is, alles wat jullie je medemensen aan onrecht hebben aangedaan weer

goed, dan zullen jullie reeds daarvoor van Mij een ware genade voor het leven kunnen verwachten! Probeer ook Mijn leer aan de andere mensen bij te brengen, en zorg ervoor dat deze ook metterdaad praktisch uitgeoe­fend wordt! Wend je oor en je hart af van jullie waarzeggers, en probeer ook de mensen in jullie land zover te krijgen dat zij zich naar jullie richten, en wees ware priesters voor je medemensen, dan zullen jullie reeds binnenkort een grote schat aan geestelijke gaven van Mij ontvangen!

[3] Vertel onderweg naar jullie vaderland niemand over Mij; want waar het nodig was, en waar Ik wist dat voor Mijn leer rijpe mensen woonden, ben Ik Zelf al met woorden en tekenen geweest, en meer hebben zij nu niet nodig; wanneer het echter tijd is, zal Ik Mijn geest over hen uitstorten, die hen dan in alle waarheid zal leiden. Kortom maak onderweg in ieder geval geen gewag en geen nodeloze ophef van Mij! Maar thuis kunnen jullie je volk goed onderrichten; spreek echter ook daar niet te veel over de tekenen, maar houd vooral alleen Mijn leer voor ogen! Want het heil voor de mensen ligt immers niet in de tekenen, die Ik heb gedaan maar in Mijn leer, en voornamelijk in het praktisch toepassen daarvan in het leven!

[4] Als jullie echter in Mijn naam onderricht geven, denk er dan van te voren niet te lang angstig over na watje zult gaan zeggen; als jullie in Mijn naam tot de mensen spreken, zal Mijn geest jullie de juiste woorden wel in je hart en je mond leggen! Dat geldt ook voor allen die ná jullie het volk in Mijn naam Mijn leer verkondigen.

[5] Bouw echter vooral geen tempel voor Mij, en maak ook niet net als de heidenen bepaalde dagen van het jaar tot bijzondere dagen, maar stel een wekelijkse dag vast die jullie het geschiktste lijkt om te onderrichten en laat de mensen in jullie huizen komen om hen te leren! Deel ook jullie brood met de armen en laat je daarvoor niet extra eren en eis van niemand loon of een offer; want voor niets hebben jullie het gekregen en ook voor niets zullen jullie het weer aan je medemensen uitdelen! Het loon daarvoor kunnen jullie in alles van Mij verwachten­

[6] Mocht er iemand komen die vermogend is en die je vrijwillig een dankoffer brengt, neem dat dan aan en geef het aan de armen! Degene echter die jullie in Mijn naam een offer heeft gebracht, zullen jullie daarvoor niet hoger achten dan je arme broeders, opdat hij niet ijdel wordt en zich boven zijn arme broeders verheft maar enkel groeit in de liefde tot hen, dan zal zijn offer door Mij aanvaard worden, en Mijn genade zal hij daarvoor als loon krijgen, en Mijn zegen zal zijn offer rijkelijk vergelden! Want wie jullie, Mijn nu in dienst genomen arbeiders, zó zal offeren, zal het Mij offeren en zijn loon zal niet achterwege blijven.

[7] Wanneer jullie het volk zo in Mijn naam onderwezen hebben, zal Ik een apostel naar jullie sturen, die zal dan de gelovigen in Mijn naam de handen opleggen en hen zo dopen in Mijn liefde, Mijn wijsheid en Mijn kracht; zij zullen daardoor de heilige geest uit God ontvangen en daardoor de volledige wedergeboorte van hun geest in hun ziel bereiken, en daardoor en daarmee ook het eeuwige leven en de kracht daarvan.

[8] Nu weten jullie heel in het kort wat jullie in het vervolg moeten doen en beslist ook zullen doen, en ontvang daarom Mijn zegen en vertrek vandaag nog naar jullie land; want morgen zouden jullie moeilijk verder komen omdat het een joodse sabbat is!

[9] Ga over de brede straat die naar Galilea voert, dan zullen jullie op ongeveer het derde uur van de nacht een klein plaatsje bereiken; blijf daar tot aan de ochtend, men zal jullie daar goed opnemen! Van daar af zal Ik jullie in je hart en in je gedachten leggen welke weg jullie verder moeten volgen om zonder enig ongemak in je land te komen. En nu kunnen jullie dus, onder Mijn zegen die jullie beschut en begeleidt, meteen op weggaan!'

[10] Daarop bedankte Hibram voor alles, beval zich in Mijn genade aan en verliet ons.

[11] Toen sprak Lazarus er zijn verbazing over uit dat deze slavenhande­laren geen afscheid hadden genomen van de jongeren die ze hier mee naartoe hadden gebracht.

[12] Ik zei: 'Dat wilde Ik niet, en daarvoor had Ik Mijn wijze reden. De jongeren vermaken zich heel best daar op de noordelijke helling van deze heuvel, en het zou onverstandig geweest zijn hen te storen. Deze mensen heb Ik dan ook in Mijn naam uitgezonden, en dat was goed; want zij zullen daar waar ze wonen een licht verspreiden.

[13] Maar laat nu nogmaals wat brood en wijn hierheen brengen, dan zal Ik nog anderen uitkiezen, hen sterken en uitzenden in de wereld! Doe daarom wat Ik wens!’

 

166 Het uitzenden van de zeventig arbeiders als boden van de Heiland

Ev. Lucas, hfdst. l0

 

[1] Nikodemus riep meteen zijn aanwezige dienaren en zond hen naar beneden om voldoende brood en wijn te brengen. Zij gingen zo snel mogelijk naar beneden en brachten voldoende brood en wijn, zoals hun opgedragen was.

[2] Toen daar op deze wijze voor gezorgd was, riep Ik de nog steeds aanwezige zeventig arbeiders bij Mij (Luc. 10,1) en zei tegen hen: 'Hier is brood en wijn! Neem, eet en drink en sterk je; want hierna zal Ik jullie voor Mij uitzenden naar steden, markten en dorpen om de mensen voor te bereiden op Mijn komst! Maar eerst moeten jullie eten en drinken; straks zullen we verder spreken over deze belangrijke zaak!'

[3] De geroepenen namen brood en wijn en sterkten zich.

[4] Toen zij daarmee klaar waren, dankten zij en één uit hun midden zei: 'Nu, Heer en Meester, zijn we gereed om van U de aanwijzingen te ontvangen die U ons genadig zult willen meedelen! Uw wil geschiede; deze alleen zal voortaan de enige kracht zijn van waaruit wij zullen handelen!'

[5] Ik zei: 'Wel goed dan! Kijk, de oogst is groot, het veld met rijpe vruchten strekt zich over de hele aarde uit; maar er zijn altijd nog maar weinig arbeiders! Vraag daarom aan de Heer van de oogst of Hij vele arbeiders in Zijn oogst wil uitzenden.' (Luc. 10,2)

[6] De spreker zei: 'Ja, Heer, daarom vragen wij U ook; want U alleen bent Heer van de oogst.’

[7] Ik zei: 'Ga dan twee aan twee naar alle plaatsen van het joodse land, en ook naar het land van de Samaritanen!

[8] Ik zend jullie als lammeren onder de wolven, die jullie echter niet hoeven te vrezen; want Mijn kracht zal jullie moed geven tegenover hen.

(Luc. 10,3) Draag daarom geen buidel, geen zakken, geen stokken, geen schoenen aan de voeten, en ook zullen jullie geen twee overkleden dragen! Wees ernstig en daarbij toch zachtmoedig! Groet ook niemand op straat­ verlang echter ook niet dat iemand jullie groet* (* heeft betrekking op het uitgebreide begroetingritueel dat in die tijd als eerbetoon vereist werd.); want jullie zijn immers allemaal gelijke kinderen van één en dezelfde Vader in de hemel! (Luc. 10,4) Slechts één is jullie Heer en Meester, maar jullie zijn allemaal broeders. Laat jullie groet de ware wederzijdse broeder­ en naastenliefde zijn; wat minder of meer is dan dat, is uit den boze! Men zal kunnen zien dat jullie waarlijk Mijn leerlingen zijn aan het feit dat jullie elkaar wederzijds liefhebt, zoals ook Ik jullie liefheb.

[9] Als jullie in een stad of dorp een huis binnengaan, zeg dan: 'Vrede zij in dit huis!'( Luc.10,5) Als zich daar een kind van de vrede bevindt, dan zal ook jullie vrede op hem rusten; waar het echter niet zo is, zal jullie vrede weer tot jullie terugkeren. (Luc. 10,6) Waar jullie vrede zullen vinden, in dat huis moetje blijven, en eet en drink zonder angst of gewetensbezwaren wat men jullie voor zal zetten! Want als jullie als arbeiders voor Gods rijk in een huis zijn, dan zijn jullie ook, net als iedere ijverige arbeider, jullie loon waard.

[10] Waar twee van jullie ergens in een huis zijn opgenomen, blijf dan ook in datzelfde huis en ga niet vanwege de verzorging van het ene huis naar het andere; want dat is niet passend, want je komt niet als één of andere arbeidsschuwe bedelaar in een plaats of in een huis, maar als een rijk begif­tigd overbrenger van Mijn woord en daardoor als de brenger van het ware rijk van God en Zijn eeuwige zegen. (Luc. 10,7)

[11] Zelfs als jullie in een stad komen waar merendeels heidenen wonen en men zou jullie daar in een heidens huis gastvrij opnemen, dan moet je daar ook blijven en eten wat men op tafel zet! Want wat de mond ingaat, verontreinigt de mens niet, maar wat de mond uitgaat dat verontreinigt de mens, -zoals Ik jullie al op de Olijfberg duidelijk heb laten zien waaruit dat bestaat, wat de mond uitgaat en de mensen verontreinigt. (Luc. 10,8)

[12] Als jullie echter in een stad of in een andere plaats komen waar jullie in geen enkel huis onderdak wordt gegeven, ga dan naar buiten in de vrije stegen en op de straten en zeg: 'Ook het stof dat zich in jullie stad aan onze voeten heeft gehecht, schudden wij op jullie terug! Maar weet wel dat door ons het rijk van God dicht bij jullie was!'(Luc. 10, 10-11)

[13] Ik zeg jullie echter, dat het op de dag die Ik jullie op de Olijfberg heb getoond, de stad Sodom draaglijker zal vergaan dan zo'n stad die jullie niet wil aannemen! Wee, Chorazin, wee Betsaïda! Als datgene wat er bij jullie is gebeurd in Tyrus en Sidon gebeurd was, dan zouden zij in zak en as boete hebben gedaan; daarom zal het Tyrus op de dag des oordeels draaglijker vergaan dan jullie! En jij, Kafarnaüm, tot in de hemel verheven, zult in de hel neergestoten worden!' (Luc. 10, 12-15)

[14] Toen zeiden sommige van mijn eerste leerlingen onder elkaar: 'Hoor toch eens hoe Hij nu weer ijvert tegen die steden die Hij reeds eenmaal in Kis bij Kisjonah ook al met zoveel vuur gedreigd heeft! Het is wel waar dat Hij daar, wat de hele plaats betreft, het minste geloof heeft gevonden; maar sommigen hebben hem toch aangenomen en als de ware Zoon van God en bemiddelaar van de joden wel erkend! Wijzelf horen toch ook bij Kafarnaüm! Het is toch merkwaardig wat hij op sommige dagen met Kafarnaüm heeft!’

[15] Ik zei tegen de leerlingen die zich zo verwonderden: 'Wat mokken jullie toch onder elkaar? Wat is Chorazin, wat Betsaïda, en wat Kafarnaüm? Dat zijn zij die Mijn leer niet willen aannemen, en ondanks alle tekenen niet geloven dat Ik de beloofde en nu in deze wereld gekomen Messias ben! Ik heb jullie toch ook al een keer voor Mij uitgezonden naar die steden en andere plaatsen, en hoe zijn jullie in die plaatsen opgenomen? Jullie hebben vuur uit de hemel over hen afgeroepen! Kunnen jullie je er dan nu over verbazen dat Ik bij deze gelegenheid, nu Ik ook weer leerlingen voor Mij uitzend in de wereld der gruwelen, juist dat gezegde weer herhaal, opdat ook zij zullen weten hoe zij zich tegenover zulke mensen moeten gedragen die Ik nu aanduid met de namen van die steden, waar het jullie helemaal niet goed vergaan is?!

[16] Daarom zeg Ik nu tegen jullie allen, en niet alleen tegen deze zeventig: Wie jullie hoort, hoort ook Mij; wie jullie veracht, veracht ook Mij. Wie Mij echter veracht, veracht zeker ook Hem die Mij in deze wereld gezonden heeft; want Ik en Hij zijn één.’

[17] Daarop strekte Ik Mijn handen uit over de zeventig en zei: 'Neem aan de macht van Mijn wil! Als jullie bij allerlei zieken en gebrekkigen zullen komen, leg hun dan de handen op in Mijn naam, dan zal het beter met hen gaan! Als jullie bij mensen komen die door duivels ( onreine geesten in het vlees) bezeten zijn, gebied deze dan ook in Mijn naam, dan zullen zij het lichaam van de geplaagden verlaten en daarheen gaan waarheen jullie willen dat ze gaan!

[18] Ik geef jullie ook macht over de kwade geesten in de lucht, over die in het water en over de boze geesten in de spelonken der aarde. Verder geef Ik jullie macht om op schorpioenen te treden en over slangen te gaan, en ook om iedere vijand van jullie te verdrijven, en niets zal in staat zijn jullie kwaad te doen.

[19] Wees ook niet bang 's nachts onderweg te zijn, en heb geen angst voor stormen, voor bliksem en donder; want ook daarover kunnen jullie gebieden, en het kwaadaardige gedierte van de bossen en de woestijnen zal voor jullie ogen vluchten. En zo toegerust kunnen jullie nu wel van hier weggaan, gekleed zoals je nu bent.

[20] Maar onthoud ook nog het volgende: Voor niets heb Ik jullie dit alles nu gegeven, evenzo moeten jullie het aan de mensen die waardig daarvoor zijn, weer uitdelen; maar aan menselijke zwijnen moet je deze parels niet toewerpen! En sta nu op en ga waarheen de geest jullie zal leiden!’

[21] Daarop dankten alle zeventig Mij voor die grote genadegaven en vertrokken twee aan twee in alle richtingen.

 

167 De taak van de zeventig uitgezondenen

 

[1] Toen de Farizeeën en ook de bekende joodse Grieken dat zagen, kwamen zij naar Mij toe en zeiden: 'Heer, wij geloven toch net zo vast in U als degenen die U nu uitgezonden hebt, en wij kennen Uw leer nu ook volkomen! Wilt U ons dan niet ook zo voor U in de wereld uitzenden?'

[2] Ik zei: 'Jullie komen ook nog wel aan de beurt; maar voor dit moment zijn deze zeventig voldoende. Als Ik verhoogd en opgevaren zal zijn, zullen ook jullie en nog vele anderen uitgezonden worden om alle mensen het evangelie van Gods rijk te verkondigen; blijf nu echter als getrouwe getuigen van Mijn woorden en daden bij Mij, want hier zijn jullie net zo nodig als de uitgezondenen nu elders.

[3] De nachtelijke tekenen van eergisternacht zijn in de verre omtrek door heel veel mensen gezien en zij zitten nog in grote angst omdat zij de betekenis van het machtige verschijnsel niet kennen. Als de uitgezondenen bij hen komen, zullen zij de bedroefden en bekommerden ware troost brengen. En kijk, dat is een belangrijke reden waarom Ik reeds vandaag de zeventig mannen heb uitgezonden! Begrijpen jullie nu de grote, wijze plannen van de Vader in de hemel?'

[4] Toen zij dat gehoord hadden, waren zij tevreden en vroegen daarna op de heuvel verder niets meer .

[5] Daarop kwam Lazarus naar Mij toe en vroeg Mij: 'O grote, meest geliefde Vriend, Meester en Heer van alle mensen, kijk, de zon zal al tamelijk snel ondergaan! Wilt U gedurende deze nacht hier blijven of gaat U toch weer terug naar mijn olijfberg? Mocht, wat mijn hartewens is, het laatste het geval zijn dan stuur ik direct iemand daarheen om mijn mensen te zeggen dat zij maatregelen voor ons treffen.'

[6] Ik zei: 'Wij zullen allen pas in de nacht, op jouw olijfberg terugkeren; want nu bij daglicht zou onze aankomst maar al te snel en gemakkelijk door de tempeldienaren ontdekt worden. Wat echter onze lichamelijke verzorging aangaat, zullen wij hier nog wel heel goed verzorgd worden; want onze vriend Nikodemus heeft immers ook een grote herberg en een groot woonhuis. Daarom zullen we pas tegen middernacht in alle stilte naar jouw olijfberg gaan, opdat niemand zich aan ons zal ergeren!'

[7] Met dit antwoord was Lazarus tevreden.

[8] Ik gaf Rafaël echter opdracht, nu voor onze jonge mensen te zorgen omdat ze al wat hongerig waren.

[9] Toen opperde Nikodemus, of het niet gemakkelijker was om hun in de herberg een behoorlijke maaltijd te geven.

[10] Ik zei: 'Laat maar; Mijn dienaar weet wel wat hij nu moet doen! Het zal allemaal heel goed gaan en zo zij het dan ook!’

 

168 Raadgevingen van de Heer voor de terugreis van Agricola

Geloof en vertrouwen versterken door oefening

Rijp zijn voor het ontvangen van genadegaven

 

[1] Toen kwam de Romein Agricola naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester, omdat iedereen hier nu weggaat, beginnen ook wij Romeinen er aan te denken hoe en wanneer wij de terugreis zullen aanvaarden! Omdat ik echter vooral in Uw tegenwoordigheid niets zonder Uw raad wil ondernemen en uitvoeren, vraag ik U ook in dit opzicht om Uw goddelijk wijze raad.'

[2] Ik zei: 'Voor jou, vriend, dringt de tijd nog niet, omdat je van de keizer immers de instructie hebt, dat je zonodig meer dan een halfjaar uit Rome kunt wegblijven! Er is nu echter hier in het joodse land, en ook in het hele aan jullie Romeinen toebehorende Azië, niets gaande wat van enig bijzonder belang is voor de regering, en omdat jij dus je terugreis kunt aanvaarden wanneer je maar wilt, denk Ik dat je, wanneer je dat bijvoor­beeld pas overmorgen doet, niets zult verliezen door nog langer bij Mij te blijven. Pas over een jaar zal je door de keizer een missie naar Brittannië worden opgedragen, bij welke gelegenheid je oudste zoon, die jouw naam draagt, je zal begeleiden en daar, voor langere tijd, een hoog ambt zal gaan bekleden. Ook al zou je nu een hele maand later naar Rome teruggaan, maakt dat niets uit; want je zult nog altijd vroeg genoeg thuis komen.

[3] Ik wil je echter ook nog raad geven over de manier waarop je met je grote schepen het veiligst naar huis kunt komen. Zie, al gauw zullen nu de dag­ en nachteveningsstormen beginnen op te treden die, omdat ze uit het westen komen, het de schepen die van het oosten naar het westen varen, erg moeilijk zullen maken! Daarom zul je in deze tijd over de grote Middellandse zee niet gemakkelijk vooruitkomen. Ga daarom via Klein­Azië over land naar huis terug en laatje schepen doorvaren tot aan de eerste zeeëngte. Tot daar zal Cyrenius wel zorgen voor een goede en veilige gelegenheid voor de reis. De zeeëngte kun je gemakkelijk en zonder enig gevaar per schip oversteken en van daar verder langs de oever van Griekenland Dalmatië bereiken. Van daaruit kun je het smalste deel van de Adriatische zee gemakkelijk per schip oversteken. Verder ken je zonder meer de veilige weg naar Rome. De schepen zul je pas een paar maanden later naar een haven ten zuiden van Rome kunnen laten brengen, wat echter ook nog vroeg genoeg zal zijn. Ik heb je dit nu alleen maar meegedeeld, opdat je ook in aards opzicht geen schade zult lijden.'

[4] Agricola zei: 'Heer, ik dank U v.oor deze goede raad voor mijn natuurlijk welzijn, die Ik. ook heel precies zal opvolgen! Maar ik kan bij deze gelegenheid toch met nalaten de opmerking te maken dat ik, ook ondanks de tegenwind, met het rotsvaste vertrouwen en geloof in Uw almachtige hulp wel over de Middellandse Zee de havens van Rome zou kunnen bereiken; want U, o Heer, zijn immers alle dingen mogelijk, daar ben ik volkomen van overtuigd! Waarom zou U dat niet mogelijk of althans niet naar de zin zijn? Ik zal echter toch Uw eerste raad nauwkeurig opvolgen en deze vraag heb ik alleen maar uit pure weetgierigheid gesteld.’

[5] Ik zei: 'Je had volkomen gelijk om Mij dat te vragen; want kijk, Ik heb je de eerste raad alleen maar gegeven om je gelegenheid te bieden jezelf te testen, hoe sterk je geloof en je vertrouwen in Mijn liefde, wijsheid, kracht en macht zijn!

[6] Als je geloof en je vertrouwen in Mij zo sterk zijn dat je in welk dreigend gevaar dan ook geen enkel ogenblik twijfelt, of Ik je misschien om de een of andere verborgen reden niet zou willen helpen, dan kun je het wel wagen op zee ook tegen de grootste stormen in te varen; want als je hen in Mijn naam zou gebieden om te gaan liggen, dan zouden zij ook ophouden op het moment waarop jij hun dat gebood. Maar, vriend, daarvoor is je geloof en je vertrouwen toch ondanks je goede wil nog wat te zwak!

[7] Je twijfelt er wel niet in het minst aan, dat Ik in staat ben dat allemaal te doen; maar je zou er aan twijfelen of Ik hetgeen waarom je Mij vraagt, ook wel altijd zal doen, en kijk ook deze in zekere zin bescheiden twijfel zou je, hoewel Ik je zou helpen als je het Mij zou vragen, steeds een grote vrees en angst aanjagen en daarom is het voor deze keer beter als je Mijn eerste raad opvolgt!

[8] Geloof en vertrouwen moeten eerst ook geoefend worden tot ze volledig geschikt zijn de eigen wil zo met de Mijne te verenigen, dat het verlangde zonder de geringste mislukking plaats moet vinden. Want alleen door het volle, levende geloof en dus ook door een volledig vertrouwen kan een mens zich in de geest en in Mijn naam overal geheel en al werkzaam naartoe verplaatsen, en moet er gebeuren wat hij wil.

[9] Je zult pas in de loop van de tijd die vastheid van geloof en vertrouwen krijgen die maakt datje wil zijn volle kracht krijgt; dan zul je de elementen in Mijn naam met goed gevolg kunnen gebieden. Je zult echter zelfs op de door Mij aangeraden terugreis ook nog wel enig gevaar lopen; maar dat zal je niet deren, omdat Ik je overal zal beschermen. Binnen een jaar echter, wanneer je naar Spanje, Gallië en Brittannië zult reizen, zul je al zo'n mate van geloof en wilskracht bezitten, dat geen vijand daar tegenop zal kunnen; maar nu bezit je die nog niet.'

[10] Toen zei Agricola weer: 'Heer en Meester, de zeventig arbeiders die U daarnet als leerlingen in de wereld zond, zijn stellig ook niet veel vaster in hun geloof en vertrouwen geweest dan ik en mijn metgezellen, en U heeft hun toch gaven gegeven die echt niets te wensen overlaten! De gaven die zij gekregen hebben zijn voor hun ambt weliswaar noodzakelijker dan voor ons; maar het noodzakelijke daarvan kan toch niet alleen de voor­waarde zijn om zulke wonderbaarlijke gaven te ontvangen! Ik dacht eigenlijk, volgens wat U gezegd heeft, datje daartoe in staat moet zijn door je geloof en vertrouwen. Of de zeventig mannen echter al volledig zover waren, is nu natuurlijk een heel andere vraag, die alleen door U geheel naar waarheid en deugdelijk beantwoord kan worden!'

[11] Ik zei: 'Deze zeventig waren daartoe al heel geschikt, omdat zij heel eenvoudige mensen zijn en reeds vanaf hun jeugd vast geloven en vertrou­wen. Zij vroegen bij de verschillende tekenen die in hun bijzijn gedaan werden, niet hoe een en ander mogelijk was, maar zij geloofden dat niets Mij onmogelijk is, en dat hun uiteindelijk ook alles wat zij in Mijn naam willen, mogelijk moet zijn. En zie, tengevolge van dat rotsvaste geloof en vertrouwen heb Ik hun ook gemakkelijk en daadwerkelijk de gaven kunnen geven waarover jullie gehoord hebben!

Bij hen ging het geloof vóór het weten, maar bij jullie ging het weten vóór het geloof, en dat is voor het ontvangen van de ware innerlijke gaven een groot verschil! Maar dat geeft niet; want ook jullie zullen, als je mettertijd niet zwak wordt in het geloof, diezelfde gaven ontvangen. Agricola, heb je Mij begrepen?'

[13] Agricola zei: 'Ja, ik heb U helemaal begrepen en ik dank U uit het diepst van mijn hart voor Uw belangrijke les; ik zal haar met grote ijver in mijzelf proberen te verwerkelijken!

[14] Maar Heer, ik zie daar op de weg die naar de morgen leidt een hele karavaan hierheen trekken! Omdat die waarschijnlijk hier zal overnachten, zal er voor ons in de herberg niet veel ruimte overblijven. Zijn het joden, Grieken of mogelijk zelfs Perzen?'

[15] Ik zei: 'Dat handelsvolk interesseert Mij weinig; maar als jij beslist wilt weten wat voor karavaan dit is en waar die vandaan komt, kan Ik je dat wel zeggen. Het is een karavaan die uit Damascus komt en overmorgen van hier verder naar Sidon zal gaan; zij voeren allerlei metalen gereed­schappen aan voor de markt. Deze mensen zijn joden en Grieken. Als je vandaag nog iets van hen wilt kopen, dan kun je dat doen; want morgen mogen zij geen markt houden.’

[16] Agricola zei: 'Dat zal ik niet doen, want van zulke dingen zijn mijn schepen en mijn huishouding thuis al rijkelijk voorzien. Maar wat zullen we nu doen? De zon staat al boven de horizon!'

[17] Ik zei: 'Laat ze maar staan! Nu aan het begin van de avond zullen we wat rusten; want we hebben genoeg gedaan! Daarna zal wel blijken wat de avond ons nog allemaal brengen zal.’

 

169 De vermanende woorden van de Heer aan de noordse jeugd

Over de engelen

Hemel en hel

Het wezen van het innerlijke geestesoog

 

[1] Hierna liep Ik een stukje verder naar de vijgeboom, plukte een aantal vijgen en at die op. Vervolgens bezocht Ik. de jeugd, die juist rustig bezig was met het eten. van brood en heerlijk fruit. Toen zij Mij zagen, stonden allen op en betuigden Mij op hartelijke wijze hun dank voor alle goede gaven die zij ontvangen hadden.

[2] Sommigen wilden Mij heel precies gaan vertellen wat zij van Mijn lessen en daden al allemaal begrepen hadden, en de zeven die op de Olijfberg een tijdje bij Mij waren en die Ik de gave had gegeven de Hebreeuwse taal te verstaan en ook te spreken, begonnen luid te getuigen dat Ik de Heer van hemel en aarde was en dat zij dat ook hun metgezellen al bijgebracht hadden.

[3] Ik prees hen en raadde hun aan dat geloof getrouw in hun hart te bewaren, en zich in de grote wereldstad Rome, waar zij zich weldra zouden bevinden, vooral niet door de grote wereldse pracht, de hoogmoed, de afgoden en de verleidingen te laten bekoren, maar in alles nauwgezet de lessen en waarschuwingen van de Romein op te volgen die hen allen, als een ware vader zijn kinderen, reeds binnen een paar dagen mee naar Rome zou nemen. Als zij zich in alles kuis en behoorlijk zouden gedragen, zou Ik Zelf buitengewoon veel genoegen aan hen beleven en hun allerlei gaven geven.

[4] Maar zij moesten ook steeds voor ogen houden dat Ik alziend en alwetend ben en dat Ik zelfs iedere gedachte ken, die een mens ergens nog zo verborgen in zichzelf denkt. Dat moest hen er altijd van weerhouden Iets tegen de wetten van de ware levensorde in te doen; want zoals Ik ieder mens die rein van hart is, graag allerlei mogelijke gaven uit de hemelen geef, moet ook iedere overtreder van de wijze wetten van de ware levensorde Mijn tuchtroede vrezen.

[5] 'Tot nu toe waren jullie', zei Ik verder tegen de jongeren, 'zo rein als Mijn engelen in de hemel, en dat was ook de reden waarom Ik jullie Zelf uit de harde banden van de slavernij heb bevrijd. Blijf echter ook in het vervolg zo rein, dan zullen Mijn engelen jullie begeleiden en tegen alle tegenspoed beschermen, en zij zullen jullie voorgaan en leiden op de levenswegen die naar Mijn hemel leiden! - M'n lieve kinderen, hebben jullie dit goed begrepen?'

[6] Toen zeiden allen, speciaal de zeven eersten: 'O lieve Vader en Heer, dat hebben wij nu heel goed begrepen en we zullen ons er ook nauwgezet aan houden! Maar hoe zien Uw engelen er dan uit en waar zijn Uw eigenlijke hemelen?'

[7] Ik zei: 'Kijk, de schijnbare jongeman die jullie tot nu toe in Mijn naam verzorgd heeft, is één van Mijn voornaamste engelen! Hij heeft hier terwille van de mensen wel een lichaam; maar dat kan hij oplossen, zodra hij maar wil. Als hij dat doet, sterft hij daardoor niet, maar leeft als zuivere geest net als Ik eeuwig verder en schept en werkt. Zoals nu deze krachtige en machtige engel waarover Ik sprak hier als enige is, zo zijn er in Mijn hemelen nog ontelbaar velen.

[8] Omdat jullie echter ook gevraagd hebben waar Mijn hemelen zich bevinden, zeg Ik jullie: Mijn hemelen bevinden zich overal waar vrome, zuivere en goede mensen en geesten zijn. Deze hele zichtbare ruimte, die nergens eindigt, is de hemel zonder eind of begin, maar alleen voor goede mensen en geesten. Waar echter boze mensen en geesten huizen, daar is die ruimte geen hemel, maar een hel, die het gericht is en de eeuwige dood, die zich in deze wereld vertoont als materie, welke op zichzelf ook een gericht is en dus dood is.

[9] Wie derhalve alleen aast op de schatten van de wereld, die zuiver materie, gericht, hel en dood is, gaat daardoor ook met zijn ziel in de dood. Alle boze geesten houden zich dan ook merendeels op in de materie van deze aarde; de goede en reine geesten bewonen steeds de zuivere lichtruim­ten van de vrije etherruimte.

[10] Opdat jullie, M'n lieve reine kinderen, je daarvan ook een blijvende voorstelling kunnen maken, zal Ik nu voor enkele ogenblikken jullie innerlijke geestesoog openen, omdat jullie daar toch al een bijzondere aanleg voor hebben, en jullie zullen dan als het ware vanaf deze aarde in Mijn hemel kijken!’

[11] Toen vroeg één van de kinderen nog: 'O, lieve Vader en Heer, wat is dan het innerlijke geestesoog?'

[12] Ik zei: 'Kijk, kinderen, als jullie slapen, is jullie lichamelijke oog gesloten, en toch zie je in je heldere dromen allerlei wonderlijke streken, mensen, dieren en bomen, bloemen, struiken en sterren en nog allerlei andere dingen helderder en zuiverder dan je de dingen van deze wereld met je lichamelijke ogen ziet! Kijk, alles wat je in je dromen ziet, is geestelijk, en zie je met je innerlijke geestesoog. Als je echter wakke rbent, is en blijft je innerlijke geestesoog gesloten, en geen gewoon mens kan het, zoals het lichamelijke oog, naar believen openen, -wat Ik om een heel wijze reden zo heb ingesteld!

[13] Maar Ik kan, als Ik wil, bij ieder mens ook op ieder ogenblik het innerlijke oog openen, en dan kan hij het geestelijke en natuurlijke tegelijk zien, en dat zal Ik nu ook bij jullie doen als een ervaring die voor altijd in je ziel moet blijven geprent. En dus wil Ik dat jullie Mijn hemelen zullen zien!'

[14] Toen Ik dat gezegd had, zagen allen ook reeds ontelbare engelen om zich heen, die heel vriendelijk met hen spraken en hen tot het goede aanspoorden. Tegelijkertijd zagen zij echter ook, alsof zij door de materie van de aarde heenkeken, een aantallelijke, ongelukkige wezens die er alleen maar op uit waren zich steeds dieper in de materie te verschansen en te. begraven. Ook zagen zij in de etherruimten prachtige landschappen en hier en daar zelfs schitterende en wonderbaarlijk mooie gebouwen, waarover zij erg verbaasd waren. In die streken werden zij ook door engelen in de geest rondgeleid, die hun veel lieten zien en ook uitlegden.

[15] Na een poosje nep Ik allen echter weer in hun aardse bewustzijn terug en vroeg hun hoe dit allemaal hun bevallen was.

[ 16] Maar zij konden geen woorden vinden om te beschrijven wat zij daar allemaal aan wonderlijk moois gezien hadden; en vooral het vrouwelijke deel vroeg MIJ of Ik hun nog een tijdje die hemelse schoonheden wilde laten zien.

[17] Maar Ik zei tegen hen: 'Zolang jullie nog in deze wereld moeten leven - terwille van de wilsvrijheid, opdat jullie eens vrije en zelfstandige geesten kunnen worden -, is hetgeen jullie nu gezien hebben, volkomen voldoen­de; want dat zal een grote geestdrift in jullie wekken om volgens Mijn leer en Mijn geboden te leven en te handelen.

[18] Als jullie helemaal volmaakt zullen zijn in de vervulling van Mijn wil, zullen jullie in dit leven nog de eigenschap verkrijgen, jullie innerlijk geestesoog en ook jullie innerlijke geestesoor volledig te beheersen.

[19] Waar Mijn leer en Mijn wil voor de mensen van deze aarde echter uit bestaat, dat hebben jullie reeds ten dele gehoord, en pas in Rome zullen jullie van de Romein al het overige vernemen. Wanneer jullie in alles goed onderricht zullen zijn, dan kunnen ook jullie de mensen onderrichten, die jullie zullen vragen wat voor geloof jullie hebben en volgens welke leer jullie leven, en waarom.

[20] Nu kunnen jullie al gauw vertrekken en je door Mijn engel naar het dorp laten brengen en wel naar de herberg! Daar kunnen jullie dan onderling bespreken wat je nu allemaal gehoord en gezien hebt, en Mijn engel zal jullie veel uitleggen van hetgeen je met je verstand nog niet hebt kunnen begrijpen!’

[21] Daarop dankten allen Mij weer, en Ik ging terug naar het vroegere gezelschap dat zich voor de heuvel bevond.

[22] Toen Ik daar aankwam, vroeg Lazarus Mij wat de jongeren aan de andere kant van de heuvel nog deden, en of ze misschien meteen van daaruit naar de Olijfberg gebracht konden worden.

[23] Ik zei: 'M'n beste vriend, Ik heb al voor alles gezorgd en hun Mijn opdrachten gegeven en daarmee heb Ik jou van je zorg ontheven! Want hoewel goede mensen voor hun naasten ook heel goed zorgen, zorg Ik lang van te voren; en als Ik geen voorzorgen zou nemen, ging de hele wereld al gauw uit zijn voegen. - Maar laten we daar niet verder over praten, want er zal zich dadelijk iets anders voordoen!’

 

170 De handelskaravaan uit Damascus

 

[1] Ik had dat nog maar net gezegd, of daar kwam Helias, die ook nog bij ons was, snel naar Mij toe en zei vol angst en vrees: ' Maar Heer, Heer, om 's hemels wil, wat is dat nu? Ik keek naar de uit de richting van de morgen komende karavaan, hoe die zich met haar kamelen en lastpaarden in onze richting beweegt, - maar nu komt er een andere, heel vreselijk uitziende karavaan achteraan! In plaats van kamelen en lastpaarden zie je verschrik­kelijk uitziende vurige draken, en in plaats van mensen zie je echte duivelsgestalten die met gloeiende slangen omwonden en op hun borst met een doodskop getooid zijn! O Heer, Heer, wat heeft dat nu opeens te betekenen?'

[2] Na dit door Helias in één adem vertelde verhaal gingen allen naar de aan de morgenzijde liggende rand van de heuvel en zagen de niet bepaald prettig uitziende verschijning, en stelden de wat angstige vraag, wat dat nu toch weer te betekenen had.

[3] Ik zei: 'Zie en begrijp! Dat de voorste karavaan uit louter wereldse en op winst beluste kooplieden bestaat, dat zullen jullie hopelijk wel reeds lang beseffen; want een koopman uit Damascus is geen haar beter dan een dief en een straatrover. Deze kooplieden zijn heel hoffelijk en beleefd tegen de koper, opdat deze maar zo veel mogelijk voor veel geld van hen koopt. Zijn de waren eenmaal verkocht dan zouden zij, als zij niet bang waren voor de wereldse wetten, de koper het liefst vermoorden, hem de ver­kochte waar afnemen en hem bovendien beroven van zijn overige geld en bezittingen. Maar ondanks zulk innerlijk overleggen en streven zijn zij voor de wereld geziene en hooggewaardeerde mensen, en hun medemen­sen kunnen zich nooit diep genoeg voor hen buigen.

[4] Opdat jullie allen echter, die nu Mijn leerlingen en vrienden zijn, dit kwalijke soort een beetje beter in hun ware innerlijke gestalte zullen leren kennen dan tot nu toe het geval was, opende Ik jullie innerlijke oog en jullie zagen met je lichamelijke ogen de voorste wereldse karavaan, zoals ieder gezond mensenoog die kan zien; maar daarachter zagen jullie de overeenkomstige innerlijke geestelijke karavaan.

[5] De gloeiende draken geven de brandende begeerte aan, om alle schatten van deze aarde te willen bezitten. De op draken rijdende duivels zijn de kooplieden in hun wereldse gezindheid. De slangen om hun lichaam geven hun koopmanslist, slimheid en sluwheid weer. De doodskoppen duiden op de grote moordlust van zulke ware wereldse duivels. Want als het hun mogelijk zou zijn, dan zouden zij direct alle rijke mensen vermoorden om zich op de gemakkelijkste wijze in het volledige bezit van alle goederen en schatten van deze aarde te kunnen stellen. Omdat dat hier bij deze kooplieden het geval is en Ik wel weet dat jullie zelf vaak nog hoog opzien tegen zulke mensen, moest Ik hen voor de ogen van jullie ziel wel onthullen!

[6] Omdat jullie dat nu volledig volgens de innerlijke waarheid hebben gezien, zal jullie. innerlijke oog nu weer gesloten worden, en zien jullie weer alleen de uiterlijke karavaan onder langs deze heuvel voorbijgaan! ­Hoe beviel jullie dit beeld?'

[7] Toen zei Nikodemus: 'Heer, ik heb al een aantal knechten naar de herberg gezonden met de strenge opdracht om ervoor te zorgen dat deze karavaan voor geen geld in mijn herberg onderdak vindt of krijgt! Dat zou me wat moois zijn zulke wezens onderdak te geven! Ik zal als burgemeester dadelijk alle maatregelen treffen, zodat zij ver voorbij onze woonplaats onderdak zullen moeten zoeken. Zulke wezens zouden ons overigens zeer vriendelijke plaatsje immers dermate verpesten, dat daarna niemand er meer zou kunnen leven! Ja, daar moeten meteen heel scherpe tegenmaat­regelen getroffen en in het werk gesteld worden om zo'n onheil van onze plaats af te wenden! - Heer, is dat niet juist?'

[8] Ik zei: 'Dat je ze niet in je herberg opneemt, daaraan doe je goed; maar de karavaan ook uit de hele plaats te weren zou onverstandig zijn! Want ten eerste staat de karavaan onder bescherming van de Romeinse wetten die voor alle handelslieden gelden en die hun vrije doortocht toestaan, en ten tweede zijn er ook in deze plaats veel mensen die vanwege hun innerlijke geaardheid geen haar beter zijn dan deze handelslieden en dus helemaal geen gevaar lopen slechter te worden dan zij allang zijn; en ten slot te als derde punt kunnen er zelfs bij deze Damascenen enige pogingen gedaan worden of hun gezindheid zich misschien voor een deel toch nog zou kunnen en willen veranderen. Want bij veel mensen, hoe slecht ze ook zijn, is op deze wereld altijd nog eerder en gemakkelijker verbetering mogelijk, dan later aan gene zijde voor de naakte ziel.

[9] Zie dus maar weer af van je tweede voornemen! Maar wat het eerste betreft, daarmee ben Ik het, zoals Ik dat al in het begin gezegd heb, helemaal eens; want wij en zij zouden ons onder één dak echt niet goed hebben verdragen! Want hemel en hel moeten goed van elkaar gescheiden zijn. ­Ben je tevreden met Mijn raad?'

[10] Nikodemus zei: 'O Heer, dat zeker; maar het komt me nu echt wat bitter en ergerlijk voor dat ook mijn lievelingsoord hier door mensen bewoond wordt, die in hun geaardheid overeenkomen met de handelslie­den uit Damascus!’

[11] Ik zei: 'Kijk, daar wat achteraan staan de zeven mensen nog, die Ik in de oude hut van de rijke Barabe van de hongerdood heb gered! Zij stuurden hun naakte kinderen naar de burgers van deze plaats, opdat er toch maar iemand zich over hen zou ontfermen; maar daar vonden de kinderen alleen maar stenen harten. Als dat nu zo is, hoe kan het je dan verbazen dat Ik de burgers van dit dorp geen beter getuigenis kan geven! Als Ik je eens met je innerlijke oog de vooraanstaande mensen van Jeruzalem zou laten zien, - wat zou je dan wel zeggen?

[12] Ik zeg jullie daarom: deze wereld lijkt in alles op de hel; alleen is zij hier verhuld voor de ogen van de mensen, zoals ook de hemel in woord en daad verhuld is. Daarom kan hier de hemel heilbrengend op de hel inwerken; maar waar beide onthuld zijn, gaat het inwerken slecht, of zelfs in de hoogste graad al helemaal niet meer.                                                                      .

[13] Toen de beide Farizeeën hierheen kwamen, kwam verhuld rn hen ook de volkomen­ hel hierheen; maar zij kwamen hier, zonder het te vermoeden, ook in de volle hemel.

[14] De hemel heeft echter eveneens drie graden, zoals ook de hel drie graden of trappen heeft.

[15] De zeven mannen uit Opper­ Egypte vertegenwoordigden de onderste graad van de zuivere wijsheidshemel, en alleen daarin mochten de helse geesten uit Jeruzalem het eerst komen. Toen begon hun een licht op te gaan, en zij werden gewaar dat zij volledig in het kwaad van de.hel waren. Toen zij zich daarvan steeds meer bewust werden, daalde het licht van de tweede graad van de hemel in de persoon van Rafaël tot hen af en zij begonnen behoefte te krijgen het kwade af te leggen en zich naar het licht te keren. Toen zij in het felle waarheids­ en liefdelicht van de tweede hemel zichzelf voor het eerst helemaal goed bekeken, drong pas echt berouw in hen door, en ontstond in hen een streven naar Mij, de hoogste graad van de hemelen. En toen Ik dan Zelf tot hen kwam, werden zij ook meteen helemaal bekeerd, en zo zijn zij nu kandidaten voor de eerste graad van de hemel.

[16] Als wij hen echter, toen zij als ware duivels tot ons kwamen, meteen met onze macht verdreven zouden hebben, zouden zij nu zeker niet op het gelukkige standpunt staan waarop zij nu staan! En zie, zo staat het ook met de handelaren uit Damascus, die zich nu in deze plaats bevinden, maar er geen vermoeden van hebben dat zij Gods rijk zo nabij gekomen zijn! Wij zullen echter, als we bij hen zijn, al gauw een gelegenheid vinden hun daar iets van te laten merken, en dan zal wel blijken wat er verder nog gedaan kan worden.

[17] Maar nu zullen we dan, omdat de handelaren reeds voor het grootste deel een onderdak gevonden hebben, ook deze heuvel verlaten en eerst een uurtje naar jouw woonhuis gaan, en daarna pas naar de herberg om daar een avondmaal te gebruiken! Dan zal wel vanzelf blijken wat we kunnen doen.’

[18] Agricola zei nu nog: 'Heer, ik zie onze jongeren nergens meer! Zijn zij soms al naar beneden gegaan?'

[19] Ik zei: 'Maar beste vriend, heb je daarnet niet gehoord wat Ik tegen Lazarus gezegd heb? Hoe kun je daar dan nog een keer naar vragen?! De jongeren zijn al goed verzorgd en bevinden zich reeds in de herberg, en wel onder de getrouwe hoede van Rafaël; dat zij daar mets te kort zullen komen daarvan kun je volledig verzekerd zijn! Maar nu breken we op en gaan we naar beneden naar het dorp! Op de heuvel mag niemand Mij nu meer iets vragen! Zo zij het!

 

171 De Heer legt het tweede hoofdstuk van Jesaja uit

 

[1] Na deze aanwijzing van Mij stond iedereen op, en we gingen vlug naar beneden naar het dorp, en wel naar het huis van Nikodemus, om het volgens zijn heimelijke wens te zegenen. Toen wij ons in zijn huis bevonden, hoorden wij al gauw een groot lawaai op het marktplein, en onze Agricola vroeg meteen op een dictatoriale driftige toon wat er buiten op de markt aan de hand was.

[2] Ik zei: 'Vriend, zolang Ik bij je ben, is er nauwelijks reden voor jou om zoiets te vragen! Weet je dan nog niet welke macht Mij altijd ten dienste staat?! Bovendien weet Ik immers alles wat er in de hele oneindig­heid gebeurt; maak je daarom om zulke dingen niet meer druk, in ieder geval niet in Mijn bijzijn!'

[3] Agricola zei: 'O Heer, ik dank U voor deze terechtwijzing! Ik zal er in het vervolg heel goed op letten; want dat opvliegende in zulke gevallen is en blijft nog steeds mijn voornaamste fout. Ik denk, o Heer, nu heel vaak aan het door U aangeprezen geduld, en ik wil mij dat dan ook helemaal eigen maken; maar wanneer ik zo opeens in verzoeking gebracht wordt, steekt meteen mijn oude zonde weer de kop op. Maar van nu af aan moet daar voor altijd een einde aan komen!'

[4] Ik zei: 'Dat is heel goed! De bedoeling is goed, hoewel je nog een aantal malen in je oude zonde zult vervallen. ­

[5] Maar breng nu het boek van de profeet Jesaja hier; daaruit moet Ik jullie een belangrijk gedeelte duidelijk maken!’

[6] Daarop bracht Nikodemus het boek bij Mij, en Ik sloeg dadelijk in Jesaja het tweede hoofdstuk op en las het als volgt alle aanwezigen hardop voor:

[7] "Dit is het wat Jesaja, de zoon van Amos, over Juda en Jeruzalem zag: In de laatste tijd zal de berg waarop het huis des Heren staat zeker hoger zijn dan alle bergen en hij zal boven alle hoogten verheven worden, en alle heidenen zullen daarheen gaan."(Jes. 2,2)

[8] Toen vroegen Nikodemus en de beide Farizeeën: 'Heer en Mees­ter, waar is dan de berg des Heren waarop Zijn huis staat?'

[9] Ik zei: 'O zie eens hoe werelds en zintuiglijk ingesteld en hoe vol materie jullie nog zijn! Ben Ik niet de berg van alle bergen waarop het ware huis van God staat? Maar wat is het zeer gerieflijke huis? Dat is Mijn woord, dat Ik reeds door al de profeten tot jullie, joden, gedurende een aantal eeuwen gesproken heb en nu Zelf door de mond van een mensen­zoon spreek. Ik ben dus de berg, en Mijn woord is het gerieflijke huis op de berg, en daar om ons heen staan de heidenen uit alle delen der aarde, die hierheen gekomen zijn om de berg te zien en in zijn zeer ruime huis te gaan wonen.

[10] Maar voor de joden zoals zij nu zijn, is het werkelijk de laatste tijd, omdat zij de berg en zijn huis schuwen en de leiders zelfs dreigen het te vernietigen. -Begrijpen jullie nu dit vers?'

[11] Allen zeiden: 'ja, Heer, het is ons nu volkomen duidelijk; maar dit hoofdstuk heeft nog meer verzen, die ons nog lang niet duidelijk zijn! Heer, leg ons die nog verder uit!’

[12] Ik zei: 'Heb maar geduld; want een boom valt niet met de eerste slag!

[13] Maar Jesaja spreekt als volgt verder: 'Vele volkeren zullen (dat wil zeggen in de toekomst) zich op weg begeven en zeggen: Kom, laat ons de berg des Heren opgaan naar het huis van de God van Jacob, opdat Hij ons Zijn wegen zal leren, waarna wij dan op Zijn bergpaden gaan; want van Sion zal de wet uitgaan en van Jeruzalem Zijn woord! ('Jes.2,3)

[14] Dat hier onder Sion (Z'e on = Hij wil) eveneens de berg, dus de Heer of Ik, en onder Jeruzalem het huis van God op de berg, dus Mijn woord en Mijn leer moet worden verstaan voor nu en altijd, daar zal nu toch wel geen twijfel meer over bestaan.

[15] Maar wie zijn nu de volkeren, die zeggen: 'Kom, laat ons op de berg des Heren, dat wil zeggen naar de mensenzoon of goddelijke Mens gaan en naar het huis van de God van Jacob, opdat Hij ons Zijn wegen leert en wij dan op zijn bergpaden wandelen!'?

[16] Kijk, deze volkeren zijn die mensen, die zich in de toekomst zich tot Mij zullen bekeren, zich Mijn woord eigen zullen maken en Mijn wil zullen doen; want Mijn woord toont immers de wegen tot het leven, en de bergpaden zijn Mijn door het woord aan de mensen meegedeelde wil, waarvan het strikt opvolgen beslist veel moeilijker is dan alleen maar het pure luisteren naar Mijn woord, zoals het ook beslist veel gemakkelijker is om op een brede en gladde weg te gaan, dan op smalle en vaak heel steile bergpaden.

[17] Maar wie in zichzelf op de hoogste van alle bergen wil komen en daar in Mijn levende woord, dat Gods huis op de berg is, moet niet alleen maar de vlakke weg die naar de berg leidt volgen en daarop blijven staan, maar moet ook de smalle, vaak zeer steile bergpaden opgaan; want alleen daarlangs komt hij helemaal op de berg en daar in Gods levende huis.

[ 18] Wat dat betekent, heb Ik jullie al uitgelegd, zoals ook wat de profeet eigenlijk onder Z'e on en onder Jeruzalem begrepen wil hebben; daarom zegt hij ook dat uit Z'e on de wet, dus Mijn wil komt, en uit Jeruzalem, of natuurlijk gezien uit Mijn mond, Mijn woord.

[19] Wie dus Mijn woord, dat Ik te allen tijde door de profeten tot de mensen gesproken heb, hoort, aanvaardt en daarnaar leeft, die komt daardoor bij Mij en dus ook tot het levende woord en zijn kracht; want Ikzelf ben immers het levende woord en de kracht daaruit, en alles wat de oneindige ruimte bevat, is immers ook alleen Mijn levende woord en de eeuwige kracht en macht daaruit. -Hebben jullie dat nu ook goed begrepen?'

[20] Hierop zei er één uit de groep van de Farizeeën, die op de Olijfberg bij Mij gekomen waren, en die een schriftgeleerde was: 'Heer en Meester, Uw uitleg van deze twee verzen was zo helder als de zon op de middag, en mij werd alles duidelijk en begrijpelijk; maar nu komt het vierde vers en dat luidt aldus:

[21] 'En de Heer zal rechtspreken onder de heidenen en de volkeren straffen. Dan zullen zij van hun zwaarden ploegscharen en van hun spiesen sikkels maken; want geen enkel volk zal tegen het andere een zwaard opheffen, en de mensen zullen voortaan niet meer leren oorlog voeren.’(Jes. 2,4)

[22] Wie zijn die heidenen en wie de volkeren die, nadat zij eenmaal gestraft zijn, geen oorlog meer tegen elkaar zullen voeren? Die volkeren moeten wel in een zeer verre toekomst geboren worden; want de huidige generaties met hun trotse heb­ en heerszuchtige koningen zullen tot aan het einde der wereld oorlog voeren. ,

[23] Ik zei: 'je bent weliswaar wel een schriftgeleerde, zodat je de wetten en alle profeten nog heel goed in je geheugen hebt, maar die te begrijpen in de ware geest, daarvan was bij jou nog nooit enige sprake! jij liep op de brede en vlakke weg; maar op het smalle bergpad, dat naar de top van de berg van de ware kennis voert, heb je nog nooit een voet gezet.

[24] Wie niet door volgens de wet te handelen bovenop de berg van de Heer en in Gods huis komt, ofwel tot het innerlijke levende woord uit God en in het levende woord van God in zichzelf komt, herkent ook de ware, innerlijke, levende geest van de wet en de profeten niet.'

 

172 De Heer legt de toekomstbeelden van Jesaja uit

(Jes. 2,1-5)

 

[1] De schriftgeleerde zei: 'Maar waarom hebben dan alle profeten zo verhuld gesproken en geschreven? Er moest hun toch wel het meest aan gelegen zijn dat hun woorden door de mensen begrepen zouden worden!'

[2] Ik zei: 'Dat soort bedenkingen zijn een paar dagen geleden op de Olijfberg ook geopperd, en Ik heb jullie de ongegrondheid daarvan aangetoond; dus hoef Ik hier wat al een keer gezegd is niet meer te herhalen.

[3] Wat voor Godswoord moet dat zijn, dat geen innerlijke betekenis heeft? Of kun je je soms een mens voorstellen zonder ingewanden, of één die zo doorzichtig zou zijn als een waterdruppel zodat men zijn hele inwendige lichaam kon zien, wat ondanks het kunstige ervan, ons zeker in hoge mate zou tegenstaan?

[4] O, leer allemaal toch eens werkelijk wijs te denken! Ik zal jullie nu echter de voor de hand liggende ware betekenis van het vierde vers van Jesaja uitleggen, let dus goed op!

[5] 'De Heer, die Ik ben in het woord, zal de heidenen richten en vele volkeren straffen.’

[6] Wie zijn de heidenen en wie de volkeren? - De heidenen zijn al diegenen die de enige, ware God niet kennen en in Zijn plaats dode afgoden en de mammon van deze wereld aanbidden en het meest vereren. Door zulke mensen wordt het jodendom aan alle kanten omringd, en waarheen jullie nu ook in de wereld willen gaan -naar de morgen, de middag of de avond -,jullie zullen niets dan allerlei verschillende heidenen aantreffen! Jullie weten echter, dat er nu van alle kanten van de wereld heidenen van hoge en lage stand en van dichtbij en van ver naar Mij zijn toegekomen. Zij hoorden Mijn woord en zagen Mijn tekenen, werden van geloof vervuld en namen Mijn leer aan, en Mijn woord richt en berecht nu onder hen, waardoor zij ophouden heidenen te zijn en overgaan tot het getal van de gezalfden van God en het getal van het ware volk van God.

[7] Maar ook zij zullen niet blijven zoals zij nu onderricht en gevormd zijn; want weldra zullen er valse gezalfden onder hen opstaan, die ook tekenen doen, koningen en vorsten misleiden, zich weldra een grote wereldse macht toeëigenen en te vuur en te zwaard die mensen vervolgen die hen niet willen volgen, en zich uiteindelijk in vele sekten en partijen splitsen, en dat zijn dan de vele volkeren die Ik als Heer zal straffen vanwege hun liefdeloosheid, hun onwaarheid, hun egoïsme, hun hoogmoed, hun star­heid, hun heerszucht en hun kwade getwist en wederzijdse vervolgingen en oorlogen. V óór die tijd echter zal komen, zal er nog net zoveel tijd verstrijken als van Noach* (* opmerking: Noach stierf in 2145 voor Christus volgens het Gr.Ev.Joh.deel 8, hfdst.86,3; Genesis 5 en Genesis 9,29.) tot nu.

[8] Zoals het echter ten tijde van Noach was, toen de mensen huwden en uitgehuwelijkt werden, grote feesten en feestmaaltijden hielden, zich hoog lieten vereren en verwoestende oorlogen voerden tegen hen die zich voor hun afgoden niet wilden buigen, zodat toen weldra de grote vloed kwam die alle daders van het kwaad verdronk, zo zal het ook in die toekomstige tijd gaan. Maar dan zal de Heer met het vuur van Zijn ijver en Zijn toorn komen en al die boosdoeners wegvegen van de aarde.

[9] Dan zal het gebeuren dat de gespaarde zuivere en goede mensen en de echte vrienden van de waarheid en het licht uit God, van de zwaarden ploegscharen, van de spiesen sikkels zullen maken en de krijgskunst helemaal op zullen geven; dan zal daarna geen echt gezalfd volk meer tegen het andere het zwaard opheffen, behalve de nog mogelijkerwijs in de woestenijen van de aarde overgebleven heidenen; maar ook die zullen vermaand worden en daarna van de aarde worden geveegd.

[10] Dan zal de aarde opnieuw gezegend worden. Haar bodem zal honderdvoudige vrucht dragen van alles, en de Oudsten zal de macht gegeven zijn over alle elementen.

[11] Kijk, zo is geestelijk gezien het vierde vers voor deze aarde te begrijpen, dat jij als schriftgeleerde zo erg onbegrijpelijk vond!

[12] Maar achter deze natuurlijk ware, geestelijke betekenis ligt nog een diepere puur geestelijke en hemelse betekenis verborgen, die jullie echter nu met je nog puur wereldse verstand niet kunnen begrijpen, en die ook niet in woorden is uit te drukken. Als jullie echter op de berg des Heren in het huis van God zullen zijn binnengegaan en dan uit dit huis van Jacob komen, zoals de profeet daarover spreekt in het korte vijfde vers, dan pas zullen jullie in het ware licht van de geest uit God wandelen. (Jes.2,5) ­Zeg nu eens of je dit alles nu beter begrijpt dan eerst!'

 

173 Over de schijnbaar onrechtvaardige leiding van de mensen

 

[1] De schriftgeleerde zei: 'Ja, Heer en Meester, zo is de profeet wel te begrijpen, en de betekenis is mij nu duidelijk, hoewel men wel de volgende vraag zou kunnen stellen: waarom laat U, Heer, het dan toe dat binnen tweeduizend jaar vanaf nu de mensen opnieuw zo slecht worden als zij ten tijde van Noach waren? En waarom moet vooral de arme mens het meest lijden, en zelfs ook nog als hij in alles een God zo welgevallig mogelijk leven leidt?

[2] Zo heb ik zelf eens een geval meegemaakt van een arme familie die streng volgens de geboden van God leefde en die een heel klein stukje grond bezat; niet ver daarvandaan had een rijke en voor de wereld zeer aanzienlijke familie een groot grondbezit. Deze familie was hardvochtig en gaf nooit aan een arme een aalmoes, terwijl de arme familie altijd bereidwillig haar weinige brood met de andere armen deelde. Op een zwoele dag kwam er een zwaar onweer, en de bliksem trof de hut van de goede, arme familie, die zich op dat moment op een akker bevond en d.aar hun gerst binnenhaalde. De hut verbrandde natuurlijk met alles wat er zich in bevond zoals kleding, voedselvoorraden en het nodige huis­ en land­bouwgereedschap. Hetzelfde onweer trok echter ook over de grote behuizing van de rijke, onbarmhartige familie; maar er sloeg geen vernietigende bliksem uit de wolken in het huis van de rijke eigenaar. Waarom werd dan hier de hardvochtige rijke ontzien en waarom niet liever de arme?

[3] Zulke dingen gebeuren heel vaak, en de mensen komen daardoor gemakkelijk tot het geloof dat er helemaal geen God bestaat of dat God Zich helemaal niet om de mensen bekommert. En voor mij ligt daar een van de voornaamste redenen van het verval van het geloof. Want ieder mens heeft een natuurlijk rechtsgevoel dat heel nauw verbonden is met het geloof in een goede en zeer rechtvaardige God. Als dit gevoel te vaak en meestal op een ten hemel schreiende wijze gekwetst wordt, dan wordt gaandeweg ook het geloof gekwetst en aangetast, en dan verzinkt de mensheid langzaam maar zeker steeds meer in de nacht van het ongeloof en het bijgeloof en begint in haar nood overal hulp en troost te zoeken waar haar ook maar hulp geboden wordt, en zij gaat op die manier over tot afgoderij of stoïcisme.

[4] Is de mensheid op deze wijze binnen een aantal eeuwen voor het allergrootste deel zo slecht mogelijk geworden, dan komt natuurlijk wel het ene strafgericht na het andere; maar ik vind, dat die niet nodig zouden zijn als het geloof van de mensen niet zo vaak door bepaalde voorvallen te hard op de proef was gesteld.

[5] Ik oordeel hier alleen maar als een natuurlijk mens; maar zoals ik nu geoordeeld heb, oordelen heel veel mensen en zij worden daarbij en daardoor alleen maar erger. -Heer en Meester, wat zegt U daar nu op?'

[6] Ik zei: 'Is jouw arme familie na het ongeluk ook steeds ongelukkig gebleven, en moest zij daarna in grote nood en grote ellende verkomme­ren?'

[7] De schriftgeleerde zei: 'Nee, dat nu juist niet; want het ongeluk had de harten van de buren week gemaakt, en zij gaven de arme familie zo veel, dat zij daarna meer had dan voor het ongeluk.

[8] Maar er zijn ook gevallen waarin een gezin, dat buiten hun schuld een keer een ongeluk overkomt, ook verder ongelukkig blijft, - en deze ook vaak voorkomende gevallen zijn het eigenlijk, waardoor naar mijn mening de mensheid vooral slechter wordt. Of heb ik dat ook onjuist beoordeeld?'

[9] Ik zei: ' Zulke gevallen komen ten eerste heel zelden voor, en als ze voorkomen, dan hebben ze ten tweede beslist een wijze reden. Bij het eerste arme gezin dat jij als voorbeeld gaf, was de reden voor hun ongeluk het volgende: hun hut was al erg bouwvallig en zou bij een kleine aardbeving ingestort zijn en zou gemakkelijk haar rechtschapen bewoners gedood hebben. Daarom had de familie al een aantal malen aan hun rijke buren gevraagd om hen te helpen, zodat zij een nieuwe hut konden bouwen. Maar de buren gingen daar niet op in. Toen werd er op een dag toegelaten dat een bliksem een einde maakte aan de oude, bouwvallige hut. Dat maakte toen de harten van de buren zachter; zij brachten snel een kapitaaltje bij elkaar, bouwden een nieuwe stenen woonhut voor de arme familie en voorzagen hen nog zo rijkelijk van allerlei levensmiddelen, dat de arme familie het na het ongeluk veel beter had dan ervoor, en vervolgens ook voor iemand die nog armer was gemakkelijker iets kon doen. En daarom was jouw vermeende ongeluk voor de rechtschapen arme familie alleen een echt geluk, dat door Mij zo voorzien en toegelaten werd.

[10] Wat betreft de andere beproevingen die de mens als tegenspoed overkomen en hem dan ook niet meer verlaten, daarvan zeg Ik dat zo'n familie altijd door haar eigen schuld in de armoede terecht is gekomen. Als zij dan in haar armoede wellicht, om haar uit haar alledaagse traagheid wakker te schudden, door een nog hardere slag getroffen wordt, is het ook weer haar eigen schuld als zij nog verder volhardt in haar traagheid en dus ook in haar ongelukkige toestand blijft. Dit soort mensen is dan weliswaar van mening dat God hun vragen niet verhoort, of dat Hij Zich helemaal niet om de mensen bekommert; maar deze mensen zijn alleen maar te traag. ZIJ maken geen ernst met het wereldse werk, en ook niet met het houden van de Gods geboden en hun lauwe en zonder vertrouwen geuite vragen aan God, en zij worden daarom dan ook zolang in hun tegenspoed gelaten, tot zij door de steeds sterker drukkende nood uiteindelijk toch nog aan het werk gaan en daardoor dan ook gelukkiger worden.

[11] Luister, er was eens in het morgenland een koning van een groot volk! Het volk werd, omdat het in een vruchtbaar land woonde, traag en verarmde van jaar tot jaar meer en meer. Toen overlegde de koning bij zichzelf hoe hij dit kwaad kon verhelpen.

[12] Hij kreeg een goede ingeving, en hij zei bij zichzelf 'Ik zal het volk grotere en zwaarder op te brengen belastingen opleggen en die door mijn leger met onverbiddelijke strengheid laten innen, en dat net zo lang tot het volk in het algemeen actiever wordt!’

[13] Zo gedacht zo gedaan! En zie, in het begin mopperde en klaagde het volk ontzettend en zou tegen de koning, van wie het veronderstelde dat hij te hard was, opgestaan zijn als het maar gemakkelijker zijn traagheid had kunnen kwijtraken! De bittere nood bracht het volk echter tot grotere activiteit. Daardoor werd het al gauw welgestelder en het betaalde de koning de geëiste zware belasting gemakkelijker dan daarvoor de geringe belasting.

[14] Toen de koning na enkele jaren merkte dat zijn volk ijverig en werkzaam geworden was, zond hij herauten uit naar alle delen van zijn rijk en liet een aanzienlijke belastingverlaging bekendmaken.

[15] Maar toen zeiden de Oudsten uit het volk: 'Wij danken de wijze koning voor deze gunst, maar vragen hem ook tevens om de huidige belastingen terwille van het ware welzijn van het volk zo te laten; want zodra het volk minder belasting hoeft af te dragen, zal het ook al gauw trager en luier worden en uiteindelijk de geringe belasting moeilijker kunnen opbrengen dan de zware belasting!’

[16] Toen de koning deze uitspraak van de Oudsten van zijn volk hoorde, prees hij hen om hun wijsheid, en zag hoe zijn volk steeds actiever en daardoor ook steeds welgestelder en gelukkiger werd. En toen het volk van de Oudsten hoorde, dat de wijze koning hun alleen maar zulke zware belastingen had opgelegd om het actiever en gelukkiger te maken, prees het de wijsheid van de koning en betaalde hem vrijwillig nog meer dan het moest betalen.

[17] En zie, dat doe Ikzelf ook met de trage en luie mensen! Doe Ik dan iemand onrecht?'

[18] De schriftgeleerde zei: 'Heer, nu is het mij al weer helemaal duidelijk en ik dank U uit het diepst van mijn hart, dat U mijn verstand zo verlicht heeft!

[19] Ik vraag U nu echter om het vervolg van de uitleg van Jesaja. Het zesde vers is nog onbegrijpelijker dan de voorgaande vijf; daarom vragen wij u dringend om ons nog meer uitleg te geven!’

 

174 Uitleg van Jesaja 2, 6-22

De genade - openbaringen van het nieuwe licht

 

[1] Ik zei: 'Goed dan, luister dus verder naar het woord! De woorden van de profeet luiden:

[2] 'U, Heer, heeft echter toegelaten dat Uw volk het huis van Jacob heeft losgelaten; want Uw volkeren zijn nu erger dan de vreemdelingen uit het Oosten! Zij bedrijven nu ook toverij zoals de Filistijnen, en van de kinderen van de vreemdelingen nemen zij er veel als hun eigen aan. Hun land is vol zilver en goud, en aan hun schatten komt geen einde; en hun land is ook vol paarden en aan hun wagens komt geen einde. Ook is hun land vol afgoden, en zij, de mensen, aanbidden het werk van hun handen, dat hun vingers gemaakt hebben. Daarvoor buigt het volk en daarvoor verdeemoedigt zich de edelman. Dat zult U, Heer, hun niet vergeven. Trouweloos volk, ga dan naar de rotsen van de bergen en verberg je in de aarde uit vrees voor de Heer en voor Zijn heerlijke majesteit!'(Jes.2, 6-10)

[3] Deze vijf verzen horen bij elkaar, omdat zij de miserabele toestand van de kerk of Gods huis op aarde aantonen, en dat zowel bij de joden die er vóór deze tijd waren als bij degenen die na ons zullen komen.

[4] De traagheid in de uitvoering van Gods geboden is echter de reden waarom Ik toelaat dat Mijn volk Jacobs huis op de berg des Heren verlaat en precies nadoet wat de ruwste en meest luie volkeren doen, die in de oostelijke landen als de wilde dieren huizen.

[5] En wat nu de Farizeeën doen en de joden eveneens, dat zullen ook onze nakomelingen doen: Ze zullen veel dagen instellen die zij een bijzondere kracht en invloed toedichten, en wie daar tegenin gaat, zullen zij te vuur en te zwaard vervolgen. Zij zullen ook wichelaars worden, voor geld de mensen geluk en ongeluk voorspellen en zich daarvoor buitenge­woon laten eren en betalen; want zulk nutteloos werk brengt uiteindelijk toch meer op dan de ploegschaar en de sikkel.

[6] Om hun inkomen te vergroten dat zij door hun nutteloze werk verwerven, zullen zij, zoals nu de Farizeeën, hun zendelingen door de hele wereld uitzenden en de vreemdelingen tot hun kinderen maken. Die waren als duistere heidenen al nergens goed voor; maar wanneer zij dan het echte wereldse filisterdom gaan aanhangen, zullen zij nog honderdmaal erger worden dan zij al waren! Daardoor zal hun duistere land gevuld worden met zilver en goud, en hun honger naar de schatten van deze wereld zal geen einde nemen en geen doel hebben en evenmin hun heerszucht en oorlogszucht, -wat de profeet in het beeld van de paarden en de ontelbare wagens uitdrukt. Maar ook het territorium waarover zij heersen zal vol afgodsbeelden en tempels zijn, zoals Salomo de wijze daar ook reeds. mee begonnen is, ondanks de persoonlijke waarschuwing van God; hij liet rondom Jeruzalem voor zijn vreemde vrouwen afgodentem­pels oprichten. Voor die afgodsbeelden zullen de blinde dwazen zich buigen en het werk van hun eigen handen en vingers aanbidden in de domme mening, God daarmee welgevallig te zijn. En wie 'dat niet zal doen, zal op leven en dood vervolgd worden. Want veel koningen zullen om hun troon meer glans te geven de onzin van de wereldse filistijnen steunen en de vrienden van het licht en de levende waarheid, waar er altijd maar weinig van zijn, te vuur en te zwaard vervolgen.

[7] En zie, dan zal de Heer komen en die volkeren straffen, die in Zijn naam zoveel mensen verleid hebben!

[8] Dan zal opeens van alle kanten het ware, levende licht opduiken, en de vrienden van de nacht zullen voor altijd verslagen worden. Zij zullen weliswaar naar de rotsen vluchten (naar de groten en machtigen der aarde) en zich begraven onder hun onvruchtbare grond, uit vrees voor de waarheid en de majesteit van de Heer; maar dat zal hen weinig helpen.

[9] Want nu spreekt de profeet weer verder en zegt luid: 'Want alle hoge ogen (heerserstrots) zullen verdeemoedigd worden, en alle hoge heren zullen zich moeten buigen; want in die tijd zal alleen de Heer hoog zijn en vervolgens eeuwig voor altijd en altijd 1). Want de dag (licht) van de Heer Zebaoth zal over al het hoogmoedige en hoge en vooral werelds verhevene gaan om het te vernederen 2) ; zo ook over alle trotse ceders van de Libanon (priesters) en over alle eiken in Basan (voornaamste steunpilaren van het afgodenpriesterdom in alle tijden) 3) ; over alle hoge bergen (regenten) en over alle verheven heuvels (alle hovelingen) 4); over alle hoge torens (veldheren) en over alle sterke muren (legers) 5); ook over alle schepen op zee (zij, die aan het staatsroer zitten) en over al de naar aardse normen belangrijke arbeid (de grote nationale industrie) 6). En dat zal gebeuren om alles te laten bukken wat hoog is bij de mensen, en alle hooggeplaatste mensen zeer te verdeemoedigen, opdat in die tijd alleen de Heer hoog zal zijn. 7) Met de afgoden zal het in die tijd helemaal afgelopen zijn. 8) ja, dan zal men ook nog wel in de rotsspelonken gaan en in de ravijnen van de aarde (verborgen plaatsen van de mammon) , en wel uit angst voor de Heer en voor Zijn heerlijke majesteit (het licht van de eeuwige waarheid), wanneer Hij Zich gereedmaakt om de aarde te verschrikken (straffen). 9)ja, in die tijd zal een ieder zijn zilveren en gouden afgodsbeelden wegwerpen in de gaten van de mollen en vleermuizen 10) -welke afgodsbeelden hij voor zichzelf liet maken om te aanbidden -, om des te gemakkelijker weg te kunnen kruipen in de rotsspleten en ravijnen uit vrees voor de Heer en voor Zijn heerlijke majesteit, wanneer Hij Zich zal gereedmaken om de aarde te verschrikken 11) ; maar dat zal niemand iets baten. Laat daarom af van de mens, die adem in de neus heeft (adem in de neus beduidt de wereldse hoogmoed) ; want je weet niet hoe hoog hij werelds gezien kan zijn 12)!'* (*]es.2,11; 2)2,12; 3)2,13; 4)2,14; 5)2,15; 6)2,16; )}2,17; 8)2,18; 9)2,19; 10)2,20; 11)2,21; 12}2,22.)

[10] Wel, hier heb je nu de hele, goed begrijpelijke uitleg van het tweede, zeer opmerkelijke hoofdstuk van de profeet Jesaja! De laatste verzen kan je vanzelf verklaren als je de betekenis van de eerste goed begrepen hebt.

[11] Maar Ik zeg jullie dat het werkelijk binnen korte tijd gebeuren zal en dan na ongeveer negentienhonderd jaar opnieuw geheel en al; want als de mens volledige wilsvrijheid gelaten zal worden, dan bestaat er in Mijn raadsbesluit geen ander middel om van tijd tot tijd met vrucht de menselijke traagheid te lijf te gaan dan alleen maar dit ene, want die traagheid is de wortel van alle zonden en ondeugden! -Hebben jullie dat allemaal goed begrepen?

[12] In jezelf zal dat je nu wel minder vreugde verschaffen, -maar de toekomstige volkeren een des te grotere, wanneer hun opnieuw deze boodschap gegeven wordt in hun grote ellende en in de tijd waarin het ene volk zich tegen het andere zal verheffen om het te vernietigen. -Maar daarover zal het volgende hoofdstuk ons nog meer licht verschaffen!

[13] Maar zeg Me nu eens hoe jullie deze erg belangrijke zaak opgevat hebben! Ik zeg 'erg belangrijk', omdat Ik jullie als Mijn toekomstige volgelingen vooral op het hart wil drukken jezelf en al je leerlingen voor traagheid te behoeden. Spreken jullie dus nu maar over de geest die je in Jesaja bent tegengekomen; daarna gaan we zonder moeite over naar het derde hoofdstuk!’

[14] De leerlingen en ook de andere aanwezigen zeiden eenstemmig: 'Heer, wat U beveelt, wilt en toelaat is beslist goed, wijs en rechtvaardig; want U als Schepper en Meester van de mensen en alle van dingen in de wereld weet immers het allerbeste wat voor de mensen het beste is. Als zilver, goud, edelstenen en prachtige parels volkomen nadelig voor Uw mensen zouden zijn, dan had U zulke kwade zaken niet geschapen!

[15] Wie, behalve U, weet of de mensen zonder die prikkelende zaken niet nog veel trager geworden zouden zijn dan zij met al deze ontelbare prikkels al zijn en mettertijd nog meer zullen worden? Als echter heel velen uit te grote liefde voor deze prikkels ware duivels onder de mensen worden, omdat zij zich door de valse glans van het goud hebben laten verblinden, dan heeft U immers een oneindige hoeveelheid tuchtmiddelen die U ten dienste staan, en dus zijn wij van mening dat aan het einde van de tijden van de wereld alles volgens Uw geheime, eeuwige raadsbesluit nog goed zal aflopen.      .

[16] Wij, als Uw uitverkoren leerlingen, zullen zeker onze uiterste best doen om de mensen naar Uw raadsbesluit op de juiste wijze werkzaam te doen zijn en hen daarvoor te bezielen en aan te sporen. Of zij daar in het verdere verloop van de tijd bij hun nakomelingen ook zo op zullen letten is natuurlijk wel een heel belangrijke andere vraag! Maar dan zult U Zelf alles wel zo laten gebeuren als het voor het bestwil van de mensen het meest geschikt is, hetzij oorlogen, epidemieën, dure tijden, hongersnood of vrede, gezondheid en gezegende vruchtbare jaren en tijden! En hiermee hebben wij nu onze mening tegenover U, o Heer, openlijk uitgesproken en wij vragen U om verder te gaan met de uitleg van de profeet.’

[17] Ik zei: 'Dit keer ben Ik helemaal tevreden met wat jullie gezegd hebben, en omdat jullie de uitleg van het tweede hoofdstuk van de profeet goed begrepen hebben, kunnen we nu dan ook zonder meer overgaan tot het derde hoofdstuk. Luister dus naar Mij!’

 

175 Uitleg van het derde hoofdstuk van Jesaja

De situatie in een geordende gemeente

 

[1] (De Heer): 'Ook in dit volgende hoofdstuk geldt de voorspelling voor nu en voor de komende tijden waar Ik over sprak.

[2] Het eerste vers van de profeet heeft een diepe betekenis en luidt aldus: 'Kijk, de Heer, Heer Zebaoth zal uit Jeruzalem allerlei voorraden wegne­men, en eveneens uit heel Juda, de hele voorraad brood en de hele voorraad water!' (Jes.3:1)

[3] Onder 'Jeruzalem' moet hier het tegenwoordige jodendom begrepen worden zoals het nu is en reeds lang daarvoor ook al was; onder 'Juda' moeten echter de toekomstige generaties verstaan worden, die dan door het aannemen van Mijn leer tot de stam van Juda gerekend worden. Zij zullen door hun grote traagheid in een nog veel grotere mate hetzelfde lot ondergaan als nu in mindere mate de joden.

[4] Onder het wegnemen van de broodvoorraad moetje het wegnemen van de liefde en erbarming verstaan, en onder het wegnemen van de watervoorraad het wegnemen van de ware wijsheid uit God, en het gevolg daarvan zal zijn dat zij allen op een dwaalspoor geraken en hun ziel zich in duisternis bevindt en dat niemand een ander raad zal kunnen geven; en ook al zou iemand een ander raad geven, dan zal degene die raad en licht nodig had hem toch niet vertrouwen en zeggen: 'Wat praat je met mij over het licht, terwijl je je in dezelfde duisternis bevindt als ik!' Dat de mensen dan door hun eigen schuld tengevolge van hun traagheid volledig hulpeloos zullen zijn, beschrijft de profeet nauwkeurig met de volgende woorden:

[5] 'Zo zullen van hen weggenomen worden sterken en krijgslieden­rechters, profeten, waarzeggers en Oudsten (Jes. 3:2); raadslieden en wijze werklieden en knappe redenaars en hoofdlieden over vijftig, en ook eerlijke mensen (Jes. 3:3).'

[6] Ik noem hier met opzet de hoofdlieden en de eerlijke mensen het laatst, in plaats van aan het begin van het derde vers, en daar heb Ik Mijn reden voor. Luister nu naar de uitleg!

[7] Wie zijn dan de sterken en de krijgslieden? Dat zijn zulke mensen zoals eens David was, vol geloof en vertrouwen op Mij, en de krijgslieden zijn die mensen die zich door het geloof en het vertrouwen in de Ene volledig laten bezielen, om altijd alle vijanden van het goede en ware uit God, ook al zijn dat er nog zo veel, te overwinnen.

[8] Wanneer bij de mensen een volledig gebrek aan het levende water uit de hemelen is ingetreden en alle vlees zich met zijn ziel in de dikste duisternis bevindt, wie zal dan bij de mensen als een waar en rechtvaardig rechter optreden? Wie zal de gave van de profetie hebben? En mocht iemand die nog voor zichzelf bezitten, wie zal hem dan zonder innerlijk begrip geloven dat het zo is?! Wie zal voor de geestelijk blinden en - doven kunnen profeteren? En wie zal door de duistere mensheid vanwege zijn uitmuntende wijsheid tot een waar Oudste verkozen worden om hem tot haar herder te maken? Begrijp dit nu goed!

[9] Iemand aan wie brood en water in geestelijke zin is ontnomen, is daardoor alles kwijt; want wie door God met geestelijke blindheid wordt gestraft en getuchtigd, die is het ergst gestraft en getuchtigd. Want hij is daardoor alles kwijt, en hij is volledig radeloos en hulpeloos. Dat is dan ook wel het uiterste middel waarmee de traagheid van de mensen die te veel de overhand gekregen heeft en al hun ondeugden, steeds het best bestreden kan worden.

[10] Dat de mensen zich echter door het wegnemen van het geestelijke brood en water werkelijk in de grootste ellende zullen bevinden, en wat hun daardoor nog allemaal ontnomen is, legt de profeet nog verder uit in het derde vers, waar hij uitdrukkelijk zegt: 'De mensen zullen daardoor de raadslieden of raadgevers en wijze werklieden in alle takken van menselijke behoeften moeten missen, dus ook verstandige sprekers, die anders met hun wijsheid heel veel goeds tot stand zouden hebben gebracht.

[11] Het ergste van dit alles is echter het wegnemen van de, zeg maar, vijftig hoofdlieden dat tevens plaatsvindt! Wie zijn die vijftig en wat heeft het getal vijftig hier te betekenen? Dat zullen we nu meteen gaan inzien.

[12] Als we ons een grote en volkomen geordende gemeenschap van mensen voorstellen, dan heeft die, wil zij in alles goed verzorgd zijn, van oudsher in totaal vijftig hoofdgebieden waarop zij in haar levensbehoeften moet voorzien. Wat daar bovenuit gaat geldt reeds als hovaardij en alles wat minder is geldt als zwakte, gebrek en armzaligheid. Om echter elke afzonderlijke tak van deze levensbehoeften doelmatig te kunnen verzorgen en benutten, moet er ook een kundig hoofdman als voorman en leider aan het hoofd staan, die van A tot Z op de hoogte is van alles wat noodzakelijk is in het hele bestel; als die er niet is en er een ondeskundige op zijn plaats staat, dan zal deze tak van levensbehoeften weldra slechte of zelfs helemaal geen vruchten meer dragen voor de gemeenschap.

[13] Hoe zal een grote gemeente dan kunnen bestaan als zij door haar traagheid en nalatigheid tenslotte alle vijftig hoofdlieden kwijt is? Ik zeg jullie: Op dezelfde wijze als de grote gemeenschap van joden van nu, waar slechts bepaalde dieven en rovers nog iets bezitten en zich ten koste van de armen vetmesten en verrijken, maar waar duizenden in de diepste armoede hulpeloos versmachten. Want waar is de wijze hoofdman die voor hen zou zorgen en hun op een of andere manier in een bepaalde bedrijfstak arbeid en brood geeft? Kijk, op heel veel gebieden ontbreekt een hoofd, en zodoende is ook al het andere niet aanwezig! Er zijn nu nog wel bepaalde hoofdlieden om verschillende gebieden te leiden, maar dat doen ze niet voor het volk, maar voor zichzelf, en daarom zijn het slechts dieven en rovers en geen echte hoofdlieden zoals ten tijde van Mijn Richteren.

[14] Jullie hebben nu gezien hoe het uiterlijke en innerlijke welzijn van de mensen van een grote gemeente afhangt van de hoofdleiders op de verschillende gebieden van levensbehoeften; maar van wie hangt dan in de eerste plaats de juiste instelling van de genoemde hoofdleiders in een grote gemeenschap van mensen af, in een land dat door een vorst of koning geregeerd wordt? Zie, alleen maar van een wijs koning!

[15] Maar wat zegt onze profeet dan, wat de Heer met de luie, godvergeten gemeenten nog zal doen?

[16] Luister, zijn woorden luiden verder als volgt: 'Ik, spreekt de Heer, zal hunjongelingen tot vorsten geven, en onnozelen zullen over hen heersen! (Jes. 3:4) En onder het volk zal de ene mens de ander uitzuigen, iedereen zelfs zijn naaste, en de jonge zal zich trots verheffen boven de oude en een nietsnutte, oneerlijke man boven een eerlijke!'(Jes. 3:5)

[17] De woorden van de profeet zijn hier op zichzelf zo helder en duidelijk dat zij geen verdere uitleg nodig hebben; Ik kan jullie alleen maar op de grote en duidelijk zeer slechte gevolgen wijzen, hoewel die ook gemak­kelijk vanzelf te vinden zijn. Als in een land bij zo'n verwarring eenmaal alle levensverhoudingen in de grootste wanorde raken en door de nood alle mensen van een gemeenschap erg ontevreden worden, dan volgt ook de ene niets ontziende opstand na de andere. Het volk ontwaakt en staat op en jaagt vorsten en zelfzuchtige hoofdlieden op de vlucht of wurgt ze zelfs. En dat bedoelt men als men zegt: 'Het ene volk trekt op tegen het andere.’

[18] Want dank zij zijn trage aard laat de mens elke druk toe, zolang hij in zijn blindheid zijn maag nog maar kan vullen, met wat voor magere kost dan ook; maar als ook dat eenmaal ophoudt en hij niets dan de hongerdood voor ogen heeft, dan ontwaakt hij en wordt als een hongerige woedende hyena. En zover moet het komen, opdat de mensheid wakker wordt’

 

176 Het ineenstorten van de verkeerde geloofssystemen,

uitgelegd uit Jesaja 3,6:27

 

[1] (De Heer) : ' Maar dan is alles verwoest en met de grond gelijk gemaakt. Wie ook maar enige schuld gegeven kan worden dat hij door zijn onbarmhartige zelfzucht ook bijgedragen heeft aan het algemene ongeluk van de volkeren, valt helaas jammerlijk ten offer aan de algemene volks­wraak. Maar wat dan? De mensen hebben dan helemaal geen enkele leider, geen goede en ook geen slechte. Ze bevinden zich in de grootste anarchie, waarin uiteindelijk iedereen kan doen wat hij wil; een andere, sterkere, kan hem echter ook naar hartelust straffen.

[2] Dan komen de wijzeren bij elkaar en zeggen: ' Zo gaat het niet, zo kan het niet langer! Wij wijzere en machtiger mannen willen samenwerken en het volk er toe brengen om met ons een wijs opperhoofd te kiezen. En het is een verheven huis, dat twee broers met veel erkenning en ervaring herbergt!' Wat gebeurt er dan vervolgens? De profeet zal het ons precies vertellen! En wat zegt de profeet?

[3] Luister! Hij zegt: 'Dan zal de ene broeder de andere uit zijn broeders huis grijpen en zeggen: 'jij hebt kleren (kennis en ervaring), wees onze vorst en help bij dit verval!' (Jesaja, 3, vers 6) Maar hij zal dan zeggen en zweren: 'Luister, ik ben geen arts, en er is noch brood (het goede van het geloof) noch kleding (waarachtig geloof) in mijn huis! Maak mij daarom geen vorst van het volk!' (vs 7) Want Jeruzalem is rijp en valt, en Juda (de latere tijd) is eveneens gevallen; want hun taal en hun daden zijn tegen de Heer doordat zij de ogen van Zijn majesteit (het licht van Zijn wijsheid) weerstreven. (vs 8) Dat is voor iedereen zichtbaar en bekend. Hun wezen is niet verborgen; want zij beroemen zich op hun zonde zoals in Sodom en Gomorra, en zij zijn brutaal en verbergen zich zelfs niet. Wee hun ziel; want daarmee storten zij zichzelf helemaal in het ongeluk! (vs 9)

[4] Maar de gekozen vorst, die Ikzelf mogelijkerwijs ook zou kunnen zijn, zegt verder: 'Ga heen en predik eerst voor de rechtvaardigen, opdat zij goed worden, dan zullen zij de vrucht van hun werken eten! (vs 10) Wee echter de tragen en goddelozen; want zij zijn altijd slecht, en hun zal vergolden worden naar hun werken en zoals zij het verdiend hebben! (vs 11) Luister, daarom zijn kinderen vorsten van Mijn volk, en zelfs vrouwen heersen over hen. Mijn volk, je (verkeerde) troosters verleiden je (Denk aan Rome!) en verwoesten de weg die je moet gaan!(vs 12)

[5] Maar de Heer staat daar om recht te spreken, en is nu opgetreden om de volkeren te richten.(vs 13) En de Heer komt om gericht te houden met de Oudsten van Zijn volk (de Schrift) en met Zijn vorsten (de in de laatste tijd tot leven gewekten); want jullie (Farizeeën en Romeinen) hebben de wijngaard verwoest en het geroofde van de armen is in jullie huis.(vs 14)

[6] Waarom vertrappen jullie Mijn volk, en waarom mishandelen jullie alle ellendigen? Zo spreekt nu met grote ernst de Heer.(vs 15)

[7] En de Heer spreekt verder: Omdat de dochters van Sion trots zijn (de valse leer van de hoer van Babel) en met een gestrekte hals en met opgemaakt gezicht lopen, trots ( overmoedig) rondlopen, kwispelstaartend (als een hongerige hond) en aan hun voeten kostbaar schoeisel dragen (vs 16), zal de Heer de schedel van de dochters van Sion kaal scheren (het verstand afnemen) , en daarmee zal Hij nog hun enige en beste sieraad afnemen (vs 17).

[8] In die tijd zal de Heer ook de sieraden van hun kostbare schoenen wegnemen (de blindgelovigen), en de banden (trouwe aanhangers) en de gespen ( de verschillende orden) (vs 18), de kettingen, armbanden en de kappen (het bijgelovige gildenwezen) (vs 19), de gouden lovertjes, sierran­den, alle gouden koordjes, muskusappels, oorringen (vs 20), ringen en haarbanden (vs 21), feestkleren, mantels, sluiers en de (grote) buidels (vs 22), spiegels, capes, galons en de bloezen (allemaal de schitterende ceremonie van de hoer van Babel) (vs 23) .Dan zal de goede geur tot stank worden, de goede gordel tot een losse band, gekruld haar (slangensluwheid van de hoer van Babel) tot een kaal hoofd en haar ruime mantel zal een nauwe zak worden; en dat alles zal in de plaats komen van haar vermeende schoonheid. (vs 24)

[9] jouw gepeupel zal door het zwaard vallen, en je krijgslieden zullen vallen in de strijd.(vs 25) En haar poorten zullen treuren en klagen (omdat niemand er meer door naar binnen willen gaan) , en zij zal jammerlijk op de grond zitten. (vs 26) In die tijd zullen er door oorlogen zo weinig mannen zijn, dat dan zeven vrouwen één man zullen aangrijpen ( of uit de zeven sacramenten zal er slechts één worden) en ze zullen zeggen: Wij zullen onszelf voeden en kleden, maar laat ons jouw naam dragen opdat onze smaad van ons weggenomen wordt! ' (vs 27)

[10] En zie, Mijn vrienden: Wat de profeet toen gezegd heeft zal zeker in vervulling gaan, zo zeker en waar als Ik het jullie nu Zelf heb uitgelegd. Want de mensen kunnen de waarheid voor een langer tijdsbestek niet verdragen, worden moe en verzinken altijd weer in hun oude, gericht en dood brengende traagheid, en dan is er werkelijk niets anders aan te doen dan met de uiterste middelen de mensen weer te wekken en hen weer als vanouds op de wegen en bergpaden van het licht en het leven te brengen.

[11] Daarom zeg Ik jullie nu nog eenmaal: Waarschuw de mensen vooral voor de geestelijke luiheid; want daarmee beginnen alle kwade dingen waarover de profeet gesproken heeft, en Ik moet ze helaas toelaten! Denk daarover na, dan zullen we er in de herberg nog een woordje over spreken! -En nu gaan we daar ook dadelijk heen; want we zullen in deze nacht nog veel te doen krijgen!'

 

177 De zucht naar aanzien Hoogmoed en deemoed

 

[1] We gingen nu de grote herberg van Nikodemus binnen, waar reeds een goed toebereid avondmaal op ons wachtte. Maar omdat er zich onder Mijn volgelingen nu een tamelijk groot aantal tempeldienaren bevond, die heimelijk nog veel waarde hechtten aan hun oude tempelrangorde, ont­stond er onenigheid onder hen over wie meer boven -of meer onderaan de grote tafel plaats zou nemen. Tengevolge daarvan bezetten dan ook onze schriftgeleerde en de twee op deze middag bekeerde Farizeeën uit gewoonte meteen de belangrijkste plaatsen en letten er daarbij niet op dat Ikzelf nog niet plaatsgenomen had, evenmin als de Romeinen, de drie magiërs uit Indië en de mannen uit Opper-Egypte, hetgeen Nikodemus en ook Lazarus duidelijk niet erg aanstond.

[2] Ik ging naar hen toe en zei: 'Luister, in Mijn rijk bestaat helemaal geen rangorde, daar geldt alleen maar: wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden; wie zich zelf echter heel bescheiden opstelt, zal verhoogd worden!

[3] Als je als gast bent uitgenodigd en aan tafel gaat voor het gastmaal, ga dan niet meteen op de voornaamste plaats zitten, die de gastheer misschien voor iemand bestemd heeft die nog voornamer is! Als die dan zou komen en de gastheer tegen je zou zeggen: 'Vriend ga wat meer onder aan de tafel zitten, want ik heb deze plaats voor nog voornamere mensen bestemd!', zou je dat dan niet erg onaangenaam vinden, als de gastheer je noodge­dwongen voor het hele gezelschap beschaamd moest laten staan? (Luc.14:7-9)

[4] Wanneer je echter als gast bent uitgenodigd en bescheiden aan het ondereind gaat zitten, en de gastheer komt en zegt tegen je: 'Vriend, ga bovenaan zitten op de voornaamste plaats; want de plaatsen daar beneden zijn bestemd voor de meer gewone gasten!', dan zal je dat zeker veel plezier doen. En één van de voornaamste lessen en levensgrondslagen van jullie moet dan ook blijven: wie zichzelf verhoogt, zal vernederd, en wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden! (Luc.14:10-11)

[5] Zo zal het eens ook in Mijn rijk zijn. Wie daar de kleinste en minste zal zijn, zal ook de grootste zijn. Want in de hemel is alles tegengesteld aan de wereldorde hier; wat in de ogen van de wereld belangrijk en luisterrijk is, is in de hemel heel klein en gering en zonder enige pracht of praal.

[ 6] Deze les moet opgeschreven worden, en waar Mijn evangelie gepredikt wordt, moet ook dit getrouw aan alle mensen gepredikt worden!

[7] Ik ben toch de Heer Zelf, en kijk eens, Ik ben van gans er harte zachtmoedig en deemoedig! Weest allen evenzo, dan zal daaruit vooral blijken dat jullie waarlijk Mijn leerlingen zijn!'

[8] Toen stonden de Farizeeën, zichtbaar pijnlijk getroffen, van hun plaatsen op en wilden meteen helemaal onderaan gaan zitten.

[9] Maar Ik zei: 'Blijf zitten waar je nu zit! Want bij ons maakt het niet uit waar iemand zit; want het aanzien van de plaats hangt af van de persoon die deze inneemt. Als Ik Heer ben, dan ben Ik dat op iedere plaats die Ik inneem, en een ander zal door zo'n plaats nooit Heer worden.

[10] Wat zou je er bijvoorbeeld aan hebben als je nu naar Rome zou gaan en op de troon van de keizer zou gaan zitten, en hij zou zich die grap laten welgevallen en naast je op een gewone houten bank gaan zitten? Jij zult daardoor toch nooit keizer zijn, en hij zal ook op de houten bank de machtige keizer blijven. Daarom hangt het aanzien van een plaats niet van de plaats zelf af, maar altijd alleen van degene die hem bezet; dus blijven jullie nu maar op jullie eerste plaatsen!'

[11] Daarop ging Ik met Mijn leerlingen en met Rafaël, Lazarus en Nikodemus helemaal onderaan zitten, en Agricola zei: 'O Heer en Meester, nu zie ik maar al te goed in, waar voor ieder mens de werkelijke eerste plaats is! Bij ieder waarachtig mens is de eerste rang verborgen in de diepte van zijn ware deemoed! ook wij Romeinen hebben daarvoor een oud en goed spreekwoord -het luidt: Laus propria sordet ( eigen roem stinkt) -, en ik ontdekte nu door Uw woorden dat dat zo is, en het doet me deugd dat wij Romeinen, zonder openbaring, toch door denken en ondervinding een waarheid ontdekt hebben die nu in het licht van Uw wijsheid veel beter blijkt te zijn dan al die nieuwe instellingen in jullie tempel, die de meest wijze van alle koningen der aarde gebouwd heeft!'

[12] Ik zei: 'Zie, daarom zal het licht ook van de joden weggenomen en aan jullie heidenen overgedragen worden, zoals dat bij de profeten geschre­ven staat!'

[13] De ene Farizeeër zei: 'Wat zal er dan met de joden gebeuren?'

[14] Ik zei: 'Dat heb Ik jullie al verteld en voldoende omschreven, en in de nachtelijke tekenen hebben jullie het kunnen lezen! Want jullie zijn nu duizendmaal meer heiden geworden dan er ergens op aarde bestaan. Daarom zullen de joden als kaf door de storm verstrooid worden onder alle volkeren der aarde en zij zullen nooit meer zelf een land en een koning bezitten.’

[15] De schriftgeleerde zei: 'Maar de Heer heeft aan David toch een eeuwige troon beloofd!’

[16] Ik zei: 'O ja, dat wel, en dat zal ook zo zijn, maar niet stoffelijk zoals jullie dat wellicht denken, maar geestelijk.

[17] Volgens Mijn woord zal iedereen in zichzelf een David worden voor eeuwig in Mijn rijk, - maar Ik zeg jullie, wees op deze wereld voortaan gehoorzaam aan iedere wereldlijke overheid, of deze nu slecht is of goed; want de macht die zij heeft, is haar van boven gegeven!

[18] Laat niemand van jullie er echter naar streven ooit een heerser op aarde te worden; want wie op een of andere wijze over de mensen moet heersen­ zal daar van boven toe geroepen worden, en hem zal in zijn hart gegeven worden hoe hij zijn volkeren moet regeren. Trotse en hoogmoedige mensen moeten door een trotse en hoogmoedige koning geregeerd worden, en goede en deemoedige zullen ook soortgelijke heersers krijgen en onder hun scepter gelukkig en goed leven. In de toekomst zal het dus helemaal van de mensen afhangen, hoe hun heersers zullen zijn. Onthoud dat heel goed!  .

[19] Maar, omdat het eten al opgediend is, zullen we nu eten en drinken en ons sterken!’

[20] Daarna werd alles rustig en iedereen at en dronk wat voor hem stond.

 

178 De Heer beslecht de strijd tussen de Damasceners

en de waarden van Emmaüs

 

[1] De maaltijd duurde ongeveer een half uur en toen we allemaal voldoende gegeten en ons gesterkt hadden, ontstond er buiten op straat weer een tumult en een groot lawaai, waarop al gauw meerdere mensen naar ons toe kwamen in de grote eetzaal en met Nikodemus wilden praten.

[2] Deze stond op en vroeg met ernstige blik wat er toch aan de hand was en wat zij zo laat op de avond nog wilden.

[3] Een Damascener kwam naar voren en zei: 'Heer, wij zijn nu pas zeker aan de weet gekomen, dat u de gezaghebber van deze plaats bent en daarom zijn we bij u gekomen om een klacht in te dienen, dat we hier als reizende handelslieden zeer slecht zijn ontvangen! Wij willen best naar alle redelijkheid alles betalen wat we gebruiken, -maar we laten ons niet het vel over de oren halen door die verschrikkelijk hebzuchtige lieden uit Emmaüs! Wij verlangen een gerechtelijke uitspraak en anders doen wij een beroep op de keizer, wier trouwe onderdanen wij zijn!’

[4] Nikodemus vervolgde: 'En waaruit bestaat dan eigenlijk het onrecht dat jullie hier in deze plaats is aangedaan?'

[5] De woordvoerder zei: 'Strikt rechtvaardige heer! Wij hebben onze wagens en lastdieren buiten op een grote open plaats gestald en zijn toen in groepen verdeeld naar verschillende herbergen van deze plaats gegaan, omdat we in deze grote herberg geen plaats konden krijgen. Toen hebben we ons met een zeer magere kost gesterkt en wilden alles wat we gebruikt hadden ook onmiddellijk naar alle redelijkheid betalen, -maar nu hebben die waarden ons zo veel berekend, dat wij dat in Damascus nog niet zouden vragen aan een gast als hij een heel jaar bij ons. zou eten en drinken­ ofschoon men bij ons toch ook niets voor mets krijgt! Zoiets hebben we echt nog nergens meegemaakt!’

[6] Nikodemus zei: 'Wat hebben jullie dan gegeten en gedronken en hoeveel heeft men jullie daarvoor gerekend?'

[7] De woordvoerder zei: 'Strikt rechtvaardige heer! We hebben Ieder een niet al te grote vis gekregen, een stuk gezuurd brood en een beker zeer middelmatige wijn, niets meer en ook niets minder. En daarvoor wilden deze woekeraars van ieder -zeg -honderd zilverstukken hebben; Voor dat geld kun je naar het verre Indië en vandaar weer terugreizen! Nee, zoiets heb ik nog nooit gehoord! -Wat zegt u daarvan, strenge en rechtvaardige heer?'

[8] Nikodemus zei: 'Hebben jullie het geld dat de waarden van jullie wilden hebben soms ook al betaald?'

[9] De woordvoerder zei: 'Strikt rechtvaardige heer! Dan waren we wel grote dwazen geweest! Dat tumult midden op straat is immers juist ontstaan, omdat wij hun het verlangde geld wijselijk niet hebben gegeven! Gelijk straatrovers willen ze ons nu onze koopwaar afnemen en om die reden zoeken we nu rechtsbescherming bij u tegen dat grove geweld ; krijgen wij die niet, dan zullen deze vreselijke lieden uit Emmaüs de Damasceners leren kennen!’

 [10] Nikodemus zei: 'Wel, jullie hebben de kwestie nu naar voren gebracht en jullie zal ook recht en gerechtigheid geschieden, wanneer alles precies zo is als jullie mij gezegd hebben. Voordat ik jullie echter recht kan doen wedervaren, moet ik ook jullie tegenstanders horen om te weten wat zij eventueel tegen jullie klacht aan te voeren hebben! Dat moeten jullie natuurlijk wel toestaan!’

[11] De woordvoerder zei: 'Dat vinden wij natuurlijk goed; laat ze maar komen!’

[12] Nikodemus zei: 'Indien hier iemand van de hoogst onredelijke waarden en herbergbezitters aanwezig is, laat hem dan naar voren komen en spreken!’

[13] Er bevonden zich drie waarden onder de vreemde aanklagers; ze kwamen naar voren en zeiden: 'Wij ontkennen niet dat we het door hen genoemde bedrag voor het avondmaal werkelijk verlangd hebben, wat inderdaad veel te veel is; maar wij zijn ook verschillende keren in Damascus geweest, waar wij onze koopwaar op de markt brachten. We zijn er altijd maar drie dagen gebleven en hebben daar in de herbergen ook zo verschrikkelijk veel moeten betalen. Wanneer wij van hen nu tien keer zo veel vragen als van andere reizigers, nemen wij alleen maar van hen terug wat zij allang geleden te veel van ons hebben genomen. En wanneer wij dat doen, denken we dat we volgens de wet van Mozes, die luidt 'oog om oog, tand om tand' geen onrecht begaan!'

[14] Nikodemus zei nu: 'Ja, dan wordt het wel moeilijk om zowel de ene als de andere partij volledig gelijk te geven! Want jullie, Damasceners ­hebben liefdeloos gehandeld ten aanzien van deze mensen uit Emmaüs, en die doen jullie nu onrecht aan! Jullie begrijpen dus wel dat het moeilijk is om een juist oordeel te vellen. Tref daarom een schikking en verreken met elkaar wat ieder te veel heeft verlangd, dan zal jullie strijd in de ogen van God en de rechtvaardig denkende en willende mensen ten einde zijn!’

[15] De woordvoerder uit Damascus zei: 'Strikt rechtvaardige heer, wij kennen maar één recht en dat heet bij ons redelijkheid! Het klopt dat in onze grote stad op de openbare marktdagen van de handelslieden iets meer gevraagd wordt dan van degenen die hun waren kopen; maar wat ook waar is, is dat deze mensen uit Emmaüs ons nu evenveel berekend hebben als wat ze bij ons, en dat in tien jaar tijd, te veel hebben betaald. Daar kunnen wij echter helemaal niets aan doen, omdat wij geen herberg­bezitters zijn maar slechts heel eenvoudige handelslieden, die overal handel drijven met hetgeen zij door de vaardigheid van hun handen gemaakt hebben. Als deze woekeraars uit Emmaüs hun verhaal willen halen bij ons, Damasceners, dan moeten ze dat in Damascus bij de herbergbezitters doen, maar niet bij ons, daar wij hen nooit afgezet hebben met de artikelen die ze van ons gekocht hebben!’

[16] Daarop zeiden de waarden uit Emmaüs: 'Dat zullen we zeker niet doen, want we hebben gezworen om dat peperdure Damascus nooit meer te bezoeken! Zij moeten ons hier nu betalen wat wij verlangen en zich thuis bij hun dure herbergbezitters schadeloosstellen!'

[17] Nu kwam Nikodemus naar Mij toe en vroeg Me wat hij moest doen.

[18] Ik zei: 'De Damasceners hebben gelijk en de waarden uit Emmaüs zijn hoogst onredelijke woekeraars! Ze moeten verlangen wat rechtvaardig is en dat wil zeggen, dat elk der handelslieden hun per persoon slechts twee muntstukken hoeft te betalen en geen stater meer! Als de handelslieden uit Emmaüs in Damascus zijn afgezet is dat hun eigen schuld; ze wilden zich daar als rijke mensen voordoen en zwelgden en brasten vaak buitensporig, en de Damasceners hadden gelijk dat ze zich daar behoorlijk voor lieten betalen. Als de rekening volgens hen in Damascus te hoog was, hadden ze toen immers een klacht kunnen indienen bij de rechters daar! Waren zij het toen ten gevolge van hun grootdoenerij eens met de rekening, dan moeten zij het er ook nu mee eens zijn! En wanneer zij deze Damasceners eigenmachtig geweld willen aandoen, zal ook hun geweld worden aange­daan! Ze kunnen nu het een of het ander kiezen en doen wat ze willen; maar dan zullen ook wij doen wat wij willen! ‘

[19] Deze woorden van Mij hadden de Damasceners heel goed gehoord, maar het drietal uit Emmaüs eveneens.

[20] De Damasceners kwamen naar Mij toe en de woordvoerder sprak: 'Luister, voor ons totaal onbekende vriend! U hebt daar de zuiverste waarheid gesproken; zo was het ook! Die mensen hebben, omdat ze in de buurt van de grote stad Jeruzalem wonen, voor ons Damasceners een grote geringschatting getoond en lieten ons door hun buitensporige zwelgpar­tijen zien hoe rijk en koopkrachtig ze waren in vergelijking met ons; ze kregen van onze waarden dan ook wat ze verlangden en toen was hun niets te duur. Maar pas nu moeten ze spijt hebben gekregen van hun braspartijen en wilden ze zich schadeloosstellen bij ons, totaal onschuldi­gen, wat de feiten nu maar al te duidelijk bewijzen. Maar jij, edele en waarachtige vriend, hebt nu een volledig juist oordeel geveld en wij voegen er nu hier het verzoek aan toe dat het ook werkelijk uitgevoerd wordt!'

[21] Nu kwamen de drie waarden heel vrijpostig naar voren en zeiden: 'Tegen de uitvoering van dit oordeel zullen wij ons weten te beschermen! Wie bent u eigenlijk dat u tegen ons durft op te treden en die onbetrouw­bare Damasceners in bescherming neemt?'

[22] Ik zei: 'Hier, aan Mijn rechterhand, zitten de Romeinse machthebbers die omwille van Mij zelfs van Rome hier naartoe zijn gekomen! Zij zullen jullie wel zeggen wie Ik eigenlijk ben, als jullie je niet willen schikken naar Mijn oordeel! Maar als het zover is, wee jullie, woekerzielen! Bij hetgeen Ik heb gezegd zal het ook blijven! Doen jullie nu watje wilt!'

[23] Na deze woorden vertrokken de drie waarden snel en vatten het plan op om met hun knechten, vrienden en handlangers de karavaan aan te vallen, die zich buiten bevond, om hun verhaal te halen. Dat gaf Ik ook Nikodemus en Agricola te kennen.

[24] Agricola, die het harde drietal uit Emmaüs nu helemaal niet meer kon lijden, vroeg onmiddellijk aan Nikodemus of zich in deze plaats Romeinse militairen bevonden.

[25] En Nikodemus antwoordde: 'Machtige vriend, hier zijn permanent rond de honderd man Romeinse soldaten gelegerd!'

[26] Agricola zei: 'Zeg dat de commandant hier moet komen!'

[27] Ik zei: 'Vriend, als er een gevaar op komst is dat zeker dreigt, komt jouw welgemeende bevel wel veel te laat! Daarom heb Ik via Mijn Rafaël reeds voor alles gezorgd en de Romeinse soldaten voeren reeds uit wat hun bevolen werd. Ze zullen de halsstarrige waarden spoedig hierheen brengen; want toen die met hun handlangers de wagens en lastdieren naderden, werden ze door de soldaten die daar opgesteld stonden omsin­geld en gevangen genomen. Ze zullen nu ook gauw hier voor de herberg gebracht worden en de commandant zal binnen komen om Nikodemus naar zijn oordeel te vragen.’

[28] Agricola was het daar natuurlijk mee eens en Nikodemus vroeg Mij wat voor oordeel hij moest vellen.

[29] Ik zei: 'Je hebt zoëven toch gehoord wat Ik tegen deze hier nog aanwezige Damasceners gezegd heb! Maar als de waarden daar helemaal niet mee akkoord gaan, neem jij dan het door Mij vastgestelde bedrag van de Damasceners in ontvangst en verdeel het bij een goede gelegenheid onder de armen! En de slechte waarden moeten in plaats daarvan drie volle dagen in de kerker blijven en dan bij hun vrijlating ernstig vermaand en bedreigd worden; dat zal voldoende zijn om hen voor toekomstige gevallen nuchter en redelijk te stemmen.'

[30] Toen Ik Nikodemus dat advies had gegeven, kwam ook reeds de Romeinse commandant naar ons toe in de eetzaal, legde Nikodemus voor wat er aan de hand was en verlangde het oordeel van hem.

[31] En Nikodemus zei de commandant wat Ik hem tevoren had gezegd.

[32] Deze gaf dat meteen door aan de waarden, die het oordeel echter onder allerlei uitvluchten niet wilden accepteren. Maar de commandant maakt korte metten en wierp ze in een kerker. Toen ze dat hoorden, stelden de Damasceners onmiddellijk het door Mij vastgestelde bedrag voor het avondmaal van de hele karavaan aan Nikodemus ter hand en bedankten Mij zoveel ze konden voor het door Mij uitgesproken oordeel.

 

179 Een klein evangelie aan de Damasceners

 

[1] De woordvoerder vroeg Mij nog speciaal waarmee hij Mij kon belonen, omdat Ik rechtvaardigerwijs zo'n probaat oordeel ten gunste van hen had uitgesproken; want zij hielden Mij nu voor een ware rechter van deze plaats.

[2] Maar Ik zei tegen de woordvoerder: 'Ik neem nooit van iemand een beloning aan voor Mijn leer en voor Mijn oordeel! Maar Ik zeg jullie nu dat afgezien van het recht in jullie kwestie jullie hier ten deel is gevallen ­dat ook jullie voortaan redelijk en rechtvaardig zijn tegen iedereen met wie jullie waar dan ook omgaan; want onredelijkheid en ongerechtigheid onder de mensen op aarde is het grootste kwaad op de wereld dat tweedracht zaait tussen broeders en zusters en vijandschap veroorzaakt. En waar deze eenmaal bestaan is er geen heil meer onder de mensen, maar afgunst, haat, roof, doodslag, moord en oorlog.

[3] Binnenkort zullen Mijn leerlingen bij jullie komen; neem hen op en aanvaard wat ze jullie zullen leren handel daarnaar! Wat jullie voor hen zullen doen zal Ik beschouwen alsof jullie het voor Mij hebben gedaan. Dat is het loon dat Ik voor Mijn rechtvaardig oordeel van jullie verlang! ­Hebben jullie Mij goed begrepen?'

[4] De woordvoerder zei: 'Jazeker, jazeker, rechtvaardige rechter, wij hebben u begrepen; want als handels­ en ambachtslieden van oudsher hebben wij met onze goede produkten immers omgang met bijna alle volkeren van de bekende aarde en verstaan daarom ook alle talen van de aarde, ofschoon we nu vooral de zin van uw woorden bedoelen. En als uw leerlingen ons in Damascus zullen bezoeken, vragen wij u hier nu alleen om het kenmerk, opdat we niet eventueel valse in plaats van de echte opnemen!’

[5] Ik zei, terwijl Ik naar al Mijn leerlingen van dat moment wees: 'Daar zitten ze, bekijk ze maar! De een of andere van hen zal naar jullie komen en jullie de leer van het heil voor jullie zielen verkondigen. En na enkele jaren zal er door Mij een apostel in jullie stad voor de heidenen gewekt worden om jullie de volle waarheid te tonen. Maar vóór die tijd zal hij een vijand zijn van Mijn licht, maar na die opwekking de grootste ijveraar daarvoor. Maar vóór hem zullen nog een paar anderen nar jullie komen, die hij zal vervolgen; neem die goed op, dan zal jullie loon daarvoor niet klein genoemd kunnen worden!

[6] Want wie een profeet gelovig opneemt in Mijn naam, zal ook het loon van een profeet oogsten. Mijn leerlingen en apostelen zullen ware profeten zijn en derhalve knechten van God de Heer, door Wie ook Ik naar deze wereld ben gezonden voor het heil van alle mensen die in Mij geloven en volgens Mijn leer zullen leven en handelen. -Hebben jullie ook dat nu begrepen?'

[7] De woordvoerder zei: 'jazeker, jazeker, wijze en buitengewoon rechtvaardige rechter! Maar zoals wij uit uw woorden zo terloops buiten­gewoon goed hebben begrepen bent u niet alleen een buitengewoon wijze rechtvaardige rechter, maar ook een ware profeet van de joden, -en dat betreuren wij voor u met heelons hart; want de joden, zoals ze nu zijn, zijn door hun onverzadigbare hebzucht de grootste vijanden van de oude en nog meer van de nieuwe profeten geworden. De herders (Farizeeën) , Oudsten (priesters) en schriftkenners moeten volgens de voorschriften van Mozes niets bezitten, maar alleen van de tienden en kleinere offers leven, maar die Farizeeën, Oudsten en schriftkenners willen nu gewoon het hele land hun eigen noemen en het als zodanig ook handhaven en gebruiken en heel het volk moet alleen voor hen werken en daarbij tot steeds grotere eer voor God niets hebben en honger en dorst lijden tot ze er wanhopig van worden.

[8] Wel, wij Damasceners waren en zijn voor een deel nog heel goede en echte joden; maar er moet geen zendeling uit Jeruzalem komen om ons voor deze slechte en bedrieglijke stad te stemmen! Wie dat zou doen, moet liever niet naar ons komen; want komt er zo iemand, dan zal hij meteen de stad uitgezet worden, waar hij dan op de vlucht kan slaan. Maar wanneer profeten en rechters, zoals u er een bent naar ons toe komen, nemen wij die altijd graag op, ook al zijn we grotendeels Grieken, Oud-Syriërs en Babyloniërs; want van de ware profeten kan ieder mens iets waars en derhalve ook goeds te horen krijgen. En zo zullen ook allen die u ons als uw ware leerlingen zult zenden, goed door ons opgenomen worden!'

[9] Ik zei: 'Daar jullie nu nog tijd hebben, kunnen jullie ook nog hier blijven, dan zul je nog zo het een en ander te horen en te zien krijgen! Hier is nog brood, vis en wijn. Neem plaats en eet en drink; want in deze herberg zal men jullie daar zeker niet honderd muntstukken voor vragen!’

[10] Toen namen de kooplieden, het waren er enkele, plaats en begonnen monter te eten en te drinken en waren vol lof over de kwaliteit van de wijn, het brood en de goed toebereide vis.

 

180 De Heer wekt een gestorven weduwe op uit de dood

 

[1] Toen ze nog aten en dronken, kwam er een menigte vrouwen en kinderen klagend en huilend de zaal binnen; ze vroegen Nikodemus om hun mannen en knechten vrij te geven, die daarstraks door de Romeinse soldaten achter slot en grendel waren gezet.

[2] Maar Nikodemus zei: 'Jullie mannen en knechten zullen over drie dagen wel vrij worden gelaten, maar ook geen ogenblik eerder! Ze hadden de raad gekregen om toegeeflijk te zijn; maar omdat ze dat niet wilden, moeten ze nu ook boeten voor hun halsstarrigheid!’

[3] Er trad nu een dochter naar voren, die zei: 'Heer, mijn moeder ligt doodziek thuis! Ze is weduwe en heeft maar één knecht, die over het algemeen heel trouw is en goed voor onze zaken zorgde. Het was maar heel toevallig, dat deze knecht daarstraks, toen dat tumult op straat ontstond, erbij kwam om als inwoner van Emmaüs een paar woorden ten gunste van onze waarden te spreken. En omdat hij dat gedaan heeft werd hij ook door de soldaten gepakt, geboeid en naar de gevangenis gebracht. Ik vraag u nu, beste rechter en heren, omwille van mijn doodzieke moeder, onze knecht, die geheel onschuldig in de gevangenis gekomen is, weer vrij te laten! ,

[4] Daarop zei Nikodemus: 'Dat jullie knecht inderdaad minder schuldig is aan het tumult dan de waarden en hun eigen knechten, daar twijfel ik niet aan; maar hij was toch min of meer een handlanger en het gebeurde daarom niet ten onrechte dat hij met de anderen in de gevangenis terecht kwam. Maar als het met je moeder, die ik goed ken, zo slecht gaat en ze doodziek is, zal ik hier onze opperste rechter vragen of Hij het goed vindt, dat jullie knecht wordt vrijgelaten. Heb daarom even geduld!'

[5] Nu richtte Nikodemus zich natuurlijk tot Mij en vroeg Me wat er in verband met de knecht moest gebeuren.

[ 6] En Ik zei: 'De genoemde knecht kan helemaal niet uit de gevangenis vrijgelaten worden, omdat hij zich daar niet bevindt; want toen hij merkte dat de halsstarrigheid van de waarden en hun knechten hen in de gevan­genis zou brengen, ging hij er onmiddellijk, en nog net op tijd, vandoor, om zich buiten in dezelfde hut te verbergen waar wij vanmorgen dit arme en zieke gezin hebben aangetroffen. Ik zal Rafaël er nu naar toe zenden om hem snel hierheen te brengen; pas dan zullen we het overige bespre­ken.'

[7] Ik gaf Rafaël een teken, waarop hij snel de zaal uitging en binnen enkele ogenblikken weer met de knecht bij ons in de zaal terugkwam. Toen de knecht zich in de zaal bevond, begon hij iedereen om vergeving te vragen voor het feit dat ook hij, puur uit nieuwsgierigheid enigszins had deelge­nomen aan het tumult.

[8] Ik zei: 'Wees daarom voortaan verstandiger en neem geen deel meer aan enig tumult, anders zou het een keer slecht met je kunnen aflopen! Maar ga nu met deze dochter van die zieke moeder, bij wie je in dienst bent, naar huis en breng de zieke hier naar toe, dan zal Ik zien of ze misschien nog geholpen kan worden!’

[9] Beiden vertrokken snel, maar kwamen al gauw huilend terug en de knecht zei: 'O, beste rechter en zeker ook even goede arts, de moeder van deze dochter, bij wie ik in dienst ben, is gestorven! Toen wij thuis kwamen lag ze al geheel ontzield in haar bed; ze zal daarom wel niet meer te helpen zijn!'

[10] Ik zei: 'Als jullie zouden kunnen geloven, dan zouden jullie ook de grote heerlijkheid van Gods macht in de mens kunnen zien!’

[11] Beiden zeiden: 'O heer, Gods macht is wel groot en heerlijk, maar tegen de dood heeft deze toch geen kruid geschapen! Er zijn zeker wel wonderlijke middelen waarmee de zwaarste ziektes genezen kunnen worden, - maar bestaat er een middel waardoor een dode ooit weer levend wordt?! Wij geloven wel dat de zielen van de mensen na de dood van het lichaam voortleven, maar dat een lichaam, als het eenmaal dood is, ook weer tot leven wordt gewekt, is wel moeilijk te geloven! Men spreekt wel van een jongste Dag, waarop allen die in hun graven allang zijn vergaan, weer op zullen staan; maar dat lijkt ons maar zo'n lege troostleer te zijn om te voorkomen dat de mensen te veel vrees hebben voor de dood. Maar wij denken dat ieder die eenmaal gestorven is, in eeuwigheid nooit meer op zal staan.

[12] Maar wat er na de dood van het lichaam met de ziel gebeurt of zal gebeuren, zal ook alleen God maar weten; want voorzover wij weten is er nog geen enkele ziel teruggekomen die gezegd heeft hoe het er aan de andere kant in die wereld uitziet. Wij danken u, beste rechter en heiland, voor uw goede wil om onze moeder beter te maken; maar omdat ze reeds is gestorven, kan ze ook niet meer geholpen worden en het zou werkelijk erg ongepast van ons zijn geweest als wij de overledene hier naar toe gebracht hadden!’

[13] Ik zei: 'Het zou ook wel kunnen dat de overledene slechts schijndood is en in dat geval zou ze wel weer in het leven teruggeroepen kunnen worden!’

[14] De dochter zei: 'O beste heiland, mijn moeder stierf aan volledige uitputting, waaraan ze vijf volle jaren ongeneeslijk heeft geleden! En wie aan zo'n ziekte sterft is niet schijndood, maar werkelijk dood! Daarom laten we haar nu maar met rust; want alleen een God zou .haar weer in het leven terug kunnen roepen, maar nooit de deskundigheid en de macht van een mens!'

[15] Ik zei: 'Vanuit jouw kennis bekeken heb je enerzijds wel gelijk, en ook omdat je Mij niet kent; maar er had jou toch iets op moeten vallen toen Ik daarstraks precies wist aan te geven waar jullie knecht zich verstopt had, ofschoon Ik ook tijdens het tumult Mijn plaats geen enkel ogenblik heb verlaten. En wanneer Ik daartoe in staat ben, zou Ik ook nog wel eens in staat kunnen zijn om een heleboel andere dingen te bewerkstelligen, als jullie dat zouden geloven en de moeite zouden nemen om de overledene hier naar toe te brengen.’

[16] Beiden zeiden: 'O beste heiland, als het voor u en alle andere voorname gasten niet zo onaangenaam zou zijn, zouden wij de overledene wel hierheen willen brengen; maar u zit hier vrolijk aan de maaltijd en een lijk zal daar zeker niet goed bij passen!’

[17] Ik zei: 'Of dat zal passen of niet zal de ervaring leren; ga de overledene dus maar halen!’

[18] Nu gingen de beiden en brachten met nog een paar hulpen de gestorven vrouw met het bed waarin ze lag in de ruime zaal.

[19] Toen de overledene daar lag, waren alle aanwezigen enigszins ge­schokt en keken beurtelings naar Mij en naar het lijk.

[20] Ik ging echter staan en zei: 'Wie van jullie deskundig is, laat die naar het lijk gaan en onderzoeken of ze volkomen dood is!’

[21] De meesten zeiden: 'O heer en meester, niemand hoeft haar meer te onderzoeken; want uit de verte zie je al dat zij geheel en al dood is!'

[22] Ik zei: 'Wel, goed dan, maar dan wil Ik dat ze leeft, opstaat en helemaal gezond is, en dat blijft tot op hoge leeftijd!'

[23] Toen Ik deze woorden had uitgesproken, stond de vrouw die dood was geweest onmiddellijk op uit haar bed, keek naar de gasten en vroeg daarop haar deels geschrokken en deels hoogst verbaasde dochter: 'Waar ben ik toch en wat is er met me gebeurd?'

[24] De dochter zei: 'Lieve moeder, je was doodziek en bent een uur geleden tot mijn grote leedwezen gestorven! En zie, deze wonderbaarlijke heiland heeft je nu weer tot leven gewekt en je volledige gezondheid beloofd en zeker ook verschaft en bovendien nog een lang leven!'

[25] De tot leven gewekte vrouw zei: 'Ja,ja, ik leef en voel me werkelijk volkomen goed en gezond! Maar hoe zullen we deze wonderbaarlijke heiland nu naar behoren kunnen belonen, daar ik in feite slechts een arme weduwvrouw ben?'

[26] Ik zei: 'Als jullie van hetgeen je bezit iets deelt met een arme, dan is dat hetzelfde als wanneer je het Mij had gegeven! Jij was immers die barmhartige vrouw, die van het weinige dat ze bezat het meest en het vaakst iets deelde met degenen die nog behoeftiger en armer waren; en omdat jij barmhartig was voor je arme naasten, heb jij ook bij Mij barmhartigheid gevonden. Maar ga nu aan tafel zitten om te eten en te drinken, zodat je ledematen en ingewanden gesterkt worden!'

[27] De vrouw met haar dochter en haar gedienstigen namen plaats aan tafel en er werd hun vers toebereide vis, brood en wijn gegeven. En ze aten en dronken allen monter en bedankten meermaals voor de hun bewezen weldaad.

[28] Nadat zij zich zo gesterkt hadden, stonden ze allen op van tafel, terwijl ze Mij loofden en dankten. De knechten namen het bed en droegen het naar huis; de vrouwen haar dochter bleven nog en loofden en dankten Mij nog meer.

[29] En Ik zei tegen de dochter: 'En wat zeg je nu, kleingelovige? Kan men een dode opwekken of niet?'

[30] De diep ontroerde dochter zei: 'O heer en meester, zoiets is vast alleen u mogelijk! Daarom zult u ook wel meer zijn dan alleen maar een heiland der mensen. U zullen alle geslachten loven en prijzen tot aan het einde van de wereld; want zulke daden kunnen voor de mensen niet verborgen blijven.’

[31] Ik zei: 'Dat heb je wel goed gezien, - maar voorlopig moetje hierover in jullie gemeente niet te veel spreken! En nu kunnen jullie naar huis gaan!’

[32] Beiden bedankten Mij nogmaals en vertrokken, door Nikodemus en Jozef van Arimatea tot aan hun huis begeleid, bij welke gelegenheid zij beiden hun rijkelijke steun beloofden; zij kwamen hun belofte ook getrouw na.

[33] Na hun terugkomst zei Nikodemus tegen Mij: 'Heer, wij hebben de door U tot leven gewekte weduwe onze volledige steun toegezegd, en Ik denk dat we daarmee niets verkeerds hebben gedaan!'

[34] Ik zei: 'Hoe kan iemand ooit zondigen door een goed werk van barmhartigheid te doen? Maar wat jullie doen, doe dat in stilte en laat je er niet door de wereld voor prijzen, want het is meer dan voldoende wanneer God, voor wie niets onbekend en verborgen blijft, ziet en weet wat iemand ongezien voor goeds doet. Wie zich echter vanwege het goede dat hij heeft gedaan door de wereld laat eren en prijzen, ontvangt daardoor reeds zijn loon voor zijn goede werken en zal daar later in Mijn rijk een uiterst gering loon voor kunnen verwachten. Daarom moet zelfs je rechterhand niet te weten komen wat je linkerhand heeft gedaan. Neem dit ook in je hart op en handel ernaar, dan zullen jullie leven en je loon vinden in de hemelen!’

[35] Daarop zei geen van beiden meer iets; want ze merkten dat het niet met Mijn instelling strookte, wanneer ze Mij luid in bijzijn van alle aanwezigen zouden vertellen wat voor goeds ze van plan waren te doen.

[36] De handelslieden uit Damascus waren door wat zich hier afspeelde van pure verbazing buiten zichzelf en hun woordvoerder zei in diepe eerbied voor Mij: 'Heer en Meester, U bent waarlijk meer dan alleen maar een mens! Stuur daarom zo gauw mogelijk Uw leerlingen naar ons toe, dan zullen wij naar hen luisteren en hen eren en doen wat ze ons in Uw naam zullen leren. En wij danken U nu ook voor alles wat wij hier ontvangen en gezien hebben. Wij gaan nu naar onze herberg om onze nog zeer blinde collega 's mee te delen wat wij nu in een uur tijd allemaal hebben meegemaakt; daarom bevelen wij ons aan in Uw genade!’

[37] Toen verlieten ook deze kooplieden ons.

 

181 Terugkeer naar de Olijfberg

 

[1] Ik zei nu tegen Nikodemus: 'Gisteren op de Olijfberg heb Ik je beloofd om je hier een helder licht te geven over de zondvloed van Noach, en dat zal dan ook gebeuren. Mijn Rafaël zal het jullie uitleggen, terwijl Ik intussen een beetje ga rusten.'

[2] Hierop kwam Rafaël naar voren en verklaarde de vloed op dezelfde manier als Ik hem (nota bene!) in Mijn 'Huishouding' aan jullie heb uitgelegd. Allen waren er zeer verbaasd over .

[3] Toen Rafaël na een uur klaar was met het beschrijven van de zondvloed van Noach, waarover alle aanwezigen - zoals reeds gezegd - zeer verwon­derd waren, zei Ik: 'Luister, het is nu bijna middernacht en tijd om op te breken! Laten we daarom op weg gaan naar de Olijfberg; want nu rusten de ogen van onze vijanden, zodat wij ons ongezien naar de stad kunnen begeven! Laten we echter niet allemaal tegelijk gaan, maar liever wat verspreid en ook moet niemand onderweg iets zeggen; want toen het donker begon te worden heeft de tempel er vanwege Mij spionnen op uitgestuurd, maar ook omdat er twee Farizeeën en twee levieten nog niet zijn teruggekeerd. Maar de spionnen vrezen nu dat hun vannacht iets ergs kan overkomen. Daarom zullen ze niemand aanspreken, ook niet als er iemand in hun buurt komt, maar natuurlijk alleen als hij zwijgt. Als er twee met elkaar praten, zouden ze meteen merken of iemand een jood uit Jeruzalem is of een Griek, Galileeër of Romein. Dan zouden ze op hem afkomen om te vragen waar hij midden in de nacht vandaan komt. Laten we daarom ook deze kleine voorzichtigheid niet uit het oog verliezen!’

[4] De Opper-Egyptenaar zei: 'Heer en Meester! Als ook wij met U mee mogen gaan, staat U ons dan alstublieft toe dat wij voorop lopen, dan zullen die boosaardige spionnen voor ons op de vlucht slaan, zoals een haas, die achterna gezeten wordt door jachthonden. Wij zullen lucht van hen krijgen en met een vaart op hen af rennen, zodat ze op de vlucht zullen slaan. Want ze zullen ons voor duivels houden vanwege onze donkerbruine gezichten, die er nu in het maanlicht helemaal zwart uitzien! Of als het mocht zijn dat ze ons iets aan willen doen, dan doen we met hen hetzelfde als wat de beide vooraanstaande Romeinen Agrippa en Laius volgens hun zeggen in ons land is overkomen. We nagelen hen zeven dagen lang vast aan de grond waar ze op staan, of zo lang als Uw heilige wil ons dat gebiedt.’

[5] Ik zei: 'Mijn lieve vrienden, wat jullie nu voor Mij willen doen, zou Ik ook Zelf kunnen doen als dat goed en nodig zou zijn, zoals Ik dat en nog vele andere dingen ook al gedaan heb als dat goed en noodzakelijk was. Maar in dit geval zou het noch goed noch nodig zijn en daarom laten we het achterwege en gaan hier weg zoals Ik dat al eerder heb bepaald! Maar omdat ook de beide Romeinen, die hier in Emmaüs wonen, Mij naar de Olijfberg begeleiden, kunnen ook jullie vannacht en morgen bij ons blijven. Zoals jullie wel weten is het morgen bij de joden een hoge feestdag en Ikzelf zal morgen weer in de tempelonderricht geven. De dag daarna kunnen jullie weer met de Romeinen huiswaarts trekken.’

[6] De Opper-Egyptenaren, dankten voor deze wenk en traden terug.

[7] Ik verhief Me en zei: Wie met MIJ mee wil gaan moet opstaan en meegaan!'

[8] Allen stonden op, behalve de vrouwen de kinderen van Nikodemus. die zouden ook wel graag mee zijn gegaan, maar hun was gezegd dat ze hier moesten blijven. Ik ging voorop en allen volgden Mij.

[9] Op het plein vroeg Agricola Mij nog naar de jongeren.

[10] En Ik zei: 'Wees nu stil; die zijn op aanwijzing van Mijn dienaar al ter plaatse, je zult ze allemaal op de Olijfberg aantreffen!'

[11] Vanaf dat moment liepen we snel doch heel stil door naar de Olijfberg.

[12] Na een klein halfuur bevonden we ons al in de buurt van Jeruzalem, waar we een paar wachters aantroffen. Maar die lieten ons rustig doorlopen; want we waren met een te grote groep en ze hielden ons voor Romeinen en Grieken, waar ze in geen geval mee in conflict wilden komen. Die gevolgtrekking maakten zij , omdat we groepsgewijs aankwamen en geen woord met elkaar wisselden, wat ook gebruikelijk was bij de patrouille­rende Romeinse wachters. Spoedig bereikten we de poort van de tuinmuur en korte tijd later ook de herberg op de Olijfberg; we gingen meteen naar de grote eetzaal, die volop verlicht op ons wachtte.

[13] De waard van Lazarus' herberg vroeg Me of hij spijzen en drank moest laten opdienen.

[14] Ik zei: 'Het is niet goed voor een mens als hij om deze tijd voedsel tot zich neemt; want ook de ingewanden van een mens hebben rust nodig. Maar zorg morgen voor een maaltijd!'

[15] Hiermee was de waard tevreden en ging naar Lazarus om hem een grote som geld te overhandigen, die hij op die dag had ontvangen; hij zei hem dat het grootste deel daarvan betaald was door de inmiddels vertrok­ken slavenhandelaren.

[16] Toen zei Lazarus: 'Maar van hen had je toch niets moeten aannemen!'

[17] De waard zei: 'Beste vriend, dat wilde ik ook niet -ik wist immers dat ze bij jou als vrienden te gast waren -; maar ze zeiden: 'Wij hebben hier de grootste levensschatten ontvangen, die met geen goud van de wereld te betalen zijn. Hoe zouden we kunnen toelaten dat wij en onze knechten bovendien nog worden vrijgehouden?! Hier, neem nu maar gerust deze kleinigheid voor je heer en voor jezelf”

[18] Toen legden ze deze zeven zakken vol louter zware goudstukken op de tafel en verdwenen zeer snel. Ik kon toen natuurlijk niets anders doen dan ze voor jou bewaren. En die paar honderd zilverstukken hier heb ik van andere gasten ontvangen; want er zijn al snel heel wat gasten gekomen, voor het grootste deel vreemdelingen, die veel gebruikt en goed betaald hebben. Sommigen wilden hier overnachten; maar ik heb me verontschul­digd door hun waarheidsgetrouw te vertellen dat ik al een paar honderd gasten verwachtte, die overdag slechts een uitstapje naar Emmaüs hadden gemaakt maar 's avonds weer terug zouden komen. Alleen een oude, vermoeide pelgrim heb ik hier gehouden en ik heb in mijn kamer een slaapplaats voor hem klaar gemaakt.

[19] 's middags was hier onder anderen ook die vrouw, die eerst die hooggeplaatste Romeinen hier naartoe had gebracht. Ze heeft hier gegeten en gedronken en informeerde toen zeer belangstellend naar de Heer en Meester. Ze betaalde er tien zilverlingen voor. Maar ik vertrouwde deze persoon niet, omdat ze best een spion van de tempel had kunnen zijn, daar het maar al te bekend is dat dergelijke liederlijke personen zich voor geld voor alles laten gebruiken en daarom heb ik haar ook niet verteld waar de Heer en Meester naar toe is gegaan.

[20] Het stelde deze persoon kennelijk zo teleur, dat ze hier niet te horen kreeg waar haar Heiland naar toe was gegaan, dat ze huilde en ikzelf in tweestrijd kwam of ik haar toch nog zou zeggen, waar Hij zich bevond. Maar toen schoot me plotseling deze goede gedachte te binnen: 'Je bent ofwel een omkoopbaar en corrupt persoon of je bent een uiterst vervelende dweepster, -die indruk had ze hier de eerste avond al gemaakt -, en de Heer en Meester kan je noch in het ene noch in het andere geval gebruiken!', en daarom vertelde ik haar dan ook niets. Maar Ik zei haar welgemeend het volgende: ' Als je werkelijk zo'n groot verlangen hebt naar de heer en meester die je heeft genezen, leef dan naar Zijn woord, dan zal Hij, aan wie ook onze meest geheime gedachten niet onbekend zijn, het op het juiste moment wel toelaten datje met Hem zult samenkomen!' Met deze raad was ze het helemaal eens en ging toen weg. En dat is dan ook alles wat er zich hier tijdens je afwezigheid heeft afgespeeld en wat van enige betekenis was. Zeg me nu of ik wel juist hebt gehandeld in al deze gevallen!’

[21] Lazarus zei: 'Vriend, zoals altijd heb je ook nu juist gehandeld, en ik denk ook dat ons aller Vriend, Heer en Meester even tevreden over je zal zijn als ik; en deze paar honderd munten en zilverlingen kun je zelf houden voor je moeite!'

[22] De waard zei: 'Vriend, ik krijg toch al teveelloon van je om daar bovenop nog iets te moeten aannemen; maar omdat ik weet dat ieder van je uitspraken zo goed als een echte eed is, moet ik het geld wel aannemen! Maar voor mijzelf neem ik het zeker niet; want ik zal er wel een aantal behoeftige afnemers voor weten te vinden.’

[23] Hier ging Ikzelf naar beiden toe en zei, nadat Ik Mijn handen op hun schouders had gelegd: 'Zo hoort het, Mijn beste vrienden! Je hebt hier vandaag ook geheel in Mijn geest gehandeld! Waarlijk, Ik zeg jullie: Jij, Mijn Jordan, bent samen met onze broeder Lazarus voor Mij meer waard dan honderd landen vol ongerechtigheid en eigenliefde!

[24] Waarlijk, als Ik hier niet enkele mannen had gevonden zoals jullie, en jullie aan het hoofd daarvan, zou Ik niet op deze plaats vertoeven! Wandel zo verder op Mijn paden, dan zal Ik zoals nu niet alleen jullie Heer en Meester zijn, maar jullie ware broeder in eigen persoon en wat Mij toebehoort van eeuwigheid zal ook van jullie zijn, voor altijd!

[25] O, waren alle mensen toch zoals jullie, dan zou het er op aarde heel anders uitzien! Maar de traagheid van de mensen is het oude vangnet van de satan, waarin ze zich gewillig laten vangen tot hun eeuwige verder[ En toch konden de mensen niet volkomener geschapen worden dan ze zijn! Ze hebben verstand, inzicht, een volledig vrije wil en een geweten dat hen altijd waarschuwt, en overal en te allen tijde door Mij gewekte mannen en leraren, die zeer actief zijn en een even grote wijsheid hebben als de engelen. Maar hun genotzucht en traagheid trekt hen voortdurend af van al het juiste, ware en goede. En zo vallen ze ten offer aan het rijk van het verderf, en kan niets anders hen helpen dan het ene gericht na het andere en de ene straf na de andere. En zelfs dat helpt alleen maar een uiterst kleine minderheid.

[26] Waarlijk, de hele aarde zou nooit een slechte en mislukte oogst hebben, als de mensen maar enigszins op jullie leken. Maar in het hele land der joden zijn er nu geen duizend die geheel zijn zoals ze behoren te zijn. Maar ook omwille van deze duizend zal Ik het land niet teisteren met een algehele plaag. De goeden zullen altijd in zoverre van iedere plaag ver­schoond blijven als ze zelf waarachtig goed zijn; maar voorzover ze op een of andere manier meedoen met de wereld, zullen ze ook deel hebben aan de bezoekingen van de wereld.

[27] Geloof Me, het geeft Mij waarlijk geen vreugde als Ik toelaat, dat de trage mensen op aarde regelmatig met duizend en één plagen worden geteisterd! Maar het gaat nu eenmaal niet anders; want als een heer zijn altijd slaperige en trage knechten niet bijna dagelijks voor het nodige werk zou wekken, zou het er met zijn oogst en zijn opbrengsten slecht en zeer mager uitzien. Alleen de inspanningen van de heer, die bestaan uit het op tijd wakker maken van zijn vele knechten en arbeiders, strekt hemzelf en ook hun tot voordeel. Maar degenen die zich verstoppen om te kunnen doorslapen en niet te hoeven werken, hebben het dan ook aan zichzelf te wijten als ze te gronde gaan.

[28] Laat daarom allen die jullie ten dienste staan altijd wakker en actief zijn in alles wat juist, waar en goed is, dan hebben jullie voor Mij goed zaad uitgezaaid, dat ons als oogst honderdvoudige vrucht zal opleveren en een groot deel van de oogst zal eeuwig jullie deel zijn!

[29] Omdat het nu echter al laat in de nacht is geworden, moeten we ons lichaam tot morgen de nodige rust geven; want ofschoon de dag van morgen een sabbat is, zal hij weer veel van onze krachten vergen!'

[30] Daar waren alle aanwezigen het volledig mee eens; ze begaven zich naar hun slaapplaatsen. Ik echter bleef de hele verdere nacht nog zittend in Mijn leunstoel rusten.

 

182 Een merkwaardige zonsopgang

 

[1] De volgende ochtend op de sabbat, ongeveer een kwartier voor de zon opging, stond Ik op uit Mijn stoel en ging meteen naar buiten. Petrus, Jacobus en Johannes merkten dat onmiddellijk en kwamen ook buiten nog voordat de zon was opgegaan.

[2] Wij begaven ons naar de top van de heuvel, maar waren niet lang alleen, want de zeven Opper-Egyptenaren kwamen ons al gauw achterna en de eerste Opper-Egyptenaar zei: 'Heer, vergeef ons dat we U onmiddellijk gevolgd zijn; op deze aarde zullen we U wel nooit meer in levenden lijve kunnen volgen en deze aarde zal ook nooit meer het eindeloos zeldzame geluk ten deel vallen, dat haar Schepper haar ooit nog met Zijn lichamelijke voeten zal betreden! Maar wij hebben het onbeschrijflijke geluk om oog ­en oorgetuigen te zijn van dit wonder, dat het grootste van Uw eindeloze eeuwige wonderdaden is. En daarom zou het wel een grove zonde zijn, U ook maar een enkel ogenblik uit het oog te verliezen en niet ieder woord uit Uw mond te vernemen.'

[3] Ik zei: 'Wie Mij volgt gaat nooit de verkeerde weg, en heil zij ieder die denkt zoals jullie. Maar, zoals jullie gemakkelijk kunnen zien, zijn er nog velen die nu nog heel diep slapen, ofschoon de zon op het punt staat om op te gaan. Maar laten we hen laten rusten, -ze zullen ook nog wel op een juist uur van de dag wakker worden! Maar velen zullen pas ontwaken op hun levensavond en dit ontwaken in de nacht van hun leven zal hun weinig troost geven.

[4] Degenen die nog zullen ontwaken in een heldere sterrennacht zijn er nog altijd goed aan toe! Maar niet zo goed vergaat het degenen die zullen ontwaken tijdens een in dichte wolken gehulde avond; want ze zullen een lange, duistere en zeer troosteloze nacht wakend door moeten brengen. Ook al zullen ze willen slapen tijdens de duistere nacht, er zal geen slaap over hen komen. Dat zal een slechte tijd zijn op deze aarde! Maar wie ook tijdens de meest duistere nacht tot aan het einde van zijn aardse dagen blijft waken, zal zalig worden!’

[5] Hier vroeg Petrus Mij: 'Heer, dan zal het er slecht uitzien voor al degenen die graag lang willen slapen terwijl de dag al begonnen is, of die zoals sommigen door hun slaapzucht zelfs de hele dag slapen! Kunnen zulke mensen dan niet nog op tijd geholpen worden?'

[6] Ik zei tegen hem: 'Maar Simon Juda, hoe lang zal Ik je in je domheid nog moeten verdragen?! Sprak Ik dan over de natuurlijke slaap van het lichaam? Kijk eens naar deze zeven heidenen! Hoe vaak zullen zij jou, aartsjood, nog beschamen? Zij hebben Mij heel goed begrepen, - waarom jij dan niet, terwijl je toch al zo lang bij Mij bent?'

[7] Petrus zei: 'Heer, heb toch geduld met mijn nog grote onbegrip in zoveel dingen!’

[8] Ik zei: 'Dat heb Ik wel, maar toch zul jij Petrus blijven; maar Mijn geest - en nooit je vlees - zal je tot een hoger inzicht brengen als Ik opgevaren zal zijn!

[9] Maar kijk nu allen goed naar deze zonsopgang, die vandaag heel bijzonder zal zijn voor dit gebied op aarde! Laat ieder zich afvragen of hij hem ook in geestelijke zin heeft begrepen! Want alles wat er op deze natuurlijke wereld gebeurt, kan niet anders gebeuren dan door hetgeen uit Gods hemelen naar binnen stroomt. En wat er door de hemelen van alle engelen de natuurlijke werelden binnenstroomt, gaat oorspronkelijk van Mij uit. Let daarom nu goed op; want ook de natuur moet in jullie bijzijn van Mij getuigen!’

[10] Toen Ik deze woorden had gesproken, rees de zon boven de horizon en toen hij ongeveer een halve graad boven de horizon stond kwam er een tweede zon op boven de horizon, maar één graad noordelijker, volkomen gelijkend op de eerste en ware zon. Dit was namelijk een geheel ontwik­kelde nevenzon, -wat echt tot de zelden voorkomende verschijnselen behoort.

[11] De Opper-Egyptenaren wisten meteen wat er aan de hand was en de eerste Opper-Egyptenaar zei: 'Heer, dergelijke verschijnselen komen bij ons zelden zo helder voor! Zelfheb ik er slechts eenmaal een gezien na de regentijd en dat is veertig jaar geleden. Vanuit mijn innerlijke zienswijze zou ik ook de geestelijke betekenis van dit verschijnsel kunnen uitleggen.’

[12] Ik zei: 'Dat weet Ik wel; want jullie bevinden je nog volledig in de oude kerk van Noach, waarin de mensen nog tot in Abrahams tijd vast in verbinding stonden met de engelen -met uitzondering van de nakome­lingen van Nimrod, die zich in de eerste plaats met de wereld bezighielden en daardoor zijn gevallen; daarom hebben jullie ook een echte openba­ring in je en begrijpen jullie de innerlijke betekenis van dit verschijnsel. Maar met Mijn leerlingen is dat nog niet het geval! Ze zijn vol geloof en goede wil, maar het volle licht zullen zij pas kunnen krijgen zodra alle zeven geesten uit God in de volle orde in hen aanwezig zijn.

[13] Daarom moet Ik hun ook tot heil van alle volkeren als een leraar van buiten af leiding geven, opdat zij hun handelingen geheel uit eigen wil volgens Mijn eeuwige orde kunnen verrichten; en daarom wil Ik hier dan ook alleen van hen horen wat ze over dit verschijnsel te vertellen hebben. En daarom, Simon Juda, kun jij nu spreken!'

[14] Petrus zei: 'O Heer, als ik dat nu vanuit mijzelf moet verklaren zal me dat waarlijk niet goed afgaan! Ik zie nu twee volmaakte zonnen en weet niet eens welke de echte is! En daar beneden op straat staan ook een heleboel mensen naar dit verschijnsel te kijken; zij weten vast nog minder dan ik. Ik, die nu toch reeds als een wijze beschouwd dient te worden, begrijp er niets van, - hoe moet dit verschijnsel dan wel niet overkomen op die mensen daar beneden?!'

[15] Daarmee wilde Petrus Mijn vraag ontwijken; maar Ik zei: 'Die mensen daar beneden gaan ons nu niets aan! Ik heb hier nu alleen met jullie te maken en zie datje dit verschijnsel niet begrijpt. Daarom moet Ik het aan Mijn Jacobus vragen!'

[16] Ook Jacobus zei: 'Mijn Heer en Meester! Ik breng het er ook geen haar beter vanaf dan mijn broeder Simon Juda! Ik weet ook niet welke van de twee zonnen eigenlijk de echte is; want de ene is even groot als de andere en ze geven beide evenveel licht. Ook de vogels in de lucht lijken het merkwaardig te vinden, want ze zwijgen en laten geen enkel geluid horen en het lijkt alsof ze daarmee willen zeggen: 'Welke is de echte? Want een onechte willen we niet met ons gezang begroeten! ‘

[17] Ik zei: 'Wat je zei was goed, ofschoon je het zelf niet hebt begrepen. ­Maar als jullie deze verschijnselen al niet begrijpen, - wat zullen jullie dan wel zeggen als daarginds, verder zuidwaarts, nog een derde zon te voor­schijn zal komen? Kijk maar, in aanleg is zij al in de in de vorm van damp in de lucht aanwezig en zo dadelijk zal daar ook een derde zon, die precies hetzelfde lijkt als deze twee zonnen, per verrassing te voorschijn komen! -Kijkt, zij straalt reeds!'

[18] Er was nu ook nog een derde volkomen ontwikkelde zon te zien. De mensen in de straten begonnen bang te worden en velen sloegen op de vlucht en liepen de dichtstbijzijnde huizen binnen. Degenen die niet zo erg bang waren bleven echter naar dit zeldzame natuurverschijnsel staan kijken. De vogels in de lucht werden erg onrustig en men zag ook al spoedig een heleboel adelaars en gieren rondzweven. Ze achtervolgden elkaar. En toen de duiven en andere kleine vogels die vele machtige vijanden boven zich ontdekten, sloegen ook zij op de vlucht en verborgen zich zo goed ze konden.

[19] Hier merkte de Opper-Egyptenaar op: 'Het is werkelijk merk­waardig! Toen ik veertig jaar geleden hetzelfde verschijnsel in mijn woonplaats aanschouwde -maar dan met slechts één nevenzon -was er ook meteen een heel aantal van dergelijke roofvogels in de lucht te zien die met elkaar vochten, wat anders uiterst zelden het geval is. Vandaag zullen ook de leeuwen en panters weer oorlog met elkaar voeren. Maar wat het verschijnen van die derde zon betekent, begrijp ikzelf ook niet helemaal, ofschoon ik toch wel een zeker vermoeden in mezelf bespeur.'

 

183 De oorzaak van de nevenzonnen

 

[1] Nu kwamen ook de andere leerlingen, behalve judas Iskariot, en met hen Lazarus, Nikodemus en de waard Jordan. Toen ze Mij zagen vroegen ze onmiddellijk wat er aan de hand was en wat het te betekenen had.

[2] En onze Lazarus merkte hierbij nog op: 'Heer, het is toch wel hoogst merkwaardig! Er geven nu drie zonnen heel helder licht en toch neem ik een bepaalde onheilspellende somberheid waar in de lucht en nog sterker boven de grond; de toppen van de hoge bergen zien er heel donker uit en bovendien is het ook akelig koud. Drie zonnen zouden toch meer licht en meer warmte moeten geven dan een enkele zon! Hoe komt dat toch?'

[3] De Opper-Egyptenaar zei: 'Vriend Lazarus, wat je over je natuurlijke waarneming zegt is helemaal juist en ik heb veertig jaar geleden bij eenzelfde verschijnsel in Opper-Egypte precies hetzelfde meegemaakt, waarvan ik je de natuurlijke verklaring wel kan geven, maar de dieper liggende geestelijke oorzaak niet, en al helemaal niet nu er twee neven­zonnen zijn!'

[4] Lazarus zei: 'Geef me dan in ieder geval de natuurlijke verklaring!'

[5] De Opper-Egyptenaar zei: 'Kijk, vriend, in de hoogste luchtlaag, die zich op een hoogte van gemiddeld ongeveer tienmaal de Libanon boven de aardbodem uitstrekt, vormt zich op bepaalde tijden en in bepaalde jaren een fijne damp. En omdat deze damp een hogere graad van stabiliteit heeft, komt de grote luchtzee boven de aarde volledig tot rust -hoewel niet overal -, zoals men dat op bepaalde tijden ook wel op de grote wereldzee kan waarnemen, waar dan ook een bepaald deel van het zeeoppervlak een geheel rustige spiegel vormt, terwijl zich eromheen vaak golven vertonen. Als er dan op het grote luchtzeeoppervlak soms ook zo'n gedeeltelijke rust heerst, wordt het beeld van de zon daarop even zuiver teruggekaatst als op een zeer rustige zeespiegel en daardoor zien wij dan, ontstaan door geheel natuurlijke oorzaken, een nevenzon. Als er nu op meerdere plaatsen van het luchtzeeoppervlak een als hierboven beschreven volledige rust heerst, dan zullen er ook evenzoveel nevenzonnen te zien zijn als er zich rustplaatsen op het oppervlak van de luchtzee gevormd hebben; voorop­gesteld dat deze zich in een zodanige positie bevinden, dat het door hen opgevangen beeld in een rechte lijn op een corresponderend gebied valt waar eenzelfde rust heerst. Wanneer de positie van deze rustige plaats verandert, verdwijnt voor dit gebied de nevenzon helemaal of is er nog slechts één bijzonder schijnsel te zien. En als de rust op zo'n plaats verandert in een golvende beweging, dan is het met de nevenzon ook helemaal gedaan.

[6] Na zulke verschijnselen, die tot stand komen ten gevolge van de zojuist beschreven fijne damp in de hoogste luchtlaag van de aarde en waaraan het ook te wijten is dat het minder licht en warm wordt, komen al gauw dichtere wolken en daarna zwaardere, zodat het tenslotte ook gaat regenen.

[7] En hiermee heb je met een paar woorden de natuurlijke verklaring van dit verschijnsel; de eigenlijke, puur geestelijke oorzaak kent natuurlijk alleen de Heer en dan degene aan wie Hij het wil openbaren. Ik heb er ook wel een vermoeden van, maar toch is het mij nog lang niet duidelijk -vooral niet datgene wat de toekomst stevig verborgen houdt. Heb je dat begrepen?'

[8] Lazarus zei: 'Ja, mijn zeer achtenswaardige vriend, dat heb ik nu werkelijk goed en duidelijk begrepen en ik kan het niet laten om hier de niet bepaald onbelangrijke opmerking te maken, dat men bij ons joden tot nog toe nog nooit echt iets heeft gedaan met betrekking tot een zuivere beoordeling van de verschijnselen in de grote natuur en een fundamenteel inzicht daarin. Sommige mensen hebben op hun eentje misschien wel het een en ander ontdekt en zijn ook wel achter de oorzaak van menig verschijnsel gekomen, maar zij hielden dat voor zich en deelden dat wijselijk aan niemand mee. Want ten eerste bracht dat goed geld op -met name onder de meer verlichte heidenen - en ten tweede moesten ze dergelijke kennis en wetenschap verborgen houden uit vrees voor de Farizeeën, om niet overal door hen achtervolgd te worden.

[9] Maar ik denk het volgende: Een goede kennis en beoordeling van de duizenden verschillende verschijnselen in de natuur zou de mensen het best afhouden van allerlei bijgeloof met de verderfelijke gevolgen van dien. Het zou daarom ook zeer wenselijk zijn als de mensen voortaan ook in dit opzicht grondig onderricht zouden kunnen krijgen. -Bent U het daar ook mee eens, o Heer en Meester?'

[10] Ik zei: 'Niemand meer dan Ik; want een mens kan de diepere, bovennatuurlijke waarheden immers nooit volledig begrijpen en geheel doorgronden, als hij de bodem niet kent waarop hijzelf als een natuurlijk mens staat en gaat. En precies daarom heb Ikzelf jullie al zoveel uitgelegd op het gebied van de bijzondere verschijnselen in deze natuurlijke wereld hier. Ik heb jullie concreet de vorm van de aarde laten zien en hoe daar dag en nacht ontstaan, Ik heb jullie de oorzaak laten zien van zons­ en maanverduisteringen en van vallende sterren, en Ik heb jullie de maan en de zon laten zien en alle planeten en de hele eindeloze sterrenhemel.

[11] En Ik heb jullie ook gezegd dat een mens God pas volledig kan liefhebben, als hij Hem in Zijn talloos vele werken ook steeds beter en zuiverder heeft leren kennen. En als Ikzelf jullie dat heb aanbevolen, dan spreekt het immers vanzelf dat Ik het volledig eens ben met jouw goede mening. En als Mozes het voor de ware en zuivere opvoeding van alle joden niet hoogst noodzakelijk gevonden zou hebben, zou hij niet een zesde en zevende boek geschreven hebben over de dingen en verschijnse­len in de natuur en bovendien nog een profetisch aanhangsel, dat de oude leer der overeenstemmingen tussen de natuurlijke en de geestelijke wereld behandelt.

[12] Maar reeds in de tijd der koningen is deze belangrijke tak van kennisoverdracht steeds meer verwaarloosd, enerzijds door een deel van de priesters die steeds hebzuchtiger waren geworden en duisterder in de kennis van het ware, en anderzijds ook door de koningen zelf. En toen het rijk reeds onder de eerste nakomelingen van Salomo verdeeld werd, ging deze tak van kennis spoedig dermate verloren dat jullie nu amper meer weten dat er bij de joden, vanaf Mozes tot in de tijd van Samuel, ooit een dergelijke wetenschap intensief beoefend is.

[13] Daarom heb Ik jullie ook al veel uitgelegd, en jullie begrijpen nu al heel wat. Maar het belangrijkste is en blijft het voortdurend streven naar de volledige wedergeboorte van de geest in de ziel; want alleen daardoor wordt de mens pas in alle waarheid en wijsheid ingewijd en heeft hij een volkomen en samenhangend inzicht in alles, van het aardse tot het puur geestelijk hemelse. Door dit licht heeft hij dan ook het eeuwige leven, wat eindeloos meer is dan de wetenschap van alle dingen in de natuur.

[14] Maar wat zou een mens er aan hebben als hij alle dingen en verschijnselen in de natuurlijke wereld van het grootste tot het kleinste geheel nauwkeurig zou kennen en in staat zou zijn deze scherp te beoordelen, maar daarbij nog zover af zou staan van de wedergeboorte van zijn geest in de ziel als deze aarde van de hemel? Zouden die vele wetenschappen hem wel het eeuwige leven kunnen verschaffen?! Vorm daar een oordeel over en zeg Mij dan wat jij daarvan denkt!'

[15] Lazarus zei: 'O Heer en Meester, dan zou het beter zijn als de mens nooit op deze wereld zou zijn geboren! Want een zelfbewust levend wezen, dat kan denken, redeneren en zoveel kan begrijpen en tot stand kan brengen en dat vaak zo'n groot welgevallen heeft aan Uw werken die hem gelukkig maken, zou zonder een bepaald uitzicht te hebben op een eeuwig en volmaakt voortbestaan volgens mij vele duizenden malen ellendiger zijn, dan de miserabelste naakte worm in de allervuilste en stinkendste poel van de hele aarde.

[16] En wie een mens vanaf de wieg zou opvoeden tot een helderder zienswijze, zou de grootste misdaad aan de mensheid begaan. Want die zou de mens dubbel en nog meer op de ellendigste manier doden, want daardoor zou hij van een mens immers het allermiserabelste schepsel maken.

[17] Een dier leeft weliswaar ook; maar het is zich zeker slechts heel vaag bewust van zichzelf, kan niet denken, kent de dood niet, weet de waarde van het leven niet te schatten en kan daarom ook geen vrees voor de dood hebben en is daarom gelukkig.

[18] Maar kijk dan eens naar de mens, die de onschatbare waarde van het leven maar al te goed kent! Als hij zou beseffen dat met de dood van het lichaam alles totaal afgelopen zou zijn, zou hij meteen vertwijfeld zijn, zijn bestaan duizenden malen verwensen en vervloeken en de grootste wel­doener der mensheid zou dan degene zijn, die de macht en de kracht zou bezitten om de mensheid op de hele aarde en ook zichzelf te doden en derhalve geheel uit te roeien, -of hij zou de kunst moeten verstaan om alle mensen ineens dermate te versuffen dat ze zich niet meer van zichzelf bewust zijn, wat uiteindelijk hetzelfde zou zijn als wanneer hij ze allemaal gedood zou hebben.

[19] Als de mens verder geen vooruitzicht of zelfs niet eens een gefundeerde hoop op een eeuwig leven zou hebben, zou hij ten eerste God -als hij in Hem zou geloven -zijn leven lang verwensen, in plaats van Hem te loven en te prijzen; Mozes en alle profeten zou hij als de grootste vijanden van de mens vervloeken en degene die ook maar één jota van de wet in acht zou nemen, zou de grootste dwaas zijn!

[20] Uit dit alles blijkt toch wel duidelijk dat het streven van de mens naar de wedergeboorte van zijn geest in zijn ziel -als hij eenmaal de wegen daartoe kent -de allereerste en allerhoogste behoefte is. Want zonder deze wedergeboorte houdt hij, ondanks zijn nog zo heldere wetenschap, vol­ledig op een mens te zijn. Hij is dan niets meer dan een verstandig, veel wetend en daarom des te miserabeler dier in de gedaante van een mens. ­Heer en Meester, heb ik daar gelijk in of niet?'

 

184 De Heer verklaart het verschijnsel van de nevenzonnen.

 

[1] Ik zei: 'Jazeker, maar zie, toch zijn er nog talloze mensen op aarde die ten eerste aan geen enkele God en Schepper geloven en dus ook al helemaal niet aan een eeuwig leven van de ziel. Maar zij leven heel goed en met plezier, juichen en jubelen, zijn daarbij nog vol hoogmoed en hebzucht, laten anderen voor zich werken en wie hen zou herinneren aan een eeuwig leven van de ziel na de dood van het lichaam, zou door hen uitgelachen worden en bespot en ze zouden tegen hem zeggen: 'Dwaas, als je eenmaal gestorven bent moetje ons maar komen leren, dan zullen wij je geloven. Maar zolang je nog leeft en evenals wij op de dood wacht, geloven wij jouw fantasie niet!' Wat zou jij daar dan op zeggen?'

[2] Lazarus zegt: 'Heer, daar kun je inderdaad weinig op zeggen, ik in ieder geval niets! Want als mensen eenmaal te diep in de dood van de materie zitten, zijn ze nauwelijks meer volledig tot het ware geloof en nog minder tot het leven in de geest te bekeren. Daarom zou het mij liever zijn, als U ons nu de geestelijke betekenis van deze drie nog steeds zichtbare zonnen een beetje zou willen uitleggen!'

[3] Ik zei: 'Dat ga Ik nu ook doen; maar Ik moest je eerst nog laten zien, dat mensen zonder het geringste vooruitzicht op een eeuwig leven ook heel tevreden zijn met het slechts tijdelijke leven. En zulke mensen die een bepaald vooruitzicht hebben op een eeuwig leven, waarvan jij er nu met Mijn leerlingen ook een bent, zijn er in deze tijd nog maai heel weinig en er zullen er ook nooit heel erg veel op deze aarde zijn. Maar dat dit het geval is en helaas ook in de latere toekomst zo zal zijn, wordt nu juist door dit verschijnsel van de drie zonnen aangetoond.

[4] Jij en alle anderen weten dat er aan het firmament slechts één zon schijnt, terwijl jullie er nu drie zien. Jullie weten ook dat er maar één ware God en Schepper bestaat, en toch zullen de domme mensen voortaan door allerlei valse voorspiegelingen van de ene ware God drie Goden maken.

[5] Dan zal het levenslicht onder de mensen op aarde zwak worden en de liefde tot God en de naaste zal verkillen; dan zullen de weinigen die nog een zuiver geloof hebben door grote vrees bevangen worden, zoals die kleine vogels, en de koningen der aarde zullen worden als gewelddadige roofdieren en voortdurend moorddadige oorlogen met elkaar voeren, en wie tot de drie goden bidt zal niet verhoord worden.

[6] De eerste nevenzon, die meer naar het noorden bijna tegelijk opkwam met de echte zon -die in deze gelijkenis Mijzelf voorstelt - stelt de tegenprofeet voor of de tegengezalfde, die zal opstaan en zeggen: 'Zie, ik ben de waarachtig Gezalfde Gods! Luister naar mij als jullie zalig willen worden! ' Maar Ik zeg jullie dat niemand van jullie zich moet laten verleiden! Want dit zal een zendeling van de hel zijn en hij zal door zijn bedrieglijke kunsten allerlei wonderlijke tekenen doen en zal een zeer vroom gezicht opzetten en bidden en offeren; maar zijn hart zal vol bittere haat zijn tegen alle waarheid, die hij te vuur en te zwaard zal vervolgen en allen die zich niet aan zijn leer houden zal hij vervloeken. Deze zal ook de drie goden uitvinden en ze laten aanbidden. Ik zal daar als Verlosser der wereld ook wel toe gerekend worden, maar verdeeld in drie personen. Men zal met de mond nog wel één God belijden maar toch drie personen aanbidden, waarvan ieder op zichzelf ook een volkomen god zal zijn en apart aanbeden zal moeten worden.

[7] Maar niet lang daarna zal er zich een tweede nevenzon of een tweede nevengezalfde verheffen, die de eerste op alle gebieden zal verduisteren. Die zal nog tienmaal erger zijn dan de eerste. Want de eerste zal Mijn woord tenminste niet geheel en al verbieden; maar de zuidelijke zal Mijn woord en Mijn leer totaal verbieden en er alleen uitnemen wat toevallig in zijn slechte kraam te pas komt. Hij zal Mijn teken wel op alle hoeken van de straten doen oprijzen en laten vereren; maar daarnaast zullen er nog duizenden andere prijken, en meestal zulke waarin hij behagen schept.

[8] In die tijd zullen hoogmoed, tweedracht en wederzijdse haat de hoogste graad bereiken. Dan zal het ene volk tegen het andere ten strijde trekken, de ene oorlog na de andere zal dan plaatsvinden, er zullen grote aardbe­vingen komen, jaren met mislukte oogst, inflatie, hongersnood en pest. Dan zal Ik echter de wortels van de tegen-gezalfde vernietigen, zodat hij dan zal verwelken als een boom waarvan men alle wortels heeft afgehakt. Er zal dan veel gevloek, gejammer, gehuil en geklaag zijn en dan zal het de kwalijke en nietswaardige nevenzonnen, ofschoon zij hun valse glans aan Mij ontlenen, vergaan zoals het nu de nevenzonnen voor jullie ogen vergaat. Kijk, ze worden vager en vager, de gedaante van de zon gaat in een zwak schijnend waas over en daarvoor in de plaats komt des te heerlijker, stralender en verwarmender de enig ware zon naar voren. Nu zien jullie ook de vogeltjes uit hun schuilplaatsen tevoorschijn komen en vol monterheid de ene ware zon met hun gezang begroeten, en de grote roofvogels verspreiden zich en spoeden zich naar hun duistere wouden.

[9] En zo zal het dan ook in die tijden geschieden. Alles wat hoog zal zijn zal verlaagd worden. De toppen der bergen zullen tot een vlak en vruchtbaar land moeten worden. Dan zal men niet vragen: 'Wie is koning over dit land?' maar 'Wie is de eerste en grootste weldoener van dit gelukkige volk? Laten we naar hem toegaan, opdat ook wij zijn wijsheid volgens Gods orde leren kennen! ,

[10] Wanneer deze gelukkige tijd zal komen, zullen wolven, beren, lammeren en hazen vreedzaam met elkaar uit een bron drinken. -Hebben jullie dit allemaal goed begrepen?'

[11] Nikodemus zegt: 'Begrepen hebben we het wel zo ongeveer; maar bepaald aangenaam klonk deze voorspelling niet en men zou hier toch wel willen vragen: Heer, moet dat allemaal zo gaan totdat eindelijk Uw waarheidslicht eens geheel vrij en ongehinderd over de hele aarde zal mogen schijnen? Wij hebben nu Uw zuiverste woord en licht ontvangen en zullen het ook zo verder verspreiden; de zalige gevolgen daarvan zullen de mensen dan toch wel laten zien dat het door ons gepredikte woord het enig ware en echte is. En ik zie niet in wie het nog zou kunnen wagen om daar met een valse leer tegen op te treden.’

[12] Ik zei: 'Goed spreken is gemakkelijker dan goed handelen, en in het handelen ligt het zaad van het onkruid, dat ook onverhoeds tezamen met het zaad van de zuivere tarwe in de aarde van het hart van de mens wordt gezaaid. Dit zal wortel schieten en dan geweldig voortwoekeren onder de zuivere tarwe en deze vaak verstikken en te gronde richten. Daarom moeten ook jullie niet enkel toehoorders van Mijn woord zijn, maar ook naar dat woord handelen! Maar ook jullie zullen in je handelen terughou­dend zijn, vanwege de grote en machtige wereld; ja, jullie zullen Mij in het verborgene, bij jezelf wel belijden, maar uit vrees voor de wereld zullen jullie nauwelijks in Mijn naam durven spreken en nog minder in Mijn naam durven te handelen. Want de wereld zou dat kunnen merken en jullie ter verantwoording kunnen roepen als zij merkt dat ook jullie je naar Mij hebben gericht, omdat dat blijkt uit jullie handelen. En zie, dan komt het werkelijk niet op de vraag aan waarom alles wat Ik jullie nu voorspeld heb, zal moeten gebeuren, totdat in de laatste tijden de waarheid pas volledig vrij wordt en de volkeren gezegend worden; maar van jullie alleen zal het afhangen of jullie de wereld meer zullen vrezen dan Mij of juist minder .

[13] Door jullie vrees voor de wereld zal het slechte zaad met de tarwe uitgezaaid worden en daaruit zullen de beide nevenzonnen voortkomen. En de reden waarom Ik dit nu zo voor jullie heb laten ontstaan en dit voorspeld heb, is, dat jullie je later als dit zo zal gebeuren, kunt herinneren -hier of aan gene zijde -, dat Ik jullie dat allemaal reeds van te voren heb laten zien.

[14] Daarom zeg Ik jullie nog een keer wat Ik reeds gezegd heb: Heb geen vrees voor degenen die wel jullie lichaam kunnen doden, maar verder aan de ziel geen schade kunnen toebrengen; als jullie al iemand vrezen, vrees dan liever degene in wiens macht ook het leven of de dood van jullie ziel ligt!

[15] Velen van jullie zullen weliswaar de juiste moed aan de dag leggen, maar niet allen, en zelfs van jullie zullen sommigen zich aan Mij ergeren.

[16] De Herder zal geboeid en geslagen worden en de schapen zullen zich verspreiden; er zal grote vrees over hen komen, droefheid en angst. Maar Ik zal hen dan weer opzoeken, bijeen brengen en hun moed en kracht geven tegenover de vijanden van het licht uit de hemelen. Maar nu niets meer hierover want Ik heb jullie dat nu alleen maar gezegd, opdat jullie je het op de juiste tijd zullen herinneren en juist zullen handelen, en niet ook bij jullie de oude spreuk van toepassing zal zijn: 'Uit het oog, uit het hart!' - En nu is het ook reeds tijd voor het ochtendmaal! Laat ons daarom naar huis gaan!'

 

185 Aanwijzingen van de Heer voor het bezoek aan de tempel

 

[1] Nikodemus en Jozef van Arimatea, alsook de oude rabbi, raakten een beetje in verlegenheid om op de sabbat na zonsopgang aan het ochtendmaal deel te moeten nemen.

[2] Ik zei echter tegen hen: 'Als jullie hier al bedenkingen in je laten opkomen vanwege de sabbat - terwijl jullie nu toch moeten weten dat Ik ook Heer ben van de sabbat en van Mozes -, hoe zal het jullie dan wel niet vergaan als je weer in het college van Farizeeën en Oudsten zult zitten?'

[3] Na deze woorden vermande het drietal zich en ging met ons naar huis, at en dronk met ons en was heel opgewekt.

[4] En de oude rabbi zei: ']a, ja, de Heer en Meester heeft in alles gelijk! Een oude gewoonte is als een hemd met roestvlekken; hoe je ook je best doet, je krijgt het nooit meer helemaal schoon!'

[5] Ik zei: 'Dat is een waar woord; trek daarom de oude mens helemaal uit en trek een nieuwe aan, -want de oude mens is voortaan niet meer geschikt! Maar eet en drink nu nog wat, dan gaan we daarna naar de tempel!’

[6] Waarop Nikodemus zei: 'Durft U het wel aan om U nog een keer onder die woestelingen van de tempel te begeven?'

[7] Ik zei: 'Voor hen ga Ik ook niet naar de tempel, maar voor het volk dat vandaag omwille van Mij hier naar toe is gekomen; en daarom vrees Ik die woestelingen niet! Maar laten we nu ons best doen om snel naar de tempel te gaan!’

[8] Tegen deze opmerking van Mij durfde niemand meer iets in te brengen; want iedereen dacht bij zichzelf: 'Hij heeft macht over hemel en hel en hoeft niet op te zien tegen die woestelingen van de tempel of er zelfs bang voor te zijn!’

[9] Maar nog voordat Ik naar de tempel vertrok, vroegen de Romeinen  en ook Mijn leerlingen Mij of ze ook mee naar de tempel zouden gaan en wat er in die tussentijd met de jongeren moest gebeuren.

[10] Ik zei: 'Niemand van jullie kan de toegang tot de tempel geweigerd worden; maar de jongeren blijven hier, Mijn dienaar weet wel wat hem te doen staat. Als jullie echter naar de tempel gaan, ga dan vooruit om goede plaatsen uit te kiezen, Ik kom later. Maar Mijn oudste leerlingen blijven hier en gaan samen met Mij; want voor hen is het belangrijk, dat ze getuige zijn van al Mijn woorden en daden!'

[11] De Romein Agricola zei: 'Dat zou ik ook wel willen zijn, maar ook hierbij geschiede Uw alleen heilige wil, zoals overal en altijd!’

[12] Ik zei: ' Als jij alleen ook als getuige bij Mij wilt zijn, kun jij je ook bij Mijn oudste leerlingen aansluiten. Want Ik zal nog een teken verrichten, voordat Ik Mijn mond voor de joden open zal doen. Iemand die al vanaf zijn geboorte blind is, zullen we niet ver van de tempel aantreffen; hij zal ziende worden, en uitgerekend vandaag op een sabbat! Gaan jullie nu vooruit, maar jullie vieren, die pas sinds gisteren Mijn zijde hebben gekozen, doen er beter aan om hier te blijven; want in de tempel zouden jullie snel herkend en achtervolgd worden.’

[13] Dat zag het viertal ook in en ze bleven op de Olijfberg.

[14] Ook Nikodemus kwam nog naar Mij toe om te vragen hoe hij ongemerkt met zijn beide vrienden zou kunnen afdalen.

[15] Ik zei: 'Sluit je aan bij de Opper-Egyptenaren, die zullen jullie zo naar beneden loodsen dat niemand jullie op zal merken!’

[16] Daarmee waren ook zij tevreden en ze begaven zich samen met de Opper-Egyptenaren dadelijk op weg; alle anderen volgden hen snel. Alleen de drie magiërs, die nog altijd bij Mij waren, bleven nog en maakten aanstalten om Mij ook te volgen.

[17] Toen zei Simon Juda, Petrus genaamd: 'Heer, wilt U dat ook deze drie met ons meegaan?'

[18] Ik zei: 'Waarom maak jij je daar zorgen over? Toen Ik tegen alle anderen zei dat ze vooruit moesten gaan, heb ik voor deze drie geen uitzondering gemaakt; maar hun wil en hun hart heb Ik daarom nog niet onder dwang gezet en ze kunnen dus doen wat ze willen en waartoe ze in hun hart gedreven worden. Als Ik iets goed vind, hoef jij je geen zorgen te maken dat er iets gebeurt wat niet juist is; want wie ons volgt, wandelt beslist niet op een dwaalweg.’

[19] Daarmee was dan ook onze Petrus tevreden en wij maakten aanstalten om op weg te gaan.

[20] Tot slot kwam de waard, Jordan, Mij nog vragen hoe het met het middagmaal moest.

[21] Maar Ik zei tegen Hem: 'Mijn vriend Jordan, nu moeten we mensen die geestelijk honger en dorst lijden te eten en te drinken geven, wat veel meer waard is dan spijzen voor het lichaam en drank voor een droge keel! Maak je daarom nu nog maar geen zorgen over een middagmaal. Als Ik weer terugkom, zal alles nog op tijd in orde komen!'

[22] Met deze korte uitleg was ook de waard tevreden, die meteen daarna alle dienaren van het huis bijeen riep en hun allerlei goede lessen gaf, zodat ze daarna allemaal, tegen de dertig man, aan Mij geloofden. Want vóór die tijd wisten ze eigenlijk niet zo goed wat ze van Mij moesten denken, ofschoon ze heel wat tekenen hadden gezien. Daarmee had ook Jordan overeenkomstig Mijn raad mensen die geestelijk honger en dorst leden in Mijn naam te eten en te drinken gegeven.

[23] Maar nadat Ik Jordan deze raad had gegeven, ging Ik onmiddellijk met Mijn leerlingen naar de stad, waar het in alle straten en stegen krioelde van de mensen.

 

De Heer en Zijn tegenstander (vervolg)

(Joh.9)

 

186 De blindgeborene wordt voor de tempel genezen

(Joh.9,1-34)

 

[1] Toen wij op het grote, ruime plein buiten voor de tempel aankwamen, zagen we al meteen een nog heel jonge bedelaar op een steen zitten; hij was iets ouder dan twintig jaar en bij zijn geboorte al geheel blind. (Joh. 9,1)

[2] Toen Mijn leerlingen dat zagen, wisten ze al dat dit nu de blindge­borene was, over wie Ik op de berg reeds sprak; zij vroegen Mij daarom: 'Heer en Meester! Wie heeft er nu gezondigd - hijzelf of zijn ouders -, dat hij blind ter wereld is gekomen?' (Joh. 9,2)

[3] Ik zei: 'Wat kunnen jullie toch nog onzinnige vragen stellen! Hoe kan hij nu in de moederschoot gezondigd hebben en daarom voor straf blind ter wereld zijn gekomen? Ik zeg jullie echter: 'Noch deze blinde noch zijn ouders hebben gezondigd, maar dit werd toegelaten opdat Gods werken aan hem openbaar zouden worden voor de mensen. (Joh. 9,3) Want Ik moet nu de werken verrichten van Hem die Mij gezonden heeft, zolang de dag duurt [op aarde namelijk door de persoonlijke aanwezigheid van de Heer] .Ook die bepaalde nacht waar Ik met jullie al over gesproken heb zal komen, maar dan zal niemand iets kunnen uitrichten. (Joh. 9,4) Omdat Ik in deze wereld ben, ben Ik duidelijk het Licht der wereld. (Joh. 9,5) Na Mij komt de nacht.’

[4] Mijn leerlingen keken elkaar aan en zeiden: 'Wat voor zin heeft de huidige geestelijke dag voor de mensen als het na Zijn terugkeer weer nacht wordt, erger dan nu?'

[5] Ik zei: 'Wil Ik dan soms dat het erna nacht wordt? O neen, maar de traagheid van de mensen zal dat willen en de wil van de mens moet vrij gelaten worden, ook dan nog, wanneer hij daardoor een tienvoudige duivel zou worden; want zonder de totaal vrije wil houdt de mens op mens te zijn, en is hij niets anders dan een machine, -wat Ik jullie al vaak duidelijk heb laten zien.’

[6] Hier zei niemand iets op, omdat ze Mijn ernst voelden.

[7] Toen Ik dit tegen Mijn leerlingen zei boog Ik Me naar de aarde, nam een beetje leem, spuugde er wat van Mijn speeksel op en maakte er modder van, die Ik toen op de ogen van de blinde wreef. (Joh. 9,6)

[8] Daarop zei Ik tegen de blinde: 'Ga nu naar de vijver Siloam (dat wil zeggen, Ik stuurde hem erheen en hij werd geleid door zijn gids) en was jezelf!'

[9] Hij ging erheen, waste zich en kwam ziende weer terug. (Joh. 9,7)

[10] Zijn buren en degenen die hem tevoren gezien hadden wisten dat hij een blinde bedelaar was, en zeiden: 'Is dit niet die blinde die daarstraks op die steen zat te bedelen?' (Joh. 9,8)

[11] Sommigen zeiden: 'ja, ja, dat is hij!'

[12] En weer anderen zeiden: 'Hij was blind geboren en het is nog nooit voorgekomen, dat zo iemand ooit ziende is gemaakt! Maar hij ziet er verder precies zo uit als de blinde!'

[13] Maar de voorheen blinde zei eindelijk zelf 'Wat staan jullie over mij te praten? Ik ben het, die tevoren blind was en nu ziet!’(Joh. 9,9)

[14] De omstanders vroegen: 'Hoe gebeurde het dat je ogen geopend werden en je kon zien? Wie heeft dat gedaan?' (Joh. 9,10)

[15] En Hij antwoordde hun: 'De man die in stilte tegen me zei dat hij Jezus (Bemiddelaar, Heiland) heet, maakte modder, wreef die op mijn ogen en zei toen, dat ik naar de vijver Siloam moest gaan om daar mijn ogen te wassen. Ik deed dat, ging erheen, waste mijn ogen en werd ziende.' (Joh. 9,11)

[16] Voorts zeiden zij tegen hem: 'Waar is die Jezus dan nu?'

[17] Hij zei: 'Dat is toch wel een merkwaardige vraag van jullie! jullie waren toch ziende toen hij de modder op mijn ogen wreef en je hebt hem niet opgemerkt, -hoe had ik hem dan moeten opmerken terwijl ik blind was? Omdat dat onmogelijk was, kan ik nu ook niet weten waar hij is, ofschoon ikzelf graag zou weten waar en wie hij is, om hem mijn volste dank te kunnen betuigen.' (Joh. 9,12)

[18] Toen deze man de vraagstellers een dergelijk antwoord gaf  zeiden de omstanders: 'O, dit is een echt wonder en de man die jou ziende heeft gemaakt moet een groot profeet zijn! Dat moeten onze aartsjoden horen en de Farizeeën, die beweren dat er in deze tijd vanwege de heidenen zolang geen profeet meer op zal staan tot de joden alle heidenen het land uitgedreven hebben. Zij moeten horen dat er nu toch, zoals vroeger, grote profeten zijn ondanks dat de heidenen in ons land zijn! Laat je daarom door ons naar de Farizeeën brengen; wij allen zullen voor je getuigen!'

[19] Dat vond de jongen, die voorheen blind was, goed en hij liet zich naar de Farizeeën in de tempel brengen. (Joh. 9,13)

[20] (Hier moet nog eens speciaal opgemerkt worden dat het niet alleen maar een sabbat was waarop Ik deze blinde genezen had; het was de sabbat na het feest, die nog veel strenger gevierd moest worden dan welke gewone sabbat dan ook. (Joh. 9,14) [N .B. Het was toen bij de joden even ongepast als het nu bij jullie tijdens de zogeheten octaven na de grote zon­ en feestdagen zou zijn. Op een dergelijke sabbat was het bij de Farizeeën een des te groter vergrijp als men een of ander werk had verricht.]

[21] Toen de genezen jongen nu voor de Farizeeën stond, vertelden degenen die hem erheen hadden gebracht al het wonderbaarlijke dat zich had afgespeeld.

[22] Nadat de Farizeeën dit te horen hadden gekregen, richtten ze zich tot de genezen jongen en vroegen hemzelf, ofschoon ze van de getuigen reeds alles gehoord hadden, toch nog een keer hoe hij ziende was geworden; en om de zaak nog eens extra te bevestigen, vroegen ze het ook nog eens aan de getuigen.

[23] En hij zei: 'Hij legde modder op mijn ogen; daarna waste ik mij op zijn aanraden met het water van de vijver Siloam en werd ziende, zoals ik ook nu ziende voor jullie sta!' (Joh. 9,15)

[24] Daarop zeiden enkele Farizeeën: 'De mens die deze blinde heeft genezen kan niet door God (tot profeet) zijn opgewekt, omdat hij zich niet houdt aan zo'n verheven sabbat en deze niet heiligt!'

[25] Maar de getuigen en ook sommige intelligentere joden en Farizeeën vroegen daarentegen: 'Maar hoe is het mogelijk dat een zondig mens zulke tekenen kan doen?'

[26] Daardoor ontstond er tweedracht en strijd onder hen. (Joh. 9,16)

[27] Toen ze zo een tijdje met elkaar redetwistten en het niet eens konden worden, richtten zich degenen die Mij voor een zondig mens verklaard hadden weer tot de genezen jongen en vroegen hem nogmaals (de Farizeeën): 'Wie zeg jij dan zelf dat degene is die jou de ogen heeft geopend?'

[28] En hij zei: 'Ik zeg wat degenen die me hierheen hebben gebracht van hem zeiden: Hij is een profeet! ' (Joh. 9,17)

[29] Toen zeiden degenen die Mij voor een zondig mens hadden verklaard (de Farizeeën): 'Maar wij geloven helemaal niet dat hij ooit blind is geweest, maar jullie hebben dat onderling afgesproken om een geschil met ons uit te lokken!’

[30] Daarop zeiden de getuigen, en dat heel nadrukkelijk: 'Deze man heeft ook nog ouders! Hij zal weten waar ze wonen. Laat ze komen en vraag het aan hen! Die zullen wel het beste weten of deze man ooit heeft kunnen zien!'

[31] Toen lieten ze zijn ouders komen, die er nog niets van wisten dat hun zoon ziende was geworden. (Joh. 9' 18)

[32] Die kwamen al spoedig en de Farizeeën stelden hun onmiddellijk een paar listige vragen ( de Farizeeën) : 'Is dat jullie zoon, van wie jullie zeggen dat hij blind is geboren? En als dat zo is, hoe is hij dan nu ziende geworden?' (Joh. 9,19)

[33] De ouders antwoordden heel eenvoudig: 'Dat deze jongen waarlijk onze zoon is en dat hij blind geboren is, dat weten wij (Joh. 9 ,20) ; maar hoe hij nu ziende is geworden en wie hem de ogen heeft geopend, dat weten wij niet! Maar hij is toch oud genoeg, laat hem daarom voor zichzelf spreken!' (Joh. 9,21)

[34] De ouders, die Mij reeds kenden en vermoedden dat Ik hun zoon ziende had gemaakt, gaven dit antwoord in het bijzijn van de Farizeeën en joden, omdat ze bang voor hen waren. Want ze wisten dat de hoofd­ en aartsjoden het er al lang over eens waren, dat iedereen die Mij als de Gezalfde Gods zou erkennen ten strengste in de ban gedaan moest worden. (Joh. 9 ,22) En daarom was het verstandig van de ouders, dat ze tegen de Farizeeën en aartsjoden zeiden: 'Hij is oud genoeg -vraag het hemzelf!  (Joh. 9,23)

[35] Toen riepen ze nogmaals de jongen die blind was geweest en zeiden tegen hem (de Farizeeën): 'Geef God alleen de eer; want wij weten dat de mens die jou ziende gemaakt heeft een zondaar is!' (Joh. 9,24)

[36] Maar de genezen jongen antwoordde hen: 'Of die mens al of niet een zondaar is, weet ik werkelijk niet; maar wat ik wel heel goed weet is, dat ik vanaf mijn geboorte volslagen blind was en nooit de dag van de nacht heb kunnen onderscheiden en dat ik nu alles geheel en al zie zoals jullie!' (Joh. 9,25)

[37] Toen zeiden ze weer tegen hem (de Farizeeën): 'Zeg ons dan rechtuit: wat deed die mens bij jou en hoe heeft hij je de ogen geopend?' (Joh. 9 ,26)

[38] De genezen jongen antwoordde met duidelijk ongeduld: 'Ik heb het jullie zojuist gezegd, -hebben jullie dan niet naar mij geluisterd? Waarom willen jullie hetzelfde nu nog een keer horen? Willen jullie soms leerlingen van hem worden, -dat zou jullie werkelijk niet schaden!' (Joh. 9,27)

[39] Nu werden de Farizeeën en aartstempel joden kwaad, vervloekten de man onmiddellijk vanwege deze vraag en zeiden toen vol woede: 'Misschien ben jij een leerling van hem, -maar wij zijn leerlingen van Mozes. (Joh. 9,28) Wij weten dat God met Mozes heeft gesproken; maar van deze mens, die jou ziende heeft gemaakt, weten wij niet waar hij vandaan komt! ' (Joh. 9 ,29)

[40] De genezen jongen echter keek hen allen met een onderzoekende blik aan en zei toen: 'Dat is toch wel heel merkwaardig, dat jullie nog niet weten waar deze wonderdoener vandaan komt! En toch zien jullie onmis­kenbaar aan mij dat hij mij, die blind geboren is, het licht in de ogen heeft gegeven. Deze mens heeft vast en zeker al meer van deze tekenen gedaan en toch zeggen jullie nog dat je niet weet waar hij vandaan komt?!' (Joh. 9,30)

[41 ] De Farizeeën en aartstempel joden zeiden daarop met heftige stem: 'Wij weten dat God de zondaren niet verhoort! God verhoort alleen een godvruchtig mens die zonder zonde is en in alles de wil van God doet. , (Joh. 9,31)

[42] Daarop zei de genezen jongen: 'Hm, vreemd! Nergens ter wereld heeft men ooit gehoord dat iemand een  -zeg maar - blindgeborene de ogen heeft geopend! (Joh. 9,32) Wanneer deze mens niet vanuit God vervuld was met zo'n macht en kracht, waarlijk, dan zou hij zoiets niet tot stand kunnen brengen (Joh. 9,33), zoals ook jullie zeker niet in staat zijn om een blindgeborene de ogen te openen, ofschoon je zegt dat jullie leerlingen van Mozes zijn; als jullie dat namelijk zouden kunnen, dan zou de hele wereld dat allang weten en dan zouden jullie huizen van onder tot boven tot barstens toe met goud gevuld zijn!’

[43] Op dit antwoord van de genezen jongen werden de Farizeeën en aartstempel joden nog razender en schreeuwden letterlijk van woede: 'Wat, wil jij ons hier de les lezen, terwijl je met alle zonden behept ter wereld bent gekomen?'

[44] Ze grepen hem beet en duwden hem met zijn ouders en getuigen naar buiten. (Joh. 9,34)

[45] Toen deze allen buiten waren, riep de genezen jongen nog luid terug: 'Dat God het jullie moge vergelden, overmoedigen, en dat Hij licht brenge in de blindheid van jullie ziel!’

[46] Maar zij gooiden de deur dicht en hielden zich verder niet meer bezig met de genezen man, die hun de waarheid rechtuit in hun gezicht had gezegd.

 

187 De Heer spreekt met de genezen jongen en de Farizeeën

(Joh. 9,35-41)

 

[1] Deze man kwam nu natuurlijk met allen die met hem mee waren gegaan direct de grote tempelhal in, waar al het volk bijeenkwam, en iedereen vroeg hem wat er in de raadshal van de Farizeeën en aartsjoden met hem was voorgevallen.

[2] En hij vertelde het geheel vrij en open, en allen die het hoorden raakten verbitterd over de verstokte harten van de Farizeeën en tempeljoden.

[3] Zo kwam het dan ook Mijn leerlingen en ook Mij ter ore dat de tempeljoden de genezen man en ook de mensen die met hem mee waren gegaan, de tempel uitgewerkt hadden.

[4] En Ik zei tegen de leerlingen: 'Laten we hem op gaan zoeken, zodat die arme man Hem leert kennen die hem het licht in de ogen heeft teruggegeven.”

[5] Wegingen en vonden hem weldra onder het volk.

[6] Er waren hem echter ook sommigen van de Farizeeën die niet zo sterk tegen hem waren, achterna gegaan naar de grote volkshal om te horen wat hij daar tegen het volk zou zeggen en hoe het volk daarop zou reageren.

[7] Maar Ik ging meteen voor de genezen jongen staan en zei tegen hem: 'Luister naar Mij, jij, die door de Farizeeën en tempeljoden naar buiten bent gestuurd! Geloof je aan de Zoon van God?' (Joh. 9,35)

[8] Toen antwoordde de genezen jongen: 'Heer, wie is het? Is Hij hier in de tempel? En is Hij het die me het licht in de ogen heeft gegeven? Wijs me Hem aan, opdat ik aan Hem geloof' (Joh. 9,36)

[9] Ik zei: 'Je hebt Hem al gezien, ofschoon nog niet herkend; maar Hij is het, die nu met je spreekt!' (Joh. 9,37)

[10] Nu zei de genezen jongen: 'Ja Heer, dat geloof ik! U bent het! Ik heb U, toen ik van de vijver terugkwam, zeker gezien, maar niet herkend! Als U niet Gods Zoon, niet Christus de Beloofde, zou zijn, had U mij, blindgeborene, nooit ziende kunnen maken! Daarom geloof ik dat U waarachtig de Zoon van God bent!’

[11] Toen viel hij voor Mij op de knieën en aanbad Mij. (Joh. 9,38) Maar Ik zei hem dat hij weer op moest staan.

[12] Toen de eromheen staande Farizeeën en verscheidene tempeljoden, die evenwel tot de meer gematigde partij hoorden, van Mij alsook van de genezen jongen vernamen dat Ik de beloofde Gezalfde Gods was, trokken ze hun neus op en werden inwendig boos en nijdig.

[13] Maar omdat Ik dat onmiddellijk merkte zei Ik luid: 'Om te richten ben Ik op deze wereld gekomen, opdat degenen die niet zien, ziende worden, en degenen die zien, blind worden! ' (Joh. 9,39)

[14] Toen de Farizeeën en de tempeljoden, die om Mij heen stonden, dat hoorden, konden zij zich niet meer inhouden, openden hun mond en zeiden tegen Mij: 'Zijn wij dan ook reeds blind, of zullen wij volgens hetgeen li zegt nog blind worden, omdat wij nu nog ziende zijn?' (Joh. 9,40)

[15] Daarop zei Ik: 'Als jullie watje ziel betreft blind waren, zou er aan jullie geen zonde kleven; maar daar jullie jezelf het getuigenis geven dat je ziende bent, blijft jullie zonde aan je kleven, en daarmee het gericht en de eeuwige dood!' (Joh.9.41) Want Ik ben in deze wereld gekomen, door God gezonden als de waarheid, het licht en het leven. Wie aan Mij gelooft en naar Mijn woord handelt, zal het eeuwige leven in zich hebben en zal de dood niet zien, noch voelen.

[16] (N.B. Wat er vanaf nu in de tempel werd besproken is ten dele door de andere evangelieschrijvers opgeschreven, maar niet in de juiste volgor­de, waarom men hun aantekeningen ook onharmonisch noemde. En Johannes tekende het verdere verloop niet op, omdat deze dingen in Mijn toespraken zeer vaak voorkwamen en ook opgetekend zijn, wat de belangrijkste punten betreft.

[17] Het volgende hoofdstuk, het tiende, vindt pas drie maanden later plaats, ook weer in de tempel te Jeruzalem, in de winter, ter gelegenheid van het zogeheten feest der tempelwijding.

[18] Deze opmerking was nodig om jullie te laten weten in welke volgorde Mijn woord tot de joden en Farizeeën is gesproken.

[19] Omdat dat nu duidelijk is gemaakt, zal Ik hier het verdere verloop van het gesprek in de tempel met de joden en Farizeeën laten volgen.)

 

188 De Heer belicht de tegenspraak van de Farizeeën

 

[1] Hierop zeiden de Farizeeën: 'We zien wel in dat je over een bijzondere kracht beschikt die tot op heden ongekend is, vooral wat het genezen van verschillende menselijke ziektes aangaat die waarschijnlijk nooit enig arts heeft kunnen genezen. Het is ons ook niet onbekend, dat het jou zelfs mogelijk schijnt te zijn om jonge mensen die pas zijn overleden, in het leven terug te roepen of op te wekken! En ook hebben we vernomen dat je verder een heel nuchter, fatsoenlijk mens bent en zo uiterst liefdadig, dat je voor je buitengewone genezingen nog nooit van iemand iets hebt verlangd. Wel, dat zijn je ontegenzeglijk goede en voortreffelijke kanten!

[2] Maar dat je je daarbij ten overstaan van iedereen uitgeeft voor de zoon van God en zegt dat je de beloofde gezalfde Gods bent en daarbij voorbijgaat aan de wetten van Mozes en omgaat met heidenen, tollenaars en alle mogelijke zondaars, -kijk, dat zijn je slechte en zeer kwalijke kanten, die de tempel nooit kan goedkeuren, omdat die zich streng aan de wetten van Mozes houdt!

[3] Waarom verhoog je jezelf toch zozeer voor de mensen vanwege je bijzondere eigenschappen, terwijl je toch duidelijk ook maar een mens bent? Wie van ons kan respect voor je hebben, wanneer j e ook van ons verlangt dat wij geloven dat je Gods zoon bent en de beloofde gezalfde van God, en wanneer je degene die dat om verschillende redenen niet kan geloven, verdoemt? Je zei wel dat je de waarheid, het licht en het leven bent, - maar hoe kun je ons dan bewijzen, dat dat inderdaad allemaal zo is? Geef ons een overtuigend bewijs, dan zullen wij aan je geloven!'

[4] Ik zei: 'Kijk eens naar de stenen die her en der op de grond liggen! Eerder overtuig Ik deze stenen ervan dat Ik Degene ben van wie Mozes en de profeten geprofeteerd hebben, dan jullie!

[5] Als Ik tekenen verricht die vóór Mij nog nooit iemand heeft verricht, ook niet de grootste profeet, zouden jullie ogen toch moeten opengaan, zodat je de tekenen van deze tijd zou kunnen herkennen tot jullie heil! Maar jullie zijn blind, doof en verstokt van hart en zien, horen en voelen daarom niets. En zo ligt ook het gericht over jullie in jezelf en daarmee de zekere dood van jullie zielen.

[6] Jullie houden je wel jaarlijks bezig met het witkalken van de graven van de voorvaderen en de profeten; maar wat de witgekalkte graven zijn, dat zijn ook jullie. Wat de buitenkant betreft zijn jullie wel bekleed met de wet van Mozes en Aäron, op wier stoelen jullie zitten, -maar van binnen zitten jullie vol bederf en walgelijke lucht!

[7] Jullie zeiden nu wel dat het een slechte en zeer kwalijke kant van Mij is dat Ik met heidenen, tollenaars en zondaars omga en dat Ik een sabbatschender ben en Me niet houd aan de wetten van Mozes. Maar hoe houden jullie je aan diens wetten? Ik zegje dat jullie je niet eens schijnbaar aan de wetten van Mozes houden; maar wel hebben jullie zelf een groot aantalonzinnige en waardeloze wetten ingesteld, die jullie houden omdat het jullie materieel voordeel oplevert, en waarmee jullie het arme volk onderdrukken en uitbuiten. Heeft Mozes dat soms ook voorgeschreven? Maar als het volgens Mozes' wetten wel toegestaan en zelfs voorgeschreven is om de ezel, de os en de schapen ook op de sabbat te voeren en te laten drinken, en als er een ezel in een kuil of een put is gevallen, hem eruit te halen, zou het dan niet des te beter en redelijker zijn om een mens in nood ook op een sabbat te helpen? O jullie blinden, doven en dwazen van hart en verstand! Is een mens voor God soms minder waard dan een dier?!

[8] Heeft Mozes niet het volgende gebod gegeven: 'Eer uw vader en uw moeder, opdat je lang leeft en het je goed gaat op aarde!'? Waarom zeggen jullie dan tegen de kinderen: 'Kom hier en breng de tempel een offer; daar zullen jullie meer aan hebben! ' Als jullie dat onderwijzen, handelen jullie dan volgens de wet van Mozes?!

[9] Heeft Mozes niet plechtig aan iedereen het gebod gegeven om de weduwen en wezen niet te onderdrukken? Maar wat doen jullie? Jullie beloven de weduwen en wezen hulp door lange gebeden, die zogenaamd verhoord worden, maar ondertussen maken jullie je meester van hun bezit; en wanneer de weduwen en wezen huilend bij jullie komen klagen dat jullie gebeden helemaal niet helpen, sturen jullie hen weg en zeggen jullie dat ze zondaars zijn voor wie God zelfs de krachtigste gebeden niet verhoort! Zeg eens, heeft Mozes ooit een dergelijke manier van doen voorgeschreven? Jullie handelen in alles tegen de wetten van Mozes en zeggen tegen Mij, dat Ik in strijd met de wetten van Mozes handel?!

[10] Zie, omdat jullie zo van Mozes zijn afgeweken, zijn jullie met blindheid geslagen en kunnen jullie nu de lichtste dag die voor jullie ogen zichtbaar is, niet meer zien, -en dat is jullie gericht, jullie dood en jullie verdoemenis! Zo zogen jullie de muggen uit met jullie lege en uiterst duur betaalde gebeden en verslinden daarvoor hele kamelen, en toch zeggen jullie dat jullie Mozes' leerlingen zijn! Maar hoe kunnen jullie leerlingen van Mozes zijn, als je -zoals reeds gezegd -handelt in strijd met alle wetten van Mozes, nog erger dan alle heidenen? Daarom zal jullie het licht ook ontnomen en aan de heidenen gegeven worden.

[11] Ik ben in deze wereld gekomen om jullie langs de vriendelijkste en liefdevolste weg door leer en daden op de juiste levenspaden te brengen; maar jullie achtervolgen Mij overal waar Ik ga of sta en proberen Mij te vangen en te doden, terwijl jullie beweren dat Ik een volksverleider en opruier ben. Maar Ik heb ook getuigen en God Zelf, die in Mij is zoals Ik in Hem, is Mijn getuige dat jullie allemaal boze leugenaars zijn voor God en het hele volk.

[12] Als de Romeinen, die nu de aardse heersers zijn in het land van degenen die eigenlijk de kinderen van God behoorden te zijn, ook maar enigszins hadden gemerkt dat Ik een opruier zou zijn, dan hadden ze Mij al lang voor het gerecht gedaagd, want met hun scherpe ogen zien en merken ze alles wat ook maar enigszins een gevaar zou kunnen vormen voor hun heerschappij! Maar omdat ze zelfs niet het minste ontdekt hebben van al datgene waar jullie Mij van beschuldigen, komen ze Mij ook overal zeer vriendelijk tegemoet en blijken mensen te zijn, vol geloof, liefde en respect ten aanzien van Mij, Mijn leer en Mijn daden. En daarom zullen ze ook opgenomen worden in Mijn licht en Mijn leven; maar jullie zullen in de buitenste duisternis geworpen worden, zoals het geschreven staat, en daar zal veel gehuil en tandengeknars zijn!’

[13] Toen Ik dit gezegd had, werden ook de nog enigszins gematigde joden en Farizeeën boos en zeiden: 'Kijk nu toch eens hoe onzinnig je praat! Wie achtervolgt je dan en wie probeert je te doden? Als je iets goeds onderwijst en de mensen goed doet, achtervolgt niemand je en wil ook niemand je doden; maar als jij als mens, zoals ook wij slechts mensen zijn, je uitgeeft voor een zoon van God, dus voor de beloofde, de gezalfde Gods -wat volgens de profeten zoveel betekent als Jehova Zelf -, moet je zelf toch ook wel inzien dat wij dat zo lang als de ergste godslastering moeten beschouwen, tot jij ons voldoende bewijzen geeft dat je naar waarheid de beloofde Gezalfde Gods bent, en wij aan je kunnen geloven, of je moet temidden van ons en het volk je getuigenis over jezelf herroepen! Maar zolang jij noch het een noch het ander doet, zul je voor lief moeten nemen dat de tempel je als een godslasteraar zal achtervolgen! Hebben we geen gelijk, wanneer we je dit nu voorhouden in het bijzijn van heel het volk?!'

[14] Ik zei: 'Zo, -jullie hebben nu gesproken en wel zoals iemand die stekeblind is, oordeelt en spreekt over de kleuren van het licht; en omdat jullie zo oordelen en spreken, spreken jullie daarmee ook zelf jullie eigen oordeel uit. Ik zal jullie niet oordelen, maar het woord, dat Ik al zo vaak tevergeefs tot jullie gesproken heb, zal jullie oordelen.

[15] Als jullie de profeet Jesaja gelezen hebben en er slechts een beetje van hebben begrepen, moeten jullie toch weten wat dit wil zeggen: 'Een maagd zal ons een Zoon baren en Zijn naam zal zijn 'Emanuel', dat betekent 'God met ons' ! ' Is dit, zoals ook al het andere, nu niet juist door Mij in vervulling gegaan?! En als dit zo is en ook eeuwig nooit anders zal zijn, -zou Ik dan niet net als jullie een leugenaar zijn, als Ik nu omwille van jullie duistere mening zou bekennen dat Ik niet degene ben die Ik voor God, voor alle hemelen en voor alle schepselen hier op deze aarde ben?!

[16] Anderzijds willen jullie een zodanig bewijs van Mij hebben, dat jullie onherroepelijk en zonneklaar zou overtuigen, dat Ik de beloofde Gezalfde Gods ben. Zeg Me dan maar eens, hoe Ik dat bij jullie met je totale blindheid moet aanpakken!

[17] Als Ik voor jullie ogen werken en daden verricht die vóór Mij nog nooit iemand verricht heeft, als Ik lammen en kreupelen genees die daarna geheel gezond en krachtig rondspringen als herten, en als Ik verder jichtlijders en melaatsen genees, aan doven en stommen het volle gehoor en de spraak geef, de blinden ziende maak, de bezetenen bevrijd van hun vreselijke plaaggeesten, zelfs de doden weer tot leven wek door de macht van Mijn woord en bij gelegenheid nog vele andere daden verricht die niemand mogelijk zijn behalve God, en daarbij de armen van geest het evangelie predik van de levende komst van Gods rijk op aarde, en niemand Mij ervan kan betichten dat Ik ooit een zonde begaan heb -en jullie dan zeggen dat Ik dat allemaal tot stand breng door de hulp van Beëlzebub, de opperste aller duivels, dan vraag Ik jullie welke andere tekenen Ik nog voor jullie ogen moet verrichten om je te laten geloven dat Ik waarachtig de Gezalfde Gods ben?

[18] Al zou Ik duizend en nog eens duizend andere tekenen voor jullie doen, dan zouden jullie ook weer zeggen dat Ik dat allemaal met behulp van de opperste duivel heb gedaan! Wat zouden nog meer tekenen voor nut hebben bij zo'n grote blindheid van jullie? Ik zeg jullie: evenmin als men een blinde enig begrip van kleur kan bijbrengen, kan men jullie het voor jullie begrijpelijke bewijs geven, dat Ik in waarheid de Gezalfde Gods ben!

[19] En zie, deze boze nacht in jullie ziel is dan ook jullie ondergang,jullie eigen gericht en jullie ware dood! Want Ik alleen ben de weg, het licht, de waarheid en het eeuwige leven. Wie in Mij gelooft en volgens Mijn woord leeft en handelt, verkrijgt van Mij de geest van het eeuwige leven, en Ik alleen zal hem tot leven wekken op zijn jongste dag in Mijn rijk­. Wie Mij echter ontvlucht, veracht en vervolgt, die ontvlucht, veracht en vervolgt ook zijn eigen leven en kan het eeuwig nooit ergens anders vandaan krijgen dan enkel en alleen van Mij.

[20] Wie derhalve het eeuwige leven van zijn ziel niet van Mij wil aannemen en zich verzet tegen alles wat van Mij uitgaat, blijft ook dood in eeuwigheid.

[21] Maar wie het leven wil hebben, moet het van Hem nemen die het leven zelf is, dus het leven heeft en het kan geven aan wie Hij dat wil. Maar deze Hij geeft het leven alleen aan degene die er sterk naar verlangt.

[22] Mijn woord en Mijn leer nu zijn het leven, dat thans aan alle mensen wordt aangeboden. Wie dus, zoals reeds gezegd, Mijn woord en Mijn leer daadwerkelijk aanneemt, neemt ook het leven van de ziel van Mij aan.

[23] Als het nu met het eeuwige leven zo gesteld is als Ik jullie en alle anderen hier nu heb uiteengezet, en niet anders, waar willen jullie dan het eeuwige leven voor je ziel vandaan halen, waar jullie je hoop zozeer op gevestigd hebben?'

 

189 Een Farizeeër zet zijn wereldbeschouwing uiteen

 

[1] Een Farizeeër, die zichzelf voor een zeer wijs man hield, zei: 'Wel, door deze woorden van je, zie ik nu pas echt in, dat je staat te praten als een waanzinnige die van het ware wezen van God, van Zijn eindeloze wijsheid, macht en grootheid en van de wijze waarop Hij de omstandig­heden van deze wereld en haar schepselen heeft ingericht, absoluut geen begrip heeft en ook niet kan hebben. Want kijk,je beweert dat het eeuwige leven van de ziel van een mens slechts afhangt van het volle geloof aan jou, aan je woord en aan je leer, en dat iedere ziel die dat niet doet -wat meestal het geval is, omdat zij buiten haar schuld niets van jou weet en ook niet kan weten -de eeuwige dood kan verwachten. Nu, dan ben jij en ook de God die jou in deze wereld heeft gezonden, het meest onwijze en onrechtvaardige almachtige wezen dat een verstandig mens zich maar kan voorstellen!

[2] Wat kunnen die mensen eraan doen, die honderden en duizenden jaren vóór ons geleefd hebben en onmogelijk ooit iets hebben kunnen horen over jouw leer, die als enige alle zielen tot leven strekt? Die arme mensen bevinden zich dus volgens jouw woord zonder uitzondering in de eeuwige dood!?

[3] En verder, -wat kunnen de talloze volkeren eraan doen die ergens op de grote aarde leven en voortbestaan en over duizend jaar misschien nog geen lettergreep van jouw leer gehoord zullen hebben?! Van die arme mensen moet men dus ook aannemen dat ze voor eeuwig dood zijn?!

[4] Dan zou jouw God met al zijn ondoorgrondelijk diepe wijsheid en goedheid met al hetgeen hij geschapen heeft, uiteindelijk de grootste vreugde en zijn grootste welbehagen beleven aan het feit dat hij al zijn schepselen, die hij zo uiterst wijs uitgerust heeft, na een kort bestaan weer doodt en totaal vernietigt!

[5] Waarom is er dan een Mozes gekomen en al die andere profeten? Waar waren die altijd moeilijk te houden wetten van Mozes dan goed voor? En waartoe dienden telkens die vele plagen die God over de joden en andere volkeren liet komen, als ze niet volgens Zijn geopenbaarde wil handelden en leefden?

[6] Ik bedoel: voor het verkrijgen van het eeuwige leven van de ziel na het verlaten van het lichaam zou welhaast ieder hondenleven goed genoeg zijn geweest. Waarom zou je daarvoor mensen opvoeden en geestelijk opleiden?! Voor het verkrijgen van de zekere eeuwige dood van de ziel van een mens na de dood van het lichaam heeft de mens niets anders nodig dan dat hij, evenals de dieren, zijn dagelijks eten heeft. Waarom zou je hem dan leren denken, oordelen en redeneren? Dat vergalt immers onmiskenbaar zijn miserabele bestaan! Alle nu helaas geestelijk gewekte mensen zouden zelfs alle kinderen onmiddellijk na hun geboorte moeten wurgen, opdat deze later wanneer ze volwassen, en denkende, van zichzelf bewuste mensen zijn, niet meer met allerlei zaken geplaagd worden en ook nooit meer hoeven te vrezen, dat ze het vaak toch zoet smakende leven uiteindelijk voor eeuwig moeten verliezen.

[7] Ik beken hier openlijk dat ik, volgens jouw leer, in geen enkel opzicht enige dank verschuldigd ben aan de door jou gepredikte God; hij heeft mij immers niet op deze wereld gezet voor een of ander blijvend geluk, maar alleen voor het grootste ongeluk, dat gedurende mijn hele leven bitter aanvoelt. Hoe eerder hij mij weer vernietigt, des te groter is de weldaad die hij mij bewijst!

[8] En eerlijk gezegd: een eeuwig leven van de ziel, dat ik bij wijze van uitzondering verkregen zou hebben door nu aan jou, aan je woord en je leer, te geloven, zou ik alleen al niet willen, omdat ik als eeuwig voortle­vende ziel eraan zou moeten denken, dat scharen van mensen geheel onschuldig door jouw God voor eeuwig vernietigd zijn! Dan heb ik toch eindeloos veelliever een eeuwig niet-zijn dan een ellendig eeuwig zijn!

[9] Als je ook maar tot één gezonde gedachte in staat bent, zul je samen met je blinde leerlingen door mijn woorden inzien, dat jouw leer nog veel minder geschikt is voor het ware geluk van de mensen, dan de leer van de Sadduceeën, die hun leer in overeenstemming hebben gebracht met die van de Griekse wereldse filosoof Diogenes. Die leer is veel troostender voor alle mensen dan jouw leer, volgens welke men alleen door het geloof aan jou het eeuwige leven van de ziel kan bereiken. Werkelijk, voor die leer van jou zal nooit enig ware mensenvriend je dankbaar zijn! En nu moet al het volk in de tempel en ook buiten de tempeloordelen of ik ook maar één enkelonjuist woord tegen jou gesproken heb! -Antwoord me, als je dat kunt!'

 

190 Het eeuwige leven van de zielen

 

[1] Met een ernstige uitdrukking op Mijn gezicht zei Ik: 'Je durft Mij veel onbillijke en onware dingen recht in Mijn gezicht te zeggen, waar het volk bij is. Als Ik evenzeer tot toorn geneigd zou zijn als jullie joden en Farizeeën, zou Ik je deze brutale, onware, zinloze en hoogmoedige woorden nu zodanig betaald zetten dat al het volk erdoor ontsteld zou zijn, omdat het daardoor snel tot het inzicht zou komen, dat Mij alle macht en zeggenschap in de hemel en op aarde is gegeven; maar Ik ben met heel Mijn hart zachtmoedig, ben Zelf vol deemoed en Ik zal jou ten overstaan van het volk slechts met Mijn woord straffen!

[2] Je hebt Me beschuldigd van waanzin, omdat Ik leer dat degene die in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft, het eeuwige leven in zich zal hebben, en wie niet in Mij gelooft en niet volgens Mijn woord leeft het gericht in zich zal hebben en daarmee de eeuwige dood.

[3] Domme en blinde Farizeeër! Wat is dan volgens jouw hoogst materiële voorstelling het eeuwige leven van de ziel in Mijn rijk, dat niet van deze wereld is, en wat is dan het gericht en daarmee de eeuwige dood?

[4] Als je dit mysterie zou begrijpen, zou je anders spreken en oordelen; maar omdat je ziel blind is en je hart vol duisternis, oordeel je over geestelijke dingen als iemand die vanaf zijn geboorte blind is, oordeelt over de glans van de kleuren.

[5] Is de eeuwige dood van de ziel en haar -laten we zeggen -onmogelijke totale eeuwige vernietiging voor jou dan één en hetzelfde? Kijk, jij en al je collega's zijn wat jullie ziel betreft allang geheel en al dood; maar zijn jullie daarom ook vernietigd? Jullie zullen ook eeuwig nooit vernietigd worden, maar zoals jullie nu zijn zullen jullie blijven, in je zonden die de dood van je ziel zijn, omdat deze in zo'n toestand nooit tot een hoger en zuiverder bewustzijn kan opstijgen, maar in haar duisternis moet blijven en in haar oude wereldse twijfels, waar jullie ziel vol mee zit.

[6] In deze wereld gaan jullie daar minder onder gebukt, omdat jullie je zelf heel goed weten te troosten met alle dingen van de wereld; maar als jullie ziel zich weldra zonder aards lichaam, in de geestelijke wereld in haar eigen sfeer zal bevinden, die uit haarzelf voortkomt en die zonder liefde en zonder licht in zich zelf is, -hoe zal het haar dan vergaan?!

[7] Ik weet dat zeer goed en weet ook maar al te goed hoezeer jullie allemaal geheel en al afgeweken zijn van Gods woord, -en daarom ben Ikzelf nu in het vlees van een mens, zoals beloofd, naar deze wereld gekomen, Ik, die in de geest Dezelfde ben die op de Sinaï aan Mozes de wetten gaf, evenals eens aan Adam en later na de zondvloed aan Noach, Abraham, Isaak en Jacob, en zoals na Mozes ook aan de vele profeten. Ik ben gekomen om jullie allen door Mijn leer en daden uit jullie gericht en dood te verlossen, omdat jullie ondanks alle vaderen, ondanks Mozes en alle profeten in de harde gevangenschap van de zonde en de dood terecht zijn gekomen.

[8] Als Ik jullie nu Zelf onderwijs, omdat al Mijn boden die Ik vroeger naar jullie mensen heb gezonden niets hebben kunnen uitrichten, ben Ik daarom dan een waanzinnige? O, jij slangen­ en addergebroed, hoe lang zal Ik je nog in je gericht en je dood moeten verdragen?

[9] Jij denkt dat de mensen die vóór Mij geleefd hebben het woord dat Ik nu aan jullie richt niet konden horen en daarom ook niet aan Mij konden geloven en derhalve het eeuwige leven ook niet konden verkrijgen, evenals degenen die nu in verre landen leven en meestal heidenen zijn. O jij blinde Farizeeër! Kijk hier eens, deze zeven mannen uit het verre Opper-Egypte kennen Mij, leven overeenkomstig Mijn wil, en hun zielen hebben reeds lang het eeuwige leven en zijn onuitputtelijke kracht en macht verkregen. Zij zullen jou een teken geven!'

[10] Nu trad de eerste Opper-Egyptenaar naar voren en zei: 'Luister, ellendige hoereerder en echtbreker, tien voorvaderen uit wie jij bent voortgekomen zullen verschijnen om je te vertellen dat ze zich wel allerellendigst aan gene zijde bevinden, maar niet vernietigd zijn!'

[11] Toen stonden de geroepenen, die er vreselijk uitzagen, plotseling om de Farizeeër heen en diens vader, die hij heel goed herkende, zei: 'Omdat ik zo ben geweest als jij nu bent, ben ik er nu zo ellendig aan toe als jij me nu ziet; en jij zult er even ellendig aan toe zijn als ik en zoals alle voorvaderen er nu aan toe zijn en ook zeker zo zullen blijven; want geloof noch hoop werpen hun licht op ons!’

[12] De Farizeeër vroeg zeer verbaasd: 'Kunnen jullie dan nooit meer geholpen worden?'

[13] De geest zei: 'Jawel, als we dat willen; maar wij hebben niet de wil daartoe, zoals ook jij die in deze wereld niet hebt en Hem vervolgt die je zou kunnen helpen, - en wij doen hetzelfde!'

[14] Nu verdwenen de geesten en Ik zei: 'Wat vind je hiervan?'

[15] Toen zei de Farizeeër: 'Jullie zijn allemaal tovenaars en magiërs, en deze verschijning hebben jullie te voorschijn getoverd! Daarom wil ik me niet meer met jullie inlaten en me terugtrekken!’

[16] Het volk echter zei: 'Zijn wijsheid is ontmaskerd, daarom trekt hij zich nu vol schande terug. ,

[17] De tempeljoden berispten nu het rumoerige volk, maar dat werd nog veel luidruchtiger en begon te sissen en te fluiten. Toen trokken de Farizeeën zich haastig terug.

[18] Maar het volk vroeg Mij of Ik het wilde onderwijzen.

[19] Ik maande het volk Zelf tot rust en het werd weldra rustig. Toen begon Ik het volk te onderwijzen over de liefde tot God en tot de naaste en waarschuwde het voor de dwaalleer van de Farizeeën.

 

191 Een nieuw plan van de tempeldienaren

om de Heer gevangen te nemen

 

[1] Door enkele spionnen die zich onder het volk verscholen hadden, kwam het de Farizeeën ter ore dat Ik het volk aldus onderwees. Deze beraadslaagden toen onder elkaar wat ze tegen Mij moesten ondernemen om Mij gevangen te nemen en te gronde te richten.

[2] Maar de meer gematigden zeiden: 'Jullie kunnen weliswaar doen watje wilt, maar wij kunnen jullie bij voorbaat verzekeren dat jullie niets tegen hem kunnen uitrichten. Want ten eerste heeft hij veel aanhangers onder het volk en ten tweede bezit hij een voor ons onbegrijpelijke tovermacht, waardoor alle krachten van de natuur en de geestenwereld hem schijnen te gehoorzamen. En ten derde is hij zo goed thuis in de schrift dat wij vergeleken met hem allemaal prutsers zijn; ten vierde staan de hooggeplaatste Romeinen aan zijn kant, want zij houden hem zeker voor een halfgod. Ook die oude, wonderlijke Egyptenaren, Perzen, Arabieren, Indiërs en nog andere oosterlingen heeft hij om zich heen en daarom zal het heel moeilijk worden om op succesvolle wijze iets tegen hem te ondernemen. En voor het geval jullie ons niet willen geloven moeten jullie naar buiten gaan om je zelfvan alles op de hoogte te stellen en je ervan te overtuigen!

[3] Zijn gisterenmiddag niet die twee uiterst betrouwbare Farizeeën naar Emmaüs gegaan met twee van onze slimste levieten? Waar zijn ze nu? Wij weten het niet. Eergisteren hebben we onze meest betrouwbare spionnen en achtervolgers er op uitgestuurd en erop aangedrongen dat ze ons nog voor de avond zouden melden wat ze te weten waren gekomen, maar tot op dit uur is nog niemand teruggekomen! Waar zijn ze gebleven? Hoe ontzettend hebben die verschijningen van eergisternacht ons in verle­genheid gebracht! Door wie kwam dat anders dan door hem en zijn handlangers?!

[4] Vandaag hebben drie opgaande zonnen ons en het hele volk in grote verwarring gebracht! Ook dat schijnt door hem veroorzaakt te zijn! Alles wat we elders over hem en zijn daden te weten zijn gekomen, lijkt door hem bevestigd te worden, en daarom is het vergeefse moeite wanneer we plannen maken om hem geweld aan te doen. Als hij ook maar de minste vrees voor ons had, zou hij het wel uit zijn hoofd laten om openlijk met zijn leer in de tempel op te treden; want hij weet even goed als wijzelf hoe streng wij tegen zulke mensen optreden. Dat is zo onze nuchtere mening; maar jullie kunnen vanwege de grote meerderheid van jullie stemmen, nog altijd doen wat jullie goeddunkt, wij zullen je niets in de weg leggen.

[5] Maar als we zoals altijd nuchter nadenken, geloven we het volgende: wanneer zijn zending misschien toch in 't geheim door God is verordend, zullen wij niet in staat zijn die tegen te houden; maar is ze slechts het werk van mensen, dan zal ze ook vanzelf weer in het stof der vergetelheid verdwijnen. Als ons woord nu niets tegen hem kan uitrichten, dan kunnen onze daden dat nog minder!'

[6] Een aartsfarizeeër van Kajafas' partij zei nu: 'Als het dan allemaal zo is als jullie nu welmenend naar voren hebben gebracht, wat kunnen we volgens jullie dan het beste doen? Want we kunnen deze dingen, die onze ondergang zullen bewerkstelligen, toch niet zomaar zonder in te grijpen laten gebeuren!’

[7] Daarop zei de gematigde: ' Als we hem in het bijzijn van het volk en de Romeinen niet door verstandige en goed uitgekiende vragen en woorden kunnen ontmaskeren en verdacht maken, zijn we zo goed als uitgepraat. Door daden zullen we hem absoluut geen schade kunnen toebrengen! Dat is onze vaste en goed gefundeerde mening.’

[8] Daarop zei de aartsfarizeeër: 'Dit advies klinkt goed en we kunnen inderdaad een poging wagen; want slimme, verstandige en goede redenaars hebben we nog genoeg, ofschoon we de laatste tijd al een flink aantal uiterst bekwame sprekers zijn kwijtgeraakt, wat we waarschijnlijk aan die beruch­te Nazarener te danken hebben. Wie van ons denkt deze taak dan voor een grote beloning op zich te kunnen nemen?'

[9] Hierop namen een schriftgeleerde en een Farizeeër, die ook de Romeinse wetten goed kende, het woord en beiden zeiden: 'Laat ons deze taak uitvoeren, dan zullen we hem gauw en gemakkelijk gevangen kunnen nemen; want ons is nog niemand te slim af geweest!’

[10] De hele raad was het ermee eens en Kajafas zei met grote ernst: 'Goed, verkleden jullie je dan, opdat het volk je niet herkent! Ga door de grote volkspoort de tempel binnen en kwijt je goed van je taak, dan zal mijn en Gods welbehagen jullie ten deel vallen!’

[11] Nu verkleedden de beiden zich en gingen zoals Kajafas hun had opgedragen de tempel binnen, waar Ik het volk nog over de liefde tot God en de naaste onderwees. Maar de hogepriesters (oversten), Farizeeën en ook nog een paar schriftgeleerden vertrouwden het tweetal niet helemaal, verkleedden zich ook en gingen hen achterna de tempel in om zelf getuige te zijn, hoe die twee met Mij te werk zouden gaan; in de tempel voegden ze zich bij hen.

 

192 De Farizeeën proberen de Heer te vangen

 

[1] Het tweetal kwam dadelijk voor me staan en vroeg Me meteen heel brutaal, toen Ik even uitrustte: 'Meester, wij weten dat je buitengewone dingen verricht, die vóór jou nooit een mens heeft verricht! Zeg ons nu toch eens vanuit wat voor macht je dit allemaal kunt doen; want jij als meester zult toch wel het beste weten door welke krachten en middelen het je mogelijk is om al die wonderdaden te verrichten!!'

[2] Ik zei: 'O ja, dat weet Ik heel goed en Ik wil het jullie ook zeggen; maar eerst wil Ik jullie iets vragen! Als jullie Mij een juist antwoord geven op de vraag die Ik aan jullie stel, zal Ik jullie ook zeggen vanuit welke macht Ik Mijn daden verricht! ,

[3] Het tweetal zei: 'Stel ons maar gerust vragen, we zullen je geen enkel antwoord schuldig blijven!’

[4] Ik zei: 'Goed dan. Zeg Me dan vrij en openlijk in bijzijn van heel het volk: vanwaar was de doop van Johannes, de zoon van Zacharias die in deze tempel door jullie tussen het altaar en het allerheiligste is gewurgd? Was die doop van deze Johannes vanuit de hemel of slechts van de mensen? Want het is aan jullie om hierover ten aanschouwe van al het volk een beslissende uitspraak te doen. Jullie hebben wel andere kleren aan en zijn tegelijk met andere pelgrims bij de grote volkspoort de tempel binnen gekomen, maar toch heeft men jullie snel herkend. Voer jullie taak goed uit, want anders schiet het loon erbij in, dat jullie beloofd is en datje kunt krijgen als je Mij kunt vangen op hetgeen Ik zeg!'

[5] Dat gaf hun te denken en stilletjes zeiden ze onder elkaar (de Farizeeën): 'Dat is een akelig geraffineerde vraag! Want zeggen we met het oog op het volk: Johannes' doop was van de hemel, dan zullen hij en het volk tegen ons zeggen: ' Als dat zo is, waarom hebben jullie hem dan niet geloofd, en waarom hebben jullie hem vervolgd en ervoor gezorgd dat Herodes hem eerst in de kerker liet gooien en hem daarna liet onthoofden?' Maar als wij zeggen dat die doop van de mens uitging, dan zal al het volk tegen ons in opstand komen; want het volk houdt Johannes nog altijd voor een ware profeet en het zou ons aanvallen als we zoiets over Johannes zouden zeggen. Daarom is het moeilijk om deze man een goed antwoord te geven! ,

[6] Heimelijk zei nog een ander: 'Er schiet mij nu een goede gedachte te binnen. Of we nu het één zeggen of het ander, we zouden ons in beide gevallen laten vangen; we moeten gewoon doen alsof we ons helemaal nooit druk gemaakt hebben over zulke uitwassen van het verdorven jodendom, omdat dat ver beneden onze waardigheid was! En om een lang verhaal kort te maken, zeggen we heel eenvoudig: Dat weten we niet, want met zo'n onbelangrijke gebeurtenis ten aanzien van de tempel hebben wij ons nooit beziggehouden! ,

[7] Nadat ze dit besloten hadden, richtte het tweetal zich weer tot Mij en zei: 'Meester, op jouw vraag kunnen wij helemaal geen antwoord geven; want we weten niet van wie de doop van Johannes uitging! Want eerlijk gezegd: wij hebben ons daar veel te weinig mee beziggehouden!'

[8] Ik zei tegen hen: 'Wel, als jullie Mij dat niet willen zeggen, zeg ook Ik jullie niet vanuit welke macht Ik Mijn werken verricht!

[9] Maar wat denken jullie hiervan? Kijk, een man had twee zonen! Hij ging naar de eerste en zei: 'Mijn zoon, ga vandaag naar mijn wijngaard om daar te werken!' Maar de zoon zei: 'Vader, dat wil ik niet, want ik zie op tegen dat zware werk! ' Toen zijn vader weg was gegaan, kreeg de zoon spijt; hij stond op, ging naar de wijngaard en werkte er de hele dag met inspanning van al zijn krachten.

[10] Nu ging de vader naar zijn tweede zoon en zei ook tegen hem wat hij tegen de eerste had gezegd. En deze antwoordde: 'Heer en vader! Ja, ik zal er onmiddellijk heengaan om er te werken!' Maar toen de vader wegging, bleef zijn zoon thuis en ging niet naar de wijngaard om te werken. -Wie van de beide zonen heeft hier nu de wil van de vader vervuld?'

[11] Het tweetal zei: 'Dat is werkelijk een kinderlijke vraag! Het is toch duidelijk dat de eerste zoon de wil van zijn vader heeft vervuld! Want door te antwoorden dat hij het niet wilde, heeft hij zijn vader vast alleen maar aangenaam willen verrassen; want wat men zegt, is toch onmiskenbaar minder belangrijk dan wat men doet. Maar waar dient deze gelijkenis toe, wat heb je ons hiermee willen zeggen en aantonen?'

[12] Ik zei: 'Ik zal het jullie wel uitleggen, als je zo blind bent dat je dat zelf niet ziet! De Vader is de God van Abraham, Isaak en Jacob. En van de beide zonen betekent de eerste: de door God geroepen ware profeten, die echter aanvankelijk niet blij waren met hun roeping, zoals Mozes maar al te duidelijk liet blijken door te weigeren dit hoge ambt te aanvaarden omdat hij zo moeilijk sprak, en daarom aan God vroeg om hem zijn broer Aäron als tolk te geven. Maar gewerkt heeft toen toch alleen Mozes. De tweede geroepene voerde wel het woord, maar gewerkt heeft alleen Mozes. En zo ging het dan tot aan deze tijden steeds bergafwaarts.

[13] Omdat de tweede categorie, die de gelofte aflegde om in Gods wijngaard te werken, steeds alleen maar beloofde te zullen werken, maar dan toch niets deed, moest God zich weer tot degenen richten die niet zo gewillig waren met hun tong. Deze deden Hem weliswaar geen belofte, maar werkten wel; en als zij dan werkten viel de tweede groep hen aan en vervolgde hen uit jaloezie en wilde verhinderen dat zij dit goede werk deden, opdat de ware arbeiders niet door de Vader van de wijngaard als zodanig gezien zouden worden.

[14] En zo waren in deze tijd Zacharias en zijn zoon Johannes goede arbeiders in de wijngaard van de Heer, ofschoon elk van beiden in het begin van hun innerlijke roeping weigerde dit ambt op zich te nemen, omdat zij de grote traagheid en gloeiende afgunst wel kenden van degenen die God wel de gelofte deden pm in de wijngaard te werken, maar dan trots hun handen in hun luie schoot legden en niet alleen zelf niet werkten maar ook nog de goede en ijverige arbeiders te vuur en te zwaard verboden om te werken.

[15] Daarom zei Ik tegen jullie: Waarlijk, waarlijk, tollenaars en hoeren zullen zeker eerder in de hemel komen dan jullie! Johannes kwam om jullie de goede weg te leren en jullie geloofden hem niet, zoals ook jullie voorouders de oude profeten niet geloofd hebben; maar de tollenaars en hoeren geloofden Johannes wel, deden boete en beterden hun leven. Jullie zagen dat wel en begrepen ook dat jullie geen gelijk hadden; maar toch deden jullie niet wat de tollenaars deden, omdat het vooral niet bekend mocht worden dat ook jullie aan hem geloofd hadden. Daarom zullen ook de tollenaars en de hoeren eerder Gods rijk binnengaan dan jullie, die ontzettend veel waarde toekennen aan jullie roeping en daar tegenover iedereen zo prat op gaan alsof jullie God geholpen hebben bij het scheppen van hemel en aarde.

[16] Maar Ik zeg jullie: Precies daarom zijn jullie de allerlaatsten voor God! Want alles wat in de ogen van de wereld groot en stralend is, is voor God een gruwel. Jullie willen niet naar de hemel en versperren ook nog de weg voor degenen die er wel naartoe willen. Daarom zullen jullie later ook des te meer verdoemd worden.

[17] Ik zeg jullie dat, omdat Ik het recht en de macht daartoe heb en geen vrees koester voor de mensen van deze wereld, zoals jullie. Want Ik ken God en de macht van Zijn wil, die nu in Mij is en wil en handelt. Maar jullie kennen God niet en Zijn wil is niet in jullie! En daarom vrezen jullie dan ook de wereld en handelen overeenkomstig hetgeen die jullie in je hart voorschrijft. En omdat jullie dat doen, zorgen jullie ook zelf voor jullie eigen gericht, jullie verdoemenis en daarmee de ware, eeuwige dood. En die bestaat eruit dat jullie voortdurend slaven blijven van jullie almaar groeiende traagheid en zinnelijkheid en de snode en vreselijke vruchten daarvan zullen plukken.’

[18] Een van beiden zei: 'Je praat vrij en open tegen ons, die evengoed mensen zijn als jij. Als het de almachtige God behaagd heeft om ons mensen alleen voor de hel te scheppen, had Hij Zich die moeite wel kunnen besparen; want daar zal geen enkele ziel Hem voor prijzen. Maar wij zijn van mening dat God de mensen nog altijd voor iets beters heeft geschapen en hopen daarom dat Hij, als het meest wijze en volmaakte wezen, ons mensen niet meteen voor eeuwig met alle kwalen van de hel zal willen pijnigen, want wij werden door onoverkomelijke moeilijkheden gedwon­gen zo te handelen.

[19] Dat wij menigeen die zich aan ons voordoet als een profeet niet kunnen geloven, heeft een zeer begrijpelijke reden. Want als de tempel dat zou doen, zou hij allang geen verzamelpunt meer zijn van de joden die nog aan Mozes geloven! Waarom laat een profeet, die vervuld is van alle macht van God, zich dan door de joden vastgrijpen en zelfs doden? Als dat gebeurt, dan keren zijn leerlingen zich ook bijna altijd van hem af, zoals we uit ervaring weten, en dan worden ze weer joden, zoals ze dat voor het optreden van de profeet waren. Waarom laat God dan zoiets toe?

[20] Als de profeten Zijn bij uitstek gewekte en geroepen arbeiders zijn en wij dezelfde trage zoon voorstellen die zijn vader wel heeft beloofd om in de wijngaard te werken, maar zich vervolgens niet aan zijn woord hield, -hoe komt het dan dat de bij God in zo'n hoog aanzien staande arbeiders zich nog altijd door ons, trage nietsnutten, hebben laten overwinnen? Hoe heeft jouw God dit dan kunnen toelaten?'

 

193 De gelijkenis van de wijngaardeniers

 

[1] Ik zei: 'God heeft ieder mens een volkomen vrije wil gegeven en een verstand en een geweten dat altijd waarschuwt en terechtwijst; zonder deze drie zaken zou de mens niet meer dan een dier zijn.

[2] Maar ter beproeving van zijn vrije wil is de mens ook de traagheid en de eigenliefde aangeboren in zijn vlees, waarin de mens zich op deze wereld het meest behaaglijk voelt.

[3] Uit eigen kracht moet de mens leren inzien, dat dit een euvel is voor zijn ziel en hij moet dit met de hem door God gegeven middelen net zo lang bestrijden tot hij een volmaakt meester is geworden over al zijn lichamelijke hartstochten en neigingen. Maar dit vindt de zinnelijke en trage mens te ongemakkelijk en onbehaaglijk; hij laat zich liever zoveel mogelijk strikken in de netten van zijn groeiende zinnelijke driften en daardoor trekt hij duizenden met zich mee, omdat het ook hun behaagt hun vlees in alle traagheid en wellust te baden.

[4] Maar wat is het kwalijke gevolg daarvan? In plaats van zich uit de boeien van de materie los te maken, door te handelen zoals God haar heeft aangeraden, en uiteindelijk zelfs het materiële in haar te vergeestelijken en waarachtig levend te maken, begeeft de ziel zich steeds dieper en dieper in de dood van haar materie.

[5] Wanneer dat bij de mensen eenmaal te algemeen begint te worden, erbarmt God zich over hen en stuurt hun altijd op het juiste moment mensen die hen wakker schudden. Maar als die met hun werk beginnen, worden de vele trage mensen razend op hen, gaan hen te lijf, mishandelen en wurgen hen zelfs in hun blinde woede om weer verder te kunnen slapen in de traagheid, die hun vlees zo behaagt.

[ 6] Maar omdat God de mensen nu juist alleen maar voor het eeuwige leven heeft geschapen en niet voor de eeuwige dood, blijft Hij steeds maar allerlei boodschappers sturen om de trage en zinnelijke mensen wakker te schudden, opdat deze zullen opstaan om aan het ware werk te beginnen dat hun ziellevend maakt.

[7] Wordt er niet naar de waarschuwende profeten geluisterd, maar worden die steeds vervolgd, dan stuurt God spoedig andere en scherpere omstan­digheden om hen wakker te maken, zoals slechte oogst, inflatie, oorlogen, hongersnood en epidemieën en nog veel andere plagen.

[8] Als de mensen zich bekeren en weer actief worden volgens de goddelijke raad, neemt God de plagen spoedig weer weg; maar wanneer zij zich er niet aan storen, heeft God nog wel grote wekkende middelen in voorraad, en die zien er dan uit als de zondvloed van Noach en de verwoesting van Sodom en Gomorra!

[9] Als jullie dus in je zonden volharden tot de gegeven maat vol is, dan kunnen ook jullie de laatste grote en verschrikkelijke wekmiddelen spoedig verwachten. Ik heb jullie dit nu gezegd, opdat jullie je Mijn woorden goed zullen herinneren als het over jullie heen zal komen.’

[10] Het tweetal zei: 'Wat doen wij dan voor kwaad dat er zoiets over ons heen zou moeten komen?'

[11] Ik zei: 'Wat jullie doen en ook altijd hebben gedaan zal Ik jullie nu meteen in een gelijkenis duidelijk maken, -luister daarom naar Mij !

[12] Er was een wijze huisvader die een wijngaard aanlegde en er een stevige omheining omheen maakte; bovendien groef hij een plaats uit waar de druiven geperst moesten worden en bouwde er een stevige toren boven waar heel veel mensen in konden wonen. Toen dit allemaal klaar was gaf hij alles aan de wijngaardeniers over, nadat ze hem van te voren trouw, oprechtheid, vlijt en ijver beloofd hadden en hij hun een heel goed loon had beloofd waar de wijngaardeniers heel tevreden mee waren. En omdat de huisvader nog vele andere zaken moest doen, kon hij rustig door het land reizen omdat hij alles uitstekend had achtergelaten,

[13] Toen nu de tijd van de oogst aanbrak, zond de huisvader zijn knechten (profeten en leraren) naar de wijngaard om er de vruchten in ontvangst te nemen. Maar toen de wijngaardeniers, die de huisvader volledige trouw, oprechtheid, vlijt en ijver hadden beloofd, de knechten zagen, beraadslaag­den zij als volgt met elkaar: 'Wel, we zijn met velen en het zal niet moeilijk zijn om met die paar knechten van onze heer af te rekenen; dan kunnen we de oogst mooi onder elkaar verdelen! ' Daar gingen al die boze wijngaardeniers mee akkoord en grepen de knechten beet, die door hun heer waren gestuurd om de vruchten in ontvangst te nemen. De een sloegen ze, de ander doodden ze en de derde stenigden ze.

[14] Toen dat de huisvader ter ore kwam, werd hij boos en stuurde er nogmaals knechten heen, maar nu een groter aantal dan de eerste keer. En zie, de wijngaardeniers overweldigden ook die en deden met hen hetzelfde als wat ze met de eerste gedaan hadden.

[15] Toen de huisvader ook dit hoorde, werd hij echt verdrietig en overwoog bij zichzelf of hij met zijn wijngaardeniers een streng gericht moest houden of dat hij vanwege zijn grote goedheid en geduld nog een keer zou proberen om zijn wijngaardeniers aan te zetten tot het vrijwillig overhandigen van zijn vruchten. Hij sprak bij zichzelf: 'Ik weet wat ik zal doen! Ik ga mijn enige zoon erheen sturen! Voor hem zullen ze ontzag hebben en doen overeenkomstig zijn gerechtvaardigde verzoek!

[16] Maar toen de wijngaardeniers de zoon zagen, spraken ze onder elkaar: 'Dat is de erfgenaam! Kom, laten we ook hem doden, dan komen wij daardoor in het bezit van zijn erfgoed! ' En ze grepen hem vast, zetten hem buiten de wijngaard en doodden hem daar ter plaatse. ­

[17] En wat denken jullie: Wat zal de heer van de wijngaard met de boze wijngaardeniers doen als hij daarna zelf naar hen toekomt, vergezeld van grote macht?

[18] Toen zei het tweetal: 'Hij zal de booswichten allemaal wreed om het leven brengen en zijn wijngaard zeker toevertrouwen aan andere wijngaardeniers, die hem de vruchten op tijd zullen overhandigen!’

[19] Ik zei: 'Dit keer hebben jullie goed en waar geoordeeld; maar weten jullie ook dat onder de wijngaard de kerk verstaan moet worden, die God als de genoemde huisvader door Mozes heeft opgericht? En dat jullie, priesters, die slechte zojuist genoemde wijngaardeniers zijn, en dat de knechten de vele profeten zijn die God jullie heeft gezonden, en dat Ik nu de erfgenaam van de vader ben, waarover jullie nu dag in dag uit beraadslagen, hoe je hem kunt grijpen, hem uit zijn eigendom kunt zetten en ook kunt doden, opdat jullie dan ongestoord op zijn troon kunnen heersen en de vruchten van de wijngaard onder elkaar kunnen verdelen?'

[20] Daarop zei het tweetal: 'Waar zijn dan degenen die jou, als je waarachtig de erfgenaam bent, trachten te doden? Wij zijn niet hier naartoe gekomen om je gevangen te nemen en te doden, maar wij zijn gekomen om ernstig te onderzoeken of jij welovereenkomstig de volle waarheid degene bent die ons werd beloofd, Wij moeten op de drempel van de oude kerkdeur de wacht houden, opdat in deze .wonderzuchtige tijd, waarin de Essenen en ook andere magiërs hun goede oogst binnenhalen, niet ook hier een valse Christus binnensluipt en het blinde en lichtgelovige volk met zijn valse leer en wonderdaden betovert en verleidt. En wie derhalve onze vuurproef niet doorstaat, is een indringer en een bedrieger, en wij hebben het recht hem beet te pakken en naar buiten te gooien.

[21] Als jij de ware Christus bent, -waarom ergert het je dan wanneer wij je in het bijzijn van het volk op de proefstellen? Als wij tot de bevinding komen dat aan jou geen enkel bedrog, van welke soort dan ook, kleeft, zullen wij je ook voor het hele volk als diegene voorstellen als wie jij jezelf aan ons voorstelt; maar ontdekken we met onze scherpzinnigheid dat alleen maar jijzelf beweert iets bijzonders te zijn -bijvoorbeeld vanwege je geheime toverij -, dan is het onze door God opgelegde plicht om jou als een bedrieger en godslasteraar te verstoten en je volgens de wet te straffen. ­Maar hoe kun je ons als wij zo handelen, vergelijken met de slechte wijngaardeniers en ons daardoor voor heel het volk verdacht maken?'

[22] Ik zei: 'Omdat Ik daar alle redenen toe heb en geen vrees heb voor jullie! Maar Ik zal die reden voor jullie nog nader toelichten: zoals jullie nu zijn en zoals jullie je nu gedragen, was dat ook reeds lang geleden het geval. Ook degenen die toen leefden (Jullie voorgangers,) hielden zichzelf steeds voor de volledig rechtmatige wachters en werkers van Gods wijn­gaard; maar, hoe en waar ze ook werkten, ze hielden de vruchten voor zichzelf en hebben de wet van God verdraaid en zelfs verwisseld voor een wereldse wet in hun eigen wereldse voordeel.

[23] Toen zond God profeten naar hen toe, en zij vervolgden die te vuur en te zwaard door hen voor het volk steeds voor valse profeten te verklaren en ieder die de leer van de profeten aannam en ernaar leefde, verklaarden ze voor wetsovertreders en godslasteraars.

[24] Honderd jaar later pas werden de door hun toenmalige priesters vervolgde profeten erkend als ware profeten en werden er gedenktekens voor hen opgericht, die jullie vandaag de dag nog, alleen maar uit schijnbare eerbied, jaarlijks witkalken; maar aan het woord van de profeten geloven jullie nu evenmin als de toenmalige priesters er in die tijd aan hebben geloofd. En zoals zij de oude profeten hebben vervolgd, zo vervolgen jullie nu de naar jullie gezonden profeten, verklaren hen voor valse profeten, verstoten en doden hen!

[25] En als jullie dat doen -wat je niet kunt loochenen -, heb Ik het dan niet bij het rechte eind als Ik jullie gelijk stel aan die slechte wijngaardeniers die de heer van de wijngaard wel wreed om het leven zal brengen volgen~ jullie eigen oordeel?! Wachters zijn jullie wel, maar dan van het soort dat de wacht houdt voor een rovershol!

[26], Wat kan jullie het welgevallen van God schelen, aan wie jullie nog nooit hebben geloofd? Belangrijk is voor jullie alleen jullie eer voor de wereld, omdat die jullie veel goud, zilver en edelstenen oplevert, en ook nog het eerste en het beste van alles wat het land opbrengt. Want als jullie aan God zouden geloven, zouden jullie je ook aan Zijn wetten houden, waarin staat: 'Je zult niet verlangen wat van je naaste is!' en: 'Je zult niet doden! ' Maar jullie verlangen en nemen meteen alles wat van jullie naaste is en wat hij zich in het zweet van zijn aangezicht heeft verworven. En wie jullie niet wil geven wat jullie verlangen, vervolgen jullie nog erger dan hongerige wolven een lam; en degene die jullie, omdat hij daartoe door God is opgewekt, waarschuwt dat jullie onjuist handelen, wordt door jullie gegrepen en gedood.

[27] Dat jullie zo handelen en niet anders, weet niet alleen Ik, maar dat weet nu al ieder mens en men weent en klaagt over jullie nietsontziende hardheid. Op de schouders van de arme mensen leggen jullie ondraaglijke lasten, maar zelf raken jullie die met geen vinger aan!

[28] Zeg hier tegen het volk of Mozes of een andere profeet jullie ooit een wet heeft gegeven op grond waarvan jullie je zo brutaal en gewetenloos mogen gedragen! Waar staat geschreven dat jullie je de bezittingen van weduwen en wezen mogen toeëigenen in ruil voor lange gebeden, die jullie hun beloven? En wanneer heeft Mozes bevolen om waarachtige profeten voor valse te verklaren, hen te vervolgen en te doden?!

[29] En als jullie al deze dingen doen -wat jullie nooit kunnen loochenen -, is het toch voor iedereen overduidelijk dat jullie de slechte wijngaarde­niers zijn, waarover Ik heb gesproken!’

[30] Nu werden de twee Farizeeën en ook de anderen woedend, omdat Ik hun dit voor ogen hield, en heel het volk zei: 'Ja, ja, die spreekt de volle waarheid! Zo is het en absoluut niet anders!’

[31] Toen het volk dat luid uitsprak, zei het tweetal dreigend: 'Zeg ons, wie ben je wel, dat je het waagt om ons dat in het bijzijn van het volk recht in het gezicht te zeggen! Ken je onze rechten en onze macht niet? Hoe lang wil je ons geduld nog op de proef stellen?'

[32] Ik zei: 'Ik ben Degene die nu met jullie spreekt; Ik heb werkelijk niet de minste vrees voor jullie macht, omdat jullie ingebeelde recht voor God en alle eerlijke mensen het hoogste onrecht is. Maar wat het geduld betreft, konden jullie beter vragen hoe lang Ik nog het geduld zal opbrengen, dat jullie met Mij menen te hebben; want Mij is alle gezag en macht gegeven in de hemel en op aarde. Mijn wil kan jullie in het verderf en in het vuur van Mijn toorn storten; maar jullie kunnen Mij niets aandoen, omdat Ik jullie veel eerder in het verderf kan storten dan dat jullie in staat zijn Mij ook maar met één vinger kwaad te doen. Ja, wanneer Ik vanwege jullie te grote slechtheid, zal toelaten dat jullie je snode hand aan Mij slaan, dan is ook de dag gekomen van jullie gericht en jullie ondergang!’

 

194 De Farizeeën vragen naar het rijk Gods

 

[1] Een van beiden zei: 'Wat kraam je allemaal voor godslasterlijke onzin uit! Zijn wij soms niet de bouwlieden die door Mozes en Aäron zijn aangesteld om aan Gods huis op aarde te bouwen, zoals dat ook geschreven staat?'

[2] Ik zei: 'ja, ja, dat staat weliswaar geschreven; maar er staat ook nog iets anders geschreven en omdat jullie nu toch over die bouwlieden zijn begonnen, zal Ik jullie zeggen wat dat is. Wat er geschreven staat en wat jullie zeker ook bekend zal zijn, omdat jullie dat ook in de schrift hebben gelezen, luidt als volgt: 'De steen die de bouwlieden verworpen hebben is tot hoeksteen geworden. Aan de Heer is zulks geschied en is nu wonder­baarlijk zichtbaar voor jullie ogen!’ Daarom zeg Ik jullie: Het rijk Gods zal jullie worden ontnomen en aan de heidenen gegeven worden en zal bij hen zijn vruchten afwerpen.’

[3] Toen zei het tweetal: 'Wat zal er dan verder gebeuren met de hoeksteen, waarvoor jij jezelf schijnt te houden?'

[4] Ik zei: 'Met de door jullie verworpen steen, die nu desondanks tot hoeksteen is geworden, zal het voortaan als volgt gaan: wie over de hoeksteen zal vallen, zoals jullie nu, zal te pletter vallen; op wie echter de hoeksteen zal vallen -wat jullie te wachten staat -, die zal erdoor vermorzeld worden! -Hebben jullie dat nu begrepen?'

[5] Nadat Ik deze uitleg had gegeven begonnen ook de andere aanwezige hogepriesters en Farizeeën pas te begrijpen, dat zij degenen waren die vermorzeld zouden worden door de hoeksteen die op hen zou vallen. Ze werden toen erg verstoord en gingen met elkaar overleggen hoe ze Mij misschien toch konden pakken en te gronde richten­

[6] Maar de meer gematigden raadden het hun af en wezen hen op het vele volk dat Mij voor een groot profeet hield, en dat Ik om die reden al voldoende duidelijk had gemaakt wat de hogepriesters en de Farizeeën altijd met de profeten hadden gedaan. Zij vonden het daarom raadzaam om Mij eerst in Mijn eigen woorden te vangen, Mij daardoor voor het volk volledig terecht voor een leugenaar en bedrieger uit te maken en Me dan pas gevangen te nemen en aan het gerecht over te leveren, waar het volk dan niets meer op aan te merken kon hebben. Maar zolang Ik niet met woorden te vangen zou zijn was het toch wel uiterst gewaagd om Mij juist nu, in de tijd dat het volk door de nachtelijke tekenen nog te opgewonden was, gevangen te nemen.

[7] De hogepriesters en Farizeeën zagen dat weldra in, verbeten hun woede en besloten om Mij verder met listige woorden te vangen.

[8] Nadat ze dit besluit hadden genomen, richtten ze zich weer tot Mij, in een soort goedmoedigheid, omdat ze zeer bevreesd waren voor het volk, en vroegen (de Farizeeën) Mij: 'Van een meester, die zo buitengewoon goed thuis is in de Schrift zouden we ook nog graag willen horen, waaruit eigenlijk het rijk Gods zal bestaan, dat ons ontnomen en aan de heidenen gegeven zal worden en bij hen de gewenste vrucht zal dragen. Wat is eigenlijk het rijk Gods? Wat versta je daaronder? Is het de hemel, waar alle gelovigen hopen te komen na de dood van hun lichaam of bestaat het al ergens op deze aarde, wat volgens jouw woorden het geval schijnt te zijn, omdat het anders niet aan de heidenen gegeven zou kunnen worden. Er kan van hen in de ware geestelijke hemel toch geen sprake zijn, want er staat nergens geschreven dat ook de duistere heidenen ooit in Gods hemel opgenomen zullen worden? Deze woorden kwamen ons uit jouw profe­tenmond een beetje raadselachtig voor, waarom wij je verzoeken om ons dit nader te verklaren! ,

[9] Hier juichten ze al heimelijk; want ze dachten dat Ik Mij met deze woorden al klem had gezet en hun op zo'n slimme vraag een goed antwoord schuldig zou blijven. Ook het volk keek hier en daar al bedenkelijk en wachtte vol spanning hoe Ik Mij uit deze val zou redden.

[10] Maar Ik richtte Me op als een held en op Mijn gezicht was geen enkele verlegenheid te bekennen en begon als volgt nogmaals in gelijkenissen met hen te spreken: 'Omdat jullie vol traagheid, vol zinnelijkheid en zelfzuch­tige hoogmoed zijn, is het voor jullie ook onmogelijk om het geheim en de waarheid van het rijk Gods te begrijpen! jullie stellen je de hemel voor als een of andere overheerlijke en grote ruimte boven de sterren, waar de vrome zielen na de dood van hun lichaam worden opgenomen of­ volgens een nog dwazer en onzinniger mening die sommigen van jullie hebben ­pas na vele duizenden jaren op de door jullie nog nooit begrepen jongste Dag, waarna ze dan voortaan eeuwig zullen zwelgen in het meest genot­volle leven. En van zo'n hemel, die nergens bestaat dan alleen in jullie meer dan domme fantasie, moeten volgens jullie hoogst zelfzuchtige geloof de heidenen dan buitengesloten zijn! ja, zeg Ik jullie, van zo'n hemel als jullie je die voorstellen, zullen ze ook eeuwig buitengesloten zijn, omdat het onmogelijk is om in een hemel opgenomen te worden die in waarheid nergens bestaat!

[11] Maar opdat niemand zich ooit zal kunnen verontschuldigen door te beweren dat hij niet heeft geweten waarin de ware hemel dan wel bestaat, zal Ik jullie omwille van het volk in beelden tonen, waarin de ware hemel overal in de hele oneindigheid en hier op deze aarde, in en boven alle sterren, overal op dezelfde manier bestaat. Luister dus naar Mij!'

 

195 De gelijkenis van de koning en zijn bruiloftsmaal

 

[1] (De Heer) : 'Het hemelrijk of Godsrijk is als een koning die voor zijn zoon een bruiloft aanrichtte. Hij stuurde zijn knechten en dienaren erop uit om vele voorname gasten uit te nodigen voor het koninklijke bruilofts­feest. Maar de genodigden zeiden bij zichzelf 'Waarom zouden we naar een koninklijk bruiloftsmaal gaan? Thuis hebben we het beter en zijn dan niemand dank verschuldigd! ' En daarom wilde niemand van de genodig­den naar het koninklijke bruiloftsfeest komen.

[2] Toen de koning het bericht ontving dat de als eersten uitgenodigde gasten niet wilden komen, stuurde hij er nogmaals andere knechten op uit, terwijl hij hun van te voren zei: 'Zeg de gasten: zie, mijn bruiloftsfeest heb ik voorbereid! Mijn ossen en mestvee zijn geslacht en alles is klaar; kom daarom allen naar het bruiloftsfeest!’

[3] De knechten vertrokken en brachten dat getrouw over aan de gasten die ze moesten uitnodigen. Maar de genodigden gingen er wederom niet op in, maar versmaadden het. De een ging naar zijn akker, de ander ging aan een ander werk en weer anderen grepen de knechten beet, bespotten hen en doodden er zelfs enkele .

[4] Toen de koning dat hoorde, stuurde hij in zijn gerechtvaardigde toorn dadelijk zijn legers er op uit en bracht al deze moordenaars om het leven, stak hun stad in brand en liet deze met de grond gelijk maken.

[5] Daarop sprak de koning nogmaals tot zijn knechten: 'Het bruiloftsmaal is weliswaar goed toebereid, maar de genodigde gasten waren het niet waard; ga daarom nu naar alle gewone straten en stegen en nodig ieder die je tegenkomt uit voor de bruiloft!'

[6] De knechten gingen en brachten ieder die ze maar vonden mee, zowel slechten als goeden. En zie, de tafels waren volledig bezet.

[7] Toen de tafels nu op deze manier vol waren, kwam de koning de grote eetzaal binnen om de gasten te zien. Daar zag hij iemand die in de verste verte niet voor een bruiloft gekleed was, terwijl toch alle anderen, toen ze werden uitgenodigd, snel naar huis waren gegaan om zich vlug zo goed mogelijk mooi te maken voor de bruiloft.

[8] Toen vroeg de koning aan de knechten: 'Waarom heeft die man daar zich niet mooi aangekleed voor de bruiloft om mijn ogen te verkwikken en de vele andere gasten geen ergernis te geven?'

[9] Maar de knechten zeiden: 'O machtige koning, hij is een van degenen die het eerst zijn uitgenodigd en niet wilden komen. Toen we nu voor de derde keer mensen gingen uitnodigen, troffen we hem ook op straat aan, nodigden hem nogmaals uit en raadden hem aan om zich ook mooi te kleden voor de bruiloft. Maar hij zei: ' Ach waarom! Ik ga vanwege de bruiloft niet alle mogelijke moeite doen, ik ga erheen zoals ik ben.' En zoals wij hem op straat aantroffen, ging hij dan ook met de andere gasten mee naar de bruiloft en wij hielden hem ook niet tegen, omdat wij van U daar geen recht toe hadden.’

[10] Toen de koning dat van de knechten hoorde, ging hij naar degene toe die geen bruiloftskleed aanhad en hij zei tegen hem: 'Hoe kon je nu hier naartoe komen zonder een bruiloftskleed aangetrokken te hebben? Zie, de tafels zijn nu vol bezet met arme mensen, van wie een deel slecht en maar een heel klein deel goed is; maar allen hebben zich zo mooi gekleed dat mijn oog nu echt behagen in hen schept! Jij was de eerste keer al uitgenodigd en wilde geen gehoor geven aan de uitnodiging; en nu bij de derde, algemene uitnodiging heb je je er toch toe laten bewegen om binnen te komen, maar wel zonder je ook maar enigszins mooi voor de bruiloft te kleden, terwijl je toch vermogend genoeg bent om een bruiloftskleed te bezitten. Waarom heb je me dan deze schande aangedaan?

[11] Na deze vragen werd de man erg stuurs tegen de koning, hij wilde zich ook niet eens verontschuldigen en de koning om vergeving vragen, maar hij bleef zwijgen en gaf geen enkel antwoord, ofschoon de koning hem eerder wel als vriend had aangesproken.

[12] Deze boze koppigheid ergerde de koning zozeer, dat hij tegen zijn dienaren zei: 'Omdat deze man zo verstokt is en mijn grote minzaamheid en vriendelijkheid slechts met boosheid, toorn en verachting beloont, moeten jullie zijn handen en voeten (liefdewil en wijsheid) vastbinden en hem in de uiterste duisternis (puur werelds verstand) naar buiten (in de materie) werpen! Gehuil en geklapper van tanden (wereldse twisten over recht, waarheid en leven) zullen daar zijn.

[13] Ik zeg jullie echter hiermee dat God door Zijn gewekte knechten ook velen van jullie heeft uitgenodigd en geroepen voor het ware rijk Gods, maar uitverkoren zijn slechts weinigen; want de eerste keer wilden ze helemaal geen gevolg geven aan de uitnodiging, daarna verzetten zij zich er tegen -zoals dat nu het geval is -, en toen voor de derde keer ook alle heidenen voor de bruiloft uitgenodigd werden en zij zich mooi maakten en naar de bruiloft kwamen, kwam er van degenen die het eerst uitgeno­digd waren slechts één in een kleed dat niet geschikt was voor het bruiloftsfeest, en deze ene is het beeld van jullie starheid van geest, die jullie in de diepste duisternis en nood van de wereld zal werpen. En daarom zullen er zich onder degenen die van het begin geroepen zijn, slechts weinigen bevinden die uitverkoren zijn en zo zal het ware rijk Gods van jullie afgenomen en aan de heidenen gegeven worden; maar jullie zullen in je diepe wereldse duisternis zoeken, twisten en strijden en zullen het nu verloren en van jullie geweken rijk Gods niet meer vinden tot aan het einde van de wereld.

[14] Het ware en levende rijk Gods echter komt niet met uiterlijk vertoon en bestaat daar ook niet uit, maar het bevindt zich in het innerlijk van de mens; want voor de mens die het niet in zich heeft, bestaat het ook eeuwig niet en ook nergens in de hele oneindigheid.

[15] En het rijk Gods in de mens is daarin gelegen dat hij zich aan de geboden van God houdt, en van nu af aan gelooft aan Hem die in Mij naar jullie is gezonden.

[16] Waarlijk, Ik zeg jullie: Wie aan Mij gelooft en handelt volgens Mijn woord, heeft het eeuwige leven in zich en daarmee ook het rijk Gods; want Ikzelf ben de Waarheid, het Licht, de Weg en het eeuwige Leven!

[17] Wie dit ofwel uit Mijn mond verneemt of uit de mond van degenen die Ik als Mijn echte en ware getuigen nu reeds uitzend en in de toekomst nog meer zal uitzenden, en dan niet gelooft dat het zo is en niet anders en ook eeuwig niet anders kan zijn, komt niet in het rijk Gods, maar blijft in de nacht van zijn eigen werelds gericht. Ik heb dit nu tegen jullie gezegd; gezegend degene die het ter harte zal nemen!’

 

196 De vraag naar de belastingpenning

 

[1] Toen de hogepriesters, schriftgeleerden en Farizeeën dit van Mij vernamen wisten ze niet wat ze nog verder tegen Mij zouden moeten ondernemen om Mij in Mijn woorden te vangen. Want met de vraag over het rijk Gods hadden ze geen succes, omdat ze daar niets tegenin konden brengen en omdat alle mensen uit het volk luid te kennen gaven, dat Ik de volledige waarheid gesproken en onderwezen had.

[2] Ook de gematigder aanwezigen zeiden: 'Wij hebben jullie al eerder gezegd dat je met vragen uit de Schrift niet tegen hem op kunt,omdat hij daarin beter thuis kan zijn dan wijzelf! Jullie zouden hem alleen om zijn raad en om zijn mening moeten vragen over Romeinse wetten, die hij als zogenaamde profeet met het oog op de wetten van Mozes niet kan billijken! Daarmee zouden we hem nog het best kunnen vangen! Maar dan moeten de vragen hem wel gesteld worden door zeer deskundigen!’

[3] Daar gingen allen mee akkoord en ze beraadslaagden heimelijk hoe ze het moesten aanpakken om Mij in Mijn eigen woorden te vangen op de manier die aangeraden was.

[4] Enkelen gingen naar buiten naar leerlingen van het Romeinse recht en ook naar juridische adviseurs van Herodes en ze beloofden hun een grote beloning als ze in staat bleken om Mij op Mijn woorden te vangen.

[5] Al spoedig kwamen dezen met een geveinsde vriendelijke blik en zeiden (dienaren van Herodes): 'Meester, wij weten dat u waarachtig bent en Gods weg op juiste wijze bekend maakt en er niet naar vraagt of iemand het misschien niet eens is met uw leer! Want alleen de waarheid telt voor u en niet het aanzien van een persoon, zodat u ook altijd een vrij oordeel kunt uitspreken. Kijk, wij zijn juristen en vinden het altijd zeer merkwaardig dat wij als joden, die volgens de wet van Mozes vrij dienen te zijn, nu toch belasting moeten betalen aan de keizer van Rome. Wat is uw mening over deze kwestie? Is het juist dat ook wij, joden, de keizer nu belasting moeten betalen, ofschoon we een oorkonde hebben op grond waarvan wij ons ondanks de Romeinse overheersing, vrij mogen bewegen volgens de Mozaïsche wet. Wat hebt u daarop te zeggen?'

[6] Maar omdat Ik meteen al bij hun binnenkomst zeer duidelijk hun arglistigheid opmerkte, keek Ik hen ernstig aan en zei luid: 'Huichelaars, waarom willen jullie Mij op de proef stellen? Laat Me eens zo'n belasting­penning zien!’

[7] Ze lieten Me onmiddellijk een Romeins muntstuk zien.

[8] Ik zei vervolgens: 'Wiens beeltenis staat erop en wiens opschrift?'

[9] Zij antwoordden: 'Zoals u ziet, die van de keizer!'

[10] Ik zei: 'Wel, geef dan aan de keizer, wat de keizer toekomt en aan God wat aan God toekomt!’

[11] Toen zij dat hoorden verbaasden ze zich over Mijn wijsheid en zeiden tegen de priesters: 'Deze wijze moeten jullie zelf maar op de proef stellen ­want wij zijn niet opgewassen tegen zijn wijsheid!’

[12] Toen gingen ze er vandoor.

[13] En Ik sprak nogmaals vrijelijk met het volk over de onsterfelijkheid van de menselijke ziel, wat een paar Sadduceeën, die daar aanwezig waren, aantrok; na korte tijd kwam Ik met hen in aanraking, wat dadelijk volgt.

[14] Na deze onderhandelingen was het natuurlijk al middag geworden. Daarom vroegen een paar leerlingen Mij of het niet raadzaam was de tempel te verlaten en naar een middagmaal uit te kijken, nu Ik de Farizeeën zo goed als geheel overwonnen had en al het volk op Mijn hand was en in Mij geloofde.

[15] Ik zei: 'Dat kan nog wel een poosje wachten; want de mens leeft niet van brood alleen, maar ook van ieder woord dat uit Gods mond komt. Ik moet werken zolang het dag is; als de nacht komt is er met dit volk niet goed om te gaan en te werken. De Farizeeën zijn nu wel weggegaan om opnieuw te overleggen of Ik misschien niet toch nog op een of andere manier te vangen ben. Daarom zullen ze snel weer terugkomen om het Mij lastig te maken. Maar daar staat een hele groep Sadduceeën, die het ook al op Mij gemunt hebben en zo dadelijk een gesprek met Mij gaan beginnen. Bij die gelegenheid zal het ook niet ontbreken aan de nodige Farizeeën en schriftgeleerden. Daarom blijven we in de tempel, omdat immers ook het volk zich hier ophoudt. Maar als iemand van jullie weg wil g4an om zijn lichaam te verzorgen kan hij dat ook doen; maar Ik heb liever dat jullie hier blijven.’

[16] Toen de leerlingen dat van Mij vernomen hadden bleven ze en niemand van hen verliet de tempel.

 

197 Jezus en de Sadduceeën Het huwelijk in de hemel

 

[1] Meteen daarna kwamen de Sadduceeën naar Mij toe, die een puur cynische zienswijze hebben en niet geloven aan opstanding noch aan een voortleven van de ziel na de lichamelijke dood; ze vroegen Mij: 'Meester, Mozes heeft gezegd, alhoewel niet uitdrukkelijk geboden: ' Als de man van een vrouw kinderloos sterft, laat dan zijn broer met zijn vrouw trouwen om voor die broer nazaat te verwekken.' Nu zijn er bij ons zeven broers geweest. De eerste trouwde een vrouw, stierf echter een tijdje later zonder bij de vrouw een nazaat verwekt te hebben. Op die manier kwam de weduwe overeenkomstig Mozes' raad bij de tweede broer. Maar ook hem verging het als zijn gestorven broer. Dat ging zo door tot aan de zevende broer en uiteindelijk stierf de vrouw zelf zonder vrucht. Als het waar is dat er na de dood van het lichaam een opstanding plaats vindt, dan vragen wij ons af wiens vrouw zij in het andere leven zal zijn. Want hier heeft ze immers alle zeven broers als man gehad!’

[2] Ik zei: 'O, dan vergissen jullie je zeer en kennen jullie de schrift niet en nog minder Gods kracht! In de opstanding, die jullie niet begrepen hebben, zullen de mensen geheel gelijk zijn aan de engelen Gods en zullen niet huwen, noch ten huwelijk worden genomen. Want het huwelijk in de hemel is een ander dan dat van jullie op deze aarde.

[3] Zoals echter op aarde een gerechtvaardigd man en een gerechtvaardigde vrouw met elkaar zijn verbonden, zo zijn in de hemel de liefde en de wijsheid met elkaar verbonden.

[4] Maar als jullie zo goed thuis zijn in de Schrift, zullen jullie ook wel gelezen hebben dat er geschreven staat dat God begrijpelijk en als volgt heeft gesproken: 'Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jacob!' Maar God is niet een God van de doden maar een God van de levenden. En als God nu zeker een God van de levenden is, en niet van de doden die volgens jullie voorstelling geheel en al vernietigd zijn, dan moeten Abraham, Isaak en Jacob ook nu nog voortleven en moeten zij reeds lang geleden zijn opgestaan tot het ware eeuwige leven. Want als dat niet het geval zou zijn, zou God tot Mozes onwaarheid gesproken hebben toen Hij zei: 'Ik ben de God van Abraham, Isaak en Jacob', omdat God alleen maar een God kan zijn van degenen die leven en niet ook een God van degenen die niet leven en ook nergens zijn. Want zoiets te beweren en te geloven zou immers de grootste onzin van de wereld zijn!

[5] Maar toen Abraham nog in het vlees op de aarde wandelde en de profetie tot hem kwam, dat Ikzelf ooit in het vlees in deze wereld zou komen als een Zoon der mensen - wat nu voor jullie ogen is vervuld - en hem ook beloofd werd dat hij Mijn dag en Mijn tijd in deze wereld zelf zou aanschouwen, vervulde hem dat met grote vreugde.(Joh. 8,56)

[6] En Ik kan jullie geheel volgens waarheid verzekeren, dat hij Mijn dag en Mijn tijd op deze aarde ook heeft gezien en die nog voortdurend ziet en zich daar ten zeerste over verheugt. Zou hij dat ook kunnen als hij niet reeds lang geleden was opgestaan of wanneer hij geheel en al dood en, zoals Jullie geloven, voor eeuwig teniet gegaan zou zijn?'

[7] De geheel verslagen Sadduceeën zeiden: 'Als u ons de opgestane vader Abraham laat zien, zullen wij geloven wat u hier gezegd heeft!'

[8] Ik zei: 'Wanneer jullie Mijn woorden niet geloven, zullen jullie de verschijning van Abraham, die gemakkelijk te realiseren is, ook niet geloven; Jullie zouden zeggen: 'Kijk toch eens wat een magiër deze man is en hoe hij ons zand rn de ogen wil strooien. ' Maar Ik zeg jullie: Ikzelf ben het leven en de opstanding; wie in Mij gelooft heeft het leven en de opstanding reeds in zich.

[9.] Zie, hier zijn er velen die nog in het vlees wandelen en in de geest reeds zijn opgestaan, zij zullen de dood dan ook niet meer voelen en smaken maar voortaan eeuwig leven. Dezen hebben Abraham, Isaak en Jacob ook reeds gezien en gesproken en weten waar ze aan toe zijn. Maar jullie weten nog lang met waar Je aan toe bent, ofschoon jullie leven en ook denken en willen. Hebben jullie Mij begrepen?'

[10] Toen de Sadduceeën deze les van Mij hadden gekregen zeiden ze niets meer en trokken zich terug.

[11] Het volk echter was gewoonweg ontsteld vanwege Mijn grote wijsheid en zei bij zichzelf: Dit is werkelijk meer dan een gewone profeet; want Hij spreekt als een eigenmachtig heer. Als hij alleen maar een profeet zou zijn, zou hij met Zo spreken als een heer vol van de hoogste macht uit God; want wie zegt: 'Ik ben het leven en de opstanding Zelf; wie in Mij gelooft zal de dood niet zien, voelen en smaken, want hij heeft het leven en de opstanding reeds in zich!', - dat kan behalve God niemand over zichzelf zeggen! Wij weten echter dat aan alle joden een Messias is beloofd, wiens naam groot zal zijn. Want Hij zal heten Immanuel, dat is: God met ons. Deze mens moet het zeker zijn; want waar zou hij anders zulke macht en wijsheid vandaan hebben?'

 

198 De Heer vraagt aan de Farizeeën wat ze van Christus vinden

Het wezen van de mens

Over het drieënige wezen van God

 

[1] Zo sprak het volk onder elkaar. Maar de ook weer aanwezige Farizeeën en schriftgeleerden hoorden niet hoe het volk over Mij sprak; maar wel hoorden ze dat Ik de Sadduceeën de mond gesnoerd had. Heimelijk waren ze daar heel blij mee omdat ze een grote hekel hadden aan de Sadduceeën. Maar nu kregen ze weer moed om verder te proberen of ze Mij misschien toch op een of andere manier in Mijn woorden konden vangen.

[2] Er kwam een schriftgeleerde naar Mij toe, die zei: 'Meester, ik ben ervan overtuigd dat je werkelijk in alle ernst een zeldzaam wijs man bent, en zeer deskundig op het gebied van de schrift; zeg me daarom: Wat is eigenlijk het belangrijkste gebod van de hele wet?'

[3] Ik zei: 'Het belangrijkste en alles omvattende gebod luidt: Je zult God de Heer liefhebben met heel je hart, heel je ziel en met je hele gemoed. Zie, dat is het belangrijkste en grootste gebod! Het andere is hieraan gelijk en luidt: Je zult ook je naaste liefhebben als jezelf, dat wil zeggen, doe altijd met vreugde datgene voor hem, waarvan jij zou willen dat hij het voor jou doet, als jij dat nodig zou hebben en het in zijn vermogen zou liggen. De hele wet en alle profeten berusten op deze twee geboden. Of kennen jullie soms een gebod dat nog belangrijker is?'

[4] De schriftgeleerde zei: 'Mij is geen belangrijker gebod bekend, daarom heb je ook juist geantwoord.'

[5] Er was nu reeds een hele menigte Farizeeën en schriftgeleerden om Mij heen en ze overlegden, wat ze verder zouden vragen om Me erin te laten lopen, zodat ze Me gevangen konden nemen.

[ 6] Ik zei echter tegen hen: 'Luister, dat jullie Mij aan één stuk door vragen stellen, waarvan jullie vermoeden dat Ik erin zal lopen, is iedereen hier duidelijk. Ik heb jullie nu al een heel aantal vragen beantwoord en je laten zien, dat Ik niet te vangen ben; daarom wil Ik jullie nu weer een vraag stellen. Als jullie Me daar antwoord op geven, mogen jullie ook weer het een en ander vragen.’

[7] De Farizeeën zeiden: 'Goed, vraag maar, ook wij zullen je geen antwoord schuldig blijven.’

[8] Ik zei: Wel zeg Me dan: Wat denken jullie van Christus? Wiens Zoon zal hij zijn?'

[9] De Farizeeën zeiden: 'Zoals geschreven staat: Hij is een Zoon van David.'

[10] Ik zei: 'Hm, merkwaardig, als dat zo is, waarom noemt David Hem dan zelf in de geest een Heer, wanneer hij zegt: ' de Heer heeft gezegd tot Mijn Heer: ga zitten aan Mijn rechterhand, tot Ik je vijanden aan je voeten leg als voetenbank!'? Als David Hem echter Heer noemt, -  hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?'

[11] Daarop zei een Farizeeër: 'Wij weten wel dat David in de geest zo van Christus gesproken heeft; maar wie kan begrijpen wat hij bedoelde met de 'Heer', die tot zijn Heer heeft gesproken, en wie men onder de Heer moet verstaan die David 'zijn Heer' noemde? Want volgens de leer van Mozes kunnen wij toch niet aannemen, dat ten tijde van David reeds gedacht en geloofd werd aan twee Heren, waarvan elk geheel God zou zijn! De Heer die tot de Heer van David heeft gesproken, moet toch duidelijk een ander zijn dan de Heer die David 'zijn Heer' noemt; want hoe had David anders kunnen zeggen: 'De Heer sprak tot mijn Heer'? Maar wie kan dat nu begrijpen? Als jij het begrijpt, leg het ons dan uit, dan zullen we geloven dat je uit Gods geest spreekt.’

[12] Ik zei: 'Wanneer jullie als zogeheten schriftgeleerden de manier van spreken van de oude Hebreeuwen niet begrijpen, hoe willen jullie dan eigenlijk hun geest begrijpen?

[13] De Heer, Jehova dus, is toch zeker ook een Heer van David, dus ook zijn Heer geweest? En daarom heeft David zich ook niet verkeerd uitgedrukt toen hij zei: 'Mijn Heer sprak tot mijn Heer.' En wanneer hij zo heeft gesproken is het toch ook duidelijk dat die beide Heren, die door de manier van uitdrukken slechts schijnbaar twee heren lijken te zijn, in feite slechts één en dezelfde Heer zijn! Zelf zeggen jullie toch ook: 'Mijn geest sprak tot het verstand van mijn ziel'? Woont de geest van een mens dan soms niet in zijn ziel en is zodoende één met de ziel, ofschoon hij als de eigenlijke levenskracht in de ziel edeler en volkomener is dan de substantiële ziel zelf?

[14] In God bevinden zich echter ook twee te onderscheiden wezenshoe­danigheden en toch maken deze Zijn oorspronkelijke essentie uit en vormen zodoende Zijn ondeelbaar Ene Oerzijn.

[15] De ene onderscheidbare wezenshoedanigheid is de liefde, als de eeuwige levensvlam in God, en de andere onderscheidbare wezenshoeda­nigheid is als uitvloeisel van de allerlichtste levensvlam, het licht of de wijsheid in God.

[16] Wanneer dit zo is en ontegenzeggelijk niet anders, is de liefde in God dan niet geheel dezelfde heerlijkheid in God als Zijn wijsheid?

[17] Maar toen David zei: 'De Heer sprak tot mijn Heer', heeft hij daarmee alleen maar gezegd, dat de eindeloos baanhartige liefde in God haar wijsheid geheel doordrong en tegen haar zei: 'Ga aan Mijn rechterhand zitten, word Woord en Wezen, word één met al Mijn levensmacht, dan moet alles wat een vijand van het licht is, buigen voor de liefdelevenmacht in het licht daarvan!’

[18] Wat David toen echter in de geest zei, staat nu op wonderbaarlijke wijze belichaamd vóór jullie! Waarom sluiten jullie je ogen en willen jullie niet beseffen, dat de grote belofte nu vervuld voor jullie staat en spreekt en jullie de wegen leert van het ware leven uit en in God?'

[19] Toen de Farizeeën dat uit Mijn mond vernamen, overviel hun een soort vrees voor Mijn wijsheid, zodat niemand van hen het waagde Mij verder nog iets te vragen om Mij daarmee op de proef te stellen.

[20] En de meer gematigde tempeldienaren zeiden heimelijk tegen de woedende Farizeeën: 'We hebben jullie toch met goede bedoelingen van te voren gezegd, dat er met deze man niets te beginnen valt! Want ten eerste schuilt er in zijn wil zo'n onbegrijpelijk wonderbaarlijke macht dat hij daarmee bergen kan verzetten en vernietigen, ten tweede heeft hij het hele volk en alle Romeinen zonder meer op zijn hand, en ten derde is hij zo onbegrijpelijk wijs dat wij hem met al onze wijsheid en al onze vragen, ook al zijn die nog zo slim, op geen enkele wijze in de val kunnen lokken om hem bij het volk verdacht te maken. Hoe meer vragen wij hem stellen­des te meer maken wij onszelf bij het volk verdacht, dat ons nu zo langzamerhand al begint uit te lachen. Wat voor voordeel hebben we daar dan van? Het zou beter geweest zijn wanneer we ons nooit met hem ingelaten hadden. Maar nu is het kwaad voor ons al bijna geschied; wat moeten we nu doen? Wij zijn van mening dat het nog het verstandigst zou zijn om deze hele aangelegenheid volledig de rug toe te keren en ons er niet meer openlijk mee bezig te houden!

[21] Als dit mogelijkerwijs soms toch een beschikking van God mocht zijn, verzetten we ons er tevergeefs tegen; en is dat niet het geval, dan zal het vanzelf overgaan, zodat niemand zich er over enige tijd nog iets van zal herinneren, zoals reeds vaker het geval is geweest. Dit is onze mening hierover; maar jullie kunnen nog altijd doen wat jullie goed dunkt, hoewel jullie er nu toch wel van overtuigd moeten zijn dat wij gelijk hebben gehad!’

[22] Een opperpriester zei zachtjes, zodat het volk er niets van hoorde: 'Ja, ja, jullie hebben inderdaad wel gelijk, maar moeten wij dulden dat hij ons zo vernedert in de ogen van het volk, dat onze goede melkkoe is?!'

[23] Een gematigd man zei: 'Dat klopt allemaal wel, maar bedenk dan een middel om deze verloren zaak ten goede te keren, dan zullen wij jullie graag met alles ondersteunen. Maar wij zijn hier enkel van mening dat er niet zo eenvoudig een geschikt middel te vinden zal zijn, en slechte middelen zullen deze aangelegenheid alleen maar erger maken en onze situatie slechter.’

[24] Een opperpriester zei: 'Wat zouden jullie ervan vinden om hem te vragen of hijzelf ons voor het volk als datgene voorstelt wat wij volgens Mozes toch eigenlijk zijn?'

[25] Een gematigd man zei: 'Dat zou wel eens beter kunnen zijn dan alle vallen die wij al voor hem hebben bedacht! Laat iemand dat proberen, maar oprecht en in alle ernst; misschien heeft het toch zin. Voor zover wij dat kunnen beoordelen is hij in feite geen slecht en wraakzuchtig mens, want we hebben immers van alle kanten gehoord, dat hij arme mensen veel goeds schijnt te doen, anders zou hij ook zeker niet zo hoog aangeschreven staan bij het arme volk.’

[26] Toen overlegden ze wie het op zich moest nemen om hier met Mij over te spreken. Een van de gematigden verklaarde zich al snel daartoe bereid en de een na de ander gaf te kennen het ermee eens te zijn. Hij kwam naar Me toe en wilde Mij zijn verzoek voorleggen.

[27] Maar Ik liet hem niet aan het woord komen en zei meteen in zijn gezicht: 'Ik weet maar al te goed wat jij Me nu wilt zeggen; daarom kun je je gerust de moeite besparen om hier voor Mij ook maar één woord te verliezen over je verzoek. Maar wat Ik tegen het volk en ook tegen Mijn leerlingen vóór en tegen jullie te zeggen heb, dat weet Ik ook,­ en dus kun je ofwel gaan of hier blijven om te horen wat Ik zal zeggen!'

[28] Toen de Farizeeër dit van Mij te horen had gekregen, draaide hij zich om en ging weer naar zijn collega's; allen spitsten zij hun oren om te luisteren naar wat Ik allemaal vóór en tegen hen tot het volk zou spreken.

 

199 De Heer spreekt over de schriftgeleerden

 

[1] Ik opende dadelijk Mijn mond en sprak: 'Op Mozes' stoel zitten nu wel de Farizeeën en schriftgeleerden. Houd je aan alles waarvan zij jullie zeggen dat jullie dat moeten doen omdat Mozes en de profeten dat gezegd hebben, en doe dat ook; maar jullie moeten je niet richten naar hun werken en niet doen zoals zij!

[2] Hetgeen zij zeggen dat jullie moeten doen is meestal goed en waar; maar zij doen zelf niet wat zij jullie leren. Ze verplichten jullie tot zware en vaak ondraaglijke lasten en leggen die op de schouders van de mensen; maar zelf willen ze die met geen vinger aanraken.

[3] Alle werken die goed lijken te zijn, doen zij alleen maar om door de mensen gezien te worden als dienaren van God! Daarom doen ze ook gewichtig over hun memoranda ( dit waren aantekeningen voor degenen die duur betaald hadden voor grote en lange gebeden en offers voor hun welzijn); daarom ook zijn de zomen aan hun gewaden zo groot (de grote zomen aan hun gewaden duidden op een strenge en ononderbroken offer ­en gebedsdienst, die dan echter ook alleen maar bestond uit het langer dragen van de grote zomen) .

[4] Ze zitten bij maaltijden graag aan het hoofd van de tafel, zo ook in de scholen, en stellen er prijs op dat men hen groet op de markt (een grote plaats waar veel mensen samenzijn), en dat ze door de mensen 'rabbi, worden genoemd.

[5] Maar jullie, ook al zouden jullie Mijn leerlingen zijn en willen worden, moeten je niet zo laten noemen! Want slechts één is er jullie waarachtige meester, en dat ben Ik (Christus); jullie zijn enkel gelijke broeders onder elkaar .

[6] Jullie moeten vanaf nu ook niemand op aarde in de volle zin der waarheid vader noemen; want slechts één is er jullie ware vader, de Eeuwige in de hemel namelijk!

[7] En nogmaals zeg Ik jullie dat jullie je nooit en te nimmer door iemand meester in Mijn leer laat noemen en je zo laat begroeten; want jullie weten nu wie jullie Meester is.

[8] Ook moet er onder jullie geen rangorde bestaan zoals die nu in de tempel en de wereld der mensen bestaat, maar laat de grootste en hoogste onder jullie, dienaar en knecht zijn van de andere broeders! Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden; wie zichzelf echter uit liefde tot zijn broeders vernedert zal verhoogd worden!’

[9] Toen de Farizeeën deze leer van Mij vernamen en Mij woedend aankeken, riep het hele volk Mij luidkeels toe: 'O meester, u alleen bent waarachtig; zo zou het onder alle mensen moeten zijn, dan zou deze aarde reeds een ware hemel zijn! Maar zoals het nu gaat onder de mensen, dat iedereen vaak om een nauwelijks voor te stellen kleinigheid meer en hoger wil zijn dan zijn naaste, is de aarde een ware hel; want in de ingebeelde grootheidswaan vervolgt de ene mens de andere en brengt met zijn onverzadigbare hoogmoed de zwakke in verdrukking. O arme en zwakke mensheid van deze aarde, voor velen zou het beter zijn als zij nooit geboren waren!

[10] O meester, wij zien in dat uw woord een waar Godswoord is, maar die het horen, bevinden zich met huid en haar in de hel. Daarom zal uw goddelijk woord hun ook niet tot heil strekken, want degenen op wie het 't meest van toepassing is, trekken zich er 't minst van aan. Want nu reeds laten zij van woede hun tanden zien en kijken als hongerige wolven en hyena's reikhalzend uit naar een lam op de weide!'

 

200 De Heer hekelt de Farizeeën

 

[1] Dergelijke uitspraken van de kant van het volk schoten de Farizeeën in het verkeerde keelgat. Daarom stonden er enkele redenaars op om kalmerende woorden tot het opgewonden volk te richten, waarbij ze het niet nalieten om Mij en Mijn leer verdacht te maken en in een slecht daglicht te plaatsen. Ze beschuldigden Mij van grote ongepaste aanmati­gingen en zeiden dat Ik de wet van Mozes ophief wanneer Ik verlangde dat van nu af aan geen kind meer zijn ouders de eer mocht bewijzen om hen met het woord 'vader' of 'moeder' te begroeten. Mozes had immers uitdrukkelijk het gebod gegeven dat men zijn vader en moeder moest eren.

[2] Het volk werd daardoor onzeker en uitte zijn twijfels onder elkaar en sommigen onder hen zeiden: 'Tja, eigenlijk kun je de Farizeeën en schriftgeleerden geen ongelijk geven. Het lijkt erop dat hij in zijn enthou­siasme toch wel te ver is gegaan!'

[3] Toen kwam de meer gematigde Farizeeër naar Mij toe en zei: 'Hoor je wat het volk nu zegt? Je hebt ons zeer verdacht gemaakt voor het volk, zodat het zijn stem tegen ons verhief Maar wij hadden wel in de gaten dat je je vergaloppeerde door zelfs tegen Mozes in te gaan. Daarom was het hoog tijd om het volk tot andere gedachten te brengen. Ze zien nu hun vergissing in, en mijn vraag is watje nu verder nog van plan bent.'

[4] Ik zei: 'Ik hoef toch werkelijk niet aan jullie te vragen, wat Ik verder nog moet doen of zeggen! Toen Johannes het volk onderwees en tot boetedoening maande, zijn jullie ook zo opgetreden om jullie werelds recht te handhaven, maar jullie deden geen boete en je hield ook het volk ervan af door jullie huichelachtige woorden, wat jullie daarnet ook weer deden. Maar daardoor zullen jullie jezelf ook des te meer verdoemenis op de hals halen. Dat zegt Degene tegen je die de macht heeft om je te behouden of je te gronde te laten gaan, afhankelijk van wat jullie met je handelwijze willen bereiken.

[5] Jullie dwazen van hart en verstand! Wanneer je zelf God je vader noemt en zegt dat men Gods naam niet mag lasteren, - hoe kunnen jullie dan God gelijk stellen aan de mens?! Wat is dan het verschil als jullie God jullie vader noemen, maar ook degene die jullie verwekt heeft in de schoot van een vrouw?

[6] Jullie willen schriftgeleerden zijn en kennen niet meer het verschil tussen de oer-Hebreeuws woorden 'jeoua' en 'jeoutza'! Het eerstgenoemde betekent 'vader' en het tweede 'verwekker'. En als dat zo is en niet anders, - wie anders dan jullie zelf hebben het volk dan in de grootste verwarring gebracht?’

[7] Daarom wee jullie, schriftgeleerden en Farizeeën, dwaze huichelaars! Door jullie grote traagheid, domheid en boosheid vergrendelen jullie steeds het ware hemelrijk voor degenen die daar binnen willen gaan. Waarlijk, jullie zullen er ook niet in komen en niemand die in het vervolg zo zal handelen als jullie nu.

[8] Zelf komen jullie het Godsrijk van de waarheid en het leven niet binnen, en degenen die er op een of andere manier nog binnen willen gaan, laten jullie er niet in, maar vervolgen en vervloeken jullie .en versperren hun op deze manier alle wegen naar het licht en het eeuwige leven. Daarom ook zal des te meer vervloeking jullie deel zijn!

[9] Om nog een andere reden zeg Ik wee, jullie schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! Jullie verslinden het bezit van de weduwen en wezen en wenden voor, dat jullie daar lange en krachtige gebeden voor uitspreken! Ook daarvoor zal des te meer vervloeking op jullie komen te rusten!

[10] Nog meer redenen om te zeggen wee, jullie schriftgeleerden en Farizeeën, vreselijke huichelaars! Jullie reizen over land en zee om ergens een heiden tot jood te maken; als hij het geworden is, maken jullie er al gauw een kind van de hel van, tweemaal zo erg als jullie zelf. Ook daarvoor zullen jullie je loon in de heloogsten!

[11] Nogmaals wee, jullie verblinde leiders, die zeggen: Als men zweert bij de tempel, heeft dat niets te betekenen; maar wie bij het goud van de tempel een valse eed aflegt, is schuldig en strafbaar! O, dwazen en blinden! Wat is groter en meer: de tempel waardoor het goud geheiligd wordt, of het op zichzelf waardeloze goud?

[12] Zo spreken en onderwijzen jullie ook: Als iemand zweert bij het altaar, heeft dat geen betekenis, maar als iemand valselijk zweert bij het offer dat op het altaar ligt, is hij schuldig en strafbaar. O, dwazen en blinden! Wat is ook hier groter: het offer of het altaar dat het offer heiligt?

[13] Is het dan niet waar en juist, dat ieder die zweert bij het altaar, daardoor ook zweert bij alles wat zich op het altaar bevindt? En wie bij de tempel zweert, daarmee ook bij alles zweert wat zich in de tempel bevindt? En wie tenslotte zweert bij de hemel, zweert zeker ook bij Gods troon en derhalve ook bij Hem die erop zit, of liever gezegd, erop rust en heerst.

[14] Nogmaals wee, jullie schriftgeleerden en Farizeeën, grote huichelaars, die wel volgens de oude wet de tiende heffen over het oude muntkruid, de dille en de komijn, omdat dat in jullie voordeel is, maar niet zorgen voor het moeilijkste en het belangrijkste, namelijk een juiste en ware rechtspraak, het geloof en de barmhartigheid, opdat ieder ten overstaan van jullie volledig recht wordt gedaan. Ik zeg hiermee echter niet dat men het eerstgenoemde niet mag doen; maar wat Ik wel zeg is, dat men daarom het tweede, dat veel belangrijker is, niet mag nalaten, zoals jullie dat doen!

[15] O, totaal verblinde leiders: Muggen ziften jullie uit, maar jullie verzwelgen wel kamelen! Wee, jullie schriftgeleerden en Farizeeën, hui­chelaars in alle opzichten, die de in de tempel geheiligde bekers en schalen van buiten wel schoon houden, maar wie het niets kan schelen als deze vaten van binnen vol roof en buitensporige vraatzucht zijn! O, jij blinde Farizeeër, reinig eerst de binnenkant van de beker en de schaal, zodat vervolgens ook de buitenkant naar waarheid rein wordt!

[16] En nog veel meer wee over jullie, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, jullie allemaal! Jullie zijn als de witgekalkte graven, die zien er van buiten ook stralend schoon uit, maar van binnen zitten ze vol doodsbeenderen en weerzinwekkend vuil. Zulke graven geven precies weer wat jullie zijn. Ook jullie maken van buiten een vrome indruk op de mensen; maar van binnen zitten jullie vol huichelarij en allerlei ondeugden.

[17] En veelvoudig wee jullie, schriftgeleerden en Farizeeën, door en door schijnheiligen! Jullie bouwen nu grafmonumenten voor de oude profeten en verfraaien zo de graven van die rechtvaardigen en klagen als volgt: 'O, als wij ten tijde van onze vaderen in de wereld waren geweest, zouden wij niet samen met de blinde vaderen schuldig zijn aan hun onschuldig vergoten bloed! ' Maar daarmee geven jullie juist zelf het getuigenis, dat jullie ware kinderen zijn van hen die de profeten hebben gedood! Welaan, maak dan ook aan Mij de boze maat van jullie vaderen vol, zoals jullie reeds aan Zacharias en aan Johannes de maat hebben vol gemaakt! Slangen, addergebroed, hoe willen Jullie ontsnappen aan de helse verdoemenis als jullie je zo gedragen?!'’

 

201 De Heer kalmeert het volk

 

[1] Na Mijn nietsontziende toespraak begon het volk weer opnieuw te juichen: 'Als deze mens niet werkelijk Christus was en in zichzelf niet de volste goddelijke kracht zou bezitten, zou hij nooit de moed gehad hebben om deze tirannen zulke koeien van waarheden in het gezicht te slingeren! Ieder ander zouden ze al lang vastgegrepen en in woede verscheurd hebben; maar voor hem staan ze als schuldbewuste, grove misdadigers voor een onverbiddelijke rechter. Ja, ja, zo is het! Hij heeft hun niets anders dan de volle waarheid onverbloemd voor de voeten geworpen en hun, als hun heer, ook het reeds lang welverdiende loon voorgehouden. Dit tempelge­spuis verdient dan ook niets beters dan zonder pardon vastgegrepen, naar de Jordaan gedreven en daar verdronken te worden als de echtste zonde­bokken van het hele, grote land der joden!'

[2] Ik zei tegen het volk: 'Oordeel niet alsof het aan jullie is recht te spreken en te straffen, maar heb ook geduld met de zondaars! Want er staat geschreven, volgens het woord uit Gods mond: 'Aan Mij zijn toorn en wraak!' Jullie mensen moeten er aan denken dat God de Heer als enige de ware rechter is, die op de juiste tijd al het goede weet te belonen en het kwade te bestraffen! Aan jullie is het, ook met de zondaars geduld te hebben. Want als iemand lichamelijk erg ziek is, zou het toch wel heel vreemd zijn wanneer hij meteen gestraft werd, omdat het doorgaans zijn eigen schuld is dat hij zo ellendig en ziek is geworden. Als er dan een ervaren arts komt, die tegen de zieke zegt dat hij nog goed geholpen kan worden als hij zich door een goede arts laat behandelen en doet wat deze zegt, maar als dan de zieke de raad van de arts in de wind slaat, is het natuurlijk wel zijn eigen schuld als hij op ellendige wijze te gronde gaat, omdat hij vasthoudt aan zijn starheid.

[3] En zie, precies zo gaat het met deze blinde schriftgeleerden en Farizeeën! Als een ware arts heb Ik hun nu de grote tekortkomingen van hun ziel laten zien en daarbij ook de geneesmiddelen voorgeschreven; maar als ze die aan de kant schuiven en niet willen toepassen, ben niet Ik het door wie het gericht komt, maar het komt door de gevolgen van hun starheid, waardoor ze in ellende en verderf gestort worden.

[4] Daarom heeft God de mens geboden gegeven voor het heil van hun ziel. Als hij die opvolgt, zal hij leven en eeuwig gelukkig zijn; maar als hij ze helemaal niet wil opvolgen, zal alleen hijzelf zich daarvoor straffen. Want God heeft eenmaal een geheel vaste en onveranderlijke orde ingesteld, zonder welke het bestaan van geen enkel schepsel denkbaar is. Deze orde heeft Hij de vrije mens door vele openbaringen getrouw bekendgemaakt en de mens moet zich daar volgens zijn geheel vrije wil naar richten, laten leiden en ontwikkelen. Doet de mens dat, dan zal hij zichzelf vervolmaken volgens Gods wil en een vrij, zelfstandig, op God gelijkend wezen worden, dat is toegerust met alle goddelijke liefde, wijsheid, macht en kracht; en daardoor zal hij dan het ware kindschap van God erven. Dit kan hij onmogelijk op een andere manier verwerven dan via de wegen die hem te allen tijde hoogst getrouw zijn meegedeeld, ten behoeve van dit allerhoogste doel.

[5] Nu komt het bij de mens puur op het ware geloof en dan op zijn eigen geheel vrije wil aan. Gelooft hij en handelt hij daarnaar, dan wordt hij het gelukkigste wezen in Gods hele oneindigheid; maar als hij niet gelooft en er niet naar handelt, dan heeft hij het aan zichzelf te wijten, als zijn ziel steeds ellendiger en blinder wordt, en steeds minder leven in zich heeft.

[6] En daarom ben Ik nu Zelf als mens gekomen o m jullie de juiste wegen te wijzen, omdat jullie alle boden die Ik gezonden heb nog nooit geheel en al hebben geloofd en derhalve ook niet volgens hun woorden hebben gehandeld!

[7] Maar als jullie nu ook Mijzelf niet geloven en niet willen leven volgens

Mijn leer, dan vraag Ik jullie, wie er na Mij nog naar jullie toe moet komen, opdat jullie hem geloven en handelen volgens zijn leer. Als jullie Mij, de Meester van al wat leeft, niet willen geloven, -wie willen jullie dan na Mij geloven, daarnaar handelen en zalig worden?

[8] Dat men Mij niet gelooft en ook niet wil leven volgens Mijn leer , daarvan geven de dienaren van de tempel jullie toch zeker het duidelijkste bewijs!'

 

202 De vrije wil van de mens

Menselijk ongeduld en Gods lankmoedigheid

 

[1] Iemand uit het volk, die ook goed thuis was in de schrift, zei: 'Heer en Meester, onder ons zijn er velen die Uw leer gehoord en Uw vele tekenen gezien en zeer bewonderd hebben, zodat men zei: 'Als deze mens met al zijn ongekende wijsheid en duidelijk zichtbare, volledig aan God gelijke kracht en macht, waarvoor zelfs de starre dood moet buigen, nog niet de beloofde Messias is, vragen wij ons af of de echte Messias, zo Hij zou komen, nog grotere tekenen zou kunnen doen! Wij geloven dat niet en zullen dat ook niet geloven! Want de mens die zonder enig hulpmiddel, maar enkel door zijn woord de zwaarste ziektes geneest, zelfs verloren gegane ledematen weer vervangt -zoals we dat bij Bethlehem hebben gezien -, dode mensen tot leven wekt, heerst over winden en stormen en zijn wil te kennen geeft aan de zon, de maan en alle sterren, -is een God en geen mens meer!’

[2] Ziet U, Heer en Meester, zo spreken wij nu regelmatig onder elkaar en wij geloven dan ook dat U niet alleen een van de allergrootste profeten, maar waarlijk de Heer Zelf bent!

[3] U hebt weliswaar net als wij een lichaam, maar in Uw lichaam is de volheid van de Godheid verborgen en Uw woorden en daden zijn getuigen van haar wonderbaarlijk bestaan in U. Dat geloven wij nu eenmaal vast, en wij zullen ons niet meer van de wijs laten brengen door die vreselijke dwingelanden van de tempel.

[4] Wij hebben een verzoek aan U, o Heer! Laat Uw heilige geduld toch niet zo lang duren en leg Uw onverbeterlijke vijanden toch eens geheel en al onder Uw voetenbank en tuchtig hen met de roede, die ze al zo lang hebben verdiend!’

[5] Ik zei: ' Als jullie waarachtig aan Mij geloven, moeten jullie Mijn wijsheid, die alle dingen in de wereld leidt en beslecht, ook niet vóór willen zijn, maar je moetje geduld met het Mijne verenigen en denken: in deze wereld, waar de levensvrijheid op de proef wordt gesteld, is de orde voor ééns en voor altijd zo, dat ieder mens kan doen wat hij wil. Want alleen door volledige wilsvrijheid kan hij het eeuwige leven van zijn ziel bevech­ten. En zoals hij een vrije wil heeft, heeft hij ook een juist denkvermogen en een vrij verstand, waarmee hij al het goede en ware kan onderscheiden en beoordelen; en hij kan dan ook dienovereenkomstig handelen, omdat de krachten hem daarvoor rijkelijk gegeven zijn.

[6] Als de mens het goede en ware onderscheidt, maar toch vrijwillig in strijd daarmee handelt, bouwt hij zijn eigen gericht en zijn eigen hel en is daardoor hier op aarde reeds een volslagen duivel. En zie, dat is dan de straf die een mens zichzelf aandoet, zonder dat Ik dat wil!

[7] Houd je daarom niet bezig met Mijn grote geduld en liefde voor de mensen, of deze goed of slecht zijn. Ik waarschuw ze alleen als ze op het verkeerde pad zijn; maar ondanks Mijn almacht kan Ik hen niet beetpakken en op het juiste levenspad terugplaatsen, omdat dat zou betekenen dat Ik hun de vrije wil zou afnemen, wat hetzelfde zou zijn als wanneer Ik hun het leven van de ziel en dat van de geest daarin zou ontnemen.

[8] Daarom moet ieder wandelen zoals hij wil! Het is voor de mens meer dan genoeg dat hij de wegen kent en de vaststaande gevolgen die hij te verwachten heeft, of ze nu goed of slecht zijn. Want ieder mens die tot het gebruik van zijn rede en zijn verstand komt, weet wat volgens de openbaringen uit de hemelen juist en goed -en ook, wat onjuist en slecht is. De keuze om daarnaar te handelen is geheel aan zijn vrije wil overge­laten.

[9] Als jullie dat goed begrijpen, mogen jullie niet klagen over Mijn geduld en lankmoedigheid; want op deze aarde, die een opvoedingshuis voor toekomstige ware kinderen van God is, moet dat nu eenmaal zo zijn en het kan onmogelijk anders.

[10] Waar de mensen geroepen zijn om volledig aan God gelijke geesten en wezens te worden, moet omgekeerd ook hun wilsvrijheid eindeloos vrije speelruimte hebben om een volslagen duivel te worden, die dan echter door eigen schuld op ellendige wijze datgene moet dragen wat hij door zijn eigen wil zelf veroorzaakt heeft.

[11] Ik zal daarom niemand voor zijn slechte daden door Mijn almacht richten en straffen, maar dat doet diegene zelf en ook de onveranderlijke wet van Mijn eeuwige orde, die aan ieder, via de weg van het licht van de vele openbaringen, bekend is gemaakt, reeds vanaf het eerste begin van menselijk bestaan op deze aarde.

[12] Als jullie dit nu begrepen hebben, oefen jezelf dan ook in geduld en heb dan ook in jezelf een waar medelijden niet alleen met de zieke lichamen, maar meer nog met de zieke en blinde zielen van de mensen, dan zullen jullie op de minst moeilijke en snelste wijze tot ware en volledige gelijkenis met God komen en worden als de engelen in de hemel!'

 

203 De toekomst van Jeruzalem

 

[1] Een van de gematigde Farizeeën zei nu weer: 'Meester, ik en nog meerderen van ons, zien wel in dat u een geweldige leraar bent en vrij en open spreekt zonder enig aanzien des persoons, en het is ook geheel en al waar dat aan ieder mens de juiste weg tot het leven door de profeten is geopenbaard! Wel, aan deze openbaringen zouden de mensen toch ook meer dan voldoende hebben; waarom wordt het dan toegelaten dat er nog aardse koningen en machthebbers met hun eigen slechte wereldse wetten komen en daardoor de arme, zwakke mensheid nog het meest schade toebrengen? Volgens mij zou dat echt niet nodig zijn. Want hoe de mensen volgens de wil en de onveranderlijke orde van God moeten leven en handelen, is in de openbaringen immers volledig uiteengezet. Waartoe worden dan nog die al te heers­ en hebzuchtige vorsten, koningen en nu zelfs keizers toegelaten?'

[2] Ik zei: 'In het begin heeft God dit niet zo bepaald en voorgeschreven - want Hij gaf de mensen in de geest verlichte, waarachtige en rechtvaar­dige leiders en rechters -; maar in de loop van de tijd, toen het te goed ging met het volk, en het rijk was aan alles wat de aarde maar aan goeds en kostbaars draagt, was het met de eenvoudige en bescheiden leiders en rechters niet meer tevreden. Het begon te mopperen en verlangde onder de trouwe Samuël een koning die ook zo'n pracht moest uitstralen als de koningen van de andere heidense volkeren, die afgoderij bedreven met hun koningen.

[3] Toen Samuël in zijn geest aan God voorhield wat het volk met alle geweld van hem ~erlangde, sprak God in Zijn toorn tegen Samuël: 'Dit volk heeft ten aanzien van Mij al meer zonden van het grofste soort begaan, dan er gras op de hele aarde en zand in de zee is. En nu wil het aan al deze grote en vele zonden nog deze grootste toevoegen, dat het zich niet meer tevredenstelt met Mijn regering, maar zoals de goddeloze heidenen een koning verlangt. Ja, er zal aan dit ondankbaarste volk, als scherpe roede en gesel, een koning gegeven worden, waaronder het zal huilen en weekla­gen!'

[4] Kijk, dat en nog meer heeft God als waarschuwing tot het volk gesproken om het van zijn dwaze wens af te brengen.

[5] Maar pas toen dit allemaal niets had geholpen en het volk hardnekkig vasthield aan zijn els, gaf God aan Zijn knecht Samuël de opdracht om Saul tot koning der joden te zalven.

[6] Zie, zo kwamen overal koningen, waar de volkeren niet meer tevreden waren met de zachtmoedige regering van God en perse uit hun midden een mens als koning wilden hebben!

[7] Was ook hier niet weer de kwade wil van de mensen die satan die hen in een vaak ondraaglijke ellende heeft gestort? God heeft de men;en in de meest uiteenlopende delen van de wereld er vaak lang genoeg voor gewaarschuwd een mens als koning te kiezen en die met alle aardse macht uit te rusten. Hij liet hun alle slechte gevolgen zien die eruit zouden voortkomen; maar de mensen sloten hun hart en hun oren voor de stem van God en hebben alleen zelf hun ellende veroorzaakt! En wat ze zelf veroorzaakt hebben, moeten ze nu dan ook op zich nemen!

[8] Ja, als een heel volk nu eensgezind tot God zou smeken, of Hij het weer zou willen leiden, besturen en regeren zoals dat in het begin het geval was, waarlijk, dan zou God het ernstige smeken van een volk niet onverhoord laten! Maar omdat diezelfde koningen altijd te veel gunstelin­gen aan hun zijde hebben en het volk, dat het anders wil, geen vrijheid gunnen en het ook meestal van de wieg af aan laten vormen en opvoeden ten gunste van de koning, voelt het volk wel de druk van de koning, maar het weet niet waar het om hulp moet vragen. Want de machthebbers hebben vanaf het begin van hun heerschappij ingezien, dat een door God verlicht volk zich spoedig weer van hen zou losmaken.

[9] Daarom probeerden ze ook met behulp van valse profeten, waarvan jullie nog een treurig overblijfsel zijn, het volk te misleiden en het blind te maken voor de ene en ware God. En daardoor kan het uit zichzelf, zonder. door God daartoe geroepen mensen, de juiste weg tot God niet meer vinden, maar leeft het verder in zijn gewoon geworden afgoderij en probeert het van zijn koning of diens gunstelingen door allerlei middelen, - ook al zijn die op zichzelf nog zo slecht -, alleen maar aardse voordelen te verkrijgen. Komt er dan, door God geroepen, een echte profeet, dan wordt die niet alleen niet als zodanig herkend, maar ook nog als godslas­teraar vervolgd en vaak gedood, zoals dat bij jullie al heel vaak het geval is geweest.

[10] En als dat zo is, hoe kan God zo'n diep gezonken volk dan nog helpen, als het ondanks zijn grote ellende alle hulp die God hun biedt, hardnekkig van de hand wijst? En waar het er zo aan toe gaat als nu bij jullie, heeft het geen zin om de vraag te stellen, waarom God naast de openbaringen ook wereldse regenten toelaat, die met hun wereldse wetten de mensen schade toebrengen.

[11] Willen de mensen dan iets anders of willen jullie het? Als jullie het wilden, zouden jullie nu gelovig naar Mij luisteren en handelen overeen­komstig Mijn leer; want Ik, de Heer Zelf, ben naar jullie toegekomen omdat Ik jullie wil redden. Maar wat doen jullie? Jullie doen niets anders dan beraadslagen, om te kijken hoe je Mij te pakken kunt nemen en doden! En als jullie, en vele duizenden met jullie dat doen, zeg dan zelf wie, buiten Mij, jullie nog kan redden en helpen!'

[12] De Farizeeër zei: 'Meester, u beschuldigt ons steeds alsof wijzelf onze handen met het bloed van de profeten bezoedeld hebben! Wij zijn toch niet verantwoordelijk voor wat onze vaderen in hun blindheid hebben gedaan! Als wij met onze huidige kennis en inzicht ten tijde van de profeten geleefd hadden, dan hadden wij ze zeker niet gestenigd! Ook hebben wij ten tijde van Samuël niet om een koning geroepen; maar wanneer wij als straf al een koning zouden moeten hebben, zouden wij liever een jood dan een heiden hebben. In feite zou ik alleen maar van u willen horen, waarom wij joden ons nu door heidense wetten moeten laten overheersen.'

[13] Ik zei: 'De oorzaak daarvan is dat jullie al sinds lange tijd de wetten van Mozes en de profeten hebben verworpen en daarvoor in de plaats jullie eigen slechte en onzinnige voorschriften hebben ingevoerd. Die wereldse voorschriften waren jullie liever dan Gods wijze geboden en dus heeft God dan ook alles aan jullie laten geschieden wat jullie altijd gewild hebben en nog steeds willen; want als jullie Gods geboden en de leer van de profeten liever zouden willen dan de wetten van de wereld, dan zouden jullie naar Mij luisteren, je bekeren en handelen overeenkomstig Mijn leer; Ik predik immers niets anders dan het oude woord van God, waarvan jullie zo zeer zijn afgeweken, dat jullie niet meer in staat zijn om te herkennen, dat het dat woord is, wat uit Mijn mond komt. J ullie haten en vervolgen Mij echter alsof Ik een zondaar en misdadiger ben, en dus blijven jullie onder de heerschappij van de roede en het zwaard van de heidenen.

[14] Er staat echter ook geschreven: 'Zie, Ik zend jullie profeten, wijzen en echte schriftgeleerden! Van hen zullen jullie sommigen doden en zelfs kruisigen zoals de heidenen doen, en weer anderen zullen jullie geselen in jullie synagogen en vervolgen van de ene stad naar de andere, opdat over jullie kome het bloed van al die rechtvaardigen, zoals van de vrome Abel, die door Kaïn werd neergeslagen, tot aan het bloed van Zacharias, die een zoon was van de vrome Berekja en die jullie gedood hebben tussen de tempelvoorhang en het offeraltaar. Waarlijk, Ik zeg jullie nu: omdat jullie zo gehandeld hebben en ook nu nog zo handelen, is dat allemaal over jullie gekomen, en er zullen nog veel ergere dingen over jullie komen; want jullie willen het zelf zo en veroorzaken dat ook zelf!

[15] O Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen stenigt die tot je zijn gezonden! Hoe vaak heb Ik je kinderen willen vergaderen als een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert; en jullie, kinderen, wilden je niet onder de hoede van Mijn vleugels laten brengen! Daarom zal dit huis van jullie zo eenzaam en verlaten worden dat er zelfs geen nachtuilen en kraaien binnen zijn muren zullen wonen!

[16] Onthoud dat, opdat jullie, wanneer dat binnenkort allemaal over jullie en je kinderen zal komen, je zult herinneren, dat Ik het jullie van te voren heb gezegd en hoe jullie dat ook 's nachts door een verschijnsel aan de hemel in een beeld te zien werd gegeven! ‘

[17] Nu vroeg de Farizeeër Mij waar Ik die kennis vandaan haalde, om de stad zulke kwade dingen te voorspellen. En als Ik Jeruzalem nu soms zou verlaten, wanneer Ik dan weer terug zou komen; want hij zou bij de hogepriesters een goed woordje voor Mij doen.

[18] Ik zei: 'Met al de Mijnen zal Ik de tempel nu spoedig verlaten en jullie zullen Mij hier niet eerder zien komen dan totdat jullie zullen roepen: 'Heil aan Hem, die komt in de naam des Heren!"

[19] Hierop ging de Farizeeër weer terug naar de anderen en zei: 'Vrienden, met hem vechten we tevergeefs, dat heb ik in het begin al gemerkt! We zijn nu al meer dan vijf uur met hem bezig en hebben niets bereikt, behalve dat we het volk tegen ons hebben ingenomen met onze eigenzinnigheid. De vraag is nu wie het weer ooit aan onze kant zal weten te krijgen.'

[20] Niemand reageerde op deze opmerking van de Farizeeër en allen verlieten de tempel.

[21] Ik waarschuwde het volk nog een keer en troostte het; daarop ging ook Ik de tempel uit met allen die bij Mij hoorden. Wegingen weer naar de Olijfberg, waar al een heerlijk toebereide maaltijd op ons wachtte.

 

204 De Heer met de Zijnen op de Olijfberg

 

[1] Toen we ons weer naar de Olijfberg begaven volgden ons ook Nikodemus, Jozef van Arimatea en de oude rabbi, en Nikodemus zei terstond tegen Mij: 'O Heer, mijn Liefde aller liefde, vandaag heeft U die despoten eens flink en onverbloemd de waarheid gezegd! Ja, het was wel een wonder boven wonder dat ze vandaag niet zoals laatst naar de stenen hebben gegrepen! Ik heb werkelijk bij ieder van Uw heilige en volledig ware woorden zo'n echte grote vreugde gevoeld als anders niet gauw het geval is. Het heerlijkste van alles vond ik ten eerste, dat bijna al het in de tempel aanwezige volk Uw heilige levensleer aannam, en ten tweede dat de Farizeeën en schriftgeleerden met iedere strikvraag die ze aan U stelden zichzelf het meest te pakken hadden en bij het volk ook het laatste vonkje geloof en vertrouwen dat het nog had, hebben verspeeld.

[2] O, dat was goed voor die aanmatigende en heerszuchtige, schijnheilige huichelaars en zelfzuchtige zeloten, die zichzelf nu al een hogere plaats toebedachten dan God en Mozes zelf Hoe ze ook het volk wilden doen geloven dat God alleen via hen met het volk verkeert en alleen hun stem en hun gebeden aanhoort en verhoort. Maar vandaag is hun duidelijk in het bijzijn van het volk uit de doeken gedaan in welk aanzien ze voor God staan en dat was zo iets voortreffelijks, dat kan gewoon niet meer overtrof­fen worden door iets anders! Nu, die zullen wel weer de ene vergadering na de andere houden, waarvan de ene nog slechter en dommer zal zijn dan de andere !

[3] Het beste daarbij is nog dat hun meningen onderling verdeeld zijn! De minder ergen zien tenminste nog in dat ze niets tegen U kunnen uitrichten; maar die echte verstokte tempelaanhangers zien ook dat niet in, ofschoon ze juist vandaag hun totale machteloosheid zouden moeten voelen. Kort­om, over Uw algehele overwinning over die vreselijke duisterlingen ben ik zo verheugd, dat ik nu welluid zou willen roepen: Heil aan Hem die in U tot ons is gekomen in de naam van de Heer!’

[4] Ik zei: 'Ja, inderdaad, je hebt goed gevoeld en juist gesproken; maar het liefst zou Ik toch gehad hebben, dat ook de Farizeeën en alle schriftgeleerden de waarheid zouden hebben ingezien en van mening waren veranderd. Maar nu zijn ze nog even verstokt als ze voor die tijd waren.

[5] Ze hebben via hun spionnen ontdekt dat Ik met Mijn leerlingen en alle andere vrienden deze berg ben opgegaan en er zal amper twee uur voorbijgaan of wij zullen hun nieuwe knechten en achtervolgers hier te zien krijgen. Maar Mijn tijd, waarover Ik met jullie reeds gesproken heb, is nog niet aangebroken, daarom zal Ik hen door Mijn Rafaël, maar eerst door de zeven hier nog aanwezige Opper-Egyptenaren, flink laten tuch­tigen, dan zullen ze ons weer een tijd lang met rust laten. Maar nu gaan we aan tafel om onze ledematen te versterken! Degenen die beneden zijn moeten maar doen wat zij willen!’

[6] Hier kwam Rafaël met de hem toevertrouwde schare en deelde Agricola mee, dat hij nu volgens Mijn wil alle jonge mensen Romeins, Grieks en ook de taal der joden had leren spreken en dat ze in Rome daarom goed te gebruiken zouden zijn, omdat ze de genoemde talen niet alleen volledig konden spreken, maar ook konden schrijven en lezen.

[7] Daar was Agricola uitermate verheugd over, omdat hem daarmee een grote zorg en veel werk was afgenomen. De jonge mensen begroetten Mij nu in de joodse taal en begaven zich toen op Mijn aanwijzing naar hun tenten, waar ook voor hen de tafels goed waren voorzien.

[8] Wij gingen daarna onmiddellijk naar onze eetzaal, gingen op dezelfde plaatsen zitten als daarvoor en bedienden ons van de goed toebereide spijzen en de buitengewoon goede wijn.

 

Uit de jongelingsjaren van de Heer

 

205 Jozef weigert een Griek zijn diensten aan te bieden

 

[1] Na ongeveer een uur kwamen door de wijn de tongen los en werd het al gauw zeer levendig in de zaal.

[2] Ikzelf vertelde de gasten het een en ander uit Mijn jeugd, waar alle aanwezigen in hoge mate van genoten. De aanwezige bekeerde Farizeeën en schriftgeleerden bevestigden het allemaal; een van hen vertelde zelfs in het kort van de gebeurtenis, dat Ik op twaalfjarige leeftijd alle hogepriesters, Oudsten, schriftgeleerden en Farizeeën in de tempel met Mijn wijsheid tot opperste verbazing had gebracht en hij voegde er nog de opmerking aan toe, dat men reeds in die tijd gedurende enkele jaren zelfs in de tempel stellig de mening was toegedaan, dat Ik mogelijkerwijs toch de beloofde Messias was. Maar daarna had men van Mij niets meer gehoord en meende dat Ik als een geestelijk te vroeg gewekte knaap ofwel gestorven was, of dat de Essenen Mij hadden leren kennen en in hun scholen hadden opgenomen, natuurlijk met toestemming van Mijn aardse ouders. En zo was deze aangelegenheid bij de tempel toen langzaamaan ingeslapen en pas nu, de laatste tijd, weer wakker geroepen.

[3] Toen de Farizeeën dit verhaal beëindigd hadden, vertelden ook Johannes, Jacobus en ook de andere leerlingen het een en ander uit Mijn jeugd', en Jacobus gaf zelfs het verhaal ten beste over de wonderbaarlijke wijze waarop Maria zwanger was geworden, over Mijn geboorte en vlucht naar Egypte en Mijn driejarig verblijf aldaar, en ook veel van wat zich daar allemaal had afgespeeld, waarover allen hoogst verbaasd waren. Velen benijdden nu Jacobus om het geluk dat hij al die tijd bij Mij had kunnen zijn.

[4] Hierop zei Lazarus dan ook: 'Heer en Meester, het verheugt mij nu weliswaar onbeschrijflijk, dat ik mij met heel mijn hart een vriend van U mag noemen; maar ik zou nog gelukkiger zijn als ik Jacobus was, die U gewoonweg uit de geopende hemelen naar de aarde heeft zien komen en steeds aan Uw zijde was. Als ik toch ook Jacobus was geweest!'

[5] Ik zei: 'Jacobus is inderdaad een geheel en al gelukkig mens en is ook door de engelen van de hemel zelf vaak benijd, maar wel in hoogst edele zin; maar hij heeft daarom niet iets voor op een ander mens. Zijn waarde ligt ook enkel en alleen in het feit dat hij Mijn woord hoort, gelooft en uit liefde tot Mij daarnaar handelt; en wie dat doet, heeft geheel hetzelfde voorrecht als Mijn dierbare broeder Jacobus.

[6] Maar luister nu naar een zeldzame gebeurtenis uit de tijd na Mijn twaalfde jaar, waarin men van Mij niets bijzonders heeft vernomen!

[7] Ik heb Mijn pleegvader Jozef als timmerman steeds vlijtig en onverdro­ten bij het werk geholpen, en waar Ik meewerkte vlotte het werk ook altijd goed en zelfs uitstekend.

[8] Op een keer echter kwam er een Griek, die een heiden was, bij Jozef om een voordelige overeenkomst met hem te treffen in verband met het bouwen van een heel nieuw huis en een grote varkensstal.

[9] Maar Jozef was een zuivere en strenge jood en zei tegen de rijke Griek: 'Zie, wij hebben een wet die ons verbiedt om met heidenen om te gaan en hun op wat voor manier dan ook diensten te bewijzen! Als je een jood was zou ik gemakkelijk zaken met je kunnen doen; maar omdat je een duistere heiden bent, kan ik om alle schatten van de wereld niet tegemoet komen aan je verzoek. En een varkensstal kan ik al helemaal nooit en te nimmer aannemen, zelfs als je een jood zou zijn!'

[10] Toen zei de heiden heel opgewonden tegen Jozef: 'Nou., je bent toch wel een eigenaardige man! Ik ben weliswaar een Griek, maar Ikzelf en mijn hele familie hebben onze vele goden allang over boord geworpen, de zee in, en geloven nu aan dezelfde God als jij en hebben van Hem ook al menig onmiskenbare genade ontvangen. Maar dat wij de besnijdenis niet aanne­men, komt omdat wij ons niet willen onderwerpen aan jullie onverzadig­bare tempel, maar alleen aan God de Heer, die nu nergens erger ontheiligd en onteerd wordt dan in jullie tempel, waarvan wij heidenen de snode inrichting beter kennen dan jullie joden, die door jullie tempel. al helemaal zijn afgestompt. En als jullie enig ware God ook over ons heidenen Zijn zon laat schijnen, waarom verachten jullie ons dan?'

[11] Toen zei Jozef 'je vergist je als je denkt dat wij joden jullie verachten; maar wij hebben een gebod van Mozes dat ons de omgang met heidenen verbiedt en ook verbiedt om handel met hen te drijven. Als een zuivere jood dat doet, verliest hij voor lange tijd zijn zuiverheid en zie, ik ben nog een jood die heel die wet van kind af aan streng in acht heeft genomen en er nu op zijn oude dag niet meer aan begint om daartegen te zondigen!’

[12] De Griek zei: 'Goed, mijn vriend, ik zal je er ook met toe verleiden; want ik ben ook al zo oud als jij en ik ken je al langer dan jij je kunt voorstellen. Maar als jij deze wet met betrekking tot ons heidenen vandaag de dag zo streng in acht neemt, -hoe komt het dan dat je het niet zo nauw nam, toen je vanwege de vervolging van de kant van je geloofsgenoten met je jonge vrouwen je kinderen naar ons heidenen in Egypte kwam gevlucht?

[13] Kijk vriend, jullie wetten zijn allemaal goed en waar; maar ze moeten ook in de geest van de innerlijke waarheid worden opgevat en dan pas in het leven toegepast worden! Wie zich alleen aan de letter van de wet bindt, bevindt zich nog ver van de weg der waarheid. Toen je in Egypte was werkte je wel voor ons heidenen, terwijl je desondanks een heel zuivere jood bleef. Waarom zou je nu dan onzuiver worden?

[14] In die tijd had je een hoogst wonderbaarlijk zoontje, dat wij heidenen vanwege zijn wonderbaarlijke eigenschappen bijna als een God vereerden. Wat is er van dat kind geworden? Als het intussen niet gestorven is, moet het nu al een volwassen jongeling zijn!'

[15] Omdat Jozef de Griek nu wel herkend had, zei hij enigszins verlegen: 'Ja, luister mijn vriend! je hebt me in Ostracine inderdaad grote vriendschap bewezen en het zou nu onredelijk van me zijn als ik niet aan je verlangen tegemoet zou komen; maar omdat ik een strenge jood ben, zal ik hier toch eerst met de Oudste van deze stad over spreken en dan handelen overeen­komstig zijn advies.’

[16] Toen zei de Griek: 'Maar voorzover ik weet heb je in Ostracine steeds met je zoontje overlegd als je van plan was om iets te ondernemen! Als die zoon nog leeft, zal hij vast nog wijzer zijn dan hij toen was! Vraagje hem nu niet meer om advies, als hij zoals gezegd nog leeft?'

 

206 De houding van de Heer als jongeling tegenover de priesters

 

[1] (De Heer) : 'Toen wees Jozef met zijn hand naar Mij, die enkele passen van hem vandaan in de werkplaats een luik aan het doorzagen was, en hij zei: 'Daar in de werkplaats zie je hem aan het werk! Het is wel merkwaar­dig: Vanaf dat hij een kind was tot aan zijn twaalfde levensjaar waren ik. en zijn moeder, die nu in de keuken bezig is, er werkelijk geheel van overtuigd dat hij de ons beloofde Messias zou worden; maar na zijn twaalfde jaar is alles wat vroeger zo goddelijk aan hem leek zozeer verloren gegaan, dat er nu geen spoor meer van over is. Hij is verder wel heel vroom, gewillig en vlijtig en zonder te mopperen doet hij alles wat wij hem, naar zijn kunnen, te doen geven; maar, zoals gezegd, van al dat wonderbaarlijke aan hem is niets meer te merken. Als je wilt kun je zelf met hem praten en jezelf van alles overtuigen wat ik je gezegd heb.'

[2] Hierop kwam de Griek naar Mij toe en zei: 'Luister,jongeman, achttien jaar geleden kende ik je al en bewonderde toen je zuiver goddelijke eigenschappen, die evenals je woorden de belangrijkste reden waren dat ik jullie geloof aannam, hoewel ik daarom nog niet de besnijdenis aan­vaardde. Maar wel heb ik omwille van jullie geloof Egypte verlaten om hier dieper te kunnen doordringen in jullie leer, die vele wijsheden bevat; en bij dat alles was jij de belangrijkste reden! En nu hoorde ik van je vader, die ik allang niet meer had gezien en gesproken, dat je al dat goddelijk­ wonderbaarlijke wat jou als kind eigen was, helemaal kwijt bent. Hoe is dat gekomen?'

[3] Ik keek de Griek recht aan en zei: 'Als je goed ingewijd bent in onze leer, zullen je ook Salomo's wijze spreuken niet onbekend zijn. En zie, volgens een van die spreuken heeft alles in deze wereld zijn tijd! Toen ik een kind was, was Ik zeker nog geen krachtige jongeman; en omdat Ik nu een krachtige jongeling ben, ben Ik geen kleine jongen meer en werk Ik evenals iedere andere jongeling met alle vlijt en ijver, omdat Mijn Vader in de hemel dat zo wil. Ik ken Hem en weet ook altijd wat Zijn wil is, en doe alleen datgene wat Hij wil. En zie, dat behaagt Mijn Vader in de hemel!

[4] Ik verrichtte als klein jongetje waarlijk grote tekenen om de mensen kenbaar te maken, dat Ik als Heer uit de hemelen naar deze wereld ben gekomen; maar in de loop der tijd hechtten de mensen er niet zoveel waarde meer aan en ergerden zich zelfs als Ik voor hun ogen een teken verrichtte. Maar toch ben Ik Dezelfde gebleven die Ik ben en zal voor de mensen weer tekenen verrichten om hun kenbaar te maken dat Gods rijk nabij gekomen is. Wanneer Ik dat echter zal doen, zal door Mijzelf te juister tijd bepaald worden. Heil degene die aan Mij zal geloven en zich niet aan Mij zal ergeren!

[5] jij wilt graag dat Mijn pleegvader een nieuw huis en een grote varkensstal voor je bouwt. Dat moet hij ook doen! Want wat in Mijn ogen goed is, is ook voor God geen zonde. Het is voor de joden nooit verboden geweest om op een goede manier met eerlijke heidenen zaken te doen; maar het was en is voor de joden alleen verboden om, als ze met de heidenen omgaan, hun afgoderij over te nemen en hun slechte leer, zeden en gewoonten, en handelingen. Maar als een heiden het geloof der joden heeft aangenomen en derhalve door zijn geloof aan de ene, alleen ware God waarachtig besneden is in zijn hart en zijn ziel, kan men wel met hem omgaan!’

[6] Hierop zei Jozef 'Wel, wel, dat is heel wat, datje nu eens een keer zo veel en zo wijs hebt gesproken, en ik zie ook in dat je helemaal gelijk hebt. Maar toch moet je ook de priesters niet voor het hoofd stoten en van te voren met hen overleggen om te voorkomen dat ze je voor een ketter uitmaken. Als men van te voren met hen overlegt over een werk dat volgens de letter van de wet toch niet in de haak is en een klein offer geeft, dan geeft een wijze priester ook altijd graag toestemming voor een werk, dat niet duidelijk volgens de wet is toegestaan. Ik zal daarom meteen naar onze Oudste gaan en hem deze kwestie voorleggen.’

[7] Ik zei: 'Maar wat wil je dan doen als hij je -ondanks het aangeboden offer -niet zal toestaan dit werk aan te nemen?'

[8] Jozef zei: 'Ja, dan is het duidelijk dat we het niet kunnen aannemen!'

[9] Ik zei: 'Luister, als Ik over een tijd met Mijn grote werk zal beginnen zal Ik de priesters niet vragen of Ik dat grote werk, dat zeer in strijd zal zijn met hun onbetekenende tempelvoorschriften, al of niet zal mogen onder­nemen, maar Ik zal dat grote en zware werk op Me nemen vanuit Mijn hoogst eigen macht en kracht! Want wat in Gods ogen goed is, moet ook door alle mensen als goed worden gezien, of ze het goede willen of niet!'

[10] Toen zei jozef weer: 'Mijn dierbare zoon, als je zo handelt, zul je weinig vrienden in de wereld hebben!’

[11] Ik zei: 'Waarlijk, wie angstvallig de vriendschap van de wereld nastreeft, verspeelt daardoor gemakkelijk de vriendschap van God! Maar Ik geef hier het volgende advies: Wij bewijzen deze Griek vriendschap en vragen onze heers­ en hebzuchtige priesters helemaal niets, en doen wat er gedaan moet worden, want deze man heeft ons veel vriendschap bewezen; zouden wij hem nu vanwege onze priesters de door hem gevraagde vriendschap weigeren? Nee, dat doen wij niet! En als jij dat niet durft, dan zal Ik alleen dat huis en die stal voor hem bouwen!'

[12] Toen zei Jozef 'Nee maar, wat is er vandaag opeens met je aan de hand? Zo eigenzinnig en weerbarstig heb ik je al jaren niet meer gezien en ook niet horen spreken! Wanneer vooraanstaande joden en Oudsten mij bezoeken en vaak graag met je willen praten, ben je zo zuinig met je woorden en je bent ook nog haast nooit zo gebiedend opgetreden; en nu komt er een heiden en je wilt meteen alles voor hem doen wat hij maar wenst! Hoe komt dat nu zo opeens? Ik zou nu bijna weer geloven dat je voor deze Griek ook wonderen zou willen gaan doen, -wat je toch al zo lang voor geen enkele jood meer gedaan hebt!'

[13] Ik zei: 'Word niet boos, Mijn oude en eerlijk rechtschapen vriend! Als Ik Me terugtrek voor de joden, dan heb Ik daar zeker Mijn wijze redenen voor! Is er hier dan ook maar één jood behalve jij, met een waar en volledig geloof? Toen Ik nog als jonge knaap af en toe een teken verrichtte, zeiden ze dat Ik bezeten was en met behulp van de duivel zulke dingen tot stand bracht, waartoe geen ander mens in staat was.

[14] Toen jijzelf een keer aan de Oudste vroeg of in Mij mogelijkerwijs toch misschien de geest van een groot profeet verborgen was, omdat er bij Mijn geboorte zulke grote tekenen waren gebeurd, zei de blinde Farizeeër geërgerd: 'Er staat geschreven dat er uit Galilea nooit een profeet opstaat; daarom is zo'n vraag reeds uit den boze!' En als het hier zo gesteld is met de priesters en ook met de andere joden, voor wie zou Ik dan een teken doen en waarom?!

[15] Maar deze Griek is vol goed geloof en een vriend van het innerlijke ­ware levenslicht, die zich er ook niet aan ergert als Ik een teken voor hem doe; daarom is het dan toch ook heel begrijpelijk, waarom Ik Me tegenover hem heel anders gedraag dan ten opzichte van die duistere joden.

[16] Maar Ik zeg je: 'Omdat nu de joden zo zijn, zal hun het licht van het leven afgenomen en aan de heidenen gegeven worden! Het heil van alle volkeren komt weliswaar van de joden, en dat heil ben Ik; maar omdat de joden Mij niet willen aannemen en erkennen, zal het heil hun ontnomen worden en aan de heidenen worden toevertrouwd!"

 

207 De Heer geeft als jongeling enkele proeven van Zijn almacht

 

[1] (De Heer): 'Hierop zei de Griek tegen Jozef 'Nu herken ik je wonderbaarlijke zoon pas weer helemaal en het is een grote vreugde voor me dat hij ons heidenen niet zo beoordeelt als de andere joden, die zichzelf als de zuiverste kinderen van God beschouwen, maar als mensen gewoon­weg stinken van je reinste hoogmoed en elkaar nog erger vervolgen dan honden en katten. Als klein kind al heeft deze zoon van jou zich vaak beklaagd over het jodendom zoals het nu is; maar nu als volwassen jongeman heeft hij duidelijker gezegd wat hij dacht en laten zien hoe het eigenlijk met de joden gesteld is. Zijn oordeel doet me nu des te meer deugd, omdat hij het precies zo heeft gezegd als het in het diepst van mijn ziel leeft.

[2] Het is toch geen manier van doen van het eerste volk van God om iedere heiden, die toch ook een mens is, meteen te verdoemen en dat zelfs ook als men hun de grootste weldaden heeft bewezen! Waarom verdoemen ze dan ons goud en zilver niet?! Dat is wel goed genoeg voor ze! Maar als een van ons ook maar de gang van hun huis heeft betreden, beschouwen ze hun huis en ook zichzelf een hele dag lang als onrein! O wat een dwazen! Ik heb geen woorden genoeg om uit te drukken hoe slecht en dom zo’n waangeloof is! En zie, dat bevestigt nu ook jouw goddelijk wonderbaarlijke zoon, en dat heeft me nu zo'n grote vreugde bezorgd als ik nog nooit eerder heb gehad.

[3] Maar omdat we deze kwestie nu duidelijk hebben besproken en weten wat we van de wereldse voorschriften van de joden moeten denken, maar men van de andere kant toch ook nog heel goed weet dat jij van die vele joden de eerlijkste en meest waarachtige bent en je niet gebonden acht aan nietszeggende vormen, kunnen we nu misschien reeds met elkaar afspreken hoe en onder welke voorwaarden jij voor mij het woonhuis en de grote varkensstal wil bouwen. Je wonderbaarlijke zoon zal er vast wel voor zorgen, dat jij daarbij van geen enkele kant kritiek hoeft te verwachten. ­Zeg nu, vriend, hoe je erover denkt!'

[4] Jozef zei: 'Mijn wonderbaarlijke zoon en jij hebben wel helemaal gelijk; maar als er toch ophef over komt, dan zal alleen ik ter verantwoording worden geroepen! Wat de kosten betreft zullen we gauw klaar zijn.’

[5] Ik zei: 'Luister, Mijn aardse pleegvader Jozef.Alleen van Mijn wil hangt het af of iemand je bij dit goede werk kan verraden. Want hoewel Ik hier om genoemde redenen al lang geen tekenen meer heb verricht, ben Ik toch geheel Degene die Ik in het begin was en Mij zijn alle dingen mogelijk! Zon, maan, sterren en deze hele aarde, alsook alle hemelen en de hele hel moeten aan Mij gehoorzamen en zich richten naar Mijn wil, -en zou Ik dan vrees moeten koesteren voor de duistere en blinde priesters van onze synagoge?!

[6] Sluit maar rustig een bouwcontract af met deze achtenswaardige man, en laat de rest aan Mij over! We zullen dan geen enkele moeite hebben met de bouw; want Hij die in staat was om hemel en aarde te bouwen, zal immers ook gemakkelijk in staat zijn om voor een brave Griek, die in zijn hart een volkomen jood is, een goed woonhuis en een varkensstal te bouwen! Ik zeg jullie dat een varkensstal waarlijk niet tot de bouwwerken behoort die de menselijke geest eer aandoen; maar de smerigste varkensstal is Me nu liever dan de tempel in Jeruzalem en menig synagoge in het grote land der joden!' Jozef zei: 'Luister eens, mijn zoon, je doet vandaag wel heel boude uitspraken! Als iemand uit de stad dat hoorde en ons zou aanklagen, wat zou er dan met ons gebeuren? We zouden beschuldigd worden van de vreselijkste godslastering en meedogenloos gestenigd worden! ' .

[8] Ik zei: 'je moet je over andere dingen zorgen maken! Wie kan ons horen als Ik het niet wil, en wie zal ons stenigen terwijl Ik Heer over alle stenen ben? Kijk eens naar deze steen hier, die Ik nu heb opgetild! Ik wil nu dat hij voor de ogen van de wereld volledig teniet gaat! En kijk, het is al gebeurd! Als een domme jood nu zulke stenen naar ons zou gooien, zouden die ons dan enige schade kunnen toebrengen?! Kijk eens naar de zon! Zie hoe die straalt met haar heldere licht! En omdat Ik ook Heer ben over de zon, wil Ik dat ze nu enkele ogenblikken lang geen licht zal geven! En zie, het is nu duister als in de nacht!'

[9] Hier schrokken Jozef en ook de Griek, en degenen die in het huis waren kwamen ontsteld naar buiten en vroegen vol angst wat dat was en wat dat te betekenen had.

[10] Ik zei: 'Nu ben Ik al zo lang bij jullie en jullie kennen Mij nog niet! Dat is Mijn wil! Maar Ik wil nu weer licht! En zie, de zon straalt weer zo volmaakt als tevoren! Dat heeft echter niets anders te betekenen dan dat jullie allemaal zullen weten en beseffen dat Ik bij jullie ben!'     ..

[11] Toen zeiden allen: 'De Heer zij alle lof, - onze Jezus heeft Zijn kracht van God weer gekregen! '

[12] Ik zei: 'Ik heb niets gekregen; want alle kracht en alle macht Zijn van Mij. Ik en Degene die in Mij leeft zijn Een en niet twee. - En zeg jij Mij nu, jozef, of je nog vrees koestert voor de joden en de Oudsten van de synagoge!'

[13] Jozef zei: ' ja, mijn liefste zoon en ook mijn Heer, als het er zo voorstaat, heb ik natuurlijk geen angst en geen vrees meer; want nu pas heb ik mijn heil geheel en al gezien. Nu zullen we dan ook zonder enig bezwaar meteen met de bewuste bouw beginnen en vandaag nog naar de plaats gaan waar onze oude vriend zijn huis en zijn stal gebouwd wil hebben!’

[14] De Griek zei: 'Ik dank jullie bij voorbaat; het loon zal rijkelijk volgen. Die plaats is niet zo erg ver hier vandaan en omdat ik buiten bij de herberg goede lastdieren heb staan, zullen we met gemak nog voor zonsondergang de plaats bereiken waar ik met de mijnen woon.’

[15] Hierop riep Jozef Mijn andere broers en deelde hun mee wat er diende te gebeuren. Maar Josef was van mening dat het goed was wanneer een van hen thuis zou blijven, omdat er zich ook in het stadje iedere dag iets kon voordoen; tegelijk zou het ook minder opvallen en de toezichthouders van de synagoge, die toch al steeds hun ogen en oren vanwege Mij op dit huis gericht hielden, zouden minder van Jozefs vertrek merken en niet informeren waar en bij wie hij werk had aangenomen.

[16] Ik zei toen: 'Ook jij moet eens gelijk hebben, maar niet helemaal! Want Ik stel vast dat behalve Jacobus niemand met ons hoeft mee te gaan en wij daarom ook maar voor drie man het hoogst noodzakelijke gereed­schap hoeven mee te nemen, en dat alleen maar opdat men weet, dat wij als timmerlieden van huis gaan. Jacobus, maak je daarom klaar voor de reis!'

[17] Jacobus ging zich klaarmaken en haalde het gereedschap.

[18] Toen wij drieën en de Griek op het punt stonden om op weg te gaan kwam Maria, de moeder van Mijn lichaam, om te vragen hoe lang we weg zouden blijven.

[19] Jozef zei: 'Vrouw, bij zo'n grote opdracht is dat niet van te voren te zeggen!’

[20] Daarop zei Ik: 'Mensen kunnen dat inderdaad niet; maar Mij is ook dat mogelijk!'

[21] Maria zei: 'Wel, zeg jij me dan hoe lang jullie wegblijven! ,

[22] Ik zei: 'Drie volle dagen, dat wil zeggen vandaag, morgen en overmorgen; op de sabbat, nog voor zonsopgang, zullen we hier weer terug zijn!'

[23] Toen zeiden allen: 'Hoe kunnen jullie drieën in twee dagen een groot woonhuis en een grote varkensstal bouwen?'

[24] Ik zei: 'Dat is onze zorg; als jullie er maar voor zorgen dat thuis jullie werk in orde is!'

[25] Toen zei Maria tegen Mij: 'Maar mijn liefste zoon, ik vind je vandaag weer zo merkwaardig! je spreekt vandaag op zo'n gebiedende toon! Hoe komt dat toch?'

[26] Ik zei: 'Omdat Ik dat omwille van jullie heil moet doen! Maar houd ons nu niet langer op, want niemand van ons heeft iets aan dit gepraat. Voor de mens is tijd heel kostbaar!'

[27] Maria zei: 'ja ja, jou kun je in niets tegenspreken, - jij hebt altijd gelijk; daarom wens ik jullie een voorspoedige reis en behouden thuiskomst!"

 

208 Aankomst bij de Griekse waard

 

[1] (De Heer): 'Nu gingen we dan ook onmiddellijk op weg naar de herberg, waar de lastdieren van de Griek op ons wachtten.

[2] We waren daar nauwelijks aangekomen of er waren al een heleboel nieuwsgierigen die ons lastig vielen met vragen, en de eigenaar van de herberg, een goede bekende van jozef, zei tegen hem: 'Vriend, ik zou vandaag niet op reis gaan; want er is een zonsverduistering geweest en zo'n dag gold al bij de ouden als een ongeluksdag!'

[3] Ik zei: 'Wat zijn jullie mensen toch wijs! Aan zulke zinloze fabels, die geen enkele waarheid bevatten, hechten jullie waarde; maar alles wat zuiver en waar is behandelen jullie als vuil en willen jullie niet horen. Houd ons daarom niet op met zulke zinloze dingen!’

[4] De waard zei: 'Maar, beste makker, de oude mensen waren ook verstandige lieden; daarom moeten jonge mensen goed rekening houden met hun ervaringen, anders zullen ze heel wat ongemakken te verduren krijgen!'

[5] Ik zei: 'Houd jij je maar aan datgene wat Mozes en de profeten geleerd hebben; daar zul je meer aan hebben dan wanneer je rekening houdt met nieuwe maan en geluks­ en ongeluksdagen! Wie zich aan Gods geboden houdt en God boven alles liefheeft en zijn naaste als zichzelf, die heeft geen ongeluksdagen te vrezen; maar voor wie dat niet doet is iedere dag een ongeluksdag!’

[6] De waard zei: 'ja, dat weet ik ook wel; maar daarom kun je toch nog wel waarde hechten aan de verhalen van de ouden!’

[7] Daarop groette hij Jozef nogmaals en wenste hem veel geluk op zijn reis en met zijn werk. Wij bestegen de lastdieren, en onze reis ging snel voorwaarts over bergen en dalen in westelijke richting op de weg naar Tyrus.

[8] Toen we halverwege waren en bij een herberg kwamen, die ook van een Griek was, zei onze Griek: 'Vrienden, hier zullen we wat versterkends nemen en de lastdieren laten voeren!’

[9] Met dit voorstel was Jozef het helemaal eens, ofschoon hij meteen vroeg of men hier wel spijzen kon krijgen die ook voor de joden waren toegestaan.

[10] De waard zei: 'ja vriend, dat zal een beetje moeilijk worden! Varkensvlees, gerookt, heb ik wel voldoende, en ook gezuurd brood, zout en wijn; maar iets anders zal er nu niet in voorraad zijn.’

[11] Jozef zei: 'Dat ziet er niet zo mooi uit voor ons; want varkensvlees mogen wij joden niet eten en in deze tijd ook geen gezuurd brood, omdat bij ons de tijd van de ongezuurde broden is begonnen. Heb je dan geen vis, of kippen en eieren?'

[12] De waard zei: 'Kijk, deze herberg staat hoog op een berg! Waar zou men dan vis vandaan moeten halen? En ook is het hier moeilijk om kippen te houden; want ten eerste gedijen ze hier bijna niet wegens gebrek aan het noodzakelijke voer en ten tweede zijn er hier te veel roofvogels van allerlei soort, die niet alleen het houden van kippen nagenoeg onmogelijk maken, maar ook de schapenteelt zeer bemoeilijken omdat de lammeren voor deze beesten uit de lucht niet één ogenblik echt veilig zijn. Daarom heb ik alleen wat runderen, zoals stieren, ossen en koeien en natuurlijk ook een paar kalveren en ook nog varkens, die het hier heel goed doen; maar de wijn moet ik in Tyrus zelfkopen. Zo staan de zaken er hier voor; maar wat er is wil ik jullie royaal en voordelig geven.’

[13] Ik zei: 'Breng maar watje hebt, dan eten we dat!'

[14] Jozef zei: 'Maar zoon, wat zal de wet van Mozes daar dan van zeggen?'

[15] Ik zei: 'Ben je nu alweer vergeten wie Ik ben? Hij die in Mij is, heeft de wetten aan Mozes gegeven en Deze zegt nu tegen jou: Eet, wat voor je op tafel wordt gezet als het niet anders kan; want voor iemand die zuiver is, is alles zuiver!

[16] Mozes heeft de joden het vlees van deze onreine dieren alleen maar verboden om te voorkomen, dat ze zelf nog onzuiverder zouden worden dan ze al vanaf hun geboorte waren; maar in geval van nood mochten ook de joden het vlees van de als onrein bestempelde dieren eten. Maar wijzelf waren nooit onrein en zullen ook nooit onrein worden, en zo kan ons ook geen enkele spijs die goed is toebereid verontreinigen.'

[17] Met deze toelichting waren Jozef en ook Jacobus tevreden en de waard bracht ons meteen goed gerookt en toebereid varkensvlees, brood, zout en een goede wijn, wat wij allemaal met een gerust gemoed aten. Onze Griek wilde natuurlijk de rekening betalen en het deed hem echt deugd, dat wij ons zo geheel en al tevredengesteld hadden met zijn maaltijd.

[18] Na de maaltijd zei Ik tegen de waard van de herberg: 'Deze herberg is nu een groot heil ten deel gevallen! Vanaf vandaag kun je kippen en schapen houden zoveel je maar wilt en kunt; want Ik wil dat dit gebied door geen enkel roofdier meer wordt lastiggevallen, noch op de grond noch in de lucht, zolang jij en je nakomelingen deze herberg en dit gebied zullen bezitten. Maar als er later ooit andere en slechtere waarden in bezit zullen komen van deze herberg en dit gebied, zullen ze ook weer door de oude plaag geteisterd worden!’

[19] De waard zei: 'jonge vriend, hoe kun je me ervan overtuigen dat het ook zo zal gebeuren als je me nu zo ernstig hebt beloofd, alsof je er niet in het minst aan twijfelt?'

[20] Ik zei: 'Dat zal even zeker gebeuren als dat het zeker is, dat jij in je huis een schat bezit, die noch jij noch een van je familieleden en ook je voorouders niet hebben gekend! Neem een spade en graaf daarmee, precies op de plaats waar je nu staat, een kuil van slechts drie handbreedtes diep in de grond die uit leem bestaat, en je zult op de schat stoten, waarmee je dan naar eigen believen kunt doen watje wilt.'

[21] De waard bracht onmiddellijk een spade en groef met behulp van zijn knechten meteen een kuil in de grond zo diep als aangegeven en vond tot zijn grote verbazing enkele zware gouden schalen, die samen een gewicht van meer dan tweehonderd pond hadden. Nu vroeg hij natuurlijk meteen hoe en wanneer deze waardevolle dingen daar terecht waren gekomen.

[22] Ik zei: 'jij bent nu al de zevende bezitter van deze oude herberg sinds de tijd dat deze dingen, die toentertijd een oosterse karavaan afhandig zijn gemaakt, hier in deze grond zijn begraven, uit vrees dat ze ontdekt werden. Meer hoef je niet te weten. Maar degenen die de schat hier hebben begraven waren geen mensen van jouw stam en jij bent geen nakomeling van hen -want jij komt uit Athene -; maar die bezitters kwamen uit Cyprus en waren dieven en nog net geen roofmoordenaars.’

[23] De waard wederom zei: 'Maar hoe kun je dat allemaal zo precies weten? Wie heeft je dat laten weten?'

[24] Ik zei: 'Zo goed als Mij iedere van je meest geheime gedachten bekend is, in en uit Mijzelf, zo is ook dat aan Mij bekend in en uit Mezelf! En om je te laten zien dat ook jouw gedachten precies aan Mij bekend zijn, zeg Ik je wat jij vanmorgen heel bewust bij jezelf hebt gedacht. je dacht het volgende: Mijn herberg is af en toe weliswaar goed bezet en is wel winstgevend, maar als er een koper te vinden zou zijn, die hem van me zou kopen voor een prijs waarvoor ik in Tyrus een betere herberg zou kunnen opzetten, dan is dat wel wat ik het liefst van alles zou willen!'

[25] Zie, dat was vooral wat je dacht! En daarna dacht je erover na of je die gedachte ook aan je vrouw zou meedelen; maar je vond al gauw dat het daarvoor nog te vroeg was, omdat je vrouw dan ongeduldig zou kunnen worden en er dan met alle geweld op aan zou dringen om die gedachte dan ook maar onmiddellijk uit te voeren. -Zeg Me, of Ik wel precies weet wat j e denkt of niet!’

[26] De waard was buiten zichzelf van verbazing en zei: 'Nee maar, ik heb veel gezien, gehoord en ervaren, maar zoiets heb ik nog nooit meegemaakt! ja, nu geloof ik ook zonder enige twijfel dat dit gebied volledig gezuiverd zal worden van roofdieren. je hebt me nu buitengewoon veel goeds bewezen, -hoe zal ik in staat zijn om je daar naar behoren voor te belonen? Wat wil je dat ik daarvoor voor jou zal doen?'

[27] Ik zei: 'Luister, je bent weliswaar ook een heiden, maar je gelooft niet aan je vele goden en je hebt je daarom vertrouwd gemaakt met onze leer, waar je heel goed aan hebt gedaan! Maar Ik zegje: geloof maar vast aan de enig ware Ene God van de joden, heb Hem zelfs boven alles lief en ook je medemensen zoals jezelf, doe voor hen datgene waarvan je redelijkerwijs kunt willen dat ze dat ook voor jou zullen doen, dan doe je daarmee voor Mij voldoende in ruil voor alles wat Ik nu voor jou heb gedaan; maar een materieelloon heb Ik waarlijk niet nodig!’

[28] Alweer was de waard verbaasd over Mijn totale belangeloosheid en wilde van onze Griek geen betaling aannemen voor hetgeen we bij hem genuttigd hadden.

[29] Maar onze Griek wilde dat niet en betaalde alles met de woorden: 'Verdeel wat jezelf niet nodig hebt onder de armen, dan zul je de enig ware God van de joden en eigenlijk van alle mensen behagen!'

[30] De waard beloofde plechtig dat allemaal te doen en zijn hele huis te bekeren tot het geloof van de joden.

[31] Toen stonden wij op, bestegen nogmaals onze lastdieren en trokken verder. De weg die we nog af moesten leggen was heel mooi en zo bereikten we nog een uur voor zonsondergang de plaats van onze bestem­ming.

 

209 Onderricht op de top van de berg

 

[1] (De Heer): 'Dit was een oud gehucht, ook op een tamelijk hoge berg gelegen; vanaf het hoogste punt kon men op een heldere dag de grote zee zien. Iets boven het plaatsje stonden de huizen en stallen van onze Griek, die ook reeds erg bouwvallig waren en natuurlijk allemaal afgebroken moesten worden en waarvoor in de plaats andere gebouwd moesten worden.

[2] Toen Jozef dat allemaal goed bekeken had zei hij tegen Mij: 'Mijn zoon, als we dat op natuurlijke wijze af moeten breken en dan weer opnieuw op moeten bouwen, dan hebben we veel meer dan een jaar nodig voor dat werk!’

[3] Ik zei: 'Maak je daarover niet bezorgd! Wat Ik zei zal ook gebeuren! Maar niet vandaag en morgen; maar overmorgen zal alles er geheel en al ordelijk bijstaan.’

[4] Nu vroeg de Griek: 'Ik zou vanavond graag op goede joodse wijze jullie gastheer zijn; maar in dat opzicht heb ook ik wel wat moeilijkheden. Met de vis als lievelingskost van de joden gaat het bij ons geen haar beter dan bij de waard bij wie wij ons middagmaal nuttigden; want er is hier geen beek van betekenis, geen meer, en tot aan de zee is het toch wel een beetje te ver. Maar kippen, eieren en lammeren en kalveren heb ik wel, evenals gezuurd brood, zout en een goede wijn, die ikzelf in mijn vele en grote wijngaarden verbouw. Het hangt nu alleen van jullie af wat jullie kiezen, dan zal alles op de juiste tijd zijn toebereid.'

[5] Jozef zei: 'Laat dan een lam voor ons toebereiden; de rest zal vast zonder meer goed en in orde zijn!'

[6] De Griek zei: 'Heel goed! Het beste en vetste van mijn vele lammeren zal geslacht en toebereid worden! -Maar nu vraag ik me nog af, wat we zullen doen tot het echt volop avond is geworden, opdat de tijd ons niet te lang valt.’

[7] Ik zei: 'Laten we dan helemaal naar de top van jouw berg gaan en daar een beetje deze omgeving bekijken, die heel mooi is; daar kan dan nog zo het een en ander gebeuren, wat ons veel stof tot nadenken en tot gesprek kan geven!'

[8] Toen Ik deze wens had uitgesproken waren allen het er mee eens. We gingen op weg en waren al gauw boven op de berg, en wel op de hoogste top.

[9] Van daaruit konden we meteen de grote zee helemaal zien omdat het een heldere zomerdag was, en we waren allen zeer verheugd over deze geweldig heerlijke aanblik.

[10] En Jozef zei zelf geheel ontroerd: 'O, als deze aarde als opvoedings­plaats van Gods kinderen al zo mooi is dat je je niets mooiers en heerlijkers kunt wensen, hoe mooi moet de hemel dan wel zijn, die ons na de dood van dit lichaam en na de opstanding op de Jongste Dag staat te wachten! Tussen dit matte leven in het lichaam en die heerlijke opstanding ligt wel een heel lange, levenloze, duistere nacht, maar ik zie dat als volgt: als iemand nu, levend in zijn lichaam, een hele nacht wakker moet blijven, hoe lang moet dat dan wel niet voor hem duren. Maar als de mens die hele lange nacht heerlijk doorslaapt, dan komt die hem 's morgens vaak nog te kort voor. En zo denk ik dat de lange nacht ons op de dag van de opstanding niet te lang voor zal komen. De goede God heeft immers alles op z'n best ingericht, zodat het de mensen die zich aan Zijn geboden houden en het volste vertrouwen in Hem hebben tot geluk en het grootste heil strekt.’

[11] Ook onze Griek was het met de mening van de oude Jozef eens, maar hij vroeg Mij toch wat Ik daarop te zeggen had.

[12] En Ik zei: 'Ja, ja, dat zijn wel echt mooi en wijs klinkende woorden! Het was een heel goed beeld; maar het enig vervelende eraan is, dat het niet zo waar is als het zich laat aanhoren als het zo mooi en plechtig uitgesproken wordt. Maar nu Ik toch bij jullie ben, -waarom vragen jullie Mij dan niet, hoe het met het leven van de ziel na de dood van het lichaam zal gaan? Ik zal het toch beter weten dan jullie! Maar Ik weet niets van een bijna eeuwenlange doodsnacht van de ziel na het afvallen van het lichaam; op het moment dat het zware lijf van je afzal vallen, zul je je ook meteen in de opstanding bevinden en verder leven en werken in eeuwigheid, dat wil zeggen, als je als een in Gods ogen gerechtigd mens deze wereld zult verlaten.

[13] Sterf je echter als een in Gods ogen ongerechtigd mens, dan zal er wel een zeer lange nacht tussen de dood van je lichaam en je ware opstanding volgen - het is echter niet zo dat je je daar niet bewust van bent, de ziel is er zich wel van bewust -, en dat zal een echte en lang durende dood van de ziel zijn. Want een dood waar de ziel geen weet van heeft, zou ook geen echte dood voor haar zijn; maar de dood waarvan ze zich bewust is in het rijk van de onzuivere geesten, zal een grote pijn en kwelling voor haar zijn. Zie, zo zal het gaan! En nu jullie dat weten, moeten jullie een volgende keer duidelijker en meer volgens de waarheid denken en spreken; en waar jullie niets van weten, daar moet je Mij naar vragen, opdat je door je woorden niet tot allerlei verkeerde denkbeelden vervalt! Onthoud dat allemaal goed!'

[14] Daarop zei de Griek: 'Ja, zo is het en zo moet het ook zijn, en nooit ofte nimmer kan het anders zijn! Maar nu wij hier van zo'n heerlijk uitzicht genieten en dit kennelijk alleen gezien wordt door onze levende en voelende ziel, door de ogen van het lichaam als door een paar ramen van haar tijdelijk levend wandelende huis, dat wij lichaam noemen, en daar de ziel zelf daarover nadenkt en met volle teugen geniet van die heerlijkheid, is het toch de vraag of de zielook na het afvallen van het lichaam deze wereld en haar schoonheid zal kunnen zien en beoordelen, dat wil zeggen, als ze zich ergens op deze aardbodem zou bevinden. -Wat kun jij daarover, goddelijke jongeling, voor opheldering geven?'

[15] Ik zei: 'De ziel van een volkomen en gerechtigd mens zal niet alleen met een enkele oogopslag deze hele aarde door en door en geheel en al kunnen zien en over alles uiterst helder en volledig kunnen oordelen, maar over nog eindeloos veel meer; want deze aarde is niet de enige in de eindeloze scheppingsruimte, maar er zijn er nog eindeloos veel meer, en ook zulke die veel groter zijn en evenveel overeenkomstige zijn er ook in het rijk van de zuivere geesten.

[16] Maar daar kan een mens pas een duidelijke voorstelling van krijgen ­als hij dat van Gods geest in het hart van zijn ziel verneemt en is overgegaan tot een meer omvattend schouwen.

[17] Kortom, de volkomen ziel kan alles; maar de onvolkomen ziel, die geestelijk blind is, zal niets anders kunnen zien dan de lege en wezenloze voortbrengselen van haar ijdele fantasie. Maar als dan een zielook in het andere leven, zonder lichaam, in zichzelf zal keren en zich mogelijkerwijs zal beteren, zal zij daardoor ook overgaan tot een helderder schouwen in grotere waarheid, -maar wel via een weg die langer duurt en veel moeilijker is dan hier. En nu weten jullie ook wat dat betreft het meest noodzakelijke; geloof dat het zo is en niet anders en houd je aan de geboden, dan zullen jullie volkomen worden in je ziel!'

[18] Toen zei de Griek nog: 'Dat geloof ik nu ook vast, zonder enige twijfel, en ik ben ervan overtuigd dat het zo is; maar ons Grieken ontbreekt het nog aan een juiste en ware voorstelling van de gestalte en vorm van een ziel. Zou je ons ook daarover misschien nog wat kunnen zeggen?'

[19] Ik zei: 'Jazeker, wat goed is voor jullie doe Ik altijd graag! Zie, de ziel heeft dezelfde gestalte en vorm als haar lichaam, alleen in veel volkomener mate. Echter is hier alleen sprake van een volkomen ziel. Die heeft alles wat haar lichaam had, maar natuurlijk en var:.zelfsprekend voor heel andere doeleinden. Maar haar geestelijk lichaam is geen materie, maar pure substantie.

[20] En de substantie is zoals het licht dat van de zon komt, dat ten opzichte van de materie helemaal niets lijkt te zijn en toch de grondstof van de materie is, zonder daarmee een en hetzelfde te zijn; want alle oerstof is vrij en ongebonden. En zo weten jullie nu ook hoe dat is.

[21] En opdat jullie je daar een nog duidelijker beeld van kunnen vormen, wijs Ik jullie erop dat jullie je verschijningen herinneren van overleden mensen, die jullie op bepaalde momenten meermaals gezien en zelfs gesproken hebben. Zagen ze er anders uit dan tijdens hun leven?'

[22] De Griek zei: 'J a, ja, nu besef ik pas helemaal dat je in alles de volle waarheid hebt gesproken! Ik heb al heel vaak zulke verschijningen gehad, heb met verschillende overledenen zelfs gesproken en ben zelfs over heel wat dingen door hen onderwezen, en ik heb ze nooit anders gezien dan in een volmaakt menselijke gestalte. Ik dank je daarom voor deze uiteen­zetting.’

[23] Ook Jozef en Jacobus gaven Mij hetzelfde getuigenis, wat diezelfde Jacobus nu hier als Mijn leerling kan bevestigen.

[24] Daar tijdens Mijn onderricht de zon was ondergegaan, verlieten we allemaal blij en opgewekt de mooie hoogte en begaven we ons naar het huis van de Griek, waar reeds een goed toebereid avondmaal op ons stond te wachten, dat we dan ook met een goede eetlust tot ons namen; daarna begaven we ons meteen ter ruste, waar vooral Jozef al grote behoefte aan had.'

 

210 De reis naar Tyrus

 

[1] (De Heer): "s Morgens gingen wij al een uur voor zonsopgang naar buiten en wel nogmaals naar de reeds bekende hoogte, vanwaar we de mooie omgeving in het ochtendlicht heel goed konden zien. Men kon namelijk in het ochtendlicht de zeegebieden achter Tyrus veel beter waarnemen dan in het avondlicht. Daarbij kwam nog de in zekere zin opnieuw tot leven gekomen natuur van de planten en meer nog van de dierenwereld; en we genoten meer dan een uur lang in de vrije natuur.

[2] Daarna begon Jozef met de Griek over het nodige bouwmateriaal te spreken en hij vroeg hem of hij wel de benodigde hoeveelheid hout bezat en of dat goed gedroogd was.

[3] Toen zei de Griek: 'Meester Jozef, iets zal er wel zijn, maar of het voldoende is, moet jouw inzicht bepalen! Mocht er iets te weinig zijn, wel, dan heb ik hier dit mooie cederbos, dat ons vast kan leveren wat we te kort komen! Na het ochtendmaal kun je het bouwmateriaal dat ik vergaard heb naar believen bekijken. Voorzover ik het kan beoordelen, denk ik wel dat er voldoende bouwmateriaal zal zijn.’

[4] Jozef zei: 'Dat is goed, dat zullen we meteen na het ochtendmaal doen en daarna een bouwplan maken!’

[5] Ik zei: 'Dit werk en deze moeite kunnen we ons voor vandaag besparen; want morgen zullen we geen bouwmateriaal en nog minder een bouwplan nodig hebben. Ik had gedacht om vandaag naar Tyrus te gaan en daar een beetje rond te kijken om te zien of er niet iemand is die onze hulp nodig heeft.’

[6] Ook daarmee ging de Griek akkoord en zei: 'Maar dan moeten we wel proberen om met mijn lastdieren snel op pad te gaan; want het duurt ruim zeven uur om van hier naar Tyrus te komen!’

[7] Wij waren het met zijn voorstel eens en dus begaven we ons dan ook onmiddellijk naar het reeds klaar staande ochtendmaal, en iets minder dan een uur later waren we al welgemoed op weg naar Tyrus. Ons kleine groepje ging zonder oponthoud voort en zo bereikten we de stad al na vijf uur, waar de Griek erg verbaasd over was. En hij gaf openlijk toe dat hij deze weg nog nooit in zo'n korte tijd had afgelegd; want een gewone karavaan zou er wel een volle dag voor nodig gehad hebben om door dit zeer uitgestrekte gebied te reizen. Derhalve was deze reis voor onze Griek ook een klein wonder .

[8] Toen we in Tyrus aankwamen, namen we onze intrek in een goede herberg en de Griek bestelde onmiddellijk een middagmaal volgens joodse traditie, omdat er een heleboel goede vis was te krijgen en aan wijn -vooral uit Griekenland -was hier ook geen gebrek. We namen een beetje rust, omdat de reis ons enigszins had vermoeid. In die tussentijd was ons middagmaal ook al klaar en we nuttigden het onmiddellijk. De Griek betaalde meteen alles en begaf zich daarna met ons naar een plek waar men de zee en de vele schepen goed kon overzien.

[9] Toen we daar al een hele tijd genoeg naar de zee, de golven en allerlei schepen hadden gekeken, zei Jozef 'Nu we eigenlijk het meest karakte­ristieke van deze stad hebben gezien en de weg naar de plaats waar we vandaan zijn gekomen even lang is als hier naar toe, zal het nu wel al tijd zijn om ons weer op weg naar huis te begeven.’

[10] Ik zei: 'O Jozef, dat kan nog wel wachten; maar hier zal men onze tegenwoordigheid al gauw nodig hebben. Zie daarginds eens, hoe daar nog behoorlijk ver weg een groot schip flink te kampen heeft met de almaar toenemende storm! Op dat schip bevindt zich onze Cyrenius, die mogen we niet te gronde laten gaan! Hij is in Klein-Azië geweest en komt nu weer thuis; maar door de storm kan hij nu niet aan land komen. Hij heeft ons vroeger waarachtig grote vriendschap bewezen en nu is het aan ons om hem te helpen, en dat is strikt genomen de eigenlijke reden waarom Ik vandaag hier in Tyrus wilde zijn.’

[11] Jozef zei: 'Hoe kunnen we dan helemaal over die razende golven komen om de landvoogd daar te kunnen helpen?'

[12] Ik zei: 'Hebben jullie gisteren dan niet gezien hoe Mijn wil ook tot aan de zon heeft gereikt? Als Ik de zon kon gebieden, dan zal Ik nu ook wel in staat zijn om de zee te gebieden! Ik had dat ook wel vanuit de verte kunnen doen; maar het is nu toch beter dat we allemaal ter plekke zijn, ­wat jullie later duidelijk zullen inzien. Maar nu moet er vooral geholpen worden -en daarna pas gepraat!’

[13] Hierop strekte Ik Mijn handen uit over de razende golven en sprak luid: 'Leg je ter ruste, razend monster! Ik wil het en zo zij het!'

[14] Toen Ik deze woorden had gesproken was de zee plotseling volkomen rustig en het schip van Cyrenius werd door een onzichtbare macht snel naar de veilige oever getrokken en op deze wijze gered voor een zeker ondergaan met man en muis.

[15] Op de plaats waar Ik dat bewerkstelligd had, bevonden zich echter nog meer mensen, die zich zeer verwonderd afvroegen wat Ik dan wel voor een mens was, dat de elementen aan Mij gehoorzaamden. Sommigen dachten dat Ik een zeer beroemde magiër moest zijn; anderen meenden echter dat Ik een vroom mens was en daarom onder de genade van de goden stond, die Mij verhoorden als Ik hun iets vroeg. Weer anderen merkten op dat Ik een jood was en dat joden vaak geweldige profeten hadden en dat Ik misschien wel zo'n ziener van de joden was of misschien zelfs wel een Esseen. Zodoende ontstond daar druk gepraat, maar toch waagde niemand zich in Mijn buurt om Mij te vragen wie Ik was.

[16] Nu kwam ook het schip naar de oever en iedereen snelde er naar toe om de landvoogd te begroeten. Maar wij bleven staan.’

 

211 Het weerzien met Cyrenius

 

[1] (De Heer): 'Toen Cyrenius aan de oever kwam, zei hij tegen de hooggeplaatsten die hem geluk wensten: 'Ik dank jullie voor je oprechte medeleven met het ongeluk dat mij zeker te wachten gestaan zou hebben; maar het is uiterst verbazingwekkend, hoe de geweldig tekeer gaande storm zo plotseling ging liggen. Dat deed me helemaal denken aan eenzelfde gebeurtenis bij Ostracine in Egypte. Daar bevond zich toen een wonder­baarlijk kind van een joodse familie die daar naartoe was gevlucht. Dat kon de storm ook zo plotseling doen bedaren, terwijl het omgekeerd ook een storm tevoorschijn kon roepen. Dat zal ongeveer twintig jaar geleden zijn. Ik heb al alles geprobeerd om uit te laten zoeken waar dat gezin verblijft, maar tot nog toe was het allemaal tevergeefs. Ik heb nu ook allang niet meer aan dat gezin gedacht; maar het plotselinge ophouden van deze storm heeft dat vergelijkbare verschijnsel, dat ik, zoals ik net zei, al eens eerder heb meegemaakt, weer in mijn herinnering geroepen.

[2] Het is werkelijk hoogst merkwaardig! Als zo'n storm hier begint te razen duurt het meerdere dagen tot de grote zee weer zo rustig is geworden, dat men het aandurft om met een schip de zee op te gaan, - en zie nu eens hoe rustig de hele zee nu is geworden, zonder enige golfslag! Wat me ook zo wonderlijk vreemd voorkwam, is hoe mijn schip als het ware door een geheime kracht getrokken snel de oever naderde. Ik zeg jullie: dat is niet op natuurlijke wijze gebeurd!’

[3] Een hooggeplaatst persoon zei tegen Cyrenius: 'Kijk eens naar die vrije, in zee vooruitspringende plek. Daar zie je nog die vier mensen. Een man van ongeveer twintig jaar oud heeft tijdens de storm zijn handen uitgestrekt om de storm het zwijgen op te leggen, en de storm zweeg. Wij weten niet wie hij is, maar houden hem in eerste instantie toch voor een profeet van de joden; want een jood is hij, aan zijn kleren te zien. Of hij de storm werkelijk door zijn machtswoord heeft doen bedaren, durven we niet met zekerheid te beweren, maar het blijft merkwaardig dat de storm precies op het moment dat hij luid zijn bevel uitsprak, ging liggen. Het zou werkelijk de moeite waard zijn om nader uit te zoeken wat en wie die man is.'

[4] Cyrenius zei: 'Wacht eens, er gaat me nu een licht op! Het kan heel goed zijn dat die man nu precies die wonderlijke zoon is van dat gezin waar ik zojuist over sprak. Ik moet zelf met hem spreken!’

[5] Toen snelde Cyrenius naar de plaats waar wij vieren nog stonden en vanwaar wij de nu rustige zee met zijn veelsoortige verschijnselen gade­sloegen, alsook de meest verschillende soorten zeevissen en ander gedierte, dat zich hier, gedwongen door Mijn wil, moest laten zien.

[6] Toen Cyrenius bij ons aankwam, vroeg hij aan Jozef, die hij zich nog tamelijk goed herinnerde: 'Vriend, ben jij niet dezelfde jood die ongeveer twintig jaar geleden vanwege de vervolging door de oude Herodes met zijn kleine gezin met mijn hulp naar Egypte, en wel naar Ostracine is gevlucht? En als jij dat bent, zeg me dan ook wat er van dat kleine wonderbaarlijke jongetje is geworden, dat ik voor een God aanzag!'

[7] Jozef maakte een diepe buiging en zei: 'Eerbiedwaardige, het is een te grote eer die u ons, arme timmerlieden uit Nazareth, hebt bewezen door zelf naar ons toe te komen, terwijl u toch maar hoefde te gebieden dat wij naar u moesten komen! Maar nu u al hier bent, zeg ik u met mijn hart vol dankbaarheid voor al het goede, dat u mij en mijn gezin inderdaad ongeveer twintig jaar geleden, reeds hier en later in Egypte, hebt bewezen, dat ik werkelijk diezelfde timmerman jozef ben en dat ook deze nu volwassen jongeman, nu ook timmerman, precies dezelfde is die u toen als een wonderbaarlijk jongetje hebt leren kennen.'

[8] Toen Cyrenius dat gehoord had, begon zijn gezicht werkelijk te stralen van vreugde.

[9] Hij omarmde Jozef en overlaadde hem met kussen en keerde zich toen tot Mij en zei: 'O Heer, acht U mij, grote zondaar in Uw ogen, wel waardig ook U te kussen?'

[10] Ik zei: 'Heil zij jou en alle heidenen, dat jullie Mij in jullie zonden veel eerder hebben herkend, dan de joden in hun licht! Daarom zal ook het licht van het leven aan de joden ontnomen worden en aan jullie, heidenen, worden gegeven. Kom jij maar en kus Me! Want wie met jouw liefde bij Mij komt, ook al kleefden er zoveel zonden aan zijn ziel als er gras is op de hele aarde en zand in de grote zee, Ik zou hem niet verstoten maar hem opnemen zoals een vader zijn zoon zou opnemen, die weliswaar voor hem verloren is gegaan maar die hij weer heeft teruggevonden!'

[11] Toen onze Cyrenius zulke woorden uit Mijn mond had vernomen was hij tot tranen bewogen, hij kwam naar Me toe, omarmde Mij en kuste Me zonder ophouden. Pas daarna dankte hij Mij voor de wonderbaarlijke redding uit het grote levensgevaar. Tegelijkertijd nodigde hij ons uit om mee naar zijn residentie te gaan, waar hij onze gastheer wilde zijn en wij hem alles moesten vertellen wat er in die tussentijd met ons gebeurd was.

[12] Maar Ik zei: 'Lieve Cyrenius, vanavond willen wij wel gehoor geven aan jouw wens; maar morgenvroeg moeten we bij deze Griek zijn, die meer dan zeven uur hier vandaan woont, omdat we daar een nieuw woonhuis en een grote varkensstal moeten bouwen.”

[13] Cyrenius zei: 'Goed, mijn goddelijke vriend, - ikzelf zal jullie daarheen begeleiden en daar ik nu een tijdlang niet hoef te werken, zal ik ook enkele dagen bij jullie blijven. Want nu ik jullie weer eenmaal gevonden heb, wil ik jullie niet zo gauw weer uit het oog verliezen!’

[14] Ik zei: 'Dat is allemaal heel goed, best en mooi van je, en wij zullen ook gehoor geven aan je uitnodiging. Maar nu zouden we graag nog een tijdje hier blijven; want Ik wil " Mijn broer Jacobus en ook deze brave Griek Anastocles de verschillende dieren van de zee laten zien en daar zullen we nog wel een paar uur voor nodig hebben.’

[15] Cyrenius zei: 'O Heer, dat zou ikzelf ook wel graag willen zien en zeker ook de anderen daar, die in de kleine haven op mij wachten!’

[16] Ik zei: 'Heel goed, laat ze allemaal hier komen, want dit is de gunstigste plaats daarvoor!’

[17] Toen liet Cyrenius alle anderen bij zich komen, het waren er bijna zeventig. Ze gingen langs de rand van de verhoogde vooruitstekende plaats staan en waren al gauw buiten zichzelf van verbazing, toen ze op het spiegelgladde zeeoppervlak dieren voorbij zagen trekken die ze nog nooit tevoren hadden gezien.

[18] Cyrenius zei vol verbazing: 'O eindeloos grote fantasie van de ene ware God! Wat een oneindig grote volheid van belichaamde gedachten van God! Wat een oneindige verscheidenheid! Wat een kolossen van zeemonsters komen telkens weer hier naar toe, aangetrokken door een onzichtbare scheppende kracht! Ruim een uur duurt deze wonderbaarlijke processie al, en nog is bij lange na het einde niet in zicht! Niet eens een duizendste deel kennen we bij naam en U, o Heer, roept ze in Uw wil naar Uw wijsheid zeker bij hun naam en alle dieren volgen Uw almachtige roep! O, allen die hier zijn moeten goed kijken, want jullie zien nu wat het oog van een sterfelijk mens nog nooit heeft gezien!’

[19] Een hooggeplaatste vroeg aan Cyrenius of Ik dat allemaal veroorzaak­te.’

[20] Cyrenius zei: 'Wie anders? Wij beiden in ieder geval niet!'

[21] De hooggeplaatste zei: ' Als die man dat kan, dan moet hij zonder meer een God zijn, en dan zullen we hem wel goddelijke eer moeten laten bewijzen door onze priesters!'

[22] Cyrenius zei: 'Doe dat maar niet; want ik ken Hem allang en weet het beste wat Hij wil en wat Hem welgevallig is! Met een priester zouden we Hem alleen maar van ons verdrijven.’

[23] Toen onze Cyrenius dat tegen de hooggeplaatste had gezegd, nam deze het woord priester niet meer in de mond.

[24] Er kwamen nu de meest zeldzame schelp­ en schaaldieren voorbij zwemmen en Cyrenius sprak de wens uit dat hij, als aandenken aan deze wonderbaarlijke dag, graag enkele van die heerlijke schelpen en hoorns zou bezitten.

[25] Ik zei tegen hem: 'Zeg dan tegen een vanje dienaren, dat hij met een vaartuig op het water hier naartoe moet komen, dan zal Ik hem van daaraf wel aanwijzen welke exemplaren, die al volwassen zijn, hij uit het water moet halen!’

[26] Dat gebeurde onmiddellijk. Binnen enkele ogenblikken roeiden onder de vooruitstekende rotspunt drie flinke vaartuigen en de handige vissers haalden alle door Mij aangewezen prachtexemplaren uit het water en vulden hun boten daarmee.

[27] Toen zei Ik tegen Cyrenius: 'Laat ze voor vannacht in kalkhoudend water leggen, haal morgen ieder exemplaar er behoedzaam uit en reinig de mooie schelp van de vlezige inhoud, droog hem goed af en wrijf hem dan aan de binnenkant in met wat nardusolie! Dan kunnen ze in je schatkamer als aandenken worden bewaard!’

[28] Ook dat werd nauwkeurig uitgevoerd en Cyrenius kwam daardoor aan een schat, die enkele duizenden ponden goud waard was.

[29] Na twee uur was de voorbijtrekkende stoet ten einde, en maakten wij aanstalten om onze plek te verlaten.’

 

212 In het paleis van Cyrenius

 

[1] (De Heer): 'De Griek Anastocles verontschuldigde zich dat hij wellicht niet met ons mee kon gaan naar Cyrenius, omdat hij in de herberg nog het een en ander in orde moest maken.

[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Laat de herberg maar de herberg, - die zal zelf wel weten wat er gedaan moet worden; maar wat jou bij ons ten deel valt, zal je meer tot voordeel strekken dan je herberg, en je huis -want je weet nu wel met wie je in Mij van doen hebt -zal morgen nog eerder klaar zijn dan dat wij van hier bij je huis terug zullen zijn.

[3] Tijdens de nacht zal in jouw huis de verandering zo gebeuren, dat niemand van je mensen het merkt! Maar 's morgens zullen ze van verbazing grote ogen opzetten, wanneer ze zich in een heel nieuw huis bevinden, dat echter toch helemaal hetzelfde is als het oude, alleen zal het in alles groter en comfortabeler zijn, -zoals dat ook met de stal het geval zal zijn. Als je dat nu uit Mijn mond weet, kun je nu helemaal gerust zijn en met ons mee naar Cyrenius gaan, waar het voor ons allemaal goed zal zijn te vertoeven.

[4] Anastocles zei daarop: 'Ja, als dat zo is, laat ik de herberg natuurlijk de herberg en ga ik met jullie mee naar Cyrenius! Misschien herinnert hij zich ook mij nog van Ostracine!'

[5] Ik zei: 'Laat dat maar gerust aan Mij over, daar zal Ik wel voor zorgen; want Ik kan alles wat Ik wil!’

[6] Daarmee was onze Anastocles helemaal tevreden gesteld en hij ging met ons naar het prachtige paleis van Cyrenius en zijn hoge raadsheren, ministers en veldheren, die allemaal in het grote paleis woonden.

[7] Toen wij in de vertrekken van Cyrenius kwamen, was de Griek werkelijk buiten zichzelf van pure verbazing; want zo'n pracht en een dergelijke rijkdom hadden zijn ogen nog nooit ergens gezien.

[8] Zachtjes. zei hij (Anastocles) tegen Mij: 'Maar Meester vol goddelijke kracht, dat is gewoon onmenselijk wat voor schatten en onuitsprekelijke rijkdom hier is! Wat bezit één mens veel en hoe uiterst weinig daarentegen vele honderdduizenden!’

[9] Ik zei: ' Maar zo is het beter; want als alle mensen zulke en zovele schatten zouden hebben, zouden die ten eerste geen waarde hebben en ten tweede zouden de mensen al gauw hun drang om actief te zijn verliezen en tenslotte evenals de dieren, in volledige traagheid voortleven. Alleen honger en dorst zou hen dan tot de vereiste activiteit aanzetten; al het andere zou voor hen geen prikkel en stimulans zijn. Maar wanneer zulke schitterende schatten en rijkdommen zich alleen maar in handen van enkele verstandige mensen bevinden, hebben ze voor alle andere mensen vanwege hun grote zeldzaamheid ook een nauwelijks te schatten waarde, en de mensen worden daarbij actief en werklustig om bij zulke rijke lieden ook een klein deel van de kostbare schatten te verdienen. En zie, dat is immers

goed!

[10] Je ziet hier wel grote hoeveelheden goud en zilver en een onnoeme­lijke hoeveelheid uiterst kostbare edelstenen en parels; wanneer Cyrenius jou slechts een van die heerlijke parels zou geven, opdat jij een bepaald werk voor hem zou verrichten, dan zou jij zeker dadelijk al je krachten aanwenden om slechts één zo'n parel te verdienen. Maar als jij van jezelf al een grote hoeveelheid van zulke parels zou hebben, dan zou jij omwille van die ene parel zeker niet al je krachten aanwenden, maar tegen jezelf zeggen: 'O, wie dat wil moet maar voor die ene parel werken! Ik heb er toch al genoeg en kan het er goed van nemen!' Daar kun je al aan zien dat het in de wereld voor de mensen heel goed is, wanneer dergelijke grote schatten en rijkdommen zich altijd in handen van slechts enkelen bevinden. - Zie je dat in?'

[11] De Griek zei: 'Wie zou dat niet inzien, als U het hem uitlegt? Cyrenius is weliswaar een strenge, maar daarbij toch ook een rechtvaardige en goede regent. Hij denkt altijd aan de werkelijk armen, ofschoon hij iedereen van te voren altijd goed controleert, of hij werkelijk arm is of dat hij, wat vaak het geval is, lui is en niet van werken houdt. En omdat hij zo'n man is, is het ook goed en redelijk dat hij zulke grote schatten en rijkdommen bezit.'

[12] En zo werd onze Griek nu dan ook rustiger en kon de pracht van het paleis gemakkelijker en kalmer verdragen.

[13] Terwijl Ik zo met de Griek bezig was, sprak Cyrenius met grote belangstelling met Jozef over Mij en wat Ik in die tussentijd allemaal gedaan had, hetgeen Jozef en Jacobus hem ook allemaal in het kort waarheidsge­trouw meedeelden, wat hem grote vreugde verschafte. Dat vragen en vertellen duurde ruim twee uur; ook de meeste hoge raadsheren en ministers namen daaraan deel en aan hun verbazing over Mij kwam geen einde.'

 

213 Hoe men God waarlijk vereert.

Jezus als voorbeeld voor de mensen

 

[1] (De Heer) : 'Aan het eind van Jozefs verhaal zei een hoge raadsheer tegen Cyrenius: ' Als dat allemaal waar blijkt te zijn wat er over deze mens verteld wordt, moet hij zonder meer een God zijn; want niemand heeft ooit gehoord dat een natuurlijk mens, alleen door de macht van zijn wil, zulke daden heeft verricht. Wij hebben ook wel een heleboel magiërs gezien die allerlei wonderlijke daden verrichtten, -maar meestal kwam men er al gauw achter, hoe en met welke middelen. Ook in het verre achterland van Egypte moeten er mensen zijn, die door hun wil en hun blik in staat zijn om alle dieren te temmen, -maar dat is toch allemaal niets vergeleken met het vermogen van deze mens!

[2] Hij wil het, en de elementen onderwerpen zich aan zijn wil. Hij geeft bevelen aan de dieren van de zee, zoals een veldheer aan zijn troepen en ze gehoorzamen aan zijn bevel. Ik voor mij heb geen verdere tekenen als bewijs nodig, dat zijn gehele wezen van volledig goddelijke natuur moet zijn! Want wie in staat is tot hetgeen deze man kan en vermag, moet ook tot alle andere dingen in staat zijn. Van déze man zou ik durven te beweren, dat hij ook een wereld zou kunnen scheppen als hij dat wilde. Daarom zouden we hem dan ook goddelijke eer moeten bewijzen!'

[3] Nu zei Ik tegen die raadsheer: 'Hoe zouden jullie dat dan aanpakken om Mij goddelijke eer te bewijzen?'

[4] De raadsheer zei: 'Wel, zoals we bij ons de opperste god Jupiter vereren of zoals jullie priesters hun onzichtbare Jehova vereren!’

[5] Ik zei: 'Vriend, aan beide vereringen is Mij waarlijk niets gelegen, omdat de ene noch de andere een juiste en ware verering van God is!

[ 6] De ware en voor God geldende verering bestaat uit het volgende: ten eerste dat men zonder twijfel en vast gelooft aan slechts één ware God, die hemel en aarde en alles wat er is, heeft geschapen; ten tweede dat men deze ene door het geloof erkende God boven alles liefheeft en volgens Zijn wil leeft en handelt; en ten derde dat men ook zijn naaste zo liefheeft als zichzelf

[7] Zie, uit deze drie dingen bestaat de ware verering van God; al het andere is ijdel en heeft voor God niet de minste waarde!

[8] Alleen wat in liefde wordt gedaan, is een waar iets voor God; maar wat men doet uit een zekere vrees voor Gods macht, om God zachter en milder te stemmen, is voor God een gruwel. Want voor het verrichten van de zogenaamde godsdienstige handelingen, die met alle mogelijk ceremonieel plaatsvinden, worden nu eenmaal altijd en overal bepaalde priesters aan­gewezen. Deze beschouwen zichzelf daarom ook als veel waardiger dan de andere mensen en kijken op hen neer, zij laten zich enorme eer bewijzen en zitten boordevol hoogmoed. Tenslotte houden zij zichzelf voor goden en spreken vanuit hun eigen willekeur recht over hun arme naasten, die vaak duizend keer beter zijn dan de verwaande en heerszuchtige priesters. Denk jij echt dat God vreugde en plezier zal beleven aan zulke opgeblazen protserige vereringen, die door de zojuist beschreven priesters worden uitgevoerd en door het volk duur worden betaald?

[9] Ik zegje: wanneer er zo'n dienst wordt gehouden ter ere van God en God daar in Zijn allerhoogste wijsheid vreugde aan zou beleven, zou Hij geen God zijn, maar evenals de dienstdoende priester een blind dom mens vol hoogmoed en vol heerszucht. Hoe kan iemand de ware God daartoe instaat achten, die door Zijn eeuwige liefde, wijsheid en macht toch alles uit Zichzelf geschapen heeft en door Zijn eeuwige goedheid en erbarming ook alles eeuwig doet voortbestaan? Waar is in Gods hele oneindigheid een wezen, dat zich met succes tegen God zou kunnen verzetten en het tegen Hem zou kunnen opnemen? Alles wat de eindeloze scheppingsruim­te bevat, is immers Gods gedachte en wil! Als God deze aarde niet meer zou willen laten bestaan, wanneer ze met Hem zou willen strijden, hoeft Hij immers maar te willen dat ze niet meer bestaat, en ze is er niet meer! En daarom heeft God van de mensen, die Hij tot Zijn ware kinderen wil maken en opvoeden, geen andere verering nodig dan dat ze Hem als een ware, heilige Vader boven alles liefhebben en altijd graag doen wat Hij hun als Zijn wil te kennen geeft.

[10] Daarom zeg Ik jullie allen hier: wat groot is in de ogen van de wereld, is voor God een gruwel! Maar waarachtig groot is voor God een deemoedig mens, die Hem boven alles liefheeft en zijn naaste als zichzelf en die zich niet als een heer boven hen verheft maar slechts als een vriend die hun goed wil doen.

[11] Nemen jullie nu een voorbeeld aan Mij! Zoals Ik ben, is er zeker geen tweede in de wereld! Hemel en aarde staan onder Mijn macht en Mijn gezag, en toch ben Ik met heel Mijn hart zachtmoedig en deemoedig en ben Ik hier om jullie allen, hoog en laag, te dienen. Doen jullie hetzelfde, dan zullen jullie Mij daardoor het beste eren!"

 

214 De vrije wil van de mens

 

[1] (De Heer): 'Toen allen deze woorden uit Mijn mond hadden vernomen, waren ze verbaasd over Mijn wijsheid en Cyrenius zelf zei: 'Ja, ja, dat zijn geen woorden zoals mensen ze spreken, maar die woorden zijn waarachtig van God; want uit ieder woord komt als het licht uit de zon de stralende waarheid, waar zelfs het meest scherpzinnige menselijk ver­stand niets tegen in kan brengen.

[2] Kijk eens naar onze goden en onze priesters, wat een onzin zien we dan en wat een boze dwaasheid! En hier straalt de waarheid als een zon! Daarom zeg ik nu niets dan: Heer, help ons spoedig uit onze grote nood!

[3] Er zijn onder ons veel mensen die fysiek arm zijn en die wij, rijken en in aards opzicht machtigen, wel altijd kunnen helpen als we dat maar willen; maar wij zijn allemaal arm in geestelijk opzicht en deze armoede is veel erger dan fysieke armoede, omdat niemand van ons de ander kan helpen. Want wat men zelf niet heeft, kan men ook een ander niet geven. Maar U bent in Uw geest oneindig rijk en kunt ons van Uw eindeloos grote overvloed wel zoveel doen toekomen als nodig is om ons te helpen.

[4] Laat vooral de volle waarheid in het hart van de mensen doordringen en laat ons zien, hoe we van de ergste plaag voor onze zielen op deze wereld af kunnen komen!

[5] Deze ergste plaag is echter ons afgodendom en zijn onze priesters. Deze duizendmaal duizend geprivilegieerde bedriegers van de mensen hebben verstand van magie en toverij of liever gezegd, ze plegen allerlei soorten bedrog, imponeren daardoor de met blindheid geslagen volksmenigte en zijn, doordat zij voornamelijk met het volk omgaan, in het volle bezit van de macht over het volk, wat het voor ons eindeloos moeilijk maakt om het volk voor te lichten; want als uiteindelijk zelfs de keizer betere scholen zou willen oprichten voor het volk, zouden die vreselijke priesters het hele volk maar al te gauw tegen de keizer opzetten en zou hij met leger en al verloren zijn.

[6] Daarom lijden wij, Romeinen en Grieken die beter en helderder van geest zijn, grote nood waarvan wij ons met alle schatten van de wereld niet kunnen bevrijden. Wijst U ons op een middel daartegen, -dan zal het ook bij ons licht worden, -en dan zullen wij en vele duizendmaal duizenden mensen geholpen zijn!’

[7] Ik zei: 'Dat is een goede gedachte van je en wat je wenst zal ook geschieden. Maar zo plotseling als Ik de storm op zee deed bedaren, gaat het niet met de geestelijke hulp; want daarbij had Ik alleen maar met geesten en krachten te maken die nog lang geen eigen vrije wil hebben en Mij derhalve ook onvoorwaardelijk moeten gehoorzamen.

[8] Maar ieder mens heeft een volkomen vrije wil volgens welke hij vrij kan doen wat hij wil en daarom is zijn gehoorzaamheid logischerwijze daarvan afhankelijk. God Zelf kan en mag hem nooit en te nimmer door Zijn almacht dwingen, maar Hij kan de mens alleen in zulke situaties brengen dat hij door middel van ervaringen, als het ware uit zichzelf, tot een zuiverder inzicht komt en zo dan ook zijn wil door zijn eigen verstand kan leiden.

[9] Maar zou God door Zijn almacht, vanuit Zijn wijsheid de wil van de mens leiden, dan zou de mens niets hoger staan dan een dier; hij zou er zelfs nog enigszins onder staan, omdat zelfs aan het dier al een kleine vrijheid van wil is verleend in zoverre het, zoals de ervaring jullie leert, ook een verstand en een geheugen heeft, honger, dorst en pijn voelt en daarom ook, al is het nog zo vaag, iets kan denken, kan oordelen en door zijn geluid, gezichtsuitdrukking en bewegingen te kennen kan geven wat het nodig heeft en wil hebben.

[10] Maar een mens, die wat zijn wil betreft puur afhankelijk is van Gods almacht, zou bijna zijn als een boom, die zo moet groeien en bestaan als Gods wil hem heeft neergezet.

[11] Daaraan kun je al zien dat het met de juiste ontwikkeling van een mens heel anders gaat, dan met het plotseling doen bedaren van een storm op zee. Wanneer de mensen ook op die manier behandeld zouden moeten worden, zou het wel dwaas van Mij zijn om nu met jullie vanuit Mijn wijsheid te spreken en jullie volgens de waarheid te onderwijzen; dan zou Ik jullie namelijk ook wel meteen de lichtste gedachten in jullie ziel kunnen leggen en dan jullie wil met Mijn macht kunnen dwingen om niet anders te willen en te handelen dan alleen zo, als Ik het Zelf wil. Maar zou iemand er iets aan hebben, als Ik hem tot een pure machine van Mijn almachtige wil zou maken?

[12] Maar de nog zo boosaardige en zelfzuchtige priesters van jullie zijn ook geheel mensen met een volledig vrije wil en kunnen daarom doen wat ze willen en dat des te meer, omdat jullie wereldse wetten hen niet aan banden leggen en jullie hen anderzijds zoals ze zijn, goed voor het volk kunnen gebruiken.

[13] Maar wie zich van hunjuk wil bevrijden, moet de waarheid zoeken en zich daaraan houden; want ieder mens kan alleen maar door de in zichzelf gevonden waarheid volledig vrij worden van het juk der duisternis, die een uitwas is van het duizendkoppige bijgeloof

[14] Wanneer jullie dat begrepen hebben, moetje er ook naar handelen, dan zullen de priesters jullie ten eerste geen schade kunnen berokkenen en ten tweede zelf ermee ophouden, wanneer ze op jullie terrein van de lichte waarheid, geen respons meer vinden op hun dwaasheden."

 

215 De opvoeding van de mensheid

 

[1] (De Heer): 'Nu zei de hoge raadsheer weer: 'Maar waarom zou het dan met name voor de hogepriesters schadelijk zijn, wanneer ze door de almacht en de wijsheid van jouw God gedwongen zouden worden, althans voor enkele jaren, de afgoderij te laten vallen en het volk de waarheid te onderwijzen? Mochten ze dan, als Gods almacht hen weer vrijlaat, op­nieuw tot de oude afgoderij terug willen keren, dan zou het verlichte volk hen zeker zodanig terechtwijzen, dat ze zich nooit meer met die oude afgoderij zouden inlaten! Heb ik gelijk of niet?'

[2] Ik zei: ' Als dat raadzaam zou zijn en heilzaam voor de mensen, zou God de priesters niet nodig hebben, maar zou Hij ook de bomen en de stenen kunnen laten spreken, wat nog meer teweeg zou brengen bij het volk. Maar in beide gevallen zou dat niet alleen geen nut hebben voor de vrije wil van de mensen, maar het zou de vrije ontwikkeling van het innerlijke zelfstandige leven van de ziel alleen maar schaden; want als opeens al jullie priesters voor het nu nog grotendeels bijgelovige volk, dat zijn overtuigingen op onwaarheden baseert, luidkeels zouden beginnen te prediken tegen de oude goden en afgodsbeelden, zou het volk hen voor vijanden van hun oude goden aanzien, hen grijpen en wurgen. Maar wanneer bomen en stenen het volk zouden onderwijzen, zou daardoor een enorme dwang uitgeoefend worden op hun bewustzijn en hun wil en dan zou het volk ook al gauw alle afgodsbeelden en hun priesters te lijf gaan en hen vernietigen.

[3] Zeg nu zelf wie daar mee geholpen zou zijn! Het volk niet; dat zou dan een onvrij en geheel en al opgedrongen geloof, bewustzijn en wil hebben, waardoor hun zielen evenmin vrij zouden kunnen worden als door hun oude bijgeloof, dat nu toch al bij velen onder jullie zeer doorzichtig is geworden als gevolg van het eigen onderzoeken en denken.

[4] Een geloof dat de mensen door wonderen is opgedrongen, zou -zoals zojuist besproken -geen zin hebben, omdat het evenals het oude een bijgeloof zou zijn, en voor de priesters zou het evenmin nut hebben en voor jullie ook niet. Of kun jij bewijzen, dat je werkelijk een wijze bent als je alleen de vragen die je jezelf stelt, beantwoordt?

[5] Wanneer Ik nu bijvoorbeeld de zuilen in dit paleis zou doen spreken, en hun dan allerlei uiterst diepzinnige en wijze vragen zou stellen, waarop de zuilen Mij dan zulke wijze en ware antwoorden zouden geven als aan geen mens ter wereld en ook aan geen engelengeest in de hemel mogelijk zou zijn, wat zou jij daar dan op zeggen?'

[6] De hoge raadsheer zei: 'Enerzijds zou dat wel heel wonderbaarlijk zijn; maar de zuilen zouden uiteindelijk toch alleen maar in overeenstemming met uw wil en volgens uw inzicht die wijze antwoorden kunnen geven, en dat zou dan eigenlijk hetzelfde zijn als wanneer u zichzelf vragen zou stellen en die dan zou beantwoorden.’

[7] Ik zei: 'Dat heb je heel goed gezien en goed beantwoord. En zie, precies hetzelfde zou het ook zijn wanneer God de levensorde, die Hij ooit voor eeuwig bepaald heeft, de mens door Zijn almachtige wil zou inprenten. Dan zou God Zelf willen en handelen in de mens! Maar als het zo zou gaan, wat zou er dan terechtkomen van het volkomen vrije zelfstandige leven van de mens ?

[8] Maar God heeft de mensen niet geschapen als zogenaamde speelpoppen voor Zichzelf, maar als volledig aan Hem gelijke evenbeelden, die Hij uit Zichzelf in het leven heeft geroepen, niet als schepselen van Zijn almach­tige willekeur, maar als ware kinderen van Zijn eeuwige vaderliefde; en Hij heeft hun de geheel aan Hem gelijke creatieve eigenschap geschonken om zich volkomen vrij vanuit de eigen levenskracht zelf volgens de eigen totaal vrije wil te ontwikkelen tot zij helemaal aan God gelijk zijn. En zie, daarom mag bij de ontwikkeling van de mensen hun vrije wil door geen enkele goddelijke dwang worden geremd, maar men moet hen zelfs onder de kwalijkste omstandigheden hun volkomen vrije wil laten behouden, zelfs ook wanneer dat Mijzelf Mijn aardse leven aan het kruis zou kosten!

[9] Zie, zo veel liefde heeft de goddelijke wijsheid voor de mensen, die ze ooit als haar kinderen in deze wereld heeft geplaatst ter beproeving van de volstrekt vrije wil, die hun werd gegeven. Begrijp dat daarom goed en stel verder geen zinloze vragen aan Mij; want God heeft uit Zichzelf voor eeuwig een orde bepaald en daar zal het ook eeuwig bij blijven! En laten we nu over iets anders praten, als jullie dat willen!

[10] Hier zei Cyrenius: 'Maar, mijn Heer en Meester in alle dingen, U bent daar toch niet boos om? We zijn zoals we zijn: nog sterk aardse mensen die traag van begrip zijn en daarom vragen we U om geduld.’

[11] Jozef zei nu: 'Dat duurt bij hem nooit zo lang! Het is nu verstandiger hem met rust te laten; want hij heeft nu werkelijk wel heel veel gepraat en gesproken. En als hij eenmaal zo optreedt, is het maar het beste hem te laten gaan en te doen wat hij heeft aangeraden. Daar kan ik, als het ware zijn vader, ook niets aan doen. Opeens wordt hij dan stil en laat ons praten wat we willen. Laat hem daarom, eerbiedwaardige vrienden en bescherm­heren, maar een tijdje met rust; dan zal hij zelf wel weer met iets komen!'

[12] Cyrenius zei tegen Jozef: 'Maar zeg me toch of Hij Zichzelf ooit wel eens heeft tegengesproken?'

[13] Jozef zei: 'Nog nooit! Wat hij eenmaal zegt, dat is zo goed als voor de hele eeuwigheid gezegd, en dat vaak bij de kleinste en onbeduidendste dingen! Dat kan ik geheel naar waarheid getuigen.’

[14] Cyrenius zei daarop: 'Ja, dan is het inderdaad maar verstandiger ons zo te gedragen als Hij dat wenst; want Zijn innerlijk is vervuld van Gods geest en wat Hij wil, gebeurt. Wij, zwakke mensen, kunnen dan maar beter geen gevecht met Hem aangaan, waar ik twintig jaar geleden al van overtuigd was. Maar nu is het de vraag over wat voor andere dingen we nu dan nog zullen praten, omdat Hij toch het meest denkwaardige fenomeen van deze tijd is, zoals ook van alle andere tijden en dat ook tot aan het einde van de wereld zal blijven."

 

216 Kritiek van de Romein op de aardse toestanden

 

[1] (De Heer): 'Hierop zei Jozef: 'O, dan kan ik je welonmiddellijk een onderwerp noemen, dat wel aantrekkelijk voor Hem is! Luister, wat hebben jullie, die toch in heel wat mysteries zijn ingewijd, voor een voorstelling van de schepping van het eerste mensenpaar op deze aarde?'

[2] De hoge raadsheer zei daarop: 'Vriend, wat dat betreft staan er bij niets anders in de wereld zoveel vraagtekens als juist bij dit hoogst twijfelachtige punt! Daarover iets definitiefs en zekers te zeggen is en blijft voor ons mensen onmogelijk, en hoe meer onderzoek men daar naar doet bij alle bekende volkeren van de aarde, in een des te groter labyrint van onzeker­heden komt men terecht. Wie zich zo echt vol vertrouwen in de armen heeft geworpen van een blind geloof aan de ene of de andere volkssage, is er bijna altijd nog het beste aan toe. Als men niet achter de waarheid kan komen, moet men een levensechte fantasie zien te vinden, dan is men in zo'n levensechte droom meestal veel gelukkiger dan wanneer men eeuwig naar een waarheid zoekt die werkelijk nooit te vinden is!

[3] De Perzen hebben een andere sage dan de Indiërs en dan jullie joden, de Scythen weer een andere, wij Romeinen en Grieken ook weer en zo ook de Opper-Egyptenaren, en de mij bekende Germanen weer een heel andere! 0, daar zou heel wat over te zeggen zijn, maar uiteindelijk zou men er niets mee opschieten.

[4] Daarom ben ik van mening dat we dit uiterst onvruchtbare onderwerp helemaal moeten laten vallen; want daar krijgen wij evenmin ooit helemaal duidelijkheid over, als de astronomen over het wezen van de planeten aan het firmament.

[5] Ik wil dus zeggen: Als er na het afvallen van dit lichaam werkelijk een hoger en meer volkomen leven bestaat, dan zullen we in dat leven ook zeker diepere waarheden begrijpen; en mocht het na de dood van het lichaam ook helemaal afgelopen zijn met het leven van de ziel, dan is er werkelijk niets verloren als we niet al te wijs zijn geworden. Kijk, vriend, zo denken wij, zeer ervaren en meer ontwikkelde Romeinen!

[6] Het is ook moeilijk om te bewijzen dat de ziel van de mens na de dood voortleeft, maar het is nog altijd gemakkelijker dan met zekerheid aan te tonen of, hoe en wanneer een enkel mensenpaar of misschien ook wel meerdere mensenparen in dezelfde tijd of in zeer verschillende tijden op deze aarde zijn gezet. Alleen een God kan dat weten, maar nooit een kortzichtig en ook veel te kort levend mens; want als hij dank zij zijn vele ervaringen misschien net tot het beschouwen van diepere waarheden zou kunnen komen, moet hij de wereld al verlaten! Omdat ik dat maar al te goed ken, geef ik werkelijk niets meer om zulke dingen en onderzoeken! Kortom, hoe het hele leven op aarde is ingericht, is en blijft voor denkende mensen slecht.

[7] Ook al zijn we tot het kindschap van God geroepen, dan kan dat zeker maar door een klein deel van de mensen bereikt worden! Waarom dan niet door allen? Waarom moet er ongeveer een derde van de mensen als nog onmondige kinderen sterven? Wat kunnen die weten van God en hun latere bestemming en hoe kunnen ze zich door het juiste gebruik van hun vrije wil ontwikkelen totdat ze Gods gelijke zijn?

[8] Daarom beweer ik: De blindste dwaas is duizendmaal gelukkiger dan de grootste wijze, en we doen er 't verstandigst aan ons hier met andere dingen bezig te houden dan met zulke onvruchtbare beschouwingen; want hoe meer een mens weet en begrijpt, des te duidelijker wordt het hem dat hij uiteindelijk helemaal niets weet. En voor zo'n uiterst saai levensvermaak zal ik zeker niet al te dankbaar zijn. Ik heb gezegd!’

[9] Cyrenius zegt daarop: 'Ja,ja, als je dat met ons puur natuurlijk verstand bekijkt, heb je helemaal gelijk; maar -'

[10] De raadsheer zei: 'Niets maar! We hebben toch geen ander dan alleen maar een natuurlijk verstand?! Als dat niet voldoende is, waar halen we dan een bovennatuurlijk verstand vandaan?! Een mens is zichzelf toch het meest nabij - en kent zichzelf niet; hoe zou hij dan iets moeten kennen dat verder van hem afstaat?! Houd toch op! De natuur van de mens is zonder zijn willen en weten ofwel helemaal bedorven en deugt nergens meer voor, of de mens is gedoemd, meer nog dan ieder dier, zijn onvolkomenheid te voelen en daardoor zo ongelukkig te zijn als maar mogelijk is. Want ik heb nog nooit een wijze gezien die werkelijk gelukkig is. Hoe wijzer iemand is, des te ongelukkiger is hij ook aan het eind van zijn dagen. En zijn grootste vriend is dan altijd de dood. Werkelijk, een merkwaardige liefhebberij van een almachtige en hoogst wijze God: aan één stuk door scheppen en meteen daarna weer vernietigen!’

 

217 Gods bedoeling met de mensen

 

[1] (De Heer): 'Toen zei Ik: 'Vriend, je bent een beetje opgewonden, omdat Ik jullie allen zojuist de waarheid over de bestemming van de mensen heb voorgelegd; maar dat is helemaal niet erg! Ik heb die klippen van twijfel in je gezien en wilde dat je ze openlijk prijsgaf; daarom moest Jozef ook met zo'n onderwerp komen, dat jouw tong op de juiste plek losmaakte. je hebt ook heel goed gesproken en je twijfels en kritiek ten aanzien van de menselijke natuur goed naar voren gebracht. Maar nu ben Ik aan de beurt en Ik kan je daarover iets heel anders zeggen dan wat jij over het onderwerp denkt, dat jullie nu onder elkaar hebben besproken.

[2] Zie, als God de mensen alleen voor deze aarde had geschapen, zou het wel een vreemde liefhebberij van Zijn kant zijn om aan één stuk door te scheppen en het geschapene dan weer te vernietigen; maar omdat Hij de mensen voor een hoger en eeuwig leven heeft geschapen en hen slechts zo lang op deze aarde laat bestaan tot ze de strikt noodzakelijke beproeving van hun vrije wil, of op z'n minst het bestaan in het vlees hebben doorgemaakt, is het een ware en levende liefhebberij van God ten opzichte van Zijn mensen, dat Hij ze op deze jammerlijke wereld slechts zo lang in het vlees laat leven als voor de ene of andere mens hoogst nodig is! Wanneer de eigenlijke mens deze aarde verlaat, zal hij aan gene zijde wel naar scholen gestuurd worden die geschikt zijn om hem tot de hogere en geheel ware levensvervolmaking te brengen. Daar zal hij dan ook wel een ware voorlichting krijgen over de genesis van de eerste mensen van de aarde.

[3] Maar menigeen zal, ook al omwille van zijn medemensen, op deze aarde gelijk Mij vervolmaakt worden, maar alleen langs de enig mogelijke weg van de ware verering van God, die Ik jullie zojuist heb uiteenge­zet,toen jullie overwogen Mij goddelijke eer te bewijzen.

[4] Maar opdat je voortaan niet meer twijfelt aan het leven van de ziel na de dood van het lichaam, zal Ik de ogen van je ziel een tijdje openen en dan kun jij ons meedelen watje allemaal gezien hebt. Maar dat wil Ik ook alleen maar doen als jij dat wilt.’

[5] De raadsheer zei: 'Ja, dat zou ik graag willen! Doet u dat voor mij!'

[6] Nu riep onze Jozef Mij bij zich en zei zachtjes tegen Mij: 'Luister, mijn lieve zoon van de Allerhoogste, maak het niet te bont met die hoogge­plaatste Romeinen; want ik heb steeds de indruk dat ze je al een tijdje verkeerd begrijpen! De hoge raadsheer heeft dat zojuist min of meer te verstaan gegeven, ofschoon hij er aanvankelijk vóór was om je goddelijke eer te bewijzen.’

[7] Ik zei: 'Je hoef je geen zorgen te maken! Wat Ik hem nu ga laten zien, zal hem op heel andere gedachten brengen!'

[8] Jozef zei: 'Doe dan maar watje goed dunkt!'

[9] Hierop opende Ik enkel door Mijn innerlijke en niet hardop uitgespro­ken wil voor de raadsheer het zogenoemde tweede gezicht, en hij werd onmiddellijk omringd en omgeven door zijn vele overleden familieleden, vrienden en bekenden en tenslotte kwam zelfs Julius Caesar ook nog te voorschijn, waar de raadsheer zich buitengewoon over verbaasde, zodat hij Mij haastig vroeg: 'Is dat allemaal waarheid of zinsbegoocheling?'

[10] Ik zei: 'Praat met hen, zij zullen het je zeggen; want een drogbeeld kan niet spreken!"

 

218 De geesten vertellen over de wereld aan gene zijde

 

[1] (De Heer) : 'Daarop vroeg de raadsheer aan de hem verschenen geesten of ze werkelijkheid waren of misschien een begoocheling van zijn wellicht betoverde zintuigen.

[2] De geesten zeiden: 'Wij zijn waarheid en als je dat niet ziet en niet wilt begrijpen, houd jij je alleen zelf voor de gek!'

[3] De raadsheer zei: 'Waarom kan ik jullie dan nu alleen maar zien en waarom niet ook andere keren? Waarom lieten jullie je niet aan mij zien toen ik zo vaak reeds zelfvurig naar jullie verlangde?'

[4] De geesten zeiden: 'Je zou ons ook vaker kunnen zien en spreken, als je ziel niet zo verblind zou zijn door de genotzucht van de materiële wereld.

[5] De eenvoudige oermensen van deze aarde konden dat; maar toen de latere nakomelingen steeds meer en meer verzonken in het materiële van de wereld, verloren ze ook het vermogen om de afgescheiden zielen te zien en met hen om te gaan. Daardoor kwam het duister van de twijfel over hen, waarin ze zelfs ook het geloof aan een voortleven na de dood van het lichaam verloren en zich angstig onder elkaar begonnen af te vragen of er na de dood van het lichaam wel een voortleven van de ziel bestond.

[6] En zie, deze toestand vol twijfel van de grof zinnelijke mensen is een ware straf voor hun zedelijke verdorvenheid, en het is goed zo! Want zonder deze bittere straf zouden de mensen steeds meer en dieper wegzin­ken in het gericht van de materie; en zo houdt de angst voor de dood van het lichaam hen daarvan af, omdat ze niet kunnen weten en beseffen wat er na de dood van het lichaam met hen zal gebeuren!

[7] Op de wereld tijdens ons leven in het lichaam hebben wij allemaal diezelfde straf doorgemaakt en waren vol twijfel over allerlei zaken; alleen de werkelijke scheiding van ons lichaam heeft ons er pas van overtuigd dat men na het afvallen van het vlees voortleeft. En tijdens dit voortleven gaat het alleen met diegene goed, die in zijn lichaam op de wereld rechtschapen was en goede werken heeft verricht; maar met de lasteraars en degenen die niet rechtschapen, hard en geheel liefdeloos waren gaat het slecht, zelfs duizendmaal slechter dan met degenen die hier in de duistere kerkers smachten.

[8] Jij bent weliswaar een rechtschapen man, maar daarbij toch hard en onverbiddelijk. Wanneer jij bij ons naar deze wereld komt met die eigenschappen, zul jij ook die strenge en onverbiddelijke gerechtigheid vinden, maar geen liefde en erbarming. Want geen enkele ziel vindt bij ons iets anders dan wat ze in haar gemoed heeft meegebracht; want bij ons staat men pas op hoogst eigen grond. Begrijp dat en houd er rekening mee, opdat je goed verzorgd bij ons aankomt; want jij hebt nu een betere gelegenheid dan wij ooit gehad hebben!’

[9] Toen zei de raadsheer: 'Nu geloof ik dat jullie echt en geen zinsbegoo­cheling zijn! Maar zeg me eens wie die jonge joodse man is, die zulke wonderbaarlijke werken verricht voor onze ogen!'

[10] De geesten zeiden: 'Hij is Degene die Hij is, die Hij was en die Hij altijd zal zijn! Meer mogen we niet over Hem zeggen; want dat gebiedt ons Zijn wil. Maar Hij is toch bij jullie, je kunt het Hem zelf vragen!'

[11] Daarop richtte de raadsheer zich speciaal tot Julius Caesar en vroeg hem: 'U was op aarde een heel verstandige en machtige held; alles en iedereen had zich te schikken naar uw geboden. Maar hoe leeft u nu in de wereld van de geesten?'

[12] De geest (Julius Caesar) zei: 'In de wereld heb ik reeds een vreselijk loon geoogst voor hetgeen ik gedaan heb omwille van mijn roem; daarom heb ik ook weinig goeds in mezelf hier mee naartoe gebracht, en daarom was grote armoede mijn loon en mijn wereldse roem was hier gelijk een duistere nacht, waarin ik slechts hier en daar een paar sterretjes zag glinsteren door dikke zwarte wolken.

[13] Lange tijd was ik helemaal alleen zonder ook maar enig gezelschap en ik had niemand behalve mijzelf Hoe ik ook riep, smeekte, huilde, rondliep en zocht, het hielp allemaal niets. Alle goden riep ik aan, maar er kwam geen antwoord. Na een lange, treurige, wanhopige tijd in mijn verschrik­kelijke toestand, kwam ik op het idee me tot de God der joden te richten. ­Toen werd het lichter om me heen en die paar sterren werden ook lichter en het leek of ze dichterbij kwamen. Toen ik dat merkte stelde ik mijn volle vertrouwen in de God der joden en vroeg Hem vurig mij te helpen uit mijn grote nood en ellende.

[14] Toen werd het nog lichter om me heen en een ster kwam naar beneden, dicht bij me. En al gauw ontdekte ik dat de ster een volkomen menselijke gedaante aannam en deze mens was iemand die ik in de wereld een keer een echte weldaad had bewezen; hij zei tegen me: 'Heil zij jou, dat je tijdens je nacht de ware God der joden hebt gevonden! Verban je valse afgoden en verban ook je eigen grootste afgod, je Caesar roem; word geheel en al deemoedig, dan zal ik je meenemen naar mijn woning!

[15] Toen richtte ik me weer tot de God der joden en vroeg Hem mijn roem en alle valse afgoden weg te nemen. Daarop kwamen ook de andere sterren als mensen naar me toe en zeiden: 'Ook wij zijn net als jij op de aarde geweest; maar wij waren arme joden, die door jouw priesters vervolgd werden; maar jij hebt ons beschermd, gaf ons geschenken en hielp ons om weer naar ons land te gaan. Nu ben jij arm en hebt van alle aardse schatten niets behalve datgene watje voor ons hebt gedaan; en daarom zijn we nu ook doordat God het toeliet naar je toe gekomen om je het goede te vergelden datje voor ons hebt gedaan; Wanneer je zonder enige roem met ons wilt meegaan, dan zul je bij ons onderdak vinden!'

[16] Toen ging ik en kwam meteen in een wonderlijk lieflijke omgeving. Het leek een breed dal met een groot mooi meer. Het dal was zeer uitgestrekt en omsloten door hoge bergen, die prachtig waren om te zien. Voor me stonden een paar huisjes, zoals men die op de wereld in groten getale goed kent onder de naam vissershutten. Verder weg zag ik nog meer van dergelijke hutten. De velden waren weelderig groen. Alleen bomen zag ik weinig, maar ze hingen vol met de mooiste vruchten.

[17] Bij mijn aankomst vond ik, in de woonhut die zich aan de rechter kant bevond, onderdak bij mijn vriend, die in mijn grootste nood het eerst bij me kwam, en daar vond ik ook dadelijk iets te eten en te drinken; alles was hoogst eenvoudig, maar toch gaf het me veel meer vreugde dan mijn grote schatten en paleizen mij op de wereld ooit gegeven hebben.

[18] Toen ik me zo gelukkig in de hut bevond en me ook voldoende had gesterkt, nam mijn vriend me weer mee naar buiten, waar we een boot ontdekten op het heldere wateroppervlak van het meer; er zat een mens in die, met zijn hand aan het roer, op ons afkoerste. Ik vroeg mijn vriend wie die schipper wel mocht zijn. En hij zei: 'Hij komt af en toe bij ons over dit meer, waarvan wij niet weten hoe lang het is, en geeft ons altijd heel vriendelijk te kennen wat ons verder te doen staat. Daarna moeten we dan weer aan het werk. Wedoen dan weer het werk dat ons is aangeraden, werken met volle inzet en met vreugde en lust, en onze inzet wordt telkens gezegend door de God der joden. Toen wij naar deze omgeving kwamen zoals jij nu, zag het er nog woest en verlaten uit; alleen door onze vlijt en ijver is het in deze bloeiende staat gekomen. Ook jij zult nu voortaan zo met ons willen werken en daarbij ook de zegen ontvangen die wij hebben ontvangen!"

 

219 Het leven van Julius Caesar aan gene zijde

 

[1] (De Heer): '(Julius Caesar): 'Dat verheugde mij zeer en ik begaf me met mijn vriend naar de oever van het meer. De schipper ging dadelijk aan land en zei: 'Daarginds aan de oever van het meer, rechts, landinwaarts, is nog een vreselijke poel, waarin zich nog allerlei verschrikkelijk onge­dierte bevindt, dat af en toe de lucht van deze omgeving verontreinigt. Deze poel moeten jullie droogleggen! Gooi er net zo lang goede aarde in tot de poel, die niet erg diep is, opgevuld is, dan zullen jullie je omgeving daardoor flink verbeteren en er een vruchtbaar stuk land bij hebben!' Mijn vriend en ook ik bedankten hem met blijdschap voor deze raad. Hij voer snel weer weg en wij gingen onmiddellijk aan de werkelijk zware arbeid.

[2] In het huis was ook meteen het benodigde gereedschap te vinden voor het werk dat ons was aangeraden. We pakten het, opgewekt en blij, gingen naar de genoemde plaats en begonnen te werken. Maar toch werd ik angstig en bang, toen ik zag hoe groot de poel was; want er was daar zo'n enorme hoeveelheid verschrikkelijk uitziend ongedierte, dat ik tegen mijn vriend zei: 'Luister, eer wij die poel hebben drooggelegd, zijn er minstens honderd volle jaren op aarde voorbijgegaan!'

[3] Daarop zei mijn vriend: 'Wat maakt het ons uit, hoeveel jaar er op aarde voorbij zijn gegaan! Zo'n tijd bestaat hier niet, want hier heerst een en dezelfde eeuwige dag, en onze tijd ligt in onze wil. En deze poel is slechts een noodzakelijke uitbeelding van de onzuiverheid, die zich nog binnen in je hart bevindt, en hier is het vooral jouw taak om je daarvan te zuiveren door een ernstige wil en door geduld, wat je op aarde totaal vreemd was. Maar ik zal je helpen, dan zal ook deze vreselijke poel gauw en zonder al te veel moeite in een vruchtbaar stuk land veranderd worden!’

[4] Toen ik dat hoorde versterkte ik mijn wil en begon met alle geduld te werken. In het begin leek het wel alsof de poel nooit vol zou worden; maar langzaam aan werd het toch zichtbaar dat we niet tevergeefs werkten; en zo was die afschuwelijke poel dan ook al gauw helemaal gevuld met goede aarde, het ongedierte bezweek onder het gewicht van de aarde en werd voor eeuwig begraven en wij wonnen een goed en mooi stuk land en plaatsten er ook meteen een nieuwe woonhut op, die wij de aanko­mende nieuwelingen ter beschikking stellen, want wij helpen hen meestal op dezelfde manier vooruit als waarop de vriend, waarover ik spreek, mij vooruit heeft geholpen.

[5] De schipper is sindsdien al meerdere keren bij ons geweest en heeft ons telkens weer tot nieuw werk aangezet, dat wij ook verricht hebben, waardoor onze omgeving in een waar Eden is veranderd. Ik woon daar nog en verlang voor mezelf niets hogers, mooiers en beters. Laat je daarom op deze wereld met niets in, wat in aards opzicht groot en waardevol is; want bij ons zijn slechts de werken en daden die waarachtig goed en edel zijn van waarde!'

[6] Geheel verbluft zei toen de gestrenge hoge raadsheer tegen de geest van Julius Caesar: 'Waar bevindt zich dan voor aardse begrippen het gebied dat je nu zo getrouw hebt beschreven?'

[7] Julius Caesar zei: 'Op deze aarde zal dat door mij beschreven gebied zich wel nergens bevinden, maar toch is het zo dat het plaatselijk overal kan zijn; want waar ik ben, is ook dat gebied. Zo langzaam aan heb ik wel geleerd dat de plaats, de omgeving en alles wat mij in onze wereld als schijnbaar levenloze materie omgeeft, uit mijzelf is gegroeid -zoals in zekere zin een boom uit de aarde –of met andere woorden: ikzelf ben de schepper van de wereld die ik bewoon. Ik en mijn vrienden bewonen daarom ook eenzelfde landschap, omdat wij eenzelfde liefde, dezelfde wil en derhalve ook eenzelfde denkwijze hebben; maar op dezelfde plek kunnen ook nog talloze andere geesten wonen, en ieder in een andere omgeving. Dat is het grote verschil tussen ons, geesten, en jullie, nog aardse mensen.

[8] De raadsheer zei: 'Dat begrijp ik niet! Hoe kunnen nu op een en dezelfde plek meerdere omgevingen en landschappen zijn?'

[9] Julius Caesar zei: 'O, dat kan gemakkelijk, en uiteindelijk zelfs ook nog op heel natuurlijke wijze! Kijk, in een en hetzelfde vertrek slapen bijvoor­beeld honderd mensen en allen dromen! De een is in Rome, de ander in Athene, een derde in Jeruzalem, een vierde in Alexandrië en ga zo maar door, iedereen is heel ergens anders en dat zo levensecht dat hij er overdag maar niet over uitgepraat raakt. Wel, hoe is dat dan mogelijk? Alle honderd in een en hetzelfde slaapvertrek -en toch ieder in een heel andere omgeving?! Ja, hoe is dat dan als duizenden mensen zich op een veld bevinden en ieder op een en hetzelfde ogenblik iets anders ziet?

[10] Kijk, zo ongeveer is alles in die andere, of liever gezegd, in onze geestenwereld! Het verschil tussen onze wereld en die van jullie hier, is alleen maar het volgende: Wij, geesten, wonen in feite eigenlijk in onze geheel eigen wereld, maar jullie wonen in de wereld van God. Want onze wereld is het werk van onze gedachten, ideeën, begeerten en onze wil; maar deze wereld is het werk van de liefde, de gedachten, de ideeën en de wil van God.

[11] Daarom is de mens het evenbeeld van God, heeft hij scheppingskracht in zich en kan in zuiver geestelijke toestand zijn wereld zelf scheppen en zodoende in zijn volkomen eigendom wonen. Dat zul je nu wel begrepen hebben?!'

[12] De raadsheer zei: 'Maar dan zijn de mensen die jou omringen en met je omgaan toch ook slechts jouw werk en jouw eigendom in de wereld die als een droombeeld uit jou is voortgekomen!'

[13] Julius Caesar zei: 'Ook dat, ten dele; maar ik zou hen zonder dat zij dat willen niet voor de geest kunnen halen en nog minder met hen kunnen omgaan, hen zien, horen en spreken. Maar dat lijkt ook heel sterk op het zien, horen en voelen van je medemensen op deze aarde. Want jij ziet de werkelijke mens ook niet, maar alleen een afbeelding ervan in jezelf, je voelt hem slechts door je eigen gevoel en hoort het geluid van zijn woorden in je oor, dat zo is ingericht dat het het geluid dat er door de lucht naar toe komt, nabootst. Maar wanneer jij blind, doof en zonder gevoel bent, bestaat er voor jou geen medemens, ook al zou hij zich heel dicht in je buurt bevinden. Maar al hoor, zie en voel jij nog zo veel mensen en stel jij je hen in gedachte voor, dan zul je toch in werkelijkheid niemand zien, horen en voelen als er niemand is.

[14] En zo moet ook in de geestenwereld de geest waar jij mee om wilt gaan er zijn, in ieder geval met zijn wil, zijn liefde en zijn bewustzijn. Zonder dat ben je alleen of de mensen die je soms even ziet zijn niets anders dan fantomen van je fantasie, hebben op zichzelf geen bestaan, geen realiteit en kunnen derhalve ook niet wederzijds met jou omgaan; want alles wat zij lijken te zijn, ben jij zelf

[15] En dat is ook hetzelfde en eindeloos grote verschil tussen God en ons mensen, die op Hem gelijken, dat slechts God alleen vanuit Zijn grote gedachten volkomen, zelfstandige en geheel vrije mensen in het leven kan roepen, terwijl wij, geesten, wel fantomen maar geen realiteiten in het leven kunnen roepen. Zo is ook de wereld die een geest bewoont, eerder een fantoom dan werkelijkheid; want geesten met een grotere volmaakt­heid hebben mij ook hun wereld laten zien op een en dezelfde plaats, en die wereld zag er heel anders uit dan de wereld die ik bewoon. Maar dat zul je pas helemaal begrijpen en inzien alsje zelf een bewoner zult zijn van je eigen innerlijke geesteswereld.

[16] En nu heb ik je voldoende laten zien hoe het staat met het leven nadat het lichaam is weggevallen; stelons daarom nu verder geen vragen meer!"

 

220 Over geloven en zien

 

[1] (De Heer): 'Op dat moment ontnam Ik de raadsheer het innerlijk gezichtsvermogen en hij zag geen geest meer. Maar toen vroeg hij Me vol angst waar de geesten nu naar toe waren gegaan omdat hij er geen een meer kon zien, horen of spreken.

[2] Ik zei: 'Ze zijn er nog net zo als zoëven; maar je kunt ze nu niet meer zien, horen of spreken omdat je ziel nog te zeer één is met je vlees en nog helemaal niet verenigd is met Gods geest in haar. Maar als je ernaar gaat streven om je te verenigen met de geest in je, zul je ook altijd de geesten die zich om je heen bevinden kunnen zien, horen en spreken. -Heb je dat goed begrepen?'

[3] De raadsheer zei: 'Jawel, - maar het vergaat me nu net als iemand die dronken is, die ook soms heel helder van geest is en meteen daarna ook weer heel dom is en zegt: Ik zal er jaren voor nodig hebben eer me dat helemaal duidelijk zal zijn!’

[4] Ik zei: 'Wie ijverig zoekt zal ook vinden wat hij zoekt. Maar een mens kan zich - zoals dat in het algemeen maar al te vaak gebeurt - gedurende zijn hele leven afsloven en zo zijn lichaam en meer nog zijn ziel bederven; maar omgekeerd kan hij zich ook erg inspannen tot eeuwig voordeel van zijn ziel.

[5] Wanneer de mensen zoveel over hebben voor hun lichaam, dat na korte tijd zal sterven, - waarom dan niet des te meer voor de ziel, wier bestemming het is om eeuwig te leven? Wees ook jij daarom voortaan werkzamer voor het welzijn van je ziel dan voor het welzijn van je lichaam, dan zal het wellichter en helderder in je worden!' ­

[6] Allen waren tevreden met deze les en loofden Mijn wijsheid.

[7] Cyrenius echter zei tegen Mij: 'Heer, Waarom mochten ook wij de geesten die mijn raadsheer zag en sprak eigenlijk niet zien en spreken?'

[8] Ik zei: 'Niemand van jullie is zo ongelovig als de raadsheer. Voor hem was een tastbaar bewijs noodzakelijk. Hij gelooft nu omdat hij de onte­rechte reden van zijn twijfel heeft gezien. Maar het is geen verdienste van hem dat hij nu voortaan niet moeizaam in zichzelf hoeft te zoeken naar het bewijs, dat de ziel verder leeft na het afvallen van het lichaam.

[9] Maar wie niet gezien heeft wat hij heeft gezien, gelooft wat Ik hem zeg en geloven is heilzamer voor de ziel dan zien, omdat de ziel zich in het geloof vrijer beweegt dan in het zien. Ik ken jouw geloof en weet dat de werken die jij Mij zag verrichten, voor jou reeds als een absoluut bewijs dienen voor de algehele waarheid van wat Ik zeg; en daarom zou het geen enkele zin hebben omjou de overledenen nog te laten zien, opdat ze jou zouden vertellen dat Ik tegen jullie de waarheid spreek.

[10] En wanneer je door je inspanningen vol echt geloof zult zijn, zul je ook vanzelf tot het ware en vrije schouwen komen, dat je ziel dan niet meer dwingt. Zie, dat is de goede reden waarom jullie niet hebben mogen zien wat de raadsheer, die vol twijfels zat, wel heeft gezien!'

[11] Toen Cyrenius en de vele andere gasten dat van Mij vernomen hadden dankten ze Mij zeer voor deze uitleg en waren daarna echt blij dat ze de verschenen geesten niet gezien en gesproken hadden.

[12] Omdat het intussen avond was geworden, werden de lichten aange­stoken en werd ons meegedeeld dat het avondmaal in de grote eetzaal was opgediend. Cyrenius ging staan om alle aanwezigen uit te nodigen aan het avondmaal deel te nemen. Maar sommige raadsheren verontschuldigden zich door te zeggen dat ze dat thuis eerst hadden moeten meedelen, omdat men anders met het avondeten op hen zou wachten.

[13] Maar Ik zei hun: 'Geefgehoor aan de wil van Cyrenius! Jullie familie is er reeds van in kennis gesteld dat jullie nu hier te gast zijn genodigd!’

[14] Een raadsheer vroeg: 'Wie heeft onze families dan in die korte tijd hiervan op de hoogte kunnen brengen?'

[15] Ik zei: 'Precies Dezelfde die in staat was om de storm op zee te doen bedaren! Blijf daarom en geloof dat het zo is!'

[16] Na deze woorden bleven allen en gingen we naar de eetzaal. Daar was een speciale tafel waar voor Mij, Jozef en Jacobus en ook voor de Griek Anastocles zeer goed bereide joodse spijzen stonden en een voortreffelijke wijn.

[17] Toen Jozef die speciale aandacht voor ons merkte, zei hij tegen Cyrenius: ' Maar, hoge vriend en gebieder, waarom toch voor ons weinigen die speciale aandacht? We zouden ons immers ook wel tevreden gesteld hebben met de spijzen die jullie, Romeinen, tot je nemen!'

[18] Cyrenius zei heel vriendelijk: 'Vriend, ik ken je nog van Ostracine en weet dat je je streng houdt aan jullie joodse wetten, en daarom was het nu ook mijn plicht om zo voor jullie te zorgen, dat jullie gemoed er niet door benauwd wordt. Maar wij, Romeinen, zijn gewend aan onze spijzen, die 's avonds meestal bestaan uit het vlees van dieren die jullie niet eten; voel je dus niet bezwaard, dat ik voor jullie speciale spijzen heb laten bereiden!’

[19] Dat stelde Jozef gerust, en wij namen plaats aan onze tafel. En de Romeinen namen plaats aan de grote tafel, maar zo, dat Cyrenius heel dicht naast ons zat om tijdens de maaltijd over verschillende dingen met ons te kunnen praten.’

 

221 Adam en Eva, de eerste mensen van de aarde De pre-adamieten

 

[1] (De Heer): 'We aten en dronken welgemoed en tijdens de maaltijd, toen de wijn de tongen losser had gemaakt, werd door de raadsheer die met de geesten had gesproken nogmaals de vraag gesteld of er vroeger slechts één mensenpaar of meerdere op verschillende plaatsen van de aarde zijn geweest. Want dat hadden de geesten hem niet duidelijk gemaakt en toch wilde hij ook dat met begrijpelijke zekerheid weten, omdat daar al eerder sprake van was geweest.

[2] Daarop vroeg Cyrenius Mij of Ik de raadsheer daar uitleg over wilde geven.

[3] Maar Ik zei tegen Cyrenius: 'Ik zou dat wel kunnen doen, maar niemand zou daar echt iets aan hebben! En wat de mensen echt moeten weten, heeft Mozes heel duidelijk uiteengezet in zijn Genesis en tot slot in nog twee boeken, waarin alles verklaard wordt, maar die in onze tijd niet meer erkend en als apocriefen verworpen worden. Wie dus wil weten hoe het ontstaan van de mensen op deze aarde geschiedde, moet Mozes' schriften lezen en geloven dat het zo en niet anders was, dan komt hij daardoor volledig waar en echt te weten of er in het begin slechts één mensenpaar of bijvoorbeeld meerdere mensenparen tegelijk op de aarde zijn gezet.

[4] Ik kan er alleen aan toevoegen, dat er van de mensen die ertoe bestemd zijn om kinderen van God te worden slechts één paar, namelijk Adam en zijn vrouw Eva, op de aarde zijn gezet. Met hen is ook de geestelijke opvoeding vanuit de hemel begonnen, die tot op dit uur werd voortgezet.

[5] Dat er echter ook reeds lang vóór Adam wezens hebben bestaan die op mensen lijken is heel zeker en waar, en er bestaan nog van die wezens op aarde; maar tussen hen en de eigenlijke vrije mensen bestaat een heel groot verschil.

[6] Want de ware mens kan zichzelf ontwikkelen tot volledige godgelijk­heid en kan God en Zijn werken door en door erkennen, vergelijken, beoordelen en hun doel begrijpen; maar die zogenaamde diermens zal daar wel nooit toe in staat zijn.

[7] Dat echter ook de dieren in de loop der tijd, door veel inspanningen van de ware mensen, ook een soort hogere ontwikkeling aannemen, hebben jullie allemaal met jullie huisdieren ervaren. De mensen zouden nog meer kunnen bereiken met de dieren, wanneer ze zoals de eenvoudige oervaderen van de aarde in een ware en volledige verbinding zouden staan met hun geest van gene zijde uit het hart van God.

[8] In het verre Opper-Egypte leven nog mensen die op de oervaderen lijken. Die zijn nog heer over de natuur, die hen moet dienen volgens hun wil. Maar om heer over de natuur te worden, moet de ware mens zich in zijn ziel niet ónder de natuur maar in de geest bóven alle natuur van de materie en het vlees verheffen. Want in de natuur van alle materie ligt het gericht, de onmacht en de dood; alleen in de geest ligt de eeuwige vrijheid, het ware leven en alle macht en soevereiniteit. En het bewijs dat dat zo is, heb Ik jullie buiten bij de zee geleverd.

[9] Streef er daarom naar dat jullie ziel één wordt met jullie geest, - die zal jullie dan vanzelf in alle wijsheid binnenleiden; maar zonder de geest zullen jullie steeds schommelen tussen licht en duisternis en tussen leven en dood en tussen vrijheid en gericht!

[10] Tot éénwording van de geest uit God met de geschapen ziel, komt de mens alleen door echt en waar aan de ene ware God te geloven, Hem boven alles lief te hebben en zijn naaste als zichzelf. Wie dat weet en doet zal dan ook in zichzelf ervaren, dat Ik nu de volle waarheid tot jullie heb gesproken!’

[11] Allen waren tevreden met Mijn woorden en er werden verder geen vragen meer gesteld over het begin van het menselijk geslacht op deze aarde.'

 

222 De schijnbare waarde van uiterlijke cultuurontwikkeling

 

[1] (De Heer): 'We aten en dronken nu weer verder, maar natuurlijk met mate. Cyrenius sprak daarbij met ons over allerlei praktische dingen, en over dingen die betrekking hadden op de bouwkunde en de andere gasten luisterden naar ons en gaven Mij en Jozef in alles gelijk.

[2] Tenslotte meende een veldheer, die tot nog toe geen enkel woord had gesproken: 'Het zou met betrekking tot de bouwkunst ook vooral bekeken moeten worden of de zeeschepen niet zodanig geconstrueerd kunnen worden dat men ten eerste beter weerstand zou kunnen bieden aan stormen dan tot nu toe het geval is. En ten tweede lijkt het me goed, als er bij grotere schepen geen riemen nodig zouden zijn; want als de riemen te hoog boven boord zijn aangebracht, zijn daar te lange stelen voor nodig, die moeilijk te bedienen zijn. Er is een groot aantal krachtige roeiers voor nodig, terwijl de riemen toch maar weinig kracht uitoefenen in het water en als het stormt gemakkelijk breken. En als de riemen zoals dat bij kleinere schepen het geval is, lager zijn bevestigd, dringt het water bij slechts iets hogere golven door de roei-openingen het schip binnen en kan men niets anders dan aan een stuk door water scheppen om niet onder te gaan. En ten derde hebben onze grote schepen tenslotte nog de fout, dat ze vanwege de vele roeiers te weinig ruimte hebben om een flink aantal andere reizigers mee te nemen, terwijl men ondanks de vele roeiers, bij ook maar een beetje tegenwind, toch niet van zijn plaats komt.

[3] Kijk, mijn beste, jonge, uiterst wijze en wonderbaarlijk machtige man, u zou ons, Romeinen, ook wat dat betreft een goed en waar advies kunnen geven! Die oude Foeniciërs schijnen vaartuigen gehad te hebben, waarmee ze zelfs snel en veilig een heel eind de grote oceaan op konden varen. Wij , Romeinen, moeten ons altijd beperken tot het varen langs de oever en durven alleen maar op rustige dagen en tijden op volle zee te varen. Hoe denkt u daarover?'

[4] Ik zei: 'Ja, Mijn vriend, het is niet zo gemakkelijk om een echt goed advies te geven! Want wat zou je er aan hebben wanneer je het tenslotte toch niet ten uitvoer zou kunnen brengen?

[5] Voor een goede en veilige zeevaart is vooral nauwkeurige kennis van de sterren aan de hemel nodig, verder kennis van de aarde en speciaal van de ligging van de zee, de grootte en de diepte. Maar die kennis hebben jullie nog lang niet en jullie kunnen die ook niet hebben, omdat jullie domme priesters dat met alle geweld tegen zouden werken; daarom zouden jullie ook niets hebben aan beter geconstrueerde schepen, omdat jullie ze toch niet zouden kunnen gebruiken.

[6] De schepen van de Foeniciërs waren wel iets bruikbaarder, maar niet veel. Bij gunstige wind konden ze wel beter omgaan met hun zeilen dan jullie; maar ze meden ook de volle zee en voeren ook slechts langs de oevers.

[7] Maar als jullie je scheepvaart willen verbeteren, moeten jullie dat van de Indiërs leren, die aan de zee wonen; want die kunnen met de zeilen omgaan, ook al is dat nog lang niet perfect.

[8] Zorgen jullie er maar voor datje het zover brengt, dat jullie ziel spoedig één wordt met de goddelijke geest, dan zal de geest jullie wel laten zien hoe je de zeevaart sterk kunt verbeteren!

[9] Overigens zijn jullie schepen voor deze tijd heel goed en zeer bruikbaar. Jullie nakomelingen zullen later nog zeer wonderbaarlijk vernuftige sche­pen bouwen, waarmee ze zo snel als vogels in alle richtingen over de zeeën zullen kunnen varen; maar dat zal het geluk van de mensen noch fysiek en al helemaal niet geestelijk verhogen, maar juist enorm vermin­deren. Blijf daarom nog maar lange tijd bij datgene wat jullie nu hebben; want een te grote verbetering in aardse dingen is altijd een ware en blijvende verslechtering wat het geestelijke betreft, wat toch het enige is dat de mens moet cultiveren met al zijn levenskracht.

[10] Wat voor zin heeft het als de mens alle schatten van de wereld voor zichzelf zou kunnen verkrijgen maar daardoor grote schade zou lijden aan zijn ziel?! Kennen jullie de korte levensduur van al het vlees op deze aarde nog niet en het uiteindelijke lot van het vlees? Of je nu als keizer sterft of als bedelaar, aan gene zijde maakt dat niets uit! Wie hier veel had, zal aan gene zijde veel moeten ontberen, maar wie hier weinig of niets had, zal aan gene zijde ook weinig of niets te ontberen hebben en zal des te gemakkelijker en eerder de innerlijke en enig ware levende schatten van de geest verwerven.

[11] Daarom waren de oervaderen van deze aarde zulke gelukkige mensen, omdat ze zo eenvoudig mogelijk voorzagen in hun aardse levensbehoeften. Maar toen vooral de mensen, die in de lager gelegen dalen woonden, steden begonnen te bouwen, is daarmee ook de hovaardij in hen gevaren. Ze werden verwekelijkten, werden traag en vervielen spoedig in allerlei kwaad en daardoor in allerlei ellende. Wat voor goeds hadden ze eraan? Ze verloren God uit het oog van hun ziel en alle innerlijke levenskracht van hun geest verliet hen, zodat ze zoals velen van jullie niet meer konden geloven aan een leven na de dood van het lichaam.

[12] Was dat niet een vreselijke ruil, om voor een groter comfort van het materiële leven het geestelijke zo goed als helemaal te verliezen?

[13] Wie van jullie derhalve wijs is, probeert nu weer het onnodig overdreven goede en comfortabele materiële leven in te ruilen voor het zuivere, ware, geestelijke; daar zal hij oneindig veel beter aan doen dan wanneer hij zou uitvinden hoe men veilig en zo snel als een vogel over alle zeeën kan varen. Ooit zal hij toch moeten sterven! Wat voor nut zullen zijn grote uitvindingen dan voor zijn ziel hebben?!

[14] Blijf daarom bij hetgeen jullie hebben! Hecht er geen belang aan en kijk vooral hoe je meer en meer op de weg van de geest kunt wandelen, dan zullen jullie daarmee de grootste en beste uitvinding gedaan hebben voor de grote scheepvaart, vanuit dit aardse naar het andere rijk, aan gene zijde, het geestelijke!

[15] Wend al jullie krachten en middelen ten volle aan om datgene te bereiken wat eeuwig duurt; maar zorg slechts in zo verre voor het aardse, voor je lichaam, als redelijkerwijs nodig is! Dat een mens moet eten en drinken en zijn lichaam moet beschermen tegen kou en grote hitte, is heel natuurlijk; maar wie voor het lichaam meer doet dan voor de ziel en tenslotte alleen nog maar voor het lichaam zorgt, is werkelijk een blinde en domme dwaas.

[16] Ja, wanneer iemand zijn lichaam tegen Gods wil in een eeuwig leven kan verschaffen - wat onmogelijk is -, dan moet hij alleen voor het welzijn van zijn lichaam zorgen; maar anders moet hij alleen zorg dragen voor hetgeen eeuwig zal en moet duren, omdat God dat zo heeft bepaald!

[17] Wanneer jullie dat nu goed hebben begrepen, vragen jullie Mij niet meer hoe je nutteloze, aardse dingen veel kunt verbeteren; want Ik ben alleen maar naar deze wereld gekomen om jullie de wegen te wijzen naar het eeuwige leven en deze goed te banen, opdat jullie er veilig en gemakkelijk op vooruit kunnen komen!"

 

223 De weg tot geestelijke voleinding

 

[1] (De Heer): 'Toen allen deze woorden van Mij vernomen hadden, zeiden ze onder elkaar: 'Hij heeft volkomen gelijk en er is niets tegen in te brengen; maar wij zijn al vanaf onze geboorte te diep ondergedompeld in de wereld en zullen ons er nu niet zo gemakkelijk meer geheel van los kunnen maken. Volgens Zijn goed beargumenteerde uitspraak moet iedereen zich, door daar zelf geheel vrijwillig aan te werken, uit zijn materiële toestand verheffen naar de vrije geestelijke toestand; en daarbij kan men geen speciale hoop koesteren op wonderbaarlijke hulp van de ware God, omdat de wil van de mens daardoor al een soort dwang zou ondervinden terwijl die eeuwig vrij moet blijven. Om daar puur zelfstandig aan te werken hebben mensen zoals wij kennelijk te weinig kracht, moed, wil en echt volhardend geduld, en daarom zal het voor ieder van ons moeilijk worden om zonder moe te worden en regelmatig te vallen, vooruit te komen op de wegen die Hij ons getoond heeft.

[2] Het zou inderdaad heel goed zijn om de puur geestelijke toestand te bereiken en het zou ook eindeloos meer waard zijn dan alle schatten van de hele aarde; maar de weg erheen schijnt zeer lang en hobbelig te zijn. Daarom zou het misschien tenslotte niet overbodig zijn om Hem nog te vragen hoe lang het duurt om de volle, puur geestelijke toestand te bereiken wanneer men gewetensvol, trouwen vlijtig de wegen van het leven bewandelt, die Hij heeft aangeraden. Want men werkt zeker veel gemak­kelijker wanneer men alvorens aan het werk te gaan, weet op hoeveel tijd men moet rekenen voor het geheel voltooid is, wanneer men zich naar behoren inzet; want het is en blijft moeilijk om aan een werk te beginnen, als men van te voren niet kan overzien hoeveel werk noodzakelijk is om het te voltooien, en zodoende ook niet kan weten wanneer het doel bereikt wordt. Laten we de zojuist genoemde vraag aan Hem voorleggen!’

[3] Die vraag werd aan Mij gesteld en Ik gaf daarop het volgende antwoord: 'Geestelijke werken en geestelijke wegen worden niet in uren en ellen gemeten, maar puur naar de kracht van de wil, het geloof en de liefde tot God en de naaste.

[4] Wie zich in één keer dermate zou kunnen verloochenen, dat hij alles van de wereld opgeeft en -in de juiste mate -zijn schatten aan de armen zou geven alleen uit pure liefde tot God, en zich niet te buiten zou gaan aan het vlees van de vrouwen, zou waarlijk binnen heel korte tijd voleindigd zijn! Maar wie klaarblijkelijk langere tijd nodig heeft om zich van alle aardse slakken en aanhangsels te zuiveren, moet ook langer wachten tot hij de volledig gelukkig makende toestand van de ware geestelijke voleinding bereikt.

[5] Jullie zijn hoge staatslieden en moeten jullie beroep uitoefenen; en dat is voor God geen hindernis, die jullie ervan af zou kunnen houden, de door Mij getoonde wegen juist te bewandelen, maar dat verschaft jullie nu juist de middelen, waarmee jullie des te gemakkelijker en eerder tot ware geestelijke voleinding kunnen komen.

[6] Maar denk niet dat jullie het ambt en de eer en het aanzien van het ambt zijn! Eer en aanzien van het ambt is de wet en jullie zijn daar slechts handlangers van. Maar als jullie getrouw zijn en goed en rechtschapen, dan staan ook jullie zelf in eer en aanzien van de wet, en de verdienste van de wet, ten aanzien van de mensen die door de wet beschermd en rustig en veilig zijn, komt dan ook jullie voor Gods aangezicht ten goede.

[7] En jullie zijn ook buitengewoon rijke mensen; maar ook jullie rijkdom is geen hindernis voor het bereiken van de puur geestelijke toestand, wanneer jullie daar met ware liefde tot God en tot de naaste, zoals goede en wijze vaders tegenover hun kinderen, goed mee omgaan en niet zuinig en gierig zijn bij het steunen van de armen; want in dezelfde mate waarin jullie je liefde ten goede laten komen aan de armen, zal God jullie geestelijk en indien nodig ook in natuurlijk opzicht, altijd belonen.

[8] En als jullie denken dat God degene die met volle inzet ernstig voortwandelt op de weg naar Gods rijk en naar het leven van de geest, helemaal niet helpt, wanneer hij af en toe moe en zwak wordt, dan vergissen jullie je flink. Ik zeg jullie: Wie eenmaal in volle ernst deze weg heeft betreden, wordt ook zonder het te weten door God geholpen om vooruit te komen en het doel uiteindelijk ook zeker te bereiken.

[9] God zal de eenwording van de ziel met de geest uit Hem natuurlijk niet met Zijn almacht afdwingen, maar Hij zal het hart van de mens steeds meer verlichten en het vervullen van ware wijsheid uit de hemelen en daardoor zal de mens geestelijk groeien en krachtiger worden en zal alle hindernissen die, ter grotere beproeving van hem nog op zijn pad kunnen komen, steeds gemakkelijker en met meer vertrouwen overwinnen.

[10] Hoe meer liefde tot God en zijn naaste een mens in zichzelf waarachtig zal beginnen te voelen en hoe barmhartiger hij in zijn gemoed wordt, des te groter en sterker is dan ook Gods geest in zijn ziel geworden. Want de liefde tot God en van daaruit tot de naaste is nu juist Gods geest in de ziel van de mens. Naarmate die liefde toeneemt en groeit, groeit ook Gods geest in haar. En is ten slotte de hele mens tot zuivere en weldadige liefde geworden, dan heeft ook de volledige eenwording van de ziel met Gods geest in haar plaatsgevonden; dan heeft de mens voor eeuwig het aller­hoogste levensdoel bereikt dat God hem heeft gesteld.

[11] God Zelf is in Zich immers de allerhoogste en zuiverste liefde en dus is de door God aan ieder mens gegeven geest dat ook.

[12] Wordt de ziel door haar vrije wil geheel zoals de liefde van de geest uit God, dan is het ook duidelijk dat ze één wordt met de geest uit God, die in haar is. En als ze dat wordt, dan is ze ook voleindigd. En daar is geen bepaalde tijd voor vast te leggen, maar dat moet het eigen gevoel van de ziel zeggen en aangeven.

[13] De ware, zuivere en levende liefde is in zichzelf geheel onbaatzuchtig; ze is vol deemoed, actief, vol geduld en erbarming; zij zal nooit iemand onnodig tot last zijn en duldt graag alles; ze schept geen behagen in de nood van haar naaste; maar zij is er aldoor op uit om iedereen te helpen die hulp nodig heeft.

[14] Zo is de zuivere liefde ook in de hoogste mate kuis en beleeft geen vreugde aan de geilheid van het vlees, maar des te meer behaagt haar de zuiverheid van hart.

[15] Wanneer de ziel van de mens ook zo zal zijn door de inspanningen van haar eigen wil, dan is de ziel als haar geest en is dan dus ook in God voleindigd.

[16] En zo weten jullie nu heel precies wat jullie te doen staat om de zuiver geestelijke voleinding te bereiken. Wie zich daar geheel en al op toe zal leggen, zal ook het snelst voleindigd zijn.

[17] En wie vlijtig en ernstig zijn best doet om deze weg te bewandelen, zal ook altijd waar en zeker door God worden geholpen om het allerhoog­ste levensdoel te bereiken, daar kunnen jullie allen zeker van zijn; want kwam God jullie nu al via Mij te hulp, terwijl jullie er amper een vermoeden van hadden dat er zo'n weg zou bestaan, hoeveel te meer zal Hij jullie dan wel niet te hulp komen, wanneer jullie deze weg door eigen werkzaamheid zullen bewandelen! -Hebben jullie dat begrepen?'

[18] Allen waren vol verbazing over Mijn belerende woorden en zelfs Jozef zei: ' Zo wijs en waar heb ik hem zelfs nog bijna nooit horen spreken!’

[19] Daarop richtte hij zich tot Mij en zei: 'Waarom heb je onze priesters nog nooit op zo'n manier onderwezen? Als er één van hen hier aanwezig was geweest zou hij zeker ook anders over je zijn gaan denken!'

[20] Ik zei: 'Ik acht Me eerder in staat de vissen in de zee te bekeren dan onze rabbi's! Ik raad je ook aan dat noch Jacobus noch jij thuis iets vertellen van wat zich hier allemaal heeft afgespeeld, want dan zouden jullie grote moeilijkheden met de rabbi's krijgen. Want hun hart is verstokter dan de hardste steen en hun ziel is veel onreiner dan een zwijn in een stinkende poel, en liever bouw Ik nog duizend stallen voor de zwijnen van de Grieken en andere heidenen waar dan ook, dan dat Ik één woord zou verspillen aan onze uiterst domme, duistere en kwaadwillende rabbi's in Nazareth, Kafarnaüm en Chorazin! Maar er zal nog wel een tijd komen waarin Ik ook daar overal Mijn mond open zal doen, - maar niet om hen te troosten, maar als een gericht over hen, wanneer hun boze maat vol zal zijn!"

 

224 Aankomst in Nazareth

 

[1] (De Heer): 'Daarmee was ook Jozef het eens en wij gingen toen rusten en reisden de volgende morgen, door Cyrenius en enkele dienaren van hem begeleid, naar de woning van onze Griek; want Cyrenius wilde zich overtuigen van Mijn wonderbaarlijke bouwwerk bij de Griek.

[2] In een paar uur waren wij ter plaatse en zagen al van verre het geheel nieuwe woonhuis en de eveneens nieuwe en grote varkensstal. Aan de verbazing van de Griek en Cyrenius kwam geen einde en ook de mensen uit het huis van de Griek waren hoogst verbaasd en wisten niet hoe dat 's nachts gebeurd kon zijn.

[3] Maar ik gebood allen het niet te verraden voordat er tien jaren voorbij waren.

[4] Allen beloofden dat ten stelligste.

[5] Toen overhandigde Cyrenius aan Jozef dertig pond goud en de Griek overhandigde hem honderd pond zilver .

[6] Jozef nam het aan ter ondersteuning van de armen, van wie er altijd velen grote barmhartigheid bij hem vonden.

[7] Daarop vertrokken we en kwamen de volgende dag tamelijk vroeg weer in Nazareth aan. We hadden weliswaar diezelfde dag nog tot Nazareth kunnen komen, omdat de Griek ons met zijn goede lastdieren naar huis liet brengen; maar Ik wilde dat niet, omdat Ik daar een goede reden voor had. Webleven daarom weer in die herberg waar we op de heenreis varkensvlees hadden gegeten.

[8] Toen we de volgende dag 's ochtends in Nazareth aankwamen, vroegen allen onmiddellijk hoe het ons was vergaan, wat we hadden gedaan en of er voor ons bij een heiden ook een flinke verdienste aan had gezeten.

[9] Maria dacht dat het loon voor anderhalve dag werk nu niet bepaald groot uitgevallen zou zijn.

[10] Maar Jozef zei: 'Wees allen rustig en zwijg tegenover al het volk hier en ook elders; want het volk is vol afgunst over het geluk van zijn naaste! Ik zal daarom mijn hart voor de waarachtig armen nooit sluiten en de naam die ik al sinds lang bij iedereen heb, moet blijven zoals hij is: Wie nergens meer hulp kan vinden, wordt altijd nog geholpen door de oude, arme Jozef met het weinige dat hij zelf eerlijk en door hard te werken verdient. Maar zeg daar vooral niets van tegen het volk - en al helemaal niet tegen de priesters! Maar des te meer zal hier nu gelden: De oude jozef helpt de armen nog steeds meer!”

[11] Toen alle aanwezigen deze woorden van Jozef hadden gehoord, namen ze die ter harte en Maria, uit wie Mijn lichaam was geboren, zei daarop: 'O jozef, jouw woorden zijn goed en waar en zullen door ons worden nagevolgd alsof ze een gebod van God zijn; maar jullie drieën kunnen ons toch wel meedelen wat jullie in die korte tijd bij die heiden voor een wonderbaarlijk werk hebben uitgevoerd, dat jullie daar zoveel goud en zilver voor hebben gekregen!’

[12] Jozef zei: 'Lieve moeder, ik heb je toch gezegd dat God deze keer op wonderbaarlijke wijze met ons was! Maar wat er zich precies allemaal heeft afgespeeld, zullen jullie als het uitkomt nog wel op het juiste moment te weten komen. Maar zorg nu dat we iets te eten en te drinken krijgen; want we hebben vandaag nog niets genuttigd, terwijl we toch al in de vroege ochtendschemering op weg waren!'

[13] Nu ging Maria snel met haar helpsters naar de keuken om meteen aan het werk te gaan voor een goed ochtendmaal. En Jozefborg intussen het vele geld veilig op .

[14] Toen het maal was toebereid en wij aan tafel hadden plaats genomen om het te nuttigen, kwam er een oude rabbi uit de stad om te informeren waar wij geweest waren, wat voor werk wij hadden gedaan en hoeveel we verdiend hadden. De hebzuchtige rabbi wilde dat weten omdat hij recht had op een offerpenning van onze verdienste, een dom gebruik dat in heel Galilea van kracht is.

[15] Dat ergerde Jozef en hij zei: 'Je kent me genoeg om te weten dat ik mijn plicht nog altijd trouw ben nagekomen en dat zal ik ook deze keer doen; maar het maakt me werkelijk boos dat je uit hebzucht niet thuis kunt wachten tot ik, zoals altijd, zelf naar je toe ben gekomen. Wie heeft je eigenlijk verteld dat ik met Jezus en Jacobus weg was voor een opdracht?'

[16] De rabbi zei: 'Je was nog maar nauwelijks vertrokken, of ik kwam je een vriendschappelijk bezoek brengen, zoals ik dat al sinds lang doe; toen werd me verteld dat jij met je twee zoons een heel eind weg was voor een opdracht, en dat je na drie dagen weer thuis zou komen, omdat het werk niet al te groot was. Wel, zo ben ik dan nu ook gekomen om je weer te zien en me door jou te laten vertellen hoe het er overal aan toe gaat en wat voor nieuws en bijzondere dingen je daarover hebt te vertellen! Want als je amper anderhalve dag hebt gewerkt, zul je wel niet zoveel verdiend hebben, dat er een offerpenning van betaald moet worden die een beetje de moeite waard is. En als je daar toch iets van aan de synagoge wilt laten toekomen, hoef je ons immers geen contant geld te betalen, omdat wij nog steeds geld aan jou verschuldigd zijn voor je laatste werk! Dus, oude vriend, hoef je helemaal niet boos op me te worden omdat ik je vandaag vroeger dan gewoonlijk heb bezocht!'

[17] Jozef zei: 'Dat is het werkelijk niet waarom ik op jou of iemand anders boos ben; maar alleen omdat je me anders niet gauw bezoekt, tenzij je aan de weet bent gekomen dat ik weg ging voor een opdracht of er weer van thuis kwam. Maar voor het werk dat ik voor jullie heb gedaan zijn jullie me een aardig bedragje schuldig en in ruil voor de offerpenningen die ik jullie iedere keer moet betalen, zouden jullie mij het liefst zo gauw mogelijk niets meer schuldig zijn; daarom informeren jullie ook zo ijverig wat ik voor werk had en hoeveel ik verdiend heb. En als ik nu wellicht een hele maand lang geen werk buitens huis zal hebben, zul je zeker geen enkele keer naar mij toe komen!

[18] O, geloof me, ik weet altijd precies wat ik van mijn vrienden moet denken! Maar dat geeft niets, want daarom zal ik toch nooit arglistig zijn tegenover een van mijn vrienden. En daarom zeg ik je ook deze keer dat ik met dit werk precies zoveel heb verdiend dat de offerpenningen, die ik jullie daarvan moet betalen, net zoveel zijn als hetgeen jullie mij schuldig zijn volgens mijn altijd zeer schappelijke rekening; en daarom kun je thuis de hele schuld schrappen!’

[19] Toen de rabbi dat vernomen, had keek hij heel vrolijk en zei: 'O, dat is goed! Als overste van de synagoge is me nu een zware steen van het hart gevallen! Er is nu weer een heel groot werk op komst en ik zal je er vandaag nog nadere mededelingen over doen. Maar nu wil ik je geen ogenblik langer meer storen!’

[20] Daarop stond de rabbi ook onmiddellijk op en ging snel weer naar de stad terug.’

 

225 De dood van de rabbi

 

[1] (De Heer): 'Maar daarop zei Ik, toen we begonnen te eten: 'O, wat is die mens toch ontzettend blind! Wat zal hij nog hebben aan die paar honderd penningen? Want vandaag nog, en dat binnen een uur, zal hij sterven! Maar dan zal er een iets beter iemand in zijn plaats komen; die zal ons betalen voor het werk, zoals ook wij hem de offerpenningen niet zullen onthouden.’

[2] Maria zei: 'Mijn beste zoon, ben je nu weer helderziend geworden?'

[3] Ik zei: 'Dat ben Ik altijd geweest! Alleen voor Nazareth en zijn duistere omgeving ben Ik stom; want waar geen geloof is, is ook geen waar verstand en geen licht. Verraad Mij dus niet! Wanneer jullie echter over een paar uur in de stad het klagen en het betaalde wenen zullen vernemen, ga dan niet onmiddellijk nieuwsgierig naar de stad zoals de andere blinde mensen, maar blijf thuis, omdat jullie nu reeds weten wat er aan de hand zal zijn! En als het nieuws hier wordt bekend gemaakt, zeg dan: Tegen Gods wil kan geen sterveling vechten! God heeft het zo bepaald en klagen, huilen en wenen heeft geen enkele zin! Maar tot het nieuws komt, kunnen we buiten werken; en na het nieuws laten we het werk liggen en begeven we ons naar Kafarnaüm. Aan het meer zullen we werk vinden tot de sabbat!’

[4] Jozef zei: 'Dat is allemaal prima, maar wat zullen de Nazareners met hun grote mond daarvan zeggen?'

[5] Ik zei: 'Deze dwazen mogen zeggen wat ze willen; maar wij doen wat Ik jullie zojuist heb aangeraden, en het zal dan ook goed zijn!’

[6] Na deze woorden zei niemand meer iets en na het ochtendmaal begonnen we meteen aan een kleine opdracht, namelijk het vervaardigen van een graankist voor iemand uit de buurt.

[7] Na drie uur kwam er al een zwarte bode uit de stad om ons het bericht te brengen: 'De rabbi-overste is een uur geleden in de synagoge door een slag van Jehova geraakt en was onmiddellijk helemaal dood. Alle pogingen hem weer tot leven te brengen, mochten niet baten. De rabbi-overste is derhalve werkelijk dood. Daarom mogen wij van nu af aan drie dagen lang niet meer in het openbaar werken!’

[8] Ik zei: 'Slechts twee dagen, want de derde is het toch immers sabbat!'

[9] Toen corrigeerde ook de bode zichzelf: 'Ja, ja, dus maar twee dagen!' Daarna ging hij verder.

[10] Spoedig daarop begaven wij ons op weg naar Kafarnaüm en vonden daar, in de jullie reeds bekende herberg aan het meer, nog diezelfde dag een goed karwei, waar we tot de sabbat aan werkten, en waarmee we honderd muntstukken verdienden. Gedurende de sabbat bleven we nog in Kafarnaüm aan het meer en we voelden ons daarbij heel goed en vrolijk. Op zondag keerden we pas weer terug en vernamen we van onze mensen thuis hoe alles zich had toegedragen. Velen hadden naar Jozef gevraagd en zich erover verwonderd, dat de anders toch zo vrome man niet aanwezig was geweest bij de begrafenis van de overste.

[11] Ik vroeg hun of ze diegenen dan ook gezegd hadden wat Ik hun had aangeraden en wat die anderen daarop geantwoord hadden.

[12] Daarop zei een dienstmaagd: 'Toen we hen zo troostten gaven ze ons gelijk en gingen verder.

[13] Ik zei: 'Zo was het goed, - de waarheid mist nooit haar goede doel! En wij hebben aan het meer zoveel verdiend als de overste ons schuldig was voor het hem geleverde werk, en dus is ook dat nu vereffend! We kunnen nu rustig de graankist voor de buurman afmaken.’

[14] Meteen gingen we aan het werk, wat Jozef graag had, omdat hij gewild had dat de kist al klaar was geweest, omdat de buurman hem ook erg nodig had. Er was echter iets merkwaardigs met die kist. Telkens als we eraan begonnen te werken, gebeurde er iets waardoor we ofwel opgehouden werden met het werk of dagenlang onderbroken werden. Jozef dacht daarom dat dat door een boze geest veroorzaakt werd, en vond dat we ons door hem nu niet langer moesten laten storen en net zo lang moesten doorwerken tot de kist eindelijk helemaal klaar was. We deden dan ook wat we konden, zodat er 's middags nog maar enkele latten aangebracht moesten worden. En zie, het huis van iemand die een klein eindje verderop woonde, raakte in brand! Vanwege het dreigende gevaar moesten we ons werk snel in de steek laten en onmiddellijk naar de brand gaan om te blussen.

[15] Toen zei Jozef nogmaals: 'Had ik geen gelijk dat er met deze graankist kennelijk een boze geest in het spel is? Voordat we nog met die paar latten klaar waren, moet er een huis beginnen te branden, zodat we vandaag in geen geval die kist af kunnen maken! Mijn liefste Jezus, zeg eens wat jij ervan vindt!’

[16] Zeker niet wat jij ervan vindt, ofschoon er wel iets van waar is watje denkt! Onze buurman, voor wie de kist is, heeft een boze knecht, die liever die oude kist heeft waar hij naar believen graan uit kan halen om het dan 's nachts heimelijk aan voorbijkomende graanhandelaren te verkopen en het geld zelf te houden. Ofschoon we meestal door andere voorvallen van het werk zijn afgehouden, was ook die boze knecht meermaals de oorzaak dat we het werk aan de kist moesten staken. Ook nu is hij de schuld van deze brand, ofschoon hij nu zelf het hardst bezig is om de brand te blussen.

[17] Vannacht wil hij nog graag een paar mud graan van zijn heer ontvreemden, omdat het graan morgen al in de nieuwe kist gedaan zal worden, die heel goed kan worden afgesloten. Hij had echter in de gaten dat wij nog een paar uur vóór de avond klaar zouden zijn met de kist en zijn heer er dan ook onmiddellijk gebruik van zou maken. Dus ging hij naar het huis van deze buurman, die met al zijn mensen op het veld aan het werk was en stak het in brand, om te voorkomen dat wij de kist vandaag nog klaar zouden krijgen.

[18] En kijk, jozef, dat is dus ook wis en waarachtig een boze geest, die zich bij de buurman ophield, en ons vaak heeft gehinderd bij het werken aan de kist; maar een heleboel andere dingen die er tussen kwamen, waren van natuurlijke aard en toegelaten door God.

[19] Maar de dood van de rabbi-overste lag geheel in de wil van de Heer besloten; want het bedrog dat deze rabbi heimelijk pleegde tegenover armen, weduwen en wezen was ten hemel schreiend. Nu weet je hoe het zit; maar houd alles voor je en erger je dus niet!'

[20] jozef zei: 'Maar die boze knecht moeten we toch onmiddellijk overleveren aan de rechtbank?!'

[21] Ik zei: 'Dat zal niet gaan omdat je niemand hebt die hem op heterdaad heeft betrapt; Mijn getuigenis alleen zou voor de rechters zo goed als geen waarde hebben en de knecht zou ons dan wegens openlijke lastering voor het gerecht kunnen dagen. Laten we dat daarom niet doen! Maar God, die alles ziet en weet, zal de boze knecht toch wel spoedig het loon doen toekomen dat hij heeft verdiend!"

 

226 De brand in het huis van de buren

 

[1] (De Heer): 'Terwijl er ijverig en flink geblust werd, zei jozef nog heimelijk tegen Mij: 'Heb je over dit alles verwoestende element niet ook dezelfde macht als over winden en water?'

[2] Ik zei: 'Ik weet wel wat je nu wilt; maar daar is het hier nog niet de juiste tijd voor! Laat de boze knecht zich nu maar flink uitsloven tot hem uit angst gewoonweg horen en zien vergaan! Zo dadelijk zal hij flink letsel oplopen door een val en weggedragen worden onder hevige pijn. Pas dan zal Ik door Mijn wil een definitief einde maken aan de brand. Maar waar Ik nu al voor zorg is, dat de vlammen het huis geen noemenswaardige schade kunnen toebrengen. -Maar let op wat er nu gaat gebeuren!'

[3] Er kwamen nu een heleboel mensen uit de stad, meer uit nieuwsgie­righeid en om de sensatie, dan dat ze mee wilden helpen met het blussen van de brand. De ijverige knecht begon van de nieuwkomers te eisen dat ze zouden helpen met het blussen en hen die geen gevolg gaven aan zijn woorden op grove wijze uit te schelden. Dezen maakten zich daar erg kwaad over, grepen de knecht vast en duwden hem met veel geweld op een hoop brandende balken van het dak.

[4] Daardoor brak de knecht zijn arm en kreeg een paar brandwonden in zijn gezicht, zodat hij daar weggedragen moest worden. Ik zei tegen Jozef 'Kijk, die heeft zijn loon te pakken, dat hem uiteindelijk nog tot een beter mens zal maken; Ik wil nu echter dat de brand ophoudt!’

[5] Toen Ik dat, terwijl alleen Jozef het hoorde, had uitgesproken, doofde het vuur zo snel dat er aan of in het huis geen gloeiende vonk meer te vinden was. Ook was er aan het huis geen andere schade te zien dan die aan het dak, dat natuurlijk voor meer dan de helft verbrand was. Maar omdat er zich onder het dak niets bevond wat door de vlammen verwoest had kunnen worden, was de schade niet bepaald groot te noemen, en wij kregen weer een werk aangeboden dat we echter voor de buurman, die niets aan het ongeluk kon doen, helemaal voor niets uitvoerden en waarvoor we hem ook het nodige materiaal schonken.

[6] Onder het volk ontstond echter grote verbazing over het feit dat het vuur opeens helemaal uit was gegaan en men nergens ook maar een vonkje kon ontdekken, dat er ook nergens meer rook opsteeg en daarbij ook nog de verkoolde balken helemaal koud aanvoelden. Velen zeiden dat dat onmiskenbaar een wonder was. Anderen waren weer van mening dat dit kwam doordat men op het laatst met vuil water geblust had. En weer anderen zeiden dat God de bede van een rechtschapene verhoord had en dat kon niemand anders zijn dan de knecht die door de heilloze woede van een paar beledigde nietsnutten in de vlammen geduwd was.

[7] Maar de buurman, voor wie wij de kist bouwden, zei tegen Jozef: 'Dat die hevige brand zo plotseling doofde, komt door jullie, en in het bijzonder door jouw jongste zoon! Want sinds zijn jeugd heb ik vaak wonderbaarlijke dingen aan hem opgemerkt, vooral als hij helemaal alleen was; dan speelde hij met de elementen en krachten van de natuur. Maar voor het oog van de mensen liet hij al sinds meer dan acht jaar niets meer merken van zijn innerlijke kracht en deed en werkte als andere mensen.

[8] Maar ik heb een keer gezien hoe hij helemaal alleen een grote eikenboom velde. Iemand als wij zou voor het vellen van zo'n boom, die ruim vijf ­tot zeshonderd jaar oud was, wel een paar dagen nodig hebben gehad; maar hij had nauwelijks de bijl aan de wortel gezet of de boom viel alom. Daarna werd hij even snel van zijn dikke takken ontdaan; de takken trokken zichzelf naar de zijkant en lagen dadelijk in de grootst mogelijke orde, gekloofd bij elkaar. Toen werd de stam rechthoekig gehakt; en ook dat hakken gebeurde even snel als daarvoor het andere werk en tenslotte ook nog het klein hakken en bij elkaar leggen van de stukken hout die van de boom afkwamen. Kortom, het hele werk duurde amper een half uur. Toen hij met het werk gereed was, nam hij de bijl, ging naar huis en gaf jou te kennen dat de eikenboom helemaal klaar was om in de bouw te gebruiken; jij alleen moest hem bezichtigen en mocht de andere broers daar voorlopig niets van vertellen.

[9] Kijk, dat en nog meer heb ik zo af en toe bij hem gemerkt en daarom ben ik er nu ook vast van overtuigd dat hij die brand zo snel heeft geblust! Wel, broeder, wat zeg jij ervan?'

[10] Jozef zei: 'ja, ja, je hebt helemaal gelijk en het zal ook wel zo zijn; maar wat jij nu gelooft en weet moetje vóór je houden anders krijgen we zo dadelijk allerlei moeilijkheden met de mensen van de synagoge, wat ik heel vervelend zou vinden! Ik herinner me die geschiedenis met de eikenboom nog heel goed - en nog meer dingen, vooral van de laatste dagen; maar we moeten erover zwijgen omdat we zijn toekomstige plannen en bedoelingen anders meer schade dan nut toebrengen. - Begrijp dat goed, beste vriend, en handel ernaar, daar zul je goed aan doen!'

[11] We gingen van de plaats van de brand weer naar huis en gingen dadelijk slapen, omdat wij deze dagen veel gewerkt hadden.

[12] De volgende dag, een maandag, maakten wij die kist snel af vóór zonsopgang en gingen na de ochtendmaaltijd meteen naar de buurman­ wiens huis door de brand was beschadigd. Hij verzocht ons zijn bescha­digde huis weer te herstellen.

[13] Toen zei Ik tegen hem: 'Wanneer jij zou kunnen zwijgen en slechts een uur lang al je bedienden, ook je vrouwen kinderen, van je huis zou kunnen weghouden, zou je Gods grote heerlijkheid kunnen zien! je huis zal dan spoedig in orde zijn!’

[14] De buurman zei: 'Ik zal zwijgen als het graf en ook mijn mensen zal ik nu naar het veld sturen waar ze allemaal moeten werken, dan kunnen jullie doen watje goed dunkt!'

[15] Ik zei: 'Goed, doe dat, dan zal Ik het Mijne doen!'

[16] De buurman zorgde er onmiddellijk voor dat zijn mensen weg gingen­. Wij waren alleen en zonder getuigen.

[17] Toen we daar zo stonden en de buurman Mij vroeg wat Ik nu zou gaan doen zei Ik: 'Jouw huis zal nu op een voor jou wonderbaarlijke wijze hersteld worden! Uit vroegere jaren is je nog bekend, dat het Mij gegeven is om door Mijn wil menig wonderbaarlijk werk te verrichten, maar Ik heb dat in de tijd na Mijn twaalfde levensjaar niet meer gedaan, vanwege de grote slechtheid van de mensen en hun totale ongeloof. Maar jij behoort nog tot het kleine aantal rechtschapenen en gelooft wat Ik je zeg en daarom zul je nu weer eens ervaren waartoe Gods kracht en heerlijkheid in de mens in staat is. Kijk naar je zeer beschadigd huis! Ik, Jozef en Mijn broers zullen geen bijl in de hand nemen en toch zal je huis goed en degelijk gerepareerd worden!’

[18] De buurman zei: 'Heel goed, mijnjonge vriend, ik geloof vast dat jou dat allemaal mogelijk is; maar zoals je ziet heb ik nog geen bouwmateriaal! Waar zullen we dat nu vandaan halen en waarvandaan het geld en eventueel nog andere middelen om dat materiaal te kopen en dan geschikt te maken?'

[19] Ik zei: 'Ik heb er gisteren al over gesproken dat wij je voor niets zullen helpen, ook met het materiaal, en daarom hoef je je nu nergens meer zorgen over te maken! Kijk alleen nog eens naar je huis, hoe het daar staat met het halfverbrande dak, wat een meelijwekkend gezicht! Maar Ik wil dat het er nu ogenblikkelijk goed gerepareerd bij staat! En zie, waar is nu nog de geringste schade aan je huis te ontdekken?'

[20] De buurman was buitengewoon verbaasd en zei: 'Ja, mijn jonge vriend, dat is waarlijk Gods macht en heerlijkheid! Daarom eer aan God in den hoge, dat Hij de mens zulke kracht en heerlijkheid heeft gegeven!"

 

227 De barmhartigheid van enkele burgers

 

[1] (De Heer): 'Terwijl de buurman nog zo bezig was God te loven en te prijzen, kwamen er een paar wat betere burgers uit de stad die de buurman een kleine weldaad wilden bewijzen.

[2] Maar toen ze zagen dat het huis helemaal gerepareerd was, zeiden ze (de burgers): 'O, kijk, de oude Jozef is ons vóór geweest! Jullie moeten wel de hele nacht uit alle macht hebben doorgewerkt dat jullie dat nu al zo volkomen hersteld hebben en nog beter dan wij het vroeger ooit hebben gezien! Ja, ja, zo'n bouwmeester als Jozef is er in heel Galilea geen tweede! Maar wat zal onze Jozef voor zo'n snel en perfect werk wel vragen? Wat hij ervoor vraagt, zullen wij je geven.'

[3] Jozef zei: 'Ik vraag er niets voor, dus hoeven jullie mij ook niets te geven. Maar geef het aan andere armen, dat zal beter zijn dan het weer naar de synagoge te brengen, zoals jullie dat volgens een oud gebruik altijd doen!'

[4] Een van beiden zei: 'Maar men moet een goedbedoelde gift toch steeds aan het godshuis schenken, als degene voor wie het bedoeld was het niet wil of kan aannemen!’

[5] Ja, ja, zo luidt wel een nieuwe tempelverordening; maar Mozes zelf heeft ons alleen maar op het hart gedrukt, dat wij met onze overvloed vooral voor de armen, de weduwen en wezen moeten zorgen! Mozes heeft nergens gesproken over het onderhouden van een of ander bid­ of leerhuis, behalve dat hij de tiende voor de stam Levi heeft vastgesteld. - Is dat niet zo?'

[6] Beiden zeiden: 'Ja, ja, je hebt gelijk! In die nieuwe voorschriften is teveel hebzucht van de tempel zichtbaar, die God zeker nooit heeft voorgeschreven, omdat Hij immers tegen alle mensen heeft gezegd: Je moet niet begeren wat van je naaste is! Maar de priesters begeren onmid­dellijk alles wat ze bij ons zien en zeggen dat het veel verdienstelijker is om aan de tempel te offeren dan andere goede werken te verrichten. En dat kan niet Gods woord zijn omdat God alleen maar zegt dat men zijn naaste moet liefhebben als zichzelf Zodoende zullen wij wat we deze vriend hadden toegedacht, stilletjes aan de armen geven.'

[7] Ik zei: 'Daar doen jullie heel goed aan! Als jullie dat willen doen, ga dan naar de omgeving van Kafarnaüm! Aan het meer zul je daar een arme vissershut aantreffen. De bezitter heet Simon Juda en heeft een ongeluk gehad bij zijn werk, zodat hij zichzelf nu niet gemakkelijk weer uit de nood kan helpen. Want een slechte man heeft al zijn visgerei ontvreemd en de visser heeft niet de middelen nieuw aan te schaffen en lijdt daarom met zijn gezin grote nood. En omdat hij verder iemand is die altijd voor Gods aangezicht en dat van de mensen een rechtschapen leven heeft geleid -wat Mij zeer wel bekend is -, doen jullie werkelijk een heel goed werk als jullie die man een offer brengen!'

[8] Toen beiden dat vernamen zeiden ze: 'O ja, die man kennen wij heel goed en we weten ook dat hij een zeer rechtschapen en redelijk mens is; maar we wisten niet dat hij in zulke slechte omstandigheden verkeert! Kom, dan gaan we hem onmiddellijk helpen!'

[9] De beide burgers namen afscheid en gingen snel naar de visser om hem voldoende geld te geven voor een volledige vissersuitrusting.

[10] En hier onder ons zit nu, als Mijn leerling, diezelfde visser die tien jaar geleden door Mijn raad geholpen is!’

[11] Petrus zei: 'Ja Heer, dat is me werkelijk overkomen!'

 

228 In het bos van de buurman

 

[1] Ik wilde nu ophouden met het lange verhaal; maar onze Agricola vroeg Me of Ik nog meer uit de tijd van Mijn jeugd wilde vertellen.

[2] En Ik zei: 'Luister dan nog een korte tijd naar Mij!

[3] Die beide burgers zijn dus vertrokken en wij zeiden tegen onze buurman: ' Alles is bij jou nu weer helemaal in orde; maar houd het wonder zo lang voor je tot er een tijd zal komen dat het zinvol is om het ook aan andere mensen mee te delen!’

[4] De buurman zei: 'Maar wat moet ik tegen mijn mensen zeggen als ze vanavond naar huis komen en vast en zeker stomverbaasd zullen zijn wanneer ze zien dat het hele huis weer helemaal is gerepareerd?'

[5] Ik zei: 'Jouw mensen, die toch al geen geloofshelden zijn en overal eerder aan geloven dan aan een wonder, zullen je niet vragen hoe het huis in zo'n korte tijd weer is hersteld; want ze zullen denken dat wij er met man en macht aan gewerkt hebben en het dus ook gemakkelijk in één dag hersteld hebben. Jouw vrouw heeft zelfs al heel vaak haar mening uitge­sproken dat de timmerlieden met gemak een huis in een paar dagen zouden kunnen afbouwen als ze harder zouden werken. Wel, deze keer hebben wij heel hard gewerkt en heeft je vrouw dus een keer gelijk gehad!'

[6] Met deze raad was de buurman het volkomen eens. Wij verlieten hem en gingen weer naar huis om daar tot de middag te rusten. Toen nuttigden wij ons middagmaal en overlegden wat we 's middags zouden doen, omdat er geen werk op ons lag te wachten.

[7] Joses, de oudste zoon van Jozef, dacht dat we ergens werk konden gaan zoeken.

[8] Maar Ik zei: 'Omdat er in deze omgeving nog andere timmerlieden zijn die ook willen werken en leven, moeten we hen niet vóór zijn! De mensen kennen ons en ons werk per slot van rekening, en zullen komen als ze ons nodig hebben; maar we dringen ons niet aan hen op!

[9] Wanneer we toch iets willen doen, laten we dan naar het bos van onze dichtst bij wonende buurman gaan, dat hier slechts een klein half uurtje vandaan is, daar zullen we wel werk vinden voor vanmiddag!'

[10] Jozef dacht dat dat wel het geval kon zijn, ofschoon hij daarvoor nog geen opdracht had van de buurman.

[11] Ik zei: 'Laat dat maar helemaal aan Mij over! Die opdracht is allang heimelijk een hartewens van hem en we zullen hem zelf in het bos aantreffen, terwijl hij bij zichzelf overweegt hoe hij die tien oude ceders geschikt kan maken om er een nieuwe schuur mee te bouwen. Hij wilde die ceders deze week door zijn drie knechten laten vellen en er dan pas met jou over spreken om ze door ons klaar te laten maken voor de bouw; maar omdat nu zijn, naar hij meent, beste en eerste knecht ziek in bed ligt, denkt hij aldoor hoe, wanneer en door wie hij zijn tien ceders geschikt kan laten maken voor de bouw.

[12] Hij heeft al een paar keer aan Mij gedacht, sinds ik die bewuste eik bouwklaar heb gemaakt; maar hij had de moed niet om Mij of jou erover aan te spreken. En als wij hem nu vandaag in deze kwestie uit eigener beweging te hulp zullen komen, zal hem dat zeker des te meer welkom zijn. Daarom kunnen we onmiddellijk op weg gaan!'

[13] Jozef zei: 'Wat voor gereedschap nemen we dan mee?'

[14] Ik zei: 'We hebben alleen een bijl en een zaag nodig, dan hebben we meer dan genoeg!’

[15] Toen namen we de bijl en de grote zaag en gingen op weg.

[16] Maria vroeg weliswaar, hoe het toch kwam dat we zo zelden thuis konden blijven.

[17] En Ik zei: 'Omdat we thuis niets te doen hebben! Als We thuis iets te doen hebben, blijven we ook thuis; maar jij hebt thuis altijd veel te doen, en daarom is het ook goed dat jij meer thuis blijft dan wij! ,

[18] Daarop zei ze niets meer en wij gingen; we kwamen al spoedig op de plek waar onze buurman helemaal alleen naar zijn ceders stond te kijken en stond te wikken en te wegen hoe hij het het best kon aanpakken.

[19] Opeens zag hij ons, kwam allervriendelijkst op ons af en zei tegen Jozef (de buurman): 'O broeder, je komt als duizendmaal geroepen! Je weet dat ik even dringend een nieuwe schuur nodig heb als die nieuwe graankist. In de wijde omtrek kan men er geen mooier hout voor vinden dan dit! Maar het heeft me al veel hoofdbrekens gekost hoe ik dit hout klaar moet maken voor de bouw! Ik heb daarbij al vaak aan jou gedacht; maar het vellen van deze kolossale bomen is toch eigenlijk geen werk voor een bouwmeester en zijn meesterzonen. Daarom durfde ik er tot nog toe ook nog niet met jou over te beginnen, ofschoon we al wel een paar keer met elkaar gesproken hebben over de noodzaak van een nieuwe schuur. Maar omdat jullie hier nu toch zijn - zeker deze weg nemend omdat jullie misschien in deze bergen een opdracht hebben, wil ik graag kort met jullie overleggen wat ik het beste zou kunnen doen.’

[20] Jozef zei: 'Je vergist je als je denkt dat wij nu op weg zijn om hier ergens in het gebergte te gaan werken. Wij zijn speciaal voor jou hier naartoe gekomen om voor jou datgene te doen waarover je me niet durfde aan te spreken!’

[21] Toen de buurman dat hoorde was hij heel blij en begon meteen met Jozef over het loon te praten.

[22] Maar Jozef zei: 'Pas als de schuur klaar is, zullen we over het loon praten! Maar laat ons nu maar onmiddellijk aan de slag gaan; want de dag zal nog een paar uur duren en we kunnen nog heel wat werk verrichten!’

[23] De buurman zei: 'Doe, wat je vaardigheid en kennisje toestaan; want wat jullie vaak in uiterst korte tijd kunnen, weet ik maar al te goed, vooral je jongste zoon! Maar daar praat ik nu verder niet over!'

[24] Ik zei: 'Geloof je aan Mijn innerlijke kracht en almacht?'

[25] De buurman zei: 'Meester, hoe zou ik daar niet aan kunnen geloven, terwijl ik er toch al zoveel bewijzen van heb?!'

[26] Ik zei: 'Goed dan! Maar zorg er allemaal voor dat jullie niet over Mij spreken vóór de tijd! En wanneer die zal komen, zullen jullie wel van Mij vernemen. Maar geef Me nu de bijl, zodat Ik onmiddellijk deze tien bomen vel!'

[27] Ik nam nu de bijl en kapte met iedere slag een boom om, waar andere houthakkers minstens een volle dag voor nodig gehad zouden hebben.

[28] Toen die tien bomen daar nu lagen hadden allen een eigenaardig gevoel en Jozef zei tegen zijn andere zoons: 'Jullie hebben allemaal al aan hem getwijfeld, ofschoon ik jullie vaak heb gezegd: Wie eenmaal door God is uitverkoren vanaf de wieg, verlaat Hij nooit meer! En nu hebben jullie je er allemaal zelf van overtuigd hoe God nog geheel en al met hem is en wonderbaarlijk werkt! Daarom moeten jullie voortaan niet aan hem twijfelen, maar hem ook aan niemand verraden; want hij weet zelf wel waarom hij nu nog verborgen wil blijven!'

[29] Allen gaven Jozef gelijk en beloofden ook plechtig, over dit en ook ieder ander wonder, te zwijgen, zolang Ikzelf dat wilde.'

 

229 Het vreugdemaal bij de buurman

 

[1] (De Heer): 'Hierna zei Ik: 'Nemen jullie vieren nu de zaag en deel iedere boom in de lengte precies in vieren!'

[2] Joses zei: 'Daar zullen we met onze puur menselijke kracht lang voor nodig hebben’

[3] Daarop zei Ik: 'Geloof en doe zoals Ik jullie gezegd heb!’

[4] Hierop nam het viertal de zaag, zetten hem op de stam en nauwelijks hadden ze er één keer aan getrokken of de stam was al volledig doorge­zaagd. En zo duurde het helemaal niet lang tot de tien grote bomen in veertig delen waren gezaagd.

[5] Toen dit werk beëindigd was zei Ik: 'Nu hoeven jullie verder niets meer te doen dan met de bijl de bovenste delen van de stammem, de kronen, weg te nemen, dan kan Ik de stammen zo bewerken dat ze geschikt zijn voor de bouw!’

[6] Het viertal ging er naartoe, -één van hen nam de bijl en de drie anderen ruimden de stukken van de takken op, die gedeeltelijk als brandhout en gedeeltelijk als nagels en pennen voor de bouw te gebruiken waren. Toen nu ook dit werk na een uur klaar was nam Ik de bijl weer ter hand en maakte de veertig stammen rechthoekig, zogezegd met één slag en zo, dat uit de dikke stamdelen van de wortel twee i drie goede balken voor de bouw kwamen en de stukken schors zo netjes van de onderste en bovenste plank verwijderd waren, dat ze zo heel goed voor de vloer van de schuur gebruikt konden worden, en de minder stevige planken voor het dak van de schuur.

[7] Toen Ik met dit werk klaar was, dat alles bij elkaar ook niet langer dan een uur geduurd had, legden we de stammen en de schors ordelijk neer.

[8] En toen het hele werk zo in een paar uur beëindigd was zei Ik tegen de buitengewoon verbaasde buurman: 'Nu komt het er op aan dat jij zo gauw mogelijk al dit hout thuis krijgt; want openlijk op straat kan Ik je niet meer zo wonderbaarlijk helpen. Zo zal ook de bouw van je schuur, weliswaar versneld, ook op geheel natuurlijke wijze plaatsvinden; want, zoals gezegd, op een openbare plaats, waar we door alle voorbijkomende mensen bekeken kunnen worden, kan en mag Ik geen wonder doen in verband met hun ongeloof en hun verstoktheid en verkeerdheid. Zie dus maar dat dit hout zo snel mogelijk op de juiste plaats komt, die je wel zult kennen, omdat je immers wel zult weten waar je de schuur gebouwd wilt hebben. En omdat wij nu klaar zijn met dit werk, kunnen we ook wel weer naar huis gaan.’

[9] De buurman zei: Ja, dat doen we, en wel met de grootste vreugde in het hart, omdat er een werk is voltooid waar ik de grootste zorgen over had. Maar vanavond zijn jullie allen mijn gast. Er zal onmiddellijk een vet kalf geslacht en toebereid worden; en daarvoor zal ook ieder die in Jozefs huis mens genoemd wordt, uitgenodigd worden. Ook zal mijn beste wijn de bekers van mijn gasten vullen en we zullen in Jehova's naam vrolijk zijn tot midden in de nacht!’

[10] Ik zei: 'Dat is een goede gedachte van je, en het zal volgens een oud gebruik voor de bouwlieden gebeuren; maar in jouw huis ligt je trouwste knecht zwaar ziek op bed en daarom is het een beetje ongepast om naast een zwaar zieke opgewekt en blij te zijn.'

[ 11] De buurman zei: 'Dat is wel waar, maar het bed van de zieke staat, zoals je dat ook niet onbekend zal zijn, niet in het herenhuis, maar in het huis dat mijn vader al zo doelmatig voor het personeel heeft laten bouwen, en daarom kunnen we in mijn grote herenhuis dus best heel vrolijk zijn, en het blijft dus bij mijn woorden. Mijn wil zal wel eeuwig nooit de macht verkrijgen die de jouwe heeft; maar dit keer moetje, mijn dierbare vriend Jezus, toch ook mijn wil een beetje laten gelden!'

[12] Reeds onderweg naar huis zei Ik: Ja, dat zal Ik ook; want niemand ter wereld respecteert de vrije wil van de mens zozeer als Ik en je zult nog niet van Mij hebben meegemaakt dat Ik Me ooit tegen iemands wil heb gekeerd als het om iets goeds ging, maar wel tegen de domheid van zo vele mensen. En daarom zal Ik, zoals reeds gezegd, deze keer zoals ook altijd, gevolg geven aan jouw goede wil; maar daarvoor moet jij ook iets doen wat Ik nu van je ga vragen.

[13] Zie, tot nog toe dacht jij dat je eerste knecht ook de trouwste was! Maar Ik zegje datje eerste knecht, aan wie je alles hebt toevertrouwd, nu juist je meest ontrouwe knecht was! Hij heeft ten gunste van zijn eigen geldbuidel in een jaar tijd meer dan honderd mud tarwe uit je grote kist gehaald en dat 's nachts aan voorbijtrekkende Grieken verkocht en ook zoveel gerst, gierst, linzen en ook steenvruchten. Je merkte het gewichts­verlies wel op, maar de dief in huis ontdekte je niet; je dacht dat anderen het waren en daarom liet je ook door ons een nieuwe stevige kist maken, die goed afgesloten kan worden. Maar jouw eerste knecht beviel dat helemaal niet en zie, hij was er steeds de zeer sluwe en listige oorzaak van, dat wij vaak weken lang zijn opgehouden bij het maken van de kist; want hij verschafte ons meermaals werk, dat ver weg lag, om te voorkomen dat we door konden gaan met het bouwen van je kist. Want hij zag in dat de nieuwe kist niet gunstig uit zou vallen voor zijn dieverijen en probeerde daarom zo lang mogelijk de oude te behouden. Gistermiddag merkte hij echter dat de nieuwe kist wellicht klaar zou komen. Hij ging naar de andere buurman en stak diens huis in brand, om zo nog te verhinderen dat wij gisteren de kist afmaakten, daar hij 's nachts nog, ten behoeve van zijn eigen buidel, aan de bestelde Grieken een aardige hoeveelheid graan uit de oude kist wilde verkopen.

[14] Maar daarmee is zijn boze maat ook vol geworden en Ik zei in Mezelf: Slechte man, tot hier en niet verder! En als iemand die heel goed wist waarom hij zo ijverig deelnam aan het blussen, kreeg hij zijn verdiende loon. Nu weetje watje aan je trouwste knecht hebt. Wat ga je nu doen?'

[15] Geheel uit het veld geslagen zei de buurman: 'Maar vrienden, waarom hebben jullie dat zo lang voor mij verzwegen? Als ik dat maar enigszins had kunnen vermoeden, zou ik hem allang overgeleverd hebben aan het gerecht en mijzelf schadeloos hebben gesteld met het geld dat hij voor mijn graan heeft gekregen.’

[16] Ik zei: 'Dat kan ook nu nog, en er zal je geen cent ontgaan; want je knecht is een gierigaard en heeft al het verkregen geld nog op een hoop in zijn kast veilig opgeborgen. Maar nu komt het erop aan dat jij eerst aan Mijn wil voldoet, wanneer je ons vandaag te gast wilt hebben. Je knecht zul je behouden, Ik zal hem beter maken, maar hem ook zijn slechte daden voor ogen houden en hem flink waarschuwen. Dan zal hij jou met plezier je geld tot op de laatste cent teruggeven en dan zul je pas een trouwe dienaar aan hem hebben. Zie, Ik heb reeds lang voorzien dat het zo zou gaan en daarom heb Ik je ook niets gezegd totdat Ik zag dat het tijdstip gekomen was dat het voor jou en voor hem zin zou hebben en dat zal ook zeker het geval zijn. - Ben je hiermee tevreden?'

[17] De buurman zei: 'Wie zou daar niet mee tevreden zijn? Ik dank je, mijn waarachtig van God vervulde meester en beste alsook rechtvaardige rechter! Daarom zal er vandaag bij mij een echt vreugdefeest plaatsvinden en ieder in mijn huis zal zich verheugen! Over dat alles zal ik zwijgen als het graf en nooit zal iemand te weten komen hoe mijn knecht tegenover mij heeft gehandeld!’

[18] Ik zei: 'Doe dat, dan zul je hier en eeuwig gelukkig zijn! Want wie zijn grootste vijanden van ganser harte kan vergeven, hem zullen ook door God alle zonden vergeven worden, al zijn ze nog zo groot.

[19] Als wij je zwaar zieke knecht bij jou thuis zullen bezoeken, mag er behalve jij en wij, die nu hier lopen, niemand anders bij zijn; maar om te voorkomen dat de genezing van de knecht iemand opvalt, zal Ik hem pas over acht dagen volledig genezen. Zet jij zodra wij aankomen je bedienden aan het werk voor het gastmaal, dan zullen wij in die tussentijd de aangelegenheid met de knecht behandelen en afwikkelen!’

[20] Toen we nu bij de buurman aankwamen, gaf hij alle aanwijzingen en ook onze mensen thuis werden onmiddellijk op de hoogte gebracht, en Mijn moeder Maria kwam al gauw met een paar dienstmaagden om ook deel te nemen aan de toebereiding van het feestmaal, dat in een paar uur gereed was.

[21] In die tijd waren wij met de knecht bezig. Hij bekende alles, vroeg zijn heer en ons om vergeving en overhandigde hem al het geld uit de kast met de volle verzekering dat hij, wanneer hij weer beter zou zijn, zou proberen om alles weer goed te maken door hard te werken. De buurman vergaf hem alles en hield hem als eerste knecht in dienst.

[22] Daarop gingen wij naar het avondfeestmaal, dat reeds was toebereid, en tot midden in de nacht heerste er vreugde. ­

[23] Zie, dat waren de daden die Ik in Mijn twintigste levensjaar heb verricht, waarvan tot nu toe slechts heel weinigen op de hoogte waren.

[24] Maar het wordt nu al avond en er zullen dadelijk een paar verklede Farizeeën hier naar boven, de Olijfberg opkomen; die zullen bediend worden!’

 

Einde van deel zeven

 UpToDate 2023-2024